Dataset Viewer
Auto-converted to Parquet
URL
string
text
string
source
string
https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/TA-5-1999-07-21_NL.html
Het Europees Parlement, - gelet op artikel 150, lid 1 van zijn Reglement, - gelet op zijn besluit van 15 april 1999 over het aantal parlementaire commissies en hun 1. bevoegdheden (1) , besluit het aantal leden van de commissies als volgt vast te stellen: I. Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid: 65 leden II. Begrotingscommissie: 45 leden III. Commissie begrotingscontrole: 21 leden IV. Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken: 43 leden V. Economische en Monetaire Commissie: 45 leden VI. Commissie juridische zaken en interne markt: 35 leden VII. Commissie industrie, externe handel, onderzoek en energie: 60 leden VIII. Commissie werkgelegenheid en sociale zaken: 55 leden IX. Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid: 60 leden X. Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling: 38 leden XI. Commissie visserij: 20 leden XII. Commissie regionaal beleid, vervoer en toerisme: 59 leden XIII. Commissie cultuur, jeugd, onderwijs, media en sport: 35 leden XIV. Commissie ontwikkelingssamenwerking: 34 leden XV. Commissie constitutionele zaken: 30 leden XVI. Commissie rechten van de vrouw en gelijke kansen: 40 leden XVII. Commissie verzoekschriften: 30 leden Het Europees Parlement, - gelet op artikel 168 van zijn Reglement, - gezien de doelstellingen van het Verdrag betreffende de Europese Unie voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, - gezien de associatie- en samenwerkingsovereenkomsten en de andere overeenkomsten die de Europese Unie met derde landen afgesloten heeft, - erop bedacht om met een voortdurende interparlementaire dialoog bij te dragen tot de versterking van de parlementaire democratie, 1. stelt als volgt het aantal delegaties, hun regionale hergroepering en getalsmatige samenstelling vast: a ) Europa Delegatie in de gemengde parlementaire commissie Europese Economische Ruimte (EER) (12 leden) Delegatie voor de betrekkingen met Zwitserland, IJsland en Noorwegen (15 leden) b ) Midden- en Oost-Europa/Baltische staten Delegaties in de gemengde parlementaire commissies - EU-Hongarije (12 leden) - EU-Tsjechië (12 leden) - EU-Slowakije (12 leden) - EU-Roemenië (12 leden) - EU-Bulgarijë (12 leden) - EU-Estland (12 leden) - EU-Letland (12 leden) - EU-Litouwen (12 leden) - EU-Slovenië (12 leden) Delegatie voor de betrekkingen met Zuidoost-Europa (28 leden) c ) Nieuwe Onafhankelijke Staten en Mongolië Delegaties in de parlementaire samenwerkingscommissies en delegaties voor de betrekkingen met - Oekraïne, Wit-Rusland en Moldavië (18 leden) - de Transkaukasische Republieken: Armenië, Azerbaidzjan, Georgië (16 leden) - Kazachstan, Kirghizstan, Oezbekistan, Tadzjikistan, Turkmenistan en Mongolië (17 leden) d ) Middellandse Zee Delegaties in de gemengde parlementaire commissies - EU-Cyprus (12 leden) - EU-Malta (12 leden) Delegaties voor de betrekkingen met - de Maghreblanden (23 leden) - de Masjraklanden en de Golfstaten (19 leden) - Israël (17 leden) - de Palestijnse Wetgevende Raad (17 leden) e ) Noord- en Zuid-Amerika Delegaties voor de betrekkingen met - Canada (16 leden) - Midden-Amerika en Mexico (23 leden) - Zuid-Amerika en MERCOSUR (23 leden) f ) Azië en de Stille Oceaan Delegaties voor de betrekkingen met - China (19 leden) - Zuid-Azië en de Zuidaziatische Regionale Samenwerkingsorganisatie (18 leden) - de ASEAN, Zuidoost-Azië en Korea (22 leden) - Australië en Nieuw-Zeeland (16 leden) g ) Zuid-Afrika Delegaties voor de betrekkingen met Zuid-Afrika (17 leden) 2. besluit dat de bureaus van de delegaties die tot dezelfde regionale groepering behoren, gezamenlijk vergaderen als coördinatie-instantie, zodat de politieke onderwerpen en problemen die voor een regio in haar geheel aan de orde zijn met een grensoverschrijdende en samenhangende benadering behandeld kunnen worden, en dat het bureau van de delegatie voor de betrekkingen met Zuid-Afrika voor aangelegenheden van gemeenschappelijk belang samen met het bureau van de delegatie in de Paritaire Vergadering ACS-EU bijeenkomt; 3. machtigt de Conferentie van Voorzitters, op grond van de doelstellingen die genoemd worden in de Verklaring van Barcelona en het werkprogramma die op de Euro-mediterrane Conferentie van 27 en 28 november 1995 goedgekeurd zijn, om te besluiten dat leden van delegaties en gemengde parlementaire commissies voor het Middellandse-Zeegebied gezamenlijk vergaderen als delegatie in het Euro-mediterraan forum; 4. besluit om het aantal vergaderingen van de delegaties en gemengde parlementaire commissies te beperken; besluit daarom dat de Conferentie van delegatievoorzitters een ontwerp van jaarlijks vergaderrooster opstelt en dat de Conferentie van voorzitters na raadpleging van de Commissie buitenlands zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid het jaarlijks vergaderrooster goedkeurt, maar naargelang van de politieke ontwikkelingen extra vergaderingen kan toestaan; 5. besluit dat de fracties en de niet-ingeschreven leden voor elke delegatie in de gemengde parlementaire commissies een aantal vaste plaatsvervangers mogen aanwijzen dat niet groter mag zijn dan het aantal vaste leden waar ze door vertegenwoordigd worden; 6. besluit om de samenwerking met de parlementaire commissies te versterken door gezamenlijke vergaderingen op de gewone vergaderplaatsen te beleggen; 7. zal er in de praktijk naar streven dat 1 of 2 rapporteurs van de parlementaire commissies deelnemen aan de werkzaamheden van de delegaties en gemengde parlementaire commissies, en besluit dat de Conferentie van voorzitters op gezamenlijke aanvraag van de delegatievoorzitters en de belanghebbende parlementaire commissies, haar toestemming voor dergelijke opdrachten zal geven; 8. belast de Conferentie van voorzitters met de overeenkomstige aanpassing van de uitvoeringsbesluiten voor de werkzaamheden van de delegaties en gemengde parlementaire commissies, op voorstel van de Conferentie van delegatievoorzitters (artikel 168, lid 5 van het Reglement), met dien verstande dat het, gezien de geldende budgettaire beperkingen, de voorzitter van elke delegatie is die aan de hand van een vooraf vastgelegde norm beslist hoeveel leden er in elke delegatie of werkgroep meereizen, op grond van de werkzaamheden die de afzonderlijke delegatieleden op zich nemen, hun regelmatige aanwezigheid, de belangstelling waar ze blijk van geven, enz.
European Parliament Adopted Texts
https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/TA-5-1999-07-22_NL.html
Het Europees Parlement,, - onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties over de situatie in Kosovo en voormalig Joegoslavië, - gezien de conclusies van de voorzitter van de Europese Raad van Keulen op 3 en 4 juni 1999, - gezien resolutie 1244 (1999) van de Veiligheidsraad van de VN, de volledige terugtrekking van alle Servische veiligheidstroepen, het einde van de luchtaanvallen van de NAVO, evenals de oprichting van KFOR (internationale veiligheidsmacht) en van de UNMIK (voorlopige administratieve opdracht van de Verenigde Naties in Kosovo), - gezien de militair-technische overeenkomst tussen KFOR en de regeringen van de Federale Republiek Joegoslavië en de Republiek Servië, ondertekend op 9 juni 1999, - gezien het Stabiliteitspact voor Zuidoost-Europa, ondertekend door de Raad op 10 juni 1999, - gezien het hoofdstuk "Westelijke Balkan” in de conclusies van de Raad Algemene Zaken van de EU, gehouden in Luxemburg op 21 en 22 juni 1999, - gezien het verslag van de evaluatiegroep van de verschillende agentschappen van de Verenigde Naties om de behoeften vast te stellen (16-27 mei 1999) en de verslagen van IMF en Wereldbank over de economische gevolgen van de Kosovo-crisis, - gezien de aankondiging van de oprichting van een Europees Bureau voor Wederopbouw in Kosovo door de Commissie, A. met veel tevredenheid overwegende dat nauwe samenwerking tussen de Europese Unie en haar lidstaten, de Verenigde Staten en de Russische Federatie het mogelijk heeft gemaakt om een overeenkomst te bereiken die een eind heeft gemaakt aan de oorlog in Kosovo, B. gezien het onmetelijk menselijk lijden dat dit conflict heeft veroorzaakt, vooral de genadeloze etnische zuivering tegen de bevolking van Kosovo met als gevolg de gewelddadige vernietiging van menselijk leven en eigendom en het gedwongen vertrek van honderdduizenden, C. onder verwijzing naar zijn resolutie van 14 april 1999 (1) over de resultaten van de Top van Berlijn en de financiële vooruitzichten, en van 6 mei 1999 (2) over de financiële vooruitzichten; overwegende dat de Commissie overeenkomstig de verklaring over titel 4 van de interinstitutionele overeenkomst van 6 mei 1999, op grond van de geschatte behoeften voor de Balkan en met name voor Kosovo, een ontwerpprogramma moet indienen met de nodige begrotingsvoorstellen en een voorstel voor een herziening van de financiële vooruitzichten, 1. meent dat de wederopbouw van Kosovo, en de ontwikkeling van een alomvattend beleid van de EU, tezamen met een uitgebreid Stabiliteitspact voor Zuidoost-Europa aangemerkt moet worden als absolute prioriteit voor de EU, aangezien de regio hiermee deel zou uitmaken van de "Zone van Europese vrede in de Balkan”, 2. verzoekt alle partijen om de KFOR ten volle bij te staan bij de tenuitvoerlegging van resolutie 1244 (1999) van de Veiligheidsraad en roept daarom op tot algehele stopzetting van het etnisch geweld; 3. verzoekt het UCK om zich te houden aan zijn toezeggingen aan de NAVO en derhalve te voldoen aan het verzoek van de internationale gemeenschap om samen met alle inwoners van Kosovo te werken aan een betere toekomst voor de regio en aan de opbouw van een democratisch, multi-etnisch Kosovo; 4. dringt er bij de Raad op aan om de nodige druk uit te oefenen, opdat KFOR volledig gebruik maakt van zijn mandaat om alle militaire en paramilitaire groepen te ontwapenen, in het bijzonder de UCK, en geleidelijk aan gezamenlijke politie-eenheden op te richten; 5. doet een beroep op de Commissie en de Raad om met de nodige voorstellen te komen voor forse financiële en andere steun voor hulp bij de veilige terugkeer van vluchtelingen en verdrevenen naar hun huizen in Kosovo; 6. erkent de dringende noodzaak tot het veroordelen van degenen die zich schuldig hebben gemaakt aan wreedheden, etnische zuivering en genocide, teneinde in de regio de rechtstaat te herstellen en te zorgen voor respect voor de mensenrechten, orde en rechtvaardigheid voor de slachtoffers, om zo de grondslag te leggen voor een proces van verzoening tussen de verschillende etnische groepen; 7. verzoekt de Raad en de lidstaten mee te werken aan het onderzoek dat wordt verricht door het Internationale Tribunaal voor voormalig Joegoslavië en tevens alle passende middelen in te zetten om de belangrijkste misdadigers, waaronder president Milosevic, voor het Tribunaal in Den Haag te brengen, in overeenstemming met het arrestatiebevel van 24 mei 1999; 8. verzoekt alle belanghebbende partijen in de regio om een speciale onderzoekscommissie op te zetten met het oog op de identificatie van de lichamen die in tientallen massagraven zijn gevonden, teneinde het verdriet van de nabestaanden te verzachten en eer te betonen aan de slachtoffers; 9. verheugt zich over het voorstel van de Raad en de Commissie om de economische en maatschappelijke wederopbouw in Kosovo op gang te brengen en dringt er bij hen op aan de voorstellen zo spoedig mogelijk aan het Europees Parlement voor te leggen zodat er snel een besluit kan worden genomen; verzoekt daarom de EU en de andere geldschieters om de nodige middelen ter beschikking te stellen voor de wederopbouw van Kosovo, maar te vermijden om dit uitsluitend te doen door een andere bestemming te geven aan middelen die voor andere ontvangers van buitenlandse hulp bedoeld waren; 10. verzoekt de Raad en de lidstaten hun aandeel te leveren om zo spoedig mogelijk alle relevante maatregelen ten uitvoer te leggen overeenkomstig de politieke regeling in het vredesplan voor Kosovo, en de nodige financiële middelen vrij te maken, waarbij de hoogste prioriteit wordt gegeven aan de wederopbouw van Kosovo en de terugkeer van de mensen die de provincie ontvlucht zijn en aan de Kosovaarse gevangenen die naar Servië zijn overgebracht; 11. stelt vast dat de Europese Unie een belangrijke rol speelt bij de wederopbouw van Kosovo; toont zich bezorgd over het grote aantal internationale organisaties dat bij deze uitgebreide taak is betrokken; verlangt dat in het begin van de herfst samen met de Commissie buitenlandse zaken en de Begrotingscommissie een hoorzitting wordt georganiseerd om te bepalen hoe de voor het herstel van Kosovo voorgestelde middelen het best kunnen worden gebruikt; 12. doet een beroep op de Raad en de Commissie om, in samenwerking met andere donoren, te streven naar een nauwe coördinatie van alle steunverlening aan Kosovo en de andere landen in de regio, zodat de gezamenlijke inspanning voor de regio zo efficiënt en zo doeltreffend mogelijk verloopt; verwerpt daarom het besluit van de Raad om het Agentschap voor de wederopbouw van Kosovo in Thessaloniki (Griekenland) te vestigen; 13. steunt ten volle het Europees Agentschap voor de wederopbouw (EAFR) dat in Kosovo wordt opgezet, maar is van mening, gelet op wat er in Bosnië-Herzegovina gebeurd is, dat het agentschap een gedecentraliseerde en flexibele structuur moet krijgen om zijn doelmatigheid te verbeteren, de participatie van plaatselijke bedrijven te stimuleren en de ontwikkeling van een zelfstandige en duurzame eigen economie te vergemakkelijken; onderstreept dat alle procedures transparant dienen te zijn en dat er adequate maatregelen moeten worden genomen om wanbeheer van financiële middelen te vermijden; 14. benadrukt de dringende noodzaak om in de steden en dorpen tijdelijke bestuursapparaten op te richten in samenwerking met de inwoners van Kosovo, en een internationale politiemacht en een gerechtelijk apparaat op te richten in Kosovo; 15. verwelkomt het besluit van de secretaris-generaal van de VN om een EU-burger tot civiel bestuurder van Kosovo te benoemen en dringt er bij alle Europese instellingen op aan nauw samen te werken met Bernard Kouchner bij de uitvoering van zijn taken; 16. onderstreept het belang van de aanwezigheid van Ibrahim Rugova in Kosovo, en verzoekt de etnisch Albanese leiders een einde te maken aan de verlammende interne verdeeldheid teneinde een stabiele burgerdemocratie in Kosovo te verwezenlijken met het oog op algemene verzoening en in de toekomst opnieuw vrije verkiezingen in de provincie; 17. is van mening dat Servië geen steun voor de wederopbouw mag ontvangen zolang president Milosevic aan de macht blijft, met uitzondering van humanitaire hulp, maar dringt aan op creatieve manieren om de politieke krachten te ondersteunen die proberen om Joegoslavië weer deel te laten uitmaken van de gemeenschap van democratische staten; 18. benadrukt het belang van initiatieven voor democratisering in alle landen van de regio, waaronder de Federale Republiek Joegoslavië, vooral op plaatselijk niveau, door de samenwerking tussen de lokale autoriteiten te stimuleren; wenst de regering van Joegoslavië andermaal duidelijk te maken dat het opheffen van de EU-sancties direct afhankelijk is van het nakomen van de resoluties van de VN, onder andere volledige samenwerking met het Internationale Tribunaal voor oorlogsmisdaden; 19. verzoekt de Raad nogmaals zijn steun uit te spreken voor de democratische regering van Montenegro en zijn president Djukanovic, en wijst op de juridische positie van Montenegro als soevereine republiek binnen de Joegoslavische Federatie, en eist dat de Servische autoriteiten en het leger van de Federale Republiek Joegoslavië de autonomie van Montenegro respecteren; 20. verzoekt de Raad en de Commissie om compensatie te bieden voor de economische en financiële verliezen die ten gevolge van de oorlog in Kosovo zijn geleden door de omringende landen Macedonië, Albanië, Bulgarije, Roemenië en Bosnië-Herzegovina, en rekening te houden met de speciale behoeften van Montenegro; 21. dringt er bij de Raad en de Commissie op aan om de landen van de regio volledig te betrekken bij alle aspecten van de voorbereiding en tenuitvoerlegging van het Stabiliteitspact voor Zuidoost-Europa; en dringt er bij de Raad en de Commissie op aan om spoedig een voorstel aan het Europees Parlement voor te leggen voor een gemeenschappelijke strategie tegenover Oost-Europa om de betrekkingen tussen de Europese Unie en de landen van Zuidoost-Europa en tussen de landen van de regio onderling te verstevigen; 22. is van mening dat de recente crisis tevens aantoont dat de voorbereidingen voor de uitbreiding van Unie moeten worden bespoedigd; 23. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de VN, het voorlopig burgerbestuur van de Verenigde Naties in Kosovo, de president en de regering van de Federale Republiek Joegoslavië, de overgangsraad voor Kosovo, en aan de regeringen van Albanië, Montenegro, de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Bulgarije, Roemenië, Bosnië-Herzegovina en Kroatië. Het Europees Parlement,, - onder verwijzing naar zijn vorige resoluties over Turkije en de Koerdische kwestie, met name die van 25 februari 1999 (1) en 6 mei 1999 (2) , - gezien het verslag van 21 juni 1999 aan de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa van de ad hoc commissie voor de aanwezigheid van vertegenwoordigers van de Assemblee op het proces van Abdullah Öcalan, - gezien de verklaring van het EU-voorzitterschap van 29 juni 1999, A. overwegende dat het Hof in Ankara Öcalan ter dood heeft veroordeeld, B. overwegende dat de advocaten van de heer Öcalan tegen dit vonnis in beroep zijn gegaan en dat, indien dit beroep wordt verworpen, de Turkse Grote Nationale Vergadering een wet zal moeten uitvaardigen om het vonnis ten uitvoer te doen leggen, C. overwegende dat Turkije de facto sinds 1984 een moratorium op de doodstraf in acht heeft genomen en dat ministers van de Turkse regering de laatste maanden verklaard hebben dat Turkije de doodstraf zou moeten afschaffen, D. overwegende dat de juridische commissie van het Turkse parlement momenteel een wetsontwerp in behandeling heeft om het wetboek van strafrecht te hervormen en de doodstraf in vredestijd af te schaffen, E. overwegende dat de ad hoc commissie van de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa erop gewezen heeft dat de aanwezigheid van een militaire rechter in het Staatsveiligheidshof een inbreuk vormt op het recht op een eerlijk proces en dat de Parlementaire Assemblee het voltrekken van het doodvonnis als een ernstige zaak zou beschouwen, F. overwegende dat alle staten die wensen toe te treden tot de EU, moeten voldoen aan de criteria van Kopenhagen, zoals stabiliteit van de instellingen, waarborging van de democratie, de rechtsstaat en de mensenrechten, eerbiediging en bevordering van minderheden en overwegende dat Turkije lid is van de Raad van Europa en het Europees Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en het Internationaal Verdrag tegen foltering heeft ondertekend, G. overwegende dat de fundamentele rechten van de Koerdische minderheid in Turkije niet worden geëerbiedigd, H. overwegende dat de PKK ook geweld en terreur heeft gebruikt als instrumenten van politieke actie, I. overwegende dat de voorzitter van de Vereniging voor Mensenrechten, Akin Birdal, en de uitgever Muzaffer Ilhan Erdost gevangen worden gehouden op grond van artikel 8 van de anti-terrorismewet, 1. veroordeelt het vonnis tegen de heer Öcalan, en herhaalt dat het sterk gekant is tegen de toepassing van de doodstraf; 2. doet een beroep op de Turkse autoriteiten het vonnis niet uit te voeren; 3. verwacht van het Hoogste Hof van beroep dat het de veroordeling van de heer Öcalan ongedaan zal maken, omdat zij een schending vormt van de wettelijke toezeggingen die Turkije op internationaal niveau in het kader van het Europees Verdrag voor de bescherming van de rechten van de mens heeft gedaan; 4. dringt er bij de Turkse Grote Nationale Vergadering op aan het huidige de facto moratorium op executies om te zetten in een officiële afschaffing van de doodstraf in Turkije; 5. dringt er nogmaals bij de Turkse autoriteiten op aan garanties te geven voor een eerlijke behandeling van Öcalan; 6. betwijfelt de eerlijkheid van het proces tegen Öcalan vanwege de door het Hof voor de staatsveiligheid aangewende procedure en onderstreept dat een militaire rechter betrokken was bij nagenoeg het hele proces tegen de heer Öcalan en dat vele Turkse burgers - niet alleen Koerden - in de gevangenis zitten als gevolg van processen waarbij militaire rechters betrokken waren; 7. verwelkomt de stappen die zijn genomen om het functioneren van de Turkse instellingen aan te passen aan de Europese praktijk, zoals de recente herziening van de Turkse grondwet met betrekking tot de samenstelling van Turkse Hoven voor de staatsveiligheid; 8. verzoekt Turkije een eventuele uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens inzake het vonnis tegen Öcalan te respecteren; 9. is van oordeel dat de executie van de heer Öcalan ernstige gevolgen zou hebben voor de veiligheid en de stabiliteit in Europa en het integratieproces van Turkije in de EU zou schaden; 10. verzoekt de Turkse regering de oorzaken van het conflict in Turkije aan te pakken door een oplossing te vinden waarmee de politieke, maatschappelijke en culturele rechten van de Koerdische bevolking worden erkend en is van oordeel dat in deze context democratische hervormingen, die onontbeerlijk zijn, moeten worden gerealiseerd; 11. doet ook een beroep op de PKK een einde te maken aan het geweld en de terreur en mee te werken aan het streven naar vrede in Turkije; 12. doet opnieuw een beroep op de Raad en de lidstaten al het mogelijke te doen om bij te dragen aan een politieke oplossing van de Koerdische kwestie in Turkije; 13. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Turkse regering, de Turkse Grote Nationale Vergadering, de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa en de Verenigde Naties. Het Europees Parlement, - gelet op artikel 213 van het EG-Verdrag, - gelet op de code met regels voor gedrag in het openbare leven, aangekondigd door de Commissie op 17 juli 1999, - gezien de plechtige belofte van de heer Martin Bangemann bij zijn aantreden als commissaris voor industrie, informaticatechnologie en telecommunicatie, dat hij zowel tijdens als na afloop van zijn ambtsperiode zich zou houden aan de hieruit voortvloeiende verplichtingen, inzonderheid zijn verplichting om zich integer en discreet op te stellen ten aanzien van het na zijn aftreden aanvaarden van bepaalde aanstellingen of voordelen, - gelet op de verklaringen die de Commissie en de Raad op 21 juli 1999 ten overstaan van het Parlement hebben afgelegd, - gezien de opmerkingen over het gebrek aan persoonlijke verantwoordelijkheid in het eerste verslag van het Comité van onafhankelijke deskundigen, A. overwegende dat commissaris Martin Bangemann op 1 juli 1999 zijn voornemen bekend heeft gemaakt om af te treden zodat hij onmiddellijk een post kon aanvaarden in de raad van bestuur van de onderneming Telefonica in Spanje; van mening dat deze handelwijze met name betreurenswaardig is in de context van de crisis die de communautaire instellingen onlangs hebben doorgemaakt, B. overwegende dat de heer Bangemann op uitgebreide schaal officiële betrekkingen heeft onderhouden met bedrijven in de telecommunicatiesector tijdens zijn ambtsperiode, C. overwegende dat er in brede kring bij het publiek verontrusting bestaat over het tekortschieten van de Commissie-Santer waar het gaat om de naleving van regels in de openbaarheid, en dat het publiek zich zorgen maakt over functionarissen die bij hun aftreden in dienst treden van bedrijven waar zij officieel mee te maken hebben gehad; overwegende dat het openbaar belang beschermd moet worden, D. overwegende dat de Commissie voorop moet staan bij het handhaven en eerbiedigen van regels in de openbaarheid, 1. veroordeelt het optreden van de heer Bangemann bij het aanvaarden van een betrekking in een deel van de particuliere sector waar hij primaire verantwoordelijkheid droeg voor het beleid van de Commissie zonder zich te houden aan de noodzaak van een ”afkoelingsperiode” na zijn aftreden; verzoekt de heer Bangemann op zijn besluit om in dienst te treden van Telefonica terug te komen; 2. verzoekt alle andere vertrekkende leden van de Commissie-Santer deze nieuwe gedragscode vrijwillig na te leven; 3. verzoekt de Commissie-Prodi ervoor te zorgen dat de bepalingen van de op 17 juli 1999 aangekondigde gedragscode, in bijzonder waar het gaat om de verklaring van financiële belangen, het verbod op het aanvaarden van betaling door derde partijen, de bepalingen over het aanvaarden van banen in de particuliere sector na aftreden en de instelling van een ethisch comité strikt en rigoureus worden nageleefd; 4. verzoekt de Commissie en de Raad ervoor te zorgen dat ten aanzien van de heer Bangemann artikel 213 van het EG-Verdrag streng wordt nageleefd; steunt in dit verband ten volle het besluit van de Raad om de zaak van de heer Bangemann aanhangig te maken bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen en in het bijzonder de opschorting van de pensioenrechten van de heer Bangemann voor de periode dat hij bij Telefonica een betrekking vervult, omdat hij wegens de uit zijn taak voortvloeiende verplichting tot kiesheid de post had moeten weigeren welke hij heeft aanvaard in de onderneming Telefonica en zich zeker niet kandidaat had mogen stellen voor een functie waarvan de werkingssfeer binnen zijn portefeuille van commissaris valt; 5. dringt erop aan dat aan de heer Bangemann zijn recht op pensioen en alle overige voordelen van zijn functie als commissaris wordt ontzegd; 6. verzoekt de komende Intergouvernementele Conferentie in overweging te nemen artikel 213 zodanig te herzien dat de bepalingen over het aanvaarden van betrekkingen door Commissarissen na hun aftreden, transparanter en nauwkeurig worden gemaakt en beantwoorden aan de hoogst mogelijke normen in de openbaarheid; 7. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad en de regeringen van de lidstaten. Het Europees Parlement, - gelet op de beschikkingen 1999/363/EG en 1999/389/EG van de Commissie van 3 juni 1999 tot vaststelling van beschermende maatregelen met betrekking tot dioxineverontreiniging van voor menselijke consumptie of vervoedering bestemde dierlijke producten, en op beschikking 1999/368/EG van 4 juni 1999 tot vaststelling van beschermende maatregelen met betrekking tot dioxineverontreiniging van voor menselijke consumptie of vervoedering bestemde van runderen en varkens verkregen producten, - gelet op de beschikkingen van de Commissie van 11 juni 1999 tot vaststelling van beschermende maatregelen met betrekking tot dioxineverontreiniging van voor menselijke consumptie of vervoedering bestemde dierlijke producten, en tot wijziging van de beschikkingen 1999/363/EG en 1999/389/EG, en op de beschikking tot vaststelling van beschermende maatregelen met betrekking tot dioxineverontreiniging van voor menselijke consumptie of vervoedering bestemde van runderen en varkens verkregen producten en houdende intrekking van beschikking 1999/368/EG, - gelet op richtlijn 89/662/EEG van de Raad van 11 december 1989 inzake veterinaire controles in het intracommunautaire handelsverkeer in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt, gewijzigd bij richtlijn 92/118/EEG , - gelet op richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt, gewijzigd bij richtlijn 92/118/EEG , - gezien het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van richtlijn 95/53/EG tot vaststelling van de beginselen inzake de organisatie van de officiële controles op het gebied van diervoeding ( COM(98)0602 ), - onder verwijzing naar de verklaringen die de voor landbouw en milieu bevoegde Commissarissen hebben afgelegd op de door de desbetreffende commissies van het Europees Parlement op 16 en 17 juni 1999 georganiseerde hoorzittingen, - onder verwijzing naar de verklaring van de Raad en de Commissie van 22 juli 1999, A. gezien de recente dioxineverontreiniging van pluimveeproducten in België en gelet op de ernstige schandalen in verband met levensmiddelen die zich in de lidstaten van de Gemeenschap steeds vaker voordoen, B. overwegende dat dioxinen, voorzover bekend, tot de voor de mens meest toxische stoffen behoren; dat zij bekend staan als kankerverwekkend voor de mens en als persistente krachtige endocriene verstorende stoffen die zich als gevolg van hun bio-accumulatieve aard in de voedselketen ophopen, C. overwegende dat een preventieve bescherming van de volksgezondheid en van de consument absolute voorrang moet hebben bij alle maatregelen in verband met de veiligheid van voedsel, en dat dit beginsel niet is toegepast door de toenmalige terzake bevoegde Belgische autoriteiten, die de commerciële en handelsbelangen zwaarder hebben laten wegen, D. overwegende dat de Europese Unie de bepalingen van Verdragsartikel 152 betreffende volksgezondheid en van artikel 153 betreffende consumentenbescherming in acht moet nemen en dat de Commissie in dit verband tijdig gereageerd heeft met de vaststelling van beschermende maatregelen met betrekking tot dioxineverontreiniging van voor menselijke consumptie of vervoedering bestemde dierlijke producten, E. overwegende dat alle burgers het recht hebben op gezonde en voor de gezondheid niet-schadelijke levensmiddelen, F. gezien de toenemende bezorgdheid van de consument over op de markt verkrijgbare levensmiddelen, wiens vertrouwen reeds ernstig geschokt is door de BSE-crisis, en gelet op de onzekerheid over mogelijke schadelijke gevolgen voor de gezondheid van producten met genetisch gemanipuleerde organismen, van een bovenmatig gebruik van pesticiden in de landbouw en van voedermiddelen die antibiotica bevatten of buitensporig zijn verrijkt, G. overwegende dat het gevaar voor mens en dier als gevolg van verhoogde dioxinewaarden in levensmiddelen veroorzaakt is door verontreinigde voedermiddelen, maar dat de eigenlijke oorzaak toe te schrijven is aan een ondeskundige productie en een criminele handelwijze en overwegende dat het aantal giftige stoffen die bij productie en vervoer ontstaan, voortdurend toenemen en op verschillende niveaus in de voedselketen terecht komen zonder als zodanig ontdekt te worden, H. gezien de economische en financiële gevolgen die dit soort schandalen zonder uitzondering voor producenten, handelaren en de gehele landbouw- en voedselindustrie in de Unie heeft, I. overwegende dat de bio-accumulatie en concentratie van bepaalde giftige stoffen met name hoog is in vlees en melkproducten, die een belangrijk onderdeel vormen van het dagelijks voedsel van de gemiddelde Europeaan; overwegende dat het in de communautaire wetgeving ontbreekt aan het nodige rechtskader en de nodige middelen om deze giftige stoffen aan de bron te beperken, J. overwegende dat wordt vermoed dat het veevoeder een van de voornaamste oorzaken is van de verslechtering van de voedselveiligheid, aangezien is bewezen dat het recycleren van diervetten, slachtafval en vele andere organische afvalproducten heeft geleid tot verschillende vormen van fraude en misbruik en tot een onaanvaardbare accumulatie van giftige stoffen, 1. verzoekt de Commissie door herziening van de bestaande wettelijke bepalingen en de werking ervan en met inachtneming van de noodzakelijke wijzigingen onverwijld een regelgeving inzake levensmiddelen uit te werken ter bescherming van de gezondheid van de Europese consument; 2. meent dat het dioxineschandaal een nieuw bewijs is voor de noodzaak van een communautaire kwaliteitskeur om de consument vertrouwen te geven in de kwaliteit en de veiligheid van voedingsmiddelen die in de lidstaten te koop worden aangeboden, zoals bepleit in de resolutie van 9 oktober 1998 (1) en betreurt het dat dit parlementaire initiatief nooit gevolgd is door enig voorstel tot wetgeving van de zijde van de Commissie; 3. verzoekt de Commissie om in samenwerking met het wetenschappelijk comité minimum kwaliteitsnormen vast te stellen voor voedermiddelen en producten die voor vervoedering bestemd zijn, en een lijst op te stellen van verboden stoffen die voor de menselijke gezondheid schadelijk kunnen zijn; 4. onderstreept dat het huidige controlesysteem van de Gemeenschap voor voedermiddelen ontoereikend is; is van oordeel dat de controlebevoegdheden van de Commissie versterking behoeven, zodat een passende controle kan worden uitgevoerd wanneer en waar dit noodzakelijk wordt geacht; 5. onderstreept de noodzaak dat de Europese Unie in elke lidstaat over een gemeenschappelijk systeem voor controle en toezicht op levensmiddelen beschikt; 6. verzoekt de Commissie de routinecontroles op voedermiddelen te intensiveren en het Parlement een verslag voor te leggen over het resultaat van de bestudering van de nationale controleprogramma"s die door de lidstaten vóór 1 oktober 1998 hadden moeten worden ingediend en verlangt met name een efficiënt systeem van vroegtijdige waarschuwing voor eventueel gevaarlijk voedsel en veevoer, alsook een verbeterd systeem van toezicht op de bijproducten van de voedselverwerking; 7. herhaalt zijn steun voor het oude Commissievoorstel betreffende de herziening van richtlijn 95/53/EG ( COM(98)0602 ) tot vaststelling van de beginselen inzake de organisatie van de officiële controles op het gebied van diervoeding, namelijk om communautaire inspecteurs toe te staan steekproeven te nemen wanneer zij dit nodig achten en niet alleen in noodgevallen, zoals nu het geval is; en dringt er dan ook bij de Raad op aan eindelijk de nodige wetgeving goed te keuren; 8. verlangt verder dat op basis van het gewijzigde artikel 22 van richtlijn 95/53/EG tot vaststelling van de beginselen inzake de organisatie van de officiële controles op het gebied van diervoeding onverwijld de aangekondigde specifieke controleprogramma"s op communautair niveau worden voorgelegd; 9. verzoekt de Commissie voorstellen te doen inzake bekendmaking van de samenstelling van voedermiddelen; 10. verzoekt de Commissie en de Raad om het onderzoek te stimuleren om betrouwbare testmethodes vast te stellen voor het identificeren van giftige stoffen die in het milieu en in de voedselketen worden gevonden; 11. herinnert de lidstaten aan hun verplichting om uitgebreide inspecties en hygiëne-controlemaatregelen uit te voeren; dringt er bij hen op aan de doorzichtigheid te bevorderen door de inspectierapporten snel aan het publiek beschikbaar te stellen; verwacht van de lidstaten dat zij hun controlecapaciteiten opnieuw bezien en zonodig het aantal gespecialiseerde personeelsleden uitbreiden; 12. verzoekt de Commissie om een onderzoek in te stellen naar praktijken in de lidstaten waarbij wordt toegelaten dat sterk verontreinigd voedsel wordt vermengd met niet-verontreinigd voedsel om een gemiddeld verontreinigingsgehalte te verkrijgen dat lager ligt dan de toegestane maximumresten en om een einde aan dergelijke praktijken te maken; 13. verzoekt de Commissie de productie van natuurlijke en biologische levensmiddelen en natuurlijke voedermiddelen te stimuleren; 14. betreurt het gebrek aan transparantie en zorgvuldigheid waarvan de toenmalige terzake bevoegde Belgische regering bij de crisis in verband met de dioxineverontreiniging van bepaalde voor menselijke consumptie of vervoedering bestemde dierlijke producten blijk heeft gegeven, zulks met name als men bedenkt dat de eerdere BSE-crisis een goede les had moeten zijn; 15. is tevens bezorgd over de mogelijke langetermijneffecten voor de export van Europese landbouwproducten; constateert dat een groot aantal landen een tijdelijk verbod op de invoer van vlees en zuivelproducten uit de EU heeft ingesteld; wijst erop dat deze maatregelen niet alleen op België van invloed waren, maar verstrekkende gevolgen hadden voor de gehele Europese Unie en het patroon van haar handel in landbouwproducten; 16. verzoekt de Commissie in een uitvoerig verslag nauwkeurig uiteen te zetten welke verplichtingen tot bescherming van de consument zij België en andere lidstaten bij soortgelijke problemen heeft opgelegd, en welke maatregelen door de betrokken lidstaten getroffen en uitgevoerd zijn; 17. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de regio"s en de regeringen en parlementen van de lidstaten.
European Parliament Adopted Texts
https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/TA-5-1999-07-23_NL.html
Het Europees Parlement, - gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 272, - gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, inzonderheid op artikel 234, - gelet op het Financieel Reglement van 21 december 1977 van toepassing op de algemene begroting der Europese Gemeenschappen, laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG, EGKS, Euratom) nr. 2779/98 van de Raad (1) , inzonderheid op artikel 15, - gelet op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen voor het begrotingsjaar 1999, definitief vastgesteld op 17 december 1998 (2) , - gelet op het voorontwerp van gewijzigde en aanvullende begroting nr. 2/99 voor het begrotingsjaar 1999, door de Commissie ingediend op 8 juni 1999, - gelet op het ontwerp van gewijzigde en aanvullende begroting nr. 2/99 voor het begrotingsjaar 1999, opgesteld door de Raad op 21 juni 1999 (9109/99 - C5-0001/99 ), - gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999 over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure (3) , - gezien het verslag van de Begrotingscommissie ( A5-0001/99 ), A. overwegende dat de secretaris-generaal/hoge vertegenwoordiger is aangewezen op de bijeenkomst van de Europese Raad van 3 en 4 juni 1999, B. overwegende dat de Raad bij het opstellen van de raming voor de begroting 1999 heeft medegedeeld dat verzoeken betreffende de secretaris-generaal/hoge vertegenwoordiger later zouden worden ingediend, C. overwegende dat de aanwijzing van de secretaris-generaal/hoge vertegenwoordiger de instelling vereist van 1 niet ingedeeld vast ambt, 3 tijdelijke ambten (1 A2, 1 A3 en 1 B1) en 7 vaste ambten (3 A en 4 C), D. overwegende dat het secretariaat-generaal van de Raad in het kader van zijn algemene begroting voor 1999 de begrotingsbehoeften kan dekken die voortvloeien uit de instelling van deze ambten, zodat zowel de inkomsten als de uitgaven ongewijzigd blijven, 1. herinnert eraan dat de operationele uitgaven van het GBVB zijn opgenomen in onderafdeling B8 van Afdeling III; wijst erop dat de voorgestelde nieuwe 11 vaste en tijdelijke ambten uitsluitend administratieve uitgaven betreffen; 2. wijst erop dat er geen amendementen zijn ingediend op de ontwerpbegroting; neemt derhalve aan dat het ontwerp van gewijzigde en aanvullende begroting nr. 2/99 van 21 juni 1999 hiermee als aangenomen wordt beschouwd; 3. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
European Parliament Adopted Texts
https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/TA-5-1999-09-15_NL.html
Het Europees Parlement, - gezien zijn resolutie van 5 mei 1999 (1) waarin het instemt met de voordracht van de heer Prodi als voorzitter van de Commissie voor de resterende ambtstermijn van de heer Santer; - gezien de verklaringen die de voorgedragen voorzitter van de Commissie in mei en juli 1999 ten overstaan van het Parlement heeft afgelegd; - gezien de schriftelijke en mondelinge verklaringen die alle kandidaat-commissarissen hebben afgelegd tijdens de hoorzittingen van de desbevoegde parlementaire commissies, en de beoordelingen van deze kandidaten die door de commissievoorzitters na de hoorzittingen zijn ingediend; - gezien de verklaring van de voorgedragen voorzitter van de Commissie op 7 september 1999 ten overstaan van de Conferentie van voorzitters, waarin wordt bevestigd dat de Commissie-Prodi: - gelet op artikel 214 van het EG-Verdrag, - gelet op artikelen 32 en 33 van zijn Reglement, 1. verzoekt de Commissie om zich hand in hand met het Parlement te verbinden tot een beleid dat meer gericht is op de burger, daar de kwestie van de interinstitutionele betrekkingen slechts één onderdeel is van een alomvattende aanpak van de Europese opbouw; 2. verzoekt de Commissie om zo spoedig mogelijk haar politieke programma met al haar beleidslijnen tot einde 2004 in te dienen en een dialoog met het Parlement aan te gaan; 3. verzoekt de voorgedragen voorzitter toe te zeggen dat de Commissie tijdens de IGC de kwestie van de individuele verantwoordelijkheid van de leden van de Commissie met het Parlement zal bespreken; 4. verzoekt de Commissie toe te zeggen dat zij voor de Europese Raad van Helsinki overleg zal plegen met het Parlement over de inhoud van de herziening van het Verdrag en meent dat zij zich ervoor moet inzetten dat het Parlement direct wordt betrokken bij de voorbereiding van en de besluitvorming over de herziening van het Verdrag; 5. verheugt zich over de constructieve dialoog die tussen de voorgedragen Commissie en het Parlement op gang is gekomen en wenst dat deze dialoog wordt voortgezet tijdens de ambtstermijn van dit Parlement en de Commissie; 6. dringt erop aan dat tussen de Commissie en het Parlement, op basis van de toezeggingen die de kandidaat-voorzitter op 7 september 1999 namens de Commissie-Prodi heeft gedaan, spoedig een interinstitutioneel akkoord wordt gesloten inzake een nieuwe gedragscode; 7. dringt erop aan dat bovendien onderstaande punten in dit akkoord worden opgenomen: 8. zal, door middel van zijn bevoegde commissie, een dringend noodzakelijke procedure vastleggen waarbij het Europees Parlement zijn vertrouwen in een individueel lid van de Commissie kan opzeggen en de voorzitter van de Commissie kan verzoeken het betrokken lid te vragen af te treden; 9. verzoekt de Commissie om op basis van artikel 255 van het EG-Verdrag zo spoedig mogelijk een voorstel voor een besluit inzake de openbare toegang tot documenten voor te leggen; 10. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie en de Raad. Het Europees Parlement, - gelet op artikel 214, lid 2, derde alinea van het EG-Verdrag, artikel 10, lid 2, derde alinea van het EGKS-Verdrag, en artikel 127, lid 2, derde alinea van het EGA-Verdrag, - gezien de artikelen 32, lid 2 en 33, lid 4 van zijn Reglement, - gezien de voordracht op 24 maart 1999 door de regeringen van de lidstaten van de heer Romano Prodi als voorzitter van de Commissie, - gezien het op 19 juli 1999 in onderling overleg met de voorgedragen voorzitter genomen besluit van de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten betreffende de personen die zij voornemens zijn tot leden van de Commissie te benoemen (C5-0050/1999), - gezien de verklaring die de heer Prodi, voorgedragen voorzitter van de Commissie, op 21 juli 1999 heeft afgelegd ter gelegenheid van de presentatie van het college van voorgedragen leden van de Commissie, - gezien de hoorzittingen van de desbevoegde parlementaire commissies met de voorgedragen leden van de Commissie, - gezien het beraad op 7 september 1999 van de Conferentie van fractievoorzitters met de heer Prodi, voorgedragen voorzitter van de Commissie, - gezien het programma van de voorgedragen Commissie dat de voorgedragen voorzitter op 14 september 1999 heeft toegelicht , 1. bevestigt in te stemmen met de benoeming van de heer Romano Prodi tot voorzitter van de Commissie voor de resterende ambtstermijn welke afloopt op 22 januari 2000; 2. stemt in met de benoeming van de Commissie voor de resterende ambtstermijn welke afloopt op 22 januari 2000; 3. stemt in met de benoeming van de heer Romano Prodi tot voorzitter van de Commissie voor de ambtstermijn welke loopt van 23 januari 2000 t/m 22 januari 2005; 4. stemt in met de benoeming van de Commissie voor de ambtstermijn welke loopt van 23 januari 2000 t/m 22 januari 2005; 5. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de regeringen van de lidstaten.
European Parliament Adopted Texts
https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/TA-5-1999-10-06_NL.html
(Raadplegingsprocedure) Dit besluit wordt goedgekeurd. (Raadplegingsprocedure) Dit besluit wordt goedgekeurd. (Raadplegingsprocedure) Dit ontwerp wordt goedgekeurd. (Raadplegingsprocedure) Dit ontwerp wordt goedgekeurd. (Raadplegingsprocedure) Dit ontwerp wordt goedgekeurd. (Raadplegingsprocedure) Dit ontwerp wordt goedgekeurd. (Raadplegingsprocedure) Dit ontwerp wordt goedgekeurd. (Raadplegingsprocedure) (Medebeslissingsprocedure: bevestiging van de eerste lezing) Het Europees Parlement, - gezien het overzicht van de op 1 mei 1999 hangende Commissievoorstellen, waarvoor de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam een wijziging van de rechtsgrondslag en/of procedure tot gevolg heeft (SEC(1999) 581 - C4-0219/1999), - onder verwijzing naar zijn resolutie van 4 mei 1999 (1) over de gevolgen van de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam (overzicht van de op 1 mei 1999 bij de Raad aanhangige wetgevingsvoorstellen met opgave van de nieuwe rechtsgrondslag en een eventuele wijziging van de wetgevingsprocedure naar aanleiding van de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam) (C4-0134/1999 - SEC(1999) 581 - C4-0219/1999, - gelet op artikel 251, lid 2 van het EG-Verdrag, - gezien het verslag van de Commissie industrie, externe handel, onderzoek en energie ( A5-0008/1999 /rev.), 1. bevestigt, in eerste lezing in het kader van de medebeslissingsprocedure de volgende goedgekeurde tekst : van 12 november 1996 (2) van het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot invoering van rationele planningtechnieken in de elektriciteits- en de gasdistributiesector ( COM(1995) 369 - C4-0030/1996 - 1995/0208(COD) - oud 1995/0208(SYN) ); 2. verzoekt zijn Voorzitter deze wetgevingsresolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. Het Europees Parlement, - gezien het overzicht van de op 1 mei 1999 hangende Commissievoorstellen, waarvoor de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam een wijziging van de rechtsgrondslag en/of procedure tot gevolg heeft (SEC(1999) 581 - C4-0219/1999), - onder verwijzing naar zijn resolutie van 4 mei 1999 (1) over de gevolgen van de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam (overzicht van de op 1 mei 1999 bij de Raad aanhangige wetgevingsvoorstellen met opgave van de nieuwe rechtsgrondslag en een eventuele wijziging van de wetgevingsprocedure naar aanleiding van de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam) (C4-0134/1999 - SEC(1999) 581 - C4-0219/1999), - gelet op artikel 251, lid 2 van het EG-Verdrag, - gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid ( A5-0014/1999 ), 1. bevestigt, in eerste lezing in het kader van de medebeslissingsprocedure, de volgende goedgekeurde tekst: van 1 april 1998 (2) betreffende het voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de beperking van de emissie van stikstofoxiden door civiele subsonische straalvliegtuigen ( COM(1997) 629 - C4-0107/1998 - 1997/0349(COD) - oud 1997/0349(SYN) ; 2. bevestigt , in eerste lezing en op basis van de door de Commissie aangegeven nieuwe rechtsgrondslag, de volgende goedgekeurde teksten: 3. bevestigt , in eerste lezing in het kader van de medebeslissingsprocedure en op basis van de door de Commisie aangegeven nieuwe rechtsgrondslag, de volgende goedgekeurde tekst: van 23 april 1982 (5) betreffende het voorstel voor een beschikking van de Raad inzake de algemene beginselen welke in acht dienen te worden genomen bij de vaststelling van microbiologische criteria voor levensmiddelen en diervoeders en met name van de productievoorwaarden voor deze producten, op veterinair gebied en in de levensmiddelen- en diervoedersector ( COM(1981) 495 - 1-0574/1981 - 1981/1104/COD) - oud 1981/1104(CNS) ; 4. verzoekt zijn Voorzitter deze wetgevingsresolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. (Medebeslissingsprocedure: tweede lezing) Het Europees Parlement, - gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (7122/1/1999 - C5-0032/1999) (1) , - gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (2) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad COM(1997) 550 , - gezien het gewijzigd voorstel van de Commissie COM(1999) 212 , - gelet op artikel 251, lid 2 van het EG-Verdrag, - gelet op artikel 80 van zijn Reglement, - gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie industrie, externe handel, onderzoek en energie ( A5-0016/1999 ), 1. wijzigt het gemeenschappelijk standpunt als volgt; 2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. (Medebeslissingsprocedure: tweede lezing) Het Europees Parlement, - gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (7123/1/1999 - C5-0033/1999) (1) , - gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (2) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad ( COM(1997) 550 ), - gezien het gewijzigd voorstel van de Commissie ( COM(1999) 211 ), - gelet op artikel 251, lid 2 van het EG-Verdrag, - gelet op artikel 80 van zijn Reglement, - gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie industrie, externe handel, onderzoek en energie ( A5-0015/1999 ), 1. wijzigt het gemeenschappelijk standpunt als volgt; 2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. (Instemmingsprocedure) Het Europees Parlement, - gezien het voorstel voor een besluit van de Raad en de Commissie (8731/1999 - COM(1999) 245 - 1999/0112(AVC) ), - gezien de ontwerpovereenkomst inzake handel, ontwikkeling en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Zuid-Afrika, - gezien het verzoek van de Raad om instemming van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 300, lid 3, tweede alinea en artikel 310 van het EG-Verdrag (8731/1999 - C5-0154/1999), - gelet op artikel 97, lid 7 van zijn Reglement, - gezien de aanbeveling van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de adviezen van de Begrotingscommissie en de Commissie industrie, externe handel, onderzoek en energie ( A5-0020/1999 ), 1. stemt in met het voorstel voor een besluit van de Raad en de Commissie; 2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, en de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Republiek Zuid-Afrika. Dit voorstel wordt goedgekeurd met de volgende wijzigingen: (Raadplegingsprocedure) Het Europees Parlement, - gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad COM(1999) 403 - 1999/0165(CNS) , - geraadpleegd door de Raad overeenkomstig artikel 308 van het EG-Verdrag (C5-0098/1999), - gelet op artikel 67 van zijn Reglement, - gezien het verslag van de Commissie industrie, externe handel, onderzoek en energie en het advies van de Begrotingscommissie ( A5-0017/1999 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel zoals gewijzigd door het Parlement; 2. verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2, van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen; 3. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen; 4. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie; 5. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. Dit voorstel wordt goedgekeurd met de volgende wijzigingen: (Raadplegingsprocedure) Het Europees Parlement, - gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad COM(1999) 404 - 1999/0166(CNS) , - geraadpleegd door de Raad overeenkomstig artikel 308 van het EG-Verdrag (C5-0099/1999), - gelet op artikel 67 van zijn Reglement, - gezien het verslag van de Commissie industrie, externe handel, onderzoek en energie en het advies van de Begrotingscommissie ( A5-0018/1999 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel zoals gewijzigd door het Parlement; 2. verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2, van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen; 3. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen; 4. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie; 5. verzoekt zijn Voorzitter dit standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. Dit voorstel wordt goedgekeurd met de volgende wijzigingen: (Raadplegingsprocedure) Het Europees Parlement, - gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad COM(1999) 405 - 1999/0167(CNS) , - geraadpleegd door de Raad overeenkomstig artikel 308 van het EG-Verdrag (C5-0097/1999), - gelet op artikel 67 van zijn Reglement, - gezien het verslag van de Commissie industrie, externe handel, onderzoek en energie en het advies van de Begrotingscommissie ( A5-0019/1999 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel zoals gewijzigd door het Parlement; 2. verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2, van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen; 3. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen; 4. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie; 5. verzoekt zijn Voorzitter dit standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. Het Europees Parlement, - onder verwijzing naar zijn vroegere resoluties over HIV/AIDS, A. overwegende dat van 12 tot 16 september 1999 in Lusaka de XIe Internationale Conferentie over Aids en seksueel overdraagbare aandoeningen in Afrika heeft plaatsgevonden en dat deze als resultaat heeft gehad dat VN-organen samenwerken met Afrikaanse regeringen, donorlanden en met pan-Afrikaanse en andere internationale organisaties om een Internationaal Partnerschap tegen Aids in Afrika tot stand te brengen, B. overwegende dat HIV/AIDS epidemische proporties heeft aangenomen in de Afrikaanse landen ten zuiden van de Sahara en dat het aantal besmettingen, vooral bij kinderen en jongeren, schrikwekkend blijft toenemen, C. overwegende dat Aids de belangrijkste doodsoorzaak is geworden in de Afrikaanse landen ten zuiden van de Sahara en dat deze ziekte een crisis veroorzaakt in de menselijke ontwikkeling doordat ze gezinnen versplintert en in armoede stort, miljoenen kinderen tot wezen maakt en gemeenschappen uiteenscheurt, D. overwegende dat HIV/AIDS het meest actieve gedeelte van de bevolking treft, waardoor de duurzame ontwikkeling van het Afrikaanse continent op langere termijn wordt bedreigd, E. overwegende dat de kosten voor HIV/AIDS in bepaalde landen binnenkort de helft of zelfs meer van de gezondheidsbegroting zullen opslorpen en dat de menselijke kosten niet eens kunnen worden geraamd; dat de uitgaven voor gezondheid en voorlichting drastisch omlaag zijn gegaan als gevolg van een aantal problemen met verstrekkende gevolgen, F. overwegende dat de situatie er alleen maar slechter kan op worden tenzij de internationale gemeenschap veel meer investeert in preventiemaatregelen alsook in programma's om de sociale en economische gevolgen van de Aids-epidemie aan te pakken, G. overwegende dat de aanhoudende en snelle verspreiding van HIV/AIDS een directe bedreiging vormt voor alle ontwikkelingsinitiatieven, H. overwegende dat Afrika de kosten voor anti-virusgeneesmiddelen die in de industriële wereld beschikbaar zijn, niet kan opbrengen, I. overwegende dat de meeste Afrikaanse regeringen tot nog toe de omvang van Aids onderschat hebben, terwijl geen enkel Afrikaans staatshoofd aanwezig was op de conferentie in Lusaka; overwegende dat culturele en godsdienstige tradities soms verhinderen dat maatregelen tegen Aids effectief worden uitgevoerd, J. overwegende dat een nieuw innoverend Aids-beleid moet worden gecreëerd door beter gebruik te maken van de beschikbare fondsen en door de burgermaatschappij volledig in te schakelen bij een constructieve dialoog die gebaseerd is op plaatselijke gemeenschappen en particuliere organisaties die in de gemeenschappen zijn geworteld, 1. is van mening dat er in de Afrikaanse landen ten zuiden van de Sahara dringend behoefte bestaat aan een totale aanpak van Aids die zich richt op preventie en het brede scala aan maatschappelijke en economische problemen die hun oorzaak vinden in Aids; 2. verwelkomt en steunt ten volle de oprichting van een Internationaal Partnerschap tegen de HIV/AIDS-epidemie in Afrika, die ervoor moet zorgen dat de partners in internationale fora tot een meer coherente en betere coördinatie komen, dat ervaringen worden uitgewisseld en dat politieke en financiële verplichtingen worden aangegaan; 3. legt er evenwel de nadruk op dat dit partnerschap slechts kan slagen met doortastendheid, betrokkenheid en verantwoordelijkheid van Afrikaanse zijde, en met de volledige en coherente steun van de burgermaatschappij; 4. dringt er bij de wereldgemeenschap en met name bij de EU op aan dat zij aanzienlijk meer inspanningen leveren en veel meer middelen uittrekken om een oplossing te zoeken voor de groeiende problemen en de crisis in de menselijke ontwikkeling die door de Aids-epidemie worden veroorzaakt; 5. legt de nadruk op de noodzaak van een mentaliteitsverandering bij zowel donors als plaatselijke regeringen zodat de kwestie niet langer genegeerd kan worden en de bestrijding van Aids prioriteit krijgt bij hun ontwikkelingsbeleid; 6. roept in deze context de Afrikaanse regeringen op om hun initiatieven te versnellen zodat binnen de komende 5 tot 10 jaar in alle Afrikaanse landen omvattende nationale en regionale Aids-programma's lopen; 7. benadrukt het feit dat de Aids-epidemie behalve een gezondheidsprobleem ook een belangrijke oorzaak van armoede is alsook een veelomvattend ontwikkelingsprobleem, dat bijna alle lagen van de bevolking treft en een ernstige bedreiging vormt voor de economische en sociale ontwikkeling van hele generaties en volkeren, vooral in Afrika; 8. dringt erop aan dat het Internationaal Partnerschap zich vooral concentreert op rigoureuze en doelgerichte preventiemaatregelen om de verdere verspreiding van de epidemie tegen te gaan en nieuwe infecties te voorkomen, en dat het de NGO's helpt om eenoudergezinnen en wezen op te vangen; 9. verzoekt de verschillende internationale donors die actief meedoen aan de strijd tegen Aids, zoals de Wereldbank, het UNDP, de WHO en de EU, om hun beleid te coördineren en te kiezen voor één uniforme aanpak zodat er zo min mogelijk geld wordt verspild en de structurele aanpassingsprogramma's ernstig rekening houden met de epidemie; 10. is van mening dat, gezien de beperkte middelen waarover men beschikt, de toewijzing moet sporen met nationale en regionale ontwikkelingsplannen en moet berusten op samenwerking met plaatselijke gemeenschappen alsook regionale samenwerking en dat de rol van NGO's de nadruk moet krijgen ter wille van een effectieve besteding van de gelden; 11. beveelt aan dat een coherente strategie de volgende basiselementen moet omvatten: voorlichtingscampagnes gericht tot risicogroepen, onderwijs, toegang tot gezondheidszorg voor besmette personen, veilige bloedtransfusies, alsook preventie en behandeling van andere seksueel overdraagbare aandoeningen; 12. is van mening dat de bestrijding van Aids onderdeel moet zijn van de algemene strijd tegen andere behandelbare ziekten die in Afrika nog voorkomen, en wel door de eerstelijnsgezondheidszorg te verbeteren; 13. benadrukt het belang van het EU-programma ter bestrijding van HIV/AIDS voor de ontwikkelingslanden evenals de noodzaak dat de EU in de toekomst voldoende menselijke en financiële middelen voor HIV/AIDS blijft uittrekken; beklemtoont dat maatregelen inzake gezondheid in het kader van de voortplanting bijzondere aandacht moeten krijgen; 14. roept alle internationale donors op om deze epidemie bovenaan op hun ontwikkelingsagenda te plaatsen en Aids-preventie te integreren in alle aspecten van hun werkzaamheden in Afrika; 15. verzoekt de religieuze autoriteiten om volledig mee te werken bij de uitvoering van preventieprogramma's en om constructief deel te nemen aan Aids-preventie; 16. benadrukt dat in de strijd tegen Aids naast alle operationele activiteiten ook onafgebroken aan onderzoek moet worden gedaan, in het bijzonder om vaccins te ontwikkelen; 17. verzoekt de WTO en de WHO onderzoek in te stellen naar manieren om geneesmiddelen tegen Aids goedkoper te maken voor ontwikkelingslanden; 18. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad, de Secretaris-generaal van de VN, de landen die partij zijn bij de Conventie van Lomé, de WTO, de WHO, het UNDP en de Wereldbank. Het Europees Parlement, - onder verwijzing naar zijn voorgaande resoluties over de betrekkingen tussen de Europese Unie en Turkije, met name die van 3 december 1998 (1) en 13 december 1995 (2) , A. overwegende dat de betrekkingen tussen de Europese Unie en Turkije gebaseerd zijn op de Associatieovereenkomst die op 1 december 1964 van kracht werd, B. overwegende dat Turkije volgens artikel 28 van de Associatieovereenkomst in aanmerking komt voor het lidmaatschap van de Europese Unie, C. overwegende dat alle kandidaat-lidstaten van de Unie, voordat zij tot de Unie kunnen toetreden, moeten voldoen aan een aantal door de Europese Top van Kopenhagen vastgestelde economische en politieke criteria, D. overwegende dat verdere opneming van Turkije in de structuren van de Europese Unie de stabiliteit en veiligheid zowel in de Europese Unie en Turkije als in Europa als geheel aanzienlijk zal bevorderen, en eveneens van grote betekenis zal zijn voor de betrekkingen met de landen van Centraal-Azië, E. overwegende dat de dialoog die de Europese Unie en Turkije voeren over hun toekomstige betrekkingen en over het proces van opneming van Turkije in de structuren van de Europese Unie opnieuw op gang is gebracht, hetgeen duidelijk blijkt uit het feit dat de Turkse minister van Buitenlandse Zaken is ingegaan op de uitnodiging van het voorzitterschap op 13 september 1999 de ministers van de EU te ontmoeten om te spreken over de EU-steun voor wederopbouw en de betrekkingen tussen EU en Turkije, F. overwegende dat de Grote Nationale Vergadering van Turkije een aantal wetten heeft aangenomen die een verbetering kunnen betekenen voor de mensenrechtensituatie in dat land, dat de democratische tekorten in Turkije nog niet zijn weggewerkt en dat er nog steeds behoefte bestaat aan een duurzame hervorming, met name ten aanzien van de rechtsstaat en de eerbiediging van de mensenrechten en de rechten van minderheden, G. overwegende dat de Turkse regering voorstellen in voorbereiding heeft over de hervorming van belangrijke sectoren van de economie, en dat hierover wordt gesproken met de internationale financiële instellingen, 1. bevestigt uit hoofde van artikel 49 van het EU-Verdrag en artikel 28 van de Associatie-overeenkomst nogmaals dat Turkije in aanmerking komt het lidmaatschap van de EU aan te vragen en is van mening dat dit lidmaatschap een belangrijke bijdrage zal zijn tot de toekomstige ontwikkeling van de Europese Unie en tot vrede en veiligheid in Europa; 2. stelt vast dat alle kandidaat-lidstaten volgens de tijdens de Europese Top van Kopenhagen vastgestelde criteria moeten beschikken over "stabiele instellingen die de democratie, de rechtsstaat, de mensenrechten en het respect voor de bescherming van minderheden garanderen," en voorts over "een functionerende markteconomie alsook over het vermogen om de concurrentiedruk en de marktkrachten binnen de Unie het hoofd te bieden”; 3. juicht de maatregelen toe die de Turkse regering neemt om te kunnen voldoen aan de politieke en economische criteria voor lidmaatschap van de Unie; wijst er echter met klem op dat deze maatregelen dienen te worden beschouwd als belangrijke eerste stappen en dat Turkije nog lang niet voldoet aan de criteria van Kopenhagen; 4. verzoekt de Turkse regering en de Grote Nationale Vergadering met kracht het beleid voort te zetten van economische hervorming, de vestiging van een volledige democratie en eerbiediging van mensenrechten en de rechten van minderheden; 5. verzoekt Raad en Commissie het beleid van fundamentele institutionele en economische hervormingen in Turkije volledig te steunen; 6. erkent tegelijkertijd dat de Europese Unie zelf onmiddellijk passende regelingen moet ontwikkelen om Turkije aan te moedigen, met name op economisch en institutioneel gebied, teneinde te kunnen reageren op en zich in te zetten voor steeds nauwere betrekkingen tussen de EU en Turkije; 7. verzoekt de Turkse regering ten volle samen te werken met de Griekse regering die streeft naar goede nabuurbetrekkingen tussen beide landen op basis van de grondbeginselen van naleving van het internationaal recht en de internationale verdragen, en aldus de stabiliteit en veiligheid in heel Europa te verbeteren; verzoekt Raad en Commissie in dit kader Turkije volledig te betrekken bij de tenuitvoerlegging van het Stabiliteitspact voor Zuidoost-Europa; 8. dringt er bij de Turkse autoriteiten opnieuw op aan om een actieve bijdrage te leveren aan het streven naar een politieke oplossing van de kwestie-Cyprus op basis van aanvaarding en uitvoering van de desbetreffende VN-resoluties, onafhankelijk van de onafgebroken voortzetting van de onderhandelingen over toetreding tot de Europese Unie; 9. is van mening dat de maatregelen van de Turkse regering om een oplossing te vinden voor het Koerdenvraagstuk belangrijke gevolgen zullen hebben voor democratie, mensenrechten en de rechten van minderheden in Turkije en dat deze maatregelen Turkije beduidend dichter zullen brengen bij vervulling van de criteria van Kopenhagen, maar verzoekt tevens de Koerdische gemeenschap zich met vreedzame middelen voor haar zaak in te zetten; 10. verzoekt de Turkse autoriteiten in dit verband nogmaals het doodsvonnis tegen de heer Öcalan niet te voltrekken en verzoekt de Grote Nationale Vergadering van Turkije voorts het huidige feitelijke moratorium op terechtstellingen om te zetten in een officieel verbod van de doodstraf in Turkije; 11. juicht de schorsing van de gevangenisstraf van de heer Akin Birdal toe, maar verzoekt de Turkse autoriteiten tegelijkertijd deze schorsing om te zetten in een definitieve invrijheidstelling en dringt er bij de Turkse autoriteiten met klem op aan alle anderen vrij te laten die gevangen worden gehouden omdat zij zich inzetten voor de vrijheid van meningsuiting of om andere politieke redenen, zoals Leyla Zana; 12. stelt ter bevordering van een pluralistische dialoog tussen het sociaal middenveld in Turkije en de EU voor regelmatig vergaderingen te houden met een tevoren afgesproken agenda, waarop punten staan als democratie, mensenrechten en rechten van minderheden, economische en maatschappelijke structuren alsmede buitenlandse en veiligheidskwesties; 13. besluit met spoed te werken aan de uitvoering van de huidige voorstellen in het kader van de Europese Strategie voor Turkije alsmede aan de technische en financiële bijstand die nodig is voor de voltooiing van de douane-unie met Turkije, en verzoekt de Raad een en ander te steunen; 14. wenst door de Raad en de Commissie volledig te worden ingelicht en geraadpleegd over elke stap in het proces van verdere deelneming van Turkije aan de EU-structuren en over de tenuitvoerlegging van de douane-unie EU-Turkije; 15. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad, de regering van Turkije en de Grote Nationale Vergadering van Turkije en aan de VN-Veiligheidsraad. Het Europees Parlement, - onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties over het vredesproces in het Midden-Oosten, - gelet op de akkoorden van Oslo en de overeenkomst van Wye Plantation, getekend op 23 oktober 1998, - gezien het memorandum van Sharm-el-Sheikh, - gelet op de verklaringen van de Europese Raad van Berlijn van 25 maart 1999 en van de Raad van ministers van Algemene Zaken van 13 september 1999, - gezien de resoluties 242, 338 en 425 van de VN-Veiligheidsraad, A. overwegende dat het memorandum van Sharm-el-Sheikh tussen de Israëlische regering en de Palestijnse bevrijdingsorganisatie, dat voorziet in toepassing van de door beide partijen ondertekende tussentijdse akkoorden en hervatting van de onderhandelingen over een definitieve status, op 5 september 1999 is ondertekend, B. ervan overtuigd dat de recente overeenkomst van Sharm-el-Sheikh een vruchtbare uitwerking zal hebben op het vredesproces in het Midden-Oosten, C. de wens uitsprekend dat dit nieuwe akkoord volledig ten uitvoer zal worden gelegd volgens het geplande gedetailleerde tijdschema, en dat unilaterale acties en verklaringen, die de onderhandelingen over de verschillende onderdelen van een definitieve regeling van het conflict, zoals ze in de akkoorden genoemd worden, nadelig zouden kunnen beïnvloeden, worden vermeden, D. overwegende dat de Europese Unie de tenuitvoerlegging van deze overeenkomst volledig steunt, E. overwegende dat het sterk gehecht is aan de basisbeginselen van de democratie en aan de eerbiediging van de rechtsstaat en de mensenrechten, F. overwegende dat de Europese Unie met name door middel van economische en financiële hulp een uitzonderlijke bijdrage heeft geleverd aan het vredesproces, de onderbrekingen ten spijt, G. overwegende dat het vredesproces in het Midden-Oosten een sleutelfactor is voor het waarborgen van vrede en veiligheid in het hele Middellandse-Zeegebied, en een basiselement voor de volledige ontwikkeling van het Euromediterrane partnerschap, 1. verheugt zich over de afsluiting van de onderhandelingen met het memorandum van Sharm-el-Sheikh tussen de beide partijen bij de overeenkomst van Wye River, omdat hierdoor de beide partijen dichter bij elkaar worden gebracht en het vertrouwen in de voortzetting van het vredesproces hersteld wordt; 2. is van oordeel dat deze overeenkomst een fundamentele stap is op weg naar definitieve vrede als beide partijen werken aan een klimaat van vrede en vreedzame coëxistentie; 3. stelt vast dat in het akkoord de elementen van vorige akkoorden zijn terug te vinden voor de terugtrekking van de Israëlische troepen uit de bezette gebieden op de westelijke Jordaanoever, het vrijlaten van Palestijnse gevangenen, het instellen van veiligheidszones tussen de Gazastrook en de westelijke Jordaanoever, het begin van de werkzaamheden in de haven van Gaza, Hebron, en toezeggingen om de veiligheid te verzekeren; 4. verheugt zich over het besluit over het vrij verkeer van personen, voertuigen en goederen met ingang van oktober 1999, dat onmisbaar is voor de economische overlevingskansen van de Gazastrook en de Westoever van de Jordaan, en hoopt dat hiermee een einde wordt gemaakt aan de belemmeringen van de vrije handel; 5. acht het positief dat het akkoord gedetailleerde bepalingen bevat voor het openen van de onderhandelingen over een definitieve status, en meent dat ze binnen een jaar afgerond kunnen worden; meent dat de verplichting die beide partijen op zich hebben genomen om in februari 2000 deze onderhandelingen af te ronden met een kaderakkoord een uitzonderlijk grote uitdaging vertegenwoordigt; 6. betreurt dat de Europese Unie, een van de voornaamste financiële ondersteuners van het vredesproces, er nog steeds niet in slaagt een belangrijke politieke rol in het proces te spelen; 7. merkt op dat de komende problemen niet mogen worden onderschat en verzoekt beide vredespartners met bereidwilligheid, vertrouwen en vastberadenheid te werken aan de zo gewenste vrede, stabiliteit en veiligheid, in het besef dat zelfs in tijden van crisis er via een eerlijke, open en rechtstreekse dialoog moet blijven worden onderhandeld; 8. spreekt in dit verband nogmaals zijn overtuiging uit dat het vredesproces de erkenning van het bestaan van de staat Israël en zijn recht op veiligheid door alle betrokken partijen moet waarborgen en moet uitlopen op de oprichting van een onafhankelijke Palestijnse staat; meent dat voor de toekomstige Palestijnse staat eenzelfde recht op veiligheid dient te worden erkend; 9. dringt er bij beide partijen op aan om alle noodzakelijke maatregelen te treffen om het memorandum van Sharm-el-Sheikh onmiddellijk ten uitvoer te leggen en zich te onthouden van eenzijdig optreden dat het vredesproces in gevaar kan brengen; 10. wijst erop dat het bereid is om de partners bij te staan op het grillige en historische pad van verzoening en samen te bouwen aan een gemeenschappelijke visie op vrede en veiligheid; is van oordeel dat de parlementaire structuren van het Euromediterraan forum moeten worden geactiveerd teneinde alle parlementen in staat te stellen om bij te dragen tot de stabiliteit in de regio; 11. is van oordeel dat de verschillende instellingen van de Unie eveneens kunnen bijdragen tot het vredesproces door de dialoog tussen Israëlische en Palestijnse groeperingen en instellingen te bevorderen; meent in dit verband dat de initiatieven van mens tot mens van bijzonder groot belang zijn en dienen te worden ondersteund; gelast zijn bevoegde interparlementaire delegaties zich in te zetten voor initiatieven die de Israëlische en Palestijnse gemeenten en plaatselijke overheden als doelgroep hebben; 12. dringt erop aan dat de Commissie de evaluatie en coördinatie verbetert van haar steunprogramma's met het Palestijnse planningsministerie en een informatiesysteem voor het beheer opricht om ervoor te zorgen dat haar beloften ook worden omgezet in duurzame en zichtbare resultaten ter plekke; 13. acht hervatting van de onderhandelingen over de Syrische en Libanese aspecten van het vredesproces op basis van de resoluties van de VN-Veiligheidsraad, van essentieel belang; 14. is van oordeel dat de Unie haar inspanningen voor politieke en economische samenwerking in de regio dient voort te zetten, overeenkomstig de besluiten van de Euromediterrane conferentie van Stuttgart van 4 tot 6 april 1999; 15. is van mening dat een van de sleutelelementen voor het veiligstellen van de vrede de intensivering van de Euromediterrane dialoog is door de kansen aan te grijpen die de recente veranderingen in een aantal landen in de regio bieden; 16. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regering van Israël en de Knesset, de Palestijnse Autoriteit en de Palestijnse Wetgevende Raad.
European Parliament Adopted Texts
https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/TA-5-1999-10-07_NL.html
Het Europees Parlement, - onder verwijzing naar zijn resolutie van 16 september 1999 (1) over de situatie in de Republiek Dagestan, in de Russische Federatie, - gezien zijn instemming d.d. 30 november 1995 met de sluiting van een partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Russische Federatie, anderzijds, zijn instemming d.d. 11 juni 1997 met de sluiting van een Protocol bij de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten en de Russische Federatie, en de gemeenschappelijke strategie van de Europese Unie ten aanzien van Rusland, door de Raad goedgekeurd in juni 1999, A. gezien de diplomatieke stappen van de Raad van 30 september 1999 in Moskou met betrekking tot de situatie in Tsjetsjenië, B. verlangend de samenwerking via de Samenwerkingsraad voor de Zwarte Zee te verdiepen, C. overwegende dat de Europese Unie streeft naar versterking van het strategisch partnerschap met Rusland in termen van economische integratie en samenwerking bij gelijktijdige handhaving van de stabiliteit en veiligheid in Europa en daarbuiten, D. met nadruk wijzend op de territoriale integriteit van de Russische Federatie en overwegende dat er geen vertraging mag optreden bij de op 19 december 1999 geplande democratische verkiezingen voor de Doema, E. ten zeerste verontrust over het escaleren van de conflicten in Dagestan en Tsjetsjenië, met name na het besluit van de Russische militaire autoriteiten om over te gaan tot gewapende acties in de autonome gebieden van deze regio's, die voor politieke doeleinden zouden kunnen worden gebruikt, F. bezorgd over de verslechterende situatie van de ten minste 100.000 ontheemden die na de luchtaanvallen in Tsjetsjenië zijn uitgeweken naar naburige Russische republieken, met name de Russische republiek Ingoesjetië, G. overwegende dat de regionale etnische problemen in de Kaukasus voortvloeien uit het verdeel-en-heersbeleid uit de Sovjetperiode en nog steeds niet opgelost zijn, H. overwegende dat de geostrategische aspecten van het conflict in de Kaukasus steeds meer aan betekenis winnen, met name door de aanwezigheid van oliepijpleidingen en omvangrijke aardoliebelangen, I. gealarmeerd door verklaringen van de Russische premier Poetin, die onderhandelingen met de gekozen president van Tsjetsjenië, Masjadow, zonder meer van de hand wijst en het militaire optreden openlijk in verband brengt met de belangen van zijn land op het gebied van de grondstoffen, J. kennis genomen hebbende van een verklaring van het Tsjetsjeense parlement van 30 september 1999, dat daags daarvoor talrijke woongebieden en diverse drinkwaterreservoirs door Russische raketten en artillerie verwoest werden en door een bombarment op een chemische fabriek in Grozny 1000 ton ammoniak en vloeibare chloor in de rivier de Soendsja terecht waren gekomen en vandaar via de rivier de Terek in de Kaspische Zee, 1. veroordeelt ten strengste de Russische militaire interventie in Tsjetsenië en betreurt ten zeerste dat eens te meer mensen het leven hebben verloren of gewond zijn geraakt en schade is toegebracht aan gezinnen en het sociale en economische leven als gevolg van het geweld in Tsjetsjenië en Dagestan, en dringt er bij de Russische autoriteiten op aan alles in het werk te stellen om in overeenstemming met de mensenrechten de rechtsstaat te herstellen op het gehele grondgebied van de Russische Federatie en gelijke behandeling van alle burgers, eerbiediging van de internationale beginselen inzake mensenrechten en de veiligheid van de burgerbevolking te waarborgen; 2. veroordeelt ten strengste alle terroristische acties en het militaire geweld tegen Tsjetsjeense en niet-Tsjetsjeense burgers, spreekt zijn condoleances uit aan degenen die hun naasten hebben verloren en degenen die te lijden hebben, dringt er bij de strijdende partijen op aan verantwoordelijk te handelen, geen enkel geweld te gebruiken en burgers die ongewild bij het conflict worden betrokken, te ontzien, en verzoekt om een onverwijlde politieke dialoog tussen de strijdende partijen; 3. herhaalt zijn verzoek om verslagen van de OVSE over de tenuitvoerlegging van de overeenkomst tussen de Russische Federatie en de Republiek Tsjetsjenië, en over de sociale, economische en politieke situatie in Dagestan; dringt aan op soortgelijke verslagen over de situatie in Tsjetsjenië en Ingoesjetië, en verzoekt de OVSE op de komende topontmoeting te Istanboel aanbevelingen uit te spreken, 4. verzoekt de Russische regering en de internationale gemeenschap, en niet in de laatste plaats de Commissie, omvangrijke humanitaire hulp ter beschikking te stellen aan de gebombardeerde, gevluchte en ontheemde burgerbevolking, en herinnert de Russische regering aan haar tot dusver niet nagekomen verplichting uit de wapenstilstandsovereenkomst van 1996 om Tsjetsjenië steun voor wederopbouw te bieden, dringt erop aan dat de Russische regering de volledige verantwoordelijkheid voor de wederopbouw van de in het verleden en tijdens het huidige conflict vernietigde woongebieden en infrastructuur op zich moet nemen, en verzoekt het Europees Bureau voor humanitaire hulp (ECHO) om een evaluatie van de humanitaire situatie in Tsjetsjenië en de naburige regio's die te kampen hebben met vluchtelingenstromen, en op basis van zijn jarenlange ervaring met deze regio het Parlement een voorstel te doen toekomen inzake humanitaire hulp op korte termijn, 5. verzoekt de Commissie onmiddellijk een programma in te stellen voor humanitaire hulp aan de ontheemde bevolking van Tsjetsjenië en de naburige republieken, en dringt er hiertoe bij de Russische en UNHCR-functionarissen op aan om met het oog op de naderende winter voorstellen te doen toekomen aan het Europees Bureau voor humanitaire hulp met betrekking tot humanitaire hulp, het vervoer en de distributie hiervan in de republieken Tsjetsjenië, Dagestan en Ingoesjetië; 6. dringt er bij de Russische en Tsjetsjeense autoriteiten op aan de activiteiten van humanitaire NGO's in de regio Noord-Kaukasus en met name in Tsjetsjenië te vergemakkelijken; 7. dringt erop aan in het kader van de Samenwerkingsraad voor de Zwarte Zee en in samenwerking met de OVSE een nieuwe milleniumconferentie over de Kaukasus bijeen te roepen, ter oprichting van een regionale ronde tafel van de regeringen van de Russische Federatie, de regeringen van de naburige republieken en de regeringen van staten die lid zijn van de Samenwerkingsraad voor de Zwarte Zee, met het doel de regio te stabiliseren en tot verdere ontwikkeling te brengen, en - als eerste prioriteit - een forum in te stellen voor samenwerking inzake de terugkeer van ontheemden en de bevordering van veiligheid en regionale economische integratie; 8. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad, de OVSE, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de Conferentie van ministers van Buitenlandse Zaken van de Islamitische landen, de Russische Doema en Federale Raad, de autoriteiten in Tsjetsjenië, Dagestan en Ingoesjetië, lidstaten van de Samenwerkingsraad voor de Zwarte Zee en de regeringen van Afghanistan en Iran. Het Europees Parlement, - onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties over een EU-code voor de uitvoer of overdracht van wapens, met name die van 14 mei 1998 (1) over een gedragscode voor de wapenexport en de door de Paritaire Vergadering ACS-EU goedgekeurde resolutie van 21 april 1998, - onder verwijzing naar het door de Raad goedgekeurde gemeenschappelijk optreden over de bijdrage van de Europese Unie ter bestrijding van de destabiliserende accumulatie en verspreiding van kleine en lichte wapens, - onder verwijzing naar het EU-programma ter voorkoming en bestrijding van de illegale handel in conventionele wapens van juni 1997, A. het eerste jaarverslag over de gedragscode voor de uitvoer of overdracht van wapens, die door de Raad op 8 juni 1998 is goedgekeurd, toejuichend en vaststellend dat dit eerste verslag de mogelijkheid biedt om belangrijke en procedurele precedenten te scheppen en terreinen vast te stellen waar de code moet worden aangescherpt, B. geschokt door de wreedheden in Oost-Timor en de voortdurende schendingen van de mensenrechten in West-Timor en andere delen van Indonesië en overwegende dat deze gebeurtenissen doeltreffende controles extra urgent maken om te voorkomen dat wapens worden uitgevoerd naar landen die de mensenrechten op grote schaal schenden, C. er nogmaals op wijzend dat alle multilaterale overlegmechanismen, waardoor kan worden gewaarborgd dat alle lidstaten snel op de hoogte worden gesteld van goedgekeurde of afgewezen wapenvergunningen, doeltreffende gemeenschappelijke mechanismen voor het toezicht op overeenkomsten over het eindgebruik, controle op licentieprocedures en Europese wetgeving betreffende de wapenhandel door EU-burgers, onmisbare elementen zijn in een verantwoord en doeltreffend stelsel van wapenexportcontroles, D. er nogmaals op wijzend dat de EU-code voor wapenexport zo helder mogelijk moet worden toegepast, met inbegrip van parlementaire controle op EU-niveau doordat een geconsolideerde versie van het jaarverslag voor de EU-code aan het Parlement wordt voorgelegd zodat het hierover van gedachten kan wisselen, E. met bezorgdheid vaststellend dat tot dusver geen uitgebreide gemeenschappelijke lijst van militaire goederen en goederen voor tweeërlei gebruik is goedgekeurd waarop de code van toepassing is, F. er nogmaals op wijzend dat de gedragscode meer kans op succes biedt wanneer andere belangrijke exporteurs, zoals de VS, de Russische Federatie en China en de geassocieerde landen soortgelijke voorschriften formuleren en kennis nemend van het streven van winnaars van de Nobelprijs voor de Vrede om een internationale code voor wapenexport te ontwikkelen, 1. verheugt zich erover dat de Raad de geconsolideerde versie van het jaarverslag volledig heeft gepubliceerd en neemt zich voor dit te controleren en daarbij kanttekeningen te plaatsen; 2. verzoekt de lidstaten de nationale verslagen onverwijld te publiceren en deze ter controle en voor discussiedoeleinden voor te leggen aan de nationale parlementen; 3. dringt er bij de Raad op aan de hoogste prioriteit te geven aan vaststelling en goedkeuring van een algemene gemeenschappelijke controlelijst van goederen en diensten voor militair, veiligheids-, politioneel en tweeërlei gebruik, met het oog op de toepassing van consistente en vergelijkbare vergunnings- en verslaggevingsprocedures in de lidstaten; zo'n controlelijst moet een nauwkeurige opsomming behelzen van goederen en diensten waarvan productie, reclame, overdracht of gebruik zijn verboden; 4. dringt er bij de Raad op aan ervoor te zorgen dat de EU-code wordt uitgebreid tot toegestane productieovereenkomsten buiten de EU, die zijn gesloten door wapenproducenten die in de EU zijn gevestigd; 5. verzoekt de geassocieerde landen zo'n gedragscode goed te keuren en uit te voeren; 6. herhaalt zijn verzoek aan de Raad om ervoor te zorgen dat alle lidstaten door middel van multilaterale raadplegingsmechanismen onverwijld op de hoogte worden gesteld van de goedkeuring of afwijzing van exportvergunningen; 7. verzoekt de Raad een discussie op gang te brengen over de invoering van gemeenschappelijke EU-controles op de activiteiten van EU-burgers die zich met wapenhandel bezighouden; 8. verzoekt de Raad verslag uit te brengen van zijn pogingen om andere wapenexporterende landen over te halen de beginselen van de gedragscode over te nemen; 9. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten. Het Europees Parlement, - onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties over de doodstraf, A. overwegende dat de afschaffing van de doodstraf bijdraagt tot versteviging van de menselijke waardigheid en gestage uitbreiding van de rechten van de mens, B. verontrust over de dreigende terechtstelling die duizenden boven het hoofd hangt en over het lot van Europese staatsburgers die in derde landen ter dood zijn veroordeeld, C. ten zeerste verontrust over de veroordeling van de heer Öcalan tot de doodstraf, 1. juicht het feit toe dat de Raad, en met name het Finse voorzitterschap heeft besloten namens de Unie bij de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties een resolutie in te dienen over afschaffing van de doodstraf; 2. verzoekt het Finse voorzitterschap en de lidstaten erop toe te zien dat in de resolutie uitdrukkelijk wordt verwezen naar instelling van een toekomstig wereldomvattend moratorium op terechtstellingen; 3. acht het voorts van het grootste belang dat in de resolutie wordt gepleit voor benoeming van een speciaal rapporteur die tot taak heeft toe te zien op toepassing van de resolutie, en instrumenten en maatregelen voor te stellen die een werkelijke tenuitvoerlegging van de resolutie mogelijk maken; 4. juicht het feit toe dat de doodstraf in enkele landen, met name in Midden- en Oost-Europa is afgeschaft; 5. geeft uiting van zijn verontrusting ten aanzien van landen die bezig zijn de doodstraf opnieuw in te voeren na deze jarenlang niet te hebben toegepast; 6. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de secretaris-generaal van de VN. Het Europees Parlement, - gezien zijn voorgaande resoluties over Indonesië, - gezien de verklaring van het Voorzitterschap namens de EU over Indonesië in juli 1999, A. overwegende dat er dringend behoefte bestaat aan internationale aandacht voor het escalerende inter-communautaire conflict in en rond Ambon op de Molukken, B. overwegende dat sinds november 1998 honderden mensen op de Molukken en in andere regio's zijn omgekomen bij gewelddadige incidenten en dat tienduizenden zijn gevlucht, C. overwegende dat ondanks de toezeggingen van de Indonesische regering in augustus weer 65 mensen op Ambon (Molukken) om het leven zijn gekomen, 242 werden gewond en duizenden dakloos werden, terwijl er tot 24 september 1999 nog 40 doden vielen, tientallen mensen gewond werden en het aantal vluchtelingen op 35.000 lag, D. overwegende dat het aantal gewelddadige incidenten gedurende de zomer sterk is toegenomen en in andere delen van Indonesië, zoals Atjeh, Irian Jaya en Riouw, nog steeds plaatsvinden, E. overwegende dat één van de redenen van dit geweld de gedwongen migratie is van Indonesische burgers uit andere gebieden zoals Sulawesi (Celebes) naar de Molukken, als gevolg waarvan het vroegere evenwicht tussen Moslims en Christenen is verstoord, F. overwegende dat de economische problemen in de regio de situatie hebben verslechterd en dat maatregelen ter stimulering van een eerlijker verdeling van de rijkdommen van het land een waardevol element zouden vormen in het democratiseringsproces, G. overwegende dat de Indonesische militairen niet in staat zijn gebleken de vrede tussen de diverse gemeenschappen te bewaren, wat leidt tot een onophoudelijk lijden van de bevolking en ernstige schending van de mensenrechten, H. overwegende dat het van belang is een dialoog tussen de christelijke en de mohammedaanse gemeenschappen te bevorderen, I. overwegende dat op de Molukken gewapende milities aanwezig zijn die een actieve rol spelen bij het provoceren van de bevolking en aldus gewelddadigheden uitlokken en dat zij, zoals op Timor, onder bescherming lijken te staan van het officiële leger, 1. acht het van vitaal belang dat de kwetsbare etnische en religieuze balans op de Molukken behouden blijft, en dat derhalve de handhavers van de orde een einde maken aan deze gewelddaden die het evenwicht bedreigen, op een wijze die in overeenstemming is met de internationale normen voor de mensenrechten en met het doel de huidige spanningen te verminderen; 2. doet een beroep op de Europese Unie druk uit te oefenen op de Indonesische regering zodat de bevolking van de Molukken kan rekenen op de krachtige bescherming van de Indonesische legereenheden die aldaar gestationeerd zijn; 3. doet een beroep op het Indonesische parlement het proces tot hervorming van de instellingen van het land voort te zetten en verwacht dat parallel daaraan een hervorming van leger en politie zal plaatsvinden; 4. doet een beroep op de Indonesische regering de gewelddadige milities te verbieden en te ontmantelen en ervoor te zorgen dat zij die zich schuldig gemaakt hebben aan opruiing, geweld en moord, terecht moeten staan; 5. doet een beroep op de Indonesische regering samen te werken met de VN. en NGO's, die zich inzetten voor de mensenrechten, zodat objectieve verslagen kunnen worden uitgebracht over de situatie en de oorzaak en de omvang van het geweld en rechtvaardige oplossingen kunnen worden gevonden voor herstel van schade en orde; 6. doet een beroep op de Europese Unie humanitaire steun te verlenen, zoals voedsel en medicijnen, aan de tienduizenden ontheemden en met de NGO's te helpen bij het herstel van uitgebrande huizen en verwoeste dorpen zodat de bevolking zo snel mogelijk het normale leven kan hervatten; 7. dringt er bij de Europese Unie op aan een dialoog te voeren met de Indonesische regering over de kwestie van de gedwongen migratie van Indonesische burgers naar andere eilanden omdat deze - niet alleen op de Molukken, maar ook in andere gebieden zoals Irian Jaya - verwarring schept en geweld bevordert en wellicht in de toekomst nog meer ellende zal veroorzaken in Indonesië; 8. doet een beroep op de Europese Unie alles te doen wat in haar vermogen ligt om te helpen bij het bevorderen van de democratie en de mensenrechten in Indonesië, waarbij het Indonesische leger ondergeschikt is aan de regering en etnische en religieuze minderheden worden gerespecteerd en beschermd in overeenstemming met de grondwet van Indonesië; 9. doet een beroep op de Europese Unie druk te blijven uitoefenen op de Indonesische regering om de weg naar hervorming en democratie te blijven volgen en de regionale autonomie te erkennen als onderdeel van de democratische structuren van Indonesië; 10. verzoekt de Commissie en de Raad te overwegen met de VN en de Indonesische regering een programma op te zetten dat gericht is op het herstel van een burgermaatschappij waarbinnen het etnische en religieuze evenwicht op de Molukken wordt bewaard: 11. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad, het Indonesische parlement, de Indonesische regering, de secretaris-generaal van de VN en de ASEAN. Het Europees Parlement, - gelet op zijn eerdere resoluties over de situatie in Wit-Rusland, - gezien de verklaring van de Raad van 15 september 1997, A. overwegende dat de ambtstermijn van president Lukashenko overeenkomstig de Grondwet van 1994 op 20 juli 1999 ten einde is gelopen, en dat geen andere rechtmatige, democratische structuren bestaan nadat president Lukashenko deze krachtens een omstreden referendum in 1996 deze heeft geschrapt, en dat in 2000 parlementsverkiezingen moeten worden gehouden, B. vaststellend dat politici van de oppositie steeds weer toegang wordt ontzegd tot de door de overheid gecontroleerde pers en elektronische media, en dat zelfs toegang tot de nieuwste media, zoals Internet, volstrekt verboden is, C. ernstig verontrust over de nog opgeloste verdwijning van Victor Gonchar, vice-voorzitter van de Dertiende Hoogste Raad, en van Anatoly Krasovsky, hoofd van de "Kraiska” uitgeverij, die voor de laatste maal op 16 september 1999 zijn gezien, evenals over de verdwijning van de voormalige directeur van de nationale bank van Wit-Rusland, Tamara Vinnikova, en de voormalig minister van binnenlandse zaken generaal Yuri Zakharenko, D. voorts vaststellend dat de vroegere eerste minister, de heer Mikhail Chyhir, gevangen zit op beschuldiging van machtsmisbruik, waarvoor echter nog geen bewijs is gevonden, E. overwegende dat voorts enkele managers van bedrijven zijn gearresteerd, kennelijk omdat de staat tracht meer invloed te krijgen op deze bedrijven, F. verontrust over het feit dat journalisten van de onafhankelijke pers steeds vaker van crimineel gedrag worden beschuldigd, waardoor onder meer de grootste onafhankelijke krant "Naviny” een boete heeft opgelegd gekregen van 20.000 US-dollars en door de president zelf is bedreigd met sluiting, G. nogmaals onderstrepend dat de Europese Unie in de Overeenkomst inzake partnerschap en samenwerking met Wit-Rusland heeft getracht haar betrekkingen met Wit-Rusland te versterken en haar volledige steun te geven aan het vereiste proces van economische en democratische hervormingen in dat land, H. overwegende dat de recente gebeurtenissen en de systematische onwil om democratische hervormingen door te voeren, een verdere integratie van Wit-Rusland in het economische en politieke bestel in Europa hebben verhinderd, I. overwegende dat een Groep voor bijstand en toezicht van de OVSE voortdurend heeft gewerkt aan de bevordering van het herstel van democratische structuren en de dialoog tussen oppositie en regering, en overwegende dat de toegang van de oppositie tot de media, die in overheidshanden zijn, een kernpunt in de onderhandelingen is, J. overwegende dat het TACIS programma voor ontwikkeling van de maatschappelijke instellingen is opgezet ter versterking van de NGO's en de onafhankelijke media, maar dat dit door de minister van binnenlandse zaken van Wit-Rusland nog niet is aanvaard, 1. verzoekt de autoriteiten van Wit-Rusland alles in het werk te stellen om uit te vinden waar mevrouw Tamara Vinnikova, generaal Yuri Zakharenko en de heer Victor Gonchar zich bevinden, en hun veiligheid te waarborgen, en verwacht op korte termijn resultaten van dit onderzoek; 2. verzoekt de autoriteiten van Wit-Rusland onmiddellijk alle gevangenen vrij te laten die vastzitten omdat zij hun recht op vrijheid van meningsuiting hebben uitgeoefend, met name de parlementsleden Andry Klimov en Vladimir Kudinov; 3. verzoekt de autoriteiten van Wit-Rusland te zorgen voor herstel van de eerbiediging van de internationale normen op het vlak van de mensenrechten, persvrijheid en vrijheid van meningsuiting als vastgelegd in het Internationale Verdrag betreffende de burgerlijke en politieke rechten en het handvest van Parijs voor een nieuw Europa, dat Wit-Rusland heeft ondertekend, en dat tevens het uitgangspunt vormt voor de Partnerschapsovereenkomst tussen Wit-Rusland en de EU, 4. verzoekt de autoriteiten van Wit-Rusland onverwijld te voldoen aan de noodzakelijke voorwaarden voor een verbetering van de betrekkingen tussen de Europese Unie en Wit-Rusland door de nodige stappen te nemen in het proces van economische en democratische hervormingen en door de internationale normen inzake behoorlijk bestuur en eerbiediging van de mensenrechten toe te passen, en de tenuitvoerlegging van het TACIS-programma voor de ontwikkeling van de maatschappelijke instellingen niet te belemmeren, en onderstreept nogmaals dat de samenwerking tussen de Europese Unie en Wit-Rusland geen voortgang kan boeken totdat de regering van Wit-Rusland duidelijke maatregelen in de richting van eerbiediging van de mensenrechten en democratische en juridische hervormingen zal treffen; 5. spreekt zijn algehele steun uit voor de inspanningen van de OVSE om aan te zetten tot een dialoog tussen de president en de oppositie om te voorkomen dat de kloven nog dieper worden; 6. dringt er bij president Lukasjenko op aan dat hij vrije en eerlijke presidentsverkiezingen toestaat in het jaar 1999 en parlementsverkiezingen in 2000, overeenkomstig de toezeggingen in het kader van de OVSE, en dat hij daartoe de nodige voorwaarden schept, zoals een vrije toegang tot de massamedia voor de oppositie; 7. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad, de OVSE, de regering van Wit-Rusland en het democratisch gekozen parlement van Wit-Rusland. Het Europees Parlement, - onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties over de situatie in Kosovo en het voormalige Joegoslavië, - gelet op de militair-technische overeenkomst tussen de internationale veiligheidsmacht (KFOR) en de regering van de Federale Republiek Joegoslavië en de Republiek Servië van 9 juni 1999, - gelet op het door de Raad op 10 juni 1999 ondertekende Stabiliteitspact voor Zuidoost-Europa, - gezien de beoordeling door de UNHCR/OVSE van de situatie van etnische minderheden in Kosovo van 6 september 1999, - gezien het verslag van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de mensenrechten over de situatie van de mensenrechten in Kosovo van 7 september 1999, A. overwegende dat een groot deel van de Roma-bevolking in Kosovo sinds het einde van het conflict in Kosovo het slachtoffer is, of is geweest, van ernstige schendingen van de mensenrechten en wordt beschuldigd van "medeplichtigheid” met de Servische strijdkrachten tijdens het conflict, B. overwegende dat als gevolg van deze schendingen en bedreigingen met geweld sinds medio juni 1999 meer dan de helft van de naar schatting 12.000-15.000 Roma uit Kosovo is weggevlucht, C. overwegende dat er sinds het einde van het conflict een stroom van ontvoeringen en moorden heeft plaatsgevonden van leden van andere minderheden in Kosovo, met name Serviërs, D. overwegende dat de vervolging van Roma-burgers en andere etnische minderheden, waaronder Serviërs, in Kosovo voortduurt; overwegende dat de internationale veiligheidstroepen in Kosovo zich inspannen om de Roma en andere etnische minderheden te beschermen, maar dat dit momenteel niet voldoende is om de etnische minderheden in Kosovo veiligheid te bieden, E. overwegende dat de minderheden in Kosovo zijn gevlucht naar door de KFOR beschermde enclaves voor Roma of Serviërs, F. overwegende dat het Roma-volk in de meeste Midden- en Oosteuropese landen te kampen heeft met ernstige problemen en derhalve een speciale behandeling verdient, 1. verzoekt de KFOR adequaat te reageren op criminele activiteiten tegen Roma-burgers in Kosovo en de inspanningen ter bescherming van burgers van etnische minderheden in de haar toegewezen sector te vergroten; 2. roept de leiders van de Albanese gemeenschap in Kosovo ertoe op verantwoordelijkheid te nemen voor het voorkomen van de aanhoudende intimidatie en het aanhoudende geweld tegen de Roma in Kosovo; 3. verzoekt alle partijen ten volle met de KFOR samen te werken bij de uitvoering van resolutie nr. 1244(1999) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties en derhalve alle etnische gewelddadigheden uit welke hoek dan ook te staken en te werken aan verzoening tussen alle groepen in de samenleving; 4. dringt er bij de Raad van de Verenigde Naties op aan de nodige druk uit te oefenen, zodat de KFOR haar opdracht om alle militaire en paramilitaire groepen te ontwapenen volledig kan uitvoeren; 5. verzoekt de VN alsook de UNMIK om de KFOR-troepen in Kosovo effectief de bevoegdheid te geven de gehele burgerbevolking te beschermen tegen racistisch optreden en andere criminele daden die door paramilitaire troepen worden begaan; 6. dringt er bij de UNHCR, de KFOR en de UNMIK met klem op aan regelingen inzake bijzondere status of enigerlei kantonnering te bestrijden en af te wijzen; 7. verzoekt de Verenigde Naties, de NAVO, de OVSE en de Europese Unie de oprichting van een alle delen van de burgersamenleving omvattende Kosovaarse politiemacht te bespoedigen; 8. erkent de dringende noodzaak iedere pleger van wreedheden uit welke kring ook voor de rechter te brengen, teneinde in de regio de normaliteit van de rechtsorde, eerbiediging van de culturele en etnische diversiteit alsmede de mensenrechten weer op te bouwen en zo de basis te leggen voor interetnische verzoening; 9. betreurt dat de aanklager van het Internationaal Straftribunaal voor het voormalige Joegoslavië (ICTY) alleen het mandaat heeft misdaden te onderzoeken die hebben plaatsgevonden tijdens het gewapende conflict in Kosovo; 10. verlangt dat de UNMIK, die verantwoordelijk is voor het onderzoek en de vervolging van misdaden via de internationale politie van de VN en met assistentie van de KFOR, het ICTY geregeld informeert over de aard en de stand van de onderzoeken die in Kosovo worden uitgevoerd; 11. verzoekt de Raad, de Commissie en de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling bij de toewijzing van hulp voor de wederopbouw prioriteit te geven aan gemeenten die etnische minderheden bescherming bieden en die zich inspannen om geweld tegen en discriminatie van etnische minderheden en personen vanwege hun politieke bindingen, te voorkomen; 12. verzoekt de Commissie en de Raad specifieke steun ter beschikking te stellen voor programma's om een dialoog tussen vertegenwoordigers van de Albanese meerderheid in Kosovo en vertegenwoordigers van minderheden, zoals de Roma, op gang te brengen, alsook voor andere vertrouwenwekkende maatregelen; 12. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Verenigde Naties en het tijdelijk burgerbestuur van de VN in Kosovo, de OVSE, de NAVO en de plaatsvervangende Speciale Afgezant voor humanitaire kwesties in Kosovo van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties. Het Europees Parlement, A. overwegende dat op 27 juni 1980 een DC9 met 81 passagiers aan boord op een vlucht van Bologna naar Palermo in onduidelijke omstandigheden is neergeschoten, B. overwegende dat de Europese publieke opinie dit voorval altijd met grote aandacht is blijven volgen en dat ook de vereniging van de families van de slachtoffers van de ramp van Ustica onvermoeibaar naar de ware toedracht van de feiten is blijven zoeken, C. overwegende dat het zoeken naar de waarheid in een geval als dit ook belangrijk is voor de toekomstige veiligheid van alle burgers van de Europese Unie en hun vertrouwen in de civiele en militaire instellingen, D. overwegende dat de onderzoeken en enquêtes van de Italiaanse magistratuur vele jaren geen vooruitgang hebben geboekt, mede door het gebrek aan medewerking van sommige instanties van Italië en andere landen, alsook van de NATO, E. overwegende dat de Italiaanse magistratuur enkele weken geleden de resultaten van een vervolgonderzoek bekend heeft gemaakt, F. overwegende dat de volledige medewerking van de betrokken autoriteiten van Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten en de NATO, en eventueel ook van andere geïdentificeerde of identificeerbare landen absoluut vereist is om de ware verantwoordelijken aan te wijzen, G. overwegende dat de Italiaanse regering heeft besloten de betrokken landen in kennis te stellen van alle gedeelten van het stuk die specifiek refereren aan hun rol in deze, en die landen officieel om hun medewerking te verzoeken, Het Europees Parlement, 1. verzoekt alle betrokken landen, en in eerste instantie die welke in de gerechtelijke stukken bij naam worden genoemd, hun volledige medewerking toe te zeggen aan de Italiaanse rechters opdat de onderzoeken definitief kunnen worden afgerond; verzoekt bovendien de Raad, in naam van het transparantiebeginsel dat in de Verdragen verankerd ligt, erop aan te dringen dat de lidstaten in kwestie zich hiernaar schikken; 2. verzoekt de Raad, de Commissie en de lidstaten er gezamenlijk voor te zorgen dat efficiëntere regels worden opgelegd om de veiligheid van de burgerluchtvaart tijdens militaire operaties op nationaal en NATO-niveau te waarborgen; 3. verzoekt zijn voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen van de lidstaten, de regering van de Verenigde Staten en de Secretaris-generaal van de NATO. Het Europees Parlement, A. overwegende dat er zich onlangs een bijzonder ernstig ongeval heeft voorgedaan in de kerncentrale van Tokaimura, zo'n 140 km ten noordoosten van Tokio, B. overwegende dat zowel de operatoren als het personeel dat de kernbrandstof behandelt reeds meerdere jaren veiligheidsprocedures in de centrale en in de brandstofaanmaakeenheid negeert, waarbij grotere hoeveelheden uranium worden vermengd dan de veiligheidsnormen toelaten, C. overwegende dat ieder tot zijn verbazing moet vaststellen dat dergelijke onregelmatigheden bij de behandeling van uranium in deze centrale een ingeburgerde praktijk lijken te zijn, D. overwegende dat het personeel door de enorme straling niet binnen kon in de centrale, de kritische toestand van de reactor niet kon stoppen en niet wist wat er precies aan de hand was; overwegende dat personeelsleden ernstige verwondingen opliepen, een deel van de omwonenden geëvacueerd en mogelijks besmet werd, wat momenteel nog niet geweten is, en dat de 313.000 personen die binnen een straal van 10 wonen, het bevel kregen binnen te blijven en ramen en deuren zorgvuldig gesloten te houden, E. overwegende dat dit ongeval duidelijk aantoont dat alomvattende noodplannen voor alle kerncentrales, in het bijzonder voor deze in de EU, inclusief ogenblikkelijke maatregelen om de gezondheid van de omwonenden te beschermen, een absolute must zijn, F. overwegende dat adequate en blijvende opleiding en onafhankelijke controle, in het bijzonder door het IAEA, voor operatoren en personeelsleden die nucleair materiaal behandelen, van essentieel belang zijn om de erkende internationale veiligheidsnormen na te leven; Het Europees Parlement, 1. betuigt zijn medeleven met de Japanse bevolking, in het bijzonder met de omwonenden en de personeelsleden die rechtstreeks zijn getroffen, voor het feit dat ze eens te meer hebben geleden onder dit gevaar in hun midden; 2. betreurt de beslissing van de directie om het personeel toe te laten de veiligheidsvoorschriften van de overheid te omzeilen, en vraagt dat de verantwoordelijken worden gesanctioneerd zoals het hoort; verwelkomt in dit opzicht het snelle optreden van de Japanse autoriteiten om deze zaak te onderzoeken; 3. verzoekt de Japanse autoriteiten samen met het IAEA alle veiligheidsprocedures te beoordelen, inclusief de veiligheidsopleidingen voor werknemers in alle bestaande kerncentrales, en de verwerkingscentrale van Tokaimura niet te laten heropstarten vooraleer er een grondig onderzoek heeft plaatsgevonden; 4. verzoekt de Commissie in het kader van haar EURATOM-bevoegdheden alle mogelijke gespecialiseerde technische of wetenschappelijke kennis en ervaring ter beschikking te stellen, mochten de Japanse autoriteiten hierom vragen; 5. verzoekt het IAEA in alle kerncentrales ter wereld het aantal inspecties op te drijven en een doorlichting te maken van het veiligheidsbeheer en van de controle door de operatoren en de autoriteiten; 6. vraagt dat het negeren en foutief uitvoeren van procedures wordt ingecalculeerd in de veiligheidseisen voor alle kerncentrales; 7. verzoekt zijn bevoegde commissie experts van het IAEA en EURATOM uit te nodigen om algemeen en correct verslag te komen uitbrengen van wat er precies is gebeurd; 8. verzoekt de inspectiediensten van EURATOM een verslag op te stellen over welke lessen uit dit ongeval kunnen worden getrokken, inclusief de veiligheidsopleiding van werknemers, om tegemoet te komen aan de bezorgdheid van de burger over de nucleaire activiteiten in de Europese Unie; 9. verzoekt de Commissie na te gaan of nucleaire contracten van de EU met derde landen die de internationaal aanvaarde veiligheidsnormen niet toepassen, wel moeten worden voortgezet; 10. verzoekt de Commissie in het Parlement een verklaring af te leggen om de rol en de verantwoordelijkheden van de EU toe te lichten en om meer uitleg te geven over mogelijke waarborgen of veiligheidsvoorzieningen, in het bijzonder inzake inspectiemaatregelen, die getroffen zijn of getroffen zullen worden om ervoor te zorgen dat dergelijke illegale praktijken zoals in Japan in de EU niet kunnen voorkomen; 10. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de parlementen van de lidstaten, het IAEA en de regering van Japan. Het Europees Parlement, - gezien het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake Klimaatverandering (UNFCCC) van december 1997 (1) , - onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties over klimaatverandering, als vervat in de preambules bij zijn resolutie van 17 september 1998 (2) over klimaatverandering voorafgaande aan Buenos Aires (november 1998), - gezien zijn resolutie van 11 maart 1999 (3) over de mededeling van de Commissie over energie-efficiency in de Europese Gemeenschap - Op weg naar een strategie voor het rationeel gebruik van energie ( COM(98) 246 - C4-0316/1998), - gezien de verklaring van de Commissie aan het Parlement van 27 januari 1999 en de resolutie van het Parlement van 9 februari 1999 (4) over de resultaten van de vierde Conferentie van de partijen van het Kaderverdrag inzake klimaatverandering (UNFCCC), die van 2-13 november 1998 is gehouden in Buenos Aires, - gezien het Symposium op hoog niveau van de Wereldhandelsorganisatie over handel en milieu die van 15-16 maart 1999 in het centrum van de WTO in Genève is gehouden, - gezien de tiende vergadering van de "Subsidiary Bodies” van de UNFCCC (SBSTA) in Bonn (31 mei - 11 juni 1999), - gezien de conclusies van de Europese Raad van Keulen van 3 en 4 juni 1999, - gezien de conclusies van de Milieuraad van 24-25 juni 1999, - gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement getiteld "Voorbereiding van de uitvoering van het Protocol van Kyoto” ( COM(1999) 230 ), - gezien de verklaring van de Raad en de Commissie aan het Parlement van 6 oktober 1999, A. overwegende dat de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) in zijn rapport over klimaatveranderingen verdere temperatuurstijgingen van ongeveer 2ºC tegen het jaar 2100 vergeleken met het niveau van 1990 voorspelt, met in het noorden van Europa grotere stijgingen dan in het zuiden; overwegende dat, willen verdere temperatuurstijgingen beperkt blijven tot 1,5º in 2100 en tot 0,1º per decennium en wil het zeeniveau niet meer dan 2 cm per decennium stijgen, dan moeten de industriële landen tussen 1990 en 2010 de uitstoot van broeikasgassen met tenminste 35% verminderen (5) , B. overwegende dat, zoals verklaard in zijn bovengenoemde resolutie van 9 februari 1999, de derde Conferentie in Kyoto werd beschouwd als een keerpunt - hoewel slechts een eerste stap - in het debat over de wereldwijde klimaatverandering dat bepalend zal zijn voor het vermogen van de wereld om de door mensen veroorzaakte klimaatverandering in de komende eeuw te keren, C. overwegende dat de bepalingen van het Protocol echter op een aantal specifieke punten onbevredigend waren en eveneens een aantal mazen en dubbelzinnigheden bevatten; voorts overwegende dat in brede kring de indruk bestond dat het Protocol van Kyoto niet zozeer een specifiek instrument was als veeleer een ontwerp voor toekomstige onderhandelingen over regelgeving voor een mechanisme om de wereldwijde uitstoot geleidelijk te beperken tot een voor het klimaat veilig niveau, D. overwegende dat het Protocol van Kyoto een zinloos gebaar wordt als het niet wordt geratificeerd; overwegende voorts dat voor de inwerkingtreding van het Protocol ratificatie door niet minder dan 55 partijen van het UNFCCC vereist is, inbegrepen partijen in bijlage I die in totaal voor tenminste 55% van de totale uitstoot van kooldioxide in 1990 van alle in bijlage I opgenomen partijen verantwoordelijk zijn, en dat slechts 12 van deze landen het Protocol hebben geratificeerd, E. overwegende dat de EU op de vierde Conferentie een aantal bezwaren heeft gemaakt, waarvan het voornaamste de aanneming betrof van een werkprogramma dat een duidelijk tijdschema bevatte voor de oplossing van de "niet afgehandelde zaken” van Kyoto en voor vorderingen inzake bestaande Verdragskwesties, F. overwegende dat het Parlement na de vierde Conferentie erkende dat in Buenos Aires op een onopvallende maar toch belangrijke manier diplomatieke geschiedenis was gemaakt als het gaat om de diplomatie van de klimaatverandering, en is zeer verheugd over het opstellen van het actieplan van Buenos Aires en de toezeggingen daarvan inzake kwesties zoals billijkheid, rechten en de vaststelling van een wereldwijd plafond voor emissies; overwegende dat het ook zijn standpunt heeft herhaald dat de lasten van de vermindering moeten worden verdeeld op basis van criteria die zowel rekening houden met billijkheid als doelmatigheid, G. overwegende dat de geest van artikel 6, sub d) het Protocol van Kyoto, waarin wordt verklaard dat “De verwerving van emissiereductie-eenheden als aanvulling fungeert van binnenlandse maatregelen ten einde de toezeggingen na te komen …” herhaalt dat flexibele mechanismen derhalve verlangen dat de gemeenschappelijke beginselen vervat in paragraaf 2 van zijn bovengenoemde resolutie van 17 september 1998 worden toegepast; overwegende dat de toepassing van het eigendomsrecht op emissierechten essentieel zal zijn en dat er eveneens een dringende noodzaak zal zijn om overeenstemming te bereiken over een institutionele structuur voor de flexibele mechanismen, H. overwegende dat de voorbereidingen voor de vijfde Conferentie - die later dit jaar moet plaatsvinden - langzaam en teleurstellend zijn verlopen op de 10de vergadering van de "Subsidiary Bodies” van de UNFCCC (SBSTA10) tijdens de twee weken durende bijeenkomst in Bonn (31 mei - 11 juni 1999), waarbij de partijen steeds sterker verdeeld waren over vrijwel iedere kwestie en over mazen in de voorschriften die de doeltreffendheid van het Verdrag op milieugebied dreigen te ondergraven; voorts overwegende dat de EU helaas geen erg sterke aanwezigheid in de SBSTA toonde en dat haar voorstel voor een "plafond” voor het gebruik van de mechanismen van Kyoto niet eens de onderhandelingstafel haalde, 1. is van mening dat de EU nu meer dan ooit een echte en alomvattende strategie moet volgen op basis van de vroegtijdige totstandkoming van binnenlandse beperkingen van de uitstoot van broeikasgassen en een fors actieplan voor de tenuitvoerlegging van het Protocol van Kyoto dat duidelijke omschrijvingen bevat van ecologische grenzen van wat natuurlijke systemen kunnen verdragen; 2. is derhalve verheugd over de recente mededeling van de Commissie getiteld "Voorbereiding van de uitvoering van het Protocol van Kyoto” als eerste stap in de goede richting; betreurt echter het tentatieve karakter van de mededeling; 3. verzoekt de Commissie concrete voorstellen voor toekomstige maatregelen voor te leggen, gezien het feit dat het Protocol van Kyoto al in december 1997 is goedgekeurd en dat het Parlement ruim zes maanden geleden aandrong op communautaire tenuitvoerlegging van beleid en maatregelen om de toezeggingen van de EU ook echt te verwezenlijken; 4. betreurt dat de EU niet streeft naar een spoedige ratificatie om zo het momentum en het krachtige leiderschap dat de EU terzake in het verleden heeft getoond, niet te verliezen; steunt in dit verband de conclusies van de Europese Raad van Keulen in juni 1999 die de wens van de Europese Unie beklemtoonde om de in Kyoto gedane toezeggingen na te komen en energiek aan te dringen op het scheppen van voorwaarden voor spoedige ratificatie van het Protocol van Kyoto in het kader van in Buenos Aires goedgekeurde actieplan; is eveneens verheugd over het feit dat de mededeling het belang beklemtoont van het bereiken van overeenstemming over een tijdschema en een streefdatum voor gelijktijdige ratificatie van het Protocol door de lidstaten; verzoekt de Raad derhalve, tijdens de volgende zitting van de Milieuraad op 12 oktober 1999 zijn Werkgroep ad hoc inzake klimaatverandering te verzoeken een tijdschema op te stellen van de nodige maatregelen voor een spoedige ratificatie door de lidstaten en de EU-instellingen begin 2000; 5. is verheugd over de realisatie van de Commissie, zoals vervat in de mededeling, dat zoveel mogelijk partijen van het Protocol van Kyoto moeten worden aangemoedigd om het met het oog op een snelle inwerkingtreding met spoed te ratificeren en verzoekt de Commissie derhalve, overeenkomstig artikel 97, lid 3 van het Reglement van het Parlement en artikel 300, lid 3 van het EG-Verdrag, de rechtgrondslag voor het ratificatiedocument overeenkomstig de bedoelde instemmingsprocedures te kiezen; 6. dringt aan op een gecoördineerde strategie voor een Europese voorlichtingscampagne inzake klimaatverandering die het publiek op een duidelijke, alomvattende en toegankelijke wijze over deze kwesties en de besluiten terzake voorlicht; 7. stemt ten volle in met de Commissie over de noodzaak van dialoog over de rol van de ontwikkelingslanden bij de strijd tegen klimaatverandering ten einde rekening te houden met de beginselen van billijkheid en gemeenschappelijke maar uiteenlopende verantwoordelijkheden, alsmede over de noodzaak voor de EU en andere industrielanden om vóór 2005 aantoonbare vooruitgang te boeken willen zij de landen die niet in bijlage I zijn opgenomen, overtuigen om aan een open en constructief debat deel te nemen; 8. geeft uiting aan zijn verontrusting over het feit dat de Commissie in 1997 beleidsmaatregelen had aangegeven om uitsluitend de CO2-uitstoot met circa 800 miljoen ton te verminderen, 17% onder het niveau van 1990, met ingang van 2010 (6) , terwijl nog geen twee jaar later dit potentieel kennelijk op dramatisch en arbitraire wijze is verminderd tot 622 miljoen ton; 9. bevestigt zijn mening dat de EU, ongeacht de resultaten van de Conferentie van Kyoto, moet streven naar tenuitvoerlegging van de beperking met 15% voor 2010 van de uitstoot van gassen die met het broeikaseffect verband houden, hetgeen voor Kyoto realistisch werd geacht; 10. verzoekt de Commissie, ruim vóór de volgende Raad voor energiezaken, die op 2 december 1999 plaatsvindt, haar voorstel in te dienen voor een EU-richtlijn inzake hernieuwbare energie die wettelijk bindende streefcijfers bevat; 11. betreurt dat de mededeling, in plaats van concrete maatregelen voor te stellen, volstaat met vage toezeggingen voor vrijwillige overeenkomsten die "zo spoedig mogelijk” moeten worden gesloten, en vestigt in ieder geval aandacht op het herhaaldelijk geuite standpunt van het Parlement inzake vrijwillige overeenkomsten in het algemeen; 12. beklemtoont in dit verband dat de Europese Unie snel werkende en doelmatige maatregelen moet nemen om tot verbeterde energie-efficiency te komen, bijvoorbeeld voor apparatuur in stand-by- of uitgeschakelde stand; ook hiervoor moeten richtlijnen of verordeningen worden overwogen; 13. vestigt er de aandacht op dat de bespreking van beleid en maatregelen in de vervoerssector zich ook moet uitstrekken tot de mogelijkheid van fiscale middelen, vaststelling van technische en emissienormen en verbetering van de gedwongen toepassing van de best beschikbare technologie, invoering van kostenberekening per kilometer en ontwikkeling van vervoerslogistiek ter bevordering van duurzame vormen van vervoer, met name in stedelijke omgevingen en in verband met Agenda 21; 14. betreurt dat de luchtvaartindustrie in de mededeling niet wordt genoemd, hoewel deze voor 12% bijdraagt aan de totale wereldwijde CO2-uitstoot in verband met het vervoer en deze uitstoot naar verwachting in de komende 15 jaar zal verdrievoudigen; beklemtoont derhalve de dringende noodzaak van opstelling van een Witboek over mogelijke maatregelen ter beperking van dergelijke uitstoot met inbegrip van Europese luchtvaartlasten, een belasting op kerosine, het verbod op directe of indirecte subsidie, aanscherping van de normen voor de uitstoot en geluidsoverlast van vliegtuigen, en een leidende rol van de EU wat betreft alle eerder genoemde punten binnen de Internationale Organisatie voor de Burgerluchtvaart (ICAO); 15. betreurt dat de mededeling geen aanbevelingen doet voor maatregelen ter verlaging van de hoge subsidies voor het gebruik van fossiele brandstoffen in de EU, hetgeen, zo zij worden ingetrokken, belangrijk zal bijdragen aan de beperking van de uitstoot; betreurt dat in het Protocol van Kyoto onvoldoende rekening wordt gehouden met het belang van duurzame bosbouw als middel voor opslag van koolstof; vestigt de aandacht op het toenemend gebruik van houtenergie in plaats van fossiele brandstoffen en op de mogelijkheden van vervanging door hout van stoffen zoals plastic en metalen die van niet-hernieuwbare grondstoffen afkomstig zijn; 16. verzoekt het Finse voorzitterschap van de Raad en de Commissie te overwegen 9-de richtlijn inzake energiebelasting te deblokkeren door de flexibiliteitsclausule van het Verdrag van Amsterdam aan te wenden en aldus lidstaten die collectief energiebelasting willen invoeren, hiervoor toestemming te verlenen; 17. meent dat de reeds door de Unie ontplooide initiatieven op het gebied van energie-efficiency en energiebesparing dramatisch moeten worden versterkt als het gaat om middelen en de reikwijdte teneinde de energie-efficiency met 2,5% per jaar te verhogen; 18. erkent dat de wijziging van beschikking 93/389/EEG inzake een bewakingssysteem voor de uitstoot van CO2 en andere broeikasgassen geen afdoende aanpak van de mechanismen van Kyoto is en is derhalve verheugd dat de Commissie verwijst naar de noodzaak van een verdere wijziging, en dringt erop aan deze herziening te overwegen in het kader van de raadpleging over een Groenboek inzake flexibele mechanismen die in het jaar 2000 moet plaatsvinden; 19. betreurt dat over het geheel de medewerking en betrokkenheid van het Parlement binnen EU-delegaties naar internationale conventies tot dusver ad hoc en onbevredigend zijn geweest; verzoekt derhalve een formele procedure in te stellen op grond waarvan het Parlement actief wordt betrokken bij de voorbereidingen en volledig deelneemt aan internationale onderhandelingen, zoals die over klimaatverandering, vooral gezien het feit dat het Parlement de betrokken overeenkomsten in een later stadium moet ratificeren; 20. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad, de regeringen en parlementen van de lidstaten en aan het secretariaat van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake Klimaatverandering met het verzoek dit aan alle daarin opgenomen partijen buiten de EU rond te delen.
European Parliament Adopted Texts
https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/TA-5-1999-10-27_NL.html
Dit voorstel wordt met de op 16 september 1999 aangenomen wijzigingen (1) goedgekeurd. (Raadplegingsprocedure) Het Europees Parlement, - gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad ( COM(1999) 312 - 1999/0132(CNS) ), - geraadpleegd door de Raad overeenkomstig artikel 308 van het EG-Verdrag (C5-0062/99 ), - gelet op artikel 67 van zijn Reglement, - gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid en de adviezen van de Begrotingscommissie, de Commissie begrotingscontrole en de Commissie industrie, externe handel, onderzoek en energie ( A5-0013/99 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan het aldus gewijzigde Commissievoorstel; 2. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen; 3. wenst dat de overlegprocedure wordt ingeleid ingeval de Raad voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst; 4. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. (Medebeslissingsprocedure: bevestiging van de eerste lezingen) Het Europees Parlement, - gezien het overzicht van de op 1 mei 1999 hangende Commissievoorstellen, waarvoor de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam een wijziging van de rechtsgrondslag en/of procedure tot gevolg heeft (SEC(1999) 581 - C4-0219/99 ), - onder verwijzing naar zijn resolutie van 4 mei 1999 (1) over de gevolgen van de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam (overzicht van de op 1 mei 1999 bij de Raad aanhangige wetgevingsvoorstellen met opgave van de nieuwe rechtsgrondslag en een eventuele wijziging van de wetgevingsprocedure naar aanleiding van de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam) (C4-0134/99 - SEC(1999) 581 - C4-0219/99 ), - gelet op artikel 251, lid 2 van het EG-Verdrag, - gezien het verslag van de Commissie regionaal beleid, vervoer en toerisme ( A5-0021/99 ), 1. bevestigt, in eerste lezing in het kader van de medebeslissingsprocedure, de volgende goedgekeurde tekst van 10 maart 1999 (2) van het voorstel voor een richtlijn van de Raad inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering COM(1998) 480 - C4-0563/98 - 1998/0267(COD) - oud 1998/0267(SYN) 2. besluit, in eerste lezing in het kader van de medebeslissingsprocedure, de volgende goedgekeurde teksten niet te bevestigen: 3. verzoekt de Commissie bijgevolg de in paragraaf 2 genoemde voorstellen in te trekken en/of te vervangen door nieuwe voorstellen; 4. verzoekt zijn Voorzitter deze wetgevingsresolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. Het Europees Parlement, - gezien het overzicht van de op 1 mei 1999 hangende Commissievoorstellen, waarvoor de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam een wijziging van de rechtsgrondslag en/of procedure tot gevolg heeft (SEC(1999) 581 - C4-0219/99 ), - onder verwijzing naar zijn resolutie van 4 mei 1999 (1) over de gevolgen van de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam (overzicht van de op 1 mei 1999 bij de Raad aanhangige wetgevingsvoorstellen met opgave van de nieuwe rechtsgrondslag en een eventuele wijziging van de wetgevingsprocedure naar aanleiding van de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam) (C4-0134/99 - SEC(1999) 581 - C4-0219/99 ), - gelet op artikel 251, lid 2 van het EG-Verdrag, - gelet op artikel 185 van zijn Reglement, - gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en interne markt ( A5-0037/99 ), - overwegende dat in het Verdrag van Amsterdam bepaalde rechtsgrondslagen evenals de nummering van de artikelen van de Verdragen zijn gewijzigd, - overwegende dat het als gevolg van de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam op 1 mei 1999 en de verkiezing van een nieuw Europees Parlement in juni 1999 en zonder afbreuk te doen aan artikel 80 van het Reglement, noodzakelijk is, ook wanneer de rechtsgrondslag inhoudelijk niet is gewijzigd, bepaalde door het Europees Parlement goedgekeurde resoluties, met name eerste lezingen, te bevestigen, - overwegende dat onderhavige resolutie van geen enkele invloed is op de eerste lezing van andere wetgevingsvoorstellen waarvan de rechtsgrondslag na de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam numeriek doch niet inhoudelijk is gewijzigd, 1. bevestigt onderstaande eerste lezingen waarvan de rechtsgrondslag numeriek is gewijzigd: I. van 26 juni 1997 (2) over het voorstel voor een dertiende richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake het vennootschapsrecht betreffende overnamebiedingen ( COM(1995) 655 - C4-0107/96 - 1995/0341(COD) ) II. van 2 juli 1998 (3) over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de richtlijnen 89/48/EEG en 92/51/EEG betreffende het algemeen stelsel van erkenning van beroepskwalificaties en tot aanvulling van de Richtlijnen 77/452/EEG , 77/453/EEG , 78/686/EEG , 78/687/EEG , 78/1026/EEG , 78/1027/EEG , 80/154/EEG , 80/155/EEG , 85/384/EEG , 85/432/EEG , 85/433/EEG en 93/16/EEG betreffende de beroepen van verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger, beoefenaar der tandheelkunde, dierenarts, verloskundige, architect, apotheker en arts ( COM(1997) 638 - C4-0657/97 - 1997/0345(COD) ) III. van 16 juli 1998 (4) over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelnemen aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en houdende wijziging van richtlijnen 73/239/EEG en 92/49/EEG (Vierde richtlijn motorrijtuigverzekering) ( COM(1997) 510 - C4-0528/97 - 1997/0264(COD) ) IV. van 10 februari 1999 (5) over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij ( COM(1997) 628 - C4-0079/98 - 1997/0359(COD) ) V. van 12 maart 1999 (6) over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot onderlinge aanpassing van het recht inzake gebruiksmodellen ( COM(1997) 691 - C4-0676/97 - 1997/0356(COD) ) VI. van 15 april 1999 (7) over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het bedrijfseconomisch toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld ( COM(1998) 461 - C4-0531/98 - 1998/0252(COD) ) VII. van 15 april 1999 (8) over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 77/780/EEG tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen ( COM(1998) 461 - C4-0532/98 - 1998/0253(COD) ) VIII. van 6 mei 1999 (9) over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende bepaalde juridische aspecten van de elektronische handel in de interne markt ( COM(1998) 586 - C4-0020/99 - 1998/0325(COD) ) IX. van 19 april 1994 (10) over het voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de werken van edelmetaal ( COM(1993) 322 - C3-0396/93 - 1993/0472(COD) ) X. van 12 februari 1992 (11) over het voorstel voor een richtlijn van de Raad inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende landbouw- of bosbouwtrekkers op wielen (SEC(1991) 466 - C3-0380/91 - 1991/0400(COD) ) (reeds bevestigd in zijn resolutie van 2 december 1993 (12) : Resolutie over de op 31 oktober 1993 bij de Raad aanhangige voorstellen op het gebied van economische en monetaire zaken en industriebeleid ten aanzien waarvan de inwerkingtreding van het Verdrag betreffende de Europese Unie tot een verandering van rechtsgrondslag en/of procedure leidt ( COM(1993) 570 - C3-0369/93 ) XI. van 8 april 1992 (13) over het voorstel voor een richtlijn van de Raad inzake meststoffen (SEC(1991) 1858 - C3-0024/92 - 1991/0403(COD) ) (reeds bevestigd in zijn resolutie van 2 december 1993 (14) : Resolutie over de op 31 oktober 1993 bij de Raad aanhangige voorstellen op het gebied van economische en monetaire zaken en industriebeleid ten aanzien waarvan de inwerkingtreding van het Verdrag betreffende de Europese Unie tot een verandering van rechtsgrondslag en/of procedure leidt ( COM(1993) 570 - C3-0369/93 ) XII. van 1 april 1998 (15) over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3330/91 van de Raad betreffende de statistieken van het goederenverkeer tussen de lidstaten, met betrekking tot de goederennomenclatuur ( COM(1997) 275 - C4-0257/97 - 1997/0162(COD) ) XIII. van 16 juli 1998 (16) over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan bestemd voor het vervoer van bepaalde dieren en houdende wijziging van richtlijn 70/156/EEG betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan ( COM(1997) 336 - C4-0339/97 - 1997/0190(COD) ) XIV. van 18 november 1998 (17) over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende speciale voorschriften voor voertuigen bestemd voor het vervoer van passagiers, met meer dan acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend, en tot wijziging van richtlijn 70/156/EEG van de Raad ( COM(1997) 276 - C4-0545/97 - 1997/0176(COD) ) XV. van 15 april 1999 (18) over het voorstel voor een beschikking van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Beschikking van 19 december 1996 houdende goedkeuring van een actieprogramma voor de douane in de Gemeenschap (“Douane 2000”) ( COM(1998) 644 - C4-0639/98 - 1998/0314(COD) ) XVI. van 9 februari 1999 (19) over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van richtlijn 74/60/EEG van de Raad inzake de onderlinge aanpassing van de wetgeving der lidstaten betreffende de binneninrichting van motorvoertuigen (delen van het interieur met uitzondering van achteruitkijkspiegels, plaats van de bedieningsorganen, dak of rol- of schuifdak, rugleuning en achterzijde van de zitplaatsen) ( COM(1998) 159 - C4-0224/98 - 1998/0089(COD) ) XVII. van 13 april 1999 (20) over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van richtlijn 78/548/EEG van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake de verwarming van het interieur van motorvoertuigen ( COM(1998) 526 - C4-0552/98 - 1998/0277(COD) ) XVIII. van 5 mei 1999 (21) over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten en tot wijziging van de richtlijnen 1990/619/EEG van de Raad en 1997/7/EG en 1998/27/EG ( COM(1998) 468 - C4-0647/98 - 1998/0245(COD) ) XIX. van 13 maart 1987 (22) over het voorstel voor een richtlijn tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de sanering en de liquidatie van kredietinstellingen ( COM(1985) 788 - C2-0176/85 - 1985/0046(COD) ) XX. van 15 maart 1989 (23) over een voorstel voor een richtlijn tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de verplichte liquidatie van ondernemingen in het directe verzekeringsbedrijf ( COM(1986) 768 - C2-0208/86 - 1986/0080(COD) ) XXI. van 22 november 1990 (24) over een voorstel voor een richtlijn betreffende de wettelijke aansprakelijkheid voor schade en milieuletsel veroorzaakt door afvalstoffen ( COM(1989) 282 - C3-0154/89 - 1989/0217(COD) ) XXII. van 24 januari 1991 (25) over een voorstel van de Commissie aan de Raad voor een verordening van de Raad betreffende het statuut van de Europese vennootschap ( COM(1989) 268 - C3-0142/89 - 1989/0218(COD) ) XXIII. van 24 januari 1991 (26) over een voorstel voor een Richtlijn van de Raad tot aanvulling van het Statuut van de SE met betrekking tot de plaats van de werknemer in de SE ( COM(1989) 268 - C3-0143/89 - 1989/0219(COD) ) XXIV. van 10 juli 1991 (27) over de tweede wijziging op het voorstel voor een vijfde richtlijn gebaseerd op artikel 54 van het EEG-Verdrag met betrekking tot de structuur van de naamloze vennootschap alsmede de bevoegdheden en verplichtingen van haar organen ( COM(1972) 887 - C3-0187/72 - 1972/0003(COD) ) XXV. van 12 februari 1992 (28) over een voorstel voor een richtlijn betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechterlijke bepalingen der lidstaten inzake de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten (SEC(1991)1608 - C3-0429/91 - 1991/0402(COD) ) XXVI. van 20 januari 1993 (29) over een voorstel voor een verordening van de Raad betreffende het statuut van de Europese vereninging ( COM(1991) 273 - C3-0120/92 - 1991/0386(COD) XXVII. van 20 januari 1993 (30) over een voorstel voor een richtlijn tot aanvulling van het statuut van de Europese vereniging met betrekking tot de rol van de werknemers ( COM(1991) 273 - C3-0121/92 - 1991/0387(COD) XXVIII. van 20 januari 1993 (31) over een voorstel voor een verordening van de Raad betreffende het statuut van de Europese coöperatieve vennootschap ( COM(1991) 273 - C3-0122/92 - 1991/0388(COD) ) XXIX. van 20 januari 1993 (32) over een voorstel voor een richtlijn tot aanvulling van het statuut van de Europese coöperatieve vennootschap met betrekking tot de rol van de werknemers ( COM(1991) 273 - C3-0123/92 - 1991/0389(COD) ) XXX. van 20 januari 1993 (33) over een voorstel voor een verordening betreffende het statuut van de Europese onderlinge maatschappij ( COM(1991) 273 - C3-0124/92 - 1991/0390(COD) ) XXXI. van 20 januari 1993 (34) over een voorstel voor een richtlijn tot aanvulling van het statuut van de Europese Onderlinge Maatschappij met betrekking tot de rol van de werknemers ( COM(1991) 273 - C3-0125/92 - 1991/0391(COD) ) XXXII. van 15 februari 1995 (35) over een voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen ( COM(1993) 638 - C3-0224/94 - 1993/0480(COD) ) XXXIII. van 6 april 1995 (36) over een voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende kabelbaaninstallaties voor het personenvervoer ( COM(1993) 646 - C3-0039/94 - 1994/0011(COD) ) XXXIV. van 23 oktober 1996 (37) over een voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van richtlijn 68/360/EEG inzake de opheffing van de beperkingen op de verplaatsing en het verblijf van werknemers der lidstaten en van hun familie binnen de Gemeenschap en richtlijn 73/148/EEG inzake de opheffing van de beperkingen van de verplaatsing en het verblijf van onderdanen van de lidstaten binnen de gemeenschap terzake van vestiging en verrichten van diensten ( COM(1995) 348 - C4-0357/95 - 1995/0202(COD) ) XXXV. van 9 april 1997 (38) over een voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het volgrecht ten behoeve van de auteur van een oorspronkelijk kunstwerk ( COM(1996) 97 - C4-0251/96 - 1996/0085(COD) ) XXXVI. van 12 januari 1999 (39) over een voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de snelheidsmeter van twee- of driewielige motorvoertuigen en houdende wijziging van richtlijn 1992/61/EEG van de Raad ( COM(1998) 285 - C4-0317/98 - 1998/0163(COD) ) XXXVII. van 13 januari 1999 (40) over een voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende een gemeenschappelijk kader voor elektronische handtekeningen ( COM(1998) 297 - C4-0376/98 - 1998/0191(COD) ) XXXVIII. van 10 februari 1999 (41) over een voorstel voor een richtlijn tot wijziging van richtlijn 70/221/EEG van de Raad inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende reservoirs voor vloeibare brandstof en beschermingsinrichtingen aan de achterzijde van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan ( COM(1998) 97 - C4-0257/98 - 1998/0071(COD) ); 2. bevestigt zijn resoluties van 3 december 1998 (inclusief de bijlagen) (42) en 5 mei 1999 (43) over het ontwerpstatuut van de leden van het Europees Parlement; verklaart nogmaals bereid te zijn met de Raad te onderhandelen en verzoekt zijn Voorzitter om, in samenwerking met de bij zijn resolutie van 3 december 1998 ingestelde werkgroep, de onderhandelingen voort te zetten teneinde tot een akkoord te komen waarmee de Raad kan instemmen; 3. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. (Medebeslissingsprocedure: eerste lezing) (Medebeslissingsprocedure: eerste lezing) (Raadplegingsprocedure) (Raadplegingsprocedure) (Raadplegingsprocedure) (Raadplegingsprocedure) (Medebeslissingsprocedure: tweede lezing) Het Europees Parlement, - gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (7634/1/1999 - C5-0026/99 ) (1) , - gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (2) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad ( COM(1998) 297 ) (3) , - gezien het gewijzigde voorstel van de Commissie ( COM(1999) 195 ), - gelet op artikel 251, lid 2 van het EG-Verdrag, - gelet op artikel 80 van zijn Reglement, - gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie juridische zaken en interne markt ( A5-0034/99 ), 1. wijzigt het gemeenschappelijk standpunt als volgt; 2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. (Medebeslissingsprocedure: tweede lezing) Het Europees Parlement, - gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (8697/1/1999 - C5-0031/99 ) (1) , - gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (2) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad COM(1998) 97 (3) , - gezien het gewijzigde voorstel van de Commissie ( COM(1999) 217 ), - gelet op artikel 251, lid 2 van het EG-Verdrag, - gelet op artikel 80 van zijn Reglement, - gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie juridische zaken en interne markt ( A5-0033/99 ), 1. wijzigt het gemeenschappelijk standpunt als volgt; 2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. (Medebeslissingsprocedure: tweede lezing) Het Europees Parlement, - gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (6884/1/1999 - C5-0029/99 ) (1) , - gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (2) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad COM(1998) 285 (3) , - gelet op artikel 251, lid 2 van het EG-Verdrag, - gelet op artikel 80 van zijn Reglement, - gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie juridische zaken en interne markt ( A5-0029/99 ), 1. wijzigt het gemeenschappelijk standpunt als volgt; 2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. (Medebeslissingsprocedure: tweede lezing) Het Europees Parlement, - gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (14248/3/1998 - C5-0030/99 ) (1) , - gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (2) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad ( COM(1993) 646 ) (3) , - gezien het gewijzigde voorstel van de Commissie ( COM(1995) 523 ) (4) , - gelet op artikel 251, lid 2 van het EG-Verdrag, - gelet op artikel 80 van zijn Reglement, - gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie juridische zaken en interne markt ( A5-0028/99 ), 1. wijzigt het gemeenschappelijk standpunt als volgt; 2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. Het Europees Parlement, - gelet op het jaarverslag 1998 van de Europese Centrale Bank (C4-0211/99 ), - gelet op artikel 113 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, - gelet op artikel 15 van de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, - gelet op artikel 40 van zijn Reglement, - onder verwijzing naar zijn resolutie van 2 april 1998 (1) over de democratische verantwoording in de derde fase van de EMU, - onder verwijzing naar zijn resolutie van 3 december 1998 (2) over een voorstel van de Commissie voor een besluit van de Raad betreffende de vertegenwoordiging en de bepaling van het standpunt van de Gemeenschap in internationale fora in het kader van de Economische en Monetaire Unie, - gezien het verslag van de Economische en Monetaire Commissie ( A5-0035/99 ), A. overwegende dat de overgang van de monetaire unie naar de derde fase succesvol is verlopen, B. overwegende dat de onafhankelijkheid van de ECB een volledige verantwoordingsplicht van de ECB voor haar handelen vereist; overwegende dat het voor de ECB van het grootste belang is geloofwaardig te zijn voor de financiële markten en andere economische en sociale actoren, waarbij een hoge mate van transparantie bij de besluitvorming over het monetaire beleid de beste methode is om deze geloofwaardigheid te onderbouwen, C. overwegende dat de ECB prijsstabiliteit heeft gedefinieerd als een stijging van de geharmoniseerde index van de consumptieprijzen (HICP) voor het eurogebied met minder dan 2% op de middellange termijn, in vergelijking met het voorgaande jaar, D. overwegende dat de strategie voor het monetaire beleid van de ECB op twee pijlers berust, in de eerste plaats op een referentiewaarde voor de groei van de geldhoeveelheid en in de tweede plaats op een breed gebaseerde beoordeling van de vooruitzichten voor de prijsontwikkelingen en van de risico's voor prijsstabiliteit in het eurogebied, E. overwegende dat op 1 januari 1999 het ERM (Europees wisselkoersarrangement) II van kracht is geworden en Denemarken en Griekenland tot dit stelsel zijn toegetreden, F. overwegende dat overeenkomstig artikel 105 van het EG-Verdrag het hoofddoel van het ESCB handhaving van de prijsstabiliteit is, en dat het ESCB onverminderd dit doel het algemene economische beleid in de Gemeenschap dient te ondersteunen, G. overwegende dat het Europees Parlement via zijn Economische en Monetaire Commissie een regulier forum vormt waar de leden van de commissies financiën van de wetgevende instanties van de lidstaten monetaire problemen aan de orde kunnen stellen, 1. feliciteert de ECB met de geslaagde oprichting van de ECB in Frankfurt, met de zorgvuldige werkzaamheden ter voorbereiding van dit historisch unieke project van een Europese monetaire unie en met de succesvolle overgang naar de derde fase van de EMU; 2. benadrukt de hoge kwaliteit van het eerste jaarverslag van de ECB en de sinds 1 januari 1999 voorgelegde maandberichten; 3. ondersteunt de ontwikkeling van de ECB tot een monetaire autoriteit van Europese omvang, die internationaal gezien een soortgelijke positie inneemt als het stelsel van Amerikaanse centrale banken; 4. verwelkomt dat de ECB de democratische verantwoordingsplicht tegenover het Europees Parlement erkent en ook de komende jaren een versterkte samenwerking met het Europees Parlement wil nastreven; 5. beschouwt het als een vooruitgang met betrekking tot het voorlichtingsbeleid van de ECB dat na vergaderingen van de Raad van bestuur van de ECB in de regel persconferenties worden gehouden, waar ook de argumenten ter motivering van monetaire besluiten openbaar worden gemaakt, en dat er naast het jaarverslag en de driemaandelijkse rapportage van de president voor het Parlement ook maandberichten worden gepubliceerd; 6. verzoekt de president van de ECB om zich na elke belangrijke monetaire maatregel op uitnodiging van de Economische en Monetaire Commissie zo snel mogelijk voor een hoorzitting ter beschikking te stellen; 7. betreurt dat de ECB achterblijft bij de transparantie waarvan sprake is bij andere vooraanstaande centrale banken; stelt vast dat de Federal Reserve Board van de VS, de Bank van Japan, de Bank of England en de Zweedse Riksbank nu verslag uitbrengen over de voors en tegens van monetaire maatregelen; wenst dat kort na de eerstvolgende vergadering korte notulen van vergaderingen van de Raad van bestuur van de ECB worden gepubliceerd met een duidelijke weergave van de argumenten voor en tegen de genomen besluiten, alsmede van de redenen waarom deze besluiten zijn genomen; 8. verzoekt de ECB om de zes maanden macro-economische ramingen te publiceren, waarin een beeld wordt geschetst van de vooruitzichten en de risico's van die ramingen met betrekking tot binnenlandse vraag en de belangrijkste componenten daarvan, de netto-export, nominaal en reëel bruto binnenlands product, inflatie van de consumptieprijzen, werkloosheid en lopende rekening, alsmede relevante informatie en onderzoekresultaten waarop dergelijke ramingen zijn gebaseerd, teneinde het mogelijk te maken monetaire besluiten goed te beoordelen, te voorkomen dat de markten verkeerde signalen krijgen, transparantie van de markt te verzekeren en daardoor speculatie tegen te gaan; 9. verzoekt de ECB op gezette tijden een algemeen verslag te publiceren over de economische ontwikkelingen in elk van de landen die deel uitmaken van het eurogebied, alsmede een samenvatting van de nationale informatie waardoor het gemakkelijker wordt om beste praktijken met elkaar te vergelijken; verzoekt de ECB tevens vroegtijdige waarschuwing mogelijk te maken met betrekking tot potentiële problemen binnen het eurogebied die wellicht beleidsmaatregelen van de respectieve regeringen noodzakelijk maken, en nationale loononderhandelaars informatie te verstrekken over de vraag welke inkomensontwikkeling gezien hun eigen productiviteit en de ontwikkeling van prijsniveau en concurrentievermogen reëel is; 10. verzoekt de ECB meer inspanningen te doen om haar visie te geven op de belangrijkste verbanden binnen de economie van het eurogebied en gedachtig dat streven jaarlijks door haar bijgehouden econometrische modellen betreffende de economie van het eurogebied en de wereldeconomie ter beschikking te stellen van het publiek teneinde externe informatieafnemers in staat te stellen simulaties uit te voeren en een beter inzicht te krijgen in opvattingen en onderzoekagenda van de ECB; 11. beseft dat er veel onzekerheden kleven aan de ramingen die worden opgesteld, omdat de gegevens betreffende het eurogebied pas sinds kort worden verzameld en de totstandkoming van de euro belangrijke wijzingen met zich brengt in de structuur en het gedrag van het financieel stelsel in het eurogebied, en dringt er bij de ECB op aan duidelijk te maken welke problemen zij ondervindt bij haar werkzaamheden in dit stadium van de ontwikkeling ervan, teneinde op die manier haar geloofwaardigheid te versterken en meer vertrouwen tot stand te brengen in haar vermogen om in ongewoon onzekere omstandigheden te opereren; dringt er in dit verband bij de ECB op aan informatie te verstrekken over het gewicht en het belang van andere indicatoren dan de twee pijlers van haar beleidsstrategie, de monetaire referentiewaarden en de inflatieramingen; 12. acht de verlaging van de rentevoet met 50 basispunten op 8 april 1999 juist; is met name ingenomen met de hiervoor gegeven motieven, omdat daarmee wordt onderkend dat het ESCB overeenkomstig artikel 105 van het EG-Verdrag het algemene economische beleid in de Gemeenschap onverminderd het doel van prijsstabiliteit dient te ondersteunen; 13. acht het in het belang van doorzichtigheid en geloofwaardigheid onontbeerlijk dat het ESCB uiteenzet hoe het monetaire beleid, zolang de doelstelling van de prijsstabiliteit gehandhaafd blijft, een bijdrage kan leveren aan een uitgebalanceerde en doeltreffende beleidsmix ter bevordering van duurzame groei en werkgelegenheid; 14. verwelkomt de door de ECB op 13 september 1999 aangekondigde initiatieven die moeten bijdragen aan een beter functionerend systeem voor grensoverschrijdend betalingsverkeer in het eurogebied; verzoekt de ECB de opbouw van Europese betalingssystemen te bevorderen met bijzondere aandacht voor de concurrentie tussen verschillende systemen en de ontwikkeling van een apart systeem voor kleine betalingen; verzoekt de ECB regelmatig voortgangsrapporten te publiceren om de daadwerkelijke verbeteringen te kunnen controleren met betrekking tot het goedkoper, sneller en veiliger doen verlopen van dergelijke overdrachten; 15. stelt vast dat de regeling van het ESCB voor het in noodgevallen verschaffen van liquiditeit aan in problemen verkerende financiële instellingen door het Internationaal Monetair Fonds en waarnemers uit de particuliere sector in twijfel is getrokken, en dringt er bij het ESCB op aan duidelijk te maken dat de voor de goedkeuring en uitbetaling van dergelijke "noodleen”-faciliteiten noodzakelijke procedures operationeel en beproefd zijn; dringt er in dit verband tevens bij de ECB op aan meer volledig dan tot nu toe in haar jaarverslag het geval was te rapporteren over de samenwerking met de nationale centrale banken; 16. dringt er bij de ECB op aan de regeringen van lidstaten duidelijk te wijzen op het belang dat door haar wordt gehecht aan haar verplichting om openbare instellingen (met inbegrip van de nationale schatkisten) geen monetaire financiering te verschaffen rechtstreeks via de uitbreiding van kredietfaciliteiten of de aankoop van schuldbewijzen op de primaire markt en vast te stellen dat het beginsel van "no bail out” ook van toepassing is op de acquisitie van overheidsmiddelen op de secundaire markt en in dit verband met nadruk te wijzen op de potentiële gevaren die voor de kredietwaardigheid van de lidstaten en de geloofwaardigheid van de ECB verbonden zijn aan het feit dat een aantal regeringen al te zwaar leunen op kortetermijnkredieten met een vervaldatum die minder dan een jaar verder ligt; 17. acht het noodzakelijk en gewenst dat de ECB op internationaal niveau vertegenwoordigd is, bijvoorbeeld in de Bank voor Internationale Betalingen, het Internationaal Monetair Fonds en de G7, maar dringt er bij de Commissie op aan zich op adequate wijze te laten betrekken bij de besluitvorming en dan op institutioneel niveau met name in het Internationaal Monetair Fonds; verzoekt de ECB haar rol in de internationale samenwerking volledig te onderkennen; 18. betreurt dat een aantal leden van de Raad zouden hebben gesuggereerd dat er grenzen moeten worden gesteld aan de mogelijkheden van de ECB om prijsstabiliteit na te streven door verruiming van de mogelijkheid van hetzij "algemene richtsnoeren” voor het wisselkoersbeleid of zelfs het hanteren van een officieel wisselkoerssysteem; merkt op dat de argumenten voor het eventueel hanteren van dergelijke richtsnoeren minder sterk zijn doordat maar een klein deel van het BBP van het eurogebied thans aan wisselkoersschommelingen is blootgesteld; stelt tevens vast dat een dergelijk eventueel door de Raad te nemen besluit alleen kan worden genomen op basis van een aanbeveling van hetzij de ECB zelf of de Commissie en dat daarvoor eenstemmigheid vereist zou zijn; spreekt in dit verband de hoop uit dat de leden van de Raad bij hun toekomstige commentaren iets omzichtiger te werk zullen gaan; 19. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Europese Centrale Bank, de Commissie en de Raad. Het Europees Parlement, - gelet op de bepalingen van het Verdrag van Amsterdam en het gedetailleerde actieplan van Wenen voor de totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid (RVVR), - tevens gelet op de bepalingen van het Verdrag van Amsterdam inzake de verantwoordelijkheden van de EU-instellingen met betrekking tot het waarborgen van de fundamentele vrijheden en het bestrijden van elke vorm van discriminatie, racisme en vreemdelingenhaat, - onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties over dit onderwerp en met name de ter voorbereiding op de Top van Tampere op 16 september 1999 aangenomen resolutie (1) , naar het standpunt van de Commissie dat is vervat in de brief van 23 september 1999 van de heer Prodi aan de eerste minister van Finland en naar de toespraak die de Voorzitter van het Europees Parlement heeft gehouden voor de Europese Raad, - gelet op de conclusies van de speciale Europese Raad van 15 en 16 oktober 1999 in Tampere over de totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid in de Europese Unie, Grondwettelijke en democratische elementen 1. wijst op de betekenis van de eerste specifieke topconferentie van de staatshoofden en regeringsleiders gewijd aan belangrijke vraagstukken die de kern vormen van een Unie gegrondvest op “ beginselen van vrijheid, democratie en eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden en van de rechtsstaat”; 2. betreurt dat ondanks het sterke accent dat door de Europese Raad is gelegd op de democratische instellingen die een hoeksteen zijn van de Europese integratie, in de conclusies van het voorzitterschap niet wordt verwezen naar de inhoud van de rede van de Voorzitter van het Parlement noch naar de specifieke aanbevelingen die het Parlement aan de Europese Raad heeft gericht; onderstreept met name de noodzaak van een sterkere democratische controle; 3. besluit vóór het eind van het jaar met de hulp van de Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken een nieuwe interparlementaire conferentie over de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid te organiseren (in navolging van die welke in maart 1999 heeft plaatsgevonden) onder deelneming van de vertegenwoordigers van de burgermaatschappij en van de nationale parlementen; Naar een Unie van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid 4. verwelkomt het besluit van de Europese Raad om de doelstelling dat de Europese Unie zich ontwikkelt tot een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid bovenaan zijn politieke agenda te handhaven door een “scorebord” in te voeren opdat het project niet aan vaart verliest; maar herinnert de Europese Raad dat deze vastberadenheid gepaard dient te gaan met een globale aanpak waarbij alle nodige aandacht wordt besteed aan kwesties die de rechten van de burgers betreffen, onder meer hun rechten tegenover regeringen; is van opvatting dat de resultaten van de topconferentie, gemeten aan deze maatstaf, enkele oneffenheden en leemtes vertonen, zoals bijvoorbeeld het feit dat geen wegen zijn ontsloten voor burgers die een beroep willen doen op het Europees Hof van Justitie om hun rechten te doen gelden; Fundamentele vrijheden en non-discriminatie 5. is verheugd over de overeengekomen samenstelling en werkmethode van het orgaan dat het ontwerp voor een EU-handvest van fundamentele rechten moet opstellen, en zal van ganser harte aan deze taak meewerken; 6. put veel hoop uit de sterke parlementaire component van dit orgaan, die de democratische ontwikkeling van de EU beter illustreert dan mogelijk zou zijn met een klassieke Intergouvernementele Conferentie; 7. acht het wenselijk dat het resultaat van de werkzaamheden - eventueel uitgaande van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden - in het kader van het EU-recht bindend wordt voor de organen van de Gemeenschap en daarmee rechtstreeks toepasselijk op de burgers van de Unie; 8. wenst dat alle leden van dit orgaan in december 1999 worden aangewezen en zegt van zijn kant toe daartoe de nodige stappen te zullen ondernemen; is van mening dat het voorzitterschap van dit orgaan moet berusten bij de parlementaire component; 9. betreurt dat de Europese Raad de gelegenheid niet heeft aangegrepen om concrete stappen te nemen ter versterking van het recht van de burgers om vrij in de Unie te reizen en te verblijven en - alhoewel de Raad het beginsel van doorzichtigheid nog eens heeft geaccentueerd - ter versterking van de rechten van de burgers op vrije informatie en toegang tot documenten hetgeen onder meer inhoudt dan er een einde komt aan de geheimhouding die de beraadslagingen in de Raad kenmerkt wanneer deze als wetgever optreedt ; 10. is erover voldaan dat de Europese Raad een oproep heeft gedaan de bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat te intensiveren maar herinnert de staatshoofden en regeringsleiders eraan dat het Parlement ook verwacht dat zij in overeenstemming met deze oproep zullen handelen door meerdere inspanningen om te voorkomen dat in de publieke opinie een verband wordt gelegd tussen misdaad, illegale immigranten en asielzoekers; 11. onderschrijft het verzoek van de Europese Raad aan de Commissie om zo spoedig mogelijk voorstellen in te dienen inzake de toepassing van artikel 13 van het EG-Verdrag en wenst dat in deze voorstellen alle in dit artikel genoemde factoren van discriminatie aan de orde worden gesteld; Asiel en migratie 12. verwelkomt dat nogmaals de nadruk is gelegd op de noodzaak van een absolute eerbiediging van het recht om asiel te zoeken op de grondslag van de volledige en alomvattende toepassing van het Verdrag van Genève om zodoende te garanderen dat niemand wordt teruggestuurd naar het land van vervolging, d.w.z. handhaving van het beginsel van non-refoulement; 13. betreurt dat de Europese Raad geen overeenstemming heeft bereikt over één enkel asielstelsel doch slechts over gemeenschappelijke procedurenormen, minimumvoorwaarden voor de opvang van asielzoekers en op elkaar afgestemde regels inzake de toekenning en de inhoud van de vluchtelingenstatus en dringt erop aan dat op basis van een voorstel van de Commissie snel vorderingen worden gemaakt om tot een akkoord te komen over één asielstelsel inclusief een uniforme status voor vluchtelingen; dit stelsel moet controles inhouden tegen misbruik om het asielbeginsel zelf te waarborgen; 14. betreurt dat de Europese Raad het niet eens is geworden over de kwestie van een tijdelijke bescherming en subsidiaire bescherming van ontheemden op basis van een lastenverdeling en financiële solidariteit tussen de lidstaten en geeft er de voorkeur aan dat in geval van massale instroom van vluchtelingen met het oog op hun tijdelijke bescherming gebruik wordt gemaakt van EU-fondsen; 15. spoort aan tot een snelle uitvoering van de beloftes inzake een eerlijke behandeling van onderdanen van derde landen die legaal in de lidstaten verblijven en een definitie van hun wettelijke status waaraan uniforme rechten, zoveel mogelijk in overeenstemming met die van de EU-burgers, zijn verbonden; dringt aan op een spoedige besluitvorming in de Raad aan de hand van Commissievoorstellen inzake de invoering van een gemeenschappelijk EU-visum en langdurige verblijfsvergunningen; 16. dringt er bij de Raad op aan de bij het Verdrag van Amsterdam vastgestelde wetgevingsprocedure niet te omzeilen, maar te zorgen voor democratische parlementaire controle en goedkeuringsprocedures; legt er de nadruk op dat het doel van actieplannen per land verder moeten reiken dan het afschrikken van migranten en asielzoekers uit deze landen en dat de diepere oorzaken van het vluchtelingenprobleem de volle aandacht verdienen evenals de vraag hoe de Unie met haar beleid de bestaande druk kan verminderen; wenst dat een tijdschema en begrotingsmiddelen voor een dergelijk beleid worden vastgesteld; 17. verzoekt de Raad na te gaan of de doelstellingen van Titel IV van het Verdrag betreffende visa, asiel en immigratie kunnen worden verwezenlijkt en of voor het einde van de in het Verdrag vastgestelde periode van vijf jaar tussen de lidstaten overeenstemming kan worden bereikt, zodat alle besluiten uit hoofde van deze titel vallen onder de in artikel 251 bedoelde procedure en de bepalingen betreffende de bevoegdheden van het Hof van Justitie voor de uitbreiding van de Unie kunnen worden aangepast; 18. verwelkomt het besluit om illegale immigratie te bestrijden maar wijst er nogmaals op dat voorzichtigheid is geboden vanwege het spraakgebruik om niet illegale immigranten, asielzoekers en vluchtelingen op een hoop te vegen en dringt erop aan dat degenen die mensensmokkel bedrijven en migranten economisch uitbuiten worden bestraft veeleer dan de slachtoffers van deze uitbuiting; 19. constateert dat de Europese Raad de Commissie niet heeft verzocht om indiening van een voorstel inzake de rechten en plichten van onderdanen van derde landen, en doet derhalve een beroep op de Commissie een dergelijk voorstel te doen in combinatie met voorstellen uit hoofde van artikel 13 van het EG-Verdrag (bestrijding van discriminatie), die zich bovendien niet dienen te beperken tot racisme en vreemdelingenhaat, zoals de Europese Raad impliciet stelt; Toegang tot de rechter in Europa 20. onderschrijft volmondig de doelstelling dat in een echte Europese rechtsruimte burgers en bedrijven niet mogen worden verhinderd of ontmoedigd hun rechten te doen gelden ingevolge de onderlinge onverenigbaarheid of de complexiteit van de juridische en administratieve stelsels van de lidstaten; 21. is van mening dat een snelle vereenvoudiging en bespoediging van de grensoverschrijdende beslechting van geschillen inzake geringe consumenten- en commerciële vorderingen en alimentatievorderingen, een betere bescherming van slachtoffers, de toegang van laatstgenoemden tot de rechter en hun rechten op schadevergoeding met inbegrip van de proceskosten evenals betere voorwaarden voor hen die ervan worden beschuldigd in een andere lidstaat dan hun eigen lidstaat de wet te hebben overtreden, er veel toe zouden kunnen bijdragen dat de "Europese ruimte voor rechtvaardigheid” voor individuele personen werkelijkheid wordt; verzoekt de Raad in het verlengde hiervan op korte termijn de inhoud van het tweede Verdrag van Brussel over te nemen en wel onder Titel IV van het Verdrag; 22. stelt vast dat de Europese Raad en de Commissie zich ertoe hebben verplicht vóór december 2000 een programma van maatregelen goed te keuren voor de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen en de noodzakelijke aanpassing van de wetgeving inzake zowel civiele als strafzaken en dringt erop aan dat hierbij ook maatregelen worden genomen met het oog op coherente en adequate normen betreffende wettelijke en gerechtelijke praktijken in de gehele Unie, onder meer het verlenen van rechtsbijstand en invoering van een stelsel van een "Europese borgtocht” op grond waarvan de aangeklaagde in afwachting van zijn berechting naar zijn land kan terugkeren; onderstreept dat het beginsel van wederzijdse erkenning moet worden aangevuld met een overeenkomst over minimumnormen om het vertrouwen in andere rechtsstelsels te versterken; Misdaadbestrijding 23. is van mening dat de voorstellen ter uitbreiding van de bevoegdheden van Europol, oprichting van een operationele task force van Europese politiecommissarissen, een Europese politieacademie en Eurojust, ten uitvoer dienen te worden gelegd in het kader van meer democratische en justitiële controle op bescherming van gegevens, en herhaalt derhalve zijn verzoek de samenwerking van politie en justitiële apparaten op het gebied van strafrechtzaken (nog steeds "derde pijler”) op te nemen in de Gemeenschapspijler teneinde te komen tot een grotere wetgevingscoherentie en een krachtiger democratische controle; 24. ondersteunt de eis dat het strafrecht wordt aangepast evenals de procedures betreffende het witwassen van geld (onder meer het opsporen, bevriezen en in beslag nemen van gelden) en dringt aan op concrete actie om de obstakels die worden opgeworpen door het bankgeheim en belastingparadijzen, uit de weg te ruimen; 25. is verheugd over de het vooruitzicht van regionale samenwerking bij de bestrijding van georganiseerde misdaad waaraan zal worden deelgenomen door de lidstaten en derde landen die aan de Unie grenzen, onderschrijft het verzoek dat duidelijke prioriteiten en beleidsdoelstellingen voor de externe actie van de Unie op het gebied van justitie en binnenlandse zaken vóór de Europese Raad in juni van het jaar 2000 worden opgesteld; 26. is het ermee eens dat de externe betrekkingen op een geïntegreerde en consequente wijze moeten worden gebruikt voor de totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid, maar dringt er bij de Raad op aan het Parlement in de toekomst beter te informeren en uitgebreider te raadplegen inzake al zijn onderhandelingen en activiteiten met betrekking tot derde landen; betreurt dat de Europese Raad de gelegenheid niet heeft aangegrepen om de verantwoordelijkheid van de Unie met betrekking tot verplaatsingen van bevolkingsgroepen buiten haar grenzen te benadrukken; o o o 27. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Europese Raad, de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten. Het Europees Parlement, - gezien het EG-Verdrag, met name de artikelen 21, tweede alinea en 195, - gezien het EGKS-Verdrag, met name artikel 20 D, - gezien het EGA-Verdrag, met name artikel 107 D, - gezien zijn besluit van 9 maart 1994 betreffende het Statuut van de Europese ombudsman en de algemene voorwaarden voor de uitoefening van zijn ambt (1) , - gezien artikel 177 van zijn Reglement, - gezien de oproep tot kandidaatstelling van 31 juli 1999 (2) , - gezien de overeenkomstig artikel 6, lid 2 van het Statuut van de ombudsman en de algemene voorwaarden voor de uitoefening van zijn ambt, alsmede artikel 177, lid 3 van het Reglement van het Parlement ingediende kandidaatstellingen, - gezien de lijst van ontvankelijke kandidaatstellingen, - gezien de hoorzittingen van 19 oktober 1999 waarin de kandidaten door de bevoegde commissie werden gehoord, - gezien de stemmingen tijdens de vergadering van 27 oktober 1999, benoemt de heer Jacob Magnus Söderman tot ombudsman van de Europese Unie.
European Parliament Adopted Texts
https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/TA-5-1999-10-28_NL.html
"Het Europees Parlement, - gelet op artikel 272 van het EG-Verdrag, artikel 177 van het EGA-Verdrag (...TRUNCATED)
European Parliament Adopted Texts
https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/TA-5-1999-10-29_NL.html
"Dit voorstel wordt goedgekeurd. (Medebeslissingsprocedure: eerste lezing) Het Europees Parlement, -(...TRUNCATED)
European Parliament Adopted Texts
https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/TA-5-1999-11-04_NL.html
"(Medebeslissingsprocedure: tweede lezing) Het Europees Parlement, - gezien het gemeenschappelijk st(...TRUNCATED)
European Parliament Adopted Texts
End of preview. Expand in Data Studio

Dutch-European-Parliament-Minutes: Adopted Texts Only This dataset contains cleaned Dutch-language records of adopted texts from plenary sessions of the European Parliament. The content is extracted directly from official European Parliament XML files, omitting procedural notes and attendance lists to retain only substantive parts of the discussions.

Dataset Details Language: Dutch

Source: European Parliament

Type: Adopted legislative texts (resolutions, decisions, declarations)

Format: JSON-compatible records

License: CC-BY-4.0

Structure Each entry in the dataset includes:

Field Description URL Link to the original XML document hosted on the European Parliament site text Cleaned Dutch-language adopted text with procedural content removed source Always set to "European Parliament Minutes"

Example:

json Copy Edit { "URL": "https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/PV-10-2025-06-16_NL.xml", "text": "De vergadering wordt om 14.00 uur geopend. ...", "source": "European Parliament Minutes" } How to Use You can load the dataset via the Hugging Face datasets library:

python Copy Edit from datasets import load_dataset

dataset = load_dataset("YOUR_USERNAME/Dutch-European-Parliament-Minutes", split="train") This will give you a dataset of adopted texts suitable for tasks like:

Text classification (e.g. by policy topic)

Named entity recognition (e.g. political entities, locations)

Machine translation

Legal language modeling

Collection Process A scraping script navigates backward through the European Parliament’s plenary records using a chain of “Vorige” links starting from a provided TOC page (e.g. PV‑10‑2025‑06‑16‑TOC_NL.html). For each relevant session:

The corresponding .xml file is downloaded

Only the adopted texts are extracted

Procedural sections like "PRESENTIELIJST" are excluded

Licensing & Attribution The dataset is released under CC-BY-4.0. You must attribute the European Parliament as the original source. Some older records may carry slightly different permissive licenses such as CC-BY-SA — you are encouraged to verify document-level license metadata if needed for downstream use.

Citation If you use this dataset in academic or commercial work, please cite it as:

European Parliament. Dutch-European-Parliament-Minutes: Adopted Texts. Compiled by [Your Name or Org]. Available on Hugging Face. Licensed under CC-BY-4.0.

Downloads last month
95

Collection including vGassen/Dutch-European-Parliament-Adopted-Texts