Collection of Dutch Public Domain Legal Datasets
Collection
A collection of Dutch Public Domain legal datasets
•
13 items
•
Updated
url
string | content
string | source
string |
---|---|---|
BWBR0032330/2013-01-01_0/xml/BWBR0032330_2013-01-01_0.xml
|
Verordening van het Bedrijfschap Horeca en Catering, houdende regels ter zake van de aan de onder het Bedrijfschap Horeca en Catering ressorterende ondernemers op te leggen heffing voor het jaar 2013 (Heffingsverordening Bedrijfschap Horeca en Catering 2013)20126330-11-201210-10-2012HOR620126330-11-201210-10-2012HOR601-01-2013
Heffingsverordening Bedrijfschap Horeca en Catering 201320126330-11-201210-10-2012HOR620126330-11-201210-10-2012HOR601-01-2013
Het bestuur van het Bedrijfschap Horeca en Catering;
Gelet op de artikelen 93, 95, 100 en 126 van de Wet op de bedrijfsorganisatie en op de artikelen 2, 4 en 7 van het Instellingsbesluit Bedrijfschap Horeca en Catering;
Besluit vast te stellen de navolgende verordening:
20126330-11-201210-10-2012HOR620126330-11-201210-10-2012HOR601-01-2013
§
1
Begripsbepalingen en het toepassingsgebied
Artikel
1
In deze verordening wordt verstaan onder:
heffingsplichtige
:
een natuurlijk persoon of rechtspersoon of een niet rechtspersoonlijkheid bezittende vennootschap die één of meer ondernemingen waarvoor het bedrijfschap is ingesteld drijft of heeft gedreven gedurende enige periode in 2013;
basisheffing
:
de heffing, bedoeld in artikel 7, tweede lid, van het Instellingsbesluit Bedrijfschap Horeca en Catering; loonsomheffing de op de loonsom gebaseerde heffing, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van het Instellingsbesluit Bedrijfschap Horeca en Catering;
loonsomheffing
:
de op de loonsom gebaseerde heffing, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van het Instellingsbesluit Bedrijfschap Horeca en Catering;
loonsom
:
het voor de premieheffing ingevolge de Werkloosheidswet als loon der werknemers aan te merken bedrag voor aftrek van de franchise, van alle werknemers in alle door de heffingsplichtige gedreven ondernemingen. Met loonsom wordt gelijkgesteld de vergoeding, exclusief btw, die wordt uitgekeerd aan uitzendbureaus, payrollingbedrijven of overeenkomstige bedrijven, ten behoeve van het beschikbaar stellen van personeel, dat onder directe gezagsverhouding van de heffingsplichtige arbeid verricht in de door de heffingsplichtige gedreven ondernemingen;
heffing
:
het totaal van de basisheffing en de loonsomheffing;
secretaris
:
de secretaris van het bedrijfschap
20126330-11-201210-10-2012HOR620126330-11-201210-10-2012HOR601-01-201320126330-11-201210-10-2012HOR620126330-11-201210-10-2012HOR601-01-2013
§
2
De heffing
Artikel
2
1
a.
De heffingsplichtige is voor het jaar 2013 per onderneming een basisheffing van € 23,- aan het bedrijfschap verschuldigd.
b.
Aan de heffingsplichtige wordt een aftrek toegekend op de basisheffing ter hoogte van de basisheffing, voor iedere onderneming die in 2013 is aangevangen.
2
De heffingsplichtige is in aanvulling op het eerste lid over het jaar 2013 een loonsomheffing volgens een tariefschaal verschuldigd. Deze tariefschaal luidt als volgt:
Loonsom in 2013 (in €)
van
tot en met
Loonsomheffing (in €)
0
20.000
0
20.001
40.000
95,00
40.001
80.000
185,00
80.001
160.000
295,00
160.001
320.000
415,00
320.001
640.000
630,00
640.001
1.280.000
940,00
Meer dan
1.280.000
1350,00
3
Aan de heffingsplichtige kan een aftrek van 30% worden toegekend op de heffing, indien hij over het jaar 2012 contributie heeft betaald als lid van:
Koninklijke Horeca Nederland,
de Vereniging van Recreatie-Ondernemers Nederland RECRON,
het Nederlands Horeca Gilde of een andere ondernemersorganisatie die een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid is en die:
a.
krachtens haar statutaire doelstelling haar werkzaamheid kan uitstrekken tot ten minste een belangrijk gedeelte van het terrein waarop het bedrijfschap een taak heeft te vervullen,
b.
voldoet aan de kwalitatieve representativiteitcriteria, genoemd in de Verordening representativiteit organisaties van de Sociaal-Economische Raad,
c.
tot de werkingssfeer van het bedrijfschap behorende leden heeft, waarvan het gewogen aantal niet-onbetekenend is,
d.
met betrekking tot de behartiging van sociaal-economische belangen van ondernemers een positie van enige betekenis inneemt binnen de groep van ondernemers die zij beoogt te organiseren, hetgeen onder meer kan blijken uit de mate van representativiteit binnen die groep, de deelname aan het arbeidsvoorwaardenoverleg, het verrichten van studies of diensten die ook buiten die groep van belang worden geacht en de deelname aan regelmatig overleg met de overheid, en
e.
haar activiteiten, al dan niet door middel van een federatie van gelijksoortige organisaties, landelijk ontplooit.
4
Aan de heffingsplichtige wordt een aftrek van € 6,- toegekend op de basisheffing voor iedere onderneming die is ingeschreven bij het Hoofdbedrijfschap Ambachten en in het kalenderjaar aan dit bedrijfslichaam voor de onderneming heffing is verschuldigd.
5
Aan de heffingsplichtige wordt een aftrek van € 6,- toegekend op de basisheffing voor iedere onderneming die is ingeschreven bij het Hoofdbedrijfschap Detailhandel en in het kalenderjaar aan dit bedrijfslichaam voor de onderneming heffing is verschuldigd.
6
De heffingsplichtige die is ingeschreven bij het Hoofdbedrijfschap Ambachten en het Hoofdbedrijfschap Detailhandel en in het kalenderjaar aan deze bedrijfslichamen voor de onderneming heffing is verschuldigd wordt een aftrek toegekend in overeenstemming met het vierde lid.
7
De heffingsplichtige wordt een aftrek toegekend op de basisheffing ter hoogte van de basisheffing, voor iedere onderneming die is ingeschreven bij het Hoofdbedrijfschap Detailhandel en in het kalenderjaar aan dit bedrijfslichaam voor de onderneming heffing is verschuldigd, indien de heffingsplichtige aantoont dat de horecaomzet in de onderneming minder dan € 45.378,- per jaar bedraagt.
8
Aan de heffingsplichtige kan per onderneming per jaar slechts eenmaal, de voor de heffingsplichtige meest gunstige, aftrek, als bedoeld in het eerste lid onder b en het vierde tot en met zevende lid, worden toegekend.
20126330-11-201210-10-2012HOR620126330-11-201210-10-2012HOR601-01-201320126330-11-201210-10-2012HOR620126330-11-201210-10-2012HOR601-01-2013
§
3
De vaststelling en oplegging van de heffing
Artikel
3
1
De heffingsplichtige verstrekt op verzoek daartoe binnen vier weken de loonsom.
2
Een verzoek daartoe kan achterwege blijven indien de loonsom reeds via het Pensioenfonds Horeca en Catering aan het bedrijfschap bekend is.
20126330-11-201210-10-2012HOR620126330-11-201210-10-2012HOR601-01-2013
Artikel
4
1
Gegevens met betrekking tot de heffing zullen - voor zover bij of krachtens de wet niet anders is bepaald - zonder toestemming van de belanghebbende:
a.
slechts worden gebruikt ter vervulling van de taak van het bedrijfschap;
b.
niet onder vermelding van de persoon of onderneming waarop de heffing betrekking heeft worden bekendgemaakt aan anderen dan de voorzitter, de secretaris of andere personen van het secretariaat van het bedrijfschap, de manager of andere personen van de afdeling Registratie en Heffing van het Hoofdbedrijfschap Detailhandel en het Hoofdbedrijfschap Ambachten en de met financiële controle op het bedrijfschap belaste accountant en diens personeel, voor zover het kennis nemen van die gegevens voor die controle noodzakelijk is.
2
Bekendmaking van gegevens met betrekking tot de heffing blijft ook zonder vermelding of aanduiding van de persoon of onderneming waarop zij betrekking hebben achterwege in de gevallen waarin uit de aard der gegevens of uit één of meer andere omstandigheden zou kunnen blijken op welke persoon of onderneming die gegevens betrekking hebben.
20126330-11-201210-10-2012HOR620126330-11-201210-10-2012HOR601-01-2013
Artikel
5
1
De heffing wordt vastgesteld op basis van loonsomgegevens als bedoeld in artikel 3, dan wel op basis van een schatting van de loonsom.
2
Indien binnen drie jaar na vaststelling van de heffing uit een opgave van de heffingsplichtige of uit nader onderzoek vanwege het bedrijfschap blijkt dat de heffing op basis van een onjuiste schatting is vastgesteld, kan de heffing worden herzien en opnieuw worden vastgesteld.
3
Indien na vaststelling van de heffing ondernemingen van de heffingsplichtige met terugwerkende kracht worden opgenomen in het register van ondernemingen, genoemd in artikel 2 van de Registratieverordening Bedrijfschap Horeca en Catering 2008, kan de heffing opnieuw worden vastgesteld.
20126330-11-201210-10-2012HOR620126330-11-201210-10-2012HOR601-01-201320126330-11-201210-10-2012HOR620126330-11-201210-10-2012HOR601-01-2013
§
4
De betaling van de heffing
Artikel
6
1
De heffingsplichtige voldoet de heffing binnen zes weken na dagtekening.
2
Ingeval de heffingsplichtige ten aanzien van de betaling in gebreke blijft, wordt de heffingsplichtige schriftelijk gemaand om alsnog te betalen.
3
Bij niet tijdige betaling van de heffing:
a.
kunnen administratiekosten in rekening worden gebracht, welke minimaal € 6,- en maximaal € 14,- van het openstaande bedrag bedragen;
b.
kan rente worden gevorderd over het verschuldigde bedrag van de dag af dat het verschuldigde bedrag betaald had moeten zijn;
c.
kan vergoeding worden gevorderd van alle invorderingskosten.
De rente wordt berekend naar het percentage bedoeld in artikel 6:119 jo artikel 6:120 Burgerlijk Wetboek, dat geldt op de datum waarop de rente wordt gevorderd. De invorderingskosten worden vastgesteld volgens de staffel incassokosten kantonrechters.
20126330-11-201210-10-2012HOR620126330-11-201210-10-2012HOR601-01-201320126330-11-201210-10-2012HOR620126330-11-201210-10-2012HOR601-01-2013
§
5
Vermindering van de heffing
Artikel
7
Het bestuur van het bedrijfschap kan, indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, de heffing in algemene zin verminderen.
20126330-11-201210-10-2012HOR620126330-11-201210-10-2012HOR601-01-201320126330-11-201210-10-2012HOR620126330-11-201210-10-2012HOR601-01-2013
§
6
Mandaatsbepalingen
Artikel
8
1
De bevoegdheid tot het nemen van besluiten, als bedoeld in de artikelen 2, derde lid, en 5, alsmede tot het bepaalde in de artikelen 3, eerste lid en 6, tweede en derde lid, wordt gemandateerd aan de secretaris.
2
De bevoegdheden, bedoeld in het eerste lid, mogen door de secretaris worden ondergemandateerd.
3
De bevoegdheid tot het nemen van besluiten op bezwaarschriften tegen in ondermandaat genomen besluiten wordt gemandateerd aan de secretaris.
20126330-11-201210-10-2012HOR620126330-11-201210-10-2012HOR601-01-201320126330-11-201210-10-2012HOR620126330-11-201210-10-2012HOR601-01-2013
§
7
Slotbepalingen
Artikel
9
Deze verordening wordt afgekondigd in het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie en treedt in werking met ingang van 1 januari 2013.
20126330-11-201210-10-2012HOR620126330-11-201210-10-2012HOR601-01-2013
Artikel
10
Deze verordening wordt aangehaald als: Heffingsverordening Bedrijfschap Horeca en Catering 2013.
20126330-11-201210-10-2012HOR620126330-11-201210-10-2012HOR601-01-201320126330-11-201210-10-2012HOR620126330-11-201210-10-2012HOR601-01-2013
Zoetermeer
10 oktober 2012
P.J.
Biesheuvel
voorzitter
W.
Spaink
secretaris
20126330-11-201210-10-2012HOR620126330-11-201210-10-2012HOR601-01-2013
20126330-11-201210-10-2012HOR620126330-11-201210-10-2012HOR601-01-2013
|
Basiswettenbestand
|
BWBR0032331/2013-01-01_0/xml/BWBR0032331_2013-01-01_0.xml
|
Verordening van het Bedrijfschap Horeca en Catering, houdende regels ter zake van de aan de onder het Bedrijfschap Horeca en Catering ressorterende ondernemers van logiesverstrekkende bedrijven op te leggen bestemmingsheffing voor het jaar 2013 ten behoeve van de Nederlandse Hotelclassificatie (Verordening bestemmingsheffing hotelclassificatie Bedrijfschap Horeca en Catering 2013)20126330-11-201210-10-2012HOR720126330-11-201210-10-2012HOR701-01-2013
Verordening bestemmingsheffing hotelclassificatie Bedrijfschap Horeca en Catering 201320126330-11-201210-10-2012HOR720126330-11-201210-10-2012HOR701-01-2013
Het bestuur van het Bedrijfschap Horeca en Catering;
Gelet op de artikelen 93, 95 en 126 van de Wet op de bedrijfsorganisatie en op de artikelen 2, 4 en 7 van het Instellingsbesluit Bedrijfschap Horeca en Catering;
Besluit vast te stellen de navolgende verordening:
20126330-11-201210-10-2012HOR720126330-11-201210-10-2012HOR701-01-2013
§
1
Begripsbepalingen en het toepassingsgebied
Artikel
1
In deze verordening wordt verstaan onder:
logiesverstrekkende onderneming
:
een onderneming, waarvoor het bedrijfschap is ingesteld, waar logies wordt verstrekt, desgewenst voor niet meer dan een nacht;
logieseenheid
:
de daartoe ingerichte kamer of overeenkomstige ruimte, waarin logies wordt verstrekt, met uitzondering van slaapzalen;
heffingsplichtige
:
een natuurlijk persoon of rechtspersoon of een niet-rechts-persoonlijkheidbezittende vennootschap, die één of meer logiesverstrekkende ondernemingen drijft of heeft gedreven gedurende enige periode in 2013;
secretaris
:
de secretaris van het bedrijfschap
20126330-11-201210-10-2012HOR720126330-11-201210-10-2012HOR701-01-2013
Artikel
2
Deze verordening is van toepassing op ondernemers die een logiesverstrekkende onderneming drijven.
20126330-11-201210-10-2012HOR720126330-11-201210-10-2012HOR701-01-201320126330-11-201210-10-2012HOR720126330-11-201210-10-2012HOR701-01-2013
§
2
De bestemmingsheffing
Artikel
3
1
De heffingsplichtige is voor het jaar 2013 per logiesverstrekkende onderneming een bestemmingsheffing verschuldigd op grondslag van het aantal logieseenheden, waarover de logiesverstrekkende onderneming beschikt. Hiervoor geldt de volgende tabel:
Aantal logieseenheden
van
tot en met
Bestemmingsheffing (in €)
1
-
5
38,00
6
-
10
65,00
11
-
20
86,00
21
-
50
128,00
51
-
100
242,00
Meer dan
100
304,00
2
De heffingsplichtige is een toeslag van € 1.300,- verschuldigd op de in artikel 3, eerste lid, genoemde bestemmingsheffing voor iedere logiesverstrekkende onderneming die in 2013 wordt ingedeeld in de categorie 5 sterren of waarvan de indeling wordt gehandhaafd in de categorie 5 sterren, overeenkomstig artikel 5 respectievelijk artikel 7 van de Verordening Nederlandse hotelclassificatie Bedrijfschap Horeca en Catering 2003.
20126330-11-201210-10-2012HOR720126330-11-201210-10-2012HOR701-01-201320126330-11-201210-10-2012HOR720126330-11-201210-10-2012HOR701-01-2013
§
3
Vaststelling en oplegging van de bestemmingsheffing
Artikel
4
1
De heffingsplichtige wordt in de gelegenheid gesteld per logiesverstrekkende onderneming een opgave te doen van het aantal logieseenheden.
2
De heffingsplichtige doet de in het eerste lid bedoelde opgave binnen vier weken na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld.
3
Ingeval van wijziging van het aantal logieseenheden is de heffingsplichtige verplicht daarvan binnen een maand opgave te doen.
4
Uitvoering van het eerste lid kan achterwege blijven indien de heffingsplichtige al eens een opgave heeft gedaan van het aantal logieseenheden ten behoeve van de vaststelling van een bestemmingsheffing over een ander jaar.
5
Gegevens met betrekking tot de bestemmingsheffing zullen - voor zover bij of krachtens de wet niet anders is bepaald - zonder toestemming van de belanghebbende:
a.
slechts worden gebruikt ter vervulling van de taak van het bedrijfschap;
b.
niet onder vermelding van de persoon of onderneming waarop de bestemmingsheffing betrekking heeft worden bekendgemaakt aan anderen dan de voorzitter, de secretaris of andere personen van het secretariaat van het bedrijfschap, de manager of andere personen van de afdeling Registratie en Heffing van het Hoofdbedrijfschap Detailhandel en het Hoofdbedrijfschap Ambachten en de met financiële controle op het bedrijfschap belaste accountant en diens personeel, voor zover het kennis nemen van die gegevens voor die controle noodzakelijk is.
6
Bekendmaking van gegevens met betrekking tot de bestemmingsheffing blijft ook zonder vermelding of aanduiding van de persoon of onderneming waarop zij betrekking hebben achterwege in de gevallen waarin uit de aard der gegevens of uit één of meer andere omstandigheden zou kunnen blijken op welke persoon of onderneming die gegevens betrekking hebben.
20126330-11-201210-10-2012HOR720126330-11-201210-10-2012HOR701-01-2013
Artikel
5
1
De bestemmingsheffing wordt vastgesteld op grond van de meest recente opgave als bedoeld in artikel 4.
2
Indien geen of een kennelijk onjuiste opgave is gedaan, wordt de bestemmingsheffing vastgesteld op basis van een schatting.
3
Indien na vaststelling van de bestemmingsheffing logiesverstrekkende ondernemingen van de heffingsplichtige met terugwerkende kracht worden opgenomen in het register van ondernemingen, genoemd in artikel 2 van de Registratieverordening Bedrijfschap Horeca en Catering 2008, kan de bestemmingsheffing opnieuw worden vastgesteld.
20126330-11-201210-10-2012HOR720126330-11-201210-10-2012HOR701-01-201320126330-11-201210-10-2012HOR720126330-11-201210-10-2012HOR701-01-2013
§
4
De betaling van de bestemmingsheffing
Artikel
6
1
De heffingsplichtige voldoet de bestemmingsheffing binnen zes weken na dagtekening.
2
Ingeval de heffingsplichtige ten aanzien van het bepaalde in het eerste lid in gebreke blijft, wordt de heffingsplichtige schriftelijk gemaand om alsnog te betalen.
3
Bij niet tijdige betaling van de bestemmingsheffing:
a.
kunnen administratiekosten in rekening worden gebracht, welke minimaal € 6,- en maximaal € 14,- van het openstaande bedrag bedragen;
b.
kan rente worden gevorderd over het verschuldigde bedrag van de dag af dat het verschuldigde bedrag betaald had moeten zijn;
c.
kan vergoeding worden gevorderd van alle invorderingskosten.
De rente wordt berekend naar het percentage bedoeld in artikel 6:119 jo 6:120 Burgerlijk Wetboek, dat geldt op de datum waarop de rente wordt gevorderd. De invorderingskosten worden vastgesteld volgens de staffel incassokosten kantonrechters.
20126330-11-201210-10-2012HOR720126330-11-201210-10-2012HOR701-01-201320126330-11-201210-10-2012HOR720126330-11-201210-10-2012HOR701-01-2013
§
5
Vermindering van de bestemmingsheffing
Artikel
7
Het bestuur van het bedrijfschap kan, indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, de bestemmingsheffing in algemene zin verminderen.
20126330-11-201210-10-2012HOR720126330-11-201210-10-2012HOR701-01-201320126330-11-201210-10-2012HOR720126330-11-201210-10-2012HOR701-01-2013
§
6
Mandaatsbepalingen
Artikel
8
1
De bevoegdheid tot het nemen van besluiten, als bedoeld in de artikelen 3, derde lid, en 5, alsmede tot het bepaalde in de artikelen 4, eerste en vierde lid en 6, tweede en derde lid, wordt gemandateerd aan de secretaris van het bedrijfschap.
2
De bevoegdheden, bedoeld in het eerste lid, mogen door de secretaris van het bedrijfschap worden ondergemandateerd.
3
De bevoegdheid tot het nemen van besluiten op bezwaarschriften tegen in ondermandaat genomen besluiten wordt gemandateerd aan de secretaris van het bedrijfschap.
20126330-11-201210-10-2012HOR720126330-11-201210-10-2012HOR701-01-201320126330-11-201210-10-2012HOR720126330-11-201210-10-2012HOR701-01-2013
§
7
Slotbepalingen
Artikel
9
Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2013 en wordt afgekondigd in het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie.
20126330-11-201210-10-2012HOR720126330-11-201210-10-2012HOR701-01-2013
Artikel
10
Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening bestemmingsheffing hotelclassificatie Bedrijfschap Horeca en Catering 2013.
20126330-11-201210-10-2012HOR720126330-11-201210-10-2012HOR701-01-201320126330-11-201210-10-2012HOR720126330-11-201210-10-2012HOR701-01-2013
Zoetermeer
10 oktober 2012
P.J.
Biesheuvel
voorzitter
W.
Spaink
secretaris
20126330-11-201210-10-2012HOR720126330-11-201210-10-2012HOR701-01-2013
20126330-11-201210-10-2012HOR720126330-11-201210-10-2012HOR701-01-2013
|
Basiswettenbestand
|
BWBR0032332/2013-01-01_0/xml/BWBR0032332_2013-01-01_0.xml
|
Verordening van het Bedrijfschap Horeca en Catering, houdende regels ter zake van de aan de onder het Bedrijfschap Horeca en Catering ressorterende ondernemers op te leggen bestemmingsheffing voor het jaar 2013 ten behoeve van het verstrekken van project- en budgetsubsidies door het bedrijfschap. (Verordening bestemmingsheffing subsidieverstrekking Bedrijfschap Horeca en Catering 2013)20126330-11-201210-10-2012HOR820126330-11-201210-10-2012HOR801-01-2013
Verordening bestemmingsheffing subsidieverstrekking Bedrijfschap Horeca en Catering 201320126330-11-201210-10-2012HOR820126330-11-201210-10-2012HOR801-01-2013
Het bestuur van het Bedrijfschap Horeca en Catering;
Overwegende dat het wenselijk is ter financiering van de door het bedrijfschap te verstrekken projecten budgetsubsidies een bestemmingsheffing op te leggen;
Gelet op de artikelen 93, 95 en 126 van de Wet op de bedrijfsorganisatie en op de artikelen 2, 4 en 7 van het Instellingsbesluit Bedrijfschap Horeca en Catering;
Gelet op de Subsidieverordening Bedrijfschap Horeca en Catering;
Besluit vast te stellen de navolgende verordening:
20126330-11-201210-10-2012HOR820126330-11-201210-10-2012HOR801-01-2013
§
1
Begripsbepalingen
Artikel
1
In deze verordening wordt verstaan onder:
heffingsplichtige
:
een natuurlijk persoon of rechtspersoon of een niet-rechts-persoonlijkheid bezittende vennootschap, die één of meer ondernemingen drijft of heeft gedreven gedurende enige periode in 2012;
basisheffing subsidies
:
de heffing, bedoeld in artikel 7, tweede lid, van het Instellingsbesluit Bedrijf schap Horeca en Catering;
loonsomheffing subsidies
:
de op de loonsom gebaseerde heffing, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van het Instellingsbesluit Bedrijfschap Horeca en Catering;
loonsom
:
het voor de premieheffing ingevolge de Werkloosheidswet als loon der werknemers aan te merken bedrag voor aftrek van de franchise, van alle werknemers in alle door de heffingsplichtige gedreven ondernemingen. Met loonsom wordt gelijkgesteld de vergoeding, exclusief btw, die wordt uitgekeerd aan uitzendbureaus, payrollingbedrijven of overeenkomstige bedrijven, ten behoeve van het beschikbaar stellen van personeel, dat onder directe gezagsverhouding van de heffingsplichtige arbeid verricht in de door de heffingsplichtige gedreven ondernemingen;
bestemmingsheffing
:
het totaal van de basisheffing subsidies en de loonsomheffing subsidies;
CAO-Recreatie
:
collectieve arbeidsovereenkomst tussen de Vereniging van Recreatieondernemers Nederland en FNV Horecabond, CNV Vakmensen en Abvakabo FNV
Stichting Sociaal Fonds Recreatie
:
de stichting ingesteld bij de collectieve arbeidsovereenkomst inzake Sociaal Fonds Recreatie tussen de Vereniging van Recreatieondernemers Nederland en FNV Horecabond, CNV Vakmensen en Abvakabo FNV
secretaris
:
de secretaris van het bedrijfschap
20126330-11-201210-10-2012HOR820126330-11-201210-10-2012HOR801-01-201320126330-11-201210-10-2012HOR820126330-11-201210-10-2012HOR801-01-2013
§
2
De bestemmingsheffing
Artikel
2
1
a.
De heffingsplichtige is voor het jaar 2013 per onderneming een basisheffing subsidies van € 19,- aan het bedrijfschap verschuldigd,
b.
Aan de heffingsplichtige wordt een aftrek toegekend op de basisheffing subsidies ter hoogte van deze basisheffing, voor iedere onderneming die in 2013 is aangevangen.
2
De heffingsplichtige is in aanvulling op het eerste lid over het jaar 2013 een loonsomheffing subsidies volgens een tariefschaal verschuldigd. Deze tariefschaal luidt als volgt:
Loonsom in 2013 (in €)
van
tot en met
Loonsomheffing
subsidies (in €)
0
20.000
0
20.001
40.000
110,00
40.001
80.000
240,00
80.001
160.000
390,00
160.001
320.000
560,00
320.001
640.000
860,00
640.001
1.280.000
1260,00
Meer dan
1.280.000
1820,00
3
Voor wat betreft de hoogte van de loonsom als bedoeld in het tweede lid blijft buiten beschouwing de loonsom ten aanzien van ondernemingen waarvan de heffingsplichtige valt onder de werkingssfeer van de CAO-Recreatie en over het jaar 2013 verplicht bijdraagt aan de Stichting Sociaal Fonds Recreatie.
20126330-11-201210-10-2012HOR820126330-11-201210-10-2012HOR801-01-201320126330-11-201210-10-2012HOR820126330-11-201210-10-2012HOR801-01-2013
§
3
Vaststelling en oplegging van de bestemmingsheffing
Artikel
3
1
De heffingsplichtige verstrekt op verzoek daartoe binnen vier weken de loonsom.
2
Een verzoek daartoe kan achterwege blijven indien de loonsom reeds via het Pensioenfonds Horeca en Catering aan het bedrijfschap bekend is.
20126330-11-201210-10-2012HOR820126330-11-201210-10-2012HOR801-01-2013
Artikel
4
1
De bestemmingsheffing wordt vastgesteld op basis van loonsomgegevens als bedoeld in artikel 3, dan wel op basis van een schatting van de loonsom.
2
Indien binnen drie jaar na vaststelling van de bestemmingsheffing uit een opgave van de heffingsplichtige dan wel uit nader onderzoek vanwege het bedrijfschap blijkt dat de bestemmingsheffing op basis van een onjuiste schatting is vastgesteld, kan de bestemmingsheffing worden herzien en opnieuw worden vastgesteld.
3
Indien na vaststelling van de bestemmingsheffing ondernemingen van de heffingsplichtige met terugwerkende kracht worden opgenomen in het register van ondernemingen, genoemd in artikel 2 van de Registratieverordening Bedrijfschap Horeca en Catering 2008, kan de bestemmingsheffing opnieuw worden vastgesteld.
20126330-11-201210-10-2012HOR820126330-11-201210-10-2012HOR801-01-2013
Artikel
5
1
Gegevens met betrekking tot de bestemmingsheffing zullen - voor zover bij of krachtens de wet niet anders is bepaald - zonder toestemming van de belanghebbende:
a.
slechts worden gebruikt ter vervulling van de taak van het bedrijfschap;
b.
niet onder vermelding van de persoon of onderneming waarop de bestemmingsheffing betrekking heeft worden bekendgemaakt aan anderen dan de voorzitter, de secretaris of andere personen van het secretariaat van het bedrijfschap en de met financiële controle op het bedrijfschap belaste accountant en diens personeel, voor zover het kennis nemen van die gegevens voor die controle noodzakelijk is.
2
Bekendmaking van gegevens met betrekking tot de bestemmingsheffing blijft ook zonder vermelding of aanduiding van de persoon of onderneming waarop zij betrekking hebben achterwege in de gevallen waarin uit de aard der gegevens of uit één of meer andere omstandigheden zou kunnen blijken op welke persoon of onderneming die gegevens betrekking hebben.
20126330-11-201210-10-2012HOR820126330-11-201210-10-2012HOR801-01-201320126330-11-201210-10-2012HOR820126330-11-201210-10-2012HOR801-01-2013
§
4
De betaling van de bestemmingsheffing
Artikel
6
1
De heffingsplichtige voldoet de bestemmingsheffing binnen zes weken na dagtekening.
2
Ingeval de heffingsplichtige ten aanzien van de betaling in gebreke blijft, wordt de heffingsplichtige schriftelijk gemaand om alsnog te betalen.
3
Bij niet tijdige betaling van de bestemmingsheffing:
a.
kunnen administratiekosten in rekening worden gebracht, welke minimaal € 6,- en maximaal € 14,- van het openstaande bedrag bedragen;
b.
kan rente worden gevorderd over het verschuldigde bedrag van de dag af dat het verschuldigde bedrag betaald had moeten zijn;
c.
kan vergoeding worden gevorderd van alle invorderingskosten.
De rente wordt berekend naar het percentage bedoeld in artikel 6:119 jo 6:120 Burgerlijk Wetboek, dat geldt op de datum waarop de rente wordt gevorderd. De invorderingskosten worden vastgesteld volgens de staffel incassokosten kantonrechters.
20126330-11-201210-10-2012HOR820126330-11-201210-10-2012HOR801-01-201320126330-11-201210-10-2012HOR820126330-11-201210-10-2012HOR801-01-2013
§
5
Vermindering van de bestemmingsheffing
Artikel
7
Het bestuur van het bedrijfschap kan, indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, de bestemmingsheffing in algemene zin verminderen.
20126330-11-201210-10-2012HOR820126330-11-201210-10-2012HOR801-01-201320126330-11-201210-10-2012HOR820126330-11-201210-10-2012HOR801-01-2013
§
6
Mandaatsbepalingen
Artikel
8
1
De bevoegdheid tot het nemen van besluiten als bedoeld in artikel 4, alsmede tot het bepaalde in de artikelen 3, eerste lid en 6, tweede en derde lid, wordt gemandateerd aan de secretaris.
2
De bevoegdheden, bedoeld in het eerste lid, mogen door de secretaris worden ondergemandateerd.
3
De bevoegdheid tot het nemen van besluiten op bezwaarschriften tegen in ondermandaat genomen besluiten wordt gemandateerd aan de secretaris.
20126330-11-201210-10-2012HOR820126330-11-201210-10-2012HOR801-01-201320126330-11-201210-10-2012HOR820126330-11-201210-10-2012HOR801-01-2013
§
7
Slotbepalingen
Artikel
9
Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2013 en wordt afgekondigd in het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie.
20126330-11-201210-10-2012HOR820126330-11-201210-10-2012HOR801-01-2013
Artikel
10
Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening bestemmingsheffing subsidieverstrekking Bedrijfschap Horeca en Catering 2013.
20126330-11-201210-10-2012HOR820126330-11-201210-10-2012HOR801-01-201320126330-11-201210-10-2012HOR820126330-11-201210-10-2012HOR801-01-2013
Zoetermeer
10 oktober 2012
P.J.
Biesheuvel
voorzitter
W.
Spaink
secretaris
20126330-11-201210-10-2012HOR820126330-11-201210-10-2012HOR801-01-2013
20126330-11-201210-10-2012HOR820126330-11-201210-10-2012HOR801-01-2013
|
Basiswettenbestand
|
BWBR0032333/2013-01-01_0/xml/BWBR0032333_2013-01-01_0.xml
|
Besluit van 28 november 2012, houdende regels ter uitvoering van artikel 36 van de Politiewet 2012 (Besluit verdeling sterkte en middelen politie)
Besluit verdeling sterkte en middelen politie
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 18 oktober 2012, nummer 312645;
Gelet op artikel 36 van de Politiewet 2012;
De Raad van State gehoord (advies van 2 november 2012, nr. W03.12.0431/II);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 22 november 2012, nummer 324461;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel
1
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a.
de wet: de Politiewet 2012;
b.
operationele sterkte: het aantal fulltime-equivalent werkzaam in een operationele functie bij de politie en de aspiranten, bedoeld in artikel 1, onder b, van het Besluit bezoldiging politie.
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
Artikel
2
Bij ministeriële regeling worden de functies bij de politie aangewezen die onderdeel uitmaken van de operationele sterkte.
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
Artikel
3
1
Onze Minister bepaalt jaarlijks de door de korpschef in het begrotingsjaar te realiseren operationele sterkte van de politie.
2
Onze Minister bepaalt op basis van de in het eerste lid bedoelde operationele sterkte van de politie de omvang van de in het betreffende begrotingsjaar te realiseren operationele sterkte voor de landelijke eenheden en de ondersteunende diensten, bedoeld in artikel 25, eerste lid, onder b en c, van de wet.
3
De omvang van de te realiseren operationele sterkte van de regionale eenheden is zo groot als de omvang van de te realiseren operationele sterkte, bedoeld in het eerste lid, verminderd met de operationele sterkte, bedoeld in het tweede lid.
4
Het aandeel van een regionale eenheid in de in het derde lid bedoelde operationele sterkte bedraagt het in de bij dit besluit behorende bijlage bedoelde percentage.
5
Onze Minister kan bepalen dat de operationele sterkte van een regionale of landelijke eenheid of ondersteunende dienst gedurende een begrotingsjaar van de in het tweede of vierde lid bedoelde operationele sterkte mag afwijken. De door de minister te bepalen afwijking bedraagt niet meer dan 7% per eenheid of ondersteunende dienst per begrotingsjaar.
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
Artikel
4
Onze Minister geeft jaarlijks een raming van de door de korpschef te realiseren operationele sterkte voor de drie op het begrotingsjaar volgende jaren en, met inachtneming van het in artikel 3, vierde lid, bedoelde aandeel, een raming van de verdeling van deze sterkte over de regionale en landelijke eenheden en ondersteunende diensten en een raming van het in artikel 3, vijfde lid, bedoelde percentage.
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
Artikel
5
1
Indien de begroting, bedoeld in artikel 34 van de wet, tijdens het begrotingsjaar wordt gewijzigd, kan Onze Minister de door de korpschef te realiseren operationele sterkte, bedoeld in artikel 3, eerste lid, wijzigen.
2
Indien de meerjarenraming, bedoeld in artikel 34 van de wet, wordt gewijzigd, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing op de raming van de operationele sterkte, bedoeld in artikel 4.
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
Artikel
6
1
Indien werkzaamheden worden overgeheveld van een regionale of landelijke eenheid of ondersteunende dienst naar een andere regionale of landelijke eenheid of ondersteunende dienst, als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet wordt de op die werkzaamheden betrekking hebbende operationele sterkte eveneens overgeheveld.
2
In afwijking van artikel 3, tweede of vierde lid, kan een eenheid of ondersteunende dienst over extra operationele sterkte beschikken indien deze voor een specifiek onderdeel van de politietaak aan de eenheid of ondersteunende dienst is toegekend.
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
Artikel
7
1
In de begroting, bedoeld in artikel 34 van de wet, worden de middelen over de onderdelen van de politie verdeeld.
2
In het beheersplan, bedoeld in artikel 37, eerste lid van de wet, wordt een verdeling gemaakt van de niet-operationele sterkte over de onderdelen van de politie.
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
Artikel
8
Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
Artikel
9
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit verdeling sterkte en middelen politie.
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
Artikel
10
Wijzigt dit besluit.
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
’s-Gravenhage
28 november 2012
Beatrix
De Minister van Veiligheid en Justitie,
I. W.
Opstelten
de vijfde december 2012
De Minister van Veiligheid en Justitie,
I. W.
Opstelten
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
Bijlage
Regionale eenheid
aandeel
Noord-Nederland
8,665%
Oost-Nederland
15,137%
Noord-West-Nederland
7,531%
Amsterdam
11,600%
Midden-Nederland
10,579%
Den Haag
12,818%
Rotterdam
13,167%
Oost-Brabant
7,042%
Limburg
6,110%
Zuid-West-Nederland
7,351%
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
|
Basiswettenbestand
|
BWBR0032333/2016-05-24_0/xml/BWBR0032333_2016-05-24_0.xml
|
Besluit van 28 november 2012, houdende regels ter uitvoering van artikel 36 van de Politiewet 2012 (Besluit verdeling sterkte en middelen politie)201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
Besluit verdeling sterkte en middelen politie 201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 18 oktober 2012, nummer 312645;
Gelet op artikel 36 van de Politiewet 2012;
De Raad van State gehoord (advies van 2 november 2012, nr. W03.12.0431/II);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 22 november 2012, nummer 324461;
Hebben goedgevonden en verstaan:
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
Artikel
1
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a.
de wet: de Politiewet 2012;
b.
operationele sterkte: het aantal fulltime-equivalent werkzaam in een operationele functie bij de politie en de aspiranten, bedoeld in artikel 1, onder b, van het Besluit bezoldiging politie.
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
Artikel
2
Bij ministeriële regeling worden de krachtens artikel 6, tweede lid, van het Besluit bezoldiging politie vastgestelde functies bij de politie aangewezen die onderdeel uitmaken van de operationele sterkte.
201261005-12-201228-11-2012201618523-05-201612-05-201624-05-2016Treedt in werking op het tijdstip waarop de Wijziging Besluit
bezoldiging politie en Besluit algemene rechtspositie politie
(invoering van het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie)
(Stb. 2012/30) in werking treedt.
Artikel
3
1
Onze Minister bepaalt jaarlijks de door de korpschef in het begrotingsjaar te realiseren operationele sterkte van de politie.
2
Onze Minister bepaalt op basis van de in het eerste lid bedoelde operationele sterkte van de politie de omvang van de in het betreffende begrotingsjaar te realiseren operationele sterkte voor de landelijke eenheden en de ondersteunende diensten, bedoeld in artikel 25, eerste lid, onder b en c, van de wet.
3
De omvang van de te realiseren operationele sterkte van de regionale eenheden is zo groot als de omvang van de te realiseren operationele sterkte, bedoeld in het eerste lid, verminderd met de operationele sterkte, bedoeld in het tweede lid.
4
Het aandeel van een regionale eenheid in de in het derde lid bedoelde operationele sterkte bedraagt het in de bij dit besluit behorende bijlage bedoelde percentage.
5
Onze Minister kan bepalen dat de operationele sterkte van een regionale of landelijke eenheid of ondersteunende dienst gedurende een begrotingsjaar van de in het tweede of vierde lid bedoelde operationele sterkte mag afwijken. De door de minister te bepalen afwijking bedraagt niet meer dan 7% per eenheid of ondersteunende dienst per begrotingsjaar.
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
Artikel
4
Onze Minister geeft jaarlijks een raming van de door de korpschef te realiseren operationele sterkte voor de drie op het begrotingsjaar volgende jaren en, met inachtneming van het in artikel 3, vierde lid, bedoelde aandeel, een raming van de verdeling van deze sterkte over de regionale en landelijke eenheden en ondersteunende diensten en een raming van het in artikel 3, vijfde lid, bedoelde percentage.
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
Artikel
5
1
Indien de begroting, bedoeld in artikel 34 van de wet, tijdens het begrotingsjaar wordt gewijzigd, kan Onze Minister de door de korpschef te realiseren operationele sterkte, bedoeld in artikel 3, eerste lid, wijzigen.
2
Indien de meerjarenraming, bedoeld in artikel 34 van de wet, wordt gewijzigd, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing op de raming van de operationele sterkte, bedoeld in artikel 4.
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
Artikel
6
1
Indien werkzaamheden worden overgeheveld van een regionale of landelijke eenheid of ondersteunende dienst naar een andere regionale of landelijke eenheid of ondersteunende dienst, als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet wordt de op die werkzaamheden betrekking hebbende operationele sterkte eveneens overgeheveld.
2
In afwijking van artikel 3, tweede of vierde lid, kan een eenheid of ondersteunende dienst over extra operationele sterkte beschikken indien deze voor een specifiek onderdeel van de politietaak aan de eenheid of ondersteunende dienst is toegekend.
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
Artikel
7
1
In de begroting, bedoeld in artikel 34 van de wet, worden de middelen over de onderdelen van de politie verdeeld.
2
In het beheersplan, bedoeld in artikel 37, eerste lid van de wet, wordt een verdeling gemaakt van de niet-operationele sterkte over de onderdelen van de politie.
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
Artikel
8
Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
Artikel
9
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit verdeling sterkte en middelen politie.
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
Artikel
10
Wijzigt dit besluit.
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
’s-Gravenhage
28 november 2012
Beatrix
De Minister van Veiligheid en Justitie,
I. W.
Opstelten
de vijfde december 2012
De Minister van Veiligheid en Justitie,
I. W.
Opstelten
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
Bijlage
Regionale eenheid
aandeel
Noord-Nederland
8,665%
Oost-Nederland
15,137%
Noord-West-Nederland
7,531%
Amsterdam
11,600%
Midden-Nederland
10,579%
Den Haag
12,818%
Rotterdam
13,167%
Oost-Brabant
7,042%
Limburg
6,110%
Zuid-West-Nederland
7,351%
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
|
Basiswettenbestand
|
BWBR0032333/2017-01-01_0/xml/BWBR0032333_2017-01-01_0.xml
|
Besluit van 28 november 2012, houdende regels ter uitvoering van artikel 36 van de Politiewet 2012 (Besluit verdeling sterkte en middelen politie)201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
Besluit verdeling sterkte en middelen politie 201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 18 oktober 2012, nummer 312645;
Gelet op artikel 36 van de Politiewet 2012;
De Raad van State gehoord (advies van 2 november 2012, nr. W03.12.0431/II);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 22 november 2012, nummer 324461;
Hebben goedgevonden en verstaan:
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
Artikel
1
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a.
de wet: de Politiewet 2012;
b.
operationele sterkte: het aantal fulltime-equivalent werkzaam in een operationele functie bij de politie en de aspiranten, bedoeld in artikel 1, onder b, van het Besluit bezoldiging politie.
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
Artikel
2
Bij ministeriële regeling worden de krachtens artikel 6, tweede lid, van het Besluit bezoldiging politie vastgestelde functies bij de politie aangewezen die onderdeel uitmaken van de operationele sterkte.
201261005-12-201228-11-2012201618523-05-201612-05-201624-05-2016Treedt in werking op het tijdstip waarop de Wijziging Besluit
bezoldiging politie en Besluit algemene rechtspositie politie
(invoering van het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie)
(Stb. 2012/30) in werking treedt.
Artikel
3
1
Onze Minister bepaalt jaarlijks de door de korpschef in het begrotingsjaar te realiseren operationele sterkte van de politie.
2
Onze Minister bepaalt op basis van de in het eerste lid bedoelde operationele sterkte van de politie de omvang van de in het betreffende begrotingsjaar te realiseren operationele sterkte voor de landelijke eenheden en de ondersteunende diensten, bedoeld in artikel 25, eerste lid, onder b en c, van de wet.
3
De omvang van de te realiseren operationele sterkte van de regionale eenheden is zo groot als de omvang van de te realiseren operationele sterkte, bedoeld in het eerste lid, verminderd met de operationele sterkte, bedoeld in het tweede lid.
4
Het aandeel van een regionale eenheid in de in het derde lid bedoelde operationele sterkte bedraagt het in de bij dit besluit behorende bijlage bedoelde percentage.
5
Onze Minister kan bepalen dat de operationele sterkte van een regionale of landelijke eenheid of ondersteunende dienst gedurende een begrotingsjaar van de in het tweede of vierde lid bedoelde operationele sterkte mag afwijken. De door de minister te bepalen afwijking bedraagt niet meer dan 7% per eenheid of ondersteunende dienst per begrotingsjaar.
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
Artikel
4
Onze Minister geeft jaarlijks een raming van de door de korpschef te realiseren operationele sterkte voor de drie op het begrotingsjaar volgende jaren en, met inachtneming van het in artikel 3, vierde lid, bedoelde aandeel, een raming van de verdeling van deze sterkte over de regionale en landelijke eenheden en ondersteunende diensten en een raming van het in artikel 3, vijfde lid, bedoelde percentage.
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
Artikel
5
1
Indien de begroting, bedoeld in artikel 34 van de wet, tijdens het begrotingsjaar wordt gewijzigd, kan Onze Minister de door de korpschef te realiseren operationele sterkte, bedoeld in artikel 3, eerste lid, wijzigen.
2
Indien de meerjarenraming, bedoeld in artikel 34 van de wet, wordt gewijzigd, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing op de raming van de operationele sterkte, bedoeld in artikel 4.
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
Artikel
6
1
Indien werkzaamheden worden overgeheveld van een regionale of landelijke eenheid of ondersteunende dienst naar een andere regionale of landelijke eenheid of ondersteunende dienst, als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet wordt de op die werkzaamheden betrekking hebbende operationele sterkte eveneens overgeheveld.
2
In afwijking van artikel 3, tweede of vierde lid, kan een eenheid of ondersteunende dienst over extra operationele sterkte beschikken indien deze voor een specifiek onderdeel van de politietaak aan de eenheid of ondersteunende dienst is toegekend.
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
Artikel
7
1
In de begroting, bedoeld in artikel 34 van de wet, worden de middelen over de onderdelen van de politie verdeeld.
2
In het beheersplan, bedoeld in artikel 37, eerste lid van de wet, wordt een verdeling gemaakt van de niet-operationele sterkte over de onderdelen van de politie.
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
Artikel
8
Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
Artikel
9
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit verdeling sterkte en middelen politie.
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
Artikel
10
Wijzigt dit besluit.
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
’s-Gravenhage
28 november 2012
Beatrix
De Minister van Veiligheid en Justitie,
I. W.
Opstelten
de vijfde december 2012
De Minister van Veiligheid en Justitie,
I. W.
Opstelten
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
Bijlage
Regionale eenheid
aandeel
Noord-Nederland
8,665%
Oost-Nederland
15,137%
Noord-West-Nederland
7,531%
Amsterdam
11,600%
Midden-Nederland
10,579%
Den Haag
12,818%
Rotterdam
13,167%
Oost-Brabant
7,042%
Limburg
6,110%
Zuid-West-Nederland
7,351%
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
|
Basiswettenbestand
|
BWBR0032333/2017-01-01_1/xml/BWBR0032333_2017-01-01_1.xml
|
BWBR0032333_2017-01-01_0
Besluit van 28 november 2012, houdende regels ter uitvoering van artikel 36 van de Politiewet 2012 (Besluit verdeling sterkte en middelen politie)201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
Besluit verdeling sterkte en middelen politie 201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 18 oktober 2012, nummer 312645;
Gelet op artikel 36 van de Politiewet 2012;
De Raad van State gehoord (advies van 2 november 2012, nr. W03.12.0431/II);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 22 november 2012, nummer 324461;
Hebben goedgevonden en verstaan:
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
Artikel
1
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a.
de wet: de Politiewet 2012;
b.
operationele sterkte: het aantal fulltime-equivalent werkzaam in een operationele functie bij de politie en de aspiranten, bedoeld in artikel 1, onder b, van het Besluit bezoldiging politie.
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-201301-01-2017Stb. 2017, 440, datum inwerkingtreding 29-11-2017, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2017.a.de wet: de Politiewet 2012;b.operationele sterkte: het aantal fulltime-equivalent werkzaam in een operationele functie bij de politie en de aspiranten, bedoeld in artikel 1, onder b, van het Besluit bezoldiging politie;c.begroting: de begroting, bedoeld in artikel 34 van de wet.
Artikel
2
Bij ministeriële regeling worden de krachtens artikel 6, tweede lid, van het Besluit bezoldiging politie vastgestelde functies bij de politie aangewezen die onderdeel uitmaken van de operationele sterkte.
201261005-12-201228-11-2012201618523-05-201612-05-201624-05-2016Treedt in werking op het tijdstip waarop de Wijziging Besluit
bezoldiging politie en Besluit algemene rechtspositie politie
(invoering van het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie)
(Stb. 2012/30) in werking treedt.
Artikel
3
1
Onze Minister bepaalt jaarlijks de door de korpschef in het begrotingsjaar te realiseren operationele sterkte van de politie.
2
Onze Minister bepaalt op basis van de in het eerste lid bedoelde operationele sterkte van de politie de omvang van de in het betreffende begrotingsjaar te realiseren operationele sterkte voor de landelijke eenheden en de ondersteunende diensten, bedoeld in artikel 25, eerste lid, onder b en c, van de wet.
3
De omvang van de te realiseren operationele sterkte van de regionale eenheden is zo groot als de omvang van de te realiseren operationele sterkte, bedoeld in het eerste lid, verminderd met de operationele sterkte, bedoeld in het tweede lid.
4
Het aandeel van een regionale eenheid in de in het derde lid bedoelde operationele sterkte bedraagt het in de bij dit besluit behorende bijlage bedoelde percentage.
5
Onze Minister kan bepalen dat de operationele sterkte van een regionale of landelijke eenheid of ondersteunende dienst gedurende een begrotingsjaar van de in het tweede of vierde lid bedoelde operationele sterkte mag afwijken. De door de minister te bepalen afwijking bedraagt niet meer dan 7% per eenheid of ondersteunende dienst per begrotingsjaar.
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
Artikel
4
Onze Minister geeft jaarlijks een raming van de door de korpschef te realiseren operationele sterkte voor de drie op het begrotingsjaar volgende jaren en, met inachtneming van het in artikel 3, vierde lid, bedoelde aandeel, een raming van de verdeling van deze sterkte over de regionale en landelijke eenheden en ondersteunende diensten en een raming van het in artikel 3, vijfde lid, bedoelde percentage.
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
Artikel
5
1
Indien de begroting, bedoeld in artikel 34 van de wet, tijdens het begrotingsjaar wordt gewijzigd, kan Onze Minister de door de korpschef te realiseren operationele sterkte, bedoeld in artikel 3, eerste lid, wijzigen.
2
Indien de meerjarenraming, bedoeld in artikel 34 van de wet, wordt gewijzigd, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing op de raming van de operationele sterkte, bedoeld in artikel 4.
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-201301-01-2017Stb. 2017, 440, datum inwerkingtreding 29-11-2017, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2017.1Indien de begroting tijdens het begrotingsjaar wordt gewijzigd, kan Onze Minister de door de korpschef te realiseren operationele sterkte, bedoeld in artikel 3, eerste lid, wijzigen.
Artikel
6
1
Indien werkzaamheden worden overgeheveld van een regionale of landelijke eenheid of ondersteunende dienst naar een andere regionale of landelijke eenheid of ondersteunende dienst, als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet wordt de op die werkzaamheden betrekking hebbende operationele sterkte eveneens overgeheveld.
2
In afwijking van artikel 3, tweede of vierde lid, kan een eenheid of ondersteunende dienst over extra operationele sterkte beschikken indien deze voor een specifiek onderdeel van de politietaak aan de eenheid of ondersteunende dienst is toegekend.
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
Artikel
7
1
In de begroting, bedoeld in artikel 34 van de wet, worden de middelen over de onderdelen van de politie verdeeld.
2
In het beheersplan, bedoeld in artikel 37, eerste lid van de wet, wordt een verdeling gemaakt van de niet-operationele sterkte over de onderdelen van de politie.
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-201301-01-2017Stb. 2017, 440, datum inwerkingtreding 29-11-2017, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2017.1In de begroting worden de middelen over de onderdelen van de politie verdeeld, waarbij wordt aangegeven welk deel daarvan ter beschikking wordt gesteld aan de Politieacademie.2In het beheersplan, bedoeld in artikel 37, eerste lid van de wet, wordt een verdeling gemaakt van de niet-operationele sterkte over de onderdelen van de politie, waarbij wordt aangegeven welk deel daarvan ter beschikking wordt gesteld aan de Politieacademie en aan de Politieonderwijsraad.
Artikel
8
Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
Artikel
9
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit verdeling sterkte en middelen politie.
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
Artikel
10
Wijzigt dit besluit.
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
’s-Gravenhage
28 november 2012
Beatrix
De Minister van Veiligheid en Justitie,
I. W.
Opstelten
de vijfde december 2012
De Minister van Veiligheid en Justitie,
I. W.
Opstelten
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
Bijlage
Regionale eenheid
aandeel
Noord-Nederland
8,665%
Oost-Nederland
15,137%
Noord-West-Nederland
7,531%
Amsterdam
11,600%
Midden-Nederland
10,579%
Den Haag
12,818%
Rotterdam
13,167%
Oost-Brabant
7,042%
Limburg
6,110%
Zuid-West-Nederland
7,351%
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
|
Basiswettenbestand
|
BWBR0032333/2017-11-29_0/xml/BWBR0032333_2017-11-29_0.xml
|
Besluit van 28 november 2012, houdende regels ter uitvoering van artikel 36 van de Politiewet 2012 (Besluit verdeling sterkte en middelen politie)201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
Besluit verdeling sterkte en middelen politie 201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 18 oktober 2012, nummer 312645;
Gelet op artikel 36 van de Politiewet 2012;
De Raad van State gehoord (advies van 2 november 2012, nr. W03.12.0431/II);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 22 november 2012, nummer 324461;
Hebben goedgevonden en verstaan:
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
Artikel
1
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a.
de wet: de Politiewet 2012;
b.
operationele sterkte: het aantal fulltime-equivalent werkzaam in een operationele functie bij de politie en de aspiranten, bedoeld in artikel 1, onder b, van het Besluit bezoldiging politie;
c.
begroting: de begroting, bedoeld in artikel 34 van de wet.
201744028-11-201712-10-2017201744028-11-201712-10-201729-11-201701-01-2017
Artikel
2
Bij ministeriële regeling worden de krachtens artikel 6, tweede lid, van het Besluit bezoldiging politie vastgestelde functies bij de politie aangewezen die onderdeel uitmaken van de operationele sterkte.
201261005-12-201228-11-2012201618523-05-201612-05-201624-05-2016Treedt in werking op het tijdstip waarop de Wijziging Besluit
bezoldiging politie en Besluit algemene rechtspositie politie
(invoering van het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie)
(Stb. 2012/30) in werking treedt.
Artikel
3
1
Onze Minister bepaalt jaarlijks de door de korpschef in het begrotingsjaar te realiseren operationele sterkte van de politie.
2
Onze Minister bepaalt op basis van de in het eerste lid bedoelde operationele sterkte van de politie de omvang van de in het betreffende begrotingsjaar te realiseren operationele sterkte voor de landelijke eenheden en de ondersteunende diensten, bedoeld in artikel 25, eerste lid, onder b en c, van de wet.
3
De omvang van de te realiseren operationele sterkte van de regionale eenheden is zo groot als de omvang van de te realiseren operationele sterkte, bedoeld in het eerste lid, verminderd met de operationele sterkte, bedoeld in het tweede lid.
4
Het aandeel van een regionale eenheid in de in het derde lid bedoelde operationele sterkte bedraagt het in de bij dit besluit behorende bijlage bedoelde percentage.
5
Onze Minister kan bepalen dat de operationele sterkte van een regionale of landelijke eenheid of ondersteunende dienst gedurende een begrotingsjaar van de in het tweede of vierde lid bedoelde operationele sterkte mag afwijken. De door de minister te bepalen afwijking bedraagt niet meer dan 7% per eenheid of ondersteunende dienst per begrotingsjaar.
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
Artikel
4
Onze Minister geeft jaarlijks een raming van de door de korpschef te realiseren operationele sterkte voor de drie op het begrotingsjaar volgende jaren en, met inachtneming van het in artikel 3, vierde lid, bedoelde aandeel, een raming van de verdeling van deze sterkte over de regionale en landelijke eenheden en ondersteunende diensten en een raming van het in artikel 3, vijfde lid, bedoelde percentage.
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
Artikel
5
1
Indien de begroting tijdens het begrotingsjaar wordt gewijzigd, kan Onze Minister de door de korpschef te realiseren operationele sterkte, bedoeld in artikel 3, eerste lid, wijzigen.
2
Indien de meerjarenraming, bedoeld in artikel 34 van de wet, wordt gewijzigd, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing op de raming van de operationele sterkte, bedoeld in artikel 4.
201744028-11-201712-10-2017201744028-11-201712-10-201729-11-201701-01-2017
Artikel
6
1
Indien werkzaamheden worden overgeheveld van een regionale of landelijke eenheid of ondersteunende dienst naar een andere regionale of landelijke eenheid of ondersteunende dienst, als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet wordt de op die werkzaamheden betrekking hebbende operationele sterkte eveneens overgeheveld.
2
In afwijking van artikel 3, tweede of vierde lid, kan een eenheid of ondersteunende dienst over extra operationele sterkte beschikken indien deze voor een specifiek onderdeel van de politietaak aan de eenheid of ondersteunende dienst is toegekend.
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
Artikel
7
1
In de begroting worden de middelen over de onderdelen van de politie verdeeld, waarbij wordt aangegeven welk deel daarvan ter beschikking wordt gesteld aan de Politieacademie.
2
In het beheersplan, bedoeld in artikel 37, eerste lid van de wet, wordt een verdeling gemaakt van de niet-operationele sterkte over de onderdelen van de politie, waarbij wordt aangegeven welk deel daarvan ter beschikking wordt gesteld aan de Politieacademie en aan de Politieonderwijsraad.
201744028-11-201712-10-2017201744028-11-201712-10-201729-11-201701-01-2017
Artikel
8
Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
Artikel
9
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit verdeling sterkte en middelen politie.
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
Artikel
10
Wijzigt dit besluit.
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
’s-Gravenhage
28 november 2012
Beatrix
De Minister van Veiligheid en Justitie,
I. W.
Opstelten
de vijfde december 2012
De Minister van Veiligheid en Justitie,
I. W.
Opstelten
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
Bijlage
Regionale eenheid
aandeel
Noord-Nederland
8,665%
Oost-Nederland
15,137%
Noord-West-Nederland
7,531%
Amsterdam
11,600%
Midden-Nederland
10,579%
Den Haag
12,818%
Rotterdam
13,167%
Oost-Brabant
7,042%
Limburg
6,110%
Zuid-West-Nederland
7,351%
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
|
Basiswettenbestand
|
BWBR0032333/2023-01-01_0/xml/BWBR0032333_2023-01-01_0.xml
|
Besluit van 28 november 2012, houdende regels ter uitvoering van artikel 36 van de Politiewet 2012 (Besluit verdeling sterkte en middelen politie)201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
Besluit verdeling sterkte en middelen politie 201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 18 oktober 2012, nummer 312645;
Gelet op artikel 36 van de Politiewet 2012;
De Raad van State gehoord (advies van 2 november 2012, nr. W03.12.0431/II);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 22 november 2012, nummer 324461;
Hebben goedgevonden en verstaan:
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
Artikel
1
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a.
de wet: de Politiewet 2012;
b.
operationele sterkte: het aantal fulltime-equivalent werkzaam in een operationele functie bij de politie en de bij de politie aangestelde aspiranten, bedoeld in artikel 1, onder b, van het Besluit algemene rechtspositie politie, en de bij de politie aangestelde ambtenaren in opleiding, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van het Besluit algemene rechtspositie politie;
c.
begroting: de begroting, bedoeld in artikel 34 van de wet;
d.
begrotingsjaar: het kalenderjaar waarvoor de begroting dient.
202251516-12-202213-12-2022202251516-12-202213-12-202201-01-2023
Artikel
2
Bij ministeriële regeling worden de krachtens artikel 6, tweede lid, van het Besluit bezoldiging politie vastgestelde functies bij de politie aangewezen die onderdeel uitmaken van de operationele sterkte.
201261005-12-201228-11-2012201618523-05-201612-05-201624-05-2016Treedt in werking op het tijdstip waarop de Wijziging Besluit
bezoldiging politie en Besluit algemene rechtspositie politie
(invoering van het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie)
(Stb. 2012/30) in werking treedt.
Artikel
3
1
Onze Minister bepaalt jaarlijks de door de korpschef in het begrotingsjaar te realiseren operationele sterkte van de politie.
2
Onze Minister bepaalt op basis van de in het eerste lid bedoelde operationele sterkte van de politie de omvang van de in het betreffende begrotingsjaar te realiseren operationele sterkte voor de Landelijke eenheid, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het Besluit beheer politie, en de ondersteunende diensten, bedoeld in de artikelen 28, eerste lid, 36, eerste lid, en artikel 43a, eerste lid, van het Besluit beheer politie.
3
De omvang van de te realiseren operationele sterkte van de regionale eenheden is zo groot als de omvang van de te realiseren operationele sterkte, bedoeld in het eerste lid, verminderd met de operationele sterkte, bedoeld in het tweede lid.
4
Het aandeel van een regionale eenheid in de in het derde lid bedoelde operationele sterkte bedraagt het in de bij dit besluit behorende bijlage bedoelde percentage.
202251516-12-202213-12-2022202251516-12-202213-12-202201-01-2023
Artikel
4
Onze Minister geeft jaarlijks een raming van de door de korpschef te realiseren operationele sterkte voor de vier op het begrotingsjaar volgende jaren en, met inachtneming van het in artikel 3, vierde lid, bedoelde aandeel, een raming van de verdeling van deze sterkte over de eenheden en ondersteunende diensten en een raming van het in artikel 3, vijfde lid, bedoelde percentage.
202251516-12-202213-12-2022202251516-12-202213-12-202201-01-2023
Artikel
4a
1
In afwijking van de artikelen 3, tweede en vierde lid, en 4 kan de korpschef bepalen dat een percentage van de te realiseren operationele sterkte van een eenheid in een begrotingsjaar en maximaal twee daaropvolgende jaren niet wordt gerealiseerd. Ten aanzien van een regionale eenheid geschiedt deze beslissing in overeenstemming met de burgemeesters van de gemeenten in het gebied waarin de regionale eenheid de politietaak uitvoert en de hoofdofficier van justitie.
2
Voor de toepassing van het eerste lid worden aspiranten als bedoeld in artikel 1, onder b, van het Besluit algemene rechtspositie politie niet meegerekend bij de operationele sterkte.
3
Het percentage, bedoeld in het eerste lid, bedraagt maximaal twee procent per begrotingsjaar.
4
De uitkomst van de vermenigvuldiging van het met toepassing van het eerste lid niet te realiseren deel van de operationele sterkte van een eenheid per begrotingsjaar met de daarbij behorende loonsom wordt door de korpschef in hetzelfde begrotingsjaar uitsluitend binnen deze eenheid besteed aan andere uitgaven. Ten aanzien van een regionale eenheid geschiedt deze beslissing in overeenstemming met de burgemeesters van de gemeenten in het gebied waarin de regionale eenheid de politietaak uitvoert en de hoofdofficier van justitie.
5
Onder de loonsom, bedoeld in het vierde lid, wordt verstaan de loonsom, vastgesteld in de begroting voor het begrotingsjaar waarin toepassing wordt gegeven aan het eerste lid.
202251516-12-202213-12-2022202251516-12-202213-12-202201-01-2023
Artikel
5
1
Indien de begroting tijdens het begrotingsjaar wordt gewijzigd, kan Onze Minister de door de korpschef te realiseren operationele sterkte, bedoeld in artikel 3, eerste lid, wijzigen.
2
Indien de meerjarenraming, bedoeld in artikel 34 van de wet, wordt gewijzigd, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing op de raming van de operationele sterkte, bedoeld in artikel 4.
201744028-11-201712-10-2017201744028-11-201712-10-201729-11-201701-01-2017
Artikel
6
1
Indien werkzaamheden worden overgeheveld van een eenheid of ondersteunende dienst naar een andere eenheid of ondersteunende dienst, als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet wordt de op die werkzaamheden betrekking hebbende operationele sterkte eveneens overgeheveld.
2
In afwijking van artikel 3, tweede of vierde lid, kan een eenheid of ondersteunende dienst over extra operationele sterkte beschikken indien deze voor een specifiek onderdeel van de politietaak aan de eenheid of ondersteunende dienst is toegekend.
202251516-12-202213-12-2022202251516-12-202213-12-202201-01-2023
Artikel
7
1
In de begroting worden de middelen over de onderdelen van de politie verdeeld, waarbij wordt aangegeven welk deel daarvan ter beschikking wordt gesteld aan de Politieacademie.
2
In het beheersplan, bedoeld in artikel 37, eerste lid van de wet, wordt een verdeling gemaakt van de niet-operationele sterkte over de onderdelen van de politie, waarbij wordt aangegeven welk deel daarvan ter beschikking wordt gesteld aan de Politieacademie en aan de Politieonderwijsraad.
201744028-11-201712-10-2017201744028-11-201712-10-201729-11-201701-01-2017
Artikel
8
Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
Artikel
9
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit verdeling sterkte en middelen politie.
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
Artikel
10
Wijzigt dit besluit.
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
’s-Gravenhage
28 november 2012
Beatrix
De Minister van Veiligheid en Justitie,
I. W.
Opstelten
de vijfde december 2012
De Minister van Veiligheid en Justitie,
I. W.
Opstelten
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
Bijlage
Regionale eenheid
aandeel
Noord-Nederland
8,665%
Oost-Nederland
15,137%
Noord-West-Nederland
7,531%
Amsterdam
11,600%
Midden-Nederland
10,579%
Den Haag
12,818%
Rotterdam
13,167%
Oost-Brabant
7,042%
Limburg
6,110%
Zuid-West-Nederland
7,351%
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
202251516-12-202213-12-2022202251516-12-202213-12-202213-12-2022
|
Basiswettenbestand
|
BWBR0032333/2024-01-01_0/xml/BWBR0032333_2024-01-01_0.xml
|
Besluit van 28 november 2012, houdende regels ter uitvoering van artikel 36 van de Politiewet 2012 (Besluit verdeling sterkte en middelen politie)201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
Besluit verdeling sterkte en middelen politie 201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 18 oktober 2012, nummer 312645;
Gelet op artikel 36 van de Politiewet 2012;
De Raad van State gehoord (advies van 2 november 2012, nr. W03.12.0431/II);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 22 november 2012, nummer 324461;
Hebben goedgevonden en verstaan:
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
Artikel
1
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a.
de wet: de Politiewet 2012;
b.
operationele sterkte: het aantal fulltime-equivalent werkzaam in een operationele functie bij de politie en de bij de politie aangestelde aspiranten, bedoeld in artikel 1, onder b, van het Besluit algemene rechtspositie politie, en de bij de politie aangestelde ambtenaren in opleiding, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van het Besluit algemene rechtspositie politie;
c.
begroting: de begroting, bedoeld in artikel 34 van de wet;
d.
begrotingsjaar: het kalenderjaar waarvoor de begroting dient.
202251516-12-202213-12-2022202251516-12-202213-12-202201-01-2023
Artikel
2
Bij ministeriële regeling worden de krachtens artikel 6, tweede lid, van het Besluit bezoldiging politie vastgestelde functies bij de politie aangewezen die onderdeel uitmaken van de operationele sterkte.
201261005-12-201228-11-2012201618523-05-201612-05-201624-05-2016Treedt in werking op het tijdstip waarop de Wijziging Besluit
bezoldiging politie en Besluit algemene rechtspositie politie
(invoering van het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie)
(Stb. 2012/30) in werking treedt.
Artikel
3
1
Onze Minister bepaalt jaarlijks de door de korpschef in het begrotingsjaar te realiseren operationele sterkte van de politie.
2
Onze Minister bepaalt op basis van de in het eerste lid bedoelde operationele sterkte van de politie de omvang van de in het betreffende begrotingsjaar te realiseren operationele sterkte voor de landelijke eenheden, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het Besluit beheer politie, en de ondersteunende diensten, bedoeld in de artikelen 28, eerste lid, 36, eerste lid, en artikel 43a, eerste lid, van het Besluit beheer politie.
3
De omvang van de te realiseren operationele sterkte van de regionale eenheden is zo groot als de omvang van de te realiseren operationele sterkte, bedoeld in het eerste lid, verminderd met de operationele sterkte, bedoeld in het tweede lid.
4
Het aandeel van een regionale eenheid in de in het derde lid bedoelde operationele sterkte bedraagt het in de bij dit besluit behorende bijlage bedoelde percentage.
202344205-12-202304-12-2023202344205-12-202304-12-202301-01-2024
Artikel
4
Onze Minister geeft jaarlijks een raming van de door de korpschef te realiseren operationele sterkte voor de vier op het begrotingsjaar volgende jaren en, met inachtneming van het in artikel 3, vierde lid, bedoelde aandeel, een raming van de verdeling van deze sterkte over de eenheden en ondersteunende diensten en een raming van het in artikel 3, vijfde lid, bedoelde percentage.
202251516-12-202213-12-2022202251516-12-202213-12-202201-01-2023
Artikel
4a
1
In afwijking van de artikelen 3, tweede en vierde lid, en 4 kan de korpschef bepalen dat een percentage van de te realiseren operationele sterkte van een eenheid in een begrotingsjaar en maximaal twee daaropvolgende jaren niet wordt gerealiseerd. Ten aanzien van een regionale eenheid geschiedt deze beslissing in overeenstemming met de burgemeesters van de gemeenten in het gebied waarin de regionale eenheid de politietaak uitvoert en de hoofdofficier van justitie.
2
Voor de toepassing van het eerste lid worden aspiranten als bedoeld in artikel 1, onder b, van het Besluit algemene rechtspositie politie niet meegerekend bij de operationele sterkte.
3
Het percentage, bedoeld in het eerste lid, bedraagt maximaal twee procent per begrotingsjaar.
4
De uitkomst van de vermenigvuldiging van het met toepassing van het eerste lid niet te realiseren deel van de operationele sterkte van een eenheid per begrotingsjaar met de daarbij behorende loonsom wordt door de korpschef in hetzelfde begrotingsjaar uitsluitend binnen deze eenheid besteed aan andere uitgaven. Ten aanzien van een regionale eenheid geschiedt deze beslissing in overeenstemming met de burgemeesters van de gemeenten in het gebied waarin de regionale eenheid de politietaak uitvoert en de hoofdofficier van justitie.
5
Onder de loonsom, bedoeld in het vierde lid, wordt verstaan de loonsom, vastgesteld in de begroting voor het begrotingsjaar waarin toepassing wordt gegeven aan het eerste lid.
202251516-12-202213-12-2022202251516-12-202213-12-202201-01-2023
Artikel
5
1
Indien de begroting tijdens het begrotingsjaar wordt gewijzigd, kan Onze Minister de door de korpschef te realiseren operationele sterkte, bedoeld in artikel 3, eerste lid, wijzigen.
2
Indien de meerjarenraming, bedoeld in artikel 34 van de wet, wordt gewijzigd, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing op de raming van de operationele sterkte, bedoeld in artikel 4.
201744028-11-201712-10-2017201744028-11-201712-10-201729-11-201701-01-2017
Artikel
6
1
Indien werkzaamheden worden overgeheveld van een eenheid of ondersteunende dienst naar een andere eenheid of ondersteunende dienst, als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet wordt de op die werkzaamheden betrekking hebbende operationele sterkte eveneens overgeheveld.
2
In afwijking van artikel 3, tweede of vierde lid, kan een eenheid of ondersteunende dienst over extra operationele sterkte beschikken indien deze voor een specifiek onderdeel van de politietaak aan de eenheid of ondersteunende dienst is toegekend.
202251516-12-202213-12-2022202251516-12-202213-12-202201-01-2023
Artikel
7
1
In de begroting worden de middelen over de onderdelen van de politie verdeeld, waarbij wordt aangegeven welk deel daarvan ter beschikking wordt gesteld aan de Politieacademie.
2
In het beheersplan, bedoeld in artikel 37, eerste lid van de wet, wordt een verdeling gemaakt van de niet-operationele sterkte over de onderdelen van de politie, waarbij wordt aangegeven welk deel daarvan ter beschikking wordt gesteld aan de Politieacademie en aan de Politieonderwijsraad.
201744028-11-201712-10-2017201744028-11-201712-10-201729-11-201701-01-2017
Artikel
8
Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
Artikel
9
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit verdeling sterkte en middelen politie.
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
Artikel
10
Wijzigt dit besluit.
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
’s-Gravenhage
28 november 2012
Beatrix
De Minister van Veiligheid en Justitie,
I. W.
Opstelten
de vijfde december 2012
De Minister van Veiligheid en Justitie,
I. W.
Opstelten
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
Bijlage
Regionale eenheid
aandeel
Noord-Nederland
8,665%
Oost-Nederland
15,137%
Noord-West-Nederland
7,531%
Amsterdam
11,600%
Midden-Nederland
10,579%
Den Haag
12,818%
Rotterdam
13,167%
Oost-Brabant
7,042%
Limburg
6,110%
Zuid-West-Nederland
7,351%
201261005-12-201228-11-2012201263614-12-201211-12-201201-01-2013
202251516-12-202213-12-2022202251516-12-202213-12-202213-12-2022
|
Basiswettenbestand
|
BWBR0032334/2013-01-01_0/xml/BWBR0032334_2013-01-01_0.xml
|
Besluit van 2 november 2012, houdende regels met betrekking tot de handhaving van de Wet dieren en enige andere aangelegenheden met betrekking tot die wet (Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren)
Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 12 juli 2012 , nr. 283318, Directie Wetgeving en Juridische Zaken;
Gelet op de artikelen 7.8, eerste lid, 8.8 en 10.8 van de Wet dieren en artikel 1:1, zesde lid, van de Algemene douanewet;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 7 september 2012, nr. W15.12.0296/IV);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 31 oktober 2012, nr. WJZ / 12339223, Directie Wetgeving en Juridische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Hoofdstuk
1
Algemeen
Artikel
1.1
Begripsbepaling
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
–
Raad: Raad voor dierenaangelegenheden, bedoeld in artikel 10.8 van de wet;
–
wet:
Wet dieren.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Hoofdstuk
2
De bestuurlijke boete
Artikel
2.1
Begripsbepalingen
In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
–
overtreder: overtreder als bedoeld in artikel 8.6, eerste lid, onderdeel b, van de wet;
–
overtreding: overtreding als bedoeld in artikel 8.6, eerste lid, onderdeel a, van de wet.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
2.2
Boetecategorieën
1
De hoogte van de bestuurlijke boete die Onze Minister aan een overtreder voor een overtreding kan opleggen wordt overeenkomstig de volgende boetecategorieën vastgesteld:
a.
categorie 1: € 500;
b.
categorie 2: € 1500;
c.
categorie 3: € 2500;
d.
categorie 4: € 5000;
e.
categorie 5: € 10.000.
2
Bij ministeriële regeling worden de bepalingen waarvoor in geval van overtreding een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, ingedeeld overeenkomstig de daarbij aangewezen boetecategorie.
3
In de regeling, bedoeld in het tweede lid, kan worden bepaald dat de hoogte van de bestuurlijke boete voor een overtreding wordt vastgesteld op het bedrag behorende bij de naasthogere boetecategorie ten opzichte van de categorie, bedoeld in het tweede lid, indien bij de betreffende gedraging een in die regeling vastgesteld percentage dieren van het totaal aantal betrokken dieren was betrokken op een in die regeling aangewezen wijze.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
2.3
Gevolgen volksgezondheid, diergezondheid en dierenwelzijn
Indien de risico’s of de gevolgen van een overtreding voor de volksgezondheid, diergezondheid, dierenwelzijn of milieu:
a.
gering zijn of ontbreken, wordt het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, gehalveerd;
b.
ernstig zijn, wordt het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, verdubbeld.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
2.4
Overtreding door particulier
Indien een overtreding is begaan anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf, wordt het voor die overtreding op grond van de artikelen 2.2 en 2.3 op te leggen boetebedrag gehalveerd.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
2.5
Recidive
1
Indien ten tijde van het begaan van een overtreding nog geen vijf jaren zijn verstreken sinds een eerder aan de overtreder opgelegde bestuurlijke boete voor eenzelfde overtreding onherroepelijk is geworden, is de bestuurlijke boete gelijk aan de som van de op grond van de artikelen 2.2, 2.3 en 2.4 voor de overtreding op te leggen bestuurlijke boete en de voor die eerdere overtreding opgelegde bestuurlijke boete.
2
Bij ministeriële regeling kunnen overtredingen worden aangewezen die soortgelijk zijn aan daarbij aangewezen andere overtredingen.
3
Op krachtens het tweede lid aangewezen overtredingen is het eerste lid van overeenkomstige toepassing.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Hoofdstuk
3
Raad voor dierenaangelegenheden
Artikel
3.1
Leden RDA
1
De Raad bestaat uit een voorzitter en ten hoogste 49 andere leden.
2
De leden brengen hun kennis en ervaring op persoonlijke titel in en treden niet op als vertegenwoordiger van een specifieke belangengroep.
3
De leden worden benoemd voor een periode van vier jaar.
4
Na afloop van de benoemingsperiode, bedoeld in het tweede lid, kunnen de leden eenmaal worden herbenoemd voor de in dat lid bedoelde termijn.
5
De leden kunnen door Onze Minister:
a.
op hun verzoek worden ontslagen;
b.
in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, om zwaarwegende reden worden geschorst en ontslagen.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
3.2
Secretaris en adjunct-secretaris
1
Onze Minister benoemt de secretaris en de adjunct-secretaris van de Raad.
2
De secretaris en de adjunct-secretaris zijn niet tevens lid van de Raad.
3
Voor de uitoefening van hun taak zijn de secretaris en de adjunct-secretaris uitsluitend verantwoording schuldig aan de Raad.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
3.3
Raadsvergaderingen
1
De voorzitter roept de Raad bijeen:
a.
zo dikwijls als hij dit nodig acht, maar in ieder geval twee keer per jaar;
b.
indien ten minste vijf leden een daartoe strekkend, schriftelijk en met redenen omkleed verzoek bij de voorzitter hebben ingediend.
2
Na een verzoek als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, roept de voorzitter de Raad bijeen binnen één maand nadat het verzoek door de voorzitter is ontvangen.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
3.4
Werkwijze
1
De Raad voert op verzoek van Onze Minister of uit eigen beweging overleg over de in artikel 10.8 van de wet bedoelde vraagstukken.
2
De voorzitter kan met het oog op een overleg over een bepaald onderwerp uit de leden van de Raad een forum samenstellen en anderen dan leden van de Raad uitnodigen voor deelname aan dat overleg.
3
De Raad stelt een verslag op van een gevoerd overleg.
4
Het verslag wordt ter kennis gebracht van Onze Minister. Indien het verslag mede het belang van de volksgezondheid raakt, wordt dit ook ter kennis gebracht aan Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
3.5
Reglement van werkwijze
1
De Raad stelt zijn werkwijze nader vast in een reglement.
2
Het reglement, bedoeld in het eerste lid, wordt na vaststelling toegezonden aan Onze Minister.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
3.6
Begroting
De Raad stelt jaarlijks voor zijn werkzaamheden in het komende begrotingsjaar een ontwerpbegroting op en legt deze voor 1 april voor aan Onze Minister.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
3.7
Verslag
De Raad doet jaarlijks voor 1 april schriftelijk verslag van zijn werkzaamheden aan Onze Minister.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Hoofdstuk
4
Overige bepalingen
Artikel
4.1
Evaluatie bestuurlijke boete
Onze Minister zendt binnen drie jaar na de inwerkingtreding van dit besluit een verslag aan de Staten-Generaal over de doeltreffendheid en de effecten van hoofdstuk 2 in de praktijk.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
4.2
Evaluatie Raad voor dierenaangelegenheden
De Raad brengt iedere zes jaren een rapport uit aan Onze Minister waarin de taakvervulling van de Raad aan een onderzoek wordt onderworpen.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
4.3
Overgangsrecht bestuurlijke boete
Indien een overtreding is begaan voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit en als gevolg van die inwerkingtreding, in samenhang met de op dit besluit gebaseerde regels, een andere bestuurlijke boete kan worden opgelegd dan de bestuurlijke boete die voor die overtreding kon worden opgelegd op grond van de voor dat tijdstip geldende regels, worden de voor de overtreder gunstigste bepalingen toegepast.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
4.4
Intrekken beoordeling gids voor goede praktijken
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de intrekking van een beoordeling van een nationale gids voor goede praktijken als bedoeld in artikel 8.44, tweede lid, van de wet.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Hoofdstuk
5
Aanpassing andere regelgeving
Artikel
5.1
Wijziging bijlage Algemene douanewet
Wijzigt de Algemene douanewet.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
5.2
Wijzigt het Besluit inbeslaggenomen voorwerpen.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
5.3
Wijzigt het Besluit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen en preparaten.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
5.4
Wijzigt het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
5.5
Wijzigt het Opiumwetbesluit.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Hoofdstuk
6
Slotbepalingen
Artikel
6.1
Inwerkingtreding
De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
6.2
Citeertitel
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
’s-Gravenhage
2 november 2012
Beatrix
De Staatssecretaris van Economische Zaken,
J. C.
Verdaas
de vierde december 2012
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
F.
Teeven
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
|
Basiswettenbestand
|
BWBR0032334/2016-07-01_0/xml/BWBR0032334_2016-07-01_0.xml
|
Besluit van 2 november 2012, houdende regels met betrekking tot de handhaving van de Wet dieren en enige andere aangelegenheden met betrekking tot die wet (Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren)201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 12 juli 2012 , nr. 283318, Directie Wetgeving en Juridische Zaken;
Gelet op de artikelen 7.8, eerste lid, 8.8 en 10.8 van de Wet dieren en artikel 1:1, zesde lid, van de Algemene douanewet;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 7 september 2012, nr. W15.12.0296/IV);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 31 oktober 2012, nr. WJZ / 12339223, Directie Wetgeving en Juridische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan:
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Hoofdstuk
1
Algemeen
Artikel
1.1
Begripsbepaling
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
–
Raad: Raad voor dierenaangelegenheden, bedoeld in artikel 10.8 van de wet;
–
wet:
Wet dieren.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Hoofdstuk
2
De bestuurlijke boete
Artikel
2.1
Begripsbepalingen
In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
–
overtreder: overtreder als bedoeld in artikel 8.6, eerste lid, onderdeel b, van de wet;
–
overtreding: overtreding als bedoeld in artikel 8.6, eerste lid, onderdeel a, van de wet.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
2.2
Boetecategorieën
1
De hoogte van de bestuurlijke boete die Onze Minister aan een overtreder voor een overtreding kan opleggen wordt overeenkomstig de volgende boetecategorieën vastgesteld:
a.
categorie 1: € 500;
b.
categorie 2: € 1500;
c.
categorie 3: € 2500;
d.
categorie 4: € 5000;
e.
categorie 5: € 10.000 of, indien dat meer is, 10% van de jaaromzet.
2
Indien de hoogte van de krachtens het derde lid aangewezen boetecategorie door het met de overtreding te behalen economische voordeel aanmerkelijk wordt overschreden, kan Onze Minister een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste categorie 5, bedoeld in het eerste lid.
3
Bij ministeriële regeling worden de bepalingen waarvoor in geval van overtreding een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, ingedeeld overeenkomstig de daarbij aangewezen boetecategorie.
4
In de regeling, bedoeld in het derde lid, kan worden bepaald dat de hoogte van de bestuurlijke boete voor een overtreding wordt vastgesteld op het bedrag behorende bij de naasthogere boetecategorie ten opzichte van de categorie, bedoeld in het derde lid, indien bij de betreffende gedraging een in die regeling vastgesteld percentage dieren van het totaal aantal betrokken dieren was betrokken op een in die regeling aangewezen wijze.
20166218-02-201608-02-201620166218-02-201608-02-201601-07-2016
Artikel
2.3
Gevolgen volksgezondheid, diergezondheid en dierenwelzijn
Indien de risico’s of de gevolgen van een overtreding voor de volksgezondheid, diergezondheid, dierenwelzijn of milieu:
a.
gering zijn of ontbreken, wordt het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, gehalveerd;
b.
ernstig zijn, wordt het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, verdubbeld.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
2.4
Overtreding door particulier
Indien een overtreding is begaan anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf, wordt het voor die overtreding op grond van de artikelen 2.2 en 2.3 op te leggen boetebedrag gehalveerd.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
2.5
Recidive
1
Indien ten tijde van het begaan van een overtreding nog geen vijf jaren zijn verstreken sinds een eerder aan de overtreder opgelegde bestuurlijke boete voor eenzelfde overtreding onherroepelijk is geworden, is de bestuurlijke boete gelijk aan de som van de op grond van de artikelen 2.2, 2.3 en 2.4 voor de overtreding op te leggen bestuurlijke boete en de voor die eerdere overtreding opgelegde bestuurlijke boete.
2
Bij ministeriële regeling kunnen overtredingen worden aangewezen die soortgelijk zijn aan daarbij aangewezen andere overtredingen.
3
Op krachtens het tweede lid aangewezen overtredingen is het eerste lid van overeenkomstige toepassing.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Hoofdstuk
3
Raad voor dierenaangelegenheden
Artikel
3.1
Leden RDA
1
De Raad bestaat uit een voorzitter en ten hoogste 49 andere leden.
2
De leden brengen hun kennis en ervaring op persoonlijke titel in en treden niet op als vertegenwoordiger van een specifieke belangengroep.
3
De leden worden benoemd voor een periode van vier jaar.
4
Na afloop van de benoemingsperiode, bedoeld in het tweede lid, kunnen de leden eenmaal worden herbenoemd voor de in dat lid bedoelde termijn.
5
De leden kunnen door Onze Minister:
a.
op hun verzoek worden ontslagen;
b.
in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, om zwaarwegende reden worden geschorst en ontslagen.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
3.2
Secretaris en adjunct-secretaris
1
Onze Minister benoemt de secretaris en de adjunct-secretaris van de Raad.
2
De secretaris en de adjunct-secretaris zijn niet tevens lid van de Raad.
3
Voor de uitoefening van hun taak zijn de secretaris en de adjunct-secretaris uitsluitend verantwoording schuldig aan de Raad.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
3.3
Raadsvergaderingen
1
De voorzitter roept de Raad bijeen:
a.
zo dikwijls als hij dit nodig acht, maar in ieder geval twee keer per jaar;
b.
indien ten minste vijf leden een daartoe strekkend, schriftelijk en met redenen omkleed verzoek bij de voorzitter hebben ingediend.
2
Na een verzoek als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, roept de voorzitter de Raad bijeen binnen één maand nadat het verzoek door de voorzitter is ontvangen.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
3.4
Werkwijze
1
De Raad voert op verzoek van Onze Minister of uit eigen beweging overleg over de in artikel 10.8 van de wet bedoelde vraagstukken.
2
De voorzitter kan met het oog op een overleg over een bepaald onderwerp uit de leden van de Raad een forum samenstellen en anderen dan leden van de Raad uitnodigen voor deelname aan dat overleg.
3
De Raad stelt een verslag op van een gevoerd overleg.
4
Het verslag wordt ter kennis gebracht van Onze Minister. Indien het verslag mede het belang van de volksgezondheid raakt, wordt dit ook ter kennis gebracht aan Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
3.5
Reglement van werkwijze
1
De Raad stelt zijn werkwijze nader vast in een reglement.
2
Het reglement, bedoeld in het eerste lid, wordt na vaststelling toegezonden aan Onze Minister.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
3.6
Begroting
De Raad stelt jaarlijks voor zijn werkzaamheden in het komende begrotingsjaar een ontwerpbegroting op en legt deze voor 1 april voor aan Onze Minister.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
3.7
Verslag
De Raad doet jaarlijks voor 1 april schriftelijk verslag van zijn werkzaamheden aan Onze Minister.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Hoofdstuk
4
Overige bepalingen
Artikel
4.1
Evaluatie bestuurlijke boete
Onze Minister zendt binnen drie jaar na de inwerkingtreding van dit besluit een verslag aan de Staten-Generaal over de doeltreffendheid en de effecten van hoofdstuk 2 in de praktijk.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
4.2
Evaluatie Raad voor dierenaangelegenheden
De Raad brengt iedere zes jaren een rapport uit aan Onze Minister waarin de taakvervulling van de Raad aan een onderzoek wordt onderworpen.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
4.3
Overgangsrecht bestuurlijke boete
Indien een overtreding is begaan voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit en als gevolg van die inwerkingtreding, in samenhang met de op dit besluit gebaseerde regels, een andere bestuurlijke boete kan worden opgelegd dan de bestuurlijke boete die voor die overtreding kon worden opgelegd op grond van de voor dat tijdstip geldende regels, worden de voor de overtreder gunstigste bepalingen toegepast.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
4.4
Intrekken beoordeling gids voor goede praktijken
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de intrekking van een beoordeling van een nationale gids voor goede praktijken als bedoeld in artikel 8.44, tweede lid, van de wet.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Hoofdstuk
5
Aanpassing andere regelgeving
Artikel
5.1
Wijziging bijlage Algemene douanewet
Wijzigt de Algemene douanewet.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
5.2
Wijzigt het Besluit inbeslaggenomen voorwerpen.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
5.3
Wijzigt het Besluit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen en preparaten.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
5.4
Wijzigt het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
5.5
Wijzigt het Opiumwetbesluit.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Hoofdstuk
6
Slotbepalingen
Artikel
6.1
Inwerkingtreding
De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
6.2
Citeertitel
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
’s-Gravenhage
2 november 2012
Beatrix
De Staatssecretaris van Economische Zaken,
J. C.
Verdaas
de vierde december 2012
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
F.
Teeven
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
|
Basiswettenbestand
|
BWBR0032334/2019-12-14_0/xml/BWBR0032334_2019-12-14_0.xml
|
Besluit van 2 november 2012, houdende regels met betrekking tot de handhaving van de Wet dieren en enige andere aangelegenheden met betrekking tot die wet (Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren)201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 12 juli 2012 , nr. 283318, Directie Wetgeving en Juridische Zaken;
Gelet op de artikelen 7.8, eerste lid, 8.8 en 10.8 van de Wet dieren en artikel 1:1, zesde lid, van de Algemene douanewet;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 7 september 2012, nr. W15.12.0296/IV);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 31 oktober 2012, nr. WJZ / 12339223, Directie Wetgeving en Juridische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan:
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Hoofdstuk
1
Algemeen
Artikel
1.1
Begripsbepaling
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
–
Raad: Raad voor dierenaangelegenheden, bedoeld in artikel 10.8 van de wet;
–
wet:
Wet dieren;
–
verordening (EU) nr. 2017/625: verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 999/2001, (EG) nr. 396/2005, (EG) nr. 1069/2009, (EG) nr. 1107/2009, (EU) nr. 1151/2012, (EU) nr. 652/2014, (EU) 2016/429 en (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 1/2005 en (EG) nr. 1099/2009 van de Raad en de Richtlijnen 98/58/EG, 1999/74/EG, 2007/43/EG, 2008/119/EG en 2008/120/EG van de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad, de Richtlijnen 89/608/EEG, 89/662/EEG, 90/425/EEG, 91/496/EEG, 96/23/EG, 96/93/EG en 97/78/EG van de Raad en Besluit 92/438/EEG van de Raad (verordening officiële controles) (Pb EU 2017 L 95).
201924509-07-201918-06-2019201924509-07-201918-06-201914-12-2019201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Hoofdstuk
2
De bestuurlijke boete
Artikel
2.1
Begripsbepalingen
In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
–
overtreder: overtreder als bedoeld in artikel 8.6, eerste lid, onderdeel b, van de wet;
–
overtreding: overtreding als bedoeld in artikel 8.6, eerste lid, onderdeel a, van de wet.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
2.2
Boetecategorieën
1
De hoogte van de bestuurlijke boete die Onze Minister aan een overtreder voor een overtreding kan opleggen wordt overeenkomstig de volgende boetecategorieën vastgesteld:
a.
categorie 1: € 500;
b.
categorie 2: € 1500;
c.
categorie 3: € 2500;
d.
categorie 4: € 5000;
e.
categorie 5: € 10.000 of, indien dat meer is, 10% van de jaaromzet.
2
Indien de hoogte van de krachtens het derde lid aangewezen boetecategorie door het met de overtreding te behalen economische voordeel aanmerkelijk wordt overschreden, kan Onze Minister een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste categorie 5, bedoeld in het eerste lid.
3
Bij ministeriële regeling worden de bepalingen waarvoor in geval van overtreding een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, ingedeeld overeenkomstig de daarbij aangewezen boetecategorie.
4
In de regeling, bedoeld in het derde lid, kan worden bepaald dat de hoogte van de bestuurlijke boete voor een overtreding wordt vastgesteld op het bedrag behorende bij de naasthogere boetecategorie ten opzichte van de categorie, bedoeld in het derde lid, indien bij de betreffende gedraging een in die regeling vastgesteld percentage dieren van het totaal aantal betrokken dieren was betrokken op een in die regeling aangewezen wijze.
20166218-02-201608-02-201620166218-02-201608-02-201601-07-2016
Artikel
2.3
Gevolgen volksgezondheid, diergezondheid en dierenwelzijn
Indien de risico’s of de gevolgen van een overtreding voor de volksgezondheid, diergezondheid, dierenwelzijn of milieu:
a.
gering zijn of ontbreken, wordt het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, gehalveerd;
b.
ernstig zijn, wordt het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, verdubbeld.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
2.4
Overtreding door particulier
Indien een overtreding is begaan anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf, wordt het voor die overtreding op grond van de artikelen 2.2 en 2.3 op te leggen boetebedrag gehalveerd.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
2.5
Recidive
1
Indien ten tijde van het begaan van een overtreding nog geen vijf jaren zijn verstreken sinds een eerder aan de overtreder opgelegde bestuurlijke boete voor eenzelfde overtreding onherroepelijk is geworden, is de bestuurlijke boete gelijk aan de som van de op grond van de artikelen 2.2, 2.3 en 2.4 voor de overtreding op te leggen bestuurlijke boete en de voor die eerdere overtreding opgelegde bestuurlijke boete.
2
Bij ministeriële regeling kunnen overtredingen worden aangewezen die soortgelijk zijn aan daarbij aangewezen andere overtredingen.
3
Op krachtens het tweede lid aangewezen overtredingen is het eerste lid van overeenkomstige toepassing.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Hoofdstuk
3
Raad voor dierenaangelegenheden
Artikel
3.1
Leden RDA
1
De Raad bestaat uit een voorzitter en ten hoogste 49 andere leden.
2
De leden brengen hun kennis en ervaring op persoonlijke titel in en treden niet op als vertegenwoordiger van een specifieke belangengroep.
3
De leden worden benoemd voor een periode van vier jaar.
4
Na afloop van de benoemingsperiode, bedoeld in het tweede lid, kunnen de leden eenmaal worden herbenoemd voor de in dat lid bedoelde termijn.
5
De leden kunnen door Onze Minister:
a.
op hun verzoek worden ontslagen;
b.
in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, om zwaarwegende reden worden geschorst en ontslagen.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
3.2
Secretaris en adjunct-secretaris
1
Onze Minister benoemt de secretaris en de adjunct-secretaris van de Raad.
2
De secretaris en de adjunct-secretaris zijn niet tevens lid van de Raad.
3
Voor de uitoefening van hun taak zijn de secretaris en de adjunct-secretaris uitsluitend verantwoording schuldig aan de Raad.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
3.3
Raadsvergaderingen
1
De voorzitter roept de Raad bijeen:
a.
zo dikwijls als hij dit nodig acht, maar in ieder geval twee keer per jaar;
b.
indien ten minste vijf leden een daartoe strekkend, schriftelijk en met redenen omkleed verzoek bij de voorzitter hebben ingediend.
2
Na een verzoek als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, roept de voorzitter de Raad bijeen binnen één maand nadat het verzoek door de voorzitter is ontvangen.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
3.4
Werkwijze
1
De Raad voert op verzoek van Onze Minister of uit eigen beweging overleg over de in artikel 10.8 van de wet bedoelde vraagstukken.
2
De voorzitter kan met het oog op een overleg over een bepaald onderwerp uit de leden van de Raad een forum samenstellen en anderen dan leden van de Raad uitnodigen voor deelname aan dat overleg.
3
De Raad stelt een verslag op van een gevoerd overleg.
4
Het verslag wordt ter kennis gebracht van Onze Minister. Indien het verslag mede het belang van de volksgezondheid raakt, wordt dit ook ter kennis gebracht aan Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
3.5
Reglement van werkwijze
1
De Raad stelt zijn werkwijze nader vast in een reglement.
2
Het reglement, bedoeld in het eerste lid, wordt na vaststelling toegezonden aan Onze Minister.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
3.6
Begroting
De Raad stelt jaarlijks voor zijn werkzaamheden in het komende begrotingsjaar een ontwerpbegroting op en legt deze voor 1 april voor aan Onze Minister.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
3.7
Verslag
De Raad doet jaarlijks voor 1 april schriftelijk verslag van zijn werkzaamheden aan Onze Minister.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Hoofdstuk
4
Overige bepalingen
Artikel
4.1
Evaluatie bestuurlijke boete
Onze Minister zendt binnen drie jaar na de inwerkingtreding van dit besluit een verslag aan de Staten-Generaal over de doeltreffendheid en de effecten van hoofdstuk 2 in de praktijk.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
4.2
Evaluatie Raad voor dierenaangelegenheden
De Raad brengt iedere zes jaren een rapport uit aan Onze Minister waarin de taakvervulling van de Raad aan een onderzoek wordt onderworpen.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
4.3
Overgangsrecht bestuurlijke boete
Indien een overtreding is begaan voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit en als gevolg van die inwerkingtreding, in samenhang met de op dit besluit gebaseerde regels, een andere bestuurlijke boete kan worden opgelegd dan de bestuurlijke boete die voor die overtreding kon worden opgelegd op grond van de voor dat tijdstip geldende regels, worden de voor de overtreder gunstigste bepalingen toegepast.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
4.4
Intrekken beoordeling gids voor goede praktijken
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de intrekking van een beoordeling van een nationale gids voor goede praktijken als bedoeld in artikel 8.44, tweede lid, van de wet.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
4.5
(tweede analyse)
Onze Minister is bevoegd besluiten te nemen als bedoeld in artikel 35, derde lid, van verordening (EU) 2017/625.
201924509-07-201918-06-2019201924509-07-201918-06-201914-12-2019
Artikel
4.6
(coördinerende instantie artikel 4, tweede lid, onder b, verordening (EU) nr. 2017/625)
Onze Minister is de coördinerende instantie, bedoeld in artikel 4, tweede lid, onder b, verordening (EU) 2017/625.
201924509-07-201918-06-2019201924509-07-201918-06-201914-12-2019
Artikel
4.7
(overgangsrecht bestuurlijke maatregel verordening (EU) nr. 882/2004)
Op een besluit dat vanwege een geconstateerde niet-naleving is genomen en dat is gebaseerd of mede gebaseerd op artikel 19, eerste lid, of artikel 54, eerste en tweede lid, van verordening (EU) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (PbEU 2004, L 165), dat is genomen voor 14 december 2019 en waartegen bezwaar is gemaakt, of beroep is ingesteld, wordt besloten met toepassing van die verordening zoals die luidde voor 14 december 2019.
201924509-07-201918-06-2019201924509-07-201918-06-201914-12-2019201924509-07-201918-06-2019201924509-07-201918-06-201918-06-2019
Hoofdstuk
5
Aanpassing andere regelgeving
Artikel
5.1
Wijziging bijlage Algemene douanewet
Wijzigt de Algemene douanewet.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
5.2
Wijzigt het Besluit inbeslaggenomen voorwerpen.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
5.3
Wijzigt het Besluit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen en preparaten.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
5.4
Wijzigt het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
5.5
Wijzigt het Opiumwetbesluit.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Hoofdstuk
6
Slotbepalingen
Artikel
6.1
Inwerkingtreding
De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
6.2
Citeertitel
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
’s-Gravenhage
2 november 2012
Beatrix
De Staatssecretaris van Economische Zaken,
J. C.
Verdaas
de vierde december 2012
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
F.
Teeven
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
|
Basiswettenbestand
|
BWBR0032334/2021-04-21_0/xml/BWBR0032334_2021-04-21_0.xml
|
Besluit van 2 november 2012, houdende regels met betrekking tot de handhaving van de Wet dieren en enige andere aangelegenheden met betrekking tot die wet (Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren)201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 12 juli 2012 , nr. 283318, Directie Wetgeving en Juridische Zaken;
Gelet op de artikelen 7.8, eerste lid, 8.8 en 10.8 van de Wet dieren en artikel 1:1, zesde lid, van de Algemene douanewet;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 7 september 2012, nr. W15.12.0296/IV);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 31 oktober 2012, nr. WJZ / 12339223, Directie Wetgeving en Juridische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan:
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Hoofdstuk
1
Algemeen
Artikel
1.1
Begripsbepaling
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
–
Raad: Raad voor dierenaangelegenheden, bedoeld in artikel 10.8 van de wet;
–
wet:
Wet dieren;
–
verordening (EU) nr. 2017/625: verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 999/2001, (EG) nr. 396/2005, (EG) nr. 1069/2009, (EG) nr. 1107/2009, (EU) nr. 1151/2012, (EU) nr. 652/2014, (EU) 2016/429 en (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 1/2005 en (EG) nr. 1099/2009 van de Raad en de Richtlijnen 98/58/EG, 1999/74/EG, 2007/43/EG, 2008/119/EG en 2008/120/EG van de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad, de Richtlijnen 89/608/EEG, 89/662/EEG, 90/425/EEG, 91/496/EEG, 96/23/EG, 96/93/EG en 97/78/EG van de Raad en Besluit 92/438/EEG van de Raad (verordening officiële controles) (Pb EU 2017 L 95);
–
verordening (EU) nr. 2016/429: verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid («diergezondheidswetgeving») (PbEU 2016, L 84).
202116906-04-202124-03-2021202116906-04-202124-03-202121-04-2021201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Hoofdstuk
2
De bestuurlijke boete
Artikel
2.1
Begripsbepalingen
In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
–
overtreder: overtreder als bedoeld in artikel 8.6, eerste lid, onderdeel b, van de wet;
–
overtreding: overtreding als bedoeld in artikel 8.6, eerste lid, onderdeel a, van de wet.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
2.2
Boetecategorieën
1
De hoogte van de bestuurlijke boete die Onze Minister aan een overtreder voor een overtreding kan opleggen wordt overeenkomstig de volgende boetecategorieën vastgesteld:
a.
categorie 1: € 500;
b.
categorie 2: € 1500;
c.
categorie 3: € 2500;
d.
categorie 4: € 5000;
e.
categorie 5: € 10.000 of, indien dat meer is, 10% van de jaaromzet.
2
Indien de hoogte van de krachtens het derde lid aangewezen boetecategorie door het met de overtreding te behalen economische voordeel aanmerkelijk wordt overschreden, kan Onze Minister een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste categorie 5, bedoeld in het eerste lid.
3
Bij ministeriële regeling worden de bepalingen waarvoor in geval van overtreding een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, ingedeeld overeenkomstig de daarbij aangewezen boetecategorie.
4
In de regeling, bedoeld in het derde lid, kan worden bepaald dat de hoogte van de bestuurlijke boete voor een overtreding wordt vastgesteld op het bedrag behorende bij de naasthogere boetecategorie ten opzichte van de categorie, bedoeld in het derde lid, indien bij de betreffende gedraging een in die regeling vastgesteld percentage dieren van het totaal aantal betrokken dieren was betrokken op een in die regeling aangewezen wijze.
20166218-02-201608-02-201620166218-02-201608-02-201601-07-2016
Artikel
2.3
Gevolgen volksgezondheid, diergezondheid en dierenwelzijn
Indien de risico’s of de gevolgen van een overtreding voor de volksgezondheid, diergezondheid, dierenwelzijn of milieu:
a.
gering zijn of ontbreken, wordt het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, gehalveerd;
b.
ernstig zijn, wordt het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, verdubbeld.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
2.4
Overtreding door particulier
Indien een overtreding is begaan anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf, wordt het voor die overtreding op grond van de artikelen 2.2 en 2.3 op te leggen boetebedrag gehalveerd.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
2.5
Recidive
1
Indien ten tijde van het begaan van een overtreding nog geen vijf jaren zijn verstreken sinds een eerder aan de overtreder opgelegde bestuurlijke boete voor eenzelfde overtreding onherroepelijk is geworden, is de bestuurlijke boete gelijk aan de som van de op grond van de artikelen 2.2, 2.3 en 2.4 voor de overtreding op te leggen bestuurlijke boete en de voor die eerdere overtreding opgelegde bestuurlijke boete.
2
Bij ministeriële regeling kunnen overtredingen worden aangewezen die soortgelijk zijn aan daarbij aangewezen andere overtredingen.
3
Op krachtens het tweede lid aangewezen overtredingen is het eerste lid van overeenkomstige toepassing.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Hoofdstuk
3
Raad voor dierenaangelegenheden
Artikel
3.1
Leden RDA
1
De Raad bestaat uit een voorzitter en ten hoogste 49 andere leden.
2
De leden brengen hun kennis en ervaring op persoonlijke titel in en treden niet op als vertegenwoordiger van een specifieke belangengroep.
3
De leden worden benoemd voor een periode van vier jaar.
4
Na afloop van de benoemingsperiode, bedoeld in het tweede lid, kunnen de leden eenmaal worden herbenoemd voor de in dat lid bedoelde termijn.
5
De leden kunnen door Onze Minister:
a.
op hun verzoek worden ontslagen;
b.
in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, om zwaarwegende reden worden geschorst en ontslagen.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
3.2
Secretaris en adjunct-secretaris
1
Onze Minister benoemt de secretaris en de adjunct-secretaris van de Raad.
2
De secretaris en de adjunct-secretaris zijn niet tevens lid van de Raad.
3
Voor de uitoefening van hun taak zijn de secretaris en de adjunct-secretaris uitsluitend verantwoording schuldig aan de Raad.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
3.3
Raadsvergaderingen
1
De voorzitter roept de Raad bijeen:
a.
zo dikwijls als hij dit nodig acht, maar in ieder geval twee keer per jaar;
b.
indien ten minste vijf leden een daartoe strekkend, schriftelijk en met redenen omkleed verzoek bij de voorzitter hebben ingediend.
2
Na een verzoek als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, roept de voorzitter de Raad bijeen binnen één maand nadat het verzoek door de voorzitter is ontvangen.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
3.4
Werkwijze
1
De Raad voert op verzoek van Onze Minister of uit eigen beweging overleg over de in artikel 10.8 van de wet bedoelde vraagstukken.
2
De voorzitter kan met het oog op een overleg over een bepaald onderwerp uit de leden van de Raad een forum samenstellen en anderen dan leden van de Raad uitnodigen voor deelname aan dat overleg.
3
De Raad stelt een verslag op van een gevoerd overleg.
4
Het verslag wordt ter kennis gebracht van Onze Minister. Indien het verslag mede het belang van de volksgezondheid raakt, wordt dit ook ter kennis gebracht aan Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
3.5
Reglement van werkwijze
1
De Raad stelt zijn werkwijze nader vast in een reglement.
2
Het reglement, bedoeld in het eerste lid, wordt na vaststelling toegezonden aan Onze Minister.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
3.6
Begroting
De Raad stelt jaarlijks voor zijn werkzaamheden in het komende begrotingsjaar een ontwerpbegroting op en legt deze voor 1 april voor aan Onze Minister.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
3.7
Verslag
De Raad doet jaarlijks voor 1 april schriftelijk verslag van zijn werkzaamheden aan Onze Minister.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Hoofdstuk
4
Overige bepalingen
Artikel
4.1
Evaluatie bestuurlijke boete
Onze Minister zendt binnen drie jaar na de inwerkingtreding van dit besluit een verslag aan de Staten-Generaal over de doeltreffendheid en de effecten van hoofdstuk 2 in de praktijk.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
4.2
Evaluatie Raad voor dierenaangelegenheden
De Raad brengt iedere zes jaren een rapport uit aan Onze Minister waarin de taakvervulling van de Raad aan een onderzoek wordt onderworpen.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
4.3
Overgangsrecht bestuurlijke boete
Indien een overtreding is begaan voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit en als gevolg van die inwerkingtreding, in samenhang met de op dit besluit gebaseerde regels, een andere bestuurlijke boete kan worden opgelegd dan de bestuurlijke boete die voor die overtreding kon worden opgelegd op grond van de voor dat tijdstip geldende regels, worden de voor de overtreder gunstigste bepalingen toegepast.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
4.4
Intrekken beoordeling gids voor goede praktijken
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de intrekking van een beoordeling van een nationale gids voor goede praktijken als bedoeld in artikel 8.44, tweede lid, van de wet.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
4.5
(tweede analyse)
Onze Minister is bevoegd besluiten te nemen als bedoeld in artikel 35, derde lid, van verordening (EU) 2017/625.
201924509-07-201918-06-2019201924509-07-201918-06-201914-12-2019
Artikel
4.6
(coördinerende instantie artikel 4, tweede lid, onder b, verordening (EU) nr. 2017/625)
Onze Minister is de coördinerende instantie, bedoeld in artikel 4, tweede lid, onder b, verordening (EU) 2017/625.
201924509-07-201918-06-2019201924509-07-201918-06-201914-12-2019
Artikel
4.7
(overgangsrecht bestuurlijke maatregel verordening (EU) nr. 882/2004)
Op een besluit dat vanwege een geconstateerde niet-naleving is genomen en dat is gebaseerd of mede gebaseerd op artikel 19, eerste lid, of artikel 54, eerste en tweede lid, van verordening (EU) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (PbEU 2004, L 165), dat is genomen voor 14 december 2019 en waartegen bezwaar is gemaakt, of beroep is ingesteld, wordt besloten met toepassing van die verordening zoals die luidde voor 14 december 2019.
201924509-07-201918-06-2019201924509-07-201918-06-201914-12-2019
Artikel
4.8
Besluiten ter uitvoering van verordening (EU) nr. 2016/429 en verordening (EU) nr. 2017/625
Onze Minister is bevoegd besluiten te nemen ter uitvoering van aan een lidstaat gerichte bindende en niet-bindende onderdelen van verordening (EU) nr. 2016/429 of verordening (EU) nr. 2017/625 of op één van die verordening gebaseerde gedelegeerde handeling of uitvoeringshandeling, voor zover die bindende en niet-bindende onderdelen onderwerpen betreffen, bedoeld in de artikelen 2.2, tiende lid, 2.3, vierde lid, 2.4, tweede of derde lid, 2.5, tweede lid, 2.6, tweede of derde lid, 2.7, tweede lid, 2.8, vierde lid, 2.10, derde lid, 2.15, tweede of vierde lid, 2.16, tweede lid, 2.20, tweede lid, 2.22, tweede lid, 3.1, tweede lid, 3.2, tweede lid, 4.8, vierde lid, 7.2, eerste tot en met derde lid, 7.3, derde lid, 7.4, eerste lid, 7.6, eerste lid, 7.8, of 10.2 van de Wet dieren.
202116906-04-202124-03-2021202116906-04-202124-03-202121-04-2021
Artikel
4.9
Algemene regels ter uitvoering van verordening (EU) nr. 2016/429 en verordening (EU) nr. 2017/625
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld voor de uitvoering van niet-bindende onderdelen van een op verordening (EU) nr. 2016/429 of op verordening (EU) nr. 2017/625 gebaseerde gedelegeerde handeling of uitvoeringshandeling, voor zover die niet-bindende onderdelen onderwerpen betreffen, bedoeld in de artikelen 2.2, tiende lid, 2.3, vierde lid, 2.4, tweede of derde lid, 2.5, tweede lid, 2.6, tweede of derde lid, 2.7, tweede lid, 2.8, vierde lid, 2.10, derde lid, 2.15, tweede of vierde lid, 2.16, tweede lid, 2.20, tweede lid, 2.22, tweede lid, 3.1, tweede lid, 3.2, tweede lid, 4.8, vierde lid, 7.2, eerste tot en met derde lid, 7.3, derde lid, 7.4, eerste lid, 7.6, eerste lid, 7.8, of 10.2 van de Wet dieren.
202116906-04-202124-03-2021202116906-04-202124-03-202121-04-2021
Artikel
4.10
Inrichtingen en wijze van onderzoek
1
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over laboratoria waar en de wijze waarop laboratoriumanalyses, -tests, en -diagnoses plaatsvinden ten behoeve van:
a.
officiële controles of andere officiële activiteiten als bedoeld in artikel 2 van verordening (EU) nr. 2017/625;
b.
de afgifte van certificaten voor het buiten Nederland brengen van dieren of dierlijke producten;
c.
verrichten van onderzoek naar de aanwezigheid van ziekteverwekkers, dierziekten, zoönosen en ziekteverschijnselen; of
d.
het toezicht op de naleving van de bij of krachtens de Wet dieren gestelde voorschriften.
2
Een laboratorium voert laboratoriumanalyses, -tests en -diagnoses uit als bedoeld in het eerste lid, aanhef, en onder b, c of d, indien het is erkend door Onze Minister.
3
De regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen onder meer betrekking hebben op:
a.
de meldingen van uitkomsten van uitgevoerde laboratoriumanalyses, -tests, en -diagnoses aan Onze Minister of een door Onze Minister aangewezen instantie;
b.
de monitoring van de werkzaamheden waarvoor het laboratorium is erkend; of
c.
het rapporteren over uitgevoerde laboratoriumanalyses, -tests, en -diagnoses aan Onze Minister.
4
Onze Minister wijst instanties aan die de monitoring, bedoeld in het derde lid, onderdeel b, uitvoeren. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de uitvoering van de monitoring.
5
Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de gevallen waarin een erkenning wordt geschorst of ingetrokken.
202116906-04-202124-03-2021202116906-04-202124-03-202121-04-2021
Artikel
4.11
Schorsing en intrekking besluiten
Indien bij ministeriële regeling onder toepassing van artikel 7.1 van de wet is bepaald dat een besluit tot verlening van een vergunning, erkenning, toestemming, toelating, registratie, bewijs van vakbekwaamheid, goedkeuring, vrijstelling, ontheffing, algemeen verbindend verklaring of certificering is vereist, kunnen bij die ministeriële regeling regels worden gesteld over de gevallen waarin een besluit als bedoeld in die regeling wordt geschorst of ingetrokken.
202116906-04-202124-03-2021202116906-04-202124-03-202121-04-2021Door Stb. 2023/327 vernummerd tot art. 4.12.202116906-04-202124-03-2021202116906-04-202124-03-202124-03-2021
Hoofdstuk
5
Aanpassing andere regelgeving
Artikel
5.1
Wijziging bijlage Algemene douanewet
Wijzigt de Algemene douanewet.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
5.2
Wijzigt het Besluit inbeslaggenomen voorwerpen.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
5.3
Wijzigt het Besluit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen en preparaten.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
5.4
Wijzigt het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
5.5
Wijzigt het Opiumwetbesluit.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Hoofdstuk
6
Slotbepalingen
Artikel
6.1
Inwerkingtreding
De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
6.2
Citeertitel
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
’s-Gravenhage
2 november 2012
Beatrix
De Staatssecretaris van Economische Zaken,
J. C.
Verdaas
de vierde december 2012
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
F.
Teeven
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
|
Basiswettenbestand
|
BWBR0032334/2022-03-11_0/xml/BWBR0032334_2022-03-11_0.xml
|
BWBR0032334_2021-04-21_0
Besluit van 2 november 2012, houdende regels met betrekking tot de handhaving van de Wet dieren en enige andere aangelegenheden met betrekking tot die wet (Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren)201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 12 juli 2012 , nr. 283318, Directie Wetgeving en Juridische Zaken;
Gelet op de artikelen 7.8, eerste lid, 8.8 en 10.8 van de Wet dieren en artikel 1:1, zesde lid, van de Algemene douanewet;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 7 september 2012, nr. W15.12.0296/IV);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 31 oktober 2012, nr. WJZ / 12339223, Directie Wetgeving en Juridische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan:
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Hoofdstuk
1
Algemeen
Artikel
1.1
Begripsbepaling
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
–
Raad: Raad voor dierenaangelegenheden, bedoeld in artikel 10.8 van de wet;
–
wet:
Wet dieren;
–
verordening (EU) nr. 2017/625: verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 999/2001, (EG) nr. 396/2005, (EG) nr. 1069/2009, (EG) nr. 1107/2009, (EU) nr. 1151/2012, (EU) nr. 652/2014, (EU) 2016/429 en (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 1/2005 en (EG) nr. 1099/2009 van de Raad en de Richtlijnen 98/58/EG, 1999/74/EG, 2007/43/EG, 2008/119/EG en 2008/120/EG van de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad, de Richtlijnen 89/608/EEG, 89/662/EEG, 90/425/EEG, 91/496/EEG, 96/23/EG, 96/93/EG en 97/78/EG van de Raad en Besluit 92/438/EEG van de Raad (verordening officiële controles) (Pb EU 2017 L 95);
–
verordening (EU) nr. 2016/429: verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid («diergezondheidswetgeving») (PbEU 2016, L 84).
202116906-04-202124-03-2021202116906-04-202124-03-202121-04-2021201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Hoofdstuk
2
De bestuurlijke boete
Artikel
2.1
Begripsbepalingen
In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
–
overtreder: overtreder als bedoeld in artikel 8.6, eerste lid, onderdeel b, van de wet;
–
overtreding: overtreding als bedoeld in artikel 8.6, eerste lid, onderdeel a, van de wet.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
2.2
Boetecategorieën
1
De hoogte van de bestuurlijke boete die Onze Minister aan een overtreder voor een overtreding kan opleggen wordt overeenkomstig de volgende boetecategorieën vastgesteld:
a.
categorie 1: € 500;
b.
categorie 2: € 1500;
c.
categorie 3: € 2500;
d.
categorie 4: € 5000;
e.
categorie 5: € 10.000 of, indien dat meer is, 10% van de jaaromzet.
2
Indien de hoogte van de krachtens het derde lid aangewezen boetecategorie door het met de overtreding te behalen economische voordeel aanmerkelijk wordt overschreden, kan Onze Minister een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste categorie 5, bedoeld in het eerste lid.
3
Bij ministeriële regeling worden de bepalingen waarvoor in geval van overtreding een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, ingedeeld overeenkomstig de daarbij aangewezen boetecategorie.
4
In de regeling, bedoeld in het derde lid, kan worden bepaald dat de hoogte van de bestuurlijke boete voor een overtreding wordt vastgesteld op het bedrag behorende bij de naasthogere boetecategorie ten opzichte van de categorie, bedoeld in het derde lid, indien bij de betreffende gedraging een in die regeling vastgesteld percentage dieren van het totaal aantal betrokken dieren was betrokken op een in die regeling aangewezen wijze.
20166218-02-201608-02-201620166218-02-201608-02-201601-07-2016
Artikel
2.3
Gevolgen volksgezondheid, diergezondheid en dierenwelzijn
Indien de risico’s of de gevolgen van een overtreding voor de volksgezondheid, diergezondheid, dierenwelzijn of milieu:
a.
gering zijn of ontbreken, wordt het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, gehalveerd;
b.
ernstig zijn, wordt het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, verdubbeld.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
2.4
Overtreding door particulier
Indien een overtreding is begaan anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf, wordt het voor die overtreding op grond van de artikelen 2.2 en 2.3 op te leggen boetebedrag gehalveerd.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
2.5
Recidive
1
Indien ten tijde van het begaan van een overtreding nog geen vijf jaren zijn verstreken sinds een eerder aan de overtreder opgelegde bestuurlijke boete voor eenzelfde overtreding onherroepelijk is geworden, is de bestuurlijke boete gelijk aan de som van de op grond van de artikelen 2.2, 2.3 en 2.4 voor de overtreding op te leggen bestuurlijke boete en de voor die eerdere overtreding opgelegde bestuurlijke boete.
2
Bij ministeriële regeling kunnen overtredingen worden aangewezen die soortgelijk zijn aan daarbij aangewezen andere overtredingen.
3
Op krachtens het tweede lid aangewezen overtredingen is het eerste lid van overeenkomstige toepassing.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Hoofdstuk
3
Raad voor dierenaangelegenheden
Artikel
3.1
Leden RDA
1
De Raad bestaat uit een voorzitter en ten hoogste 49 andere leden.
2
De leden brengen hun kennis en ervaring op persoonlijke titel in en treden niet op als vertegenwoordiger van een specifieke belangengroep.
3
De leden worden benoemd voor een periode van vier jaar.
4
Na afloop van de benoemingsperiode, bedoeld in het tweede lid, kunnen de leden eenmaal worden herbenoemd voor de in dat lid bedoelde termijn.
5
De leden kunnen door Onze Minister:
a.
op hun verzoek worden ontslagen;
b.
in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, om zwaarwegende reden worden geschorst en ontslagen.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
3.2
Secretaris en adjunct-secretaris
1
Onze Minister benoemt de secretaris en de adjunct-secretaris van de Raad.
2
De secretaris en de adjunct-secretaris zijn niet tevens lid van de Raad.
3
Voor de uitoefening van hun taak zijn de secretaris en de adjunct-secretaris uitsluitend verantwoording schuldig aan de Raad.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
3.3
Raadsvergaderingen
1
De voorzitter roept de Raad bijeen:
a.
zo dikwijls als hij dit nodig acht, maar in ieder geval twee keer per jaar;
b.
indien ten minste vijf leden een daartoe strekkend, schriftelijk en met redenen omkleed verzoek bij de voorzitter hebben ingediend.
2
Na een verzoek als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, roept de voorzitter de Raad bijeen binnen één maand nadat het verzoek door de voorzitter is ontvangen.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
3.4
Werkwijze
1
De Raad voert op verzoek van Onze Minister of uit eigen beweging overleg over de in artikel 10.8 van de wet bedoelde vraagstukken.
2
De voorzitter kan met het oog op een overleg over een bepaald onderwerp uit de leden van de Raad een forum samenstellen en anderen dan leden van de Raad uitnodigen voor deelname aan dat overleg.
3
De Raad stelt een verslag op van een gevoerd overleg.
4
Het verslag wordt ter kennis gebracht van Onze Minister. Indien het verslag mede het belang van de volksgezondheid raakt, wordt dit ook ter kennis gebracht aan Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
3.5
Reglement van werkwijze
1
De Raad stelt zijn werkwijze nader vast in een reglement.
2
Het reglement, bedoeld in het eerste lid, wordt na vaststelling toegezonden aan Onze Minister.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
3.6
Begroting
De Raad stelt jaarlijks voor zijn werkzaamheden in het komende begrotingsjaar een ontwerpbegroting op en legt deze voor 1 april voor aan Onze Minister.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
3.7
Verslag
De Raad doet jaarlijks voor 1 april schriftelijk verslag van zijn werkzaamheden aan Onze Minister.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Hoofdstuk
4
Overige bepalingen
Artikel
4.1
Evaluatie bestuurlijke boete
Onze Minister zendt binnen drie jaar na de inwerkingtreding van dit besluit een verslag aan de Staten-Generaal over de doeltreffendheid en de effecten van hoofdstuk 2 in de praktijk.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
4.2
Evaluatie Raad voor dierenaangelegenheden
De Raad brengt iedere zes jaren een rapport uit aan Onze Minister waarin de taakvervulling van de Raad aan een onderzoek wordt onderworpen.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
4.3
Overgangsrecht bestuurlijke boete
Indien een overtreding is begaan voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit en als gevolg van die inwerkingtreding, in samenhang met de op dit besluit gebaseerde regels, een andere bestuurlijke boete kan worden opgelegd dan de bestuurlijke boete die voor die overtreding kon worden opgelegd op grond van de voor dat tijdstip geldende regels, worden de voor de overtreder gunstigste bepalingen toegepast.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
4.4
Intrekken beoordeling gids voor goede praktijken
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de intrekking van een beoordeling van een nationale gids voor goede praktijken als bedoeld in artikel 8.44, tweede lid, van de wet.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
4.5
(tweede analyse)
Onze Minister is bevoegd besluiten te nemen als bedoeld in artikel 35, derde lid, van verordening (EU) 2017/625.
201924509-07-201918-06-2019201924509-07-201918-06-201914-12-2019
Artikel
4.6
(coördinerende instantie artikel 4, tweede lid, onder b, verordening (EU) nr. 2017/625)
Onze Minister is de coördinerende instantie, bedoeld in artikel 4, tweede lid, onder b, verordening (EU) 2017/625.
201924509-07-201918-06-2019201924509-07-201918-06-201914-12-2019
Artikel
4.7
(overgangsrecht bestuurlijke maatregel verordening (EU) nr. 882/2004)
Op een besluit dat vanwege een geconstateerde niet-naleving is genomen en dat is gebaseerd of mede gebaseerd op artikel 19, eerste lid, of artikel 54, eerste en tweede lid, van verordening (EU) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (PbEU 2004, L 165), dat is genomen voor 14 december 2019 en waartegen bezwaar is gemaakt, of beroep is ingesteld, wordt besloten met toepassing van die verordening zoals die luidde voor 14 december 2019.
201924509-07-201918-06-2019201924509-07-201918-06-201914-12-2019
Artikel
4.8
Besluiten ter uitvoering van verordening (EU) nr. 2016/429 en verordening (EU) nr. 2017/625
Onze Minister is bevoegd besluiten te nemen ter uitvoering van aan een lidstaat gerichte bindende en niet-bindende onderdelen van verordening (EU) nr. 2016/429 of verordening (EU) nr. 2017/625 of op één van die verordening gebaseerde gedelegeerde handeling of uitvoeringshandeling, voor zover die bindende en niet-bindende onderdelen onderwerpen betreffen, bedoeld in de artikelen 2.2, tiende lid, 2.3, vierde lid, 2.4, tweede of derde lid, 2.5, tweede lid, 2.6, tweede of derde lid, 2.7, tweede lid, 2.8, vierde lid, 2.10, derde lid, 2.15, tweede of vierde lid, 2.16, tweede lid, 2.20, tweede lid, 2.22, tweede lid, 3.1, tweede lid, 3.2, tweede lid, 4.8, vierde lid, 7.2, eerste tot en met derde lid, 7.3, derde lid, 7.4, eerste lid, 7.6, eerste lid, 7.8, of 10.2 van de Wet dieren.
202116906-04-202124-03-2021202116906-04-202124-03-202121-04-2021
Artikel
4.9
Algemene regels ter uitvoering van verordening (EU) nr. 2016/429 en verordening (EU) nr. 2017/625
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld voor de uitvoering van niet-bindende onderdelen van een op verordening (EU) nr. 2016/429 of op verordening (EU) nr. 2017/625 gebaseerde gedelegeerde handeling of uitvoeringshandeling, voor zover die niet-bindende onderdelen onderwerpen betreffen, bedoeld in de artikelen 2.2, tiende lid, 2.3, vierde lid, 2.4, tweede of derde lid, 2.5, tweede lid, 2.6, tweede of derde lid, 2.7, tweede lid, 2.8, vierde lid, 2.10, derde lid, 2.15, tweede of vierde lid, 2.16, tweede lid, 2.20, tweede lid, 2.22, tweede lid, 3.1, tweede lid, 3.2, tweede lid, 4.8, vierde lid, 7.2, eerste tot en met derde lid, 7.3, derde lid, 7.4, eerste lid, 7.6, eerste lid, 7.8, of 10.2 van de Wet dieren.
202116906-04-202124-03-2021202116906-04-202124-03-202121-04-2021
Artikel
4.10
Inrichtingen en wijze van onderzoek
1
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over laboratoria waar en de wijze waarop laboratoriumanalyses, -tests, en -diagnoses plaatsvinden ten behoeve van:
a.
officiële controles of andere officiële activiteiten als bedoeld in artikel 2 van verordening (EU) nr. 2017/625;
b.
de afgifte van certificaten voor het buiten Nederland brengen van dieren of dierlijke producten;
c.
verrichten van onderzoek naar de aanwezigheid van ziekteverwekkers, dierziekten, zoönosen en ziekteverschijnselen; of
d.
het toezicht op de naleving van de bij of krachtens de Wet dieren gestelde voorschriften.
2
Een laboratorium voert laboratoriumanalyses, -tests en -diagnoses uit als bedoeld in het eerste lid, aanhef, en onder b, c of d, indien het is erkend door Onze Minister.
3
De regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen onder meer betrekking hebben op:
a.
de meldingen van uitkomsten van uitgevoerde laboratoriumanalyses, -tests, en -diagnoses aan Onze Minister of een door Onze Minister aangewezen instantie;
b.
de monitoring van de werkzaamheden waarvoor het laboratorium is erkend; of
c.
het rapporteren over uitgevoerde laboratoriumanalyses, -tests, en -diagnoses aan Onze Minister.
4
Onze Minister wijst instanties aan die de monitoring, bedoeld in het derde lid, onderdeel b, uitvoeren. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de uitvoering van de monitoring.
5
Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de gevallen waarin een erkenning wordt geschorst of ingetrokken.
202116906-04-202124-03-2021202116906-04-202124-03-202121-04-2021
Artikel
4.11*
Besluiten ter uitvoering van verordening (EU) nr. 2019/4 en verordening (EU) nr. 2019/6
Onze Minister is bevoegd besluiten te nemen ter uitvoering van aan een lidstaat gerichte bindende onderdelen van verordening (EU) nr. 2019/4 of verordening (EU) nr. 2019/6 of een op die verordeningen gebaseerde gedelegeerde handeling of uitvoeringshandeling, voor zover die bindende onderdelen onderwerpen betreffen, bedoeld in de artikelen 2.2, tiende lid, 2.20, tweede lid, 7.2, eerste tot en met derde lid, 7.3, derde lid, 7.4, eerste lid, 7.6, eerste lid, 7.8, of 10.2 van de Wet dieren.
202210710-03-202225-02-2022202210710-03-202225-02-202211-03-2022Abusievelijk voegt het Staatsblad een tweede artikel 4.11 toe.
Artikel
4.11
Schorsing en intrekking besluiten
Indien bij ministeriële regeling onder toepassing van artikel 7.1 van de wet is bepaald dat een besluit tot verlening van een vergunning, erkenning, toestemming, toelating, registratie, bewijs van vakbekwaamheid, goedkeuring, vrijstelling, ontheffing, algemeen verbindend verklaring of certificering is vereist, kunnen bij die ministeriële regeling regels worden gesteld over de gevallen waarin een besluit als bedoeld in die regeling wordt geschorst of ingetrokken.
202116906-04-202124-03-2021202116906-04-202124-03-202121-04-2021Door Stb. 2023/327 vernummerd tot art. 4.12.202210710-03-202225-02-2022202210710-03-202225-02-202225-02-2022
Hoofdstuk
5
Aanpassing andere regelgeving
Artikel
5.1
Wijziging bijlage Algemene douanewet
Wijzigt de Algemene douanewet.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
5.2
Wijzigt het Besluit inbeslaggenomen voorwerpen.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
5.3
Wijzigt het Besluit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen en preparaten.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
5.4
Wijzigt het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
5.5
Wijzigt het Opiumwetbesluit.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Hoofdstuk
6
Slotbepalingen
Artikel
6.1
Inwerkingtreding
De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Artikel
6.2
Citeertitel
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren.
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
’s-Gravenhage
2 november 2012
Beatrix
De Staatssecretaris van Economische Zaken,
J. C.
Verdaas
de vierde december 2012
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
F.
Teeven
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
201260304-12-201202-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
|
Basiswettenbestand
|