URL
string | text
string | source
string |
---|---|---|
https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/TA-10-2024-07-17_NL.html
|
Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Conferentie van voorzitters, – gezien zijn besluit van 15 januari 2014 over de bevoegdheden van de vaste commissies (1) , – gezien zijn besluit van 18 juni 2020 over de instelling van een subcommissie belastingaangelegenheden (2) , – gezien zijn besluit van 14 februari 2023 over de instelling van een subcommissie volksgezondheid (3) , – gezien de artikelen 212, 218 en 219 van zijn Reglement, 1. besluit het aantal leden van de vaste commissies en subcommissies als volgt vast te stellen: I. Commissie buitenlandse zaken: 79 leden, II. Commissie ontwikkelingssamenwerking: 25 leden, III. Commissie internationale handel: 43 leden, IV. Begrotingscommissie: 40 leden, V. Commissie begrotingscontrole: 30 leden, VI. Commissie economische en monetaire zaken: 60 leden, VII. Commissie werkgelegenheid en sociale zaken: 60 leden, VIII. Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid: 90 leden, IX. Commissie industrie, onderzoek en energie: 90 leden, X. Commissie interne markt en consumentenbescherming: 52 leden, XI. Commissie vervoer en toerisme: 46 leden, XII. Commissie regionale ontwikkeling: 41 leden, XIII. Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling: 49 leden, XIV. Commissie visserij: 27 leden, XV. Commissie cultuur en onderwijs: 30 leden, XVI. Commissie juridische zaken: 25 leden, XVII. Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken: 75 leden, XVIII. Commissie constitutionele zaken: 30 leden, XIX. Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid: 40 leden, XX. Commissie verzoekschriften: 35 leden, Subcommissie veiligheid en defensie: 30 leden, Subcommissie mensenrechten: 30 leden, Subcommissie belastingaangelegenheden: 30 leden, Subcommissie volksgezondheid: 30 leden; 2. besluit, onder verwijzing naar de besluiten van de Conferentie van voorzitters van 30 juni 2019 en 9 januari 2020 inzake de samenstelling van de bureaus van de parlementaire commissies en subcommissies, dat de bureaus van commissies en subcommissies mogen bestaan uit maximaal vier ondervoorzitters; 3. besluit dat dit besluit in werking treedt op de datum waarop het wordt vastgesteld; 4. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit ter informatie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Conferentie van voorzitters, – gezien zijn besluit van 17 april 2019 over het aantal interparlementaire delegaties, delegaties in gemengde parlementaire commissies en delegaties in parlementaire samenwerkingscommissies en multilaterale parlementaire vergaderingen (1) , – gezien zijn besluit van 5 oktober 2021 over de instelling van een delegatie in de Parlementaire Partnerschapsassemblee EU-VK en tot vaststelling van het aantal leden (2) , – over het besluit van het Europees Parlement van 12 december 2023 over de instelling van de delegaties in de Paritaire Parlementaire Vergadering OACPS-EU, de Parlementaire Vergadering Afrika-EU, de Parlementaire Vergadering Caribisch gebied-EU, en de Parlementaire Vergadering Stille Oceaan-EU, en vaststelling van het aantal leden ervan (3) , – gezien de artikelen 229 en 230 van zijn Reglement, 1. besluit het aantal interparlementaire delegaties, hun regionale groeperingen en het aantal leden ervan als volgt vast te stellen: 2. besluit dat de Delegatie in de Paritaire Parlementaire Vergadering OACPS-EU zal bestaan uit de leden van de Parlementaire Vergadering Afrika-EU, de Parlementaire Vergadering Caribisch gebied-EU, en de Parlementaire Vergadering Stille Oceaan-EU; 3. besluit dat de delegaties in de Parlementaire Vergadering van de Unie voor het Middellandse Zeegebied, in de Euro-Latijns-Amerikaanse Parlementaire Vergadering en in de Parlementaire Vergadering Euronest uitsluitend samengesteld zullen zijn uit leden van de bilaterale of subregionale delegaties van elke Vergadering; 4. besluit dat de Delegatie voor de betrekkingen met de Parlementaire Vergadering van de NAVO uitsluitend samengesteld zal zijn uit leden van de Subcommissie veiligheid en defensie; 5. besluit, onder verwijzing naar het besluit van de Conferentie van voorzitters van 11 juli 2024 inzake de samenstelling van de bureaus van delegaties, dat deze bureaus mogen bestaan uit maximaal twee ondervoorzitters, met uitzondering van de bureaus van delegaties in multilaterale vergaderingen, waarvoor de samenstelling moet overeenkomen met het aantal vertegenwoordigers van het Parlement in het respectieve bureau van die multilaterale vergaderingen; 6. herinnert eraan dat uitsluitend officiële delegaties die door de Conferentie van voorzitters zijn gemachtigd, namens het Europees Parlement activiteiten mogen verrichten en het officiële standpunt van het Parlement mogen vertegenwoordigen; 7. besluit dat dit besluit bovengenoemd besluit van 17 april 2019 vervangt; 8. besluit dat dit besluit in werking zal treden op de datum waarop het wordt vastgesteld; 9. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit ter informatie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden. Het Europees Parlement, – gezien zijn eerdere resoluties over Oekraïne en Rusland, en met name de resoluties die zijn aangenomen sinds het begin van de bezetting van de Krim op 27 februari 2014 en de escalatie van de oorlog van Rusland tegen Oekraïne sinds 24 februari 2022, – gezien artikel 167, lid 2, van zijn Reglement, A. overwegende dat Rusland sinds 24 februari 2022 een illegale, niet-uitgelokte en ongerechtvaardigde grootschalige aanvalsoorlog tegen Oekraïne voert, die een voortzetting is van wat het in 2014 begonnen is met de annexatie van de Krim en de daaropvolgende bezetting van delen van de regio’s Donetsk en Loehansk; B. overwegende dat Oekraïne en zijn burgers onwrikbare vastberadenheid hebben getoond door hun land met succes te verdedigen, ondanks de hoge prijs in burger- en militaire slachtoffers; overwegende dat Rusland opzettelijk grootschalige en systematische wreedheden begaat in de bezette gebieden en zonder onderscheid woonwijken en civiele infrastructuur aanvalt, met als meest recente voorbeeld de bombardementen op het Ohmatdyt-kinderziekenhuis; overwegende dat als gevolg van de Russische aanvalsoorlog miljoenen Oekraïners nog steeds op de vlucht zijn, zowel binnen als buiten Oekraïne; overwegende dat dit onmenselijke optreden van de Russische strijdkrachten en hun handlangers oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid zijn; C. overwegende dat de EU en haar lidstaten tot nu toe ongeveer 108 miljard EUR aan financiële, humanitaire, vluchtelingen- en militaire hulp aan Oekraïne hebben bijgedragen, waarvan ongeveer 39 miljard EUR aan militaire hulp, waarvoor naar verluidt nog eens 21 miljard EUR zal worden uitgetrokken tot 2025; overwegende dat de militaire bijstandsmissie van de Europese Unie ter ondersteuning van Oekraïne (EUMAM Ukraine) meer dan 55 000 leden van de Oekraïense strijdkrachten heeft opgeleid zowel inzake verbonden wapens als in de vorm van gespecialiseerde training; overwegende dat de NAVO zal zorgen voor een jaarlijkse financiële bijdrage aan Oekraïne van 40 miljard EUR; D. overwegende dat de EU officieel toetredingsonderhandelingen is gestart en op 25 juni 2024 haar eerste intergouvernementele conferenties met Oekraïne en Moldavië heeft gehouden; E. overwegende dat Viktor Orbán, de premier van Hongarije, het land dat het roulerende voorzitterschap van de Raad bekleedt, op respectievelijk 5 en 8 juli 2024 een ongecoördineerd en onverwacht bezoek heeft gebracht aan de Russische Federatie en de Volksrepubliek China; overwegende dat deze bijeenkomsten door geen enkele instelling van de EU of door de lidstaten zijn goedgekeurd; 1. bevestigt zijn standpunten inzake de blijvende steun voor de onafhankelijkheid, soevereiniteit en territoriale integriteit van Oekraïne binnen zijn internationaal erkende grenzen en de niet aflatende inzet van de EU om politieke, financiële, economische, humanitaire, militaire en diplomatieke steun te verlenen zolang dat nodig is om de overwinning van Oekraïne veilig te stellen; roept de EU en haar lidstaten op actief te werken aan het behouden en bereiken van de breedst mogelijke internationale steun voor Oekraïne; 2. herhaalt dat Oekraïne, als slachtoffer van agressie, het legitieme recht heeft op zelfverdediging overeenkomstig artikel 51 van het VN-Handvest; herinnert eraan dat de aanzienlijke, zij het nog steeds ontoereikende, militaire bijstand van de EU, de VS en gelijkgestemde partners bedoeld is om Oekraïne in staat te stellen zich doeltreffend te verdedigen tegen een agressorstaat en de volledige controle over zijn gehele internationaal erkende grondgebied te herstellen; 3. is ingenomen met de onlangs gestarte toetredingsonderhandelingen met Oekraïne en de Republiek Moldavië; is van mening dat hun gestage integratie in de EU een geostrategische en democratische kans vormt en een investering is in een verenigd en sterk Europa; herinnert eraan dat toetreding tot de EU een strikt op verdiensten gebaseerd proces is dat vereist dat wordt voldaan aan de criteria voor EU-lidmaatschap, met inbegrip van de criteria inzake democratie, de rechtsstaat, fundamentele waarden en corruptiebestrijding; herinnert eraan dat het toetredingsproces adequate financiële en technische bijstand van de EU vereist; 4. veroordeelt het recente bezoek van de Hongaarse premier Viktor Orbán aan de Russische Federatie; benadrukt dat hij tijdens dit bezoek de EU niet heeft vertegenwoordigd en beschouwt het bezoek als een flagrante schending van de EU-Verdragen en het gemeenschappelijk buitenlands beleid, met inbegrip van het beginsel van loyale samenwerking; onderstreept dat de Hongaarse premier niet kan beweren de EU te vertegenwoordigen wanneer hij gemeenschappelijke EU-standpunten schendt; is van mening dat deze schending gevolgen moet hebben voor Hongarije; herinnert eraan dat Rusland in de onmiddellijke nasleep van de zogenaamde vredesmissie van de Hongaarse premier het Ohmatdyt-kinderziekenhuis in Kyiv heeft aangevallen, waaruit blijkt dat zijn vermeende inspanningen, die door de Oekraïense leiders met scepsis zijn ontvangen, zonder relevantie zijn; spreekt nogmaals zijn steun uit voor de Vredesformule die de Oekraïense president Volodymyr Zelensky heeft gepresenteerd; betreurt het feit dat Hongarije misbruik heeft gemaakt van zijn vetorecht in de Raad door te verhinderen dat Oekraïne essentiële hulp krijgt; dringt er bij Hongarije op aan de blokkade van de financiering uit hoofde van de Europese Vredesfaciliteit voor Oekraïne op te heffen, met inbegrip van de overeengekomen terugbetaling aan lidstaten voor reeds geleverde militaire bijstand; 5. herinnert eraan dat de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne deel uitmaakt van een bredere reeks doelstellingen tegen het Westen, tegen onze democratie en onze waarden; is ingenomen met de resultaten van de NAVO-top en verklaart nogmaals ervan overtuigd te zijn dat Oekraïne zich onomkeerbaar op weg naar het NAVO-lidmaatschap bevindt; verzoekt de EU en haar lidstaten hun militaire steun aan Oekraïne op te voeren zolang dat nodig is en in welke vorm dan ook; herhaalt zijn eerdere standpunt dat alle EU-lidstaten en NAVO-bondgenoten zich collectief en individueel moeten verbinden Oekraïne militair te steunen met niet minder dan 0,25 % van hun bbp per jaar; verzoekt de lidstaten de opleidingsoperaties voor de Oekraïense strijdkrachten, zoals EUMAM Ukraine, verder uit te breiden, teneinde hun operationele vermogens verder te vergroten; benadrukt dat ontoereikende of vertraagde leveringen van wapens en munitie de tot dusver geleverde inspanningen dreigen teniet te doen, en dringt er derhalve bij de lidstaten op aan hun militaire steun aanzienlijk op te voeren en te versnellen en de capaciteit van hun militaire industrieën te vergroten; pleit sterk voor het opheffen van beperkingen op het gebruik van aan Oekraïne geleverde westerse wapensystemen tegen militaire doelen op Russisch grondgebied; is ingenomen met het besluit van de NAVO om in de nabije toekomst militaire leveringen ter waarde van ten minste 40 miljard EUR te garanderen; 6. spreekt zijn afkeuring uit van de recente barbaarse aanval op het Ohmatdyt-kinderziekenhuis in Kyiv; betuigt zijn volledige solidariteit en medeleven met de familieleden van de slachtoffers; herinnert aan de gedocumenteerde gevallen van foltering, verkrachting en ontvoering van kinderen; roept de EU en haar lidstaten op actieve steun te verlenen aan inspanningen om ervoor te zorgen dat degenen die oorlogsmisdaden hebben begaan ter verantwoording worden geroepen voor bestaande internationale rechtbanken en instellingen die oorlogsmisdaden hebben begaan, ook voor het misdrijf agressie, onder meer door de oprichting van een speciaal internationaal tribunaal; spreekt nogmaals zijn vaste overtuiging uit dat Rusland financiële compensatie moet bieden voor de enorme schade die het heeft aangericht in Oekraïne; is daarom ingenomen met het recente besluit van de Raad om buitengewone inkomsten uit bevroren Russische activa te gebruiken ter ondersteuning van de Oekraïense oorlogsinspanningen, evenals met het besluit van de G7 om Oekraïne een lening van 50 miljard USD aan te bieden die wordt gedekt door bevroren Russische staatsactiva; verzoekt de EU een solide wettelijke regeling vast te stellen voor de confiscatie van Russische staatsactiva die door de EU zijn bevroren; 7. veroordeelt het toenemende aantal hybride aanvallen van Rusland tegen de EU en haar lidstaten met als doel de Europese steun aan Oekraïne te verzwakken door middel van informatiemanipulatie, heimelijke pogingen tot destabilisering en corruptie van politici; is ontzet over berichten dat Rusland een moordaanslag heeft beraamd op de CEO van een Europees defensiebedrijf; 8. verzoekt de Commissie financiële steun op lange termijn voor te stellen voor de wederopbouw van Oekraïne, voortbouwend op de ervaring met de onlangs ingestelde faciliteit voor Oekraïne; 9. verzoekt de Raad zijn sanctiebeleid ten aanzien van Rusland en Belarus te handhaven en uit te breiden en de doeltreffendheid en het effect van dit beleid te monitoren, te evalueren en te vergroten; roept de Raad op de kwestie van het omzeilen van sancties door in de EU gevestigde bedrijven, derden en derde staten systematisch aan te pakken en beperkende maatregelen vast te stellen en strikt uit te voeren tegen alle entiteiten die het omzeilen van sancties vergemakkelijken en het Russische militaire complex voorzien van technologie en uitrusting voor militair en tweeërlei gebruik; 10. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de president, de regering en de Verkhovna Rada van Oekraïne, de president, de regering en het parlement van Moldavië, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties en de Russische autoriteiten.
|
European Parliament Adopted Texts
|
https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/TA-10-2024-07-18_NL.html
|
Het Europees Parlement, – gezien artikel 17, lid 7, eerste alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, – gezien artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, – gezien Verklaring nr. 11, gehecht aan de Slotakte van de intergouvernementele conferentie die het Verdrag van Lissabon heeft aangenomen, – gezien Besluit (EU) 2024/1862 van de Europese Raad van 27 juni 2024 (1) waarbij Ursula von der Leyen als kandidaat voor het ambt van voorzitter van de Commissie wordt voorgedragen, – gezien de verklaring en de uiteenzetting van haar beleidslijnen, afgelegd door Ursula von der Leyen in de plenaire vergadering op18 juli 2024, – gezien artikel 128 van zijn Reglement, 1. verkiest Ursula von der Leyen tot voorzitter van de Commissie voor de ambtstermijn welke loopt van 1 november 2024 tot en met 31 oktober 2029; 2. verzoekt zijn Voorzitter aan de Raad en aan Ursula von der Leyen te vragen om, in onderlinge overeenstemming, de kandidaten voor een benoeming tot lid van de Commissie voor te stellen; 3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Europese Raad en de Raad, alsmede aan de gekozen voorzitter van de Commissie.
|
European Parliament Adopted Texts
|
https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/TA-10-2024-09-18_NL.html
|
Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Conferentie van voorzitters, – gezien zijn besluit van 17 juli 2024 over het aantal en het aantal leden van de interparlementaire delegaties (1) , – gezien de artikelen 229 en 230 van zijn Reglement, 1. besluit het aantal interparlementaire delegaties, hun regionale groeperingen en het aantal leden ervan als volgt vast te stellen: 2. besluit dat de Delegatie in de Paritaire Parlementaire Vergadering OACPS-EU zal bestaan uit de leden van de Parlementaire Vergadering Afrika-EU, de Parlementaire Vergadering Caribisch gebied-EU, en de Parlementaire Vergadering Stille Oceaan-EU; 3. besluit dat de delegaties in de Parlementaire Vergadering van de Unie voor het Middellandse Zeegebied, in de Euro-Latijns-Amerikaanse Parlementaire Vergadering en in de Parlementaire Vergadering Euronest uitsluitend samengesteld zullen zijn uit leden van de bilaterale of subregionale delegaties van elke Vergadering; 4. besluit dat de Delegatie voor de betrekkingen met de Parlementaire Vergadering van de NAVO uitsluitend samengesteld zal zijn uit leden van de Subcommissie veiligheid en defensie; 5. besluit, onder verwijzing naar het besluit van de Conferentie van voorzitters van 11 september 2024 inzake de samenstelling van de bureaus van delegaties, dat deze bureaus mogen bestaan uit maximaal twee ondervoorzitters, met uitzondering van de bureaus van delegaties in multilaterale vergaderingen, waarvan de samenstelling moet overeenkomen met het aantal vertegenwoordigers van het Parlement in het respectieve bureau van die multilaterale vergaderingen; 6. herinnert eraan dat uitsluitend officiële delegaties die door de Conferentie van voorzitters zijn gemachtigd, namens het Europees Parlement activiteiten mogen verrichten en het officiële standpunt van het Parlement mogen vertegenwoordigen; 7. besluit dat dit besluit bovengenoemd besluit van 17 juli 2024 vervangt; 8. besluit dat dit besluit in werking treedt op de datum waarop het wordt vastgesteld; 9. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit ter informatie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden. Het Europees Parlement, – gezien het ontwerp van verordening van de Commissie tot wijziging van de bijlagen II, III en V bij Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de maximumgehalten aan residuen van benomyl, carbendazim en thiofanaat-methyl in of op bepaalde producten (D089819/05), – gezien Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (1) , en met name artikel 14, lid 1, punt a), – gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (2) , en met name artikel 4, lid 1, en artikel 4, lid 2, eerste alinea, punt a), en bijlage II, punten 3.6.2, 3.6.4 en 3.6.5, – gezien Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (3) , en met name artikel 5, lid 1, – gezien de artikelen 11, 13, 168 en 191 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien het met redenen omkleed advies dat op 5 juli 2021 door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) werd goedgekeurd en op 23 augustus 2021 werd gepubliceerd (4) , – gezien het bijgewerkte met redenen omkleed advies van de EFSA dat op 10 januari 2024 werd goedgekeurd en op 20 februari 2024 werd gepubliceerd (5) , – gezien de conclusie over de intercollegiale toetsing van bestrijdingsmiddelen, goedgekeurd door de EFSA op 30 april 2010 en gepubliceerd op 12 mei 2010 (6) , – gezien de conclusie over de intercollegiale toetsing van bestrijdingsmiddelen, goedgekeurd door de EFSA op 8 december 2017 en gepubliceerd op 17 januari 2018 (7) , – gezien de verklaring die op 27 maart 2024 door de EFSA werd goedgekeurd en op 13 mei 2024 werd gepubliceerd (8) , – gezien het advies van het Comité risicobeoordeling (RAC) van het Europees Agentschap voor chemische stoffen van 5 december 2019 (9) , – gezien artikel 5 bis, lid 3, punt b), en artikel 5 bis, lid 5, van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (10) , – gezien artikel 115, leden 2 en 3, en lid 4, punt c), van zijn Reglement, – gezien de ontwerpresolutie van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, A. overwegende dat een van de belangrijkste eisen van de landbouwers bij hun protesten in de eerste helft van 2024 was dat er een eerlijke en gelijke behandeling komt van producten die worden ingevoerd uit derde landen, die aan dezelfde normen moeten voldoen als producten die worden geproduceerd in de Unie; B. overwegende dat, als het ontwerp van verordening van de Commissie wordt goedgekeurd, er voort producten in de Unie kunnen worden ingevoerd die niet voldoen aan de normen die in acht worden genomen door landbouwers in de Unie; C. overwegende dat de landbouwers in de Unie door deze situatie een concurrentienadeel zouden ondervinden; D. overwegende dat de goedkeuring van de werkzame stof carbendazim op 30 november 2014 is verstreken aangezien geen aanvraag tot verlenging ervan is ingediend. E. overwegende dat carbendazim voldoet aan de criteria voor indeling als mutagene stof van categorie 1B en als voor de voortplanting toxische stof van categorie 1B overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad (11) en aan twee van de criteria voor persistente, bioaccumulerende en toxische stoffen (PBT) (P en T) overeenkomstig punt 3.7.2 van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1107/2009; F. overwegende dat carbendazim overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 ook is ingedeeld als zeer giftig voor in het water levende organismen, zeer giftig is voor in het water levende organismen met langdurige gevolgen en een allergische huidreactie kan veroorzaken; G. overwegende dat het derhalve passend is om de in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 396/2005 voor carbendazim vastgestelde bestaande maximumresidugehalten te schrappen, overeenkomstig artikel 14, lid 1, punt a) en artikel 17 van die verordening; H. overwegende dat de Commissie in het ontwerp van verordening van de Commissie echter voorstelt de MRL’s op basis van invoertoleranties voor carbendazim te handhaven boven de bepaalbaarheidsgrens voor gebruik op citroenen, lemmetjes, mandarijnen en okra’s, okers voor invoerdoeleinden op basis van het met redenen omkleed advies van de EFSA van 5 juli 2021; I. overwegende dat de Commissie in het ontwerp van verordening van de Commissie voorstelt de MRL’s op basis van invoertoleranties voor citroenen, lemmetjes en mandarijnen op de bestaande niveaus van 0,7 mg/kg te handhaven en de MRL’s voor okra’s, okers vast te stellen op een door de EFSA vastgesteld nieuw niveau van 1,5 mg/kg; J. overwegende dat de goedkeuring van de werkzame stof thiofanaat-methyl op 15 oktober 2020 niet is verlengd nadat de aanvrager een verlengingsaanvraag had ingetrokken; K. overwegende dat thiofanaat-methyl voldoet aan de criteria voor indeling als mutagene stof van categorie 2 en als voor de voortplanting toxische stof van categorie 2 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 (12) ; L. overwegende dat de EFSA in haar bijgewerkte met redenen omkleed advies van 10 januari 2024 thiofanaat-methyl heeft aangemerkt als hormoonontregelaar (T-modaliteit) die relevant is voor de mens overeenkomstig de wetenschappelijke criteria voor de bepaling van hormoonontregelende eigenschappen zoals vermeld in Verordening (EU) 2018/605 van de Commissie (13) ; M. overwegende dat carbendazim een belangrijke plantmetaboliet van thiofanaat-methyl is; N. overwegende dat in de conclusie van de EFSA van 8 december 2017 over de intercollegiale toetsing van pesticiden is geconcludeerd dat, gezien het clastogene potentieel van thiofanaat‑methyl, toxicologische referentiewaarden voor de beoordeling van de risico’s voor consumenten en gebruikers niet konden worden afgeleid; O. overwegende dat de Commissie in 2024 de MRL’s voor thiacloprid, een werkzame stof die als toxisch voor de voortplanting, categorie 1B, is ingedeeld, heeft verlaagd tot de desbetreffende bepaalbaarheidsgrens, met als argument dat het in afwachting van de afsluiting van de aanvullende risicobeoordeling inzake hormoongerelateerde effecten door de EFSA, en gezien de beschikbare relevante informatie met betrekking tot de potentieel schadelijke effecten op de menselijke gezondheid, passend is om de MRL’s voor deze producten voorlopig te verlagen (14) ; P. overwegende dat het derhalve passend is om de in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 396/2005 voor thiofanaat-methyl vastgestelde bestaande MRL’s te schrappen, overeenkomstig artikel 14, lid 1, punt a), en artikel 17, van die verordening; Q. overwegende dat de Commissie in het ontwerp van verordening van de Commissie echter voorstelt de MRL’s op basis van invoertoleranties voor thiofanaat-methyl te handhaven boven de bepaalbaarheidsgrens voor gebruik op lemmetjes en okra’s, okers voor invoerdoeleinden op basis van het met redenen omkleed advies van de EFSA van 5 juli 2021; overwegende dat het MRL voor thiofanaat-methyl op lemmetjes is vastgesteld op 6 mg/kg, 600 maal de bepaalbaarheidsgrens; R. overwegende dat in overweging 5 van Verordening (EG) nr. 396/2005 is bepaald dat residuen niet aanwezig mogen zijn in zodanige hoeveelheden dat zij een onaanvaardbaar risico vormen voor de gezondheid van mens of dier; S. overwegende dat in artikel 4, lid 2, eerste alinea, punt a), van Verordening (EG) nr. 1107/2009 is bepaald dat residuen van gewasbeschermingsmiddelen geen schadelijke effecten mogen hebben op de gezondheid van mens, met inbegrip van die van kwetsbare bevolkingsgroepen, of op die van dieren, rekening houdend met bekende cumulatieve en synergistische effecten; overwegende dat in punt 3.6.2 van bijlage II bij die verordening is bepaald dat een werkzame stof die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 als mutagene stof van categorie 1A of 1B is ingedeeld, niet wordt goedgekeurd; overwegende dat punt 3.6.4 van die bijlage stelt dat een werkzame stof die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 als toxisch voor de voortplanting, categorie 1A of 1B, is ingedeeld, slechts wordt goedgekeurd wanneer “residuen van de werkzame stof [...] in kwestie in levensmiddelen en diervoeders de overeenkomstig artikel 18, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 396/2005 vastgestelde standaardwaarde niet overschrijden”; overwegende dat punt 3.6.5 van die bijlage stelt dat een werkzame stof die hormoonontregelende eigenschappen heeft, slechts wordt goedgekeurd wanneer “residuen van de werkzame stof [...] in kwestie in levensmiddelen en diervoeders de overeenkomstig artikel 18, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 396/2005 vastgestelde standaardwaarde niet overschrijden”; overwegende dat in artikel 18, lid 1, punt b), van Verordening (EG) nr. 396/2005 een standaardwaarde van 0,01 mg/kg wordt vastgesteld; T. overwegende dat in artikel 3, lid 2, punt g), van Verordening (EG) nr. 396/2005 is bepaald dat een invoertolerantie een voor ingevoerde producten vastgestelde MRL is waarbij “het gebruik van de werkzame stof in een gewasbeschermingsmiddel op een bepaald product in de Gemeenschap niet is toegestaan uit andere dan volksgezondheidsoverwegingen voor het product en het gebruik in kwestie”; overwegende dat carbendazim niet aan die criteria voldoet, aangezien het in de Unie niet langer kan worden goedgekeurd omdat het is ingedeeld als mutagene stof van categorie 1B en als toxisch voor de voortplanting, categorie 1B; overwegende dat thiofanaat-methyl ook niet voldoet aan die criteria aangezien die stof is aangemerkt als hormoonontregelaar (T-modaliteit) die relevant is voor de mens overeenkomstig de wetenschappelijke criteria voor de bepaling van hormoonontregelende eigenschappen zoals vermeld in Verordening (EU) 2018/605 van de Commissie; U. overwegende dat overeenkomstig artikel 5, lid 1, van Verordening (EG) nr. 178/2002 de levensmiddelenwetgeving streeft naar een of meer van de algemene doelstellingen van een hoog niveau van bescherming van het leven en de gezondheid van de mens en de bescherming van de belangen van de consument, inclusief eerlijke praktijken in de levensmiddelenhandel, waar nodig rekening houdend met de bescherming van de gezondheid en het welzijn van dieren, de gezondheid van planten en het milieu; V. overwegende dat de Commissie in haar mededeling van 20 mei 2020, getiteld “Een “van boer tot bord”-strategie voor een eerlijk, gezond en milieuvriendelijk voedselsysteem” (15) , heeft aangekondigd dat “de EU de wereldwijde transitie naar duurzame agrovoedingssystemen zal ondersteunen, in overeenstemming met de doelstellingen van deze strategie en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen”, en dat “de EU een sleutelrol kan spelen door met deze strategie wereldwijd de toon te zetten met hoge normen”; overwegende dat de Commissie in de strategie uitdrukkelijk het volgende heeft gesteld: “Een duurzamer EU-voedselsysteem vereist ook van onze handelspartners steeds duurzamere praktijken. Om een geleidelijke overstap op het gebruik van veiligere gewasbeschermingsmiddelen te bevorderen, zal de EU, in overeenstemming met de WTO-regels en na een risicobeoordeling, overwegen om de invoertoleranties voor stoffen die aan de uitsluitingscriteria voldoen en die een groot risico voor de mens opleveren, te herzien”; W. overwegende dat de Commissie het milieu en de Europese burgers moet beschermen op basis van de beschikbare wetenschappelijke informatie, door gebruik te maken van de verplichtingen en wettelijke mogelijkheden uit hoofde van de Verordeningen (EG) nr. 396/2005 en (EG) nr. 178/2002 om een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van mens en dier en van het milieu te waarborgen; X. overwegende dat de voorgestelde MRL’s de gezondheid van de burgers in Europa niet beschermen en dus in strijd zijn met Verordening (EG) nr. 396/2005 en Verordening (EG) nr. 178/2002; Y. overwegende dat er geen MRL’s mogen worden vastgesteld voor werkzame stoffen die in de Unie niet zijn goedgekeurd uit gezondheidsoverwegingen; overwegende dat derhalve geen invoertoleranties moeten worden vastgesteld voor thiofanaat-methyl, aangezien die stof als hormoonontregelaar aangemerkt is of voor carbendazim, aangezien het is ingedeeld als mutagene stof van categorie 1B en als voor de voortplanting toxische stof, categorie 1B; Z. overwegende dat de praktijk om hoge MRL’s vast te stellen een dubbele norm bevordert tussen landbouwers in de Unie en landbouwers in derde landen, aangezien landbouwers van buiten de Unie de betrokken levensmiddelen met behulp van carbendazim en thiofanaat-methyl kunnen blijven produceren en naar de Unie uitvoeren, waardoor landbouwers in de Unie een concurrentienadeel ondervinden; overwegende dat het gebruik van die bestrijdingsmiddelen anderzijds de gezondheid van werknemers in de landbouw, de gezondheid van de bevolking in het algemeen en het milieu in de producerende landen in gevaar brengt; 1. maakt bezwaar tegen de aanneming van het ontwerp van verordening van de Commissie 2. is van oordeel dat het ontwerp van verordening van de Commissie niet verenigbaar is met het doel en de inhoud van de Verordeningen (EG) nr. 396/2005 en (EG) nr. 178/2002, noch met Verordening (EG) nr. 1107/2009, met inbegrip van punten 3.6.2, 3.6.4 en 3.6.5 van bijlage II; 3. verzoekt de Commissie haar ontwerp van verordening in te trekken en een nieuw ontwerp aan het comité voor te leggen; 4. verzoekt de Commissie aan het comité een nieuwe ontwerpverordening voor te leggen waarbij alle MRL’s voor carbendazim en thiofanaat-methyl worden verlaagd tot de desbetreffende bepaalbaarheidsgrens voor alle toepassingen, en alle aanvragen voor invoertoleranties af te wijzen; 5. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten. Het Europees Parlement, – gezien het ontwerp van verordening van de Commissie tot wijziging van de bijlagen II en III bij Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de maximumgehalten aan residuen van cyproconazool en spirodiclofen in of op bepaalde producten (D091952/05), – gezien Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EEG (1) van de Raad, en met name artikel 14, lid 1, punt a), en artikel 49, lid 2, – gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG (2) van de Raad, en met name artikel 4, lid 1, en artikel 4, lid 2, eerste alinea, punt a), en bijlage II, punt 3.6.4, – gezien Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (3) , en met name artikel 5, lid 1, – gezien de artikelen 11, 13, 168 en 191 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), – gezien het met redenen omkleed advies dat op 19 februari 2021 door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) werd goedgekeurd en op 22 maart 2021 werd gepubliceerd (4) , – gezien de conclusie over de intercollegiale toetsing van bestrijdingsmiddelen, goedgekeurd door de EFSA op 8 november 2010 en gepubliceerd op 25 november 2010 (5) , – gezien het advies van het Comité risicobeoordeling (RAC) van het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) van 11 september 2015 (6) , – gezien artikel 5 bis, lid 3, punt b), en artikel 5 bis, lid 5, van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (7) , – gezien artikel 115, leden 2 en 3, en lid 4, punt c), van zijn Reglement, – gezien de ontwerpresolutie van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, A. overwegende dat een van de belangrijkste eisen van de landbouwers bij hun protesten in de eerste helft van 2024 was dat er een eerlijke en gelijke behandeling komt van producten die worden ingevoerd uit derde landen, die aan dezelfde normen moeten voldoen als producten die worden geproduceerd in de Unie; B. overwegende dat, als het ontwerp van verordening van de Commissie wordt goedgekeurd, er voort producten in de Unie kunnen worden ingevoerd die niet voldoen aan de normen die in acht worden genomen door landbouwers in de Unie; C. overwegende dat de landbouwers in de Unie door deze situatie een concurrentienadeel zouden ondervinden; D. overwegende dat cyproconazool een schimmelwerend middel is uit de groep van de azolen dat voornamelijk gebruikt wordt voor graangewassen, koffie, suikerbieten, appelen en druiven, en pinda’s; E. overwegende dat de goedkeuring van de werkzame stof cyproconazool op 31 mei 2021 is verstreken; overwegende dat in september 2018 een verlengingsaanvraag is ingediend, die echter in december 2018 is ingetrokken; overwegende dat alle toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die cyproconazool bevatten, zijn ingetrokken; F. overwegende dat cyproconazool overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad (8) is ingedeeld als giftig voor de voortplanting, categorie 1B, giftig bij inslikken (acute toxiciteit, categorie 3), giftig voor de lever (STOT RE 2), zeer giftig voor in het water levende organismen (Aquat. acuut 1) en zeer giftig voor in het water levende organismen, met langdurige gevolgen (Aquat. chron. 3) (9) ; G. overwegende dat cyproconazool behoort tot de ergosterol-biosyntheseremmende groep van de triazolen en dus hormoonontregelende effecten kan hebben (10) ; overwegende dat het hormoonontregelend vermogen ervan niet door de EFSA is beoordeeld aan de hand van de wetenschappelijke criteria voor de vaststelling van hormoonontregelende eigenschappen die zijn vastgesteld in Verordening (EU) 2018/605 van de Commissie (11) , die sinds 10 november 2018 van toepassing is; overwegende dat hormoongerelateerde effecten zich vaak voordoen bij lage doseringen en dat hormoonontregelende stoffen vaak geen veilige drempel hebben (12) ; H. overwegende dat in een toenemend aantal publicaties wordt benadrukt dat schimmelwerende middelen uit de groep van de azolen een belangrijke bron zijn van de toenemende incidentie van milieuresistentie tegen Aspergillus spp. (13) ; overwegende dat de EFSA door de Commissie is verzocht het effect te beoordelen dat het gebruik van schimmelwerende middelen uit de groep van de azolen, met uitzondering van geneesmiddelen voor menselijk gebruik, heeft op de ontwikkeling van azoolresistente Aspergillus spp.; overwegende dat het gevraagde wetenschappelijke verslag nog niet is gepubliceerd en naar verwachting pas in december 2024 zal worden afgerond (14) ; I. overwegende dat het daarom passend is de bestaande maximumresidugehalten (MRL’s) die voor cyproconazool in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 396/2005 zijn vastgesteld, te schrappen, overeenkomstig artikel 17 van die verordening, op grond waarvan de Commissie de in de bijlagen II en III bij de verordening bepaalde MRL’s moet vaststellen op de standaardwaarde van 0,01 mg/kg of de relevante aantoonbaarheidsgrens zonder dat de EFSA voor een werkzame stof om advies wordt verzocht, als de toelating voor die stof is ingetrokken; J. overwegende dat de Commissie in het ontwerp van verordening echter voorstelt de MRL’s voor een grote hoeveelheid producten (granen, zaden, vlees, lever en nieren) te handhaven boven de relevante aantoonbaarheidsgrens of de standaardwaarde van 0,01 mg/kg, op basis van MRL’s die zijn vastgesteld door de Commissie van de Codex Alimentarius (CXL’s); K. overwegende dat de Commissie voorstelt de MRL’s op hun CXL’s vast te stellen voor erwten (zonder peul), bonen, erwten, gerst, boekweit en andere pseudogranen, maïs, gierst/pluimgierst, haver, rogge, tarwe, koffiebonen en suikerbiet, spierweefsel en vet van varkens, runderen, schapen, geiten en paarden, en spierweefsel, vet en lever van pluimvee, melk van runderen, schapen, geiten en paarden, en vogeleieren; overwegende dat dit betekent dat de MRL’s voor lever en nieren van varkens, runderen, schapen, geiten en paarden worden gehandhaafd op de bestaande niveaus van 0,5 mg/kg, voor raapzaad/canolazaad op 0,4 mg/kg en voor sojabonen op 0,07 mg/kg; overwegende dat voor alle andere producten, waarvoor geen CXL’s of invoertoleranties bestaan, de MRL’s worden verlaagd tot productspecifieke aantoonbaarheidsgrenzen die variëren van 0,01 tot 0,05 mg/kg; L. overwegende dat de Commissie in 2024 de MRL’s voor thiacloprid, een werkzame stof die als giftig voor de voortplanting, categorie 1B, is ingedeeld, heeft verlaagd tot de relevante aantoonbaarheidsgrens, met als argument dat het in afwachting van de afsluiting van de aanvullende risicobeoordeling inzake hormoongerelateerde effecten door de EFSA, en gezien de beschikbare relevante informatie met betrekking tot de potentieel schadelijke effecten op de menselijke gezondheid, passend is om de MRL’s voor deze producten voorlopig te verlagen; (15) M. overwegende dat in overweging 5 van Verordening (EG) nr. 396/2005 is bepaald dat residuen niet aanwezig mogen zijn in zodanige hoeveelheden dat zij een onaanvaardbaar risico vormen voor de gezondheid van mens of dier; N. overwegende dat in artikel 4, lid 2, eerste alinea, punt a), van Verordening (EG) nr. 1107/2009 is bepaald dat residuen van gewasbeschermingsmiddelen geen schadelijke effecten mogen hebben op de gezondheid van mens, met inbegrip van die van kwetsbare bevolkingsgroepen, of op die van dieren, rekening houdend met bekende cumulatieve en synergistische effecten; overwegende dat punt 3.6.4 van bijlage II bij die verordening stelt dat een werkzame stof die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 als giftig voor de voortplanting, categorie 1A of 1B, is ingedeeld, slechts wordt goedgekeurd wanneer “residuen van de werkzame stof [...] in kwestie in levensmiddelen en diervoeders de overeenkomstig artikel 18, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 396/2005 vastgestelde standaardwaarde niet overschrijden”; overwegende dat in artikel 18, lid 1, punt b), van Verordening (EG) nr. 396/2005 een standaardwaarde van 0,01 mg/kg wordt vastgesteld; O. overwegende dat in artikel 3, lid 2, punt g), van Verordening (EG) nr. 396/2005 is bepaald dat een invoertolerantie een voor ingevoerde producten vastgestelde MRL is waarbij “het gebruik van de werkzame stof in een gewasbeschermingsmiddel op een bepaald product in de Gemeenschap niet is toegestaan uit andere dan volksgezondheidsoverwegingen voor het product en het gebruik in kwestie”; overwegende dat cyproconazool niet aan deze criteria voldoet, omdat het wegens gezondheidsoverwegingen verboden is, aangezien het is ingedeeld als giftig voor de voortplanting, categorie 1B; P. overwegende dat overeenkomstig artikel 5, lid 1, van Verordening (EG) nr. 178/2002 de levensmiddelenwetgeving streeft naar een of meer van de algemene doelstellingen van een hoog niveau van bescherming van het leven en de gezondheid van de mens en de bescherming van de belangen van de consument, inclusief eerlijke praktijken in de levensmiddelenhandel, waar nodig rekening houdend met de bescherming van de gezondheid en het welzijn van dieren, de gezondheid van planten en het milieu; Q. overwegende dat de Commissie in haar mededeling van 20 mei 2020, getiteld “Een “van boer tot bord”-strategie voor een eerlijk, gezond en milieuvriendelijk voedselsysteem” (16) , heeft aangekondigd dat “de EU de wereldwijde transitie naar duurzame agrovoedingssystemen zal ondersteunen, in overeenstemming met de doelstellingen van deze strategie en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen”, en dat “de EU een sleutelrol kan spelen door met deze strategie wereldwijd de toon te zetten met hoge normen”; overwegende dat de Commissie in de strategie expliciet stelt dat “[een] duurzamer EU-voedselsysteem ook van onze handelspartners steeds duurzamere praktijken [vereist]. Om een geleidelijke overstap op het gebruik van veiligere gewasbeschermingsmiddelen te bevorderen, zal de EU, in overeenstemming met de WTO-regels en na een risicobeoordeling, overwegen om de invoertoleranties voor stoffen die aan de uitsluitingscriteria voldoen en die een groot risico voor de mens opleveren, te herzien”; R. overwegende dat de praktijk om hoge MRL’s vast te stellen een dubbele norm bevordert tussen landbouwers in de Unie en landbouwers in derde landen, aangezien landbouwers van buiten de Unie de betrokken levensmiddelen met behulp van cyproconazool kunnen blijven produceren en naar de Unie uitvoeren, waardoor landbouwers in de Unie een concurrentienadeel ondervinden; overwegende dat het gebruik van dit bestrijdingsmiddel anderzijds de gezondheid van werknemers in de landbouw, de gezondheid van de bevolking in het algemeen en het milieu in de producerende landen in gevaar brengt; S. overwegende dat in artikel 191, lid 2, VWEU het voorzorgsbeginsel wordt genoemd als een van de grondbeginselen van de Unie; T. overwegende dat de Commissie het milieu en de Europese burgers moet beschermen op basis van de beschikbare wetenschappelijke informatie, door gebruik te maken van de verplichtingen en wettelijke mogelijkheden uit hoofde van de Verordeningen (EG) nr. 396/2005 en (EG) nr. 178/2002 om een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van mens en dier en van het milieu te waarborgen; U. overwegende dat de voorgestelde MRL’s de gezondheid van de burgers in Europa niet beschermen en dus in strijd zijn met Verordening (EG) nr. 396/2005 en Verordening (EG) nr. 178/2002; V. overwegende dat er geen MRL’s mogen worden vastgesteld voor werkzame stoffen die in de Unie niet zijn goedgekeurd uit gezondheidsoverwegingen; overwegende dat bijgevolg CXL’s die de relevante aantoonbaarheidsgrens of de standaardwaarde van 0,01 mg/kg overschrijden, niet als veilig voor de consument mogen worden beschouwd, aangezien cyproconazool is ingedeeld als giftig voor de voortplanting, categorie 1B; W. overwegende dat bij de vaststelling van MRL’s rekening moet worden gehouden met cumulatieve en synergistische effecten, en dat het van het allergrootste belang is om snel de ontwikkeling van passende methoden voor deze beoordeling te versnellen; 1. maakt bezwaar tegen de aanneming van het ontwerp van verordening van de Commissie; 2. is van oordeel dat het ontwerp van verordening van de Commissie niet verenigbaar is met het doel en de inhoud van de Verordeningen (EG) nr. 396/2005 en (EG) nr. 178/2002, noch met Verordening (EG) nr. 1107/2009, met inbegrip van punt 3.6.4 van bijlage II; 3. verzoekt de Commissie het voorzorgsbeginsel toe te passen, haar ontwerp van verordening in te trekken en een nieuw ontwerp aan het comité voor te leggen; 4. verzoekt de Commissie aan het comité een nieuwe ontwerpverordening voor te leggen waarbij alle MRL’s voor cyproconazool worden verlaagd tot de aantoonbaarheidsgrens of de standaardwaarde van 0,01 mg/kg voor alle toepassingen, en alle aanvragen voor invoertoleranties af te wijzen; 5. erkent dat de EFSA bezig is met de ontwikkeling van methoden om cumulatieve risico’s te beoordelen, maar wijst er tevens op dat het probleem van de beoordeling van cumulatieve effecten van pesticiden en residuen al decennia bekend is; verzoekt de EFSA en de Commissie daarom dit probleem met absolute spoed aan te pakken; 6. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.
|
European Parliament Adopted Texts
|
https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/TA-10-2024-09-19_NL.html
|
Het Europees Parlement, – gezien zijn eerdere resoluties over Afghanistan, – gezien artikel 150, lid 5, en artikel 136, lid 4, van zijn Reglement, A. overwegende dat de Taliban de internationale normen met de voeten treden, hun beleid van repressie, met name van vrouwen en meisjes, etnische minderheden, mensenrechtenverdedigers en lhbtiq+-personen, hebben hervat en Afghanistan hebben geïsoleerd, waardoor de honger en armoede zijn toegenomen; B. overwegende dat de Taliban er een extreme interpretatie van de sharia op nahouden en vrouwen uit het openbare leven hebben verbannen; overwegende dat dit onder meer betekent dat vrouwen worden uitgesloten van werk, toegang tot gezondheidszorg zonder begeleiding van een mannelijk familielid en onderwijs na het zesde leerjaar, dat onmenselijke kledingvoorschriften met geweld worden gehandhaafd, dat vrouwen uit de openbare ruimte worden geweerd en dat het systeem voor ondersteuning van slachtoffers van geweld is ontmanteld; overwegende dat Afghaanse vrouwen door de beperkingen van hun rechten worden belet om EU-visa te verkrijgen; C. overwegende dat door een recent decreet van de Taliban, de zogenaamde wet inzake de “bevordering van deugd en het voorkomen van ondeugd”, deze beperkingen nog verder zijn uitgebreid en dat Afghaanse vrouwen in het openbaar zelfs niet meer mogen praten of zingen, waardoor zij nog meer worden beroofd van hun grondrechten en fundamentele vrijheden, hetgeen neerkomt op genderapartheid; 1. veroordeelt het recente decreet en de interpretatie en handhaving van de shariawet door de Taliban, de verbanning van vrouwen en meisjes uit het openbare leven, hun gedwongen huwelijken op jonge leeftijd, hun blootstelling aan seksueel geweld, en de herinvoering van publieke geseling en de steniging van vrouwen; prijst de moed van Afghaanse vrouwen die met gevaar voor eigen leven opkomen voor hun rechten, en verklaart zich solidair met hen; 2. dringt er bij de feitelijke Afghaanse autoriteiten op aan hun praktijken en wetten die vrouwen discrimineren, af te schaffen; roept op tot het onmiddellijke herstel van de volledige, gelijkwaardige en betekenisvolle deelname van vrouwen en meisjes aan het openbare leven; 3. dringt er bij de feitelijke autoriteiten van Afghanistan op aan willekeurig gevangengenomen vrouwen en meisjes vrij te laten en het systeem voor ondersteuning van slachtoffers van geweld te weer in te voeren, zodat deze laatsten een beroep kunnen doen op onderdak, medische zorg, rechtsmiddelen en schadeloosstelling; 4. dringt erop aan dat de feitelijke autoriteiten van Afghanistan ter verantwoording worden geroepen, met name via het ICC-onderzoek en de instelling van een onafhankelijk onderzoeksmechanisme van de VN, en verzoekt de VV/HV nieuwe EU-sancties tegen de Taliban in te stellen; 5. dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan zich strikt te houden aan de vijf benchmarks van de Raad, hetgeen momenteel niet gebeurt, en de verlenging van het mandaat van de speciale rapporteur van de VN te steunen; 6. veroordeelt regeringen die de Taliban in staat stellen de betrekkingen te normaliseren; roept de EU en de lidstaten op ervoor te zorgen dat Afghaanse vrouwen op zinvolle wijze kunnen deelnemen aan internationale fora en onderhandelingen; 7. verzoekt de EU haar steun uit te spreken voor de erkenning van genderapartheid als een misdaad tegen de menselijkheid; 8. dringt er bij de EU, de lidstaten en andere donorlanden op aan de humanitaire hulp en financiering ter ondersteuning van de basisbehoeften en bestaansmiddelen en het Afghaanse maatschappelijk middenveld te verhogen, te zorgen voor flexibele financiering voor ngo’s en hun vrouwelijke hulpverleners, en de voormalige Afghaanse werknemers van de internationale coalitie de beloofde of humanitaire visa te verlenen; benadrukt dat de internationale gemeenschap moet beoordelen wat de gevolgen van het recente decreet zijn voor humanitaire operaties; 9. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de EU-instellingen, de lidstaten, de VN en de feitelijke Afghaanse autoriteiten. Het Europees Parlement, – gezien zijn eerdere resoluties over Belarus sinds augustus 2020, – gezien artikel 150, lid 5, en artikel 136, lid 4, van zijn Reglement, A. overwegende dat het regime van Loekasjenka sinds de frauduleuze presidentsverkiezingen van 9 augustus 2020 politieke activisten, maatschappelijke organisaties, de media, vakbonden en dissidenten en hun verdedigers stelselmatig onderdrukt, en tienduizenden mensen willekeurig heeft opgesloten; B. overwegende dat Loekasjenka zich kandidaat heeft gesteld voor de presidentsverkiezingen van 2025 voor een zevende ambtsperiode; C. overwegende dat veel van de 1 350 politieke gevangenen in Belarus aan levensbedreigende omstandigheden worden blootgesteld en dat meerdere van hen in de gevangenis zijn omgekomen; 1. eist dat de Belarussische autoriteiten alle politieke gevangenen en personen die willekeurig worden vastgehouden, onmiddellijk en onvoorwaardelijk vrijlaten; 2. uit zijn diepe bezorgdheid over de situatie van veel politieke gevangenen, zoals Maria Kalesnikava, Sjarhej Tsichanowski, Mikola Statkevitsj, Ales Bjaljatski, Maksim Znak, Viktar Babaryka, Ihar Losik, Palina Sjarenda-Panasioek, Pavel Sevjarynets, Aljaksandr Jarasjoek, Mikita Zalatarou en Jana Pintsjoek, van wie velen al maanden of jaren incommunicado worden vastgehouden, te kampen hebben met ernstige gezondheidsproblemen, zoals Maria Kalesnikava en Andrzej Poczobut, en worden geïsoleerd, mishandeld en gefolterd; 3. betreurt het dat Belarussische politieke gevangenen niet konden profiteren van de recente inspanningen om politieke gevangenen en westerse burgers in Rusland en Belarus vrij te laten; roept op tot meer inspanningen om hen vrij te krijgen; 4. dringt er bij de Belarussische autoriteiten op aan de mensenrechten van gedetineerden te eerbiedigen, informatie over hun situatie te verstrekken, de nodige medische behandelingen te geven en advocaten, familieleden en het Internationale Comité van het Rode Kruis toegang tot hen te verlenen; 5. herhaalt zijn oproep aan de EU en haar lidstaten om de politieke gevangenen en hun families te steunen door bij elke gelegenheid te verzoeken om hun onmiddellijke vrijlating, de ambassadeurs van het regime te vragen met bewijzen te komen van de gezondheidstoestand en de verblijfplaats van de gevangenen, de procedures voor het verkrijgen van visa en voorlopige identificatiedocumenten voor degenen die Belarus ontvluchten te vereenvoudigen en door de gevangenen rehabilitatiemaatregelen en praktische en financiële steun te bieden; 6. roept de EU en haar lidstaten op om de sancties tegen personen en entiteiten die verantwoordelijk zijn voor de onderdrukking in Belarus uit te breiden en aan te scherpen; 7. uit zijn bezorgdheid over vervolging in ballingschap, bijvoorbeeld het misbruik van aanhoudingsbevelen van Interpol om politieke tegenstanders uit niet-EU-landen uit te leveren; roept Servië op de Belarussische journalist Andrej Hnjot niet uit te leveren en verzoekt de EU en de lidstaten zijn zaak nauwlettend te volgen; uit zijn bezorgdheid over de 300 000 inwoners van Belarus die sinds 2020 gedwongen zijn Belarus te verlaten en in het buitenland worden vervolgd; 8. verzoekt de EU en haar lidstaten ernaar te streven het regime van Loekasjenka ter verantwoording te roepen voor zijn misdaden en het beginsel van universele jurisdictie toe te passen; 9. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de VV/HV, de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten en van de Republiek Servië, het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, de Raad van Europa, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa, en de vertegenwoordigers van de Belarussische democratische krachten en de feitelijke autoriteiten van de Republiek Belarus. Het Europees Parlement, – gezien zijn eerdere resoluties over Cuba, – gezien artikel 150 van zijn Reglement, A. overwegende dat mensenrechtenverdediger en oppositieleider José Daniel Ferrer García op 11 juli 2021 werd aangehouden in het kader van wijdverbreide protesten in Cuba en sinds 14 augustus 2021 in eenzame opsluiting zit; overwegende dat het Cubaanse regime hem al meer dan een decennium lang opsluit, dwarsboomt en intimideert vanwege zijn vreedzame politieke activisme; overwegende dat hij sinds maart 2023 van de buitenwereld is afgesloten en dat zijn familie geen informatie over zijn gezondheid heeft ontvangen en niet het recht heeft gekregen om hem te bezoeken; B. overwegende dat het Cubaanse regime politieke gevangenen onder de meest erbarmelijke omstandigheden gevangen houdt; overwegende dat uit berichten blijkt dat José Daniel Ferrer in kritieke toestand verkeert en geen toegang heeft tot medische zorg, onvoldoende voedsel krijgt en onder onhygiënische omstandigheden wordt vastgehouden, wat een vorm van foltering, en van onmenselijke of vernederende behandeling is; C. overwegende dat de mensenrechtensituatie in Cuba alarmerend is, met name voor dissidenten, die worden onderworpen aan zorgwekkende niveaus van toezicht en willekeurige detentie; overwegende dat het precieze aantal politieke gevangenen onbekend is, maar dat betrouwbare bronnen melden dat het regime meer dan duizend gevangenen vasthoudt, waaronder minderjarigen; overwegende dat onder de vele politieke gevangenen Luis Manuel Otero Alcántara en Lizandra Gongora zijn, wier gezondheidstoestand kritiek is; 1. dringt bij het Cubaanse regime aan op de onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van José Daniel Ferrer en alle personen die politiek en willekeurig worden vastgehouden wegens de uitoefening van hun recht op vrijheid van meningsuiting en vreedzame vergadering; 2. spreekt zijn afkeuring uit over de systematische schendingen van de mensenrechten en de mishandelingen door het Cubaanse regime van onder andere demonstranten, politieke dissidenten, religieuze leiders en mensenrechtenactivisten; roept de Cubaanse autoriteiten ertoe op onmiddellijk een einde te maken aan de repressie; 3. laakt de foltering en de onmenselijke, vernederende en slechte behandeling van José Daniel Ferrer en de andere politieke gevangenen door de Cubaanse autoriteiten; dringt erop aan dat de families van de slachtoffers van de vervolging van het regime onmiddellijk toegang tot hen krijgen, in afwachting van hun vrijlating, en dat de slachtoffers medische zorg krijgen; 4. betuigt nogmaals zijn onvoorwaardelijke steun aan het Cubaanse volk en aan alle verdedigers van de mensenrechten in Cuba voor hun inzet voor de vrijheden en rechten die het regime reeds decennialang ontzegt; roept het regime op naar zijn burgers te luisteren en een inclusieve nationale dialoog aan te gaan die gericht is op modernisering en democratisering; 5. herhaalt zijn oproep aan de Raad om toepassing te maken van de wereldwijde EU-sanctieregeling voor de mensenrechten (EU-Magnitski-wet) en sancties vast te stellen tegen degenen die verantwoordelijk zijn voor de aanhoudende mensenrechtenschendingen in Cuba; 6. herhaalt zijn eerdere standpunten met betrekking tot de mogelijkheid om de opschortingsclausule van de PDCA in werking te stellen, aangezien de belangrijkste mensenrechtenclausules van de overeenkomst voortdurend zijn geschonden door het Cubaanse regime; 7. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan het Cubaanse regime, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Commissie, de lidstaten, de Verenigde Naties, en de Gemeenschap van Latijns-Amerikaanse en Caribische Staten. (Goedkeuring) Het Europees Parlement, – gezien het ontwerpbesluit van de Raad (07058/2024), – gezien de ontwerpovereenkomst tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika tot vaststelling van beveiligingsprocedures voor de lancering van Galileo-satellieten vanaf het grondgebied van de Verenigde Staten (07061/2024), – gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 189 en artikel 218, lid 6, tweede alinea, punt a), v), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C9‑0137/2024), – gezien artikel 107, leden 1 en 4, en artikel 117, lid 7, van zijn Reglement, – gezien de aanbeveling van de Commissie industrie, onderzoek en energie ( A10-0001/2024 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst; 2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Verenigde Staten van Amerika. Het Europees Parlement, – gezien zijn eerdere resoluties over Oekraïne en Rusland sinds 1 maart 2022, met name die van 17 juli 2024 over de noodzaak van blijvende steun van de EU aan Oekraïne (1) , – gezien het Handvest van de Verenigde Naties, de Verdragen van Den Haag, de Verdragen van Genève en de aanvullende protocollen daarbij, en het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof, – gezien het verslag van 14 februari 2024 van de Wereldbank, de regering van Oekraïne, de Europese Commissie en de Verenigde Naties getiteld “Ukraine – Third Rapid Damage and Needs Assessment (RDNA3) February 2022 ‑ December 2023”, – gezien Verordening (EU) 2024/792 van het Europees Parlement en de Raad van 29 februari 2024 tot vaststelling van de faciliteit voor Oekraïne (2) , – gezien de conclusies van de Europese Raad en de gezamenlijke steunverklaring voor Oekraïne van 12 juli 2023, – gezien de gezamenlijke toezeggingen op het gebied van veiligheid van de Europese Unie en Oekraïne van 27 juni 2024, – gezien de verklaring van de ministers van Buitenlandse Zaken van Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk van 10 september 2024 over de overdracht van ballistische raketten door Iran aan Rusland, – gezien het strategisch concept 2022 van de NAVO, – gezien artikel 136, leden 2 en 4, van zijn Reglement, A. overwegende dat Rusland sinds 24 februari 2022 een illegale, niet-uitgelokte en ongerechtvaardigde aanvalsoorlog tegen Oekraïne voert, in het verlengde van eerdere agressies die sinds 2014 hebben plaatsgevonden, waaronder de annexatie van de Krim en de daaropvolgende bezetting van delen van de regio’s Donetsk en Loehansk, en dat het de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties blijft schenden door zijn aanvallen tegen de soevereiniteit, onafhankelijkheid en territoriale integriteit van Oekraïne en door het internationaal humanitair recht, zoals vastgelegd in de Conventies van Genève van 1949, schaamteloos en op grove wijze te schenden; B. overwegende dat de Algemene Vergadering van de VN in haar resolutie van 2 maart 2022 de Russische oorlog tegen Oekraïne onmiddellijk heeft aangemerkt als een daad van agressie die in strijd is met artikel 2, lid 4, van het VN-Handvest, en in haar resolutie van 14 november 2022 heeft erkend dat de Russische Federatie ter verantwoording moet worden geroepen voor haar aanvalsoorlog en juridisch en financieel aansprakelijk moet worden gesteld voor haar internationaal onrechtmatig handelen en daarbij ook alle veroorzaakte schade dient te vergoeden; C. overwegende dat het Internationaal Strafhof (ICC) verschillende aanhoudingsbevelen heeft uitgevaardigd tegen Russische functionarissen die verantwoordelijk zijn voor oorlogsmisdaden, namelijk aanvallen op burgerobjecten, onrechtmatige deportatie van de bevolking en onrechtmatige overbrenging van de bevolking van bezette gebieden van Oekraïne naar de Russische Federatie, ten nadele van Oekraïense kinderen; overwegende dat Mongolië in september 2024 het arrestatiebevel van het ICC tegen Vladimir Poetin niet ten uitvoer heeft gelegd; D. overwegende dat Oekraïne en zijn burgers onwrikbare vastberadenheid hebben getoond door hun land met succes te verdedigen, ondanks de hoge prijs in burger- en militaire slachtoffers; overwegende dat de Russische strijdkrachten blijven doorgaan met het uitvoeren van systematische en willekeurige aanvallen op woongebieden en civiele infrastructuur in Oekraïne waarbij duizenden Oekraïense burgers om het leven zijn gekomen, gedwongen deportaties en verdwijningen, onder andere van kinderen, het illegaal gevangennemen en folteren van Oekraïense burgers, het executeren van Oekraïense burgers, soldaten en krijgsgevangenen en het plegen van terreurdaden in het hele land, onder meer met gebruikmaking van seksueel geweld en massale verkrachting als oorlogswapen; overwegende dat als gevolg van de Russische aanvalsoorlog miljoenen Oekraïners nog steeds op de vlucht zijn, zowel binnen als buiten Oekraïne; E. overwegende dat Rusland op 24 augustus 2024 zijn meest intensieve reeks luchtbombardement tegen Oekraïne is gestart waarbij grote aantallen ballistische raketten, zweefbommen, drones en andere wapens worden gelanceerd tegen Charkiv, Kyiv, Poltava, Soemy, Odessa en Lviv, alwaar door een recente drone- en raketaanval op slechts 70 km van de Poolse grens zeven burgers zijn omgekomen; overwegende dat Rusland tot 80 % van de energie-infrastructuur van het land heeft beschadigd of vernietigd, waardoor de komende wintermaanden in Oekraïne een ernstige humanitaire crisis dreigt te ontstaan; overwegende dat dergelijke systematische aanvallen overeenkomstig het internationaal recht oorlogsmisdaden zijn; F. overwegende dat de Oekraïense president Volodymyr Zelensky heeft verklaard dat op 12 september 2024 een bulkschip dat met tarwe onderweg was naar Egypte in de Zwarte Zee is getroffen door een Russische raket, waardoor voedselzekerheid opnieuw tot doelwit is geworden; overwegende dat Russische drones en raketten die gericht zijn tegen Oekraïne steeds vaker het luchtruim van de EU en de NAVO schenden, waardoor burgers in onze oostelijke regio’s in gevaar komen; G. overwegende dat de humanitaire situatie in Oekraïne, met name in de buurt van de frontlinies, steeds kritieker wordt; overwegende dat volgens de VN tienduizenden Oekraïners door de recente Russische aanvallen op kritieke civiele infrastructuur niet langer toegang hebben tot essentiële diensten en dat meer dan 14,6 miljoen mensen, ongeveer 40 % van de Oekraïense bevolking, in 2024 humanitaire hulp nodig zullen hebben; overwegende dat de in mei toegenomen vijandelijkheden in de oblast Charkiv tevens de omvangrijkste ontheemding van de bevolking hebben veroorzaakt die sinds 2023 in Oekraïne heeft plaatsgevonden; overwegende dat de VN meldt dat, als gevolg van een tekort aan financiële middelen, humanitaire hulpverleners momenteel niet in staat zijn volledig tegemoet te komen aan de kritieke behoeften in het land; overwegende dat het voortduren van het conflict ertoe zal leiden dat deze dringende behoeften gedurende de komende maanden zullen aanhouden en verergeren; merkt op dat de vernietiging van infrastructuur in Oekraïne rampzalige gevolgen heeft voor de gezondheid van vrouwen, die vaak de verpleeg-, medische en zorgtaken verrichten; H. overwegende dat de Hongaarse regering een decreet heeft uitgevaardigd dat in strijd is met de richtlijn tijdelijke bescherming (3) , op grond waarvan door de staat gefinancierde opvang van vluchtelingen uit West-Oekraïne wordt geschrapt, waardoor vele mensen, voornamelijk vrouwen en kinderen, dakloos zijn geworden; I. overwegende dat volgens de nieuwste raming in de door de regering van Oekraïne, de Wereldbankgroep, de Commissie en de Verenigde Naties gepubliceerde gezamenlijke snelle beoordeling van de schade en de behoeften (RDNA3), de totale kosten van wederopbouw en herstel in Oekraïne in de tien jaar met ingang van 31 december 2023 ten minste 486 miljard USD zullen bedragen, waarbij dit bedrag een jaar geleden werd geschat op 411 miljard USD; J. overwegende dat de EU en haar lidstaten tot dusver meer dan 100 miljard EUR hebben bijgedragen aan financiële, humanitaire, vluchtelingen- en militaire bijstand aan Oekraïne; overwegende dat de EU in 2022 en 2023 meer dan 25 miljard EUR aan macrofinanciële steun aan Oekraïne heeft verstrekt en de faciliteit voor Oekraïne heeft ingesteld, een specifiek financieel instrument dat de EU in staat stelt om Oekraïne in de periode van 2024 tot 2027 tot 50 miljard EUR aan voorspelbare en flexibele financiële steun te verlenen; overwegende dat de EU in juli 2024 haar eerste regelmatige betaling van ongeveer 4,2 miljard EUR heeft verricht in het kader van de onlangs ingestelde faciliteit voor Oekraïne; overwegende dat deze betaling werd voorafgegaan door overbruggings- en voorfinancieringssteun voor een totaalbedrag van bijna 14 miljard EUR sinds de oprichting van de faciliteit in maart 2024; K. overwegende dat Rusland zijn eigen militaire uitgaven en productie in 2024 aanzienlijk heeft verhoogd; overwegende dat Rusland ook de munitievoorraad van Belarus gebruikt en van verschillende landen militaire steun ontvangt, met name Iran en Noord-Korea; overwegende dat er berichten zijn waaruit blijkt dat China Rusland aanzienlijke bijstand verleent om zijn militaire capaciteiten te versterken, en daarbij verder gaat dan technologieën voor tweeërlei gebruik; overwegende dat Iran volgens overheidsbronnen onlangs ballistische korteafstandsraketten van het type Fath-360 aan Rusland heeft geleverd; overwegende dat Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk een nieuwe reeks sancties tegen Iran hebben aangekondigd; L. overwegende dat de EU en haar lidstaten, samen met internationale partners en NAVO-bondgenoten, Oekraïne militaire steun blijven verlenen om het land te helpen bij de uitoefening van zijn legitieme recht op zelfverdediging tegen Ruslands aanvalsoorlog in overeenstemming met artikel 51 van het VN-Handvest; overwegende dat de militaire bijstandsmissie van de Europese Unie ter ondersteuning van Oekraïne (EUMAM Ukraine) tot nu toe circa 60 000 leden van de Oekraïense strijdkrachten heeft opgeleid zowel inzake verbonden wapens als in de vorm van gespecialiseerde training; overwegende dat de NAVO zal zorgen voor een jaarlijkse financiële bijdrage aan Oekraïne van 40 miljard EUR; M. overwegende dat er in zowel kwalitatief als kwantitatief opzicht nog steeds geringe militaire hulp wordt geboden en dat nadat besluiten tot levering zijn genomen de feitelijke levering van wapens en munitie aan Oekraïne vertraging blijft oplopen; overwegende dat veel lidstaten hun toezeggingen niet nakomen en dat sommige vooraanstaande donoren zelfs plannen hebben aangekondigd om hun bijdrage voor militaire hulp aan Oekraïne in 2025 aanzienlijk te verlagen; overwegende dat de EU heeft besloten de uitzonderlijke winsten uit bevroren tegoeden van de Russische Centrale Bank te gebruiken om Oekraïne te steunen, met name in de vorm van aanvullende militaire bijstand; overwegende dat er geen rechtskader is vastgesteld voor een daadwerkelijke beslaglegging op en herverdeling van vermogenswinsten uit bevroren Russische tegoeden; N. overwegende dat Hongarije bovendien het onlangs opgerichte fonds voor bijstand aan Oekraïne ter waarde van 5 miljard EUR, dat in maart 2024 in het kader van de Europese Vredesfaciliteit (EPF) is opgericht, blokkeert, alsmede de achtste tranche van terugbetalingen in het kader van het EPF aan de lidstaten die voor een periode van meer dan 18 maanden militaire steun aan Oekraïne hebben geleverd; O. overwegende dat de EU sinds februari 2022 14 sanctiepakketten heeft aangenomen om het vermogen van Rusland om zijn illegale aanvalsoorlog te voeren, te ondermijnen; P. overwegende dat de EU-lidstaten fossiele brandstoffen en uranium uit Rusland blijven betrekken, waarmee zij bijdragen aan de Russische economie en de Russische oorlogskas spekken; overwegende dat de waarde van de verkoop van Russische fossiele brandstoffen aan de EU sinds het begin van de grootschalige aanvalsoorlog tegen Oekraïne meer dan 200 miljard EUR bedraagt, wat het dubbele is van de totale financiering die in dezelfde periode aan Oekraïne is verstrekt; overwegende dat de EU een vrijstelling heeft verleend voor Russische ruwe olie die via de Droezjba-pijpleiding naar Hongarije, Slowakije en Tsjechië wordt ingevoerd; overwegende dat de gestegen invoer van Russisch gas door Azerbeidzjan twijfels doet rijzen over de rol van Azerbeidzjan als alternatieve gasleverancier in plaats van Rusland, aangezien Bakoe niet aan de Europese vraag kan voldoen en daarom Russisch gas zou kunnen verkopen als Azerbeidzjaans gas voor Europees verbruik; overwegende dat een schaduwvloot van voor het milieu gevaarlijke en onverzekerde Russische olietankers nog steeds actief is in de Oostzee en de sanctieregeling omzeilt; 1. spreekt zich in de krachtigst mogelijke bewoordingen uit tegen de aanhoudende aanvalsoorlog van Rusland tegen Oekraïne, en tegen de betrokkenheid van Belarus bij deze oorlog, en eist dat Rusland onmiddellijk een einde maakt aan alle militaire activiteiten in Oekraïne, alle strijdkrachten en militaire uitrusting onvoorwaardelijk terugtrekt van het gehele internationaal erkende grondgebied van Oekraïne, en Oekraïne compenseert voor de schade die is toegebracht aan zijn bevolking, land, natuur en infrastructuur; 2. geeft uiting aan zijn onverdeelde solidariteit met de bevolking van Oekraïne, en zijn volledige steun voor de onafhankelijkheid, soevereiniteit en territoriale integriteit van Oekraïne binnen de internationaal erkende grenzen van het land, en benadrukt dat deze aanvalsoorlog een schandelijke en overduidelijke schending van het VN-Handvest en van de grondbeginselen van het internationaal recht vormt; herhaalt zijn steun voor de toezeggingen van de EU en haar lidstaten om totdat de overwinning van Oekraïne is bereikt op alle mogelijke manieren humanitaire bijstand, militaire steun, economische en financiële hulp en politieke steun te verlenen om uiteindelijk een einde te maken aan de Russische aanvalsoorlog en Oekraïne in staat te stellen zijn gehele bevolking te bevrijden en het land binnen zijn internationaal erkende grenzen weer volledig onder eigen controle te brengen; benadrukt dat een rechtvaardige en duurzame vrede in Oekraïne die onder Oekraïense voorwaarden wordt gesloten het uiteindelijke doel blijft, waarbij de veiligheid en waardigheid van de bevolking van het land binnen een vreedzaam en stabiel Europa worden gewaarborgd; 3. verzoekt de EU en haar lidstaten actief te werken aan het behouden en bereiken van de breedst mogelijke internationale steun voor Oekraïne en het vinden van een vreedzame oplossing voor de oorlog, die moet steunen op de volledige eerbiediging van de onafhankelijkheid, soevereiniteit en territoriale integriteit van Oekraïne, de beginselen van het internationaal recht, de verantwoordingsplicht voor oorlogsmisdaden en voor het door Rusland gepleegde misdrijf agressie, en Russische herstelbetalingen en overige vergoedingen voor de enorme schade die in Oekraïne is aangericht; roept de EU op zich actief in te zetten voor de uitvoering van de Oekraïense vredesformule en de basis te leggen voor het houden van de tweede vredestop; 4. verzoekt de Commissie snel financiële steun op lange termijn voor te stellen voor de wederopbouw van Oekraïne in samenwerking met de partnerlanden, met name door toe te zien op een spoedige uitvoering van de faciliteit voor Oekraïne en daarop voortbouwend te zorgen voor doorlopende en toereikende steun alsook voor middelen voor de wederopbouw die in verhouding staan tot onze politieke steun aan Oekraïne; 5. verzoekt alle lidstaten hun financiering voor Oekraïne te verhogen en hun bijdragen niet te verlagen; spreekt nogmaals zijn vaste overtuiging uit dat Rusland financiële compensatie moet bieden voor de enorme schade die het heeft aangericht in Oekraïne; is ingenomen met het besluit van de Raad om uitzonderlijke opbrengsten uit bevroren Russische staatsactiva toe te wijzen aan het fonds voor bijstand aan Oekraïne en de faciliteit voor Oekraïne, evenals met het besluit van de G7 om Oekraïne een lening van 50 miljard USD aan te bieden die wordt gedekt door bevroren Russische staatsactiva; dringt aan op snelle voortgang bij de uitvoering van het besluit van de G7 om Oekraïne een lening van USD 50 miljard te verstrekken die wordt gedekt door bevroren Russische staatsactiva, om een tijdige uitbetaling van middelen aan Oekraïne te waarborgen; verzoekt de EU om samen met gelijkgestemde partners verder te werken aan het doorvoeren van de nodige aanpassingen aan sanctiewetgeving en aan de vaststelling van een solide wettelijke regeling voor de confiscatie van Russische staatsactiva die door de EU zijn bevroren; 6. dringt erop aan de humanitaire hulp van de EU aanzienlijk op te voeren om Oekraïne ook in 2025 volledig te kunnen steunen; merkt op dat de behoefte aan humanitaire hulp de komende jaren waarschijnlijk zal blijven bestaan en wijst erop dat de EU erop voorbereid moet zijn om in deze behoeften te voorzien door middel van langetermijnplanning en voldoende middelen; verzoekt neutrale staten hun humanitaire hulp aan Oekraïne op te voeren; 7. herhaalt dat Oekraïne, als slachtoffer van agressie, een legitiem recht heeft op zelfverdediging overeenkomstig artikel 51 van het VN-Handvest; herinnert eraan dat de aanzienlijke, zij het nog steeds ontoereikende, militaire bijstand van de EU, de VS en gelijkgestemde partners bedoeld is om Oekraïne in staat te stellen zich doeltreffend te verdedigen tegen een agressorstaat en de volledige controle over zijn gehele internationaal erkende grondgebied te herstellen; 8. verzoekt de lidstaten de beperkingen op het gebruik van aan Oekraïne geleverde westerse wapensystemen tegen legitieme militaire doelwitten op Russisch grondgebied onmiddellijk op te heffen, aangezien dit Oekraïne belemmert zijn recht op zelfverdediging uit hoofde van het internationaal publiekrecht ten volle uit te oefenen en Oekraïne blootstelt aan aanvallen op zijn bevolking en infrastructuur; 9. onderstreept dat ontoereikende leveringen van munitie en wapens en beperkingen op het gebruik ervan de tot dusver gedane inspanningen dreigen te ondermijnen en betreurt ten zeerste dat de bedragen aan bilaterale militaire hulp van de lidstaten aan Oekraïne afnemen, ondanks de krachtige verklaringen die begin dit jaar werden gedaan; herhaalt daarom zijn oproep aan de lidstaten om hun toezegging van maart 2023 om een miljoen stuks munitie aan Oekraïne te leveren na te komen en de levering van wapens te bespoedigen, met name van moderne luchtverdedigingssystemen en andere wapens en munitie waarvan duidelijk is vastgesteld dat er behoefte aan is, waaronder Taurus-raketten; dringt aan op een snelle uitvoering van de toezeggingen die zijn gedaan in het kader van gezamenlijke veiligheidstoezeggingen tussen de EU en Oekraïne; herhaalt zijn standpunt dat alle EU-lidstaten en NAVO-bondgenoten zich er collectief en individueel toe moeten verbinden Oekraïne militair te steunen met ten minste 0,25 % van hun bbp per jaar; 10. onderstreept dat de samenwerking op het gebied van luchtvaartdefensie tussen de lidstaten moet worden versterkt om te zorgen voor bescherming tegen dreigingen die het luchtruim van de EU en de NAVO binnenkomen; 11. verzoekt de Commissie strategische communicatie aan te gaan in de lidstaten om het belang van de verdediging van Oekraïne voor de bredere stabiliteit in Europa uit te leggen en ervoor te zorgen dat EU-burgers goed geïnformeerd zijn over het belang van deze bijstand, zowel voor de soevereiniteit van Oekraïne als voor de vrede en veiligheid van de hele EU; is ingenomen met en prijst de publieke inspanningen en de crowdfundinginitiatieven van burgers in sommige lidstaten, die tot doel hebben ervoor te zorgen dat de wapenleveranties aan Oekraïne ononderbroken doorgaan; is voorstander van soortgelijke initiatieven door de hele EU met het oog op de bevordering van solidariteit en publieke betrokkenheid bij deze cruciale zaak; 12. verzoekt de EU en haar lidstaten om de toezeggingen van de Verklaring van Versailles van 2022 na te komen en de volledige uitvoering van het strategisch kompas te bespoedigen door de Europese militaire samenwerking op het niveau van de industrie en de strijdkrachten te versterken, zodat de EU een sterkere en slagvaardigere veiligheidsverstrekker wordt die interoperabel is en complementair is met de NAVO; benadrukt dat er concrete stappen moeten worden gezet om Oekraïne tijdens het proces van toetreding tot de EU onderdeel te laten worden van het beleid en de programma’s van de EU op het gebied van defensie en cyberbeveiliging; dringt er bij de EU-instellingen op aan vaart te zetten achter de goedkeuring van de strategie voor de Europese defensie-industrie om een tijdige beschikbaarheid en levering van defensieproducten te waarborgen, waardoor er ook tijdig militaire steun aan Oekraïne kan worden verleend; verzoekt de lidstaten hun toezegging na te komen om militaire productiefaciliteiten op Oekraïens grondgebied tot stand te brengen; benadrukt dat het belangrijk is samen te werken met de Oekraïense defensie-industrie en dat deze op de lange termijn in de Europese technologische en industriële defensiebasis moet worden opgenomen; 13. prijst de contactgroep voor de verdediging van Oekraïne voor haar cruciale rol bij het coördineren van internationale steun, en dringt er bij de EU-lidstaten op aan hun bijdragen ter versterking van de defensievermogens van Oekraïne te verhogen; 14. dringt er bij de lidstaten op aan actief druk uit te oefenen op de Hongaarse regering om een einde te maken aan haar blokkade van de EPF, met inbegrip van het onlangs opgerichte fonds voor bijstand aan Oekraïne, en zich dus te houden aan de toezeggingen die vanaf februari 2022 zijn gedaan en waarmee alle lidstaten hebben ingestemd; 15. veroordeelt ten stelligste het gebruik van seksueel en gendergerelateerd geweld als oorlogswapen en benadrukt dat dit een oorlogsmisdaad is; verzoekt gast- en transitlanden de toegang tot diensten op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten te waarborgen, met name noodanticonceptie, profylaxe na blootstelling en abortuszorg, ook voor slachtoffers van verkrachting; 16. wijst er opnieuw op dat de EU meer inspanningen moet leveren om de schrijnende situatie van naar Rusland gedeporteerde mensen en onder dwang in Rusland geadopteerde kinderen aan te pakken, onder meer door sancties op te leggen aan personen die rechtstreeks verantwoordelijk zijn voor en betrokken zijn bij het gedwongen overbrengen en ongerechtvaardigd vasthouden van Oekraïense kinderen; 17. verzoekt de Hongaarse regering nadrukkelijk het decreet in te trekken op grond waarvan door de staat gefinancierde opvang voor vluchtelingen uit West-Oekraïne wordt geschrapt en zijn verantwoordelijkheden uit hoofde van de EU-richtlijn tijdelijke bescherming te blijven nemen; 18. verzoekt de Raad om handhaving en uitbreiding van zijn sanctiebeleid tegen Rusland en Belarus en tegen landen en entiteiten buiten de EU die het Russische militaire complex voorzien van technologie en uitrusting voor militair en tweeërlei gebruik, en verzoekt de Raad om tegelijkertijd de doeltreffendheid en impact van dit beleid te monitoren, te evalueren en te verbeteren; veroordeelt de recente overdracht van ballistische raketten door Iran aan Rusland; dringt er bij de lidstaten op aan de sanctieregeling tegen Iran en Noord-Korea verder uit te breiden en te versterken in het licht van de militaire steun van deze landen aan de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne, en meer Chinese entiteiten en personen toe te voegen aan de EU-sanctielijst vanwege hun steun aan de Russische defensie- en veiligheidssector; onderstreept dat moet worden voorkomen dat kritieke componenten die in EU-landen worden geproduceerd, de Russische militaire industrie bereiken, en acht het van essentieel belang dat de controles op de uitvoer en het onderhoud van in de EU geproduceerde hightechapparatuur worden aangescherpt en dat de rechtshandhavingsmaatregelen en de samenwerking worden opgevoerd om omzeiling van sancties te voorkomen; dringt erop aan dat de Raad de omzeiling van sancties door in de EU gevestigde bedrijven, derde partijen en landen buiten de EU systematisch aanpakt; verzoekt de Raad een nieuwe horizontale sanctieregeling uit te werken om deze omzeiling tegen te gaan, waarvoor een instrument nodig zal zijn dat meer algemeen en holistisch toegepast kan worden teneinde omzeiling in alle door de EU uitgevoerde sanctieregelingen tegen te gaan; verzoekt de Raad en de lidstaten met name aandacht te besteden aan de kwestie van door het westen ontworpen onderdelen die in Russische wapens en militaire uitrusting worden gebruikt; 19. benadrukt dat de impact van bestaande sancties en van de financiële en militaire steun aan Oekraïne zal worden ondermijnd zolang de EU toestaat dat er Russische fossiele brandstoffen worden ingevoerd; dringt aan op een verbod op de invoer van Russisch graan, potas en meststoffen, alsook van grondstoffen, waaronder aluminium, staalproducten, uranium, titaan, nikkel, hout en houtproducten, en gas en olie; verzoekt de EU en haar lidstaten een volledig verbod in te voeren op de import van wederuitgevoerde Russische geraffineerde olieproducten; dringt voorts aan op het invoeren van “oorsprongsregels”, waarmee de werkelijke oorsprong van in de EU ingevoerde olieproducten kan worden gewaarborgd; 20. verzoekt de G7-landen het prijsplafond voor over zee vervoerde Russische olie doeltreffender te handhaven en het voor Rusland onmogelijk te maken om zijn olie in een andere verpakking te verkopen tegen marktprijzen; verzoekt de EU en haar lidstaten strikte controle uit te oefenen op de “schaduwvloot” van Rusland, die niet alleen de sancties van de EU en de G7 schendt maar ook een enorme ecologische bedreiging vormt voor het ecosysteem aangezien deze schepen vaak technische tekortkomingen hebben en met regelmaat defect raken; 21. dringt aan op een volledig embargo op Russisch vloeibaar aardgas en op sancties tegen Gazprom en Russische oliemaatschappijen; verzoekt de EU de verplichting door te voeren dat schepen van ijsklasse Arc-7 die Russisch vloeibaar aardgas uitvoeren, worden opgenomen in de sanctielijsten van de US Office of Foreign Assets Control en van de EU, waarmee hun de toegang tot havens of westerse maritieme diensten wordt ontzegd; verzoekt de EU en haar lidstaten gerichte sancties op te leggen aan zeeschepen die door Rusland worden gebruikt om sancties op de uitvoer van olie en gas en het onderhoud van zijn energieprojecten in het noordpoolgebied te omzeilen; 22. dringt aan op sancties tegen Ruslands nucleaire sector en op gerichte sancties tegen personen die zich schuldig maken aan schendingen van de nucleaire veiligheid en beveiliging in de kerncentrale van Zaporizja; 23. veroordeelt het toenemende aantal hybride aanvallen van Rusland tegen de EU, haar lidstaten en kandidaat-lidstaten met als doel de Europese steun voor Oekraïne te verzwakken door middel van informatiemanipulatie, sabotage, heimelijke pogingen tot destabilisering en corruptie; verzoekt de EU en haar lidstaten strategisch en proactief op te treden om hybride dreigingen tegen te gaan, de strategische communicatie van de EU te versterken en inmenging van Rusland in politieke, electorale en andere democratische processen in de EU en haar buurlanden te voorkomen; 24. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de president, de regering en de Verkhovna Rada van Oekraïne, de Russische regering en de overige betrokken regeringen, en de Verenigde Naties. Het Europees Parlement, – gezien zijn eerdere resoluties over Venezuela, – gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en andere mensenrechtenverdragen en -instrumenten van de VN, – gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, – gezien het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer van 1961, het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen van 1963 en het Verdrag van Caracas inzake diplomatiek asiel van 1954, – gezien het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof (ICC), – gezien de grondwet van Venezuela, – gezien de verklaringen van de onafhankelijke internationale onderzoeksmissie van de VN inzake de Bolivariaanse Republiek Venezuela van 31 juli en 12 augustus 2024, – gezien de verklaring van het Bureau van de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten van 3 september 2024 over het “klimaat van angst” in Venezuela, – gezien het tussentijds verslag van het VN-deskundigenpanel voor de Venezolaanse presidentsverkiezingen van 28 juli 2024, gepubliceerd op 9 augustus 2024, – gezien de verklaring van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) van 29 juli 2024 over de presidentsverkiezingen in Venezuela, – gezien de verklaringen van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid over de ontwikkelingen na de verkiezingen in Venezuela van 4 en 24 augustus 2024, – gezien het deelakkoord over de bevordering van politieke rechten en verkiezingsgaranties voor iedereen, ondertekend in oktober 2023 door het regime van Nicolás Maduro en de alliantie van de Venezolaanse oppositie “Plataforma Unitaria” (het “Akkoord van Barbados”), – gezien het verslag van de afdeling voor electorale samenwerking en verkiezingswaarneming (“Department of Electoral Cooperation and Observation”) van het secretariaat voor versterking van de democratie (“Secretariat for Strengthening Democracy”) van de Organisatie van Amerikaanse Staten (OAS) van 30 juli 2024 over de presidentsverkiezingen in Venezuela, – gezien de resolutie van de OAS van 16 augustus 2024 over de situatie in Venezuela, – gezien de verklaring van het Carter Center van 30 juli 2024 over de verkiezingen in Venezuela, – gezien het eindverslag van de verkiezingswaarnemingsmissie van de EU naar Venezuela van 22 februari 2022 over de regionale en gemeenteraadsverkiezingen van 21 november 2021 en de verklaring van de voorzitter van de verkiezingswaarnemingsdelegatie van het Europees Parlement van 23 november 2021 over de regionale en lokale verkiezingen in Venezuela in 2021, – gezien artikel 136, leden 2 en 4, van zijn Reglement, A. overwegende dat op 28 juli 2024 in Venezuela presidentsverkiezingen zijn gehouden om een president te kiezen voor een termijn van zes jaar die ingaat op 10 januari 2025; overwegende dat deze verkiezingen in Venezuela een unieke kans zouden zijn geweest om van een corrupte autocratie over te stappen op een terugkeer naar democratie indien alle elementen van het Akkoord van Barbados waren geëerbiedigd; B. overwegende dat het regime van Nicolás Maduro activisten, journalisten en maatschappelijke organisaties voortdurend intimideert en vervolgt en hun telkens weer het zwijgen probeert op te leggen, en dat tegen de achtergrond van een aanhoudende sociaal-economische, politieke en humanitaire crisis, die wordt gekenmerkt door hyperinflatie, escalerende hongersnood, ziekte, hoge niveaus van corruptie, misdaad en straffeloosheid, flagrante schendingen van de mensenrechten en hoge sterftecijfers, wat heeft geleid tot de massale emigratie van meer dan 7,7 miljoen Venezolanen, die aan de tirannie wilden ontsnappen; overwegende dat er grote tekorten zijn op het gebied van openbare dienstverlening en dat de Venezolanen steeds moeilijker toegang krijgen tot voedsel en geneesmiddelen; overwegende dat deze crisis een van de grootste ontheemdingscrises ter wereld is; C. overwegende dat het gebruik van politiek gemotiveerde, willekeurige detentie al jarenlang deel uitmaakt van het repressieve beleid van het regime van Maduro en van een wijdverbreide en systematische aanval op de Venezolaanse bevolking; overwegende dat er stelselmatig beperkingen zijn opgelegd op het gebied van informatie voor het publiek, vrijheid van mening en meningsuiting en het recht op vreedzame vergadering, met name voor dissidenten van het regime, vakbondsleden, mensenrechtenactivisten en de meest kwetsbare leden van de samenleving; D. overwegende dat vertegenwoordigers van het regime van Maduro en de alliantie van de oppositie “Plataforma Unitaria” op 17 oktober 2023 in Venezuela twee akkoorden hebben ondertekend, bekend als de Akkoorden van Barbados, die onder meer betrekking hebben op de bevordering van politieke rechten, verkiezingsgaranties voor iedereen, de eerbiediging van het recht van elke politieke actor om zijn kandidaat voor de presidentsverkiezingen vrij te kiezen en de vrijlating van politieke gevangenen; overwegende dat deze akkoorden ook bepalingen bevatten inzake het toelaten van internationale waarnemers bij het verkiezingsproces; overwegende dat de ondertekening van deze akkoorden een eerste stap was op weg naar het waarborgen van vrije en eerlijke verkiezingen in Venezuela; overwegende dat politieke gevangenen niet zijn vrijgelaten, hoewel dit een expliciete voorwaarde is van het Akkoord van Barbados; E. overwegende dat María Corina Machado in 2023 met 92,35 % van de stemmen werd verkozen tot kandidaat van de oppositie bij de voorverkiezingen van het Plataforma Unitaria; overwegende dat het regime van Maduro haar op willekeurige en politiek gemotiveerde gronden heeft belet zich kandidaat te stellen voor de verkiezingen, wat een flagrante schending van het Akkoord van Barbados inhoudt; overwegende dat het regime van Maduro in de loop der jaren diverse andere politici van de oppositie heeft uitgesloten, om politieke verandering te voorkomen; overwegende dat María Corina Machado na haar diskwalificatie de eenheid van de democratische oppositie tegen het regime heeft bewaard door steun te verlenen aan een nieuwe kandidaat, Corina Yoris, die op haar beurt geen toestemming kreeg om zich te registreren; overwegende dat Edmundo González Urrutia uiteindelijk kandidaat was voor de democratische oppositie tegen het regime; F. overwegende dat het regime in de aanloop naar de verkiezingen onvermoeibaar activisten van de oppositie en leden van het campagneteam van oppositieleider María Corina Machado en presidentskandidaat Edmundo González heeft vervolgd, ontvoerd, gearresteerd en opgesloten, en het werk van advocaten, verdedigers van de mensenrechten en actoren uit het maatschappelijk middenveld strafbaar heeft gesteld; overwegende dat er talrijke electorale onregelmatigheden en schendingen zijn gemeld, waaronder de uitsluiting van ongeveer 16 politieke partijen, belemmeringen voor de registratie van presidentskandidaten, korte termijnen voor de registratie van kiezers en een gebrek aan registratiekantoren, minimale informatie voor het publiek en belemmering van overzeese kiezers; overwegende dat volgens de door het regime verstrekte cijfers slechts 69 211 Venezolanen die in het buitenland wonen, zich konden registreren om te stemmen, hoewel naar schatting de helft van de 7,7 miljoen Venezolanen die in het buitenland wonen, de kiesgerechtigde leeftijd heeft bereikt; G. overwegende dat sinds 20 maart 2024 zes nauwe medewerkers van Vente Venezuela hun toevlucht hebben gezocht in de Argentijnse ambassade in Caracas, waar zij onverminderd te maken krijgen met toenemende druk en intimidatie door de Venezolaanse veiligheidstroepen; H. overwegende dat de door het regime gecontroleerde Venezolaanse nationale verkiezingsraad (CNE) op 28 mei 2024 zijn uitnodiging aan de EU om de verkiezingen waar te nemen, heeft ingetrokken; overwegende dat talrijke internationale delegaties die waren uitgenodigd door de democratische oppositie tegen het regime, het Comando Nacional de Campaña con VZLA, de toegang werd ontzegd of dat zij het land werden uitgezet, waaronder een delegatie van leden van een fractie van het Europees Parlement en vijf Latijns-Amerikaanse voormalige presidenten; I. overwegende dat de verkiezingen van 28 juli 2024 plaatsvonden in een grotendeels vreedzame omgeving en dat het Venezolaanse volk op de dag van de verkiezingen in hoge aantallen is gaan stemmen, waarmee het blijk heeft gegeven van uitstekende burgerzin en voorbeeldig democratisch gedrag, ondanks de voortdurende inspanningen van het regime om het verkiezingsproces te dwarsbomen; overwegende dat er talrijke meldingen zijn gemaakt van beperkingen van de toegang tot veel stembureaus voor binnenlandse waarnemers en getuigen van oppositiepartijen; overwegende dat in talrijke stembureaus ook melding werd gemaakt van druk op kiezers via door het regime ingestelde controlepunten; overwegende dat er tijdens de verkiezingsnacht grote onregelmatigheden aan het licht zijn gekomen en dat de toezending door de stembureaus aan de CNE van de officiële resultaten van de stemmentelling werd onderbroken toen ongeveer 30 % van de stemuitslagen (actas) beschikbaar was; J. overwegende dat de weinige geloofwaardige en onafhankelijke waarnemingsmissies die erin geslaagd zijn de verkiezingen waar te nemen – teams van de VN en het Carter Center – gemeld hebben dat de presidentsverkiezingen van Venezuela in 2024 niet voldeden aan de internationale normen inzake electorale integriteit en niet als democratisch kunnen worden beschouwd, dat zij de verkiezingsuitslagen die de door het regime gecontroleerde CNE bekend heeft gemaakt, niet kunnen verifiëren of bevestigen, en dat het verzuim van de verkiezingsautoriteit om uitgesplitste resultaten per stembureau bekend te maken, een ernstige schending van de verkiezingsbeginselen vormt; overwegende dat in het verslag van het deskundigenpanel van de VN wordt gesteld dat er bij moderne democratische verkiezingen geen precedent bestaat voor het voortijdig uitroepen van een winnaar en dat er bij het verkiezingsproces geen sprake was van fundamentele transparantie en integriteit; overwegende dat de verkiezingen niet vrij en niet eerlijk waren; K. overwegende dat de door het regime gecontroleerde CNE na sluiting van de stembureaus heeft geweigerd het officiële register van de lijsten met getelde stemmen te publiceren en de verkiezingsuitslag heeft vervalst door de nepoverwinning van Maduro aan te kondigen, wat een ernstige schending van de verkiezingsbeginselen vormt; overwegende dat dit betekende dat de internationale gemeenschap de door de CNE bekendgemaakte resultaten niet kon verifiëren of bevestigen; overwegende dat het proces van de CNE voor het beheer van de resultaten daarom niet voldeed aan de basiseisen inzake transparantie en integriteit die essentieel zijn voor het houden van geloofwaardige verkiezingen; L. overwegende dat de democratische oppositie tegen het regime erin is geslaagd 83,5 % van de officiële lijsten met getelde stemmen te verkrijgen en op geloofwaardige wijze heeft aangetoond dat Edmundo González Urrutia de winnaar van de verkiezingen was, met 67,08 % van de uitgebrachte stemmen; overwegende dat in het tussentijds verslag van het VN-deskundigenpanel voor de verkiezingen de authenticiteit van de door de oppositie gepubliceerde documenten wordt bevestigd; M. overwegende dat de EU en andere democratische landen en regionale en internationale organisaties de verkiezingen of de uitslag ervan niet hebben erkend; N. overwegende dat in de nasleep van de verkiezingen in het hele land vreedzame protesten hebben plaatsgevonden om het frauduleuze optreden van het regime van Maduro te betwisten; overwegende dat het regime met extreem geweld en repressie op deze protesten heeft gereageerd, met meer dan 23 doden en meer dan 2 400 arrestaties en gedwongen verdwijningen, onder wie ongeveer 120 kinderen, tot gevolg; O. overwegende dat María Corina Machado gedwongen was onder te duiken uit angst voor represailles door het regime van Maduro en dat Edmundo González Urrutia zich gedwongen zag in ballingschap te gaan nadat tegen hem een aanhoudingsbevel was uitgevaardigd en zijn leven en dat van zijn familieleden ernstig waren bedreigd; overwegende dat de ambtstermijn van de procureur-generaal, Tarek William Saab, inmiddels is verstreken; overwegende dat reeds op 5 augustus 2024 in Venezuela een strafrechtelijk onderzoek is geopend tegen González en Machado wegens het bekendmaken van een andere winnaar van de verkiezingen dan Maduro en het beweerdelijk aanzetten tot onvrede en opstand; P. overwegende dat het Venezolaanse regime op 14 september 2024 heeft bekendgemaakt zes buitenlanders, waaronder drie EU-burgers (één Tsjech en drie Spanjaarden), te hebben aangehouden op de twijfelachtige grond dat zij het land wilden destabiliseren; overwegende dat regimefunctionarissen uiterst ernstige en duidelijk fictieve beschuldigingen hebben geuit van inmenging door Spanje via zijn nationale inlichtingendienst; Q. overwegende dat het Venezolaanse regime midden augustus de diplomatieke missies van zeven Latijns-Amerikaanse landen – Argentinië, Chili, Costa Rica, Peru, Panama, de Dominicaanse Republiek en Uruguay – het land heeft uitgezet, nadat ze hun bezorgdheid hadden geuit over de bekendgemaakte verkiezingsuitslag; 1. eist dat de Venezolaanse verkiezingsautoriteiten alle uitslagen op transparante wijze en in detail bekendmaken, waaronder ook de uitslagen per stembureau; roept de Venezolaanse autoriteiten op de verkiezingsuitslag en de wil van het Venezolaanse volk te eerbiedigen; 2. erkent Edmundo González Urrutia als de legitieme en democratisch verkozen president van Venezuela; erkent tevens María Corina Machado als leider van de democratische krachten in Venezuela, aangezien zij in 2023 met 92,35 % van de stemmen werd verkozen bij de voorverkiezingen van het Plataforma Unitaria; 3. verzoekt de EU en haar lidstaten alles in het werk te stellen om ervoor te zorgen dat de legitieme en democratisch verkozen president op 10 januari 2025 kan aantreden, in overeenstemming met de Venezolaanse grondwet; 4. veroordeelt ten stelligste de verkiezingsfraude die werd georkestreerd door de door het regime gecontroleerde CNE, die heeft geweigerd het officiële resultaat via de publicatie van de lijsten met de uitgebrachte stemmen van elk stembureau openbaar te maken, ondanks herhaalde oproepen van de internationale gemeenschap; wijst erop dat het Venezolaanse regime zich bij de presidentsverkiezingen niet heeft gehouden aan het Akkoord van Barbados, waardoor vrije en eerlijke verkiezingen onmogelijk waren; 5. merkt op dat in de verslagen van internationale verkiezingswaarnemingsmissies duidelijk wordt gesteld dat de Venezolaanse presidentsverkiezingen van 28 juli 2024 niet voldeden aan de internationale normen inzake electorale integriteit; herhaalt dat de door het regime gecontroleerde CNE geen volledige en onafhankelijk verifieerbare stemuitslagen (actas) van alle stembureaus van het land heeft gepubliceerd; 6. benadrukt met name dat in het tussentijds verslag van het VN-deskundigenpanel, dat de door het Venezolaanse regime gecontroleerde CNE had verzocht het algemene verloop van de verkiezingen in het kader van het Akkoord van Barbados te beoordelen, werd benadrukt dat de bekendgemaakte resultaten niet onderbouwd waren; herinnert eraan dat het VN-deskundigenpanel een steekproef van de door de oppositie gepubliceerde stemuitslagen (actas) heeft onderzocht en heeft bevestigd dat deze alle veiligheidskenmerken van de oorspronkelijke resultaatprotocollen vertonen, hetgeen hun betrouwbaarheid aantoont; 7. herhaalt dat het respecteren van de wil van het Venezolaanse volk, zoals die tot uiting is gebracht bij de verkiezingen, de enige manier blijft voor Venezuela om de democratie te herstellen, een vreedzame en echte transitie mogelijk te maken en de huidige humanitaire en sociaal-economische crisis op te lossen; 8. benadrukt en prijst de rol die de regeringen van Brazilië, Colombia en Mexico spelen; steunt alle inspanningen van de internationale gemeenschap om een vreedzame, inclusieve en democratische oplossing te vinden voor de aanhoudende Venezolaanse crisis; steunt de inspanningen die de buurlanden van Venezuela leveren om het hoofd te bieden aan het grote aantal vluchtelingen uit Venezuela; 9. veroordeelt in de krachtigste bewoordingen de moorden, intimidatie, schendingen en arrestaties waarvan de democratische oppositie tegen het regime, het Venezolaanse volk en het maatschappelijk middenveld slachtoffer zijn; dringt erop aan een einde te maken aan het systematische patroon van mensenrechtenschendingen; eist dat alle politieke gevangenen en willekeurig vastgehouden personen onmiddellijk en onvoorwaardelijk worden vrijgelaten, en dat zij en hun families een schadevergoeding krijgen en volledig worden hersteld in hun burgerlijke en politieke rechten; eist dat de regering-Maduro haar repressiebeleid en aanvallen op het maatschappelijk middenveld en de oppositie stopzet; 10. staat volledig achter de onderzoeken van het Internationaal Strafhof en de onafhankelijke onderzoeksmissie van de VN naar de omvangrijke misdaden van en repressie door het Venezolaanse regime, en verzoekt de EU haar steun uit te spreken voor de onderzoeken naar de vermeende misdaden tegen de menselijkheid die momenteel worden overwogen in het kader van het Statuut van Rome, teneinde de daders ter verantwoording te roepen; 11. verzoekt de VN-Mensenrechtenraad tijdens zijn 57e zitting (9 september tot en met 9 oktober 2024) een resolutie aan te nemen tot verlenging van de onafhankelijke internationale onderzoeksmissie van de VN voor Venezuela en van de aanwezigheid van het Bureau van de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten (OHCHR) in Venezuela; dringt aan op de onmiddellijke terugkeer van het OHCHR naar Venezuela en dringt bij Venezuela aan op de voldoening van alle noodzakelijke voorwaarden om ervoor te zorgen dat het OHCHR zijn mandaat volledig kan uitoefenen; 12. verzoekt het Internationaal Strafhof de aanhoudende mensenrechtenschendingen en willekeurige opsluitingen op te nemen in zijn onderzoek naar de misdaden tegen de menselijkheid die zouden zijn gepleegd door het regime van Maduro en de verantwoordelijken ter verantwoording te roepen; 13. spreekt zich in de meest krachtige bewoordingen uit tegen het aanhoudingsbevel tegen Edmundo González dat door de Venezolaanse regering is uitgevaardigd; wijst op het besluit van de Spaanse regering om de heer González in Spanje op te vangen met als doel hem, op zijn verzoek, politiek asiel te verlenen, zodat hij kan worden beschermd en er een levensvatbaar vooruitzicht blijft op een oplossing voor de politieke impasse; 14. herinnert eraan dat de EU in mei 2024 haar sancties tegen leden van de CNE heeft opgeheven als gebaar van goede wil; onderstreept dat deze actie geen enkel positief effect heeft gehad; verzoekt de VV/HV en de Raad deze sancties tegen de leden van de CNE opnieuw in te voeren; dringt er voorts op aan de sancties tegen het regime te verlengen en het toepassingsgebied ervan uit te breiden, om via de wereldwijde EU-sanctieregeling voor de mensenrechten gerichte sancties op te leggen aan Nicolás Maduro en zijn vertrouwelingen, waaronder Jorge Rodríguez, hun families en al degenen die verantwoordelijk zijn voor schendingen van de mensenrechten in het land; 15. betreurt dat geen van de essentiële aanbevelingen in het eindverslag van de verkiezingswaarnemingsmissie van de EU over de verkiezingen van 2021 is uitgevoerd; veroordeelt het besluit van de CNE om de uitnodiging aan de EU om een verkiezingswaarnemingsmissie in te zetten, in te trekken; veroordeelt voorts het besluit van het regime om de internationale waarnemers die waren uitgenodigd door de democratische oppositie van het regime, het Comando Nacional de Campaña con VZLA, op de dag van de verkiezingen de toegang te weigeren of het land uit te zetten; 16. dringt er bij de regionale spelers en de internationale gemeenschap op aan zoveel mogelijk druk uit te oefenen op het regime van Maduro en zijn vertrouwelingen om de democratische wil van het Venezolaanse volk te aanvaarden en Edmundo González Urrutia te erkennen als de legitieme en democratisch verkozen president van Venezuela; is ervan overtuigd dat als er op 10 januari 2025 geen vreedzame machtsoverdracht en geen herstel van de democratie plaatsvinden, er een hernieuwde migratie-exodus naar andere landen in de regio zal volgen, vergelijkbaar met die van de afgelopen jaren, toen bijna 8 miljoen Venezolanen het land hebben ontvlucht; 17. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de deelnemers aan de top tussen de EU en de Gemeenschap van Latijns-Amerikaanse en Caribische Staten, de Euro-Latijns-Amerikaanse Parlementaire Vergadering, de Organisatie van Amerikaanse Staten, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties en de autoriteiten van het Venezolaanse regime. Het Europees Parlement, – gezien het Raamverdrag van de VN inzake klimaatverandering en met name de Overeenkomst van Parijs van 2015, die op 4 november 2016 in werking is getreden, – gezien het VN-Verdrag inzake biologische diversiteit, – gezien de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN, – gezien de door de Commissie verrichte geschiktheidscontrole 2019 van de kaderrichtlijn water, de grondwaterrichtlijn, de richtlijn inzake milieukwaliteitsnormen en de overstromingsrichtlijn (SWD(2019)0439), – gezien de mededeling van de Commissie van 24 februari 2021, getiteld “Een klimaatveerkrachtig Europa tot stand brengen – de nieuwe EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering” ( COM(2021)0082 ), – gezien zijn resolutie van 17 december 2020 over de EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering (1) , – gezien de richtsnoeren van de Commissie van 26 juli 2023 voor de aanpassingsstrategieën en -plannen van de lidstaten, – gezien zijn resolutie van 15 september 2022 over de gevolgen van droogte, brand en andere extreme weersverschijnselen: meer inspanningen van de EU ter bestrijding van de klimaatverandering (2) , – gezien zijn resolutie van 15 juni 2023 over een Europese Dag voor de Slachtoffers van de Mondiale Klimaatcrisis (3) , – gezien verslag nr. 1/2024 van het Europees Milieuagentschap (EEA) van 11 maart 2024 met als titel “The European Climate Risk Assessment”, – gezien de mededeling van de Commissie van 12 maart 2024 getiteld “Klimaatrisico’s beheren – De bevolking en de welvaart beschermen” ( COM(2024)0091 ), – gezien verslag 3/2024 van het EEA van 15 mei 2024 met als titel “Responding to climate change impacts on human health in Europe: focus on floods, droughts and water quality”, – gezien het eindverslag van de Dialoog over klimaatveerkracht, gepubliceerd in juli 2024, – gezien de mededeling van de Commissie van 29 mei 2024 over de evaluatie van het Uniemechanisme voor civiele bescherming – Versterking van de paraatheid van de EU bij noodsituaties ( COM(2024)0212 ), – gezien de verklaring van de Commissie van 18 september 2024 over de verwoestende overstromingen in Midden- en Oost-Europa, het verlies van mensenlevens en de paraatheid van de EU om op te treden tegen dergelijke rampen, die nog worden verergerd door de klimaatverandering, – gezien artikel 136, leden 2 en 4, van zijn Reglement, A. overwegende dat Midden- en Oost-Europa, met name Duitsland, Hongarije, Oostenrijk, Polen, Roemenië, Slowakije en Tsjechië getroffen zijn door zware regenval en sterke wind, waardoor overstromingen zijn veroorzaakt die mensenlevens hebben gekost en tot grootschalige schade hebben geleid; overwegende dat een aanzienlijk deel van hun grondgebied getroffen is, met name minder ontwikkelde regio’s met zwakkere infrastructuur- en landbouwregio’s; B. overwegende dat individuele extreme weersomstandigheden niet rechtstreeks aan een specifieke oorzaak kunnen worden toegeschreven; overwegende dat het volgens de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering en de Europese klimaatrisicobeoordeling (EUCRA) duidelijk is dat de klimaatcrisis leidt tot frequentere en hevigere extreme weersomstandigheden zoals overstromingen, stormen en hittegolven, waardoor neerslag en stormen steeds ernstiger worden, hittegolven warmer worden en perioden van droogte droger worden; C. overwegende dat in het eerste EUCRA-verslag en de mededeling van de Commissie getiteld “Klimaatrisico’s beheren – De bevolking en de welvaart beschermen” erop wordt gewezen dat Europa het snelst opwarmende continent ter wereld is en dat ernstige verschijnselen zoals bosbranden, droogte en overstromingen in heel Europa steeds vaker voorkomen ten gevolge van de klimaatverandering; overwegende dat de gemiddelde temperatuur van de Europese bodem in de zomer van 2024 de hoogst genoteerde zomertemperatuur ooit was, 1,54 °C boven het gemiddelde van de periode 1991-2020, waarmee het vorige record, dat dateert van 2022, werd overschreden (4) ; overwegende dat dit een periode van 14 maanden markeerde waarin de gemiddelde temperatuur van de wereldwijde oppervlaktelucht meer dan 1,5 °C boven het pre-industriële niveau lag; D. overwegende dat in de afgelopen 30 jaar alleen al 5,5 miljoen mensen in heel Europa door overstromingen zijn getroffen, met bijna 3 000 doden en meer dan 170 miljard EUR aan economische schade; overwegende dat de klimaatverandering de overstromingsrisico’s in heel Europa aanzienlijk doet toenemen (5) ; E. overwegende dat in sommige delen van de getroffen regio’s in Midden- en Oost-Europa driekwart van de gemiddelde jaarlijkse neerslag in slechts vier dagen is gevallen; overwegende dat de doeltreffende en gecoördineerde samenwerking tussen reddingsdiensten en de snelle grensoverschrijdende uitwisseling van middelen en deskundigheid levens hebben gered en zwaardere schade hebben voorkomen; overwegende dat coördinatie op EU-niveau, het bundelen van middelen en de uitwisseling van beste praktijken van essentieel belang zijn voor een succesvolle hulpverlening bij rampen; F. overwegende dat verschillende lidstaten tijdens de overstromingen van september 2024 Copernicus-diensten voor snelle satellietkartering hebben geactiveerd (Duitsland, Polen, Slowakije, Roemenië en Hongarije); G. overwegende dat in de mededeling van de Commissie van 2024 over de evaluatie van het Uniemechanisme voor civiele bescherming (UCPM) de behoeften en uitdagingen voor civiele bescherming in Europa in kaart worden gebracht en aanbevelingen worden gedaan om de doeltreffendheid van het mechanisme te verbeteren; overwegende dat de Commissie ook de nadruk legt op de steeds complexere en diversere uitdagingen en bedreigingen waarmee de EU wordt geconfronteerd, waaronder het toenemende aantal conflicten en zowel door de mens veroorzaakte rampen als natuurrampen, zoals extreme weersomstandigheden, in combinatie met veranderende veiligheidsrisico’s, en laat zien hoe deze ontwikkelingen het EU-kader voor rampenrisicobeheer en de operationele doeltreffendheid van het Uniemechanisme voor civiele bescherming aanzienlijk onder druk zetten; H. overwegende dat het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (SFEU) is opgericht naar aanleiding van de “Millenniumoverstromingen” die dezelfde regio in 1997 en 2002 hebben getroffen; overwegende dat de begroting van het SFEU zelfs bij de herziening van het meerjarig financieel kader (MFK) nog steeds ontoereikend is om adequaat te reageren op grote natuurrampen en uitdrukking te geven aan de Europese solidariteit met door rampen getroffen regio’s; I. overwegende dat natuurrampen op lange termijn negatieve gevolgen hebben voor de economische, sociale en territoriale cohesie in verschillende gebieden, regio’s en lidstaten van de EU; J. overwegende dat het cohesiebeleid vanwege zijn regionale focus, plaatsgebonden aanpak, strategische planning en doeltreffend uitvoeringsmodel een sleutelrol moet spelen bij de preventie van rampen, het herstel na symmetrische en asymmetrische schokken en de strijd tegen de klimaatverandering; overwegende dat het voor een doeltreffende aanpak van deze uitdagingen van essentieel belang is dat in het toekomstige MFK de cruciale rol van het cohesiebeleid wordt erkend en wordt gezorgd voor een toereikende begroting; K. overwegende dat op de natuur gebaseerde oplossingen essentieel zijn om door het klimaat veroorzaakte weergerelateerde rampen te voorkomen; overwegende dat overstromingsgebieden en gezonde bossen, bodems en heidevelden, wetlands en veengebieden, en natuurlijke groene gebieden in steden en op het platteland fungeren als buffer tegen klimaateffecten door water vast te houden en de gevolgen van overstromingen en droogten te beperken; L. overwegende dat het onderzoek naar en de aanpak van overstromingsrisico’s een holistische benadering vereist, waarbij rekening wordt gehouden met verschillende factoren zoals industrie, vervoer, verzekeringspraktijken, ruimtelijke ordening, de historische verspreiding van overstromingsgebieden, demografische veranderingen, financiële aansprakelijkheid en andere relevante aspecten; overwegende dat het EEA erop heeft gewezen dat kwetsbare groepen en regio’s zwaarder worden getroffen door overstromingen en andere extreme weersomstandigheden; Algemeen 1. betuigt zijn diepste medeleven en solidariteit met de slachtoffers, hun families en de mensen en gemeenschappen die zijn getroffen door de aanhoudende extreme weersomstandigheden en zware overstromingen in Midden- en Oost-Europa, onder meer in Duitsland, Hongarije, Oostenrijk, Polen, Roemenië, Slowakije en Tsjechië; 2. prijst de niet-aflatende inspanningen en inzet van professionele en vrijwillige brandweerkorpsen, reddingsorganisaties, vrijwilligers en militaire diensten in de landen die door de overstromingen en andere natuurrampen in heel Europa zijn getroffen, samen met nationale, regionale en lokale autoriteiten en burgers die hun leven hebben geriskeerd om anderen te redden en huizen en infrastructuur te beschermen; benadrukt dat de hulpdiensten een cruciale rol hebben gespeeld bij het redden van levens, het evacueren van kwetsbare gebieden en het beschermen van eigendommen onder vaak moeilijke omstandigheden, en dat hun onvermoeibare inspanningen en bereidheid om op te treden, zelfs met gevaar voor eigen leven, een cruciale rol hebben gespeeld bij het beperken van de ramp; 3. spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over de toenemende intensiteit en frequentie van extreme weersomstandigheden in de EU en wereldwijd, waaronder extreme neerslag en grootschalige overstromingen, alsook hittegolven en bosbranden, en over de ernstige, rechtstreekse gevolgen daarvan voor de gezondheid van mens en dier, bestaansmiddelen, huisvesting, infrastructuur, de economie, landbouw, de voedselzekerheid en ecosystemen; onderstreept het verband tussen klimaatverandering en extreme weersomstandigheden en benadrukt dat het belangrijk is deze verwevenheid op doeltreffende en coherente wijze aan te pakken door de collectieve respons op EU- en internationaal niveau te versterken door middel van doeltreffende civiele bescherming en maatregelen op het gebied van klimaatadaptatie en -mitigatie, teneinde mensen, hun bestaansmiddelen, de economie en ecosystemen te beschermen; 4. benadrukt dat om de langetermijndoelstelling van de Overeenkomst van Parijs binnen bereik te houden, collectieve inspanningen en verdere maatregelen van alle betrokken landen vereist zijn; dringt er bij alle partijen bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, met inbegrip van de EU, op aan gevolg te geven aan de wereldwijde inspanningen die in het mondiale inventarisbesluit zijn overeengekomen, door middel van de ambitieuze uitvoering en opschaling van nationaal bepaalde bijdragen in overeenstemming met de langetermijndoelstelling van de Overeenkomst van Parijs; herinnert eraan dat de EU, in overeenstemming met de Europese klimaatwet, haar inspanningen op het gebied van klimaatmitigatie moet voortzetten om deze langetermijndoelstelling te bereiken, en op het gebied van adaptatie om de veerkracht te bevorderen; Financiering voor civiele bescherming en hulp bij rampen Civiele bescherming 5. verzoekt de Commissie en de lidstaten klaar te staan om elke lidstaat die om noodhulp verzoekt, onverwijld te ondersteunen door middel van het Uniemechanisme voor civiele bescherming; is ingenomen met de belofte van de Oekraïense regering om de EU te ondersteunen met hulpverleners en uitrusting; 6. onderstreept dat het Uniemechanisme voor civiele bescherming van voldoende en verbeterde middelen moet worden voorzien om de paraatheid te vergroten en de capaciteitsopbouw te verbeteren; betreurt dan ook de bezuinigingen van 37 miljoen EUR (vastleggingen) en 154,9 miljoen EUR (betalingen) voor het Uniemechanisme voor civiele bescherming (rescEU); dringt erop aan meer middelen toe te wijzen aan de desbetreffende begrotingslijnen en in het volgende MFK; verzoekt de Commissie te overwegen rampenrisicovermindering en -beheer te integreren in de relevante financieringsprogramma’s van de EU, aangezien alle middelen die op dit gebied worden uitgegeven, aanzienlijke uitgaven voor respons en wederopbouw zullen voorkomen; 7. verzoekt de Commissie gevolg te geven aan de aanbevelingen in haar mededeling van 29 mei 2024 en concrete voorstellen te doen om de operationele responscapaciteiten van het Uniemechanisme voor civiele bescherming te versterken; verzoekt de Commissie haar geplande herziening van dat Uniemechanisme, met inbegrip van het Coördinatiecentrum voor respons in noodsituaties, snel af te ronden in het eerste jaar van het mandaat van de nieuwe Commissie en concrete maatregelen voor te stellen om het collectieve vermogen van de EU om te reageren op natuurrampen verder te versterken en te ontwikkelen, zoals de oprichting van een EU-civielebeschermingsmacht voor strategische reserves van voedsel, water, geneesmiddelen en medische uitrusting, de ondersteuning van de uitrol van op mobiele apparaten gebaseerde instrumenten voor de vroegtijdige waarschuwing van burgers, de gezamenlijke gunning van nieuwe overheidsopdrachten om de middelen voor civiele bescherming te moderniseren, en de ondersteuning van programma’s voor opleiding, uitrusting en de uitwisseling van diensten op het gebied van vrijwillige civiele bescherming; verzoekt de Commissie en de lidstaten de oprichting van de nieuwe permanente rescEU-vloot te versnellen en hiervoor voldoende financiering beschikbaar te stellen; Financiële steun en begrotingsinstrumenten 8. roept op tot onmiddellijke financiële en technische bijstand van de EU aan de getroffen landen; 9. dringt met klem aan op activering van de crisisreserve van het GLB om de ernstige verliezen te verlichten die de landbouwsector als gevolg van de natuurrampen heeft geleden; 10. dringt aan op de activering van mechanismen zoals het SFEU; is echter van mening dat de SFEU-begroting in verhouding moet staan tot het stijgende aantal natuurrampen en de toenemende ernst ervan in heel Europa; dringt er bij de Commissie op aan de begroting van de Reserve voor Europese solidariteit (ESR) te verhogen; dringt er bij de Commissie op aan alle mogelijke manieren te verkennen om de beschikbaarstelling van middelen uit het SFEU te bespoedigen; benadrukt daarom dat het belangrijk is te zorgen voor voldoende financiering voor het SFEU in het kader van het volgende MFK; beklemtoont bijgevolg de noodzaak van redelijke flexibiliteit wanneer ontvangende landen en regio’s te maken krijgen met gerechtvaardigde vertragingen en uitdagingen bij het aanvragen en gebruiken van de toegewezen financiering; dringt voorts aan op een begrotingslijn voor noodfinanciering om het snelle herstel van getroffen gebieden, infrastructuur en bestaansmiddelen te vergemakkelijken, alsook op investeringen in preventieve maatregelen om de gevolgen van toekomstige extreme weersomstandigheden te beperken; Regionaal beleid 11. verzoekt de Commissie technische en financiële steun te verlenen aan de regio’s die onevenredig zwaar door natuurrampen als gevolg van de klimaatverandering worden getroffen, onder meer via de instrumenten van het cohesiebeleid, om ervoor te zorgen dat geen enkele lidstaat of regio achterblijft bij de inspanningen om de klimaatbestendigheid en rampenparaatheid te vergroten; wijst erop dat het van essentieel belang is dat hulp en financiële middelen zo snel, eenvoudig en flexibel mogelijk ter beschikking worden gesteld in de getroffen gebieden; 12. merkt op dat een aanzienlijke verhoging van de voorschotten in het kader van het SFEU de lidstaten in staat zouden stellen doeltreffender en sneller te reageren op rampen, met name in minder ontwikkelde regio’s, waar onmiddellijke bijstand nodig is; dringt er bij de Commissie op aan alle mogelijke manieren te onderzoeken om de beschikbaarstelling van middelen uit het SFEU te bespoedigen, met name door de huidige regels te wijzigen, en te overwegen om hogere voorschotten toe te kennen aan de aanvragende landen; 13. spreekt zijn krachtige steun uit voor een versterking van de EU-investeringen die verband houden met regionale en lokale veerkracht in het volgende MFK, met name in het kader van het cohesiebeleid; erkent de noodzaak van ingebouwde crisisflexibiliteit in het kader van regionale financiering, om extra investeringen te waarborgen voor projecten die beschadigd of vernield worden voordat zij volledig zijn uitgevoerd; stelt voor om in het kader van het cohesiebeleid een specifieke prioritaire as voor lokale en regionale overheden in het leven te roepen, om nieuwe prioriteiten aan te pakken volgens een bottom-upproces dat op gang wordt gebracht op subnationaal niveau; is van mening dat het belangrijkste principe een investeringsaanpak op maat moet zijn, afgestemd op de specifieke behoeften op het terrein; 14. merkt op dat het toekomstige cohesiebeleid van de EU nog meer gericht moet zijn op klimaatmitigatie en ‑adaptatie; dringt er daarom op aan investeringen in klimaatadaptatie en in rampenpreventie en ‑paraatheid te garanderen door middel van een specifieke beleidsdoelstelling of een specifieke prioritaire as in het kader van regionale ontwikkeling en binnen het algemene kader van het cohesiebeleid, door middel van thematische concentratie of een specifieke randvoorwaarde om nieuwe prioriteiten aan te pakken volgens een bottom-upproces, teneinde duurzame investeringen in lokale, regionale en nationale infrastructuur en risicobeheer in minder ontwikkelde stedelijke en plattelandsgebieden te waarborgen, met inbegrip van grensregio’s, eilanden en ultraperifere gebieden; 15. beklemtoont dat het belangrijk is op maat gesneden EU-programma’s en ‑maatregelen te ontwerpen en te handhaven voor regio’s waar zich regelmatig natuurrampen voordoen; erkent dat er behoefte is aan ingebouwde crisisflexibiliteit in het kader van regionale financiering; 16. is van mening dat regionale investeringen uit de EU-begroting onder gedeeld beheer moeten blijven vallen wat betreft programmering en uitvoering, zodat kan worden ingespeeld op de behoeften van lidstaten, regio’s en stedelijke, plattelands- en afgelegen gebieden, met name om stedelijke en plattelandsgebieden in staat te stellen zich aan nieuwe uitdagingen zoals overstromingen aan te passen; 17. benadrukt dat er verschillen bestaan tussen de lidstaten wat de bevoegdheden van de lokale en regionale autoriteiten betreft; herinnert eraan dat lokale en regionale autoriteiten fundamentele actoren zijn bij de planning, voorbereiding en uitvoering van projecten die moeten bijdragen tot klimaatadaptatie, risicopreventie en paraatheid ter plaatse; dringt aan op een meer plaatsgebonden aanpak om rampenparaatheid en ‑beheersing dichter bij het regionale en lokale niveau te brengen; 18. wijst erop dat het regionaal beleid van de EU een belangrijke rol heeft gespeeld bij de ontwikkeling van de overeenkomstige capaciteiten van lokale en regionale autoriteiten, en dringt erop aan dat hun rol wordt versterkt; benadrukt dat technische, financiële en administratieve capaciteit essentieel is om ervoor te zorgen dat beheersorganen en lokale en regionale autoriteiten technische kennis verwerven, met name over de klimaatverandering, die ze kunnen gebruiken voor stedelijke en plattelandsplanning en ‑beheer; is ervan overtuigd dat dit het ontwerp en de beoordeling van projectvoorstellen zal verbeteren en een doeltreffendere toewijzing van middelen en een bevredigende uitvoering van de begroting mogelijk zal maken, zonder een aanzienlijk risico op vrijmakingen van EU-investeringen; 19. vraagt dat in de bestaande programma’s voor technische bijstand en advies specifiek gefocust wordt op kleinere gemeenten en grensoverschrijdende, afgelegen en plattelandsgebieden, alsook op ultraperifere gebieden en eilandregio’s, om hen te helpen het hoofd te bieden aan nieuwe uitdagingen, zoals de groene transitie en de klimaatverandering; onderstreept in dit verband dat het belangrijk is instrumenten voor technische bijstand te ontwikkelen door middel van samenwerking tussen de Europese Investeringsbank en de Commissie; verzoekt om gerichte steun in de vorm van 100 % EU-financiering voor technische, financiële en bestuurlijke capaciteitsopbouw, projectontwerp en ‑voorbereiding, het opstellen en ontwikkelen van een projectpijplijn, en strategische planningscapaciteiten, inclusief planningsinstrumenten; 20. pleit voor een nauwere betrokkenheid van initiatieven van de Commissie zoals het Burgemeestersconvenant bij het ontwerp- en uitvoeringsproces voor de nieuwe generatie van investeringen in rampenparaatheid; merkt op dat beleids- en uitvoeringssteun, gericht op burgemeesters en lokale autoriteiten, aanzienlijk betere resultaten opleveren in de context van de beleidsuitvoering; 21. moedigt de versterking aan van de kaders voor regionale samenwerking tussen landen in Midden- en Oost-Europa en moedigt het gebruik van internationale deskundigheid aan ter ondersteuning van herstel- en wederopbouwinspanningen teneinde gezamenlijke strategieën voor rampenbeheersing te bevorderen, beste praktijken uit te wisselen en grensoverschrijdend waterbeheer te verbeteren; Klimaatadaptatie 22. verzoekt de Commissie snel het Europees klimaataanpassingsplan voor te leggen, dat zij in het kader van de politieke beleidslijnen voor de volgende Europese Commissie (2024-2029) heeft aangekondigd, met inbegrip van concrete wetgevingsvoorstellen, om de inspanningen ter verbetering van de adaptatie en veerkracht te coördineren in overeenstemming met de doelstellingen van de Europese klimaatwet en de Overeenkomst van Parijs, teneinde onze samenlevingen veerkrachtiger te maken en aan te passen aan de gevolgen van de klimaatverandering, te zorgen voor regelmatige wetenschappelijk onderbouwde risicobeoordelingen en meetbare veerkrachtdoelstellingen, alsook om de maatregelen van de lidstaten op het gebied van paraatheid, planning en grensoverschrijdende samenwerking te ondersteunen en te coördineren; 23. benadrukt in dit verband dat dringend bijkomende investeringen moeten worden gedaan in overstromingsbeheer en risicopreventie, met inbegrip van verbeterde systemen voor vroegtijdige waarschuwing, realtime-monitoringsystemen, infrastructuur voor overstromingsbeheer en op de natuur gebaseerde oplossingen, alsook langetermijninvesteringen in groene en blauwe infrastructuur, zoals het voorzien in meer ruimte voor stromen en rivieren door natuurlijke overstromingsgebieden, oude rivierbeddingen, wetlands en bossen te herstellen en de waterretentie te verbeteren door de sponsfunctie van het landschap te herstellen; dringt aan op het benutten van potentiële synergieën tussen de planningsinstrumenten die door de lidstaten worden ontwikkeld, zoals natuurherstelplannen, bodemdistrictsplannen, geïntegreerde beheersplannen in het kader van de richtlijn inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (6) en overstromingsrisicobeheer, waarbij slechte adaptatie moet worden vermeden; 24. verzoekt de Commissie in dit verband de bureaucratische belemmeringen te verminderen en de goedkeuringsprocedures voor het herstel en de aanleg van infrastructuur voor overstromingsbeheer en op de natuur gebaseerde oplossingen te versnellen, zodat de dringend noodzakelijke beschermingsmaatregelen zonder onnodige vertragingen kunnen worden uitgevoerd; benadrukt dat dit vraagt om meer tijdsefficiënte procedures, goed afgebakende verantwoordelijkheden en een duidelijke focus op de noodzakelijke bouwmaatregelen; 25. vestigt de aandacht op verschillende voorbeelden van succesvolle maatregelen ter preventie van en bescherming tegen overstromingen, vaak met steun van EU-fondsen, die sommige regio’s en gemeenschappen hebben geholpen zich te beschermen tegen de ergste gevolgen van de aanhoudende overstromingen, zoals het Racibórz Dolny-reservoir en de omliggende droge polders in Polen, die een belangrijke rol hebben gespeeld bij het beperken van de schade in Wrocław, alsook de overstromingsgebieden van de Donau en andere preventieve maatregelen in Niederösterreich en Wenen; 26. verzoekt de Commissie om een beoordeling van de uitvoering van de bestaande wetgeving ter preventie van overstromingen in de EU en de doeltreffendheid van eerdere door de EU gefinancierde projecten, alsook om aanbevelingen voor een beter gebruik van EU-middelen; verzoekt de lidstaten hun actieplannen ter preventie van overstromingen te actualiseren om zones met een hoog overstromingsrisico in kaart te brengen en vast te stellen waar bouwprojecten moeten worden stilgelegd, om de risicopreventie te versterken en de civiele bescherming te verbeteren; 27. benadrukt dat het aanpakken van sociaal-economische ongelijkheid van essentieel belang is voor een rechtvaardige aanpassing aan de klimaatverandering; wijst erop dat sommige groepen kwetsbaarder zijn dan andere en dat er hierdoor behoefte is aan een gerichte aanpak op het gebied van klimaatadaptatie en rampenparaatheid en ‑preventie; 28. benadrukt dat overstromingen, droogte, bosbranden en andere extreme weersomstandigheden grote uitdagingen vormen voor veel economische sectoren, met name de landbouwsector en de landbouwers, die bijkomende verliezen lijden en niet kunnen oogsten; verzoekt de Commissie de gevolgen van deze klimaatgerelateerde gevaren voor de voedselproductie, de voedselzekerheid en het inkomen van landbouwers beter aan te pakken; 29. beveelt het gebruik aan van geavanceerde Copernicus-producten en teledetectiegegevens ter ondersteuning van preventieve maatregelen; 30. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en de parlementen van de lidstaten.
|
European Parliament Adopted Texts
|
https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/TA-10-2024-10-08_NL.html
|
Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad ( COM(2024)0325 – C10‑0088/2024), – gezien artikel 107, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EG) nr. 2012/2002 van de Raad van 11 november 2002 tot oprichting van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (1) , – gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021‑2027 (2) , en met name artikel 9, – gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (3) , en met name punt 10, – gezien Verordening (EU) 2021/1058 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds (4) , – gezien zijn resolutie van 27 februari 2024 over de ontwerpverordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021‑2027 (5) , – gezien zijn resolutie van 20 oktober 2021 over de doeltreffendheid van het gebruik door de lidstaten van EU-middelen uit het Solidariteitsfonds bij natuurrampen (6) , – gezien zijn resolutie van 18 mei 2021 over de herziening van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (7) , – gezien verslag nr. 1/2024 “European Climate Risk Asssessment (EUCRA)” van het Europees Milieuagentschap (EEA), – gezien het verslag van de Begrotingscommissie ( A10-0002/2024 ), A. overwegende dat de Italiaanse regio Emilia-Romagna tussen 1 en 17 mei 2023 te maken heeft gehad met extreme regenval en overstromingen, en dat de totale schade die hiervan het rechtstreekse gevolg was door de Italiaanse autoriteiten op 8,5 miljard EUR wordt geraamd; B. overwegende dat Slovenië tussen 3 en 6 augustus 2023 getroffen werd door hevige regenval en dat er als gevolg daarvan overstromingen waren in het hele land, en dat dit de ergste natuurramp was die ooit in het land heeft plaatsgevonden, en dat volgens de Commissie de totale rechtstreekse schade van deze ramp ongeveer 7,3 miljard EUR bedraagt; C. overwegende dat Oostenrijk tussen 3 en 6 augustus 2023 werd getroffen door hevige regenval, wat tot overstromingen in Zuid-Oostenrijk heeft geleid, en dat de totale schade die hiervan het rechtstreekse gevolg was door de Oostenrijkse autoriteiten op 208 miljoen EUR wordt geraamd; D. overwegende dat Griekenland tussen 4 en 11 september 2023 werd getroffen door de mediterrane storm “Daniel” en dat de hevige regenval die daarmee gepaard ging, heeft geleid tot vele overstromingen op meerdere locaties in Centraal-Griekenland, met name in de regio Thessalië, en dat de totale schade die hiervan het rechtstreekse gevolg was door de Griekse autoriteiten op 2,3 miljard EUR wordt geraamd; E. overwegende dat de Italiaanse regio Toscane tussen 25 oktober en 10 november 2023 te maken heeft gehad met hevige regenval en met stortvloeden ten gevolge daarvan, en dat de totale schade die daar het rechtstreekse gevolg van was door de Italiaanse autoriteiten op 2,7 miljard EUR wordt geraamd; F. overwegende dat de regio Nord-Pas-de-Calais die tegenwoordig deel uitmaakt van de grotere Franse regio Hauts-de-France tussen 2 en 9 november 2023 getroffen werd door hevige regenval, met overstromingen tot gevolg, en dat de totale schade die daar het rechtstreekse gevolg van was door de Franse autoriteiten op 1,9 miljard EUR wordt geraamd; 1. betuigt zijn diepste solidariteit met alle slachtoffers, hun familieleden en alle personen die getroffen zijn door de verwoestende overstromingen in Italië, Slovenië, Oostenrijk, Griekenland en Frankrijk, alsook met de nationale, regionale en lokale autoriteiten die bij de hulpverlening betrokken waren; 2. steunt het besluit tot beschikbaarstelling van middelen en beschouwt dit als een tastbare en zichtbare vorm van solidariteit van de Unie met haar burgers en met de regio’s in de getroffen gebieden in Italië, Slovenië, Oostenrijk, Griekenland en Frankrijk; 3. wijst er nogmaals op dat het belangrijk is om het publiek te informeren over de tastbare voordelen van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (SFEU) en om de bekendheid van de burgers met instrumenten en programma’s van de Unie verder te vergroten; 4. wijst erop dat het aantal ernstige natuurrampen met veel schade in Europa een stijgende tendens laat zien en roept de lidstaten en de Commissie ertoe op te investeren in maatregelen ter beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering, om verlies van mensenlevens en economische schade te voorkomen; is van mening dat de begroting van het SFEU of een equivalent fonds in het kader van het komend voorstel van de Commissie voor het nieuwe meerjarig financieel kader en bij de interinstitutionele onderhandeling daarover moet worden verhoogd; dringt er bij de Commissie op aan de begroting van de reserve voor Europese solidariteit te verhogen en ervoor te zorgen dat het totale bedrag van de beschikbare middelen en de wijze waarop deze worden toegewezen de optimale doeltreffendheid van het SFEU waarborgen; 5. benadrukt dat eilanden en kustgebieden vanwege de klimaatverandering bijzonder kwetsbaar zijn voor natuurrampen; wijst erop dat verschijnselen als aardbevingen, overstromingen, vulkaanuitbarstingen en droogtes, die ook gevolgen hebben voor meren en rivieren, een steeds grotere bedreiging vormen voor veel Europese regio’s, met name regio’s in het Middellandse Zeegebied; vraagt zich af of het SFEU voldoende is afgestemd op de acute behoeften die in deze bijzonder kwetsbare gebieden bestaan op het vlak van aanpassing aan de klimaatverandering; is daarom van mening dat er in het kader van het SFEU voldoende middelen beschikbaar moeten worden gesteld voor de aanpak van de specifieke kwetsbaarheden van eilanden en kustgebieden; 6. benadrukt dat het SFEU slechts een instrument voor herstel van schade is en dat de Unie ook aandacht moet blijven besteden aan de aanpassing aan en matiging van de klimaatverandering, door Europese en nationale beleidsmaatregelen ter voorkoming van natuurrampen te ondersteunen; wijst erop dat in verslag nr. 1/2024 “European Climate Risk Assessment” van het EEA wordt gewaarschuwd dat de EU niet is voorbereid op de gevolgen van de klimaatverandering en dat de EU maatregelen moet nemen om te voorkomen dat de vastgestelde klimaatrisico’s kritieke niveaus bereiken; dringt er bij de lidstaten en de Commissie op aan dat zij hun bijdrage aan de verwezenlijking van de tijdens de klimaattop van Parijs overeengekomen doelstellingen leveren; wijst erop dat gestreefd moet worden naar doeltreffende synergieën met andere beleidsmaatregelen en programma’s van de Unie, en benadrukt dat de lidstaten optimaal gebruik moeten maken van de financieringsmogelijkheden die geboden worden door met name het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds +, het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur, het Cohesiefonds en de programma’s voor plattelandsontwikkeling; is van mening dat er ook preventieve maatregelen moeten worden genomen, niet alleen om schade in de toekomst zoveel mogelijk te voorkomen, maar ook om te voorkomen dat de risico’s na rampzalige gebeurtenissen, zoals bosbranden, aardverschuivingen of het opdrogen van meren en rivieren, nog groter worden; wijst op het belang van flexibiliteit met betrekking tot het gebruik van de verschillende programma’s; benadrukt dat de steun die in het kader van het SFEU wordt verleend, niet ten koste mag gaan van de Uniefinanciering die de lidstaten in het kader van andere programma’s of beleidsmaatregelen van de Unie ontvangen; herinnert eraan dat het de lidstaten overeenkomstig de toepasselijke regels van de Unie is toegestaan staatssteun te verlenen, met name ten behoeve van landbouwbedrijven die schade hebben geleden door natuurrampen; 7. wijst op het belang van een snelle maar zorgvuldige beoordeling van de schade waarbij terdege rekening wordt gehouden met de economische gevolgen, en dringt erop aan dat de gemiddelde tijd voor de vrijgave van voorschotten wordt verkort, waarbij evenwel de bescherming van de begroting van de Unie moet worden gewaarborgd; verzoekt de Commissie de procedure verder te stroomlijnen en te waarborgen dat aanvragen voor beschikbaarstelling van middelen uit het SFEU sneller worden behandeld, te zorgen voor een snellere respons en ervoor te zorgen dat middelen de getroffen regio’s snel bereiken, aangezien natuurrampen aanzienlijke schade aanrichten waardoor het dagelijks leven en de lokale economieën ontwricht raken; is voorts van mening dat een flexibele houding ten aanzien van termijnen geboden is als er in de ontvangende landen sprake is van gerechtvaardigde vertragingen en uitdagingen in verband met het aanvragen van financiering of de besteding van toegewezen middelen; verzoekt de lidstaten rekening te houden met het feit dat kwetsbare bevolkingsgroepen onevenredig hard getroffen worden door natuurrampen, omdat sociaaleconomische factoren ervoor zorgen dat herstel voor deze groepen nog moeilijker is; 8. benadrukt dat er dringend financiële steun moet worden vrijgemaakt uit het SFEU om te waarborgen dat de steun de getroffen regio’s tijdig kan bereiken; 9. hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit; 10. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie ; 11. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. BIJLAGE BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie voor steun aan Italië, Slovenië, Oostenrijk, Griekenland en Frankrijk naar aanleiding van zes natuurrampen in 2023 (De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met de definitieve handeling: Besluit (EU) 2024/2772.)
|
European Parliament Adopted Texts
|
https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/TA-10-2024-10-09_NL.html
|
Het Europees Parlement, – gezien zijn eerdere resoluties over de Republiek Moldavië, – gezien de Associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Moldavië, anderzijds (1) , die een diepe en brede vrijhandelsruimte omvat, – gezien het verzoek van de Republiek Moldavië om toetreding tot de EU, ingediend op 3 maart 2022, en gezien de toekenning van de status van kandidaat-lidstaat aan het land door de Europese Raad op 23 juni 2022, – gezien de eerste intergouvernementele conferentie over de toetreding van Moldavië tot de EU, die in juni 2024 plaatsvond, – gezien de artikelen 2 en 49 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, – gezien de gezamenlijke verklaring van de Verenigde Staten, Canada en het Verenigd Koninkrijk van 13 juni 2024 over de subversieve activiteiten van Rusland ten aanzien van Moldavië en de inmenging door Rusland in de Moldavische verkiezingen, – gezien artikel 136, leden 2 en 4, van zijn Reglement, A. overwegende dat er op 20 oktober 2024 in de Republiek Moldavië presidentsverkiezingen en een grondwettelijk referendum over integratie in de EU zullen worden gehouden, tegen de achtergrond van niet-aflatende Russische inmenging en pogingen om de politieke situatie en het verkiezingsproces in het land te ontregelen; B. overwegende dat de Russische Federatie zich schuldig maakt aan economische chantage, provocatie, desinformatie, illegale financiering van politieke partijen en cyberaanvallen, en gebruikmaakt van andere hybride middelen met als doel de stabiliteit, soevereiniteit, constitutionele orde en democratische instellingen van de Republiek Moldavië te ondermijnen; overwegende dat de subversieve activiteiten van Rusland in Moldavië erop gericht zijn de brede steun voor het door de Moldavische bevolking gekozen Europese traject te verzwakken en destabilisatie te bevorderen; overwegende dat het hierbij onder meer gaat om het oprichten en steunen van mantelorganisaties die zich voordoen als niet-gouvernementele organisaties en “culturele centra”, die zich bezighouden met de verspreiding van online en offline desinformatie, het tot stand brengen van sterke pro-Russische kiesdistricten en het bevorderen van pro-Russische overtuigingen in de maatschappij, en die ernaar streven dat de Republiek Moldavië weer afhankelijk wordt van Russische koolwaterstoffen; C. overwegende dat de EU in 2023 sancties heeft opgelegd aan belangrijke Moldavische oligarchen en pro-Russische actoren, waaronder Ilan Șor, Vladimir Plahotniuc, Igor Ceaika, Gheorghe Cavaliuc en Marina Tauber, op basis van een onlangs ingevoerde sanctieregeling tegen personen die verantwoordelijk zijn voor acties gericht op het destabiliseren, ondermijnen of bedreigen van de soevereiniteit en onafhankelijkheid van de Republiek Moldavië; overwegende dat medestanders van Șor actief personen zouden hebben geworven, deze personen logistiek zouden hebben ondersteund en hun een financiële compensatie zouden hebben geboden om zich aan te sluiten bij hun protesten; overwegende dat er op 3 oktober 2024 informatie naar buiten kwam over grootschalige verkiezingsfraude, waarbij in september 2024 in totaal meer dan 15 miljoen USD was overgemaakt aan meer dan 130 000 Moldavische burgers die zich hadden laten omkopen, een en ander gefinancierd door de pro-Russische oligarch Ilan Șor; overwegende dat twee nauwe bondgenoten van Ilan Șor, Marina Tauber (parlementslid) en Evghenia Guțul (gouverneur van Gagaoezië), op 18 september 2024 een ontmoeting hadden met Maria Zacharova, woordvoerder van het Russische Ministerie van Buitenlandse Zaken, waarna zij onjuiste informatie over de EU en de toekomst van Moldavië binnen de EU verstrekten; D. overwegende dat de Russische staat onder andere gebruikmaakt van de met overheidsmiddelen gefinancierde televisiezender RT (voorheen Russia Today), die zich niet meer uitsluitend bezighoudt met media-activiteiten maar inmiddels actief betrokken is bij cyberacties, verkapte beïnvloeding, het aankopen van militair materieel en het voeren van een informatieoorlog in verschillende regio’s; overwegende dat de VS, samen met het VK en Canada, in juni 2024 Russische subversieve activiteiten en Russische inmenging in de verkiezingen in de Republiek Moldavië aan het licht hebben gebracht; E. overwegende dat de VS in september 2024 sancties hebben opgelegd aan drie entiteiten en twee personen vanwege hun betrokkenheid bij de destabiliserende acties van Rusland in het buitenland, waaronder in de Republiek Moldavië; overwegende dat het bij deze heimelijke acties onder meer ging om rechtstreekse steunverlening door medewerkers van RT aan de voortvluchtige Moldavische oligarch Ilan Șor, de hoofdschuldige van het bankfraudeschandaal van 2014, waarbij een bedrag werd verduisterd gelijk aan 1 miljard USD; overwegende dat RT en RT-werknemers, waaronder hoofdredacteur Margarita Simonjan, volgens het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken rechtstreeks met het Kremlin hebben overlegd over de ondersteuning van de inspanningen van de Russische regering om de presidentsverkiezingen in de Republiek Moldavië in oktober 2024 te beïnvloeden, klaarblijkelijk met het doel onrust in dat land te veroorzaken; F. overwegende dat de veiligheids- en inlichtingendienst van de Republiek Moldavië melding heeft gemaakt van een ongekende intensivering van de Russische acties met als doel Moldavië binnen de Russische invloedssfeer te houden; overwegende dat deze hybride dreiging zich richt op democratische processen en tegen Europese integratie, waarbij de radicale separatistische tendensen in het zuiden van het land, en met name in Gagaoezië (UTAG), worden versterkt en waarbij gebruik wordt gemaakt van propaganda, sprake is van manipulatie van de informatieruimte en van inmenging in het verkiezingsproces en waarbij subversieve operaties worden uitgevoerd; overwegende dat de nationale veiligheidsdiensten van Moldavië hebben verklaard dat Rusland de “nee”-campagne financiert en in dat kader een bedrag ter hoogte van ongeveer 100 miljoen EUR beschikbaar heeft gesteld aan pro-Russische politieke groeperingen en dat Rusland desinformatie verspreidt via sociale media om twijfel te zaaien over de legitimiteit van de verkiezingen; overwegende dat de Oekraïense inlichtingendiensten in 2023 hebben gemeld dat zij een Russisch plan hadden ontdekt dat erop gericht was het Moldavische regime omver te werpen en de Moldavische president Sandu af te zetten; G. overwegende dat de Republiek Moldavië maatregelen heeft genomen om Russische inmenging tegen te gaan, waaronder het verbieden van pro-Russische politieke partijen die zich niet aan de wet houden, het opleggen van sancties aan oligarchen, het stilleggen van mediakanalen die desinformatie verspreiden en het intensiveren van douanecontroles; overwegende dat in de geactualiseerde nationale veiligheidsstrategie van Moldavië wordt gesteld dat Rusland achter desinformatiecampagnes en andere hybride aanvallen zit; H. overwegende dat de niet-uitgelokte, niet-gerechtvaardigde en illegale aanvalsoorlog van de Russische Federatie tegen Oekraïne ernstige gevolgen heeft voor de veiligheid en de stabiliteit in de regio, een bedreiging vormt voor de macro-economische situatie van de Republiek Moldavië en de financiële stabiliteit, de democratische ontwikkeling en de sociale cohesie van het land, en leidt tot meer armoede, inflatie en emigratie; overwegende dat de Russische Federatie, in samenwerking met binnenlandse door Rusland gesteunde actoren, gebruikmaakt van de grootschalige economische en geopolitieke onzekerheid en de onzekere veiligheidssituatie om het pro-Europese beleid van de regering in diskrediet te brengen en het verzet tegen dit beleid aan te wakkeren; I. overwegende dat de Republiek Moldavië er ondanks de dramatische gevolgen van de oorlog in Oekraïne in is geslaagd haar democratie significant te consolideren, het hervormingstraject voort te zetten en haar betrekkingen met de EU verder te ontwikkelen; overwegende dat de verbeteringen met betrekking tot het democratische bestel van het land ook blijken uit het feit dat het land is gestegen op diverse internationale indexen; overwegende dat het feit dat de Moldavische regering beter uitvoering geeft aan bestaande overeenkomsten laat zien dat zij streeft naar nauwere samenwerking met en integratie in de EU; J. overwegende dat de EU nauwe betrekkingen met de Republiek Moldavië onderhoudt en dat zij een gewaardeerde partner is; overwegende dat het verzoek om toetreding tot de EU en het besluit van de Europese Raad om de Republiek Moldavië de status van kandidaat-lidstaat toe te kennen, met dien verstande dat er negen stappen moeten worden uitgevoerd, blijk geven van een sterk gezamenlijk streven naar een snelle integratie in de EU; overwegende dat de EU en Moldavië zich door middel van de associatieovereenkomst en de diepe en brede vrijhandelsovereenkomst, die sinds 2016 van kracht zijn, hebben verbonden tot het bevorderen van politieke associatie en het tot stand brengen van economische integratie; K. overwegende dat de Republiek Moldavië op 3 maart 2022 het EU-lidmaatschap heeft aangevraagd en dat op 23 juni 2022 met unanieme instemming van alle 27 EU-lidstaten aan het land de status van kandidaat-lidstaat werd toegekend; overwegende dat de EU tijdens de eerste toetredingsconferentie op ministerieel niveau, die op 25 juni 2024 plaatsvond in Luxemburg, toetredingsonderhandelingen met de Republiek Moldavië heeft geopend, in het verlengde van het besluit van de Europese Raad van 14 en 15 december 2023 om toetredingsonderhandelingen met Moldavië te openen en na goedkeuring door de Raad op 21 juni 2024 van het onderhandelingskader voor deze onderhandelingen; overwegende dat toetreding tot de EU een op de prestaties van een land gebaseerd proces is, waarbij het land moet voldoen aan de criteria voor het EU-lidmaatschap; L. overwegende dat elke soevereine staat het inherente recht heeft om zich te verdedigen en om te investeren in zijn defensievermogens en zijn weerbaarheid, en dat maatregelen van het land op dit gebied in overeenstemming zijn met de neutrale status van de Republiek Moldavië; M. overwegende dat de Raad sinds 2021 in het kader van de Europese Vredesfaciliteit steunmaatregelen ter waarde van 137 miljoen EUR ten behoeve van de strijdkrachten van de Republiek Moldavië heeft goedgekeurd; N. overwegende dat op 24 april 2023 in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid de partnerschapsmissie van de Europese Unie in de Republiek Moldavië (EUPM Moldova) werd opgezet, met als doel bij te dragen tot een grotere veerkracht van de veiligheidssector van het land wat betreft crisisbeheersing en hybride dreigingen, waaronder cyberbeveiliging en de bestrijding van buitenlandse informatiemanipulatie en inmenging; overwegende dat Moldavië op 21 mei 2024 het eerste land was dat een veiligheids- en defensiepartnerschap met de EU ondertekende, en dat dit partnerschap ten doel heeft de samenwerking op het gebied van het buitenlands en veiligheidsbeleid tussen de EU en Moldavië te intensiveren; O. overwegende dat volgens verschillende berichten veel priesters van de Metropool van Chișinău en heel Moldavië (de Orthodoxe Kerk van Moldavië) naar Rusland zijn gereisd en daar geld hebben ontvangen, bedoeld om te gebruiken voor verkiezingsdoeleinden in de Republiek Moldavië; 1. uit zijn solidariteit met de bevolking van de Republiek Moldavië en geeft nogmaals aan de onafhankelijkheid, soevereiniteit en territoriale integriteit van de Republiek Moldavië, binnen haar internationaal erkende grenzen, onvoorwaardelijk te steunen; 2. veroordeelt met klem de toenemende kwaadwillige activiteiten, inmenging en hybride acties van de Russische Federatie, pro-Russische oligarchen en door Rusland gesteunde lokale actoren, die tot doel hebben de verkiezingen, de veiligheid, de soevereiniteit en de democratische fundamenten van de Republiek Moldavië te ondermijnen, verdeeldheid te zaaien binnen de Moldavische samenleving en de pro-Europese koers van het land te saboteren, in de aanloop naar de komende presidentsverkiezingen en het grondwettelijk referendum over de integratie in de EU; 3. dringt er nogmaals bij de Russische autoriteiten op aan om de onafhankelijkheid, soevereiniteit en territoriale integriteit van de Republiek Moldavië te eerbiedigen en te stoppen met de provocaties en pogingen om Moldavië te destabiliseren en de grondwettelijke orde en democratische instellingen van het land te ondermijnen; roept Rusland eens te meer op zijn troepen en uitrusting terug te trekken van het grondgebied van de Republiek Moldavië, ervoor te zorgen dat alle munitie en uitrusting in het depot van Cobasna onder internationaal toezicht wordt vernietigd en steun te verlenen aan een vreedzame oplossing van het Transnistrische conflict, in overeenstemming met de beginselen van het internationaal recht en de verklaring van de Top van Istanbul van 1999 van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa; 4. verzoekt de EU en haar lidstaten ervoor te zorgen dat alle nodige bijstand wordt verleend aan de Republiek Moldavië ter versterking van haar institutionele mechanismen en haar vermogen te reageren op hybride dreigingen; dringt er bij de EU op aan Moldavië meer steun te verlenen voor de bestrijding van desinformatie, hybride dreigingen en cyberaanvallen; beklemtoont dat dit ook betekent dat Moldavië meer mogelijkheden moet krijgen om desinformatie te bestrijden, zijn cyberbeveiligingsinfrastructuur te versterken en zijn weerbaarheid tegen kwaadwillige buitenlandse beïnvloeding te vergroten; wijst erop dat het zeer belangrijk is dat de valse narratieven van Rusland worden tegengegaan en wijst daarbij op de kwaadwillige inmenging van het land in de Republiek Moldavië en de manier waarop deze narratieven worden gebruikt om de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne te rechtvaardigen; 5. verzoekt de Raad aanvullende gerichte sancties op te leggen aan personen en entiteiten die zich schuldig maken aan (de ondersteuning van) acties die de soevereiniteit en onafhankelijkheid van de Republiek Moldavië, alsook de democratie, stabiliteit of veiligheid van het land en de rechtsstaat ondermijnen of bedreigen; verzoekt de EU en de nationale autoriteiten ervoor te zorgen dat deze sancties naar behoren worden uitgevoerd; herhaalt zijn oproep aan de respectieve gastlanden en ‑gebieden om Ilan Șor, Vladimir Plahotniuc en andere personen die in de Republiek Moldavië voor het gerecht zijn gedaagd, uit te leveren; 6. wijst op de belangrijke rol van de EUPM Moldavië; verzoekt de EU en haar lidstaten te waarborgen dat EUPM Moldavië optimaal kan functioneren, door de geboekte vooruitgang in kaart te brengen en de werking ervan in voorkomend geval aan te passen, teneinde de missie zo doeltreffend mogelijk te maken, en voor te stellen het mandaat ervan, dat tot mei 2025 loopt, te verlengen, het toepassingsgebied uit te breiden en meer middelen voor de missie uit te trekken; verzoekt de EU en haar lidstaten meer steun toe te kennen aan het Moldavische Centrum voor strategische communicatie en bestrijding van desinformatie; verzoekt de Commissie verslag uit te brengen over de resultaten van het EU-steunpakket voor Moldavië van juni 2023, met name de omschreven doelstelling om buitenlandse informatiemanipulatie en inmenging tegen te gaan en capaciteit op te bouwen voor onafhankelijke media, het maatschappelijk middenveld en jongeren; 7. prijst de Republiek Moldavië voor haar blijvende steun aan Oekraïne sinds het begin van de Russische aanvalsoorlog; spreekt zijn waardering uit voor het feit dat de Republiek Moldavië sinds het begin van de oorlog 1,5 miljoen Oekraïense vluchtelingen heeft opgevangen, waarvan er naar schatting 125 000 nog altijd in Moldavië zijn; verzoekt de EU en haar lidstaten Moldavië en de Moldavische bevolking te blijven steunen bij het aanpakken van de uitdagingen waarmee het land wordt geconfronteerd als gevolg van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne, waaronder grote aantallen vluchtelingen, inflatie, bedreigingen voor zijn energievoorzieningen en schendingen van zijn luchtruim; 8. bevestigt eens te meer zijn steun voor het toekomstige EU-lidmaatschap van de Republiek Moldavië; is van mening dat het EU-lidmaatschap van Moldavië een wederzijds voordelige investering in een verenigd en sterk Europa zou vormen; is ingenomen met het feit dat het streven naar Europese integratie in de Republiek Moldavië breed gesteund wordt; benadrukt dat de Europese integratie van de Republiek Moldavië niet alleen een traject naar grotere economische welvaart vertegenwoordigt, maar ook een garantie voor politieke stabiliteit en veiligheid tegen de achtergrond van buitenlandse dreigingen; 9. dringt erop aan de screening te versnellen en daarna tijdig intergouvernementele conferenties te organiseren, waar de onderhandelingen over cluster 1 (fundamentele kwesties) moeten worden geopend; verzoekt de EU passende steun te geven voor toetredingsgerelateerde hervormingen, in concreto middels de ontwikkeling van robuuste en flexibele financiële instrumenten die toegesneden zijn op de specifieke behoeften van de Republiek Moldavië, om de economische en structurele problemen van het land op efficiënte wijze aan te pakken, en ervoor te zorgen dat het land zijn veerkracht behoudt en in staat blijft de hervormingen door te voeren die nodig zijn voor toetreding tot de EU; dringt erop aan de geleidelijke integratie van Moldavië in de EU en de interne markt te versnellen door het land in staat te stellen deel te nemen aan nieuwe initiatieven en EU-programma’s, resulterend in tastbare sociaal-economische voordelen op specifieke gebieden nog voordat het land formeel lid wordt van de EU; herhaalt in dat verband zijn verzoek aan de EU om snelle en betekenisvolle stappen te zetten met als doel haar tariefcontingenten op duurzame wijze te liberaliseren; 10. pleit ervoor de Republiek Moldavië tijdens het toetredingsproces tot de EU op consistentere wijze te steunen, onder meer door extra EU-adviseurs naar de Moldavische autoriteiten te sturen om de capaciteitsopbouw te helpen versterken, en aldus de technische bijstand te verhogen; 11. dringt erop aan een nieuw groeiplan voor de Republiek Moldavië vast te stellen, om te voorzien in passende financiering voor Moldavië en om het land te ondersteunen bij het realiseren van economische convergentie met de EU; is van mening dat dit plan gericht moet zijn op de financiering van investeringen in infrastructuur, menselijk kapitaal en de digitale en de groene transitie, met het oog op de bevordering van duurzame economische groei; pleit ervoor de Republiek Moldavië uiterlijk eind 2025 volledig op te nemen in het initiatief “roaming tegen huistarief”; 12. dringt er in dit verband bij de Commissie op aan om de Republiek Moldavië in aanmerking te laten komen voor middelen uit het instrument voor pretoetredingssteun en om in haar voorstel voor het volgende meerjarig financieel kader (2028‑2034) prioriteit te geven aan financiering ten behoeve van kandidaat-lidstaten, zodat deze hun traject naar EU-lidmaatschap kunnen voortzetten; 13. is ingenomen met het feit dat Moldavië aanzienlijke vooruitgang heeft geboekt bij de uitvoering van hervormingen met het oog op de toetreding tot de EU en moedigt de autoriteiten van Moldavië aan de ambitieuze hervormingen op het gebied van de democratie en de rechtsstaat voort te zetten; verzoekt de EU en haar lidstaten prioriteit toe te kennen aan en aanvullende middelen ter beschikking te stellen voor inspanningen die gericht zijn op steun voor de rechtsstaat en anti-corruptiehervormingen in de Republiek Moldavië, teneinde kwetsbaarheden aan te pakken, waaronder die in verband met corruptie in de veiligheidssector, het justitieel apparaat, overheidsdiensten en de media, die Russische inmenging en desinformatie mogelijk zouden kunnen maken; spoort de Moldavische regering aan om met alle belanghebbenden te blijven werken aan duurzame en omvattende hervormingen op het gebied van justitie en corruptiebestrijding, in overeenstemming met de aanbevelingen van de EU en de Commissie van Venetië; 14. onderstreept hoe belangrijk het is het hervormingsproces van het land te bevorderen om de levensstandaard – met name van kwetsbare groepen – te verbeteren en om de jongere generaties aantrekkelijke vooruitzichten te bieden als het gaat om wonen en werken in het land, waardoor de maatschappelijke weerbaarheid tegen hybride aanvallen wordt vergroot en het aantal burgers dat zich genoodzaakt ziet elders in Europa betere levensomstandigheden te zoeken, kan worden teruggedrongen; beklemtoont dat het sociale acquis meer in de beoordelingen en aanbevelingen van de Commissie aan bod moet komen; 15. uit nogmaals zijn steun voor nauwere samenwerking op het gebied van veiligheids- en defensiebeleid tussen de EU en de Republiek Moldavië; prijst de Republiek Moldavië voor het feit dat het als eerste land een veiligheids- en defensiepartnerschap met de EU is aangegaan en dringt erop aan praktische uitvoering te geven aan dit partnerschap; dringt er bij de EU op aan de Republiek Moldavië geleidelijk op te nemen in toekomstige wetgevingsinitiatieven en ‑programma’s op het gebied van Europese veiligheid en defensie; steunt de verdere werkzaamheden in het kader van de politieke en veiligheidsdialoog op hoog niveau tussen de EU en de Republiek Moldavië om de samenwerking op het gebied van het buitenlands en veiligheidsbeleid te intensiveren; 16. verzoekt de lidstaten de financiering van de Europese Vredesfaciliteit voor de Republiek Moldavië te verhogen om de defensiecapaciteiten van het land verder te verbeteren; 17. herhaalt zijn verzoek aan de EU en haar lidstaten om de Moldavische autoriteiten te blijven ondersteunen bij hun inspanningen om de macro-economische stabiliteit te bewaren en de energiezekerheid te vergroten door de aanleg van nieuwe elektriciteitsinterconnecties met buurlanden te steunen; verzoekt de EU en haar lidstaten financiële steun te verlenen voor projecten op het gebied van energie-efficiëntie en hernieuwbare energie, als een schone en duurzame manier om de vraag naar energie van Moldavië te verminderen en de energievoorziening van het land te diversifiëren, en tegelijkertijd te waarborgen dat energie betaalbaar is, met name voor de kwetsbaarste groepen; 18. dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan de samenwerking met Moldavië door middel van doelgerichte maatregelen verder te versterken om het land weerbaarder te maken tegen hybride dreigingen, onder meer door de strategische communicatie over de EU te verbeteren, steun te verlenen aan journalisten en het maatschappelijk middenveld om desinformatie tegen te gaan, onafhankelijke media-inhoud in het Russisch te bevorderen en de informatiegeletterdheid van de bevolking te verbeteren; pleit voor extra middelen en technische knowhow om de Moldavische regering te ondersteunen met strategische communicatie, interne coördinatie en capaciteitsopbouw tegen hybride aanvallen en desinformatie; prijst het Moldavische maatschappelijk middenveld voor zijn inspanningen met het doel de strijd van de Moldavische regering tegen desinformatie te ondersteunen en de democratische waarden te bevorderen; verzoekt de Commissie en de lidstaten steun te blijven verlenen om de mediageletterdheid en de onafhankelijkheid van de media te bevorderen en de kritieke digitale infrastructuur van Moldavië te versterken, onder meer door uit Rusland afkomstige systemen voor informatie- en communicatietechnologie te vervangen; verzoekt de EU en haar lidstaten hun rechtstreekse contacten met de burgers van Moldavië uit te breiden en te intensiveren door hen te betrekken bij verschillende Europese en bilaterale programma’s en projecten, zoals burgerraadplegingen, en de contacten tussen burgers onderling te bevorderen; 19. verzoekt de Commissie de Moldavische regering te helpen socialemediaplatforms onder druk te zetten om desinformatie doeltreffend aan te pakken; 20. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de president, de regering en het Parlement van de Republiek Moldavië, de Verenigde Naties, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa, de Raad van Europa en de Russische autoriteiten. Het Europees Parlement, – gezien zijn eerdere resoluties over Georgië, – gezien de verklaring van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de commissaris voor Nabuurschap en Uitbreiding van 17 april 2024 over de aanneming van de wet inzake “transparantie van buitenlandse invloed”, – gezien de verklaring van de hoge vertegenwoordiger van 18 september 2024 over de Georgische wet inzake “gezinswaarden en de bescherming van minderjarigen”, – gezien de verklaring van de woordvoerder van de Europese Dienst voor extern optreden van 4 april 2024 over het wetsontwerp inzake “transparantie van buitenlandse invloed”, – gezien de conclusies van de Europese Raad van 14 en 15 december 2023 en van 27 juni 2024, – gezien de mededeling van de Commissie van 8 november 2023 getiteld “Mededeling inzake het uitbreidingsbeleid van de EU voor 2023” ( COM(2023)0690 ), – gezien resolutie 2561 (2024) van de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa, getiteld “Challenges to democracy in Georgia” (Uitdagingen voor de democratie in Georgië), – gezien de Verklaring van Boekarest, die de Parlementaire Vergadering van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) heeft aangenomen tijdens de 31e jaarlijkse zitting van 29 juni tot en met 3 juli 2024, – gezien de Associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en Georgië, anderzijds (1) , – gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, – gezien het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (EVRM), – gezien de gezamenlijke verklaring van de voorzitter van de Commissie buitenlandse zaken, de voorzitter van de Delegatie voor de betrekkingen met de zuidelijke Kaukasus en de vaste rapporteur van het Europees Parlement voor Georgië van 18 april 2024 over de herindiening van het wetsontwerp inzake “transparantie van buitenlandse invloed” in Georgië, – gezien artikel 136, leden 2 en 4, van zijn Reglement, A. overwegende dat de democratie in Georgië het de afgelopen maanden zwaar te verduren heeft gekregen, met de overhaaste goedkeuring van antidemocratische wetgeving die werd bekritiseerd door de VN, de Commissie van Venetië en de EU, hetgeen gepaard ging met aanvallen op het maatschappelijk middenveld en onafhankelijke media, langdurige massale protesten, de gewelddadige onderdrukking van die vreedzame protesten, grote politieke en maatschappelijke spanningen en polarisatie; B. overwegende dat het recht op vrijheid van mening en meningsuiting en het recht op vrijheid van vreedzame vergadering en vereniging in de grondwet van Georgië verankerde grondrechten zijn; C. overwegende dat Georgië, als partij bij de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, en als lid van de Raad van Europa en de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa, zich ertoe heeft verbonden de beginselen van de democratie en de rechtsstaat na te leven en de fundamentele vrijheden en de mensenrechten te eerbiedigen; D. overwegende dat artikel 78 van de grondwet van Georgië bepaalt dat “de grondwettelijke organen [...] binnen de grenzen van hun bevoegdheden alle maatregelen [nemen] om de volledige integratie van Georgië in de Europese Unie en de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie te waarborgen”; E. overwegende dat de Europese Unie van Georgië, een kandidaat-lidstaat van de EU, verwacht dat het zich volledig houdt aan de associatieovereenkomst en andere internationale verbintenissen die het land is aangegaan, en dat het met name aan de voorwaarden voldoet en de stappen neemt die opgenomen zijn in de aanbeveling van de Commissie van 8 november 2023; overwegende dat de Europese Raad heeft besloten Georgië de status van kandidaat-lidstaat te verlenen op voorwaarde dat deze stappen zouden worden genomen, waaronder het tegengaan van desinformatie en inmenging gericht tegen de EU en haar waarden, het betrekken van oppositiepartijen en het maatschappelijk middenveld bij het bestuur, het waarborgen van de vrijheid van vergadering en meningsuiting, het op zinvolle wijze raadplegen en betrekken van maatschappelijke organisaties bij wetgevings- en beleidsvormingsprocessen, en het waarborgen dat maatschappelijke organisaties in alle vrijheid kunnen werken; F. overwegende dat het maatschappelijk middenveld in Georgië van oudsher zeer levendig en actief is en een centrale rol heeft gespeeld bij het op gang brengen en bevorderen van democratische veranderingen in het land, alsook bij het waarborgen van en toezien op de tenuitvoerlegging ervan; G. overwegende dat het parlement van Georgië op 20 februari 2024 wijzigingen van de kieswet heeft aangenomen, waarbij de procedure voor de verkiezing van de voorzitter en de zogenaamde professionele leden van de centrale kiescommissie is veranderd en de functie van vicevoorzitter, die wordt bekleed door een vertegenwoordiger van de oppositie, is afgeschaft; H. overwegende dat het Georgische parlement op 4 april 2024, minder dan een jaar voor de verkiezingen, verdere wijzigingen van de kieswet van het land heeft aangenomen, waarbij fundamentele aspecten van de kieswetgeving van het land werden gewijzigd en verplichte parlementaire quota voor vrouwen werden afgeschaft, op grond waarvan ten minste één op de vier kandidaten op een partijlijst een ander geslacht dan de meerderheid moest hebben; I. overwegende dat het Georgische parlement op 28 mei 2024 de zogenaamde wet inzake transparantie van buitenlandse invloed heeft goedgekeurd nadat het veto van president Salome Zoerabisjvili terzijde was geschoven en ondanks de massale protesten van Georgische burgers en herhaalde oproepen van de Europese partners van Georgië om het wetsontwerp in te trekken, dat naar geest en inhoud in strijd is met de normen en waarden van de EU; overwegende dat de goedkeuring van deze wet het toetredingsproces van Georgië de facto heeft bevroren en heeft geleid tot opschorting van de financiële bijstand van de EU aan Georgië; J. overwegende dat de wet is aangenomen in het kader van een procedure die volgens de Commissie van Venetië geen ruimte liet voor echte discussie en zinvolle raadpleging, met openlijke veronachtzaming van de zorgen van grote delen van de Georgische bevolking; overwegende dat de beperkingen die via deze wet worden gesteld aan het recht op vrijheid van meningsuiting, het recht op vrijheid van vereniging en het recht op privacy, onverenigbaar zijn met de strenge toets als bedoeld in artikel 8, lid 2, artikel 10, lid 2, en artikel 11, lid 2, van het EVRM en artikel 17, lid 2, artikel 19, lid 2, en artikel 22, lid 2, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, aangezien zij niet voldoen aan de vereisten van wettigheid, legitimiteit, noodzakelijkheid en evenredigheid in een democratische samenleving, en tevens onverenigbaar zijn met het beginsel van non-discriminatie als bedoeld in artikel 14 van het EVRM; K. overwegende dat deze wetgeving samenvalt met toenemende en aanhoudende aanvallen op het maatschappelijk middenveld in Georgië, in een klaarblijkelijke poging om de ruimte voor het maatschappelijk middenveld te beperken door onafhankelijke groepen financiering te ontzeggen; overwegende dat deze wetgeving een doorslag is van de wetgeving inzake buitenlandse agenten in Rusland; L. overwegende dat de Verenigde Staten op 6 juni 2024 aan tientallen Georgische functionarissen visumbeperkingen hebben opgelegd in verband met de goedkeuring van de “wet inzake buitenlandse invloed”; M. overwegende dat de Europese Raad in zijn conclusies van 27 juni 2024 de Georgische autoriteiten heeft verzocht “hun voornemens te verduidelijken door de huidige ontwikkelingen, die het EU-traject van Georgië in gevaar brengen en het toetredingsproces de facto tot stilstand zullen brengen, terug te draaien”; N. overwegende dat de Commissie buitenlandse zaken van het Amerikaanse Congres op 11 juli 2024 heeft ingestemd met sanctiewetgeving tegen Georgië, de zogenaamde Megobari-wet, waarbij sancties worden opgelegd aan Georgische functionarissen die verantwoordelijk zijn voor het ondermijnen van het democratische bestel van het land; O. overwegende dat het Georgische parlement op 17 september 2024 een wet inzake “gezinswaarden en de bescherming van minderjarigen” heeft aangenomen, waarmee wordt beoogd betrouwbare informatie over seksuele gerichtheid en genderidentiteit te verbieden; P. overwegende dat de Georgische autoriteiten geen gehoor hebben gegeven aan de aanbevelingen van de Commissie van Venetië met betrekking tot de nietigverklaring of wijziging van bovengenoemde wetten inzake “transparantie van buitenlandse invloed” en “gezinswaarden en de bescherming van minderjarigen”, de afschaffing van genderquota bij lokale en parlementsverkiezingen en de samenstelling van de centrale kiescommissie; Q. overwegende dat er sprake is van toenemende antiwesterse en vijandige retoriek van de regerende partij Georgische Droom jegens de democratische partners van Georgië, alsook van de bevordering van Russische desinformatie en manipulatie en complottheorieën; overwegende dat vijandige retoriek ook gericht is aan het adres van Oekraïne, daar de regerende partij gebruikmaakt van verachtelijke politieke spandoeken waarop Oekraïense steden staan afgebeeld die door Rusland zijn verwoest, en zo misbruik maakt van het lijden van dappere Oekraïners; overwegende dat de partij Georgische Droom het Westen afschildert als een “mondiale oorlogspartij” die Georgië weer in een oorlog met Rusland probeert te drijven; R. overwegende dat een toenemend aantal incidenten erop wijst dat Georgië te kampen heeft met een onveilige mediaomgeving, hetgeen een bedreiging vormt voor de Georgische democratie; overwegende dat Georgië op de jaarlijkse persvrijheidslijst van Reporters Without Borders op plek 103 van de 180 landen staat, een daling met 26 plaatsen ten opzichte van het voorgaande jaar; S. overwegende dat Bidzina Ivanisjvili, leider van Georgische Droom, op 28 augustus 2024 bij de start van de verkiezingscampagne van zijn partij het voornemen heeft uitgesproken om democratische oppositiepartijen te verbieden; overwegende dat hij daarin werd bijgevallen door premier Irakli Kobachidze, die verklaarde dat als de partij een meerderheid in het Georgische parlement zou behalen, zij bepaalde oppositiepartijen zou verbieden, waarbij hij de oppositie als een “criminele politieke kracht” bestempelde; T. overwegende dat de verklaring van de Russische minister van Buitenlandse Zaken dat hij bereid is Georgië te helpen om zijn betrekkingen met de buurlanden Abchazië en Zuid-Ossetië te normaliseren, werd geprezen door de leiders van de regerende partij, waaruit blijkt dat de Georgische regering afstapt van haar beleid van niet-erkenning van de bezette regio’s van Georgië; U. overwegende dat er op 26 oktober 2024 parlementsverkiezingen zullen plaatsvinden in Georgië; overwegende dat de wet inzake “transparantie van buitenlandse invloed” in de praktijk het vereiste van binnenlandse waarnemers heeft gedwarsboomd, wier aanwezigheid, overeenkomstig de beginselen van het Bureau voor Democratische Instellingen en Mensenrechten van de OVSE, zou bijdragen tot meer transparantie van en vertrouwen in het verkiezingsproces; 1. spreekt zijn diepe bezorgdheid uit over de achteruitgang van de democratie in Georgië, die dit jaar exponentieel is toegenomen, met name in de aanloop naar de parlementsverkiezingen op 26 oktober 2024; veroordeelt met klem de goedkeuring van de wet inzake “transparantie van buitenlandse invloed” en de wet inzake “gezinswaarden en de bescherming van minderjarigen”, alsook de wijzigingen van de kieswet; is van mening dat de regering deze als instrumenten gebruikt om de vrijheid van meningsuiting te schenden, de media te censureren, kritische stemmen uit het maatschappelijk middenveld en de ngo-sector het zwijgen op te leggen of kwetsbare personen te discrimineren; onderstreept dat dit alles ook onverenigbaar is met de waarden en democratische beginselen van de EU, indruist tegen het streven van het land om toe te treden tot de EU, de reputatie van Georgië in de rest van de wereld schaadt en de Euro-Atlantische integratie van Georgië in gevaar brengt; onderstreept met klem dat er in de betrekkingen van Georgië met de EU geen vooruitgang kan worden geboekt tenzij bovengenoemde wetgeving wordt ingetrokken; betreurt dat Georgië, dat ooit een voorvechter van democratische vooruitgang met Euro-Atlantische aspiraties was, nu al geruime tijd een pijlsnelle achteruitgang van de democratie beleeft; 2. verzoekt de Commissie en de lidstaten te onderzoeken welke gevolgen de door deze wetten veroorzaakte achteruitgang van de democratie hebben voor hun rol als donor in Georgië, en de regering en het parlement van Georgië te informeren over deze mogelijke gevolgen; dringt erop aan dat alle EU-financiering ten behoeve van de Georgische regering wordt bevroren totdat de genoemde ondemocratische wetten worden ingetrokken en dat er strikte voorwaarden worden gesteld aan de uitbetaling van eventuele toekomstige financiering aan de Georgische regering; 3. uit zijn bezorgdheid over het klimaat van haat en intimidatie dat wordt aangewakkerd door verklaringen van vertegenwoordigers van de Georgische regering en politieke leiders en door de aanvallen van de regering op politiek pluralisme; veroordeelt de opmerkingen van oligarch Bidzina Ivanisjvili en kopstukken binnen de regering waarin ermee wordt gedreigd oppositiepartijen te verbieden en waarin naar de oppositie wordt verwezen als een “criminele politieke kracht”; merkt op dat dergelijke intimidatie het politieke proces en de vrijheid van meningsuiting ernstig ondermijnt en een klimaat van angst in de hand werkt; 4. dringt aan op een grondig onderzoek naar politiegeweld tijdens de voorjaarsprotesten tegen de wet inzake “transparantie van buitenlandse invloed” in Georgië; 5. herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om onverwijld na te gaan op welke wijze de Georgische wetgeving inzake “transparantie van buitenlandse invloed” en “gezinswaarden en bescherming van minderjarigen”, de afschaffing van genderquota en andere wijzigingen in de kieswetgeving, de opvolging van de aanbevelingen van de Commissie van Venetië in het algemeen en het verloop van de verkiezingen in overeenstemming met aanvaarde internationale normen, van invloed zijn op de voortdurende naleving door Georgië van de criteria voor visumliberalisering, met name het criterium dat de grondrechten moeten worden geëerbiedigd, dat een cruciaal onderdeel vormt van het visumliberaliseringsbeleid van de EU; 6. geeft nogmaals aan de legitieme Europese aspiraties van het Georgische volk en zijn wens om te leven in een welvarend land, vrij van corruptie, dat de fundamentele vrijheden volledig eerbiedigt, de mensenrechten beschermt en een open samenleving en onafhankelijke media waarborgt, ten volle te steunen; benadrukt dat het besluit om Georgië de status van kandidaat-lidstaat van de EU toe te kennen, werd ingegeven door de wens om erkenning te geven aan de prestaties en de democratische inspanningen van het maatschappelijk middenveld in Georgië en de overweldigende steun van de Georgische burgers voor toetreding tot de EU, waarbij steevast meer dan 80 % van de Georgische bevolking hier voorstander van is; waardeert de inspanningen van de Georgische president Salome Zoerabisjvili om Georgië weer op het pad van democratische en pro-Europese ontwikkelingen te brengen en veroordeelt met klem de pogingen van de partij Georgische Droom om haar via afzettingsprocedures op ongerechtvaardigde gronden het zwijgen op te leggen; 7. betreurt de rol die de Georgische oligarch Bidzina Ivanisjvili, die op 30 december 2023 is teruggekeerd naar de actieve politiek als “erevoorzitter” van de partij Georgische Droom, persoonlijk speelt in de huidige politieke crisis en in de zoveelste poging om de Euro-Atlantische koers van het land te saboteren ten gunste van een toenadering tot Rusland; herhaalt zijn oproep aan de Raad en de democratische partners van de EU om Ivanisjvili onmiddellijke en gerichte persoonlijke sancties op te leggen wegens zijn rol in de achteruitgang van het politieke proces in Georgië en andere activiteiten ten voordele van de Russische Federatie; 8. verzoekt de EU en haar lidstaten om al wie verantwoordelijk is voor het ondermijnen van de democratie in Georgië, al wie medeplichtig is aan het geweld tegen politieke tegenstanders en al wie vreedzame demonstranten en antiwesterse desinformatie verspreidt ter verantwoording te roepen en persoonlijke sancties op te leggen; uit zijn goedkeuring over de persoonlijke sancties die de Verenigde Staten hebben opgelegd aan functionarissen van Georgische Droom; 9. toont zich verontrust over het feit dat veel recente wetgevingsvoorstellen die door de meerderheid van Georgische Droom in het Georgische parlement zijn aangenomen, haaks staan op de aspiraties van de overgrote meerderheid van de Georgische bevolking om in een democratische samenleving te leven, door te gaan met de democratische hervormingen en de hervormingen van de rechtsstaat, nauwe samenwerking met de Euro-Atlantische partners na te streven, en zich in te zetten voor lidmaatschap van de EU; 10. benadrukt dat het recht op vrijheid van meningsuiting en vergadering en het recht om vreedzaam te protesteren fundamentele vrijheden zijn die onder alle omstandigheden moeten worden gerespecteerd, in het bijzonder in een land dat zich bij de EU wil aansluiten; 11. beklemtoont dat de rol van publieke waakhond die het maatschappelijk middenveld en onafhankelijke media spelen essentieel is voor een democratische samenleving en bovendien cruciaal is om ervoor te zorgen dat de hervormingen worden doorgevoerd die nodig zijn voor toetreding tot de EU, en roept de Georgische autoriteiten dan ook op het uiterste te doen om een klimaat te waarborgen waarin maatschappelijke organisaties en onafhankelijke media ongehinderd actief kunnen zijn; 12. herinnert eraan dat de Europese Raad Georgië tijdens de top van 14 en 15 december 2023 de status van kandidaat-lidstaat heeft toegekend op voorwaarde dat de in de aanbeveling van de Commissie van 8 november 2023 genoemde relevante stappen zouden worden genomen; benadrukt dat de onlangs aangenomen wetgeving duidelijk indruist tegen deze ambitie en de integratie van Georgië in de EU op losse schroeven zet; 13. herhaalt zijn verzoek aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de commissaris voor Nabuurschap en Uitbreiding en de voorzitter van de Commissie om de Georgische regering nogmaals te wijzen op de door haar gedane toezeggingen en op de waarden en beginselen die zij heeft onderschreven bij de indiening van haar verzoek om EU-lidmaatschap; 14. wijst nogmaals op de concrete kansen die Georgië te wachten staan zodra de toetredingsonderhandelingen van start gaan, zoals pretoetredingssteun die de levensstandaard van de Georgische burgers zou verbeteren en de instellingen, infrastructuur en sociale diensten ten goede zou komen; 15. dringt er bij de Georgische autoriteiten op aan ervoor te zorgen dat de komende parlementsverkiezingen in oktober 2024 aan de hoogste internationale normen voldoen zodat een transparant, vrij en eerlijk verkiezingsproces waarin de democratische wil van het volk tot uiting komt, wordt gewaarborgd; dringt aan op uitbanning van de ingeburgerde praktijk van misbruik van overheidsmiddelen en bestuurscapaciteit ten gunste van de regerende partij; dringt er bij de Georgische autoriteiten op aan alle nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat alle gerenommeerde maatschappelijke organisaties die actief zijn op het gebied van verkiezingswaarneming deze verkiezingen zonder enige hinder of inmenging kunnen waarnemen; 16. deelt de bezorgdheid van de Commissie van Venetië over de goedkeuring van wijzigingen aan het rechtskader voor verkiezingen in Georgië en de kieswet, en is het ermee eens dat deze wijzigingen aan de kieswet grote gevolgen zullen hebben voor de opvattingen van de belanghebbenden over en hun vertrouwen in de onpartijdigheid en eerlijkheid van de verkiezingsadministratie; 17. toont zich verontrust over het besluit om slechts een beperkt aantal stembureaus in het buitenland te openen, ondanks talrijke verzoeken van de Georgische diaspora, waardoor de meerderheid van de in het buitenland wonende Georgiërs hun stemrecht verliest; is ernstig bezorgd over berichten dat de regering van Georgië voor belemmeringen zorgt bij de inspanningen van de coalitie van 30 ngo’s en Transparency International Georgia om de campagne “Go Out and Vote” (Ga naar buiten en stem) te voeren; beschouwt deze belemmeringen als een poging om de democratie in het land te ondermijnen; 18. merkt op dat de premier van Georgië, tegen de achtergrond van aanzienlijke internationale reacties waarbij de legitimiteit van de komende verkiezingen in twijfel werd getrokken, het bureau voor corruptiebestrijding heeft “aanbevolen” zijn besluit van 24 september 2024 om Transparency International Georgia aan te wrijven dat het “openlijke electorale doelstellingen” zou hebben in te trekken, en dat het bureau zijn besluit op 2 oktober 2024 inderdaad heeft ingetrokken; herinnert eraan dat het oorspronkelijke besluit, indien het wordt gehandhaafd en niet wordt ingetrokken, een van de belangrijkste maatschappelijke organisaties van Georgië de toegang tot buitenlandse financiering zou ontnemen, waardoor de organisatie in sterke mate zou worden belemmerd om haar activiteiten, met inbegrip van verkiezingswaarneming, voort te zetten, en dat dit vragen zou doen rijzen over de politieke neutraliteit van het bureau voor corruptiebestrijding; 19. betreurt het gebruik door Georgische Droom van gewelddadige beelden van de oorlog in Oekraïne als middel om meningen te manipuleren en om desinformatie en pro-Russische, anti-Oekraïense gevoelens te verspreiden in de aanloop naar de verkiezingen van oktober 2024; 20. verwacht van Georgische Droom dat zij bij de komende parlementsverkiezingen de wil en vrije keuze van de Georgische bevolking respecteert en dat zij een vreedzame overdracht van de macht garandeert; eist dat Georgische Droom en haar leiders onmiddellijk een einde maken aan het geweld, de intimidatie, de haatzaaiende uitlatingen, de vervolging en de repressie waaraan zij zich te buiten gaan jegens de oppositie, het maatschappelijk middenveld en onafhankelijke media; 21. is er stellig van overtuigd dat de komende verkiezingen bepalend zullen zijn voor de toekomstige democratische ontwikkeling en de geopolitieke keuzes van Georgië, alsook voor het vermogen van Georgië om vooruitgang te boeken op weg naar lidmaatschap van de EU; is van mening dat het nog steeds mogelijk is de democratische toekomst van Georgië als kandidaat-lidstaat van de EU te consolideren met een jonge, gemotiveerde generatie leiders, zoals blijkt uit de spontane protesten tegen de wet op buitenlandse agenten in 2024; 22. uit zijn diepe bezorgdheid over de toegenomen invloed van Rusland in Georgië, waaronder toegenomen immigratie uit Rusland, toegenomen handelsbetrekkingen met Rusland en de bereidheid van Georgië om verzoening met Rusland na te streven ondanks de Russische oorlog in Oekraïne en het feit dat het land een vijfde van het Georgische soevereine grondgebied bezet; verzoekt de regering van Georgië sancties op te leggen aan Rusland als reactie op de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne, vast te houden aan haar beleid van niet-erkenning van de bezette gebieden en zich te houden aan haar toezegging om effectieve maatregelen ter voorkoming van het omzeilen van Europese sancties te handhaven; spoort de regering van Georgië ertoe aan haar beleid volledig af te stemmen op het buitenlands beleid van de EU en de EU-strategie ten aanzien van Rusland; 23. herhaalt met klem zijn dringende verzoek om de onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van voormalig president Micheil Saakasjvili om humanitaire redenen met het oog op medische behandeling in het buitenland; benadrukt dat de Georgische regering de volledige en onmiskenbare verantwoordelijkheid draagt voor het leven, de gezondheid, de veiligheid en het welzijn van voormalig president Micheil Saakasjvili en volledig ter verantwoording moet worden geroepen voor elke vorm van schade die hem wordt berokkend; 24. merkt op dat de Georgische regering de toegang tot openbare informatie, waaronder archieven uit het Sovjettijdperk, verder heeft bemoeilijkt en daarbij ten onrechte de algemene verordening gegevensbescherming van de EU heeft gebruikt om draconische beperkingen op de toegang tot archieven te rechtvaardigen, en dat sommige van de belangrijkste archieven van Georgië uit het Sovjettijdperk (zoals het archief van de voormalige KGB en dat van het voormalige Centraal Comité van de Communistische Partij) sinds oktober 2023 volledig zijn gesloten zonder dat hiervoor enige verklaring is gegeven; wijst op Ruslands manipulatie en vervalsing van de geschiedenis, met inbegrip van de Sovjetgeschiedenis, als onderdeel van de aanvalsoorlog tegen Oekraïne en op de Russische militaire dreigementen jegens andere landen; betreurt de toenemende Stalincultus en de daarmee samenhangende opleving van Sovjetnostalgie in Georgië, gesteund door de zittende regering, hetgeen er duidelijk op wijst dat het land toenadering zoekt tot Rusland; 25. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de Raad van Europa en de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa, alsmede aan de president, de regering en het parlement van Georgië.
|
European Parliament Adopted Texts
|
https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/TA-10-2024-10-10_NL.html
|
Het Europees Parlement, – gezien zijn eerdere verslagen en resoluties over Turkije, – gezien de World Press Freedom Index (wereldindex voor persvrijheid) van 2024, waarop Turkije op de 158e plaats staat van in totaal 180 landen, – gezien artikel 150, lid 5, en artikel 136, lid 4, van zijn Reglement, A. overwegende dat Bülent Mumay, een Turkse journalist en het hoofd van het bureau in Istanbul van Deutsche Welle Turkije, op 6 mei 2023 tot 20 maanden gevangenisstraf is veroordeeld vanwege berichten die hij op sociale media had geplaatst over een schandaal waarbij een bedrijf met nauwe banden met de regering zich in de periode dat de AKP aan de macht was heeft verrijkt met geld dat voor de metro van de stad Istanbul bestemd was; overwegende dat het door hem aangetekende beroep is afgewezen en zijn tweets zijn verwijderd; B. overwegen dat de 26e arrondissementsrechtbank van Istanbul, waar het beroep diende, de veroordeling op 20 augustus 2024 heeft bekrachtigd en de Autoriteit voor informatie- en communicatietechnologieën opdracht heeft gegeven de toegang tot nieuwsberichten over de bekrachtiging van de eerdere uitspraak te blokkeren; C. overwegende dat de uitspraak en de zich steeds opnieuw voordoende gevallen van censuur de escalerende druk op de persvrijheid in Turkije blootleggen, waarbij de zaak van Bülent Mumay niet op zichzelf staat, maar past in een breder patroon van gerechtelijke intimidatie en censuur tegen de onafhankelijke media in Turkije; D. overwegende dat Turkije, als lid van de Raad van Europa en kandidaat-lidstaat van de EU, gehouden is uitvoering te geven aan de hoogste democratische normen en praktijken, waaronder eerbiediging van mensenrechten, de rechtsstaat, fundamentele vrijheden (zoals de persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting), het universele recht op een eerlijk proces en strikte eerbiediging van het beginsel van het vermoeden van onschuld en het recht op een eerlijke procesgang; 1. veroordeelt de uitspraak tegen Bülent Mumay, die past in een breder patroon van het monddood maken van kritische journalisten; verzoekt de Turkse autoriteiten de aanklacht tegen Bülent Mumay en alle willekeurig vastgehouden mediawerkers en journalisten, alsook politieke tegenstanders, mensenrechtenverdedigers, ambtenaren en academici, te laten vallen; 2. maakt zich grote zorgen over de steeds verdere verslechtering van de democratische normen in Turkije, de nietsontziende onderdrukking van elk kritisch geluid en de repressie tegen onafhankelijke journalisten, activisten en leden van de oppositie, zoals naar voren komt uit de vele meldingen van juridische intimidatie, censuur en financiële dwang als middel om kritische en onderzoeksjournalistiek het zwijgen op te leggen; 3. betreurt het feit dat de Turkse regering een ingewikkeld web aan wetgeving, zoals de socialemediawet van 2020, de antiwitwaswet van 2021 en de desinformatiewet van 2022, heeft ontwikkeld als instrument om journalisten stelselmatig te controleren en het zwijgen op te leggen; maakt zich grote zorgen over de nieuwe “regeling inzake buitenlandse agenten”, die naar verluidt nog dit jaar van kracht zal worden; 4. veroordeelt eens te meer het gebrek aan onafhankelijkheid van het openbaar ministerie en justitie, alsook de politieke instrumentalisering van het justitieel apparaat in Turkije, en roept de Turkse autoriteiten op terug te keren naar een situatie waarin de rechtbanken onafhankelijk zijn, de persvrijheid gegarandeerd is, en de internationale mensenrechtenverplichtingen worden nageleefd; 5. verzoekt de EDEO passende steun te bieden aan de EU-delegatie in Turkije met het oog op een intensievere observatie van vastgehouden journalisten en mediawerkers en het bij de Turkse autoriteiten op alle niveaus onder de aandacht brengen van hun dossiers, naast het onderhouden van nauwe contacten met het maatschappelijk middenveld; 6. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de EDEO, alsmede aan de president, de regering en het parlement van Turkije, en deze in het Turks te laten vertalen. Het Europees Parlement, – gezien de artikelen 4 en 36 van de grondwet van de Volksrepubliek China (VRC), – gezien artikel 150, lid 5, en artikel 136, lid 4, van zijn Reglement, A. overwegende dat Ilham Tohti in 2014 werd veroordeeld op grond van politiek gemotiveerde beschuldigingen van “separatisme” en een levenslange gevangenisstraf kreeg opgelegd; overwegende dat hij zich inzette voor de bevordering van de dialoog tussen Oeigoeren en Han‑Chinezen; overwegende dat hij de Sacharovprijs van 2019 toegekend heeft gekregen; B. overwegende dat Gulshan Abbas een straf van 20 jaar uitzit op grond van valse beschuldigingen van terrorisme in verband met de activiteiten van haar zus, een verdediger van de mensenrechten van vervolgde Oeigoeren in de VRC; C. overwegende dat dit een voorbeeld is van de systematische onderdrukking van Oeigoeren in de Oeigoerse autonome regio Xinjiang (XUAR) door de Chinese autoriteiten; overwegende dat Oeigoeren willekeurig worden vastgehouden in interneringskampen en gedwongen worden afstand te doen van hun etnische identiteit en religieuze overtuigingen; D. overwegende dat de verdediging van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat centraal moet staan in de betrekkingen tussen de EU en de Volksrepubliek China; 1. veroordeelt met klem de schendingen door de Volksrepubliek China van de mensenrechten van Oeigoeren en mensen in Tibet, Hongkong, Macau en op het Chinese vasteland; 2. dringt er bij de Volksrepubliek China op aan Ilham Tohti en Gulshan Abbas onmiddellijk en onvoorwaardelijk vrij te laten, evenals de anderen die willekeurig in China worden vastgehouden en degenen die door de EU tijdens de 57e zitting van de Mensenrechtenraad van de VN genoemd zijn, hun toegang tot medische zorg en advocaten te garanderen, informatie over hun verblijfplaats te verstrekken en de bezoekrechten van familieleden te waarborgen; verzoekt de EU en de lidstaten in dit verband bij elk contact op hoog niveau druk uit te oefenen; 3. verzoekt de EU en de lidstaten aanvullende sancties vast te stellen tegen hooggeplaatste functionarissen en entiteiten die betrokken zijn bij mensenrechtenschendingen in de VRC; 4. eist dat de autoriteiten van de VRC een einde maken aan de onderdrukking van de Oeigoeren en de onrechtmatige beleidsmaatregelen waarvan zij slachtoffer zijn, zoals intensief toezicht, dwangarbeid, sterilisatie, geboortepreventiemaatregelen en de vernietiging van de Oeigoerse identiteit, welke neerkomen op misdaden tegen de menselijkheid en een ernstig risico op genocide vormen; dringt aan op de sluiting van alle interneringskampen; 5. veroordeelt met klem de Volksrepubliek China voor het niet uitvoeren van de aanbevelingen van het Bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten (OHCHR); roept de Volksrepubliek China op het OHCHR onafhankelijke toegang te verlenen tot XUAR en verzoekt het OHCHR een uitgebreid analyse van de huidige situatie en een actieplan te presenteren om de Volksrepubliek China ter verantwoording te roepen; 6. betreurt het gebrek aan betrokkenheid van de Volksrepubliek China bij de mensenrechtendialoog en het uitblijven van resultaten; 7. verzoekt de lidstaten en de internationale gemeenschap uitleveringsverdragen met de Volksrepubliek China en Hongkong op te schorten, het beginsel van non-refoulement te eerbiedigen en het verslag van het OHCHR ten uitvoer te leggen; 8. dringt er bij de lidstaten op aan de transnationale onderdrukking van Chinese dissidenten en Oeigoeren op hun grondgebied aan te pakken en de verantwoordelijke personen te vervolgen; 9. is ingenomen met de EU-verordening inzake dwangarbeid en dringt aan op de volledige tenuitvoerlegging ervan; roept de bedrijven die actief zijn in de VRC, met name in XUAR, op hun zorgvuldigheidsverplichtingen inzake mensenrechten na te leven; 10. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de autoriteiten van de Volksrepubliek China, de VV/HV, de Commissie, de lidstaten alsmede aan de Verenigde Naties. Het Europees Parlement, – gezien zijn eerdere resoluties over Irak, – gezien artikel 150, lid 5, en artikel 136, lid 4, van zijn Reglement, A. overwegende dat het Iraakse parlement zeer restrictieve amendementen uitwerkt op wet 188/1959 (de wet inzake het personenrecht), die gevolgen hebben voor de rechten van vrouwen; overwegende dat familieaangelegenheden, onder meer huwelijk, echtscheiding en voogdij over kinderen, feitelijk onder de bevoegdheid van religieuze rechtbanken, en niet van civiele rechtbanken, komen te vallen, wat volgens VN-deskundigen verontrustende discrepanties langs religieuze scheidslijnen tot gevolg zou hebben; overwegende dat de wettelijke minimumleeftijd voor het sluiten van een huwelijk voor meisjes negen jaar en voor jongens vijftien jaar zou zijn, en dat gevreesd wordt dat geweld tegen vrouwen in de toekomst toeneemt; overwegende dat 22 % van de niet-geregistreerde huwelijken meisjes onder de veertien jaar betreffen; overwegende dat de ontwerpamendementen vrouwelijke kinderen, met name wezen en kinderen uit gezinnen met een laag inkomen, kwetsbaarder maken en het risico vergroten dat zij het slachtoffer worden van mensenhandel en uitbuiting door voogden en/of familieleden; overwegende dat het Hooggerechtshof de grondwettelijkheid van de meest problematische amendementen heeft bekrachtigd voordat een derde lezing plaatsvond, die tot 2 oktober 2024 werd uitgesteld; overwegende dat de situatie op het gebied van vrouwenrechten in Irak reeds heftig bekritiseerd is; B. overwegende dat de VN-missie UNITAD, die onderzoek deed naar de door Da’esh begane seksuele misdrijven tegen vrouwen, met name jezidi-vrouwen, op 17 september 2024 moest worden beëindigd nadat vorig jaar met steun van Rusland en China werd besloten om het mandaat van de VN-Veiligheidsraad niet te verlengen; overwegende dat UNAMI, de VN-missie voor Irak, ook zal moeten worden beëindigd in 2025; C. overwegende dat de Sacharovprijs voor de vrijheid van meningsuiting in 2016 is toegekend aan Nadia Murad en Lamiya Aji Bashar, twee Iraakse jezidivrouwen die strijden tegen conflictgerelateerd seksueel geweld; D. overwegende dat in artikel 14 van de Iraakse grondwet is bepaald dat “de burgers van Irak gelijk zijn voor de wet, zonder discriminatie op grond van geslacht”; E. overwegende dat 73 % van de door een Iraaks enquêteteam ondervraagde personen “sterk gekant zijn” tegen de wijzigingen van wet 188/1959; 1. dringt erop aan dat het Iraakse parlement de voorgestelde wijzigingen van wet 188/1959 (de wet inzake het personenrecht) volledig en onmiddellijk verwerpt; onderstreept met grote bezorgdheid dat de wetswijzigingen in strijd zijn met de internationale verplichtingen van Irak met betrekking tot de grondrechten van vrouwen, een aanzienlijke achteruitgang vormen, negatief zullen uitwerken op de internationale reputatie van het land en het onthouden van bepaalde hulp uit het buitenland van bilaterale en multilaterale organisaties tot gevolg zullen hebben; 2. prijst de vrouwen, waaronder leden van het Iraakse parlement, die de hervorming hebben veroordeeld, en de ngo’s, activisten en leden van het maatschappelijk middenveld die sinds 1959 hebben gestreden voor het behoud van een van de meest progressieve wetten in de regio; 3. verzoekt de VV/HV en de lidstaten de voorgestelde wijzigingen te veroordelen; verzoekt de EU-delegatie in Irak alleen ontwikkelingssubsidies te verstrekken wanneer voorzien wordt in een justitiële opleiding op het gebied van seksueel en gendergerelateerd geweld en in opvangcentra voor vrouwen; verzoekt Irak nadrukkelijk een nationaal actieplan aan te nemen om kindhuwelijken uit te bannen, verkrachting binnen het huwelijk strafbaar te stellen, huiselijk geweld te bestrijden en de rechten van vrouwen en meisjes te versterken, in overeenstemming met het VN-Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen; dringt aan op een intensiever partnerschap met de mensenrechtencommissie in het Iraakse parlement, in overeenstemming met de internationale verplichtingen van Irak; 4. herinnert eraan dat de huidige wet inzake het personenrecht vereist dat kinderen met ten minste één tot de islam bekeerde ouder zelf moslim worden; betreurt dat de voorgestelde wetswijzigingen, indien deze worden aangenomen, tot een nog radicalere toepassing van de sharia zouden leiden; stelt dat deze nieuwe bepalingen ook de Iraakse staat ondermijnen en de minderheden in het land treffen; spreekt zijn diepe bezorgdheid uit over de gevolgen van deze wetswijzigingen voor de christelijke gemeenschappen in Irak; 5. verzoekt de lidstaten meer steun te verlenen aan de voorvechters van vrouwen- en kinderrechten in Irak; 6. is uitermate bezorgd over het feit dat het wetboek van strafrecht niet voorziet in rechtsbescherming bij huiselijk geweld tegen vrouwen en kinderen en dringt aan op verbeteringen; 7. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie in het Arabisch te laten vertalen en te doen toekomen aan het parlement en de regering van Irak, de VV/HV en de lidstaten.
|
European Parliament Adopted Texts
|
https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/TA-10-2024-10-22_NL.html
|
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad ( COM(2024)0426 ), – gezien artikel 294, lid 2, en artikel 212 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C10‑0106/2024), – gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de begrotingsbeoordeling door de Begrotingscommissie, – gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 9 oktober 2024 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie – gezien de artikelen 60 en 58 van zijn Reglement, – gezien de brief van de Commissie constitutionele zaken, – gezien het verslag van de Commissie internationale handel ( A10‑0006/2024 ), 1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast; 2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen; 3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de nationale parlementen. Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 22 oktober 2024 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2024/... van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van het samenwerkingsmechanisme voor leningen aan Oekraïne en tot toekenning van buitengewone macrofinanciële bijstand aan Oekraïne (Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2024/2773) (Gewone wetgevingsprocedure: tweede lezing) Het Europees Parlement, – gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (08311/2024 – C10‑0114/2024), – gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (1) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad ( COM(2013)0410 ), – gezien het gewijzigde voorstel van de Commissie ( COM(2020)0579 ), – gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad ( COM(2020)0577 – 2020/0264(COD) ), – gezien artikel 294, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien artikel 68 van zijn Reglement, – gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie vervoer en toerisme ( A10‑0010/2024 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan het standpunt van de Raad in eerste lezing; 2. is van mening dat vanwege de opname van de inhoud van Commissievoorstel COM(2020)0577 in dat standpunt, wetgevingsprocedure 2020/0264(COD) is komen te vervallen; 3. hecht zijn goedkeuring aan de gemeenschappelijke verklaring van het Europees Parlement en de Raad die als bijlage bij deze resolutie is gevoegd; 4. constateert dat de handeling is vastgesteld overeenkomstig het standpunt van de Raad; 5. verzoekt zijn Voorzitter de handeling samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 297, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te ondertekenen; 6. verzoekt zijn secretaris-generaal de handeling te ondertekenen nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie ; 7. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de nationale parlementen. BIJLAGE BIJ DE WETGEVINGSRESOLUTIE GEZAMENLIJKE VERKLARING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE Onverminderd de prerogatieven van de begrotingsautoriteit in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure en de bevoegdheden van de Commissie om de ontwerpbegroting op te stellen, verzoeken het Europees Parlement en de Raad de Commissie om in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure een voorstel in te dienen voor een extra begrotingsonderdeel voor administratieve ondersteuning in het kader van de Connecting Europe Facility (CEF), gefinancierd uit beschikbare CEF-kredieten, zoals aangegeven in het financieel memorandum van de Commissie. Dit nieuwe begrotingsonderdeel moet de kosten dekken van arbeidscontractanten en andere administratieve uitgaven voor het secretariaat van het prestatiebeoordelingsorgaan, het prestatiebeoordelingsorgaan en de Samenwerkingsraad van de nationale toezichthoudende instanties, zoals technische bijstand, kosten voor deskundigen, contracten voor gegevensverstrekking, externe studies en aanvullende adviesdiensten, terwijl posten in de personeelsformatie zullen worden gefinancierd uit het administratieve begrotingsonderdeel onder rubriek 7, met volledige inachtneming van de huidige verordening betreffende het meerjarig financieel kader. Voor zover mogelijk mag die financiering in het kader van de CEF geen afbreuk doen aan de middelen die reeds zijn gereserveerd in het recentste programma van de CEF inzake vervoer. De financiering in het kader van de CEF van arbeidscontractanten en andere administratieve uitgaven voor het secretariaat van het prestatiebeoordelingsorgaan, het prestatiebeoordelingsorgaan en de Samenwerkingsraad van de nationale toezichthoudende instanties mag geen precedent scheppen voor de financiering van het secretariaat van andere bestuursraden. Met deze financiering mag geenszins worden vooruitgelopen op de financieringsregelingen die in het kader van de volgende verordening betreffende het meerjarig financieel kader moeten worden overeengekomen. Het Europees Parlement, – gezien artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (1) , en met name artikel 44, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (2) , met name artikel 44, – gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2024, definitief vastgesteld op 22 november 2023 (3) , – gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021‑2027 (4) , – gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (5) , – gezien Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 van de Raad van 14 december 2020 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie en tot intrekking van Besluit 2014/335/EU, Euratom (6) , – gezien het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 2/2024, goedgekeurd door de Commissie op 9 april 2024 ( COM(2024)0920 ), – gezien het standpunt inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 2/2024, vastgesteld door de Raad op 13 september 2024 en toegezonden aan het Europees Parlement op 16 september 2024 (12081/2024 – C10‑0107/2024), – gezien de artikelen 96 en 98 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Begrotingscommissie ( A10-0005/2024 ), A. overwegende dat het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 2/2024 is ingediend ter opneming in de begroting 2024 van het overschot van het begrotingsjaar 2023 ten belope van 633 miljoen EUR; B. overwegende dat de hoofdonderdelen van dat overschot bestaan uit een positief resultaat bij de ontvangsten ter hoogte van 238,7 miljoen EUR en een onderbesteding ter hoogte van 393,9 miljoen EUR; C. overwegende dat aan de ontvangstenzijde het overschot voornamelijk toe te schrijven is aan financiële ontvangsten, achterstandsrente en boetes ter hoogte van 1 766 miljoen EUR, terwijl de douanerechten 1 649 miljoen EUR lager waren dan verwacht; overwegende dat het overschot van 107 miljoen EUR aan administratieve ontvangsten voornamelijk toe te schrijven is aan een hoger dan verwacht pensioenbijdragepercentage en de toepassing van een tussentijdse salarisaanpassing in januari 2023, wat leidde tot een stijging van belastingen en heffingen, en pensioenbijdragen; D. overwegende dat aan de uitgavenzijde de onderbesteding bij de betalingen door de Commissie in totaal 70 miljoen EUR bedroeg (0,1 % van de toegestane betalingskredieten); overwegende dat de andere instellingen 48 miljoen EUR aan betalingen hebben geannuleerd, waardoor het lage onderbestedingspercentage van het begrotingsjaar 2022 werd gehandhaafd; E. overwegende dat met het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 2/2024 de jaarlijkse vaste bni-verlagingen voor Duitsland, Nederland, Denemarken, Zweden en Oostenrijk netto ongeveer 5,4 miljard EUR bedragen; F. overwegende dat de marges en flexibiliteit van de begroting van de Unie zeer krap blijven, ondanks de herziening van het meerjarig financieel kader (MFK) en de invoering van het nieuwe EURI-instrument om de hogere financieringskosten voor het herstelinstrument voor de Europese Unie te dekken, die inherent volatiel zijn en dus voor onzekerheid in verband met de begroting zorgen; overwegende dat de begrotingsbehoeften in deze uitdagende context toenemen; 1. neemt kennis van het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 2/2024 zoals ingediend door de Commissie, dat tot doel heeft het overschot van 2023, ter hoogte van 633 miljoen EUR, in de begroting op te nemen, overeenkomstig artikel 18, lid 3, van het Financieel Reglement; 2. is ingenomen met het feit dat het overschot van 2023 aanzienlijk lager is dan het overschot van 2022, waaruit blijkt dat de Commissie haar begrotingsprognoses en ‑beheer heeft verbeterd; 3. benadrukt dat het overschot de totale bijdrage van de lidstaten aan de financiering van de begroting 2024 vermindert op een moment dat de financieringsbehoeften nog steeds hoog zijn en de marges binnen de begroting van de Unie uiterst beperkt zijn; overwegende dat de begroting voldoende flexibel moet blijven zodat de Unie kan reageren op onvoorziene gebeurtenissen en nieuwe prioriteiten; 4. herinnert aan zijn gevestigde standpunt dat boetes en vergoedingen moeten worden gebruikt als aanvullende ontvangsten voor de begroting van de Unie en niet zouden mogen leiden tot een overeenkomstige verlaging van de bni-bijdragen; 5. neemt kennis van de berekening van de aangepaste jaarlijkse vaste bni-verlagingen voor de vijf begunstigde lidstaten, die netto ongeveer 5,4 miljard EUR bedragen; benadrukt dat deze kortingen geïndexeerd zijn en daarom sneller zijn gestegen dan de MFK-maxima, die jaarlijks worden aangepast op basis van de deflator van 2 %; benadrukt dat deze afwijking de lasten voor andere lidstaten vergroot; 6. benadrukt dat de Uniebegroting moet kunnen steunen op duurzame inkomsten; betreurt het daarom dat de Raad geen vooruitgang heeft geboekt wat betreft de hervorming van het eigenmiddelenstelsel, in overeenstemming met de routekaart in het Interinstitutioneel Akkoord; verwijst naar zijn gunstige standpunt met betrekking tot de gewijzigde voorstellen van de Commissie en dringt er bij de Raad op aan die voorstellen snel goed te keuren om de eigen middelen voor de Uniebegroting te verhogen; 7. hecht zijn goedkeuring aan het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 2/2024; 8. verzoekt zijn Voorzitter te constateren dat de gewijzigde begroting nr. 3/2024 definitief is vastgesteld en zorg te dragen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie ; 9. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de overige instellingen en de betrokken organen, alsmede aan de nationale parlementen. Het Europees Parlement, – gezien artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (1) , en met name artikel 44, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (2) , en met name artikel 44, – gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2024, definitief vastgesteld op 22 november 2023 (3) , – gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021‑2027 (4) , – gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (5) , – gezien Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 van de Raad van 14 december 2020 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie en tot intrekking van Besluit 2014/335/EU, Euratom (6) , – gezien het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 4/2024, goedgekeurd door de Commissie op 19 juli 2024 ( COM(2024)0931 ), – gezien het standpunt inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 4/2024, op 23 september 2024 vastgesteld door de Raad en op 24 september 2024 toegezonden aan het Europees Parlement (13195/2024 – C10‑0109/2024), – gezien de artikelen 96 en 98 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Begrotingscommissie ( A10‑0007/2024 ), A. overwegende dat het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 4/2024 in de eerste plaats erop gericht is de ontvangstenzijde van de begroting te actualiseren om rekening te houden met de laatste ontwikkelingen en daarnaast tot doel heeft de uitgavenzijde van de begroting aan te passen met betrekking tot een aantal gedecentraliseerde agentschappen; B. overwegende dat het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 4/2024 een herziening inhoudt van de ramingen van de eigen middelen met betrekking tot douanerechten, die 18,3 % lager liggen dan de raming van mei 2023, de niet-afgetopte btw-grondslag, die 0,6 % lager ligt dan de raming van mei 2023, de grondslag niet-gerecycled kunststof verpakkingsafval, die 0,6 % hoger ligt dan de raming van mei 2023, en de totale bni-grondslag voor de EU, die 0,3 % hoger ligt dan de raming van mei 2023; C. overwegende dat in het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 4/2024 ook de bijdrage van het Verenigd Koninkrijk in 2024 op grond van het terugtrekkingsakkoord wordt geactualiseerd, die 2,38 miljard EUR bedraagt, een aanzienlijke daling van 1,52 miljard EUR ten opzichte van de raming die in de begroting 2024 is opgenomen; overwegende dat in het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 4/2024 ook rekening wordt gehouden met de tot eind mei 2024 geïnde boeten en sancties, waardoor de oorspronkelijke raming voor boeten en sancties in de begroting 2024 met 513 miljoen EUR wordt verhoogd; D. overwegende dat in het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 4/2024 een aantal aanpassingen aan de financiering van gedecentraliseerde agentschappen wordt voorgesteld, met een nettoverhoging van in totaal 12 miljoen EUR en een voorstel om een bedrag van 13,2 miljoen EUR ter dekking van verhogingen voor het Europees Geneesmiddelenbureau en Eurojust beschikbaar te stellen uit het flexibiliteitsinstrument bij gebrek aan een beschikbare marge onder rubriek 2b van het meerjarig financieel kader (MFK); 1. is ingenomen met het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 4/2024 zoals ingediend door de Commissie; 2. merkt op dat de verlaging van het bedrag van de andere eigen middelen dan het bni (met name wat betreft douanerechten) en de daling van de bijdrage van het Verenigd Koninkrijk aan de begroting, leidt tot een stijging van de bni-bijdragen met 5,63 miljard EUR; stelt vast dat er een aanzienlijk verschil is met de oorspronkelijke ramingen van de douanerechten en de bijdrage van het Verenigd Koninkrijk, en verzoekt de Commissie na te gaan hoe haar ramingen, die van vitaal belang zijn voor de voorspelbaarheid van de begrotingsplanning, kunnen worden verbeterd; 3. beklemtoont dat in het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 4/2024 de vaste bni-verlagingen voor de vijf begunstigde lidstaten iets minder dan 5,4 miljard EUR netto bedragen; benadrukt dat deze kortingen geïndexeerd zijn en daarom sneller zijn gestegen dan de MFK-maxima, die jaarlijks worden aangepast op basis van de deflator van 2 %; onderstreept dat deze afwijking de lasten voor andere lidstaten vergroot; 4. wijst er nadrukkelijk op dat er duurzame inkomsten nodig zijn voor de begroting van de Unie, die de afgelopen jaren zwaar onder druk heeft gestaan om diverse crises het hoofd te bieden; betreurt het daarom dat de Raad geen vooruitgang heeft geboekt wat betreft de hervorming van het eigenmiddelenstelsel, in overeenstemming met de routekaart in het Interinstitutioneel Akkoord; verwijst naar zijn gunstige standpunt met betrekking tot de gewijzigde voorstellen van de Commissie en dringt er bij de Raad en de lidstaten op aan die voorstellen snel goed te keuren teneinde de eigen middelen voor de Uniebegroting te verhogen; herinnert aan zijn gevestigde standpunt dat boeten en vergoedingen moeten worden gebruikt als aanvullende ontvangsten voor de begroting van de Unie; 5. herhaalt zijn reeds lang bestaande standpunt dat nieuwe prioriteiten gepaard moeten gaan met nieuwe financiële middelen; neemt kennis van de reeks aanpassingen aan de begrotingen van de gedecentraliseerde agentschappen, in de eerste plaats in overeenstemming met de taken die hun werden toegewezen in het kader van onlangs aangenomen wetgeving; herinnert eraan dat agentschappen over het nodige personeel en de nodige begroting moeten beschikken om hun mandaat naar behoren te vervullen; betreurt dat extra middelen voor een gedecentraliseerd agentschap in verschillende gevallen neerkomt op een dienovereenkomstige verlaging van het programmabudget; 6. betreurt dat in het huidige MFK tot dusver in totaal 1,5 miljard EUR van programma’s naar gedecentraliseerde agentschappen is overgeheveld of wordt voorgesteld over te hevelen; benadrukt dat de omvang van de herschikkingen symptomatisch is voor de krappe middelen die beschikbaar zijn voor de begroting van de Unie en wijst op de noodzaak van budgettaire flexibiliteit om de middelen van de agentschappen aan te passen aan de wijzigingen van hun mandaten en taken tijdens het MFK; 7. merkt op dat het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 4/2024 voorziet in een verhoging met 2 miljoen EUR voor Eurojust als gevolg van inflatoire druk; beklemtoont dat inflatoire druk duidelijk een uitdaging is voor alle gedecentraliseerde agentschappen, met een inflatie die hoger ligt dan de jaarlijkse deflator van 2 % waardoor de MFK-maxima stijgen en met personeels- en werkingskosten voor gedecentraliseerde agentschappen die daardoor onder aanzienlijke druk staan, en is van mening dat de huidige aanpak waarbij de begrotingen van de gedecentraliseerde agentschappen gescheiden van de administratieve uitgaven in rubriek 7 van het MFK worden behandeld, moet worden heroverwogen in het kader van de voorbereidingen van de Commissie voor het MFK voor de periode na 2027; 8. hecht zijn goedkeuring aan het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 4/2024; 9. verzoekt zijn Voorzitter te constateren dat de gewijzigde begroting nr. 4/2024 definitief is vastgesteld en zorg te dragen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie ; 10. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de overige instellingen en de betrokken organen, alsmede aan de nationale parlementen. Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad ( COM(2024)0275 – C10‑0101/2024), – gezien Verordening (EU) 2021/691 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 betreffende het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering voor ontslagen werknemers (EFG) en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1309/2013 (1) (de “EFG-verordening”), – gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 (2) , zoals gewijzigd bij Verordening (EU, Euratom) 2024/765 (3) , en met name artikel 8, – gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (4) , en met name punt 9, – gezien de brief van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, – gezien het verslag van de Begrotingscommissie ( A10‑0009/2024 ), A. overwegende dat de Unie wetgevings- en begrotingsinstrumenten in het leven heeft geroepen om extra steun te verlenen aan werknemers die de gevolgen van grote structurele veranderingen in de wereldhandelsstromen of de wereldwijde financiële en economische crisis ondervinden, en om hen bij te staan bij hun re-integratie op de arbeidsmarkt; overwegende dat deze bijstand wordt verleend in de vorm van financiële steun aan de werknemers en aan de ondernemingen waarvoor zij hebben gewerkt; B. overwegende dat België aanvraag EGF/2024/001 BE/Match-Smatch voor een financiële bijdrage uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG) heeft ingediend naar aanleiding van in totaal 513 ontslagen (5) in de economische sector die is ingedeeld in NACE Rev. 2-afdeling 47 (Detailhandel, met uitzondering van de handel in auto’s en motorfietsen) in de provincies Henegouwen (BE32), Luik (BE33) en Namen (BE35), met 444 ontslagen binnen een referentieperiode voor de aanvraag van 11 december 2023 tot en met 11 april 2024, en 69 ontslagen vóór of na de referentieperiode; C. overwegende dat de aanvraag betrekking heeft op 444 ontslagen werknemers binnen de referentieperiode voor de aanvraag wier werkzaamheden bij Match-Smatch zijn beëindigd; D. overwegende dat de aanvraag betrekking heeft op 69 ontslagen werknemers wier werkzaamheden vóór of na de referentieperiode van vier maanden zijn beëindigd, waarbij een duidelijk oorzakelijk verband kan worden gelegd met de gebeurtenis die in de referentieperiode heeft geleid tot de beëindiging van de werkzaamheden van de ontslagen werknemers, overeenkomstig artikel 6, tweede alinea, van de EFG-verordening; E. overwegende dat de aanvraag is gebaseerd op de criteria voor steunverlening van artikel 4, lid 2, punt a), van de EFG-verordening, die vereisen dat binnen een referentieperiode van vier maanden in een onderneming in een lidstaat de werkzaamheden van ten minste 200 ontslagen werknemers zijn beëindigd, met inbegrip van werknemers die zijn ontslagen bij leveranciers en downstreamproducenten, en/of zelfstandigen wier werkzaamheden zijn beëindigd; F. overwegende dat de Belgische levensmiddelendetailhandel in 2023 een aanzienlijke daling van de verkochte hoeveelheden registreerde als gevolg van de energie- en inflatiecrisis en een toename van grensoverschrijdend winkelen en e-handel; G. overwegende dat Match-Smatch meerdere jaren een moeilijke economische situatie kende en uiteindelijk in 2022 een brutobedrijfsverlies van 36,5 miljoen EUR meldde, en dat Match-Smatch in september 2023, om een verdere opeenstapeling van verliezen te voorkomen, het aanbod van de Groep Colruyt aanvaardde om 57 van de 84 winkels over te nemen, waarbij ook het personeel van de winkels (1 069 personen) werd overgenomen; overwegende dat nog eens acht winkels naar Carrefour, Delhaize, Intermarché en Delfood gingen; H. overwegende dat als gevolg daarvan in totaal 513 werknemers aan een collectieve ontslagprocedure werden onderworpen: 339 werknemers van de 19 winkels waarvoor geen koper kon worden gevonden, en de 174 werknemers van het hoofdkwartier Match-Smatch; I. overwegende dat er is voldaan aan de voorschriften van de nationale en EU-wetgeving betreffende collectieve ontslagen; J. overwegende dat de economische crisis als gevolg van de COVID‑19-pandemie de vraag naar meer gekwalificeerde werknemers op de Belgische arbeidsmarkt versneld heeft, waardoor het voor de voormalige werknemers van Match-Smatch moeilijker is om weer werk te vinden; K. overwegende dat financiële bijdragen uit het EFG in de eerste plaats gericht moeten zijn op actieve arbeidsmarktbeleidsmaatregelen en op gepersonaliseerde diensten die tot doel hebben de begunstigden snel aan een fatsoenlijke en duurzame baan te helpen binnen of buiten de sector waar zij oorspronkelijk werkten, en hen voor te bereiden op een groenere en meer gedigitaliseerde Europese economie; L. overwegende dat bij de herziening van het meerjarig financieel kader (MFK) het jaarlijkse maximumbedrag dat beschikbaar is voor het EFG, wordt verlaagd van 186 miljoen EUR tot 30 miljoen EUR (in prijzen van 2018), zoals vastgesteld in artikel 8 van Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad, zoals gewijzigd bij Verordening (EU, Euratom) 2024/765; overwegende dat de Commissie nauwlettend moet toezien op de uitvoering van het EFG en dat alle instellingen alle nodige maatregelen moeten nemen om ervoor te zorgen dat ontslagen werknemers ondanks deze bezuinigingen kunnen vertrouwen op de solidariteit van de Unie via steun uit het EFG; 1. is het met de Commissie eens dat is voldaan aan de voorwaarden die zijn vastgelegd in artikel 4, lid 2, punt a), van de EFG-verordening en dat België recht heeft op een financiële bijdrage van 2 661 564 EUR uit hoofde van die verordening, wat overeenkomt met 85 % van de totale kosten van 3 131 252 EUR met inbegrip van uitgaven ten bedrage van 3 009 752 EUR voor gepersonaliseerde steunmaatregelen en uitgaven ten bedrage van 121 500 EUR voor activiteiten op het vlak van voorbereiding, beheer, voorlichting en publiciteit, en controle en rapportage; 2. neemt er nota van dat de Belgische autoriteiten de aanvraag op 3 juni 2024 hebben ingediend en dat de Commissie, nadat België aanvullende gegevens had verstrekt, haar beoordeling op 16 september 2024 heeft afgerond en het Parlement hiervan diezelfde dag nog in kennis heeft gesteld; 3. stelt vast dat de aanvraag betrekking heeft op 513 ontslagen werknemers wier werkzaamheden bij Match-Smatch zijn beëindigd; stelt voorts vast dat 365 van de ontslagen werknemers beoogde begunstigden zijn en naar verwachting aan de maatregelen zullen deelnemen; 4. merkt op dat België uitsluitend medefinanciering uit het EFG heeft aangevraagd ter ondersteuning van voormalige werknemers van Match-Smatch die in Wallonië wonen, gezien de situatie op de regionale arbeidsmarkt (werkloosheidspercentage van 8,2 % in 2023) en omdat meer dan 70 % van de ontslagen zich in Wallonië concentreert; 5. merkt op dat de helft van de ontslagen werknemers van Match-Smatch (46 %) vijftig of ouder is, een leeftijdsgroep die meer moeite heeft om een baan te vinden en dat er in het laatste kwartaal van 2023 een verschil van 18,3 procentpunten bestond tussen de arbeidsparticipatie voor de leeftijdsgroep 20-54 jaar (76,8 %) en de arbeidsparticipatie voor de leeftijdsgroep van 55 jaar en ouder (58,5 %) op nationaal niveau (6) ; benadrukt dat bij- en omscholing van de werknemers in overeenstemming met de vraag op de arbeidsmarkt naar gekwalificeerde banen dus een uitdaging zullen vormen, des te meer gezien het grote aantal personen dat tegelijkertijd is ontslagen; 6. is ingenomen met het feit dat België het gecoördineerde pakket van gepersonaliseerde steunmaatregelen heeft opgesteld in overleg met de beoogde begunstigden, hun vertegenwoordigers en de sociale partners om de getroffen gebieden en de arbeidsmarkt in het algemeen in de toekomst duurzamer en veerkrachtiger te maken; 7. wijst erop dat de gepersonaliseerde steunmaatregelen ten behoeve van de werknemers en zelfstandigen bestaan uit: voorlichting en loopbaan- en outplacementbegeleiding, opleiding, omscholing en beroepsopleiding, ondersteuning bij en een bijdrage voor het opzetten van een bedrijf, alsook stimulansen en toelagen; 8. herinnert eraan dat de Belgische autoriteiten ervoor moeten zorgen dat de gelijkheid van mannen en vrouwen en de integratie van het genderperspectief integraal deel uitmaken van en worden bevorderd tijdens de gehele uitvoeringsperiode; 9. wijst erop dat de Belgische autoriteiten moeten erkennen dat de Unie aan de oorsprong van de financiering staat, daaraan zichtbaarheid moeten geven en de Uniemeerwaarde van de steunverlening moeten benadrukken door aan meerdere doelgroepen samenhangende, effectieve en gerichte informatie te verstrekken, waaronder gerichte informatie aan de beoogde begunstigden, de lokale en regionale autoriteiten, de sociale partners, de media en het grote publiek; 10. is ingenomen met het feit dat, met het oog op de voorbereiding van een solide pakket van maatregelen op maat om de werknemers van Match-Smatch opnieuw aan een baan te helpen, de regionale openbare dienst voor arbeidsvoorziening en beroepsopleiding van Wallonië (Forem), vakbonden (ABVV en ACV) en andere partners in 2024 meermaals bijeen zijn gekomen om meer inzicht te krijgen in de omscholingsbehoeften van werknemers, dat ook de sociale adviseurs die de werknemers na hun ontslag hebben begeleid, zijn geraadpleegd en dat deze vergaderingen hebben geresulteerd in een gecoördineerd pakket EFG-maatregelen dat in overeenstemming is met artikel 7, lid 4, van de EFG-verordening; 11. juicht het toe dat er een module is opgenomen over de circulaire economie en het efficiënt gebruik van hulpbronnen, die als onderdeel van het standaardopleidingsaanbod van de regionale openbare dienst voor arbeidsvoorziening en beroepsopleiding (Forem) werd ontwikkeld voor voormalige werknemers van Swissport (EGF/2020/005 BE/Swissport) en die zal worden medegefinancierd door het Europees Sociaal Fonds (ESF+); herhaalt in dit verband de belangrijke rol die de Unie moet spelen bij het verschaffen van de nodige kwalificaties voor de dubbele transformatie; is er sterk voorstander van dat het EFG in de MFK-periode 2021‑2027 gebruikt blijft worden om solidariteit te betonen aan getroffen personen, en de nadruk te blijven leggen op de gevolgen die werknemers door herstructureringen ondervinden; wenst dat in toekomstige aanvragen wordt gestreefd naar een zo groot mogelijke beleidscoherentie; 12. is van mening dat het een sociale verantwoordelijkheid van de Unie is om deze ontslagen werknemers de nodige kwalificaties te verschaffen voor de digitale en groene transformatie van de industrie en economie van de Unie, hetgeen ook gevolgen zal hebben voor de arbeidsmarkt; dringt er daarom op aan bijzondere aandacht te besteden aan gekwalificeerd en relevant onderwijs, met inbegrip van beroepsopleiding; 13. stelt vast dat België met ingang van 1 januari 2024 is begonnen met het verlenen van gepersonaliseerde steunmaatregelen aan de beoogde begunstigden, en dat de periode om in aanmerking te komen voor een financiële bijdrage uit het EFG zal lopen van 1 januari 2024 tot 24 maanden na de datum van inwerkingtreding van het financieringsbesluit; 14. stelt vast dat België op 22 september 2023 de eerste administratieve uitgaven heeft gedaan met het oog op de uitvoering van het EFG, en dat de uitgaven voor activiteiten op het vlak van voorbereiding, beheer, voorlichting en publiciteit, en controle en rapportage derhalve van 22 september 2023 tot 31 maanden na de datum van inwerkingtreding van het financieringsbesluit voor een financiële bijdrage uit het EFG in aanmerking komen; 15. benadrukt dat de Belgische autoriteiten hebben bevestigd dat de in aanmerking komende maatregelen geen steun ontvangen uit andere fondsen of financiële instrumenten van de Unie, en dat bij de toegang tot de voorgestelde maatregelen en de uitvoering ervan de beginselen van gelijke behandeling en niet-discriminatie zullen worden gerespecteerd; 16. wijst er nogmaals op dat bijstand uit het EFG niet in de plaats mag komen van maatregelen waartoe bedrijven verplicht zijn krachtens nationale wetgeving of collectieve arbeidsovereenkomsten, of van welke vergoedingen of rechten ten behoeve van de ontslagen werknemers dan ook, zodat de toewijzing geheel en al aanvullend is; herinnert eraan dat de lidstaten die financiële steun uit het EFG aanvragen, ervoor moeten zorgen dat aan de voorschriften van de nationale en Uniewetgeving inzake collectief ontslag is voldaan en dat de onderneming in kwestie dienovereenkomstig voorzieningen heeft getroffen voor haar werknemers; 17. hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit; 18. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie ; 19. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. BIJLAGE BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering voor ontslagen werknemers naar aanleiding van aanvraag EGF/2024/001 BE/Match-Smatch van België (De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met de definitieve handeling: Besluit (EU) 2024/2854.) Het Europees Parlement, – gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2022 (1) , – gezien de geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2022 ( COM(2023)0391 – C9‑0250/2023) (2) , – gezien het jaarverslag van de Raad aan de kwijtingsautoriteit over de in 2022 uitgevoerde interne controles, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2022, vergezeld van de antwoorden van de instellingen (3) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (4) voor het begrotingsjaar 2022 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien zijn besluit van 23 april 2024 (5) tot uitstel van het kwijtingsbesluit voor het begrotingsjaar 2022, alsmede de bijbehorende resolutie, – gezien artikel 314, lid 10, en de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (6) , en met name de artikelen 59, 118, 260, 261 en 262, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (7) , en met name de artikelen 59, 118, 266, 267 en 268 daarvan, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien het tweede verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0003/2024 ), 1. verleent de secretaris-generaal van de Raad geen kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Raad en de Raad voor het begrotingsjaar 2022; 2. formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie; 3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de Europese Raad, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie). 2. Resolutie van het Europees Parlement van 22 oktober 2024 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2022, afdeling II – Europese Raad en Raad ( 2023/2131(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2022, afdeling II – Europese Raad en Raad, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien het tweede verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0003/2024 ), A. overwegende dat de kwijtingsautoriteit in het kader van de kwijtingsprocedure wenst te benadrukken dat het bijzonder belangrijk is de democratische legitimiteit van de instellingen van de Unie verder te versterken door de transparantie en de verantwoordingsplicht te verbeteren en door het concept van resultaatgericht begroten en een goed personeelsbeheer ten uitvoer te leggen; B. overwegende dat overeenkomstig artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) het Europees Parlement als enige verantwoordelijk is voor het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Unie, en overwegende dat de begroting van de Europese Raad en de Raad deel uitmaakt van de begroting van de Unie; C. overwegende dat de Europese Raad overeenkomstig artikel 15, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie geen wetgevingstaken mag uitvoeren; D. overwegende dat overeenkomstig artikel 317 VWEU de Commissie de begroting van de Unie uitvoert onder haar eigen verantwoordelijkheid en volgens de beginselen van goed financieel beheer, en overwegende dat overeenkomstig het toepasselijke kader de Commissie de overige instellingen van de Unie de bevoegdheden toekent die nodig zijn voor de uitvoering van hun afdelingen van de begroting; E. overwegende dat overeenkomstig artikel 235, lid 4, en artikel 240, lid 2, VWEU de Europese Raad en de Raad (hierna de “Raad”) worden bijgestaan door het secretariaat-generaal van de Raad, en overwegende dat de secretaris-generaal van de Raad geheel verantwoordelijk is voor het goede beheer van de op afdeling II van de begroting van de Unie opgevoerde kredieten; F. overwegende dat het Parlement in de loop van bijna twintig jaar de gevestigde en gerespecteerde praktijk heeft gehanteerd om kwijting te verlenen aan alle instellingen, organen en instanties van de Unie, en overwegende dat de Commissie het ermee eens is dat het aan alle instellingen, organen en instanties van de Unie verlenen van kwijting voor hun administratieve uitgaven wordt voortgezet; G. overwegende dat de Commissie overeenkomstig artikel 59, lid 1, van het Financieel Reglement de overige instellingen van de Unie de bevoegdheden toekent die nodig zijn voor de uitvoering van hun afdelingen van de begroting; H. overwegende dat sinds 2009 het gebrek aan medewerking van de Raad tijdens de kwijtingsprocedure het Parlement ertoe heeft genoodzaakt geen kwijting te verlenen aan de secretaris-generaal van de Raad; I. overwegende dat de Europese Raad en de Raad, als instellingen van de Unie en ontvangers van middelen uit de algemene begroting van de Unie, transparant moeten zijn, een democratische verantwoordingsplicht moeten hebben tegenover de burgers van de Unie en onderworpen moeten zijn aan democratische controle op de uitgave van overheidsmiddelen; J. overwegende dat de Europese Ombudsman (hierna de “Ombudsman”) in haar aanbeveling inzake strategisch onderzoek OI/2/2017/TE naar de transparantie van het wetgevingsproces in de Raad aangaf dat de werkwijzen van de Raad met betrekking tot transparantie in het wetgevingsproces neerkomen op wanbeheer en moeten worden gewijzigd om de burgers in staat te stellen het wetgevingsproces van de Unie te volgen; K. overwegende dat in de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie het recht van belastingbetalers en van het publiek wordt bevestigd om op de hoogte te worden gehouden van het gebruik van overheidsinkomsten, en dat het Gerecht in zijn arrest van 25 januari 2023 in zaak T-163/21 (8) , De Capitani/Raad, met betrekking tot transparantie binnen het wetgevingsproces van de Unie heeft verklaard dat de documenten die de Raad in zijn werkgroepen opstelt, niet van technische maar van wetgevende aard zijn en bijgevolg onderworpen zijn aan verzoeken om toegang tot documenten; 1. betreurt ten zeerste dat de Raad sinds 2009 en opnieuw voor het begrotingsjaar 2022 blijft weigeren met het Parlement samen te werken aan de kwijtingsprocedure, waardoor het Parlement geen gefundeerd besluit kan nemen op basis van een serieuze en grondige controle van de uitvoering van de begroting van de Raad en waardoor het Parlement genoodzaakt is geen kwijting te verlenen; 2. merkt op dat de betrokken diensten van het Parlement op 28 september 2023, namens de rapporteur voor de kwijtingsprocedure, een vragenlijst aan het secretariaat van de Raad hebben toegezonden met 74 vragen die voor het Parlement belangrijk zijn om een grondige controle van de uitvoering van de begroting van de Raad en van het beheer van de Raad mogelijk te maken; merkt verder op dat soortgelijke vragenlijsten zijn toegezonden aan alle andere instellingen, die het Parlement uitgebreid antwoord op alle vragen hebben gegeven; 3. betreurt dat het secretariaat-generaal van de Raad het Parlement op 12 oktober 2023 opnieuw heeft meegedeeld dat het de vragenlijst van het Parlement niet zou beantwoorden en dat de Raad niet zou deelnemen aan de hoorzitting van 25 oktober 2023 in het kader van de kwijtingsprocedure waaraan alle andere uitgenodigde instellingen wel hebben deelgenomen; 4. wijst op het prerogatief van het Parlement om kwijting te verlenen overeenkomstig artikel 319 VWEU en de toepasselijke bepalingen in het Financieel Reglement en het Reglement van het Parlement, in overeenstemming met de tot nu toe gehanteerde interpretatie en praktijk, namelijk de bevoegdheid om kwijting te verlenen teneinde transparantie te bieden en de democratische verantwoordingsplicht ten aanzien van de belastingbetalers van de Unie te waarborgen; 5. onderstreept dat in artikel 59, lid 1, van het Financieel Reglement is bepaald dat de Commissie de overige instellingen van de Unie de bevoegdheden toekent die nodig zijn voor de uitvoering van hun afdelingen van de begroting, en vindt het bijgevolg onbegrijpelijk dat de Raad het passend acht dat de Commissie kwijting wordt verleend voor de uitvoering van de begroting van de Raad; 6. wijst op de gevestigde en erkende praktijk die het Parlement gedurende bijna twintig jaar heeft gevolgd om kwijting te verlenen aan alle instellingen, organen en instanties van de Unie; herinnert eraan dat de Commissie heeft verklaard dat zij niet in staat is toezicht te houden op de uitvoering van de begroting van de andere instellingen van de Unie; beklemtoont dat de Commissie meermaals te kennen heeft gegeven dat de praktijk om aan alle instellingen van de Unie kwijting te verlenen voor hun administratieve uitgaven door het Parlement moet worden voortgezet; 7. benadrukt dat de huidige situatie enkel toelaat dat het Parlement de verslagen van de Rekenkamer en de Ombudsman controleert, alsmede de openbaar beschikbare informatie op de website van de Raad, aangezien de Raad zijn wanpraktijk om niet samen te werken met het Parlement voortzet, waardoor het voor het Parlement onmogelijk is zijn taken goed uit te voeren en een gefundeerd besluit te nemen over het verlenen van kwijting; 8. betreurt het dat de Raad al meer dan tien jaar geen enkele politieke wil toont om in het kader van de jaarlijkse kwijtingsprocedure samen te werken met het Parlement; beklemtoont dat deze houding een blijvend negatief effect heeft op beide instellingen en op het vertrouwen van burgers in de Unie als transparante organisatie, en het beheer van en de democratische controle op de begroting van de Unie in diskrediet heeft gebracht; 9. wijst nogmaals op zijn diepe frustratie over de houding van de Raad ten aanzien van de kwijtingsprocedure, waarmee een verkeerde boodschap wordt gegeven aan de burgers van de Unie in een tijd waarin meer transparantie van essentieel belang is; onderstreept dat voor de Raad dezelfde standaarden op het vlak van de verantwoordingsplicht moeten gelden als die waarvan de Raad verwacht dat andere instellingen van de Unie zich eraan houden; 10. benadrukt dat alle andere instellingen van de Unie het beginsel erkennen en begrijpen dat het Parlement, gezien de bevoegdheidsdelegatie betreffende de uitvoering van de begroting, zowel het recht als de plicht heeft om hun begrotingen en de uitvoering daarvan te controleren in het kader van de kwijtingsprocedure; spreekt in die context zijn sterke afkeuring uit over het feit dat de Raad volhardt in zijn weigering om in dit verband met het Parlement samen te werken; 11. herhaalt dat in de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie steun te vinden is voor het recht van belastingbetalers en het publiek om op de hoogte te worden gehouden van het gebruik van overheidsinkomsten; eist daarom volledige eerbiediging van het prerogatief van het Parlement en zijn rol als hoeder van het beginsel van democratische verantwoordingsplicht; verzoekt de Raad naar behoren gevolg te geven aan de aanbevelingen die het Parlement in het kader van de kwijtingsprocedure heeft aangenomen; 12. benadrukt dat een herziening van de Verdragen de kwijtingsprocedure duidelijker en transparanter zou kunnen maken door het Parlement de uitdrukkelijke bevoegdheid te geven om aan alle instellingen, organen en instanties van de Unie afzonderlijk kwijting te verlenen; onderstreept echter dat, in afwachting van een dergelijke herziening, de huidige situatie moet worden verbeterd door middel van betere interinstitutionele samenwerking binnen het huidige kader van de Verdragen, en dringt er bij de Raad op aan actief samen te werken met het Parlement om de huidige situatie recht te zetten; 13. verzoekt de Raad de onderhandelingen met het Parlement op het hoogste niveau zo snel mogelijk te hervatten en daarbij de secretarissen-generaal en de voorzitters van beide instellingen te betrekken, om de impasse te doorbreken en een oplossing te vinden met inachtneming van de respectieve rollen van het Parlement en de Raad in de kwijtingsprocedure en met waarborging van transparantie en behoorlijke democratische controle op de uitvoering van de begroting; 14. betreurt dat de Raad geen voorbereidingen heeft getroffen om te voorkomen dat het voorzitterschap van de Raad zou worden overgenomen door een lidstaat waartegen een artikel 7-procedure loopt, met als gevolg dat het voorzitterschap van de Raad door de Hongaarse regering wordt misbruikt en dat het beginsel van loyale samenwerking wordt geschonden; 15. benadrukt dat de opmerkingen van het Parlement over politieke prioriteiten (waaronder het gebrek aan bindende richtlijnen voor commerciële sponsoring van het roterend voorzitterschap van de Raad), begrotings- en financieel beheer, intern beheer, prestaties en interne controle, personele middelen, gelijkheid (bijvoorbeeld scheve genderverhoudingen) en personeelswelzijn, ethisch kader en transparantie, digitalisering, cyberbeveiliging en gegevensbescherming, gebouwen, milieu en duurzaamheid, interinstitutionele samenwerking en communicatie uit zijn kwijtingsresolutie van 23 april 2024 nog steeds relevant zijn; 16. wijst er nogmaals op dat het gebruik van de stemprocedure met eenparigheid van stemmen in de Raad op bepaalde beleidsterreinen het besluitvormingsproces van de Unie verlamt en het dus ook vatbaar maakt voor chantage door lidstaten, met name door lidstaten die de rechtsstaat niet eerbiedigen.
|
European Parliament Adopted Texts
|
https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/TA-10-2024-10-23_NL.html
|
(Raadpleging) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad ( COM(2024)0599 ), – gezien artikel 148, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C10‑0084/2024), – gezien artikel 84 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken ( A10-0004/2024 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan het voorstel van de Commissie, zoals gewijzigd door het Parlement; 2. verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 293, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dienovereenkomstig te wijzigen; 3. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen; 4. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie; 5. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. Het Europees Parlement, – gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 168, – gezien Verordening (EU) 2017/745 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2017 betreffende medische hulpmiddelen, tot wijziging van Richtlijn 2001/83/EG, Verordening (EG) nr. 178/2002 en Verordening (EG) nr. 1223/2009, en tot intrekking van Richtlijnen 90/385/EEG en 93/42/EEG van de Raad (1) (MDR), – gezien Verordening (EU) 2017/746 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2017 betreffende medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek en tot intrekking van Richtlijn 98/79/EG en Besluit 2010/227/EU van de Commissie (2) (IVDR), – gezien Verordening (EU) 2023/607 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2023 tot wijziging van de Verordeningen (EU) 2017/745 en (EU) 2017/746 wat betreft de overgangsbepalingen voor bepaalde medische hulpmiddelen en medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek (3) , – gezien Verordening (EU) 2020/561 (4) , Verordening (EU) 2022/112 (5) , Verordening (EU) 2023/607 en Verordening (EU) 2024/1860 (6) waarbij de toepassing van bepalingen van Verordening (EU) 2017/745 en Verordening (EU) 2017/746 werd uitgesteld, – gezien het voorstel van de Commissie voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Verordeningen (EU) 2017/745 en (EU) 2017/746 wat betreft de overgangsbepalingen voor bepaalde medische hulpmiddelen en medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek ( COM(2023)0010 ), – gezien het jaarverslag 2023 van het Europees Geneesmiddelenbureau en de evaluatie daarin betreffende markttoegang en veiligheid van medische hulpmiddelen, – gezien artikel 136, leden 2 en 4, van zijn Reglement, A. overwegende dat medische hulpmiddelen en medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek uiterst belangrijk zijn om hoogwaardige gezondheidszorg te kunnen leveren, en rechtstreeks van invloed zijn op de gezondheid, de veiligheid en het welzijn van miljoenen patiënten in de hele EU; B. overwegende dat er in de EU ongeveer 500 000 verschillende medische hulpmiddelen op de markt worden aangeboden, van contactlenzen tot pacemakers, die worden geproduceerd met gebruikmaking van een breed scala aan technologieën, en die uiteenlopende doeleinden dienen, waaronder diagnostiek, preventie, behandeling, revalidatie, verbetering van de levenskwaliteit van patiënten en verlichting van de werkzaamheden van personen die werkzaam zijn in de gezondheidszorg en andere zorgverleners; C. overwegende dat er tussen de lidstaten nog altijd verschillen zijn wat betreft de toegang tot medische hulpmiddelen en dat dit gevolgen heeft voor de patiëntenzorg en leidt tot ongelijkheden op gezondheidsgebied; overwegende dat deze verschillen duidelijk maken dat de beschikbaarheid en de betaalbaarheid van cruciale hulpmiddelen moeten worden verbeterd; D. overwegende dat de MDR en de IVDR werden vastgesteld om het regelgevingskader voor medische hulpmiddelen en medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek te versterken — dit naar aanleiding van enkele ophef veroorzakende schandalen in verband met onveilige medische hulpmiddelen — en om strengere normen inzake veiligheid, transparantie en klinische handelingen te waarborgen en tevens innovatie in de sector te stimuleren; E. overwegende dat er bij de MDR en de IVDR strengere vereisten werden ingevoerd inzake klinische evaluatie, post-market monitoring en verslaglegging inzake vigilantie, ter bevordering van de transparantie in het kader van goedkeurings- en monitoringprocessen; F. overwegende dat er in weerwil van deze doelstellingen bij de uitvoering van de MDR en de IVDR sprake was van aanzienlijke uitdagingen, die niet alleen tot vertragingen hebben geleid, maar er ook voor hebben gezorgd dat voor medische hulpmiddelen en medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek geen certificeringen of goedkeuringen konden worden afgegeven, hetgeen vooral gevolgen had voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), en dat er tekorten aan medische hulpmiddelen en medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek ontstonden, met als gevolg dat de toegang van patiënten tot innovatieve en levensreddende therapeutische en diagnostische technologieën werd beperkt; G. overwegende dat veel belanghebbenden, en met name kleine en middelgrote fabrikanten, aangemelde instanties en zorgaanbieders, hebben gemeld dat ze moeilijkheden ondervinden bij het doorlopen van de complexe regelgevingsprocedures uit hoofde van het huidige kader van de MDR en de IVDR, waardoor de permanente beschikbaarheid van levensreddende medische hulpmiddelen en kritieke diagnostische in-vitrotests in Europa mogelijk niet meer gewaarborgd is; H. overwegende dat de overgangsperioden voor de uitvoering van de MDR en de IVDR meerdere malen zijn verlengd om bepaalde problemen, onder meer in verband met de capaciteit van de aangemelde instanties, te kunnen verhelpen en om de sector meer tijd te gunnen om zich aan de nieuwe regels aan te passen, om te voorkomen dat hulpmiddelen uit de handel moeten worden genomen; I. overwegende dat het voor fabrikanten, vanwege het feit dat het ontbreekt aan geharmoniseerde procedures voor aangemelde instanties in de EU, soms zeer onvoorspelbaar is hoe lang het duurt om een certificering te verkrijgen en wanneer hun hulpmiddelen toegang krijgen tot de markt, waardoor zij in een onzekere situatie komen te verkeren, en dat de besluiten die door aangemelde instanties worden genomen bovendien niet consistent zijn en dat de transparantie met betrekking tot de werkzaamheden van de aangemelde instanties tekortschiet; J. overwegende dat de regelgevingskaders meer ruimte moeten bieden voor innovatieve hulpmiddelen waarmee in onvervulde medische behoeften kan worden voorzien en dat er mogelijkheden moeten worden gecreëerd om dergelijke hulpmiddelen voorrang te geven en daarvoor via een versnelde procedure een certificaat af te geven; K. overwegende dat de Commissie niet-wetgevende maatregelen heeft genomen om de overgang naar de MDR en de IVDR te ondersteunen, met bijzondere aandacht voor de beschikbaarheid van medische hulpmiddelen op de markt, de paraatheid van aangemelde instanties, de ontwikkeling van pediatrische en weeshulpmiddelen, ondersteuning van kmo’s en het kwijtschelden van vergoedingen voor wetenschappelijk advies op kritieke gebieden, maar dat er ondanks deze maatregelen nog altijd sprake is van financiële en administratieve belemmeringen, met name met betrekking tot pediatrische en weeshulpmiddelen; L. overwegende dat de termijnen voor de uitvoering van de MDR en de IVDR diverse malen zijn verlengd om de sector meer tijd te gunnen om zich aan de nieuwe verordeningen aan te passen, om te voorkomen dat hulpmiddelen uit de handel moeten worden genomen en om de permanente beschikbaarheid van hulpmiddelen te waarborgen; overwegende dat deze verlengingen cruciaal zijn geweest met het oog op de bescherming van de volksgezondheid tijdens de COVID‑19-pandemie; M. overwegende dat de Commissie sinds de vaststelling van de MDR en de IVDR nieuwe bepalingen heeft ingevoerd met betrekking tot de Europese databank voor medische hulpmiddelen (Eudamed) en een kennisgevingssysteem voor onderbreking of stopzetting van de levering van hulpmiddelen heeft opgezet; N. overwegende dat gewaarborgd moet worden dat patiënten en personen die werkzaam zijn in de gezondheidszorg toegang hebben tot alle relevante documenten en besluiten van de aangemelde instanties; O. overwegende dat het bij de MDR geïntroduceerde innovatieve regelgevingskader met betrekking tot op stoffen gebaseerde medische hulpmiddelen erop gericht is de ontwikkeling van niet farmacologische, niet immunologische en niet metabolische therapieën te stimuleren; overwegende dat er nationale richtsnoeren en besluiten zijn die limieten behelzen die ertoe leiden dat producten die onder het toepassingsgebied van de MDR vallen in andere regelgevingscategorieën worden ingedeeld, hetgeen haaks staat op de doelstelling van de Europese wetgever dat therapeutische innovatie gestimuleerd dient te worden; P. overwegende dat e gezondheidstoepassingen waarvan het doel aansluit bij de definitie van medische hulpmiddelen op dit moment niet gecertificeerd hoeven te worden en dat daarom de gezondheidsgegevens van gebruikers mogelijk niet veilig zijn; 1. verzoekt de Commissie om vóór het einde van het eerste kwartaal van 2025 voorstellen in te dienen voor gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen krachtens de MDR en de IVDR, om de meest urgente uitdagingen en knelpunten in verband met de uitvoering van deze twee wetgevingskaders aan te pakken, en daarnaast een systematische herziening van alle relevante artikelen van deze verordeningen voor te stellen, op basis van een effectbeoordeling, die zo snel mogelijk dient te worden uitgevoerd; 2. verzoekt de Commissie om ten volle gebruik te maken van de wetgevende en niet-wetgevende instrumenten die zij tot haar beschikking heeft om oplossingen te vinden voor de problemen in verband met de uiteenlopende interpretatie en uiteenlopende toepassing in de praktijk, om het regelgevingsproces te stroomlijnen, de transparantie te verbeteren en te voorkomen dat aangemelde instanties en fabrikanten, en met name kmo’s, overbodige administratieve handelingen moeten verrichten, zonder evenwel de veiligheid van patiënten in gevaar te brengen; 3. betreurt het risico van tekorten aan medische hulpmiddelen en de gebrekkige toegang tot bepaalde medische hulpmiddelen en hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek in delen van de EU; wijst erop dat de toegang tot en de kwaliteit van de gezondheidszorg, met inbegrip van medische hulpmiddelen en hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek, niet mogen afhangen van waar in de EU een patiënt zich bevindt; 4. spoort de aangemelde instanties aan om ervoor te zorgen dat er voldoende middelen zijn om tijdig aan de marktvraag te voldoen; verzoekt de Commissie en de lidstaten in dit verband om meer ondersteuning te bieden en beter samen te werken om ervoor te zorgen dat de aangemelde instanties over voldoende capaciteiten en vaardigheden beschikken om het regelgevingskader volledig ten uitvoer te leggen; 5. pleit voor invoering van transparante en bindende termijnen en voor invoering van schorsingsperioden in verband met procedurele stappen in het kader van conformiteitsbeoordelingen door aangemelde instanties, omdat dat fabrikanten voorspelbaarheid en rechtszekerheid zou bieden in verband met de procedure voor EU-markttoegang en de duur van een dergelijke procedure; 6. dringt aan op transparantie van de vergoedingen en vergoedingsstructuren van aangemelde instanties, zodat marktdeelnemers aangemelde instanties kunnen vergelijken en weloverwogen keuzes kunnen maken en gewaarborgd wordt dat vergoedingen een billijke compensatie voor de verleende openbare dienst zijn; 7. is van mening dat er een einde moet worden gemaakt aan het onnodig hercertificeren van producten en dat niet alle aanpassingen van producten noodzakelijkerwijs een volledige hercertificering van het product nodig maken; benadrukt dat de bepalingen ter zake moeten worden geharmoniseerd met het oog op consistentie in de hele EU; dringt aan op samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten en adviesorganen die verantwoordelijk zijn voor andere regelgevingskaders, en benadrukt dat producten correct en consistent moeten worden geclassificeerd; 8. dringt er met klem bij de Commissie op aan na te denken over mogelijkheden om voorrang te verlenen aan en versnelde goedkeuring mogelijk te maken bij innovatieve technologieën op gebieden met onvervulde medische behoeften en hulpmiddelen die worden gebruikt bij noodsituaties op gezondheidsgebied; 9. benadrukt dat de via e gezondheidstoepassingen verzamelde gezondheidsgegevens beschermd moeten worden, in concreto door die toepassingen in het toepassingsgebied van de herziene MDR op te nemen en voor die toepassingen passende bepalingen vast te stellen; 10. benadrukt dat er in de MDR en de IVDR een duidelijke werkdefinitie van “weeshulpmiddel” moet worden vastgesteld, zoals bepaald door de coördinatiegroep medische hulpmiddelen, om de vaststelling van geharmoniseerde maatregelen in de hele EU te vergemakkelijken; dringt daarnaast aan op een doordacht systeem om misbruik door middel van het onterecht aanmerken van hulpmiddelen als weeshulpmiddelen te voorkomen; 11. dringt aan op invoering van aangepaste regels voor wees- en pediatrische medische hulpmiddelen, waarbij de patiëntveiligheid evenwel niet in gevaar mag worden gebracht, en benadrukt dat er efficiëntere conformiteitsbeoordelingsprocedures nodig zijn die zijn toegesneden op medische hulpmiddelen en medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek voor relatief kleine markten, zoals producten voor de behandeling van kinderen of zeldzame ziekten; 12. verzoekt de Commissie het verzamelen van klinische gegevens uit bestaande nationale registers met betrekking tot kleine patiëntengroepen die worden behandeld of gediagnosticeerd met gebruikmaking van wees- en pediatrische hulpmiddelen te faciliteren, waarbij de bescherming van persoonsgegevens in acht moet worden genomen; heeft oog voor de uitdagingen waar verschillende kmo’s mee te maken hebben wanneer zij zich moeten aanpassen aan nieuwe wettelijke kaders; verzoekt de lidstaten en de Commissie specifieke maatregelen te ontwikkelen ter ondersteuning van kmo’s, waaronder het verstrekken van modeldocumenten en ‑formulieren voor het indienen van aanvragen, regelgevingsrichtsnoeren en andere vormen van ondersteuning om de kosten en complexiteit waar de regelgevingskaders mee gepaard gaan, te verminderen; 13. verzoekt de Commissie de beschikbaarheid van hulpmiddelen, met name de laatst overgebleven hulpmiddelen van bepaalde typen, permanent te monitoren en passende maatregelen te nemen zodat deze beschikbaar blijven op de EU-markt; dringt in dit verband aan op een spoedige en volledige ingebruikneming van Eudamed, waardoor informatie over medische hulpmiddelen en fabrikanten kan worden gebruikt om de transparantie te vergroten, het publiek en beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg betere toegang tot informatie te bieden en de coördinatie tussen de lidstaten te verbeteren; 14. benadrukt dat alle nieuwe regels of wijzigingen van bestaande regels vergezeld moeten gaan van een passende overgangsperiode om alle belanghebbenden voldoende tijd te geven om zich aan de veranderingen aan te passen; 15. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en de parlementen van de lidstaten.
|
European Parliament Adopted Texts
|
https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/TA-10-2024-10-24_NL.html
|
Het Europees Parlement, – gezien zijn eerdere resoluties over Azerbeidzjan, Armenië en de situatie in Nagorno-Karabach, – gezien de betreffende documenten en internationale overeenkomsten, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, het Handvest van de Verenigde Naties, de Slotakte van Helsinki en de Verklaring van Alma‑Ata van 21 december 1991, – gezien het Europees Verdrag voor de rechten van de mens van 1950, dat Azerbeidzjan in 2002 heeft geratificeerd, en het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, – gezien het Haags Verdrag van 1954 inzake de bescherming van culturele goederen in geval van een gewapend conflict, – gezien de Overeenkomst inzake partnerschap en samenwerking van 22 april 1996 tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Azerbeidzjan, anderzijds (1) , – gezien de verklaringen van de woordvoerder van de Europese Dienst voor extern optreden van 29 mei 2024 over de mensenrechtensituatie in Azerbeidzjan en van 3 september 2024 over de vervroegde parlementsverkiezingen in Azerbeidzjan, – gezien resolutie 2527(2024) van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa van 24 januari 2024 over de aanvechting, op materiële gronden, van de nog niet geratificeerde geloofsbrieven van de parlementaire delegatie van Azerbeidzjan (“Challenge, on substantive grounds, of the still unratified credentials of the parliamentary delegation of Azerbaijan”), – gezien de verklaring met voorlopige bevindingen en conclusies van de verkiezingswaarnemingsmissie bij de vervroegde presidentsverkiezingen van 7 februari 2024 en de verklaring met voorlopige bevindingen en conclusies van de internationale verkiezingswaarnemingsmissie bij de vervroegde parlementsverkiezingen in Azerbeidzjan van 1 september 2024, – gezien het verslag van de Europese Commissie tegen Racisme en Onverdraagzaamheid van de Raad van Europa van 29 maart 2023 over Azerbeidzjan en het memorandum van de commissaris voor de mensenrechten van de Raad van Europa van 21 oktober 2021 over de gevolgen op humanitair gebied en voor de mensenrechten na het uitbreken van vijandelijkheden tussen Armenië en Azerbeidzjan rond Nagorno‑Karabach in 2020, – gezien de beschikkingen van het Internationaal Gerechtshof van 22 februari 2023, 6 juli 2023 en 17 november 2023 over het verzoek om voorlopige maatregelen aan te geven voor de toepassing van het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie (Armenië tegen Azerbeidzjan), – gezien artikel 136, leden 2 en 4, van zijn Reglement, A. overwegende dat de keuze voor de Azerbeidzjaanse hoofdstad Bakoe als gaststad voor de 29e klimaatconferentie van de Verenigde Naties (COP29), die volgens planning van 11 tot en met 22 november 2024 zal plaatsvinden, heel wat deining heeft veroorzaakt, met name gezien de steeds slechtere staat van dienst van Azerbeidzjan op het gebied van de mensenrechten, alsook de recente en flagrante schendingen van het internationaal recht, met inbegrip van Azerbeidzjans agressieve houding ten opzichte van buurland Armenië; overwegende dat eerbiediging van de fundamentele mensenrechten en participatie van het maatschappelijk middenveld zijn verankerd in de overeenkomst met het gastland waarbij de regering van Azerbeidzjan zich ertoe heeft verbonden deze rechten te handhaven; overwegende dat de Azerbeidzjaanse autoriteiten in de aanloop naar deze belangrijke internationale conferentie de onderdrukking van maatschappelijke organisaties, activisten, oppositieleden en de overgebleven onafhankelijke media hebben opgevoerd door middel van aanhoudingen en gerechtelijke intimidatie; overwegende dat corruptie en een gebrek aan onafhankelijkheid van de rechterlijke macht leiden tot verdere uitholling van het bestuur; B. overwegende dat er volgens maatschappelijke organisaties meer dan 300 politieke gevangenen in Azerbeidzjan zijn, waaronder Gubad Ibadoghlu, Anar Mammadli, Bakhtiyar Hajiyev, Tofig Yagublu, Ilhamiz Guliyev, Aziz Orujov, Bahruz Samadov, Akif Gurbanov en vele anderen; overwegende dat de mensenrechten van de gevangenen volgens geloofwaardige berichten worden geschonden, onder meer door de onmenselijke detentieomstandigheden, foltering en weigering van adequate medische zorg; C. overwegende dat de vooraanstaande mensenrechtenverdediger en klimaatactivist Anar Mammadli sinds 30 april 2024 in voorlopige hechtenis zit op grond van valse beschuldigingen van samenzwering met als doel om illegale buitenlandse valuta in het land te brengen, en dat zijn gezondheid sindsdien aanzienlijk is verslechterd; overwegende dat Gubad Ibadoghlu, politiek econoom, oppositieleider en een van de finalisten van de Sacharovprijs voor de vrijheid van denken van 2024, in juli 2023 is gearresteerd door de Azerbeidzjaanse autoriteiten en tot 22 april 2024 in de gevangenis zat, waarna zijn straf werd omgezet in huisarrest; overwegende dat zijn gezondheid sinds zijn arrestatie aanzienlijk is verslechterd als gevolg van foltering, onmenselijke detentieomstandigheden en weigering van adequate medische zorg, waardoor hij in levensgevaar verkeert; overwegende dat de gezondheidstoestand van Irada Bayramova, de vrouw van Gubad Ibadoghlu, verder achteruitgaat door het fysieke geweld waar de Azerbeidzjaanse autoriteiten haar tijdens haar gevangenisstraf aan hebben onderworpen; overwegende dat mensenrechtenactivist Ilhamiz Guliyev op 4 december 2023 werd gearresteerd op grond van politiek gemotiveerde aanklachten, enkele maanden nadat hij een anoniem interview aan Abzas Media had gegeven over de vermeende praktijk van de politie om drugs te verbergen bij politieke activisten; D. overwegende dat de Azerbeidzjaanse autoriteiten al meer dan tien jaar lang en met groeiende vastberadenheid bezig zijn de ruimte voor het maatschappelijk middenveld in te perken, willekeurig niet-gouvernementele organisaties (ngo’s) op te doeken en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld te arresteren of te dwingen in ballingschap te gaan; overwegende dat de Azerbeidzjaanse autoriteiten maatschappelijke organisaties de laatste jaren steeds striktere beperkingen hebben opgelegd; overwegende dat activisten, journalisten, oppositieleden en anderen zijn gevangengezet op grond van verzonnen en politiek gemotiveerde aanklachten; E. overwegende dat er volgens mensenrechtenverdedigers hardhandig is opgetreden tegen het maatschappelijk middenveld in de context van andere grote internationale evenementen die door Azerbeidzjan werden georganiseerd, waaronder Eurovisie 2012 en de Europese Spelen van 2015; F. overwegende dat het Azerbeidzjaanse regime zijn repressieve acties ook buiten zijn grenzen lijkt uit te breiden; overwegende dat de aanhoudende onderdrukking van de vrijheid van meningsuiting in Azerbeidzjan ook tot uiting komt in meldingen van transnationale repressie en represailles tegen familieleden van gedetineerden; overwegende dat Mahammad Mirzali, een Azerbeidzjaanse dissidente blogger, sinds 2020 doelwit is geweest van meerdere moordpogingen in Frankrijk; overwegende dat Vidadi Isgandarli, een criticus van het Azerbeidzjaanse regime die als politiek vluchteling in Frankrijk woonde, op 29 september 2024 thuis is aangevallen en twee dagen later aan zijn verwondingen is overleden; overwegende dat de Azerbeidzjaanse autoriteiten vanuit politieke motieven ook EU-burgers vervolgen zoals Théo Clerc, waardoor ten minste één lidstaat zijn burgers formeel afraadt naar Azerbeidzjan te reizen wegens het risico op willekeurige detentie; G. overwegende dat Azerbeidzjan een systematisch beleid van omkoping van functionarissen en gekozen vertegenwoordigers in Europa heeft ingevoerd om de staat van dienst van Azerbeidzjan op het gebied van mensenrechten te minimaliseren en critici het zwijgen op te leggen, als onderdeel van een veelgebruikte strategie die wordt omschreven als “kaviaardiplomatie”; overwegende dat sommige zaken zijn onderzocht en dat sommigen van de betrokkenen zijn vervolgd en veroordeeld door nationale rechtbanken in verschillende EU-lidstaten; H. overwegende dat in een aantal uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is vastgesteld dat Azerbeidzjan de mensenrechten heeft geschonden; overwegende dat volgens de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa meer dan 320 uitspraken van het Hof tegen Azerbeidzjan nog niet of slechts gedeeltelijk ten uitvoer zijn gelegd, het hoogste aantal van alle staten die partij zijn bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens; I. overwegende dat het Europees Comité inzake de voorkoming van folteringen en onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen van de Raad van Europa op 3 juli 2024 publiekelijk zijn afkeuring heeft laten blijken over de weigering van Azerbeidzjan om de situatie te verbeteren in het licht van de aanbevelingen van het Comité en over het aanhoudende gebrek aan medewerking van de Azerbeidzjaanse autoriteiten met het Comité; J. overwegende dat de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa in januari 2024 heeft besloten de geloofsbrieven van de Azerbeidzjaanse delegatie niet te ratificeren en daarbij verklaarde uiterst bezorgd te zijn over de eerbiediging van de mensenrechten door Azerbeidzjan; overwegende dat de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa opmerkte dat de rapporteurs van haar Comité van toezicht geen toestemming kregen om mensen te ontmoeten die op grond van naar verluidt politiek gemotiveerde aanklachten in hechtenis zitten, en dat de Azerbeidzjaanse delegatie heeft geweigerd de rapporteur van het Comité juridische zaken en rechten van de mens toe te staan het land te bezoeken; K. overwegende dat de vervroegde presidentsverkiezingen van 7 februari 2024 volgens de door het Bureau voor Democratische Instellingen en Mensenrechten van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE/ODIHR) geleide verkiezingswaarnemingsmissie plaatsvonden in een restrictieve omgeving, waarbij kritische stemmen werden gesmoord en er geen politieke alternatieven waren; overwegende dat Azerbeidzjan op 1 september 2024 vervroegde parlementsverkiezingen heeft gehouden in wat de door het OVSE/ODIHR geleide internationale verkiezingswaarnemingsmissie heeft beschreven als een restrictieve politieke en juridische omgeving waarin geen echt pluralisme mogelijk was, met als resultaat een verkiezingsstrijd zonder concurrentie; overwegende dat verschillende regeringscritici in de aanloop naar de parlementsverkiezingen zijn aangehouden; L. overwegende dat de mediawetgeving in Azerbeidzjan steeds repressiever is geworden en dat het gebruik van censuur uit hoofde van de mediawet van februari 2022 nu in feite legaal is; overwegende dat ook de internationale verplichtingen van het land met betrekking tot de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid door verschillende andere mediawetten worden geschonden; overwegende dat al wie de overheid openlijk bekritiseert, op zware straffen kan rekenen; M. overwegende dat volgens Reporters zonder Grenzen nagenoeg de volledige mediasector in Azerbeidzjan onder overheidscontrole staat, dat er geen onafhankelijke televisie- of radio-uitzondingen zijn en dat alle kritische gedrukte kranten zijn opgeheven; overwegende dat de autoriteiten de laatste resterende onafhankelijke media en de journalisten die zichzelf niet willen censureren, verder onderdrukken; overwegende dat Azerbeidzjan de onderdrukking van de resterende onafhankelijke media, zoals Abzas Media, Kanal 13 en Toplum TV, heeft opgevoerd door middel van aanhoudingen en gerechtelijke intimidatie; N. overwegende dat de Azerbeidzjaanse wetgeving over de registratie, werking en financiering van ngo’s bijzonder restrictief is en willekeurig wordt toegepast, waardoor niet-geregistreerde ngo-activiteiten in feite strafbaar worden gesteld; overwegende dat Azerbeidzjan volgens de Freedom House-index 2024 tot de minst vrije landen ter wereld behoort, en op deze ranglijst een lagere plek inneemt dan Rusland en Belarus; O. overwegende dat gascontracten tussen Gazprom en Socar voor de levering van een miljard kubieke meter gas uit Rusland aan Azerbeidzjan tussen november 2022 en maart 2023 aanleiding hebben gegeven tot grote bezorgdheid over de wederuitvoer van Russisch gas naar de Europese markt, met name in het licht van het ondertekende memorandum van overeenstemming over het strategisch partnerschap op het gebied van energie; overwegende dat de EU ernaar streeft Europa minder afhankelijk te maken van Russisch gas, maar dat dit doel door die overeenkomst zou kunnen worden ondermijnd, aangezien er nog steeds Russisch gas naar Azerbeidzjan zou stromen, waardoor er mogelijk Azerbeidzjaans gas vrijkomt voor een grotere wederuitvoer naar de EU; overwegende dat er ook zorgwekkende meldingen zijn dat Russisch gas als “Azerbeidzjaans” in de EU wordt verkocht; P. overwegende dat de leiders van Azerbeidzjan anti-Europese en antiwesterse uitspraken hebben gedaan; overwegende dat Azerbeidzjan zijn desinformatiecampagnes in de EU en haar lidstaten, met name Frankrijk, heeft opgevoerd; overwegende dat Azerbeidzjan zich actief heeft gemengd in de Europese politiek onder het mom van “antikolonialisme”, met name in landen en gebieden overzee zoals Nieuw‑Caledonië; Q. overwegende dat Azerbeidzjan bovendien in september 2023 na maanden van illegale blokkade van Nagorno‑Karabach tot een vooraf geplande, ongerechtvaardigde militaire aanval op het gebied is overgegaan en daarbij meer dan 100 000 etnische Armeniërs heeft gedwongen naar Armenië te vluchten, wat neerkomt op etnische zuivering; overwegende dat de Armeense bevolking in Nagorno‑Karabach, die er al eeuwen gevestigd was, daardoor vrijwel volledig is verdwenen; overwegende dat deze aanval een zware schending van de mensenrechten en het internationaal recht is, een duidelijke inbreuk vormt op de trilaterale staakt-het-vurenverklaring van 9 november 2020 en dat de toezeggingen die tijdens de door de EU bemiddelde onderhandelingen zijn gedaan, hiermee met de voeten worden getreden; R. overwegende dat de Armeniërs uit Nagorno‑Karabach hun eigendommen en bezittingen hebben verloren toen ze in 2023 voor de militaire aanval door Azerbeidzjan op de vlucht sloegen en dat ze die sindsdien niet hebben kunnen terugkrijgen; overwegende dat de praktijken die neerkomen op etnische zuivering sindsdien voortduren; overwegende dat de EU ontheemden uit Nagorno‑Karabach humanitaire hulp heeft geboden; overwegende dat er geloofwaardige berichten zijn die bevestigen dat Armeens cultureel en religieus erfgoed in Nagorno‑Karabach op georganiseerde wijze wordt vernietigd; overwegende dat de Azerbeidzjaanse leiders en functionarissen regelmatig haatpropaganda over de Armeniërs verspreiden; S. overwegende dat zowel Azerbeidzjan als Armenië gebonden zijn door het internationaal humanitair recht en dat oorlogsgevangenen uit hoofde van het derde Verdrag van Genève tegen iedere vorm van foltering en wrede behandeling worden beschermd; overwegende dat er momenteel naar verluidt 23 Armenen zonder adequate vertegenwoordiging in rechte in een Azerbeidzjaanse gevangenis zitten, waaronder acht voormalige leiders van Nagorno‑Karabach, van wie sommigen lange gevangenisstraffen hebben gekregen; T. overwegende dat de EU in februari 2023 de missie van de Europese Unie in Armenië (EUMA) heeft gelanceerd om de ontwikkelingen aan de internationale grens met Azerbeidzjan te volgen; overwegende dat Azerbeidzjan heeft geweigerd samen te werken met de EUMA en dat de missie het doelwit is geweest van desinformatie door de Azerbeidzjaanse autoriteiten en door de regering gecontroleerde media; overwegende dat de Azerbeidzjaanse leiders irredentistische verklaringen blijven afleggen met betrekking tot het soevereine grondgebied van Armenië; overwegende dat het Azerbeidzjaanse leger nog steeds minstens 170 km² van het soevereine grondgebied van Armenië bezet houdt; U. overwegende dat Armenië en Azerbeidzjan voor en na de aanval van 2023 op Nagorno‑Karabach onderhandelingen over een vredesverdrag, de normalisering van hun betrekkingen en de afbakening van hun grenzen hebben aangeknoopt; overwegende dat Azerbeidzjan en Armenië ondanks de bemiddeling door de EU en andere partijen geen vredesakkoord hebben ondertekend; overwegende dat recente uitlatingen van de Azerbeidzjaanse president twijfels doen rijzen over de bereidheid van Bakoe tot het vinden van een compromis om de onderhandelingen af te ronden, hoewel beide regeringen hebben verklaard dat een akkoord niet meer veraf is; V. overwegende dat de EU de soevereiniteit en territoriale integriteit van Azerbeidzjan en Armenië volledig onderschrijft en de inspanningen om met vreedzame middelen en met inachtneming van de rechten van de betrokken bevolking een duurzaam vredesakkoord tussen de twee landen tot stand te brengen, actief ondersteunt; W. overwegende dat Azerbeidzjan zijn betrekkingen met Rusland, onder meer op politiek en economisch vlak, sinds de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne heeft uitgebreid en dat hun respectieve inlichtingendiensten meer zijn gaan samenwerken; overwegende dat Rusland Azerbeidzjan openlijk heeft gesteund in zijn agressieve houding ten opzichte van Armenië; 1. veroordeelt met klem de repressie door het Azerbeidzjaanse regime, in binnen- en buitenland, van activisten, journalisten, oppositieleiders en anderen, onder wie EU‑onderdanen, die in de aanloop naar de COP29 aanzienlijk is toegenomen; dringt er bij de Azerbeidzjaanse autoriteiten op aan alle wegens hun politieke mening willekeurig aangehouden of vastgezette personen vrij te laten, alle politiek gemotiveerde aanklachten te laten vallen en een einde te maken aan iedere vorm van onderdrukking, zowel binnen als buiten Azerbeidzjan; herinnert in dit verband aan Tofig Yagublu, Akif Gurbanov en Bakhtiyar Hajiyev, aan mensenrechtenverdedigers en journalisten zoals Ulvi Hasanli, Sevinj Vagifgizi, Nargiz Absalamova, Hafiz Babali en Elnara Gasimova, Aziz Orujov, Rufat Muradli, Avaz Zeynalli, Elnur Shukurov, Alasgar Mammadli, Ilhamiz Guliyev en Farid Ismayilov, en aan activisten uit het maatschappelijk middenveld die na maart 2024 zijn gearresteerd, zoals Anar Mammadli, Farid Mehralizade, Igbal Abilov, Bahruz Samadov, Emin Ibrahimov en Famil Khalilov; uit zijn diepe bezorgdheid over het klimaat van angst dat dit in het land heeft gecreëerd, waardoor het maatschappelijk middenveld daadwerkelijk het zwijgen wordt opgelegd; 2. herhaalt zijn oproep aan de Azerbeidzjaanse autoriteiten om alle aanklachten tegen dr. Gubad Ibadoghlu in te trekken en hem toe te staan naar het buitenland te reizen, ongehinderd en naar het land van zijn keuze, zich te herenigen met zijn gezin, de medische zorg te ontvangen die hij dringend nodig heeft en in december 2024 de uitreiking van de Sacharovprijs in Straatsburg bij te wonen; dringt er bij Azerbeidzjan op aan om te zorgen voor een onafhankelijk medisch onderzoek door een arts van zijn keuze en om toe te staan dat hij zich in het buitenland laat behandelen; roept alle vertegenwoordigers van de EU en de afzonderlijke lidstaten op de opheffing van het huisarrest van dr. Gubad Ibadoghlu actief te steunen en bij elke contact met de Azerbeidzjaanse autoriteiten aan te dringen op zijn vrijlating; 3. eist dat de persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting worden gewaarborgd en dat er geen beperkingen worden opgelegd aan mediaorganisaties; verzoekt de Azerbeidzjaanse regering dan ook om de vrijlating van journalisten die werkzaam zijn voor Abzas Media en Toplum TV, zoals Ulvi Hasanli, Sevinj Vagifqizi en Alasgar Mammadli; 4. is van mening dat de huidige mensenrechtenschendingen van Azerbeidzjan onverenigbaar zijn met het gastheerschap van de COP29; dringt er bij EU-leiders, met name Commissievoorzitter Ursula von der Leyen, op aan de COP29 aan te grijpen als een gelegenheid om Azerbeidzjan te wijzen op zijn internationale verplichtingen en om de mensenrechtensituatie van het land op zinvolle wijze aan de orde te stellen in hun contacten met de Azerbeidzjaanse autoriteiten, onder meer door aan te dringen op de onvoorwaardelijke vrijlating van alle personen die vanwege hun politieke standpunten willekeurig zijn gearresteerd of vastgezet en door te vragen om ontmoetingen met politieke gevangenen tijdens hun verblijf in het land; verzoekt de EU en haar lidstaten alles in het werk te stellen om te voorkomen dat klimaatconferenties van de Verenigde Naties in landen met een slechte staat van dienst op het gebied van de mensenrechten worden georganiseerd; 5. wijst de Azerbeidzjaanse autoriteiten nogmaals op hun verplichtingen om de fundamentele vrijheden te eerbiedigen, en roept hen ertoe op repressieve wetgeving, waardoor onafhankelijke ngo’s en media worden gedwongen in de marge van de wet te opereren, in te trekken; verzoekt de Azerbeidzjaanse autoriteiten repressieve wetgeving over de registratie en financiering van ngo’s in te trekken om deze in overeenstemming te brengen met de aanbevelingen van de Commissie van Venetië; 6. herinnert eraan dat de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en Azerbeidzjan van 1996, die de rechtsgrondslag van de bilaterale betrekkingen vormt, gebaseerd is op de eerbiediging van de democratie en de beginselen van het internationaal recht en de mensenrechten, en dat deze in Azerbeidzjan systematisch zijn geschonden; 7. herinnert de Azerbeidzjaanse regering aan haar internationale verplichting om de waardigheid en rechten van gevangenen te waarborgen en ervoor te zorgen dat ze adequate medische zorg krijgen, onder humane omstandigheden worden vastgehouden en worden beschermd tegen iedere vorm van mishandeling; verzoekt de Azerbeidzjaanse regering met het oog op de wijdverbreide toepassing door de Azerbeidzjaanse politie van lichamelijke mishandeling – en soms ook foltering – snel gevolg te geven aan de reeds lang geldende aanbevelingen van het Europees Comité inzake de voorkoming van folteringen en onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen van de Raad van Europa; verzoekt de Azerbeidzjaanse regering alle besluiten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens ten uitvoer te leggen; 8. verzoekt de EU opnieuw om in het kader van de wereldwijde EU-sanctieregeling voor de mensenrechten sancties op te leggen aan Azerbeidzjaanse functionarissen die zich schuldig hebben gemaakt aan ernstige mensenrechtenschendingen; verzoekt de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten om ontmoetingen aan te vragen met politieke gevangenen in Azerbeidzjan; 9. dringt erop aan dat elke toekomstige partnerschapsovereenkomst tussen de EU en Azerbeidzjan afhankelijk wordt gesteld van de vrijlating van alle politieke gevangenen, de uitvoering van juridische hervormingen en de algehele verbetering van de mensenrechtensituatie in het land, alsook van de vraag of Azerbeidzjan zich oprecht bereid toont loyaal te onderhandelen over een vredesakkoord met Armenië en de rechten van de Armeniërs van Nagorno‑Karabach te eerbiedigen; 10. dringt er bij de EU op aan een einde te maken aan haar afhankelijkheid van gas uit Azerbeidzjan; verzoekt de Commissie het memorandum van overeenstemming over een strategisch partnerschap op het gebied van energie van 2022 op te schorten en dienovereenkomstig te handelen; 11. spreekt opnieuw zijn steun uit voor de soevereiniteit en territoriale integriteit van zowel Azerbeidzjan als Armenië en staat volledig achter de normalisering van hun betrekkingen op basis van de beginselen van de wederzijdse erkenning van territoriale integriteit en de onschendbaarheid van grenzen, overeenkomstig de Verklaring van Alma‑Ata van 1991; herhaalt zijn verzoek om de Azerbeidzjaanse troepen uit het gehele soevereine grondgebied van Armenië terug te trekken; verzoekt Azerbeidzjan om zich er ondubbelzinnig toe te verbinden de territoriale integriteit van Armenië te eerbiedigen; benadrukt dat de connectiviteitsproblemen van Azerbeidzjan met zijn exclave Nachitsjevan moeten worden opgelost met volledige eerbiediging van de soevereiniteit en territoriale integriteit van Armenië; herhaalt zijn standpunt dat de EU bereid moet zijn sancties op te leggen aan personen en entiteiten die de soevereiniteit, onafhankelijkheid en territoriale integriteit van Armenië bedreigen; 12. veroordeelt alle vormen van militaire agressie, het gebruik van geweld of hybride bedreigingen ten aanzien van Armenië, evenals buitenlandse inmenging en pogingen om de politieke situatie in Armenië te destabiliseren; is voorts ingenomen met het besluit om de eerste steunmaatregelen in het kader van de Europese Vredesfaciliteit ter ondersteuning van de Armeense strijdkrachten aan te nemen, en dringt aan op verdere versterking van de samenwerking tussen Armenië en de EU op het gebied van veiligheid en defensie; is ingenomen met de maatregelen die diverse lidstaten hebben genomen om Armenië defensieve militaire steun te verlenen en dringt er bij de lidstaten op aan soortgelijke initiatieven te overwegen; is ingenomen met de nieuwe dynamiek in de bilaterale betrekkingen tussen de EU en Armenië, die volledig wordt gesteund door de autoriteiten in Jerevan; roept de Commissie en de Raad op om Armenië actief te steunen in zijn streven naar meer samenwerking met de EU; 13. steunt de missie van de Europese Unie in Armenië (EUMA) in haar werkzaamheden en benadrukt dat deze een belangrijke rol speelt; drukt nogmaals zijn bezorgdheid uit over de lastercampagnes die Azerbeidzjan herhaaldelijk tegen de EUMA voert; verzoekt de EUMA nauwlettend te blijven volgen hoe de veiligheidssituatie ter plaatse zich ontwikkelt, op transparante wijze verslag uit te brengen bij het Parlement en actief bij te dragen aan de inspanningen om het conflict op te lossen; verzoekt de EU en haar lidstaten het mandaat van de EUMA te versterken en te verlengen en haar personeel uit te breiden; 14. steunt alle initiatieven en activiteiten die kunnen leiden tot vrede tussen Armenië en Azerbeidzjan en tot de ondertekening van een langverwachte vredesovereenkomst; verzoekt Azerbeidzjan zich daartoe daadwerkelijk in te spannen; waarschuwt Azerbeidzjan dat militaire acties tegen Armenië onaanvaardbaar zijn en ernstige gevolgen voor het partnerschap tussen Azerbeidzjan en de EU zullen hebben; is ingenomen met de gezamenlijke verklaring van Armenië en Azerbeidzjan van 7 december 2023 over vertrouwenwekkende maatregelen; is verheugd over de vooruitgang die is geboekt in het proces tot afbakening van de grens tussen Armenië en Azerbeidzjan, dat heeft geleid tot een akkoord over verschillende segmenten van de grens; spoort beide partijen ertoe aan verdere stappen te zetten met betrekking tot de resterende segmenten; verzoekt de EU een einde te maken aan alle technische en financiële bijstand aan Azerbeidzjan die zou kunnen bijdragen tot de versterking van zijn militaire of veiligheidscapaciteiten; verzoekt de lidstaten de uitvoer van alle militaire en veiligheidsuitrusting naar Azerbeidzjan te bevriezen; 15. dringt erop aan volledig gehoor te geven aan alle beschikkingen van het Internationaal Gerechtshof, met inbegrip van die van 17 november 2023, waarin voorlopige maatregelen worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat de personen die Nagorno‑Karabach zijn ontvlucht, veilig, ongehinderd en spoedig kunnen terugkeren; wijst erop dat het besluit om de COP29 in Bakoe te houden is genomen nadat Azerbeidzjan de bovengenoemde beschikking van het Internationaal Gerechtshof, alsook die van 7 december 2021 en 22 februari 2023, naast zich neer had gelegd; herhaalt zijn oproep om een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de door Azerbeidzjaanse troepen in Nagorno‑Karabach gepleegde wandaden; verzoekt de Azerbeidzjaanse autoriteiten nogmaals om mogelijk te maken dat de Armeense bevolking veilig naar Nagorno‑Karabach kan terugkeren, om een oprechte, brede en open dialoog met deze bevolking aan te gaan, om solide garanties te bieden voor de bescherming van hun rechten, met inbegrip van hun land- en eigendomsrechten, de bescherming van hun eigen identiteit en hun culturele, sociale, religieuze en burgerrechten, en om zich te onthouden van opruiende retoriek die kan aanzetten tot discriminatie van Armeniërs; dringt er bij de Azerbeidzjaanse autoriteiten op aan alle 23 Armeense oorlogsgevangenen die na de herovering van Nagorno‑Karabach door Azerbeidzjan zijn gearresteerd, vrij te laten; 16. roept de EU-instellingen en de lidstaten er nogmaals toe op Armenië hulp te blijven bieden bij de opvang van de vluchtelingen uit Nagorno‑Karabach; dringt er in dit verband bij de EU op aan Armenië een nieuw steunpakket te verstrekken om de Armeense regering te helpen in de humanitaire behoeften van vluchtelingen te voorzien; is ingenomen met alle inspanningen van de regering van Armenië om de ontheemde Armeniërs onderdak en hulp te bieden; 17. uit zijn diepe bezorgdheid over het behoud van het cultureel, religieus en historisch erfgoed in Nagorno‑Karabach na de massale uittocht van de Armeense bevolking; vraagt Azerbeidzjan met klem geen cultureel, religieus of historisch erfgoed in Nagorno‑Karabach meer te vernietigen, te verwaarlozen of de herkomst ervan te vervalsen, en roept Azerbeidzjan op om in plaats daarvan te streven naar het behoud, de bescherming en de bevordering van de rijke diversiteit in deze regio; dringt aan op de bescherming van het Armeense cultureel, historisch en religieus erfgoed in Nagorno‑Karabach, overeenkomstig de UNESCO‑normen en de internationale verplichtingen van Azerbeidzjan; verzoekt Azerbeidzjan met klem een Unesco‑missie naar Nagorno-Karabach toe te laten en deze missie de nodige toegang te verlenen; 18. betreurt de stappen die Azerbeidzjan heeft ondernomen met betrekking tot de separatistische entiteit in bezet Cyprus, die in strijd zijn met het internationaal recht en met de bepalingen van resoluties 541 (1983) en 550 (1984) van de VN‑Veiligheidsraad; verzoekt Azerbeidzjan de beginselen van soevereiniteit en territoriale integriteit van staten te eerbiedigen en de separatistische entiteit in bezet Cyprus niet uit te nodigen voor vergaderingen van de Organisatie van Turkse Staten; 19. veroordeelt de herhaalde pogingen van Azerbeidzjan om de lidstaten te denigreren en te destabiliseren, onder meer via de zogenaamde Baku Initiative Group; veroordeelt met name de steun van deze groep voor irredentistische groeperingen en tegen Frankrijk gerichte desinformatiecampagnes, met name in de Franse departementen en gebieden Nieuw‑Caledonië, Martinique en Corsica; herinnert eraan dat deze methoden in 2013 tegen Duitsland zijn gebruikt; hekelt de op Denemarken gerichte lastercampagnes; betreurt dat actoren die vermoedelijk nauwe banden hebben met het Azerbeidzjaanse regime een lastercampagne hebben opgezet met als doel de reputatie van Frankrijk te schaden en twijfel te zaaien over de vraag of het land wel in staat is de Olympische Spelen van 2024 te organiseren; 20. veroordeelt de willekeurige arrestaties van EU-burgers op grond van valse beschuldigingen van spionage en de onevenredige straffen die hun worden opgelegd; 21. veroordeelt de publieke beledigingen en directe bedreigingen door Azerbeidzjaanse diplomatieke of regeringsvertegenwoordigers en leden van het Azerbeidzjaanse parlement, die gericht zijn tegen verkozen ambtenaren van EU‑lidstaten, ten stelligste; eist in dit verband dat de Azerbeidzjaanse ambtenaren in kwestie de toegang tot de gebouwen van de EU‑instellingen tot nader order wordt ontzegd; 22. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de president, de regering en het parlement van de Republiek Azerbeidzjan, de president, de regering en het parlement van de Republiek Armenië, de directeur-generaal van de Unesco, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa, de Verenigde Naties en de Raad van Europa. Het Europees Parlement, – gezien zijn eerdere resoluties over de Volksrepubliek China (VRC) en Taiwan, – gezien zijn resolutie van 16 september 2021 over een nieuwe EU‑strategie ten aanzien van China (1) , – gezien zijn aanbeveling van 21 oktober 2021 aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid betreffende de politieke betrekkingen en samenwerking tussen de EU en Taiwan (2) , – gezien zijn resolutie van 7 juni 2022 over de EU en de veiligheidsuitdagingen in de Indo‑Pacifische regio (3) , – gezien zijn resolutie van 15 september 2022 over de situatie in de Straat van Taiwan (4) , – gezien zijn resolutie van 13 december 2023 over handels- en investeringsbetrekkingen EU‑Taiwan (5) , – gezien het strategisch kompas voor veiligheid en defensie, dat op 21 maart 2022 door de Raad is aangenomen, – gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 16 september 2021 getiteld “De EU-strategie voor samenwerking in de Indo‑Pacifische regio” (JOIN(2021)0024), – gezien het één‑Chinabeleid van de EU, – gezien de top EU-China van 7 december 2023, – gezien de conclusies van de Europese Raad van 30 juni 2023 over China, – gezien de bezoeken van de Commissie buitenlandse zaken van 25 tot en met 27 juli 2023 en van de Commissie internationale handel van 19 tot en met 21 december 2022 aan Taiwan, – gezien de verklaring van de woordvoerder van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 1 september 2024 over de recentste gevaarlijke acties in de Zuid‑Chinese Zee, – gezien de verklaringen van de woordvoerder van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid over de militaire oefeningen van China rond Taiwan, inclusief de recentste verklaring van 14 oktober 2024, – gezien de verklaringen van de ministers van Buitenlandse Zaken van de G7 van 18 april 2023 en 3 augustus 2022 over het behoud van de vrede en stabiliteit in de Straat van Taiwan, – gezien de verklaring van de voorzitter van de bijeenkomst van de ministers van Buitenlandse Zaken van de G7 van 23 september 2024, – gezien de gezamenlijke verklaring van de ministers van Defensie van de G7 van 19 oktober 2024, – gezien de dringende motie van de Australische Senaat van 21 augustus 2024 over Taiwan, – gezien Resolutie 2758 (XXVI) van de Algemene Vergadering van de VN van 25 oktober 1971, – gezien de motie van de Nederlandse Tweede Kamer van 12 september 2024 over VN‑resolutie 2758, – gezien de persverklaring van het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken van 13 oktober 2024, – gezien het VN-Verdrag inzake het recht van de zee (Unclos), – gezien artikel 7 van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC), dat op 9 mei 1992 is gesloten, – gezien artikel 5 van het reglement van orde van de Algemene Vergadering van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO), – gezien artikel 4 van het statuut van de Internationale Organisatie van Criminele Politie (Interpol), – gezien artikel 8 en artikel 18, punt h), van het Statuut van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), – gezien artikel 136, leden 2 en 4, van zijn Reglement, A. overwegende dat de Algemene Vergadering van de VN op 25 oktober 1971 VN‑resolutie 2758 heeft aangenomen, waardoor niet langer de Republiek China (Taiwan), maar de Volksrepubliek China (VRC) officieel wordt erkend; overwegende dat Taiwan momenteel weliswaar geen lid is van de Verenigde Naties, maar diplomatieke betrekkingen onderhoudt met 11 van de 193 VN‑lidstaten en met de Heilige Stoel; B. overwegende dat de EU en Taiwan gelijkgestemde partners zijn die de gemeenschappelijke waarden van vrijheid, democratie, mensenrechten en de rechtsstaat delen; overwegende dat Taiwan een levendige democratie met een bloeiend maatschappelijk middenveld is; overwegende dat Taiwan op 13 januari 2024 vreedzame en goed georganiseerde verkiezingen heeft gehouden; C. overwegende dat Taiwan sinds de aanneming van VN‑resolutie 2758 niet meer mag deelnemen aan multilaterale fora, zoals de WHO; D. overwegende dat Taiwan nooit deel heeft uitgemaakt van de VRC; overwegende dat de Republiek China in 1912 is opgericht en de VRC in 1949; E. overwegende dat VN‑resolutie 2758 betrekking heeft op de status van de VRC, maar niet inhoudt dat de VRC soevereiniteit over Taiwan heeft, noch een standpunt bevat over de toekomstige toetreding van Taiwan tot de VN of enige andere internationale organisatie; overwegende dat de VRC VN‑resolutie 2758 echter nog steeds verkeerd interpreteert teneinde een echte participatie van Taiwan in internationale organisaties tegen te houden en de status quo eenzijdig te wijzigen; overwegende dat deze handelswijze laat zien dat de VRC ernaar streeft de bestaande multilaterale internationale orde naar haar hand te zetten en het internationale recht te ondermijnen, en kunnen worden beschouwd als een uiting van systemische rivaliteit; F. overwegende dat de EU vasthoudt aan haar eigen “één‑Chinabeleid”, dat verschilt van het “één‑Chinabeginsel” van de VRC; overwegende dat de EU zich al geruime tijd op het standpunt stelt dat zij de status quo en een vreedzame oplossing van geschillen in de Straat van Taiwan steunt en tegelijk dialoog en constructieve contacten aanmoedigt; G. overwegende dat de leden van de G7 in hun verklaring van 23 september 2024 onder meer hun steun hebben betuigd voor “een echte participatie van Taiwan in internationale organisaties als lid wanneer een staat zijn geen voorwaarde is, en als waarnemer of gast wanneer dat wel het geval is”; H. overwegende dat steun voor participatie van Taiwan in internationale organisaties geen afbreuk doet aan het één‑Chinabeleid van de EU, dat de politieke basis blijft voor de betrekkingen tussen de EU en China; I. overwegende dat de VRC de afgelopen tien jaar voortdurend heeft geprobeerd haar invloed op internationale instellingen te vergroten om zo Taiwan buitenspel te zetten en te voorkomen dat houders van een Taiwanees paspoort, zoals journalisten, medewerkers van niet‑gouvernementele organisaties en politieke activisten, toegang krijgen tot internationale instellingen; overwegende dat de VRC transnationale repressie uitoefent door misbruik te maken van uitleveringsverdragen om Taiwanezen in het buitenland in het vizier te nemen, waardoor ze willekeurige vervolging en mensenrechtenschendingen te duchten hebben; J. overwegende dat de statuten van de meeste internationale organisaties die zich met wereldwijde vraagstukken bezighouden, waaronder de WHO, het UNFCCC, Interpol en de ICAO, entiteiten zoals Taiwan de mogelijkheid bieden om te participeren zonder dat de rechten van lidstaten worden geschonden; K. overwegende dat Taiwan zich op wereldvlak consequent vreedzaam en coöperatief heeft opgesteld en wereldwijde ontwikkelingen aanzienlijk in de hand heeft gewerkt, en dus een grote bijdrage zou kunnen leveren aan de werkzaamheden van diverse internationale organisaties; L. overwegende dat de VRC een eenpartijstaat is die volledig wordt gecontroleerd door en onder de heerschappij staat van de Chinese Communistische Partij; M. overwegende dat president Lai Ching-te van Taiwan in een toespraak op 10 oktober 2024, de nationale feestdag van Taiwan, heeft gezegd dat de VRC “niet het recht heeft om Taiwan te vertegenwoordigen” en heeft herhaald dat de twee partijen “niet ondergeschikt” zijn aan elkaar; overwegende dat de VRC haar recente militaire oefening heeft gerechtvaardigd door te beweren dat president Lai Ching‑te een separatistische strategie volgt; N. overwegende dat de VRC op 14 oktober 2024 een grootschalige militaire oefening onder de naam “Joint Sword‑2024B” heeft gehouden, waarbij een blokkade van Taiwan werd gesimuleerd; overwegende dat tijdens deze oefening een recordaantal van 153 vliegtuigen, 18 oorlogsschepen en 17 kustwachtschepen van de VRC rond Taiwan is waargenomen; O. overwegende dat tijdens de oefening vier formaties kustwachtschepen van de VRC rond het eiland patrouilleerden en kortstondig het beperkte vaarwater van Taiwan binnendrongen; overwegende dat de zeer frequente inzet van de Chinese kustwacht in de Straat van Taiwan, bij wat de VRC beschouwt als “rechtshandhavingsmissies”, de Taiwanese autoriteiten voortdurend onder druk zet en het risico van aanvaringen gevaarlijk doet toenemen, wat een van de meest concrete aanwijzingen is dat de VRC aan de status-quo wil tornen; overwegende dat de manoeuvres die op 14 oktober 2024 van start zijn gegaan, al de vierde reeks grootschalige gevechtsoefeningen van de VRC waren in iets meer dan twee jaar; P. overwegende dat deze activiteiten door Taiwan zijn veroordeeld als een “onredelijke provocatie” en de recentste zijn van een reeks gevechtsoefeningen van de VRC tegen Taiwan; overwegende dat deze militaire oefeningen werden gehouden enkele dagen nadat Lai Ching‑te, de nieuwe president van Taiwan, een toespraak had gegeven waarin hij beloofde de soevereiniteit van Taiwan te beschermen tegen de uitdagingen van de VRC; Q. overwegende dat de middellijn, die is vastgelegd in een decennialange stilzwijgende overeenkomst tussen beide zijden van de Straat van Taiwan, bedoeld was om het risico op conflicten te verkleinen door de militaire vliegtuigen van beide zijden van de Straat op een veilige afstand te houden en zo fatale misrekeningen te voorkomen; overwegende dat het Volksbevrijdingsleger van de VRC de middellijn tussen 1954 en 2020 slechts vier keer heeft geschonden, maar dat routinematige schendingen nu aantonen dat Peking van plan is lang bestaande referentiepunten onomkeerbaar te wijzigen; R. overwegende dat in de persverklaringen van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en van het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken nogmaals wordt gesteld dat vrede en stabiliteit in de Straat van Taiwan van strategisch belang zijn voor de regionale en wereldwijde veiligheid en welvaart; overwegende dat de hoge vertegenwoordiger in zijn verklaring herinnert aan de noodzaak om de status quo in de Straat van Taiwan te handhaven, bezwaar uit tegen eenzijdige acties die de status quo met geweld of onder dwang wijzigen, en alle partijen oproept om terughoudendheid te betrachten en acties te vermijden die de spanningen tussen de VRC en Taiwan verder kunnen doen escaleren; S. overwegende dat de VRC op 23 mei 2024 met een militaire oefening onder de naam “Joint Sword‑2024A” is begonnen, enkele dagen na de inauguratie van Lai Ching‑te als nieuwe president van Taiwan; T. overwegende dat de VRC de afgelopen jaren soortgelijke militaire oefeningen rond Taiwan heeft gehouden; overwegende dat deze militaire oefeningen in intensiteit zijn toegenomen en alsmaar dichter bij het grondgebied van Taiwan zijn gekomen; overwegende dat de VRC tijdens een eerdere oefening in augustus 2022 ook raketten heeft afgevuurd op de exclusieve economische zone van Japan; U. overwegende dat de VRC niet alleen militaire druk uitoefent, maar ook al lang een verfijnde strategie hanteert om Taiwan te bestoken met buitenlandse informatiemanipulatie en inmenging, met inbegrip van hybride aanvallen en cyberaanvallen, met als doel de democratische samenleving van Taiwan te ondermijnen; V. overwegende dat de VRC, onder leiding van Xi Jinping, heeft verklaard niet te zullen afzien van het gebruik van geweld om eenmaking met Taiwan na te streven; W. overwegende dat de anti-afscheidingswet van de VRC van 2005 inhoudt dat er als bepaalde onduidelijke drempels worden overschreden, niet‑vreedzame middelen kunnen worden ingezet om te komen tot wat de VRC “eenmaking” met Taiwan noemt; overwegende dat een dergelijk militair optreden een ernstige bedreiging vormt voor de veiligheid en stabiliteit van de hele regio, met mogelijk ernstige wereldwijde gevolgen; overwegende dat afschrikking door de EU en de VS van strategisch belang is om de VRC ervan te weerhouden unilaterale actie tegen Taiwan te ondernemen; X. overwegende dat de steeds agressievere opstelling van de VRC, met name in haar eigen achtertuin (de Straat van Taiwan en de Zuid‑Chinese Zee), een bedreiging vormt voor de veiligheid in de regio en de rest van de wereld; overwegende dat de VRC de luchtverdedigingszone van Taiwan sinds 2019 steeds vaker schendt; overwegende dat de VRC zich in grote delen van de Indo‑Pacifische regio agressief gedraagt en in verschillende mate militaire of economische dwang uitoefent, hetgeen heeft geleid tot geschillen met buurlanden zoals Japan, India, de Filipijnen en Australië; Y. overwegende dat de EU de gevaarlijke acties van de Chinese kustwacht tegen legale Filipijnse maritieme operaties in de Zuid‑Chinese Zee op 31 augustus 2024 heeft veroordeeld; overwegende dat dit incident het recentste is van een aantal van dergelijke acties die mensenlevens op zee in gevaar brengen en een inbreuk vormen op het recht op vrijheid van scheepvaart en van overvliegen overeenkomstig het internationale recht; overwegende dat maritieme veiligheid en de vrijheid van scheepvaart moeten worden gewaarborgd in overeenstemming met het internationale recht en met name het Unclos; Z. overwegende dat de VRC de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne steunt, met name door goederen voor tweeërlei gebruik naar Rusland uit te voeren en doordat in de VRC gevestigde bedrijven betrokken zijn bij het ontwijken en omzeilen van sancties; AA. overwegende dat de VRC als permanent lid van de VN‑Veiligheidsraad verantwoordelijkheid draagt voor de vrede en stabiliteit in de regio en met name in de Straat van Taiwan; AB. overwegende dat de EU en haar lidstaten door middel van de EU‑strategie voor samenwerking in de Indo‑Pacifische regio van 2021 hun aanwezigheid in de regio hebben versterkt, onder meer in de vorm van een grotere militaire aanwezigheid en de voortdurende doorvaart van militaire schepen door de Straat van Taiwan; AC. overwegende dat Taiwan op handelsgebied een strategisch belangrijke positie inneemt, met name in de wereldwijde hightechtoeleveringsketens; overwegende dat de Straat van Taiwan de belangrijkste route is voor schepen die vanuit China, Japan, Zuid‑Korea en Taiwan naar Europa varen; overwegende dat Taiwan de markt voor de productie van halfgeleiders domineert, aangezien Taiwanese producenten ongeveer 50 % van de halfgeleiders in de wereld vervaardigen; overwegende dat in de EU‑strategie voor samenwerking in de Indo‑Pacifische regio wordt gepleit voor meer samenwerking met Taiwan op het gebied van handel en investeringen; AD. overwegende dat de EU de op drie na grootste handelspartner van Taiwan is, na de VRC, de Verenigde Staten en Japan; overwegende dat Taiwan in 2022 de op elf na grootste handelspartner van de EU was; overwegende dat de EU de grootste bron van directe buitenlandse investeringen in Taiwan is; overwegende dat de Taiwanese investeringen in de EU nog opgevoerd kunnen worden; AE. overwegende dat leden van de Australische Senaat en de Nederlandse Tweede Kamer onlangs moties betreffende de verdraaiing van VN‑resolutie 2758 door de VRC hebben aangenomen en hebben aangedrongen op steun voor een grotere deelname van Taiwan aan multilaterale organisaties; 1. herhaalt dat Taiwan een belangrijke partner van de EU en een gelijkgestemde democratische bondgenoot in de Indo‑Pacifische regio is; prijst Taiwan en de Taiwanese bevolking voor hun sterke democratie en levendige maatschappelijk middenveld, zoals eens te meer tot uiting is gekomen bij de vreedzaam verlopen en goed georganiseerde verkiezingen van 13 januari 2024; 2. is gekant tegen de voortdurende verdraaiing van VN‑resolutie 2758 door de VRC en haar inspanningen om de deelname van Taiwan aan multilaterale organisaties te dwarsbomen; verzoekt de EU en haar lidstaten de betekenisvolle deelname van Taiwan aan relevante internationale organisaties zoals de WHO, de ICAO, Interpol en het UNFCCC te ondersteunen; verzoekt het VN-secretariaat daarnaast om Taiwanese onderdanen en journalisten het recht te verlenen om toegang te krijgen tot de gebouwen van de VN voor bezoeken, bijeenkomsten en nieuwsgaring; 3. veroordeelt ten stelligste de ongerechtvaardigde militaire oefeningen van de VRC van 14 oktober 2024, haar voortdurende militaire provocaties ten aanzien van Taiwan en haar aanhoudende militaire opbouw, die het machtsevenwicht in de Indo‑Pacifische regio verandert, en herhaalt zijn krachtige afwijzing van elke unilaterale wijziging van de status quo in de Straat van Taiwan; prijst de terughoudendheid en de gedisciplineerde reactie van de Taiwanese autoriteiten en roept op tot regelmatige uitwisselingen tussen de EU en haar Taiwanese tegenhangers over relevante veiligheidskwesties; 4. bevestigt nogmaals zijn sterke gehechtheid aan de status quo in de Straat van Taiwan; benadrukt dat elke poging om eenzijdig de status quo in de Straat van Taiwan te wijzigen, met name door middel van geweld of dwang, niet zal worden geaccepteerd en zal worden beantwoord met een doortastende en krachtige reactie; 5. onderstreept dat in VN‑resolutie 2758 geen standpunt wordt ingenomen ten aanzien van Taiwan; hekelt en verwerpt ten stelligste de pogingen van de VRC om de geschiedenis en de internationale regels te verdraaien; 6. wijst er nogmaals op dat de EU vast wil houden aan het één‑China‑beleid als de politieke basis voor de betrekkingen tussen de EU en China; wijst erop dat de EU in haar strategie ten aanzien van China benadrukt dat constructieve betrekkingen tussen China en Taiwan moeten bijdragen tot het bevorderen van vrede en veiligheid in de hele Aziatisch‑Pacifische regio, en dat de EU initiatieven steunt die gericht zijn op dialoog en het opbouwen van vertrouwen; 7. benadrukt dat de bevolking van Taiwan zelf op democratische wijze moet kunnen beslissen hoe zij willen leven, en is van mening dat de status quo in de Straat van Taiwan niet eenzijdig mag worden veranderd door het gebruik van of de dreiging met geweld; 8. herhaalt zijn krachtige veroordeling van de verklaringen van de Chinese president Xi Jinping dat de VRC nooit afstand zal doen van het recht om geweld te gebruiken met betrekking tot Taiwan; onderstreept dat het gebruik door de Volksrepubliek China van geweld, bedreigingen of andere zeer dwingende maatregelen om eenwording te bereiken in strijd is met het internationale recht; uit zijn ernstige bezorgdheid over het gebruik door de VRC van vijandige desinformatie om het vertrouwen in de democratie en het bestuur van Taiwan te ondermijnen; herhaalt zijn eerdere oproepen aan de EU en haar lidstaten om met internationale partners samen te werken om de democratie in Taiwan te helpen ondersteunen en vrij te houden van buitenlandse inmenging en bedreigingen; onderstreept dat alleen de democratisch gekozen regering van Taiwan de Taiwanese bevolking op het internationale toneel kan vertegenwoordigen; 9. veroordeelt de systematische militaire acties van de VRC in de grijze zone, waaronder cyber- en desinformatiecampagnes tegen Taiwan, en dringt er bij de VRC op aan deze activiteiten onmiddellijk stop te zetten; dringt er in dit verband op aan de samenwerking tussen de EU en Taiwan verder te verdiepen teneinde de structurele samenwerking bij de bestrijding van desinformatie en buitenlandse inmenging te versterken; verwelkomt de aanstelling van een verbindingsfunctionaris bij het Europees Bureau voor Economie en Handel in Taiwan voor de coördinatie van de gezamenlijke inspanningen om desinformatie en inmenging aan te pakken, als eerste belangrijke stap in de richting van nauwere samenwerking tussen de EU en Taiwan, en roept de EU op de samenwerking met Taiwan op dit belangrijke gebied verder te verdiepen; prijst de moed van het Taiwanese volk en de doordachte en waardige reacties van de Taiwanese autoriteiten en instellingen op de toenemende bedreigingen en activiteiten van de kant van China; 10. verzet zich krachtig tegen de economische dwang die de VRC uitoefent tegen Taiwan en andere landen, alsook tegen EU‑lidstaten, en benadrukt dat dergelijke praktijken niet alleen illegaal zijn volgens de regels van de Wereldhandelsorganisatie, maar dat ze ook een verwoestend effect hebben op de reputatie van de VRC in de wereld en zullen leiden tot een verder verlies van vertrouwen in de VRC als verantwoordelijke speler; benadrukt het onafhankelijke recht van de EU en haar lidstaten om zonder buitenlandse inmenging betrekkingen met Taiwan te ontwikkelen in overeenstemming met hun belangen en gedeelde waarden van democratie en mensenrechten; roept de missies van de EU en de lidstaten in het buitenland ertoe op aandacht te besteden aan en een alternatief te bieden voor vijandige handelspraktijken van China, met name in het Globale Zuiden; 11. is zeer bezorgd over de goedkeuring in juni 2024 van de zogeheten “richtlijnen voor het straffen van doorgewinterde separatisten voor de onafhankelijkheid van Taiwan voor het plegen van het misdrijf van afscheiding en het aanzetten tot afscheiding”, die gezamenlijk zijn aangekondigd door het Hoge Volksgerechtshof, het bureau van de hoogste openbaar aanklager, de ministeries van Openbare Veiligheid en Staatsveiligheid en het ministerie van Justitie, en die zouden kunnen leiden tot het opleggen van zware straffen voor het misdrijf van afscheiding, en eventueel zelfs de doodstraf; veroordeelt met klem de veroordeling in september 2024 van een Taiwanese activist tot negen jaar gevangenisstraf, na zijn arrestatie in de Volksrepubliek China in 2022, evenals de voortdurende intimidatie van Taiwanezen die in de Volksrepubliek China werken en wonen; 12. is ernstig bezorgd over de situatie in de Oost- en Zuid‑Chinese Zee; wijst nogmaals op het belang van eerbiediging van het internationale recht, waaronder het Unclos en met name de bepalingen daarvan betreffende de verplichting om geschillen op vreedzame wijze te beslechten, en het behoud van de vrijheid van scheepvaart en van overvliegen; roept alle landen die dat nog niet hebben gedaan op om het Unclos spoedig te ratificeren; verzoekt de EU en haar lidstaten hun eigen maritieme capaciteiten in de regio op te voeren; herinnert de VRC aan haar verantwoordelijkheid als permanent lid van de VN‑Veiligheidsraad om zich te houden aan het internationale recht en benadrukt de verplichting om geschillen vreedzaam op te lossen; 13. wijst er nogmaals op dat het zich ernstige zorgen maakt over de toenemende militaire investeringen en capaciteiten van China; vindt het zeer zorgwekkend dat China en Rusland elkaar opnieuw hebben beloofd hun militaire banden verder aan te halen en hekelt het feit dat China onderdelen en uitrusting levert aan de Russische militaire industrie; juicht het toe dat de Raad heeft besloten sancties op te leggen aan Chinese bedrijven die de Russische oorlog tegen Oekraïne steunen; betreurt het “ongelimiteerde” partnerschap tussen Rusland en China; verwelkomt de toenemende inzet en militaire aanwezigheid van de VS in de Indo‑Pacifische regio; roept nogmaals op tot een gecoördineerde aanpak om de samenwerking tussen de EU en de VS op het gebied van veiligheid te verdiepen, onder meer via een trans‑Atlantische parlementaire dialoog; 14. is zeer ingenomen met de nauwe samenwerking en de afstemming tussen Taiwan en de EU en de Verenigde Staten naar aanleiding van de Russische oorlog tegen Oekraïne en de afkondiging van sancties als reactie op deze flagrante schending van het internationale recht; wijst op de door Taiwan verleende hulp tijdens de humanitaire crisis als gevolg van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne, alsook op zijn voortdurende betrokkenheid en steun voor de Oekraïense regering en voor de landen die Oekraïense vluchtelingen opvangen; 15. benadrukt dat de verschillende acties van de VRC op het gebied van cognitieve en legale oorlogvoering de status quo langzaam ondermijnen en dat daarbij de activiteiten in grijze zones die bedoeld zijn om opsporing, bestaande wetgeving en responsdrempels te omzeilen, worden opgevoerd; verzoekt de EU rode lijnen op het gebied van hybride activiteiten en cyberdreigingen vast te stellen en te handhaven met behulp van haar instrumentarium van sancties, met inbegrip van sectorale sancties, en krachtige diplomatieke en economische afschrikkingsmaatregelen af te spreken met gelijkgestemde partners; 16. spreekt zijn waardering uit voor de hulp en ondersteuning van Taiwan tijdens de COVID‑19‑pandemie; 17. wijst op het belang van Taiwan voor het veiligstellen van mondiale toeleveringsketens, met name in de hightechsector, waarin Taiwan de belangrijkste producent van halfgeleiders is, en roept de EU en haar lidstaten op tot nauwere samenwerking met Taiwan; 18. verzoekt de Commissie onverwijld voorbereidende maatregelen te nemen voor onderhandelingen over een bilaterale investeringsovereenkomst en andere soorten overeenkomsten met Taiwan; benadrukt het potentieel voor samenwerking op het gebied van het screeningbeleid voor buitenlandse directe investeringen en de aanpak van economische dwang en vergelding; 19. verwelkomt de toename van het aantal oefeningen ter ondersteuning van de vrijheid van scheepvaart door verschillende EU‑landen, waaronder Frankrijk, Nederland en Duitsland; merkt op dat deze activiteiten in overeenstemming zijn met het internationale recht en dringt aan op meer samenwerking en coördinatie met regionale partners om de vrijheid van scheepvaart in de regio te versterken; 20. verwelkomt de bezoeken van voormalige en huidige Taiwanese politici aan Europa, waaronder het recente bezoek van voormalig president Tsai Ing‑wen aan het Europees Parlement op 17 oktober 2024; verwelkomt daarnaast de voortdurende interactie tussen zijn leden en Taiwan en moedigt verdere bezoeken van officiële delegaties van het Europees Parlement aan Taiwan aan; moedigt daarnaast verdere uitwisselingen tussen de EU en Taiwan op alle niveaus aan, met inbegrip van politieke bijeenkomsten en persoonlijke ontmoetingen; 21. pleit in dit verband voor meer economische, wetenschappelijke en culturele interacties en uitwisselingen, waarbij onder meer aandacht wordt besteed aan jongeren, de academische wereld, het maatschappelijk middenveld, sport, cultuur en onderwijs, alsook aan partnerschappen tussen steden en regio’s; herhaalt zijn oproep aan de lidstaten om een betekenisvolle en structurele technische samenwerking aan te gaan met de nationale brandweer en de nationale politie van Taiwan en met lokale overheden op het gebied van civiele bescherming en rampenbeheersing; 22. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de regeringen van de Volksrepubliek China en Taiwan.
|
European Parliament Adopted Texts
|
https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/TA-10-2024-11-14_NL.html
|
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing) (Bijzondere wetgevingsprocedure – raadpleging) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad ( COM(2024)0278 ), – gezien artikel 113 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C10‑0083/2024), – gezien artikel 84 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken ( A10‑0012/2024 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel; 2. verzoekt de Raad het Parlement ervan op de hoogte te stellen indien de Raad voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst; 3. vraagt de Raad om het Parlement opnieuw te raadplegen indien de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in de door het Parlement goedgekeurde tekst; 4. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen. (Bijzondere wetgevingsprocedure – hernieuwde raadpleging) Het Europees Parlement, – gezien het ontwerp van de Raad (09925/2024), – gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad ( COM(2023)0324 ), – gezien zijn standpunt van 28 februari 2024 (1) , – gezien artikel 115 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad opnieuw is geraadpleegd (C10‑0002/2024), – gezien de artikelen 84 en 86 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken ( A10-0011/2024 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan het ontwerp van de Raad; 2. verzoekt de Raad het Parlement ervan op de hoogte te stellen indien de Raad voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst; 3. vraagt de Raad om het Parlement opnieuw te raadplegen indien de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in de door het Parlement goedgekeurde tekst; 4. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen. (Bijzondere wetgevingsprocedure – raadpleging) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Europese Investeringsbank aan de Raad tot wijziging van de statuten van de Europese Investeringsbank (13182/2024), – gezien artikel 308 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C10‑0105/2024), – gezien artikel 84 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Begrotingscommissie ( A10-0013/2024 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan het voorstel; 2. verzoekt de Raad het Parlement ervan op de hoogte te stellen indien de Raad voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst; 3. vraagt de Raad om het Parlement opnieuw te raadplegen indien de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in de door het Parlement goedgekeurde tekst; 4. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Europese Investeringsbank en de nationale parlementen. Het Europees Parlement, – gezien het Raamverdrag van de VN inzake klimaatverandering (UNFCCC) en het bijbehorend Kyotoprotocol, – gezien de overeenkomst die op de 21e Conferentie van de Partijen bij het UNFCCC (COP21) van 12 december 2015 in Parijs werd aangenomen (de Overeenkomst van Parijs), – gezien de 28e Conferentie van de Partijen bij het UNFCCC (COP28), de 18e bijeenkomst van de Conferentie van de Partijen fungerend als de vergadering van de Partijen bij het Kyotoprotocol (CMP18), de 5e bijeenkomst van de Conferentie van de Partijen fungerend als de vergadering van de Partijen bij de Overeenkomst van Parijs (CMA5), en het klimaatpact van Glasgow dat op de 26e Conferentie van de Partijen bij het UNFCCC (COP26) van 13 november 2021 werd aangenomen, – gezien de overeenkomst die tijdens de 27e Conferentie van de Partijen bij het UNFCCC (COP27) is bereikt om een specifiek verlies- en schadefonds op te richten (“loss and damage” – L&D), de oprichting tijdens de COP28 van een overgangscomité met betrekking tot de operationalisering van de nieuwe financieringsregelingen in het kader van L&D, en het netwerk van Santiago voor verlies en schade, – gezien zijn resolutie van 21 november 2023 over de VN-klimaatconferentie 2023 in Dubai, Verenigde Arabische Emiraten (COP28) (1) , – gezien zijn resolutie van 25 april 2024 over Azerbeidzjan, met name de repressie van het maatschappelijk middenveld en de zaken van dr. Gubad Ibadoghlu en Ilhamiz Guliyev (2) , en alle andere resoluties die het al over Azerbeidzjan heeft aangenomen, – gezien de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN, – gezien zijn resolutie van 15 juni 2023 over de tenuitvoerlegging en verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (3) , – gezien het speciaal rapport van 2018 van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) over de opwarming van de aarde met 1,5 °C, het speciaal IPCC-rapport over de klimaatverandering en de bodem, het speciaal IPCC-rapport over de oceanen en de cryosfeer in een veranderend klimaat, en het zesde IPCC-evaluatierapport (AR6), – gezien het rapport van de Europese wetenschappelijke adviesraad inzake klimaatverandering van 18 januari 2024 getiteld “Naar klimaatneutraliteit in de EU: voortgang, beleidshiaten en kansen” en haar rapport van 15 juni 2023 getiteld “Wetenschappelijk advies ten behoeve van de vaststelling van een klimaatdoelstelling voor de hele EU voor 2040 en een broeikasgasbegroting voor 2030‑2050”, – gezien Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”) (4) , – gezien de onlangs aangenomen EU-wetgeving waarin de doelstelling van de EU is opgenomen om de netto-uitstoot voor het einde van 2030 met ten minste 55 % terug te dringen ten opzichte van het niveau van 1990, en om de bindende doelstelling van de EU om tegen 2050 klimaatneutraliteit te bereiken (het “Fit for 55”-pakket), te vertalen naar concreet beleid voor verschillende sectoren, – gezien Besluit (EU) 2022/591 van het Europees Parlement en de Raad van 6 april 2022 betreffende een algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2030 (“8e MAP”), alsmede het monitoringverslag van 2023 van het Europees Milieuagentschap over de voortgang met betrekking tot de doelstellingen van het 8e MAP en de tussentijdse evaluatie van het 8e MAP door de Commissie, – gezien zijn resolutie van 28 november 2019 over de noodsituatie op het gebied van klimaat en milieu (5) , – gezien de mededeling van de Commissie van 6 februari 2024 getiteld “Onze toekomst veiligstellen — De klimaatdoelstelling voor Europa voor 2040 en de weg naar klimaatneutraliteit tegen 2050 met het oog op de totstandbrenging van een duurzame, rechtvaardige en welvarende samenleving” ( COM(2024)0063 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 12 maart 2024 getiteld “Klimaatrisico’s beheren — De bevolking en de welvaart beschermen” ( COM(2024)0091 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 24 februari 2021 getiteld “Een klimaatveerkrachtig Europa tot stand brengen – de nieuwe EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering” ( COM(2021)0082 ), – gezien zijn resolutie van 17 december 2020 over de EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering (6) , – gezien het Emissions Gap Report 2023 van het milieuprogramma van de VN (UNEP) van 20 november 2023 getiteld “Een plaat die blijft hangen — Temperaturen waren nog nooit zo hoog, maar de wereldwijde emissies zijn (opnieuw) niet afgenomen”, het Adaptation Gap Report 2023 van het UNEP van 2 november 2023 getiteld “Gebrek aan financiering, gebrek aan voorbereiding — Ontoereikende investeringen en planning voor klimaatadaptatie behelzen wereldwijd een risico” en het Production Gap Report 2023 van het UNEP van 8 november 2023 getiteld “Afbouwen of opvoeren? De grootste fossiele-brandstofproducenten maken plannen voor nog meer fossiele-brandstofwinning, ondanks klimaatbeloftes”, – gezien het samenvattend rapport van 14 november 2023 in het kader van het UNFCCC over nationaal bepaalde bijdragen (NDC’s) uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs, – gezien de samenvatting van het tweede rapport van de Independent High Level Expert Group on Climate Finance van november 2023 getiteld “Een kader voor klimaatfinanciering: resoluut handelen om resultaat te boeken op basis van de Overeenkomst van Parijs”, – gezien het UNEP-rapport van 1 december 2023 getiteld “Blik op methaan: International Methane Emissions Observatory — Rapport 2023” en het UNEP-rapport van 6 mei 2021 getiteld “Global Methane Assessment: Voordelen en kosten van het beperken van de methaanuitstoot”, – gezien het rapport Global Methane Tracker 2024 van maart 2024, gepubliceerd door het Internationaal Energieagentschap, – gezien de mededeling van de Commissie van 14 oktober 2020 over een EU-strategie om methaanemissies terug te dringen ( COM(2020)0663 ), – gezien het verslag over de resultaten van de strategische dialoog over de toekomst van de landbouw in de EU, getiteld “A shared prospect for farming and food in Europe”, – gezien zijn resolutie van 21 oktober 2021 over een EU-strategie om methaanemissies terug te dringen (7) , – gezien het rapport van de Wereld Meteorologische Organisatie van 19 maart 2024 over de toestand van het klimaat in de wereld in 2023, – gezien het rapport Global Climate Highlights 2023 van de dienst van Copernicus voor klimaatverandering, – gezien het wereldregister van uitstoot en reserves van fossiele brandstoffen (Global Registry of Fossil Fuel Emissions and Reserves), – gezien het UNEP-rapport van 18 februari 2021 getiteld “Making Peace with Nature: a scientific blueprint to tackle the climate, biodiversity and pollution emergencies” (Vrede sluiten met de natuur: een wetenschappelijke blauwdruk om de noodsituaties op het gebied van klimaat, biodiversiteit en verontreiniging aan te pakken), – gezien het mondiaal evaluatierapport van 25 november 2019 over biodiversiteit en ecosysteemdiensten van het intergouvernementeel platform voor biodiversiteit en ecosysteemdiensten (IPBES), – gezien het mondiaal biodiversiteitskader van Kunming‑Montreal, overeengekomen tijdens de 15e bijeenkomst van de Conferentie van de Partijen bij het Verdrag van de VN inzake biologische diversiteit (COP15), – gezien de mededeling van de Commissie van 20 mei 2020 getiteld “EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 — De natuur terug in ons leven brengen” ( COM(2020)0380 ), – gezien zijn resolutie van 9 juni 2021 over de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 — De natuur terug in ons leven brengen (8) , – gezien het verslag van de door het IPBES-IPCC medegefinancierde workshop van 10 juni 2021 over biodiversiteit en klimaatverandering, – gezien zijn resolutie van 6 oktober 2022 over het momentum om oceaangovernance en biodiversiteit te versterken (9) , – gezien de in het kader van het VN-Verdrag inzake het recht van de zee gesloten overeenkomst van 19 juni 2023 inzake het behoud en het duurzame gebruik van de mariene biologische diversiteit van gebieden voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht (“Biodiversity Beyond National Jurisdiction Agreement”), – gezien zijn resolutie van 28 april 2021 over bodembescherming (10) , – gezien het rapport van het Europees Milieuagentschap (EEA) van 4 december 2019 getiteld “Het milieu in Europa — Huidige staat en prognose 2020”, de EEA-evaluatie van 8 september 2022 van het potentieel van Europese bodems voor krachtigere klimaatactie, en de eerste Europese klimaatrisicobeoordeling van het EEA van 11 maart 2024, – gezien zijn resolutie van 16 september 2020 over maatregelen van de EU om de bossen wereldwijd te beschermen en te herstellen (11) , – gezien zijn resolutie van 15 september 2022 over de gevolgen van droogte, branden en andere extreme weerfenomenen: meer inspanningen van de EU om klimaatverandering tegen te gaan (12) , – gezien het World Water Development Report van de VN van 9 mei 2023 over partnerschappen en samenwerking op het vlak van water en de VN-Waterconferentie die werd gehouden van 22 tot 24 maart 2023 en die sinds 1977 de eerste grote conferentie van de VN was die geheel in het teken stond van water, – gezien de resolutie van de Milieuvergadering van de VN van 1 maart 2024 over doeltreffende en inclusieve oplossingen voor de versterking van het waterbeleid met het oog op duurzame ontwikkeling in de context van klimaatverandering, biodiversiteitsverlies en verontreiniging, – gezien zijn resolutie van 5 oktober 2022 over toegang tot water als mensenrecht – de externe dimensie (13) , – gezien het World Water Development Report van de VN van 2019, getiteld “Leaving No One Behind”, – gezien het World Water Development Report van de VN van 2024 van de VN getiteld “Water for prosperity and peace”, – gezien de mededeling van de Commissie van 11 maart 2020 getiteld “Een nieuw actieplan voor een circulaire economie Voor een schoner en concurrerender Europa” ( COM(2020)0098 ), – gezien zijn resolutie van 10 februari 2021 over het nieuwe actieplan voor de circulaire economie (14) , – gezien het mondiaal kader voor chemische stoffen – voor een planeet zonder schade door chemische stoffen en afval van het UNEP, gepubliceerd in maart 2024, – gezien het verslag van de Commissie van 23 november 2020 getiteld “Bijgewerkte analyse van de niet-CO 2 ‑klimaateffecten van de luchtvaart en mogelijke beleidsmaatregelen uit hoofde van artikel 30, lid 4, van de richtlijn betreffende het EU-systeem inzake emissiehandel” ( COM(2020)0747 ), – gezien het rapport van juni 2023 van het Internationaal Agentschap voor hernieuwbare energie, getiteld “Mondiale energietransities — Prognose 2023. De 1,5 °C‑route”, – gezien het rapport van het Internationaal Energieagentschap (IEA) van mei 2021 getiteld “Netto-nul in 2050 — een routekaart voor de mondiale energiesector” en de geactualiseerde versie van september 2023 getiteld “Routekaart naar netto-nul: een mondiale route om de 1,5 °C‑doelstelling binnen bereik te houden”, – gezien het speciaal rapport van de IEA van mei 2024 getiteld “Strategieën voor betaalbare en eerlijke schone-energietransities” en het IEA-rapport van juni 2024 getiteld “De COP28-belofte van een verdriedubbeling van de capaciteit voor hernieuwbare energie. Ambities van de landen en beleid waarmee de kloof kan worden overbrugd”, – gezien het VN-kader van Sendai voor rampenrisicovermindering 2015‑2030, – gezien het rapport van 2023 van het Bureau van de Verenigde Naties voor rampenrisicovermindering (UNDRR) over de tussentijdse evaluatie van de uitvoering van het kader van Sendai voor rampenrisicovermindering 2015-2030, – gezien het Global Assessment Report van het UNDRR van 2023 over de beperking van het risico op rampen, – gezien het verslag van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) van 20 december 2023 over klimaatverandering en gezondheid, – gezien zijn resolutie van 15 juni 2023 over een Europese dag voor de slachtoffers van de mondiale klimaatcrisis (15) , – gezien het rapport van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek van 7 juni 2023 getiteld “Gevolgen van klimaatverandering voor defensie-gerelateerde kritieke energie-infrastructuur”, – gezien het strategisch kompas voor veiligheid en defensie dat op 21 maart 2022 door de Raad werd goedgekeurd, – gezien de routekaart voor klimaatverandering en defensie van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) van november 2020, – gezien zijn resolutie van 7 juni 2022 over de routekaart van de EDEO voor klimaatverandering en defensie (16) , – gezien de conclusies die op 25 maart 2022 tijdens de 66e zitting van de VN-Commissie voor de Status van de Vrouw zijn aangenomen, getiteld “Gendergelijkheid en de empowerment van alle vrouwen en meisjes in de context van klimaatverandering, beleid en programma’s voor milieu- en rampenrisicovermindering”, – gezien het rapport van de speciale rapporteur van de VN van 26 juli 2022 over de bevordering en bescherming van de mensenrechten in de context van klimaatverandering, – gezien resolutie 41/21 van de VN-Mensenrechtenraad van 12 juli 2019 getiteld “Mensenrechten en klimaatverandering”, – gezien het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind van 1989 en algemene opmerking nr. 26 van 22 augustus 2023 van het VN-Comité inzake de rechten van het kind over kinderrechten en het milieu, met een speciale focus op klimaatverandering, – gezien de EU-strategie inzake de rechten van het kind van 2021, – gezien het rapport van de speciale rapporteur van de VN voor de rechten van inheemse volken van 1 november 2017 over de gevolgen van klimaatverandering en klimaatfinanciering voor de rechten van inheemse volken en de verklaring van Stockholm +50 over inheemse volken, – gezien het tweede verslag van het UNFCCC van 29 januari 2024 betreffende het vaststellen van de behoeften van Partijen die ontwikkelingslanden zijn met betrekking tot de uitvoering van het Verdrag en de Overeenkomst van Parijs, – gezien de resultaten van de top voor een nieuw mondiaal financieringspact van juni 2023, – gezien het gemeenschappelijk kader voor schuldbehandeling van de G20 in aanvulling op het Debt Service Suspension Initiative, – gezien Speciaal verslag 04/2023 van de Europese Rekenkamer van 15 februari 2023 getiteld “Het Wereldwijd bondgenootschap tegen klimaatverandering + — De resultaten bleven achter bij de ambities” en Speciaal verslag 18/2023 van 26 juni 2023 getiteld “De klimaat- en energiedoelstellingen van de EU — De streefcijfers voor 2020 zijn verwezenlijkt, maar weinig wijst erop dat de maatregelen voor het bereiken van de streefcijfers voor 2030 volstaan”, – gezien de conclusies van de Raad van 17 oktober 2023 over de voorbereidingen voor de 28e Conferentie van de Partijen bij het UNFCCC (COP28) in Dubai, 30 november-12 december 2023, – gezien de conclusies van de Raad van 14 oktober 2024 over de voorbereidingen voor de 29e Conferentie van de Partijen bij het UNFCCC (COP29) in Bakoe, 11-22 november 2024, – gezien de conclusies van de Raad van 8 oktober 2024 over klimaatfinanciering met het oog op de VN-klimaatconferentie van 2024 (COP29) van 11 tot en met 22 november 2024, – gezien de vragen aan de Commissie en aan de Raad over de VN-klimaatconferentie 2024 in Bakoe, Azerbeidzjan (COP29) (O‑0010/2024 – B10‑0104/2024 en O‑0009/2024 – B10‑0105/2024), – gezien artikel 142, lid 5, en artikel 136, lid 2, van zijn Reglement, – gezien de ontwerpresolutie van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, A. overwegende dat het Europees Parlement een noodsituatie op het gebied van klimaat en milieu heeft afgekondigd en zich ertoe heeft verbonden deze dreiging met spoed te bestrijden en beheersen; B. overwegende dat de Overeenkomst van Parijs op 4 november 2016 in werking is getreden; overwegende dat tot op heden 193 staten plus de EU zich hebben aangesloten bij de overeenkomst, die meer dan 98 % van de wereldwijde uitstoot vertegenwoordigen; C. overwegende dat, volgens het Emissions Gap Report 2023 van het UNEP een volledige uitvoering van de onvoorwaardelijke NDC’s die in het kader van de Overeenkomst van Parijs voor 2030 werden vastgesteld, de wereld op koers zou zetten om de temperatuurstijging deze eeuw te beperken tot 2,9 °C; overwegende dat een volledige uitvoering van de voorwaardelijke NDC’s de temperatuurstijging zou verlagen tot 2,5 °C; D. overwegende dat in het samenvattend rapport van het UNFCCC van 2023 over NDC’s wordt gesteld dat de totale wereldwijde uitstoot van broeikasgassen in 2030 naar verwachting 2 % onder het niveau van 2019 zal liggen; overwegende dat de eerste mondiale inventarisatie (GST) die in 2023 tijdens de COP28 is afgerond, benadrukt dat het van cruciaal belang is de opwarming van de aarde te beperken tot 1,5 ºC om de risico’s en gevolgen van klimaatverandering aanzienlijk te beperken; overwegende dat de kans om onder 1,5 °C te blijven in een alarmerend tempo kleiner wordt; overwegende dat de emissies nog steeds stijgen en dat de emissiekloof groter wordt; overwegende dat de IPCC concludeert dat in scenario’s waarin de opwarming beperkt blijft tot 1,5 °C, de broeikasgasemissies tegen 2030 43 % onder het niveau van 2019 moeten liggen; E. overwegende dat zes van de negen planetaire grenzen, zoals gedefinieerd door het Stockholm Resilience Centre, zijn overschreden; F. overwegende dat in de mededeling van de Commissie COM(2024)0063 een klimaatdoelstelling voor 2040 is vastgesteld; overwegende dat nieuwgekozen voorzitter Ursula von der Leyen heeft toegezegd om in haar politieke richtsnoeren voor de nieuwe Commissie een klimaatdoelstelling voor 2040 voor te stellen; G. overwegende dat de EU en haar lidstaten op 16 oktober 2023 hun geactualiseerde NDC hebben ingediend waarin zij zich ertoe verbinden hun netto-broeikasgasemissies tegen 2030 met ten minste 55 % te verminderen ten opzichte van 1990, waarmee zij een van de mondiale leiders op het gebied van klimaatactie blijven; H. overwegende dat de Verenigde Staten goed zijn voor 24,1 % van de wereldwijde cumulatieve CO 2 -emissies, de EU‑27 voor 16,7 %, China voor 14,7 %, Rusland voor 6,7 % en het VK voor 4,5 %; I. overwegende dat een collectieve inspanning van alle Partijen nodig is om de mondiale klimaatdoelstellingen te halen; overwegende dat de emissies van de EU goed zijn voor ongeveer 6,1 % van alle emissies wereldwijd, terwijl het aandeel van de EU in de wereldbevolking 5,7 % bedraagt (17) , (18) , (19) ; overwegende dat decarbonisatie in de EU alleen niet zal volstaan; J. overwegende dat de communautaire databank voor broeikasgassen, de Emissions Database for Global Atmospheric Research (EDGAR), laat zien dat de grootste opkomende economieën, zoals China, India en Brazilië, in 2023 meer zijn gaan uitstoten, terwijl alle sectoren in de EU27 een daling van hun broeikasgasemissies ten opzichte van 2022 lieten optekenen; K. overwegende dat in de eerste mondiale inventarisatie (“global stocktake” – GST), die in 2023 tijdens de COP28 werd afgerond, werd benadrukt dat de onderling verbonden mondiale crises van klimaatverandering en biodiversiteitsverlies dringend moeten worden aangepakt in de bredere context van de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen, en dat het voor duurzame klimaatactie van vitaal belang is om natuur en ecosystemen te beschermen, in stand te houden, te herstellen en duurzaam te gebruiken; L. overwegende dat water een fundamentele hulpbron is voor het menselijk leven, economische activiteiten, waaronder landbouw, en ecosystemen; overwegende dat watergerelateerde uitdagingen, waaronder waterverontreiniging en waterschaarste, toenemen; overwegende dat water een belangrijk medium is waardoor de klimaatverandering gevolgen heeft voor samenlevingen en ecosystemen, en omgekeerd, onder meer door droogte, overstromingen, waterschaarste en veranderende neerslagpatronen die sterker worden en vaker voorkomen; overwegende dat dit de gevolgen van de klimaatverandering en de risico’s ervan voor de biodiversiteit, de veerkracht van ecosystemen, de landbouw, de voedsel- en energiezekerheid en de menselijke basisbehoeften verergert en tegelijkertijd een bedreiging vormt voor de moeizaam bereikte ontwikkelingsresultaten en voor de groene transitie, alsook voor de mensenrechten en de vrede; overwegende dat 1,42 miljard mensen wonen in gebieden met een hoge of extreem hoge kwetsbaarheid op het gebied van water; overwegende dat een klimaatbestendig beheer van water en sanitaire voorzieningen een fundamenteel onderdeel is van de matiging van en aanpassing aan de klimaatverandering; overwegende dat de talrijke ecosysteemdiensten die water levert, moeten worden gewaarborgd, onder meer door waterplanning en ‑beheer, investeringen in watergerelateerde innovatie, met inbegrip van energie- en waterefficiëntie, hergebruik en het herstel en de bescherming van zoetwaterecosystemen; overwegende dat waterbeheer nauw verband houdt met ander beleid, hetgeen vraagt om beleidscoherentie en maatregelen op het niveau van hele stroomgebieden, met de toepassing van op de natuur gebaseerde oplossingen; M. overwegende dat bodems het grootste terrestrische koolstofreservoir vormen en dat gezonde bodems de veerkracht versterken en de kwetsbaarheid voor klimaatverandering verminderen; N. overwegende dat bossen een essentiële rol spelen bij de aanpassing aan en matiging van de klimaatverandering; overwegende dat het stoppen van ontbossing, het intensiveren van bosbescherming, bebossing en herbebossing, en een verantwoord gebruik van grondstoffen tot de belangrijkste mitigatiemaatregelen behoren; O. overwegende dat de gevolgen van hitte erger kunnen zijn in steden, waar meer dan de helft van de wereldbevolking woont, als gevolg van het stedelijk warmte-eilandeffect; overwegende dat hittegolven leiden tot een hoger energieverbruik, een lagere arbeidsproductiviteit en grotere gezondheidsrisico’s, waardoor het aantal sterfgevallen als gevolg van hittegolven toeneemt; overwegende dat natuurlijke oplossingen, de integratie van groene infrastructuur en de installatie van natuurlijke beschaduwing de temperaturen in steden helpen te verlagen; P. overwegende dat in het zesde evaluatierapport van de IPCC en het wetenschappelijk advies van de Europese wetenschappelijke adviesraad inzake klimaatverandering ten behoeve van de vaststelling van een klimaatdoelstelling voor de hele EU voor 2040 en een broeikasgasbegroting voor 2030-2050 duidelijk wordt gesteld dat de verwezenlijking van de klimaatdoelstellingen in het kader van de Overeenkomst van Parijs en het bereiken van broeikasgasneutraliteit in de eerste plaats een ingrijpende, snelle en duurzame vermindering van de CO 2 -, methaan- en andere broeikasgasemissies vereisen, alsook grootschalige koolstofverwijderingen, zowel op land gebaseerde als technologische; Q. overwegende dat slechts 14 landen het non-proliferatieverdrag inzake fossiele brandstoffen hebben onderschreven, waaronder niet één EU-lidstaat; R. overwegende dat volgens het IEA-rapport getiteld “Tripling Renewable Capacity Pledge: Tracking countries’ ambitions” de in de NDC’s opgenomen toezeggingen voor de uitrol van hernieuwbare energie tegen 2030 slechts zullen leiden tot de verwezenlijking van 12 % van de doelstelling om de capaciteit voor hernieuwbare energie te verdrievoudigen; S. overwegende dat de oceaan de grootste koolstofput ter wereld is en de overtollige warmte en energie absorbeert die vrijkomen als gevolg van de toenemende uitstoot van broeikasgassen; overwegende dat de mariene biodiversiteit ernstig in gevaar is, ondanks het feit dat de oceaan een unieke rol speelt en van vitaal belang is als klimaatregulerend mechanisme; overwegende dat de aantasting van mariene ecosystemen zoals koraalriffen, mangroven en zeegrasvelden het vermogen van de oceaan om koolstof vast te leggen en zich aan te passen aan de klimaatverandering verzwakt, waardoor de gevolgen voor het klimaat verergeren; T. overwegende dat methaan verantwoordelijk is voor ongeveer 30 % van de stijging van de mondiale temperaturen sinds de industriële revolutie; overwegende dat een snelle en duurzame vermindering van de methaanemissies van cruciaal belang is om de opwarming van de aarde op korte termijn te beperken; U. overwegende dat het IEA heeft geraamd dat, om onder een temperatuurstijging van 1,5 °C te blijven, de methaanemissies van fossiele brandstoffen tegen 2030 met 75 % verminderd moeten zijn, en erop heeft gewezen dat de toezeggingen die landen en bedrijven tot nu toe hebben gedaan, slechts zouden leiden tot een vermindering van 50 %, waarbij de meeste toezeggingen nog niet door uitvoeringsplannen worden ondersteund; V. overwegende dat uit de zevende OESO-beoordeling van de vooruitgang in de richting van de UNFCCC-doelstelling inzake klimaatfinanciering blijkt dat de ontwikkelde landen in 2022 in totaal 115,9 miljard USD aan klimaatfinanciering voor ontwikkelingslanden hebben verstrekt, hetgeen nog steeds veel minder is dan nodig; W. overwegende dat in het eerste verslag van het UNFCCC betreffende het vaststellen van de behoeften van Partijen die ontwikkelingslanden zijn, staat dat uit de door deze partijen ingediende nationale verslagen blijkt dat de kosten om te voorzien in hun behoeften in verband met de uitvoering van het Kaderverdrag en de Overeenkomst van Parijs, cumulatief 5,8 tot 5.9 biljoen USD bedragen; X. overwegende dat in het Adaptation Gap Report 2023 van het UNEP wordt benadrukt dat de huidige financieringskloof voor aanpassing wordt geraamd op 194 tot 366 miljard USD per jaar, een kloof die groter zal worden naarmate de klimaateffecten verergeren; Y. overwegende dat de huidige klimaatfinancieringsdoelstelling van 100 miljard USD per jaar tot 2025 wordt gefinancierd door Partijen die bij de ondertekening van het UNFCCC in 1992 als geïndustrialiseerd werden aangemerkt; overwegende dat deze classificering niet langer op adequate wijze de respectieve financiële capaciteiten van landen en hun cumulatieve historische emissies weerspiegelt, die sindsdien aanzienlijk zijn geëvolueerd; Z. overwegende dat het in overeenstemming brengen van de wereldwijde financieringsstromen met een traject naar een klimaatneutrale en klimaatbestendige economie een essentieel doel is voor de groene transitie in overeenstemming met artikel 2 van de Overeenkomst van Parijs; AA. overwegende dat in het eerste verslag in het kader van de Europese klimaatrisicobeoordeling (EUCRA) wordt geconcludeerd dat sommige klimaatrisico’s in Europa zich nu al op een kritiek niveau bevinden, terwijl vele andere risico’s in de loop van deze eeuw een kritiek of zelfs catastrofaal niveau kunnen bereiken, met als gevolg schade aan het concurrentievermogen van economieën en bedrijven, het geopolitieke landschap, de beroepsbevolking en de sociale cohesie; overwegende dat in het EUCRA-verslag wordt aanbevolen de huidige en toekomstige klimaatrisico’s in vrijwel alle beleidsterreinen te integreren, met maatregelen op zowel EU- als nationaal niveau; AB. overwegende dat de Europese wetenschappelijke adviesraad inzake klimaatverandering benadrukt dat schadelijke subsidies voor fossiele brandstoffen in de hele EU dringend en volledig moeten worden afgeschaft; overwegende dat in het 8e MAP de vaststelling wordt geëist van een deadline voor de afschaffing van subsidies voor fossiele brandstoffen, conform de ambitie om de opwarming van de aarde te beperken tot 1,5 graden; overwegende dat in het monitoringverslag van 2023 van het Europees Milieuagentschap over de voortgang met betrekking tot de doelstellingen van het 8e MAP wordt benadrukt dat de meeste lidstaten geen concrete plannen hebben over hoe en wanneer ze de subsidies voor fossiele brandstoffen willen afschaffen; overwegende dat dit van cruciaal belang is om de overgang naar hernieuwbare energie te versnellen, te zorgen voor een eerlijke toewijzing van middelen en de klimaatdoelstellingen van de EU in het kader van de Overeenkomst van Parijs te halen; AC. overwegende dat er een wetenschappelijk aangetoond verband bestaat tussen gezondheid en de milieu- en de klimaatcrisis; overwegende dat de meest kwetsbare bevolkingsgroepen onevenredig zwaar worden getroffen door de gevolgen van de klimaatverandering en een groter risico lopen op voedsel- en wateronzekerheid, gezondheidsbedreigingen, ontheemding en verlies van bestaansmiddelen; AD. overwegende dat de aanvalsoorlog van Rusland tegen Oekraïne niet alleen een grove schending van het internationaal recht inhoudt, massaal verlies van mensenlevens veroorzaakt en enorme schade berokkent aan burgers, maar ook de broodnodige actie tegen klimaatverandering vertraagt en tot onmiddellijke en langdurige aantasting van het milieu leidt; AE. overwegende dat klimaatverandering steeds meer een belangrijke oorzaak is van migratie en ontheemding, waarbij miljoenen mensen gedwongen worden hun huizen te ontvluchten vanwege de stijgende zeespiegel, extreme weersomstandigheden, droogte en schaarste van hulpbronnen; overwegende dat tegen 2050 mogelijk tot wel 216 miljoen mensen interne klimaatmigranten zullen zijn in de regio’s Afrika, Latijns-Amerika, Azië en het Stille Oceaangebied en Oost-Europa (20) ; De mondiale inventarisatie en COP29 in Bakoe 1. is tevreden met het resultaat van de eerste GST tijdens de COP28, waarin wordt erkend dat trajecten die de opwarming van de aarde beperken tot 1,5 °C zonder of met een beperkte overschrijding en tot 2°C vereisen dat de wereldwijde broeikasgasemissies uiterlijk in 2025 pieken, en waarin wordt erkend dat het beperken van de opwarming van de aarde tot 1,5 °C zonder of met een beperkte overschrijding een grondige, snelle en duurzame vermindering van de wereldwijde broeikasgasemissies met 43 % tegen 2030 en 60 % tegen 2035 ten opzichte van het niveau van 2019 vereist, waarbij de broeikasgasemissies tegen 2050 tot nul moeten zijn teruggebracht; 2. is verheugd over de belangrijkste toezeggingen en maatregelen die de EU op de COP28 heeft aangekondigd om de mondiale klimaatambitie aanzienlijk op te voeren; dringt er bij alle partijen op aan te zorgen voor follow-up door middel van een ambitieuze uitvoering en door opschaling van de nationaal bepaalde maatregelen; benadrukt dat alle grote uitstoters en de G20-landen bijzondere verantwoordelijkheid dragen en het voortouw moeten nemen; benadrukt dat collectieve inspanningen en verdere maatregelen van alle landen nodig zijn, met name van alle grote en opkomende economieën; dringt er bij de EU en gelijkgestemde partners op aan met alle partijen samen te werken om tijdens de COP29 tot een succesvol resultaat te komen; 3. steunt de oproep van de COP28 aan de Partijen bij het UNFCCC om bij te dragen aan de wereldwijde inspanningen om tegen 2030 de capaciteit voor hernieuwbare energie wereldwijd te verdrievoudigen en het wereldwijde gemiddelde jaarlijkse verbeteringspercentage van de energie-efficiëntie te verdubbelen; dringt er bij alle Partijen op aan om concrete streefcijfers en beleidsmaatregelen vast te stellen om deze doelstellingen te halen en deze in hun NDC’s tot uiting te laten komen; onderstreept hoe belangrijk het is dat de EU en de lidstaten een leidende rol spelen door de uitrol te versnellen en meer te investeren in infrastructuur voor hernieuwbare energie en door innovatie op het gebied van technologieën voor energieopslag te bevorderen; 4. steunt de oproep van de COP28 aan de Partijen om de inspanningen voor de uitfasering van steenkoolenergie zonder emissiereductie te versnellen en op een rechtvaardige, ordelijke en billijke manier af te stappen van fossiele brandstoffen in energiesystemen, met het oog op versnelde actie in dit kritieke decennium, teneinde in overeenstemming met de wetenschap uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit te bereiken; betreurt dat de wereldwijde energiegerelateerde CO 2 -emissies in 2023 een nieuw recordniveau hebben bereikt; wenst dat tijdens de dialoog over de algemene inventarisatie een zitting wordt gewijd aan de uitdagingen waarmee landen worden geconfronteerd bij het beëindigen van de expansie van fossiele brandstoffen; herhaalt zijn oproep aan alle Partijen om te werken aan de ontwikkeling van een verdrag inzake de non-proliferatie van fossiele brandstoffen; 5. merkt op dat de temperatuur van de oppervlaktelucht wereldwijd al met bijna 1,3 °C is gestegen ten opzichte van het pre-industriële niveau en dat 2023 en de zomer van 2024 wereldwijd en in Europa het warmste jaar, respectievelijk de warmste zomer ooit waren (21) ; onderstreept dat door hittegolven, droogteperioden en bosbranden die alle records breken, in 2023 al ongeveer 0,6 % van het wereldwijde bruto binnenlands product verloren is gegaan, en dat extreme weer- en klimaatgebeurtenissen in Europa in de periode 1980-2022 tot een verlies van 650 miljard EUR hebben geleid; benadrukt dat de klimaatrisico’s nog groter zullen worden als de uitvoering van doeltreffende maatregelen voor de beperking van en aanpassing aan klimaatverandering vertraging oploopt, wat zal leiden tot meer nog verlies en schade; 6. uit zijn bezorgdheid over de bevindingen in het Emissions Gap Report 2023 van het UNEP, namelijk dat een volledige uitvoering van de huidige onvoorwaardelijke NDC’s de wereld op schema zou brengen voor opwarming van de aarde met 2,9 °C, en dat een aanvullende uitvoering en voortzetting van voorwaardelijke NDC’s zou leiden tot een opwarming van de aarde met 2,5 °C tijdens deze eeuw; wijst erop dat dit traject ver verwijderd is van de doelstelling van 1,5 °C die alle Partijen bij de GST tijdens de COP28 zijn overeengekomen, waardoor de wereld op weg is naar een onomkeerbare klimaatverandering en de overschrijding van kritieke kantelpunten; 7. merkt op dat de huidige NDC’s van de Partijen gezamenlijk lang niet voldoen aan wat nodig is om de langetermijndoelstellingen van de Overeenkomst van Parijs te verwezenlijken; verzoekt alle Partijen zich aan het COP26-besluit betreffende gemeenschappelijke tijdschema’s te houden en in 2025 een NDC voor 2035 bekend te maken, en deze NDC binnen de in de Overeenkomst van Parijs vastgestelde termijn in te dienen; herinnert eraan dat alle Partijen dringend hun klimaatdoelstellingen en flankerende beleidsmaatregelen moeten opschalen om een snelle en rechtvaardige transitie naar klimaatneutrale economieën te bewerkstelligen en zich moeten blijven inspannen om de temperatuurstijging te beperken tot 1,5 °C, overeenkomstig de Overeenkomst van Parijs en de resultaten van de eerste GST; verwelkomt de door de trojka van COP-voorzitters gelanceerde “Routekaart naar missie 1,5 °C”, die tot doel heeft de ambitie in de volgende ronde van NDC’s te stimuleren; wenst dat de dialoog over de algemene inventarisatie de Partijen ondersteunt bij de actualisering van hun NDC’s door instrumenten, methoden en sectorspecifieke richtsnoeren aan te reiken; benadrukt dat het belangrijk is dat de zevende beoordelingscyclus voor de volgende GST volledig en tijdig wordt afgerond; 8. dringt er bij alle Partijen op aan om in hun volgende NDC’s voor 2035 ambitieuze, gekwantificeerde absolute – en dus geen relatieve – emissiereductiedoelstellingen voor de hele economie op te nemen, die alle broeikasgassen, sectoren en categorieën omvatten en afgestemd zijn op de doelstelling om de opwarming van de aarde te beperken tot 1,5 °C, op basis van de meest recente wetenschappelijke gegevens en in het licht van de verschillende nationale omstandigheden; benadrukt dat deze herziene NDC’s transparante mechanismen voor monitoring en verantwoording moeten omvatten om ervoor te zorgen dat de vooruitgang met betrekking tot nationale klimaatverbintenissen en streefcijfers per sector doeltreffend wordt gevolgd; onderstreept dat alle klimaatdoelstellingen duidelijk en transparant moeten zijn en verzoekt de Commissie als onderdeel van de doelstelling voor 2040 afzonderlijke subdoelstellingen voor te stellen voor bruto-emissiereducties, verwijderingen op het land en technologische verwijderingen; verzoekt ook alle andere Partijen in hun NDC’s dezelfde duidelijkheid te verschaffen; 9. dringt er bij alle Partijen op aan om tijdens de COP29 constructief het gesprek aan te gaan om overeenstemming te bereiken over robuuste en strenge regels voor samenwerkingsmechanismen in het kader van artikel 6, dat bijdraagt tot de langetermijndoelstellingen van de Overeenkomst van Parijs, betrokkenheid van de particuliere sector bevordert en meer financiële en niet-financiële middelen voor klimaatactie helpt mobiliseren, waaronder maatregelen op het gebied van een vrijwillige koolstofmarkt en niet op de markt gebaseerde benaderingen; verzoekt de EU en haar lidstaten tijdens de onderhandelingen strikt een hoog niveau van klimaatintegriteit te verdedigen, op basis van de best beschikbare wetenschappelijke gegevens; benadrukt dat samenwerkingsmechanismen in het hoogste niveau van verantwoordingsplicht, monitoring en transparantie moeten voorzien, dubbeltellingen en mazen in de wetgeving die de klimaatambitie zouden kunnen uithollen, moeten voorkomen, reële en verifieerbare emissiereducties moeten bewerkstelligen en de transitie naar hernieuwbare energie moeten ondersteunen, met name in ontwikkelingslanden; benadrukt dat de verstrekking van financiering en andere niet op de markt gebaseerde steun voor de uitvoering van NDC’s herverdelend, duurzaam en op lange termijn voorspelbaar moet zijn; 10. dringt erop aan dat regels uit hoofde van artikel 6 met betrekking tot koolstofverwijdering de milieu-integriteit moeten waarborgen door strikte criteria vast te stellen voor kwantificering, additionaliteit en uitgangswaarden, aansprakelijkheid, bestendigheid, duurzaamheid en eerbiediging van de mensenrechten, en dat deze moeten worden toegepast met behulp van onafhankelijke certificering en controle, zoals bij het onlangs aangenomen certificeringskader van de EU; benadrukt dat er overeenkomstig het EU-kader een strikte scheiding moet worden aangebracht tussen tijdelijke en permanente verwijderingen; is verheugd dat er is overeengekomen dat het vermijden van emissies niet in aanmerking komt voor het genereren van kredieten uit hoofde van artikel 6 en dringt erop aan dat deze regel strikt wordt nageleefd; Internationale klimaatfinanciering en duurzame financiering 11. stelt vast dat de EU, haar lidstaten en de EIB samen de grootste verstrekkers van publieke klimaatfinanciering zijn en grofweg een derde van de wereldwijde publieke klimaatfinanciering voor hun rekening nemen, dat de totale Europese klimaatfinanciering in 2022 een recordbedrag van 28,5 miljard EUR uit publieke bronnen heeft bereikt – de helft via subsidies en de helft via andere instrumenten dan subsidies, met name leningen – en dat in totaal nog eens 11,9 miljard EUR aan particuliere financiering is gemobiliseerd; 12. merkt op dat de ontwikkelde landen in 2022 in totaal 115,9 miljard USD aan klimaatfinanciering voor ontwikkelingslanden hebben verstrekt en gemobiliseerd, waarvan 69 % in de vorm van leningen en 28 % in de vorm van subsidies, en dat de jaarlijkse klimaatfinancieringsdoelstelling van het UNFCCC van 100 miljard USD daarmee voor het eerst is overschreden (22) ; verzoekt de landen ervoor te zorgen dat de doelstelling van 100 miljard USD ook in 2025 wordt gehaald; herinnert aan het resultaat van de COP26, toen de ontwikkelde landen werden opgeroepen om hun collectieve financiering voor adaptatie tegen 2019 minstens te verdubbelen ten opzichte van 2025 teneinde in overeenstemming met de Overeenkomst van Parijs een evenwicht te bereiken tussen aanpassing en mitigatie; 13. verzoekt alle Partijen tijdens de COP29 overeenstemming te bereiken over een nieuwe collectieve gekwantificeerde doelstelling (new collective quantified goal – NCQG) inzake klimaatfinanciering voor de periode na 2025, die gebaseerd moet zijn op een wereldwijde inspanning en een verscheidenheid aan bronnen, instrumenten en kanalen, waaronder publieke, private en innovatieve financieringsbronnen; vraagt alle Partijen ervoor te zorgen dat in de NCQG op evenwichtige wijze aandacht wordt besteed aan mitigatie, adaptatie en verlies en schade, wat ook zou kunnen inhouden dat er afzonderlijke streefcijfers worden onderzocht; 14. herinnert eraan dat de NDC’s van veel ontwikkelingslanden afhankelijk zijn van internationale klimaatfinanciering; benadrukt daarom dat het verstrekken van adequate klimaatfinanciering essentieel is om de doelstelling van de Overeenkomst van Parijs te verwezenlijken; stelt vast dat de behoefte aan klimaatfinanciering aanzienlijk toeneemt en dat de door de vaste commissie Financiën van het UNFCCC geraamde kosten steevast ruim boven het huidige doel van 100 miljard USD liggen en tot 2030 gemiddeld meer dan 1 biljoen USD per jaar bedragen, waarbij de ramingen variëren naargelang van de soort behoeften en de subgroep ontwikkelingslanden; onderstreept daarom dat in de NCQG duidelijk rekening moet houden met de toegenomen behoefte aan klimaatfinanciering wereldwijd, in het bijzonder als het gaat om kleine eilandstaten in ontwikkeling en de minst ontwikkelde landen, en dat de NCQG op een wetenschappelijk onderbouwde manier moet worden vastgesteld, nieuw moet zijn en een aanvulling moet vormen op officiële ontwikkelingshulp; 15. is van mening dat de verantwoordelijkheid voor de verwezenlijking van de NCQG voor de periode na 2025 een bredere bijdragebasis moet omvatten die de veranderende financiële mogelijkheden en historische emissieniveaus van de Partijen weerspiegelt; benadrukt dat opkomende economieën met hoge emissies en een hoog bbp aan de nieuwe doelstelling moeten bijdragen; 16. benadrukt dat het belangrijk is dat in de NCQG verschillende financieringsniveaus worden onderscheiden op een manier die beter aansluit bij de behoeften en prioriteiten van de landen die het meest kwetsbaar zijn voor de opwarming van de aarde en over beperkte capaciteiten beschikken, met name de minst ontwikkelde landen en kleine eilandstaten in ontwikkeling; 17. pleit nogmaals voor een voorspelbaar financieringsmechanisme van de EU dat aanvullende en adequate steun verstrekt en ervoor zorgt dat de EU een billijke bijdrage levert aan de internationale doelstellingen voor klimaatfinanciering; wenst dat de onderhandelaars van de EU-lidstaten voor klimaatfinanciering van hun respectieve ministeries van Financiën een duidelijk mandaat krijgen om betekenisvolle financiële bijdragen te leveren aan de NCQG; 18. is van mening dat de kerndoelstelling van de NCQG duidelijk prioriteit moet geven aan financiering op basis van subsidies; benadrukt dat er nieuwe en innovatieve financieringsbronnen moeten worden gevonden; benadrukt dat die bronnen sociaal rechtvaardig moeten zijn en moeten stroken met het beginsel dat de vervuiler betaalt, zodat de kosten van klimaatverandering worden gedragen door degenen die het meest in staat zijn om te betalen en ook de grootste verantwoordelijkheid dragen voor het veroorzaken van klimaatverandering; wijst op mogelijke financiële bijdragen van de toeleveringsketen voor fossiele brandstoffen; wenst dat de NCQG een structuur krijgt die aansluit bij de lering die is getrokken uit de doelstelling van 100 miljard USD per jaar en wordt toegerust met solide transparantie- en verantwoordingsmechanismen om te volgen of het overeengekomen bedrag binnen de overeengekomen termijnen is bereikt en om dubbeltelling en greenwashing te voorkomen; 19. stelt met bezorgdheid vast dat veel klimaatgevoelige landen in schuldennood verkeren of dreigen te raken en dat ze te lijden hebben onder een dubbele crisis van toenemende schulden en escalerende gevolgen van klimaatverandering; stelt ook met bezorgdheid vast dat de kosten en behoeften op het vlak van mitigatie en aanpassing toenemen, wat leidt tot een groeiende financieringskloof, terwijl de ontwikkelingslanden met bijzondere budgettaire beperkingen te kampen hebben; onderstreept daarom dat de klimaatcrisis en de schuldencrisis samen moeten worden aangepakt; wenst dat bij de internationale klimaatfinanciering voorrang wordt gegeven aan instrumenten en maatregelen die op subsidies gebaseerd zijn en niet tot schulden leiden, zodat deze landen de nodige mitigatie- en aanpassingsmaatregelen kunnen uitvoeren zonder dat hun schuldenlast toeneemt, ook bij het ontwerp van de NCQG; pleit voorts voor een doeltreffend schuldverlichtingsmechanisme waarbij het beginsel van vergelijkbare behandeling van schuldeisers wordt gehanteerd, en voor de opname van schuldclausules inzake klimaatbestendigheid in de toekomstige leningen van multilaterale ontwikkelingsbanken; 20. herinnert aan de conclusies van de COP27, waarin staat dat voor de noodzakelijke financiering van de klimaattransitie een transformatie van het financiële systeem en de structuren en processen daarvan nodig zal zijn en dat overheden, centrale banken, commerciële banken, institutionele investeerders en andere financiële actoren daarbij moeten worden betrokken; is van mening dat bij het wereldwijd faciliteren van klimaatveranderingsinspanningen binnenlandse en internationale financiële systemen betrokken moeten worden om belemmeringen voor de toegang tot financiering voor schone technologieën weg te nemen en publieke en particuliere financieringsstromen weg te leiden van emissie-intensieve activiteiten; 21. acht het van essentieel belang dat onverwijld vooruitgang wordt geboekt met het initiatief van Bridgetown; is van mening dat de NCQG een cruciale kans biedt om de hervorming van de internationale financiële architectuur te versnellen door de beginselen van het initiatief van Bridgetown over te nemen; verzoekt alle grote internationale financiële instellingen en multilaterale ontwikkelingsbanken hun portfolio’s en kredietbeleid af te stemmen op de Overeenkomst van Parijs; 22. herinnert aan de rol van de Europese Investeringsbank (EIB) als klimaatbank van de EU, haar routekaart voor het klimaat en haar geactualiseerde beleid inzake kredietverstrekking voor energie, alsook aan de extra inspanningen van het Europees Investeringsfonds om klimaatinvesteringen te bevorderen; is verheugd dat de Europese Centrale Bank heeft toegezegd om overwegingen met betrekking tot klimaatverandering te integreren in haar monetaire beleidskader; 23. merkt op dat het hoge risicoprofiel van veel landen een belemmering vormt voor hun vermogen om particuliere investeringen in klimaatmitigatie- en ‑adaptatie aan te trekken en te mobiliseren; verzoekt de internationale financiële instellingen, multilaterale ontwikkelingsbanken en regeringen om in het kader van de COP29 adequate financiële plannen voor te stellen om de risico’s van klimaatmitigatie- en ‑adaptatieprojecten te verminderen; vraagt landen en multilaterale ontwikkelingsbanken, waaronder de EIB, om bij toekomstige leningen schuldclausules voor klimaatbestendigheid op te nemen; 24. herinnert eraan dat fossiele brandstoffen verantwoordelijk zijn voor meer dan 75 % van alle broeikasgassen en daarmee de grootste bijdrage leveren aan de klimaatverandering, en dat de uitstoot ervan nog steeds toeneemt; merkt op dat fossiele brandstoffen nog steeds worden gebruikt om te voorzien in meer dan 80 % van de wereldwijde energiebehoeften; benadrukt dat de uitfasering van fossiele brandstoffen zowel noodzakelijk als technologisch haalbaar is; merkt op dat het traject van de “Net Zero by 2050 Roadmap” van het IEA om de wereldwijde temperatuurstijging onder de 1,5 °C te houden, inhoudt dat er geen nieuwe ontwikkeling van olie-, gas- of steenkoolwinning mag plaatsvinden; 25. benadrukt dat een van de doelstellingen van de COP29 moet bestaan in het coördineren van een ondubbelzinnig signaal dat gevolg geeft aan de resultaten van de eerste algemene inventarisatie tijdens de COP28 om op een rechtvaardige, ordelijke en eerlijke manier van fossiele brandstoffen over te stappen op hernieuwbare energiebronnen en energie-efficiëntie; benadrukt het belang van de invoering van duidelijke kwantificeringen en tijdschema’s om de actie in dit decennium te versnellen; verzoekt alle Partijen, inclusief de EU, plannen vast te stellen om fossiele brandstoffen uit te faseren in overeenstemming met de temperatuurdoelstelling van de Overeenkomst van Parijs; verzoekt alle Partijen mogelijkheden te onderzoeken om bedrijven die fossiele brandstoffen produceren, meer te laten bijdragen aan de doelstellingen van Parijs; 26. benadrukt het belang van een zo snel mogelijke uitfasering van fossiele brandstoffen; merkt op dat de EU er bij de verwezenlijking van deze doelstelling naar moet streven haar energiezekerheid, haar industriële concurrentievermogen en het welzijn van haar burgers te maximaliseren door de energierekeningen te verlagen, en een energie-efficiënte en op hernieuwbare energie gebaseerde economie tot stand te brengen; merkt met name op dat er dringend een einde moet worden gemaakt aan de invoer in de EU van Russische fossiele brandstoffen, met inbegrip van aardgas, waarmee de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne wordt gesubsidieerd; vraagt de G7-landen het goede voorbeeld te geven bij de energietransitie en vraagt alle Partijen hun energiesysteem koolstofvrij te maken en alle nieuwe investeringen in de winning van fossiele brandstoffen stop te zetten; verwelkomt alle initiatieven om de EU minder afhankelijk te maken van fossiele brandstoffen en de diversiteit van haar energieleveranciers te vergroten; neemt nota van de lopende werkzaamheden van de EU met internationale partners om de energievoorziening te diversifiëren; 27. stelt met bezorgdheid vast dat de subsidies voor fossiele energie in de EU tussen 2010 en 2020 stabiel zijn gebleven op ongeveer 50 miljard EUR per jaar, en in 2022 zelfs zijn gestegen tot 123 miljard EUR; benadrukt dat de Commissie en de lidstaten uitvoering moeten geven aan het vereiste in het achtste milieuactieprogramma om “een deadline [vast te stellen] voor de geleidelijke afschaffing van subsidies voor fossiele brandstoffen, in overeenstemming met de ambitie om de opwarming van de aarde te beperken tot 1,5 °C”; verzoekt de Commissie en alle lidstaten hun nationale rapportage over alle directe en indirecte subsidies voor fossiele brandstoffen te verbeteren en plannen te maken voor de geleidelijke afschaffing ervan door middel van concreet beleid, tijdschema’s en maatregelen op een wijze die de energie- en voedselzekerheid van de Unie, het concurrentievermogen van de industrie en het welzijn van de burgers maximaliseert en de energierekeningen verlaagt; verzoekt de Commissie in dit verband een kader te ontwikkelen dat in overeenstemming is met dit vereiste in het achtste milieuactieprogramma; 28. is bezorgd over het feit dat regeringen in 2023 wereldwijd meer dan 620 miljard USD hebben uitgegeven aan subsidies voor fossiele brandstoffen, aanzienlijk meer dan de 70 miljard USD die is uitgegeven om schone energie te ondersteunen; moedigt alle Partijen aan om alle directe en indirecte subsidies voor fossiele brandstoffen zo snel mogelijk af te bouwen en de middelen voor deze schadelijke subsidies te herbestemmen voor klimaatactie, waaronder internationale klimaatfinanciering voor de meest kwetsbare ontwikkelingslanden; verzoekt alle Partijen te zorgen voor transparante rapportage over hun subsidies voor fossiele brandstoffen en zo snel mogelijk concrete plannen vast te stellen voor de geleidelijke afschaffing ervan; 29. spreekt nogmaals zijn steun uit voor de werkzaamheden van de coalitie van ministers van Financiën voor klimaatactie en moedigt alle regeringen aan om zich aan te sluiten bij de toezeggingen van de coalitie om alle onder de bevoegdheid van de ministeries van Financiën vallende beleidsmaatregelen en praktijken in overeenstemming te brengen met de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs en een effectieve koolstofbeprijzing in te voeren; Aanpassing 30. onderstreept dat de aanpassingsmaatregelen binnen de EU en wereldwijd moeten worden opgevoerd om de negatieve gevolgen van klimaatverandering en biodiversiteitsverlies zoveel mogelijk te beperken; wijst erop dat er weliswaar vooruitgang is geboekt met de financiering en uitvoering van mitigatiemaatregelen, maar dat de aanpassingsinspanningen achterblijven, met een groeiende kloof op het gebied van zowel financiering als concrete actie; benadrukt dat de financieringsstromen voor aanpassing sinds 2020 zijn afgenomen en dat de kloof groter wordt; erkent dat als er niet onmiddellijk actie wordt ondernomen, de kosten van aanpassing zullen blijven stijgen als gevolg van extreme weersomstandigheden en klimaatgerelateerde extreme gebeurtenissen; 31. verwelkomt het eerste EUCRA-verslag (23) en de mededeling van de Commissie van 12 maart 2024 over “Klimaatrisico’s beheren”, waarin de noodzaak van veerkracht in het licht van toenemende klimaatrisico’s wordt benadrukt; verzoekt de Commissie daarom een Europees klimaataanpassingsplan voor te stellen, met concrete wetgevingsvoorstellen en maatregelen, met name met betrekking tot de veerkracht van infrastructuur, waterbeheer en op de natuur gebaseerde oplossingen, waarbij prioriteit wordt gegeven aan de bescherming van kwetsbare gemeenschappen, teneinde de EU veerkrachtiger te maken en het goede voorbeeld te geven; benadrukt het belang van de ontwikkeling, uitvoering en regelmatige actualisering van nationale aanpassingsplannen, onder meer met een focus op financiële en technische bijstand; roept de Partijen die dit nog niet hebben gedaan op om hun nationale aanpassingsplannen uiterlijk in 2025 op te stellen en voortgang te maken met de uitvoering ervan tegen 2030; 32. pleit voor de integratie van op de natuur gebaseerde oplossingen in stedelijke gebieden om de luchtkwaliteit te verbeteren, de stijgende temperaturen te beteugelen, het warmte-eilandeffect in de stad aan te pakken en de luchtkwaliteit te verbeteren teneinde het publiek te beschermen en de energiekosten te verlagen; 33. is ingenomen met het akkoord over het kader voor de mondiale doelstelling inzake aanpassing dat tijdens de COP28 is bereikt, namelijk het Kader van de VAE voor wereldwijde klimaatbestendigheid; benadrukt dat het kader moet worden omgezet in meetbare resultaten, met robuuste volgsystemen om de voortgang bij de verwezenlijking van de streefdoelen te monitoren; moedigt alle Partijen aan om het snel eens te worden over indicatoren voor het meten van de voortgang bij de verwezenlijking van de streefdoelen, als onderdeel van het tweejarige VAE-Belém-werkprogramma dat tijdens de COP28 is vastgesteld; benadrukt het belang van inclusieve indicatoren om ervoor te zorgen dat de aanpassing op een sociaal rechtvaardige manier plaatsvindt; 34. benadrukt dat systemen voor vroegtijdige waarschuwing cruciaal zijn voor effectieve aanpassing en vraagt dat zowel het initiatief “Climate Risk and Early Warning Systems” (Crews), dat zich concentreert op kwetsbare landen zoals de minst ontwikkelde landen en kleine eilandstaten in ontwikkeling, als het initiatief “Early Warnings for All”, dat ervoor moet zorgen dat er tegen 2027 wereldwijd toegang is tot systemen voor vroegtijdige waarschuwing, snel ten uitvoer worden gelegd; 35. is ernstig bezorgd over de toenemende intensiteit en frequentie van extreme weersomstandigheden in de EU en wereldwijd, waaronder bosbranden, droogtes, hittegolven en overstromingen, de gevolgen daarvan voor de menselijke gezondheid en het toenemende aantal doden dat ze veroorzaken, zoals bleek uit de bevindingen van het eerste EUCRA-verslag; benadrukt dat het dringend noodzakelijk is de collectieve wereldwijde reactie op de klimaatverandering in dit kritieke decennium te versterken door middel van ambitieuze mitigatie- en aanpassingsmaatregelen van alle Partijen, teneinde mensen, hun bestaansmiddelen, de economie en onze ecosystemen te beschermen; herinnert eraan dat bij investeringen in infrastructuur en voorzieningen rekening moet worden gehouden met toekomstige klimaatomstandigheden; Verlies en schade 36. is verheugd dat tijdens de COP28 is besloten om het verlies- en schadefonds op te richten om de economische en niet-economische gevolgen van klimaatverandering voor bijzonder kwetsbare ontwikkelingslanden aan te pakken; waardeert de vooruitgang die is geboekt bij het operationeel maken van het fonds sinds de COP28, onder meer door de aanvaarding van het aanbod van de regering van de Filipijnen om het fonds daar onder te brengen; benadrukt dat het noodzakelijk is dat het fonds op gecoördineerde wijze financiering ontvangt uit verschillende bronnen, ook nieuwe en innovatieve bronnen; is stellig van mening dat bij de financiering van verlies en schade prioriteit moet worden gegeven aan subsidies en dat die financiering een aanvulling moet vormen op en los moet staan van officiële ontwikkelingshulp; 37. verzoekt de raad van bestuur van het verlies- en schadefonds overeenstemming te bereiken over alle noodzakelijke regelingen, zodat het fonds de getroffen gemeenschappen al in 2024 of uiterlijk begin 2025 financiering kan verstrekken; vraagt dat er vóór de COP29 een eerste kapitalisatie-inspanning en een fondsenwervings- en aanvullingsstrategie voor de lange termijn wordt voorbereid; wenst dat vertegenwoordigers van getroffen lokale gemeenschappen kunnen bijdragen aan de opzet van het fonds en dat het fonds snel en op gerichte wijze steun verleent aan lokale gemeenschappen; 38. dringt er bij alle grote uitstoters op aan om een billijke bijdrage aan het fonds te leveren teneinde voor wereldwijde klimaatrechtvaardigheid te zorgen; is verheugd dat de EU en haar lidstaten ruim 400 miljoen EUR hebben toegezegd voor de initiële kapitalisatie van het fonds, waarmee meer dan de helft van de initiële totale financieringstoezeggingen wordt gedekt; 39. dringt er nogmaals op aan dat verlies en schade een vast agendapunt van de COP-bijeenkomsten wordt, om dit thema te monitoren en er vooruitgang mee te boeken, en dat het netwerk van Santiago ten volle wordt benut om technische bijstand op doeltreffende wijze te gebruiken als katalysator voor een adequate aanpak van verlies en schade; 40. verzoekt alle Partijen hun kwetsbaarheden en behoeften op het gebied van verlies en schade te beoordelen en te kwantificeren om in de volgende ronde van NDC’s te reageren op de ernstigste gevolgen van klimaatverandering; verzoekt alle Partijen regels op te stellen en uit te voeren voor de transparantie van uitgaven in het kader van verlies en schade om het effect en de doeltreffendheid van de financiële steun te waarborgen; Deelname van belanghebbenden aan COP29 41. herinnert eraan dat het belangrijk is om alle Partijen volledig te betrekken bij het besluitvormingsproces in het kader van het UNFCCC; verzoekt het voorzitterschap van de COP29 en de toekomstige voorzitterschappen meer te doen om de deelname van ontwikkelingslanden en afgevaardigden van de minst ontwikkelde landen mogelijk te maken en hiervoor extra middelen uit te trekken; moedigt de Partijen aan om jongeren in hun delegaties op te nemen om ervoor te zorgen dat de toekomstige generaties een actieve rol spelen bij het vormgeven van beslissingen over hun toekomst; vraagt dat er bij COP’s meer gebruik wordt gemaakt van virtuele platforms met het oog op een grotere inclusiviteit en deelname van afgevaardigden en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld wereldwijd; 42. benadrukt dat klimaatdoelstellingen niet kunnen worden bereikt zonder de steun en betrokkenheid van het publiek; verzoekt alle Partijen het publiek beter bewust te maken van en meer inzicht te geven in klimaatverandering en aanverwante kwesties, misinformatie en desinformatie tegen te gaan en samen te werken met vertegenwoordigers van het publiek om steun van het publiek te krijgen voor mitigatie- en aanpassingsmaatregelen; 43. herinnert aan zijn resolutie van 25 april 2024 over Azerbeidzjan; spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over de mensenrechtensituatie in Azerbeidzjan; roept Azerbeidzjan op om de rechten van alle politieke gevangenen, mensenrechtenverdedigers en journalisten te eerbiedigen en ze onmiddellijk en onvoorwaardelijk vrij te laten, en dringt erop aan dat partnerschapsovereenkomsten daarvan afhankelijk worden gesteld, alsook van de verbetering van de algemene mensenrechtensituatie in het land; is van mening dat de aanhoudende schendingen van de mensenrechten in Azerbeidzjan onverenigbaar zijn met de rol van het land als gastland van de COP29; dringt er bij de EU op aan om de COP29 aan te grijpen als gelegenheid voor de internationale gemeenschap om het land in alle gesprekken met de Azerbeidzjaanse autoriteiten tijdens de COP29 in Bakoe aan zijn internationale verplichtingen te herinneren en om de mensenrechtenschendingen in Azerbeidzjan te veroordelen en daadwerkelijk aan de orde te stellen; 44. eist dat de organisatoren ervoor zorgen dat mensenrechten, fundamentele vrijheden, volledige en onbeperkte participatie van burgers en maatschappelijke organisaties, en billijke toegang tot deze en toekomstige COP’s volledig worden vastgelegd en gewaarborgd in de overeenkomst met het gastland, die zo spoedig mogelijk na de ondertekening openbaar moet worden gemaakt; verzoekt het secretariaat van het UNFCCC toezicht te houden op de naleving van dergelijke mensenrechtencriteria en actie te ondernemen in het geval van inbreuken; Belangenconflict, transparantie en integriteit 45. is ingenomen met de opstelling van de eerste tweejaarlijkse transparantieverslagen in het kader van de Overeenkomst van Parijs; wijst op het belang van gedetailleerde en transparante verslaglegging om de vooruitgang met betrekking tot de NDC’s te beoordelen; neemt kennis van de introductie van het mondiale platform voor klimaattransparantie van Bakoe; 46. uit zijn bezorgdheid over het feit dat op de COP28 meer dan 2 400 lobbyisten voor fossiele brandstoffen als geaccrediteerd deelnemer aanwezig waren; verzoekt het UNFCCC en de Partijen ervoor te zorgen dat het besluitvormingsproces wordt beschermd tegen belangen die indruisen tegen het doel van de Overeenkomst van Parijs; dringt er bij het UNFCCC op aan om het voortouw te nemen bij het voorstellen van een ambitieus verantwoordingskader dat de werkzaamheden van het UNFCCC zou beschermen tegen ongepaste beïnvloeding door actoren met aangetoonde gevestigde belangen, op basis van het model dat is opgenomen in de Kaderovereenkomst van de WHO voor de bestrijding van tabaksgebruik met betrekking tot de tabaksindustrie; 47. uit zijn grote bezorgdheid over het feit dat de Azerbeidzjaanse minister van Ecologie en Natuurlijke Hulpbronnen, Mukhtar Babayev, die voordat hij minister werd, gedurende 26 jaar voor de staatsoliemaatschappij van de Republiek Azerbeidzjan (Socar) heeft gewerkt, tot voorzitter van COP29 is benoemd; is zeer bezorgd over de verklaring van de Azerbeidzjaanse president Ilham Aliyev dat hij de belangen van de landen die veel fossiele brandstoffen hebben, zal verdedigen zodat zij verder kunnen investeren en produceren; is van mening dat dit een ernstig risico op belangenconflicten inhoudt; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om alle nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de komende COP-voorzitterschappen vrij zijn van belangenconflicten; Afstemming van het klimaatbeleid van de EU op de Overeenkomst van Parijs 48. neemt kennis van de geactualiseerde NDC van de EU, als antwoord op het verzoek in het klimaatpact van Glasgow om de NDC’s van de partijen voor 2030 te herzien en op te schroeven; benadrukt dat de huidige klimaatwetgeving van de EU de netto-broeikasgasemissies van de EU tegen 2030 naar verwachting met ongeveer 57 % zal verminderen ten opzichte van 1990, indien zij volledig ten uitvoer wordt gelegd; benadrukt daarom dat het bestaande rechtskader voor 2030 de komende jaren op een eenvoudige, eerlijke en kostenefficiënte manier moet worden uitgevoerd, en dat burgers en economische sectoren tijdens deze transitie ondersteund moeten blijven worden; wijst op het belang van een stabiel en voorspelbaar beleidskader om duidelijkheid te verschaffen voor investeerders, bedrijven en burgers; merkt op dat extra inspanningen van meer dan 55 % de cumulatieve emissies van de Unie tegen 2050 aanzienlijk zouden doen dalen; dringt er daarom met klem bij de lidstaten en de particuliere sector op aan alle nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de doelstelling wordt gehaald; uit in dit verband zijn bezorgdheid over het gebrek aan ambitie in de huidige nationale energie- en klimaatplannen die door de lidstaten zijn ingediend en verzoekt alle lidstaten hun klimaatactie op te schroeven; verzoekt de lidstaten en de Commissie in dit verband ervoor te zorgen dat de nationale energie- en klimaatplannen en de langetermijnstrategieën van de lidstaten voldoende maatregelen en financiële middelen omvatten om de doelstellingen van de EU voor 2030 en haar langetermijndoelstellingen te halen; 49. benadrukt dat het belangrijk is dat de NDC’s voor 2035 in de voorbereidende fase van de COP30 worden voorgesteld, in overeenstemming met de gemeenschappelijke tijdschema’s van vijf jaar van het UNFCCC en met de indieningstermijn die is vastgelegd in de Overeenkomst van Parijs; verzoekt de Commissie te zijner tijd op basis van een gedegen beoordeling een NDC voor 2035 voor te stellen, en de EU op koers te houden naar de doelstellingen voor 2040 en naar klimaatneutraliteit in 2050; 50. onderstreept dat er een wetenschappelijk onderbouwde EU-klimaatdoelstelling voor 2040 moet worden vastgesteld, in overeenstemming met de Europese klimaatwet en de conclusies van de eerste algemene inventarisatie, en herinnert aan de aanbevelingen van de Europese wetenschappelijke adviesraad inzake klimaatverandering; is ingenomen met de toezegging van de Commissie om een klimaatdoelstelling voor 2040 voor te stellen, vergezeld van ondersteunend beleid; 51. acht het belangrijk dat de EU het voortouw blijft nemen in internationale klimaatonderhandelingen en verzoekt de EU haar groene diplomatie op te voeren om andere partijen aan te sporen hun klimaatactie op te schroeven met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs, wat ook zal bijdragen tot het creëren van een internationaal gelijk speelveld, het voorkomen van koolstoflekkage en het vergroten van de publieke steun voor klimaatactie; 52. herhaalt dat het noodzakelijk is klimaatambities te integreren in al het beleid van de EU, evenals in alle maatregelen tot omzetting daarvan, en benadrukt dat artikel 6, lid 4, van de Europese klimaatwet de Commissie verplicht voor alle ontwerpmaatregelen of wetgevingsvoorstellen, waaronder begrotingsvoorstellen, een beoordeling uit te voeren van de consistentie ervan met de klimaatdoelstellingen van de EU; dringt er bij de Commissie op aan deze bepaling volledig ten uitvoer te leggen, op dezelfde wijze waarop zij op alle beleidsterreinen van de EU effectbeoordelingen uitvoert; 53. wijst nogmaals op het beginsel van beleidscoherentie voor ontwikkeling, waartoe de EU en haar lidstaten zich hebben verbonden en dat tot doel heeft tegenstrijdigheden tot een minimum te beperken en synergieën tussen de verschillende beleidsterreinen van de EU tot stand te brengen; dringt aan op een coherente aanpak van de uitvoering van de Overeenkomst van Parijs en de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling in het kader van zowel het intern als extern beleid; 54. benadrukt dat de huidige geopolitieke situatie des te meer laat zien dat er dringend een einde moet worden gemaakt aan de afhankelijkheid van de EU van fossiele brandstoffen, dat moet worden afgestapt van een op fossiele brandstoffen gebaseerde economie en dat de uitrol van hernieuwbare en koolstofarme energiebronnen moet worden bevorderd; benadrukt dat de EU energieafhankelijkheid van niet-EU‑landen moet vermijden; is ingenomen met de vooruitgang die sinds de introductie van REPowerEU op deze gebieden is geboekt; verzoekt de EU en haar lidstaten de transitie te versnellen; onderstreept dat de streefcijfers voor hernieuwbare energie en energie-efficiëntie binnen het kader voor de periode na 2030 daartoe moeten worden verhoogd; verzoekt de Commissie gevolg te geven aan de aanbeveling van de wetenschappelijke adviesraad inzake klimaatverandering van de EU om ervoor te zorgen dat het EU-beleid in overeenstemming is met de noodzaak om af te stappen van een op fossiele brandstoffen gebaseerde economie, waarbij koolstofafhankelijkheid en gestrande activa worden vermeden; 55. herinnert eraan dat het op 24 april 2024 zijn goedkeuring heeft gehecht aan het besluit van de Raad betreffende de goedkeuring van de terugtrekking van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie uit het Verdrag inzake het Energiehandvest (24) ; De drievoudige planetaire crisis: klimaatverandering, verontreiniging en biodiversiteitsverlies 56. onderstreept dat de crises in verband met klimaatverandering, verontreiniging en biodiversiteitsverlies met elkaar samenhangen en dat de reacties op deze crises op elkaar moeten worden afgestemd; wijst op de ernstige gevolgen van deze crises, zoals woestijnvorming, waterschaarste, aantasting van de oceanen en droogte; benadrukt hoe belangrijk het is de biodiversiteit en ecosystemen te beschermen, behouden en herstellen en natuurlijke hulpbronnen duurzaam te beheren, zodat de natuur een grotere rol kan spelen bij het beperken van en aanpassen aan de klimaatverandering, extreme weersomstandigheden worden voorkomen en veerkracht wordt opgebouwd; 57. benadrukt dat meer en efficiënter moet worden geïnvesteerd in innovatieve en op de natuur gebaseerde oplossingen, zoals bebossing, herbebossing, landschappen met natuurlijke sponsfunctie, herstel van wetlands en regeneratieve landbouwgebruiken, om de aanpassing aan de klimaatverandering te verbeteren en met name om overstromingen en droogte te beperken; benadrukt dat dergelijke benaderingen waar mogelijk een positief effect op de biodiversiteit moeten hebben en de koolstofemissies van de bodem, de gevolgen voor waterlichamen op andere locaties en bodemverdichting moeten verminderen, en de aanpassing van bossen aan de klimaatverandering moeten vergemakkelijken; neemt in dit verband kennis van de rol van de voorstellen van de Commissie op het gebied van bosgovernance en bosmonitoring; is bezorgd over de aanzienlijke kloof tussen het streefcijfer voor de verbetering van koolstofputten voor 2030 dat in de verordening inzake landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw (25) is vastgesteld en de maatregelen om de streefcijfers in nationale energie- en klimaatplannen te halen; dringt er bij de lidstaten op aan hun ambities te verhogen; 58. erkent dat gezonde ecosystemen en een rijke biodiversiteit diensten leveren die van kritiek belang zijn voor het leven op aarde, en benadrukt dat klimaatverandering een van de directe oorzaken van biodiversiteitsverlies is; wijst erop dat de klimaatverandering overal ter wereld reeds veranderingen in terrestrische, zoetwater- en mariene ecosystemen teweeg heeft gebracht, wat heeft geleid tot het uitsterven van soorten en de achteruitgang van belangrijke ecosysteemdiensten; 59. onderstreept dat de instandhouding en het herstel van koolstofrijke ecosystemen zoals veengebieden, wetlands, bossen (met inbegrip van oerbossen), traditionele boslandbouwsystemen, weidegronden en blauwe koolstofecosystemen zoals zoutmoerassen, zeegrassen en mangroven, alsook de soorten die deze ecosystemen in staat stellen te functioneren, een breed scala aan mitigatie- en aanpassingsvoordelen bieden; verzoekt de Commissie deze ecosystemen in kaart te brengen en methoden te ontwikkelen voor de nauwkeurige, solide en transparante boekhouding van koolstofverwijderingen en ‑emissies uit die ecosystemen op een manier die biodiversiteitsdoelstellingen niet ondermijnt, en onderstreept dat de kwaliteit van de beschermde gebieden geëerbiedigd moet worden; waarschuwt dat tegenstrijdige investeringen en stimulansen – zoals het financieren van de drooglegging van wetlands om vervolgens het herstel van die gebieden te financieren – de doeltreffendheid van de financiële middelen van de EU ondermijnen en onzekerheid creëren voor landbouwers en de landbouwsector; 60. dringt er bij alle partijen op aan om zich, bij het nemen van maatregelen tegen klimaatverandering, toe te leggen op het beschermen, eerbiedigen, bevorderen en nakomen van hun verplichtingen op het gebied van de mensenrechten, met inbegrip van het recht op een schoon, gezond en duurzaam milieu, de rechten van inheemse volkeren zoals uiteengezet in de VN-Verklaring over de rechten van inheemse volkeren, en de rechten van lokale gemeenschappen; benadrukt dat milieuactivisten moeten worden gesteund en beschermd en dat degenen die hen bedreigen ter verantwoording moeten worden geroepen; benadrukt het belang van gendergelijkheid en rechtvaardigheid tussen de generaties bij de aanpak van de klimaatcrisis; verzoekt alle partijen deze waarden hoog te houden en te zorgen voor zinvolle inspraak van het publiek, toegang tot informatie en vrijwillige, voorafgaande en geïnformeerde toestemming; 61. roept alle partijen op om tijdens de COP29 toe te werken naar besluitvorming waarbij een evenwicht wordt gevonden tussen de sociale, de ecologische en de economische pijler; 62. benadrukt hoe belangrijk het is het mondiaal biodiversiteitskader van Kunming-Montreal toe te passen op het Verdrag inzake biologische diversiteit, onder meer wat betreft de noodzaak om het vermogen van de natuur om de klimaatverandering te helpen beperken en zich eraan aan te passen te optimaliseren, en om de nadelige gevolgen van klimaatactie voor de biodiversiteit tot een minimum te beperken; herinnert eraan dat het behoud van intacte ecosystemen met grote biodiversiteit op het land en in de oceaan de meest kosteneffectieve, op de natuur gebaseerde maatregel is om de klimaatverandering aan te pakken; verzoekt alle partijen hun inspanningen op te voeren om hun internationale verplichtingen op het gebied van biodiversiteit na te komen, en herinnert er daarbij aan dat de Aichi-biodiversiteitsdoelen niet zijn verwezenlijkt; juicht toe dat er binnen dit kader EU-doelstellingen zijn ingediend; 63. benadrukt dat de bodem de grootste terrestrische koolstofopslagplaats is en een onmisbare rol speelt in de mondiale klimaatcyclus; wijst met klem op de grensoverschrijdende gevolgen van bodemaantasting; is ingenomen met alle inspanningen van regeringen en niet-gouvernementele actoren om optimaal gebruik te maken van het potentieel van de bodem om klimaatverandering te beperken en om de beschikbaarheid van water te verbeteren; neemt nota van de rol van het EU-voorstel voor de richtlijn inzake bodemmonitoring en ‑veerkracht; 64. wijst op de verwoestende sociale, economische, milieu-, en landbouweffecten van woestijnvorming, watervervuiling, droogte, overstromingen en bosbranden die door de klimaatverandering worden verergerd; benadrukt dat het belangrijk is water- en watergerelateerde ecosystemen als essentiële elementen van de klimaatbestendigheid en het behoud van de biodiversiteit te beschermen, in stand te houden en te herstellen; bevestigt dat alle beschikbare waterbronnen zodanig moeten worden beheerd dat waterschaarste en ‑verontreiniging worden vermeden, waarbij de water- en de hulpbronnenkringloop grotendeels worden gesloten om een circulaire economie, een optimale hulpbronnenefficiëntie en terugwinning te bevorderen; 65. is ingenomen met de aandacht van het COP29-voorzitterschap voor de waterproblematiek, in de zin dat tijdens de COP29 wordt voorzien in een mondiaal platform voor partijen om samen te werken en oplossingen op het gebied van water aan te dragen; is ingenomen met de lancering van de eerste systeembrede VN-strategie voor water en sanitaire voorzieningen als een belangrijk instrument om gemeenschappen beter bestand te maken tegen klimaatverandering; 66. Dringt aan op nauwere internationale samenwerking, ook op het niveau van stroomgebieden, om de groeiende watercrisis aan te pakken, schoon en hoogwaardig water te waarborgen, duurzaam waterbeheer te bevorderen en op de natuur gebaseerde oplossingen toe te passen; verzoekt alle partijen in overeenstemming met hun klimaatbeleid waterstrategieën vast te stellen, met het oog op zekerheid, duurzaamheid en veerkracht op het gebied van water, en tegelijkertijd te zorgen voor universele toegang tot water en sanitaire voorzieningen, te waarborgen dat niemand aan zijn lot wordt overgelaten en prioriteit te geven aan de bescherming van kwetsbare gemeenschappen; 67. is ingenomen met de aankondiging van een Europese strategie voor waterweerbaarheid en verzoekt de Commissie deze strategie snel uit te voeren om ervoor te zorgen dat bronnen goed worden beheerd, schaarste wordt aangepakt en de concurrentie- en innovatiekracht van onze watervoorziening en ‑technologie wordt vergroot; dringt er bij de EU op aan het voortouw te nemen bij de inspanningen om waterecosystemen te beschermen en te herstellen, overeenkomstig de kaderrichtlijn water, de EU-biodiversiteitsstrategie en de Europese Green Deal; 68. erkent de universaliteit van water als hulpbron voor alle sectoren, met inbegrip van de sectoren die verantwoordelijk zijn voor energie, voedselzekerheid en kritieke digitale diensten; erkent de rol van digitale instrumenten bij alle maatregelen voor het beperken van de klimaatverandering, als onderdeel van een waterbestendige samenleving; 69. verzoekt de lidstaten en de Commissie te zorgen voor een doeltreffende waterinfrastructuur, als instrument om klimaatverandering tegen te gaan en de veerkracht te vergroten; 70. is ingenomen met de aanneming van het VN-verdrag inzake de volle zee (“Biodiversity Beyond National Jurisdiction Agreement”); verzoekt de partijen hun werkzaamheden in het kader van de VN-dialoog inzake oceanen en klimaatverandering voort te zetten; benadrukt dat klimaatmechanismen afhankelijk zijn van een gezonde oceaan en gezonde mariene ecosystemen, die op dit moment de gevolgen ondervinden van de wereldwijde opwarming van het klimaat, verontreiniging, overexploitatie van de mariene biodiversiteit, verzuring, zuurstofverlies en kusterosie; verzoekt alle partijen om de veerkracht en bescherming van koolstofputten in de oceaan te verbeteren, en daarbij ook toe te zien op de bescherming van mariene ecosystemen zoals mangroven, zeegrasvelden en koraalriffen; is ingenomen met de toezegging van Commissievoorzitter Von der Leyen om een Europees oceaanpact in het leven te roepen; 71. benadrukt dat alle sectoren moeten bijdragen aan de emissiereductie; 72. wijst erop dat dringend de strijd moet worden aangebonden met plasticverontreiniging, aangezien die een ernstige bedreiging vormt voor mariene ecosystemen, de biodiversiteit en de menselijke gezondheid, en er naar schatting 8 miljoen ton plastic per jaar in de oceaan terechtkomt; benadrukt dat het belangrijk is microplastics aan te pakken, met name in oceaan- en zoetwaterecosystemen; is ingenomen met de lopende werkzaamheden met betrekking tot een mondiaal verdrag inzake plastics; dringt er bij de EU op aan het voortouw te nemen bij het bepleiten van een verdrag waarmee duurzame niveaus van plasticproductie worden bereikt, schadelijke plastics voor eenmalig gebruik worden uitgefaseerd, innovatie op het gebied van duurzame alternatieven en beginselen van de circulaire economie worden bevorderd en een grotere verantwoordelijkheid van producenten wordt gestimuleerd, om ervoor te zorgen dat de volledige levenscyclus van plastics wordt aangepakt en voorrang te geven aan de gemeenschappen die het zwaarst door plasticvervuiling worden getroffen; pleit voor een mondiale doelstelling om uiterlijk in 2040 een einde te maken aan plasticverontreiniging in het milieu; 73. benadrukt dat verontreiniging door chemische stoffen moet worden bestreden; dringt aan op versnelde actie om het alomvattende plan dat is vastgesteld in het mondiaal kader voor chemische stoffen met het oog op een “planeet vrij van schade door chemische stoffen en afval” te verwezenlijken; 74. benadrukt dat de gezondheid en het welzijn van mensen en gemeenschappen die getroffen worden door de negatieve gevolgen van de klimaatverandering moeten worden beschermd; benadrukt dat moet worden gezorgd voor gelijkwaardige toegang tot een duurzaam, veerkrachtig en gezond milieu voor toekomstige generaties; 75. is van mening dat het milieubeleid volledig in overeenstemming moet worden gebracht met de “één gezondheid”-benadering; herinnert eraan dat het belangrijk is om tijdens de COP29 een gezondheidsdag te houden om te werken aan oplossingen voor gemeenschappelijke gezondheidsuitdagingen; 76. wijst op het nauwe verband tussen luchtverontreiniging en klimaatverandering; is ingenomen met de internationale inspanningen om zowel de klimaatverandering als de luchtkwaliteit aan te pakken door middel van initiatieven zoals het VN/ECE-Verdrag betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand en de Climate and Clean Air Coalition; verzoekt alle partijen de samenwerking op dit gebied te versterken en het luchtkwaliteitsbeleid af te stemmen op klimaatactie om de volksgezondheid en het milieu wereldwijd te beschermen; 77. wijst erop dat de klimaatverandering zal bijdragen tot een grotere resistentie tegen antibiotica; benadrukt in dit verband dat er dringende maatregelen nodig zijn tegen resistentie tegen antimicrobiële stoffen en dringt aan op een mondiale overeenkomst tussen de partijen om het gebruik van antimicrobiële stoffen te verminderen en het risico op resistentie te bestrijden; 78. herinnert eraan dat steden wereldwijd verantwoordelijk zijn voor 70 % van de CO 2 -emissies (26) ; benadrukt dat lokale en regionale overheden belangrijke actoren zijn op het gebied van klimaatactie; onderstreept daarom dat zij makkelijker toegang moeten krijgen tot financiële mechanismen en wijst op de noodzaak van nauwere samenwerking met lokale en regionale overheden bij de voorbereiding, financiering en uitvoering van NDC’s voorafgaand aan de COP30, alsook van nationale adaptatieplannen, nationale strategieën en actieprogramma’s op het gebied van biodiversiteit en langetermijnstrategieën; Inspanningen in alle sectoren 79. is ingenomen met het feit dat 158 landen het mondiale methaanpact hebben ondertekend; verzoekt de ondertekenaars van het mondiale methaanpact sneller actie te ondernemen om de methaanemissies tegen 2030 te beperken en te bestrijden en de governance op het gebied van methaan te verbeteren door een overkoepelend kader op te stellen met het oog op voortgang wat betreft deze collectieve verbintenis; dringt er met name op aan dat de partijen met een hoge methaanuitstoot die zich nog niet hebben aangesloten bij het pact dit zo snel mogelijk doen; dringt aan op een gekwantificeerde, wetenschappelijk onderbouwde beoordeling van de geboekte voortgang sinds de aanneming van dat pact tijdens de COP26; 80. verzoekt alle partijen op om in hun NDC’s ook specifieke streefcijfers op te nemen voor het terugdringen van de methaanemissies; 81. herinnert aan de EU-verordening inzake de vermindering van methaanemissies in de energiesector (27) , die vanaf 1 januari 2027 ook van toepassing zal zijn op EU-importeurs van ruwe olie, aardgas en steenkool; benadrukt dat de methaanemissies in alle sectoren in de EU moeten worden teruggedrongen; 82. benadrukt dat de vervoerssector de enige sector is waarin de emissies op EU-niveau sinds 1990 zijn gestegen en dat dit niet verenigbaar is met de klimaatdoelstellingen van de EU; wijst erop dat voor de verwezenlijking van de klimaatdoelstellingen van de EU grotere en snellere emissiereducties van alle vervoerssectoren nodig zijn, met inbegrip van de lucht- en scheepvaartsector; is ingenomen met de opname van scheepvaartemissies in het EU-emissiehandelssysteem (EU-ETS); benadrukt dat het belangrijk is de modal shift en intermodaal vervoer te ondersteunen en schone vervoersopties aantrekkelijker te maken door een betere internalisering van externe kosten, waarbij de beschikbaarheid van passende alternatieven moet worden gewaarborgd, maatregelen voor vraagbeheersing moeten worden genomen en voorschriften moeten worden vastgesteld op het gebied van efficiëntie en circulariteit; 83. verzoekt de Commissie toe te zien op de sociale rechtvaardigheid van maatregelen voor het koolstofvrij maken van het vervoer, onder meer door emissies van superjachten, privévliegtuigen en zakenvliegtuigen op te nemen in het klimaatbeleid van de EU; 84. verzoekt de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) maatregelen te nemen met het oog op een reductie van de scheepvaartemissies in overeenstemming met de op wetenschap gebaseerde doelstellingen en de in de Overeenkomst van Parijs vastgestelde opwarmingslimiet van 1,5 °C; is bezorgd over de geringe vooruitgang die de IMO heeft geboekt bij de aanpak van de emissies van de internationale scheepvaart; dringt er bij de EU op aan te pleiten voor de vaststelling van strengere mondiale doelstellingen en tijdschema’s; herinnert eraan dat de EU, in overeenstemming met de bepalingen van de ETS-richtlijn (28) , het toepassingsgebied van de EU-ETS-wetgeving met betrekking tot de scheepvaart moet herzien indien de IMO-onderhandelingen niet leiden tot maatregelen in lijn met de Overeenkomst van Parijs; verzoekt de Commissie en de lidstaten de UNFCCC-onderhandelingen over de toewijzing van emissies van de internationale scheepvaart aan nationale inventarissen te hervatten, op basis van het toepassingsgebied van het EU-ETS en de FuelEU Zeevaart-verordening (29) ; 85. wijst erop dat de luchtvaartsector dringend moet worden afgestemd op de mondiale klimaatdoelstellingen, met name de doelstelling van het beperken van de opwarming van de aarde tot 1,5 °C van de Overeenkomst van Parijs; is bezorgd over de geringe vooruitgang die de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO) heeft geboekt bij de aanpak van de emissies van de internationale luchtvaart; verzoekt de ICAO in het kader van haar regeling voor koolstofcompensatie en ‑reductie voor de internationale luchtvaart ambitieuzere maatregelen te nemen om deze emissies te verminderen; herinnert eraan dat de Commissie, indien de ICAO geen emissiereducties oplevert die in overeenstemming zijn met de Overeenkomst van Parijs, verplicht is onderzoek te doen naar de uitbreiding van het toepassingsgebied van het EU-ETS tot vluchten naar luchtvaartterreinen buiten de Europese Economische Ruimte, in overeenstemming met de bepalingen van de ETS-richtlijn; 86. herinnert eraan dat het niet-CO 2 -klimaateffect van luchtvaartactiviteiten naar schatting twee keer zo groot is (30) als het effect van CO 2 alleen; benadrukt dat het belangrijk is kennis te vergaren over het niet-CO 2 -effect van zowel vluchten binnen de EU als vluchten van en naar niet-EU-bestemmingen, en maatregelen vast te stellen om dat effect te verminderen overeenkomstig de in het EU-ETS vastgestelde regels en tijdschema’s; 87. dringt aan op een versnelde ontwikkeling en toepassing van duurzame brandstoffen in de lucht- en scheepvaartsector; 88. herhaalt zijn verzoek aan alle partijen, met inbegrip van de EU-lidstaten, om maatregelen te nemen om het gebruik van privéjets te ontmoedigen; wijst op de onevenredige klimaateffecten van privéjets, die per passagier tot 14 keer meer vervuilend zijn dan commerciële vluchten; benadrukt hoe belangrijk het is het goede voorbeeld te geven en dringt er bij alle deelnemers aan de COP29 – met inbegrip van de EU-instellingen – op aan af te zien van het gebruik van privéjets en te kiezen voor de minst vervuilende vervoersoptie om hun bestemming te bereiken; 89. merkt op dat de landbouwsector in 2020 goed was voor 10 tot 12 % van de antropogene emissies wereldwijd, en voor 11 % van de totale EU-emissies (31) ; merkt op dat de landbouwemissies op EU-niveau sinds 1990 met 25 % zijn gedaald (32) , maar de afgelopen twee decennia relatief stabiel zijn gebleven; 90. benadrukt echter dat landbouwers en de landbouwsector tegelijkertijd steeds meer onder druk komen te staan door de gevolgen van de klimaatverandering, waaronder stijgende temperaturen, droogte, grillige regenval en overstromingen, en erkent dat zij onmisbare partners zijn bij het waarborgen van voedselzekerheid, het in stand houden van vitale plattelandsgebieden en het verwezenlijken van doelstellingen op het gebied van klimaatneutraliteit; onderstreept in dit verband dat we moeten blijven werken aan duurzame en veerkrachtige voedselsystemen, en erkent zowel het potentieel voor broeikasgasemissiereducties in de landbouwsector als de potentiële bijdrage van landbouwers en bosbouwers aan natuurlijke koolstofverwijdering en ‑opslag in bodems en bossen; benadrukt hoe belangrijk het is dat landbouwers de kans krijgen om actief bij te dragen en deel te nemen aan de ontwikkeling van beleid voor beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering en het behoud van ecosystemen; is in dit verband ingenomen met de strategische dialoog over de toekomst van de landbouw in de EU en de toezegging van Commissievoorzitter Ursula von der Leyen om in de eerste honderd dagen van de nieuwe ambtstermijn van de Commissie een visie voor landbouw en voedsel te presenteren met het oog op het waarborgen van het concurrentievermogen en de duurzaamheid van de Europese landbouwsector op lange termijn binnen de grenzen van onze planeet; 91. wijst erop dat een transitie naar duurzamere landbouwpraktijken en kortere toeleveringsketens, verschuivingen naar gezondere voeding, eetgewoonten en levensstijlen en vermindering van voedselverspilling zullen leiden tot een aanzienlijke verlaging van de landbouwemissies, betere beperking en aanpassing, verlichting van de druk op de biodiversiteit en de bodem, en beperking van de lucht- en waterverontreiniging, en zullen bijdragen tot het herstel van de bodemkwaliteit en ecosystemen; herhaalt dat de overconsumptie van ultrabewerkte producten moet worden aangepakt; 92. benadrukt dat er behoefte is aan beleidskaders die landbouwers, en in het bijzonder kleinschalige landbouwers, ondersteunen bij de omschakeling naar duurzame landbouwgebruiken door te voorzien in instrumenten, mechanismen, technieken, kansen, opleiding en financiële stimulansen voor de invoering van klimaatslimme landbouwgebruiken die de productiviteit verbeteren en tegelijkertijd bijdragen tot de aanpassing aan en beperking van de klimaatverandering, en die een beloning bieden voor landbouwers en bosbouwers die helpen de economie koolstofvrij te maken en met de natuur werken, en de biodiversiteit en natuurlijke ecosystemen zo in stand houden; onderstreept dat het belangrijk is de landbouwsector te voorzien van alomvattende methoden om een boekhoudsysteem voor broeikasgasemissies op te zetten waarin rekening wordt gehouden met verschillende soorten landbouw; verzoekt de EU meer te investeren in groene technologieën en innovaties in de landbouwsector, zoals precisielandbouw, duurzame irrigatiesystemen, klimaatslimme landbouwgebruiken en agro-ecologische werkwijzen die een efficiënter gebruik van hulpbronnen zoals water en energie mogelijk maken; onderstreept voorts dat er sprake moet zijn van beleid dat de toegang tot dergelijke innovatieve oplossingen en digitale instrumenten vergemakkelijkt; benadrukt hoe belangrijk het is duurzamere landbouw te ontwikkelen door landbouwers alternatieven te bieden om het gebruik en de daarvoor benodigde productie van kunstmest en pesticiden te verminderen; merkt op dat deze maatregel, samen met het verhogen van de natuurlijke koolstofvastlegging in de bodem en organisch bodemmateriaal, diverse voordelen met zich mee kan brengen, zoals een betere bodemvruchtbaarheid, herstel van de biodiversiteit en een aanzienlijk mitigatiepotentieel; benadrukt dat doelgerichter aandacht moet worden besteed aan veerkracht door steun te verlenen voor het beheer van het risico op langdurige droogte, minder waterintensieve gewassen te bevorderen en in te zetten op duurzame werkwijzen die de veerkracht van ecosystemen vergroten; 93. verzoekt alle partijen te blijven werken aan de uitvoering van de verklaring van de COP28 in de VAE over duurzame landbouw, veerkrachtige voedselsystemen en klimaatactie; 94. benadrukt dat moet worden gezorgd voor een wereldwijd gelijk speelveld voor landbouwproductie dat gebaseerd is op hoge normen voor milieubescherming, dierenwelzijn en toezicht op de naleving; 95. benadrukt dat de defensiesector – met behoud van operationele doeltreffendheid – moet bijdragen aan de emissiereductie en dat de ontwikkeling van koolstofarme technologieën en strategieën in de defensiesector moet worden versneld; merkt op dat de opname van uitgesplitste gegevens over militaire emissies in UNFCCC-mededelingen vrijwillig is en dat er op dit moment geen mogelijkheid bestaat om gerapporteerde militaire emissies van broeikasgassen uit de aan het UNFCCC gemelde gegevens te identificeren; verzoekt de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Commissie en de Raad een voorstel te formuleren met het oog op transparante verslaglegging aan het UNFCCC over de militaire emissies, en daarbij de goedkeuring van het strategisch kompas voor veiligheid en defensie te erkennen en de routekaart voor klimaatverandering en defensie volledig uit te voeren; 96. benadrukt dat het mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens (CBAM) van de EU een essentieel instrument is om de emissies van in de EU ingevoerde producten doeltreffend te beprijzen, deze emissies te beperken en koolstoflekkage aan te pakken, en tegelijkertijd de wereldwijde invoering van koolstofbeprijzing te ondersteunen met begeleidende maatregelen voor het koolstofvrij maken van de industrie in de minst ontwikkelde landen; verzoekt de Commissie te werken aan de uitbreiding van het toepassingsgebied van het CBAM overeenkomstig de bepalingen van de CBAM-verordening (33) , en tegelijkertijd met niet-EU-landen samen te werken om de correcte uitvoering van het mechanisme te vergemakkelijken en de invoering van koolstofprijzen aan te moedigen; 97. is ingenomen met het feit dat volgens de Wereldbank 24 % van de wereldwijde emissies nu door koolstofbeprijzing wordt gedekt (34) ; betreurt niettemin dat zowel de dekking als de prijsniveaus veel te laag blijven om de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs te halen; is ingenomen met het feit dat verscheidene handelspartners van de EU een koolstofhandel- of andere koolstofbeprijzingsmechanismen hebben ingevoerd; verzoekt de Commissie andere partijen verder aan te moedigen soortgelijke koolstofbeprijzingsmechanismen in te voeren of te verbeteren en ze daarbij te ondersteunen, en verbanden en andere vormen van samenwerking met bestaande koolstofbeprijzingsmechanismen in niet-EU-landen te onderzoeken; verzoekt de Commissie in dit verband te voorzien in waarborgen om ervoor te zorgen dat koppelingen met de EU ETS-regeling extra en permanente mitigatiebijdragen blijven opleveren en de verbintenissen van de EU op het gebied van de binnenlandse uitstoot van broeikasgassen niet ondermijnen; is ingenomen met de oprichting van de taskforce van de Commissie voor internationale koolstofbeprijzing en marktdiplomatie en verzoekt de Commissie erop toe te zien dat deze taskforce tijdig volledig operationeel is; 98. merkt op dat in de GST wordt gewezen op het belang van de overgang naar een duurzame levenswijze en duurzame consumptie- en productiepatronen bij inspanningen om de klimaatverandering aan te pakken, onder meer door middel van benaderingen van de circulaire economie, en dat dit benadrukt dat de circulaire economie in de EU verder moet worden ontwikkeld, onder meer door innovatie en investeringen in circulaire oplossingen en bedrijfsmodellen en markten voor secundaire grondstoffen te ondersteunen, en vestigt de aandacht op het belang van afvalvermindering en meer recycling; herinnert aan de in het kader van het 8e MAP gedane toezegging om de materiaal- en consumptievoetafdruk van de EU aanzienlijk te verminderen teneinde deze zo snel mogelijk binnen de grenzen van de planeet te brengen; verzoekt de Commissie maatregelen te ontwikkelen om de overgang naar een circulaire economie en een duurzaam gebruik van hulpbronnen te versnellen en tegelijkertijd een rechtvaardige en inclusieve transitie te waarborgen; 99. beklemtoont dat de impact van de textielsector op het klimaat en het milieu geadresseerd moet worden, aangezien de sector verantwoordelijk is voor ongeveer 8 tot 10 % van de wereldwijde broeikasgasemissies en een aanzienlijk verbruik van hulpbronnen, met name water en energie (35) ; erkent dat de textielindustrie een belangrijke rol moet spelen bij de overgang naar een circulaire economie en uitdagingen moet aanpakken die onder meer verband houden met kwesties op het gebied van afvalpreventie, afvalbeheer, het afwerpen van microplastics, watergebruik, overproductie, de algemene duurzaamheid en niet-giftigheid van het productieproces en de recyclebaarheid van textielproducten, onder meer door ervoor te zorgen dat textiel zo wordt ontworpen dat het duurzaam en recyclebaar is; wijst erop dat het noodzakelijk is te werken aan wereldwijde normen om te bepalen wanneer merken groene claims mogen maken over een product; 100. beklemtoont dat greenwashing moet worden tegengegaan door te werken aan consistente en transparante mondiale normen om consumenten te helpen doordachte keuzes te maken en greenwashing te voorkomen door ervoor te zorgen dat duurzaamheidsclaims worden ondersteund door verifieerbaar bewijs; 101. benadrukt dat klimaatverandering, waterschaarste en de aantasting van het milieu leiden tot schaarste van natuurlijke hulpbronnen, conflicten en spanningen kunnen verergeren, evenals voedseltekorten en natuurrampen, en belangrijke aanjagers van menselijke ontheemding alsook dreigingsvermenigvuldigers zijn; 102. benadrukt dat het Middellandse Zeegebied een van de regio’s is die het zwaarst door de klimaatverandering wordt getroffen en 20 % sneller opwarmt dan het mondiale gemiddelde, met prognoses die voorspellen dat 250 miljoen mensen binnen twintig jaar met waterschaarste zullen worden geconfronteerd (36) en steeds vaker te maken zullen krijgen met bosbranden, wat ernstige gevolgen heeft voor de bestaansmiddelen van kustgemeenschappen, economische sectoren en de biodiversiteit; verzoekt de Commissie en de lidstaten dringend actie te ondernemen en de handen ineen te slaan met de partners in het Middellandse Zeegebied om ambitieuze aanpassingsmaatregelen uit te voeren en mitigatiemaatregelen te leiden, met bijzondere aandacht voor waterbeheer, het herstel van ecosystemen en duurzame economische transities; 103. benadrukt dat de klimaatverandering cultureel erfgoed met een ongekende snelheid en op ongekende schaal aantast; wijst erop dat de inspanningen om het wereldwijde cultureel en natuurlijk erfgoed te beschermen en in stand te houden, moeten worden opgevoerd, waarbij de nadruk moet liggen op het verbeteren van de risicoparaatheid en het versterken van de klimaatveerkracht; 104. wijst erop dat de inspanningen van de EU op het gebied van aanpassing aan de klimaatverandering en klimaatveerkracht en ‑paraatheid moeten worden opgevoerd door middel van de versterking van het EU-mechanisme voor civiele bescherming, om de EU beter in staat te stellen grootschalige en grensoverschrijdende natuurrampen, die zich steeds vaker voordoen, te voorkomen en te beheren; 105. merkt op dat er vanuit de wetenschap en de politiek een toenemende belangstelling is voor zonnestralingsbeheer, een aantal vormen van klimaatengineering, zoals stratosferische aerosolinjectie, waarbij zonlicht weerkaatst wordt om daarmee de opwarming van de aarde tegen te gaan; wijst erop dat met zonnestralingsbeheer de onderliggende oorzaken van de klimaatverandering niet worden aangepakt en dat er nog geen wetenschappelijke zekerheid bestaat over de effecten ervan en dat zonnestralingsbeheer de klimatologische en geopolitieke stabiliteit in gevaar kan brengen, mogelijk met catastrofale gevolgen; herinnert eraan dat een VN-resolutie over mondiale governance met betrekking tot klimaatengineering is geblokkeerd; verzoekt de Commissie actie te ondernemen met betrekking tot zonnestralingsbeheer en de aanzet te geven tot een akkoord op grond waarvan zonnestralingsbeheer niet wordt toegepast en de ontwikkeling ervan aan banden wordt gelegd, en zich te verzetten tegen verdere institutionalisering van zonnestralingsbeheer in het kader van internationale instellingen, in overeenstemming met het voorzorgsbeginsel en bij gebrek aan bewijs met betrekking tot de veiligheid ervan en volledige wereldwijde consensus over de aanvaardbaarheid ervan; Klimaatverandering en gender 106. benadrukt het belang van inclusieve benaderingen in het UNFCCC-proces, met inbegrip van het werkprogramma voor een rechtvaardige transitie; verzoekt alle Partijen, met inbegrip van de EU en haar lidstaten, meer inspanningen te leveren om gendergelijkheid te integreren in hun herziene NDC’s en nationale aanpassingsplannen, alsmede in hun klimaat- en milieubeleid, met name op het gebied van mitigatie, aanpassing, verlies en schade; benadrukt dat alle Partijen concretere maatregelen moeten nemen om de toezeggingen van het tijdens de COP25 overeengekomen genderactieplan na te komen en om een nieuw genderwerkprogramma en een bijbehorend actieplan voor de periode na 2024 overeen te komen; dringt er bij de lidstaten en de Commissie op aan dat zij meer inspanningen leveren om de doelstellingen van het EU-genderactieplan III te verwezenlijken; 107. is van oordeel dat de toegang van vrouwen tot klimaatfinanciering moet worden verbeterd en vergemakkelijkt, en merkt op dat vrouwen naar verhouding aanzienlijk minder toegang krijgen tot financiële middelen voor projecten op het gebied van aanpassing aan de klimaatverandering en klimaatmitigatie; verzoekt de EU en de lidstaten met klem verslag uit te brengen over de genderresponsiviteit van hun klimaatfinancieringsbijdragen en de samenhang tussen gender- en klimaatsteun te vergroten via instrumenten voor extern optreden en de EIB; 108. benadrukt het belang van een grotere deelname van vrouwen aan de besluitvorming in de context van klimaatdiplomatie, waaronder in COP-delegaties en leiderschap op alle niveaus van klimaatactie; verzoekt alle Partijen te streven naar genderpariteit in hun delegaties en op alle niveaus van de besluitvorming en onderhandelingen over de klimaatverandering; dringt er bij alle Partijen op aan een nationaal contactpunt voor gender en klimaatverandering aan te wijzen en de bijbehorende middelen, opleiding en ondersteuning uit te breiden, ook binnen de EU; 109. wijst erop dat het aanpassingsvermogen en de kwetsbaarheid per geslacht, leeftijd, vaardigheid, ras en beroep verschillen; verzoekt daarom alle Partijen in hun nationale aanpassingsplannen, aanpassingsmededelingen en NDC’s de behoeften van kwetsbare bevolkingsgroepen te beoordelen, daarop in te spelen en er prioriteit aan te geven; 110. benadrukt de noodzaak van versnelde actie voor genderresponsieve rampenrisicovermindering en daarmee voor een genderresponsieve uitvoering van het Sendai-kader; pleit ervoor verdere inspanningen te leveren om rekening te houden met en een prioriteit te maken van gender in rampenparaatheid, met name aan de hand van uitgesplitste gegevensreeksen over rampenrisicovermindering; Industrie, kleine en middelgrote ondernemingen en concurrentievermogen 111. beschouwt de COP29 als een belangrijke stap sinds de ondertekening van de Overeenkomst van Parijs in 2015; benadrukt dat de inspanningen ter bestrijding van de klimaatverandering gericht moeten zijn op het terugdringen van energiearmoede, het versterken van de veerkracht en het concurrentievermogen van de industrie en kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) in de EU, en het bieden van kansen voor de industrie en kmo’s in de EU die kunnen worden verwezenlijkt als wetgevers zich verbinden tot tijdige, op maat gesneden, solidaire en adequate beleidsreacties en tot een stabiel en voorspelbaar transitiekader; verzoekt alle Partijen bij het UNFCCC deze passende beleidslijnen en maatregelen vast te leggen en uit te voeren; 112. benadrukt dat een goed ontworpen, faciliterend beleid ervoor kan zorgen dat klimaatactie, innovatie, decarbonisatie, het scheppen van banen en concurrentievermogen hand in hand gaan; wijst erop dat ons klimaat, onze economie, de hoogwaardige werkgelegenheid en het sociaal welzijn allemaal zullen gedijen dankzij investeringen in innovatieve, duurzame industrieën en technologieën, in overeenstemming met de schone en rechtvaardige transitie; 113. acht het van het grootste belang dat de EU zorgt voor een rechtvaardige, snelle en eerlijke transitie om de publieke steun voor klimaatactie te behouden en het goede voorbeeld te geven, alsook om te zorgen voor een pioniersvoordeel, waarbij de interne markt wordt beschermd tegen oneerlijke concurrentie van niet-EU-landen en een gelijk speelveld voor Europese industrieën op internationaal niveau wordt gewaarborgd, met name door de hoge energieprijzen die momenteel het concurrentievermogen van deze industrieën belemmeren, aan te pakken; 114. is van oordeel dat in de meeste sectoren ingrijpende industriële transformatie en aanpassing nodig zullen zijn om uiterlijk in 2050 het eerste klimaatneutrale continent te worden en tegelijkertijd ons concurrentievermogen te vergroten; is van mening dat er enorme investeringen nodig zullen zijn om de transformatie van het energiesysteem te ondersteunen, rekening houdend met de uiteenlopende uitgangsposities van de lidstaten; verzoekt de EU te overwegen het financieel kader beter af te stemmen op de Overeenkomst van Parijs; 115. benadrukt dat de EU alles in het werk moet stellen om in de transitie naar een broeikasgasneutrale economie de leidende positie en het mondiale concurrentievermogen van haar industrieën en kmo’s in stand te houden; wijst op de noodzaak van innovatief beleid om het leiderschap van de EU herstellen, in stand te houden en uit te breiden; 116. beklemtoont dat industrieën en kmo’s een ingrijpende transformatie doormaken in de richting van een broeikasgasneutrale economie; onderstreept dat passende instrumenten en steun moeten worden geboden in de overgangsfase, waarbij innovatie moet worden gestimuleerd en het concurrentievermogen moet worden gewaarborgd; wijst erop dat kmo’s in deze transitie moeten worden ondersteund en gestimuleerd door wetgevers, met name door te zorgen voor toegang tot financiering voor duurzame technologieën, diensten en processen, door administratieve procedures te vereenvoudigen en door gelijke kansen te bieden bij overheidsopdrachten; 117. onderstreept dat de Europese industrie snel verder koolstofvrij moet worden gemaakt en tegelijkertijd haar concurrentievermogen moet versterken, en dat de EU-steun voor dit streven moet worden gehandhaafd; herinnert in dit verband aan de goedkeuring van de verordening voor een nettonulindustrie en neemt kennis van de aankondiging van een toekomstige wetgeving inzake de versnelling van industriële decarbonisatie en een nieuwe “Clean Industrial Deal”, die gericht is op het kanaliseren van investeringen in infrastructuur en industrie, met name in energie-intensieve sectoren, alsmede op het ondersteunen van leidende markten op het gebied van de ontwikkeling, productie en verspreiding van schone technologieën in de industrie; is van mening dat de opschaling van schone en innovatieve technologieën en de bijbehorende toeleveringsketens verder moet worden ondersteund door het Innovatiefonds van de EU; 118. benadrukt dat koolstofbeheer een rol kan spelen bij de beperking van procesemissies in moeilijk koolstof vrij te maken industrieën, alsmede bij de verlaging van onvermijdelijke emissies; wijst in dit verband op de recente strategie voor het beheer van industriële koolstof, waarmee wordt beoogd een EU-actieplan te ontwikkelen om de afvang, de opslag, het vervoer en het gebruik van CO 2 -emissies van industriële en energieproductiefaciliteiten te vergroten en CO 2 uit de atmosfeer te verwijderen; 119. onderstreept dat er voldoende financiële middelen moeten worden ingezet om de transitie in het kader van het volgende meerjarig financieel kader te ondersteunen, onder meer door middel van specifieke financieringsinstrumenten die doeltreffend tegemoetkomen aan de financieringsbehoeften van de Europese industrie; 120. erkent de essentiële rol die kmo’s, en met name micro-ondernemingen en start-ups, spelen bij het aansturen en verwezenlijken van innovatie, werkgelegenheid en groei, alsook bij het leiden van de digitale en de groene transitie door middel van innovatie en geavanceerde technologische oplossingen; benadrukt dat kmo’s duidelijke, consistente en voorspelbare wetgeving nodig hebben om te kunnen groeien en banen te kunnen creëren; wijst op de specifieke belemmeringen waarop dergelijke ondernemingen stuiten wanneer ze toegang trachten te krijgen tot financiële instrumenten en publiek en particulier kapitaal; 121. benadrukt dat concurrerende markten voor grondstoffen en zeldzame metalen die essentieel zijn voor de groene transitie, moeten worden bevorderd; benadrukt dat de aanhoudende afhankelijkheid van slechts enkele leveranciers negatieve gevolgen heeft voor de Europese industrie en dringt aan op diversificatie van leveranciers; is in dit verband ingenomen met de goedkeuring van de verordening kritieke grondstoffen en het voornemen van de Commissie om met een voorstel te komen voor nieuwe wetgeving op het gebied van circulaire economie; benadrukt dat een circulaire economie van cruciaal belang is om de grootst mogelijke hulpbronnenefficiëntie en onafhankelijkheid met betrekking tot kritieke grondstoffen te bereiken; wijst op de noodzaak om de internationale voorziening te verbeteren, onder meer met behulp van de komende partnerschappen voor schone handel en investeringen, en er tegelijkertijd voor te zorgen dat dezelfde sociale, milieu- en mensenrechtennormen worden gehanteerd als in de EU; 122. vestigt de aandacht op de noodzaak van specifieke kwalificatieprogramma’s, met inbegrip van om- en bijscholingsprogramma’s die essentieel zijn om de beroepsbevolking te versterken en tegemoet te komen aan de toenemende vraag naar arbeid op het gebied van schone en innovatieve technologieën, energie-efficiëntie, hernieuwbare energiebronnen, renovatie van gebouwen en energieopslag; wijst in dit verband op het belang van de academies voor nettonultechnologie; benadrukt dat er geïnvesteerd moet worden in onderwijs op het gebied van wetenschap, technologie, engineering en wiskunde (STEM) om aan de eisen van de arbeidsmarkt te voldoen en het innovatiepotentieel van de EU te bevorderen; benadrukt dat het belangrijk is alle sociale partners te raadplegen om tekorten aan vakmensen in kaart te brengen en een beleidsinstrumentarium te ontwikkelen waarmee deze tekorten kunnen worden aangepakt; Energiebeleid 123. stelt met bezorgdheid vast dat de subsidies voor fossiele brandstoffen de afgelopen jaren wereldwijd sterk zijn toegenomen (37) ; betreurt dat de subsidies voor fossiele brandstoffen in de EU sinds 2008 stabiel zijn gebleven op ongeveer 55-58 miljard EUR per jaar, en in 2022 zijn gestegen tot 123 miljard EUR; merkt in dit verband op dat de huidige investeringstrends niet in overeenstemming zijn met de niveaus die de wereld nodig heeft om de tijdens de COP28 overeengekomen doelstellingen te verwezenlijken teneinde de hernieuwbare capaciteit te verdrievoudigen en het tempo van de verbeteringen op het gebied van energie-efficiëntie te verdubbelen, en dat een verdubbeling van de huidige jaarlijkse uitgaven voor de opwekking van hernieuwbare energie, netwerken en opslag in 2030 noodzakelijk is (38) ; 124. vestigt de aandacht op het onbenutte potentieel van geothermische energie, die een aanzienlijke bijdrage kan leveren aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs en het energiebeleid van de EU; spoort de Partijen ertoe aan beste praktijken, technologische knowhow en resultaten van onderzoek en innovatie op het gebied van geothermische technologieën uit te wisselen; 125. wijst op de energieaspecten van de resultaten van de eerste mondiale inventarisatie in het kader van de consensus van de VAE, en met name op de afbouw van het gebruik van fossiele brandstoffen met het oog op de verwezenlijking van broeikasgasneutraliteit in 2050, in overeenstemming met de wetenschap, de verdrievoudiging van de wereldwijde capaciteit voor hernieuwbare energie en de verdubbeling van het wereldwijde gemiddelde jaarlijkse percentage verbeteringen van de energie-efficiëntie in 2030, en herinnert daarnaast aan de oproep om de uitrol van en investeringen in schone, duurzame, veilige en energie-efficiënte technologieën en systemen te versnellen; dringt aan op een doorlopende beoordeling van de vooruitgang die wordt geboekt bij de verwezenlijking van deze doelstellingen; 126. merkt op dat het wenselijk is een aanvullende mondiale doelstelling vast te stellen, namelijk de zesvoudige verhoging van de energieopslag in de energiesector tot 1 500 GW, en meer in het algemeen de verhoging van de systeemflexibiliteit tegen 2030, in overeenstemming met de doelstellingen die in april 2024 door de ministers van Energie van de G7 zijn overeengekomen; beklemtoont dat er meer aandacht moet worden besteed aan technologische oplossingen die gericht zijn op de vermindering van broeikasgassen in de atmosfeer; 127. wijst op het belang van een wereldwijde vermindering van de methaanemissies in de toeleveringsketens voor fossiele brandstoffen tijdens de transitie naar schone energiesystemen met het oog op de verlaging van het mondiale niveau van methaanemissies met 75 % in 2030, in overeenstemming met het scenario uit de “Net Zero by 2050 Roadmap” van het IEA; vraagt de ondertekenaars van het mondiale methaanpact sneller actie te ondernemen om de methaanemissies uiterlijk in 2030 terug te dringen; stelt vast dat in de methaanverordening (39) mondiale monitoringinstrumenten worden geïntroduceerd ter verbetering van de transparantie van methaanemissies die afkomstig zijn van de invoer van olie, gas en steenkool in de EU en ter waarborging van een gelijk speelveld voor exploitanten uit zowel de EU als niet-EU-landen, rekening houdend met de voorzieningszekerheid; 128. benadrukt dat klimaatverandering en extreme weersomstandigheden steeds ernstigere gevolgen hebben voor onze energiesystemen, waaronder voor de productie van waterkracht, de bio-energieopbrengsten, de efficiëntie van thermische centrales en de vraag naar verwarming en koeling; merkt op dat hernieuwbare energie vaak wisselende productieniveaus kan hebben en beklemtoont dat er opslagcapaciteit moet worden ontwikkeld; 129. wijst op de grondige herziening van de energiewetgeving van de EU in het kader van het “Fit for 55”-pakket, waarmee de wetgeving in overeenstemming is gebracht met de verhoogde EU-doelstelling om de emissies tegen 2030 met ten minste 55 % te verminderen teneinde uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit te verwezenlijken; benadrukt dat de verwezenlijking van onze klimaat- en energiedoelstellingen afhangt van de doeltreffende uitvoering van het “Fit for 55”-pakket; meent dat andere partijen soortgelijke, relevante inspanningen moeten leveren met aanmoediging van en in samenwerking met de EU; 130. dringt erop aan dat de aangekondigde “Clean Industrial Deal” het concurrentievermogen van de industrie waarborgt en hoogwaardige banen bevordert met sectorspecifieke en sectoroverschrijdende maatregelen door resultaten te boeken op het gebied van de vereenvoudiging van, investeringen in en toegang tot betaalbare, duurzame en zekere energievoorziening en grondstoffen, in partnerschap met de industrie, sociale partners, financiële instellingen en alle belanghebbenden, om onze industrieën met een zakelijk argument te ondersteunen bij de transitie naar een klimaatneutrale toekomst; 131. wijst op de centrale rol die energie-efficiëntie, hernieuwbare energiebronnen, een gediversifieerd energiesysteem en koolstofarme energiebronnen spelen bij de transitie naar een klimaatneutrale economie; ziet niettemin het belang in van het op elkaar afstemmen van beleid en maatregelen op het gebied van hernieuwbare energie en energie-efficiëntie, zoals de EU tevens in het kader van het “Fit for 55” -pakket heeft gedaan, om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit te bereiken en de Overeenkomst van Parijs na te leven, en merkt daarbij op dat de huidige daling van de kosten van technologieën voor hernieuwbare energie en energieopslag moet worden aangegrepen; is in dit verband ingenomen met de goedkeuring van de dringende, gerichte hervorming van de opzet van de elektriciteitsmarkt, die onder meer de opwekking van hernieuwbare energie moet stimuleren, de positie en bescherming van consumenten moet versterken en de energierekeningen van consumenten en bedrijven minder afhankelijk moet maken van prijsschommelingen op korte termijn; 132. brengt in herinnering dat de EU waarde hecht aan het energie-efficiëntie-eerstbeginsel, waarbij rekening wordt gehouden met kostenefficiëntie, systeemefficiëntie, opslagcapaciteit, flexibiliteit aan de vraagzijde en voorzieningszekerheid; 133. beklemtoont dat er aanzienlijke publieke en particuliere middelen moeten worden geïnvesteerd in het energienet van de EU en de bijbehorende infrastructuur om de modernisering en uitbreiding ervan, alsmede de verdere flexibele integratie van hernieuwbare energiebronnen, efficiëntiemaatregelen en opslagoplossingen mogelijk te maken teneinde onze burgers en industrie schone, toereikende, veilige en betaalbare energie te bieden; onderstreept met name dat het elektriciteitsnet van de EU moet worden opgewaardeerd opdat rekening kan worden gehouden met de aanzienlijke toename van de hernieuwbare capaciteit, de variabiliteit bij de opwekking, veranderende elektriciteitsstroompatronen in heel Europa en nieuwe vraag; herinnert eraan dat het belangrijk is belemmeringen weg te nemen, waaronder complexe vergunningsprocedures voor elektriciteitsinfrastructuur, de energiesystemen van de lidstaten verder te integreren, waardoor het potentieel van de EU met betrekking tot de productie van schone energie zal toenemen, en de uitrol van interconnecties te stimuleren; onderstreept dat de lidstaten uiterlijk in 2030 het streefcijfer van 15 % elektriciteitsinterconnectie moeten halen; 134. benadrukt dat de verwezenlijking van wereldwijde broeikasgasneutraliteit in 2050 gecoördineerde mondiale maatregelen vereist en dat ontwikkelingslanden internationale bijstand nodig zullen hebben om hun groene transitie te verwezenlijken; beklemtoont dat nauwere grensoverschrijdende samenwerking nodig is, alsook uitwisseling van beste praktijken met internationale partners op het gebied van beleidsvorming en wetenschappelijke en technologieoverdracht; 135. benadrukt dat partnerschappen met niet-EU-landen op het gebied van de externe dimensies van energiebeleid moeten worden bevorderd; neemt kennis van de inspanningen van de EU om energie-allianties met een perspectief van duurzame ontwikkeling tot stand te brengen; 136. neemt kennis van de tijdens de COP28 door meer dan twintig landen, waaronder twaalf EU-lidstaten en Oekraïne, gedane verklaring betreffende de verdrievoudiging van de wereldwijde kerncapaciteit tegen 2050 (40) ; 137. wijst op de centrale rol die voor burgers en lokale gemeenschappen is weggelegd met het oog op een succesvolle wereldwijde energietransitie, alsmede op de specifieke belemmeringen waarop zij stuiten wanneer ze toegang trachten te krijgen tot financiële instrumenten en publiek en particulier kapitaal; onderstreept het belang van EU-wetgeving, die het kader vaststelt waarbinnen hernieuwbare energie kan worden geproduceerd, verbruikt, opgeslagen en verkocht en waarbinnen vraagrespons- en energie-efficiëntiediensten kunnen worden aangeboden aan onder meer burgers; benadrukt dat het wetgevingsacquis van de EU een overdraagbare goede praktijk is voor internationale partners die hun milieutransitie op een sociaal rechtvaardige en democratische manier willen versnellen; Beleid inzake onderzoek, innovatie, digitale technologieën en ruimtevaart 138. is ingenomen met de rol die het Copernicus-programma en het nieuwe EU-kenniscentrum voor aardobservatie spelen bij land-, atmosfeer- en marienemilieumonitoring; onderstreept het belang van satellietobservatiecapaciteiten voor het monitoren, modelleren, voorspellen en ondersteunen van de beleidsvorming op het gebied van klimaatverandering, alsook voor het monitoren van de methaanemissies, voorvallen waarbij veel emissies worden uitgestoten en koolstofputten; benadrukt dat gezamenlijke onderzoeksprogramma’s moeten worden bevorderd om technologieën en infrastructuur te ontwikkelen die gericht zijn op de bescherming van zowel de ruimte als het klimaat; vestigt de aandacht op het belang van publiek-private partnerschappen voor de bevordering van de samenwerking tussen overheids- en commerciële ruimteagentschappen; beklemtoont dat de EU echte strategische autonomie moet verkrijgen op het gebied van satellieten en meer moet investeren in de ruimtevaarteconomie; 139. herinnert aan het belang van de bijdrage van onderzoek en innovatie tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs en de Europese Green Deal; onderstreept dat het overgrote deel van het onderzoek en de innovatie die nodig zijn om in 2050 broeikasgasneutraliteit te verwezenlijken, nog voor ons ligt; betreurt dat de EU haar reeds lang bestaande doelstelling om jaarlijks 3 % van het bbp te investeren in onderzoek en ontwikkeling nog altijd niet heeft gehaald, en pleit voor nieuwe benaderingen om de uitgaven voor industrieel onderzoek en ontwikkeling te stimuleren; 140. is in dit verband met name ingenomen met de rol die Horizon Europa en de partnerschappen die in het kader van het programma zijn gesloten, zoals de gemeenschappelijke ondernemingen en de kennis- en innovatiegemeenschappen onder de paraplu van het Europees Instituut voor innovatie en technologie, spelen bij de bevordering van de samenwerking tussen de publieke en de particuliere sector, teneinde bij te dragen tot de verwezenlijking van klimaatneutraliteit en de groene transitie en er tegelijkertijd voor te zorgen dat innovaties duurzaam, beschikbaar, toegankelijk en betaalbaar zijn voor iedereen; 141. benadrukt dat er meer publieke en private investeringen moeten worden aangetrokken in onderzoek, innovatie en de toepassing van nieuwe duurzame technologieën, onder meer in arbeidsintensieve industrieën, en in de opwaardering van bestaande en, waar nodig, nieuwe infrastructuurnetwerken en projecten die bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europese Green Deal en de Overeenkomst van Parijs; 142. onderstreept dat het van belang is te zorgen voor samenhang tussen en consistentie in stimuleringsmaatregelen ter bevordering van schone en innovatieve technologieën om de doelstellingen voor 2030 en 2050 te halen, en daarbij aandacht te besteden aan de inzet van reeds volgroeide technologieën en investeringen in nieuwe technologieën die wellicht moeten worden ontwikkeld om de doelstelling van de EU om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit te bereiken, te verwezenlijken; 143. beklemtoont dat de EU moet samenwerken bij onderzoek op het gebied van technologie, industrie en innovatieve wetenschap om belangrijke bijdragen te leveren aan de Overeenkomst van Parijs; dringt aan op de uitvoering van de aangekondigde strategie voor Europese biowetenschappen; verzoekt de Commissie strategische onderzoekspartnerschappen te bevorderen om een gelijk speelveld in Europa mogelijk te maken; 144. onderstreept dat digitalisering een van de sleutelfactoren is die de integratie van energiesystemen aandrijven, aangezien ze dynamische en onderling gekoppelde stromen van energiedragers mogelijk kan maken, de mogelijkheid biedt meer diverse markten onderling te koppelen, en de nodige gegevens kan opleveren om vraag en aanbod op elkaar af te stemmen en het netbeheer te optimaliseren; wijst op het potentieel van digitale technologieën om de energie-efficiëntie te vergroten en zo de algehele broeikasgasemissies te verminderen, maar ziet niettemin in dat er dringend duurzame praktijken moeten worden ingevoerd om de steeds grotere koolstof- en hulpbronnenvoetafdruk van digitalisering en van de sector informatie- en communicatietechnologie, en met name die van datacentra en andere computerinfrastructuur, tot een minimum te beperken; herinnert aan de EU-doelstelling om ervoor te zorgen dat datacenters uiterlijk in 2030 klimaatneutraal en uitermate energie-efficiënt zijn, in overeenstemming met de digitale strategie van de EU; De rol van het Europees Parlement bij de COP29 145. is van mening dat het Parlement een integraal onderdeel moet uitmaken van de EU-delegatie op de COP29, aangezien het zijn goedkeuring moet hechten aan internationale overeenkomsten en, als een van de medewetgevers van de EU, een centrale rol speelt bij de uitvoering van de Overeenkomst van Parijs binnen de EU; verwacht dan ook te worden toegelaten tot de coördinatiebijeenkomsten van de EU op de COP29 in Bakoe en inzage te krijgen in alle voorbereidende documenten; verbindt zich ertoe onafhankelijk en zonder belangenconflicten te zullen handelen; o o o 146. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten en het secretariaat van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, met het verzoek deze resolutie eveneens te doen toekomen aan alle niet-EU-Partijen bij het Verdrag. Het Europees Parlement, – gezien zijn eerdere resoluties over Rusland en Oekraïne, met name de resoluties die werden aangenomen sinds de escalatie van de aanvalsoorlog van Rusland tegen Oekraïne in februari 2022, – gezien de 14 opeenvolgende sanctiepakketten tegen Rusland die de EU sinds februari 2022 heeft aangenomen, – gezien het Handvest van de Verenigde Naties en het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, – gezien het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen (Marpol), het Internationaal Verdrag betreffende de normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst, het Internationaal Verdrag inzake de wettelijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door olie en andere relevante verdragen van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO), – gezien Resolutie A.1192(33) van de Algemene Vergadering van de IMO van 6 december 2023 getiteld “Urging member states and all relevant stakeholders to promote actions to prevent illegal operations in the maritime sector by the “dark fleet” or “shadow fleet” ” (Oproep aan de lidstaten en aan alle relevante belanghebbenden om maatregelen te bevorderen ter voorkoming van illegale activiteiten in de maritieme sector door de “dark fleet” of “schaduwvloot”), – gezien de verklaring van de leiders van de G7 van 6 december 2023, – gezien artikel 136, leden 2 en 4, van zijn Reglement, A. overwegende dat Rusland sinds 24 februari 2022 een illegale, niet-uitgelokte en ongerechtvaardigde grootschalige aanvalsoorlog tegen Oekraïne voert, die een voortzetting is van wat het land in 2014 begonnen is toen het de Krim annexeerde en vervolgens delen van de regio’s Donetsk en Loehansk bezette; overwegende dat de EU van meet af aan de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne met klem heeft veroordeeld en Rusland ertoe heeft opgeroepen een einde te maken aan deze agressie en de territoriale integriteit van Oekraïne te eerbiedigen; B. overwegende dat Rusland een van de grootste olieproducenten ter wereld is; overwegende dat Rusland voor zijn exportopbrengsten en begrotingsontvangsten sterk afhankelijk is van de verkoop van olie, waardoor dit product een essentiële inkomstenbron vormt voor het land om de oorlog in Oekraïne te financieren; C. overwegende dat de EU en de andere leden van de G7+-Price Cap Coalition een prijsplafond hebben ingesteld op ruwe olie en aardolieproducten van Russische herkomst om de algemene toeleveringen op peil te houden en tegelijk de inkomstenstromen waarmee Rusland zijn aanvalsoorlog tegen Oekraïne financiert, in te perken; overwegende dat Rusland als reactie hierop naar schatting 9 miljard EUR heeft uitgegeven om zijn “schaduwvloot” op te bouwen; overwegende dat er dagelijks olietankers met Russische olie door Europese wateren varen in het kader van het streven van Rusland om de sancties van de EU en de G7 te omzeilen; D. overwegende dat de EU sinds het begin van de grootschalige invasie van Oekraïne door Rusland op 24 februari 2022 een ongezien hoog aantal beperkende maatregelen en sancties tegen Rusland heeft genomen die bedoeld zijn om het Rusland op economisch, financieel en militair vlak moeilijker te maken de oorlogsinspanningen vol te houden; overwegende dat met het zesde sanctiepakket van de Raad onder meer de aankoop, invoer en overlading van over zee aangevoerde ruwe olie en bepaalde aardolieproducten van Rusland naar de EU worden verboden; overwegende dat de Raad met zijn elfde en twaalfde sanctiepakket het risico op sanctieomzeiling door de schaduwvloot tegengaat; overwegende dat de Raad in zijn 14e sanctiepakket tegen Russische olie een nieuwe maatregel heeft ingevoerd tegen specifieke vaartuigen die bijdragen aan de oorlog van Rusland tegen Oekraïne, met een verbod op toegang tot havens en op het verlenen van diensten; overwegende dat de EU tot dusver slechts 27 vaartuigen op deze lijst heeft geplaatst, waaronder tankers die Russische olie vervoeren en gevaarlijke en illegale scheepvaartpraktijken uitvoeren; overwegende dat de Britse regering in oktober 2024 sancties heeft ingevoerd tegen 18 Russische olietankers en vier tankers voor vloeibaar aardgas (lng); overwegende dat het aanwijzen van vaartuigen van de schaduwvloot tot nu toe de grootste invloed op de activiteiten van de schaduwvloot heeft gehad; E. overwegende dat dergelijke schaduwvloten al zijn gebruikt door vijandige landen zoals Iran, Venezuela en Noord-Korea; overwegende dat Rusland zich daarvan onderscheidt door de omvang en complexiteit van zijn activiteiten, aangezien maandelijks ongeveer 160-200 tankers van de Russische schaduwvloot worden ingezet om olie te vervoeren, en de vloot in zijn geheel naar schatting uit 600 vaartuigen bestaat die een sleutelrol spelen bij de instandhouding van de Russische uitvoer van ruwe olie; F. overwegende dat de schaduwvloot die door Rusland als omzeiling wordt gebruikt het hefboomeffect van de sanctieregeling aanzienlijk heeft verminderd en Rusland in staat heeft gesteld deze inkomsten verder te gebruiken om zijn aanvalsoorlog tegen Oekraïne te financieren, en dat deze situatie duidelijk maakt dat de internationale sanctiecoördinatie moet worden versterkt en verbreed; G. overwegende dat de schaduwvloot wereldwijd naar schatting uit minstens 600 tankers bestaat; overwegende dat dit oudere tankers zijn die vaak varen zonder verzekering die voldoet aan de normen van de sector en regelmatig van naam en vlag veranderen, waardoor Rusland een aanzienlijk deel van zijn olie kan verkopen tegen een prijs die boven het prijsplafond ligt en het voor regeringen moeilijker wordt om de scheepseigenaren in geval van olielekken aansprakelijk te stellen voor het opruimen ervan; overwegende dat deze schepen in het algemeen ongeschikt zijn voor dienst, het risico op aanvaringen langs internationale handelsroutes vergroten en daarbij een grote milieubedreiging vormen wegens het grote risico op olielekken die schade toebrengen aan mariene ecosystemen en kustgebieden, onder meer in beschermde maritieme gebieden met bijzonder gevoelige flora en fauna, waar olielekken rampzalige gevolgen zouden hebben; overwegende dat ervaring met eerdere olielekken afkomstig van tankers leert dat schade aan kust- en onderwaterecosystemen, alsook aan zeevogels en andere dieren die aan de wateroppervlakte leven, tientallen jaren kan aanhouden; overwegende dat de uitbreiding van de vloot van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (EMSA) met extra olieopruimingsschepen in overeenstemming zou zijn met de verbintenissen van de EU op het gebied van milieubescherming, veerkracht in het kader van de Europese Green Deal en de doelstellingen van het EU-mechanisme voor civiele bescherming om de capaciteit voor snelle respons en rampenparaatheid te versterken; H. overwegende dat de Russische schaduwtankers regelmatig boord-boordoverslag van Russische ruwe olie en olieproducten uitvoeren in territoriale wateren, waaronder de Middellandse Zee; overwegende dat bij deze activiteiten Russische olie van het ene naar het andere schip wordt overgeladen en vermengd zonder dat deze schepen in een haven aanmeren, met als doel de oorsprong van de olie te verdoezelen; overwegende dat er een groot risico op milieuschade bestaat doordat deze activiteiten zo dicht bij de kust plaatsvinden; overwegende dat hun satelliettransponders van het automatisch identificatiesysteem (AIS) van deze schepen vaak worden uitgeschakeld om aan monitoring en officiële inspecties te ontsnappen; overwegende dat met name de kuststaten van Europa hiervan de gevolgen zouden ondervinden; overwegende dat, in geval van een ongeval, olielekken door vaartuigen van de schaduwvloot kunnen leiden tot opruimingskosten die kunnen oplopen tot miljarden euro’s voor kuststaten en hun belastingbetalers, aangezien de eigenaren van deze vaartuigen praktisch onvindbaar zijn; overwegende dat olielekken ook tot aanzienlijke economische verliezen kunnen leiden, onder meer door een afname van het aantal toeristen en visserijactiviteiten; overwegende dat dergelijke lekken een aanzienlijke bedreiging vormen voor de waterkwaliteit en de lokale in het wild levende dieren en planten, alsook schade toebrengen aan mariene ecosystemen, consumentenproducten zoals schelpdieren verontreinigen en dus een bedreiging vormen voor de menselijke gezondheid, voor nog meer vervuiling zorgen en de voortplanting van vissen verstoren; I. overwegende dat de opzettelijke lozing van afgewerkte olie vanaf schepen illegaal is in het kader van Marpol, een internationaal verdrag dat tot doel heeft de verontreiniging van de scheepvaart tegen te gaan; overwegende dat Rusland het Marpol-verdrag heeft ondertekend; overwegende dat er bewijzen zijn dat Marpol wordt geschonden; overwegende dat het opleggen van sancties aan individuele schepen doeltreffend is gebleken, aangezien de schepen die al op de zwarte lijst zijn geplaatst, minder olie konden verhandelen nadat ze waren gestraft; J. overwegende dat volgens Richtlijn 2009/20/EG betreffende de verzekering van scheepseigenaren tegen maritieme vorderingen (1) , die sinds 2009 van kracht is, alle schepen die de vlag van een EU-lidstaat voeren, verzekerd moeten zijn en een verzekeringsbewijs aan boord moeten hebben; overwegende dat de uitbanning van schepen die niet aan de normen voldoen een van de doelstellingen van Richtlijn 2009/20/EG is; overwegende dat het Internationaal Verdrag inzake het optreden op volle zee bij ongevallen die verontreiniging door olie kunnen veroorzaken landen de mogelijkheid biedt om “ernstig en dreigend gevaar voor hun kust of daarmede samenhangende belangen door verontreiniging of dreigende verontreiniging van de zee door olie, na een ongeval op zee of na met zulk een ongeval verband houdende handelingen”, te voorkomen, te verminderen of op te heffen; K. overwegende dat de Zweedse marine recentelijk heeft gewezen op de veiligheidsrisico’s die verbonden zijn aan de activiteiten van de schaduwvloot en op het risico dat deze vloot mogelijk wordt ingezet voor hybride operaties tegen Europese landen; L. overwegende dat er wel een verbod is op de invoer van in Rusland geraffineerde olieproducten, maar geen verbod op de invoer van olieproducten van raffinaderijen in derde landen die Russische ruwe olie verwerken; overwegende dat de schaduwvloot Russische ruwe olie levert aan raffinaderijen in derde landen; overwegende dat de EU-lidstaten en G7-landen nog steeds olieproducten invoeren op basis van Russische olie, waaronder producten van raffinaderijen in Turkije; M. overwegende dat het aantal scheepsbewegingen van deze vloot in de loop van 2024 enorm is toegenomen en dat het aantal passages van Russische schaduwschepen meer dan verdubbeld is; overwegende dat een aanzienlijk deel van de Russische olie via drukbevaren internationale scheepvaartroutes wordt vervoerd; overwegende dat Rusland het overgrote deel van zijn aardolie verscheept vanuit havens aan de Oostzee en de Zwarte Zee; N. overwegende dat de actoren die de olie vervoeren en de schaduwvloot beheren, niet geïsoleerd te werk gaan; overwegende dat deze activiteiten niet los gezien kunnen worden van de financiële transacties waarmee ze worden ondersteund; overwegende dat bij deze transacties entiteiten betrokken kunnen zijn die onderworpen zijn aan financiële sancties; overwegende dat het belangrijk is dat op holistische wijze wordt gecontroleerd of de sanctieregeling wordt nageleefd, zodat voorkomen wordt dat de sancties worden omzeild; O. overwegende dat er scheepsexploitanten zijn die bereid zijn de sancties te omzeilen door hun vaartuigen te registreren in landen die zich niet achter het prijsplafond voor Russische olie hebben geschaard; overwegende dat Rusland tussenpersonen, organisaties en personen uit derde landen inschakelt om een aantal tankers van de schaduwvloot te kopen; overwegende dat sommige van deze eigenaren en beheerders van olietankers en gastankschepen die deel uitmaken van de schaduwvloot ook geregistreerd staan in EU-lidstaten; P. overwegende dat het feit dat Rusland erin slaagt om met de schaduwvloot de sancties te omzeilen voor een groot deel komt doordat het land daarbij gesteund wordt door en medewerking krijgt van andere landen, waaronder met name China, India en Turkije; 1. veroordeelt nogmaals in de krachtigste bewoordingen de niet-uitgelokte, illegale en ongerechtvaardigde aanvalsoorlog van Rusland tegen Oekraïne; verzoekt Rusland alle militaire acties in Oekraïne onmiddellijk te staken en alle strijdkrachten en gelieerde groeperingen en al het militair materieel volledig en onvoorwaardelijk uit het gehele internationaal erkende grondgebied van Oekraïne terug te trekken, te stoppen met de deportaties van Oekraïense burgers, en alle gevangengenomen en gedeporteerde Oekraïners, met name kinderen, vrij te laten; 2. spreekt nogmaals zijn ondubbelzinnige steun uit voor de EU-sanctieregeling, die tot doel heeft het vermogen van het Russische regime om zijn aanvalsoorlog tegen Oekraïne voort te zetten, te ondermijnen; benadrukt dat de EU-sancties naar aanleiding van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne tot doel hebben de Russische economische en industriële basis, met name het militair-industriële complex, strategisch te verzwakken, teneinde het de Russische Federatie moeilijker te maken de oorlog voort te zetten, de Oekraïense burgerbevolking aan te vallen en de territoriale integriteit van Oekraïne te schenden, en de toegang van Rusland tot militaire technologieën en onderdelen te belemmeren; stelt vast dat Rusland actief de EU-sancties omzeilt en nieuwe wegen zoekt om dat te doen, en in dat kader onder meer gebruikmaakt van een schaduwvloot van olietankers, waardoor Rusland mogelijk nog steeds in staat is om zijn oorlogsinspanningen tegen Oekraïne op korte termijn, met name tijdens de komende winter, op te voeren; 3. beschouwt de schaduwvloot als een belangrijke financiële reddingsboei voor Rusland in zijn illegale en ongerechtvaardigde aanvalsoorlog tegen Oekraïne en als een belangrijk instrument dat opgezet is om de sanctieregeling te omzeilen; maakt zich zorgen over de grote risico’s die deze onveilige en onverzekerde Russische vaartuigen met zich meebrengen voor de maritieme veiligheid, voor onze Europese kustlidstaten en voor mariene ecosystemen; veroordeelt Rusland voor het opzettelijk creëren van enorme risico’s voor eigen financieel gewin, zonder enige aandacht voor de internationale veiligheid of het gevaar van onomkeerbare milieuschade; verzoekt de EU en haar lidstaten om meer inspanningen te leveren om te voorkomen dat Rusland sancties ontduikt en omzeilt, en concrete maatregelen te nemen om de maritieme veiligheid te waarborgen en milieurisico’s in de Europese wateren, met name in de Oostzee, te voorkomen; beschouwt schip-tot-schiptransfers op volle zee als activiteiten met een hoog risico, die de bescherming van de internationale maritieme veiligheid en het milieu ondermijnen; 4. pleit ervoor dat er in toekomstige sanctiepakketten tegen Rusland gerichtere sancties worden opgenomen om de schaduwvloot aan te pakken, waaronder het vaststellen van sancties tegen alle afzonderlijke vaartuigen die deel uitmaken van de schaduwvloot en hun eigenaren, exploitanten, beheerders, rekeningen, banken, verzekeringsmaatschappijen en dergelijke; dringt erop aan dat er per direct een verbod wordt ingevoerd op het gebruik van westerse schepen voor het vervoer van Russische olie; dringt er meer in het algemeen op aan dat aan schepen die klaarblijkelijk onverzekerd door EU-wateren varen, in de volgende EU-sanctiepakketten systematisch sancties worden opgelegd om onze wateren te beschermen en om te voorkomen dat er veel geld moet worden uitgegeven aan het opruimen van olievervuiling; dringt er bij de Europese Dienst voor extern optreden en de EU-gezant voor sancties op aan om contact op te nemen met de regeringen van de landen waar de bedrijven die de schaduwtankers beheren geregistreerd staan en met de regeringen van de landen waarvan de vlag sinds de invoering van de olieprijsplafonds door een sterk toegenomen aantal schepen wordt gevoerd; dringt erop aan dat de EU en haar lidstaten deze vlaggenstaten benaderen om hen te informeren over de redenen voor opname in de lijst en de gevolgen van een mogelijke opname in de lijst, hen te wijzen op de risico’s en de negatieve milieugevolgen van illegale en risicovolle scheepvaartpraktijken en hen te wijzen op de verantwoordelijkheden van vlaggenstaten; dringt er bij de vlaggenstaten aan om schepen die op de lijst zijn geplaatst uit hun scheepsregisters te schrappen; 5. wijst erop dat de vlaggenstaten die de Russische schaduwvloot faciliteren, feitelijk ook de oorlogsinspanningen van Rusland ondersteunen; is van mening dat de EU, als de klassieke diplomatie niet tot resultaten leidt, haar bilaterale samenwerking met derde landen die Rusland ondersteunen bij het omzeilen van de EU-sancties grondig onder de loep moet nemen; 6. spreekt zijn afkeuring uit over het feit dat er Europese reders betrokken zijn bij het opzetten van de Russische schaduwvloot; spreekt zijn afkeuring uit over het gedrag van staten, juridisch adviseurs en andere entiteiten en individuen die Rusland helpen om de EU-sancties te omzeilen of de gevolgen ervan te beperken; herinnert eraan dat schending van de sancties op EU-niveau strafbaar is gesteld en de financiële belangen van de EU ernstige schade toebrengt; dringt erop aan dat de beperkingen ten aanzien van de verkoop van schepen worden uitgebreid en dat die beperkingen ook worden gehandhaafd, en dat er een verbod komt op de verkoop van tankers aan landen die de handel met Rusland faciliteren; 7. pleit voor krachtiger EU-brede maatregelen om ervoor te zorgen dat de sanctieregeling beter wordt gehandhaafd en voor invoering van meer sancties, en vindt dat per direct besloten moet worden tot invoering van inspecties van vaartuigen die in de EU-wateren actief zijn, om te controleren of deze verzekerd zijn en of de voorschriften van de IMO worden nageleefd; verzoekt de lidstaten om na te gaan of hun administratieve capaciteiten toereikend zijn om een snelle tenuitvoerlegging en strikte handhaving van de EU-sancties te waarborgen en deze capaciteiten verder uit te breiden; 8. dringt er bij de Commissie op aan om in het kader van de samenwerking van de EU met de IMO maatregelen te nemen om de activiteiten van de schaduwvloot te voorkomen en te beperken; dringt aan op strikte tenuitvoerlegging van Resolutie A.1192(33) van de Algemene Vergadering van de IMO, die in december 2023 werd aangenomen om schadelijke maritieme activiteiten tegen te gaan, en wijst in dit kader met name op de verplichting voor vaartuigen om alle schip-tot-schiptransfers aan hun vlaggenstaat te melden en de verplichting voor havenstaten om ervoor te zorgen dat verdachte schepen in havens strenger worden geïnspecteerd; dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan de toegang tot EU-wateren van Russische schepen die behoren tot de schaduwvloot te beperken; is van mening dat optimaal gebruik moet worden gemaakt van de ondersteuning die het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid de lidstaten kan bieden bij het identificeren van schepen waarop sancties van toepassing zijn en bij het monitoren van de bewegingen van verdachte schepen; dringt er met name bij de EU op aan een omvattende lijst op te stellen van vaartuigen die tot de Russische schaduwvloot behoren, gerichte inspecties uit te voeren, waaronder op zee, en sancties op te leggen die onder meer inhouden dat vaartuigen om administratieve redenen permanent of tijdelijk aan de ketting worden gelegd; 9. dringt er bij de EU en de lidstaten op aan de uitvoering van Richtlijn 2009/20/EG betreffende de verzekering van scheepseigenaren tegen maritieme vorderingen nauwlettend te monitoren, om te voorkomen dat er in EU-wateren onverzekerde vaartuigen varen; wijst erop dat er behoefte is aan krachtiger handhavingsmechanismen waarmee EU-lidstaten bijvoorbeeld kunnen voorkomen dat onverzekerde vaartuigen en vaartuigen die niet aan de voorschriften voldoen aanleggen in EU-havens of EU-wateren gebruiken om bij te tanken of om gebruik te maken van andere voorzieningen, of waarmee dergelijke vaartuigen beter kunnen worden gemonitord; dringt er bij de lidstaten op aan maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat vaartuigen die niet aan de voorschriften voldoen, niet op de markt terechtkomen; 10. spoort de lidstaten ertoe aan nauw samen te werken met het Verenigd Koninkrijk om maatregelen uit te werken ter beperking van het gebruik van het Kanaal door vaartuigen van de Russische schaduwvloot; dringt er bij landen met internationale zeestraten op aan schepen ertoe te verplichten bewijs aan te leveren dat zij over een protection & indemnity-verzekering beschikken en voldoen aan minimumnormen inzake veiligheid; verzoekt alle lidstaten om elk vaartuig dat door hun wateren vaart ertoe te verplichten openbaar te maken of hun verzekering dekking biedt tegen olieverontreiniging, zodat er transparantie is wat verzekeringsregelingen betreft; 11. spoort de EU en haar lidstaten ertoe aan hun bewakingscapaciteiten te versterken, met name wat drone- en satellietmonitoring betreft, onder meer door gebruik te maken van Sentinel-satellietbeelden om schaduwvlootvaartuigen in EU-wateren te identificeren en toezicht te houden op activiteiten, zoals schip-tot-schiptransfers die in strijd zijn met EU-richtlijnen en het Marpol-verdrag, en onmiddellijk een onderzoek in te stellen wanneer er risico’s voor kustgebieden en maritieme ecosystemen ontstaan; 12. dringt erop aan schip-tot-schiptransfers van Russische ruwe olie en olieproducten in EU-wateren te verbieden; verzoekt de nodige middelen in te zetten om deze transfers op te sporen en te verhinderen, onder meer door al deze schepen te verbieden in EU-wateren te ankeren en te tanken; 13. verzoekt de lidstaten strenge regelgevingsmaatregelen toe te passen in hun havens en in hun territoriale wateren; verzoekt de lidstaten met klem om in het geval van tankers die mogelijk Russische olie vervoeren ten volle gebruik te maken van hun recht om vaartuigen aan boord te laten begeleiden door een loods van de bevoegde nationale autoriteit met als doel de herkomst van de vracht, de uiteindelijke eigendom van het schip, de verzekeringsdocumenten en de naleving van veiligheidsnormen te controleren, en ervoor te zorgen dat vaartuigen die verdacht worden van sanctieomzeiling en niet-naleving van de milieuwetgeving worden aangemerkt om te worden onderzocht; 14. verzoekt de lidstaten om havens aan te wijzen die in staat zijn de afhandeling van aan sancties onderworpen vaartuigen die ruwe olie en lng vervoeren te verzekeren, en om illegale vracht zonder compensatie in beslag te nemen; 15. benadrukt dat de impact van bestaande sancties en van de financiële en militaire steun aan Oekraïne verder zal worden ondermijnd zolang de EU Russische fossiele brandstoffen blijft invoeren; dringt er daarom bij de EU en haar lidstaten op aan alle invoer van Russische fossiele brandstoffen, met inbegrip van lng, te verbieden; verzoekt de EU de verplichting door te voeren dat schepen die Russisch lng uitvoeren in de EU-sanctielijst worden opgenomen, waarmee hun de toegang tot havens en maritieme diensten van de EU wordt ontzegd; roept de EU en haar lidstaten ertoe op de invoer van Russische nucleaire producten te verbieden en dringt er bij de lidstaten op aan geen nieuwe overeenkomsten te sluiten met Rosatom, noch met het management en de dochterondernemingen ervan; 16. verzoekt de G7-landen het prijsplafond voor over zee vervoerde Russische olie doeltreffender te handhaven, het prijsplafond voor olie aanzienlijk te verlagen en een einde te maken aan lacunes die door Rusland worden gebruikt om zijn olie en olieproducten in een andere verpakking te verkopen tegen marktprijzen; verzoekt de EU, haar lidstaten en haar G7-partners om hun samenwerking met handelspartners te versterken om kopers van Russische olie sneller en doeltreffender te identificeren en bij hen geen olieproducten meer te kopen; dringt erop aan deze aangewezen faciliteiten op te nemen in de lijst van gerichte sancties en een volledig verbod op wederuitgevoerde Russische geraffineerde olieproducten in te stellen; dringt erop aan de oorsprong van ingevoerde fossiele brandstoffen, lng en geraffineerde fossiele brandstoffen op geharmoniseerde wijze te toetsen om de wederuitvoer van Russische energie naar de EU te voorkomen; verzoekt de lidstaten om grondig te onderzoeken of bedrijven de uitvoerbeperkingen voor in de lijst opgenomen goederen naleven en om afschrikkende sancties op te leggen; 17. beveelt ten sterkste aan dat de EU en haar G7-partners hun sanctielijsten aanzienlijk uitbreiden met extra vaartuigen die hun prijsplafonds omzeilen en bij hun activiteiten de internationale normen niet in acht nemen; dringt er bij de EU en haar partnerlanden op aan om bij de toepassing van het sanctiekader zorgvuldig na te gaan of de verzekering tegen olieverontreiniging toereikend is, bijvoorbeeld bij het verstrekken of vernieuwen van registraties; roept op tot strengere zorgvuldigheidsvereisten voor het verkrijgen van een verzekering voor vaartuigen, zoals bewijs van koopovereenkomsten die in overeenstemming zijn met het prijsplafond of in de vorm van betrouwbare, geverifieerde bankafschriften en dergelijke; 18. dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan voldoende voorbereid te zijn op milieurampen, met name grote olierampen, en ervoor te zorgen dat de autoriteiten van de lidstaten nauw samenwerken, zowel onderling als met het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid, om het hoofd te bieden aan grootschalige, grensoverschrijdende verontreinigingsrampen, onder meer door de inventarissen van het materiaal dat nodig is voor opruimwerkzaamheden te blijven coördineren; beklemtoont dat dergelijke incidenten zullen leiden tot ernstige en langdurige aantasting van het milieu, hetgeen op zijn beurt aanzienlijke gevolgen kan hebben voor de sectoren van het toerisme, de visserij en de scheepvaart in de lidstaten die aan de zeeën in kwestie grenzen; verzoekt de Commissie aanvullende financiering te verstrekken om voldoende olieopruimingsschepen ter beschikking te stellen van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid; 19. verzoekt de Commissie toe te zien op de doeltreffende uitvoering en handhaving van Richtlijn 2009/123/EG van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2005/35/EG inzake verontreiniging vanaf schepen en invoering van sancties voor inbreuken (2) ; verzoekt de lidstaten Richtlijn (EU) 2024/1226 betreffende de definitie van strafrechtelijke delicten en van sancties voor de schending van beperkende maatregelen van de Unie (3) onverwijld om te zetten en uit te voeren, en te voorzien in voldoende financiële, technische en personele middelen om de beperkende maatregelen van de Unie naar behoren te handhaven; 20. spoort de lidstaten en de Commissie ertoe aan samen te werken met internationale partners en belanghebbenden, onder meer in de milieu-, scheepvaart, energie-, verzekerings- en financiële sector, om de beste werkwijzen in kaart te brengen voor het opsporen en aanpakken van sanctieomzeiling en het beperken van milieueffecten in EU-wateren; 21. verzoekt de Commissie om voor bedrijven en financiële instellingen in de EU duidelijkere richtsnoeren en sterkere zorgvuldigheidsnormen te ontwikkelen om onbedoelde interacties met entiteiten die banden hebben met schaduwvloten te voorkomen; 22. dringt aan op steun voor het werk dat de EU-gezant voor sancties verricht ter bestrijding van sanctieomzeiling om te verhinderen dat aan sancties onderworpen EU-goederen systematisch worden wederuitgevoerd naar Rusland, hetgeen de doeltreffendheid van de EU-sancties ernstig ondermijnt en de internationale inspanningen om een einde te maken aan de oorlog belemmert; dringt er in dat verband bij alle kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten op aan zich volledig aan te sluiten bij de EU-sancties naar aanleiding van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne, als teken dat ze bereid zijn om de verplichtingen van het EU-lidmaatschap op zich te nemen; verzoekt de Raad nogmaals de bevoegdheden van het Europees Openbaar Ministerie uit te breiden om het misdrijf van schending van beperkende maatregelen van de Unie te kunnen aanpakken; dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan het toezicht op de uitvoering van sancties te versterken en te centraliseren op EU-niveau en een mechanisme te ontwikkelen om sanctieomzeiling te voorkomen en te monitoren; 23. pleit voor mondiale transparantienormen bij de registratie van vaartuigen zodat er minder toevlucht wordt genomen tot lege vennootschappen en goedkope vlaggen, om voor grotere transparantie met betrekking tot de eigendom van vaartuigen te zorgen; 24. verzoekt de Commissie te onderzoeken of er handelsbeleidsinstrumenten kunnen worden ingezet die vergelijkbaar zijn met die van de Verenigde Staten, gericht op actoren voor wie sanctieregelingen marktvoordelen opleveren waardoor zij op oneerlijke wijze hun activiteiten kunnen ontplooien op de EU-markt; 25. uit zijn bezorgdheid over het gemelde overschot in de Russische olieproductie, dat aanzienlijk hoger ligt dan het Russische quotum dat is vastgesteld door de Organisatie van olie-exporterende landen plus (OPEC+), waardoor het vastgestelde prijsplafond verder kan worden omzeild en Rusland extra inkomsten kan genereren; dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan de situatie nauwlettend te volgen en passende maatregelen te nemen in samenwerking met de internationale partners van de EU; 26. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de president, regering en Verchovna Rada van Oekraïne, de Raad van Europa, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa, de Internationale Maritieme Organisatie en de Russische autoriteiten.
|
European Parliament Adopted Texts
|
https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/TA-10-2024-11-26_NL.html
|
(Raadpleging) Het Europees Parlement, – gezien artikel 286, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C10‑0123/2024), – gezien artikel 133 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0018/2024 ), A. overwegende dat de Raad bij schrijven van 9 oktober 2024 het Europees Parlement heeft geraadpleegd over de benoeming van Iliana Ivanova tot lid van de Rekenkamer; B. overwegende dat zijn Commissie begrotingscontrole de kwalificaties van de kandidate heeft onderzocht, met name gelet op de in artikel 286, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vermelde voorwaarden; overwegende dat de commissie in het kader van dit onderzoek een curriculum vitae van de kandidate heeft ontvangen, alsmede de antwoorden op de haar toegezonden schriftelijke vragenlijst; C. overwegende dat deze commissie de kandidate vervolgens op 21 november 2024 heeft gehoord, waarbij zij een inleidende verklaring heeft afgelegd en daarna de door de leden van de commissie gestelde vragen heeft beantwoord; 1. brengt positief advies uit over de voordracht van de Raad voor de benoeming van Iliana Ivanova tot lid van de Rekenkamer; 2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Raad en, ter informatie, aan de Rekenkamer, alsmede aan de overige instellingen van de Europese Unie en de controle‑instanties van de lidstaten. Het Europees Parlement, – gezien Uitvoeringsbesluit (EU) 2024/2628 van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 89034 × 1507 × NK603 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (1) , – gezien Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (2) , en met name artikel 11, lid 3, en artikel 23, lid 3, – gezien de stemming van 8 juli 2024 in het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003, die geen advies heeft opgeleverd, en de stemming van 3 september 2024 in het comité van beroep, die evenmin een advies heeft opgeleverd, – gezien artikel 11 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (3) , – gezien het advies dat op 13 maart 2024 door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) is goedgekeurd en op 29 april 2024 is gepubliceerd (4) , – gezien zijn eerdere resoluties waarin bezwaar werd gemaakt tegen het verlenen van vergunningen voor genetisch gemodificeerde organismen (“ggo’s”) (5) , – gezien artikel 115, leden 2 en 3, van zijn Reglement, – gezien de ontwerpresolutie van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, A. overwegende dat Corteva Agriscience Belgium BV, gevestigd in België, namens Corteva Agriscience LLC, gevestigd in de Verenigde Staten, en Bayer Agriculture BV, gevestigd in België, namens Bayer CropScience LP, gevestigd in de Verenigde Staten, op 21 oktober 2022 gezamenlijk een aanvraag bij de Commissie hebben ingediend tot verlenging van de vergunning voor genetisch gemodificeerde mais MON 89034 × 1507 × NK603 (de “genetisch gemodificeerde mais”); B. overwegende dat de EFSA op 13 maart 2024 een gunstig advies heeft goedgekeurd, dat op 26 april 2024 is gepubliceerd; C. overwegende dat de genetisch gemodificeerde mais genen bevat die resistent zijn tegen glyfosaat, en insectendodende eiwitten produceert (“Bt-toxinen”); Gebrekkige beoordeling van het complementaire herbicide D. overwegende dat krachtens Uitvoeringsverordening (EU) nr. 503/2013 van de Commissie (6) beoordeeld moet worden of de verwachte landbouwpraktijken van invloed zijn op de uitkomsten voor de onderzochte eindpunten; overwegende dat dit volgens de uitvoeringsverordening met name relevant is bij herbicidetolerante planten; E. overwegende dat de overgrote meerderheid van genetisch gemodificeerde gewassen zodanig genetisch wordt gemodificeerd dat deze gewassen tolerant worden gemaakt voor een of meer “complementaire” herbiciden die gedurende de gehele teelt van het genetisch gemodificeerde gewas kunnen worden gebruikt zonder dat het gewas sterft, zoals het geval zou zijn bij een niet-herbicidetolerant gewas; overwegende dat in diverse studies is aangetoond dat de teelt van herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen leidt tot een toename van het gebruik van complementaire herbiciden, voornamelijk vanwege het ontstaan van herbicidetolerant onkruid (7) ; F. overwegende dat herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen een lock-in veroorzaken waarbij landbouwers afhankelijk worden van een onkruidbeheersysteem dat grotendeels of volledig berust op het gebruik van herbiciden, doordat er voor genetisch gemodificeerd zaad een premie wordt aangerekend die alleen kan worden gerechtvaardigd als landbouwers die dit zaad kopen ook sproeien met de complementaire herbiciden; overwegende dat een grotere afhankelijkheid van complementaire herbiciden op landbouwbedrijven die de genetisch gemodificeerde gewassen aanplanten het ontstaan en de verspreiding van onkruid zal versnellen die tolerant zijn voor deze herbiciden, waardoor nog meer herbiciden moeten worden gebruikt – een vicieuze cirkel die bekendstaat als de “pesticidentredmolen”; G. overwegende dat de negatieve effecten van de buitensporige afhankelijkheid van herbiciden op de bodemgezondheid, de waterkwaliteit en de boven- en ondergrondse biodiversiteit nog zullen verslechteren en zullen leiden tot een grotere blootstelling van mens en dier, mogelijk ook door een toename van residuen van herbiciden op levensmiddelen en diervoeders; H. overwegende dat de EFSA in november 2015 tot de conclusie is gekomen dat het onwaarschijnlijk is dat glyfosaat kankerverwekkend is, en dat het Europees Agentschap voor chemische stoffen in maart 2017 heeft geconcludeerd dat het niet gerechtvaardigd is de stof als zodanig in te delen; overwegende dat het Internationaal Agentschap voor kankeronderzoek, het agentschap van de Wereldgezondheidsorganisatie dat gespecialiseerd is op het gebied van kankeronderzoek, glyfosaat in 2015 echter heeft ingedeeld als waarschijnlijk kankerverwekkend voor de mens; overwegende dat in een aantal recente, collegiaal getoetste wetenschappelijke studies wordt bevestigd dat glyfosaat mogelijk kankerverwekkend is (8) ; I. overwegende dat de beoordeling van residuen van herbiciden en hun metabolieten in genetisch gemodificeerde gewassen wordt beschouwd als een kwestie die niet binnen de bevoegdheid van het EFSA-panel voor genetisch gemodificeerde organismen valt en daarom geen deel uitmaakt van de vergunningsprocedure voor ggo’s; Openstaande vragen in verband met Bt-toxinen J. overwegende dat uit een aantal studies blijkt dat bijwerkingen zijn geconstateerd, namelijk dat blootstelling aan Bt-toxinen een effect kan hebben op het immuunsysteem en dat sommige Bt-toxinen wellicht adjuvans-eigenschappen hebben (9) , hetgeen betekent dat zij de allergene eigenschappen van andere eiwitten waarmee ze in contact komen, kunnen verhogen; K. overwegende dat uit een wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat de toxiciteit van Bt-toxinen ook kan worden vergroot door interactie met residuen van besproeiing met herbiciden en dat er verder onderzoek nodig is naar de combinatorische effecten van meerdere transformatiestappen (genetisch gemodificeerde gewassen die zijn gemodificeerd om herbicidetolerant te zijn en insecticiden te produceren in de vorm van Bt-toxinen) (10) ; overwegende dat de beoordeling van de mogelijke interactie van residuen van herbiciden en de metabolieten ervan met Bt-toxinen wordt beschouwd als een kwestie die niet onder de bevoegdheid van het EFSA-panel voor ggo’s valt en daarom geen deel uitmaakt van de risicobeoordeling; Bt-gewassen: effecten op niet-doelorganismen L. overwegende dat, in tegenstelling tot insecticiden, waarbij de blootstelling plaatsvindt bij het sproeien en gedurende korte tijd daarna, het gebruik van genetisch gemodificeerde Bt-gewassen leidt tot de continue blootstelling van doelorganismen en niet-doelorganismen aan Bt-toxinen; M. overwegende dat de aanname dat Bt-toxinen één enkele doelgerichte werking hebben, niet langer als juist kan worden beschouwd, en effecten op niet-doelorganismen dus niet kunnen worden uitgesloten; overwegende dat, zoals wordt gerapporteerd, een toenemend aantal niet-doelorganismen hiervan op diverse manieren de effecten ondervinden; overwegende dat in een recent overzicht 39 collegiaal getoetste publicaties wijzen op aanzienlijke schadelijke effecten van Bt-toxinen op een groot aantal buiten het “doelbereik” vallende soorten (11) ; Opmerkingen van de lidstaten en belanghebbenden N. overwegende dat de lidstaten gedurende de raadplegingsperiode van drie maanden veel kritische opmerkingen bij de EFSA hebben ingediend (12) , waaronder het feit dat de lijst van relevante studies, die in het literatuuronderzoek van de aanvrager was opgenomen, geen studies bevatte naar de bestemming van Bt-eiwitten in het milieu of naar de mogelijke effecten van residuen van Bt-gewassen op niet-doelorganismen, hoewel dergelijke studies wel bestaan; Het waarborgen van een wereldwijd gelijk speelveld en het nakomen van de internationale verplichtingen van de Unie O. overwegende dat in de conclusies van de strategische dialoog over de toekomst van de landbouw in de EU (13) de Commissie wordt verzocht haar aanpak inzake markttoegang voor in- en uitvoer van agrovoedingsmiddelen te herzien, gezien de uitdaging van uiteenlopende normen van de Unie en haar handelspartners; overwegende dat eerlijkere handelsbetrekkingen op mondiaal niveau, in overeenstemming met de doelstellingen voor een gezond milieu, een van de belangrijkste eisen van landbouwers waren tijdens de demonstraties van 2023 en 2024; P. overwegende dat in een verslag uit 2017 van de speciale rapporteur van de Verenigde Naties (VN) voor het recht op voedsel is vastgesteld dat gevaarlijke bestrijdingsmiddelen catastrofale gevolgen hebben voor de volksgezondheid, met name in ontwikkelingslanden (14) ; overwegende dat duurzameontwikkelingsdoelstelling (SDG) 3.9 van de VN erin bestaat om tegen 2030 het aantal sterfgevallen en ziekten als gevolg van gevaarlijke chemische stoffen en de vervuiling en verontreiniging van lucht, water en bodem in aanzienlijke mate te verminderen; Q. overwegende dat het mondiaal biodiversiteitskader van Kunming-Montreal (“kader van Kunming-Montreal”), dat in december 2022 tijdens de COP15 van het VN-Verdrag inzake biologische diversiteit (VBD van de VN) is overeengekomen, een mondiale doelstelling omvat om het risico van pesticiden tegen 2030 met ten minste 50 % te verminderen (15) ; R. overwegende dat in Verordening (EG) nr. 1829/2003 is bepaald dat genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders geen negatieve effecten mogen hebben op de menselijke gezondheid, de diergezondheid of het milieu, en dat de Commissie bij het opstellen van haar besluit rekening moet houden met eventuele relevante bepalingen van het Unierecht en andere ter zake dienende factoren; overwegende dat dergelijke ter zake dienende factoren de verplichtingen van de Unie in het kader van de SDG’s van de VN en het VBD van de VN moeten omvatten; Vermindering van de afhankelijkheid van geïmporteerd diervoeder S. overwegende dat een van de lessen die moeten worden getrokken uit de COVID-19-crisis en de aanhoudende oorlog in Oekraïne, is dat de Unie een einde moet maken aan haar afhankelijkheid van bepaalde kritieke materialen; overwegende dat Commissievoorzitter Ursula von der Leyen kandidaat-commissaris Christophe Hansen in haar opdrachtbrief verzoekt na te gaan hoe de invoer van kritieke grondstoffen kan worden verminderd (16) ; Niet-democratische besluitvorming T. overwegende dat het Parlement tijdens zijn achtste zittingsperiode in totaal 36 resoluties heeft aangenomen waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het in de handel brengen van ggo’s voor gebruik als levensmiddelen en diervoeders (33 resoluties) en tegen de teelt van ggo’s in de Unie (drie resoluties); overwegende dat het Parlement tijdens zijn negende zittingsperiode 38 resoluties heeft aangenomen waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het in de handel brengen van ggo’s; U. overwegende dat de Commissie zich bewust is van de democratische tekortkomingen, het gebrek aan steun van de lidstaten en de bezwaren van het Parlement, maar desondanks vergunningen blijft verlenen voor ggo’s; V. overwegende dat de Commissie geen wetswijziging nodig heeft om af te zien van het verlenen van een vergunning voor ggo’s als in het comité van beroep geen gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten voor vergunningverlening is (17) ; W. overwegende dat de stemming op 8 juli 2024 in het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 geen advies heeft opgeleverd, wat betekent dat er voor het verlenen van een vergunning geen gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten werd gevonden; overwegende dat de stemming op 3 september 2024 in het comité van beroep evenmin een advies heeft opgeleverd; 1. is van mening dat Uitvoeringsbesluit (EU) 2024/2628 de in Verordening (EG) nr. 1829/2003 bedoelde uitvoeringsbevoegdheden overschrijdt; 2. is van mening dat Uitvoeringsbesluit (EU) 2024/2628 niet in overeenstemming is met het recht van de Unie, aangezien het niet verenigbaar is met het doel van Verordening (EG) nr. 1829/2003 om overeenkomstig de algemene beginselen die in Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad (18) zijn vastgesteld de basis te leggen voor de waarborging van een hoog beschermingsniveau voor het leven en de gezondheid van de mens, de gezondheid en het welzijn van dieren, het milieu en de belangen van de consument, met betrekking tot genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders, waarbij de goede werking van de interne markt wordt gewaarborgd; 3. verzoekt de Commissie in het kader van onderhandelingen over vrijhandelsakkoorden te zorgen voor convergentie van normen tussen de Unie en haar partners, teneinde te voldoen aan de veiligheidsnormen van de Unie; 4. verzoekt de Commissie Uitvoeringsbesluit (EU) 2024/2628 in te trekken en een nieuw ontwerp aan het comité voor te leggen; 5. verzoekt de Commissie geen vergunning te verlenen voor herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen, vanwege het daarmee gepaard gaande toegenomen gebruik van complementaire herbiciden en bijgevolg de toegenomen risico’s voor de biodiversiteit, de voedselveiligheid en de gezondheid van werknemers, in overeenstemming met de “één gezondheid”-benadering; 6. benadrukt in dit verband dat het toestaan van de invoer voor gebruik in levensmiddelen of diervoeders van genetisch gemodificeerde planten die tolerant zijn gemaakt voor herbiciden, niet strookt met de internationale verbintenissen van de Unie uit hoofde van onder meer de SDG’s en het VBD van de VN, met inbegrip van het onlangs aangenomen mondiaal biodiversiteitskader van Kunming-Montreal (19) ; 7. is ingenomen met het feit dat de Commissie in een schrijven van 11 september 2020 aan leden van het Parlement eindelijk heeft erkend dat het noodzakelijk is dat bij besluiten inzake vergunningverlening voor ggo’s rekening wordt gehouden met duurzaamheid (20) ; is niettemin zeer teleurgesteld dat de Commissie sindsdien is doorgegaan met het verlenen van vergunningen voor de invoer van ggo’s in de Unie, ondanks de aanhoudende bezwaren van het Parlement en het tegenstemmen van een meerderheid van lidstaten; 8. dringt er nogmaals bij de Commissie op aan rekening te houden met de verplichtingen van de Unie krachtens internationale overeenkomsten, zoals de Klimaatovereenkomst van Parijs, het VN-Verdrag inzake biologische diversiteit en de SDG’s van de VN; roept er nogmaals toe op om ontwerpuitvoeringshandelingen vergezeld te doen gaan van een toelichting waarin wordt uiteengezet op welke manier aan het “niet schaden”-beginsel is voldaan (21) ; 9. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten. Het Europees Parlement, – gezien Uitvoeringsbesluit (EU) 2024/2627 van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerd katoen COT102 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (1) , – gezien Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (2) , en met name artikel 7, lid 3, en artikel 19, lid 3, – gezien de stemming van 8 juli 2024 in het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003, die geen advies heeft opgeleverd, en de stemming van 3 september 2024 in het comité van beroep, die evenmin een advies heeft opgeleverd, – gezien artikel 11 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (3) , – gezien het advies dat op 10 mei 2023 door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) is goedgekeurd en op 26 juni 2023 is gepubliceerd (4) , – gezien zijn eerdere resoluties waarin bezwaar werd gemaakt tegen het verlenen van vergunningen voor genetisch gemodificeerde organismen (“ggo’s”) (5) , – gezien artikel 115, leden 2 en 3, van zijn Reglement, – gezien de ontwerpresolutie van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, A. overwegende dat Syngenta Crop Protection NV/SA, gevestigd in België, namens Syngenta Crop Protection AG, gevestigd in Zwitserland, op 31 maart 2017 bij de bevoegde nationale instantie van Duitsland en overeenkomstig de artikelen 5 en 17 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 een aanvraag heeft ingediend (“de aanvraag”) voor het in de handel brengen van levensmiddelen, levensmiddeleningrediënten en diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerd katoen COT102 (“het genetisch gemodificeerde katoen”); overwegende dat de aanvraag ook betrekking heeft op het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit het genetisch gemodificeerde katoen voor andere toepassingen dan als levensmiddel of als diervoeder, met uitzondering van de teelt; B. overwegende dat de EFSA op 10 mei 2023 een gunstig advies heeft uitgebracht, dat op 26 juni 2023 is gepubliceerd, waarin zij concludeert dat het genetisch gemodificeerde katoen even veilig is als de niet-genetisch gemodificeerde comparator ervan en de geteste niet-genetisch gemodificeerde katoenrassen met betrekking tot de mogelijke gevolgen voor de gezondheid van mens en dier en voor het milieu; C. overwegende dat het genetisch gemodificeerde katoen genen bevat die insectendodende eiwitten (“Bt-toxinen”) en een markergen voor antibioticaresistentie (“ARMG”) produceren; D. overwegende dat katoenzaadolie kan worden gebruikt voor de productie van een breed scala aan levensmiddelen, zoals dressings, mayonaise, banketbakkerswaren, chocoladesmeersels en chips; overwegende dat de consumptie van katoenzaadmeel de meest waarschijnlijke manier is waarop mensen kunnen worden blootgesteld aan de twee eiwitten die het gevolg zijn van de genetische modificatie; overwegende dat katoen op grote schaal wordt gebruikt in diervoeding in de vorm van ongewassen zaden en meel; Openstaande vragen in verband met Bt-toxinen E. overwegende dat de toxiciteit van de Bt-toxinen is beoordeeld op basis van voedingsstudies waarbij uitsluitend gebruik is gemaakt van geïsoleerde Bt-eiwitten die worden geproduceerd door bacteriën; overwegende dat weinig betekenis kan worden toegekend aan toxicologische tests die verricht zijn met eiwitten in isolatie, gezien het feit dat Bt-toxinen in genetisch gemodificeerde gewassen zoals mais, katoen en sojabonen inherent toxischer zijn dan geïsoleerde Bt-toxinen; overwegende dat dit komt doordat antiproteasen, die aanwezig zijn in het weefsel van de plant, de toxiciteit van Bt-toxinen kunnen vergroten door de afbraak ervan te vertragen; overwegende dat dit verschijnsel in meerdere wetenschappelijke studies is aangetoond, waaronder een studie voor Monsanto waaruit bleek dat zelfs de aanwezigheid van uiterst lage niveaus van antiproteasen de toxiciteit van Bt-toxinen tot wel 20 keer vergrootte (6) ; F. overwegende dat bij de risicobeoordelingen van de EFSA met deze verhoogde toxiciteit geen rekening is gehouden, hoewel zij relevant is voor alle voor invoer of teelt in de Unie goedgekeurde Bt-planten; overwegende dat bijgevolg onmogelijk kan worden uitgesloten dat mensen en dieren die levensmiddelen en diervoeder consumeren die Bt-toxinen bevatten, risico’s lopen, vanwege de verhoogde toxiciteit die het gevolg is van de interactie tussen antiproteasen en Bt-toxinen; G. overwegende dat uit een aantal studies blijkt dat bijwerkingen zijn geconstateerd, namelijk dat blootstelling aan Bt-toxinen een effect kan hebben op het immuunsysteem en dat sommige Bt-toxinen wellicht adjuvans-eigenschappen hebben (7) , hetgeen betekent dat zij de allergene eigenschappen van andere eiwitten waarmee ze in contact komen, kunnen verhogen; Bt-gewassen: effecten op organismen van niet-doelsoorten H. overwegende dat, in tegenstelling tot insecticiden, waarbij de blootstelling plaatsvindt bij het sproeien en gedurende korte tijd daarna, het gebruik van genetisch gemodificeerde Bt-gewassen leidt tot de continue blootstelling van doelorganismen en niet-doelorganismen aan Bt-toxinen; I. overwegende dat de aanname dat Bt-toxinen één enkele doelgerichte werking hebben, niet langer als juist kan worden beschouwd, en effecten op niet-doelorganismen dus niet kunnen worden uitgesloten (8) ; J. overwegende dat, zoals wordt gerapporteerd, een toenemend aantal niet-doelorganismen hiervan op diverse manieren de effecten ondervinden; overwegende dat in een recent overzicht 39 collegiaal getoetste publicaties wijzen op aanzienlijke schadelijke effecten van Bt-toxinen op een groot aantal buiten het “doelbereik” vallende soorten (9) ; Vermindering van de afhankelijkheid van geïmporteerd diervoeder K. overwegende dat een van de lessen die moeten worden getrokken uit de COVID-19-crisis en de aanhoudende oorlog in Oekraïne, is dat de Unie een einde moet maken aan haar afhankelijkheid van bepaalde kritieke materialen; overwegende dat Commissievoorzitter Ursula von der Leyen kandidaat-commissaris Christophe Hansen in haar opdrachtbrief verzoekt na te gaan hoe de invoer van kritieke grondstoffen kan worden verminderd (10) ; Opname van een ARMG L. overwegende dat het genetisch gemodificeerde katoen het APH4-eiwit produceert, dat wordt gebruikt als ARMG en dat de activiteit van het antibiotische hygromycine B deactiveert; M. overwegende dat in artikel 4, lid 2, van Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad (11) wordt vereist dat “bij het verrichten van een milieurisicobeoordeling in het bijzonder wordt gelet op ggo's die genen bevatten welke resistentie tegen bij medische of veterinaire behandelingen gebruikte antibiotica tot expressie brengen, met het oog op het identificeren en geleidelijk elimineren van antibiotica-resistentie-merkers in ggo's die mogelijk negatieve effecten op de volksgezondheid en het milieu hebben” en een uiterst tijdstip wordt bepaald, namelijk 2004, waarna zij in de Unie niet meer in de handel mogen worden gebracht; N. overwegende dat in Uitvoeringsverordening (EU) nr. 503/2013 van de Commissie (12) is bepaald: “(...) Het [is] nu mogelijk ggo’s te ontwikkelen zonder gebruik te maken van markergenen van antibioticumresistentie. Daarom (...) moet de aanvrager ernaar streven ggo’s te ontwikkelen zonder gebruik te maken van markergenen van antibioticumresistentie”; O. overwegende dat diverse lidstaten kritische opmerkingen hebben geformuleerd over het gebruik van ARMG’s, onder meer dat het in het licht van de huidige crisis met betrekking tot antibioticaresistentie verstandig zou zijn het voorzorgsbeginsel toe te passen, met name in het onderhavige geval, waar de toepassing van het ARMG volstrekt onnodig is en de verwijdering van het ARMG uit het plantengenoom mogelijk is; overwegende dat de bevoegde autoriteit van één lidstaat een negatief advies heeft uitgebracht wegens de aanwezigheid van het ARMG in het genoom van het genetisch gemodificeerde katoen; P. overwegende dat het Europees Geneesmiddelenbureau heeft bevestigd dat er in de lidstaten geen geneesmiddelen met hygromycine B zijn toegelaten voor therapeutisch gebruik, profylactisch gebruik of andere medische toepassingen bij mens of dier en dat er geen centrale vergunningen voor menselijk of diergeneeskundig gebruik zijn voor geneesmiddelen die hygromycine B11 bevatten; overwegende dat in het advies van de EFSA wordt gesteld dat het ggo-panel van oordeel is dat de risicobeoordeling mogelijk moet worden bijgewerkt wanneer producten die hygromycine B of andere substraten van het APH4-enzym bevatten, in de toekomst in de EU worden goedgekeurd; overwegende dat hygromycine B echter wordt gebruikt in veterinaire producten die buiten de Unie worden verkocht; Q. overwegende dat het Parlement ten minste één keer eerder bezwaar heeft gemaakt tegen de invoer van genetisch gemodificeerde gewassen die ARMG’s bevatten (13) ; R. overwegende dat antibioticaresistentie een bedreiging vormt voor de mondiale gezondheid, de voedselzekerheid en de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen voor 2030, en dat geneesmiddelenresistente infecties geen grenzen kennen (14) ; Opmerkingen van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en van de belanghebbenden S. overwegende dat de lidstaten tijdens de raadplegingsperiode van drie maanden veel kritische opmerkingen bij de EFSA hebben ingediend (15) , onder meer dat de teelt van het genetisch gemodificeerde katoen op landbouwvelden moet worden beschouwd als opzettelijke verontreiniging van natuurlijke omgevingen met antibioticaresistentiegenen, en dat de informatie die is verstrekt over moleculaire karakterisering, samenstelling en toxicologie ontoereikend is, zodat de conclusie van de EFSA dat het genetisch gemodificeerde katoen op het gebied van voedsel- en voederveiligheid gelijkwaardig is met conventioneel katoen voorbarig is; T. overwegende dat in Verordening (EG) nr. 1829/2003 is bepaald dat genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders geen negatieve effecten mogen hebben op de menselijke gezondheid, de diergezondheid of het milieu, en dat de Commissie bij het opstellen van haar besluit rekening moet houden met eventuele relevante bepalingen van het Unierecht en andere ter zake dienende factoren; overwegende dat dergelijke ter zake dienende factoren onder meer de toezeggingen van de Unie moeten omvatten om antibioticaresistentie aan te pakken; Niet-democratische besluitvorming U. overwegende dat het Parlement tijdens zijn achtste zittingsperiode in totaal 36 resoluties heeft aangenomen waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het in de handel brengen van ggo’s voor gebruik als levensmiddelen en diervoeders (33 resoluties) en tegen de teelt van ggo’s in de Unie (drie resoluties); overwegende dat het Parlement tijdens zijn negende zittingsperiode 38 resoluties heeft aangenomen waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het in de handel brengen van ggo’s; V. overwegende dat de Commissie zich bewust is van de democratische tekortkomingen, het gebrek aan steun van de lidstaten en de bezwaren van het Parlement, maar desondanks vergunningen blijft verlenen voor ggo’s; W. overwegende dat de Commissie ook zonder wetswijziging een vergunning voor ggo’s kan weigeren als in het comité van beroep geen gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten voor vergunningverlening is (16) ; X. overwegende dat de stemming op 8 juli 2024 in het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 geen advies heeft opgeleverd, wat betekent dat er voor het verlenen van een vergunning geen gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten werd gevonden; overwegende dat de stemming op 3 september 2024 in het comité van beroep evenmin een advies heeft opgeleverd; 1. is van mening dat Uitvoeringsbesluit (EU) 2024/2627 de in Verordening (EG) nr. 1829/2003 bedoelde uitvoeringsbevoegdheden overschrijdt; 2. is van mening dat Uitvoeringsbesluit (EU) 2024/2627 niet in overeenstemming is met het recht van de Unie, aangezien het niet verenigbaar is met het doel van Verordening (EG) nr. 1829/2003 om overeenkomstig de algemene beginselen die in Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad (17) zijn vastgesteld de basis te leggen voor de waarborging van een hoog beschermingsniveau voor het leven en de gezondheid van de mens, de gezondheid en het welzijn van dieren, het milieu en de belangen van de consument, met betrekking tot genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders, waarbij de goede werking van de interne markt wordt gewaarborgd; 3. verzoekt de Commissie Uitvoeringsbesluit (EU) 2024/2627 in te trekken en een nieuw ontwerp aan het comité voor te leggen; 4. herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om geen vergunning te verlenen voor het in de handel brengen van ggo-planten met genen die antibioticaresistentie veroorzaken; merkt op dat het verlenen van een dergelijke vergunning een schending zou vormen van artikel 4, lid 2, van Richtlijn 2001/18/EG, waarin wordt verzocht om het geleidelijk elimineren van ARMG’s die mogelijk negatieve effecten op de volksgezondheid en het milieu hebben; 5. is ingenomen met het feit dat de Commissie in een schrijven van 11 september 2020 aan leden van het Parlement eindelijk heeft erkend dat er bij besluiten inzake vergunningverlening voor ggo’s rekening moet worden gehouden met duurzaamheid (18) ; is evenwel diep teleurgesteld dat de Commissie sindsdien vergunningen voor de invoer van ggo’s in de Unie is blijven verlenen, ondanks de aanhoudende bezwaren van het Parlement en het feit dat een meerderheid van de lidstaten tegen heeft gestemd; 6. dringt er nogmaals bij de Commissie op aan rekening te houden met de verplichtingen van de Unie krachtens internationale overeenkomsten, zoals de Overeenkomst van Parijs, het VN-Verdrag inzake biologische diversiteit en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN; roept er nogmaals toe op om ontwerpuitvoeringshandelingen vergezeld te doen gaan van een toelichting waarin wordt uiteengezet op welke manier aan het “niet schaden”-beginsel is voldaan (19) ; 7. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten. Het Europees Parlement, – gezien Uitvoeringsbesluit (EU) 2024/2629 van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais MON 89034 × 1507 × MON 88017 × 59122 en acht subcombinaties daarvan overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (1) , – gezien Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (2) , en met name artikel 11, lid 3, en artikel 23, lid 3, – gezien de stemming van 8 juli 2024 in het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003, die geen advies heeft opgeleverd, en de stemming van 3 september 2024 in het comité van beroep, die evenmin een advies heeft opgeleverd, – gezien artikel 11 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (3) , – gezien het advies dat op 13 maart 2024 door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) is goedgekeurd en op 29 april 2024 is gepubliceerd (4) , – gezien zijn eerdere resoluties waarin bezwaar werd gemaakt tegen het verlenen van vergunningen voor genetisch gemodificeerde organismen (“ggo’s”) (5) , – gezien artikel 115, leden 2 en 3, van zijn Reglement, – gezien zijn ontwerpresolutie van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, A. overwegende dat Corteva Agriscience Belgium BV, gevestigd in België, namens Corteva Agriscience LLC, gevestigd in de Verenigde Staten, en Bayer Agriculture BV, gevestigd in België, namens Bayer CropScience LP, gevestigd in de Verenigde Staten, op 7 oktober 2022 gezamenlijk een aanvraag bij de Commissie hebben ingediend tot verlenging van de vergunning voor genetisch gemodificeerde mais MON 89034 × 1507 × MON 88017 × 59122 en acht subcombinaties daarvan (de “genetisch gemodificeerde mais”); B. overwegende dat de EFSA op 13 maart 2024 een gunstig advies heeft uitgebracht, dat op 29 april 2024 is gepubliceerd; C. overwegende dat de genetisch gemodificeerde mais is gemodificeerd om tolerant te zijn voor glufosinaat en glyfosaat en insecticiden te produceren (“Bt-toxinen”); Gebrekkige beoordeling van de complementaire herbiciden D. overwegende dat krachtens Uitvoeringsverordening (EU) nr. 503/2013 (6) van de Commissie moet worden beoordeeld of de verwachte landbouwpraktijken van invloed zijn op de uitkomsten voor de onderzochte eindpunten; overwegende dat dit volgens de uitvoeringsverordening met name relevant is bij herbicidetolerante planten; E. overwegende dat de overgrote meerderheid van genetisch gemodificeerde gewassen zodanig genetisch wordt gemodificeerd dat deze gewassen tolerant worden gemaakt voor een of meer “complementaire” herbiciden die gedurende de gehele teelt van het genetisch gemodificeerde gewas kunnen worden gebruikt zonder dat het gewas sterft, zoals het geval zou zijn bij een niet-herbicidetolerant gewas; overwegende dat in diverse studies is aangetoond dat de teelt van herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen leidt tot een toename van het gebruik van complementaire herbiciden, voornamelijk vanwege het ontstaan van herbicidetolerant onkruid (7) ; F. overwegende dat herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen een lock-in veroorzaken waarbij landbouwers afhankelijk worden van een onkruidbeheersysteem dat grotendeels of volledig berust op het gebruik van herbiciden, doordat er voor genetisch gemodificeerd zaad een premie wordt aangerekend die alleen kan worden gerechtvaardigd als landbouwers die dit zaad kopen ook sproeien met de complementaire herbiciden; overwegende dat een grotere afhankelijkheid van complementaire herbiciden op landbouwbedrijven die de genetisch gemodificeerde gewassen aanplanten het ontstaan en de verspreiding zal versnellen van onkruid dat tolerant is voor deze herbiciden, waardoor nog meer herbiciden moeten worden gebruikt – een vicieuze cirkel die bekendstaat als de “pesticidentredmolen”; G. overwegende dat de negatieve effecten van de buitensporige afhankelijkheid van herbiciden op de bodemgezondheid, de waterkwaliteit en de boven- en ondergrondse biodiversiteit nog zullen verslechteren en zullen leiden tot een grotere blootstelling van mens en dier, mogelijk ook door een toename van residuen van herbiciden op levensmiddelen en diervoeders; H. overwegende dat glufosinaat is ingedeeld als vergiftig voor de voortplanting, categorie 1B, en dus onder de uitsluitingscriteria valt van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad (8) ; overwegende dat de goedkeuring van glufosinaat voor gebruik in de Unie op 31 juli 2018 is verstreken; I. overwegende dat de EFSA in november 2015 tot de conclusie is gekomen dat het onwaarschijnlijk is dat glyfosaat kankerverwekkend is, en dat het Europees Agentschap voor chemische stoffen in maart 2017 heeft geconcludeerd dat het niet gerechtvaardigd is de stof als zodanig in te delen; overwegende dat het Internationaal Agentschap voor kankeronderzoek, het agentschap van de Wereldgezondheidsorganisatie dat gespecialiseerd is op het gebied van kankeronderzoek, glyfosaat in 2015 echter heeft ingedeeld als waarschijnlijk kankerverwekkend voor de mens; overwegende dat in een aantal recente, collegiaal getoetste wetenschappelijke studies wordt bevestigd dat glyfosaat mogelijk kankerverwekkend is (9) ; J. overwegende dat de beoordeling van residuen van herbiciden en hun metabolieten in genetisch gemodificeerde gewassen wordt beschouwd als een kwestie die niet binnen de bevoegdheid van het EFSA-panel voor genetisch gemodificeerde organismen valt en daarom geen deel uitmaakt van de vergunningsprocedure voor ggo’s; Openstaande vragen in verband met Bt-toxinen K. overwegende dat uit een aantal studies blijkt dat bijwerkingen zijn geconstateerd, namelijk dat blootstelling aan Bt-toxinen een effect kan hebben op het immuunsysteem en dat sommige Bt-toxinen wellicht adjuvans-eigenschappen hebben (10) , hetgeen betekent dat zij de allergene eigenschappen van andere eiwitten waarmee ze in contact komen, kunnen verhogen; L. overwegende dat uit een wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat de toxiciteit van Bt-toxinen ook kan worden vergroot door interactie met residuen van besproeiing met herbiciden en dat er verder onderzoek nodig is naar de combinatorische effecten van meerdere transformatiestappen (genetisch gemodificeerde gewassen die zijn gemodificeerd om herbicidetolerant te zijn en insecticiden te produceren in de vorm van Bt-toxinen) (11) ; overwegende dat de beoordeling van de mogelijke interactie van residuen van herbiciden en de metabolieten ervan met Bt-toxinen wordt beschouwd als een kwestie die niet onder de bevoegdheid van het EFSA-panel voor ggo’s valt en daarom geen deel uitmaakt van de risicobeoordeling; Bt-gewassen: effecten op organismen van niet-doelsoorten M. overwegende dat, in tegenstelling tot insecticiden, waarbij de blootstelling plaatsvindt bij het sproeien en gedurende korte tijd daarna, het gebruik van genetisch gemodificeerde Bt-gewassen leidt tot de continue blootstelling van doelorganismen en niet-doelorganismen aan Bt-toxinen; N. overwegende dat de aanname dat Bt-toxinen één enkele doelgerichte werking hebben, niet langer als juist kan worden beschouwd, en effecten op niet-doelorganismen dus niet kunnen worden uitgesloten; overwegende dat, zoals wordt gerapporteerd, een toenemend aantal niet-doelorganismen hiervan op diverse manieren de effecten ondervinden; overwegende dat in een recent overzicht 39 collegiaal getoetste publicaties wijzen op aanzienlijke schadelijke effecten van Bt-toxinen op een groot aantal buiten het “doelbereik” vallende soorten (12) ; Het waarborgen van een wereldwijd gelijk speelveld en het nakomen van de internationale verplichtingen van de Unie O. overwegende dat de Commissie in de conclusies van de strategische dialoog over de toekomst van de landbouw in de EU (13) wordt verzocht haar aanpak inzake markttoegang voor in- en uitvoer van agrovoedingsmiddelen te herzien, gezien de uitdaging die uiteenlopende normen van de Unie en haar handelspartners met zich meebrengen; overwegende dat eerlijkere handelsbetrekkingen op mondiaal niveau, in overeenstemming met de doelstellingen voor een gezond milieu, een van de belangrijkste eisen van landbouwers waren tijdens de demonstraties van 2023 en 2024; P. overwegende dat in een verslag uit 2017 van de speciale rapporteur van de Verenigde Naties (VN) voor het recht op voedsel is vastgesteld dat gevaarlijke bestrijdingsmiddelen catastrofale gevolgen hebben voor de volksgezondheid, met name in ontwikkelingslanden (14) ; overwegende dat duurzameontwikkelingsdoelstelling (SDG) 3.9 van de VN erin bestaat om tegen 2030 het aantal sterfgevallen en ziekten als gevolg van gevaarlijke chemische stoffen en de vervuiling en verontreiniging van lucht, water en bodem in aanzienlijke mate te verminderen (15) ; Q. overwegende dat het mondiaal biodiversiteitskader van Kunming-Montreal (“kader van Kunming-Montreal”), dat in december 2022 tijdens de COP15 van het VN-Verdrag inzake biologische diversiteit (VBD van de VN) is overeengekomen, een mondiale doelstelling omvat om het risico van pesticiden tegen 2030 met ten minste 50 % te verminderen (16) ; R. overwegende dat in Verordening (EG) nr. 1829/2003 is bepaald dat genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders geen negatieve effecten mogen hebben op de menselijke gezondheid, de diergezondheid of het milieu, en dat de Commissie bij het opstellen van haar besluit rekening moet houden met eventuele relevante bepalingen van het Unierecht en andere ter zake dienende factoren; overwegende dat dergelijke ter zake dienende factoren de verplichtingen van de Unie in het kader van de SDG’s van de VN en het VBD van de VN moeten omvatten; Vermindering van de afhankelijkheid van geïmporteerd diervoeder S. overwegende dat een van de lessen die moeten worden getrokken uit de COVID-19-crisis en de aanhoudende oorlog in Oekraïne, is dat de Unie een einde moet maken aan haar afhankelijkheid van bepaalde kritieke materialen; overwegende dat Commissievoorzitter Ursula von der Leyen kandidaat-commissaris Christophe Hansen in haar opdrachtbrief verzoekt na te gaan hoe de invoer van kritieke grondstoffen kan worden verminderd (17) ; Niet-democratische besluitvorming T. overwegende dat het Parlement tijdens zijn achtste zittingsperiode in totaal 36 resoluties heeft aangenomen waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het in de handel brengen van ggo’s voor gebruik als levensmiddelen en diervoeders (33 resoluties) en tegen de teelt van ggo’s in de Unie (drie resoluties); overwegende dat het Parlement tijdens zijn negende zittingsperiode 38 resoluties heeft aangenomen waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het in de handel brengen van ggo’s; U. overwegende dat de Commissie zich bewust is van de democratische tekortkomingen, het gebrek aan steun van de lidstaten en de bezwaren van het Parlement, maar desondanks vergunningen blijft verlenen voor ggo’s; V. overwegende dat de Commissie geen wetswijziging nodig heeft om af te zien van het verlenen van een vergunning voor ggo’s als in het comité van beroep geen gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten voor vergunningverlening is (18) ; W. overwegende dat de stemming op 8 juli 2024 in het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 geen advies heeft opgeleverd, wat betekent dat er voor het verlenen van een vergunning geen gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten werd gevonden; overwegende dat de stemming op 3 september 2024 in het comité van beroep evenmin een advies heeft opgeleverd; 1. is van mening dat Uitvoeringsbesluit (EU) 2024/2629 de in Verordening (EG) nr. 1829/2003 bedoelde uitvoeringsbevoegdheden overschrijdt; 2. is van mening dat Uitvoeringsbesluit (EU) 2024/2629 niet in overeenstemming is met het recht van de Unie, aangezien het niet verenigbaar is met het doel van Verordening (EG) nr. 1829/2003 om overeenkomstig de algemene beginselen die in Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad (19) zijn vastgesteld de basis te leggen voor de waarborging van een hoog beschermingsniveau voor het leven en de gezondheid van de mens, de gezondheid en het welzijn van dieren, het milieu en de belangen van de consument, met betrekking tot genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders, waarbij de goede werking van de interne markt wordt gewaarborgd; 3. verzoekt de Commissie in het kader van onderhandelingen over vrijhandelsakkoorden te zorgen voor convergentie van normen tussen de Unie en haar partners, teneinde te voldoen aan de veiligheidsnormen van de Unie; 4. verzoekt de Commissie Uitvoeringsbesluit (EU) 2024/2629 in te trekken en een nieuw ontwerp aan het comité voor te leggen; 5. verzoekt de Commissie geen vergunning te verlenen voor herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen, vanwege het daarmee gepaard gaande toegenomen gebruik van complementaire herbiciden en bijgevolg de toegenomen risico’s voor de biodiversiteit, de voedselveiligheid en de gezondheid van werknemers; 6. benadrukt in dit verband dat het toestaan van de invoer voor gebruik in levensmiddelen of diervoeders van genetisch gemodificeerde planten die tolerant zijn gemaakt voor in de Unie verboden herbiciden, zoals glufosinaat, niet strookt met de internationale verbintenissen van de Unie uit hoofde van onder meer de SDG’s en het VBD van de VN, met inbegrip van het onlangs aangenomen kader van Kunming-Montreal (20) ; 7. verwacht van de Commissie dat zij onverwijld haar toezegging nakomt om met een voorstel te komen met als doel ervoor te zorgen dat gevaarlijke chemische stoffen die in de Unie verboden zijn, niet voor uitvoer worden geproduceerd; 8. is ingenomen met het feit dat de Commissie in een schrijven van 11 september 2020 aan leden van het Parlement eindelijk heeft erkend dat het noodzakelijk is dat bij besluiten inzake vergunningverlening voor ggo’s rekening wordt gehouden met duurzaamheid (21) ; is niettemin zeer teleurgesteld dat de Commissie sindsdien is doorgegaan met het verlenen van vergunningen voor de invoer van ggo’s in de Unie, ondanks de aanhoudende bezwaren van het Parlement en ondanks het feit dat er geen gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten voor vergunningverlening is; 9. dringt er nogmaals bij de Commissie op aan rekening te houden met de verplichtingen van de Unie krachtens internationale overeenkomsten, zoals de Klimaatovereenkomst van Parijs, het VN-Verdrag inzake biologische diversiteit en de SDG’s van de VN; roept er nogmaals toe op om ontwerpuitvoeringshandelingen vergezeld te doen gaan van een toelichting waarin wordt uiteengezet op welke manier aan het “niet schaden”-beginsel is voldaan (22) ; 10. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten. Het Europees Parlement, – gezien het Uitvoeringsbesluit (EU) 2024/1828 van de Commissie betreffende de verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 810 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/1207 van de Commissie (1) , – gezien Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (2) , en met name artikel 11, lid 3, en artikel 23, lid 3, – gezien de stemming van 26 april 2024 in het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003, die geen advies heeft opgeleverd, en de stemming van 29 mei 2024 in het comité van beroep, die evenmin een advies heeft opgeleverd, – gezien artikel 11 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (3) , – gezien het advies dat op 30 november 2023 door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) is goedgekeurd en op 19 januari 2024 is gepubliceerd (4) , – gezien zijn eerdere resoluties waarin bezwaar werd gemaakt tegen het verlenen van vergunningen voor genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s) (5) , – gezien artikel 115, leden 2 en 3, van zijn Reglement, – gezien de ontwerpresolutie van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, A. overwegende dat op 6 oktober 2022 Bayer Agriculture BV, gevestigd in België, namens Bayer CropScience LP, gevestigd in de Verenigde Staten, een aanvraag bij de Commissie heeft ingediend voor de verlenging van Uitvoeringsbesluit 2013/649/EU (6) en van Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/1207 (7) ; overwegende dat overeenkomstig artikel 11, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1829/2003 de geldigheidsduur van de vergunning voor genetisch gemodificeerd stuifmeel dat met genetisch gemodificeerde mais MON 810 is geproduceerd voor toepassingen in levensmiddelen die onder Uitvoeringsbesluit 2013/649/EU vallen, automatisch verlengd is totdat een besluit over de aanvraag tot verlenging is genomen; B. overwegende dat de EFSA op 30 november 2023 een gunstig advies heeft uitgebracht, dat op 19 januari 2024 is gepubliceerd; C. overwegende dat de genetisch gemodificeerde mais is gemodificeerd om insecticiden te produceren (“Bt-toxinen”); Openstaande vragen in verband met Bt-toxinen D. overwegende dat uit een aantal studies blijkt dat bijwerkingen zijn geconstateerd, namelijk dat blootstelling aan Bt-toxinen een effect kan hebben op het menselijke immuunsysteem en dat sommige Bt-toxinen wellicht adjuvans-eigenschappen (8) hebben, hetgeen betekent dat zij de allergene eigenschappen van andere eiwitten waarmee ze in contact komen, kunnen verhogen; Bt-gewassen: effecten op niet-doelorganismen E. overwegende dat, in tegenstelling tot insecticiden, waarbij de blootstelling plaatsvindt bij het sproeien en gedurende korte tijd daarna, het gebruik van genetisch gemodificeerde Bt-gewassen leidt tot de continue blootstelling van doelorganismen en niet-doelorganismen aan Bt-toxinen; F. overwegende dat de aanname dat Bt-toxinen één enkele doelgerichte werking hebben, niet langer als juist kan worden beschouwd, en effecten op niet-doelorganismen dus niet kunnen worden uitgesloten; overwegende dat, zoals wordt gerapporteerd, een toenemend aantal niet-doelorganismen hiervan op diverse manieren de effecten ondervinden; overwegende dat in een recent overzicht (9) 39 collegiaal getoetste publicaties wijzen op aanzienlijke schadelijke effecten van Bt-toxinen op een groot aantal buiten het “doelbereik” vallende soorten; Opmerkingen van de lidstaten G. overwegende dat de lidstaten tijdens de drie maanden durende raadplegingsperiode (10) verschillende kritische opmerkingen hebben ingediend bij de EFSA, waaronder dat de gegevens over de samenstelling van de genetisch gemodificeerde mais moeten worden gecontroleerd en opnieuw moeten worden geanalyseerd en dat de analyse moet voldoen aan de huidige eisen van de EFSA, onder andere gelijkwaardigheidstoetsing, en dat het literatuuronderzoek geen onderzoek omvatte naar het lot van Cry1Ab in het milieu of naar de mogelijke effecten van residuen van Bt-gewassen op niet-doelorganismen. Dit is problematisch omdat uit publicaties blijkt dat een overdracht van genetisch gemodificeerde voedermais naar mest kan leiden tot blootstelling van bodemorganismen aan Cry1Ab en dat dit negatieve effecten kan hebben op bodemorganismen met gevolgen voor de biodiversiteit en ecosysteemdiensten; H. overwegende dat in Verordening (EG) nr. 1829/2003 is bepaald dat genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders geen negatieve effecten mogen hebben op de menselijke gezondheid, de diergezondheid of het milieu, en dat de Commissie bij het opstellen van haar besluit rekening moet houden met eventuele relevante bepalingen van het Unierecht en andere ter zake dienende factoren; overwegende dat het bij deze ter zake dienende factoren onder meer gaat om de verplichtingen van de Unie in het kader van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) van de VN en het VN-Verdrag inzake biologische diversiteit (VBD); Vermindering van de afhankelijkheid van geïmporteerd diervoeder I. overwegende dat een van de lessen die moeten worden getrokken uit de COVID-19-crisis en de aanhoudende oorlog in Oekraïne, is dat de Unie een einde moet maken aan haar afhankelijkheid van bepaalde kritieke materialen; overwegende dat Commissievoorzitter Ursula von der Leyen kandidaat-commissaris Christophe Hansen in haar opdrachtbrief verzoekt na te gaan hoe de invoer van kritieke grondstoffen kan worden verminderd (11) ; Niet-democratische besluitvorming J. overwegende dat de stemming op 26 april 2024 in het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 geen advies heeft opgeleverd, wat betekent dat er voor het verlenen van een vergunning geen gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten werd gevonden; overwegende dat de stemming op 29 mei 2024 in het comité van beroep evenmin een advies heeft opgeleverd; K. overwegende dat het Parlement tijdens zijn achtste zittingsperiode in totaal 36 resoluties heeft aangenomen waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het in de handel brengen van ggo’s voor gebruik als levensmiddelen en diervoeders (33 resoluties) en tegen de teelt van ggo’s in de Unie (drie resoluties); overwegende dat het Parlement tijdens zijn negende zittingsperiode 38 resoluties heeft aangenomen waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het in de handel brengen van ggo’s; L. overwegende dat de Commissie zich bewust is van de democratische tekortkomingen, het gebrek aan steun van de lidstaten en de bezwaren van het Parlement, maar desondanks vergunningen blijft verlenen voor ggo’s; M. overwegende dat de Commissie geen wetswijziging nodig heeft om af te zien van het verlenen van een vergunning voor ggo’s als in het comité van beroep geen gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten voor vergunningverlening is (12) ; N. overwegende dat de Commissie op 2 juli 2024 de vergunning heeft verlengd voor het in de handel brengen van de genetisch gemodificeerde mais; 1. is van mening dat Uitvoeringsbesluit (EU) 2024/1828 de uitvoeringsbevoegdheden overschrijdt waarin Verordening (EG) nr. 1829/2003 voorziet; 2. is van mening dat Uitvoeringsbesluit (EU) 2024/1828 niet in overeenstemming is met het recht van de Unie, omdat het niet verenigbaar is met het doel van Verordening (EG) nr. 1829/2003 om overeenkomstig de algemene beginselen die in Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad (13) zijn vastgesteld, de basis te leggen voor de waarborging van een hoog beschermingsniveau voor het leven en de gezondheid van de mens, de gezondheid en het welzijn van dieren, het milieu en de belangen van de consument, met betrekking tot genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders, waarbij de goede werking van de interne markt wordt gewaarborgd; 3. verzoekt de Commissie Uitvoeringsbesluit (EU) 2024/1828 in te trekken; 4. is ingenomen met het feit dat de Commissie in een schrijven van 11 september 2020 aan leden van het Parlement eindelijk heeft erkend dat er bij besluiten inzake vergunningverlening voor ggo’s rekening moet worden gehouden met duurzaamheid (14) ; is niettemin zeer teleurgesteld dat de Commissie sindsdien is doorgegaan met het verlenen van vergunningen voor de invoer van ggo’s in de Unie, ondanks de aanhoudende bezwaren van het Parlement en dat een meerderheid van de lidstaten ertegen heeft gestemd; 5. dringt er nogmaals bij de Commissie op aan rekening te houden met de verplichtingen van de Unie krachtens internationale overeenkomsten, zoals de Klimaatovereenkomst van Parijs, het VBD van de VN en de SDG’s van de VN; roept er nogmaals toe op om ontwerpuitvoeringshandelingen vergezeld te doen gaan van een toelichting waarin wordt uiteengezet op welke manier aan het “niet schaden”-beginsel (15) is voldaan; 6. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten. Het Europees Parlement, – gezien Uitvoeringsbesluit (EU) 2024/1822 van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais DP915635 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (1) , – gezien Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (2) , en met name artikel 7, lid 3, en artikel 19, lid 3, – gezien de stemming van 26 april 2024 in het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003, die geen advies heeft opgeleverd, en de stemming van 29 mei 2024 in het comité van beroep, die evenmin een advies heeft opgeleverd, – gezien artikel 11 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (3) , – gezien het advies dat op 30 november 2023 door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) is goedgekeurd en op 17 januari 2024 is gepubliceerd (4) , — gezien zijn eerdere resoluties waarin bezwaar werd gemaakt tegen het verlenen van vergunningen voor genetisch gemodificeerde organismen (“ggo’s”) (5) , – gezien artikel 115, leden 2 en 3, van zijn Reglement, – gezien de ontwerpresolutie van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, A. overwegende dat Pioneer Overseas Corporation, Inc., gevestigd in België, op 20 december 2020 namens Pioneer Hi-Bred International, gevestigd in de Verenigde Staten, bij de bevoegde nationale instantie van Nederland en overeenkomstig de artikelen 5 en 17 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 een aanvraag heeft ingediend (“de aanvraag”) voor het in de handel brengen van levensmiddelen, levensmiddeleningrediënten en diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais DP915635 (“de genetisch gemodificeerde mais”); overwegende dat de aanvraag ook betrekking heeft op het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit de genetisch gemodificeerde mais DP915635 voor andere toepassingen dan als levensmiddel of als diervoeder, met uitzondering van de teelt; B. overwegende dat de EFSA op 30 november 2023 een gunstig advies heeft uitgebracht, dat op 17 januari 2024 is gepubliceerd; C. overwegende dat de genetisch gemodificeerde mais genen bevat die resistentie bieden tegen glufosinaat en het insectendodende IPD079Ea-toxine produceert dat afkomstig is van de Ophioglossum pendulum-varen; overwegende dat de genetische modificatie gepaard ging met een proces dat uit verschillende stappen bestaat, waarbij gebruik werd gemaakt van CRISPR/Cas om een “hechtplaats” op de doellocus aan te brengen, waar de genconstructen ter ontwikkeling van de nieuwe eigenschappen vervolgens worden geplaatst; Gebrekkige beoordeling van het complementaire herbicide D. overwegende dat krachtens Uitvoeringsverordening (EU) nr. 503/2013 van de Commissie (6) moet worden beoordeeld of de verwachte landbouwpraktijken van invloed zijn op de uitkomsten voor de onderzochte eindpunten; overwegende dat dit op grond van de uitvoeringsverordening met name relevant is bij herbicidetolerante planten; E. overwegende dat de overgrote meerderheid van genetisch gemodificeerde gewassen zodanig genetisch wordt gemodificeerd dat ze vervolgens tolerant zijn voor een of meer “complementaire” herbiciden die gedurende de gehele teelt van het genetisch gemodificeerde gewas kunnen worden gebruikt zonder dat het gewas sterft, zoals het geval zou zijn bij een niet-herbicidetolerant gewas; overwegende dat uit een aantal studies blijkt dat de teelt van herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen leidt tot een toename van het gebruik van complementaire herbiciden, voornamelijk vanwege het ontstaan van herbicidetolerant onkruid (7) ; F. overwegende dat herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen een lock-in veroorzaken waarbij landbouwers afhankelijk worden van een onkruidbeheersysteem dat grotendeels of volledig berust op het gebruik van herbiciden, doordat er voor genetisch gemodificeerd zaad een premie wordt aangerekend die alleen kan worden gerechtvaardigd als landbouwers die dit zaad kopen ook sproeien met de complementaire herbiciden; overwegende dat een grotere afhankelijkheid van complementaire herbiciden op landbouwbedrijven die de genetisch gemodificeerde gewassen aanplanten het ontstaan en de verspreiding van onkruid zal versnellen die tolerant zijn voor deze herbiciden, waardoor nog meer herbiciden moeten worden gebruikt – een vicieuze cirkel die bekendstaat als de “pesticidentredmolen”; G. overwegende dat de negatieve effecten van de buitensporige afhankelijkheid van herbiciden op de bodemgezondheid, de waterkwaliteit en de boven- en ondergrondse biodiversiteit nog zullen verslechteren en zullen leiden tot een grotere blootstelling van mens en dier, mogelijk ook door een toename van residuen van herbiciden op levensmiddelen en diervoeders; H. overwegende dat glufosinaat is ingedeeld als toxisch voor de voortplanting, categorie 1B, en dus onder de uitsluitingscriteria valt van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad (8) ; overwegende dat de goedkeuring van glufosinaat voor gebruik in de Unie op 31 juli 2018 is verstreken; I. overwegende dat de beoordeling van residuen van herbiciden en metabolieten die in genetisch gemodificeerde gewassen worden aangetroffen, wordt beschouwd als een kwestie die niet binnen de bevoegdheid van het EFSA-panel voor genetisch gemodificeerde organismen valt en daarom geen deel uitmaakt van de vergunningsprocedure voor ggo’s; Openstaande vragen in verband met de beoordeling van het toxine IPD079Ea J. overwegende dat het Ophioglossum pendulum-toxine (IPD079Ea) geen deel uitmaakt van de Europese flora en nog nooit eerder in de voedsel- of voederketen is geïntroduceerd; overwegende dat de werking van IPD079Ea nog niet op toereikende wijze is beschreven; overwegende dat de lidstaten benadrukken dat er voordat dit eiwit in de landbouw en de voedselketen kan worden geïntroduceerd veel meer gegevens nodig zijn over de werking en de specifieke kenmerken van het toxine; Opmerkingen van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en van de belanghebbenden K. overwegende dat de lidstaten tijdens de raadplegingsperiode van drie maanden veel kritische opmerkingen bij de EFSA hebben ingediend, zoals dat er geen advies over de veiligheid van de genetisch gemodificeerde mais kan worden uitgebracht gezien de ontbrekende gegevens in het dossier met betrekking tot de voorschriften uit hoofde van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 503/2013, dat het monitoringplan verder moet worden uitgewerkt, en dat de EFSA geen rekening heeft gehouden met de effecten van glufosinaat op de darmflora van consumenten en op micro-organismen in de bodem, hoewel het daar duidelijk gevolgen voor heeft; Het waarborgen van een wereldwijd gelijk speelveld en het nakomen van de internationale verplichtingen van de Unie L. overwegende dat de Commissie in de conclusies van de strategische dialoog over de toekomst van de landbouw in de EU (9) wordt verzocht haar aanpak inzake markttoegang voor in- en uitvoer van agrovoedingsmiddelen te herzien, gezien de uitdagingen die het gevolg zijn van de uiteenlopende normen van de Unie en haar handelspartners; overwegende dat eerlijkere handelsbetrekkingen op mondiaal niveau, in overeenstemming met de doelstellingen voor een gezond milieu, een van de belangrijkste eisen van landbouwers waren tijdens de demonstraties van 2023 en 2024; M. overwegende dat in een verslag uit 2017 van de speciale rapporteur van de Verenigde Naties (VN) voor het recht op voedsel is vastgesteld dat gevaarlijke bestrijdingsmiddelen catastrofale gevolgen hebben voor de volksgezondheid, met name in ontwikkelingslanden (10) ; overwegende dat duurzameontwikkelingsdoelstelling (SDG) 3.9 van de VN tot doel heeft om tegen 2030 het aantal sterfgevallen en ziekten als gevolg van gevaarlijke chemische stoffen en de vervuiling en verontreiniging van lucht, water en bodem in aanzienlijke mate te verminderen (11) ; N. overwegende dat het mondiaal biodiversiteitskader van Kunming-Montreal (“kader van Kunming-Montreal”), dat in december 2022 tijdens de COP15 van het VN-Verdrag inzake biologische diversiteit (VBD van de VN) is overeengekomen, een mondiale doelstelling omvat om het risico van pesticiden tegen 2030 met ten minste 50 % te verminderen (12) ; O. overwegende dat in Verordening (EG) nr. 1829/2003 is bepaald dat genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders geen negatieve effecten mogen hebben op de menselijke gezondheid, de diergezondheid of het milieu, en dat de Commissie bij het opstellen van haar besluit rekening moet houden met eventuele relevante bepalingen van het Unierecht en andere ter zake dienende factoren; overwegende dat het bij dergelijke ter zake dienende factoren onder meer gaat om de verplichtingen van de Unie in het kader van de SDG’s van de VN en het VBD van de VN; Vermindering van de afhankelijkheid van geïmporteerd diervoeder P. overwegende dat een van de lessen die moeten worden getrokken uit de COVID-19-crisis en de aanhoudende oorlog in Oekraïne, is dat de Unie een einde moet maken aan haar afhankelijkheid van bepaalde kritieke materialen; overwegende dat Commissievoorzitter Ursula von der Leyen voorgedragen commissaris Christophe Hansen in haar opdrachtbrief verzoekt na te gaan hoe de invoer van kritieke grondstoffen kan worden verminderd (13) ; Niet-democratische besluitvorming Q. overwegende dat het Parlement tijdens zijn achtste zittingsperiode in totaal 36 resoluties heeft aangenomen waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het in de handel brengen van ggo’s voor gebruik als levensmiddelen en diervoeders (33 resoluties) en tegen de teelt van ggo’s in de Unie (drie resoluties); overwegende dat het Parlement tijdens zijn negende zittingsperiode 38 resoluties heeft aangenomen waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het in de handel brengen van ggo’s; R. overwegende dat de Commissie zich bewust is van de democratische tekortkomingen, het gebrek aan draagvlak onder de lidstaten en de bezwaren van het Parlement, maar desondanks vergunningen blijft verlenen voor ggo’s; S. overwegende dat de Commissie geen wetswijziging nodig heeft om af te zien van het verlenen van een vergunning voor ggo’s als in het comité van beroep geen gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten voor vergunningverlening is (14) ; T. overwegende dat de stemming op 26 april 2024 in het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 geen advies heeft opgeleverd, wat betekent dat er voor het verlenen van een vergunning geen gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten werd gevonden; overwegende dat de stemming op 29 mei 2024 in het comité van beroep evenmin een advies heeft opgeleverd; U. overwegende dat de Commissie op 2 juli 2024 een vergunning heeft verleend voor het in de handel brengen van de genetisch gemodificeerde mais; 1. is van mening dat Uitvoeringsbesluit (EU) 2024/1822 de uitvoeringsbevoegdheden overschrijdt waarin Verordening (EG) nr. 1829/2003 voorziet; 2. is van mening dat Uitvoeringsbesluit (EU) 2024/1822 niet in overeenstemming is met het recht van de Unie, omdat het niet verenigbaar is met het doel van Verordening (EG) nr. 1829/2003 om overeenkomstig de algemene beginselen die in Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad (15) zijn vastgesteld, de basis te leggen voor de waarborging van een hoog beschermingsniveau voor het leven en de gezondheid van de mens, de gezondheid en het welzijn van dieren, het milieu en de belangen van de consument, met betrekking tot genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders, waarbij de goede werking van de interne markt wordt gewaarborgd; 3. verzoekt de Commissie in het kader van onderhandelingen over vrijhandelsakkoorden te zorgen voor convergentie van normen tussen de Unie en haar partners, teneinde te voldoen aan de veiligheidsnormen van de Unie; 4. verzoekt de Commissie Uitvoeringsbesluit (EU) 2024/1822 in te trekken; 5. verzoekt de Commissie geen vergunning te verlenen voor herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen, vanwege het daarmee gepaard gaande toegenomen gebruik van complementaire herbiciden en bijgevolg de toegenomen risico’s voor de biodiversiteit, de voedselveiligheid en de gezondheid van werknemers, in overeenstemming met de “één gezondheid”-benadering; 6. benadrukt in dit verband dat het toestaan van de invoer voor gebruik in levensmiddelen of diervoeders van genetisch gemodificeerde planten die tolerant zijn gemaakt voor in de Unie verboden herbiciden, zoals glufosinaat, niet strookt met de internationale verbintenissen van de Unie uit hoofde van onder meer de SDG’s en het VBD van de VN, met inbegrip van het onlangs aangenomen mondiaal biodiversiteitskader van Kunming-Montreal (16) ; 7. verwacht van de Commissie dat zij onverwijld haar toezegging nakomt (17) om met een voorstel te komen met als doel ervoor te zorgen dat gevaarlijke chemische stoffen die in de Unie verboden zijn, niet voor uitvoer worden geproduceerd; 8. is ingenomen met het feit dat de Commissie in een schrijven van 11 september 2020 aan leden van het Parlement eindelijk heeft erkend dat er bij besluiten inzake vergunningverlening voor ggo’s rekening moet worden gehouden met duurzaamheid (18) ; is niettemin zeer teleurgesteld dat de Commissie sindsdien is doorgegaan met het verlenen van vergunningen voor de invoer van ggo’s in de Unie, ondanks de aanhoudende bezwaren van het Parlement en dat een meerderheid van de lidstaten ertegen heeft gestemd; 9. dringt er nogmaals bij de Commissie op aan de verplichtingen van de Unie krachtens internationale overeenkomsten na te komen, zoals de Klimaatovereenkomst van Parijs, het VBD van de VN en de SDG’s van de VN; roept er nogmaals toe op om ontwerpuitvoeringshandelingen vergezeld te doen gaan van een toelichting waarin wordt uiteengezet op welke manier aan het “niet schaden”-beginsel is voldaan (19) ; 10. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten. Het Europees Parlement, – gezien Uitvoeringsbesluit (EU) 2024/1826 van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais DP23211 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (1) , – gezien Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (2) , en met name artikel 7, lid 3, en artikel 19, lid 3, – gezien de stemming van 26 april 2024 in het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003, die geen advies heeft opgeleverd, en de stemming van 29 mei 2024 in het comité van beroep, die evenmin een advies heeft opgeleverd, – gezien artikel 11 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (3) , – gezien het advies dat op 29 november 2023 door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) is goedgekeurd en op 18 januari 2024 is gepubliceerd (4) , – gezien zijn eerdere resoluties waarin bezwaar werd gemaakt tegen het verlenen van vergunningen voor genetisch gemodificeerde organismen (“ggo’s”) (5) , – gezien artikel 115, leden 2 en 3, van zijn Reglement, – gezien de ontwerpresolutie van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, A. overwegende dat Pioneer Overseas Corporation, gevestigd in België, op 11 december 2019 namens Pioneer Hi-Bred International Inc., gevestigd in de Verenigde Staten, bij de bevoegde nationale instantie van Nederland en overeenkomstig de artikelen 5 en 17 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 een aanvraag heeft ingediend (“de aanvraag”) voor het in de handel brengen van levensmiddelen, levensmiddeleningrediënten en diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais DP23211 (“de genetisch gemodificeerde mais”); overwegende dat de aanvraag tevens betrekking heeft op het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit de genetisch gemodificeerde mais voor andere toepassingen dan als levensmiddel of als diervoeder, met uitzondering van de teelt; B. overwegende dat de EFSA op 29 november 2023 een gunstig advies heeft uitgebracht, dat op 18 januari 2024 is gepubliceerd; C. overwegende dat de genetisch gemodificeerde mais genen bevat die resistent zijn tegen glufosinaat, en insectendodende eiwitten produceert; Gebrekkige beoordeling van het complementaire herbicide D. overwegende dat krachtens Uitvoeringsverordening (EU) nr. 503/2013 van de Commissie (6) moet worden beoordeeld of de verwachte landbouwpraktijken van invloed zijn op de uitkomsten voor de onderzochte eindpunten; overwegende dat dit op grond van de uitvoeringsverordening met name relevant is bij herbicidetolerante planten; E. overwegende dat de overgrote meerderheid van genetisch gemodificeerde gewassen zodanig genetisch wordt gemodificeerd dat deze gewassen tolerant worden gemaakt voor een of meer “complementaire” herbiciden die gedurende de gehele teelt van het genetisch gemodificeerde gewas kunnen worden gebruikt zonder dat het gewas sterft, zoals het geval zou zijn bij een niet-herbicidetolerant gewas; overwegende dat uit een aantal studies blijkt dat de teelt van herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen leidt tot een toename van het gebruik van complementaire herbiciden, voornamelijk vanwege het ontstaan van herbicidetolerant onkruid (7) ; F. overwegende dat herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen een lock-in veroorzaken waarbij landbouwers afhankelijk worden van een onkruidbeheersysteem dat grotendeels of volledig berust op het gebruik van herbiciden, doordat er voor genetisch gemodificeerd zaad een premie wordt aangerekend die alleen kan worden gerechtvaardigd als landbouwers die dit zaad kopen ook sproeien met de complementaire herbiciden; overwegende dat een grotere afhankelijkheid van complementaire herbiciden op landbouwbedrijven die de genetisch gemodificeerde gewassen aanplanten het ontstaan en de verspreiding zal versnellen van onkruid dat tolerant is voor deze herbiciden, waardoor nog meer herbiciden moeten worden gebruikt – een vicieuze cirkel die bekendstaat als de “pesticidentredmolen”; G. overwegende dat de negatieve effecten van de buitensporige afhankelijkheid van herbiciden op de bodemgezondheid, de waterkwaliteit en de boven- en ondergrondse biodiversiteit nog zullen verslechteren en zullen leiden tot een grotere blootstelling van mens en dier, mogelijk ook door een toename van residuen van herbiciden op levensmiddelen en diervoeders; H. overwegende dat glufosinaat is ingedeeld als toxisch voor de voortplanting, categorie 1B, en dus onder de uitsluitingscriteria valt van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad (8) ; overwegende dat de goedkeuring van glufosinaat voor gebruik in de Unie op 31 juli 2018 is verstreken; I. overwegende dat de beoordeling van residuen van herbiciden en metabolieten die in genetisch gemodificeerde gewassen worden aangetroffen, wordt beschouwd als een kwestie die niet binnen de bevoegdheid van het EFSA-panel voor genetisch gemodificeerde organismen valt en daarom geen deel uitmaakt van de vergunningsprocedure voor ggo’s; Opmerkingen van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en van de belanghebbenden J. overwegende dat de lidstaten tijdens de raadplegingsperiode van drie maanden veel kritische opmerkingen bij de EFSA hebben ingediend, onder meer dat er met het monitoringplan in kwestie niet wordt gegarandeerd dat er relevante informatie voor de monitoring van het product wordt verzameld en het derhalve niet als toereikend kan worden beschouwd, en dat het door de plant geproduceerde insectendodende eiwit niet naar behoren is beoordeeld; Het waarborgen van een wereldwijd gelijk speelveld en het nakomen van de internationale verplichtingen van de Unie K. overwegende dat de Commissie in de conclusies van de strategische dialoog over de toekomst van de landbouw in de EU (9) wordt verzocht haar aanpak inzake markttoegang voor in- en uitvoer van agrovoedingsmiddelen te herzien, gezien de uitdagingen die het gevolg zijn van uiteenlopende normen van de Unie en haar handelspartners; overwegende dat eerlijkere handelsbetrekkingen op mondiaal niveau, in overeenstemming met de doelstellingen voor een gezond milieu, een van de belangrijkste eisen van landbouwers waren tijdens de demonstraties van 2023 en 2024; L. overwegende dat in een verslag uit 2017 van de speciale rapporteur van de Verenigde Naties (VN) voor het recht op voedsel is vastgesteld dat gevaarlijke bestrijdingsmiddelen catastrofale gevolgen hebben voor de volksgezondheid, met name in ontwikkelingslanden (10) ; overwegende dat duurzameontwikkelingsdoelstelling (SDG) 3.9 van de VN tot doel heeft om tegen 2030 het aantal sterfgevallen en ziekten als gevolg van gevaarlijke chemische stoffen en de vervuiling en verontreiniging van lucht, water en bodem in aanzienlijke mate te verminderen (11) ; M. overwegende dat het mondiaal biodiversiteitskader van Kunming-Montreal (“kader van Kunming-Montreal”), dat in december 2022 tijdens de COP15 van het VN-Verdrag inzake biologische diversiteit (VBD van de VN) is overeengekomen, een mondiale doelstelling omvat om het risico van pesticiden tegen 2030 met ten minste 50 % te verminderen (12) ; N. overwegende dat in Verordening (EG) nr. 1829/2003 is bepaald dat genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders geen negatieve effecten mogen hebben op de menselijke gezondheid, de diergezondheid of het milieu, en dat de Commissie bij het opstellen van haar besluit rekening moet houden met eventuele relevante bepalingen van het Unierecht en andere ter zake dienende factoren; overwegende dat het bij dergelijke ter zake dienende factoren onder meer gaat om de verplichtingen van de Unie in het kader van de SDG’s van de VN en het VBD van de VN; Vermindering van de afhankelijkheid van geïmporteerd diervoeder O. overwegende dat een van de lessen die moeten worden getrokken uit de COVID-19-crisis en de aanhoudende oorlog in Oekraïne, is dat de Unie een einde moet maken aan haar afhankelijkheid van bepaalde kritieke materialen; overwegende dat Commissievoorzitter Ursula von der Leyen voorgedragen commissaris Christophe Hansen in haar opdrachtbrief verzoekt na te gaan hoe de invoer van kritieke grondstoffen kan worden verminderd (13) ; Niet-democratische besluitvorming P. overwegende dat het Parlement tijdens zijn achtste zittingsperiode in totaal 36 resoluties heeft aangenomen waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het in de handel brengen van ggo’s voor gebruik als levensmiddelen en diervoeders (33 resoluties) en tegen de teelt van ggo’s in de Unie (drie resoluties); overwegende dat het Parlement tijdens zijn negende zittingsperiode 38 resoluties heeft aangenomen waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het in de handel brengen van ggo’s; Q. overwegende dat de Commissie zich bewust is van de democratische tekortkomingen, het gebrek aan draagvlak onder de lidstaten en de bezwaren van het Parlement, maar desondanks vergunningen blijft verlenen voor ggo’s; R. overwegende dat de Commissie geen wetswijziging nodig heeft om af te zien van het verlenen van een vergunning voor ggo’s als in het comité van beroep geen gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten voor vergunningverlening is (14) ; S. overwegende dat de stemming op 26 april 2024 in het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 geen advies heeft opgeleverd, wat betekent dat er voor het verlenen van een vergunning geen gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten werd gevonden; overwegende dat de stemming op 29 mei 2024 in het comité van beroep evenmin een advies heeft opgeleverd; T. overwegende dat de Commissie op 2 juli 2024 een vergunning heeft verleend voor het in de handel brengen van de genetisch gemodificeerde mais; 1. is van mening dat Uitvoeringsbesluit (EU) 2024/1826 de uitvoeringsbevoegdheden overschrijdt waarin Verordening (EG) nr. 1829/2003 voorziet; 2. is van mening dat Uitvoeringsbesluit (EU) 2024/1826 niet in overeenstemming is met het recht van de Unie, omdat het niet verenigbaar is met het doel van Verordening (EG) nr. 1829/2003 om overeenkomstig de algemene beginselen die in Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad (15) zijn vastgesteld, de basis te leggen voor de waarborging van een hoog beschermingsniveau voor het leven en de gezondheid van de mens, de gezondheid en het welzijn van dieren, het milieu en de belangen van de consument, met betrekking tot genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders, waarbij de goede werking van de interne markt wordt gewaarborgd; 3. verzoekt de Commissie in het kader van onderhandelingen over vrijhandelsakkoorden te zorgen voor convergentie van normen tussen de Unie en haar partners, teneinde te voldoen aan de veiligheidsnormen van de Unie; 4. verzoekt de Commissie Uitvoeringsbesluit (EU) 2024/1826 in te trekken; 5. verzoekt de Commissie geen vergunning te verlenen voor herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen, vanwege het daarmee gepaard gaande toegenomen gebruik van complementaire herbiciden en bijgevolg de toegenomen risico’s voor de biodiversiteit, de voedselveiligheid en de gezondheid van werknemers, in overeenstemming met de “één gezondheid”-benadering; 6. benadrukt in dit verband dat het toestaan van de invoer voor gebruik in levensmiddelen of diervoeders van genetisch gemodificeerde planten die tolerant zijn gemaakt voor in de Unie verboden herbiciden, zoals glufosinaat, niet strookt met de internationale verbintenissen van de Unie uit hoofde van onder meer de SDG’s en het VBD van de VN, met inbegrip van het onlangs aangenomen kader van Kunming-Montreal (16) ; 7. verwacht van de Commissie dat zij onverwijld haar toezegging nakomt om met een voorstel te komen met als doel ervoor te zorgen dat gevaarlijke chemische stoffen die in de Unie verboden zijn, niet voor uitvoer worden geproduceerd; 8. is ingenomen met het feit dat de Commissie in een schrijven van 11 september 2020 aan leden van het Parlement eindelijk heeft erkend dat er bij besluiten inzake vergunningverlening voor ggo’s rekening moet worden gehouden met duurzaamheid (17) ; is niettemin zeer teleurgesteld dat de Commissie sindsdien is doorgegaan met het verlenen van vergunningen voor de invoer van ggo’s in de Unie, ondanks de aanhoudende bezwaren van het Parlement en ondanks het feit dat er geen gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten voor vergunningverlening is; 9. dringt er nogmaals bij de Commissie op aan de verplichtingen van de Unie krachtens internationale overeenkomsten na te komen, zoals de Klimaatovereenkomst van Parijs, het VBD van de VN en de SDG’s van de VN; roept er nogmaals toe op om ontwerpuitvoeringshandelingen vergezeld te doen gaan van een toelichting waarin wordt uiteengezet op welke manier aan het “niet schaden”-beginsel is voldaan (18) ; 10. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten. Het Europees Parlement, – gezien Uitvoeringsbesluit (EU) 2024/2618 van de Commissie betreffende de verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais DP202216 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (1) , – gezien Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (2) , en met name artikel 7, lid 3, en artikel 19, lid 3, – gezien de stemming van 8 juli 2024 in het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003, die geen advies heeft opgeleverd, en de stemming van 3 september 2024 in het comité van beroep, die evenmin een advies heeft opgeleverd, – gezien artikel 11 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (3) , – gezien het advies dat op 7 februari 2024 door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) is goedgekeurd en op 20 maart 2024 is gepubliceerd (4) , – gezien zijn eerdere resoluties waarin bezwaar werd gemaakt tegen het verlenen van vergunningen voor genetisch gemodificeerde organismen (“ggo’s”) (5) , – gezien artikel 115, leden 2 en 3, van zijn Reglement, – gezien de ontwerpresolutie van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, A. overwegende dat Pioneer Overseas Corporation, gevestigd in België, op 1 juli 2019 namens Pioneer Hi-Bred International, Inc., gevestigd in de Verenigde Staten, bij de bevoegde nationale instantie van Nederland en overeenkomstig de artikelen 5 en 17 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 een aanvraag heeft ingediend voor het in de handel brengen van levensmiddelen, levensmiddeleningrediënten en diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais DP202216 (“de genetisch gemodificeerde mais”); overwegende dat de aanvraag tevens betrekking heeft op het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit de genetisch gemodificeerde mais voor andere toepassingen dan als levensmiddel of als diervoeder, met uitzondering van de teelt; B. overwegende dat de EFSA op 7 februari 2024 een gunstig advies heeft goedgekeurd, dat op 20 maart 2024 is gepubliceerd; C. overwegende dat de genetisch gemodificeerde mais genen bevat die resistentie bieden tegen glufosinaat en geacht wordt een verhoogd opbrengstpotentieel te hebben; Gebrekkige beoordeling van het complementaire herbicide D. overwegende dat krachtens Uitvoeringsverordening (EU) nr. 503/2013 van de Commissie (6) moet worden beoordeeld of de verwachte landbouwpraktijken van invloed zijn op de uitkomsten voor de onderzochte eindpunten; overwegende dat dit op grond van de uitvoeringsverordening met name relevant is bij herbicidetolerante planten; E. overwegende dat de overgrote meerderheid van genetisch gemodificeerde gewassen zodanig genetisch wordt gemodificeerd dat deze gewassen tolerant worden gemaakt voor een of meer “complementaire” herbiciden die gedurende de gehele teelt van het genetisch gemodificeerde gewas kunnen worden gebruikt zonder dat het gewas sterft, zoals het geval zou zijn bij een niet-herbicidetolerant gewas; overwegende dat uit een aantal studies blijkt dat de teelt van herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen leidt tot een toename van het gebruik van complementaire herbiciden, voornamelijk vanwege het ontstaan van herbicidetolerant onkruid (7) ; F. overwegende dat herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen een lock-in veroorzaken waarbij landbouwers afhankelijk worden van een onkruidbeheersysteem dat grotendeels of volledig berust op het gebruik van herbiciden, doordat er voor genetisch gemodificeerd zaad een premie wordt aangerekend die alleen kan worden gerechtvaardigd als landbouwers die dit zaad kopen ook sproeien met de complementaire herbiciden; overwegende dat een grotere afhankelijkheid van complementaire herbiciden op landbouwbedrijven die de genetisch gemodificeerde gewassen aanplanten het ontstaan en de verspreiding van onkruid zal versnellen die tolerant zijn voor deze herbiciden, waardoor nog meer herbiciden moeten worden gebruikt — een vicieuze cirkel die bekendstaat als de “pesticidentredmolen”; G. overwegende dat de negatieve effecten van de buitensporige afhankelijkheid van herbiciden op de bodemgezondheid, de waterkwaliteit en de boven- en ondergrondse biodiversiteit nog zullen verslechteren en zullen leiden tot een grotere blootstelling van mens en dier, mogelijk ook door een toename van residuen van herbiciden op levensmiddelen en diervoeders; H. overwegende dat glufosinaat is ingedeeld als toxisch voor de voortplanting, categorie 1B, en dus onder de uitsluitingscriteria valt van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad (8) ; overwegende dat de goedkeuring van glufosinaat voor gebruik in de Unie op 31 juli 2018 is verstreken; I. overwegende dat de beoordeling van residuen van herbiciden en metabolieten die in genetisch gemodificeerde gewassen worden aangetroffen, wordt beschouwd als een kwestie die niet binnen de bevoegdheid van het EFSA-panel voor genetisch gemodificeerde organismen valt en daarom geen deel uitmaakt van de vergunningsprocedure voor ggo’s; Opmerkingen van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en van de belanghebbenden J. overwegende dat de lidstaten tijdens de raadplegingsperiode van drie maanden veel kritische opmerkingen bij de EFSA hebben ingediend (9) , onder meer dat het monitoringplan in kwestie er niet voor zorgt dat relevante informatie voor de monitoring van het product wordt verzameld en derhalve niet als toereikend kan worden beschouwd, dat nadere informatie moet worden verstrekt voordat de risicobeoordeling kan worden afgerond en dat, hoewel het ggo niet voor de teelt is bestemd, de aanvrager gedetailleerde informatie moet verstrekken over de wilde variant teosinte, die herhaaldelijk op velden in de Unie is aangetroffen, en dat moet worden geanticipeerd op het morsen van maïszaad tijdens het vervoer; Het waarborgen van een wereldwijd gelijk speelveld en het nakomen van de internationale verplichtingen van de Unie K. overwegende dat de Commissie in de conclusies van de strategische dialoog over de toekomst van de landbouw in de EU (10) wordt verzocht haar aanpak inzake markttoegang voor in- en uitvoer van agrovoedingsmiddelen te herzien, gezien de uitdaging die uiteenlopende normen van de Unie en haar handelspartners met zich meebrengt; overwegende dat eerlijkere handelsbetrekkingen op mondiaal niveau, in overeenstemming met de doelstellingen voor een gezond milieu, een van de belangrijkste eisen van landbouwers waren tijdens de demonstraties van 2023 en 2024; L. overwegende dat in een verslag uit 2017 van de speciale rapporteur van de Verenigde Naties (VN) voor het recht op voedsel is vastgesteld dat gevaarlijke bestrijdingsmiddelen catastrofale gevolgen hebben voor de volksgezondheid, met name in ontwikkelingslanden (11) ; overwegende dat duurzameontwikkelingsdoelstelling (SDG) 3.9 van de VN erin bestaat om uiterlijk in 2030 het aantal sterfgevallen en ziekten als gevolg van gevaarlijke chemische stoffen en de vervuiling en verontreiniging van lucht, water en bodem in aanzienlijke mate te verminderen (12) ; M. overwegende dat het mondiaal biodiversiteitskader van Kunming-Montreal (“kader van Kunming-Montreal”), dat in december 2022 tijdens de COP15 van het VN-Verdrag inzake biologische diversiteit (VBD van de VN) is overeengekomen, een mondiale doelstelling omvat om het risico van pesticiden tegen 2030 met ten minste 50 % te verminderen (13) ; N. overwegende dat in Verordening (EG) nr. 1829/2003 is bepaald dat genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders geen negatieve effecten mogen hebben op de menselijke gezondheid, de diergezondheid of het milieu, en dat de Commissie bij het opstellen van haar besluit rekening moet houden met eventuele relevante bepalingen van het Unierecht en andere ter zake dienende factoren; overwegende dat dergelijke ter zake dienende factoren de verplichtingen van de Unie in het kader van de SDG’s van de VN en het VBD van de VN moeten omvatten; Vermindering van de afhankelijkheid van geïmporteerd diervoeder O. overwegende dat een van de lessen die moeten worden getrokken uit de COVID‑19‑crisis en de aanhoudende oorlog in Oekraïne, is dat de Unie een einde moet maken aan haar afhankelijkheid van bepaalde kritieke materialen; overwegende dat Commissievoorzitter Ursula von der Leyen kandidaat-commissaris Christophe Hansen in haar opdrachtbrief verzoekt na te gaan hoe de invoer van kritieke grondstoffen kan worden verminderd (14) ; Niet-democratische besluitvorming P. overwegende dat het Parlement tijdens zijn achtste zittingsperiode in totaal 36 resoluties heeft aangenomen waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het in de handel brengen van ggo’s voor gebruik als levensmiddelen en diervoeders (33 resoluties) en tegen de teelt van ggo’s in de Unie (drie resoluties); overwegende dat het Parlement tijdens zijn negende zittingsperiode 38 resoluties heeft aangenomen waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het in de handel brengen van ggo’s; Q. overwegende dat de Commissie zich bewust is van de democratische tekortkomingen, het gebrek aan steun van de lidstaten en de bezwaren van het Parlement, maar desondanks vergunningen blijft verlenen voor ggo’s; R. overwegende dat de Commissie geen wetswijziging nodig heeft om af te zien van het verlenen van een vergunning voor ggo’s als in het comité van beroep geen gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten voor vergunningverlening is (15) ; S. overwegende dat de stemming op 8 juli 2024 in het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 geen advies heeft opgeleverd, wat betekent dat er voor het verlenen van een vergunning geen gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten werd gevonden; overwegende dat de stemming op 3 september 2024 in het comité van beroep evenmin een advies heeft opgeleverd; 1. is van mening dat Uitvoeringsbesluit (EU) 2024/2618 van de Commissie de in Verordening (EG) nr. 1829/2003 bedoelde uitvoeringsbevoegdheden overschrijdt; 2. is van mening dat Uitvoeringsbesluit (EU) 2024/2618 van de Commissie niet in overeenstemming is met het recht van de Unie, aangezien het niet verenigbaar is met het doel van Verordening (EG) nr. 1829/2003 om overeenkomstig de algemene beginselen die in Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad (16) zijn vastgesteld de basis te leggen voor de waarborging van een hoog beschermingsniveau voor het leven en de gezondheid van de mens, de gezondheid en het welzijn van dieren, het milieu en de belangen van de consument, met betrekking tot genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders, waarbij de goede werking van de interne markt wordt gewaarborgd; 3. verzoekt de Commissie in het kader van onderhandelingen over vrijhandelsakkoorden te zorgen voor convergentie van normen tussen de Unie en haar partners, teneinde te voldoen aan de veiligheidsnormen van de Unie; 4. verzoekt de Commissie Uitvoeringsbesluit (EU) 2024/2618 in te trekken en een nieuw ontwerp aan het comité voor te leggen; 5. verzoekt de Commissie geen vergunning te verlenen voor herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen, vanwege het daarmee gepaard gaande toegenomen gebruik van complementaire herbiciden en bijgevolg de toegenomen risico’s voor de biodiversiteit, de voedselveiligheid en de gezondheid van werknemers, in overeenstemming met de “één gezondheid”-benadering; 6. benadrukt in dit verband dat het toestaan van de invoer voor gebruik in levensmiddelen of diervoeders van genetisch gemodificeerde planten die tolerant zijn gemaakt voor in de Unie verboden herbiciden, zoals glufosinaat, niet strookt met de internationale verbintenissen van de Unie uit hoofde van onder meer de SDG’s en het VBD van de VN, met inbegrip van het onlangs aangenomen mondiaal biodiversiteitskader van Kunming-Montreal (17) ; 7. verwacht van de Commissie dat zij met spoed haar toezegging (18) nakomt om met een voorstel te komen om ervoor te zorgen dat gevaarlijke chemische stoffen die in de Unie verboden zijn, niet voor uitvoer worden geproduceerd; 8. is ingenomen met het feit dat de Commissie in een schrijven van 11 september 2020 aan leden van het Parlement eindelijk heeft erkend dat het noodzakelijk is dat bij besluiten inzake vergunningverlening voor ggo’s (19) rekening wordt gehouden met duurzaamheid; is niettemin zeer teleurgesteld dat de Commissie sindsdien is doorgegaan met het verlenen van vergunningen voor de invoer van ggo’s in de Unie, ondanks de aanhoudende bezwaren van het Parlement en ondanks het feit dat er geen gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten voor vergunningverlening is; 9. dringt er nogmaals bij de Commissie op aan rekening te houden met de verplichtingen van de Unie krachtens internationale overeenkomsten, zoals de Klimaatovereenkomst van Parijs, het VN-Verdrag inzake biologische diversiteit en de SDG’s van de VN; roept er nogmaals toe op om ontwerpuitvoeringshandelingen vergezeld te doen gaan van een toelichting waarin wordt uiteengezet op welke manier aan het “niet schaden”-beginsel is voldaan (20) ; 10. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten. Het Europees Parlement, – gezien het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende de verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 94804 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (D099729/02), – gezien Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (1) , en met name artikel 7, lid 3, en artikel 19, lid 3, – gezien de stemming van 17 september 2024 in het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003, die geen advies heeft opgeleverd, – gezien artikel 11 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (2) , – gezien het advies dat op 13 maart 2024 door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) is uitgebracht en op 26 april 2024 is gepubliceerd (3) , — gezien zijn eerdere resoluties waarin bezwaar werd gemaakt tegen het verlenen van vergunningen voor genetisch gemodificeerde organismen (“ggo’s”) (4) , – gezien artikel 115, leden 2 en 3, van zijn Reglement, – gezien de ontwerpresolutie van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, A. overwegende dat Bayer Agriculture BV, gevestigd in België, namens Bayer CropScience LP, gevestigd in de Verenigde Staten, op 14 februari 2023 bij de bevoegde nationale instantie van Nederland en overeenkomstig de artikelen 5 en 17 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 een aanvraag heeft ingediend voor het in de handel brengen van levensmiddelen, levensmiddeleningrediënten en diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 94804 (“de aanvraag”); B. overwegende dat de aanvraag ook betrekking had op het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit de GG mais voor andere toepassingen dan als levensmiddel of als diervoeder, met uitzondering van de teelt; C. overwegende dat de EFSA op 13 maart 2024 een gunstig advies heeft uitgebracht, dat op 26 april 2024 is gepubliceerd, waarin zij concludeert dat de genetisch gemodificeerde mais even veilig is als de conventionele tegenhanger ervan en de geteste niet-genetisch gemodificeerde maisvariëteiten met betrekking tot de mogelijke gevolgen voor de gezondheid van mens en dier en voor het milieu; D. overwegende dat de genetisch gemodificeerde mais genetisch is gemanipuleerd om een kunstmatige micro-RNA te produceren die bedoeld is om selectief twee genen te onderdrukken binnen een grotere genenfamilie die een rol speelt bij de biosynthese van gibberellinezuur (GA), waardoor de plant minder hoog wordt; Openstaande vragen over de effecten van kunstmatige micro-RNA E. overwegende dat de toevoeging van de kunstmatige micro-RNA niet alleen interfereert met de doelgenen, maar ook een effect heeft op andere reguleringsfuncties; overwegende dat de micro-RNA in de plant verdere processen ondergaat en daardoor interageert met specifieke plantenenzymen; overwegende dat de effecten ervan in veel gevallen niet beperkt zijn tot de doelgenen, maar vaak leiden tot metabolische cascades van honderden andere genfuncties; F. overwegende dat de aanvrager onvoldoende en onvolledige gegevens verstrekt over de interacties met de kunstmatige micro-RNA, de producten van verdere processen in de cellen, de persistentie van deze moleculen in de cellen en de interferentie ervan met andere reguleringsnetwerken; G. overwegende dat EFSA bij haar conclusie dat micro-RNA’s geen risico op toxiciteit voor mens en dier inhouden, ervan uitgaat dat de kunstmatige micro-RNA snel zou worden afgebroken; overwegende dat uit verschillende studies, waaronder de studie die EFSA aanhaalt om deze conclusie te onderbouwen (5) , echter blijkt dat micro-RNA met behulp van specifieke mechanismen in de darm kan worden aangetroffen; Openstaande vragen in verband met de effecten van verminderde gibberellineniveaus H. overwegende dat gibberellinen, zoals door de deskundigen van de lidstaten werd benadrukt (6) , belangrijke regulatoren zijn voor verschillende fysiologische processen bij planten; I. overwegende dat gibberellinen, naast de grootte van de plant, ook de kiemkracht en de bloei reguleren, een rol spelen bij de regulering van stressbestendigheid en deel uitmaken van een complexe reguleringsinteractie (crosstalk) met andere plantenhormonen in verschillende signaalpaden, zoals fysiologische processen die een effect hebben op de samenstelling van planten; overwegende dat gibberellinen ook de immuunrespons van planten op ziekteverwekkers beïnvloeden; J. overwegende dat de aanvrager het merendeel van de effecten op deze verschillende processen niet heeft onderzocht, afgezien van de mogelijke gevolgen voor de kiemkracht, de bloei en het korrelgewicht; K. overwegende dat de genexpressie en de effecten daarvan op de productie van bioactieve gibberellinen en de metabole effecten alleen zijn onderzocht in veldomstandigheden zonder specifieke stressfactoren, terwijl bekend is dat gibberellinezuren betrokken zijn bij veel biotische en abiotische stressreacties; Vermindering van de afhankelijkheid van geïmporteerd diervoeder L. overwegende dat een van de lessen die de Unie uit de COVID-19-crisis en de aanhoudende oorlog in Oekraïne heeft getrokken, is dat ze een einde moet maken aan haar afhankelijkheid van bepaalde kritieke materialen; overwegende dat Commissievoorzitter Ursula von der Leyen kandidaat-commissaris Christophe Hansen in haar opdrachtbrief verzoekt na te gaan hoe de invoer van kritieke grondstoffen kan worden verminderd (7) ; Opmerkingen van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en van de belanghebbenden M. overwegende dat de lidstaten tijdens de raadplegingsperiode van drie maanden (8) veel kritische opmerkingen bij de EFSA hebben ingediend, onder meer dat gibberellinen belangrijke regulatoren zijn van verschillende fysiologische processen bij planten, met name in verband met biotische en abiotische stressfactoren, en dat de door de aanvrager verstrekte gegevens onvolledig zijn wat betreft de beoordeling van de mogelijke effecten van verminderde gibberellineniveaus op al deze processen, en dat de diversiteit van de veldproeven ontoereikend is; overwegende dat de lidstaten ook kritiek hebben geuit op het gebrek aan gegevens over de risico’s van een mogelijke langdurige stabiliteit van de kunstmatige micro-RNA in de plant of op het feit dat een niet-verwaarloosbaar deel van het gemodificeerde DNA kan worden aangetroffen in de darmen van dieren of mensen, alsook op het feit dat uit de verstrekte gegevens niet blijkt dat genoverdracht van planten op bacteriën onwaarschijnlijk is; N. overwegende dat in Verordening (EG) nr. 1829/2003 is bepaald dat genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders geen negatieve effecten mogen hebben op de menselijke gezondheid, de diergezondheid of het milieu, en dat de Commissie bij het opstellen van haar besluit rekening moet houden met eventuele relevante bepalingen van het Unierecht en andere ter zake dienende factoren; Niet-democratische besluitvorming O. overwegende dat het Parlement tijdens zijn achtste zittingsperiode in totaal 36 resoluties heeft aangenomen waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het in de handel brengen van ggo’s voor gebruik als levensmiddelen en diervoeders (33 resoluties) en tegen de teelt van ggo’s in de Unie (drie resoluties); overwegende dat het Parlement tijdens zijn negende zittingsperiode 38 resoluties heeft aangenomen waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het in de handel brengen van ggo’s; P. overwegende dat de Commissie zich bewust is van de democratische tekortkomingen, het gebrek aan steun van de lidstaten en de bezwaren van het Parlement, maar desondanks vergunningen blijft verlenen voor ggo’s; Q. overwegende dat de Commissie ook zonder wetswijziging een vergunning voor ggo’s kan weigeren als in het comité van beroep geen gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten voor vergunningverlening is (9) ; R. overwegende dat de stemming op 17 september 2024 in het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 geen advies heeft opgeleverd, wat betekent dat er voor het verlenen van een vergunning geen gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten werd gevonden; 1. is van mening dat het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie de in Verordening (EG) nr. 1829/2003 bedoelde uitvoeringsbevoegdheden overschrijdt; 2. is van mening dat het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie niet in overeenstemming is met het recht van de Unie, aangezien het niet verenigbaar is met het doel van Verordening (EG) nr. 1829/2003 om overeenkomstig de algemene beginselen die in Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad (10) zijn vastgesteld de basis te leggen voor het waarborgen van een hoog beschermingsniveau voor het leven en de gezondheid van de mens, de gezondheid en het welzijn van dieren, het milieu en de belangen van de consument, met betrekking tot genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders, waarbij de goede werking van de interne markt wordt gewaarborgd; 3. verzoekt de Commissie haar ontwerp van uitvoeringsbesluit in te trekken en een nieuw ontwerp aan het comité voor te leggen; 4. is ingenomen met het feit dat de Commissie in een schrijven van 11 september 2020 aan leden van het Parlement eindelijk heeft erkend dat er bij besluiten inzake vergunningverlening voor ggo’s rekening moet worden gehouden met duurzaamheid (11) ; is niettemin zeer teleurgesteld dat de Commissie sindsdien is doorgegaan met het verlenen van vergunningen voor de invoer van ggo’s in de Unie, ondanks de aanhoudende bezwaren van het Parlement en dat een meerderheid van de lidstaten ertegen heeft gestemd; 5. dringt er nogmaals bij de Commissie op aan rekening te houden met de verplichtingen van de Unie krachtens internationale overeenkomsten, zoals de Overeenkomst van Parijs, het VN-Verdrag inzake biologische diversiteit en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN; roept er nogmaals toe op om ontwerpuitvoeringshandelingen vergezeld te doen gaan van een toelichting waarin wordt uiteengezet op welke manier aan het “niet schaden”-beginsel is voldaan (12) ; 6. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.
|
European Parliament Adopted Texts
|
https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/TA-10-2024-11-27_NL.html
|
Het Europees Parlement, – gezien artikel 17, lid 7, tweede en derde alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, – gezien artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van het Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, – gezien Besluit (EU) 2024/1862 van de Europese Raad van 27 juni 2024 (1) waarbij Ursula von der Leyen als kandidate voor het ambt van voorzitter van de Commissie wordt voorgedragen, – gezien de verklaring van Ursula von der Leyen en de uiteenzetting van haar beleidslijnen in de plenaire vergadering op 18 juli 2024, – gezien zijn besluit van 18 juli 2024 (2) houdende verkiezing van Ursula von der Leyen tot voorzitter van de Commissie, – gezien Besluit (EU) 2024/2086 van de Europese Raad van 24 juli 2024 tot benoeming van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (3) , – gezien Besluit (EU) 2024/2517 van de Raad, genomen in onderlinge overeenstemming met de verkozen voorzitter van de Commissie, van 19 september 2024 tot vaststelling van de lijst van de overige personen die de Raad voorstelt tot lid van de Commissie te benoemen (4) , – gezien de hoorzittingen voorafgaand aan de benoeming van de kandidaat-commissarissen in de bevoegde parlementaire commissies van 4 tot en met 12 november 2024, en de beoordelingen van de commissies van de kandidaat-commissarissen na de hoorzittingen voorafgaand aan de benoeming, – gezien de behandeling door de Conferentie van commissievoorzitters op 26 november 2024 en de behandeling door de Conferentie van voorzitters op haar vergadering van 27 november 2024, – gezien de verklaring van de verkozen voorzitter van de Commissie in de plenaire vergadering op 27 november 2024, – gezien artikel 129 van en bijlage VII bij zijn Reglement, 1. hecht zijn goedkeuring aan de benoeming van de voorzitter, de vicevoorzitter voor externe betrekkingen (hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid) en de overige leden van de Commissie, als college, voor het mandaat dat loopt tot en met 31 oktober 2029; 2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Europese Raad, de Raad en de verkozen voorzitter van de Commissie. (Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad ( COM(2024)0365 ), – gezien artikel 294, lid 2, en artikel 77, lid 2, punt a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C10‑0008/2024), – gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 13 november 2024 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien artikel 60 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken ( A10‑0015/2024 ), 1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast; 2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen; 3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen. Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 27 november 2024 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2025/... van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2018/1806 wat betreft Vanuatu (Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2025/11.) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad ( COM(2024)0480 – C10‑0162/2024), – gezien Verordening (EG) nr. 2012/2002 van de Raad van 11 november 2002 tot oprichting van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (1) , – gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021‐2027 (2) , en met name artikel 9, – gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (3) , en met name punt 10, – gezien Verordening (EU) 2021/1058 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds (4) , – gezien Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013 (5) , – gezien zijn resolutie van 27 februari 2024 over de ontwerpverordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021‐2027 (6) , – gezien zijn resolutie van 20 oktober 2021 over de doeltreffendheid van het gebruik door de lidstaten van EU-middelen uit het Solidariteitsfonds bij natuurrampen (7) , – gezien zijn resolutie van 18 mei 2021 over de herziening van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (8) , – gezien het verslag van de Begrotingscommissie ( A10‑0020/2024 ), A. overwegende dat Duitsland op 30 mei 2024 getroffen werd door slagregens, die begin juni in Zuid-Duitsland extreme overstromingen hebben veroorzaakt, waarbij zes mensen zijn omgekomen en waardoor volgens de Commissie een totale directe schade van 4 131,6 miljoen EUR is ontstaan; B. overwegende dat Italië op 29 juni 2024 af te rekenen kreeg met hevige stortbuien, waardoor rivieren en stromen in de autonome regio Valle d’Aosta buiten hun oevers zijn getreden, met als gevolg een totale directe schade die door de Italiaanse autoriteiten op 158,39 miljoen EUR wordt geraamd; 1. betuigt zijn diepste solidariteit met alle slachtoffers, hun familieleden en alle personen die getroffen zijn door de verwoestende overstromingen in Duitsland en Italië, alsook met de nationale, regionale en lokale autoriteiten die bij de hulpverlening betrokken waren; 2. is ingenomen met het besluit als een tastbare en zichtbare vorm van solidariteit van de Unie met haar burgers en de regio’s in de getroffen gebieden in Duitsland en Italië; 3. wijst er nogmaals op dat het belangrijk is om het publiek te informeren over de tastbare voordelen van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (SFEU) en om de bekendheid van de burgers met instrumenten en programma’s van de Unie verder te vergroten; 4. wijst op het toenemende aantal ernstige, verwoestende en dodelijke natuurrampen in Europa en roept de lidstaten en de Commissie ertoe op te investeren in maatregelen ter beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering, om verlies van mensenlevens en economische schade te voorkomen; is van mening dat de begroting van het SFEU of een equivalent fonds in het kader van het komend voorstel van de Commissie voor het nieuwe meerjarig financieel kader en bij de interinstitutionele onderhandeling daarover aanzienlijk moet worden verhoogd en dat het SFEU of een equivalent fonds de burgers bijstand moet verlenen die in verhouding staat tot de omvang van dergelijke rampen; merkt op dat een aanzienlijke verhoging van het SFEU de lidstaten in staat zou stellen doeltreffender en sneller te reageren op rampen, maar dat tegelijkertijd andere instrumenten, met name cohesiefondsen waarvan het hoofddoel niet de respons op rampen is, behouden kunnen blijven; 5. wijst op de aanzienlijke schade die door overstromingen wordt toegebracht aan landbouwgrond en landbouwbedrijven, vervoersinfrastructuur en met name kleine dorpen en steden buiten stedelijke gebieden; benadrukt dat eilanden en kustgebieden vanwege de klimaatverandering bijzonder kwetsbaar zijn voor natuurrampen; wijst erop dat verschijnselen als aardbevingen, overstromingen, vulkaanuitbarstingen en droogtes, die ook gevolgen hebben voor meren en rivieren, een steeds grotere bedreiging vormen voor veel Europese regio’s, met name in het Middellandse Zeegebied; vraagt zich af of het SFEU voldoende is afgestemd op de acute behoeften die in deze bijzonder kwetsbare gebieden bestaan op het vlak van aanpassing aan de klimaatverandering; is daarom van mening dat er in het kader van het SFEU voldoende middelen beschikbaar moeten worden gesteld voor de aanpak van de specifieke kwetsbaarheden van eilanden en kustgebieden; verzoekt de lidstaten rekening te houden met het feit dat kwetsbare bevolkingsgroepen onevenredig hard getroffen worden door natuurrampen, omdat sociaaleconomische factoren het herstel voor deze groepen nog moeilijker maken; 6. benadrukt dat het SFEU slechts een instrument voor herstel van schade is en dat de Unie ook aandacht moet blijven besteden aan de aanpassing aan en matiging van de klimaatverandering, door Europese en nationale beleidsmaatregelen ter voorkoming van natuurrampen te ondersteunen; wijst erop dat in verslag nr. 1/2024 “European Climate Risk Assessment” van het EEA wordt gewaarschuwd dat de Unie niet is voorbereid op de gevolgen van de klimaatverandering, en benadrukt dat zij maatregelen moet nemen om te voorkomen dat de vastgestelde klimaatrisico’s kritieke niveaus bereiken; verzoekt de lidstaten en de Commissie de nodige maatregelen te nemen om de Unie ertoe te brengen de verbintenissen in de Overeenkomst van Parijs na te komen; wijst erop dat gestreefd moet worden naar doeltreffende synergieën met andere beleidsmaatregelen en programma’s van de Unie, en benadrukt dat de lidstaten optimaal gebruik moeten maken van de financieringsmogelijkheden die geboden worden door met name het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus en de programma’s voor plattelandsontwikkeling; verzoekt de Commissie met de nodige spoed alle met redenen omklede verzoeken van de lidstaten te beoordelen om middelen in het kader van de nationale plannen voor herstel en veerkracht opnieuw toe te wijzen voor bijstand bij natuurrampen, in overeenstemming met de regels van Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad (9) ; is van mening dat er ook preventieve maatregelen moeten worden genomen, niet alleen om schade in de toekomst zoveel mogelijk te beperken, maar ook om te voorkomen dat de risico’s na rampzalige gebeurtenissen, zoals overstromingen, bosbranden, aardverschuivingen of het opdrogen van meren en rivieren, nog groter worden; wijst op het belang van de nodige flexibiliteit bij het gebruik van de verschillende programma’s; benadrukt dat de steun die in het kader van het SFEU wordt verleend, niet ten koste mag gaan van de Uniefinanciering die de lidstaten in het kader van andere programma’s of beleidsmaatregelen van de Unie ontvangen; herinnert eraan dat het de lidstaten volgens de toepasselijke regels van de Unie is toegestaan staatssteun te verlenen, met name ten behoeve van landbouwbedrijven die schade hebben geleden door natuurrampen; 7. merkt op dat de Commissie op 21 oktober 2024 een wetgevingsvoorstel heeft ingediend voor regionale noodhulp voor wederopbouw na een natuurramp (10) en voor specifieke maatregelen in het kader van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) om aanvullende bijstand te verlenen aan lidstaten die zijn getroffen door natuurrampen (11) , met als doel meer flexibiliteit te bieden bij het gebruik van de middelen; 8. wijst op het belang van een snelle maar zorgvuldige beoordeling van de schade waarbij terdege rekening wordt gehouden met de economische gevolgen, en dringt erop aan dat de gemiddelde tijd voor de vrijgave van voorschotten wordt verkort, waarbij evenwel de bescherming van de begroting van de Unie moet worden gewaarborgd; 9. benadrukt dat er dringend financiële steun moet worden vrijgemaakt uit het SFEU om te waarborgen dat de steun de getroffen regio’s tijdig kan bereiken; 10. hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit; 11. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie ; 12. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. BIJLAGE BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie voor steun aan Duitsland en Italië naar aanleiding van de overstromingen die zich in 2024 hebben voorgedaan (De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met de definitieve handeling: Besluit (EU) 2024/3105.) Het Europees Parlement, – gezien artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (1) , en met name artikel 44, – gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2024, definitief vastgesteld op 22 november 2023 (2) , – gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021‐2027 (3) , – gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (4) , – gezien Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 van de Raad van 14 december 2020 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie en tot intrekking van Besluit 2014/335/EU, Euratom (5) , – gezien het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 5/2024, goedgekeurd door de Commissie op 10 oktober 2024 ( COM(2024)0650 ), – gezien het standpunt inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 5/2024, op 5 november 2024 vastgesteld door de Raad en op 12 november 2024 toegezonden aan het Europees Parlement (14477/2024 – C10-0186/2024), – gezien de artikelen 96 en 98 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Begrotingscommissie ( A10‑0017/2024 ), A. overwegende dat het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 5/2024 tot doel heeft de uitgaven aan te passen, met name wat de betalingskredieten betreft, en de ontvangsten voor de begroting van de Unie te actualiseren; B. overwegende dat het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 5/2024 de uitgaven met 44,5 miljoen EUR aan vastleggingskredieten en 2,95 miljard EUR aan betalingskredieten verhoogt; overwegende dat met het oog op het ontbreken van beschikbare marges in de rubrieken 2b, 5 en 7 van het meerjarig financieel kader (MFK) wordt voorgesteld nog eens 7,2 miljoen EUR beschikbaar te stellen uit het flexibiliteitsinstrument en nog eens 68,5 miljoen EUR te gebruiken uit compartiment a) van het enkelvoudig marge-instrument; C. overwegende dat voor de begroting van 2024 aan de ontvangstenzijde het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 5/2024 de tot oktober 2024 betaalde definitieve boeten en dwangsommen omvat voor een totaalbedrag van 2,82 miljard EUR, wat betekent dat aanvullende bni-bijdragen van 139,9 miljoen EUR nodig zijn om aan de betalingsbehoeften te voldoen; D. overwegende dat het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 5/2024 ook voorziet in nieuwe begrotingslijnen voor ontvangsten en uitgaven voor het samenwerkingsmechanisme voor leningen aan Oekraïne, in het kader waarvan steun zal worden verleend door middel van leningen waarvan de dekking van kosten en de terugbetaling worden verzekerd door toekomstige stromen van de opbrengsten uit geïmmobiliseerde Russische staatsactiva; 1. neemt kennis van het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 5/2024 zoals ingediend door de Commissie; 2. verwelkomt de toegenomen betalingsbehoeften voor het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO), in combinatie met die voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid in het kader van de algemene overschrijving (DEC 11/24), als teken dat de uitvoering van het programma’s na een zorgwekkend trage start in de periode 2021-2027 sneller verloopt; 3. is verheugd dat wijzigingen in de regels die zijn ingevoerd met het platform voor strategische technologieën voor Europa (STEP), met uitzonderlijke voorfinanciering en vrijwillige medefinanciering ten belope van 100 %, een positief effect hebben gehad op de uitvoering van het EFRO, wat betekent dat de lidstaten geld besteden aan STEP-doelstellingen; is voorts van mening dat de verhoging van de betalingen in 2024 de druk op de betalingen tussen 2025 en 2027 zou moeten helpen verlichten; 4. merkt op dat de toegenomen betalingsbehoeften bijna volledig worden gedekt door inkomsten uit boetes en dwangsommen, met name de mededingingsboete van 2,4 miljard EUR die Google wegens inbreuken op de mededingingsregels is opgelegd; 5. wijst erop dat er duurzame ontvangsten op de lange termijn nodig zijn voor de begroting van de Unie, die de afgelopen jaren zwaar onder druk heeft gestaan om diverse crises het hoofd te bieden; betreurt het daarom dat de Raad geen vooruitgang heeft geboekt met de hervorming van het eigenmiddelenstelsel, in overeenstemming met de routekaart in het Interinstitutioneel Akkoord; verwijst naar zijn standpunt ten gunste van de gewijzigde voorstellen van de Commissie en dringt er bij de Raad en de lidstaten op aan die voorstellen snel goed te keuren om de eigen middelen voor de Uniebegroting te verhogen; herinnert aan zijn gevestigde standpunt dat boeten en vergoedingen moeten worden gebruikt als aanvullende ontvangsten voor de begroting van de Unie; 6. is ingenomen met de opname van begrotingslijnen voor inkomsten en uitgaven voor het samenwerkingsmechanisme voor leningen aan Oekraïne; benadrukt het belang van duurzame financiële steun aan Oekraïne in een context waarin de financiering in het kader van de faciliteit voor Oekraïne en de bestaande regelingen voor macrofinanciële bijstand (MFB) niet aan de behoeften voldoet; 7. wijst erop dat aanvullende MFB-leningen zullen worden gedekt door de marge op de begroting en herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om de begrotingsautoriteit nadere gegevens te verstrekken over de samenvoeging van verplichtingen die gedekt moeten worden door de marge, die afhankelijk is van opgenomen en verstrekte leningen; verwacht van de Commissie dat zij het Parlement en de Raad alle nodige informatie verstrekt overeenkomstig haar verklaring bij Verordening (EU) 2024/2773 van het Europees Parlement en de Raad (6) ; 8. neemt kennis van de hoger dan begrote salarisaanpassing voor 2024, die gevolgen heeft voor zowel de bezoldigingen als de pensioenen, waarbij het aantal nieuwe gepensioneerden in 2024 hoger uitvalt dan verwacht, waardoor de pensioenkosten verder stijgen; is ingenomen met het feit dat bijna alle bijkomende kosten voor alle instellingen zijn gedekt door interne herschikkingen en dat het gebruik van het enkelvoudig marge-instrument daarom beperkt is; 9. benadrukt dat de salarisaanpassing ook gevolgen heeft voor gedecentraliseerde agentschappen, die te kampen hebben met inflatie boven de deflator van 2 % waardoor hun jaarlijkse begroting stijgt, en met name voor zover de personeels- en exploitatiekosten een groot deel van hun uitgaven uitmaken; verwelkomt het feit dat de bijdrage van de Unie voor agentschappen die de middelen niet via herschikkingen konden vinden, met 1,7 % is gestegen; wijst er nogmaals op dat de huidige wijze waarop de begrotingen van gedecentraliseerde agentschappen worden behandeld door de Commissie moet worden heroverwogen in het kader van haar voorbereidingen voor het MFK voor de periode na 2027; 10. wijst op de verhoging van de kredieten voor het Agentschap van de Europese Unie voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht (eu-LISA) ter dekking van de stijgende kosten, maar maakt ook zich zorgen over de overeenkomstige verlaging van de kredieten voor het Asielagentschap van de Europese Unie (EUAA); is ingenomen met het feit dat het EUAA in het kader van de tussentijdse herziening van het MFK is versterkt om het in staat te stellen nieuwe taken uit te voeren met betrekking tot de uitvoering van het migratie- en asielpact; verzoekt de Commissie nauw samen te werken met beide agentschappen om ervoor te zorgen dat ze zijn toegerust om hun taken volledig uit te voeren en de extra kredieten die hun zijn toegekend te absorberen; 11. is ingenomen met de verhoging van de kredieten voor het Agentschap van de Europese Unie voor opleiding op het gebied van rechtshandhaving (Cepol) in 2024, in de nasleep van de cyberaanval op het agentschap in juni 2024; benadrukt dat er lering uit moet worden getrokken en dat de cyberbeveiligingsdienst voor de instellingen, organen en instanties van de Unie (CERT-EU) andere agentschappen en instellingen verdere technische ondersteuning moet bieden gezien de ernstige bedreigingen van de cyberveiligheid, teneinde te voorkomen dat een eventuele volgende aanval de agentschappen of instellingen van de Unie in gevaar brengt; 12. benadrukt het belang van de onlangs opgerichte antiwitwasautoriteit binnen het herziene antiwitwaskader op Unieniveau; is daarom ernstig bezorgd over de vertragingen in de opstartfase, met name wat betreft de aanwerving; 13. verwelkomt het feit dat het herschikte Financieel Reglement, dat nu van kracht is, de mogelijkheid biedt negatieve inkomsten in de begroting op te nemen voor de betaling van compenserende rente in verloren rechtszaken; merkt op dat de Commissie momenteel het precieze bedrag van deze rente vaststelt en verzoekt de Commissie deze informatie zo spoedig mogelijk in 2025 aan de begrotingsautoriteit te verstrekken; 14. keurt het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 5/2024 goed; 15. verzoekt zijn Voorzitter te constateren dat de gewijzigde begroting nr. 5/2024 definitief is vastgesteld en zorg te dragen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie ; 16. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de nationale parlementen. Het Europees Parlement, – gezien het door het bemiddelingscomité goedgekeurde gemeenschappelijke ontwerp en de daarop betrekking hebbende verklaringen van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (15788/2024 – C10‑0202/2024), – gezien het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2025, goedgekeurd door de Commissie op 12 juli 2024 ( COM(2024)0300 ), – gezien het standpunt inzake het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2025, vastgesteld door de Raad op 13 september 2024 en toegezonden aan het Europees Parlement op 13 september 2024 (12084/2024 – C10‑0099/2024), – gezien de nota van wijzigingen nr. 1/2025 bij het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2025, ingediend door de Commissie op 10 oktober 2024 ( COM(2024)0651 ), – gezien zijn begrotingsamendementen van 23 oktober 2024 op het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2025 (1) , – gezien artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, – gezien Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 van de Raad van 14 december 2020 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie en tot intrekking van Besluit 2014/335/EU, Euratom (2) , – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (3) , − gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (herschikking) (4) , – gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021‑2027 (5) , de in verband hiermee door het Parlement, de Raad en de Commissie overeengekomen gezamenlijke verklaringen (6) en de hieraan gerelateerde unilaterale verklaringen (7) , – gezien Verordening (EU, Euratom) 2022/2496 van de Raad van 15 december 2022 tot wijziging van Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 (8) , – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/765 van de Raad van 29 februari 2024 tot wijziging van Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021‑2027 (9) , – gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (10) , – gezien artikel 97 en artikel 98 van zijn Reglement, – gezien het verslag van zijn delegatie in het bemiddelingscomité ( A10-0014/2024 ), 1. keurt het gemeenschappelijk ontwerp goed; 2. bevestigt de aan deze resolutie gehechte verklaringen; 3. verzoekt zijn Voorzitter te constateren dat de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2025 definitief is vastgesteld en zorg te dragen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie ; 4. verzoekt zijn Voorzitter deze wetgevingsresolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de overige instellingen en de betrokken organen, alsmede aan de nationale parlementen. BIJLAGE DEFINITIEVE VERSIE Begroting 2025 – Elementen voor gezamenlijke conclusies Deze gezamenlijke conclusies hebben betrekking op de volgende afdelingen: 1. Begroting 2025 2. Verklaringen Samenvatting De elementen voor gezamenlijke conclusies behelzen het volgende: — De totale hoogte van de vastleggingskredieten in de begroting 2025 bedraagt 199 438,4 miljoen EUR. Per saldo blijft er daardoor een marge onder de MFK-maxima voor 2025 over van 800,5 miljoen EUR aan vastleggingskredieten. — De totale hoogte van de betalingskredieten in de begroting 2025 bedraagt 155 209,3 miljoen EUR. Per saldo blijft er daardoor een marge onder de MFK-maxima voor 2025 over van 28 302,7 miljoen EUR aan betalingskredieten. — Het flexibiliteitsinstrument voor 2025 wordt ingezet door middel van vastleggingskredieten voor een bedrag van 1 162,4 miljoen EUR, waarvan 4,7 miljoen EUR voor subrubriek 2a Economische, sociale en territoriale cohesie, 1 136,8 miljoen EUR voor subrubriek 2b Veerkracht en waarden, 15,6 miljoen EUR voor rubriek 5 Veiligheid en defensie en 5,2 miljoen EUR voor rubriek 6 Nabuurschap en internationaal beleid. — Overeenkomstig artikel 11, lid 1, punt a), van de MFK-verordening wordt uit het enkelvoudig marge-instrument een bedrag van 721,0 miljoen EUR beschikbaar gesteld in vastleggingskredieten in rubriek 7 Europees openbaar bestuur. De betalingskredieten voor 2025 in verband met de beschikbaarstelling van middelen uit het flexibiliteitsinstrument in de jaren 2022-2025 worden door de Commissie geraamd op 1 398,8 miljoen EUR. Het geraamde betalingsschema van de desbetreffende uitstaande bedragen voor deze jaren wordt in de volgende tabel gespecificeerd: Flexibiliteitsinstrument — betalingsprofiel (in miljoen EUR) Jaar van beschikbaarstelling 2025 2026 2027 Na 2027 Totaal 2022 36,7 0,0 0,0 0,0 36,7 2023 120,6 83,2 0,0 0,0 203,8 2024 107,6 83,7 46,3 0,0 237,5 2025 1 133,9 13,5 9,4 5,7 1 162,4 Totaal 1 398,8 180,4 55,7 5,7 1 638,8 1. Begroting 2025 1.1. “Afgesloten” lijnen Tenzij verder in deze conclusies anders is vermeld, worden alle begrotingslijnen bevestigd zoals voorgesteld door de Commissie in de ontwerpbegroting voor 2025, als gewijzigd bij nota van wijzigingen nr. 1/2025. Bovendien worden alle begrotingslijnen die door de Raad zijn geamendeerd en waar het Parlement in zijn lezing mee is ingestemd, tenzij anders vermeld, bevestigd als gewijzigd door de Raad. Voor de overige begrotingslijnen heeft het bemiddelingscomité de conclusies vastgesteld die zijn opgenomen in de secties 1.2 tot en met 1.7. 1.2. Horizontale kwesties Gedecentraliseerde agentschappen De bijdrage van de EU (in vastleggings- en betalingskredieten) en het aantal posten in de personeelsformatie voor alle gedecentraliseerde agentschappen worden vastgesteld op het door de Commissie in de ontwerpbegroting voor 2025 voorgestelde niveau, als gewijzigd bij nota van wijzigingen nr. 1/2025, met de volgende uitzonderingen: — In subrubriek 2b: — Het Europees Openbaar Ministerie (EOM, begrotingsartikel 07 10 08), waarvoor het niveau van de vastleggings- en betalingskredieten met 2,0 miljoen EUR wordt verhoogd, onder meer om 14 extra GND’s te financieren ter ondersteuning van de werkzaamheden van de vaste kamers. — In rubriek 5: — Het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol, artikel 12 10 01), waaraan 15 extra posten worden toegewezen en waarvan de vastleggings- en betalingskredieten worden verhoogd met 5,0 miljoen EUR. Uitvoerende agentschappen De bijdrage van de EU (in vastleggings- en betalingskredieten) en het aantal posten in de personeelsformatie voor de uitvoerende agentschappen worden vastgesteld op het door de Commissie in de ontwerpbegroting voor 2025 voorgestelde niveau, als gewijzigd bij nota van wijzigingen nr. 1/2025. Proefprojecten/Voorbereidende acties Er is overeenstemming bereikt over een omvattend pakket van 33 proefprojecten/voorbereidende acties (PP/VA), waarvan er 22 nieuw zijn, voor een totaalbedrag van 104,5 miljoen EUR aan vastleggingskredieten, zoals voorgesteld door het Parlement. Dit pakket is in overeenstemming met de maxima voor proefprojecten en voorbereidende acties zoals vastgelegd in het Financieel Reglement. 1.3. Uitgavenrubrieken van het financieel kader – vastleggingskredieten Met inachtneming van de bovenstaande conclusies over de agentschappen en de proefprojecten en voorbereidende acties heeft het bemiddelingscomité overeenstemming bereikt over de volgende punten: Rubriek 1 – Eengemaakte markt, innovatie en digitaal beleid De vastleggingskredieten worden vastgesteld op het niveau dat de Commissie heeft voorgesteld in de ontwerpbegroting, als gewijzigd bij nota van wijzigingen nr. 1/2025, maar met de volgende aanpassingen waarover het bemiddelingscomité overeenstemming heeft bereikt, zoals weergegeven in onderstaande tabel: Begrotingsonderdeel / programma Naam Variatie in vastleggingskredieten (in EUR) OB 2025 (incl. nota van wijzigingen 1/2025) Begroting 2025 Verschil 1.0.11 Horizon Europa 12 737 327 172 12 762 327 172 25 000 000 01 02 01 02 Marie Skłodowska-Curie-acties 884 231 249 886 731 249 2 500 000 01 02 02 10 Cluster “Gezondheid” 591 711 903 606 711 903 15 000 000 01 02 03 01 Europese Innovatieraad 1 139 151 703 1 146 651 703 7 500 000 1.0.23 Programma Digitaal Europa 1 102 259 643 1 097 259 643 -5 000 000 02 04 01 11 Europees kenniscentrum voor industrie, technologie en onderzoek op het gebied van cyberbeveiliging 122 419 850 117 419 850 -5 000 000 PPVA Proefprojecten en voorbereidende acties 77 490 000 Totaal 97 490 000 Overeenkomstig artikel 15, lid 3, van het Financieel Reglement (11) stemt het bemiddelingscomité ermee in vastleggingskredieten opnieuw ter beschikking te stellen van de begrotingsonderdelen voor onderzoek voor in totaal 115,9 miljoen EUR aan vastleggingskredieten, d.w.z. een verhoging met 20,0 miljoen EUR ten opzichte van het niveau dat de Commissie voorstelt in de ontwerpbegroting, zoals gewijzigd bij nota van wijzigingen nr. 1/2025. Het volgende begrotingsonderdeel wordt versterkt en de begrotingstoelichting wordt dienovereenkomstig herzien: (in EUR) Begrotingsonderdeel Naam Vastleggingskredieten 01 02 01 01 Europese Onderzoeksraad 20 000 000 Totaal 20 000 000 Deze kredieten maken deel uit van de aanvullende verhoging van 100 miljoen EUR (in prijzen van 2018) die in het kader van de herziening van het MFK is overeengekomen. Met inbegrip van de oorspronkelijke MFK-overeenkomst blijft hierdoor tot 152,6 miljoen EUR in prijzen van 2018 beschikbaar voor de periode 2026-2027, waarvan 62,6 miljoen EUR uit de vrijmakingen van 2019 en 2020. Als gevolg hiervan wordt het overeengekomen niveau van de vastleggingskredieten vastgesteld op 21 480,1 miljoen EUR, waardoor er een marge van 115,9 miljoen EUR overblijft onder het uitgavenmaximum van rubriek 1. Subrubriek 2a – Economische, sociale en territoriale samenhang De vastleggingskredieten worden vastgesteld op het niveau dat de Commissie heeft voorgesteld in de ontwerpbegroting, maar met de volgende aanpassingen waarover het bemiddelingscomité overeenstemming heeft bereikt, zoals weergegeven in onderstaande tabel: Begrotingsonderdeel / programma Naam Variatie in vastleggingskredieten (in EUR) OB 2025 (incl. nota van wijzigingen 1/2025) Begroting 2025 Verschil PPVA Proefprojecten en voorbereidende acties 5 500 000 Totaal 5 500 000 Als gevolg hiervan wordt het overeengekomen niveau van de vastleggingskredieten vastgesteld op 66 365,7 miljoen EUR, waarbij er geen marge onder het uitgavenmaximum van subrubriek 2a overblijft, en er uit het flexibiliteitsinstrument een bedrag van 4,7 miljoen EUR beschikbaar wordt gesteld overeenkomstig artikel 12 van de MFK-verordening. Subrubriek 2b – Veerkracht en waarden De vastleggingskredieten worden vastgesteld op het niveau dat de Commissie heeft voorgesteld in de ontwerpbegroting, als gewijzigd bij nota van wijzigingen nr. 1/2025, maar met de volgende aanpassingen waarover het bemiddelingscomité overeenstemming heeft bereikt, zoals weergegeven in onderstaande tabel: Begrotingsonderdeel / programma Naam Variatie in vastleggingskredieten (in EUR) OB 2025 (incl. nota van wijzigingen 1/2025) Begroting 2025 Verschil 2.2.13 Steun voor de Turks-Cypriotische gemeenschap 34 971 000 35 471 000 500 000 05 04 01 Financiële steun ten behoeve van de bevordering van de economische ontwikkeling van de Turks-Cypriotische gemeenschap 32 872 703 33 372 703 500 000 2.2.24 Uniemechanisme voor civiele bescherming (rescEU) 203 321 354 211 321 354 8 000 000 06 05 01 Uniemechanisme voor civiele bescherming 203 321 354 211 321 354 8 000 000 2.2.352 Burgers, gelijkheid, rechten en waarden 235 334 621 236 334 621 1 000 000 07 06 01 Gelijkheid en rechten 39 181 708 40 181 708 1 000 000 2.2.3DAG Gedecentraliseerde agentschappen 322 328 592 324 328 592 2 000 000 07 10 08 Europees Openbaar Ministerie (EPPO) 81 979 259 83 979 259 2 000 000 2.2.3OTH Overige acties 8 937 422 9 437 422 500 000 07 20 03 01 Vrij verkeer van werknemers, coördinatie van de socialezekerheidsregelingen en maatregelen ten behoeve van migranten, met inbegrip van migranten uit niet-lidstaten 8 937 422 9 437 422 500 000 2.2.3SPEC Prerogatieven 185 066 108 185 566 108 500 000 07 20 04 09 Voorlichtings- en opleidingsmaatregelen ten behoeve van werknemersorganisaties 22 928 771 23 428 771 500 000 PPVA Proefprojecten en voorbereidende acties 18 500 000 Totaal 31 000 000 Voor Erasmus+ zou begrotingsartikel 07 03 03 – Bevordering van de leermobiliteit van sportcoaches en -personeel, en van samenwerking, inclusie, creativiteit en innovatie op het niveau van sportorganisaties en sportbeleid een bijdrage kunnen leveren aan de financiering van acties in verband met de volgende speciale Olympische Spelen. De Commissie zal in de loop van het jaar toezicht houden op de behoeften met betrekking tot dit onderdeel. De algemene behoefte voor de rentepost van het EURI ten belope van 2 283,2 miljoen EUR boven de financiële programmering voor 2025 wordt deels gefinancierd uit de resterende marge onder subrubriek 2b van 4,7 miljoen EUR en de beschikbaarstelling van 1 136,8 miljoen EUR in het kader van het flexibiliteitsinstrument, samen een bedrag van 1 141,6 miljoen EUR, wat overeenkomt met de benchmark van 50 % van de kostenoverschrijding voor 2025. De resterende 50 %, d.w.z. 1 141,6 miljoen EUR, zal worden gedekt door de vrijmakingen die sinds 2021 zijn verricht overeenkomstig artikel 10 bis, lid 3, punt a), van de MFK-verordening. De benchmark van 50 % zal jaarlijks worden nagestreefd. Bijgevolg is het overeengekomen niveau van de vastleggingskredieten vastgesteld op 11 614,4 miljoen EUR, waarbij er geen marge onder het uitgavenmaximum van subrubriek 2b overblijft en er uit het flexibiliteitsinstrument een bedrag van 1 136,8 miljoen EUR beschikbaar wordt gesteld overeenkomstig artikel 12 van de MFK-verordening en er uit het EURI-instrument een bedrag van 1 141,6 miljoen EUR beschikbaar wordt gesteld overeenkomstig artikel 10 bis, lid 3, punt a), van de MFK-verordening. Rubriek 3 – Natuurlijke hulpbronnen en milieu De vastleggingskredieten worden vastgesteld op het niveau dat de Commissie heeft voorgesteld in de ontwerpbegroting, als gewijzigd bij nota van wijzigingen nr. 1/2025, maar met de volgende aanpassingen waarover het bemiddelingscomité overeenstemming heeft bereikt, zoals weergegeven in onderstaande tabel: Begrotingsonderdeel / programma Naam Variatie in vastleggingskredieten (in EUR) OB 2025 (incl. nota van wijzigingen 1/2025) Begroting 2025 Verschil 3.1.11 Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) 40 177 007 402 39 975 892 542 -201 114 860 08 02 01 Landbouwreserve 288 000 000 280 219 040 -7 780 960 08 02 04 01 Basisinkomenssteun voor duurzaamheid 18 202 923 939 18 009 590 039 -193 333 900 3.2.21 Programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE) 771 019 449 776 019 449 5 000 000 09 02 01 Natuur en biodiversiteit 301 344 360 305 344 360 4 000 000 09 02 04 Transitie naar schone energie 135 328 440 136 328 440 1 000 000 PPVA Proefprojecten en voorbereidende acties 3 000 000 Totaal -193 114 860 Als gevolg hiervan wordt het overeengekomen niveau van de vastleggingskredieten vastgesteld op 56 731,3 miljoen EUR, waardoor er een marge van 604,7 miljoen EUR overblijft onder het uitgavenmaximum van rubriek 3. Rubriek 4 – Migratie en grensbeheer De vastleggingskredieten worden vastgesteld op het niveau dat de Commissie heeft voorgesteld in de ontwerpbegroting, als gewijzigd bij nota van wijzigingen nr. 1/2025, maar met de volgende aanpassingen waarover het bemiddelingscomité overeenstemming heeft bereikt, zoals weergegeven in onderstaande tabel: Begrotingsonderdeel / programma Naam Variatie in vastleggingskredieten (in EUR) OB 2025 (incl. nota van wijzigingen 1/2025) Begroting 2025 Verschil 4.0.11 Fonds voor asiel, migratie en integratie 1 866 688 241 1 868 688 241 2 000 000 10 02 01 Fonds voor asiel, migratie en integratie (AMIF) 1 861 630 325 1 863 630 325 2 000 000 4.0.211 Fonds voor geïntegreerd grensbeheer (IBMF) – Instrument voor grensbeheer en visa (BMVI) 1 224 710 499 1 234 710 499 10 000 000 11 02 01 Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid 1 220 663 318 1 230 663 318 10 000 000 Totaal 12 000 000 Als gevolg hiervan wordt het overeengekomen niveau van de vastleggingskredieten vastgesteld op 4 791,1 miljoen EUR, waardoor er een marge van 79,9 miljoen EUR overblijft onder het uitgavenmaximum van rubriek 4. Rubriek 5 – Veiligheid en defensie De vastleggingskredieten worden vastgesteld op het niveau dat de Commissie heeft voorgesteld in de ontwerpbegroting, als gewijzigd bij nota van wijzigingen nr. 1/2025, maar met de volgende aanpassingen waarover het bemiddelingscomité overeenstemming heeft bereikt, zoals weergegeven in onderstaande tabel: Begrotingsonderdeel / programma Naam Variatie in vastleggingskredieten (in EUR) OB 2025 (incl. nota van wijzigingen 1/2025) Begroting 2025 Verschil 5.0.1DAG Gedecentraliseerde agentschappen 283 270 855 288 270 855 5 000 000 12 10 01 Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) 236 069 206 241 069 206 5 000 000 5.0.22 Militaire mobiliteit 246 309 165 252 309 165 6 000 000 13 04 01 Militaire mobiliteit 244 516 283 250 516 283 6 000 000 Totaal 11 000 000 Als gevolg hiervan wordt het overeengekomen niveau van de vastleggingskredieten vastgesteld op 2 632,6 miljoen EUR, waarbij er geen marge onder het uitgavenmaximum van rubriek 5 overblijft, en er uit het flexibiliteitsinstrument een bedrag van 15,6 miljoen EUR beschikbaar wordt gesteld overeenkomstig artikel 12 van de MFK-verordening. Rubriek 6 – Nabuurschap en internationaal beleid De vastleggingskredieten worden vastgesteld op het niveau dat de Commissie heeft voorgesteld in de ontwerpbegroting, maar met de volgende aanpassingen waarover het bemiddelingscomité overeenstemming heeft bereikt, zoals weergegeven in onderstaande tabel: Begrotingsonderdeel / programma Naam Variatie in vastleggingskredieten (in EUR) OB 2025 (incl. nota van wijzigingen 1/2025) Begroting 2025 Verschil 6.0.12 Humanitaire hulp (HUMA) 1 893 581 831 1 943 581 831 50 000 000 14 03 01 Humanitaire hulp 1 801 398 746 1 851 398 746 50 000 000 15 03 01 Hervormings- en groeifaciliteit voor de Westelijke Balkan – Beleidsuitgaven 401 550 000 0 -401 550 000 15 03 01 01 Albanië 0 66 000 639 66 000 639 15 03 01 02 Bosnië en Herzegovina 0 77 668 882 77 668 882 15 03 01 03 Kosovo 0 63 174 982 63 174 982 15 03 01 04 Montenegro 0 27 449 573 27 449 573 15 03 01 05 Noord-Macedonië 0 53 708 533 53 708 533 15 03 01 06 Servië 0 113 547 391 113 547 391 Totaal 50 000 000 Als gevolg hiervan wordt het overeengekomen niveau van de vastleggingskredieten vastgesteld op 16 308,2 miljoen EUR, waarbij er geen marge onder het uitgavenmaximum van rubriek 6 overblijft, en er uit het flexibiliteitsinstrument een bedrag van 5,2 miljoen EUR beschikbaar wordt gesteld overeenkomstig artikel 12 van de MFK-verordening. Rubriek 7 - Europees openbaar bestuur Het aantal posten in de personeelsformatie van de instellingen en de kredieten die de Commissie heeft voorgesteld in de ontwerpbegroting, als gewijzigd bij nota van wijzigingen 1/2025, worden goedgekeurd door het bemiddelingscomité, maar met de volgende uitzonderingen: — De wijzigingen die de Europese Raad heeft aangebracht in zijn eigen afdeling en die het Europees Parlement in zijn lezing heeft bevestigd, worden opnieuw ingevoerd, waarbij ook terdege rekening wordt gehouden met de aanpassingen die worden voorgesteld in nota van wijzigingen 1/2025. Per saldo resulteert dit in drie extra posten en kredieten ten belope van 715,9 miljoen EUR, een stijging van 195 000 miljoen EUR ten opzichte van de ontwerpbegroting, zoals gewijzigd bij nota van wijzigingen 1/2025; — De afdeling betreffende het Hof van Justitie van de Europese Unie, waaraan twee extra posten worden toegewezen en waarvan de vastleggings- en betalingskredieten worden verhoogd met 140 000 EUR; — De afdeling betreffende het Europees Economisch en Sociaal Comité, waaraan één extra post wordt toegewezen en waarvan de vastleggings- en betalingskredieten worden verhoogd met 70 000 EUR; — De afdeling betreffende het Europees Comité van de Regio’s, waaraan één extra post wordt toegewezen en waarvan de vastleggings- en betalingskredieten worden verhoogd met 70 000 EUR; — De afdeling betreffende de Europees Toezichthouder voor gegevensbescherming, waaraan vier extra posten worden toegewezen en waarvan de vastleggings- en betalingskredieten worden verhoogd met 280 000 EUR; — De afdeling betreffende de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO), waarvan de vastleggings- en betalingskredieten worden verhoogd met 10 000 000 EUR. De totale aanpassing resulteert in een stijging in rubriek 7 met 10,8 miljoen EUR. Afdeling 2 – Europese Raad en Raad Begrotingsonderdeel / programma Naam Variatie in vastleggingskredieten (in EUR) OB 2025 (incl. nota van wijzigingen 1/2025) Begroting 2025 Verschil 1 0 0 0 Basissalaris 300 000 440 000 140 000 1 1 0 0 Basissalarissen 326 566 151 326 621 151 55 000 Totaal 195 000 Afdeling 4 – Hof van Justitie Begrotingsonderdeel / programma Naam Variatie in vastleggingskredieten (in EUR) OB 2025 (incl. nota van wijzigingen 1/2025) Begroting 2025 Verschil 1 2 0 0 Salarissen en vergoedingen 345 863 000 346 003 000 140 000 Totaal 140 000 Afdeling 6 – Europees Economisch en Sociaal Comité Begrotingsonderdeel / programma Naam Variatie in vastleggingskredieten (in EUR) OB 2025 (incl. nota van wijzigingen 1/2025) Begroting 2025 Verschil 1 2 0 0 Salaris en toelagen 94 911 000 94 981 000 70 000 Totaal 70 000 Afdeling 7 – Het Europees Comité van de Regio’s Begrotingsonderdeel / programma Naam Variatie in vastleggingskredieten (in EUR) OB 2025 (incl. nota van wijzigingen 1/2025) Begroting 2025 Verschil 1 2 0 0 Salaris en toelagen 75 370 000 75 440 000 70 000 Totaal 70 000 Afdeling 9 – Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming Begrotingsonderdeel / programma Naam Variatie in vastleggingskredieten (in EUR) OB 2025 (incl. nota van wijzigingen 1/2025) Begroting 2025 Verschil 1 1 0 0 Salaris en toelagen 9 882 000 10 162 000 280 000 Totaal 280 000 Afdeling 10 – Europese Dienst voor extern optreden Begrotingsonderdeel / programma Naam Variatie in vastleggingskredieten (in EUR) OB 2025 (incl. nota van wijzigingen 1/2025) Begroting 2025 Verschil 3 0 0 3 Gebouwen en daarmee samenhangende kosten 177 575 472 187 575 472 10 000 000 Totaal 10 000 000 Ook de voorgestelde begrotingsneutrale aanpassingen van de kredieten in begrotingsonderdelen waarvoor het Europees Parlement wijzigingen in zijn eigen afdeling heeft aangebracht, worden goedgekeurd, als volgt: Afdeling 1 – Europees Parlement Begrotingsonderdeel / programma Naam Variatie in vastleggingskredieten (in EUR) OB 2025 (incl. nota van wijzigingen 1/2025) Begroting 2025 Verschil 1 2 0 4 Rechten in verband met indiensttreding, overplaatsing en beëindiging van de dienst 3 920 912 3 779 912 -141 000 1 2 2 0 Vergoedingen bij ontheffing van het ambt en verlof om redenen van dienstbelang 3 804 598 4 454 598 650 000 1 4 0 2 Andere personeelsleden — Chauffeurs in het secretariaat-generaal 9 925 704 9 725 704 -200 000 1 4 0 4 Stages, gedetacheerde nationale deskundigen, uitwisseling van ambtenaren en studiebezoeken 13 979 850 13 929 850 -50 000 1 6 3 0 Sociale dienst 1 076 088 1 217 088 141 000 2 0 0 0 Huur 27 600 000 26 900 000 -700 000 2 0 0 1 Erfpacht 0 700 000 700 000 3 2 4 8 Audiovisuele voorlichting 22 072 500 21 072 500 -1 000 000 4 0 0 Lopende huishoudelijke uitgaven en uitgaven in verband met de politieke en de voorlichtingsactiviteiten van de fracties en de niet-fractiegebonden leden 69 000 000 70 000 000 1 000 000 4 2 2 Uitgaven in verband met assistentie aan de leden 264 255 176 263 855 176 -400 000 Totaal 0 Als gevolg hiervan wordt het overeengekomen niveau van de vastleggingskredieten vastgesteld op 12 845,0 miljoen EUR, waarbij er geen marge onder het uitgavenplafond van rubriek 7 overblijft, en er uit het enkelvoudig marge-instrument een bedrag van 721,0 miljoen EUR beschikbaar wordt gesteld overeenkomstig artikel 11, lid 1, punt a), van de MFK-verordening. Thematische speciale instrumenten: EFG, ESR, EAR en BAR De vastleggingskredieten voor het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG), de Reserve voor Europese solidariteit (ESR), de reserve voor noodhulp (EAR) en de reserve voor aanpassing aan de Brexit (BAR) worden vastgesteld op het niveau dat door de Commissie is voorgesteld in de ontwerpbegroting. 1.4. Betalingskredieten De totale hoogte van de betalingskredieten in de begroting 2025 wordt vastgesteld op het niveau van de ontwerpbegroting, als gewijzigd bij nota van wijzigingen nr. 1/2025, met de volgende aanpassingen als overeengekomen door het bemiddelingscomité: 1. Er wordt rekening gehouden met het overeengekomen niveau van vastleggingskredieten voor niet-gesplitste uitgaven (rubrieken 1 t/m 6), waarvoor het niveau van de betalingskredieten gelijk is aan de hoogte van de vastleggingskredieten. Dit geldt voor de totale verlaging voor het ELGF met 201,1 miljoen EUR. Rekening houdend met de aanpassing van de bijdrage van de Unie aan gedecentraliseerde agentschappen is het gecombineerde gevolg een daling van 194,1 miljoen EUR; 2. De aanpassing in rubriek 7 resulteert in een stijging van 10,8 miljoen EUR; 3. De betalingskredieten voor alle nieuwe door het Parlement voorgestelde proefprojecten en voorbereidende acties worden vastgesteld op 25 % van de overeenkomstige vastleggingskredieten of op het door het Parlement voorgestelde niveau indien dit lager is. In het geval van verlenging van bestaande proefprojecten en voorbereidende acties is het niveau van de betalingskredieten het niveau dat in de ontwerpbegroting, als gewijzigd bij nota van wijzigingen nr. 1/2025, is vastgesteld plus 25 % van de overeenkomstige nieuwe vastleggingskredieten, of het door het Parlement voorgestelde niveau, indien dit lager is. Het gecombineerde gevolg is een verhoging van 26,1 miljoen EUR; 4. Het gecombineerde gevolg van de aanpassingen aan de begrotingsonderdelen voor gesplitste uitgaven is een stijging van 25,5 miljoen EUR. De aanpassingen, die resulteren in een totale daling van 131,7 miljoen EUR, zijn nader beschreven in de volgende tabel: Begrotingsonderdeel / programma Naam Variatie in betalingskredieten (in EUR) OB 2025 (incl. nota van wijzigingen 1) Begroting 2025 Verschil Rubriek 1 1.0.23 Programma Digitaal Europa 1 138 538 171 1 136 038 171 -2 500 000 02 04 01 11 Europees kenniscentrum voor industrie, technologie en onderzoek op het gebied van cyberbeveiliging 189 253 417 186 753 417 -2 500 000 PPVA Proefprojecten en voorbereidende acties 19 372 500 Totaal rubriek 1 16 872 500 Subrubriek 2a 05 02 01 EFRO — Beleidsuitgaven 21 000 000 000 18 000 000 000 -3 000 000 000 30 02 02 Gesplitste kredieten (Reserve voor begrotingsartikel 05 02 01) 0 3 000 000 000 3 000 000 000 PPVA Proefprojecten en voorbereidende acties 1 375 000 Totaal subrubriek 2a 1 375 000 Subrubriek 2b 2.2.24 Uniemechanisme voor civiele bescherming (rescEU) 105 000 000 107 500 000 2 500 000 06 05 01 Uniemechanisme voor civiele bescherming 95 000 000 97 500 000 2 500 000 2.2.3DAG Gedecentraliseerde agentschappen 320 062 077 322 062 077 2 000 000 07 10 08 Europees Openbaar Ministerie (EPPO) 81 979 259 83 979 259 2 000 000 2.2.3SPEC Prerogatieven 175 405 542 175 905 542 500 000 07 20 04 09 Voorlichtings- en opleidingsmaatregelen ten behoeve van werknemersorganisaties 22 000 000 22 500 000 500 000 PPVA Proefprojecten en voorbereidende acties 4 625 000 Totaal subrubriek 2b 9 625 000 Rubriek 3 3.1.11 Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) 40 231 832 821 40 030 717 961 -201 114 860 08 02 01 Landbouwreserve 288 000 000 280 219 040 -7 780 960 08 02 04 01 Basisinkomenssteun voor duurzaamheid 18 202 923 939 18 009 590 039 -193 333 900 PPVA Proefprojecten en voorbereidende acties 750 000 Totaal rubriek 3 -200 364 860 Rubriek 5 5.0.1DAG Gedecentraliseerde agentschappen 283 270 855 288 270 855 5 000 000 12 10 01 Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) 236 069 206 241 069 206 5 000 000 5.0.22 Militaire mobiliteit 131 773 261 136 773 261 5 000 000 13 04 01 Militaire mobiliteit 129 980 379 134 980 379 5 000 000 Totaal rubriek 5 10 000 000 Rubriek 6 6.0.12 Humanitaire hulp (HUMA) 1 840 130 593 1 860 130 593 20 000 000 14 03 01 Humanitaire hulp 1 750 356 120 1 770 356 120 20 000 000 Totaal rubriek 6 20 000 000 Rubriek 7 7.2 Administratieve uitgaven van de instellingen 9 709 730 985 9 720 485 985 10 755 000 7.1.22 Europese Raad en Raad 715 753 858 715 948 858 195 000 7.1.24 Hof van Justitie van de Europese Unie 541 591 503 541 731 503 140 000 7.1.26 Europees Economisch en Sociaal Comité 173 947 121 174 017 121 70 000 7.1.27 Europees Comité van de Regio’s 130 382 946 130 452 946 70 000 7.1.29 Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming 26 803 875 27 083 875 280 000 7.1.2X Europese Dienst voor extern optreden 922 500 257 932 500 257 10 000 000 Totaal rubriek 7 10 755 000 TOTAAL -131 737 360 Per saldo resulteert dit in een totaal niveau van betalingskredieten van 155 209,3 miljoen EUR, wat neerkomt op een daling van 131,7 miljoen EUR ten opzichte van de ontwerpbegroting, zoals gewijzigd bij nota van wijzigingen 1/2025. 1.5. Reserves In vergelijking met de ontwerpbegroting, zoals gewijzigd bij nota van wijzigingen nr. 1/2025, wordt het bedrag van 3 miljard EUR aan betalingskredieten voor 2025 in verband met de extra flexibiliteit en steun uit de cohesiefondsen voor de lidstaten die getroffen zijn door de natuurrampen in Europa (voorstellen voor regionale noodhulp voor wederopbouw – Restore) opgenomen in de reserve. 1.6. Begrotingstoelichtingen De tekst van de begrotingstoelichting stemt overeen met de ontwerpbegroting, zoals gewijzigd bij nota van wijzigingen 1/2025, met de volgende aanpassingen die in de uitvoerbaarheidsnota zijn voorgesteld en door het bemiddelingscomité zijn goedgekeurd: — Begrotingsonderdelen waarvoor het Europees Parlement wijzigingen in zijn eigen afdeling heeft aangebracht, worden zonder wijzigingen goedgekeurd. — PP 08 25 01 — Waarnemingscentrum voor landroofpraktijken in de EU Tekst als volgt wijzigen: EU-waarnemingspost voor landbouwareaal en controle op en toegang tot landbouwgrond — Overeenkomstig artikel 15, lid 3, van het Financieel Reglement stemt het bemiddelingscomité ermee in om opnieuw vastleggingskredieten voor begrotingsonderdeel 01 02 01 01 – Europese Onderzoeksraad ter beschikking te stellen. De begrotingstoelichting wordt dienovereenkomstig aangepast: Begrotingsonderdeel Naam 01 02 01 01 Volgende tekst toevoegen: Overeenkomstig artikel 15, lid 3, van het Financieel Reglement is voor deze begrotingspost 20 000 000 EUR aan vastleggingskredieten, die overeenkomen met de aanvullende verhoging van 100 miljoen EUR (in prijzen van 2018) die in het kader van de herziening van het MFK is overeengekomen, beschikbaar na vrijmakingen in 2019 die het gevolg zijn van de gehele of gedeeltelijke niet-uitvoering van onderzoeksprojecten. Dit met dien verstande dat de door het Europees Parlement of de Raad aangebrachte wijzigingen het toepassingsgebied van een bestaande rechtsgrondslag niet kunnen wijzigen of uitbreiden, noch afbreuk kunnen doen aan de administratieve autonomie van de instellingen, en dat het optreden met de beschikbare middelen kan worden gedekt. 1.7. Begrotingsnomenclatuur Er wordt overeenstemming bereikt over de door de Commissie in de ontwerpbegroting voorgestelde begrotingsnomenclatuur, zoals gewijzigd bij nota van wijzigingen 1/2025, met de opname van de nieuwe proefprojecten en voorbereidende acties. Het bemiddelingscomité komt ook overeen begrotingsonderdeel 15 03 01 Hervormings- en groeifaciliteit voor de Westelijke Balkan – Beleidsuitgaven op te splitsen in zes afzonderlijke begrotingsonderdelen, één per land, als volgt: — 15 03 01 01 Albanië — 15 03 01 02 Bosnië en Herzegovina — 15 03 01 03 Kosovo (12) — 15 03 01 04 Montenegro — 15 03 01 05 Noord-Macedonië — 15 03 01 06 Servië Er wordt ook een bijbehorende begrotingstoelichting ingevoegd, als volgt: “Dit krediet dient ter dekking van de beleidsuitgaven en financiële steun in verband met acties die worden uitgevoerd in het kader van de hervormings- en groeifaciliteit voor de Westelijke Balkan voor Albanië / Bosnië en Herzegovina / Kosovo / Montenegro / Noord-Macedonië / Servië overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EU) 2024/1449”. 3. Verklaringen 3.1. Gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement en de Raad over betalingskredieten Het Europees Parlement en de Raad roepen de Commissie op om gedurende het jaar 2025 nauwlettend en actief te blijven toezien op de uitvoering van de programma’s van het huidige en het voorgaande MFK (met name subrubriek 2a en plattelandsontwikkeling), ook in verband met de uitvoering van regionale noodhulp voor wederopbouw (Restore) in lijn met de uiteindelijke wettelijke regeling en de benutting ervan door de lidstaten. Daartoe verzoeken het Europees Parlement en de Raad de Commissie hen tijdig de meest recente cijfers over de stand van zaken en de ramingen voor de betalingskredieten voor 2025 voor te leggen. Indien uit de cijfers blijkt dat de kredieten in de begroting voor 2025 ontoereikend zijn om in de behoeften te voorzien, verzoeken het Europees Parlement en de Raad de Commissie zo spoedig mogelijk een passende oplossing te presenteren, onder andere een ontwerp van gewijzigde begroting, om het Europees Parlement en de Raad in staat te stellen zo spoedig mogelijk en zonder onnodige vertraging in te spelen op gerechtvaardigde behoeften. Het Europees Parlement en de Raad zullen in voorkomend geval rekening houden met de urgentie van de kwestie, en de periode van acht weken voor de besluitvorming inkorten indien zij dat nodig achten. Hetzelfde geldt mutatis mutandis indien uit de cijfers blijkt dat de kredieten in de begroting voor 2025 hoger zijn dan nodig. 3.2. Gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over het vrijgeven van de betalingen in verband met de Restore-voorstellen in de begroting 2025 Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie nemen nota van de lopende besprekingen over de Restore-voorstellen (regionale noodhulp voor wederopbouw) om extra bijstand te verlenen aan lidstaten die zijn getroffen door recente natuurrampen (13) . In afwachting van de goedkeuring van de rechtsgrondslag worden de in de nota van wijzigingen opgenomen betalingen in verband met deze voorstellen (3 miljard EUR) als voorziening opgenomen in de goedgekeurde begroting en zullen zij worden vrijgegeven wanneer de Restore-voorstellen worden goedgekeurd overeenkomstig artikel 49, lid 1, van het Financieel Reglement.
|
European Parliament Adopted Texts
|
https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/TA-10-2024-11-28_NL.html
|
Het Europees Parlement, – gezien zijn eerdere resoluties over Hongkong en over China, – gezien artikel 150, lid 5, en artikel 136, lid 4, van zijn Reglement, A. overwegende dat de fundamentele vrijheden en de rechtsstaat in Hongkong zijn verslechterd sinds de invoering van de nationale veiligheidswet en de verordening ter bescherming van de nationale veiligheid; overwegende dat China de gezamenlijke Chinees-Britse en Chinees-Portugese verklaring, het “één land, twee systemen”-beginsel en het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten heeft geschonden; overwegende dat meer dan 200 mensen zijn gearresteerd op grond van de nationale veiligheidswet; B. overwegende dat Jimmy Lai al sinds 2020 wordt vastgehouden op grond van valse aanklachten; overwegende dat zijn proces in 2023 na verschillende vertragingen van start is gegaan; overwegende dat hij deze aanklachten heeft ontkend en dat hem levenslange opsluiting boven het hoofd hangt; overwegende dat zijn Britse advocaat geen toestemming heeft gekregen om hem te vertegenwoordigen; C. overwegende dat 45 prodemocratische politici, activisten en journalisten in de zaak “Hongkong 47” zijn veroordeeld voor subversie omdat zij onofficiële voorverkiezingen georganiseerd hadden; overwegende dat hun processen de grootste tot nu toe in verband met de nationale veiligheid waren; D. overwegende dat politieke gevangenen in Hongkong tijdens hun lange voorarrest met moeilijke omstandigheden worden geconfronteerd, die vaak gevolgen hebben voor hun gezondheid, zoals het geval is bij de 76-jarige Lai, die aan diabetes lijdt en in de gevangenis de heilige communie is ontzegd; E. overwegende dat onafhankelijke mediakanalen in Hongkong gedwongen zijn hun activiteiten stop te zetten en dat twee journalisten van inmiddels opgeheven mediakanalen, Chung Pui‑kuen en Patrick Lam, veroordeeld zijn voor “opruiende publicaties”; overwegende dat de rangschikking van Hongkong op de wereldindex voor persvrijheid aanzienlijk is gedaald; 1. hekelt de veroordeling van prodemocratische activisten op grond van de nationale veiligheidswet, in strijd met het internationaal recht; dringt aan op de intrekking van de nationale veiligheidswet en de verordening ter bescherming van de nationale veiligheid; laakt de achteruitgang van de fundamentele vrijheden in Hongkong; 2. dringt er bij de regering van Hongkong op aan alle prodemocratische activisten, waaronder Lai en Chung, onmiddellijk en onvoorwaardelijk vrij te laten en alle aanklachten tegen hen in te trekken; 3. veroordeelt de extraterritoriale toepassing van de nationale veiligheidswet en de toenemende transnationale onderdrukking van diasporagemeenschappen binnen de EU door de autoriteiten van China en Hongkong; verzoekt de lidstaten nogmaals de uitleveringsverdragen met hen op te schorten; 4. veroordeelt de uitbuiting van de mondiale handelspositie van Hongkong om de internationale sancties tegen Rusland, Iran en Noord Korea te omzeilen, met name door de levering van geavanceerde technologieën, de handel in olie en de verlening van financiële diensten; 5. verzoekt de EDEO en de lidstaten China te waarschuwen dat zijn optreden in Hongkong gevolgen zal hebben voor de betrekkingen tussen de EU en China; verzoekt de Raad zijn conclusies van 2020 over Hongkong te herzien en gerichte sancties op te leggen aan John Lee en andere functionarissen uit Hongkong en China die verantwoordelijk zijn voor mensenrechtenschendingen, de gunstige douanebehandeling van Hongkong in te trekken en de status van het economisch handelsbureau van Hongkong in Brussel te herzien; dringt er bij de lidstaten op aan een zaak aan te spannen bij het Internationaal Gerechtshof tegen het besluit van China om de nationale veiligheidswet op te leggen aan Hongkong en Macau; 6. pleit voor een EU-fonds voor rechtsbijstand ter ondersteuning van prodemocratische activisten in Hongkong en roept het EU-bureau in Hongkong op om meer gevangenisbezoeken af te leggen, intensiever toezicht te houden op rechtszaken en een contactpunt voor mensenrechten op te richten; 7. roept Hongkong op journalisten in staat te stellen vrijelijk verslag uit te brengen en dringt er bij de EDEO op aan de persvrijheid in Hongkong te versterken; 8. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de EU-instellingen, China en de Speciale Administratieve Regio Hongkong. Het Europees Parlement, – gezien artikel 150, lid 5, en artikel 136, lid 4, van zijn Reglement, A. overwegende dat de systematische schending van de vrouwenrechten door de Islamitische Republiek Iran en haar “zedenpolitie” niet zijn afgenomen onder president Pezeshkian; B. overwegende dat de Iraanse regering in 1983 de sluierplicht heeft ingevoerd; overwegende dat de wet inzake de bevordering van de cultuur van kuisheid en de hidjab ter bescherming van het gezin in september 2024 is goedgekeurd door de Raad van Hoeders en de onderdrukking van vrouwen door de regering zal verergeren; overwegende dat vrouwen die zich zonder hoofddoek in het openbaar vertonen vaak worden geïntimideerd, gevangengenomen, gefolterd of zelfs gedood; C. overwegende dat Ahoo Daryaei op de universiteit werd geïntimideerd door veiligheidstroepen omdat ze haar hoofddoek niet op de juiste manier zou hebben gedragen; overwegende dat Daryaei, in een moedige daad van verzet, uit protest de rest van haar kleding uittrok, waarop ze werd gearresteerd en, zoals talloze andere vrouwen, geestelijk ongeschikt werd verklaard en in een psychiatrische inrichting werd opgesloten; D. overwegende dat de Iraanse regering heeft aangekondigd een “behandelingskliniek” te willen openen voor vrouwen die zich niet aan de strenge hidjabwetgeving houden; overwegende dat het wegzetten van verzet als aandoening deel uitmaakt van een systematische inspanning van de Iraanse autoriteiten om de autonomie van vrouwen te smoren en mensen die zich tegen discriminerende wetgeving, zoals de sluierplicht en gendersegregatie, verzetten, te bestraffen; E. overwegende dat in het memorandum van 1991 over de bahai-kwestie, dat door opperste leider ayatollah Ali Khamenei is ondertekend, wordt opgeroepen tot “blokkering” van de “vooruitgang en ontwikkeling” van de bahai-gemeenschap; overwegende dat ten minste 72 van de 93 bahais die in maart en april 2024 voor de rechter werden gedaagd of gevangen werden genomen, vrouwen waren; 1. veroordeelt de toenemende en systematische onderdrukking van vrouwen in Iran door middel van wet- en regelgeving die hun rechten en vrijheden ernstig inperken ten zeerste; betreurt dat de autoriteiten Ahoo Daryaei hebben gearresteerd, geestelijk ongeschikt hebben verklaard en in een psychiatrische inrichting hebben laten opnemen; is van mening dat het onderdrukken van vrouwen die zich tegen de politiek verzetten door ze op te sluiten in een psychiatrische inrichting neerkomt op foltering; 2. verzoekt de Iraanse autoriteiten alle wetgeving die vrouwen en meisjes discrimineert in te trekken en de zedenpolitie en alle andere repressieve instanties onverwijld af te schaffen; 3. laakt de vervolging van etnische en religieuze minderheden; dringt aan op de onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van alle verdedigers van de vrouwenrechten en slachtoffers van willekeurige arrestaties, onder wie de bahai-vrouwen Neda Emadi en Parastoo Hakim, en verscheidene EU-burgers; 4. verzoekt de Raad andermaal de Islamitische Revolutionaire Garde aan te wijzen als terroristische organisatie en merkt op dat de uitspraak van het Oberlandesgericht Düsseldorf (de hoogste rechterlijke instantie van de Duitse deelstaat Noordrijn‑Westfalen) over de aanslag van 2022 op de synagoge van Bochum daarvoor nu de nodige rechtsgrond biedt; 5. verzoekt de Iraanse regering met klem de onderzoeksmissie van de VN en de speciaal rapporteur van de VN voor de mensenrechtensituatie in Iran onbeperkte toegang te verlenen; pleit voor de verlenging en verruiming van haar mandaat en voor de opname hierin van een verantwoordingsmechanisme; 6. verzoekt de EU en de lidstaten de beweging “Vrouw, leven, vrijheid” te steunen; 7. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad en de VV/HV, alsmede aan de Islamitische Raadgevende Vergadering en de opperste leider van de Islamitische Republiek Iran. Het Europees Parlement, – gezien zijn eerdere resoluties over Cambodja, – gezien artikel 150, lid 5, en artikel 136, lid 4, van zijn Reglement, A. overwegende dat de ruimte voor het maatschappelijk middenveld in Cambodja sinds 2017 steeds beperkter wordt, en dat de Cambodjaanse autoriteiten en organisaties die op één lijn staan met de regering het gemunt hebben op vakbonden, de politieke oppositie, mensenrechtenverdedigers, journalisten, arbeidsrechtenorganisaties en milieuactivisten, waaronder het Center for Alliance of Labour and Human Rights (Centrum voor de Alliantie van Arbeid en Mensenrechten, “CENTRAL”), Equitable Cambodia en Mother Nature Cambodia; B. overwegende dat CENTRAL een beoordeling heeft gepubliceerd van het “Better Factories Cambodia”-programma van de IAO, waarin wordt gewezen op wijdverbreide schendingen van de vrijheid van vereniging, niet-naleving van internationale arbeidsnormen en pogingen van de regering om onafhankelijke stemmen het zwijgen op te leggen; overwegende dat CENTRAL en zijn programmabeheerder, Khun Tharo, sinds dit verslag te maken hebben gekregen met ongegronde juridische bedreigingen en pesterijen; 1. spreekt zijn afkeuring uit over de steeds beperktere ruimte voor het maatschappelijk middenveld in Cambodja; dringt aan op de onmiddellijke vrijlating van alle politieke gevangenen, activisten, journalisten, met inbegrip van de bekroonde journalist Mech Dara, mensenrechtenverdedigers en andere actoren uit het maatschappelijk middenveld die op grond van politiek gemotiveerde aanklachten worden vastgehouden; vraagt de onmiddellijke stopzetting van alle onderdrukking en pesterijen gericht tegen actoren uit het maatschappelijk middenveld; 2. verzoekt de Cambodjaanse autoriteiten alle politiek gemotiveerde aanklachten tegen CENTRAL en de leden ervan te laten vallen, politiek gemotiveerde audits en lastercampagnes stop te zetten en de rol van maatschappelijke organisaties, waaronder Equitable Cambodia en Mother Nature Cambodia, bij de bevordering van arbeids- en mensenrechten en de bescherming van het milieu, te eerbiedigen; 3. dringt er bij de Cambodjaanse autoriteiten op aan de vakbondswet, de wet inzake verenigingen en niet-gouvernementele organisaties (LANGO) en alle andere relevante wetgeving te wijzigen om deze in overeenstemming te brengen met de internationale mensenrechten- en arbeidsnormen, zodat werknemers en het maatschappelijk middenveld beschermd zijn; 4. roept bedrijven die actief zijn in de EU en goederen betrekken uit Cambodja ertoe op grondige zorgvuldigheid te betrachten op het gebied van de mensenrechten in hun toeleveringsketens, te zorgen voor verantwoorde inkooppraktijken en hun invloed als hefboom aan te wenden om werknemersrechten te bevorderen en te verdedigen; 5. verzoekt de Commissie en de lidstaten om na te gaan of wijzigingen van tariefpreferenties (in het kader van de “alles behalve wapens”-regeling ) zich aandienen gelet op het feit dat de Cambodjaanse regering niet meewerkt aan het verhelpen en voorkomen van mensenrechtenschendingen, en om een duidelijk signaal af te geven dat de verbetering van de mensenrechten en de vrijwaring van de vrijheden van het maatschappelijk middenveld voorwaarden zijn voor economische samenwerking, handel en investeringen; 6. dringt er bij de Europese Unie en haar lidstaten op aan verder na te denken over en zich in te zetten voor de goedkeuring van ambitieuze en doeltreffende multilaterale instrumenten met betrekking tot het bedrijfsleven en de mensenrechten; 7. vraagt de EU en de internationale gemeenschap onmiddellijk doeltreffende maatregelen te nemen, met inbegrip van gerichte sancties tegen degenen die verantwoordelijk zijn voor politieke onderdrukking, om de Cambodjaanse regering onder druk te zetten totdat alle politieke gevangenen zijn vrijgelaten; 8. roept de lidstaten en de EDEO ertoe op alle vormen van steun, waaronder ook financiële steun, voor het Cambodjaanse maatschappelijk middenveld op te voeren en bescherming te bieden aan mensenrechtenverdedigers, vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld en vervolgde oppositieleden; 9. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de EU-instellingen, de lidstaten, de Cambodjaanse autoriteiten en het secretariaat van de Associatie van Zuidoost-Aziatische Staten (Asean). Het Europees Parlement, – gezien zijn eerdere resoluties over Georgië, met name die van 9 oktober 2024 over de achteruitgang van de democratie en de bedreiging van het politieke pluralisme in Georgië (1) , – gezien de associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en Georgië, anderzijds (2) , – gezien de verklaring over de voorlopige bevindingen en conclusies van de internationale verkiezingswaarnemingsmissie (I-EOM) onder leiding van het Bureau voor Democratische Instellingen en Mensenrechten van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE-ODIHR) over de parlementsverkiezingen van 26 oktober 2024 in Georgië, en de verklaring van het hoofd van de verkiezingswaarnemingsdelegatie van het Europees Parlement, – gezien de verklaring van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, Josep Borrell, van 29 oktober 2024 over de meest recente ontwikkelingen na de parlementsverkiezingen in Georgië, en de gezamenlijke verklaring van de hoge vertegenwoordiger en de Commissie van 27 oktober 2024 over de parlementsverkiezingen in Georgië, – gezien de gezamenlijke verklaring van Emmanuel Macron, president van de Franse Republiek, Olaf Scholz, Kanselier van de Bondsrepubliek Duitsland en Donald Tusk, minister-president van de Republiek Polen, van 7 november 2024 over de situatie in Georgië, – gezien de gezamenlijke verklaring van de voorzitter van de Commissie buitenlandse zaken, de voorzitter van de Delegatie voor de betrekkingen met de zuidelijke Kaukasus en de voorzitter van de Delegatie in de Parlementaire Vergadering Euronest van 28 oktober 2024 over de parlementsverkiezingen in Georgië, – gezien de gezamenlijke verklaring van de EU-ministers van 28 oktober 2024 over de verkiezingen in Georgië, – gezien de gezamenlijke verklaring van de Vrienden van Georgië, een groep vertegenwoordigers van Europese parlementen, van 6 november 2024 getiteld “On international inquiry commission to investigate irregularities of elections in Georgia” (internationale onderzoekscommissie om de onregelmatigheden te onderzoeken bij de verkiezingen in Georgië), – gezien de status van kandidaat-lidstaat van de EU die de Europese Raad aan Georgië heeft toegekend op zijn top van 14 en 15 december 2023, – gezien de mededeling van de Commissie van 30 oktober 2024 getiteld “Mededeling inzake het uitbreidingsbeleid van de EU voor 2024” ( COM(2024)0690 ), waarin het eerste voortgangsverslag over Georgië is opgenomen, – gezien artikel 136, leden 2 en 4, van zijn Reglement, A. overwegende dat op 26 oktober 2024 in Georgië parlementsverkiezingen zijn gehouden; overwegende dat in de maanden voorafgaand aan de parlementsverkiezingen aanzienlijke aanvallen op de democratie in Georgië hebben plaatsgevonden, zoals de haastige goedkeuring van antidemocratische wetgeving die werd bekritiseerd door de Verenigde Naties, de Europese Commissie voor democratie middels het recht (Commissie van Venetië) en de EU; overwegende dat de periode voorafgaand aan de verkiezingen niet voldeed aan de democratische normen als gevolg van acties van de regerende partij Georgische Droom en het feit dat de autoriteiten een klimaat van angst hadden gecreëerd, onder meer door de arrestatie van, invallen bij en intimidatie van politici van de oppositie, leiders van het maatschappelijk middenveld, journalisten, onderzoekers en andere personen die kritisch staan tegenover de regering, en door tegen hen gericht geweld; B. overwegende dat de regerende partij Georgische Droom tijdens de campagne de natuurlijke angst van de Georgische samenleving voor oorlog uitbuitte door te herhalen dat zij de “partij van de vrede” was en te beweren dat de oppositie het land zou meeslepen in een oorlog met Rusland, in opdracht van het Westen, waarnaar, met de insinuatie van een complot, wordt verwezen als de “mondiale oorlogspartij”; overwegende dat de leiders van de Russische Federatie en de propagandisten ervan Georgische Droom zowel voor als na de verkiezingen openlijk hebben gesteund; overwegende dat de hoogste leiders van de regerende partij tijdens de campagne publieke verklaringen hebben afgelegd waarin zij uiting gaven aan hun intentie om belangrijke oppositiepartijen na de verkiezingen te verbieden, wat aanleiding geeft tot bezorgdheid over de eerlijkheid en inclusiviteit van het politieke proces; C. overwegende dat er bij de Georgische parlementsverkiezingen van 26 oktober 2024 verschillende kandidaten waren, maar dat de verkiezingen ontsierd werden door ernstige onregelmatigheden, gedocumenteerde meldingen van manipulatie van stemmingen en onderdrukking van de vrijheden van kiezers, met name door middel van het kopen van stemmen, intimidatie van waarnemers, het verwijderen van media uit stembureaus, intimidatie van kiezers binnen en buiten stembureaus, het volgen van kiezers en de inbeslagname van identiteitsbewijzen in plattelandsgebieden, die vervolgens aan loyale activisten van de regeringspartij werden gegeven om mee te stemmen, haatzaaiende uitlatingen, ontoereikende toegang tot stembureaus voor Georgische burgers in het buitenland en onwaarschijnlijke verschillen in de opkomst van vrouwen en mannen op het platteland; overwegende dat werknemers in de publieke sector en uitkeringsgerechtigden onder druk stonden om de regerende partij te steunen; D. overwegende dat internationale waarnemers hebben gewezen op toenemende politieke verdeeldheid en op een aanzienlijk onevenwicht wat financiële middelen betreft, alsmede op het feit dat de regerende partij vele voordelen genoot, waardoor het reeds ongelijke speelveld nog ongelijker werd; overwegende dat de doeltreffendheid van het financiële toezicht op de campagne werd ondermijnd doordat de handhaving beperkt was en er bezorgdheid bestond over de onpartijdigheid en politieke instrumentalisering van de toezichthoudende instantie; E. overwegende dat bij de parlementsverkiezingen van 26 oktober 2024 voor het eerst in de geschiedenis van Georgië gebruikgemaakt is van een proportioneel systeem, met elektronische apparaten voor de identificatie van kiezers en het tellen van de stemmen; overwegende dat deze technologieën aanleiding gaven tot bezorgdheid over de transparantie, het stemgeheim en een gebrek aan onafhankelijke controle; F. overwegende dat als gevolg van recente wijzigingen in de kieswet, waaronder de afschaffing van genderquota, de samenstelling van de centrale kiescommissie (CEC) is veranderd en dat door deze wijzigingen, samen met de goedkeuring van de wet inzake transparantie van buitenlandse invloed, de fundamentele vrijheden zijn beperkt, maatschappelijke organisaties zijn gestigmatiseerd en de integriteit van de democratische instellingen van Georgië zijn ondermijnd; G. overwegende dat gerespecteerde en onafhankelijke Georgische verkiezingswaarnemingsmissies hebben vastgesteld dat de verkiezingen niet de werkelijke wil van het Georgische volk weerspiegelen als gevolg van de uitoefening van dwang voorafgaand aan de verkiezingen, manipulatie op de verkiezingsdag en beperkingen op de toegang van waarnemers; overwegende dat er een klimaat van dwang is ontstaan door de inbeslagname van identiteitskaarten, de verzameling van gegevens en de aanwezigheid van onbevoegden, met als gevolg een grotere medeplichtigheid van overheidsactoren aan het in de hand werken van verkiezingsfraude; overwegende dat het principe van het stemgeheim op verkiezingsdag op grote schaal is geschonden; overwegende dat de verkiezingen werden gemanipuleerd via een combinatie van intimidatie van de kiezers, belemmering van verkiezingswaarnemingen en manipulatie van de stemprocedures, en dat zij niet kunnen worden beschouwd als vrije en eerlijke verkiezingen; H. overwegende dat de wijdverbreide ongerijmdheden wat de opkomst betreft en het stemaandeel ten gunste van de regerende partij aansloten bij de talrijke meldingen van electorale wanpraktijken; I. overwegende dat bijna alle peilingen vóór de verkiezingen aangaven dat Georgische Droom geen meerderheid zou behalen; overwegende dat de discrepantie tussen de aan de verkiezingen voorafgaande peilingen en de door de CEC gemelde verkiezingsuitslag niet kan worden verklaard door een statistische foutmarge; J. overwegende dat Georgisch president Salome Zoerabisjvili de verkiezingen publiekelijk heeft verworpen als zijnde frauduleus, heeft geweigerd de geldigheid van het resultaat te erkennen en heeft opgeroepen tot een internationaal onderzoek en nieuwe verkiezingen; overwegende dat de president heeft verklaard dat erkenning van het resultaat zou neerkomen op “aanvaarding van de onderwerping van Georgië aan Rusland” en dat zij het verkiezingsproces heeft omschreven als een “Russische speciale operatie”; overwegende dat de vier coalities van oppositiepartijen die de kiesdrempel haalden, de verkiezingsuitslag hebben verworpen en hebben geweigerd het resulterende parlement te legitimeren; overwegende dat vier oppositieblokken – de Verenigde Nationale Beweging, de Coalitie Sterk Georgië, de Coalitie Voor Verandering en Gakharia voor Georgië – hun parlementaire mandaten niet hebben aanvaard en geen gehoor hebben gegeven aan de 11e samenroeping van het parlement, met als argument dat de parlementsverkiezingen van 26 oktober 2024 niet legitiem waren; overwegende dat Georgisch premier Kobachidze op 13 november 2024, net als bij verklaringen in augustus, heeft meegedeeld van plan te zijn belangrijke oppositiepartijen grondwettelijk te verbieden als zij weigeren hun parlementaire mandaat te aanvaarden; overwegende dat Georgië zich bijgevolg in een constitutionele crisis bevindt; K. overwegende dat het nieuwe parlement op 25 november 2024 is bijeengekomen zonder de deelname van leden van de oppositie; overwegende dat president Salome Zoerabisjvili onder verwijzing naar de constituerende zitting van het parlement heeft verklaard dat “het parlement van Georgië vandaag niet meer bestaat”, aangezien Georgische Droom “de grondwet met voeten heeft getreden”; L. overwegende dat de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) er in zijn verklaring na de verkiezingen aan heeft herinnerd dat de internationale waarnemers niet verklaard hebben dat de verkiezingen vrij en eerlijk zijn verlopen, heeft opgeroepen tot een transparant onderzoek naar de onregelmatigheden en naar de druk op en intimidatie van kiezers en heeft benadrukt dat de trend van democratische achteruitgang in Georgië moet worden gekeerd; M. overwegende dat de Hongaarse premier, Viktor Orbán, naar Tbilisi is gereisd om de partij Georgische Droom te feliciteren voordat de definitieve verkiezingsuitslag bekendgemaakt was en zonder eerst andere EU-leiders te raadplegen, en dat hij de enige EU-leider was die dit heeft gedaan; N. overwegende dat Georgische maatschappelijke organisaties klachten hebben ingediend bij de rechtbank en hebben aangedrongen op onderzoeken naar verkiezingsfraude, maar dat de onderzoeksinstanties in veel gevallen geen onderzoek hebben opgestart en de schendingen niet naar behoren hebben onderzocht; overwegende dat de CEC tot dusver heeft geweigerd de audit van het elektronische stemsysteem waartoe opdracht was gegeven, te publiceren en dat zij de verkiezingsresultaten heeft erkend, ondanks bovengenoemde onregelmatigheden; O. overwegende dat de gerechtelijke stappen van Georgische maatschappelijke organisaties werden gevolgd door strafmaatregelen van de autoriteiten tegen vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, waaronder ongegronde dagvaardingen voor verhoor en zware boetes voor het vrijuit spreken over verkiezingsfraude; P. overwegende dat Georgische rechters de rechtszaken die zijn aangespannen door oppositiepartijen en lokale waarnemers wegens vermeende onregelmatigheden bij de stemming versneld blijven behandelen en massaal afwijzen, terwijl verzoeken om getuigen te dagvaarden en de CEC te verplichten gegevens te overhandigen over de levering en ontvangst van stiften en papier die zijn aangeschaft en gebruikt bij de stemming, worden afgewezen; Q. overwegende dat de CEC op 16 november 2024, ondanks talrijke klachten en oproepen van onafhankelijke verkiezingswaarnemers om de resultaten nietig te verklaren, het definitieve samenvattende protocol van de parlementsverkiezingen van 26 oktober 2024 heeft bekendgemaakt en de overwinning heeft toegekend aan de regeringspartij Georgische Droom, met 53,92 % van de stemmen; R. overwegende dat de protesten in Tbilisi aanvankelijk zijn uitgebroken op 28 oktober 2024, toen duizenden mensen bijeenkwamen om de legitimiteit van de door de regerende partij uitgeroepen overwinning aan te vechten; overwegende dat de demonstraties zijn voortgezet op 4 november 2024, met een toenemende omvang en intensiteit; overwegende dat de politie de demonstranten in Tbilisi hardhandig heeft uiteengedreven, met gebruikmaking van buitensporig geweld tegen vreedzame demonstranten en journalisten, en dat zij een aantal demonstranten heeft gearresteerd; S. overwegende dat artikel 78 van de grondwet van Georgië bepaalt dat “de grondwettelijke organen [...] binnen de grenzen van hun bevoegdheden alle maatregelen [nemen] om de volledige integratie van Georgië in de Europese Unie en de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie te waarborgen”; T. overwegende dat Georgië zich als kandidaat-lidstaat van de EU volledig aan de Associatieovereenkomst moet houden en de negen stappen moet uitvoeren die in de aanbeveling van de Commissie van 8 november 2023 worden genoemd; overwegende dat de Europese Raad Georgië in december 2023 de status van kandidaat-lidstaat heeft toegekend, maar dat het toetredingsproces sindsdien de facto is stopgezet als gevolg van het optreden van de Georgische regering sinds het voorjaar van 2024; U. overwegende dat oligarch Bidzina Ivanisjvili, leider van Georgische Droom, die ook aanzienlijke invloed uitoefent op de Georgische economie, een bepalende rol heeft gespeeld bij het uithollen van de democratie in het land en het ondermijnen van de Euro-Atlantische oriëntatie van het land ten gunste van een toenadering tot Rusland; 1. betreurt het feit dat Georgië, dat kandidaat-lidstaat van de EU is, op 26 oktober 2024 parlementsverkiezingen heeft gehouden die niet in overeenstemming waren met de internationale normen voor democratische verkiezingen, noch met de verplichting van het land als lid van de OVSE om vrije en eerlijke verkiezingen te houden; benadrukt dat schendingen van de integriteit van de verkiezingen onverenigbaar zijn met de normen die van een kandidaat-lidstaat van de EU worden verwacht; benadrukt dat het verloop van de verkiezingen een bijkomende uiting was van de voortdurende democratische achteruitgang, waarvoor de volledige verantwoordelijkheid ligt bij de regerende partij; 2. veroordeelt ten stelligste de talrijke en ernstige schendingen van de kieswetgeving, waaronder gedocumenteerde gevallen van intimidatie, manipulatie van de stemmen, het vullen van stembussen met valse stembiljetten, het hinderen van verkiezingswaarnemers en media, meldingen van manipulatie van elektronische stemmachines om meerdere stemmen per identiteitsbewijs te kunnen uitbrengen, aanzienlijke onevenwichten wat financiële middelen betreft, de voordelen van de partij aan de macht en het nalaten om ernstige procedurele onregelmatigheden te onderzoeken; 3. is van mening dat de meldingen van grootschalige verkiezingsfraude de integriteit van het verkiezingsproces, de legitimiteit van de resultaten en het vertrouwen van de bevolking in welke nieuwe regering ook ondermijnen en dat de resultaten geen betrouwbare weergave zijn van de wil van het Georgische volk; 4. stelt vast dat Georgisch president Salome Zoerabisjvili de manipulatie van de verkiezingen krachtig heeft veroordeeld en dat zij heeft besloten de resultaten niet te erkennen; waardeert de inspanningen van Georgisch president Salome Zoerabisjvili om het land weer op het pad van democratische en Europese ontwikkelingen te brengen; 5. is van mening dat de internationale gemeenschap de verkiezingsuitslag niet mag erkennen, aangezien de legitimiteit van de stemming ernstig wordt ondermijnd door de omvang van de schendingen; verwerpt daarom elke erkenning van de parlementsverkiezingen en dringt erop aan dat zij binnen een jaar worden overgedaan en in een verbeterd verkiezingsklimaat worden georganiseerd door een onafhankelijke en onpartijdige verkiezingsadministratie, met zorgvuldige internationale waarneming, teneinde een werkelijk eerlijk en transparant verkiezingsproces te waarborgen; 6. steunt de oproep om een onafhankelijk, transparant internationaal onderzoek in te stellen naar beschuldigingen van verkiezingsmanipulatie, intimidatie van kiezers en systematische schendingen die tijdens de periode voorafgaand aan de verkiezingen en op de verkiezingsdag zouden hebben plaatsgevonden; 7. is ingenomen met het besluit van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) om een technische missie naar Georgië te sturen; verzoekt de EDEO en de Commissie de missie te voorzien van een ruim mandaat, met een kader en een methode die niet onderhevig zijn aan de beperkingen die gelden voor verkiezingswaarnemingsmissies van de OVSE, die methodologisch aanzienlijk verschillen van verkiezingswaarnemingmissies van de EU, omdat met de OVSE-methode niet altijd op adequate wijze alles in kaart kan worden gebracht dat zich vóór de verkiezingsdag in een land afspeelt, met name in landen als Georgië, waar een gevestigd systeem bestaat van druk op overheidsfunctionarissen, intimidatie van kiezers en het hinderen van lokale verkiezingswaarnemers; 8. uit zijn bezorgdheid over de inbeslagname van apparatuur voor de verificatie van kiezers en verkiezingsdocumentatie door het openbaar ministerie; verzoekt de autoriteiten toe te staan dat kiezers hun deelname aan de verkiezingen verifiëren, met inachtneming van de strengste normen op het gebied van gegevensbescherming; onderstreept dat het belangrijk is alle verkiezingsgerelateerde gegevens te bewaren en toegankelijk te maken voor belanghebbenden, aangezien zij essentieel bewijs kunnen bevatten van eventuele onregelmatigheden; 9. uit zijn ernstige bezorgdheid over de gecoördineerde verwerping door de Georgische gerechtelijke instanties van talrijke klachten over verkiezingsfraude en -manipulatie en over het volledige gebrek aan onderzoek door de CEC naar welk verkiezingsincident dat gemeld is ook; is van mening dat de Georgische autoriteiten, door niet in te gaan op de oprechte zorgen in de samenleving en de verslagen van lokale en internationale waarnemers, het land opzettelijk op de afgrond brengen van een binnenlandse politieke crisis en in de richting sturen van een internationaal isolement ten aanzien van Georgiës democratische partners; 10. uit zijn diepe bezorgdheid over de aanzienlijke afname van de vrouwelijke politieke vertegenwoordiging in Georgië, die nog verergerd is door de afschaffing van genderquota, en roept op tot wetswijzigingen om gendergelijkheid in de politiek aan te moedigen; 11. verzoekt de EU en haar lidstaten persoonlijke sancties op te leggen aan de functionarissen en politieke leiders in Georgië die verantwoordelijk zijn voor de democratische achteruitgang, de schendingen van electorale wetten en normen, de administratieve misbruiken en het misbruik van overheidsinstellingen, zoals premier Irakli Kobakhidze, burgemeester van Tbilisi en secretaris-generaal van de regerende partij Georgische Droom Kakha Kaladze, parlementsvoorzitter Shalva Papuasjvili en voorzitter van Georgische Droom Irakli Garibasjvili, en de sancties uit te breiden tot rechters die politiek gemotiveerde straffen uitspreken; herhaalt zijn oproep aan de Raad en de democratische partners van de EU om onmiddellijk gerichte persoonlijke sancties op te leggen aan Bidzina Ivanisjvili en al diens activa in de EU te bevriezen vanwege zijn rol in de achteruitgang van het politieke proces in Georgië en het feit dat zijn handelen in strijd is met de grondwettelijk verankerde belangen van het land, met inbegrip van inspanningen om het land weer in de invloedssfeer te laten vallen van Rusland; 12. benadrukt dat eerbiediging van de grondrechten van essentieel belang is om te voldoen aan de criteria van de EU voor visumliberalisering en dringt er bij de Commissie en de Raad op aan de visumvrije status van Georgië te herzien en deze eventueel op te schorten indien wordt geoordeeld dat het land de EU-normen inzake democratisch bestuur en democratische vrijheden niet naleeft; 13. verzoekt de EU de formele contacten op EU-niveau met de Georgische regering en het Georgische parlement sterk te beperken; 14. veroordeelt het bezoek aan Georgië door Hongaars premier Victor Orbán, dat een schending was van standpunten van de EU en de zoveelste poging tot ondermijning van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU; benadrukt dat premier Orbán wederom niet heeft gesproken namens de EU; 15. herinnert eraan dat als gevolg van de goedkeuring van nieuwe antidemocratische wetgeving, zoals de wet inzake transparantie van buitenlandse invloed en de wet inzake gezinswaarden en de bescherming van minderjarigen, het integratieproces van Georgië in de EU effectief is opgeschort; herinnert eraan dat de EU ook de toewijzing van middelen aan Georgië heeft opgeschort; benadrukt dat de voortdurende achteruitgang van de democratie in Georgië niet alleen betreurenswaardig is, vooral omdat Georgië ooit grote Euro-Atlantische aspiraties had, maar dat deze ontwikkeling gekeerd moet worden, en de genoemde antidemocratische wetgeving ingetrokken, om de betrekkingen van Georgië met de EU weer op het goede spoor te brengen; betreurt dat het politieke klimaat in Georgië duidt op een verschuiving van de regerende partij in autoritaire richting en verraad aan de pro-Europese aspiraties van het Georgische volk; spreekt nogmaals zijn onwrikbare steun uit voor de democratische ontwikkeling van Georgië en de Euro-Atlantische aspiraties van zijn bevolking; wijst de Georgische regering er nogmaals op dat de overgrote meerderheid van de bevolking met overtuiging achter de prowesterse koers van het land staat en de toetreding ervan tot de EU steunt; 16. is verontrust door het klimaat van intimidatie en polarisatie, dat wordt aangewakkerd door de verklaringen van Georgische regeringsvertegenwoordigers en politieke leiders, alsook door aanvallen op het politiek pluralisme, onder meer door middel van dreigementen om oppositiepartijen te verbieden, de leiders en zelfs gewone aanhangers ervan te arresteren en afwijkende stemmen het zwijgen op te leggen; waarschuwt de Georgische autoriteiten dat elke poging om rechtmatige politieke partijen te verbieden, Georgië van de EU zou vervreemden en elke stap in de richting van toetreding tot de EU onmogelijk zou maken; 17. veroordeelt ten stelligste Ruslands systematische inmenging in democratische processen in Georgië, onder meer door intimidatie van kiezers, het kopen van stemmen en desinformatie, waaronder de samenzweringstheorie van de “mondiale oorlogspartij”; betreurt het feit dat functionarissen van de regeringspartij en aan de regering gelieerde media in de aanloop naar de verkiezingen desinformatieverhalen hebben verspreid en versterkt; roept de Georgische autoriteiten op te zorgen voor op feiten gebaseerde informatie en communicatie, zich te onthouden van anti-EU-propaganda, die haaks staat op het vastgestelde doel van toetreding tot de EU, en de Georgische samenleving weerbaarder te maken tegen Russische desinformatie en propaganda; 18. herinnert eraan dat de Europese Raad Georgië op de top van 14 en 15 december 2023 de status van kandidaat-lidstaat heeft toegekend, met dien verstande dat de in de aanbeveling van de Commissie van 8 november 2023 bedoelde relevante stappen zouden worden uitgevoerd; benadrukt dat de recente parlementsverkiezingen duidelijk indruisen tegen deze ambitie; is het eens met de beoordeling van de Commissie in haar uitbreidingspakket 2024 dat het toetredingsproces van Georgië tot de EU voor onbepaalde tijd moet worden stopgezet als gevolg van de door de Georgische regering in gang gezette achteruitgang van de democratie; benadrukt dat het beleid van Georgische Droom onverenigbaar is met de Euro-Atlantische integratie van Georgië; 19. herhaalt zijn niet-aflatende steun voor de legitieme Europese aspiraties van het Georgische volk en zijn wens om te leven in een welvarend en democratisch land dat vrij is van corruptie, de fundamentele vrijheden volledig eerbiedigt, de mensenrechten beschermt en een open samenleving, onafhankelijke media en vrije en eerlijke verkiezingen waarborgt; dringt er bij de Georgische autoriteiten op aan het recht van vergadering van burgers te waarborgen en niet zonder reden geweld tegen hen te gebruiken; 20. verzoekt de Raad, de Commissie, de EDEO en de nieuwe HV/VV het EU-beleid ten aanzien van Georgië grondig door te lichten en te herzien; verzoekt de Commissie het bevroren bedrag van 120 miljoen EUR dat aanvankelijk was bedoeld voor steun aan de Georgische autoriteiten vrij te geven om de steun van de EU aan het Georgische maatschappelijk middenveld te versterken, met name aan de niet-gouvernementele sector en aan onafhankelijke media, die steeds meer onder ongepaste druk van de regerende politieke partij en de autoriteiten komen te staan, en programma’s te ondersteunen ter bevordering van democratische veerkracht en electorale integriteit; is ingenomen met het voorstel van HV/VV Borrell om dit te doen; dringt erop aan dat de financieringsmechanismen van de EU worden aangepast om rekening te houden met de behoeften die zich voordoen in een vijandiger en antidemocratisch klimaat; 21. herhaalt met klem zijn dringende verzoek om voormalig president Mikhail Saakasjvili onmiddellijk vrij te laten om humanitaire redenen; benadrukt dat de Georgische regering de volledige en onmiskenbare verantwoordelijkheid draagt voor het leven, de gezondheid, de veiligheid en het welzijn van voormalig president Mikhail Saakasjvili en volledig ter verantwoording moet worden geroepen voor elke vorm van schade die hem wordt berokkend; herhaalt zijn oproep aan president Salome Zoerabisjvili om gebruik te maken van haar grondwettelijke recht om hem gratie te verlenen; 22. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de Raad van Europa en de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa, alsmede aan de president, de regering en het parlement van Georgië. Het Europees Parlement, – gezien zijn eerdere resoluties over Oekraïne en Rusland, met name die van 17 juli 2024 over de noodzaak van voortdurende steun van de EU aan Oekraïne (1) en van 19 september 2024 over de voortzetting van de financiële en militaire steun van de EU-lidstaten aan Oekraïne (2) , en zijn eerdere resoluties over de situatie op het Koreaanse Schiereiland, – gezien het Handvest van de Verenigde Naties, de Verdragen van Den Haag, de Verdragen van Genève en de aanvullende protocollen daarbij, en het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof, – gezien de Slotakte van Helsinki, het Handvest van Parijs voor een Nieuw Europa, en het Memorandum van Boedapest inzake veiligheidsgaranties, – gezien Verordening (EU) 2024/792 van het Europees Parlement en de Raad van 29 februari 2024 tot vaststelling van de faciliteit voor Oekraïne (3) , Verordening (EU) 2024/2773 van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 2024 tot instelling van het samenwerkingsmechanisme voor leningen aan Oekraïne en tot toekenning van buitengewone macrofinanciële bijstand aan Oekraïne (4) , en andere vormen van EU-steun voor Oekraïne, – gezien de gezamenlijke verklaring van de minister van Buitenlandse Zaken van de Republiek Korea Cho Tae‑yul en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid Josep Borrell van 4 november 2024 over de samenwerking tussen de Democratische Volksrepubliek Korea (DVK) en Rusland, – gezien de toespraak van de Oekraïense president Volodymyr Zelensky voor het Europees Parlement op 19 november 2024, duizend dagen na de grootschalige invasie van Oekraïne door Rusland, – gezien het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens (NPV) en de resoluties van de VN-Veiligheidsraad over Noord-Korea, met inbegrip van resolutie 1718 (2006) van de VN-Veiligheidsraad van 14 oktober 2006, – gezien de verklaring van de Noord-Atlantische Raad van 8 november 2024 over de Democratische Volksrepubliek Korea, – gezien het strategisch partnerschap tussen de EU en de Republiek Korea van 2010, – gezien artikel 136, leden 2 en 4, van zijn Reglement, A. overwegende dat Rusland sinds 24 februari 2022 een illegale, niet-uitgelokte en ongerechtvaardigde aanvalsoorlog tegen Oekraïne voert, in het verlengde van de agressie die in 2014 is begonnen, waaronder de illegale annexatie van de Krim en de bezetting van delen van de regio’s Donetsk, Loehansk, Zaporizja en Cherson, en dat het land daarmee voortdurend op flagrante en schaamteloze wijze de beginselen van het VN-Handvest en het internationaal humanitair recht, zoals vastgelegd in de Verdragen van Genève van 1949, blijft schenden; B. overwegende dat de Russische strijdkrachten systematisch en willekeurig woonwijken en civiele infrastructuur aanvallen, waarbij duizenden Oekraïense burgers om het leven zijn gekomen en openbare en particuliere eigendommen zijn verwoest; overwegende dat de Russische strijdkrachten verantwoordelijk zijn voor gedwongen deportaties en verdwijningen, onder andere van kinderen, het illegaal gevangennemen, folteren en executeren van burgers, soldaten en krijgsgevangenen en het plegen van terreurdaden, waaronder het gebruik van seksueel geweld en massale verkrachting als oorlogswapen, en dat zij de etnische samenstelling van de bezette gebieden van Oekraïne blijven veranderen; C. overwegende dat Rusland zijn luchtaanvallen op Oekraïne heeft geïntensiveerd door een groot aantal raketten en drones in te zetten om de infrastructuur voor elektriciteitsopwekking en ‑transmissie in het hele land aan te vallen, waardoor er stroompannes worden veroorzaakt en Ukrenergo, de belangrijkste elektriciteitsleverancier van Oekraïne, noodzakelijke nationale rantsoeneringsmaatregelen heeft aangekondigd om het energiesysteem te stabiliseren; D. overwegende dat de EU en haar lidstaten solidair zijn met Oekraïne en aanzienlijke humanitaire, financiële en militaire steun verlenen om Oekraïne te helpen zich te verdedigen tot de overwinning en het herstel van het land; overwegende dat er in zowel kwalitatief als kwantitatief opzicht nog steeds onvoldoende militaire bijstand wordt geboden en dat na besluiten tot levering van wapens aan Oekraïne, de feitelijke levering van wapens en munitie vertraging blijft oplopen; overwegende dat een aanzienlijk aantal van de systemen die Oekraïne na het op de NAVO-top genomen besluit zou ontvangen, nog niet is geleverd; E. overwegende dat een aantal derde landen, met name Iran, Noord-Korea en Belarus, grote hoeveelheden wapens en munitie aan Rusland hebben geleverd, en dat Belarus Rusland heeft toegestaan zijn grondgebied te gebruiken om Oekraïne aan te vallen; F. overwegende dat het op 18 juni 2024 ondertekende Verdrag inzake een alomvattend strategisch partnerschap tussen Rusland en Noord-Korea voorziet in wederzijdse militaire bijstand – waaronder nucleaire en conventionele steun – in geval van gewapende agressie, en dat met dit verdrag de militaire banden tussen beide landen worden aangehaald; overwegende dat deze ontwikkeling aanzienlijke veiligheidsuitdagingen voor zowel Azië als Europa met zich meebrengt en dat de mondiale stabiliteit hierdoor nog complexer wordt; G. overwegende dat Noord-Korea en Rusland het conflict in Oekraïne rechtstreeks hebben doen escaleren door troepen van Noord-Korea in te zetten aan de zijde van de Russische strijdkrachten, wat een gevaarlijke uitbreiding van de oorlog betekent met ernstige implicaties voor de regionale en mondiale veiligheid; overwegende dat de overdracht van wapens door Noord-Korea aan Rusland, met inbegrip van de levering van munitie en militaire uitrusting, een duidelijke inbreuk vormt op de sancties van de VN-Veiligheidsraad om de verspreiding van wapens uit Noord-Korea te voorkomen; H. overwegende dat de Oekraïense president Volodymyr Zelensky heeft gemeld dat er al 11 000 Noord-Koreaanse soldaten zijn ingezet in de buurt van de Oekraïense grenzen en dat dit contingent nog kan worden verhoogd; overwegende dat Noord-Korea in ruil voor de levering van munitie en de inzet van troepen, van Rusland hoognodige voedingsmiddelen, olie en financiering krijgt en mogelijk ook hulp bij het ontwikkelen van nucleaire wapens en het opbouwen van knowhow op het gebied van rakettechnologie; I. overwegende dat Noord-Korea zijn bedreigingen heeft geëscaleerd, zijn eenmakingsbeleid heeft laten varen en zijn provocaties in de regio heeft voortgezet, vooral met raketproeven en militaire demonstraties, die het risico op militaire conflicten vergroten en de inspanningen voor een vreedzame oplossing voor het Koreaanse conflict ondermijnen; J. overwegende dat de Russische strijdkrachten honderden Jemenitische Houthi-huurlingen zouden hebben gerekruteerd om in het conflict in Oekraïne te gaan vechten, met behulp van een schimmige smokkeloperatie waaruit blijkt dat de banden tussen Moskou en de Houthi-rebellen worden aangehaald; K. overwegende dat Iran ballistische korteafstandsraketten van het type Fath-360 aan Rusland heeft geleverd; overwegende dat de EU, Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk in reactie daarop nieuwe sancties tegen Iran hebben ingevoerd; L. overwegende dat China momenteel de grootste leverancier is van goederen voor tweeërlei gebruik en militaire goederen die de militaire slagkracht van Rusland en zijn aanvalsoorlog tegen Oekraïne ondersteunen; overwegende dat de EU over afdoend bewijs beschikt dat er in de regio Xinjiang in het westen van China gewapende drones worden geproduceerd voor het Russische leger; M. overwegende dat de nieuw verkozen voorzitters van het Europees Parlement en de Commissie zich er onmiddellijk toe hebben verbonden hun onwrikbare steun voor Oekraïne te handhaven; overwegende dat de verkozen president van de Verenigde Staten dat naar verwachting ook zal doen; overwegende dat alle scenario’s waarin Oekraïne niet wint, alom zouden worden gezien als een strategische nederlaag voor zowel Europa als de Verenigde Staten en verstrekkende gevolgen zouden hebben voor hun veiligheid; N. overwegende dat de Amerikaanse president Joe Biden Oekraïne heeft toegestaan gebruik te maken van Amerikaanse Army Tactical Missile Systems (ATACMS) in de regio Koersk van de Russische Federatie; overwegende dat Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk Storm Shadow/SCALP-kruisraketten aan Oekraïne hebben geleverd en dat beide landen hebben ingestemd met het gebruik ervan tegen Russische doelwitten; overwegende dat Duitsland vasthoudt aan zijn beleidsbeslissing om geen Taurus-langeafstandsraketten aan Oekraïne te leveren; O. overwegende dat het recht van Oekraïne op zelfverdediging uit hoofde van het internationaal recht proportionele militaire actie omvat die het eigen grondgebied overschrijdt; overwegende dat Oekraïne de gedoneerde langeafstandswapensystemen zou hebben ingezet tegen militaire doelwitten op Russisch grondgebied na de recente opheffing van de beperkingen door donorlanden; P. overwegende dat Rusland de Oekraïense stad Dnipro op 21 november 2024 heeft aangevallen met een ballistische raket voor de middellange afstand; Q. overwegende dat de EU sinds februari 2022 14 sanctiepakketten heeft aangenomen, die vooral bedoeld zijn om het vermogen van het Kremlin om de oorlog die het heeft ontketend te financieren, zoveel mogelijk te beperken; overwegende dat deze sancties telkens voor een periode van zes maanden worden aangenomen; overwegende dat een voorstel om de duur van de sancties tot drie jaar te verlengen, niet is aangenomen; overwegende dat het voorstel is geblokkeerd door een veto van de Hongaarse regering, waardoor de stabiliteit op langere termijn van en de steun voor deze leningstructuur op losse schroeven komen te staan; R. overwegende dat de totale militaire steun van de EU voor Oekraïne die uit de Europese Vredesfaciliteit (EPF) en rechtstreeks door de lidstaten is verleend, ongeveer 43,5 miljard EUR bedraagt; overwegende dat de EU in augustus 2024 alleen de eerste tranche van 1,4 miljard EUR aan uitzonderlijke winsten uit bevroren tegoeden van de Russische Centrale Bank via de Europese Vredesfaciliteit beschikbaar heeft gesteld om een verhoging van de militaire bijstand aan Oekraïne te ondersteunen; S. overwegende dat de EU samen met de G7-landen het samenwerkingsmechanisme voor leningen aan Oekraïne heeft aangenomen, dat de uitzonderlijke winsten uit de bevroren Russische tegoeden gebruikt om de door de EU aan Oekraïne verstrekte leningen terug te betalen; overwegende dat deze bevroren tegoeden nog niet rechtstreeks worden gebruikt om Oekraïne financieel te ondersteunen, maar alleen de uitzonderlijke winsten uit deze bevroren tegoeden; overwegende dat de EU in het kader van het samenwerkingsmechanisme voor leningen aan Oekraïne tot 35 miljard EUR aan nieuwe macrofinanciële bijstand zal verstrekken; T. overwegende dat de Hongaarse regering het onlangs opgerichte fonds voor bijstand aan Oekraïne ter waarde van 5 miljard EUR, dat in maart 2024 in het kader van de Europese Vredesfaciliteit is opgericht, blokkeert, evenals de achtste tranche van terugbetalingen aan de lidstaten in het kader van de Europese Vredesfaciliteit, waarmee al bijna twee jaar militaire steun aan Oekraïne wordt geleverd; overwegende dat de Hongaarse premier en de minister van Buitenlandse Zaken naar Moskou zijn gereisd om gesprekken te voeren met een agressorstaat; U. overwegende dat president Volodymyr Zelensky in zijn toespraak voor de Verchovna Rada op 19 november 2024 het Oekraïense plan voor interne veerkracht heeft voorgelegd, dat tien kernpunten omvat: eenheid, front, bewapening, geld, energie, veiligheid, gemeenschappen, menselijk kapitaal, culturele soevereiniteit en heldenbeleid; overwegende dat president Zelensky in september 2022 de Oekraïense vredesformule heeft gepresenteerd, met tien eisen voor een rechtvaardige vrede voor Oekraïne en voor het herstel van de op regels gebaseerde orde; 1. veroordeelt nogmaals de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne, die nu – als de in 2014 begonnen agressie niet wordt meegerekend – al meer dan duizend dagen duurt, waarbij, en laakt de betrokkenheid en de steun van derde landen in deze oorlog; eist dat Rusland onmiddellijk alle militaire activiteiten in Oekraïne staakt, alle troepen en militair materieel onvoorwaardelijk uit het hele internationaal erkende grondgebied van Oekraïne terugtrekt, Oekraïense krijgsgevangenen en onrechtmatig vastgehouden Oekraïense burgers vrijlaat, ontvoerde Oekraïense kinderen naar Oekraïne laat terugkeren en Oekraïne vergoedt voor de schade die het heeft berokkend aan zijn bevolking, land, natuur en infrastructuur; 2. veroordeelt voorts de voortdurende escalatie van de aanvalsoorlog door Rusland, en met name het feit dat Rusland burgers en kritieke infrastructuur bombardeert, een beroep doet op Noord‑Korea om troepen te leveren voor de strijd tegen het Oekraïense leger, en nieuwe ballistische raketten test in Oekraïne; is van mening dat deze recente stapsgewijze escalatie een nieuwe fase in de oorlog inluidt en een nieuw risico vormt voor de veiligheid van Europa als geheel; roept de EU, haar lidstaten en de andere partners van Oekraïne op om dienovereenkomstig te reageren; 3. herinnert eraan dat nucleaire dreigingen van Rusland de EU er niet van zullen weerhouden Oekraïne verdere hulp te bieden voor zijn zelfverdediging; roept alle landen ertoe op zich te verzetten tegen het normaliseren van nucleaire intimidatie; 4. betuigt zijn onverdeelde solidariteit met het Oekraïense volk; herhaalt dat de EU zich onverminderd blijft inzetten voor de soevereiniteit, onafhankelijkheid en territoriale integriteit van Oekraïne binnen zijn internationaal erkende grenzen, en benadrukt dat de EU meer en sneller solidariteit aan de dag moet leggen door Oekraïne politieke, militaire, humanitaire, economische en financiële steun te verlenen tot Oekraïne de oorlog wint, om een einde te maken aan de Russische aanvalsoorlog en Oekraïne in staat te stellen zijn volledige bevolking te bevrijden; herhaalt dat Oekraïne als slachtoffer van agressie een legitiem recht heeft op zelfverdediging overeenkomstig artikel 51 van het VN-Handvest; bevestigt nogmaals dat de EU zich inzet voor een rechtvaardige en duurzame vrede in Oekraïne, op basis van zijn soevereiniteit en territoriale integriteit, en steunt de Oekraïense vredesformule als kader voor internationaal overleg; 5. verzoekt de EU en haar lidstaten actief te werken aan het behouden en bereiken van de breedst mogelijke internationale steun voor Oekraïne en het vinden van een vreedzame oplossing voor de oorlog, die moet steunen op de volledige eerbiediging van de onafhankelijkheid, soevereiniteit en territoriale integriteit van Oekraïne, de beginselen van het internationaal recht, de verantwoordingsplicht voor oorlogsmisdaden en voor het door Rusland gepleegde misdrijf agressie, en Russische herstelbetalingen en overige vergoedingen voor de enorme materiële en immateriële schade die in Oekraïne is aangericht; benadrukt dat er geen onderhandelingen over Oekraïne kunnen plaatsvinden zonder Oekraïne; vraagt de EU en de lidstaten zich in te zetten voor de uitvoering van de Oekraïense vredesformule en de noodzakelijke voorwaarden te scheppen voor de organisatie van een tweede vredestop, en daarbij ook landen op het zuidelijk halfrond te betrekken; is ervan overtuigd dat de EU en haar lidstaten met een duidelijke strategie, specifieke doelstellingen en een concrete routekaart moeten bijdragen aan de totstandbrenging van toekomstige solide veiligheidsgaranties voor Oekraïne op basis van de vredesformule en het overwinningsplan van Oekraïne; betreurt het recente telefoongesprek van de Duitse bondskanselier met Vladimir Poetin; 6. laakt Iran, Belarus en Noord-Korea wegens hun militaire steun aan Rusland en spreekt met name zijn afkeuring uit over alle militaire steun van Noord-Korea aan Rusland, waardoor het conflict nog verergert; herhaalt dat zowel de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne als de deelname van Noord-Korea aan de oorlog en zijn nucleaire en rakettenprogramma’s een ernstige bedreiging vormen voor de op regels gebaseerde internationale orde; spreekt zijn afkeuring uit over de ondertekening en de recente ratificatie van het Verdrag inzake een alomvattend strategisch partnerschap tussen Rusland en Noord-Korea, een regime dat onderworpen is aan de meest uitgebreide sanctieregeling van de VN; dringt er bij Noord-Korea op aan zijn troepen terug te trekken en de militaire samenwerking met Rusland stop te zetten; roept Rusland ertoe op alle vormen van militaire en technologische samenwerking met Noord-Korea stop te zetten en zijn verplichtingen uit hoofde van het non-proliferatieverdrag en diverse resoluties van de VN-Veiligheidsraad na te komen; waarschuwt voor de ernstige gevolgen van dit militaire partnerschap, dat andere autocratische regimes ertoe kan inspireren actief betrokken te raken bij militaire conflicten; 7. veroordeelt in de meest krachtige bewoordingen dat China goederen voor tweeërlei gebruik en militair materieel levert aan Rusland; herinnert China aan zijn verantwoordelijkheid als permanent lid van de VN-Veiligheidsraad om de op regels gebaseerde internationale orde te verdedigen, en verzoekt Beijing daarom een einde te maken aan alle militaire bijstand en leveringen van goederen voor tweeërlei gebruik aan Rusland en zijn aanvalsoorlog tegen Oekraïne; benadrukt dat, mocht China weigeren om op dit vlak van koers te veranderen, dit ernstige gevolgen voor zijn bilaterale betrekkingen met de EU kan hebben; wijst op de aanzienlijke invloed van China op Noord-Korea en Rusland en dringt er bij China op aan de spanningen te helpen verminderen en een verdere escalatie van de vijandelijkheden te voorkomen; maakt zich grote zorgen over de gevolgen van de Europese afhankelijkheid van China op meerdere gebieden voor de geloofwaardigheid van het vermogen van de lidstaten om hun eigen nationale veiligheid en die van de EU in zijn geheel te garanderen; 8. dringt er bij de internationale gemeenschap op aan snel en doortastend op te treden om deze verontrustende escalatie tegen te gaan; dringt aan op meer internationale samenwerking om wapenleveranties van Noord-Korea aan Rusland te voorkomen, onder meer door betere monitoring- en handhavingsmechanismen binnen het kader van de VN en multilaterale bondgenootschappen; dringt er met klem bij de EU op aan daadkracht te tonen en sancties op te leggen aan de personen en entiteiten in Noord-Korea die bij de overdracht van wapens en troepen betrokken zijn, alsook aan de tussenpersonen die deze transacties faciliteren; verwelkomt de inspanningen van de internationale gemeenschap om met harde hand op te treden tegen de illegale wapenhandel van Noord-Korea en benadrukt dat er permanente druk op Pyongyang moet worden uitgeoefend om zijn destabiliserende acties te doen staken; verzoekt alle lidstaten van de EU en de VN alles in het werk te stellen om de tenuitvoerlegging van alle resoluties van de VN-Veiligheidsraad met betrekking tot Noord-Korea te waarborgen en proactief alle routes voor Noord-Korea te blokkeren om financiering, materiaal of kennis te verkrijgen voor zijn illegale wapenprogramma’s; 9. dringt er bij de lidstaten op aan de sanctieregeling tegen Noord-Korea, Belarus en Iran verder uit te breiden en te versterken in het licht van de militaire steun van deze landen voor de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne, en alle belangrijke Chinese entiteiten en personen die de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne en de Russische defensie- en veiligheidssector rechtstreeks steunen, toe te voegen aan de EU-sanctielijst; 10. spreekt zijn diepe bezorgdheid uit over de mogelijkheid dat er een overdracht van nucleaire of ballistische raketgerelateerde technologie aan Noord-Korea zal plaatsvinden, hetgeen de internationale non-proliferatie-inspanningen zou ondermijnen en een ernstige bedreiging zou vormen voor de vrede en stabiliteit op het Koreaanse schiereiland en wereldwijd; roept de EU en haar lidstaten op om in samenwerking met partners van de G7 en de G20 een alternatief mechanisme voor het VN‑deskundigenpanel te ontwikkelen en te bevorderen, teneinde een doeltreffende monitoring en handhaving van de sancties tegen Noord-Korea te waarborgen; 11. uit zijn diepe bezorgdheid over de aanhoudende en ernstige mensenrechtenschendingen in Noord-Korea, waar het repressieve beleid van het regime en de stelselmatige verwaarlozing van basisbehoeften grootschalig leed onder de bevolking van het land hebben veroorzaakt; veroordeelt dat er middelen worden overgeheveld naar militaire activiteiten en externe conflicten, waaronder steun voor de Russische aanvalsoorlog, in plaats van ze te gebruiken om te voorzien in dringende humanitaire behoeften in Noord-Korea zelf; verzoekt de EU en de internationale partners hun inspanningen op te voeren om het Noord-Koreaanse regime ter verantwoording te roepen voor zijn mensenrechtenschendingen; dringt aan op meer steun voor maatschappelijke organisaties en mensenrechtenverdedigers die zich inzetten voor het documenteren van misstanden en voor het verlenen van hulp aan Noord-Koreaanse burgers; dringt er bij de Chinese regering op aan een einde te maken aan refoulementpraktijken en Noord-Koreaanse vluchtelingen toegang te verlenen tot internationale bescherming; verzoekt Noord-Korea de mensenrechtenorganen van de VN toegang te verlenen tot het land om de mensenrechtensituatie, gedwongen verdwijningen en de omstandigheden van gedetineerden en teruggekeerde vluchtelingen te beoordelen, met inbegrip van de zaken van Kim Cheol-ok en de Zuid-Koreaanse missionarissen Kim Jung-wook, Kim Kook‑kie en Choi Chun-gil; 12. wijst in het bijzonder op het belang van een alomvattende EU-strategie met betrekking tot de bredere implicaties van bondgenootschappen van autoritaire regimes, in het bijzonder tussen Rusland, Noord-Korea, Belarus, Iran, China en andere staten die de op regels gebaseerde internationale orde ondermijnen; verzoekt de EU en haar lidstaten zich actief in te spannen voor de bevordering van de mondiale nucleaire non‑proliferatieregeling en voor nauwere samenwerking met internationale partners om de spanningen in de Indo‑Pacifische regio te verminderen; 13. verzoekt de EU en haar lidstaten de militaire steun aan Oekraïne op te voeren, waaronder in de vorm van de levering van vliegtuigen, langeafstandsraketten, waaronder Taurus-raketten, moderne luchtverdedigingssystemen, waaronder Patriots en SAMP/T-munitie, alsook MANPADS, artillerie en opleidingsprogramma’s voor het Oekraïense leger, en dringt erop aan het toegezegde materieel versneld te leveren om in de dringende behoeften van Oekraïne te voorzien; herhaalt zijn standpunt dat alle EU‑lidstaten en NAVO-bondgenoten zich er collectief en individueel toe moeten verbinden Oekraïne militair te steunen met ten minste 0,25 % van hun bbp per jaar; is ingenomen met de ondertekening van de gezamenlijke toezeggingen op het gebied van veiligheid tussen de EU en Oekraïne en verzoekt de Commissie en de lidstaten snel actie te ondernemen om de gedane toezeggingen doeltreffend uit te voeren; verzoekt de Commissie en de Raad prioriteit toe te kennen aan het volledig operationeel maken van de Europese vermogens op het gebied van ruimtecommunicatie in het kader van IRIS 2 , en Oekraïne (en Taiwan) er zo spoedig mogelijk toegang toe te verlenen; 14. verzoekt de Raad zijn sancties tegen Rusland uit te breiden; dringt aan op verdere sancties tegen sectoren die voor Rusland van bijzonder economisch belang zijn (metallurgie, kernenergie, chemie, landbouw en banken) en met betrekking tot Russische grondstoffen zoals aluminium, staalproducten, uranium, titaan en nikkel, alsook op een volledig embargo op de invoer in de EU van Russische fossiele brandstoffen en vloeibaar aardgas (LNG) en op een verdere verlaging van het prijsplafond voor Russische aardolieproducten in samenwerking met de G7-partners, teneinde niet langer bij te dragen aan de financiering van de illegale aanvalsoorlog van Rusland; dringt aan op strengere en doelgerichtere sancties tegen de schaduwvloot van Rusland; onderstreept dat de samenwerking met Rusland in de kernenergiesector moet worden stopgezet; benadrukt dat de afhankelijkheid van Rusland van de uitvoer van gas verschuift naar de uitvoer van meststoffen die van gas zijn afgeleid en een belangrijke bron van inkomsten en buitenlandse valuta voor de Russische staat vormen, wat de Russische oorlogsmachine rechtstreeks draaiende houdt en tegelijkertijd een bedreiging vormt voor de EU-economieën en de voedselzekerheid; verzoekt de EU deze uitdaging dringend op passende wijze en met krachtige, doortastende maatregelen aan te pakken, aangezien de EU in een alarmerend tempo afhankelijker wordt van Russische meststoffen; 15. verzoekt vooral de lidstaten die hun toezeggingen met betrekking tot de productie van defensiematerieel en rechtstreekse steun voor de desbetreffende productiecapaciteit niet nakomen, deel te nemen aan joint ventures met Oekraïne of rechtstreeks orders in Oekraïne te plaatsen; verzoekt de lidstaten directe investeringen in de opschaling van de militaire industriële capaciteit van Oekraïne te versnellen volgens het door Denemarken gebruikte model; verzoekt de EU dit model op te nemen in het fonds voor bijstand aan Oekraïne; 16. verzoekt de instellingen en de lidstaten van de EU actief bij te dragen aan het bewaren van de eensgezindheid op het gebied van sancties en snel werk te maken van de goedkeuring van het 15e sanctiepakket; dringt er bij de lidstaten op aan om actief druk uit te oefenen op de Hongaarse regering om een einde te maken aan zijn onverantwoorde blokkade van de Europese Vredesfaciliteit, met inbegrip van het onlangs opgerichte fonds voor bijstand aan Oekraïne, waardoor de vrijgave van 6,6 miljard EUR aan gedeeltelijke terugbetalingen voor lidstaten die militaire steun aan Oekraïne verlenen, werd verhinderd; benadrukt dat, indien de Europese Vredesfaciliteit tot de volgende Europese Raad geblokkeerd blijft, er onmiddellijk een nieuw format moet worden vastgesteld dat alleen lidstaten omvat die bereid en in staat zijn militaire hulp te verlenen aan Oekraïne of nationale bijdragen moeten worden terugbetaald om de vlotte financiering van bilaterale hulp niet in de weg te staan; 17. roept de Raad en de lidstaten op het omzeilen van sancties door in de EU gevestigde bedrijven en personen, derde partijen en derde landen stelselmatig aan te pakken en beperkende maatregelen vast te stellen en strikt uit te voeren tegen alle entiteiten die het omzeilen van sancties faciliteren en het Russische militaire complex van technologie en uitrusting voor militair en tweeërlei gebruik voorzien, waarbij alle achterdeurtjes voor de levering van wapens of goederen aan Rusland moeten worden gesloten; acht het van essentieel belang dat de controles op de uitvoer en het onderhoud van in de EU geproduceerde hightechapparatuur worden aangescherpt en dat de rechtshandhavingsmaatregelen en de samenwerking worden opgevoerd om omzeiling van sancties te voorkomen; dringt erop aan de handel van EU-lidstaten met Centraal‑Aziatische landen, en met bijvoorbeeld Turkije en Azerbeidzjan, dringend zorgvuldiger tegen het licht te houden, aangezien het duidelijk is dat zij worden gebruikt om de sancties van de EU te omzeilen; 18. roept de EU en haar lidstaten eens te meer op de huidige duur van de aan Rusland opgelegde sancties te herzien en te verlengen van de nu geldende zes maanden tot een meer robuuste en strategische periode van drie jaar; merkt op dat een dergelijke maatregel de consistentie en voorspelbaarheid van het buitenlands beleid van de EU zou vergroten en de EU bescherming zou bieden tegen de kwaadwillende instrumentalisering van eenparigheidsvereisten, het effect van sancties zou vergroten en een duidelijke boodschap van standvastigheid zou afgeven wat betreft de eerbiediging van het internationaal recht en de bescherming van de Europese veiligheid, terwijl tegelijkertijd de administratieve last van veelvuldige verlengingen zou verminderen; 19. verwelkomt het besluit van de Amerikaanse president Joe Biden om Oekraïne toe te staan geavanceerde raketsystemen te gebruiken voor aanvallen op militaire doelen op Russisch grondgebied en benadrukt dat deze toestemming in overeenstemming is met het legitieme recht op zelfverdediging van Oekraïne, zoals verankerd in artikel 51 van het VN‑Handvest; roept de EU en haar lidstaten op vergelijkbare maatregelen te nemen en de beperkingen betreffende het gebruik van militaire systemen voor legitieme zelfverdedigingsoperaties buiten Oekraïne op te heffen, teneinde Rusland te weerhouden van verdere agressie; 20. roept de EU en haar lidstaten ertoe op om samen met de nieuwe regering in Washington te werken aan versterking van de wederzijds voordelige trans-Atlantische samenwerking, met klem te wijzen op het gedeelde strategische belang van ondersteuning van Oekraïne en te benadrukken dat Rusland en zijn bondgenoten niet alleen een bedreiging vormen voor de stabiliteit in Europa, maar ook een groot gevaar zijn voor de mondiale veiligheid en de op regels gebaseerde internationale orde; verwacht van de aantredende regering-Trump dat zij Oekraïne blijft steunen en onverminderd toegewijd blijft aan de NAVO, en roept de EU en haar lidstaten tegelijkertijd op de daad bij het woord te voegen en een echte defensie-unie tot stand te brengen, ook als Europese pijler van de NAVO, te beginnen met de versterking van haar defensievermogens; 21. dringt erop aan dat Rusland en zijn bondgenoten, waaronder Noord-Korea, ter verantwoording worden geroepen voor door hen gepleegde oorlogsmisdaden en schendingen van het internationaal recht, door middel van versterkte samenwerking met het Internationaal Strafhof en andere gerechtelijke organen; verzoekt de EU en de internationale partners met klem zich meer in te spannen om alle daders ter verantwoording te roepen; 22. verzoekt de Commissie een voorstel te presenteren voor aanvullende maatregelen ter ondersteuning van de Oekraïense economie, door verdere financiële steun te verlenen en investeringsmogelijkheden te bevorderen; is ingenomen met de overeenkomst met de Raad over maximaal 35 miljard EUR aan macrofinanciële bijstand voor Oekraïne, waarbij gebruik wordt gemaakt van bevroren Russische activa alsook het nieuwe leningmechanisme voor Oekraïne; dringt aan op een vlotte invoering van beide instrumenten, zodat Oekraïne zo snel mogelijk van deze nieuwe financieringsmogelijkheden kan profiteren; 23. verzoekt de EU en haar lidstaten nogmaals substantiëlere vooruitgang te boeken in de richting van creatieve oplossingen binnen een solide wettelijke regeling voor de confiscatie van door de EU bevroren Russische staatsactiva en voor het gebruik van die activa om de uiteenlopende gevolgen van de Russische agressie tegen Oekraïne aan te pakken, met inbegrip van de voorkoming van verdere vernietiging en het verlies van mensenlevens, de wederopbouw van het land en de schadeloosstelling van de slachtoffers van de Russische agressie; benadrukt dat elke toekomstige Russische claim op deze activa alleen kan worden afgehandeld nadat de kwestie van de aan Oekraïne verschuldigde herstelbetalingen volledig in overweging is genomen; benadrukt het belang van de faciliteit voor Oekraïne als mechanisme voor financiële steun op lange termijn en voor wederopbouw en herstel, en dringt aan op een vlotte en doeltreffende uitvoering ervan; verzoekt de Commissie financiële steun op lange termijn tot na 2027 voor te stellen voor de wederopbouw van Oekraïne, voortbouwend op de ervaring met de faciliteit voor Oekraïne; 24. benadrukt dat er een stabieler en voorspelbaarder kader voor de handelsbetrekkingen tussen de EU en Oekraïne moet worden gecreëerd; verzoekt de Commissie in dit verband de besprekingen met Oekraïne op basis van artikel 29 van de associatieovereenkomst te intensiveren en roept beide partijen op akkoord te gaan met een zo ambitieus mogelijk niveau van liberalisering; verzoekt de Commissie het Parlement nauw te betrekken bij de herziening van de diepe en brede vrijhandelsovereenkomst (DCFTA); neemt er kennis van dat meerdere lidstaten unilateraal beperkingen hebben ingevoerd op de invoer van agrovoedingsproducten uit Oekraïne en wijst erop dat dit een inbreuk vormt op de exclusieve bevoegdheid van de EU voor handel in het kader van het gemeenschappelijk handelsbeleid, alsook een aantasting is van de verplichtingen van de EU in het kader van de DCFTA met Oekraïne; verzoekt de Commissie om, in overleg met Oekraïne en de lidstaten in kwestie, Europese oplossingen te vinden voor potentiële marktverstoringen die het gevolg zijn van de grotere instroom van Oekraïense agrovoedingsproducten; 25. dringt met het oog op de barre wintermaanden aan op een aanzienlijke verhoging van de door de EU geboden humanitaire hulp om iets te doen aan de rampzalige situatie als gevolg van de stelselmatige Russische aanvallen op civiele infrastructuur, in het bijzonder de energie-infrastructuur, die ertoe hebben geleid dat miljoenen Oekraïners verstoken blijven van essentiële diensten; erkent het werk van veel Oekraïense en andere maatschappelijke organisaties op het vlak van het ondersteunen van families van ontvoerde Oekraïense kinderen, krijgsgevangenen en illegaal vastgehouden Oekraïense burgers, alsook hun onvermoeibare inspanningen om hun geliefden terug naar huis te brengen; roept de EU, haar lidstaten en de internationale gemeenschap op de activiteiten van die organisaties te ondersteunen en in alle beschikbare internationale fora druk op Rusland uit te oefenen voor de terugkeer van ontvoerde Oekraïense kinderen, Oekraïense krijgsgevangenen en illegaal vastgehouden Oekraïense burgers; 26. betreurt het opzettelijk doden en de mishandeling van Oekraïense krijgsgevangenen door Rusland en roept Rusland op zich te houden aan zijn internationale verplichtingen, in het bijzonder het Verdrag van Genève, en internationale organisaties, zoals het Internationale Comité van het Rode Kruis, toe te staan krijgsgevangenen te bezoeken en hun gezondheidstoestand te beoordelen; roept de EU, haar lidstaten en de internationale gemeenschap, in het bijzonder de VN, op om internationale verdragen en het werk van de desbetreffende internationale organisaties tegen het licht te houden en aan te passen aan de huidige situatie, en beter af te stemmen op de behoeften van krijgsgevangenen; 27. stelt met bezorgdheid vast dat Rusland actief mensen rekruteert uit verre regio’s, waaronder Afrika, het Midden-Oosten en Latijns-Amerika, door gebruik te maken van misleiding of dwang, met als doel hen in de oorlog tegen de bevolking van Oekraïne te laten vechten; verzoekt de VN, de Afrikaanse Unie en de landen waarvan de bevolking het doelwit is van Moskou, actieve maatregelen te nemen om deze rekrutering tegen te gaan; 28. benadrukt nogmaals de constructieve rol die Zuid‑Korea speelt in de op regels gebaseerde internationale orde, waaronder zijn onwrikbare steun voor Oekraïne; roept de EU en haar lidstaten op te proberen Zuid-Korea ertoe te bewegen zijn standpunt ten aanzien van wapenleveranties aan Oekraïne te wijzigen en over te gaan tot de levering van aanzienlijke militaire middelen ter ondersteuning van de verdedigingsoperaties van Oekraïne; verwelkomt de eerste strategische dialoog tussen de EU en de Republiek Korea, die op 4 november 2024 in Seoul plaatsvond, en het partnerschap voor veiligheid en defensie tussen de EU en Zuid-Korea dat aansluitend is gesloten; staat achter de verdieping van de betrekkingen van de EU met de Zuid-Korea en nauwere bilaterale samenwerking op het gebied van veiligheid en defensie; verzoekt de EU en haar lidstaten om, samen met Oekraïne en Zuid‑Korea, te proberen soldaten van het Koreaanse Volksleger over te halen om te deserteren, en zich op de mogelijke komst van deserteurs voor te bereiden; verzoekt de EU en haar lidstaten nauwer met Zuid-Korea samen te werken met betrekking tot de toekomst van Oekraïne en zich daarbij te richten op de EU-aspiraties, veiligheidsgaranties en wederopbouw van Oekraïne; dringt aan op nauwere samenwerking met andere gelijkgestemde partners, met name Japan, Australië en Taiwan, en benadrukt de noodzaak van een intensievere dialoog in de Indo-Pacifische regio; 29. roept de EU en haar lidstaten op door te gaan met het verlenen van steun aan de Russische democratische oppositie, haar bescherming te garanderen en haar aan te moedigen om te strijden tegen het regime van Poetin, met name tegen de militaristische, chauvinistische en imperialistische sentimenten in de Russische samenleving, en met klem uitdrukking te geven aan en steun te zoeken voor Oekraïne; 30. veroordeelt de recente acties in de Oostzee die schade hebben toegebracht aan kritieke Europese infrastructuur; benadrukt dat deze ernstige incidenten dringend moeten worden onderzocht en dat informatie over de daders en hun intenties moet worden vrijgegeven; onderstreept dat verscheidene vertegenwoordigers van de Europese regeringen van mening zijn dat dit meest recente incident een ernstige vorm van sabotage is; verzoekt de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de lidstaten passende maatregelen te nemen tegen verantwoordelijke statelijke of niet-statelijke actoren, indien er bewijs is van hun betrokkenheid; 31. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de president, de regering en de Verchovna Rada van Oekraïne, de Russische regering, de regering van Zuid-Korea en van Noord-Korea en de andere betrokken regeringen, en de Verenigde Naties.
|
European Parliament Adopted Texts
|
https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/TA-10-2024-12-17_NL.html
|
Het Europees Parlement, — gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 24, derde alinea, en artikel 228, — gezien het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 106 bis, — gezien zijn Verordening (EU, Euratom) 2021/1163 van 24 juni 2021 inzake het statuut en de algemene voorwaarden voor de uitoefening van het ambt van de Europese Ombudsman (statuut van de Europese Ombudsman) en tot intrekking van Besluit 94/262/EGKS, EG, Euratom (1) , — gezien artikel 237 van zijn Reglement, — gezien de oproep tot kandidaatstelling (2) , — gezien zijn stemming van 17 december 2024, 1. verkiest Teresa ANJINHO om de functie van Europese Ombudsman uit te oefenen tot het eind van de zittingsperiode; 2. verzoekt Teresa ANJINHO voor het Hof van Justitie de eed af te leggen; 3. verzoekt zijn Voorzitter het besluit als bijlage bekend te maken in het Publicatieblad van de Europese Unie ; 4. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en het Hof van Justitie. BIJLAGE BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT van 17 december 2024 houdende verkiezing van de Europese Ombudsman HET EUROPEES PARLEMENT, gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 24, derde alinea, en artikel 228, gezien het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 106 bis, gezien zijn Verordening (EU, Euratom) 2021/1163 van 24 juni 2021 inzake het statuut en de algemene voorwaarden voor de uitoefening van het ambt van de Europese Ombudsman (statuut van de Europese Ombudsman) en tot intrekking van Besluit 94/262/EGKS, EG, Euratom (3) , gezien artikel 237 van zijn Reglement, gezien de oproep tot kandidaatstelling (4) , gezien zijn stemming van 17 december 2024, BESLUIT: Teresa ANJINHO te verkiezen om de functie van Europese Ombudsman uit te oefenen tot het eind van de zittingsperiode. Gedaan te Straatsburg, 17 december 2024 Voor het Europees Parlement De Voorzitter R. METSOLA (Gewone wetgevingsprocedure: tweede lezing) Het Europees Parlement, – gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (14152/1/2024 – C10‑0199/2024), – gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 14 februari 2024 (1) , – gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (2) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad ( COM(2023)0647 ), – gezien artikel 294, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien artikel 68 van zijn Reglement, – gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie juridische zaken ( A10‑0028/2024 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan het standpunt van de Raad in eerste lezing; 2. constateert dat de handeling is vastgesteld overeenkomstig het standpunt van de Raad; 3. verzoekt zijn Voorzitter de handeling samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 297, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te ondertekenen; 4. verzoekt zijn secretaris-generaal de handeling te ondertekenen nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie ; 5. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de nationale parlementen. (Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad ( COM(2024)0452 ), – gezien artikel 294, lid 2, en artikel 192, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C10-0119/2024), – gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 23 oktober 2024 (1) , – na raadpleging van het Comité van de Regio’s, – gezien het op grond van artikel 75, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brieven van 16 oktober 2024 en 4 december 2024 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren, – gezien de artikelen 60 en 170 van zijn Reglement, 1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast (2) ; 2. neemt kennis van de verklaring van de Commissie die als bijlage bij deze resolutie is gevoegd; 3. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen; 4. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de nationale parlementen. Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 17 december 2024 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2024/... van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2023/1115 wat betreft de bepalingen betreffende de datum van toepassing (Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2024/3234.) BIJLAGE BIJ DE WETGEVINGSRESOLUTIE Verklaring van de Commissie naar aanleiding van de vaststelling van Verordening 2024/3234 van het Europees Parlement en de Raad van 19 december 2024 tot wijziging van Verordening (EU) 2023/1115 wat betreft de bepalingen betreffende de datum van toepassing (3) De Commissie blijft zich inzetten om de lasten voor het bedrijfsleven te verlichten door de administratieve verplichtingen te beperken en onnodige bureaucratie weg te nemen. In het kader van Verordening (EU) 2023/1115 betekent dit dat de Commissie meer verduidelijkingen zal geven en zal kijken naar verdere vereenvoudiging, en de rapportage- en documentatieverplichtingen zal stroomlijnen om deze zoveel mogelijk te beperken, helemaal in lijn met de doelstellingen van de verordening. Met dit voor ogen en om deze problemen aan te pakken, zal de Commissie een bijgewerkte versie van de richtsnoeren en veelgestelde vragen publiceren. De Commissie zal ook blijven reageren op feedback van belanghebbenden en lidstaten, en de handelaren en marktdeelnemers bij de uitvoering bijstaan, met name wat betreft de verplichting om voor de hele waardeketen zorgvuldigheidsverklaringen in te dienen. De Commissie zet vaart achter de inwerkingstelling van het informatiesysteem om handelaren en marktdeelnemers, in samenwerking met de bevoegde autoriteiten, in staat te stellen aan de vereisten van de verordening te voldoen. Daarnaast is de benchmarking van risicocategorieën cruciaal voor de nodige voorspelbaarheid bij de toepassing van de verordening voor marktdeelnemers, handelaren, producerende landen en bevoegde autoriteiten. De Commissie maakt zich er sterk voor dat het informatiesysteem en de voorgestelde risicoclassificatie zo snel mogelijk beschikbaar zijn, uiterlijk zes maanden voordat de verordening van toepassing wordt. In het kader van de algemene evaluatie van de verordening, die tegen 30 juni 2028 wordt verwacht, onderzoekt de Commissie aanvullende maatregelen om de administratieve lasten te vereenvoudigen en te beperken, al dan niet op basis van een effectbeoordeling. Hierbij wordt ook ingegaan op de behoefte aan en de haalbaarheid van minder strenge eisen voor inkoop uit landen of delen daarvan die positief presteren, in lijn met de doelstellingen van de verordening. (Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad ( COM(2024)0496 ), – gezien artikel 294, lid 2, en artikel 164, artikel 175, lid 3, en artikel 178 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C10‑0147/2024), – gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de begrotingsbeoordeling door de Begrotingscommissie, – gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 4 december 2024 (1) , – gezien het advies van het Comité van de Regio’s van 21 november 2024 (2) , – gezien de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 6 december 2024 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren, – gezien de artikelen 60, 59 en 58 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de Commissie regionale ontwikkeling ( A10‑0031/2024 ), 1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast; 2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen; 3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de nationale parlementen. Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 17 december 2024 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2024/... van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Verordeningen (EU) 2021/1057 en (EU) 2021/1058 wat betreft regionale noodhulp voor wederopbouw (RESTORE) (Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2024/3236.) (Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad ( COM(2024)0495 ), – gezien artikel 294, lid 2, en artikel 43, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C10‑0148/2024), – gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de begrotingsbeoordeling door de Begrotingscommissie, – gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 4 december 2024 (1) , – gezien het advies van het Comité van de Regio’s van 21 november 2024 (2) , – gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 11 november 2024 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de artikelen 60 en 58 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling ( A10-0026/2024 ), 1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast; 2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen; 3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 17 december 2024 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2024/... van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2020/2220 wat betreft specifieke maatregelen in het kader van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling om aanvullende bijstand te verlenen aan lidstaten die zijn getroffen door natuurrampen (Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2024/3242.) (Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing) Het Europees Parlement, – gezien het gewijzigd voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad ( COM(2024)0517 ), – gezien artikel 294, lid 2, en artikel 43, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C10‑0167/2024), – gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 4 december 2024 (1) , – gezien artikel 60 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling ( A10-0022/2024 ), 1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast; 2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen; 3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 17 december 2024 met het oog op de vaststelling van Besluit (EU) 2024/... van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Beschikking 2008/971/EG van de Raad wat betreft het bosbouwkundig teeltmateriaal van de categorie “getest”, de etikettering ervan en de namen van de voor de goedkeuring van en het toezicht op de productie ervan verantwoordelijke autoriteiten (Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Besluit (EU) 2024/3244.) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad ( COM(2024)0370 – C10‑0166/2024), – gezien Verordening (EU) 2021/691 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 betreffende het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering voor ontslagen werknemers (EFG) en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1309/2013 (1) (de “EFG-verordening”), – gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 (2) , zoals gewijzigd bij Verordening (EU, Euratom) 2024/765 van de Raad (3) , en met name artikel 8, – gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (4) , en met name punt 9, – gezien de beginselen van de Europese pijler van sociale rechten en de doelstellingen van het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten, – gezien de brief van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, – gezien het verslag van de Begrotingscommissie ( A10-0019/2024 ), A. overwegende dat de Unie wetgevings- en begrotingsinstrumenten in het leven heeft geroepen om extra steun te verlenen aan werknemers die de gevolgen van grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen of de wereldwijde financiële en economische crisis ondervinden, en om hen bij te staan bij hun re-integratie op de arbeidsmarkt; overwegende dat deze bijstand wordt verleend in de vorm van financiële steun aan de werknemers en aan de ondernemingen waarvoor zij hebben gewerkt; B. overwegende dat België aanvraag EGF/2024/002 BE/Limburg machinery and paper heeft ingediend voor een financiële bijdrage uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG) naar aanleiding van 681 ontslagen (5) in de economische sector die is ingedeeld in NACE Rev. 2-afdelingen 17 (Vervaardiging van papier en papierwaren) en 28 (Vervaardiging van machines, apparaten en werktuigen) in de provincie Limburg binnen een referentieperiode voor de aanvraag van 31 december 2023 tot 30 april 2024; C. overwegende dat de aanvraag betrekking heeft op 567 ontslagen werknemers in de onderneming Sappi Lanaken NV (papier) en 114 ontslagen werknemers in de onderneming Purmo Group Belgium NV (machines); D. overwegende dat de aanvraag gebaseerd is op de criteria voor steunverlening van artikel 4, lid 2, punt c), van de EFG-verordening, waarin is bepaald dat ten minste 200 werknemers moeten worden ontslagen binnen een referentieperiode van vier maanden in ondernemingen die actief zijn in dezelfde of verschillende economische sectoren en die gelegen zijn in dezelfde regio; E. overwegende dat de COVID-19-pandemie en de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne het economisch concurrentievermogen hebben verminderd en negatieve gevolgen hebben voor de economische groei in België; F. overwegende dat Sappi Lanaken gespecialiseerd was in de productie van houtvrij gestreken papier; overwegende dat de afnemende vraag naar grafische werken als gevolg van de toegenomen digitalisering heeft geleid tot een toenemende overcapaciteit van de Europese industrie van houtvrij gestreken papier; overwegende dat de productie in Sappi Lanaken niet kon worden overgeschakeld naar andere papierwaren waarnaar meer vraag is zonder daarbij flinke investeringen uit te voeren, en dat Sappi Group bijgevolg heeft besloten de productie in Lanaken stop te zetten en de fabriek te sluiten, aangezien er geen geschikte koper kon worden gevonden vanwege de structurele overcapaciteit in de sector; G. overwegende dat de omvang van de productie van paneelradiatoren door Purmo Group in de periode 2018-2023 gestaag is gedaald, van 820 000 eenheden in 2018 naar 320 000 in 2023, oftewel een daling van 60 %; overwegende dat bij de vergelijking van de productiekosten van de verschillende fabrieken van Purmo Group in Europa de vestiging in Zonhoven zich in een nadelige positie bevindt, aangezien de kosten daar 17 % tot 35 % hoger liggen; overwegende dat Purmo Group heeft besloten de productie van 50 mm-paneelradiatoren in haar fabriek in Zonhoven stop te zetten en de desbetreffende productielijn te sluiten; overwegende dat het, na de onverwachte situatie met betrekking tot de beschikbaarheid en de prijzen van gas, als gevolg van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne, en volgend op de wetgeving van de Unie ten gunste van verwarmingssystemen op lage temperatuur en ten nadele van paneelradiatoren, onwaarschijnlijk is dat de vraag naar paneelradiatoren zich zal herstellen, aangezien de markt hiervoor steeds meer zal worden beperkt tot de vervanging van gebruikte eenheden; H. overwegende dat de twee ondernemingen overeenkomstig de Belgische wetgeving de verplichte procedure voor het informeren en raadplegen van werknemersvertegenwoordigers hebben gevolgd en een tewerkstellingscel hebben opgericht, die het doel heeft om werknemers die in het kader van collectief ontslag zijn ontslagen outplacementdiensten aan te bieden; I. overwegende dat financiële bijdragen uit het EFG in de eerste plaats gericht moeten zijn op actieve arbeidsmarktbeleidsmaatregelen en op gepersonaliseerde steunmaatregelen die tot doel hebben de begunstigden snel te re-integreren in degelijke en duurzame banen op of buiten hun oorspronkelijke werkterrein, en hen voor te bereiden op een groenere en digitalere Europese economie; J. overwegende dat het EFG een jaarlijks maximumbedrag van 30 miljoen EUR (in prijzen van 2018) niet mag overschrijden, zoals vastgesteld in artikel 8 van Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad zoals gewijzigd bij Verordening (EU, Euratom) 2024/765 van de Raad; 1. is het met de Commissie eens dat is voldaan aan de voorwaarden van artikel 4, lid 2, punt c), van de EFG-verordening en dat België op grond van die verordening recht heeft op een financiële bijdrage van 704 135 EUR, wat overeenkomt met 60 % van de totale kosten van 1 173 559 EUR, bestaande uit uitgaven ten bedrage van 1 126 559 EUR voor gepersonaliseerde steunmaatregelen en uitgaven ten bedrage van 47 000 EUR voor activiteiten inzake voorbereiding, beheer, voorlichting en publiciteit, controle en rapportage; 2. neemt er nota van dat de Belgische autoriteiten de aanvraag op 19 juli 2024 hebben ingediend en dat de Commissie, nadat België aanvullende gegevens had verstrekt, haar beoordeling op 5 november 2024 heeft afgerond en het Parlement hiervan diezelfde dag nog in kennis heeft gesteld; 3. stelt vast dat de aanvraag betrekking heeft op 567 ontslagen werknemers in de onderneming Sappi Lanaken en 114 ontslagen werknemers in de onderneming Purmo Group Belgium; merkt bovendien op dat in totaal 632 werknemers, waarvan bijna uitsluitend mannen, beoogde begunstigden zullen zijn; 4. wijst erop dat de arbeidsmarkten van Lanaken en Zonhoven benadeeld zijn in vergelijking met Limburg als geheel of met Vlaanderen, aangezien de verhouding tussen de beroepsbevolking en de beschikbare banen er aanzienlijk lager is dan in Limburg als geheel of in Vlaanderen; onderstreept dat het aantal beschikbare banen in de industrie in Limburg in 2023 met 15 % gedaald is; 5. wijst erop dat de profielen van de ontslagen werknemers, waarvan een derde 55 jaar of ouder en 30 % laagopgeleid is, leiden tot ernstige belemmeringen op de arbeidsmarkt; benadrukt dat de werknemers, rekening houdend met de neerwaartse tendens met betrekking tot vacatures en de geografische spreiding ervan, extra op maat gesneden ondersteuning nodig zullen hebben om de overgang naar werk tot een goed einde te brengen; 6. wijst erop dat de Belgische autoriteiten moeten erkennen dat de Unie aan de oorsprong van de financiering staat, daaraan zichtbaarheid moeten geven en de meerwaarde van de Unie voor de steunverlening moeten benadrukken door aan meerdere doelgroepen samenhangende, effectieve en gerichte informatie te verstrekken, waaronder gerichte informatie aan de beoogde begunstigden, de lokale en regionale autoriteiten, de sociale partners, de media en het grote publiek; 7. is van mening dat het een sociale verantwoordelijkheid van de Unie en de lidstaten is om de betrokken werknemers de mogelijkheid te bieden de nodige kwalificaties voor toekomstig werk te verwerven, aangezien de digitale en ecologische transitie aanzienlijke gevolgen heeft voor de sectoren waarin zij werkzaam zijn en leidt tot een daling van de vraag; is ingenomen met het feit dat België het gecoördineerde pakket van gepersonaliseerde steunmaatregelen heeft opgesteld in overleg met de beoogde begunstigden, hun vertegenwoordigers en de sociale partners; 8. benadrukt dat de steun uit het EFG moet worden geïntegreerd in een bredere strategie voor de betrokken werknemers en de regio en wel op alle politieke niveaus, onder meer via de ondersteuning van de betreffende financieringsinstrumenten van de Unie, met als doel ervoor te zorgen dat niemand aan zijn lot wordt overgelaten bij de digitale en klimaattransitie; 9. merkt op dat de gepersonaliseerde steunmaatregelen die aan de betrokken werknemers moeten worden verstrekt het volgende omvatten: ondersteuning van een sociale interventieadviseur, loopbaanbegeleiding, counseling en beroepsoriëntatie, actieve ondersteuning bij het zoeken naar werk, opleiding, omscholing en beroepsopleiding, met inbegrip van opleiding op het gebied van digitale vaardigheden, evenals opleiding op de werkplek; 10. stelt vast dat België op 26 december 2023 is begonnen met het verlenen van gepersonaliseerde steunmaatregelen aan de beoogde begunstigden, wat betekent dat vanaf die datum tot 24 maanden na de datum van inwerkingtreding van het financieringsbesluit aanspraak kan worden gemaakt op een financiële bijdrage uit het EFG; 11. merkt op dat België op 20 november 2023 de eerste administratieve uitgaven heeft gedaan met het oog op de uitvoering van het EFG, en dat deze uitgaven bijgevolg vanaf die datum tot 31 maanden na de datum van inwerkingtreding van het financieringsbesluit in aanmerking komen voor een financiële bijdrage uit het EFG; 12. onderstreept dat de Belgische autoriteiten hebben bevestigd dat de beginselen van gelijke behandeling en non-discriminatie zullen worden geëerbiedigd bij de toegang tot de voorgestelde maatregelen en de uitvoering ervan, en dat eventuele dubbele financiering zal worden voorkomen; 13. wijst er nogmaals op dat steun uit het EFG niet in de plaats mag komen van maatregelen die op grond van nationale wetgeving of collectieve arbeidsovereenkomsten onder de verantwoordelijkheid van ondernemingen vallen, of van welke vergoedingen of rechten ten behoeve van de ontslagen werknemers dan ook, en dat de toewijzing dus geheel en al aanvullend moet zijn; herinnert eraan dat de lidstaten die financiële steun uit het EFG aanvragen, ervoor moeten zorgen dat aan de voorschriften van de nationale en Uniewetgeving inzake collectief ontslag is voldaan en dat de onderneming in kwestie dienovereenkomstig voorzieningen heeft getroffen voor haar werknemers; 14. dringt er bij de Belgische autoriteiten en andere lidstaten op aan op proactieve wijze preventieve maatregelen te nemen om het bedrijfsleven aan te passen aan de globalisering en aan technologische en klimaatveranderingen, en om werknemers te beschermen tegen het verlies van hun baan en andere negatieve gevolgen van de globalisering; 15. hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit; 16. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie ; 17. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. BIJLAGE BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering voor ontslagen werknemers naar aanleiding van een aanvraag van België (EGF/2024/002 BE/Limburg machinery and paper) (De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met de definitieve handeling: Besluit (EU) 2025/47.) Het Europees Parlement, – gezien het jaarverslag over de werkzaamheden van de Europese Ombudsman in 2023, – gezien artikel 10, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), – gezien artikel 15, artikel 24, lid 3, artikel 228 en artikel 298, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), – gezien Verordening (EU, Euratom) 2021/1163 van het Europees Parlement van 24 juni 2021 inzake het statuut en de algemene voorwaarden voor de uitoefening van het ambt van de Europese Ombudsman (statuut van de Europese Ombudsman) en tot intrekking van Besluit 94/262/EGKS, EG, Euratom (1) , – gezien de artikelen 11, 41, 42 en 43 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, – gezien het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, – gezien de Europese Code van goed administratief gedrag, aangenomen door het Parlement op 6 september 2001, – gezien de raamovereenkomst inzake samenwerking die op 15 maart 2006 werd gesloten tussen het Parlement en de Europese Ombudsman, en die op 1 april 2006 in werking is getreden, – gezien zijn eerdere resoluties over de werkzaamheden van de Europese Ombudsman, – gezien artikel 55 en artikel 148, lid 2, van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie verzoekschriften ( A10‑0016/2024 ), A. overwegende dat het jaarverslag over de werkzaamheden van de Europese Ombudsman in 2023 op 18 april 2024 officieel werd ingediend bij de voorzitter van het Europees Parlement en dat de ombudsman, mevrouw Emily O’Reilly, haar verslag op 4 september 2024 in Brussel aan de Commissie verzoekschriften heeft gepresenteerd; B. overwegende dat de Europese Ombudsman krachtens de artikelen 20, 24 en 228 VWEU de bevoegdheid heeft kennis te nemen van klachten over gevallen van wanbeheer bij het optreden van de instellingen, organen of instanties van de Unie, met uitzondering van het Hof van Justitie van de Europese Unie bij de uitoefening van zijn gerechtelijke taak; C. overwegende dat in artikel 15 van het VWEU wordt bepaald: “Om goed bestuur te bevorderen en de deelneming van het maatschappelijk middenveld te waarborgen, werken de instellingen, organen en instanties van de Unie in een zo groot mogelijke openheid” en “Iedere burger van de Unie en iedere natuurlijke of rechtspersoon met verblijfplaats of statutaire zetel in een lidstaat heeft recht op toegang tot documenten van de instellingen, organen en instanties van de Unie”; D. overwegende dat artikel 41 van het Handvest van de grondrechten bepaalt dat “eenieder (…) er recht op (heeft) dat zijn zaken onpartijdig, billijk en binnen een redelijke termijn door de instellingen, organen en instanties van de Unie worden behandeld”; E. overwegende dat artikel 43 van het Handvest bepaalt dat iedere burger van de Unie en iedere natuurlijke of rechtspersoon met verblijfplaats of statutaire zetel in een lidstaat het recht heeft zich tot de Europese Ombudsman te wenden in verband met gevallen van wanbeheer bij het optreden van de instellingen, organen en instanties van de Unie, met uitzondering van het Hof van Justitie van de Europese Unie bij de uitoefening van zijn gerechtelijke taak; F. overwegende dat overeenkomstig artikel 298, lid 1, VWEU de instellingen, organen en instanties van de Unie bij de vervulling van hun taken op een open, efficiënt en onafhankelijk Europees ambtenarenapparaat steunen; G. overwegende dat de Europese Ombudsman aanbevelingen, corrigerende maatregelen en verbeteringen kan voorstellen om verschillende aspecten van wanbeheer op te lossen; H. overwegende dat de Ombudsman in 2023 398 onderzoeken heeft geopend, waarbij het in 393 gevallen ging om een onderzoek naar aanleiding van een klacht en in 5 gevallen om een onderzoek op eigen initiatief, en dat de Ombudsman in dat jaar 372 onderzoeken heeft afgesloten (369 onderzoeken naar aanleiding van een klacht en 3 onderzoeken op eigen initiatief); I. overwegende dat het grootste deel van de onderzoeken in 2023 betrekking had op de Commissie (250 onderzoeken, oftewel 62,81 %), gevolgd door onderzoeken met betrekking tot het Europees Bureau voor personeelsselectie (EPSO) (47 onderzoeken, oftewel 11,81 %), het Europees Parlement (16 onderzoeken, oftewel 4,02 %) en het Europees Grens- en kustwachtagentschap (Frontex) (11 onderzoeken, oftewel 2,76 %); overwegende dat het in de overige gevallen ging om onderzoeken met betrekking tot: de Raad van de Europese Unie (7 onderzoeken of 1,76 %), het Europees Bureau voor fraudebestrijding (7 onderzoeken of 1,76 %), de Europese Dienst voor extern optreden (6 onderzoeken of 1,51 %), de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming (6 onderzoeken of 1,51 %), het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (5 onderzoeken of 1,26 %), andere EU-agentschappen (33 onderzoeken of 8,27 %) en andere EU-instellingen of ‑organen (12 onderzoeken of 3,01 %); J. overwegende dat in 2023 het grootste percentage onderzoeken betrekking had op het optreden van de Commissie en dat er voor de administratieve activiteiten van de Commissie een aanzienlijke publieke belangstelling bestaat, aangezien de Commissie de uitvoerende macht van de EU is; K. overwegende dat in 99 van de onderzoeken die in 2023 door de Ombudsman werden afgesloten (d.w.z. 26,6 %) geen wanbeheer werd geconstateerd, dat het in 206 gevallen (d.w.z. 55,4 %) lukte om met de betrokken instelling tot een (gedeeltelijke) oplossing te komen of de zaak te schikken, dat in 46 gevallen (d.w.z. 12,4 %) verder onderzoek niet gerechtvaardigd werd geacht en dat in 27 gevallen (d.w.z. 7,3 %) wanbeheer werd geconstateerd; L. overwegende dat bij de door de Ombudsman in 2023 afgesloten onderzoeken de volgende drie punten van zorg het vaakst aan de orde kwamen: transparantie en verantwoordingsplicht (bijvoorbeeld toegang tot informatie en documenten) (34,2 %), de dienstencultuur (21,5 %) en aanwerving (15,3 %); overwegende dat andere punten van zorg waren: goede afhandeling van personeelskwesties, het juiste gebruik van discretionaire bevoegdheden (onder meer bij inbreukprocedures), behoorlijk bestuur bij inbreukprocedures, eerbiediging van de grondrechten, eerbiediging van procedurele rechten, subsidies, aanbestedingen, contracten, ethiek, inspraak van de burgers bij EU‑besluitvormingsprocessen en goed financieel beheer; M. overwegende dat de Ombudsman in 2023 ook bredere strategische onderzoeken heeft uitgevoerd en strategische initiatieven heeft ontplooid met betrekking tot systemische problemen binnen de EU-instellingen, waarbij onder meer aandacht werd besteed aan de toegang tot documenten, grondrechten, ethische kwesties, verantwoordingsplicht in verband met besluitvorming en de aanwerving van EU-ambtenaren; N. overwegende dat EU-burgers ruime rechten hebben inzake toegang tot documenten die in het bezit zijn van de EU-administratie; overwegende dat de Ombudsman op eigen initiatief een onderzoek heeft ingesteld waarin de Commissie werd verzocht dringend iets te doen aan de systemische vertragingen bij de behandeling van verzoeken om toegang tot documenten, om ervoor te zorgen dat zij de in de EU-wetgeving inzake toegang van het publiek (Verordening (EG) nr. 1049/2001 (2) ) vastgestelde termijnen in acht neemt; overwegende dat uit dit onderzoek is gebleken dat wanneer personen verzoeken om herziening van een toegangsbesluit, bekend als een confirmatief verzoek, de Commissie in 85 % van de gevallen de in de wet vastgestelde termijnen niet haalt, waarbij de meeste antwoorden na 60 dagen binnenkomen; overwegende dat deze vertragingen er vaak toe leidden dat de verkregen informatie niet langer nuttig was voor de aanvragers, waardoor zij op relevante tijdstippen geen inspraak hadden in het besluitvormingsproces; O. overwegende dat de Ombudsman in 2023 een speciaal verslag publiceerde naar aanleiding van haar strategisch onderzoek naar de tijd die de Europese Commissie nodig heeft voor de behandeling van verzoeken om toegang van het publiek tot documenten; overwegende dat het Bureau van de Ombudsman dit verslag heeft toegezonden aan het Europees Parlement, teneinde het Parlement om steun te vragen om de Commissie ertoe te bewegen gevolg te geven aan zijn aanbevelingen, aangezien zij van mening is dat burgers betere praktijken mogen verwachten van een open, moderne en servicegerichte EU‑administratie; P. overwegende dat het speciaal verslag is besproken in de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken van het Parlement en heeft geleid tot een op 14 maart 2024 aangenomen resolutie van het Europees Parlement getiteld “De tijd die de Europese Commissie erover doet om verzoeken om toegang tot documenten te behandelen” (3) , waarin het Parlement zijn grote bezorgdheid uitte over de extreme vertragingen in de procedure van de Commissie voor het verlenen van toegang van het publiek tot gevraagde documenten en de Commissie verzocht deze stelselmatige en aanzienlijke vertragingen te verhelpen; overwegende dat het Parlement erop heeft gewezen dat het zal overwegen alle beschikbare parlementaire instrumenten te gebruiken om deze kwestie aan te pakken; overwegende dat in de resolutie ook wordt verwezen naar de onderhandelingen over de aankoop van COVID‑19-vaccins en wordt opgeroepen tot passende openbaarmaking door de Commissie, tot meer proactieve transparantie met meer specifieke personele middelen voor de behandeling van confirmatieve verzoeken en tot een meer open en constructieve houding ten aanzien van verzoekers; Q. overwegende dat de Ombudsman heeft benadrukt dat de toepassing van de nieuwe ethische regels van het Parlement naar behoren moet worden gemonitord en gehandhaafd; R. overwegende dat de Ombudsman weliswaar heeft erkend dat de strengere regels rondom ethiek in het Parlement naar aanleiding van Qatargate een aanzienlijke vooruitgang zijn, maar ook zijn bezorgdheid heeft geuit over de uitvoering en handhaving van die regels; overwegende dat de Ombudsman een specifiek onderzoek heeft ingesteld naar de reiskosten die derden sinds 2021 voor de Commissie hebben betaald; S. overwegende dat transparantie een essentieel onderdeel is van een democratische samenleving en een belangrijk instrument in de strijd tegen corruptie; overwegende dat EU-burgers recht hebben op het hoogste niveau van transparantie en overwegende dat het hoogste niveau van toegankelijkheid van openbare documenten essentieel is om de verantwoordingsplicht te waarborgen; T. overwegende dat het Bureau van de Ombudsman in 2023 het publiek verder bewust heeft gemaakt van de rol van de Ombudsman bij het handhaven van strenge arbeidsnormen in de EU-administratie en bij de bescherming van de rechten en fundamentele vrijheden van burgers; 1. hecht zijn goedkeuring aan het jaarverslag over 2023 dat de Europese Ombudsman heeft overgelegd, en prijst de excellente presentatie van de belangrijkste feiten en cijfers over de werkzaamheden van de Ombudsman in 2023; 2. feliciteert Emily O’Reilly met haar opmerkelijke werk en haar niet-aflatende inspanningen om de democratie te ondersteunen door de verantwoordingsplicht en transparantie van de instellingen, organen en instanties van de EU te vergroten en ervoor te zorgen dat de EU-administratie de bezorgdheid van de burgers ernstig neemt; 3. spreekt zijn waardering uit voor de constructieve samenwerking tussen de Europese Ombudsman en het Europees Parlement, met name de Commissie verzoekschriften, alsmede andere EU‑instellingen; 4. is ingenomen met de publicatie door de Ombudsman van een gids over toegang tot EU‑documenten, die tot doel heeft burgers bewuster te maken van hun recht op toegang tot documenten en hen in staat te stellen de besluitvorming van de EU te controleren; is van mening dat het van essentieel belang is burgers passende informatie te blijven verstrekken over de rol en de reikwijdte van de activiteiten van de Ombudsman en hoe deze de ontwikkeling van de EU-instellingen beïnvloedt; 5. is ingenomen met de aanbevelingen naar aanleiding van het initiatiefonderzoek van de Ombudsman naar de tijd die de Commissie nodig heeft voor de behandeling van verzoeken om toegang van het publiek tot documenten; verzoekt de Commissie de behandeling van dergelijke verzoeken te verbeteren, haar systemische vertragingen met spoed aan te pakken en de termijnen in acht te nemen die zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 1049/2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie; onderschrijft het standpunt van de Ombudsman dat documenten en gevraagde informatie vaak voor een beperkte tijd relevant zijn, en aan relevantie voor de aanvragers kunnen verliezen wanneer vertraging optreedt; is van mening dat de Commissie proactief documenten en statistieken moet publiceren over de wijze waarop zij omgaat met verzoeken om toegang tot documenten, aangezien dergelijke informatie van groot belang is om de transparantie op dit gebied te verbeteren en de verantwoordingsplicht van de Commissie jegens burgers te versterken; onderstreept dat de transparantie van het besluitvormingsproces centraal staat in veel onderzoeken van de Ombudsman, met name met betrekking tot lobbyactiviteiten; 6. onderstreept dat toegang van het publiek tot documenten een grondrecht van EU‑burgers is, en een hoeksteen van de Europese democratie; herinnert eraan dat de technologische en maatschappelijke ontwikkelingen sinds de vaststelling van Verordening (EG) nr. 1049/2001 een aanpassing aan de nieuwe digitale context noodzakelijk maken; erkent de noodzaak tot herziening van de verordening en dringt er bij de Raad op aan onverwijld constructieve onderhandelingen te beginnen met het Parlement en de Commissie over deze herziening, teneinde deze drie belangrijke EU‑instellingen om te vormen tot modellen van transparantie en publieke verantwoording voor de hele EU; is er stellig van overtuigd dat onderhandelingen over de herziening van Verordening (EG) nr. 1049/2001 gebaseerd moeten zijn op het reeds door het Parlement aangenomen standpunt en dat het toepassingsgebied ervan moet worden uitgebreid tot alle instellingen, organen en agentschappen van de EU, waardoor de verantwoordingsplicht van het besluitvormingsproces wordt versterkt; herinnert in dit verband aan het standpunt van het Parlement dat onder “document” moet worden verstaan: iedere gegevensinhoud, ongeacht de drager ervan (op papier, in elektronische vorm, als geluids-, beeld- of audiovisuele opname), betreffende een materie die tot de bevoegdheid van een instelling, orgaan of instantie van de Unie behoort (4) ; benadrukt dat het van essentieel belang is dat de instellingen transparant zijn in hun betrekkingen met burgers, zoals ook wordt erkend door de Ombudsman in haar onderzoek naar de transparantie van trialogen (5) , waarin de Ombudsman begrip toonde voor de specifieke uitdagingen en gevoeligheden binnen het EU-systeem van interinstitutionele onderhandelingen, maar de instellingen verzocht zich in te spannen om dergelijke uitdagingen te overwinnen, zodat burgers hun democratische rechten daadwerkelijk kunnen uitoefenen; 7. onderschrijft de conclusies van het speciaal verslag van de Ombudsman (6) aan het Europees Parlement over de tijd die de Europese Commissie nodig heeft voor de behandeling van verzoeken om toegang van het publiek tot documenten, en is bezorgd door de beoordeling van de Ombudsman dat deze systemische en aanzienlijke vertragingen bij de behandeling door de Commissie van verzoeken om toegang van het publiek tot documenten neerkomen op wanbeheer; onderstreept dat het belangrijk is dat de Commissie meer middelen uittrekt voor de behandeling van confirmatieve verzoeken uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1049/2001 alsook de noodzaak voor een proactievere benadering wat betreft transparantie en een constructievere houding jegens aanvragers; verzoekt de Commissie deze situatie met voorrang te corrigeren middels een hervorming van haar handelswijze ten aanzien van toegang tot documenten; herinnert de Commissie aan het recht van het Parlement om tegen de Commissie beroep in te stellen bij het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ‑EU) en verwacht een duidelijke en ondubbelzinnige toezegging van het nieuwe college van commissarissen om deze situatie te verhelpen; 8. neemt kennis van het onderzoek van de Ombudsman naar de mate waarin het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie het EU‑recht en de besluiten van het HvJ‑EU toepassen met betrekking tot verzoeken om toegang van het publiek tot wetgevingsdocumenten, waarin de Ombudsman benadrukte dat tijdige toegang van het publiek tot wetgevingsdocumenten gewaarborgd moet zijn alsook dat de deelname van de EU-burgers aan het wetgevingsproces van de EU moet worden vergemakkelijkt; erkent het belang van de tijdige behandeling van verzoeken om toegang tot documenten door alle instellingen om een gevoel van vertrouwen in het wetgevingsproces van de EU te bevorderen, dat gebaseerd is op de hoofdbeginselen van transparantie en toegang van het publiek tot informatie, zoals bevestigd door de jurisprudentie van het HvJ‑EU; herinnert eraan dat de EU-instellingen volgens de jurisprudentie van het HvJ‑EU alleen in uitzonderlijke omstandigheden kunnen weigeren wetgevingsdocumenten openbaar te maken en dat hun motivering daarvoor gebaseerd moet zijn op specifieke en concrete feiten; 9. neemt kennis van het voornemen van de Ombudsman om een breder onderzoek in te stellen naar de manier waarop de Commissie de begrippen milieu-informatie en informatie met betrekking tot emissies in het milieu interpreteert; is met name bezorgd over het feit dat de Ombudsman heeft vastgesteld dat er sprake is van wanbeheer bij de weigering van de Commissie om toegang te verlenen tot documenten over de broeikasgasemissies van de keramische industrie die zijn gerapporteerd in het kader van het EU-emissiehandelssysteem; betreurt het dat de Commissie de door de Ombudsman voorgestelde oplossing heeft verworpen en er niet in is geslaagd de vereiste transparantie te waarborgen en volledige uitvoering te geven aan Verordening (EG) nr. 1367/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op de communautaire instellingen en organen (7) en het Verdrag van Aarhus; verzoekt de Commissie de toegang van het publiek tot milieu-informatie te waarborgen, in overeenstemming met het EU-recht en de desbetreffende jurisprudentie van het HvJ‑EU, en de inspraak van het publiek bij de besluitvorming met betrekking tot het milieu te bevorderen; is bezorgd over het feit dat de weigering van de Commissie om toegang te verlenen tot alle verzochte documenten betreffende de broeikasgasemissies die in het kader van het EU‑emissiehandelssysteem zijn gerapporteerd, zich ook uitstrekt tot industriële installaties die niet tot de keramische industrie behoren, en verzoekt de Ombudsman de bevindingen van de onderzoeken onder de aandacht te blijven brengen teneinde de transparantie te vergroten; herinnert eraan dat een aanzienlijk aantal verzoekschriften aan het Europees Parlement betrekking heeft op het niet of beperkt toegankelijk zijn van milieu-informatie; 10. verzoekt de Raad het publiek volledige toegang te verlenen tot een juridisch advies inzake Richtlijn (EU) 2022/2041 van het Europees Parlement en de Raad van 19 oktober 2022 (8) betreffende toereikende minimumlonen in de Europese Unie, in overeenstemming met de aanbeveling van de Ombudsman, waarin wanbeheer in deze kwestie wordt vastgesteld; 11. schaart zich achter de Ombudsman bij haar inspanningen om verder bij te dragen aan de verduidelijking van wat een EU-document is en benadrukt dat de EU‑instellingen gevolg moeten geven aan de aanbevelingen van de Ombudsman en hun administratieve praktijken aanpassen aan de veranderende communicatiemiddelen; benadrukt dat het recht van burgers op toegang van het publiek tot informatie van toepassing is op geschreven fysieke en elektronische documenten, alsook op audio- en audiovisuele opnamen die verband houden met beleid, activiteiten en besluiten van de instellingen, en herinnert eraan dat werkgerelateerde tekst- en instant messaging-berichten worden beschouwd als “documenten” in de zin van Verordening (EG) nr. 1049/2001; betreurt de gevallen waarin de Commissie het publiek geen toegang heeft verleend tot documenten in de vorm van e‑mails of tekstberichten, zoals die met betrekking tot ontwerpstrategieën van de EU inzake bodem, bossen en aanpassing aan de klimaatverandering of uitwisselingen tussen de voorzitter van de Commissie en de CEO van een farmaceutisch bedrijf in verband met de aankoop van COVID‑19-vaccins; 12. waardeert de inzet van de Ombudsman voor het handhaven van de grondrechten in het kader van activiteiten op het gebied van migratie; merkt op dat de Ombudsman de Commissie om nadere uitleg heeft verzocht over de wijze waarop zij de eerbiediging van de mensenrechten wil waarborgen in het kader van het memorandum van overeenstemming tussen de EU en Tunesië, teneinde ervoor te zorgen dat de EU haar verplichtingen op het gebied van de mensenrechten nakomt; benadrukt dat alle instellingen, organen en agentschappen van de EU verplicht zijn de mensenrechten en de fundamentele vrijheden te eerbiedigen, zoals uiteengezet in de Verdragen en het Handvest; 13. neemt kennis van het besluit van de Commissie om samen met de nationale en lokale autoriteiten het effect op de grondrechten te beoordelen van door de EU gefinancierde voorzieningen voor migratiebeheer, na een onderzoek ter zake op eigen initiatief van de Ombudsman; 14. is ingenomen met de onderzoeken van de Ombudsman naar aanleiding van Qatargate in het Parlement; staat volledig achter de conclusies van de Ombudsman dat de ethische en anticorruptieregels van de EU moeten worden nageleefd en versterkt door de EU‑instellingen en dat de uitvoering van hervormingen op dit gebied door het Parlement naar behoren moet worden gemonitord en gehandhaafd op alle niveaus; benadrukt dat het Parlement en de Commissie altijd bijzondere aandacht moeten besteden aan directe en indirecte lobbyactiviteiten om lacunes en zwakke punten vast te stellen die de transparantie en verantwoordingsplicht in het gedrang kunnen brengen en het risico op potentiële belangenconflicten kunnen vergroten; is ingenomen met de aanzienlijke vooruitgang die is geboekt met betrekking tot de huidige gedragscode voor leden van het Europees Parlement met betrekking tot integriteit en transparantie, en moedigt de Ombudsman aan om in voorkomend geval het uitvoeringsproces daarvan te blijven monitoren; onderstreept dat ethische regels strikt moeten worden nageleefd om het vertrouwen van burgers in de Europese instellingen te vergroten; 15. benadrukt de cruciale rol van transparantie, goed bestuur en institutionele checks-and-balances in het werk van de EU-instellingen; 16. neemt kennis van de onderzoeken van de Ombudsman naar risico’s van belangenconflicten binnen de Commissie, met name op het gebied van het Europees Defensiefonds (EDF), mede gezien het feit dat de Commissie niet verplicht is de namen bekend te maken van de deskundigen die zij raadpleegt over EDF-gerelateerde projecten; wijst in dit verband op de suggestie van de Ombudsman dat de Commissie de belangenverklaringen van de leden van de Raad voor regelgevingstoetsing proactief moet publiceren en, indien nodig, de desbetreffende regels voor de raad moet wijzigen; 17. neemt kennis van de oproep van de Ombudsman aan de Europese Investeringsbank (EIB) om haar regels inzake belangenconflicten te verbeteren en de toezichthoudende rol van haar Commissie ethiek en compliance te versterken, na de beslissing van haar vicevoorzitter om de functie van CEO te gaan bekleden bij een nationale stimuleringsbank; moedigt de Ombudsman in dit verband aan zich te blijven richten op de kwestie van afkoelingsperioden en draaideurbewegingen door hooggeplaatste personeelsleden van alle EU-instellingen, ‑agentschappen en ‑organen, teneinde de strengste ethische normen op het gebied van transparantie en publieke verantwoording te waarborgen; 18. is ingenomen met de wijzigingen die de Commissie heeft aangebracht in haar interne richtsnoeren inzake overheidsopdrachten, die in het kader van het onderzoek van de Ombudsman positief zijn beoordeeld en die haar omgang met potentiële professionele belangenconflicten bij aanbestedingen verbeteren; 19. moedigt de Commissie aan haar inspanningen op te voeren om de transparantie met betrekking tot de herstel- en veerkrachtfaciliteit te vergroten en verzoekt de Commissie om haar behandeling van verzoeken om toegang van het publiek tot documenten in verband met de herstel- en veerkrachtfaciliteit te verbeteren en voorlopige beoordelingen van de betalingsverzoeken van de lidstaten te blijven publiceren; 20. is ingenomen met het besluit van de Ombudsman om op eigen initiatief een onderzoek in te stellen naar de vertragingen van de Commissie bij het risicobeheer van gevaarlijke chemische stoffen, teneinde de vertragingen te onderzoeken bij de invoering van beperkingen om de risico’s van specifieke chemische stoffen terug te brengen tot een minimum en bij het plaatsen van chemische stoffen op de lijst van stoffen waarvoor voorafgaande toestemming vereist is; 21. is bezorgd over het feit dat de Ombudsman verschillende transparantieproblemen heeft vastgesteld in de interacties van de Commissie met de tabaksindustrie; merkt echter op dat de Commissie zich ertoe heeft verplicht de blootstelling van haar diensten aan lobbyactiviteiten door de tabaksindustrie verder te beoordelen; herinnert de Commissie eraan dat de EU en al haar lidstaten het Kaderverdrag van de Wereldgezondheidsorganisatie voor de bestrijding van tabaksgebruik hebben ondertekend en dat zij daarom verplicht zijn om bij de vaststelling en uitvoering van hun volksgezondheidsbeleid met betrekking tot de bestrijding van tabaksgebruik maatregelen te nemen om dit beleid te beschermen tegen commerciële en andere gevestigde belangen van de tabaksindustrie; 22. herinnert aan de dwingende verplichting van de EU-instellingen om te zorgen voor een dienstverlening door onafhankelijke en goed gekwalificeerde ambtenaren die worden aangeworven op een open manier waarbij wordt gestreefd naar een passend geografisch evenwicht tussen nationaliteiten en talen; wijst erop dat de Ombudsman een onderzoek heeft uitgevoerd naar de wijze waarop het Europees Bureau voor personeelsselectie (EPSO) preselectietests heeft uitgevoerd in het kader van een procedure voor de aanwerving van nieuw personeel voor het ambtenarenapparaat van de EU, en problemen heeft vastgesteld met betrekking tot de organisatie van tests die uitsluitend worden uitgevoerd op afstand; verzoekt EPSO zijn aanwervingsprocedures te verbeteren door ervoor te zorgen dat technische vereisten geen nadeel opleveren voor bepaalde kandidaten, en aan de kandidaten duidelijke informatie te verstrekken; is van mening dat kandidaten de mogelijkheid moeten krijgen om desgewenst aan deze tests deel te nemen terwijl zij fysiek aanwezig zijn in een testcentrum, zoals gebruikelijk was vóór de COVID‑19-pandemie; 23. is ingenomen met het feit dat het Bureau van de Europese Ombudsman in 2023 zijn rol is blijven bekendmaken en zijn werkzaamheden bij een zo breed mogelijk publiek is blijven promoten en dat het heeft deelgenomen aan het Europees Jongerenevenement (EYE2023); benadrukt het belangrijke karakter van het door de Ombudsman georganiseerde debat, met deelname van de Commissie en het Parlement, over de naleving van het integriteitskader van de EU‑administratie; 24. juicht de onderzoeken van de Ombudsman toe naar aanleiding van klachten van personen met een handicap, en moedigt haar aan in haar werk als actief deelnemer aan het EU-kader voor het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap; acht het persistente toezicht van de Ombudsman op de uitvoering door de EU‑administratie van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap belangrijk, en verzoekt alle EU-instellingen de grootst mogelijke aandacht te besteden aan de door de Ombudsman in haar onderzoeken naar de rechten van personen met een handicap geformuleerde aanbevelingen; waardeert het voorzitterschap van de Ombudsman in 2023 van het EU-kader voor het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap en haar voortdurende werkzaamheden als lid van dat kader; 25. benadrukt dat de “Europese toegankelijkheidswet” (9) op 17 april 2019 is aangenomen en dat de uiterste datum voor de omzetting ervan door de lidstaten 28 juni 2022 was; onderstreept dat het belangrijkste doel van de Europese toegankelijkheidswet erin bestond het leven voor ten minste 87 miljoen personen met een handicap gemakkelijker te maken en hun toegang tot onder meer openbaar vervoer, bankdiensten, computers, tv’s, e‑boeken en onlinewinkels te vergemakkelijken; betreurt ten zeerste dat geen van de lidstaten erin is geslaagd deze richtlijn volledig en consistent om te zetten en dat zij hierbij steeds weer vertraging oplopen, zoals wordt bevestigd door de lopende inbreukprocedures die door de Commissie tegen alle lidstaten zijn ingeleid; verzoekt de Ombudsman deze zeer ernstige schending van het EU-recht, welke de rechten van personen met een handicap ernstig ondermijnt, aan de orde te stellen als onderdeel van de activiteiten die zij in het EU-kader voor het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap verricht, teneinde deze kwestie met voorrang te helpen oplossen; 26. is ingenomen met het onderzoek van de Ombudsman naar de wijze waarop de Commissie de regel in het Statuut van de ambtenaren van de EU toepast met betrekking tot de verdubbeling van de kindertoelage om te helpen bij de zorg voor kinderen met een handicap; is in dit verband ingenomen met het initiatief van de Commissie om de toepasselijke regels voor de gehele EU-administratie te herzien, om te zorgen voor een individuele inhoudelijke beoordeling van alle aanvragen voor dit soort vergoedingen; 27. benadrukt het feit dat het Europees netwerk van ombudsmannen (ENO) en de jaarlijkse bijeenkomsten via het ENO met nationale en regionale ombudsmannen belangrijk zijn om het bewustzijn te vergroten van wat de Europese Ombudsman voor de Europese burgers kan doen; moedigt de Ombudsman aan om aan de uitwisseling van ervaringen en beste praktijken met nationale ombudsmannen via het ENO te blijven deelnemen; neemt kennis van het feit dat in de jaarlijkse ENO-conferentie van 2023 gefocust werd op de bescherming van de mensenrechten en de aanpak van de voor- en potentiële nadelen van het gebruik van AI in het openbaar bestuur; spoort maatschappelijke organisaties aan om beter gebruik te maken van de diensten van de Europese Ombudsman om de EU-instellingen te controleren, transparantie te waarborgen en gevallen van niet-naleving van het EU-recht te behandelen; is ingenomen met het feit dat het Instituut van de Mensenrechtenombudsman van Bosnië en Herzegovina is toegetreden tot het ENO; verzoekt de Ombudsman de samenwerking met de kantoren van de nationale ombudsmannen van de kandidaat-lidstaten van de EU te versterken om de overheidsinstanties van die landen beter in staat te stellen op één lijn te komen met de EU‑normen inzake goed bestuur, integriteit en verantwoordingsplicht; 28. dringt aan op voortzetting van de nauwe samenwerking tussen de Ombudsman en de Commissie verzoekschriften van het Europees Parlement, die de gedeelde taak hebben de EU-instellingen dichter bij de burgers te brengen; spreekt zijn grote waardering uit voor de aandacht en follow-up die de Ombudsman geeft aan alle klachten, met inbegrip van de doorverwijzing van klachten die buiten het mandaat van de Ombudsman vallen en die gaan over de uitvoering van EU-wetgeving, naar een andere relevante instantie of naar de Commissie verzoekschriften van het Parlement; moedigt het bureau van de Ombudsman aan zich daartoe te blijven inspannen, aangezien samenwerking met de Commissie verzoekschriften, tijdige informatie en toegang tot documenten in alle 24 officiële EU-talen de effectieve deelname van burgers en het maatschappelijk middenveld aan het besluitvormingsproces kan vergroten; 29. spreekt zijn waardering uit voor het feit dat het aanvaardingspercentage van de EU-instellingen, d.w.z. het aantal positieve reacties in verhouding tot het totaal aantal door de Ombudsman gedane voorstellen om hun administratieve praktijken te corrigeren of te verbeteren, in 2023 81 % bedroeg, hetgeen een verbetering is ten opzichte van het voorgaande jaar; is er echter vast van overtuigd dat de instellingen, organen en instanties van de Unie volledig en consequent gevolg moeten geven aan alle oplossingen, aanbevelingen en suggesties van de Ombudsman; 30. prijst de Ombudsman voor haar permanente constructieve werkrelatie met de Commissie, de EU-instelling waarop de meeste onderzoeken van de Ombudsman betrekking hebben; merkt op dat deze relatie de Commissie helpt haar administratieve procedures efficiënter en transparanter te maken; 31. waardeert en verwelkomt de inspanningen van de Ombudsman en haar bureau om hun interne procedures voortdurend te verbeteren, teneinde ervoor te zorgen dat klagers een optimale ervaring hebben en dat klachten zo efficiënt mogelijk worden behandeld; moedigt de inspanningen van de Ombudsman aan om de zichtbaarheid van haar activiteiten verder te verbeteren en is ingenomen met de verbeteringen in het online klachtensysteem van de Ombudsman, waardoor dit gebruiksvriendelijker is geworden; is ingenomen met de meertalige website van de Ombudsman, die het engagement van de Ombudsman weerspiegelt om bijstand te verlenen in de 24 officiële talen van de EU; benadrukt dat het belangrijk is te waarborgen dat personen met een handicap volledige toegang hebben tot het complete scala aan middelen dat de EU haar burgers biedt, met name door middel van systematische vertaal- en tolkdiensten in alle officiële talen, en ook voor gebarentaal; 32. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie en het verslag van de Commissie verzoekschriften te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de Europese Ombudsman, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de ombudsmannen of soortgelijke organen in de lidstaten.
|
European Parliament Adopted Texts
|
https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/TA-10-2024-12-18_NL.html
|
Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Conferentie van voorzitters, – gezien zijn besluit van 15 januari 2014 over de bevoegdheden van de vaste commissies (1) , – gezien de artikelen 212, 218 en 219 van zijn Reglement, 1. besluit een vaste Commissie veiligheid en defensie in te stellen en de Subcommissie veiligheid en defensie te ontbinden; besluit de bevoegdheden van de Commissie buitenlandse zaken dienovereenkomstig te wijzigen; 2. besluit dat de vaste Commissie veiligheid en defensie bevoegd wordt voor de integratie en samenwerking op het gebied van EU-veiligheid en ‑defensie waaronder kwesties met betrekking tot het Europees Defensieagentschap, de permanente gestructureerde samenwerking, het toezicht op het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB), de Europese defensie-industrie en de financiering van de Europese defensie-industrie als dit bijdraagt tot de doelstellingen van het GVDB en de hiermee verbonden uitsluitend defensieve maatregelen van de Europese Unie; 3. besluit een vaste Commissie volksgezondheid in te stellen en de Subcommissie volksgezondheid te ontbinden; besluit de naam en de bevoegdheden van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid dienovereenkomstig te wijzigen; 4. besluit Bijlage VI bij zijn Reglement als volgt te wijzigen: (1) in deel I, eerste alinea, wordt punt 1 vervangen door:"“1. het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB);”;" (2) het volgende deel wordt ingevoegd:" “I bis. Commissie veiligheid en defensie Deze commissie is bevoegd voor de bevordering, tenuitvoerlegging en monitoring van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB) en daarmee verband houdende uitsluitend defensieve maatregelen van de Unie, zoals bedoeld in artikel 42, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, met inbegrip van: (3) deel VIII wordt vervangen door:" “VIII. Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid Deze commissie is bevoegd voor: (4) het volgende deel wordt ingevoegd:" “VIII bis. Commissie volksgezondheid Deze commissie is bevoegd voor volksgezondheidskwesties in verband met: 5. besluit dat de vaste Commissie veiligheid en defensie en de vaste Commissie volksgezondheid elk uit 43 leden zullen bestaan; 6. besluit dat de vaste Commissie veiligheid en defensie overeenkomstig het beginsel van goede en loyale samenwerking met andere commissies zal samenwerken, in het bijzonder met de Commissie buitenlandse zaken; 7. besluit, onder verwijzing naar de besluiten van de Conferentie van voorzitters van 30 juni 2019 en 9 januari 2020 inzake de samenstelling van de bureaus van de commissies en subcommissies, dat de bureaus van de vaste Commissie veiligheid en defensie en van de vaste Commissie volksgezondheid elk uit maximaal vier ondervoorzitters mogen bestaan; 8. besluit dat dit besluit in werking zal treden op de eerste dag van de eerstvolgende vergaderperiode; 9. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit ter informatie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Conferentie van voorzitters, – gezien de mededeling van de Commissie betreffende het actieplan voor Europese democratie ( COM(2020)0790 ), – gezien Verordening (EU) 2022/2065 van het Europees Parlement en de Raad van 19 oktober 2022 betreffende een eengemaakte markt voor digitale diensten en tot wijziging van Richtlijn 2000/31/EG (digitaledienstenverordening) (1) , en Verordening (EU) 2022/1925 van het Europees Parlement en de Raad van 14 september 2022 over betwistbare en eerlijke markten in de digitale sector en tot wijziging van Richtlijnen (EU) 2019/1937 en (EU) 2020/1828 (digitalemarktenverordening) (2) , – gezien zijn resolutie van 20 oktober 2021 over de Europese media in het digitale decennium: een actieplan ter ondersteuning van het herstel en de transformatie (3) , – gezien de praktijkcode betreffende desinformatie van 2022, – gezien Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden (4) , – gezien Richtlijn (EU) 2022/2557 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2022 betreffende de weerbaarheid van kritieke entiteiten en tot intrekking van Richtlijn 2008/114/EG van de Raad (5) , – gezien Verordening (EU) 2024/1083 van het Europees Parlement en de Raad van 11 april 2024 tot vaststelling van een gemeenschappelijk kader voor mediadiensten op de interne markt en tot wijziging van Richtlijn 2010/13/EU (Europese verordening mediavrijheid) (6) , – gezien Richtlijn (EU) 2024/1069 van het Europees Parlement en de Raad van 11 april 2024 betreffende bescherming van bij publieke participatie betrokken personen tegen kennelijk ongegronde vorderingen of misbruik van procesrecht (“strategische rechtszaken tegen publieke participatie”) (7) , – gezien de EU-toolbox van maart 2021 voor risicobeperkende maatregelen inzake de cyberbeveiliging van 5G-netwerken, – gezien de mededeling van de Commissie over de verdediging van de democratie ( COM(2023)0630 ), – gezien het voorstel van de Commissie van 12 december 2023 voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van geharmoniseerde voorschriften voor de interne markt betreffende de transparantie van namens derde landen uitgevoerde belangvertegenwoordigingsactiviteiten en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2019/1937 ( COM(2023)0637 ), – gezien de aanbevelingen van de Commissie over inclusieve en veerkrachtige verkiezingsprocessen in de Unie en het versterken van het Europese karakter en het efficiënte verloop van de verkiezingen voor het Europees Parlement (C(2023)8626) en over het bevorderen van betrokkenheid en effectieve participatie van burgers en maatschappelijke organisaties bij processen voor de vorming van overheidsbeleid (C(2023)8627), – gezien zijn resolutie van 9 maart 2022 over buitenlandse inmenging in alle democratische processen in de Europese Unie, met inbegrip van desinformatie (8) (INGE 1), – gezien zijn resolutie van 1 juni 2023 over buitenlandse inmenging in alle democratische processen in de Europese Unie, met inbegrip van desinformatie (9) (INGE 2), – gezien zijn aanbeveling van 15 juni 2023 aan de Raad en de Commissie naar aanleiding van het onderzoek naar vermeende inbreuken op en gevallen van wanbeheer bij het toepassen van het Unierecht met betrekking tot het gebruik van Pegasus en soortgelijke spyware voor surveillance (10) , – gezien zijn verslag van 30 oktober 2024 getiteld “Samen veiliger – versterking van de civiele en militaire paraatheid en paraatheid van Europa”, van Sauli Niinistö, oud-president van de Republiek Finland, in zijn hoedanigheid van speciaal adviseur van de voorzitter van de Europese Commissie, – gezien artikel 213 van zijn Reglement, A. overwegende dat buitenlandse inmenging een ernstige schending vormt van de universele waarden en beginselen waarop de Unie is gegrondvest, zoals menselijke waardigheid, vrijheid, gelijkheid, solidariteit, eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, democratie en de rechtsstaat; overwegende dat is aangetoond dat kwaadwillende en autoritaire buitenlandse overheids- en niet-overheidsactoren informatie manipuleren en andere tactieken inzetten om zich in democratische processen in de Unie te mengen; overwegende dat deze aanvallen burgers misleiden en bedriegen en hun stemgedrag beïnvloeden, meningsverschillen creëren, verdeeldheid zaaien, polariseren en misbruik maken van de kwetsbaarheden van samenlevingen, haatzaaiende uitlatingen bevorderen, de situatie van kwetsbare groepen die vaker het slachtoffer worden van desinformatie verergeren, de integriteit van democratische verkiezingen en referenda aantasten, wantrouwen in nationale regeringen, overheidsinstanties en de democratische orde en de rechtsstaat aanwakkeren, en tot doel hebben de Europese democratie te destabiliseren; overwegende dat dit inmiddels een kwestie van interne veiligheid en beveiliging van de samenleving van de hele Unie is geworden; B. overwegende dat Rusland nu reeds vele jaren, en in nog sterkere mate in de aanloop naar en sinds het begin van zijn aanvalsoorlog tegen Oekraïne (op 24 februari 2022), een ongekend grote en kwaadwillende desinformatiecampagne voert met als doel om zowel de eigen burgers als de internationale statengemeenschap als zodanig te misleiden; overwegende dat er behoefte bestaat aan niet-aflatende steun voor en nauwe samenwerking met Oekraïne en Moldavië op dit vlak, alsook met de prowesterse krachten in Georgië en de landen op de westelijke Balkan, die allemaal worden geconfronteerd met sterke Russische inmenging in hun proces van convergentie met de Unie, en dat die steun en samenwerking mogelijkheden bieden voor hefboomeffecten betreffende de uitwisseling van informatie en optimale praktijken; C. overwegende dat de pogingen van overheidsactoren van derde landen en kwaadwillende niet-overheidsactoren om door middel van kwaadwillende inmenging invloed uit te oefenen op de werking van de democratie in de Unie en haar lidstaten en om de in artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie verankerde waarden onder druk te zetten, deel uitmaken van een algemene ontwrichtende tendens waarmee democratieën wereldwijd te maken krijgen; D. overwegende dat kwaadwillende actoren voortdurend proberen zich in verkiezingsprocessen te mengen en gebruik trachten te maken van de openheid en het pluralisme van onze samenlevingen, en dat zij blijven proberen democratische processen en de veerkracht van de Unie en haar lidstaten aan te tasten; E. overwegende dat kwaadwillende autocratische actoren steeds vaker desinformatiecampagnes organiseren tegen het werk van de delegaties van de Unie; overwegende dat dit overduidelijk een poging is om de strategische communicatie van de Unie in het buitenland te dwarsbomen; F. overwegende dat de EU en haar lidstaten vóór 8 oktober 2024 niet over een specifiek sanctieregime in verband met buitenlandse inmenging en desinformatiecampagnes van kwaadwillende overheidsactoren uit derde landen beschikten, waardoor dergelijke actoren er veilig vanuit konden gaan dat hun destabilisatie-inspanningen tegen de Unie geen gevolgen zouden hebben; G. overwegende dat er geen gemeenschappelijke definitie bestaat van en te weinig inzicht is in dit verschijnsel en dat er nog veel leemten en mazen in de huidige wetgeving en het huidige beleid op Unie- en nationaal niveau bestaan om buitenlandse inmenging op te sporen, te voorkomen en tegen te gaan; H. overwegende dat buitenlandse inmenging, desinformatie en de talrijke aanvallen op en bedreigingen tegen de democratie naar verwachting zullen toenemen en geavanceerder zullen worden; I. overwegende dat de eerdere aanbevelingen van het Parlement om kwaadwillende buitenlandse inmenging in de democratische processen van de Unie tegen te gaan, het algemene inzicht en het bewustzijn omtrent dit probleem in de Unie hebben vergroot; J. overwegende dat de hoorzittingen en werkzaamheden van de Bijzondere Commissies INGE 1 en INGE 2 tot publieke erkenning en contextualisering van deze problemen hebben bijgedragen, en een passend kader vormen voor het debat in de Unie over buitenlandse inmenging in democratische processen en desinformatie; K. overwegende dat er behoefte is aan wereldwijde, multilaterale samenwerking en steun tussen gelijkgestemde partners, onder meer tussen parlementsleden, bij de aanpak van buitenlandse kwaadwillende inmenging en desinformatie; overwegende dat in democratieën geavanceerde vaardigheden en tegenmaatregelen zijn ontwikkeld om deze bedreigingen en aanvallen het hoofd te bieden; L. overwegende dat buitenlandse inmenging, desinformatie en bedreigingen tegen de democratie een veelzijdige benadering vergen voor het bevorderen van kritisch denkvermogen en media- en informatiegeletterdheid, alsook bevordering van burgerparticipatie en democratie-onderricht; M. overwegende dat hybride bedreigingen en aanvallen kunnen leiden tot grootschalige en sectoroverschrijdende crisissen met negatieve gevolgen voor de veiligheid en beveiliging, het welzijn van burgers en de werking van de samenleving en de economie in het algemeen, waarmee ze een enorme uitdaging voor de interne aangelegenheden van de Unie vormen; overwegende dat deze nieuwe realiteit betekent dat we behoefte hebben aan een robuustere aanpak van het crisismanagement en de civiele en militaire paraatheid van de Unie, dat we de capaciteiten op het vlak van strategische prognose en anticipatie moeten vergroten, en dat we ons vermogen met betrekking tot vroegtijdige waarschuwing, opsporing, analyse en operationele coördinatie moeten versterken; 1. besluit een speciale commissie in te stellen getiteld “Bijzondere Commissie inzake een “schild voor de Europese democratie””, voor het uitvoeren – in samenwerking en overleg met de bevoegde vaste commissies met betrekking tot hun bevoegdheden en verantwoordelijkheden als bedoeld in bijlage VI bij het Reglement – van de volgende taken: 2. besluit dat de vergaderingen van de bijzondere commissie achter gesloten deuren plaatsvinden wanneer zij feiten met een vertrouwelijk karakter behandelt, getuigenissen hoort die betrekking hebben op persoonsgegevens, of gedachtewisselingen dan wel hoorzittingen houdt met overheden en instanties over vertrouwelijke informatie, waaronder wetenschappelijke studies of delen daarvan die op grond van artikel 63 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad (11) vertrouwelijk worden behandeld; besluit voorts dat getuigen en deskundigen het recht hebben een verklaring af te leggen of te getuigen met gesloten deuren; 3. besluit dat de lijst van de personen die zijn uitgenodigd voor openbare vergaderingen, de lijst van wie deze vergaderingen bijwoont en de notulen van deze vergaderingen openbaar worden gemaakt; 4. besluit dat de door de bijzondere commissie ontvangen vertrouwelijke documenten worden beoordeeld volgens de procedure van artikel 227 van zijn Reglement, en dat die informatie uitsluitend wordt gebruikt voor het opstellen van het eindverslag van de bijzondere commissie; 5. besluit dat de bijzondere commissie 33 leden zal tellen; 6. besluit dat de ambtstermijn van de bijzondere commissie 12 maanden bedraagt en ingaat op de datum van haar constituerende vergadering; 7. besluit dat de bijzondere commissie het Parlement een interimverslag kan voorleggen; besluit daarnaast dat de bijzondere commissie het Parlement ten laatste tijdens de vergaderperiode van januari 2026 een eindverslag presenteert, waarin met name aandacht wordt besteed aan de kwesties als bedoeld in paragraaf 1 en feitelijke bevindingen en aanbevelingen zijn opgenomen betreffende de te nemen maatregelen en initiatieven, onverminderd de bevoegdheden van de vaste commissies in overeenstemming met bijlage VI bij zijn Reglement; benadrukt dat de vaste commissies bij hun werkzaamheden rekening moeten houden met de aanbevelingen van de bijzondere commissie. Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Conferentie van voorzitters, – gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), en met name artikel 3, lid 3, en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en met name de artikelen 9, 14, 148, 153, 160 en 168, alsook protocol nr. 26 bij het VEU en het VWEU betreffende diensten van algemeen belang, – gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, – gezien de Europese pijler van sociale rechten, – gezien zijn resolutie van 21 januari 2021 over toegang tot fatsoenlijke en betaalbare huisvesting voor iedereen (1) , – gezien artikel 213 van zijn Reglement, A. overwegende dat het recht op huisvesting is opgenomen in de Universele Verklaring van de rechten van de mens van de Verenigde Naties; B. overwegende dat in de Europese pijler van sociale rechten wordt bepaald dat toegang tot goede sociale huisvesting of tot hoogwaardige hulp bij huisvesting moet worden gewaarborgd voor degenen die dit nodig hebben en dat dit zowel op Unie- als op nationaal niveau moet worden verwezenlijkt, binnen de grenzen van de respectieve bevoegdheden van de Unie en de lidstaten; overwegende dat daklozen over passend onderdak moeten kunnen beschikken en dat er voor hen een adequate dienstverlening moet zijn, om hun sociale inclusie te bevorderen; overwegende dat er speciale aandacht moet zijn voor het recht op huisvesting voor mensen met een handicap en dat er specifiek beleid moet komen om de toegankelijkheid van huisvesting voor mensen met een handicap te waarborgen; C. overwegende dat in de Europese Unie sprake is van een huisvestingscrisis, waarbij mensen van alle leeftijden in verschillende inkomensgroepen te maken krijgen met hoge prijzen en een tekort aan betaalbare woningen; overwegende dat de onbetaalbaarheid van huisvesting voor veel burgers van de Unie een groot probleem is en dat dit met name jongeren ervan weerhoudt op eigen benen te gaan staan; overwegende dat deze crisis mensen in alle lidstaten treft en negatieve gevolgen kan hebben voor hun gezondheid, welzijn en levensomstandigheden; D. overwegende dat de bescherming van privé-eigendom en het waarborgen van rechtszekerheid voor particuliere huizenbezitters, met inbegrip van beste praktijken op het gebied van de bestrijding van kraken, alsook de bescherming van mensen tegen uitzetting, belangrijke aspecten op nationaal niveau zijn die van invloed zijn op de beschikbaarheid van huisvesting en het recht op huisvesting in bepaalde lidstaten; E. overwegende dat de Unie een aantal bevoegdheden heeft op het gebied van huisvesting; F. overwegende dat er behoefte is aan een alomvattende aanpak op het gebied van huisvesting, waarbij diverse beleidsterreinen die in verschillende commissies van het Parlement worden behandeld, bijeenkomen; 1. besluit een speciale commissie in te stellen getiteld “Bijzondere Commissie inzake de huisvestingscrisis in de Europese Unie”, met als doel het voorstellen van oplossingen voor het verwezenlijken van fatsoenlijke, duurzame en betaalbare huisvesting, en dat deze commissie, in samenwerking en overleg met de bevoegde vaste commissies wat hun in bijlage VI bij het Reglement bedoelde bevoegdheden en verantwoordelijkheden betreft, de volgende taken zal uitvoeren: 2. besluit dat de bijzondere commissie 33 leden zal tellen; 3. besluit dat de ambtstermijn van de bijzondere commissie 12 maanden bedraagt en ingaat op de datum van haar constituerende vergadering; 4. verzoekt de bijzondere commissie aan het einde van haar ambtstermijn een eindverslag in te dienen waarin de in paragraaf 1 genoemde kwesties aan bod komen. (Goedkeuring) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie van 4 december 2024 (C10-0210/2024), – gezien artikel 68, lid 1, van Verordening (EU) 2024/1620 van het Europees Parlement en de Raad van 31 mei 2024 tot oprichting van de Autoriteit voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 1094/2010 en (EU) nr. 1095/2010 (1) , – gezien zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken ( A10-0032/2024 ), A. overwegende dat in artikel 68, lid 1, van Verordening (EU) 2024/1620 wordt bepaald dat de voorzitter van de Autoriteit voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering wordt geselecteerd op basis van verdienste, vaardigheden, kennis, integriteit, erkende reputatie en ervaring op het gebied van AML/CFT en andere relevante kwalificaties; B. overwegende dat het Parlement vastbesloten is om het genderevenwicht in leidinggevende functies in de instellingen, organen en instanties van de Unie te waarborgen; overwegende dat alle Unie- en nationale instellingen en organen concrete maatregelen moeten nemen om voor een genderevenwicht te zorgen; C. overwegende dat de Commissie overeenkomstig artikel 68, lid 1, van Verordening (EU) 2024/1620 op 9 oktober 2024 een shortlist heeft opgesteld van kandidaten voor de functie van voorzitter van de Autoriteit voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering en dat de Commissie economische en monetaire zaken en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken op 25 november 2024 hoorzittingen hebben gehouden met de kandidaten op die shortlist; D. overwegende dat de Commissie de shortlist overeenkomstig artikel 68, lid 1, van Verordening (EU) 2024/1620 op 9 oktober 2024 aan het Parlement heeft doorgegeven; E. overwegende dat de Commissie op 4 december 2024 heeft voorgesteld Bruna Szego tot voorzitter van de Autoriteit voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering te benoemen en die voordracht aan het Parlement heeft toegezonden; F. overwegende dat de Commissie economische en monetaire zaken en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken vervolgens de geloofsbrieven van de voorgestelde kandidaat voor de functie van voorzitter van de Autoriteit voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering hebben beoordeeld, met name in het licht van de in artikel 68 van Verordening (EU) 2024/1620 vastgelegde vereisten; G. overwegende dat de Commissie economische en monetaire zaken en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken op 16 december 2024 een hoorzitting met Bruna Szego hebben gehouden, waarbij die laatste een openingsverklaring heeft gehouden en vervolgens de vragen van leden van de commissies heeft beantwoord; 1. hecht zijn goedkeuring aan de benoeming van Bruna Szego tot voorzitter van de Autoriteit voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering; 2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de Autoriteit voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering, alsmede aan de regeringen van de lidstaten. (Goedkeuring) Het Europees Parlement, – gezien het ontwerpbesluit van de Raad (07921/2024), – gezien de tussentijdse partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap, enerzijds, en de staten in de Stille Oceaan, anderzijds (1) , – gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 207, lid 4, eerste alinea, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, punt a), v), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C10‑0055/2024), – gezien artikel 107, leden 1 en 4, en artikel 117, lid 7, van zijn Reglement, – gezien de aanbeveling van de Commissie internationale handel ( A10-0023/2024 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan de toetreding van het Koninkrijk Tonga tot de overeenkomst; 2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en het Koninkrijk Tonga. (Goedkeuring) Het Europees Parlement, – gezien het ontwerp van besluit van de Raad (07011/2024), – gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake transparantie van op een verdrag gebaseerde arbitrage tussen investeerders en staten (07012/2024), – gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 207, lid 4, eerste alinea, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, punt a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C10‑0080/2024), – gezien artikel 107, leden 1 en 4, en artikel 117, lid 7, van zijn Reglement, – gezien de aanbeveling van de Commissie internationale handel ( A10‑0021/2024 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst; 2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten, alsmede aan het secretariaat van de Uncitral. (Goedkeuring) Het Europees Parlement, – gezien het ontwerpbesluit van de Raad (07920/2024), – gezien de tussentijdse partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap, enerzijds, en de staten in de Stille Oceaan, anderzijds (1) , – gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 207, lid 4, eerste alinea, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, punt a), v), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C10‑0054/2024), – gezien artikel 107, leden 1 en 4, en artikel 117, lid 7, van zijn Reglement, – gezien de aanbeveling van de Commissie internationale handel ( A10-0024/2024 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan de toetreding van Niue tot de overeenkomst; 2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en aan de regering en het parlement van Niue. (Goedkeuring) Het Europees Parlement, – gezien het ontwerpbesluit van de Raad (05757/2024), – gezien de tussentijdse partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap, enerzijds, en de staten in de Stille Oceaan, anderzijds (1) , – gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 207, lid 4, eerste alinea, in samenhang met artikel 218, lid 6, tweede alinea, punt a), v), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C9‑0033/2024), – gezien artikel 107, leden 1 en 4, en artikel 117, lid 7, van zijn Reglement, – gezien de aanbeveling van de Commissie internationale handel ( A10-0025/2024 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan de toetreding van Tuvalu tot de overeenkomst; 2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en Tuvalu.
|
European Parliament Adopted Texts
|
https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/TA-10-2024-12-19_NL.html
|
Het Europees Parlement, – gezien artikel 150, lid 5, en artikel 136, lid 4, van zijn Reglement, A. overwegende dat de Krim sinds februari 2014 tijdelijk wordt bezet door Rusland, dat het land illegaal heeft geannexeerd, na een onwettig en internationaal niet-erkend referendum; B. overwegende dat de inwoners van de Krim nog steeds te maken hebben met ernstige mensenrechtenschendingen, onwettige mobilisatie voor het Russische leger, gedwongen toekenning van Russische paspoorten en russificatie, willekeurige opsluitingen, dikwijls op grond van valse beschuldigingen van terrorisme, gedwongen verdwijningen, foltering, buitengerechtelijke executies, het ontbreken van de vrijheid van meningsuiting, vergadering, vereniging en godsdienst; C. overwegende dat de Russische bezettingsautoriteiten zich met name richten tegen Krim‑Tataren, etnische Oekraïners en etnische minderheden en tot 800 000 Russen hebben hervestigd, waardoor de demografische samenstelling van de Krim onder dwang op neokoloniale wijze langs etnische lijnen is gewijzigd, hetgeen volgens het internationaal recht een oorlogsmisdaad is; D. overwegende dat er in Russische detentiecentra meer dan 200 politieke gevangenen uit de Krim zijn, waaronder 133 Krim‑Tataren en 67 politieke gevangenen met ernstige gezondheidsproblemen die zorg behoeven; E. overwegende dat de journalist en mensenrechtenverdediger van de Krim, Iryna Danylovytsj, in 2022 werd ontvoerd, ervan werd beschuldigd explosieven in bezit te hebben en tot 6 jaar en 11 maanden gevangenisstraf werd veroordeeld; overwegende dat de ngo-activist Tofik Abdulhaziiev in 2019 op grond van valse beschuldigingen werd gearresteerd en veroordeeld tot twaalf jaar opsluiting in een streng bewaakte gevangenis, en sinds 2023 in een gevangenis op ongeveer 2 700 km afstand van de Krim wordt vastgehouden; overwegende dat de burgerjournalist Amet Sulejmanov in 2021 tot twaalf jaar gevangenisstraf is veroordeeld; F. overwegende dat veel inwoners van de Krim nog steeds worden vervolgd, waaronder: Emil Kurbedinov, Server Mustafajev, Emir‑Usein Kuku, Lutfije Zudijeva, Kulamet Ibraimov, Abduresjit Dzjepparov, Edem Semedljaev, Rustem Kjamilev, Oleksandr Sizikov, Halyna Dovhopola, Ruslan Abdurachmanov, Rustem Huhuryk en Lilia Hemedzjy; 1. veroordeelt nogmaals de illegale bezetting van de Autonome Republiek Krim en de stad Sebastopol door Rusland; 2. spreekt zijn afkeuring uit over de aanhoudende agressie van Rusland tegen etnische Oekraïners en de stelselmatige vervolging van inheemse Krim‑Tataren, met als doel hun identiteit, erfgoed en cultuur uit te wissen, hetgeen de Krim‑Tataren doet herinneren aan de genocidale deportaties van 1944; is van mening dat de toekomst van de Krim gekoppeld is aan zijn erkenning als historisch thuisland van de Krim‑Tataren; 3. veroordeelt de vervolging van journalisten, activisten uit het maatschappelijk middenveld en mensenrechtenverdedigers en de deportatie van burgers, waaronder politieke gevangenen, van de Krim naar penitentiaire instellingen in heel Rusland, hetgeen in strijd is met het internationaal recht; 4. eist de onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van Iryna Danylovytsj, Tofik Abdulhaziiev en Amet Suleymanov en andere politieke gevangenen; dringt aan op onmiddellijke medische zorg; hekelt de handhaving van vonnissen tegen ernstig zieke personen, hetgeen een flagrante schending van de internationale mensenrechtennormen vormt; verzoekt het Internationaal Comité van het Rode Kruis en de VN vast te stellen waar de burgergevangenen uit de Krim zich bevinden; 5. roept de internationale gemeenschap op het beleid van niet-erkenning van de illegale annexatie van de Krim voort te zetten; steunt de inspanningen om een einde te maken aan de bezetting van de Krim, zoals die van het Krim-platform; dringt aan op strengere sancties tegen personen en rechtspersonen die betrokken zijn bij de poging tot illegale annexatie; 6. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de VV/HV, de betrokken EU-instellingen en aan de Russische en Oekraïense autoriteiten. Het Europees Parlement, – gezien zijn eerdere resoluties over Kirgizië, – gezien artikel 150, lid 5, en artikel 136, lid 4, van zijn Reglement, A. overwegende dat er onlangs huiszoekingen hebben plaatsgevonden in het hoofdkantoor van de Kirgizische sociaaldemocraten (SDK); overwegende dat een districtsrechtbank van Bisjkek in de aanloop naar de lokale verkiezingen van november 2024 heeft bevolen om SDK-leider Temirlan Sultanbekov en andere partijfunctionarissen tot 13 januari 2025 in voorlopige hechtenis te nemen; overwegende dat ze werden gearresteerd op basis van beschuldigingen van het kopen van stemmen, waarbij een audio-opname van onbekende oorsprong als belangrijkste bewijs diende, een opname waarvan onduidelijk is of er rechterlijke toestemming voor gegeven is en waarvan het verband met de arrestanten onbekend is; overwegende dat de SDK heeft aangetoond dat de betalingen aan campagnemedewerkers, waarover gesproken wordt in de opname, transparant waren; overwegende dat de heer Sultanbekov op de dag van zijn arrestatie uit protest in hongerstaking is gegaan en dat zijn fysieke toestand sindsdien ernstig is verslechterd; overwegende dat de kiescommissie van Bisjkek de gemeenteraadskandidaten van de partij in Bisjkek heeft uitgesloten; B. overwegende dat de naleving van de democratische normen en de eerbiediging van de mensenrechten in Kirgizië de afgelopen jaren op alarmerende wijze zijn verslechterd; C. overwegende dat onafhankelijke mediakanalen zoals Kloop, Temirov Live, Ait Ait Dese en Azattyk, en journalisten en bloggers nog steeds worden onderdrukt; overwegende dat zowel het gerechtelijk apparaat als burgerwachten steeds vaker worden ingezet om politieke tegenstanders en critici uit het maatschappelijk middenveld te onderdrukken; D. overwegende dat de versterkte partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst (EPCA) tussen Kirgizië en de EU onderworpen is aan de goedkeuringsprocedure van het Parlement en vereist dat Kirgizië volledig voldoet aan zijn plicht om de mensenrechten te beschermen en de democratische normen na te leven; 1. uit zijn bezorgdheid over de dubieuze redenen voor de arrestatie van Temirlan Sultanbekov en andere prodemocratische activisten in Kirgizië en de mogelijke politieke motieven achter de strafzaak tegen hen; 2. dringt er bij de Kirgizische autoriteiten op aan de heer Sultanbekov en andere partijfunctionarissen onmiddellijk vrij te laten en in plaats van detentie alternatieve maatregelen te nemen die hun recht op verdediging eerbiedigen overeenkomstig de burgerlijk en politieke rechten die worden gewaarborgd door de Kirgizische grondwet en internationale verplichtingen; verzoekt de autoriteiten zijn veiligheid en welzijn te waarborgen; 3. dringt er bij de Kirgizische regering op aan een einde te maken aan haar campagne van intimidatie en gerechtelijke vervolging van oppositiepartijen, onafhankelijke mediakanalen en journalisten; uit zijn bezorgdheid over de aanneming van de wet inzake buitenlandse agenten naar het voorbeeld van Rusland; verzoekt de Kirgizische autoriteiten met klem om alle aanklachten tegen mensenrechtenverdedigers, waaronder Makhabat Tazhibek Kyzy, Azamat Ishenmev, Aktilek Kaparov en Ayke Beishekeeva, journalisten van de kanalen Temirov Live en Ait Ait Dese, in te trekken; 4. verzoekt de Kirgizische autoriteiten de mensenrechten te eerbiedigen en de democratische normen en fundamentele vrijheden in acht te nemen in overeenstemming met de EPCA en het stelsel van algemene preferenties plus; 5. roept alle EU-instellingen en -organen, met name de EU-delegatie in Kirgizië, op hun diepe bezorgdheid te blijven uiten aan de autoriteiten van Kirgizië over de verslechtering van de mensenrechtensituatie, en andere maatregelen te overwegen mocht de situatie verder verslechteren; 6. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de VV/HV, de speciale vertegenwoordiger van de EU voor Centraal-Azië, de lidstaten, de VN-Mensenrechtenraad en de autoriteiten van Kirgizië. Het Europees Parlement, – gezien het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, dat door Azerbeidzjan is geratificeerd, – gezien artikel 150, lid 5, en artikel 136, lid 4, van zijn Reglement, A. overwegende dat de Azerbeidzjaanse autoriteiten zich sinds 2023 schuldig maken aan stelselmatig hardhandig optreden tegen het maatschappelijk middenveld, de politieke oppositie, mensenrechtenverdedigers, de lhbti+-gemeenschap en de onafhankelijke media, en dat deze onderdrukking rond de COP29 nog verder is opgevoerd; B. overwegende dat er in Azerbeidzjan meer dan 300 politieke gevangenen en 23 Armeense krijgsgevangenen vastzitten, waaronder leiders van de voormalige door zichzelf tot republiek uitgeroepen enclave Nagorno‑Karabach; C. overwegende dat de politieke gevangene Gubad Ibadoghlu, die genomineerd was voor de Sacharovprijs 2024, nog steeds onder huisarrest staat; overwegende dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft geoordeeld dat zijn gezondheidstoestand kritiek is en dat hij dringend opgenomen moet worden in een ziekenhuis om een hartoperatie te ondergaan; D. overwegende dat Anar Mammadli, een leidende figuur in het maatschappelijk middenveld, sinds april 2024 in voorarrest zit op grond van valse aanklachten en dat zijn gezondheid verslechtert omdat hem medische zorg wordt ontzegd; E. overwegende dat de Azerbeidzjaanse autoriteiten begin december 2024 de journalisten Aynur Ganbarova, Aytaj Ahmadova, Khayala Agayeva, Natig Javadli en Aysel Umudova (allen werkzaam bij Meydan TV) en de journalisten Ramin Jabrayilzade en Ahmad Mukhtar hebben gearresteerd; overwegende dat zij ook Ulvi Tahirov, adjunct-directeur van de school voor journalistiek van Bakoe, Azer Gasimli, politiek leider, en Rufat Safarov, mensenrechtenverdediger, hebben gearresteerd; overwegende dat er tegen al deze personen ongefundeerde en politiek gemotiveerde aanklachten zijn ingediend; F. overwegende dat de milieuactivist Kamran Mammadli tijdens de COP29 door beveiligers werd aangevallen en dat hem een reisverbod is opgelegd; G. overwegende dat de mensenrechten van gevangenen stelselmatig worden geschonden, in die zin dat gevangenen in onmenselijke omstandigheden worden vastgehouden en worden gemarteld en dat vrouwelijke politieke gevangenen specifiek worden mishandeld, waaronder Nargiz Absalamova; 1. veroordeelt met klem de aanhoudende schendingen van de mensenrechten door het Azerbeidzjaanse regime die via berichtgeving naar buiten komen, waaronder de schendingen van het recht op vrijheid van meningsuiting en het recht op vrijheid van vereniging en op vrijheid van vreedzame vergadering, en veroordeelt daarnaast met klem het misbruik van het strafrechtstelsel voor politieke doeleinden door het Azerbeidzjaanse regime; 2. dring er bij de Azerbeidzjaanse autoriteiten met klem op aan om per direct te stoppen met het onderdrukken van alle dissidenten, en om alle mensenrechtenverdedigers, journalisten en politieke en andere activisten die op grond van verzonnen en politiek gemotiveerde aanklachten worden vervolgd, onmiddellijk en onvoorwaardelijk vrij te laten en alle aanklachten tegen hen te laten vallen; 3. eist dat de autoriteiten het reisverbod dat is opgelegd aan Ibadoghlu onmiddellijk opheffen, dat zij alle aanklachten tegen hem onvoorwaardelijk intrekken en dat zij hem toestaan om naar het buitenland te reizen om daar de medische behandeling te krijgen die hij dringend nodig heeft; betreurt dat het Ibadoghlu niet werd toegestaan om de uitreiking van de Sacharovprijs bij te wonen of online aan de uitreiking deel te nemen; 4. dringt er bij Azerbeidzjan op aan om een einde te maken aan de onredelijke beperkingen jegens de onafhankelijke media, door de Azerbeidzjaanse wetgeving inzake de registratie en financiering van niet-gouvernementele groepen en media in lijn te brengen met de aanbevelingen van de Commissie van Venetië; eist dat de autoriteiten stoppen met het onderdrukken van Meydan TV, ToplumTV, Abaz Media en Kanal13; 5. dringt erop aan dat er in het kader van de wereldwijde EU-sanctieregeling voor de mensenrechten sancties worden opgelegd aan de Azerbeidzjaanse functionarissen die verantwoordelijk zijn voor ernstige mensenrechtenschendingen, waaronder Fuad Alasgarov, Vilayat Eyvazov en Ali Naghiyev; 6. dringt erop aan dat de eerbiediging van de grondrechten en de vrijlating van alle politieke gevangenen tot absolute voorwaarden worden gemaakt voor de sluiting van partnerschapsovereenkomsten, onder meer op het gebied van energie, tussen de EU en Azerbeidzjan; dringt er bij de Commissie op aan om het memorandum van overeenstemming over een strategisch partnerschap op het gebied van energie van 2022 op te schorten; 7. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de VV/HV, de lidstaten en de president, de regering en het parlement van Azerbeidzjan. Europees Parlement, – gezien de VN-verklaring van 15 september 1995 (verklaring en actieprogramma van Peking) en de resultaten van de toetsingsconferenties ervan, – gezien het VN-Verdrag van 1979 inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen, – gezien de artikelen 21 en 23 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, – gezien de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de VN en het beginsel dat niemand aan zijn lot mag worden overgelaten, en gezien met name duurzameontwikkelingsdoelstelling (SDG) 5 van de VN, die gericht is op het bereiken van gendergelijkheid, – gezien het rapport van de secretaris-generaal van de VN van 13 december 2019 aan de VN-Commissie voor de Status van de Vrouw (CSW), getiteld “Review and appraisal of the implementation of the Beijing Declaration and Platform for Action and the outcomes of the twenty-third special session of the General Assembly”, – gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheid van 25 november 2020 getiteld “EU-genderactieplan (GAP) III – Een ambitieuze agenda inzake gendergelijkheid en de empowerment van vrouwen in het externe optreden van de EU 2021-2025” (JOIN(2020)0017), en het bijbehorende gezamenlijke werkdocument van 25 november 2020 getiteld “Objectives and Indicators to frame the implementation of the Gender Action Plan III (2021-25)” (SWD(2020)0284), – gezien de EU-strategie voor gendergelijkheid 2020-2025 van 5 maart 2020, – gezien zijn resolutie van 10 maart 2022 over het EU-genderactieplan III (1) , – gezien het onderzoek uit 2024 van het Comité voor de uitbanning van discriminatie van vrouwen betreffende Polen dat overeenkomstig artikel 8 van het Facultatief Protocol bij het Verdrag is uitgevoerd, – gezien zijn resolutie van 11 februari 2021 over de uitdagingen met betrekking tot vrouwenrechten in Europa: meer dan 25 jaar na de verklaring en het actieprogramma van Peking (2) , – gezien de briefing getiteld “Accelerating progress on Sustainable Development Goal 5 (SDG 5): Achieving gender equality and empowering women and girls”, gepubliceerd door zijn directoraat-generaal Parlementaire Onderzoeksdiensten op 18 september 2024, – gezien het verslag van UN Women en het departement Economische en Sociale Zaken van de VN van september 2024 getiteld “Progress on the Sustainable Development Goals: The Gender Snapshot 2024”, – gezien zijn resolutie van 22 november 2023 over ontwerpen van het Europees Parlement tot herziening van de Verdragen (3) , – gezien zijn resolutie van 11 april 2024 over de opname van het recht op abortus in het EU-Handvest van de grondrechten (4) , – gezien artikel 121 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid ( A10-0030/2024 ), A. overwegende dat de gelijkheid van vrouwen en mannen een fundamenteel en universeel beginsel van de EU is en dat het externe optreden van de EU door dit beginsel moet worden geleid, zodat de EU op dit gebied koploper en een voorbeeld blijft en verdere stappen neemt om zijn beloften op het gebied van gendergelijkheid na te komen; B. overwegende dat mensenrechten van vrouwen en meisjes en gendergelijkheid niet alleen fundamentele mensenrechten zijn, maar ook voorwaarden zijn voor de bevordering van ontwikkeling en onderwijs en het terugdringen van armoede, en een noodzakelijke basis vormen voor een vreedzame, welvarende en duurzame wereld; C. overwegende dat 189 overheden in de wereld, waaronder de EU en haar lidstaten, zich er tijdens de vierde Wereldvrouwenconferentie in Peking in 1995 toe hebben verbonden toe te werken naar gendergelijkheid en versterking van de positie van alle vrouwen en meisjes; D. overwegende dat de verklaring en het actieprogramma van Peking de meest alomvattende wereldwijde agenda vormen voor de bevordering van gendergelijkheid en worden beschouwd als het internationale “handvest” voor vrouwen, waarin wordt bepaald dat vrouwenrechten mensenrechten zijn en een visie wordt geformuleerd van gelijke rechten, vrijheid en kansen voor alle vrouwen in de wereld, een visie die in 2015 opnieuw werd bevestigd met doelstelling 5, “Gendergelijkheid en empowerment voor alle vrouwen en meisjes bereiken”, van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de VN, door streefdoelen en concrete maatregelen vast te stellen met betrekking tot een reeks kwesties die relevant zijn voor vrouwen en meisjes; E. overwegende dat de Algemene Vergadering van de VN in 2017 overeenstemming heeft bereikt over een mondiaal kader van indicatoren om de gegevensverzameling te standaardiseren, hetgeen een essentieel element is voor de vergelijkbaarheid van gegevens; F. overwegende dat slechts zes jaar vóór de termijn van 2030 voor de SDG’s van de VN, geen enkele indicator in het kader van doelstelling 5 volledig is verwezenlijkt; overwegende dat de VN er vanuit gaat dat krachtige maatregelen nodig zijn om sneller vooruitgang te boeken en te voorkomen dat het 286 jaar moet duren om lacunes in de rechtsbescherming te dichten en discriminerende wetgeving voor vrouwen af te schaffen; G. overwegende dat gendergelijkheid een horizontaal beginsel is dat in alle SDG’s moet worden geïntegreerd; H. overwegende dat in een VN-studie uit 2024 (5) over de evaluatie van SDG 5 wordt benadrukt dat er nog steeds sociale normen bestaan die gendergerelateerd geweld tegen vrouwen en meisjes legitimeren, zonder dat de daders afdoende worden gestraft, de toegang tot gezondheidsdiensten, onder meer voor seksuele en reproductieve gezondheid, beperken, onbetaalde zorg en huishoudelijk werk uitsluitend aan vrouwen toewijzen en de leiderschapsmogelijkheden beperken; overwegende dat vrouwen en meisjes nog steeds kunnen worden gediscrimineerd door reproductieve geslachtsselectie (6) ; I. overwegende dat de Algemene Vergadering van de VN alarm heeft geslagen over het actieve verzet tegen resultaten en vooruitgang op het gebied van gendergelijkheid en de toenemende internationale achteruitgang op het gebied van vrouwenrechten; overwegende dat seksueel en gendergerelateerd geweld alsook antirechtenbewegingen dagelijks een bedreiging vormen voor de grondrechten van vrouwen en meisjes; overwegende dat het duidelijk en dringend noodzakelijk is de gendergelijkheid en de mensenrechten van vrouwen en meisjes opnieuw te bevestigen, te waarborgen en te ontwikkelen (7) ; J. overwegende dat sportwedstrijden tussen vrouwen een viering van sportieve waarden moeten zijn; overwegende dat aan alle voorwaarden moet worden voldaan om de eerlijkheid van deze competities te waarborgen, de gezondheid van vrouwelijke sporters te beschermen en fysiek en psychologisch geweld tegen hen te voorkomen; K. overwegende dat het goedgekeurde document van de Summit of the Future een specifieke actie omvat voor het bereiken van gendergelijkheid en de empowerment van alle vrouwen en meisjes als een cruciale bijdrage aan de vooruitgang (8) ; L. overwegende dat de rebellen die een einde hebben gemaakt aan het regime in Syrië worden gedomineerd door de beweging Hayat Tahrir al-Sham; overwegende dat dit een islamistische groepering is die door de EU en de VN als terroristische organisatie is aangemerkt; overwegende dat deze situatie aanleiding geeft tot ernstige bezorgdheid over de veiligheid van vrouwen en meisjes in het gebied; M. overwegende dat het VN-Comité voor de uitbanning van discriminatie van vrouwen in een onderzoek naar de Poolse abortuswetgeving tot de conclusie is gekomen dat het strafbaar stellen en beperken van abortus vrouwen discrimineert; 1. beveelt de Raad aan: 2. verzoekt zijn Voorzitter deze aanbeveling te doen toekomen aan de Raad, alsmede ter informatie aan de Commissie.
|
European Parliament Adopted Texts
|
https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/TA-10-2025-01-21_NL.html
|
(Goedkeuring) Het Europees Parlement, – gezien het ontwerpbesluit van de Raad (08441/2024), – gezien de ontwerpovereenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Servië inzake operationele activiteiten van het Europees Grens- en kustwachtagentschap in de Republiek Servië (08447/2024), – gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 77, lid 2, punten b) en d), en artikel 79, lid 2, punt c), en artikel 218, lid 6, tweede alinea, punt a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C10-0086/2024), – gezien artikel 107, leden 1 en 4, en artikel 117, lid 7, van zijn Reglement, – gezien de aanbeveling van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken ( A10-0027/2024 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst; 2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Republiek Servië.
|
European Parliament Adopted Texts
|
https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/TA-10-2025-01-22_NL.html
|
Het Europees Parlement, – gezien zijn eerdere resoluties over Belarus, – gezien de conclusies van de Raad van 12 oktober 2020 en 19 februari 2024 over Belarus, en de conclusies van de Europese Raad van 21 en 22 oktober 2021 over Belarus, – gezien de verklaringen van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 1 augustus 2024 over de vrijlating van een aantal politieke gevangenen en van 26 februari 2024 over de parlements- en gemeenteraadsverkiezingen, en de verklaring van de hoge vertegenwoordiger namens de EU van 8 augustus 2023, drie jaar na de frauduleuze presidentsverkiezingen in Belarus, – gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, het VN-Handvest, het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en andere internationale mensenrechteninstrumenten die door Belarus zijn ondertekend, – gezien het verslag van het Bureau van de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten (OHCHR) van 25 maart 2024 over de situatie van de mensenrechten in Belarus in de aanloop naar en de nasleep van de presidentsverkiezingen van 2020, – gezien de resolutie van de algemene conferentie van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) van 12 juni 2023 over de maatregelen die de Raad van Beheer overeenkomstig artikel 33 van het Statuut van de IAO heeft aanbevolen met betrekking tot Belarus, – gezien artikel 136, leden 2 en 4, van zijn Reglement, A. overwegende dat het dertig jaar durende autoritaire bewind van Aljaksandr Loekasjenka in Belarus wordt gekenmerkt door de systematische onderdrukking van politieke tegenstanders en dissidenten, waaronder de gedwongen verdwijning van Loekasjenka’s critici; overwegende dat het onwettige regime van Loekasjenka sinds de frauduleuze presidentsverkiezingen van augustus 2020 stelselmatig politieke activisten, het maatschappelijk middenveld, mensenrechtenverdedigers, advocaten, journalisten, kunstenaars, religieuze leiders, vakbondsleden en andere groeperingen onderdrukt met de steun van Rusland, in Belarus en daarbuiten, waarbij tienduizenden mensen willekeurig worden vastgehouden; B. overwegende dat de EU en vele van haar democratische partners na de frauduleuze presidentsverkiezingen van 2020 en het daaropvolgende harde optreden de verkiezingsuitslag niet hebben erkend en evenmin Aljaksandr Loekasjenka als rechtmatig leider en president van Belarus hebben erkend; C. overwegende dat volgens het mensenrechtencentrum Viasna meer dan 1 250 politieke gevangenen in Belarus worden vastgehouden in omstandigheden die hun leven in gevaar brengen, en dat veel van deze gevangenen in kwetsbare gezondheid verkeren; overwegende dat verschillende politieke gevangenen in gevangenschap zijn omgekomen, in 2024 alleen al vier; overwegende dat politieke gevangenen te maken krijgen met foltering, ontzegging van medische zorg, beperkte toegang tot bezoeken van advocaten en familieleden, en eenzame opsluiting; overwegende dat sinds de zomer van 2020 3 697 mensen zijn erkend als politiek gevangene; overwegende dat in 2024 alleen al meer dan 8 800 gevallen van politiek gemotiveerde vervolging zijn gedocumenteerd, waaronder arrestaties, opsluitingen, ontslagen en andere vormen van onderdrukking van politieke gevangenen, hun families en advocaten, activisten, journalisten, priesters, artsen, terugkerende Belarussen en anderen; D. overwegende dat meerdere internationale organisaties, waaronder het OHCHR, systematische mensenrechtenschendingen in Belarus hebben gedocumenteerd, waaronder foltering, willekeurige detentie, opsluiting en andere vormen van ernstige vrijheidsberoving, gedwongen verdwijningen, vervolging op politieke gronden en de onderdrukking van vrijheden, die volgens het internationaal recht neerkomen op misdaden tegen de menselijkheid; overwegende dat Litouwen de situatie in Belarus in september 2024 heeft voorgelegd aan de aanklager van het Internationaal Strafhof (International Criminal Court – ICC), met het verzoek een onderzoek in te stellen naar bepaalde misdaden tegen de menselijkheid die door het regime van Loekasjenka zijn begaan; E. overwegende dat het onwettige Belarussische regime van plan is op 26 januari 2025 schijnpresidentsverkiezingen te houden, waarbij Loekasjenka naar een zevende termijn streeft; overwegende dat de centrale kiescommissie van Belarus Loekasjenka en vier andere pro-forma-“kandidaten” heeft geregistreerd; overwegende dat de huidige campagne voor de presidentsverkiezingen wordt gevoerd in een klimaat van ernstige onderdrukking, dat zelfs niet voldoet aan de minimumnormen voor democratische verkiezingen; overwegende dat democratische kandidaten niet mogen deelnemen, dat de mediavrijheid sterk wordt ingeperkt, dat kiezers worden geïntimideerd en dat het ontbreken van onafhankelijke verkiezingswaarneming de legitimiteit van het verkiezingsproces verder ondermijnt; F. overwegende dat zowel de parlements- en de gemeenteraadsverkiezingen van 25 februari 2024 als de komende schijnpresidentsverkiezingen die gepland staan voor 26 januari 2025 tekenend zijn voor de minachting van het regime voor democratische normen, aangezien de verkiezingen in Belarus streng worden gecontroleerd, waarbij alle kandidaten vooraf door de autoriteiten worden goedgekeurd, democratische partijen zijn uitgeschakeld en kiezers geen echte keuze hebben; overwegende dat de verkiezingscampagne gekenmerkt wordt door de detentie van personen die in 2020 betrokken waren bij verkiezingscampagnes voor andere kandidaten, en door een duidelijke bereidheid om afwijkende meningen hard te onderdrukken; G. overwegende dat volgens het mensenrechtencentrum Viasna tussen juli en september 2024 ten minste 360 mensen werden vastgehouden en dat veel democratische leiders, onder wie winnaar van de Nobelprijs voor de vrede Ales Bjaljatski, Maria Kalesnikava, Viktar Babaryka, Pavel Sevjarynets, Sjarhej Tsichanowski en Mikalaj Statkevitsj, nog steeds gevangen zitten; overwegende dat momenteel ten minste acht politieke gevangenen worden vastgehouden in absolute afzondering; H. overwegende dat het regime van Loekasjenka de druk op het personeel van in Belarus geaccrediteerde westerse diplomatieke missies en op andere buitenlanders heeft opgevoerd; overwegende dat Mikalaj Chila, een plaatselijk personeelslid van de EU-delegatie in Belarus, door de Belarussische KGB is aangehouden voor het kantoor van de EU-delegatie, vanaf april 2024 in voorlopige hechtenis is gehouden en in december 2024 is veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf; overwegende dat hij door het mensenrechtencentrum Viasna op de lijst van politieke gevangenen is geplaatst; overwegende dat twee Japanse burgers onlangs zijn vastgehouden op grond van een valse beschuldiging van activiteiten als agent; I. overwegende dat Loekasjenka in 2024 meer dan 200 politieke gevangenen gratie heeft verleend in een poging een aantal westerse sancties te laten opheffen; overwegende dat de politieke arrestaties ondanks deze gratieverleningen gewoon voortgaan, met in 2024 alleen al de veroordeling van ten minste 1 721 personen op grond van politieke aanklachten; J. overwegende dat de Belarussische vakbondsfederatie al geruime tijd ingebed is in de regeringsstructuur van het regime van Loekasjenka en vermoedelijk een belangrijke rol speelt bij de organisatie van de vervalsing van verkiezingsuitslagen; K. overwegende dat het Belarussische regime wetgeving tegen extremisme gebruikt om mediakanalen te belemmeren, waarbij de meeste onafhankelijke media als extremistisch zijn aangemerkt, en waarbij ten minste 45 mediavertegenwoordigers worden vastgehouden, ongeveer 400 vertegenwoordigers in ballingschap leven en anderen worden geconfronteerd met intimidatie en mishandeling; overwegende dat onafhankelijke media, waaronder Belsat TV, Charter 97, Nexta, Radio Racyja, Radio Svaboda en Nasha Niva, een cruciale rol spelen door essentiële informatie te verstrekken en te fungeren als platform voor democratische stemmen; overwegende dat de Belarussische autoriteiten gebruikmaken van surveillance, online censuur en desinformatie, waardoor het digitale autoritarisme escaleert en de vooruitzichten op vrije en eerlijke verkiezingen in 2025 worden ondermijnd; overwegende dat Belarussische propagandisten regelmatig desinformatie verspreiden over EU-lidstaten en -ambtenaren en de toegang tot informatie belemmeren; L. overwegende dat sinds 2020 meer dan 500 000 Belarussen gedwongen zijn het land te ontvluchten, en dat sommigen van hen nog steeds door het regime van Loekasjenka worden vervolgd, onder meer door processen bij verstek, bedreigingen door de veiligheidstroepen, druk op familieleden, inbeslagname van eigendommen en andere beperkingen; M. overwegende dat onder Loekasjenka meer dan 250 terdoodveroordeelden zijn geëxecuteerd; overwegende dat Belarus het enige land in Europa en Centraal‑Azië is dat nog de doodstraf toepast, en het toepassingsgebied ervan in 2022 zelfs heeft uitgebreid met vaag gedefinieerde terroristische daden en in 2023 met “verraad tegen de staat”; N. overwegende dat de repressieve maatregelen in Belarus in toenemende mate gericht zijn op de vrijheid van godsdienst, en dat de recente vaststelling van de wet inzake de vrijheid van geweten en religieuze organisaties een ernstige bedreiging vormt voor de rechten en het bestaan van religieuze gemeenschappen; overwegende dat dit harde optreden tevens gericht is op religieuze leiders, zoals blijkt uit de recente veroordeling van de katholieke priester Henrych Akalatovitsj tot elf jaar gevangenisstraf op grond van valse beschuldigingen van hoogverraad – de eerste dergelijke zaak tegen de katholieke clerus in Belarus; O. overwegende dat het regime van Loekasjenka heeft bewezen een belangrijke rol te spelen voor Poetin door Russische troepen toegang te verlenen tot het Belarussische grondgebied voor het inzetten van de grootschalige invasie van Oekraïne; overwegende dat het regime van Loekasjenka misdaden pleegt tegen Oekraïense kinderen, onder meer in heropvoedingskampen voor politieke indoctrinatie en militarisering; overwegende dat het regime bijdraagt tot pogingen van Rusland en andere actoren om de EU te destabiliseren en de Europese aspiraties van buurlanden van de EU te ondermijnen, met name door migratie als wapen in te zetten aan de grenzen van de EU en het autocratische regime van Bidzina Ivanishvili in Georgië te legitimeren; P. overwegende dat de EU gerichte sancties heeft opgelegd aan Belarus als reactie op de frauduleuze verkiezingen van 2020, systematische mensenrechtenschendingen en de medeplichtigheid van Belarus aan de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne, waaronder handelsbeperkingen en sancties tegen 287 personen, onder wie Loekasjenka, en 39 entiteiten; Q. overwegende dat het regime van Loekasjenka, met de hulp van Rusland, een aantal van deze sancties omzeilt door middel van preferentiële markttoegang en het gebruik van Russische infrastructuur; overwegende dat uit verslagen blijkt dat BelAZ, een aan sancties onderworpen Belarussische producent van vrachtwagens, sancties omzeilt door vrachtwagens in Belarus te demonteren en de onderdelen naar de EU te verzenden, waar de vrachtwagens opnieuw worden gemonteerd onder verschillende merknamen; 1. herhaalt dat het de verkiezing van Aljaksandr Loekasjenka tot president van Belarus niet erkent; is van mening dat het huidige regime in Belarus onwettig, illegaal en crimineel is; spreekt nogmaals zijn niet aflatende steun uit voor het Belarussische volk in zijn streven naar democratie, vrijheid en eerbiediging van de mensenrechten; 2. hekelt het gebrek aan vrijheid, billijkheid en transparantie in de aanloop naar de zogenaamde presidentsverkiezingen in Belarus en roept de EU, haar lidstaten en de internationale gemeenschap op de komende schijnverkiezingen in Belarus en de daarmee gepaard gaande schijnverkiezingscampagne categorisch te verwerpen, aangezien deze niet voldoen aan de internationale minimumnormen voor democratische verkiezingen; vraagt de EU, haar lidstaten en de internationale gemeenschap met klem het presidentschap van Aljaksandr Loekasjenka ook na 26 januari 2025 niet als legitiem te erkennen en pleit voor vrije en eerlijke verkiezingen in Belarus; 3. betreurt de aanhoudende ernstige schendingen van de mensenrechten en de democratische beginselen in Belarus, die in de aanloop naar de zogenaamde presidentsverkiezingen verder zijn toegenomen; laakt de systematische onderdrukking in Belarus, die wordt gekenmerkt door willekeurige aanhoudingen, foltering, intimidatie, mishandeling van gedetineerden, aanhoudende straffeloosheid en een structureel gebrek aan een behoorlijke rechtsgang en eerlijke processen; herhaalt zijn verzoek tot onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van alle personen die in Belarus worden vastgehouden wegens hun politieke standpunten, en dringt bovendien aan op compensatie en het herstel van hun rechten; eist dat een einde wordt gemaakt aan de onderdrukking van politieke tegenstanders en de Belarussische bevolking; 4. herhaalt zijn oproep aan de Belarussische autoriteiten om de rechten van gedetineerden te eerbiedigen, medische zorg te verlenen en toegang te verlenen tot advocaten, familieleden en internationale organisaties; 5. uit zijn ernstige bezorgdheid over de situatie van politieke gevangenen, onder wie Maria Kalesnikava, Sjarhej Tsichanowski, Ales Bjaljatski, Mikalaj Statkevitsj, Mikalaj Chila, Valjantsin Stefanovitsj, Maksim Znak, Viktar Babaryka, Ihar Losik, Andrej Patsjoboet, Palina Sjarenda‑Panasjoek, Oeladzimir Matskevitsj, Marfa Rabkova, Oeladzimir Labkovitsj, Aljaksandr Jarasjoek, Volha Brytsikava, Aljaksandr Kapsjoel, Jana Pintsjoek, Mikalaj Bankow, Andrej Navitski, Henrych Akalatovitsj, Oeladzimir Kniha, Dzmitry Koetsjoek en Pavel Sevjarynets, van wie velen te maken hebben met ernstige gezondheidsproblemen maar geen toegang hebben tot behoorlijke medische zorg, alsook met langdurig isolement en langdurige ziekte en foltering; 6. beschouwt de arrestatie en veroordeling op basis van politiek gemotiveerde aanklachten van Mikalaj Chila, een plaatselijk personeelslid van de EU-delegatie in Minsk, als een inbreuk op de diplomatieke praktijken jegens de EU; verzoekt de EU en haar lidstaten snel met geloofwaardige respons te komen; 7. prijst de veerkracht van de Belarussische maatschappelijke organisaties en democratische krachten; uit nogmaals zijn solidariteit met de bevolking van Belarus en zijn steun voor haar legitieme verlangen naar een democratische, Europese toekomst; betuigt zijn solidariteit met de Belarussische democratische krachten en maatschappelijke organisaties bij hun inspanningen om een soeverein, democratisch en welvarend Belarus tot stand te brengen; blijft vastbesloten samen te werken met de democratische krachten, maatschappelijke organisaties en onafhankelijke media ten behoeve van de bevolking van Belarus; 8. verzoekt de EU en haar lidstaten de schendingen van de mensenrechten in Belarus te blijven onderzoeken en maatregelen op het gebied van verantwoordingsplicht te steunen, onder meer door middel van universele jurisdictie; verzoekt de EU en haar lidstaten op basis van universele jurisdictie een onderzoek in te stellen naar de misdaden tegen de menselijkheid die het regime van Loekasjenka in Belarus en op het grondgebied van de EU heeft gepleegd, en, naar het voorbeeld van Litouwen, de situatie in Belarus voor te leggen aan het Internationaal Strafhof, opdat er in de mate van het mogelijke een onderzoek wordt ingesteld, en de oprichting van een internationaal tribunaal te overwegen om de misdaden van het regime van Loekasjenka te vervolgen; verzoekt de lidstaten Belarussische advocaten die door het regime zijn uitgezet toe te staan hun beroep op het grondgebied van de EU uit te oefenen om rechtsbijstand te verlenen aan vervolgde Belarussische burgers; 9. wijst op het onschatbare werk dat mensenrechtenactivisten en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld in Belarus hebben verricht door de ernstige mensenrechtenschendingen en misdaden tegen de menselijkheid die in het land plaatsvinden, te monitoren, te documenteren en te rapporteren, om verantwoording en gerechtigheid voor de slachtoffers te waarborgen; 10. herhaalt zijn oproep aan de EU en haar lidstaten om politieke gevangenen en hun families te steunen, onder meer door een bewijs van de verblijfplaats van politieke gevangenen te eisen, te verzoeken dat zij worden vrijgelaten, de procedures voor het verkrijgen van visa en identiteitsdocumenten voor personen die Belarus ontvluchten te vereenvoudigen en rehabilitatie en andere vormen van steun te verlenen; vraagt de EU-delegatie en de ambassades van de lidstaten in Belarus de processen van alle politieke gevangenen te blijven volgen; 11. benadrukt dat het belangrijk is in ballingschap levende Belarussen tegen vervolging door het regime van Loekasjenka te beschermen en hun mogelijkheden te bieden om legaal in de EU te verblijven en te werken; verzoekt de EU en haar lidstaten de kwestie van misbruik van internationale aanhoudingsbevelen binnen Interpol aan te kaarten en vraagt de betrokken landen Belarussische burgers die het regime zijn ontvlucht en bij terugkeer naar Belarus zullen worden vervolgd, niet uit te leveren; 12. betreurt dat de repressieve maatregelen in Belarus zijn uitgebreid tot aanvallen op de godsdienstvrijheid met de vaststelling van de wet inzake de vrijheid van geweten en religieuze organisaties, die een grove schending vormt van het grondrecht op vrijheid van godsdienst, geweten en overtuiging; dringt er bij het regime van Loekasjenka op aan onmiddellijk een einde te maken aan de vervolging van religieuze gemeenschappen en kerken; 13. dringt aan op voortzetting van de EU-steun aan de Belarussische democratische krachten, onder leiding van Svjatlana Tsichanovskaja; herhaalt dat de Belarussische democratische krachten, maatschappelijke organisaties, studenten, journalisten, vakbondsleiders, beroepsbeoefenaars in ballingschap en anderen moeten worden ondersteund door hun visa, beurzen, subsidies en netwerkmogelijkheden te bieden; spoort de vertegenwoordigers van de democratische krachten van Belarus ertoe aan de eenheid te bewaren en te bevorderen; 14. hekelt de medeplichtigheid van het regime van Loekasjenka aan de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne en laakt het feit dat het regime Belarus opzettelijk ondergeschikt maakt aan Rusland in een zogenaamde uniestaat die een politieke, geopolitieke, economische, militaire en culturele dimensie omvat; herhaalt dat moet worden bijgedragen aan de versterking van de Belarussische nationale identiteit en de Belarussische taal, en dat de vertekening en manipulatie van de Belarussische geschiedenis door het regime van Loekasjenka en door het Kremlin en aan het Kremlin gelieerde groeperingen moeten worden tegengegaan; 15. dringt er bij de EU en haar internationale partners op aan de sancties tegen personen en entiteiten die verantwoordelijk zijn voor de onderdrukking in Belarus en voor de deelname van Belarus aan de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne te verruimen en aan te scherpen en tegelijkertijd de mazen in de sancties te dichten en de belangrijkste inkomstenbronnen van het regime aan te pakken, waaronder de uitvoer van potas en andere meststoffen; verzoekt de EU sancties op te leggen aan Belarussische entiteiten en personen die verantwoordelijk zijn voor de dwangarbeid van politieke gevangenen en de goederen die met gebruikmaking van dergelijke dwangarbeid worden geproduceerd; 16. verzoekt de EU en haar internationale partners de activa van Belarussische leiders en aan hen gelieerde Belarussische entiteiten die betrokken zijn bij de oorlogsinspanningen van Rusland onmiddellijk te identificeren en te bevriezen en legale manieren te vinden om deze activa te confisqueren, alsook de activa van entiteiten en personen die de zogenaamde verkiezingscampagne van Loekasjenka leiden, waaronder de Federatie van vakbonden van Belarus, Joery Sjanko, Hanna Varfalameyeva en Valery Koersevitsj; roept EU-bedrijven en westerse bedrijven op hun activiteiten in Belarus stop te zetten; 17. verzoekt de EU en haar lidstaten de situatie in Belarus aan de orde te blijven stellen binnen alle relevante internationale organisaties, in het bijzonder de OVSE, de VN, de gespecialiseerde VN-organen en de IAO, met als doel het internationale toezicht op de mensenrechtenschendingen en de internationale actie met betrekking tot de situatie in Belarus te versterken; verzoekt de lidstaten de documentatie en de verantwoording met betrekking tot door het regime van Loekasjenka gepleegde internationale misdrijven op VN-niveau te blijven waarborgen en het onderzoek van het OHCHR van de mensenrechtensituatie in Belarus te versterken door volledige steun te verlenen aan de VN-groep van onafhankelijke deskundigen inzake de mensenrechtensituatie in Belarus, en door het mandaat van de speciale VN-rapporteur voor de mensenrechtensituatie in Belarus te handhaven, zodat de aanhoudende mensenrechtenschendingen onder nauwkeurig toezicht blijven staan; 18. laakt de illegale overbrenging van enkele duizenden kinderen, onder wie wezen, vanuit door Rusland bezette gebieden in Oekraïne naar zogenaamde vakantiekampen in Belarus, waar zij worden gerussificeerd en geïndoctrineerd; veroordeelt krachtig de betrokkenheid van het Rode Kruis van Belarus bij de illegale deportatie van Oekraïense kinderen; 19. veroordeelt met klem het inzetten van migratie als wapen en instrument door het regime van Loekasjenka om naburige EU-lidstaten te destabiliseren door irreguliere migratiestromen te orkestreren, waarmee mensenrechten worden geschonden, kwetsbare personen worden uitgebuit, en de regionale stabiliteit wordt ondermijnd; verzoekt de EU en haar lidstaten te werken aan een gecoördineerde respons om deze hybride dreiging tegen te gaan en de buitengrenzen van de EU evenals de rechten en veiligheid van kwetsbare personen te beschermen; 20. dringt er bij Belarus op aan alle doodvonnissen om te zetten, een moratorium op de doodstraf in te stellen en toe te werken naar de definitieve afschaffing ervan; 21. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de relevante EU-instellingen, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa, de Raad van Europa, de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten, de regering van Japan, de vertegenwoordigers van de Belarussische democratische krachten en de de facto-autoriteiten van Belarus.
|
European Parliament Adopted Texts
|
https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/TA-10-2025-01-23_NL.html
|
Het Europees Parlement, – gezien zijn eerdere resoluties over de Democratische Republiek Congo (DRC), – gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, dat in 1976 door de DRC is geratificeerd, en het Afrikaans Handvest van de rechten van de mens en de volkeren, – gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en de beginselen en richtsnoeren inzake het recht op een eerlijk proces en rechtsbijstand in Afrika, – gezien artikel 150, lid 5, en artikel 136, lid 4, van zijn Reglement, A. overwegende dat Jean-Jacques Wondo, een Belgisch-Congolese veiligheids-, militaire en politieke deskundige, in februari 2024 naar Kinshasa is uitgenodigd om er de hervormingen van de Congolese nationale inlichtingendienst, de ANR, te leiden; B. overwegende dat Wondo werd gearresteerd na een mislukte staatsgreep op 19 mei 2024 en werd beschuldigd het “brein” erachter te zijn, ondanks het feit dat hij zijn onschuld steeds staande heeft gehouden; overwegende dat de aanklachten gebaseerd waren op onder dwang afgelegde en onbetrouwbare getuigenissen; C. overwegende dat Wondo en 36 anderen op 13 september 2024 door een militaire rechterlijke instantie ter dood zijn veroordeeld, in een proces dat op grote schaal is bekritiseerd wegens ernstige schendingen van het recht op een eerlijke rechtsbedeling en het ontbreken van geloofwaardig bewijsmateriaal; D. overwegende dat de gezondheid van Wondo in gevangenschap ernstig is verslechterd en medische aandacht vereist; E. overwegende dat de DRC in maart 2024 een moratorium op de doodstraf heeft opgeheven, met als gevolg een sterke toename van het aantal terdoodveroordelingen, wat in strijd is met de verplichtingen die het land is aangegaan in het kader van het internationaal recht inzake de mensenrechten; 1. veroordeelt met klem de terdoodveroordeling van Wondo en anderen, en de ernstige schendingen van hun recht op een eerlijk proces; 2. dringt er bij de regering van de DRC op aan de terdoodveroordelingen onmiddellijk ongedaan te maken, opnieuw een moratorium op executies in te stellen en stappen te zetten in de richting van de volledige afschaffing van de doodstraf; 3. uit zijn diepe bezorgdheid over de verslechterende gezondheid van Wondo, vraagt dat hij onmiddellijk toegang krijgt tot medische behandelingen en dringt aan op zijn onmiddellijke vrijlating; 4. hekelt het misbruik van militaire rechterlijke instanties om Wondo te vervolgen en verzoekt de DRC haar gerechtelijke praktijken in overeenstemming te brengen met de op de internationaal en regionaal niveau aangegane verbintenissen op het gebied van de mensenrechten; 5. herhaalt onder alle omstandigheden categorisch gekant te zijn tegen de doodstraf en roept op tot de universele afschaffing ervan; 6. spoort de EU-delegatie in Kinshasa, de Europese Dienst voor extern optreden en de ministers van Buitenlandse Zaken van de lidstaten aan hun banden met de autoriteiten van de DRC aan te halen en daarbij te hameren op de eerbiediging van de mensenrechten, de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en de rechtsstaat; 7. roept op tot systemische hervormingen in de DRC teneinde de rechterlijke macht om te vormen tot een onafhankelijke, eerlijke en efficiënte instelling die een eerlijke rechtsbedeling en de bescherming van de grondrechten waarborgt; 8. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regering en het parlement van de Democratische Republiek Congo, de Afrikaanse Unie, alsmede andere relevante internationale organen. Het Europees Parlement, – gezien zijn eerdere resoluties over Iran, – gezien artikel 150, lid 5, en artikel 136, lid 4, van zijn Reglement, A. overwegende dat de mensenrechtensituatie in Iran aanzienlijk is verslechterd, met een sterke toename van het aantal executies, in 2024 alleen al 900 personen, van wie velen vrouwen, politieke dissidenten en personen die betrokken waren bij de protesten die werden aangewakkerd door de moord op Jina Mahsa Amini; B. overwegende dat Koerdische activisten, maatschappelijk werker Pakhshan Azizi en pleitbezorger van vrouwenrechten Verisheh (Wrisha) Moradi, die in Koerdistan hebben gestreden tegen ISIS, ter dood zijn veroordeeld wegens “gewapende opstand tegen de staat”; overwegende dat hun een eerlijk proces is ontzegd en dat zij zijn gefolterd en vastgehouden in eenzame opsluiting; C. overwegende dat het Hooggerechtshof van Iran in januari 2025 Pakhshan Azizi en anderen ter dood heeft veroordeeld; D. overwegende dat tientallen onschuldige EU-onderdanen willekeurig in Iran worden vastgehouden, zonder toegang tot eerlijke processen, als onderdeel van de algemene Iraanse strategie van gijzeldiplomatie; 1. hekelt de ongebreidelde onderdrukking door het Iraanse regime van de mensenrechten, waarbij met name vrouwelijke activisten in het vizier worden genomen; veroordeelt met klem de doodstraf die is uitgesproken tegen Pakhshan Azizi en Wrisha Moradi; eist dat Iran alle onterecht opgesloten mensenrechtenverdedigers en politieke gevangenen, waaronder Pakhshan Azizi, Wrisha Moradi en ten minste 56 andere politieke gevangenen die ter dood veroordeeld zijn, onmiddellijk en onvoorwaardelijk vrijlaat; 2. herhaalt zijn krachtige verwerping van de doodstraf en verzoekt de Iraanse regering er onmiddellijk een moratorium op in te stellen en haar af te schaffen; 3. verzoekt de EU en haar lidstaten meer steun te verlenen aan Iraanse mensenrechtenverdedigers en betuigt zijn volledige steun en solidariteit met de Iraniërs die verenigd zijn in de beweging “Vrouwen, leven, vrijheid”; 4. dringt er bij de Iraanse autoriteiten op aan onmiddellijk alle aanklachten jegens EU-onderdanen, waaronder Olivier Grondeau, Cécile Kohler, Jacques Paris en Ahmadreza Djalali, in te trekken en hen onmiddellijk vrij te laten en veilig te repatriëren; veroordeelt ten stelligste het gebruik door Iran van gijzeldiplomatie; verzoekt de EU en haar lidstaten gezamenlijke diplomatieke inspanningen te leveren en gezamenlijk te werken aan de vrijlating van deze personen; 5. veroordeelt met klem de moord op Jamshid Sharmahd; dringt er bij het islamitische regime in Iran op aan details te verstrekken over de omstandigheden van zijn dood, en dat zijn stoffelijk overschot onmiddellijk aan zijn familie wordt overgedragen; 6. veroordeelt de stelselmatige onderdrukking door het Iraanse regime van mensenrechtenbewegingen en de stelselmatige vervolging van minderheden, waaronder Koerden, Beloetsjen, christenen, die na bekering worden vervolgd, en Baha’i’s, die alle geconfronteerd worden met etnische en religieuze discriminatie, arrestatie en schendingen van de grondrechten met als doel afwijkende meningen het zwijgen op te leggen; 7. herhaalt zijn verzoek aan de Raad om de Islamitische Revolutionaire Garde aan te merken als terroristische organisatie en de EU-sancties uit te breiden tot alle personen die verantwoordelijk zijn voor mensenrechtenschendingen, waaronder opperste leider Ali Khamenei, president Masoud Pezeshkian, opperrechter Gholam‑Hossein Mohseni‑Ej’i, procureur-generaal Mohammad Movahedi‑Azad en rechter Iman Afshari; 8. dringt er bij de Iraanse autoriteiten op aan de speciale rapporteur van de VN voor de mensenrechtensituatie in Iran en de onderzoeksmissie van de VN volledige en ongehinderde toegang te verlenen, zodat zij in staat zijn om hun mandaten uit te oefenen; roept de EU en de lidstaten op om de missie ten volle te steunen en zich uit te spreken voor verlenging van haar mandaat; 9. herhaalt zijn verzoek om meer financiële steun voor het Iraanse maatschappelijk middenveld; 10. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de VV/HV, alsmede aan de Islamitische Raadgevende Vergadering en de opperste leider van de Islamitische Republiek Iran. Het Europees Parlement, – gezien zijn eerdere resoluties over Algerije, – gezien artikel 150, lid 5, en artikel 136, lid 4, van zijn Reglement, A. overwegende dat de Algerijnse autoriteiten op 16 november 2024 de Frans-Algerijnse schrijver Boualem Sansal hebben gearresteerd, die zich openlijk zeer kritisch had uitgelaten over het autoritaire regime en heeft opgeroepen tot vrijheid van meningsuiting in Algerije; overwegende dat zijn verblijfplaats meer dan een week onbekend was en dat hem tijdens die week de toegang werd ontzegd tot zijn familie en advocaat, wat in strijd is met het internationaal recht; overwegende dat Sansal in afwezigheid van zijn advocaat werd ondervraagd, waardoor zijn recht op een eerlijk proces werd geschonden; overwegende dat hij vervolgens werd beschuldigd van misdrijven tegen de nationale veiligheid op grond van artikel 87 bis van het Algerijnse strafwetboek, een rechtsgrond die vaak wordt gebruikt tegen regeringscritici, waaronder mensenrechtenverdedigers; overwegende dat Sansal meerdere keren in het ziekenhuis werd opgenomen; B. overwegende dat Algerije de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens heeft ondertekend; overwegende dat Algerije zich ertoe heeft verbonden de vrijheid van meningsuiting te eerbiedigen en te bevorderen, met volledige inachtneming van zijn internationale verplichtingen, de partnerschapsprioriteiten EU-Algerije en zijn grondwet; overwegende dat het strafwetboek in 2024 opnieuw is gewijzigd waardoor de vrijheid van meningsuiting aanzienlijk werd ingeperkt; C. overwegende dat de vrijheid van meningsuiting in Algerije steeds meer aan banden wordt gelegd en dat het land in 2024 is gedaald tot de 139e plaats op de wereldindex voor persvrijheid; overwegende dat journalisten steeds meer onder druk worden gezet en vaak worden gearresteerd en vervolgd; overwegende dat volgens Algerijnse mensenrechtenverdedigers minstens 215 mensen in Algerije worden vastgehouden omdat ze hun mening hebben geuit; overwegende dat de onafhankelijke media steeds vaker worden gecensureerd, vervolgd en zwaar bestraft, vaak omdat ze ervan worden beschuldigd met buitenlandse mogendheden samen te spannen tegen de nationale veiligheid; D. overwegende dat de EU tussen 2021 en 2024 in het kader van het meerjarig indicatief programma 213 miljoen EUR aan Algerije heeft uitbetaald; 1. veroordeelt de arrestatie en detentie van Boualem Sansal en dringt aan op zijn onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating; 2. veroordeelt eveneens de arrestaties van alle andere activisten, politieke gevangenen, journalisten, mensenrechtenverdedigers en anderen die worden vastgehouden of zijn veroordeeld wegens de uitoefening van hun recht op vrijheid van mening en meningsuiting, waaronder journalist Abdelwakil Blamm en schrijver Tadjadit Mohamed, en roept op tot hun vrijlating; 3. dringt er bij de EU-instellingen en de EU-delegatie op aan hun bezorgdheid publiekelijk te delen met de Algerijnse autoriteiten en een medische missie te organiseren om de gezondheid van Sansal te beoordelen; 4. roept de Algerijnse autoriteiten op tot een herziening van alle repressieve wetten die de vrijheden beperken, met name de artikelen 87 bis, 95 bis en 196 bis van het Algerijnse strafwetboek, en een beoordeling van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, ter bescherming van de persvrijheid die verankerd is in artikel 54 van de Algerijnse grondwet; 5. herhaalt het belang van de rechtsstaat om de vrijheid van meningsuiting te versterken, als verankerd in de partnerschapsprioriteiten EU-Algerije; benadrukt dat een verlenging van deze overeenkomst moet berusten op voortdurende en aanzienlijke vooruitgang op de bovengenoemde gebieden en onderstreept dat bij alle toekomstige uitbetalingen van EU-middelen rekening moet worden gehouden met de geboekte vooruitgang; 6. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie in het Arabisch te laten vertalen en te doen toekomen aan de Algerijnse autoriteiten, de Commissie en de VV/HV. Het Europees Parlement, – gezien zijn eerdere resoluties over de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne, – gezien zijn eerdere resoluties over historische herinnering, – gezien het Handvest van de Verenigde Naties, – gezien het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof (ICC), – gezien de Verdragen van Genève, – gezien artikel 136, leden 2 en 4, van zijn Reglement, A. overwegende dat het Russische regime op 24 februari 2022 het begin van een “speciale militaire operatie” in Oekraïne aankondigde op basis van de valse bewering dat het burgers moest beschermen; B. overwegende dat Rusland in werkelijkheid sinds 24 februari 2022, in het verlengde van eerdere aanvallen sinds 2014, een niet-uitgelokte, ongerechtvaardigde en illegale aanvalsoorlog tegen Oekraïne voert, de beginselen van het VN-Handvest continu blijft schenden door middel van zijn niet-aflatende aanvallen op en schending van de soevereiniteit, onafhankelijkheid en territoriale integriteit van Oekraïne, en het internationaal humanitair recht, zoals vastgelegd in de Verdragen van Genève van 1949, schaamteloos en op grove wijze blijft schenden, met name door massaal gebruik te maken van gerichte aanvallen op de burgerbevolking, woonwijken en civiele infrastructuur; C. overwegende dat de Algemene Vergadering van de VN in haar resolutie van 2 maart 2022 de oorlog van Rusland tegen Oekraïne onmiddellijk heeft aangemerkt als een daad van agressie die in strijd is met artikel 2, lid 4, van het VN-Handvest, en in haar resolutie van 14 november 2022 heeft erkend dat de Russische Federatie ter verantwoording moet worden geroepen voor haar aanvalsoorlog en tevens juridisch en financieel aansprakelijk moet worden gesteld voor haar internationaal onrechtmatige handelingen, en dat Rusland herstelbetalingen moet doen voor de aangerichte schade; D. overwegende dat de Russische agressie tegen Oekraïne geen geïsoleerde daad is, maar een voortzetting van het imperialistische beleid van Rusland, dat onder meer bestond uit een oorlog tegen Tsjetsjenië en militaire agressie tegen Georgië in 2008 en de bezetting van de Krim en het begin van een oorlog in de Donbas in 2014; E. overwegende dat het begin van de grootschalige aanvalsoorlog van Rusland tegen buurland Oekraïne werd voorafgegaan door een aantal publieke verklaringen van de president van de Russische Federatie waarin hij het gebruik van geweld trachtte te rechtvaardigen door middel van historisch revisionisme, valse beweringen en onrechtmatige eisen om zijn exclusieve belangen in Oekraïne en andere buurlanden te doen erkennen; F. overwegende dat het Russische regime veelvuldig gebruikmaakt van desinformatie, onder andere op basis van verdraaide historische argumenten, en buitenlandse informatiemanipulatie en inmenging in een poging om zijn misdrijf agressie te rechtvaardigen, om de steun van de Russische bevolking voor zijn illegale regime en zijn illegale aanvalsoorlog tegen buurland Oekraïne te winnen, om zich in de democratische processen van andere landen te mengen en om de steun onder hun bevolking voor verdere internationale bijstand aan Oekraïne in het licht van de Russische aanvalsoorlog te doen afbrokkelen; overwegende dat het Russische regime de eigen nationale identiteit van Oekraïne ontkent met de onjuiste bewering dat die tot de Russische wereld (“Russkij mir”) behoort, een narratief dat zijn wortels heeft in de imperialistische ideologie; overwegende dat Rusland in de bezette gebieden van Oekraïne gedenktekens voor de Holodomor vernielt en afgebroken monumenten voor Lenin herstelt; G. overwegende dat Rusland niet alleen weigert te erkennen dat de Sovjet-Unie in de beginfase van de Tweede Wereldoorlog aanvankelijk een onvergeeflijke rol heeft gespeeld, bijvoorbeeld door het niet-aanvalsverdrag tussen nazi-Duitsland en de Unie van Socialistische Sovjetrepublieken (Sovjet-Unie) van 1939 en de geheime protocollen daarbij (ook bekend als het Molotov-Ribbentroppact van 1939), waarmee beide totalitaire regimes samenzwoeren om Europa in exclusieve invloedssferen te verdelen, en weigert de verantwoordelijkheid op zich te nemen voor de vele wreedheden en massale misdrijven die zijn begaan in door de Sovjet-Unie bezette gebieden, maar dat het huidige Russische regime ook de geschiedenis heeft geïnstrumenteerd en een cultus van “overwinning” rond de Tweede Wereldoorlog heeft gecreëerd om burgers ideologisch te mobiliseren en hen te manipuleren om een illegale aanvalsoorlog te steunen; H. overwegende dat Rusland een toenemende desinformatiecampagne van historisch revisionisme heeft opgezet om Oekraïne zijn nationale identiteit, soevereiniteit en bestaansrecht te ontzeggen en om de Russische aanspraken op exclusieve invloedssferen te rechtvaardigen, wat doet terugdenken aan hoe de Sovjet-Unie en nazi-Duitsland in het Molotov-Ribbentroppact overeenkwamen om delen van Polen en Roemenië, alsook Estland, Letland, Litouwen en Oekraïne binnen te vallen en te bezetten; overwegende dat Rusland door dit soort historisch revisionisme tegenwoordig vooral een bedreiging vormt voor Polen en de Baltische staten en hun soevereiniteit; I. overwegende dat de Dag van de overwinning, die elk jaar op 9 mei wordt gevierd, door het huidige Russische regime is omgevormd tot een instrument van oorlogspropaganda in Rusland, door het narratief van de “bevrijding van Europa van het nazisme” uit te buiten en zo de daaropvolgende Sovjetbezetting van de Baltische staten en de onderwerping van Midden-Europa te ignoreren; overwegende dat dit narratief van bevrijding van het nazisme tegenwoordig wordt gebruikt in de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne; J. overwegende dat communistische symbolen en de symbolen van de aanhoudende Russische agressie in een aantal lidstaten bij wet verboden zijn; overwegende dat 23 augustus sinds 2009 overal in de EU wordt herdacht met de Europese herdenkingsdag voor de slachtoffers van alle totalitaire en autoritaire regimes; overwegende dat het Parlement sinds 2003 jaarlijks een herdenking houdt voor de slachtoffers van de massale deportaties door de Sovjet‑Unie; 1. veroordeelt nogmaals in de krachtigste bewoordingen de niet-uitgelokte, illegale en ongerechtvaardigde aanvalsoorlog van Rusland tegen Oekraïne; vraagt Rusland alle militaire acties in Oekraïne onmiddellijk te staken en alle strijdkrachten en gelieerde groeperingen en al het militair materieel volledig en onvoorwaardelijk uit het gehele internationaal erkende grondgebied van Oekraïne terug te trekken, te stoppen met de deportaties van Oekraïense burgers, en alle gevangengenomen en gedeporteerde Oekraïners, met name kinderen, vrij te laten; 2. verwerpt de verscheidene beweringen die door het Russische regime worden gedaan als vergeefse pogingen tot rechtvaardiging van een illegale aanvalsoorlog die een flagrante schending vormt van het VN-Handvest en van de verantwoordelijkheid van de Russische Federatie – als permanent lid van de VN-Veiligheidsraad – om vrede en stabiliteit te handhaven, en die onmiddellijk als zodanig is erkend door de overige permanente leden van de VN-Veiligheidsraad en door een overweldigende meerderheid in de Algemene Vergadering van de VN; herinnert eraan dat geen enkele overweging, van welke aard ook, of het nu gaat om politieke, economische, militaire, historische of andere overwegingen, als rechtvaardiging kan dienen voor de Russische agressie tegen Oekraïne; 3. hekelt het feit dat Rusland systematisch aan geschiedvervalsing doet en verdraaide historische argumenten, zoals die in verband met het Molotov-Ribbentroppact, gebruikt in een poging om de Russische publieke opinie te manipuleren zodat die criminele acties zoals de illegale aanvalsoorlog tegen buurland Oekraïne steunt, om de internationale steun voor en bijstand aan Oekraïne te ondermijnen en om de eigen culturele en historische identiteit van Oekraïne uit te wissen; hekelt de bewering van Rusland dat het recht heeft op zones van exclusief belang ten koste van de soevereiniteit en de territoriale integriteit van andere staten, omdat dit onverenigbaar is met het internationaal recht; 4. hekelt het feit dat de Russische Federatie geen rekenschap aflegt voor de misdrijven van de Sovjet-Unie en historisch onderzoek doelbewust belemmert door de Sovjetarchieven ontoegankelijk te maken en te sluiten, alsook het feit dat zij wetgeving heeft vastgesteld die de waarheidsgetrouwe weergave van door de Sovjet-Unie en Rusland begane misdrijven strafbaar stelt, maatschappelijke organisaties die onderzoek doen naar misdrijven van de Sovjet-Unie heeft vervolgd en het stalinistische totalitarisme heeft verheerlijkt en zijn methoden heeft overgenomen; stelt dat straffeloosheid en het ontbreken van een feitelijk correct historisch en publiek debat en educatie ertoe hebben bijgedragen dat het huidige Russische regime het imperialistische beleid nieuw leven in kan blazen en de geschiedenis kan instrumentaliseren voor zijn criminele doeleinden; spreekt zijn afkeur uit over de vervolging van maatschappelijke organisaties die onderzoek doen naar de misdrijven van de Sovjet-Unie of van huidige regime, zoals het opdoeken van International Memorial, Human Rights Centre Memorial en de Moscow Helsinki Group, en de gedwongen sluiting van het Sacharovcentrum; 5. herinnert eraan dat de doelbewuste aanvallen van de Russische Federatie op de burgerbevolking van Oekraïne, de vernieling van civiele infrastructuur, het gebruik van foltering, seksueel geweld en verkrachting als oorlogswapen, de deportatie van duizenden Oekraïense burgers naar het grondgebied van de Russische Federatie, de gedwongen overbrenging en adoptie van Oekraïense kinderen en andere ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht en de mensenrechten oorlogsmisdrijven zijn waarvoor alle daders ter verantwoording moeten worden geroepen; 6. spreekt daarom andermaal zijn volledige steun uit voor het lopende onderzoek van de aanklager van het ICC naar de situatie in Oekraïne en vermeende oorlogsmisdrijven, misdrijven tegen de menselijkheid en genocide; verwelkomt de formele toetreding van Oekraïne tot het ICC op 1 januari 2025 als een belangrijke bijdrage aan de internationale inspanningen om daders van ernstige internationale misdrijven ter verantwoording te roepen; verzoekt de EU verdere diplomatieke inspanningen te leveren om de ratificatie van het Statuut van Rome en alle wijzigingen daarvan wereldwijd aan te moedigen; 7. vraagt voorts nogmaals dat er een speciaal tribunaal wordt opgericht om het door de leiders van de Russische Federatie gepleegde misdrijf agressie tegen Oekraïne te onderzoeken en te vervolgen; herhaalt zijn verzoek aan de Commissie, de Raad en de Europese Dienst voor extern optreden om alle nodige politieke, financiële en praktische steun te verlenen voor de oprichting van een speciaal tribunaal; spreekt zijn volledige steun uit voor het in Den Haag gevestigde Internationaal Centrum voor de vervolging van het misdrijf agressie tegen Oekraïne, dat de lopende inspanningen van het gemeenschappelijk onderzoeksteam ondersteunt, als zijnde een eerste concrete stap in de richting van de oprichting van het speciale tribunaal; 8. dringt er bij de EU en haar lidstaten met klem op aan om hun inspanningen, ook samen met gelijkgestemde partners, om Russische desinformatie, buitenlandse informatiemanipulatie en inmenging snel en nauwgezet tegen te gaan, verder op te voeren en te coördineren teneinde de integriteit van hun democratische processen te beschermen en de weerbaarheid van de Europese samenlevingen te versterken, onder meer door mediageletterdheid actief te bevorderen, door kwaliteitsmedia en professionele journalistiek – met name onderzoeksjournalistiek die Russische propaganda en de bijbehorende methoden en netwerken aan het licht brengt – te ondersteunen en door onderzoek naar nieuwe hybride beïnvloedingstechnologieën te steunen; 9. verzoekt de EU haar sancties tegen Russische mediakanalen die desinformatie en gemanipuleerde informatie verspreiden en de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne steunen en rechtvaardigen, uit te breiden, en verzoekt de lidstaten deze sancties snel en grondig uit te voeren en voldoende middelen uit te trekken om deze hybride oorlogsvoering doeltreffend tegen te gaan; verzoekt de EU en de lidstaten meer steun te verlenen aan de onafhankelijke Russische media in ballingschap, zodat diverse stemmen in de Russischtalige media kunnen worden gehoord; 10. uit zijn diepe bezorgdheid over de recente aankondigingen van de leiders van socialemediabedrijven over het versoepelen van hun regels inzake factchecken en modereren en over hoe dit de Russische desinformatiecampagne over de hele wereld verder in de hand zal werken; verzoekt de Commissie en de lidstaten de digitaledienstenverordening strikt te handhaven naar aanleiding van deze aankondigingen door Meta en eerder door X, ook als belangrijk onderdeel van de strijd tegen Russische desinformatie; 11. roept EU-burgers op om informatie kritisch te beoordelen door vraagtekens te zetten bij de oorsprong en de achterliggende bedoelingen ervan, met name wanneer het gaat om narratieven die te maken hebben met Rusland, en om feiten te toetsen aan de hand van diverse en betrouwbare bronnen teneinde goed bestand te zijn tegen pogingen tot manipulatie door kwaadwillige buitenlandse actoren; 12. hekelt het feit dat Moskou de orthodoxe godsdienst gebruikt voor geopolitieke doeleinden, met name door de Russisch-orthodoxe kerk (het patriarchaat van Moskou) te instrumentaliseren om orthodoxe bevolkingsgroepen in Oekraïne, Georgië, Moldavië en Servië en andere landen te beïnvloeden en te controleren; 13. reageert op de verklaring van de Verkhovna Rada van Oekraïne van 2 mei 2023 over de ideologie van “ruscisme” door de nationalistische imperialistische ideologie, het beleid en de praktijken van het huidige Russische regime te veroordelen; benadrukt dat deze ideologie, dit beleid en deze praktijken onverenigbaar zijn met het internationaal recht en de Europese waarden; 14. is van mening dat de pogingen van Rusland om de geschiedenis van Oekraïne verkeerd voor te stellen, te herzien en te verdraaien, het collectieve geheugen en de identiteit van Europa als geheel ondermijnen en een bedreiging vormen voor de historische waarheid, de democratische waarden en de vrede in Europa; verzoekt de lidstaten daarom meer te investeren in onderwijs over en onderzoek naar de gemeenschappelijke geschiedenis van Europa en Europese herinnering, en projecten te steunen die bijdragen aan een beter inzicht in de gevolgen van de scheidslijn die tijdens de Koude Oorlog door Europa liep; spreekt zijn steun uit voor de bouw van een pan-Europees gedenkteken in Brussel voor de slachtoffers van totalitaire regimes in de 20e eeuw; betreurt het aanhoudende gebruik van symbolen van totalitaire regimes in de openbare ruimte en dringt aan op een verbod in de hele EU op het gebruik van zowel nazistische als Sovjetcommunistische symbolen, alsook van symbolen van de aanhoudende Russische agressie tegen Oekraïne; 15. spreekt de wens uit dat de EU en haar lidstaten een betere kennis en een beter begrip bevorderen van het menselijk lijden dat Europeanen in de 20e eeuw door het Sovjetregime is aangedaan; pleit in dit verband voor herdenking van en respect voor de slachtoffers van misdrijven van de Sovjet-Unie, zoals de massale deportaties, onder meer die van de Krim-Tataren en uit de Baltische landen, het goelagsysteem, de Holodomor, bloedbaden zoals dat in Katyn en de tragedie in Opper-Silezië; 16. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de Raad van Europa, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa, de president, de regering en het parlement van Oekraïne, alsmede aan de Russische instellingen. Het Europees Parlement, – gezien zijn eerdere resoluties over Venezuela, met name die van 19 september 2024 over de situatie in Venezuela (1) , – gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en andere mensenrechtenverdragen en -instrumenten van de VN, – gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, – gezien het Statuut van Rome van het Internationaal Strafhof (ICC), – gezien de grondwet van Venezuela, – gezien de verklaring van het Carter Center van 30 juli 2024 over de verkiezingen in Venezuela en die van 2 oktober 2024 waarbij de door de democratische oppositie aangedragen stemuitslagen rechtsgeldig werden bevonden, – gezien de gedetailleerde bevindingen van de onafhankelijke internationale onderzoeksmissie inzake de Bolivariaanse Republiek Venezuela van 14 oktober 2024, – gezien het rapport van de Inter-Amerikaanse Commissie voor de mensenrechten van 27 december 2024 over mensenrechtenschendingen sinds de verkiezingen in Venezuela, – gezien de verklaring van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid namens de Europese Unie van 10 januari 2025 over de gebeurtenissen op 10 januari 2025, – gezien de verklaring van de woordvoerder van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) van 15 januari 2025 over de recente besluiten van de Venezolaanse autoriteiten, – gezien het deelakkoord over de bevordering van politieke rechten en verkiezingsgaranties voor iedereen, ondertekend in oktober 2023 door het regime van Nicolás Maduro en de alliantie van de Venezolaanse oppositie “Plataforma Unitaria” (het “Akkoord van Barbados”), – gezien artikel 136, leden 2 en 4, van zijn Reglement, A. overwegende dat het Venezolaanse volk op 28 juli 2024 vreedzaam en in groten getale naar de stembus is gegaan om de toekomst van het land te bepalen, waarmee het blijk heeft gegeven van een opmerkelijke burgerzin en buitengewoon democratisch gedrag; overwegende dat de door het regime gecontroleerde Nationale Kiesraad (Consejo Nacional Electoral – CNE). na de sluiting van de stembureaus heeft geweigerd het officiële register van de verkiezingsdocumenten (“actas”) te publiceren en de verkiezingsuitslag heeft vervalst door de nepoverwinning van Maduro aan te kondigen; overwegende dat miljoenen Venezolanen voor democratische verandering hebben gestemd door met een aanzienlijke meerderheid (67,05 % van de uitgebrachte stemmen) Edmundo González Urrutia te steunen, zoals blijkt uit openbaar beschikbare kopieën van verkiezingsdocumenten die zijn gestaafd door de enige geloofwaardige en onpartijdige internationale waarnemers, namelijk de VN-missie en het Carter Center; B. overwegende dat in de nasleep van de verkiezingen in het hele land vreedzame protesten hebben plaatsgevonden om het frauduleuze optreden van het regime van Maduro aan de kaak te stellen; overwegende dat het regime met extreem geweld en repressie op deze protesten heeft gereageerd, met minstens 23 doden en meer dan 2 500 arrestaties en gedwongen verdwijningen, onder wie ongeveer 120 kinderen, tot gevolg; overwegende dat Venezolaanse niet-gouvernementele organisaties hebben gemeld dat er op 1 januari 2025 ten minste 1 697 politieke gevangenen in het land waren; C. overwegende dat verschillende buitenlanders, waaronder EU-burgers, zich nog in hechtenis bevinden omdat zij het land zouden “destabiliseren”; D. overwegende dat de democratische oppositie tegen het regime al voor de verkiezingen van 28 juli 2024 te maken kreeg met voortdurende vervolging, maar dat deze intimidatie sindsdien aanzienlijk is toegenomen, met name door gedwongen verdwijningen en willekeurige arrestaties; overwegende dat María Corina Machado wegens doodsbedreigingen nog steeds ondergedoken moet leven, en dat Edmundo González Urrutia het land met zijn gezin heeft moeten ontvluchten als gevolg van ernstige bedreigingen; overwegende dat sinds 20 maart 2024 zes nauwe medewerkers van Vente Venezuela hun toevlucht hebben gezocht in de Argentijnse ambassade in Caracas, waar zij onverminderd te maken krijgen met toenemende druk en intimidatie door de Venezolaanse veiligheidstroepen; E. overwegende dat de schendingen van de mensenrechten voortduren, onder meer in de vorm van willekeurige detenties, buitensporig gebruik van geweld, onwettige executies, gedwongen verdwijningen, pesterijen, vervolging van burgers die hun recht op vreedzame vergadering en vrijheid van meningsuiting uitoefenen, en schendingen van het recht op een eerlijk proces; overwegende dat Venezuela naast de politieke en institutionele crisis ook te maken heeft met een diepe economische, sociale en demografische crisis die ernstige gevolgen heeft voor het leven van zijn burgers; F. overwegende dat het Parlement op 19 september 2024 Edmundo González Urrutia heeft erkend als de rechtmatige en democratisch verkozen president van Venezuela, en María Corina Machado als leider van de democratische krachten in Venezuela; overwegende dat andere democratische staten in de regio en overal ter wereld González als verkozen president hebben erkend; overwegende dat hij op 10 januari 2025 beëdigd had moeten worden; overwegende dat het Parlement op 17 december 2024 de Sacharovprijs voor de vrijheid van denken 2024 heeft toegekend aan María Corina Machado, als leider van de democratische krachten in Venezuela, en de nieuwgekozen president Edmundo González Urrutia, als vertegenwoordiger van alle Venezolanen in het land en daarbuiten die strijden voor de herinvoering van vrijheid en democratie; G. overwegende dat het regime enkele dagen voor 10 januari 2025 Rafael Tudares, de schoonzoon van Edmundo González, heeft ontvoerd en dat zijn verblijfplaats onbekend is; overwegende dat het regime ook de moeder van María Corina Machado in haar eigen huis heeft geïntimideerd; overwegende dat vele andere politici en medewerkers van de democratische oppositie tegen het regime ook te maken hebben gekregen met vervolging, willekeurige arrestaties en gedwongen verdwijningen, waaronder presidentskandidaat Enrique Márquez; H. overwegende dat het Venezolaanse volk op 9 januari 2025 onder leiding van María Corina Machado op straat is gekomen om te protesteren tegen de jongste poging van Nicolás Maduro om op onrechtmatige wijze de macht te grijpen; overwegende dat María Corina Machado, toen ze probeerde het protest te verlaten, door de troepen van het regime werd ontvoerd en later werd vrijgelaten, in een flagrante daad van doelgerichte intimidatie en pesterijen die internationaal breed werd veroordeeld; I. overwegende dat dictator Nicolás Maduro op 10 januari 2025 op onrechtmatige en frauduleuze wijze de macht heeft gegrepen, zonder enige democratische legitimiteit en controleerbaar bewijs betreffende de integriteit van de verkiezingen; overwegende dat geen democratisch verkozen staatshoofd of regeringsleider de ceremonie heeft bijgewoond; overwegende dat de grenzen van het land gesloten waren en het luchtruim zwaar bewaakt werd, waardoor Edmundo González Urrutia niet naar Venezuela kon reizen; J. overwegende dat het regime van Maduro sinds de frauduleuze en onrechtmatige machtsovername de diplomatieke aanwezigheid van sommige EU-lidstaten op willekeurige wijze aanzienlijk heeft ingeperkt, met als rechtvaardigingsgrond dat het daarmee reageert op “het vijandige gedrag van de regeringen van het Koninkrijk der Nederlanden, Frankrijk en Italië, dat wordt gekenmerkt door hun steun aan extremistische groeperingen en hun inmenging in binnenlandse aangelegenheden”; K. overwegende dat volgens het Bureau van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de vluchtelingen (UNHCR) sinds 2014 ongeveer acht miljoen Venezolanen het land hebben verlaten, de grootste exodus in de recente geschiedenis van Latijns-Amerika en een van de grootste ontheemdingscrises ter wereld; L. overwegende dat de Raad op 10 januari 2025 heeft besloten een nieuw pakket gerichte sancties aan te nemen tegen 15 personen die verantwoordelijk zijn voor het ondermijnen van de democratie, de rechtsstaat of de mensenrechten in Venezuela; 1. veroordeelt in de krachtigste bewoordingen de toe-eigening van het presidentschap door Nicolás Maduro en benadrukt dat zijn regime onrechtmatig is en zijn toe-eigening van het presidentschap een wederrechtelijke poging vormt om met geweld aan de macht te blijven; 2. herinnert eraan dat het Parlement op basis van de stemuitslagen die door de democratische oppositie tegen het regime zijn aangedragen en die zijn bevestigd door de bij de verkiezingen van 28 juli 2024 aanwezige onafhankelijke internationale organisaties, namelijk de VN-missie en het Carter Center, Edmundo González Urrutia heeft erkend als de legitieme winnaar van de presidentsverkiezingen, een overwinning die door de EU en haar lidstaten is bekrachtigd; 3. herhaalt de oproep aan de door het regime gecontroleerde Nationale Kiesraad die het in zijn resolutie van september 2024 heeft gedaan en die ook de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid herhaaldelijk heeft gedaan, om de stemuitslagen van de verkiezingen van 28 juli 2024 te publiceren; 4. is net als de lidstaten van mening dat het Venezolaanse regime een belangrijke kans heeft gemist om de wil van de bevolking te eerbiedigen en een transparante democratische overgang in het land te waarborgen, en dat Maduro bijgevolg geen enkele democratische legitimiteit heeft, en daarom erkent het Parlement hem niet; 5. is ingenomen met de verklaring van de hoge vertegenwoordiger namens de EU-lidstaten waarin wordt erkend dat Edmundo González Urrutia met grote meerderheid de overwinning heeft behaald, en het Parlement is van mening dat hij op 10 januari 2025 de presidentiële eed had moeten afleggen; verwelkomt ook het voornemen van de EU om te blijven voorzien in de dringende behoeften van de Venezolaanse bevolking, die de gevolgen van de langdurige humanitaire crisis ondergaat; 6. prijst de veerkracht van de democratische oppositie en de inzet van het Venezolaanse volk voor democratie in het licht van repressie en tegenspoed; wijst er nogmaals op dat het respecteren van de wil van het Venezolaanse volk, zoals die tot uiting is gebracht bij de verkiezingen, de enige manier blijft voor Venezuela om de democratie te herstellen, een vreedzame en echte transitie mogelijk te maken en de huidige humanitaire en sociaal-economische crises op te lossen; dringt er bij het Venezolaanse regime op aan het ongegronde aanhoudingsbevel tegen Edmundo González Urrutia in te trekken; 7. is verheugd over het recente besluit van de Raad van 10 januari 2025 om de gerichte sancties uit te breiden tot 15 extra personen; dringt erop aan deze sancties aan te scherpen en te verruimen tot Nicolás Maduro, zijn naaste medewerkers en hun familieleden, met inbegrip van Jorge Rodríguez en Vladimir Padrino López, en al degenen die verantwoordelijk zijn voor mensenrechtenschendingen, de onrechtmatige uitoefening van gezag, de toe-eigening van officiële functies en alle repressieve handelingen in Venezuela; 8. spreekt zijn bezorgdheid uit over Alberto Trentini, een Italiaans staatsburger en vrijwilliger voor de niet-gouvernementele organisatie Humanity & Inclusion die mensen met een handicap helpt, die op 15 november 2024 tijdens een humanitaire opdracht is gearresteerd door de Venezolaanse autoriteiten en over wie sinds zijn arrestatie niets meer is vernomen; benadrukt dat Alberto Trentini ook te kampen heeft met gezondheidsproblemen en geen medicijnen of andere basisbenodigdheden bij zich heeft; 9. veroordeelt tevens de vervolging door het regime van de democratische oppositie tegen het regime, van het Venezolaanse volk en van veel EU-burgers die op willekeurige gronden zijn aangehouden en nog steeds ten onrechte gevangen zitten; dringt erop aan een einde te maken aan het systematische patroon van mensenrechtenschendingen; eist de onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van alle politieke gevangenen en willekeurig vastgehouden personen; dringt er bij het regime van Maduro op aan zijn beleid van mensenrechtenschendingen stop te zetten, de daders ter verantwoording te roepen en erop toe te zien dat alle fundamentele vrijheden en mensenrechten volledig worden geëerbiedigd; 10. staat volledig achter het onderzoek van het Internationaal Strafhof naar de omvangrijke misdaden van en de repressie door het Venezolaanse regime; 11. dringt er bij de EU, haar lidstaten en alle democratische regionale en internationale actoren op aan om zich, vanuit een morele plicht, onvoorwaardelijk achter de democratische krachten van Venezuela te scharen en alles in het werk te stellen om de democratie in het land te herstellen, om zo blijk te geven van solidariteit met en respect voor het Venezolaanse volk en zijn legitieme wil en recht om in vrijheid en vrede in een democratisch systeem te leven; herhaalt dat het zich onverkort blijft inzetten voor de bevolking van Venezuela en blijft ijveren voor democratie, de rechtsstaat en de mensenrechten; is solidair met de Venezolaanse democratische krachten; 12. is ingenomen met de terugkeer naar Caracas van het Bureau van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de mensenrechten (OHCHR); is van mening dat het OHCHR, de onafhankelijke internationale onderzoeksmissie van de VN voor Venezuela, het Internationaal Strafhof en de relevante regionale mechanismen, vrij en zonder inmenging moeten functioneren; 13. wijst erop dat het door de onrechtmatige machtsovername door Maduro van kwaad naar erger is gegaan met de reeds bestaande ernstige humanitaire crisis, die al meer dan acht miljoen Venezolanen ertoe had aangezet hun heil in het buitenland te zoeken, en die waarschijnlijk nog meer Venezolanen zal dwingen om te vluchten, waardoor vooral de directe buurlanden van Venezuela weer meer migratiedruk zullen ondervinden; wijst erop dat er langetermijnoplossingen gevonden moeten worden voor de situatie van Venezolaanse vluchtelingen en migranten; erkent de vele inspanningen van buurlanden om niet alleen voor voedsel en onderdak te zorgen, maar ook voor reguliere juridische documenten, onderwijs en medische hulp; verzoekt de EU alles in het werk te stellen om Venezolanen die hun land verlaten te helpen, in overeenstemming met de internationale normen en bestaande legale trajecten; 14. betreurt het besluit van de Venezolaanse autoriteiten van januari 2025 om het aantal geaccrediteerde diplomatieke personeelsleden van verschillende lidstaten in Caracas aanzienlijk te verlagen, en dringt erop aan deze onaanvaardbare unilaterale actie onmiddellijk terug te draaien; 15. is van mening dat er in het spanningsveld tussen democratie en dictatuur geen ruimte is voor dubbelzinnigheid of een middenweg, omdat je ofwel aan de kant staat van de democraten en degenen die lijden onder onderdrukking, ofwel aan de kant van de dictators; 16. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de deelnemers aan de top tussen de EU en de Gemeenschap van Latijns-Amerikaanse en Caribische Staten, de Euro-Latijns-Amerikaanse Parlementaire Vergadering, de Organisatie van Amerikaanse Staten, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties en de autoriteiten van het Venezolaanse regime.
|
European Parliament Adopted Texts
|
https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/TA-10-2025-02-11_NL.html
|
(Goedkeuring) Het Europees Parlement, – gezien het ontwerpbesluit van de Raad (10844/2024), – gezien de ontwerpovereenkomst tussen de Europese Unie en de Volksrepubliek Bangladesh inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten (12911/2015), – gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 100, lid 2, artikel 218, lid 6, tweede alinea, punt a), v), en artikel 218, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C10-0111/2024), – gezien artikel 107, leden 1 en 4, en artikel 117, lid 7, van zijn Reglement, – gezien de aanbeveling van de Commissie vervoer en toerisme ( A10-0005/2025 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst; 2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Volksrepubliek Bangladesh. (Goedkeuring) Het Europees Parlement, – gezien het ontwerpbesluit van de Raad (11267/2024), – gezien de ontwerpovereenkomst (11026/2024), – gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 43, lid 2, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, punt a), v), en lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C10‑0087/2024), – gezien de begrotingsbeoordeling door de Begrotingscommissie, – gezien artikel 107, leden 1 en 4, en artikel 117, lid 7, van zijn Reglement, – gezien het advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking, – gezien de aanbeveling van de Commissie visserij ( A10‑0004/2025 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst; 2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Republiek Kaapverdië. (Goedkeuring) Het Europees Parlement, – gezien het ontwerpbesluit van de Raad (14848/2024), – gezien Besluit 2003/96/EG van de Raad van 6 februari 2003 betreffende de sluiting van de Overeenkomst voor wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en Oekraïne (1) , – gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 186 en artikel 218, lid 6, tweede alinea, punt a), v), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C10‑0196/2024), – gezien artikel 107, leden 1 en 4, artikel 117, lid 7, van zijn Reglement, – gezien de aanbeveling van de Commissie industrie, onderzoek en energie ( A10‑0007/2025 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan de verlenging van de overeenkomst; 2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en Oekraïne. Het Europees Parlement, – gezien het jaarverslag 2023 van de Europese Centrale Bank (ECB), – gezien de feedback van de ECB van 18 april 2024 op de input van het Parlement in het kader van zijn resolutie over het jaarverslag 2022 van de ECB (1) , – gezien de statuten van het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB) en van de ECB, en met name de artikelen 2, 15 en 21, – gezien artikel 119, artikel 123, lid 1, artikel 125, artikel 127, leden 1 en 2, artikel 130, artikel 282, lid 2, en artikel 284, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), – gezien de artikelen 3 en 13 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), – gezien de macro-economische prognoses voor de eurozone van de medewerkers van het Eurosysteem van 7 maart 2024, 6 juni 2024, 12 september 2024 en 12 december 2024, – gezien de conclusies van de Raad van bestuur van de ECB van 25 januari 2024, 7 maart 2024, 11 april 2024, 6 juni 2024, 18 juli 2024, 12 september 2024, 17 oktober 2024 en 12 december 2024, – gezien de inflatieraming van Eurostat van 3 februari 2025, – gezien de economische najaarsprognose 2024 van de Commissie, die op 26 november 2024 werd gepubliceerd, – gezien de mondiale economische vooruitzichten van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) van januari 2025, – gezien de monetaire dialogen met Christine Lagarde, de president van de ECB, van 15 februari 2024, 30 september 2024 en 4 december 2024, – gezien zijn besluit van 1 juni 2023 over de regelingen in de vorm van een briefwisseling tussen het Europees Parlement en de ECB over structurering van de praktijken voor interactie op het gebied van centralebankactiviteiten (2) , – gezien de Europese pijler van sociale rechten, – gezien de goedkeuring van het Transmission Protection Instrument (TPI) door de Raad van bestuur van de ECB van 21 juli 2022, – gezien het voorstel van de Commissie van 28 juni 2023 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de vaststelling van de digitale euro ( COM(2023)0369 ), – gezien het eerste voortgangsverslag van de ECB van 24 juni 2024 en het tweede voortgangsverslag van 2 december 2024 over de voorbereidingsfase van de digitale euro, – gezien de vier voortgangsverslagen van de ECB van 13 juli 2023, 24 april 2023, 21 december 2022 en 29 september 2022 over de onderzoeksfase van de digitale euro, – gezien de herziening van de monetaire-beleidsstrategie van de ECB, die op 23 januari 2020 van start is gegaan en op 8 juli 2021 is afgerond, en de komende beoordeling van de monetaire-beleidsstrategie in 2025, – gezien de evaluatie van het operationele kader van de ECB, die gepubliceerd is op 13 maart 2024, – gezien het jaarverslag van de ECB over de internationale rol van de euro van juni 2024, – gezien de resultaten van de allereerste stresstest van de ECB in verband met de cyberweerbaarheid van 26 juli 2024, – gezien de evaluatie van het operationele kader van de ECB, die gepubliceerd is op 20 november 2024, – gezien de bekendmaking van de herziene verordening kapitaalvereisten (3) (“VKV III”) en de richtlijn kapitaalvereisten (4) (“RKV VI”) in het Publicatieblad van de Europese Unie op 19 juni 2024, – gezien de resultaten van de stresstest in verband met klimaatrisico’s van de ECB van 8 juli 2022, – gezien de actualisering van 2024 van de milieuverklaring van de ECB, – gezien het klimaat- en natuurplan 2024-2025 van de ECB, – gezien artikel 142, lid 1, van zijn Reglement, – gezien artikel 55 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken ( A10‑0003/2025 ), A. overwegende dat volgens Eurostat de inflatie in de eurozone op basis van de geharmoniseerde index van consumentenprijzen (HICP) in december 2024 2,4 % bedroeg; B. overwegende dat de inflatie op basis van de HICP volgens de macro-economische prognoses voor de eurozone van de medewerkers van het Eurosysteem van december 2024 naar verwachting zal dalen met 2,1 % in 2025 en met 1,9 % in 2026, en zal stijgen met 2,1 % in 2027 (5) ; overwegende dat de inflatieprognoses grote onderlinge verschillen in de eurozone laten zien; C. overwegende dat de primaire doelstelling van de ECB het handhaven van prijsstabiliteit is, die door haar gedefinieerd is als een inflatieniveau van 2 % op de middellange termijn; D. overwegende dat de ECB het algemene economische beleid in de EU moet bevorderen, om zo bij te dragen aan de verwezenlijking van de EU-doelstellingen die zijn verankerd in artikel 3 VEU; E. overwegende dat de ECB politiek onafhankelijk is, hetgeen betekent dat noch de instellingen en agentschappen van de EU, noch de regeringen van de lidstaten mogen proberen haar te beïnvloeden; F. overwegende dat de ECB besluiten kan nemen om haar primaire doelstelling, namelijk het handhaven van prijsstabiliteit, te verwezenlijken zonder andere politieke inmenging, maar wel met de plicht tot het afleggen van verantwoording; G. overwegende dat deze onafhankelijkheid vereist dat de ECB zich onthoudt van politieke activiteiten; H. overwegende dat artikel 123 VWEU en artikel 21 van de statuten van de ESCB en de ECB de rechtstreekse monetaire financiering van regeringen verbieden; overwegende dat de ECB schuldbewijzen op de secundaire markt mag kopen als dat noodzakelijk is voor het nastreven van haar doelstellingen; I. overwegende dat het Eurosysteem is gebaseerd op het beginsel van monetaire dominantie; J. overwegende dat de hoofdsomaflossingen van vervallende effecten die zijn aangekocht in het kader van het programma voor de aankoop van activa (APP) niet langer worden herbelegd, en de hoofdsomaflossingen van vervallende effecten die zijn aangekocht in het kader van het pandemie-noodaankoopprogramma (PEPP) vanaf januari 2025 niet langer zullen worden herbelegd; K. overwegende dat de door kredietinstellingen bij de ECB aangehouden bankreserves in december 2024 3 biljoen EUR bedroegen; L. overwegende dat de euro wereldwijd de op één na belangrijkste munt is; M. overwegende dat de ECB verantwoording moet afleggen aan het Parlement als de instelling die de burgers van de EU vertegenwoordigt; overwegende dat van deze verantwoording op het hoogste niveau sprake is door de regelmatige organisatie van de monetaire dialoog, de regelmatige aanwezigheid van de president van de ECB tijdens de plenaire vergadering van het Parlement, en verschillende bezoeken en vergaderingen tussen leden van het Parlement en bestuursleden van de ECB; Algemeen overzicht 1. verwelkomt de rol die de ECB speelt bij het waarborgen van de monetaire en financiële stabiliteit, die een noodzakelijke randvoorwaarde vormt voor groei en economische stabiliteit; benadrukt dat de ECB de instelling is die verantwoordelijk is voor het handhaven van prijsstabiliteit in de eurozone in dit opzicht; wijst erop dat de ESCB, onverminderd het doel van prijsstabiliteit, ondersteuning moet bieden aan het algemene economische beleid van de Unie als vastgesteld in artikel 127 VWEU; 2. benadrukt dat de statutaire onafhankelijkheid van de ECB, zoals vastgelegd in de Verdragen, een voorwaarde is voor het vervullen van haar mandaat, namelijk het handhaven van prijsstabiliteit in de eurozone en aldus bijdragen tot economische groei, concurrentievermogen en het scheppen van werkgelegenheid; 3. benadrukt het belang van de politieke onafhankelijkheid van de ECB, die onaangetast moet blijven; benadrukt dat deze onafhankelijkheid vereist dat de ECB zich onthoudt van politieke activiteiten; is ingenomen met de institutionele samenwerking, en onderstreept in dit verband het belang van een dienovereenkomstig niveau van verantwoordingsplicht ten aanzien van het Parlement; 4. verzoekt de ECB en het Europees Parlement volledig gebruik te maken van de regelingen op het gebied van verantwoordingsplicht en transparantie, en deze regelingen waar mogelijk verder te verbeteren, zonder daarbij afbreuk te doen aan de onafhankelijkheid van de ECB; 5. erkent de inspanningen van de ECB om de inflatie terug te brengen tot niveaus die in overeenstemming zijn met haar streefcijfer van 2 % op middellange termijn; 6. benadrukt dat het monetaire beleid van de ECB, bij de uitvoering van haar mandaat, en het begrotingsbeleid hand in hand moeten gaan om Europese burgers, huishoudens en kleine ondernemingen te helpen; 7. neemt nota van de verschillen tussen de lidstaten wat betreft inflatieniveaus boven of onder het streefcijfer van de ECB van 2 %; benadrukt dat inflatie de koopkracht van vaste inkomens, spaartegoeden en pensioenen vermindert en de signaalfunctie van prijzen die een efficiënte allocatie van middelen waarborgt, verstoort, met negatieve gevolgen voor de economische stabiliteit; 8. benadrukt dat de inflatie heeft geleid tot een “crisis in verband met de kosten van levensonderhoud” voor EU-burgers; benadrukt daarom dat het absoluut noodzakelijk is de inflatie terug te brengen tot het streefdoel van 2 %; merkt op dat hoge inflatiecijfers onevenredig grote gevolgen hebben voor huishoudens met een lager inkomen, die een groter deel van hun middelen besteden aan noodzakelijke uitgaven; benadrukt dat het terugbrengen van de algemene inflatie tot hun streefniveau daarom ook belangrijk is voor het behoud van de sociale cohesie; 9. betreurt het dat de kerninflatie in de eurozone (2,7 % in december 2024) nog altijd hoog blijft, met slechts drie lidstaten van de eurozone die een kerninflatie meldt van minder dan 2 % in december 2024; wijst erop dat deze situatie leidt tot economische onzekerheid, sparen ontmoedigt en de kosten van levensonderhoud van burgers verhoogt, met name voor mensen met een vast en beperkt inkomen; 10. benadrukt dat het te hoog houden van de rentetarieven de economische groei kan schaden; roept de ECB ertoe op de rentetarieven niet te snel te verlagen, gezien het risico dat de inflatie weer gaat stijgen terwijl de inflatie reeds boven de 2 % ligt; benadrukt dat inflatieverwachtingen een beslissende rol spelen en dat al te veel schommelingen in de inflatie verkeerde inflatieverwachtingen kunnen opleveren; verzoekt de ECB het effect van renteveranderingen op verschillende economische sectoren, waaronder kapitaalintensieve sectoren, te beoordelen; 11. merkt op dat de monetaire-beleidsbeslissingen die de Raad van bestuur van de ECB sinds de inflatiecrisis als gevolg van de stijging van de energieprijzen heeft genomen, de inflatie op een pad hebben gebracht dat verenigbaar is met de verwezenlijking van de prijsstabiliteitsdoelstelling, en tegelijkertijd een ernstige verslechtering van de economische activiteit of de werkgelegenheid hebben voorkomen; 12. wijst erop dat het Eurosysteem is gebaseerd op het beginsel van monetaire dominantie en dat de economische en monetaire unie daarom een krachtig begrotingsbeleid in de lidstaten vereist om te kunnen reageren op externe schokken; herinnert aan de noodzaak van een adequate uitvoering van het nieuwe begrotingskader om de geloofwaardigheid van het begrotingsbeleid op het niveau van de economische en monetaire unie te waarborgen; merkt op dat voldoende budgettaire speelruimte de lidstaten ook in staat stelt te reageren op externe schokken; wijst in dit verband op de flexibiliteit die de nieuwe begrotingsregels bieden; wijst erop dat de lidstaten hun weerbaarheid tegen externe schokken kunnen vergroten door middel van begrotingsmaatregelen en groeibevorderende hervormingen; 13. herinnert eraan dat een prudent begrotingsbeleid van de lidstaten een aanvulling kan vormen op de inspanningen van de ECB om de inflatie laag te houden en zo de inkomens te beschermen; benadrukt dat het aanpakken van buitensporige overheidstekorten en -schulden van cruciaal belang is voor het behoud van een stabiele economie, duurzame groei en de beschikbaarheid van beleidsruimte voor regeringen om op negatieve schokken te reageren; neemt in dit verband kennis van de recente bevindingen van de Financial Stability Review met betrekking tot hoge staatsschulden; 14. merkt op dat het monetair beleid van de ECB dat gericht is op de verwezenlijking van haar primaire mandaat, onderworpen is aan een evenredigheidsbeoordeling; merkt op dat bij de evenredigheidsbeoordeling rekening wordt gehouden met het effect van beleidsmaatregelen op monetair gebied op de economie en het economisch beleid in ruimere zin; Monetair beleid 15. is zeer ingenomen met het feit dat de algemene inflatie is gedaald van haar piek van 10,6 % in oktober 2022 tot 2,4 % in december 2024; 16. is ingenomen met de daling van de kerninflatie van haar piek van 7,6 % in maart 2023 tot 2,7 % in december 2024, maar spreekt zijn bezorgdheid uit over het historisch en aanhoudend hoge niveau; merkt met bezorgdheid op dat een hoge kerninflatie kan zorgen voor hogere algemene inflatiecijfers; 17. wijst erop dat de ECB er meer dan drie jaar over heeft gedaan om een inflatieniveau te bereiken dat in de buurt komt van haar streefcijfer van 2 %; herinnert in dit verband aan de onjuiste beoordeling van de ECB dat de inflatie naar verwachting slechts van tijdelijke aard zou zijn; 18. benadrukt dat schokken in de voorziening, voornamelijk veroorzaakt door externe bronnen, tot de belangrijkste oorzaken van de inflatiestijgingen behoorden; merkt op dat het monetaire beleid een directer effect heeft op het inflatieniveau wanneer het voornamelijk voortvloeit uit vraagfactoren in plaats van aanbodfactoren; 19. verwelkomt de inspanningen van de ECB om haar modellen regelmatig bij te werken; verzoekt de ECB haar modellen en de rol die zij spelen in haar beleidsvorming, te blijven herzien en verbeteren, gezien de ondermaatse prestaties van die modellen de laatste jaren, en daarbij beter onderscheid te maken tussen vraaggestuurde inflatiebronnen en inflatiebronnen aan de aanbodzijde; benadrukt dat economische aanbodschokken een groot aantal oorzaken kunnen hebben, waaronder geopolitieke gebeurtenissen, klimaatgerelateerde of natuurrampen en cyberaanvallen; 20. benadrukt dat door de eigenaar bewoonde woningen (OOH) zouden moeten worden opgenomen in de HICP, zowel met het oog op de representativiteit als de vergelijkbaarheid tussen landen in de eurozone; dringt aan op een versnelling van het stappenplan om gegevens inzake door de eigenaar bewoonde woningen snel in de HICP op te nemen; verwelkomt de toezegging van de Raad van bestuur van de ECB om zowel in zijn evaluaties van het monetair beleid als in zijn besluiten tevens rekening te houden met de beschikbare inflatiemaatstaven met betrekking tot het driemaandelijkse OOH-indexcijfer; 21. steunt het besluit van de ECB om haar programma’s voor de aankoop van activa terug te schroeven, om de liquiditeitsverhoudingen in de markt en de inflatieniveaus op elkaar af te stemmen, gezien de buitensporige liquiditeit in de markt en de gedaalde inflatiecijfers; verwelkomt het feit dat de activaportefeuille in het kader van de aankoopprogramma’s van de ECB sinds 2023 een neerwaartse trend vertoont; 22. benadrukt dat het Eurosysteem, als gevolg van de rente op door commerciële banken aangehouden bankreserves, in 2023 120 miljard euro rente heeft uitbetaald aan kredietinstellingen, wat neerkomt op minstens 0,8 % van het bbp van de eurozone; is van mening dat dit een aanzienlijke subsidie aan de banksector is; verzoekt de ECB deze kwestie aan te pakken; 23. benadrukt dat de aankoopprogramma’s van de ECB onconventioneel beleid zijn dat alleen tijdens crisisperioden mag worden inzet en dat, indien niet zorgvuldig ten uitvoer gelegd, in strijd kan zijn met het verbod op monetaire financiering uit hoofde van artikel 123, lid 1, VWEU; verzoekt de ECB de geleidelijke inkrimping van haar balans te blijven volgen om langdurige potentiële destabiliserende effecten in de eurozone te beperken, en tegelijkertijd de groei en het concurrentievermogen van de economie van de EU te monitoren; verzoekt de ECB inzichten te delen over het effect van de aankoopprogramma’s op het functioneren van de financiële markten, met inbegrip van het effect op pensioenfondsen en de samenwerking op het gebied van pensioenverzekeringen; 24. benadrukt dat een gelijkmatige doorwerking van het monetair beleid essentieel is voor de uitvoering van het prijsstabiliteitsmandaat van de ECB; benadrukt dat buitensporige verschillen in de rendementen op staatsobligaties ervoor zorgen dat de kredietvoorwaarden in strijd zijn met een uniforme doorwerking van het monetair beleid en een vermindering van de overheidsschuld uiterst moeilijk maken; neemt kennis van de invoering van het Transmission Protection Instrument (TPI) in juli 2022 als een instrument om een doeltreffende transmissie van het monetair beleid te ondersteunen; 25. benadrukt dat uiteenlopende rentetarieven in de eurozone, wanneer er geen sprake is van ernstige financiële onrust, over het algemeen het gevolg zijn van verschillende risicopremies op staatsobligaties, onder meer als gevolg van uiteenlopende benaderingen van het begrotingsbeleid; merkt op dat maatregelen in het kader van het TPI onderliggende begrotingsuitdagingen kunnen verhullen; benadrukt dat het TPI onder de door de ECB vastgestelde voorwaarden alleen mag worden gebruikt om spanningen op de financiële markten aan te pakken die geen verband houden met economische fundamentals; verzoekt de lidstaten een verantwoord begrotingsbeleid te voeren en te zorgen voor houdbare schuldniveaus, om zo hun weerbaarheid tegen huidige en toekomstige schokken te waarborgen; Digitale euro 26. neemt nota van de progressie die de ECB boekt bij het project voor de digitale euro en is ingenomen met de voortdurende dialoog met het Parlement; benadrukt dat elke digitale euro een duidelijke meerwaarde moet opleveren voor de Europese burgers, onder meer door middel van meer strategische autonomie op het gebied van betalingen, meer concurrentie op de markt voor retailbetalingen, het potentieel om innovatie op het gebied van betalingen en financiën te bevorderen, betere financiële inclusie en een betrouwbaar offline back-up betalingssysteem; verzoekt de ECB deze voordelen duidelijk aan te tonen voordat de medewetgevers van de EU besluiten om al dan niet een digitale euro in te voeren die het juiste evenwicht vindt tussen onder meer aanhoudingslimieten, privacykwesties, concurrentie met particuliere betaaloplossingen en de bruikbaarheid in een zakelijke context; 27. eist dat het besluit over de mogelijke uitgifte van de digitale euro niet alleen door de Raad van bestuur van de ECB wordt genomen; vindt in plaats daarvan dat het besluit om al dan niet een digitale euro in te voeren uiteindelijk een politiek besluit is dat door de medewetgevers van de EU moet worden genomen, aangezien dergelijk besluit ingrijpende gevolgen kan hebben voor een breed scala aan EU‑beleidsterreinen, waaronder privacy, consumentenbescherming, financiële stabiliteit, financieel beleid en andere terreinen die verdergaan dan puur monetair beleid; 28. is van mening dat de digitale euro alleen een succes kan worden als hij een tastbare meerwaarde voor de Europese burgers oplevert die zij kunnen begrijpen; merkt op dat veel Europese burgers momenteel niet van het project voor de digitale euro op de hoogte zijn of daar sceptisch tegenover staan; 29. herhaalt dat contanten te allen tijde breed beschikbaar en toegankelijk moeten blijven, om ervoor te zorgen dat er op verschillende manieren betaald kan worden; verwelkomt in dit verband het voorstel voor een verordening betreffende het gebruik van eurocontanten als wettig betaalmiddel; 30. benadrukt de noodzaak van een kostengebaseerd compensatiemodel voor de banksector, die belast is met de praktische uitvoering van het project voor de digitale euro; herinnert eraan dat het compensatiemodel een euro moet waarborgen die gratis is voor zijn gebruikers; 31. verzoekt de ECB naar behoren rekening te houden met zorgen over de financiële stabiliteit en mogelijke veranderingen in de structuur van de financiële sector als gevolg van de invoering van de digitale euro; herinnert aan het belang van aanhoudingslimieten om geen extra risico’s te creëren voor de balans van banken, met name in crisissituaties; 32. verzoekt de ECB prioriteit te geven aan krachtige privacywaarborgen en deze tot gouden standaard voor privacy voor digitaal centralebankgeld te maken, om zo het vertrouwen van het publiek te waarborgen en tegemoet te komen aan de zorgen van burgers over gegevensbescherming en autonomie; Secundaire doelstellingen 33. benadrukt dat de secundaire doelstellingen van de EU momenteel niet in de Verdragen zijn gespecificeerd; merkt op dat het ondersteunende karakter van de secundaire doelstellingen van de ECB een aanvulling vormt op het primaire mandaat; overeenkomstig de verdragen heeft de EU tot doel de vrede, de Europese waarden en het welzijn van haar bevolking te bevorderen, een evenwichtige economische groei en prijsstabiliteit en een sociale markteconomie met een groot concurrentievermogen tot stand te brengen die gericht is op volledige werkgelegenheid en sociale vooruitgang, en een hoog niveau van bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu te waarborgen; 34. herinnert eraan dat de ECB, onverminderd het doel van prijsstabiliteit, uit hoofde van de verdragen ondersteuning moet bieden aan het algemene economische beleid van de Unie; verzoekt de ECB zich bij het uitleggen of uitvoeren van haar secundaire doelstellingen aan haar mandaat te houden; benadrukt dat overschrijding van dit mandaat raakt aan de onafhankelijkheid van de ECB; is van mening dat handhaving van de prijsstabiliteit en stabiele macro-economische voorwaarden bijdraagt tot het scheppen van de juiste voorwaarden voor de uitvoering van de algemene economische beleidsdoelstellingen van de EU; 35. wijst erop dat secundaire doelstellingen van de ECB het best worden verwezenlijkt indien zij opereert in een stabiele macro-economische omgeving, op basis van voorspelbare prijsniveaus, die investeringen aanmoedigt; verzoekt de ECB in haar jaarverslag een specifiek hoofdstuk op te nemen waarin zij uiteenzet hoe zij haar secundaire doelstellingen heeft geïnterpreteerd en verwezenlijkt; 36. benadrukt dat de ECB verstoringen in de signaalfunctie van prijzen moet voorkomen, om een efficiënte toewijzing van middelen te waarborgen; roept de ECB op verder te beoordelen in hoeverre klimaatverandering van invloed is op haar vermogen om de prijsstabiliteit te handhaven; 37. verzoekt dat de ECB bij al haar monetaire activiteiten een benadering van marktneutraliteit hanteert maar wijst erop dat de ECB erkent dat marktneutraliteit een operationeel instrument is en geen wettelijke vereiste; 38. merkt op dat de maatregelen van de ECB om haar portefeuille van bedrijfsobligaties koolstofvrij te maken, niet van een strikt marktneutrale aanpak getuigen; 39. verzoekt de ECB haar beleid te herzien om ervoor te zorgen dat deze maatregelen het concurrentievermogen van de EU bevorderen, terwijl dergelijke acties de primaire doelstelling van de ECB op geen enkele wijze in gevaar mogen brengen; 40. verzoekt de ECB alle haar ter beschikking staande instrumenten te gebruiken om ervoor te zorgen dat banken alle financiële en externe risico’s, waaronder klimaat- en geopolitieke risico’s, serieus nemen; verwelkomt de werkzaamheden van de ECB om de risicobeoordelingsinstrumenten en -capaciteit van het Eurosysteem verder te verbeteren, teneinde beter rekening te houden met klimaat- en milieugerelateerde risico’s, in het bijzonder omdat klimaatverandering en extreme weersverschijnselen tot een grotere prijsvolatiliteit zouden kunnen leiden, met name in de agrofoodindustrie; verzoekt de ECB te blijven werken aan stresstests met betrekking tot klimaatrisico’s, die zijn ontwikkeld ter beoordeling van de veerkracht van banken en bedrijven ten aanzien van klimaattransitierisico’s; 41. neemt kennis van het klimaat- en natuurplan 2024-2025; verzoekt de ECB een geopolitiek plan 2025-2030 op te stellen om een beter inzicht te krijgen in de gevolgen van oorlog en conflicten voor de prijsstabiliteit en om alle potentiële bronnen van externe schokken gelijk te behandelen; Overige aspecten 42. benadrukt dat een sterkere internationale rol van de euro zou leiden tot lagere rentetarieven in de eurozone, een verhoogde status van de EU op het internationale toneel en meer macro-economische stabiliteit; herinnert eraan dat een versterking van de internationale rol van de euro zou bijdragen tot de versterking van de strategische autonomie van de EU; 43. verzoekt de ECB na te gaan of de internationale rol van de euro kan worden versterkt om de munt aantrekkelijker te maken als reservevaluta en marktgestuurde verschuivingen in deze richting te steunen; merkt op dat de voltooiing van de economische en monetaire unie de internationale rol van de euro zou kunnen bevorderen; 44. stelt vast dat de ECB zich hard maakt voor de totstandbrenging van een volwaardig Europees depositoverzekeringsstelsel; wijst erop dat risicodeling en risicovermindering onderling verbonden zijn; 45. verwelkomt het feit dat de ECB aandacht besteedt aan de risico’s van cyberaanvallen; verzoekt de ECB de veiligheid en beveiliging van het monetaire systeem voor de gebruikers ervan te waarborgen, met name in het licht van de huidige geopolitieke ontwikkelingen; 46. beschouwt financiële stabiliteit als een randvoorwaarde voor een doeltreffend monetair beleid en een veerkrachtig financieel stelsel; is verheugd over de voltooiing van het Bazel III-kader en de toepassing ervan vanaf 1 januari 2025, omdat dit de veerkracht van de banksector in dit opzicht kan vergroten; betreurt echter ten zeerste de vertragingen bij de tenuitvoerlegging en het gebrek aan duidelijkheid over de tenuitvoerlegging door een aantal andere rechtsgebieden, wat leidt tot een ongelijk speelveld op mondiaal niveau; 47. wijst op de zorgen van de ECB in verband met de opkomst van de schaduwbanksector en de mogelijke risico’s daarvan voor de financiële stabiliteit; 48. pleit voor samenwerking met de lidstaten en met nationale centrale banken op het gebied van programma’s voor financiële geletterdheid om individuen en bedrijven in staat te stellen weloverwogen financiële beslissingen te nemen; 49. betreurt dat de directie en de Raad van bestuur van de ECB slechts twee vrouwelijke leden tellen; herhaalt dat bij de nominaties voor de directie voor genderevenwicht moet worden gezorgd, en dat shortlists van kandidaten aan het Parlement moeten worden voorgelegd; verzoekt de lidstaten van de eurozone met klem bij hun benoemingsprocedures de beginselen van gendergelijkheid toe te passen, zodat er sprake is van gelijke kansen voor beide genders om president te worden van hun nationale centrale banken; 50. herhaalt dat ECB-benoemingen gebaseerd moeten zijn op objectieve procedures voor het beoordelen van verdiensten en bekwaamheden; 51. steunt de doelstelling van de ECB om de vertegenwoordiging door vrouwen te verhogen door vrouwen aan te moedigen carrière te maken op dit gebied; is derhalve ingenomen met initiatieven zoals de door de ECB aangeboden “Women in Economics Scholarship”; 52. benadrukt dat de meest recente evaluatie van de financiële stabiliteit die de ECB in november 2024 heeft gepubliceerd, aanleiding geeft tot bezorgdheid over de mogelijkheid van een prijszeepbel voor activa in verband met AI, gezien de concentratie bij enkele grote ondernemingen met belangen op het gebied van AI; 53. roept op tot de verdere versterking van het interne kader van de ECB voor klokkenluiders, teneinde het in overeenstemming te brengen met de klokkenluidersrichtlijn van de EU; 54. verzoekt het ESCB zijn dialoog met de nationale parlementen voort te zetten en te versterken, hetgeen de legitimiteit en het beleid van het ESCB zou versterken; o o o 55. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de Europese Centrale Bank.
|
European Parliament Adopted Texts
|
https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/TA-10-2025-02-12_NL.html
|
(Bijzondere wetgevingsprocedure – Hernieuwde raadpleging) Het Europees Parlement, – gezien het ontwerp van de Raad (15159/2024), – gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad ( COM(2022)0701 ), – gezien zijn standpunt van 22 november 2023 (1) , – gezien artikel 113 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement opnieuw door de Raad is geraadpleegd (C10‑0170/2024), – gezien de artikelen 84 en 86 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken ( A10‑0001/2025 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan het ontwerp van de Raad; 2. verzoekt de Raad om het Parlement ervan op de hoogte te stellen indien de Raad voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst; 3. vraagt de Raad om het Parlement opnieuw te raadplegen indien de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in zijn ontwerp; 4. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsook aan de nationale parlementen. (Bijzondere wetgevingsprocedure – raadpleging) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad ( COM(2024)0497 ), – gezien de artikelen 113 en 115 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C10‑0169/2024), – gezien artikel 84 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken ( A10‑0002/2025 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel; 2. verzoekt de Raad het Parlement ervan op de hoogte te stellen indien de Raad voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst; 3. vraagt de Raad om het Parlement opnieuw te raadplegen indien de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in de door het Parlement goedgekeurde tekst; 4. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen. Het Europees Parlement, – gezien het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais DP910521, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (D102174/03), – gezien Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (1) , en met name artikel 7, lid 3, en artikel 19, lid 3, – gezien de stemming van 22 november 2024 in het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003, die geen advies heeft opgeleverd, en de stemming van 17 december 2024 in het comité van beroep, die evenmin een advies heeft opgeleverd, – gezien artikel 11 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (2) , – gezien het advies van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) dat op 19 juni 2024 werd goedgekeurd en op 1 augustus 2024 werd gepubliceerd (3) , – gezien zijn eerdere resoluties waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het verlenen van vergunningen voor genetisch gemodificeerde organismen (“ggo’s”) (4) , – gezien artikel 115, leden 2 en 3, van zijn Reglement, – gezien de ontwerpresolutie van de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid, A. overwegende dat Corteva Agriscience Belgium B.V., gevestigd in België, namens Corteva Agriscience LLC, gevestigd in de Verenigde Staten, op 27 juni 2022 bij de bevoegde nationale instantie van Nederland een aanvraag heeft ingediend voor het in de handel brengen van levensmiddelen, voedselingrediënten en diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais DP910521 (de “genetisch gemodificeerde mais”); B. overwegende dat de genetisch gemodificeerde mais het toxine Cry1B.34 produceert en resistent is tegen het herbicide glufosinaat; C. overwegende dat glufosinaat is ingedeeld als toxisch voor de voortplanting, categorie 1B, en dus onder de uitsluitingscriteria valt van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad (5) ; overwegende dat de goedkeuring van glufosinaat voor gebruik in de Unie op 31 juli 2018 is verstreken; D. overwegende dat Cry1B.34 een synthetisch fusie-eiwit is dat Cry1B, Cry1Ca1 en Cry9Db1 combineert en dat is vervaardigd met het oog op insectenresistentie tegen schadelijke schubvleugeligen, zonder dat de specificiteit voor de doelsoort is aangetoond; E. overwegende dat genetische modificatie een proces in twee stappen omvat waarbij gebruik wordt gemaakt van CRISPR/Cas9 om een “hechtplaats” aan te brengen, gevolgd door een bombardement met microprojectielen om een genexpressiecassette in te brengen; Gebrekkige beoordeling van het complementaire herbicide F. overwegende dat krachtens Uitvoeringsverordening (EU) nr. 503/2013 (6) van de Commissie moet worden beoordeeld of de verwachte landbouwpraktijken van invloed zijn op de uitkomsten voor de onderzochte eindpunten; overwegende dat dit op grond van de uitvoeringsverordening met name relevant is bij herbicidetolerante planten; G. overwegende dat de overgrote meerderheid van genetisch gemodificeerde gewassen zodanig genetisch wordt gemodificeerd dat deze gewassen tolerant worden gemaakt voor een of meer “complementaire” herbiciden die gedurende de gehele teelt van het genetisch gemodificeerde gewas kunnen worden gebruikt zonder dat het gewas sterft, zoals het geval zou zijn bij een niet-herbicidetolerant gewas; overwegende dat uit een aantal studies blijkt dat de teelt van herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen leidt tot een toename van het gebruik van complementaire herbiciden, voornamelijk vanwege het ontstaan van herbicidetolerant onkruid (7) ; H. overwegende dat herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen een lock-in veroorzaken waarbij landbouwers afhankelijk worden van een onkruidbeheersysteem dat grotendeels of volledig berust op het gebruik van herbiciden, doordat er voor genetisch gemodificeerd zaad een premie wordt aangerekend die alleen kan worden gerechtvaardigd als landbouwers die dit zaad kopen ook sproeien met de complementaire herbiciden; overwegende dat een grotere afhankelijkheid van complementaire herbiciden op landbouwbedrijven die de genetisch gemodificeerde gewassen aanplanten het ontstaan en de verspreiding van onkruid zal versnellen dat tolerant is voor deze herbiciden, waardoor nog meer herbiciden moeten worden gebruikt — een vicieuze cirkel die bekendstaat als de “pesticidentredmolen”; I. overwegende dat de negatieve effecten van de buitensporige afhankelijkheid van herbiciden op de bodemgezondheid, de waterkwaliteit en de boven- en ondergrondse biodiversiteit zullen toenemen en zullen leiden tot een grotere blootstelling van mens en dier, mogelijk ook door een toename van residuen van herbiciden op levensmiddelen en diervoeders; J. overwegende dat de beoordeling van residuen van herbiciden en metabolieten in genetisch gemodificeerde gewassen wordt beschouwd als een kwestie die niet binnen de bevoegdheid van het EFSA-panel voor genetisch gemodificeerde organismen valt en daarom geen deel uitmaakt van de vergunningsprocedure voor ggo’s; Openstaande vragen in verband met Bt-toxinen K. overwegende dat uit een aantal studies blijkt dat bijwerkingen zijn geconstateerd, namelijk dat blootstelling aan Bt-toxinen een effect kan hebben op het immuunsysteem en dat sommige Bt-toxinen wellicht adjuvans-eigenschappen hebben (8) , hetgeen betekent dat zij de allergene eigenschappen van andere eiwitten waarmee ze in contact komen, kunnen verhogen; L. overwegende dat uit een wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat de toxiciteit van Bt-toxinen ook kan worden vergroot door interactie met residuen van besproeiing met herbiciden en dat er verder onderzoek nodig is naar de combinatorische effecten van meerdere transformatiestappen (genetisch gemodificeerde gewassen die zijn gemodificeerd om herbicidetolerant te zijn en insecticiden te produceren in de vorm van Bt-toxinen) (9) ; overwegende dat de beoordeling van de mogelijke interactie van residuen van herbiciden en de metabolieten ervan met Bt-toxinen wordt beschouwd als een kwestie die niet onder de bevoegdheid van het EFSA-panel voor genetisch gemodificeerde organismen valt en daarom geen deel uitmaakt van de risicobeoordeling; Bt-gewassen: effecten op niet-doelorganismen M. overwegende dat, in tegenstelling tot insecticiden, waarbij de blootstelling plaatsvindt bij het sproeien en gedurende korte periode daarna, het gebruik van genetisch gemodificeerde Bt-gewassen leidt tot de continue blootstelling van doelorganismen en niet-doelorganismen aan Bt-toxinen; N. overwegende dat de aanname dat Bt-toxinen één enkele doelgerichte werking hebben, niet langer als juist kan worden beschouwd, en effecten op niet-doelorganismen dus niet kunnen worden uitgesloten; overwegende dat, zoals wordt gerapporteerd, een toenemend aantal niet-doelorganismen hiervan op diverse manieren de effecten ondervinden; Opmerkingen van de lidstaten en belanghebbenden O. overwegende dat de lidstaten gedurende de raadplegingsperiode van drie maanden (10) veel kritische opmerkingen bij de EFSA hebben ingediend, waaronder het feit dat de lijst van relevante studies, die in het literatuuronderzoek van de aanvrager was opgenomen, geen studies bevatte naar de bestemming van Bt-eiwitten in het milieu of naar de mogelijke effecten van residuen van Bt-gewassen op niet-doelorganismen, hoewel dergelijke studies wel bestaan; P. overwegende dat bij veldproeven waarbij de samenstelling en het fenotype van de genetisch gemodificeerde mais werd geanalyseerd, geen rekening is gehouden met de verschillende milieuomstandigheden en genetische achtergronden die relevant zijn voor de teelt ervan, met name in landen als Brazilië; Q. overwegende dat bij de toxiciteitsbeoordeling van Cry1B.34 geen rekening wordt gehouden met combinatorische effecten met plantaardige bestanddelen of residuen van herbicidetoepassingen; R. overwegende dat glufosinaat, het complementaire herbicide, in verband wordt gebracht met aanzienlijke risico’s voor de biodiversiteit, de bodem- en waterkwaliteit en de langetermijngezondheid van ecosystemen; S. overwegende dat het in Spanje en Frankrijk gemelde risico op genetische uitwisseling met wilde verwante gewassen, zoals teosinte, aanleiding geeft tot bezorgdheid over transgene persistentie en de milieueffecten; T. overwegende dat er onvoldoende rekening is gehouden met de voorschriften voor monitoring uit hoofde van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 503/2013, en dat er geen onafhankelijke verificatie van de gegevens is verstrekt; Het waarborgen van een wereldwijd gelijk speelveld en het nakomen van de internationale verplichtingen van de Unie U. overwegende dat de Commissie in de conclusies van de strategische dialoog over de toekomst van de landbouw in de EU (11) wordt verzocht haar aanpak inzake markttoegang voor in- en uitvoer van agrovoedingsmiddelen te herzien, gezien de uitdagingen die het gevolg zijn van uiteenlopende normen van de Unie en haar handelspartners; overwegende dat eerlijkere handelsbetrekkingen op mondiaal niveau, in overeenstemming met de doelstellingen voor een gezond milieu, een van de belangrijkste eisen van landbouwers waren tijdens de demonstraties van 2023 en 2024; V. overwegende dat in een verslag uit 2017 van de speciale rapporteur van de Verenigde Naties (VN) voor het recht op voedsel (12) is vastgesteld dat gevaarlijke bestrijdingsmiddelen catastrofale gevolgen hebben voor de volksgezondheid, met name in ontwikkelingslanden; overwegende dat duurzameontwikkelingsdoelstelling (SDG) 3.9 van de VN (13) erin bestaat om uiterlijk in 2030 het aantal sterfgevallen en ziekten als gevolg van gevaarlijke chemische stoffen en lucht-, water- en bodemvervuiling en -verontreiniging in aanzienlijke mate te verminderen; W. overwegende dat de handelsovereenkomst tussen de EU en Mercosur de invoer naar de Unie zal stimuleren van levensmiddelen en diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde organismen; overwegende dat Brazilië en Argentinië tot de grootste producenten van ggo’s en pesticidengebruikers ter wereld behoren, met inbegrip van ggo’s en pesticiden die om gezondheids- of milieuredenen in de Unie verboden zijn; X. overwegende dat het mondiaal biodiversiteitskader van Kunming-Montreal, dat in december 2022 tijdens de COP15 van het VN-Verdrag inzake biologische diversiteit (VN-VBD) is overeengekomen, een mondiale doelstelling omvat om het risico van bestrijdingsmiddelen tegen 2030 met ten minste 50 % te verminderen (14) ; Y. overwegende dat in Verordening (EG) nr. 1829/2003 is bepaald dat genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders geen negatieve effecten mogen hebben op de menselijke gezondheid, de diergezondheid of het milieu, en dat de Commissie bij het opstellen van haar besluit rekening moet houden met eventuele relevante bepalingen van het Unierecht en andere ter zake dienende factoren; overwegende dat dergelijke ter zake dienende factoren de verplichtingen van de Unie in het kader van de SDG’s van de VN en het VBD van de VN moeten omvatten; Vermindering van de afhankelijkheid van geïmporteerd diervoeder Z. overwegende dat een van de lessen die moeten worden getrokken uit de COVID-19-crisis en de aanhoudende oorlog in Oekraïne, is dat de Unie een einde moet maken aan haar afhankelijkheid van bepaalde kritieke materialen; overwegende dat Commissievoorzitter Ursula von der Leyen commissaris Christophe Hansen in haar opdrachtbrief heeft verzocht na te gaan hoe de invoer van kritieke grondstoffen kan worden verminderd (15) ; Niet-democratische besluitvorming AA. overwegende dat het Parlement in zijn achtste zittingsperiode in totaal 36 resoluties heeft aangenomen waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het in de handel brengen van genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s) voor gebruik als levensmiddelen en diervoeders (33 resoluties) en tegen de teelt van ggo’s in de Unie (drie resoluties); overwegende dat het Parlement in zijn negende zittingsperiode 38 resoluties heeft aangenomen waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het in de handel brengen van ggo’s en in de huidige tiende zittingsperiode nog eens acht resoluties heeft aangenomen waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het in de handel brengen van ggo’s; AB. overwegende dat de Commissie vergunningen blijft verlenen voor ggo’s hoewel ze zich bewust is van de democratische tekortkomingen, het gebrek aan steun van de lidstaten en de bezwaren van het Parlement; AC. overwegende dat de Commissie ook zonder wetswijziging een vergunning voor ggo’s kan weigeren indien in het comité van beroep geen steun van een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten is gevonden (16) ; AD. overwegende dat de stemming op 22 november 2024 in het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 geen advies heeft opgeleverd, wat betekent dat er voor het verlenen van een vergunning geen gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten werd gevonden; overwegende dat de stemming op 17 december 2024 in het comité van beroep evenmin een advies heeft opgeleverd; 1. is van mening dat het ontwerpuitvoeringsbesluit van de Commissie de in Verordening (EG) nr. 1829/2003 bedoelde uitvoeringsbevoegdheden overschrijdt; 2. is van mening dat het ontwerpuitvoeringsbesluit van de Commissie niet in overeenstemming is met het recht van de Unie, aangezien het niet verenigbaar is met het doel van Verordening (EG) nr. 1829/2003 om overeenkomstig de in Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad (17) vastgestelde algemene beginselen de basis te leggen voor het waarborgen van een hoog beschermingsniveau voor het leven en de gezondheid van de mens, de gezondheid en het welzijn van dieren, het milieu en de belangen van de consument met betrekking tot genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders, en tegelijkertijd de goede werking van de interne markt te waarborgen; 3. verzoekt de Commissie haar ontwerpuitvoeringsbesluit in te trekken en een nieuw ontwerp aan het comité voor te leggen; 4. verzoekt de Commissie in het kader van onderhandelingen over vrijhandelsakkoorden te zorgen voor convergentie van normen tussen de Unie en haar partners, teneinde te voldoen aan de veiligheidsnormen van de Unie; 5. verzoekt de Commissie geen vergunningen te verlenen voor de genetisch gemodificeerde mais vanwege de verhoogde risico’s voor de biodiversiteit, de voedselveiligheid en de gezondheid van werknemers, in overeenstemming met de “één gezondheid”-benadering; 6. verwacht van de Commissie dat zij met spoed haar toezegging (18) nakomt om met een voorstel te komen om ervoor te zorgen dat gevaarlijke chemische stoffen die in de Unie verboden zijn, niet voor uitvoer worden geproduceerd; 7. stelt tevreden vast dat de Commissie in een schrijven van 11 september 2020 aan leden van het Parlement (19) eindelijk heeft erkend dat in vergunningsbesluiten voor ggo’s rekening moet worden gehouden met duurzaamheid; is evenwel diep teleurgesteld dat de Commissie sindsdien vergunningen voor de invoer van ggo’s in de Unie is blijven verlenen, ondanks het feit dat het Parlement bezwaren blijft maken en een meerderheid van de lidstaten tegen deze besluiten stemt; 8. dringt er nogmaals bij de Commissie op aan de verplichtingen van de Unie krachtens internationale overeenkomsten na te komen, zoals de Klimaatovereenkomst van Parijs, het VBD van de VN en de SDG’s van de VN; roept er nogmaals toe op om ontwerpuitvoeringshandelingen vergezeld te doen gaan van een toelichting waarin wordt uiteengezet op welke manier aan het “niet schaden”-beginsel is voldaan (20) ; 9. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten. Het Europees Parlement, – gezien het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 95275 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (D102172/03), – gezien Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (1) , en met name artikel 7, lid 3, en artikel 19, lid 3, – gezien de stemming van 22 november 2024 in het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003, die geen advies heeft opgeleverd, en de stemming van 17 december 2024 in het comité van beroep, die evenmin een advies heeft opgeleverd, – gezien artikel 11 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (2) , – gezien het advies van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) dat op 19 juni 2024 werd goedgekeurd en op 1 augustus 2024 werd gepubliceerd (3) , – gezien zijn eerdere resoluties waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het verlenen van vergunningen voor genetisch gemodificeerde organismen (“ggo’s”) (4) , – gezien artikel 115, leden 2 en 3, van zijn Reglement, – gezien de ontwerpresolutie van de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid, A. overwegende dat Bayer Agriculture B.V., gevestigd in België, namens Bayer CropScience LP, gevestigd in de Verenigde Staten, op 29 april 2022 bij de bevoegde nationale instantie van Nederland een aanvraag heeft ingediend voor het in de handel brengen van levensmiddelen, voedselingrediënten en diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 95275 (de “genetisch gemodificeerde mais”); B. overwegende dat de genetisch gemodificeerde mais twee insectendodende eiwitten produceert (Mpp75Aa1 en Vpb4Da2) en een DvSnf7 dsRNA tot expressie brengt ter bestrijding van de maiswortelkever; overwegende dat de genetische modificatie een proces in twee stappen omvat bestaande uit een transformatie gemedieerd door agrobacterium tumefaciens en een Cre/lox-recombinatiesysteem om selectiemarkers te verwijderen; C. overwegende dat de EFSA op 19 juni 2024 een gunstig advies heeft uitgebracht over MON 95275, dat op 1 augustus 2024 is gepubliceerd; overwegende dat het advies van de EFSA onvoldoende gegevens bevat om onbedoelde genetische effecten, de biologische activiteit van “read-through”-sequenties en mogelijke offtargeteffecten op niet-doelorganismen te beoordelen; D. overwegende dat bij de door de aanvrager uitgevoerde veldproeven geen rekening is gehouden met diverse omstandigheden die milieustress veroorzaken of variërende landbouwpraktijken, waardoor de resultaten minder relevant zijn voor Europese teeltgebieden; E. overwegende dat er reden tot bezorgdheid is met betrekking tot het RNAi-construct DvSnf7 dsRNA, meer bepaald over de effecten op niet-doelorganismen; F. overwegende dat de insectendodende eiwitten Mpp75Aa1 en Vpb4Da2 structurele gelijkenissen vertonen met bekende toxinen en onvoldoende zijn beoordeeld op hun specificiteit, immuunrespons en combinatorische effecten; G. overwegende dat de potentiële genenstroom naar wilde verwante gewassen, waaronder Europese teosintepopulaties, risico’s inhoudt op transgenpersistentie en ecologische onevenwichtigheid; H. overwegende dat de monitoringvoorschriften uit hoofde van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 503/2013 van de Commissie (5) onvoldoende aan bod zijn gekomen, met name wat betreft onafhankelijke gegevensverificatie en milieueffecten op lange termijn; I. overwegende dat de EFSA in haar beoordeling onvoldoende aandacht heeft besteed aan de rol van microbioominteracties of cumulatieve toxiciteitseffecten op niet-doelorganismen; J. overwegende dat het gebruik van insectendodende genetisch gemodificeerde gewassen leidt tot een continue blootstelling van doelorganismen en niet-doelorganismen aan de toxinen, anders dan bij het gebruik van insectendodende middelen, waarbij de blootstelling plaatsvindt tijdens het sproeien en gedurende korte tijd daarna; Opmerkingen van de lidstaten en belanghebbenden K. overwegende dat de lidstaten gedurende de raadplegingsperiode van drie maanden veel kritische opmerkingen bij de EFSA hebben ingediend (6) , waarbij erop werd gewezen dat in de lijst van relevante studies die genoemd worden in het literatuuronderzoek van de aanvrager geen studies zijn aangetroffen over de bestemming van insectendodende eiwitten in het milieu of de mogelijke effecten van gewasresten op niet-doelorganismen; L. overwegende dat het Parlement in zijn achtste zittingsperiode in totaal 36 resoluties heeft aangenomen waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het in de handel brengen van ggo’s voor gebruik als levensmiddelen en diervoeders (33 resoluties) en tegen de teelt van ggo’s in de Unie (drie resoluties); overwegende dat het Parlement in zijn negende zittingsperiode 38 resoluties heeft aangenomen waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het in de handel brengen van ggo’s en in de huidige tiende zittingsperiode nog eens acht resoluties heeft aangenomen waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het in de handel brengen van ggo’s; M. overwegende dat de Commissie zich weliswaar bewust is van de democratische tekortkomingen, het gebrek aan steun van de lidstaten en de bezwaren van het Parlement, maar toch vergunningen blijft verlenen voor ggo’s; N. overwegende dat de handelsovereenkomst tussen de EU en Mercosur de invoer naar de Unie zal stimuleren van levensmiddelen en diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde organismen; overwegende dat Brazilië en Argentinië tot de grootste producenten van ggo’s en pesticidengebruikers ter wereld behoren, met inbegrip van ggo’s en pesticiden die om gezondheids- of milieuredenen in de Unie verboden zijn; 1. is van mening dat het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie de in Verordening (EG) nr. 1829/2003 bedoelde uitvoeringsbevoegdheden overschrijdt; 2. is van mening dat het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie niet in overeenstemming is met het recht van de Unie, aangezien het niet verenigbaar is met het doel van Verordening (EG) nr. 1829/2003 om overeenkomstig de algemene beginselen die in Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad (7) zijn vastgesteld de basis te leggen voor het waarborgen van een hoog beschermingsniveau voor het leven en de gezondheid van de mens, de gezondheid en het welzijn van dieren, het milieu en de belangen van de consument met betrekking tot genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders, waarbij de goede werking van de interne markt gewaarborgd is; 3. verzoekt de Commissie haar ontwerp van uitvoeringsbesluit in te trekken en een nieuw ontwerp aan het comité voor te leggen; 4. verzoekt de Commissie in het kader van onderhandelingen over vrijhandelsakkoorden te zorgen voor convergentie van normen tussen de Unie en haar partners, teneinde te voldoen aan de veiligheidsnormen van de Unie; 5. verzoekt de Commissie geen vergunningen te verlenen voor de genetisch gemodificeerde gewassen vanwege risico’s voor de biodiversiteit, de voedselveiligheid en de gezondheid van werknemers, in overeenstemming met de “één gezondheid”-benadering; 6. stelt tevreden vast dat de Commissie in een schrijven van 11 september 2020 aan leden van het Parlement eindelijk heeft erkend dat in vergunningsbesluiten voor ggo’s rekening moet worden gehouden met duurzaamheid (8) ; is evenwel diep teleurgesteld dat de Commissie sindsdien vergunningen voor de invoer van ggo’s in de Unie is blijven verlenen, ondanks de aanhoudende bezwaren van het Parlement en een meerderheid van de lidstaten die tegen deze besluiten stemt; 7. dringt er nogmaals bij de Commissie op aan rekening te houden met de verplichtingen van de Unie krachtens internationale overeenkomsten, zoals de Overeenkomst van Parijs, het VN-Verdrag inzake biologische diversiteit en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN; roept er nogmaals toe op om ontwerpuitvoeringshandelingen vergezeld te doen gaan van een toelichting waarin wordt uiteengezet op welke manier aan het “niet schaden”-beginsel is voldaan (9) ; 8. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.
|
European Parliament Adopted Texts
|
https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/TA-10-2025-02-13_NL.html
|
Het Europees Parlement, – gezien artikel 150, lid 5, en artikel 136, lid 4, van zijn Reglement, A. overwegende dat van Turkije, als kandidaat-lidstaat, wordt verwacht dat het zich op alle gebieden aanpast aan het EU-acquis, met inbegrip van de eerbiediging van de rechtsstaat en de grondrechten, zoals uiteengezet in de criteria van Kopenhagen; overwegende dat het toetredingsproces sinds 2018 gestagneerd is als gevolg van een aanhoudende verslechtering van de democratie, de eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat; B. overwegende dat Turkije de terrorismebestrijdingswetgeving systematisch heeft misbruikt om gekozen functionarissen, politici van de oppositie en mensenrechtenactivisten aan te pakken, zoals opgemerkt door de speciale rapporteur van de VN en de Commissie van Venetië; C. overwegende dat de praktijk van Turkije om democratisch verkozen burgemeesters te vervangen door door de regering benoemde bestuurders in plaats van een lid van de gemeenteraad een flagrante aanval vormt op de meest fundamentele beginselen van de lokale democratie, en dat dit voornamelijk in Koerdische regio’s gebeurt; D. overwegende dat het ministerie van Binnenlandse Zaken sinds de lokale verkiezingen van 2024 acht burgemeesters van de pro-Koerdische DEM-partij en twee van de oppositionele Republikeinse Volkspartij (CHP) heeft afgezet en vervangen door door Ankara benoemde bestuurders; overwegende dat deze praktijk mogelijk is gemaakt door wetswijzigingen die in 2016 via een nooddecreet zijn ingevoerd; E. overwegende dat verscheidene burgemeesters, waaronder de burgemeesters van DEM Mehmet Sıddık Akış (Hakkâri) en Abdullah Zeydan (Van), zijn gearresteerd of veroordeeld op grond van vage en ongegronde beschuldigingen in verband met terrorisme; overwegende dat Ekrem Algemamoğlu, burgemeester van Istanbul, geconfronteerd wordt met meerdere juridische procedures en een mogelijk verbod op politieke activiteiten; 1. spreekt zijn afkeuring uit over de willekeurige afzetting en opsluiting van democratisch verkozen burgemeesters en hun vervanging door niet-verkozen functionarissen van de regering, een praktijk die in strijd is met democratische beginselen en miljoenen kiezers hun kiesrecht ontneemt; 2. dringt aan op de onmiddellijke vrijlating, vrijspraak en herinstallatie van alle verkozen burgemeesters, tenzij er geloofwaardige, door de rechter gecontroleerde bewijzen van wangedrag zijn, in overeenstemming met de internationale wettelijke normen; 3. spreekt zijn grote bezorgdheid uit over de gevolgen van deze acties voor het lokale bestuur, met name in gebieden met een Koerdische meerderheid; onderstreept dat het Koerdische vredesproces moet worden hervat; 4. dringt aan op justitiële hervormingen om het bestuurderssysteem af te schaffen, zoals aanbevolen door de Raad van Europa en de Commissie van Venetië, en de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht te herstellen; 5. dringt er bij Turkije op aan zijn beleid af te stemmen op het EVRM en alle uitspraken van het EHRM volledig uit te voeren, in overeenstemming met artikel 46 EVRM, ook in gevallen waarin sprake is van politieke opsluiting; 6. herinnert eraan dat financiële steun aan Turkije in het kader van IPA III en het NDICI afhankelijk is van de eerbiediging van de rechtsstaat en de grondrechten, en dat er voldoende middelen moeten worden toegewezen aan het maatschappelijk middenveld; 7. bevestigt nogmaals dat de EU vastbesloten is de democratie, de mensenrechten en de rechtsstaat in Turkije te ondersteunen, en verzoekt de EU de situatie nauwlettend te volgen en de nodige diplomatieke maatregelen te nemen; verzoekt de VV/HV te overwegen om in het kader van de wereldwijde EU-sanctieregeling voor de mensenrechten beperkende maatregelen op te leggen aan Turkse functionarissen die de rol van bestuurder op zich nemen en tegen degenen die hen benoemen; 8. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de VV/HV, de Raad van Europa alsmede aan de Turkse autoriteiten. Het Europees Parlement, – gezien zijn eerdere resoluties over Nicaragua, – gezien artikel 150, lid 5, en artikel 136, lid 4, van zijn Reglement, A. overwegende dat het Nicaraguaanse regime sinds 2018 systematisch, bij herhaling en op willekeurige wijze onder meer mensenrechtenactivisten, politieke tegenstanders en vertegenwoordigers van religieuze gemeenschappen vervolgt; overwegende dat meer dan 5 600 ngo’s zijn ontbonden, waaronder religieuze groeperingen — voornamelijk katholieke groeperingen — en dat hun vermogen is geconfisqueerd; B. overwegende dat gedetineerde politieke tegenstanders, samen met mensenrechtenactivisten, het land zijn uitgezet en hen het staatsburgerschap en de politieke rechten zijn ontnomen; overwegende dat sinds 2018 245 leden van de geestelijkheid willekeurig zijn gearresteerd of uitgewezen, waaronder bisschop Rolando Álvarez, finalist van de Sacharovprijs; C. overwegende dat het regime in januari 2025 een grondwetshervorming heeft doorgevoerd waarbij de scheiding der machten en het politieke pluralisme zijn afgeschaft, en een presidentschap van Ortega en Murillo is ingesteld dat alle takken van de overheid, onafhankelijke instellingen en de media controleert, en dat niet geïnteresseerd is in de naleving van de internationale mensenrechtenverdragen en -verdragen; 1. veroordeelt met klem de wijdverbreide, stelselmatige schending van de mensenrechten van de bevolking, de democratische oppositie, studenten, maatschappelijke organisaties en de vervolging van religieuze leiders, voornamelijk katholieke, door het regime van Ortega‑Murillo; dringt aan op de onmiddellijke vrijlating van alle willekeurig vastgehouden personen en op het herstel van de rechtsstaat, de wettelijke status van alle organisaties en vrijheden, en de rechten van personen in ballingschap, inclusief hun veilige terugkeer; benadrukt dat dit essentiële voorwaarden zijn voor elk vooruitzicht op een zinvolle dialoog; 2. hekelt het gebruik van staatloosheid en ballingschap als wapen tegen andersdenkenden; herhaalt dat er een einde moet worden gemaakt aan de beperkingen die aan het maatschappelijk middenveld worden opgelegd en dat het recht op een afwijkende mening moet worden geëerbiedigd; 3. verzoekt het regime van Ortega‑Murillo zijn constitutionele hervorming en alle repressieve wetten die totalitarisme institutionaliseren, terug te draaien, zijn internationale verplichtingen op het gebied van de mensenrechten volledig na te komen en de aanbevelingen van de VN-groep van mensenrechtendeskundigen inzake Nicaragua ten uitvoer te leggen; dringt erop aan dat het mandaat van de laatstgenoemde groep wordt verlengd; 4. verzoekt de EU bij de toewijzing van EU-middelen, ook via multilaterale en financiële instellingen, specifieke garanties voor de naleving van de mensenrechten op te nemen en ervoor te zorgen dat de middelen niet bijdragen aan de versterking van het regime van Ortega‑Murillo; 5. wijst op de sleutelrol van maatschappelijke organisaties, mensenrechtenactivisten, de katholieke kerk en journalisten in Nicaragua; verzoekt de EU haar reguliere dialoog met hen te intensiveren, ook met hen in ballingschap, om hun cruciale werkzaamheden te ondersteunen, alsook met landen die migranten opvangen die Nicaragua ontvluchten, zoals Costa Rica; 6. verzoekt de lidstaten, overeenkomstig het Statuut van Rome, via het Internationaal Strafhof een onderzoek in te stellen naar het regime van Ortega‑Murillo in verband met misdaden tegen de menselijkheid; 7. herhaalt zijn verzoek om de democratische clausule van de EU-associatieovereenkomst in werking te stellen; verwerpt elk vooruitzicht op een parlementaire dialoog met leden van de door het regime gecontroleerde Nationale Assemblee van Nicaragua; 8. herhaalt zijn oproep om de lijst van aan sancties onderworpen personen uit te breiden tot Ortega, Rosario Murillo en hun naaste medewerkers; 9. dringt nogmaals aan op de onmiddellijke uitlevering van Alessio Casimirri aan Italië; 10. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de HV/VV, de lidstaten en de Nicaraguaanse autoriteiten. Het Europees Parlement, – gezien zijn eerdere resoluties over Nigeria, – gezien artikel 150, lid 5, en artikel 136, lid 4, van zijn Reglement, A. overwegende dat de Nigeriaanse zanger Yahaya Sharif-Aminu op 10 augustus 2020 voor een hogere shariarechtbank in de staat Kano moest verschijnen en daar zonder wettelijke vertegenwoordiging is berecht en veroordeeld tot dood door ophanging wegens vermeende godslastering in een lied dat door de zanger was geschreven en op sociale media was gedeeld, en waarin naar verluidt onterende taal werd gebruikt ten aanzien van de profeet Mohammed; overwegende dat zijn familie na zijn arrestatie te maken kreeg met intimidatie en vervolging; B. overwegende dat het hooggerechtshof van Kano in januari 2021 opdracht gaf tot een nieuw proces en dat deze opdracht in augustus 2022 werd bekrachtigd door het Hof van beroep, waarbij de grondwettigheid van de sharia-blasfemiewetten werd bevestigd, hetgeen een ernstig risico inhoudt dat de doodstraf gehandhaafd zal blijven; overwegende dat Sharif-Aminu in november 2022 beroep heeft aangetekend bij het Hooggerechtshof, dat nog steeds in behandeling is; overwegende dat hij naar verluidt in kritieke toestand verkeert in de gevangenis, aangezien zijn gezondheid is verslechterd en hij niet over voldoende voedsel, kleding en medicatie beschikt; C. overwegende dat ook andere Nigerianen gevangen worden gehouden op beschuldiging van godslastering; D. overwegende dat de Nigeriaanse wetgeving inzake godslastering in strijd is met de internationale verbintenissen van Nigeria op het gebied van de mensenrechten, alsook met het Afrikaans Handvest en de Nigeriaanse grondwet; overwegende dat beschuldigingen van godslastering vaak gepaard gaan met intimidatie, geweld en moorden; overwegende dat Nigeria een van de zeven landen is waar iemand ter dood kan worden veroordeeld wegens godslastering; E. overwegende dat iedereen recht heeft op vrijheid van meningsuiting, godsdienst en levensovertuiging; 1. dringt er bij de Nigeriaanse autoriteiten op aan Yahaya Sharif-Aminu onmiddellijk en onvoorwaardelijk vrij te laten, alle aanklachten tegen hem in te trekken, zijn veiligheid en recht op een eerlijke rechtsgang te waarborgen, en te zorgen voor adequate toegang tot voedsel, kleding en medische behandeling; roept het Hooggerechtshof van Nigeria op te zorgen voor een versnelde en eerlijke beroepsprocedure; dringt aan op de vrijlating van alle anderen die vastzitten op beschuldiging van godslastering; 2. wijst erop dat wetten inzake godslastering duidelijk in strijd zijn met de internationale verplichtingen op het gebied van de mensenrechten, met name het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, en tevens in strijd zijn met de Nigeriaanse grondwet, waarin de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van meningsuiting worden gewaarborgd; 3. dringt er bij de Nigeriaanse autoriteiten op aan de mensenrechten in het hele land te handhaven door ervoor te zorgen dat het federaal recht, het staatsrecht en de sharia er niet toe leiden dat Nigerianen de bescherming uit hoofde van de nationale grondwet en internationale verdragen wordt ontzegd; benadrukt dat Nigeria de verantwoordelijkheid draagt om het goede voorbeeld te geven door wetgeving inzake godslastering af te schaffen, onder meer door religieuze belediging uit het strafrecht te schrappen, omdat die bepaling religieuze minderheden systematisch in gevaar brengt, de fundamentele vrijheden schendt en sektarisch geweld aanwakkert; 4. dringt er bij Nigeria op aan een landelijk moratorium op executies in te stellen en stappen te nemen naar de volledige afschaffing van de doodstraf; 5. dringt er bij de Nigeriaanse regering op aan een einde te maken aan de straffeloosheid voor het uiten van beschuldigingen van godslastering door de daders van valse beschuldigingen te bestraffen en plegers van groepsgeweld voor de rechter te brengen; 6. verzoekt de EU en haar lidstaten individuele gevallen, mensenrechtenkwesties en godslasteringswetten aan de orde te stellen bij de Nigeriaanse autoriteiten en de diplomatieke waarneming van gerechtelijke procedures ter waarborgen wanneer het proces van Sharif-Aminu bij het Hooggerechtshof begint; spreekt zijn waardering uit voor de vrijspraak van Rhoda Jatau en de vrijlating van Mubarak Bala; 7. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan.de Commissie, de Raad, de Europese Dienst voor extern optreden en de VV/HV, alsmede aan de regering en het parlement van Nigeria. Het Europees Parlement, – gezien zijn eerdere resoluties over Georgië, met name die van 28 november 2024 over de steeds diepere democratische crisis in Georgië na de recente parlementsverkiezingen en vermeende verkiezingsfraude (1) , – gezien de status van kandidaat-lidstaat van de EU die de Europese Raad aan Georgië heeft toegekend op zijn top van 14 en 15 december 2023, – gezien artikel 78 van de Georgische grondwet, waarin is bepaald dat alle mogelijke maatregelen moeten worden genomen om de volledige integratie van Georgië in de EU en de NAVO te waarborgen, – gezien het eindverslag van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) over de parlementsverkiezingen die op 26 oktober 2024 in Georgië zijn gehouden, – gezien artikel 136, leden 2 en 4, van zijn Reglement, A. overwegende dat de democratische achteruitgang in Georgië dramatisch is versneld na de parlementsverkiezingen van 26 oktober 2024, die ernstige tekortkomingen vertoonden en werden gekenmerkt door ernstige onregelmatigheden en niet voldeden aan de internationale democratische normen en de toezeggingen van Georgië in het kader van de OVSE; overwegende dat deze verkiezingen in strijd waren met de democratische normen en standaarden voor vrije en eerlijke verkiezingen en dat zij de wil van het volk niet weerspiegelen, met als gevolg dat het “parlement” dat werd samengesteld en de “president” die vervolgens werd benoemd elke democratische legitimiteit ontberen; overwegende dat het huidige Georgische parlement van meet af aan als eenpartijorgaan (Georgische Droom) heeft gefunctioneerd, hetgeen onverenigbaar is met de essentie van een pluralistische parlementaire democratie; B. overwegende dat artikel 2 van de associatieovereenkomst tussen de EU en Georgië (2) betrekking heeft op de algemene beginselen van de overeenkomst, waaronder democratische beginselen, mensenrechten en fundamentele vrijheden; C. overwegende dat artikel 78 van de grondwet van Georgië bepaalt dat de grondwettelijke organen binnen de grenzen van hun bevoegdheden alle maatregelen moeten nemen om de volledige integratie van Georgië in de Europese Unie te waarborgen; D. overwegende dat de president van Georgië, Salomé Zoerabisjvili, de parlementsverkiezingen publiekelijk heeft veroordeeld als zijnde gemanipuleerd, heeft verklaard deze niet te zullen erkennen en heeft opgeroepen tot een internationaal onderzoek; overwegende dat het huidige Georgische regime, onder leiding van de partij Georgische Droom en de oprichter ervan, Bidzina Ivanisjvili, een ongrondwettelijke machtsovername heeft georkestreerd, waarbij democratische instellingen systematisch zijn ontmanteld, de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht is ondermijnd en de fundamentele vrijheden en de rechtsstaat zijn uitgehold, waardoor de politieke en constitutionele crisis in Georgië is verergerd; E. overwegende dat Georgië sinds december 2023 officieel de status van kandidaat-lidstaat van de EU heeft; overwegende dat Irakli Kobachidze op 28 november 2024 heeft aangekondigd dat Georgië de start van de toetredingsonderhandelingen met de EU zou opschorten en de financiële steun van de EU tot eind 2028 zou afwijzen, waarmee het in de grondwet verankerde streven van het land naar Europese integratie wordt veronachtzaamd en de soevereine Euro-Atlantische aspiraties van Georgië daadwerkelijk worden ondermijnd; F. overwegende dat op 28 november 2024 in het hele land vreedzame massaprotesten tegen de regering zijn uitgebroken, waarbij ertoe wordt opgeroepen om nieuwe, vrije en eerlijke verkiezingen te houden, een einde te maken aan het politieke geweld en de onderdrukking en het land weer op het pad naar Europa te brengen; overwegende dat de protesten al meer dan 75 dagen ononderbroken doorgaan; G. overwegende dat het de-factoparlement op 14 december 2024 “presidentsverkiezingen” heeft gehouden met slechts één kandidaat, de voormalige voetbalspeler Micheil Kavelasjvili van de partij Georgische Droom, die met 224 van de 225 uitgebrachte stemmen werd verkozen; H. overwegende dat de zelfbenoemde autoriteiten van Georgië het land in een grootschalige constitutionele en politieke crisis hebben gestort, evenals een crisis op het gebied van mensenrechten en democratie; overwegende dat dit wordt gekenmerkt door de meedogenloze onderdrukking van vreedzame demonstranten, politieke tegenstanders en vertegenwoordigers van de media, waarbij rechters, aanklagers en politieagenten actief politiek gemotiveerde administratieve en strafrechtelijke aanklachten fabriceren tegen demonstranten, journalisten en oppositieleden die tijdens vreedzame demonstraties tegen de regering worden aangehouden; overwegende dat in december 2024 al meer dan 460 mensen waren gearresteerd of gestraft sinds het begin van de protesten, en dat dit aantal elke dag toeneemt; I. overwegende dat de oproerpolitie, die opzettelijk geen politie-identificatienummer droeg, traangas en waterkanonnen inzette om demonstranten met geweld uiteen te drijven; overwegende dat talrijke journalisten hebben gemeld dat zij werden aangevallen en geslagen en dat hun uitrusting werd vernietigd en persoonlijke voorwerpen werden gestolen; overwegende dat tientallen demonstranten op wrede wijze zijn aangevallen en dat honderden mensen zijn gearresteerd; overwegende dat de ombudsman van Georgië heeft bekendgemaakt dat 80 % van degenen die werden vastgehouden melding heeft gemaakt van geweld en onmenselijke behandeling door rechtshandhavers; overwegende dat de onwettige regering van Georgië, ondanks de internationale veroordeling, medailles heeft toegekend aan functionarissen die betrokken waren bij het brute optreden; J. overwegende dat onafhankelijke mediakanalen, waaronder TV Formula, TV Mtavari en TV Pirveli, te maken hebben met ernstige operationele en financiële beperkingen als gevolg van de inmenging door het regime, terwijl tientallen vertegenwoordigers van de media worden blootgesteld aan verschillende vormen van intense fysieke en psychologische druk; overwegende dat talrijke gewelddadige aanvallen op journalisten zijn gedocumenteerd, waaronder de ernstige mishandeling van Aleksandre Kesjelasjvili, Maka Tsjichladze en Giorgi Sjetsiroeli, en de intimidatie van de gedetineerde journalist Saba Kevchisjvili; overwegende dat de Georgische autoriteiten op 12 januari 2025 de journalist Mzia Amaglobeli hebben gearresteerd, die sindsdien in voorlopige hechtenis zit en in hongerstaking is uit solidariteit met alle politieke gevangenen in Georgië; overwegende dat haar een gevangenisstraf van vier tot zeven jaar boven het hoofd hangt; K. overwegende dat Giorgi Gacharia, oppositieleider van de partij Gacharia voor Georgië en voormalig premier, en Zviad Koridze, journalist en activist van Transparency International, in de nacht van 14 januari 2025 fysiek werden aangevallen door functionarissen van Georgische Droom in afzonderlijke incidenten op dezelfde locatie in Batumi; L. overwegende dat Nika Melia, leider van de pro-Europese partij Achali, en Gigi Oegoelava, voormalig burgemeester van Tbilisi, op 2 februari 2025 zijn gearresteerd tijdens de protesten tegen de regering en in detentie zijn onderworpen aan fysiek geweld; overwegende dat Elene Chosjtaria, leider van de politieke beweging Droa, op 12 januari 2025 in Batumi werd gearresteerd; M. overwegende dat de Georgische de-factoautoriteiten onevenredig en buitensporig geweld tegen vreedzame demonstranten hebben gebruikt en willekeurige massa-arrestaties hebben uitgevoerd om afwijkende meningen te dwarsbomen; overwegende dat onafhankelijke mensenrechtenorganisaties melding hebben gemaakt van stelselmatige mishandeling van gedetineerden, met inbegrip van foltering; overwegende dat tot op heden geen enkele rechtshandhavingsfunctionaris die betrokken was bij het brute optreden, de willekeurige arrestaties en mishandeling voor de rechter is gebracht; N. overwegende dat de zelfbenoemde autoriteiten nieuwe draconische wetgeving hebben ingevoerd die op 30 december 2024 in werking is getreden, en het wetboek van strafrecht, het wetboek van administratieve delicten en de wet inzake vergaderingen en manifestaties hebben gewijzigd waardoor verdere willekeurige beperkingen werden opgelegd aan het recht op vrijheid van meningsuiting en vreedzame vergadering: er zijn onder meer zware boetes ingevoerd voor het ophangen van protestslogans en posters, en de politie heeft de bevoegdheid gekregen om personen gedurende 48 uur “preventief” vast te houden op verdenking van plannen om de regels inzake openbare vergadering te schenden; overwegende dat de partij Georgische Droom op 3 februari 2025 verdere wetsontwerpen heeft ingediend die tot doel hebben de controle te verscherpen en de straffen te verhogen voor een breed scala aan overtredingen en die rechtstreeks gericht zijn tegen demonstranten, critici en politieke tegenstanders, zoals zwaardere straffen voor “het beledigen van ambtenaren”, het strafbaar stellen van het opwerpen van wegblokkades en een uitbreiding van administratieve detentie van 15 tot 60 dagen; O. overwegende dat de Raad op 27 januari 2025 heeft besloten delen van de visumversoepelingsovereenkomst tussen de EU en Georgië voor Georgische diplomaten en ambtenaren op te schorten, maar geen persoonlijke sancties heeft opgelegd als reactie op het aanhoudende brute optreden; overwegende dat de regeringen van Hongarije en Slowakije consequent doeltreffende EU-brede sancties hebben geblokkeerd, waardoor de resterende 25 lidstaten (EU-25) niet op doeltreffende wijze sancties konden invoeren tegen zelfbenoemde Georgische autoriteiten; P. overwegende dat verschillende lidstaten, waaronder Litouwen, Estland, Letland en Tsjechië, bilaterale sancties hebben opgelegd aan sommige Georgische politici, rechters en andere functionarissen die verantwoordelijk zijn voor het brute optreden tegen demonstranten, schendingen van de mensenrechten en misbruik van de rechtsstaat; overwegende dat de Verenigde Staten in december 2024 sancties hebben opgelegd aan Bidzina Ivanisjvili, alsmede aan de Georgische minister van Binnenlandse Zaken Vachtang Gomelaoeri, en het adjunct-hoofd van het departement Bijzondere Taken Mirza Kezevadze, wegens hun betrokkenheid bij het brute optreden tegen vertegenwoordigers van de media, oppositieleden en demonstranten; overwegende dat het VK en Oekraïne soortgelijke sancties hebben opgelegd aan hooggeplaatste Georgische functionarissen; overwegende dat Ivanisjvili, door middel van snel aangenomen wetten die op zijn persoonlijke situatie zijn toegesneden, zijn offshore-activa naar Georgië verplaatst in afwachting van verdere sancties; Q. overwegende dat de partij Georgische Droom op 29 januari 2025 heeft aangekondigd dat ze haar delegatie uit de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa zou terugtrekken nadat deze laatste nieuwe, echt democratische parlementsverkiezingen en de vrijlating van politieke gevangenen had geëist en erop had aangedrongen de plegers van geweld ter verantwoording te roepen; overwegende dat VN-deskundigen het patroon van onderdrukking en mensenrechtenschendingen in Georgië hebben veroordeeld, en dat de OVSE deze onderdrukking gekwalificeerd heeft als een ernstige schending van het recht van vrije vergadering; R. overwegende dat de regerende partij Georgische Droom een nieuw parlement bijeen heeft geroepen, daarmee de grondwet van het land schendend, hetgeen geresulteerd heeft in een boycot van het parlement door de oppositie; overwegende dat het zelfbenoemde “parlement” op 5 februari 2025 heeft besloten zijn goedkeuring te hechten aan een vroegtijdige beëindiging van het mandaat van 49 van de 61 parlementsleden die de Coalitie Voor Verandering, Sterk Georgië en de Verenigde Nationale Beweging vertegenwoordigen, teneinde hun immuniteit op te heffen en hun arrestatie en vervolging te vergemakkelijken; overwegende dat hetzelfde “parlement” een commissie heeft opgericht om de voormalige regerende partij, de Verenigde Nationale Beweging, te bestraffen; S. overwegende dat een toenemend aantal ambtenaren ontslagen is nadat ze zich hadden uitgesproken tegen de stopzetting van het proces van toetreding van Georgië tot de EU; overwegende dat Georgische Droom de wetten inzake de openbare dienst heeft gewijzigd door de procedures voor het ontslag van ambtenaren te vereenvoudigen en dat verscheidene ambtenaren zijn ontslagen wegens deelname aan protestdemonstraties, in een duidelijke poging om kritische stemmen het zwijgen op te leggen; 1. veroordeelt de “autoriteiten” van Georgische Droom en dringt er bij hen op aan onmiddellijk een einde te maken aan de gewelddadige onderdrukking van vreedzame demonstranten, politieke tegenstanders en vertegenwoordigers van de media; benadrukt dat de zelfbenoemde autoriteiten van Georgië momenteel de fundamentele vrijheden, de fundamentele mensenrechten en belangrijke internationale verplichtingen van het land schenden en daarbij decennia van democratische hervormingen door de politieke klasse en het maatschappelijk middenveld van het land ondergraven; beschouwt Georgië als een door het onwettige regime van Georgische Droom gegijzelde staat; betreurt ten zeerste dat de regerende partij Georgische Droom niet langer naar Europese integratie en NAVO-lidmaatschap streeft; wijst erop dat de voortdurende democratische achteruitgang en de goedkeuring van antidemocratische wetten het EU-integratieproces van Georgië daadwerkelijk heeft opgeschort; herhaalt zijn onwrikbare steun voor de legitieme Europese aspiraties van de bevolking van Georgië en haar verlangen te leven in een welvarend en democratisch land; 2. erkent niet de zelfbenoemde autoriteiten van de partij Georgische Droom die zijn opgericht na de gemanipuleerde verkiezingen van 26 oktober 2024, die noch vrij noch eerlijk waren, in strijd met democratische normen en standaarden werden gehouden en de wil van de Georgische bevolking niet weerspiegelden; onderstreept dat de grootschalige verkiezingsfraude de integriteit van het verkiezingsproces heeft ondermijnd, twijfel heeft gezaaid over de legitimiteit van de uitslag en het vertrouwen van zowel het binnenlandse als het internationale publiek in een nieuwe regering heeft beschadigd; 3. verzoekt de EU en haar lidstaten, alsook de nationale parlementen en interparlementaire instellingen, de legitimiteit van het eenpartijparlement van Georgische Droom en de door deze partij benoemde president niet te erkennen; verzoekt de internationale gemeenschap daarom zich aan te sluiten bij de boycot van de zelfverklaarde Georgische autoriteiten; 4. blijft Salomé Zoerabisjvili erkennen als de legitieme president van Georgië en vertegenwoordiger van het Georgische volk; waardeert haar inspanningen om het land weer op het pad van democratische en Europese ontwikkelingen te brengen; verzoekt de voorzitter van de Europese Raad president Zoerabisjvili uit te nodigen om Georgië te vertegenwoordigen bij een komende bijeenkomst van de Europese Raad en de volgende top van de Europese Politieke Gemeenschap; 5. onderstreept dat de huidige politieke en constitutionele crisis in Georgië alleen kan worden opgelost door middel van nieuwe parlementsverkiezingen; eist dat er in de komende maanden nieuwe verkiezingen plaatsvinden in Georgië in een verbeterd verkiezingsklimaat, onder toezicht van een onafhankelijke en onpartijdige verkiezingsadministratie en gecontroleerd door middel van zorgvuldige internationale observatie om een werkelijk eerlijk, vrij en transparant proces te waarborgen; moedigt de lidstaten en EU-ambtenaren aan om met klem nieuwe verkiezingen te eisen en elke toekomstige betrokkenheid uitdrukkelijk afhankelijk te stellen van de vaststelling van een nieuwe datum voor parlementsverkiezingen en de instelling van een mechanisme om ervoor te zorgen dat deze vrij en eerlijk verlopen; 6. verzoekt de Raad en de lidstaten, met name de EU-25, op bilaterale en gecoördineerde basis onmiddellijk gerichte persoonlijke sancties op te leggen aan Bidzina Ivanisjvili, zijn familie en zijn ondernemingen en al diens activa in de EU te bevriezen vanwege zijn rol in de verslechtering van het politieke proces in Georgië, waardoor de achteruitgang van de democratie mogelijk wordt gemaakt, en het feit dat zijn handelen in strijd is met de grondwettelijk verankerde belangen van het land op het gebied van Euro-Atlantische integratie; verzoekt de Franse regering de onderscheiding van Bidzina Ivanisjvili met het Legioen van Eer in te trekken en hem individuele sancties op te leggen; verwelkomt in dit verband de sancties die Estland, Letland, Litouwen en Tsjechië bilateraal hebben opgelegd, evenals de sancties die al door de VS en het VK zijn opgelegd; 7. verzoekt de EU en haar lidstaten, met name de EU-25, op bilaterale en gecoördineerde basis, persoonlijke sancties op te leggen aan de functionarissen en politieke leiders in Georgië die verantwoordelijk zijn voor de democratische achteruitgang, de verkiezingsfraude, de mensenrechtenschendingen en de vervolging van politieke tegenstanders en activisten, waaronder Irakli Kobachidze, Sjalva Papoeasjvili, Vachtang Gomelaoeri, de burgemeester van Tbilisi en secretaris-generaal van de regerende partij Georgische Droom Kacha Kaladze en de voorzitter van Georgische Droom Irakli Gabaribasjvili; roept hen op deze sancties uit te breiden naar rechters, waaronder rechters van het Grondwettelijk Hof van Georgië, die politiek gemotiveerde vonnissen uitspreken, en naar vertegenwoordigers van de rechtshandhavingsinstanties, alsmede financiers en eigenaars van regimegezinde mediakanalen, waaronder Imedi TV, Pos TV en Roestavi 2 TV, omdat zij desinformatie verspreiden en proberen het openbaar debat te manipuleren om het autoritaire bewind van de huidige regeringspartij te ondersteunen; 8. Verzoekt de Raad en de lidstaten sancties op te leggen aan Bidzina Ivanisjvili, het netwerk van enablers, elitaire entourage, corrupte financiële actoren, propagandisten en degenen die het repressieve staatsapparaat faciliteren, waaronder Ekaterine Chvedelidze, Oeta Ivanisjvili, Tsotne Ivanisjvili, Bera Ivanisjvili, Gvantsa Ivanisjvili, Alexander Ivanisjvili, Shmagi Kobachidze, Oecha Mamatsashvili, Natia Toernava, Ivane Chkhartishvili, Soelkhan Papashvili, Giorgi Kapanadze, Tornike Rizhvadze, Ilia Tsoelaia, Kacha Bekaoeri, Lasha Natsvlisjvili, Vasil Maglaperidze, Grigol Liloeasjvili, Mikheil Chinchaladze, Levan Moeroesidze, Irakli Roechadze, Tinatin Berdzenisjvili, Tamaz Gaiasjvili, Anton Obolasjvili en Gocha Enoekidze; 9. blijft erbij dat de maatregelen die de EU tot dusverre heeft genomen als reactie op de flagrante achteruitgang van de democratie en de verzaking aan eerdere toezeggingen nog geen volledige weerspiegeling zijn van de ernst van de situatie in Georgië en de meest recente ontwikkelingen; is ingenomen met het besluit van de Raad om visumvrij reizen voor Georgische diplomaten en ambtenaren op te schorten, maar beschouwt dit slechts als een eerste stap, die moet worden gevolgd door strengere maatregelen; betreurt de belemmering door de Hongaarse en de Slowaakse regeringen van de besluiten van de Raad om sancties in te voeren tegen personen die verantwoordelijk zijn voor de achteruitgang van de democratie in Georgië; 10. benadrukt dat de eerbiediging van de grondrechten van essentieel belang is voor de benchmarks voor visumliberalisering van de EU; herhaalt zijn verzoek aan de Commissie en de Raad om de visumvrije status van Georgië te herzien en deze eventueel op te schorten indien wordt geoordeeld dat het land de EU-normen inzake democratisch bestuur en democratische vrijheden niet naleeft; 11. spreekt zich met klem uit tegen het brute geweld en de onderdrukking die sinds 28 november 2024 door het Georgische regime tegen vreedzame demonstranten worden gebruikt; dringt aan op de onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van alle politieke gevangenen en van degenen die tijdens demonstraties tegen de regering zijn opgepakt; eist de vrijlating van de journalist Mzia Amaglobeli, die nu al meer dan vier weken in hongerstaking is vanwege haar onrechtvaardige arrestatie en risico loopt op ernstige, onomkeerbare en levensbedreigende gevolgen; veroordeelt het feit dat voormalig premier Giorgi Gacharia is mishandeld en geslagen, waardoor hij in het ziekenhuis moest worden opgenomen, en de daaropvolgende arrestaties op 2 februari 2025 van politieke leiders, waaronder Nika Melia en Gigi Oegoelava, wat een schandalige escalatie is van het door de staat georkestreerde geweld door de partij Georgische Droom en haar bondgenoten tegen vreedzame demonstranten en politieke tegenstanders; herinnert aan de detentie van Elene Chosjtaria Khoshtaria op 12 januari 2025 in Batumi; 12. uit nogmaals zijn solidariteit met de bevolking en het levendige maatschappelijk middenveld van Georgië in de strijd voor hun legitieme democratische rechten en voor een Europese toekomst voor hun land; dringt er bij de Georgische regering op aan haar huidige politieke koers te wijzigen en opnieuw de wil van de Georgische bevolking uit te voeren, met name door de democratische hervormingen voort te zetten die weer uitzicht kunnen bieden op een toekomstig lidmaatschap van de EU; 13. veroordeelt ten stelligste de vaststelling van draconische wetgeving die ongerechtvaardigde beperkingen oplegt aan de vrijheid van meningsuiting en vreedzame vergadering en eist dat deze repressieve wetgeving nietig wordt verklaard; dringt er bij de Georgische autoriteiten op aan alle personen die worden vastgehouden wegens de vreedzame uitoefening van hun grondrechten op vrijheid van meningsuiting en vreedzame vergadering, onmiddellijk en onvoorwaardelijk vrij te laten, en te zorgen voor snelle, grondige en onpartijdige onderzoeken naar alle beschuldigingen van onrechtmatig en onevenredig gebruik van geweld door de rechtshandhavingsinstanties; is van mening dat het Georgische rechtsstelsel als wapen is ingezet om afwijkende meningen te onderdrukken, angst te zaaien en de vrijheid van meningsuiting te beknotten; 14. verzoekt de “Georgische autoriteiten” onmiddellijk actie te ondernemen om de veiligheid en vrijheid van journalisten te waarborgen en alle gevallen van geweld en wangedrag door rechtshandhavingsinstanties te onderzoeken; benadrukt dat het belangrijk is om een democratisch klimaat te bevorderen waarin de media, het maatschappelijk middenveld en de oppositie in alle vrijheid kunnen werken zonder angst voor vergelding of censuur; 15. eist een onafhankelijk, transparant en onpartijdig onderzoek naar politiegeweld en het buitensporig gebruik van geweld tegen vreedzame demonstranten; dringt erop aan dat degenen die verantwoordelijk zijn voor mensenrechtenschendingen, met inbegrip van rechtshandhavers en regeringsfunctionarissen die opdracht hebben gegeven tot daden van onderdrukking, volledig voor de wet ter verantwoording worden geroepen; 16. hekelt het feit dat het Openbaar Ministerie op 8 februari 2025 een onderzoek heeft ingesteld naar niet-gouvernementele organisaties die beschuldigd worden van sabotage met verzwarende omstandigheden, pogingen tot sabotage en het bijstaan van buitenlandse en door het buitenland beheerde organisaties bij vijandige activiteiten die erop gericht zijn de staatsbelangen van Georgië te ondermijnen, waarvoor zij een straf van meerdere jaren kunnen krijgen; beschouwt deze actie als een verdere escalatie van de onderdrukking door het regime, misbruik van het rechtsstelsel en een versnelde achteruitgang van de democratie; 17. laakt de bredere campagne van de Georgische autoriteiten van aanvallen op maatschappelijke organisaties en gerenommeerde internationale donoren die de democratie, de rechtsstaat en de bescherming van de mensenrechten in Georgië steunen; 18. hekelt de beëindiging door Georgische Droom van het mandaat van 49 parlementsleden van de oppositie, als teken van verdere democratische achteruitgang, en beschouwt dit als de meest recente aanval in de reeks aanvallen van Georgische Droom op het politieke pluralisme in het land; 19. is ingenomen met het besluit van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa om de bevoegdheden van de Georgische parlementaire delegatie te betwisten met het oog op de democratische achteruitgang en mensenrechtenschendingen; sluit zich aan bij de oproep van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa aan Georgië om onmiddellijk een inclusief proces op te starten waar alle politieke en sociale actoren, onder meer de regeringspartij, de oppositie en het maatschappelijk middenveld, bij betrokken worden om de geconstateerde gebreken en tekortkomingen tijdens de laatste parlementsverkiezingen zo snel mogelijk aan te pakken en een verkiezingsklimaat te scheppen dat bevorderlijk is voor nieuwe, echt democratische verkiezingen, die in de komende maanden moeten worden aangekondigd; 20. merkt op dat Georgië — ooit een koploper op het gebied van de Euro-Atlantische integratie — een versneld proces van democratische achteruitgang doormaakt, in een schijnbaar bewuste poging om duidelijk te maken dat de wil van de bevolking van Georgië niet langer bepalend is voor de toekomst van het land, wat ertoe zou kunnen leiden dat het land hetzelfde pad van politieke ontwikkeling inslaat als Belarus en overschakelt van de huidige autoritaire staat naar een dictatoriaal regime; 21. betreurt het besluit van Irakli Kobachidze om de toetredingsonderhandelingen op te schorten en EU-financiering tot eind 2028 af te wijzen; herinnert eraan dat uit alle peilingen systematisch blijkt dat de Georgische bevolking in overweldigende mate voorstander is van een Euro-Atlantische toekomst; spreekt zijn krachtige steun uit voor de Euro-Atlantische aspiraties van het Georgische volk; 22. dringt erop aan het Georgië-beleid van de EU onverwijld en alomvattend tegen het licht te houden, tegen de achtergrond van de democratische achteruitgang van het land; verzoekt de Commissie de associatieovereenkomst tussen de EU en Georgië te herzien in het licht van de schending door de zelfverklaarde Georgische autoriteiten van de algemene beginselen, zoals vastgelegd in artikel 2, met name eerbiediging van democratische beginselen, de rechtsstaat en de fundamentele vrijheden; wijst erop dat niet-naleving van verplichtingen kan leiden tot de voorwaardelijke opschorting van de economische samenwerking en de door de overeenkomst toegekende voorrechten; 23. is ingenomen met het besluit van de Commissie om alle begrotingssteun aan de Georgische autoriteiten stop te zetten en de start van toekomstige investeringsprojecten op te schorten; moedigt de Commissie aan alle financiële steun voor lopende projecten stop te zetten; dringt aan op een moratorium op alle investeringsprojecten op het gebied van connectiviteit; verzoekt de Commissie economische sectoren in kaart te brengen die van belang zijn voor de oligarchen die het huidige autoritaire bewind steunen, met het oog op een eventuele toekomstige beslissing over beperkende maatregelen of economische sancties; dringt er bij de Commissie op aan te beginnen met het in kaart brengen van connectiviteitsprojecten waarmee de huidige autoritaire regering wordt gesteund en te overwegen deze te op schorten totdat de parlementsverkiezingen zijn overgedaan; 24. veroordeelt het klimaat van intimidatie en polarisatie, dat wordt aangewakkerd door de verklaringen van Georgische regeringsvertegenwoordigers en politieke leiders, alsook door aanvallen op het politiek pluralisme, onder meer door middel van zorgwekkende gevallen van intimidatie en geweld tegen de Georgische democratische politieke krachten en herhaalde dreigementen om oppositiepartijen te verbieden, de leiders en zelfs gewone aanhangers ervan te arresteren en afwijkende stemmen het zwijgen op te leggen; onderstreept dat elke andere situatie dan een volledig herstel van de democratische normen van Georgië zal leiden tot een verdere verslechtering van de betrekkingen tussen de EU en Georgië, het onmogelijk maken van elke stap in de richting van toetreding tot de EU, en aanvullende sancties; 25. verzoekt de Commissie een snelle herbestemming te geven aan het bevroren bedrag van 120 miljoen EUR dat aanvankelijk was bedoeld voor steun aan de Georgische autoriteiten om de steun van de EU aan het Georgische maatschappelijk middenveld te versterken, met name aan de niet-gouvernementele sector en aan onafhankelijke media, die steeds meer onder ongepaste druk van de regerende politieke partij en de autoriteiten komen te staan, en programma’s te ondersteunen ter bevordering van democratische veerkracht en electorale integriteit; dringt erop aan dat de financieringsmechanismen van de EU worden aangepast om rekening te houden met de behoeften die zich voordoen in een vijandiger en antidemocratisch klimaat; benadrukt dat het maatschappelijk middenveld dringend moet worden ondersteund in het licht van de toenemende onderdrukking en de opschorting van de activiteiten van het Amerikaanse Agentschap voor internationale ontwikkeling (USAID), en dringt er daarom bij de Commissie op aan de steun onverwijld op te voeren; 26. maakt zich grote zorgen over de toenemende Russische invloed in het land en over het feit dat de door Georgische Droom gevormde regering, ondanks de sluipende bezetting van het Georgische grondgebied, een beleid van toenadering en samenwerking met Rusland voert; betreurt in dit verband de toenemende antiwesterse en vijandige retoriek van vertegenwoordigers van de partij Georgische Droom jegens de westerse strategische partners van Georgië, waaronder de EU en de leden van het Europees Parlement en Europese ambtenaren, en de bevordering door Georgische Droom van Russische desinformatie en manipulatie; 27. herhaalt met klem zijn dringende verzoek om voormalig president Micheil Saakasjvili onmiddellijk en onvoorwaardelijk vrij te laten om humanitaire redenen, voornamelijk met het oog op medische behandeling in het buitenland; benadrukt dat de zelfbenoemde autoriteiten de volledige en onmiskenbare verantwoordelijkheid dragen voor het leven, de gezondheid, de veiligheid en het welzijn van voormalig president Micheil Saakasjvili en volledig ter verantwoording moeten worden geroepen voor elke vorm van schade die hem wordt berokkend; verzoekt de autoriteiten van Georgische Droom voorts ervoor te zorgen dat de leden van het Europees Parlement ongehinderd toegang krijgen tot Micheil Saakasjvili; 28. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de Raad van Europa en de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa, alsmede aan de zelfbenoemde autoriteiten van Georgië. Het Europees Parlement, – gezien zijn eerdere resoluties over de Democratische Republiek Congo (DRC), – gezien de verklaring van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 25 januari 2025 namens de EU over de meest recente escalatie in het oosten van de DRC, – gezien de verklaring van de ministers van Buitenlandse Zaken van de G7 van 2 februari 2025 over het toenemend geweld in het oosten van de Democratische Republiek Congo, – gezien de persverklaring van de VN-Veiligheidsraad van 26 januari 2025 over de situatie in de Democratische Republiek Congo, – gezien de bijzondere zitting van de VN-Mensenrechtenraad van 7 februari 2025 over de mensenrechtensituatie in het oosten van de Democratische Republiek Congo, – gezien het communiqué van de Raad voor Vrede en Veiligheid van de Afrikaanse Unie van 28 januari 2025 over de recente ontwikkelingen in het oosten van de Democratische Republiek Congo, – gezien het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen van 18 december 1979, – gezien de Partnerschapsovereenkomst van 15 november 2023 tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de leden van de Organisatie van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, anderzijds (1) , – gezien artikel 136, leden 2 en 4, van zijn Reglement, A. overwegende dat de gewapende rebellengroep M23, gesteund door Rwandese troepen, in januari 2025 verder is opgerukt in het oosten van de DRC en dat zij de regionale hoofdstad Goma heeft ingenomen; overwegende dat het geweld tussen rebellengroepen en het Congolese leger sterk is toegenomen, met veel burgerslachtoffers tot gevolg; overwegende dat tijdens de aanval op Goma naar schatting 3 000 doden zijn gevallen; overwegende dat er op dat moment ongeveer 800 000 intern ontheemden schuilden in dichtbevolkte kampen voor ontheemden rond de stad; B. overwegende dat M23 een eenzijdig staakt-het-vuren heeft afgekondigd met ingang van 4 februari 2025; overwegende dat er niettemin nog altijd wordt gevochten, dat de luchthaven van Goma nog steeds gesloten is en de luchtverkeersbeheersapparatuur beschadigd is, en dat de humanitaire toegang nog altijd beperkt is; overwegende dat de mijnbouwstad Nyabibwe in Zuid-Kivu volgens berichten in handen is gevallen van M23; overwegende dat de leiders van M23 het voornemen te kennen hebben gegeven om verder in de DRC op te rukken; overwegende dat de recente opmars van M23 een alarmerende escalatie vormt van het verwoestende conflict in het oosten van de DRC en is uitgemond in een schrijnende humanitaire crisis, mensenrechtenschendingen en de verdere destabilisatie van het land; C. overwegende dat de regio al tientallen jaren te kampen heeft met cyclisch geweld, wat heeft geleid tot een veiligheids- en humanitaire crisis; overwegende dat M23-strijders na een staakt-het-vuren dat verscheidene jaren heeft geduurd, eind 2021 de wapens weer hebben opgenomen; overwegende dat de staat van beleg sinds 2021 in het oosten van de DRC van kracht is en dat de burgerregering is vervangen door het leger; overwegende dat de aanwezigheid van de strijdkrachten van M23 in het oosten van de DRC de afgelopen twee jaar is toegenomen en dat de strijdkrachten nieuwe bestuurs- en belastingstelsels en militaire trainingskampen hebben opgezet en rechtstreeks mineralen uitvoeren naar Rwanda; overwegende dat de langdurige gevolgen van de verschrikkelijke Rwandese genocide op de Tutsi’s in 1994 tot op de dag van vandaag geweld, haat en gedwongen ontheemding aanwakkeren; D. overwegende dat M23 op 23 en 24 januari 2025 locaties van de Stabilisatiemissie van de Verenigde Naties in de Democratische Republiek Congo (MONUSCO) heeft beschoten, waarbij 13 vredeshandhavers om het leven zijn gekomen die waren ingezet door MONUSCO en de Ontwikkelingsgemeenschap van Zuidelijk Afrika (SADC); E. overwegende dat de Groep deskundigen van de VN in haar verslag van juni 2024 heeft geconcludeerd dat de inzet van het Rwandese leger (Rwanda Defence Forces, RDF) een schending vormt van de soevereiniteit en territoriale integriteit van de DRC en dat Rwanda aansprakelijk is voor de acties van M23 doordat het de feitelijke controle en leiding heeft over M23-operaties; F. overwegende dat de inname van Goma heeft geleid tot een aanzienlijke ontheemding van burgers; overwegende dat sinds begin januari 2025 naar schatting 500 000 mensen ontheemd zijn geraakt; overwegende dat duizenden Congolezen eerder naar de stad waren gevlucht om aan het geweld te ontsnappen en dat zij uit de kampen voor intern ontheemden zijn verdreven naar geïmproviseerde tenten of gedwongen zijn te slapen onder de blote hemel; overwegende dat de veiligheid van de intern ontheemden, en met name die van vrouwen en meisjes, nu groot gevaar loopt; G. overwegende dat het adjunct-hoofd van de VN-vredesmacht in Goma heeft gemeld dat vrouwelijke gedetineerden in de Munzenze-gevangenis van Goma massaal zijn verkracht en vermoord, en dat in de gevangenis naar schatting honderden vrouwen zijn verkracht en velen levend zijn verbrand; H. overwegende dat vrouwen en meisjes in de DRC te maken hebben met meer seksueel en gendergerelateerd geweld en dat er elke vier minuten een vrouw of meisje wordt verkracht; overwegende dat het personeel van het Panzi-ziekenhuis in Bukavu, waar veel slachtoffers van seksueel geweld worden opgenomen, verontrust is over de verslechterende veiligheidssituatie in het gebied en de veiligheid van het personeel en de patiënten in het ziekenhuis; I. overwegende dat de inname van Goma aanleiding heeft gegeven tot gewelddadige protesten in Kinshasa, waarbij tientallen demonstranten ambassades hebben aangevallen en de internationale gemeenschap hebben opgeroepen de opmars van M23 te stoppen; J. overwegende dat het conflict in de DRC een risico op regionale overloopeffecten met zich meebrengt; overwegende dat de vredeshandhavingsmissie van een regionale troepenmacht van de Oost-Afrikaanse Gemeenschap in 2023 is stopgezet; overwegende dat de SADC in december 2023 een vredeshandhavingsmissie naar de DRC heeft gestuurd met Zuid-Afrikaanse, Tanzaniaanse en Malawische troepen; overwegende dat tijdens de opmars van M23 naar Goma ten minste twintig vredeshandhavers zijn gedood; overwegende dat Malawi op 6 februari 2025 heeft aangekondigd zijn troepen uit deze missie terug te trekken; K. overwegende dat algemeen wordt erkend dat Rwanda in het conflict in het oosten van de DRC actief is, onder meer door zijn feitelijke controle over M23, waaraan het wapens, logistieke steun en troepen levert; overwegende dat er volgens schattingen van VN-deskundigen tussen de 3 000 en 4 000 Rwandese soldaten aan M23-operaties deelnemen; L. overwegende dat Noord-Kivu een regio is die rijk is aan hulpbronnen en beschikt over enorme voorraden kritieke grondstoffen, waaronder kobalt, goud en tin, die nodig zijn voor de wereldwijde digitale en energietransitie; overwegende dat Goma een belangrijk vervoers- en handelsknooppunt is voor de uitvoer van mineralen; overwegende dat M23 volgens schattingen van de VN maandelijks ongeveer 120 ton coltan overbrengt naar Rwanda; overwegende dat VN-deskundigen voorts schatten dat M23 ongeveer 288 000 EUR per maand aan financiering haalt uit zijn controle op de handel in mineralen in de DRC; overwegende dat rebellengroepen vaak kindsoldaten rekruteren in een flagrante schending van het internationaal recht en de menselijkheid; M. overwegende dat de onderzoeken van het Internationaal Strafhof (ICC) naar de DRC zijn toegespitst op oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid die sinds 1 juli 2002 voornamelijk zouden zijn gepleegd in het oosten van de DRC, in de regio Ituri en de provincies Noord‑ en Zuid‑Kivu; overwegende dat de DRC zich in mei 2023 een tweede keer tot het ICC heeft gericht in verband met aantijgingen van misdrijven in Noord-Kivu sinds 1 januari 2022; N. overwegende dat op 8 februari 2025 tijdens een gezamenlijke top in Dar es Salaam, Tanzania, de regionale blokken van zuidelijk Afrika, de SADC, en van oostelijk Afrika, de Oost-Afrikaanse Gemeenschap (EAC), hebben opgeroepen tot een onmiddellijk en onvoorwaardelijk staakt-het-vuren, de terugtrekking van niet-uitgenodigde buitenlandse strijdkrachten uit het grondgebied van de DRC hebben geëist, alle strijdende partijen hebben opgeroepen om binnen vijf dagen vredesbesprekingen te houden, en de heropening hebben geëist van de luchthaven van Goma en andere belangrijke routes om humanitaire hulp te faciliteren; overwegende dat de Afrikaanse Unie deze kwestie zal bespreken tijdens een bijeenkomst in Addis Abeba op 14 februari 2025; overwegende dat er nog andere bemiddelingsinspanningen worden geleverd, met name door Frankrijk, dat alle actoren rond de onderhandelingstafel wil brengen; O. overwegende dat de Raad Buitenlandse Zaken van de Raad van de EU naar verwachting op 24 februari 2025 van gedachten zal wisselen over de situatie in de DRC; P. overwegende dat de EU tussen 2021 en 2024 in totaal 260 miljoen EUR aan financiering aan Rwanda heeft verstrekt en daarnaast nog eens 900 miljoen EUR heeft toegezegd in het kader van de Global Gateway-strategie; overwegende dat de EU naar aanleiding van de laatste ontwikkelingen in het oosten van de DRC heeft verklaard bereid te zijn de noodhulp op te voeren, met name voor de onlangs ontheemde bevolkingsgroepen in en om Goma, en dat de Commissie op 28 januari 2025 nieuwe humanitaire steun voor de DRC heeft aangekondigd, te beginnen met een bedrag 60 miljoen EUR voor 2025; overwegende dat de EU haar aanwezigheid in de regio probeert te versterken, onder meer door haar recente steun voor het programma “Groene Corridor Kivu‑Kinshasa” via een Global Gateway-initiatief, dat tot doel heeft bij te dragen aan de totstandbrenging van een duurzame corridor van 2 600 km tussen het oosten van de DRC enerzijds en Kinshasa en de Atlantische kust anderzijds, met een oppervlakte van 540 000 km²; Q. overwegende dat de EU partnerschappen voor grondstoffen heeft opgezet met verschillende landen, waaronder de DRC, Rwanda en andere landen in de regio; overwegende dat deze partnerschappen onder andere gericht zijn op het boeken van vooruitgang op het gebied van zorgvuldigheid en traceerbaarheid, samenwerking bij de bestrijding van de illegale handel in grondstoffen en afstemming op internationale milieu-, sociale en bestuurlijke normen; overwegende dat het Parlement, in tegenstelling tot de Raad, van de Commissie niet de gelegenheid heeft gekregen een politieke beoordeling te geven van het besluit om met Rwanda te onderhandelen over een memorandum van overeenstemming, en evenmin technische feedback heeft kunnen geven over de ontwerptekst; R. overwegende dat de minister van Buitenlandse Zaken van de DRC, Thérèse Kayikwamba Wagner, en Nobelprijswinnaar Denis Mukwege het Parlement op 5 februari 2025, tijdens een buitengewone bijeenkomst van de Delegatie in de Parlementaire Vergadering Afrika-EU (DAFR) en de Commissie ontwikkelingssamenwerking, hebben geïnformeerd over de bezetting van het oosten van de DRC en de schrijnende humanitaire gevolgen voor de lokale bevolking en intern ontheemde personen; S. overwegende dat de Raad op 1 september 2024 Johan Borgstam heeft benoemd tot speciale vertegenwoordiger van de EU voor het gebied van de Grote Meren; overwegende dat de DAFR op 30 januari 2025 een buitengewone hoorzitting heeft gehouden met de speciale vertegenwoordiger van de EU en het hoofd van MONUSCO, Bintou Keita; T. overwegende dat de DRC vóór de recente ontwikkelingen voor een van de grootste ontheemdingscrises in Afrika stond, met 6,7 miljoen intern ontheemden, onder wie 4,6 miljoen in Zuid- en Noord-Kivu; overwegende dat in de DRC ook meer dan 520 000 vluchtelingen en asielzoekers uit buurlanden worden opgevangen en dat 1,1 miljoen vluchtelingen uit de DRC worden opgevangen in buurlanden in de regio, van wie meer dan de helft in Uganda; overwegende dat sinds het begin van het jaar als gevolg van de recente oplaaiing van het geweld meer dan een half miljoen mensen intern ontheemd is geraakt; overwegende dat het risico op een cholera-uitbraak en bijgevolg een snelle verspreiding van de mpox-epidemie extreem hoog is vanwege de ernstige overbevolking in de kampen voor ontheemden, waar men het vaak zonder water en sanitaire en hygiënische voorzieningen moet stellen; 1. laakt de bezetting van Goma en andere gebieden in het oosten van de DRC door M23 en de RDF als een onaanvaardbare schending van de soevereiniteit en territoriale integriteit van de DRC; verzoekt de Rwandese regering met klem haar troepen terug te trekken uit het grondgebied van de DRC, aangezien de aanwezigheid van de troepen een duidelijke schending vormt van het internationaal recht en het VN-Handvest, en om de samenwerking met de M23-rebellen stop te zetten; eist dat Rwanda en alle andere potentiële overheidsactoren in de regio hun steun aan M23 stopzetten; 2. veroordeelt met klem de willekeurige aanvallen van alle partijen met explosieve wapens in bevolkte gebieden van Noord-Kivu, waaronder op kampen voor ontheemden en andere dichtbevolkte gebieden nabij Goma, alsook de onwettige moorden, verkrachtingen en andere kennelijke oorlogsmisdaden, en de dwangarbeid, gedwongen rekrutering en andere wanpraktijken die met de steun van de RDF door M23 en door de strijdkrachten van de DRC (FARDC) worden gepleegd; 3. is ontzet over het schokkende gebruik van seksueel geweld tegen vrouwen en meisjes als repressie- en oorlogswapen in het oosten van de DRC, alsook over de onaanvaardbare rekrutering van kindsoldaten door de verschillende rebellengroepen; eist dat deze kwesties onverwijld door de internationale gemeenschap aan de orde worden gesteld; herhaalt met klem dat elke aanval op door de VN gemandateerde strijdkrachten onverdedigbaar is en als een oorlogsmisdaad zou kunnen worden beschouwd; 4. dringt erop aan dat onmiddellijk een einde wordt gemaakt aan het geweld, en met name aan de massamoorden en het strategisch gebruik van verkrachting als oorlogswapen; verzoekt de DRC en Rwanda onderzoek in te stellen naar oorlogsmisdadigers, onder wie personen die seksueel geweld hebben gebruikt, en deze personen te vervolgen volgens het beginsel van bevelsverantwoordelijkheid; 5. is uiterst bezorgd over de kritieke humanitaire situatie in het land; pleit voor de onmiddellijke heropening van de luchthaven van Goma, zodat de humanitaire operaties weer kunnen worden opgepakt en goederen kunnen worden aangevoerd via de luchthaven en over de landgrens; dringt aan op de instelling van een humanitaire corridor en roept alle partijen, met inbegrip van de gewapende groeperingen die in het oosten van de DRC actief zijn, ertoe op toegang voor humanitairehulpverleners mogelijk te maken en deze toegang te vergemakkelijken op basis van behoeften en humanitaire beginselen om er onder meer voor te zorgen dat burgers en ontheemden niet de toegang wordt ontzegd tot essentiële goederen; 6. benadrukt dat humanitairehulpverleners veilig moeten kunnen werken om levensreddende bijstand te verlenen aan Congolese burgers en dat de veiligheid van medische faciliteiten moet worden gewaarborgd; benadrukt dat dit een essentiële verplichting is in het kader van het internationaal humanitair recht en dat daders die verplichtingen als deze schenden, ter verantwoording moeten worden geroepen; onderstreept dat Rwanda en de buurlanden een bijzondere verantwoordelijkheid hebben om de humanitaire toegang tot de regio te vergemakkelijken; 7. veroordeelt ten stelligste de aanval op diplomatieke instellingen van de EU, haar lidstaten en maatschappelijke organisaties, zoals politieke stichtingen in Kinshasa; onderstreept dat de bescherming van burgers en diplomatiek personeel moet worden gewaarborgd; 8. uit zijn bezorgdheid over het gebrek aan samenhang in de EU-respons op de crises in het gebied van de Grote Meren en verzoekt de Raad de uitvoering van zijn vernieuwde EU-strategie voor de Grote Meren opnieuw te beoordelen; herinnert eraan dat de EU en haar speciale vertegenwoordiger voor de regio bereid zijn alle bemiddelingsinspanningen te ondersteunen; 9. is verheugd dat de EU meer humanitaire steun heeft toegezegd, maar merkt op dat dit bij lange na niet volstaat om te voorzien in de basisbehoeften aan voedsel, water, medische bijstand en onderdak in het oosten van de DRC, met name in het licht van de recente stopzetting van de steun van het Agentschap voor internationale ontwikkeling van de Verenigde Staten (USAID); verzoekt de Commissie en de internationale gemeenschap de financiële steun voor dringende en levensreddende bijstand aanzienlijk op te voeren; 10. betreurt dat de EU geen passende maatregelen heeft genomen om de crisis voldoende aan te pakken en Rwanda doeltreffend onder druk te zetten om zijn steun aan M23 stop te zetten, maar in plaats daarvan stappen heeft ondernomen die onvoldoende waarborgen omvatten en waarmee een inconsistente boodschap is gestuurd aan de Rwandese autoriteiten, waaronder de ondertekening, in februari 2024, van een memorandum van overeenstemming inzake waardeketens voor duurzame grondstoffen en het besluit om de steun voor de inzet van Rwanda in Mozambique in het kader van de Europese Vredesfaciliteit (EPF) op te voeren; 11. verzoekt de Commissie en de Raad het memorandum van overeenstemming tussen de EU en Rwanda inzake waardeketens voor duurzame grondstoffen onmiddellijk op te schorten totdat Rwanda laat zien dat het zich terugtrekt uit het conflict en geen mineralen meer uitvoert die zijn gewonnen in gebieden die in handen zijn van M23; verzoekt alle actoren de transparantie te vergroten en de binnenkomst van alle bloedmineralen in de EU daadwerkelijk te verbieden; 12. verzoekt de Commissie de toekomstige hervatting van de samenwerking op het gebied van kritieke grondstoffen afhankelijk te stellen van de voorwaarde dat Rwanda toetreedt tot het initiatief inzake transparantie van winningsindustrieën, waarbij de DRC reeds partij is; 13. verzoekt de Commissie en de lidstaten te zorgen voor een krachtige handhaving van de huidige verordening inzake conflictmineralen (2) en vraagt de Commissie met klem snel een herziening van de EU-regels voor te stellen om ervoor te zorgen dat de hoogste normen inzake traceerbaarheid en transparantie in acht worden genomen; 14. merkt op dat parlementair toezicht en betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld bij de opstelling, ondertekening en uitvoering van memoranda van overeenstemming en routekaarten inzake grondstoffen van essentieel belang zijn voor een inclusief proces met adequate controle, en in het memorandum van overeenstemming moeten worden opgenomen; 15. verzoekt de Commissie, de lidstaten en de internationale financiële instellingen de directe begrotingssteun aan Rwanda te bevriezen totdat Rwanda onder meer humanitaire toegang verleent en alle banden met M23 verbreekt; verzoekt de Commissie en de lidstaten met klem de militaire en veiligheidsbijstand aan de Rwandese strijdkrachten stil te leggen om ervoor te zorgen dat deze niet direct of indirect bijdragen aan onrechtmatige militaire operaties in het oosten van de DRC; dringt met name aan op een herziening van de hernieuwde steun van de EU in het kader van de EPF om ervoor te zorgen dat troepen die in het noorden van Mozambique worden ingezet en steun ontvangen uit de EPF, alsook hun commandanten, naar behoren zijn doorgelicht en niet in verband kunnen worden gebracht met mensenrechtenschendingen in het oosten van de DRC of elders, en pleit voor opschorting van de steun indien wordt vastgesteld dat deze direct of indirect bijdraagt aan onrechtmatige militaire operaties in het oosten van de DRC; 16. verzoekt de Commissie en alle lidstaten met klem de overdracht van wapens aan de Rwandese strijdkrachten en M23 te verbieden en meer transparantie te betrachten bij de handel in wapens uit de EU; 17. verzoekt de Raad met klem de sancties uit te breiden tegen hooggeplaatste M23-commandanten en leiders van andere gewapende groeperingen, alsook hoge functionarissen uit de DRC en Rwanda – onder wie generaal-majoor Eugene Nkubito, commandant van de derde divisie van de RDF, en generaal-majoor Ruki Karusisi, commandant van de speciale eenheid van de RDF, die in het verslag van de Groep van deskundigen van de VN van juni 2024 worden vernoemd, alsook generaal-majoor Emmy K. Ruvusha, commandant van de Rwandese veiligheidstroepen, die in het verslag van de Groep van deskundigen van de VN van juni 2023 wordt vernoemd – en uit andere landen in de regio, als verantwoordelijken voor of medeplichtigen aan recente ernstige schendingen door hun strijdkrachten of de personen namens wie zij bevelsverantwoordelijkheid dragen; 18. vraagt de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO), de lidstaten en de regering van de DRC met klem onmiddellijk actie te ondernemen om seksueel geweld te voorkomen en de zorg voor slachtoffers te verbeteren, onder meer door het nationale rechtskader aan te passen om toegang tot medische zorg in verband met abortus te waarborgen; vestigt de aandacht op de gezondheidsbehoeften van zwangere vrouwen, en met name vrouwen die ontheemd zijn en geen beroep kunnen doen op medische ondersteuning; verzoekt de EDEO en de lidstaten voorts prioriteit te geven aan de verstrekking van humanitaire steun aan vrouwen en meisjes in de regio; 19. verzoekt de Commissie de inspanningen op het gebied van corruptiebestrijding en de versterking van governance in de DRC te blijven ondersteunen; 20. prijst de aankondiging van de aanklager van het ICC dat het ICC vermeende misdaden zal blijven onderzoeken, door wie ze ook gepleegd zijn en ongeacht de banden of nationaliteit van de betrokken persoon; herhaalt dat de EU het ICC onverminderd blijft steunen en verzoekt de Raad en de Commissie hun verplichtingen na te komen om de werking en doeltreffendheid van het ICC te waarborgen; 21. spreekt andermaal zijn volledige steun uit voor MONUSCO wat betreft de bescherming van burgers en de stabilisatie van de regio; vraagt de EU met klem samen te werken met alle actoren ter plaatse, met name MONUSCO, om de bescherming van burgers in het oosten van de DRC te waarborgen; verzoekt de VN te werken aan een sterker mandaat voor MONUSCO om vredesherstel mogelijk te maken; verzoekt de VN de bescherming van burgers en de eerbiediging van het internationaal humanitair recht te waarborgen, zeker nu het risico op gendergerelateerd geweld zo hoog is, en de veiligheid van het personeel van humanitaire organisaties, gezondheidswerkers en medische faciliteiten te verzekeren; 22. verzoekt de VN onverwijld specifieke maatregelen te nemen om het Panzi-ziekenhuis en de patiënten en het personeel daarin te beschermen; 23. is verheugd over de bijzondere zitting van de VN-Mensenrechtenraad van 7 februari 2025 over de mensenrechtensituatie in het oosten van de DRC; is voorstander van de oprichting van een onafhankelijke onderzoekscommissie voor ernstige schendingen die sinds januari 2022 zijn begaan; 24. veroordeelt andermaal haatzaaiende uitlatingen en vreemdelingenhaat, evenals op etniciteit gebaseerde politiek; onderstreept dat alle verantwoordelijken voor het in stand houden van de gewapende conflicten, de instabiliteit en de onveiligheid in de DRC ter verantwoording moeten worden geroepen; 25. is bezorgd over de gevolgen van Russische inmenging in het conflict, en meer in het algemeen in de regio, alsook over de toenemende desinformatiecampagnes; laakt in het bijzonder de inspanningen van Rusland om antiwesterse gevoelens aan te wakkeren door op sociale media nepnieuws over westerse spelers te verspreiden; 26. uit zijn bezorgdheid over de toenemende aanwezigheid van Chinese actoren in de mijnbouwsector van de DRC en in de regio, die handelen zonder respect voor economische en sociale verantwoordelijkheden, en herinnert eraan dat Europese industrieën en bedrijven in de regio alleen voorzieningszekerheid op lange termijn zullen hebben als er een langdurige en vreedzame oplossing voor het conflict wordt gevonden; 27. herinnert eraan dat alleen met een inclusieve en regionale aanpak de veelzijdige, reeds lang bestaande problemen in de regio aan de orde gesteld en aangepakt kunnen worden; is zeer ingenomen met de gezamenlijke vredestop van de SADC en de EAC van 8 februari 2025 in Dar es Salaam; spreekt in dit verband nogmaals zijn volledige steun uit voor de processen van Luanda en Nairobi en roept alle landen in het gebied van de Grote Meren, en in het bijzonder de DRC en Rwanda, op de onderhandelingen binnen deze kaders met spoed voort te zetten; benadrukt dat elke oplossing ook de onderliggende oorzaken van het conflict moet aanpakken, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, de illegale handel in natuurlijke hulpbronnen; verzoekt de Commissie en de lidstaten nationale en regionale initiatieven, zoals het initiatief van de Congolese katholieke en protestantse leiders en het proces van Luanda, volledig te ondersteunen; onderstreept dat regionale organisaties, zoals de Afrikaanse Unie, de SADC en de EAC, bij al deze inspanningen een centrale rol moeten spelen; onderstreept tevens dat een duurzame oplossing een hervorming van de veiligheidssector in de DRC vereist, met een beter georganiseerd leger en bestuur van de DRC; 28. verzoekt de internationale gemeenschap en alle betrokken actoren gebruik te maken van de raamovereenkomst van Addis Abeba en een internationale vredesconferentie te organiseren in het oosten van de DRC en het gebied van de Grote Meren; benadrukt dat deze unieke conferentie in het teken zal staan van “ondernemen voor vrede” en belanghebbenden uit de particuliere sector bijeen zal brengen om de vredesonderhandelingstafel, aangezien wordt gestreden om strategische mineralen; beklemtoont dat zakenlieden een aanzienlijke invloed kunnen uitoefenen op hun respectieve landen en deze ertoe kunnen aanzetten vrede na te streven; is van mening dat met deze aanpak vooruitgang kan worden geboekt bij het vinden van een oplossing; 29. pleit voor het afgelasten van de wereldkampioenschappen wielrennen van de Internationale Wielerunie van 2025 in Kigali indien Rwanda niet van koers verandert; 30. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regering en het parlement van Rwanda en van de Democratische Republiek Congo, de Afrikaanse Unie, de secretariaten van de stabilisatiemissie van de Verenigde Naties in de Democratische Republiek Congo, de Ontwikkelingsgemeenschap van Zuidelijk Afrika en de Oost-Afrikaanse Gemeenschap, alsook aan andere relevante internationale organen.
|
European Parliament Adopted Texts
|
https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/TA-10-2025-03-11_NL.html
|
Het Europees Parlement, – gezien het aan het Parlement voorgelegde verzoek tot opheffing van de immuniteit van Adam Bielan, dat op 5 juli 2024 werd ingediend door de rechtbank in eerste aanleg bevoegd voor strafzaken (vijfde kamer) van Warschau‑Śródmieście in Warschau, in verband met een strafrechtelijke procedure die tegen hem werd ingeleid door middel van een particuliere aanklacht ingediend door de wettelijke vertegenwoordiger van de particuliere aanklagers, en van de ontvangst waarvan op 16 september 2024 ter plenaire vergadering kennis werd gegeven, – na Adam Bielan op 23 januari 2025 te hebben gehoord, overeenkomstig artikel 9, lid 6, van zijn Reglement, en gezien het door de heer Bielan tijdens de hoorzitting overgelegde document, – gezien de artikelen 8 en 9 van protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen, – gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 21 oktober 2008, 19 maart 2010, 6 september 2011, 17 januari 2013, 19 december 2019 en 5 juli 2023 (1) , – gezien artikel 105, leden 2 en 5, van de Grondwet van de Republiek Polen, – gezien artikel 5, lid 2, artikel 6, lid 1, en artikel 9 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie juridische zaken ( A10-0015/2025 ), A. overwegende dat de rechtbank in eerste aanleg bevoegd voor strafzaken (vijfde kamer) van Warschau‑Śródmieście in Polen op 5 juli 2024 een verzoek tot opheffing van de parlementaire immuniteit van Adam Bielan (in Polen verkozen lid van het Europees Parlement) heeft ingediend naar aanleiding van een aanklacht van een particuliere partij in verband met door Adam Bielan tijdens een interview op de radio op 10 maart 2023 gemaakte opmerkingen; overwegende dat overeenkomstig artikel 9, lid 1, van het Reglement verzoeken tot opheffing van de immuniteit van een lid ingediend moeten worden door “een daartoe bevoegde autoriteit van een lidstaat” en dat dergelijke verzoeken overeenkomstig artikel 9, lid 12, doorgezonden moeten worden door de gerechtelijke autoriteiten, en dat het daarbij gaat om verschillende concepten; overwegende dat als in Polen een procedure wordt ingeleid door een particuliere partij zonder dat daarbij een openbaar aanklager een rol speelt, de rechtbank de instantie is die bevoegd is om het verzoek van de particuliere partij tot opheffing van de parlementaire immuniteit door te sturen; B. overwegende dat het verzoek tot opheffing van de immuniteit werd ingediend in het kader van een strafrechtelijke procedure tegen Adam Bielan wegens smaad/laster, strafbare feiten in de zin van artikel 212, leden 1 en 2, van het Poolse wetboek van strafrecht; C. overwegende dat Adam Bielan ervan beschuldigd wordt lasterlijke uitlatingen te hebben gedaan tijdens een interview in een programma van het radiostation RMF FM, dat op 10 maart 2023 in Polen werd uitgezonden, in verband met het functioneren en het beheer van het Nationale Centrum voor onderzoek en ontwikkeling van Polen, een uitvoerend agentschap van het Poolse Ministerie van Wetenschap en Hoger Onderwijs; overwegende dat dit agentschap onder toezicht staat van de minister van Ontwikkelingsfondsen en Regionaal Beleid en dat een van de belangrijkste taken van het agentschap is het toewijzen van overheidsmiddelen aan projecten; D. overwegende dat Adam Bielan volgens de particuliere aanklacht lasterlijke uitlatingen zou hebben gedaan met de bedoeling de reputatie van twee personen en een onderneming met hoofdkantoor in Warschau te schaden, waardoor het waarschijnlijk was dat het vertrouwen in de capaciteiten van deze personen en hun vermogen om hun taken uit te voeren zou worden aangetast, waarbij het zou gaan om belastering via een massacommunicatiemiddel, een strafbaar feit naar aanleiding waarvan op grond van artikel 212, lid 4, van het Poolse wetboek van strafrecht vervolging op aanklacht van een particulier kan worden ingesteld; E. overwegende dat de parlementaire immuniteit tot doel heeft het Parlement en zijn leden te beschermen tegen gerechtelijke procedures in verband met activiteiten die in de uitoefening van parlementaire taken zijn verricht en die niet van die taken kunnen worden gescheiden; F. overwegende dat Adam Bielan bij de Europese verkiezingen van 2019 werd verkozen tot lid van het Europees Parlement en ten tijde van het hem ten laste gelegde strafbare feit lid van het Europees Parlement was; G. overwegende dat in artikel 8 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie wordt bepaald dat tegen leden van het Europees Parlement geen opsporing kan plaatsvinden, en dat zij evenmin kunnen worden aangehouden of vervolgd op grond van de mening of de stem die zij in de uitoefening van hun ambt hebben geuit of uitgebracht; H. overwegende dat een door een EP-lid buiten het Europees Parlement afgelegde verklaring aangemerkt kan worden als een in de uitoefening van zijn of haar ambt uitgebrachte mening in zin van artikel 8 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, als die verklaring een subjectieve beoordeling bevat die rechtstreeks en duidelijk verband houdt met de uitoefening door het EP-lid van dat ambt; overwegende dat de vraag of dit het geval is derhalve moet worden beantwoord aan de hand van de aard en de inhoud van de verklaring; I. overwegende dat in het licht hiervan en gezien de in het verzoek tot opheffing van de immuniteit beschreven omstandigheden, de context en de inhoud van de vermeende lasterlijke uitlatingen van Adam Bielan, er geen sprake lijkt te zijn van een rechtstreeks en duidelijk verband tussen de uitlatingen en het mandaat van de heer Bielan als lid van het Europees Parlement; J. overwegende dat de desbetreffende uitlatingen dus niet aangemerkt dienen te worden als een mening die door Adam Bielan is geuit of stem die door Adam Bielan is uitgebracht in de uitoefening van zijn ambt in de zin van artikel 8 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie; K. overwegende dat in artikel 9, eerste alinea, punt a), van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie is bepaald dat de leden van het Europees Parlement op hun eigen grondgebied de immuniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend; L. overwegende dat in artikel 105, leden 2 en 5, van de Poolse grondwet wordt bepaald dat een Pools parlementslid vanaf de dag waarop de verkiezingsuitslag bekend wordt gemaakt tot de dag waarop het mandaat verstrijkt niet strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld zonder toestemming van de Sejm (het Poolse lagerhuis) en dat een Pools parlementslid niet kan worden aangehouden of gearresteerd zonder toestemming van de Sejm , tenzij het lid op heterdaad wordt betrapt en als aanhouding noodzakelijk is voor het goede verloop van de procedure; M. overwegende dat het Parlement in deze zaak geen bewijzen heeft gevonden die duiden op fumus persecutionis, dat wil zeggen feiten die erop wijzen dat de procedure is ingeleid om de politieke activiteiten van het lid in zijn hoedanigheid van lid van het Europees Parlement te schaden; N. overwegende dat het Parlement niet als een rechtbank kan worden beschouwd en dat het lid in het kader van een procedure tot opheffing van de immuniteit niet als een “verdachte” kan worden beschouwd (2) ; 1. besluit de immuniteit van Adam Bielan op te heffen; 2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de bevoegde autoriteit van Polen en aan Adam Bielan. (Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad ( COM(2024)0469 ), – gezien artikel 294, lid 2, en artikel 212 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C10‑0127/2024), – gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien het overeenkomstig artikel 75, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissies goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 26 februari 2025 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren, – gezien artikel 60 van zijn Reglement, – gezien het gezamenlijk overleg van de Commissie buitenlandse zaken en de Begrotingscommissie overeenkomstig artikel 59 van het Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie internationale handel en de Commissie begrotingscontrole, – gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en de Begrotingscommissie ( A10‑0006/2025 ), 1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast; 2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen; 3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 11 maart 2025 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2025/... van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van de hervormings- en groeifaciliteit voor de Republiek Moldavië (Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2025/535.) (Goedkeuring) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie van 19 februari 2025 om Radek Urban te benoemen tot lid van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (C10‑0030/2025), – gezien artikel 56, lid 6, van Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010 (1) , – gezien zijn resolutie van 14 maart 2019 over genderevenwicht bij benoemingen in de EU op het gebied van economische en monetaire zaken (2) , – gezien zijn resolutie van 16 januari 2020 over instellingen en organen in de economische en monetaire unie: belangenconflicten na uitdiensttreding bij de overheid voorkomen (3) , – gezien artikel 135 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken ( A10‑0024/2025 ), A. overwegende dat in artikel 56, lid 4, van Verordening (EU) nr. 806/2014 wordt bepaald dat de leden van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, naar wie wordt verwezen in artikel 43, lid 1, punt b), van die verordening, worden benoemd op basis van verdienste, vaardigheden, kennis van bancaire en financiële aangelegenheden en ervaring die relevant is op het gebied van financieel toezicht en financiële regelgeving alsook bankafwikkeling; B. overwegende dat het Parlement toegewijd is aan het waarborgen van genderevenwicht in topfuncties op het gebied van bank- en financiële diensten; overwegende dat alle Unie- en nationale instellingen en organen concrete maatregelen moeten nemen om voor genderevenwicht te zorgen; C. overwegende dat de Commissie op 15 januari 2025 overeenkomstig artikel 56, lid 6, van Verordening (EU) nr. 806/2014 een shortlist heeft vastgesteld voor de functie van lid van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad; D. overwegende dat de Commissie de shortlist overeenkomstig artikel 56, lid 6, van Verordening (EU) nr. 806/2014 aan het Parlement heeft toegezonden; E. overwegende dat de Commissie op 19 februari 2025 een voorstel heeft aangenomen om Radek Urban te benoemen tot lid van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad en dit voorstel heeft ingediend bij het Parlement; F. overwegende dat de Commissie economische en monetaire zaken van het Parlement de kwalificaties van de voor de functie van lid van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad voorgedragen kandidaat heeft bestudeerd, met name in het licht van de vereisten van artikel 56, lid 4, van Verordening (EU) nr. 806/2014; G. overwegende dat de Commissie economische en monetaire zaken op 3 maart 2025 een hoorzitting heeft gehouden met Radek Urban, waar hij een openingsverklaring heeft afgelegd en vervolgens vragen van de commissieleden heeft beantwoord; 1. hecht zijn goedkeuring aan de benoeming van Radek Urban tot lid van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad voor een termijn van vijf jaar; 2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Europese Raad, de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen van de lidstaten. (Goedkeuring) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie van 19 februari 2025 om Slavka Eley te benoemen tot lid van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (C10‑0031/2025), – gezien artikel 56, lid 6, van Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010 (1) , – gezien zijn resolutie van 14 maart 2019 over genderevenwicht bij benoemingen in de EU op het gebied van economische en monetaire zaken (2) , – gezien zijn resolutie van 16 januari 2020 over instellingen en organen in de economische en monetaire unie: belangenconflicten na uitdiensttreding bij de overheid voorkomen (3) , – gezien artikel 135 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken ( A10‑0025/2025 ), A. overwegende dat in artikel 56, lid 4, van Verordening (EU) nr. 806/2014 wordt bepaald dat de leden van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, naar wie wordt verwezen in artikel 43, lid 1, punt b), van die verordening, worden benoemd op basis van verdienste, vaardigheden, kennis van bancaire en financiële aangelegenheden en ervaring die relevant is op het gebied van financieel toezicht en financiële regelgeving alsook bankafwikkeling; B. overwegende dat het Parlement toegewijd is aan het waarborgen van genderevenwicht in topfuncties op het gebied van bank- en financiële diensten; overwegende dat alle Unie- en nationale instellingen en organen concrete maatregelen moeten nemen om voor genderevenwicht te zorgen; C. overwegende dat de Commissie op 15 januari 2025 overeenkomstig artikel 56, lid 6, van Verordening (EU) nr. 806/2014 een shortlist heeft vastgesteld voor de functie van lid van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad; D. overwegende dat de Commissie de shortlist overeenkomstig artikel 56, lid 6, van Verordening (EU) nr. 806/2014 aan het Parlement heeft toegezonden; E. overwegende dat de Commissie op 19 februari 2025 een voorstel heeft aangenomen om Slavka Eley te benoemen tot lid van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad en dit voorstel heeft ingediend bij het Parlement; F. overwegende dat de Commissie economische en monetaire zaken van het Parlement de kwalificaties van de voor de functie van lid van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad voorgedragen kandidaat heeft bestudeerd, met name in het licht van de vereisten van artikel 56, lid 4, van Verordening (EU) nr. 806/2014; G. overwegende dat de Commissie economische en monetaire zaken op 3 maart 2025 een hoorzitting heeft gehouden met Slavka Eley, waar zij een openingsverklaring heeft afgelegd en vervolgens vragen van de commissieleden heeft beantwoord; 1. hecht zijn goedkeuring aan de benoeming van Slavka Eley tot lid van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad voor een periode van vijf jaar; 2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Europese Raad, de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen van de lidstaten. (Goedkeuring) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie van 19 februari 2025 om Miguel Carcaño Saenz Cenzano te benoemen tot vicevoorzitter van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (C10‑0032/2025), – gezien artikel 56, lid 6, van Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010 (1) , – gezien zijn resolutie van 14 maart 2019 over genderevenwicht bij benoemingen in de EU op het gebied van economische en monetaire zaken (2) , – gezien zijn resolutie van 16 januari 2020 over instellingen en organen in de economische en monetaire unie: belangenconflicten na uitdiensttreding bij de overheid voorkomen (3) , – gezien artikel 135 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken ( A10‑0026/2025 ), A. overwegende dat in artikel 56, lid 4, van Verordening (EU) nr. 806/2014 wordt bepaald dat de vicevoorzitter van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, naar wie wordt verwezen in artikel 56, lid 3, van die verordening, wordt benoemd op basis van verdienste, vaardigheden, kennis van bancaire en financiële aangelegenheden en ervaring die relevant is op het gebied van financieel toezicht en financiële regelgeving alsook bankafwikkeling; B. overwegende dat het Parlement toegewijd is aan het waarborgen van genderevenwicht in topfuncties op het gebied van bank- en financiële diensten; overwegende dat alle Unie- en nationale instellingen en organen concrete maatregelen moeten nemen om voor genderevenwicht te zorgen; C. overwegende dat de Commissie op 15 januari 2025 overeenkomstig artikel 56, lid 6, van Verordening (EU) nr. 806/2014 een shortlist heeft vastgesteld voor de functie van vicevoorzitter van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad; D. overwegende dat de Commissie de shortlist overeenkomstig artikel 56, lid 6, van Verordening (EU) nr. 806/2014 aan het Parlement heeft toegezonden; E. overwegende dat de Commissie op 19 februari 2025 een voorstel heeft aangenomen om Miguel Carcaño Saenz Cenzano te benoemen tot vicevoorzitter van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad en dit voorstel heeft ingediend bij het Parlement; F. overwegende dat de Commissie economische en monetaire zaken van het Parlement vervolgens de kwalificaties van de voor de functie van vicevoorzitter van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad voorgedragen kandidaat heeft onderzocht, met name met het oog op de vereisten in artikel 56, lid 4, van Verordening (EU) nr. 806/2014; G. overwegende dat de Commissie economische en monetaire zaken op 3 maart 2025 een hoorzitting heeft gehouden met Miguel Carcaño Saenz Cenzano, waar hij een openingsverklaring heeft afgelegd en vervolgens vragen van de commissieleden heeft beantwoord; 1. hecht zijn goedkeuring aan de benoeming van Miguel Carcaño Saenz Cenzano tot vicevoorzitter van de gemeenschappelijke afwikkelingsraad voor een termijn van vijf jaar; 2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Europese Raad, de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen van de lidstaten. Het Europees Parlement, – gezien artikel 10, lid 1, en artikel 14, leden 2 en 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, – gezien de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen (1) , – gezien zijn Besluit 2005/684/EG, Euratom van 28 september 2005 houdende aanneming van het Statuut van de leden van het Europees Parlement (2) , met name artikel 2, lid 1, en artikel 3, lid 1, – gezien Richtlijn 93/109/EG van de Raad van 6 december 1993 tot vaststelling van de wijze van uitoefening van het actief en passief kiesrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement ten behoeve van de burgers van de Unie die verblijven in een lidstaat waarvan zij geen onderdaan zijn (3) , – gezien Besluit (EU) 2023/2061 van de Europese Raad van 22 september 2023 inzake de samenstelling van het Europees Parlement (4) , — gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 7 juli 2005 (5) , 30 april 2009 (6) , 19 december 2019 (7) en 26 september 2024 (8) , – gezien de artikelen 3, 4 en 11 van en bijlage I bij zijn Reglement, – gezien de officiële bekendmaking, door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, van de uitslag van de verkiezingen voor het Europees Parlement, – gezien het verslag van de Commissie juridische zaken ( A10‑0016/2025 ), A. overwegende dat overeenkomstig artikel 12 van de Akte van 20 september 1976, het Europees Parlement verplicht is de geloofsbrieven te onderzoeken van de leden van het Europees Parlement en dat het hiertoe nota moet nemen van de officieel door de lidstaten bekendgemaakte uitslagen en moet beslissen over de bezwaren die eventueel kunnen worden ingebracht op grond van de bepalingen van de Akte van 1976, met uitsluiting van de nationale bepalingen waarnaar genoemde akte verwijst; B. overwegende dat in artikel 7, leden 1 en 2, van de Akte van 20 september 1976 de ambten worden beschreven die onverenigbaar zijn met de hoedanigheid van lid van het Europees Parlement; C. overwegende dat alle lidstaten het Parlement overeenkomstig artikel 3, lid 1, van het Reglement de namen van hun gekozen leden hebben meegedeeld; D. overwegende dat sommige lidstaten de lijst van de eventuele vervangers in de uit de verkiezingsuitslag blijkende volgorde, als vereist op grond van artikel 3, lid 3, van het Reglement, te laat hebben doorgestuurd, terwijl andere deze nog helemaal niet hebben doorgestuurd; E. overwegende dat bezwaren tegen de verkiezing van bepaalde leden van het Europees Parlement in de lidstaten kunnen worden onderzocht overeenkomstig de nationale wetgeving en dat deze procedures kunnen leiden tot nietigverklaring van de verkiezing van de betrokken leden; overwegende dat er voor het Parlement geen geschillen zijn gerezen overeenkomstig de bepalingen van de Akte van 20 september 1976; F. overwegende dat, overeenkomstig artikel 3 van Besluit (EU) 2023/2061 van de Europese Raad van 22 september 2023, het aantal vertegenwoordigers in het Europees Parlement dat aan Spanje is toegewezen momenteel 61 bedraagt, terwijl de bekendmaking door de bevoegde Spaanse autoriteiten slechts 60 namen bevat; overwegende dat het Parlement, overeenkomstig de artikelen 8 en 12 van de Akte van 20 september 1976, zoals uitgelegd door het Hof van Justitie van de Europese Unie (9) , nota neemt van de lijst van leden die in Spanje zijn verkozen bij de verkiezingen van 9 juni 2024, die aan het Parlement is verstrekt door de Junta Electoral Central; overwegende dat de Junta Electoral Central het Parlement niet in kennis heeft gesteld van de naam van een van de in Spanje verkozen leden; G. overwegende dat de leden, overeenkomstig artikel 3, lid 2, van en de bijlage bij het Reglement, schriftelijk een verklaring moeten afleggen dat zij geen functie bekleden die onverenigbaar is met de hoedanigheid van lid van het Europees Parlement, en schriftelijk opgave moeten doen van hun particuliere belangen en van hun activa, bij gebreke waarvan het mandaat van het betrokken lid niet geldig kan worden verklaard; 1. verklaart – onverminderd eventuele beslissingen die genomen zouden kunnen worden door de bevoegde instanties van de lidstaten waar een verkiezingsuitslag wordt betwist – dat het mandaat van de in bijlage I bij dit besluit genoemde leden van het Europees Parlement, van wie de verkiezing door de bevoegde nationale autoriteiten is medegedeeld, geldig is en dat de betrokken leden de uit artikel 7, leden 1 en 2, van de Akte van 20 september 1976 voortvloeiende verklaring hebben ondertekend en de in bijlage I bij het Reglement van het Europees Parlement bedoelde opgave hebben gedaan; 2. bevestigt zijn verzoek aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten om het Europees Parlement in kennis te stellen van de namen van de gekozen kandidaten en eventuele plaatsvervangers, in de uit de verkiezingsuitslag blijkende volgorde; 3. verzoekt de bevoegde autoriteiten van de lidstaten om het onderzoek van de bij hen ingediende bezwaren ten spoedigste af te sluiten en het Parlement van de uitslag daarvan op de hoogte te stellen; 4. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de bevoegde nationale autoriteiten en de parlementen van de lidstaten. BIJLAGE: Lijst van de leden van het Europees Parlement van wie het mandaat geldig is verklaard (16 juli 2024) België (22 leden) ANNEMANS Gerolf ARIMONT Pascal BEKE Wouter BONTE Barbara BOTENGA Marc BRICMONT Saskia CASSART Benoit CEULEMANS Estelle CHASTEL Olivier DI RUPO Elio KANKO Assita KENNES Rudi MATTHIEU Sara SOMMEN Liesbet TOBBACK Bruno VAN BREMPT Kathleen VANDENDRIESSCHE Tom VAN DIJCK Kris VAN OVERTVELDT Johan VAUTMANS Hilde VEROUGSTRAETE Yvan WILMÈS Sophie (16 juli 2024) Bulgarije (17 leden) KABILOV Taner KANEV Radan KOVATCHEV Andrey KYUCHYUK Ilhan LAYKOVA Rada LAZAROV Ilia MAYDELL Eva MINCHEV Nikola NOVAKOV Andrey PENKOVA Tsvetelina PETROV Hristo RADEV Emil STOYANOV Stanislav VALCHEV Ivaylo VIGENIN Kristian VOLGIN Petar YONCHEVA Elena (16 juli 2024) Tsjechië (21 leden) BARTŮŠEK Nikola BŽOCH Jaroslav DAVID Ivan DOSTÁL Ondřej DOSTALOVA Klara FARSKÝ Jan GREGOROVÁ Markéta KNOTEK Ondřej KOLÁŘ Ondřej KONEČNÁ Kateřina KOVAŘÍK Ondřej KRUTÍLEK Ondřej KUBÍN Tomáš (*) NAGYOVÁ Jana NERUDOVÁ Danuše NIEDERMAYER Luděk POKORNÁ JERMANOVÁ Jaroslava TUREK Filip VONDRA Alexandr VRECIONOVÁ Veronika ZDECHOVSKÝ Tomáš (*) Mandaat geldig per 1 augustus 2024, de datum die vermeld is in de bekendmaking door de bevoegde nationale autoriteit van de verkiezing van de heer Tomáš KUBÍN ter vervanging van de heer Martin HLAVÁČEK. (16 juli 2024) Denemarken (15 leden) BOSSE Stine CHRISTENSEN Asger CLAUSEN Per DAHL Henrik FRIIS Sigrid FUGLSANG Niels HANSEN Niels Flemming LØKKEGAARD Morten NORDQVIST Rasmus PETER-HANSEN Kira Marie SCHALDEMOSE Christel SØVNDAL Villy STORM Kristoffer VIND Marianne VISTISEN Anders (16 juli 2024) Duitsland (96 leden) ANDERSON Christine ANDRESEN Rasmus ARNDT Anja AUST René BARLEY Katarina BAUSEMER Arno BENTELE Hildegard BERG Sibylle BERGER Stefan BISCHOFF Gabriele BLOSS Michael BOESELAGER Damian BOẞDORF Irmhild BUCHHEIT Markus BULLMANN Udo BURKHARDT Delara BYSTRON Petr CASPARY Daniel CAVAZZINI Anna COSTANZO Vivien CREMER Tobias DE MASI Fabio DEMIREL Özlem DOLESCHAL Christian DROESE Siegbert Frank DÜPONT Lena ECKE Matthias EHLER Christian EROGLU Engin EVERDING Sebastian FERBER Markus FIRMENICH Ruth FREUND Daniel FROELICH Tomasz GAHLER Michael GEESE Alexandra GEIER Jens GEISEL Thomas GEUKING Niels GIESEKE Jens GLÜCK Andreas HAHN Svenja HÄUSLING Martin HERBST Niclas HOHLMEIER Monika JONGEN Marc JUNGBLUTH Alexander KHAN Mary KÖHLER Stefan KÖRNER Moritz KRAH Maximilian LAGODINSKY Sergey LANGE Bernd LANGENSIEPEN Katrin LIESE Peter LINS Norbert MARQUARDT Erik MCALLISTER David MEHNERT Alexandra MERTENS Verena NEUHOFF Hans NEUMANN Hannah NIEBLER Angelika NOICHL Maria OETJEN Jan-Christoph PAULUS Jutta PÜRNER Friedrich RACKETE Carola RADTKE Dennis REINTKE Terry REPASI René REPP Sabrina RIEHL Nela RIPA Manuela SCHENK Oliver SCHIRDEWAN Martin SCHNEIDER Christine SCHWAB Andreas SEEKATZ Ralf SELL Alexander SIEPER Lukas SIMON Sven SINGER Christine SIPPEL Birgit SONNEBORN Martin STRACK-ZIMMERMANN Marie-Agnes STREIT Joachim TEGETHOFF Kai VERHEYEN Sabine VON DER SCHULENBURG Michael VOSS Axel WALSMANN Marion WARNKE Jan-Peter WEBER Manfred WECHSLER Andrea WÖLKEN Tiemo (16 juli 2024) Estland (7 leden) KALJURAND Marina MADISON Jaak MIKSER Sven PAET Urmas RATAS Jüri TERRAS Riho TOOM Jana (16 juli 2024) Ierland (14 leden) ANDREWS Barry BOYLAN Lynn CARBERRY Nina COWEN Barry DOHERTY Regina FLANAGAN Luke Ming FUNCHION Kathleen KELLEHER Billy KELLY Seán MCNAMARA Michael MULLOOLY Ciaran NÍ MHURCHÚ Cynthia Ó RÍORDÁIN Aodhán WALSH Maria (16 juli 2024) Griekenland (21 leden) AFTIAS Georgios ALEXANDRAKI Galato ANADIOTIS Nikolaos ARNAOUTOGLOU Sakis ARVANITIS Konstantinos BELERIS Fredis FARANTOURIS Nikolas FRAGKOS Emmanouil KEFALOGIANNIS Emmanouil KOUNTOURA Elena LATINOPOULOU Afroditi MANIATIS Yannis MEIMARAKIS Vangelis MELETI Eleonora NIKOLAOU-ALAVANOS Lefteris PAPADAKIS Kostas PAPANDREOU Nikos PAPPAS Nikos TSIODRAS Dimitris VOZEMBERG-VRIONIDI Elissavet ZACHARIA Maria (16 juli 2024) Spanje (60 leden) ABADÍA JOVER Maravillas AGIRREGOITIA MARTÍNEZ Oihane ARIAS ECHEVERRÍA Pablo ASENS LLODRÀ Jaume BALLARÍN CEREZA Laura BARRENA ARZA Pernando BENJUMEA BENJUMEA Isabel BORRÁS PABÓN Mireia BUXADÉ VILLALBA Jorge CEPEDA José CRESPO DÍAZ Carmen DE LA HOZ QUINTANO Raúl DE LA PISA CARRIÓN Margarita DEL CASTILLO VERA Pilar ESTARÀS FERRAGUT Rosa EZCURRA ALMANSA Alma FERNÁNDEZ Jonás GALÁN Estrella GÁLVEZ Lina GARCÍA PÉREZ Iratxe GIMÉNEZ LARRAZ Borja GIRAUTA VIDAL Juan Carlos GÓMEZ LÓPEZ Sandra GONZÁLEZ CASARES Nicolás GONZÁLEZ PONS Esteban HERRANZ GARCÍA Esther HOMS GINEL Alicia JALLOUL MURO Hana JUNCO GARCÍA Nora LÓPEZ Javi LÓPEZ AGUILAR Juan Fernando LÓPEZ-ISTÚRIZ WHITE Antonio LUENA César MAESTRE Cristina MARTÍN FRÍAS Jorge MARZÀ IBÁÑEZ Vicent MATO Gabriel MENDIA Idoia MILLÁN MON Francisco José MIRANDA PAZ Ana MONTERO Irene MONTSERRAT Dolors MORENO SÁNCHEZ Javier NAVARRETE ROJAS Fernando NEVADO DEL CAMPO Elena PAJÍN Leire PASCUAL DE LA PARTE Nicolás PÉREZ Alvise RIBA I GINER Diana ROS SEMPERE Marcos SÁNCHEZ AMOR Nacho SANCHO MURILLO Elena SERRA SÁNCHEZ Isabel SERRANO SIERRA Rosa SOLIER Diego SOLÍS PÉREZ Susana TERTSCH Hermann VÁZQUEZ LÁZARA Adrián ZARZALEJOS Javier ZOIDO ÁLVAREZ Juan Ignacio (16 juli 2024) Frankrijk (81 leden) ALLIONE Grégory ANDROUËT Mathilde AUBRY Manon BARDELLA Jordan BAY Christophe (*) BAY Nicolas BELLAMY François-Xavier BOYER Gilles BRASIER-CLAIN Marie-Luce CAMARA Mélissa CANFIN Pascal CARÊME Damien CASTILLO Laurent CHAIBI Leila CLERGEAU Christophe CORMAND David DAUCHY Marie DELOGE Valérie DEVAUX Valérie DISDIER Mélanie DUSSAUSAYE Gaëtan (**) FARRENG Laurence FITA Claire FOURREAU Emma FRIGOUT Anne-Sophie FURET Angéline GARRAUD Jean-Paul GERMAIN Jean-Marc GLUCKSMANN Raphaël GOMART Christophe GOZI Sandro GRISET Catherine GRUDLER Christophe GUETTA Bernard HASSAN Rima HAYER Valérie IMART Céline JAMET France JORON Virginie JOUVET Pierre KALFON François KELLER Fabienne KNAFO Sarah LALUCQ Aurore LAURENT Murielle LE CALLENNEC Isabelle LEGGERI Fabrice LEONARDELLI Julien LOISEAU Nathalie MARÉCHAL Marion MARIANI Thierry MEBAREK Nora MESURE Marina MORANO Nadine NIKOLIC Aleksandar OLIVIER Philippe OMARJEE Younous PELLERIN-CARLIN Thomas PELTIER Guillaume PENNELLE Gilles PIERA Pascale PIMPIE Pierre RAFOWICZ Emma RECHAGNEUX Julie RIDEL Chloé ROUGÉ André SAEIDI Arash SANCHEZ Julien SARGIACOMO Eric SATOURI Mounir SBAI Majdouline SMITH Anthony SOREL Malika THIONNET Pierre-Romain TOLASSY Rody TOUSSAINT Marie TROCHU Laurence VALET Matthieu VARAUT Alexandre VEDRENNE Marie-Pierre WERBROUCK Séverine (****) YON-COURTIN Stéphanie (*) Mandaat geldig per 27 september 2024, de datum die vermeld is in de bekendmaking door de bevoegde nationale autoriteit van de verkiezing van de heer Christophe BAY ter vervanging van de heer Gaëtan DUSSAUSAYE. (**) Het mandaat van de heer Gaëtan DUSSAUSAYE liep af op 25 september 2024. (***) Mandaat geldig per 27 september 2024, de datum die vermeld is in de bekendmaking door de bevoegde nationale autoriteit van de verkiezing van mevrouw Séverine WERBROUCK ter vervanging van mevrouw Sylvie JOSSERAND. (16 juli 2024) Kroatië (12 leden) BARTULICA Stephen Nikola BORZAN Biljana BOSANAC Gordan BRNJAC Nikolina GLAVAK Sunčana JERKOVIĆ Romana PICULA Tonino RESSLER Karlo SOKOL Tomislav STIER Davor Ivo VEŠLIGAJ Marko (*) ZOVKO Željana (*) Mandaat geldig per 5 september 2024, d.w.z. de datum van de bekendmaking door de bevoegde nationale autoriteit van de verkiezing van de heer Marko VEŠLIGAJ ter vervanging van de heer Predrag Fred MATIĆ. (16 juli 2024) Italië (76 leden) ANNUNZIATA Lucia ANTOCI Giuseppe BENIFEI Brando BERLATO Sergio BONACCINI Stefano BORCHIA Paolo CAVEDAGNA Stefano CECCARDI Susanna CHINNICI Caterina CICCIOLI Carlo CIRIANI Alessandro CISINT Anna Maria CORRADO Annalisa CROSETTO Giovanni DE MEO Salvatore DECARO Antonio DELLA VALLE Danilo DONAZZAN Elena DORFMANN Herbert FALCONE Marco FIDANZA Carlo FIOCCHI Pietro FURORE Mario GAMBINO Alberico GEMMA Chiara GORI Giorgio GUALMINI Elisabetta GUARDA Cristina INSELVINI Paolo LAURETI Camilla LUCANO Mimmo LUPO Giuseppe MAGONI Lara MANTOVANI Mario MARAN Pierfrancesco MARINO Ignazio Roberto MARTUSCIELLO Fulvio MILAZZO Giuseppe MORACE Carolina MORATTI Letizia MORETTI Alessandra NARDELLA Dario NESCI Denis ORLANDO Leoluca PALMISANO Valentina PATRICIELLO Aldo PEDULLA’ Gaetano PICARO Michele PICIERNO Pina POLATO Daniele PRINCI Giusi PROCACCINI Nicola RAZZA Ruggero RICCI Matteo RUOTOLO Sandro SALINI Massimiliano SALIS Ilaria SARDONE Silvia SBERNA Antonella SCUDERI Benedetta SQUARTA Marco STANCANELLI Raffaele STRADA Cecilia TAMBURRANO Dario TARQUINIO Marco TINAGLI Irene TOPO Raffaele TORSELLI Francesco TOSI Flavio TOVAGLIERI Isabella TRIDICO Pasquale VANNACCI Roberto VENTOLA Francesco VIVALDINI Mariateresa ZAN Alessandro ZINGARETTI Nicola (16 juli 2024) Cyprus (6 leden) FOURLAS Loucas GEADI Geadis GEORGIOU Giorgos HADJIPANTELA Michalis MAVRIDES Costas PANAYIOTOU Fidias (16 juli 2024) Letland (9 leden) IJABS Ivars KALNIETE Sandra KOLS Rihards KRIŠTOPANS Vilis POZŅAKS Reinis STAĶIS Mārtiņš UŠAKOVS Nils VAIDERE Inese ZĪLE Roberts (16 juli 2024) Litouwen (11 leden) ANDRIUKAITIS Vytenis Povilas AUŠTREVIČIUS Petras BLINKEVIČIŪTĖ Vilija GRAŽULIS Petras JUKNEVIČIENĖ Rasa KUBILIUS Andrius (*) SAUDARGAS Paulius SINKEVIČIUS Virginijus TOMASZEWSKI Waldemar VERYGA Aurelijus ŽALIMAS Dainius (*) Het mandaat van de heer Andrius KUBILIUS liep af op 30 november 2024. (16 juli 2024) Luxemburg (6 leden) ANGEL Marc GOERENS Charles HANSEN Christophe (*) KARTHEISER Fernand KEMP Martine (**) METZ Tilly WISELER-LIMA Isabel (*) Het mandaat van de heer Christophe HANSEN liep af op 30 november 2024. (**) Mandaat geldig per 3 december 2024, datum van de bekendmaking door de bevoegde nationale autoriteit van de verkiezing van mevrouw Martine KEMP ter vervanging van de heer Christophe HANSEN. (16 juli 2024) Hongarije (21 leden) BORVENDÉG Zsuzsanna DÁVID Dóra DEUTSCH Tamás DOBREV Klára DÖMÖTÖR Csaba (*) FERENC Viktória GÁL Kinga GERZSENYI Gabriella GYŐRFFY Balázs (**) GYŐRI Enikő GYÜRK András HÖLVÉNYI György KOLLÁR Kinga KULJA András Tivadar LAKOS Eszter LÁSZLÓ András MAGYAR Péter MOLNÁR Csaba SCHALLER-BAROSS Ernő SZEKERES Pál TARR Zoltán VICSEK Annamária (*) Mandaat geldig per 22 september 2024, de datum die vermeld is in de bekendmaking door de bevoegde nationale autoriteit van de verkiezing van de heer Csaba DÖMÖTÖR ter vervanging van de heer Balázs GYŐRFFY. (**) Het mandaat van de heer Balázs GYŐRFFY liep af op 1 september 2024. (16 juli 2024) Malta (6 leden) AGIUS Peter AGIUS SALIBA Alex ATTARD Daniel BAJADA Thomas CASA David METSOLA Roberta (16 juli 2024) Nederland (31 leden) AZMANI Malik BALJEU Jeannette BERENDSEN Tom BLOM Rachel CHAHIM Mohammed DIEPEVEEN Ton EHLERS Marieke EICKHOUT Bas GARCÍA HERMIDA-VAN DER WALLE Raquel GERBRANDY Gerben-Jan GOTINK Dirk GROOTHUIS Bart HAZEKAMP Anja KRUIS Sebastian LENAERS Jeroen MAIJ Marit REUTEN Thijs RUISSEN Bert-Jan SMIT Sander STÖTELER Sebastiaan STRIK Tineke STROLENBERG Anna TER LAAK Ingeborg VAN BRUG Anouk VAN DEN BERG Brigitte VAN LANSCHOT Reinier VAN LEEUWEN Jessika VAN SPARRENTAK Kim VIEIRA Catarina WOLTERS Lara ZIJLSTRA Auke (16 juli 2024) Oostenrijk (20 leden) BERNHUBER Alexander BRANDSTÄTTER Helmut DIERINGER Elisabeth GROSSMANN Elisabeth HAIDER Roman HAUSER Gerald HEIDE Hannes KIRCHER Sophia LOPATKA Reinhold MANDL Lukas MAYER Georg REGNER Evelyn SCHIEDER Andreas SCHILLING Lena SIDL Günther STEGER Petra STÜRGKH Anna VILIMSKY Harald WAITZ Thomas WINZIG Angelika (16 juli 2024) Polen (53 leden) ADAMOWICZ Magdalena ARŁUKOWICZ Bartosz BIEDROŃ Robert BIELAN Adam BOCHEŃSKI Tobiasz BRAUN Grzegorz BREJZA Krzysztof BRUDZIŃSKI Joachim Stanisław BRYŁKA Anna BUCZEK Tomasz BUDA Waldemar BUDKA Borys BUŁA Andrzej DWORCZYK Michał GASIUK-PIHOWICZ Kamila GOSIEWSKA Małgorzata GRONKIEWICZ-WALTZ Hanna (*) HALICKI Andrzej HETMAN Krzysztof JAKI Patryk JARUBAS Adam JOŃSKI Dariusz KAMIŃSKI Mariusz KIERWIŃSKI Marcin (**) KOBOSKO Michał KOHUT Łukasz KOPACZ Ewa LEWANDOWSKI Janusz ŁUKACIJEWSKA Elżbieta Katarzyna MALĄG Marlena MARCZUŁAJTIS-WALCZAK Jagna MULARCZYK Arkadiusz MÜLLER Piotr NYKIEL Mirosława OBAJTEK Daniel OZDOBA Jacek PROTAS Jacek RZOŃCA Bogdan SCHEURING-WIELGUS Joanna SIENKIEWICZ Bartłomiej ŚMISZEK Krzysztof SYPNIEWSKI Marcin SZCZERBA Michał SZYDŁO Beata TARCZYŃSKI Dominik TYSZKA Stanisław WĄSIK Maciej WAWRYKIEWICZ Michał WCISŁO Marta WIŚNIEWSKA Jadwiga ZAJĄCZKOWSKA-HERNIK Ewa ZALEWSKA Anna ZDROJEWSKI Bogdan Andrzej ZŁOTOWSKI Kosma (*) Mandaat geldig per 10 oktober 2024, de datum die vermeld is in de bekendmaking door de bevoegde nationale autoriteit van de verkiezing van mevrouw Hanna GRONKIEWICZ‑WALTZ ter vervanging van de heer Marcin KIERWIŃSKI. (**) Het mandaat van de heer Marcin KIERWIŃSKI liep af op 25 september 2024. (16 juli 2024) Portugal (21 leden) ASSIS Francisco BUGALHO Sebastião COTRIM DE FIGUEIREDO João CUNHA Paulo DO NASCIMENTO CABRAL Paulo GOMES Isilda GONÇALVES Bruno GONÇALVES Sérgio HUMBERTO Sérgio MARTINS Catarina MENDES Ana Catarina MOREIRA DE SÁ Tiago OLIVEIRA João PEDRO Ana Miguel PEREIRA Lídia RODRIGUES André SOUSA SILVA Hélder TÂNGER CORRÊA António TAVARES Carla TEMIDO Marta VASCONCELOS Ana (16 juli 2024) Roemenië (33 leden) AXINIA Adrian-George BARNA Dan BENEA Adrian-Dragoş BOGDAN Ioan-Rareş BUDA Daniel CÂRCIU Gheorghe DÎNCU Vasile FALCĂ Gheorghe FIREA Gabriela GRAPINI Maria HAVA Mircea-Gheorghe IOVANOVICI ȘOȘOACĂ Diana LAZARUS Luis-Vicențiu MANDA Claudiu MÎNZATU Roxana (*) MOTREANU Dan-Ştefan MUREŞAN Siegfried MUŞOIU Ştefan NEGRESCU Victor NICA Dan PIPEREA Gheorghe POPESCU Virgil-Daniel ŞTEFĂNUȚĂ Nicolae STURDZA Șerban-Dimitrie TÂRZIU Claudiu-Richard TEODORESCU Georgiana TERHEŞ Cristian TOMAC Eugen TUDOSE Mihai VĂLEAN Adina VASILE-VOICULESCU Vlad VINCZE Loránt WINKLER Iuliu (*) Het mandaat van mevrouw Roxana MÎNZATU liep af op 30 november 2024. (16 juli 2024) Slovenië (9 leden) GRIMS Branko JOVEVA Irena NEMEC Matjaž PREBILIČ Vladimir ŠAREC Marjan TOMAŠIČ Zala TOMC Romana TONIN Matej ZVER Milan (16 juli 2024) Slowakije (15 leden) BEŇOVÁ Monika BLAHA Ľuboš CIFROVÁ OSTRIHOŇOVÁ Veronika HOJSÍK Martin KALIŇÁK Erik KARVAŠOVÁ Ľubica LAŠŠÁKOVÁ Judita LEXMANN Miriam MAZUREK Milan ÓDOR Ľudovít ONDRUŠ Branislav ROTH NEVEĎALOVÁ Katarína UHRÍK Milan WIEZIK Michal YAR Lucia (16 juli 2024) Finland (15 leden) AALTOLA Mika ANDERSSON Li GUZENINA Maria HEINÄLUOMA Eero HENRIKSSON Anna-Maja KATAINEN Elsi KULMUNI Katri KYLLÖNEN Merja NIINISTÖ Ville OHISALO Maria SALLA Aura SARAMO Jussi TOVERI Pekka TYNKKYNEN Sebastian VIRKKUNEN Henna (*) (*) Het mandaat van mevrouw Henna VIRKKUNEN liep af op 30 november 2024. (16 juli 2024) Zweden (21 leden) AL-SAHLANI Abir DANIELSSON Johan DIBRANI Adnan ERIKSSON Sofie ERIXON Dick FRITZON Heléne GEDIN Hanna HOLMGREN Pär INCIR Evin KARLSBRO Karin KOKALARI Arba KUHNKE Alice LÖVIN Isabella POLFJÄRD Jessica SJÖSTEDT Jonas TEODORESCU MÅWE Alice TIMGREN Beatrice TOBÉ Tomas WARBORN Jörgen WEIMERS Charlie WIESNER Emma BEKENDMAKINGEN DOOR DE LIDSTATEN BE 11.7.2024 BG 21.6.2024 CZ 24.6.2024 DK 25.6.2024 DE 9.7.2024; 10.7.2024 EE 19.6.2024 IE 18.6.2024 GR 17.6.2024 ES 1.7.2024; 3.7.2024 FR 5.7.2024; 18.6.2024; 4.10.2024 HR 21.6.2024; 9.7.2024; 5.9.2024 IT 3.7.2024 CY 11.6.2024 LV 20.6.2024; 11.7.2024 LT 17.6.2024 LU 25.6.2024 HU 20.6.2024; 19.9.2024 MT 10.6.2024; 11.6.2024 NL 3.7.2024 AU 26.6.2024 PL 11.6.2024 PT 28.6.2024 RO 10.7.2024 SL 8.7.2024 SK 11.6.2024 FI 13.6.2024 SV 17.6.2024 Het Europees Parlement, – gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 46, punt d), artikel 149, artikel 153, lid 2, punt a), en de artikelen 164, 175 en 349, – gezien Verordening (EU) 2021/1057 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 tot oprichting van het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) (1) , – gezien Verordening (EU) 2024/3236 van het Europees Parlement en de Raad van 19 december 2024 tot wijziging van Verordeningen (EU) 2021/1057 en (EU) 2021/1058 wat betreft regionale noodhulp voor wederopbouw (RESTORE) (2) , – gezien het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (UNCRPD), dat op 21 januari 2011 in werking is getreden, in overeenstemming met Besluit 2010/48/EG van de Raad van 26 november 2009 betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap (3) , – gezien de Europese pijler van sociale rechten (EPSR), die op 17 november 2017 door het Parlement, de Raad en de Commissie is afgekondigd en ondertekend, – gezien de Verklaring van Terhulpen over de toekomst van de Europese pijler van sociale rechten, die op 16 april 2024 door het Parlement, de Commissie, het Europees Economisch en Sociaal Comité en de Raad is ondertekend, – gezien de Verklaring van Luik van 5 maart 2024 getiteld “Naar betaalbare, fatsoenlijke en duurzame huisvesting voor iedereen”, – gezien de mededeling van de Commissie van 27 maart 2024 over het 9e cohesieverslag ( COM(2024)0149 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 20 maart 2024 getiteld “Tekorten aan arbeidskrachten en vaardigheden in de EU: een actieplan”, – gezien de aanbeveling van de Raad van 12 maart 2021 inzake gelijkheid, inclusie en participatie van de Roma (4) , – gezien de mededeling van de Commissie van 4 maart 2021 getiteld “Het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten” ( COM(2021)0102 ) en de daarin voorgestelde kerndoelen voor 2030 inzake werkgelegenheid, opleiding en armoedebestrijding, – gezien de mededeling van de Commissie van 7 oktober 2020 getiteld “Een Unie van gelijkheid: strategisch EU-kader voor gelijkheid, integratie en participatie van de Roma” ( COM(2020)0620 ), – gezien de jaarverslagen van de Europese Rekenkamer betreffende de prestaties van de EU-begroting voor 2019 en 2021, – gezien zijn resolutie van 23 november 2023 over het scheppen van werkgelegenheid: rechtvaardige transitie en investeren met impact (5) , – gezien zijn resolutie van 21 november 2023, getiteld “Kinderen eerst: versterking van de kindergarantie, twee jaar na de goedkeuring ervan” (6) , – gezien zijn resolutie van 13 december 2022, getiteld “Naar gelijke rechten voor personen met een handicap” (7) , – gezien zijn resolutie van 29 april 2021 over de Europese kindergarantie (8) , – gezien zijn resolutie van 10 februari 2021 over het terugdringen van ongelijkheid, met speciale aandacht voor armoede onder werkenden (9) , – gezien zijn resolutie van 21 januari 2021 over toegang tot fatsoenlijke en betaalbare huisvesting voor iedereen (10) , – gezien zijn resolutie van 21 januari 2021 over de EU‑strategie inzake gendergelijkheid (11) , – gezien zijn resolutie van 24 november 2020 over het aanpakken van dakloosheid in de Europese Unie (12) , – gezien zijn resolutie van 8 oktober 2020 over de jongerengarantie (13) , – gezien zijn resolutie van 5 juli 2022, getiteld “Naar gemeenschappelijke Europese maatregelen op het gebied van zorg” (14) , – gezien zijn resolutie van 18 juni 2020 over de Europese strategie inzake handicaps post‑2020 (15) , – gezien het verslag van Mario Draghi van 9 september 2024 over de toekomst van het Europese concurrentievermogen, – gezien het verslag van Enrico Letta van 10 april 2024 getiteld “Much more than a market”, – gezien artikel 55 van zijn Reglement, – gezien het advies van de Commissie regionale ontwikkeling, – gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken ( A10-0014/2025 ), A. overwegende dat het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) de beleidsmaatregelen van de lidstaten met het oog op gelijke kansen, gelijke toegang tot de arbeidsmarkt, rechtvaardige en hoogwaardige arbeidsvoorwaarden, sociale bescherming en inclusie, steunt, aanvult en daaraan meerwaarde toevoegt, met bijzondere aandacht voor hoogwaardige en inclusieve voorzieningen voor onderwijs en opleiding, een leven lang leren, investeringen in kinderen en jongeren en toegang tot basisdiensten; B. overwegende dat het ESF+ het enige EU-fonds is dat in de eerste plaats gericht is op sociaal beleid, en daarom uit zichzelf uniek is en, samen met het cohesiebeleid, zeer doeltreffend en noodzakelijk is voor de verwezenlijking van sociale inclusie; overwegende dat het ESF+ zo efficiënt mogelijk moet worden ingezet om via structurele hervormingen systeemveranderingen tot stand te brengen, waarbij de nadruk moet liggen op de complementariteit met de begrotingen van de lidstaten om de lidstaten te motiveren het fonds voor deze hervormingen te gebruiken, hoewel het ook van cruciaal belang is om op EU-niveau een meer holistisch sociaal beleid te ontwikkelen om ongelijkheid en uitsluiting aan te pakken; C. overwegende dat het cohesiebeleid, de Europese structuur- en investeringsfondsen en met name het ESF+ krachtige instrumenten zijn voor cohesie tussen lidstaten, regio’s en gebieden, met inbegrip van stedelijke en plattelandsgebieden; D. overwegende dat de situatie en de behoeften van elke regio in de EU verschillend zijn; overwegende dat de lokale gemeenschappen de directe begunstigden zijn van het ESF+ en dat het daarom een eerste vereiste is dat de regionale en lokale belanghebbenden rechtstreeks betrokken worden bij de vormgeving van dit instrument; overwegende dat vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling een instrument is om burgers op lokaal niveau te betrekken bij het formuleren van antwoorden op de huidige sociale, ecologische en economische uitdagingen en derhalve een belangrijk instrument is om de uitvoering van het ESF+ te vergemakkelijken; overwegende dat de uitvoering van het ESF+ op nationaal niveau vaak gepaard gaat met onnodige administratieve lasten en ingewikkelde of ondoeltreffende regels; E. overwegende dat verschillende mensen in kwetsbare situaties verschillende behoeften hebben, zoals kinderen, eenoudergezinnen en grote gezinnen, vrouwen in armoede, werklozen en personen met een onzekere baan, migranten, arbeidsmigranten en slachtoffers van mensenhandel, personen met een handicap, jongeren en ouderen, daklozen en Roma; overwegende dat de digitale en groene transitie dringend nodig is en voor iedereen veel kansen, maar ook uitdagingen met zich meebrengt, zoals de digitale vaardigheidskloof en de digitale genderkloof, en de noodzaak om de beroepsbevolking om te scholen, en overwegende dat de EU, om in dit streven te slagen, moet zorgen voor een rechtvaardige transitie waarbij niemand aan zijn lot wordt overgelaten; overwegende dat er in de EU mensen in kwetsbare situaties zijn die in de marge van het sociaal beleid en de door het ESF+ gefinancierde programma’s blijven; overwegende dat buitengewone inspanningen en structurele veranderingen nodig zijn om alle mensen in kwetsbare situaties te bereiken en te voorkomen dat het aantal personen in die situaties toeneemt; F. overwegende dat ongeveer 100 miljoen mensen een bepaald soort handicap hebben; overwegende dat slechts de helft van de personen met een handicap werk heeft; overwegende dat in de EU 28,8 % personen met een handicap met armoede of sociale uitsluiting worden bedreigd (16) ; overwegende dat personen met een handicap die in de EU leven nog steeds te maken hebben met meervoudige en intersectionele vormen van discriminatie in alle aspecten van hun leven, waaronder onthouding van fatsoenlijke huisvesting; overwegende dat personen met een handicap op voet van gelijkheid aanspraak kunnen maken op hun grondrechten en recht hebben op volledige en effectieve participatie in alle aspecten van het leven en de samenleving; G. overwegende dat 22,3 % van de vrouwen in armoede leeft, tegenover 20,3 % van de mannen, en dat vrouwen nog steeds meer door armoede en het risico op sociale uitsluiting worden getroffen dan mannen (17) ; overwegende dat vrouwen in de EU gemiddeld 12,7 % minder verdienen dan mannen en dat deze loonkloof tussen mannen en vrouwen decennialang heeft geleid tot een pensioenkloof van 29,5 % tussen mannen en vrouwen, waardoor een ongelijke mate van economische onafhankelijkheid tussen oudere vrouwen en mannen is ontstaan; overwegende dat bijna de helft van de alleenstaande moeders in armoede leeft of met armoede of sociale uitsluiting wordt bedreigd; H. overwegende dat in 2023 94,6 miljoen mensen in de EU, d.w.z. ongeveer 21,4 % van de bevolking, in een huishouden leefden dat bedreigd werd met armoede of sociale uitsluiting, en dat het armoederisico- of sociale-uitsluitingspercentage in de EU-27 24,8 % bedraagt (18) ; overwegende dat in 2020 ongeveer 14 % van de huishoudens met kinderen (7,8 miljoen huishoudens) uit alleenstaande ouders bestond; overwegende dat bijna de helft (48 %) van de alleenstaande moeders en een derde (32 %) van de alleenstaande vaders het risico lopen op armoede of sociale uitsluiting (19) ; overwegende dat dus bijna een op de vier kinderen in de EU als geheel het risico loopt op armoede of sociale uitsluiting; overwegende dat de jeugdwerkloosheid in de EU bijna 15 % bedraagt; overwegende dat werkloosheid, vooral op jonge leeftijd, kan leiden tot financiële problemen, sociaal isolement, psychische problemen en minder geluk; I. overwegende dat de algehele stijging van de levensverwachting en de vergrijzing van de bevolking in Europa een groeiende vraag naar zorg in alle leeftijdsgroepen met zich meebrengt; overwegende dat 80 % van de langdurige zorg wordt verleend door informele zorgverleners, voornamelijk vrouwen; overwegende dat de zorgsector in alle lidstaten te kampen heeft met een groeiend tekort aan werknemers; overwegende dat de Europese zorgstrategie tot doel heeft hoogwaardige, betaalbare en toegankelijke zorgdiensten met betere arbeidsomstandigheden en een beter evenwicht tussen werk en privéleven voor zorgverleners in de hele EU te waarborgen; overwegende dat programma’s, projecten en acties ter bevordering van actief ouder worden en intergenerationele banden worden ondersteund via het ESF+; overwegende dat het ESF+ het belangrijkste financieringsinstrument van de EU is om de lidstaten te ondersteunen bij de uitvoering van de EU-brede regels ter verbetering van de balans tussen werk en privéleven voor ouders en verzorgers; J. overwegende dat de beschikbaarheid en betaalbaarheid van fatsoenlijke huisvesting afneemt; overwegende dat huisvesting overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel in de eerste plaats een bevoegdheid van de lidstaten is; overwegende dat de redenen voor de huidige huisvestingssituatie van lidstaat tot lidstaat kunnen verschillen, zoals overliberalisering van de markt, vastgoedspeculatie, ongereguleerde kortetermijnverhuur, de daling van de koopkracht van mensen die in armoede leven en het gebrek aan sociale en openbare huisvesting, en een van de grootste uitdagingen is waarmee Europeanen vandaag de dag worden geconfronteerd; overwegende dat we nog ver verwijderd zijn van de doelstelling om dakloosheid uit te bannen tegen 2030; overwegende dat de EU haar allereerste commissaris voor de aanpak van de huisvestingscrisis krijgt en dat het allereerste Europese plan voor betaalbare en duurzame huisvesting in 2025 wordt verwacht; overwegende dat in dit plan specifiek aandacht moet worden besteed aan dakloze kinderen; overwegende dat dergelijke voorstellen, in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel, hand in hand moeten gaan met nationale maatregelen om de toegang tot duurzame en betaalbare huisvesting en de kwaliteit van het dagelijks leven te verbeteren, zoals maatregelen inzake kortetermijnverhuur of andere marktinterventies in gebieden met grote knelpunten; K. overwegende dat een op de vier kinderen in de EU nog steeds het risico loopt op armoede en sociale uitsluiting (20) , en overwegende dat de huidige trend niet zal leiden tot het behalen van de doelstelling om het aantal kinderen in armoede tegen 2030 met ten minste 5 miljoen te verminderen; overwegende dat de Europese kindergarantie tot doel heeft kinderarmoede en de sociale uitsluiting van hulpbehoevende kinderen te voorkomen en te bestrijden door te zorgen voor doeltreffende en gratis toegang tot hoogwaardige voor- en vroegschoolse educatie en opvang, onderwijs, schoolactiviteiten, ten minste één gratis gezonde maaltijd per schooldag en gezondheidszorg, en doeltreffende toegang tot gezonde voeding en adequate huisvesting; overwegende dat de uitvoerend vicevoorzitter van de Commissie voor Sociale Rechten, Vaardigheden, Hoogwaardige Banen en Paraatheid verantwoordelijk is voor het versterken van de kindergarantie; overwegende dat de ESF+-middelen alleen niet toereikend zijn om het probleem van kinderarmoede in de EU aan te pakken en dat deze kwestie daarom, in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel, dringend door de lidstaten prioritair moet worden aangepakt en dat de uitwisseling en coördinatie van beste praktijken moet worden verbeterd, en worden aangevuld door het ESF+ op EU niveau; L. overwegende dat de sociale en economische integratie van migranten, waaronder arbeidsmigranten, vluchtelingen en slachtoffers van mensenhandel moet worden verbeterd om ervoor te zorgen dat zij deel uitmaken van onze samenlevingen; overwegende dat een geslaagde inclusie niet alleen gelijke toegang tot de arbeidsmarkt vereist, maar ook volledige participatie in de samenleving; overwegende dat speciale aandacht moet worden besteed aan arbeidsmigranten uit derde landen en ongedocumenteerde migranten; overwegende dat verschillende EU-fondsen, waaronder het ESF+ en het Fonds voor asiel, migratie en integratie, in dit verband hun eigen rol spelen; M. overwegende dat het aantal inwoners van de EU afneemt; overwegende dat er in sommige EU-regio’s sprake is van ontvolking en dat de bevolking zich steeds meer concentreert in bepaalde stedelijke gebieden; overwegende dat er inspanningen moeten worden geleverd om de ontwikkeling en cohesie op deze gebieden te verbeteren; overwegende dat demografische veranderingen zullen leiden tot een kleinere beroepsbevolking, waardoor bij- en omscholing en uitbreiding van de beroepsbevolking nodig zijn; N. overwegende dat in het verslag over de toekomst van het Europese concurrentievermogen van Mario Draghi wordt gewaarschuwd voor de aanzienlijke vaardigheidskloof waarmee de EU wordt geconfronteerd, waarbij 77 % van de EU-bedrijven meldt dat zelfs nieuw aangeworven werknemers niet over de vereiste vaardigheden beschikken en 42 % van de Europeanen digitale basisvaardigheden ontbeert; overwegende dat in het verslag wordt betreurd dat te weinig werknemers een opleiding volgen en dat er op dit gebied te weinig vooruitgang wordt geboekt, aangezien er meer dan 50 miljoen werknemers een opleiding nodig hebben om te voldoen aan de centrale doelstelling van het aantal volwassenen dat jaarlijks een opleiding volgt; overwegende dat professionals die een beroepsopleiding hebben gevolgd en mensen met praktische vaardigheden cruciaal zijn voor de Europese samenlevingen; overwegende dat het Europese concurrentievermogen niet verder kan worden ontwikkeld zonder het menselijk kapitaal te versterken; overwegende dat tijdige investeringen in de omscholing en bijscholing van werknemers die hun baan dreigen te verliezen of van wie de vaardigheden verouderd zijn, onder meer kunnen helpen voorkomen dat zij in armoede vervallen; O. overwegende dat bijzondere aandacht, met inbegrip van specifieke maatregelen gericht op de behoeften ter plaatse waar dit relevant is, moet worden besteed aan plattelandsgebieden, gebieden die een industriële overgang doormaken, ultraperifere regio’s en regio’s die kampen met ernstige en permanente natuurlijke, economische of demografische nadelen, zoals dunbevolkte regio’s, eilanden, berggebieden en grensoverschrijdende regio’s; P. overwegende dat de Commissie in het kader van het tienjarenplan ter ondersteuning van de Roma in de EU minimumdoelen voor 2030 heeft voorgesteld om te zorgen voor vooruitgang op het gebied van gelijkheid, inclusie en participatie van de Roma; overwegende dat deze doelstellingen onder meer inhouden dat de kloof op het gebied van huisvestingsachterstand met ten minste een derde moet worden verkleind, dat het aantal Romakinderen dat naar aparte basisscholen gaat in lidstaten met een aanzienlijke Romabevolking met ten minste de helft moet worden teruggebracht, en dat de armoedekloof tussen de Roma en de bevolking in het algemeen met ten minste de helft moet worden verkleind; overwegende dat het ESF+ het belangrijkste financiële instrument zal blijven voor het bereiken van de Roma-doelstellingen voor 2030; Beginselen van het ESF+ na 2027 1. benadrukt dat het ESF+ het belangrijkste en voornaamste instrument moet blijven voor de ondersteuning van de lidstaten, de regio’s, lokale gemeenschappen en burgers bij de versterking van de sociale dimensie van de Unie en bij het nastreven van een sociaal-economische ontwikkeling die niemand aan zijn lot overlaat; 2. benadrukt dat het ESF+ sociale uitdagingen zoals de gevolgen van de klimaatverandering en de digitalisering moet aanpakken, eraan moet bijdragen en zich eraan moet aanpassen, en tegelijkertijd sociale uitdagingen zoals de stijgende kosten van levensonderhoud en lonen die niet even snel stijgen, moet aanpakken, sociale veerkracht moet bevorderen, ongelijkheden moet verminderen en de meest kwetsbare mensen moet beschermen; hamert erop dat het ESF+ investeringen en groei op lange termijn moet stimuleren, waarbij de nadruk moet liggen op sociale en territoriale cohesie, terwijl structurele transformatie in de hele EU moet worden ondersteund en de convergentie tussen de lidstaten moet worden vergroot; 3. wijst er nadrukkelijk op dat het ESF+ opwaartse sociale convergentie moet blijven vergroten, met name voor de meest behoeftigen, moet blijven investeren in menselijk kapitaal, werkgelegenheid, ontwikkeling van vaardigheden en sociale inclusie, en daarnaast ondernemerschap en sociale innovatie moet stimuleren, in kinderen moet investeren, de digitale en groene transitie, demografische uitdagingen en regio’s die getroffen worden door crises, waaronder de aanvalsoorlog van Rusland tegen Oekraïne, moet aanpakken; 4. dringt erop aan dat het ESF+ doorgaat met het verbeteren van de werkgelegenheidskansen, het vergemakkelijken van eerlijke arbeidsmobiliteit, het bevorderen van het scheppen van hoogwaardige banen, het waarborgen van fatsoenlijke arbeidsomstandigheden en het verbeteren van de arbeidsparticipatie, met name van vrouwen, personen met een handicap en andere mensen in kwetsbare situaties, om de sociale en economische veerkracht te vergroten en zo bij te dragen aan de aanpassing aan veranderingen in het bedrijfsleven, ook door middel van opleiding, omscholing en bijscholing; 5. onderstreept dat het ESF+ gebaseerd moet zijn op een strategie voor sociale investeringen en een benadering voor het hele leven, waarbij maatregelen worden ondersteund die mensen oplossingen voor de middellange en lange termijn kunnen bieden; 6. benadrukt dat de doelstellingen van het ESF+ gericht moeten zijn op het bereiken van sociale inclusie, hoge werkgelegenheidsniveaus met kwalitatief hoogwaardige en duurzame banen, passende lonen, fatsoenlijke arbeidsomstandigheden, waaronder het welzijn van werknemers, een gezonde werkomgeving, eerlijke socialezekerheidsstelsels in de lidstaten, alsmede mogelijkheden voor beroepsonderwijs en -opleiding en een leven lang leren voor iedereen, rekening houdend met de specifieke behoeften van mensen in kwetsbare situaties, teneinde een geschoolde, concurrerende en veerkrachtige beroepsbevolking te ontwikkelen, die klaar is voor de dubbele transitie en de toekomstige wereld van werk, en om eerlijke sociale bescherming en inclusieve en samenhangende samenlevingen tot stand te brengen, met als doel armoede uit te bannen, ongelijkheid te bestrijden en de beginselen en kerndoelen van het EPSR te verwezenlijken; 7. dringt aan op een robuust, sterker en onafhankelijk ESF+ dat aanzienlijk meer overheidssteun kan verlenen aan de instrumenten in de lidstaten om mensen in kwetsbare situaties en de meest behoeftigen in onze samenlevingen te helpen, te investeren in mensen en vaardigheden, mensen te helpen uit armoede en sociale uitsluiting te komen en sociale investeringen en sociaal ondernemerschap te bevorderen; benadrukt daarom dat voor de verwezenlijking van de ESF+-doelstellingen na 2027 een aanzienlijke en onderbouwde verhoging van de ESF+-begroting binnen de totale toewijzing aan ESF+ voor de periode 2028-2034 nodig zal zijn; 8. roept de Commissie op meer, specifieke en goed toegewezen middelen ter beschikking te stellen voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het ESF+ en de doelstellingen van de EPSR, het actieplan en de kerndoelen daarvan; is dan ook bezorgd over pogingen om het bestaande ESF+ op te splitsen of samen te voegen met andere fondsen, aangezien dit grote risico’s met zich mee kan brengen voor de verwezenlijking van zijn doelstellingen en die van de EPSR, het actieplan en de kerndoelen daarvan; waarschuwt dat het verenigen, stroomlijnen, centraliseren of samenvoegen van fondsen hun effectiviteit mogelijk niet zal verbeteren; benadrukt in dit verband dat een eventuele omvorming van het fonds de doeltreffendheid en het doel van het ESF+ in stand moet houden door de doelstellingen van bevordering van werkgelegenheid, sociale inclusie, onderwijs, opleiding en ontwikkeling van vaardigheden te dienen, en dat het fonds zo dicht mogelijk bij de begunstigden moet worden beheerd; 9. is van mening dat het ESF+ in een governancemodel van gedeeld beheer moet blijven en dat daarom moet worden voorkomen dat een ander beheer van het ESF+ ertoe leidt dat de prioriteit die wordt gegeven aan sociale aspecten, waaronder werkgelegenheid, onderwijs, vaardigheden, opleiding en projecten voor sociale inclusie, verloren gaat, dat de doelgerichtheid mogelijk vermindert en dat de middelen niet terechtkomen op lokaal niveau, bij mensen in kwetsbare situaties en bij degenen die ze het hardst nodig hebben, en tegelijkertijd het risico toeneemt dat de middelen voor andere doeleinden worden herbestemd; 10. verzoekt de Commissie en de lidstaten te zorgen voor participatie, informatieverstrekking aan en raadpleging van de sociale partners, maatschappelijke organisaties (CSO’s), met inbegrip van sociale diensten zonder winstoogmerk, sociale ondernemingen, aanbieders van onderwijs en opleidingen, en vertegenwoordigers van de doelgroepen in de ontwerp-, uitvoerings-, controle- en evaluatiefasen van het ESF+, hiervoor voldoende middelen uit te trekken en de uitsluiting van kleinere actoren te voorkomen; verzoekt de Commissie het partnerschapsbeginsel op EU-niveau te eerbiedigen, aangezien het essentieel is voor het succes van het ESF+, en is van mening dat het in het volgende meerjarig financieel kader (MFK) moet worden gehandhaafd; dringt erop aan dat de maatschappelijke organisaties worden betrokken bij het ESF+-comité, aangezien zij de belangrijkste uitvoeringspartners van het fonds zijn; 11. benadrukt dat het governancemodel van het ESF+ het mogelijk moet maken, met behoud van een hoge mate van transparantie, dat nationale, regionale en lokale bijzonderheden en uitdagingen goed tot uiting komen in operationele programma’s, niet in de laatste plaats door terdege rekening te houden met de deskundigheid van nationale en regionale belanghebbenden, waaronder het maatschappelijk middenveld, en door ervoor te zorgen dat de financiering ten goede komt aan organisaties en activiteiten die gericht zijn op hulpbehoevenden; 12. benadrukt dat de beschikbaarheid van en universele toegang tot openbare diensten van goede kwaliteit, zoals voor- en vroegschoolse educatie en opvang, onderwijs en gezondheidszorg, evenals toegang tot adequate, betaalbare en fatsoenlijke huisvesting en essentiële diensten zoals betaalbare energie, sanitaire voorzieningen, water en gezonde voeding, noodzakelijke voorwaarden zijn om gelijke kansen te waarborgen en de werkgelegenheid te verbeteren, om de leef- en werkomstandigheden te verbeteren en armoede en sociale uitsluiting te bestrijden; benadrukt de rol die het ESF+ in dit verband kan spelen; vestigt in het bijzonder de aandacht op de situatie van ouderen die als gevolg van de stijgende kosten van levensonderhoud en de dalende koopkracht van hun pensioen in ernstige armoede leven of daarin dreigen te vervallen, wat er vaak toe leidt dat zij verstoken blijven van basisbehoeften als voedsel, huisvesting en toegang tot zorgvoorzieningen, met als gevolg verlies van sociale waardigheid; 13. merkt op dat het huidige ESF+-programma vastgesteld is vóór het uitbreken van de crises die tot hoge inflatie en stijging van de kosten van levensonderhoud geleid hebben, en daarom een zodanige toename van de publieke en sociale investeringen vereisen dat het bestaande ESF+ niet volstaat om aan de huidige behoeften te voldoen; verzoekt de Commissie derhalve ervoor te zorgen dat in het volgende MFK een alomvattende, stabiele en grootschalige, op behoeften en rechten gebaseerde begroting voor het ESF+ wordt gewaarborgd die rekening houdt met inflatie, de toegenomen kosten van levensonderhoud, armoedeniveaus en de behoefte aan toegang tot betaalbare huisvesting; 14. benadrukt dat het ESF+ na 2027 moet investeren in het aanpakken van aanhoudende sociale uitdagingen en dicht bij de algemene en specifieke doelstellingen van het huidige ESF+ moet blijven, maar tegelijkertijd in staat moet zijn te reageren op en zich aan te passen aan veranderende sociaal-economische omstandigheden; wijst op het belang van de beginselen van gedeeld beheer, duidelijke doelstellingen en thematische concentraties van het fonds, en benadrukt dat het grootste deel van het fonds zo dicht mogelijk bij de gebruikers van het fonds moet worden besteed, in nauwe samenwerking met lokale en regionale overheden en organisaties; benadrukt de noodzaak om beste praktijken uit te wisselen over de meest efficiënte en transparante uitvoering van het ESF+; benadrukt dat het effect en de doeltreffendheid van ESF-initiatieven voortdurend moeten worden beoordeeld; 15. benadrukt dat het ESF+ in de periode na 2027 in de eerste plaats structurele sociale en economische uitdagingen moet aanpakken; uit zijn bezorgdheid over het feit dat het ESF+ herhaaldelijk is gebruikt als instrument om op noodsituaties te reageren en wijst erop dat deze aanpak een risico vormt voor de beleids- en investeringsdoelstellingen op langere termijn van het cohesiebeleid en ook het risico inhoudt dat de mensen voor wie het cohesiebeleid bedoeld is, niet voldoende kunnen worden bereikt; 16. verzoekt de Commissie daarom de begrotingstoewijzing van het ESF+ te beschermen, zodat deze kan worden gebruikt voor de belangrijkste doelstellingen en begunstigden ervan, en als aanvulling op het ESF+ en andere cohesiefondsen een financieel reserve-instrument voor te stellen dat de EU in staat stelt snel en flexibel te reageren op sociale noodsituaties en crisissituaties, hetzij door voort te bouwen op het succes van het in 2020 gelanceerde “Europees instrument voor tijdelijke steun om het risico op werkloosheid te beperken in een noodtoestand (SURE)”, hetzij in de vorm van een EU-herverzekeringsregeling voor werkloosheid, hetzij door voort te bouwen op het Solidariteitsfonds van de Europese Unie, zodat dit kan worden ingezet om schade veroorzaakt door natuurrampen of noodsituaties op het gebied van de volksgezondheid te vergoeden; dringt er daarom bij de Commissie op aan te zorgen voor voldoende financiële middelen met het oog op de toenemende risico’s op deze gebieden als gevolg van de klimaatverandering; Doelstellingen, prioriteiten en begroting 17. onderstreept dat horizontale beginselen, zoals gendergelijkheid, bestrijding van discriminatie op grond van geslacht, seksuele geaardheid, leeftijd, godsdienst of overtuiging, nationaliteit, ras of etnische afstamming (21) , en vrij verkeer, integraal deel moeten uitmaken van het ESF+; benadrukt het belang van een intersectionele benadering tijdens de gehele ontwikkeling, uitvoering, monitoring en evaluatie van het fonds; 18. benadrukt het belang van de sociale inclusie van personen met een handicap en dringt er daarom op aan dat het ESF+ de werkgelegenheid van personen met een handicap ondersteunt door middel van werk- en opleidingsstages, met name om de overgang van sociale werkplaatsen naar de open arbeidsmarkt te vergemakkelijken; 19. benadrukt dat er meer inspanningen nodig zijn om ervoor te zorgen dat personen met een handicap toegang hebben tot hoogwaardige ondersteuning en gebruik kunnen maken van hun rechten zoals beschreven in het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap; benadrukt dat het komende ESF+ prioriteit moet blijven geven aan zelfstandig wonen en de overgang van institutionele zorg naar gemeenschapsgebaseerde zorg en regelingen voor thuisondersteuning en persoonlijke assistentie moet vergemakkelijken; dringt erop aan dat het ESF+ de Europese strategie inzake de rechten van personen met een handicap 2021-2030 uitvoert, en in het bijzonder de invoering van de aankomende EU-richtsnoeren inzake zelfstandig leven en inclusie in de gemeenschap, het aankomende kader voor excellente sociale diensten voor personen met een handicap en het werkgelegenheidspakket voor personen met een handicap vergemakkelijkt; 20. dringt erop aan dat het ESF+ zich richt op kansarme personen in onze samenlevingen, in het bijzonder gemarginaliseerde mensen en gemeenschappen zoals kinderen in kwetsbare situaties en ouderen, etnische minderheden, Roma, personen met een handicap of chronische ziekten, daklozen, lage-inkomensgroepen, langdurig werklozen, evenals de inwoners van plattelandsgebieden, eilanden of afgelegen gebieden die met unieke sociaal-economische uitdagingen te maken hebben; onderstreept dat het ESF+ inclusief moet zijn, met bijzondere aandacht voor alle soorten gezinnen, personen en gezinnen in ontvolkte gebieden waar de toegang tot diensten en kansen beperkter kan zijn, en voor kinderen zonder ouderlijke zorg; benadrukt verder dat het ESF+ de vaststelling van maatregelen moet aanmoedigen die scheiding van gezinnen in precaire situaties voorkomen, waaronder programma’s voor educatie van ouders, gezinsgerichte therapie en werktraining; 21. benadrukt dat het ESF+ moet investeren in projecten die gericht zijn op werkgelegenheid en sociale en economische inclusie van vrouwen, met speciale aandacht voor alleenstaande moeders en gezinnen met een vrouw aan het hoofd; dringt erop aan dat het ESF+ vrouwen ondersteunt die zich in een kwetsbare situatie bevinden en extra steun nodig hebben om (opnieuw) te integreren in de samenleving en op de arbeidsmarkt, met inbegrip van vrouwen die het slachtoffer zijn van gendergerelateerd geweld, waaronder economisch geweld; pleit voor een horizontale genderbenadering (22) van het ESF+; 22. verzoekt de Commissie om, in het licht van de huidige uitdagingen, in de specifieke doelstellingen van het ESF+ de bevordering van de rechtvaardige overgang, het beëindigen van dakloosheid, de bevordering van sociale ondernemingen in de sociale economie en de sociaaleconomische integratie van mensen in kwetsbare situaties, waaronder migranten, jongeren, ouderen en mensen die in door demografische achteruitgang getroffen gebieden wonen en personen met een handicap of chronische ziekte, alsook personen die na een langere afwezigheid terugkeren op de arbeidsmarkt, op te nemen; 23. benadrukt dat de verwezenlijking van de doelstellingen van de EPSR met betrekking tot armoede een uitdaging wordt, tenzij specifieke steun wordt verleend om oplossingen voor de middellange tot lange termijn te ontwikkelen om mensen uit de armoede te halen en de structurele oorzaken van ongelijkheden aan te pakken, hen weerbaarder te maken tegen toekomstige uitdagingen, de huidige lacunes in nationale socialebeschermingsstelsels aan te pakken en daardoor de socialezekerheidsstelsels te versterken, en de sociale gevolgen van crises op een gerichte manier te verzachten; dringt erop aan om steun te verlenen voor fatsoenlijke leefomstandigheden waarin niemand achterblijft, met toegang tot essentiële openbare diensten van hoge kwaliteit; dringt erop aan dat de armoedebestrijdingsstrategie van de EU, zoals uiteengezet in de politieke richtsnoeren van Commissievoorzitter Ursula von der Leyen voor de zittingsperiode 2024-2029, verder gaat dan beleidsvoorstellen en dat er in het komende MFK in alle fondsen meer middelen worden toegewezen aan sociale rechtvaardigheid, en dat de uitvoering van het ESF+ in het veld wordt vergemakkelijkt; onderstreept de rol van het ESF+ bij de uitvoering van de strategie; 24. benadrukt dat de aanpak van kinderarmoede voldoende gefinancierde, alomvattende en geïntegreerde maatregelen vereist, in combinatie met een efficiënte uitvoering van de Europese kindergarantie op nationaal niveau, en wijst er met klem op dat de lidstaten deze kwestie in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel dringend moeten aanpakken met substantiële begrotingsmiddelen, en is bereid de coördinatie en uitwisseling van beste praktijken op EU-niveau te verbeteren en tegelijkertijd aanvullende steun te blijven verlenen via het ESF+; dringt er voorts op aan dat alle lidstaten ten minste 5 % van hun ESF+-middelen toewijzen aan de aanpak van kinderarmoede en dat de lidstaten met een percentage kinderen dat een risico op armoede of sociale uitsluiting loopt dat boven het EU-gemiddelde ligt, een hoger bedrag toewijzen om het probleem effectiever aan te pakken; dringt aan op transparant en doeltreffend gebruik van de begroting voor de Europese kindergarantie, zo dicht mogelijk bij de doelgroepen en in samenwerking met het hele spectrum van belanghebbenden en lokale organisaties; 25. dringt er bij de Commissie op aan om, in overeenstemming met de twee algemene doelstellingen van het fonds en om hun belang op voet van gelijkheid te weerspiegelen, het percentage voor sociale inclusie te verhogen tot boven de huidige 25 % en het percentage voor voedselhulp en materiële basisbijstand voor de meest behoeftigen te verhogen tot 5 %, als respons op de stijgende kosten van levensonderhoud en voedsel; 26. is ingenomen met de aankondiging van de voorzitter van de Commissie dat er een Europees plan voor betaalbare huisvesting zal worden opgesteld en dat een pan-Europees investeringsplatform voor betaalbare en duurzame huisvesting zal worden gelanceerd; deelt de ambitie om prioriteit te geven aan de aanpak van de huisvestingscrises met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel en benadrukt dat het ESF+ na 2027 de tijdige en gelijke toegang tot betaalbare, fatsoenlijke, toegankelijke, inclusieve, duurzame en hoogwaardige diensten moet verbeteren die de toegang tot huisvesting bevorderen, met inbegrip van maatregelen zoals sociale huisvesting en betaalbare huurregelingen; is van mening dat alle lidstaten een voldoende groot deel van hun ESF+-middelen moeten investeren in de bestrijding van dakloosheid en vraagt de Commissie hiervoor een aanzienlijke financiële toewijzing voor te stellen; 27. benadrukt dat moet worden gezorgd voor voldoende financiering van het ESF+ na 2027 voor hoogwaardig, toegankelijk en openbaar onderwijs en opleiding voor iedereen, alsook voor het sociale recht voor werknemers om deel te nemen aan de ontwikkeling van vaardigheden, bijscholing, omscholing en een leven lang leren, en voor het aanpakken van tekorten aan vaardigheden en braindrain, zodat personen zonder enige vorm van discriminatie met succes kunnen omgaan met transities op de arbeidsmarkt, met name werknemers die te maken hebben met de digitale en groene transitie, en voor de bevordering van specifieke acties voor oudere werknemers om het talent en de ervaring van ouderen optimaal te benutten; dringt in dit verband aan op nauwe samenwerking tussen de belangrijkste actoren, zoals onderwijsinstellingen, werkgevers, werknemers, regeringen en lokale autoriteiten; 28. onderstreept het potentieel van het ESF+ om innovatie en digitale vaardigheden te bevorderen en tegelijkertijd werknemers te ondersteunen die te maken hebben met de digitale en de groene transitie, door onderwijs- en opleidingsprogramma’s doelgericht op de veranderende behoeften van belangrijke sectoren af te stemmen en de toegang tot mogelijkheden voor een leven lang leren te waarborgen, zodat werknemers van alle leeftijden hun vaardigheden voortdurend kunnen aanpassen aan de nieuwe werkgelegenheidsbehoeften van een snel veranderende economie; benadrukt de noodzaak van meer subsidies en de ontwikkeling van programma’s ter ondersteuning van werknemers bij de digitale en groene transitie, met inbegrip van omscholing en bijscholing van werknemers; 29. dringt erop aan dat maatregelen ter verbetering van de toegang tot de arbeidsmarkt en ter bevordering van het verwerven van vaardigheden zodanig worden ontworpen dat de autonomie van individuen wordt bevorderd en erkend, dat wordt geanticipeerd op toekomstige behoeften aan vaardigheden en dat werknemers die in de toekomst hun baan dreigen te verliezen, worden aangesproken; herinnert in dit verband aan het brede scala van initiatieven ter verbetering van vaardigheden op EU-niveau die een nuttige leidraad kunnen vormen voor de ontwikkeling van onderwijs- en opleidingsprogramma’s op nationaal en regionaal niveau; 30. verzoekt de inspanningen ter ondersteuning van de uitvoering van de jongerengarantie op te voeren; dringt er bij de Commissie op aan om voor te stellen dat alle lidstaten meer dan de huidige 12,5 % van hun ESF+-middelen reserveren voor de ondersteuning van gerichte acties en structurele hervormingen ter bevordering van kwalitatief hoogwaardige werkgelegenheid voor jongeren, beroepsonderwijs en -opleiding, met name stages en leercontracten, en de overgang van school naar werk, trajecten voor herintegratie in onderwijs of opleiding en tweedekansonderwijs; herhaalt in dit verband zijn oproep aan de lidstaten om uitbuitingspraktijken, waaronder onbetaalde stages, te verbieden; benadrukt de noodzaak van monitoring- en evaluatiemechanismen om de impact en doeltreffendheid op lange termijn te waarborgen; 31. onderstreept het belang van het ESF+ om zich te richten op verschillende groepen met verschillende behoeften; benadrukt daarom dat het belangrijk is steun toe te kennen aan onder meer projecten inzake de sociale inclusie van personen met een handicap, Roma, de vergrijzende bevolking in de samenleving, vrouwen en kinderen, huishoudens met een vrouw aan het hoofd en grote huishoudens en gezinnen, en de sociaal-economische integratie van migranten, waaronder arbeidsmigranten, met bijzondere aandacht voor migrantenvrouwen; benadrukt voorts dat het ESF+ projecten moet ondersteunen voor sociale en onderwijsdoelstellingen en het verbeteren van vaardigheden in regio’s met een aanzienlijke ontvolking; dringt erop aan dat het ESF+ na 2027 ook andere aspecten van sociale inclusie omvat, zoals huisvesting, gezondheid en gezinsomstandigheden en de ondersteuning van openbare en gemeenschapsgebaseerde diensten; beklemtoont dat er geen standaardoplossing bestaat en dat de manieren waarop in deze behoeften kan worden voorzien, van regio tot regio kunnen verschillen; 32. benadrukt dat het onderdeel “werkgelegenheid en sociale innovatie” van het ESF+ initiatieven ondersteunt om de onzekere situatie van mobiele werknemers aan te pakken en voorziet in financiering voor vakbondsgerelateerde advisering, waarbij het belang van werknemersvertegenwoordigers in collectieve onderhandelingen wordt benadrukt; verzoekt de Commissie en de lidstaten te zorgen voor permanente financiering van een Europees netwerk van nationale en transnationale vakbondsadviesdiensten voor dergelijke werknemers, om eerlijke arbeidsmobiliteit te bevorderen; 33. herinnert eraan dat het ESF+ ook moet streven naar een gezonde en goed aangepaste werkomgeving, zodat rekening wordt gehouden met gezondheidsrisico’s in verband met veranderende vormen van werk en de behoeften van een vergrijzende beroepsbevolking; benadrukt dat de pandemie heeft geleid tot een versnelling van nieuwe realiteiten en de opkomst van nieuwe arbeidsvormen als gevolg van digitalisering, waaronder artificiële intelligentie (AI), die van invloed zijn op de veiligheid en gezondheid van werknemers op het werk; dringt in dit licht aan op ondersteuning en voldoende financiering voor een doeltreffende bescherming van werknemers tegen gevaarlijke en schadelijke stoffen; 34. dringt erop aan dat het ESF+ de doeltreffende uitvoering van de Europese zorgstrategie in alle lidstaten stimuleert door te investeren in hoogwaardige diensten en infrastructuur voor gemeenschaps- en thuiszorg, langdurige zorg en ondersteuning voor personen met een handicap en ouderen met ondersteuningsbehoeften, in voor- en vroegschoolse educatie voor jonge kinderen door middel van gemeenschapsgebaseerde, kind- en persoonsgerichte, en in hoogwaardige, betaalbare en toegankelijke openbare zorgstelsels die de autonomie van zorgbehoevende personen en hun waardigheid en die van verzorgers bevorderen; dringt aan op verdere investeringen in de ondersteuning van verzorgers, formeel en informeel, en tegelijkertijd te zorgen voor fatsoenlijke arbeidsomstandigheden voor werknemers in de zorgsector, met inbegrip van toereikende lonen, via een zorgdeal; verzoekt de lidstaten ten volle gebruik te maken van de ESF+-fondsen om het de-institutionaliseringsproces te versterken en af te ronden, zodat iedereen in een gezins- of gemeenschapsomgeving kan wonen; 35. herinnert eraan dat overheidsuitgaven nodig zijn om opwaartse sociale convergentie te waarborgen; benadrukt dat de uitvoering van de EPSR en de hervormingen in het kader van de desbetreffende landspecifieke aanbevelingen van het Europees Semester ook afhankelijk zijn van de krachtige steun van het ESF+ voor bepaalde beleidsmaatregelen, met name maatregelen om de socialezekerheidsstelsels te versterken, inclusief en toegankelijk openbaar onderwijs en opleiding van goede kwaliteit te waarborgen, kinderarmoede terug te dringen en dakloosheid uit te bannen en maatregelen die verband houden met gelijke behandeling van en gelijke kansen voor vrouwen en mannen, die op alle gebieden moeten worden gewaarborgd en versterkt, met inbegrip van arbeidsmarktparticipatie, arbeidsvoorwaarden en loopbaanontwikkeling; 36. herinnert eraan dat het EU-beleid het grootste effect kan sorteren als het wordt gecoördineerd met financieringsinstrumenten en andere strategische kaders, zoals het Europees Semester en de landspecifieke aanbevelingen daarvan; merkt op dat de doeltreffendheid van door het ESF+ gefinancierde interventies afhangt van de geslaagde uitvoering van hervormingen; 37. onderstreept dat sociale dialoog en collectieve onderhandelingen cruciaal zijn voor het welzijn op het werk en het terugdringen van armoede onder werkenden, sociale uitsluiting en loonongelijkheid; verzoekt de Commissie op consistente wijze adequate en voldoende financiële middelen uit te trekken voor capaciteitsopbouw, teneinde de sociale partners in staat te stellen een relevante rol te spelen op de gebieden die onder hun bevoegdheid vallen, hun capaciteit om deel te nemen aan de sociale dialoog op zowel EU- als nationaal niveau te versterken, en de acties van de sociale partners met een passende minimumverplichting in alle lidstaten te versterken, en technische bijstand voor deze drie doelstellingen in te voeren; dringt er verder op aan dat maatschappelijke organisaties en non-profitorganisaties op voet van gelijkheid een minimumtoegang tot financiering wordt gewaarborgd om bij te dragen aan de doelstellingen van het ESF+ en deze na te streven in de lidstaten; benadrukt tegelijkertijd dat de institutionele capaciteit moet worden ontwikkeld door middel van sterk en professioneel bestuur, en dat innovatie in het beheer van de overheidssector moet worden gestimuleerd; 38. benadrukt het belang van coöperaties die eigendom zijn van werknemers, sociale ondernemingen en andere alternatieve bedrijfsmodellen voor de verwezenlijking van de EU-doelstellingen inzake inclusie; benadrukt dat het van het grootste belang is dat kleine sociale ondernemingen, sociale diensten zonder winstoogmerk en maatschappelijke organisaties toegang hebben tot alle aspecten van het ESF+; dringt aan op een medefinancieringspercentage van ten minste 90 % voor maatregelen die gericht zijn op de meest behoeftigen, en ten minste 70 % voor alle andere acties die worden uitgevoerd door kleine entiteiten met beperkte capaciteit, zoals maatschappelijke organisaties, sociale diensten zonder winstoogmerk en sociale ondernemingen, zodat zij toegang hebben tot financiering, met behoud van een minimumaantal verschillende medefinancieringspercentages; Werking van het fonds 39. verzoekt de lidstaten te zorgen voor coördinatie tussen regionale en lokale overheden en organisaties en hun betrokkenheid bij projecten die uit de nationale begrotingen worden gefinancierd, en dringt aan op de noodzaak om de partnerschapsbenadering van het huidige ESF+ te behouden, die essentieel is voor de versterking van de kwaliteit van de programma’s die uit het ESF+ worden gefinancierd; herhaalt dat er regels moeten worden vastgesteld voor het beheer van het fonds in samenwerking met lokale actoren die het dichtst bij de behoeften van de mensen staan en plaatsgebonden oplossingen kunnen ontwikkelen die het best bij de desbetreffende regio’s passen; benadrukt dat regionale en lokale actoren moeten worden betrokken bij de uitvoering van het fonds; 40. dringt erop aan dat de regels voor het gebruik en de uitvoering van het ESF+ de naleving van de rechtsstaat, het EU-acquis, de hoogste sociale normen, sociale rechten en democratische beginselen van de EU moeten waarborgen en verbeteren, en moeten worden afgestemd op de EPSR, de duurzameontwikkelingsdoelstellingen en de fundamentele mensen- en werknemersrechten van de VN, die ook zijn opgenomen in het Handvest van de grondrechten van de EU; 41. dringt erop aan dat de regels voor het ESF+ het mogelijk maken dat overheidsgeld alleen wordt toegewezen aan werkgevers die de rechten van werknemers en de geldende regels inzake arbeidsomstandigheden in acht nemen; spoort de Commissie aan een uitgebreide databank op te zetten ter aanvulling van de gegevens van Eurostat, om tijdig en betrouwbaar toezicht te kunnen houden op ontwikkelingen op het gebied van werkgelegenheid, levensomstandigheden en arbeidsverhoudingen; 42. stelt met bezorgdheid vast dat de nationale regeringen vaak een efficiënte uitvoering van het ESF+ belemmeren door onnodige administratieve lasten op te leggen of lokale actoren te beletten steun in het kader van het fonds of financieringsmogelijkheden te beheren; dringt aan op vermindering van de administratieve lasten en de bureaucratie, met name door de aanvraagprocedures voor toegang tot fondsen en de rapportageprocedures voor organisaties te vereenvoudigen, met name voor maatschappelijke en sociaal-economische organisaties, en voor organisaties van kleinere omvang; benadrukt dat de begunstigden, met inbegrip van aanbieders van sociale diensten zonder winstoogmerk, moeten worden geraadpleegd over het ontwerp van de vereenvoudigingsmaatregelen; dringt erop aan dat bij de vereenvoudiging de grondbeginselen van gedeeld beheer, transparantie, verantwoordingsplicht en onafhankelijke controle worden nageleefd, evenals de beginselen van partnerschap, die een goed beheer van publieke middelen waarborgen; 43. erkent dat overmatig vertrouwen op maatstaven zoals het foutenpercentage kan leiden tot meer administratieve lasten; merkt op dat verschillende indicatoren, waaronder input-, output-, prestatie- of kwaliteitsindicatoren, geschikt kunnen zijn voor verschillende doelstellingen en interventies; 44. roept de Commissie op tot consistente ondersteuning van en communicatie met de lidstaten om hen te helpen bij het effectief en transparant opzetten van individuele projecten, met inbegrip van transparante en voorspelbare voorwaarden, die juridische duidelijkheid en voorspelbaarheid verschaffen aan aanvragers en aan de eindbegunstigden van de financiering; 45. verzoekt de Commissie te zorgen voor een grondigere evaluatie van de doeltreffendheid van afzonderlijke maatregelen zonder aanbieders met grote nieuwe lasten op te zadelen, bijvoorbeeld door de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten en de Commissie te vereenvoudigen en door evaluatiedesks op te richten op zowel EU- als nationaal niveau; 46. herhaalt dat digitalisering een van de belangrijke instrumenten is om de administratieve lasten te verminderen en aanvragen voor financieringsmogelijkheden te stroomlijnen, en dat digitalisering als zodanig moet worden bevorderd en de digitale vaardigheden van mensen moeten worden versterkt; waarschuwt echter dat niet alle mensen voorbereid zijn op digitalisering en dat bepaalde groepen personen, met name de meest kwetsbaren, zoals ouderen of personen die in ontvolkte gebieden wonen waar de toegang tot diensten en mogelijkheden meer beperkt kan zijn, en de projecten die zich op hen richten, evenals maatschappelijke organisaties, sociale diensten zonder winstoogmerk en sociale ondernemingen, hierdoor financieringsmogelijkheden kunnen mislopen; 47. is van mening dat er meer moet worden gedaan om organisaties en mensen te informeren over alle kansen die het ESF+ kan bieden; dringt erop aan dat de Commissie en de lidstaten organisaties bewust maken van, informeren en adviseren over de mogelijkheden die het ESF+ biedt door voorlichtingscampagnes op te zetten; stelt vast dat er nog steeds sprake is van een aanzienlijk gebrek aan kennis en vaardigheden, met name bij sociale diensten, als het gaat om de toegang tot het huidige ESF+ en het uitvoeren van door de EU gefinancierde projecten; is met name van mening dat in de toekomstige ESF+-verordening een budget voor technische bijstand moet worden gereserveerd voor het opzetten van een Europawijd gecoördineerd netwerk van nationale helpdesks of laagdrempelige informatiepunten die diensten aanbieden zoals arbeidsadvies zonder afspraak, zodat organisaties ter plekke doeltreffend kunnen worden opgeleid, begeleid en ondersteund; 48. verzoekt de Commissie en de lidstaten de synergieën op alle niveaus tussen door het ESF+ en andere EU-fondsen ondersteunde projecten te versterken; o o o 49. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Europees Economisch en Sociaal Comité, en het Europees Comité van de Regio’s. Het Europees Parlement, – gezien de artikelen 179 tot en met 188 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (1) , – gezien Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, tot vaststelling van de regels voor deelname en verspreiding en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1290/2013 en (EU) nr. 1291/2013 (2) , – gezien Besluit (EU) 2021/764 van de Raad van 10 mei 2021 tot vaststelling van het specifieke programma tot uitvoering van Horizon Europa – het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, en tot intrekking van Besluit 2013/743/EU (3) , – gezien Verordening (EU) 2021/819 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2021 betreffende het Europees Instituut voor innovatie en technologie (4) , – gezien Besluit (EU) 2021/820 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2021 betreffende de strategische innovatieagenda van het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT) 2021-2027: Het innovatietalent en de innovatiecapaciteit van Europa stimuleren, en tot intrekking van Besluit nr. 1312/2013/EU (5) , – gezien Verordening (EU) 2021/2085 van de Raad van 19 november 2021 voor de oprichting van Gemeenschappelijke Ondernemingen in het kader van Horizon Europa en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 219/2007, (EU) nr. 557/2014, (EU) nr. 558/2014, (EU) nr. 559/2014, (EU) nr. 560/2014, (EU) nr. 561/2014 en (EU) nr. 642/2014 (6) , – gezien Verordening (EU) 2021/697 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 tot oprichting van het Europees Defensiefonds en tot intrekking van Verordening (EU) 2018/1092 (7) , – gezien de mededeling van de Commissie van 30 september 2020, getiteld “Een nieuwe EOR voor onderzoek en innovatie” ( COM(2020)0628 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 22 oktober 2024 getiteld “Uitvoering van de Europese Onderzoeksruimte (EOR) – Onderzoek en innovatie in Europa versterken: reeds afgelegd en toekomstig traject van de EOR” ( COM(2024)0490 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 18 mei 2021 over de totaalaanpak voor onderzoek en innovatie – De strategie van Europa voor internationale samenwerking in een veranderende wereld ( COM(2021)0252 ), – gezien zijn resolutie van 6 april 2022 over de totaalaanpak voor onderzoek en innovatie: de strategie van Europa voor internationale samenwerking in een veranderende wereld (8) , – gezien zijn resolutie van 22 november 2022 over de uitvoering van de Europese Innovatieraad (9) , – gezien de mededeling van de Commissie van 19 juli 2023 getiteld “EU-missies twee jaar later: evaluatie van de voortgang en aangewezen koers” ( COM(2023)0457 ), – gezien zijn resolutie van 14 december 2023 over jonge onderzoekers (10) , – gezien zijn resolutie van 17 januari 2024 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende de bevordering van de vrijheid van wetenschappelijk onderzoek in de EU (11) , – gezien het advies van het Comité Europese Onderzoeksruimte en Innovatie van 26 juni 2024 over richtsnoeren voor het volgende kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, – gezien de in 2024 gepubliceerde evaluatieverslagen van het partnerschap over acht van de negen kennis- en innovatiegemeenschappen, namelijk EIT Urban Mobility, EIT Climate-KIG, EIT Food, EIT InnoEnergy, EIT Health, EIT Manufacturing, EIT Raw Materials en EIT Digital, – gezien het verslag van de CERIS-deskundigengroep van november 2024 getiteld “Building resilience in the civil security domain based on research and technology”, – gezien Speciaal verslag 09/2022 van de Europese Rekenkamer van september 2022 getiteld “Klimaatuitgaven in de EU-begroting 2014-2020: Niet zo hoog als gerapporteerd”, – gezien de mededeling van de Commissie van 19 januari 2016 betreffende het antwoord op het verslag van de deskundigengroep op hoog niveau over de ex-postevaluatie van het zevende kaderprogramma ( COM(2016)0005 ), – gezien het verslag van Enrico Letta van 17 april 2024 getiteld “Much more than a market”, – gezien het verslag van Mario Draghi van 9 september 2024 getiteld “The future of European competitiveness”, – gezien het verslag van de deskundigengroep van de Commissie van 16 oktober 2024 betreffende de tussentijdse evaluatie van Horizon Europa getiteld “Align, Act, Accelerate: Research, Technology and Innovation to boost European Competitiveness”, – gezien artikel 55 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie ( A10-0021/2025 ), A. overwegende dat Horizon Europa het grootste centraal beheerde financieringsprogramma van de EU en het grootste met overheidsmiddelen gefinancierde programma voor onderzoek en ontwikkeling (O&O) ter wereld is; overwegende dat het Parlement aanvankelijk een begroting van 120 miljard EUR heeft voorgesteld in plaats van de 93,4 miljard EUR die na de herziening van het meerjarig financieel kader resteert; B. overwegende dat investeringen in O&O essentieel zijn voor het concurrentievermogen, de maatschappelijke vooruitgang en innovatie van de EU; overwegende dat in het verslag over de toekomst van het Europese concurrentievermogen (het Draghi-verslag) en het verslag van de deskundigengroep van de Commissie betreffende de tussentijdse evaluatie van Horizon Europa (het Heitor-verslag) is aanbevolen om respectievelijk 200 miljard EUR en 220 miljard EUR van de begrotingsmiddelen beschikbaar te stellen voor het tiende kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (KP10); C. overwegende dat het kaderprogramma gebaseerd moet zijn op Europese waarden, wetenschappelijke onafhankelijkheid, vrijheid en excellentie, alsook op hoge Europese ethische normen en een streven om het Europese concurrentievermogen te verbeteren en maatschappelijke uitdagingen aan te pakken; D. overwegende dat uit het Draghi-verslag is gebleken dat Europa wereldleider is op het gebied van wetenschap en innovatie, met het op één na hoogste aandeel hoogwaardige wetenschappelijke publicaties en het op twee na hoogste aandeel octrooiaanvragen wereldwijd; overwegende dat in het Draghi-verslag ook werd geconcludeerd dat de waardeketen die van onderzoek tot innovatieve producten leidt voor het verbeteren van het leven van de burgers in de EU, minder doeltreffend is vergeleken met de VS en China bij het omzetten van goed onderzoek in succesvolle bedrijfsactiviteiten die Europese burgers hoogwaardige banen, nieuwe producten en diensten bieden, zoals blijkt uit het feit dat er weliswaar nog steeds een kloof is in innovatieprestaties tussen de VS en de EU, maar dat de kloof tussen de EU en China kleiner wordt; overwegende dat in het Draghi-verslag wordt benadrukt dat Europa met name achterblijft bij het opschalen van start-ups; E. overwegende dat commissaris Zaharieva tijdens haar hoorzitting met het Parlement heeft toegezegd zich in te zetten voor een onafhankelijk en vereenvoudigd kaderprogramma en haar steun heeft uitgesproken voor een verhoogde begroting en een meer door deskundigen geleide governance; F. overwegende dat in het Heitor-verslag wordt uiteengezet dat in de eerste drie jaar van Horizon Europa 7 474 kmo’s (34 % van alle deelnemers) aan het programma deelnamen en dat meer dan de helft van de kmo’s van Horizon Europa nog niet eerder heeft deelgenomen aan EU-programma’s voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie; overwegende dat het succespercentage van kmo-aanvragen sterk is verbeterd (tot 19,9 % tegenover 12 % in het kader van Horizon 2020); G. overwegende dat in het Letta-verslag de vaststelling van een “vijfde vrijheid” wordt voorgesteld die onderzoek, innovatie en onderwijs als een nieuwe dimensie van de eengemaakte markt omvat, aangezien de vier oorspronkelijke vrijheden in wezen op theoretische beginselen uit de twintigste eeuw zijn gebaseerd; H. overwegende dat de “vrijheid om te blijven” van het Letta-verslag het belang van het voorkómen van binnenlandse braindrain herhaalt, en dat het initiatief “Choose Europe” van het Heitor-verslag erop gericht is onderzoeksloopbanen te bevorderen en de huidige Europese braindrain uiterlijk in 2035 om te zetten in een “braingain”; Algemene opmerkingen over Horizon Europa en onderzoek en innovatie (O&I) 1. wijst erop dat we ons op een cruciaal moment voor O&I bevinden en dat Commissievoorzitter Ursula von der Leyen tijdens de uiteenzetting van haar programma in het Parlement in juli 2024 voor haar tweede ambtstermijn als voorzitter van de Europese Commissie heeft verklaard dat Europa onderzoek en innovatie centraal moet stellen in de economie; 2. merkt op dat O&I in de verslagen van Draghi, Letta en Heitor van cruciaal belang wordt geacht voor de verwezenlijking van het Europees concurrentievermogen en erop wordt gewezen dat dringend moet worden opgetreden om niet achterop te raken; benadrukt dat een grote mate van inzet nodig is om een toekomstig kaderprogramma tot stand te brengen dat een cruciale bijdrage levert aan het concurrentievermogen en de algemene welvaart van Europa; 3. wijst erop dat de verslagen van Draghi en Heitor een waarschuwing zijn aan Europa om het hoofd te bieden aan de wereldwijde concurrentie en de aanzienlijke groei van de Chinese wetenschap in de afgelopen jaren; is ingenomen met het hogere succespercentage van Horizon Europa in vergelijking met Horizon 2020; is ingenomen met het vermogen van Horizon Europa om te reageren op crisissituaties, zoals tijdens de COVID-19-pandemie of in het licht van geopolitieke uitdagingen, maar betreurt niet alleen het gebrek aan aanvullende financiering, maar ook de voortdurende bezuinigingen op de financiering waardoor de oorspronkelijke prioriteiten in het gedrang komen; 4. betreurt dat er sprake is geweest van negatieve ervaringen ten aanzien van de uitvoering van Horizon Europa, aangezien de overgang van Horizon 2020 naar Horizon Europa vooral is ervaren als een toename van complexiteit en bureaucratie; wijst erop dat de succespercentages in bepaalde delen van het programma nog steeds zo laag zijn dat potentieel excellente aanvragen worden ontmoedigd, met name die van onderzoekers van onderzoeksinstellingen met kleinere budgetten en kmo’s; is van mening dat strategische planning moet leiden tot aanzienlijkere voordelen voor de kwaliteit van de programmering en een grotere inzet van alle belanghebbenden op het gebied van O&I, wat tot nu toe niet voldoende het geval lijkt te zijn geweest; is van mening dat het KP10 moet worden gebaseerd op instrumenten in het kader van Horizon Europa die doeltreffend en efficiënt zijn gebleken; 5. benadrukt het belang van een flexibel kaderprogramma; merkt op dat in het Heitor-verslag wordt geschetst hoe belangrijk het is om in te spelen op de snelle veranderingen op het gebied van wetenschap en innovatie, en beveelt een radicale hervorming aan om beroepsbeoefenaars te betrekken bij het beheer van het programma, met name door middel van de twee voorgestelde nieuwe raden en minder prescriptieve oproepen tot het indienen van voorstellen; herinnert eraan dat er in het Draghi-verslag op wordt gewezen dat de huidige governance van het kaderprogramma traag en bureaucratisch verloopt, dat de organisatie ervan moet worden aangepast zodat deze resultaatgerichter wordt en door topdeskundigen moet worden beoordeeld, en dat het toekomstige kaderprogramma moet worden geleid door mensen met een bewezen staat van dienst op het gebied van onderzoek of innovatie; merkt op dat innovatieve ideeën niet altijd kunnen worden voorspeld en geprogrammeerd en benadrukt de noodzaak van voldoende financiering die niet vooraf is geprogrammeerd teneinde het volledige ontwikkelingspotentieel van innovatie te benutten; 6. benadrukt het belang van een op excellentie gebaseerd kaderprogramma teneinde de deelname van de beste onderzoekers in Europa via het hele programma te waarborgen; is van mening dat een van de kritieke tekortkomingen van het O&I-beleidslandschap van de EU ook verband houdt met het ontbreken van een zinvolle geïntegreerde en complementaire aanpak tussen plaatsgebonden en excellentiegerichte O&I-activiteiten, met name tussen het kaderprogramma en het O&I-onderdeel van het cohesiebeleid, die qua EU-begroting van dezelfde orde van grootte zijn; merkt op dat de opschaling en commercialisering van onderzoeksresultaten nog steeds een grote uitdaging vormt in Europa; 7. wijst op de aanbeveling in het Heitor-verslag om een aantrekkelijk en inclusief Europees ecosysteem voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie te bevorderen; herinnert aan de aanbeveling in het Letta-verslag om de ontwikkeling van een vijfde vrijheid op de eengemaakte markt te bevorderen; herinnert aan de opmerking in het Draghi-verslag dat de versnippering van het innovatie-ecosysteem van de EU een van de onderliggende oorzaken is van de zwakke innovatieprestaties van Europa; wijst erop dat het kaderprogramma overeenkomstig de Verdragen in de ontwikkeling van de Europese Onderzoeksruimte wordt gesitueerd; is ervan overtuigd dat het kaderprogramma, met het oog op een maximaal effect ervan, moet worden ingebed in een breder Europees onderzoeksbeleid dat waarborgt dat Europa een aantrekkelijke locatie is voor onderzoeksactiviteiten die wereldwijd talent aantrekken, dat wetenschap effectief omzet in economische groei en maatschappelijke vooruitgang, en dat de innovatiekloof binnen de EU doeltreffend aanpakt; is van mening dat de komende wetgevingshandeling inzake de Europese onderzoeksruimte gericht moet zijn op de verwezenlijking van dit Europa; erkent dat er nog steeds aanzienlijke belemmeringen zijn voor de “braincirculation” tussen de lidstaten, waaronder de erkenning van kwalificaties; 8. benadrukt de absolute noodzaak dat de lidstaten concrete toezeggingen doen om uiterlijk in 2030 een streefcijfer van 3 % van het bbp aan O&O te bereiken; merkt op dat de EU aanzienlijk minder investeert dan andere wereldmachten, en dat zij de doelstelling van 3 % al meer dan twee decennia niet heeft gehaald; zo heeft zij in 2022 2,24 % van haar bbp in O&O geïnvesteerd, terwijl dat percentage voor de Verenigde Staten 3,5 % was; benadrukt dat elk jaar dat de EU te weinig investeert in O&O, de situatie nog verergert en de kloof met derde landen groter wordt; geeft aan dat grote verschillen bestaan tussen de O&O-intensiteit van de 27 EU-lidstaten, waarvan er vijf de uitgavendoelstelling van 3 % halen, terwijl sommige andere onder de 1 % zitten; wijst erop dat, met minder dan 7 % van het totaal (12) , de EU-bijdrage aan O&O-uitgaven een zeer klein deel uitmaakt van de totale overheidsuitgaven voor O&O in de EU; merkt op dat de nationale uitgaven voor onderzoek niet mogen worden verlaagd, louter omdat EU-onderzoeksfinanciering beschikbaar is als alternatieve financiering; benadrukt dat een gezamenlijke inspanning tussen Europese en nationale financiering voor onderzoek en innovatie nodig is; benadrukt tevens de belangrijke rol van particuliere investeringen in onderzoek en innovatie teneinde de overheidsfinanciering aan te vullen; betreurt dat de Europese particuliere investeringen in onderzoek, ontwikkeling en innovatie achterblijven bij die in China en de VS, en 1,3 % van het bbp in de EU bedragen, tegenover 2,4 % in de VS en 1,9 % in China; benadrukt daarom de cruciale rol van het optreden van de EU als katalysator voor O&O-uitgaven en de noodzaak van verdere coördinatie en afstemming tussen de nationale en de EU-uitgaven voor O&O; 9. benadrukt de cruciale rol van langlopende overheidsfinanciering ter ondersteuning van excellent fundamenteel onderzoek, dat plaatsvindt vanuit wetenschappelijke belangstelling met als enige doel wetenschappelijke kennis te bevorderen en zonder een duidelijk of onmiddellijk voordeel, en dat soms wordt gekenmerkt door serendipiteit; 10. benadrukt overweging 72 van de Horizon Europa-verordening, waarin staat dat het programma ter waarborging van de wetenschappelijke excellentie en in overeenstemming met artikel 13 van het Handvest, in alle landen die er middelen uit ontvangen de eerbiediging van de academische vrijheid moet bevorderen; benadrukt dat de Commissie, hoewel zich verschillende incidenten ten aanzien van de academische vrijheid hebben voorgedaan in verscheidene landen die financiering van Horizon Europa ontvangen, deze overweging niet doeltreffend heeft gebruikt om specifieke problemen aan te pakken; is ingenomen met de toezegging van de commissaris die verantwoordelijk is voor start-ups, onderzoek en innovatie tijdens haar hoorzitting met het Parlement om een wetgevingsvoorstel over de vrijheid van wetenschappelijk onderzoek in te dienen; verzoekt de Commissie een dergelijk wetgevingsvoorstel in te dienen, overeenkomstig de resolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2024; 11. steunt de hoge klimaatuitgaven in de eerste jaren van Horizon Europa; dringt er bij de Commissie op aan op koers te blijven om de algemene doelstelling voor klimaatuitgaven van 35 % gedurende de gehele levensduur van het programma te bereiken; 12. benadrukt dat Horizon Europa op schema ligt om zijn doelstellingen inzake klimaatuitgaven te halen zonder bij de evaluatie van voorstellen, volgens de programmagids van Horizon Europa, rekening te houden met het beginsel “geen ernstige afbreuk doen”, tenzij dit relevant was voor de inhoud van de oproep; benadrukt dat er geen wettelijke verplichting of rechtsgrondslag is voor de horizontale toepassing van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” of het “berokken geen schade”-beginsel; is ingenomen met de toezegging van de commissaris die verantwoordelijk is voor start-ups, onderzoek en innovatie tijdens haar hoorzitting met het Parlement om de huidige en de nieuwe aanpak van de toepassing van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen”, met inbegrip van de rechtsgrondslag voor de toepassing ervan, te beoordelen en de beoordeling met het Parlement te delen; dringt er bij de Commissie op aan om vóór de start van het KP10 aan het Parlement verslag uit te brengen over de gevolgen van het gebruik van het beginsel “geen (ernstige) afbreuk doen” in het kader van Horizon Europa, met inbegrip van een raming van de bijbehorende kosten van de uitvoering ervan voor de Commissie en de begunstigden, en de gevolgen ervan voor de vereenvoudiging van projectaanvragen; 13. is van mening dat tijdens de uitvoering van Horizon Europa verschillende grote gebeurtenissen in de wereld duizenden onderzoekers in gevaar hebben gebracht, waaronder in de buurlanden van de EU, wat heeft geleid tot een aanzienlijke toename van het aantal aanvragen van onderzoekers die gevaar lopen voor een noodplaatsing in Europa; concludeert echter dat de EU in het kader van het huidige programma niet over voldoende financiering beschikt om onderzoekers die gevaar lopen te ondersteunen en dat de inspanningen van sommige lidstaten en ngo’s versnipperd zijn; 14. bevestigt het belang van internationale samenwerking voor de wetenschappelijke vooruitgang; is in dit opzicht bezorgd over het feit dat internationale samenwerking in het kader van Horizon Europa is afgenomen ten opzichte van Horizon 2020; moedigt de Commissie aan om meer associatieovereenkomsten met derde landen na te streven en te sluiten, herhaalt (13) en benadrukt dat het vermogen van het Parlement om zinvolle goedkeuring te geven aan internationale overeenkomsten die specifiek betrekking hebben op de deelname van landen als bedoeld in artikel 16, lid 1, punt d), van de Horizon Europa-verordening aan programma’s van de EU, wordt belemmerd wanneer dergelijke overeenkomsten niet voorzien in een structuur die parlementaire controle garandeert in het kader van een goedkeuringsprocedure voor associatie bij een specifiek programma van de EU; 15. is met name ingenomen met de associatie van het VK en Zwitserland met Horizon Europa, aangezien hiermee wordt erkend dat wetenschap en innovatie in het VK en Zwitserland integrerend deel uitmaken van het Europese ecosysteem voor wetenschap en innovatie; herhaalt zijn bezorgdheid over het gewijzigde protocol van 2023 en de bepalingen ervan met betrekking tot de automatische korting voor het VK; benadrukt dat elke internationale overeenkomst over de associatie van Zwitserland met programma’s van de EU het prerogatief van het Parlement om zinvolle goedkeuring te geven volledig moet eerbiedigen, in overeenstemming met de resolutie van het Parlement over associatieovereenkomsten betreffende de deelname van derde landen aan programma’s van de Unie; 16. neemt kennis van het witboek van de Commissie over opties om meer steun te bieden aan onderzoek en ontwikkeling op het gebied van technologieën met potentieel voor tweeërlei gebruik; stelt dat bijna alle respondenten van de openbare raadpleging over het witboek optie 3 hebben verworpen; benadrukt dat tal van respondenten van mening waren dat de gevolgen van de opties 1 en 2 niet duidelijk genoeg waren om hen in staat te stellen te bepalen welke optie de voorkeur verdient; benadrukt dat algemeen wordt erkend dat de huidige constellatie moet worden verbeterd om te zorgen voor een efficiënt gebruik van overheidsmiddelen en om de technologische soevereiniteit van Europa te vergroten; merkt op dat commissaris Zaharieva tijdens haar hoorzitting met het Parlement heeft toegezegd deze evaluatie voort te zetten, mogelijk door middel van een nieuwe studie om ervoor te zorgen dat de geuite standpunten representatief zijn voor alle belanghebbenden; 17. merkt op dat in het kader van Horizon Europa aanzienlijke vooruitgang is geboekt met gendergelijkheidsplannen als subsidiabiliteitscriterium en met de genderdimensie in de context van O&I als standaardtoekenningscriterium binnen het gehele programma; erkent dat recente analyses bevestigen dat het subsidiabiliteitscriterium van gendergelijkheidsplannen een katalysatoreffect heeft gehad; Opmerkingen over het concurrentievermogen 18. is er stellig van overtuigd dat EU-uitgaven voor wetenschap, onderzoek en innovatie de beste investering zijn in onze gemeenschappelijke Europese toekomst en voor het vergroten van het concurrentievermogen en maatschappelijke vooruitgang en het succesvol dichten van de innovatiekloof; is het met de heer Draghi eens dat alle overheidsuitgaven voor O&O in de EU beter moeten worden gecoördineerd op EU-niveau, hetgeen inhoudt dat investeringen naar behoren op de strategische prioriteiten van de EU moeten worden afgestemd, waarbij de nadruk moet liggen op financieringsinitiatieven die een relevante impact hebben en meerwaarde creëren, en dat een hervormd en versterkt kaderprogramma van cruciaal belang is om dit te bereiken; benadrukt dat uitgaven voor O&O ook op nationaal niveau tussen de lidstaten beter moeten worden gecoördineerd om echte meerwaarde te waarborgen; herhaalt dat de hervormde begrotingsregels nationale fondsen uitsluiten die worden gebruikt voor de medefinanciering van EU-programma’s, en dringt erop aan dat deze mogelijkheid ten volle wordt benut om de EU-financiering voor onderzoek te stimuleren; 19. benadrukt het belang van normalisatieactiviteiten om ervoor te zorgen dat Europese bedrijven daadwerkelijk kunnen profiteren van het concurrentievoordeel van onderzoek en innovatie; 20. benadrukt dat onderzoek en innovatie een belangrijke rol spelen in verschillende industriële sectoren en bijdragen tot het scheppen van banen en het vergroten van het Europese concurrentievermogen ten opzichte van derde landen; 21. benadrukt het belang van de Europese Innovatieraad (EIC) voor het concurrentievermogen van Europa; beklemtoont in dit opzicht dat investeringen in het kader van de EIC de “vallei des doods” overbruggen en leiden tot innovaties met een potentieel ontwrichtend en baanbrekend karakter met opschalingspotentieel; onderstreept ook het unieke voorstel van de Accelerator van de EIC om op maat gesneden steun te verlenen aan niet-bankabele start-ups met een groot potentieel; 22. is ingenomen met het feit dat tot nu toe 44 % van de begroting van Horizon Europa heeft bijgedragen aan de digitale en de industriële transitie — met name door het stimuleren van samenwerking voor technologische ontwikkeling — die van fundamenteel belang zijn voor het Europese concurrentievermogen; 23. is er stellig van overtuigd dat beleid inzake toegepast onderzoek, ontwikkeling en innovatie niet alleen een sleutelrol moet spelen bij duurzaam concurrentievermogen op lange termijn, maar ook van cruciaal belang is bij het voorkomen van, anticiperen op en het hoofd bieden aan de belangrijkste mondiale en maatschappelijke uitdagingen; Opmerkingen over de technische uitvoering 24. is van mening dat de administratieve vereenvoudiging in het kader van Horizon Europa stagneerde, aangezien 32 % van de deelnemers van mening is dat een aanvraag voor Horizon Europa lastiger is dan een aanvraag voor Horizon 2020, terwijl bijna de helft van de deelnemers geen verschil meldt (14) ; is bezorgd over de snel gestegen cumulatieve transactie- en administratieve kosten (15) ; merkt op dat begunstigden gemiddeld 6-10 % van hun projectbegroting aan administratieve kosten hebben besteed, waarbij 48 % melding maakte van administratieve kosten van meer dan 10 %, waaronder een aandeel van 10 % van de begunstigden die administratieve kosten rapporteerden van meer dan 20 %; betreurt dat de subsidietoekenningstermijn in het kader van Horizon Europa langer is dan die in het kader van Horizon 2020 en dat hiermee de door de Commissie vastgestelde termijn van acht maanden wordt overschreden (16) ; dringt aan op verdere administratieve vereenvoudiging, het stroomlijnen van de desbetreffende procedures, kostenbesparingen en meer aandacht voor aanvragers, en onderstreept dat vereenvoudiging ten goede moet komen aan de aanvragers, waarbij ervoor moet worden gezorgd dat de aanvragen alle informatie bevatten die nodig is voor de evaluatie van de excellentie ervan; 25. wijst erop dat de eerste volledige versie van de geannoteerde modelsubsidieovereenkomst voor Horizon Europa pas in mei 2024 is bekendgemaakt, meer dan drie jaar na de start van het programma; merkt op dat begunstigden zonder een volledige versie van dit document niet volledig op de hoogte zijn van de juridische en financiële voorwaarden in verband met de ondertekening van een subsidieovereenkomst; herinnert eraan dat de eerste versie van de geannoteerde modelsubsidieovereenkomst voor Horizon 2020 vóór de officiële start van het programma werd bekendgemaakt; merkt op dat de vertraagde bekendmaking kennelijk te wijten is aan de institutionele benadering van modelsubsidieovereenkomsten die de Commissie heeft gevolgd voor de programma’s van de EU in het kader van het huidige meerjarig financieel kader; 26. merkt op dat verscheidene begunstigden verschillende meningen en ervaringen met betrekking tot de functionaliteit van forfaitaire bedragen hebben; erkent dat de invoering van forfaitaire financiering in de ogen van sommige begunstigden voor hen geen vereenvoudiging is; benadrukt dat de beoordeling van forfaitaire financiering voor 2024 onduidelijke gegevens bevat, waardoor niet wordt ingegaan op belangrijke zorgen en vragen, zoals de onzekerheid over het effect van een controle achteraf, onbeantwoord blijven, terwijl andere bezwaren, zoals de kunstmatige toename van het aantal werkpakketten, worden gestaafd (17) ; is van mening dat deze beoordeling bevestigt dat forfaitaire financiering een vereenvoudiging kan zijn voor sommige, maar niet voor alle begunstigden (18) ; 27. is van mening dat de vereenvoudiging die wordt geboden door forfaitaire financiering erin bestaat alle verplichtingen inzake de verslaglegging van de werkelijke kosten door de begunstigden aan de Commissie alsmede financiële controles achteraf voor projecten af te schaffen; is ingenomen met het feit dat dit leidt tot een lager foutenpercentage; onderstreept echter dat het foutenpercentage een instrument is om een correcte besteding van overheidsmiddelen te waarborgen en geen doel op zich; waarschuwt er in dit verband voor de kwaliteit van de uitgaven van een zeer succesvol programma niet in gevaar te brengen door het gebruik van forfaitaire bedragen te snel op te voeren; 28. merkt op dat de gemiddelde omvang van consortia in Horizon Europa aanzienlijk groter is dan die in Horizon 2020 (19) ; is van mening dat consortia samenwerking bevorderen en dat grotere consortia bijdragen tot bredere en mogelijk meer diverse samenwerking; onderstreept echter dat het beheer van grotere consortia ook meer tijd en inspanningen vergt, zowel in de voorbereidingsfase van het voorstel als in de projectuitvoeringsfase, waardoor middelen worden onttrokken aan het verrichten van onderzoek; is voorts van mening dat het voor nieuwkomers minder aantrekkelijk is om zich aan te sluiten bij complexere consortia, gezien de complexiteit, de middelen en de ervaring die nodig zijn om deze te beheren; 29. onderstreept het belang van een open en toegankelijk programma met lage drempels voor aanvragen om de deelname van nieuwkomers en kmo’s te waarborgen; onderstreept dat meer dan de helft van de kmo-deelnemers aan Horizon Europa nieuwkomers zijn (20) ; is van mening dat administratieve lasten, de benodigde tijd en de complexiteit van de aanvragen kmo’s ervan kunnen weerhouden aan het programma deel te nemen (21) ; merkt op dat de eenvoudige, kleine en snelle subsidies van het kmo-instrument in het kader van Horizon 2020 nieuwkomers hebben aangetrokken (22) ; 30. is van mening dat de Commissie er niet in is geslaagd een flexibel maar sterk beheer van het programma Horizon Europa tot stand te brengen, wat tot een complexe uitvoering ervan heeft geleid; verwacht dat in het tussentijdse evaluatieverslag tekortkomingen en mogelijke oplossingen worden behandeld; Opmerkingen over pijler I 31. erkent het belang van pijler I voor het bevorderen van wetenschappelijke excellentie en het aantrekken van hooggekwalificeerd onderzoek, via de Europese Onderzoeksraad (ERC) en programma’s zoals de Marie Skłodowska-Curie-acties (MSCA’s); 32. is ingenomen met het aanhoudende succes van de ERC; benadrukt dat het succes ervan afhangt van de onafhankelijkheid van de Wetenschappelijke Raad; wijst erop dat de afgelopen paar jaren is gebleken dat de aanwezigheid van een bekwame en toegewijde voorzitter van de Wetenschappelijke Raad met erkende wetenschappelijke referenties van essentieel belang is voor de werking en onafhankelijkheid van de ERC; merkt op dat de bottom-upoproepen en onafhankelijke governance van de Wetenschappelijke Raad van de ERC zeer doeltreffend zijn gebleken; 33. benadrukt het vermogen van zowel de ERC als de MSCA’s om wetenschappelijk talent naar Europa aan te trekken; wijst op de waardevolle bijdrage van de MSCA’s aan het wetenschappelijk leiderschap van Europa; neemt met bezorgdheid kennis van de lage succespercentages van de MSCA’s; 34. benadrukt dat onderzoeksprojecten die in het kader van pijler I worden gefinancierd, aan het beginsel van “hoog risico/hoog rendement” moeten voldoen; oppert het verduidelijken van de evaluatiecriteria om bij de beoordeling van onderzoeksvoorstellen strikt te waarborgen dat sprake is van “hoog risico/hoog rendement”; merkt op dat “hoog risico” ook het gebruik van nieuwe onderzoeksmethoden inhoudt; 35. benadrukt dat onderzoeksinfrastructuren, met name digitale onderzoeksinfrastructuren, een essentieel platform bieden voor onderzoekers en innovatoren uit verschillende disciplines en sectoren om gegevens, methoden en expertise uit te wisselen, waarbij de ontwikkeling en toepassing van nieuwe technologieën voor het versterken van de technologische soevereiniteit van Europa worden bevorderd; is in dit verband met name ingenomen met de vooruitgang die is geboekt op het gebied van de Europese openwetenschapscloud en de Europese museumcloud; Opmerkingen over pijler II 36. benadrukt dat gezamenlijk onderzoek de kern vormt van de Europese kaderprogramma’s; erkent het belang van pijler II, die een essentieel strategisch instrument is dat pan-Europese samenwerking bevordert door middelen en kennis te bundelen en publieke en private agenda’s voor O&I op elkaar af te stemmen; merkt op dat samenwerking zonder EU-financiering niet in een vergelijkbaar tempo zou plaatsvinden, en benadrukt de unieke meerwaarde van EU-samenwerkingsprogramma’s, met name om Europa in staat te stellen complexe maatschappelijke uitdagingen aan te pakken en bedrijven in essentiële, continentale waardeketens te integreren; is van mening dat pijler II onderzoekssamenwerking heeft bevorderd en met name gezamenlijke agenda’s voor onderzoek en innovatie voor technologische rijping via de gemeenschappelijke ondernemingen heeft kunnen ondersteunen, hetgeen bijdraagt aan het concurrentievermogen van de EU; 37. beschouwt pijler II als een strategisch instrument om pan-Europese samenwerking en bundeling van kennis en middelen mogelijk te maken, particuliere investeringen aan te trekken en publieke en private belanghebbenden in heel Europa samen te brengen om complexe maatschappelijke uitdagingen aan te pakken; acht het belangrijk deze samenwerkingsverbanden te blijven ondersteunen; erkent echter de complexiteit van pijler II; is van mening dat de uitvoering van deze pijler te complex blijft en moet worden verbeterd, vereenvoudigd en gestroomlijnd met het oog op concrete resultaten, in plaats van alleen uitgaven aan te pakken; merkt op dat het aantal desbetreffende instrumenten, zoals een veelheid aan partnerschappen, de complexe, top-down administratieve uitvoering van missies en de vele begrotingsverschuivingen hebben geleid tot onnodige complexiteit die aanvragers, en met name nieuwe aanvragers, ervan weerhoudt deel te nemen; benadrukt het belang van de toegankelijkheid van deze instrumenten, met name voor kmo’s uit alle Europese regio’s, om deelname voor alle excellente onderzoekers en innovatoren mogelijk te maken en de absorptiecapaciteit van ondernemingen te bevorderen; is ingenomen met de aankondiging van de herbalancering in pijler II, waarbij beter rekening wordt gehouden met de verschillende soorten O&I-activiteiten, van fundamenteel onderzoek tot marktgerichte innovatie, zoals aangekondigd in het tweede strategische plan van Horizon Europa; neemt in dit verband nota van de conclusie in het advies van het Comité Europese Onderzoeksruimte en Innovatie over het KP10 dat de clusterstructuur van Horizon Europa een onnodige belemmering vormt voor deelnemers die op zoek zijn naar financiering, met name nieuwkomers, en van de conclusie van het Draghi-verslag dat het programma de over het algemeen gefragmenteerde en heterogene activiteiten moet consolideren; Opmerkingen over pijler III 38. merkt op dat de opschaling en commercialisering van onderzoeksresultaten nog steeds de grootste uitdaging voor Europa vormt; wijst op de beslissende rol van ondernemerschap, bijvoorbeeld bij de commerciële en economische exploitatie van excellent toegepast onderzoek naar baanbrekende innovatie; 39. benadrukt dat de Europese Innovatieraad werkt aan het dichten van een algemeen erkende investeringskloof voor financiering van scale-ups voor baanbrekende innovaties (23) ; neemt kennis van het zeer lage succespercentage in het kader van de EIC en is van mening dat dit aantoont dat EIC-financiering belangrijk is, maar dat er sprake is van zorgwekkende onderfinanciering van het programma; is ingenomen met het feit dat de EIC als instrument is voltooid door de invoering van transitieactiviteiten, omdat deze het innovatietraject van een pril idee tot opschaling voltooien door technologische rijping en validering te vergemakkelijken; benadrukt de kwaliteit en relevantie van het advies van het EIC-college en wijst in dit verband op het belang van deskundig advies als leidraad voor de uitvoering van het kaderprogramma; 40. is van mening dat de EIC in beginsel een noodzakelijk en uitstekend instrument is; is het ermee eens dat het stroomlijnen en stimuleren van de EIC, het aantrekken van particuliere investeringen en het ondersteunen van de commercialisering van onderzoek centraal staan in pijler III, zoals wordt bevestigd in het Heitor-verslag; betreurt echter dat de Commissie enkele uitvoeringsbesluiten heeft genomen die de EIC hebben doen afstappen van zijn beoogde doel om ondernemingen te helpen uitbreiden; erkent dat de EIC de flexibiliteit moet hebben om zijn potentieel om baanbrekende technologie te ondersteunen strategisch optimaal te benutten; is er stellig van overtuigd dat de EIC zijn volledige potentieel kan verwezenlijken als het juridische en institutionele kader van het programma wordt verduidelijkt en versterkt; 41. betreurt dat niet alle aanbevelingen van het Parlement in zijn resolutie van 22 november 2022 over de uitvoering van de Europese Innovatieraad zijn uitgevoerd, met name de aanbeveling om een grondige beoordeling uit te voeren van manieren om de uitvoering van de EIC te verbeteren, waarbij de oprichting van een onafhankelijk EU-orgaan op grond van artikel 187 VWEU als de belangrijkste entiteit die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de EIC als optie wordt beschouwd; betreurt bovendien dat zijn aanbeveling om ervoor te zorgen dat de uitvoering van zowel de eigenvermogens- als de subsidiecomponent met directe coördinatie tussen de twee componenten is veronachtzaamd; 42. vestigt de aandacht op het werk van de programmabeheerders bij de EIC; gelooft stellig in de benadering van strategische intelligentie die is ontwikkeld door deskundigen met alom erkende expertise op het gebied van doeltreffende programmering van strategische, op uitdagingen gebaseerde oproepen; waardeert met name het werk van programmabeheerders om projecten te helpen meerwaarde te vinden en te realiseren door projecten van gemeenschappelijk belang samen te brengen; 43. neemt kennis van de in het algemeen positieve beoordelingen (met name qua EU-meerwaarde) van onafhankelijke deskundigen van de kennis- en innovatiegemeenschappen; merkt op dat de EIT-KIG’s bijdragen tot het versterken van de banden tussen het hoger onderwijs en het bedrijfsleven alsmede om de vaardigheidskloof te dichten en dat synergieën moeten worden onderzocht met de academies die in recente EU-wetgeving zijn ingevoerd (zoals de verordening voor een nettonulindustrie, de verordening kritieke grondstoffen en het cyberbeveiligingspakket); benadrukt bovendien dat de activiteiten in het kader van het regionaal innovatieprogramma (RIS) van het EIT bijdragen tot het verkleinen van de Europese innovatiecapaciteitskloof; wijst erop dat er meer synergieën moeten worden gecreëerd om de innovatiekloof te overbruggen tussen het EIT en andere acties, zoals de voorbereidende actie van de EU “Innovatie voor plaatsgebonden transformatie”, en is van mening dat de KIG’s van het EIT de synergieën binnen het kaderprogramma (in pijler III-activiteiten en tussen pijlers) kunnen verbeteren en concrete synergieën tot stand kunnen brengen tussen excellentiegerichte en plaatsgebonden innovatie, bijvoorbeeld door de uitvoering van opvolgers van activiteiten op het gebied van O&I onder leiding van het directoraat-generaal Regionaal Beleid en Stadsontwikkeling, zoals het instrument voor interregionale innovatie-investeringen (I3); 44. betreurt echter te moeten concluderen dat de relevantie van het EIT als programma in twijfel wordt getrokken door verschillende belanghebbenden, waaronder enkele van de grootste begunstigden; benadrukt dat het concept “kennis- en innovatiegemeenschappen” in beginsel door belanghebbenden wordt gewaardeerd als een nuttig instrument voor de doeltreffende ontwikkeling en integratie van innovatie-ecosystemen; is van mening dat de twee belangrijkste punten van zorg zijn dat KIG’s financieel zelfstandig moeten zijn (24) en dat het centrale beheer door de EIT-organisatie te bureaucratisch en omslachtig is en tot problemen op governancegebied voor KIG’s leidt (25) ; concludeert dat voor veel belanghebbenden de financiële en andere kosten, waaronder de hoge last van deelname aan een KIG, zwaarder wegen dan de voordelen van de relatief geringe financieringssteun die voor hen relevant is; 45. betreurt dat, hoewel er al enige inspanningen zijn geleverd, de synergieën tussen de EIC, het EIT en de ERC onvoldoende ontwikkeld zijn; Opmerkingen over deel 4 46. is ingenomen met het feit dat de deelname van entiteiten uit verbredingslanden aan Horizon Europa is toegenomen; erkent dat de innovatiekloof blijft bestaan ondanks een lichte afname van de verschillen in innovatieprestaties in Europa, en ondanks twee decennia van verbredingsinspanningen; benadrukt echter dat het bestaan van deze innovatiekloof in Europa negatieve gevolgen heeft voor de EU als geheel, aangezien het betekent dat beschikbaar talent onbenut blijft en de economische verschillen binnen de EU naar verwachting zullen toenemen; merkt op dat deze geringe deelname deels kan worden verklaard door structurele factoren, waaronder ontoereikende nationale overheidsinvesteringen in O&O, waardoor de doeltreffendheid van de nationale O&I-systemen wordt ondermijnd, zoals blijkt uit lage scores op het Europees innovatiescorebord; merkt voorts op dat er een verband bestaat tussen het hoge niveau van deelname aan kaderprogramma’s en een hoog niveau van nationale overheidsinvesteringen in O&O; is er stellig van overtuigd dat de innovatiekloof zonder nationale hervormingen niet kan worden gedicht, ongeacht de inspanningen die op Europees niveau worden geleverd, en verwijst naar Speciaal verslag 09/2022 van de Europese Rekenkamer over deze kwestie; erkent dat er nieuwe en doeltreffendere mechanismen nodig zijn om de verbreding te vergroten, maar dat de financiering van deze acties hoofdzakelijk afkomstig moet zijn van het nationale niveau en met fondsen van het cohesiebeleid moet worden aangevuld; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de komende wetgevingshandeling inzake de Europese onderzoeksruimte voorziet in strenge verplichtingen voor de lidstaten om de werking van hun O&I-systeem te verbeteren teneinde een einde te maken aan tekortschietende prestaties als gevolg van structurele uitdagingen; 47. benadrukt het belang van het excellentiekeurmerk in het kader van Horizon Europa; is van mening dat het keurmerk het aanhoudende probleem van onderfinanciering in Horizon Europa gedeeltelijk beperkt, hetgeen een aanzienlijke belemmering vormt om alle voorstellen van hoge kwaliteit naar behoren te kunnen ondersteunen; erkent voorts dat het keurmerk kan bijdragen tot het verbeteren van de relatieve deelname van onderzoekers uit verbredingslanden; benadrukt echter dat het keurmerk niet kan worden beschouwd als een vervanging voor directe financiële steun, met name omdat het geen garantie voor financiering vormt; 48. merkt op dat een bloeiend Europees innovatie-ecosysteem sterke en goed verbonden plaatsgebonden innovatie-ecosystemen vereist en dat een beter verbonden Europees innovatie-ecosysteem van essentieel belang zal zijn om het concurrentievermogen, de veerkracht en de strategische autonomie van Europa te versterken; erkent dat dankzij samenwerking tussen territoriale ecosystemen Europese regio’s hun gecombineerde sterke punten kunnen benutten om innovatieve oplossingen efficiënter te ontwikkelen; onderstreept dat deze samenwerking ook de commercialisering en schaalvergroting van technologieën versnelt, waardoor het concurrentievermogen van de EU ook wereldwijd wordt versterkt; erkent de cruciale rol van publieke onderzoeksorganisaties, waaronder universiteiten, als drijvende krachten achter plaatsgebonden innovatie; Opmerkingen over missies en partnerschappen 49. benadrukt de rol van de missies op het gebied van wetenschapscommunicatie en de noodzaak om deze nog verder te versterken, omdat dit onderzoeksresultaten dichter bij de samenleving zal brengen en zal helpen de uitdaging van wantrouwen in O&I aan te pakken, terwijl het tegelijkertijd helpt een maatschappelijk draagvlak voor overheidsinvesteringen in O&I te creëren; wijst erop dat in de mededeling van de Commissie getiteld “EU-missies twee jaar later: evaluatie van de voortgang en aangewezen koers” de missies niet positief zijn beoordeeld en dat werd geconcludeerd dat tijdens deze missies de belangrijkste doelstellingen, waaronder het mobiliseren van externe financiering, niet zijn bereikt; 50. wijst op de fundamentele rol van partnerschappen bij het samenbrengen van de Commissie en particuliere en/of publieke partners en is van mening dat zij voortdurende steun moeten krijgen met een vastgestelde doelstelling en reikwijdte; benadrukt dat de beheersstructuren van publiek-private partnerschappen moeten worden gestroomlijnd en vereenvoudigd om onnodige lasten te vermijden en meer nadruk op belangrijke prioriteiten te leggen; beschouwt de gemeenschappelijke ondernemingen als zeer nuttige instrumenten om betere coördinatie en afstemming van onderzoeksagenda’s in de hele EU te bevorderen en om mede-investeringen in O&O tussen de publieke en de particuliere sector te bevorderen; betreurt dat de gemeenschappelijke ondernemingen nog niet hebben geleid tot hogere O&O-uitgaven van de Europese industrie in het algemeen; Aanbevelingen voor het resterende deel van Horizon Europa 51. stelt vast dat er zich sinds de publicatie van de mededeling geen noemenswaardige ontwikkelingen hebben voorgedaan bij de uitvoering van de missies; concludeert dat de huidige aanpak van missies onvoldoende gericht is op het bevorderen van creatieve nieuwe ideeën en ideeën op het gebied van O&I om uitdagingen aan te pakken; is van mening dat missiegerichte programmering doelstellingen moet nastreven die door middel van O&I kunnen worden bereikt, moet worden uitgevoerd door middel van open oproepen voor bottom-upideeën om de missie te verwezenlijken en moet worden beheerd door middel van een portefeuillebenadering die voortbouwt op de ervaring van de EIC-programmabeheerders; is van mening dat missiegerichte programmering in de eerste plaats een nieuwe benadering van onderzoeksprogrammering moet zijn, waarbij meer nadruk wordt gelegd op bottom-up-onderzoeksideeën, hetgeen interdisciplinariteit bevordert en met name ruimte creëert voor synergieën tussen alfa- en gammawetenschappen en op technologie gebaseerde activiteiten om problemen aan te pakken; verzoekt de Commissie daarom deze aanpak in de resterende jaren van Horizon Europa te testen door het grootste deel van de aan de missies toegewezen middelen uit te geven door middel van openbare oproepen waarbij voorstellen worden ingediend voor activiteiten op het gebied van O&I die kunnen bijdragen tot de verwezenlijking van een specifieke doelstelling; moedigt de Commissie aan na te gaan of het passend is de financiering van elke missie in het kader van Horizon Europa voort te zetten en aanvullende financiering en steun te vinden voor de voortzetting van de missies in andere delen van de EU-begroting en, in voorkomend geval, op nationaal en regionaal niveau; 52. staat achter het voorstel in het Heitor-verslag om in het kader van Horizon Europa een experimentele eenheid op te richten voor het experimenteren met nieuwe uitvoeringsmethoden en -instrumenten teneinde echte vereenvoudiging voor deelnemers te bevorderen en een flexibelere uitvoering van het programma te ontwikkelen; dringt er bij de Commissie op aan om vanaf 2025 een taskforce op te richten om de doeltreffendheid van het Europees Semester te verbeteren, in overeenstemming met het aandeel van de Unie in de richting van de doelstelling van 3 %, zoals duidelijk beschreven in de verslagen van Draghi en Heitor, en herhaald door Europese leiders in de Verklaring van Boedapest over de nieuwe deal voor het Europees concurrentievermogen; 53. dringt erop aan dat de Commissie het gebruik van forfaitaire financiering in het kader van Horizon Europa voortzet en blijft toepassen op begunstigden wanneer uit hun beoordelingen blijkt dat dit duidelijk als een vereenvoudiging wordt ervaren, zoals kmo’s en projecten waarvoor deugdelijk bewijs is dat het echt om vereenvoudiging gaat; onderstreept in dit verband dat de beoogde uitbreiding van het gebruik van forfaitaire bedragen voor het werkprogramma 2026-2027 twijfelachtig blijft gezien de bestaande bezorgdheid over en onzekere factoren inzake de impact van forfaitaire bedragen met betrekking tot de vereenvoudiging die zij sommige begunstigden bieden en de gevolgen ervan voor de kwaliteit van de gefinancierde projecten; verzoekt de Commissie alle nodige stappen te nemen om een degelijk en efficiënt gebruik van EU-middelen te waarborgen alvorens het aandeel van de begroting van Horizon Europa dat in de laatste jaren van Horizon Europa via forfaitaire bedragen wordt besteed, te verhogen en na te gaan of het systeem verder kan worden verbeterd om ervoor te zorgen dat forfaitaire financiering leidt tot echte vereenvoudiging voor begunstigden; steunt de aanbeveling van de Europese Rekenkamer om voor forfaitaire subsidies de reikwijdte van de controles achteraf te bepalen; 54. steunt de dringende oproep in het Heitor-verslag om een medefinancieringsonderdeel “Kies Europa” in te stellen en de huidige “Europese braindrain” uiterlijk in 2035 om te buigen in een “braingain”, en wijst erop dat dit moet worden gezien als een belangrijke en unieke kans voor Europa in de huidige onzekere geopolitieke context, met name na de recente Amerikaanse verkiezingen, en daarom met spoed uitgevoerd moet worden vanaf 2025; 55. verzoekt de Commissie de autonomie en flexibiliteit van de EIC onverwijld te herstellen teneinde zich te ontdoen van bestaande complexe processen die tot geringere uitvoering leiden; is van mening dat de transitieactiviteiten van de EIC open moeten staan voor voorstellen op basis van de resultaten van elk kaderprogrammaproject, ongeacht door welk programmaonderdeel het is gefinancierd; 56. dringt er bij de Commissie, als Hoedster van de Verdragen, op aan zich te beroepen op overweging 72 van de Horizon Europa-verordening om meer eerbiediging van de academische vrijheid in de EU en in geassocieerde landen af te dwingen, met name om deze te gebruiken als grondslag om flagrante schendingen van de academische vrijheid door nationale regeringen openlijk en direct aan te pakken; 57. beveelt aan dat de toepassing van het beginsel “geen (ernstige) afbreuk doen” vergezeld gaat van gedetailleerde richtsnoeren van de Commissie over de wijze waarop de naleving van het beginsel zal worden beoordeeld in het kader van de specifieke oproep waarin het beginsel wordt toegepast; Aanbevelingen met betrekking tot het tiende kaderprogramma voor onderzoek (KP10) 58. dringt erop aan dat het KP10 een op zichzelf staand EU-programma wordt, in het kader van de komende discussie over het Fonds voor concurrentievermogen, zoals aangekondigd door Commissievoorzitter Ursula von der Leyen in haar toespraak van 17 juli 2024 in Straatsburg, die gewijd was aan excellentie op het gebied van onderzoek en innovatie in de EU en strategische technologische ontwikkeling, met een aanzienlijk hogere begroting die geschikt is om de uitgavendoelstelling van 3 % van het bbp te halen en om ten minste 75 % van de excellente (26) ingediende voorstellen te financieren; beveelt aan dat het KP10 wordt toegespitst op drie kerndoelstellingen: 59. beveelt de Commissie aan te zorgen voor een gebruikersgerichte, door de wetenschap aangestuurde, doelmatige en doeltreffende uitvoering van het programma, onder meer door: 60. beveelt aan dat gendergelijkheidsplannen als subsidiabiliteitscriteria in het KP10 in hun huidige vorm als een permanent en integrerend onderdeel van de financieringsvereisten van de EU voor onderzoek worden gehandhaafd; 61. beveelt aan dat de algemene doelstelling inzake de bevordering van de EOR moet leiden tot de ontwikkeling van een excellente, uniforme en goed functionerende Europese onderzoeksruimte die talent aantrekt, nieuwkomers in bestaande netwerken integreert en toegang biedt tot wereldwijd toonaangevende infrastructuur voor onderzoek en technologie, maar open blijft staan voor excellente onderzoeksvoorstellen ongeacht de ondersteunende onderzoeksinstelling, en gezamenlijke onderzoeksprogramma’s in een vroeg stadium met nationale financiers ondersteunt; benadrukt dat de aanstaande wetgevingshandeling inzake de Europese onderzoeksruimte moet zorgen voor meer nationale investeringen, nationale hervormingen en het wegnemen van belemmeringen voor het vrije verkeer van kennis, technologie en onderzoekers, om de voorwaarden te scheppen voor het KP10 om de totstandbrenging van een goed functionerende EOR te ondersteunen; 62. is van mening dat de programma’s voor onderzoeksinfrastructuren, Europese samenwerking inzake wetenschap en technologie (COST) en teambuilding moeten bijdragen tot de verwezenlijking van deze algemene doelstelling; is ervan overtuigd dat het KP10 moet voorzien in een instrument voor strategische investeringen in technologie-infrastructuren; is van mening dat de MSCA’s een cruciaal instrument zijn om deze doelstelling te verwezenlijken, aangezien zij de mobiliteit bevorderen van de beste en meest vooraanstaande onderzoekers in de hele EU en tussen sectoren, die worden geselecteerd op basis van de excellentie van hun voorstel; is van mening dat, om de integratie van de EOR te bevorderen, de deelname van entiteiten uit gebieden met lage onderzoeksprestaties in het programma moet worden aangemoedigd; 63. is er stellig van overtuigd dat het KP10 een nieuw Europees beurzenprogramma ter ondersteuning van onderzoekers die gevaar lopen moet omvatten, waarbij rekening wordt gehouden met de lessen die uit de lopende voorbereidende actie zijn getrokken, om deze algemene doelstelling te verwezenlijken; 64. blijft steun verlenen aan de benadering van de kennisdriehoek van het EIT om innovatie in Europa te bevorderen; is van mening dat een hervormd en geheroriënteerd EIT moet bijdragen tot de verwezenlijking van deze algemene doelstelling, gezien de bijzondere rol van het EIT bij de integratie van het Europese innovatie-ecosysteem; 65. is van mening dat in het KP10 de uitbreiding en netwerkvorming van ERC en EIC de drijvende kracht moeten zijn voor een Europese ideeënstrijd en dat prioriteit moet worden gegeven aan een verhoging van hun begrotingen in de KP10-begroting; beveelt aan om deze programma’s zo op te zetten dat er een Europese bottom-uptrechter op het gebied van innovatie ontstaat, waardoor de stap van fundamenteel wetenschappelijk onderzoek naar de grootschalige ontwikkeling van innovatie snel kan worden gezet; 66. is van mening dat de EIC alleen kans van slagen heeft als i) de verstrekking van gemengde financiering een project op zich vormt en ii) deze raad met dezelfde voorspelbaarheid en wendbaarheid kan handelen als particuliere actoren op de risicokapitaalmarkt door middel van een speciaal op de uitvoering toegesneden juridische entiteit; onderstreept dat de versterkte autonomie en het zelfbestuur van zowel de ERC als de EIC cruciaal zijn om dit te bereiken; is in dit verband van mening dat nieuwe opties moeten worden onderzocht om hun onafhankelijkheid en stabiliteit op lange termijn te waarborgen, zoals de oprichting van specifieke juridische entiteiten; 67. is van mening dat de uitbreiding van de EIC en de ERC meer financiering moet omvatten voor fundamentele, collaboratieve onderzoeksprojecten en onderzoeksprojecten in een vroeg stadium; beveelt aan dat met deze uitbreiding kleinere projecten en consortia worden gefinancierd teneinde de drempel voor deelname te verlagen, het succespercentage te verhogen en experimenten met nieuwe ideeën en samenwerkingsverbanden aan te moedigen; is van mening dat zowel de Pathfinder van de EIC als de ERC-synergiesubsidies een rol moeten spelen in deze uitgebreide ruimte voor bottom-uponderzoek in samenwerkingsverband; benadrukt dat de Pathfinder van de EIC uitdagingen moet blijven financieren, maar dat deze moeten worden hervormd van op uitdagingen gebaseerde oproepen tot ARPA-achtige uitdagingen die ruimte laten voor bottom-upvoorstellen en tegelijkertijd strategische technologische ontwikkeling waarborgen; 68. dringt er bij de Commissie op aan het KP10 zodanig te ontwerpen dat het strategisch onderzoek, technologische ontwikkeling en initiatieven voor de uitrol doeltreffend kan ondersteunen, waarbij de nadruk wordt gelegd op een beperkt aantal prioriteiten ter ondersteuning van op onderzoek gebaseerd concurrentievermogen en de veerkracht van belangrijke sectoren in de Europese economie, alsook om maatschappelijke uitdagingen aan te pakken die 2040 als tijdshorizon hebben en die grensoverschrijdende samenwerking vereisen vanwege de omvang en complexiteit van het probleem in kwestie; is van mening dat deze initiatieven de vorm kunnen aannemen van i) maatschappelijke missiegerichte programma’s die sociaal-economische en/of ecologische uitdagingen aanpakken, ii) technologiemissiegerichte programma’s om de ontwikkeling van strategische technologieën in Europa te versnellen en iii) gemeenschappelijke ondernemingen om gezamenlijke investeringen door de particuliere sector, de lidstaten en de EU veilig te stellen; 69. is er voorts van overtuigd dat een deel van de begroting van het KP10 beschikbaar moet blijven voor samenwerkingsoproepen voor hogere niveaus van technologische paraatheid ter ondersteuning van strategische samenwerking die niet door de strategische initiatieven wordt bestreken, en dat deze begroting met name kan worden gebruikt voor door de programmabeheerders samengestelde strategische oproepen voor de verdere ontwikkeling van een opkomend ecosysteem; 70. benadrukt dat missiegerichte programma’s in het kader van het KP10 fundamenteel anders moeten worden georganiseerd dan de huidige missies in het kader van Horizon Europa; verzoekt de Commissie in het kader van het KP10 missiegerichte programma’s uit te voeren waarin doelstellingen worden vastgesteld die kunnen worden bereikt door middel van O&I, die worden uitgevoerd door middel van openbare oproepen tot het indienen van bottom-up-ideeën, waarbij interdisciplinariteit wordt bevorderd, onder meer tussen alfa- en gammawetenschappen gestuurde en technologiegerichte activiteiten, om de missie te verwezenlijken, en die worden beheerd door middel van een portefeuillebenadering die voortbouwt op de ervaring die is opgedaan met het proefproject in het kader van Horizon Europa; onderstreept dat voor een succesvol beheer van deze missiegerichte programma’s een uitstekende expertise op het gebied van de missies vereist is in plaats van generieke expertise; 71. onderstreept dat de procedures voor het verkrijgen van steun in het kader van het KP10 in overeenstemming moeten zijn met de omstandigheden waarin de ondernemingen verkeren; is van mening dat daartoe in het kader van het KP10 opnieuw een op de industrie gerichte aanvraagprocedure moet worden ingevoerd, die voortbouwt op de ervaring met het sneltraject naar innovatie van Horizon 2020, met name wanneer het programma gericht is op de ondersteuning van strategische initiatieven; 72. is ervan overtuigd dat een strategische benadering van internationale samenwerking belangrijker is dan ooit; is van mening dat wereldwijde samenwerking op het gebied van wetenschap van essentieel belang is voor de kennisontwikkeling van de mensheid, maar niet op een naïeve wijze mag worden nagestreefd; beveelt aan dat de Commissie een duidelijk strategisch beleidskader voor haar besluiten over internationale samenwerking ontwikkelt, met inbegrip van i) een duidelijk beleid inzake de associatie van derde landen waarin wordt erkend dat associatie een instrument is voor politieke partnerschappen, ii) een gestructureerd proces om te bepalen hoe open of gesloten KP10-projecten moeten zijn om het best mogelijke onderzoek te bevorderen, waarbij ook rekening wordt gehouden met de strategische belangen van de EU, en iii) een plan om wereldwijde samenwerking via het programma te stimuleren; 73. benadrukt hoe belangrijk het is dat het KP10 gevolg geeft aan de aanbeveling van de Raad inzake onderzoeksveiligheid; verzoekt de Commissie in de strategische benadering aan te geven of het juiste evenwicht tussen veiligheid en openheid het best kan worden bereikt op het niveau van programma’s, oproepen of geselecteerde projecten; is ook van mening dat, naast de flexibiliteit van het kaderprogramma zelf, de verwezenlijking van veerkracht moet worden gemainstreamd om een integrerend deel uit te maken van alle activiteiten op het gebied van toegepast onderzoek, ontwikkeling en innovatie van het volgende kaderprogramma, op een gedifferentieerde manier afhankelijk van het onderwerp en het soort activiteit; meent met name dat bij innovatieactiviteiten dicht bij de markt rekening moet worden gehouden met het risico van een grotere afhankelijkheid van derde landen als gevolg daarvan, alsook met de noodzakelijke grotere strategische autonomie van de EU; 74. beveelt in beginsel aan het civiele karakter van het volgende kaderprogramma te handhaven en oproepen specifiek voor defensietoepassingen over te laten aan de opvolger van het Europees Defensiefonds; dringt er bij de Commissie op aan opties verder te ontwikkelen teneinde de synergieën tussen uitgaven op het gebied van civiele en defensie-O&O te versterken; verzoekt de Commissie met name na te gaan hoe de exploitatie van het potentieel voor tweeërlei gebruik kan worden gemaximaliseerd, met name door middel van interventies na de projectselectie in plaats van bij de vaststelling van oproepen of programma’s; benadrukt dat academische vrijheid het recht van onderzoekers omvat om te beslissen aan welk onderzoek en welke ontwikkeling zij willen bijdragen; 75. beveelt aan dat het programma de rol van interdisciplinair onderzoek bij het aanpakken van maatschappelijke uitdagingen moet erkennen, alsook bij een betere integratie van alfa- en gammawetenschappen; wijst nogmaals op de noodzaak van voldoende financiering voor onderzoeksprojecten die maatschappelijke uitdagingen aanpakken en die binnen de alfa- en gammawetenschappen vallen; 76. beveelt aan onderzoeksacties in te voeren teneinde meer onderzoek met een lager niveau van technologische paraatheid en fundamenteel onderzoek te bevorderen en aan te moedigen; 77. merkt op dat de toewijzing van ten minste 35 % van de uitgaven van Horizon Europa aan klimaatdoelstellingen in overeenstemming was met de algemene EU-doelstelling om klimaatactie in haar sectorale beleidsmaatregelen en fondsen te integreren; beschouwt dit als een ambitieuze doelstelling om ervoor te zorgen dat in het kader van het KP10 voldoende middelen worden uitgetrokken voor wetenschap, onderzoek en innovatie ter ondersteuning van de klimaatdoelstellingen van de EU; 78. benadrukt dat elke mogelijke toepassing van het beginsel “geen (ernstige) afbreuk doen” in het kader van het KP10 moet worden vastgelegd in de KP10-wetgeving, overeenkomstig artikel 33, lid 2, punt d), van het Financieel Reglement; 79. beveelt aan dat de centrale rol van normalisatie bij het stimuleren van innovatie, het vergroten van het concurrentievermogen en het waarborgen van doeltreffende, marktklare oplossingen in het KP10 wordt erkend door ervoor te zorgen dat kosten in verband met normalisatieactiviteiten, waar relevant in projecten, duidelijk worden erkend als in aanmerking komend voor vergoeding in het kader van het programma, en door onderzoekers bij hun normalisatieactiviteiten te ondersteunen; 80. dringt erop aan dat de regels betreffende de associatie van derde landen met het KP10 vereisen dat deze associaties alleen via internationale overeenkomsten kunnen worden gesloten waarbij de goedkeuring van het Parlement vereist is voor elke specifieke associatie met een specifiek EU-programma, met inbegrip van de reikwijdte van die associatie; 81. merkt op dat het KP10 rekening moet houden met het gebruik van artificiële intelligentie (AI) als een manier om Europese ontwikkeling en onderzoek te bevorderen, terwijl specifieke risico’s die zich kunnen voordoen als gevolg van misbruik van AI in de wetenschappelijke omgeving en de bijbehorende mitigatiemaatregelen in kaart moeten worden gebracht; o o o 82. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede de regeringen van de lidstaten.
|
European Parliament Adopted Texts
|
https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/TA-10-2025-03-12_NL.html
|
(Goedkeuring) Het Europees Parlement, – gezien het ontwerpbesluit van de Raad (13817/2023), – gezien de ontwerpovereenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Noorwegen tot wijziging van de overeenkomst tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Noorwegen op grond van artikel XXVIII van de Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel (GATT) 1994 betreffende de wijziging van de concessies voor alle in EU-lijst CLXXV opgenomen tariefcontingenten als gevolg van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie (13818/2023), – gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 207, lid 4, eerste alinea, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, punt a), v), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C10-0189/2024), – gezien artikel 107, leden 1 en 4, en artikel 117, lid 7, van zijn Reglement, – gezien de brief van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, – gezien de aanbeveling van de Commissie internationale handel ( A10-0017/2025 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst; 2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en het Koninkrijk Noorwegen. (Goedkeuring) Het Europees Parlement, – gezien het ontwerpbesluit van de Raad (08897/2024), – gezien de ontwerpovereenkomst tussen Canada en de Europese Unie inzake de doorgifte en verwerking van gegevens uit het Passenger Name Record (08896/2024), – gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 16, lid 2, artikel 87, lid 2, punt a), en artikel 218, lid 6, tweede alinea, punt a), v), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C10-0125/2024), – gezien artikel 107, leden 1 en 4, en artikel 117, lid 7, van zijn Reglement, – gezien de aanbeveling van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken ( A10-0013/2025 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst; 2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en Canada. Het Europees Parlement, – gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en met name de artikelen 121, 126 en 136, – gezien Protocol nr. 1 bij het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en het VWEU betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie, – gezien Protocol nr. 2 bij het VEU en het VWEU betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid, – gezien Protocol nr. 12 bij het VEU en het VWEU betreffende de procedure bij buitensporige tekorten, – gezien het Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur in de economische en monetaire Unie, – gezien Verordening (EU) 2024/1263 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2024 betreffende de doeltreffende coördinatie van het economisch beleid en betreffende het multilaterale begrotingstoezicht en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad (1) , – gezien Verordening (EU) 2024/1264 van de Raad van 29 april 2024 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1467/97 over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten (2) , – gezien Richtlijn (EU) 2024/1265 van de Raad van 29 april 2024 tot wijziging van Richtlijn 2011/85/EU betreffende voorschriften voor de begrotingskaders van de lidstaten (3) , – gezien Verordening (EU) nr. 1173/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 inzake de effectieve handhaving van het begrotingstoezicht in het eurogebied (4) , – gezien Verordening (EU) nr. 1174/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende handhavingsmaatregelen voor de correctie van buitensporige macro-economische onevenwichtigheden in het eurogebied (5) , – gezien Verordening (EU) nr. 1176/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende de preventie en correctie van macro-economische onevenwichtigheden (6) , – gezien Verordening (EU) nr. 472/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 21 mei 2013 betreffende de versterking van het economische en budgettaire toezicht op lidstaten in de eurozone die ernstige moeilijkheden ondervinden of dreigen te ondervinden ten aanzien van hun financiële stabiliteit (7) , – gezien Verordening (EU) nr. 473/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende gemeenschappelijke voorschriften voor het monitoren en beoordelen van ontwerpbegrotingsplannen en voor het garanderen van de correctie van buitensporige tekorten van de lidstaten van de eurozone (8) , – gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2092 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting (9) (de “verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat”), – gezien Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (10) (de RRF-verordening), – gezien de economische voorjaarsprognose 2024 van de Commissie van 15 mei 2024, – gezien de economische najaarsprognose 2024 van de Commissie van 15 november 2024, – gezien de Debt Sustainability Monitor 2023 van de Commissie van 22 maart 2024, – gezien de mededeling van de Commissie van 17 december 2024 getiteld “Waarschuwingsmechanismeverslag 2025” ( COM(2024)0702 ) en de aanbeveling van de Commissie van 17 december 2024 voor een aanbeveling van de Raad over het economisch beleid van de eurozone ( COM(2024)0704 ), – gezien het voorstel van de Commissie van 17 december 2024 voor een gezamenlijk verslag van de Commissie en de Raad over de werkgelegenheid ( COM(2024)0701 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 8 maart 2023 getiteld “Richtsnoeren voor het begrotingsbeleid voor 2024” ( COM(2023)0141 ), – gezien het verslag van de Commissie van 19 juni 2024, opgesteld overeenkomstig artikel 126, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie ( COM(2024)0598 ), – gezien de aanbeveling van de Raad van 12 april 2024 over het economisch beleid van de eurozone (11) , – gezien de beoordeling van het Europees Begrotingscomité van 3 juli 2024 van de begrotingskoers die in 2025 voor de eurozone passend is, – gezien de verklaring van de Eurogroep van 15 juli 2024 over de begrotingskoers voor de eurozone in 2025, – gezien het jaarverslag 2024 van het Europees Begrotingscomité, dat op 2 oktober 2024 is bekendgemaakt, – gezien de mededeling van de Commissie van 19 juni 2024 getiteld “Europees Semester 2024 – Voorjaarspakket” ( COM(2024)0600 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 17 december 2024 getiteld “Europees Semester 2025 – Najaarspakket” ( COM(2024)0700 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 11 december 2019 getiteld “De Europese Green Deal” ( COM(2019)0640 ), de Overeenkomst van Parijs, die op 12 december 2015 is aangenomen in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN, – gezien het achtste milieuactieprogramma tot en met 2030, – gezien de interinstitutionele proclamatie van 17 november 2017 betreffende de Europese pijler van sociale rechten (12) en de mededeling van de Commissie van 4 maart 2021 getiteld “Het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten” ( COM(2021)0102 ), – gezien zijn resolutie van 21 januari 2021 over toegang tot fatsoenlijke en betaalbare huisvesting voor iedereen (13) , – gezien het document van Ursula von der Leyen, kandidaat voor het voorzitterschap van de Europese Commissie, van 18 juli 2024 getiteld “De keuze van Europa – Politieke beleidslijnen voor de volgende Europese Commissie 2024-2029”, en de verklaring die Valdis Dombrovskis, commissaris voor Economie en Productiviteit en commissaris voor Uitvoering en Vereenvoudiging, heeft afgelegd tijdens zijn aan de benoeming voorafgaande hoorzitting op 7 november 2024, – gezien werkdocument 24/181 van het Internationaal Monetair Fonds van augustus 2024, getiteld “Taming Public Debt in Europe: Outlook, Challenges, and Policy Response” (Het beteugelen van de overheidsschuld in Europa: vooruitzichten, uitdagingen en beleidsrespons), – gezien de Fiscal Monitor van het Internationaal Monetair Fonds van oktober 2024, getiteld “Putting a Lid on Public Debt” (De overheidsschuld een halt toeroepen), – gezien Speciaal verslag 13/2024 van de Europese Rekenkamer, getiteld “Absorptie van middelen uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit – Vooruitgang vertraagd en nog steeds risico’s voor de verwezenlijking van maatregelen en dus van de RRF-doelstellingen”, – gezien de uitgebreide analyse getiteld “The new economic governance framework: implications for monetary policy” (Het nieuwe kader voor economische governance: gevolgen voor het monetaire beleid), die het directoraat-generaal Intern Beleid van het Parlement op 20 november 2024 heeft gepubliceerd (14) , – gezien de uitgebreide analyse getiteld “ Economic Dialogue with the European Commission on EU Fiscal Surveillance” (Economische dialoog met de Europese Commissie over het begrotingstoezicht in de EU), die het directoraat-generaal Intern Beleid van het Parlement op 1 december 2024 heeft gepubliceerd (15) , – gezien het verslag van Mario Draghi van 9 september 2024 over de toekomst van het Europese concurrentievermogen (het verslag-Draghi), – gezien artikel 55 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken ( A10-0022/2025 ), A. overwegende dat het Europees Semester een essentiële rol speelt bij de coördinatie van het economisch en begrotingsbeleid van de lidstaten en aldus de macro-economische stabiliteit van de economische en monetaire unie vrijwaart; B. overwegende dat het Europees Semester tot doel heeft duurzame, inclusieve en concurrerende groei, werkgelegenheid, macro-economische stabiliteit en gezonde overheidsfinanciën in de hele EU te bevorderen, teneinde de aanhoudende opwaartse convergentie van de economische, sociale en milieuprestaties van de lidstaten te waarborgen; C. overwegende dat het Europees Semester 2024 de eerste uitvoeringscyclus inhield van het nieuwe kader voor economische governance, dat op 30 april 2024 in werking is getreden, waarmee de EU en haar lidstaten door een overgangsfase worden geloodst; D. overwegende dat de lidstaten in de aanbeveling van de Raad van 2024 over het economisch beleid van de eurozone worden opgeroepen om zowel individueel als collectief actie te ondernemen om het concurrentievermogen te versterken, de economische en sociale veerkracht te stimuleren, de macrofinanciële stabiliteit veilig te stellen en een hoog niveau van overheidsinvesteringen in stand te houden ter ondersteuning van de groene en de digitale transitie; overwegende dat begrotingsstabiliteit een basis vormt voor zowel duurzame hoge sociale normen in de EU als het concurrentievermogen van de EU; E. overwegende dat de belangrijkste doelstellingen van het nieuwe kader voor economische governance erin bestaan in alle lidstaten de schuld houdbaarder te maken en duurzame en inclusieve groei te bevorderen en alle lidstaten in staat te stellen de nodige hervormingen door te voeren en te investeren in de gemeenschappelijke prioriteiten van de EU, waaronder i) een eerlijke groene en digitale transitie, ii) sociale en economische veerkracht, met inbegrip van de Europese pijler van sociale rechten, iii) energiezekerheid, en iv) de opbouw van defensievermogens; overwegende dat de uiteenlopende begrotingscapaciteit van de lidstaten billijke investeringen in strategische prioriteiten in de weg staat en de cohesie binnen de eengemaakte markt verzwakt; F. overwegende dat in het VWEU de volgende referentiewaarden zijn vastgesteld: maximaal 3 % van het bbp voor het overheidstekort en maximaal 60 % van het bbp voor de overheidsschuld; overwegende dat het nominale tekort en de overheidsschuldquote van de EU boven de referentiewaarden blijven; overwegende dat zowel het nominale tekort als de overheidsschuldquote variëren in de EU, met sterk uiteenlopende situaties in de verschillende lidstaten; G. overwegende dat in 2024 ten aanzien van acht lidstaten buitensporigtekortprocedures zijn opgestart of voortgezet; overwegende dat ten aanzien van sommige lidstaten geen buitensporigtekortprocedure is opgestart, ondanks het feit dat zij in 2023 een tekort van meer dan 3 % van het bbp hadden, zoals besloten door de Raad en de Commissie na een evenwichtige beoordeling van alle relevante factoren; H. overwegende dat de Raad sinds de instelling van de procedure inzake macro-economische onevenwichtigheden in 2011 geen dergelijke procedure heeft ingeleid; overwegende dat de Commissie in overeenstemming met haar waarschuwingsmechanismeverslag een diepgaande evaluatie zal uitvoeren van tien landen waarvan is vastgesteld dat er voor 2025 sprake is van macro-economische onevenwichtigheden of buitensporige onevenwichtigheden; I. overwegende dat het succes van een kader sterk afhankelijk is van de correcte, transparante en doeltreffende uitvoering ervan vanaf het begin, rekening houdend met de uitgangsposities van de lidstaten en de individuele uitdagingen waarmee zij worden geconfronteerd; J. overwegende dat de tijdige indiening van de nationale budgettair-structurele en ontwerpbegrotingsplannen voor de middellange termijn een voorwaarde is voor de doeltreffende uitvoering en geloofwaardigheid van de nieuwe regels; overwegende dat de eerste nationale begrotingsplannen reeds door de Raad zijn beoordeeld; overwegende dat de gelijke behandeling van de lidstaten en de naleving van de vereisten van Verordening (EU) 2024/1263 met betrekking tot de begrotingsplannen noodzakelijk zijn voor de doeltreffende uitvoering van het kader; K. overwegende dat de economische vooruitzichten voor de EU zeer onzeker blijven en dat het risico toeneemt dat toekomstige gebeurtenissen of situaties de economie negatief zullen beïnvloeden; overwegende dat de agressie van Rusland jegens Oekraïne en de conflicten in het Midden-Oosten de geopolitieke risico’s aanwakkeren en de kwetsbaarheid van Europa inzake energie laten zien; overwegende dat de toename van protectionistische maatregelen van handelspartners de wereldhandel kunnen beïnvloeden, met negatieve gevolgen voor de economie van de EU; overwegende dat uit de huidige geopolitieke spanningen is gebleken dat de EU haar open strategische autonomie verder moet versterken en concurrerend moet blijven op de wereldmarkt, en er tegelijkertijd voor moet zorgen dat niemand wordt achtergelaten; L. overwegende dat de uitvoering van het herziene kader voor economische governance naar verwachting zal leiden tot een restrictief begrotingsbeleid voor de eurozone als geheel, van 0,5 % van het bbp in 2024 en 0,25 % van het bbp in 2025; overwegende dat er politiek overleg nodig is om passende niveaus van overheidsinvesteringen te waarborgen na afloop van de herstel- en veerkrachtfaciliteit in 2026; M. overwegende dat in het verslag-Draghi wordt opgemerkt dat de kloof tussen de EU en de Verenigde Staten op het vlak van het bbp tegen prijzen van 2015 geleidelijk is toegenomen, van iets meer dan 15 % in 2002 tot 30 % in 2023, en dat de EU jaarlijks naar schatting 800 miljard EUR meer zou moeten investeren, waaronder 450 miljard EUR voor de energietransitie; N. overwegende dat de nieuwe Commissie zich ten doel heeft gesteld een “investeringscommissie” te zijn; overwegende dat er in de EU besprekingen nodig zijn over het aanpakken van de aanzienlijke investeringskloof en het verlagen van de financieringskosten; overwegende dat het kader in voorkomend geval moet worden versterkt met investeringsinstrumenten op EU-niveau die zijn ontworpen om de kosten voor de belastingbetalers in de EU tot een minimum te beperken en Europese collectieve goederen zo efficiënt mogelijk te leveren; O. overwegende dat de lidstaten over de nodige controle- en auditmechanismen moeten beschikken om de eerbiediging van de rechtsstaat te waarborgen en de financiële belangen van de EU te beschermen, met name om fraude, corruptie en belangenconflicten te voorkomen, en transparantie te waarborgen; P. overwegende dat het belangrijk is het percentage “volledig opgevolgde” landspecifieke aanbevelingen te verhogen en ze beter te laten aansluiten op de respectieve landenverslagen om bij te dragen tot een doeltreffender economisch bestuur; 1. merkt op dat de EU de afgelopen jaren blijk heeft gegeven van een hoge mate van veerkracht en eenheid bij grote schokken, onder andere dankzij een gecoördineerde beleidsrespons van alle EU-instellingen, met inbegrip van flexibiliteit bij de toepassing van nieuwe en bestaande instrumenten; wijst er voorts op dat het bevorderen van duurzame groei op lange termijn betekent dat een evenwicht moet worden gevonden tussen verantwoord begrotingsbeleid, structurele hervormingen en investeringen die samen de efficiëntie, productiviteit, werkgelegenheid en welvaart verhogen, en dat dit ook inhoudt dat het concurrentievermogen wordt versterkt, de eengemaakte markt wordt bevorderd, een beleid voor economische groei wordt ontwikkeld en het regelgevingskader wordt herzien om investeringen aan te trekken; benadrukt dat het van fundamenteel belang is om duurzame, inclusieve en concurrerende economische groei tot stand te brengen; 2. merkt op dat coördinatie van het economisch beleid fundamenteel noodzakelijk is voor een succesvolle economische en monetaire unie; wijst erop dat het Europees Semester het vaste kader is voor de coördinatie van het economisch, sociaal, begrotings- en werkgelegenheidsbeleid in de hele EU overeenkomstig de Verdragen, met inachtneming van de vastgestelde nationale bevoegdheden; 3. neemt kennis van de toezegging van de Commissie om ervoor te zorgen dat het Europees Semester een drijvende kracht is achter beleidscoördinatie voor concurrentievermogen, duurzaamheid en sociale rechtvaardigheid, alsook voor de integratie van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN en de Europese pijler van sociale rechten; merkt op dat de Europese Green Deal een speerpunt blijft voor de Commissie; 4. benadrukt dat een geïntegreerd, gecoördineerd, doelgericht en horizontaal industriebeleid van vitaal belang is om de investeringen in de innovatiecapaciteit van de EU te verhogen en tegelijkertijd het concurrentievermogen en de integriteit van de eengemaakte markt te versterken; 5. benadrukt dat publieke en particuliere investeringen cruciaal zijn om de EU in staat te stellen het hoofd te bieden aan bestaande uitdagingen, waaronder het ontwikkelen van de innovatiecapaciteit van de EU en het uitvoeren van de rechtvaardige groene en digitale transitie, en dat zij de veerkracht, het concurrentievermogen op de lange termijn en de open strategische autonomie van de EU zullen vergroten; wijst erop dat er strategische investeringen nodig zijn in energie-interconnecties, koolstofarme energie (zoals hernieuwbare energiebronnen) en energie-efficiëntie, onder meer om i) de EU onafhankelijk te maken van ingevoerde fossiele brandstoffen en de mogelijke inflatoire effecten van afhankelijkheid daarvan te voorkomen, ii) de productiesystemen te moderniseren en iii) de sociale cohesie te bevorderen; merkt op dat fysieke risico’s in verband met klimaatverandering, wanneer ze zich voordoen, grote gevolgen voor de overheidsfinanciën kunnen hebben, zoals is gebleken bij de overstromingen in Valencia in oktober 2024 en de cycloon op Mayotte in december 2024; verzoekt de lidstaten de nodige investeringen te doen om de matiging van en de aanpassing aan de klimaatverandering te verbeteren en de EU-economie veerkrachtiger te maken; 6. verzoekt de Commissie op basis van de Verklaring van Boedapest initiatieven te nemen om de EU concurrerender, productiever, innovatiever en duurzamer te maken, door voort te bouwen op economische, sociale en territoriale cohesie en te zorgen voor convergentie en een gelijk speelveld, zowel binnen de EU als wereldwijd; neemt kennis van de ontwikkeling van een nieuw instrument voor de coördinatie van het concurrentievermogen; verwacht van de Commissie dat zij verduidelijkt hoe dit instrument zal interageren met het Europees Semester; wijst erop dat het van belang is micro-, kleine en middelgrote ondernemingen te ondersteunen als drijvende krachten achter economische groei en werkgelegenheid in de EU; 7. wijst erop dat een dynamisch ecosysteem voor ondernemerschap moet worden bevorderd dat innovatoren ondersteunt, waarbij wordt erkend dat zij een cruciale rol spelen bij het stimuleren van het mondiale concurrentievermogen, economische veerkracht, banencreatie en open strategische autonomie; 8. is ingenomen met de aanbevelingen van de Commissie in verband met het economisch beleid van de eurozone, waarbij zij de lidstaten ertoe oproept het concurrentievermogen te vergroten en de productiviteit te bevorderen door middel van betere toegang tot financiering voor bedrijven, minder administratieve lasten, en publieke en particuliere investeringen op gebieden die gemeenschappelijke prioriteiten van de EU vormen, waaronder i) een eerlijke groene en digitale transitie, ii) sociale en economische veerkracht, met inbegrip van de Europese pijler van sociale rechten, iii) energiezekerheid, en iv) de opbouw van defensievermogens; 9. is ingenomen met de aanbeveling van de Commissie dat de lidstaten van de eurozone bij het vaststellen van begrotingsstrategieën ernaar moeten streven de kwaliteit en efficiëntie van overheidsuitgaven en ‑inkomsten te verbeteren, daar die van essentieel belang zijn om de houdbaarheid van de overheidsfinanciën te waarborgen en tegelijkertijd schadelijke en verstorende gevolgen voor de economische groei tot een minimum te beperken; benadrukt dat dit onder meer kan worden bereikt door de Europese coördinatie te verbeteren en belastingontwijking en -ontduiking terug te dringen; is ingenomen met de conclusie in het verslag-Draghi dat een gecoördineerde verlaging van de belasting op inkomen uit arbeid voor werknemers met een laag tot gemiddeld inkomen nodig is om het concurrentievermogen van de EU te bevorderen; wijst erop dat de lidstaten bevoegd zijn voor belastingbeleid; verzoekt de lidstaten de belastingdruk te verleggen van inkomen naar minder verstorende belastinggrondslagen; 10. benadrukt dat er begrotingsbuffers moeten worden gecreëerd om uitdagingen op het gebied van houdbaarheid van de overheidsfinanciën aan te pakken, voldoende middelen voor investeringen te waarborgen en potentiële toekomstige schokken en crises op te vangen; vindt het belangrijk concurrerende, duurzame en inclusieve groei te bevorderen ter ondersteuning van begrotingsstabiliteit en budgettaire veerkracht op lange termijn; Economische vooruitzichten voor de EU 11. vindt het verontrustend dat volgens de economische najaarsprognose 2024 van de Commissie het bbp van de EU in 2024 met 0,9 % zal groeien (0,8 % in de eurozone), in 2025 met 1,5 % (1,3 % in de eurozone) en in 2026 met 1,8 % (1,6 % in de eurozone); herinnert eraan dat deze cijfers blijk geven van een geleidelijk herstel, maar ook van een beperkte economische groei in vergelijking met vorige economische cycli; merkt op dat de economische vooruitzichten voor de EU zeer onzeker blijven, met risico’s die de economische groei negatief dreigen te beïnvloeden; 12. stelt vast dat de overheidsschuldquote naar verwachting zal stijgen tot 83,0 % in de EU en 89,6 % in de eurozone in 2025 en tot 83,4 % in de EU en 90 % in de eurozone in 2026, wanneer de outputkloof zowel in de EU als in de eurozone vrijwel gedicht zal zijn, en dat dit cijfer daarmee hoger ligt dan in 2024 (82,4 % voor de EU en 89,1 % voor de eurozone); 13. wijst erop dat de ontwikkeling van de overheidsschuldquote van land tot land verschilt; wijst erop dat beleidsonzekerheid en geopolitieke risico’s de kosten van leningen op de financiële markten aanzienlijk kunnen doen toenemen voor de lidstaten; merkt op dat onhoudbare schuldniveaus ten koste kunnen gaan van de economische stabiliteit en afbreuk kunnen doen aan de economische veerkracht van de lidstaten en hun vermogen om te reageren op crises; benadrukt dat de schuldquotes van elf lidstaten van de eurozone in 2024 en 2025 naar verwachting boven de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde van 60 % zullen liggen en dat ze in vijf lidstaten boven 100 % zullen blijven; 14. neemt er kennis van dat volgens de economische najaarsprognose 2024 van de Commissie het overheidstekort in de EU en de eurozone zal dalen tot respectievelijk 3,1 % en 3 % van het bbp in 2024 en verder zal dalen tot 3 % en 2,9 % van het bbp in 2025 en tot 2,9 % en 2,8 % van het bbp in 2026; benadrukt dat in 2024 naar verwachting tien lidstaten een tekort van meer dan de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde van 3 % van het bbp zullen hebben; wijst erop dat dit aantal in 2025 stabiel zal blijven en dat de meeste lidstaten in 2026 naar verwachting nog steeds een zwakkere begrotingssituatie zullen hebben dan vóór de pandemie (2019), waarbij negen lidstaten nog steeds een tekort van meer dan 3 % zullen hebben; 15. merkt op dat acht lidstaten buitensporige tekorten hebben; wijst erop dat de Raad corrigerende maatregelen heeft genomen en verzoekt de betrokken lidstaten maatregelen te nemen om buitensporige tekorten terug te dringen en tegelijkertijd de sociaal-economische gevolgen tot een minimum te beperken; acht het belangrijk de buitensporigtekortprocedure consistent op de lidstaten toe te passen; 16. neemt er kennis van dat volgens de economische najaarsprognose 2024 van de Commissie de inflatie zal dalen van 2,6 % in 2024 tot 2,4 % in 2025 en tot 2 % in 2026 in de EU, en van 2,4 % in 2024 tot 2,1 % in 2025 en 1,9 % in 2026 in de eurozone; herinnert eraan dat, hoewel deze daling positief is, de kerninflatie relatief hoog blijft, hetgeen duidt op aanhoudende inflatiedruk; merkt op dat het begrotingsbeleid de houdbaarheid van de overheidsfinanciën moet waarborgen maar ook het monetaire beleid kan ondersteunen bij het verminderen van de inflatie, en dat het voldoende ruimte voor aanvullende investeringen moet laten en langetermijngroei moet ondersteunen; 17. merkt op dat de Commissie de jaarlijkse duurzamegroeianalyse, het waarschuwingsmechanismeverslag, de ontwerpaanbeveling voor de eurozone en het ontwerp van gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid niet gelijktijdig heeft kunnen presenteren; 18. merkt op dat, volgens het waarschuwingsmechanismeverslag 2025 van de Commissie, in 2025 diepgaande evaluaties zullen worden voorbereid voor de negen landen waarvan is vastgesteld dat zij in 2024 met onevenwichtigheden of buitensporige onevenwichtigheden te kampen hebben gehad, terwijl een nieuwe diepgaande evaluatie moet worden uitgevoerd voor een andere lidstaat, aangezien die bijzondere risico’s op nieuwe onevenwichtigheden vertoont; 19. onderstreept dat huisvesting rechtstreeks samenhangt met de macro-economische onevenwichtigheden in de eurozone, met schadelijke gevolgen voor de economische veerkracht, de dynamiek en de sociale vooruitgang en voor de regionale mobiliteit en de mobiliteit binnen de EU; vindt het zorgwekkend dat de huizenprijzen in sommige lidstaten waarschijnlijk zullen stijgen en bij gebrek aan een holistische strategie moeilijk te beteugelen kunnen worden; Herzien EU-kader voor economische governance en de doeltreffende uitvoering daarvan 20. wijst erop dat de hervorming tot doel heeft het kader eenvoudiger, transparanter en doeltreffender te maken, met meer nationale verantwoordelijkheid en betere handhaving, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen de lidstaten op basis van hun individuele uitgangsposities, hetgeen een stap voorwaarts betekent om een einde te maken aan de uniforme aanpak in het licht van de landspecifieke overwegingen met betrekking tot de houdbaarheid van de overheidsfinanciën die zijn opgenomen in het netto-uitgavenpad; herinnert er voorts aan dat met de hervorming wordt beoogd de houdbaarheid van de overheidsfinanciën te versterken door middel van geleidelijke en op maat gesneden aanpassingen, in combinatie met hervormingen en investeringen, en anticyclisch begrotingsbeleid te bevorderen; 21. erkent dat de nieuwe begrotingsregels voorzien in meer flexibiliteit en stimulansen in verband met de investeringen en nationale hervormingen die nodig zijn om de economische, sociale en geopolitieke uitdagingen waarmee de EU wordt geconfronteerd, aan te pakken; erkent dat de financiële middelen en bijdragen uit de nationale begrotingen per lidstaat verschillen; is ingenomen met het feit dat de indicator voor netto-uitgaven alle nationale medefinanciering in door de EU gefinancierde programma’s uitsluit, waardoor de lidstaten meer begrotingsruimte krijgen om te investeren in de gemeenschappelijke prioriteiten van de EU, zoals vastgelegd in Verordening (EU) 2024/1263, en zo de synergieën tussen de EU-begroting en de nationale begrotingen helpen versterken, waardoor de versnippering wordt verminderd en de algemene efficiëntie van overheidsuitgaven op sommige gebieden, zoals defensie, wordt vergroot; 22. benadrukt dat de schuldhoudbaarheidsanalyse van essentieel belang is voor de hervormde begrotingsregels van de EU; is van mening dat de discretionaire rol van de Commissie in de schuldhoudbaarheidsanalyse vereist dat de desbetreffende beoordelingen volledig transparant, voorspelbaar, reproduceerbaar en stabiel zijn; verzoekt de Commissie mogelijke methodologische verbeteringen aan te pakken, zoals het beoordelen van overloopeffecten tussen de lidstaten, en het Parlement hierover naar behoren te informeren; 23. wijst erop dat de Commissie het kader voor begrotingsregels in het verleden inconsistent heeft toegepast en dat de lidstaten de regels ongelijk hebben nageleefd; benadrukt dat het van essentieel belang is dat het nieuwe kader de gelijke behandeling van de lidstaten waarborgt; stelt dat een succesvol kader sterk afhankelijk is van een correcte, transparante en doeltreffende uitvoering vanaf het begin, rekening houdend met de uitgangsposities van de lidstaten en de individuele uitdagingen waarmee zij worden geconfronteerd; neemt kennis van de wijzigingen die in het nieuwe kader zijn aangebracht om de geloofwaardigheid van de financiële sanctieregeling te verbeteren; 24. moedigt de lidstaten aan de technische definitie van hun nationale operationele indicator af te stemmen op de Europese indicator voor primaire netto-uitgaven; 25. benadrukt de rol van het Parlement en onafhankelijke begrotingsautoriteiten bij het EU-kader voor economische governance; onderstreept de discretionaire bevoegdheid van de Commissie bij de ontwikkeling van de budgettair-structurele plannen voor de middellange termijn; benadrukt dat het Parlement en het Europees Begrotingscomité nauwer moeten toezien op de Commissie, zoals beoogd met Verordening (EU) 2024/1263, en dat het Parlement beter moet worden geïnformeerd om doeltreffend toezicht mogelijk te maken; Nationale budgettair-structurele en begrotingsplannen voor de middellange termijn 26. merkt op dat niet alle lidstaten hun nationale budgettair-structurele en ontwerpbegrotingsplannen voor de middellange termijn tijdig konden indienen; merkt op dat vijf lidstaten als gevolg van parlementsverkiezingen en de vorming van nieuwe regeringen hun nationale budgettair-structurele plannen voor de middellange termijn nog niet hebben ingediend en dat twee lidstaten hun ontwerpbegrotingsplannen nog niet hebben ingediend, terwijl één lidstaat zijn ontwerpbegrotingsplan om andere, niet nader bepaalde redenen niet heeft ingediend; roept deze lidstaten op de desbetreffende plannen zo spoedig mogelijk in te dienen; onderstreept dat de tijdige indiening van deze plannen een voorwaarde is voor de doeltreffende uitvoering en de geloofwaardigheid van de nieuwe regels; wijst nogmaals op het belang van de tijdige indiening van ontwerpbegrotingsplannen zodat de toezeggingen in de begrotingsplannen, na de goedkeuring van de nationale budgettair-structurele plannen voor de middellange termijn, kunnen worden omgezet in concreet beleid; 27. herinnert eraan dat de hervormingen en investeringen in de nationale budgettair-structurele plannen voor de middellange termijn moeten stroken met de gemeenschappelijke prioriteiten van de EU zoals vastgelegd in Verordening (EU) 2024/1263; benadrukt dat de Commissie in het nieuwe kader bijzondere aandacht moet besteden aan deze prioriteiten wanneer ze de nationale budgettair-structurele plannen voor de middellange termijn beoordeelt; 28. erkent dat 21 van de 22 nationale budgettair-structurele plannen voor de middellange termijn die tot dusver zijn beoordeeld, een positieve evaluatie hebben gekregen; stelt vast dat de lidstaten in het nieuwe kader kunnen uitgaan van aannames die afwijken van de schuldhoudbaarheidsanalyse van de Commissie indien deze verschillen op transparante wijze worden toegelicht, naar behoren worden gemotiveerd en berusten op solide economische argumenten in de technische dialoog met de lidstaten; merkt echter op dat de Commissie in de door vijf lidstaten ingediende plannen onvoldoende gerechtvaardigde inconsistenties en afwijkingen van het kader voor de schuldhoudbaarheidsanalyse heeft vastgesteld in macro-economische aannames met betrekking tot het potentiële bbp en/of de bbp-deflator; benadrukt dat dergelijke afwijkingen en risico’s op uitstel van inspanningen de toekomstige houdbaarheid van de overheidsfinanciën in gevaar kunnen brengen; merkt op dat de Commissie erkent dat in de plannen die drie lidstaten hebben ingediend, de begrotingsaanpassing tegen het einde van de periode geconcentreerd is; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat een dergelijke concentratie van de aanpassing voldoet aan de vereisten van de verordening, en roept de Commissie op procyclisch beleid te voorkomen; 29. constateert dat slechts zeven lidstaten hun relevante onafhankelijke begrotingsinstelling om advies hebben verzocht, terwijl dat het toezicht extra kracht bijzet; stelt bezorgd vast dat sommige onafhankelijke begrotingsinstellingen een negatief oordeel hebben gegeven over het nationale begrotingsplan van hun lidstaat; benadrukt dat negen lidstaten niet hebben voldaan aan hun verplichting om het maatschappelijk middenveld, sociale partners, regionale autoriteiten en andere relevante belanghebbenden te raadplegen voordat zij hun nationale plannen indienden; betreurt tevens dat verschillende lidstaten hun nationale parlementen niet hebben betrokken bij het goedkeuringsproces voor de plannen en niet hebben gemeld of de vereiste raadplegingen met de nationale parlementen hebben plaatsgevonden, zoals bepaald in het nieuwe kader; 30. merkt op dat vijf lidstaten om een verlenging van de aanpassingsperiode hebben verzocht; benadrukt dat een dergelijke verlenging gebaseerd moet zijn op een reeks investerings- en hervormingstoezeggingen die samen de potentiële groei en veerkracht van de economie verbeteren, de houdbaarheid van de overheidsfinanciën ondersteunen, de gemeenschappelijke prioriteiten van de EU en de relevante landspecifieke aanbevelingen aanpakken en in overeenstemming zijn bevonden met de in de verordening uiteengezette voorwaarden voor een dergelijke verlenging; neemt er nota van dat de hervormingen en investeringen die zijn aangehaald om deze verlenging te rechtvaardigen, grotendeels gebaseerd zijn op hervormingen die reeds zijn goedgekeurd in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit; benadrukt het belang en de noodzaak van hervormingen en investeringen die een positieve bijdrage leveren aan de potentiële bbp-groei van de lidstaten; verzoekt de Commissie achteraf te evalueren of de overeengekomen investeringen en hervormingen daadwerkelijk hebben bijgedragen tot het ondersteunen van de houdbaarheid van de overheidsfinanciën, het versterken van het groeipotentieel van de economie, het aanpakken van de gemeenschappelijke prioriteiten van de EU en de landspecifieke aanbevelingen en het waarborgen van het vereiste niveau van nationaal gefinancierde overheidsinvesteringen; 31. neemt kennis van de beoordeling door de Commissie dat slechts acht van de 17 ingediende ontwerpbegrotingsplannen in overeenstemming zijn met de begrotingsaanbevelingen die voortvloeien uit de nationale budgettair-structurele plannen voor de middellange termijn; betreurt dat volgens de beoordeling zeven plannen niet volledig stroken met de aanbevelingen, één niet-conform is en één niet dreigt te stroken met de aanbevelingen; is bezorgd over het feit dat zes lidstaten ontwerpbegrotingsplannen hebben ingediend met een jaarlijkse of cumulatieve groei van de uitgaven boven hun voorgeschreven plafonds; Begrotingskoers en de rol van het begrotingsbeleid bij de levering van Europese collectieve goederen 32. neemt kennis van de prognose van de Commissie dat de uitvoering van het herziene governancekader het structureel primair saldo voor de eurozone als geheel zal doen dalen met 0,5 % van het bbp in 2024 en met 0,25 % van het bbp in 2025; neemt kennis van de beoordeling door de Commissie dat dit in overeenstemming is met de inspanningen om de houdbaarheid van de overheidsfinanciën te verbeteren en het lopende desinflatieproces te ondersteunen, aangezien de economische onzekerheid hoog blijft; merkt op dat de groei van het bbp de consolidatie van de overheidsfinanciën in de hele EU zal blijven ondersteunen; dringt aan op een begrotingsbeleid dat de stabiliteit herstelt en tegelijkertijd innovatie, het concurrentievermogen van de industrie en economische groei op lange termijn bevordert; benadrukt dat er extra begrotingsruimte moet worden gecreëerd om toekomstige uitdagingen en potentiële crises aan te pakken, met behoud van voldoende investeringen om duurzame en inclusieve groei, industrialisering en welvaart voor iedereen te ondersteunen en te bevorderen; 33. is van mening dat de doeltreffende uitvoering van de begrotingsregels noodzakelijk is maar op zich niet volstaat om te allen tijde een optimale begrotingskoers te verwezenlijken en een hoge levensstandaard voor alle Europeanen te waarborgen; merkt op dat de begrotingskoers in 2025 naar verwachting nog steeds aanzienlijk zal verschillen van lidstaat tot lidstaat; verzoekt de Commissie ideeën te onderzoeken voor een mechanisme waarmee ervoor kan worden gezorgd dat de conjunctuur in de EU als geheel te allen tijde is afgestemd op de macro-economische vooruitzichten; 34. wijst erop dat de fiscal-drag in 2025 volgens de Commissie gedeeltelijk zal worden gecompenseerd door een lichte toename van investeringen, die zowel uit de nationale begrotingen als uit subsidies uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen worden gefinancierd; benadrukt de rol van de herstel- en veerkrachtfaciliteit bij het aanpakken van de investeringsbehoeften in de EU, en merkt op dat de faciliteit eind 2026 afloopt, wat zou kunnen leiden tot een daling van de overheidsinvesteringen in gemeenschappelijke Europese prioriteiten; 35. verzoekt de Commissie besprekingen over het aanpakken van de aanzienlijke investeringskloof in de EU op gang te brengen en de financieringskosten te verlagen, de financiële stabiliteit te versterken en strategische investeringen mogelijk te maken in overeenstemming met de doelstellingen van de EU en met het oog op de levering van Europese collectieve goederen, zoals defensievermogens, om tegemoet te komen aan de behoeften in een context van toenemende dreigingen en veiligheidsuitdagingen; dringt erop aan ten volle gebruik te maken van de efficiëntiewinsten die kunnen voortvloeien uit de levering van Europese collectieve goederen op EU-niveau door middel van een doeltreffende coördinatie van de investeringsprioriteiten tussen de lidstaten; is van mening dat dit kader in voorkomend geval moet worden versterkt met investeringsinstrumenten op EU-niveau die zijn ontworpen om de kosten voor de belastingbetalers in de EU tot een minimum te beperken en Europese collectieve goederen zo efficiënt mogelijk te leveren; 36. wijst erop dat EU-uitgaven gepaard moeten gaan met robuuste controles om transparantie, verantwoordingsplicht en efficiënt gebruik van middelen te garanderen, opdat ze niet leiden tot een ongerechtvaardigde toename van de overheidsuitgaven; 37. moedigt de lidstaten aan investeringsuitgaven te bevorderen die een positief rendement opleveren; neemt kennis van de inschatting in het verslag-Draghi dat ongeveer vier vijfde van de productieve investeringen door de particuliere sector in de EU zal worden gedaan, terwijl overheidsinvesteringen als katalysator zullen fungeren; is ingenomen met het initiatief van de Commissie om in het kader van het nieuwe meerjarig financieel kader een fonds voor concurrentievermogen voor te stellen en verzoekt de Commissie ten volle gebruik te maken van financiële garanties om particuliere investeringen aan te trekken; benadrukt dat de lidstaten hun inspanningen, met name hun begrotingsinspanningen, moeten opvoeren om innovatie, digitalisering, onderwijs, opleiding en decarbonisatie te versnellen, het Europese concurrentievermogen te versterken en afhankelijkheden te verminderen; Landspecifieke aanbevelingen 38. stelt vast dat het percentage “volledig opgevolgde” landspecifieke aanbevelingen is gedaald van 18,1 % (in de periode 2011-2018) tot 13,9 % (in de periode 2019-2023); herinnert eraan dat het opvolgen van landspecifieke aanbevelingen, ook in verband met de efficiëntie van de overheidsuitgaven, van fundamenteel belang is om de houdbaarheid van de overheidsfinanciën te waarborgen en macro-economische onevenwichtigheden aan te pakken; pleit voor een efficiëntere opvolging van de landspecifieke aanbevelingen en de desbetreffende hervormingen; dringt erop aan na te gaan hoe het percentage “volledig opgevolgde” landspecifieke aanbevelingen kan worden verhoogd; verzoekt de Commissie de landspecifieke aanbevelingen beter te laten aansluiten op de respectieve landverslagen; dringt erop aan het effect van de hervormingen en de vooruitgang bij het verkleinen van de vastgestelde investeringstekorten te evalueren; dringt aan op meer transparantie bij de opstelling van landspecifieke aanbevelingen; 39. herhaalt in dit verband dat de landspecifieke aanbevelingen moeten worden versterkt door de nadruk te leggen op een beperkt aantal uitdagingen, met name specifieke structurele uitdagingen voor de lidstaten en de gemeenschappelijke prioriteiten van de EU, met het oog op het bevorderen van gezonde en inclusieve economische groei, het versterken van het concurrentievermogen en de macro-economische stabiliteit, het bevorderen van de groene en de digitale transitie en het waarborgen van sociale en intergenerationele rechtvaardigheid; 40. herinnert aan de toezegging van de lidstaten om in hun nationale begrotingsplannen rekening te houden met zowel de economische als de sociale dimensie van de relevante landspecifieke aanbevelingen, zoals aangegeven in het kader van het Europees Semester; stelt vast dat de Commissie in de nationale begrotingsplannen landspecifieke aanbevelingen heeft aangetroffen waar geen rekening mee is gehouden; 41. benadrukt dat de landspecifieke aanbevelingen belangrijk zijn voor het aanpakken van de factoren die op langere termijn de houdbaarheid van de overheidsfinanciën bepalen, met inbegrip van de houdbaarheid en de goede werking van openbare pensioenstelsels, de stelsels voor gezondheidszorg en langdurige zorg in het licht van demografische uitdagingen zoals de vergrijzing, en de paraatheid voor ongunstige ontwikkelingen, met inbegrip van fysieke risico’s in verband met klimaatverandering; benadrukt het belang van landspecifieke aanbevelingen voor het aanpakken van de stabiliteit van de woningmarkt om bij te dragen tot de economische veerkracht van de EU; o o o 42. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. Het Europees Parlement, – gezien artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), – gezien de artikelen 9, 121, 148 en 149 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), – gezien de Europese pijler van sociale rechten (EPSR), die op 17 november 2017 door het Parlement, de Raad en de Commissie is afgekondigd en ondertekend, – gezien de mededeling van de Commissie van 4 maart 2021 getiteld “Het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten” ( COM(2021)0102 ) en de daarin voorgestelde kerndoelen voor 2030 inzake werkgelegenheid, vaardigheden en armoedebestrijding, – gezien de mededeling van de Commissie van 17 december 2024 getiteld “Europees Semester 2025 – Najaarspakket” ( COM(2024)0700 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 26 november 2024 getiteld “Europees Semester 2025: het nieuwe kader voor economische governance gaat van start” ( COM(2024)0705 ), – gezien het voorstel van de Commissie van 17 december 2024 voor een gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid van de Commissie en de Raad ( COM(2024)0701 ), – gezien de aanbeveling van de Commissie van 17 december 2024 voor een aanbeveling van de Raad over het economisch beleid van de eurozone ( COM(2024)0704 ), – gezien het verslag van de Commissie van 17 december 2024 getiteld “Waarschuwingsmechanismeverslag 2025” ( COM(2024)0702 ), – gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 26 november 2024 getiteld “Fiscal statistical tables providing relevant background data for the assessment of the 2025 draft budgetary plans” (SWD(2024)0950), – gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 17 december 2024 getiteld “The changes in the scoreboard of the Macroeconomic Imbalance Procedure” in het kader van het reguliere evaluatieproces (SWD(2024)0702), – gezien zijn resolutie van 22 oktober 2024 over het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 4/2024 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2024 – actualisering van de ontvangsten (eigen middelen) en aanpassingen met betrekking tot sommige gedecentraliseerde agentschappen (1) , – gezien het verslag van Mario Draghi van 9 september 2024 getiteld “The future of European competitiveness” (De toekomst van het Europese concurrentievermogen), – gezien het verslag van Enrico Letta van april 2024 over de toekomst van de interne markt (2) , – gezien de Verklaring van Terhulpen over de toekomst van de Europese pijler van sociale rechten, die op 16 april 2024 door het Parlement, de Commissie, het Europees Economisch en Sociaal Comité en de Raad is ondertekend, – gezien Verordening (EU) 2023/955 van het Europees Parlement en de Raad van 10 mei 2023 tot oprichting van een sociaal klimaatfonds en tot wijziging van Verordening (EU) 2021/1060 (3) , – gezien Verordening (EU) 2024/1263 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2024 betreffende de doeltreffende coördinatie van het economisch beleid en betreffende het multilaterale begrotingstoezicht en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad (4) , en met name de artikelen 3, 4, 13 en 27, – gezien de mededeling van de Commissie van 17 januari 2023 getiteld “Het benutten van talent in Europa’s regio’s” ( COM(2023)0032 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 20 maart 2024 getiteld “Tekorten aan arbeidskrachten en vaardigheden in de EU: een actieplan” ( COM(2024)0131 ), – gezien de Europese vaardighedenagenda 2020, – gezien de mededeling van de Commissie van 7 september 2022 over de Europese zorgstrategie ( COM(2022)0440 ), – gezien de aanbeveling van de Raad over toegang tot betaalbare en hoogwaardige langdurige zorg (5) , – gezien het sociaal scorebord van de EU en de daarin opgenomen kern- en secundaire indicatoren, – gezien de mededeling van de Commissie van 3 maart 2021 getiteld “Unie van gelijkheid: strategie inzake de rechten van personen met een handicap 2021-2030” ( COM(2021)0101 ), – gezien het verslag van de Commissie van 19 september 2024 getiteld “Employment and Social Developments in Europe (ESDE): upward social convergence in the EU and the role of social investment”, – gezien het besluit van de Raad betreffende richtsnoeren voor de werkgelegenheid, aangenomen door de Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken op 2 december 2024, waarin werkgelegenheids- en sociale prioriteiten worden vastgesteld die zijn afgestemd op de beginselen van de EPSR, – gezien de Tripartiete verklaring voor een bloeiende Europese sociale dialoog en het komende pact voor de sociale dialoog, – gezien Richtlijn (EU) 2022/2041 van het Europees Parlement en de Raad van 19 oktober 2022 betreffende toereikende minimumlonen in de Europese Unie (6) (de “richtlijn minimumlonen”), – gezien het Europees Sociaal Handvest, waarnaar wordt verwezen in de preambule van de EPSR, – gezien het strategisch EU-kader voor gelijkheid, integratie en participatie van de Roma voor 2020-2030, – gezien de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) van de Verenigde Naties, – gezien de strategie voor gendergelijkheid 2020-2025, – gezien het EU-actieplan tegen racisme 2020-2025, – gezien de strategie voor gelijkheid van lhbtiq’ers 2020-2025, – gezien artikel 55 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken ( A10-0023/2025 ), A. overwegende dat er vooruitgang is geboekt bij de verwezenlijking van de werkgelegenheidsdoelstellingen van de EU, namelijk dat ten minste 78 % van de mensen tussen 20 en 64 jaar tegen 2030 een baan moet hebben, ondanks de onzekerheid als gevolg van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne en de gevolgen van de hoge inflatie; overwegende dat de werkgelegenheidsgraad in de EU volgens de economische najaarsprognose 2025 van de Commissie 75,3 % bedraagt; overwegende dat de werkgelegenheid in de EU ook in 2023 flink is toegenomen; overwegende dat de werkgelegenheidsgroei in 2023 in twee derde van de lidstaten op schema lag om de nationale doelstellingen tegen 2030 te halen; overwegende dat er echter nog steeds aanzienlijke uitdagingen zijn, waaronder de hoge werkloosheidscijfers in sommige lidstaten, met name onder jongeren en personen met een handicap, en dat er ook nog steeds een aanzienlijke ongelijkheid bestaat tussen sectoren en regio’s, die de sociale cohesie en het welzijn van de Europese burgers op de lange termijn negatief kan beïnvloeden; B. overwegende dat het Europees Semester verschillende instrumenten combineert in een geïntegreerd kader voor multilaterale coördinatie van en toezicht op het economisch, werkgelegenheids- en sociaal beleid binnen de EU en dat het een belangrijk instrument moet worden om opwaartse sociale convergentie te bevorderen; overwegende dat het kader voor sociale convergentie een belangrijk instrument is om sociale uitdagingen en opwaartse convergentie binnen het Europees Semester te beoordelen en om sociale verschillen tussen de lidstaten te monitoren, en dat met dat kader ook de uitdagingen worden aangepakt die in het gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid zijn vastgesteld; C. overwegende dat de Unie voor 2030 de doelstelling heeft aangenomen om het aantal mensen dat in armoede en sociale uitsluiting dreigt te vervallen ten opzichte van 2019 met ten minste 15 miljoen te verminderen, waaronder ten minste 5 miljoen kinderen; overwegende dat de trend in bijna de helft van de lidstaten de andere kant op gaat; overwegende dat een op de vier kinderen in de Unie nog steeds risico loopt op armoede en sociale uitsluiting; overwegende dat het met de huidige trend niet mogelijk zal zijn de doelstelling van 2030 te halen; overwegende dat overheidsuitgaven voor kinderen en jongeren niet alleen als sociale uitgaven moeten worden beschouwd, maar ook als een investering in de toekomst; overwegende dat sterke, duurzame en inclusieve economische groei alleen kan worden bevorderd als de volgende generatie haar volledige onderwijspotentieel kan ontwikkelen zodat ze voorbereid is op de veranderende arbeidsmarkt; overwegende dat de EU, om de Barcelona-doelstellingen voor voorschoolse en vroegschoolse educatie van 2030 te halen, nog eens 11 miljard EUR per jaar moet investeren (7) ; D. overwegende dat, ondanks een minimale vermindering van het aantal mensen dat in 2023 risico liep op armoede of sociale uitsluiting in de EU, ongeveer een op de vijf nog steeds met deze uitdaging wordt geconfronteerd, met opvallende uitschieters bij kinderen, jongeren en ouderen, personen met een handicap, lhbti’ers, niet in de EU geboren personen en Romagemeenschappen; E. overwegende dat er aanzienlijke verschillen blijken te bestaan bij kinderen met een etnische of migratieachtergrond en kinderen met een handicap; overwegende dat 83 % van de Romakinderen in een huishouden woont dat met armoede wordt bedreigd; overwegende dat de Europese en nationale middelen die momenteel worden ingezet in geen geval volstaan om de uitdaging van kinderarmoede in de EU aan te pakken en dat daarom een specifiek financieringsinstrument voor de Europese kindergarantie en synergieën met andere Europese en nationale fondsen van het grootste belang zijn; F. overwegende dat de EPSR richtinggevend voor het sociaal en economisch beleid van de EU moet zijn; overwegende dat de Commissie aan de hand van het sociaal scorebord en het kader voor sociale convergentie in de gaten moet houden in welke mate er bij de uitvoering van de EPSR vooruitgang wordt geboekt; G. overwegende dat onevenredig veel zelfstandigen een laagwaardige baan hebben en het percentage zelfstandigen bovendien afneemt, ook onder jongeren; H. overwegende dat in de EU nog altijd 1,4 miljoen mensen in instellingen verblijven; overwegende dat bewoners van instellingen geïsoleerd zijn van de rest van de gemeenschap en onvoldoende controle hebben over hun leven en de beslissingen die hen aangaan; overwegende dat de Europese Unie zich al geruime tijd inzet voor de-institutionalisering, maar dat er zowel op Europees als op nationaal niveau nog steeds inspanningen nodig zijn om kwetsbare groepen in staat te stellen zelfstandig in een gemeenschapsomgeving te leven; I. overwegende dat demografische uitdagingen, waaronder de vergrijzing, lage geboortecijfers en ontvolking van het platteland – waarbij met name jongeren naar de steden trekken –, de economische levendigheid en aantrekkelijkheid van gebieden in de EU, de arbeidsmarkten en bijgevolg de houdbaarheid van de socialezekerheidsstelsels ernstig in gevaar brengen en de regionale verschillen in de EU verder verergeren, en daarom een structurele uitdaging vormen voor de economie van de EU; overwegende dat, zoals in het verslag-Draghi wordt benadrukt, duurzame groei en concurrentievermogen in Europa in grote mate afhankelijk zijn van de aanpassing van de onderwijs- en opleidingsstelsels aan de veranderende behoeften aan vaardigheden, waarbij prioriteit wordt gegeven aan volwasseneneducatie en beroepsonderwijs en ‑opleiding, de deelname van de actieve bevolking aan de arbeidsmarkt en een degelijk socialezekerheidsstelsel; J. overwegende dat 70 % van de werknemers in Europa een hoogwaardige baan heeft, terwijl 30 % onder zware druk staat in banen waar de vraag groter is dan de middelen die beschikbaar zijn om de tekorten op te vangen, wat leidt tot een over het algemeen slechte kwaliteit van de banen; overwegende dat voor veel beroepen die kampen met een aanhoudend tekort aan arbeidskrachten het aandeel banen van lage kwaliteit hoger dan 30 % is; K. overwegende dat er in het verslag-Letta op wordt gewezen dat het geboortecijfer aan het dalen is en dat er een kader moet worden gecreëerd ter ondersteuning van alle gezinnen als onderdeel van een strategie voor inclusieve groei in overeenstemming met de EPSR; overwegende dat in het verslag wordt opgemerkt dat het vrije verkeer van personen de minst ontwikkelde van de vier vrijheden blijft en dat ervoor wordt gepleit belemmeringen voor beroepsmobiliteit binnen de EU te verminderen en tegelijk de sociale, economische en politieke uitdagingen aan te pakken waar de verzendende lidstaten en hun meest achtergestelde regio’s mee te kampen hebben, alsook het recht om te blijven te waarborgen; overwegende dat een beleid moet worden nagestreefd dat het mogelijk maakt om gezin, werk en privéleven met elkaar in evenwicht te brengen en dat toegankelijke en professionele zorgstelsels waarborgt, evenals hoogwaardig openbaar onderwijs, verlof om gezinsredenen en flexibele werkregelingen in overeenstemming met de Europese zorgstrategie; L. overwegende dat de economische lasten voor huishoudens door de inflatie zijn gestegen, met bijzonder negatieve gevolgen voor groepen in een kwetsbare situatie, zoals alleenstaande ouders, grote gezinnen, ouderen of personen met een handicap; overwegende dat de huisvestingskosten en energiearmoede voor veel gezinnen nog steeds grote problemen zijn; overwegende dat huisvesting onbetaalbaar wordt voor wie in een huishouden leeft waar de huisvestingskosten 40 % van het totale beschikbare inkomen uitmaken; overwegende dat investeringen in sociale diensten, een groter woningaanbod, met inbegrip van sociale huisvesting, alsook beleid waarmee de toegankelijkheid en betaalbaarheid van huisvesting worden verbeterd, belangrijk zijn om de armoede onder kwetsbare huishoudens te kunnen terugdringen; M. overwegende dat de micro-, kleine en middelgrote ondernemingen van de EU voor specifieke uitdagingen staan, zoals concurrerend blijven met spelers uit derde landen, de productieniveaus handhaven ondanks de stijgende energiekosten en de nodige vaardigheden verwerven voor de groene en digitale transitie; overwegende dat zij financiële en technische ondersteuning nodig hebben om te voldoen aan de regelgevingsvereisten en de kansen te benutten die de dubbele transitie biedt; N. overwegende dat tekorten aan arbeidskrachten en vaardigheden een probleem blijven op alle niveaus en voorkomen in bedrijven van diverse omvang en sectoren; overwegende dat deze tekorten nog verergerd worden door een gebrek aan kandidaten voor cruciale functies in belangrijke sectoren zoals onderwijs, gezondheidszorg, vervoer, wetenschap, technologie, engineering en de bouw, vooral in gebieden die getroffen zijn door ontvolking; overwegende dat deze tekorten het gevolg kunnen zijn van verschillende factoren, zoals moeilijke arbeidsomstandigheden, onaantrekkelijke lonen, een vraag naar nieuwe vaardigheden en een tekort aan relevante opleidingen, het gebrek aan openbare diensten, belemmeringen voor de toegang tot middelbaar en hoger onderwijs en het gebrek aan erkenning van vaardigheden en onderwijs; O. overwegende dat de Unie zich ten doel heeft gesteld dat in 2030 ten minste 60 % van de volwassenen jaarlijks een opleiding volgt; overwegende dat de lidstaten zich hebben verbonden tot nationale streefdoelen om dit hoofddoel te bereiken en dat de meeste lidstaten achterlopen bij het bereiken van deze nationale streefdoelen; overwegende dat verdere inspanningen nodig zijn om het aanbod van en de toegang tot hoogwaardige opleidingen te waarborgen, teneinde een leven lang leren te bevorderen; overwegende dat alle werknemers, ook werknemers met een handicap, toegang moeten hebben tot bijscholings-, omscholings- en opleidingsprogramma’s, die bovendien op de behoeften en vermogens van de werknemers moeten worden afgestemd; P. overwegende dat de gemiddelde score van het programma voor internationale studentenbeoordeling (PISA) voor de meting van basisvaardigheden (lezen, wiskunde en wetenschappen) van 15-jarigen in de landen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) in 2022 met 10 punten is gezakt ten opzichte van de laatste meting in 2018; overwegende dat er vooral onder kansarme lerenden sprake is van ondermaatse prestaties, waaruit blijkt dat de ongelijkheid in het onderwijs toeneemt; overwegende dat deze zorgwekkende verslechtering vraagt om hervormingen en investeringen in onderwijs en opleiding; Q. overwegende dat het vermogen van de EU om toekomstige schokken, crises en meervoudige crises het hoofd te bieden en tegelijk de demografische, de digitale en de groene transitie in goede banen te leiden, in belangrijke mate zal afhangen van de omstandigheden waaronder essentiële werknemers hun werk kunnen verrichten; overwegende dat er voor het aanpakken van de tekorten en het behoud van alle soorten talent fatsoenlijke arbeidsomstandigheden, toegang tot socialebeschermingsstelsels en mogelijkheden voor de ontwikkeling van vaardigheden die op de behoeften zijn afgestemd, nodig zijn; overwegende dat het aanpakken van tekorten aan vaardigheden van cruciaal belang is om de digitale en groene transitie te verwezenlijken en zo inclusieve en duurzame groei te waarborgen en het concurrentievermogen van de EU te stimuleren; R. overwegende dat het van essentieel belang is mobiliteit binnen de EU te bevorderen en te overwegen geschoolde werknemers uit derde landen aan te trekken, en er tegelijk voor te zorgen dat sociale en arbeidsrechten worden geëerbiedigd en gehandhaafd en onderdanen van derde landen die via legale migratieroutes de EU binnenkomen te dirigeren naar beroepen die te kampen hebben met tekorten, en dat dit ondersteund moet worden door een doeltreffend integratiebeleid, waarbij ernaar gestreefd moet worden om talenten uit de Unie te benutten; S. overwegende dat de loonkloof tussen mannen en vrouwen in de meeste EU-lidstaten nog steeds aanzienlijk is en dat zorgtaken een belangrijke factor zijn waardoor vrouwen zich gedwongen blijven zien in deeltijd te werken of uiteindelijk van de arbeidsmarkt worden uitgesloten, wat leidt tot een grotere arbeidsparticipatiekloof tussen mannen en vrouwen; T. overwegende dat in het gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid wordt gewezen op het recht om offline te zijn, met name in verband met telewerk, en wordt erkend dat dit recht een cruciale rol speelt bij het waarborgen van het evenwicht tussen werk en privéleven in een context van toenemende digitalisering en werken op afstand; U. overwegende dat verschillende sectoren, zoals de autoproductie en energie-intensieve industrieën, in 2024 voor uitdagingen kwamen te staan en dat een aantal bedrijven grootschalige herstructureringen heeft aangekondigd; V. overwegende dat er verschillen zijn in de dekking van sociale diensten, waaronder langdurige zorg, kinderbescherming, steun voor slachtoffers van huiselijk geweld en dakloosheid, die via het Europees Semester moeten worden aangepakt; W. overwegende dat er momenteel geen regelmatige gegevensverzameling op EU-niveau plaatsvindt met betrekking tot investeringen in en dekking van sociale diensten; overwegende dat het verzamelen van dergelijke gegevens van cruciaal belang is voor een empirisch onderbouwde analyse van nationaal sociaal beleid in het kader van de analyse van het Europees Semester; overwegende dat dit moet worden gedaan met behulp van gezamenlijk overeengekomen criteria en normen voor gegevensverzameling voor investeringen in en dekking van sociale diensten in de lidstaten; overwegende dat de index inzake sociale diensten van het Europees sociaal netwerk een voorbeeld is van hoe een dergelijke gegevensverzameling kan bijdragen aan de analyse van het Europees Semester; X. overwegende dat de crisis op het gebied van generatievernieuwing, demografische veranderingen en het gebrek aan voldoende investering in openbare diensten hebben geleid tot een verhoogd risico op armoede en sociale uitsluiting, met name onder kinderen en ouderen, eenoudergezinnen en grote gezinnen, de werkende armen, personen met een handicap en kansarmen; overwegende dat een ambitieuze armoedebestrijdingsstrategie van de EU van essentieel belang zal zijn om deze trend om te buigen en antwoorden te bieden op het multidimensionale verschijnsel armoede; Y. overwegende dat uit onderzoek van Eurofound blijkt dat het aantal zelfmoorden sinds 2021 weer langzaam stijgt, na tientallen jaren van daling; overwegende dat er meer moet worden gedaan om de oorzaken van geestelijke gezondheidsproblemen in werk- en leefomstandigheden aan te pakken (met name sociale inclusie), en dat de toegang tot ondersteuning voor mensen met een slechte geestelijke gezondheid een probleem blijft; Z. overwegende dat er in 2021 nog steeds meer dan 3 300 dodelijke ongevallen en bijna 3 miljoen niet-dodelijke ongevallen waren in de EU-27; overwegende dat elk jaar meer dan 200 000 werknemers sterven aan werkgerelateerde ziekten; overwegende dat in deze gegevens niet alle ongevallen in het kader van zwartwerk zijn meegenomen, waardoor de daadwerkelijke cijfers waarschijnlijk veel hoger liggen dan de officiële statistieken; overwegende dat volgens Eurofound een op de vijf banen in Europa in 2017 van “slechte kwaliteit” was en de werknemers daardoor een verhoogd risico voor hun lichamelijke of geestelijke gezondheid liepen; overwegende dat 14 % van de werknemers op enig moment aan een verhoogd niveau van psychosociale risico’s wordt blootgesteld; overwegende dat 23 % van de werknemers in Europa van oordeel is dat hun gezondheid of veiligheid gevaar loopt vanwege hun werk; AA. overwegende dat in de resultaten van de Eurobarometer-enquête van april 2024 over sociaal Europa wordt benadrukt dat 88 % van de Europese burgers van mening is dat een sociaal Europa voor hen persoonlijk belangrijk is; overwegende dat dit werd bevestigd door de Post-Electoral Survey 2024 van de EU, waarin de Europese burgers de stijgende prijzen en de kosten van levensonderhoud (42 %) en de economische situatie (41 %) als de belangrijkste thema’s noemden die hen ertoe hebben aangezet bij de Europese verkiezingen van 2024 te gaan stemmen; AB. overwegende dat sociale vooruitgang in de EU overeenkomstig artikel 3 VEU een van de doelstellingen is van een sociale markteconomie met een groot concurrentievermogen, volledige werkgelegenheid, een hoog niveau van bescherming en verbetering van de milieukwaliteit; overwegende dat in hetzelfde artikel wordt bepaald dat de EU “sociale uitsluiting en discriminatie [bestrijdt] en sociale rechtvaardigheid en bescherming, de gelijkheid van vrouwen en mannen, de solidariteit tussen generaties en de bescherming van de rechten van het kind [bevordert]”; AC. overwegende dat het nieuwe EU-kader voor economische governance in april 2024 in werking is getreden en tot doel heeft duurzame en inclusieve groei te bevorderen en meer ruimte te bieden voor sociale investeringen en de verwezenlijking van de doelstellingen van de EPSR; overwegende dat bij de herziening voor het eerst een kader voor sociale convergentie is ingevoerd als integraal onderdeel van het Europees Semester; AD. overwegende dat alle lidstaten in het kader van het nieuwe EU-kader voor economische governance hervormingen en investeringen moeten opnemen in hun plannen voor de middellange termijn om gemeenschappelijke EU-prioriteiten en uitdagingen aan te pakken die zijn vastgesteld in de landspecifieke aanbevelingen in het kader van het Europees Semester; overwegende dat de gemeenschappelijke prioriteiten van de EU onder meer sociale en economische veerkracht omvatten, met inbegrip van de EPSR; AE. overwegende dat de overheidsinvesteringen in 2025 naar verwachting in bijna alle lidstaten zullen toenemen, waarbij de herstel- en veerkrachtfaciliteit (RFF) van NextGenerationEU en de EU-fondsen een aanzienlijke inbreng zullen leveren en zullen bijdragen aan sociale uitgaven, wat neerkomt op ongeveer 25 % van de totale geraamde uitgaven in het kader van de RFF, wat voor groei en economische veerkracht zal zorgen (8) ; overwegende dat sociale investeringen en hervormingen op belangrijke gebieden de werkgelegenheid, de sociale inclusie, het concurrentievermogen en de economische groei kunnen stimuleren (9) ; overwegende dat de sociale partners van essentieel belang zijn voor het ontwerpen en uitvoeren van beleid ter bevordering van duurzame en inclusieve groei, fatsoenlijk en hoogwaardig werk en eerlijke transities, en dat zij overeenkomstig het VWEU op alle bestuursniveaus bij de beleidsvorming moeten worden betrokken; AF. overwegende dat volgens de OESO beroepen met het hoogste risico op automatisering gemiddeld in alle OESO-landen goed zijn voor ongeveer 28 % van de werkgelegenheid (10) ; overwegende dat sociale dialoog en collectieve onderhandelingen in dat verband essentieel zijn om een op participatie gerichte aanpak te waarborgen bij het beheersen van de veranderingen die worden aangejaagd door technologische ontwikkelingen en bij het aanpakken van potentiële problemen, en tegelijk werknemers aan te moedigen zich aan te passen (onder meer door hun vaardigheden bij te brengen); overwegende dat digitalisering, robotisering, automatisering en artificiële intelligentie (AI) werknemers en de samenleving ten goede moeten komen door de arbeidsomstandigheden en levenskwaliteit te verbeteren, een goed evenwicht tussen werk en privéleven te garanderen, hoogwaardigere werkgelegenheid te scheppen en bij te dragen tot sociaal-economische convergentie; overwegende dat werknemers en hun vakbonden een essentiële rol zullen vervullen bij het onderkennen en aanpakken van de risico’s die uit die uitdagingen voortvloeien; AG. overwegende dat de sociale dialoog en collectieve onderhandelingen essentieel zijn voor het concurrentievermogen, de arbeidsproductiviteit en de sociale cohesie van de EU; 1. is van mening dat de Commissie en de Raad hun inspanningen moeten opschroeven om de EPSR toe te passen, in overeenstemming met het actieplan van maart 2021 en de Verklaring van Terhulpen om de kerndoelen voor 2030 te verwezenlijken; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat in het gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid 2026 de toepassing van alle beginselen van de EPSR in overeenstemming met Verordening (EU) 2024/1263 wordt geanalyseerd en dat het verslag een analyse omvat van de sociale dimensie van de nationale structurele begrotingsplannen voor de middellange termijn met betrekking tot sociale veerkracht, met inbegrip van de EPSR; is in dat verband ingenomen met de aankondiging van een nieuw actieplan voor de uitvoering van de EPSR (11) voor 2025 om een nieuwe impuls te geven aan sociale vooruitgang; is verheugd dat naar verwachting bijna alle lidstaten de overheidsinvesteringen in 2025 zullen verhogen, hetgeen noodzakelijk is om de toegang tot hoogwaardige openbare diensten te waarborgen en de doelstellingen van de EPSR te verwezenlijken; herinnert eraan dat de lidstaten binnen het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2021/241 (12) tot 31 december 2026 gebruik kunnen maken van de RRF voor beleid inzake duurzame en inclusieve groei en de volgende generatie; 2. benadrukt dat het belangrijk is het sociaal scorebord en het kader voor sociale convergentie te gebruiken om de risico’s in kaart te brengen van en de vooruitgang te monitoren bij het verminderen van ongelijkheid, het versterken van socialebeschermingsstelsels en het bevorderen van fatsoenlijke arbeidsomstandigheden en ondersteunende maatregelen voor werknemers om de transities in goede banen te leiden; benadrukt dat het in dat verband noodzakelijk is om voor een duurzaam, eerlijk en inclusief Europa te zorgen waar sociale rechten volledig worden beschermd en gewaarborgd op hetzelfde niveau als de economische vrijheden; herinnert eraan dat de EU-burgers hebben aangegeven dat een sociaal Europa een van hun prioriteiten is; 3. betreurt het gebrek aan gegevens over en analyses van welvaartsongelijkheid en vermogensconcentratie in de EU, aangezien dit een van de belangrijkste determinanten van armoede is; wijst erop dat volgens de Distributional Wealth Accounts, een door het Europees Stelsel van centrale banken ontwikkelde dataset, het aandeel van de rijkste 10 % in het vermogen 56 % bedroeg in het vierde kwartaal van 2023, terwijl de armste 50 % slechts 5 % bezat; 4. verheugt zich erover dat er in het gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid 2025 een analyse van de positieve bijdrage van de SDG’s en de Europese gelijkheidsstrategieën is opgenomen en verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat het gezamenlijk verslag 2026 zowel een hoofdstuk bevat waarin de vooruitgang in de richting van de SDG’s met betrekking tot werkgelegenheid en sociaal beleid wordt geanalyseerd, als een hoofdstuk over vooruitgang bij de uitbanning van sociale en arbeidsdiscriminatie in overeenstemming met de strategie voor gendergelijkheid 2020-2025, het EU-actieplan tegen racisme 2020-2025, het strategisch EU-kader voor gelijkheid, inclusie en participatie van de Roma 2020-2030, de strategie voor gelijkheid van lhbtiq’ers 2020-2025 en de strategie voor de rechten van personen met een handicap 2021-2030; 5. verzoekt de lidstaten de geactualiseerde werkgelegenheidsrichtsnoeren uit te voeren, met de nadruk op onderwijs en opleiding voor iedereen, nieuwe technologieën zoals AI en recente beleidsinitiatieven inzake platformwerk, betaalbare en fatsoenlijke huisvesting en het aanpakken van tekorten aan arbeidskrachten en vaardigheden, met als doel democratische besluitvorming te versterken; 6. wijst er nogmaals op dat het belangrijk is te investeren in de ontwikkeling van vaardigheden en beroepsopleidingen voor arbeidskrachten en te zorgen voor hoogwaardige werkgelegenheid, met nadruk op het individuele recht op opleiding en een leven lang leren; dringt er bij de lidstaten op aan in samenwerking met lokale belanghebbenden, waaronder onderwijs- en opleidingsorganen en de sociale partners, bij- en omscholingsmaatregelen te ontwikkelen om de koppeling tussen de onderwijs- en opleidingsstelsels en de arbeidsmarkt te versterken en te anticiperen op de behoeften van de arbeidsmarkt; juicht het toe dat de resultaten op het vlak van werkgelegenheid voor pas afgestudeerden van beroepsonderwijs en -opleiding in de hele EU blijven verbeteren; is bezorgd over de dalende onderwijsprestaties van jongeren, met name op het gebied van basisvaardigheden; is in dit verband verheugd over de aankondiging van een actieplan voor basisvaardigheden en een strategisch plan voor STEM-onderwijs; verzoekt de lidstaten te investeren in programma’s om lerenden uit te rusten met de digitale, transversale en basisvaardigheden die nodig zijn voor de arbeidswereld en de digitalisering ervan, en hen te helpen een zinvolle bijdrage te leveren aan de samenleving; herinnert aan de belangrijke rol die het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering voor ontslagen werknemers kan spelen bij de ondersteuning en omscholing van werknemers die zijn ontslagen als gevolg van grote herstructureringen; 7. is ingenomen met de aankondiging van een routekaart voor hoogwaardige banen om een rechtvaardige transitie voor iedereen te waarborgen; verzoekt de Commissie in deze routekaart overwegingen op te nemen over maatregelen in verband met het gebruik van AI en algoritmisch beheer in de arbeidswereld, zodat nieuwe technologieën kunnen worden ingezet om de arbeidsomstandigheden en productiviteit te verbeteren, met inachtneming van de rechten van werknemers en het evenwicht tussen werk en privéleven zoals erkend in het gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid (13) ; 8. benadrukt dat beleid om de tekorten aan arbeidskrachten in de Europese Unie aan te pakken ook moet inhouden dat de arbeidsmobiliteit binnen de Unie wordt verbeterd en vergemakkelijkt; verzoekt de lidstaten de erkenning van vaardigheden en kwalificaties in de Unie te versterken en te vergemakkelijken, ook van onderdanen van derde landen; verzoekt de Commissie de doeltreffendheid van het platform van het Europees netwerk van diensten voor de arbeidsvoorziening (Eures) te analyseren met het oog op een mogelijke herziening van de werking ervan; 9. merkt op dat het aantal voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding, laaggeschoolden, jongeren die geen werk hebben en geen onderwijs of opleiding volgen (NEET’s), waaronder kwetsbare groepen zoals Roma, vrouwen, ouderen, personen met een handicap, laag- en middelhoogopgeleiden, mensen met een handicap en mensen met een migratie- of minderheidsachtergrond, afhankelijk van de specifieke situatie in elk land, in verschillende lidstaten nog steeds hoog is, ondanks een neerwaartse trend in de Europese Unie; verzoekt de lidstaten de jongerengarantie te versterken, zoals aangekondigd in beginsel 4 van de EPSR, om steun te bieden aan jongeren die daar met het oog op hun persoonlijke en professionele ontwikkeling behoefte aan hebben; herhaalt dat beroepsonderwijs en -opleiding een essentiële rol spelen voor de verwerving van de kennis en de vaardigheden die jongeren nodig hebben om de arbeidsmarkt te betreden; benadrukt dat moet worden geïnvesteerd in de kwaliteit en aantrekkelijkheid van beroepsonderwijs en -opleiding via het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+); wijst er daarom nogmaals op dat er iets aan deze situatie moet worden gedaan en dat er oplossingen moeten worden gevonden zodat jongeren school, hun opleiding of hun baan niet opgeven, dat het belangrijk is om te waarborgen dat ze toegang hebben tot stages en leerlingplaatsen zodat ze hun eerste werkervaring kunnen opdoen en om hun overgang van school naar werk te vergemakkelijken, en dat er arbeidsomstandigheden moeten worden gecreëerd waarin de vergrijzende beroepsbevolking op de arbeidsmarkt kan blijven; 10. is van mening dat personen met een handicap, met name vrouwen met een handicap, ondanks dat er sprake is van verbetering, nog steeds te maken hebben met aanzienlijke obstakels op de arbeidsmarkt en dat er daarom beroeps- en digitale opleidingen nodig zijn en dat tegelijkertijd de integratie van personen met een handicap moet worden bevorderd, met bijzondere aandacht voor de inactieve beroepsbevolking en groepen met een lage arbeidsparticipatie, waaronder vrouwen, jongeren, oudere werknemers en personen met een chronische aandoening; verzoekt de Commissie de EU-strategie inzake handicaps vanaf 2025 te actualiseren met nieuwe kerninitiatieven en -acties, zoals een Europese garantie voor werkgelegenheid en vaardigheden voor personen met een handicap en het delen van goede methoden zoals de gehandicaptenkaart, met name om sociale inclusie en zelfstandig wonen voor mensen met een handicap mogelijk te maken en er ook voor te zorgen dat ze toegang tot hoogwaardig onderwijs, opleiding en werk hebben door richtsnoeren vast te stellen voor het behoud van invaliditeitsuitkeringen; 11. uit zijn bezorgdheid over het feit dat de Roma nog steeds te maken hebben met aanzienlijke belemmeringen op het gebied van werkgelegenheid, en geconfronteerd worden met hardnekkige vooroordelen die hun vooruitzichten beperken; merkt op dat in het strategisch EU-kader voor gelijkheid, integratie en participatie van de Roma wordt gewezen op een gebrek aan vooruitgang op het gebied van toegang tot werk en een groeiend aandeel van Roma-jongeren die geen werk hebben en geen onderwijs of opleiding volgen; benadrukt dat het kader tot doel heeft de arbeidsparticipatiekloof tussen de Roma en de algemene bevolking te halveren en ervoor te zorgen dat ten minste 60 % van de Roma tegen 2030 betaald werk heeft; dringt er bij de lidstaten op aan een geïntegreerde, op gelijkheid gerichte aanpak te hanteren en ervoor te zorgen dat overheidsbeleid en -diensten alle Roma daadwerkelijk bereiken, ook in afgelegen plattelandsgebieden; 12. benadrukt dat aandacht moet worden besteed aan de sociale en milieuaspecten van het concurrentievermogen, waarbij de nadruk moet worden gelegd op de noodzaak van investeringen in onderwijs en opleiding voor iedereen om te zorgen voor universele toegang tot hoogwaardige openbare onderwijs- en beroepsopleidingsprogramma’s, alsook voor duurzame praktijken ter bevordering van inclusieve groei; onderstreept dat de sociale partners een sleutelrol moeten spelen bij het vaststellen van en het tegemoetkomen aan de behoeften aan vaardigheden in de hele EU; 13. verzoekt de Commissie en de lidstaten specifieke aanbevelingen over de betaalbaarheid van huisvesting op te nemen in het Europees Semester en investeringen in huisvesting te bevorderen; verzoekt de lidstaten met klem erop toe te zien dat investeringen in huisvesting gericht zijn op oplossingen voor hoogwaardige woningen op lange termijn die daadwerkelijk betaalbaar zijn voor huishoudens met lage en middeninkomens en benadrukt daarbij dat investeringen in sociale en betaalbare huisvesting van cruciaal belang zijn om de levenskwaliteit van iedereen te waarborgen en te verhogen; benadrukt dat EU-middelen beter moeten worden gebruikt, bijvoorbeeld via de financieringsinstrumenten van de Europese Investeringsbank, met name om investeringen te ondersteunen die bedoeld zijn om gebouwen energie-efficiënter te maken; roept de Commissie en de lidstaten op doortastende maatregelen te nemen om het beleid, de fondsen en de knelpunten van de Unie te evalueren om de bouw, ombouw en verbouwing te vergemakkelijken van toegankelijke, betaalbare en energie-efficiënte huisvesting, waaronder sociale huisvesting die tegemoetkomt aan de behoeften van jongeren, mensen met beperkte mobiliteit, lage- en middeninkomensgroepen, gezinnen die risico lopen en mensen in een kwetsbare situatie, en woningeigenaren en mensen die een woning willen kopen te beschermen tegen een verdere afname van het aanbod; 14. is verheugd over het aangekondigde Europees plan voor betaalbare huisvesting om de lidstaten te helpen de huisvestingscrisis en de snel stijgende huurprijzen aan te pakken; verzoekt de Commissie te beoordelen en bekend te maken welke mogelijke beperkingen op de staatssteunregels gevolgen hebben voor de toegankelijkheid van huisvesting; herinnert eraan dat het sociaal klimaatfonds tot doel heeft vanaf 2026 financiële steun te verlenen aan de lidstaten om kwetsbare huishoudens te ondersteunen, met name met maatregelen en investeringen om gebouwen energie-efficiënter te maken, de verwarming en koeling van gebouwen koolstofvrij te maken en de opwekking en opslag van hernieuwbare energie in gebouwen te integreren; 15. is van mening dat dakloosheid een schrijnend maatschappelijk probleem in de EU is; pleit voor een eenduidige definitie van dakloosheid in de EU die het mogelijk moet maken de omvang van de dakloosheid in de verschillende EU-lidstaten op systematische wijze te vergelijken en te beoordelen; verzoekt de Commissie een strategie uit te werken om uiterlijk in 2030 een einde te maken aan dakloosheid in de EU door de toegang tot betaalbare en fatsoenlijke huisvesting, alsook tot hoogwaardige sociale voorzieningen, te bevorderen; dringt er bij de lidstaten met klem op aan de beschikbare EU-instrumenten, waaronder het ESF+, in dat verband beter aan te wenden (14) ; 16. verzoekt de lidstaten nationale dakloosheidsstrategieën uit te werken; is ingenomen met het voornemen om een aanbeveling van de Raad over dakloosheid te formuleren (15) ; dringt er bij de Commissie op aan het Europees platform voor de bestrijding van dakloosheid nog ambitieuzer te maken; 17. is van oordeel dat de EU dringend moet optreden om het aanhoudend hoge niveau van armoede en sociale uitsluiting in de EU aan te pakken, met name onder kinderen, jongeren en ouderen, mensen met een handicap, niet in de EU geboren personen, leden van de lhbti-gemeenschap en de Roma; benadrukt dat de toegang tot hoogwaardige sociale diensten een prioriteit moet vormen en energiezekerheid moet waarborgen voor kwetsbare huishoudens; verzoekt de Commissie de eerste armoedebestrijdingsstrategie van de EU ooit aan te nemen; 18. herinnert aan de doelstelling van de Unie om te zorgen voor een verschuiving van institutionele zorg naar zorg in gezins- of gemeenschapsverband; verzoekt de Commissie met een actieplan voor de-institutionalisering te komen; benadrukt dat dit actieplan betrekking moet hebben op alle groepen die nog in een instelling wonen, zoals kinderen, mensen met een handicap, mensen met geestelijkegezondheidsproblemen, daklozen en ouderen; verzoekt de lidstaten ten volle gebruik te maken van de ESF+-fondsen en andere relevante Europese en nationale fondsen om het de-institutionaliseringsproces af te ronden, zodat elke EU-burger in een gezins- of gemeenschapsomgeving kan wonen; 19. dringt er bij de Commissie op aan met een Europees actieplan voor geestelijke gezondheid te komen, in overeenstemming met haar recente aanbevelingen (16) ; verzoekt de lidstaten de toegang tot geestelijkegezondheidsdiensten en programma’s voor emotionele steun aan iedereen, met name kinderen, jongeren en ouderen te verbeteren; dringt erop aan dat de indicatoren van het sociale scorebord beter worden gebruikt om het hoofd te bieden aan de gevolgen van precaire woonomstandigheden en onzekerheid voor de geestelijke gezondheid; 20. verzoekt de Commissie eenzaamheid aan te pakken door een holistische EU-strategie voor eenzaamheid en toegang tot professionele zorg te bevorderen; dringt er ook op aan dat met deze EU-strategie iets wordt gedaan aan de sociaal-economische gevolgen van eenzaamheid voor de productiviteit en het welzijn door kwesties aan te pakken zoals isolement in landelijke gebieden; dringt er bij de lidstaten op aan de aanbeveling van de Raad over toegang tot betaalbare en hoogwaardige langdurige zorg te blijven uitvoeren, om de toegang tot hoogwaardige zorg te waarborgen en tegelijkertijd te zorgen voor fatsoenlijke arbeidsomstandigheden voor werknemers in de zorgsector, alsook voor mantelzorgers; 21. neemt kennis van het feit dat 44 miljoen Europeanen, meestal vrouwen, vaak langdurig mantelzorger zijn (17) ; 22. erkent de unieke rol van zorgverleners in de samenleving, en hoewel de definitie van zorgverleners niet in de hele EU geharmoniseerd is, werken er in de hele EU 6,4 miljoen mensen in de sector langdurige zorg; 23. is bezorgd over het feit dat 94,6 miljoen mensen in de EU in 2023 nog steeds het risico liepen op armoede of sociale uitsluiting; benadrukt dat de Europese Unie en haar lidstaten zonder een paradigmaverschuiving bij de aanpak van armoedebestrijding hun doelstellingen inzake armoedebestrijding niet zullen verwezenlijken; is van mening dat de aankondiging van de allereerste EU-strategie ter bestrijding van armoede een stap in de goede richting is om de trend keren, maar dat daarbij moet worden voorzien in een alomvattende aanpak van de multidimensionale aspecten van armoede en sociale uitsluiting door middel van concrete maatregelen, een krachtige uitvoering en monitoring; dringt erop aan om deze strategie te richten op iedereen die met armoede en sociale uitsluiting te kampen heeft, in de eerste plaats de meest achtergestelde personen, maar ook specifieke maatregelen te treffen voor andere groepen, zoals werkende armen, daklozen, mensen met een handicap, eenoudergezinnen en vooral kinderen, teneinde de armoedespiraal duurzaam te doorbreken; benadrukt dat de omzetting van de richtlijn minimumlonen van cruciaal belang zal zijn om armoederisico’s onder werknemers te voorkomen en te bestrijden en tegelijkertijd de stimulans om te werken zal versterken, en is verheugd dat verschillende lidstaten hun kaders voor minimumlonen hebben gewijzigd of voornemens zijn deze te wijzigen; maakt zich zorgen over de toename van atypische arbeidsvormen, waarbij werknemers, hoewel zij werk hebben, een grotere kans op armoede lopen en geen adequate wettelijke bescherming genieten; 24. herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om in het kader van het Europees Semester en de landspecifieke aanbevelingen nauwlettend toe te zien op de uitvoering van de kindergarantie in alle lidstaten; herhaalt zijn oproep om de financiering van de Europese kindergarantie te verhogen met een specifieke begroting van ten minste 20 miljard EUR en zijn verzoek aan alle lidstaten om ten minste 5 % van de hun toegewezen ESF+-middelen toe te wijzen aan de bestrijding van kinderarmoede en de bevordering van kinderwelzijn; is van mening dat in de landspecifieke aanbevelingen rekening moet worden gehouden met de naleving door de lidstaten van de in de ESF+-verordening (18) vastgestelde minimaal vereiste toewijzing van middelen aan de bestrijding van kinderarmoede; verzoekt de Commissie in het volgende MFK te voorzien in een ambitieus budget voor de kindergarantie om het hoofd te bieden aan de toenemende uitdaging van kinderarmoede en sociale uitsluiting; 25. maakt zich zorgen over de nationale beleidsmaatregelen die tot lacunes in de gezondheidszorg leiden, waardoor ongelijkheden tussen en binnen de lidstaten toenemen; waarschuwt dat dit ook de uitvoering van beginsel 16 van de EPSR en van SDG 3.8 over universele gezondheidszorg ondermijnt, evenals de algemene doelstelling van de EPSR om opwaartse sociale convergentie in de EU te bevorderen en niemand achter te laten; is van mening dat de in het sociale scorebord gebruikte indicatoren geen volledig inzicht geven in de betaalbaarheid van de gezondheidszorg; 26. onderstreept dat werkgevers intergenerationele banden binnen de bedrijven en intergenerationeel leren tussen jongere en oudere werknemers, en vice versa, moeten bevorderen; benadrukt dat de vergrijzende beroepsbevolking bedrijven kan helpen nieuwe producten en diensten te ontwikkelen om zich op een creatievere en productievere manier aan te passen aan de behoeften van een vergrijzende samenleving; dringt er voorts op aan stimulansen te creëren voor vrijwilligerswerk en mentorschap, om zo de overdracht van kennis tussen generaties te bevorderen; 27. wijst erop dat de reële lonen volgens verslagen van de Europese Centrale Bank nog altijd onder het niveau van voor de pandemie liggen, terwijl de productiviteit min of meer gelijk was; stemt ermee in dat dit wat ruimte geeft voor niet-inflatoir herstel van de reële lonen en waarschuwt ervoor dat als de reële lonen zich niet herstellen, het risico op een aanhoudend zwakke economie hierdoor zal toenemen, met langdurige negatieve gevolgen en een verdere aantasting van de productiviteit in de eurozone ten aanzien van andere delen van de wereld; is van mening dat betere handhaving van het minimumloon en het vergroten van de dekkingsgraad van collectieve onderhandelingen een gunstig effect kan hebben op de loonongelijkheid, met name doordat de kwetsbaardere werknemers met de laagste lonen, die steeds meer buiten de boot vallen, worden geholpen; 28. verzoekt de lidstaten toe te zien op fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden, waaronder behoorlijke lonen, toegang tot sociale bescherming, mogelijkheden voor een leven lang leren, gezondheid en veiligheid op het werk, een goed evenwicht tussen werk en privéleven en het recht om onbereikbaar te zijn, redelijke arbeidstijden, werknemersvertegenwoordiging, democratie op het werk en collectieve arbeidsovereenkomsten; dringt er bij de lidstaten op aan democratie op het werk, de sociale dialoog en collectieve onderhandelingen te bevorderen en de rechten van werknemers te beschermen, met name in het kader van de groene en de digitale transitie, en te zorgen voor gelijke beloning van mannen en vrouwen voor gelijk werk, meer loontransparantie en de aanpak van gendergerelateerde ongelijkheid om de genderloonkloof in de EU te dichten; 29. herinnert eraan dat het belangrijk is de toegang van zelfstandigen tot sociale bescherming te verbeteren en verzoekt de Commissie de nationale plannen van de lidstaten voor de uitvoering van de aanbeveling van de Raad van 8 november 2019 met betrekking tot de toegang tot sociale bescherming voor werknemers en zelfstandigen (19) te monitoren als onderdeel van de landspecifieke aanbevelingen; herinnert in dit verband, aangezien het percentage zelfstandigen in de culturele en creatieve sector meer dan twee keer zo hoog is als onder de algemene bevolking, aan de 13 initiatieven die de Commissie heeft opgenomen in haar antwoord van 21 februari 2024 op de resolutie van het Europees Parlement van 21 november 2023 over een EU-kader voor de sociale en professionele situatie van kunstenaars en werknemers in de culturele en creatieve sector (20) , en verzoekt de Commissie in samenwerking met de lidstaten te starten met de uitvoering van deze initiatieven; 30. roept op tot de tenuitvoerlegging van beleid ter bevordering van het evenwicht tussen werk en privéleven en het recht om onbereikbaar te zijn, met het doel de levenskwaliteit voor alle gezinnen en werknemers te verbeteren en de uitvoering van de richtlijn betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven (21) en de Europese zorgstrategie te waarborgen; verzoekt de Commissie een voorstel in te dienen waarin telewerk en het recht om onbereikbaar te zijn worden geregeld, alsook een voorstel te doen voor de invoering van een Europese kaart voor alle soorten grote gezinnen en een Europees actieplan voor alleenstaande ouders, dat educatieve en sociale voordelen biedt; dringt tot slot aan op initiatieven om iets te doen tegen uitsluiting van werknemers als gevolg van langere perioden van ziekteverlof, de werkplek aan te passen en flexibele arbeidsomstandigheden te bevorderen en strategieën te ontwikkelen om de terugkeer van werknemers na langere afwezigheid te ondersteunen; 31. dringt erop aan dat demografische uitdagingen prioriteit krijgen in het cohesiebeleid van de EU en dat er concrete maatregelen op nationaal en EU-niveau worden genomen; verzoekt de Commissie een “Europees jaar van de demografie” af te kondigen en in de eerste plaats de mededeling “Het benutten van talent in Europa’s regio’s” en het “Talent Booster Mechanism” verder uit te werken om de sociale cohesie te bevorderen en meer middelen uit te trekken voor ultraperifere en plattelandsgebieden en regio’s met een grote ontvolking, om zo bij te dragen aan het scheppen van hoogwaardige banen, openbare diensten, lokale ontwikkelingsprojecten en basisinfrastructuur die het “recht om te blijven” van de bevolking ondersteunen, met name in het geval van jongeren; onderstreept hoe belangrijk het is specifieke maatregelen in te voeren om regionale ongelijkheden op het gebied van onderwijs en opleiding aan te pakken, en gelijke toegang te waarborgen tot hoogwaardig en betaalbaar onderwijs voor iedereen; 32. is bezorgd dat verschillende bevolkingsgroepen, ondanks verbeteringen, nog steeds flink ondervertegenwoordigd zijn op de arbeidsmarkt van de EU, waaronder vrouwen, ouderen, laag- en middelhoogopgeleiden, mensen met een handicap en mensen met een migratie- of minderheidsachtergrond; waarschuwt dat de ongelijkheid in het onderwijs is toegenomen, wat de kwetsbaarheid van leerlingen in kansarmoede en met een migratieachtergrond verder verslechtert; wijst erop dat mensen met een migratie- of minderheidsachtergrond volgens het gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid veel baat kunnen hebben bij gerichte maatregelen die bedoeld zijn om discrepanties tussen gevraagde en aangeboden vaardigheden aan te pakken, de taalvaardigheid te verbeteren en discriminatie te bestrijden; benadrukt dat het belangrijk is nog meer te doen om uitvoering te geven aan het actieplan voor integratie en inclusie 2021-2027, waarbij in een gemeenschappelijk beleidskader wordt voorzien om de lidstaten te helpen nationaal beleid voor de integratie van migranten te ontwikkelen; 33. verzoekt de Commissie en de Raad eerst en vooral de administratieve lasten te verminderen met het oog op vereenvoudiging, zonder te raken aan sociale en arbeidsnormen; is van mening dat meer steun voor kmo’s en gevestigde en potentiële ondernemers het concurrentievermogen van de EU en de duurzaamheid op lange termijn zal verbeteren, innovatie zal stimuleren en voor hoogwaardige banen zal zorgen; merkt op dat kmo’s en zelfstandigen in alle sectoren essentieel zijn voor de economische groei van de EU en dus voor de financiering van het sociaal beleid; dringt erop aan specifieke aanbevelingen uit te voeren om de interne markt te verbeteren; neemt kennis van de publicatie van het “kompas voor het concurrentievermogen” door de Commissie op 29 januari 2025 (22) ; 34. verzoekt de Commissie concurrentievermogenstoetsen uit te voeren voor ieder nieuw wetgevingsvoorstel, rekening houdende met het algehele effect van EU-wetgeving op bedrijven en op andere EU-beleidsmaatregelen en -programma’s; 35. is van mening dat de sociale economie een essentieel onderdeel vormt van de sociale markteconomie van de EU en een drijvende kracht is achter de uitvoering van de EPSR en de doelstellingen daarvan, omdat zij vaak werkgelegenheid biedt aan kwetsbare en uitgesloten groepen; roept de Commissie en de lidstaten op om meer steun te verlenen aan alle ondernemingen in de sociale economie, maar met name non-profitondernemingen, zoals benadrukt in het actieplan voor de sociale economie 2021 en de routekaart van Luik voor de sociale economie om hoogwaardig, fatsoenlijk, inclusief werk en de circulaire economie te bevorderen, de lidstaten aan te moedigen de toegang tot financiering te vergemakkelijken en actoren in de sociale economie zichtbaarder te maken; verzoekt de Commissie innovatieve financieringsmechanismen te onderzoeken om de ontwikkeling van de sociale economie in Europa te ondersteunen (23) en een dynamisch en inclusief ondernemingsklimaat te bevorderen; 36. is van mening dat de lidstaten in dit overgangsjaar, met de uitvoering van herziene regels voor economische governance, hun budgettaire verantwoordelijkheid moeten afstemmen op duurzame en inclusieve groei; merkt op dat de betrokkenheid van de sociale partners, onder meer bij de ontwikkeling van structurele begrotingsplannen voor de middellange termijn, moet worden verbeterd om bij te dragen aan de doelstellingen van het nieuwe kader voor economische governance; 37. verheugt zich erover dat de nationale structurele begrotingsplannen voor de middellange termijn op grond van het nieuwe kader voor economisch bestuur de hervormingen en investeringen moeten omvatten die inspelen op de belangrijkste uitdagingen die in het kader van het Europees Semester zijn vastgesteld en ook voor schuldhoudbaarheid moeten zorgen, en dat daarbij strategisch in de beginselen van de EPSR moet worden geïnvesteerd om opwaartse sociale convergentie te bevorderen; 38. is bezorgd over het feit dat slechts weinig landspecifieke aanbevelingen worden nageleefd; roept de lidstaten er daarom nogmaals toe op om de landspecifieke aanbevelingen doeltreffend uit te voeren teneinde in overeenstemming met de beginselen 15 en 16 van de EPSR gezondheidszorg en duurzame pensioenstelsels, alsook welvaart op lange termijn voor alle burgers te bevorderen, waarbij rekening moet worden gehouden met de kwetsbaarheid van werknemers met onderbroken loopbanen en werknemers die betrokken zijn bij overgangen op de arbeidsmarkt; dringt erop aan dat de Commissie haar dialoog met de lidstaten over de uitvoering van de bestaande aanbevelingen en de werkgelegenheidsrichtsnoeren, alsook over de huidige of toekomstige beleidsmaatregelen om de geconstateerde uitdagingen aan te pakken, moet intensiveren; 39. is verheugd over de vaststelling van een kader voor het opsporen van risico’s voor sociale convergentie binnen het Europees Semester, waar het Europees Parlement sterk op heeft aangedrongen; herinnert eraan dat de Commissie binnen dit kader de risico’s voor opwaartse sociale convergentie in de lidstaten analyseert en toezicht houdt op de vooruitgang bij de uitvoering van de EPSR, op basis van het sociaal scorebord en de beginselen van het kader voor sociale convergentie; is verheugd dat in het gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid 2025 landspecifieke analyses worden geboden op basis van de beginselen van het kader voor sociale convergentie; verzoekt de Commissie binnen dit nieuwe kader innovatieve kwantitatieve en kwalitatieve analyse-instrumenten te ontwikkelen om daar in de toekomstige cycli van het Europees Semester optimaal gebruik van te maken; 40. is verheugd over het feit dat de eerste analyse op basis van de beginselen van het kader voor sociale convergentie wijst op opwaartse convergentie op de arbeidsmarkt in 2023 (24) ; stelt bezorgd vast dat de werkgelegenheidsresultaten van ondervertegenwoordigde groepen nog steeds moeten verbeteren en dat er op Europees niveau risico’s voor opwaartse convergentie blijven bestaan met betrekking tot de ontwikkeling van vaardigheden, variërend van voorschools onderwijs tot een leven lang leren, en de sociale resultaten van het percentage van de bevolking dat met armoede of sociale uitsluiting wordt bedreigd; verzoekt de Commissie deze risico’s voor opwaartse sociale convergentie in de tweede fase van de analyse nader te bestuderen en met de betrokken lidstaten te bespreken welke maatregelen zijn genomen of gepland om deze risico’s aan te pakken; 41. onderkent dat er sprake is van een crisis in verband met de kosten van levensonderhoud, die een grotere last legt op huishoudens, en van stijgende huisvestingskosten, die, in samenhang met de hoge energiekosten, in de hele EU bijdragen tot hoge niveaus van energiearmoede; roept de Commissie en de lidstaten daarom op om de onderliggende oorzaken van deze crisis ten volle aan te pakken door prioriteit te geven aan beleid dat economische veerkracht, sociale cohesie en duurzame ontwikkeling bevordert; 42. waarschuwt voor de sociale risico’s die voortvloeien uit de crisis in de automobielsector, die onder ongekende druk staat door zowel externe als interne factoren; verzoekt de Commissie aandacht te besteden aan deze sector en de sociale dialoog en de deelname van werknemers aan overgangsprocessen te verbeteren; benadrukt dat er dringend behoefte is aan een gecoördineerde reactie van de EU via een taskforce voor noodsituaties van vakbonden en werkgevers om de huidige crisis het hoofd te bieden; 43. verzoekt de Commissie gegevens over herstructureringen en de gevolgen daarvan voor de werkgelegenheid in het oog te houden, bijvoorbeeld door gebruik te maken van de Europese herstructureringsmonitor, maatregelen ter ondersteuning van herstructureringen en transities op de arbeidsmarkt te bevorderen, en te overwegen nationale maatregelen ter ondersteuning van een sociaal verantwoorde manier van herstructureren in het Europees Semester onder de aandacht te brengen; 44. is bezorgd over de herziening door de Commissie van het scorebord van de procedure voor macro-economische onevenwichtigheden (PMO), met name de vermindering van de sociale en werkgelegenheidsindicatoren, die van cruciaal belang zijn om de sociale en arbeidsmarktsituatie in de lidstaten te kunnen beoordelen; betreurt het dat jeugdwerkloosheid niet langer als kernindicator wordt beschouwd, hoewel deze relevant is voor het vaststellen en aanpakken van specifieke arbeidsmarktproblemen en voor het vastleggen van adequaat overheidsbeleid; benadrukt dat indicatoren voor sociale normen in het besluitvormingsproces meer aandacht moeten krijgen; betreurt het dat de Commissie het Parlement niet naar behoren heeft geraadpleegd en herinnert haar eraan dat zij verplicht is nauw samen te werken met het Parlement, de Raad en de sociale partners voordat ze het PMO-scorebord en de reeks macro-economische en macrofinanciële indicatoren voor de lidstaten opstelt; benadrukt dat de toepassing van de beginselen van de EPSR deel moet uitmaken van het PMO-scorebord; 45. is van mening dat territoriale en sociale cohesie essentiële onderdelen zijn van de agenda voor het concurrentievermogen en dat wetgeving zoals het Europees instrument voor tijdelijke steun om het risico op werkloosheid te beperken in een noodtoestand (SURE) een positief voorbeeld is dat als inspiratiebron kan dienen voor toekomstige EU-initiatieven; 46. is van mening dat de Commissie en de lidstaten ervoor moeten zorgen dat met het begrotingsbeleid in het kader van het Europees Semester investeringen worden ondersteund die zijn afgestemd op de EPSR, met name op gebieden als fatsoenlijke en betaalbare huisvesting, hoogwaardige gezondheidszorg, onderwijs en socialebeschermingsstelsels, aangezien deze van cruciaal belang zijn voor de sociale cohesie en economische duurzaamheid op de lange termijn en voor het aanpakken van de uitdagingen die zijn vastgesteld aan de hand van sociale indicatoren; 47. benadrukt dat de belangrijkste uitdagingen die in het sociaal scorebord als “critical” en “to watch” zijn aangemerkt, moeten worden aangepakt, met inbegrip van kinderen die met armoede of sociale uitsluiting worden bedreigd, de arbeidsparticipatiekloof tussen mannen en vrouwen, de bovenmatig hoge woonlasten, kinderopvang, langdurige zorg, de arbeidsparticipatiekloof tussen personen met en zonder handicap, het effect van sociale overdrachten op het terugdringen van armoede, en digitale basisvaardigheden (25) ; 48. wijst met klem op de negatieve gevolgen die de crisis in verband met de kosten van levensonderhoud heeft gehad voor mensen met een handicap; 49. verzoekt de lidstaten met klem zich te buigen over krachtige beleidsmaatregelen voor eerlijke lonen en betere arbeidsomstandigheden, met name voor werknemers met een laag inkomen en een onzeker dienstverband; 50. benadrukt dat er behoefte is aan tijdige en geharmoniseerde gegevens over sociaal beleid om empirisch onderbouwde beleidsvorming en gerichte sociale investeringen te verbeteren; dringt erop aan het sociaal scorebord zodanig te verbeteren dat het de twintig beginselen van de EPSR bestrijkt, namelijk door relevante indicatoren in te voeren die trends en oorzaken van ongelijkheid weerspiegelen, zoals hoogwaardige werkgelegenheid, welvaartsverdeling, toegang tot openbare diensten, toereikende pensioenen, het dakloosheidspercentage, geestelijke gezondheid en werkloosheid; herinnert eraan dat de indicator voor het risico op armoede of sociale uitsluiting (Arope) ontoereikend is om de oorzaken van complexe ongelijkheid aan het licht te brengen; verzoekt de Commissie en de lidstaten een Europees kader voor gegevensverzameling met betrekking tot sociale diensten op te zetten om de investeringen in en dekkingsgraad van sociale diensten te monitoren; 51. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. Het Europees Parlement, – gezien zijn eerdere resoluties over Oekraïne en Rusland, met name de resoluties die zijn aangenomen sinds Ruslands grootschalige invasie van Oekraïne in februari 2022 en de annexatie van het schiereiland de Krim op 19 februari 2014, – gezien de Slotakte van Helsinki van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) van 1 augustus 1975, het Handvest van Parijs voor een Nieuw Europa van de OVSE van 21 november 1990 en het Memorandum van de Verenigde Naties (VN) inzake veiligheidsgaranties met betrekking tot de toetreding van Oekraïne tot het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens van 5 december 1994 (het Memorandum van Boedapest inzake veiligheidsgaranties), – gezien de associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Oekraïne, anderzijds (1) , die in 2014 werd ondertekend, en de diepe en brede vrijhandelsruimte tussen de Europese Unie en Oekraïne die daar een onderdeel van vormt, – gezien het VN-Handvest, de Verdragen van Den Haag, de Verdragen van Genève en de aanvullende protocollen daarbij, en het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof (ICC), – gezien het besluit van de Europese Raad van 14 december 2023 om, na de positieve aanbeveling van de Commissie van 8 november 2023, toetredingsonderhandelingen met Oekraïne te openen, – gezien Verordening (EU) 2024/792 van het Europees Parlement en de Raad van 29 februari 2024 tot instelling van de faciliteit voor Oekraïne (2) en andere vormen van EU-steun voor het land, – gezien de gezamenlijke verklaring van de voorzitters van de Europese Raad, de Europese Commissie en het Europees Parlement van 24 februari 2025, waarin zij erbij stilstaan dat Rusland Oekraïne drie jaar geleden is binnengevallen, – gezien resolutie ES-11/7 van de Algemene Vergadering van de VN, aangenomen op 24 februari 2025, over de bevordering van een alomvattende, rechtvaardige en duurzame vrede in Oekraïne, – gezien de conclusies van de buitengewone Europese Raad van 6 maart 2025, – gezien artikel 136, lid 2, van zijn Reglement, A. overwegende dat Rusland sinds 24 februari 2022 een illegale, niet-uitgelokte en ongerechtvaardigde grootschalige aanvalsoorlog tegen Oekraïne voert; overwegende dat de Russische oorlog tegen Oekraïne in 2014 begon met de illegale bezetting en annexatie van het schiereiland de Krim en de daaropvolgende bezetting van delen van de regio’s Donetsk en Loehansk; overwegende dat deze aanvalsoorlog een schaamteloze en flagrante schending vormt van het Handvest van de VN en van de grondbeginselen van het internationaal recht en het internationaal humanitair recht, zoals vastgelegd in de Verdragen van Genève van 1949; B. overwegende dat het optreden van Rusland in Oekraïne in de afgelopen drie jaar een bedreiging blijft vormen voor de vrede en veiligheid in Europa en de rest van de wereld; overwegende dat de Russische aanvalsoorlog het grootste militaire conflict op het Europese continent sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog is en een illustratie vormt van het toenemende spanningsveld tussen autoritarisme en democratie; C. overwegende dat Oekraïne en zijn burgers onwrikbare vastberadenheid hebben getoond door zich tegen de Russische aanvalsoorlog te verzetten en hun land met succes te verdedigen, ondanks de hoge prijs in burger- en militaire slachtoffers die het daarvoor moet betalen, ondanks de aanvallen op woonwijken evenals de verwoesting van civiele en openbare infrastructuur – met name voor de water- en energievoorziening – en van de natuurlijke omgeving en cultureel erfgoed, ondanks gedwongen deportaties, verdwijningen en illegale adopties van gedeporteerde kinderen en illegale opsluiting, ondanks massamoorden, executies van burgers, soldaten en krijgsgevangenen, foltering en het gebruik van seksueel geweld en massaverkrachting als oorlogswapens, en ondanks de wijziging van de etnische samenstelling van de bezette gebieden van Oekraïne, die stuk voor stuk oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid zijn; overwegende dat miljoenen Oekraïners nog steeds ontheemd zijn, zowel binnen als buiten hun land; overwegende dat de VN heeft bevestigd dat sinds februari 2022 meer dan 12 500 burgers, onder wie honderden kinderen, zijn omgebracht; overwegende dat volgens een schatting van de Oekraïense autoriteiten ten minste 20 000 Oekraïense kinderen sinds het begin van de grootschalige invasie in februari 2022 zijn gedeporteerd en van huis en haard zijn verdreven naar Rusland of naar door Rusland bezette gebieden; overwegende dat de Russische Federatie poogt Oekraïne en zijn bevolking hun etnische, taalkundige en historische identiteit te ontzeggen door uitingen van de Oekraïense identiteit in bezette gebieden uit te wissen; overwegende dat het dappere Oekraïense volk in 2022 de Sacharovprijs kreeg als eerbetoon voor zijn moed en veerkracht; D. overwegende dat de Algemene Vergadering van de VN in haar resolutie van 2 maart 2022 de Russische oorlog tegen Oekraïne onmiddellijk heeft aangemerkt als een daad van agressie die in strijd is met artikel 2, lid 4, van het VN-Handvest, en in haar resolutie van 14 november 2022 heeft erkend dat de Russische Federatie ter verantwoording moet worden geroepen voor haar aanvalsoorlog en juridisch en financieel aansprakelijk moet worden gesteld voor haar vanuit internationaal oogpunt onrechtmatige handelingen en daarbij ook alle aangerichte schade dient te vergoeden; E. overwegende dat de aanklager van het Internationaal Strafhof op 2 maart 2022 een onderzoek heeft ingesteld naar de situatie in Oekraïne, met bijzondere aandacht voor oorlogsmisdaden, misdaden tegen de menselijkheid en genocidedaden, die vanaf 21 november 2013 op Oekraïens grondgebied zijn gepleegd en op 17 maart 2023 arrestatiebevelen heeft uitgevaardigd tegen Vladimir Poetin, president van de Russische Federatie, en Maria Lvova-Belova, zogenaamde commissaris voor de rechten van het kind in het kabinet van de president van de Russische Federatie, wegens de oorlogsmisdaad van onwettige deportatie van Oekraïense kinderen, en arrestatiebevelen tegen Sergei Kuzhugetovich Shoigu en Valery Vasilyevich Gerasimov wegens misdaden tegen de menselijkheid, waaronder de oorlogsmisdaad van het richten van aanvallen op burgerdoelen en de oorlogsmisdaad van het toebrengen van buitensporige incidentele schade aan burgers of schade aan burgerdoelen; overwegende dat de EU voorstander is van de oprichting van een speciaal tribunaal voor het misdrijf agressie; F. overwegende dat een aantal derde landen, met name Iran, Noord-Korea en Belarus, grote hoeveelheden wapens en munitie aan Rusland hebben geleverd, en dat Belarus Rusland heeft toegestaan zijn grondgebied te gebruiken om Oekraïne aan te vallen, wat volgens het internationaal recht neerkomt op een daad van agressie; overwegende dat Noord-Koreaanse troepen aan het front zijn ingezet en zij aan zij met het Russische leger vechten; overwegende dat Rusland en China op 4 februari 2022 een “partnerschap zonder grenzen” hebben ondertekend, en dat China vervolgens een belangrijke ondersteuner van de Russische oorlogsinspanning is geworden door de Russische economie en industriële defensiebasis massaal te ondersteunen en door apparatuur voor tweeërlei gebruik te leveren; G. overwegende dat in het meest recente verslag over een snelle beoordeling van de schade en de behoeften wordt geraamd dat vanaf december 2024 de totale kosten voor de wederopbouw en het herstel in Oekraïne ten minste 506 miljard EUR zullen bedragen in de komende tien jaar, wat 2,8 keer het geraamde nominaal bruto binnenlands product van Oekraïne voor 2024 is; overwegende dat er voor 2025 nog steeds een totaal financieringstekort van 9,62 miljard EUR is voor behoeften op het gebied van herstel en wederopbouw; H. overwegende dat de EU onlangs haar 16e sanctiepakket tegen Rusland heeft aangenomen om de economische basis van Rusland te verzwakken, het land af te snijden van kritieke technologieën en Ruslands vermogen om oorlog te voeren te beperken; overwegende dat de nieuwe sancties gericht zijn tegen bijkomende personen en entiteiten, waaronder militaire bedrijven, ontduikers van sancties, aanhangers van niet-EU-landen, propagandisten van het Kremlin, schaduwvlootnetwerken en personen die betrokken zijn bij de deportatie van Oekraïense kinderen; overwegende dat de EU-sancties nu van toepassing zijn op meer dan 2 400 personen en entiteiten, die hierdoor worden onderworpen aan de bevriezing van activa, financieringsverboden en reisbeperkingen; I. overwegende dat de EU en haar lidstaten Oekraïne sinds het begin van de grootschalige invasie op alle gebieden de meest substantiële cumulatieve steun hebben verleend en financiële steun hebben verleend ter waarde van bijna 140 miljard EUR, waaronder meer dan 67 miljard EUR steun aan Oekraïne in de vorm van humanitaire en noodhulp, begrotingssteun en macrofinanciële bijstand en meer dan 48 miljard EUR aan militaire hulp; overwegende dat ongeveer 300 miljard EUR aan Russische staatsactiva in verschillende rechtsgebieden is bevroren; overwegende dat de EU-lidstaten in mei 2024 hebben ingestemd met het gebruik van financiële opbrengsten uit de naar schatting ongeveer 210 miljard EUR aan bevroren Russische staatsactiva binnen de EU om Oekraïne te steunen, met als doel tot 3 miljard EUR per jaar vrij te maken voor de ondersteuning van de inspanningen van Oekraïne op het gebied van wederopbouw en veerkracht; J. overwegende dat veel EU-lidstaten nog steeds fossiele brandstoffen aankopen van Rusland, waaronder vloeibaar aardgas, waarvan de invoer toeneemt, alsook uranium, wat zorgt voor een versterking van de Russische economie en een aanvulling van de Russische oorlogskas; overwegende dat de verkoop van Russische fossiele brandstoffen aan de EU sinds het uitbreken van de grootschalige aanvalsoorlog tegen Oekraïne het bedrag van 200 miljard EUR heeft overschreden; K. overwegende dat de EU meer dan vier miljoen vluchtelingen uit Oekraïne heeft verwelkomd en haar steun heeft uitgesproken voor de bevolking van Oekraïne en haar leiderschap door onderhandelingen te starten over de toetreding van Oekraïne tot de EU; L. overwegende dat de Europese Raad na de positieve aanbeveling van de Commissie heeft besloten de toetredingsonderhandelingen met Oekraïne te openen; overwegende dat de eerste intergouvernementele conferentie plaatsvond op 25 juni 2024, waarna het onderhandelingsproces werd opgestart en het onderhandelingskader werd vastgesteld; M. overwegende dat de Verenigde Staten onder de regering van de Amerikaanse president Donald Trump hun standpunt over de oorlog van Rusland tegen Oekraïne aanzienlijk hebben gewijzigd; overwegende dat president Trump eisen stelt aan Oekraïne, maar geen enkele eisen heeft gesteld aan de Russische zijde, en bovendien de verantwoordelijkheid van Moskou voor de start van de oorlog heeft afgezwakt en mogelijk overweegt om Rusland op korte termijn sanctieverlichting te bieden; overwegende dat Rusland alleen al in de periode tussen 28 februari 2025, de dag waarop president Trump en president Zelensky een ontmoeting hadden, en 9 maart 2025 meer dan 2 100 luchtaanvallen heeft gepleegd, waaronder 1 200 geleide bomaanslagen en bijna 870 droneaanvallen; N. overwegende dat bij de recente besprekingen tussen de VS en Rusland in Riyad, Oekraïne en de EU niet werden betrokken, en dat de Verenigde Staten hun Europese bondgenoten niet hebben geraadpleegd voordat zij hun bijdrage stopzetten in de inspanningen om Rusland te isoleren; overwegende dat de nieuwe Amerikaanse regering, samen met Rusland en zijn bondgenoten, tegen een resolutie van de Algemene Vergadering van de VN van 24 februari 2025 heeft gestemd waarin de Russische agressie wordt veroordeeld; overwegende dat de totale ommezwaai van de Verenigde Staten met betrekking tot de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne een bedreiging vormt voor het vermogen van Oekraïne om weerstand te bieden tegen de Russische agressie, duidelijk laat zien dat de toezegging van Washington om Rusland ter verantwoording te roepen niet langer betrouwbaar is, en de internationale inspanningen om de crisis aan te pakken ondermijnt; O. overwegende dat de Verenigde Staten op 3 maart 2025 hun militaire bijstand aan Oekraïne hebben opgeschort, met inbegrip van de bijstand die door de vorige Amerikaanse regering was goedgekeurd, alsook de uitwisseling van inlichtingen met Oekraïne; overwegende dat de VS vervolgens op 7 maart 2025 de toegang van Oekraïne tot commerciële satellietbeelden die door het Amerikaanse overheidssysteem zijn verzameld, hebben uitgeschakeld; P. overwegende dat er volgens breed erkende democratische beginselen en de grondwet van Oekraïne geen verkiezingen kunnen worden gehouden in oorlogstijd en onder staat van beleg, vooral nu er miljoenen Oekraïners ontheemd zijn; overwegende dat in Oekraïne de staat van beleg is afgekondigd en nog steeds van kracht is, louter door de Russische aanvalsoorlog; overwegende dat de EU president Zelensky blijft erkennen als de legitieme leider van Oekraïne totdat er democratische verkiezingen kunnen worden gehouden; Q. overwegende dat president Donald Trump opdracht heeft gegeven tot een radicale bevriezing van de Amerikaanse hulp aan het buitenland waardoor honderden kritieke projecten in Oekraïne zijn stopgezet, waaronder ontmijningsactiviteiten, revalidatieprojecten voor veteranen, humanitaire hulp, projecten voor onafhankelijke media en corruptiebestrijdingsinitiatieven, onderzoeken naar Russische oorlogsmisdaden, maar ook projecten die de telecommunicatienetwerken van Oekraïne tegen Russische cyberaanvallen versterken; R. overwegende dat uit de Russische aanvalsoorlog blijkt dat Moskou nog altijd een imperialistische houding heeft ten aanzien van zijn buurlanden; overwegende dat Rusland, zolang het een staat blijft die revisionistisch beleid voert, een bedreiging blijft vormen voor de veiligheid op het Europese continent; overwegende dat de Russische aanvalsoorlog deel uitmaakt van een bredere reeks doelstellingen tegen het Westen en zijn belangen en waarden, de op regels gebaseerde internationale orde, democratie en veiligheid, zoals Vladimir Poetin openlijk heeft verklaard in de weken voorafgaand aan de grootschalige invasie; overwegende dat talloze internationale actoren Rusland hebben erkend als staatssponsor van terrorisme en als staat die terroristische middelen inzet; S. overwegende dat de nederlaag van Oekraïne alom zou worden gezien als een strategische nederlaag voor Europa, de Verenigde Staten en de hele NAVO-alliantie en als een beloning voor Rusland als agressor, met verstrekkende gevolgen voor de veiligheid, waarvan de omvang niet kan worden overschat; overwegende dat, afhankelijk van de uitkomst van de oorlog in Oekraïne, deze waarschijnlijk ook gevolgen zal hebben in andere delen van de wereld, met name de Indo-Pacifische regio, en andere revisionistische mogendheden zou kunnen aanmoedigen om hun eigen hegemonische ambities na te streven; T. overwegende dat er op 6 maart 2025 een buitengewone Europese Raad heeft plaatsgevonden over de situatie in Oekraïne en de noodzaak om de Europese defensie te versterken; overwegende dat de Europese Raad zijn goedkeuring heeft gehecht aan het door de Commissie voorgestelde defensiepakket ter versterking van de Europese defensie door middel van het “ReArm Europe”-plan, dat tot 800 miljard EUR zou kunnen mobiliseren, en zijn steun aan Oekraïne heeft bevestigd, en daarbij met name heeft benadrukt dat er geen onderhandelingen over Oekraïne kunnen worden gevoerd zonder Oekraïne en dat er geen onderhandelingen die van invloed zijn op de Europese veiligheid kunnen worden gevoerd zonder de betrokkenheid van Europa, en voorts dat de veiligheid van Oekraïne verweven is met de Europese, trans-Atlantische en mondiale veiligheid; U. overwegende dat sinds het uitbreken van de oorlog onderzeese kabels in de Oostzee en belangrijke infrastructuur het doelwit zijn geweest, vermoedelijk van aan Rusland en China gelinkte actoren; 1. brengt, drie jaar na het begin van de grootschalige Russische agressie tegen Oekraïne, hulde aan de duizenden die hun leven hebben gegeven voor een vrij en democratisch Oekraïne; verklaart zich nogmaals onverminderd solidair met de Oekraïense bevolking en spreekt opnieuw zijn steun uit voor de onafhankelijkheid, soevereiniteit en territoriale integriteit van Oekraïne binnen zijn internationaal erkende grenzen; wijst nadrukkelijk op het inherente recht van Oekraïne op zelfverdediging overeenkomstig artikel 51 van het VN-Handvest; 2. spreekt nogmaals in de krachtigste bewoordingen zijn veroordeling uit over de illegale, niet-uitgelokte en niet te rechtvaardigen aanvalsoorlog van Rusland tegen Oekraïne, alsook over de betrokkenheid van Belarus, Noord-Korea en Iran; eist dat Rusland en zijn gelieerde troepen onmiddellijk alle aanvallen op woongebieden en civiele infrastructuur volledig en onvoorwaardelijk staken, alle militaire acties in Oekraïne beëindigen en alle strijdkrachten, gelieerde groeperingen en militaire uitrusting terugtrekken uit het gehele internationaal erkende grondgebied van Oekraïne; herhaalt zijn beleid van niet-erkenning van tijdelijk door Rusland bezette gebieden van Oekraïne, met inbegrip van maar niet beperkt tot de Krim; eist dat de Russische Federatie definitief een einde maakt aan de schending en bedreiging van de soevereiniteit, onafhankelijkheid en territoriale integriteit van Oekraïne; veroordeelt de wreedheden die door het Russische invasieleger worden begaan tegen de Oekraïense bevolking en het lukraak vernietigen van de Oekraïense infrastructuur; eist de beëindiging van de gedwongen deportaties van Oekraïense burgers en de vrijlating en terugkeer van alle gedetineerde Oekraïners, met name kinderen; 3. spreekt nogmaals zijn veroordeling uit over de grootschalige agressie van Rusland tegen Oekraïne als een existentiële bedreiging voor de Europese veiligheid en stabiliteit; benadrukt dat het misdrijf agressie tegen Oekraïne een ernstige schending van het internationaal recht en het VN-Handvest vormt; beklemtoont dat de Russische aanvalsoorlog de geopolitieke situatie in Europa en daarbuiten fundamenteel heeft veranderd en een gevaar vormt voor de Europese veiligheidsarchitectuur, en dat de respons van de EU moet bestaan uit doortastende, moedige en alomvattende besluiten op politiek, veiligheids- en financieel gebied; is van mening dat een Oekraïne dat in staat is zich doeltreffend te verdedigen integraal deel uitmaakt van een stabiel en voorspelbaar Europees veiligheidslandschap; 4. is van mening dat de uitkomst van de oorlog en de houding van de internationale gemeenschap van cruciale invloed zullen zijn op toekomstige acties van andere autoritaire regimes, die het verloop van de oorlog nauwlettend in de gaten houden en nagaan hoeveel ruimte zij hebben om een agressief buitenlands beleid te voeren, ook met militaire middelen; 5. spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over de duidelijke verschuiving in de houding van de Verenigde Staten ten opzichte van de Russische aanvalsoorlog, waaronder het openlijk beschuldigen van Oekraïne van de aanhoudende oorlog, het opschorten van Amerikaanse militaire hulp en pogingen om Oekraïne te dwingen afstand te doen van zijn legitieme recht op zelfverdediging en territoriale concessies te doen; benadrukt dat de EU en haar lidstaten in het licht van deze verandering nu de belangrijkste strategische bondgenoot van Oekraïne zijn en dat de zij hun rol als grootste donor voor Oekraïne in stand moeten houden en de broodnodige bijstand die zij verlenen om het recht van Oekraïne op zelfverdediging te handhaven aanzienlijk moeten verhogen en zo veel mogelijk moeten inspringen om de opgeschorte financiering van USAID te vervangen, en tegelijkertijd langetermijnsteun voor wederopbouw en herstel moeten waarborgen; 6. herhaalt zijn oproep aan de lidstaten om hun militaire steun, met name de levering van wapens en munitie, alsook opleiding, aanzienlijk op te voeren en te versnellen om in te spelen op dringende behoeften (onder meer systemen voor langeafstandswapens, luchtafweersystemen, artilleriesystemen, systemen voor elektronische oorlogvoering, droneafweervermogens en technische uitrusting); verzoekt de lidstaten en hun defensie-industrieën met klem te investeren in en samenwerkingsverbanden aan te gaan met de Oekraïense defensie-industrie, teneinde maximaal gebruik te maken van het volledige potentieel van zijn productiecapaciteiten om zo efficiënt mogelijk kritieke uitrusting te produceren, naar het voorbeeld van Denemarken en Nederland; herhaalt zijn standpunt dat alle EU-lidstaten en NAVO-bondgenoten zich er collectief en individueel toe moeten verbinden Oekraïne militair te steunen met ten minste 0,25 % van hun bbp per jaar; verzoekt de EU en haar lidstaten hun infrastructuur voor satellietbeelden in te zetten ten behoeve van Oekraïne; herinnert eraan dat de omvang van de militaire steun aan Oekraïne voldoende groot moet zijn om uiteindelijk een einde te kunnen maken aan de Russische aanvalsoorlog en Oekraïne in staat te stellen zijn volledige bevolking te bevrijden, de volledige controle over zijn gehele grondgebied binnen zijn internationaal erkende grenzen te herstellen en verdere agressie door Rusland te ontmoedigen; merkt in dit verband op dat sommige EU-lidstaten niet-gebonden zijn en roept hen ertoe op hun steun voor Oekraïne op te voeren in overeenstemming met hun grondwet; 7. herhaalt dat Oekraïne op de steun van het Parlement kan rekenen in zijn verlangen naar een rechtvaardige en duurzame vrede en wat de vredesformule en het overwinningsplan van de Oekraïense president Volodymyr Zelensky betreft; is van mening dat dit een alomvattend plan is om de territoriale integriteit van Oekraïne te herstellen dat de bouwstenen omvat voor een alomvattende, rechtvaardige en duurzame vrede in Oekraïne op basis van de beginselen van het VN-Handvest en het internationaal recht, op grond waarvan de territoriale integriteit van Oekraïne volledig moet worden hersteld, verantwoording moet worden afgelegd voor oorlogsmisdaden en het misdrijf agressie, Rusland moet voorzien in herstelbetalingen voor de enorme schade die in Oekraïne is aangericht, de verantwoordelijken aan volledige verantwoordingsplicht moeten worden onderworpen en toekomstige agressie door Rusland moet worden uitgesloten; spoort de EU en haar lidstaten ertoe aan samen te werken met gelijkgezinde partners om ervoor te zorgen dat vredesonderhandelingen plaatsvinden met inachtneming van de bovenvermelde beginselen; 8. beklemtoont dat echte vredesonderhandelingen te goeder trouw moeten worden gevoerd en dat Oekraïne bij dit proces betrokken moet worden; herinnert eraan dat elk akkoord dat zonder Oekraïne tot stand komt of zijn legitieme aspiraties ondermijnt, zoals het recht om zijn eigen veiligheidsregelingen te kiezen, of dat Oekraïne geen geloofwaardige veiligheidsgaranties biedt waarmee toekomstige Russische agressie kan worden ontmoedigd, niet rechtvaardig en niet levensvatbaar zal zijn; 9. benadrukt dat de EU moet bijdragen aan robuuste veiligheidsgaranties voor Oekraïne om verdere Russische agressie te ontmoedigen; beklemtoont dat ervoor moet worden gezorgd dat Oekraïne sterk staat om verdere Russische aanvallen te kunnen weerstaan en voorkomen en overhaaste deals te kunnen afwijzen die zijn veiligheid op de middellange tot lange termijn verzwakken en het risico inhouden dat Oekraïne en andere Europese landen opnieuw met Russische agressie worden geconfronteerd; beklemtoont dat de Russische oorlogseconomie niet duurzaam is en dat de combinatie van georkestreerde economische druk en versnelde militaire steun aan Oekraïne de Oekraïense strijdkrachten in staat zou stellen hun posities te verbeteren en tegelijkertijd de Russische economie zou schaden om ervoor te zorgen dat Oekraïne een sterkere onderhandelingspositie heeft wanneer het ermee instemt te starten met vredesoverleg; 10. spreekt zijn diepe teleurstelling uit over pogingen tot chantage om het leiderschap van Oekraïne ertoe te bewegen zich over te geven aan de Russische agressor met als enige doel een zogenaamd “vredesakkoord” te kunnen aankondigen; is van mening dat de huidige pogingen van de Amerikaanse regering om buiten Oekraïne en andere Europese staten om met Rusland te onderhandelen over een staakt-het-vuren en een vredesakkoord, waardoor deze landen zonder betekenisvolle deelname geconfronteerd worden met het resultaat, contraproductief en gevaarlijk zijn, aangezien de oorlogvoerende staat hier sterker uitkomt en het beeld ontstaat dat een agressief beleid wordt beloond in plaats van bestraft; komt tot de slotsom dat, gezien de geschiedenis van Russische schendingen van eerdere overeenkomsten en van de fundamentele beginselen van het internationaal recht, een dergelijke vrede alleen kan worden bereikt via een krachtdadige opstelling, met inbegrip van robuuste veiligheidsgaranties; 11. benadrukt dat de financiële steun van de EU en haar lidstaten aan Oekraïne groter is dan die van gelijk welk ander land, waaruit blijkt dat de inzet van de Unie voor Oekraïne en bijgevolg voor de veiligheid van Europa ongeëvenaard is; beklemtoont dat de EU in onderhandelingen die van invloed zijn op de veiligheid van Europa een rol toebedeeld moet krijgen die in verhouding staat tot haar politieke en economische gewicht; bevestigt nogmaals dat er van onderhandelingen die raken aan de Europese veiligheid geen sprake kan zijn zonder dat de Europese Unie mee aan tafel zit; is ingenomen met de inspanningen van de Franse president Macron en de Britse premier Starmer om Europese noodtoppen te organiseren in Parijs en Londen; is verheugd over het initiatief voor een “coalitie van bereidwillige landen” om een door Europa geleide handhaving van een eventueel vredesakkoord mogelijk te maken; 12. spreekt zijn ontzetting uit over het beleid van de Amerikaanse regering om Rusland tevreden te houden en het vizier te richten op haar eigen bondgenoten; waarschuwt dat dit beleid het vertrouwen van traditionele Amerikaanse bondgenoten overal ter wereld ondermijnt en verwoestende gevolgen kan hebben voor de trans-Atlantische band, vrede en stabiliteit in Europa en daarbuiten; 13. roept de EU en haar lidstaten ertoe op de laatste ontwikkelingen in de betrekkingen tussen de VS en Oekraïne te beschouwen als laatste wake-upcall om voortaan als belangrijkste partner van Oekraïne op te treden en actief te werken aan de instandhouding van een zo breed mogelijke internationale steun voor Oekraïne, onder meer door een “coalitie van bereidwillige landen die in staat zijn te helpen” tot stand te brengen met gelijkgestemde partners wereldwijd om Oekraïne te steunen en de druk op Rusland op te voeren; 14. is ingenomen met de gezamenlijke verklaring van Oekraïne en de Verenigde Staten na hun ontmoeting in het Koninkrijk Saudi-Arabië op 11 maart 2025, waaronder de hervatting van de militaire bijstand van de VS en het delen van inlichtingen, alsook een voorstel voor een staakt-het-vuren van 30 dagen; brengt in herinnering dat een staakt-het-vuren enkel een doeltreffend instrument kan zijn om de vijandelijkheden op te schorten indien de agressor zich er volledig aan houdt; verwacht daarom dat Rusland daarmee instemt en het volgt door alle aanvallen op Oekraïne, zijn militaire posities, de burgerbevolking, de infrastructuur en het grondgebied te staken; 15. uit zijn bezorgdheid over de toegenomen spanningen in de Oostzee, waar sprake is van hybride oorlogvoering tegen kritieke infrastructuur, en acht nauwere samenwerking tussen de Noordse staten, de Baltische staten, Polen en Duitsland van cruciaal belang; 16. is ingenomen met de conclusies van de buitengewone Europese Raad van 6 maart 2025 en de steun voor een snelle versterking van de Europese defensie via het “ReArm Europe”-plan, waarbij de Europese Raad zijn steun aan Oekraïne bevestigde volgens de benadering om “vrede te bereiken door sterk te zijn” en met name benadrukte dat de veiligheid van Oekraïne vervlochten is met de Europese, trans-Atlantische en mondiale veiligheid; 17. herhaalt dat de doelbewuste aanvallen van Rusland op de burgerbevolking van Oekraïne, de vernietiging van civiele infrastructuur, het gebruik van seksueel geweld en verkrachting als oorlogswapen, de deportatie van duizenden Oekraïense burgers naar het grondgebied van de Russische Federatie, de gedwongen overbrenging en adoptie van Oekraïense kinderen en andere ernstige schendingen van de mensenrechten en het internationaal humanitair recht allemaal oorlogsmisdaden zijn waarvoor alle daders ter verantwoording moeten worden geroepen; 18. beklemtoont dat alle verantwoordelijken voor in Oekraïne gepleegde oorlogsmisdaden ter verantwoording moeten worden geroepen en benadrukt dat er geen duurzame vrede mogelijk is zonder gerechtigheid; herhaalt zijn oproep aan de Commissie, de VV/HV en de lidstaten om samen met Oekraïne en de internationale gemeenschap een speciaal tribunaal op te richten om het misdrijf agressie tegen Oekraïne door Rusland en zijn bondgenoten te onderzoeken en te vervolgen, en beklemtoont dat alle leiders van Rusland en Belarus die verantwoordelijk zijn voor de agressie tegen Oekraïne onder de bevoegdheid van dit tribunaal moeten vallen; is ingenomen met de oprichting van het Internationaal Centrum voor de vervolging van het misdrijf agressie tegen Oekraïne in Den Haag; 19. spreekt met nadruk zijn volledige steun uit voor het lopende onderzoek van de aanklager van het Internationaal Strafhof naar de situatie in Oekraïne op grond van vermeende oorlogsmisdaden, misdaden tegen de menselijkheid en genocide; juicht toe dat Oekraïne het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof heeft geratificeerd, waardoor het in januari 2025 lid kon worden; spreekt in dit verband zijn grote bezorgdheid uit over de sancties van de VS tegen het Internationaal Strafhof, zijn aanklagers, rechters en personeelsleden, die een ernstige aanval op het internationaal rechtssysteem vormen; verzoekt de Commissie onverwijld de blokkeringsverordening in werking te doen treden en dringt er bij de lidstaten op aan zo snel mogelijk meer diplomatieke inspanningen te ondernemen om het Internationaal Strafhof te beschermen en te vrijwaren als een onmisbare hoeksteen van het internationaal rechtssysteem; 20. is ingenomen met het besluit van de Europese Raad om de toetredingsonderhandelingen met Oekraïne te openen zodra de aanbevelingen van de Commissie zijn opgevolgd; bevestigt nogmaals dat de toekomst van Oekraïne in de EU ligt; is verheugd over de vooruitgang bij de hervormingen in verband met de toetreding, ondanks de oorlogssituatie; roept op tot versnelling van de toetredingsonderhandelingen en erkent dat de integratie van Oekraïne in de EU een strategische prioriteit is; onderstreept dat het belangrijk is de financiële bijstand van de EU voort te zetten, gekoppeld aan concrete hervormingen, als essentieel instrument om de transformatie van Oekraïne in overeenstemming met de Europese normen te ondersteunen en te versnellen; onderstreept dat de criteria van Kopenhagen en de vereiste hervormingen, met name op het gebied van de rechtsstaat, democratie, fundamentele vrijheden en mensenrechten, van essentieel belang zijn voor het op verdienste gebaseerde toetredingsproces; is van mening dat het EU-lidmaatschap van Oekraïne kan worden beschouwd als een geostrategische investering in een verenigd en sterk Europa en blijk zou geven van leiderschap, vastberadenheid en visie; 21. herinnert aan de toezeggingen van de NAVO om Oekraïne toe te laten tot het bondgenootschap; wijst in dit verband op het consequente opendeurbeleid van de NAVO, dat inhoudt dat de NAVO openstaat voor alle Europese democratieën die de waarden van het bondgenootschap delen, en dat besluiten over het lidmaatschap uitsluitend door NAVO-bondgenoten mogen worden genomen, zonder dat derden inspraak hebben in dit proces; 22. verzoekt de Oekraïense autoriteiten de interne politieke eenheid in Oekraïne te versterken, het parlementaire pluralisme te eerbiedigen en constructieve samenwerking aan te gaan met de politieke partijen in de Verchovna Rada; verzoekt de Oekraïense politieke belanghebbenden de politieke eenheid en het parlementaire pluralisme te blijven versterken en constructief samen te werken binnen de Verchovna Rada; dringt erop aan terdege rekening te houden met de bevoegdheden en rechten van lokale autonome organen; dringt erop aan dat de pluriformiteit van de media wordt gewaarborgd in overeenstemming met de democratische beginselen en waarden die Oekraïners zo resoluut en moedig verdedigen; stelt in het licht van het EU-toetredingsproces voor een einde te maken aan alle beperkingen van buitenlandse reizen van leden van de Oekraïense Verchovna Rada; 23. prijst Oekraïense, Europese en internationale maatschappelijke organisaties voor hun steun aan families van ontvoerde Oekraïense kinderen, krijgsgevangenen en illegaal vastgehouden burgers; roept de EU, haar lidstaten en de internationale gemeenschap op hun inspanningen te ondersteunen en de druk op Rusland op te voeren om alle ontvoerde en vastgehouden Oekraïners terug te sturen; 24. wijst erop dat in de recentste snelle beoordeling van de schade en de behoeften wordt geraamd dat de komende tien jaar ten minste 506 miljard EUR nodig zal zijn voor herstel en wederopbouw in Oekraïne; is verheugd over de faciliteit voor Oekraïne van de EU, die over een budget van bijna 50 miljard EUR beschikt, en over het EU-samenwerkingsmechanisme voor leningen aan Oekraïne, dat in samenwerking met de G7 leningen aan Oekraïne verstrekt voor een bedrag van maximaal 45 miljard EUR; dringt er niettemin bij de EU op aan de wederopbouw van Oekraïne voor te bereiden door nieuwe middelen vrij te maken en veilig te stellen; verzoekt de EU, de lidstaten en gelijkgestemde partners alomvattende en gecoördineerde politieke, economische, technische en humanitaire bijstand te verlenen ter ondersteuning van een duurzaam en inclusief proces van wederopbouw en herstel in Oekraïne na de oorlog; bevestigt nogmaals dat de EU zich ertoe verbindt duurzame en langdurige financiële en economische steun aan Oekraïne te verlenen, met inbegrip van macrofinanciële bijstand, steun voor wederopbouw en economisch en sociaal herstel en maatregelen om de veerkracht van de Oekraïense economie en kritieke infrastructuur te waarborgen; spreekt nogmaals zijn vaste overtuiging uit dat Rusland moet betalen voor de enorme schade die het in Oekraïne heeft aangericht en dringt er daarom op aan de Russische staatsactiva die in het kader van de EU-sancties zijn bevroren, in beslag te nemen en te gebruiken ter ondersteuning van de verdediging en wederopbouw van Oekraïne; 25. verzoekt de Raad, de Commissie en de lidstaten de doeltreffendheid en de impact van de sancties tegen Rusland te vergroten, teneinde het vermogen van Rusland om zijn brute aanvalsoorlog tegen Oekraïne voort te zetten en de veiligheid van andere Europese landen te bedreigen doorslaggevend te ondermijnen; dringt aan op een verbod van of gerichte heffingen op Russische invoer in de EU om de instroom van graan, potas, meststoffen en grondstoffen, waaronder staal, uranium, titaan, nikkel, hout en houtproducten, en alle soorten olie en gas, volledig te stoppen; verzoekt de Raad zijn sanctiebeleid tegen Rusland en alle faciliterende staten, zoals Belarus, Iran en Noord-Korea, in stand te houden, waar mogelijk te repliceren en uit te breiden, en sancties op te leggen aan Chinese entiteiten die goederen voor tweeërlei gebruik en militaire producten leveren, en tegelijkertijd de doeltreffendheid en impact van het beleid te monitoren, te evalueren en te vergroten; verzoekt de Commissie en de lidstaten te zorgen voor een snelle uitvoering en strikte handhaving van alle sanctiepakketten en de samenwerking tussen de lidstaten te versterken; verzoekt de Commissie een effectbeoordeling uit te voeren om na te gaan of sancties een doeltreffend middel zijn om de Russische oorlogsinspanningen te belemmeren en of de maatregelen ter voorkoming van het omzeilen van sancties doeltreffend zijn; roept de Raad op de kwestie van het omzeilen van sancties door in de EU gevestigde bedrijven, derden en niet-EU-landen systematisch aan te pakken en beperkende maatregelen vast te stellen en strikt uit te voeren tegen alle entiteiten die het omzeilen van sancties in de hand werken en het Russische militaire complex voorzien van technologie en uitrusting voor militair en tweeërlei gebruik; 26. dringt aan op verdere sancties tegen sectoren die van bijzonder belang zijn voor de Russische economie, met name het bankwezen, de metaalindustrie, de nucleaire, chemische en landbouwsector, grondstoffen zoals aluminium, staal, uranium, titaan en nikkel, en op antiontwijkingsmaatregelen tegen alle landen en entiteiten die Rusland militaire goederen en technologieën voor tweeërlei gebruik leveren; dringt aan op aanvullende maatregelen tegen de Russische “schaduwvloot”, gezien de omzeiling van sancties, de sabotage-acties tegen kritieke infrastructuur en de milieurisico’s; verzoekt de Commissie samen te werken met vlaggen- en havenstaten buiten de EU en actie te ondernemen tegen eigenaars, exploitanten en verzekeringsmaatschappijen in derde landen, waardoor de Russische schaduwvloot kan opereren; dringt er bij de lidstaten op aan de operationele samenwerking tussen kustwachtagentschappen verder te coördineren om de totale capaciteit voor maritiem toezicht te vergroten; benadrukt dat Rusland steeds afhankelijker wordt van meststoffen die van gas zijn afgeleid en een groeiende bron van inkomsten vormen, en die tegelijkertijd de economieën van de EU in gevaar brengen en de voedselzekerheid bedreigen; verwacht van de EU dat zij haar sancties tegen Rusland handhaaft zolang dat nodig is om een rechtvaardige en duurzame vrede te waarborgen en totdat verantwoording is afgelegd; 27. dringt erop aan dat in het volgende sanctiepakket van de EU sancties worden opgelegd aan alle bekende tankers van de schaduwvloot en hun eigenaars en dat er ook sancties worden ingevoerd tegen alle olietankers die het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen overtreden en dat alle lidstaten worden verplicht tot strikte toepassing van de maatregelen die schepen, ongeacht de vlag waaronder zij varen, verbieden in Europese wateren te varen of een haven van een EU-lidstaat aan te doen als zij zich niet hebben gehouden aan de internationale regels inzake schip-tot-schiptransfers op zee of als zij hun automatische identificatiesysteem illegaal hebben uitgeschakeld; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om schip-tot-schiptransfers van Russische olie in EU-wateren te verbieden; 28. roept de Commissie en de lidstaten op om uitgebreidere sancties tegen Russisch en Belarussisch hout uit te werken, waaronder een specifiek verbod op de invoer of aankoop van houtproducten die in niet-EU-landen zijn verwerkt en waarin hout, met name triplex van berkenhout, dat afkomstig is uit Rusland of Belarus is verwerkt, ter ondersteuning van de handhaving van de huidige sancties; 29. veroordeelt de Hongaarse regering krachtig omdat zij dreigt de verlenging van het sanctiekader van de EU te blokkeren en een passende reactie van de EU die in verhouding staat tot de ernst van de situatie te beperken; roept de lidstaten op alle beschikbare middelen in te zetten om te voorkomen dat de Hongaarse regering nog meer blokkades opwerpt; 30. dringt aan op verdere beperkingen van de toegang tot de EU voor Russische en Belarussische burgers, met name door middel van strengere veiligheidsonderzoeken, met inbegrip van de indiening van gegevens over de militaire dienst tijdens de Schengen-visumaanvraagprocedure, niettegenstaande de noodzaak om humanitaire visa af te geven; 31. veroordeelt ten stelligste de executie van Oekraïense krijgsgevangenen door Russische strijdkrachten; roept de EU, haar lidstaten en internationale partners op om de druk op Rusland op te voeren om zijn internationale verplichtingen na te komen, met name het Verdrag van Genève, en internationale organisaties toegang te verlenen tot gevangenen; 32. veroordeelt de verwoestende gevolgen van de oorlog van Rusland voor kinderen; roept op tot meer steun van de EU voor onderwijs, gezondheidszorg, geestelijke gezondheidszorg en kinderbescherming, inclusief traumaverwerking en veilige leeromgevingen voor kinderen; dringt er bij de EU en Oekraïne op aan om prioriteit te geven aan de behoeften van kinderen bij hulp- en wederopbouwinspanningen, bij het opruimen van landmijnen en bij het integreren van kinderwelzijn in het EU-toetredingsproces; 33. uit nogmaals zijn bezorgdheid over de situatie in de kerncentrale van Zaporizja, die door Rusland illegaal in handen is genomen; steunt de inspanningen om de aanwezigheid van het Internationaal Agentschap voor Atoomenergie in de kerncentrale van Zaporizja in stand te houden; uit nogmaals zijn grote bezorgdheid over de bredere milieueffecten van de oorlog op lange termijn; 34. verzoekt de EU en haar lidstaten de strategische communicatie van de EU te versterken, met name om publiekelijk duidelijkheid te scheppen over de toonaangevende steun van de EU aan Oekraïne, vooral in het licht van beweringen die de bijdrage van de EU aan de bestrijding van hybride dreigingen en activiteiten in de grijze zone trachten te bagatelliseren, en om Russische inmenging in politieke, electorale en andere democratische processen in Oekraïne en Europa te voorkomen; dringt aan op proactieve communicatie over de voordelen van de uitbreiding van de EU om het begrip en de steun van het publiek voor de toetreding van Oekraïne te vergroten, zowel in Oekraïne als in de lidstaten; benadrukt dat de integratie van Oekraïne in de EU een kans is voor de ontwikkeling van zowel de grensregio’s als de lidstaten; dringt er bij de EU en de lidstaten sterk op aan om Russische desinformatie over de oorlog te bestrijden door de digitale geletterdheid te vergroten, op feiten gebaseerde narratieven te bevorderen en socialemediaplatforms verantwoordelijk te houden voor de verspreiding van schadelijke inhoud door een strikte handhaving van de digitaledienstenverordening (3) ; 35. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de president, de regering en de Verchovna Rada van Oekraïne, en de secretaris-generaal van de Verenigde Naties. Het Europees Parlement, – gezien artikel 136, leden 2 en 4, van zijn Reglement, A. overwegende dat de veiligheid van de EU, haar lidstaten, de kandidaat-lidstaten en hun respectieve burgers wordt bedreigd door grote geopolitieke verschuivingen die de afgelopen tien jaar hebben plaatsgevonden, en dat deze ontwikkelingen nog worden versterkt door het uitbreken van een grootschalige oorlog in ons nabuurschap; overwegende dat de EU momenteel wordt aangevallen, in de vorm van hybride incidenten binnen haar grenzen, grootschalige oorlogsvoering in haar nabuurschap en een heroriëntering van wereldmachten, die allemaal reële risico’s voor de veiligheid van de EU en haar burgers inhouden en een onmiddellijk, ambitieus en doortastend optreden vereisen; overwegende dat de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne een keerpunt in de Europese geschiedenis is; overwegende dat de aanvalsoorlog van Poetin tegen Oekraïne algemeen wordt erkend als een aanval op de Europese vredesorde die na de Tweede Wereldoorlog tot stand is gekomen en op de wereldorde als geheel; B. overwegende dat de wereldorde steeds meer gekenmerkt wordt door versnippering en een complexe en diepgewortelde instabiliteit; C. overwegende dat er geen Europese veiligheid kan zijn als er in het directe nabuurschap geen veiligheid is, die begint met het vermogen van Oekraïne om weerstand te bieden aan de aanvalsoorlog van Rusland; D. overwegende dat recente verklaringen van leden van de Amerikaanse regering, in combinatie met zware druk van het Amerikaanse leiderschap op Oekraïne, een verschuiving weerspiegelen in het buitenlands beleid van de VS, aangezien de regering-Trump een normalisering van de banden met Rusland voorstelt en het steeds duidelijker wordt dat Europa zijn veiligheid en defensie moet versterken om Oekraïne te kunnen helpen zichzelf te verdedigen; E. overwegende dat de snelste en grootste groei van de militaire vermogens van Rusland dicht bij de grenzen met het Westen plaatsvindt, terwijl de EU de tijd neemt om haar defensiecapaciteit te vergroten; F. overwegende dat China, in zijn streven om een mondiale supermacht te worden, de op regels gebaseerde internationale orde uitholt door een steeds assertiever buitenlands beleid en een steeds vijandiger economisch en mededingingsbeleid te voeren en door goederen voor tweeërlei gebruik te exporteren die Rusland op het slagveld tegen Oekraïne gebruikt, waardoor de Europese belangen en veiligheid worden bedreigd; overwegende dat China ook massaal investeert in zijn strijdkrachten, zijn economische macht gebruikt om kritiek overal in de wereld de kop in te drukken, en ernaar streeft zich te doen gelden als de dominante macht in de Indo-Pacifische regio; overwegende dat China door het opvoeren van zijn confronterende, agressieve en intimiderende acties tegen een aantal van zijn buurlanden, met name in de Straat van Taiwan en de Zuid-Chinese Zee, een risico vormt voor de veiligheid in de regio en in de rest van de wereld en voor de economische belangen van de EU; G. overwegende dat oorlogen, instabiliteit, onveiligheid, armoede en klimaatverandering in de Sahelregio, Noordoost-Afrika en Libië ernstige risico’s met zich meebrengen voor de veiligheid van de EU; overwegende dat de instabiliteit en de onveiligheid in de landen van het zuidelijk nabuurschap en de Sahelregio nauw verbonden zijn met en een uitdaging blijven vormen voor het beheer van de Europese buitengrenzen; H. overwegende dat de Europese veiligheid gekoppeld is aan stabiliteit op het Afrikaanse continent en dat de toenemende aanwezigheid van niet-Europese actoren getuigt van het gebrek aan voldoende betrokkenheid op het gebied van veiligheid en diplomatie in de regio om deze uitdagingen doeltreffend het hoofd te bieden en de strategische belangen van de EU te beschermen; I. overwegende dat in het licht van de verslechterende externe situatie en ondanks de inspanningen van de afgelopen jaren om de crisisparaatheid van de EU te vergroten door middel van nieuwe wetgeving, mechanismen en instrumenten op verschillende beleidsterreinen, de EU en haar lidstaten kwetsbaar blijven voor meerdere crisisscenario’s; J. overwegende dat het dringend noodzakelijk is het defensiebeleid van de EU verder te hervormen en te versterken in het licht van de recente oorlogservaringen van Oekraïne en het gebruik van nieuwe oorlogstechnologieën; K. overwegende dat militair en veiligheidsbeleid verschilt van lidstaat tot lidstaat, met inbegrip van een beleid om neutraal te blijven, en dat dit moet worden geëerbiedigd; L. overwegende dat het in het belang van de EU is om Oekraïne te zien als een integraal onderdeel van een echt Europees veiligheidssysteem; M. overwegende dat de Zwarte Zee voor de EU en de NAVO van een secundaire militaire zone is veranderd in een primaire militaire zone, en samen met de Oostzee een cruciale strategische regio is geworden voor de Europese veiligheid in de strijd tegen de Russische dreiging; N. overwegende dat het Noordpoolgebied steeds meer in belang toeneemt wat betreft economische ontwikkeling en vervoer, en tegelijkertijd wordt geconfronteerd met uitdagingen in verband met klimaatverandering en militarisering, alsook met uitdagingen als gevolg van toenemende geopolitieke concurrentie en migratie; O. overwegende dat in tal van rapporten en met name in de analyse van de lacunes op het gebied van defensie-investeringen (1) van mei 2022, een zorgwekkend tekort aan Europese defensievermogens wordt geconstateerd als gevolg van investeringen in militair materieel en munitie; P. overwegende dat het strategisch kompas (2) voor het grootste deel vóór 24 februari 2022 werd opgesteld en uitonderhandeld; overwegende dat het strategisch kompas een zeer brede strategie is die weinig houvast biedt met betrekking tot de dringende noodzaak om de defensiegereedheid te verwezenlijken en te zorgen voor afschrikkings- en defensievermogens om voorbereid te zijn op de meest urgente militaire noodsituaties; Q. overwegende dat in het rapport Draghi over de toekomst van het Europese concurrentievermogen (3) wordt gesteld dat er voor het komende decennium 500 miljard EUR nodig is voor de financiering van de Europese defensie, wordt gewezen op een combinatie van structurele zwakheden die het concurrentievermogen van de technologische en industriële defensiebasis (EDTIB) van de EU aantasten, en wordt aangegeven dat fragmentatie, ontoereikende overheidsinvesteringen in defensie en beperkte toegang tot financiering belemmeringen zijn voor een slagvaardige EDTIB; R. overwegende dat in het rapport Niinistö (4) wordt benadrukt dat de EU en haar lidstaten nog niet volledig zijn voorbereid op de ernstigste sectoroverschrijdende of multidimensionale crisisscenario’s; S. overwegende dat voor het opbouwen van defensievermogens en het afstemmen daarvan op de behoeften op militair gebied een gemeenschappelijke strategische cultuur en een gemeenschappelijke dreigingsperceptie en -beoordeling nodig zijn, en dat er in dat kader oplossingen moeten worden ontwikkeld die moeten worden geïntegreerd in militaire doctrines en concepten; T. overwegende dat het vermogen van de EU om doortastend op externe dreigingen te reageren herhaaldelijk is belemmerd door de vereiste van eenparigheid van stemmen, waarbij bepaalde lidstaten en kandidaatlanden cruciale militaire hulp aan Oekraïne blokkeerden of uitstelden en zo de Europese veiligheid ondermijnden; U. overwegende dat de commissaris voor Defensie en Ruimtevaart en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, gezien bovengenoemde uitdagingen en analyses, van de voorzitter van de Europese Commissie de opdracht hebben gekregen om binnen de eerste honderd dagen van hun mandaat een witboek over de toekomst van de Europese defensie te presenteren; V. overwegende dat het Parlement en deskundigen al meer dan tien jaar vragen om een witboek over defensie; Een historisch moment voor de Europese defensie: “een echte veiligheidsverstrekker worden” 1. is van mening dat de EU dringend actie moet ondernemen om haar eigen autonome veiligheid te waarborgen, partnerschappen met gelijkgestemde partners te versterken en haar afhankelijkheid van derde landen sterk te verminderen; benadrukt daarom dat de EU voor een keerpunt in haar geschiedenis en opbouw staat; is ervan overtuigd dat een “business as usual”-benadering niet langer een optie is, omdat dit het einde zou betekenen van een veilig en zeker Europa; is van mening dat de EU en haar lidstaten moeten kiezen tussen eensgezindheid en met vereende krachten de bedreigingen en aanvallen op de veiligheid van de EU het hoofd bieden, of er helemaal alleen voor staan, overgeleverd aan de genade van agressieve tegenstanders en onbetrouwbare partners; 2. herinnert eraan dat de EU een vredesproject is en moet streven naar vrede en stabiliteit en tegelijkertijd agressie moet veroordelen; benadrukt dat we Oekraïne moeten steunen en zelf veerkrachtiger moeten worden om vrede en stabiliteit te verwezenlijken; 3. benadrukt opnieuw dat Europa nog altijd vastberaden aan de zijde van Oekraïne staat in zijn moedige strijd voor onze Europese manier van leven, en is ervan overtuigd dat de strijd aan het front in Oekraïne beslissend zal zijn voor de toekomst van Europa; is er stellig van overtuigd dat Europa momenteel wordt geconfronteerd met de ernstigste militaire dreiging voor zijn territoriale integriteit sinds het einde van de koude oorlog; 4. is er stellig van overtuigd dat voor de versterking van de veiligheid en defensie van Europa niet alleen meer ambitie en actie nodig zijn, maar ook een volledige herziening van de manier waarop we te werk gaan en investeren in onze veiligheid en defensie, zodat we voortaan op gecoördineerde en geïntegreerde wijze vermogens samen plannen, vernieuwen, ontwikkelen, aankopen, onderhouden en inzetten en ten volle gebruikmaken van de complementaire bevoegdheden van alle actoren in Europa, inclusief de NAVO, om een gemeenschappelijke Europese defensie tot stand te brengen; 5. is van mening dat Rusland, met steun van zijn bondgenoten, waaronder Belarus, China, Noord-Korea en Iran, de grootste directe en indirecte bedreiging vormen voor de EU, haar veiligheid en die van kandidaat-lidstaten en partners van de EU; spreekt nogmaals zijn afschuw uit over de niet-uitgelokte, illegale en ongerechtvaardigde aanvalsoorlog van Rusland tegen Oekraïne; merkt echter op dat ook ten volle rekening moet worden gehouden met de instabiliteit in onze zuidelijke buurlanden, de toenemende militaire macht van China en de toegenomen agressiviteit van de middelgrote mogendheden, die bereid lijken de trans-Atlantische samenwerking op het gebied van gemeenschappelijke veiligheid in gevaar te brengen en een deal te sluiten met de Russische agressor ten koste van de Oekraïense en de Europese veiligheid, die samenvallen; wijst erop dat het recente optreden en de verklaringen van de Amerikaanse regering de bezorgdheid over de toekomstige houding van de VS ten opzichte van Rusland, de NAVO en de veiligheid van Europa verder hebben doen toenemen; betreurt in dit verband dat de Amerikaanse regering in de Algemene Vergadering van de VN en de VN-Veiligheidsraad in lijn met de Russische regering heeft gestemd over resoluties over het feit dat de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne al drie jaar duurt; veroordeelt de bedreigingen van de VS aan het adres van Groenland met klem; 6. is ervan overtuigd dat Europa binnen de NAVO meer verantwoordelijkheden op zich moet nemen, met name wat betreft het waarborgen van de veiligheid op het Europese continent; 7. is van mening dat diplomatie een hoeksteen van het buitenlands beleid van de EU moet blijven; 8. herhaalt zijn oproep aan Turkije, een NAVO-lidstaat en kandidaat-lidstaat van de EU, om zich te houden aan het internationaal recht, de Republiek Cyprus te erkennen en onmiddellijk een einde te maken aan de bezetting en zijn troepen terug te trekken van het eiland; 9. benadrukt dat de EU nu een holistische en horizontale aanpak moet volgen, waarbij een defensie- en veiligheidsdimensie in de meeste Europese beleidsterreinen wordt geïntegreerd, met inbegrip van adequate regelgevende en financiële instrumenten om de vastgestelde capaciteitsbehoeften en -tekorten aan te pakken; 10. is daarom van mening dat het tijd is voor hernieuwde politieke ambitie om actie te ondernemen en van de EU een echte veiligheidsleverancier te maken, de defensieparaatheid van de EU te vergroten en een echte Europese defensie-unie op te bouwen; herinnert eraan dat de goedkeuring van het strategisch kompas een goed uitgangspunt was, maar dat het nog wel tijdig moet worden uitgevoerd; is ingenomen met de onlangs ingevoerde defensie-instrumenten van de EU en dringt aan op schaalvergroting, omdat de defensie-inspanningen van de EU niet beperkt wat betreft omvang, gefragmenteerd wat betreft reikwijdte en traag wat betreft uitvoering mogen blijven; pleit voor een reuzensprong voorwaarts en een nieuwe benadering van defensie, met resolute besluiten, een actieplan en investeringsplannen op defensiegebied voor zowel de korte als de lange termijn; benadrukt dat hiervoor een visie, een concrete invulling en een gezamenlijke inzet nodig zijn, zowel op strikt militair gebied als in de sectoren industrie, technologie en inlichtingen; 11. betreurt de terughoudendheid van de Raad en de EU-lidstaten als het gaat om het aanpakken van de diepgaande structurele uitdagingen van het Europese industriële defensielandschap en het gebrek aan ambitie met betrekking tot de samenwerking op EU-niveau tussen de strijdkrachten van de lidstaten; roept de lidstaten op hun krachten te bundelen en steun te verlenen aan het zetten van een grote stap in de richting van een zeer ambitieus en alomvattend defensiekader; 12. dringt er bij de EU op aan een samenhangend, krachtig en alomvattend kader vast te stellen om haar veiligheid en de veiligheid van haar partners te versterken, om potentiële toekomstige kwetsbaarheden beter vast te stellen en verdere crises te voorkomen, en om samen met de lidstaten reacties te coördineren die vergelijkbaar zijn met die welke in tijden van oorlog vereist zijn; 13. is van mening dat in het witboek over de toekomst van de Europese defensie concrete maatregelen en opties aan de Europese Raad moeten worden voorgelegd, zodat werkelijk baanbrekende en noodzakelijke inspanningen kunnen worden geleverd, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen korte- en langetermijnplannen en -doelstellingen, aandacht wordt besteed aan vermogenskwesties in de defensiesector, het concurrentievermogen van de industrie en de investeringsbehoeften, en de algemene aanpak van de integratie van defensie in de EU wordt geschetst; dringt er bij de Raad en de Commissie op aan duidelijke en concrete prioriteiten voor de korte, middellange en lange termijn vast te stellen, met een bijbehorend tijdschema voor het nemen van maatregelen; 14. is van mening dat missies en operaties in het kader van het gemeenschappelijk en veiligheids- en defensiebeleid (GVDB) vanuit dit perspectief opnieuw moeten worden beoordeeld en herzien; benadrukt dat het GVDB moet worden versterkt en flexibeler moet worden gemaakt, onder meer door er het belangrijkste instrument van de EU van te maken voor het bestrijden van hybride oorlogvoering, zodat het zijn rol kan vervullen als verzekeringspolis voor de veiligheid van Europa en als leverancier van macht en veiligheid; 15. verwacht dat in het witboek over de toekomst van de Europese defensie de dringendste dreigingen, structurele risico’s en concurrenten worden geïdentificeerd en wordt aangegeven in hoeverre de EU noodplannen kan ontwikkelen om te zorgen voor wederzijdse steun in geval van grootschalige veiligheidscrises, en dat het Europa helpt te anticiperen op en zich voor te bereiden op potentiële agressors en deze af te schrikken en zich op korte en lange termijn te verdedigen, teneinde een geloofwaardige macht en een Europese pijler binnen de NAVO te worden; benadrukt dat de bescherming van de land-, lucht- en zeegrenzen van de EU bijdraagt tot de veiligheid van de gehele EU, met name de oostgrens van de EU, en is derhalve van mening dat de “East Shield” en de Baltische verdedigingslinie de vlaggenschipprojecten van de EU moeten zijn om een afschrikwekkende werking te bevorderen en potentiële dreigingen uit het oosten te boven te komen; 16. dringt aan op onmiddellijke maatregelen om de veiligheid en verdediging van de noordoostelijke grens van de EU met Rusland en Wit-Rusland te verbeteren door een grootschalige en veerkrachtige verdedigingslinie te land, ter zee en in de lucht op te zetten om militaire en hybride dreigingen het hoofd te bieden, met inbegrip van de inzet van energie als wapen, de sabotage van infrastructuur en de instrumentalisering van migratie; wijst er met nadruk op dat de nationale inspanningen moeten worden gecoördineerd en geïntegreerd met behulp van regelgevende en financiële instrumenten van de EU, zodat de uitvoering van de maatregelen kan worden versneld; 17. benadrukt het feit dat de capaciteiten moeten worden opgevoerd en de middelen verhoogd en dat tegelijkertijd een einde moet worden gemaakt aan de versnippering van de defensiemarkt; is het volledig eens met het standpunt in het Draghi-verslag dat de EU en haar lidstaten dringend moeten beslissen over stimuleringsmaatregelen voor de defensie-industrie van de EU en creatieve oplossingen moeten vinden voor grootschalige overheids- en particuliere investeringen in veiligheid en defensie; Op korte termijn: verdediging van Oekraïne tegen een existentiële bedreiging voor de veiligheid van Europa 18. dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan geen duimbreed te wijken van Oekraïnes zijde; herinnert aan zijn overtuiging dat over de toekomst van Europa zal worden besloten op de Oekraïense slagvelden en dat het verloop van de Russische oorlog tegen Oekraïne op beslissende wijze zal worden gewijzigd; benadrukt dat een dergelijke wijziging nu bijna volledig afhangt van Europa; dringt er daarom bij de lidstaten op aan om vóór de afronding van de onderhandelingen meer wapens en munitie aan Oekraïne te leveren; waarschuwt dat als de EU faalt in haar steun en Oekraïne gedwongen wordt zich over te geven, Rusland zich vervolgens zal keren tegen andere landen, mogelijk ook de EU-lidstaten; verzoekt de lidstaten, internationale partners en NAVO-bondgenoten alle beperkingen op het gebruik van aan Oekraïne geleverde westerse wapensystemen tegen militaire doelwitten op Russisch grondgebied op te heffen; verzoekt de EU en haar lidstaten actief te werken aan het behouden en bereiken van de breedst mogelijke internationale steun voor Oekraïne en het vinden van een vreedzame oplossing voor de oorlog, die moet steunen op de volledige eerbiediging van de onafhankelijkheid, soevereiniteit en territoriale integriteit van Oekraïne, de beginselen van het internationaal recht, de verantwoordingsplicht voor oorlogsmisdaden en het misdrijf agressie, en Russische betalingen voor de enorme schade in Oekraïne; dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan deel te nemen aan de totstandbrenging van solide toekomstige veiligheidsgaranties voor Oekraïne; 19. is er sterk van overtuigd dat de EU haar op maat gesneden trainingsoperaties verder moet uitbreiden en verbeteren om te kunnen inspelen op de behoeften van de Oekraïense strijdkrachten, en, omgekeerd, de voorwaarden moet scheppen om Europese strijdkrachten lessen en strategische praktijken te laten leren van Oekraïne; verzoekt de lidstaten de opleidingsoperaties voor de Oekraïense strijdkrachten verder uit te breiden, ook op Oekraïens grondgebied; 20. benadrukt het belang van een geografisch evenwichtige verdeling van de defensiefinanciering in het volgende meerjarig financieel kader (MFK); 21. dringt er bij de EU op aan om een “Oekraïne-strategie” te ontwikkelen, waarin duidelijke doelstellingen worden geformuleerd voor de ondersteuning van de defensiecapaciteiten van Oekraïne en de integratie van de Oekraïense DTIB in de EDTIB, en de nodige middelen te vinden om een dergelijke strategie uit te voeren, en tegelijkertijd de activiteiten van de Europese defensie-industrie in Oekraïne te ondersteunen; stelt voor een specifiek budget van meerdere miljarden euro’s toe te wijzen aan het steuninstrument voor Oekraïne van het programma voor de Europese defensie-industrie (EDIP), dat precies voor dit doel is voorbehouden; benadrukt dat een dergelijke strategie voor Oekraïne integraal deel moet uitmaken van een “Europese defensiestrategie”; 22. dringt aan op dringende financiële steun om de tijdige levering van defensieproducten te waarborgen door middel van gezamenlijke aanbestedingen, industriële coördinatie, het aanleggen van voorraden, toegang tot financiering voor fabrikanten en de uitbreiding en modernisering van de productiecapaciteit; 23. prijst het “Deense model” voor steun aan Oekraïne, dat erin bestaat rechtstreeks in Oekraïne geproduceerde defensievermogens aan te kopen; dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan om dit model krachtig te steunen en het potentieel ervan ten volle te benutten, omdat er sprake is van onderbenutting van de industriële defensiecapaciteit van Oekraïne, die op ongeveer 50 % wordt geraamd, en omdat dit model beide partijen veel voordelen biedt, zoals goedkoper materieel, snellere en veiligere logistiek, gemakkelijkere opleiding en gemakkelijker onderhoud; 24. dringt aan op een aanzienlijke verhoging van de financiering van militaire steun aan Oekraïne; dringt in dit verband aan op de snelle goedkeuring van het volgende militaire steunpakket, dat het grootste tot nu toe moet zijn en het ambitieniveau moet weerspiegelen waar deze kritieke situatie om vraagt; verzoekt de EU-lidstaten ten minste 0,25 % van hun bbp te besteden aan militaire hulp aan Oekraïne; veroordeelt het veto van één lidstaat tegen de werking van de Europese Vredesfaciliteit; verzoekt de lidstaten samen met hun G7-partners alle bevroren Russisch activa onmiddellijk te confisqueren en te gebruiken als basis voor een substantiële subsidie en lening aan Oekraïne, als een juridisch solide en financieel substantiële manier om onze Europese respons op de militaire behoeften van Oekraïne in stand te houden en te vergroten; 25. dringt er bij de Raad en de lidstaten op aan de handhaving van de bestaande sancties te evalueren en te versterken, en beperkende maatregelen vast te stellen en strikt toe te passen tegen alle entiteiten en niet-EU-landen die het omzeilen van sancties faciliteren en helpen het militaire complex van Rusland te voorzien van militaire technologieën en uitrusting voor tweeërlei gebruik; dringt er bij de lidstaten op aan bijzondere aandacht te besteden aan de Russische schaduwvloot en de veiligheids- en milieurisico’s die deze met zich meebrengt; 26. benadrukt dat het van het grootste belang is met de Oekraïense defensie-industrie samen te werken en die te integreren in de EDTIB, hetgeen voor beide partijen duidelijke voordelen biedt, en dringt aan op een snellere integratie; benadrukt dat het steuninstrument voor Oekraïne van het EDIP, dat momenteel niet in de begroting is opgenomen, dringend naar behoren moet worden gefinancierd; stelt verder voor om een oorlogsverzekering af te sluiten voor kritieke EDTIB-projecten in Oekraïne; stelt voor om regelmatig functionarissen van het Oekraïense Ministerie van Defensie met de status van waarnemer te laten deelnemen aan vergaderingen van de betrokken Raadsformaties; 27. dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan ten volle gebruik te maken van de lessen die zijn getrokken uit de geavanceerde moderne oorlogscapaciteiten van Oekraïne, met inbegrip van drones en elektronische oorlogvoering; 28. verzoekt de Commissie een EU-dronepakket voor te stellen, dat gericht is op drone- en droneafweersystemen en hulpcapaciteiten, met plannen en middelen om onderzoek en ontwikkeling te stimuleren, waarbij lering moet worden getrokken uit de Oekraïense ervaring en waaraan zeer innovatieve Oekraïense bedrijven moeten kunnen deelnemen, en verzoekt de Commissie daarnaast een voorstel te doen voor een industrieel programma voor de gezamenlijke ontwikkeling, productie en aankoop van drone- en droneafweersystemen, en voor een verordening inzake het gebruik van drones in civiele en militaire contexten; “Klaar voor de meest extreme militaire noodsituaties” – een nieuwe langetermijnaanpak Paraatheid 29. benadrukt dat paraatheid voor hybride aanvallen en aanvallen in de grijze zone deel moet uitmaken van de strategische cultuur van de EU, met permanente oefeningen, gezamenlijke dreigingsevaluaties en vooraf geplande, gecoördineerde reacties van de lidstaten, met name in regio’s die grenzen aan vijandige mogendheden; 30. roept de EU op een alomvattende EU-risicobeoordeling te ontwikkelen om de belangrijkste sectoroverschrijdende bedreigingen en gevaren en de concrete risico’s voor de EU als geheel te helpen vaststellen, voortbouwend op de huidige sectorspecifieke risicobeoordelingsprocedures; 31. benadrukt dat het belangrijk is de komende strategie voor een paraatheidsunie te gebruiken om de EU op weg te helpen naar alomvattende paraatheid; 32. steunt het consequente inbouwen van een horizontaal beginsel van “paraatheid door ontwerp” in alle EU-instellingen, -organen en -instanties; benadrukt het feit dat een verplichte veiligheids- en paraatheidscontrole moet worden ontwikkeld voor toekomstige effectbeoordelingen, en stresstests voor bestaande wetgeving; wijst erop dat de belemmeringen in de huidige nationale en EU-wetgeving die de efficiëntie van de Europese defensie en veiligheid ondermijnen, moeten worden weggenomen; 33. schaart zich in het bijzonder achter de aanbevelingen in het Niinistö-verslag die erop gericht zijn burgers het heft in eigen hand te laten nemen om maatschappelijke veerkracht te laten werken, met als inspiratie het Finse concept van totale verdediging; 34. verzoekt de Commissie en de lidstaten de haalbaarheid te onderzoeken van een EU-paraatheidswet, waarin gezamenlijke normen en richtsnoeren voor de lange termijn worden vastgesteld, om de inspanningen van de EU en de lidstaten indien op elkaar af te stemmen; 35. roept de EU en haar lidstaten op een alomvattende EU-paraatheidsoefening op te zetten en regelmatig uit te voeren om zowel de besluitvorming op hoog niveau als de operationele coördinatie op horizontale wijze te testen, teneinde sterke banden tussen actoren en over sectoren heen tot stand te brengen; 36. roept de EU en haar lidstaten op het gebruik van GVDB-instrumenten als aanvulling op interne veiligheidsinstrumenten in de onmiddellijke nabijheid van het grondgebied en de territoriale wateren van de EU te vergemakkelijken, en de samenwerking op EU-niveau op het gebied van tweeërlei gebruik en civiel-militaire samenwerking te versterken, op basis van een overheidsbrede aanpak; herhaalt zijn oproep om kritieke onderwaterinfrastructuur te beschermen door middel van de vaststelling van EU-specifieke snellereactiestrategieën voor de bescherming van onderwaterinfrastructuur, in overeenstemming met de NAVO; is van mening dat geïnvesteerd moet worden in geavanceerde detectie- en bewakingssystemen voor het monitoren van onderwaterinfrastructuur; Gereedheid: het strategisch kompas en de strategie voor de Europese defensie-industrie als de juiste instrumenten 37. roept de EU op haar instrumenten snel aan te passen aan de nieuwe realiteit door een administratieve capaciteit te ontwerpen om procedures sneller te doorlopen in geval van oorlog of andere grootschalige crises, en de passende instrumenten aan te nemen; 38. beschouwt regelmatige dreigingsanalysen, zoals voor het eerst uitgevoerd in het strategisch kompas, als een absolute noodzaak; beveelt daarom aan het strategisch kompas van de EU te actualiseren en de erin opgenomen maatregelen dienovereenkomstig aan te passen om rekening te houden met de omvang van onze dreigingsomgeving, en frequentere dreigingsevaluaties uit te voeren, aangezien deze een voorwaarde zijn voor een realistische en succesvolle planning van onze vermogens en operaties; is van mening dat het strategisch kompas, het GVDB, het witboek en de strategie voor de Europese defensie-industrie (EDIS) de basis moeten vormen voor een alomvattende visie op de Europese defensie; 39. benadrukt het feit dat de snel inzetbare capaciteit in 2025 volledig operationeel moet zijn en dat zij moet worden opgewaardeerd om het hoofd te kunnen bieden aan de meest extreme militaire noodgevallen; herhaalt zijn oproep om het militair plannings- en uitvoeringsvermogen (MPCC) van de EU te versterken door het in te zetten als de commando- en controlestructuur bij uitstek voor militaire operaties van de EU en het te voorzien van toereikende gebouwen, personeel en doeltreffende communicatie- en informatiesystemen voor alle GVDB-missies en -operaties, met inbegrip van die van de snel inzetbare capaciteit; 40. herhaalt zijn oproep aan Turkije, een NAVO-lid, om zijn troepen terug te trekken uit Cyprus, een EU-lidstaat, en constructief mee te werken aan het vinden van een levensvatbare en vreedzame oplossing op basis van de VN-resoluties ter zake; 41. is er stellig van overtuigd dat het in de huidige geopolitieke context van het grootste belang is om artikel 42, lid 7, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) inzake wederzijdse bijstand in de praktijk te brengen en zo solidariteit tussen de lidstaten te waarborgen, vooral met de lidstaten die door hun geografische ligging rechtstreeks blootstaan aan onmiddellijke dreigingen en uitdagingen, ongeacht of zij NAVO-lid zijn; 42. wijst nogmaals op het belang van samenwerking tussen de EU en de NAVO aangezien de NAVO voor haar lidstaten een belangrijke pijler van gezamenlijke defensie blijft; benadrukt dat de samenwerking tussen de EU en de NAVO moet worden voortgezet, met name op terreinen als informatie-uitwisseling, planning, militaire mobiliteit en de uitwisseling van optimale werkmethoden, om de afschrikking, gezamenlijke defensie en interoperabiliteit te versterken; dringt niettemin aan op de ontwikkeling van een volwaardige Europese pijler van de NAVO, die indien nodig autonoom kan handelen; herhaalt zijn oproep om met daden en niet alleen woorden de samenwerking te versterken op het gebied van militaire mobiliteit, informatie-uitwisseling, coördinatie van de planning, betere samenwerking bij hun respectieve militaire operaties en een betere respons op hybride oorlogvoering die erop gericht is het hele Europese continent te destabiliseren; 43. verzoekt de lidstaten actief deel te nemen aan een mechanisme voor prioritaire bestelling van defensieproducten om in noodsituaties te helpen prioriteit te geven aan bestellingen, contracten en de aanwerving van personeel; benadrukt dat de lidstaten verder moeten gaan dan hun huidige defensietoepassingen en ook oog moeten hebben voor andere essentiële infrastructuur voor het opbouwen van veerkracht, zoals energie, vervoer en telecommunicatie; 44. erkent dat het uitgangspunt een realistische beoordeling van kritieke lacunes en tekorten op het gebied van defensievermogens moet zijn om de productie van de defensie-industrie op te voeren; onderstreept dat moet worden gezorgd voor samenhang tussen de resultaten van het vermogensontwikkelingsplan (CDP) van de EU en de gecoördineerde jaarlijkse evaluatie inzake defensie (CARD) en de vermogensdoelstellingen van de NAVO, teneinde de kritieke lacunes en tekorten op het gebied van defensievermogens in de EU in kaart te brengen en aan te pakken en de inspanningen te richten op Europese strategische hulpmiddelen om voor echte EU-meerwaarde te zorgen om de meest extreme militaire noodsituaties het hoofd te bieden; verzoekt de Commissie gevolg te geven aan de aanbevelingen van Speciaal verslag 04/2025 van de Europese Rekenkamer over militaire mobiliteit en meer belang te hechten aan de militaire beoordeling tijdens het selectieproces voor projecten voor tweeërlei gebruik; 45. dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan om voor hun strijdkrachten over te stappen van de “flow”-aanpak die in vredestijd overheerste, naar een “stock”-aanpak, met een voorraad militaire uitrusting die berekend is op een aanhoudende toename van de vraag; wijst in dit verband op de voordelen van mechanismen zoals aankoopovereenkomsten, de oprichting van voortdurend beschikbare faciliteiten en het opzetten van pools voor de paraatheid op defensiegebied; is van mening dat de Commissie alles in het werk moet stellen om de lidstaten ertoe aan te moedigen hun uitwisselingen te intensiveren en het onderlinge vertrouwen te vergroten op het gebied van transparante langetermijnplanning, proactievere maatregelen om grondstoffen veilig te stellen, en beleid om lacunes in productieprocessen en op de arbeidsmarkt te dichten; 46. roept de EU op tot een globale en coherente aanpak van de externe hulp in al zijn dimensies, met een veel nauwere afstemming tussen de doelstellingen en instrumenten van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) en die van het GVDB; is van mening dat de strategische gebieden waar veel missies in het kader van het GVDB van de EU zich bevinden, radicaal verslechteren, hetgeen aantoont dat het witboek moet zorgen voor flexibiliteit in een 360 gradenaanpak van de Europese veiligheid waarbij wordt gestreefd naar de opbouw van een geloofwaardige en bekwame afschrikkingscapaciteit voor de lidstaten en ervoor wordt gezorgd dat het civiele en militaire personeel van de lidstaten snel kan afschrikken en reageren op de toenemende dreiging; 47. is van mening dat het GVDB sterk moet bijdragen aan de bestrijding van hybride oorlogvoering tegen partnerlanden, met name kandidaat-lidstaten; maakt zich grote zorgen over de forse toename van hybride aanvallen, waaronder sabotage, cyberaanvallen, manipulatie van informatie en inmenging in verkiezingen, met als doel de EU en haar kandidaat-lidstaten te verzwakken; verzoekt de EU-lidstaten passende afschrikking en tegenmaatregelen te overwegen, onder meer door middel van artikel 42, lid 7, VEU; verzoekt de lidstaten voorts middelen en deskundigheid op het gebied van cyberbeveiliging te bundelen; pleit sterk voor de ontwikkeling van een uniforme Europese aanpak van de cyberstrijdkrachten; dringt voorts aan op de snelle totstandbrenging van gezamenlijke Europese cybercapaciteiten; wijst op de toenemende dreiging van cyberoorlogvoering en benadrukt dat de EU een EU-coördinatiecentrum voor cyberdefensie moet oprichten om cyberdreigingen onmiddellijk te monitoren, op te sporen en aan te pakken; 48. benadrukt dat het GVDB beter in staat moet worden gesteld om informatiemanipulatie die erop gericht is het externe optreden van de EU te belemmeren, vast te stellen, te voorkomen en tegen te gaan; herhaalt zijn oproep om een doeltreffende horizontale strategische communicatiestrategie op te zetten die is afgestemd op alle kanalen van de EU; 49. dringt erop aan om in het kader van het GVDB een “EU-luchtvloot voor crisisrespons” op te richten, bestaande uit militaire transportvliegtuigen die op EU-niveau worden aangehouden en aan de lidstaten ter beschikking worden gesteld voor EU-inzet, het vervoer van materieel of troepen (militaire mobiliteit) of evacuatie in noodsituaties – capaciteit die bleek te ontbreken tijdens de terugtrekking uit Afghanistan – en voor civiele veiligheidsmissies, op basis van een model als dat van het Europees luchttransportcommando; Samenhang en soevereiniteit Samenhang 50. verwacht van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) dat deze alomvattende en compromisloze evaluaties uitvoert van GVDB-missies en -operaties, waarbij met name rekening wordt gehouden met de haalbaarheid van hun respectieve mandaten in verhouding tot de toegewezen middelen, de methode voor de aanwerving van personeel voor missies en operaties, met name wat betreft het verband tussen de vereiste vaardigheden en de verschillende profielen, de rationalisering van middelen en het beheer van missies en operaties, de transparantie van aanbestedingen, activiteiten en behaalde resultaten, opgedane ervaring met optimale werkwijzen en ondervonden moeilijkheden; verzoekt de Raad op basis van deze evaluaties besluiten te nemen om ondoeltreffende missies aan te passen of op te doeken en de nuttigste missies te versterken; is van mening dat de organisatie van de evaluatie en controle van GVDB-missies en -operaties moet worden verbeterd; 51. is van mening dat de EU met haar naaste partners noodplannen voor economische samenwerking in oorlogstijd moet ontwikkelen om wederzijdse steun te verlenen in het geval van grootschalige veiligheidscrises waarbij zij rechtstreeks betrokken zijn, en de economische dialoog in oorlogstijd met Europese en mondiale partners moet verdiepen om vroegtijdig te waarschuwen voor harde, hybride en cyberdreigingen en om de planning van wederzijdse steun, de bescherming van kritieke infrastructuur en de maritieme veiligheid te bevorderen; 52. dringt erop aan dat de EU de militaire mobiliteit snel verder verbetert; is van mening dat de EU moet overstappen van “mobiliteit” naar “militaire logistiek”; benadrukt dat er aanzienlijk moet worden geïnvesteerd in infrastructuur voor militaire mobiliteit ter verbetering van de capaciteit op het gebied van luchtvrachttransport, kampementen, brandstofbevoorrading met behulp van depots, havens, modaliteiten voor lucht-, zee- en spoorvervoer, spoorlijnen, waterwegen, wegen, bruggen en logistieke knooppunten; benadrukt dat dit moet plaatsvinden door in samenwerking met de NAVO een strategisch plan voor de ontwikkeling van mobiliteit op te stellen; dringt aan op een snelle uitvoering van de technische regeling die is ondertekend in het kader van de toestemming van het Europees Defensieagentschap voor grensoverschrijdende verplaatsingen, de harmonisatie van douaneformaliteiten en de voorbereiding van een gecentraliseerde en gemotiveerde opheffing van de normen voor weg- en spoorverkeer in geval van een crisissituatie; 53. is van mening dat de EU, teneinde een gunstig ecosysteem voor de Europese defensie-industrie tot stand te brengen, met een eensgezinde en duidelijke langetermijnvisie voor de Europese defensie-industrie op de proppen moet komen, teneinde de industrie zichtbaarheid te bieden en ervoor te zorgen dat in prioritaire behoeften wordt voorzien; 54. benadrukt dat met het EDIP actief moet worden bijgedragen aan de deelname van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) en nieuwkomers op de markt door de toegang tot financiering te vereenvoudigen; benadrukt dat het EDIP moet worden opgezet als een springplank naar meer Europese soevereiniteit op het gebied van defensieproductie; stelt voor dat aan succesvolle projecten op het gebied van permanente gestructureerde samenwerking (PESCO) en het Europees Defensiefonds (EDF) voorrang wordt gegeven om bestaande vermogenstekorten aan te pakken en dat voldoende financiering wordt toegewezen aan projecten die hun waarde hebben bewezen; herhaalt zijn oproep aan de lidstaten om ten minste tweemaal per jaar met een uitvoeringsverslag over PESCO-projecten bij het Parlement te komen; dringt aan op een geografisch evenwichtiger ontwikkeling van de EDTIB, waarbij ervoor wordt gezorgd dat kritieke capaciteiten, zoals de productie van munitie, luchtverdedigingssystemen en dronetechnologieën, ook worden ontwikkeld in landen in de frontlinie, die rechtstreeks inzicht hebben in de operationele behoeften; 55. is er sterk van overtuigd dat de instrumenten op EU-niveau prioriteit moeten geven aan en massaal moeten zorgen voor meer steun voor kmo’s en start-ups in de sector voor tweeërlei gebruik en de defensiesector; benadrukt de noodzaak om kmo’s en start-ups te ondersteunen bij het in de handel brengen van succesvol geteste prototypes, inclusief het opschalen van de productie; onderstreept de noodzaak om de huidige financieringskloof te overbruggen met betrekking tot deze belangrijke stappen die de EDTIB zouden versterken, onder meer in nauwe samenwerking met de Oekraïense technologische en industriële defensiebasis; 56. dringt er bij de EU op aan de samenhang tussen bestaande en toekomstige EU-instrumenten te vergroten, met name tussen PESCO, inzake vraagconsolidatie, en het EDF, inzake programmatische routekaarten, tussen het instrument voor de versterking van de Europese defensie-industrie door middel van gemeenschappelijke aanbestedingen (Edirpa), inzake gezamenlijke aanbestedingen, en de verordening betreffende de ondersteuning van de productie van munitie (ASAP), inzake industriële opschaling, tussen het EDIP, inzake de vaststelling van afhankelijkheden, en het EDF, inzake het wegwerken van vastgestelde afhankelijkheden, of binnen het EDIP zelf, inzake de samenhang binnen het instrument van de uitvoering van acties met betrekking tot de consolidatie van vraag en aanbod; 57. dringt aan op een aanzienlijke toename van gemeenschappelijke aankopen door de lidstaten van de vereiste Europese defensie-uitrusting en -capaciteiten; roept de lidstaten op om gezamenlijk defensiematerieel aan te schaffen en de Commissie het mandaat te geven om dit namens hen te doen, zodat er een langetermijnplanning voor de EDTIB kan worden gemaakt, de productiecapaciteit van de EDTIB en de interoperabiliteit van de Europese strijdkrachten kunnen worden verbeterd en het geld van de belastingbetaler dankzij schaalvoordelen efficiënt kan worden gebruikt; 58. is ingenomen met het voorstel voor Europese defensieprojecten van gemeenschappelijk belang voor de ontwikkeling van gemeenschappelijke vermogens die de financiële middelen van één enkele lidstaat overstijgen; is van mening dat deze projecten moeten worden gebruikt ter ondersteuning van de industriële en technologische capaciteiten die ten grondslag liggen aan de belangrijke gemeenschappelijke prioriteiten van verscheidene lidstaten en op gebieden als bescherming en verdediging van de buitengrenzen, met name ter land, alsook strategische hulpmiddelen, met name in de ruimte en op het vlak van Europese luchtverdediging, om actie te ondernemen inzake alle soorten dreigingen, militaire mobiliteit, met name strategisch en tactisch luchttransport, diepteaanvallen, drone- en antidronetechnologieën, raketten en munitie, en artificiële intelligentie, teneinde soevereine infrastructuur en kritieke hulpmiddelen te ontwikkelen; benadrukt dat pragmatisch te werk moet worden gegaan, gezien het grote aantal prioriteiten en de noodzaak om nieuwe middelen aan te boren; is in dit verband van mening dat de EU zich waar mogelijk moet richten op snel beschikbare en beproefde Europese technologieën die onze afhankelijkheid geleidelijk verminderen en onze veiligheid verbeteren; benadrukt dat de ontwikkeling van pan-Europese waardeketens in de defensiesamenwerking van de EU moet worden ondersteund door bedrijven in de hele Unie erin op te nemen en het concurrentievermogen in de sector te versterken met verschillende middelen, zoals fusies en marktleiders; is bovendien van mening dat ons defensiebeleid niet zozeer gericht moet zijn op billijke opbrengsten, maar op het stimuleren van de groei van EU-kenniscentra; 59. pleit voor de verdere ontwikkeling van een industriebeleid van de EU op defensiegebied om bestaande instrumenten te verbeteren en waar nodig nieuwe defensiespecifieke instrumenten te ontwikkelen, en om het gebruik van niet-defensiespecifieke instrumenten voor de doeleinden van de EDTIB te optimaliseren; 60. wijst erop dat de samenhang binnen het overheidsbeleid van de EU moet worden gewaarborgd en merkt op dat dit niet mag leiden tot verplichtingen die in strijd zijn met de algemene defensiedoelstellingen, met name tijdens een veiligheidscrisis, waarvoor het concept van “strategische uitzondering” moet worden ingevoerd; pleit voor de totstandbrenging van een echt defensieklimaat ten gunste van defensie dat de inspanningen voor industriële opschaling kan ondersteunen door beter gebruik te maken van de multisectorale instrumenten van de Commissie door deze te screenen en te evalueren en bestaande instrumenten waar nodig te herzien om ervoor te zorgen dat ze de doelstellingen van het EU-defensiebeleid niet ondergraven; 61. beveelt aan dat een stelsel wordt ingevoerd om de voorzieningszekerheid te waarborgen, onder meer door gezamenlijke strategische voorraden van grondstoffen en kritieke onderdelen aan te leggen, teneinde de beschikbaarheid van grondstoffen en onderdelen die nodig zijn voor de vervaardiging van defensieproducten te garanderen en het mogelijk te maken de productiecycli te versnellen en te verkorten; vraagt dat de Commissie en de lidstaten gezamenlijk worden belast met het in kaart brengen en monitoren van de EDTIB, met als doel de sterke punten ervan te beschermen, de kwetsbaarheden ervan te verminderen, crises te voorkomen en de basis te voorzien van een doeltreffend en efficiënt industriebeleid; 62. stelt voor dat relevante defensiegerelateerde entiteiten/activiteiten toegang krijgen tot InvestEU en andere EU-fondsen, zodat de defensiesector van de EU werkgelegenheid kan scheppen; dringt erop aan dat prioriteit wordt gegeven aan defensiegerelateerde entiteiten/activiteiten, waar nodig met ondersteuning van de chipsverordening (5) en de verordening kritieke grondstoffen (6) ; is van mening dat de door de Commissie aangekondigde inspanningen met het oog op vereenvoudiging zich ook moet uitstrekken tot de defensiesector; verzoekt de Commissie het potentieel voor tweeërlei gebruik van ruimtevaarttechnologieën ten volle te benutten en de ruimte te beschouwen als nieuw operationeel gebied en strategisch hulpmiddel voor operaties op meerdere domeinen; onderstreept dat de ruimtevaartcapaciteit van de EU momenteel aanzienlijk tekortschiet ten aanzien van de belangrijkste concurrenten, en benadrukt dat reeds bestaande vlaggenschipprojecten (d.w.z. Copernicus en Galileo) moeten worden bevorderd met het oog op defensietoepassingen om de kloof op het gebied van ruimtevaarttechnologieën te dichten; stelt bovendien voor dat de EU dringend werk maakt van de ontwikkeling van haar IRIS 2 -programma, alsook van de uitbouw van verdere gemeenschappelijke EU-projecten, bijvoorbeeld voor bewustzijn in het ruimtedomein en ruimtegebaseerde vroegewaarschuwingssytemen voor raketten; 63. beklemtoont dat moet worden gezorgd voor geografische samenhang door een inventaris op te maken van de wil van de EU en het VK om, in de eerste plaats, veiligheidsgaranties voor Oekraïne op te bouwen en hun banden als veiligheidspartners aan te halen, alsook om een gezamenlijke verklaring te ondertekenen met concrete verbintenissen en een gestructureerde dialoog ter versterking van de samenwerking tussen de EU en het VK met betrekking tot het volledige scala aan uitdagingen op het gebied van buitenlandse zaken en veiligheid waarvoor het continent staat, en de begrotings- en regelgevingsvoorwaarden waarover nog moet worden onderhandeld, met inachtneming van het belang van de besluitvormingsautonomie van de EU; onderstreept in dit verband het belang van nauwere samenwerking bij het delen van informatie en inlichtingen, militaire mobiliteit, veiligheids- en defensie-initiatieven, crisisbeheersing, cyberdefensie, hybride dreigingen, buitenlandse informatiemanipulatie en inmenging, en bij het gezamenlijk aanpakken van gedeelde dreigingen; 64. pleit voor meer samenhang bij de ondersteuning van bedrijven door het wegnemen van onnodige administratieve lasten en het terugdringen van buitensporige bureaucratie, alsook door het vereenvoudigen van de toegang voor kleine en midcap-ondernemingen binnen de defensiesector; benadrukt dat het huidige kader voor uitvoervergunningen en vergunningen voor overdrachten binnen de EU, alsook voor wederzijdse certificering van apparatuur, moet worden herzien, vereenvoudigd en geharmoniseerd, aangezien dit een van de prioriteiten is om tot een betere samenwerking binnen de markt en tussen de lidstaten te komen; 65. pleit ervoor dat er een gemeenschappelijke Europese certificeringsregeling voor wapensystemen komt en dat wordt afgestapt van de huidige nationale certificeringsregeling, zodat er vaart kan worden gemaakt met de invoering van wapensystemen bij de strijdkrachten van de lidstaten; 66. pleit voor meer samenhang op het gebied van governance, aangezien het GVDB het instrument van een machtig Europa moet worden; is van mening dat hiervoor een echte governancelink nodig is tussen de lidstaten, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) en de commissarissen; dringt erop aan dat de lidstaten de complexiteit van de besluitvormingsprocessen voor de governance in het kader van Europese defensie overwinnen; pleit voor de oprichting van een raad van ministers van Defensie en voor de overstap van eenparigheid van stemmen naar gekwalificeerde meerderheid van stemmen voor besluiten in de Europese Raad, de Raad van Ministers en EU-agentschappen zoals het EDA, met uitzondering van besluiten over militaire operaties met een uitvoerend mandaat; dringt er tot die tijd op aan dat gebruik wordt gemaakt van artikel 44 VEU en dat binnen de Commissie een sectoroverschrijdende taskforce voor defensie wordt opgericht; pleit voor meer toezicht door het Parlement met het oog op een grotere democratische verantwoordingsplicht; 67. stelt voor dat de toezichthoudende en controlerende rol van het Parlement worden versterkt, in overeenstemming met de uitbreiding van de rol van de EU op het gebied van defensie; dringt aan op de benoeming van een vertegenwoordiger van het Parlement in het in het EDIP voorgestelde nieuwe Comité voor de paraatheid van de defensie-industrie, aangezien hierin momenteel niet is voorzien; Soevereiniteit 68. beklemtoont dat de totstandbrenging van een eengemaakte Europese defensiemarkt een prioriteit is, aangezien de versnippering en het gebrek aan concurrentievermogen van de Europese industrie tot dusver het vermogen van de EU om meer verantwoordelijkheid op zich te nemen als veiligheidsleverancier hebben belemmerd; herinnert eraan dat het concept van een “defensiemarkt” de volledige erkenning van het specifieke karakter ervan, alsook de passende en samenhangende toepassing van het overheidsbeleid van de EU impliceert; wijst erop dat Europese preferentie het doel moet zijn van de totstandbrenging van deze eengemaakte “markt”, door de strikte koppeling van territorialiteit aan de toegevoegde waarde die in dit gebied wordt gegenereerd; 69. is van mening dat Europese preferentie het leidende beginsel en de ambitie voor de lange termijn moet zijn van het EU-beleid inzake de Europese defensiemarkt, teneinde Europese technologische excellentie te ontwikkelen en te beschermen; benadrukt echter dat een dergelijke preferentie niet ten koste mag gaan van de defensieparaatheid van de Unie, gezien de omvang van de internationale toeleverings- en waardeketens in de defensiesector; 70. wijst een scenario waarin EU-middelen bijdragen tot de bestendiging of vergroting van onze afhankelijkheid van niet-Europese actoren voor het produceren of inzetten van vermogen, af; 71. vraagt de lidstaten met klem zich niet langer te beroepen op artikel 346 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie om de aanbestedingsrichtlijn (Richtlijn 2009/81/EG) (7) niet toe te hoeven passen, aangezien de gemeenschappelijke defensiemarkt zodoende wordt ondergraven; verzoekt de Commissie de richtlijn betreffende de overdracht van defensiegerelateerde producten (8) en de richtlijn betreffende overheidsopdrachten op defensiegebied alsmede de richtlijn betreffende de overdracht van defensiegerelateerde producten binnen de Gemeenschap (Richtlijn 2009/43/EG) te herzien om de gemeenschappelijke defensiemarkt te versterken en te voorzien in flexibiliteit met betrekking tot crisissituaties, zoals die waarin we ons momenteel bevinden; 72. verzoekt de Commissie een beter toegeruste, strategischere en efficiëntere opvolger van het Europees Defensiefonds te ontwikkelen om gemeenschappelijk onderzoek en innovatie op defensiegebied in de hele toeleveringsketen te ondersteunen en de voorwaarden te scheppen voor het aanpakken van technologische uitdagingen zoals hardnekkige geavanceerde dreigingen, artificiële intelligentie en machinaal leren, kwantumcomputing, het internet der militaire dingen, veiligheid, aanvallen op de toeleveringsketen, zerodayexploits en cloudbeveiliging; pleit voor de oprichting van een Europees agentschap naar het voorbeeld van het Amerikaanse Defense Advanced Research Projects Agency en als onderdeel van het Europees Defensieagentschap, dat enkel verantwoordelijk moet zijn voor de ondersteuning van onderzoek naar opkomende en disruptieve technologieën en over voldoende durfkapitaal moet beschikken; Financiering en investeringen 73. is bezorgd dat de veiligheids- en defensiedoelstellingen van de EU zonder een aanzienlijke verhoging van de investeringen in defensie niet zullen worden verwezenlijkt, zowel wat betreft de verlening van militaire steun aan Oekraïne als de verbetering van onze gemeenschappelijke veiligheid; beklemtoont dat de kosten van niet-paraatheid voor de meest extreme militaire noodsituaties voor de EU veel hoger zouden zijn dan de kosten van doortastende paraatheid; verzoekt de EU en haar lidstaten te werken aan en overeenstemming te bereiken over concrete manieren en middelen om op korte tot lange termijn een aanzienlijke verhoging van de publieke en private investeringen in defensie en veiligheid te bewerkstelligen; 74. is van mening dat de nieuwe prioriteit om klaar te zijn voor de meest extreme militaire noodsituaties in het volgende meerjarig financieel kader (MFK) van de EU moet terugkomen in de begrotingsonderdelen voor defensie-uitgaven; 75. hamert erop dat dringende behoeften niet kunnen wachten op het volgende MFK; dringt erop aan dat onverwijld wordt gezocht naar innovatieve oplossingen voor het vinden van aanvullende financiering, zoals investeringen in de defensiesector, het eenvoudiger en sneller herbestemmen van middelen van het ene project naar het andere, en nagaan of de financieringscriteria van de EU kunnen worden aangepast om bij de toewijzing van uitgaven een nieuwe nadruk te leggen op veiligheidscriteria; 76. is ingenomen met het vijfpuntenplan “ReArm Europe”, dat op 4 maart 2025 door de voorzitter van de Commissie voorgesteld; 77. is een groot voorstander van het idee dat de EU-lidstaten hun financiering op het gebied van defensie en veiligheid naar een hoger niveau moeten tillen; merkt op dat sommige lidstaten hun defensie-uitgaven al hebben verhoogd tot 5 % van het bbp; 78. is ingenomen met de voorstellen uit het recente Niinistö-verslag met betrekking tot de financiering van de Europese defensie; staat achter de totstandbrenging van een Defending Europe Facility en een Securing Europe Facility; is tevens ingenomen met en steunt evenzeer het voorstel om een investeringsgarantieprogramma op te zetten naar het model van InvestEU, met een open architectuur, om investeringen uit de particuliere sector op gang te brengen en een “Europese norm voor paraatheidsobligaties” uit te vaardigen; 79. is van mening dat de nationale herstel- en veerkrachtplannen moeten worden gewijzigd om nieuwe investeringen in defensie mogelijk te maken; pleit ervoor dat deze investeringen ook kwetsbaarheden in zowel het militaire vermogen als het sociale weefsel aanpakken en ons in staat stellen de strijd aan te gaan met alle bedreigingen van onze waarden, ons sociaal model en onze veiligheid en defensie; 80. vraagt de lidstaten met klem de oprichting van een defensie-, veiligheids- en veerkrachtsbank te steunen, die moet dienen als multilaterale kredietinstelling voor de verstrekking van langetermijnleningen tegen lage rente ter ondersteuning van belangrijke nationale veiligheidsprioriteiten, zoals herbewapening, modernisering van de defensiesector, wederopbouwinspanningen in Oekraïne en de terugkoop van kritieke infrastructuur die momenteel in handen is van vijandige derde landen; 81. vraagt dat wordt nagegaan of grootschalige militaire investeringen vooraf kunnen worden gefinancierd door middel van een systeem van Europese defensie-obligaties; vraagt eveneens dat wordt nagegaan of ongebruikte “corona-obligaties” kunnen worden gebruikt voor defensie-instrumenten, ter aanvulling van het “ReArm Europe”-plan van de Commissie, aangezien de veiligheid en defensie van de EU dringend moeten worden bevorderd om EU-burgers te beschermen, het afschrikkingsvermogen te herstellen en bondgenoten, in de eerste plaats Oekraïne, te steunen; 82. herhaalt, in overeenstemming met het “ReArm Europe”-plan van de Commissie, zijn oproep aan de Europese Investeringsbank (EIB) en andere internationale financiële instellingen en particuliere banken in Europa om actiever te investeren in de Europese defensie-industrie; pleit in het bijzonder voor de dringende herziening van het kredietverstrekkingsbeleid van de EIB, alsook voor onmiddellijke flexibiliteit om de huidige beperkingen op de financiering van defensie weg te nemen, en vraagt dat wordt gekeken naar de mogelijkheid van de geoormerkte uitgifte van schuldpapier voor de financiering van veiligheids- en defensieprojecten; 83. roept de voorzitter van de Europese Raad, António Costa, ertoe op de Europese Raad onverwijld bijeen te roepen naar aanleiding van de conclusies van het witboek, zodat de regeringsleiders van de EU overeenstemming kunnen bereiken over onmiddellijke en verreikende besluiten met het oog op de tenuitvoerlegging van de Europese defensie-unie, zoals vastgelegd in artikel 42, lid 2, VEU, en de in het witboek geschetste maatregelen verder kunnen uitwerken; 84. is ingenomen met de resultaten van de buitengewone bijeenkomst van de Europese Raad van 6 maart 2025 en vraagt de lidstaten doortastend op te treden tijdens de komende bijeenkomst van de Raad in maart; 85. benadrukt dat onze partnerschappen met gelijkgestemde landen, met name die in Europa, zoals het VK en Noorwegen, moeten worden versterkt; roept op tot een breed veiligheidspact tussen de EU en het VK, dat ook belangrijke thema’s als energie, migratie en kritieke mineralen omvat; wijst op de meerwaarde die ontstaat door het bevorderen van onze betrekkingen met mondiale partners zoals de VS, Japan en Australië; 86. roept op tot nauwere samenwerking met de landen van de Westelijke Balkan op het gebied van de defensie-industrie; benadrukt dat de landen van de Westelijke Balkan over aanzienlijke deskundigheid op het gebied van de defensie-industrie beschikken en dat de EU moet overwegen militair materieel aan te kopen bij de landen van de Westelijke Balkan; benadrukt dat deze aanpak ertoe zou bijdragen dat de landen van de Westelijke Balkan sterkere bondgenoten van de EU worden; 87. is van mening dat alles in het werk moet worden gesteld om de trans-Atlantische samenwerking op alle gebieden van de militaire en defensiesector in stand te houden en indien mogelijk te bevorderen, en herinnert eraan dat de Europese defensie verder moet worden uitgebouwd en er grotere soevereiniteit moet worden ontwikkeld; 88. merkt op dat het bovenstaande het specifieke karakter van het veiligheids- en defensiebeleid van bepaalde lidstaten onverlet laat; o o o 89. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Europese Raad, de Raad, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de voorzitter van de Commissie en bevoegde commissarissen, en de EU-agentschappen die bevoegd zijn op het gebied van veiligheid en defensie, alsook aan de regeringen en parlementen van de lidstaten. Het Europees Parlement, – gezien resolutie 2254 (2015) van de VN-Veiligheidsraad van 18 december 2015, – gezien de oprichting van de onafhankelijke instelling voor vermiste personen in de Arabische Republiek Syrië van de VN krachtens resolutie 77/301 van de Algemene Vergadering van de VN van 29 juni 2023, – gezien zijn aanbeveling van 28 februari 2024 aan de Raad, de Commissie en de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid betreffende de situatie in Syrië (1) , – gezien de verklaring van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 9 december 2024, – gezien de conclusies van de Raad van 19 december 2024, – gezien de beschikkingen van het Tribunal Judiciaire van Parijs van 14 november 2023 en 21 januari 2025 waarbij internationale aanhoudingsbevelen werden uitgevaardigd voor Bashar Al-Assad en leden van zijn familie, en gezien de zaken met betrekking tot universele jurisdictie bij Europese rechtbanken, – gezien de gezamenlijke verklaring van de regeringen van Frankrijk, Syrië, Bahrein, Canada, Egypte, Duitsland, Griekenland, Irak, Italië, Japan, Jordanië, Koeweit, Libanon, Oman, Qatar, Saoedi-Arabië, Spanje, Turkije, de Verenigde Arabische Emiraten en het Verenigd Koninkrijk, de Europese Unie, de speciale gezant van de Verenigde Naties voor Syrië, de secretaris-generaal van de Arabische Liga en de secretaris-generaal van de Raad voor Samenwerking van de Arabische Golfstaten van 13 februari 2025, – gezien Besluit (GBVB) 2025/406 van de Raad van 24 februari 2025 tot wijziging van Besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië (2) , – gezien de verklaring naar aanleiding van de Syrische conferentie van de nationale dialoog in Damascus op 25 februari 2025, – gezien de verklaring van de woordvoerder van de Europese Dienst voor extern optreden van 8 maart 2025 over de laatste ontwikkelingen in Syrië, – gezien artikel 136, leden 2 en 4, van zijn Reglement, A. overwegende dat Syrië in december 2024 getuige is geweest van ingrijpende veranderingen, toen een rebellencoalitie onder leiding van de gewapende groepering Hay’at Tahrir al-Sham (HTS), het Syrische Nationale Leger (SNA), het Southern Operations Room (voorheen Southern Front) en diverse andere oppositietroepen het moorddadig regime van Bashar al-Assad omverwierpen; overwegende dat de historische ineenstorting van de Assad-dynastie het einde betekende van een halve eeuw lijden voor het Syrische volk, met een ongekende tirannie en chaos die ontstonden nadat Bashar al-Assad de opstand van 2011 met geweld onderdrukte en het land in een burgeroorlog stortte, maar ook het begin van een nieuw hoofdstuk voor het Syrische volk en het Midden-Oosten in bredere zin; B. overwegende dat het gevallen regime van Assad zich schuldig maakte aan systematische repressie, massale arrestaties, foltering, gedwongen verdwijningen, buitengerechtelijke executies en andere ernstige schendingen van de mensenrechten, en verantwoordelijk is voor gedocumenteerde oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid, waaronder het opzettelijk als doelwit kiezen van burgers, oorlogsvoering door belegering die tot massale hongersnood heeft geleid, het gebruik van vatenbommen en de inzet van chemische wapens, hetgeen in strijd is met het internationaal recht; overwegende dat sinds 2011 ten minste een half miljoen Syriërs zijn omgekomen en 14 miljoen Syriërs hun huizen hebben moeten ontvluchten, waarvan ongeveer 7 miljoen intern ontheemd zijn als gevolg van de harde repressie en demografische manipulatie door het Assad-regime en zijn bondgenoten, alsmede door terroristische groeperingen; overwegende dat het lot en de locatie van tienduizenden mensen nog steeds ongewis zijn; C. overwegende dat Rusland en Iran, onder het mom van strategische allianties, zowel faciliterende als actieve spelers waren in de oorlog die het bloedige Assad-regime tegen zijn eigen bevolking voerde, en Syrië gebruikten als een geopolitiek strijdtoneel om de regio te destabiliseren, als draaischijf voor wapen- en drugshandel, en als proeftuin voor militaire capaciteiten en tactieken, waarbij civiele infrastructuur en humanitaire hulpkonvooien systematisch werden aangevallen, wat duidelijk in strijd is met het internationaal recht; overwegende dat de macht van Assad afhankelijk was van de voortdurende steun van Rusland en Iran en hun levering van manschappen en wapens evenals die van hun handlangers, waaronder de Wagnergroep, de Libanese Hezbollah, Iraakse milities en Afghaanse huurlingen; overwegende dat zijn plotselinge val een duidelijke geostrategische nederlaag is voor beide landen; D. overwegende dat voormalig HTS-leider Ahmed al-Sharaa, na een leidende rol te hebben gespeeld bij de omverwerping van het regime, werd benoemd tot waarnemend president en een politiek overgangsproces in gang zette, met plannen voor een nieuwe grondwet en het houden van verkiezingen binnen vier tot vijf jaar; overwegende dat de waarnemend president werd belast met de vorming van een tijdelijke wetgevende raad, een overgangsregering heeft benoemd en heeft toegezegd uiterlijk begin maart 2025 een nieuwe niet-sektarische, alomvattende, geloofwaardige en inclusieve regering te vormen die de etnische en religieuze diversiteit van Syrië weerspiegelt; overwegende dat de Syrische interimregering op 24 en 25 februari 2025 de aangekondigde conferentie van de nationale dialoog heeft gehouden; overwegende dat de Syrische grondwet van 2012 nietig is verklaard en dat de Volksvergadering en de Baath-partij zijn ontbonden; overwegende dat veel gewapende groeperingen er ook formeel mee hebben ingestemd om zich te ontbinden en op te gaan in het Syrische leger; E. overwegende dat de EU tot aan de ondergang van het regime van Assad terecht heeft geweigerd haar banden met dat regime te normaliseren en een belangrijke rol heeft gespeeld als grote humanitaire donor voor Syrische burgers en door een miljoen vluchtelingen die de conflicten ontvluchtten op te vangen; overwegende dat de EU en haar lidstaten sinds 2011 meer dan 33,3 miljard EUR aan humanitaire, ontwikkelings-, economische en stabilisatiehulp hebben gemobiliseerd, gericht op levensreddende hulp, weerbaarheidsprogramma’s en de politieke uitvoering van Resolutie 2254 (2015) van de VN-Veiligheidsraad; overwegende dat de EU in december 2024 een humanitaire luchtbrug heeft opgezet om dringende gezondheidszorg en andere essentiële benodigdheden te leveren; overwegende dat na de afzetting van president Assad, sommige lidstaten een opschorting aankondigden van lopende asielaanvragen door Syriërs; overwegende dat de EU de sancties tegen belangrijke economische sectoren heeft opgeschort om de steun aan Syrië en de wederopbouw van het land te vergemakkelijken; F. overwegende dat de overgangsregering het grootste deel, maar niet het hele Syrische grondgebied onder controle heeft en dat de algemene veiligheidssituatie in Syrië gefragmenteerd en onstabiel blijft; overwegende dat, naar het zich laat aanzien, gewelddadige gebeurtenissen, waaronder moorden uit wraak, sektarisch geweld en criminele activiteiten, toenemen, met name in de kust- en plattelandsgebieden; overwegende dat gewapende pro-Assadgroepen en naar verluidt ook andere groepen vanaf 6 maart 2025 gecoördineerde aanvallen hebben uitgevoerd in de bestuursgebieden Latakia, Tartus en Homs, wat tot dodelijke botsingen met Syrische veiligheidstroepen heeft geleid; overwegende dat als reactie daarop leden van de Syrische veiligheidstroepen en de SNA, buitenlandse strijders en jihadisten naar verluidt hebben deelgenomen aan niet te rechtvaardigen vergeldingsacties en executies gericht tegen alawitische burgers op grond van hun etnisch-religieuze gezindheid; betreurt tevens de moorden op ten minste tien christenen waar bevestiging van is gegeven: overwegende dat, ondanks de verklaring van de de facto president al-Sharaa, de gevechten meerdere dagen duurden en tot nu toe meer dan 1 000 slachtoffers hebben gemaakt; overwegende dat de de facto president al-Shaara de oprichting van een “onderzoekscommissie” en een “hogere commissie” heeft aangekondigd; G. overwegende dat het noordoosten van Syrië thans nog steeds wordt bestuurd door het zelfbenoemde autonome bestuur van Noord- en Oost-Syrië en militair wordt gecontroleerd door de door Koerden geleide Syrische Democratische Strijdkrachten (SDF); overwegende dat op 10 maart 2025 de de facto president al-Sharaa en de opperbevelhebber van de SDF, Mazloum Abdi, gezamenlijk een overeenkomst hebben ondertekend over hun integratie in alle instellingen van de Syrische staat; overwegende dat de door Turkije gesteunde SNA-milities, waarvan sommige niet in de overgangsregering zijn opgenomen, en Turkije zelf sinds december 2024 de aanvallen en invallen op Noord-Syrisch grondgebied hebben opgevoerd, waaronder aanvallen op burgers en civiele infrastructuur in de gebieden Manbij en Kobani, welke als oorlogsmisdaden zouden kunnen worden aangemerkt; H. overwegende dat Israël sinds 1967 op de Golanhoogte een deel van het Syrische grondgebied bezet houdt; overwegende dat Israël na de val van het regime-Assad ook de gedemilitariseerde zone naast de Golanhoogte waar de VN patrouilleren heeft ingenomen en herhaaldelijk militaire doelwitten in Syrië onder vuur heeft genomen; overwegende dat de Israëlische minister van Defensie heeft verklaard dat de IDF voor onbepaalde tijd op de top van de Hermon en in de veiligheidszone zullen blijven; I. overwegende dat Rusland probeert zijn militaire bases in Syrië te behouden, met name de marinehaven in Tartus en de militaire vliegbasis in Hmeimim; overwegende dat Bashar al-Assad en zijn gezin het land zijn ontvlucht en politiek asiel hebben gekregen in Rusland; overwegende dat er diplomatieke contacten zijn gelegd tussen Rusland en de nieuwe Syrische autoriteiten; J. overwegende dat het regime van Assad de Russische invasie in Oekraïne steunde en de annexatie van de bezette regio’s Loehansk en Donetsk in Oekraïne en de regio Abchazië in Georgië heeft erkend; overwegende dat de Oekraïense militaire inlichtingendienst stelselmatig meldde dat Rusland in Syrië gerekruteerde huurlingen trainde voor deelname aan zijn oorlog tegen Oekraïne; overwegende dat na de opschorting van de Russische voedselexport het initiatief “Grain from Ukraine” in Syrië is uitgerold; K. overwegende dat IS in Syrië onnoemelijk lijden heeft veroorzaakt, wereldwijd tot tal van terroristische aanvallen heeft aangezet en nog steeds in en vanuit Syrië actief is en daarbij gebruikmaakt van zijn centrum voor externe operationele planning in de regio Badia; overwegende dat ongeveer 10 000 IS-strijders en 40 000 van hun familieleden momenteel worden vastgehouden in de detentiecentra Al-Hol en Al-Roj, die voornamelijk worden bewaakt door de SDF onder leiding van de Koerden; overwegende dat de Syrische veiligheidstroepen volgens berichten het beheer van de detentiecentra zouden kunnen overnemen na de overeenkomst van 10 maart 2025 tussen de feitelijke president al-Sharaa en SDF-opperbevelhebber Mazloum Abdi; L. overwegende dat de christelijke bevolking in Syrië sinds 2011 sterk is afgenomen doordat christenen zowel door het regime van Assad als door IS en andere terroristische groeperingen werden aangevallen; M. overwegende dat de situatie in Syrië nog steeds een van de meest acute humanitaire crises ter wereld is, dat negen op de tien Syriërs onder de armoedegrens leven en dat bijna 17 miljoen mensen, d.w.z. 70 % van de bevolking, humanitaire hulp nodig hebben door de wijdverbreide voedselonzekerheid en een gebrek aan basisinfrastructuur en openbare diensten; N. overwegende dat de humanitaire respons voor Syrië volgens het Bureau voor de Coördinatie van Humanitaire Aangelegenheden van de Verenigde Naties sterk ondergefinancierd is en dat minder dan 10 % van de 1,2 miljard USD die tot maart 2025 nodig is, ter beschikking is gesteld; overwegende dat het presidentieel besluit van de regering van de Amerikaanse president Donald Trump waarbij alle buitenlandse hulpprogramma’s, met inbegrip van de programma’s die worden beheerd door het Amerikaans Bureau voor Internationale Ontwikkeling (USAID), gedurende negentig dagen worden opgeschort, gevolgen heeft en zal hebben voor de humanitaire programma’s en niet-gouvernementele organisaties die in Syrië actief zijn; overwegende dat ook het VK en een aantal EU-lidstaten aanzienlijke bezuinigingen op hun begroting voor ontwikkelingshulp hebben aangekondigd; O. overwegende dat Syrië zich in een zeer penibele economische situatie bevindt, met een snel stijgende inflatie die in 2024 een recordpercentage van 40,2 % bereikte, elektriciteitstekorten en stijgende grondstofprijzen; overwegende dat de ineenstorting van de Syrische economie nog werd verergerd door de corruptie van het regime, een roofzuchtig economisch beleid en afhankelijkheid van illegale activiteiten, waaronder de productie van en handel in Captagon; overwegende dat de wederopbouw enorme inspanningen zal vergen; overwegende dat tegelijkertijd de overgang naar een open markteconomie moet worden gemaakt, terwijl de export drastisch is gedaald in vergelijking met voor de oorlog; P. overwegende dat er in de vijf buurlanden van Syrië, namelijk Turkije, Libanon, Jordanië, Irak en Egypte, 5,5 miljoen Syrische vluchtelingen wonen en dat de EU financiële bijstand verleent om de daarmee gepaard gaande kosten te helpen dragen; overwegende dat sinds de val van het Assad-regime ongeveer 500 000 intern ontheemden en 300 000 mensen die naar het buitenland waren gevlucht, zijn teruggekeerd naar hun gebieden van herkomst, en dat ontoereikende diensten, beperkte bestaansmiddelen en beschadigde infrastructuur hun duurzame re-integratie belemmeren; 1. looft de moed, de waardigheid en de veerkracht van het Syrische volk, dat er uiteindelijk in is geslaagd de wrede dictatuur van Assad omver te werpen; brengt hulde aan de talloze slachtoffers van het regime; verzoekt de EU deze historische kans aan te grijpen om een door de Syriërs geleide politieke transitie te ondersteunen teneinde het land te verenigen en weer op te bouwen, en Syrië te helpen bij de wederopbouw en een rechtvaardige en inclusieve politieke transitie; blijft echter bezorgd over de grote instabiliteit in Syrië en in de regio; onderstreept dat een stabiel en vreedzaam Syrië in het belang is van het Midden-Oosten, het zuidelijke nabuurschap van de EU en de EU zelf; 2. is verheugd dat de betrekkingen tussen de EU en Syrië een nieuwe start hebben gemaakt, zoals blijkt uit de benoeming van een zaakgelastigde van de EU in Damascus, diplomatieke contacten, bijeenkomsten op hoog niveau met de lidstaten en de EU-leiders, en de verwachte organisatie van de negende conferentie van Brussel, die op 17 maart 2025 zal plaatsvinden; moedigt de EU en al haar lidstaten aan om op transparante, gecoördineerde en verantwoordelijke wijze met het Syrische overgangsbewind samen te werken en zich bereid te tonen om zo nodig bijstand voor staatsopbouw te verlenen; verwelkomt de dialoog met regionale partners in het zogenaamde Aqaba-formaat; 3. is er ten stelligste van overtuigd dat stabiliteit in Syrië zal voortkomen uit een pluralistische politieke transitie waarbij geloofwaardige vertegenwoordigers van alle geledingen van de Syrische samenleving en van alle geografische gebieden worden betrokken, dat wil zeggen alle religieuze en etnische gemeenschappen, vrouwen, het maatschappelijk middenveld en vreedzame oppositiegroepen; is verheugd dat de waarnemend president de diversiteit van Syrië erkent, maar neemt er nota van dat de samenstelling van de huidige interim-regering in dit opzicht tekortschiet; onderstreept hoe belangrijk het is dat de toekomstige regering deze pluraliteit weerspiegelt, dat het toekomstige grondwettelijke kader gelijke rechten en toegang tot kansen voor alle Syriërs waarborgt in overeenstemming met de democratische beginselen, de rechtsstaat, de grondrechten en de fundamentele vrijheden, met inbegrip van godsdienstvrijheid, zoals gewaarborgd door het internationaal recht, en duidelijk en dat concreet wordt aangetoond dat deze rechten in nationale en lokale besluiten worden geëerbiedigd; 4. erkent in dit verband de nationale dialoogconferentie van 25 februari 2025 als startpunt voor de totstandbrenging van een cultuur van dialoog voor alle Syriërs; vindt het zorgwekkend dat Koerdische politieke vertegenwoordigers zijn uitgesloten en dat er niet voor is gezorgd dat alle geledingen van het Syrische maatschappelijk middenveld, en met name vrouwen, kunnen deelnemen; herinnert er voorts aan dat deze dialoog moet worden gehandhaafd om te voorkomen dat de maatschappelijke verdeeldheid en wrijvingen binnen belangrijke segmenten van de Syrische samenleving toenemen, waardoor de reeds kwetsbare veiligheidssituatie nog instabieler zou worden; verzoekt de interim-regering een routekaart met haar plan voor de uitvoering van het politieke overgangsproces op te stellen en meer transparantie aan de dag te leggen ten aanzien van de Syrische burgers; 5. neemt met bezorgdheid nota van het gewelddadige verleden van facties die het regime van Assad ten val hebben gebracht en die nu deel uitmaken van de regering; neemt terdege nota van de intentieverklaringen van de waarnemend president en belooft de maatregelen van nationale en lokale overheden te zullen volgen wanneer het verdere contacten evalueert; is voorzichtig optimistisch over het gedrag van het overgangsbewind ten aanzien van de vrijheid van godsdienst en moedigt het aan om verdere vertrouwenwekkende maatregelen te nemen; verzoekt de hoge vertegenwoordiger voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de lidstaten zich consequent uit te spreken tegen elke mogelijke schending van de fundamentele vrijheden en de mensenrechten in Syrië door de interim-regering of andere groeperingen; 6. maakt zich ernstig zorgen over de broze veiligheidssituatie in Syrië, met name in het kustgebied, en hekelt de vergeldingsacties tegen de Alawieten wegens de aanname dat zij met het regime van Assad zouden hebben samengewerkt; roept de waarnemende autoriteiten ertoe op om alle gewelddadige facties, waaronder de groeperingen die zouden worden opgenomen in het Syrische leger en de Syrische veiligheidstroepen, onder de duim te houden, alle burgers te beschermen tegen geweld en hun recht te waarborgen om in veiligheid te leven; roept op tot onmiddellijk, transparant en onpartijdig onderzoek naar alle moorden en andere geweldplegingen en dringt erop aan dat de verantwoordelijken in overeenstemming met de internationale juridische normen rekenschap afleggen; dringt er bij de waarnemende regering op aan ervoor te zorgen dat alle militaire en veiligheidsbenoemingen strikt gebaseerd zijn op beroepskwalificaties, de eerbiediging van de internationale mensenrechten en het internationaal humanitair recht en op de toezegging om terrorisme te bestrijden; uit zijn bezorgdheid over de aanwezigheid van buitenlandse extremistische strijders, waaronder Europese burgers, bij de troepen die het regime van Assad ten val hebben gebracht, en waarschuwt ervoor hen niet permanent in het Syrische veiligheidsapparaat op te nemen; erkent dat het een uitdaging is om op ordelijke wijze een staat op te bouwen onder dreiging van een opstand door gewapende groeperingen die trouw zijn gebleven aan het voormalige regering; spoort de waarnemende autoriteiten ertoe aan een paramilitaire en civiele ontwapening te organiseren; 7. looft het maatschappelijk middenveld om zijn waardevolle bijdrage, in Syrië en daarbuiten, als legitieme bewaarder en verdediger van de aspiraties van het Syrische volk gedurende jaren van wrede onderdrukking; eert met name de withelmen, die het doelwit zijn geworden van een door het regime georkestreerde en door Rusland gesteunde lastercampagne; verzoekt de EU om de financiële steun, met name voor Syrische maatschappelijke organisaties, te verhogen terwijl zij zich aanpassen aan veranderende omstandigheden, en om daarbij de nadruk te leggen op het bevorderen van de burgerdialoog, met name tussen etnische, culturele en religieuze gemeenschappen, om de pluriformiteit, vreedzame samenleving en het vertrouwen binnen de Syrische samenleving te stimuleren; 8. benadrukt dat het belangrijk is de rol van seksueel en gendergerelateerd geweld te erkennen bij justitiële en verantwoordingsprocessen en wijst op het belang van beleid waarmee ervoor wordt gezorgd dat vrouwen ten volle kunnen deelnemen aan en vertegenwoordigd zijn in het politieke bestel en economisch op eigen benen kunnen staan; pleit er voorts voor om specifiek iets te doen aan het lijden van kinderen; 9. maakt zich zorgen over de exponentiële toename van desinformatie, zowel uit Syrië zelf als uit het buitenland; waarschuwt voor het risico van instrumentalisering van gemeenschappen alsook door buitenlandse actoren; benadrukt dat er een pluralistisch medialandschap nodig is dat kan gedijen en zonder censuur kan werken in een omgeving waarin de persvrijheid wettelijk wordt beschermd; roept de EU en haar lidstaten op om in dat verband in financiering en capaciteitsopbouw te voorzien; 10. is ervan overtuigd dat het welslagen van de politieke transitie in Syrië, met name het bewaren van de rust onder de burgerbevolking en het opbouwen van vertrouwen in de overheidsinstellingen, afhangt van overgangsjustitie en verzoening als middel om de straffeloosheid te bestrijden bij alle partijen die verantwoordelijk zijn voor schendingen van het internationaal humanitair recht en mensenrechtenschendingen; dringt erop aan het gerechtelijke apparaat dringend te hervormen, als politieke prioriteit; spoort de Syrische regering aan om een onafhankelijk comité voor overgangsjustitie op te richten om ervoor te zorgen dat verantwoording wordt afgelegd voor mensenrechtenschendingen die in het verleden door alle facties zijn begaan, en benadrukt dat militaire eenwording niet kan worden bereikt zonder een geloofwaardig gerechtelijk mechanisme voor het opbouwen van vertrouwen tussen gewapende groeperingen, waaronder vertegenwoordigers van de zuidelijke facties, de SDF en voormalige functionarissen van het regime; 11. verzoekt de waarnemende autoriteiten om hun volledige medewerking te verlenen aan de bevoegde internationale instanties, met inbegrip van VN-mechanismen die specifiek zijn opgezet om ernstige misdrijven in Syrië te onderzoeken, zoals het internationaal, onpartijdig en onafhankelijk mechanisme van de VN (IIIM), de VN-onderzoekscommissie voor Syrië, de onafhankelijke instelling voor vermiste personen van de VN en de speciale VN-rapporteur inzake foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, en hun operaties ter plaatse te vergemakkelijken; moedigt Syrië aan het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof (ICC) te ratificeren, de nationale wetgeving daarop af te stemmen en het ICC via een verklaring met terugwerkende kracht jurisdictie te geven; is Fareed al-Madhhan (“Caesar”) erkentelijk voor zijn onvervangbare bijdrage aan de documentatie van door het regime gepleegde misdrijven en huldigt ook het Syrian Network of Human Rights voor het opsporen van verdwenen personen; benadrukt hoe belangrijk het is dat deze processen nu worden voltooid; verzoekt de EU de verlenging van het mandaat van de onafhankelijke internationale onderzoekscommissie voor Syrië te steunen en de financiering voor alle relevante mechanismen te verhogen, met name gezien het stopzetten van investeringen door de VS; 12. waardeert de stappen die zijn gezet om straffeloosheid te bestrijden in zaken met betrekking tot universele rechtspraak in Duitsland, Frankrijk en andere lidstaten van personen die banden hebben met het regime van Assad en met IS; moedigt de rechtbanken aan dergelijke vervolgingen voort te zetten en verwacht dat nieuw bewijsmateriaal en een vruchtbare samenwerking met de Syrische autoriteiten zullen leiden tot sprongen in onderzoeken en veroordelingen; 13. wijst erop dat de overgangsautoriteiten van Syrië dringend alle nodige stappen moeten zetten om fysiek bewijs van ernstige internationale misdrijven in het land veilig te stellen en te bewaren, onder meer via samenwerking en overleg met internationale deskundigen en huidige internationale mechanismen, en alle bevoegde organisaties toegang tot de archieven moeten verschaffen; spoort de EU ertoe aan om steun te verlenen voor het tijdig verzamelen van bewijsmateriaal ter plaatse, onder meer via forensische apparatuur en deskundigheid om massagraven te identificeren en te analyseren en getuigenissen van overlevenden op te tekenen; 14. wijst erop dat Syrië een van de zwaarst door mijnen vervuilde landen is; is gealarmeerd door het toenemende aantal slachtoffers, waaronder kinderen, die zijn gedood of verwond door mijnen en andere explosieven, een probleem dat groter wordt naarmate mensen beginnen terug te keren; looft internationale en lokale organisaties voor hun inspanningen om explosieve stoffen te identificeren, te markeren en te verwijderen en dringt er bij de EU op aan om, tezamen met gespecialiseerde actoren en de Syrische autoriteiten, zo snel mogelijk ontmijningsoperaties te ondersteunen; 15. veroordeelt nogmaals ten stelligste het weerzinwekkende gebruik van chemische wapens tegen Syrische burgers door het regime van Assad; is ingenomen met de aankondiging van de waarnemende regering van Syrië om alle resterende voorraden chemische wapens in Syrië te vernietigen en met haar bereidheid om samen te werken met de Organisatie voor het verbod op chemische wapens; 16. waardeert het dat de waarnemende autoriteiten duidelijk vastberaden zijn om een einde te maken aan de productie en de smokkel van drugs, met name Captagon, dat jarenlang een plaag was voor de hele regio; spoort aan tot internationale samenwerking in de strijd tegen de handel in drugs, wapens en mensen; 17. benadrukt dat het belangrijk is het Syrische culturele erfgoed te beschermen en roept op tot internationale samenwerking om historische sites en religieuze monumenten te herstellen en de illegale handel in geroofde kunstvoorwerpen te voorkomen; dringt er bij de EU op aan steun te verlenen aan Syrië bij de restauratie van gebieden en plaatsen die voor de Syriërs en de wereld van cultureel belang zijn, met inbegrip van de Unesco-site Palmyra na de weerzinwekkende gedeeltelijke vernieling door IS in 2015; 18. erkent dat de Syrische economie in duigen ligt en dat er aanzienlijke investeringstekorten zijn die moeten worden gedicht om prijsstabiliteit en duurzame werkgelegenheid te bewerkstelligen; dringt erop aan alle nodige stappen te zetten om in overeenstemming met internationale normen buitenlandse directe investeringen aan te trekken en te vergemakkelijken en hervormingen door te voeren op het gebied van huisvesting, land en eigendomsrechten en pleit voor beleid waarbij stad en platteland beide op evenwichtige wijze worden ontwikkeld om regionale verschillen te verkleinen; moedigt Syrië aan zich economisch van Rusland en Iran los te maken nadat beide landen geprofiteerd hebben van de economische instorting van het land om grondstoffen te delven en strategische sectoren onder hun controle te brengen; 19. is ingenomen met de geleidelijke en voorwaardelijke opschorting van sancties voor een reeks economische sectoren en de onbeperkte verlenging van humanitaire uitzonderingen; onderstreept dat het sanctiebeleid van de EU, de VS en het VK tegen Syrië, ondanks recente aanpassingen, een hinderpaal vormt voor de wederopbouw; verzoekt de Commissie en de Raad in contact te treden met andere landen die sancties aan Syrië hebben opgelegd, voornamelijk de VS en het VK; pleit voor een volledige maar omkeerbare opheffing van alle sectorale sancties, met bijzondere aandacht voor de financiële sector, teneinde de Syrische economie een broodnodige reddingsboei toe te werpen, waarbij het politieke overgangsproces evenwel nauwlettend moet worden gevolgd; verwacht dat te strikte naleving een probleem zal blijven zolang de uitgebreide sancties van de VS en het VK blijven gelden, voornamelijk door de extraterritoriale dimensie van die eerste; verzoekt de Commissie en de lidstaten Europese bedrijven en banken juridische garanties te geven om te strikte naleving tegen te gaan; dringt niettemin aan op handhaving van individuele sancties tegen militair personeel, functionarissen, bedrijfsentiteiten en personen die banden hebben met de familie Assad; verwacht dat bij de jaarlijkse bijwerking van het EU-sanctieregime in het licht van het verstrijken ervan op 1 juni 2025 gedegen zal worden bekeken of alle verlengde sancties nog relevant zijn, wat voor de broodnodige duidelijkheid moet zorgen, en verzoekt de Europese Raad een opsomming te geven van en duidelijk te communiceren over heldere stappen die de Syrische autoriteiten moeten uitvoeren opdat nog meer sancties worden gelost of om te voorkomen dat ze weer worden geactiveerd; 20. is verheugd over de aankondiging van de Commissie dat zij 235 miljoen EUR aan extra humanitaire hulp voor de Syriërs uittrekt en dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan hun humanitaire en ontwikkelingshulp te blijven verstrekken en de financiële steun voor de buurlanden die Syrische vluchtelingen opvangen, te handhaven; verzoekt de EU te denken over manieren om de bevroren tegoeden van het Assad-regime te gebruiken voor een trustfonds voor de wederopbouw en rehabilitatie van Syrië en voor de schadeloosstelling van slachtoffers; is uitermate bezorgd over de opschorting van alle USAID-financiering voor Syrië of Syrische vluchtelingen en de verwachte afzegging door de VS voor de volgende conferentie van Brussel; 21. dringt er bij de EU op aan de aandacht voor humanitaire hulp strategisch uit te breiden naar versneld en vroegtijdig economisch herstel en wederopbouw in belangrijke sectoren zoals energie, watervoorziening, gezondheidszorg en onderwijs om tastbare resultaten te bereiken en er tegelijk voor te zorgen dat de programmering gepaard gaat met passende zorgvuldigheid en onafhankelijk toezicht; dringt er bij de Europese Unie en haar lidstaten op aan om tijdens de negende conferentie van Brussel overeenstemming te bereiken over de gezamenlijke verstrekking van duurzame financiering; 22. is ingenomen met de beslissing van onder meer Frankrijk om vluchtelingen toe te staan naar Syrië terug te keren en deel te nemen aan de wederopbouw, alsook ook voor bezichtigingsbezoeken aan het land, zonder dat hun statuut daardoor in het gedrang komt; verzoekt de lidstaten en derde landen dit initiatief zo snel mogelijk over te nemen; verzoekt de Commissie de lidstaten aan te moedigen en te voorzien van richtsnoeren en goede methoden voor de uitvoering van de EU-wetgeving op dit gebied, ook wat betreft het verschil tussen “reizen” en “hernieuwde vestiging”; dringt erop aan dat alle asielaanvragen en verlengingen individueel en grondig worden beoordeeld; wijst op het belang van een evenwichtige deelname van de Syrische diaspora aan het politieke overgangsproces als belangrijkste troef voor de transitie en wederopbouw van het land; is zich bewust van het belang van geldovermakingen naast officiële ontwikkelingshulp en dringt er bij de lidstaten op aan eventuele beperkingen op geldovermakingen naar Syrië op te heffen; herinnert er bovendien aan dat de voorwaarden voor een veilige, vrijwillige en waardige terugkeer van vluchtelingen volgens het Vluchtelingenverdrag van de VN alleen kunnen worden vervuld na fundamentele en duurzame veranderingen in Syrië; 23. wijst erop dat er in Syrië meer dan 400 000 Palestijnse vluchtelingen aanwezig zijn, van wie er sommige meerdere keer zijn ontheemd, en herinnert eraan dat de Organisatie van de VN voor hulpverlening aan Palestijnse vluchtelingen in het Nabije Oosten (UNRWA) een rol te spelen heeft om hun behoeften te lenigen; herdenkt de belegering van het kamp Yarmouk door pro-Assad-facties tussen 2013 en 2015; 24. roept Syrië ertoe op zich los te maken van zijn beruchte langdurige allianties met Teheran en Moskou, die het Syrische volk leed hebben berokkend en voor destabilisering in het Midden-Oosten en daarbuiten hebben gezorgd; roept de Syrische waarnemende autoriteiten er voorts toe op een einde te maken aan de Russische militaire aanwezigheid in Syrië; veroordeelt Rusland omdat het Bashar al-Assad en zijn gezin opvangt en beschermt tegen het gerecht nadat het actief tussenbeide is gekomen in internationaal onderzoek en zijn veto heeft gesteld tegen resoluties van de VN-Veiligheidsraad waarin de oorlogsmisdaden van het regime en Rusland zelf werden genoemd, en zo heeft verhinderd dat het recht zijn loop had; 25. roept de buurlanden ertoe op de territoriale integriteit en soevereiniteit van Syrië te eerbiedigen en alle aanvallen op, invallen in en de bezetting van Syrisch grondgebied onmiddellijk te staken, in volledige overeenstemming met het internationaal recht; 26. is ervan overtuigd dat de Syriërs met een oplossing moeten komen voor de vereniging van alle geledingen van Syrië, waaronder de integratie van alle gewapende facties binnen een nationaal leger; roept de EU en de lidstaten ertoe op alle diplomatieke kanalen te gebruiken om te pleiten voor de stabilisering van Syrië, wat in het belang is van de meeste landen in de regio, en om gesprekken met oog op een vreedzame en stabiele oplossing te ondersteunen en ervoor te zorgen dat het welzijn en het behoud van de fundamentele vrijheden, de economische, sociale en culturele rechten en gendergelijkheid van alle Syriërs, met name in het noordoosten, centraal blijven staan in de besluitvorming; is in dat verband verheugd over de overeenkomst van 10 maart 2025 tussen de-factopresident al-Sharaa en SDF-opperbevelhebber Mazloum Abdi en hoopt dat deze vlot wordt uitgevoerd; neemt nota van het positieve resultaat van de recente positieve onderhandelingen tussen Koerdische gewapende groeperingen in Turkije en de Turkse regering met het oog op ontwapening; 27. houdt onverkort vast aan de noodzaak verschillende etnische en religieuze groeperingen te beschermen, zodat een vreedzaam Syrië tot stand kan komen; verzoekt de Europese Unie en de lidstaten dan ook steun te verlenen aan het uitvoeringsproces van de overeenkomst tussen de Syrische overgangsregering en de door Koerden geleide SDF, teneinde de volledige erkenning en politieke participatie van de Koerdische gemeenschap in Syrië te waarborgen; 28. benadrukt dat de door de internationale coalitie geleide strijd tegen IS, met de onschatbare steun van Koerdische strijders, belangrijk is en roept deze coalitie ertoe op samen te werken met de Syrische interimregering om te voorkomen dat IS en andere jihadistische groeperingen zich herorganiseren; uit zijn diepe bezorgdheid uit over het feit dat door Turkije aangestuurde of gesteunde aanvallen in het noordoosten van Syrië niet alleen burgerslachtoffers maken en het aantal intern ontheemden doen toenemen, maar ook de doeltreffendheid en de continuïteit van de strijd tegen IS in het gedrang brengen; dringt er bij de waarnemende autoriteiten op aan blijk te geven van een duidelijk engagement in de strijd tegen terrorisme en om samen te werken met de internationale partners, zowel om de nog actieve cellen in Syrië te bestrijden als om een onderzoek in te stellen naar misdaden uit het verleden, met name tegen de jezidigemeenschap; 29. verzoekt dringend om een duurzame oplossing te vinden tussen alle betrokken partijen, aangezien deze kampen nog steeds een kweekvijver zijn voor radicalisering en een tikkende tijdbom vormen voor zowel de Syrische als de Europese veiligheid; waarschuwt voor het ernstige internationale veiligheidsrisico als de Verenigde Staten zich in deze onzekere context plotseling zouden terugtrekken uit de regio; herhaalt zijn oproep aan de lidstaten om al hun onderdanen, met name kinderen, uit Al-Hol en Al-Roj te repatriëren en volwassenen in eerlijke processen voor de rechter te brengen; 30. roept de Islamitische Republiek Iran op een einde te maken aan alle activiteiten die erop gericht zijn de politieke en economische inspanningen van de Syrische waarnemende regering te ondermijnen en de status-quo door middel van dwang te wijzigen; prijst de interimautoriteiten voor de onderschepping van Iraanse wapentransporten voor Hezbollah in Libanon en is verheugd over de volledige instorting van de uitgebreide infrastructuur en netwerken van Iran in Syrië; 31. is ingenomen met de belofte van de-factopresident al-Sharaa om te streven naar vreedzame betrekkingen met alle buurlanden van Syrië; verzoekt de Syrische waarnemende autoriteiten ervoor te zorgen dat deze belofte wordt omgezet in concrete actie om maatregelen die de veiligheid van de buurlanden en daarbuiten bedreigen, te voorkomen; 32. veroordeelt de Europese politici, waaronder huidige en voormalige leden van het Europees Parlement, die herhaaldelijk pro-Assad-narratieven hebben verspreid en actief betrokken zijn geweest bij het vergoelijken van de bloedige dictatuur; uit zijn diepe bezorgdheid over de recente uitnodiging door de Interfractiewerkgroep Christenen in het Midden-Oosten van het Parlement van organisaties die nauwe banden onderhouden met door de EU gesanctioneerde handlangers van Assad; 33. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de relevante EU-instellingen, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Syrische waarnemende regering en deze resolutie te laten vertalen en publiceren in het Arabisch.
|
European Parliament Adopted Texts
|
https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/TA-10-2025-03-13_NL.html
|
Het Europees Parlement, – gezien artikel 150, lid 5, en artikel 136, lid 4, van zijn Reglement, A. overwegende dat de Thaise autoriteiten op 27 februari 2025 het internationaal recht hebben geschonden door ten minste 40 Oeigoerse vluchtelingen uit te zetten naar China, waar zij risico lopen op willekeurige detentie, foltering en ernstige schendingen van de mensenrechten; overwegende dat andere veilige landen hadden aangeboden de Oeigoerse vluchtelingen te hervestigen; B. overwegende dat deze personen voorafgaand aan hun uitzetting meer dan tien jaar in Thaise centra voor immigranten zijn vastgehouden, en dat naar verluidt ten minste vijf Oeigoeren, onder wie minderjarigen, daar om het leven zijn gekomen als gevolg van de onmenselijke omstandigheden; C. overwegende dat de bepalingen inzake majesteitsschennis van artikel 112 van het Wetboek van Strafrecht van Thailand tot de strengste ter wereld behoren en in strijd zijn met de verplichtingen van Thailand uit hoofde van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten; D. overwegende dat sinds 2020 meer dan 1 960 prodemocratische activisten, journalisten en mensenrechtenverdedigers, onder wie meer dan 280 minderjarigen, voor hun mening in staat van beschuldiging zijn gesteld of zijn veroordeeld op grond van repressieve wetten die de vrijheid van meningsuiting aan banden leggen, zoals de wetten inzake majesteitsschennis, opruiing, openbare vergadering en computercriminaliteit; overwegende dat prominente activisten, onder wie Arnon Nampa, Mongkhon Thirakhot en Anchan Preelert, voor vreedzame kritiek op de monarchie zijn veroordeeld tot onevenredig lange gevangenisstraffen tot soms wel vijftig jaar; E. overwegende dat het Grondwettelijk Hof de grootste partij heeft laten ontbinden, dat 44 parlementsleden van die partij in staat van beschuldiging zijn gesteld op grond van hun voorstel om de wet op majesteitsschennis te wijzigen en dat zij levenslang uit de politiek verbannen kunnen worden; overwegende dat verschillende parlementsleden, onder wie Piyarat Chongthep, Rakchanok Srinok en Chonthicha Jangrew, worden vervolgd voor hun politieke activiteiten en verklaringen; 1. veroordeelt de uitzetting van Oeigoerse vluchtelingen naar China; roept de Thaise autoriteiten op onmiddellijk een einde te maken aan de verdere gedwongen terugkeer van vluchtelingen, asielzoekers en politieke dissidenten naar landen waar hun leven in gevaar is; 2. dringt er bij de Thaise regering op aan het UNHCR onbeperkte toegang te verlenen tot alle gedetineerde Oeigoerse asielzoekers en transparante informatie te verstrekken over hun status; 3. verzoekt China de grondrechten van de uitgezette Oeigoeren te eerbiedigen, te zorgen voor transparantie over waar zij verblijven, het UNHCR toegang te bieden tot deze personen en de gedetineerden onder hen vrij te laten; 4. verzoekt Thailand het Vluchtelingenverdrag van 1951 en het bijbehorende protocol van 1967 te ratificeren en een transparant, eerlijk en humaan asielstelsel in te voeren; 5. benadrukt dat Thailand een belangrijke partner is van de EU; spoort Thailand aan zijn instellingen te versterken in overeenstemming met de democratische beginselen en de internationale normen inzake de mensenrechten; verzoekt de regering artikel 112 en andere repressieve wetgevingsbepalingen te wijzigen of in te trekken om het recht op vrijheid van meningsuiting, op vrijheid van vreedzame vergadering en op politieke participatie te waarborgen; 6. eist dat amnestie wordt verleend aan alle parlementsleden en activisten die worden vervolgd of opgesloten op grond van bepalingen inzake majesteitsschennis of andere repressieve wetten; 7. verzoekt de Commissie de onderhandelingen over een vrijhandelsovereenkomst aan te grijpen om druk uit te oefenen op Thailand om de repressieve wetten te hervormen – met name de wet op majesteitsschennis –, de politieke gevangenen vrij te laten, een einde te maken aan de uitzetting van Oeigoerse vluchtelingen en alle kernverdragen van de IAO te ratificeren; roept de lidstaten op uitleveringsverdragen met de Volksrepubliek China op te schorten; 8. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de Thaise en Chinese autoriteiten. Het Europees Parlement, – gezien zijn eerdere resoluties over Sudan, – gezien artikel 150, lid 5, en artikel 136, lid 4, van zijn Reglement, A. overwegende dat het conflict tussen de Sudanese strijdkrachten (SAF) en de Rapid Support Forces (RSF) sinds april 2023 aanhoudt, waarbij beide partijen strijden voor de controle over Sudan en de middelen van het land; B. overwegende dat er door het conflict 13 miljoen mensen onder dwang ontheemd zijn; overwegende dat bijna twee derde van de Sudanese bevolking, waaronder 16 miljoen kinderen, dringend humanitaire hulp nodig heeft, terwijl de gezondheidszorg grotendeels is ingestort; overwegende dat de humanitaire hulpverlening wordt belemmerd, waardoor de voedselonzekerheid, ondervoeding en verspreiding van ziekten toenemen; C. overwegende dat Unicef meldt dat verkrachting als oorlogswapen verontrustend genoeg een gangbare praktijk is geworden, waarbij vooral kinderen gevaar lopen, en dat ongeveer 12,1 miljoen mensen het risico lopen op gendergerelateerd geweld, waaronder verkrachting en gedwongen huwelijken; overwegende dat sinds begin 2024 melding is gemaakt van 221 gevallen van kinderverkrachting; 1. roept alle partijen op onmiddellijk een einde te maken aan de vijandelijkheden, via onderhandelingen tot een oplossing te komen en hun toezeggingen in het kader van de verklaring van Jeddah na te komen; 2. onderstreept dat er dringend behoefte is aan een gelijke toegang tot humanitaire hulp voor burgers; verzoekt alle partijen te zorgen voor een veilige, tijdige en ongehinderde toegang tot humanitaire actoren, waaronder het Wereldvoedselprogramma; 3. veroordeelt ten stelligste de willekeurige aanvallen op burgers en de wijdverbreide gevallen van seksueel geweld tegen vrouwen en kinderen, die worden gepleegd door zowel de SAF als de RSF; dringt er bij alle partijen op aan een einde te maken aan deze afschuwelijke praktijken en oorlogsmisdaden, waaronder kinderverkrachting; benadrukt de noodzaak van steun voor overlevenden, met inbegrip van gezondheidszorg, behandeling en psychosociale ondersteuning, alsook seksuele en reproductieve gezondheidszorg; eist dat de daders ter verantwoording worden geroepen; 4. dringt er bij de Sudanese autoriteiten en alle oorlogvoerende partijen op aan het internationaal humanitair recht te eerbiedigen en op te houden met het rekruteren en inzetten van kindsoldaten; 5. verzoekt de Raad gerichte maatregelen en sancties vast te stellen tegen de entiteiten en bevelhebbers die verantwoordelijk zijn voor ernstige mensenrechtenschendingen, waaronder Abdel Rahim Hamdan Dagalo, Mohamed Hamdan “Hemedti” Dagalo en Abu Aqla Keikel; 6. dringt er bij de Raad en de Commissie op aan actie te ondernemen tegen alle actoren die het VN-wapenembargo ten aanzien van Darfur schenden, en te ijveren voor een uitbreiding van het embargo tot heel Sudan; 7. dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan steun te verlenen aan het onderzoek van het Internationaal Strafhof naar genocide, oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid in Darfur, en het werk van de onderzoeksmissie van de VN inzake Sudan te ondersteunen, onder meer voor de volledige toegang van de missie tot het land; moedigt de VN, de Afrikaanse Unie en andere regionale organisaties aan om bij te dragen aan de uitrol van een robuuste missie om burgers te beschermen, de mensenrechten te monitoren en seksueel geweld te onderzoeken; 8. verzoekt de EU en haar lidstaten meer humanitaire hulp te bieden aan Sudan en zijn buurlanden, te voorzien in financiering voor steun voor overlevenden van seksueel geweld en middelen te blijven uittrekken voor lokale weerbaarheids- en beschermingsprogramma’s, met als doel de rechten van vrouwen en kinderen en gendergelijkheid te waarborgen; 9. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan.de Raad, de Commissie, de VV/HV, de Sudanese autoriteiten, de Afrikaanse Unie, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties en het Pan-Afrikaanse Parlement. Het Europees Parlement, – gezien zijn eerdere resoluties over Armenië en Azerbeidzjan, – gezien artikel 150, lid 5, en artikel 136, lid 4, van zijn Reglement, A. overwegende dat 23 Armeense gijzelaars worden vastgehouden in Azerbeidzjan, waaronder voormalige de-factoambtenaren van Nagorno-Karabach en krijgsgevangenen uit de oorlog van 2020 en de daaropvolgende etnische zuivering; overwegende dat er schijnprocessen tegen hen lopen en dat ze met ernstige aanklachten worden geconfronteerd die kunnen leiden tot onwettige levenslange gevangenisstraffen; B. overwegende dat deze gijzelaars worden onderworpen aan onmenselijke en vernederende behandeling, waaronder verboden psychoactieve methoden; overwegende dat hun rechten niet worden geëerbiedigd, zoals de toegang tot onafhankelijke advocaten en tolken, de mogelijkheid om in beroep te gaan, het ontvangen van familiebezoeken en de opschorting van procedures om gezondheidsredenen; overwegende dat dit een systematische schending door Azerbeidzjan van zijn internationale verplichtingen met betrekking tot de behandeling van gevangenen vormt; 1. veroordeelt de onrechtvaardige detentie van de Armeense gijzelaars; eist hun onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating; 2. spreekt zich krachtig uit tegen de lopende schijnprocessen en de systematische schendingen van de grondrechten van Armeense gijzelaars, en roept Azerbeidzjan op hun recht op een eerlijk proces en op toegang tot artsen volledig te eerbiedigen in overeenstemming met de internationale normen; verwacht een onafhankelijk onderzoek naar hun slechte behandeling; 3. spreekt zijn diepe bezorgdheid uit over het bevel van de autoriteiten in Bakoe om de kantoren van het ICRC en de VN-agentschappen te sluiten, wat zowel de steun voor de Armeense gevangenen als het humanitaire toezicht belemmert, en verzoekt de autoriteiten hun standpunt te herzien; 4. verzoekt de ambassades van de EU en de lidstaten in Azerbeidzjan de processen te volgen en alle Armeense gijzelaars regelmatig te bezoeken; verzoekt de HV/VV en de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten hen te bezoeken; 5. dringt aan op het opleggen van sancties in het kader van de wereldwijde EU-sanctieregeling voor de mensenrechten aan alle Azerbeidzjaanse leiders en functionarissen die mensenrechtenschendingen plegen, met name de aanklagers en rechters Jamal Ramazanov, Anar Rzayev en Zeynal Agayev; 6. verzoekt het Internationaal Strafhof gevallen van gedwongen ontheemding, vervolging en etnische zuivering van de Armeense bevolking van Nagorno-Karabach te onderzoeken; dringt aan op de volledige tenuitvoerlegging van alle beschikkingen van het Internationaal Gerechtshof, met inbegrip van de verplichting van Azerbeidzjan om alle personen die in verband met de oorlog van 2020 gevangen zijn genomen, te beschermen tegen geweld en lichamelijk letsel; 7. herhaalt zijn krachtige oproep om het memorandum van overeenstemming tussen de EU en Azerbeidzjan van 2022 over een strategisch partnerschap op het gebied van energie op te schorten; dringt erop aan dat een nieuwe partnerschapsovereenkomst tussen de EU en Azerbeidzjan alleen mag worden gesloten als alle politieke gevangenen worden vrijgelaten, de mensenrechtensituatie in het land verbetert, Azerbeidzjan de ondertekening van een vredesakkoord met Armenië niet onnodig vertraagt en het de rechten van Armeniërs uit Nagorno-Karabach, met inbegrip van het recht om terug te keren, eerbiedigt; 8. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de HV/VV en de lidstaten, alsook aan de president, de regering en het parlement van Armenië en Azerbeidzjan. Het Europees Parlement, – gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 151 en 153, – gezien de Europese pijler van sociale rechten, – gezien zijn resolutie van 5 oktober 2016 over de behoefte aan een Europees herindustrialiseringsbeleid in het licht van de recente Caterpillar- en Alstom-zaken (1) , – gezien zijn resolutie van 15 januari 2013 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende informatie voor en raadpleging van werknemers, anticipatie en beheer van herstructurering (2) , – gezien zijn resolutie van 16 december 2021 over democratie op het werk: een Europees kader voor de medezeggenschapsrechten van werknemers en de herziening van de richtlijn inzake een Europese ondernemingsraad (3) , – gezien zijn resolutie van 23 november 2023 over het scheppen van werkgelegenheid: rechtvaardige transitie en investeren met impact (4) , – gezien zijn resolutie van 2 februari 2023 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende de herziening van de richtlijn inzake de instelling van een Europese ondernemingsraad (5) , – gezien de richtsnoeren van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) uit 2015 voor een rechtvaardigere transitie naar ecologisch duurzame economieën en samenlevingen voor iedereen, – gezien de verklaring van Terhulpen over de toekomst van de Europese pijler van sociale rechten van 16 april 2024, – gezien de tripartiete verklaring voor een bloeiende Europese sociale dialoog van januari 2024 (6) , – gezien de aanbeveling van de Raad van 16 juni 2022 inzake het garanderen van een rechtvaardige transitie naar klimaatneutraliteit (7) , – gezien de mededeling van de Commissie van 11 december 2019, getiteld “De Europese Green Deal” ( COM(2019)0640 ), – gezien Verordening (EU) 2021/1056 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 tot oprichting van het Fonds voor een rechtvaardige transitie (8) , – gezien de mededeling van de Commissie van 1 juli 2020, getiteld “Europese vaardighedenagenda voor duurzaam concurrentievermogen, sociale rechtvaardigheid en veerkracht” ( COM(2020)0274 ), – gezien het advies van het Europees Comité van de Regio’s van 25 mei 2023 over uitbanning van langdurige werkloosheid: het lokale en regionale perspectief (9) , – gezien de mededeling van de Commissie van 1 februari 2023 getiteld “Een industrieel plan voor de Green Deal voor het nettonultijdperk” ( COM(2023)0062 ), – gezien artikel 136, lid 2, van zijn Reglement, – gezien de ontwerpresolutie van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, A. overwegende dat de transitie naar een groene, digitale en concurrerende Europese economie noodzakelijk is om het Europese sociale model te behouden, maar zelf alleen kan worden verwezenlijkt als mensen voldoende worden beschermd tegen de mogelijke nadelige sociale gevolgen van ingrijpende economische veranderingen; overwegende dat de bescherming van het milieu en het klimaat absoluut noodzakelijk is voor welvaart en welzijn op de lange termijn; B. overwegende dat de sociale dialoog, collectieve onderhandelingen en een sterke betrokkenheid van vakbonden essentieel zijn om het recht van werknemers op informatie en raadpleging te waarborgen tijdens herstructureringsprocessen; overwegende dat de betrokkenheid van werknemers bij besluitvormingsprocessen van ondernemingen door middel van informatie-uitwisseling, raadpleging en medezeggenschap belangrijker is dan ooit om een eerlijke en rechtvaardige transitie, het concurrentievermogen en de economische groei van ondernemingen te garanderen en om banen en collectieve belangen van werknemers te beschermen, zoals fatsoenlijke arbeidsomstandigheden, eerlijke lonen en een gelijke behandeling; overwegende dat de rechtvaardige transitie draait om het ondersteunen van sociale rechtvaardigheid en opwaartse sociale convergentie, en het waarborgen van een eerlijke lastenverdeling, terwijl tegelijk een duurzame, hulpbronnenefficiënte en concurrerende economie wordt gewaarborgd, klimaatneutraliteit wordt bereikt en klimaatverandering wordt bestreden; C. overwegende dat herstructureringsprocessen zowel tot meer als tot minder banen kunnen leiden en zeer uiteenlopend van aard kunnen zijn, zoals interne herstructurering, bedrijfsuitbreiding, sluiting, faillissement, fusie/overname, offshoring/delokalisatie, uitbesteding, verplaatsing en reshoring; overwegende dat in Richtlijnen 98/59/EG (10) , 2001/23/EG (11) en 2002/14/EG (12) van de Raad de rechten van werknemers op informatie en raadpleging in het geval van de herstructurering van een onderneming worden vastgesteld; D. overwegende dat slechts 40 % van de Europese vakbonden aangeeft over voldoende middelen te beschikken om werknemers tijdens herstructureringsprocessen doeltreffend te vertegenwoordigen (13) ; overwegende dat vakbondsvertegenwoordigers die geschoold zijn in het voeren van herstructureringsonderhandelingen 50 % doeltreffender zijn wanneer het gaat om het behoud van banen (14) ; overwegende dat volgens Eurofound een gebrek aan middelen en vaardigheden, alsook aan tijd zijn aangehaald als belangrijke belemmeringen voor de betrokkenheid van de sociale partners bij het vormgeven van de rechtvaardigde transitie, met name op lokaal en regionaal niveau; overwegende dat het vermogen van de Europese ondernemingsraden om herstructureringsprocessen te beïnvloeden beperkt blijkt en verder moet worden versterkt; E. overwegende dat het van essentieel belang is om te zorgen voor nieuwe banen en fatsoenlijke arbeidsomstandigheden, ondersteuning van de overgang naar een duurzame en rendabele economie, economische levensvatbaarheid op de lange termijn en ecologische duurzaamheid; overwegende dat de transformatie van onze industriële basis een kans biedt om de Europese autonomie te versterken, de de-industrialisatie om te keren, zekere en duurzame banen te creëren en ons te helpen om de klimaat- en milieudoelstellingen te verwezenlijken en tegelijkertijd arbeidsrechten en mensen die centraal staan in een sociaal Europa te beschermen; overwegende dat er via het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering, geld ter beschikking is gesteld voor de omscholing van werknemers die zijn ontslagen naar aanleiding van een grootschalige herstructurering, hetgeen duizenden Europese werknemers ten goede komt; F. overwegende dat ondernemingen die herstructureren prioriteit moeten geven aan langetermijndoelstellingen, zoals economische duurzaamheid en stabiliteit van de werkgelegenheid op de lange termijn, in combinatie met andere doelstellingen zoals economische winsten, en tegelijkertijd de betrokkenheid van vakbonden en maatschappelijk verantwoord ondernemen in hun herstructureringsplannen moeten versterken; overwegende dat met name kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) hierbij moeten worden ondersteund; G. overwegende dat tekorten aan gekwalificeerde werknemers, met inbegrip van deskundigen met een beroepsopleiding, in sleutelsectoren een aanzienlijke belemmering vormen voor het concurrentievermogen van de economie van de EU en haar vermogen om de groene en digitale transitie te verwezenlijken; H. overwegende dat de be- en verwerkende industrie, met inbegrip van de automobiel-, staal-, microchips- en halfgeleidersector, een van de essentiële economische pijlers in Europa is; overwegende dat deze sectoren voor miljoenen directe en indirecte banen zorgen; I. overwegende dat het belangrijk is stappen te zetten in de richting van de decarbonisatie van het wegvervoer, hetgeen zo gerealiseerd moet worden dat banenverlies in de automobielsector, met inbegrip van alle belanghebbenden en de sociale partners, tijdens het transformatieproces beperkt blijft; overwegende dat de betrokken werknemers in het geval van tijdelijke werkloosheid moeten worden ondersteund met behulp van om- en bijscholingskansen, opleidingsmogelijkheden en relevante vangnetten; 1. benadrukt de beginselen van de Europese pijler van sociale rechten en met name beginsel 5 inzake veilige en flexibele werkgelegenheid en het recht op een billijke en gelijke behandeling wat arbeidsomstandigheden betreft, beginsel 7 inzake informatie over arbeidsvoorwaarden en bescherming bij ontslag en beginsel 8 inzake de sociale dialoog en de betrokkenheid van werknemers; wijst erop dat er dringend behoefte is aan een ambitieus, concurrerend Europees industriebeleid met aanzienlijke investeringen ter ondersteuning van diensten van algemeen belang (15) en innovatie, waarbij de administratieve lasten in de lidstaten worden verminderd, hoogwaardige banen worden gecreëerd in alle regio’s en sectoren, de sociale vooruitgang wordt versterkt en de klimaatdoelstellingen worden gehaald; benadrukt dat dit beleid moet worden gecombineerd met veerkrachtige en sterke nationale overheidsdiensten, zoals toegang tot sociale bescherming, fatsoenlijke en betaalbare huisvesting, betaalbaar, efficiënt en klimaatneutraal vervoer, betaalbare en beschikbare kinderopvang, ouderenzorg en steun voor personen met een handicap; 2. erkent dat de EU haar economie moet hervormen teneinde haar concurrentievermogen te behouden en de groene en digitale transitie te verwezenlijken, onder meer door middel van een Europees industriebeleid; is ingenomen met de oprichting van een Europees Fonds voor concurrentievermogen, zoals beoogd door de voorzitter van de Europese Commissie, Ursula von der Leyen; herhaalt zijn oproep om het kader voor economische governance te versterken met een gemeenschappelijk investeringsinstrument (16) op EU-niveau teneinde de huidige en toekomstige prioriteiten van de EU te verwezenlijken, waaronder de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten; is van mening dat een dergelijk instrument ervoor moet zorgen dat in alle relevante sectoren de nodige middelen beschikbaar zijn voor de ontwikkeling van een industriebeleid en voor beleidsmaatregelen die de bescherming en het scheppen van hoogwaardige banen ondersteunen en bijdragen tot opwaartse sociale convergentie; herhaalt zijn eerdere verzoek aan de Commissie en de Raad om het Europees instrument voor tijdelijke steun om het risico op werkloosheid te beperken in een noodtoestand (SURE) te versterken ter ondersteuning van werktijdverkortingsregelingen, het inkomen van werknemers en werknemers die tijdelijk zouden worden ontslagen in het kader van de groene transitie, daarbij rekening houdend met de uitkomst van het definitieve evaluatieverslag en overwegende dat met SURE 40 miljoen banen zijn gered (17) ; 3. benadrukt dat de volledige betrokkenheid van de sociale partners vereist is voor de verwezenlijking van een Europees industriebeleid voor hoogwaardige banen en dat dit beleid uitgevoerd moet worden door middel van sociale dialoog en collectieve onderhandelingen; verzoekt de Commissie een ambitieuze routekaart voor hoogwaardige banen te presenteren en de beginselen van de Europese pijler van sociale rechten uit te voeren; verzoekt de Commissie een overleg met en de volledige betrokkenheid van de sociale partners bij het ontwerp en de uitvoering van de toekomstige Europese Clean Industrial Deal te waarborgen; verzoekt de Commissie om de algemene doelstelling van waarborging van arbeidskwaliteit en -stabiliteit op EU-niveau in de Deal op te nemen; 4. roept de EU op een handelsbeleid te voeren dat hoogwaardige banen bevordert en beschermt; wijst erop dat toekomstige handelsovereenkomsten arbeidsclausules die aansluiten bij de normen van de IAO moeten bevatten om ervoor te zorgen dat de wereldhandel werknemers en kmo’s beschermt; 5. verlangt dat de Commissie in het kader van de toekomstige herziening van de richtlijn inzake overheidsopdrachten (18) de collectieve onderhandelingen en het gebruik van de sociale clausule verder bevordert, alsook een voorkeursbehandeling geeft aan ondernemingen waarvan de werknemers onder collectieve overeenkomsten vallen; benadrukt dat aanbestedende diensten marktdeelnemers moeten uitsluiten van openbare aanbestedingen die zich hebben ingelaten met criminele activiteiten; stelt dat openbare aanbestedingen maatschappelijk verantwoord ondernemen strategisch versterken; benadrukt hoe belangrijk het is ervoor te zorgen dat Europese en nationale financiering wordt aangewend om de transitie naar een klimaatneutrale economie te vergemakkelijken, onder meer door de sociale dialoog en collectieve onderhandelingen te bevorderen; is bovendien van oordeel dat er geen financiële steun van de EU mag gaan naar ondernemingen die de toepasselijke arbeidsvoorwaarden en/of op de werkgever rustende verplichtingen die voortvloeien uit het EU- of nationaal arbeidsrecht of de relevante collectieve arbeidsovereenkomsten niet naleven; is van mening dat deze steun ook moet worden aangewend om het Europees industrieel concurrentievermogen en het scheppen van hoogwaardige banen in de EU te bevorderen en collectieve onderhandelingen en de naleving van arbeidsrechten en -wetgeving in de EU en de lidstaten te stimuleren, met inbegrip van fatsoenlijke arbeidsomstandigheden; dringt erop aan dat EU-financiering en staatssteun door de lidstaten worden afgestemd op een Europees industriebeleid, teneinde hoogwaardige banen te bieden, collectieve onderhandelingen te bevorderen, de arbeidsrechten en -normen van de EU te eerbiedigen, het concurrentievermogen van het Europese bedrijfsleven te verbeteren en betere arbeidsomstandigheden te waarborgen; 6. dringt aan op Europese investeringen in vitale sectoren en essentiële producten om de strategische autonomie van de EU te versterken, evenals in de digitale en groene transitie, zoals emissievrij vervoer, hernieuwbare energie, schone technologie en digitale technologieën, waaronder artificiële intelligentie; dringt erop aan dat deze investeringen de bestaande wetgeving over de rechten van werknemers ten volle eerbiedigen en de gemeenschapsontwikkeling versterken; 7. verzoekt de Commissie de trends op het gebied van herstructurering en de gevolgen daarvan voor de werkgelegenheid te monitoren aan de hand van gegevens uit instrumenten, zoals de Europese herstructureringsmonitor en het waarnemingscentrum van de EU voor een rechtvaardige transitie, dat in 2025 zou moeten worden opgericht, en zo het aantal gecreëerde of verloren banen en de betrokken ondernemingen te volgen; 8. erkent dat het bereiken van digitale en groene doelstellingen kansen zal creëren en tegelijkertijd in veel sectoren transformaties of herstructureringen kan vereisen; wijst erop dat de sociale dialoog bij de anticipatie op en het beheer van deze processen van essentieel belang is om hoogwaardige banen te behouden en te creëren en om onvermijdelijk banenverlies met voldoende steun op te vangen, en kan bijdragen aan de verwezenlijking van een klimaatneutrale economie die haar sociale, economische en milieunormen handhaaft; benadrukt dat bij herstructureringsprocessen fundamentele rechten van werknemers zoals het recht op informatie en raadpleging moeten worden geëerbiedigd; verzoekt de Commissie en de lidstaten actie te ondernemen om collectieve onderhandelingen te versterken en te bevorderen, met volledige eerbiediging van de autonomie van de sociale partners en van het recht van collectieve onderhandelingen; benadrukt dat de werknemers begunstigden moeten zijn van herstructurering, ook wanneer zij overstappen naar een nieuwe, gelijkwaardige baan binnen hun huidige onderneming of sector, of wanneer zij zich omscholen of overstappen naar een baan in een toekomstbestendige sector, en dat alles terwijl zij op gepaste wijze worden bijgestaan en gecompenseerd; 9. benadrukt dat het management moet anticiperen op ontwikkelingen die leiden tot herstructureringsprocessen, en dat zo vroeg mogelijk van start moet worden gegaan met plannen voor veranderingen om insolventie en banenverlies te voorkomen, waarbij werknemersvertegenwoordigers en vakbonden in een vroeg stadium moeten worden betrokken om een zinnige sociale dialoog te waarborgen, ook in het geval van preventieve herstructureringsstelsels als bedoeld in Richtlijn (EU) 2019/1023 (19) ; verzoekt de Commissie en de lidstaten nauw samen te werken met de sociale partners zodat zij risico’s in een vroeg stadium kunnen herkennen en omvattende plannen kunnen ontwikkelen om tegemoet te komen aan de behoeften op het gebied van werkgelegenheid en economische stabiliteit; steunt in dat opzicht investeringen in opleidingen en capaciteitsopbouw van de vakbonden en werknemersvertegenwoordigers die betrokken zijn bij herstructureringsprocessen; 10. wijst erop dat herstructureringsprocessen ook gevolgen hebben voor de toeleveringsketen en een aanzienlijk risico kunnen vormen voor de indirecte werkgelegenheid in de gehele EU; verzoekt de Commissie en de lidstaten om ondernemingen, met inbegrip van kmo’s, die een herstructureringsproces doormaken te ondersteunen zodat zij de gevolgen op andere Europese ondernemingen in hun toeleveringsketen kunnen opnemen in hun plannen; verzoekt de Commissie en de lidstaten voorts om ondernemingen die indirect worden getroffen door deze herstructureringsprocessen te ondersteunen om de gevolgen op de werkgelegenheid te beperken; 11. wijst erop dat de EU de tekorten aan gekwalificeerde werknemers in strategische sectoren moet aanpakken teneinde haar concurrentievermogen te versterken; wijst erop dat het aanpakken van tekorten aan vakkrachten en het ondersteunen van werknemers die de overstap moeten maken naar een nieuwe baan na een herstructureringsproces complementaire doelstellingen zijn; benadrukt het feit dat voldoende toegang tot om- en bijscholing een voorwaarde is voor een succesvolle overstap naar een nieuwe baan in een andere sector; dringt er bij de Commissie op aan om in haar voorstellen voor een Clean Industrial Deal en een vaardigheidsunie hier rekening mee te houden, onder meer door de rol van de kenniscentra voor beroepsopleiding uit te breiden; verzoekt de Commissie de erkenning van vaardigheden in de verschillende lidstaten te verbeteren en te waarborgen dat haar programma’s beter voldoen aan de behoeften van deskundigen met een beroepsopleiding; 12. benadrukt dat herstructureringsprocessen niet mogen worden gebruikt als voorwendsel om de rechten van werknemers op informatie en raadpleging, alsook het recht op collectieve onderhandelingen en de rechten van vakbonden te schenden (20) ; betreurt de schending van de grondrechten op collectieve onderhandelingen en op informatie en raadpleging voordat een besluit wordt genomen; is van mening dat vakbonden over voldoende middelen en capaciteit moeten beschikken om een herstructureringsbeslissing van een bedrijf te beoordelen en de steun van een onafhankelijke deskundige in te zetten; verzoekt de Commissie, de lidstaten en de sociale partners om verdere waarborgen in te voeren om collectieve onderhandelingen te garanderen en te voorkomen dat herstructureringsprocessen worden misbruikt als middel om af te zien van werkgeversverplichtingen; benadrukt dat er sancties moeten worden opgelegd in geval van overtredingen en niet-naleving; 13. is verontrust over het feit dat Europese vennootschapsrechtelijke bepalingen en de interpretatie daarvan in sommige rechtszaken mazen in de wet creëren en het mogelijk maken om verplichte nationale participatieregels op bestuursniveau te omzeilen (21) ; 14. benadrukt dat een van de meest doeltreffende manieren om te voorkomen dat een herstructurering nodig is, bestaat uit de proactieve anticipatie en het proactief beheer van veranderingen door middel van collectieve onderhandelingen en informatie en raadpleging; dringt er bij de lidstaten op aan om hoogwaardige bij- of omscholing, een leven lang leren, opleiding van werknemers en ondersteuning bij loopbaanontwikkeling te waarborgen; wijst erop dat er zoveel mogelijk prioriteit moet worden gegeven aan bij- en omscholing voordat ontslagen worden overwogen; 15. benadrukt dat gendergelijkheid een integraal onderdeel moet worden van transitiestrategieën en geïntegreerd moet worden in verband houdende beleids- en wetgevingsmaatregelen om de rechtvaardigheid van onze samenlevingen te versterken; acht het van essentieel belang een gelijke behandeling en gelijke economische kansen voor vrouwen te waarborgen, met aandacht voor de meest kwetsbare, zoals vrouwen met een handicap, alleenstaande moeders, vrouwen die tot minderheden behoren en migrantenvrouwen; 16. is van mening dat een met de sociale partners overeengekomen industrieel plan essentieel is om de economische levensvatbaarheid van Europese industriële ondernemingen te bevorderen en, in het slechtste geval, sluitingen en gedwongen ontslagen te voorkomen; verzoekt de Commissie en de lidstaten om ondernemingen, met name kmo’s te ondersteunen om gedwongen ontslagen te voorkomen; verzoekt de Commissie en de lidstaten om mechanismen in te voeren die gedwongen ontslagen helpen voorkomen, zoals tijdelijke steunprogramma’s om de werkgelegenheid tijdens transities te beschermen en zo te voorkomen dat strategische industriële capaciteit en geschoolde arbeidskrachten verloren gaan; verzoekt Europese ondernemingen en werkgevers die bezig zijn met herstructureringen, in een vroeg stadium plannen te bedenken en uit te voeren om banenverlies te voorkomen en fatsoenlijke arbeidsomstandigheden en hoge sociale normen te handhaven, voor zover dit mogelijk is; eist sterkere bescherming tegen oneerlijk ontslag en eist de nodige steun voor werknemers die getroffen worden door herstructureringen om hen toegang te geven tot omscholingsmogelijkheden en ondersteuning, zoals inkomenssteun, ook tijdens het zoeken naar nieuw werk; bevestigt nogmaals dat de waardigheid en de rechten van werknemers en de economische en financiële duurzaamheid van de onderneming belangrijke doelstellingen zijn waarmee rekening moet worden gehouden in de context van herstructureringsprocessen; 17. is verheugd over de aankondiging van de Commissie dat zij een Clean Industrial Deal zal voorstellen die niet alleen de decarbonisatie versnelt, maar ook hoogwaardige banen in de groene en digitale sectoren in de EU behoudt en creëert; benadrukt dat de Clean Industrial Deal gericht moet zijn op strategische industrieën, waarbij de verplaatsing van de productie en banenverlies moeten worden voorkomen en tegelijkertijd het Europese sociale model en de sociale rechtvaardigheid moeten worden versterkt; 18. verzoekt de Commissie om in nauwe samenwerking met de sociale partners de vaststelling te overwegen van een kaderrichtlijn om de uitdagingen en complexiteit in verband met de werkgeversverplichtingen in onderaannemingsketens en arbeidsbemiddelaars in Europa aan te pakken, teneinde fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden en de eerbiediging van de rechten van werknemers te waarborgen; dringt erop aan dat in de kaderrichtlijn maatregelen worden opgenomen om de rol van andere arbeidsbemiddelaars dan uitzendbureaus te reguleren en dat er een algemeen rechtskader van de EU wordt ingevoerd om onderaanneming te beperken en te zorgen voor hoofdelijke aansprakelijkheid in de hele onderaannemingsketen, teneinde een einde te maken aan wanpraktijken op het gebied van onderaanneming en om de rechten van de werknemers te beschermen alsook hun claims in gevallen van achterstallig loon, niet-betaling van sociale bijdragen, faillissement, verdwijningen en “brievenbusfirma’s” die niet betalen zoals overeengekomen; dringt erop aan dat in deze richtlijn bepalingen worden opgenomen die de eerbiediging van het recht op informatie en raadpleging en het recht op collectieve onderhandelingen waarborgen, ook voor werknemers in onderaanneming; 19. verzoekt de Commissie en de lidstaten de sociale partners te steunen bij hun inspanningen om kwesties in verband met de groene transitie op te nemen in collectieve onderhandelingen op de juiste niveaus; benadrukt dat collectieve overeenkomsten betrekking kunnen hebben op de gevolgen van de activiteiten van een onderneming voor het milieu, de bescherming van werknemers tegen de gevolgen van klimaatverandering en de gevolgen van de groene transitie op de arbeidsomstandigheden; verzoekt de EU en de lidstaten om verdere steun te verlenen aan acties en initiatieven die werkgevers en werknemers ertoe aanzetten zich aan te passen aan de groene transitie en om van collectieve onderhandelingen een belangrijk instrument te maken om te zorgen voor evenwichtige productiemodellen die het milieu beschermen en hoogwaardige banen scheppen; 20. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
|
European Parliament Adopted Texts
|
https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/TA-10-2025-04-01_NL.html
|
Het Europees Parlement, – gezien het aan het Parlement voorgelegde verzoek om opheffing van de immuniteit van Jana Nagyová, dat op 1 juli 2024 werd ingediend door het gerechtshof te Praag in verband met strafrechtelijke procedure nr. 3 To 34/2024 bij dat gerechtshof, en waarvan op 19 juli 2024 ter plenaire vergadering kennis werd gegeven, – na Jana Nagyová op 29 januari 2025 te hebben gehoord overeenkomstig artikel 9, lid 6, van zijn Reglement, – gezien de artikelen 8 en 9 van protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen, – gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 21 oktober 2008, 19 maart 2010, 6 september 2011, 17 januari 2013, 19 december 2019 en 5 juli 2023 (1) , – gezien artikel 27 van de grondwet van de Tsjechische Republiek en artikel l0, lid 1, van Wet nr. 141/1961 Coll. inzake strafvordering (het wetboek van strafvordering van de Tsjechische Republiek), – gezien artikel 5, lid 2, artikel 6, lid 1, en artikel 9 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie juridische zaken ( A10-0029/2025 ), A. overwegende dat het gerechtshof te Praag op 1 juli 2024 een verzoek om opheffing van de parlementaire immuniteit van het in Tsjechië verkozen lid van het Europees Parlement Jana Nagyová heeft ingediend met het oog op de voortzetting van de strafprocedure die momenteel in hoger beroep bij het gerechtshof loopt in verband met de beschuldiging van het plegen van subsidiefraude overeenkomstig artikel 212, lid 1 en lid 6, punt a), en het schaden van de financiële belangen van de Europese Unie overeenkomstig artikel 260, leden 1 en 5, van Wet nr. 40/2009 Coll. (het wetboek van strafrecht van de Tsjechische Republiek); B. overwegende dat de strafrechtelijke procedure tegen Jana Nagyová wordt gevoerd op basis van de tenlastelegging van het gemeentelijk openbaar ministerie van Praag van 21 maart 2022 wegens een handeling die zij samen met een medebeklaagde zou hebben gepleegd, op grond van het feit dat zij, in haar hoedanigheid van persoon die zich beroepsmatig bezighoudt met subsidies van de Unie en in de periode van 17 januari 2008 tot 5 januari 2010 als vicevoorzitter van de raad van bestuur van een Tsjechisch bedrijf, een subsidie heeft aangevraagd in de wetenschap dat dit bedrijf daar geen recht op had, en dat zij onjuiste informatie heeft verstrekt, namelijk dat het bedrijf een kleine onderneming en een onafhankelijke onderneming was; C. overwegende dat de parlementaire immuniteit tot doel heeft het Parlement en zijn leden te beschermen tegen gerechtelijke procedures in verband met activiteiten die in de uitoefening van parlementaire taken zijn verricht en die niet van die taken kunnen worden gescheiden; D. overwegende dat het bij de ten laste gelegde strafbare feiten niet gaat om een mening die de betrokkene heeft geuit of een stem die de betrokkene heeft uitgebracht in de uitoefening van haar ambt als lid van het Europees Parlement in de zin van artikel 8 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie; E. overwegende dat in artikel 9, eerste alinea, punt a), van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie is bepaald dat de leden van het Europees Parlement op hun eigen grondgebied de immuniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend; F. overwegende dat in artikel 27, lid 4, van de grondwet van de Tsjechische Republiek is bepaald dat kamerleden en senatoren slechts strafrechtelijk kunnen worden vervolgd met instemming van de kamer waarvan zij lid zijn, en dat indien die kamer geen toestemming geeft, strafvervolging tijdens de duur van hun mandaat is uitgesloten; G. overwegende dat het Parlement in deze zaak geen bewijs heeft gevonden dat duidt op fumus persecutionis, dat wil zeggen feiten die erop wijzen dat de gerechtelijke procedures zijn ingeleid om de politieke activiteit van het lid en dus van het Europees Parlement te schaden; H. overwegende dat het Parlement niet de rol van rechter op zich kan nemen, en overwegende dat een lid in het kader van een procedure tot opheffing van de immuniteit niet als een “verdachte” kan worden aangemerkt (2) ; 1. besluit de immuniteit van Jana Nagyová op te heffen; 2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de bevoegde autoriteit van de Tsjechische Republiek en aan Jana Nagyová. Het Europees Parlement, – gezien het verzoek tot opheffing van de immuniteit van Petr Bystron, dat bij brief d.d. 27 augustus 2024 is ingediend door het Duitse Bondsministerie van Justitie op verzoek van de eerste openbaar aanklager bij het openbaar ministerie München I in verband met een strafrechtelijke procedure die aanhangig is bij het Amtsgericht München, en waarvan op 16 september 2024 ter plenaire vergadering kennis werd gegeven, – na Petr Bystron op 29 januari 2025 te hebben gehoord, overeenkomstig artikel 9, lid 6, van zijn Reglement en gezien de documenten die tijdens de hoorzitting door hem werden overlegd, – gezien de artikelen 8 en 9 van protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen, – gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 21 oktober 2008, 19 maart 2010, 6 september 2011, 17 januari 2013, 19 december 2019 en 5 juli 2023 (1) , – gezien artikel 46 van de grondwet van de Bondsrepubliek Duitsland, – gezien artikel 5, lid 2, artikel 6, lid 1, en artikel 9 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie juridische zaken ( A10‑0030/2025 ), A. overwegende dat de eerste openbaar aanklager bij het openbaar ministerie München I om opheffing heeft verzocht van de parlementaire immuniteit van Petr Bystron, lid van het Europees Parlement, omdat hem ten laste is gelegd dat hij de strafbare feiten als bedoeld in § 86a juncto § 86 van het Duitse wetboek van strafrecht heeft gepleegd, meer bepaald het gebruikmaken van symbolen van antigrondwettelijke/terroristische groeperingen; B. overwegende dat in het verzoek wordt vermeld dat Petr Bystron, na het ontslag van de Oekraïense ambassadeur in Duitsland op 12 juli 2022, een fotocollage op zijn Twitteraccount zou hebben geplaatst waarop delen van foto’s te zien zijn van personen die in het verleden een hoog openbaar ambt hebben bekleed, die elk hun rechter- of linkerarm naar boven strekken, met gestrekte hand en vingers; overwegende dat de gepubliceerde collage vergezeld gaat van het bijschrift “Bye, bye [...]! Duitse politici zwaaien gedag!” (2) ; overwegende dat Petr Bystron ten laste wordt gelegd dat hij tenminste stilzwijgend heeft aanvaard dat een objectieve Twittergebruiker die deze fotocollage ziet, denkt dat het bij de positie waarin deze personen hun arm houden gaat om de zogeheten Hitlergroet, een groet die in de nazitijd werd gebruikt; overwegende dat Petr Bystron ervan wordt beschuldigd in Duitsland symbolen van antigrondwettelijke/terroristische groeperingen te hebben verspreid of in het openbaar te hebben gebruikt; C. overwegende dat de bevoegde autoriteiten, na een onderzoek te hebben verricht, een verzoek tot opheffing van de immuniteit van Petr Bystron hebben ingediend bij de Duitse Bondsdag, waarvan hij destijds lid was; overwegende dat de Duitse Bondsdag zijn immuniteit op 7 september 2023 heeft opgeheven; D. overwegende dat Petr Bystron in juni 2024 bij de Europese verkiezingen werd verkozen tot lid van het Europees Parlement; overwegende dat de bevoegde autoriteiten na de bekendmaking van de definitieve verkiezingsuitslag bij beschikking van 9 juli 2024 de strafprocedure tegen hem voorlopig hebben geschorst, omdat eerst een verzoek tot opheffing van de immuniteit moest worden ingediend; E. overwegende dat Petr Bystron ten tijde van de ten laste gelegde feiten geen lid van het Europees Parlement was; F. overwegende dat de ten laste gelegde strafbare feiten en het daaropvolgende verzoek om opheffing van de immuniteit geen verband houden met een mening of stem die Petr Bystron in de uitoefening van zijn ambt heeft uitgebracht in de zin van artikel 8 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie; G. overwegende dat in artikel 9, eerste alinea, punt a), van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie is bepaald dat de leden van het Europees Parlement op hun eigen grondgebied de immuniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend; H. overwegende dat in artikel 46, leden 2, 3, en 4, van de grondwet van de Bondsrepubliek Duitsland het volgende wordt bepaald: I. overwegende dat de parlementaire immuniteit tot doel heeft het Parlement en zijn leden te beschermen tegen gerechtelijke procedures in verband met activiteiten die in de uitoefening van parlementaire taken zijn verricht en die niet van die taken kunnen worden gescheiden; J. overwegende dat in artikel 5, lid 2, van zijn Reglement wordt bepaald dat de parlementaire immuniteit van een lid geen persoonlijk voorrecht, maar een garantie voor de onafhankelijkheid van het Parlement als geheel en van zijn leden; K. overwegende dat het Parlement in deze zaak geen bewijs heeft gevonden dat duidt op fumus persecutionis, dat wil zeggen feiten die erop wijzen dat de desbetreffende strafrechtelijke procedure is ingeleid om de politieke activiteiten van het lid in zijn hoedanigheid van lid van het Europees Parlement schade toe te brengen; L. overwegende dat het Parlement niet de rol van rechter op zich kan nemen, en overwegende dat een lid in het kader van een procedure tot opheffing van de immuniteit niet als een “verdachte” kan worden aangemerkt (3) . 1. besluit de immuniteit van Petr Bystron op te heffen; 2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de bevoegde autoriteit van de Bondsrepubliek Duitsland en aan Petr Bystron. Het Europees Parlement, – gezien het op 29 juli 2024 gedateerde verzoek tot opheffing van de immuniteit van Maciej Wąsik, dat door de procureur-generaal van de Republiek Polen op verzoek van het openbaar ministerie te Warschau bij het Parlement werd ingediend in het kader van een strafrechtelijke procedure tegen Maciej Wąsik, en van de ontvangst waarvan op 16 september 2024 ter plenaire vergadering kennis werd gegeven, – na Maciej Wąsik op 18 februari 2025 te hebben gehoord overeenkomstig artikel 9, lid 6, van zijn Reglement, en gezien het documenten die door hem werden overgelegd, – gezien de artikelen 8 en 9 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie en artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen, – gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 21 oktober 2008, 19 maart 2010, 6 september 2011, 17 januari 2013, 19 december 2019 en 5 juli 2023 (1) , – gezien artikel 105, leden 2 en 5, van de grondwet van de Republiek Polen, – gezien artikel 5, lid 2, artikel 6, lid 1, en artikel 9 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie juridische zaken ( A10‑0031/2025 ), A. overwegende dat de procureur-generaal van de Republiek Polen bij brief d.d. 29 juli 2024 een verzoek doorstuurde van het openbaar ministerie te Warschau tot opheffing van de immuniteit van Maciej Wąsik wegens vermeende strafbare feiten in de zin van artikel 244 en artikel 12 van het Poolse wetboek van strafrecht; B. overwegende dat bij dit verzoek werd aangegeven dat Maciej Wąsik ervan verdacht wordt op 21 en 28 december 2023 opzettelijk, met voorbedachten rade en met korte tussenpozen te hebben gehandeld in strijd met het verbod op het uitoefenen van een openbaar ambt dat hem op 20 december 2023 voor de duur van vijf jaar werd opgelegd bij definitieve en bindende uitspraak van de regionale rechter te Warschau, omdat hij heeft deelgenomen aan de beraadslagingen en stemmingen tijdens een vergadering van de Sejm (het Poolse parlement) van de Republiek Polen op 21 december 2023 en doordat hij heeft deelgenomen aan een vergadering van de Commissie bestuur en binnenlandse zaken van de Sejm op 28 december 2023, waarmee hij uitvoering heeft gegeven aan het mandaat van een lid van de Sejm; overwegende dat de vermeende handelingen een strafbaar feit vormen in de zin van artikel 244 van het Poolse wetboek van strafrecht juncto artikel 12 van dat wetboek; C. overwegende dat op 18 april 2024 tegen Maciej Wąsik strafvervolging werd ingesteld; overwegende dat Maciej Wąsik in juni 2024 bij de Europese verkiezingen werd verkozen tot lid van het Europees Parlement; overwegende dat Maciej Wąsik ten tijde van de vermeende feiten geen lid van het Europees Parlement was; D. overwegende dat vermeende strafbare feiten en het daaropvolgende verzoek tot opheffing van de immuniteit geen verband houden met een mening of stem die Maciej Wąsik in de uitoefening van zijn ambt heeft uitgebracht in de zin van artikel 8 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie; E. overwegende dat in artikel 9, eerste alinea, punt a), van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie is bepaald dat de leden van het Europees Parlement op hun eigen grondgebied de immuniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend; F. overwegende dat in artikel 105, leden 2 en 5, van de Poolse grondwet is bepaald dat leden van de Sejm vanaf de dag waarop de verkiezingsuitslag bekend wordt gemaakt tot de dag waarop hun mandaat afloopt niet strafrechtelijk verantwoordelijk kunnen worden gesteld zonder toestemming van de Sejm van de Republiek Polen en niet kunnen worden aangehouden of gearresteerd zonder toestemming van de Sejm, behalve als leden op heterdaad worden betrapt en aanhouding noodzakelijk is om een goed verloop van de procedure te waarborgen; G. overwegende dat de parlementaire immuniteit tot doel heeft het Parlement en zijn leden te beschermen tegen gerechtelijke procedures in verband met activiteiten die in de uitoefening van parlementaire taken zijn verricht en die niet van die taken kunnen worden gescheiden; H. overwegende dat in artikel 5, lid 2, van zijn Reglement wordt bepaald dat de parlementaire immuniteit van een lid geen persoonlijk voorrecht, maar een garantie voor de onafhankelijkheid van het Parlement als geheel en van zijn leden; I. overwegende dat het Parlement in deze zaak geen bewijs heeft gevonden dat duidt op fumus persecutionis, dat wil zeggen feiten die erop wijzen dat de desbetreffende gerechtelijke procedure is ingeleid om de politieke activiteiten van het lid als lid van het Europees Parlement schade toe te brengen; J. overwegende dat het Parlement niet de rol van rechter op zich kan nemen, en overwegende dat een lid in het kader van een procedure tot opheffing van de immuniteit niet als een “verdachte” kan worden aangemerkt (2) ; 1. besluit de immuniteit van Maciej Wąsik op te heffen; 2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de bevoegde autoriteiten van de Republiek Polen en aan Maciej Wąsik. Het Europees Parlement, – gezien het verzoek tot opheffing van de immuniteit van Mariusz Kamiński d.d. 29 juli 2024, dat door de procureur-generaal van de Republiek Polen op verzoek van het arrondissementsparket van Warschau bij het Parlement werd ingediend in verband met een strafrechtelijke procedure tegen Mariusz Kamiński, en van de ontvangst waarvan op 16 september 2024 ter plenaire vergadering kennis werd gegeven, – na Mariusz Kamiński op 30 januari 2025 te hebben gehoord overeenkomstig artikel 9, lid 6, van zijn Reglement en gezien de documenten die door hem werden overgelegd, – gezien de artikelen 8 en 9 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie en artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen, – gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 21 oktober 2008, 19 maart 2010, 6 september 2011, 17 januari 2013, 19 december 2019 en 5 juli 2023 (1) , – gezien artikel 105, leden 2 en 5, van de Grondwet van de Republiek Polen, – gezien artikel 5, lid 2, artikel 6, lid 1, en artikel 9 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie juridische zaken ( A10‑0032/2025 ), A. overwegende dat de procureur-generaal van de Republiek Polen bij brief d.d. 29 juli 2024 op verzoek van het arrondissementsparket Warschau een verzoek tot opheffing van de immuniteit van Mariusz Kamiński heeft ingediend omdat deze wordt verdacht van het plegen van strafbare feiten als omschreven in artikel 244 en artikel 12 van het Poolse wetboek van strafrecht; B. overwegende dat bij dit verzoek werd aangegeven dat Mariusz Kamiński ervan verdacht wordt op 21 en 28 december 2023 opzettelijk en met voorbedachten rade te hebben gehandeld in strijd met het verbod op het uitoefenen van een openbaar ambt dat hem op 20 december 2023 voor de duur van vijf jaar werd opgelegd bij onherroepelijke uitspraak van de arrondissementsrechtbank van het district Warschau, omdat hij heeft deelgenomen aan de beraadslagingen en stemmingen tijdens een vergadering van de Sejm (het Poolse parlement) op 21 december 2023 en doordat hij heeft deelgenomen aan een vergadering van de Commissie bestuur en binnenlandse zaken van de Sejm op 28 december 2023, waarmee hij uitvoering heeft gegeven aan het mandaat van een lid van de Sejm; overwegende dat de vermeende handelingen een strafbaar feit vormen in de zin van artikel 244 van het Poolse wetboek van strafrecht juncto artikel 12 van dat wetboek; C. overwegende dat op 18 april 2024 tegen Mariusz Kamiński strafvervolging werd ingesteld; overwegende dat Mariusz Kamiński in juni 2024 bij de Europese verkiezingen werd verkozen tot lid van het Europees Parlement; overwegende dat Mariusz Kamiński ten tijde van de ten laste gelegde feiten geen lid van het Europees Parlement was; D. overwegende dat de ten laste gelegde strafbare feiten en het daaropvolgende verzoek om opheffing van de immuniteit geen verband houden met een mening of stem die Mariusz Kamiński in de uitoefening van zijn ambt heeft uitgebracht in de zin van artikel 8 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie; E. overwegende dat in artikel 9, eerste alinea, punt a), van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie is bepaald dat de leden van het Europees Parlement op hun eigen grondgebied de immuniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend; F. overwegende dat in artikel 105, leden 2 en 5, van de Poolse grondwet is bepaald dat leden van de Sejm vanaf de dag waarop de verkiezingsuitslag bekend wordt gemaakt tot de dag waarop hun mandaat afloopt niet strafrechtelijk kunnen worden vervolgd zonder toestemming van de Sejm en niet kunnen worden aangehouden of gearresteerd zonder toestemming van de Sejm, behalve als leden op heterdaad worden betrapt en aanhouding noodzakelijk is om een goed verloop van het proces te waarborgen; G. overwegende dat de parlementaire immuniteit tot doel heeft het Parlement en zijn leden te beschermen tegen gerechtelijke procedures in verband met activiteiten die in de uitoefening van parlementaire taken zijn verricht en die niet van die taken kunnen worden gescheiden; H. overwegende dat in artikel 5, lid 2, van zijn Reglement wordt bepaald dat de parlementaire immuniteit van een lid geen persoonlijk voorrecht is, maar een garantie voor de onafhankelijkheid van het Parlement als geheel en van zijn leden; I. overwegende dat het Parlement in deze zaak geen bewijs heeft gevonden dat duidt op fumus persecutionis, dat wil zeggen feiten die erop wijzen dat de desbetreffende strafrechtelijke procedure is ingeleid om de politieke activiteiten van het lid als lid van het Europees Parlement schade toe te brengen; J. overwegende dat het Parlement niet als een rechtbank kan worden beschouwd en dat het lid in het kader van een procedure tot opheffing van de immuniteit niet als een verdachte kan worden beschouwd (2) ; 1. besluit de immuniteit van Mariusz Kamiński op te heffen; 2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de bevoegde autoriteiten van de Republiek Polen en aan Mariusz Kamiński. (Raadpleging) Het Europees Parlement, – gezien artikel 286, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C10‑0010/2025), – gezien artikel 133 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0039/2025 ), A. overwegende dat de Raad bij schrijven van 12 februari 2025 het Europees Parlement heeft geraadpleegd over de benoeming van Lucian Romașcanu tot lid van de Rekenkamer; B. overwegende dat zijn Commissie begrotingscontrole de kwalificaties van Lucian Romașcanu heeft onderzocht, met name gelet op de in artikel 286, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vermelde voorwaarden; overwegende dat de commissie in het kader van dit onderzoek een curriculum vitae van Lucian Romașcanu heeft ontvangen, alsmede de antwoorden op de hem toegezonden schriftelijke vragenlijst; C. overwegende dat deze commissie Lucian Romașcanu vervolgens op 18 maart 2025 heeft gehoord, waarbij hij een inleidende verklaring heeft afgelegd en daarna de door de leden van de commissie gestelde vragen heeft beantwoord; 1. brengt positief advies uit over de voordracht van de Raad voor de benoeming van Lucian Romașcanu tot lid van de Rekenkamer; 2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Raad en, ter informatie, aan de Rekenkamer, alsmede aan de overige instellingen van de Europese Unie en de controle-instanties van de lidstaten. (Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing) (Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing) (Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing) Bestaande tekst Alkanen, C10-C13, chloor (gechloreerde paraffinen met een korte keten) (SCCP’s) 85535-84-8 287-476-5 1 500 mg/kg De Commissie evalueert die concentratiegrenswaarde en keurt indien passend uiterlijk 30 december 2027 een wetgevingsvoorstel goed ter verlaging van die grenswaarde. Amendement c bis) In bijlage IV wordt tabel 1, regel 5, vervangen door: Alkanen, C10-C13, chloor (gechloreerde paraffinen met een korte keten) (SCCP’s) 85535-84-8 287-476-5 1 500 mg/kg Uiterlijk 30 december 2027 evalueert de Commissie die concentratiegrenswaarde en keurt indien passend een gedelegeerde handeling overeenkomstig artikel 15, lid 2, goed ter verlaging van die grenswaarde. Bestaande tekst Polychloordibenzo-p-dioxinen en polychloordibenzofuranen (PCDD’s/PCDF’s) en dioxineachtige polychloorbifenylen (dl-pcb’s) 5 μg/kg De Commissie evalueert die concentratiegrenswaarde en keurt indien passend uiterlijk 30 december 2027 een wetgevingsvoorstel goed ter verlaging van die grenswaarde wanneer een dergelijke verlaging haalbaar is in het licht van de wetenschappelijke en technische vooruitgang . Amendement c ter) In bijlage IV wordt tabel 1, regel 12, vervangen door: Polychloordibenzo-p-dioxinen en polychloordibenzofuranen (PCDD’s/PCDF’s) en dioxineachtige polychloorbifenylen (dl-pcb’s) 5 μg/kg Uiterlijk 30 december 2027 evalueert de Commissie die concentratiegrenswaarde en keurt indien passend een gedelegeerde handeling overeenkomstig artikel 15, lid 2 , goed ter verlaging van die grenswaarde. Bestaande tekst Hexabroomcyclododecaan 4 25637-99-4, 3194-55-6, 134237-50-6, 134237-51-7, 134237-52-8 247-148-4 221-695-9 500 mg/kg De Commissie evalueert die concentratiegrenswaarde en keurt indien passend uiterlijk op 30 december 2027 een wetgevingsvoorstel goed ter verlaging van die grenswaarde tot ten hoogste 200 mg/kg. (4) ‘Hexabroomcyclododecaan' omvat hexabroomcyclododecaan, 1,2,5,6,9,10-hexabroomcyclododecaan en zijn voornaamste diastereo-isomeren: α-hexabroomcyclododecaan, β-hexabroomcyclododecaan en γ-hexabroomcyclododecaan. Amendement c quater) In bijlage IV wordt tabel 1, regel 27, vervangen door: Hexabroomcyclododecaan 4 25637-99-4, 3194-55-6, 134237-50-6, 134237-51-7, 134237-52-8 247-148-4 221-695-9 500 mg/kg Uiterlijk 30 december 2027 evalueert de Commissie die concentratiegrenswaarde en keurt indien passend een gedelegeerde handeling overeenkomstig artikel 15, lid 2 , goed ter verlaging van die grenswaarde tot ten hoogste 200 mg/kg. (4) ‘Hexabroomcyclododecaan' omvat hexabroomcyclododecaan, 1,2,5,6,9,10-hexabroomcyclododecaan en zijn voornaamste diastereo-isomeren: α-hexabroomcyclododecaan, β-hexabroomcyclododecaan en γ-hexabroomcyclododecaan. Bestaande tekst Perfluoroctaanzuur (PFOA), zouten daarvan en aanverwante verbindingen, als bedoeld in bijlage I 335-67-1 en andere 206-397-9 en andere 1 mg/kg (PFOA en zouten daarvan) 40 mg/kg (som van de aan PFOA verwante verbindingen) De Commissie evalueert die concentratiegrenswaarde en keurt indien passend uiterlijk 30 december 2027 een wetgevingsvoorstel goed ter verlaging van die grenswaarde wanneer een dergelijke verlaging haalbaar is in het licht van de wetenschappelijke en technische vooruitgang . Amendement c quinquies) In bijlage IV wordt tabel 1, regel 30, vervangen door: Perfluoroctaanzuur (PFOA), zouten daarvan en aanverwante verbindingen, als bedoeld in bijlage I 335-67-1 en andere 206-397-9 en andere 1 mg/kg (PFOA en zouten daarvan) 40 mg/kg (som van de aan PFOA verwante verbindingen) Uiterlijk 30 december 2027 evalueert de Commissie die concentratiegrenswaarde en keurt indien passend een gedelegeerde handeling overeenkomstig artikel 15, lid 2 , goed ter verlaging van die grenswaarde. Bestaande tekst Perfluorhexaansulfonzuur (PFHxS), zouten daarvan en aanverwante verbindingen 355-46-4 en andere 206-587-1 en andere 1 mg/kg (PFHxS en zouten daarvan) 40 mg/kg (som van de aan PFHxS verwante verbindingen) De Commissie evalueert die concentratiegrenswaarde en keurt indien passend uiterlijk 30 december 2027 een wetgevingsvoorstel goed ter verlaging van die grenswaarde wanneer een dergelijke verlaging haalbaar is in het licht van de wetenschappelijke en technische vooruitgang . Amendement c sexies) In bijlage IV wordt tabel 1, regel 31, vervangen door: Perfluorhexaansulfonzuur (PFHxS), zouten daarvan en aanverwante verbindingen 355-46-4 en andere 206-587-1 en andere 1 mg/kg (PFHxS en zouten daarvan) 40 mg/kg (som van de aan PFHxS verwante verbindingen) Uiterlijk 30 december 2027 evalueert de Commissie die concentratiegrenswaarde en keurt indien passend een gedelegeerde handeling overeenkomstig artikel 15, lid 2 , goed ter verlaging van die grenswaarde. (Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad ( COM(2024)0159 ), – gezien artikel 294, lid 2, en artikel 212 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C9‑0146/2024), — gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien artikel 60 van zijn Reglement, – gezien de begrotingsbeoordeling door de Begrotingscommissie, – gezien het advies van de Commissie buitenlandse zaken, – gezien het verslag van de Commissie internationale handel ( A10‑0038/2025 ), 1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast; 2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen; 3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de nationale parlementen. Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 1 april 2025 met het oog op de vaststelling van Besluit (EU) 2025/... van het Europees Parlement en de Raad tot toekenning van macrofinanciële bijstand aan het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië (Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Besluit (EU) 2025/793.) (Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing) (Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad ( COM(2025)0027 ), – gezien artikel 294, lid 2, en artikel 207, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C10‑0007/2025), – gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 26 maart 2025 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren, – gezien artikel 60 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie internationale handel ( A10-0034/2025 ), 1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast; 2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen; 3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de nationale parlementen. Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 1 april 2025 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2025/... van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2018/196 betreffende aanvullende douanerechten op de invoer van bepaalde producten van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika (Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening(EU) 2025/783.)
|
European Parliament Adopted Texts
|
https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/TA-10-2025-04-02_NL.html
|
Het Europees Parlement, – gezien artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), – gezien artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021‑2027 (1) , de in verband hiermee door het Parlement, de Raad en de Commissie overeengekomen gezamenlijke verklaring (2) en de hieraan gerelateerde unilaterale verklaringen (3) , – gezien Verordening (EU, Euratom) 2022/2496 van de Raad van 15 december 2022 tot wijziging van Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021‑2027 (4) , – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/765 van de Raad tot wijziging van Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021‑2027 (5) (MFK-herziening), – gezien zijn resolutie van 16 december 2020 over het ontwerp van verordening van de Raad tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021‑2027 (6) , – gezien zijn resolutie van 15 december 2022 over het opschalen van het meerjarig financieel kader 2021‑2027: een veerkrachtige EU-begroting die geschikt is voor nieuwe uitdagingen (7) , – gezien zijn resolutie van 3 oktober 2023 over het voorstel voor een tussentijdse herziening van het meerjarig financieel kader 2021‑2027 (8) , – gezien zijn resolutie van 27 februari 2024 over de ontwerpverordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021‑2027 (9) , – gezien Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 van de Raad van 14 december 2020 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie en tot intrekking van Besluit 2014/335/EU, Euratom (10) , – gezien het voorstel van de Commissie van 22 december 2021 voor een besluit van de Raad tot wijziging van Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie ( COM(2021)0570 ) en het standpunt van het Parlement van 23 november 2022 daarover (11) , – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (herschikking) (12) (hierna: “het Financieel Reglement”), – gezien Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de totstandbrenging van klimaatneutraliteit en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (de “Europese klimaatwet”) (13) , – gezien de verplichtingen van de EU uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs en haar toezeggingen in het kader van het mondiaal biodiversiteitskader van Kunming-Montreal, – gezien de EU-strategie inzake gendergelijkheid 2020‑2025, – gezien zijn resolutie van 10 mei 2023 over de gevolgen voor de EU-begroting 2024 van de stijgende financieringskosten van het herstelinstrument voor de Europese Unie (14) , – gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2092 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting (15) , – gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (16) , – gezien de interinstitutionele afkondiging van de Europese pijler van sociale rechten (17) op 13 december 2017, – gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2025 (18) en de daaraan gehechte gemeenschappelijke verklaringen van het Parlement, de Raad en de Commissie, – gezien het verslag van Enrico Letta met als titel “Much more than a market” (Veel meer dan een markt), dat gepresenteerd is in het Europees Parlement op 21 oktober 2024, – gezien het verslag van Mario Draghi met als titel “The future of European competitiveness” (De toekomst van het Europese concurrentievermogen), dat gepresenteerd is in het Europees Parlement op 17 september 2024, – gezien het verslag van Sauli Niinistö met als titel “Safer together – Strengthening Europe’s civilian and military preparedness and readiness” (Samen veiliger – versterking van de civiele en militaire paraatheid van Europa), dat gepresenteerd is in het Europees Parlement op 14 november 2024, – gezien de presentatie van het kompas voor concurrentievermogen door Commissievoorzitter Ursula von der Leyen op 29 januari 2025, – gezien het gezamenlijk witboek van 19 maart 2025 over Europese paraatheid op defensiegebied, dat een kader biedt voor het ReArm Europe-plan (JOIN(2025)0120), – gezien de mededeling van de Commissie van 26 februari 2025 met als titel “De Clean Industrial Deal: Een gezamenlijke routekaart voor concurrentievermogen en decarbonisatie” ( COM(2025)0085 ), – gezien het voorstel van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2025 tot wijziging van Verordeningen (EU) 2015/1017, (EU) 2021/523, (EU) 2021/695 en (EU) 2021/1153 wat betreft het vergroten van de efficiëntie van de EU-garantie uit hoofde van Verordening (EU) 2021/523 en het vereenvoudigen van de rapportagevereisten ( COM(2025)0084 ), – gezien de conclusies van de Raad van 18 februari 2025 over de begrotingsrichtsnoeren voor 2026, – gezien artikel 95 van zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie regionale ontwikkeling en de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, – gezien de brieven van de Begrotingscommissie, de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid, de Commissie industrie, onderzoek en energie, de Commissie cultuur en onderwijs en de Commissie constitutionele zaken, – gezien het verslag van de Begrotingscommissie ( A10-0042/2025 ), Begroting 2026: bouwen aan een veerkrachtige, duurzame en welvarende toekomst voor Europa 1. wijst op de economische groei die in 2025 en 2026 in de EU verwacht wordt (19) , samen met een daling van de inflatie; wijst daarnaast evenwel op de onzekerheden als gevolg van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne, die een rechtstreekse bedreiging vormt voor de veiligheid van de EU, en op de steeds ernstiger wordende gevolgen van de klimaatverandering en de biodiversiteitscrisis, met onder andere een toenemende frequentie en intensiteit van natuurrampen, die nog verergerd worden door nieuwe, aanzienlijke geopolitieke veranderingen en een verslechtering van de internationale op regels gebaseerde orde, grotere bedreigingen voor de veiligheid en een wereldwijde toename van het protectionisme; beklemtoont dat het in een dergelijke, steeds instabielere omgeving voor de EU van het allergrootste belang is haar defensie- en veiligheidscapaciteit, haar sociale, economische en territoriale cohesie en haar politieke en strategische autonomie te vergroten, haar afhankelijkheid te verminderen, haar concurrentievermogen op te voeren en te zorgen voor een welvarende toekomst van het continent en zijn bewoners, die momenteel te maken krijgen met toenemende kosten van levensonderhoud; 2. is vastberaden ervoor te zorgen dat de begroting 2026, door te focussen op strategische paraatheid en veiligheid, economisch concurrentievermogen en economische veerkracht, duurzaamheid, klimaat en een versterking van de interne markt, de mensen in de EU een solide ecosysteem biedt en resultaten boekt met betrekking tot hun prioriteiten, en zo zorgt voor een versterking van een sociaal rechtvaardig en welvarend Europa; onderstreept dat meer moet worden geïnvesteerd in beveiliging en defensie, onderzoek, innovatie, kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), gezondheid, energie, migratie en bewaking van de land- en maritieme grenzen, een inclusieve digitale en groene transitie, banencreatie en kansen voor jongeren; dringt erop aan dat dit gepaard gaat met administratieve vereenvoudiging, zoals aangegeven in het kompas voor concurrentievermogen; herinnert eraan dat de EU-begroting het grootste investeringsinstrument is, voorzien van een hefboomwerking, dat een aanvulling vormt op de nationale begrotingen, en dat de EU hierdoor kan inspelen op een complexe en snel veranderende wereld, waarbij tegelijk wordt gezorgd voor welvaart, sociale cohesie en stabiliteit voor de inwoners; is er sterk van overtuigd dat de EU deze hefboomwerking maximaal moet benutten om de doelstellingen en het beleid van de Unie te ondersteunen en een impuls te geven aan particuliere investeringen; Investeren in een sterke, duurzame en veerkrachtige economie 3. is er rotsvast van overtuigd dat gezonde economische veerkracht en duurzaamheid in de EU kunnen worden verwezenlijkt door publieke en particuliere investeringen te stimuleren, de innovatie te vergroten en het concurrentievermogen te ondersteunen, onder meer door de vaardigheidskloof aan te pakken en meer industriële productie in Europa te bevorderen als bron voor solide economische groei en hoogwaardige banen, en aldus de strategische autonomie van de Unie te waarborgen, en ervoor te zorgen dat de EU flexibel en zelfvoorzienend blijft in het licht van de mondiale uitdagingen, verstoringen en volatiliteit; benadrukt dat het nodig is innovatie te bevorderen, prioriteit te geven aan opleiding, kosten en administratieve druk te verminderen en de eengemaakte markt te versterken, vooral wat diensten betreft; 4. wijst er in dit verband nogmaals op dat onderzoek en innovatie onmisbaar blijven wil de EU succesvol zijn in geavanceerde industrieën en nieuwe, schone en duurzame technologieën; herinnert aan de reeds lang bestaande doelstelling om de investeringen in onderzoek en innovatie op te voeren tot 3 % van het bruto binnenlands product (bbp); dringt er bijgevolg op aan in het kader van Horizon Europa meer financiële middelen ter beschikking te stellen om in alle wetenschappelijke disciplines elk excellent voorstel ten belope van minstens 50 % te financieren, onderzoekers en bedrijven, met name kmo’s, in staat stellen innovaties op de markt te brengen en op te schalen, voor solide economische groei te zorgen en het concurrentievermogen van de Unie in de wereldeconomie te bevorderen, en tegelijk te beletten dat spelers naar concurrerende regio’s trekken en ervoor te zorgen dat Europa over de nodige kennisbasis beschikt om de verplichtingen in het kader van de Green Deal na te komen; 5. wijst erop dat het belangrijk is bij het aanmoedigen van publiek-private partnerschappen gerichte steun toe te kennen en dat meer en toegankelijke financiering moet worden verstrekt ter ondersteuning van kmo’s, die de ruggengraat vormen van de Europese economie en fungeren als aanjagers van innovatie, en wijst in het bijzonder op de rol die de Europese Innovatieraad, InvestEU en de kmo-component van het programma voor de interne markt spelen bij het dynamiseren van start-ups en scale-ups van innoverende bedrijven, waardoor deze worden ondersteund in hun groei en een bijdrage wordt geleverd aan een grotere rol voor de economie van de EU op het wereldtoneel; uit zijn bezorgdheid over het feit dat, volgens de tussentijdse evaluatie van InvestEU, zonder verhoging van de begroting de middelen voor veel financiële producten eind 2025 uitgeput kunnen raken; neemt kennis van het in verband hiermee ingediende voorstel van de Commissie; onderstreept verder dat het programma voor de interne markt belangrijk is als stuwende kracht voor het ontplooien van het volledige potentieel van de grensoverschrijdende dimensie van de EU; 6. benadrukt dat voor de modernisering van de economie publieke en particuliere investeringen moeten worden gecombineerd; beklemtoont in dit verband dat particuliere investeringen nodig zijn om het hefboomeffect van overheidsuitgaven te maximaliseren; herinnert eraan dat deze inspanningen moeten leiden tot vereenvoudiging en dat zij de financiële lasten voor kmo’s in de EU moeten verminderen, zonder afbreuk te doen aan de EU-normen; 7. wijst erop dat er dringend een versnelling moet komen van de digitale en de groene transitie, als katalysatoren voor een toekomstgerichte en hulpbronnenefficiënte economie die haar aantrekkelijkheid behoudt voor innovatieve ondernemingen en die gebaseerd is op marktgestuurde investeringen, waarbij hoogwaardige banen worden gecreëerd en niemand aan zijn lot wordt overgelaten; pleit voor aanzienlijke investeringen in toekomstgerichte digitale infrastructuur, geschraagd door goed gereglementeerde, mensgerichte en betrouwbare artificiële intelligentie en door cyberbeveiliging; benadrukt dat de digitale basisvaardigheden van burgers moeten worden verbeterd om aan de behoeften van bedrijven te voldoen en burgers te wapenen tegen desinformatie; benadrukt voorts dat de democratie van de Unie veerkrachtiger moet worden gemaakt in het kader van de strijd tegen kwaadwillige buitenlandse inmenging; 8. erkent het feit dat het trans-Europees vervoersnetwerk (TEN-T) en de Connecting Europe Facility (CEF) strategische waarde hebben door hun bijdrage aan de economische, sociale en klimaatdoelstellingen van de grensoverschrijdende vervoersinfrastructuur van de EU; dringt aan op uitbreidingen van het netwerk, met name naar kandidaat-lidstaten en de strategische partners van de EU, in het kader van de strategie voor duurzame en slimme mobiliteit van de EU en de complementariteit tussen het TEN-T en de trans-Europese energienetwerken (TEN-E); Een beter voorbereide Unie die in staat is doeltreffend te reageren op crises 9. benadrukt dat de capaciteiten van de EU op het gebied van veiligheid en defensie moeten worden verbeterd, teneinde een echte defensie-unie tot stand te brengen en beter voorbereid te zijn en doeltreffender te kunnen reageren op nieuwe geopolitieke uitdagingen en nieuwe, hybride bedreigingen voor de veiligheid; wijst op de essentiële rol van mechanismen voor gemeenschappelijke investeringen, onderzoek, productie en aanbestedingen, onder meer voor nieuwe, disruptieve technologieën, ter ondersteuning van een onafhankelijke defensie-industrie in de EU; is van mening dat samenwerking op veiligheids- en defensiegebied een toegevoegde waarde voor de EU heeft die niet alleen de veiligheid van Europa en zijn burgers verhoogt, maar ook leidt tot meer efficiëntie, potentiële besparingen, de creatie van hoogwaardige banen en meer strategische autonomie; roept daarom op tot een onmiddellijke opschaling en een veel betere coördinatie van de defensie-uitgaven door de lidstaten; benadrukt met name dat er voldoende middelen moeten worden uitgetrokken om te innoveren en om de militaire capaciteiten van de lidstaten en de interoperabiliteit ervan te verbeteren; neemt kennis van de oproep van de Commissie, in het kader van haar ReArm Europe-plan, aan de Europese Investeringsbank (EIB) en andere internationale financiële instellingen en particuliere banken in Europa om actiever te investeren in de Europese defensie-industrie, zonder hun activiteiten en financieringscapaciteit in het gedrang te brengen; herinnert eraan dat het belangrijk is te investeren in uitrusting voor tweeërlei gebruik en dergelijke uitrusting te ontwikkelen, en met name de militaire mobiliteit van de EU te versterken door vervoersinfrastructuur voor tweeërlei gebruik te financieren op prioritaire assen; verzoekt de Commissie de mogelijkheid te onderzoeken om hiervoor oproepen te gebruiken in het kader van het CEF-vervoersprogramma, in het licht van de voor militaire mobiliteit bestaande financieringskloof; onderstreept dat er dringend behoefte is aan een versterking van de cyberbeveiligingscapaciteiten van de EU, met het oog op het bestrijden van hybride oorlogvoering; 10. herinnert aan de rol van het ruimtevaartprogramma van de EU voor het vergroten van de strategische veiligheid van de Unie door middel van een groot aantal civiele en militaire toepassingen; benadrukt dat een sterke Europese ruimtevaartsector van fundamenteel belang is voor de Europese veiligheid, open strategische autonomie, beveiligde connectiviteit, de bescherming van kritieke infrastructuur en het bevorderen van de dubbele groene en de digitale transitie; 11. benadrukt, in het licht van de nieuwe uitdagingen op het gebied van interne en externe veiligheid, dat het belangrijk is te zorgen voor een correcte uitvoering van het pact inzake asiel en migratie, met volledige inachtneming van de internationale mensenrechtenwetgeving, en dat de beginselen van solidariteit en billijke verdeling van de verantwoordelijkheid in acht moeten worden genomen; benadrukt dat doeltreffend beheer en doeltreffende bewaking van de buitengrenzen van de EU, zowel te land als ter zee en in de lucht, van essentieel belang zijn voor de goede werking van het Schengengebied, en cruciaal zijn voor de veiligheid van de EU en haar burgers; benadrukt dat mensen beter moeten worden beschermd door mensenhandel te voorkomen en dat meer steun moet worden verleend om de grensoverschrijdende samenwerking tussen de lidstaten en de Unie bij de bestrijding van terrorisme, georganiseerde misdaad, drugshandel en criminele netwerken, met name netwerken die zich bezighouden met migrantensmokkel en mensenhandel, te versterken, teneinde de rechtshandhaving en de justitiële respons op deze criminele netwerken te versterken en de lidstaten te ondersteunen die worden geconfronteerd met hybride bedreigingen, met name het inzetten van migranten als drukmiddel aan de grenzen van de Unie, zoals omschreven in de crisisverordening (20) ; 12. uit zijn diepe bezorgdheid over het feit dat de Commissie campagnes ter bevordering van het dragen van de hoofddoek heeft gefinancierd of medegefinancierd, waarin onder meer werd beweerd dat er vrijheid is in de hidjab (“freedom is in the hijab”); benadrukt dat uit de begroting van de Unie in de toekomst geen campagnes meer mogen worden gefinancierd die het dragen van de hoofddoek rechtstreeks of onrechtstreeks bevorderen; 13. wijst op de cruciale rol die het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer, het instrument voor grensbeheer en visa (BMVI) en het Fonds voor asiel, migratie en integratie spelen bij de bescherming van de buitengrenzen; pleit daarnaast voor toereikende financiering voor grensbeschermingscapaciteit, als essentieel onderdeel van een alomvattend migratiebeleid, met inbegrip van fysieke infrastructuur, gebouwen, uitrusting, systemen en diensten die nodig zijn aan grensdoorlaatposten, zoals voorzien in bijlage III bij de BMVI-verordening (21) , en is van mening dat moet worden voldaan aan de vereisten op het gebied van opvangvoorzieningen, integratie, terugkeer en overnameprocedures; bevestigt dat samenwerkingsovereenkomsten over migratie- en asielbeheer met niet-EU-landen illegale migratie kunnen helpen voorkomen en tegengaan en de grensbeveiliging kunnen helpen versterken, mits daarbij het internationaal recht volledig wordt nageleefd; 14. wijst erop dat het gemeenschappelijk landbouwbeleid van strategisch belang is voor het Europese beleid op het gebied van voedselzekerheid en voor grotere autonomie van de EU wat de productie van betaalbaar en hoogwaardig voedsel betreft; benadrukt dat het GLB een cruciale rol speelt bij het garanderen van een waardig inkomen voor landbouwers in EU, alsook van een productieve, concurrerende en duurzame Europese landbouw; betreurt dat de rechtstreekse betalingen in reële termen zijn gedaald als gevolg van de inflatie, terwijl de administratieve lasten voor de landbouwers zijn toegenomen door de opeenstapeling van bureaucratie; dringt er bij de Commissie op aan de administratieve lasten te verminderen en tegelijkertijd hoge productienormen en de verplichting tot uitvoering van EU-wetgeving te handhaven; dringt erop aan toereikende middelen ter beschikking te stellen en de rechtstreekse betalingen te beschermen om landbouwers te helpen bij het opvangen van de gevolgen van de hoge inflatie, stijgende brandstofkosten, veranderingen op de mondiale voedsel- en handelsmarkt en negatieve klimaatontwikkelingen die gevolgen hebben voor de landbouwproductie en de voedselzekerheid in gevaar brengen, ook in de ultraperifere gebieden; wijst in dit verband op de functie van de landbouwreserve; wijst erop dat kleinschalige en middelgrote landbouwbedrijven en nieuwe en jonge landbouwers ondersteund moeten worden door generatievernieuwing te bevorderen en te garanderen dat de steun voor in de EU geproduceerde landbouwproducten wordt voortgezet; onderstreept de noodzaak van passende steun voor onderzoek en innovatie om de landbouwsector en het waterbeheer duurzamer te maken, met name in het kader van het programma Horizon Europa, zonder daarbij de Europese landbouwproductie te verminderen en zonder Europese landbouwers bloot te stellen aan oneerlijke concurrentie door ingevoerde producten die niet aan onze normen voldoen; is ermee ingenomen dat de Commissie een tweede vereenvoudigingspakket voorbereidt; wijst er met klem op dat voedselzekerheid een essentieel onderdeel is van geopolitieke stabiliteit; 15. benadrukt dat visserij en aquacultuur een strategische rol toekomen en dat deze sectoren adequate financiële ondersteuning nodig hebben; onderkent dat het gemeenschappelijk visserijbeleid vissers een stabiel inkomen en een stabiele toekomst op lange termijn garandeert, aangezien het bijdraagt aan de bescherming van duurzame mariene ecosystemen, die van cruciaal belang zijn voor het concurrentievermogen van de sector; pleit voor bijzondere aandacht voor de vissersvloot van de EU met het oog op meer veiligheid en beveiliging, onder andere door het bestrijden van illegale visserijactiviteiten, het verbeteren van de arbeidsomstandigheden, de energie-efficiëntie en de duurzaamheid, en het vernieuwen van de vloot; herhaalt dat met het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur een personeelsbeleid moet worden ondersteund waarmee toekomstige uitdagingen kunnen worden aangegaan, teneinde een inclusieve, gediversifieerde en duurzame blauwe economie te bevorderen; uit zijn bezorgdheid over de gevolgen die het einde van de brexitovergangsperiode in juni 2026 zal hebben voor de visserij- en aquacultuursector; 16. benadrukt dat eind 2023 zo’n 20 miljoen kinderen met armoede of sociale uitsluiting werden bedreigd – ongeveer een kwart van het totale aantal kinderen in de EU; is daarom van mening dat de begroting van de EU meer moet worden toegespitst op de bestrijding van armoede onder kinderen, met inbegrip van migrantenkinderen, kinderen met een handicap en kinderen in precaire gezinssituaties, in overeenstemming met de Europese kindergarantie; herhaalt zijn eerdere verzoeken om in de ESF+-begroting een specifiek en aanzienlijk bedrag uit te trekken voor de bestrijding van armoede onder kinderen; 17. beklemtoont dat vergroting van de energiebevoorradingszekerheid en -onafhankelijkheid voor de EU van fundamenteel belang blijft; wijst in het bijzonder op de rol die de EU toekomt bij het waarborgen van de energiebevoorradingszekerheid, en het ondersteunen van huishoudens, landbouwers en bedrijven bij het matigen van de prijsvolatiliteit en het opvangen van prijsverschillen in vergelijking met de rest van de wereld; dringt daarom aan op aanvullende investeringen in kritieke infrastructuur en connectiviteit, waaronder grootschalige grensoverschrijdende elektriciteitsnetten en waterstofinfrastructuur voor moeilijk te decarboniseren sectoren die van essentieel belang zijn voor het koolstofvrij maken van de Europese industrie, in koolstofarme en hernieuwbare energiebronnen en connectiviteit – met name door de CEF naar behoren te financieren – alsook in energie-efficiëntie; benadrukt dat de Europese infrastructuur moet worden aangepast om aan de toekomstige vraag naar energie te voldoen, als onderdeel van de transitie naar een schone en moderne economie; onderstreept het belang van investeringen in nieuwe interconnectorcapaciteit voor elektriciteitshandel en benadrukt dat bestaande capaciteit, met name grensoverschrijdende, moet worden uitgebreid en gemoderniseerd met het oog op een volledig geïntegreerde EU-energiemarkt die meer diversifiëring van de leveringszekerheid en meer veerkracht bij storingen op de energiemarkt mogelijk maakt, waarmee uiteindelijk wordt gewaarborgd dat EU-burgers toegang hebben tot betaalbare en duurzame energie; benadrukt in dit verband dat de samenwerking met Afrika moet worden versterkt; 18. wijst in dit verband op de huidige huisvestingscrisis in Europa en op het gebrek aan fatsoenlijke en betaalbare woonruimte; dringt daarom aan op snelle aanvullende investeringen uit een combinatie van financieringsbronnen, waaronder de EIB en nationale stimuleringsbanken, op gebieden die bijdragen aan het verlagen van de kosten van levensonderhoud voor huishoudens, het verbeteren van de energie-efficiëntie van gebouwen en het inzetten van hernieuwbare energiebronnen; dringt aan op een gecoördineerde benadering op EU-niveau waarbij het subsidiariteitsbeginsel in acht wordt genomen, beste praktijken worden aangemoedigd en doeltreffend gebruik wordt gemaakt van bestaande financieringsmechanismen om deze dringende uitdaging aan te pakken; 19. is uitermate bezorgd over de zwaarwegende gevolgen van de klimaatverandering en de biodiversiteitscrisis, zowel in Europa als wereldwijd, en over het feit dat het jaar 2024 volgens de metingen het warmste jaar ooit op aarde was; verlangt dat voldoende middelen worden toegewezen aan het LIFE-programma met het oog op de financiering van klimaat- en milieugerelateerde projecten, ook op het gebied van beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering, en verzoekt om meer begrotingsflexibiliteit, zodat adequaat kan worden gereageerd op natuurrampen in de EU; betreurt dat het toenemende aantal natuurrampen in de EU veel slachtoffers hebben gemaakt en vernietigende langetermijngevolgen hebben gehad voor burgers, landbouwers en bedrijven die in de getroffen gebieden gevestigd en werkzaam zijn, en voor de getroffen ecosystemen; verlangt dat meer middelen beschikbaar worden gesteld voor het Solidariteitsfonds van de Europese Unie, Restore (regionale noodhulp voor wederopbouw) en het EU-mechanisme voor civiele bescherming, en voor verdere capaciteitsontwikkeling van rescEU, die een kostenefficiëntere capaciteitsopbouw mogelijk maken om de lidstaten in zware crisissituaties snel en doeltreffend te kunnen ondersteunen; stelt vast dat de EU een centrale rol toekomt bij het coördineren en verbeteren van de paraatheid en het vermogen van de lidstaten om onmiddellijk te kunnen reageren op grootschalige noodsituaties met een grote impact, en benadrukt dat deze rol meerwaarde heeft voor zowel de lidstaten als de burgers; benadrukt in dit verband dat het EU-mechanisme voor civiele bescherming een tastbare uiting is van Europese solidariteit en de rol van de EU als hulpverlener bij crises versterkt; stelt vast dat noch het Solidariteitsfonds van de Europese Unie, noch een ander fonds de door de klimaatverandering veroorzaakte extreme weersomstandigheden, die steeds frequenter en ernstiger worden, vandaag en in de toekomst volledig kan compenseren; benadrukt de noodzaak om te investeren in en prioriteit te geven aan paraatheids-, preventie- en aanpassingsmaatregelen, waarbij op de natuur gebaseerde oplossingen voorrang moeten krijgen; benadrukt dat het cruciaal is ervoor te zorgen dat de uitgaven van de Unie bijdragen aan klimaatbescherming, aanpassing aan de klimaatverandering en verbetering van de infrastructuur voor waterweerbaarheid; benadrukt dat deze investeringen veel lager zijn dan de kosten van niet-handelen op klimaatgebied; Meer kansen voor burgers in een dynamische samenleving 20. wijst er met klem op dat het blijven investeren in EU4Health en Cluster Health in het kader van Horizon Europa cruciaal is voor het verbeteren van de gezondheid en de paraatheid met betrekking tot toekomstige gezondheidscrises, waarmee de gezondheidsstatus van EU-burgers wordt verbeterd; benadrukt dat investeringen in de gezondheidszorg nodig zijn om een maximaal effect te bereiken; wijst op zijn steun voor een holistische benadering van de regelgeving en financiering van het Europese ecosysteem voor biowetenschappen en biotechnologie, onder meer de ontwikkeling van geavanceerde Europese excellentieclusters, als een centrale pijler van een sterkere Europese gezondheidsunie waaraan een Europees plan voor hart- en vaatziekten en levensstijlen moet worden toegevoegd dat gericht is op primaire en secundaire preventie als hoofddoelstellingen om de levensverwachting in de EU te verhogen; beklemtoont dat een meer ondersteunend zorgsysteem moet worden ontwikkeld om tegemoet te komen aan de demografische uitdagingen en de vergrijzende bevolking; betuigt nogmaals zijn steun aan het Europees kankerbestrijdingsplan en herinnert eraan hoe belangrijk het is dat Europa investeert in de aanpak van kinderziekten, zeldzame ziekten en antimicrobiële resistentie; onderstreept nogmaals het belang van de genderaspecten van gezondheid, met inbegrip van seksuele en reproductieve gezondheid en de toegang tot diensten; is uiterst bezorgd over de actuele geestelijkegezondheidscrisis in Europa die vooral de jonge generatie treft en wordt verergerd door de recente gebeurtenissen in de wereld, en die onmiddellijke actie vereist; onderstreept dat de tekorten aan kritieke geneesmiddelen, medische tegenmaatregelen en zorgverleners waarmee sommige lidstaten worden geconfronteerd, moeten worden voorkomen; pleit in dit verband voor een betere coördinatie op EU-niveau en een gezamenlijke inkoop van geneesmiddelen om de kosten te drukken; 21. benadrukt dat het belangrijk is te investeren in jonge generaties, die een sleutelrol spelen bij verandering en vooruitgang, en in hun vaardigheden, door ervoor te zorgen dat zij toegang hebben tot goed onderwijs; acht het van essentieel belang dat alle studenten, zonder onderscheid en in elke EU-lidstaat, volledige toegang hebben tot het Erasmus+-programma; onderstreept dat Erasmus+ een essentiële rol speelt bij het faciliteren van culturele uitwisseling, het versterken van de Europese identiteit en het bevorderen van vrede door middel van wederzijds begrip en samenwerking, wat dit programma een hoeksteen van Europese integratie en eenheid maakt; herinnert eraan dat het vaardighedentekort, de kennisvlucht en de correlatie tussen marktbehoeften en het vaardighedenaanbod moeten worden aangepakt; is van oordeel dat de beroepsbevolking van de EU in de toekomst alleen concurrerend kan blijven als in kaart wordt gebracht op welke gebieden grote behoefte is aan opleiding en herscholing; benadrukt dat verdere investeringen nodig zijn om de onderwijsstelsels in de Unie te moderniseren door hen toe te rusten voor de digitale en groene transitie, regelingen voor het stimuleren van talent op te zetten, en jonge ondernemers op weg te helpen; wijst er in dit verband op dat het belangrijk is voldoende middelen toe te wijzen aan EU-programma’s als ESF+, Erasmus+ en het Europees Solidariteitskorps, die zeer effectief hebben bijgedragen aan hoge werkgelegenheidsniveaus en billijke sociale bescherming, aan het verbreden van onderwijs en opleiding in de hele Unie, alsook aan het bevorderen van nieuwe werkgelegenheidskansen en het stimuleren van vaardigheden, de participatie van jongeren en gelijke kansen voor iedereen; verzoekt de Commissie alles in het werk te stellen om ervoor te zorgen dat alle WO-studenten in aanmerking blijven komen voor deelname aan het Erasmus+- programma, ook in Hongarije; 22. herinnert eraan dat gezinnen de belangrijkste pijler zijn die de lasten draagt van de sociale uitgaven van de EU, in het bijzonder gezinnen met kinderen; merkt tegelijkertijd op dat gezinnen ook het meest te lijden hebben onder en de gevolgen dragen van de opeenvolgende economische crises die we de afgelopen 15 jaar hebben doorgemaakt; benadrukt om al deze redenen dat zij bijzondere aandacht moeten krijgen in de relevante aspecten van de EU-begroting en de prioriteiten van de Europese pijler van sociale rechten; 23. wijst erop dat de rol van de EU-begroting essentieel is voor het halen van de doelen van de Europese pijler van sociale rechten; beklemtoont dat de EU-begroting bijdraagt aan initiatieven die de sociale dialoog versterken en de arbeidsmobiliteit bevorderen, onder meer in de vorm van opleidingen, netwerkvorming en capaciteitsopbouw; 24. wijst op de steeds grotere dreigingen en gevaren van georganiseerde en gerichte desinformatiecampagnes tegen de EU door buitenlandse belanghebbenden die de Europese democratie ondermijnen; dringt aan op het mobiliseren van alle betreffende programma’s van de Unie, met inbegrip van Creatief Europa, om in 2026 acties te financieren die inclusieve digitale en mediageletterdheid bevorderen, met name voor jongeren, desinformatie bestrijden, haatzaaiende uitlatingen en extremistische inhoud op het internet bestrijden, en tegelijkertijd de actieve deelname van burgers aan democratische processen aanmoedigen en de vrijheid en pluriformiteit van de media waarborgen met het oog op een goede culturele veerkracht, die allemaal van fundamenteel belang zijn voor een bloeiende democratie; betreurt de recente besluiten van de Amerikaanse regering om de financiering voor Radio Free Europe/Radio Liberty en Voice of America stop te zetten en verzoekt de Commissie en de lidstaten om in het licht van deze ontwikkelingen alle mogelijke opties te onderzoeken om deze mediakanalen financiering te verstrekken; 25. verzoekt de Commissie te voorzien in meer EU-financiering voor de bescherming van burgers van alle religies en openbare ruimten tegen terroristische dreigingen en voor de bestrijding van radicalisering en terroristisch materiaal op internet, haatzaaiende uitlatingen, opkomend antisemitisme, christenhaat, moslimhaat en racisme; 26. betreurt het toenemende aantal haatmisdrijven tegen christenen en andere religieuze gemeenschappen; herinnert eraan dat christenen de meest vervolgde religieuze gemeenschap ter wereld zijn; dringt er voorts bij de Commissie op aan middelen uit te trekken om te voorkomen dat religieuze gemeenschappen het doelwit worden, met name christelijke en joodse gemeenschappen, aangezien zij de afgelopen maanden in Europa tot mikpunt zijn geworden; verzoekt de Commissie met klem prioriteit te geven aan de bescherming van burgers en alle religieuze gemeenschappen en de bestrijding van terroristische dreigingen te ondersteunen, waarbij vooral aandacht moet uitgaan naar radicalisering en terroristisch materiaal online; 27. verzoekt de Commissie te zorgen voor een snelle, volledige en correcte uitvoering en solide handhaving van de digitaledienstenverordening (22) , de digitalemarktenverordening (23) en de verordening artificiële intelligentie (24) , onder meer door voldoende personele middelen toe te wijzen; benadrukt dat het belangrijk is maatregelen te treffen tegen buitenlandse inmenging, iets te doen aan de gevaren van vooringenomen algoritmen, en te zorgen voor transparantie, verantwoordingsplicht en de integriteit van de digitale openbare ruimte; 28. onderstreept de meerwaarde van financieringsprogramma’s op de gebieden democratie en rechten en waarden; wijst op de belangrijke rol die de EU-begroting speelt voor de bevordering van de Europese waarden zoals vervat in artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en voor het ondersteunen van kernbeginselen als democratie, de rechtsstaat, solidariteit, inclusiviteit, rechtvaardigheid, non-discriminatie en gelijkheid, waaronder gendergelijkheid; wijst voorts op de essentiële rol van het programma “Burgers, gelijkheid, rechten en waarden” voor het bevorderen van Europese waarden en de rechten van burgers, en met name het onderdeel “Waarden van de Unie”, alsook gendergelijkheid, waarmee een open, op rechten gebaseerde, democratische, gelijke en inclusieve samenleving wordt ondersteund en verder ontwikkeld; benadrukt dat gerichte maatregelen nodig zijn om door de toewijzing van EU-middelen genderongelijkheid aan te pakken en gelijke kansen te bevorderen; benadrukt dat het ondersteunen van onderzoeksjournalistiek met voldoende middelen een strategische investering in democratie, transparantie en sociale rechtvaardigheid is; wijst nogmaals op het belang van het Daphne-programma en het programma voor gelijkheid en rechten, en benadrukt dat de nodige middelen moeten worden toegekend aan het bestrijden van discriminatie in al haar vormen en aan het aanpakken van alle vormen van geweld; 29. wijst op het waardevolle werk dat is verricht in het kader van het onderdeel “Waarden van de Unie”, waarin onder meer wordt voorzien in rechtstreekse financiering van maatschappelijke organisaties als belangrijke actoren in vitale democratieën; benadrukt dat burgers en maatschappelijke organisaties, die zich inzetten voor de wensen en de belangen van burgers, de kern uitmaken van de Europese democratie; benadrukt in dit verband het belang van alle EU-programma’s en van meer financiering ter ondersteuning van de daadwerkelijke betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld, met name in de context van de gevolgen van de verminderde financiering voor het maatschappelijk middenveld door de internationale partners van de EU; 30. roept op om het akkoord tot instelling van een Interinstitutioneel Orgaan voor ethische normen voor leden van de in artikel 13 van het Verdrag betreffende de Europese Unie genoemde instellingen en adviesorganen volledig en dringend uit te voeren; is van mening dat het door het Huawei-corruptieschandaal bijzonder dringend is dat het orgaan onverwijld met zijn werkzaamheden begint; verbindt zich ertoe de noodzakelijke financiële en personele middelen ter beschikking te stellen opdat het orgaan zijn mandaat kan vervullen en zijn taken naar behoren kan uitvoeren; 31. acht het van essentieel belang voor de stabiliteit en de vooruitgang van de Unie en het vertrouwen van haar burgers om ervoor te zorgen dat de middelen van de Unie correct worden gebruikt en om alles in het werk te stellen om de financiële belangen van de Unie te beschermen, met name door het conditionaliteitsmechanisme voor de rechtsstaat toe te passen; benadrukt dat er een onmiskenbaar verband bestaat tussen de eerbiediging van de rechtsstaat en een doeltreffende uitvoering van de Uniebegroting in overeenstemming met de beginselen van goed financieel beheer overeenkomstig het Financieel Reglement; wijst erop dat het opleggen van passende maatregelen op grond van de verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat (25) geen afbreuk mag doen aan de verplichtingen van de regeringen om het programma of fonds waarop de maatregel betrekking heeft, uit te voeren, en met name aan hun verplichtingen jegens de eindbegunstigden; dringt er daarom op aan dat de Commissie, indien nationale regeringen de rechtsstaat schenden, alternatieve manieren onderzoekt om de begroting uit te voeren, onder meer door na te gaan of middelen kunnen worden omgeleid naar direct en indirect beheerde programma’s, om ervoor te zorgen dat lokale en regionale overheden, het maatschappelijk middenveld en andere begunstigden kunnen blijven profiteren van EU-financiering, zonder de tenuitvoerlegging van de verordening af te zwakken; benadrukt de rol van de Europese Rekenkamer en haar voortdurende inzet voor transparantie, verantwoordingsplicht en strikte naleving van de regelgeving voor alle fondsen en programma’s; Een sterke Unie in een veranderende wereld 32. stelt vast dat het steeds belangrijker is dat de Unie haar aanwezigheid op het wereldtoneel behoudt en vergroot, tegen de achtergrond van escalerende mondiale conflicten, geopolitieke veranderingen en buitenlandse inmenging wereldwijd, met name gezien de ontwikkelingen in verband met andere wereldwijde donoren; benadrukt dat de Unie om dat te kunnen verwezenlijken voldoende financiering en middelen nodig heeft om te kunnen optreden, met name om te kunnen reageren op grote crises in haar nabuurschap en overal ter wereld, vooral gezien de plotselinge verlaging van internationale steun; benadrukt het belang van het programma voor humanitaire hulp en betreurt dat de middelen niet worden verhoogd in overeenstemming met de behoeften, die nog nooit zo groot zijn geweest; benadrukt dat de rol van de EU als toonaangevende humanitaire actor moet worden versterkt en dat opkomende crises doeltreffend moeten worden aangepakt, met name in gebieden waar sprake is van langdurige conflicten, ontheemding, voedselonzekerheid en natuurrampen; onderstreept dat de Unie ook voldoende middelen nodig heeft voor langetermijninvesteringen in het opbouwen van mondiale partnerschappen, en wijst erop dat het belangrijk is dat niet-EU-landen deelnemen aan daarvoor in aanmerking komende programma’s van de Unie; 33. beklemtoont dat de veiligheidssituatie van de EU dramatisch is veranderd na de illegale, niet-uitgelokte en ongerechtvaardigde Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne en de onvoorspelbare wijzigingen in het beleid van haar belangrijkste bondgenoten; herinnert eraan dat het belangrijk is de veiligheid van de burgers te vergroten en op het vlak van defensie en strategische autonomie doeltreffend op te treden door middel van een alomvattende benadering van veiligheid die betrekking heeft op zowel militaire als civiele capaciteiten, externe betrekkingen en interne veiligheid; wijst op het belang van het Fonds voor interne veiligheid om financiering te garanderen voor de aanpak van de toename van de zware georganiseerde criminaliteit met een grensoverschrijdende dimensie en cybercriminaliteit; wijst erop dat het verhogen van de uitgaven voor defensie druk uitoefent op de nationale begroting van de lidstaten; benadrukt dat het belangrijk is dat de lidstaten hun inspanningen opvoeren en de financiering van hun defensievermogens op een consistente en complementaire manier verhogen, overeenkomstig de NAVO-richtsnoeren; 34. benadrukt dat naast de enorme opofferingen van de Oekraïense bevolking die weerstand bieden tegen de Russische oorlog voor onze gemeenschappelijke Europese veiligheid, deze oorlog ook aanzienlijke economische en maatschappelijke gevolgen heeft voor de bevolking in geheel Europa; wijst er nogmaals op dat sommige lidstaten, in het bijzonder die met een landsgrens met Rusland en/of Belarus in de Baltische regio, en de lidstaten die dicht bij het front liggen, alsmede kwetsbare economische sectoren, onverminderd zwaar worden blootgesteld aan de gevolgen van de oorlog en ondersteuning nodig hebben op gebieden zoals landbouw en infrastructuur, maar ook militaire mobiliteit, in de geest van EU-solidariteit; 35. herhaalt met kracht zijn onvoorwaardelijke en volledige steun voor Oekraïne in zijn strijd voor zijn vrijheid en democratie tegen de Russische agressie nu de oorlog op zijn grondgebied ruim drie jaar heeft geduurd; benadrukt dat er blijvende behoefte is aan een hoog niveau van financiële steun, onder meer voor humanitaire hulp en het herstel van kritieke infrastructuur, en aan verbeterde capaciteit naast de solidariteitscorridors tussen de EU en Oekraïne; verwelkomt het opnieuw uitgesproken en versterkte voornemen van de Commissie en de lidstaten om eensgezind de dringende defensiebehoeften van Oekraïne aan te pakken en de Oekraïense economie verder te ondersteunen door regelmatige en voorspelbare financiële steun te verlenen en investeringsmogelijkheden te faciliteren; verwelkomt het akkoord met de Raad over macrofinanciële bijstand aan Oekraïne ten belope van maximaal 35 miljard EUR, waarbij gebruik wordt gemaakt van de opbrengsten van bevroren Russische tegoeden via het nieuwe samenwerkingsmechanisme voor leningen aan Oekraïne, teneinde het herstel, de wederopbouw en de modernisering van Oekraïne te ondersteunen en de voortgang van Oekraïne op weg naar toetreding tot de EU te bevorderen; benadrukt dat het belangrijk is ervoor te zorgen dat verantwoording wordt afgelegd met betrekking tot internationale kernmisdrijven; 36. wijst met nadruk op de positieve effecten van de pretoetredingsfondsen, zowel voor de uitbreidingslanden als voor de EU zelf, aangezien de financiering voor meer stabiliteit in de regio zorgt; verwelkomt de uitvoering van het Groeiplan voor de Westelijke Balkan om de economische convergentie van de landen van de Westelijke Balkan met de interne markt van de EU verder te ondersteunen door middel van investeringen en groei in de regio; benadrukt dat de nodige fondsen moeten worden vrijgemaakt om het toetredingsproces van Moldavië te ondersteunen, in overeenstemming met de verbintenis van de EU tot uitbreiding en regionale stabiliteit; onderstreept de rol van de hervormings- en groeifaciliteit voor Moldavië en wijst er in het bijzonder op dat voldoende financiële middelen moeten worden uitgetrokken voor de volledige uitvoering ervan; benadrukt dat het belangrijk is kandidaat-lidstaten blijvend steun te bieden bij het uitvoeren van de noodzakelijke hervormingen in het kader van hun toetreding, met name wat betreft de rechtsstaat, corruptiebestrijding en democratie, het vergroten van hun veerkracht en het voorkomen en bestrijden van hybride bedreigingen; verzoekt de Commissie extra middelen toe te wijzen voor de ondersteuning van het maatschappelijk middenveld, onafhankelijke mediaorganisaties en journalisten; 37. benadrukt verder dat het EU-nabuurschapsbeleid, en in het bijzonder de oostelijke en zuidelijke partnerschappen, bijdragen tot de algemene doelstelling van vergroting van de stabiliteit, welvaart en veerkracht van de buurlanden van de EU, en daarmee tot meer veiligheid op ons continent; benadrukt derhalve dat het belangrijk is meer middelen toe te kennen aan de begrotingsonderdelen voor de zuidelijke en oostelijke nabuurschap om politieke, economische en sociale hervormingen in de desbetreffende regio’s te steunen, vredesprocessen en weeropbouw te bevorderen, hulp te bieden aan vluchtelingen, in het bijzonder via continue, verhoogde en voorspelbare financiering en een soepele tenuitvoerlegging ter plaatse; herinnert eraan dat de EU moet doorgaan met het verlichten van andere crises en het bijstaan van de meest kwetsbare bevolkingsgroepen in de wereld door middel van haar humanitaire hulpprogramma, en door haar mondiale positie te handhaven met behulp van het nabuurschaps-, ontwikkelings- en internationale samenwerkingsinstrument voor de ondersteuning van mondiale uitdagingen en de bevordering van mensenrechten, vrijheden en democratie, alsmede voor de capaciteitsopbouw van organisaties uit het maatschappelijk middenveld en voor het nakomen van de internationale klimaat- en biodiversiteitsverbintenissen van de Unie, binnen een alomvattend monitoring- en controlesysteem; Horizontale kwesties in de begroting 2026 38. onderstreept dat de terugbetaling van de financieringskosten van het herstelinstrument voor de Europese Unie (NGEU) wettelijk verplicht en dus niet-discretionair is voor de EU; merkt op dat de financieringskosten afhangen van het tempo van de uitbetalingen in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (RRF) alsmede van marktfluctuaties bij de opbrengst van obligaties, en derhalve van nature ten dele onvoorspelbaar en veranderlijk zijn; wijst er derhalve met nadruk op dat de Commissie betrouwbare, actuele en accurate informatie moet verstrekken over de financieringskosten van NextGenerationEU (NGEU) en over de uitbetalingen in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (RRF) gedurende de hele begrotingsprocedure, alsook over de beschikbare vrijmakingen; verwacht van de Commissie dat zij bij de presentatie van de ontwerpbegroting een update geeft van de verwachte vrijmakingen; wijst erop dat de drie instellingen overeen zijn gekomen ernaar te streven uitgaven waarmee de financieringskosten van NGEU worden gedekt niet ten koste te laten gaan van EU-programma’s en -fondsen; 39. herinnert aan zijn steun voor de gewijzigde voorstellen van de Commissie betreffende de invoering van nieuwe eigen middelen; is uitermate bezorgd over het volledige gebrek aan vooruitgang met betrekking tot de nieuwe eigen middelen in de Raad, in het bijzonder gezien de toenemende behoefte aan investeringen en de onvoorziene behoeften; is van mening dat de invoering van nieuwe eigen middelen, in overeenstemming met de routekaart in het interinstitutioneel akkoord van 2020, van essentieel belang is om de financieringskosten van NGEU te dekken en tegelijkertijd de marges en flexibiliteitsmechanismen te beschermen die nodig zijn om in deze behoeften te voorzien; 40. wijst er nogmaals op dat het Parlement het cohesiebeleid ten volle steunt en onderstreept de belangrijke rol van dat beleid voor de verwezenlijking van de beleidsprioriteiten van de EU en haar algemene groei; herhaalt dat het cohesiebeleid alleen een maximale meerwaarde voor de burgers kan hebben indien het doeltreffend en volgens de planning ten uitvoer wordt gelegd; spoort de lidstaten en de Commissie aan versneld uitvoering te geven aan de operationele programma’s met gedeeld beheer van middelen, alsook aan de plannen voor herstel en veerkracht, met het oog op een snelle uitvoering van de begroting en op het vermijden van gecumuleerde betalingsachterstanden gedurende de laatste twee jaar van de MFK-periode, met name door middel van de opbouw van aanvullende capaciteit en technische ondersteuning van de lidstaten; wijst nogmaals op de noodzaak van een solide en transparant mechanisme voor het nauwgezet monitoren van de uitbetalingen aan begunstigden; 41. is van mening dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan afgelegen en plattelandsgebieden, regio’s die een industriële overgang doormaken en regio’s die kampen met ernstige en permanente natuurlijke of demografische belemmeringen, zoals eilanden, ultraperifere en grensoverschrijdende regio’s en berggebieden, alsmede alle regio’s die getroffen zijn door natuurrampen; benadrukt dat deze regio’s voldoende financiële middelen moeten krijgen voor het compenseren van de speciale kenmerken en problemen die voortvloeien uit hun structurele sociale en economische situatie, zoals bedoeld in artikel 349 VWEU; benadrukt dat het Posei-programma van vitaal belang is voor het in stand houden van landbouwactiviteiten in de ultraperifere regio’s en het op de lokale markten brengen van voedingsmiddelen; dringt erop aan de begroting van het programma te verhogen zodat het beter aansluit bij de werkelijke behoeften van landbouwers in die regio’s; merkt op dat het programma sinds 2013 niet is verhoogd, ondanks het feit dat landbouwers in deze regio’s te maken krijgen met hogere productiekosten als gevolg van inflatie en de klimaatverandering; benadrukt ook dat de met de Unie geassocieerde landen en gebieden overzee (LGO’s) zoals bedoeld in artikel 198-204 VWEU toereikende financiële middelen moeten krijgen voor hun duurzame economische en sociale ontwikkeling, gezien hun geopolitieke belang voor mondiale maritieme handelsroutes en partnerschappen op het gebied van duurzame toeleveringsketens voor grondstoffen; 42. herhaalt dat de programma’s, beleidsmaatregelen en activiteiten van de EU, indien relevant, zodanig moeten worden uitgevoerd dat gendergelijkheid bij de verwezenlijking van hun doelstellingen wordt bevorderd; is verheugd dat de Commissie werkt aan de ontwikkeling van gendermainstreaming om het gendereffect van de uitgaven van de Unie op zinvolle wijzer vast te stellen, zoals vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord; 43. neemt er kennis van dat het streefdoel voor klimaatmainstreaming van 30 % naar verwachting zal worden bereikt met 33,5 % in 2025, terwijl het resultaat voor biodiversiteit onder 8,5 % zal blijven in 2025 en dat, tenzij gerichte actie wordt ondernomen, het streefdoel van 10 % niet zal worden gehaald in 2026; wijst erop dat er voortdurend inspanningen moeten worden geleverd om de in het Interinstitutioneel Akkoord vastgelegde doelstellingen voor de mainstreaming van klimaat en biodiversiteit in de begroting van de Unie en de uitgaven van EURI te verwezenlijken; 44. benadrukt dat de begroting van de Unie voor 2026 moet worden afgestemd op de ambities van de Unie om de Unie uiterlijk in 2050 klimaatneutraal te maken, alsook op de internationale verbintenissen van de Unie, met name de Overeenkomst van Parijs en het mondiale biodiversiteitskader van Kunming-Montreal, en aanzienlijk moet bijdragen aan de uitvoering van de Europese Green Deal en de biodiversiteitsstrategie voor 2030; 45. geeft nogmaals aan dat programma’s alleen doeltreffend kunnen worden geïmplementeerd met de hulp van toegewijde administraties; benadrukt dat de organen en gedecentraliseerde agentschappen essentieel werk verrichten, en stelt vast dat hen voldoende personele middelen en toereikende hulpbronnen ter beschikking moeten worden gesteld, rekening houdend met de inflatie, zodat zij hun taken doeltreffend kunnen uitvoeren en kunnen bijdragen aan het verwezenlijken van de politieke prioriteiten van de Unie, ook wanneer zij nieuwe taken en mandaten krijgen toegewezen; 46. herinnert eraan dat de lidstaten en de Commissie, overeenkomstig het Financieel Reglement, bij de uitvoering van de begroting moeten toezien op de naleving van het Handvest van de grondrechten en de in artikel 2 VEU verankerde waarden van de Unie moeten eerbiedigen; vestigt met name de aandacht op de artikelen 137, 138 en 158 van het Financieel Reglement en wijst er nogmaals op dat de Commissie en de lidstaten verplicht zijn personen of entiteiten van middelen van de Unie uit te sluiten, indien deze schuldig zijn bevonden aan terroristische misdrijven of strafbare feiten in verband met terroristische activiteiten, dan wel uitlokking van, medeplichtigheid aan of poging tot het plegen van een dergelijk misdrijf of strafbaar feit, corruptie of andere ernstige misdrijven; wijst op de noodzaak om meer maatregelen te nemen om fraude te bestrijden, zowel op Unie- als op nationaal niveau en om daarvoor passende financiële en personele middelen beschikbaar te stellen aan de gehele EU-structuur voor fraudebestrijding; wijst erop dat het belangrijk is om het fraudebestrijdingsprogramma van de EU van voldoende financiële middelen te voorzien; 47. benadrukt het belang van effectieve communicatie over en de zichtbaarheid van het EU-beleid en de programma’s van de EU om meer bewustzijn te creëren over de toegevoegde waarde van de EU voor burgers, ondernemingen en partners; o o o 48. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de Rekenkamer. (Goedkeuring) Het Europees Parlement, – gezien het ontwerp van besluit van de Raad (10005/2024), – gezien de ontwerpovereenkomst tussen de Europese Unie, IJsland, het Vorstendom Liechtenstein en het Koninkrijk Noorwegen betreffende een financieel mechanisme van de EER voor de periode mei 2021 – april 2028 (10057/2024), – gezien de ontwerpovereenkomst tussen het Koninkrijk Noorwegen en de Europese Unie inzake een financieel mechanisme van Noorwegen voor de periode mei 2021 – april 2028 (10146/2024), – gezien het ontwerp van aanvullend protocol bij de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en het Koninkrijk Noorwegen (10149/2024), – gezien het ontwerp van aanvullend protocol bij de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en IJsland (10148/2024), – gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 217 en artikel 218, lid 6, tweede alinea, punt a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C10-0103/2024), – gezien artikel 107, leden 1 en 4, en artikel 117, lid 7, van zijn Reglement, – gezien de aanbeveling van de Commissie internationale handel ( A10‑0036/2025 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomsten en protocollen; 2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten, IJsland, het Vorstendom Liechtenstein en het Koninkrijk Noorwegen. (Goedkeuring) Het Europees Parlement, – gezien het ontwerpbesluit van de Raad (12475/2024), – gezien het Protocol inzake de uitvoering van de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Guinee‑Bissau (2024‑2029) (12189/2024), – gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 43, lid 2, artikel 218, lid 6, tweede alinea, punt a), v), en artikel 218, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C10‑0108/2024), – gezien zijn niet-wetgevingsresolutie van 2 april 2025 (1) over het ontwerpbesluit, – gezien de begrotingsbeoordeling door de Begrotingscommissie, – gezien artikel 107, leden 1 en 4, en artikel 117, lid 7, van zijn Reglement, – gezien het advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking, – gezien de aanbeveling van de Commissie visserij ( A10‑0028/2025 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst; 2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Republiek Guinee-Bissau. Het Europees Parlement, – gezien het ontwerpbesluit van de Raad (12475/2024), – gezien het protocol inzake de toepassing van de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Guinee-Bissau (2024-2029) (12189/2024) (1) , – gezien het verzoek tot goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 43, lid 2, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, punt a), v), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C10‑0108/2024), – gezien de vrijwillige richtsnoeren van de Voedsel- en Landbouworganisatie (FAO) voor duurzame kleinschalige visserij in de context van de voedselzekerheid en de uitroeiing van armoede, – gezien het verslag van 2023 waartoe de Europese Commissie opdracht heeft gegeven getiteld “Evaluation and analysis of the Sustainable Fisheries Partnership Agreements” (Evaluatie en analyse van de partnerschapsovereenkomsten inzake duurzame visserij) (2) , – gezien zijn wetgevingsresolutie van 2 april 2025 (3) over het ontwerpbesluit van de Raad, – gezien de begrotingsbeoordeling door de Begrotingscommissie, – gezien artikel 107, lid 2, van zijn Reglement, – gezien het advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking, – gezien het verslag van de Commissie visserij ( A10-0040/2025 ), A. overwegende dat de partnerschapsovereenkomst inzake duurzame visserij (PODV) tussen de EU en Guinee-Bissau in het algemeen tot doel heeft de samenwerking tussen de partijen te verbeteren op het gebied van visserij, in het belang van beide partijen, door de voering van een duurzaam visserijbeleid en de verantwoorde en duurzame exploitatie van de visbestanden in de visserijzones van Guinee-Bissau te bevorderen en tegelijkertijd de ontwikkeling van de visserijsector en de blauwe economie van Guinee-Bissau te stimuleren; B. overwegende dat de benutting van de totaal toegestane vangst (TAC) uit hoofde van de vorige PODV over het geheel gezien als bevredigend wordt beschouwd; C. overwegende dat wetenschappers hebben gewaarschuwd voor de overexploitatie van pelagische soorten in deze regio, die voortdurend onder druk staan (4) ; D. overwegende dat de PODV EU-Guinee-Bissau van aanzienlijk belang is in het kader van de verschillende PODV’s die de EU met derde landen heeft gesloten, aangezien deze momenteel de op één na grootste is wat betreft de betrokken middelen, en bovendien een van de enige drie overeenkomsten is die gemengde visserij toestaat; E. overwegende dat de PODV EU-Guinee-Bissau van belang is voor de samenwerking met Guinee-Bissau, internationale acties op het gebied van oceaangovernance, de versterking van de samenwerking binnen fora zoals regionale organisatie voor visserijbeheer (ROVB’s) en de bestrijding van illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij (IOO-visserij); F. overwegende dat Guinee-Bissau een van de armste, instabielste en minst ontwikkelde landen in de regio is en dat de visserijsector van het land een zeer geringe bijdrage levert aan het bruto binnenlands product (bbp) van het land (3 % in 2018 (5) ), maar dat de middelen die Guinee-Bissau in het kader van de PODV zal ontvangen als financiële vergoeding voor het verlenen van toegang tot zijn visbestanden een aanzienlijke bijdrage zullen leveren aan de overheidsfinanciën van het land; G. overwegende dat ambachtelijke vangsten niet volstaan om de lokale markten te bevoorraden; overwegende dat overexploitatie van kleine pelagische soorten nog steeds een dringend probleem is voor de voedselzekerheid van de plaatselijke bevolking; overwegende dat de toegenomen productie van vismeel, dat voornamelijk wordt verkregen van kleine pelagische soorten, hetzij op het land in vismeelfabrieken, hetzij rechtstreeks op fabrieksschepen, een van de belangrijkste factoren is die bijdragen tot de overexploitatie van deze bestanden in de regio; overwegende dat er een gebrek aan transparantie is over wie deze vismeelfabrieken belevert en wie hun uiteindelijke begunstigden zijn; H. overwegende dat volgens de evaluatie vooraf en achteraf van 2023 97 % van de vangsten in de visserijzone van Guinee-Bissau buiten het land wordt aangeland (6) ; I. overwegende dat de financiële bijdrage van de EU ten opzichte van het vorige protocol is gestegen van 11,6 miljoen EUR naar 12,5 miljoen EUR per jaar wat het jaarlijkse bedrag voor toegang tot de visbestanden betreft, en van 4 miljoen EUR naar 4,5 miljoen EUR per jaar wat de steun voor het sectorale visserijbeleid van Guinee-Bissau betreft; J. overwegende dat de vangstmogelijkheden tijdens de looptijd van het protocol zullen verschuiven van visserij-inspanning (gemeten aan de hand van het brutoregistertonnage (BRT)) naar vangstbeperkingen (gemeten in tonnen (TAC)); overwegende dat deze verschuiving gepaard moet gaan met de invoering van een elektronisch systeem voor vangstrapportage en verwerking van vangstgegevens; K. overwegende dat aan EU-vloten voor de looptijd van het protocol de volgende vangstmogelijkheden zijn toegewezen: 3 700 BRT voor vriestrawlers voor de garnaalvisserij, 3 500 BRT voor vriestrawlers voor demersale soorten en koppotigen en 0 BRT voor trawlers voor kleine pelagische soorten, 28 vriesschepen voor de tonijnvisserij met de zegen en beugschepen en 13 vaartuigen voor de tonijnvisserij met de hengel voor over grote afstanden trekkende soorten; L. overwegende dat de eerste visserijovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en Guinee-Bissau dateert van 1980; overwegende dat het vorige protocol bij de overeenkomst op 14 juni 2024 is verlopen; overwegende dat de prestaties van het onderdeel ontwikkelingssamenwerking van deze overeenkomsten (d.w.z. sectorale steun) over het algemeen niet als bevredigend worden beschouwd; overwegende dat niettemin vooruitgang is gemeld wat betreft de capaciteit voor de monitoring van en de controle en het toezicht op de visserij, de capaciteit voor sanitaire inspecties en de deelname van Guinee-Bissau aan regionale visserij-instanties; M. overwegende dat de sectorale samenwerking met betrokkenheid van lokale kustgemeenschappen moet worden verbeterd om de ontwikkeling van de lokale visserijsector en aanverwante bedrijfstakken en activiteiten beter te bevorderen, teneinde ervoor te zorgen dat een groter deel van de toegevoegde waarde die voortkomt uit de exploitatie van de natuurlijke rijkdommen van Guinee-Bissau in het land blijft; overwegende dat de Commissie de monitoring moet verbeteren en ervoor moet zorgen dat de sectorale samenwerking beter wordt afgestemd op de lokale behoeften en dat de hulp daadwerkelijk bijdraagt tot duurzame ontwikkeling in partnerlanden, en transparante informatie moet verstrekken over hoe en waar de steun wordt gebruikt; N. overwegende dat de ontwikkeling van de visserijsector in Guinee-Bissau de aanleg van basisinfrastructuur en functionerende infrastructuur vereist, zoals havens en plaatsen voor de aanlanding, opslag en verwerking van vis, die nog altijd ontbreken of gebouwd worden door andere derde landen die met de EU concurreren, teneinde de aanlanding van in de wateren van Guinee-Bissau gevangen vis te bevorderen; O. overwegende dat in 2021 het Decennium van Oceaanwetenschappen voor Duurzame Ontwikkeling van de Verenigde Naties (2021-2030) van start is gegaan; overwegende dat derde landen ertoe moeten worden aangespoord en erbij moeten worden geholpen een sleutelrol te spelen op het vlak van kennis van hulpbronnen en ecosystemen; overwegende dat de EU-lidstaten in dit verband een ondersteunende rol moeten spelen; P. overwegende dat de handel in visserijproducten met de EU al jarenlang wordt belemmerd door het feit dat Guinee-Bissau niet in staat is de door de EU vereiste gezondheidsmaatregelen te treffen; overwegende dat de vertraging in de certificatieprocedure van het analytisch laboratorium (CIPA) de voornaamste hindernis vormt voor de uitvoer van visserijproducten uit Guinee-Bissau naar de EU; overwegende dat de autoriteiten van Guinee-Bissau en de Commissie in het kader van de certificatieprocedure samenwerken om het verbod op te heffen; Q. overwegende dat voor het eerst in de preambule van de PODV wordt verwezen naar de vrijwillige richtsnoeren voor duurzame kleinschalige visserij, met als doel de kleinschalige visserij te beschermen, waarbij rekening wordt gehouden met de bijdrage ervan aan voedselzekerheid en armoedebestrijding; R. overwegende dat het wenselijk is dat Guinee-Bissau ervoor zorgt dat een groter deel van de toegevoegde waarde die voortkomt uit de exploitatie van de visbestanden in de visserijzone van Guinee-Bissau in het land blijft; overwegende dat de EU de lokale overheden moet aanmoedigen om deze aanbeveling toe te passen op EU-vaartuigen, maar ook op buitenlandse vloten die opereren in de visserijzone van Guinee-Bissau; S. overwegende dat in de visserijsector van Guinee-Bissau zelden directe werkgelegenheid wordt gecreëerd en dat deze werkgelegenheid bovendien beperkt is, zelfs voor lokale bemanningsleden op schepen en voor vrouwen die hun brood verdienen in de visserijsector; overwegende dat een aanzienlijk deel van de sectorale steun moet worden gebruikt om de ambachtelijke visserij, vrouwelijke verwerkers en de lokale handel te ondersteunen; T. overwegende dat het aantal op EU-vaartuigen aan te monsteren zeelieden aanzienlijk is verhoogd ten opzichte van het vorige protocol; overwegende dat de reders van EU-vaartuigen moeten proberen extra zeelieden uit Guinee-Bissau aan te monsteren; overwegende dat de autoriteiten van Guinee-Bissau echter moeten voldoen aan hun verplichting om een indicatieve lijst op te stellen en bij te houden van gekwalificeerde zeelieden die op EU-vaartuigen zouden kunnen worden aangemonsterd; overwegende dat sectorale steun kan worden verleend voor de opleiding van plaatselijke zeelieden overeenkomstig de normen van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO); U. overwegende dat de Commissie, na parafering van het protocol, met de Raad een wijziging heeft goedgekeurd van hoofdstuk VIII, punt 4, van de bijlage bij het protocol (“Beloning van zeevissers”), waarbij het woord “loon” is vervangen door “beloning”, na goedkeuring door de autoriteiten van Guinee‑Bissau; V. overwegende dat er vorderingen zijn gemaakt bij de bestrijding van IOO-visserij in de territoriale wateren van Guinee-Bissau dankzij het verbeterde toezicht in de Guinee-Bissause exclusieve economische zone (EEZ), dat met name wordt uitgevoerd door het directoraat-generaal Visserij en Belastingen en Controle op Visserijactiviteiten, dat beschikt over een waarnemerskorps en snelle patrouilleboten; overwegende dat er nog altijd leemten en tekortkomingen moeten worden weggewerkt, onder meer wat betreft het satellietvolgsysteem voor vissersvaartuigen (VMS); W. overwegende dat toegang tot informatie over uiteindelijke begunstigden van cruciaal belang is voor rechtshandhaving, om illegale visserij aan het licht te brengen, verborgen netwerken te onthullen en de personen en ondernemingen die van deze activiteiten profiteren, te identificeren door de winststroom op te sporen; X. overwegende dat de vooruitgang die geboekt is bij het in kaart brengen van de bestanden van demersale soorten in de EEZ van Guinee-Bissau volgens de laatste evaluatie vooraf en achteraf van juli 2023 niet volstaat om de maximale duurzame opbrengst te bereiken; Y. overwegende dat Guinee-Bissau een van de 13 landen is die binnen het bereik van het project “verbetering regionaal visserijbeheer in West-Afrika (Pescao)” van het Europees Bureau voor visserijcontrole vallen, dat bij Besluit C(2017)2951 van de Commissie van 28 april 2017 is vastgesteld en dat er onder andere op gericht is de preventie en bestrijding van IOO-visserij te versterken door de monitoring, de controle en het toezicht op nationaal en regionaal niveau te verbeteren; Z. overwegende dat de door het Parlement gedane aanbevelingen onvoldoende waren opgenomen in het huidige protocol; AA. overwegende dat het Europees Parlement in alle fasen van de procedures betreffende het protocol uitgebreid moet worden geïnformeerd, ook over eventuele wijzigingen en de verlenging ervan; 1. wijst op de belangrijke rol van de PODV EU-Guinee-Bissau, zowel voor Guinee-Bissau als voor de EU-vloot die actief is in de Guinee-Bissause visserijzone; onderstreept dat er ruimte is voor verbetering van de samenwerking op het gebied van visserij tussen de EU en Guinee-Bissau en verzoekt de Commissie opnieuw alle nodige maatregelen te treffen om verder te gaan dan in de voorgaande protocollen tot uitvoering van deze overeenkomst, om ervoor te zorgen dat deze PODV op bevredigende wijze bijdraagt aan de ontwikkeling van de lokale visserijsector in algemene zin en aan een grotere toegevoegde waarde voor kustgemeenschappen, wat zal bijdragen aan de voedselzekerheid en soevereiniteit en in overeenstemming is met duurzameontwikkelingsdoelstelling 14 van de VN inzake het behoud en het duurzame gebruik van de oceanen, zeeën en mariene hulpbronnen met het oog op duurzame ontwikkeling; 2. is ingenomen met de nieuwe sociale bepaling van de PODV die de Commissie heeft ingevoerd; wijst op de daarin opgenomen belangrijke beginselen, die ook betrekking hebben op gelijke arbeidsvoorwaarden voor zeelieden, met inbegrip van vissers uit landen die lid zijn van de Organisatie van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan die op EU-vaartuigen werken, en is van mening dat dit protocol tijdens de uitvoeringsperiode doeltreffend moet worden gemonitord; 3. benadrukt het belang van een gestructureerd kader voor samenwerking op visserijgebied met Guinee-Bissau, dat ook betere samenwerking en coördinatie voor gemeenschappelijke inspanningen op het gebied van internationale oceaandiplomatie en internationale oceaangovernance mogelijk zal maken; 4. moedigt de Commissie aan een ambitieuzere partnerschapsovereenkomst tot stand te brengen, waarmee duurzaam op het Afrikaanse continent verwerkte visserijproducten gemakkelijker kunnen worden uitgevoerd, mits de voedselzekerheid van de lokale bevolking niet in het gedrang komt; 5. is van mening dat de doelstellingen van de PODV EU-Guinee-Bissau in uiteenlopende mate zijn bereikt: sinds de sluiting van de overeenkomst beschikt de EU-vloot weliswaar over vangstmogelijkheden in de visserijzone van Guinee-Bissau, waar Europese reders ruim gebruik van maken, maar dat geldt niet voor de lokale visserijsector, waarvan de ontwikkeling over het algemeen nog altijd onvoldoende en onbevredigend is; 6. pleit ervoor infrastructuur te ontwikkelen en visserijproducten te exploiteren op een wijze die tastbare resultaten oplevert voor de lokale en ambachtelijke visserij, waarbij prioriteit wordt gegeven aan de behoeften die met die visserij gepaard gaan en de ontwikkeling van infrastructuur en markttoegang worden ondersteund; 7. staat achter bewustmaking en de inclusie van alle mogelijke belanghebbenden in de visserijsector van Guinee-Bissau tijdens het gehele proces dat leidt tot een overeenkomst, van de opstelling tot de sluiting en uitvoering ervan, ook wat betreft het gebruik van sectorale steun, benadrukt dat alle mogelijke belanghebbenden meer moeten kunnen participeren, en wijst op de bijzonder belangrijke rol van lokale coöperaties, vertegenwoordigers van lokale, ambachtelijke vissers en kustgemeenschappen; 8. benadrukt dat artikel 3 van het protocol een non-discriminatieclausule omvat, waarbij Guinee-Bissau zich ertoe verbindt geen gunstigere technische voorwaarden toe te kennen aan andere buitenlandse vloten die actief zijn in de visserijzone van Guinee-Bissau en die dezelfde kenmerken hebben en op dezelfde soorten vissen; roept de Commissie ertoe op de visserijovereenkomst van de EU die van toepassing is in de visserijzone van Guinee‑Bissau nauwlettend in het oog te houden en voortdurend te monitoren; steunt de Commissie in haar voorzorgsbenadering om TAC’s vast te stellen op 0 BRT voor trawlers voor kleine pelagische soorten, maar vraagt zich af of belanghebbenden een gelijkwaardige verplichting kunnen handhaven voor vloten die onder de vlag van een derde land varen, met inbegrip van vloten die onder de vlag van Guinee-Bissau varen, gezien het risico op schending van de IOO-verordening (7) ; 9. verzoekt de Commissie, met als doel een betere uitvoering van de IOO-verordening, iets te doen aan het gebrek aan transparantie in de visserijsector in Guinee-Bissau, dat onder meer het gevolg is van goedkope vlaggen, vlaghoppen, complexe bedrijfsstructuren en een gebrek aan openbare informatie over uiteindelijke begunstigden; verzoekt Guinee-Bissau de Commissie in kennis te stellen van de beschikbare informatie over vaartuigen die onder de vlag van de EU varen of bedrijven die EU-eigendom zijn; 10. wijst erop dat IOO-visserij de voedselzekerheid en het levensonderhoud van mensen in kuststaten, alsook de ecosystemen van de oceanen schaadt; stelt bezorgd vast dat Guinee-Bissau zich snel tot een goedkope-vlagland ontwikkelt; is bezorgd over het feit dat de bestrijding van IOO-visserij wordt afgeremd door een gebrek aan transparantie met betrekking tot de eigendom van vissersvaartuigen in landen met een hoog risico op IOO-visserij; 11. herinnert de lidstaten aan hun verplichting om elke niet-naleving van de EU-visserijwetgeving door onderdanen die onder hun jurisdictie vallen, met inbegrip van onderdanen die eigenaar zijn van vaartuigen die onder de vlag van een derde land varen, te onderzoeken en te bestraffen; verzoekt de lidstaten hun samenwerking en informatie-uitwisseling met zowel EU- als derde landen te verbeteren om inbreuken op de visserijvoorschriften vast te stellen, en verzoekt hen samen te werken om voor evenredige en afschrikkende sancties te zorgen; herinnert aan de vereisten van de lidstaten uit hoofde van de IOO-verordening met betrekking tot onderdanen die IOO-visserijactiviteiten ondersteunen en verrichten, met inbegrip van verplichtingen ten aanzien van uiteindelijke begunstigden; 12. wijst erop dat het bbp van Guinee-Bissau sterk afhankelijk is van zijn mariene hulpbronnen; benadrukt dat de visserijsector weliswaar goed is voor 15 % van de totale overheidsinkomsten, maar geen visserijproducten naar de EU kan uitvoeren omdat het niet aan de gezondheids- en hygiënevoorschriften voor uitvoer voldoet, en dat naar schatting slechts 3 % van de vangsten van buitenlandse vaartuigen in Guinee-Bissau in het land wordt aangeland; 13. herinnert eraan dat kleinschalige visserij een belangrijke bijdrage levert aan de voedselzekerheid, en dat vis de belangrijkste bron van eiwitten is die tegen een betaalbare prijs beschikbaar is; benadrukt derhalve dat het belangrijk is de toegang tot pelagische bestanden voor te behouden aan kleinschalige visserij waarvan de vangsten voor menselijke consumptie bestemd zijn; herinnert aan de verantwoordelijkheid van de EU om deze maatregelen via haar overeenkomsten aan te moedigen; 14. is ingenomen met de bijdrage van de EU-vloot aan de voedselzekerheid in Guinee-Bissau via rechtstreekse aanlandingen, zoals bepaald in hoofdstuk V van de bijlage bij het protocol, ten behoeve van plaatselijke gemeenschappen en om de interne vishandel en -consumptie te bevorderen; neemt met bezorgdheid kennis van het lage volume van 94 ton die in 2022 werd gemeld (8) ; pleit in dit verband voor een toename van het aantal aanlandingen in het kader van dit nieuwe protocol; 15. merkt op dat het belangrijkste probleem waarmee de kleinschalige visserij wordt geconfronteerd het gebrek aan infrastructuur voor het aanlanden, bewaren en verwerken van visserijproducten is; benadrukt dat de aandacht in de eerste plaats naar de langetermijnbehoeften van de lokale bevolking op het gebied van voedselzekerheid moet gaan en wijst erop dat het belangrijk is duurzame visbestanden in stand te houden zodat de voedselzekerheid voor kustgemeenschappen gewaarborgd wordt; herinnert eraan dat 97 % van de bestanden die in Guinee-Bissause wateren worden bevist, in andere landen wordt aangeland; moedigt Europese vaartuigen daarom aan om, ten behoeve van de lokale bevolking, ten minste 2 % van de vangst in Guinee-Bissau aan te landen; 16. is verheugd dat in de preambule van het protocol tussen de EU en Guinee-Bissau wordt verwezen naar de vrijwillige richtsnoeren van de FAO voor duurzame kleinschalige visserij – de eerste keer in een PODV; benadrukt dat de opneming ervan in de tekst van het protocol aantoont dat beide partijen vastbesloten zijn om van deze sector een prioriteit te maken; stelt echter vast dat ambachtelijke visserijgemeenschappen in geen enkel stadium van de opstelling van het nieuwe protocol zijn geraadpleegd; wijst erop dat de toezegging van de EU om de lokale visserijsector in Guinee-Bissau te ondersteunen, inhoudt dat deze erbij wordt betrokken wanneer de prioriteiten voor het gebruik van sectorale steunfondsen worden vastgesteld; 17. verzoekt de regering van Guinee-Bissau en de Commissie om kustgemeenschappen en kleinschalige visserijgemeenschappen beter bij de uitvoering van het nieuwe protocol te betrekken, met name voorafgaand aan de vergaderingen van de gemengde commissie; 18. beschouwt het elektronisch systeem voor vangstrapportage, verwerking van vangstgegevens en monitoring van de activiteiten van vaartuigen als een uitdaging voor dit protocol; verzoekt de Commissie en Guinee-Bissau onverwijld de passende en doeltreffende uitvoering ervan te bevorderen en daarbij de noodzakelijke betrouwbaarheid en doeltreffendheid van het elektronisch systeem voor vangstrapportage en van de verwerking van vangstgegevens te waarborgen en benadrukt dat dit tijdens de verlenging van het protocol onverwijld moet gebeuren; 19. is het ermee eens dat er nog veel vooruitgang moet worden geboekt met de Guinee-Bissause visserijsector, ook wat betreft aanverwante bedrijfstakken en activiteiten, en vraagt de Commissie alle nodige maatregelen te nemen, bijvoorbeeld door het onderdeel sectorale steun van de overeenkomst mogelijk te herzien en te verhogen; 20. is van oordeel dat de doelstellingen van de PODV EU-Guinee-Bissau niet bereikt zullen worden zolang deze niet bijdraagt aan de invoering van een systeem voor duurzaam langetermijnbeheer van de exploitatie van de visbestanden en verantwoorde sociaal-economische regelingen; acht het van het grootste belang dat de in het protocol vastgestelde bepalingen inzake sectorale steun worden nageleefd en dat daarbij zoveel mogelijk transparantie wordt betracht, zodat wordt bijgedragen aan de volledige uitvoering van de nationale strategie voor duurzame visserij; herinnert eraan dat het in het belang van de EU is om de burgers van Guinee-Bissau te wijzen op de positieve en strategische rol van de PODV op lange termijn en te laten zien hoe deze contrasteert met het gebrek aan betrokkenheid van derde landen bij het welzijn van de lokale bevolking; wijst er in dit verband op dat de EU haar technische en financiële bijstand als volgt en bij voorrang moet inzetten voor: 21. dringt aan op proactieve bekendmaking van en meer transparantie over de activiteiten die worden gefinancierd uit de fondsen voor sectorale steun, om striktere monitoring en meer samenhang met andere fondsen voor de ontwikkeling van de lokale sector mogelijk te maken en de EU-belastingbetaler en de lokale bevolking zo volledig zicht te geven op de impact van deze activiteiten; 22. spoort de Commissie en de lidstaten ertoe aan in hun beleid voor ontwikkelingssamenwerking en officiële ontwikkelingshulp rekening te houden met het feit dat het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking — Europa in de wereld, met inbegrip van het meerjarig indicatief programma 2021-2027 ervan, en de sectorale steun die wordt geboden uit hoofde van de PODV EU-Guinee-Bissau elkaar moeten aanvullen en volledig op elkaar moeten worden afgestemd met het oog op de versterking van de lokale visserijsector conform de FAO-voorschriften en het waarborgen van voedselzekerheid voor kustgemeenschappen; 23. wijst erop dat de opleiding van ambachtelijke vissers, met name vrouwen, een noodzakelijke voorwaarde is voor de ontwikkeling van de lokale visserijsector; dringt er bij de EU op aan hiertoe ook gebruik te maken van middelen voor sectorale steun; 24. spreekt zijn bezorgdheid uit over het toenemende aantal installaties voor de productie van vismeel en visolie aan de West-Afrikaanse kust, die ook worden voorzien van vis uit de wateren van Guinee-Bissau; onderstreept dat voedervisserij haaks staat op het beginsel van duurzaamheid en niet verenigbaar is met de voorziening van waardevolle eiwitbronnen aan de lokale gemeenschap; is ingenomen met de uitbreiding van de haven- en aanlandingsfaciliteiten in Guinee-Bissau, maar spreekt tegelijkertijd zijn bezorgdheid uit over het feit dat deze kan worden gevolgd door de bouw van nieuwe installaties voor de productie van vismeel; 25. verzoekt de EU haar inspanningen op te voeren om het regionale gezamenlijke beheer van kleine pelagische soorten te ondersteunen en een einde te maken aan overbevissing, onder meer door het oprichten van een regionale organisatie voor visserijbeheer die zich toelegt op het gedeeld beheer ervan; 26. verzoekt de Commissie en de autoriteiten van Guinee-Bissau nauwer samen te werken om voorwaarden vast te stellen voor de uitvoer van visserijproducten uit Guinee-Bissau naar de EU, met name wat betreft de controle op de naleving van de sanitaire voorwaarden en de certificatie van het analytisch laboratorium (CIPA), teneinde het huidige verbod op te heffen, de ontwikkeling van de lokale visserijsector te bevorderen en zo vooruitgang te boeken bij de verwezenlijking van de doelstellingen van de PODV; 27. pleit voor een grotere rol van de PODV bij het scheppen van directe en indirecte lokale werkgelegenheid op schepen die actief zijn in het kader van de PODV of in aan de visserij verwante activiteiten, zowel op het gebied van toelevering als verwerking; meent dat de lidstaten een belangrijke en actieve rol kunnen spelen bij de capaciteitsopbouw en bij het bieden van opleidingen om dit te bereiken; 28. herinnert aan het unieke karakter van de mariene en kustecosystemen van Guinee-Bissau, zoals de mangrovebossen, die fungeren als paaigebied voor de visbestanden, en die vragen om maatregelen en gericht optreden voor de bescherming en het herstel van de biodiversiteit; dringt erop aan dat de EU deze overwegingen in aanmerking neemt voor haar externe vissersvloot; 29. herinnert eraan dat Guinee-Bissau bijzonder kwetsbaar is voor de gevolgen van de klimaatverandering; dringt erop aan mariene ecosystemen te beschermen, inspanningen te financieren om kusterosie tegen te gaan en verregaande risicobeperkende maatregelen te nemen om de gevolgen van de klimaatverandering voor de visserij tegen te gaan; 30. acht het nuttig dat Guinee-Bissau informatie verzamelt over de voordelen van de tenuitvoerlegging van dit protocol voor de lokale economieën (bijvoorbeeld op het gebied van werkgelegenheid, infrastructuur en sociale verbeteringen) en die informatie in een databank samenbrengt om geen administratieve lasten te creëren; 31. dringt aan op een verbetering van de kwantiteit en kwaliteit van de gegevens over alle vangsten (zowel van doelsoorten als bijvangst), over de staat van instandhouding van de visbestanden in de visserijzone van Guinee-Bissau en, in het algemeen, over het effect van de PODV op het ecosysteem; meent dat erop moet worden toegezien dat Guinee-Bissau de capaciteiten ontwikkelt om deze gegevens zelf te verkrijgen; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de organen die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de PODV, en met name de gemengde commissie en het gezamenlijk wetenschappelijk comité, vlot hun werk kunnen doen, en dat verenigingen van ambachtelijke vissers, verenigingen van vrouwen die in de visserijsector werken, vakbonden, vertegenwoordigers van kustgemeenschappen, en relevante maatschappelijke organisaties uit Guinee-Bissau hierbij worden betrokken; 32. is van mening dat het absoluut noodzakelijk is de verzameling van gegevens over vangsten in Guinee-Bissau te verbeteren; roept bovendien op tot verbetering van de overdracht van door het VMS van EU-vaartuigen gegenereerde gegevens via de vlaggenstaat naar de Afrikaanse autoriteiten; pleit voor een betere interoperabiliteit van gegevenssystemen, met wederkerigheid voor derde landen op basis van internationale normen; 33. wijst erop dat het bbp van Guinee-Bissau sterk afhankelijk is van zijn mariene hulpbronnen; benadrukt dat het belangrijk is wetenschappelijk onderzoek naar de visbestanden te ondersteunen en ervoor te zorgen dat de vangstbeperkingen en ‑quota worden nageleefd, zodat de visbestanden binnen duurzame grenzen blijven en wordt voorkomen dat mariene hulpbronnen uitgeput raken; 34. moedigt de Commissie aan het gebruik van sectorale steun met het oog op beter toezicht en betere controles te bevorderen, en om wetenschappelijk laboratoriumonderzoek naar visbestanden te voeren om lokale werknemers te onderrichten over de EU-normen inzake hygiëne, visverwerking en verpakking; benadrukt dat scholing een langetermijninvestering is in de ontwikkeling van de lokale blauwe economie en de vishandel, alsook in de bescherming van lokale ondernemingen en het milieu; 35. dringt aan op de publicatie van bijgewerkte verslagen over de acties waarvoor sectorale steun is verleend, teneinde de nodige transparantie te waarborgen; 36. meent dat in het geval van de sluiting van de visserij of de invoering van vangstbeperkingen met het oog op de duurzaamheid van de visbestanden, zoals bepaald in het protocol, eerst in de lokale visserijbehoeften moet worden voorzien, zoals door gedegen en gestructureerd wetenschappelijk advies wordt gestaafd; 37. benadrukt het belang van het voorschrift inzake overschotten voor EU-vaartuigen die in de wateren van derde landen vissen; herinnert eraan dat robuuste en betrouwbare gegevens en transparante informatie nodig zijn om het beschikbare overschot te berekenen; is van mening dat het focussen op vispopulaties die onderhevig zijn aan overexploitatie niet strookt met die doelstelling; 38. onderschrijft dat het met het oog op de verduurzaming van de visserijactiviteiten van vloten die in zijn visserijzone actief zijn, noodzakelijk is de monitoring van en de controle en het toezicht op de visserijzone van Guinee-Bissau aan te scherpen en IOO-visserij te bestrijden, onder meer door middel van beter toezicht op schepen (via het VMS of een ander, lichter en goedkoper geolocatie- en identificatiesysteem); is ingenomen met de EU-steun voor patrouilles op zee in de afgelopen jaren; 39. dringt aan op een betere uitvoering van transparantiebepalingen, met name de publicatie van alle overeenkomsten met staten of particuliere entiteiten waarbij buitenlandse vaartuigen toegang krijgen tot de EEZ van Guinee-Bissau; benadrukt dat in de evaluatie vooraf en achteraf in juli 2023 werd gesteld dat informatie over toegangsovereenkomsten met de Commissie werd gedeeld, maar niet openbaar werd gemaakt; 40. benadrukt dat het belangrijk is de vangstmogelijkheden waarin de PODV voorziet, te verdelen op basis van de beginselen van rechtvaardigheid, evenwicht en transparantie, met erkenning van historische vangstniveaus en relatieve stabiliteit; 41. verzoekt de Commissie de in het kader van de “transparantieclausule” verstrekte informatie openbaar te maken; 42. benadrukt dat het belangrijk is dat de aanlandingen van vis in de havens van Guinee-Bissau bijdragen aan plaatselijke verwerkingsactiviteiten en de voedselzekerheid, zowel wat soorten als wat kwaliteit betreft; vraagt de Commissie deze component daarom in de volgende overeenkomst te versterken; moedigt de oprichting aan van nationale ondernemingen in de industriële visserijsector die kunnen deelnemen aan de exploitatie, door nationale vloten, van visbestanden die aan land worden verwerkt; 43. verzoekt de Commissie de sociale partners van het EU-comité voor de sectorale sociale dialoog over de visserij bewust te maken van het coördineren en hebben van collectieve arbeidsovereenkomsten waarin een minimale beloning wordt vastgesteld in het kader van Verdrag nr. 188 van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), die voor toekomstige PODV’s kan worden gebruikt; spoort de Commissie ertoe aan de ratificatie van IAO-Verdrag nr. 188 door alle lidstaten en derde landen te stimuleren, ook bij onderhandelingen over PODV’s, en de vereisten van de huidige verdragen binnen de IAO te bevorderen; verzoekt de Commissie alle sociale clausules die nodig zijn om deze doelstellingen te verwezenlijken, op te nemen in het door de Raad verstrekte mandaat voor PODV’s of tijdens onderhandelingen in regionale organisaties voor visserijbeheer; 44. benadrukt dat het belangrijk is de sociale clausule in de PODV te verduidelijken en neemt nota van het voornemen van de Commissie om dit te doen tijdens de eerstvolgende vergadering van het gemengd comité met Guinee-Bissau; wijst erop dat het belangrijk is dat de clausule in overeenstemming is met het gangbare beloningsmodel in de sector; verzoekt de Commissie de nodige stappen te ondernemen om punt 4 van hoofdstuk VIII van de bijlage bij het protocol (“Beloning van zeevissers”), zoals goedgekeurd met de Raad, te wijzigen; 45. verzoekt de Commissie bij de beoordeling en heronderhandeling van PODV’s na te gaan of alle bepalingen van hoofdstuk VIII van de bijlage, met inbegrip van de bepalingen inzake de werkelijke vergoeding die lokale vissers ontvangen, daadwerkelijk ten uitvoer worden gelegd; verzoekt de Commissie corrigerende maatregelen voor te stellen in gevallen waarin niet aan alle bepalingen is voldaan; 46. verzoekt de Commissie in de oceaandiplomatie en PODV’s aandacht te besteden aan de uitvoering van het Internationaal Verdrag betreffende de normen inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van personeel van vissersschepen van de IMO, teneinde in de visserijsector betere normen op het gebied van veiligheid op het werk te bevorderen en, indien nodig, de opleidingscomponent ervan te integreren in sectorale steun; 47. herinnert aan de zogenaamde vlaggenstaatverantwoordelijkheden voor het bieden van sociale bescherming aan werknemers die op het grondgebied van de vlaggenstaat wonen en verzoekt de Commissie er via de technische comités die de overeenkomst uitvoeren dan ook voor te zorgen dat deze maatregelen op dit vlak doeltreffend zijn; 48. vraagt de Commissie in het laatste jaar van de toepassing van het protocol en voorafgaand aan de onderhandelingen over de verlenging ervan een uitvoerig verslag over de toepassing van het protocol aan het Parlement voor te leggen, en de documentatie die nodig is om de situatie te beoordelen; 49. verzoekt de Commissie en de autoriteiten van Guinee-Bissau gedetailleerdere informatie te verstrekken over de ontwikkeling van de voedervisserij-activiteiten in de regio, en met name van de activiteiten van vaartuigen van derde landen of vaartuigen uit de buurlanden; 50. verzoekt de Commissie de aanbevelingen van het Parlement beter te verwerken in de PODV EU-Guinee-Bissau en deze met name in acht te nemen bij de procedures voor de verlenging van het protocol; 51. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en Guinee-Bissau. (Goedkeuring) Het Europees Parlement, – gezien het ontwerpbesluit van de Raad (13622/2024), – gezien de ontwerpovereenkomst tussen de Europese Unie en Bosnië en Herzegovina betreffende de samenwerking tussen het Agentschap van de Europese Unie voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust) en de voor justitiële samenwerking in strafzaken bevoegde autoriteiten van Bosnië en Herzegovina (13241/2024), – gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 47, artikel 52, lid 1, artikel 56, lid 2, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, punt a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C10‑0165/2024), – gezien artikel 107, leden 1 en 4, en artikel 117, lid 7, van zijn Reglement, – gezien de aanbeveling van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken ( A10‑0027/2025 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst; 2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de autoriteiten van Bosnië en Herzegovina. (Bijzondere wetgevingsprocedure – raadpleging) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad ( COM(2024)0316 ), – gezien artikel 77, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C10‑0112/2024), – gezien artikel 84 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken ( A10-0041/2025 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, zoals geamendeerd door het Parlement; 2. verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 293, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dienovereenkomstig te wijzigen; 3. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen; 4. vraagt de Raad om het Parlement opnieuw te raadplegen indien de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het Commissievoorstel; 5. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. Europees Parlement, – gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), en met name de artikelen 14, 16, 21, 24, 36 en 41, – gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (1) , – gezien het verslag van 20 juni 2024 van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) getiteld “Common Foreign and Security Policy Report – Our priorities in 2024”, – gezien het “Strategisch kompas voor veiligheid en defensie – Voor een Europese Unie die haar burgers, waarden en belangen beschermt en bijdraagt tot internationale vrede en veiligheid”, goedgekeurd door de Europese Raad op 21 maart 2022, – gezien het strategisch concept 2022 van de NAVO van 29 juni 2022, – gezien de conclusies van de Europese Raad van 22 maart 2024, 18 april 2024, 27 juni 2024, 19 december 2024, 6 maart 2025 en 20 maart 2025, – gezien de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van 18 maart 2024, 22 april 2024, 24 mei 2024, 24 juni 2024, 22 juli 2024, 14 oktober 2024, 18 november 2024, 16 december 2024, 27 januari 2025, 24 februari 2025 en 17 maart 2025, – gezien de verklaring van de top tussen de EU en de Gemeenschap van Latijns-Amerikaanse en Caribische Staten (Celac) van 18 juli 2023, – gezien Besluit (GBVB) 2021/509 van de Raad van 22 maart 2021 tot oprichting van een Europese Vredesfaciliteit, en tot intrekking van Besluit (GBVB) 2015/528 (2) , – gezien de politieke beleidslijnen van de voorzitter van de Commissie voor 2024-2029, – gezien de uitbreidingsverslagen van 2024 die de Commissie heeft gepresenteerd op 30 oktober 2024, – gezien de mededeling van de Commissie van 30 oktober 2024 getiteld “Mededeling inzake het uitbreidingsbeleid van de EU voor 2024” ( COM(2024)0690 ), – gezien Verordening (EU) 2024/1449 van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2024 tot oprichting van de hervormings- en groeifaciliteit voor de Westelijke Balkan (3) , – gezien Verordening (EU) 2025/535 van het Europees Parlement en de Raad van 18 maart 2025 tot oprichting van de hervormings- en groeifaciliteit voor de Republiek Moldavië (4) , – gezien het rapport van Sauli Niinistö van 30 oktober 2024 over het versterken van de civiele en militaire gereedheid en paraatheid van Europa, – gezien de EU-richtsnoeren over mensenrechtenverdedigers, die in 2004 zijn aangenomen, in 2008 zijn bijgewerkt en in 2020 zijn aangevuld met een leidraad voor de uitvoering van de richtsnoeren, – gezien zijn resoluties over mensenrechtenschendingen, de democratie en de rechtsstaat, die overeenkomstig artikel 150 van zijn Reglement zijn aangenomen, – gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 20 juni 2023 betreffende een strategie voor economische veiligheid van de EU (JOIN(2023)0020), – gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 16 december 2020 getiteld “De EU-strategie inzake cyberbeveiliging voor het digitale tijdperk” (JOIN(2020)0018), – gezien de aanbeveling van de Commissie van 3 oktober 2023 over technologiegebieden die kritiek zijn voor de economische veiligheid van de EU met het oog op nadere risicobeoordeling met de lidstaten (C(2023)6689), – gezien Besluit (GBVB) 2019/797 van de Raad van 17 mei 2019 betreffende beperkende maatregelen tegen cyberaanvallen die de Unie of haar lidstaten bedreigen (5) , – gezien zijn resolutie van 1 juni 2023 over buitenlandse inmenging in alle democratische processen in de Europese Unie, met inbegrip van desinformatie (6) , – gezien zijn resolutie van 9 oktober 2024 over versterking van de weerbaarheid van Moldavië tegen Russische inmenging in de aanloop naar de presidentsverkiezingen en een grondwettelijk referendum over integratie in de EU (7) , – gezien zijn resolutie van 24 oktober 2024 over de verkeerde interpretatie van VN‑resolutie 2758 door de Volksrepubliek China en haar voortdurende militaire provocaties rond Taiwan (8) , – gezien zijn resolutie van 17 januari 2024 over de gevolgen op veiligheids- en defensiegebied van de invloed van China voor kritieke infrastructuur in de Europese Unie (9) , – gezien zijn resolutie van 24 oktober 2024 over de situatie in Azerbeidzjan, schending van de mensenrechten en het internationaal recht en de betrekkingen met Armenië (10) , en zijn resolutie van 5 oktober 2023 over de situatie in Nagorno-Karabach na de aanval van Azerbeidzjan en de aanhoudende bedreigingen van Armenië (11) , – gezien zijn resoluties over historische herinnering, waaronder zijn resolutie van 2 april 2009 over het Europese geweten en het totalitarisme (12) , zijn resolutie van 19 september 2019 over het belang van Europese herinnering voor de toekomst van Europa (13) , zijn resolutie van 15 december 2022 over 90 jaar na de Holodomor: de massamoord door uithongering erkennen als genocide (14) , en zijn resolutie van 17 januari 2024 over Europees historisch bewustzijn (15) , – gezien het verslag van 9 mei 2022 over het eindresultaat van de Conferentie over de toekomst van Europa, – gezien het EU-actieplan voor gendergelijkheid en empowerment van vrouwen in het externe optreden 2021-2025 (GAP III), – gezien het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (het Verdrag van Istanbul) dat in de EU in werking is getreden op 1 oktober 2023, – gezien de VN-resolutie die de Algemene Vergadering van de VN op 25 september 2015 heeft aangenomen tijdens de VN-top over duurzame ontwikkeling in New York getiteld “Transforming our World: the 2030 Agenda for Sustainable Development” (Agenda 2030), waarin de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling (SDG’s) zijn vastgesteld, – gezien de VN-resolutie die de Algemene Vergadering van de VN op 8 december 1949 heeft aangenomen over hulp aan Palestijnse vluchtelingen, – gezien de resolutie van de VN-Veiligheidsraad van 22 november 1967 over een vreedzame en aanvaarde regeling van de situatie in het Midden-Oosten, – gezien de resolutie van de VN-Veiligheidsraad van 11 augustus 2006 over de situatie in het Midden-Oosten, – gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de voorkoming en de bestraffing van genocide van 1948 en de resolutie van de VN-Mensenrechtenraad van 22 juni 2020 over het voorkomen van genocide, – gezien het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof (ICC), – gezien de Overeenkomst tussen het Internationaal Strafhof en de Europese Unie van 28 april 2006 inzake samenwerking en bijstand (16) , – gezien het advies van het Internationaal Gerechtshof waarom de Algemene Vergadering van de VN heeft verzocht in haar resolutie van 30 december 2022 over Israëlische praktijken die van invloed zijn op de mensenrechten van het Palestijnse volk in de bezette Palestijnse gebieden, met inbegrip van Oost-Jeruzalem, – gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 19 maart 2025 getiteld “Joint White Paper for European Defence Readiness 2030” (JOIN(2025)0120), – gezien artikel 55 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken ( A10-0010/2025 ), A. overwegende dat de wereld zich geconfronteerd ziet met snelle geopolitieke verschuivingen, waarbij autocratische mogendheden zowel individueel als gezamenlijk optredend de op regels gebaseerde internationale orde en de daarbij horende multilaterale instellingen, het internationale recht, democratische instellingen en samenlevingen, alsmede onze bondgenootschappen actief op de proef stellen; overwegende dat alle invloed die de EU heeft onder de loep moet worden genomen om landen ervan te weerhouden de Russische agressie te steunen; B. overwegende dat de BRICS-top die van 22 tot en met 24 oktober 2024 in Kazan (Rusland) werd gehouden, liet zien hoe Poetin zijn invloed laat gelden op internationale platforms om isolement tegen te gaan en bondgenootschappen aan te gaan; overwegende dat er een uniforme en strategische reactie van de EU nodig is om de beginselen van de op regels gebaseerde internationale orde in acht te nemen; C. overwegende dat de EU en haar lidstaten de ontwikkelingshulp die zij toekennen aan de regeringen van de landen die de Russische agressie tegen Oekraïne openlijk steunen moeten heroverwegen en het stemgedrag van die landen over desbetreffende VN-resoluties in de gaten moeten houden; D. overwegende dat de geopolitieke confrontatie tussen democratieën en autoritaire en dictatoriale regimes toeneemt, er zich steeds meer conflicten voordoen en het gebruik van geweld in toenemende mate wordt beschouwd als een standaardinstrument voor het nastreven van politieke doelen; overwegende dat geweld niet alleen wordt ingezet door staten, maar ook door een steeds grotere waaier aan niet-overheidsactoren; overwegende dat de EU haar trans-Atlantische betrekkingen moet versterken en constructieve partnerschappen moet aangaan met gelijkgestemde partners in het Mondiale Zuiden; E. overwegende dat de EU in de huidige geopolitieke context duidelijk ambitieuzer, geloofwaardiger, besluitvaardiger en eensgezinder moet optreden en een volwaardig Europees buitenlands beleid moet voeren op het wereldtoneel, en dat de lidstaten daarbij de nodige politieke wil moeten opbrengen om hun defensievermogens opnieuw op te bouwen en tegelijk de trans-Atlantische banden van de EU moeten aanhalen en de partnerschappen met gelijkgestemde landen moeten versterken; overwegende dat het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) volwaardig EU-beleid moet worden waarmee de EU de belangrijkste geopolitieke uitdagingen kan aangaan; overwegende dat de EU zich in haar externe optreden moet laten leiden door de waarden en beginselen als verankerd in artikel 2, artikel 3, lid 5, en artikel 21 VEU, die de inspiratie vormden voor de oprichting, ontwikkeling en uitbreiding van de EU; overwegende dat het dan ook in het belang van de EU is om op te komen voor universele waarden, normen en beginselen, zoals vrijheid en democratische normen, alsmede de mensenrechten, de rechtsstaat, internationale justitie en de Slotakte van Helsinki, met name wat betreft de niet-schending van internationale grenzen; F. overwegende dat de EU zich geconfronteerd ziet met de snelle opkomst van nieuwe dreigingen aan haar grenzen en op haar grondgebied, die haar functioneren destabiliseren, met name gerichte desinformatie, cyber- en hybride aanvallen en de instrumentalisering van migratiestromen, naast internationaal terrorisme en religieus radicalisme; G. overwegende dat strategische autonomie van de EU vereist dat ze onafhankelijk optreedt op het wereldtoneel als dat nodig is, vooral op het vlak van buitenlands en veiligheidsbeleid; overwegende dat de EU inziet dat de te grote afhankelijkheid van externe actoren moet worden verminderd om haar belangen in een onvoorspelbare en multipolaire wereld te beschermen; H. overwegende dat de EU een onafhankelijke en autonome Europese diplomatie moet ontwikkelen, waaronder publieke, culturele, economische, klimaat-, digitale en cyberdiplomatie, die wordt geleid door een diplomatieke dienst die uitgaat van een gemeenschappelijke diplomatieke cultuur; I. overwegende dat de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne in strijd is met de op regels gebaseerde internationale orde, de fundamentele beginselen van het internationaal recht zoals verankerd in het VN-Handvest en belangrijke verdragen en resoluties, de Slotakte van Helsinki en het Europees Verdrag voor de rechten van de mens; J. overwegende dat de Russische schendingen van het Verdrag van Genève betreffende de behandeling van krijgsgevangenen bestaan uit executies van gevangenen en het ontzeggen van toegang tot humanitaire organisaties en medische verzorging voor gevangenen; K. overwegende dat het ICC een arrestatiebevel heeft uitgevaardigd tegen Vladimir Poetin en de Russische hoge commissaris voor kinderrechten, Maria Lvova-Belova, vanwege hun betrokkenheid bij de ontvoering van Oekraïense kinderen naar Rusland; overwegende dat Rusland, met hulp van het Belarussische regime, Oekraïense kinderen “heropvoedt” en probeert om hun Oekraïense identiteit uit te wissen; overwegende dat het regime van Aljaksandr Loekasjenka in Belarus volledig ter verantwoording moet worden geroepen voor zijn medeplichtigheid aan de aanvalsoorlog tegen Oekraïne en oorlogsmisdaden zoals de ontvoering van duizenden Oekraïense kinderen; L. overwegende dat het ICC daarnaast arrestatiebevelen heeft uitgevaardigd tegen de Russische militaire leiders Sergej Sjojgoe, Valeri Gerasimov, Viktor Sokolov en Sergej Kobylasj, die ervan worden beschuldigd opdracht te hebben gegeven voor aanvallen op burgerdoelen; M. overwegende dat de Hongaarse regering het fonds voor bijstand aan Oekraïne ter waarde van 5 miljard euro, dat in maart 2024 in het kader van de Europese Vredesfaciliteit (EPF) is opgericht, blokkeert; overwegende dat de Hongaarse regering de achtste tranche van terugbetalingen in het kader van het EPF aan de lidstaten die militaire steun aan Oekraïne leveren, sinds mei 2023 tegenhoudt; N. overwegende dat tankers van de Russische schaduwvloot een aanzienlijk risico vormen voor de maritieme veiligheid en het milieu door hun automatische identificatiesystemen uit te zetten of te manipuleren; overwegende dat deze tankers de Russische oorlogsbegroting elke maand met naar schatting 12 miljard Amerikaanse dollar spekken en daarmee de militaire agressie van dat land rechtstreeks financieren; O. overwegende dat het regime van Vladimir Poetin, in een poging om zich te verzekeren van de loyaliteit van de Russische bevolking, de geschiedenis heeft ingezet als instrument door nostalgie naar de vermeende grootsheid van het Sovjetrijk op te wekken, de geschiedenis van Rusland en Oekraïne te vervalsen, het beleid van Nikita Chroesjtsjov dat erin bestond om de stalinistische misdaden te erkennen en te veroordelen, te verwerpen, afstand te doen van de erkenning en de veroordeling van het Molotov‑Ribbentroppact door Michail Gorbatsjov, en de ineenstorting van de Sovjet‑Unie te bestempelen als de grootste tragedie van de vorige eeuw; P. overwegende dat Rusland en andere kwaadwillige actoren in zijn buurlanden aanzetten tot antiwesterse en verdeeldheid zaaiende retoriek en etnische spanningen in de Westelijke Balkan uitbuiten om conflicten aan te wakkeren en gemeenschappen te verdelen, onder meer door de Servische orthodoxe kerk als instrument in te zetten; Q. overwegende dat het in 2024 twintig jaar geleden was dat maar liefst tien landen tegelijkertijd tot de EU toetraden; overwegende dat uitbreiding van het grootste strategische belang is voor de EU, aangezien dat op het hele continent een geostrategische investering is in vrede, democratie, stabiliteit, veiligheid, klimaatbescherming en welvaart op de lange termijn, vooral in het licht van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne; overwegende dat er voor de voorbereiding op uitbreiding in de EU hervormingen vereist zijn en dat de EU het uitbreidingsproces gelijktijdig moet uitvoeren met de institutionele en besluitvormingshervormingen die nodig zijn om het vermogen van de EU om nieuwe leden op te nemen te waarborgen; R. overwegende dat de EU het momentum moet vasthouden om haar uitbreidingsbeleid versneld uit te voeren en dat toetredingslanden tegelijkertijd door moeten gaan met hervormingen en het voldoen aan de vereiste benchmarks in verband met het EU- acquis ; overwegende dat consistente signalen en een duidelijk pad naar integratie van kandidaat-lidstaten cruciaal zijn om het pro-Europese perspectief levend te houden; S. overwegende dat de toekomst van de Balkan en de landen van het oostelijk nabuurschap in de EU ligt; T. overwegende dat de Unie is gegrondvest op de waarden democratie, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, die deel uitmaken van de criteria van Kopenhagen als voornaamste reeks criteria voor lidmaatschap van de EU; overwegende dat het toetredingsproces een op verdiensten gebaseerd en omkeerbaar proces is; U. overwegende dat toetreding tot de EU vereist dat het buitenlands beleid op de agenda van de EU wordt afgestemd, onder meer wat betreft het stemgedrag over resoluties van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, steun voor Oekraïne en overeenstemming over de sancties tegen Rusland; overwegende dat de meeste landen van de Westelijke Balkan, met Servië als opmerkelijke uitzondering, hun beleid in hoge mate hebben afgestemd op het GBVB; V. overwegende dat Noord-Macedonië de Overeenkomst van Prespa met Griekenland en het Verdrag inzake vriendschap, goed nabuurschap en samenwerking met Bulgarije heeft gesloten; W. overwegende dat de Georgische burgers blijk hebben gegeven van hun toewijding aan democratische waarden en aan de vorderingen die hun land boekt op het vlak van EU-integratie; overwegende dat de achteruitgang van de democratie in Georgië moet worden teruggedraaid; overwegende dat de Georgische autoriteiten rekening moeten houden met de wil van de Georgische bevolking om toe te treden tot de EU, voor vrije en eerlijke verkiezingen moeten zorgen, de achteruitgang van de democratie een halt toe moeten roepen, moeten afstappen van de wetten die de Europese toekomst van Georgië in gevaar brengen en pro-Europese democratische hervormingen moeten nastreven; overwegende dat Georgië zijn beleid moet afstemmen op het GBVB van de EU, met inbegrip van de sancties die unaniem zijn aangenomen tegen Rusland; X. overwegende dat aan elke partnerschapsovereenkomst tussen de EU en Azerbeidzjan – ook op het gebied van energie – strenge voorwaarden moeten worden verbonden met betrekking tot de eerbiediging van het internationaal recht, de grondrechten en internationale verplichtingen, en met name wat betreft het boeken van concrete vooruitgang door Azerbeidzjan in de richting van een alomvattend en duurzaam vredesakkoord met Armenië; Y. overwegende dat het Middellandse Zeegebied zowel historisch als geografisch van groot belang is voor de EU; overwegende dat de zuidelijke buurlanden een belangrijke rol spelen bij het beheer van irreguliere migratiestromen op basis van de beginselen solidariteit, evenwicht, gedeelde verantwoordelijkheid en met volledige inachtneming van het toepasselijke EU- en internationaal recht, en met name de mensenrechten en het humanitair recht; Z. overwegende dat strategische partnerschappen en overeenkomsten tussen de EU en landen van herkomst en doorreis, zoals die tussen de EU en Mauritanië, een succesvol model blijken voor de preventie van irreguliere migratie en de bestrijding van migrantensmokkelaars; AA. overwegende dat de levering van duizenden Shahed-drones uit de Islamitische Republiek Iran aan Rusland de status van Iran als pariastaat heeft bevestigd; overwegende dat Noord-Korea en China verder blijk geven van hun niet-aflatende minachting voor internationale wetten en normen; AB. overwegende dat Noorwegen, Ierland en Spanje op 28 mei 2024 de staat Palestina hebben erkend, en dat het Sloveense parlement op 4 juni 2024 door middel van een besluit hetzelfde heeft gedaan; AC. overwegende dat China zichzelf definieert als een “bijna-Arctische staat” en ernaar streeft om, in nauwe samenwerking met Rusland, een Arctische zijderoute op te zetten; AD. overwegende dat het “Nieuwe Zijderoute”-initiatief, dat in China bekendstaat als “One Belt, One Road”, een bedreiging vormt voor de belangen van de EU; AE. overwegende dat de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de Britse minister van Buitenlandse Zaken op 14 oktober 2024 zijn overeengekomen strategisch overleg te plegen over kwesties als de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne, de Indo-Pacifische regio, de Westelijke Balkan en hybride dreigingen; AF. overwegende dat alle VN-agentschappen staan voor de op regels gebaseerde internationale orde bij het handhaven en uitvoeren van zowel de letter als de geest van het VN-Handvest, waaraan alle VN-lidstaten zich moeten houden; AG. overwegende dat de geloofwaardigheid en coherentie van de EU een basisvoorwaarde is voor de goede uitvoering van haar externe optreden, aangezien dit het vertrouwen in de EU bij diverse partijen en niet-EU-landen vergroot; overwegende dat de efficiëntie van het optreden van de EU wereldwijd afhangt van het waarborgen van het hoogste niveau van coördinatie en samenhang in het externe optreden van de EU; overwegende dat de coördinatie tussen de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) moet worden versterkt, met name vanwege de ontoereikende operationele begroting van de EDEO; AH. overwegende dat de uitvoering van gendergelijkheid en de agenda voor vrouwen, vrede en veiligheid initiatieven vereist op het gebied van genderresponsief leiderschap, de bescherming van vrouwenrechten en de bestrijding van seksueel en gendergerelateerd geweld in conflict- en post-conflictsituaties; overwegende dat de financiering van deze initiatieven essentieel is voor het ondersteunen van lokale maatschappelijke organisaties en voor het bieden van op overlevenden gerichte steun; AI. overwegende dat mensenrechtenverdedigers de belangrijkste bondgenoten van de EU zijn bij de verdediging en bevordering van de mensenrechten in het buitenland; overwegende dat mensenrechtenverdedigers steeds meer risico lopen op aanvallen en bedreigingen door statelijke en niet-statelijke actoren; overwegende dat het Parlement consequent heeft aangedrongen op de correcte en gecoördineerde tenuitvoerlegging van de EU-richtsnoeren over mensenrechtenverdedigers (2008); overwegende dat naast de EU-instellingen ook de lidstaten deze richtsnoeren moeten uitvoeren, waarin een reeks specifieke verbintenissen is opgenomen, zoals regelmatige rapportage, coördinatie en maatregelen om mensenrechtenverdedigers te ondersteunen; AJ. overwegende dat de gevolgen van de klimaatverandering een steeds groter effect zullen hebben op allerlei terreinen van het menselijk leven, met inbegrip van de geopolitieke orde en de stabiliteit in de wereld; overwegende dat de bestrijding van de klimaatverandering in de vorm van klimaatmaatregelen en hulp aan degenen die het zwaarst door de repercussies van de klimaatverandering worden getroffen een hoeksteen van het GBVB moet gaan vormen; overwegende dat de Commissie en de lidstaten moeten samenwerken om de klimaatdiplomatie wereldwijd te bevorderen; AK. overwegende dat het rapport getiteld “Safer Together – Strengthening Europe’s Civilian and Military Preparedness and Readiness”, gepresenteerd door Sauli Niinistö, speciaal adviseur van de voorzitter van de Europese Commissie, strategische aanbevelingen bevat om de civiele en militaire paraatheid van Europa te verbeteren in het licht van escalerende en complexe veiligheidsdreigingen; AL. overwegende dat in dit rapport eerst het GBVB-jaarverslag van de VV/HV wordt besproken, waarna de standpunten van het Europees Parlement over de GBVB-doelstellingen in 2025 aan bod komen; overwegende dat daarbij met name wordt ingegaan op 1) de wereldwijde gevolgen van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne, 2) het conflict en vrede in het Midden-Oosten, 3) de samenwerking met gelijkgestemde partners, en 4) de algemene zichtbaarheid en het algemene effect van het EU-optreden in het buitenland; overwegende dat het Parlement zijn toekomstvisie op het GBVB kracht bijzet met belangrijke eisen in verband met het volgende meerjarig financieel kader (MFK) en het parlementair toezicht daarop; overwegende dat de op regels gebaseerde internationale orde, de universele normen, waarden en beginselen van het VN-Handvest, zoals mensenrechten en internationale justitie, multilateralisme en de Slotakte van Helsinki moeten worden verdedigd en versterkt, met name wat betreft de niet-schending van internationale grenzen; 1. benadrukt dat zijn resoluties over de uitvoering van het GBVB een belangrijk onderdeel vormen van zijn bijdrage aan de invulling van het buitenlands beleid van de EU; onderstreept dat deze resoluties de praktische gevolgen weerspiegelen van het versterkte toetsingsrecht op het gebied van buitenlands beleid dat door het Verdrag van Lissabon aan het Parlement is toegekend; herinnert eraan dat de resolutie over 2024 de eerste in haar soort is in deze zittingsperiode en bedoeld is als leidraad voor de uitvoerende macht van de EU bij het vaststellen van de prioriteiten van het buitenlands beleid voor deze zittingsperiode; benadrukt dat de EU in een steeds volatieler internationaal klimaat tegelijkertijd het hoofd moet bieden aan tal van uitdagingen op het gebied van buitenlands beleid die haar direct of indirect raken, zoals de voortdurende Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne, de conflicten in het Midden-Oosten, de toenemende concurrentie tussen grote mogendheden, voortdurende pogingen om de multilaterale, op regels gebaseerde internationale orde te ondermijnen en een toenemende verwevenheid van buitenlandse en interne crises; is ervan overtuigd dat de EU, om relevant te blijven op het internationale toneel, een vastberaden, gedisciplineerd en assertief buitenlands beleid moet voeren waarmee haar eigen strategische doelstellingen worden verwezenlijkt en dat haar belangen in de wereld blijft bepalen, handhaven en verdedigen; herinnert eraan dat de EU zich in haar externe optreden moet laten leiden door de waarden en beginselen die zijn verankerd in artikel 2, artikel 3, lid 5, en artikel 21 van het VEU, die de oprichting, ontwikkeling en uitbreiding van de EU hebben geïnspireerd, waaronder democratie, de rechtsstaat, de universaliteit en de ondeelbaarheid van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, de eerbiediging van de menselijke waardigheid en de beginselen gelijkheid en solidariteit; is daarnaast van mening dat met het GBVB moet worden gezorgd voor de uitvoering van Agenda 2030 en de SDG’s van de VN; 2. wijst erop dat de kernbeginselen van het GBVB van de EU berusten op de vastberaden inzet van de EU voor een op regels gebaseerde, multilaterale internationale orde, zoals verankerd in het VN-Handvest, en op de nadrukkelijke voorkeur van de EU voor vreedzame, diplomatieke samenwerking tussen al haar lidstaten; spoort alle partijen aan om geschillen op te lossen door middel van dialoog en daarbij het internationaal recht te eerbiedigen, evenals elkaars soevereiniteit en territoriale integriteit; bevestigt nogmaals zijn streven om vrede en stabiliteit in de wereld te bevorderen door middel van diplomatieke initiatieven die gericht zijn op conflictpreventie en geschillenbeslechting en op het bevorderen van internationale samenwerking met betrekking tot grote mondiale uitdagingen, zoals klimaatverandering, mensenrechten en duurzame economische ontwikkeling; pleit voor permanente partnerschappen met internationale actoren om de doeltreffendheid van de inspanningen die overal in de wereld geleverd worden op het gebied van vredeshandhaving en vredesopbouw te waarborgen; I. Het jaarverslag 2024 van de VV/HV 3. neemt kennis van het feit dat het verslag op 20 juni 2024 aan het Europees Parlement is voorgelegd; wijst erop dat het verslag toekomstgericht moet zijn; geeft hieronder zijn opmerkingen over diverse ontwikkelingen die de VV/HV in zijn verslag naar voren heeft gebracht; 4. is in het bijzonder ingenomen met: 5. veroordeelt met name: 6. is het ermee eens dat: II. GBVB-doelstellingen in 2025 7. stelt in de volgende afdeling de GBVB-doelstellingen van het Parlement voor 2025 vast en vult daarmee de standpunten in het jaarverslag van de VV/HV over het GBVB aan; Aanpak van de wereldwijde gevolgen van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne 8. benadrukt dat de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne en de gevolgen daarvan, waaronder economische onzekerheid, voedselonzekerheid en hoge energieprijzen, in combinatie met het revisionistische gedrag van de Russische Federatie ten aanzien van een aantal landen die aan de Zwarte Zee grenzen, het oostelijk nabuurschap en de Westelijke Balkan destabiliseert en in gevaar brengt, en dat in het verlengde daarvan ook de Europese veiligheidsarchitectuur wordt ondermijnd; onderstreept in dit verband dat de capaciteit van de EU om democratische instellingen in onze onmiddellijke omgeving te ondersteunen, moet worden versterkt; benadrukt tevens dat de bescherming van de oostelijke grens van de EU, die bijdraagt tot de veiligheid van de hele EU, van essentieel belang is; benadrukt dat het East Shield en de Baltische verdedigingslinie de vlaggenschipprojecten van de EU moeten zijn voor het waarborgen van afschrikking en het weerstaan van potentiële bedreigingen vanuit het oosten, en dat daarmee een geïntegreerd systeem voor het beheer van de landgrenzen gevormd zou kunnen worden dat bedoeld is om de landbuitengrens van de EU met Rusland en Belarus tegen militaire en hybride dreigingen te versterken; 9. merkt op dat de reactie van de EU op de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne nauwlettend in de gaten wordt gehouden door autocratische actoren over de hele wereld en een beslissende invloed zal hebben op hun gedrag op het internationale toneel; is bezorgd over de toenemende samenwerking en coördinatie tussen autocratische regimes, onder meer via materiële of andere vormen van steun voor de agressie van Rusland tegen Oekraïne; dringt er bij de Raad op aan beperkende maatregelen op te leggen aan landen die militaire goederen, zoals onbemande luchtvaartuigen en grond-grondraketten, leveren aan de Russische Federatie voor gebruik tegen burgerdoelen; herinnert eraan dat het gebruik van dergelijke militaire goederen tegen burgerdoelen een oorlogsmisdaad is; neemt met grote bezorgdheid kennis van de toenemende samenwerking tussen de Russische Federatie en de Democratische Volksrepubliek Korea, en onderstreept dat de inzet van Noord-Koreaanse troepen door Rusland de omvang van het conflict vergroot; wijst eveneens op de dringende noodzaak van verdere sancties tegen Belarus, in navolging van alle sancties tegen Rusland; 10. is van mening dat de EU en haar lidstaten nu de enige strategische bondgenoten van Oekraïne zijn en roept de EU en haar lidstaten daarom op om de militaire en economische steun, humanitaire bijstand en financiële steun op alle mogelijke manieren op te voeren en te versnellen om Oekraïne in een sterke positie te brengen, teneinde zijn gehele bevolking te bevrijden en elke verdere agressie van Rusland na een mogelijk staakt-het-vuren te ontmoedigen; stelt met het oog daarop voor om de militaire bijstandsmissie van de Europese Unie ter ondersteuning van Oekraïne, die circa 75 000 Oekraïense troepen heeft getraind, te versterken en onderstreept dat Oekraïne dringend meer luchtafweer en grond-grondcapaciteit moet krijgen zodat het zijn kritieke energie-infrastructuur kan verdedigen, en verzoekt de lidstaten de beperkingen op het gebruik van aan Oekraïne geleverde westerse wapensystemen, zoals Taurus langeafstandsraketten, tegen legitieme militaire doelwitten op Russisch grondgebied onmiddellijk op te heffen, hetgeen volledig in overeenstemming is met het recht van Oekraïne op zelfverdediging, zoals verankerd in het VN-Handvest; 11. herhaalt dat Oekraïne op de steun van het Parlement kan rekenen in zijn streven naar een rechtvaardige en duurzame vrede en dat het Parlement de vredesformule en het overwinningsplan van de Oekraïense president Volodymyr Zelensky ten volle steunt; wijst erop dat elk initiatief, met name diplomatieke oplossingen, om de Russische aanvalsoorlog te beëindigen en tot een gerechtvaardigde en duurzame vrede te komen, gebaseerd moet zijn op de door Oekraïne gestelde voorwaarden en de input van Oekraïne en uiteindelijk ook aanvaard moet worden door het Oekraïense volk; spreekt in dit verband zijn ernstige bezorgdheid uit over de duidelijke verschuiving in de houding van de Verenigde Staten ten opzichte van de Russische aanvalsoorlog, waaronder het openlijk beschuldigen van Oekraïne van de voortdurende oorlog, het opschorten van Amerikaanse militaire hulp, en pogingen om Oekraïne te dwingen afstand te doen van zijn legitieme recht op zelfverdediging; betreurt ten zeerste iedere poging om de Oekraïense leiders te chanteren om zich aan de Russische agressor over te geven, enkel en alleen om een zogenaamd “vredesakkoord” aan te kunnen kondigen, en is van mening dat de huidige poging van de Amerikaanse regering om te onderhandelen over een staakt-het-vuren en een vredesakkoord zonder de betrokkenheid van de Europese staten, die uiteindelijk de gevolgen ervan voor hun rekening zullen moeten nemen, contraproductief is omdat de oorlogszuchtige Russische staat er sterker uitkomt en het beeld ontstaat dat agressief beleid wordt beloond in plaats van bestraft; is voorzichtig optimistisch over het voorstel voor een staakt-het-vuren van 30 dagen; brengt in herinnering dat een staakt-het-vuren een doeltreffend instrument kan zijn om de vijandelijkheden te stoppen, maar alleen als de agressor zich er volledig aan houdt; verwacht daarom van dat Rusland dat het ermee instemt en zich eraan houdt, door alle aanvallen op Oekraïne, zijn militaire posities, de burgerbevolking, de infrastructuur en het grondgebied te staken; concludeert niettemin, rekening houdend met de Russische voorgeschiedenis van schendingen van eerdere akkoorden, dat er alleen vrede kan worden bereikt door de positie van Oekraïne te versterken door middel van solide veiligheidsgaranties; is daarentegen van mening dat elke regeling die de legitieme aspiraties van Oekraïne ondermijnt, zoals zijn recht om zijn eigen veiligheidsregelingen te kiezen, of die geen geloofwaardige veiligheidsgaranties biedt, Oekraïne en andere Europese landen aan hernieuwde Russische agressie zal blootstellen; dringt er daarom op aan dat de EU Oekraïne veiligheidsgaranties biedt, zoals wordt aanbevolen in het veiligheidspact van Kiev, om verdere Russische agressie te ontmoedigen; 12. benadrukt dat de financiële steun van de EU en haar lidstaten aan Oekraïne groter is dan die van gelijk welk ander land, hetgeen een uiting is van de ongeëvenaarde inzet van de EU voor Oekraïne; benadrukt dat de EU in onderhandelingen die van invloed zijn op de veiligheid van Europa een rol toebedeeld moet krijgen die in verhouding staat tot haar politieke en economische gewicht; stelt nogmaals dat er van onderhandelingen die van belang zijn voor de Europese veiligheid geen sprake kan zijn zonder dat de EU mee aan tafel zit; 13. verwacht van de lidstaten dat zij hun sancties tegen Rusland handhaven zolang dat nodig is om een rechtvaardige en duurzame vrede te waarborgen en totdat verantwoording is afgelegd; dringt er ondertussen bij de EU en de lidstaten op aan de sanctiepakketten die ze tot nu toe hebben goedgekeurd, doeltreffender toe te passen en overeenstemming te bereiken over nieuwe sancties wanneer dat nodig is; wijst in dit verband op sectoren die van bijzonder belang zijn voor de Russische economie, met name het bankwezen, de metallurgie, de nucleaire, de chemische en de landbouwsector, en grondstoffen zoals aluminium, staal, uranium, titaan en nikkel; dringt aan op een verbod op of gerichte tarieven voor de Russische invoer in de EU om de invoer van graan, potas en meststoffen volledig te stoppen; herinnert eraan dat de strikte uitvoering en uniforme toepassing van beperkende maatregelen in alle lidstaten een absolute voorwaarde is voor de geloofwaardigheid en de doeltreffendheid van het externe optreden van de EU; onderstreept derhalve dat het belangrijk is volledig te stoppen met alle invoer van Russische energie in de EU en de inspanningen van de G7 tot verlaging van het olieprijsplafond te ondersteunen; verzoekt de Commissie sancties op te leggen aan alle Europese bedrijven die zaken blijven doen met de Russische Federatie, en omzeiling van sancties verder te onderzoeken en te bestrijden; 14. dringt aan op proactieve diplomatie met niet-EU-landen om het omzeilen van deze sancties tot een minimum te beperken; verzoekt de Commissie de bijstand van de EU aan niet-EU-landen die de Russische agressie tegen Oekraïne actief ondersteunen, kritisch te beoordelen en dringt er bij de Raad op aan beperkende maatregelen op te leggen aan niet-EU-landen die de Russische aanvalsoorlog mogelijk maken, hetzij door het faciliteren van het omzeilen van sancties, hetzij door het verlenen van rechtstreekse militaire bijstand, zoals in het geval van Belarus, Iran of Noord-Korea; verzoekt alle landen zich volledig aan te sluiten bij alle sanctiepakketten van de EU; 15. betreurt het “ongelimiteerde” partnerschap tussen Rusland en China, met name de hernieuwde toezegging om de militaire banden verder aan te halen; juicht het toe dat de Raad heeft besloten sancties op te leggen aan Chinese bedrijven die de Russische oorlog tegen Oekraïne ondersteunen; 16. is uiterst bezorgd over het feit dat kritieke maritieme infrastructuur, zoals kabels voor communicatie over de zeebodem en offshore-energievoorzieningen, door Rusland en China in kaart worden gebracht en worden gesaboteerd; spreekt met name zijn ernstige bezorgdheid uit over de schade die op 17 en 18 november 2024 in minder dan 24 uur tijd is aangericht aan twee onderzeese communicatiekabels, de ene tussen Finland en Duitsland en de andere tussen Zweden en Litouwen, en de schade die op 25 december 2024 door een tanker van de Russische schaduwvloot is aangericht aan de EstLink2-stroomkabel tussen Estland en Finland; verzoekt de EU doeltreffende monitoring- en bewakingssystemen in te voeren en voor samenwerking tussen de regionale kustwachten te zorgen om te garanderen dat aanvallen op dergelijke infrastructuur worden voorkomen en snel worden opgespoord; is in dit verband ingenomen met de start van de operatie “Baltic Sentry” door de NAVO, waaraan diverse lidstaten deelnemen en die de veiligheid van kritieke onderzeese infrastructuur in de Oostzee moet verbeteren; verzoekt de lidstaten de toezeggingen die in de gezamenlijke verklaring van New York over de veiligheid en weerbaarheid van onderzeese kabels zijn gedaan, volledig na te komen; herinnert er tevens aan dat in de Straat van Taiwan soortgelijke sabotageactiviteiten plaatsvinden die gericht zijn op kritieke onderwaterinfrastructuur; 17. roept de EU en haar lidstaten op tot strikte controle op en het verhinderen en inperken van de activiteiten van Ruslands “schaduwvloot”, die niet alleen de sancties van de EU en de G7 schendt, maar vanwege de technische gebreken en de veelvuldige defecten ook een enorme bedreiging vormt voor de ecosystemen; dringt er bij de Commissie op aan om, in het kader van de samenwerking van de EU met de Internationale Maritieme Organisatie, snel actie te ondernemen en in het volgende sanctiepakket tegen Rusland gerichtere sancties op te stellen tegen de schaduwvloot; wijst er daarbij op dat dergelijke sancties zich moeten richten op alle mogelijke individuele vaartuigen van de schaduwvloot, en ook op hun eigenaars, exploitanten, beheerders enz.; dringt aan op een verbod op de verkoop van tankers aan landen die de handel met Rusland faciliteren; wijst erop dat de vlaggenstaten die de Russische schaduwvloot helpen op die manier ook de oorlogsinspanningen van Rusland ondersteunen; 18. roept er eens te meer toe op al het mogelijke te doen om de terugkeer van gedwongen ontheemde en illegaal geadopteerde Oekraïense kinderen uit Rusland of bezet Oekraïens grondgebied te bewerkstelligen; 19. verzoekt de Commissie en de Raad de door de Russische staat gefinancierde particuliere militaire Wagnergroep als terroristische organisatie aan te merken; vestigt de aandacht op het zogenaamde “Afrikakorps”, dat werd opgericht na de dood van Jevgeni Prigozjin, de voormalige leider van de Wagnergroep, in augustus 2023, en dat – in een poging om eenheden van de Wagnergroep te hergroeperen en onder regeringstoezicht te stellen – direct onder het Russische ministerie van Defensie is geplaatst; 20. herhaalt dat Oekraïne, als slachtoffer van agressie, het legitieme recht heeft op zelfverdediging overeenkomstig artikel 51 van het VN‑Handvest; roept de VV/HV, de Commissie, de Raad en de lidstaten in kwestie op om Oekraïne in staat te stellen doeltreffende tegenmaatregelen tegen Rusland te nemen; herinnert eraan dat Rusland het internationaal recht heeft geschonden en dat de volledige inbeslagname van de bevroren Russische tegoeden de juiste stap is om Rusland te dwingen zich aan het internationaal recht te houden en Oekraïne en andere benadeelde partijen te compenseren voor hun verliezen als gevolg van de Russische aanvalsoorlog; verzoekt de Commissie een solide wettelijke regeling vast te stellen voor de confiscatie van Russische staatsactiva die door de EU zijn bevroren; herinnert de Commissie eraan dat een dergelijk voorstel niets afdoet aan de noodzaak van verdere financiële, politieke, militaire en humanitaire steun; dringt erop aan dat alle activa van de Russische staat, Russische lokale overheden, Russische staatsbedrijven en personen op de sanctielijst van de EU worden geplaatst, en dat die activa worden gebruikt om Oekraïne te compenseren voor de door deze oorlog veroorzaakte schade; 21. wijst erop dat in de meest recente “rapid damage and needs assessment” (snelle beoordeling van de schade en de behoeften) wordt geraamd dat er de komende tien jaar ten minste 506 miljard EUR nodig zal zijn voor herstel en wederopbouw in Oekraïne; is ingenomen met de faciliteit voor Oekraïne van de EU welke een begroting heeft van bijna 50 miljard EUR, en evenzo met het samenwerkingsmechanisme voor leningen van de EU waarmee tot 45 miljard EUR aan leningen aan Oekraïne wordt aangeboden en waarmee tegemoet wordt gekomen aan de oproep van het Parlement en dat voortbouwt op het besluit van de Raad om buitengewone inkomsten uit bevroren Russische staatsactiva toe te wijzen aan het fonds voor bijstand aan Oekraïne en de faciliteit voor Oekraïne, alsook op het besluit van de G7 om Oekraïne een lening van 50 miljard USD te verstrekken die gedekt wordt door bevroren Russische staatsactiva; is ervan overtuigd dat het nieuwe samenwerkingsmechanisme voor leningen aan Oekraïne een belangrijke stap is om Rusland financieel te laten opdraaien voor de enorme schade die het in Oekraïne blijft aanrichten; 22. veroordeelt het dat de Hongaarse regering haar vetorecht misbruikt om de toekenning van essentiële hulp van de EU aan Oekraïne poogde te vertragen of helemaal te blokkeren; roept de VV/HV en de voorzitter van de Raad alsook de lidstaten op alle beschikbare middelen in te zetten om te voorkomen dat de Hongaarse regering de hulp nog langer blokkeert; 23. dringt er bij de VV/HV en de andere lidstaten op aan de blokkade van het financierings- en uitbetalingsbesluit van de EPF door de Hongaarse regering te doorbreken, d.w.z. het besluit betreffende een som ten bedrage van 450 miljoen EUR aan Polen ter compensatie voor materieel dat aan Oekraïne is geleverd; dringt er tevens op aan te waarborgen dat het enige EU-instrument voor militaire hulp aan Oekraïne weer volledig operationeel wordt; verzoekt de VV/HV voorstellen in te dienen om dergelijke blokkades in de toekomst te voorkomen of een alternatief en volledig betrouwbaar mechanisme te vinden; 24. onderstreept dat de EU en haar lidstaten onverwijld moeten aandringen op de oprichting van een speciaal internationaal tribunaal met de bevoegdheid om het door de politieke en militaire leiders van de Russische Federatie en haar bondgenoten gepleegde misdrijf van agressie tegen Oekraïne te vervolgen; veroordeelt de executie van Oekraïense krijgsgevangenen door Russische strijdkrachten; onderstreept dat er zonder gerechtigheid geen duurzame vrede zal zijn; is ingenomen met de oprichting van het Internationaal Centrum voor de vervolging van het misdrijf agressie tegen Oekraïne in Den Haag; spreekt zijn steun uit voor al het werk van het Internationaal Strafhof en het Internationaal Gerechtshof in verband met de vervolging van op Oekraïens grondgebied gepleegde misdaden; juicht het toe dat Oekraïne het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof heeft geratificeerd, waardoor het land met ingang van januari 2025 partij kon worden; 25. looft Oekraïne voor de vooruitgang die het ondanks de oorlogsomstandigheden heeft geboekt in het screeningsproces in het kader van de toetreding tot de EU, en roept Oekraïne op vorderingen te blijven maken op weg naar EU-lidmaatschap en daarbij alle middelen waar het in het kader van de faciliteit voor Oekraïne over beschikt, te benutten en ervoor te zorgen dat het zijn maatschappelijk middenveld op zinvolle wijze betrekt bij de uitvoering daarvan en het toezicht daarop; herinnert eraan dat toetreding tot de EU een strikt op verdiensten gebaseerd proces is dat vereist dat wordt voldaan aan de criteria van Kopenhagen voor EU‑lidmaatschap, met inbegrip van de criteria inzake democratie, de rechtsstaat, fundamentele waarden en corruptiebestrijding; 26. is van mening dat de toetreding van Oekraïne en Moldavië tot de EU een wederzijds voordelige investering in een verenigd en sterk Europa zou zijn; is ingenomen met het groeiplan voor de Republiek Moldavië en de vaststelling van de hervormings- en groeifaciliteit voor Moldavië, die een begroting heeft van 1,9 miljard EUR en die dient om vaart te zetten achter de hervormingen in verband de toetreding tot de EU; uit zijn zorgen over de negatieve consequenties van de opschorting van USAID-hulp aan Moldavië; is van mening dat het hierdoor ontstane tekort voor zover mogelijk moet worden gecompenseerd met behulp van EU-middelen, het Europees Fonds voor Democratie en anderszins; spoort de VV/HV ertoe aan het GBVB-partnerschap met Oekraïne en Moldavië verder te versterken, en is in dit verband ingenomen met de ondertekening van het veiligheids- en defensiepartnerschap tussen de EU en Moldavië in mei 2024; wijst erop dat de veiligheid van de Republiek Moldavië onlosmakelijk verbonden is met de veiligheid van Oekraïne; benadrukt dan ook dat de financiële bijdragen uit de EPF moeten worden verhoogd om de defensievermogens van Moldavië verder te versterken; 27. prijst Moldavië voor het feit dat de presidentsverkiezingen en het referendum op professionele wijze en met buitengewoon veel plichtsbesef en toewijding hebben plaatsgevonden, ondanks de niet-aflatende massale inmenging van Rusland en de aan Rusland gelieerde groeperingen; is ingenomen met het resultaat van het in 2024 gehouden referendum over het EU-lidmaatschap van Moldavië, waarmee de toezegging van het land om tot de EU toe te treden, grondwettelijk werd verankerd; spreekt zijn steun uit voor Moldavië bij het verdedigen van zijn democratie; spreekt in de meest krachtige bewoordingen zijn veroordeling uit van dergelijke voortdurende en gecoördineerde pogingen van de Russische Federatie, pro-Russische oligarchen en door Rusland gesponsorde lokale handlangers om de Republiek Moldavië te destabiliseren, verdeeldheid in de Moldavische samenleving te zaaien en de pro-Europese koers van het land te saboteren door middel van hybride aanvallen, de inzet van de energievoorziening als wapen, desinformatiecampagnes, bomaanslagen en georkestreerde protesten, en de dreiging met of het gebruik van geweld; is verheugd over de oprichting en de activiteiten van de EU-partnerschapsmissie in Moldavië, die ertoe hebben geleid dat de Moldavische autoriteiten zich beter tegen de Russische inmenging kunnen weren; verzoekt de Raad, de Commissie en de EDEO de extra middelen, waaronder personele en financiële middelen, uitrusting en civiele deskundigen, ter beschikking te stellen die nodig zijn om het mandaat van de missie na mei 2025 te blijven uitvoeren; 28. benadrukt het belang van de EPF om de EU beter in staat te stellen conflicten te voorkomen, vrede te bewerkstelligen en de internationale veiligheid te versterken; 29. is ingenomen met de oprichting van de adviesgroep Belarus-EU om een permanente dialoog tussen de EU en de Belarussische democratische krachten mogelijk te maken; spreekt nogmaals zijn steun uit voor de vrijlating van alle politieke gevangenen en de moedige activisten en journalisten in Belarus die zich blijven verzetten tegen het regime van de onwettige leider, ondanks de aanhoudende repressie, zoals de weigering om de paspoorten van in het buitenland wonende Belarussen te verlengen, en die, onder meer tijdens de conferentie over het nieuwe Belarus in augustus 2023 in Warschau, de wens hebben uitgesproken om te komen tot een democratische ontwikkeling in Belarus en lidmaatschap van de EU; onderstreept dat dergelijke inspanningen laten zien welke fundamentele rol het maatschappelijk middenveld speelt bij de versterking van de democratie; Conflictoplossing en de ondersteuning van vrede in het Midden-Oosten 30. bevestigt dat Israël het recht heeft zichzelf te verdedigen, zoals vastgelegd in en afgedwongen door het internationaal recht; herinnert eraan dat Israël verplicht is iets te doen aan het risico van massale hongersnood en de uitbraak van epidemieën in Gaza; wijst erop dat Israël ook verplicht is de burgerbevolking te beschermen en dat militaire operaties evenredig en in overeenstemming met het internationaal humanitair recht moeten zijn; spreekt zijn bezorgdheid uit over het militaire optreden van het Israëlische leger in de Gazastrook, op de Westelijke Jordaanoever en in Libanon; dringt aan op een onmiddellijk en permanent staakt-het-vuren alsook de onvoorwaardelijke vrijlating van alle gijzelaars; 31. betreurt ten zeerste dat het staakt-het-vuren in Gaza geen stand heeft gehouden, waardoor bij recente luchtaanvallen een groot aantal burgerslachtoffers is gevallen; betreurt in dit verband de weigering van Hamas om de resterende gijzelaars over te dragen; roept ertoe op het akkoord betreffende staakt-het-vuren en vrijlating van gijzelaars met onmiddellijke ingang weer ten volle uit te voeren, en benadrukt daarbij dat voortgang moet worden gemaakt richting de tweede fase van het akkoord; prijst de inzet van de bemiddelaars, waaronder de VS, Egypte en Qatar, wier inspanningen doorslaggevend waren voor de totstandkoming van het akkoord betreffende staakt-het-vuren en vrijlating van gijzelaars; stelt zich beschikbaar voor deelname aan besprekingen over concrete bijdragen die in de toekomst een staakt-het-vuren kunnen ondersteunen; acht het van cruciaal belang dat alle verplichtingen uit hoofde van het akkoord worden nageleefd, dat alle gijzelaars worden vrijgelaten, dat het geweld definitief stopt en dat ongehinderde toegang tot de Gazastrook voor humanitaire en medische bijstand wordt verleend en dat deze hulpverlening doorlopend kan blijven plaatsvinden; is met het oog daarop ingenomen met de hernieuwde inzet per 31 januari 2025 van EU BAM Rafah ter ondersteuning van de Palestijnse Autoriteit bij de facilitering van medische evacuaties over de grens; uit zijn ongemak over de recente sluiting tot nader bericht van de grensovergang bij Rafah ten gevolge van militaire operaties in Gaza die op 18 maart 2025 van start gingen; roept alle partijen op hun verplichtingen volledig na te leven en voorrang te geven aan de bescherming van burgers; dringt er bij alle Europese en internationale actoren op aan actief toe te zien op de uitvoering van het staakt-het-vuren en degenen die zich daar niet aan houden ter verantwoording te roepen; 32. is van mening dat de Associatieraad met Israël die op 24 februari 2025 plaatshad in Brussel een eerste stap was tot het heropenen van openhartige besprekingen met de minister van Buitenlandse Zaken van Israël, en dat follow-up vereist is; erkent dat het waardevol is de betrekkingen met Israël te onderhouden om de rol van de EU in het Midden-Oosten te versterken, waarbij benadrukt moet worden dat volledig respect voor rechten en waarden ten grondslag moet liggen aan het partnerschap; brengt in herinnering dat de naleving van artikel 2 van de associatieovereenkomst een cruciaal onderdeel vormt van het partnerschap en roept ertoe op de uitvoering hiervan door de Israëlische regering aan voortdurend toezicht en beoordeling te onderwerpen; is ingenomen met de dialoog op hoog niveau met de Palestijnse premier die gepland staat voor april 2025; 33. drukt nogmaals zijn niet-aflatende steun uit voor een via onderhandelingen tot stand te brengen tweestatenoplossing op basis van de grenzen van 1967, met twee soevereine democratische staten als vreedzame buren en met Jeruzalem als hun gezamenlijke hoofdstad, hetgeen nog altijd de meest haalbare weg is naar duurzame vrede en veiligheid voor zowel Israëliërs als Palestijnen; verzoekt de VV/HV alle inspanningen daartoe, en met name de wereldwijde alliantie voor de tenuitvoerlegging van de tweestatenoplossing, te ondersteunen; roept alle partijen op zich opnieuw in te spannen om de belemmeringen voor deze oplossing weg te nemen en een dialoog aan te gaan die gericht is op wederzijds begrip en respect; is ingenomen met het vooruitzicht van een terugkeer van de Palestijnse Autoriteit naar Gaza; betreurt dat de Palestijnse Autoriteit sinds 2005 geen verkiezingen heeft gehouden, waardoor zij aan geloofwaardigheid inboet, en gaat ervan uit dat er binnenkort verkiezingen zullen plaatsvinden; is ervan overtuigd dat er geen vooruitzicht op vrede, veiligheid, stabiliteit en welvaart voor Gaza kan zijn of op verzoening tussen Israëliërs en Palestijnen, zolang Hamas en andere terroristische groepen een rol in de Gazastrook spelen; verzoekt de speciale vertegenwoordiger van de EU voor het vredesproces in het Midden-Oosten dan ook steun te verlenen aan de inspanningen om verdere radicalisering van jongeren in de regio tegen te gaan; veroordeelt de versnelde illegale bouw van Israëlische nederzettingen in Palestijns gebied, die in strijd is met het internationaal recht, de inspanningen voor een tweestatenoplossing ondermijnt en een aanzienlijke belemmering vormt voor duurzame vrede; drukt zijn bezorgdheid uit over het toenemende geweld door Israëlische troepen en extremistische kolonisten op de Westelijke Jordaanoever en in Oost-Jeruzalem en is ingenomen met de sancties die zijn ingesteld tegen extremistische Israëlische kolonisten; wijst nogmaals op de belangrijk rol van de Abrahamakkoorden als een kader voor het bereiken van duurzame vrede, stabiliteit en welvaart in het Midden-Oosten; is ingenomen met het tijdens de top van Caïro op 4 maart 2025 gepresenteerde Arabisch herstel- en wederopbouwplan, dat een serieuze basis vormt voor besprekingen over de toekomst van de Gazastrook; spoort de VV/HV en de commissaris voor het Middellandse Zeegebied aan om constructieve gesprekken met Arabische partners aan te knopen teneinde geloofwaardige oplossingen voor de wederopbouw, het bestuur en de veiligheid van Gaza te bieden; verwerpt daarentegen het voorstel van een “Trump Gaza”, dat geen rekening houdt met de instabiele veiligheidssituatie in het hele Midden-Oosten; is van mening dat de omvang van de vernietiging en het menselijk lijden in Gaza een alomvattend internationaal engagement vereist, waarbij de Verenigde Staten, de EU, de VN, de Arabische staten en andere internationale partners elkaars inspanningen aanvullen zodat de onderhandelingen kunnen hervatten en constructief zijn; steunt de inspanningen die erop gericht zijn in de toekomst de betrekkingen tussen Israël en de Arabische staten in de regio te normaliseren; 34. steunt een rechtvaardige en levensvatbare oplossing voor het vraagstuk van de Palestijnse vluchtelingen; onderstreept dat de Organisatie van de Verenigde Naties voor hulpverlening aan Palestijnse vluchtelingen in het Nabije Oosten (UNRWA) een belangrijke rol speelt bij het verlenen van humanitaire hulp en essentiële diensten en dat dit in de huidige omstandigheden niet mag worden onderbroken, en is van mening dat alle in de regio actieve VN-agentschappen bij hun inspanningen moeten worden ondersteund; uit nogmaals zijn bezorgdheid over de ernstige beschuldigingen aan het adres van UNRWA-medewerkers die erop wijzen dat de UNRWA leden van de terroristische organisatie Hamas in dienst had; is ingenomen met de maatregelen die de VN heeft genomen naar aanleiding van de beschuldigingen ten aanzien van de medewerkers van de organisatie, en juicht het toe dat de UNRWA er alles aan zal doen om gevolg te geven aan de aanbevelingen uit het “Colonna-rapport”; sluit zich aan bij de conclusies van de Europese Raad van 17 oktober 2024, waarin elke poging tot intrekking van de overeenkomst van 1967 tussen Israël en de UNRWA wordt veroordeeld; dringt erop aan dat de Commissie ervoor zorgt dat de activiteiten van Hamas of Hezbollah op geen enkele wijze met middelen uit de EU-begroting worden gefinancierd of ondersteund; benadrukt dat er in de toekomst mogelijk aanvullende maatregelen nodig zullen zijn om tot nog meer transparantie en rekenschap te komen; 35. uit zijn bezorgdheid over de toenemende spanningen in het Midden-Oosten en roept alle betrokken partijen op zich aan het internationaal humanitair recht te houden, maximale terughoudendheid te betrachten en zich in te zetten voor de-escalatie, aangezien een regionaal conflict koste wat het kost moet worden voorkomen; betreurt de duizenden slachtoffers onder de burgerbevolking; dringt aan op de ontwapening van Hezbollah in het kader van bredere maatregelen om de vijandelijkheden terug te dringen en de regionale stabiliteit te waarborgen; verzoekt de VV/HV met een alomvattende EU-strategie voor het Midden-Oosten te komen, de effectieve aanwezigheid van de EU in de regio te vergroten, langdurige stabiliteit en vrede in de regio te bevorderen en de partnerschappen met belangrijke regionale actoren te versterken; benadrukt dat de strategie in de eerste maanden van het mandaat van de nieuwe Commissie moet worden uitgewerkt en tot uiting moet komen in het volgende MFK om enig tastbaar effect te hebben op de snel verslechterende situatie; acht het noodzakelijk dat de lidstaten hun diplomatieke inspanningen met internationale partners, waaronder de Golfstaten, opschroeven om de betrokken partijen ertoe aan te zetten zo snel mogelijk te de-escaleren en hen tot zinvol overleg te bewegen; benadrukt dat er voorrang moet worden verleend aan maatschappelijke organisaties in de regio en dat die moeten worden versterkt, met name organisaties die zich inzetten voor de mensenrechten en vredesopbouw; 36. spreekt zich krachtig uit tegen de destabiliserende rol van het Iraanse regime en zijn netwerk van niet-overheidsactoren in de regio; herinnert eraan dat Iran zich niet meer achter zijn handlangers verschuilt, en veroordeelt de twee directe, open aanvallen van Iran op het grondgebied van Israël in 2024, dat beide keren met vergeldingsmaatregelen heeft geantwoord, hetgeen een ongekende escalatie van het conflict betekende; spreekt zijn diepe afschuw uit over de aanvallen van Hezbollah op Israël, die hebben geleid tot een Israëlische grondinvasie in Libanon, met als gevolg een groot aantal burgerslachtoffers, gedwongen ontheemding en geweldsuitbarstingen in Libanon; neemt kennis van het staakt-het-vuren tussen Israël en Hezbollah, dat op 27 november 2024 voor een periode van zestig dagen is overeengekomen; dringt er bij Israël op aan zich, overeenkomstig Resolutie 1701 van de VN-Veiligheidsraad, uit Zuid-Libanon terug te trekken; wijst er andermaal op dat er zo spoedig mogelijk een definitief einde moet komen aan de vijandelijkheden om ruimte te creëren voor een diplomatieke oplossing langs de Blauwe Lijn; eist de volledige uitvoering van Resolutie 1701 van de VN-Veiligheidsraad, wat de enige manier is om de spanningen te verminderen en de grens tussen Israël en Libanon duurzaam te stabiliseren en de soevereiniteit, territoriale integriteit en stabiliteit van Libanon volledig te herstellen; is ingenomen met het besluit van de Raad van 21 januari 2025 tot goedkeuring van een derde steunmaatregel in het kader van de Europese Vredesfaciliteit ter waarde van 60 miljoen EUR ten behoeve van de Libanese strijdkrachten; 37. dringt er bij de Raad en de VV/HV op aan Hezbollah in zijn geheel toe te voegen aan de EU-lijst van terroristische organisaties; 38. neemt kennis van het arrestatiebevel dat het ICC op 21 november 2024 heeft uitgevaardigd; 39. sluit zich aan bij de oproep van ICC-president rechter Tomoko Akane aan de EU om onmiddellijk actie te ondernemen om het ICC en de rechtsstaat in de internationale gemeenschap te beschermen, onder meer door de EU‑blokkeringsverordening snel te wijzigen om het ICC binnen de toepassingsgebied ervan te brengen; 40. is ingenomen met de vorming van een nieuwe regering; wenst president Joseph Aoun en premier Nawaf Salam succes met het verwezenlijken van de aspiraties van het Libanese volk; is vastbesloten het land te ondersteunen bij het opnieuw opbouwen van overheidsinstellingen die hun taak kunnen vervullen ten dienste van alle burgers, door werk te maken van een hervormingsgerichte en toekomstgerichte agenda, met name op het gebied van burgerlijke vrijheden en de rechtsstaat; steunt de inspanningen die worden geleverd op het gebied van wederopbouw, terwijl tegelijkertijd een traject van politieke stabilisatie en sociaal-economisch herstel op gang wordt gebracht; verzoekt de VV/HV het partnerschap tussen de EU en Libanon nieuw leven in te blazen, onder meer door spoedig een Associatieraad te houden; 41. spreekt zijn krachtige veroordeling uit over de recente aanvallen van de Israëlische strijdkrachten en Hezbollah op de interim-strijdkrachten van de VN in Libanon (Unifil); wijst er andermaal op dat alle medewerkers en gebouwen van de VN onschendbaar zijn, bevestigt nogmaals dat Unifil, waaraan 16 lidstaten bijdragen, een cruciale stabiliserende rol speelt in Zuid-Libanon, en roept op tot onmiddellijke stopzetting van deze aanvallen; 42. is ingenomen met het besluit van de EU om de sancties tegen Iran tot juli 2025 te verlengen, en daarbij onder meer sancties toe te passen op de productie en levering van onbemande drones en raketten door Iran aan Rusland en de ruimere regio van het Midden-Oosten; wijst op de nauwe banden tussen Iran, de Iraanse Revolutionaire Garde (IRG) en Irans handlangers, zoals de Houthi’s en de milities die actief zijn in Irak en Syrië; spreekt zich krachtig uit tegen het grote aantal terreurdaden en moordaanslagen, of pogingen daartoe, die de IRG de afgelopen decennia in de hele wereld, ook op Europees grondgebied, heeft gepleegd; herhaalt zijn oproep om de IRG aan de EU-lijst van terroristische organisaties toe te voegen; wijst erop dat nog niet alle sanctiemogelijkheden zijn uitgeput, zoals een veel restrictievere behandeling van technologietransfers via de uitvoer van producten die niet zijn ingedeeld als “bedoeld voor tweeërlei gebruik”; 43. veroordeelt de destabiliserende aanvallen van de Houthi’s op koopvaardijschepen en militaire vaartuigen die door de Rode Zee varen ten stelligste; benadrukt dat die aanvallen de wereldhandel aanzienlijk hebben verstoord, aangezien scheepvaartmaatschappijen gedwongen zijn een groot deel van het scheepvaartverkeer op de Rode Zee om te leiden langs de zuidelijke punt van Afrika; roept op tot gezamenlijke maatregelen, pleit voor meer betrokkenheid van de EU en voor meer internationale samenwerking, en dringt er sterk op aan actie te blijven ondernemen om de vrijheid van scheepvaart op een van de belangrijkste waterwegen ter wereld te waarborgen; dringt aan op onmiddellijke beëindiging van deze illegale aanvallen; 44. sluit zich aan bij de doelstelling om koste wat kost te voorkomen dat Iran in het bezit komt van kernwapens; benadrukt echter dat het regime in Teheran de reactivering van het JCPOA zonder meer heeft afgewezen en niet bereid is tot samenwerking in zijn lopend geschil met de Internationale Organisatie voor Atoomenergie; wijst er op dat Iran tegelijkertijd zijn kernwapenpotentieel heeft opgevoerd; betreurt dat er momenteel geen strategie is om Iran ervan overtuigen geen militaire kernwapencapaciteit op te bouwen, noch een actieplan voor het geval Iran de nucleaire drempel overschrijdt; verzoekt de VV/HV om met een herziene strategie ten aanzien van Iran te komen die rekening houdt met alle mogelijke scenario’s; 45. uit zijn bezorgdheid over de opruiende retoriek over dit conflict, die wordt aangewakkerd door mis- en desinformatie, en over het feit dat dit conflict door kwaadwillige actoren wordt gebruikt als instrument om wantrouwen en haat te zaaien in de Europese samenlevingen, zoals voornamelijk, maar niet uitsluitend, blijkt uit de alarmerende toename van antisemitisme; waarschuwt dat dit een topprioriteit moet zijn in de strijd van de EU tegen desinformatie, en roept de Commissie op een gecoördineerde aanpak te hanteren, waarbij rekening wordt gehouden met de externe en interne dimensies van haar beleid, waaronder het aangekondigde strategische communicatieplan ter bevordering van de rol van de EU in het zuidelijk nabuurschap; 46. is ingenomen met de historische val van het Assad-regime in Syrië; herinnert eraan dat het regime alleen dankzij de steun van zijn Russische en Iraanse bondgenoten zo lang overeind kon blijven en dat de ineenstorting ervan aantoont hoe zeer die zijn verzwakt; is verheugd dat de betrekkingen tussen de EU en Syrië een nieuwe start hebben gemaakt, zoals blijkt uit de benoeming van een zaakgelastigde van de EU in Damascus, diplomatieke contacten en bijeenkomsten op hoog niveau op initiatief van de lidstaten en de EU-leiders, en de negende conferentie van Brussel, die plaatshad op 17 maart 2025, met de deelname van interim-minister van Buitenlandse Zaken Asaad al-Shibani; spreekt nogmaals zijn niet-aflatende steun uit voor de territoriale integriteit van Syrië en benadrukt dat er dringend meer humanitaire hulp en meer bescherming moeten komen voor de 16,7 miljoen mensen in nood; is in dit verband ingenomen met de onbeperkte verlenging van humanitaire vrijstellingen en de geleidelijke, maar voorwaardelijke opschorting van de sancites in een reeks economische sectoren, om de Syrische economie een broodnodige reddingslijn te bieden; belooft nauwlettend toe te zien op het politieke overgangsproces en de lidstaten op te roepen de opheffing van de sancties ongedaan te maken indien de Syrische autoriteiten hun toezeggingen niet nakomen, erkent de uitdaging met betrekking tot een ordelijke staatsopbouw gezien het risico van opstand door gewapende groeperingen die loyaal zijn aan het voormalige regime, en moedigt de interim-autoriteiten aan dringend de ontwapening te organiseren van paramilitairen en burgers, met name gezien de onaanvaardbare represailles tegen de alevitische gemeenschap op basis van haar vermeende banden met het regime van Assad; verzoekt de Europese Unie de lidstaten dan ook steun te verlenen aan het uitvoeringsproces van de overeenkomst tussen de Syrische overgangsregering en de door Koerden geleide SDF, teneinde de volledige erkenning en politieke participatie van de Koerdische gemeenschap in Syrië te waarborgen; verzoekt alle partijen bij te dragen aan een vreedzame en door Syrië geleide politieke overgang naar een inclusief, democratisch bestuursmodel dat de vertegenwoordiging, deelname en gelijke rechten van vrouwen, minderheden en alle leden van de Syrische samenleving, ongeacht etniciteit of godsdienst, waarborgt en dat goed functionerende instanties en het welzijn van het Syrische volk centraal stelt in het handelen van de overheid; is verheugd dat interim-president al-Sharaa de diversiteit van Syrië erkent, maar neemt er nota van dat de samenstelling van de huidige interim-regering in dit opzicht tekortschiet; is er sterk van overtuigd dat het welslagen van de politieke transitie in Syrië, met name het bewaren van de rust onder de burgerbevolking en het opbouwen van vertrouwen in de overheidsinstellingen, afhangt van overgangsjustitie en verzoening als middel om de straffeloosheid te bestrijden bij alle partijen die verantwoordelijk zijn voor schendingen van het internationaal recht; benadrukt dat de strijd tegen de straffeloosheid in Syrië een morele en politieke noodzaak is voor Europa en de internationale gemeenschap; verzoekt de EU en haar lidstaten de werkzaamheden van het internationaal, onpartijdig en onafhankelijk mechanisme ter ondersteuning van het onderzoek naar en de vervolging van diegenen die, uit hoofde van internationale wetgeving, verantwoordelijk zijn voor de ernstigste misdrijven die sinds maart 2011 in de Syrische Arabische Republiek zijn gepleegd, te steunen; moedigt Syrië aan het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof (ICC) te ratificeren, de nationale wetgeving daarop af te stemmen en het ICC via een verklaring met terugwerkende kracht jurisdictie te geven; verzoekt de EU en haar lidstaten te overwegen om, in samenwerking met internationale partners, een speciale missie in het leven te roepen om te helpen bij het documenteren van gevallen van ernstige misdrijven die door het Assad-regime, maar ook door alle andere groeperingen zijn gepleegd; onderstreept het belang van het behoud van de territoriale integriteit van Syrië, ook om de stabiliteit in de regio te bewaren; verzoekt de VV/HV en de lidstaten onmiddellijk stappen te ondernemen om een hernieuwde stationering of versterking van Russische troepen, paramilitairen of geheime diensten te verhinderen; De samenwerking met gelijkgestemde partners verdiepen 47. onderkent dat het vereiste van eenparigheid van stemmen de lidstaten dwingt zich onafgebroken in te zetten voor compromissen en eenheid, wat de bron is van de politieke invloed van de EU op het wereldtoneel; wijst er echter op dat kritisch moet worden bekeken of het ideaal van eenheid opweegt tegen de hoge kosten van eenparigheid van stemmen waar het gaat om de geloofwaardigheid op het wereldtoneel, vooral met het oog op de doeltreffende werking van een grotere EU; 48. betreurt in dit verband het feit dat individuele lidstaten hun vetorecht hebben gebruikt om overeenkomsten af te zwakken, besluitvorming te vertragen of een gemeenschappelijk beleid volledig te dwarsbomen; betreurt dat het potentieel voor snelle, efficiënte en doeltreffende maatregelen op het gebied van buitenlandse zaken, veiligheid en defensie, waarin onder meer de overbruggingsclausules van het VEU voorzien, nooit is benut; 49. herhaalt zijn oproep aan de Raad om geleidelijk over te stappen op besluitvorming met een gekwalificeerde meerderheid voor besluiten op terreinen van het GBVB die geen gevolgen hebben op militair of defensiegebied; is zich bewust van de bezorgdheid van sommige lidstaten die vrezen dat hun vermogen om invloed uit te oefenen op het buitenlands en veiligheidsbeleid op EU-niveau zal afnemen; pleit ervoor om, in afwachting van de volledige toepassing van de stemming met gekwalificeerde meerderheid op besluiten zonder militaire of defensiegevolgen, ten volle gebruik te maken van alle reeds bestaande mogelijkheden om de besluitvaardigheid in dit verband te vergroten, met inbegrip van constructieve onthouding overeenkomstig artikel 31, lid 1, VEU; beseft dat er alleen een geleidelijke omschakeling naar stemmen bij gekwalificeerde meerderheid mogelijk is, die voortbouwt op de vorming van een Europese strategische cultuur; 50. wijst erop dat de wereld steeds meer multipolair en steeds minder multilateraal wordt; benadrukt dat multilaterale fora, en dan vooral de VN en haar agentschappen, moeten worden gezien als het samenwerkingsverband dat de EU verkiest; verzoekt de lidstaten inclusieve vormen van multilateraal bestuur te versterken en zet de Commissie, de EDEO en de Raad in dit verband aan tot nauwere interinstitutionele samenwerking met multilaterale organisaties die integraal deel uitmaken van het internationale, op regels gebaseerde systeem en daardoor de VN en het multilaterale systeem als geheel beschermen; maakt zich in dat verband zorgen over het toenemende belang van exclusieve samenwerkingsvormen, waartussen steeds meer concurrentie bestaat; uit zijn bezorgdheid over het toenemende aantal leden van de BRICS-groep, die momenteel 45 % van de wereldbevolking omvat; beklemtoont dat een dergelijke samenwerking Rusland middelen biedt om maatregelen te omzeilen die bedoeld zijn om het land te isoleren, en China in staat stelt zijn invloed verder uit te breiden via zijn modus operandi van het financieren van infrastructuurprojecten; onderstreept dat de ernst van de betrokkenheid van China zal afhangen van zijn bereidheid om concessies te doen met betrekking tot het beheer en de herstructurering van de schulden van de landen van het Globale Zuiden; merkt tegelijkertijd op dat internationale instellingen en normen meer en meer worden geïnstrumentaliseerd en ondermijnd door autocratische regimes; benadrukt dat deze trend de EU in een delicate positie brengt, waarin ze een evenwicht moet zien te vinden tussen de noodzaak om een beroep te doen op een brede en inclusieve opvatting van multilateralisme en om samenwerking met specifieke gelijkgestemde partners te versterken; 51. verzoekt de Commissie en de Raad de aanpak van de EU ten aanzien van de BRICS-groep en haar partners opnieuw te evalueren en te beoordelen en een afzonderlijk EU-beleid voor BRICS+ te ontwikkelen; 52. dringt met klem aan op een herziening van de financiële bijstand van de EU aan derde landen om ervoor te zorgen dat deze geen steun biedt aan regeringen die de Europese waarden ter discussie stellen, antiwesterse propaganda verspreiden, de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne ondersteunen en de huidige internationale orde, die de democratie, de mensenrechten en de strijd tegen corruptie in stand houdt, ondermijnen; 53. benadrukt in dat verband dat de huidige geopolitieke context voor de EU nog steeds wordt gekenmerkt door enorme onzekerheid en een verschuiving van samenwerking naar concurrentie; stelt met bezorgdheid vast dat alle soorten interactie als wapen worden gebruikt, en merkt op dat deze trend de internationale samenwerking hindert op een moment waarop wereldwijde transities in een stroomversnelling moeten worden gebracht, zodat mondiale uitdagingen doeltreffend kunnen worden aangegaan; wijst erop dat de EU het zich niet kan veroorloven zich naar binnen te keren en open en actief moet blijven in de wereld om op te komen voor haar waarden en belangen; benadrukt dat in het licht van de toegenomen pogingen van derde landen om de internationale orde te destabiliseren en het multilateralisme door de verspreiding van desinformatie te ondermijnen, meer samenwerking en coördinatie met gelijkgestemde partners van essentieel belang zijn; 54. roept de EU-instellingen en de lidstaten op tot actieve ondersteuning van een brede institutionele hervorming van de multilaterale instellingen, in de eerste plaats het VN-stelsel en dan met name de VN-Veiligheidsraad, die maatregelen moet omvatten om het gebruik van het vetorecht te beperken, de regionale vertegenwoordiging te versterken, het uitvoerende orgaan verantwoording te laten afleggen aan de vergadering die het heeft verkozen, en de samenstelling zodanig te herdefiniëren dat deze de geopolitieke realiteit beter weerspiegelt, onder meer door de instelling van een permanente zetel voor de EU; benadrukt dat dergelijke hervormingen essentieel zijn om het multilateralisme te versterken, het mondiale bestuur en de op waarden gebaseerde besluitvorming te verbeteren, en internationale uitdagingen op een meer inclusieve en responsieve manier aan te pakken; 55. herinnert eraan dat een sterk en constructief partnerschap met het VK belangrijk is, gezien niet alleen het feit dat er een handels- en samenwerkingsovereenkomst van kracht is met een ongezien alomvattend karakter en dat er een fundament is van gedeelde waarden zoals democratie, steun voor multilateralisme en mensenrechten, maar ook de reikwijdte van de kwesties van gemeenschappelijk belang op gebieden als defensie, klimaat en energie, grensbeheer, terrorismebestrijding, georganiseerde misdaad en de bevordering van vrede en stabiliteit; is in het bijzonder ingenomen met de hernieuwde impuls van de nieuwe Britse regering om met de EU na te denken over mogelijkheden voor nauwere en meer permanente samenwerking op het gebied van buitenlands beleid en veiligheid, die worden geschraagd door concrete acties en die voortbouwen op de goede samenwerking op VN-niveau en de doeltreffende coördinatie tussen de EU en het VK bij de vaststelling van en het toezicht op de tenuitvoerlegging van sancties tegen Rusland; is van mening dat een dergelijke coördinatie een toegevoegde waarde heeft voor zowel de EU als het VK, en is ingenomen met de afspraak om te werken aan de totstandbrenging van een veiligheidspartnerschap tussen de EU en het VK op basis van gedeelde belangen en collectieve verantwoordelijkheid; is van mening dat in het kader van een dergelijk partnerschap overleg moet worden gevoerd over onderwerpen als maritieme veiligheid; eist dat het Parlement naar behoren wordt betrokken bij een dergelijk overleg en daarover wordt geïnformeerd, zowel voor als na de verwachte top tussen de EU en het VK; 56. neemt kennis van de uitslag van de presidentsverkiezingen en de verkiezingen voor het Congres in de Verenigde Staten; uit zijn bezorgdheid over het snelle tempo waarin de nieuwe Amerikaanse regering de bestaande partnerschappen en de diplomatieke traditie terugdraait; spreekt zijn ontzetting uit over het huidige beleid om Rusland tevreden te houden en het vizier te richten op traditionele bondgenoten; betreurt de recente opmerkingen van Amerikaans vicepresident Vance, waarin hij vraagtekens plaatst bij de gedeelde waarden die ten grondslag liggen aan het trans-Atlantische partnerschap; waarschuwt dat de regering-Trump met dergelijk grillig beleid een schaars goed op het spel zet, namelijk het vertrouwen in de VS; is niettemin van mening dat de trans-Atlantische betrekkingen nog steeds onontbeerlijk zijn voor de veiligheid van de partners aan beide zijden van de Atlantische Oceaan en dat ze het dus waard zijn om erin te investeren; acht het belangrijker dan ooit om te blijven samenwerken met Amerikaanse tegenhangers op federaal niveau en op het niveau van de staten; moedigt de lidstaten aan bilaterale diplomatieke contacten met tegenhangers in de VS aan te knopen, aangezien dit de vorm van samenwerking is waaraan de Amerikaanse regering de voorkeur geeft, en blijk te geven van eenheid en engagement voor een gemeenschappelijk standpunt van de EU; herhaalt dat het belangrijk is regelmatig topontmoetingen tussen de EU en de VS te houden om op het hoogste niveau een impuls te geven aan de toekomstige samenwerking; staat volledig achter de verdieping van de samenwerking in het kader van de trans-Atlantische dialoog tussen de EU en de VS, bijvoorbeeld door middel van trans-Atlantische parlementaire diplomatie; 57. betreurt het besluit van de VS om het grootste deel van hun humanitaire hulp en ontwikkelingshulp plotseling stop te zetten, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, de hulp die tot nu toe is verleend door het Amerikaanse Agentschap voor internationale ontwikkeling (USAID), met verwoestende gevolgen voor het leven van talloze mensen, maar dat ook ernstige gevolgen kan hebben voor de mensenrechten en de veiligheid in de wereld; erkent dat de EU USAID niet kan vervangen, maar de middelen strategisch en slim moet herverdelen via een Team Europa-aanpak om de gevolgen te verzachten, zowel in het belang van de getroffen landen als in ons eigen belang; is ingenomen met de aankondiging van de Commissie en de EDEO dat er inspanningen worden geleverd om liquiditeit te injecteren in zwaar getroffen gebieden door herschikking en verhoging van de voorfinanciering; prijst het besluit om een begin te maken met het in kaart brengen op EU-niveau, waarbij ook rekening moet worden gehouden met secundaire effecten, en vraagt dat de resultaten worden gedeeld met de lidstaten en het Parlement; verzoekt de Commissie een verklaring af te leggen waarin de balans wordt opgemaakt van de holistische respons van de EU op deze crisis; 58. verzoekt de Commissie de banden aan te halen met Canada om het hoofd te bieden aan mondiale uitdagingen die gevolgen hebben voor onze gedeelde waarden, belangen, veiligheid en welvaart; is van mening dat de bilaterale dialoog over veiligheid en defensie en het komende veiligheids- en defensiepartnerschap de basis vormen voor nauwere samenwerking op het gebied van veiligheid en defensie, waaronder de respectieve initiatieven om de productie van de defensie-industrie te stimuleren; 59. herinnert er niettemin aan dat de lidstaten het concept van strategische autonomie en defensieparaatheid van de EU volledig moeten omzetten en daartoe gezamenlijke en goed gecoördineerde investeringen moeten doen in hun veiligheid en defensie met als doel een echte Europese defensie-unie tot stand te brengen die interoperabel is met en complementair aan het NAVO-bondgenootschap en die onafhankelijk kan optreden wanneer dat nodig is; is van mening dat de EU actie moet ondernemen om haar afhankelijkheid van niet-EU-landen voor haar defensievermogens te verminderen, met name voor strategische hulpmiddelen, teneinde haar eigen autonome veiligheid te waarborgen; herinnert eraan dat de EDTIB een strategische troef is voor zowel de veiligheid en defensie als het buitenlands beleid van de EU; dringt aan op de aanzienlijke versterking ervan en op de verdieping van industriële partnerschappen op defensiegebied en op integratie van de industriële basis van gelijkgestemde, betrouwbare partners in de EDTIB, in de eerste plaats Oekraïne; 60. dringt aan op nauwe betrekkingen met West-Europese landen die geen lid zijn van de EU, met name op bepaalde gebieden van het externe optreden van de EU; is in dit verband ingenomen met de afronding van de onderhandelingen over een breed pakket maatregelen voor de toekomstige betrekkingen tussen de EU en Zwitserland, dat een belangrijke mijlpaal vormt voor het bevorderen en verdiepen van de reeds nauwe betrekkingen; roept de Commissie op de bilaterale betrekkingen tussen de EU en Zwitserland te moderniseren en te verdiepen; acht het van belang dat nauwere betrekkingen met Noorwegen worden bevorderd, met name in het kader van het veiligheids- en defensiepartnerschap, het gezamenlijk beheer van gedeelde bestanden en de voortzetting van de reeds lang bestaande visserijactiviteiten; dringt erop aan de associatieovereenkomst tussen de EU enerzijds en Andorra en San Marino anderzijds snel te ondertekenen; 61. is ingenomen met de nieuwe dynamiek in de bilaterale betrekkingen tussen de EU en Armenië, die volledig wordt gesteund door de autoriteiten in Jerevan; roept de Commissie en de Raad op om Armenië actief te steunen in zijn streven naar meer samenwerking met de EU; spreekt zijn volledige steun voor de onlangs gelanceerde werkzaamheden met betrekking tot de partnerschapsagenda EU-Armenië, waarin ambitieuzere gezamenlijke prioriteiten voor samenwerking op alle gebieden zijn vastgelegd; 62. spreekt zijn krachtige steun uit voor de missie van de Europese Unie in Armenië (EUMA) en wijst erop dat deze een belangrijke rol speelt; verzoekt de EUMA nauwlettend toe te blijven zien op de zich ontwikkelende veiligheidssituatie ter plaatse, op transparante wijze verslag uit te brengen aan het Parlement en actief bij te dragen aan de inspanningen om het conflict op te lossen; verzoekt de EU en haar lidstaten het mandaat van de EUMA te versterken, de omvang ervan uit te breiden en de duur ervan te verlengen; verzoekt de Azerbeidzjaanse autoriteiten om ook aan hun kant van de grens akkoord te gaan met zo’n civiele missie; 63. is van mening dat het zwaartepunt van de wereldorde verschuift naar de Indo-Pacifische regio en dat de EU haar actieve rol en aanwezigheid in deze regio moet versterken om haar belangen veilig te stellen, stabiliteit te bevorderen en een op regels gebaseerde internationale orde in stand te houden; herhaalt dat een vreedzame, vrije, stabiele en op regels gebaseerde Indo-Pacifische regio van cruciaal belang is voor Europa; vindt het zorgwekkend dat de concurrentie tussen grootmachten in de regio het voor de EU moeilijk maakt om multilateralisme daar te bevorderen; wijst er in dit verband op dat de Ontmoeting Azië-Europa nog steeds wordt verlamd door de geopolitieke spanningen met Rusland; roept in dat verband op tot nauwere banden op het gebied van buitenlands, veiligheids- en defensiebeleid met gelijkgestemde partners in de regio, in overeenstemming met de EU-strategie voor samenwerking in de Indo-Pacifische regio; spoort de VV/HV aan om samen met onze partners in de Indo-Pacifische regio, met name Australië, India, Nieuw‑Zeeland, Zuid‑Korea, Japan en Taiwan, de zichtbaarheid en de impact van het externe optreden van de EU te bevorderen; 64. verwijst in dat verband naar het strategisch partnerschap van de EU met Japan, dat als model moet dienen voor een vruchtbaar bilateraal partnerschap waarmee doeltreffende beleidsvorming in multilaterale contexten mogelijk wordt gemaakt; merkt op dat de EU en Japan in 2024 het vijftigjarig bestaan vieren van hun respectieve diplomatieke vertegenwoordigingen, en benadrukt met klem dat de EU er belang bij heeft dit partnerschap de komende vijftig jaar samen met Japan te verdiepen en te verbreden; is daarom ingenomen met de economische partnerschapsovereenkomst tussen de EU en Japan en de strategische partnerschapsovereenkomst (SPA) tussen de EU en Japan, die onder meer voorziet in overleg over de ontwikkeling van hun respectieve defensie-initiatieven, zoals de uitwisseling van informatie over vraagstukken in verband met de defensie-industrie, en de verkenning van een mogelijke deelname aan elkaars defensie-initiatieven; 65. merkt op dat geopolitieke uitdagingen ertoe hebben geleid dat de EU en India allebei meer belang hebben bij het waarborgen van veiligheid, welvaart en duurzame ontwikkeling; dringt aan op een top tussen India en de EU om de bilaterale betrekkingen hoog op de agenda te houden; ziet klimaatverandering en groene groei, digitalisering en nieuwe technologieën, onderzoek en ontwikkeling, connectiviteit, handel en investeringen, en buitenlands, veiligheids- en defensiebeleid als de belangrijkste samenwerkingsgebieden; dringt in dit verband aan op meer betrokkenheid van de lidstaten; roept de lidstaten tevens op om de samenwerking tussen India en de EU op het gebied van maritieme veiligheid uit te breiden en te verbreden in antwoord op de toenemende aanwezigheid van China in de Indo‑Pacifische regio; onderstreept de noodzaak om met India in dialoog te treden over zijn grote militaire afhankelijkheid van Rusland en de levering van kritieke technologieën aan Rusland die aan sancties onderhevig zijn; dringt er bij India op aan de illegale aanvalsoorlog van Rusland tegen Oekraïne te veroordelen en zich aan te sluiten bij het sanctiebeleid van de EU ten aanzien van Rusland; 66. beschouwt India als een belangrijke democratische partner en moedigt de EU aan om nauw samen te werken met de Indiase regering als het gaat om de eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat, zowel in het land zelf als wereldwijd; dringt erop aan dat de EU-strategie inzake India van 2018 en de routekaart EU-India 2025 volledig worden uitgevoerd in nauwe onderlinge afstemming met de eigen maatregelen van de lidstaten; onderstreept met name de noodzaak om meer synergie te bevorderen in het buitenlands en veiligheidsbeleid door middel van bestaande dialoogmechanismen en andere fora die zijn opgezet in het kader van de routekaart EU-India 2025; is van mening dat het gedenkwaardige bezoek van de voorzitter van de Commissie en het college van commissarissen aan India op 27 en 28 februari 2025 het begin vormde van een nieuw hoofdstuk in de geschiedenis van de betrekkingen tussen de EU en India en de strategische band en het nog onbenutte potentieel daarvan bevestigde; is ingenomen met de aankondiging dat er een strategische agenda van de EU en India op stapel staat; 67. wijst er nogmaals op dat de EU vast wil houden aan het één‑Chinabeleid als een van de beginselen van de betrekkingen tussen de EU en China; benadrukt dat Taiwan voor de EU een belangrijke democratische partner is in de Indo-Pacifische regio; erkent dat Taiwan een belangrijke rol speelt bij het veiligstellen van mondiale toeleveringsketens, met name in de hightechsector, en dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan nauwer met Taiwan samen te werken om de banden op economisch, handels- en investeringsgebied verder aan te halen; moedigt de Commissie aan onverwijld voorbereidende maatregelen te nemen voor onderhandelingen over een investeringsovereenkomst met Taiwan; benadrukt dat elke poging van autoritaire regimes om de positieve ontwikkeling van de betrekkingen tussen de EU en Taiwan in te perken, onaanvaardbaar is; 68. veroordeelt de aanhoudende militaire provocaties van China ten aanzien van Taiwan met klem en spreekt zich nogmaals krachtig uit tegen elke unilaterale wijziging van de status quo in de Straat van Taiwan; verzoekt de EU en haar lidstaten er door middel van duidelijke en consistente signalen voor te zorgen dat elke poging om de status quo in de Straat van Taiwan eenzijdig te wijzigen, vooral als dit met geweld of dwang gebeurt, niet zal worden geaccepteerd en een hoge prijs zal hebben; benadrukt dat de territoriale aanspraken van China geen grondslag hebben in het internationaal recht en dat alleen de democratisch gekozen regering van Taiwan het Taiwanese volk kan vertegenwoordigen; laakt voorts het feit dat China de zinvolle deelname van Taiwan aan multilaterale organisaties, zoals de WHO, de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie en het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, blokkeert door Resolutie 2758 van de Algemene Vergadering van de VN voortdurend te verdraaien; verzoekt de EU en haar lidstaten dan ook Taiwan te steunen, zodat het land op zinvolle wijze aan de betreffende internationale organisaties kan deelnemen; 69. spreekt zijn diepe bezorgdheid uit over de meest recente wijzigingen in de binnenlandse en militaire houding van China sinds het 20e nationaal congres van de Chinese Communistische Partij; is van mening dat China aantoont dat het zowel de intentie als, in toenemende mate, de economische, diplomatieke, technologische en militaire macht heeft om de wereldorde te herdefiniëren; benadrukt dat de strategie van militair-civiele verwevenheid daarvan het bewijs is; wijst er in dit verband op dat de EU assertiever moet zijn en meer eensgezindheid moet tonen in haar aanpak richting China, en verzoekt de VV/HV en de lidstaten daarom de China-strategie te herzien en daarbij ten volle rekening te houden met het steeds repressiever binnenlands beleid van China, zijn assertief buitenlands beleid en zijn gebruik van economische dwang als middel om zijn doelstellingen te verwezenlijken; is van mening dat de uitdagingen die voortvloeien uit de opkomst van China als speler op het wereldtoneel een evenwichtig multidimensionaal antwoord vereisen, overeenkomstig het beginsel “waar mogelijk samenwerken, waar nodig concurreren en als het nodig is de confrontatie aangaan”, waarmee de EU haar selectieve samenwerking met China als permanent lid van de VN-Veiligheidsraad op een aantal belangrijke punten handhaaft; 70. wijst erop dat de steeds agressievere houding van de Volksrepubliek China (VRC) een bedreiging vormt voor de vrijheid van scheepvaart en de stabiliteit in gevaar brengt die essentieel is voor de wereldhandel; benadrukt dat deze situatie met bezorgdheid wordt gevolgd door een toenemend aantal gelijkgestemde partners die zich inzetten voor vrede en stabiliteit in de regio; onderstreept dat destabiliserend gedrag sterker moet worden afgeschrikt, onder meer door middel van regelmatige operaties om de vrijheid van scheepvaart te doen gelden als de VRC probeert om de internationale wateren en het internationale luchtruim aan haar gezag te onderwerpen; 71. is van mening dat China, door de voortdurende intensivering van het Chinees-Russische strategische partnerschap, onder meer op het gebied van de overdracht van technologie en militaire vermogens, de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne (op indirecte wijze) mogelijk maakt; 72. veroordeelt nogmaals China’s schending van zijn internationale verbintenissen, zijn schending van de Chinees-Britse en Chinees-Portugese Gezamenlijke Verklaringen, het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, het beginsel “één land, twee systemen” en de basiswet van Hongkong, alsmede de hardhandige onderdrukking van de autonomie en leden van de oppositie in de Speciale Administratieve Regio, waaronder ook vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld en hun familieleden; verzoekt de Commissie de autonome status van Hongkong en Macao te beoordelen in het licht van de Chinese schendingen van de Chinees-Britse en Chinees-Portugese Gezamenlijke Verklaringen en de onderdrukking van de autonomie van Hongkong; 73. maakt zich zorgen over het feit dat Chinese bedrijven steeds verder doordringen in de EU, ook in strategische sectoren als de productie van batterijen; benadrukt dat het beleid voor risicobeperking beslist moet worden voortgezet door, in overeenstemming met de economische veiligheidsstrategie van de EU, de economische afhankelijkheid in kritieke sectoren te blijven verminderen; 74. herhaalt dat de Associatie van Zuidoost-Aziatische Staten (Asean) een cruciale partner is bij het versterken van op regels gebaseerd multilateralisme; steunt de inspanningen van de Asean om de onderhandelingen met China over een doeltreffende en substantiële gedragscode in de Zuid‑Chinese Zee af te ronden; roept de EU op tot meer betrokkenheid en samenwerking met de Asean en pleit voor inspanningen om tot een alomvattend strategisch partnerschap te komen op basis van economische banden en duurzame groei en vooral politieke samenwerking op het gebied van mensenrechten en democratie; pleit voor meer steun aan de regering van nationale eenheid van Myanmar en dringt erop aan meer druk uit te oefenen op de Asean-landen om zich aan te sluiten bij internationale sancties tegen de militaire junta van Myanmar; 75. dringt er bij de VV/HV en de lidstaten op aan zich te richten op bilaterale betrekkingen met partners in Afrika, waaronder Zuid-Afrika, Ghana, Marokko, Kenia, Senegal en Mauritanië, en daarbij rekening te houden met wederzijdse behoeften en belangen om echte en evenwichtige partnerschappen te bevorderen; is van mening dat het “meer voor meer”-beginsel volledig moet worden geïntegreerd in de betrekkingen met niet-EU-landen, waarbij de EU sterkere partnerschappen ontwikkelt met de landen die de beginselen van het GBVB en het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB) en de fundamentele waarden van de EU eerbiedigen; is van mening dat de EU zich moet blijven richten op Afrika, dat al een strategisch continent is en in de toekomst tot een steeds belangrijker speler zal uitgroeien; 76. verzoekt de EU het memorandum van overeenstemming inzake grondstoffen en alle militaire samenwerking met Rwanda op te schorten, ook via de EPF of andere mechanismen, totdat Rwanda zijn illegale steun aan gewapende groeperingen stopzet en de soevereiniteit en territoriale integriteit van de Democratische Republiek Congo (DRC) volledig eerbiedigt; veroordeelt de schendingen van de soevereiniteit en territoriale integriteit van het oosten van de DRC door de rebellen van M23; veroordeelt de verovering van Goma en Bukavu door de gewapende groepering M23 en het aanhoudende offensief in Zuid-Kivu, waardoor de acute humanitaire crisis verder is verergerd en het risico van destabilisatie van de DRC en een volledige regionale oorlog is toegenomen; steunt het vredesproces van Luanda en Nairobi om met diplomatieke middelen tot een politieke oplossing van het conflict te komen, en dringt er bij de VV/HV op aan de diplomatieke contacten in het conflict en met regionale partijen voort te zetten en de druk op de partijen op te voeren om opnieuw vreedzame onderhandelingen op te starten, onder meer door het veiligheids- en defensieoverleg van de EU met Rwanda uit te stellen en sancties vast te stellen, afhankelijk van de situatie ter plaatse en de vooruitgang die is geboekt in het kader van de lopende regionale bemiddelingsprocessen; is ernstig bezorgd over de humanitaire situatie van de duizenden ontheemden in het gebied; dringt er bij de VV/HV op aan om, in overeenstemming met de EU-strategie voor de Grote Meren, duidelijke maatregelen te nemen om de stabiliteit te herstellen en samen te werken met de VN-stabilisatiemissie in de Democratische Republiek Congo (MONUSCO) teneinde burgers in het oosten van de DRC te beschermen; 77. benadrukt dat er door de recente ontwikkelingen in Tunesië bezorgdheid is ontstaan over de mensenrechten en democratische normen en dat rapporten wijzen op een gebrek aan transparantie, beperkte deelname van de oppositie en verminderde politieke concurrentie bij de presidentsverkiezingen; wijst erop dat de EU in deze in politiek en sociaaleconomisch opzicht moeilijke periode blijk geeft van voortdurende inzet en steun voor Tunesië door op verschillende niveaus contacten te blijven onderhouden; 78. benadrukt dat stabiliteit, veiligheid en economische groei in het Middellandse Zeegebied en in het bredere zuidelijke nabuurschap direct van levensbelang zijn voor de EU; herinnert eraan dat het Europees nabuurschapsbeleid werd gelanceerd met het lovenswaardige doel om stabiliteit, welvaart en goed bestuur in het zuidelijke Middellandse Zeegebied te bevorderen; erkent echter dat het nu duidelijk is dat haar instrumenten, doelstellingen en beginselen niet meer overeenstemmen met de huidige situatie in de regio; betreurt dat bijna dertig jaar na het in gang zetten van het zogeheten proces van Barcelona de totstandbrenging van een ruimte van gedeelde welvaart, stabiliteit en vrijheid met de mediterrane landen van het zuidelijk nabuurschap niet is bereikt; verzoekt de Commissie een nieuw pact voor het Middellandse Zeegebied voor te leggen; is van mening dat de EU en de landen van het zuidelijk nabuurschap memoranda van overeenstemming moeten sluiten die gericht zijn op het bevorderen van stabiliteit, welvaart en de verdediging van de mensenrechten, op voorwaarde dat er wordt samengewerkt op het gebied van migratie; herinnert eraan dat instabiliteit en onveiligheid in het zuidelijk nabuurschap nog altijd een uitdaging vormen voor het beheer van de Europese buitengrenzen; is van mening dat de EU, hoewel zij voorrang geeft aan bilaterale betrekkingen met landen in de regio, ook regionale samenwerking moet blijven bevorderen via bestaande kaders, zoals de Unie voor het Middellandse Zeegebied; is ingenomen met de benoeming van een commissaris voor het Middellandse Zeegebied; 79. benadrukt dat de EU haar samenwerking met de Arabische landen en de Golfstaten moet versterken en verdiepen gezien de dringende geopolitieke, sociale en economische uitdagingen waarmee de regio wordt geconfronteerd; benadrukt dat bij versterkte samenwerking voorrang moet worden gegeven aan belangrijke gebieden als migratie, de digitale transformatie, veiligheid, de groene transitie en culturele uitwisseling om een veerkrachtig partnerschap op te bouwen; dringt aan op een strategische aanpak die de betrokkenheid bij elk land afstemt op duurzame ontwikkeling en wederzijds begrip; 80. is ingenomen met de succesvolle afronding van de eerste top tussen de leiders van de EU en de Samenwerkingsraad van de Golf (GCC) en is van mening dat deze top bepalend is geweest voor de betrekkingen tussen de EU en haar partners van de GCC, en wijst op de wederzijdse inzet voor het versterken van de banden op belangrijke strategische gebieden, evenals op het gebied van economie en cultuur; 81. onderstreept het belang van handhaving en bevordering van democratische waarden in de regio; veroordeelt de toename van haatzaaiende uitlatingen, ook tegen de Europese instellingen, en de aanvallen op individuele vrijheden en de internationale orde, zowel binnen de lidstaten als daarbuiten; 82. benadrukt dat de landen van de EU, Latijns-Amerika en het Caribisch gebied gelijkgestemd zijn en waarden, talen, geschiedenis, cultuur en godsdienst delen, wat ze in de huidige geopolitieke context tot natuurlijke partners zou moeten maken; merkt op dat de betrokkenheid van de EU in de regio de afgelopen decennia is afgenomen, waardoor er een vacuüm is ontstaan voor de toenemende invloed van China en Rusland; dringt er bij de landen in heel Latijns-Amerika op aan de Russische agressie tegen Oekraïne krachtiger te veroordelen; verzoekt de lidstaten en de EDEO proactieve diplomatie in de regio na te streven en zich daarbij met name te richten op de verdediging van de multilaterale wereldorde, het internationaal recht en de eerbiediging van de democratie en de mensenrechten; dringt aan op multilaterale initiatieven om de politieke instabiliteit in de meest onstabiele landen in de regio, zoals Haïti, aan te pakken; 83. is ingenomen met de ondertekening van de Geavanceerde Kaderovereenkomst tussen de EU en Chili en dringt aan op een snelle en volledige ratificatie daarvan; is ook ingenomen met de afsluiting van de onderhandelingen over de gemoderniseerde Algemene Overeenkomst tussen de EU en Mexico, die op 17 januari 2025 door de Commissie is aangekondigd en waaraan het Parlement nog steeds zijn goedkeuring moet hechten; benadrukt dat de overeenkomst het strategisch partnerschap van de EU met Mexico zou versterken, waarbij de centrale rol van het land in Latijns-Amerika en zijn ambitie om de handels- en politieke partnerschappen te diversifiëren om de economische afhankelijkheid van de VS te verminderen, worden erkend; 84. neemt nota van de sluiting van de overeenkomst met Mercosur; uit zijn bezorgdheid over de mogelijk negatieve gevolgen ervan voor de duurzaamheids- en veiligheidsnormen van de EU en voor het concurrentievermogen van de EU-agrovoedingssector, en benadrukt dat het Parlement moet onderzoeken of de overeenkomst voldoet aan de duurzaamheidsnormen van de EU en in overeenstemming is met het wederkerigheidsbeginsel, voordat ratificatie kan worden overwogen; 85. is ingenomen met de informele bijeenkomst tussen de EU en de Gemeenschap van Latijns-Amerikaanse en Caribische Staten (Celac) en de uitvoering van initiatieven in het kader van de routekaart EU-Celac 2023-2025 en benadrukt in dit verband dat er op de top van 2025 een nieuwe en ambitieuze routekaart moet worden vastgesteld, die het partnerschap blijft versterken en rekening houdt met de reeds verwezenlijkte beste praktijken; 86. benadrukt dat er strenger moet worden opgetreden tegen geweld tegen milieuactivisten en dat de inspanningen van de EU ter ondersteuning van het behoud van biodiversiteit en aanpassing aan de klimaatnoodtoestand moeten worden opgevoerd; stelt voor om nog nauwer samen te werken in de strijd tegen de georganiseerde misdaad en drugshandel, die ook gevolgen hebben voor de EU; dringt erop aan de biregionale samenwerking aanzienlijk op te voeren in de strijd tegen dit verschijnsel; 87. verzoekt de VV/HV om tijdens haar ambtstermijn een prioriteit te maken van de samenwerking met gelijkgestemde democratieën en om systematischer samen te werken en te overleggen met gelijkgestemde democratische partners, teneinde de democratie te bevorderen en de gemeenschappelijke paraatheid en de toegang tot middelen voor crisisrespons te verbeteren; herhaalt in dit verband de aanbeveling om de banden met regionale organisaties zoals de Asean en de Afrikaanse Unie aan te halen om zo de kaders voor samenwerking op het gebied van veiligheid te verbeteren; 88. spreekt nogmaals zijn steun uit voor de Europese politieke gemeenschap als platform voor discussie, dialoog en samenwerking met Europese partners met betrekking tot de uitdagingen op het gebied van buitenlands beleid en veiligheid waarmee we worden geconfronteerd, met als doel de veiligheid en stabiliteit in Europa te versterken en de politieke en veiligheidsgerelateerde samenwerking op basis van gedeelde belangen voort te zetten; wenst dat het Parlement nauw wordt betrokken bij de verduidelijking van de werkingssfeer en de toekomstige werkzaamheden van deze gemeenschap; benadrukt dat een bepaalde mate van afstemming op de democratische waarden en beginselen essentieel is voor het toekomstige succes en de samenhang van deze formule; herhaalt dat de Europese politieke gemeenschap in geen geval een voorwendsel mag zijn om de toetreding van uitbreidingslanden tot de EU te vertragen; 89. vindt het ook belangrijk dat er nieuwe bondgenootschappen worden gesmeed, onder meer met de buurlanden en in het Globale Zuiden, en dat daarbij rekening wordt gehouden met wederzijdse behoeften en belangen, zodat echte, evenwichtige en gelijkwaardige partnerschappen worden bevorderd; acht het van belang om deze politieke overeenkomsten met derde landen te sluiten op basis van gemeenschappelijke Europese waarden en grondrechten; verzoekt de EU in te spelen op de verwachtingen van de partnerlanden en politieke akkoorden met die landen snel na te komen om te laten zien dat de EU een betrouwbare en strategische partner is en dat het internationale, op regels gebaseerde systeem de hedendaagse uitdagingen het hoofd kan bieden; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat het Parlement actief wordt betrokken bij de oprichting, uitvoering en monitoring van de toekomstige partnerschappen voor schone handel en investeringen; dringt in dit verband aan op samenwerkingsinitiatieven tussen de EU en de landen van het Globale Zuiden om de schuldencrisis te beoordelen en aan te pakken; merkt op dat overeenkomsten met het Globale Zuiden, vooral op het gebied van grondstoffen, moeten bijdragen aan de lokale economische ontwikkeling in plaats van de afhankelijkheid en buitensporige exploitatie van hulpbronnen te vergroten; Het EU-optreden in het buitenland bevorderen 90. benadrukt dat de VV/HV een bruggenbouwer is tussen het GBVB en de externe betrekkingen van de EU en als zodanig moet zorgen voor een zo groot mogelijke coördinatie en samenhang in het externe optreden van de EU; benadrukt dat de EU de zichtbaarheid en doeltreffendheid van haar extern optreden en haar inspanningen op het gebied van ontwikkelingssamenwerking moet vergroten; betreurt niettemin dat er in sommige gevallen een gebrek aan duidelijkheid is wat betreft de externe vertegenwoordiging van de EU, hetgeen de strategische communicatie van de EU in het buitenland bemoeilijkt; benadrukt dat de bevoegdheden van de VV/HV, de voorzitter van de Commissie en de voorzitter van de Europese Raad inzake het externe optreden en de externe vertegenwoordiging van de EU duidelijk moeten worden vastgelegd, zodat de EU met één stem spreekt en dit door haar partners ook zo wordt waargenomen; verzoekt de Commissie haar coördinatie met de EDEO bij het extern optreden te versterken, onder meer door ervoor te zorgen dat artikel 3, lid 2, en artikel 9 van het EDEO-besluit (17) , die mogelijk moeten worden geactualiseerd, volledig worden nageleefd; 91. dringt erop aan de EDEO (zowel zijn hoofdkwartier als de EU-delegaties) te versterken door passende financiële en personele middelen ter beschikking te stellen, zodat de EU beter is voorbereid op de huidige en opkomende mondiale uitdagingen; dringt erop aan dat de EDEO de mogelijkheid moet hebben zijn permanent diplomatiek EU-personeel te selecteren en aan te werven, en op alle niveaus binnen de EDEO te zorgen voor een eerlijk genderevenwicht en een eerlijk geografisch evenwicht tussen de lidstaten; verzoekt de VV/HV snel met voorstellen te komen voor de toekomstige operationele structuur van het externe optreden van de EU en daarbij ten volle rekening te houden met de aanbeveling van het Europees Parlement van 15 maart 2023 over de stand van zaken met betrekking tot de werking van de EDEO en voor een sterkere EU in de wereld (18) ; onderstreept de noodzaak om de strategische communicatie en het werk van de EU op het gebied van het tegengaan van desinformatie te versterken met speciale middelen en kantoren in strategisch relevante regio’s en landen; 92. wijst er nogmaals op dat de EU een strategisch belang heeft bij het bevorderen van duurzame ontwikkeling, armoedebestrijding en gelijkheid in de wereld, aangezien deze inspanningen op lange termijn bijdragen tot mondiale vrede en veiligheid; verzoekt de Commissie het Global Gateway‑initiatief doeltreffend en snel te gebruiken als duurzaam alternatief voor het Chinese “Nieuwe Zijderoute”-initiatief en als instrument om de aanwezigheid en zichtbaarheid van de EU wereldwijd te vergroten; herinnert eraan dat het Global Gateway-initiatief moet worden gezien als een strategisch concept dat buitenlands, economisch en ontwikkelingsbeleid, met inbegrip van de klimaat- en digitale transitie, en infrastructuurinvesteringen omvat, met als doel nauwe partnerschappen op basis van wederzijdse voordelen, economische ontwikkeling en veerkrachtige toeleveringsketens te versterken; benadrukt in dit verband dat afstemming met internationale financiële instellingen, een welomschreven betrokkenheid van de particuliere sector en strategische communicatie op maat, ook in de ontvangende landen, essentieel zijn voor het instrument om de gewenste schaalgrootte te kunnen bereiken; is bezorgd over berichten dat een aantal Global Gateway‑projecten wordt uitgevoerd door Chinese bedrijven, wat direct indruist tegen de doelstellingen van het initiatief, zoals het vergroten van de economische veiligheid van de EU en het bevorderen van economische ontwikkeling en wederzijds voordelige partnerschappen met derde landen; roept daarom op tot onmiddellijk onderzoek en uitsluiting van alle Chinese bedrijven die betrokken zijn bij de Global Gateway; benadrukt dat de steun van de EU een aanvulling moet vormen op andere initiatieven, zoals het partnerschap voor mondiale infrastructuur en investeringen, de economische corridor India – Midden-Oosten – Europa en de “Lobito Corridor”, en met name gericht moet zijn op de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen; 93. herhaalt dat het Parlement een integrale rol speelt in het GBVB en daaraan een specifieke bijdrage levert op grond van zijn parlementaire diplomatie, zijn vastomlijnde instrumenten, kanalen en contacten, waaronder zijn programma’s ter ondersteuning van de democratie, zijn Commissie buitenlandse zaken, regelmatige parlementaire dialogen en officiële delegaties; benadrukt dat parlementaire diplomatie een groot potentieel heeft om het gesprek aan te gaan met belangrijke politieke belanghebbenden en democratisch bestuur te bevorderen; benadrukt in het bijzonder de toegevoegde waarde van parlementaire diplomatie tijdens de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne en wijst in dit verband op de waardevolle samenwerking op politiek en technisch niveau tussen de Verchovna Rada van Oekraïne en het Europees Parlement; 94. is er vast van overtuigd dat diplomatie een belangrijk onderdeel is van het optreden van de EU; dringt in dit verband aan op verdere ontwikkeling van de preventieve diplomatie van de EU als proactief instrument van het extern beleid om conflicten tussen partijen te voorkomen, daarbij te bemiddelen en die vreedzaam op te lossen; verzoekt de EDEO de instrumenten van de preventieve diplomatie van de EU te integreren in structurele preventiemechanismen en -maatregelen, zoals politieke overeenkomsten tussen de verschillende partijen bij conflicten, nationale dialogen gericht op verzoening, vredesopbouw en overgangsjustitie, alsook waarheids- en verzoeningscommissies; dringt er bij de EDEO op aan lering te trekken uit opgedane ervaringen en daartoe diplomatieke inspanningen te evalueren, gebieden vast te stellen die voor verbetering vatbaar zijn en beste praktijken te integreren in toekomstige initiatieven; roept ertoe op de capaciteit van de EDEO in dat opzicht te vergroten, met name bij de betrokken afdelingen voor crisisparaatheid en -respons; benadrukt dat de desbetreffende EU-begroting in het kader van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking dringend moet worden verdubbeld en dat de maatregelen van de EU op het gebied van bemiddeling, dialoog en verzoening aanzienlijk moeten worden versterkt; 95. wijst nogmaals op de rol van de speciale vertegenwoordigers van de EU (SVEU’s), die het beleid en de belangen van de EU in specifieke regio’s en landen bevorderen en een essentiële rol spelen bij de ontwikkeling van een sterker en doeltreffender GBVB door te zorgen voor een actieve politieke aanwezigheid van de EU in belangrijke landen en regio’s en als “stem” en “gezicht” te fungeren van de EU en haar beleid; acht het van belang dat de SVEU’s van voldoende middelen worden voorzien om deze taken doeltreffend uit te voeren; benadrukt dat de speciale vertegenwoordigers van de EU over een breed, flexibel mandaat moeten beschikken, dat kan worden aangepast aan de veranderende geopolitieke omstandigheden, zodat zij het beleid en de belangen van de EU in specifieke regio’s en landen kunnen ondersteunen en een actieve rol kunnen spelen in de preventieve diplomatie; benadrukt dat de benoeming van nieuwe SVEU’s pas mag plaatsvinden na een hoorzitting in het Parlement; 96. beklemtoont dat corruptie mensenrechtenschendingen, wanpraktijken en uitholling van de democratische beginselen en de rechtsstaat mogelijk maakt en nog verergert; dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan de risico’s die corruptie met zich meebrengt voor stabiliteit, bestuur en vrede aan te pakken en deze bedreigingen voor de belangen van de EU en voor de mondiale welvaart en veiligheid te voorkomen en tegen te gaan, met name in het oostelijk en zuidelijk nabuurschap van de EU; pleit ervoor om waar mogelijk nauwere coördinatie tot stand te brengen tussen de EU, haar lidstaten en bondgenoten en partners in de strijd tegen systemische corruptie die autocratische regimes sterker maakt, de verspreiding van kwaadwillige invloeden vergemakkelijkt, samenlevingen essentiële middelen ontneemt en democratische waarden, mensenrechten en de rechtsstaat ondermijnt; benadrukt de cruciale rol van het maatschappelijk middenveld en onafhankelijke journalisten in derde landen bij het monitoren en aan het licht brengen van corruptie; verzoekt de EU bijgevolg om in het kader van haar buitenlands beleid een alomvattend corruptiebestrijdingskader vast te stellen dat snel kan worden uitgevoerd en dat de EU-sanctieregeling, de voorgestelde richtlijn inzake corruptiebestrijding en de bredere EU-strategie voor corruptiebestrijding omvat; dringt er bij de VV/HV op aan om in dit verband concrete en verreikende maatregelen voor te stellen, en is er voorstander van om in handelsovereenkomsten van de EU met derde landen bepalingen over corruptiebestrijding op te nemen; 97. vestigt de aandacht op de missies en operaties van de EU in het buitenland ter bevordering van vrede, veiligheid en vooruitgang in Europa en in de wereld; verzoekt de VV/HV: 98. verzoekt de VV/HV gevolg te geven aan de voorbeelden van succesvolle evacuatieacties in Sudan en van de versterkte consulaire bescherming, en te werken aan een omvattend systeem voor de bescherming van EU-burgers in het buitenland; beklemtoont dat de gevolgen van aanhoudende crises en conflicten wereldwijd het risico met zich mee kunnen brengen dat de consulaire bescherming en/of bijstand van de lidstaten overbelast raakt, en dringt er in dit verband op aan de capaciteiten en middelen van het crisisresponscentrum van de EDEO en het EU-mechanisme voor civiele bescherming te versterken; herinnert aan zijn aloude standpunt om een vergelijkbaar beschermingsniveau te hanteren voor het lokale personeel van EU-delegaties en GBVB-missies en -operaties; III. Het volgende MFK en het parlementair toezicht daarop 99. is van mening dat er behoefte is aan strenger geïnstitutionaliseerd parlementair toezicht op het externe optreden van de EU, met inbegrip van regelmatige en tijdige, maar ook veilige toegang tot vertrouwelijke informatie en briefings in het Europees Parlement overeenkomstig artikel 36 VEU; benadrukt dat de VV/HV en de EDEO meer feedback moeten geven over de genomen maatregelen en de bereikte effecten, om te voldoen aan de aanbevelingen van het Parlement die in de resoluties over buitenlandse aangelegenheden zijn geformuleerd; 100. onderstreept dat het Europees Parlement in het kader van het GBVB, waar het GVDB onder valt, zijn begrotingsfunctie samen met de Raad uitoefent; herinnert eraan dat het Europees Parlement, zoals bepaald in artikel 36 VEU, ook politieke controle uitoefent op dit beleid en daarover moet worden geraadpleegd; 101. herinnert eraan dat overeenkomstig artikel 41 VEU alle administratieve en operationele uitgaven van het GBVB en het GVDB ten laste van de EU-begroting moeten komen, met uitzondering van uitgaven die voortvloeien uit operaties die gevolgen hebben op militair of defensiegebied; 102. onderstreept dat GBVB- of GVDB-besluiten die uitgaven met zich meebrengen, altijd fundamentele keuzes voor dat beleid vormen en onder parlementair toezicht moeten staan; verzoekt de VV/HV het Parlement te raadplegen voordat zij dergelijke voorstellen voor GBVB- of GVDB-besluiten doet, zodat de transparantie en verantwoordingsplicht overeenkomstig artikel 36 VEU worden gewaarborgd; 103. herinnert eraan dat het Parlement zijn begrotingsfunctie steeds uitvoert in combinatie met zijn functie van politieke controle en raadpleging; wijst erop dat artikel 36 VEU voorziet in een specifieke relatie tussen de VV/HV en het Europees Parlement, zonder dewelke het Parlement die functies niet mag uitoefenen, en dat de VV/HV het Parlement in dat verband moet ondersteunen; 104. betreurt dat de begroting voor civiele GVDB-missies ontoereikend is; herinnert eraan dat er steeds meer van dergelijke missies zijn, dat die gepaard gaan met steeds meer taken, dat het veiligheidsklimaat uitdagender is geworden en dat de kosten van operaties zijn gestegen; dringt er bij de Europese Raad op aan te voorzien in een aanzienlijke verhoging van de GBVB-financiering onder een afzonderlijke rubriek voor het civiele GBVB en crisisbeheersing; pleit voor een efficiënt gebruik van de middelen die zijn toegewezen aan civiele GVDB-missies, om ervoor te zorgen dat met die missies doeltreffend kan worden gereageerd op crisissituaties en onvoorziene gebeurtenissen; verzoekt de VV/HV en de Commissie daartoe gezamenlijke voorstellen in te dienen; 105. is zeer bezorgd over het feit dat de EDEO structureel ondergefinancierd is en dat dit reeds ernstige en verreikende negatieve gevolgen heeft voor het externe optreden van de EU en de prestaties van de EU-instellingen op dit gebied; benadrukt dat een specifieke aanpak van de administratieve begroting van de EDEO noodzakelijk is, en herinnert eraan dat het ontbreken van corrigerende maatregelen ernstige gevolgen kan hebben voor de betrekkingen van de EU met derde landen; 106. verzoekt de Commissie om in haar voorstel voor het volgende MFK bij de rubriek extern optreden van de EU rekening te houden met: 107. verzoekt de Commissie haar voorstellen voor het volgende MFK in de eerste helft van 2025 in te dienen, zodat er voldoende tijd is om over de programma’s te onderhandelen; benadrukt dat een gedetailleerdere begrotingsnomenclatuur noodzakelijk is in het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking, in het instrument voor pretoetredingssteun en de GBVB-begroting, zodat de begrotingsautoriteit in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure beleids- en geografische prioriteiten kan vaststellen; 108. onderstreept dat elke kwestie die hierboven aan de orde is gesteld een passend antwoord van de uitvoerende macht vereist; verzoekt de VV/HV snel en schriftelijk te reageren op de oproepen, verzoeken en zorgen van het Parlement; is van mening dat mondelinge verklaringen in commissies of plenaire vergaderingen slechts in uitzonderlijke of dringende gevallen als antwoord kunnen volstaan; benadrukt dat nauwe samenwerking en partnerschap tussen het Europees Parlement en de VV/HV in de huidige moeilijke geopolitieke context van strategisch belang zijn; wenst meer systematische uitwisselingen voorafgaand aan de goedkeuring van mandaten en GBVB‑strategieën en een betere informatiestroom als het gaat om onderhandelingen en de uitvoering van internationale overeenkomsten, alsook memoranda van overeenstemming; verwacht bovendien dat het Parlement op doeltreffende wijze wordt betrokken bij het externe beleid en optreden van de EU, zodat de parlementaire diplomatie kan worden ingezet ter ondersteuning van de inspanningen van de VV/HV; o o o 109. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Europese Raad, de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de regeringen en parlementen van de lidstaten. Het Europees Parlement, – gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), – gezien titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), en met name hoofdstuk 2, afdeling 2, houdende bepalingen inzake het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB), – gezien de Verklaring van Versailles, die tijdens de informele bijeenkomst van de staatshoofden en regeringsleiders van 11 maart 2022 werd aangenomen, – gezien het “Strategisch kompas voor veiligheid en defensie – Voor een Europese Unie die haar burgers, waarden en belangen beschermt en bijdraagt aan de internationale vrede en veiligheid”, dat op 21 maart 2022 door de Raad werd goedgekeurd en op 25 maart 2022 door de Europese Raad werd bekrachtigd, – gezien de nationale veiligheidsstrategieën van de lidstaten van de EU, – gezien het Pact inzake het civiele GVDB (Civilian CSDP Compact – Towards more effective civilian missions), goedgekeurd door de Raad op 22 mei 2023, – gezien Besluit (GBVB) 2017/2315 van de Raad van 11 december 2017 tot instelling van de permanente gestructureerde samenwerking (PESCO) en tot opstelling van de lijst van deelnemende lidstaten (1) , – gezien Besluit (GBVB) 2022/1968 van de Raad van 17 oktober 2022 betreffende een militaire bijstandsmissie van de Europese Unie ter ondersteuning van Oekraïne (EUMAM Ukraine) (2) , – gezien Besluit (GBVB) 2022/1970 van de Raad van 17 oktober 2022 tot wijziging van Besluit 2010/452/GBVB inzake de Waarnemingsmissie van de Europese Unie in Georgië, EUMM Georgia (3) , – gezien Besluit (GBVB) 2022/2507 van de Raad van 19 december 2022 tot wijziging van Besluit 2010/452/GBVB inzake de Waarnemingsmissie van de Europese Unie in Georgië, EUMM Georgië (4) , – gezien Besluit (GBVB) 2023/162 van de Raad van 23 januari 2023 inzake een missie van de Europese Unie in Armenië (EUMA) (5) , – gezien Besluit (GBVB) 2024/890 van de Raad van 18 maart 2024 tot wijziging van Besluit (GBVB) 2021/509 tot oprichting van een Europese Vredesfaciliteit (6) , – gezien Verordening (EU) 2019/452 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2019 tot vaststelling van een kader voor de screening van buitenlandse directe investeringen in de Unie (7) , – gezien Verordening (EU) 2021/697 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 tot oprichting van het Europees Defensiefonds en tot intrekking van Verordening (EU) 2018/1092 (8) , – gezien Verordening (EU) 2023/1525 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juli 2023 betreffende de ondersteuning van de productie van munitie (9) , – gezien Verordening (EU) 2023/2418 van het Europees Parlement en de Raad van 18 oktober 2023 tot vaststelling van een instrument voor de versterking van de Europese defensie-industrie door middel van gemeenschappelijke aanbestedingen (EDIRPA) (10) , – gezien Verordening (EU) 2024/1252 van het Europees Parlement en de Raad van 11 april 2024 tot vaststelling van een kader om een veilige en duurzame voorziening van kritieke grondstoffen te waarborgen, en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 168/2013 , (EU) 2018/858, (EU) 2018/1724 en (EU) 2019/1020 (11) , – gezien het voorstel van de Commissie van 18 april 2023 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van maatregelen ter versterking van de solidariteit en de capaciteit in de Unie om cyberdreigingen en ‑incidenten op te sporen, zich erop voor te bereiden en erop te reageren ( COM(2023)0209 ), – gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 10 maart 2023 over een ruimtestrategie voor veiligheid en defensie van de Europese Unie (JOIN(2023)0009), – gezien Aanbeveling (EU) 2023/2113 van de Commissie van 3 oktober 2023 over technologiegebieden die kritiek zijn voor de economische veiligheid van de EU met het oog op nadere risicobeoordeling met de lidstaten (12) , – gezien het jaarlijkse financieringsbesluit, het eerste onderdeel van het jaarlijkse werkprogramma voor de uitvoering van het Europees Defensiefonds voor 2024, dat op 21 juni 2023 door de Commissie is goedgekeurd (C(2023)4252), – gezien de conclusies van de Raad van 22 januari 2018 over de geïntegreerde aanpak van externe conflicten en crises, en van 24 januari 2022 over de Europese veiligheidssituatie, – gezien de Verklaring van Granada, die tijdens de informele bijeenkomst van de staatshoofden en regeringsleiders van 6 oktober 2023 is aangenomen, – gezien de conclusies van de Raad van 21 februari 2022 over de verlenging en de uitbreiding van de uitvoering van het concept “gecoördineerde maritieme aanwezigheid” in de Golf van Guinee, – gezien de conclusies van de Europese Raad van 21 en 22 maart 2024 over het besluit om toetredingsonderhandelingen met Bosnië en Herzegovina te starten, – gezien de conclusies van de Raad van 27 mei 2024 over de veiligheid en defensie van de EU, – gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 10 november 2022 getiteld “Actieplan voor militaire mobiliteit 2.0” (JOIN(2022)0048), – gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 18 mei 2022 over de analyse van de lacunes op het gebied van defensie-investeringen en de te volgen koers (JOIN(2022)0024), – gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 5 maart 2024 getiteld “Een nieuwe strategie voor de Europese defensie-industrie: De paraatheid van de EU waarborgen door te zorgen voor een snel reagerende en weerbare Europese defensie-industrie” (JOIN(2024)0010), – gezien het verslag van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 20 juni 2024 getiteld “Common Foreign and Security Policy Report – Our priorities in 2024”, – gezien de politieke beleidslijnen voor de volgende Europese Commissie 2024-2029 van de kandidaat-voorzitter van de Europese Commissie, Ursula von der Leyen, van 18 juli 2024 getiteld “Europe’s choice”, – gezien het verslag van Enrico Letta getiteld “Much more than a market”, en met name het hoofdstuk “Promoting peace and enhancing security: towards a Common Market for the defence industry”, gepubliceerd in april 2024, – gezien het verslag van Mario Draghi van 9 september 2024 over de toekomst van het Europese concurrentievermogen en hoofdstuk vier daarvan over het vergroten van de veiligheid en het verminderen van afhankelijkheden, – gezien het verslag van Sauli Niinistö van 30 oktober 2024 getiteld “Safer Together: Strengthening Europe’s Civilian and Military Preparedness and Readiness”, – gezien het partnerschap tussen de EU en Moldavië inzake veiligheid en defensie, ondertekend op 21 mei 2024, het partnerschap tussen de EU en Noorwegen inzake veiligheid en defensie, ondertekend op 28 mei 2024, het partnerschap tussen de EU en Japan inzake veiligheid en defensie, ondertekend op 1 november 2024, het partnerschap tussen de EU en Zuid-Korea inzake veiligheid en defensie, ondertekend op 4 november 2024, het partnerschap tussen de EU en Noord-Macedonië inzake veiligheid en defensie, ondertekend op 19 november 2024, en het partnerschap tussen de EU en Albanië inzake veiligheid en defensie, ondertekend op 18 december 2024, – gezien het Handvest van de Verenigde Naties, en met name artikel 2, lid 4, dat het gebruik van geweld verbiedt, en artikel 51 over het inherente recht op individuele of collectieve zelfverdediging, – gezien het VN-Verdrag inzake het recht van de zee (Unclos), – gezien de resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties 1325 (2000) van 31 oktober 2000, 1889 (2009) van 5 oktober 2009, 2122 (2013) van 18 oktober 2013, 2242 (2015) van 13 oktober 2015 en 2493 (2019) van 29 oktober 2019 over vrouwen, vrede en veiligheid, en de resoluties 2250 (2015) van 9 december 2015, 2419 (2018) van 6 juni 2018 en 2535 (2020) van 14 juli 2020 over jongeren, vrede en veiligheid, – gezien resolutie 70/1 van de Algemene Vergadering van de VN van 25 september 2015, getiteld “Onze wereld transformeren: Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling”, – gezien het pact voor de toekomst en hoofdstuk 2 daarvan over internationale vrede en veiligheid, dat op 23 september 2024 is aangenomen door de staatshoofden en regeringsleiders van de VN-lidstaten, – gezien het Noord-Atlantisch Verdrag, – gezien de verklaring van de top van Madrid, die op 29 juni 2022 door de staatshoofden en regeringsleiders van de NAVO is aangenomen tijdens de vergadering van de Noord-Atlantische Raad in Madrid, – gezien het strategisch concept van de NAVO van 2022 en de verklaring van de NAVO naar aanleiding van de top in Vilnius in 2023, – gezien de drie gezamenlijke verklaringen over de samenwerking tussen de EU en de NAVO die op 8 juli 2016, 10 juli 2018 en 10 januari 2023 zijn ondertekend, – gezien het negende voortgangsverslag over de uitvoering van het gemeenschappelijke pakket voorstellen dat op 6 december 2016 en 5 december 2017 door de Raad van de EU en de Noord-Atlantische Raad is bekrachtigd, dat op 13 juni 2024 gezamenlijk door de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) en de secretaris-generaal van de NAVO aan de Raad van de EU en de Noord-Atlantische Raad is gepresenteerd, – gezien de verklaring van de top van Washington, die op 10 juli 2024 door de staatshoofden en regeringsleiders van de NAVO is afgelegd tijdens de vergadering van de Noord-Atlantische Raad in Washington, – gezien zijn aanbeveling van 8 juni 2022 over het buitenlands, veiligheids- en defensiebeleid van de EU na de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne (13) , – gezien zijn aanbeveling van 23 november 2022 betreffende de nieuwe uitbreidingsstrategie van de EU (14) , – gezien zijn resolutie van 23 november 2022 over de aanmerking van de Russische Federatie als staatssponsor van terrorisme (15) , – gezien zijn resolutie van 1 juni 2023 over buitenlandse inmenging in alle democratische processen in de Europese Unie, met inbegrip van desinformatie (16) , – gezien zijn resolutie van 28 februari 2024 over de uitvoering van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid – jaarverslag 2023 (17) , – gezien zijn resolutie van 29 februari 2024 over de noodzaak van niet-aflatende EU-steun voor Oekraïne, na twee jaar Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne (18) , – gezien zijn resolutie van 17 juli 2024 over de noodzaak van voortdurende steun van de EU aan Oekraïne (19) , – gezien zijn resolutie van 19 september 2024 over de voortzetting van de financiële en militaire steun van de EU-lidstaten aan Oekraïne (20) , – gezien zijn resolutie van 17 januari 2024 over de gevolgen op veiligheids- en defensiegebied van de invloed van China voor kritieke infrastructuur in de Europese Unie (21) , – gezien zijn standpunt van 22 oktober 2024 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van het samenwerkingsmechanisme voor leningen aan Oekraïne en tot toekenning van buitengewone macrofinanciële bijstand aan Oekraïne (22) , – gezien zijn resolutie van 24 oktober 2024 over de verkeerde interpretatie van VN-resolutie 2758 door de Volksrepubliek China en haar voortdurende militaire provocaties rond Taiwan (23) , – gezien het overwinningsplan van Oekraïne dat de president van Oekraïne, Volodymyr Zelensky, op 17 oktober 2024 aan de Europese Raad heeft gepresenteerd, – gezien het voorstel voor een ReArm Europe-plan van 4 maart 2025, – gezien het gezamenlijk witboek over de toekomst van de Europese defensie, zoals voorgesteld op 19 maart 2025 (JOIN(2025)0120), – gezien het voorstel van de Commissie van 19 maart 2025 voor een verordening van de Raad tot vaststelling van het instrument “Optreden voor de Veiligheid van Europa door middel van versterking van de Europese defensie-industrie” (SAFE‑instrument) ( COM(2025)0122 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 19 maart 2025 getiteld “Hogere defensie‑uitgaven opvangen binnen het stabiliteits- en groeipact” (C(2025)2000), – gezien de toespraken en verklaringen tijdens de veiligheidsconferentie van München van 14 t/m 16 februari 2025, – gezien de bijeenkomst van de leiders in Londen op 2 maart 2025, – gezien de plannen van de Commissie voor een Europees mechanisme voor militaire verkoop, – gezien de conclusies van de Europese Raad van 20 maart 2025, – gezien artikel 55 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken ( A10-0011/2025 ), A. overwegende dat de situatie op het gebied van vrede en veiligheid in de wereld het afgelopen jaar is verslechterd door de toename van onder meer conflicten, geopolitieke rivaliteit, militarisering, terrorisme en hybride dreigingen, zoals gedocumenteerd in de Normandy Peace Index 2024 (24) ; B. overwegende dat de aanhoudende aanvalsoorlog van Rusland tegen Oekraïne en de voortdurende bewapeningsinspanningen en samenwerking op het gebied van bewapening met andere autoritaire mogendheden die de Europese voorraden en productiecapaciteit ver overstijgen, en de keuze van het Russische regime om de op regels gebaseerde internationale orde en de veiligheidsarchitectuur van Europa te ondermijnen en oorlog te voeren tegen Europese landen of ernaar te streven deze te destabiliseren teneinde zijn imperialistische visie op de wereld te verwezenlijken, een zeer ernstigste en ongekende bedreiging vormen voor de wereldvrede, alsook voor de veiligheid en het grondgebied van de EU en haar lidstaten; overwegende dat Rusland momenteel drie miljoen artilleriegranaten per jaar produceert, terwijl de EU in haar eerste strategie voor de Europese defensie-industrie (EDIS) streeft naar een productiecapaciteit van twee miljoen granaten per jaar tegen eind 2025; overwegende dat het Russische regime zijn banden met de autocratische leiders van China, Iran en Noord-Korea aanhaalt om zijn doelen te bereiken; C. overwegende dat recente verklaringen van leden van de Amerikaanse regering, in combinatie met zware druk van het Amerikaanse leiderschap op Oekraïne, een verschuiving weerspiegelen in het buitenlands beleid van de VS, nu de regering-Trump een normalisering van de banden met Rusland voorstelt en het steeds duidelijker wordt dat Europa zijn veiligheid en defensie moet versterken om Oekraïne te kunnen helpen zichzelf te verdedigen; D. overwegende dat ook de EU wordt geconfronteerd met de meest diverse en complexe reeks niet-militaire bedreigingen sinds haar oprichting, die nog wordt verergerd door de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne, zoals buitenlandse informatiemanipulatie en inmenging, cyberaanvallen, economische druk, chantage met levensmiddelen en energie, instrumentalisering van migratie en subversieve politieke beïnvloeding; E. overwegende dat Rusland de Krim en de Oekraïense regio’s Donetsk, Cherson, Loehansk en Zaporizja op onwettige wijze is binnengevallen en heeft geannexeerd; overwegende dat Oekraïne van de nodige militaire capaciteiten moet worden voorzien zolang als nodig is om een beslissende militaire overwinning te behalen, een einde te maken aan de illegale aanvalsoorlog van Rusland, de soevereiniteit en territoriale integriteit van Oekraïne binnen zijn internationaal erkende grenzen te herstellen en toekomstige agressie te voorkomen; overwegende dat Oekraïne door zichzelf te verdedigen ook de Europese waarden en de essentiële veiligheidsbelangen van de Unie beschermt en daarvoor strijdt; overwegende dat Rusland nog steeds op onwettige wijze de Georgische regio’s Abchazië en Zuid-Ossetië en de Moldavische regio Transnistrië bezet; F. overwegende dat de nieuwe Amerikaanse regering actief heeft geprobeerd Rusland te laten instemmen met een vredesakkoord, maar dat Rusland, ondanks twee telefoongesprekken tussen de presidenten Trump en Poetin, op respectievelijk 12 februari en 18 maart 2025, alsook verschillende rechtstreekse onderhandelingsronden tussen de Verenigde Staten en Rusland in Saudi-Arabië, tot dusver heeft vermeden duidelijk te antwoorden op elk voorstel voor een staakt-het-vuren en consequent voorwaarden heeft gesteld aan een staakt-het-vuren; overwegende dat de EU, ondanks haar herhaalde kritiek, tot dusver onvoldoende vertegenwoordigd is geweest bij de onderhandelingen over een staakt-het-vuren en over vrede in Oekraïne; G. overwegende dat China, gedreven door de ambitie om een mondiale supermacht te worden, de op regels gebaseerde internationale orde uitholt door een steeds assertiever buitenlands beleid en een steeds vijandiger economisch en mededingingsbeleid te voeren en door goederen voor tweeërlei gebruik te exporteren die Rusland op het slagveld tegen Oekraïne gebruikt, waardoor de Europese belangen worden bedreigd; overwegende dat China zich ook militair zwaar bewapent, zijn economische macht gebruikt om kritiek overal in de wereld de kop in te drukken, en ernaar streeft zich te doen gelden als de dominante macht in de Indo-Pacifische regio; overwegende dat China door de intensivering van zijn confronterende, agressieve en intimiderende acties tegen een aantal van zijn buurlanden, met name in de Straat van Taiwan en de Zuid-Chinese Zee, een risico vormt voor de veiligheid in de regio en in de rest van de wereld; H. overwegende dat China in multilaterale en internationale fora al jarenlang een alternatief narratief propageert dat vraagtekens zet bij mensenrechten, democratische waarden en open markten; overwegende dat de toenemende invloed van China binnen internationale organisaties positieve vooruitgang heeft belemmerd en Taiwan verder heeft uitgesloten van rechtmatige en daadwerkelijke deelname aan deze organisaties; I. overwegende dat het veiligheidsklimaat van de EU niet alleen in Oost-Europa, maar ook in haar zuidelijke buurlanden en daarbuiten is verslechterd; J. overwegende dat de verachtelijke terroristische aanvallen van Hamas op Israël, de aanhoudende oorlog in Gaza en de militaire operaties tegen Hezbollah op Libanees grondgebied het gevaar van een regionale militaire confrontatie in het Midden-Oosten aanzienlijk hebben vergroot, en dat het risico van een escalatie in de regio in tientallen jaren niet zo hoog is geweest; overwegende dat de voortdurende aanvallen in de Rode Zee vanuit de door de Houthi’s gecontroleerde gebieden in Jemen, met steun van Iran, en de kapingen van handelsschepen door Somalische piraten, van in de Rode Zee tot in het noordwesten van de Indische Oceaan, een aanzienlijke bedreiging vormen voor de vrijheid van scheepvaart, de maritieme veiligheid en de internationale handel; overwegende dat bijkomende aanvallen door verschillende door Iran gesteunde milities in Irak en Syrië het risico van een regionale escalatie verder doen toenemen; overwegende dat de EU een eigen militaire operatie, EUNAVFOR ASPIDES, heeft opgezet om de veiligheidssituatie in het gebied te verbeteren; K. overwegende dat de oostelijke buurlanden en de landen van de Westelijke Balkan worden geconfronteerd met een steeds grotere verscheidenheid aan bedreigingen voor hun veiligheid en negatieve gevolgen ondervinden van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne en de toegenomen assertiviteit van regionale en mondiale actoren, zoals China; overwegende dat de stabiliteit van Kosovo dreigt te worden aangetast en dat met name de door de EU gefaciliteerde dialoog tussen Belgrado en Pristina dreigt vast te lopen; L. overwegende dat de rampzalige gevolgen van eerdere of aanhoudende oorlogen, instabiliteit, onveiligheid, armoede en klimaatverandering in de Sahelregio, Noordoost-Afrika en Libië ernstige risico’s met zich meebrengen voor de veiligheid van de EU en haar economische en handelsbelangen; overwegende dat de instabiliteit en de onveiligheid in de landen van het zuidelijk nabuurschap en de Sahelregio nauw verbonden zijn met en een uitdaging blijven vormen voor het beheer van de Europese buitengrenzen; overwegende dat de EU-missie voor bijstandsverlening inzake grensbeheer in Libië en operatie EUNAVFOR MED IRINI bijdragen tot duurzame vrede, veiligheid en stabiliteit door het wapenembargo te handhaven, illegale wapenhandel en mensensmokkel tegen te gaan en de Libische kustwacht op te leiden; M. overwegende dat een deel van Cyprus, een EU-lidstaat, nog steeds op onwettige wijze wordt bezet door Turkije; N. overwegende dat het Noordpoolgebied steeds belangrijker wordt voor geopolitiek, economische ontwikkeling en transport, en tegelijkertijd wordt geconfronteerd met uitdagingen in verband met klimaatverandering, militarisering en migratie; O. overwegende dat de EU-lidstaten in het verleden te weinig in defensie hebben geïnvesteerd, wat tot een investeringskloof heeft geleid; overwegende dat de lidstaten overeenstemming hebben bereikt over meer, betere en slimmere defensie-uitgaven; overwegende dat de NAVO-richtsnoeren om minstens 2 % van het bruto binnenlands product (bbp) aan defensie te besteden, in 2024 naar verwachting zouden worden overtroffen door 16 EU-lidstaten die ook NAVO-bondgenoten zijn, ten opzichte van negen in 2023; overwegende dat een toenemend aantal deskundigen defensie-investeringen ten belope van 3 % van het bbp als een noodzakelijke doelstelling beschouwen in het licht van de directe dreiging die Rusland vormt voor de EU en haar lidstaten; P. overwegende dat het Parlement en de Raad in 2023 overeenstemming hebben bereikt over het instrument voor de versterking van de Europese defensie-industrie door middel van gemeenschappelijke aanbestedingen (Edirpa) en de verordening betreffende de ondersteuning van de productie van munitie (ASAP), die als kortetermijn- en noodmaatregelen tot doel hebben gemeenschappelijke aanbestedingen voor de inkoop van defensiematerieel aan te moedigen, de productiecapaciteit van de Europese defensie-industrie te vergroten, uitgeputte voorraden aan te vullen en de versnippering in de sector defensie-aanbestedingen te verminderen; Q. overwegende dat de Commissie in 2024 voorstellen heeft gedaan voor de vaststelling van een strategie voor de Europese defensie-industrie (EDIS) en een programma voor de Europese defensie-industrie (EDIP), waarin met name aandacht wordt besteed aan de verbetering van de veiligheids- en defensievermogens van de EU; R. overwegende dat voor het opbouwen van defensievermogens en het aanpassen ervan aan de militaire behoeften een gemeenschappelijke strategische cultuur, een gemeenschappelijke dreigingsperceptie en gemeenschappelijke oplossingen nodig zijn, die moeten worden ontwikkeld en gecombineerd in doctrines en concepten; S. overwegende dat de uitzondering op het beginsel van financiering uit de EU-begroting, zoals vastgelegd in artikel 41, lid 2, VEU, alleen van toepassing is op uitgaven die voortvloeien uit operaties die gevolgen hebben op militair of defensiegebied; overwegende dat de VV/HV in alle andere gevallen, zo nodig samen met de Commissie, moet voorstellen om GBVB- of GVDB-gerelateerde uitgaven uit de EU-begroting te financieren; overwegende dat artikel 14, lid 1, en artikel 16, lid 1, VEU een evenwicht tot stand brengen tussen het Parlement en de Raad wat hun begrotingstaken betreft; overwegende dat dit evenwicht in de huidige praktijk niet tot uiting komt; T. overwegende dat in het Draghi-verslag de aandacht wordt gevestigd op een combinatie van structurele zwakheden die het concurrentievermogen van de technologische en industriële defensiebasis (EDTIB) van de EU aantasten, en wordt gewezen op versnippering, ontoereikende overheidsuitgaven voor defensie en beperkte toegang tot financiering; overwegende dat het kredietverleningsbeleid van de Europese Investeringsbank (EIB) de financiering uitsluit van munitie en wapens alsook uitrusting of infrastructuur die uitsluitend bestemd is voor gebruik door het leger en de politie; U. overwegende dat er in het Niinistö-verslag op wordt gewezen dat de EU en haar lidstaten nog niet volledig zijn voorbereid op de ergste sectoroverschrijdende of multidimensionale crisisscenario’s, met name gezien de verder verslechterende externe omgeving; overwegende dat in het verslag wordt gesteld dat veel bedreigingen al continu aanwezig zijn; overwegende dat erin wordt benadrukt dat paraatheid geboden is om potentiële tegenstanders duidelijk te maken dat zij het niet langer zullen kunnen uithouden dan de EU; overwegende dat erin wordt betreurd dat de Unie geen gemeenschappelijk plan heeft in geval van gewapende agressie en wordt onderstreept dat de EU haar definitie van veiligheid moet heroverwegen; overwegende dat erin wordt benadrukt hoe belangrijk het is dat de EU bereid is een lidstaat te steunen in geval van externe gewapende agressie en dat het potentieel van de EU voor nauwere civiel-militaire samenwerking en infrastructuur en technologie voor tweeërlei gebruik verder wordt ontsloten door het gebruik van schaarse middelen te optimaliseren en de coördinatiemechanismen voor de ernstigste crisissituaties te versterken; V. overwegende dat de integratie van artificiële intelligentie in het veiligheids- en defensiedomein, met inbegrip van wapentechnologie, gevolgen heeft voor militaire operaties doordat autonome systemen, voorspellende analyses en verbeterde besluitvormingscapaciteiten een belangrijke rol kunnen spelen op het slagveld; overwegende dat deze ontwikkeling zowel ongekende kansen als grote risico’s met zich meebrengt; W. overwegende dat het GVDB 13 civiele missies, acht militaire operaties en één civiel‑militaire missie omvat, in het kader waarvan ongeveer 5 000 personeelsleden op drie continenten worden ingezet; overwegende dat uit evaluaties van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) blijkt dat de lidstaten, in weerwil van hun toezeggingen, vaak onvoldoende militair en/of civiel personeel voor deze missies en operaties ter beschikking stellen; overwegende dat het ook ontbreekt aan snelle besluitvorming en aan flexibiliteit en aanpassing aan de specifieke lokale behoeften ter plaatse; overwegende dat dit alles negatief uitwerkt op de algehele doeltreffendheid van de GVDB-missies en ‑operaties; overwegende dat een van de doelstellingen van het strategisch kompas erin bestaat de civiele en militaire GVDB-missies en ‑operaties van de EU te versterken door ze van een krachtiger en flexibeler mandaat te voorzien, snellere en flexibeler besluitvormingsprocessen te bevorderen en voor meer financiële solidariteit te zorgen; overwegende dat de missies en operaties van de EU vaak het doelwit zijn van hybride dreigingen, waaronder desinformatie, waardoor ze minder goed in staat zijn om stabiliteit te brengen in de landen waar ze worden ingezet en waardoor reeds aanwezige instabiliteit nog wordt versterkt, wat vaak in het voordeel is van kwaadwillige niet-statelijke actoren; X. overwegende dat de GVDB-missies en -operaties de weerbaarheid en stabiliteit in het Europese nabuurschap, onder meer in het Middellandse Zeegebied, de Westelijke Balkan, de landen van het Oostelijke Partnerschap, de Sahelregio en de Hoorn van Afrika, aanzienlijk versterken door diensten te verlenen, onder meer met betrekking tot het leger, de politie, de kustwacht, opleidingen over grensbeheer en capaciteitsopbouw; Y. overwegende dat de bijstand van de EU aan de Libische kustwacht wordt verleend via de EU-missie voor bijstandsverlening inzake geïntegreerd grensbeheer in Libië (EUBAM Libië) en operatie EUNAVFOR MED IRINI; overwegende dat EUNAVFOR MED IRINI voornamelijk tot doel heeft de uitvoering van het wapenembargo van de VN-Veiligheidsraad in Libië te ondersteunen; overwegende dat de Raad het mandaat van operatie EUNAVFOR MED IRINI heeft verlengd tot en met 31 maart 2025, onder meer met de taak de Libische kustwacht en marine op te leiden; Z. overwegende dat operatie EUFOR Althea de weg baant naar vrede, stabilisatie en de Europese integratie van Bosnië-Herzegovina en nog steeds een cruciale rol speelt bij het waarborgen van de veiligheid en stabiliteit van Bosnië en Herzegovina en de regio; overwegende dat begin maart 2025 nog eens 400 soldaten zijn ingezet ter ondersteuning van EUFOR Althea in een context van toegenomen onzekerheid in het land na de uitspraak van het Hof van Bosnië en Herzegovina in de zaak Milorad Dodik van 26 februari 2025; AA. overwegende dat de EU op 17 mei 2024 het mandaat van de EU-opleidingsmissie in Mali (EUTM) heeft beëindigd; overwegende dat de EU op 30 juni 2024 het mandaat van de militaire partnerschapsmissie van de Europese Unie in Niger (EUMPM Niger) heeft beëindigd en op 30 september 2024 het mandaat van de EU-missie voor capaciteitsopbouw in Niger (EUCAP Sahel Niger) heeft beëindigd; AB. overwegende dat de EU voor de periode 2021-2027 1,5 miljard EUR zal uittrekken voor de ondersteuning van initiatieven op het gebied van conflictpreventie, vrede en veiligheid op nationaal en regionaal niveau in Afrika bezuiden de Sahara; overwegende dat in Afrika ook aanvullende steun wordt verleend in het kader van de Europese Vredesfaciliteit (EPF), waarmee de EU allerlei soorten uitrusting en infrastructuur ter beschikking te stellen van de strijdkrachten van EU-partners; AC. overwegende dat de EU en haar lidstaten te maken hebben met steeds meer hybride aanvallen op hun grondgebied, waaronder buitenlandse inmenging en manipulatie van informatie, politieke infiltratie en sabotage, die tot doel hebben een gezond politiek debat en het vertrouwen van de EU-burgers in democratische instellingen te ondergraven en verdeeldheid te zaaien in de Europese samenlevingen en tussen naties; overwegende dat bij hybride dreigingen de komende jaren vaker sprake zal zijn van een systematische combinatie van informatieoorlogvoering, manoeuvres van snelle-reactieeenheden, grootschalige cyberoorlogvoering en veelvuldiger gebruik van opkomende en disruptieve technologieën, van op de zeebodem tot in de ruimte, waarbij gebruik wordt gemaakt van geavanceerde apparatuur voor bewaking vanuit de ruimte en vanuit de ruimte opererende aanvalssystemen, die allemaal gebruik zullen maken van geavanceerde AI, kwantumcomputing, steeds “intelligentere” technologieën om drones in zwermen te laten vliegen, offensieve cybercapaciteiten, hypersonische raketsystemen en nanotechnologische en biologische oorlogsvoering; overwegende dat Rusland en China blijk hebben gegeven van een toenemend gebruik van hybride instrumenten om de veiligheid en stabiliteit van de EU te ondermijnen; AD. overwegende dat de Russische Federatie – als onderdeel van een toolbox voor hybride oorlogsvoering – particuliere militaire bedrijven zoals de Wagnergroep en het Afrikakorps gebruikt om geloofwaardige ontkenning te behouden en tegelijkertijd invloed uit te oefenen in verschillende regio’s en zich toegang te verwerven tot natuurlijke hulpbronnen en kritieke infrastructuur; overwegende dat het Afrikakorps en de Wagnergroep gruweldaden zouden hebben gepleegd in Oekraïne, Mali, Libië, Syrië en de Centraal Afrikaanse Republiek; overwegende dat de Russische Federatie anti-Europese sentimenten heeft aangewakkerd, met name in landen met een sterke Europese aanwezigheid of waar GVDB-missies plaatsvinden; AE. overwegende dat Zweden op 7 maart 2024 als nieuw lid tot de NAVO is toegetreden, in navolging van Finland, dat in 2023 is toegetreden; overwegende dat samenwerking op veiligheids- en defensiegebied met partners en bondgenoten van cruciaal belang is voor de ambitie van de EU om een internationale veiligheidsverschaffer te worden, en een integrale pijler van het GVDB vormt; overwegende dat samenwerking met de VN, de NAVO, de Afrikaanse Unie, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa en de Associatie van Zuidoost-Aziatische Staten (ASEAN), alsook talrijke bondgenoten en gelijkgezinde partners, zoals de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, Canada, Noorwegen, Oekraïne, Moldavië, de landen van de Westelijke Balkan, Japan, Zuid-Korea, Australië, Nieuw-Zeeland en bepaalde Latijns-Amerikaanse landen, van cruciaal belang is voor de succesvolle tenuitvoerlegging van het GVDB; De gevolgen van een verschuiving van het geopolitieke paradigma voor de Europese veiligheid 1. wijst op de bedreigingen voor de veiligheid van het Europese continent, die sinds de Tweede Wereldoorlog nog nooit zo ernstig waren; is zeer bezorgd over de steeds groter wordende geopolitieke breuklijnen, de nieuwe of heroplevende imperialistische ambities van autoritaire regimes om steeds machtiger te worden, systemische rivaliteit tussen grootmachten, nationalistisch unilateralisme, de verspreiding van terrorisme, waaronder jihadistisch terrorisme, de gedwongen ontheemding van burgers en het viseren van burgers en civiele infrastructuur, en het feit dat bepaalde kwaadwillige actoren steeds sneller en vaker geweld gebruiken om hun politieke en economische doelstellingen en belangen na te streven of geschillen op te lossen; 2. spreekt in dit verband zijn ernstige bezorgdheid uit over de duidelijke verschuiving in de houding van de Verenigde Staten ten opzichte van de Russische aanvalsoorlog, waaronder het openlijk beschuldigen van Oekraïne van de voortdurende oorlog, het opschorten van Amerikaanse militaire hulp, en pogingen om Oekraïne te dwingen afstand te doen van zijn legitieme recht op zelfverdediging; betreurt ten zeerste iedere poging om de Oekraïense leiders te chanteren om zich aan de Russische agressor over te geven, enkel en alleen om een “vredesakkoord” aan te kunnen kondigen, en is van mening dat de huidige poging van de Amerikaanse regering om te onderhandelen over een staakt-het-vuren en een vredesakkoord zonder de betrokkenheid van de EU, die uiteindelijk de gevolgen ervan voor haar rekening zal moeten nemen, contraproductief is omdat de aanvallende partij er sterker uitkomt en het beeld ontstaat dat agressief beleid wordt beloond in plaats van bestraft; is voorzichtig optimistisch over het voorstel voor een staakt-het-vuren van 30 dagen; brengt in herinnering dat een staakt-het-vuren enkel een doeltreffend instrument kan zijn om de vijandelijkheden op te schorten indien de agressor zich er volledig aan houdt; verwacht dat Rusland er daarom mee instemt en zich eraan houdt, door alle aanvallen op Oekraïne, zijn militaire posities, de burgerbevolking, de infrastructuur en het grondgebied te staken; concludeert niettemin, rekening houdend met de Russische voorgeschiedenis van schendingen van eerdere akkoorden, dat er alleen vrede kan worden bereikt door de positie van Oekraïne te versterken via robuuste veiligheidsgaranties; is daarentegen van mening dat elke regeling die de legitieme aspiraties van Oekraïne ondermijnt, zoals zijn recht om zijn eigen veiligheidsregelingen te kiezen, of die geen geloofwaardige veiligheidsgaranties biedt, Oekraïne en andere Europese landen aan hernieuwde Russische aanvallen zal blootstellen; betreurt in dit verband dat de Amerikaanse regering in de Algemene Vergadering van de VN en de VN-Veiligheidsraad in lijn met de Russische regering heeft gestemd over resoluties over het feit dat de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne al drie jaar duurt; 3. is van mening dat de geopolitieke tonelen in Oekraïne, het Midden-Oosten, de Zuid-Chinese Zee en de Indo-Pacifische regio steeds meer met elkaar verbonden zijn nu met name Rusland en China hun banden aanhalen, en aanzienlijke uitdagingen voor de vrede en veiligheid in de wereld en de op regels gebaseerde internationale orde vormen, die door de internationale gemeenschap moeten worden aangepakt; wijst op het toenemende aantal aanslagen en hybride bedreigingen die tot doel hebben de democratische waarden en structuren te ondermijnen, onder meer tijdens verkiezingen, en de samenhang tussen de Europese burgers en hun gehechtheid aan op Europese waarden gebaseerde samenlevingen en de rechtsstaat op losse schroeven te zetten; is van mening dat het bij deze ontwikkelingen gaat om een paradigmaverschuiving, aangezien hierbij niet meer als uitgangspunt geldt dat gestreefd dient te worden naar internationale veiligheid op basis van de eerbiediging van het internationale recht, een op regels gebaseerde internationale orde en multilateralisme; 4. wijst op de veranderende aard van wereldwijde veiligheidsdreigingen en benadrukt dat naast militaire inspanningen ook diplomatie, ontwikkelingssamenwerking, wapenbeheersing en ontwapening een cruciale rol spelen bij het waarborgen van langdurige internationale vrede en veiligheid; merkt evenwel op dat diplomatieke inspanningen om vrede en veiligheid tot stand te brengen, de laatste tijd slechts een beperkt effect hebben gesorteerd; onderstreept dat duurzame vrede en stabiliteit in de wereld niet kunnen worden bereikt met militaire middelen alleen, maar dat er omvattende strategieën nodig zijn om de onderliggende oorzaken van instabiliteit, zoals armoede, ongelijkheid, falend bestuur en klimaatverandering, aan te pakken; benadrukt dat het Global Gateway-initiatief van de EU en andere ontwikkelingsprogramma’s moeten worden afgestemd op veiligheidsdoelstellingen, waarbij de ontwikkeling van weerbare samenlevingen wordt gestimuleerd door inclusieve economische groei, goed bestuur en mensenrechten te bevorderen; De reactie van de EU: een nieuw tijdperk van Europese veiligheid en defensie 5. is zeer ingenomen met het Joint White Paper for European Defence Readiness 2030 (25) , waarin een sterke en ambitieuze routekaart voor het verbeteren van de veiligheid van Europa wordt voorgesteld; verzoekt de Commissie en de lidstaten de verschillende ambitieuze elementen snel en zonder uitstel uit te voeren, aangezien Europa in staat moet zijn om agressors te ontmoedigen en zich op alle fronten te verdedigen, het voortouw te nemen en snel op te treden op het gebied van veiligheidsvraagstukken, alsook voor zichzelf defensiematerieel te produceren; 6. benadrukt dat het absoluut noodzakelijk is dat de EU de uitdagingen die voortvloeien uit de talrijke en voortdurend evoluerende bedreigingen voor haar veiligheid onderkent en het hoofd biedt, en dat zij daartoe werk maakt van verbeterde en nieuwe beleidsmaatregelen en acties die de EU en haar lidstaten in staat stellen om gezamenlijk en op coherente wijze hun defensie in Europa te versterken, teneinde de veiligheid van alle EU-lidstaten en hun burgers te waarborgen en hun vermogen om op mondiaal niveau op te treden, te vergroten; 7. is van mening dat diplomatie een hoeksteen van het buitenlands beleid van de EU moet blijven; 8. herinnert eraan dat het belangrijk is dat de EU een grotere strategische autonomie en defensieparaatheid tot stand brengt, zoals uiteengezet in het strategisch kompas, om ervoor te zorgen dat haar doelstellingen worden afgestemd op de collectieve en soevereine belangen van haar lidstaten en de bredere visie op Europese veiligheid en defensie; erkent in dit verband dat bepaalde lidstaten van oudsher een beleid van militaire neutraliteit voeren, en eerbiedigt het recht van elke lidstaat om zijn eigen veiligheidsbeleid te bepalen; 9. benadrukt dat het belangrijk is om artikel 42, lid 7, VEU betreffende wederzijdse bijstand in de praktijk te blijven brengen en zo solidariteit tussen de lidstaten te waarborgen, met name met de lidstaten die door hun geografische ligging rechtstreeks blootstaan aan onmiddellijke dreigingen en uitdagingen, en dat ongeacht of zij NAVO-lid zijn; dringt aan op concrete stappen in de richting van de ontwikkeling van een echt solidariteitsbeleid van de EU, onder andere door meer duidelijkheid te scheppen over de praktische regelingen voor het geval dat een lidstaat artikel 42, lid 7, VEU in werking stelt en over de samenhang tussen artikel 42, lid 7, VEU en artikel 5 van het Noord-Atlantisch Verdrag; 10. wijst op de over het algemeen beperkte vooruitgang en het gebrek aan investeringen in de ontwikkeling van gemeenschappelijke Europese defensievermogens, industriële capaciteit en defensieparaatheid sinds de oprichting van het GVDB 25 jaar geleden; stelt tot zijn spijt vast dat er ondanks de ambitie om een gemeenschappelijk defensiebeleid van de Unie uit te stippelen, zoals vastgelegd in artikel 42, lid 2, VEU, nog steeds geen concrete stappen zijn ondernomen; 11. onderstreept dat terwijl we werken aan onze eigen defensie, onze alliantie en samenwerking met de Verenigde Staten uiterst belangrijk blijven, evenals de coördinatie met de NAVO, zowel bij de ontwikkeling van vermogens als bij de uitwisseling van gerubriceerde informatie; erkent dat de veiligheidsprioriteiten van de Verenigde Staten zijn veranderd als gevolg van uitdagingen in andere regio’s, waardoor Europa de volledige verantwoordelijkheid moet nemen voor zijn defensie; 12. benadrukt de noodzaak van een echt gemeenschappelijke aanpak, gemeenschappelijk beleid en gezamenlijke inspanningen op het gebied van defensie, en van een paradigmaverschuiving in het GVDB van de EU om de EU in staat te stellen in haar nabuurschap en op het wereldtoneel besluitvaardig en doeltreffend op te treden, haar waarden, belangen en burgers te beschermen en haar strategische doelstellingen te bevorderen; onderstreept dat het belangrijk is de EU te presenteren als een sterke en verenigde internationale speler die in staat is strategischer en autonomer op te treden, zich tegen mogelijke vijandelijke aanvallen te verdedigen, haar partners te steunen en vrede, duurzame ontwikkeling en democratie tot stand te brengen; benadrukt dat het van het grootste belang is dat de EU en haar lidstaten blijven werken aan de totstandbrenging van een gemeenschappelijke strategische cultuur op het gebied van veiligheid en defensie; onderstreept dat de lidstaten samen moeten nadenken over de toekomst van hun afschrikkingsbeleid en ‑doctrines en over de aanpassing daarvan aan de veranderende veiligheidsomgeving in Europa; benadrukt verder dat de EU haar democratische en onafhankelijke structuren, besluitvormingsprocessen en operationele autonomie moet versterken om een samenhangend buitenlands en defensiebeleid te kunnen ontwikkelen; 13. verwelkomt de doelstelling van de voorzitter van de Commissie om een werkelijke Europese defensie-unie tot stand te brengen en zo op het gebied van Europese defensie en veiligheid een nieuw tijdperk in te luiden; is ingenomen met de benoeming van Andrius Kubilius, de allereerste commissaris voor Defensie en Ruimtevaart, die de opdracht heeft gekregen om samen te werken met de VV/HV; is verheugd over de publicatie van het witboek over de toekomst van de Europese defensie ; benadrukt dat de EU en haar lidstaten de Europese defensie-unie moeten definiëren, prioritaire maatregelen moeten nemen en toekomstige acties moeten voorbereiden om de defensieparaatheid van de EU te waarborgen, met name met betrekking tot de dreiging die uitgaat van Rusland, en om de afschrikking te versterken en de operationele capaciteiten als defensiemiddel in oorlogstijd te vergroten, en tegelijk moeten voorzien in civiele en humanitaire behoeften om zo het concept “voor tweeërlei gebruik” in de praktijk te brengen; 14. is ingenomen met het vijfpuntenplan “ReArm Europe”, dat op 4 maart 2025 door de voorzitter van de Commissie voorgesteld; 15. is ingenomen met de resultaten van de buitengewone bijeenkomst van de Europese Raad van 6 maart 2025 en de conclusies van de bijeenkomst van de Europese Raad van 20 maart 2025; 16. is verheugd dat in het witboek rekening is gehouden met de eisen van het Parlement met betrekking tot de noodzaak om de land-, lucht- en zeegrenzen van de EU te beschermen tegen militaire en hybride dreigingen; is ingenomen met de goedkeuring van een oostelijk grensschild (East Shield) en spreekt nogmaals zijn steun uit voor de Baltische defensielinie; 17. is ingenomen met de publicatie van de EU-strategie voor een paraatheidsunie en benadrukt dat het optreden van de EU holistisch moet zijn en alle dimensies van veiligheid – extern, intern, sociaal en economisch – moet omvatten; is er vast van overtuigd dat alleen een dergelijke alomvattende aanpak zal zorgen voor duurzame publieke steun op de lange termijn; onderstreept dat de in het witboek en de strategie voor een paraatheidsunie uiteengezette maatregelen elkaar moeten aanvullen en versterken; 18. verzoekt de EU en haar lidstaten meer inspanningen te leveren om de toezegging gestand te doen die zij in de Verklaring van Versailles hebben gedaan om meer verantwoordelijkheid te nemen voor hun eigen defensie en veiligheid, onder meer door een grotere strategische autonomie te bewerkstelligen en hun defensie- en afschrikkingsvermogens te versterken, in het bijzonder aan de oostgrenzen; benadrukt dat de NAVO en het trans-Atlantische partnerschap met de Verenigde Staten de hoekstenen van de Europese collectieve defensie blijven en dat de EU en de NAVO een complementaire, samenhangende en wederzijds versterkende rol spelen bij de ondersteuning van internationale vrede en veiligheid; herinnert eraan dat een sterkere en slagvaardigere EU op het gebied van veiligheid en defensie een positieve bijdrage zal leveren aan de mondiale en trans-Atlantische veiligheid en een aanvulling vormt op de NAVO; benadrukt dat de EU-lidstaten en de EU als geheel meer inspanningen moeten leveren in de vorm van meer en gerichte gezamenlijke investeringen, gezamenlijke aanbestedingen voor defensieproducten die voor het grootste deel in de EU worden ontworpen en geproduceerd, en de ontwikkeling van meer gezamenlijke vermogens, onder meer door bundeling en gezamenlijk gebruik, om zo hun strijdkrachten te versterken met het oog op operationele doeleinden op nationaal, NAVO- of EU-niveau; benadrukt dat de EU en haar lidstaten ervoor moeten zorgen dat een aanzienlijk en groter deel van hun militaire uitrusting niet onderworpen is aan beperkende regelgeving van derde landen; 19. onderschrijft de ambitie om de Europese pijler binnen de NAVO te versterken en benadrukt dat de ontwikkeling van een Europese defensie-unie hand in hand moet gaan met nauwere samenwerking tussen de EU en de NAVO, waarbij de unieke capaciteiten van elk van beide organisaties ten volle moeten worden benut; 20. benadrukt de noodzaak van nauwe coördinatie op het gebied van afschrikking en samenwerking tussen de EU en de NAVO met het oog op de ontwikkeling van coherente, complementaire en interoperabele defensievermogens en de versterking van de industriële productiecapaciteit; benadrukt dat een Europese pijler binnen de NAVO met name bestaat in de gezamenlijke aankoop van strategische hulpmiddelen of strategische wapensystemen, die vaak te duur zijn voor één lidstaat, zoals tankvliegtuigen, commando- en controlevermogens, hypersonische wapens, gelaagde luchtverdediging, vermogens voor elektronische oorlogvoering en lucht- en raketafweersystemen; is van mening dat de Europese meerwaarde ligt in de gezamenlijke ontwikkeling of aankoop van deze hulpmiddelen en systemen waaraan het de afzonderlijke EU-lidstaten in grote mate ontbreekt; wijst erop dat de vermogensontwikkeling van de EU de Europese pijler binnen de NAVO versterkt en dus bijdraagt aan de trans‑Atlantische veiligheid; vraagt dat er een regelmatige conferentie tussen de EU en de NAVO wordt gehouden om te zorgen voor nauwe coördinatie en complementariteit tussen de inspanningen van beide organisaties en hun lidstaten om de vermogensontwikkeling en bewapening te versterken, en dat daarbij wordt vermeden dat er op onnodige en disfunctionele wijze dubbel werk wordt verricht; verzoekt de Commissie en de Raad ervoor te zorgen dat de inspanningen van de EU op het gebied van de ontwikkeling van defensievermogens stroken met de doelstellingen van het defensieplanningsproces van de NAVO; dringt er voorts op aan dat alle steun uit de EPF voor de levering van uitrusting wordt verstrekt in overleg met de NAVO om de efficiëntie te vergroten en onnodige overlapping te voorkomen; De Europese veiligheid versterken: Oekraïne ondersteunen door de levering van militaire vermogens om een einde te maken aan de Russische aanvalsoorlog 21. dringt erop aan dat de EU Oekraïne veiligheidsgaranties moet bieden, zoals wordt aanbevolen in het veiligheidspact van Kiev, om verdere Russische agressie te ontmoedigen; 22. benadrukt dat de financiële steun van de EU en haar lidstaten aan Oekraïne groter is dan die van gelijk welk ander land, waaruit blijkt dat de inzet van de EU voor Oekraïne ongeëvenaard is; beklemtoont dat de EU in onderhandelingen die van invloed zijn op de veiligheid van Europa een rol toebedeeld moet krijgen die in verhouding staat tot haar politieke en economische gewicht; stelt nogmaals dat er van onderhandelingen die raken aan de Europese veiligheid geen sprake kan zijn zonder dat de EU mee aan tafel zit; 23. herhaalt de conclusie van de Europese Raad van 20 maart 2025 waarin het beginsel van “vrede bereiken door sterk te zijn” wordt onderschreven, en onderstreept dat Oekraïne zo sterk mogelijk moet staan om uiteindelijk met Rusland te onderhandelen; 24. benadrukt dat een alomvattend vredesakkoord, waarin de onafhankelijkheid, de soevereiniteit en de territoriale integriteit van Oekraïne worden geëerbiedigd, moet vergezeld gaan van robuuste en geloofwaardige veiligheidsgaranties voor Oekraïne, ter afschrikking van toekomstige Russische agressie; is ingenomen met de inspanningen die in dit verband met gelijkgestemde partners en NAVO-partners zijn gestart; is ingenomen met de conclusies van de Europese Raad van 20 maart 2025, waarin wordt benadrukt dat de EU en haar lidstaten bereid zijn bij te dragen aan veiligheidsgaranties, met name door het ondersteunen van het vermogen van Oekraïne om zich doeltreffend te verdedigen; 25. spreekt nogmaals de stellige overtuiging uit dat de EU en haar lidstaten solidair moeten blijven met Oekraïne tijdens de Russische aanvalsoorlog en dat zij Oekraïne tijdig alle militaire middelen moeten verschaffen die het nodig heeft om zich te verdedigen, de Russische strijdkrachten en hun handlangers af te weren, het conflict te beëindigen, zijn soevereiniteit te beschermen en zijn territoriale integriteit binnen zijn internationaal erkende grenzen te herstellen; staat dan ook volledig achter de “stekelvarkenstrategie” voor Oekraïne, zoals uiteengezet in het witboek; is ingenomen met de door de EU en Oekraïne overeengekomen gezamenlijke toezeggingen op het gebied van veiligheid en met de bilaterale veiligheidsovereenkomsten die Oekraïne met een aantal lidstaten heeft gesloten; benadrukt dat deze toezeggingen en overeenkomsten deel uitmaken van een breder internationaal gecoördineerd pakket van veiligheidsgaranties voor Oekraïne, waaronder de vaststelling door de G7 van een multilateraal kader voor onderhandelingen over bilaterale veiligheidstoezeggingen en ‑regelingen voor Oekraïne; is van mening dat Oekraïne zonder beslissende militaire steun van de EU geen overwinning op Rusland zal kunnen behalen; verzoekt de EU-lidstaten nogmaals met klem hun toezeggingen spoedig na te komen en wapens, gevechtsvliegtuigen, drones, luchtafweer, wapensystemen en munitie aan Oekraïne te leveren, inclusief vanuit vliegtuigen te lanceren kruisvluchtwapens en grond-grondsystemen, en om de betreffende hoeveelheden aanzienlijk te verhogen; neemt nota van de geslaagde levering van 1 miljoen patronen aan Oekraïne, zoals in maart 2023 door de Raad was overeengekomen, ondanks de betreurenswaardige vertraging van negen maanden; stelt vast dat de productiecapaciteit van artilleriemunitie in de EU er aanzienlijk op is vooruitgegaan, wat bijdraagt tot de paraatheid en het vermogen van de EU om Oekraïne te steunen; benadrukt dat het belangrijk is de droneafweercapaciteiten van Oekraïne te versterken, als cruciaal element om bedreigingen vanuit de lucht tegen te gaan en de operationele veiligheid te handhaven; vraagt dat er gespecialiseerde uitrusting en deskundigheid worden verstrekt om de Oekraïense strijdkrachten in staat te stellen vijandige droneactiviteiten snel op te sporen, te volgen en erop te reageren, zodat zowel de militaire als de civiele infrastructuur goed worden beschermd; verzoekt de lidstaten alle beperkingen op te heffen die Oekraïne beletten westerse wapensystemen overeenkomstig het internationaal recht te gebruiken tegen legitieme militaire doelwitten in Rusland; verzoekt de Raad zich ertoe te verbinden alle in beslag genomen militaire uitrusting of munitie van EU-operaties en ‑missies binnen en buiten de EU over te dragen aan Oekraïne; herhaalt zijn standpunt dat alle EU-lidstaten en NAVO-bondgenoten zich er collectief en individueel toe moeten verbinden Oekraïne militair te steunen met niet minder dan 0,25 % van hun bbp per jaar; 26. herhaalt dat Oekraïne het inherente recht heeft om zijn eigen lot te kiezen en vraagt nogmaals dat Oekraïne en de EU op passende wijze worden betrokken bij de lopende onderhandelingen tussen de Verenigde Staten en Rusland; 27. looft het “Deense model” van steun aan Oekraïne, dat erin bestaat rechtstreeks in Oekraïne geproduceerde defensievermogens aan te kopen; vraagt de EU en haar lidstaten dit model krachtig te steunen en het potentieel ervan ten volle te benutten, aangezien de industriële defensiecapaciteit van Oekraïne, die op ongeveer 50 % wordt geraamd, onderbenut wordt, en omdat het model beide partijen veel voordelen biedt, zoals goedkoper materieel, snellere en veiligere logistiek, gemakkelijkere opleiding en gemakkelijker onderhoud; 28. vraagt de EU en haar lidstaten Oekraïne te steunen bij zijn inspanningen om meer internationale medestanders te vinden voor het overwinningsplan en de vredesformule die de president van Oekraïne, Volodymyr Zelensky, heeft gepresenteerd, omdat dit de enige realistische manier is om de soevereiniteit en de territoriale integriteit van Oekraïne te herstellen op basis van het internationaal recht, om Rusland, zijn leiders en zijn handlangers, en met name het Belarussische regime, ter verantwoording te roepen voor het voeren van een aanvalsoorlog tegen Oekraïne en het plegen van oorlogsmisdrijven en het misdrijf agressie, en om ervoor te zorgen dat Rusland herstelbetalingen en andere betalingen verricht ter compensatie van de grote schade die in Oekraïne is aangericht; benadrukt dat om het even welk initiatief om het conflict te beëindigen, de steun moet hebben van Oekraïne en uiteindelijk van zijn bevolking; 29. verzoekt de HV/VV meer diplomatieke steun te vergaren voor Oekraïne en voor de aan Rusland opgelegde sancties, met gebruikmaking van het volledige spectrum van het diplomatieke instrumentarium, en de EU-lidstaten aan te moedigen om secundaire sancties te overwegen; betreurt dat er onderdelen van westerse oorsprong zijn aangetroffen in wapens en wapensystemen die door Rusland worden gebruikt tegen Oekraïne, en verzoekt de EU en de lidstaten de sancties strikter toe te passen; dringt erop aan dat de lidstaten meer actie ondernemen en samenwerken om de Russische schaduwvloot een halt toe te roepen; 30. spreekt zijn krachtige afkeuring uit over de rol die Noord-Korea in de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne speelt door Noord-Koreaanse troepen op te leiden en naar Rusland te sturen om rechtstreeks aan de oorlog deel te nemen of om de Russische strijdkrachten te ondersteunen; hekelt ook in de krachtigste bewoordingen de levering door Noord-Korea van militaire uitrusting en wapens die actief worden ingezet op het slagveld, en de betrokkenheid van het land bij het omzeilen van sancties; beschouwt de acties van Noord-Korea als een flagrante schending van internationale normen en waarschuwt voor het gevaarlijke en aanzienlijke risico van escalatie dat zij vormen voor Europa en de ruimere internationale gemeenschap; wijst met grote bezorgdheid op het risico dat Noord-Korea het slagveld in Oekraïne gebruikt als platform om geavanceerde gevechtstactieken, waaronder oorlogvoering met drones, te bestuderen met het voornemen om deze technieken in mogelijke toekomstige conflicten toe te passen; spreekt zijn verontwaardiging uit over het feit dat verscheidene andere schurkenstaten, waaronder Iran, de aanvalsoorlog van Rusland tegen Oekraïne actief steunen; hekelt in dit verband de overdracht door Iran van Shahed-drones, munitie en ballistische raketten aan Rusland, waardoor het risico van een mogelijke militaire interventie door de Islamitische Revolutionaire Garde in de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne toeneemt; is er vast van overtuigd dat de EU en de internationale gemeenschap hier krachtig op moeten reageren met een combinatie van diplomatieke, militaire en economische maatregelen, en vooral door Oekraïne meer steun te geven om zich beter te kunnen verdedigen tegen deze alliantie van schurkenstaten die Rusland heeft opgebouwd; onderstreept dat het belangrijk is om in dit verband nauwe contacten te onderhouden met de nieuwe Amerikaanse regering; 31. wijst op het belang van de EPF, die een belangrijke rol heeft gespeeld omdat daaruit steun is verleend voor de ontwikkeling van militaire vermogens en het opleiden van Oekraïense strijdkrachten, waarbij de coördinatie voor alle belanghebbenden werd gefaciliteerd via het clearinghousemechanisme onder beheer van de militaire staf van de EU; juicht het toe dat binnen de EPF een fonds voor bijstand aan Oekraïne is opgericht en pleit ervoor dat de financiële middelen voor militaire bijstand aan Oekraïne via dit instrument worden verhoogd en dat tegelijk een financieel perspectief op middellange termijn wordt geboden; dringt er bij de Hongaarse regering op aan onmiddellijk te stoppen met haar pogingen om de acties van de EU ter ondersteuning van Oekraïne te belemmeren en haar veto in te trekken tegen de verlenging van de EU-sancties en de militaire steun van de EPF aan Oekraïne, waaronder de overeengekomen terugbetaling aan de EU-lidstaten van de militaire hulp die zij hebben verstrekt; uit zijn diepe bezorgdheid over het feit dat het veto van de Hongaarse regering de opening van een nieuwe uitgaventranche ter ondersteuning van de Oekraïense strijdkrachten heeft geblokkeerd en de vrijgave van 6,6 miljard EUR aan gedeeltelijke terugbetaling aan de EU-lidstaten die militaire steun aan Oekraïne verlenen, heeft verhinderd; dringt er bij de Raad en de VV/HV op aan om innovatieve oplossingen te vinden waarmee deze blokkades kunnen worden opgeheven en deze besnoeiingen kunnen worden gecompenseerd; moedigt de lidstaten aan om op scenario’s gebaseerde en voorspelbare inventarissen op te maken van de militaire vermogens die in het kader van de EPF kunnen worden verstrekt, om ervoor te zorgen dat de vermogens die op korte termijn nodig zijn, snel bij de lidstaten kunnen worden opgevraagd en onverwijld worden geleverd, en dat de vermogens die Oekraïne op lange termijn kunnen helpen om de afschrikking te herstellen, binnen een afzienbare termijn ter beschikking worden gesteld, zo nodig in coördinatie met derde landen; waardeert het dat alle militaire bijstand en wapenleveringen in het kader van de EPF volledig in overeenstemming zijn geweest met het gemeenschappelijk standpunt van de EU inzake wapenuitvoer, het internationaal recht inzake de mensenrechten en het humanitaire recht, en dat voor de nodige transparantie en verantwoording wordt gezorgd; 32. is het niet eens met het beleid van de Hongaarse regering ten aanzien van Rusland, het gebruik van veto’s tegen EU-sancties en het blokkeren van de financiële steun en defensiesteun van de EU voor Oekraïne; is van mening dat het optreden van de Hongaarse regering de eenheid en solidariteit in Europa ondermijnt; herinnert eraan dat landen in het kader van de Europese Vredesfaciliteit recht hebben op een financiële compensatie voor de levering van uitrusting aan Oekraïne en onderstreept in het licht hiervan dat de huidige blokkering van terugbetalingen aan 25 lidstaten – waarbij Polen de grootste dupe is met in totaal 450 miljoen EUR aan onbetaalde compensaties – onmiddellijk moet worden opgeheven; 33. vestigt de aandacht op het resultaat van de NAVO-top in Washington, waar opnieuw is bevestigd dat de toekomst van Oekraïne in de NAVO ligt en dat het bondgenootschap het recht van Oekraïne ondersteunt om zijn eigen veiligheidsregelingen te kiezen en zelf over zijn toekomst te beslissen, zonder inmenging van buitenaf; is het ermee eens dat zowel de EU als de NAVO blijk hebben gegeven van politieke eenheid in hun solidariteit met en hun inzet voor steun aan Oekraïne; verklaart nogmaals ervan overtuigd te zijn dat Oekraïne zich onomkeerbaar op weg naar NAVO-lidmaatschap bevindt; is ingenomen met de toezegging van de bondgenoten om veiligheidsbijstand op lange termijn te verlenen voor de levering van militair materieel, bijstand en opleiding voor Oekraïne; erkent de cruciale rol van de NAVO, de samenwerking tussen de EU en de NAVO en NAVO-bondgenoten zoals de VS en het VK bij het coördineren van de inspanningen om Oekraïne militair te steunen, niet alleen door de levering van wapens, munitie en uitrusting, maar ook met inlichtingen en gegevens; 34. is ingenomen met het besluit van de Raad van 21 mei 2024 om de nettowinsten als gevolg van uitzonderlijke inkomsten uit bevroren activa van de Russische centrale bank (RCB) in de EU, die voortvloeien uit de uitvoering van de door de EU opgelegde beperkende maatregelen, te gebruiken voor verdere militaire steun aan Oekraïne en ten behoeve van de defensie-industrie en de wederopbouw van het land; is ook ingenomen met het akkoord met de Raad, dat heeft geleid tot het besluit van de Raad van 23 oktober 2024 om een pakket financiële bijstand goed te keuren, waaronder een buitengewone macrofinanciële bijstandslening van maximaal 35 miljard EUR en de instelling van een samenwerkingsmechanisme voor leningen aan Oekraïne, dat gebruik zal maken van bijdragen uit de winsten van geïmmobiliseerde activa van de RCB en Oekraïne zal ondersteunen bij de terugbetaling van leningen van de EU en haar G7-partners ten belope van maximaal 45 miljard EUR; herinnert er echter aan dat de beschikbaarstelling van deze financiële bijstand ten koste zal gaan van het bedrag dat bestemd is voor militaire steun van de EU via de faciliteit voor Oekraïne, die nu slechts maximaal 15 % van de winst uit de geïmmobiliseerde activa van de RCB zal ontvangen; 35. is verheugd over de resultaten van de missie van de EU ter ondersteuning van Oekraïne (EUMAM), die tot dusver meer dan 70 000 Oekraïense soldaten op EU-grondgebied heeft opgeleid, waarmee de EU de grootste verstrekker van militaire opleiding aan Oekraïne is geworden, en die een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de versterking van de militaire capaciteit van de Oekraïense strijdkrachten; neemt nota van de nieuwe doelstelling om tegen het einde van de winter van 2024-2025 75 000 Oekraïense soldaten op te leiden; is ingenomen met het besluit van de Raad van 8 november 2024 om het mandaat van de missie met twee jaar te verlengen; vraagt dat de financiële, logistieke en personele middelen van de EUMAM worden uitgebreid en worden aangepast aan de evoluerende militaire opleidingsbehoeften van de Oekraïense strijdkrachten, onder meer op het gebied van luchtafweer en maritieme defensie, en aan de gevraagde hervormingsinspanningen op lange termijn in overeenstemming met de gezamenlijke toezeggingen op veiligheidsgebied van de EU en Oekraïne; is ingenomen met de grote deelname van de lidstaten aan EUMAM, die als model zal dienen voor toekomstige militaire trainingsmissies, die afschrikking in de hand werken door de interoperabiliteit tussen de lidstaten en de partners aanzienlijk te verbeteren, en verzoekt de lidstaten blijk te geven van dezelfde ambitie en bijdragen met betrekking tot andere lopende en toekomstige GVDB-missies en ‑operaties; benadrukt dat de EUMAM ook moet fungeren als platform voor de uitwisseling van best practices om ervoor te zorgen dat de Europese strijdkrachten ook kunnen profiteren van de lessen die de Oekraïense strijdkrachten op het slagveld hebben geleerd; is ingenomen met de start van de op de NAVO-top in Washington aangekondigde NSATU-missie van de NAVO (veiligheidsbijstand en ‑training voor Oekraïne), die de verstrekking van militaire opleiding en uitrusting aan Oekraïne door NAVO-bondgenoten en ‑partners coördineert en logistieke steun verleent; benadrukt het belang van nauwe coördinatie tussen de EUMAM en de NSATU; 36. prijst het werk dat de adviesmissie van de Europese Unie in Oekraïne (EUAM) heeft geleverd bij de uitvoering, in moeilijke omstandigheden, van haar onlangs versterkte mandaat; verzoekt de EU ervoor te zorgen dat de EUAM over voldoende financiële en logistieke middelen en deskundig personeel beschikt om in de behoeften van Oekraïne te voorzien, en verwelkomt in dit verband de deelname van niet-EU-landen; benadrukt het belang van EUAM en haar rol als de grootste EU-aanwezigheid ter plaatse, die strategisch advies verleent aan de nationale autoriteiten en de nationale veiligheidsdiensten van Oekraïne; wijst op de kerntaken van de EUAM, namelijk de bestrijding van georganiseerde en grensoverschrijdende criminaliteit, het herstel van de openbare diensten in bevrijde gebieden en de ondersteuning van onderzoek naar en vervolging van internationale misdrijven, waarbij wordt voortgebouwd op de aanwezigheid en deskundigheid van de EUAM; 37. benadrukt dat het belangrijk is om met de Oekraïense defensie-industrie samen te werken en die geleidelijk te integreren in de technologische en industriële defensiebasis (EDTIB) van de EU, en dringt er in dit verband op aan dat bij de voorbereiding van nieuwe wetgevingsinitiatieven van de Commissie om de EDTIB te versterken, ten volle rekening wordt gehouden met de Oekraïense defensie; benadrukt dat er concrete stappen moeten worden gezet om Oekraïne tijdens het proces van toetreding tot de EU te integreren in het defensiebeleid en de defensieprogramma’s van de EU, onder meer door de Oekraïense strijdkrachten aan te passen aan de vermogensvereisten van de EU en ze te betrekken bij grensoverschrijdende projecten en programma’s voor industriële en technologische samenwerking op defensiegebied; is in dit verband ingenomen met de opening van het EU-Bureau voor defensie-innovatie in Oekraïne, dat de Oekraïense behoeften en capaciteiten op het gebied van defensie-innovatie in kaart moet brengen, gezamenlijke initiatieven moet faciliteren, grensoverschrijdende samenwerking tussen belanghebbenden uit de EU en de Oekraïense defensie-industrie moet bevorderen, en als contactpunt voor Oekraïense partners en coördinatie- en informatiehub moet fungeren; is ingenomen met de lopende initiatieven van diverse EU-lidstaten om nauwer met Oekraïne samen te werken op het gebied van onderzoek en industriële productie op defensiegebied, en dringt aan op verdere benutting van het innovatieve defensiepotentieel van Oekraïne om wapens en munitie te ontwikkelen en de productie ervan te versnellen in nauwe samenwerking met de EU en andere westerse partners, met gebruikmaking van de beschikbare steunmechanismen; verzoekt de militaire industrieën van de EU-lidstaten hun toezegging na te komen om militaire productie op Oekraïens grondgebied tot stand te brengen; 38. benadrukt dat de ontmijningscapaciteit in Oekraïne moet worden vergroot om de wijdverbreide aanwezigheid van niet-geëxplodeerde munitie en landmijnen aan te pakken en om de Oekraïense wateren in de Zwarte Zee te ontmijnen; pleit voor de toewijzing van specifieke middelen ter ondersteuning van uitgebreide ontmijningsopleidingen, met inbegrip van geavanceerde detectie- en verwijderingstechnieken; merkt op dat een grotere ontmijningscapaciteit niet alleen veiligere militaire operaties mogelijk zal maken, maar ook het herstel en de veiligheid van door de oorlog getroffen civiele gebieden zal ondersteunen; De krachten bundelen om de defensievermogens te vergroten 39. is ingenomen met de in de EDIS geformuleerde ambitie om de defensieparaatheid van de EU en haar lidstaten te vergroten en de EDTIB een impuls te geven; acht het voorstel van de Commissie om een programma voor de Europese defensie-industrie (EDIP) op te zetten in dit verband van vitaal belang; steunt de doelstelling om de industriële paraatheid van de EU op defensiegebied te versterken, de gezamenlijke defensieplanning te verbeteren en gezamenlijke aanbestedingen van de lidstaten verder te faciliteren in overeenstemming met de prioriteiten die in het vermogensontwikkelingsplan (Capability Development Plan – CDP) en de samenwerkingsgebieden die in de gecoördineerde jaarlijkse evaluatie inzake defensie (Coordinated Annual Review on Defence – CARD) zijn vastgesteld, teneinde Europese defensieprojecten van gemeenschappelijk belang op te zetten, met name op gebieden met strategische vermogens, zoals lucht- en raketafweer, alsook om de continuïteit van de voorziening en de toegang tot kritieke grondstoffen te waarborgen en tekorten in de defensieproductie te voorkomen; staat volledig achter het idee om voornamelijk gebruik te maken van samenwerking op EU-niveau in de Europese defensie-industrie, en steunt de concrete gekwantificeerde doelstellingen voor samenwerking die in de EDIS worden voorgesteld en die met name gericht zijn op gezamenlijke aanbestedingen, waarbij de lidstaten in het bijzonder wordt verzocht om tegen 2030 ten minste 40 % van het defensiematerieel gezamenlijk aan te kopen, ervoor te zorgen dat de waarde van de defensiehandel binnen de EU tegen 2030 ten minste 35 % van de waarde van de defensiemarkt in de EU vertegenwoordigt, en tegen 2030 ten minste 50 % en tegen 2035 ten minste 60 % van hun defensie-investeringen binnen de EU te doen; 40. benadrukt dat permanente gestructureerde samenwerking (Permanent Structured Cooperation – PESCO) belangrijk is om de defensievermogens van de EU te verbeteren en te harmoniseren; stelt nogmaals tot zijn spijt vast dat de lidstaten het PESCO-kader nog steeds niet ten volle benutten en dat de huidige 66 lopende projecten weinig tastbare resultaten opleveren; betreurt voorts het gebrek aan informatieverstrekking aan het Parlement over de redenen voor de afsluiting van zes projecten en de mogelijke resultaten ervan; wijst erop dat de deelnemende lidstaten hebben ingestemd met twintig bindende toezeggingen om de ambitie van de EU op het gebied van defensie waar te maken; is van mening dat de resultaten en vooruitzichten van de PESCO-projecten grondig moeten worden geëvalueerd teneinde de huidige reeks projecten te stroomlijnen tot een kleine reeks prioritaire projecten en projecten waarbij onvoldoende vooruitgang is geboekt, stop te zetten; stelt voor om binnen de PESCO een prioriteitsregeling in te stellen om de vastgestelde lacunes en prioriteiten op het gebied van vermogens doeltreffend aan te pakken; 41. verwelkomt het voorstel van de Commissie voor een EDIP; neemt met bezorgdheid kennis van het oordeel van de Europese Rekenkamer dat de financiële middelen voor het EDIP ontoereikend zijn in het licht van de doelstellingen ervan, en herhaalt daarom zijn oproep om in de nodige financiering voor defensie te voorzien; benadrukt dat het EDIP zonder aanzienlijke budgettaire inspanningen geen significant effect zal hebben op de militaire steun aan Oekraïne, de ontwikkeling van echte Europese defensievermogens en een concurrerende EDTIB; is ingenomen met de herziening in 2023 van het CDP; betreurt dat er sinds de vaststelling van het eerste CDP in 2008 weinig vooruitgang op het gebied van vermogensontwikkeling is geboekt; verzoekt de lidstaten de gezamenlijke inspanningen om tijdig substantiële vooruitgang te boeken, aanzienlijk op te voeren door volledig en coherent gebruik te maken van EU-instrumenten zoals het Europees Defensiefonds (EDF), PESCO en de gecoördineerde jaarlijkse evaluatie inzake defensie (Coordinated Annual Review on Defence – CARD), alsook de instrumenten die in het EDIP-voorstel worden voorgesteld; 42. is ingenomen met de gezamenlijke inspanningen die tot dusver zijn geleverd om de paraatheid van de EU op defensiegebied te versterken door middel van maatregelen ter versterking en ondersteuning van de aanpassing van de EDTIB, met name via de Edirpa- en de ASAP-verordening, en vraagt dat die spoedig ten uitvoer worden gelegd; betreurt dat de financiële middelen van het Edirpa beperkt blijven en wijst erop dat de rol van de ASAP met betrekking tot de ambitie om Oekraïne één miljoen stuks munitie te leveren, werd beperkt door het bezwaar van de Raad tegen de regelgevingselementen ervan; 43. is verheugd over de inspanningen en investeringen die bedrijven van de EDTIB tot dusver hebben gedaan om de industriële capaciteit te versterken, onder meer met steun van EU-instrumenten; benadrukt dat voor een verdere en duurzame versterking van de capaciteit van de EDTIB in de eerste plaats bestellingen van de lidstaten nodig zijn, die gezamenlijk moeten worden gedaan om de defensieparaatheid van de Unie te waarborgen, de interoperabiliteit tussen de strijdkrachten van de lidstaten te verbeteren en schaalvoordelen te creëren, zodat het geld van de Europese belastingbetalers optimaal wordt benut; verzoekt de lidstaten daarom de inspanningen voor gezamenlijke aanbestedingen op te voeren op basis van de vermogenstekorten die zijn vastgesteld in de analyse van de lacunes op het gebied van defensie-investeringen en de vermogensprioriteiten van het CDP; onderstreept dat voor doeltreffende gezamenlijke aanbestedingen voor ontwikkelingsprojecten, met name in het kader van het EDF, een gezamenlijke definitie van de militaire vereisten van de respectieve systemen nodig is om voldoende schaalvoordelen te kunnen behalen; verzoekt de Commissie in dit verband gebruik te maken van de deskundigheid van het Militair Comité van de EU om een dergelijke gezamenlijke definitie op te stellen teneinde militaire coherentie op industrieel niveau te waarborgen; verzoekt de lidstaten gezamenlijke aanbestedingen te organiseren met het oog op de totstandbrenging van pan-Europese waardeketens door de productie over de hele Unie te verspreiden en zo de economische aantrekkelijkheid van gezamenlijke aanbestedingen te vergroten, en tegelijkertijd strategische redundantie in de productiecapaciteit in te bouwen met het oog op een grotere veerkracht in geval van een gewapend conflict; verzoekt de lidstaten en de Commissie voorts te streven naar een verdere versterking van gezamenlijke aanbestedingsmechanismen en voldoende coördinatie door het Europees Defensieagentschap; 44. onderstreept dat er verder werk moet worden gemaakt van het vertalen van ontwikkelingsprojecten in commercieel interessante oplossingen en is verheugd dat het EDIP-voorstel een desbetreffende bepaling bevat; betreurt dat er met betrekking tot de projecten voor de toekomstige gevechtstank en hypersonische luchtafweerraketten sprake is geweest van onnodig en dysfunctioneel dubbel werk; is bezorgd over het feit dat dergelijk dubbel werk indruist tegen de in de EDIS vermelde ambitie om tegen 2035 60 % bij de EDTIB aan te kopen, omdat versnippering ertoe leidt dat het langer duurt voordat er commercieel interessante oplossingen worden gerealiseerd, zodat er hoogstwaarschijnlijk in de VS zal worden aangekocht; betreurt ook de oplopende vertragingen bij projecten voor de ontwikkeling van essentiële vermogens, met name het Frans-Duitse project voor het Main Ground Combat System en het Frans-Duits-Spaanse project voor het Future Combat Air System, waardoor ook het risico bestaat dat in de toekomst Amerikaanse oplossingen zullen worden aangeschaft; benadrukt dat alle mogelijke synergieën met het EDF moeten worden benut en dat dubbel werk moet worden voorkomen; 45. benadrukt dat de output van de respectieve planningsprocessen voor vermogensontwikkeling van de EU en de NAVO coherent moet zijn; dringt erop aan dat de interoperabiliteit van militair materieel van EU-lidstaten en NAVO-bondgenoten wordt verbeterd en dat industriële samenwerking wordt bevorderd door ervoor te zorgen dat toekomstige wettelijke EU-normen voor onderdelen van defensieproducten en munitie gebaseerd zijn op de NAVO-normen; 46. is ingenomen met het voorstel voor Europese defensieprojecten van gemeenschappelijk belang voor de ontwikkeling van gemeenschappelijke vermogens die de financiële middelen van één enkele lidstaat overstijgen; is van mening dat deze projecten moeten worden gebruikt ter ondersteuning van de industriële en technologische capaciteiten die ten grondslag liggen aan de belangrijke gemeenschappelijke prioriteiten van verscheidene lidstaten en op gebieden als bescherming en verdediging van de buitengrenzen, met name ter land, alsook ter ondersteuning van strategische hulpmiddelen, met name in de ruimte en op het vlak van Europese luchtverdediging, om actie te ondernemen inzake alle soorten dreigingen, en ter verbetering van de militaire mobiliteit, met name strategisch en tactisch luchttransport, diepteaanvallen, drone- en antidronetechnologieën, raketten en munitie, en artificiële intelligentie, teneinde soevereine infrastructuur en kritieke hulpmiddelen te ontwikkelen; benadrukt dat pragmatisch te werk moet worden gegaan, gezien het grote aantal prioriteiten en de noodzaak om nieuwe middelen aan te boren; is in dit verband van mening dat de EU zich waar mogelijk moet richten op snel beschikbare en beproefde Europese technologieën die de afhankelijkheid van de EU geleidelijk verminderen en haar veiligheid verbeteren; benadrukt dat de ontwikkeling van pan-Europese waardeketens in de defensiesamenwerking van de EU moet worden ondersteund door bedrijven in de hele Unie erin op te nemen en het concurrentievermogen in de sector te versterken met verschillende middelen, zoals fusies en marktleiders; is bovendien van mening dat het defensiebeleid van de EU niet zozeer gericht moet zijn op billijke opbrengsten, maar op het stimuleren van de groei van EU-kenniscentra; 47. benadrukt dat het van vitaal belang is om de versnippering van de defensie-industrie in de EU tegen te gaan en uiteindelijk een echte eengemaakte EU-markt voor defensieproducten tot stand te brengen, aangezien de huidige structuur leidt tot onnodige overlappingen en een veelvoud aan inefficiënties bij defensie-uitgaven en het gebruik ervan, en structureel in de weg staat aan het verbeteren van de defensieparaatheid; is bezorgd over het feit dat de eengemaakte markt voor defensieproducten nog steeds op losse schroeven staat door een onvoldoende geharmoniseerde toepassing van de regels door de lidstaten en door een onevenredig gebruik van de vrijstelling waarin artikel 346 VWEU voorziet; onderschrijft de oproep om een echte eengemaakte markt voor defensieproducten en ‑diensten tot stand te brengen, zoals ook in het Niinistö-verslag wordt bepleit; benadrukt dat er behoefte is aan een nieuw, geactualiseerd en doeltreffend regelgevingskader dat erop gericht is de belemmeringen voor markttoegang voor defensieproducten te verminderen, de consolidatie van de defensie-industrie in de EU mogelijk te maken en EU-bedrijven in staat te stellen het commerciële potentieel ten volle te benutten, innovatie en meer en vlottere grensoverschrijdende en civiele en militaire samenwerking aan te moedigen, de productie te stimuleren, de voorzieningszekerheid te vergroten en voor slimmere en efficiëntere overheidsinvesteringen in de EDTIB te zorgen; onderstreept tegelijk dat het belangrijk is een vruchtbare concurrentie tussen verschillende concurrenten in stand te houden en te voorkomen dat er oligopolies ontstaan waarin individuele aanbieders vrij de prijzen en de beschikbaarheid van defensieproducten kunnen bepalen; verzoekt de Commissie voorstellen in te dienen om de eengemaakte markt voor defensie van de EU te voltooien en deze voorstellen met name te baseren op een beoordeling van de EU-voorschriften inzake overheidsopdrachten op defensiegebied en inzake de overdracht van defensiegerelateerde producten, alsook op een inventarisatie en analyse van de beperkingen van en lacunes in het huidige rechtskader; verzoekt de Commissie voorts voorstellen te doen voor een uitlegging van artikel 346 VWEU die strookt met de huidige realiteit van een onderling afhankelijke veiligheidsarchitectuur in de EU; vraagt dat de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2009/81/EG betreffende overheidsopdrachten op defensie- en veiligheidsgebied (26) en Richtlijn 2009/43/EG betreffende de overdracht van defensiegerelateerde producten binnen de EU (27) (de “overdrachtsrichtlijn”) wordt verbeterd en dat zo nodig, in het licht van de EDIS, voorstellen voor de herziening van deze richtlijnen worden ingediend; 48. beklemtoont dat er zowel inspanningen moeten worden verricht ter versterking van de bestaande vermogens van de wapenindustrie in de lidstaten op de korte en middellange termijn, als inspanningen ter ondersteuning van onderzoek naar en ontwikkeling (O&O) van nieuwe en innovatieve militaire uitrusting en wapens die aansluiten bij de huidige en toekomstige behoeften van de strijdkrachten van de lidstaten en van de EU-defensievermogens, bijvoorbeeld vermogens die nodig zijn voor GVDB-missies en -operaties en de snel inzetbare EU-capaciteit (RDC); benadrukt dat de focus moet liggen op het behouden en verder versterken van het technologische voordeel middels gerichte strategische projecten, omdat dit een essentieel onderdeel is van de afschrikking van onze tegenstanders en concurrenten; onderstreept dat alle lidstaten betrokken moeten worden bij veiligheids- en defensiestrategieën, met name als het gaat om de ontwikkeling van de defensie-industrie; 49. is van mening dat er een doeltreffend EU-bewapeningsbeleid moet worden ontwikkeld, dat onder meer bestaat uit beleidsmaatregelen die erop gericht zijn een goed functionerende en doeltreffende externe handelsdimensie tot stand te brengen met als doel partners die worden bedreigd door agressieve autoritaire regimes te ondersteunen en te voorkomen dat wapens worden geleverd aan ondemocratische agressieve regimes, overeenkomstig de acht bestaande EU-criteria; wijst erop dat de interpretatie door de lidstaten van artikel 346 VWEU te strikt op nationale belangen gericht is, en dat dit probleem moet worden aangepakt; 50. is van mening dat de EU op het gebied van defensie alleen moet samenwerken met gelijkgestemde internationale partners en dat bij elke vorm van samenwerking de veiligheids- en defensiebelangen van de EU en haar lidstaten te allen tijde in het oog moeten worden gehouden; herinnert eraan dat het een strategisch risico is om afhankelijk te zijn van leveranciers van kritieke producten met digitale elementen met een hoog risico, en dat dit probleem op het niveau van de EU moet worden aangepakt; dringt er bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaten op aan te onderzoeken hoe deze afhankelijkheid kan worden verkleind en zo snel mogelijk te starten met een beoordeling en toetsing van bestaande Chinese investeringen in kritieke infrastructuur, zoals elektriciteitsnetten, vervoersnetwerken en informatie- en communicatiesystemen, om eventuele kwetsbaarheden in kaart te brengen die gevolgen kunnen hebben voor de veiligheid en defensie van Unie; 51. is ingenomen met het feit dat de EU-verordening betreffende screening van buitenlandse directe investeringen (FDI) wordt herzien; benadrukt dat de procedures voor de screening van FDI verder moeten worden aangescherpt middels de opname van zorgvuldigheidsnormen, teneinde de gevallen in kaart te brengen waarin overheden druk kunnen uitoefenen op investeerders in kritieke infrastructuur in de EU, zoals Europese havens en onderwaterkabels in de Oostzee, de Middellandse Zee en de Noordpoolzee, op een wijze die haaks staat op de veiligheids- en defensiebelangen van de Unie en haar lidstaten, zoals vastgelegd in het kader van het GBVB zoals bedoeld in titel V van het VEU; is van mening dat deze aanpak ook moet worden gehanteerd ten aanzien van kandidaat-lidstaten; is van mening dat aanvullende wetgeving nodig is om de veiligheid van de ICT-toeleveringsketen van de Unie doeltreffend te beschermen tegen leveranciers met een hoog risico en om bescherming te bieden tegen cyberdiefstal van intellectuele eigendom; dringt aan op het creëren van een Europees kader om de uitvoer van intellectuele eigendom en technologieën die van kritiek belang zijn voor de veiligheid en defensie van de Unie, waaronder goederen voor tweeërlei gebruik, gedetailleerd te regelen en hiervoor minimumnormen en -voorwaarden vast te stellen; Onderzoek naar en ontwikkeling van defensietechnologie en -uitrusting 52. pleit voor een aanzienlijke verhoging van de investeringen in O&O op het gebied van defensie, met de focus op samenwerkingsinitiatieven, om op die manier het technologisch leiderschap en het concurrentievermogen van de EU op het gebied van defensie te versterken en voor een “spillover”-effect op de civiele markt te zorgen; wijst er in dit verband op dat de lidstaten in 2022 ongeveer 10,7 miljard EUR in O&O op het gebied van defensie hebben geïnvesteerd; wijst erop dat stabiele langetermijninvesteringen door alle lidstaten noodzakelijk zijn om technologische vooruitgang te boeken met betrekking tot kritieke gebieden (lucht, land, zee, ruimte en cyberspace) om gelijke tred te houden met de snelle innovatie in de wereld; 53. is van mening dat de EU-instrumenten en -financiering voor O&O zo doeltreffend mogelijk moeten worden gebruikt, zodat de tekorten aan vermogens tijdig kunnen worden aangepakt en snel werk kan worden gemaakt van de prioriteiten, overeenkomstig hetgeen gesteld wordt in de analyse van de lacunes op het gebied van defensie-investeringen en het CDP; verzoekt de Commissie en de lidstaten derhalve ervoor te zorgen dat EDF-projecten en -financiering afgestemd zijn op de dringende behoeften van de EU aan defensievermogens en die op deze basis te prioriteren, en zich daarbij met name te richten op de meest relevante en veelbelovende onderzoeksactiviteiten; verzoekt de Commissie verder het initiatief te nemen tot een grondige herziening van het EDF met het oog op de totstandbrenging van een herzien financieel instrument voor het volgende meerjarig financieel kader (MFK); verzoekt de Commissie en de lidstaten om bij de besteding van desbetreffende EU-middelen te kiezen voor een benadering met een lage energie-, koolstof- en milieuvoetafdruk door ontwerp, en regelmatig verslag uit te brengen over de geboekte vooruitgang; wijst erop dat O&O-activiteiten gericht kunnen zijn op oplossingen om de efficiëntie te verbeteren, de koolstofvoetafdruk te verkleinen, en duurzame beste praktijken te verwezenlijken; is ingenomen met de investering van 133 miljoen EUR die hiervoor in het eerste jaarlijkse werkprogramma werd uitgetrokken, maar merkt op dat dit slechts 11 % van de totale jaarlijkse EDF-begroting is; wijst erop dat in het kader van NextGenerationEU ook middelen beschikbaar zijn voor klimaatactie en verzoekt de lidstaten middelen uit hun nationale herstelplannen in te zetten om te investeren in de duurzaamheid van hun militaire infrastructuur; Technologieën voor tweeërlei gebruik, en opkomende en disruptieve technologieën 54. benadrukt dat de EU een meer proactieve rol moet spelen met betrekking tot duurzame investeringen in technologieën voor tweeërlei gebruik, d.w.z. technologieën die zowel een civiele als een militaire toepassing kennen, als middel om de weerbaarheid van de EU tegen hybride en opkomende dreigingen te vergroten; is van mening dat met name ondersteuning moet worden geboden met betrekking tot het testen van prototypes van nieuwe producten en dat de nadruk moet worden gelegd op nieuwe technologieën, waarbij nauw moet worden samengewerkt met Oekraïense actoren op het gebied van defensie en technologie; vindt het belangrijk dat de financiële levensvatbaarheid van ondernemingen, waaronder kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), die in innovatie op dit gebied investeren, wordt gewaarborgd; is voorstander van commerciële exploitatie van dergelijke technologieën in civiele toepassingen omdat daarmee de marktkansen kunnen worden vergroot en de Europese industriële basis kan worden versterkt, en synergieën tussen ontwikkeling met het oog op militaire doeleinden en ontwikkeling met het oog op civiele doeleinden worden gestimuleerd; 55. benadrukt dat nieuwe ontwrichtende technologieën, zoals artificiële intelligentie, kwantumcomputing, cloudcomputing en robotica, een belangrijke rol spelen op defensiegebied; onderstreept dat voor de ontwikkeling en toepassing van deze technologieën op defensiegebied meer door de EU gecoördineerde investerings- en onderzoeksinspanningen geleverd moeten worden, zodat de leveranciers van defensie-uitrusting in de EU voorop blijven lopen als het gaat om innovatie; wijst erop dat de Commissie in het kader van de huidige EDF-verordening, die gekenmerkt wordt door lange uitvoeringscycli, niet tijdig financiering voor onderzoeksprojecten ter beschikking stelt; dringt om die reden aan op een flexibelere en snellere aanpak ten aanzien van onderzoeksprojecten die betrekking hebben op nieuwe disruptieve technologieën, zodat beter aangesloten wordt op de elkaar steeds sneller opvolgende ontwikkelingen op dit gebied, waarbij voortgebouwd moet worden op de werkzaamheden van de innovatiehub voor defensie van het Europees Defensieagentschap en de werkzaamheden van het Amerikaanse Defence Advanced Research Project Agency; pleit er daarnaast voor dat de EU een leidende rol op zich neemt bij de bevordering van onderzoek naar de militaire toepassingen van artificiële intelligentie en bij de totstandbrenging van governancekaders voor een verantwoorde ontwikkeling en een verantwoord gebruik van deze technologie; 56. verzoekt de Commissie nogmaals om het Parlement een gedetailleerde analyse te doen toekomen van de risico’s in verband met misbruik van technologieën zoals halfgeleiders, kwantumcomputing, blockchains, ruimtevaart, artificiële intelligentie en biotechnologieën (waaronder genomica) door onze tegenstanders, samen met de lijst van voorgestelde EU-maatregelen op dit gebied, in overeenstemming met de strategie voor economische veiligheid van de EU; maakt zich zorgen over het feit dat Chinese bedrijven met banden met het leger betrokken zijn bij het verzamelen van de genetische gegevens van EU-burgers; 57. verzoekt de Commissie een EU‑dronepakket voor te stellen, dat gericht is op drone- en droneafweersystemen en hulpcapaciteiten, met plannen en middelen om onderzoek en ontwikkeling te stimuleren, waarbij lering moet worden getrokken uit de Oekraïense ervaring en waaraan zeer innovatieve Oekraïense bedrijven moeten kunnen deelnemen, en verzoekt de Commissie daarnaast een voorstel te doen voor een industrieel programma voor de gezamenlijke ontwikkeling, productie en aankoop van drone- en droneafweersystemen, en voor een verordening inzake het gebruik van drones in civiele en militaire contexten; Kleine en middelgrote ondernemingen in de defensiesector 58. herhaalt dat kmo’s in de defensiesector overal in de Unie de ruggengraat van de Europese defensie-industrie en -bevoorradingsketens vormen en van essentieel belang zijn voor innovatie op deze gebieden, en beklemtoont dat kmo’s en - in het bijzonder - start-ups in de defensie- en “dual use”-sector moeten worden ondersteund; benadrukt dat de EDIS en het EDIP voor een gelijk speelveld voor alle actoren van de defensie-industrie in de hele Unie moeten zorgen, en de samenwerking tussen grotere en kleinere ondernemingen uit alle lidstaten moeten stimuleren, om te voorkomen dat grote ondernemingen uit slechts een beperkt aantal lidstaten de industrie domineren; spoort de lidstaten aan om kmo’s in de Europese defensiesector door middel van specifieke maatregelen te helpen om deel te nemen aan aanbestedingsprocedures, door bijvoorbeeld op voorhand een goedgekeurde lijst met ondernemingen vast te stellen zodat ondernemingen sneller aan de procedure kunnen deelnemen, door private-equityondernemingen in kmo’s te laten investeren met het oog op de aanbestedingsprocedure, door groei van kmo’s te stimuleren door middel van incubators en kapitaalinvesteringen, door inschrijvingsprocedures minder ingewikkeld te maken, en door interne maatregelen te nemen om de tijd die nodig is om de contractdetails te regelen in te korten; Militaire mobiliteit 59. benadrukt dat het belangrijk is te werken aan de ontwikkeling, instandhouding en bescherming van (de) infrastructuur die nodig is voor de snelle en doeltreffende mobiliteit van onze strijdkrachten in alle lidstaten; wijst erop dat de veerkracht van kritieke infrastructuur die noodzakelijk is met het oog op militaire mobiliteit en het verlenen van essentiële diensten, moet worden gewaarborgd; onderkent dat militaire logistiek bij kan dragen aan afschrikking door duidelijk te maken dat de EU over een sterke militaire paraatheid beschikt; verwacht dat deze punten duidelijk tot uiting zullen komen in de aangekondigde gezamenlijke mededeling van juni 2025 over militaire mobiliteit; 60. wijst erop dat het dringend noodzakelijk is de mobiliteit van onze strijdkrachten aanzienlijk te verbeteren en daarin te investeren, door prioriteit te geven aan investeringen en door knelpunten en lacunes te verhelpen; benadrukt in dit verband dat het belangrijk is snel uitvoering te geven aan projecten en regelgevingsmaatregelen, in overeenstemming met het EU-actieplan voor militaire mobiliteit 2.0; is voorstander van nieuwe strategische investeringen in civiele en militaire infrastructuur, zoals havens, luchthavens en snelwegen, omdat die ook nodig zijn voor een vlot transport van militaire eenheden en militaire uitrusting, waaronder snelle-reactiemachten, zwaar materieel, goederen en humanitaire hulp; verzoekt de Commissie om de aanbevelingen in het speciaal verslag van de Europese Rekenkamer over militaire mobiliteit in de EU van 2025 te volgen en bij de selectie van projecten voor tweeërlei gebruik meer gewicht toe te kennen aan de militaire beoordeling (28) ; 61. dringt er bij de Commissie op aan om ten aanzien van militaire mobiliteit en logistiek een geïntegreerde aanpak te ontwikkelen die ervoor zorgt dat de toezegging van de Raad om alle resterende belemmeringen tegen 2026 weg te nemen wordt nagekomen, en waarbij veel meer EU-middelen beschikbaar worden gesteld voor belangrijke aspecten van militaire mobiliteit; dringt er daarnaast op aan in het volgende MFK passende EU-financiering voor lopende en onmisbare projecten op het gebied van militaire mobiliteit op te nemen; verzoekt de lidstaten de procedures voor de mobiliteit van strijdkrachten verder te vereenvoudigen en te harmoniseren en de termijnen voor het verlenen van toestemming te verkorten, zodat de lidstaten sneller kunnen handelen en efficiënter kunnen reageren, in overeenstemming met hun defensiebehoeften en verantwoordelijkheden, zowel in het kader van GVDB-missies en -operaties als bij nationale en multinationale activiteiten; spoort de lidstaten aan de PESCO-overeenkomst tussen derde landen over militaire mobiliteit te gebruiken als model voor de deelname van partnerlanden, met nadruk op het afstemmen van PESCO-projecten op de behoeften van GVDB-missies; 62. is ingenomen met de inspanningen van de aan Oekraïne grenzende landen om Oekraïne op een veilige en doeltreffende manier militaire bijstand te verlenen; merkt op dat de ervaring en de capaciteit van Polen op het gebied van militaire mobiliteit, met inbegrip van de geplande Centrale Communicatiepoort, essentieel zijn voor de veiligheid van de hele oostelijke flank; Een bijgewerkt strategisch kompas: het bevorderen van een gemeenschappelijke strategische visie en coherentie, en het verbeteren van de besluitvorming van de EU over defensievraagstukken binnen het institutionele kader van de EU Strategisch kompas 63. wijst erop dat de geopolitieke situatie en dreiging sinds de goedkeuring van het strategisch kompas door de lidstaten in maart 2022 in hoog tempo zijn veranderd; pleit om die reden voor een herziening van de omvattende gezamenlijke dreigingsevaluatie zoals neergelegd in het strategisch kompas, die als basis dient voor prioriteiten voor EU-actie; is van mening dat deze herziening moet worden aangegrepen om met elkaar te bepalen welke lacunes in vermogens er in Europa bestaan, die via bilaterale, multinationale of EU-programma’s, -fondsen, -projecten of -instrumenten moeten worden verholpen, alsook het tijdsbestek waarbinnen dit moet gebeuren; verzoekt de Commissie en de VV/HV voorts om na een dergelijke evaluatie indien nodig een geactualiseerde versie van het strategisch kompas voor te leggen, zodat er op basis daarvan een witboek kan worden opgesteld over de toekomst van de Europese defensie; benadrukt dat de ambitieuze doelen en mijlpalen van het strategisch kompas alleen kunnen worden gerealiseerd als bij de lidstaten en de EU-instellingen de politieke wil daartoe aanwezig is en zij daar ook naar handelen; benadrukt het belang van onderlinge samenhang en compatibiliteit van het strategisch kompas en het strategisch concept van de NAVO; 64. verzoekt de Commissie en de EDEO er zorg voor te dragen dat de routekaart voor klimaatverandering en defensie volledig ten uitvoer wordt gelegd en wordt verbeterd in het kader van geactualiseerde maatregelen van het strategisch kompas; pleit ervoor dat de tijdschema’s voor herziening van de routekaart opnieuw worden bekeken en is er met name voorstander van dat de algemene doelstellingen veel eerder dan 2030 worden herzien; verzoekt de lidstaten nationale structuren te ontwikkelen ter ondersteuning van de doelstellingen; dringt er bij de VV/HV op aan om de lidstaten een actieprogramma voor te stellen met in de routekaart omschreven prioritaire acties die op korte termijn kunnen worden uitgevoerd; Defensiebeheer: het consolideren van het institutionele kader en het besluitvormingsproces van de EU op het gebied van defensie en veiligheid 65. adviseert de Raad om de institutionele structuur van zijn besluitvormingsorganen die bevoegd zijn voor defensie en veiligheid te heroverwegen en na te denken over de oprichting van een nieuw permanent besluitvormingsorgaan bestaande uit de ministers van Defensie van de lidstaten, onverminderd de verdeling van de desbetreffende bevoegdheden binnen de nationale ministeries; 66. benadrukt dat doeltreffende samenwerking binnen de EU op het gebied van veiligheid en defensie, en een gecoördineerde reactie op veiligheidsuitdagingen, alleen mogelijk zijn indien er sprake is van samenhang tussen de verschillende structuren van de Raad en de Commissie; wijst er verder op dat zowel in de besluitvormingsprocessen als bij de huidige en toekomstige initiatieven overlappingen moeten worden vermeden, voor doeltreffende publieke investeringen moet worden gezorgd, kritieke leemten bij onze vermogens moeten worden aangepakt, en coherente veiligheidsstrategieën ten aanzien van partners, derde landen en de diverse regio’s van de wereld moeten worden ontwikkeld; stelt vast dat er na de instelling van de functie van commissaris voor Defensie en Ruimtevaart sprake is van een onduidelijke bevoegdheidsverdeling en een potentiële overlapping van bevoegdheden tussen commissarissen op het gebied van veiligheid en defensie, en verzoekt de Commissie daarom de bevoegdheden van de commissarissen op dit gebied duidelijk af te bakenen; verzoekt de Commissie een interne evaluatie te verrichten van haar verschillende structuren, waaronder het directoraat-generaal Defensie-industrie en Ruimtevaart (DG DEFIS) en het Europees Defensieagentschap, en van hun mandaten, om complementariteit en een efficiënt beheer van lopende en toekomstige initiatieven in het kader van het GVDB te waarborgen; verzoekt de lidstaten en de Commissie om, gelet op de uiterst complexe geopolitieke context en het feit dat de afgelopen jaren steeds vaker een beroep werd gedaan op zijn beperkte capaciteiten, meer financiële en personele middelen toe te wijzen aan de EDEO, om te waarborgen dat hij zijn taken als diplomatieke dienst van de EU doeltreffend kan uitvoeren; 67. herhaalt dat indien de EU een geloofwaardige geopolitieke speler wil zijn zij haar proces voor besluitvorming op het gebied van GBVB/GVDB moet hervormen, en benadrukt in dit verband dat op het niveau van de instellingen moet worden nagedacht over het afschaffen van het eenparigheidsvereiste in dit verband; geeft aan dat de EU-Verdragen reeds voorzien in meerdere vormen van institutionele samenwerking op het gebied van buitenlands, veiligheids- en defensiebeleid, en betreurt dat het potentieel voor snel optreden op dit gebied, zoals middels de “passerelle”-clausules in het VEU, bijna nooit wordt benut; verzoekt de Raad alle mogelijkheden te onderzoeken die er zijn om het proces van besluitvorming met betrekking tot GBVB/GVDB te versterken en te verdiepen, teneinde het onaangeboorde potentieel in de Verdragen te gebruiken; herhaalt zijn oproep aan de Raad om geleidelijk over te stappen op stemming met gekwalificeerde meerderheid voor besluiten over het GBVB en het GVDB, in ieder geval op gebieden die geen militaire implicaties hebben; verzoekt de Raad verder volledig gebruik te maken van de “passerelle”-clausules en van de mogelijkheden die geboden worden door de artikelen die gericht zijn op het versterken van de solidariteit binnen de EU en de wederzijdse bijstandverlening in het geval van een crisis; 68. roept nogmaals met klem op tot versterking van het militair plannings- en uitvoeringsvermogen (MPCC) van de EU en tot verwezenlijking van haar volledige operationele capaciteit, waaronder middels adequate huisvesting, geschikt personeel, versterkte commando- en controlecapaciteiten en doeltreffende communicatie- en informatiesystemen voor alle GVDB-missies en -operaties; wijst erop dat het belangrijk is dat er met betrekking tot het MPCC snel resultaten worden geboekt, gezien de in het strategisch kompas opgenomen ambitie dat het MPCC moet worden ingezet als de commando- en controlestructuur van eerste keus van de EU, die in staat moet zijn om alle niet-uitvoerende militaire missies en twee kleinschalige uitvoerende operaties of één middelgrote uitvoerende operatie, alsmede levensechte oefeningen, te plannen en uit te voeren; is van mening dat het MPCC synergieën tussen civiele en militaire instrumenten mogelijk moet maken, en dringt erop aan op langere termijn op Europees niveau gezamenlijke civiel-militaire hoofdkwartieren met civiele en militaire instrumenten te creëren, zodat de geïntegreerde aanpak van de EU op het gebied van crisisbeheersing ten volle kan worden benut, vanaf de strategische planning tot en met de feitelijke uitvoering van de missie of operatie; is van mening dat het civiel plannings- en uitvoeringsvermogen (CPCC) van de EU moet nadenken over de vraag hoe een ingezette troepenmacht tegen meervoudige hybride dreigingen kan worden beschermd en geavanceerde operaties kan uitvoeren bij een veel hoger risiconiveau dan waarvan nu sprake is; verzoekt de Commissie, de EDEO, het MPCC, het CPCC, het Militair Comité van de EU en de Militaire Staf van de EU om een nieuwe cultuur van begrip tussen civiele en militaire partners te ontwikkelen, samenwerking tussen agentschappen tot stand te brengen, en zorg te dragen voor de uitwisseling van optimale praktijken inzake de planning van missies en de daaraan gelieerde concepten, waaronder middels de ontwikkeling van een model voor het formuleren en uitwisselen van optimale praktijken; 69. geeft nogmaals aan het uitermate belangrijk te vinden dat de snel inzetbare capaciteit (RDC) ten laatste in de eerste zes maanden van 2025 haar volledige operationele capaciteit bereikt, in die zin dat er ten minste 5 000 manschappen kunnen worden ingezet voor reddings- en evacuatietaken, “initial entry”- en stabilisatieoperaties of de tijdelijke versterking van missies; stelt vast dat de EU-gevechtsgroepen, die nooit zijn ingezet hoewel zij sinds 2007 volledig operationeel zijn, integrerend onderdeel van het bredere RDC-kader van de EU zullen uitmaken; is ingenomen met het feit dat er in het kader van de RDC levensechte oefeningen worden gepland en uitgevoerd, en pleit voor meer van dergelijke initiatieven; 70. beschouwt de RDC als een centraal element voor het realiseren van het ambitieniveau van de EU en vindt dat deze stapsgewijs uitgebreid moet worden met meer troepen en legereenheden, overeenkomstig het hoofddoel van de Raad van Helsinki van 1999; is van mening dat het zinvol is om via het witboek een discussie op gang te brengen over de instelling van aanvullende permanente multinationale militaire eenheden van de EU die in aanvulling op de RDC taken zouden kunnen verrichten; vindt het met name belangrijk dat met de NAVO verder wordt gewerkt aan de totstandbrenging van de RDC, in overeenstemming met het beginsel van één set strijdkrachten; 71. verzoekt de lidstaten nogmaals om met het oog op het operationeel maken van de RDC, alsmede andere relevante GVDB-missies, na te denken over de praktische aspecten in verband met de tenuitvoerlegging van artikel 44 VEU, op grond waarvan een groep lidstaten die dat willen en die over de nodige vermogens beschikken binnen het EU-kader een missie of operatie kunnen plannen en uitvoeren, zodat een snelle inzet van de RDC gewaarborgd kan worden; dringt er bij de lidstaten op aan inspanningen te leveren om de kritieke tekorten aan strategische hulpmiddelen, zoals strategisch luchttransport, veilige communicatie- en informatiesystemen, medische middelen, cyberdefensievermogens en inlichtingen en verkenning, op korte termijn aanzienlijk te verminderen, en dan met name tekorten in verband met de RDC; verzoekt de commissaris voor Defensie en Ruimtevaart om in zijn voorgestelde Europese defensieprojecten van gemeenschappelijk belang initiatieven op te nemen die ten doel hebben te voorzien in de strategische hulpmiddelen die noodzakelijk zijn met het oog op GVDB-missies en -operaties en de RDC; Meer middelen beschikbaar stellen voor het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid van de EU 72. hamert erop dat dringende behoeften niet kunnen wachten op het volgende MFK; dringt erop aan dat onverwijld wordt gezocht naar innovatieve oplossingen voor het vinden van aanvullende financiering, zoals investeringen in de defensiesector, het eenvoudiger en sneller herbestemmen van middelen van het ene project naar het andere, en nagaan of de financieringscriteria van de EU kunnen worden aangepast om bij de toewijzing van uitgaven een nieuwe nadruk te leggen op veiligheidscriteria; 73. is verheugd over de verhoging van de begrotingen en de stijging van de defensie-uitgaven van de lidstaten, alsook over de verhoging, al is deze slechts van bescheiden aard, van de EU-begroting van het GVDB voor 2024; vindt dat alle lidstaten van de EU gezien de ongekende veiligheidsdreigingen zo snel mogelijk een niveau van uitgaven voor defensie (als aandeel van hun bbp) moeten bereiken dat aanzienlijk hoger is dan het huidige NAVO-streefcijfer van 2 %; wijst erop dat 23 van de 32 NAVO-lidstaten, waaronder 16 landen die zowel lid zijn van de EU als de NAVO, naar verwachting eind 2024 de NAVO-norm van 2 % van hun bbp voor defensie-uitgaven zullen halen; wijst erop dat het aantal landen dat de norm haalt zes keer zo hoog is als in 2014, toen deze norm werd vastgesteld; is van mening dat de huidige EU-begroting voor veiligheid en defensie tegen de achtergrond van geopolitieke onrust en de Russische agressie tegen Oekraïne niet volstaat om het hoofd te bieden aan de uitdagingen die op korte en lange termijn moeten worden aangegaan; pleit ervoor dat de lidstaten, op basis van de geraamde behoefte van 500 miljard EUR voor defensie-investeringen tegen 2035 en op grond van een permanente beoordeling van de behoefte (en de tekorten) aan defensievermogens, hun investeringen op dit gebied verder opschroeven, met name met het oog op de gezamenlijke aankoop van defensievermogens, en steunt in dit kader de EDIS-doelstellingen ten volle; 74. verzoekt de Commissie en de lidstaten een open debat op gang te brengen op basis van - onder andere - de aanbevelingen in de rapporten van de heer Draghi en de heer Niinistö, waaronder de aanbeveling om in het volgende MFK meer middelen beschikbaar te stellen voor veiligheid en defensie en om de verschillende mogelijkheden om dit te financieren te onderzoeken, waaronder de mogelijkheid om delen van nationale defensiebegrotingen op EU-niveau samen te voegen met de bedoeling om schaalvoordelen te genereren; verzoekt de lidstaten voorts om het financieringsproces in verband met het EPF aldus te wijzigen dat toereikende en blijvende steun voor partners en bondgenoten gewaarborgd wordt, en te zorgen voor afstemming op GVDB-missies en -operaties; pleit voor de ontwikkeling van een strategie voor de oprichting van expertisecentra in verschillende regio’s van de EU, zonder overlapping met hetgeen de NAVO op dit vlak doet, om innovatie en de participatie van lidstaten te bevorderen en ervoor te zorgen dat de vermogens en gespecialiseerde kennis van elke lidstaat bijdragen tot een coherentere en beter geïntegreerde industriële defensiebasis; 75. is ingenomen met het nieuwe financiële instrument “Security Action for Europe” (SAFE) en dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan ervoor te zorgen dat meer investeringen in de Europese defensievermogens in overeenstemming zijn met het concept “meer kopen, beter kopen, samen kopen, Europese producten kopen”; betreurt het gebruik van artikel 122 en het daaruit voortvloeiende gebrek aan betrokkenheid van het Parlement bij de goedkeuring van dit instrument; 76. is ingenomen met de strategie voor de spaar- en investeringsunie en verwacht dat deze het gemakkelijker zal maken particuliere spaargelden te mobiliseren voor efficiëntere kapitaalmarkten en investeringen in de defensiesector te kanaliseren; 77. dringt er bij de lidstaten op aan om de oprichting van een defensie-, veiligheids- en weerbaarheidsbank te steunen, die moet dienen als multilaterale kredietinstelling voor het verstrekken van laagrentende langetermijnleningen ter ondersteuning van belangrijke nationale veiligheidsprioriteiten, zoals herbewapening, modernisering van de defensie, wederopbouwinspanningen in Oekraïne en de terugkoop van kritieke infrastructuur die momenteel in handen is van vijandige derde landen; 78. herinnert eraan dat de EU-doelstellingen van solidariteit, cohesie en convergentie ook van toepassing zijn op defensie; benadrukt dat de financiële middelen die nodig zijn om onze defensievermogens de komende tien jaar te vergroten en uit te breiden, grote gevolgen zullen hebben voor de soliditeit en houdbaarheid van de overheidsfinanciën en dat er bijgevolg behoefte is aan samenwerking en coördinatie op EU-niveau aan de hand van een concreet economisch beleid op het gebied van defensie; onderstreept dat hogere investeringen in defensie niet ten koste mogen gaan van ander prioritair beleid, zoals sociale cohesie; is daarnaast van mening dat financieringsbeleid verankerd moet zijn in een maatschappijbrede benadering van veerkracht en dus de brede steun moet hebben van de Europese burgers en dat die steun ook op de lange termijn blijvend moet zijn; is van mening dat de financiële lasten daarom eerlijk moeten worden verdeeld, vooral tussen winstgevende bedrijven die reeds profiteren van overheidsparticipatie of staatssteun; beklemtoont verder dat overheidsuitgaven moeten worden aangevuld met meer particuliere financiering; verzoekt de Commissie na te denken over fiscale oplossingen om te komen tot een eerlijker verdeling van de financiële lasten en om concurrentieverstoringen in verband met de EDTIB ten gevolge van staatssteun en marktverstorende aanbestedingsprocedures te beperken; 79. dringt erop aan om in het volgende MFK daadwerkelijk de middelen uit te trekken die nodig zijn voor een defensie-unie; steunt de voorstellen voor grootschalige EU-investeringen in de Europese defensie en voor het bevorderen van onderzoek en technologische innovatie en “dual use”-projecten in de Europese defensie-industrie, waarmee het concurrentievermogen daarvan wordt vergroot en innovatie wordt gestimuleerd die bijdraagt tot zowel veiligheid als duurzame economische groei; onderstreept dat defensie-investeringen uit de EU-begroting slechts bedoeld moeten zijn als aanvulling op, maar geen vervanging mogen zijn voor financiële inspanningen van de lidstaten, met name wat betreft de ambitie van de landen die zowel lid zijn van de EU als de NAVO om 2 % van hun bbp in defensie te investeren; verzoekt de lidstaten om sneller als aanvankelijk gepland was een beoordeling uit te voeren van de omvang en de definitie van gemeenschappelijke kosten, teneinde de solidariteit te vergroten en de deelname aan militaire GVDB-missies en -operaties te stimuleren, alsook van de kosten in verband met oefeningen, in overeenstemming met het strategisch kompas; 80. verzoekt de Commissie de gezamenlijke schuld te verhogen om de Unie de begrotingscapaciteit te bieden om in uitzonderlijke crisissituaties, nu en in de toekomst, leningen aan te gaan, rekening houdend met de ervaring en de lessen die zijn getrokken uit NextGenerationEU, aangezien veiligheid en defensie dringend verbeterd moeten worden, teneinde de EU-burgers te beschermen, de afschrikking te herstellen en de bondgenoten van de EU, in de eerste plaats Oekraïne, te ondersteunen; benadrukt dat de lasten van dergelijke maatregelen eerlijk moeten worden verdeeld; 81. dringt erop aan dat in het volgende MFK meer financiële steun wordt uitgetrokken om de tijdige levering van defensieproducten te waarborgen door middel van gezamenlijke aanbestedingen, industriële coördinatie, het aanleggen van voorraden, steun voor kmo’s en uitbreiding van de productiecapaciteit; benadrukt dat deze financiering in het bijzonder en bij wijze van prioriteit moet worden toegewezen aan lidstaten die aan Oekraïne grenzen met het oog op een betere bescherming, alsook aan lidstaten die worden geconfronteerd met een hoog risico op conventionele militaire dreigingen, zoals de lidstaten die aan Rusland en Belarus grenzen; 82. maakt zich zorgen over het gebrek aan de broodnodige particuliere financiering voor de EDTIB, met name voor kmo’s, hetgeen mogelijkerwijs toe te schrijven is aan het ontbreken van overheidscontracten met een langere looptijd of aan een te enge interpretatie van milieu-, sociale en governancecriteria; verwelkomt dan ook de verduidelijking van de Europese Autoriteit voor effecten en markten van 14 mei 2024 dat alleen ondernemingen die iets doen met wapens waarvoor uit hoofde van het internationaal recht een verbod geldt automatisch uitgesloten zijn van toegang tot financiële middelen; verwelkomt de voorstellen in het rapport van de heer Niinistö om versnippering bij defensie-uitgaven te vermijden, relevante financieringsstromen te combineren, en meer investeringen door de particuliere sector te bevorderen; verzoekt de Commissie de aanbevelingen te beoordelen en concrete voorstellen op tafel te leggen; onderstreept dat de defensie-industrie betere toegang tot kapitaalmarkten moet krijgen; EIB-leningen voor de defensiesector 83. benadrukt dat het belangrijk is dat de defensiesector toegang heeft tot EIB-leningen, als katalysator voor particuliere investeringen in de Europese defensie-industrie; is ingenomen met de verdere uitbreiding van de subsidiabiliteitscriteria van de EIB tot goederen voor tweeërlei gebruik, en roept de EIB op hiertoe verdere maatregelen te treffen; benadrukt dat aangezien de EIB tot taak heeft de ontwikkeling van de EU te bevorderen en haar beleidsmaatregelen te ondersteunen, in het bijzonder het defensiebeleid en de versterking van de EDTIB, overeenkomstig artikel 309 VWEU, zij haar beleid inzake de verstrekking van leningen verder tegen het licht moet houden en voortdurend moet aanpassen; verzoekt de EIB in kaart te brengen wat de gevolgen zijn van de uitbreiding van haar beleid met betrekking tot “dual use”-goederen en haar lijst van in aanmerking komende goederen in voorkomend geval te herzien zodat munitie en militaire uitrusting die verder gaan dan toepassingen voor tweeërlei gebruik niet langer van EIB-financiering wordt uitgesloten; juicht het strategisch Europees veiligheidsinitatief van de EIB uit 2022 toe, dat gericht is op het ondersteunen van “dual use”-onderzoek, ontwikkeling en innovatie, veiligheidsinfrastructuur en technologieprojecten met bijzondere aandacht voor cyberbeveiliging, New Space, kunstmatige intelligentie en quantumtechnologieën; Doeltreffender bijdragen aan de wereldvrede door middel van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid van de EU en van de EU een sterkere speler op het gebied van veiligheid maken De-escalatie, het voorkomen van oorlogen en het ondersteunen van conflictoplossing 84. is ernstig bezorgd over en veroordeelt de steun die China aan Rusland verleent in het kader van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne, met name middels samenwerking met het Russische militair-industrieel complex en technologie-ondernemingen, de uitvoer door China van goederen voor tweeërlei gebruik naar Rusland, en het feit dat in China gevestigde bedrijven betrokken zijn bij het ontwijken en omzeilen van sancties; maakt zich in dit verband grote zorgen over recente berichten dat China aanvalsdrones voor de lange afstand produceert voor de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne, en vindt dat indien China doorgaat met het ondersteunen van de Russische bewapeningsinspanningen dit serieuze gevolgen moet hebben voor het extern beleid van de EU ten aanzien van China; betreurt het “ongelimiteerde” partnerschap tussen Rusland en China, en spreekt zijn grote bezorgdheid uit over het feit dat China en Rusland nogmaals aangegeven hebben hun onderlinge betrekkingen verder te gaan versterken; juicht het besluit van de Raad toe om sancties op te leggen aan Chinese bedrijven die de Russische oorlog tegen Oekraïne ondersteunen; 85. maakt zich ernstige zorgen over het feit dat China steeds meer investeert in militaire vermogens en in de militairisering van zijn bevoorradingsketens om zijn industrie te versterken, ondertussen gebruikmakend van de politieke en economische kansen naar aanleiding van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne; maakt zich ook ernstige zorgen over de invloed die de Europese afhankelijkheid van China heeft op de geloofwaardigheid van het vermogen van de lidstaten om hun eigen nationale veiligheid en die van de EU als geheel te beschermen en om harde kritiek te uiten op en maatregelen te nemen tegen de economische dwang van China, de mogelijke verdere escalatie met Taiwan, en de steun aan Rusland; verzoekt de Commissie en de lidstaten serieus aan risicovermindering te doen, met het oog op het beheersen van de risico’s naar aanleiding van de economische en technologische contacten met China; verzoekt in dit verband iets te doen aan de risico’s die verbonden zijn aan de leveringen door Chinese partijen voor kritieke infrastructuur in de EU, en geen EU-financiering of -subsidies te gebruiken om de positie van deze leveranciers in Europa te verbeteren; 86. veroordeelt met klem de ongerechtvaardigde Chinese militaire oefeningen rond Taiwan op 14 oktober 2024; spreekt eveneens zijn veroordeling uit over het toenemende aantal vijandige handelingen van China ten aanzien van Taiwan, waaronder cyberaanvallen, beïnvloedingscampagnes, Chinese gevechtsvliegtuigen die de Taiwanese luchtverdedigingszone binnendringen, en de beschadiging van kabels op de zeebodem; herhaalt zijn krachtige steun voor handhaving van de status quo in de Straat van Taiwan, en beklemtoont dat elke poging om deze eenzijdig te wijzigen, met name door middel van geweld of dwang, niet zal worden geaccepteerd en zal worden beantwoord met een doortastende en krachtige reactie; prijst de Taiwanese autoriteiten voor hun terughoudendheid en gedisciplineerde reactie, en roept de Chinese autoriteiten op terughoudendheid te betrachten en acties te vermijden die de spanningen tussen China en Taiwan verder kunnen doen escaleren; roept op tot regelmatige uitwisselingen tussen de EU en haar Taiwanese tegenhangers over relevante veiligheidskwesties, alsook tot nauwere samenwerking bij de bestrijding van desinformatie en buitenlandse inmenging; benadrukt dat elke verdere escalatie in de Straat van Taiwan nadelige gevolgen zou hebben voor de Europese veiligheid en economie, en dringt er daarom bij de Commissie op aan om te beginnen met de ontwikkeling van noodplannen en risicobeperkende maatregelen die uitgaan van aannemelijke escalatiescenario’s, zoals een economische blokkade van Taiwan door China; 87. is ernstig bezorgd over het toenemende aantal vijandige handelingen van China in de Zuid-Chinese Zee en de Indo-Pacifische regio, met name door het uitoefenen van militaire en economische dwang, tactieken van hybride oorlogvoering, gevaarlijke bewegingen van zijn marine en kustwacht tegen zijn buurlanden, en de aanleg van eilanden, ter schraging van onrechtmatige maritieme claims en bedreiging van scheepvaartroutes; neemt kennis van berichten dat een schip met banden met China begin januari 2025 een Taiwanese onderzeese kabel heeft beschadigd, en dringt erop aan dit incident grondig te onderzoeken; dringt er verder op aan dat Taiwan en de EU informatie over dit soort incidenten met elkaar uitwisselen; beklemtoont dat het groot belang hecht aan en zijn krachtige steun uitspreekt voor de vrijheid van scheepvaart en de maritieme veiligheid in alle wateren, met name in de Zuid-Chinese Zee; dringt er bij de Chinese autoriteiten op aan te stoppen met alle agressieve en provocerende daden, en met name met alle marine- en luchtmachtoefeningen in de Straat van Taiwan en de Zuid-Chinese Zee, die de stabiliteit in de Indo-Pacifische regio in gevaar brengen en daardoor een bedreiging vormen voor de internationale vrede en veiligheid, de soevereiniteit van de landen in de regio, de veiligheid van mensen op zee en de vrijheid van scheepvaart overeenkomstig UNCLOS; verwelkomt de toename van het aantal oefeningen ter bescherming van de vrijheid van scheepvaart door verschillende EU-landen, waaronder Frankrijk, Nederland en Duitsland; merkt op dat deze activiteiten in overeenstemming zijn met het internationale recht en dringt aan op meer samenwerking en coördinatie met regionale partners, waaronder in de vorm van “gecoördineerde maritieme aanwezigheid” in het noord-westelijke deel van de Indische Oceaan, en elders, om de frequentie van “vrijheid van scheepvaart”-oefeningen in de regio te verhogen; 88. blijft bezorgd over de politieke en economische druk die China en Rusland uitoefenen in Centraal-Azië en benadrukt dat de EU als reactie hierop haar aanwezigheid in de regio moet vergroten; onderstreept dat de EU er belang bij heeft haar samenwerking op het gebied van veiligheid te versterken en haar economische en politieke banden aan te halen met de landen in Centraal-Azië, mede om het omzeilen van sancties tegen Rusland en Belarus tegen te gaan; 89. veroordeelt in de krachtigste bewoordingen de destabiliserende activiteiten van Iran in het Midden-Oosten, waaronder die middels zijn “ proxies ”, alsook de aanhoudende steun van het land aan terroristische groeperingen, omdat hiermee de regionale, Europese en mondiale veiligheid rechtstreeks worden bedreigd; veroordeelt de toenemende militaire samenwerking tussen Iran en Rusland en met name hun voornemen om een verdrag inzake een alomvattend strategisch partnerschap te ondertekenen; staat echter volledig achter en is solidair met het maatschappelijk middenveld en de democratische krachten in Iran en dringt aan op meer internationale inspanningen om deze groeperingen te ondersteunen in hun strijd voor vrijheid en de mensenrechten; is ingenomen met het besluit van de EU om de sancties tegen Iran tot juli 2025 te verlengen, en daarbij onder meer sancties toe te passen op de Iraanse productie van drones en raketten en op de levering daarvan aan Rusland en de ruimere regio van het Midden-Oosten; wijst erop dat nog niet alle sanctiemogelijkheden zijn uitgeput, waaronder een veel restrictievere behandeling van technologieoverdracht via de uitvoer van producten die niet zijn ingedeeld als “bedoeld voor tweeërlei gebruik”; 90. veroordeelt ondubbelzinnig de Iraanse regering wegens medeplichtigheid aan aanslagen of pogingen tot aanslagen van internationaal erkende terroristische organisaties, zoals Hamas en Hezbollah, en netwerken in de EU, waardoor de Europese veiligheid, soevereiniteit en stabiliteit rechtstreeks in gevaar worden gebracht; herinnert er in dit verband aan dat de Islamitische Revolutionaire Garde in de afgelopen 30 jaar betrokken is geweest bij de planning en uitvoering van tientallen moorden en terroristische aanslagen, waaronder op het grondgebied van de EU, en meer recentelijk bij aanslagen op Joodse synagogen en Joodse personen, alsook Israëlische ambassades in verschillende lidstaten; dringt er bij de EU en de lidstaten op aan de uitwisseling van inlichtingen te intensiveren en maatregelen op het gebied van terrorismebestrijding te nemen om toekomstige aanslagen te voorkomen; roept er eens te meer toe op de Iraanse Islamitische Revolutionaire Garde toe te voegen aan de EU-lijst van terroristische organisaties en steunt de initiatieven die sommige lidstaten in dit verband hebben ontplooid; 91. beschouwt het Iraanse kernwapenprogramma één van de grootste bedreigingen voor de mondiale veiligheid en benadrukt dat mocht Iran erin slagen de capaciteit voor een “nucleaire break-out” te bereiken het land waarschijnlijk nog agressiever zal worden en zijn steun voor terrorisme en de proliferatie van raketten en drones waarschijnlijk zal opvoeren; 92. veroordeelt nogmaals in de krachtigste bewoordingen de verachtelijke terroristische aanslagen die op 7 oktober 2023 door de terroristische organisatie Hamas in Israël werden gepleegd en die hebben geleid tot verdere destabilisatie in het Midden-Oosten, waarna de situatie nog verder verslechterde door daden van agressie tegen Israël door bondgenoten van Iran (waaronder terroristische organisaties zoals Hezbollah in Libanon en de Houthi’s in Jemen) en het Iraanse regime zelf; bevestigt eens te meer dat Israël het recht heeft zichzelf te verdedigen, zoals vastgelegd in en afgedwongen door het internationaal recht; dringt aan op de onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van alle gijzelaars die nog door Hamas worden vastgehouden; dringt er bij alle partijen op aan onmiddellijk te stoppen met alle vijandelijkheden en zich volledig aan het internationaal recht, inclusief het internationaal humanitair recht, te houden; spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over de recente beëindiging van het staakt-het-vuren in Gaza en dringt aan op het onmiddellijke herstel ervan; benadrukt dat dit een belangrijke stap zou zijn waarmee het enorme leed dat de burgerbevolking aan beide zijden de afgelopen maanden heeft geleden, wordt verzacht; prijst de inzet van de bemiddelaars, waaronder de Verenigde Staten, Egypte en Qatar, wier inspanningen doorslaggevend waren voor het eerste staakt-het-vuren; dringt er bij alle Europese en internationale actoren op aan actief bij te dragen aan de totstandbrenging van een nieuwe doorbraak, toe te zien op de uitvoering van het staakt-het-vuren en degenen die zich er niet aan houden ter verantwoording te roepen; 93. is ingenomen met de nieuwe inzet van de missie van de Europese Unie voor bijstandverlening inzake grensbeheer in Rafah op 31 januari 2025 om de Palestijnse Autoriteit te ondersteunen bij het faciliteren van veilige doorgang voor medische evacuaties tijdens fase I van het staakt-het-vuren; is bereid tot overleg over toekomstige concrete bijdragen aan de ondersteuning van een staakt-het-vuren; 94. spreekt zijn grote bezorgdheid uit over de militaire escalatie in het Midden-Oosten, die bijdraagt tot verdere destabilisatie in de regio; betreurt het onaanvaardbare aantal burgerslachtoffers, de gedwongen ontheemding als gevolg van het escalerende geweld, en het aanhoudende gebruik van militair geweld; spreekt daarnaast zijn diepste bezorgdheid uit over de voortzetting van het militaire optreden van het Israëlische leger in de Gazastrook en op de westelijke Jordaanoever; veroordeelt de beschietingen door het Israëlische leger op de Interim-Vredesmacht van de Verenigde Naties in Libanon (Unifil), die een ernstige schending van het internationaal recht vormen; benadrukt nogmaals dat Unifil, waar 16 lidstaten een bijdrage aan leveren, een belangrijke stabiliserende rol speelt in het zuiden van Libanon; dringt aan op een onmiddellijk staakt-het-vuren in zowel Gaza als Libanon, op stopzetting van de vijandelijkheden, de volledige en symmetrische uitvoering van Resolutie 1701 (2006) van de VN-Veiligheidsraad, en de bescherming van de burgerbevolking; benadrukt dat de EU en andere internationale actoren meer verantwoordelijkheid moeten nemen en regeringen en maatschappelijke organisaties in het Midden-Oosten moeten steunen bij hun inspanningen om permanente en duurzame vrede te realiseren, meer bepaald door te blijven streven naar een tweestatenoplossing voor Israël en Palestina, en door terrorisme en radicalisering in de regio tegen te gaan; benadrukt dat de conflicten in de regio repercussies hebben voor aangrenzende regio’s en Europa, en voor veiligheidsuitdagingen voor de EU zorgen wat betreft de toekomst van afschrikking, het humanitair recht en crisisbeheersing; 95. is ingenomen met het tijdens de top van Caïro op 4 maart 2025 gepresenteerde Arabisch herstel- en wederopbouwplan, dat een serieuze basis vormt voor besprekingen over de toekomst van de Gazastrook; spoort de VV/HV en de commissaris voor het Middellandse Zeegebied aan om constructieve gesprekken met Arabische partners aan te knopen om geloofwaardige oplossingen voor de wederopbouw, het bestuur en de veiligheid van Gaza te bieden; verwerpt daarentegen het voorstel van een “Trump Gaza”, dat geen rekening houdt met de instabiele veiligheidssituatie in het hele Midden-Oosten; is van mening dat de omvang van de vernietiging en het menselijk lijden in Gaza een alomvattend internationaal engagement vereist, waarbij de Verenigde Staten, de EU, de VN, de Arabische staten en andere internationale partners elkaars inspanningen aanvullen zodat de onderhandelingen kunnen hervatten en constructief zijn; steunt inspanningen om de betrekkingen tussen Israël en de Arabische staten in de regio in de toekomst te normaliseren; 96. dringt er bij de Raad en de lidstaten op aan Hezbollah in zijn geheel als terroristische organisatie aan te merken en op te roepen tot zijn volledige ontwapening overeenkomstig Resolutie 1701 (2006) van de VN-Veiligheidsraad; wijst op recente besluiten van meerdere landen, waaronder de Verenigde Staten en Canada, om Samidoun aan te merken als een terroristische organisatie die een proxy-actor is van het Volksfront voor de Bevrijding van Palestina; benadrukt dat Samidoun in 2023 in Duitsland is verboden en dringt er bij de andere EU-lidstaten op aan hetzelfde te doen en de organisatie op hun grondgebied te verbieden; 97. merkt op dat de Jordaans-Syrische grens wordt gebruikt om wapens en drugs van het ene naar het andere land te smokkelen; benadrukt dat de EU steun moet blijven bieden aan Jordanië, dat verzwakt is door de huidige crisis in het Midden-Oosten, en dringt erop aan in versterkte mate gebruik te maken van de EPF voor het bewaken van de Jordaans-Syrische grens; 98. erkent dat Turkije een land van strategisch belang voor de EU is, stelt vast dat Turkije in steeds grotere mate “aanwezig” is in gebieden waar de EU belangrijke veiligheidsbelangen heeft en GVDB-missies en -operaties uitvoert, en betreurt het dat Turkije een destabiliserende rol speelt in een aantal van die gebieden en in zijn nabuurschap; wijst op de illegale activiteiten van Turkije die indruisen tegen de belangen van de EU in het oostelijke Middellandse Zeegebied, die een schending vormen van het internationaal recht, waaronder het Unclos; spreekt nogmaals zijn veroordeling uit over de ondertekening van de memoranda van overeenstemming tussen Turkije en Libië over alomvattende samenwerking op het gebied van veiligheid en militaire samenwerking en over de afbakening van maritieme zones, die met elkaar samenhangen en een duidelijke schending van het internationaal recht, de desbetreffende resoluties van de VN-Veiligheidsraad en de soevereine rechten van de EU-lidstaten vormen; betreurt dat Turkije het effect van de EU-sancties tegen Rusland ondermijnt en herhaalt zijn oproep aan Turkije om zich volledig bij de desbetreffende sancties aan te sluiten; roept Turkije op te stoppen met het ondermijnen van de GVDB-missies en -operaties van de EU; verzoekt Turkije nogmaals te voldoen aan zijn verplichting van het volledig en niet-discriminerend uitvoeren van het Aanvullend Protocol bij de Overeenkomst van Ankara ten aanzien van alle lidstaten, met inbegrip van de Republiek Cyprus; 99. betreurt het feit dat Turkije, ondanks inspanningen om te de-escaleren, het dreigement van casus belli tegen Griekenland handhaaft en de illegale bezetting van het noordelijke deel van de Republiek Cyprus voortzet; veroordeelt ten stelligste de illegale activiteiten van Turkije op Cyprus, waaronder de schending van de status van de bufferzone, de toenemende militarisering van de bezette gebieden van de Republiek Cyprus en zijn inspanningen om - in strijd met het internationaal recht - de status van de separatistische entiteit in het bezette deel van Cyprus op te waarderen, en wijst erop dat die niet bevorderlijk zijn voor een hervatting van de onderhandelingen onder leiding van de VN; veroordeelt het dat Turkije de Resoluties 550 (1984) en 789 (1992) van de VN-Veiligheidsraad blijft schenden, waarin Turkije wordt opgeroepen het gebied Varosha onder tijdelijk bestuur van de VN over te dragen aan zijn rechtmatige bewoners, door de openstelling van de stad Varosha voor het publiek te steunen; dringt er nogmaals bij Turkije op aan zijn illegale en unilaterale activiteiten in Varosha te staken; verzoekt Turkije zijn troepen uit Cyprus terug te trekken; 100. dringt er met klem op aan de onderhandelingen inzake de hereniging van Cyprus onder toezicht van de secretaris-generaal van de VN te hervatten en bekrachtigt zijn onvoorwaardelijke steun voor Cyprus bij het oplossen van deze kwestie; verzoekt Turkije in te stemmen met een rechtvaardige, alomvattende en haalbare oplossing voor dit conflict; 101. is ingenomen met de informele uitgebreide bijeenkomst die de secretaris-generaal van de VN op 18 maart 2025 in Genève heeft belegd om het pad te effenen voor de hervatting van de onderhandelingen over de kwestie-Cyprus binnen het strikte kader zoals afgesproken op VN-niveau, het enige kader dat door de EU en de internationale gemeenschap is aanvaard en in overeenstemming is met het recht, de waarden en de beginselen van de EU; herinnert eraan dat de hereniging van Cyprus een prioriteit is voor de EU, die klaarstaat om de inspanningen op te voeren en een actieve rol te spelen bij de ondersteuning van het door de VN geleide proces met alle instrumenten waarover zij beschikt; verzoekt Turkije constructief deel te nemen aan de onderhandelingen en te goeder trouw opnieuw aan de onderhandelingstafel te verschijnen; 102. roept de EU op een betekenisvolle rol te spelen in het Middellandse Zeegebied, waarbij zij een veiligheidsspeler is die de stabiliteit van de regio en de eerbiediging van het internationaal recht en het Unclos kan waarborgen; is in dit verband genomen met de benoeming van een commissaris voor het Middellandse Zeegebied, opererend onder de leiding en politieke aansturing van de VV/HV; benadrukt dat de VV/HV, waar nodig in samenwerking met de commissaris voor het Middellandse Zeegebied en in overleg met de lidstaten, een coherente veiligheidsstrategie moet ontwikkelen voor het Middellandse Zeegebied en de omringende landen, waaronder Noord-Afrika, de Levant en de Sahel; dringt aan op nauwere samenwerking met partnerlanden in het Middellandse Zeegebied om extremisme, terrorisme, illegale wapenhandel en mensenhandel te bestrijden; 103. maakt zich zorgen over de schendingen van de grondrechten van migranten in Libië, zoals gedocumenteerd in Resolutie 2755 (2024) van de VN-Veiligheidsraad; beklemtoont dat moet worden onderzocht welke rol GVDB-missies en -operaties (EUBAM-Libië en EUNAVFOR IRINI) spelen bij het doeltreffend bestrijden van mensenhandel respectievelijk mensensmokkel, en wat zij doen met betrekking tot de bescherming van de grondrechten van migranten; 104. stelt vast dat de snelle ineenstorting van het criminele regime van Bashar al-Assad in Syrië, dat sinds 2015 werd gesteund door het Kremlin, een grote politieke nederlaag voor Vladimir Poetin vormt en een bedreiging is voor de Russische strategische en militaire aanwezigheid in Syrië; herinnert eraan dat de militaire bases in Khmeimim en Tartus sinds 2015 van groot belang zijn geweest voor de Russische machtsprojectie in het Midden-Oosten en Afrika; merkt verder op dat deze militaire bases van essentieel belang waren voor de bevoorrading met en de levering van zwaar wapentuig en uitrusting aan Russische particuliere militaire ondernemingen, zoals de Wagner-groep, en hun operaties in Libië, Mali, de Centraal Afrikaanse Republiek, en Soedan; benadrukt dat het verlies van deze militaire bases in Syrië een klap zou kunnen toebrengen aan de operationele vermogens en invloed van Rusland in Afrika; roept de EU en haar lidstaten dan ook op de situatie in Syrië nauwlettend in de gaten te houden, betrekkingen aan te knopen met het nieuwe Syrische regime op voorwaarde dat Rusland zich volledig uit het land terugtrekt, en te verhinderen dat Rusland elders in de regio nieuwe militaire bases opent; realiseert zich in dit verband dat de EU ten aanzien van Syrië een sterke positie inneemt wat betreft politieke erkenning, de versoepeling van sancties, handelsovereenkomsten, en financiële steun voor wederopbouw, waarmee de EU een alternatief voor Turkije vormt met het oog op de invulling van de toekomst van Syrië; 105. maakt zich in toenemende mate zorgen over en veroordeelt de permanente pogingen van Rusland om de landen in de oostelijke nabuurschap van de EU te destabiliseren door middel van het gebruik van FIMI, politieke moorden, bedreigingen en de bezetting van grondgebied, in een poging hun Europese aspiraties en stabiliteit te ondermijnen; benadrukt dat de EU haar vermogen om in de landen van het oostelijk nabuurschap democratische en op waarden gebaseerde samenlevingen te verdedigen en te ontwikkelen, moet vergroten; 106. bevestigt opnieuw de inzet van de EU om de soevereiniteit en de territoriale integriteit van de Republiek Moldavië binnen haar internationaal erkende grenzen te steunen, alsook de inspanningen om voor het conflict in Transnistrië tot een vreedzame, permante en alomvattende politieke oplossing te komen; veroordeelt ten stelligste de voortdurende en gecoördineerde pogingen van Rusland, pro-Russische oligarchen en door Rusland gesponsorde lokale gelieerde groeperingen om de Republiek Moldavië te destabiliseren, verdeeldheid te zaaien in de Moldavische samenleving en de Europese koers van het land te saboteren door middel van hybride aanvallen, de inzet van de energievoorziening als wapen, desinformatie, bomaanslagen en georkestreerde protesten, en de dreiging met of het gebruik van geweld; neemt er met bezorgdheid kennis van dat de veiligheids- en inlichtingendienst van de Republiek Moldavië melding heeft gemaakt van een ongekende intensivering van de Russische acties met als doel Moldavië binnen de Russische invloedssfeer te houden; beklemtoont dat deze hybride dreiging zich richt op democratische processen en tegen Europese integratie, waarbij onder andere de radicale separatistische tendensen in het zuiden van het land, en met name in Gagaoezië, worden versterkt en waarbij gebruik wordt gemaakt van propaganda, sprake is van manipulatie van de informatieruimte en van inmenging in het verkiezingsproces en waarbij subversieve operaties worden uitgevoerd; 107. roept Rusland eens te meer op zijn troepen en militaire uitrusting terug te trekken uit het grondgebied van de Republiek Moldavië, ervoor te zorgen dat alle munitie en uitrusting in het depot van Cobasna onder internationaal toezicht wordt vernietigd en steun te verlenen aan een vreedzame oplossing van het conflict in Transnistrië, in overeenstemming met de beginselen van het internationaal recht; verzoekt de EU Moldavië meer steun te verlenen voor de bestrijding van FIMI, hybride dreigingen en cyberaanvallen; dringt er bij de lidstaten op aan de financiële middelen van de EPF te verhogen om de defensievermogens van Moldavië te versterken; 108. erkent dat Georgië - in 2008 - het eerste doelwit was van grootschalige militaire agressie en pogingen van Rusland om de grenzen van een soevereine staat in Europa onder dwang te wijzigen; benadrukt dat Rusland sinds 2008 zijn illegale bezetting van en feitelijke gezag over de bezette gebieden van Georgië voortzet; onderstreept dat de militaire aanwezigheid en de aanzienlijke militaire opbouw in de bezette gebieden, de illegale activiteiten, de voortdurende grensverplaatsingen langs de administratieve grens en de mensenrechtenschendingen door Rusland in Georgië een ernstige bedreiging vormen voor de veiligheid van dat land en voor het bredere veiligheidskader van Europa; verzoekt Rusland eens te meer al zijn strijdkrachten en militaire uitrusting terug te trekken uit het grondgebied van Georgië; 109. veroordeelt met klem het neerschieten - door Rusland - van vlucht 8243 van Azerbaijan Airlines op 25 december 2024, waarbij 38 van de 67 passagiers aan boord om het leven kwamen; benadrukt dat dit eens te meer laat zien hoe gewelddadig en oorlogszuchtig het Russische regime is; 110. dringt er bij de EU op aan een actieve rol te blijven spelen en met behulp van haar belangrijke instrumenten doortastend op te treden om ervoor te zorgen dat Rusland zijn verplichtingen in het kader van het via bemiddeling door de EU bereikte staakt-het-vuren van 12 augustus 2008 nakomt, met name de verplichting om al zijn troepen terug te trekken uit de bezette gebieden in Georgië, in te stemmen met de instelling van internationale veiligheidsmechanismen in beide Georgische regio’s, de waarnemingsmissie van de EU ongehinderde toegang te verlenen tot het volledige grondgebied van Georgië, en op constructieve wijze deel te nemen aan het internationaal overleg van Genève en de mechanismen voor preventie en respons bij incidenten; verzoekt de EDEO een alomvattend verslag op te stellen over de schendingen van de staakt-het-vuren-overeenkomst van 12 augustus 2008, duidelijk in kaart te brengen en mee te delen welke bepalingen Rusland nog niet is nagekomen, en om aanbevelingen te doen; 111. is ingenomen met het recente nieuws over de succesvolle afronding van de onderhandelingen tussen Armenië en Azerbeidzjan over de volledige tekst van het ontwerpakkoord over vrede en de totstandbrenging van interstatelijke betrekkingen, prijst Armenië voor het effenen van het pad om de tekst te kunnen afronden en dringt er bij de Azerbeidzjaanse leiders op aan het vredesakkoord zoals overeengekomen tijdens de onderhandelingen te goeder trouw te ondertekenen en uit te voeren; 112. veroordeelt Azerbeidzjan voor zijn aanhoudende inspanningen om de kans op regionale vrede te ondermijnen en voor zijn voortdurende bedreiging van Armenië; verzoekt de EU en haar lidstaten om elke veiligheids-, technische of financiële bijstand aan Azerbeidzjan - die onder meer verstrekt wordt via verschillende EU-instrumenten - die zou kunnen bijdragen tot de versterking van de offensieve capaciteiten van Azerbeidzjan of die de veiligheid, territoriale integriteit en soevereiniteit van Armenië in gevaar zou kunnen brengen, op te schorten; 113. herinnert eraan dat het een jaar geleden is dat Azerbeidzjan Nagorno-Karabach binnenviel, wat leidde tot de massale uittocht van meer dan 140 000 Armeniërs uit deze regio; veroordeelt de militaire steun die niet-EU-landen aan Azerbeidzjan verstrekken; wijst erop dat Azerbeidzjan ernstige schendingen van de mensenrechten in Nagorno-Karabach heeft gepleegd; veroordeelt de vernietiging door Azerbeidzjan van Armeens cultureel erfgoed in de regio; dringt aan op de vrijlating van alle 23 Armeense gijzelaars die in Azerbeidzjan worden vastgehouden, met inbegrip van voormalige de facto functionarissen van Nagorno-Karabach en krijgsgevangenen van de oorlog van 2020; verzoekt de Raad te overwegen gericht sancties op te leggen aan de personen die verantwoordelijk zijn voor de schendingen van het staakt-het vuren en van de mensenrechten in Nagorno-Karabach; 114. looft het besluit om goedkeuring te hechten aan de eerste bijstandsmaatregel in het kader van de EPF ter ondersteuning van de Armeense strijdkrachten, aangezien dit zou bijdragen tot vergroting van de veerkracht van Armenië met als doel het waarborgen van de veiligheid, de onafhankelijkheid en de soevereiniteit van het land; dringt aan op intensivering van de samenwerking tussen Armenië en de EU op het gebied van veiligheid en defensie, met name bij het ruimen van mijnen, waaronder middels de EPF, daarbij rekening houdend met het besluit van Armenië om zijn lidmaatschap van het Verdrag inzake collectieve veiligheid te heroverwegen; is ingenomen met de maatregelen die diverse lidstaten hebben genomen om Armenië defensieve militaire steun te verlenen en dringt er bij de andere lidstaten op aan soortgelijke initiatieven te overwegen; 115. benadrukt dat de EU haar regionale strategie voor de Sahel dringend moet herzien, naar aanleiding van de verschillende staatsgrepen in de regio; betreurt het ten zeerste dat de Franse troepen en de VN-vredestroepen de regio gedwongen hebben moeten verlaten, en veroordeelt dat hun plaats is ingenomen door particuliere militaire ondernemingen (PMC’s) en door overheden gesponsorde huurlingenlegers zoals het Afrikakorps (voorheen de Wagner-groep); beklemtoont dat die PMC’s een destabiliserende rol in de Sahel hebben gespeeld en verschillende repressieve regimes hebben gesteund in een poging om de invloed van Rusland in Afrika te vergroten; stelt vast dat Rusland wapens levert aan de militaire regimes in de Sahel; stelt verder vast dat ook andere actoren, zoals Turkije, hun aanwezigheid in de regio uitbreiden; dringt er bij de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de Sahelregio en de lidstaten op aan diplomatieke inspanningen te blijven leveren en het maatschappelijk middenveld en de uitgaven voor ontwikkeling en humanitaire hulp te blijven steunen; 116. uit zijn bezorgdheid over het gebrek aan samenhang in de EU-respons op de crises in het gebied van de Grote Meren en verzoekt de Raad zijn vernieuwde EU-strategie voor de Grote Meren van 20 februari 2023 aan een nieuwe beoordeling te onderwerpen; erkent dat het belangrijk is dat de EU zich daadwerkelijk inzet voor vrede in de regio; neemt met bezorgdheid kennis van de rol die Rwanda heeft gespeeld in het oostelijke deel van de Democratische Republiek Congo (DRC), en verzoekt de EU voorwaarden te verbinden aan alle leveringen van militaire steun aan Rwanda; spreekt nadrukkelijk zijn veroordeling uit over de verovering door M23 van gebieden in het oosten van de DRC, waaronder de regionale hoofdsteden Goma en Bukavu, hetgeen rechtstreeks heeft geleid tot de dood van naar schatting 3 000 burgers; veroordeelt de schendingen van de soevereiniteit en territoriale integriteit van het oosten van de DRC door de rebellen van M23; is ernstig bezorgd over de humanitaire situatie van miljoenen ontheemden in het gebied en over het gebruik van verkrachting als strategisch oorlogswapen; dringt er bij de VV/HV op aan om, in overeenstemming met de EU-strategie voor de Grote Meren, duidelijke maatregelen te nemen om de stabiliteit te herstellen en samen te werken met de VN-stabilisatiemissie in de Democratische Republiek Congo (MONUSCO), teneinde de burgers in het oosten van de DRC te beschermen; verzoekt de Rwandese regering met klem haar troepen terug te trekken uit het grondgebied van de DRC en om de samenwerking met de rebellen van M23 stop te zetten, met inbegrip van de levering van wapens en troepen en het verstrekken van logistieke steun; dringt bij de EU aan op een opschorting van haar memorandum van overeenstemming over grondstoffen en van alle militaire samenwerking met Rwanda, ook via de EPF en eventuele andere mechanismen, totdat Rwanda zijn illegale steun aan gewapende groeperingen stopzet en de soevereiniteit en territoriale integriteit van de DRC volledig eerbiedigt; doet eveneens een oproep aan de DRC om haar samenwerking met rebellengroepen in de regio stop te zetten; steunt het vredesproces van Luanda en Nairobi om met diplomatieke middelen tot een politieke oplossing van het conflict te komen, en dringt er bij de VV/HV op aan de diplomatieke contacten met de partijen bij het conflict en andere partijen in de regio voort te zetten en de druk op de partijen op te voeren om opnieuw vreedzame onderhandelingen op te starten, onder meer door het veiligheids- en defensieoverleg van de EU met Rwanda uit te stellen en sancties vast te stellen, afhankelijk van de situatie ter plaatse en de vooruitgang die is geboekt in het kader van de lopende regionale bemiddelingsprocessen; 117. uit zijn teleurstelling over de opschorting van de activiteiten van het Amerikaanse Agentschap voor internationale ontwikkeling (USAID) en beklemtoont dat de uitdagingen op het gebied van veiligheid en defensie hierdoor aanzienlijk toenemen, aangezien nu wordt gesnoeid in kritieke investeringen in veerkracht, aanpassing, conflictpreventie en vredesopbouw, en doet daarom een oproep aan de EU en haar internationale partners om ervoor te zorgen dat het vacuüm dat zo ontstaat niet door onze tegenstanders wordt opgevuld door strategisch na te denken over manieren om bepaalde programma’s die als gevolg van de acties van de Amerikaanse regering niet langer worden gefinancierd over te nemen; 118. is bezorgd over de beperkte rol die de EU in de Hoorn van Afrika speelt, terwijl de betrokkenheid van andere buitenlandse actoren juist groter wordt; dringt aan op een herziening van de EU-strategie voor de regio, met het oog op het verwezenlijken van de EU-doelstellingen van bevordering van vrede, stabiliteit en inclusieve, duurzame economische ontwikkeling in de regio; verzoekt de Raad, de Commissie en de EDEO erover na te denken hoe de GVDB-missies en -operaties in de regio het best kunnen bijdragen aan het verwezenlijken van deze doelstellingen en de acties van de EU uit te breiden; 119. wijst erop dat het Noordpoolgebied van groot strategisch en geopolitiek belang is vanwege nieuwe zeeroutes, de overvloed aan natuurlijke hulpbronnen en de mogelijkheden voor economische ontwikkeling als gevolg van de opwarming van de aarde, en dat steeds meer landen er hun oog op laten vallen; maakt zich zorgen over de toenemende militarisering en de strijd om grondstoffen als gevolg van Russische en Chinese activiteiten in de regio; veroordeelt de herhaalde verklaringen van de Amerikaanse president over zijn doel om Groenland in handen van de VS te krijgen; 120. benadrukt hoe belangrijk het is de veiligheid, stabiliteit en samenwerking in het Noordpoolgebied te handhaven; wijst erop dat dit gebied gevrijwaard moet blijven van militaire spanningen en de exploitatie van natuurlijke hulpbronnen, en dat de rechten van inheemse volkeren moeten worden geëerbiedigd; is van mening dat het Noordpoolbeleid van de Unie in het GVDB moet worden geïntegreerd en dat de afschrikkings- en defensievermogens moeten worden versterkt in nauwe samenwerking met de NAVO; benadrukt dat samenwerking tussen de EU en de NAVO van essentieel belang is om tegenwicht te bieden aan de groter wordende invloed van Rusland en China in de regio; dringt erop aan kwesties die van belang zijn voor het Noordpoolgebied stelselmatig ter sprake te brengen tijdens de vergaderingen van het Politiek en Veiligheidscomité en de Raad; Genderdimensie en de rol van vrouwen in vrede en veiligheid 121. benadrukt dat gewapende conflicten naar verhouding zwaardere en specifieke gevolgen hebben voor vrouwen en meisjes, met name wat betreft conflictgerelateerd seksueel geweld; beklemtoont dat het absoluut noodzakelijk is om de verlening en toegankelijkheid van passende gezondheidszorg in gewapende conflicten te waarborgen, met inbegrip van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten; verzoekt de EU en de lidstaten ervoor te zorgen dat bij de beoordeling van gewapende conflicten rekening wordt gehouden met het genderaspect; 122. herinnert eraan dat het mainstreamen en operationaliseren van het genderperspectief in de externe betrekkingen en het uitvoeren van de agenda voor vrouwen, vrede en veiligheid in overeenstemming met de desbetreffende resoluties van de VN-Veiligheidsraad van oudsher tot de prioriteiten van de EU behoren; herinnert er in dit verband aan dat het belangrijk is vrouwen in grotere mate te laten deelnemen aan conflictpreventie en -oplossing, vredesonderhandelingen, vredesopbouw en -handhaving, humanitair optreden en wederopbouw na conflicten; 123. benadrukt dat de integratie van een genderperspectief in alle externe en interne GVDB-activiteiten bijdraagt tot vergroting van de operationele doeltreffendheid van het GVDB en bijdraagt tot de geloofwaardigheid van de EU als aanjager van gendergelijkheid wereldwijd; hamert er dan ook op dat het belangrijk is dat de EU zich houdt aan al haar toezeggingen, waaronder die in het EU-genderactieplan III (2020‑2024) en het strategisch kompas; dringt er verder op aan dat bij de actualisering van het strategisch kompas bijkomende maatregelen worden voorgesteld om gendergelijkheid en de volledige en betekenisvolle deelname van vrouwen aan het GVDB te waarborgen, met name aan militaire missies; 124. is ingenomen met de integratie van het gender- en het mensenrechtenperspectief en met de aanstelling van genderadviseurs bij alle GVDB-missies en -operaties, en de oprichting van een netwerk van contactpunten voor genderkwesties; dringt erop aan dat het nieuwe pact inzake het civiele GVDB wordt gebruikt om te streven naar de volledige deelname van vrouwen aan civiele GVDB-missies; GVDB-missies en -operaties 125. onderstreept het belang van duidelijke en haalbare doelstellingen, aandacht voor de zienswijze en inbreng van het gastland, alsook van uitrusting en de nodige financiële, logistieke en personele middelen voor elk van de GVDB-missies en -operaties; benadrukt verder dat het veiligheidsklimaat in veel van de gebieden en regio’s waar GVDB-missies plaatsvinden, verslechtert; roept ertoe op de organisatie van de evaluatie en controle van GVDB-missies en -operaties te verbeteren; roept er nogmaals toe op de GVDB-missies en -operaties grondig te evalueren, met name wat betreft de vraag of hun mandaat realistisch is rekening houdend met de ter beschikking gestelde hulpbronnen en uitrusting, het beheer ervan, de methoden voor het aanwerven van personeel en het op elkaar afstemmen van hun profiel en de benodigde vaardigheden, het transparante karakter van aanbestedingen, activiteiten en de behaalde resultaten, de lessen die geleerd zijn met betrekking tot optimale praktijken, en de ondervonden problemen; benadrukt dat alle missies en operaties een vervalbepaling moeten hebben, zodat ze indien nodig op verantwoorde wijze kunnen worden beëindigd; verzoekt de VV/HV en de lidstaten om de GVDB-missies en -operaties doeltreffend te blijven opzetten, onder meer door te voorzien in robuuste, resultaatgerichte, flexibele en modulaire mandaten, om ervoor te zorgen dat ze aansluiten bij de wisselende veiligheidscontext en de veiligheidsbehoeften van de gastlanden, en door een sterk partnerschap te handhaven met de gastregeringen, het maatschappelijk middenveld en de plaatselijke bevolking, met het oog op het tot stand brengen van de noodzakelijke condities voor de missies en operaties om hun doelstellingen op te lange termijn te kunnen verwezenlijken; verzoekt de lidstaten het nieuwe pact inzake het civiele GVDB te gebruiken om hun strategische visie op civiele crisisbeheersing te versterken door de rol, de doeltreffendheid en de toegevoegde waarde van het civiele GVDB te verduidelijken en door een gemeenschappelijk ambitieniveau voor civiele crisisbeheersing vast te stellen; dringt erop aan gebruik te maken van de synergieën tussen en de complementariteit van de civiele en de militaire dimensie van het GVDB; verzoekt de Commissie en de EDEO om, samen met de lidstaten, een gestructureerd en periodiek proces voor de ontwikkeling van civiele vermogens te ontwikkelen om de vermogensbehoeften van de lidstaten in kaart te brengen, vereisten te ontwikkelen, een kloofanalyse uit te voeren, en de vorderingen periodiek te evalueren; meent dat er een solide beleid moet worden vastgesteld inzake de uitrusting en diensten die de partnerlanden waar civiele GVDB-missies plaatsvinden, nodig hebben; 126. stelt vast dat de GBVB-begroting voor civiele GVDB-missies in het MFK 2021-2027 slechts marginaal is verhoogd ten opzichte van het meerjarig financieel kader (MFK) 2014-2020, terwijl het aantal GVDB-missies alsook hun taken en kosten zijn toegenomen; verzoekt om de financiering voor de GBVB-begroting substantieel te verhogen, en er tegelijkertijd voor te zorgen dat de financiering die wordt toegewezen aan de civiele GVDB-missies efficiënt wordt ingezet om er zeker van te zijn dat doeltreffend wordt gereageerd op crisissituaties en onvoorziene gebeurtenissen; dringt aan op de instelling van een specifieke begrotingslijn of van een “civiele ondersteuningsfaciliteit”, om partnerlanden de uitrusting en diensten aan te bieden die nodig zijn om hun civiele vermogens te versterken; 127. herhaalt zijn verzoek aan de EDEO om concrete maatregelen te nemen ter ondersteuning van GVDB-missies en -operaties in de strijd tegen cyber- en hybride-aanvallen en FIMI in landen waar het GVDB missies en operaties uitrolt, met name in de Westelijke Balkan en in de landen van het Oostelijk Partnerschap; verzoekt de Commissie bij het ontwerp van haar schild voor de Europese democratie rekening te houden met de GVDB-missies en -operaties, om pogingen om het externe optreden van de EU in diskrediet te brengen te voorkomen en het EU-personeel dat in het buitenland wordt ingezet, te beschermen; dringt erop aan de bij verschillende CSDP-missies en -operaties opgebouwde expertise te benutten, en samen te werken met missies en operaties van de lidstaten, om dreigingen beter in kaart te brengen en informatie daarover doeltreffender uit te wisselen, teneinde ze in voorkomend geval tijdig te voorkomen of aan te pakken; dringt aan op verbetering van het responsvermogen, een betere strategische communicatie en meer voorlichtingscampagnes in de inzetgebieden – met gebruikmaking van de relevante lokale talen – om de lokale bevolking beter te informeren over de motieven, voordelen en opgaven van de GVDB-missies en -operaties in hun respectieve regio’s, en hen te informeren over de gevolgen als zij vertrouwen op de steun van andere actoren die hen willen destabiliseren, met name Rusland en China; verzoekt de Commissie en de EDEO verder de zichtbaarheid van GVDB-missies in de landen van het Oostelijk Partnerschap te vergroten door deze missies op te nemen in hun politieke boodschappen, documenten openbaar te maken, en contacten aan te gaan met de internationale pers; verzoekt de Commissie en de EDEO het mandaat van adviesmissies en -operaties in het kader van het GVDB aan te passen, teneinde daarin gespecialiseerde trainingen over de bestrijding van hybrideoorlogsvoeringsactiviteiten, cyberwarfare, en het analyseren van inlichtingen uit open bronnen (OSINT) in op te nemen; verzoekt de EDEO de samenwerking en coördinatie met andere missies en operaties van gelijkgestemde partners en organisaties, waaronder vredeshandhavingsmissies van de Verenigde Naties, bij de bestrijding van FIMI ter plaatse te intensiveren; 128. merkt op dat corruptie in inzetgebieden GVDB-missies en -operaties negatief kan beïnvloeden als gevolg van de hieruit resulterende reputatieschade, verspilling van middelen en kwaliteitsvermindering op het gebied van governance en bestuur, alsmede door het toenemen van de omkoping, fraude, afpersing en nepotisme in het betrokken gebied; dringt erop aan strategieën toe te passen om corruptie te voorkomen en bestrijden, deskundigheid en kennis op het gebied van corruptiebestrijding te ontwikkelen en meer inspanningen te leveren om de corruptierisico’s bij huidige en toekomstige GVDB-missies en -operaties te beperken; 129. verzoekt de Raad en de EDEO om in hun GVDB-missies en -operaties een component inzake de bescherming van cultureel erfgoed op te nemen teneinde lokale partners bijstand en scholing te bieden bij het aanpakken van veiligheidsproblemen in verband met het behoud en de bescherming van cultureel erfgoed; merkt op dat de toevoeging van bescherming van cultureel erfgoed en interculturele dialoog aan het mandaat van missies een positieve uitwerking zou hebben op het proces van conflictoplossing en verzoening; 130. benadrukt dat het mandaat van GVDB-missies en -operaties in buurlanden in Oost-Europa moet worden uitgebreid, wanneer verhoogde veiligheidsdreigingen een versterkte aanwezigheid van de EU rechtvaardigen; moedigt alle lidstaten aan voor deze missies en operaties personeel in te zetten; moedigt ook een grotere deelname van derde landen aan deze missies aan, met name derde landen die met succes GVDB-missies hebben ontvangen die zijn voltooid; roept de lidstaten op te onderzoeken hoe indien nodig nieuwe GVDB‑missies en ‑operaties kunnen worden uitgerold in kandidaat-lidstaten, in nauwe samenwerking met de nationale autoriteiten van die landen; verzoekt de EDEO ervoor te zorgen dat de steun van GVDB-missies voor hervormingen in de veiligheidssector ook opleiding omvat voor ambtenaren van ministeries; verzoekt de EDEO en de Europese Veiligheids- en defensieacademie de deskundigheid te helpen ontwikkelen van civiel en defensiepersoneel dat GVDB-missies en -operaties ondersteunt en daarbij wordt ingezet; merkt op dat derde landen waar GVDB-missies en -operaties worden uitgerold, de kans krijgen de EU te helpen GVDB‑doelen te realiseren en kunnen tonen zien dat zij anderen veiligheid kunnen bieden door deel te nemen aan GVDB-missies en -operaties buiten het verdragsgebied; 131. is ingenomen met de verlenging door de VN-Veiligheidsraad van het mandaat van operatie Althea van de door de EU geleide strijdmacht (EUFOR) in Bosnië en Herzegovina na 2025, aangezien dit een gevestigde vredeshandhavingsmissie is die haar waarde bewezen heeft en die aanzienlijk heeft bijgedragen tot de stabiliteit zowel van het land als van de regio; verheugt zich erover dat de missie positief heeft gereageerd op het verzoek van het agentschap voor civiele bescherming van het ministerie van Veiligheid van Bosnië en Herzegovina door de nationale autoriteiten hulp te bieden bij het aanpakken van de gevolgen van recente overstromingen; is van mening dat deze verlenging een weerspiegeling is van het gedeelde engagement van het volledige politieke spectrum in Bosnië en Herzegovina om de vrede en veiligheid in samenwerking met de EU te handhaven; is ingenomen dat er medio maart reservetroepen van EUFOR Althea in Bosnië en Herzegovina zijn aankomen en herhaalt zijn oproep aan alle actoren in Bosnië en Herzegovina om zich te onthouden van politieke dreigingen en andere potentieel schadelijke acties, de grondwet van het land te eerbiedigen en inspanningen te leveren om het traject van Bosnië en Herzegovina naar integratie in de EU te waarborgen; is ingenomen met de blijvende aanwezigheid in Kosovo van de Kosovo Force (KFOR) en de rechtsstaatmissie van de EU (EULEX) en prijst de rol die deze spelen bij de versterking van de veiligheid en stabiliteit; verzoekt alle betrokken partijen zich te houden aan de vereisten van het internationaal recht en te voorkomen dat ontwrichtende acties de noordelijke regio van Kosovo destabiliseren; dringt er bij de betrokken partijen op aan deel te nemen aan de door de EU bemiddelde gestructureerde dialoog; veroordeelt in de krachtigste bewoordingen de terroristische aanval van Servische paramilitairen op de Kosovaarse politie en de afschuwelijke terroristische aanval op kritieke infrastructuur nabij Zubin Potok in het noorden van Kosovo; benadrukt dat de daders van deze betreurenswaardige terroristische aanvallen ter verantwoording moeten worden geroepen en onverwijld voor de rechter moeten worden gebracht; dringt erop aan dat zowel operatie Althea van EUFOR als ook KFOR worden versterkt met extra middelen; 132. prijst de oprichting en de operaties van de EU-partnerschapsmissie in Moldavië (EUPM Moldova), die heeft bijgedragen tot de versterking van de crisisbeheersingsstructuren van het land en het vergroten van zijn weerbaarheid tegen cyber- en hybride dreigingen, en tot de bestrijding van buitenlandse informatiemanipulatie en inmenging; dringt erop aan dat het mandaat van de missie na mei 2025 wordt verlengd, dat de toereikendheid van de methoden en middelen van de missie wordt beoordeeld in het licht van de doelstellingen en dat de middelen in het licht van de conclusies van de evaluatie worden aangepast ter vergroting van de doeltreffendheid; erkent de belangrijke rol die de missie van de Europese Unie voor bijstandsverlening inzake grensbeheer aan Moldavië en Oekraïne (EUBAM) speelt bij de heropening van het goederenvervoer per spoor via Transnistrië en bij het dwarsbomen van meerdere smokkeloperaties; moedigt EUBAM ertoe aan nauwer samen te werken met diverse internationale organisaties, waaronder Europol, Frontex en de OVSE via haar werkgroep Wapens, gezamenlijke operaties in het kader van ORIO II en het initiatief “EU 4 Border Security”; 133. is ingenomen met de rol die de waarnemingsmissie van de EU (EUMM) in Georgië speelt bij het monitoren van de situatie aan de administratieve grens met Abchazië en Zuid-Ossetië; veroordeelt de tijdelijke detentie van EUMM-functionarissen door beveiligingsmedewerkers tijdens een routinepatrouille langs de administratieve grens; uit zijn diepe bezorgdheid over alle acties die EUMM-acties belemmeren en die als doel hebben de inspanningen om vertrouwen op te bouwen te ondermijnen; dringt er bij de Raad en de EDEO op aan de situatie nauwlettend te volgen, de onbelemmerde toegang van de EUMM tot de door Rusland bezette gebieden in Georgië, waarin is voorzien in het mandaat van de missie, te bevorderen, de uitbreiding van het mandaat te steunen en de capaciteiten van de missie te versterken opdat deze naar behoren tegemoet kan komen aan de veiligheids- en humanitaire behoeften van de lokale bevolking in conflictgebieden; 134. is ingenomen met en steunt krachtig de activiteiten van de in het kader van het GVDB uitgevoerde civiele missie van de Europese Unie in Armenië (EUMA), die de veiligheid in de regio helpt vergroten door het aantal incidenten in conflict- en grensgebieden aanzienlijk te verminderen, vertrouwen op te bouwen en het risico voor de bevolking in deze gebieden te verminderen; is ingenomen met de bijstand van Armenië aan de activiteiten van EUMA op zijn grondgebied; prijst de Raad voor zijn besluit om de capaciteit van de missie te vergroten, het aantal ingezette waarnemers te verhogen en de inzettermijn te verlengen, en dringt aan op verdere uitbreiding en een sterkere aanwezigheid in de regio om een gunstig klimaat te scheppen voor door de EU gesteunde normaliseringsinspanningen tussen Armenië en Azerbeidzjan; dringt er bij Azerbeidzjan op aan EU-waarnemers ook aan zijn kant van de grens toe te staan; veroordeelt de bedreigingen van Azerbeidzjan en het negatieve discours van Rusland ten aanzien van EUMA; 135. is van mening dat de twee civiele GVDB-missies – de politiemissie van de Europese Unie voor de Palestijnse Gebieden (EUPOL COPPS) en de missie van de Europese Unie voor bijstandsverlening inzake grensbeheer aan de grensovergang bij Rafah (EUBAM Rafah) – een essentiële rol kunnen spelen bij het ondersteunen van de Palestijnse inspanningen op het gebied van staatsopbouw; is er voorstander van dat EUPOL COPPS en EUBAM Rafah een grotere rol krijgen, overeenkomstig de conclusies van de Europese Raad van 21 en 22 maart 2024, uitgaande van het beginsel van de tweestatenoplossing en de levensvatbaarheid van een toekomstige Palestijnse staat, zodat zij kunnen bijdragen aan het verlenen van humanitaire bijstand aan de Gazastrook, de doeltreffendheid van de Palestijnse Autoriteit op de Westelijke Jordaanoever kunnen verbeteren en de terugkeer van de autoriteit naar de Gazastrook kunnen helpen voorbereiden; benadrukt met name dat de nodige voorwaarden moeten worden geschapen voor de volledige reactivering van EUBAM Rafah, zodat zij kan optreden als neutrale derde partij aan de grensovergang bij Rafah, in coördinatie met de Palestijnse Autoriteit en de Israëlische en Egyptische autoriteiten; verwacht dat de uitbreiding van het toepassingsgebied en de mandaten van EUPOL COPPS en EUBAM Rafah ter plaatse in de komende EU-strategie voor het Midden-Oosten als kernprioriteiten zullen worden opgenomen; is ingenomen met het besluit van de Raad om de mandaten van beide missies te verlengen tot 30 juni 2025; 136. neemt kennis van het feit dat de mandaten van EUTM Mali, EUMPM in Niger en de missie op het terrein van het personeel van EUCAP Sahel Niger in 2024 zijn afgelopen, terwijl de capaciteitsmissie van de EU in Mali (EUCAP Sahel Mali) en de regionale advies- en coördinatiecel van de EU (EU RACC) voor de Sahel nog actief zijn; erkent dat de verschillende internationale missies er niet in zijn geslaagd hun doelstelling te realiseren om de regio en haar kwetsbare democratieën te stabiliseren of vrede in de regio te waarborgen; is bezorgd over het falen van de EU-strategie voor de Sahel op het gebied van veiligheid en defensie; uit zijn diepe bezorgdheid over de verslechtering van de veiligheidssituatie, het voortdurende falen van de overheden en de heropleving van terrorisme in de Sahel; neemt kennis van de oprichting van een nieuw type hybride civiel-militair veiligheids- en defensie-initiatief van de EU in de Golf van Guinee (EUSDI Gulf of Guinea), dat is opgestart in augustus 2023 met als doel de veiligheids- en defensietroepen van de Ivoorkust, Ghana, Togo en Benin te versterken om de stabiliteit en veerkracht van hun noordelijke grensgebieden te vergroten; dringt er voorts bij de EDEO en de lidstaten op aan het mandaat van alle GVDB-missies in Afrika zorgvuldig te bekijken, met als streven voor iedere missie doelen en mijlpalen vast te stellen die in de huidige politieke context haalbaar zijn, en tevens te onderzoeken of deze missies kunnen worden gewijzigd zodat zij doeltreffender kunnen bijdragen aan een nieuwe, herziene multidimensionele EU-strategie voor Afrika en de Sahel, als onderdeel van een geïntegreerde benadering; dringt in dit verband aan op een evaluatie, bij wijze van prioriteit, van het mandaat en de middelen van EUCAP Sahel Mali en EU RACC voor de Sahel, met het oog op wijzigingen eraan en indien nodig de beëindiging ervan; 137. is ingenomen met de oprichting in februari 2024 van EUNAVFOR ASPIDES, een militaire EU-operatie als reactie op de Houthi-aanvallen op de internationale scheepvaart in de Rode Zee, om bij te dragen tot de bescherming van de vrijheid van scheepvaart en het waarborgen van de maritieme veiligheid, met name voor koopvaardijschepen en commerciële schepen in de Rode Zee, de Indische Oceaan en de Perzische Golf; verzoekt de lidstaten de capaciteit van EUNAVFOR ASPIDES te vergroten en te overwegen de operatie samen te voegen met de militaire EU-operatie Atalanta, zoals oorspronkelijk gepland, om de efficiëntie van beide operaties te verbeteren; Het versterken van het vermogen van de EU om veiligheidsproblemen aan te pakken Inlichtingencapaciteit 138. wijst erop dat het belangrijk is dat er gewerkt wordt aan het verbeteren van de uitwisseling van inlichtingen en informatie tussen de lidstaten en de EU-instellingen, waaronder het Parlement, om buitenlandse inmenging tegen te gaan, het situationeel bewustzijn te verbeteren, beter te kunnen anticiperen en reageren op bedreigingen voor de collectieve veiligheid, en gemeenschappelijke actielijnen vast te stellen in het kader van het GVDB, met name op het gebied van crisisbeheersing; 139. is van mening dat de EU, in het licht van de toenemende geopolitieke uitdagingen en crisissen wereldwijd, ten volle gebruik moet maken van de nodige informatie uit de eerste hand over de mondiale kwesties die zich voordoen buiten haar grenzen; prijst de inspanningen van het Inlichtingen- en situatiecentrum van de EU (EU-Intcen) en het directoraat Inlichtingen van de Militaire Staf van de EU, die samenwerken in het kader van de gemeenschappelijke capaciteit op het gebied van inlichtingenanalyse (SIAC), alsook van het Satellietcentrum van de Europese Unie (SatCen), om inlichtingenbeoordelingen van alle bronnen op te stellen; dringt er bij de EU-lidstaten op aan EU-Intcen, SIAC, het crisisresponscentrum van de EDEO en SatCen te versterken door de personele en financiële middelen ervan, alsmede de capaciteiten en informatiebeveiliging ervan uit te breiden; dringt er bij deze centra op aan om, mits zij over adequate voorzieningen op het gebied van informatiebeveiliging beschikken, lessen te trekken uit de rol van de NAVO bij het faciliteren van de publiek-private uitwisseling van inlichtingen over cyberdreigingen, en de conclusies toe te passen op hun terrein, zodat zij de lidstaten een meerwaarde bieden; 140. roept de lidstaten op EU-Intcen te gebruiken als doeltreffend orgaan voor het delen van inlichtingen, om inlichtingen uit te wisselen op veilige wijze, een gemeenschappelijke strategische en veiligheidscultuur vorm te geven en strategische informatie te verstrekken; benadrukt dat EU-Intcen op basis van de verzamelde inlichtingen verder moet worden betrokken bij de dreigingsevaluaties die door de EU-instellingen worden uitgevoerd, alsook bij de toewijzing van digitale operaties en de omzeiling van sancties; verzoekt nogmaals de instelling te bevorderen van een systeem voor een regelmatige en continue inlichtingenstroom van de EU-lidstaten naar de EDEO en tussen de lidstaten onderling over buitenlandse en veiligheidskwesties die zich voordoen buiten de Unie; benadrukt dat veilige communicatie en een hoog niveau van informatiebeveiliging van groot belang zijn voor het verkrijgen van betrouwbare inlichtingen en vraagt dat in dit verband inspanningen worden geleverd om de veiligheidsregels en -voorschriften te verbeteren en te stroomlijnen, teneinde gevoelige informatie, infrastructuur en communicatiesystemen beter te beschermen tegen buitenlandse inmenging en aanvallen; 141. dringt aan op regelmatige gezamenlijke dreigingsevaluaties met inbreng van de inlichtingendiensten van de lidstaten om de besluitvormingsorganen van het GVDB te informeren en herhaalt zijn oproep tot het inzetten van capaciteit voor het verzamelen van inlichtingen in alle GVDB-missies en -operaties, die informatie kunnen verstrekken aan EU-Intcen, de Militaire Staf van de EU (EUMS), het MPCC en het CPCC; Verdediging tegen hybride aanvallen en desinformatie 142. spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over de toenemende veiligheidsuitdagingen in verband met cyber- en hybride aanvallen en buitenlandse informatiemanipulatie en inmenging, die alle onder meer gericht zijn op het ondermijnen van de stabiliteit van de democratische samenlevingen van de EU, met name in EU-gebieden ver van het moederland, en de allianties van de EU-lidstaten, en op het vergroten van de polarisatie, met name in de aanloop naar verkiezingen; benadrukt dat de lidstaten, met name aan de oostelijke buitengrens van de EU, kwetsbaar zijn voor dergelijke vijandige invloed van Rusland en Belarus; is met name ingenomen met de institutionele samenwerking op administratief niveau die tijdens de afgelopen Europese verkiezingscampagne is ingesteld tussen de Commissie, de EDEO en het Parlement om grootschalige buitenlandse informatiemanipulatie en inmenging door kwaadwillige statelijke actoren en niet-statelijke actoren uit derde landen te voorkomen; verzoekt de diensten van de Commissie, de EDEO en het Parlement hun capaciteiten te vergroten om weerbaarder te zijn tegen hybride beïnvloeding en buitenlandse informatiemanipulatie en inmenging; wijst in dit verband op het recente besluit van het Roemeense grondwettelijk hof om de eerste ronde van de presidentsverkiezingen nietig te verklaren naar aanleiding van meldingen van grootschalige hybride aanvallen door Rusland, met name via socialemediaplatforms; verzoekt voorts de diensten van de EDEO en het Parlement nauw samen te werken met de particuliere sector, het maatschappelijk middenveld en de academische en wetenschappelijke gemeenschap bij de bestrijding van kwaadwillige beïnvloedingscampagnes en hybride bedreigingen, met inbegrip van de inzet van nieuwe technologieën als wapens; 143. steunt de toegezegde instelling van een “Europees schild voor de democratie” en verzoekt de lidstaten, de Commissie en de EDEO nogmaals de oprichting te overwegen van een goed toegeruste, onafhankelijke structuur voor het vaststellen, analyseren en documenteren van dreigingen in verband met buitenlandse informatiemanipulatie en inmenging in de gehele EU om misleidende inhoud online op te sporen, te traceren en de verwijdering ervan te vragen, het situationele bewustzijn te vergroten, de uitwisseling van inlichtingen over dreigingen te verbeteren en het vermogen om aanstichters van buitenlandse informatiemanipulatie en inmenging aan te wijzen en tegenmaatregelen te nemen verder te ontwikkelen; is van mening dat deze structuur kan dienen als referentie en gespecialiseerd kenniscentrum dat de uitwisseling van operationele informatie tussen de autoriteiten van de lidstaten en de EU-instellingen kan faciliteren en bevorderen; wijst erop dat deze structuur de rol van de afdeling strategische communicatie van de EDEO en de taskforces daarvan als strategisch orgaan van de diplomatieke dienst van de EU moet verduidelijken en versterken, en overlapping van activiteiten moet voorkomen; wijst op zijn eigen besluit om in het Europees Parlement een Bijzondere Commissie inzake het Europees schild voor de democratie op te richten en beschouwt dit orgaan als een belangrijk instrument om de Europese inspanningen op dit gebied te consolideren; 144. benadrukt dat het belangrijk is de inspanningen op te voeren ter bestrijding van desinformatie die door buitenlandse actoren wordt verspreid met als doel de geloofwaardigheid van de EU te ondermijnen, met name in kandidaat-lidstaten en buurlanden en in regio’s waar GVDB‑missies en ‑operaties plaatsvinden; onderstreept dat de coördinatie tussen de EDEO en de relevante EU-agentschappen, met inbegrip van het Agentschap van de Europese Unie voor cyberbeveiliging (Enisa), en de relevante autoriteiten op het niveau van de lidstaten aanzienlijk moet worden opgevoerd om coherente en efficiënte strategieën tegen buitenlandse informatiemanipulatie en inmenging te ontwikkelen; onderstreept in dit verband dat er nood is aan strategische en preventieve communicatie en verzoekt alle EU-instellingen nauw samen te werken met de EDEO om de zichtbaarheid, de positieve perceptie en de legitimiteit van het externe optreden van de EU te versterken; 145. is van mening dat hybride dreigingen de komende jaren een combinatie zullen vormen van informatieoorlogvoering, manoeuvres van snellereactie-eenheden, grootschalige cyberoorlogvoering en opkomende en disruptieve technologieën van de zeebodem tot de ruimte, met de inzet van geavanceerde bewakings- en aanvalssystemen, zowel binnen als buiten de dampkring, waarbij telkens gebruikgemaakt kan worden van AI, kwantumcomputing, steeds intelligentere technologieën om drones in zwermen te laten vliegen, offensieve cybercapaciteiten, hypersonische raketsystemen, nanotechnologie en biologische oorlogsvoering; erkent met name de toenemende rol van AI bij hybride oorlogvoering en het potentiële gebruik ervan bij het ondermijnen van democratische instellingen, het verspreiden van desinformatie, het verstoren van kritieke infrastructuur en het beïnvloeden van de publieke opinie door middel van geautomatiseerde en datagestuurde operaties; 146. dringt aan op strategische, proactieve en gecoördineerde maatregelen op EU-niveau om hybride dreigingen tegen te gaan en de veiligheid en integriteit van kritieke infrastructuur in de EU te versterken, waarbij de technologische voorsprong van de EU in kritieke sectoren moet worden beschermd en bevorderd, mede door maatregelen om het gebruik van leveranciers met een hoog risico te beperken of uit te sluiten; benadrukt in dit verband het belangrijke karakter van het PESCO-project, dat tot doel heeft het Coördinatiecentrum voor het cyber- en informatiedomein (CIDCC) te ondersteunen, met als doel de planning en uitvoering van EU-missies en -operaties met capaciteit op het gebied van het cyber- en informatiedomein te faciliteren en de algehele weerbaarheid van de EU op dit gebied te vergroten; dringt daarom aan op de permanente integratie ervan in het GVDB; 147. veroordeelt de aanhoudende kwaadwillige acties van Rusland en Belarus die erop gericht zijn de EU te destabiliseren door migranten te dwingen EU-landen binnen te komen, hetgeen neerkomt op een hybride aanval; verzoekt de EU haar beleid inzake de versterking van haar buitengrenzen te herzien en bij te werken, onder meer door te voorzien in financiering voor fysieke barrières, om de veiligheid van de Unie als geheel te versterken; Cyberbeveiliging 148. is ingenomen met de verordening cybersolidariteit (29) en het belang daarvan voor de cyberbeveiligingscapaciteiten van de lidstaten; is voorstander van het bevorderen van platforms voor informatie-uitwisseling en -analyse, en pleit ervoor deze uit te breiden tot de verstrekking van dreigings- of kwetsbaarheidsinlichtingen door grensoverschrijdende centra voor beveiligingsoperaties; vraagt om een duidelijke financieringsplan, waarin de bedragen worden gespecificeerd die zullen worden gebruikt om de verordening ten uitvoer te leggen; 149. is bezorgd over de vertraging die veel lidstaten hebben opgelopen bij de tenuitvoerlegging van de richtlijn betreffende maatregelen voor een hoog gezamenlijk niveau van cyberbeveiliging in de Unie (NIS 2‑richtlijn) (30) en dringt aan op een snelle tenuitvoerlegging om de Europese kritieke infrastructuur te beveiligen; verzoekt de VV/HV de sanctie-instrumentaria voor cyber- en hybride aanvallen en voor buitenlandse informatiemanipulatie en inmenging beter op elkaar af te stemmen en actiever te gebruiken, en na te gaan hoe sectorale sancties kunnen worden uitgevoerd; Ruimtevaart 150. is ingenomen met de bevindingen en aanbevelingen in het verslag van de heer Draghi over de toekomst van het Europese concurrentievermogen, waarin de lidstaten worden aangespoord om de regels inzake governance en investeringen op het gebied van ruimtevaart te actualiseren, met name de regels in verband met defensie; roept de Commissie en de lidstaten op om op dit gebied de nodige investeringen te doen in het kader van het volgende MFK en tegelijk het gebruik te overwegen van andere financieringsinstrumenten; benadrukt met name dat het Europees ruimtevaartprogramma verder moet worden ontwikkeld, door rekening te houden met de sterke banden tussen de ruimtevaartsector en de defensie- en de veiligheidssector bij de planning van het nieuwe MFK; benadrukt dat het belangrijk is de samenwerking tussen de Commissie en het Europees Ruimteagentschap te verbeteren om dubbel werk te voorkomen en te zorgen voor een efficiënter gebruik van de middelen; roept ertoe op de trans-Atlantische samenwerking en de synergieën met de NAVO te bevorderen om te zorgen voor doeltreffende coördinatie bij de ontwikkeling van ruimtevaart- en defensievermogens; 151. benadrukt dat de huidige pijlers van het EU-ruimtevaartprogramma – het wereldwijde satellietnavigatieprogramma Galileo en het Copernicus-programma voor aardobservatie – een duidelijk potentieel hebben voor tweeërlei gebruik bij de ontwikkeling van ruimtetoepassingen en -diensten; benadrukt dat het belangrijk is om als derde pijler van het EU-ruimtevaartprogramma de satellietconstellatie IRIS2 op te zetten voor de levering van beveiligde communicatiediensten aan de EU en haar lidstaten, alsook breedbandconnectiviteit voor Europese burgers, particuliere bedrijven en overheidsinstanties; beveelt aan Taiwan en Oekraïne toegang te verlenen tot de IRIS2-satellietconstellatie; benadrukt dat, naast satellietcommunicatie, sectoren zoals plaatsbepaling, navigatie, timing en aardobservatie van essentieel belang zijn voor het versterken van de strategische autonomie en weerbaarheid van de EU; benadrukt dat de ontwikkeling van deze capaciteiten rechtstreeks bijdraagt tot een doeltreffende crisisrespons en de bescherming van kritieke infrastructuur; dringt er daarom op aan dat nieuwe EU-ruimtevaartprogramma’s worden overwogen, zodat de EU haar strategische autonomie en haar status als mondiale ruimtevaartmacht kan versterken; 152. erkent dat de capaciteiten op het gebied van lanceervoertuigen en de satellietcommunicatie binnen de EU ontoereikend zijn; onderstreept het feit dat het strategisch belangrijk is deze capaciteiten te bevorderen en te versterken om de EU in staat te stellen de lidstaten en GVDB-missies en -operaties doeltreffend te ondersteunen, met behoud van een weerbare en autonome houding; benadrukt dat de ontwikkeling van door de EU geleide oplossingen op dit gebied van essentieel belang is voor de bescherming van kritieke infrastructuur en voor een veilige en concurrerende aanwezigheid in de ruimtevaartsector; 153. verzoekt de lidstaten de toenemende dreiging van het gebruik van de ruimte als wapen aan te pakken, met name gezien de berichten over de vorderingen van Rusland op het vlak van in de ruimte gestationeerde kernwapentechnologie, die een flagrante schending van het Verdrag inzake de kosmische ruimte van 1967 zouden vormen; Maritiem domein 154. benadrukt dat de EU, gezien de toenemende geopolitieke spanningen in het maritieme domein, haar activiteiten op zee moet opvoeren door het voortouw te nemen op het gebied van maritiem bewustzijn, kritieke infrastructuur te beschermen, ervoor te zorgen dat haar maritieme buitengrenzen doeltreffend worden gemonitord teneinde de criminele organisaties te bestrijden die profiteren van de smokkel van illegale immigranten naar de EU-lidstaten, in het bijzonder in de Middellandse Zee en de Atlantische Oceaan, en bij te dragen tot het waarborgen van de vrijheid van scheepvaart, de veiligheid van maritieme communicatielijnen en van vaartuigen en bemanningen en de bestrijding van illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij; 155. wijst op het engagement om de rol van de EU te versterken als instantie die garant staat voor de internationale maritieme veiligheid; wijst in dit verband op het belangrijke concept van gecoördineerde maritieme aanwezigheid, waarmee de rol van de EU wordt versterkt als mondiale verstrekker van maritieme veiligheid en haar zichtbaarheid wordt vergroot in belangrijke maritieme gebieden, en wijst op de in het kader van gecoördineerde maritieme aanwezigheid verrichte activiteiten in de Golf van Guinee en het noordwestelijk deel van de Indische Oceaan; verzoekt de lidstaten om actief deel te nemen aan die initiatieven en om hun militaire capaciteit op zee te versterken teneinde de aanwezigheid en zichtbaarheid van de EU in de mondiale maritieme sector te verbeteren; beveelt aan het concept van gecoördineerde maritieme aanwezigheid ook toe te passen in andere belangrijke maritieme gebieden wereldwijd; 156. spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over de surveillance en sabotage door Rusland en China van kritieke maritieme infrastructuur, zoals kabels voor communicatie over de zeebodem en offshore-energievoorzieningen; spreekt met name zijn ernstige bezorgdheid uit over de schade die op 17 en 18 november 2024 in minder dan 24 uur is aangericht aan twee onderzeese communicatiekabels, tussen Finland en Duitsland en tussen Zweden en Litouwen, en de schade die op 25 december 2024 door een tanker van de Russische schaduwvloot is aangericht aan EstLink2, tussen Estland en Finland; verzoekt de EU doeltreffende monitoring- en bewakingssystemen in gebruik te nemen en voor samenwerking tussen de regionale kustwachten te zorgen om te garanderen dat aanvallen op dergelijke infrastructuur worden voorkomen en snel worden gedetecteerd; is in dit verband ingenomen met de start van de operatie “Baltic Sentry” door de NAVO, met deelname van diverse lidstaten, om de veiligheid van kritieke onderzeese infrastructuur in de Oostzee te verbeteren; verzoekt de lidstaten de verplichtingen in de verklaring van New York over de veiligheid en weerbaarheid van onderzeese kabels volledig na te komen, onder meer door uitrusting in verband met onderzeese kabels alleen aan te kopen bij bedrijven in geallieerde landen; verzoekt de Commissie voldoende middelen toe te wijzen aan het onderzoek naar en de ontwikkeling van geavanceerde onderwatervoorzieningen en defensiematerieel om eilanden te beschermen tegen mogelijke aanlandingen en aanvallen door troepen uit derde landen; 157. dringt er bij de EU en de autoriteiten van de lidstaten op aan dringende en doortastende maatregelen te nemen tegen de Russische schaduwvloot in de Oostzee en de Zwarte Zee, en is dan ook ingenomen met het nieuws dat Duitsland op 21 maart 2025 de eigendom heeft overgenomen van het schip Eventin, dat is gebruikt om de EU-sancties tegen de Russische olie-uitvoer te omzeilen; Wapenbeheersing, non-proliferatie en ontwapening 158. betreurt de verzwakking van non-proliferatie- en wapenbeheersingsregelingen in deze geopolitiek onstabiele tijden en dringt aan op een verdubbeling van de inspanningen om deze trend om te buigen; benadrukt in dit verband de kritieke en substantiële behoefte aan meer investeringen in regionale en wereldwijde wapenbeheersing, non-proliferatie en ontwapening, met bijzondere aandacht voor multilaterale strategieën; benadrukt dat in het kader van deze strategieën de problemen moeten worden aangepakt in verband met niet-geëxplodeerde oorlogsmunitie en chemische wapens die in de vorige eeuw zijn gedumpt, die een bedreiging vormen voor de veiligheid, het milieu, de gezondheid en de economie, met name in de Oostzee, de Adriatische Zee en de Noordzee; 159. bevestigt zijn onwrikbare steun voor de inzet van de EU en haar lidstaten voor het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens (NPV) en erkent dit als de hoeksteen van het wereldwijde kader voor nucleaire non-proliferatie en ontwapening; herinnert eraan dat Rusland in oktober 2023 zijn ratificatie van het internationale verdrag inzake het verbod op alle kernproeven heeft ingetrokken; 160. merkt op dat de lidstaten, met name die in de geografische nabijheid van Rusland en zijn bondgenoot Belarus, als gevolg van de ongekende dreiging van een Russische aanval op het grondgebied van de EU voor moeilijke beslissingen staan met betrekking tot hun bewapeningsbeleid, inclusief de herziening van eerder beleid en deelname aan internationale verdragen; veroordeelt nogmaals de Russische dreigingen die een aantal lidstaten ertoe hebben gebracht zich terug te trekken uit het Verdrag van Ottawa, en merkt op dat dit weliswaar geen algemene wijziging van het EU‑beleid inhoudt, maar dat deze heroverweging de ernst van de Russische dreiging en de noodzaak om onze burgers adequaat te beschermen onderstreept; 161. herinnert eraan dat internationale onderhandelingen over non-proliferatie- en wapenbeheersingsregelingen en de resultaten daarvan gevolgen hebben voor Europa, met name voor de EU-lidstaten; benadrukt dat het belangrijk is deze regelingen nieuw leven in te blazen; benadrukt tevens dat het belangrijk is ervoor te zorgen dat de EU een actieve en constructieve rol speelt bij het bevorderen en versterken van de op regels gebaseerde internationale inspanningen op het gebied van non-proliferatie, wapenbeheersing en ontwapening, met name wat massavernietigingswapens en digitale surveillance- en manipulatie-instrumenten voor tweeërlei gebruik betreft; 162. verzoekt de lidstaten zich volledig te houden aan Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie, zoals gewijzigd bij Besluit (GBVB) 2019/1560 van de Raad, en criterium 4 inzake regionale stabiliteit strikt toe te passen; 163. benadrukt dat moet worden voorkomen dat gevoelige opkomende technologieën en belangrijke producten voor tweeërlei gebruik, met name als ze van kritiek belang zijn voor de veiligheid van de EU, worden overgebracht naar problematische bestemmingen buiten de EU; dringt aan op de invoering en tenuitvoerlegging van elektronische douane- en uitvoervergunningssystemen voor de hele EU, als een cruciale stap om de uitvoercontroles van deze technologieën en producten door de lidstaten doeltreffender te maken; Verdediging en maatschappij en civiele en militaire paraatheid en gereedheid 164. is van mening dat de burgers van de EU meer besef moeten hebben van de bedreigingen en risico’s voor de veiligheid, met het oog op een gedeeld begrip en een onderlinge afstemming van de dreigingspercepties in heel Europa en een alomvattende visie op Europese defensie; benadrukt dat het waarborgen van de steun van de democratische instellingen en bijgevolg van de burgers van essentieel belang is voor de ontwikkeling van een succesvolle en coherente EU-defensie op lange termijn, waarvoor een geïnformeerd publiek debat vereist is; dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan bewustmakings- en onderwijsprogramma’s op te zetten, met name voor jongeren, die erop gericht zijn de kennis te vergroten en debatten over veiligheid, defensie en het feit dat de strijdkrachten belangrijk zijn, te faciliteren, alsmede de veerkracht en paraatheid van samenlevingen met betrekking tot uitdagingen op het gebied van veiligheid te vergroten, en tegelijkertijd meer publieke en democratische controle en toezicht op de defensiesector mogelijk te maken; verzoekt de Commissie en de lidstaten deze programma’s te ontwikkelen in het kader van het Europees schild voor de democratie, voortbouwend op het model van nationale programma’s, zoals het Zweedse initiatief voor civiele noodsituaties; 165. is ingenomen met de inspanningen om de civiele en militaire paraatheid en gereedheid van Europa te vergroten, zoals ook wordt voorgesteld in het verslag van de heer Niinistö; erkent het feit dat burgers van cruciaal belang zijn voor crisisparaatheid en -respons, met name de psychologische veerkracht van individuen en de paraatheid van gezinnen; erkent tevens dat infrastructuur voor civiele bescherming en planning voor noodsituaties belangrijk zijn; is voorstander van een maatschappijbrede benadering van weerbaarheid, waarbij de EU-instellingen, de lidstaten, het maatschappelijk middenveld en individuele burgers actief worden betrokken bij de versterking van het veiligheidskader van de EU; benadrukt dat de besluitvormingsorganen van het GVDB die verantwoordelijk zijn voor planning, middelen en logistiek het potentieel hebben om in noodsituaties de belangrijkste instantie voor civiele crisisbeheersing te worden; verzoekt de lidstaten en de Commissie de aanbevelingen van het verslag grondig te bestuderen en een EU-strategie voor risicobeoordeling en risicoparaatheid, gezamenlijke oefeningen en een sterkere interface voor samenwerking tussen de EU en de NAVO in crisissituaties te ontwikkelen; dringt aan op de ontwikkeling van adequate infrastructuur voor civiele bescherming en een grondige noodplanning en op het waarborgen van de nodige investeringen voor deze doeleinden, onder meer door middel van een specifiek investeringsgarantieprogramma van de EIB voor crisisbestendige civiele defensie-infrastructuur; 166. herinnert eraan dat terrorisme, met inbegrip van jihadistisch terrorisme, een aanhoudende bedreiging vormt voor de veiligheid van de EU en haar partners; verzoekt de EU zich te blijven inspannen om deze dreiging met vastberadenheid en in volledige solidariteit af te wenden, met name door middel van meer coördinatie om de kennis te verbeteren, paraatheids- en responscapaciteiten te ontwikkelen en te zorgen voor nauwere interactie met partners en andere internationale actoren; 167. wijst erop dat het defensiebeleid van de EU de beginselen van gendergelijkheid en diversiteit moet weerspiegelen, inclusieve militaire omgevingen moet bevorderen die de waarden en diversiteit van de Europese samenleving weerspiegelen en er tegelijkertijd voor moet zorgen dat alle leden van de Europese strijdkrachten, ongeacht geslacht of achtergrond, gelijke kansen en toegang tot steun hebben; herinnert aan de belangrijke rol van jongeren en jongerenorganisaties bij het bewaren en bevorderen van de vrede en veiligheid, en verzoekt de EDEO om jongeren stelselmatiger te betrekken bij zijn agenda voor jongeren, vrede en veiligheid; vraagt ook dat er programma’s voor opleiders worden ontwikkeld en dat er wordt samengewerkt tussen defensie-instellingen en universiteiten van de EU-lidstaten, bijvoorbeeld voor militaire cursussen, oefeningen en opleidingsactiviteiten met rollenspellen voor civiele studenten; 168. benadrukt dat de EU en haar lidstaten de kritieke uitdagingen op het gebied van aanwerving en behoud van militair personeel moeten aanpakken door gecoördineerde acties op nationaal en EU-niveau te ontwikkelen om te zorgen voor een duurzaam militair personeelsbestand; pleit ervoor dat de EU de lidstaten ondersteunt bij het ontwikkelen van beleid dat loopbanen aantrekkelijker maakt en langetermijnstrategieën om mensen in dienst te houden, stimuleert; benadrukt dat het Militair Comité van de EU (EUMC) voor een follow-up moet zorgen van zijn taak om gegevens van alle lidstaten over aanwerving en behoud van personeel te verzamelen en te analyseren, teneinde mogelijke maatregelen te identificeren om de problemen aan te pakken; benadrukt dat bij de verdere ontwikkeling van de defensie-unie voldoende rekening moet worden gehouden met de ondersteuning van de geestelijke gezondheid en het welzijn van militair personeel, met de nadruk op professionele ontwikkeling en langdurige zorg voor veteranen; 169. benadrukt dat er meer gezamenlijke opleidingen en oefeningen tussen de Europese strijdkrachten moeten worden georganiseerd om zo de interoperabiliteit te bevorderen, teneinde de missies optimaal voor te bereiden en het hoofd te kunnen bieden aan een breed spectrum van dreigingen, zowel van conventionele als onconventionele aard; dringt aan op de ontwikkeling en invoering van uitwisselingsprogramma’s op EU-niveau voor militair personeel uit de lidstaten, om opleidingsmogelijkheden te bieden en de mogelijkheid te bieden ervaring op te doen in verschillende Europese militaire omgevingen en structuren en zo het wederzijds begrip, de samenhang en de interoperabiliteit tussen de strijdkrachten van de EU te bevorderen; herhaalt in dit verband zijn steun voor het Europees uitwisselingssysteem voor jonge officieren (militair Erasmus-programma – EMILYO), dat wordt uitgevoerd door de Europese Veiligheids- en defensieacademie; Het versterken van de samenwerking en partnerschappen op het gebied van defensie 170. wijst erop dat de partnerschapsdimensie van het strategisch kompas belangrijk is met het oog op het versterken van de samenwerking tussen de EU en haar bondgenoten en partners overal ter wereld, op basis van gemeenschappelijke waarden, met eerbiediging van grondrechten en democratie, met als doel de perceptie van het afschrikkingsbeginsel te versterken en een antwoord te bieden op buitenlandse strategieën die erop gericht zijn de EU en haar partners te ondermijnen en de op regels gebaseerde internationale orde te destabiliseren; verzoekt de EU verder met partners samen te werken op het gebied van veiligheid op alle prioritaire gebieden die in het strategisch kompas zijn vastgesteld, met name bij het versterken van de weerbaarheid van lokale veiligheidssectoren op het gebied van crisisbeheersing, bij de bestrijding van hybride dreigingen en bij het verbeteren van de capaciteit van cyberbeveiligingsinstellingen; dringt tevens aan op nauwere samenwerking tussen relevante organisaties van partners met het Satellietcentrum van de EU, het Europees Defensieagentschap (EDA) en het Agentschap van de Europese Unie voor cyberbeveiliging (Enisa); is van mening dat de deelname van partners en NAVO-bondgenoten aan PESCO-projecten, mits de EU-lidstaten daarmee instemmen, bijdraagt aan een betere compatibiliteit van de normen van de betrokkenen voor de defensiesector, alsook aan de uitwisseling van ervaringen, inlichtingen en technische deskundigheid op diverse gebieden; 171. bevestigt nogmaals dat het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB) van de EU altijd strikt het internationaal recht en de multilaterale besluiten van internationale instellingen moet eerbiedigen; is ingenomen met de vaststelling van het zorgvuldigheidsbeleid van de Europese Unie op het gebied van mensenrechten en het internationaal humanitair recht met betrekking tot de ondersteuning van de veiligheidssector door derde partijen (EU HRDDP), dat als basis kan dienen voor een veiligheids- en militaire samenwerking met derde landen die meer in overeenstemming is met de mensenrechten en het internationaal humanitair recht; dringt aan op een degelijke tenuitvoerlegging ervan; herhaalt de oproep tot nauwere samenwerking met internationale organisaties, zoals, maar niet beperkt tot, de VN, de Afrikaanse Unie en hun vredeshandhavingsmissies in conflictgebieden waarin zij samen opereren, en de OVSE op het gebied van veiligheid; 172. is ingenomen met de gezamenlijke verklaring van de ministers van Defensie van de G7 van 19 oktober 2024 en hun intentieverklaring om de samenwerking in de defensiesector te intensiveren; benadrukt dat het erg in het belang van de EU is om op dit gebied internationale partnerschappen aan te gaan met gelijkgestemde partners en dat de EU haar inspanningen moet opvoeren om ervoor te zorgen dat landen die ooit strategische partners waren en waarmee sommige lidstaten sterke culturele banden onderhouden, niet in de invloedssfeer terechtkomen van systemische rivalen; herinnert eraan dat economische diplomatie hierbij een cruciale rol speelt en een essentieel instrument is om samenwerkingsverbanden te versterken, wederzijdse welvaart te bevorderen en de aanwezigheid en invloed van de EU te consolideren, en aldus bij te dragen tot de weerbaarheid van partners tegen externe druk; 173. is van mening dat alles in het werk moet worden gesteld om de trans-Atlantische samenwerking op alle gebieden van de militaire en defensiesector in stand te houden en zo mogelijk te bevorderen, en herinnert eraan dat de Europese defensie verder moet worden uitgebouwd en dat er grotere soevereiniteit moet worden ontwikkeld; Samenwerking tussen de EU en de NAVO 174. wijst op het belangrijke karakter van het strategische partnerschap van de EU met de NAVO, met volledige inachtneming van de overeengekomen leidende beginselen van transparantie, wederkerigheid en inclusiviteit, alsook eerbiediging van de autonome besluitvorming en de procedures van elke organisatie; wijst erop dat de NAVO en de EU complementaire, duidelijke en elkaar versterkende rollen spelen met betrekking tot het waarborgen van de internationale vrede en veiligheid, zodat op het gebied van defensie-inspanningen geen dubbel werk wordt geleverd, en dat er intensief en nauw wordt samengewerkt; is verheugd over de toetreding van Zweden tot de NAVO in 2024, en die van Finland in 2023, een historische stap voor het versterken van de veiligheid in Europa, met name in de Oostzeeregio; verzoekt de VV/HV in nauw overleg en eenheid van optreden samen te werken met de secretaris-generaal van de NAVO; 175. dringt aan op verdere verdieping van de samenwerking tussen de EU en de NAVO door voort te bouwen op het strategisch kompas van de EU en het nieuwe strategische concept van de NAVO, met name op het gebied van cyberbeveiliging, hybride oorlogvoering, terrorismebestrijding militaire mobiliteit, infrastructuur voor tweeërlei gebruik, conflictpreventie en crisisbeheersing, samenwerking op militair en veiligheidsgebied, het tegengaan van kwaadwillige buitenlandse inmenging door derde landen, een gecoördineerde aanpak in de Indo-Pacifische regio en meer gezamenlijke actie op het internationale toneel ter bescherming van de democratie; spreekt zijn krachtige steun uit voor het opendeurbeleid van de NAVO; verzoekt de EU en de NAVO de samenwerking te versterken ter ondersteuning van de capaciteitsopbouw van gemeenschappelijke partners; 176. benadrukt dat er tussen de staten die zowel lid zijn van de EU als van de NAVO constante afstemming nodig is en wijst op de verplichting van samenwerking, zelfhulp en wederzijdse hulp uit hoofde van de artikelen 1 en 3 van het Handvest van de NAVO; verzoekt de EU haar inspanningen op het gebied van gemeenschappelijke veiligheids- en defensie-initiatieven waar er geen NAVO-equivalent is, op te voeren om de normalisatie te vergroten, de interoperabiliteit te verbeteren en gemeenschappelijke operationele procedures tussen de defensievermogens van de lidstaten en de EU te ontwikkelen; 177. prijst de nauwe samenwerking tussen de EU en de NAVO in de Westelijke Balkan, onder meer via operatie Althea van EUFOR en de militaire operaties van KFOR, die de nodige stabiliteit garanderen voor Bosnië en Herzegovina, Kosovo en de regio als geheel; 178. benadrukt de cruciale rol van het Zwarte Zeegebied in het Europese veiligheidslandschap en verzoekt de EU samen te werken met de NAVO om voor dit gebied een alomvattende strategie te formuleren, teneinde de veiligheidsproblemen aan te pakken, hybride dreigingen af te wenden, de maritieme samenwerking te versterken en regionale partnerschappen te bevorderen; 179. is verheugd over de benoeming van de speciale vertegenwoordiger van de NAVO voor het Zuidelijk nabuurschap en de focus van de NAVO op deze regio; acht het wenselijk de coördinatie en het overleg tussen EU-ambtenaren die verantwoordelijk zijn voor het nabuurschapsbeleid ten aanzien van de zuidelijke buurlanden en de Sahel, en hun NAVO-tegenhangers te versterken, teneinde dubbel werk te voorkomen en dat de inspanningen en middelen versnipperd raken; 180. is ingenomen met het voorstel van de Parlementaire Vergadering van de NAVO (NATO PA) om de status van het Parlement te verhogen tot “partner” in het kader van de lopende hervorming van partnerschappen; verzoekt zijn Delegatie voor de betrekkingen met de Parlementaire Vergadering van de NAVO (DNAT) ten volle gebruik te maken van de huidige en toekomstige voorrechten van het Parlement; beschouwt DNAT als een belangrijk instrument van de diplomatie van het Parlement in het kader van een versterkt partnerschap tussen de EU en de NAVO dat tot doel heeft de Europese pijler van de NAVO te versterken en bij te dragen tot de verwezenlijking van de algemene doelstellingen van het bondgenootschap; is van mening dat DNAT een centrale rol kan spelen bij het versterken van de samenwerking tussen de EU en de NAVO, het versterken van de democratische veerkracht van toetredingslanden en belangrijke partners en, in het algemeen, het versterken van de parlementaire dimensie van dit essentiële partnerschap; Partnerschap met Noord-Amerika 181. acht het van essentieel belang dat de nauwe betrekkingen tussen de EU en de Verenigde Staten, die gebaseerd zijn op wederzijds respect, de gedeelde waarden van democratie, vrijheid en de rechtsstaat en een ruime waaier aan gemeenschappelijke en convergerende belangen, verder worden ontwikkeld; waardeert het engagement van de Verenigde Staten voor de territoriale verdediging van Europa en hun betrokkenheid hierbij, overeenkomstig het Noord-Atlantisch Verdrag en artikel 5 hiervan, met name in het licht van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne; moedigt wederzijdse veiligheids- en defensie-initiatieven en samenwerking op het gebied van ontwapening en non-proliferatie, de gevolgen van disruptieve technologieën, klimaatverandering, hybride dreigingen, cyberdefensie, militaire mobiliteit, crisisbeheersing en de relatie met strategische concurrenten aan; dringt aan op verdere versterking van de veiligheids- en defensiedialoog tussen de EU en de VS als belangrijk instrument voor nauwere trans-Atlantische samenwerking; 182. wijst erop dat het recente optreden en de recente verklaringen van de Amerikaanse regering de bezorgdheid over de toekomstige houding van de Verenigde Staten ten aanzien van Rusland, de NAVO en de veiligheid van Europa verder hebben doen toenemen; betreurt in dit verband dat de Amerikaanse regering in de Algemene Vergadering van de VN en de VN-Veiligheidsraad in lijn met de Russische regering heeft gestemd over resoluties over het feit dat de Russische aanvalsoorlog al drie jaar duurt; verzoekt de Commissie inspanningen te leveren om de dialoog tussen de EU en de VS over veiligheid en defensie als belangrijk instrument voor nauwere trans-Atlantische samenwerking nieuw leven in te blazen; 183. wijst erop dat het belangrijk is intensiever samen te werken bij de productie en inkoop van defensieproducten, met inbegrip van gelijke markttoegang voor de defensie-industrie van beide partijen; neemt kennis van de nationale strategie van de VS voor de defensie-industrie van januari 2024 en de daarin uitgesproken ambitie om de industriële samenwerking met partners te verdiepen; erkent het brede spectrum aan terreinen voor mogelijke wederzijds voordelige samenwerking op defensiegebied en de positieve gevolgen daarvan voor een sterker Trans-Atlantisch partnerschap in tijden van toenemende geopolitieke concurrentie; benadrukt echter dat een dergelijke samenwerking een gelijk speelveld vereist dat onverenigbaar is met de bepalingen van de regelgeving van de VS inzake de internationale wapenhandel; verzoekt de Commissie bijgevolg met de Verenigde Staten gesprekken aan te knopen om de mogelijkheden te onderzoeken voor het ontwikkelen van een wederzijds voordelige industriële samenwerking op defensiegebied op basis van een rechtskader dat een gelijk trans-Atlantisch speelveld waarborgt; 184. onderstreept dat samenwerking met Canada van fundamenteel belang is voor de veiligheid van de EU en is ingenomen met de actieve rol die Canada heeft gespeeld bij het verlenen van steun aan Oekraïne; is van mening dat de bilaterale dialoog over veiligheid en defensie en het komende veiligheids- en defensiepartnerschap de basis vormen voor nauwere samenwerking op het gebied van veiligheid en defensie, waaronder de respectieve initiatieven om de productie van de defensie-industrie te stimuleren; Partnerschap met het Verenigd Koninkrijk 185. erkent de aanzienlijke bijdragen van het VK aan de veiligheid en stabiliteit van Europa, alsook zijn inzet voor gedeelde defensiedoelstellingen, die de collectieve veiligheid in heel Europa vergroten; is ingenomen met de nauwe samenwerking tussen de EU, de EU-lidstaten en het Verenigd Koninkrijk bij de ondersteuning van Oekraïne, alsook met bilaterale overeenkomsten zoals de Trinity House-overeenkomst tussen het VK en Duitsland ter verdieping van de samenwerking op het gebied van defensie; is ingenomen met de deelname van de Britse minister van Buitenlandse, Gemenebest- en Ontwikkelingszaken aan de bijeenkomst van de Raad Buitenlandse Zaken van de EU in oktober 2024; verzoekt de EU en het VK de samenwerking op defensiegebied snel naar een nieuw niveau te tillen en nauwere veiligheidspartners te worden door een gezamenlijke verklaring te ondertekenen met concrete verbintenissen en een gestructureerde dialoog, teneinde de samenwerking tussen de EU en het VK te versterken met betrekking tot het volledige pakket aan uitdagingen op het gebied van buitenlands en veiligheidsbeleid waarmee de EU en het VK op het Europese continent worden geconfronteerd; onderstreept in dit verband dat het belangrijk is nauwer samen te werken bij het uitwisselen van informatie en inlichtingen, terrorismebestrijding, militaire mobiliteit, veiligheids- en defensie-initiatieven, crisisbeheersing, cyberdefensie, hybride dreigingen, buitenlandse informatiemanipulatie en inmenging en het gezamenlijk aanpakken van gedeelde dreigingen, zoals de verspreiding van massavernietigingswapens; 186. acht het van essentieel belang dat vooruitgang wordt geboekt met de praktische samenwerking door formeel een gezamenlijke verklaring te ondertekenen over een veiligheids- en defensiepartnerschap met het Verenigd Koninkrijk, als manier om de Europese veiligheid en de Europese pijler van de NAVO te versterken, met name in de context van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne; spoort de VV/HV ertoe aan het Verenigd Koninkrijk regelmatig uit te nodigen voor informele vergaderingen van de Raad Buitenlandse Zaken (met de ministers van Defensie) om van gedachten te wisselen over kwesties van gemeenschappelijk belang met volledige waarborging van de besluitvormingsautonomie van de EU; Partnerschap met de partners in de Westelijke Balkan en Oost-Europa 187. is van mening dat de veiligheid van de EU nauw samenhangt met de veiligheid van haar directe Europese buurlanden en dat de EU er belang bij heeft prioriteit te geven aan haar uitbreidingsbeleid en de stabiliteit van haar zuidoostelijke en Oost-Europese buurlanden, met name kandidaat-lidstaten, te versterken; pleit voor intensievere samenwerking op militair en veiligheidsgebied met kandidaat-landen en partners, met inbegrip van civiel-militaire en politioneel-militaire samenwerking, met name op gebieden als veerkracht, cyberbeveiliging, hybride dreigingen, grensbeheer, terrorismebestrijding en bestrijding van desinformatie; wijst nogmaals op de noodzaak van nauwe samenwerking met de NAVO in dit verband; is verheugd dat de EU op 19 november en 18 december 2024 veiligheids- en defensiepartnerschappen met respectievelijk Noord-Macedonië en Albanië heeft ondertekend; 188. benadrukt dat de Unie het voor Europese partners die hun beleid grotendeels afstemmen op het GVDB, met name de landen van de Westelijke Balkan, gemakkelijker moet maken om deel te nemen aan huidige en toekomstige programma’s in verband met de defensiesector; bevestigt nogmaals dat een verregaande betrokkenheid van de kandidaat-lidstaten hun toetredingsproces aanzienlijk zou vergemakkelijken door hun industriële en operationele capaciteit in de defensiesector te vergroten en zo de interoperabiliteit met de strijdkrachten van de EU-lidstaten te verbeteren; is van mening dat een alomvattende deelname van de kandidaat-lidstaten in de Westelijke Balkan aan de defensie-initiatieven van de EU een strategische investering zou zijn, alsook een integraal onderdeel van de inspanningen van de EU om de toenemende assertiviteit en buitenlandse inmenging in deze landen tegen te gaan; 189. spoort de lidstaten aan voort gebruik te maken van de Europese Vredesfaciliteit (EPF) voor het opleiden en uitrusten van de veiligheidsdiensten in Zuid-Oostelijke en Oostelijke Europese partnerlanden waar GVDB-missies worden uitgevoerd, met name wat militaire politie, medische infrastructuur en infrastructuur op het gebied van wetshandhaving betreft, en om de capaciteit te vergroten voor de uitwisseling van inlichtingen via beveiligde communicatiekanalen; Partnerschap met de Afrikaanse Unie en Afrikaanse landen 190. benadrukt het feit dat de betrekkingen tussen de EU en Afrika belangrijk zijn voor de Europese veiligheid; acht het van essentieel belang dat de partnerschappen van de EU met Afrikaanse landen aanzienlijk worden geïntensiveerd; Partnerschap met de Indo-Pacifische regio 191. benadrukt het strategische belang van de Indo-Pacifische regio binnen het defensiekader van de EU, en erkent dat de toenemende veiligheidsproblemen in verband met de regionale activiteiten van China en de ruimere gevolgen daarvan voor de mondiale stabiliteit moeten worden aangepakt; acht het van essentieel belang de aanwezigheid en partnerschappen van de EU in deze regio te versterken; is zich ook bewust van de leidende rol van Taiwan op het gebied van hightechontwikkeling en de ruime ervaring van het land met verdediging tegen Chinese hybride aanvallen, desinformatie en buitenlandse informatiemanipulatie en inmenging, wat een eerste overweging moet zijn bij het beoordelen van de mogelijkheden voor het versterken van multilaterale uitwisselingen en samenwerking; 192. onderstreept het feit dat de EU een duurzamere collectieve veiligheid tot stand moet brengen via een netwerk van regionale bondgenoten en partners, dat de conventionele basis vormt van haar betrokkenheid in de regio; is zeer ingenomen met de recente ondertekening op 1 en 4 november 2024 van de veiligheids- en defensiepartnerschappen tussen de EU en Japan, respectievelijk Zuid-Korea; is van mening dat een verdere verdieping van de strategische en defensiepartnerschappen van de EU met Japan en Zuid-Korea en de ontwikkeling van een regelmatige dialoog, samenwerking en capaciteitsopbouw met andere gelijkgestemde landen in de Indo-Pacifische regio, zoals Australië, Nieuw-Zeeland, Zuid-Korea en Taiwan, van fundamenteel belang zijn om de gemeenschappelijke veiligheid te bevorderen; herhaalt zijn oproep aan de EU om verder samen te werken met opkomende strategische partners in de regio, zoals Indonesië en Vietnam; 193. onderstreept het belang van het partnerschap tussen de EU en India en is van mening dat het gedenkwaardige bezoek van de voorzitter van de Commissie en het college van commissarissen aan India op 27 en 28 februari 2025 het begin vormde van een nieuw hoofdstuk in de geschiedenis van de betrekkingen tussen de EU en India en de strategische band en het nog onbenutte potentieel daarvan bevestigde; wijst op het potentieel om ons partnerschap te verdiepen, onder meer door intensiever overleg op het gebied van veiligheid en defensie; De rol van het Europees Parlement in het kader van het GVDB vergroten 194. wijst erop dat bij de versterking van het GVDB als politieke prioriteit tijdens de tiende zittingsperiode en de verhoging van de uitgaven voor defensiebeleid en -programma’s op EU- en nationaal niveau volledige parlementaire controle en controleerbaarheid gegarandeerd moeten zijn; 195. verzoekt in dit verband om versterking van de controlerende, wetgevende en budgettaire rol van het Parlement met betrekking tot een groeiend aantal defensie-initiatieven in alle EU-instellingen en met name de werkzaamheden in het kader van het GVDB, onder meer door versterking van de regelmatige dialoog, de uitwisseling van informatie en het openhouden van permanente communicatiekanalen tussen de VV/HV, de commissaris voor Defensie en Ruimtevaart en de bevoegde organen van het Parlement; pleit ervoor dat de relevante parlementaire commissies regelmatig op de hoogte worden gehouden van de laatste inlichtingen; 196. betreurt het feit dat het Parlement door het gebrek aan toegang tot informatie niet de mogelijkheid heeft om PESCO-projecten grondig te controleren; herhaalt zijn oproep aan de lidstaten om ten minste tweemaal per jaar een uitvoeringsverslag over PESCO-projecten bij het Parlement in te dienen; verzoekt de EDEO nogmaals om regelmatig en in detail aan de Commissie veiligheid en defensie van het Parlement verslag uit te brengen over de uitvoering van het strategisch kompas, alsmede andere veiligheids- en defensie-initiatieven en -programma’s en de beoordeling ervan; benadrukt dat het toezicht op de tenuitvoerlegging van verordeningen met betrekking tot de defensie-industrie moet worden verbeterd door de invoering van de procedure voor gedelegeerde handelingen; o o o 197. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Europese Raad, de Raad, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de voorzitter van de Commissie en bevoegde commissarissen, de secretaris-generaal van de VN, de secretaris-generaal van de NAVO, de voorzitter van de Parlementaire Vergadering van de NAVO, de EU-agentschappen die bevoegd zijn op het gebied van veiligheid en defensie, en de regeringen en parlementen van de lidstaten en partnerlanden. Het Europees Parlement, – gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, – gezien het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, – gezien de artikelen 2, 3, 8, 21 en 23 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), – gezien de artikelen 17 en 207 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), – gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en andere mensenrechtenverdragen en -instrumenten van de Verenigde Naties, – gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, – gezien het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, – gezien het Verdrag van Genève betreffende de behandeling van krijgsgevangenen, – gezien het VN-Vluchtelingenverdrag van 1951 en het bijbehorende protocol van 1967, – gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de voorkoming en de bestraffing van genocide van 1948 en resolutie 43/29 van de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties van 22 juni 2020 over het voorkomen van genocide, – gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen van 18 december 1979, – gezien het Verdrag van de Verenigde Naties tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing van 10 december 1984, en het op 18 december 2002 aangenomen facultatief protocol daarbij, – gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap van 12 december 2006, en het op 13 december 2006 aangenomen facultatief protocol daarbij, – gezien het Internationaal Verdrag tot bestrijding en bestraffing van het misdrijf apartheid van 1976, – gezien de Verklaring inzake de uitbanning van alle vormen van intolerantie en discriminatie op grond van religie of overtuiging, afgekondigd bij resolutie 36/55 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van 25 november 1981, – gezien de VN-Verklaring over de rechten van personen behorende tot nationale, etnische, godsdienstige of taalkundige minderheden van 18 december 1992, – gezien de VN-Verklaring over mensenrechtenverdedigers, die bij consensus is aangenomen bij resolutie 53/144 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van 9 december 1998, – gezien de Verklaring van de Verenigde Naties inzake de rechten van inheemse volkeren van 13 september 2007, – gezien de Verklaring van de Verenigde Naties over de rechten van landbouwers en andere mensen die werkzaam zijn in plattelandsgebieden van 28 september 2018, – gezien het actieprogramma van de Internationale Conferentie van Caïro over Bevolking en Ontwikkeling van 1994 en de resultaten van de toetsingsconferenties ervan, – gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind van 20 november 1989, en de twee op 25 mei 2000 aangenomen facultatieve protocollen daarbij, – gezien het Wapenhandelsverdrag van de Verenigde Naties, dat op 24 december 2014 in werking is getreden, en de EU-gedragscode betreffende wapenuitvoer van 5 juni 1998, – gezien de verklaring van Peking en het actieprogramma van de Verenigde Naties van september 1995 en de toetsingsconferenties ervan, – gezien Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties, die op 25 september 2015 is aangenomen, en met name de doelstellingen nrs. 1, 3, 4, 5, 8, 10 en 16 daarvan, – gezien het mondiaal pact inzake migratie van de Verenigde Naties van 19 december 2018 en het mondiaal pact inzake vluchtelingen van de Verenigde Naties van 17 december 2018, – gezien het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof van 17 juli 1998, dat op 1 juli 2002 in werking is getreden, – gezien de Overeenkomst tussen de Europese Unie en het Internationaal Strafhof inzake samenwerking en bijstand van 10 april 2006 (1) , – gezien het Verdrag van de Raad van Europa van 4 april 1997 tot bescherming van de rechten van de mens en de waardigheid van het menselijk wezen met betrekking tot de toepassing van de biologie en de geneeskunde, en de aanvullende protocollen daarbij, dat van 16 mei 2005 inzake bestrijding van mensenhandel, en dat van 25 oktober 2007 inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik, – gezien het Verdrag van de Raad van Europa van 11 mei 2011 inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Verdrag van Istanbul), dat niet door alle lidstaten is geratificeerd, maar dat op 1 oktober 2023 voor de EU in werking is getreden, – gezien Protocol nrs. 6 en 13 bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van de Raad van Europa van 28 april 1983, inzake de afschaffing van de doodstraf, – gezien Verordening (EU) 2020/1998 van de Raad van 7 december 2020 betreffende beperkende maatregelen tegen ernstige schendingen van de mensenrechten (2) , – gezien Verordening (EU) 2021/947 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juni 2021 tot vaststelling van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking – Europa in de wereld (3) , – gezien de conclusies van de Raad van 22 januari 2024 over de prioriteiten van de EU in de mensenrechtenfora van de VN in 2024, – gezien het op 17 november 2020 door de Raad aangenomen EU-actieplan inzake mensenrechten en democratie 2020-2024, en de op 9 juni 2023 aangenomen tussentijdse evaluatie ervan, – gezien de conclusies van de Raad van 27 mei 2024 over de afstemming van het EU-actieplan inzake mensenrechten en democratie 2020-2024 op het meerjarig financieel kader 2021-2027, – gezien het EU-Genderactieplan (GAP) III – een ambitieuze agenda inzake gendergelijkheid en de empowerment van vrouwen in het externe optreden van de EU (JOIN(2020)0017), – gezien de EU-strategie inzake gendergelijkheid 2020-2025 ( COM(2020)0152 ), – gezien de EU-strategie voor gelijkheid van lhbtiq’ers 2020-2025 ( COM(2020)0698 ), – gezien de EU-strategie voor de rechten van het kind ( COM(2021)0142 ), – gezien de EU-strategie inzake de rechten van personen met een handicap 2021-2030 ( COM(2021)0101 ), – gezien het EU-actieplan tegen racisme 2020-2025 ( COM(2020)0565 ), – gezien het strategisch EU-kader voor gelijkheid, integratie en participatie van de Roma ( COM(2020)0620 ), – gezien de EU-richtsnoeren over mensenrechtenverdedigers, die op 14 juni 2004 door de Raad zijn aangenomen en in 2008 zijn herzien, en de tweede leidraad inzake de toepassing van de richtsnoeren, die in 2020 is goedgekeurd, – gezien de EU-richtsnoeren inzake geweld tegen vrouwen en de bestrijding van alle vormen van discriminatie van vrouwen, die op 8 december 2008 door de Raad zijn aangenomen, – gezien de EU-richtsnoeren inzake de bevordering van de naleving van het internationale humanitaire recht (IHR) van 2005, zoals geactualiseerd in 2009, – gezien de EU-richtsnoeren inzake de doodstraf, zoals geactualiseerd door de Raad op 12 april 2013, – gezien de EU-richtsnoeren inzake de bevordering en de bescherming van het genot van alle mensenrechten door lhbti’ers die op 24 juni 2013 door de Raad zijn aangenomen, – gezien de op 24 juni 2013 door de Raad aangenomen richtsnoeren van de EU over de bevordering en bescherming van de vrijheid van godsdienst of overtuiging, – gezien de EU-mensenrechtenrichtsnoeren inzake de vrijheid van meningsuiting online en offline, die de Raad op 12 mei 2014 heeft aangenomen, – gezien de EU-mensenrechtenrichtsnoeren inzake non-discriminatie in het extern optreden, die op 18 maart 2019 door de Raad zijn aangenomen, – gezien de EU-mensenrechtenrichtsnoeren inzake veilig drinkwater en sanitaire voorzieningen, die op 17 juni 2019 door de Raad zijn aangenomen, – gezien de herziene EU-richtsnoeren voor het EU-beleid ten aanzien van derde landen inzake foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, die op 16 september 2019 door de Raad zijn aangenomen, – gezien de herziene EU-richtsnoeren inzake de mensenrechtendialoog met partner- en derde landen, die op 22 februari 2021 door de Raad zijn aangenomen, – gezien de herziene EU-richtsnoeren over kinderen en gewapende conflicten, die op 24 juni 2024 door de Raad zijn aangenomen, – gezien de mededeling van de Commissie van 12 september 2012 getiteld “Aan de basis van democratie en duurzame ontwikkeling: het maatschappelijke engagement van Europa in de externe betrekkingen” ( COM(2012)0492 ), – gezien de conclusies van de Raad van 10 maart 2023 over de rol van het maatschappelijk middenveld bij het beschermen en bevorderen van de grondrechten in de EU, – gezien Richtlijn (EU) 2024/1760 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juni 2024 inzake passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven op het gebied van duurzaamheid en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2019/1937 en Verordening (EU) 2023/2859 (4) , – gezien het voorstel van de Commissie van 14 september 2022 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake een verbod op met dwangarbeid vervaardigde producten op de markt van de Unie ( COM(2022)0453 ), – gezien het gezamenlijke voorstel van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 3 mei 2023 voor een verordening van de Raad betreffende beperkende maatregelen tegen ernstige corruptie (JOIN(2023)0013), – gezien het jaarverslag van de EU van 2023 over mensenrechten en democratie in de wereld, – gezien zijn Sacharovprijs voor de vrijheid van denken, die in 2024 is uitgereikt aan María Corina Machado als leider van de democratische krachten in Venezuela en de nieuwgekozen president Edmundo González Urrutia, die alle Venezolanen binnen en buiten het land vertegenwoordigt die voor de herinvoering van vrijheid en democratie vechten, – gezien zijn resolutie van 15 januari 2019 over de EU-richtsnoeren en het mandaat van de speciaal EU-gezant voor de bevordering van de vrijheid van godsdienst of levensovertuiging buiten de EU (5) , – gezien zijn resolutie van 23 oktober 2020 over gendergelijkheid in het buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU (6) , – gezien zijn resolutie van 19 mei 2021 over de bescherming van de mensenrechten en het externe migratiebeleid van de EU (7) , – gezien zijn resolutie van 8 juli 2021 over de wereldwijde EU-sanctieregeling voor de mensenrechten (EU-Magnitski-wet) (8) , – gezien zijn resolutie van 28 februari 2024 over mensenrechten en democratie in de wereld en het beleid van de Europese Unie op dit gebied – jaarverslag 2023 (9) , en zijn eerdere resoluties over voorgaande jaarverslagen, – gezien zijn resoluties over mensenrechtenschendingen, de democratie en de rechtsstaat (ook wel spoedresoluties genoemd), die overeenkomstig artikel 150 van zijn Reglement zijn aangenomen, en met name die van 2023 en 2024, – gezien artikel 55 van zijn Reglement, – gezien het advies van de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken ( A10-0012/2025 ), A. overwegende dat de EU op bepaalde waarden berust, namelijk eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, zoals vastgelegd in artikel 2 en artikel 21 VEU; overwegende dat het wereldwijde optreden van de EU moet berusten op de universaliteit en ondeelbaarheid van de mensenrechten en dat de doeltreffende bescherming en verdediging van de mensenrechten en de democratie centraal staat in het externe optreden van de EU; B. overwegende dat de uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens een essentieel onderdeel vormen van de mensenrechtenarchitectuur in Europa; C. overwegende dat consistentie en samenhang tussen het interne en het externe beleid van de EU van cruciaal belang zijn voor de verwezenlijking van een doeltreffend en geloofwaardig mensenrechtenbeleid van de EU alsook voor de verdediging en ondersteuning van vrijheid en democratie; D. overwegende dat democratische stelsels het meest geschikt zijn om te waarborgen dat iedereen zijn mensenrechten en fundamentele vrijheden kan genieten; overwegende dat doeltreffend op regels gebaseerd multilateralisme het beste organisatorische systeem is om democratieën te verdedigen; E. overwegende dat de EU vol overtuiging gelooft in multilateralisme, een op regels stoelende wereldorde, en de reeks universele waarden, beginselen en normen die als leidraad dienen voor de landen die lid zijn van de VN, en die de landen die lid zijn van de VN hebben toegezegd te zullen handhaven overeenkomstig het VN-Handvest, en deze ondersteunt; overwegende dat een wereld van democratieën, d.w.z. een wereld met politieke systemen waarin de mensenrechten wereldwijd worden verdedigd en beschermd, een veiligere wereld is, aangezien democratieën beschikken over aanzienlijke checks-and-balances om de onvoorspelbaarheid van autocratieën te voorkomen; F. overwegende dat gendergelijkheid van cruciaal belang is voor de totstandkoming van samenlevingen die gekenmerkt worden door vrijheid en gelijkheid; overwegende dat de mensenrechten van vrouwen, meisjes en non-binaire personen nog steeds niet overal in de wereld gewaarborgd zijn en dat er in veel landen sprake is van afnemende speelruimte voor maatschappelijke organisaties, met name organisaties die zich inzetten voor vrouwenrechten en inheemse bevolkingsgroepen, alsook grassrootsorganisaties; G. overwegende dat de toename van autoritarisme, totalitarisme en populisme een bedreiging vormt voor de op regels gebaseerde wereldorde, de bescherming en bevordering van vrijheid en de mensenrechten in de wereld, alsook de waarden en beginselen waarop de EU is gegrondvest; H. overwegende dat in december 2023 het 75-jarig bestaan van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens werd gevierd; overwegende dat totalitaire regimes tegenwoordig meer dan ooit sinds de oprichting van de VN de basisbeginselen van het VN-Handvest ter discussie stellen, ernaar streven internationale normen te herschrijven, multilaterale instellingen ondermijnen en de vrede en veiligheid wereldwijd bedreigen; I. overwegende dat in november 2024 het 35-jarig bestaan van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind wordt gevierd; J. overwegende dat de verklaring van Peking en het actieprogramma van de Verenigde Natie beschouwd worden als een keerpunt voor de wereldwijde agenda voor gendergelijkheid en dat het dertigjarig bestaan ervan in 2025 gevierd wordt; K. overwegende dat de legitimiteit en het functioneren van de op regels gebaseerde internationale orde staan of vallen met de naleving van de bevelen van en het respect voor internationale organen, zoals resoluties van de Algemene Vergadering en de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties en bevelen en besluiten van het Internationaal Gerechtshof en het Internationaal Strafhof (ICC); overwegende dat multilateralisme steeds meer in het gedrang komt door toenemende mondiale dreigingen, zoals terrorisme en extremisme, die een bedreiging vormen voor de naleving van dergelijke bevelen en besluiten, alsook, in het algemeen, van bepalingen van het internationaal recht, het recht inzake de mensenrechten en het internationaal humanitair recht in opkomende en aanhoudende conflictsituaties; overwegende dat internationale instellingen, hun ambtenaren en degenen die met hen samenwerken, het slachtoffer zijn van aanvallen en bedreigingen; overwegende dat de internationale gemeenschap, met inbegrip van de EU, de verantwoordelijkheid heeft om de op regels gebaseerde internationale orde te eerbiedigen door de universele naleving te handhaven, ook door haar partners; L. overwegende dat het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof (ICC) voorziet in een kader voor verantwoordingsplicht voor genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven; overwegende dat de onafhankelijkheid van het ICC van cruciaal belang is om ervoor te zorgen dat onpartijdig en zonder politieke inmenging recht wordt gesproken; M. overwegende dat in 2023 uit de tussentijdse evaluatie van het intussen tot 2027 verlengde EU-actieplan inzake mensenrechten en democratie 2020-2024 is gebleken dat er, ondanks de tot dusver geboekte vooruitgang, nog veel werk aan de winkel is, tezamen met gelijkgestemde democratische partners, met name gezien de ongekende uitdagingen waarmee de wereld sinds de goedkeuring van het actieplan is geconfronteerd; N. overwegende dat mensenrechtenverdedigers en maatschappelijke organisaties cruciale partners zijn bij de inspanningen van de EU om overal ter wereld de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat te beschermen en te bevorderen en conflicten te voorkomen; overwegende dat overheids- en niet-overheidsactoren overal ter wereld mensenrechtenverdedigers, maatschappelijke organisaties, journalisten, religieuze gemeenschappen, oppositieleiders en andere kwetsbare groepen steeds meer censureren, het zwijgen opleggen en intimideren bij hun werk, waardoor het maatschappelijk middenveld nog verder wordt ingeperkt; overwegende dat het daarbij onder meer gaat om maatregelen als strategische rechtszaken tegen publieke participatie (SLAPP’s), restrictief overheidsbeleid, grensoverschrijdende repressie, lastercampagnes, discriminatie, intimidatie en geweld, waaronder buitengerechtelijke en extraterritoriale executies, ontvoeringen en willekeurige arrestaties en detentie; overwegende dat aanvallen op mensenrechtenverdedigers steeds vaker ook gericht zijn tegen hun familieleden en de gemeenschappen waartoe zij behoren, met inbegrip van degenen die in ballingschap leven; O. overwegende dat gendergelijkheid een kernwaarde van de EU is en dat de mensenrechten van vrouwen en meisjes, waaronder hun seksuele en reproductieve rechten, wereldwijd nog steeds worden geschonden; overwegende dat vrouwen unieke en onevenredige gevolgen ondervinden van conflicten, klimaatverandering en migratie, waaronder een verhoogd risico op gendergerelateerd geweld, economische uitsluiting en belemmeringen voor de toegang tot hulpbronnen; overwegende dat vrouwelijke mensenrechtenverdedigers en maatschappelijke organisaties steeds minder ruimte krijgen voor hun uiterst belangrijke activiteiten en te maken hebben met de dreiging van geweld, pesterijen en intimidatie; P. overwegende dat het afgelopen jaar wordt gekenmerkt door een verdere toename van wetten inzake “buitenlandse agenten” of wetten inzake buitenlandse invloed, waaronder in kandidaat-lidstaten van de EU, die maatschappelijke organisaties en mediakanalen viseren, en pogingen om te beletten dat zij financiële steun ontvangen uit het buitenland, onder meer van de EU en haar lidstaten, waardoor een klimaat van angst en zelfcensuur wordt bevorderd; Q. overwegende dat in 2024 meer dan de helft van de wereldbevolking naar de stembus is gegaan en dat veel van deze verkiezingen werden gekenmerkt door manipulatie, desinformatie en pogingen tot inmenging van binnen of buiten het land; R. overwegende dat in de wereldindex voor persvrijheid 2024 van Verslaggevers zonder Grenzen (VZG) wordt gewaarschuwd voor het afgenomen voornemen van staten en andere politieke krachten om de persvrijheid te beschermen; overwegende dat volgens het jaarverslag van VZG in 2024 54 journalisten en mediawerkers werden gedood, van wie de meesten in conflictgebieden, en dat 550 journalisten en mediawerkers werden vastgehouden, 55 werden gegijzeld en 95 vermist raakten; S. overwegende dat volgens het Global Education Monitoring Report 2024 van Unesco 251 miljoen kinderen en jongeren hun grondrecht op onderwijs wordt ontzegd en niet naar school gaan; overwegende dat meisjes en vrouwen niet alleen worden getroffen door armoede, maar ook door culturele normen, gendervooroordelen, kindhuwelijken en geweld door officieel discriminerend beleid dat hen ervan weerhoudt toegang te krijgen tot onderwijs en de arbeidsmarkt en hen probeert uit te sluiten van het openbare leven; T. overwegende dat ten minste een miljoen mensen om politieke redenen onterecht gevangen zit, waaronder verschillende winnaars en finalisten van de Sacharovprijs voor de vrijheid van denken van het Parlement; U. overwegende dat de Unie volgens artikel 21 VEU ernaar moet streven betrekkingen te ontwikkelen en partnerschappen aan te gaan met derde landen op basis van onder meer de beginselen van de democratie, de rechtsstaat, de universaliteit en de ondeelbaarheid van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, de eerbiediging van de menselijke waardigheid, de beginselen van gelijkheid en solidariteit en de naleving van de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties en het internationaal recht; overwegende dat talrijke EU-partners, ondanks het feit dat zij jarenlang verschillende preferenties en voordelen hebben genoten die voortvloeien uit overeenkomsten met de EU, hun verplichtingen niet nakomen; V. overwegende dat milieuschade en de gevolgen van de klimaatverandering de onzekerheid, marginalisering en ongelijkheid vergroten en mensen in toenemende mate dwingen hun huis te ontvluchten of in onveilige omstandigheden te vertoeven, waardoor zij kwetsbaarder worden en hun mensenrechten in het gedrang komen; Mondiale uitdagingen voor de democratie en de mensenrechten 1. bevestigt nogmaals dat de mensenrechten en de inherente waardigheid van elk menselijk wezen universeel, onderling met elkaar verbonden, van elkaar afhankelijk en ondeelbaar zijn; wijst opnieuw op de plicht van de EU en haar lidstaten om de democratie en het universele karakter van de mensenrechten wereldwijd te bevorderen en te beschermen; verzoekt de EU en haar lidstaten overeenkomstig hun waarden het goede voorbeeld te geven en de mensenrechten en de internationale rechtvaardigheid te bevorderen en strikt te handhaven; 2. onderstreept dat de eerbiediging, bescherming en naleving van de mensenrechten en fundamentele vrijheden de hoeksteen van het externe optreden van de EU moeten zijn, overeenkomstig haar grondbeginselen; moedigt de EU en haar lidstaten daartoe met klem aan zich te blijven inspannen om vrijheid, democratie en de mensenrechten en de bescherming daarvan op gestroomlijnde wijze centraal te stellen in het beleid van de EU op alle gebieden, en de consistentie tussen het interne en het externe beleid van de EU op dit vlak te vergroten, onder meer door middel van al haar internationale overeenkomsten; 3. benadrukt dat de EU er volledig op voorbereid moet zijn om de opkomst van autoritarisme, totalitarisme en populisme alsook de toenemende schendingen van de beginselen van universaliteit van de mensenrechten, de democratie en het internationaal humanitair recht een halt toe te roepen; 4. veroordeelt de toenemende trend van schendingen van de mensenrechten en democratische beginselen en waarden in de hele wereld, zoals de dreiging van achteruitgang van de mensenrechten, met name de rechten van vrouwen, alsook executies, buitengerechtelijke moorden, willekeurige arrestaties en opsluitingen, foltering en mishandeling, gendergerelateerd geweld, onderdrukking van het maatschappelijk middenveld, politieke tegenstanders, gemarginaliseerde en kwetsbare groepen, waaronder kinderen en ouderen, migranten, vluchtelingen en asielzoekers, alsook etnische en religieuze minderheden; veroordeelt eveneens slavernij en dwangarbeid, buitensporig gebruik van geweld door overheidsinstanties, met inbegrip van gewelddadig optreden tegen vreedzame protesten en andere bijeenkomsten, systematische en structurele discriminatie, instrumentalisering van de rechterlijke macht, censuur en bedreigingen voor onafhankelijke media, waaronder bedreigingen in de digitale omgeving zoals onlinesurveillance en afsluitingen van het internet, politieke aanvallen op internationale instellingen en de op regels gebaseerde internationale orde en toenemend gebruik van onwettige oorlogsmethoden, in flagrante strijd met het internationaal humanitair recht en het recht inzake de mensenrechten; betreurt dat de bescherming van democratische instellingen en processen verzwakt en dat het maatschappelijk middenveld wereldwijd steeds minder ruimte krijgt; hekelt de grensoverschrijdende repressie door illiberale regimes van burgers en activisten die hun toevlucht hebben gezocht in het buitenland, ook op EU-grondgebied; veroordeelt de arrestatie en veroordeling door een Algerijnse rechtbank tot vijf jaar gevangenisstraf van de Frans-Algerijnse schrijver Boualem Sansal; dringt aan op zijn onmiddellijke vrijlating en hoopt dat de Algerijnse autoriteiten de dringende noodzaak hiervan zullen inzien; 5. neemt met grote bezorgdheid kennis van de aanhoudende internationale verantwoordingscrisis en de uitdaging om in conflicten overal ter wereld een einde te maken aan de straffeloosheid voor schendingen van de fundamentele normen van het internationaal recht inzake de mensenrechten en het internationaal humanitair recht; bevestigt nogmaals de neutraliteit en het belang van humanitaire hulp bij alle conflicten en crises; benadrukt de ernstige gevolgen van het in diskrediet brengen en aanvallen van de organisaties van multilaterale fora, zoals de VN, die een cultuur van straffeloosheid in de hand kunnen werken en het vertrouwen in en de werking van het VN-systeem ondermijnen; verzoekt de EU het internationale rechtsstelsel te handhaven en doeltreffende maatregelen te nemen om de naleving af te dwingen; 6. stelt met tevredenheid vast dat er ondanks de grote uitdagingen voor de mensenrechten in de wereld ook nog lichtpuntjes zijn als het gaat om de mensenrechten; wijst met name op het werk van maatschappelijke organisaties en mensenrechtenverdedigers; onderstreept dat er behoefte is aan een meer strategische communicatie over mensenrechten en democratie waarbij nieuws wordt verspreid over positieve resultaten, beleidsmaatregelen en beste praktijken; steunt het initiatief “Good Human Rights Stories” als een manier om positieve verhalen over mensenrechten te bevorderen, en beveelt aan het te actualiseren; benadrukt de rol van de publieke en culturele diplomatie van de EU, alsook van internationale culturele betrekkingen, bij de bevordering van de mensenrechten en verzoekt de afdeling Strategische communicatie en prognose van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) om haar inspanningen in dit verband op te voeren; Versterking van het instrumentarium van de EU voor de bevordering en bescherming van mensenrechten en democratie in de wereld 7. merkt met bezorgdheid op dat de tweedeling in de wereld steeds groter wordt; benadrukt de verantwoordelijkheid van de EU om de democratische waarden en beginselen en de mensenrechten, internationale rechtvaardigheid, vrede en waardigheid overal ter wereld te blijven verdedigen, hetgeen des te belangrijker is in de huidige onstabiele toestand van de wereldpolitiek; verzoekt de EU de communicatiekanalen met verschillende belanghebbenden open te houden en een alomvattend instrumentarium te blijven ontwikkelen om de mensenrechten en de democratie wereldwijd te versterken; EU-actieplan inzake mensenrechten en democratie 8. merkt op dat de EU en haar lidstaten aanzienlijke vooruitgang hebben geboekt bij de uitvoering van het EU-actieplan inzake mensenrechten en democratie, hoewel zij niet alle doelstellingen ervan hebben bereikt, deels ook als gevolg van de ongekende uitdagingen waarmee de wereld sinds de vaststelling ervan is geconfronteerd; is in dit verband ingenomen met de verlenging van het actieplan tot 2027, teneinde de synergieën en complementariteit tussen mensenrechten en democratie op lokaal, nationaal en mondiaal niveau te maximaliseren; Speciale vertegenwoordiger van de EU (SVEU) voor de mensenrechten 9. staat volledig achter de werkzaamheden van de SVEU voor de mensenrechten, die bijdragen aan de zichtbaarheid en samenhang van het mensenrechtenoptreden van de EU in haar externe betrekkingen; steunt de centrale rol van de SVEU bij de bevordering en bescherming van mensenrechten door de EU door middel van samenwerking met niet-EU-landen en gelijkgestemde partners; beklemtoont de noodzaak van nauwe samenwerking tussen de SVEU voor de mensenrechten en andere SVEU’s en speciale gezanten, teneinde deze samenhang te vergroten, en roept ertoe op de rol van de SVEU voor de mensenrechten meer voor het voetlicht te brengen; dringt erop aan dat de SVEU bij zijn werkzaamheden met meer middelen en betere coördinatie met EU-delegaties over de hele wereld wordt ondersteund; betreurt dat het Parlement, ondanks aanhoudende oproepen, is uitgesloten van de selectieprocedure van de SVEU; dringt erop aan dat de SVEU regelmatig verslag uitbrengt aan het Parlement; Instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking – Europa in de wereld en het thematisch programma voor mensenrechten en democratie 10. wijst op de fundamentele rol van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking (NDICI) – Europa in de wereld, met inbegrip van zijn thematisch programma inzake mensenrechten en democratie, als vlaggenschipinstrument van de EU bij de bevordering en bescherming van mensenrechten en democratie in de wereld; benadrukt dat bij alle relevante externe activiteiten van de EU moet worden samengewerkt met het maatschappelijk middenveld, ook bij de Global Gateway, die wordt gefinancierd via het NDICI – Europa in de wereld; wijst er nogmaals op hoe belangrijk het is om een op mensenrechten gebaseerde aanpak in de instrumenten voor extern optreden van de EU te stroomlijnen; onderstreept de rol van het Parlement bij het programmeringsproces van het instrument en verzoekt de Commissie en de EDEO alle relevante informatie tijdig te delen om het Parlement in staat te stellen zijn rol dienovereenkomstig te kunnen vervullen, met name in geopolitieke dialogen op hoog niveau met de Commissie en in het proces van tussentijdse evaluatie en in zijn resoluties; verzoekt de EDEO en de Commissie te zorgen voor een antwoord op de aanbevelingsbrieven naar aanleiding van elke geopolitieke dialoog en elke resolutie; dringt er bij de Commissie op aan een uitgebreide, gecentraliseerde website voor het NDICI – Europa in de wereld te ontwikkelen en te lanceren, met informatie over alle indicatieve meerjarenprogramma’s, met een gedetailleerde beschrijving van hun respectieve begrotingen, bijbehorende acties en de financiële toewijzingen die zij ondersteunen, zowel per land als per thema; merkt op dat het NDICI – Europa in de wereld en alle toekomstige instrumenten gericht moeten zijn op de fundamentele oorzaken van de huidige uitdagingen, waaronder de noodzaak om de veerkracht van lokale gemeenschappen en activiteiten ter ondersteuning van de democratie te versterken door de economische ontwikkeling te ondersteunen; 11. pleit voor onafhankelijke beoordelingen vooraf om de mogelijke gevolgen en risico’s van projecten met betrekking tot de mensenrechten vast te stellen, in overeenstemming met artikel 25, lid 5, van Verordening (EU) 2021/947; dringt aan op onafhankelijk toezicht op de mensenrechten tijdens de uitvoering van projecten in derde landen, met name met betrekking tot projecten die een hoog risico op schendingen inhouden; dringt aan op opschorting van projecten die (in)direct bijdragen tot mensenrechtenschendingen in derde landen; herhaalt het verbod om EU-middelen toe te wijzen aan activiteiten die in strijd zijn met de fundamentele waarden van de EU, zoals terrorisme of extremisme; verzoekt de Commissie alle beoordelingen die betrekking hebben op de mensenrechten proactief met het Parlement te delen; EU-handel en internationale overeenkomsten van de EU 12. herhaalt zijn verzoek om mensenrechtenbeoordelingen te integreren en in overeenkomsten tussen de EU en niet-EU-landen solide mensenrechtenclausules op te nemen die worden geschraagd door een reeks heldere benchmarks en procedures voor gevallen waarin deze niet worden gerespecteerd; verzoekt de Commissie en de EDEO te waarborgen dat de mensenrechtenclausules in bestaande internationale overeenkomsten actief worden gemonitord en doeltreffend worden gehandhaafd en hun communicatie met het Parlement over overwegingen en besluiten met betrekking tot deze handhaving te verbeteren; wijst er nogmaals op dat de EU bij aanhoudende schendingen van mensenrechtenclausules, waaronder die welke verband houden met het stelsel van algemene preferenties plus, door haar partnerlanden snel en doortastend moet reageren, onder meer door de overeenkomsten in kwestie op te schorten indien andere opties niet doeltreffend blijken; dringt aan op de uitvoering van de aanbeveling van de Europese Ombudsman over het opzetten van een klachtenportaal binnen het kader van de handels- en financiële instrumenten van de EU, of op de aanpassing van het centrale toegangspunt van de Commissie zodat daar klachten kunnen worden ingediend over het niet naleven van mensenrechtenclausules; verzoekt de EU-instellingen regelmatig samen te werken met het bedrijfsleven en het maatschappelijk middenveld teneinde de banden tussen internationale handel, mensenrechten en economische veiligheid te versterken; roept de EU op de bevordering en bescherming van de mensenrechten te waarborgen via haar investeringen en projecten in het kader van de Global Gateway, door ervoor te zorgen dat deze geen schade berokkenen; EU-mensenrechtendialogen 13. wijst op de belangrijke rol van mensenrechtendialogen binnen het mensenrechteninstrumentarium van de EU en als belangrijk middel om het EU-actieplan inzake mensenrechten en democratie uit te voeren; benadrukt dat deze dialogen met de betrokken landen betrekking moeten hebben op de algemene situatie op het gebied van mensenrechten en democratie; merkt op dat mensenrechtendialogen moeten worden gezien als een essentieel onderdeel van een duurzaam engagement van de EU en niet als een op zichzelf staand instrument, en dat het voortdurende verzuim van derde landen om oprecht een dialoog aan te gaan en belangrijke resultaten uit te voeren, moet leiden tot het gebruik van andere passende instrumenten voor buitenlands beleid; herinnert eraan dat deze dialogen moeten worden gebruikt in combinatie en in synergie met andere instrumenten, en dat daarbij een “meer voor meer”- en “minder voor minder”-aanpak moet worden gehanteerd; herhaalt dat individuele gevallen aan de orde moeten worden gesteld, met name die van de winnaars van de Sacharovprijs en die welke het Parlement in zijn resoluties heeft aangekaart, en dat moet worden gezorgd voor een passende follow-up; dringt er bij de EDEO en de EU-delegaties op aan de zichtbaarheid en de resultaten van deze dialogen te vergroten, ervoor te zorgen dat zij resultaatgericht zijn en gebaseerd zijn op duidelijke benchmarks die in een gepubliceerde gezamenlijke persverklaring kunnen worden opgenomen, en passende follow-upmaatregelen te nemen; dringt aan op een grotere en zinvolle betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld bij de dialogen; wijst erop dat echte maatschappelijke organisaties niet mogen worden belemmerd deel te nemen aan mensenrechtendialogen en dat elke dialoog alle echte maatschappelijke organisaties zonder beperkingen moet omvatten; Wereldwijde EU-sanctieregeling voor de mensenrechten (GHRSR – “EU-Magnitski-wet” ) 14. juicht het toenemende gebruik van de sanctieregeling toe als zijnde een belangrijk politiek instrument van de EU voor haar verdediging van de mensenrechten en de democratie in de wereld; betreurt echter dat het gebruik ervan nog altijd beperkt is, met name in het huidige geopolitieke landschap; wijst echter op de uitdagingen die de vereiste eenparigheid van stemmen met zich meebrengt bij het aannemen van sancties en herhaalt zijn oproep aan de Raad om besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid in te voeren voor besluiten over de sanctieregeling; wijst in dit verband op het formele verzoek dat het Parlement in 2023 bij de Raad heeft ingediend om een EU-hervormingsverdrag in te stellen, met onder meer als doel het aantal besluiten dat met gekwalificeerde meerderheid wordt genomen, te verhogen; roept op tot een intensiever gebruik van de sanctieregeling en andere ad-hocsanctieregelingen voor degenen, met inbegrip van hoge ambtenaren, die verantwoordelijk zijn voor ernstige schendingen van de mensenrechten en het internationaal humanitair recht; staat volledig achter de mogelijkheid om in dit verband gerichte corruptiebestrijdingsmaatregelen op te leggen binnen het EU-kader – hetgeen al lang een prioriteit is van het Parlement – hetzij door die in de sanctieregeling op te nemen, hetzij door een andere regeling; acht het noodzakelijk dat sancties volledig worden gehandhaafd en dringt erop aan dat pogingen om die te omzeilen, worden aangepakt; Activiteiten ter ondersteuning van democratie 15. uit nogmaals zijn bezorgdheid over de toenemende aanvallen door autoritaire en illiberale regimes op democratische beginselen, waarden en pluralisme; benadrukt dat het vanuit geopolitiek en strategisch oogpunt steeds belangrijker wordt om de democratie wereldwijd te verdedigen en te ondersteunen; benadrukt het belang van de inspanningen van het Parlement op het gebied van capaciteitsopbouw voor partnerparlementen, het bevorderen van bemiddeling en het aanmoedigen van een cultuur van dialoog en compromis, met name onder jonge politieke leiders, en het versterken van de positie van vrouwelijke parlementsleden, mensenrechtenverdedigers en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld en onafhankelijke media; herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om haar activiteiten op deze gebieden voort te zetten en uit te breiden door de financiering en steun voor organen en instanties van de EU en andere subsidiegebaseerde organisaties te verhogen; benadrukt dat het van cruciaal belang is het maatschappelijk middenveld en personen die afwijkende meningen uiten rechtstreeks te ondersteunen, met name in het huidige klimaat van toenemende mondiale spanningen en repressie in steeds meer landen; wijst andermaal op het belang van EU-verkiezingswaarnemingsmissies en van de bijdrage van het Parlement aan de ontwikkeling en verbetering van de daarvoor gebruikte methoden; dringt aan op de ontwikkeling van een EU-instrumentarium dat moet worden gebruikt in geval van betwiste of ondoorzichtige verkiezingsuitslagen teneinde politieke en militaire crises na de verkiezingen te voorkomen; roept op tot intensiever EU-optreden voor het tegengaan van tegen de EU gerichte manipulatieve en valse boodschappen in verkiezingscampagnes, met name in landen die aanzienlijke humanitaire en ontwikkelingshulp van de EU ontvangen en in kandidaat-lidstaten van de EU; dringt aan op nauwere samenwerking tussen de coördinatiegroep democratieondersteuning en verkiezingen van het Parlement, de betrokken directoraten-generaal van de Commissie en de EDEO; verzoekt de EU om kwesties die verband houden met gendergelijkheid, waaronder seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, aan te kaarten bij niet-EU-landen; dringt erop aan mensenrechtendialogen zichtbaarder te maken en ervoor te zorgen dat zij resultaatgericht zijn en stoelen op duidelijke benchmarks die een doeltreffende monitoring mogelijk maken, onder meer door middel van doeltreffende raadpleging vooraf en achteraf van het maatschappelijk middenveld en door het uitbrengen van gezamenlijke persverklaringen en het nemen van passende follow-upmaatregelen; 16. benadrukt dat vrouwenparticipatie in democratische stelsels moet worden bevorderd om zodoende de ondervertegenwoordiging van vrouwen in besluitvormingsprocessen aan te pakken; verzoekt de EU door middel van haar externe optreden een betere participatie van vrouwen in de politiek, de economie en het maatschappelijk middenveld te bevorderen; EU-steun voor mensenrechtenverdedigers 17. is uiterst bezorgd over de aanhoudende beperking van de ruimte voor het maatschappelijk middenveld en de toenemende bedreigingen voor het werk van mensenrechtenverdedigers en leden van maatschappelijke organisaties, alsook hun families, gemeenschappen en advocaten, en vindt het met name zorgwekkend dat er steeds geavanceerdere middelen worden gebruikt om hen te vervolgen; veroordeelt met klem hun willekeurige arrestaties en executies; betreurt dat maatschappelijke organisaties worden geïntimideerd door wettelijke bepalingen, zoals wetten op buitenlandse agenten en dergelijke, en andere beperkingen waarmee zij te maken krijgen; betreurt het feit dat vrouwelijke mensenrechtenverdedigers nog steeds worden geconfronteerd met meedogenloze en steeds geavanceerdere schendingen jegens hen, zoals gerichte moorden, fysieke aanvallen, verdwijningen, lastercampagnes, arrestaties, gerechtelijke pesterijen en intimidatie; stelt bezorgd vast dat deze aanvallen bedoeld lijken om vrouwelijke mensenrechtenverdedigers systematisch het zwijgen op te leggen en hun stem uit de openbare ruimte te weren; steunt ten volle het werk van mensenrechtenverdedigers en het optreden van de EU om hun bescherming wereldwijd te waarborgen; onderstreept de dringende behoefte aan een alomvattende en tijdige herziening van de EU-richtsnoeren inzake mensenrechtenverdedigers teneinde opkomende uitdagingen en bedreigingen te kunnen aanpakken, ervoor te zorgen dat ze toepasbaar en doeltreffend blijven voor de bescherming van mensenrechtenverdedigers in de hele wereld en gendergevoelige en intersectionele benaderingen erin op te nemen als afspiegeling van de diverse achtergronden en ervaringen van mensenrechtenverdedigers, rekening houdend met de specifieke kwetsbaarheden waarmee zij geconfronteerd kunnen worden; dringt aan op de volledige en consistente toepassing van de EU-richtsnoeren inzake mensenrechtenverdedigers door de EU en haar lidstaten; vraagt om inspanningen om communicatiestrategieën te verbeteren om de EU-maatregelen en -kanalen voor de bescherming van en de ondersteuningsmechanismen voor mensenrechtenverdedigers meer zichtbaarheid te geven; 18. maakt zich ernstige zorgen over het toenemende verschijnsel van grensoverschrijdende repressie tegen mensenrechtenverdedigers, journalisten en het maatschappelijk middenveld; dringt aan op het formuleren van een EU-strategie die nationale reacties op grensoverschrijdende repressie harmoniseert; 19. spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over het steeds precairdere financiële landschap waarmee mensenrechtenverdedigers en gemeenschappen die opkomen voor rechten worden geconfronteerd, met name in een mondiale context die door toenemende repressie wordt gekenmerkt; merkt op dat de behoefte aan steun van mensenrechtenverdedigers als gevolg van de huidige geopolitieke context is toegenomen; roept derhalve de EU en haar lidstaten op ten volle gebruik te maken van hun financiële steun voor mensenrechtenverdedigers en te zorgen voor de totstandbrenging van flexibele, toegankelijke en duurzame financieringsmechanismen zodat deze verdedigers hun vitale werk in het licht van de toenemende uitdagingen kunnen voortzetten; 20. dringt erop aan dat de EDEO, de Commissie en de EU-delegaties bijzondere aandacht besteden aan de situatie van de winnaars en finalisten van de Sacharovprijs en dat zij in overleg met de lidstaten en het Parlement resoluut actie ondernemen om hun welzijn, veiligheid of vrijlating te waarborgen; brengt hulde aan de winnaars en finalisten van de Sacharovprijs die in de strijd voor mensenrechten, democratie en vrijheid om het leven zijn gekomen; 21. is ingenomen met de actualisering van de handleiding betreffende de EU-visumcode met betrekking tot mensenrechtenverdedigers en dringt aan op de volledige en consistente toepassing ervan door de lidstaten; herhaalt zijn oproep aan de Commissie om een proactieve rol te spelen bij de vaststelling van een gecoördineerde aanpak door de lidstaten voor mensenrechtenverdedigers die gevaar lopen; Bestrijding van straffeloosheid en corruptie 22. onderstreept dat zowel straffeloosheid als corruptie mensenrechtenschendingen en de uitholling van democratische beginselen mogelijk maken en verergeren; is ingenomen met de corruptiebestrijdingsmaatregelen in het kader van het externe beleid van de EU zoals die worden genoemd in de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 3 mei 2023 over de bestrijding van corruptie (JOIN(2023)0012), en is van oordeel dat in navolging daarvan een streng corruptiebestrijdingskader in de wetgeving moet worden opgenomen, bijvoorbeeld via de corruptiebestrijdingsrichtlijn van de EU, en dat dit probleem breed moet worden aangepakt via de EU-strategie voor corruptiebestrijding; schaart zich achter de anticorruptiebepalingen in de handelsovereenkomsten van de EU met niet-EU-landen; wijst op de belangrijke rol van het maatschappelijk middenveld en journalisten in derde landen bij het toezicht op de bestrijding van straffeloosheid en corruptie; verzoekt de EU en haar lidstaten hun inspanningen op het gebied van justitiële hervormingen, de bestrijding van straffeloosheid en de verbetering van de transparantie en van anticorruptie-instellingen in derde landen op te voeren; moedigt de EU en haar lidstaten aan waar mogelijk nauwer samen te werken met bondgenoten en partners om systemische corruptie tegen te gaan die autocraten in staat stelt de macht te behouden, samenlevingen essentiële middelen ontneemt en de democratie, de mensenrechten en de rechtsstaat ondermijnt; 23. dringt erop aan dat de EU duidelijke stappen zet om het nauwe verband tussen corruptie en mensenrechtenschendingen te erkennen, teneinde personen en entiteiten die mensenrechtenschenders in economische en financieel opzicht helpen, aan te pakken; EU-maatregelen op multilateraal niveau 24. herhaalt dat de bevordering van de eerbiediging, bescherming en naleving van de mensenrechten overal ter wereld een sterke internationale samenwerking op multilateraal niveau vereist; beklemtoont de buitengewoon belangrijke rol die de VN en de organen ervan vervullen als voornaamste forum op dit gebied, dat daadwerkelijk moet kunnen bijdragen aan het opvoeren van de inspanningen voor vrede en veiligheid, duurzame ontwikkeling, en eerbiediging van mensenrechten en het internationaal recht; verzoekt de EU en haar lidstaten het werk van de VN, haar agentschappen en speciale procedures te blijven ondersteunen, zowel politiek als financieel, om ervoor te zorgen dat zij geschikt is voor het beoogde doel en om de invloed van autoritaire en totalitaire regimes tegen te gaan; benadrukt dat de nieuwe mondiale spelers een plaats moeten krijgen in de architectuur van de huidige multilaterale wereldorde, met name degene die de nadruk leggen op democratie en mensenrechten; herhaalt dat de EU en haar lidstaten bij de VN en in andere multilaterale fora met één stem moeten spreken om mondiale uitdagingen op het gebied van mensenrechten en democratie doeltreffend aan te pakken in multilaterale fora en zich in de sterkst mogelijke bewoordingen moeten uitlaten in overeenstemming met internationale mensenrechtennormen; dringt in dit verband aan op vooruitgang bij het waarborgen van een EU-zetel in internationale organisaties, waaronder de VN-Veiligheidsraad, naast de bestaande zetels van de lidstaten; wenst dat de EU-delegaties een grotere rol gaan spelen in multilaterale fora, waarvoor zij over passende middelen moeten beschikken; 25. is ernstig bezorgd over de toenemende aanvallen op de op regels gebaseerde wereldorde door autoritaire en totalitaire regimes, onder meer door niet-uitgelokte en ongerechtvaardigde agressie tegen vreedzame buren en door de ondermijning van de werking van VN-organen, met name het misbruik van het vetorecht in de VN-Veiligheidsraad; onderstreept dat de verminderde doeltreffendheid van deze organen reële kosten met zich brengt in de vorm van conflicten, mensenlevens en menselijk lijden, en ertoe leidt dat landen in het algemeen veel minder goed in staat zijn wereldwijde uitdagingen aan te pakken; roept de lidstaten en gelijkgestemde partners op een krachtige strategie te ontwikkelen en hun inspanningen op te drijven om deze trend om te keren en een eensgezinde en krachtige boodschap van steun af te geven aan deze organisaties wanneer zij worden aangevallen of bedreigd; is van mening dat de VN, haar organen en andere multilaterale organisaties moeten worden hervormd om deze toenemende uitdagingen en bedreigingen het hoofd te bieden; 26. betreurt ten zeerste dat een aantal landen heeft besloten zich terug te trekken uit de VN-Mensenrechtenraad; 27. herhaalt de krachtige steun van de EU voor het Internationaal Gerechtshof en het Internationaal Strafhof (ICC) als essentiële, onafhankelijke en onpartijdige gerechtelijke instellingen, gezien de bijzonder moeilijke tijd voor de internationale justitie; herinnert eraan dat een goed gefinancierd ICC essentieel is voor de doeltreffende vervolging van ernstige internationale misdrijven; is ingenomen met de politieke en financiële steun die de EU heeft verleend aan het ICC, met inbegrip van het Parket van de Hoofdaanklager (OTP) van het ICC, en de lancering van het mondiaal initiatief ter bestrijding van straffeloosheid voor internationale misdrijven, waardoor financiële steun wordt geboden aan maatschappelijke organisaties die zich inzetten voor het bevorderen van gerechtigheid en verantwoordingsplicht voor internationale misdrijven en ernstige mensenrechtenschendingen, onder meer door de participatie van overlevenden aan processen te faciliteren; verzoekt de EU en haar lidstaten hun steun aan het ICC – met inbegrip van het trustfonds voor slachtoffers van het ICC – met de nodige middelen, waaronder financiële middelen en politieke steun, voort te zetten en te intensiveren en alle instrumenten waarover zij beschikken te gebruiken om de straffeloosheid wereldwijd te bestrijden en het ICC in staat te stellen zijn mandaat doeltreffend uit te voeren; verzoekt alle lidstaten de acties en besluiten van het Internationaal Gerechtshof en van alle organen van het ICC, met inbegrip van het OTP en de kamers, te eerbiedigen en uit te voeren, andere landen dringend te verzoeken tot het ICC toe te treden en ermee samen te werken, onder andere door arrestatiebevelen van het ICC uit te voeren, en hun werkzaamheden als onafhankelijke en onpartijdige internationale justitiële instelling overal ter wereld te ondersteunen; betreurt dat sommige verdragsstaten van het ICC arrestatiebevelen van het ICC niet uitvoeren, waardoor het werk van het Hof wordt ondermijnd; roept de EU op er bij niet-EU-landen, waaronder haar belangrijkste partners, op aan te dringen het ICC te erkennen en als staat toe te treden tot het Statuut van Rome; 28. herhaalt de krachtige steun van de EU voor het Europees Hof voor de Rechten van de Mens; dringt er bij alle staten die het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens hebben ondertekend op aan zich volledig te houden aan de uitspraken van het Hof; 29. benadrukt dat het belangrijk is het ICC niet te politiseren, aangezien het vertrouwen in het Hof wordt uitgehold als zijn mandaat wordt misbruikt; veroordeelt in het bijzonder en in de meest kritische bewoordingen de politieke aanvallen, sancties en andere dwangmaatregelen die tegen het ICC zelf en tegen zijn personeel zijn gericht of worden overwogen; verzoekt de lidstaten en de EU-instellingen samen te werken aan oplossingen om het ICC als instelling en zijn personeel te beschermen tegen toekomstige sancties die de werking van het Hof in gevaar zouden brengen; 30. spreekt zijn grote bezorgdheid uit over de sancties tegen het Internationaal Strafhof en zijn aanklagers, rechters en personeelsleden, die een ernstige aanval op het internationale rechtssysteem vormen; verzoekt de Commissie onverwijld de blokkeringsverordening in werking te doen treden en verzoekt de lidstaten meer diplomatieke inspanningen te ondernemen om het Internationaal Strafhof te beschermen en te vrijwaren als een onmisbare hoeksteen van het internationale rechtssysteem; 31. erkent universele rechtspraak als een belangrijk instrument van het internationale strafrechtsysteem om straffeloosheid te voorkomen en te bestrijden en internationale verantwoordingsplicht te bevorderen; roept de lidstaten op universele rechtspraak toe te passen in de strijd tegen straffeloosheid; 32. verzoekt de EU en haar lidstaten het voortouw te nemen in de mondiale strijd tegen iedere vorm van extremisme, en verwelkomt de vaststelling van een EU-strategie daartoe; verlangt dat terrorismebestrijding bovenaan de agenda van de EU op het gebied van binnenlandse en buitenlandse zaken staat; Eerbiediging van het internationaal humanitair recht 33. stelt bezorgd vast dat het internationaal humanitair recht en het internationaal recht inzake de mensenrechten steeds minder worden gerespecteerd, met name in het kader van lopende conflicten wereldwijd; veroordeelt met klem de toename van opzettelijke, willekeurige en onevenredige aanvallen op burgers en burgerdoelen in verschillende conflictsituaties; beklemtoont dat het van het allergrootste belang is dat alle VN-organisaties en humanitaire hulporganisaties alle mensen in kwetsbare situaties ongehinderd en tijdig volledige bijstand kunnen verlenen, en roept alle partijen in gewapende conflicten op het werk van deze organisaties volledig te eerbiedigen en ervoor te zorgen dat zij zonder inmenging in de basisbehoeften van burgers kunnen voorzien; hekelt pogingen om VN-agentschappen die humanitaire hulp verlenen te ondermijnen; roept alle partijen in gewapende conflicten dringend op bescherming te bieden aan burgers, humanitaire en medische hulpverleners, en journalisten en mediawerkers; roept alle partijen in gewapende conflicten op de legitimiteit en onschendbaarheid van de VN-vredesmissies te eerbiedigen; roept alle staten op onvoorwaardelijk en volledig te voldoen aan het internationaal humanitair recht; verzoekt de internationale gemeenschap en met name de lidstaten de verantwoordingsplicht en de strijd tegen straffeloosheid voor ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht te bevorderen; dringt erop aan in regio’s waar oorlog woedt of gevochten wordt stelselmatig humanitaire corridors in te richten, teneinde burgers die gevaar lopen in staat te stellen het gebied te verlaten, en veroordeelt met klem alle aanvallen op de burgers in kwestie; eist ongehinderde toegang voor humanitaire organisaties die krijgsgevangenen volgen en bijstaan, zoals bepaald in het Verdrag van Genève betreffende de behandeling van krijgsgevangenen; verwacht van internationale organisaties dat zij zich houden aan het internationaal recht met betrekking tot de behandeling van krijgsgevangenen; roept op tot internationale samenwerking en bijstand voor de terugkeer van onder dwang gedeporteerde personen, in het bijzonder kinderen en gijzelaars; 34. is ernstig bezorgd over de langdurige bezetting of annexatie van grondgebieden; pleit ervoor bijzondere aandacht te besteden aan de mensenrechtensituatie in illegaal bezette gebieden, waaronder gevallen van langdurige bezetting, en doeltreffende maatregelen te nemen teneinde ernstige mensenrechtenschendingen ter plaatse te voorkomen, waaronder schendingen van het recht op leven, beperking van de vrijheid van verkeer en discriminatie; 35. herhaalt zijn oproep aan de lidstaten om gewapende conflicten en ernstige schendingen van de mensenrechten of van het internationaal humanitair recht te helpen indammen door zich strikt te houden aan de bepalingen van artikel 7 van het VN-Wapenhandelsverdrag van 2 april 2013 inzake uitvoer en uitvoerbeoordeling en van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad van 8 december 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie; 36. dringt er bij betrouwbare, gelijkgestemde derde landen op aan hun capaciteiten op het gebied van defensie, veerkracht en civiele paraatheid te versterken, om agressie doeltreffend te ontmoedigen en de mensenrechten wereldwijd te verdedigen; 37. betreurt, gezien de gendergerelateerde gevolgen van gewapende conflicten, de beperkte prioriteit en aandacht die door de EU bij humanitaire hulp en de bijstand aan vluchtelingen wordt gegeven aan seksueel en gendergerelateerd geweld en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR); herhaalt dat humanitaire crises de uitdagingen op het gebied van SRGR, alsook gendergerelateerde uitdagingen vergroten en herinnert eraan dat — met name onder kwetsbare groepen zoals vluchtelingen en migranten — vrouwen en meisjes in crisisgebieden bijzonder kwetsbaar zijn voor seksueel geweld, seksueel overdraagbare aandoeningen, seksuele uitbuiting, verkrachting als oorlogswapen en ongewenste zwangerschappen; verzoekt de Commissie en de lidstaten hoge prioriteit te verlenen aan gendergelijkheid en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten in het kader van hun respons op het vlak van humanitaire hulp en vluchtelingen, evenals aan verantwoordingsplicht en toegang tot de rechter en schadevergoeding voor schendingen van de seksuele en reproductieve rechten en gendergerelateerd geweld, ook wat opleiding voor humanitaire actoren en bestaande en toekomstige financiering betreft; Team Europa-aanpak 38. erkent dat het mogelijk is de benaderingen van de bescherming en bevordering van de mensenrechten beter op elkaar af te stemmen tussen de EU-instellingen, de ambassades van de lidstaten en de EU-delegaties in niet-EU-landen, met name door deze landen aan te moedigen hun internationale verplichtingen na te komen en zich te onthouden van intimidatie en vervolging van kritische stemmen; benadrukt dat de ambassades van de lidstaten een steeds actievere rol kunnen gaan spelen bij het bevorderen en beschermen van de mensenrechten, en tegelijkertijd het maatschappelijk middenveld in deze landen kunnen ondersteunen; roept de EU en haar lidstaten op alle mogelijke middelen in te zetten om detentieomstandigheden te beoordelen, processen en gerechtelijke procedures te volgen, de druk op te voeren en het bewustzijn te vergroten, om landen ertoe aan te sporen politieke gevangenen vrij te laten en daar ook actief aan bij te dragen; benadrukt het belang van gedeelde verantwoordelijkheid tussen de lidstaten en de EU-delegaties bij deze inspanningen; verzoekt de EU en haar lidstaten hun collectieve inspanningen op te voeren om de eerbiediging, bescherming en naleving van de mensenrechten te bevorderen en democratie wereldwijd te ondersteunen; moedigt zorgvuldige monitoring en beoordeling van de capaciteit van de EU-delegaties aan om ervoor te zorgen dat elk van hen een aangewezen contactpunt heeft voor gevallen van mensenrechtenschendingen en dat dit mandaat voldoende middelen krijgt om effectief en tijdig te reageren; herhaalt in dit verband het belang voor de EU-delegaties van bestaande EU-richtsnoeren met betrekking tot specifieke domeinen inzake mensenrechten; Een antwoord bieden op de uitdagingen inzake universele mensenrechten en democratie Recht op vrijwaring van foltering en andere vormen van wrede, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing 39. veroordeelt elke actie of poging om foltering en andere vormen van wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing onder welke omstandigheden dan ook te legaliseren, uit te lokken, toe te staan of te gedogen; veroordeelt het gebruik van foltering door overheidsactoren in veel verschillende contexten, inclusief in gevangenissen en daarbuiten — van onder meer politieke gevangenen — en in conflictsituaties overal ter wereld, met name de schending van het Verdrag van Genève betreffende de behandeling van krijgsgevangenen, alsook het doden van krijgsgevangenen, wat neerkomt op een oorlogsmisdrijf, zoals blijkt uit steeds meer meldingen, en herhaalt dat niet mag worden getornd aan het recht om vrij te zijn van foltering of andere vormen van onmenselijke of vernederende behandeling; wijst eens te meer op het nultolerantiebeleid van de EU ten aanzien van foltering en andere vormen van mishandeling en verzoekt de relevante instellingen, waaronder het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, een vastberaden standpunt in te nemen ten aanzien van dergelijke gevallen; 40. herhaalt zijn oproepen tot universele ratificatie van het VN-Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing en het facultatieve protocol daarbij en wijst eens te meer op de noodzaak voor staten om hun nationale voorschriften ter zake in overeenstemming te brengen met de internationale normen; herhaalt, overeenkomstig de herziene richtsnoeren voor het EU-beleid ten aanzien van derde landen inzake foltering en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing, die de Raad op 16 september 2019 heeft aangenomen, dat het belangrijk is om samen te werken met relevante belanghebbenden in de strijd om foltering uit te bannen, en toezicht te houden op detentiecentra; Recht op vrijheid van vreedzame vergadering en vereniging 41. herhaalt dat de democratische ruimte van de EU en de uitoefening van de fundamentele vrijheden in die ruimte, met name de vrijheid van vergadering en vereniging, moeten worden beschermd; wijst op de toenemende gewelddadige onderdrukking van protesten en vreedzame bijeenkomsten binnen de burgerlijke ruimte van de EU, met gevallen van foltering en mishandeling met dodelijke slachtoffers en andere ernstige schendingen tot gevolg; onderstreept dat dit grondrecht moet worden versterkt in combinatie met het absolute verbod op foltering en mishandeling; Recht op voedsel, water en sanitaire voorzieningen 42. herinnert eraan dat het recht op voedsel, met inbegrip van het recht op fysieke en economische toegang tot voldoende voedsel of de middelen voor de aankoop ervan, een mensenrecht is; is uiterst bezorgd over de wereldwijde problemen in verband met het recht op voedsel, met name in oorlogs- en conflictsituaties; veroordeelt het toenemende aantal berichten over de inzet van voedsel als wapen in gewapende conflicten; verzoekt de EU en haar lidstaten binnen het VN-systeem bindende richtsnoeren inzake het recht op voedsel zonder discriminatie te bevorderen; dringt er bij de EU en de lidstaten op aan om organisaties en agentschappen die zich inzetten voor het recht op voedsel in conflictgebieden politiek en financieel volledig te steunen; herinnert aan het belang van de VN-Verklaring over de rechten van landbouwers en andere mensen die werkzaam zijn in plattelandsgebieden voor het bereiken van voedselzekerheid; prijst het werk van het Wereldvoedselprogramma van de VN op dit gebied; 43. bevestigt nogmaals dat het recht op veilig drinkwater en het recht op sanitaire voorzieningen mensenrechten zijn, aangezien beide rechten elkaar aanvullen; onderstreept dat toegang tot schoon drinkwater onontbeerlijk is voor een gezond en waardig leven en essentieel is voor het behoud van de menselijke waardigheid; wijst erop dat het recht op water een fundamentele voorwaarde is voor het genot van andere rechten, en als zodanig moet worden geleid door een logica die gebaseerd is op het algemeen belang en gemeenschappelijke publieke en mondiale goederen; onderstreept het belang van de EU-richtsnoeren inzake veilig drinkwater en sanitaire voorzieningen en dringt er bij de EU-instellingen en de lidstaten op aan deze in niet-EU-landen en in multilaterale fora toe te passen en te bevorderen; Klimaatverandering en milieu 44. benadrukt dat klimaatverandering en de gevolgen ervan voor het milieu direct van invloed zijn op het effectieve genot van alle mensenrechten; erkent het belangrijke werk dat door maatschappelijke organisaties, inheemse volkeren en lokale gemeenschappen, verdedigers van land- en milieugerelateerde mensenrechten en voorvechters van inheemse volkeren wordt verricht voor de bescherming van een schoon, gezond en duurzaam milieu, met inbegrip van toegang tot land en waterbronnen; betreurt de risico’s waarmee verdedigers van milieugerelateerde mensenrechten en voorvechters van inheemse volkeren worden geconfronteerd en dringt erop aan dat hun bescherming op doeltreffende wijze wordt gewaarborgd; merkt op dat de gemeenschappen die het minst bijdragen aan de klimaatverandering, het meeste risico lopen te worden getroffen door klimaatrisico’s en natuurrampen, en roept in dit verband op tot meer steun voor de meest kwetsbare groepen; herinnert eraan dat autochtone en lokale gemeenschappen een belangrijke rol spelen bij het duurzame beheer van natuurlijke hulpbronnen en het behoud van de biodiversiteit; herinnert eraan dat de transitie naar schone energie rechtvaardig moet zijn en dat daarbij ieders grondrechten geëerbiedigd moeten worden; herhaalt het belang van de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN voor de bescherming van de mensenrechten van huidige en toekomstige generaties; 45. neemt met grote bezorgdheid kennis van het feit dat een schoon, gezond en duurzaam milieu steeds meer in het gedrang komt door de inzet van massavernietigingswapens en andere vormen van oorlogvoering die negatieve en onevenredige gevolgen hebben voor het milieu; benadrukt de noodzaak van een doeltreffende aanpak van ontheemding van mensen als gevolg van milieuvernietiging en klimaatverandering, waardoor het risico op mensenrechtenschendingen en kwetsbaarheid voor verschillende vormen van uitbuiting toeneemt; erkent dat kinderen acutere risico’s lopen door klimaatgerelateerde rampen en dat zij ook een van de grootste getroffenen zijn; roept de EU op om zich te richten op de aanpak van de gevolgen van klimaatverandering voor het genot van de rechten van het kind; Rechten van het kind 46. dringt erop aan de rechten van het kind, met inbegrip van de meest gemarginaliseerde kinderen en kinderen in de meest kwetsbare situaties, in alle onderdelen van het extern beleid van de EU stelselmatig en consistent te bevorderen en te verdedigen; dringt aan op meer gecoördineerde inspanningen ter bevordering van de eerbiediging, bescherming en naleving van de rechten van het kind in crisis- of noodsituaties; veroordeelt de achteruitgang van de eerbiediging van de rechten van het kind en de toenemende schendingen van deze rechten, onder meer door geweld, huwelijken op jonge leeftijd en gedwongen huwelijken, seksueel misbruik, met inbegrip van genitale verminking, mensenhandel, kinderarbeid, eremoord, rekrutering van kindsoldaten, gebrek aan toegang tot onderwijs en gezondheidszorg, ondervoeding en extreme armoede; hekelt voorts het feit dat steeds meer kinderen omkomen bij gewapende conflicten, en benadrukt dat de rechten van het kind doeltreffend moeten worden beschermd bij actieve oorlogvoering; dringt aan op nieuwe EU-initiatieven ter bevordering en bescherming van de rechten van het kind, met het oog op de rehabilitatie en herintegratie van door conflicten getroffen kinderen, waarbij wordt gezorgd voor een beschermde, op familie en gemeenschap gebaseerde omgeving als natuurlijk kader voor hun leven, waarin zorg en onderwijs fundamentele elementen zijn; roept er nogmaals toe op om de rechten van het kind in alle onderdelen van het extern beleid van de EU stelselmatig en consistent te bevorderen en te verdedigen; verzoekt alle landen het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind dringend te ratificeren, zodat dit basisinstrument universeel geratificeerd is; 47. benadrukt dat het dringend noodzakelijk is de rechten van zwangere vrouwen te eerbiedigen en ervoor te zorgen dat zij uitgebreide steun krijgen voor hun gezondheid, veiligheid en waardigheid, met inbegrip van gegarandeerde toegang tot gezondheidszorg voor moeders, de beschikbaarheid van kinderopvangvoorzieningen zoals kinderdagverblijven, en de vaststelling van een eerlijk werkplekbeleid dat hun welzijn, inkomen en loopbaanontwikkeling beschermt; 48. benadrukt het belang van het dichten van de financieringskloof die landen in staat zou stellen hun SDG 4-doelstellingen voor kwaliteitsonderwijs te halen en toegang tot onderwijs voor alle kinderen en jongeren te waarborgen; herhaalt zijn oproepen om culturele normen en gendervooroordelen aan te pakken die verhinderen dat meisjes en vrouwen onderwijs krijgen, en dringt aan op het opzetten van onderwijssystemen overal ter wereld die rekening houden met genderkwesties; 49. benadrukt dat onderwijs het uitgangspunt vormt voor het cultiveren van beginselen en waarden die bijdragen aan de persoonlijke ontwikkeling van kinderen, evenals aan sociale cohesie en democratie, en de rechtsstaat overal ter wereld; roept de EU daarom op haar waarden uit te dragen door de toegang tot onderwijs en leren voor vrouwen en meisjes te ondersteunen; Rechten van vrouwen en gendergelijkheid 50. benadrukt dat vrouwenrechten en gendergelijkheid onontbeerlijke en ondeelbare mensenrechten zijn en als basis fungeren voor de rechtsstaat en voor veerkrachtige inclusieve democratieën; betreurt het feit dat miljoenen vrouwen en meisjes nog steeds worden geconfronteerd met discriminatie en geweld, vooral in het geval van conflicten, de situatie na conflicten en ontheemding, en dat zij van hun waardigheid, autonomie en zelfs hun leven worden beroofd; veroordeelt de straffeloosheid waarmee daders schendingen van vrouwelijke mensenrechtenverdedigers begaan; is ontzet over het gebruik van verkrachting en seksueel geweld als oorlogswapen en benadrukt de noodzaak om licht te werpen op deze gevallen en voor betere internationale samenwerking om straffeloosheid voor deze misdaden te bestrijden; verzoekt de EU, haar lidstaten en gelijkgestemde partners hun inspanningen op te voeren om de volledige uitoefening en bescherming van de mensenrechten van vrouwen en meisjes te waarborgen en om een gendermainstreamingbenadering te integreren in alle beleidsmaatregelen, rekening houdend met de uiteenlopende gevolgen van mondiale uitdagingen zoals klimaatverandering of conflicten; benadrukt dat seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) fundamentele mensenrechten zijn die wereldwijd en in de lidstaten moeten worden gehandhaafd, en spreekt zijn grote bezorgdheid uit over de wereldwijde achteruitgang op het gebied van gendergelijkheid en SRGR; stelt nogmaals dat het ontzeggen van kwalitatief goede en complete diensten op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid een vorm van gendergerelateerd geweld is; benadrukt dat het belangrijk is het goede voorbeeld te geven; verzoekt de EU om in het kader van de bevordering van de mensenrechten en de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen prioriteit te geven aan toegang tot seksuele en reproductieve gezondheid en rechten; veroordeelt in de krachtigste bewoordingen de toenemende aanvallen op de seksuele en reproductieve gezondheid en rechten in de wereld, alsook het gendergerelateerd geweld, waaronder het gebruik van seksueel geweld als oorlogswapen; dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan om SRGR als mensenrechten te handhaven, het recht op legale en veilige abortus in het Handvest van de grondrechten te verankeren en prioriteit te geven aan de kwestie van toegang tot SRGR teneinde vooruitgang te boeken op het vlak van de mensenrechten en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen; betreurt ten zeerste gevallen van genitale verminking van vrouwen, eremoorden, kindhuwelijken en gedwongen huwelijken; is ingenomen met de toetreding van de EU tot het Verdrag van Istanbul en moedigt de overige lidstaten met klem aan het Verdrag van Istanbul onverwijld te ratificeren; verzoekt de EU en haar internationale partners meer te doen om te waarborgen dat vrouwen hun mensenrechten ten volle kunnen uitoefenen en gelijk behandeld worden als mannen; benadrukt het belang van de bescherming van de rechten van vrouwen, door ervoor te zorgen dat hun gezondheid, veiligheid en waardigheid worden beschermd, met name in de context van toegang tot gezondheidszorg en bescherming op de werkplek; onderstreept de noodzaak om zich te blijven verzetten tegen antiabortuswetten die vrouwen en meisjes bestraffen met tientallen jaren gevangenisstraf, zelfs in gevallen van verkrachting of incest of wanneer het leven van de zwangere in gevaar is, en deze in de strengste bewoordingen te blijven veroordelen; benadrukt dat al het mogelijke moet worden gedaan om de praktijk van genitale verminking van vrouwen volledig uit te roeien; staat volledig achter de rol van de EU-ambassadeur voor gender en diversiteit; 51. erkent dat de bevordering en bescherming van SRGR essentieel zijn voor het verwezenlijken van gendergelijkheid en bevestigt het recht op toegang tot alomvattende SRGR-diensten, met inbegrip van moderne anticonceptie, kosteloze, veilige en legale abortus, zorg bij de bevalling, prenatale en postnatale zorg, medisch begeleide voortplanting en toegang tot informatie en voorlichting over SRGR, met inbegrip van alomvattende seksuele voorlichting, zonder enige vorm van discriminatie, dwang of geweld; herhaalt dat mensenrechtenorganisaties erkennen dat een verbod op abortus vrouwen kan blootstellen aan lijden dat neerkomt op foltering of wrede, onmenselijke of onterende behandeling; 52. erkent dat genderapartheid een systematische en geïnstitutionaliseerde vorm van onderdrukking is, waarbij vrouwen en meisjes alleen op basis van hun geslacht van fundamentele rechten worden beroofd; stelt met grote bezorgdheid vast dat genderapartheid in verschillende regio’s is verankerd, waar vrouwen te maken hebben met uitgebreide beperkingen op het gebied van onderwijs, werkgelegenheid, gezondheidszorg en bewegingsvrijheid, vaak geschraagd door wettelijke en culturele kaders die discriminatie op grond van geslacht versterken; dringt er bij de EU en de lidstaten op aan om genderapartheid proactief aan te pakken door middel van versterkte diplomatieke inspanningen, gerichte economische maatregelen en verantwoordingsmechanismen die maatschappelijke organisaties die zich inzetten voor gendergelijkheid, ondersteunen; dringt erop aan genderapartheid formeel te erkennen als een afzonderlijke mensenrechtenschending en internationale initiatieven te steunen om het als een misdaad tegen de menselijkheid te classificeren en zo bij te dragen aan de vaststelling van een mondiale verantwoordingsnorm; Rechten van vluchtelingen en asielzoekers 53. hekelt het feit dat de mensenrechten en de veiligheid van vluchtelingen, asielzoekers en ontheemden worden uitgehold; bevestigt opnieuw hun onvervreemdbare mensenrechten en hun grondrecht om asiel aan te vragen; herinnert aan de verplichting van staten om hen te beschermen in overeenstemming met het internationaal recht; onderstreept het belang van identificatie en registratie van personen, met inbegrip van kinderen, als een belangrijk instrument voor de bescherming van vluchtelingen, het waarborgen van de integriteit van systemen voor de bescherming van vluchtelingen, en het voorkomen van mensenhandel en de rekrutering van kinderen voor gewapende milities; verzoekt de EU en haar lidstaten hun rechten in het kader van het asiel- en migratiebeleid van de EU en bij de samenwerking van de EU met partnerlanden in dit verband daadwerkelijk te eerbiedigen; betreurt de toename van vreemdelingenhaat, racisme en discriminatie jegens migranten, evenals de verschillende vormen van geweld waarmee zij te maken krijgen, ook tijdens hun verplaatsing, alsook de vele belemmeringen, onder meer bij de toegang tot gezondheidszorg; veroordeelt de instrumentalisering van migratie aan de EU-grenzen door buitenlandse actoren, die neerkomt op hybride aanvallen op de lidstaten en een ontmenselijking van migranten; onderstreept dat de EU de onderliggende oorzaken van irreguliere migratie en gedwongen ontheemding moet erkennen en zich meer inspanningen moet getroosten om deze aan te pakken, door de veerkracht van migrantengemeenschappen te vergroten en ertoe bij te dragen dat zij hun leden kunnen helpen een fatsoenlijk leven te leiden in hun landen van herkomst; verzoekt de EU en haar lidstaten door te gaan met het geven van ondersteuning aan de landen die de grootste aantallen vluchtelingen opvangen, alsook aan de transitlanden, en deze ondersteuning – daar waar mogelijk – uit te breiden; herhaalt dat nauwe samenwerking en dialoog met niet-EU-landen, met volledige inachtneming van de grondrechten, van cruciaal belang zijn om de smokkel van migranten te voorkomen; onderstreept in dit verband dat het geven van informatie en het organiseren van campagnes over de risico’s van smokkel en over de migratiewetgeving van de landen van bestemming van essentieel belang zijn om te voorkomen dat mensen zonder asielgrond onnodig risicovolle tochten ondernemen; dringt erop aan dat bij door de EU gefinancierde humanitaire acties de specifieke behoeften en kwetsbaarheden van kinderen in aanmerking worden genomen en dat hun bescherming wordt gewaarborgd als zij ontheemd raken; geeft aan dat het belangrijk is een doeltreffend kader van veilige en legale manieren te ontwikkelen om naar de EU te komen, en verwelkomt in dit verband de mededeling van de Commissie over het aantrekken van vaardigheden en talent (10) , inclusief de ontwikkeling van talentpartnerschappen met partnerlanden; verzoekt het beginsel van non-refoulement naar landen waar het leven en de vrijheid van personen gevaar lopen te eerbiedigen; roept de EU en haar lidstaten op om het verschijnsel van geïnstrumentaliseerde migratie, georkestreerd door autoritaire regimes en georganiseerde criminele groeperingen, te bespreken, en benadrukt de noodzaak van een alomvattende analyse van dit fenomeen, de ontwikkeling van doeltreffende tegenmaatregelen en aandacht voor de implicaties ervan voor het mensenrechtenkader; Rechten van lhbtiq+-personen 54. veroordeelt de schendingen van mensenrechten, waaronder discriminatie en vervolging van, geweld tegen en moorden op, stigmatisering van, haatmisdrijven en haatzaaiende uitlatingen tegen, conversietherapieën voor, interseksuele genitale verminking van en seksueel geweld tegen lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen, transgenders, non-binaire personen, interseksuelen en queer (lhbtiq+-personen) wereldwijd; roept de EU en haar lidstaten op deze onrechtvaardigheden aan de kaak te stellen en zich in te zetten voor de bescherming van de rechten, waardigheid en veiligheid van lhbtiq+-personen; is uiterst bezorgd over de verspreiding van haat en anti-lhbtiq+-geluiden en wetgeving tegen lhbtiq+‑personen en mensenrechtenverdedigers; hekelt in dat verband het bestaan van conversiepraktijken voor lhbtiq+-personen die erop gericht zijn de seksuele gerichtheid, genderidentiteit en/of genderexpressie van hun slachtoffers te veranderen, te verdringen of te onderdrukken; dringt erop aan dat voor de hele Unie een beleid wordt gevoerd om dergelijke praktijken bij wet te verbieden; dringt aan op de vaststelling van beleid om lhbtiq+-personen te beschermen en hen de instrumenten te geven om veilig melding te maken van een schending van hun rechten, in overeenstemming met de EU-richtsnoeren voor de bevordering en bescherming van alle mensenrechten door lhbtiq+-personen; wijst op de toenemende bezorgdheid en angst binnen lhbtiq+-gemeenschappen en dringt er bij de EU op aan om krachtig stelling te nemen tegen alle wetgevende of maatschappelijke maatregelen die lhbtiq+-personen in gevaar brengen; spreekt in het bijzonder zijn bezorgdheid uit over lhbtiq+-personen die in een land met een niet-democratisch regime of in conflictsituaties leven en dringt aan op een snellereactiemechanisme om hen en de verdedigers van hun rechten te beschermen; dringt andermaal aan op volledige tenuitvoerlegging van de strategie voor gelijkheid van lhbtiq’ers 2020‑2025, als hét instrument van de EU om de situatie van deze groep personen wereldwijd te verbeteren; dringt erop aan het gebruik van de doodstraf in alle omstandigheden te verwerpen, met inbegrip van alle wetgeving waarbij de doodstraf wordt opgelegd voor homoseksualiteit; verzoekt de EU en haar lidstaten de landen met dergelijke wetgeving te blijven benaderen om hun standpunt over de doodstraf te herzien; merkt voorts op dat het opleggen van de doodstraf op basis van dergelijke wetgeving een willekeurige executie als zodanig is en een schending vormt van artikel 6 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten; Rechten van personen met een handicap 55. is bezorgd over de problemen die personen met een handicap ondervinden om hun rechten ten volle te genieten; herhaalt zijn oproep aan de EU om partnerlanden bij te staan bij de ontwikkeling van beleid ter ondersteuning van verzorgers van personen met een handicap; roept op tot het verhogen van het maatschappelijk bewustzijn en tot het bestrijden van discriminerend gedrag ten aanzien van personen met een handicap; wijst op de extra complicaties waarmee personen met een handicap in conflictsituaties en bij natuurrampen worden geconfronteerd, omdat ze kwetsbaarder zijn voor geweld en vaak geen adequate steun krijgen; dringt er bij alle partijen in conflictsituaties wereldwijd op aan adequate maatregelen te nemen om de risico’s voor deze personen zoveel mogelijk te beperken; benadrukt de noodzaak om kinderen met een handicap te beschermen tegen elke vorm van uitbuiting; verzoekt de EU de strategie inzake de rechten van personen met een handicap 2021-2030 in haar buitenlands beleid te gebruiken als een instrument om de situatie van personen met een handicap te verbeteren, in het bijzonder met betrekking tot armoede en discriminatie, maar ook wat betreft problemen bij de toegang tot onderwijs, gezondheidszorg en werk, en deelname aan het politieke leven; moedigt de EU aan partnerlanden te ondersteunen bij de ontwikkeling van inclusief economisch beleid dat toegankelijke beroepsopleidingen en werkgelegenheid voor personen met een handicap bevordert en hun volledige en actieve economische participatie stimuleert; Rechten van ouderen 56. herhaalt zijn oproep aan de EU en haar lidstaten om nieuwe wegen te verkennen om de rechten van ouderen te versterken, rekening houdend met de vele problemen waarmee zij worden geconfronteerd, zoals leeftijdsdiscriminatie, armoede en geweld, een gebrek aan sociale bescherming, gezondheidszorg en andere essentiële diensten, en belemmeringen voor het vinden van werk; dringt aan op de uitvoering van specifieke maatregelen ter bestrijding van het armoederisico voor oudere vrouwen via betere sociale steun; wijst op het werk van de Open Werkgroep van de VN inzake vergrijzing met betrekking tot een juridisch bindend instrument ter versterking van de bescherming van de mensenrechten van ouderen, en roept de EU en haar lidstaten op te overwegen dat werk actief te ondersteunen; benadrukt de noodzaak van een transversale intergenerationele aanpak in het EU-beleid om solidariteit tussen jongeren en ouderen op te bouwen en aan te moedigen; Recht op gelijkheid en non-discriminatie 57. veroordeelt nogmaals alle vormen van racisme, onverdraagzaamheid, antisemitisme, islamofobie, vervolging van christenen, vreemdelingenhaat en discriminatie op grond van ras, etniciteit, nationaliteit, sociale klasse, handicap, kaste, godsdienst, levensovertuiging, leeftijd, seksuele gerichtheid of genderidentiteit; veroordeelt de toenemende internationale dreiging van haatzaaiende en tot geweld aanzettende uitlatingen, ook online; wijst nogmaals op de cruciale rol van onderwijs en dialoog bij het bevorderen van verdraagzaamheid, begrip en diversiteit; dringt aan op het invoeren of versterken van mechanismen voor de melding van discriminerende gedragingen en van de toegang tot doeltreffende rechtsmiddelen, om een einde te helpen maken aan straffeloosheid van degenen die zich aan dergelijk gedrag schuldig maken; Het recht op leven: naar de wereldwijde afschaffing van de doodstraf 58. herhaalt zijn principiële verzet tegen de doodstraf, die onomkeerbaar is en onverenigbaar is met het recht op leven en met het verbod op foltering en wrede, onmenselijke en onterende bestraffing; wijst erop dat de EU zich onverdroten moet blijven inzetten voor de wereldwijde afschaffing van de doodstraf als belangrijke doelstelling van haar extern mensenrechtenbeleid; merkt op dat er, ondanks de tendens in bepaalde niet-EU-landen om stappen in de richting van de afschaffing van de doodstraf te zetten, in dit opzicht nog steeds aanzienlijke uitdagingen bestaan; betreurt het feit dat in andere niet-EU-landen het aantal uitgevoerde doodvonnissen de afgelopen vijf jaar het hoogste niveau heeft bereikt; roept alle betrokken landen nogmaals op om de doodstraf volledig af te schaffen of een onmiddellijk moratorium over het gebruik van de doodstraf (vonnissen en executies) af te kondigen als eerste stap in de richting van afschaffing; dringt er in dit verband bij de EU op aan de diplomatieke betrekkingen met landen die de doodstraf nog steeds toepassen, te intensiveren, en daarbij de dialoog en samenwerking inzake mensenrechtenkwesties aan te moedigen en steun te verlenen aan de ontwikkeling van justitiële hervormingen die tot de afschaffing ervan kunnen leiden; Recht op vrijheid van denken, geweten, godsdienst en levensovertuiging 59. uit andermaal zijn bezorgdheid over schendingen van het recht op vrijheid van denken, geweten, godsdienst en levensovertuiging; is bezorgd over de wereldwijde toename van intolerantie jegens verschillende religieuze gemeenschappen; betreurt in bepaalde niet-EU-landen de instrumentalisering van religieuze of levensbeschouwelijke identiteiten voor politieke doeleinden en de uitsluiting, onder meer van politieke participatie, van personen die tot religieuze en levensbeschouwelijke minderheden en religieuze gemeenschappen behoren, alsook de vernietiging en vandalisme van plaatsen en kunstwerken van culturele en historische waarde; benadrukt dat de vrijheid om zijn of haar eigen religie te kiezen, om te geloven of niet te geloven een mensenrecht is dat niet mag worden bestraft; veroordeelt daarom het bestaan en de uitvoering van zogenaamde afvalligheidswetten en godslasteringswetten die leiden tot strenge straffen, vernederende behandelingen en in sommige gevallen zelfs tot de doodstraf; dringt aan op de afschaffing van afvalligheids- en godslasteringswetten; benadrukt dat de speciale gezant voor de bevordering van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging buiten de EU meer middelen moet krijgen zodat hij zijn mandaat efficiënt kan uitvoeren; benadrukt dat de speciale gezant nauw en complementair moet blijven samenwerken met de SVEU voor de mensenrechten en de Raadsgroep rechten van de mens; verzoekt de EU en haar lidstaten meer te doen om het recht op vrijheid van denken, geweten, godsdienst en levensovertuiging te beschermen, deze kwesties in de mensenrechtenfora van de VN aan te kaarten, en verder samen te werken met de desbetreffende VN-mechanismen en -comités; verzoekt de EU om verslagen van de EU-delegaties over de stand van zaken op het gebied van de vrijheid van denken, geweten, godsdienst en levensovertuiging op te vragen en te consolideren; 60. herinnert eraan dat de factoren die ten grondslag liggen aan gewelddadige conflicten wereldwijd veelal voortvloeien uit het ongenoegen van minderheden over uitsluiting, discriminatie en ongelijkheid in verband met schendingen van de mensenrechten van minderheden, zoals werd geconstateerd door de speciale VN-rapporteur voor minderheidsvraagstukken; wijst op de noodzaak om de bescherming van de rechten van minderheden te integreren in al het beleid en beschermingsmechanismen te ontwikkelen op het niveau van de VN; herinnert aan de verplichtingen van staten om de rechten van hun nationale, etnische, culturele, religieuze of taalkundige minderheden te beschermen op hun respectieve grondgebieden; verzoekt de Commissie om de bescherming van de rechten van personen die tot minderheden behoren wereldwijd te ondersteunen, onder meer als prioriteit in het kader van het thematische programma voor de bevordering van democratie en mensenrechten van NDICI – Europa in de wereld; Recht op vrijheid van meningsuiting, academische vrijheid, mediavrijheid en recht op informatie 61. benadrukt het cruciale belang van vrijheid van meningsuiting en toegang tot betrouwbare en diverse informatiebronnen voor het behoud van de democratie en een bloeiende ruimte voor het maatschappelijk middenveld; herinnert eraan dat democratieën alleen kunnen functioneren als burgers toegang hebben tot onafhankelijke en betrouwbare informatie, waardoor journalisten een sleutelrol spelen bij het waarborgen van de democratie; maakt zich ernstig zorgen over de steeds verdere inperking van de vrijheid van meningsuiting in talloze landen in de wereld, met name ten aanzien van journalisten, in de vorm van censuur, gedwongen zelfcensuur, wetten op zogenaamde “buitenlandse agenten” en het misbruik van antiterrorisme- of anticorruptiewetgeving om journalisten en maatschappelijke organisaties het zwijgen op te leggen; is bezorgd over het gebruik van haatzaaiende uitlatingen tegen journalisten, zowel online als offline, die een afschrikkend effect hebben; uit bovendien zijn bezorgdheid over de fysieke veiligheid van journalisten en mediawerkers en het feit dat zij in conflictgebieden tot doelwit worden gemaakt; betreurt het feit dat in 2024 54 journalisten en mediawerkers werden gedood, van wie de meesten in conflictgebieden, en dat 550 journalisten en mediawerkers werden vastgehouden, 55 werden gegijzeld en 95 vermist raakten; 62. verzoekt de EU dringend steun te verlenen aan betrouwbare media en informatiekanalen die de verantwoordingsplicht van de autoriteiten bevorderen en democratische transities ondersteunen, waarbij wordt benadrukt dat de beginselen van pluralisme, transparantie en onafhankelijkheid moeten worden geëerbiedigd; benadrukt de rol van factcheckers in het medialandschap, die ervoor zorgen dat het publiek kan vertrouwen op de informatie die zij ontvangen; vindt het zorgwekkend dat factcheckers daarom belangrijke doelwitten zijn voor aanvallen van illiberale regimes die desinformatie, propaganda en nepnieuws creëren en verspreiden; veroordeelt het uitgebreide gebruik van SLAPP’s om journalisten, activisten, vakbondsleden en mensenrechtenverdedigers wereldwijd het zwijgen op te leggen; is in dit verband ingenomen met de richtlijn die bedoeld is om journalisten en mensenrechtenverdedigers te beschermen tegen onrechtmatige rechtszaken en SLAPP’s; moedigt wetgevers in niet-EU-landen aan wetgeving met hetzelfde doel te ontwikkelen, als onderdeel van bredere inspanningen om de vrijheid en pluriformiteit van de media te bevorderen en te beschermen; dringt erop aan dat bij het toezicht van de EU op de naleving van internationale overeenkomsten rekening wordt gehouden met aanvallen op de mediavrijheid en met de aanhoudende en systematische uitholling van het recht op informatie; 63. is ingenomen met het plan van de Commissie om via het Actieplan voor Europese democratie initiatieven te financieren ter ondersteuning van journalisten op juridisch en praktisch gebied, ook buiten de EU; verzoekt de EU meer inspanningen te leveren om journalisten te helpen die waar ook ter wereld op de korrel worden genomen, aangezien onafhankelijke journalisten in de frontlinie staan van de strijd tegen desinformatie die democratieën ondermijnt; erkent de bijdrage die aan de verwezenlijking van deze doelstelling wordt geleverd door programma’s zoals het inmiddels afgeschafte Media4Democracy en andere door de EU gefinancierde activiteiten, waaronder die van het Europees Fonds voor Democratie; betreurt ten zeerste het besluit om een einde te maken aan de financiering van Radio Free Europe/Radio Liberty, Radio Free Asia en Voice of America, kanalen die een cruciale rol spelen bij het bestrijden van desinformatie, het bevorderen van democratische waarden en berichtgeving op plaatsen waar de persvrijheid ernstig wordt ingeperkt of niet bestaat; verzoekt de EU dringend in de bres te springen en de nodige financiering te verstrekken om ervoor te zorgen dat er betrouwbare nieuwsbronnen beschikbaar zijn in landen die de persvrijheid beperken; 64. blijft ernstig bezorgd over de verslechterende toestand van de persvrijheid overal ter wereld; veroordeelt de censuur tegen journalisten, mensenrechtenverdedigers en maatschappelijke organisaties door middel van wetten op zogenaamde “buitenlandse agenten” en andere wetgevings- en niet-wetgevingsmaatregelen van autoritaire en illiberale regimes; 65. bevestigt nogmaals zich in te zetten voor de bescherming en bevordering van de academische vrijheid als essentieel aspect van open en democratische samenlevingen; benadrukt de aanvallen op de academische vrijheid, niet alleen door autoritaire en totalitaire regimes, maar ook door extreme en populistische krachten wereldwijd; dringt erop aan benchmarks voor academische vrijheid te ontwikkelen met het oog op institutionele kwaliteitsborging binnen academische ranglijsten, procedures en criteria; 66. onderstreept het onmisbare werk dat organisaties als Radio Free Europe/Radio Liberty leveren om de democratie, de mediapluriformiteit en de toegang tot neutrale informatie te bevorderen; wijst erop dat propaganda tegen democratische waarden makkelijk de bovenhand neemt wanneer de stem van de democratie het zwijgen wordt opgelegd; benadrukt dat een consistente financiering van dergelijke instellingen moet worden gewaarborgd, en verzoekt de EU hiervoor in meer financiering te voorzien en eventuele lacunes op het gebied van onderzoek op te vullen; 67. stelt bezorgd vast dat meer dan de helft van de wereldbevolking in een omgeving met volledig of ernstig beperkte academische vrijheid leeft, hetgeen ernstige gevolgen heeft voor het recht op onderwijs, het genot van de voordelen van wetenschappelijke vooruitgang en de vrijheid van mening en meningsuiting; dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan hun inspanningen op te voeren om censuur, bedreigingen of aanvallen op de academische vrijheid, en met name de gevangenneming van academici overal ter wereld, een halt toe te roepen; is verheugd dat academici die gevaar lopen, zijn opgenomen in het EU-mechanisme ter verdediging van de mensenrechten; verzoekt de Commissie steun op hoog niveau te blijven geven aan de Global Campus of Human Rights, die een veilige omgeving biedt aan studenten en academici die hun land hebben moeten ontvluchten omdat zij de democratie en de mensenrechten hebben verdedigd; Rechten van inheemse volkeren 68. betreurt dat inheemse volkeren wereldwijd nog steeds te maken hebben met wijdverbreide en systematische discriminatie en vervolging, met inbegrip van gedwongen ontheemding; veroordeelt willekeurige arrestaties en de moord op verdedigers van mensenrechten en landrechten die opkomen voor de rechten van inheemse volkeren; benadrukt dat de bevordering van de rechten van inheemse volkeren en hun traditionele gebruiken van essentieel belang is voor de verwezenlijking van duurzame ontwikkeling, de bestrijding van klimaatverandering en de instandhouding van de biodiversiteit; verzoekt regeringen met klem om te streven naar een ontwikkelings- en milieubeleid dat de economische, sociale en culturele rechten eerbiedigt en rekening houdt met inheemse volkeren en de lokale bevolking, overeenkomstig de VN-doelstellingen voor duurzame ontwikkeling; vraagt de EU, de lidstaten en hun partners in de internationale gemeenschap eens te meer alle nodige maatregelen te nemen voor de erkenning, bescherming en bevordering van de rechten van inheemse volkeren, ook met betrekking tot hun talen, land, gebieden en hulpbronnen, zoals vastgelegd in de VN-Verklaring over de rechten van inheemse volkeren, met inbegrip van het beginsel van vrije, voorafgaande en geïnformeerde instemming; verzoekt alle landen ervoor te zorgen dat inheemse volkeren en lokale gemeenschappen worden betrokken bij de beraadslagingen en besluitvormingsprocessen van de internationale klimaatdiplomatie; moedigt de Commissie aan om de dialoog en samenwerking tussen inheemse volkeren en de EU te blijven bevorderen; Recht op publieke participatie 69. betreurt dat het recht om deel te nemen aan vrije en eerlijke verkiezingen in autoritaire, illiberale en totalitaire regimes niet wordt geëerbiedigd; benadrukt dat deze regimes nepverkiezingen houden om hun macht te bestendigen, aangezien het daar ontbreekt aan echte politieke concurrentie en pluralisme; is verontrust over de huidige trends in verkiezingsprocessen, zoals de steeds grotere afname van de verkiezingsdeelname en democratische prestaties of de toenemende geschillen over de geloofwaardigheid van verkiezingen; wijst met grote bezorgdheid op de toenemende inmenging van bepaalde staten in de verkiezingen van andere landen door middel van hybride tactieken; herhaalt dat de politieke vertegenwoordiging van vrouwen, jongeren en kwetsbare groepen moet worden vergroot en dat de publieke participatie van minderheden moet worden gewaarborgd; benadrukt dat het wantrouwen in het verkiezingsproces niet alleen door onregelmatigheden kan worden vergroot, maar ook door publieke verklaringen, ook van deelnemers; benadrukt dat de perceptie van het publiek van het verkiezingsproces even cruciaal is als het proces zelf, aangezien de manipulatie ervan tot polarisatie of gerichte aanvallen kan leiden; verzoekt niet-EU-landen hun inspanningen op te voeren om duidelijk te communiceren over alle stappen van hun respectieve verkiezingsprocessen en -stelsels en de bestaande verantwoordingsmechanismen in geval van onregelmatigheden; verzoekt de EDEO en de Commissie hun initiatieven voor het aanpakken van de uitdagingen van artificiële intelligentie (AI) in verkiezingsprocessen te analyseren en hierover verslag uit te brengen aan het Parlement; Mensenrechten, bedrijfsleven en handel 70. wijst op de rol van handel als belangrijk instrument om de mensenrechtensituatie in de partnerlanden van de EU te bevorderen en te verbeteren; dringt er bij de Commissie op aan de coördinatie tussen het handels-, investerings- en ontwikkelingsbeleid van de EU te verbeteren en de ontwikkeling van de mensenrechten prioritair te stellen en te bevorderen door middel van het EU-handelsbeleid, met inbegrip van het stelsel van algemene preferenties plus; stelt evenwel vast dat er in een aantal van de landen in kwestie nauwelijks sprake is van vooruitgang; wijst op de verantwoordelijkheden van staten en andere actoren, waaronder bedrijven, om de gevolgen van klimaatverandering te beperken, negatieve gevolgen voor de mensenrechten te voorkomen en passend beleid te bevorderen met inachtneming van de verplichtingen op het gebied van de mensenrechten; betreurt de schadelijke gevolgen van bepaalde buitensporige en op uitbuiting gerichte handelsactiviteiten voor de mensenrechten en de democratie; is ingenomen met de harmonisatie als gevolg van de vaststelling van de richtlijn inzake passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven op het gebied van duurzaamheid, die bindende EU-regels bevat inzake verantwoord gedrag van bedrijven met betrekking tot mensen-, arbeids- en milieurechten; is voorts ingenomen met de verordening inzake een verbod op met dwangarbeid vervaardigde producten op de markt van de Unie (11) en dringt aan op een snelle uitvoering ervan op het niveau van de lidstaten; vraagt dat gevolg wordt gegeven aan de aanbeveling van de Europese Ombudsman over het opzetten van een klachtenportaal binnen het kader van de handels- en financiële instrumenten van de EU, en dat het centrale toegangspunt van de Commissie – dat toegankelijk, burgervriendelijk en transparant moet zijn – wordt aangepast zodat daar klachten kunnen worden ingediend over niet-naleving van mensenrechtenclausules; verzoekt de EU zich te blijven inspannen om kinderarbeid en gedwongen arbeid uit te bannen; benadrukt het belang van herstelmaatregelen en maatregelen voor toegang tot de rechter die in overeenstemming zijn met de leidende beginselen inzake bedrijfsleven en mensenrechten van de VN, waaronder financiële en niet-financiële maatregelen in overleg met de slachtoffers; verzoekt de Raad zo spoedig mogelijk een ambitieus mandaat voor de EU vast te stellen om deel te nemen aan de lopende onderhandelingen over het juridisch bindende VN-instrument inzake bedrijfsleven en mensenrechten; 71. wijst erop dat micro-, kleine en middelgrote ondernemingen in veel regio’s in de wereld de stuwende kracht achter de plaatselijke economie vormen, met een toenemend aantal vrouwen aan het hoofd ervan; beklemtoont dat micro-, kleine en middelgrote ondernemingen wereldwijd 90 % van alle bedrijven uitmaken en goed zijn voor 60 tot 70 % van de werkgelegenheid en voor 50 % van het bruto binnenlands product; benadrukt dat micro-, kleine en middelgrote ondernemingen een belangrijke bijdrage leveren aan de Agenda 2030 en de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen, met name die inzake de uitbanning van armoede en fatsoenlijke arbeidsomstandigheden voor iedereen; Mensenrechten en digitale technologieën 72. is bezorgd over de bedreiging die AI kan vormen voor de democratie en mensenrechten, met name als het ontbreekt aan passende regulering; benadrukt de noodzaak van toezicht, robuuste transparantie en passende waarborgen voor nieuwe en opkomende technologieën, alsook van een op mensenrechten gebaseerde aanpak; is ingenomen met de conclusies van de Raad van 26 juni 2023 over digitale diplomatie om de rol en het leiderschap van de EU op het gebied van mondiale digitale governance, en met name haar positie als vormgever van een mondiaal digitaal rulebook op basis van democratische beginselen, te versterken; is in dit verband ingenomen met de vaststelling van de EU-verordening artificiële intelligentie, die tot doel heeft de regels inzake AI ter bescherming van de mensenrechten te harmoniseren, alsook met de voordelen die AI kan opleveren voor het menselijk welzijn; is ernstig bezorgd over de schadelijke gevolgen van het misbruik van AI en deepfakes, met name voor vrouwen en kinderen; neemt met bezorgdheid kennis van de negatieve gevolgen van de “nepinhoudindustrie” voor het recht op informatie en de persvrijheid, met inbegrip van de snelle ontwikkeling van AI, waardoor de desinformatiesector alsmaar sterker komt te staan (12) ; veroordeelt het gebruik van nieuwe en opkomende technologieën, zoals gezichtsherkenning en digitale surveillance, als dwangmiddel en het gebruik ervan bij de toenemende intimidatie en vervolging van mensenrechtenverdedigers, activisten, journalisten en advocaten; verzoekt de Raad om statelijke en niet-statelijke actoren die zich met dergelijke praktijken bezighouden, op de lijst in het kader van de wereldwijde EU-sanctieregeling voor de mensenrechten (EUGHRSR) te plaatsen; neemt met bezorgdheid kennis van de snelle ontwikkeling van AI in militaire toepassingen en van de mogelijke ontwikkeling en uitrol van autonome systemen die zonder menselijke tussenkomst over leven of dood kunnen beslissen; 73. herinnert eraan dat de internationale handel van spyware naar niet-EU-landen waar dergelijke instrumenten worden gebruikt tegen mensenrechtenactivisten, journalisten en critici van de regering, een schending van de in het Handvest verankerde grondrechten vormt; 74. is verheugd dat het eerste Kaderverdrag van de Raad van Europa over artificiële intelligentie en de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat in mei 2024 is goedgekeurd, dat ervoor moet zorgen dat activiteiten binnen de gehele levenscyclus van AI-systemen volledig in overeenstemming zijn met de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat; wijst er nogmaals op dat er in de wetgeving meer aandacht moet worden besteed aan de ingrijpende veranderingen die voortvloeien uit activiteiten binnen de levenscyclus van AI-systemen, die de welvaart van de mens, het welzijn van het individu en de samenleving, duurzame ontwikkeling, gendergelijkheid en de empowerment van alle vrouwen en meisjes kunnen bevorderen, maar ook het risico in zich dragen dat ongelijkheid wordt gecreëerd of verergerd en cyber- en fysiek geweld in de hand wordt gewerkt, met inbegrip van geweld dat wordt ervaren door vrouwen en personen in kwetsbare situaties; 75. benadrukt dat het internet een plaats moet zijn waar de vrijheid van meningsuiting prevaleert; is niettemin van mening dat de rechten van individuen moeten worden geëerbiedigd; is van mening dat wat offline als illegaal wordt beschouwd, in voorkomend geval online eveneens als illegaal moet worden beschouwd; uit zijn bezorgdheid over het toenemende aantal afsluitingen van het internet; benadrukt dat het afsluiten van het internet vaak door autoritaire regimes wordt gebruikt, onder meer om politieke dissidentie het zwijgen op te leggen en de politieke vrijheid in te perken; dringt er bij de EU met klem op aan dit alarmerende fenomeen te bestrijden, onder meer door te overwegen in de EU gevestigde aanbieders toe te staan veilige communicatie-instrumenten aan te bieden aan mensen die zo onlinetoegang is ontnomen; dringt er bij de EU op aan een krachtig standpunt in te nemen tegen pogingen van techreuzen om nationale rechtsstelsels en onafhankelijke rechterlijke beslissingen te omzeilen of te ondermijnen, en de democratische beginselen te beschermen en maatregelen te nemen om de integriteit van verkiezingen te handhaven, alsook om het recht op informatie te beschermen, met name tijdens verkiezingsperioden; o o o 76. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor de mensenrechten, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de voorzitter van de 79e zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, de voorzitter van de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties, de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de mensenrechten en de delegatiehoofden van de Europese Unie.
|
European Parliament Adopted Texts
|
https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/TA-10-2025-04-03_NL.html
|
Het Europees Parlement, – gezien artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021‑2027 (1) , de in verband hiermee door het Parlement, de Raad en de Commissie overeengekomen gezamenlijke verklaring (2) en de hieraan gerelateerde unilaterale verklaringen (3) , – gezien Verordening (EU, Euratom) 2022/2496 van de Raad van 15 december 2022 tot wijziging van Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021‑2027 (4) , – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/765 van de Raad tot wijziging van Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021‑2027 (5) (MFK-herziening), – gezien zijn wetgevingsresolutie van 16 december 2020 over het ontwerp van verordening van de Raad tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021‑2027 (6) , – gezien zijn resolutie van 15 december 2022 over het opschalen van het meerjarig financieel kader 2021-2027: een veerkrachtige EU-begroting die geschikt is voor nieuwe uitdagingen (7) , – gezien zijn resolutie van 3 oktober 2023 over het voorstel voor een tussentijdse herziening van het meerjarig financieel kader 2021-2027 (8) , – gezien zijn resolutie van 27 februari 2024 over de ontwerpverordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021‑2027 (9) , – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (herschikking) (10) (hierna: “het Financieel Reglement”), – gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (11) , – gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2025 (12) en de daaraan gehechte gemeenschappelijke verklaringen van het Parlement, de Raad en de Commissie, – gezien het verslag van de secretaris-generaal aan het Bureau met het oog op de opstelling van het voorontwerp van raming van het Parlement voor het begrotingsjaar 2026, – gezien het voorontwerp van raming, op 10 maart 2025 opgesteld door het Bureau overeenkomstig artikel 25, lid 7, en artikel 104, lid 1, van het Reglement van het Parlement, – gezien de ontwerpraming, opgesteld door de Begrotingscommissie overeenkomstig artikel 104, lid 2, van het Reglement van het Parlement, – gezien artikel 104 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Begrotingscommissie ( A10‑0048/2025 ), A. overwegende dat de op 10 februari 2025 door de secretaris-generaal voorgestelde begroting voor het voorontwerp van raming voor 2026 van het Parlement 2 641 609 620 EUR bedraagt, wat neerkomt op een stijging van 4,30 % of 108 914 512 EUR ten opzichte van de begroting 2025; B. overwegende dat de jaarlijkse inflatie in de Unie volgens Eurostat 2,8 % bedroeg in januari 2025, een stijging ten opzichte van 2,7 % in december 2024; overwegende dat het uitgavenniveau in rubriek 7 van het meerjarig financieel kader (MFK) voor de periode 2021-2027 gebaseerd is op een jaarlijkse stijging van 2 %; C. overwegende dat de geloofwaardigheid van het Parlement afhangt van zijn vermogen om zijn belangrijkste begrotings-, wetgevings- en controlewerkzaamheden uit te voeren, met inachtneming van de hoogste normen, en tegelijkertijd het goede voorbeeld te geven aan andere instellingen van de Unie door zijn uitgaven verstandig en efficiënt te plannen en uit te voeren en rekening te houden met de heersende economische realiteit; Algemeen kader 1. maakt zich zorgen over de situatie in rubriek 7 in het huidige MFK; herinnert eraan dat de beperkingen in deze rubriek het gevolg zijn van de bezuinigingen die de Raad heeft doorgevoerd op het al zeer lage oorspronkelijke voorstel van de Commissie toen overeenstemming werd bereikt over het huidige MFK 2021-2027; betreurt dat de Raad gekant is tegen het voorstel van de Commissie om het plafond van rubriek 7 bij de herziening van het MFK vanaf 2024 te verhogen; wijst erop dat de kwestie van het plafond van rubriek 7 bij de herziening van het MFK niet is opgelost; benadrukt dat de voorspelde negatieve marge voor 2026 het gebruik van speciale instrumenten in rubriek 7 voor dat doel veronderstelt; 2. bekrachtigt de overeenkomst die op 18 maart 2025 tijdens de bemiddeling is bereikt tussen het Bureau en de Begrotingscommissie om de verhoging ten opzichte van de begroting voor 2025 vast te stellen op 4,09 %, hetgeen overeenkomt met een totaal niveau van ramingen van 2 636 241 620 EUR voor 2026, en de kredieten die voor de onderstaande begrotingslijnen zijn voorgesteld met in totaal 12 378 000 EUR te verlagen: 1 0 0 6 — Vergoeding voor algemene uitgaven, 1 4 2 — Externe vertalingsdiensten, — 2 0 0 0 — Huur, 2 0 0 7 — Inrichting van dienstruimten, 2 0 2 4 — Energieverbruik, 2 1 0 1 — Beheer van zakelijke toepassingen, 3 2 0 — Verwerving van expertise, — 3 2 4 3 — Bezoekerscentra van het Europees Parlement, 3 2 4 8 — Audiovisuele voorlichting, 4 4 — Vergaderingen en andere activiteiten van huidige en voormalige leden; daarnaast is besloten het niveau van de uitgaven van het voorontwerp van raming als goedgekeurd door het Bureau op 10 maart 2025 met 7 010 000 EUR te verhogen en de kredieten zoals voorgesteld voor de onderstaande begrotingslijnen dienovereenkomstig te verhogen: 1 2 0 0 — Salaris en toelagen, 1 6 3 0 — Sociale dienst: sociale uitgaven, 4 0 0 — Lopende huishoudelijke uitgaven en uitgaven in verband met de politieke en de voorlichtingsactiviteiten van de fracties en de niet-fractiegebonden leden, en 4 0 3 — Financiering van Europese politieke stichtingen; ten slotte is besloten de toelichting bij post 1 6 3 0 — Sociale dienst: sociale uitgaven te wijzigen door de verwijzing naar het APA-comité op te nemen; 3. herinnert eraan dat bijna twee derde van de begroting wordt bepaald door statutaire verplichtingen; merkt op dat van de stijging van 103,5 miljoen EUR ten opzichte van de begroting 2025 85,3 miljoen EUR toe te schrijven is aan statutaire financiële verplichtingen, voornamelijk voor salarisaanpassingen van ambtenaren en tijdelijk personeel (52,7 miljoen EUR), arbeidscontractanten (9,2 miljoen EUR) en geaccrediteerde parlementaire medewerkers (APA’s) (15,1 miljoen EUR); herinnert eraan dat de salarisindexering, overeenkomstig het Statuut van de ambtenaren en het Statuut van de leden van het Europees Parlement, volgens de huidige prognoses van de Commissie voor april 2025, juli 2025, april 2026 en juli 2026 respectievelijk 1,2 %, 4,6 %, 0,6 % en 3,4 % zal bedragen; 4. wijst erop dat het Parlement geen extra posten vraagt voor 2026 en dit voor het derde jaar op rij; 5. merkt op dat de niet-statutaire uitgaven tussen 2025 en 2026 met 1,96 % stijgen; 6. is ingenomen met het initiatief van de secretaris-generaal om een grondig onderzoek uit te voeren naar de mogelijkheden om de administratieve procedures te vereenvoudigen, inefficiënties weg te nemen en te zorgen voor tastbare kostenbesparingen, zodat de efficiëntie wordt vergroot en een slimmer gebruik van middelen wordt gewaarborgd; verzoekt de secretaris-generaal de Begrotingscommissie om het halfjaar op de hoogte te houden van de genomen maatregelen, het actieplan voor vereenvoudiging en de gevolgen daarvan voor de begroting en het personeel; onderstreept dat de administratieve procedures en het personeelsbeheer een zware last vormen voor de leden, met name bij het aanwerven van plaatselijke medewerkers, en dringt in dit verband aan op vereenvoudiging; 7. merkt op dat de begroting van het Parlement op een realistische leest geschoeid moet zijn, in overeenstemming met de beginselen van begrotingsdiscipline en goed financieel beheer; benadrukt dat het van essentieel belang is ervoor te zorgen dat financiële voorzichtigheid en veiligheid belangrijke prioriteiten blijven en tegelijkertijd te voorkomen dat deze maatregelen de efficiëntie, doeltreffendheid en operationele capaciteit van de instelling belemmeren en haar essentiële personeelsleden verhinderen hun taken met succes uit te voeren; benadrukt dat het Parlement, gezien de geopolitieke context en de investeringen die de Unie zal moeten doen voor haar strategische autonomie, het goede voorbeeld moet geven bij het beheer van zijn begroting; 8. beklemtoont de rol van het Parlement bij het bevorderen van het Europees politiek bewustzijn en de waarden van de Unie en beleidsmaatregelen zoals de digitale en de groene transitie; wijst erop dat transparantie, verantwoordingsplicht, gendergelijkheid en integriteit essentiële beginselen zijn binnen de instellingen van de Unie en met name binnen het Parlement, als huis van de Europese democratie; Versterking van de kerntaken van het Parlement 9. neemt kennis van de vier nieuwe thematische directoraten-generaal (DG’s) die in september 2024 zijn opgericht en verantwoordelijk zijn voor de wetgevings-, begrotings- en controleactiviteiten van het voormalige directoraat-generaal Intern Beleid, met als doel de werking van het Parlement als medewetgever, als één van de takken van de begrotingsautoriteit en als kwijtingsautoriteit te verbeteren; verzoekt de secretaris-generaal de Begrotingscommissie regelmatig op de hoogte te houden van het verloop van de werkzaamheden en de ontwikkeling van het personeelsbestand in deze DG’s; 10. erkent dat er meer politieke besluitvorming op basis van feiten en bewijzen nodig is; neemt nota van de begroting ten bedrage van 16,75 miljoen EUR ter versterking van de administratieve capaciteit van het Parlement om de leden bij hun parlementaire werkzaamheden te ondersteunen en om beter met complexiteit en onzekerheid om te gaan; 11. benadrukt dat de fracties een cruciale rol spelen bij het verstrekken van expertise en politieke steun aan de leden bij hun parlementaire en wetgevingswerkzaamheden; onderstreept dat de belangrijke doelstelling van het Parlement, het beter kunnen ondersteunen van het werk van de leden, moet worden gewaarborgd; Digitale transitie 12. onderstreept dat de cyberbeveiliging van het Parlement een belangrijke prioriteit is; merkt op dat de totale IT-begroting overeenkomt met 7,40 % van de totale begroting in de ramingen voor 2026; benadrukt het belang van een degelijke cyberbeveiligingsinfrastructuur in tijden van geopolitieke spanningen en is ingenomen met de verhoging van de kredieten voor cyberbeveiliging; staat achter de geplande geleidelijke verhoging van de financiële kredieten voor cyberbeveiliging tot 10 % van de ICT-begroting van het Parlement in 2027; 13. is tevreden over de goedkeuring door het Bureau op 10 februari 2025 van een intern kader voor het beheer, de governance en de controle met betrekking tot cyberbeveiligingsrisico’s; herinnert eraan dat investeringen in cyberbeveiliging cruciaal zijn om de democratische stem van het Parlement en de Unie te beschermen; 14. is ingenomen met de investeringen van 1 miljoen EUR in artificiële intelligentie (AI); dringt erop aan dat er meer gebruik wordt gemaakt van AI om de efficiëntie te vergroten, met inachtneming van de daaraan verbonden risico’s, waaronder ethiek en gegevensbescherming; wijst op het potentieel van AI om administratieve processen te stroomlijnen; benadrukt dat bij de uitrol van AI een evenwicht moet worden gevonden tussen innovatie en de nodige waarborgen; merkt op dat de ontwikkeling van AI nauwlettend zal worden gevolgd in overeenstemming met de door het Bureau vastgestelde beginselen, waaronder een grondige risicobeoordeling in verband met het gebruik van nieuwe technologieën; verzoekt het secretariaat-generaal oplossingen aan te reiken, zoals toepassingen en instrumenten, die zo spoedig mogelijk aan de leden en het personeel ter beschikking moeten worden gesteld; Groene transitie 15. is ingenomen met de doelstellingen van het milieubeheersysteem (EMAS) van het Parlement voor 2025-2029; wijst erop dat investeringen in energie-efficiëntie een goede manier zijn om een hoog rendement te verkrijgen; neemt kennis van de begroting van 8,45 miljoen EUR voor investeringen in energie-efficiëntie en milieu in de ramingen voor 2026 om de milieuprestaties van zijn gebouwen verder te verbeteren; merkt op dat dit overeenkomt met een stijging van 74 % ten opzichte van de begroting 2025; erkent echter dat deze milieuacties deel uitmaken van de begrotingslijn 2007 “Inrichting van dienstruimten”, waarvan het totaalbedrag in 2026 3,7 miljoen EUR lager ligt dan in 2025; 16. herinnert eraan dat bijna twee derde van de koolstofvoetafdruk van het Parlement afkomstig is van het vervoer van personen; dringt aan op een redelijke vermindering van reizen in het kader van vergaderingen die doeltreffend op afstand of in hybride vorm kunnen worden gehouden, en op bevordering van een verschuiving naar koolstofarme alternatieven voor alle overige reizen, voor zover dit geen afbreuk doet aan de kwaliteit van de wetgevende en politieke werkzaamheden; 17. neemt kennis van de verwachte stijging van de koolstofkredietprijzen, waardoor er met de huidige emissieniveaus voor 2026 naar schatting 900 000 EUR nodig zal zijn; roept de administratieve diensten ertoe op om, in overeenstemming met goed financieel beheer, de uitstoot van het Parlement te blijven verminderen in plaats van koolstofkredieten te kopen; is ingenomen met het feit dat er vanaf juli 2025 een verbeterd treinaanbod voor dienstreizen naar Straatsburg wordt ingevoerd, wat een positieve stap is in de richting van een lagere CO 2 -uitstoot; 18. merkt op dat het Parlement zonnepanelen heeft geïnstalleerd en daarmee zal doorgaan om het aandeel lokaal geproduceerde hernieuwbare energie verder te verhogen tot de doelstelling van 25 %; neemt kennis van de antwoorden van de secretaris-generaal op de raming van de ontvangsten en uitgaven van het Parlement voor het begrotingsjaar 2024, waarin erop wordt gewezen dat voor de gebouwen in Straatsburg in 2022 een studie naar het gebruik van fotovoltaïsche panelen is uitgevoerd en in 2023 is afgerond, en dat in 2024 verdere studies zijn uitgevoerd naar haalbare oplossingen, specifiek voor het WEISS-gebouw; Meertaligheid, communicatie en desinformatie 19. benadrukt dat meertaligheid een belangrijk beginsel is waarop het werk van het Parlement is gebaseerd; neemt er nota van dat de herziening van de Gedragscode meertaligheid gepland staat voor het voorjaar van 2025; verzoekt het Parlement waar nodig gebruik te maken van belangrijke technologische ontwikkelingen op het gebied van diensten in verband met meertaligheid, met inbegrip van de ontwikkeling en het gebruik van AI; verzoekt de secretaris-generaal de Begrotingscommissie tijdig in kennis te stellen van eventuele gevolgen voor de begroting na deze herziening; 20. wijst op de rol die de liaisonbureaus van het Europees Parlement spelen bij de bestrijding van buitenlandse inmenging en desinformatie; neemt daarbij kennis van het werk van de liaisonbureaus, die de werkzaamheden van het Parlement via meerdere kanalen proactief in hun lokale talen promoten; wijst op de rol van het liaisonbureau in het VK, dat voor onderdanen van de Unie die in het VK verblijven, het belangrijkste contactpunt vormt doordat het hun informatie over het Parlement verstrekt en hen aanmoedigt om bij de Europese verkiezingen te stemmen; verzoekt het Bureau de productie en verspreiding van communicatiemateriaal op toegankelijke en inclusieve wijze uit te breiden; 21. wijst op de lage participatiegraad van jongeren bij de recente Europese verkiezingen in sommige regio’s van de Unie en op de rol van het Parlement bij het versterken van de burgerschapsvorming in de EU; 22. herinnert aan het belang van het Ambassador School Programme van het Europees Parlement ter bevordering van actieve betrokkenheid van jonge Europeanen en van het opleidingsprogramma voor jonge journalisten, vernoemd naar David Sassoli, om het inzicht in de Unie en haar werking onder journalisten te vergroten, als de beste remedie tegen desinformatie, in het licht van recente trends die wijzen op een zorgwekkende achteruitgang van de mediavrijheid en -onafhankelijkheid in de hele Unie; 23. onderkent dat bezoekersgroepen een belangrijk instrument zijn om burgers in contact te brengen met de werkzaamheden van de leden; is in dit verband ingenomen met de verhoging van de plafonds en kostenfactoren voor de berekening van de financiële bijdrage aan gesponsorde bezoekers met ingang van 1 januari 2025; verzoekt het Bureau te beoordelen wat de gevolgen zijn van de herziene regels inzake bezoekersgroepen met betrekking tot reiskosten, en daarbij rekening te houden met marktschommelingen, en indirecte geografische discriminatie van bezoekers te voorkomen; merkt op dat de leden historisch gezien ongeveer 15 % van het bezoekersquotum niet gebruiken; verzoekt de secretaris-generaal het Bureau voor te stellen de ongebruikte quota beschikbaar te stellen aan leden die daarin geïnteresseerd zijn; stelt vast dat de begroting voor bezoekersgroepen overeenkomt met 22 % van de totale begroting van het directoraat-generaal Communicatie; 24. wijst met bezorgdheid op de interne regels betreffende bezoekersgroepen van leden die ertoe leiden dat geaccrediteerde parlementaire medewerkers in bepaalde omstandigheden 30 % van de vooraf te maken kosten moeten betalen; benadrukt dat deze regels feitelijk onuitvoerbaar zijn en hoge financiële lasten met zich meebrengen voor geaccrediteerde parlementaire medewerkers; neemt kennis van de antwoorden van de secretaris-generaal op de raming van de ontvangsten en uitgaven van het Parlement van het begrotingsjaar 2024 met betrekking tot de grondgedachte achter de tweetrapsbenadering; begrijpt de beweegredenen, maar benadrukt dat dit voor geaccrediteerde parlementaire medewerkers steeds grotere problemen met zich meebrengt, met name doordat de regels alsmaar strenger worden; 25. benadrukt dat het communicatielandschap steeds uitdagender wordt en dat politieke communicatie op vele manieren moet gebeuren, onder meer via verschillende socialemediaplatforms en andere media; onderstreept dat de fracties hun boodschap in alle lidstaten moeten overbrengen en uitdragen als kernbeginsel van een goed functionerende Europese democratie; Infrastructuur 26. neemt nota van de nieuwe aanpak met betrekking tot gebouwen, waarbij het Parlement na een periode van aankopen is overgegaan naar een tijdperk van consolidatie van gebouwen, met oog voor duurzaamheid, toegankelijkheid en mobiliteit van leden en personeel; 27. stelt vast dat er 4 miljoen EUR is opgenomen in de ramingen voor 2026 voor onderzoek en de voorbereidende werkzaamheden van de contractant in verband met de renovatie van het SPAAK-gebouw, terwijl de totale kosten worden geraamd op 36 miljoen EUR; merkt derhalve op dat 32 miljoen EUR aan kosten in verband met de renovatie van het SPAAK-gebouw niet is opgenomen in de ramingen voor 2026; wijst erop dat de secretaris-generaal voornemens is deze kosten te dekken door middel van een collectieve overschrijving of door een lening aan te gaan; verzoekt de secretaris-generaal de Begrotingscommissie zo spoedig mogelijk gedetailleerde informatie te verstrekken over een mogelijke lening om deze kosten te dekken, overeenkomstig artikel 272, lid 6, van het Financieel Reglement, en over de volledige planning van de werkzaamheden, met inbegrip van de planning van de kosten; dringt erop aan dat kosten die niet rechtstreeks verband houden met de renovatiewerkzaamheden ook duidelijk worden vermeld en begroot; merkt op dat de directe kosten van het SPAAK-project 14,12 miljoen EUR bedroegen in december 2024; 28. is ingenomen met het proefproject van DG INLO om legionella uit de leidingen van het sanitaire systeem van het Parlement te verwijderen en benadrukt dat de enige doeltreffende manier om de verdere verspreiding van legionella tegen te gaan erin bestaat de watertemperatuur in de leidingen enige tijd tot 55 °C te verhogen; 29. merkt op dat het plan is om in 2026 11,45 miljoen EUR te investeren in Europa Experiences; neemt er kennis van dat het Bureau in november 2024 heeft besloten het concept van Europa Experience te herzien, en verwacht dat het herziene concept kostenefficiënter en aantrekkelijker voor bezoekers zal zijn; betreurt dat er nog steeds geen Europa Experience-centra zijn in Boekarest, Riga, Madrid, Lissabon, Nicosia, Valletta of Vilnius; dringt aan op de oprichting van Europa Experience-centra in alle lidstaten zodra een herzien concept is vastgesteld; wijst erop dat burgers dankzij Europa Experience-centra een beter inzicht krijgen in de werking van de Unie en over onze gedeelde waarden leren; wijst er daarom nogmaals op dat de Europa Experiences voor het Parlement onmisbaar zijn om voortdurend met de burgers van de Unie in contact te staan; 30. neemt er nota van dat er geen extra financiering nodig is voor de opening van de kantoren van het Parlement in Moldavië en de Westelijke Balkan, aangezien deze in de gebouwen van de EDEO zouden komen; onderstreept het belang van de aanwezigheid van het Parlement in deze landen als teken van Europese solidariteit en als teken van toewijding van het Parlement aan het toetredingsproces; 31. neemt kennis van de vroegtijdige beëindiging van de overeenkomst met de vorige aanbieder van het kinderdagverblijf Wayenberg na een aantal ernstige beschuldigingen tegen de contractant; is ingenomen met de overeenkomst met een nieuwe aanbieder die voorziet in betere arbeidsvoorwaarden voor het kinderdagverblijfpersoneel en een betere kwaliteit van de dienstverlening aan de kinderen; wijst er echter op dat dit leidt tot een verhoging van de voor dit doel noodzakelijke begroting, maar benadrukt dat fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden voor extern personeel, in voorkomend geval, in beginsel een overweging van prioritair belang moeten zijn bij overheidsopdrachten van het Parlement; 32. herhaalt dat er in de gebouwen van het Parlement hoogwaardige crèches nodig zijn, en verzoekt de bevoegde diensten de huidige voorzieningen op het gebied van uitrusting, ruimte en toegankelijkheid te moderniseren om ze kindvriendelijk te maken; dringt aan op een effectbeoordeling van de behoefte aan een familieruimte in de gebouwen van de zetel van het Parlement in Brussel, voor kinderen van leden zonder permanente verblijfplaats in Brussel, naar het voorbeeld van die in Straatsburg; Overige 33. herinnert aan zijn tijdens verschillende plenaire vergaderingen gedane verzoek aan de betrokken organen om na te denken over een technische oplossing die het voor leden mogelijk maakt op afstand te stemmen en hun stemrecht uit te oefenen terwijl ze met moederschaps- of vaderschapsverlof zijn of officieel voor langere tijd zijn ziek geschreven, waarbij wordt voortgebouwd op de tijdens de pandemie geleerde lessen met betrekking tot de technische aspecten van deze stemmethode; 34. herhaalt zijn oproep aan de secretaris-generaal om het fundamentele beginsel te benadrukken dat alle aanwervingen gebaseerd moeten zijn op competentie, waarbij ook moet worden gezorgd voor een geografisch evenwicht tussen alle lidstaten op elk personeelsniveau; roept het Parlement op de eigen voorlichtingscapaciteit te versterken, teneinde voor vergelijkende onderzoeken de kandidaten aan te trekken die het Parlement nodig heeft, qua profiel, leeftijd, geslacht en nationaliteit, en met name uit ondervertegenwoordigde landen; onderstreept dat het bereiken van een eerlijke geografische vertegenwoordiging van essentieel belang is voor het bevorderen van een echte Europese openbare dienst; merkt op dat het Parlement consequent maatregelen heeft genomen om deze doelstelling te ondersteunen, waaronder de organisatie van vergelijkende onderzoeken voor specifieke nationaliteiten, waarbij de selectie strikt op verdiensten moet blijven berusten; 35. is van mening dat het Parlement — als werkgever en als openbare instelling — het goede voorbeeld moet geven met betrekking tot de rechten van personen met een handicap; is ingenomen met het beleid van het Parlement dat erop gericht is personen met een handicap in staat te stellen zich geheel zelfstandig in de gebouwen van het Parlement te verplaatsen, en steunt de verdere maatregelen en aanpassingen die hiertoe noodzakelijk zullen zijn; stelt vast in de begroting hiervoor 3,7 miljoen EUR is uitgetrokken; 36. benadrukt dat het Parlement met één enkele zetel de financiële en milieukosten zou kunnen verlagen; herinnert eraan dat het Parlement volgens het Verdrag betreffende de Europese Unie zijn zetel in Straatsburg moet hebben; merkt op dat voor permanente veranderingen een wijziging van het Verdrag nodig is en dat daarvoor unanimiteit vereist is; 37. merkt op dat de kosten van dienstreizen van leden en personeel neerkomen op 116 miljoen EUR in de begroting van het Parlement; roept de organen van het Parlement ertoe op zich te buigen over praktijken in verband met dienstreizen en de regels en praktijken voor dienstreizen te herzien, met als algemeen doel het karakter van dienstreizen te verbeteren en de daaraan verbonden financiële en milieukosten verder te verminderen; moedigt de leden aan om koolstofarme alternatieve vervoerswijzen te gebruiken, en pleit ervoor om verantwoord en weloverwogen gebruik te maken van de voordeligste vluchtopties en de voorkeur te geven aan treinreizen wanneer dit een haalbare optie is; 38. merkt op dat artikel 46, lid 2, van de uitvoeringsbepalingen van het Statuut van de leden van het Europees Parlement voorziet in de mogelijkheid om extra kosten in verband met de begrotingen voor parlementaire assistentie te financieren met hun vergoeding voor algemene uitgaven; verzoekt de administratie van het Parlement de nodige maatregelen te nemen om leden die dit willen in staat te stellen hun vergoeding voor algemene uitgaven te gebruiken om de kosten van missies van geaccrediteerde parlementaire medewerkers te dekken; benadrukt dat een dergelijke maatregel de stijgende kosten van de kantoren van de leden zou helpen ondervangen en tegelijkertijd begrotingsneutraal zou zijn; 39. verzoekt het Bureau de vergoeding voor algemene uitgaven niet te indexeren en geen vergoeding voor algemene uitgaven toe te kennen aan voormalige leden, wat aanzienlijke kostenbesparingen mogelijk maakt; 40. verzoekt het Bureau de regels te herzien en voor voormalige leden een afkoelingsperiode in te voeren waarin zij geen lobby- of vertegenwoordigingsactiviteiten bij het Parlement mogen verrichten en die gelijk is aan de periode waarin de leden een overbruggingstoelage ontvangen; 41. wijst erop dat het Parlement sinds 2018 in de plenaire vergadering steeds ervoor gestemd heeft om te overwegen het algemene verbod voor APA’s om deel te nemen aan officiële delegaties en werkbezoeken, op te heffen; betreurt het dat de besluiten van de Conferentie van voorzitters van maart 2025 over de uitvoeringsbepalingen inzake werkbezoeken buiten de drie vergaderplaatsen van het Europees Parlement niet in overeenstemming waren met het verzoek van de plenaire vergadering; blijft bij zijn standpunt dat APA’s onder bepaalde voorwaarden leden moeten kunnen vergezellen tijdens officiële delegaties en werkbezoeken; verzoekt zijn bevoegde organen de desbetreffende artikelen van zijn interne regels te wijzigen om de deelname van APA’s aan officiële werkbezoeken en delegaties buiten de drie vergaderplaatsen van het Parlement onverwijld mogelijk te maken; 42. is ingenomen met het werk van het APA-comité, dat ongeveer 2 000 APA’s vertegenwoordigt, wier werkzaamheden van cruciaal belang zijn om de dagelijkse activiteiten van de leden vlot te laten verlopen; neemt kennis van de toewijzing van 10 000 EUR aan het APA-comité, zodat het zijn rol kan vervullen en over voldoende middelen beschikt om de APA’s doeltreffend te ondersteunen en naar behoren te vertegenwoordigen; 43. is ingenomen met de uitzonderlijke verhoging van 10 % van de vergoedingen die in 2026 aan alle stagiairs worden toegekend — en waarvoor in de begroting 2026 een bedrag van 1 miljoen EUR is gereserveerd — om hen te helpen het hoofd te bieden aan de stijgende huisvestingskosten in Brussel en Luxemburg; 44. gaat ervan uit dat verzoeken die zijn aangenomen door de plenaire vergadering met hoge prioriteit worden behandeld door de verantwoordelijke organen; o o o 45. stelt de raming voor het begrotingsjaar 2026 vast; 46. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie en de raming te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. Het Europees Parlement, – gezien artikel 150, lid 5, en artikel 136, lid 4, van zijn Reglement, A. overwegende dat de persvrijheid in Kameroen achteruitgaat; overwegende dat de vrijheid van meningsuiting en de grondrechten worden erkend in de Kameroense grondwet; overwegende dat journalisten routinematig worden vastgehouden, aangevallen, gecensureerd en opgesloten op beschuldiging van staatsvijandige activiteiten, laster of nepnieuws of bij wijze van represaille, terwijl zij verslag uitbrengen over de crisis in de Engelstalige regio’s van Kameroen; B. overwegende dat Kameroen gebruikmaakt van langdurig voorarrest en willekeurige detentie; overwegende dat journalisten worden vastgehouden in absolute afzondering en dat veroordelingen worden uitgesproken door militaire rechtbanken, naast andere ernstige schendingen van het recht op een eerlijk proces en het recht op een eerlijke rechtsgang; C. overwegende dat het VN-Comité tegen Foltering, Freedom House en het Comité voor de bescherming van journalisten onlangs hebben gemeld dat de Kameroense politie, Kameroense gendarmen en andere functionarissen van de Kameroense regering journalisten hebben gearresteerd, vastgehouden, fysiek aangevallen en geïntimideerd en dat journalisten na hun detentie vaak slecht behandeld, gefolterd en vermoord worden; D. overwegende dat Tsi Conrad, Mancho Bibixy, Kingsley Fomunyuy Njoka en Thomas Awah Junior journalisten zijn die verslag hebben uitgebracht over de situatie in de Engelstalige regio’s van Kameroen, onder meer over misbruiken tijdens het gewapende conflict en de aanhoudende binnenlandse onlusten; overwegende dat Amadou Vamoulké, een journalist die in slechte gezondheid verkeert, is veroordeeld tot 32 jaar gevangenisstraf wegens zijn onafhankelijke leiding van de staatsomroep; E. overwegende dat tussen augustus 2019 en mei 2023 journalisten Martinez Zogo, Jean-Jacques Ola Bebe, Samuel Wazizi en Anye Nde Nsoh zijn gedood en dat ernstige vragen over verantwoordingsplicht onbeantwoord blijven; F. overwegende dat de EU Kameroens belangrijkste handelspartner is; 1. veroordeelt de structurele schendingen van de mensenrechten van journalisten door de Kameroense autoriteiten, roept deze autoriteiten op ervoor te zorgen dat de persvrijheid wordt geëerbiedigd, met name in de aanloop naar de presidentsverkiezingen van Kameroen van 2025, en dringt er bij hen op aan Amadou Vamoulké, Kingsley Fomunyuy Njoka, Mancho Bibixy, Thomas Awah Junior en Tsi Conrad onmiddellijk en onvoorwaardelijk vrij te laten en er in de tussentijd voor te zorgen dat hun grondrechten worden geëerbiedigd en dat zij toegang hebben tot medische behandeling; 2. verzoekt de EU en de lidstaten de gevallen van vastgehouden journalisten aan de orde te stellen bij de Kameroense autoriteiten; verzoekt de EU haar diplomatieke en economische invloed aan te wenden om tastbare verbeteringen met betrekking tot de mensenrechten in Kameroen tot stand te brengen; 3. dringt er bij de Commissie, de EDEO en de diplomatieke missies van de lidstaten op aan actief te reageren op beperkingen ten aanzien van journalisten, onder meer door te zorgen voor een uitgebreide waarneming van processen, door journalisten in detentie te bezoeken en door actief contact te onderhouden met gemarginaliseerde of bedreigde journalisten en hun gezinnen en collega’s; 4. dringt er bij de Kameroense autoriteiten op aan een einde te maken aan hun praktijk om burgers te berechten voor militaire rechtbanken, hetgeen niet in overeenstemming is met het internationaal recht, en in zaken tegen journalisten niet langer ten onrechte een beroep te doen op beschuldigingen van terrorisme, staatsvijandige activiteiten en nepnieuws; 5. herhaalt zijn oproep aan de lidstaten om steun te verlenen aan een onderzoeksmissie van de VN-Mensenrechtenraad naar Kameroen, met name in het licht van het conflict in de noordwestelijke en de zuidwestelijke regio; 6. verzoekt de lidstaten aanvragen van humanitaire visa te vergemakkelijken voor Kameroense journalisten die het risico lopen te worden vervolgd; 7. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de VV/HV alsmede aan de president, de regering en het parlement van Kameroen. Het Europees Parlement, – gezien zijn eerdere resoluties over Iran, – gezien artikel 150, lid 5, en artikel 136, lid 4, van zijn Reglement, A. overwegende dat in Iran de meeste doodvonnissen per hoofd van de bevolking ter wereld worden uitgesproken; overwegende dat de Iraanse autoriteiten sinds de “vrouw, leven, vrijheid”-opstand in 2022 zijn begonnen met het executeren van een groot aantal mensen, waaronder dissidenten, vrouwen, journalisten en leden van minderheden; B. overwegende dat de mensenrechtensituatie in Iran verslechtert, onder meer doordat systematische aanvallen plaatsvinden op vrouwen, kinderen en etnische en religieuze minderheden, zoals christenen, bahais, Koerden en Beloetsji’s; C. overwegende dat de Iraanse autoriteiten na het overlijden in hechtenis van Jina Mahsa Amini hun onderdrukking van de “vrouw, leven, vrijheid”-beweging nog hebben opgevoerd; D. overwegende dat volgens de organisatie Iran Human Rights in Iran in 2024 ten minste 975 mensen zijn geëxecuteerd, het hoogste aantal in meer dan twee decennia; overwegende dat het hierbij onder meer gaat om personen die waren gearresteerd toen zij nog minderjarig waren, alsook om Europese burgers; E. overwegende dat het regime in Teheran personen die kritiek op het regime hebben aanvalt door moordaanslagen te beramen op politici, journalisten en dissidenten in het buitenland, ook op Europese en Noord-Amerikaanse bodem, zoals de moordaanslag op de voormalige vicevoorzitter van het Europees Parlement Alejo Vidal-Quadras; F. overwegende dat de politieke gevangenen Behrouz Ehsani en Mehdi Hassani in november 2022 werden gearresteerd, zijn gefolterd en langdurig eenzame opsluiting hebben ondergaan, dat hun grondrechten zijn geschonden en dat zij ter dood zijn veroordeeld op beschuldiging van “gewapende opstand tegen de staat”, “vijandigheid tegen God” en “corruptie op aarde”; G. overwegende dat verschillende mensenrechtenactivisten, waaronder Pakhshan Azizi, Varishe Moradi, Mahvash Sabet en Sharifeh Mohammadi, in Iran zwaar worden vervolgd en dat sommigen van hen ter dood zijn veroordeeld en anderen gevangen zijn gezet; 1. herhaalt uitgesproken tegenstander te zijn van de doodstraf; roept de Iraanse regering ertoe op onmiddellijk een moratorium op de doodstraf in te stellen, uiteindelijk leidend tot het afschaffen ervan; 2. veroordeelt het besluit van het Iraanse Hooggerechtshof om de doodstraf tegen Behrouz Ehsani en Mehdi Hassani, die onder onmenselijke omstandigheden worden vastgehouden en aan oneerlijke processen zijn onderworpen, te handhaven; 3. dringt aan op hun vrijlating, samen met alle gevangenen die ter dood zijn veroordeeld wegens politiek activisme; wijst met name op de dringende gevallen van Pakhshan Azizi, Varishe Moradi, Sharifeh Mohammadi en Mahvash Sabet; 4. veroordeelt de ongekende toename van het aantal executies en de systematische aanvallen op mensenrechtenactivisten en minderheden in de vorm van veroordelingen tot de doodstraf en vervolging, waarbij het met name gaat om christenen, bahais, Koerden en Beloetsji’s; dringt aan op de onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van personen die worden vastgehouden op grond van hun godsdienst of overtuiging; 5. roept op tot de onmiddellijke vrijlating en repatriëring van en de intrekking van alle aanklachten tegen veroordeelde EU-onderdanen, waaronder Cécile Kohler, Jacques Paris en Ahmad Reza Djalali; veroordeelt het gebruik door Iran van gijzeldiplomatie; 6. roept de Raad en de lidstaten ertoe op de afschaffing van de doodstraf en de vrijlating van politieke gevangenen en EU-onderdanen als voorwaarde te stellen voor het verbeteren van de betrekkingen met Iran; 7. herhaalt zijn oproep aan Iran om de speciale VN-rapporteur voor de mensenrechtensituatie in Iran en de VN-onderzoeksmissie onbelemmerde toegang tot het land te verlenen; 8. herhaalt zijn oproep aan de Raad om de Islamitische Revolutionaire Garde op de lijst van terroristische organisaties te plaatsen en door te gaan met het identificeren van en het opleggen van sancties aan Iraanse functionarissen die verantwoordelijk zijn voor mensenrechtenschendingen; roept de internationale gemeenschap op om krachtig te reageren op de door Teheran wereldwijd beraamde moordaanslagen op critici en tegenstanders van het moellah-regime; 9. moedigt de Commissie en de lidstaten aan meer technische en financiële bijstand te verlenen aan Iraanse maatschappelijke organisaties; 10. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de VV/HV, alsmede aan de Islamitische Raadgevende Vergadering en de hoogste leider van de Islamitische Republiek Iran. Het Europees Parlement, – gezien zijn eerdere resoluties over Belarus, – gezien artikel 150, lid 5, en artikel 136, lid 4, van zijn Reglement, A. overwegende dat het regime van Loekasjenka de interne en transnationale repressie heeft opgevoerd om de structuren die de democratische krachten van Belarus vertegenwoordigen te ontmantelen; B. overwegende dat VN-deskundigen onlangs hebben bevestigd dat er willekeurige arrestaties en opsluitingen hebben plaatsgevonden, die gepaard gingen met foltering of mishandeling, en zelfs melding hebben gemaakt van bewijs voor misdaden tegen de menselijkheid; overwegende dat meer dan 1 200 politieke gevangenen, onder wie Viktoryja Koelsja, Volha Majorava, Alena Hnauk en Andrzej Poczobut, nog steeds gevangen zitten; C. overwegende dat het Belarussische onderzoekscomité “speciale procedures” heeft ingeleid tegen honderden Belarussen die hebben deelgenomen aan bijeenkomsten in verschillende Europese steden of aan de verkiezingen van de coördinatieraad; overwegende dat de families van de Belarussische diaspora werden bedreigd met gevangenneming en confiscatie van vermogensbestanddelen indien zij deelnamen aan protesten op de Dag van de Vrijheid; D. overwegende dat het regime van Loekasjenka het vervallen van veel Belarussische paspoorten uitbuit om de diaspora te dwingen terug te keren naar Belarus; E. overwegende dat de toenemende samenwerking van het Belarussische regime met de Russische veiligheidsdiensten het risico op gecoördineerde repressie, surveillance en hybride dreigingen op het grondgebied van de EU vergroot; F. overwegende dat de Belarussische staatsmedia het informatielandschap domineren; 1. eist dat het regime van Loekasjenka onmiddellijk een einde maakt aan zijn repressie, met inbegrip van het toezicht op ballingen en demonstranten, en alle politieke gevangenen vrijlaat en rehabiliteert; 2. veroordeelt ten stelligste de verdere uitbreiding van de repressie door het Loekasjenka-regime, dat zich nu richt op Belarussen in het buitenland, met strafrechtelijke vervolging, inbeslagnames van vermogensbestanddelen en andere maatregelen die bedoeld zijn om andersdenkenden het zwijgen op te leggen; 3. dringt aan op juridische ondersteuning en bescherming in de hele EU voor Belarussen in ballingschap door de procedures voor het verkrijgen van visa, verblijfsvergunningen en voorlopige identiteitsbewijzen voor personen die door extraterritoriale vervolging staatloos zijn gemaakt, te vereenvoudigen; 4. herhaalt dat het Loekasjenka niet erkent en beschouwt de vervolging van Belarussische burgers voor vreedzame democratische activiteiten in het buitenland via “speciale procedures” van het onderzoekscomité als een rechtstreekse schending van de territoriale soevereiniteit van de lidstaten; dringt er daarom bij de betrokken landen op aan geen gehoor te geven aan de aanhoudingsbevelen van Interpol voor de uitlevering van politieke tegenstanders van Loekasjenka; 5. is ingenomen met de sancties tegen het directoraat Vastgoedbeheer van de president en de centrale kiescommissie, die politiek gemotiveerde uitspraken hebben gedaan; dringt erop aan onmiddellijk persoonlijke sancties op te leggen aan alle leden van het Belarussische onderzoekscomité en functionarissen van andere overheidsinstellingen die medeplichtig zijn aan de transnationale vervolging en intimidatie van Belarussische burgers; 6. pleit met klem voor de snelle ontwikkeling en handhaving van een juridisch mechanisme voor het identificeren, bevriezen en confisqueren van al het vastgoed en alle activa buiten Belarus die eigendom zijn van Loekasjenka en zijn vertrouwelingen, met als doel deze over te hevelen naar een fonds ter ondersteuning van slachtoffers van repressie; 7. dringt er bij de lidstaten op aan verdere sancties op te leggen die gelijk zijn aan de sancties die aan Rusland zijn opgelegd, met name aan functionarissen die verantwoordelijk zijn voor transnationale repressie; 8. dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan meer politieke, financiële en technische steun te verlenen aan onafhankelijke media, mensenrechtenverdedigers, vakbonden en initiatieven van het maatschappelijk middenveld die binnen en buiten Belarus actief zijn, met inbegrip van het monitoren van processen en het vergroten van de zichtbaarheid van politieke gevangenen; 9. verzoekt de VV/HV gebruik te maken van EU-Intcen en het EDMO om Belarussische inlichtingenoperaties en desinformatie tegen te gaan; 10. dringt er bij het Internationaal Strafhof op aan vaart te zetten achter de vervolging van misdaden tegen de menselijkheid door het regime van Loekasjenka en eist dat de lidstaten ernaar streven het regime ter verantwoording te roepen door middel van nationale procedures, op basis van het beginsel van universele jurisdictie; 11. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de VV/HV, de Raad, de vertegenwoordigers van de Belarussische democratische krachten en de Belarussische feitelijke autoriteiten. (Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad ( COM(2025)0080 ), – gezien artikel 294, lid 2, en de artikelen 50 en 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C10‑0038/2025), — gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 26 maart 2025 (1) , – gezien de artikelen 60 en 170 van zijn Reglement, 1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast; 2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen; 3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de nationale parlementen. Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 3 april 2025 met het oog op de vaststelling van Richtlijn (EU) 2025/... van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Richtlijnen (EU) 2022/2464 en (EU) 2024/1760 wat betreft de datums waarop lidstaten bepaalde vereisten inzake duurzaamheidsrapportering en passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven moeten toepassen (Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Richtlijn (EU) 2025/794.) Het Europees Parlement, – gezien het rapport van Mario Draghi van september 2024 getiteld “The future of European competitiveness” (De toekomst van het Europese concurrentievermogen), – gezien het rapport van Enrico Letta van april 2024 getiteld “Much more than a market” (Veel meer dan een markt), – gezien de mededeling van de Commissie van 26 februari 2025 met als titel “De Clean Industrial Deal: Een gezamenlijke routekaart voor concurrentievermogen en decarbonisatie” ( COM(2025)0085 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 26 februari 2025 getiteld “Actieplan voor betaalbare energie” ( COM(2025)0079 ), – gezien artikel 136, lid 2, van zijn Reglement, – gezien de ontwerpresolutie van de Commissie industrie, onderzoek en energie, A. overwegende dat energie-intensieve industrieën een aanzienlijke bijdrage leveren aan de Europese economie en aan de werkgelegenheid, met name in gebieden en regio’s waar zich veel van dergelijke industrieën bevinden; overwegende dat energie-intensieve industrieën uiterst belangrijk zijn voor de strategische autonomie en het concurrentievermogen van de EU; overwegende dat het koolstofvrij maken van deze industrieën, gelet op hun energievoetafdruk, cruciaal is; B. overwegende dat de transitie naar een koolstofvrije economie en een schoon energiesysteem moet uitmonden in lagere energieprijzen en dat bij die transitie gebruik moet worden gemaakt van alle beschikbare technologieën die ertoe kunnen bijdragen dat de EU-doelstelling om uiterlijk in 2050 klimaatneutraal te zijn zo kostenefficiënt mogelijk wordt bereikt, en dat hierbij lock-in-effecten moeten worden voorkomen en rekening moet worden gehouden met het feit dat de energiemix niet in alle lidstaten gelijk is en dat er bijvoorbeeld verschillen zijn wat betreft het aandeel hernieuwbare energie en kernenergie; C. overwegende dat technologieneutraliteit cruciaal is voor de Europese industrie, aangezien daardoor eerlijke concurrentie wordt gewaarborgd, innovatie wordt bevorderd en een schone transitie wordt ondersteund, zonder dat bepaalde technologieën worden bevoordeeld; overwegende dat het toepassen van een neutraal regelgevingskader bedrijven in staat stelt om op basis van de behoeften van de markt te kiezen voor de doeltreffendste en duurzaamste oplossingen, in plaats van te moeten dansen naar de pijpen van beleidsmakers; overwegende dat een dergelijke aanpak investeringen stimuleert, het concurrentievermogen vergroot en de industrie in staat stelt zich aan nieuwe technologieën aan te passen; D. overwegende dat het bij het koolstofvrij maken van energie-intensieve industrieën met name gaat om elektrificatie; overwegende dat het bij energie-intensieve industrieën onder meer gaat om sectoren die afhankelijk zijn van fossiele hulpbronnen om te voldoen aan vereisten inzake temperatuur, druk of reactie, zoals chemische stoffen, staal, papier, kunststoffen, mijnbouw, raffinaderijen, cement, kalk, non-ferrometalen, glas, keramiek en meststoffen, waarbij het moeilijk is om de uitstoot van broeikasgassen omlaag te brengen omdat het proces per definitie gepaard gaat met een hoge uitstoot of vanwege hoge kapitaal- of exploitatiekosten of een lage technologische rijpheid; E. overwegende dat de energieprijskloof tussen de EU en de VS en China het concurrentievermogen van de Europese industrieën aantast; overwegende dat de hoge en volatiele prijzen van fossiele brandstoffen een grote invloed hebben op de elektriciteitsprijzen en dat de lagere kosten van hernieuwbare energie niet tot uitdrukking komen op de energierekeningen; F. overwegende dat een onvoldoende geïntegreerde energie-unie problemen oplevert voor energie-intensieve industrieën, met name omdat het nog ontbreekt aan voldoende grensoverschrijdende interconnecties en omdat schone energie nog onvoldoende beschikbaar is doordat vergunningsprocedures erg veel tijd in beslag nemen of vanwege hoge kapitaal- of exploitatiekosten of congestie op het net; G. overwegende dat het emissiehandelssysteem (ETS) investeringen op lange termijn heeft gestimuleerd en heeft geholpen de emissies van ETS-sectoren met 47 % terug te dringen; overwegende dat de energiemarkt sinds de invoering van het ETS ingrijpend is veranderd, met name sinds de Russische invasie van Oekraïne en de overstap van leidinggas naar vloeibaar aardgas (lng); overwegende dat het gebrek aan transparantie van de koolstofmarkt het concurrentievermogen van energie-intensieve industrieën dreigt aan te tasten; overwegende dat ETS-inkomsten in de lidstaten ongelijk worden gebruikt en dat decarbonisatie van energie-intensieve industrieën onvoldoende wordt ondersteund; H. overwegende dat het zakelijk minder interessant wordt om te investeren in decarbonisatie in Europa vanwege onnodige regelgevingslasten en vanwege het feit dat vergunningsprocedures veel te lang duren; overwegende dat het concept “hoger openbaar belang” is neergelegd in EU-wetgeving; overwegende dat het complexe en versnipperde EU-financieringslandschap in de weg staat aan tijdige investeringen in nettonultechnologieën en digitalisering, en dat met name kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) hier last van hebben; I. overwegende dat het gebrek aan noodzakelijke particuliere investeringen de decarbonisatie van de energie-intensieve industrieën dreigt te belemmeren; overwegende dat een te grote afhankelijkheid van staatssteun ongewenste gevolgen kan hebben, namelijk dat verschillen worden vergroot en de mededinging binnen de EU wordt verstoord; J. overwegende dat de afhankelijkheid van de EU van primaire en secundaire grondstoffen en de beperkte toegang die de EU tot deze grondstoffen heeft, zowel kwantitatief als kwalitatief, voor energie-intensieve industrieën aanzienlijke problemen met zich meebrengt; overwegende dat circulariteit en efficiëntie de jaarlijkse investeringsbehoeften in de industrie en de energievoorziening kunnen helpen verminderen; overwegende dat momenteel meer dan de helft van de totale uitvoer van afval uit de EU de uitvoer van ferrometalen naar niet-EU-landen betreft, en dat men zich kan afvragen of de afvalverwerking in die gevallen wel altijd correct gebeurt; K. overwegende dat oneerlijke concurrentie door niet-EU-landen, onder meer in de vorm van subsidies die bijdragen tot overcapaciteit, een grote uitdaging vormt voor bedrijven in de EU; overwegende dat veel regio’s in de wereld nog geen ambitieuze decarbonisatiedoelstellingen hebben vastgesteld, waardoor het risico op koolstoflekkage toeneemt; L. overwegende dat een ingrijpende transformatie van energie-intensieve industrieën alleen maar mogelijk is als lokale en regionale gemeenschappen, werknemers en sociale partners daarbij betrokken worden, omdat zij de transitie het meeste voelen; 1. deelt nogmaals mee de decarbonisatiedoelstellingen van de EU te steunen en voorstander te zijn van een stabiel en voorspelbaar klimaat- en industriebeleid; 2. dringt er bij de lidstaten op aan om ervoor te zorgen dat de toestemmings- en vergunningsprocedures voor projecten op het gebied van schone energie sneller worden afgewikkeld en dat er daarvoor voldoende administratieve capaciteit beschikbaar is, en om aansluiting op het energienet, met name in afgelegen gebieden, te bevorderen, om het opwekken van schone energie ter plaatse mogelijk te maken; wijst erop dat het niet mogelijk is om het aandeel hernieuwbare energiebronnen te doen stijgen en elektrificatie te bevorderen zonder enorme investeringen te doen in netten, flexibiliteitsmaatregelen, opslag en distributienetwerken; verzoekt de Commissie om, in aansluiting op het concept “hoger openbaar belang”, te werken aan oplossingen voor het versnellen van decarbonisatieprojecten; 3. is van mening dat er meer inspanningen moeten worden geleverd om de regels inzake de opzet van de elektriciteitsmarkt (electricity market design, EMD) ten uitvoer te leggen, met name in de vorm van maatrelen ter bevordering van stroomafnameovereenkomsten (PPA’s) en tweerichtingscontracten ter verrekening van verschillen (CfD’s), om de volatiliteit en de energiekosten voor energie-intensieve industrieën te verminderen; verzoekt de Commissie om met spoed maatregelen voor te stellen om de huidige obstakels voor de ondertekening van langetermijnovereenkomsten, met name voor kmo’s, aan te pakken, waarbij toepassing moet worden gegeven aan instrumenten en garanties voor risicovermindering, waaronder overheidsgaranties, bijvoorbeeld door de Europese Investeringsbank (EIB); pleit ervoor dat er nader onderzoek wordt gedaan naar manieren, binnen het kader van de EMD-verordening, om de prijzen van fossiele brandstoffen los te koppelen van de elektriciteitsprijzen, onder meer met als doel langetermijncontracten te bevorderen, in lijn met het actieplan voor betaalbare energie, en dat in verband hiermee de analyse van de kortetermijnmarkten wordt vervroegd naar 2025, zodat nagedacht kan worden over andere mogelijkheden voor de opzet van markten; 4. verzoekt de Commissie om te bestuderen of het mogelijk is meer gebruik te maken van de beste praktijken inzake energie-intensieve industrieën van de lidstaten, zoals het Italiaanse “Decreto Energy Release”; verzoekt de Commissie aanbevelingen op te stellen om ervoor te zorgen dat consumenten, en met name energie-intensieve industrieën, minder te kampen krijgen met stijgende energiekosten, bijvoorbeeld aanbevelingen om belastingen en heffingen te verlagen en nettarieven te harmoniseren en tegelijkertijd overheidsinvesteringen in netten te waarborgen; 5. dringt aan op een betere integratie van energiesystemen, met name met betrekking tot grensoverschrijdende interconnecties, om een veerkrachtige voorziening van schone energie te waarborgen; dringt erop aan dat er meer geïnvesteerd wordt in flexibiliteit, zoals opslag, waaronder in de vorm van pompcentrales en opslag van warmte en afvalwarmte, en in vraagrespons, om de stabiliteit van het net te optimaliseren; wijst erop dat energie-efficiëntie belangrijk is voor het verlagen van de kosten; 6. is van mening dat het gebruik van aardgas zo snel mogelijk moet worden afgebouwd; wijst erop dat er sectoren zijn die op de korte tot middellange termijn nog niet in staat zijn geheel over te stappen op elektriciteit; benadrukt dat koolstofafvang, -gebruik en -opslag een sleutelrol speelt bij het koolstofvrij maken van sectoren waar de uitstoot moeilijk te verminderen is en bij de productie van koolstofarme producten, waaronder koolstofarme waterstof; verzoekt de lidstaten om - gedurende dezelfde periode en ten behoeve van deze specifieke sectoren - maatregelen te ontwikkelen om pieken in de gasprijzen op te vangen, mits daar goede redenen voor zijn; verzoekt de Commissie om instrumenten te ontwikkelen die erop gericht zijn gaslevering tegen beperkte kosten te waarborgen, zoals het bundelen van de vraag, met gebruikmaking van AggregateEU, en het gezamenlijk aankopen van gas, waarbij evenwel de decarbonisatiedoelstellingen in het oog moeten worden gehouden; vindt het belangrijk dat stabiele contracten met gasleveranciers worden bevorderd en dat gewerkt wordt aan het diversifiëren van aanvoerroutes en aan het verbeteren van de transparantie en stabiliteit van de markt, in overeenstemming met de huidige wetgeving; pleit ervoor dat er bij de komende herziening van het ETS een effectbeoordeling wordt uitgevoerd om het verband tussen de gasmarkt en de CO 2 -prijzen en de rol van de marktstabiliteitsreserve en de parameters daarvan te analyseren; 7. verzoekt de Commissie om energie-intensieve industrieën te ondersteunen bij de overstap naar schone en nettonultechnologieën, waaronder koolstofafvang en -opslag en koolstofarme waterstof, en bij de overstap naar energie-efficiënte productiemethoden, door de financieringsmechanismen hiervoor te versterken en door te waarborgen dat de ETS-inkomsten door de lidstaten op doeltreffende wijze worden gebruikt; dringt erop aan dat de EU-steun wordt aangevuld met staatssteun die gerichte, technologieneutrale steun voor energie-intensieve industrieën mogelijk maakt, waarbij er evenwel voor gezorgd moet worden dat een gelijk speelveld binnen de interne markt gewaarborgd blijft; 8. dringt erop aan dat InvestEU vóór het volgende meerjarig financieel kader (MFK) wordt aangevuld en dat resterende leningen in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit worden benut ter ondersteuning van investeringen in decarbonisatie van energie-intensieve industrieën; merkt op dat het platform voor strategische technologieën voor Europa reeds flexibiliteit biedt binnen de huidige programma’s, maar dat dit onvoldoende is; dringt erop aan dat in het komende MFK meer financiële middelen beschikbaar worden gesteld ter ondersteuning van energie-intensieve industrieën, voortbouwend op het Innovatiefonds en de Connecting Europe Facility - Energie of via het Europees Fonds voor concurrentievermogen; is van mening dat de Europese waterstofbank en het programma voor koolstofcontracten ter verrekening van verschillen moeten worden opgeschaald; verzoekt de Commissie om in de wetgeving inzake een versnelling van industriële decarbonisatie, waaraan momenteel wordt gewerkt, voort te bouwen op de verordening voor een nettonulindustrie (1) , om de procedures voor het verlenen van vergunningen en erkenning van projecten als strategisch project te stroomlijnen; 9. vindt het belangrijk dat bureaucratische procedures worden vereenvoudigd, om het voor particulieren aantrekkelijker te maken om te investeren en om de transitie van energie-intensieve industrieën ondersteunen; is van mening dat InvestEU en de EIB een cruciale rol spelen bij het aantrekken van particuliere financiering, met name via maatregelen ter beperking van de financiële risico’s; 10. wijst erop dat het belangrijk is dat de toegang tot kritieke grondstoffen wordt gewaarborgd; wijst erop dat de wetgeving op het gebied van circulaire economie, waaraan momenteel wordt gewerkt, de hulpbronnenefficiëntie moet verbeteren, onder meer door middel van een beter afvalbeheer met betrekking tot producten die kritieke grondstoffen bevatten, en door de vraag naar en de beschikbaarheid van secundaire grondstoffen te stimuleren; benadrukt dat in kaart moet worden gebracht welke secundaire grondstoffen van strategisch belang zijn en die dus onderworpen moeten worden aan uitvoercontrole, zoals staal en schroot, en dat er actie moet worden ondernomen als er sprake is van een verstoord evenwicht tussen de vraag naar en het aanbod van die grondstoffen, bijvoorbeeld door na te gaan of invoering van een uitvoerbeperking wenselijk is; vindt het zeer belangrijk dat de verordening betreffende de overbrenging van afvalstoffen (2) op doeltreffende wijze wordt gehandhaafd; 11. verzoekt de Commissie om ten volle en op efficiënte wijze gebruik te maken van handelsbeschermingsinstrumenten; verzoekt de Commissie om vóór het verstrijken van de huidige vrijwaringsmaatregelen voor staal in 2026 een permanente oplossing te vinden om oneerlijke concurrentie en structurele overcapaciteit aan te pakken; verzoekt de Commissie om met de VS in overleg te gaan over de aangekondigde importheffingen op producten uit de EU, om te voorkomen dat deze kwestie escaleert, met alle schadelijke gevolgen van dien; 12. benadrukt dat een doeltreffende uitvoering van het mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens (CBAM) van essentieel belang is om een gelijk speelveld voor EU-industrieën te waarborgen en koolstoflekkage te voorkomen, gelet op de gevolgen van de uitfasering van de gratis ETS-emissierechten die tegelijkertijd plaatsvindt en het risico op hogere productiekosten; verzoekt de Commissie maatregelen te nemen om herschikking van hulpbronnen en omzeiling van het mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens te voorkomen; wenst voorts dat er een doeltreffende oplossing wordt uitgewerkt voor EU-exporteurs en dat er onderzoek wordt gedaan naar de mogelijkheid van uitbreiding naar andere sectoren en downstreamproducten, voorafgegaan door een effectbeoordeling; 13. wenst dat er gewerkt wordt aan de totstandbrenging van leidende markten voor schone en circulaire Europese producten, door in het kader van EU-overheidsopdrachten niet-prijsgerelateerde criteria te hanteren, zoals duurzaamheid en veerkracht, en voorkeur te geven aan strategische sectoren, en door regelingen in te voeren voor vrijwillige etikettering en minimale EU-inhoudsvereisten, een en ander op een kostenefficiënte manier; 14. wijst erop dat gewaarborgd moet worden dat de transitie in gebieden die sterk afhankelijk zijn van energie-intensieve industrieën rechtvaardig verloopt, in die zin dat hoogwaardige banen behouden blijven en gecreëerd worden door middel van programma’s voor bij- en omscholing van werknemers, waarbij doeltreffend gebruik wordt gemaakt van regionale steunmechanismen, zoals het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Cohesiefonds; benadrukt dat overheidssteun van cruciaal belang zal zijn voor de transitie van energie-intensieve industrieën en dat aan dergelijke steunverlening de voorwaarde moet worden verbonden dat deze industrieën zich inzetten voor het behoud van werkgelegenheid en goede arbeidsomstandigheden en het voorkomen van off-shoring; is ingenomen met het initiatief “Vaardighedenunie” dat ten doel heeft te zorgen voor een goede afstemming tussen vaardigheden en de vraag op de arbeidsmarkt; 15. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad en de regeringen en parlementen van de lidstaten. Het Europees Parlement, – gezien zijn eerdere resoluties over de Democratische Republiek Congo (DRC), – gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, – gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, – gezien de grondwet van de Democratische Republiek Congo (DRC), die het recht op vrijheid van geweten en het vrije houden van erediensten voor alle burgers waarborgt, – gezien de Verklaring inzake de uitbanning van alle vormen van intolerantie en discriminatie op grond van religie of overtuiging, aangenomen door de Algemene Vergadering van de VN op 25 november 1981, – gezien het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, – gezien artikel 136, leden 2 en 4, van zijn Reglement, A. overwegende dat het oosten van de DRC al tientallen jaren te maken heeft met wijdverbreid geweld en instabiliteit; overwegende dat de situatie aanzienlijk blijft verslechteren, met aanhoudende mensenrechtenschendingen door gewapende groeperingen, massale ontheemding, aanvallen op burgers en alarmerende humanitaire omstandigheden die verder worden verergerd door gewapende conflicten, zoals het conflict tussen de regering van de DRC, de door Rwanda gesteunde gewapende rebellengroepering Beweging van 23 maart (M23) en andere milities, dat reeds heeft geleid tot de gedwongen interne ontheemding van 4,6 miljoen mensen in het oosten van de DRC; overwegende dat in het oosten van de DRC naar schatting een honderdtal gewapende groeperingen actief zijn; overwegende dat een reeks overlappende kwesties de destabilisatie in het land in de hand werkt; B. overwegende dat M23 steeds meer aanvallen uitvoert in Noord-Kivu en op 19 maart 2025 de stad Walikale, die rijk is aan minerale hulpbronnen, ondanks het staakt-het-vuren heeft ingenomen; C. overwegende dat de ADF (Allied Democratic Forces) een van de meest prominente extremistische groeperingen met uitdrukkelijk religieuze doelstellingen is, met name omdat haar leider in 2019 trouw heeft gezworen aan de zogenaamde Islamitische Staat van Irak en Syrië (ISIS) en daarmee de tak van de provincie Centraal-Afrika (ISCAP) is geworden; overwegende dat de aanvallen van de ADF moeten worden gezien in de bredere Afrikaanse context waarin sprake is van een stijging van het aantal islamistische groeperingen, met name groeperingen met banden met ISIS, in de Sahelregio, de Hoorn van Afrika, Mozambique, Nigeria en de DRC; overwegende dat de ADF door Uganda en de Verenigde Staten als terroristische groepering wordt aangemerkt; D. overwegende dat de Groep deskundigen van de VN inzake de DRC in mei 2024 waarschuwde dat de gewapende groepering beschikt over sterke netwerken in gevangenissen, met name in Kinshasa, waar gedetineerden van de ADF actief strijders en handlangers ronselen en mobiliseren, waarbij zij niet alleen medegedetineerden overtuigen van de juistheid van hun ideologie, maar ook medegedetineerden onder druk zetten, misleiden, ontvoeren en omkopen om zich bij de ADF aan te sluiten; E. overwegende dat de ADF al heel lang terroristische aanslagen pleegt in het oosten van de DRC, vooral in de provincies Noord-Kivu en Ituri; overwegende dat Noord-Kivu een regio is die rijk is aan hulpbronnen en beschikt over enorme voorraden kritieke grondstoffen, waaronder kobalt, goud en tin, die nodig zijn voor de digitale en de energietransitie wereldwijd; overwegende dat bekend is dat de ADF en andere gewapende groeperingen, waaronder M23, naast andere financieringsbronnen, de opbrengsten van illegale exploitatie van deze hulpbronnen gebruiken om hun activiteiten te financieren; overwegende dat de Congolese katholieke kerk stelt dat de ADF alleen al verantwoordelijk is voor de dood van ongeveer 6 000 burgers in Beni in de periode 2013‑2021 en voor de dood van meer dan 2 000 burgers in Bunia in 2020; overwegende dat in 2024 in de DRC een groot aantal christenen door jihadisten zijn gedood; overwegende dat burgers in de oostelijke provincies van de DRC te maken krijgen met een toenemend aantal aanvallen, moorden en ontvoeringen, alsmede bomaanslagen op kerken en de vernieling van (religieuze) eigendommen door gewapende groeperingen met extremistische en jihadistische ideologieën; overwegende dat de meeste slachtoffers van de ADF-aanvallen christenen zijn; overwegende dat door deze aanvallen de vrijheid van godsdienst wordt ondermijnd en de spanningen tussen gemeenschappen oplaaien; overwegende dat de katholieke bisschoppen van de DRC in april 2021 in een verklaring hebben gewaarschuwd voor het gevaar van “islamisering van de regio [Noord-Kivu] als een soort onderliggende strategie om de algehele politieke situatie van het land op lange termijn negatief te beïnvloeden”; F. overwegende dat een prominente lokale moslimleider in 2021 doodsbedreigingen kreeg van de ADF, en dat hij later werd neergeschoten; overwegende dat de ADF in 2023 een kerk van de Pinksterbeweging in Kasindi heeft gebombardeerd tijdens een dienst, waarbij 14 mensen om het leven kwamen; overwegende dat de ADF in verband is gebracht met een aanval op het dorp Mukondi in 2023, waarbij volgens de lokale autoriteiten ten minste 44 burgers werden gedood; overwegende dat de groepering in december 2024 alleen al 48 aanvallen heeft opgeëist, waarbij meer dan 200 mensen werden omgebracht; overwegende dat de ADF in januari 2024 8 mensen in Beni om het leven heeft gebracht tijdens een aanval op een kerk van de Pinksterbeweging en in mei 2024 naar verluidt 14 katholieken in de provincie Noord-Kivu, omdat zij weigerden zich te bekeren tot de islam; overwegende dat de ADF naar verluidt ook 11 christenen heeft geëxecuteerd in het dorp Ndimo in de provincie Ituri en verschillende anderen heeft ontvoerd; G. overwegende dat lokale en internationale mensenrechtenorganisaties talrijke gevallen van religieus geweld in de DRC hebben gedocumenteerd, en tegelijkertijd hebben benadrukt dat de staat dringend adequate bescherming moet bieden; overwegende dat de regering van de DRC weliswaar blijk heeft gegeven van een sterk voornemen om de gevolgen van geweld door gewapende groeperingen in het oosten van de DRC aan te pakken, maar dat andere recente ontwikkelingen de inzet van de regering om in het bijzonder de vrijheid van godsdienst te waarborgen twijfelachtig maken; overwegende dat vrouwen en kinderen bijzonder kwetsbaar zijn voor verkrachting als oorlogswapen, mensenhandel en seksuele slavernij; H. overwegende dat het leger van de DRC in november 2021 samen met het Ugandese leger een gezamenlijk militair offensief is begonnen, operatie Shujaa genaamd, gericht tegen de ADF en andere rebellen in het oosten van de DRC; overwegende dat het conflict tussen de regering van de DRC en de door Rwanda gesteunde rebellen van M23 ertoe heeft geleid dat er minder financiële en personele middelen en minder materieel worden ingezet voor deze operatie tegen terrorisme; I. overwegende dat het recht op vrijheid van godsdienst en levensovertuiging een fundamenteel mensenrecht is en moet worden beschermd gezien de omvang van het geweld en de vervolging; overwegende dat de grondwet van de DRC voorziet in vrijheid van godsdienst en discriminatie op grond van religieuze overtuiging verbiedt; J. overwegende dat door de aanhoudende bredere conflicten momenteel meer dan 7 miljoen mensen in de DRC ontheemd zijn en beperkte toegang hebben tot voedsel, water, gezondheidszorg en essentiële diensten; overwegende dat de staatsautoriteiten en rebellengroeperingen uit hoofde van het internationaal humanitair recht verplichtingen jegens burgers hebben, waaronder het beschermen en vergemakkelijken van de toegang tot humanitaire hulp en het toestaan van vrij verkeer; K. overwegende dat vrouwen en kinderen in de DRC te maken hebben met een toename van seksueel en gendergerelateerd geweld, waaronder verkrachting als oorlogswapen, waardoor er elke vier minuten een slachtoffer van verkrachting is; L. overwegende dat conflicten in de regio nog steeds worden aangedreven door de illegale exploitatie van minerale hulpbronnen en dat hiervoor sterker internationaal toezicht en een verantwoord aankoopbeleid nodig zijn; M. overwegende dat president Félix Tshisekedi van de DRC en president Paul Kagame van Rwanda in maart 2025 een gezamenlijke verklaring hebben afgelegd, waarin een staakt-het-vuren werd aangekondigd; overwegende dat desondanks het geweld van de door Rwanda gesteunde rebellen van M23 voortduurt; N. overwegende dat de DRC een van de hoogste aantallen binnenlandse ontheemden ter wereld heeft; overwegende dat veel vrouwen en kinderen in precaire omstandigheden leven en risico lopen op intimidatie, aanranding, seksuele uitbuiting en gedwongen militaire rekrutering; overwegende dat ontheemde bevolkingsgroepen vaak geen levensreddende basisvoorzieningen krijgen en het risico lopen ondervoed te raken en ziek te worden; overwegende dat steden die intern ontheemde personen in precaire omstandigheden opvangen, ook het doelwit zijn van aanvallen door verschillende milities, hetgeen grote angst veroorzaakt onder de ontheemde gemeenschappen en de lokale bevolking; O. overwegende dat de EU zich ertoe heeft verbonden de stabiliteit in de DRC te ondersteunen door middel van diplomatieke betrekkingen, financiële bijstand en gerichte sancties tegen personen die verantwoordelijk zijn voor geweld en schendingen van de mensenrechten; overwegende dat de EU op 17 maart 2025 sancties heeft opgelegd aan negen personen en één entiteit die verantwoordelijk zijn voor ernstige schendingen van de mensenrechten in de DRC of die het conflict in de DRC in stand houden, onder meer door de illegale exploitatie van hulpbronnen, maar dat wellicht verdere diplomatieke en economische maatregelen nodig zijn; P. overwegende dat de Raad de financiële steun van de EU heeft verlengd voor de inzet van het Rwandese leger (RDF) in Mozambique in het kader van de Europese Vredesfaciliteit (EPF); overwegende dat het hoofd van deze strijdkrachten eerder in het oosten van de DRC werd ingezet om steun te verlenen aan de door Rwanda gesteunde rebellen van M23 bij het plegen van wandaden, waardoor ernstige twijfel is gerezen over de vraag of er voldoende waarborgen zijn verbonden aan EPF-steun, waaronder doeltreffende doorlichting en andere vereisten op het gebied van mensenrechten; Q. overwegende dat de EU herhaaldelijk haar inzet heeft bevestigd voor de bevordering en bescherming van de vrijheid van godsdienst wereldwijd en dat zij stappen heeft ondernomen om religieuze vervolging en onverdraagzaamheid in verschillende delen van de wereld te bestrijden; overwegende dat christenen de grootste vervolgde religieuze groep ter wereld zijn; R. overwegende dat het Parlement voortdurend aandringt op grotere internationale inspanningen om religieuze vervolging te bestrijden en degenen die verantwoordelijk zijn voor aanvallen op minderheidsgemeenschappen ter verantwoording te roepen; 1. laakt de bezetting van Goma en andere gebieden in het oosten van de DRC door M23 en de RDF als een onaanvaardbare schending van de soevereiniteit en territoriale integriteit van de DRC; dringt er bij de Rwandese regering op aan haar troepen terug te trekken uit het grondgebied van de DRC, waarvan de aanwezigheid een duidelijke schending is van het internationaal recht en het VN-Handvest, en de samenwerking met de M23-rebellen stop te zetten; eist dat Rwanda en alle andere potentiële overheidsactoren in de regio hun steun aan M23 stopzetten; 2. spreekt zijn diepe bezorgdheid uit over het alarmerende feit dat het geweld blijft aanhouden; betreurt het verlies van mensenlevens en zowel de lukrake als de gerichte aanvallen op burgers; uit zijn diepe bezorgdheid over de verslechterende veiligheids- en humanitaire crisis in het oosten van de DRC als geheel; dringt aan op de onmiddellijke beëindiging van alle vormen van geweld en dringt erop aan dat alle partijen die bij het aanhoudende conflict in het oosten van de DRC betrokken zijn, zich verplichten tot eerbiediging van het internationaal humanitair recht; 3. veroordeelt met klem de door de ADF uitgevoerde gerichte terroristische aanvallen op christelijke gemeenschappen in het oosten van de DRC, waaronder moorden, ontvoeringen en de vernietiging van religieuze eigendommen, en roept op tot een onmiddellijke stopzetting van dergelijke gewelddaden; betuigt zijn solidariteit met de familieleden van de slachtoffers en met de christelijke gemeenschappen; 4. veroordeelt met klem de door Rwanda gesteunde M23- rebellengroepering en de ADF, alsmede andere rebellengroeperingen, en de door hen begane flagrante mensenrechtenschendingen, die overeenkomstig het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof (ICC) aangemerkt moeten worden als misdaden tegen de menselijkheid; benadrukt dat de plegers van deze misdrijven niet vrijuit mogen gaan en dat de verantwoordelijken voor het ICC moeten worden gebracht; pleit voor de oprichting van een internationale onderzoekscommissie die belast wordt met de taak de mensenrechtenschendingen in de DRC te onderzoeken, voor hernieuwd onderzoek naar Noord-Kivu door het parket van de aanklager van het ICC en voor de oprichting van een speciaal tribunaal voor gruweldaden in de DRC, waaronder misdaden tegen christelijke gemeenschappen; steunt de inspanningen door de nationale conferentie van katholieke bisschoppen in Congo en de Church of Christ in Congo, die het initiatief hebben genomen voor een “sociaal pact voor vrede en co-existentie in de Democratische Republiek Congo en het gebied van de Grote Meren”, met als doel de vrede in de oostelijke provincies van het land te herstellen; 5. steunt de internationale inspanningen om de ADF te stoppen, zoals de terrorismebestrijdingsoperatie Shujaa, die gezamenlijk wordt uitgevoerd door de legers van de DRC en Uganda; spoort de EU-lidstaten aan om na te denken over manieren om een bijdrage te leveren aan deze inspanningen, bijvoorbeeld door meer actie te ondernemen om geheime fondsen van ISIS in het buitenland op te sporen en te onderscheppen en om grondstoffen te traceren die afkomstig zijn van illegale exploitatie door de ADF; verzoekt de EU om ondersteuning te bieden bij de capaciteitsopbouw en het vergaren van de deskundigheid die nodig is om het ADF-gedachtegoed en de ADF-retoriek te bestrijden, met name binnen moslimgemeenschapen in Uganda en de DRC, om te voorkomen dat de ADF erin slaagt om in deze gemeenschappen mensen te ronselen; dringt erop aan dat de wereldwijde EU-sanctieregeling voor de mensenrechten wordt toegepast ten aanzien van de personen die plannen maken voor, opdracht geven tot of zich schuldig maken aan het doden van christenen in de DRC; 6. roept op tot een onmiddellijk en effectief staakt-het-vuren en de volledige uitvoering van diplomatieke akkoorden, onder meer in het kader van de vredesprocessen van Luanda en Nairobi; onderstreept de dringende noodzaak van stabilisatie van het land en herhaalt zijn oproep aan de groepering M23 om haar territoriale vooruitgang een halt toe te roepen en zich terug te trekken uit het grondgebied van de DRC; 7. spreekt nogmaals zijn volledige steun uit voor de stabilisatiemissie van de VN in de DRC (MONUSCO) die ten doel heeft burgers te beschermen en de regio te stabiliseren; vraagt de EU met klem samen te werken met alle actoren ter plaatse, met name MONUSCO, om de bescherming van burgers in het oosten van de DRC te waarborgen; verzoekt de VN te werken aan een sterker mandaat voor MONUSCO om vredesherstel mogelijk te maken; verzoekt de VN om de bescherming van burgers en de eerbiediging van het internationaal humanitair recht te waarborgen; 8. dringt er bij de internationale gemeenschap op aan de steun voor diensten in het oosten van de DRC op te voeren, zodat burgers die zijn aangevallen toegang hebben tot juridische diensten en psychologische ondersteuning; verzoekt de regering van de DRC extremistische propaganda te bestrijden; dringt aan op de instelling van mechanismen voor vroegtijdige waarschuwing om aanvallen door de ADF en andere gewapende groeperingen op burgers doeltreffender te voorkomen en erop te reageren; 9. herhaalt zijn oproep aan alle partijen, met inbegrip van de gewapende groeperingen die in het oosten van de DRC actief zijn, om toegang voor humanitaire hulpverleners mogelijk te maken en deze toegang te vergemakkelijken, zodat kan worden voorzien in de dringende behoefte aan essentiële diensten in het oosten van de DRC en de buurlanden, met name Burundi; benadrukt dat humanitaire hulpverleners veilig moeten kunnen werken om levensreddende bijstand te verlenen aan Congolese burgers; benadrukt dat dit een essentiële verplichting is in het kader van het internationaal humanitair recht en dat daders die verplichtingen als deze schenden, ter verantwoording moeten worden geroepen; roept alle partijen op te zorgen voor een veilige omgeving voor maatschappelijke organisaties; 10. is ontzet over het schokkende gebruik van seksueel geweld tegen vrouwen en kinderen als repressie- en oorlogswapen in het oosten van de DRC, alsook over de onaanvaardbare rekrutering van kindsoldaten door de verschillende rebellengroeperingen; eist dat deze kwesties onverwijld door de internationale gemeenschap aan de orde worden gesteld; 11. dringt aan op strengere handhaving van de EU-verordening inzake conflictmineralen (1) om te voorkomen dat gewapende groeperingen hun activiteiten financieren via illegale handel; herhaalt zijn eerdere oproep aan de Commissie om het memorandum van overeenstemming van de EU met Rwanda op te schorten; verzoekt de Commissie de lopende projecten gedetailleerd in kaart te brengen met de Rwandese autoriteiten en te beoordelen of deze kunnen bijdragen tot mensenrechtenschendingen of mensenrechtenschendingen niet aanpakken in Rwanda of in de DRC; 12. verzoekt de EU en haar lidstaten de DRC te steunen bij de uitvoering van de aanbevelingen van het inventarisatierapport van 2010 van het Bureau van de Hoge Commissaris van de VN voor de rechten van de mens (OHCHR), met inbegrip van de hervorming van de veiligheidssector, het opvoeren van haar inspanningen om verdere wreedheden tegen burgers te voorkomen en het beëindigen van steun voor of samenwerking met gewelddadige gewapende groeperingen; dringt er bij de regering van de DRC op aan ervoor te zorgen dat verantwoording wordt afgelegd voor schendingen van de mensenrechten, en de verantwoordelijken voor de aanvallen te vervolgen; verzoekt de EU en haar lidstaten de DRC te ondersteunen bij de bestrijding van corruptie, het versterken van de governance en de rechtsstaat, het verbeteren van de veiligheid en het waarborgen van de blijvende bescherming van gemeenschappen die gevaar lopen, waaronder religieuze gemeenschappen, en ervoor te zorgen dat degenen die zich schuldig hebben gemaakt aan aanvallen voor de rechter worden gebracht; 13. onderstreept de rol van gemeenschappen, waaronder religieuze gemeenschappen en confessionele organisaties in de DRC bij het bevorderen van vrede, sociale cohesie en het welzijn van lokale gemeenschappen; 14. verzoekt de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden de diplomatieke inspanningen op te voeren door nauw samen te werken met regionale partners, waaronder de Afrikaanse Unie, de Oost-Afrikaanse Gemeenschap en de Verenigde Naties, teneinde de diplomatieke inspanningen op te voeren om tot een duurzame oplossing van het conflict te komen en te voorkomen dat extremistische groeperingen godsdienst gebruiken als instrument voor geweld en verdeeldheid; 15. verzoekt de Commissie en de lidstaten de humanitaire hulp op te voeren om tegemoet te komen aan de dringende behoeften van ontheemden en kwetsbare gemeenschappen in de DRC en veilige toegang tot voedsel, medische zorg en onderdak te garanderen; 16. pleit voor verdere gerichte EU-sancties tegen personen en entiteiten die verantwoordelijk zijn voor de financiering van of betrokken zijn bij geweld, schendingen van de mensenrechten en exploitatie van hulpbronnen; dringt aan op de tenuitvoerlegging van de sancties die zijn uiteengezet in het inventarisatierapport van het OHCHR; 17. bevestigt zijn gehechtheid aan de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst als een fundamenteel mensenrecht dat wordt gewaarborgd door internationale rechtsinstrumenten waarvan de geldigheid als universeel wordt beschouwd en die door de meeste landen in de wereld zijn onderschreven en dat is verankerd in de grondwet van de DRC; 18. herhaalt de oproepen tot internationale solidariteit bij het verdedigen van de vrijheid van godsdienst en de bescherming van religieuze minderheden in conflictgebieden, met name in de DRC, waarbij tegelijkertijd de diepere oorzaken van het gewelddadig extremisme in de DRC en haar buurlanden moeten worden aangepakt; 19. dringt er bij de EU op aan zich te blijven inzetten voor de bevordering van vrijheid van godsdienst en de bescherming van gemeenschappen, waaronder religieuze gemeenschappen, en ervoor te zorgen dat de rechten van deze groepen prioriteit krijgen in het externe beleid van de EU; 20. neemt met bezorgdheid kennis van de toenemende invloed in Afrika van de Russisch-orthodoxe kerk, die een fervent medestander is van het regime van Poetin en zijn gewelddadige, onwettige oorlog in Oekraïne; onderstreept dat deze ontwikkeling aanzienlijke vragen oproept met betrekking tot de bredere geopolitieke en ideologische doelstellingen van de Russische Federatie in Afrika; 21. betreurt het feit dat Rwanda de verbreking van zijn diplomatieke betrekkingen met België heeft aangekondigd en betuigt zijn solidariteit met België; 22. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de Democratische Republiek Congo en Rwanda, de Afrikaanse Unie, de secretariaten van de stabilisatiemissie van de Verenigde Naties in de Democratische Republiek Congo, de Ontwikkelingsgemeenschap van Zuidelijk Afrika en de Oost-Afrikaanse Gemeenschap, alsook aan andere relevante internationale organen.
|
European Parliament Adopted Texts
|
https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/TA-10-2025-05-06_NL.html
|
Het Europees Parlement, – gezien het verzoek tot opheffing van de immuniteit van Petr Bystron, ingediend door het Duitse federaal ministerie van Justitie per brief d.d. 27 augustus 2024, waarmee een verzoek d.d. 23 juli 2024 van de hoofdaanklager van het openbaar ministerie in München werd doorgestuurd in verband met een strafrechtelijke procedure die aanhangig is bij het openbaar ministerie in München, en waarvan op 16 september 2024 ter plenaire vergadering kennis werd gegeven, – na Petr Bystron op 13 februari 2025 te hebben gehoord overeenkomstig artikel 9, lid 6, van zijn Reglement, en gezien de documenten die door hem werden overgelegd, – gezien de artikelen 8 en 9 van protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen, – gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 21 oktober 2008, 19 maart 2010, 6 september 2011, 17 januari 2013, 19 december 2019 en 5 juli 2023 (1) , – gezien artikel 46 van de grondwet van de Bondsrepubliek Duitsland, – gezien artikel 5, lid 2, artikel 6, lid 1, en artikel 9 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie juridische zaken ( A10-0077/2025 ), A. overwegende dat de hoofdaanklager van het openbaar ministerie in München heeft verzocht om opheffing van de immuniteit van Petr Bystron, lid van het Europees Parlement, in verband met aanklachten tegen hem op grond van artikel 108e, lid 1, artikel 261, lid 1, punt 2, artikel 261, lid 7, artikel 263, lid 1, en artikel 263, lid 3, punt 1, van het Duitse wetboek van strafrecht, artikel 370, lid 1, van de Duitse belastingwet en artikel 53 van het Duitse wetboek van strafrecht, waarbij het vermoeden bestaat van ten minste zes gevallen van passieve corruptie, het witwassen van geld en commerciële fraude, en ten minste vijf gevallen van belastingfraude; B. overwegende dat uit het verzoek tot opheffing van de immuniteit blijkt dat aan Petr Bystron vanaf een niet nader te bepalen tijdstip in 2020 onder meer contant geld ter hand zou zijn gesteld of cryptovaluta zou zijn overgedragen, beide afkomstig van de beheerder van de pro-Russische website “Voice of Europe”, in ruil voor zijn toezegging om in het kader van zijn werkzaamheden als lid van de Duitse Bondsdag bij toespraken en stemmingen de belangen van de Russische regering te behartigen; overwegende dat Petr Bystron op 17 en 20 maart 2023 via een geldautomaat aanzienlijke bedragen zou hebben gestort op een rekening van het bedrijf waarvan hij enig aandeelhouder en bestuurslid is; overwegende dat hij op 20 maart 2023 weer hetzelfde bedrag in coupures van 200 EUR zou hebben opgenomen bij een geldautomaat van dezelfde bank; overwegende dat Petr Bystron geen toelichting bij deze verdachte bewegingen zou hebben gegeven, ook al heeft de bank hierom verzocht; overwegende dat Petr Bystron ook in juli 2021, in april en september 2022, alsmede in juni en juli 2023 van de in contanten ontvangen steekpenningen meerdere bedragen zou hebben gestort; overwegende dat Petr Bystron het onmogelijk zou hebben willen maken de herkomst van de contanten te traceren; overwegende dat de hoofdaanklager van het openbaar ministerie in München in bezit is van overzichten van de verrichtingen op alle rekeningen van Petr Bystron en op de rekeningen van het bedrijf waarvan hij enig aandeelhouder en bestuurslid is, welke overzichten teruggaan tot 2020; overwegende dat hiermee naar verluidt ook andere stortingen van contanten konden worden getraceerd, waaruit zou kunnen worden geconcludeerd dat het gaat om eerder ontvangen steekpenningen; C. overwegende dat Petr Bystron sinds 2022 bij verschillende beraadslagingen in de Duitse Bondsdag, waarvan hij ten tijde van de vermeende feiten lid was, zou hebben gestemd over met Rusland verband houdende kwesties op een wijze die duidelijk zoveel mogelijk de belangen van de Russische regering diende, en ten minste twee toespraken in de Bondsdag zou hebben gehouden waarbij hij een pro-Russisch standpunt verdedigde; D. overwegende dat Petr Bystron, die op grond van de Duitse wet op de volksvertegenwoordigers recht had op een forfaitaire vergoeding voor uitgaven die onder meer bestemd was voor de aanwerving van personeel, in oktober 2021 een arbeidsovereenkomst met zijn advocaat zou zijn aangegaan en zou hebben ingestemd met vijf wijzigingen van die overeenkomst, waarbij telkens de wekelijkse werktijden en het maandsalaris van zijn advocaat werden gewijzigd; overwegende dat de forfaitaire vergoeding alleen mag worden gebruikt voor doelen of activiteiten die voldoende verband houden met het mandaat; overwegende dat de in het kader van deze overeenkomst verrichte werkzaamheden geen betrekking zouden hebben gehad op de uitoefening van het parlementaire mandaat of dat de verwachte werkzaamheden niet zouden zijn verricht, maar dat de vergoeding toch zou zijn uitbetaald door misleiding van het voor betalingen bevoegde personeelslid; overwegende dat de Bondsrepubliek Duitsland door deze betaling schade zou hebben geleden ten belope van 97 400,00 EUR; E. overwegende dat Petr Bystron in de boekjaren 2017 tot en met 2021 via de belastingadviseur van het bedrijf waarvan hij enig aandeelhouder en bestuurslid is, onjuiste btw-aangiften bij de belastingdienst van München zou hebben ingediend, waarin particuliere uitgaven waren opgenomen die geen verband hielden met de commerciële activiteiten van dit bedrijf; overwegende dat hem als gevolg van deze onjuiste btw-aangiften ten onrechte btw ten belope van in totaal 9 949,17 EUR zou zijn terugbetaald; F. overwegende dat Petr Bystron bij de Europese verkiezingen van 2024 in Duitsland is verkozen tot lid van het Europees Parlement en dat hij geen lid van het Europees Parlement was ten tijde van de vermeende strafbare feiten; G. overwegende dat de vermeende strafbare feiten en het daaropvolgende verzoek tot opheffing van de immuniteit geen verband houden met een mening of stem die Petr Bystron in de uitoefening van zijn ambt heeft uitgebracht in de zin van artikel 8 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie; H. overwegende dat in artikel 9, eerste alinea, punt a), van protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie is bepaald dat de leden van het Europees Parlement op hun eigen grondgebied de immuniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend; I. overwegende dat artikel 46, leden 2, 3, en 4, van de grondwet van de Bondsrepubliek Duitsland als volgt bepaalt: J. overwegende dat de parlementaire immuniteit tot doel heeft het Parlement en zijn leden te beschermen tegen gerechtelijke procedures in verband met activiteiten die bij de uitoefening van parlementaire taken zijn verricht en die niet van die taken kunnen worden gescheiden; K. overwegende dat in artikel 5, lid 2, van zijn Reglement wordt bepaald dat de parlementaire immuniteit geen persoonlijk voorrecht van de leden is, maar een garantie voor de onafhankelijkheid van het Parlement als geheel en van zijn leden; L. overwegende dat het Parlement in deze zaak geen bewijs heeft gevonden dat duidt op fumus persecutionis , dat wil zeggen feiten die erop wijzen dat de desbetreffende strafrechtelijke procedure is ingeleid om de politieke activiteiten van het lid in zijn hoedanigheid van lid van het Europees Parlement schade toe te brengen; M. overwegende dat het Parlement niet de rol van rechter op zich kan nemen, en overwegende dat een lid in het kader van een procedure tot opheffing van de immuniteit niet als een “verdachte” kan worden aangemerkt (2) ; 1. besluit de immuniteit van Petr Bystron op te heffen; 2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de bevoegde autoriteit van de Bondsrepubliek Duitsland en aan Petr Bystron. Het Europees Parlement, – gezien het verzoek tot opheffing van de immuniteit van Petras Gražulis, dat op 16 september 2024 bij het Parlement werd ingediend door de procureur-generaal van de Republiek Litouwen in verband met de strafrechtelijke procedure tegen hem, en van de ontvangst waarvan op 24 oktober 2024 ter plenaire vergadering kennis werd gegeven, – na Petras Gražulis op 18 maart 2025 te hebben gehoord overeenkomstig artikel 9, lid 6, van zijn Reglement, – gezien de artikelen 8 en 9 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie en artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen, – gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 21 oktober 2008, 19 maart 2010, 6 september 2011, 17 januari 2013, 19 december 2019 en 5 juli 2023 (1) , – gezien artikel 62 van de grondwet van de Republiek Litouwen, – gezien artikel 5, lid 2, artikel 6, lid 1, en artikel 9 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie juridische zaken ( A10-0078/2025 ), A. overwegende dat de procureur-generaal van de Republiek Litouwen bij brief van 16 september 2024 tot opheffing van de immuniteit van Petras Gražulis heeft verzocht in het kader van een vermeend strafbaar feit uit hoofde van artikel 170, lid 2, van het wetboek van strafrecht van de Republiek Litouwen, omdat hij een groep personen publiekelijk zou hebben beledigd en uiting zou hebben gegeven aan zijn misprijzen voor hen vanwege hun seksuele gerichtheid; B. overwegende dat in het verzoekschrift wordt gesteld dat Petras Gražulis ervan wordt verdacht publiekelijk opmerkingen te hebben gemaakt waardoor een groep mensen bespot, gekleineerd en vernederd werd, en zijn misprijzen voor hen vanwege hun seksuele gerichtheid te hebben geuit; en dat dit zou zijn gebeurd tijdens een door de media gefilmd en uitgezonden gesprek met een cameraman dat plaatsvond in de gangen van de Seimas van de Republiek Litouwen (hierna: “Seimas”) op 26 mei 2022, na een vergadering van de Seimas over geregistreerde partnerschappen; overwegende dat Petras Gražulis, destijds lid van de Seimas, het vermeende strafbare feit zou hebben gepleegd in 2022, overwegende dat het vooronderzoek plaatsvond in 2022 en 2023 en de zaak in januari 2024 werd doorverwezen naar de regionale rechterlijke instantie van Vilnius; overwegende dat Petras Gražulis destijds immuniteit genoot als lid van de Seimas, maar dat de Seimas op 16 november 2023 toestemming had gegeven voor het instellen van een strafrechtelijke vervolging tegen hem; C. overwegende dat Petras Gražulis bij de Europese verkiezingen van juni 2024 werd verkozen tot lid van het Parlement, en dat hij geen lid van het Europees Parlement was ten tijde van het vermeende strafbare feit; D. overwegende dat het vermeende strafbare feit en het daaropvolgende verzoek tot opheffing van de immuniteit geen verband houden met een mening of stem die Petras Gražulis in de uitoefening van zijn ambt heeft uitgebracht in de zin van artikel 8 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie; E. overwegende dat artikel 9, eerste alinea, punt a), van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie voorziet dat de leden van het Europees Parlement op hun eigen grondgebied de immuniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend; F. overwegende dat in artikel 62 van de grondwet van de Republiek Litouwen het volgende is bepaald: “[d]e persoon van een lid van de Seimas is onschendbaar. Een lid van de Seimas mag zonder de toestemming van de Seimas niet strafrechtelijk worden vervolgd en niet worden aangehouden of anderszins in zijn vrijheid worden beknot. Een lid van de Seimas mag niet worden vervolgd voor het uitbrengen van zijn stem of zijn uitspraken in de Seimas. Hij kan echter wel krachtens het gewone recht worden vervolgd voor smaad of laster”; G. overwegende dat de parlementaire immuniteit tot doel heeft het Parlement en zijn leden te beschermen tegen gerechtelijke procedures in verband met activiteiten die in de uitoefening van parlementaire taken zijn verricht en die niet van die taken kunnen worden gescheiden; H. overwegende dat in artikel 5, lid 2, van zijn Reglement wordt bepaald dat de parlementaire immuniteit geen persoonlijk voorrecht van de leden is, maar een garantie voor de onafhankelijkheid van het Parlement als geheel en van zijn leden; I. overwegende dat het Parlement in deze zaak geen bewijs heeft gevonden dat duidt op fumus persecutionis, dat wil zeggen feiten die erop wijzen dat de desbetreffende strafrechtelijke procedure is ingeleid om de politieke activiteiten van het lid in zijn hoedanigheid van lid van het Europees Parlement te ondermijnen; J. overwegende dat het Parlement niet de rol van rechter op zich kan nemen, en overwegende dat een lid in het kader van een procedure tot opheffing van de immuniteit niet als een “verdachte” kan worden aangemerkt (2) ; 1. besluit de immuniteit van Petras Gražulis op te heffen; 2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de bevoegde autoriteiten van de Litouwse Republiek en aan Petras Gražulis. Het Europees Parlement, – gezien het verzoek tot opheffing van de immuniteit van Grzegorz Braun d.d. 29 oktober 2024, dat door de procureur-generaal van de Republiek Polen is doorgestuurd op verzoek van het regionale openbaar ministerie te Warschau in het kader van de strafrechtelijke vervolging van Grzegorz Braun, en van de ontvangst waarvan op 14 november 2024 ter plenaire vergadering kennis werd gegeven, – gezien het feit dat Grzegorz Braun wordt geacht afstand te hebben gedaan van zijn recht om te worden gehoord overeenkomstig artikel 9, lid 6, van zijn Reglement, – gezien de artikelen 8 en 9 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie en artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen, – gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 21 oktober 2008, 19 maart 2010, 6 september 2011, 17 januari 2013, 19 december 2019 en 5 juli 2023 (1) , – gezien artikel 105, leden 2 en 5, van de grondwet van de Republiek Polen, – gezien artikel 5, lid 2, artikel 6, lid 1, en artikel 9 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie juridische zaken ( A10‑0081/2025 ), A. overwegende dat de procureur-generaal van de Republiek Polen bij brief d.d. 29 oktober 2024 een door het regionale openbaar ministerie te Warschau ingediend verzoek tot opheffing van de immuniteit van Grzegorz Braun heeft doorgestuurd dat verband houdt met meerdere vermeende strafbare feiten die zouden hebben plaatsgevonden in 2022 en 2023; B. overwegende dat in het verzoek wordt gesteld dat Grzegorz Braun op 1 maart 2022 in het gebouw van het Nationaal Instituut voor Cardiologie (federaal onderzoeksinstituut) de lichamelijke integriteit zou hebben geschonden van een overheidsfunctionaris die optrad in zijn hoedanigheid van directeur van het Nationaal Instituut voor Cardiologie, tijdens en in verband met de uitoefening van officiële taken door deze overheidsfunctionaris; overwegende dat de vermeende handelingen strafbaar zijn op grond van artikel 222, lid 1, van het Poolse wetboek van strafrecht, tegelijk met artikel 191, lid 1, van het Poolse wetboek van strafrecht juncto artikel 11, lid 2, van dat wetboek; C. overwegende dat Grzegorz Braun op 1 maart 2022 de directeur van het Nationaal Instituut voor Cardiologie tijdens en in verband met de uitoefening van officiële taken door deze overheidsfunctionaris zou hebben beledigd door hem te beschuldigen en door de gebeurtenissen via internet te verspreiden, waardoor de publieke reputatie van de overheidsfunctionaris zou zijn geschaad en afbreuk zou zijn gedaan aan het noodzakelijkerwijze in hem gestelde vertrouwen om zijn rol als directeur van het Nationaal Instituut voor Cardiologie te vervullen en het beroep van arts uit te oefenen; overwegende dat de vermeende handelingen strafbaar zijn op grond van artikel 226, lid 1, van het Poolse wetboek van strafrecht, tegelijk met artikel 212, leden 1 en 2, van het Poolse wetboek van strafrecht juncto artikel 11, lid 2, van dat wetboek; D. overwegende dat Grzegorz Braun op 27 januari 2023 een kerstboom zou hebben beschadigd en versieringen zou hebben vernield die eigendom waren van twee Poolse verenigingen waarvan de kantoren zich in het gebouw van de regionale rechterlijke instantie te Krakau bevonden, en overwegende dat het veroorzaken van dergelijke schade strafbaar is op grond van artikel 288, lid 1, van het Poolse wetboek van strafrecht; E. overwegende dat Grzegorz Braun op 30 mei 2023 in het hoofdkantoor van het Duitse Historisch Instituut te Warschau eigendommen van het Duitse Historisch Instituut zou hebben beschadigd, hetgeen strafbaar is op grond van artikel 288, lid 1, van het Poolse wetboek van strafrecht; F. overwegende dat Grzegorz Braun op 30 mei 2023 zou hebben verzuimd het hoofdkantoor van het Duitse Historisch Instituut te verlaten, ondanks een daartoe strekkend verzoek van een bevoegde persoon, hetgeen strafbaar is op grond van artikel 193, lid 1, van het Poolse wetboek van strafrecht; G. overwegende dat Grzegorz Braun op 12 december 2023 in de gebouwen van de Sejm van de Republiek Polen een groep mensen publiekelijk zou hebben beledigd op grond van hun religieuze overtuiging alsook een voorwerp van religieuze verering (een menora) publiekelijk zou hebben geschonden door de aangestoken kaarsen ervan met een brandblusser te blussen, en daarbij de religieuze gevoelens van Joden zou hebben gekrenkt, hetgeen strafbaar is op grond van artikel 257 van het Poolse wetboek van strafrecht, tegelijk met artikel 195, lid 1, en artikel 196 van het Poolse wetboek van strafrecht juncto artikel 11, lid 2, van dat wetboek; H. overwegende dat Grzegorz Braun op 12 december 2023 in de gebouwen van de Sejm van de Republiek Polen de lichamelijke integriteit zou hebben geschonden van een benadeelde partij die tussenkwam met het oog op de bescherming van de openbare orde, doordat Grzegorz Braun de sproeier van een brandblusser met een poederachtige stof zou hebben gericht op de benadeelde partij; overwegende dat Grzegorz Braun een geringe, zeven dagen durende, schade zou hebben toegebracht aan de gezondheid van de benadeelde partij, hetgeen strafbaar is op grond van artikel 157, lid 2, van het Poolse wetboek van strafrecht, tegelijk met artikel 217 bis van het Poolse wetboek van strafrecht juncto artikel 11, lid 2, van dat wetboek; I. overwegende dat het onderzoek in verband met de in het verzoek tot opheffing beschreven vermeende strafbare feiten aanvankelijk werd geopend op 25 mei 2023, toen Grzegorz Braun immuniteit genoot als lid van de Sejm van de Republiek Polen; overwegende dat de Sejm van de Republiek Polen op 17 januari 2024 toestemming heeft gegeven voor de strafrechtelijke vervolging van Grzegorz Braun wegens de in het verzoek genoemde feiten; overwegende dat Grzegorz Braun in juni 2024 bij de Europese verkiezingen werd verkozen tot lid van het Europees Parlement; overwegende dat Grzegorz Braun ten tijde van de vermeende strafbare feiten derhalve geen lid van het Europees Parlement was; J. overwegende dat de vermeende strafbare feiten en het daaropvolgende verzoek tot opheffing van de immuniteit geen verband houden met een mening of stem die Grzegorz Braun in de uitoefening van zijn ambt heeft uitgebracht in de zin van artikel 8 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie; K. overwegende dat in artikel 9, eerste alinea, punt a), van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie is bepaald dat de leden van het Europees Parlement op hun eigen grondgebied de immuniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend; L. overwegende dat in artikel 105, leden 2 en 5, van de Poolse grondwet is bepaald dat leden van de Sejm vanaf de dag waarop de verkiezingsuitslag bekend wordt gemaakt tot de dag waarop hun mandaat afloopt niet strafrechtelijk aansprakelijk kunnen worden gesteld zonder toestemming van de Sejm van de Republiek Polen en niet kunnen worden aangehouden of gearresteerd zonder toestemming van de Sejm, behalve als leden op heterdaad worden betrapt en aanhouding noodzakelijk is om een goed verloop van het proces te waarborgen; M. overwegende dat de parlementaire immuniteit tot doel heeft het Parlement en zijn leden te beschermen tegen gerechtelijke procedures in verband met activiteiten die in de uitoefening van parlementaire taken zijn verricht en die niet van die taken kunnen worden gescheiden; N. overwegende dat in artikel 5, lid 2, van zijn Reglement wordt bepaald dat de parlementaire immuniteit geen persoonlijk voorrecht van de leden is, maar een garantie voor de onafhankelijkheid van het Parlement als geheel en van zijn leden; O. overwegende dat het Parlement in deze zaak geen bewijs heeft gevonden dat duidt op fumus persecutionis , dat wil zeggen feiten die erop wijzen dat de desbetreffende strafrechtelijke procedure is ingeleid om de politieke activiteiten van het lid als lid van het Europees Parlement schade toe te brengen; P. overwegende dat het Parlement niet de rol van rechter op zich kan nemen, en overwegende dat een lid in het kader van een procedure tot opheffing van de immuniteit niet als een “verdachte” kan worden aangemerkt (2) ; 1. besluit de immuniteit van Grzegorz Braun op te heffen; 2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de bevoegde autoriteiten van de Republiek Polen en aan Grzegorz Braun. (Gewone wetgevingsprocedure: tweede lezing) Het Europees Parlement, – gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (17102/1/2024 – C10‑0057/2025), – gezien de adviezen van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 19 september 2018 (1) en 24 april 2024 (2) , – gezien de adviezen van het Comité van de Regio’s van 5 december 2018 (3) en 17 april 2024 (4) , – gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (5) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad ( COM(2018)0373 – 2018/0198(COD) ), – gezien het gewijzigde voorstel van de Commissie ( COM(2023)0790 ), – gezien artikel 294, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien het overeenkomstig artikel 75, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord, – gezien artikel 68 van zijn Reglement, – gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie regionale ontwikkeling ( A10-0058/2025 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan het standpunt van de Raad in eerste lezing; 2. constateert dat de handeling is vastgesteld overeenkomstig het standpunt van de Raad; 3. verzoekt zijn Voorzitter de handeling samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 297, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te ondertekenen; 4. verzoekt zijn secretaris-generaal de handeling te ondertekenen nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en met de secretaris-generaal van de Raad te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie ; 5. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsook aan de nationale parlementen. (Gewone wetgevingsprocedure: tweede lezing) Het Europees Parlement, – gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (05123/1/2025 – C10‑0055/2025), – gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 14 februari 2024 (1) , – gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (2) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad ( COM(2023)0660 ), – gezien artikel 294, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien het op grond van artikel 75, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord, – gezien artikel 68 van zijn Reglement, – gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie economische en monetaire zaken ( A10‑0060/2025 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan het standpunt van de Raad in eerste lezing; 2. constateert dat de handeling is vastgesteld overeenkomstig het standpunt van de Raad; 3. verzoekt zijn Voorzitter de handeling samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 297, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te ondertekenen; 4. verzoekt zijn secretaris-generaal de handeling te ondertekenen nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en met de secretaris-generaal van de Raad te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie ; 5. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsook aan de nationale parlementen. (Gewone wetgevingsprocedure: tweede lezing) Het Europees Parlement, – gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (17082/1/2024 – C10‑0054/2025), – gezien het advies van de Europese Centrale Bank van 24 november 2023 (1) , – gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (2) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad ( COM(2023)0459 ), – gezien artikel 294, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien het overeenkomstig artikel 75, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord, — gezien artikel 68 van zijn Reglement, — gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie economische en monetaire zaken ( A10-0057/2025 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan het standpunt van de Raad in eerste lezing; 2. constateert dat de handeling is vastgesteld overeenkomstig het standpunt van de Raad; 3. verzoekt zijn Voorzitter de handeling samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 297, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te ondertekenen; 4. verzoekt zijn secretaris-generaal de handeling te ondertekenen nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en met de secretaris-generaal van de Raad te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie ; 5. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsook aan de nationale parlementen. (Goedkeuring) Het Europees Parlement, – gezien het ontwerpbesluit van de Raad (17046/2024), – gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 168, lid 5, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, punt a), iii) en v), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C10‑0005/2025), – gezien artikel 107, leden 1 en 4, en artikel 117, lid 7, van zijn Reglement, – gezien de aanbeveling van de Commissie volksgezondheid ( A10‑0064/2025 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan het ontwerpbesluit van de Raad; 2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten. Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad ( COM(2025)0001 – C10‑0056/2025), – gezien Verordening (EU) 2021/691 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 betreffende het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering voor ontslagen werknemers (EFG) en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1309/2013 (1) (“EFG-verordening”), – gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021‑2027 (2) , zoals gewijzigd bij Verordening (EU, Euratom) 2024/765 (3) , en met name artikel 8, – gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (4) , en met name punt 9, – gezien de brief van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, – gezien het verslag van de Begrotingscommissie ( A10-0080/2025 ), A. overwegende dat de Unie wetgevings- en begrotingsinstrumenten in het leven heeft geroepen om extra steun te verlenen aan werknemers die de gevolgen van grote structurele veranderingen in de wereldhandelsstromen of de wereldwijde financiële en economische crisis ondervinden, en hen te helpen om op de arbeidsmarkt terug te keren; overwegende dat deze bijstand wordt verleend in de vorm van financiële steun aan werknemers en aan de ondernemingen waarvoor zij hebben gewerkt; B. overwegende dat België aanvraag EGF/2024/003 BE/Van Hool heeft ingediend voor een financiële bijdrage uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG) naar aanleiding van 2 411 ontslagen (5) in de economische sector die is ingedeeld in NACE Rev. 2-afdeling 29 (Vervaardiging van auto’s, aanhangwagens en opleggers) in de NUTS 2-regio provincie Antwerpen (BE21), met een referentieperiode van vier maanden voor de aanvraag die loopt van 8 april tot 8 augustus 2024; C. overwegende dat de aanvraag 2 411 werknemers betreft die bij het bedrijf Van Hool zijn ontslagen; D. overwegende dat de aanvraag is gebaseerd op de criteria voor steunverlening van artikel 4, lid 2, punt a), van de EFG-verordening, dat vereist dat binnen een referentieperiode van vier maanden in een onderneming in een lidstaat de werkzaamheden van ten minste 200 ontslagen werknemers of zelfstandigen zijn beëindigd, met inbegrip van werknemers die zijn ontslagen bij leveranciers en downstreamproducenten; E. overwegende dat de COVID-19-pandemie gevolgen heeft gehad voor de vraag naar touringcars en dat de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne gevolgen heeft gehad voor de kostenstructuur; F. overwegende dat de Europese automobielsector en de toeleveringsbedrijven ervan onder ongekende druk staan als gevolg van zowel externe als interne uitdagingen, zoals concurrentievervalsing, met name in de sector elektrische voertuigen als gevolg van oneerlijke subsidiëring door China, en hoge energiekosten als gevolg van ingrijpende herstructureringen; G. overwegende dat Van Hool gespecialiseerd was in de productie van bussen, touringcars, trolleybussen en aanhangwagens; overwegende dat de dalende vraag naar touringcars als gevolg van de pandemie heeft geleid tot een daling van de gemiddelde verkoop van Van Hool in Europa en een scherpe daling van de winstgevendheid; overwegende dat stijgende inflatie en verstoorde toeleveringsketens de druk op de marges van de onderneming verder hebben doen toenemen; H. overwegende dat de onderneming, ter naleving van de Belgische wetgeving, de verplichte procedure voor het informeren en raadplegen van de werknemersvertegenwoordigers heeft gevolgd; overwegende dat de verplichting tot oprichting van een arbeidsbemiddelingscel, die tot doel heeft werknemers die in het kader van collectief ontslag zijn ontslagen, outplacementdiensten te verlenen, niet van toepassing is in geval van faillissement; I. overwegende dat financiële bijdragen uit het EFG in de eerste plaats gericht moeten zijn op actieve arbeidsmarktbeleidsmaatregelen en op gepersonaliseerde diensten die tot doel hebben de begunstigden snel aan een fatsoenlijke en duurzame baan te helpen binnen of buiten de sector waar zij oorspronkelijk werkten, en hen tegelijk voor te bereiden op een groenere en meer gedigitaliseerde Europese economie; J. overwegende dat de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB) de nationale voorfinanciering en medefinanciering van de maatregelen verstrekt; K. overwegende dat het EFG een jaarlijks maximumbedrag van 30 miljoen EUR (in prijzen van 2018) niet mag overschrijden, zoals vastgesteld in artikel 8 van Verordening (EU, Euratom) 2020/2093, als gewijzigd bij Verordening (EU, Euratom) 2024/765; overwegende dat overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer niet-bestede bijdragen aan de Commissie moeten worden terugbetaald; 1. is het met de Commissie eens dat is voldaan aan de voorwaarden die zijn vastgelegd in artikel 4, lid 2, punt a), van de EFG-verordening en dat België recht heeft op een financiële bijdrage van 7 999 015 EUR uit hoofde van die verordening, wat overeenkomt met 85 % van de totale kosten van 9 410 607 EUR, bestaande uit uitgaven ten bedrage van 9 034 607 EUR voor gepersonaliseerde steunmaatregelen en 376 000 EUR voor activiteiten op het vlak van voorbereiding, beheer, voorlichting en publiciteit, en controle en rapportage; 2. neemt er nota van dat de Belgische autoriteiten de aanvraag op 29 oktober 2024 hebben ingediend en dat de Commissie, nadat België aanvullende gegevens had verstrekt, haar beoordeling op 26 maart 2025 heeft afgerond en het Parlement hiervan diezelfde dag nog in kennis heeft gesteld; 3. merkt op dat de aanvraag betrekking heeft op 2411 bij Van Hool ontslagen werknemers; merkt voorts op dat in totaal 2397 werknemers beoogde begunstigden zullen zijn; 4. onderstreept dat de industriële sector in België volgens de Federatie van Belgische Ondernemingen (VBO) momenteel achteruitgaat; merkt op dat de industriële sector van oudsher een belangrijke rol heeft gespeeld in Lier en daarom heeft de industriële achteruitgang een aanzienlijke invloed op de arbeidsmarkt in Lier; onderstreept dat het aantal beschikbare banen in de industrie in Lier in 2023 met 13 % gedaald is; 5. wijst op de profielen van de ontslagen werknemers, waarvan een derde 50 jaar of ouder is en 80 % middelbaar onderwijs of minder heeft genoten en over verouderde vaardigheden beschikt; benadrukt dat de werknemers, gezien de neerwaartse trend in vacatures en de geografische spreiding ervan, gerichte bijstand nodig zullen hebben die gericht is op bijscholing en omscholing om hun kansen op terugkeer naar een baan te vergroten; beschouwt het als een maatschappelijke verantwoordelijkheid van de Unie en de lidstaten om de getroffen werknemers de mogelijkheid te bieden de nodige kwalificaties te verwerven voor een toekomstige baan; 6. is tevreden met het feit dat de gepersonaliseerde steunmaatregelen die aan de betrokken werknemers moeten worden verstrekt het volgende omvatten: sociaal interventieadviseur en inschrijving van werknemers, outplacement, ondersteuning bij het zoeken naar werk en arbeidsbemiddeling, beroepskeuzebegeleiding, omscholing en beroepsopleiding, alsmede opleiding op de werkplek; wijst met name op diensten in verband met gerichte ondersteuning en persoonlijke beoordeling, alsook op ICT-opleidingen die bijdragen tot de bijscholing die nodig is in het digitale industriële tijdperk; 7. stelt vast dat België op 22 april 2024 is begonnen met het verlenen van gepersonaliseerde steunmaatregelen aan de beoogde begunstigden, wat betekent dat vanaf die datum tot 24 maanden na de datum van inwerkingtreding van het financieringsbesluit aanspraak kan worden gemaakt op een financiële bijdrage uit het EFG; 8. merkt op dat België op 14 maart 2024 de eerste administratieve uitgaven heeft gedaan met het oog op de uitvoering van het EFG, en dat deze uitgaven bijgevolg vanaf die datum tot 31 maanden na de datum van inwerkingtreding van het financieringsbesluit in aanmerking komen voor een financiële bijdrage uit het EFG; 9. onderstreept dat de Belgische autoriteiten hebben bevestigd dat de beginselen van gelijke behandeling en non-discriminatie zullen worden geëerbiedigd bij de toegang tot de voorgestelde maatregelen en de uitvoering ervan, en dat eventuele dubbele financiering zal worden voorkomen; 10. herinnert eraan dat de Belgische autoriteiten ervoor moeten zorgen dat de gelijkheid van mannen en vrouwen en de integratie van het genderperspectief integraal deel uitmaken van en worden bevorderd tijdens de gehele uitvoeringsperiode; 11. wijst er nogmaals op dat steun uit het EFG geen vervanging mag zijn voor maatregelen die op grond van nationale wetgeving of collectieve arbeidsovereenkomsten onder de verantwoordelijkheid van bedrijven vallen; 12. wijst erop dat de Belgische autoriteiten moeten erkennen dat de Unie aan de oorsprong van de financiering staat, daaraan zichtbaarheid moeten geven en de Uniemeerwaarde van de steunverlening moeten benadrukken door aan meerdere doelgroepen samenhangende, effectieve en gerichte informatie te verstrekken, waaronder gerichte informatie aan de beoogde begunstigden, de lokale en regionale autoriteiten, de sociale partners, de media en het publiek; 13. hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit; 14. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie ; 15. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. BIJLAGE: BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering voor ontslagen werknemers naar aanleiding van aanvraag EGF/2024/003 BE/Van Hool van België HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, Gezien Verordening (EU) 2021/691 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 betreffende het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering voor ontslagen werknemers (EFG) en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1309/2013 (6) , en met name artikel 15, lid 1, eerste alinea, Gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (7) , en met name punt 9, Gezien het voorstel van de Europese Commissie, Overwegende hetgeen volgt: (1) Het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering voor ontslagen werknemers (EFG) heeft tot doel solidariteit te betonen en fatsoenlijke en duurzame werkgelegenheid in de Unie te bevorderen door steun te verlenen aan ontslagen werknemers en zelfstandigen die hun werkzaamheden hebben beëindigd als gevolg van grote herstructureringen en hen te helpen zo snel mogelijk weer fatsoenlijk en bestendig werk te vinden. (2) Overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad (8) , gewijzigd bij Verordening (EU, Euratom) 2024/765 van de Raad (9) , en artikel 16 van Verordening (EU) 2021/691, mag het EFG een jaarlijks maximumbedrag van 30 miljoen EUR (in prijzen van 2018) niet overschrijden. (3) Op 29 oktober 2024 heeft België overeenkomstig artikel 8, lid 1, van Verordening (EU) 2021/691 een aanvraag ingediend om middelen uit het EFG beschikbaar te stellen in verband met ontslagen van werknemers bij Van Hool in België. Met betrekking tot deze aanvraag zijn overeenkomstig artikel 8, lid 5, van Verordening (EU) 2021/691 aanvullende gegevens verstrekt. Op basis van de beoordeling door de Commissie in het voorstel voor een besluit tot beschikbaarstelling van het Europees Parlement en de Raad (10) wordt die aanvraag geacht te voldoen aan de voorwaarden voor het verlenen van een financiële bijdrage uit het EFG, zoals vastgesteld in artikel 13 van Verordening (EU) 2021/691. (4) Er moeten dan ook middelen uit het EFG beschikbaar worden gesteld om een financiële bijdrage van 7 999 015 EUR toe te kennen naar aanleiding van de door België ingediende aanvraag. (5) Teneinde zo snel mogelijk middelen uit het EFG ter beschikking te stellen, moet dit besluit van toepassing zijn vanaf de datum waarop het wordt vastgesteld, HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD: Artikel 1 Ten laste van de algemene begroting van de Unie voor het begrotingsjaar 2025 wordt een bedrag van 7 999 015 EUR aan vastleggings- en betalingskredieten beschikbaar gesteld uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering voor ontslagen werknemers. Artikel 2 Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. Het is van toepassing vanaf … [ datum van vaststelling van het besluit ] (11) . Gedaan te …. Voor het Europees Parlement Voor de Raad De voorzitter De voorzitter Het Europees Parlement, – gezien artikel 310, lid 6, en artikel 325, lid 5, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), – gezien het verslag van de Commissie van 25 juli 2024 getiteld “35e jaarverslag over de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie en de bestrijding van fraude – 2023” ( COM(2024)0318 ) (PIF-verslag 2023), – gezien het jaarverslag van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) over 2023 (1) en het activiteitenverslag van het Comité van toezicht van OLAF over 2023 (2) , – gezien het jaarverslag 2023 van het Europees Openbaar Ministerie (EOM), dat op 1 maart 2024 is gepubliceerd, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2092 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting (3) (de conditionaliteitsverordening), – gezien Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden (4) , (de klokkenluidersrichtlijn), en het verslag van de Commissie van 3 juli 2024 over de uitvoering en toepassing ervan ( COM(2024)0269 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 5 juli 2023 getiteld “Verslag over de rechtsstaat 2023 Situatie op het gebied van de rechtsstaat in de Europese Unie” ( COM(2023)0800 ) en de resolutie van het Europees Parlement van 28 februari 2024 getiteld “Verslag over het verslag van de Commissie over de rechtsstaat 2023” (5) , – gezien het besluit van de Commissie van 16 december 2024om de maatregel die uit hoofde van artikel 2, lid 2, van Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/2506 van de Raad van 15 december 2022 inzake maatregelen ter bescherming van de Uniebegroting tegen schendingen van de beginselen van de rechtsstaat in Hongarije is opgelegd, niet op te heffen, – gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) van 16 februari 2022 in de zaken C-156/21 (6) en C-157/21 (7) en Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/2506 van de Raad van 15 december 2022 inzake maatregelen ter bescherming van de Uniebegroting tegen schendingen van de beginselen van de rechtsstaat in Hongarije, die allemaal verwijzen naar de conditionaliteitsverordening, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (8) (het Financieel Reglement), – gezien Verordening (EU) 2024/1624 (9) , Verordening (EU) 2024/1620 (10) en Richtlijn (EU) 2024/1640 (11) , alle van het Europees Parlement en de Raad, alle vastgesteld op 31 mei 2024 en alle tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen of terrorismefinanciering, onder meer door de oprichting van de Autoriteit voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering, – gezien Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (12) (de PIF-richtlijn), – gezien het verslag van de Commissie van 16 september 2022 getiteld “Tweede verslag van de Commissie over de uitvoering van Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt” ( COM(2022)0466 ), – gezien het verslag van de Commissie over de uitvoering en toepassing van Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden ( COM(2024)0269 ), – gezien Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (13) (verordening gemeenschappelijke bepalingen), – gezien de mededeling van de Commissie van 24 juli 2024 getiteld “Verslag over de rechtsstaat 2024 – Situatie op het gebied van de rechtsstaat in de Europese Unie” ( COM(2024)800 ), – gezien de studie getiteld “Strengthening the fight against organised crime: Assessing the legislative framework”, gepubliceerd in december 2022 (14) , – gezien de studie getiteld “Strengthening the fight against corruption: assessing the legislative and policy framework”, gepubliceerd in januari 2023 (15) , – gezien de studie getiteld “Compliance assessment of measures adopted by the Member States to adapt their systems to Council Regulation (EU) 2017/1939 of 12 October 2017 implementing enhanced cooperation on the establishment of the European Public Prosecutor’s Office” (‘the EPPO’)”, en de uitbreiding daarvan, beide gepubliceerd in december 2023 (16) , – gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 3 mei 2023 over de bestrijding van corruptie (JOIN(2023)0012) en het voorstel van de Commissie van 3 mei 2023 voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bestrijding van corruptie, ter vervanging van Kaderbesluit 2003/568/JBZ van de Raad en van de Overeenkomst ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad ( COM(2023)0234 ), – gezien het gezamenlijk verslag van Europol en OLAF van 6 juni 2023 getiteld “Assessing the Threats to the NextGenerationEU (NGEU) Fund”, – gezien de slotnota van de Europese Ombudsman van 12 september 2023 over het strategisch initiatief betreffende de transparantie en verantwoordingsplicht van de herstel- en veerkrachtfaciliteit in verband met zaak SI/6/2021/PVV, geopend op 24 februari 2022, – gezien het verslag van de Europese Rekenkamer getiteld “Onze activiteiten in 2023”, gepubliceerd op 9 oktober 2024, – gezien Analyse 04/2023 van de Europese Rekenkamer van 6 juli 2023, getiteld “De digitalisering van het beheer van EU-middelen”, – gezien speciale Eurobarometer 534 getiteld “Citizens’ attitudes towards corruption in the EU in 2023” (17) , – gezien Speciaal verslag 06/2023 van de Europese Rekenkamer van 13 maart 2023, getiteld “Belangenconflicten in cohesie- en landbouwuitgaven van de EU – Kader is aanwezig, maar er zijn lacunes in de transparantie en detectiemaatregelen”, – gezien Verordening (EU) 2021/785 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 tot vaststelling van het fraudebestrijdingsprogramma van de Unie en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 250/2014 (18) , – gezien zijn resolutie van 18 januari 2024 over de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie – fraudebestrijding – jaarverslag 2022 (19) , – gezien artikel 55 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0049/2025 ), A. overwegende dat de Commissie overeenkomstig de in artikel 325, lid 5, VWEU neergelegde verplichting jaarlijks in samenwerking met de EU-lidstaten aan het Europees Parlement en de Raad verslag uitbrengt over de ter uitvoering van dat artikel genomen maatregelen (het zogeheten PIF-verslag); B. overwegende dat PIF-verslagen voornamelijk gebaseerd zijn op door de lidstaten verstrekte informatie, met inbegrip van gegevens over opgespoorde onregelmatigheden en fraude, via het beheerssysteem voor onregelmatigheden (IMS) en op gegevens uit het boekhoudsysteem van de Commissie (ABAC); C. overwegende dat doeltreffende maatregelen ter bescherming van de financiële belangen van de EU op EU-niveau moeten worden uitgevoerd op basis van op gegevens gebaseerde kennis van de specifieke situatie in elke lidstaat, met name in gevallen waarin sprake is van complexe criminele activiteiten; D. overwegende dat het aantal geconstateerde en gemelde onregelmatigheden de resultaten aantoont van de inspanningen van de lidstaten om illegale activiteiten op dit gebied tegen te gaan, en niet mag worden geïnterpreteerd als een aanwijzing van de omvang van het wanbeheer of de fraude in de lidstaten; E. overwegende dat de verbanden tussen het plaatsvinden van onregelmatigheden, de opsporing ervan en het meldingsniveau een bredere algemene beoordeling vereist; F. overwegende dat een goed beheer van overheidsmiddelen en de bescherming van de financiële belangen van de EU op alle EU-beleidsterreinen essentieel moeten zijn om het vertrouwen van de burgers te vergroten door ervoor te zorgen dat het geld van de belastingbetalers correct en effectief wordt gebruikt; G. overwegende dat een systematische vermindering van de btw-kloof de bescherming van de financiële belangen van de Unie zou versterken, de fiscale rechtvaardigheid en het vertrouwen in de belastingstelsels zou vergroten, zou bijdragen tot de houdbaarheid van de overheidsfinanciën en de economische cohesie tussen de lidstaten zou ondersteunen, met name in tijden van begrotingsdruk; H. overwegende dat bij de bescherming van de EU-begroting meerdere actoren op verschillende niveaus betrokken zijn, die hun mandaat alleen kunnen uitvoeren via een gestructureerd netwerk van betrekkingen en coördinatie binnen de fraudebestrijdingsarchitectuur (20) ; I. overwegende dat de verscheidenheid aan rechts- en bestuurssystemen in de lidstaten en hun uiteenlopende niveaus van digitalisering adequaat moeten worden aangepakt door meer uniforme, interoperabele en vergelijkbare bestuurs- en meldingssystemen in de EU tot stand te brengen teneinde fraude, corruptie, onregelmatigheden en ander inbreuken doeltreffend te voorkomen en tegen te gaan; J. overwegende dat een solide samenwerking tussen de autoriteiten die administratieve onderzoeken uitvoeren en de autoriteiten die strafrechtelijke onderzoeken uitvoeren, zowel op EU-niveau als op het niveau van de lidstaten, moet worden aangemoedigd; K. overwegende dat het systeem voor vroegtijdige opsporing en uitsluiting (EDES) en Arachne doeltreffende instrumenten zijn om de EU-begroting te beschermen tegen risico’s van insolventie, nalatigheid, fraude of onregelmatigheden door particuliere actoren, in het geval van het EDES, en via een benadering van datamining en risicoscores, in het geval van Arachne; L. overwegende dat criminele netwerken die in de EU actief zijn, het volledige scala aan geavanceerde informatietechnologie, met inbegrip van artificiële intelligentie (AI), volledig omarmen om hun criminele activiteiten te faciliteren, hetgeen een nog complexere bedreiging voor de EU-begroting en een nieuwe uitdaging voor de rechtshandhaving vormt en ertoe verplicht in de strijd tegen fraude het onderzoek naar het gebruik van AI binnen de fraudebestrijdingsarchitectuur te versnellen; M. overwegende dat eerbiediging van de waarden waarop de EU is gegrondvest en van de grondrechten, alsook naleving van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, noodzakelijk zijn om toegang te krijgen tot EU-financiering; N. overwegende dat het conditionaliteitsmechanisme met betrekking tot de rechtsstaat van toepassing is op de gehele EU-begroting als voorwaarde voor toegang tot alle EU-middelen en het mogelijk maakt maatregelen te nemen in geval van schendingen van de beginselen van de rechtsstaat die het goede financiële beheer van de EU-begroting of de financiële belangen van de EU aantasten of ernstig in gevaar brengen; O. overwegende dat artikel 22 van Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (21) bepalingen bevat betreffende de bescherming van de financiële belangen van de EU; Algemene opmerkingen over PIF-verslaglegging en over grote dreigingen 1. is ingenomen met het PIF-verslag 2023 en de daarin opgenomen analyses van de relevante bevindingen en onderschrijft de daarin vervatte aanbevelingen; 2. deelt de mening dat een doeltreffende bescherming van de financiële belangen van de Unie een versnelling vereist van de digitalisering die kennisdeling, toegankelijkheid van gegevens en gegevensverwerking vergemakkelijkt en de governance van de algemene fraudebestrijdingsarchitectuur zou verbeteren; is van mening dat zowel de EU als de nationale autoriteiten meer gebruik moeten maken van digitale instrumenten om de samenwerking te vergemakkelijken; 3. herhaalt dat een meer meetbare en resultaatgerichte governance van de activiteiten van de vele onderdelen van de fraudebestrijdingsarchitectuur zowel essentieel is voor een doeltreffende bescherming van de financiële belangen van de Unie als voor een beoordeling van de efficiëntie van de fraudebestrijdingsarchitectuur; 4. herinnert eraan dat een solide samenwerking tussen de administratieve en gerechtelijke autoriteiten die onderzoeken uitvoeren, zowel op het niveau van de EU als op het niveau van de lidstaten, van essentieel belang is; herhaalt zijn bezorgdheid over de nog steeds suboptimale situatie, met name wat betreft de opsporing en melding van vermoedelijke fraude en onregelmatigheden en de follow-up daarvan, waarbij er duidelijke verschillen tussen de lidstaten bestaan; moedigt de lidstaten derhalve aan een proactieve aanpak te volgen om de financiële belangen van de Unie te beschermen, en de uitwisseling van informatie tussen hun nationale autoriteiten en met EU-organen en -agentschappen te verbeteren, onder meer om opkomende risico’s en fraudetrends tijdig in kaart te brengen en aan te pakken; onderstreept dat fraudebestrijding een holistische, alomvattende aanpak vereist die alle fasen van de fraudebestrijdingscyclus bestrijkt en rekening houdt met de diverse onderling verbonden en onderling afhankelijke actoren en processen die een rol spelen bij de bescherming van de financiële belangen van de Unie; 5. neemt kennis van het feit dat het totaal aantal door de bevoegde EU- en nationale autoriteiten gemelde gevallen van fraude en onregelmatigheden in 2023 (13 563) aanzienlijk is gestegen, namelijk met 9 %, vergeleken met 2022 (12 455); betreurt het feit dat dit hoger dan ooit is en een voortzetting is van een groeiende trend tijdens de afgelopen vijf jaar; merkt voorts op dat de totale financiering in verband met deze gevallen in 2023 (1,90 miljard EUR) aanzienlijk hoger was dan in 2022 (1,77 miljard EUR), een stijging van 7,3 %; erkent dat de meerjarige uitvoeringscyclus van talrijke programma’s vergelijkingen op basis van een vijfjarig gemiddelde passender maakt dan vergelijkingen van jaar tot jaar om realtime situaties in kaart te brengen en een betrouwbare analyse van trends en patronen te verkrijgen; stelt het dan ook op prijs dat het PIF-verslag 2023 verwijst naar de resultaten van de periode 2019-2023; merkt op dat uit het stijgende aantal onregelmatigheden en gevallen van financiering waarmee geen positieve resultaten worden behaald, duidelijk blijkt dat het noodzakelijk is begrotingen te koppelen aan de prestatie-indicatoren van de bevoegde instanties; 6. is bezorgd over het algemene scenario dat wordt geschetst door de meerjarige analyse in het PIF-verslag 2023; benadrukt dat de huidige situatie de inspanningen rechtvaardigt die worden geleverd om te zorgen voor een doeltreffender inzet van adequate middelen en een efficiënter gebruik daarvan, hetgeen betere governance en samenwerking vereist; onderstreept dat fraude, corruptie en schendingen van de democratie, het rechtssysteem en de rechtsstaat sterk vervlochten zijn en niet los van elkaar kunnen worden aangepakt; verzoekt de commissarissen voor Begroting, Fraudebestrijding en Openbaar Bestuur en voor Democratie, Justitie en Rechtsstaat nauw en onverwijld samen te werken bij het lanceren van initiatieven om de acties en de resultaten van de fraudebestrijdingsarchitectuur meetbaar en tastbaarder te maken en deze aan het Parlement voor te leggen, overeenkomstig de toezeggingen die tijdens de hoorzittingen voorafgaand aan de benoeming zijn gedaan; stelt voor sterkere synergieën tot stand te brengen tussen het directoraat-generaal Begroting van de Commissie en andere directoraten-generaal van de Commissie die zich bezighouden met de rechtsstaat en de bescherming van andere EU-waarden, met name het directoraat-generaal Justitie en Consumentenzaken, het directoraat-generaal Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Inclusie en het directoraat-generaal Regionaal Beleid en Stadsontwikkeling, om ervoor te zorgen dat alle diensten, in plaats van langs elkaar heen, samenwerken om deze systemische uitdagingen doeltreffender aan te pakken; 7. roept nogmaals op tot een holistische benadering in PIF-verslagen, die ook worden beschouwd als een governance-instrument van de fraudebestrijdingsarchitectuur, teneinde een alomvattend overzicht te verschaffen van de synergieën tussen alle relevante actoren, beste praktijken vast te stellen en tekortkomingen aan te pakken; is zich ervan bewust dat, zoals benadrukt in het PIF-verslag van 2023, de operationele bescherming van de financiële belangen van de Unie tegen fraude, onregelmatigheden en andere illegale activiteiten is toevertrouwd aan de nationale autoriteiten, OLAF en het EOM, en is ingenomen met de integratie van de bevindingen van OLAF en het EOM in het PIF-verslag van 2023; vraagt om een meer diepgaande analyse van de interactie tussen de onderdelen van de fraudebestrijdingsarchitectuur en om de invoering van maatregelen om de efficiëntie van bevoegde instanties te verhogen met het oog op de vermindering van fraude en onregelmatigheden; dringt aan op verdere verbetering van deze holistische aanpak, teneinde een duidelijker, vollediger en concreter beeld te geven van de algemene stand van zaken met betrekking tot de bescherming van de financiële belangen van de Unie, waarbij het volledige beleid inzake fraudebestrijding wordt bestreken, zowel op nationaal als op EU-niveau; 8. is ingenomen met de onderzoeksprestaties van OLAF, met name het toegenomen aantal uitgebrachte aanbevelingen (309 ten opzichte van 275 in 2022) en het totale bedrag dat wordt aanbevolen voor financiële terugvordering (1 043,8 miljoen EUR tegenover 426,8 miljoen EUR in 2022) terwijl het aantal zaken dat is geopend (190 in 2023 en 192 in 2022) en afgesloten (265 in 2023 en 256 in 2022) stabiel is gebleven; wijst er met name op dat in de periode 2019-2023 meer dan 88 % van de onregelmatigheden die als mogelijk frauduleus werden aangemerkt en verband hielden met uitgaven die onder direct beheer werden uitbetaald, werden ontdekt na onderzoeken van OLAF; betreurt het dat de lange duur van de onderzoeken negatieve gevolgen kan hebben voor de daaruit voortvloeiende late aanvang van corrigerende maatregelen; herhaalt zijn verzoek om uitgebreide en voldoende gedetailleerde cijfers te ontvangen over de bedragen die de Commissie daadwerkelijk heeft teruggevorderd op grond van de financiële aanbevelingen van OLAF; verzoekt de Commissie in de volgende PIF-verslagen ook ad-hocsecties over OLAF op te nemen om een meer gedetailleerde analyse van en rapportage over de activiteiten van OLAF en de verrichte financiële terugvorderingen te ontwikkelen; 9. is ingenomen met de wijze waarop het EOM, dat sinds juni 2021 operationeel is, zijn activiteiten heeft ontwikkeld en uitgebreid, wat goed tot uiting komt in het aantal geopende onderzoeken (1 371 tegenover 865 in 2022), het totale aantal lopende onderzoeken (1 927 tegenover 1 117 in 2022) en het aantal tenlasteleggingen (139 tegenover 87 in 2022); waardeert de mate van gedetailleerdheid van de EOM-verslaglegging, die relevante informatie biedt over veel trends en over de situatie in de deelnemende lidstaten; pleit voor een efficiënter EOM, hetgeen niet alleen tot uiting moet komen in het aantal onderzoeken, maar ook in de teruggevorderde bedragen; 10. benadrukt de toegevoegde waarde die EU-organen bieden voor de bescherming van de financiële belangen van de Unie en fraudebestrijding, met name op het gebied van grensoverschrijdende criminaliteit, zoals ook blijkt uit de operationele resultaten van het EOM en OLAF in 2023; verzoekt nogmaals te waarborgen dat alle relevante EU-actoren die betrokken zijn bij de bestrijding van fraude over voldoende middelen beschikken, en herinnert de Commissie en de Raad er in dit verband aan dat elke euro die aan onderzoek en fraudebestrijdingsmaatregelen wordt besteed naar de EU-begroting terugvloeit; 11. is bezorgd over het feit dat het door het EOM gemelde aanzienlijke financiële verlies door btw-fraude nadelige gevolgen heeft voor de nationale begrotingen van de lidstaten en tegelijkertijd afbreuk doet aan de eerlijke belastingheffing en eerlijke mededinging tussen bedrijven op de eengemaakte markt; onderstreept dat btw ook voor de begroting van de Unie een belangrijke inkomstenbron is; acht het passend om bij het berekenen van de financiële gevolgen van de activiteiten van het EOM rekening te houden met de complexiteit van de onderliggende bepalingen betreffende het stelsel van eigen middelen van de Unie (22) ; wijst op het verontrustend aantal onderzoeken naar de programma’s voor herstel en veerkracht (233) en het geraamde financiële verlies (1,86 miljard EUR); pleit derhalve voor adequate maatregelen op zowel nationaal als Europees niveau; 12. verzoekt de Commissie oplossingen te ontwikkelen en toe te passen die een follow-up mogelijk maken van de aanbevelingen van OLAF en strafvervolgingen van het EOM, de analyse daarvan en de meetbaarheid van de daadwerkelijke impact van hun optreden op de bescherming van de begroting van de Unie wat betreft de terugvordering van zowel verkeerd beheerde middelen als niet-geïnde middelen, teneinde een aanvullende rechtvaardiging te geven voor resultaatgerichte beleidsvorming; verzoekt de Commissie het Parlement in kennis te stellen van de resultaten van strafvervolgingen van het EOM; 13. stelt dat communicatie en transparantie van essentieel belang zijn om fraude en corruptie aan te pakken; benadrukt het belang van de betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld, de media en onderzoeksjournalistiek om het bewustzijn te vergroten; onderstreept de centrale rol die media en onderzoeksjournalistiek spelen in de bestrijding van fraude, corruptie, belangenconflicten en andere vormen van misbruik van overheidsmiddelen; acht het van essentieel belang dat de media gevrijwaard blijven van politieke druk en beïnvloeding, teneinde hun onafhankelijkheid en hun rol als waakhond van de democratie en het goede beheer van overheidsmiddelen te beschermen; 14. onderstreept dat transparantie een belangrijke rol speelt bij het beheer van overheidsmiddelen; moedigt de Commissie en de lidstaten aan de transparantie bij het gebruik van de middelen te maximaliseren, onder meer met betrekking tot informatie over eindbegunstigden; 15. benadrukt het belang van de rol van overheidsinstanties bij het bevorderen van een nultolerantiecultuur met betrekking tot fraude en stelt dat communicatie en transparantie van essentieel belang zijn om fraude en corruptie aan te pakken; wijst op het belang van de betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld, de particuliere sector, de media en onderzoeksjournalistiek om het bewustzijn te vergroten; moedigt de Commissie aan deze relevante actoren te ondersteunen in de vorm van opleidingsprogramma’s, financiering en alle andere maatregelen die nodig zijn om hun onafhankelijkheid te waarborgen van externe invloed en van onwettige staatstoezicht, intimidatie en pogingen om hun legitimiteit te ondermijnen, in overeenstemming met de grondrechten van de EU en de rechtsstaat; moedigt de Commissie aan een EU-brede voorlichtingscampagne te organiseren over de risico’s van nepnieuws, misinformatie en deepfakecontent in financiële fraudezaken met betrekking tot door de EU gefinancierde projecten; 16. is bezorgd over de duidelijke waarschuwing van het EOM en Europol over de toenemende betrokkenheid van groepen georganiseerde criminelen bij de meest relevante gevallen van grensoverschrijdende fraude; merkt op dat uit het jaarverslag van het EOM blijkt dat 209 van zijn lopende onderzoeken tot eind 2023 verband hielden met delicten waarbij criminele organisaties betrokken zijn die zich richten op het schaden van de financiële belangen van de EU; begrijpt dat de georganiseerde misdaad aanzienlijke gevolgen heeft voor de middelen van de Unie en dat de omvang van de fraude die de financiële belangen van de EU schaadt, in het bijzonder aan de ontvangstenzijde van de begroting, alleen door een sterke betrokkenheid van goed georganiseerde criminele groepen kan worden verklaard; is zich ervan bewust dat de huidige analyse- en verslagleggingsinstrumenten geen kwantificering mogelijk maken op een manier die bevredigend is voor het evalueren van de doeltreffendheid of de tekortkomingen van de bestaande maatregelen en beleidslijnen; verzoekt de Commissie snel alle benodigde maatregelen te nemen om de kwestie met betrekking tot analyse en verslaglegging aan te pakken; 17. blijft erbij dat het feit dat de relevante EU-wetgeving niet efficiënt is omgezet in de nationale wetgeving van veel lidstaten en het feit dat de nationale wetgevingen van de lidstaten niet geharmoniseerd zijn, georganiseerde criminele groepen de mogelijkheid biedt om een aantal illegale grensoverschrijdende activiteiten uit te voeren op gebieden die de financiële belangen van de Unie schaden; herhaalt derhalve zijn eerdere oproepen tot herziening van Kaderbesluit 2008/841/JBZ van de Raad ter bestrijding van georganiseerde criminaliteit en tot invoering van een nieuwe gemeenschappelijke definitie van georganiseerde criminaliteit (23) , waarbij met name rekening wordt gehouden met het gebruik van corruptie, geweld, dreiging of intimidatie om controle over economische activiteiten of overheidsopdrachten te verwerven; 18. wijst op de resultaten van de Eurobarometer-enquête van 2023 getiteld “Citizens’ attitudes towards corruption in the EU in 2023”, waaruit blijkt dat EU-burgers en bedrijven in de EU zich ernstige zorgen maken over corruptie; stelt dat corruptie op hoog niveau, ook binnen de EU-instellingen, niet alleen de financiële belangen van de Unie en de economie van de EU als geheel aantast maar ook het vertrouwen van de burgers in de democratische instellingen, zowel in de EU als in de lidstaten, ondermijnt; onderstreept dat criminele organisaties steeds vaker gebruikmaken van corruptie om in overheidsdiensten te infiltreren en economische voordelen te verkrijgen; 19. wijst erop dat het EOM, met betrekking tot corruptiezaken, tot eind 2023 131 onderzochte delicten heeft gemeld (87 gevallen in 2022) en dat in de jaren 2019-2023 door 11 landen 65 zaken via IMS aan de Commissie zijn gemeld (24) , en dat de gemelde onregelmatige bedragen in verband met dergelijke zaken ongeveer 50,5 miljoen EUR bedragen; verzoekt de Commissie het EOM te vragen het Europees Parlement te laten weten hoeveel van die 50,5 miljoen EUR is teruggevorderd; 20. erkent dat er in de lidstaten corruptiebestrijdingsstrategieën voorhanden zijn; dringt aan op een evaluatie en een periodieke herziening van deze strategieën; benadrukt dat het belangrijk is rekening te houden met en volledig gevolg te geven aan landspecifieke aanbevelingen met betrekking tot corruptiebestrijding; 21. erkent de inspanningen van de Commissie om belangenconflicten bij het beheer van de financiële middelen van de Unie te voorkomen en aan te pakken; merkt op dat in de periode 2019-2023 via het IMS 419 gevallen zijn gemeld in verband met belangenconflicten (375 gevallen in de periode 2018-2022), waarmee in totaal ongeveer 112 miljoen EUR gemoeid was; benadrukt dat de Europese Rekenkamer in haar controlewerkzaamheden heeft aangegeven (25) dat het IMS de belangrijkste bron van informatie over belangenconflicten is en dat de kwantiteit en kwaliteit van de in het IMS geregistreerde gegevens van lidstaat tot lidstaat verschillen; wijst erop dat wanneer de lidstaten een belangenconflict als een minder belangrijk onderdeel van een omvangrijke fraudezaak beschouwen, zij een dergelijk zaak niet melden als zijnde een zaak die verband houdt met belangenconflicten; verzoekt de Commissie de nodige initiatieven te nemen om ervoor te zorgen dat bovengenoemde situaties consistent en voldoende gedetailleerd worden gemeld in het IMS; dringt erop aan dat de regels inzake belangenconflicten zodanig worden toegepast dat rechtszekerheid wordt gewaarborgd, dat ze gebaseerd zijn op een duidelijke en evenredige risicobeoordeling, en dat de bevoegde autoriteiten ze in de praktijk kunnen toepassen; Ontvangsten 22. merkt op dat het totale aantal frauduleuze en niet-frauduleuze onregelmatigheden in verband met traditionele eigen middelen in 2023 (5 118 tegenover 4 661 in 2022) 10 % hoger lag dan het vijfjarig gemiddelde (2019-2023), maar dat het betreffende bedrag met 12 % is gedaald tot 478 miljoen EUR (tegenover 783 miljoen EUR eind 2022); betreurt het dat, hoewel uit de gegevens blijkt dat de terugvordering in het kader van niet-frauduleuze gevallen is verbeterd (82 %), het terugvorderingspercentage in het kader van frauduleuze gevallen ongewijzigd is gebleven, namelijk 25 %, wat nog steeds laag is, en sterk varieert tussen de lidstaten; 23. wijst erop dat de Commissie in 2023 van oordeel was dat in slechts vijf van de nieuwe verslagen inzake oninbare bedragen die door de lidstaten bij haar waren ingediend, afdoende was aangetoond dat traditionele eigen middelen verloren waren gegaan om redenen die niet aan de betrokken lidstaten konden worden toegerekend en dat deze niet financieel verantwoordelijk waren voor het verlies; merkt daarentegen op dat de Commissie in 81 gevallen, voor een bedrag van bijna 69 miljoen EUR, van oordeel was dat de lidstaten niet op bevredigende wijze hadden aangetoond dat traditionele eigen middelen verloren waren gegaan om redenen die niet aan hen toe te rekenen waren en dat zij derhalve financieel verantwoordelijk waren voor het verlies; concludeert derhalve dat er voldoende ruimte voor verbetering is bij de inning van traditionele eigen middelen door de lidstaten; 24. onderstreept dat het van cruciaal belang is dat de lidstaten hun verantwoordelijkheid nemen voor de inning van traditionele eigen middelen, om ervoor te zorgen dat de last van de financiering van de EU-uitgaven eerlijk over de lidstaten wordt verdeeld en gelijke concurrentievoorwaarden voor de economische actoren op de eengemaakte markt worden gehandhaafd; verzoekt de lidstaten hun inspanningen op te voeren om de doeltreffendheid van de activiteiten van hun nationale overheidsdiensten op het gebied van invordering na de ontdekking van onregelmatigheden en fraude in verband met de btw te verbeteren, teneinde het bedrag van de traditionele eigen middelen dat ter beschikking van de EU-begroting wordt gesteld, te verhogen; erkent dat de btw-nalevingskloof niet alleen betrekking heeft op fraude en ontduiking, maar ook op btw die verloren gaat als gevolg van insolventies, faillissementen, administratieve fouten en legale belastingoptimalisering; is echter van mening dat btw-fraude, zoals btw-carrouselfraude, in belangrijke mate bijdraagt aan de niet-naleving van de btw-regels en herhaalt zijn oproep om dit probleem aan te pakken met digitale middelen, door de btw-regels fraudebestendig te maken en door nauwere samenwerking tussen de nationale belastingautoriteiten en de bevoegde opsporingsinstanties in de EU; 25. erkent het huidige rechtskader met betrekking tot de samenwerking met OLAF, het EOM en Eurofisc; verzoekt de Commissie vaart te zetten achter de herziening van het huidige rechtskader om een duidelijke rechtsgrondslag te bieden voor rechtstreekse samenwerking tussen Eurofisc en het EOM; moedigt OLAF aan de mogelijkheden die worden geboden door praktijken van wederzijdse administratieve bijstand volledig te benutten teneinde douanefraude en daarmee verband houdende btw-fraude op te sporen en te identificeren, en dergelijke gevallen onverwijld aan het EOM te melden; benadrukt dat in 2023 het EOM btw-fraude heeft vastgesteld in ongeveer 20 % van zijn lopende zaken (873 gevallen), wat de op één na meest voorkomende vorm van criminaliteit is na fraude met niet-aanbestedingsuitgaven (1 586 gevallen); is bezorgd over de toenemende deelname van groepen georganiseerde criminelen aan btw-fraude en over de verbanden die zijn vastgesteld tussen dit soort fraude en andere zeer ernstige misdrijven, zoals het witwassen van geld; 26. herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om de in de PIF-richtlijn vastgestelde drempel van 10 miljoen EUR, die grote gevolgen heeft voor de activiteiten van het EOM in btw-fraudezaken, te heroverwegen; stelt dat de verschillende interpretaties van de methoden voor de berekening van deze drempel de situatie onduidelijk maken; benadrukt dat de huidige drempel de afschrikkende werking beperkt en daders in staat stelt de zwakste jurisdictie op te zoeken om aan de interventie van het EOM te ontsnappen; is van mening dat bij de herziening van de PIF-richtlijn de drempel moet worden geschrapt of aanzienlijk moet worden verlaagd; verzoekt de Commissie in de tussentijd adequate richtsnoeren te verstrekken met betrekking tot de berekeningsmethode voor gevallen die voorafgaan aan de wijziging van de PIF-richtlijn; 27. merkt op dat door het ontbreken van uitgesplitste regionale en sectorale gegevens over de btw-kloof niet kan worden vastgesteld op welke gebieden het grootste risico op fraude en ontduiking bestaat; verzoekt de Commissie een geharmoniseerd systeem voor het meten van de btw-kloof in te voeren dat een territoriale en een sectorale dimensie omvat, zodat fraudebestrijdingsstrategieën kunnen worden ontwikkeld die meer empirisch onderbouwd en gerichter zijn; 28. benadrukt het belang van doeltreffende en efficiënte samenwerking tussen OLAF en het EOM in deze specifieke ontvangstensector en stelt dat adequate opsporing en doorgifte van gegevens door OLAF aan het EOM de inning van btw- en douane-ontvangsten voor de EU-begroting zou kunnen verbeteren en overlapping van de activiteiten van de twee instanties zou kunnen helpen voorkomen; 29. benadrukt dat de versnippering van de IT-systemen tussen de nationale belastingdiensten de doeltreffendheid van de bestrijding van btw-fraude belemmert en het potentieel voor synergieën tussen nationale en EU-autoriteiten beperkt; Uitgaven 30. is bezorgd over de hoge niveaus van fraude en onregelmatigheden die zowel in 2023 als in 2022 zijn vastgesteld in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, zowel op het gebied van plattelandsontwikkeling als op het gebied van landbouwsteun; merkt op dat de gegevens de in voorgaande jaren vastgestelde patronen en risico’s bevestigen; merkt op dat in de periode 2019-2023 de gemelde frauduleuze onregelmatigheden voor plattelandsontwikkeling zijn toegenomen, voornamelijk als gevolg van een toenemend aantal onregelmatigheden dat voor de programmeringsperiode 2014-2020 is ontdekt; merkt op dat in de periode 2019-2023 het aantal niet-frauduleuze onregelmatigheden op het gebied van plattelandsontwikkeling gestaag is toegenomen naarmate de programma’s werden uitgevoerd; 31. merkt op dat in het kader van het cohesiebeleid het aantal niet-frauduleuze onregelmatigheden en de daarmee gemoeide bedragen die voor de programmeringsperiode 2014-2020 zijn gemeld, veel lager zijn dan die welke zijn gemeld tijdens de eerste 10 jaar van uitvoering van de programmeringsperiode 2007-2013; wijst erop dat het fraudeopsporingspercentage (26) (0,53 %) voor de programmeringsperiode 2014-2020 vergelijkbaar is met het percentage voor de programmeringsperiode 2007-2013, terwijl het opsporingspercentage van onregelmatigheden (0,67 %) veel lager is dan het percentage dat werd geregistreerd voor de programmeringsperiode 2007-2013 (2,5 %); merkt op dat afzonderlijke onregelmatigheden waarbij het om grote financiële bedragen gaat, het fraudeopsporingspercentage substantieel beïnvloeden; pleit voor verdere verduidelijking van de correlatie tussen het fraudeopsporingspercentage en de daadwerkelijke fraudegevallen; 32. is ingenomen met het analytisch verslag van OLAF getiteld “Fraud and irregularities by areas of the cohesion policy – comparing risks”, waarin wordt verwezen naar informatie van de lidstaten voor de programmeringsperiode 2014-2020 tot december \2023 en waarin gebieden worden genoemd die bijzonder kwetsbaar zijn voor frauderisico’s (zoals investeringen in milieu, klimaatverandering en de overgang naar een koolstofarme economie, onderzoek, ontwikkeling en innovatie); merkt op dat de grootste financiële bedragen in fraudezaken betrekking hadden op milieubescherming en -onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie; 33. spreekt nogmaals zijn bezorgdheid uit over de langdurige administratieve procedures voor de behandeling van de gemelde frauduleuze gevallen; wijst erop dat er in de periode 2019‑2023 in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid gemiddeld bijna vier jaar nodig waren vanaf het begin van een onregelmatigheid om een vermoeden van frauduleuze activiteiten vast te stellen, en nog eens bijna drie jaar om de zaak te sluiten nadat deze aan de Commissie was gemeld; wijst erop dat inzake cohesie het tijdens de periode 2014‑2020 gemiddeld ongeveer anderhalf jaar duurde om te komen tot een vermoeden dat er een frauduleuze onregelmatigheid was begaan en dat het meer dan twee jaar duurde om de zaak te sluiten nadat deze aan de Commissie was gemeld; verzoekt de Commissie de dialoog met de autoriteiten van de lidstaten te intensiveren en hen van advies te dienen om de duur van administratieve procedures te verkorten; 34. merkt op dat voor direct beheer tussen 2019 en 2023, OLAF werd genoemd als bron voor de opsporing van frauduleuze onregelmatigheden voor 88,4 % van de terugvorderingsposten, wat overeenkomt met 92,1 % van de totale teruggevorderde bedragen; verzoekt de Commissie duidelijke informatie te verstrekken over de gegevens en over de maatregelen die zijn genomen om een snelle terugvordering te bevorderen, met inbegrip van gegevens over de totale terugvorderingsniveaus voor frauduleuze en niet-frauduleuze onregelmatigheden; 35. wijst erop dat, als er ondanks preventieve maatregelen frauduleuze of niet-frauduleuze onregelmatigheden worden opgespoord, terugvordering de maatregel is om de financiële belangen van de Unie te beschermen, en ervoor zorgt dat het EU-beleid naar behoren kan worden uitgevoerd en verrichte uitgaven die niet aan de financieringsvoorschriften voldoen, worden terugbetaald; wijst op de bevindingen van Speciaal verslag 7/2024 van de Europese Rekenkamer (27) , waarin wordt verwezen naar de periode 2014‑2020, waarvoor de gerapporteerde onregelmatige uitgaven 14 miljard EUR bedroegen, die via terugvordering moeten worden terugbetaald; wijst erop dat het vorderingsproces moet worden versneld door duidelijke termijnen en sancties voor vertragingen vast te stellen, zodat de middelen zo spoedig mogelijk weer naar de EU-begroting terugvloeien; verzoekt de Commissie passende maatregelen voor te stellen om volledige informatie te verstrekken over onregelmatige uitgaven en de bijbehorende corrigerende maatregelen die zijn genomen; 36. benadrukt het belang van follow-upmaatregelen nadat de noodzakelijke corrigerende maatregelen zijn getroffen, zodat lering kan worden getrokken uit fraudegevallen en procedures kunnen worden verbeterd om te voorkomen dat zich in de toekomst vergelijkbare situaties voordoen; acht het in dit opzicht belangrijk dat de lidstaten fraudegevallen grondig opvolgen door de onderliggende oorzaken te analyseren en te beoordelen of hun beheers- en controlesystemen dienovereenkomstig moeten worden herzien; 37. begrijpt dat de Commissie, na een gebrek aan steun in de Raad voor haar initiatieven in 2004 en 2014, niet bereid is nog een wetgevingsvoorstel in te dienen voor wederzijdse administratieve bijstand op de gebieden van EU-uitgaven waar deze praktijk thans niet bestaat; moedigt de Commissie aan gebruik te maken van de herziening van de OLAF-verordening (28) , die OLAF reeds een versterkt mandaat verleent voor de coördinatie van de acties van de lidstaten, om de huidige bepalingen verder te ontwikkelen teneinde deze leemte op te vullen; 38. merkt op dat maatschappelijke organisaties een essentieel onderdeel zijn van een dynamische democratische samenleving, en ervoor zorgen dat in openbare debatten een breed scala aan uiteenlopende standpunten aan bod komt; erkent dat deze organisaties middelen van de Unie kunnen ontvangen ter ondersteuning van hun werkzaamheden om bij te dragen aan de democratische dialoog en betrokkenheid van het publiek; merkt op dat de EU wereldwijd een van de grootste financiers van maatschappelijke organisaties is; benadrukt dat transparantie in bijeenkomsten van belanghebbenden van fundamenteel belang is voor de democratische integriteit en in gelijke mate moet gelden voor alle entiteiten die met EU-instellingen samenwerken; benadrukt dat duidelijke documentatie en openbaarmaking van dergelijke interacties het vertrouwen van het publiek en de democratische verantwoordingsplicht versterken; benadrukt dat lobbyactiviteiten transparant moeten zijn, met volledige openbaarmaking van alle betrokken partijen; merkt op dat sommige leden van de Commissie begrotingscontrole beschuldigingen hebben geuit dat door de Commissie gesloten subsidieovereenkomsten met allerlei soorten begunstigden gedetailleerde lobbyactiviteiten omvatten, wat kan worden geïnterpreteerd als een mogelijke inmenging in de interne besluitvorming van de Unie; neemt kennis van het recente speciaal verslag van de Rekenkamer over de transparantie van aan ngo’s toegekende EU-financiering (29) , waarin enerzijds wordt gesteld dat het gebruik van EU-financiering voor belangenbehartigingsactiviteiten van ngo’s legaal is en wordt bevestigd dat deze praktijk in overeenstemming is met de wettelijke transparantievereisten van de EU zoals vastgelegd in het Financieel Reglement van de EU, maar tegelijkertijd wordt aangegeven dat er meer moet worden gedaan om de transparantie van de EU-financiering die door alle begunstigden wordt ontvangen te verbeteren; verzoekt de Commissie in dit verband om uitvoering te geven aan de aanbevelingen van de Rekenkamer met betrekking tot de screening van eigen verklaringen in het systeem voor financiële transparantie van de EU, en om de eerbiediging door de begunstigden van de fundamentele waarden en beginselen van de EU proactief te controleren; herinnert voorts aan Speciaal verslag 05/2024 van de Rekenkamer (30) ; onderstreept dat het secretariaat van het transparantieregister van de EU zijn systematische controles moet versterken van de eigen verklaringen van entiteiten die zichzelf aanmerken als “ngo’s, platforms, netwerken en dergelijke”; merkt op dat dergelijke systematische controles kunnen worden gebaseerd op een reeks criteria, waaronder de afwezigheid van een winstoogmerk, doelstellingen in verband met het algemeen belang, en onafhankelijkheid, om het vertrouwen in alle in het transparantieregister van de EU ingeschreven entiteiten te versterken, en moeten worden ondersteund door robuuste vereisten inzake verantwoordingsplicht en transparantie; 39. is van mening dat bij de beoordeling van uitvoeringsmodellen voor EU-uitgaven, rekening moet worden gehouden met de gevoeligheid voor de verschillende mogelijkheden van fraude en ander misbruik; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de lessen die uit de opzet en uitvoering van de herstel- en veerkrachtfaciliteit zijn getrokken, met inbegrip van de aan haar gerichte aanbevelingen van de Europese Rekenkamer en het Parlement, in acht worden genomen voor toekomstige instrumenten van EU-financiering, in het bijzonder het meerjarig financieel kader voor de periode na 2027; onderstreept dat de tekortkomingen die in de uitvoering van de herstel- en veerkrachtfaciliteit zijn vastgesteld, waaronder frauderisico’s, dubbele financiering en een gebrek aan transparantie, als wijze les moeten dienen voor toekomstige financiële kaders van de EU; is gekant tegen elke vorm van reproductie van het model van de herstel- en veerkrachtfaciliteit in zijn huidige vorm en beklemtoont dat elke toekomstige prestatiegerelateerde financiering gepaard moet gaan met aanzienlijk robuustere waarborgen, transparantievereisten en fraudepreventiemechanismen, zodat een goed beheer van EU-middelen kan worden gegarandeerd; NextGenerationEU (NGEU) en de herstel- en veerkrachtfaciliteit 40. waardeert de inspanningen van de Commissie bij de herziening van de 27 herstel- en veerkrachtplannen teneinde deze aan te passen aan de verstoringen van de energiemarkt na de grootschalige Russische invasie van Oekraïne; merkt op dat de integratie van REPowerEU in de herstel- en veerkrachtplannen naar verwachting zal bijdragen tot een verminderde afhankelijkheid van Russische fossiele brandstoffen en Europa meer zelfvoorzienend zal maken; 41. herinnert er niettemin aan dat vertragingen kunnen worden waargenomen bij de uitvoering van de herstel- en veerkrachtfaciliteit en verzoekt de Commissie waakzaam te blijven, met name tegen het einde van de levenscyclus van de herstel- en veerkrachtfaciliteit, om ervoor te zorgen dat de lidstaten de financiële belangen van de EU adequaat beschermen en dat het geld van de EU-belastingbetalers naar behoren wordt besteed; 42. onderstreept de belangrijke rol die robuuste beheers- en controlesystemen spelen in de preventie van fraude, aangezien zij criminelen ervan weerhouden pogingen te ondernemen om overheidsinstanties op te lichten; uit zijn bezorgdheid over het feit dat de Europese Rekenkamer herhaaldelijk heeft gewezen op aanhoudende zwakheden in de uitvoering van de controlesystemen van de lidstaten, aangezien deze risico’s opleveren voor de beschikbaarheid van volledige en nauwkeurige gegevens ter staving van betalingsverzoeken, de toegang tot deze verzoeken voor controledoeleinden en de doeltreffende werking van de controlesystemen van de lidstaten om de financiële belangen van de EU te beschermen; betreurt het dat de controlesystemen in verschillende lidstaten niet volledig functioneel waren toen de nationale herstel- en veerkrachtplannen werden uitgevoerd, en benadrukt dat dergelijke kwesties risico’s inhouden voor de regelmatigheid van RRF-betalingen en voor de bescherming van de financiële belangen van de EU; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de lidstaten de in hun controlekaders vastgestelde tekortkomingen onverwijld verhelpen, onder meer door uitvoering te geven aan de aanbevelingen die de Europese Rekenkamer haar heeft gedaan; 43. merkt op dat het controlekader van de Commissie voor de herstel- en veerkrachtfaciliteit in de eerste plaats berust op de verantwoordelijkheid van de lidstaten om de financiële belangen van de EU te beschermen; verzoekt de Commissie veel aandacht te blijven besteden aan de verwezenlijking door de lidstaten van de specifieke audit- en controlemijlpalen die zijn toegevoegd aan de herstel- en veerkrachtplannen die niet voldoende robuust waren, en zich te blijven inspannen om lacunes in de verantwoordingsplicht te dichten; neemt kennis van de maatregelen die de Commissie heeft genomen naar aanleiding van de aanbevelingen van de Europese Rekenkamer over de aanwijsbare tekortkomingen van de controle- en verslagleggingssystemen van sommige lidstaten; dringt er bij de Commissie op aan waar nodig doortastende en snelle maatregelen te nemen en de bepalingen van de RRF-verordening ten volle te benutten als er tekortkomingen blijven bestaan in de controlesystemen van de lidstaten; 44. merkt met ernstige bezorgdheid op dat in Speciaal verslag 14/2024 van de Europese Rekenkamer werd geconstateerd dat de klimaateffecten van groene uitgaven in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit mogelijk met 34,5 miljard EUR zijn overschat, en dat sommige projecten een minimale impact hebben op de energietransitie of zelfs schadelijk zijn voor het milieu of fraude in de hand werken; 45. pleit voor de vaststelling van duidelijke, meetbare criteria voor groene investeringen uit de EU-begroting en de herstel- en veerkrachtfaciliteit, om ervoor te zorgen dat alleen projecten met aanzienlijke en bewezen ecologische en economische voordelen financiering ontvangen en de verantwoordingsplicht en de duurzaamheid zo op lange termijn worden verbeterd en het risico van fraude wordt verminderd; 46. merkt op dat wat betreft de herstel- en veerkrachtfaciliteit in 2023, het PIF-verslag van 2023 melding maakt van het aantal door de Commissie gemelde gevallen van vermoedelijke fraude (15) en van het aantal uitgevoerde controles (13, vergeleken met 16 in 2022), maar dat daarbij geen rekening gehouden wordt met het verontrustend hoge aantal EOM-onderzoeken (233 onderzoeken met betrekking tot herstel- en veerkrachtprogramma’s, met een geraamd financieel verlies van 1,86 miljard EUR); is bezorgd over een mogelijke toename van het aantal gevallen van fraude, corruptie, dubbele financiering en belangenconflicten in de komende jaren, en dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan snel maatregelen te treffen om een goed beheer en eerlijke verdeling van de middelen van de herstel- en veerkrachtfaciliteit te waarborgen; 47. verzoekt de Commissie het melden via het IMS van alle aan de herstel- en veerkrachtfaciliteit verwante fraudegevallen verplicht te stellen, om ervoor te zorgen dat onregelmatigheden en fraude met gevolgen voor de middelen van de herstel- en veerkrachtfaciliteit systematisch worden geregistreerd en gemonitord; neemt bezorgd kennis van het gebrek aan transparantie bij de melding van fraude met betrekking tot middelen van de herstel- en veerkrachtfaciliteit en dringt erop aan dat alle lidstaten aan gestandaardiseerde rapportageverplichtingen voldoen; 48. verzoekt OLAF zijn risicoanalyse voort te zetten, die in 2023 ter beschikking van de lidstaten is gesteld, samen met een geactualiseerde versie van het “RRF-risicokader” en met de opleidingen en seminars voor de autoriteiten van de lidstaten; steunt het gebruik van het IMS voor het melden van onregelmatigheden in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit; roept de Commissie, de gespecialiseerde EU-agentschappen en -organen en ook de lidstaten nogmaals op actief samen te werken en te communiceren om de bescherming van de financiële belangen van de EU bij de uitvoering van NGEU te waarborgen; 49. merkt op dat de Commissie, als onderdeel van de richtsnoeren voor herstel- en veerkrachtplannen, bijlage IV betreffende verminderingen en terugvorderingen in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit heeft vastgesteld (31) ; begrijpt dat een vermindering van een betaling mogelijk is wanneer er nog betalingen moeten worden verricht; herinnert eraan dat de herstel- en veerkrachtfaciliteit in 2026 afloopt; wijst erop dat terugvordering alleen mag plaatsvinden wanneer er geen verdere tranches resteren; is bezorgd over het feit dat deze terugvorderingsprocedure, die is ontleend aan het model voor de uitvoering van de cohesiefondsen, uiterst ondoeltreffend is gebleken en in het huidige meerjarig financieel kader (MFK) is verlaten; betreurt ten zeerste dat er eind 2023 geen invorderingsopdrachten waren in ABAC met betrekking tot de herstel- en veerkrachtfaciliteit, en dat de lidstaten nog steeds niet verplicht zijn onregelmatigheden met betrekking tot de herstel- en veerkrachtfaciliteit te melden via het IMS; 50. herhaalt dat transparantie een cruciale rol speelt bij het blootleggen van frauduleuze regelingen en het ontmoedigen van fraudeurs; spreekt nogmaals zijn ontevredenheid uit over de door de Commissie goedgekeurde interpretatie van het begrip “eindontvanger” in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit; verwerpt de onvolledige en misleidende interpretatie van de Commissie (32) ; merkt op dat zelfs volgens de richtsnoeren van de Commissie (33) de “eindontvanger” de “laatste entiteit” is die middelen ontvangt voor een maatregel in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit, en dat elke initiële of tussenontvanger van financiering, zoals ministeries of agentschappen, de middelen slechts verdelen, niet moet worden beschouwd als de “laatste ontvanger”; vraagt de Commissie nogmaals de lidstaten te verzoeken informatie te verstrekken over de “eindontvanger” of “laatste entiteit” en geen informatie van de lidstaten te aanvaarden over “ontvangers op het tweede niveau” die niet in overeenstemming is met het akkoord tussen de medewetgevers; verzoekt de Commissie haar richtsnoeren te herzien door deze bepaling aan de hand van praktijkgevallen en voorbeelden te verduidelijken, zodat deze richtsnoeren als een solide referentiedocument voor nationale autoriteiten dienen en een adequaat niveau van transparantie en een gelijke interpretatie in alle lidstaten bevorderen; benadrukt dat het Parlement, indien de Commissie blijft weigeren volledige transparantie te verschaffen, alle beschikbare maatregelen moet overwegen om naleving af te dwingen; 51. is bezorgd over het standpunt van de Europese Rekenkamer (34) over het toenemende risico dat EU-middelen tweemaal aan dezelfde maatregel worden besteed en tweemaal voor dezelfde actie worden verstrekt; begrijpt dat overeenkomstige maatregelen op vergelijkbare gebieden, zoals vervoers- en energie-infrastructuur, worden gefinancierd uit zowel de EU-begroting als de herstel- en veerkrachtfaciliteit, omdat het EU-coronaherstelfonds vergelijkbare acties financiert als die welke door standaardprogramma’s van de EU worden gedekt; erkent dat complementariteit tussen de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-instrumenten is toegestaan, maar merkt op dat dit zou kunnen leiden tot het bereiken van mijlpalen die volledig worden gefinancierd door andere fondsen dan de herstel- en veerkrachtfaciliteit, omdat de herstel- en veerkrachtfaciliteit niet gekoppeld is aan de terugbetaling van daadwerkelijk gemaakte kosten, maar veeleer de verwezenlijking van mijlpalen en streefdoelen beloont; benadrukt dat de verschillende governanceniveaus, het versnipperde IT-landschap en de beperkte uitwisseling van gegevens of het gebruik van datamininginstrumenten zoals Arachne, de opsporing van dubbele financiering verhinderen, en dat de bestaande controlemechanismen derhalve ontoereikend kunnen zijn om dit toegenomen risico naar behoren te beperken; blijft erbij dat het gebrek aan rechtstreekse toegang tot de volledige lijst van eindontvangers van de herstel- en veerkrachtfaciliteit de capaciteit van de Commissie beperkt om mogelijke gevallen van dubbele financiering op te sporen; is van mening dat de voorzorgsmaatregelen die sommige lidstaten hebben genomen om te vermijden dat de herstel- en veerkrachtfaciliteit met andere EU-instrumenten wordt gecombineerd, bijdragen tot het beperken van het risico op dubbele financiering; verzoekt de Commissie in dit opzicht haar inspanningen te intensiveren; 52. merkt op dat de lidstaten in hun herstel- en veerkrachtplannen maatregelen zonder geraamde kosten of nulkostenmaatregelen kunnen opnemen (35) ; wijst er ook op dat deze “kosteloze” mijlpalen het belangrijkste referentiekader zijn om te beoordelen of de middelen uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit voor de beoogde doeleinden zijn gebruikt; begrijpt dat de betalingen voor deze “kosteloze” of “nulkosten”-mijlpalen worden vrijgegeven na de verwezenlijking van de mijlpalen, ongeacht de gemaakte kosten, in overeenstemming met de benadering van “financiering die niet gekoppeld is aan kosten” in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit; merkt echter op dat dergelijke mijlpalen het onmogelijk maken om te controleren of er sprake is van goed beheer van de betaalde middelen uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit, omdat dergelijke middelen worden uitbetaald in verband met een mijlpaal waarvoor zij niet zijn ingezet; verzoekt de Commissie haar veronderstelling te heroverwegen dat een nulkostenmaatregel geen aanleiding kan geven tot dubbele financiering, ongeacht of andere EU-fondsen worden gebruikt voor de uitvoering van deze maatregel; verzoekt de Commissie met klem de controles op nulkostenmaatregelen aan te scherpen en de lidstaten richtsnoeren te verstrekken over de wijze waarop de financiële opzet van de betrokken maatregelen moet worden aangepakt om een dergelijk risico te voorkomen; 53. herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om adequate procedures voor controles achteraf te handhaven en bijzondere aandacht te besteden aan het risico dat streefdoelen die eerder zijn gecontroleerd en waarvan is geoordeeld dat zij op bevredigende wijze zijn behaald na betaling worden teruggedraaid; 54. geeft een vervolg aan het in februari 2022 gelanceerde en in september 2023 afgesloten strategisch initiatief van de Ombudsman inzake de transparantie en verantwoordingsplicht van de herstel- en veerkrachtfaciliteit, waarvan het de resultaten volledig onderschrijft; is ingenomen met de lopende dialoog tussen de Commissie en de Ombudsman om de geconstateerde suboptimale situaties aan te pakken, met name wat betreft het scorebord en de proactieve publicatie van documenten in verband met de herstel- en veerkrachtfaciliteit; Digitalisering en transparantie om fraude beter te bestrijden 55. is ingenomen met het politieke akkoord dat is bereikt over de voorgestelde herschikking van het Financieel Reglement; is van mening dat de uitbreiding van het toepassingsgebied van het EDES tot gedeeld beheer en de vaststelling van een rechtsgrondslag om Arachne te gebruiken als model voor een EU-breed instrument voor datamining en risicoscores, de bescherming van de financiële belangen van de EU zullen versterken; herinnert aan de oproepen die in eerdere verslagen zijn gedaan om ervoor te zorgen dat alle lidstaten gebruikmaken van datamininginstrumenten, met name Arachne, om normen voor tijdige en nauwkeurige verslaglegging te waarborgen; 56. deelt de mening dat het IMS, het systeem dat de lidstaten gebruiken om aan de Commissie onregelmatigheden en fraude met gevolgen voor de EU-begroting te melden, mogelijkheden biedt voor meer interoperabiliteit met andere bedrijfsinstrumenten van de Commissie, zoals Arachne en EDES, en met digitale instrumenten in de lidstaten; wenst na de herschikking van het Financieel Reglement te worden geïnformeerd over de voortgang van de EDES-IMS-interface en over het mogelijke gebruik van IMS-gegevens in het instrument voor datamining en risicoscores (Arachne); 57. roept nogmaals op de interoperabiliteit tussen gegevenssystemen te vergroten en de rapportage, monitoring en controle in de Unie te harmoniseren; is zich bewust van het horizontale karakter van interoperabiliteit en waardeert de vaststelling van de verordening Interoperabel Europa (36) ; 58. wijst op de bevindingen in Analyse 4/2023 van de Europese Rekenkamer van 6 juli 2023 getiteld “De digitalisering van het beheer van EU-middelen”; herinnert aan de positieve gevolgen van digitalisering voor de preventie en opsporing van fraude en onregelmatigheden, alsook voor het beheer, de controle en de audit van EU-middelen, doordat digitalisering gemakkelijker en sneller toegang tot gegevens en kruiscontroles op afstand mogelijk maakt, waardoor de kosten worden beperkt door de behoefte aan controles en controles ter plaatse te verminderen; 59. erkent dat de benutting van een realtime data-economie aanzienlijke voordelen heeft voor de bescherming van de financiële belangen van de Unie en tegelijkertijd de administratieve lasten vermindert voor overheidsinstanties en bedrijven die binnen de EU over de grenzen heen actief zijn en handel drijven; verzoekt de EU en de lidstaten de uitwisseling van gegevens doeltreffender te maken door een digitaal ecosysteem op te zetten dat een naadloos, realtime en veilig verkeer van gestandaardiseerde, gestructureerde en machineleesbare gegevens tussen bedrijven en overheidsinstanties, met name nationale belastingdiensten, mogelijk maakt, teneinde de mogelijkheden voor het plegen van fraude en belastingontduiking te beperken; 60. deelt de mening dat digitalisering centraal moet staan in elke fraudebestrijdingsstrategie, en met name dat deze moet worden geïntegreerd in nationale fraudebestrijdingsstrategieën om de coördinatie tussen de samenstellende delen ervan mogelijk te maken en om rekening te kunnen houden met de dreigingen die voortvloeien uit nieuwe technologieën; 61. is van mening dat digitalisering mogelijkheden biedt voor tastbare verbeteringen in de governance van het fraudebestrijdingsnetwerk, en dat digitalisering, door de communicatie en toegankelijkheid te vergemakkelijken, bijdraagt tot een betere verslaglegging, waardoor een beter begrip ontstaat van de obstakels die nog steeds bestaan en besluitvormers en medewetgevers tijdiger en uitgebreider kunnen reageren; is verheugd dat meer dan de helft van de lidstaten stappen heeft ondernomen om lacunes in vaardigheden op het gebied van digitalisering, met name het gebrek aan informatie en aan toegang tot gegevens over digitalisering, op te sporen en aan te pakken; moedigt de lidstaten en actoren in de fraudebestrijdingsarchitectuur aan de lacunes in vaardigheden te blijven aanpakken, door middel van maatregelen als onder meer kennisuitwisseling, opleidingen en de verbreding van knowhow en vaardigheden op het gebied van digitalisering; 62. is ingenomen met de inspanningen van veel onderdelen van de fraudebestrijdingsarchitectuur bij het beoordelen en verder ontwikkelen van de door AI en machinaal leren geboden opties voor het identificeren en opsporen van onregelmatigheden en het nastreven van efficiëntieverbeteringen bij zowel analyses als klassieke administratieve taken; herhaalt dat menselijke beoordeling het centrale kenmerk van elk proces moet blijven; voegt daaraan toe dat AI een doorbraak kan betekenen in de strijd tegen fraude, waardoor grote datasets snel kunnen worden geanalyseerd en fraudepatronen beter kunnen worden opgespoord en geïdentificeerd; herinnert eraan dat het succesvolle gebruik van AI afhankelijk is van doeltreffende samenwerking tussen alle belanghebbenden en van de beschikbaarheid van hoogwaardige gegevens, geschraagd door een doeltreffend gebruik van Arachne; dringt er bij de Commissie op aan te werken aan de ontwikkeling van AI in Europa om de gegevenssoevereiniteit te handhaven en te zorgen voor robuuste gegevensbescherming, in overeenstemming met de beginselen die zijn uiteengezet in de AI-verordening (37) en de algemene verordening gegevensbescherming (38) (AVG); verzoekt alle fraudebestrijdingsactoren hun samenwerking te versterken om het gebruik van AI doeltreffend en verantwoord te benutten in de strijd tegen fraude; 63. erkent de steeds grotere risico’s die zijn gemoeid met door AI genereerde inhoud die wordt gebruikt om aanbestedingsprocedures, financiële transacties en bewijsmateriaal in onderzoeken naar fraude te manipuleren; verzoekt de Commissie prioriteit toe te kennen aan onderzoek en beleidsmaatregelen voor de bestrijding van frauduleuze activiteiten die mogelijk worden gemaakt door artificiële intelligentie, waaronder deepfaketechnologie en met AI gegenereerde desinformatiecampagnes die de werking van financiële en fraudebestrijdingsmechanismen negatief kunnen beïnvloeden; verzoekt de Commissie striktere wettelijke bepalingen en sancties voor te stellen voor entiteiten waarvan wordt vastgesteld dat ze AI gebruiken om financiële fraude te plegen of faciliteren, met inbegrip van op AI gebaseerde witwasconstructies, vervalsing van contracten en digitale identiteitsdiefstal in aanbestedingsprocedures; 64. erkent het belang van het gebruik van AI om de kwaliteit en volledigheid van met de lidstaten uitgewisselde gegevens te verbeteren; is in dit opzicht ingenomen met de acties van OLAF, waaronder de aanbevelingen in de jaarlijkse PIF-verslagen, de gestructureerde bilaterale dialogen met de lidstaten, de herziening van het actieplan voor de fraudebestrijdingsstrategie en de interinstitutionele uitwisselingen over deze kwesties; 65. roept voorts op tot een specifiek EU-breed initiatief voor de ontwikkeling van op AI gebaseerde fraudeopsporingsmechanismen binnen OLAF, het EOM en Europol, teneinde financiële delicten die de EU-begroting schaden efficiënter te monitoren en voorkomen; beveelt aan een EU-brede taskforce op te zetten die bestaat uit vertegenwoordigers van OLAF, het EOM, Europol en nationale fraudebestrijdingsdiensten, en die zich specifiek richt op bedreigingen in de vorm van digitale fraude, waaronder deepfaketechnologie, met AI gegenereerde nepdocumenten en synthetische identiteitsfraude; onderstreept dat deze taskforce beste praktijken moet ontwikkelen en met de lidstaten moet delen; 66. beklemtoont dat er intensievere grensoverschrijdende samenwerking en mechanismen voor gegevensuitwisseling tussen de lidstaten nodig zijn om fraude op basis van AI te bestrijden, met name op risicovolle terreinen als btw, douane en de verdeling van financiële steun; pleit voor de oprichting van een gezamenlijke EU-inlichtingenhub om frauduleuze AI-activiteit in real time te monitoren; verzoekt de Commissie en de lidstaten artificiële intelligentie en gegevensanalyse in fraudeopsporingssystemen te integreren en daarbij te zorgen voor interoperabiliteit tussen nationale databanken en databanken op EU-niveau met behoud van krachtige waarborgen voor gegevensbescherming; 67. verzoekt de Commissie en de lidstaten strikte transparantie- en controlemaatregelen in op AI gebaseerde hulpmiddelen voor fraudeopsporing in te voeren om vertekening, manipulatie van algoritmen en misbruik van systemen voor financieel toezicht te voorkomen; dringt aan op de ontwikkeling van richtsnoeren inzake ethisch gebruik van AI voor fraudebestrijdingsinstanties, teneinde de verantwoordingsplicht te waarborgen; 68. pleit voor een verplicht forensisch verificatieproces voor al het digitale bewijs dat in financiële-fraudezaken wordt ingediend, zodat de echtheid van in het onderzoek gebruikte documenten en audio- en videomateriaal kan worden gewaarborgd; De interne laag van de fraudebestrijdingsarchitectuur van de EU – belangrijke maatregelen op EU-niveau in 2023 69. benadrukt dat de fraudebestrijdingsarchitectuur van de EU een samengestelde institutionele architectuur is die is ontworpen om fraude en andere vormen van wangedrag die de financiële belangen van de EU schaden, op te sporen, te voorkomen en te bestrijden, voortbouwend op een meerlagig samenwerkingsnetwerk waarin de eerste laag (OLAF, het EOM, Europol, Eurojust, AMLA, de Commissie, de Europese Rekenkamer en de Europese Investeringsbank (EIB)) gebaseerd is op horizontale samenwerking tussen de instellingen, organen en instanties van de EU, terwijl de andere lagen gebaseerd zijn op verticale betrekkingen tussen EU- en nationale autoriteiten en tussen EU-autoriteiten en internationale organisaties; wijst erop dat de fraudebestrijdingsarchitectuur zich in de loop der jaren heeft ontwikkeld door middel van een reeks afzonderlijke besluiten die hebben geleid tot een innovatief netwerk van entiteiten; onderstreept dat hun gecoördineerde activiteiten in de afgelopen jaren waardevolle ervaring hebben opgeleverd waarmee rekening moet worden gehouden bij de toekomstige herziening van de desbetreffende verordeningen; benadrukt dat met de oprichting van het EOM de eerste Europese vervolgende instantie is opgericht en snelle, directe onderzoeken naar en vervolgingen van strafbare feiten mogelijk zijn, en dat de lessen die in de eerste jaren van zijn operationele activiteit zijn geleerd, adequaat in het wetgevingskader moeten worden geïntegreerd om de beschikbare instrumenten en middelen ten volle te kunnen benutten; benadrukt dat het belangrijk is dat de diverse instellingen, organen en instanties van de EU duidelijke mandaten hebben, zodat de kans op overlap en duplicatie tot een minimum kan worden beperkt en derhalve een efficiënte werking van de fraudebestrijdingsarchitectuur kan worden gewaarborgd; 70. waardeert de integratie in het PIF-verslag 2023 van de belangrijkste administratieve en gerechtelijke resultaten die respectievelijk door OLAF en het EOM zijn bereikt, naar aanleiding van de vele verzoeken van het Parlement om uitgebreidere verslaglegging over de door de onderdelen van de fraudebestrijdingsarchitectuur uitgevoerde acties; is echter van mening dat de verschillen in aard, reikwijdte en gedetailleerdheid tussen de twee verslagen moeten worden aangepakt en dat de samenwerkingsgebieden duidelijk moeten worden aangegeven; is van mening dat de verschillen in de door OLAF, het EOM en het PIF-verslag 2023 verstrekte cijfers in de huidige omstandigheden gerechtvaardigd zijn; wijst erop dat rapporterende instanties in de lidstaten alleen melding mogen maken van strafrechtelijke onderzoeken wanneer de betrokken gerechtelijke autoriteiten hen daartoe toestemming verlenen, en dat dit betekent dat het EOM en OLAF weliswaar gegevens over actieve onderzoeken melden, maar dat de rapporterende instanties deze gegevens vaak niet in de IMS-databank kunnen invoeren omdat de vertrouwelijkheid moet worden beschermd en het goede verloop van onderzoeken moet worden gewaarborgd; begrijpt dat deze gevallen leiden tot een divergentie in de gegevens (“delta”) die alleen kan worden beëindigd wanneer de onderzoeken zijn afgerond en de relevante gegevens zijn opgenomen in de rapportage aan de Commissie, zodat zij in een toekomstig PIF-verslag kunnen worden opgenomen; 71. is ingenomen met de goedkeuring door de Commissie in mei 2023 van een pakket corruptiebestrijdingsmaatregelen dat een voorstel voor een richtlijn ter bestrijding van corruptie omvat; is van mening dat de preventie en vervolging van corruptie moeten worden opgevoerd en verzoekt de Commissie het toezicht op de handhaving van de maatregelen in de lidstaten te intensiveren; 72. is ingenomen met de oprichting van een netwerk tegen corruptie, dat op 20 september 2023 voor het eerst is bijeengekomen, en is van mening dat het in kaart brengen van gebieden met een hoog corruptierisico een effectieve bijdrage kan leveren aan de verdere ontwikkeling van de EU-strategie voor corruptiebestrijding; 73. onderstreept het belang van de rechtsstaat als een van de fundamentele waarden van de Unie en beklemtoont dat het conditionaliteitsmechanisme met betrekking tot de rechtsstaat cruciaal is om te waarborgen dat de lidstaten de beginselen van de rechtsstaat blijven eerbiedigen; herhaalt dat het zich ernstig zorgen maakt over de situatie op het gebied van de rechtsstaat in bepaalde lidstaten, die op zich erg zorgwekkend is en die kan leiden tot ernstige verliezen voor de begroting van de Unie; verzoekt de Commissie een strikte en snelle uitvoering te waarborgen van alle elementen van het mechanisme wanneer lidstaten de beginselen met betrekking tot de rechtsstaat schenden en dit de financiële belangen van de EU schaadt of kan schaden; dringt voorts aan op de behoefte aan samenhang tussen de verschillende instrumenten bij de beoordeling van de situatie op het gebied van de rechtsstaat in de lidstaten; 74. merkt op dat het vierde verslag van de Commissie over de rechtsstaat 2023, dat in februari 2024 is goedgekeurd, een follow-up vormt van de aanbevelingen van het verslag over de rechtsstaat van het vorige jaar; erkent dat verschillende lidstaten in de strijd tegen corruptie hun nationale strategieën en/of actieplannen hebben geactualiseerd of herzien, terwijl andere het strafrecht hebben hervormd om de strijd tegen corruptie te versterken; merkt op dat voor veel lidstaten het grootste obstakel voor de bestrijding van corruptie de beperkte middelen van de vervolgende instanties zijn; verzoekt de Commissie de inspanningen van de lidstaten om de strafrechtelijke procedures te hervormen en doeltreffender te maken en de andere in het verslag genoemde uitdagingen aan te pakken, te blijven aanmoedigen en ondersteunen; herinnert de Commissie aan de doeltreffende instrumenten waarover zij beschikt om de rechtsstaat te vrijwaren, zoals inbreukprocedures, financieringsvoorwaarden en de procedure van artikel 7 VEU, en verwacht dat zij deze allemaal optimaal benut; onderstreept in dit opzicht dat bij het nieuwe Financieel Reglement een aan de waarden van artikel 2 VEU gekoppelde conditionaliteit is ingevoerd, en verzoekt de Commissie deze conditionaliteit te gaan toepassen, met name in gevallen waarin reeds inbreukprocedures tegen een lidstaat zijn ingeleid wegens schending van de in artikel 2 VEU vastgelegde waarden, teneinde duidelijk te maken dat het gaat om een doorlopende schending die ook gevolgen kan hebben voor het goede financiële beheer van de begroting van de Unie; 75. neemt kennis van het besluit van de Commissie om de maatregel uit hoofde van artikel 2, lid 2, van Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/2506 van de Raad inzake maatregelen ter bescherming van de Uniebegroting tegen schendingen van de beginselen van de rechtsstaat in Hongarije (39) niet op te heffen; verwacht dat de Commissie en de Raad de vastgestelde maatregelen alleen opheffen indien is aangetoond dat de door de Hongaarse regering genomen corrigerende maatregelen in de praktijk doeltreffend zijn gebleken en vooral dat wat betreft de reeds genomen maatregelen geen sprake is van terugval; veroordeelt de bedreigingen, zoals spionage, waaraan personeelsleden van de EU-instellingen worden blootgesteld, zoals personeelsleden van OLAF tijdens hun onderzoeksmissies in Hongarije; beklemtoont dat dergelijke acties de rechtsstaat en de integriteit van de EU-instellingen ernstig ondermijnen; pleit voor de spoedige vaststelling van robuuste maatregelen om personeel van EU-instellingen tijdens missies te beschermen; verzoekt de Hongaarse autoriteiten onmiddellijk concrete maatregelen te treffen om de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en de vrijheid van media te waarborgen en de aanbevelingen uit het verslag over de rechtsstaat van de Commissie inzake het herstel van democratische controlemechanismen volledig uit te voeren; dringt er bij de Raad op aan de procedure van artikel 7 VEU tegen de Hongaarse regering in te leiden; 76. benadrukt dat de eerbiediging van de rechtsstaat, met inbegrip van corruptiebestrijding, van wezenlijk belang is voor een interne markt die investeringen, groei, banen en innovatie bevordert en bescherming biedt aan kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) en ondernemers die grensoverschrijdend actief zijn; benadrukt dat de Commissie verantwoordelijk is voor een strikte controle, als voorwaarde voor de uitbetaling van financiering, van de verwezenlijking van de mijlpalen in verband met de rechtsstaat die zijn opgenomen in de plannen voor herstel en veerkracht van de verschillende lidstaten; herinnert eraan dat de commissaris voor Democratie, Justitie en Rechtsstaat, die nauw samenwerkt met de onlangs benoemde commissaris voor Begroting, Fraudebestrijding en Openbaar Bestuur, primair verantwoordelijk is voor de volledige toepassing van het algemene conditionaliteitsregime; verzoekt de Commissie de “dialoog” met de lidstaten of de “proefprocedure” niet te gebruiken als een vrijblijvend middel om het inleiden van daadwerkelijke inbreukprocedures te vermijden; verzoekt de Commissie voorts om prioriteit te geven aan horizontale inbreuken die de financiële belangen van de EU schaden, met name die welke verband houden met de PIF-richtlijn en de EOM-verordening (40) ; is ingenomen met de verklaring in de politieke beleidslijnen van de Commissie over het belang van de rechtsstaat voor EU-middelen, en de toezegging van de commissaris voor Begroting, Fraudebestrijding en Openbaar Bestuur om in het volgende MFK sterke waarborgen voor de rechtsstaat in te voeren; 77. is van mening dat de bescherming van de in artikel 2 VEU vastgelegde gemeenschappelijke EU-waarden die thans deel uitmaakt van de verordening gemeenschappelijke bepalingen, verder moet worden versterkt; verzoekt de Commissie te bekijken hoe een mechanisme dat gelijkwaardig is aan de horizontale randvoorwaarden kan worden ontwikkeld als een algemeen element op alle gebieden van de EU-begroting, zodat een breder scala aan beleidsterreinen kan worden gekoppeld aan alle waarden uit artikel 2 VEU; verzoekt de Commissie manieren te zoeken om financiering te koppelen aan voorwaarden met betrekking tot de rechtsstaat en de voltooiing van noodzakelijke hervormingen teneinde een integrale benadering te waarborgen die horizontaal op alle EU-middelen wordt toegepast; verzoekt de Commissie een integrale aanpak na te streven en met voorstellen te komen voor een verdere versterking van het Unie-instrumentarium voor de rechtsstaat, onder meer om de middelen die deel uitmaken van de huidige programmeringsperiode aan een aangescherpte conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat te binden; 78. stelt dat corruptie onlosmakelijk verbonden is met het witwassen van geld en dat het witwassen van geld een van de belangrijkste voorwaarden vormt voor illegale activiteiten van georganiseerde criminelen, aangezien dit hen in staat stelt de opbrengsten van hun strafbare vergrijpen over te hevelen naar de legale economie; erkent dat de verschillende nationale rechtsstelsels en gefragmenteerde toepassing van het antiwitwaskader van de Unie de preventie, opsporing en bestrijding van witwaspraktijken hebben bemoeilijkt; is in dit opzicht ingenomen met de vaststelling van het ambitieuze wetgevingspakket met betrekking tot de bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, dat de nationale regels zal harmoniseren en de collectieve bestrijding van witwaspraktijken in de Unie zal verbeteren; is ingenomen met de oprichting van de nieuwe Autoriteit voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering (AMLA); is van mening dat dit nieuwe agentschap door zijn coördinerende- en toezichthoudende taken een centrale rol zal spelen binnen het antiwitwaskader; herinnert eraan dat witwassen van geld en terrorismefinanciering onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn en verzoekt het EOM, OLAF en de Europese Rekenkamer een grotere rol te spelen bij de bestrijding van deze verschijnselen; 79. deelt de mening dat de bescherming van de financiële belangen van de EU is versterkt door de herschikking van het Financieel Reglement; wijst erop dat het toepassingsgebied van het EDES is uitgebreid tot gedeeld en direct beheer en voorziet in nieuwe uitsluitingsgronden; is ingenomen met de invoering van een rechtsgrondslag voor een instrument voor risicoscores en datamining dat door alle lidstaten en in alle beheersvormen moet worden gebruikt; betreurt het dat beide maatregelen pas in 2028 in werking zullen treden en pas vanaf het volgende MFK, hetgeen inhoudt dat er nog een paar jaar voorbij zullen gaan zonder integrale transparantie inzake de eindontvangers van EU-middelen en dat een cruciale kans onbenut wordt gelaten om deze gegevens te gebruiken om de bescherming tegen corruptie en fraude te versterken; 80. waardeert de goedkeuring van een herzien actieplan (41) bij de fraudebestrijdingsstrategie van de Commissie van 2019; merkt op dat het 44 acties omvat die zijn verdeeld over zeven thema’s, die met name betrekking hebben op digitalisering, samenwerking, de herstel- en veerkrachtfaciliteit, douanefraude en bewustmaking op het gebied van ethiek en fraudebestrijding; 81. wijst erop dat het fraudebestrijdingsprogramma van de Unie het enige uitgavenprogramma is dat specifiek gericht is op de bestrijding van fraude die de financiële belangen van de EU schaadt en dat het relevante steun biedt aan de autoriteiten van alle lidstaten als onderdeel van de externe laag van de fraudebestrijdingsinfrastructuur, teneinde de fraudebestrijding te versterken; merkt op dat het fraudebestrijdingsprogramma van de Unie over de nodige flexibiliteit beschikt om zich aan te passen aan het voortdurend veranderende fraudebestrijdingslandschap en is afgestemd op de periode van zeven jaar (2021‑2027) van het huidige MFK; merkt op dat tot dusver 55 % van de totale uitvoering van het fraudebestrijdingsprogramma van de Unie heeft bijgedragen aan de digitale transitie; 82. verzoekt de Commissie voort te bouwen op het succes van het fraudebestrijdingsprogramma van de Unie en moedigt de commissaris voor Begroting en Fraudebestrijding aan het fraudebestrijdingsprogramma te beschouwen als een model dat in het volgende MFK moet worden uitgebreid, in overeenstemming met de in de opdrachtbrief vermelde taak om steun te verkrijgen voor de inspanningen van de lidstaten om de financiële belangen van de Unie te beschermen; 83. is ingenomen met het eerste verzoek om associatie in verband met het fraudebestrijdingsprogramma van de Unie dat in 2023 is ontvangen van een niet-EU-land, namelijk Oekraïne, waarmee is onderhandeld over een associatieovereenkomst met betrekking tot zijn deelname aan het programma en dat in maart 2024 is goedgekeurd; 84. uit zijn bezorgdheid over de vaststelling door de Commissie in haar laatste tussentijdse evaluatie van Hercules III dat bepaalde factoren mogelijk afbreuk hebben gedaan aan de doeltreffendheid van het programma, in het bijzonder het feit dat de overheden van bepaalde lidstaten niet over de middelen beschikten om aan de administratieve vereisten van het programma te kunnen voldoen; 85. neemt kennis van de herhaalde oproepen van het EOM om de opsporingscapaciteit van de relevante onderdelen van de fraudebestrijdingsarchitectuur te versterken, en herinnert eraan dat, in overeenstemming met de fraudebestrijdingsstrategie van de Commissie, de nadruk moet worden gelegd op gegevensanalyse als instrument om fraude op te sporen; benadrukt in dit opzicht het belang van geharmoniseerde definities om in de EU vergelijkbare gegevens te kunnen verkrijgen; moedigt de Commissie aan meer gebruik te maken van het IMS als instrument ter ondersteuning van de risicoanalyse van controleurs bij de voorbereiding van controle-activiteiten; verzoekt OLAF zijn opleidingsaanbod voor het personeel van de Commissie, met inbegrip van controleurs en relevante actoren in het financiële circuit, uit te breiden; 86. is zich ervan bewust dat de gedecentraliseerde structuur van het EOM een wisselwerking met zich meebrengt tussen het nationale recht en het EU-recht en tussen de nationale autoriteiten en het EOM; begrijpt dat het EOM werkt op basis van de rechtstreeks toepasselijke EU-verordeningen, maar dat voor de omzetting van de PIF-richtlijn en andere relevante handelingen van de Unie er ook adequate uitvoeringsmaatregelen moeten worden vastgesteld via nationale wetgeving; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de nationale wetgeving volledig in overeenstemming is met de EOM-verordening en de PIF-richtlijn, inbreukprocedures in te leiden en een herziening van deze rechtshandelingen voor te stellen zodat het EOM zijn mandaat doeltreffender kan uitvoeren; 87. neemt kennis van de resultaten van de beoordeling van de naleving van de door de lidstaten genomen maatregelen om hun systemen aan te passen aan de EOM-verordening (42) , die in september 2023 is gepresenteerd; betreurt het dat veel situaties nog steeds suboptimaal zijn en moeten worden aangepakt omdat ze afbreuk doen aan de doeltreffendheid van de bescherming van de financiële belangen van de Unie door middel van strafrechtelijk onderzoek; verwijst in het bijzonder naar de bevoegdheidsverdeling tussen de nationale openbare ministeries en het EOM; benadrukt ook dat in de EOM-verordening is bepaald dat mogelijke EOM-zaken rechtstreeks en zonder onnodige vertraging moeten worden gemeld; verzoekt de Commissie na te gaan en te controleren of de lidstaten de EOM-verordening volledig naleven en verdenkingen van fraude tijdig rechtstreeks aan het EOM melden op de gebieden waarvoor het EOM bevoegd is; 88. is bezorgd over het feit dat in veel lidstaten de aangewezen nationale autoriteit die beslist over meningsverschillen tussen het EOM en de nationale autoriteiten over de bevoegdheid om een zaak te vervolgen, geen “rechtbank” of “gerecht” is; verzoekt de Commissie te verifiëren en te monitoren of de lidstaten artikel 25, lid 6, en artikel 42, lid 2, punt c), van de EOM-verordening volledig naleven, die voorzien in de mogelijkheid beroep in te stellen bij het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) tegen een besluit van een nationale autoriteit over de toewijzing van bevoegdheid; 89. benadrukt dat de huidige controle door de nationale autoriteiten van de “nodige” middelen en apparatuur voor de gedelegeerd Europese aanklagers en de noodzaak om te verwijzen naar de bepalingen van de nationale autoriteiten voor “toereikende regelingen” met betrekking tot sociale zekerheid, pensioen en verzekeringsdekking, de autonomie en onafhankelijkheid van het optreden van het EOM zouden kunnen beperken; verzoekt de Commissie bij de komende herziening van de EOM-verordening passende oplossingen voor te stellen; 90. wijst erop dat de omzetting van de PIF-richtlijn per lidstaat verschilt, wat in sommige gevallen gevolgen heeft voor de grensoverschrijdende uitoefening van de bevoegdheden van het EOM; verzoekt de Commissie te zorgen voor een correcte tenuitvoerlegging van de PIF-richtlijn en een herziening ervan voor te stellen, op basis van de opgedane ervaring; 91. onderstreept dat artikel 25, lid 3, van de EOM-verordening, waarin de uitoefening van de bevoegdheid van het EOM in geval van niet-PIF-delicten die onlosmakelijk verbonden zijn met PIF-delicten nader wordt uitgewerkt, juridische en praktische vragen oproept en verdere stroomlijning behoeft om het rechtskader van het EOM doeltreffend te kunnen gebruiken; verzoekt de Commissie bij de komende herziening van de EOM-verordening geschikte oplossingen voor te stellen om het EOM beter in staat te stellen onderzoek te doen naar grensoverschrijdende georganiseerde misdaad; 92. wijst nogmaals (43) op de belangrijke rol van het Europees Openbaar Ministerie (EOM) bij het waarborgen van de rechtsstaat en bij het bestrijden van corruptie in de Unie, en spoort de Commissie aan om in de verslagen over de rechtsstaat nauwlettend toe te zien op de mate van samenwerking van de lidstaten met het EOM; is verheugd over de toetreding van Polen en Zweden tot het EOM; is ingenomen met de recente aankondiging van Ierland dat het ook voornemens is deel te nemen; verzoekt de regering van Hongarije, de enige lidstaat die zich nog niet bij het EOM heeft aangesloten, ondanks dat er geen enkele juridische of constitutionele belemmering is, om zich onverwijld bij het EOM aan te sluiten; herinnert eraan dat de verzameling van 680 000 handtekeningen heeft aangetoond dat er brede publieke steun is voor de toetreding van Hongarije tot het EOM, wat wijst op een sterke maatschappelijke vraag naar betere juridische waarborgen tegen fraude en corruptie die de financiële belangen van de Unie schaden; 93. herhaalt zijn verzoek om een gedachtewisseling op gang te brengen over de mogelijke verduidelijking van de bevoegdheid van het EOM binnen zijn mandaat, zoals bepaald in het Verdrag, voor wat betreft de bescherming van de financiële belangen van de Unie; 94. merkt op dat de samenwerking tussen de relevante actoren in 2023 is toegenomen en het EOM en Eurojust eind 2023 in 26 lopende zaken samenwerkten; merkt op dat in hetzelfde jaar het EOM en Europol efficiënt hebben samengewerkt in diverse operationele aangelegenheden, en begrijpt dat deze samenwerking in 2023 bijna is verdubbeld, waarbij Europol op verzoek van het EOM steun verleende in 47 zaken; verzoekt de Commissie het EOM en Eurojust te vragen de efficiëntiecriteria te specificeren op basis waarvan zij hun activiteiten uitvoeren; 95. is ingenomen met de inspanningen van OLAF en het EOM om hun samenwerking te versterken; begrijpt dat tussen de twee instanties informatie wordt uitgewisseld om parallelle onderzoeken naar dezelfde kwesties te voorkomen, en dat in 2023 OLAF 22 aanvullende onderzoeken heeft geopend en het EOM om vier ondersteunende onderzoeken heeft verzocht; is zich ervan bewust dat de synergieën die voortvloeien uit het gebruik van aanvullende onderzoeken (ex artikel 12 septies, van de OLAF-verordening), en ondersteunende onderzoeken (ex artikel 12 sexies, van de OLAF-verordening) suboptimaal zijn; verzoekt de Commissie bij de herziening van haar regelgeving de juridische en operationele oorzaken hiervan aan te pakken; 96. is bezorgd over het gebrek aan analyse en nauwkeurige informatie over de terugvorderingen ten gunste van de begroting van de Unie die zouden moeten plaatsvinden na de onderzoeken van zowel OLAF als EOM; is zich ervan bewust dat de impact van de fraudebestrijdingsarchitectuur op de veiligheid van burgers en de handhaving van de rechtsstaat in de Unie verder gaat dan alleen de kwantificering van financiële terugvorderingen; benadrukt echter dat de resultaten van de inspanningen die zijn geleverd om de fraudebestrijdingsarchitectuur tot stand te brengen, meetbaar en tastbaar moeten zijn, ten minste wat de begrotingsaspecten betreft; benadrukt dat de impact van de uitgevoerde activiteiten ter bescherming van de financiële belangen van de Unie moet worden beoordeeld en in aanmerking worden genomen bij de toewijzing van middelen en de vaststelling van mandaten; 97. begrijpt dat de Commissie nog geen gegevens heeft verstrekt over de terugvorderingen ten gunste van de begroting van de Unie naar aanleiding van de aan de Commissie gemelde EOM-activiteiten, zoals bepaald in artikel 103, lid 2, van de EOM-verordening en dat deze kwestie wordt genoemd in de opdrachtbrief van de commissaris voor Begroting, Fraudebestrijding en Openbaar Bestuur; merkt op dat de bevriezing van vermogensbestanddelen van essentieel belang is voor de bestrijding van criminaliteit die de EU-begroting schaadt en dat er enige tijd verstrijkt tussen de bevriezing en daadwerkelijke confiscaties en terugvorderingen; benadrukt dat het geconfisqueerde bedrag naar verwachting niet automatisch zal terugvloeien naar de begroting van de Unie; merkt op dat, in overeenstemming met artikel 38 van de EOM-verordening, de potentiële ontvangsten die voortvloeien uit door gedelegeerd Europese aanklagers in de lidstaten genomen maatregelen tot inbeslagneming en confiscatie, naar de EU-begroting moeten terugvloeien en in de EU-begroting kunnen worden geboekt als niet-bestemmingsontvangsten; verzoekt de Commissie de nodige regelingen te treffen met de relevante nationale autoriteiten om ervoor te zorgen dat deze bedragen in de EU-begroting kunnen worden opgenomen; 98. wijst erop dat gegevens over doeltreffende terugvorderingen naar aanleiding van financiële aanbevelingen van OLAF niet worden gepubliceerd in het jaarverslag van OLAF of in enig ander officieel verslag van de Commissie; betreurt het dat alleen geaggregeerde gegevens beschikbaar worden gesteld en dat deze betrekking hebben op 2 299 financiële aanbevelingen die OLAF tussen 2012 en 2023 heeft gedaan voor een totaalbedrag van ongeveer 9 miljard EUR; merkt op dat uit de analyse van de beschikbare cijfers blijkt dat er veel ruimte voor verbetering is; merkt op dat er een groot verschil is tussen de bedragen die door OLAF worden aanbevolen voor terugvordering, het bedrag dat door de diensten van de Commissie als invorderbaar is aangemerkt en het bedrag dat uiteindelijk daadwerkelijk is teruggevorderd; is bezorgd over de lage terugvorderingspercentages voor onverschuldigde uitgaven (voor activiteiten in gedeeld en indirect beheer is het percentage respectievelijk 34 % en 11 %, en voor terugvordering onder direct beheer is het slechts 22 %); verzoekt de Commissie voldoende gedetailleerde gegevens over terugvordering te verstrekken en de redenen voor de grote verschillen in terugvordering te beoordelen; beklemtoont dat OLAF en de Commissie overeenstemming moeten bereiken over gemeenschappelijke evaluatiecriteria die meer convergentie en duidelijkheid waarborgen, en deze consistent moeten toepassen, zodat beoordelingen van financiële terugvorderingen doelmatig en doeltreffender kunnen worden uitgevoerd; beklemtoont dat de terugvorderingen naar aanleiding van de aanbevelingen van OLAF en de onderzoeken van het EOM een belangrijke maatstaf vormen voor de efficiëntie van de fraudebestrijdingsarchitectuur en pleit voor meer transparantie hieromtrent; De externe laag van de fraudebestrijdingsarchitectuur van de EU – belangrijke maatregelen op nationaal niveau in 2023 99. begrijpt dat het algemene niveau van uitvoering door de lidstaten van de aanbevelingen van de Commissie in het PIF-verslag 2022 als bevredigend wordt beschouwd; benadrukt echter dat er nog steeds aanzienlijke verschillen tussen de lidstaten bestaan; i s met name bezorgd over de gevallen van ontoereikende melding van onregelmatigheden door sommige lidstaten via het IMS; herinnert eraan dat melding op grond van de huidige regelgeving verplicht is en moedigt OLAF aan zijn toezichts- en monitoringactiviteiten te versterken met het oog op uniforme melding in de hele Unie; 100. verzoekt de Commissie toe te zien op de volledigheid van de melding in het IMS door landen die pretoetredingssteun ontvangen, en is ingenomen met de initiatieven van het directoraat-generaal Nabuurschapsbeleid en Uitbreidingsonderhandelingen om de verplichtingen van de kandidaat-lidstaten om onregelmatigheden in het IMS stelselmatig te melden, te handhaven; 101. moedigt de lidstaten aan in het IMS de onregelmatigheden in verband met de herstel- en veerkrachtfaciliteit te melden, in overeenstemming met de aanbevelingen van de Europese Rekenkamer; verzoekt de Commissie een dergelijk gebruik van het IMS door de lidstaten te vergemakkelijken door ondersteuning te bieden in de vorm van opleiding, seminars en de uitwisseling van beste praktijken; 102. is ingenomen met de deelname van Zweden en Polen aan het EOM, waartoe in 2024 is beslist, en met het voornemen van de nieuwe Ierse regering om zich bij het EOM aan te sluiten; dringt erop aan dat lidstaten die nog niet deelnemen, dit onverwijld doen en verzoekt de Commissie om deelname aan het EOM met positieve maatregelen te stimuleren; 103. herhaalt dat ondoeltreffende, trage of gebrekkige samenwerking van de lidstaten met het EOM en OLAF een reden is om op te treden uit hoofde van de conditionaliteitsverordening; verzoekt de Commissie terdege rekening te houden met alle informatie van het EOM en OLAF over situaties waarin lidstaten hun verplichtingen niet nakomen; 104. is van mening dat de nationale fraudebestrijdingsstrategieën het meest doeltreffende instrument zijn voor de coördinatie tussen de verschillende nationale, regionale en sectorale autoriteiten en de vele lokale entiteiten die belast zijn met de taken in het kader waarvan de fraudebestrijdingscyclus wordt georganiseerd; merkt op dat in 2023 21 van de 27 lidstaten hebben gemeld dat ze over een fraudebestrijdingsstrategie beschikken; merkt op dat van de 21 lidstaten slechts 10 een volledige nationale fraudebestrijdingsstrategie (44) hadden, terwijl 11 lidstaten slechts sectorale in plaats van nationale fraudebestrijdingsstrategieën hadden; erkent dat de aanpak van de lidstaten in hun fraudebestrijdingsstrategieën momenteel sterk uiteenloopt; betreurt het dat zes lidstaten helemaal geen fraudebestrijdingsstrategie hebben; betreurt deze hoogst onwenselijke situatie ten zeerste, aangezien deze afbreuk doet aan de integriteit van EU-uitgaven en het vertrouwen van burgers in de EU-instellingen ondermijnt; 105. is van mening dat de lidstaten baat zouden hebben bij een periodieke evaluatie van hun fraudebestrijdingskaders; verzoekt de Commissie de lidstaten aan te moedigen onafhankelijke of collegiale toetsing van hun fraudebestrijdingskaders uit te voeren om de samenhang te verbeteren en hoge normen na te streven; 106. moedigt de Commissie aan afdwingbare initiatieven voor te stellen om de relatie te verduidelijken en te overwegen een koppeling aan te brengen tussen de vaststelling van nationale fraudebestrijdingsstrategieën door de lidstaten en de hoogte van de financiële steun die zij ontvangen; 107. verzoekt de Commissie, als voorbereiding op de herziening van de OLAF-verordening, om een monitoringexercitie uit te voeren van de stand van zaken van de in de lidstaten gevestigde coördinatiediensten voor fraudebestrijding (AFCOS); moedigt de Commissie aan plannen te maken voor de actualisering en herziening van hun structuur, rol, verantwoordelijkheden en mandaat; betreurt het suboptimale personeelsbestand van de meeste coördinatiediensten voor fraudebestrijding in de lidstaten; onderstreept dat ervoor moet worden gezorgd dat het personeel van nationale coördinatiestructuren voor fraudebestrijding voldoende deskundig is; verzoekt de Commissie de lidstaten aan te moedigen en te steunen om deze kwesties prioritair aan te pakken, onder meer in het kader van de cyclus van het Europees Semester; 108. onderstreept de rol van overheidsinstanties bij het bevorderen van een cultuur van nultolerantie ten aanzien van fraude en benadrukt met name het belang van fraudepreventie om ervoor te zorgen dat fraude, corruptie, belangenconflicten en ander misbruik van middelen überhaupt niet voorkomen; herinnert eraan dat de correcte omzetting van de PIF-richtlijn, die op 5 juli 2017 is vastgesteld, van cruciaal belang is voor de bescherming van de begroting van de Unie, voor de uitvoering van al het EU-beleid waarvoor EU-middelen worden gebruikt, ook in het kader van de uitvoering van de herstel- en veerkrachtfaciliteit, en voor de vaststelling van het toepassingsgebied van onderzoeken en vervolgingen door het EOM, waarvan de bevoegdheid is vastgesteld onder verwijzing naar de PIF-richtlijn, in de vorm waarin die is omgezet in het nationale recht; verwacht van de nationale autoriteiten, met inbegrip van regeringen, in alle lidstaten dat zij fraude, corruptie, belangenconflicten en elk ander misbruik van overheidsmiddelen ondubbelzinnig veroordelen, en een proactieve aanpak hanteren bij de bescherming van de financiële belangen van de Unie door middel van doeltreffende maatregelen op gebieden als risicobeoordeling, communicatie en informatie-uitwisseling, en opleiding van personeel; verzoekt de Commissie tijdig in te grijpen door middel van inbreukprocedures om de consistente omzetting van de PIF-richtlijn en de daadwerkelijke aansprakelijkheid van en sancties voor rechtspersonen en natuurlijke personen te waarborgen; 109. wijst er nogmaals op dat klokkenluiders een sleutelrol spelen bij het bevorderen van de opsporing, het onderzoek en de vervolging van fraude; begrijpt dat eind 2023 24 lidstaten nationale wetgeving tot omzetting van de klokkenluidersrichtlijn vastgesteld hadden en verklaard hadden de omzetting te hebben afgerond; betreurt het echter dat de Commissie in maart 2023, na analyse van de vastgestelde nationale maatregelen, zes lidstaten voor het HvJ-EU heeft moeten dagen omdat zij de richtlijn niet hadden omgezet en geen omzettingsmaatregelen hadden gemeld, met het verzoek aan het Hof om financiële sancties op te leggen; is voorts bezorgd over de lopende inbreukprocedures (45) tegen zes andere lidstaten; verzoekt de Commissie het toezicht op nationale omzettingsmaatregelen te intensiveren en daarover verslag uit te brengen aan het Parlement; beklemtoont dat het Parlement zelf ook dringend moet zorgen voor de correcte omzetting van de richtlijn, zoals werd bevestigd in het arrest van het HvJ-EU van 11 september 2024, waarin werd vastgesteld dat het bestaande kader van het Parlement geen evenwichtige en doeltreffende bescherming tegen vergelding biedt; verzoekt het Parlement in overeenstemming met de richtlijn onmiddellijk robuuste regels vast te stellen om zijn eigen klokkenluiders te beschermen; 110. merkt op dat eind 2023 de onderzoeksafdeling van de Europese Investeringsbank (EIB IG/IN) 10 keer naar het EOM en 17 keer naar OLAF had verwezen; is ermee bekend dat entiteiten waarvan de EIB IG/IN heeft vastgesteld dat zij zich schuldig maken aan verboden praktijken, voor een bepaalde periode uitgesloten kunnen worden van aanbestedingen of het aangaan van betrekkingen met de EIB; merkt op dat deze uitsluitingsprocedures in 2023 hebben geleid tot de uitsluiting van vijf ondernemers voor een minimumduur van drie jaar, terwijl vijf andere ondernemingen schikkingsovereenkomsten hebben gesloten waarin voorwaarden worden verbonden aan hun toelating; Externe dimensie van de bescherming van de financiële belangen van de EU 111. is ingenomen met de reactie van de Commissie op zijn verzoek om meer toezicht en controle uit te oefenen op de middelen in het kader van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking – Europa in de wereld, voor bijstand aan niet-EU-landen, onder meer middels de gezamenlijke mededeling met de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (46) ; waardeert de voortdurende inspanningen van de Commissie om ervoor te zorgen dat corruptiebestrijdingsmaatregelen worden geïntegreerd in de instrumenten voor extern optreden van de EU; herhaalt zijn aanbeveling om de begrotingssteun op te schorten en middelen voor niet-EU-landen in te trekken, met inbegrip van kandidaat-lidstaten, waar de autoriteiten er duidelijk niet in slagen daadwerkelijk actie te ondernemen tegen wijdverbreide corruptie, zonder de steun voor de burgerbevolking in gevaar te brengen; benadrukt dat de eerbiediging van EU-waarden en de toezegging deze te zullen bevorderen essentiële voorwaarden zijn voor alle partners die lid willen worden van de Unie; wijst er nogmaals op dat het toetredingsproces van de EU op verdiensten is gebaseerd en dat elke kandidaat-lidstaat op zijn eigen verdiensten en naleving van de criteria van Kopenhagen wordt beoordeeld; is van mening dat bij de toepassing van de herziene uitbreidingsmethode bijzondere aandacht moet uitgaan naar fundamentele hervormingen en dat eerlijke en strenge conditionaliteit, alsook omkeerbaarheid in het geval van achteruitgang moeten worden toegepast; is van mening dat passende hulpmiddelen moeten worden gebruikt om te waarborgen dat kandidaat-lidstaten, zowel vóór toetreding tot de Unie als daarna, aantonen dat zij de rechtsstaat, democratische beginselen en grondrechten concreet en duurzaam naleven; 112. merkt op dat Oekraïne, in het kader van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne, in het huidige en volgende MFK aanzienlijke steun nodig zal blijven hebben en dat het, in het vooruitzicht van een eerlijk en duurzaam vredesakkoord, steun zal moeten krijgen voor de wederopbouw na de oorlog, ook voor diensten en hervormingen van de centrale overheid; 113. is van mening dat de drie pijlers van de faciliteit voor Oekraïne dienovereenkomstig kunnen worden aangepast en dat de wederopbouw moet worden afgestemd op de pretoetredingsvereisten; wijst op het belang van nauwe afstemming en samenwerking met het coördinatiemechanisme voor Oekraïne dat door de G7 is opgezet; verzoekt de EU en alle lidstaten hun steun voor Oekraïne op te voeren en tegelijkertijd passende maatregelen te nemen om de financiële belangen van de EU te beschermen door fraude, corruptie, belangenconflicten en onregelmatigheden bij het gebruik van EU-middelen te voorkomen, op te sporen en te corrigeren, onder meer door grondiger controles uit te voeren, om ervoor te zorgen dat de EU-middelen die naar Oekraïne en zijn buurlanden worden gestuurd, op passende wijze worden gemonitord en gecontroleerd en uiteindelijk ten goede komen aan de meest behoeftigen; 114. benadrukt dat de ongekende omvang van de financiële steun die Oekraïne de afgelopen jaren van de EU heeft ontvangen en die is ingezet onder de uiterst ongunstige omstandigheden als gevolg van de aanhoudende oorlog, inhoudt dat passende maatregelen moeten worden genomen om ervoor te zorgen dat deze middelen worden gebruikt zoals bedoeld, met name wanneer zij bestemd zijn voor infrastructuur en mensen in nood; 115. waardeert het werk dat OLAF en het EOM hebben verricht om de financiële belangen van de Unie te beschermen door opleidingen te verstrekken ter vergroting van de bestuurlijke capaciteit en autonomie, door onderzoeken uit te voeren in Oekraïne en door met het nationale bureau voor corruptiebestrijding van Oekraïne overeenstemming te bereiken over de werkregeling teneinde de samenwerking bij het onderzoek naar corruptie te vergemakkelijken; verzoekt de bevoegde EU-instanties hun samenwerking met en steun aan de Oekraïense autoriteiten voort te zetten; 116. erkent in dit verband de vorderingen die Oekraïne heeft gemaakt met hervormingen op het gebied van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, verantwoordingsplicht, corruptiebestrijding en bestrijding van witwassen, ondanks de moeilijke omstandigheden als gevolg van de aanhoudende Russische aanvalsoorlog; moedigt Oekraïne aan door te gaan met hervormingen, onder meer met betrekking tot de invloed van oligarchen in de politiek; 117. is ingenomen met de verscherpte sancties die de EU tot dusver tegen Rusland heeft vastgesteld, waaronder het verbod voor Russische onderdanen en entiteiten om deel te nemen aan overheidsopdrachten in de EU en beperkingen op EU-financiering voor Russische entiteiten die eigendom zijn van of onder zeggenschap staan van de Russische overheid; erkent echter dat ondanks de huidige maatregelen personen en entiteiten waarop de sancties tegen Rusland van toepassing zijn, nog steeds manieren kunnen vinden om de sancties te omzeilen en roept de EU en de lidstaten daarom op om de reikwijdte en doeltreffendheid van het sanctiebeleid tegen Rusland en Belarus te handhaven, te versterken en uit te breiden; 118. erkent dat de lidstaten en hun relevante bevoegde autoriteiten verantwoordelijk zijn voor de doeltreffende uitvoering en handhaving van EU-sancties en voor het vaststellen van schendingen en het opleggen van passende sancties; onderstreept de rol die douaneautoriteiten spelen en hoe belangrijk het is dat zij onderling nauw samenwerken voor een meer uniforme handhaving van sancties; is in dit opzicht ingenomen met het Baltische douane-initiatief; 119. benadrukt dat de EU de grootste externe hulpverlener van Palestijnse vluchtelingen is; benadrukt dat de steun uit de begroting van de Unie voor de opbouw van vrede en stabiliteit in het Midden-Oosten, de bestrijding van terrorisme, haat, fundamentalisme en desinformatie, de bevordering van de mensenrechten, bestrijding van straffeloosheid en versterking van de naleving van de rechtsstaat, moet worden voortgezet; benadrukt daarom dat de EU-begroting in geen geval activiteiten mag ondersteunen die in strijd zijn met deze doelstellingen; merkt op dat de Commissie na de gruwelijke terreuraanslagen van 7 oktober 2023 door Hamas en beschuldigingen van misbruik van EU-middelen voor terrorisme een evaluatie van de financiering heeft uitgevoerd, waarin weliswaar werd geconcludeerd dat tot dusver geen aanwijzingen zijn gevonden voor oneigenlijk gebruik van geld (zoals steun aan gedetineerde terroristen) en werd gemeld dat de bestaande waarborgen doeltreffend zijn, maar dat bepaalde aanvullende maatregelen noodzakelijk worden geacht; herinnert eraan dat Hamas alle gijzelaars moet vrijlaten; benadrukt dat het belangrijk is ervoor te zorgen dat de EU-middelen doeltreffend worden toegewezen en beheerd teneinde de beoogde doelstellingen te verwezenlijken, zo nodig onder toezicht van het EOM, OLAF of de Europese Rekenkamer; herinnert aan de aanhoudende kwestie van de vernietiging van door de EU gefinancierde projecten in Gaza en op de Westelijke Jordaanoever en dringt in dit verband aan op meer verantwoordingsplicht en waarborgen; 120. benadrukt dat opschorting van begrotingssteun aan niet-EU-landen, met inbegrip van kandidaat-lidstaten, een passende maatregel is wanneer geen daadwerkelijke actie wordt ondernomen tegen wijdverbreide corruptie; verwacht dat in pretoetredingsonderhandelingen prioriteit wordt toegekend aan de aanpak van corruptie, met capaciteitsopbouw door middel van oprichting van gespecialiseerde corruptiebestrijdingsinstanties; verzoekt de Commissie om, ook in gevallen waarin de financiering wordt opgeschort, waar mogelijk via alternatieve kanalen bijstand te verlenen aan de burgerbevolking; 120. onderstreept het belang van samenwerking met internationale organisaties op het gebied van fraudebestrijding; betreurt het gebrek aan medewerking van sommige internationale organisaties die de Europese Rekenkamer geen volledige, onbeperkte en tijdige toegang willen geven tot de documenten die zij nodig heeft om haar taken uit te voeren; merkt op dat de Commissie haar communicatie met internationale organisaties heeft geïntensiveerd, maar verzoekt haar zich nog meer in te spannen om toegang tot alle gevraagde documentatie te waarborgen; o o o 122. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. Het Europees Parlement, – gezien het overzicht van activiteiten 2023 van de Europese Investeringsbank Groep (EIB-groep) van 1 februari 2024 getiteld “Een blauwdruk voor duurzaam leven” en het document van de EIB-groep van 2 februari 2023 getiteld “EIB Group Operational Plan 2023-2025”, – gezien het investeringsverslag 2023/2024 van de Europese Investeringsbank (EIB, “de Bank”) getiteld “Transforming for competitiveness”, dat op 7 februari 2024 is gepubliceerd, – gezien het document van de EIB van 8 mei 2023 getiteld “Mid-term review of the EIB Energy Lending Policy”, – gezien het verslag van de EIB-groep over de uitvoering van het transparantiebeleid van de EIB-groep in 2023, dat op 1 juli 2024 is gepubliceerd, – gezien het document van de EIB-groep van 27 november 2023 getiteld “The EIB Group PATH Framework – Version 1.2 November 2023 – Supporting counterparties on their pathways to align with the Paris Agreement”, – gezien de documenten van de EIB-groep en de EIB van 21 juni 2024 getiteld “EIB Group 2024-2027 Strategic Roadmap” en van 29 november 2023 getiteld “EIB Global Strategic Roadmap”, – gezien het duurzaamheidsverslag 2023 van de EIB-groep, dat op 25 juli 2024 is gepubliceerd, – gezien de informatieve nota van de EIB van 6 februari 2023 getiteld “The European Investment Bank’s approach to human rights”, – gezien het verslag over de klachtenregeling van de EIB-Groep voor 2023, dat op 10 juni 2024 is gepubliceerd, – gezien het document van de EIB-groep van 14 oktober 2024 getiteld “Diversity, Equity and Inclusion at the EIB Group”, – gezien de publicatie van de EIB van 23 september 2024 getiteld “EIB Audit Committee Annual Reports for the year 2023”, – gezien het verslag van de EIB-groep van 15 juli 2024 getiteld “EIB Group activities in EU cohesion regions 2023”, – gezien het verslag van de EIB van 19 oktober 2023 getiteld “EIB Investment Survey 2023 – European Union Overview”, – gezien het verslag van de EIB-groep van 26 juni 2024 getiteld “EIB Group support for EU businesses: Evidence of impact in addressing market failures”, – gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 5 maart 2024 getiteld “Een nieuwe strategie voor de Europese defensie-industrie – De paraatheid van de EU waarborgen door te zorgen voor een snel reagerende en weerbare Europese defensie-industrie” (JOIN(2024)0010), – gezien het Speciaal verslag 22/2024 van de Europese Rekenkamer getiteld “Dubbele financiering uit de EU-begroting”, – gezien het verslag van de EIB-groep van 29 december 2023 getiteld “European Investment Bank Group Risk Management Disclosure Report – June 2023”, – gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 19 maart 2025 getiteld “Gezamenlijk witboek over de gereedheid van de Europese defensie 2030” (JOIN(2025)0120), – gezien artikel 55 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0068/2025 ), A. overwegende dat de EIB-groep uit de EIB en het Europees Investeringsfonds (EIF) bestaat; overwegende dat de EIB de grootste multilaterale ontwikkelingsbank ter wereld is; overwegende dat de EIB krachtens het Verdrag moet bijdragen aan de EU-integratie; overwegende dat een van de belangrijkste prioriteiten van de EIB bestaat uit het verstrekken van financiering voor projecten ter bevordering van de Europese integratie en sociale cohesie; overwegende dat het EIF als een specifiek orgaan optreedt om de beleidsdoelstellingen van de Europese Unie te ondersteunen op het gebied van ondernemerschap, het scheppen van werkgelegenheid en economische cohesie; B. overwegende dat de EIB, als bank die eigendom is van de EU-lidstaten, wordt bestuurd door een Raad van gouverneurs, een Raad van bewind en een directie, en eigen robuuste interne mechanismen heeft met betrekking tot verantwoordingsplicht, bestuur en controle; overwegende dat het EIF eigendom is van de EIB (60 %), de EU (30 %) en financiële instellingen (10 %) uit de lidstaten, het VK en Turkije en wordt bestuurd door de algemene vergadering van aandeelhouders van het EIF, de raad van bestuur en de algemeen directeur, en over onafhankelijke interne mechanismen beschikt voor verantwoordingsplicht, bestuur en controle, waarvan sommige op groepsniveau worden gedeeld; C. overwegende dat zowel de EIB als het EIF op een concurrerende markt actief zijn, maar als EU-organen moeten voldoen aan hoge normen op het gebied van transparantie en betrokkenheid van belanghebbenden; D. overwegende dat de EIB-groep EU-beleidsmaatregelen bevordert, zowel binnen als buiten de EU, en nauw samenwerkt met andere EU- en nationale instellingen en daarbij haar financiering afstemt op de politieke prioriteiten van de EU; overwegende dat de EIB-groep in haar strategische routekaart voor 2024-2027 acht strategische prioriteiten heeft vastgesteld: klimaatactie, digitale transformatie, defensie, cohesie, landbouw, sociale infrastructuur, externe financiering en bevordering van de kapitaalmarktenunie; E. overwegende dat de EIB ook verantwoordelijk is voor het veiligstellen van middelen via leningactiviteiten, die essentieel zijn voor de uitvoering van het EU-beleid; F. overwegende dat in de strategische agenda van de Europese Raad voor 2024-2029 wordt voorzien in een grotere rol voor de EIB-groep als drijvende kracht achter de defensie en veiligheid van de EU, en dat in deze agenda wordt benadrukt dat het concurrentievermogen van de EU moet worden versterkt en dat het economisch en sociaal welzijn van de burgers moet worden verbeterd door uitgebreide collectieve investeringsinspanningen, waarbij zowel publieke als particuliere middelen ten volle moeten worden benut; G. overwegende dat in het verslag-Draghi over de toekomst van het Europese concurrentievermogen (1) tal van suggesties worden gedaan om de rol van de EIB in de financiering van het EU-beleid verder uit te breiden en de EIB in staat te stellen meer risico te nemen; H. overwegende dat de belangrijkste missie van de EIB-groep erin bestaat het potentieel van Europa op het gebied van het scheppen van banen en economische groei te vergroten; overwegende dat de investeringen van de groep gericht moeten zijn op het aanpakken van ongelijkheden door de toegang tot banen, opleidingsmogelijkheden, huisvesting en onderwijs te verbeteren in de strijd tegen armoede en werkloosheid; overwegende dat het van cruciaal belang is om de belemmeringen voor financiering voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) en midcaps weg te nemen; overwegende dat openbare garantie- en kredietregelingen belangrijke anticyclische beleidsinstrumenten zijn, met name tijdens economische recessies, en ook nuttig zijn om structureel marktfalen tegen te gaan; I. overwegende dat de EIB een belangrijk onderdeel vormt van de Europese financiële architectuur voor ontwikkeling en de grootste multilaterale kredietverstrekker is in de naburige regio’s van de EU, met inbegrip van de landen van het oostelijk nabuurschap, de Westelijke Balkan, het Midden-Oosten en Noord-Afrika; overwegende dat van de EIB wordt verwacht dat ze zal helpen om de kloof op het gebied van productieve investeringen tussen Europa en zijn belangrijkste concurrenten te dichten door meer te investeren in innovatie, communicatietechnologie en intellectuele eigendom; J. overwegende dat de verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen van de EU en de doeltreffende uitvoering ervan in toenemende mate van de EIB-groep afhangen; overwegende dat de diepgang en kwaliteit van het toezicht van het Parlement op de financiële verrichtingen van de EIB bijgevolg moeten overeenkomen met de intensiteit van de samenwerking tussen de EIB en de Commissie, die inmiddels zeer uitgebreid is; K. overwegende dat in het bedrijfsmodel van de EIB de hoogste normen op het gebied van integriteit, verantwoordingsplicht en transparantie gehanteerd moeten worden en dat er robuuste maatregelen moeten worden genomen en regelmatig bijgewerkt om op te treden tegen financiële fraude, corruptie, het witwassen van geld, terrorisme, georganiseerde misdaad en belastingontduiking en -ontwijking; overwegende dat de EIB-groep een controlekader heeft om sanctierisico’s te voorkomen en te beperken; L. overwegende dat de EIB-groep zich houdt aan de door het Bazels Comité voor bankentoezicht vastgestelde definitie van een compliancerisico, om het risico van door juridische of toezichthoudende instanties opgelegde sancties en aanzienlijke financiële of reputatieschade te voorkomen; overwegende dat de Bank passende maatregelen neemt om dergelijke risico’s te beperken door de strikte naleving van de wet- en regelgevingskaders, zowel op EU-niveau als op internationaal niveau, te waarborgen; Financiële verrichtingen en prestaties 1. erkent dat de EIB doeltreffend en doelmatig heeft gepresteerd tegen de achtergrond van grote mondiale uitdagingen, waaronder geopolitieke spanningen, de gevolgen van de klimaatverandering en andere factoren die een invloed hebben op de wereldeconomie; stelt voor om zowel de doeltreffendheid als de efficiëntie van de EIB grondig te analyseren en daarbij vooral te focussen op het effect op het concurrentievermogen en de groei; 2. merkt op dat EIB-financiering steeds belangrijker wordt in de context van hoge rentes en krappe overheidsfinanciën; verwacht dat de EIB, in de context van moeilijke economische vooruitzichten en een grotere concurrentie op wereldvlak, iets doet aan de belemmeringen voor het concurrentievermogen van de EU, zoals volatiele energieprijzen, het tekort aan vakkrachten in belangrijke sectoren en het tekort aan investeringen in innovatie en nieuwe technologieën; 3. merkt op dat de EIB-groep sterke geconsolideerde resultaten heeft behaald die volgens de internationale standaarden voor financiële verslaglegging (IFRS) in 2023 opliepen tot 2,272 miljard EUR, vergeleken met 2,327 miljard EUR in 2022, wat neerkomt op een daling van 2,4 % op jaarbasis; vraagt om een gedetailleerde analyse van de factoren die hebben bijgedragen tot deze daling, vooral omdat in deze periode sprake was van gestage economische groei; stelt vast dat de reserves van de EIB in 2023 meer dan 56 miljard EUR bedroegen, ten opzichte van 53,9 miljard EUR in 2022 en 36 miljard EUR in 2014; 4. wijst erop dat de totale liquiditeitsratio van de EIB tot eind 2023 ruim binnen de interne grenzen is gebleven en dat de ratio van het tier 1-kernkapitaal van de EIB in 2023 33,1 % bedroeg, wat veel hoger is dan de gemiddelde ratio van belangrijke instellingen die op dat moment onder toezicht van de Europese Centrale Bank (ECB) stonden; benadrukt hoe belangrijk het is dat de EIB haar AAA-rating met een “stabiel” perspectief behoudt om gunstige marktfinanciering tegen voordelige tarieven te waarborgen, en dat deze rating in stand moet worden gehouden; beklemtoont dat de hoge kredietwaardigheid van de EIB essentieel is voor haar succesvolle bedrijfsmodel; 5. dringt er bij de EIB op aan haar sterke kapitaalpositie en aanhoudend hoge winsten te handhaven, maar merkt op dat de Bank in staat is potentiële fluctuaties in rendementen op te vangen zonder het aandeelhouderskapitaal of haar kredietrating in gevaar te brengen, over de capaciteit beschikt om meer risico te nemen bij strategische investeringen en goed toegerust is om meer te investeren in innovatieve projecten met een hoger risico waar particulier kapitaal terughoudend blijft; 6. verzoekt de EIB haar institutionele transparantie te verbeteren door gedetailleerdere notulen van de vergaderingen van haar Raad van Bewind te publiceren, met inbegrip van stemverslagen en projectspecifieke motiveringen, met inachtneming van legitieme vertrouwelijkheid waar dat strikt noodzakelijk is; 7. benadrukt dat de totale uitbetalingen van de EIB in 2023 54,4 miljard EUR bedroegen, waarvan 53,4 miljard EUR uit eigen middelen, tegenover 54,3 miljard EUR in 2022 (waarvan 53,3 miljard EUR uit eigen middelen); stelt vast dat de uitbetalingen in het kader van het EIF voor investeringen met particulier eigen vermogen in 2023 139,7 miljoen EUR bedroegen, ten opzichte van 113,7 miljoen EUR in 2022; merkt op dat volgens een economisch model dat de afdeling Economische zaken van de EIB en het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek van de Commissie gezamenlijk hebben ontwikkeld, de totale investeringen die de EIB-groep in 2023 binnen de EU heeft gedaan, naar verwachting ongeveer 1 460 000 nieuwe banen zullen creëren tegen 2027 in de EU-27 en het bbp van de EU met 1,03 procentpunt zullen doen stijgen; roept de EIB-groep op te zorgen voor een meer evenwichtige geografische spreiding van de investeringen om het effect ervan in alle regio’s van de EU te maximaliseren en zo bij te dragen aan een samenhangende en inclusieve groei in de hele Unie, met bijzondere aandacht voor ondervertegenwoordigde en minder ontwikkelde gebieden; 8. herinnert eraan dat in de statuten van de EIB is bepaald dat er een geografisch evenwicht binnen het personeel moet zijn en dat personeelsleden geselecteerd moeten worden op basis van verdienste en dat er hierbij ook moet worden nagegaan of de onderdanen van alle lidstaten eerlijk vertegenwoordigd zijn; moedigt de Bank aan voortdurend toezicht te houden op het geografisch evenwicht binnen het personeel en het aanwervingsproces indien nodig hierop af te stemmen; 9. neemt kennis van de verbintenis van de EIB-groep om belastingfraude, belastingontduiking, belastingontwijking, het witwassen van geld en terrorismefinanciering streng te bestrijden; dringt aan op verdere versterking van de transparantie van eindbegunstigden, monitoringmechanismen en toegang tot openbare informatie om volledige verantwoordingsplicht te waarborgen; 10. benadrukt dat de EIB, als EU‑orgaan, haar transparantiepraktijken volledig moet afstemmen op de normen van Verordening (EG) nr. 1049/2001 (2) inzake de toegang van het publiek tot documenten; verzoekt de EIB te zorgen voor proactieve openbaarmaking van documenten met betrekking tot gefinancierde projecten en genomen besluiten, met slechts beperkte en gerechtvaardigde uitzonderingen; wijst nogmaals op het belang van daadwerkelijke toegang van het publiek als hoeksteen van de institutionele verantwoordingsplicht; InvestEU, de vereenvoudiging van het meerjarig financieel kader en de herstel- en veerkrachtfaciliteit 11. verheugt zich erover dat op 13 december 2023 het operationeel plan 2024-2026 van de EIB-groep werd goedgekeurd, waarin de prioriteiten en activiteiten worden uiteengezet om de strategie van de EIB-groep de komende drie jaar te verwezenlijken; dringt aan op aanpassingen aan nieuwe marktomstandigheden, met inbegrip van een vereenvoudiging en vermindering van de bureaucratie om belemmeringen weg te nemen voor kmo-financiering, die aanzienlijk moet worden verhoogd; is zich ervan bewust dat het van cruciaal belang is de activiteiten en mandaten met een hoger risico op te voeren om doeltreffende steun te verlenen aan sectoren met een hoge toegevoegde waarde en innovatieve sectoren; 12. herinnert eraan dat 75 % (19,6 miljard EUR) van de EU-begrotingsgarantie in het kader van de InvestEU-verordening aan de EIB-groep is toegewezen (3) ; benadrukt dat de EIB alleen al in 2023 30 verrichtingen in het kader van InvestEU heeft goedgekeurd voor een totaalbedrag van 9,1 miljard EUR; is van mening dat er aanzienlijke investeringen nodig zijn om concurrerend te blijven, voornamelijk uit de particuliere sector; is ervan overtuigd dat het focussen op innovatieve projecten, start-ups en scale-ups zou helpen om het Europese concurrentievermogen en de groei te vergroten; wijst erop dat hiervoor particuliere investeringen moeten worden gemobiliseerd; verzoekt de EIB daarom een belangrijkere rol op zich te nemen bij strategische risicovermindering door middel van garanties, en zo particuliere investeringen aan te moedigen; 13. verzoekt de EIB-groep om, waar haalbaar en met inachtneming van de verplichtingen inzake gegevensbescherming, systematisch de eindbegunstigden van haar financieringsverrichtingen bekend te maken, met name voor projecten die worden ondersteund in het kader van begrotingsgaranties en ‑mandaten van de EU, om het vertrouwen van het publiek en publiek toezicht te waarborgen; 14. benadrukt dat de EIB binnen het huidige meerjarig financieel kader 2021-2027 87 mandaten van de Commissie beheert, een aantal dat oploopt tot ongeveer 130 als de mandaten die betrekking hebben op gedeeld beheer en die door lokale overheden en de lidstaten zijn toegekend, worden meegerekend, en merkt op dat de EIB hiervoor maar liefst 457 verslagen per jaar opstelt; wijst erop dat een vermindering van de bureaucratie en een vereenvoudiging noodzakelijk worden geacht om de middelen beter te kunnen aanwenden; 15. benadrukt dat de EIB zes mandaten beheert voor de herstel- en veerkrachtfaciliteit in vier lidstaten, die zijn ondertekend in 2021 (Griekenland en Italië), in 2022 (Roemenië) en in 2024 (Spanje), voor een totaalbedrag van 8,7 miljard EUR; erkent dat de vaststelling van instrumenten op basis van “financiering die niet gekoppeld is aan kosten”, die in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit aanzienlijk zijn uitgebreid, inherent het risico op fouten en dubbele financiering verhoogt; uit zijn bezorgdheid over de transparantie, controle en monitoring van de uitvoering van de herstel- en veerkrachtfaciliteit; verzoekt de EIB met de lidstaten samen te werken om iets te doen aan de geringe capaciteit van de regeringen en het gebrek aan technische vaardigheden om ervoor te zorgen dat de middelen van de herstel- en veerkrachtfaciliteit zo doeltreffend mogelijk worden beheerd in overeenstemming met de nationale structuren en met inachtneming van alle rapportagevereisten van de herstel- en veerkrachtfaciliteit, met name bij de uitvoering van investeringsprojecten en hervormingen; dringt er bij de Commissie en de EIB, in haar adviserende rol, op aan geen voorstellen te doen voor nieuwe financieringsmechanismen op basis van het model van de herstel- en veerkrachtfaciliteit zonder corrigerende maatregelen te nemen, ook niet in het komende meerjarig financieel kader voor de periode na 2027; benadrukt dat de EIB weliswaar naar vereenvoudiging moet streven, maar dat dit niet ten koste mag gaan van de soliditeit van het beheer van de middelen van de EU of van het vermogen om het toezicht en de verantwoordingsplicht te handhaven, zoals bepaald in de Verdragen; 16. dringt aan op een onafhankelijke, alomvattende controle van alle risicodelingsinstrumenten die door de EIB-groep worden beheerd, met inbegrip van de instrumenten die verband houden met de herstel- en veerkrachtfaciliteit, om de hoogste normen op het gebied van transparantie, verantwoordingsplicht en het vermijden van risico’s van dubbele financiering te waarborgen; Energiezekerheid 17. merkt op dat de EIB blijft bijdragen aan de energievoorzieningszekerheid, voornamelijk door de versterking van de elektriciteitsnetten en grensoverschrijdende infrastructuur, de vermindering van de vraag naar energie door middel van energie-efficiëntieprojecten en de bevordering van koolstofarme energieopwekking; verheugt zich over het feit dat de EIB steun heeft geboden aan nieuwe dimensies van energiezekerheid, zoals vraagrespons en energieopslag, en heeft geijverd voor de totstandbrenging van een duurzame voorziening van kritieke grondstoffen die nodig zijn voor de energietransitie; roept op tot een dringende analyse van het werkelijke effect dat de reeds uitgevoerde projecten hebben gehad, met name wat betreft hun effect op de beschikbaarheid en de kosten van energie en dus op het algemene concurrentievermogen van Europese ondernemingen; 18. wijst nogmaals op de noodzaak om energiearmoede aan te pakken en benadrukt dat de energietransitie eerlijk en inclusief moet verlopen; herinnert eraan dat de energiecrisis de inflatie verergert, de voedselonzekerheid vergroot en het budget van huishoudens onder druk zet; moedigt de EIB aan ten volle gebruik te maken van het mechanisme voor een rechtvaardige transitie en het moderniseringsfonds om de regio’s en bevolkingsgroepen te steunen die het zwaarst door de energietransitie worden getroffen; benadrukt dat het belangrijk is om het mechanisme voor een rechtvaardige transitie in te zetten om werknemers en regio’s te ondersteunen die worden getroffen door de uitfasering van fossiele brandstoffen, door te zorgen voor toegang tot omscholing en hoogwaardige banen; is zich ervan bewust dat veel sectoren het moeilijk hebben door de uitdagingen die voortkomen uit de gecombineerde effecten van de aanpassing aan de doelstellingen van de Green Deal en de gevolgen van de energiecrisis en inflatie; benadrukt dat de uitrol van innovatieve koolstofarme technologieën pas kan worden versneld indien de kosten ervan worden verlaagd tot een niveau dat kan concurreren met fossiele brandstoffen en indien deze wordt afgestemd op de lopende hervorming van het groen beleid; 19. erkent dat het REPowerEU-plan een cruciaal nieuw element is in de beleidsreactie van de EU op de energiecrisis; merkt op dat de EIB-groep in juli 2023 de financieringsdoelstellingen voor de vastlegging van oktober 2022 heeft verhoogd van 30 miljard EUR naar 45 miljard EUR tot 2027 (REPowerEU+), teneinde haar inspanningen voor de bevordering van energiezekerheid in de EU op te voeren; vraagt om een duidelijk overzicht van mogelijke dubbele financiering van energieprojecten; 20. benadrukt dat de EIB in 2023 ongeveer 21,4 miljard EUR aan financiering heeft verstrekt voor energiegerelateerde projecten, waarvan ongeveer 19,8 miljard EUR in de EU en 1,6 miljard EUR buiten de EU; acht het noodzakelijk om niet alleen het financieringsvolume voor energiegerelateerde projecten te verhogen, maar ook om de investeringen doeltreffender te maken; onderstreept in dit verband hoe belangrijk het is dat de EIB een combinatie biedt van bekwame technische bijstand en innovatieve financiële steun en moedigt de Bank aan om het aanbod aan innovatieve financieringsproducten voor marktdeelnemers uit te breiden en verder te gaan dan het standaardaanbod op de markt; 21. is van mening dat waterstof en waterstofderivaten, met name wanneer deze uit hernieuwbare energie worden gewonnen, een aanzienlijke bijdrage kunnen leveren aan de decarbonisatiedoelstellingen van de EU en de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen kunnen verminderen; roept de EIB op een toonaangevende rol te spelen bij het mobiliseren van particuliere investeringen die essentieel zijn voor het opschalen van de waterstofproductie in de hele EU, en daarbij technologische neutraliteit te waarborgen en een breed scala aan innovatieve oplossingen voor het koolstofarm maken van de economie te ondersteunen, met inbegrip van verder wetenschappelijk onderzoek dat gericht is op het verbeteren en stabiliseren van de doeltreffendheid van waterstoftechnologie; moedigt de Bank aan rekening te houden met de kosteneffectiviteit van dergelijke projecten vanuit het oogpunt van hun volledige levenscyclus; Defensie- en veiligheidsbeleid 22. is ingenomen met de belangrijke rol die de EIB-groep speelt bij de ondersteuning van het defensie- en veiligheidsbeleid van de EU door financiering te verstrekken en particuliere investeringen aan te trekken om de strategische autonomie en veerkracht van de Unie vergroten; benadrukt het belang van de investeringscapaciteiten van de EIB waarmee initiatieven worden ondersteund die bijdragen aan de versterking van de defensie-industrie van de EU, de uitbouw van de cyberbeveiligingsinfrastructuur en de bevordering van innovatie op het gebied van kritieke defensietechnologieën; 23. waardeert het dat veiligheid en defensie als een van de kernprioriteiten van de Bank is opgenomen in de strategische routekaart voor 2024-2027; benadrukt dat de Raad van bewind van de EIB in mei 2024 zijn goedkeuring heeft gehecht aan het actieplan van de EIB-groep voor de veiligheids- en defensie-industrie, dat voortbouwt op het strategisch Europees veiligheidsinitiatief van de EIB-groep uit 2022, dat gericht was op het bevorderen van innovatie op het gebied van technologie voor tweeërlei gebruik, om zo meer steun vrij te maken voor de veiligheids- en defensie-industrie van de EU; stelt met tevredenheid vast dat de EIB-groep steun verleent aan kmo’s en innovatieve start-ups in de veiligheids- en defensiesector volgens het beginsel van tweeërlei gebruik, en dat de groep daarbij het criterium van geloofwaardig civiel gebruik hanteert, maar de inkomenstest laat vallen; is ingenomen met het besluit van de Raad van bewind van de EIB van 21 maart 2025 om de subsidiabiliteitscriteria van de Bank voor de financiering van de Europese veiligheids- en defensie-industrie en -infrastructuur uit te breiden, door ervoor te zorgen dat uitgesloten activiteiten zo veel mogelijk in omvang worden beperkt; 24. verheugt zich over de gerichte investeringen van de EIB in zowel de defensie- als de civiele infrastructuur en benadrukt de noodzaak van strategische investeringen in technologieën voor zowel civiele als defensiedoeleinden in overeenstemming met de bredere doelstellingen van de EU om innovatie te bevorderen en de veiligheid van de Unie te verhogen; verzoekt de EIB-groep te evalueren welke invloed de uitbreiding van haar nieuwe beleid inzake goederen voor tweeërlei gebruik heeft; 25. onderstreept het belang van kmo’s, start-ups en midcaps voor de veiligheids- en defensie-industrie en voor de ontwikkeling van een gemeenschappelijke Europese markt voor defensie; is van mening dat kleinere spelers een cruciale rol spelen bij de versterking van de capaciteit en autonomie van de Unie om innovatieve defensieproducten te ontwikkelen; moedigt de EIB aan om verder steun te verlenen aan grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van onderzoek en ontwikkeling (O&O), met name door voor kleinere actoren het pad te effenen zodat zij kunnen deelnemen aan de toeleveringsketens op defensiegebied; benadrukt dat grotere investeringen van de EIB in de defensiesector ook een boost kunnen geven aan investeringen van commerciële banken in defensie en acht het in dit verband noodzakelijk om meer flexibiliteit te hanteren bij de kredietverlening aan kmo’s; 26. merkt op dat de toegewezen middelen voor de ondersteuning van de defensie- en veiligheidssector voornamelijk afkomstig zijn van het Europees Defensiefonds (EDF) (8 miljard EUR), het strategisch Europees veiligheidsinitiatief (SESI) van de EIB (8 miljard EUR), en het programma voor de Europese defensie-industrie (EDIP) (1,5 miljard EUR); dringt aan op een specifieke kapitaaltoewijzing voor defensie en een verdere aanpassing van het toepassingsgebied van in aanmerking komende investeringen om te voldoen aan de ambitieuze doelstelling om bij te dragen aan de vrede en veiligheid van Europa die de EIB-groep is opgelegd in het witboek over de toekomst van de Europese defensie (Readiness 2030); is verheugd over de integratie van het bestaande SESI-initiatief van de EIB ter waarde van 8 miljard EUR in een horizontale en permanente doelstelling van openbaar beleid en de afschaffing van een vooraf vastgesteld plafond voor financiering op dit gebied; is van mening dat deze maatregelen de Bank in staat zullen stellen te beantwoorden aan de investeringsbehoeften op het gebied van veiligheid en defensie en ook haar verrichtingen en sterke financiële positie te waarborgen; is van mening dat het besluit van de Raad van gouverneurs van juni 2024 om de hefboomratio van de Bank te verhogen het mogelijk zal maken om meer te investeren in gebieden van strategisch belang, waaronder veiligheid en defensie; 27. onderstreept de toegevoegde waarde van de innovatieve maatregelen die de EIB heeft getroffen om investeringen in veiligheid en defensie te versnellen, en van de onestopshop die fungeert als centraal aanspreekpunt voor klanten en externe belanghebbenden die van de EIB deskundige bijstand krijgen om de toegang tot de beschikbare financiering in het kader van het SESI-initiatief te stroomlijnen en de inzet ervan te versnellen; moedigt de EIB aan door te gaan met het ontwikkelen en uitvoeren van overeengekomen maatregelen om klantprocedures te vereenvoudigen en investeringsprocessen verder te versnellen, en daarbij te verzekeren dat de AAA-rating behouden blijft; 28. stelt met waardering vast dat de EIB in juni 2023 in het kader het SESI-initiatief een verhoging heeft goedgekeurd van 6 miljard EUR naar 8 miljard EUR voor de periode van 2022 tot 2027 voor investeringen op het gebied van veiligheid in de EU, onder meer in de ruimtevaart en cyberbeveiligingssector; moedigt de EIB aan de institutionele partnerschappen met het Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma en andere potentieel relevante partners te versterken in overeenstemming met de mededingingsregels van de EU; 29. prijst de samenwerking van de EIB met alle relevante belanghebbenden, waaronder de regeringen van de lidstaten, het Europees Defensieagentschap (EDA) en het innovatiefonds van de NAVO; waardeert met name de samenwerking van de EIB-groep met het EDA en is ingenomen met de ondertekening van een bijgewerkte versie van het memorandum van overeenstemming tussen de twee organen op 3 oktober 2024, die het mogelijk zal maken om strategische partnerschappen te versterken en gezamenlijk financieringsbehoeften vast te stellen om onderzoek, ontwikkeling en innovatie (OOI) op het gebied van veiligheid en defensie in de Unie beter te ondersteunen; 30. verzoekt de EIB deze samenwerking met de belangrijkste belanghebbenden verder uit te bouwen om het effect, de synergieën en de complementariteit met de defensieprogramma’s van de EU te vergroten en ervoor te zorgen dat haar investeringen een aanvulling vormen op de bredere doelstellingen van het EU-defensiebeleid en bijdragen tot schaalvoordelen in de Europese defensievermogens; vraagt de EIB om bij te dragen aan de regionale veiligheid en veerkracht, met name in Oost-Europa en het Middellandse Zeegebied, door infrastructuur te ontwikkelen ter ondersteuning van de regionale veiligheid en ter bevordering van de samenwerking tussen de EU-lidstaten op defensiegebied; benadrukt voorts dat het belangrijk is om naast de uitrol van de EIF-eigenvermogensfaciliteit voor defensie ook een samenwerking met het NAVO-innovatiefonds te overwegen teneinde technologische start-ups een betere toegang tot financiering te verlenen; Sociale infrastructuur en huisvesting 31. verzoekt de EIB om de risicobereidheid te verhogen voor projecten die voorzien in essentiële diensten met langdurige duidelijke en meetbare voordelen; is in dit verband ingenomen met de acties en maatregelen van de EIB-groep op het gebied van huisvesting en sociale infrastructuur die bijdragen aan betaalbare huisvesting, sociale inclusie en regionale ontwikkeling en tegelijkertijd duurzaamheid en innovatie ondersteunen; verzoekt de EIB bij haar investeringen prioriteit te geven aan deze doelstellingen, om een betere economische groei, sociale inclusie en regionale cohesie te bewerkstelligen en tegelijkertijd de duurzaamheidsdoelstellingen van de EU te ondersteunen; verzoekt de Bank zich te richten op duurzame stedelijke ontwikkeling en inclusieve groei door ervoor te zorgen dat aan de huisvestings- en infrastructuurbehoeften van de EU wordt voldaan ten behoeve van een sterker, samenhangender en welvarender Europa; 32. benadrukt dat de kosten voor de aankoop en huur van woningen de afgelopen jaren aanzienlijk zijn gestegen, waardoor veel grootstedelijke gebieden in de EU minder betaalbaar zijn geworden en de toegang tot huisvesting beperkt is geworden; benadrukt dat de EIB een grotere rol moet spelen in de aanpak van de huisvestingscrisis; is ingenomen met de opname van steun voor sociale infrastructuur in de acht strategische prioriteiten van de EIB-groep voor 2024-2027 en is het ermee eens dat investeringen in energie-efficiënte, duurzame en toegankelijke huisvesting en vlot toegankelijk onderwijs van cruciaal belang zijn om de productiviteit te verhogen en sterke en veerkrachtige samenlevingen bevorderen; moedigt de EIB aan om prioriteit te geven aan investeringen in woningcoöperaties, energie-efficiënte sociale woningen en renovatieprojecten die gericht zijn op huishoudens met een laag inkomen; is van mening dat het voor de aanpak van de grote tekorten aan investeringen in huisvesting binnen de EU noodzakelijk is om zowel financiële als niet-financiële belemmeringen voor investeringen weg te nemen en op grote schaal middelen en capaciteiten te mobiliseren; 33. is verheugd dat de EIB, in samenwerking met de Commissie, een pan-Europees investeringsplatform heeft opgezet dat betaalbare en duurzame huisvesting moet bevorderen door adviesdiensten en financiering te combineren, en moedigt de deelnemers aan om dit initiatief voort te zetten; 34. is verheugd dat de EIB zich inzet om de druk op de woningmarkten in Europa te verlichten; benadrukt dat de koop- en huurprijzen van woningen de afgelopen jaren aanzienlijk zijn gestegen, waardoor veel grootstedelijke gebieden in de EU minder betaalbaar en toegankelijk zijn geworden; beklemtoont dat uit een analyse van de EIB blijkt dat in de EU ongeveer 1,5 miljoen nieuwe woningen per jaar nodig zijn om de vraag te volgen, en dat ongeveer 75 % van het gebouwenbestand in de EU moet worden gerenoveerd, wat neerkomt op 5 miljoen extra woningen per jaar; is verheugd dat de EIB de renovatie van bestaande woningen en de bouw van nieuwe sociale en betaalbare woningen ondersteunt; moedigt de EIB aan om meer financiële middelen voor betaalbare huisvestingsprojecten in de lidstaten te mobiliseren; 35. dringt aan op versterking van de technische bijstand en financiële expertise ter ondersteuning van lokale en regionale overheden, met name in gebieden met een lage investeringscapaciteit, teneinde de toegang tot EIB-financiering te verbeteren; is van mening dat de ontwikkeling van sociale huisvesting voor iedereen, en met name voor de meest kwetsbare mensen, moet worden bevorderd door samenwerking met lokale autoriteiten, lokale overheden en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld; is zich ervan bewust dat voor een doeltreffend optreden van de EIB in de sector huisvesting en sociale infrastructuur ook belemmeringen in het beleid en de regelgeving moeten worden weggenomen; 36. merkt op dat de EIB in 2023 voor 8,3 miljard EUR aan financiële steun voor energie-efficiëntiemaatregelen heeft toegezegd, waarvan 65 % bestemd was voor energie-efficiëntie in gebouwen; verzoekt de EIB prioriteit te geven aan betaalbare en toegankelijke langetermijnoplossingen en duurzame investeringen, zoals energie-efficiënte renovaties en hergebruik van leegstaande gebouwen; 37. is van mening dat de daarmee verband houdende investeringen voldoende duurzaamheid moeten waarborgen voordat een wijziging van bestemming of gebruik wordt toegestaan; 38. verzoekt de EIB voort te bouwen op haar jarenlange ervaring als katalysator voor Europese investeringen en haar potentieel ook te benutten in de sectoren onderwijs en opleiding en gezondheidszorg, onder meer door middel van adviesdiensten; verzoekt de Bank haar steun voor de gezondheidszorgcapaciteit zowel binnen als buiten de EU te verhogen zodat Europa een sterkere rol in de wereld kan spelen; Steun voor kmo’s, midcaps, start-ups, scale-ups en bedrijven in plattelandsgebieden en afgelegen gebieden, de kapitaalmarktenunie en de rol van het EIF 39. benadrukt dat kmo’s, start-ups en scale-ups van vitaal belang zijn voor de economie van de EU; merkt op dat deze bedrijven grote belemmeringen ondervinden bij de toegang tot financiering, markten en talent, wat hun groei beperkt; stelt dat bedrijfsgroei, dynamiek en overheidsinvesteringen essentieel zijn voor het bevorderen van innovatie, concurrentievermogen en productiviteit; moedigt de EIB-groep aan om deze uitdagingen, met name in de huidige geopolitieke context, te blijven aanpakken door middel van op maat gesneden financiële programma’s, risicodelingsmechanismen en gerichte financiële instrumenten, en daarbij de additionaliteit van overheidsmiddelen voor deze doeleinden te waarborgen en verdringing van particulier kapitaal te voorkomen; merkt op dat, afhankelijk van de context, verschillende instrumenten ter ondersteuning van kredietverlening aan bedrijven kunnen worden gecombineerd en dat verschillende instrumenten van de EIB-groep gericht zijn op verschillende vormen van marktfalen en verschillende soorten bedrijven; benadrukt kmo’s technische bijstand moeten krijgen voordat projecten worden goedgekeurd, teneinde de toegang tot EIB-financiering te verbeteren; 40. merkt op dat de ontwikkeling van een goed functionerende securitisatiemarkt een belangrijke eerste stap kan zijn in de richting van de totstandbrenging van een sterke kapitaalmarktenunie (KMU); is van mening dat de KMU consumenten en kmo’s ten goede zal komen door hoogrenderende investeringskansen in de reële economie te bieden, en uiteindelijk de durfkapitaalmarkt een impuls zal geven door de toegang tot gediversifieerde financieringsbronnen te verbeteren; is van mening dat prioriteit moet worden toegekend aan de financiering van Europese scale-ups met Europees kapitaal, waarvan het European Tech Champions Initiative, dat in februari 2023 is gelanceerd om veelbelovende Europese techbedrijven te financieren en te voorkomen dat bedrijven aan buitenlandse investeerders worden verkocht door een gebrek aan Europese investeringen, een goed voorbeeld is; moedigt het EIF aan om te onderzoeken of de tweede generatie van dit initiatief in het leven kan worden geroepen; merkt op dat het European Tech Champions Initiative wordt aangevuld door het European Scale-up Initiative, waarmee wordt beoogd cruciale financiering te verstrekken voor Europese hightechbedrijven in de late ontwikkelingsfase; merkt op dat deze investeringen in overeenstemming moeten zijn met beleidsmaatregelen op EU- en nationaal niveau; is zich bewust van de relatieve zwakte van de Europese durfkapitaalmarkt ten opzichte van die van andere concurrenten, en van het feit dat Europese start-ups en scale-ups zich vaak genoodzaakt zien te verhuizen, op zoek te gaan naar buitenlandse kopers of een beroep te doen op andere financieringsbronnen dan durfkapitaal, wat minder geschikt is voor sterke groei; 41. erkent dat het EIF tot taak heeft om de toegang tot financiering voor Europese micro-, kleine en middelgrote ondernemingen te vergemakkelijken; is van mening dat het EIF zijn activiteiten met het oog op de ontwikkeling van het Europese ecosysteem voor durfkapitaal aanzienlijk moet opvoeren, met behoud van een geografisch evenwicht; wenst dat de activiteiten van het EIF worden versterkt zodat meer kan worden geïnvesteerd in snelgroeiende sectoren, de risicodeling tussen publieke en private investeerders kan worden verbeterd en innovatie in heel Europa kan worden bevorderd; is van mening dat de toename van de steun voor micro-, kleine en middelgrote ondernemingen moet worden gemonitord; 42. moedigt het EIF aan om zijn monitoringinstrumenten verder te ontwikkelen om de langetermijnprestaties van durfkapitaalfondsen en financieringsverrichtingen ten behoeve van kmo’s beter te kunnen volgen, met name wat betreft het scheppen van werkgelegenheid, de verspreiding van innovatie en de regionale impact; wijst ook op de cruciale rol van grote Europese bedrijven in de economische structuur van Europa, met name bedrijven die actief zijn in essentiële sectoren zoals energie, defensie en infrastructuur; pleit voor een evenwichtige aanpak die ervoor zorgt dat de EIB grote Europese bedrijven blijft ondersteunen bij het aantrekken van investeringskapitaal voor grote projecten en initiatieven op het gebied van onderzoek en ontwikkeling, zodat het mondiale concurrentievermogen van Europa wordt versterkt; 43. prijst de steun die de EIB-groep alleen al in 2023 heeft verleend aan ongeveer 400 000 kmo’s en midcaps in de vorm van 31,1 miljard EUR aan financiering, waaronder leningen en garanties voor bedrijven (waarvan 14,9 miljard EUR via het EIF), wat resulteerde in de mobilisatie van meer dan 134 miljard EUR, en merkt op dat de EIB daartoe heeft samengewerkt met bijna driehonderd partnerinstellingen in heel Europa; moedigt de EIB aan om haar rol te blijven vervullen bij het verbeteren van de toegang tot financiering voor kmo’s, die vaak belemmeringen ondervinden bij het verkrijgen van financiering van traditionele financiële instellingen, door gerichte financiering te verstrekken zodat ze over voldoende middelen beschikken om te groeien en te bloeien; is ingenomen met en dringt aan op een voortdurende uitbreiding van het aantal partnerinstellingen teneinde een brede geografische en sectorale dekking te bewerkstelligen; 44. herinnert eraan dat de steun via het Europees Garantiefonds in 2023 afliep en dat met de betalingen vanuit dit fonds om kmo’s te helpen te herstellen van de negatieve gevolgen van de pandemie ongeveer 200 000 kmo’s in de hele EU zijn bereikt; herinnert aan de bezorgdheid die in eerdere resoluties is geuit over de transparantie van de besluitvormingsprocessen en de informatie over de eindontvangers; 45. is verheugd dat de maatregelen van het EIF om witwassen, terrorismefinanciering en belastingontwijking tegen te gaan, onder meer bestaan uit risicobeoordelingen van producten en transacties, grondige due diligence ten aanzien van tegenpartijen en screening van eigendomsstructuren en belangrijke personen op sancties en negatieve berichtgeving in de media; is ingenomen met de invoering van verplichte opleidingen voor het personeel en de sluiting van een overeenkomst met de financiële-inlichtingeneenheid van Luxemburg over de melding en follow-up van gedetecteerde verdachte transacties; 46. verzoekt de EIB-groep een voor de hele groep geldend, alomvattend en bindend beleid ter bescherming van klokkenluiders vast te stellen in overeenstemming met Richtlijn (EU) 2019/1937 (4) , waarbij beveiligde meldingskanalen, bescherming tegen represailles en volwaardige opvolgingsmechanismen worden gewaarborgd; Belangrijke beleidsterreinen: cohesie, klimaatactie en ecologische duurzaamheid, en digitalisering 47. waardeert het dat de EIB in haar oriënterende nota 2021-2027 over cohesie heeft toegezegd om tussen 2022 en 2024 ten minste 40 % van haar totale financiering in de EU te besteden aan projecten in cohesieregio’s; merkt op dat deze financiering in 2023 29,8 miljard EUR bedroeg, wat overeenkomt met 45 % van de totale ondertekeningen van de Bank in de EU; onderstreept dat het aandeel van de EIB-financiering dat aan minder ontwikkelde regio’s wordt toegewezen, is gestegen van 24 % in 2022 tot 26 % in 2023 en in totaal 17,2 miljard EUR bedroeg, ruim boven het streefcijfer van 21 % dat was vastgesteld in de oriënterende nota over cohesie van de EIB voor 2023; herhaalt zijn verzoek aan de EIB om de tekortkomingen die bepaalde regio’s of landen beletten ten volle van de financiële steun en bijstand van de EIB te profiteren, te blijven monitoren, analyseren en aanpakken; 48. erkent de rol die het EIF speelt door met een breed scala aan financiële instrumenten bij te dragen tot de economische en sociale cohesie in de Unie; merkt op dat de EIF-vastleggingen voor kredietgaranties, durfkapitaal en private-equityinvesteringen voor cohesieregio’s in 2023 6,8 miljard EUR bedroegen, wat neerkomt op 48 % van de totale EIF-vastleggingen in de EU; merkt op dat het EIF in 2023 vooral actief was in Midden- en Oost-Europa; 49. merkt op dat het kader voor milieu- en sociale duurzaamheid van de EIB herziene milieu- en sociale beleidsmaatregelen en normen omvat ter bevordering van een geïntegreerde benadering voor de beoordeling en het beheer van effecten en risico’s; 50. erkent dat de adviesdiensten van de EIB de afgelopen 15 jaar meer dan duizend projecten in cohesieregio’s hebben ondersteund; verzoekt de Bank financieringsmogelijkheden in minder ontwikkelde en overgangsregio’s actief te bevorderen, onder meer door de aanwezigheid van adviesdiensten in de plaatselijke kantoren van de EIB te vergroten; is van mening dat ook rekening moet worden gehouden met de geografische spreiding van de EIB-steun voor het vergroten van de sociale cohesie; 51. wijst op de initiatieven van de EIB in cohesieregio’s ter ondersteuning van de gezondheidszorg, waaronder het programma HERA Invest, een garantie van 100 miljoen EUR die met de Commissie is ingesteld om onderzoek en ontwikkeling op het gebied van ernstige grensoverschrijdende bedreigingen voor de gezondheid te ondersteunen; moedigt de EIB aan om gerichte investeringen in belangrijkste systemische randvoorwaarden zoals gezondheidszorg, onderwijs, sociale huisvesting, digitale connectiviteit en lokale financiering voor steden en regio’s te bevorderen, waarbij hetzij via directe leningen, hetzij via financiële instrumenten wordt gezorgd voor een beter geografisch evenwicht, en om synergieën tussen EU-subsidies en EIB-leningen te benutten om grensoverschrijdende spoorverbindingen te verbeteren, die van cruciaal belang zijn voor een betere integratie binnen de interne markt van de EU; 52. neemt nota van de strategische koers die de EIB sinds 2019 is ingeslagen om de klimaatbank van de EU te worden; benadrukt dat de EIB alleen al in 2023 contracten voor 41,8 miljard EUR aan financiering voor klimaatactie en 25,1 miljard EUR voor ecologische duurzaamheid heeft ondertekend (ten opzichte van respectievelijk 35,1 miljard EUR en 15,9 miljard EUR in 2022); merkt op dat de EIB-financiering voor aanpassing aan de klimaatverandering in 2023 in totaal 2,7 miljard EUR bedroeg, wat overeenkomt met 6,4 % van de totale klimaatactie (ten opzichte van 1,9 miljard EUR, of 5,4 %, in 2022); juicht het toe dat de financiering voor klimaatactie en ecologische duurzaamheid als geheel in 2023 60 % van de EIB-financiering uitmaakte; verzoekt de EIB in haar investeringsstrategie op het gebied van klimaat- en duurzame financiering vast te houden aan technologische neutraliteit; 53. herinnert eraan dat het in 2019 vastgestelde EIB-beleid inzake kredietverstrekking voor energie (ELP) voorzag in de “geleidelijke afschaffing van de steun voor energieprojecten die zijn gebaseerd op fossiele brandstoffen zonder emissiereductie” en in een overgangsperiode waarin de Bank reeds in behandeling zijnde projecten verder kon goedkeuren, maar dat de Raad van Bewind na eind 2021 geen dergelijke projecten meer heeft goedgekeurd; merkt op dat de EIB-groep in 2022 een tijdelijke en uitzonderlijke verlenging van de vrijstellingen van het “Paris Alignment for Counterparties”-kader (het zogenaamde PATH) heeft ingevoerd ter ondersteuning van REPowerEU, teneinde projecten van hoog innovatief gehalte en projecten voor hernieuwbare energie en infrastructuur voor het opladen van elektrische voertuigen in de EU te dekken; merkt op dat de EIB-groep in 2023 heeft besloten dezelfde tijdelijke en uitzonderlijke verlenging ook toe te passen op projecten in de geest van REPowerEU buiten de EU; neemt er nota van dat deze tijdelijke en uitzonderlijke verlengingen naar verwachting tot 2027 zullen lopen, onder voorbehoud van een in 2025 geplande evaluatie van de routekaart voor de klimaatbank; herinnert aan zijn eerdere resolutie (5) en blijft van mening dat PATH het juiste kader biedt om tegenpartijen te ondersteunen bij hun inspanningen om zich aan te passen aan de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs; benadrukt dat van de EIB wordt verwacht dat zij haar samenwerking met al haar cliënten intensiveert om de ontwikkeling van hun decarbonisatieplannen te bevorderen; 54. neemt kennis van de tussentijdse evaluatie van de routekaart voor de klimaatbank van de EIB-groep, die in 2023 is goedgekeurd en een vereenvoudigd aanpassingskader van Parijs voor micro-ondernemingen en de herziening van de openbaarmakingsvereisten voor financiële tussenpersonen van het PATH-kader omvat, alsook een tijdelijke uitbreiding van de lijst van landen waar de EIB als enige financier van projecten voor aanpassing aan de klimaatverandering kan optreden vanwege hun bijzondere kwetsbaarheid voor klimaatverandering; 55. is verheugd dat de EIB de landbouw en de bio-economie tot haar belangrijkste prioriteiten rekent, maar stelt vast dat landbouw, visserij en bosbouw in 2023 slechts 1,1 % van de door de EIB verstrekte leningen uitmaakten; vindt het belangrijk dat de EIB aanzienlijke bedragen voor de financiering van de landbouwsector programmeert en dat dit via vereenvoudigde procedures geschiedt; 56. onderstreept dat de landbouw een belangrijke motor is van groei en ontwikkeling in plattelandsgebieden; erkent dat de landbouwsector voor steeds grotere uitdagingen staat en dat landbouwers in de EU zich moeten aanpassen aan de doelstellingen van de Europese Green Deal en het hoofd moeten bieden aan de energiecrisis en stijgende inflatie; verzoekt de EIB-groep de steun voor deze essentiële sector, die een belangrijke rol speelt bij het waarborgen van de voedselzekerheid, te versterken en innovatie te bevorderen, en daarbij de “één gezondheid”-benadering van de EU te hanteren door de gezondheid van mens, dier, plant en milieu te integreren teneinde duurzame, veerkrachtige en productieve agrovoedingssystemen tot stand te brengen; wijst op de financiële uitdagingen waarmee landbouwers, en met name jonge en kleine exploitanten, te kampen hebben en merkt op dat de financieringsaanvragen van landbouwers en de ondernemingen in deze sector vaker worden afgewezen; 57. benadrukt dat de steun van de EIB moet uitgaan van een rechtvaardige transitie om een duurzame landbouw te bewerkstelligen die het milieu, de menselijke gezondheid en het dierenwelzijn beschermt en tegelijk de bestaansmiddelen van de landbouwers verbetert, met name voor kleine en middelgrote landbouwbedrijven; is van mening dat steun voor plattelandsgebieden van essentieel belang is voor het bevorderen van evenwichtige en inclusieve ontwikkeling, generatievernieuwing en gelijke toegang tot financiële kansen voor vrouwen en mannen; herhaalt zijn verzoek aan de EIB-groep om haar betrokkenheid bij de landbouwsector te vergroten door de toegang tot financiering te verbeteren; 58. waardeert het dat de EIB-groep een van de belangrijkste ondersteuners van digitalisering in de EU is, met name wat betreft de financiering van digitale infrastructuur en de ondersteuning van innovatieve digitale start-ups; moedigt de EIB aan om haar steun voor digitale netwerken op te voeren en zo de technologische autonomie van de EU en de innovatie op het gebied van sleuteltechnologieën te versterken; 59. is van mening dat voor het verminderen van digitale ongelijkheid en het voorkomen van sociale uitsluiting aanzienlijke overheidsinvesteringen in telecommunicatie-infrastructuur nodig zijn, met name in plattelandsgebieden; moedigt de EIB aan om Europese burgers te ondersteunen bij het verwerven van voldoende digitale geletterdheid om ten volle deel te nemen aan de samenleving, met bijzondere aandacht voor ouderen en mensen met een handicap; 60. erkent dat de cyberbeveiligingssector een cruciale rol speelt bij de bescherming van bedrijven en overheden tegen geavanceerde digitale bedreigingen en buitenlandse beïnvloeding; is verheugd dat de via het SESI gefinancierde investeringen in beveiliging zijn toegenomen van 6 miljard EUR naar 8 miljard EUR met als doel uitdagingen op het vlak van beveiliging aan te pakken, onder meer in de nieuwe ruimtevaartindustrie; 61. is verheugd dat de EIB aandacht besteed aan gendergelijkheid en de economische empowerment van vrouwen, wat in 2023 resulteerde in een totale investering van 5,8 miljard EUR op dit gebied (tegenover 5,1 miljard EUR in 2022); is van mening dat de EIB nog meer microkredieten zou kunnen verstrekken aan ondernemingen die door vrouwen worden geleid, aangezien zij nog steeds worden gediscrimineerd bij de toegang tot financiering; 62. benadrukt dat de continuïteit van de voorziening van kritieke grondstoffen van cruciaal belang is voor zowel de groene en de digitale transitie als voor de defensiesector en de industriële basis van de EU in het algemeen; verzoekt de EIB meer in de kritiekegrondstoffensector te investeren om de aanvoer van zowel primaire als secundaire grondstoffen te helpen diversifiëren en oplossingen voor de circulaire economie te ontwikkelen, met name O&O met betrekking tot alternatieve materialen, zoals materialen van biologische oorsprong; is in dit verband verheugd dat op 21 maart 2025 een nieuw strategisch initiatief inzake kritieke grondstoffen (CRM) is goedgekeurd, met naar verwachting 2 miljard EUR voor de financiering van investeringen in kritieke grondstoffen in 2025, een nieuwe CRM-taskforce en een specifieke onestopshop voor het opzetten en beheren van een pijplijn van CRM-activiteiten en adviesactiviteiten en meer technische expertise en partnerschappen; Activiteiten van de EIB buiten de EU 63. onderstreept dat EIB Global in het tweede jaar van zijn bestaan voor 8,4 miljard EUR aan financiering heeft verstrekt (tegenover 9,1 miljard EUR in 2022); merkt op dat het, aangezien de financiering van EIB Global beperkt is tot 50 % van de totale kosten van een project, gangbaar is dat investeringen mede worden gefinancierd door instellingen voor ontwikkelingsfinanciering en multilaterale ontwikkelingsbanken; verzoekt de EIB en de Commissie te investeren in interne audit- en onafhankelijke controlefuncties om de integriteit en deugdelijkheid van alle verrichtingen te waarborgen; 64. herinnert eraan dat EIB Global een van de belangrijkste uitvoerende actoren van de Europese Global Gateway is en als zodanig wordt geacht de hoogste normen inzake transparantie en verantwoordingsplicht toe te passen; 65. neemt er nota van de goedkeuring van de “Global Strategic Roadmap” van de EIB door de Raad van Bewind van de EIB en van haar toezegging om de mensenrechten en de rechtsstaat te eerbiedigen en te bevorderen bij de projecten die zij ondersteunt; 66. benadrukt dat het belangrijk is ervoor te zorgen dat de interventies van de EIB-groep in Oekraïne worden geleid door de met de EU overeengekomen prioriteiten voor de wederopbouw van het land en in overeenstemming zijn met de in het Oekraïneplan vastgelegde methoden en kaders en met de bepalingen van de EU-Verdragen; neemt er nota van dat de EIB haar inspanningen om fraude en corruptie bij projecten van de EIB-groep in Oekraïne tegen te gaan, verder opvoert; wenst dat de financiële bijstand voor Oekraïne aan passende voorwaarden verbonden blijft, met nadruk op het waarborgen van doeltreffende toezichtsmechanismen, zoals toegang tot informatie en gebouwen, en monitoring van bezoeken, en vraagt dat de conditionaliteit wordt uitgebreid tot alle niet-EU-landen waaraan zij financiering verstrekt; 67. dringt aan op een versterking van de bestuurlijke en auditcapaciteit van de Oekraïense autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering, de monitoring en de controle van gefinancierde acties alsmede het toezicht daarop, met name ter voorkoming van fraude, corruptie, belangenconflicten en onregelmatigheden; herhaalt dat de EIB te allen tijde duidelijk en onbeperkt toezicht moet kunnen houden; 68. is van mening dat een grotere betrokkenheid van de EIB gunstig zou zijn voor zowel de wederopbouw van Oekraïne als voor het uitbreidingsproces, en ook voor toekomstige partnerschappen in het kader van de Global Gateway-agenda en het nabuurschapsbeleid van de EU, en positief kan bijdragen aan de duurzameontwikkelingsdoelstellingen; moedigt de Commissie aan om zoveel mogelijk samen te werken met de EIB om de strategische autonomie van de EU, met name op het gebied van energie en grondstoffen, te versterken; 69. is ingenomen met de goedkeuring in 2024 van de faciliteit voor Oekraïne, die volgt op het initiatief “EU for Ukraine” (EU4U) van de EIB en een steunmechanisme instelt op basis van de begrotingsmiddelen van de EU; moedigt de lidstaten aan ervoor te zorgen dat Oekraïne solide steun blijft krijgen die aansluit bij de behoeften van het land; 70. benadrukt dat de EIB, om Oekraïne te steunen, sinds het begin van het conflict met Rusland in 2014 een kredietportefeuille van meer dan 7 miljard EUR heeft opgebouwd; benadrukt dat de risicopositie van de EIB (uitbetaalde en nog niet uitbetaalde leningen) op 31 december 2023 5,750 miljard EUR bedroeg, en dat deze voornamelijk is gedekt door EU-garanties in het kader van het mandaat voor externe leningen; merkt op dat de Bank daarnaast ook financiële garanties heeft verstrekt voor blootstellingen aan tegenpartijen in Oekraïne, die volledig worden gedekt door algemene garanties van de EU, voor een ondertekend bedrag van 388,7 miljoen EUR aan het eind van 2023 (tegenover 478,8 miljoen EUR aan het eind van 2022); 71. neemt kennis van de toenemende financiële betrokkenheid van de EIB in Oekraïne; roept de Bank op de begrotingsautoriteit en de relevante auditinstanties regelmatig gedetailleerde informatie te verstrekken over de uitbetaling en besteding van middelen waarvoor EU-garanties zijn verstrekt; 72. onderstreept de onevenredige gevolgen van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne voor de oostelijke EU-regio’s die grenzen aan Rusland en Belarus; vestigt de aandacht op de kosten die deze regio’s en lidstaten moeten dragen als gevolg van hun gedeelde grens met vijandige buurlanden, met name doordat zij steeds meer overheidsmiddelen moeten herbestemmen voor veiligheid, defensie en paraatheid en tegelijkertijd het hoofd moeten bieden aan drastisch verminderde middelen als gevolg van de verstoring van economische activiteiten, van grensoverschrijdende handel en andere uitwisselingen, en van cohesieprogramma’s; verzoekt de EIB om dit in aanmerking te nemen bij haar financieringsbesluiten; 73. is ingenomen met de aanzienlijke investeringen in Moldavië ter ondersteuning van de economische veerkracht, de versterking van de energiezekerheid, de verbetering van de infrastructuur en de ondersteuning van de vooruitgang van het land met betrekking tot integratie in de EU; erkent dat EIB Global in 2023 1,2 miljard EUR in de Westelijke Balkan heeft geïnvesteerd, plus een extra bedrag van 700 miljoen EUR om de verkeersveiligheid te vergroten en de spoorwegennetten te verbeteren; is ingenomen met de goedkeuring in 2024 van de hervormings- en groeifaciliteit voor de Westelijke Balkan en de door het Europees Parlement goedgekeurde hervormings- en groeifaciliteit voor Moldavië; 74. erkent de rol die de EIB heeft gespeeld bij de ondersteuning van de landen van de Westelijke Balkan op hun weg naar het Unielidmaatschap in overeenstemming met het uitbreidingsbeleid van de EU; constateert dat EIB Global in 2023 1,2 miljard EUR in de Westelijke Balkan heeft geïnvesteerd, waarbij in totaal meer dan 6 miljard EUR aan investeringen is gemobiliseerd; merkt op dat het grootste deel van de financiering is toegewezen aan duurzame connectiviteit, gevolgd door kredietlijnen voor kmo’s, infrastructuurprojecten in de sectoren gezondheidszorg, onderwijs en vaardigheden, en watervoorziening en -zuivering; 75. verzoekt de EIB om samen te werken met andere bilaterale en multilaterale instellingen om gemeenschappelijke methoden voor de ontwikkeling van effectbeoordelingen uit te werken en toe te passen, teneinde meerwaarde en langdurige positieve effecten te waarborgen; Verantwoordingsstructuur van de EIB 76. herinnert eraan dat het interne toezicht bij de EIB onder leiding staat van het inspectoraat-generaal (IG), dat bestaat uit drie afdelingen die zich bezighouden met verantwoording (evaluatie van verrichtingen, de klachtenregeling en fraudeonderzoek) en elkaar aanvullen en bijdragen aan een consistente behandeling van aantijgingen en klachten; 77. merkt op dat de klachtenregeling van de EIB (EIB-CM) in 2023 in totaal 104 zaken heeft behandeld (97 in 2022); merkt op dat er in 2023 60 nieuwe klachten zijn ontvangen (54 in 2022), waarvan er 44 ontvankelijk werden verklaard en 29 betrekking hadden op door de EIB gefinancierde projecten, waarvan 27 buiten Europa; 78. merkt op dat de commissie voor klachten over aanbestedingen van de EIB de onafhankelijke commissie van de EIB is die klachten behandelt over aanbestedingsprocedures in het kader van door de EIB gefinancierde projecten buiten de EU; 79. is ingenomen met de inspanningen van de onderzoeksafdeling (IG/IN) om samen te werken en inspanningen te coördineren met de andere onderdelen van de fraudebestrijdingsarchitectuur van de EU, met name het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en het Europees Openbaar Ministerie (EOM), die in 2023 37 % van de verwijzingen voor onderzoeken (27 van de 74 zaken) ontvingen; moedigt de IG/IN aan haar samenwerking met alle onderdelen van de fraudebestrijdingsarchitectuur van de EU te versterken; 80. merkt op dat de IG/IN proactieve fraudeopsporingsactiviteiten uitvoert met behulp van het instrument voor de beoordeling van fraude- en integriteitsrisico’s en de robot voor het opsporen van corruptierisico’s bij aanbestedingen, en dat er in 2023 tijdens 24 beoordelingen verrichtingen zijn geselecteerd voor drie volledige en diepgaande proactieve integriteitscontroles; verzoekt de Bank na te gaan hoe deze digitale instrumenten verder kunnen worden verbeterd ter ondersteuning van de transparantie en financiële verantwoordingsplicht; 81. betreurt het dat in het jaarverslag van de IG/IN, ondanks herhaalde oproepen van het Parlement, geen adequate informatie wordt verschaft over de financiële omvang van de behandelde gevallen, de betrokken middelen of mandaten, het soort projecten in kwestie, de getroffen risicobeperkende maatregelen en de rol van de diensten van de EIB en van tussenpersonen of partners, en zelfs van de betrokken lidstaten; verzoekt de vertegenwoordigers van de IG/IN om het niveau van betrokkenheid, interactie en transparantie met het Parlement te verhogen, met name wat betreft de controle van de financiële activiteiten; herhaalt zijn oproep aan de IG/IN om verder te gaan dan het geven van een louter verhalende beschrijving van een paar casestudy’s en periodiek waardevolle informatie te rapporteren over de mate waarin de financiële belangen beschermd zijn; raadt de IG/IN aan een rapportagemodel te hanteren dat vergelijkbaar is met het model dat wordt gebruikt door andere onderzoeksorganen, zoals het EOM en OLAF, waarbij wordt gestreefd naar een goed evenwicht tussen transparantie en geheimhoudingsplicht of beroepsgeheim; 82. is zich ervan bewust dat het uitsluitingsbeleid van de EIB voorziet in een autonome uitsluitingsprocedure, maar dat deze wat besluitvormingsnormen, resultaten en rechtsmiddelen betreft niet volledig gelijkwaardig is aan het systeem voor vroegtijdige opsporing en uitsluiting van de Commissie; herhaalt zijn verzoek aan de EIB-groep en de Commissie om samen te werken bij het in kaart brengen van mogelijke lacunes en het voorstellen van correcties, waaronder een versnelde procedure voor de handhaving van uitsluitingsbesluiten van de EIB via het systeem voor vroegtijdige opsporing en uitsluiting; merkt op dat in 2023 vijf bedrijven via uitsluitingsprocedures op basis van IG/IN-bevindingen voor een periode van vijf jaar zijn uitgesloten van deelname aan door de EIB gefinancierde activiteiten; 83. is verheugd over de goedkeuring in 2023 van het beleid inzake het interne controlekader van de EIB-groep; erkent de resultaten van de afstemming op de groepsstructuur tussen de EIB en het EIF voor zover die de verschillende bedrijfsmodellen en governancestructuren van de twee entiteiten weerspiegelen; wijst met name op de opmerking van haar Comité ter controle van de boekhouding dat zowel interne controles als het interne controlekader groepsfuncties moeten worden; 84. merkt op dat de onafhankelijke externe controleur van de EIB de derde verdedigingslinie vormt; wijst erop dat de regelmatige roulatie van controleurs en opdrachten nieuwe perspectieven mogelijk maakt, en merkt daarom op dat de externe controleur van de EIB periodiek moet rouleren, maar dat zijn mandaat verlengd is tot 2027 en dat hij sinds 2009 de controleur van de EIB-groep is; 85. waardeert het dat het risicobeheerkader en de halfjaarlijkse verslagen over risicobeheer van de EIB-groep doeltreffend zijn en zijn afgestemd op de eisen en technische normen van de Europese Bankautoriteit; 86. benadrukt dat ondanks de moeilijke marktomstandigheden de portefeuille van de EIB in 2023 nog steeds een zeer laag niveau van niet-renderende blootstellingen vertoonde; is van mening dat, ook al komt een aanzienlijk deel van de kredietportefeuille van de Bank in aanmerking voor kredietverbeteringen of voor garanties van de EU-lidstaten, de hoge kwaliteit van de EIB-portefeuille het resultaat is van de zorgvuldige uitvoering van het zeer doeltreffende kredietbeleid van de EIB; 87. wijst erop dat de EIB niet binnen de EU-wetgeving valt die van toepassing is op kredietinstellingen, met name de verordening (6) en de richtlijn (7) kapitaalvereisten, en dat de Bank daarom het recht heeft haar kapitaal- en liquiditeitsvereisten op een voor haar activiteiten, haar missie en de marktomstandigheden adequate en passende manier vast te stellen; wijst erop dat de EIB-groep zich ertoe heeft verplicht te voldoen aan de beste bank- en marktpraktijken en de toepasbaarheid daarvan kan bepalen in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel; benadrukt dat de toepassing van deze normen geen onnodige lasten met zich mee mag brengen; is verheugd dat de EIB-groep de procedure voor toetsing en evaluatie vrijwillig heeft uitgevoerd; wijst erop dat dit in overeenstemming moet zijn met de governancestructuur en de missie van de EIB; 88. begrijpt dat de EU-instellingen, in overeenstemming met de veranderende behoeften van de EU, in 2024 de door de Raad van Gouverneurs van de EIB voorgestelde statutenwijziging hebben goedgekeurd door de statutaire limiet voor haar hefboomratio te wijzigen (8) en deze te verhogen van 250 % naar 290 %, om de EIB in staat te stellen meer te investeren zonder haar eigenvermogensbasis te vergroten; 89. stelt vast dat de gewijzigde hefboomratio de weg vrijmaakt voor het nemen van meer risico’s; erkent dat investeringen in hernieuwbare energie, duurzame infrastructuur en innovatieve technologieën essentieel zijn voor het concurrentievermogen van de EU, maar dat er vaak een groter risico mee is gemoeid vanwege het onzekere rendement; wijst erop dat het nemen van meer risico’s de volatiliteit van de rendementen van de EIB kan vergroten, maar merkt op dat de EIB over kapitaalbuffers beschikt die de uitbreiding van haar eigen risicoactiviteiten zouden ondersteunen; 90. is verontrust over de situatie bij Northvolt AB, een batterijfabrikant die geacht wordt een centrale rol te spelen in de groene transitie; benadrukt dat Northvolt als onderdeel van de schuldfinanciering voor de uitbreiding van een gigafabriek over een aanzienlijk pakket EIB-leningen van iets meer dan 942,6 miljoen EUR beschikte; merkt op dat Northvolt in maart 2025 het faillissement heeft aangevraagd; roept de EIB op nadere informatie te verstrekken over het evaluatie- en besluitvormingsproces dat voorafging aan de financiering van Northvolt AB en over de oorzaken die ertoe hebben geleid dat het project is mislukt; 91. benadrukt dat de verwachting was dat de uitbreiding van de gigafabriek de jaarlijkse batterijproductiecapaciteit zou verhogen en dat de uitbreiding van strategisch belang werd geacht voor het mondiaal concurrentievermogen en aansloot op de strategieën van de EU voor de sector; 92. verzoekt de Commissie en de Raad van Bewind van de EIB onverwijld een diepgaand intern onderzoek in te stellen om de financiële schade, de redenen voor en de context van de mislukking van dit vlaggenschipproject te achterhalen en lering te trekken uit deze ervaring om te voorkomen dat een soortgelijke situatie zich opnieuw voordoet of om de vroegtijdige opsporing ervan mogelijk te maken; 93. blijft erbij dat de grootste toegevoegde waarde van EU-steun ligt in het stimuleren van investeringen met een hoger risico in innovatieve projecten, het opschalen van strategische EU-doelstellingen en het mogelijk maken van overgangsprojecten op lange termijn die geen financiering uit de particuliere sector kunnen krijgen; is van mening dat het InvestEU-programma, om zijn doelstellingen op het gebied van innovatie en concurrentievermogen effectief te kunnen nastreven, gericht moet zijn op de financiering van opgeschaalde investeringen met een hoger risico en dat de EIB-groep moet deelnemen aan meer en grotere projecten met een hoog risico, waarbij in de eerste plaats en bij voorkeur Europese investeerders moeten worden betrokken en waarbij een meer op risicoabsorptie gerichte inzet van InvestEU-middelen wordt gecombineerd met een gelijkwaardige oriëntatie bij de aanwending van de eigen financiële middelen van de EIB-groep; dringt er bij de EIB op aan striktere voorwaarden in te voeren om te voorkomen dat overheidsfinanciering van de EU wordt gebruikt om ondernemingen te subsidiëren die hun productie naar landen buiten Europa verplaatsen, teneinde ervoor te zorgen dat alle door de EIB gefinancierde projecten bijdragen aan de veerkracht van de Europese industrie op de lange termijn; 94. is zich ervan bewust dat de leden van de Directie van de EIB, voordat zij bij de EIB beginnen aan hun ambtstermijn, die doorgaans twee tot zes jaar duurt, vaak ambtenaren zijn in hun land van herkomst, en dat zij daarom het recht hebben om onder bepaalde voorwaarden gedurende de afkoelingsperiode (die is verlengd tot 24 maanden na afloop van hun ambtstermijn bij de EIB) professionele ontwikkelingsmogelijkheden na te streven; merkt op dat de leden van de Directie wordt gevraagd de Commissie ethiek en compliance op de hoogte te stellen en zo snel mogelijk goedkeuring te vragen voor onderhandelingen over een mogelijk dienstverband; 95. staat volledig achter de herhaalde verzoeken van het Parlement om het mechanisme ter voorkoming van belangenconflicten binnen de EIB te versterken en de behandeling van dergelijke gevallen te verbeteren, en om een duidelijkere beschrijving te verschaffen van de voorwaarden waaronder vicepresidenten van de EIB kunnen deelnemen aan besluitvorming over verrichtingen in hun land van herkomst, en dringt erop aan aandacht aan deze kwesties te besteden in een toekomstige herziening van de gedragscode van de Directie; 96. wijst erop dat de Europese Ombudsman op 31 oktober 2023 in zaak 611/2022/KR heeft geoordeeld dat een voormalige vicepresident financieringsovereenkomsten tussen de EIB en een nationale stimuleringsbank (9) in zijn land van herkomst had goedgekeurd enkele weken voor hij algemeen directeur van die nationale stimuleringsbank werd, ondanks het advies van het hoofd van de afdeling Compliance van de EIB om af te zien van dergelijke handelingen tijdens de benoemingsprocedure; begrijpt dat deze zaak dateert van vóór de inwerkingtreding van de huidige gedragscode van de Directie, die nu specifieke bepalingen bevat over de toekomstige dienstverbanden van haar leden; merkt op dat de EIB zich er bij de toekomstige herziening van de regels die van toepassing zijn op haar Commissie ethiek en compliance toe heeft verbonden rekening te houden met de aanbeveling van de Europese Ombudsman om de besluiten van de Directie openbaar te maken; 97. merkt op dat risicobeperkende maatregelen, zoals ringfencing en afkoelingsperioden, de meest gebruikelijke voorzorgsmaatregelen zijn die worden gebruikt bij de behandeling van draaideurzaken, en begrijpt dat dergelijke maatregelen worden uitgevoerd en nageleefd door de leden van de Directie, met inbegrip van de personen over wie onlangs in de media werd bericht; 98. deelt het standpunt van de Europese Ombudsman dat de rol van de Commissie ethiek en compliance van de EIB moet worden versterkt als het gaat om het toezicht op de beoogde nieuwe banen van leden van de Directie en dat de Commissie ethiek en compliance risicobeperkende maatregelen moet kunnen opleggen en handhaven; begrijpt dat de Commissie ethiek en compliance de afgelopen jaren een prominentere rol is gaan spelen en dat intern wordt besproken hoe zij doeltreffender te werk kan gaan; 99. verzoekt de Bank om de deelname van Europese ondernemingen aan aanbestedingsprocedures voor door de EIB gefinancierde projecten te bevorderen; moedigt de Bank aan kredietnemers te adviseren prioriteit te geven aan Europese ondernemingen teneinde het Europese concurrentievermogen te versterken; 100. vraagt de EIB nogmaals te zorgen voor een passende geografische vertegenwoordiging, ook op het niveau van het middenkader en het hoger management, en verzoekt haar een jaarlijkse uitsplitsing naar gender en nationaliteit voor het midden- en topkader te publiceren; Controle, transparantie en toezicht 101. betreurt het ten zeerste dat de Europese Rekenkamer (ERK) nog steeds geen volledige toegang heeft tot alle gegevens over de verrichtingen van de EIB; erkent dat niet alle activiteiten van de EIB rechtstreeks door de EU worden gefinancierd en dat daarom niet alle activiteiten automatisch toegankelijk zijn voor de ERK; dringt erop aan dat de ERK toegang moet hebben tot alle informatie die nodig is om alle EIB-verrichtingen waarmee EU-middelen zijn gemoeid, ook door financiële tussenpersonen uitgevoerde verrichtingen, met als doel EU-beleid uit te voeren, volledig en uitputtend te kunnen beoordelen; roept de ERK op om alle verrichtingen waarbij de EU-begroting op enigerlei wijze is betrokken, zo goed mogelijk te controleren; 102. merkt op dat de belangrijkste relevante controletaken zijn toevertrouwd aan het Comité ter controle van de boekhouding van de EIB, een volledig onafhankelijk orgaan; is van mening dat de deelname van gekwalificeerde externe vertegenwoordigers aan specifieke taken van het Comité ter controle van de boekhouding de objectiviteit van de analyses van dat Comité zou kunnen vergroten; 103. merkt op dat het transparantiebeleid van de EIB een compromis vormt tussen het beginsel van openheid en de noodzaak om gevoelige informatie te beschermen; merkt op dat in het beleid wordt aangegeven welke informatie wanneer proactief moet worden gepubliceerd (zo moeten projectsamenvattingen ten minste drie weken voordat de financiering van het project ter goedkeuring aan de Raad van Bewind van de EIB wordt voorgelegd worden gepubliceerd) en dat in het beleid ook de relevante uitzonderingen worden beschreven; dringt erop aan dat deze samenvattingen zinvolle informatie voor belanghebbenden moeten bevatten; 104. merkt op dat in 2023 449 projecten werden goedgekeurd door de Raad van Bewind van de EIB en dat bijna alle (94 %) projectsamenvattingen werden gepubliceerd, in de meeste gevallen (57 %) voorafgaand aan de goedkeuring; merkt op dat alle EIB-verrichtingen die worden uitgevoerd via financiële tussenpersonen op de website van de EIB worden gepubliceerd en dat de EIB op verzoek gedetailleerde informatie verstrekt; 105. wijst erop dat alle documenten van de EIB voor het publiek toegankelijk zijn in overeenstemming met de aanname ten gunste van openbaarmaking; benadrukt dat alle aanvragers vooraf moeten worden geïnformeerd over de toegang van het publiek tot documenten en dat weigeringen uitsluitend gebaseerd mogen zijn op gespecificeerde uitzonderingen; benadrukt dat de EIB moet overwegen tijdig informatie te publiceren over de motivering van en context voor projecten alsook uitleg over hun afstemming op en bijdrage aan de beleidsdoelstellingen van de EU; dringt er bij de EIB op aan de auditresultaten van haar grootste financiële verrichtingen systematisch te publiceren ter waarborging van een onafhankelijke controle van haar risicobeheer en effectbeoordelingen; verwacht dat de EIB de niet-openbaarmaking beperkt tot de toepasselijke uitzonderingen waarin voorzien is in Verordening (EG) nr. 1049/2001 (10) en Verordening (EG) nr. 1367/2006 (11) ; dringt aan op de volledige uitvoering van de aanbevelingen van de Ombudsman die zijn gedaan naar aanleiding van zijn onderzoeken naar het openbaarmakingsbeleid van de EIB en de daarmee verband houdende verzoeken om toegang tot documenten; 106. herinnert eraan dat op alle ontvangers van EU-financiering een algemene verplichting rust om de herkomst ervan te erkennen en de zichtbaarheid van alle ontvangen EU-financiering te waarborgen; verzoekt de EIB-groep erop toe te zien dat de eindontvangers voldoen aan de zichtbaarheidscriteria voor de financiële steun van de EU; 107. wijst erop dat de Bank eraan werkt om de tijd te verkorten die nodig is vanaf het ontwerp van een product tot de beschikbaarheid ervan op de markt (doorlooptijd), door haar projectcycli volledig te digitaliseren; dringt erop aan dat de Bank haar inspanningen voor de digitalisering van haar activiteiten opvoert; 108. verzoekt de EIB nogmaals haar beleid ter bestrijding van belastingfraude, -ontduiking en -ontwijking te versterken en volledig uit te voeren, onder meer door geen financiering te verstrekken aan begunstigden en financiële tussenpersonen die aantoonbaar betrokken zijn geweest bij dergelijke praktijken of een hoog risico lopen erbij betrokken te raken; 109. herhaalt dat de goedkeuring van een memorandum van samenwerking tussen het Parlement en de EIB een meer gestructureerde dialoog zou bevorderen; prijst in dit verband de ongekende samenwerking van de EIB met het Parlement bij de voorbereiding van deze resolutie en merkt op dat dit een concrete uiting van openheid en transparantie is; Follow-up van de aanbevelingen van het Parlement 110. dringt er bij de EIB op aan verslag te blijven uitbrengen over de stand van zaken met betrekking tot de eerdere aanbevelingen van het Parlement, met name ten aanzien van de bereikte resultaten en de impact van de maatregelen die zijn genomen om haar prioriteiten en het EU-beleid uit te voeren, vooral met betrekking tot: o o o 111. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie en verzoekt de Raad en de Raad van Bewind van de EIB een debat te houden over de hierin gepresenteerde standpunten van het Parlement.
|
European Parliament Adopted Texts
|
https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/TA-10-2025-05-07_NL.html
|
Het Europees Parlement, – gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023 (1) , – gezien de geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023 ( COM(2024)0272 – C10-0067/2024) (2) , – gezien het verslag van de Commissie betreffende de follow-up van de kwijting voor het begrotingsjaar 2022 ( COM(2024)0267 ) en de gedetailleerde antwoorden op de specifieke verzoeken van het Europees Parlement, – gezien het jaarlijks beheers- en prestatieverslag van de Commissie over de EU-begroting 2023 ( COM(2024)0401 ), – gezien het jaarverslag van de Commissie aan de kwijtingsautoriteit over de in 2023 uitgevoerde interne controles ( COM(2024)0249 ) en het bijbehorende werkdocument van de diensten van de Commissie (SWD(2024)0145), – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de instellingen (3) , en de speciale verslagen van de Rekenkamer, – gezien de verklaring van de Rekenkamer (4) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 over de aan de Commissie te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05754/2025 – C10‑0013/2025), – gezien de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (5) , en met name de artikelen 69, 260, 261 en 262, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (6) , en met name de artikelen 69, 266, 267 en 268, – gezien artikel 101 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie regionale ontwikkeling, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien de brief van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10‑0074/2025 ), 1. verleent de Commissie kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023; 2. formuleert zijn opmerkingen in de resolutie die een integrerend deel uitmaakt van de besluiten over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023, afdeling III – Commissie, uitvoerende agentschappen en het negende, tiende en elfde Europees Ontwikkelingsfonds; 3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, alsook aan de nationale parlementen en de nationale en regionale controle-instanties van de lidstaten, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie). 2. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Uitvoerend Agentschap klimaat, infrastructuur en milieu voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2019(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023 (7) , – gezien de geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023 ( COM(2024)0272 – C10-0067/2024) (8) , – gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Uitvoerend Agentschap klimaat, infrastructuur en milieu voor het begrotingsjaar 2023 (9) , – gezien het verslag van de Commissie betreffende de follow-up van de kwijting voor het begrotingsjaar 2022 ( COM(2024)0267 ) en de gedetailleerde antwoorden op de specifieke verzoeken van het Europees Parlement, – gezien het jaarverslag van de Commissie aan de kwijtingsautoriteit over de in 2023 uitgevoerde interne controles ( COM(2024)0249 ) en het bijbehorende werkdocument van de diensten van de Commissie (SWD(2024)0145), – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (10) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (11) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 over de aan de uitvoerende agentschappen te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05756/2025 – C10‑0026/2025), – gezien de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (12) , en met name de artikelen 69, 260, 261 en 262, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (13) , en met name de artikelen 69, 266, 267 en 268, – gezien Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad van 19 december 2002 tot vaststelling van het statuut van de uitvoerende agentschappen waaraan bepaalde taken voor het beheer van communautaire programma’s worden gedelegeerd (14) , en met name artikel 14, lid 3, – gezien Verordening (EG) nr. 1653/2004 van de Commissie van 21 september 2004 houdende een model voor het financieel reglement van de uitvoerende agentschappen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad tot vaststelling van het statuut van de uitvoerende agentschappen waaraan bepaalde taken voor het beheer van communautaire programma’s worden gedelegeerd (15) , en met name artikel 66, eerste en tweede alinea, – gezien Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/173 van de Commissie van 12 februari 2021 tot oprichting van het Europees Uitvoerend Agentschap klimaat, infrastructuur en milieu, het Europees Uitvoerend Agentschap voor gezondheid en digitaal beleid, het Europees Uitvoerend Agentschap onderzoek, het Europees Uitvoerend Agentschap Innovatieraad en het mkb, het Uitvoerend Agentschap Europese Onderzoeksraad en het Europees Uitvoerend Agentschap onderwijs en cultuur en tot intrekking van Uitvoeringsbesluiten 2013/801/EU, 2013/771/EU, 2013/778/EU, 2013/779/EU, 2013/776/EU en 2013/770/EU (16) , – gezien artikel 101 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie regionale ontwikkeling, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien de brief van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10‑0074/2025 ), 1. verleent de directeur van het Europees Uitvoerend Agentschap klimaat, infrastructuur en milieu kwijting voor de uitvoering van de begroting van het uitvoerend agentschap voor het begrotingsjaar 2023; 2. formuleert zijn opmerkingen in de resolutie die een integrerend deel uitmaakt van de besluiten over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023, afdeling III – Commissie, uitvoerende agentschappen en het negende, tiende en elfde Europees Ontwikkelingsfonds; 3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit, het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023, afdeling III – Commissie en de resolutie die een integrerend deel uitmaakt van deze besluiten, te doen toekomen aan de directeur van het Europees Uitvoerend Agentschap klimaat, infrastructuur en milieu, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie). 3. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Uitvoerend Agentschap onderwijs en cultuur voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2019(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023 (17) , – gezien de geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023 ( COM(2024)0272 – C10‑0067/2024) (18) , – gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Uitvoerend Agentschap onderwijs en cultuur voor het begrotingsjaar 2023 (19) , – gezien het verslag van de Commissie betreffende de follow-up van de kwijting voor het begrotingsjaar 2022 ( COM(2024)0267 ) en de gedetailleerde antwoorden op de specifieke verzoeken van het Europees Parlement, – gezien het jaarverslag van de Commissie aan de kwijtingsautoriteit over de in 2023 uitgevoerde interne controles ( COM(2024)0249 ) en het bijbehorende werkdocument van de diensten van de Commissie (SWD(2024)0145), – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (20) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (21) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 over de aan de uitvoerende agentschappen te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05756/2025 – C10‑0026/2025), – gezien de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (22) , en met name de artikelen 69, 260, 261 en 262, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (23) , en met name de artikelen 69, 266, 267 en 268, – gezien Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad van 19 december 2002 tot vaststelling van het statuut van de uitvoerende agentschappen waaraan bepaalde taken voor het beheer van communautaire programma’s worden gedelegeerd (24) , en met name artikel 14, lid 3, – gezien Verordening (EG) nr. 1653/2004 van de Commissie van 21 september 2004 houdende een model voor het financieel reglement van de uitvoerende agentschappen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad tot vaststelling van het statuut van de uitvoerende agentschappen waaraan bepaalde taken voor het beheer van communautaire programma’s worden gedelegeerd (25) , en met name artikel 66, eerste en tweede alinea, – gezien Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/173 van de Commissie van 12 februari 2021 tot oprichting van het Europees Uitvoerend Agentschap klimaat, infrastructuur en milieu, het Europees Uitvoerend Agentschap voor gezondheid en digitaal beleid, het Europees Uitvoerend Agentschap onderzoek, het Europees Uitvoerend Agentschap Innovatieraad en het mkb, het Uitvoerend Agentschap Europese Onderzoeksraad en het Europees Uitvoerend Agentschap onderwijs en cultuur en tot intrekking van Uitvoeringsbesluiten 2013/801/EU, 2013/771/EU, 2013/778/EU, 2013/779/EU, 2013/776/EU en 2013/770/EU (26) , – gezien artikel 101 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie regionale ontwikkeling, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien de brief van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10‑0074/2025 ), 1. verleent de directeur van het Europees Uitvoerend Agentschap onderwijs en cultuur kwijting voor de uitvoering van de begroting van het uitvoerend agentschap voor het begrotingsjaar 2023; 2. formuleert zijn opmerkingen in de resolutie die een integrerend deel uitmaakt van de besluiten over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023, afdeling III – Commissie, uitvoerende agentschappen en het negende, tiende en elfde Europees Ontwikkelingsfonds; 3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit, het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023, afdeling III – Commissie en de resolutie die een integrerend deel uitmaakt van deze besluiten, te doen toekomen aan de directeur van het Europees Uitvoerend Agentschap onderwijs en cultuur, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie). 4. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Uitvoerend Agentschap Innovatieraad en het mkb voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2019(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023 (27) , – gezien de geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023 ( COM(2024)0272 – C10-0067/2024) (28) , – gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Uitvoerend Agentschap Innovatieraad en het mkb voor het begrotingsjaar 2023 (29) , – gezien het verslag van de Commissie betreffende de follow-up van de kwijting voor het begrotingsjaar 2022 ( COM(2024)0267 ) en de gedetailleerde antwoorden op de specifieke verzoeken van het Europees Parlement, – gezien het jaarverslag van de Commissie aan de kwijtingsautoriteit over de in 2023 uitgevoerde interne controles ( COM(2024)0249 ) en het bijbehorende werkdocument van de diensten van de Commissie (SWD(2024)0145), – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (30) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (31) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 over de aan de uitvoerende agentschappen te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05756/2025 –C10‑0026/2025), – gezien de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (32) , en met name de artikelen 69, 260, 261 en 262, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (33) , en met name de artikelen 69, 266, 267 en 268, – gezien Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad van 19 december 2002 tot vaststelling van het statuut van de uitvoerende agentschappen waaraan bepaalde taken voor het beheer van communautaire programma’s worden gedelegeerd (34) , en met name artikel 14, lid 3, – gezien Verordening (EG) nr. 1653/2004 van de Commissie van 21 september 2004 houdende een model voor het financieel reglement van de uitvoerende agentschappen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad tot vaststelling van het statuut van de uitvoerende agentschappen waaraan bepaalde taken voor het beheer van communautaire programma’s worden gedelegeerd (35) , en met name artikel 66, eerste en tweede alinea, – gezien Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/173 van de Commissie van 12 februari 2021 tot oprichting van het Europees Uitvoerend Agentschap klimaat, infrastructuur en milieu, het Europees Uitvoerend Agentschap voor gezondheid en digitaal beleid, het Europees Uitvoerend Agentschap onderzoek, het Europees Uitvoerend Agentschap Innovatieraad en het mkb, het Uitvoerend Agentschap Europese Onderzoeksraad en het Europees Uitvoerend Agentschap onderwijs en cultuur en tot intrekking van Uitvoeringsbesluiten 2013/801/EU, 2013/771/EU, 2013/778/EU, 2013/779/EU, 2013/776/EU en 2013/770/EU (36) , – gezien artikel 101 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie regionale ontwikkeling, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien de brief van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10‑0074/2025 ), 1. verleent de waarnemend directeur van het Europees Uitvoerend Agentschap Innovatieraad en het mkb kwijting voor de uitvoering van de begroting van het uitvoerend agentschap voor het begrotingsjaar 2023; 2. formuleert zijn opmerkingen in de resolutie die een integrerend deel uitmaakt van de besluiten over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023, afdeling III – Commissie, uitvoerende agentschappen en het negende, tiende en elfde Europees Ontwikkelingsfonds; 3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit, het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023, afdeling III – Commissie en de resolutie die een integrerend deel uitmaakt van deze besluiten, te doen toekomen aan de waarnemend directeur van het Europees Uitvoerend Agentschap Innovatieraad en het mkb, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie). 5. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Uitvoerend Agentschap Europese Onderzoeksraad voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2019(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023 (37) , – gezien de geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023 ( COM(2024)0272 – C10-0067/2024) (38) , – gezien de definitieve jaarrekening van het Uitvoerend Agentschap Europese Onderzoeksraad voor het begrotingsjaar 2023 (39) , – gezien het verslag van de Commissie betreffende de follow-up van de kwijting voor het begrotingsjaar 2022 ( COM(2024)0267 ) en de gedetailleerde antwoorden op de specifieke verzoeken van het Europees Parlement, – gezien het jaarverslag van de Commissie aan de kwijtingsautoriteit over de in 2023 uitgevoerde interne controles ( COM(2024)0249 ) en het bijbehorende werkdocument van de diensten van de Commissie (SWD(2024)0145), – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (40) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (41) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 over de aan de uitvoerende agentschappen te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05756/2025 – C10‑0026/2025), – gezien de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (42) , en met name de artikelen 69, 260, 261 en 262, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (43) , en met name de artikelen 69, 266, 267 en 268, – gezien Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad van 19 december 2002 tot vaststelling van het statuut van de uitvoerende agentschappen waaraan bepaalde taken voor het beheer van communautaire programma’s worden gedelegeerd (44) , en met name artikel 14, lid 3, – gezien Verordening (EG) nr. 1653/2004 van de Commissie van 21 september 2004 houdende een model voor het financieel reglement van de uitvoerende agentschappen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad tot vaststelling van het statuut van de uitvoerende agentschappen waaraan bepaalde taken voor het beheer van communautaire programma’s worden gedelegeerd (45) , en met name artikel 66, eerste en tweede alinea, – gezien Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/173 van de Commissie van 12 februari 2021 tot oprichting van het Europees Uitvoerend Agentschap klimaat, infrastructuur en milieu, het Europees Uitvoerend Agentschap voor gezondheid en digitaal beleid, het Europees Uitvoerend Agentschap onderzoek, het Europees Uitvoerend Agentschap Innovatieraad en het mkb, het Uitvoerend Agentschap Europese Onderzoeksraad en het Europees Uitvoerend Agentschap onderwijs en cultuur en tot intrekking van Uitvoeringsbesluiten 2013/801/EU, 2013/771/EU, 2013/778/EU, 2013/779/EU, 2013/776/EU en 2013/770/EU (46) , – gezien artikel 101 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie regionale ontwikkeling, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien de brief van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10‑0074/2025 ), 1. verleent de directeur van het Uitvoerend Agentschap Europese Onderzoeksraad kwijting voor de uitvoering van de begroting van het uitvoerend agentschap voor het begrotingsjaar 2023; 2. formuleert zijn opmerkingen in de resolutie die een integrerend deel uitmaakt van de besluiten over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023, afdeling III – Commissie, uitvoerende agentschappen en het negende, tiende en elfde Europees Ontwikkelingsfonds; 3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit, het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023, afdeling III – Commissie en de resolutie die een integrerend deel uitmaakt van deze besluiten, te doen toekomen aan de directeur van het Uitvoerend Agentschap Europese Onderzoeksraad, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie). 6. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Uitvoerend Agentschap voor gezondheid en digitaal beleid voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2019(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023 (47) , – gezien de geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023 ( COM(2024)0272 – C10-0067/2024) (48) , – gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Uitvoerend Agentschap voor gezondheid en digitaal beleid voor het begrotingsjaar 2023 (49) , – gezien het verslag van de Commissie betreffende de follow-up van de kwijting voor het begrotingsjaar 2022 ( COM(2024)0267 ) en de gedetailleerde antwoorden op de specifieke verzoeken van het Europees Parlement, – gezien het jaarverslag van de Commissie aan de kwijtingsautoriteit over de in 2023 uitgevoerde interne controles ( COM(2024)0249 ) en het bijbehorende werkdocument van de diensten van de Commissie (SWD(2024)0145), – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (50) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (51) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 over de aan de uitvoerende agentschappen te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05756/2025 – C10‑0026/2025), – gezien de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (52) , en met name de artikelen 69, 260, 261 en 262, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (53) , en met name de artikelen 69, 266, 267 en 268, – gezien Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad van 19 december 2002 tot vaststelling van het statuut van de uitvoerende agentschappen waaraan bepaalde taken voor het beheer van communautaire programma’s worden gedelegeerd (54) , en met name artikel 14, lid 3, – gezien Verordening (EG) nr. 1653/2004 van de Commissie van 21 september 2004 houdende een model voor het financieel reglement van de uitvoerende agentschappen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad tot vaststelling van het statuut van de uitvoerende agentschappen waaraan bepaalde taken voor het beheer van communautaire programma’s worden gedelegeerd (55) , en met name artikel 66, eerste en tweede alinea, – gezien Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/173 van de Commissie van 12 februari 2021 tot oprichting van het Europees Uitvoerend Agentschap klimaat, infrastructuur en milieu, het Europees Uitvoerend Agentschap voor gezondheid en digitaal beleid, het Europees Uitvoerend Agentschap onderzoek, het Europees Uitvoerend Agentschap Innovatieraad en het mkb, het Uitvoerend Agentschap Europese Onderzoeksraad en het Europees Uitvoerend Agentschap onderwijs en cultuur en tot intrekking van Uitvoeringsbesluiten 2013/801/EU, 2013/771/EU, 2013/778/EU, 2013/779/EU, 2013/776/EU en 2013/770/EU (56) , – gezien artikel 101 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie regionale ontwikkeling, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien de brief van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10‑0074/2025 ), 1. verleent de directeur van het Europees Uitvoerend Agentschap voor gezondheid en digitaal beleid kwijting voor de uitvoering van de begroting van het uitvoerend agentschap voor het begrotingsjaar 2023; 2. formuleert zijn opmerkingen in de resolutie die een integrerend deel uitmaakt van de besluiten over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023, afdeling III – Commissie, uitvoerende agentschappen en het negende, tiende en elfde Europees Ontwikkelingsfonds; 3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit, het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023, afdeling III – Commissie en de resolutie die een integrerend deel uitmaakt van deze besluiten, te doen toekomen aan de directeur van het Europees Uitvoerend Agentschap voor gezondheid en digitaal beleid, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie). 7. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Uitvoerend Agentschap onderzoek voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2019(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023 (57) , – gezien de geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023 ( COM(2024)0272 – C10-0067/2024) (58) , – gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Uitvoerend Agentschap onderzoek voor het begrotingsjaar 2023 (59) , – gezien het verslag van de Commissie betreffende de follow-up van de kwijting voor het begrotingsjaar 2022 ( COM(2024)0267 ) en de gedetailleerde antwoorden op de specifieke verzoeken van het Europees Parlement, – gezien het jaarverslag van de Commissie aan de kwijtingsautoriteit over de in 2023 uitgevoerde interne controles ( COM(2024)0249 ) en het bijbehorende werkdocument van de diensten van de Commissie (SWD(2024)0145), – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (60) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (61) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 over de aan de uitvoerende agentschappen te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05756/2025 – C10‑0026/2025), – gezien de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (62) , en met name de artikelen 69, 260, 261 en 262, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (63) , en met name de artikelen 69, 266, 267 en 268, – gezien Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad van 19 december 2002 tot vaststelling van het statuut van de uitvoerende agentschappen waaraan bepaalde taken voor het beheer van communautaire programma’s worden gedelegeerd (64) , en met name artikel 14, lid 3, – gezien Verordening (EG) nr. 1653/2004 van de Commissie van 21 september 2004 houdende een model voor het financieel reglement van de uitvoerende agentschappen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad tot vaststelling van het statuut van de uitvoerende agentschappen waaraan bepaalde taken voor het beheer van communautaire programma’s worden gedelegeerd (65) , en met name artikel 66, eerste en tweede alinea, – gezien Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/173 van de Commissie van 12 februari 2021 tot oprichting van het Europees Uitvoerend Agentschap klimaat, infrastructuur en milieu, het Europees Uitvoerend Agentschap voor gezondheid en digitaal beleid, het Europees Uitvoerend Agentschap onderzoek, het Europees Uitvoerend Agentschap Innovatieraad en het mkb, het Uitvoerend Agentschap Europese Onderzoeksraad en het Europees Uitvoerend Agentschap onderwijs en cultuur en tot intrekking van Uitvoeringsbesluiten 2013/801/EU, 2013/771/EU, 2013/778/EU, 2013/779/EU, 2013/776/EU en 2013/770/EU (66) , – gezien artikel 101 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie regionale ontwikkeling, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien de brief van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10‑0074/2025 ), 1. verleent de directeur van het Europees Uitvoerend Agentschap onderzoek kwijting voor de uitvoering van de begroting van het uitvoerend agentschap voor het begrotingsjaar 2023; 2. formuleert zijn opmerkingen in de resolutie die een integrerend deel uitmaakt van de besluiten over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023, afdeling III – Commissie, uitvoerende agentschappen en het negende, tiende en elfde Europees Ontwikkelingsfonds; 3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit, het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023, afdeling III – Commissie en de resolutie die een integrerend deel uitmaakt van deze besluiten, te doen toekomen aan de directeur van het Europees Uitvoerend Agentschap onderzoek, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie). 8. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het negende, tiende en elfde Europees Ontwikkelingsfonds voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2019(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de balansen en resultatenrekeningen van het negende, tiende en elfde Europees Ontwikkelingsfonds voor het begrotingsjaar 2023 ( COM(2023)0273 – C10-0081/2024) (67) , – gezien de financiële informatie over de Europese Ontwikkelingsfondsen ( COM(2024)0273 ), – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de activiteiten van het negende, tiende en elfde Europees Ontwikkelingsfonds voor het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de Commissie (68) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (69) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbevelingen van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan de Commissie te verlenen kwijting voor de uitvoering van de verrichtingen van de Europese Ontwikkelingsfondsen in het begrotingsjaar 2023 (05489/2025 – C10‑0027/2025, 05490/2025 – C10‑0028/2025, 05491/2025 – C10‑0029/2025), – gezien het verslag van de Commissie betreffende de follow-up van de kwijting voor het begrotingsjaar 2022 ( COM(2024)0267 ), – gezien de partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, ondertekend te Cotonou (Benin) op 23 juni 2000 (70) en gewijzigd te Ouagadougou (Burkina Faso) op 22 juni 2010 (71) , – gezien Besluit (EU) 2021/1764 van de Raad van 5 oktober 2021 inzake de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie, met inbegrip van de betrekkingen tussen de Europese Unie enerzijds en Groenland en het Koninkrijk Denemarken anderzijds (Besluit betreffende de LGO-associatie, met inbegrip van Groenland) (72) , – gezien artikel 33 van het intern akkoord van 20 december 1995 tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de financiering en het beheer van de steun van de Gemeenschap in het kader van het tweede financieel protocol van de vierde ACS-EG-overeenkomst (73) , – gezien artikel 32 van het intern akkoord van 18 september 2000 tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de financiering en het beheer van de steun van de Gemeenschap in het kader van het financieel protocol bij de partnerschapsovereenkomst tussen de staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, ondertekend te Cotonou (Benin) op 23 juni 2000, en de toewijzing van financiële bijstand ten behoeve van de landen en gebieden overzee waarop de bepalingen van het vierde deel van het EG-Verdrag van toepassing zijn (74) , – gezien artikel 11 van het intern akkoord van 24 juni 2013 en 26 juni 2013 tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten van de Europese Unie, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de financiering van de steun van de Europese Unie binnen het meerjarig financieel kader voor de periode 2014-2020, overeenkomstig de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst, en betreffende de toewijzing van financiële bijstand ten behoeve van de landen en gebieden overzee waarop de bepalingen van het vierde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie van toepassing zijn (75) , – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien artikel 74 van het Financieel Reglement van 16 juni 1998 van toepassing op de samenwerking inzake ontwikkelingsfinanciering in het kader van de vierde ACS-EG-overeenkomst (76) , – gezien artikel 119 van het Financieel Reglement van 27 maart 2003 van toepassing op het negende Europees Ontwikkelingsfonds (77) , – gezien artikel 50 van Verordening (EG) nr. 215/2008 van de Raad van 18 februari 2008 inzake het Financieel Reglement van toepassing op het tiende Europees Ontwikkelingsfonds (78) , – gezien artikel 44 van Verordening (EU) 2018/1877 van de Raad van 26 november 2018 inzake het financieel reglement van toepassing op het 11e Europees Ontwikkelingsfonds, en tot intrekking van Verordening (EU) 2015/323 (79) , – gezien artikel 101, artikel 102, derde streepje, van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien het advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10‑0074/2025 ), 1. verleent de Commissie kwijting voor de uitvoering van de begroting van het negende, tiende en elfde Europees Ontwikkelingsfonds voor het begrotingsjaar 2023; 2. formuleert zijn opmerkingen in onderstaande resolutie; 3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Rekenkamer en de Europese Investeringsbank, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie). 9. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over de afsluiting van de rekeningen van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023, afdeling III – Commissie ( 2024/2019(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023 (80) , – gezien de geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023 ( COM(2024)0272 – C10-0067/2024) (81) , – gezien het verslag van de Commissie betreffende de follow-up van de kwijting voor het begrotingsjaar 2022 ( COM(2024)0267 ) en de gedetailleerde antwoorden op de specifieke verzoeken van het Europees Parlement, – gezien het jaarlijks beheers- en prestatieverslag van de Commissie over de EU-begroting 2023 ( COM(2024)0401 ), – gezien het jaarverslag van de Commissie aan de kwijtingsautoriteit over de in 2023 uitgevoerde interne controles ( COM(2024)0249 ) en het bijbehorende werkdocument van de diensten van de Commissie (SWD(2024)0145), – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de instellingen (82) , en de speciale verslagen van de Rekenkamer, – gezien de verklaring van de Rekenkamer (83) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 over de aan de Commissie te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05754/2025 – C10‑0013/2025), – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 over de aan de uitvoerende agentschappen te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05756/2025 – C10‑0026/2025), – gezien de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (84) , en met name de artikelen 69, 260, 261 en 262, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (85) , en met name de artikelen 69, 266, 267 en 268, – gezien Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad van 19 december 2002 tot vaststelling van het statuut van de uitvoerende agentschappen waaraan bepaalde taken voor het beheer van communautaire programma’s worden gedelegeerd (86) , en met name artikel 14, leden 2 en 3, – gezien artikel 101 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie regionale ontwikkeling, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien de brief van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10‑0074/2025 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023; 2. formuleert zijn opmerkingen in de resolutie die een integrerend deel uitmaakt van de besluiten over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023, afdeling III – Commissie, uitvoerende agentschappen en het negende, tiende en elfde Europees Ontwikkelingsfonds; 3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie van de Europese Unie, de Rekenkamer en de Europese Investeringsbank, alsook aan de nationale parlementen en de nationale en regionale controle-instanties van de lidstaten, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie). 10. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over de afsluiting van de rekeningen van het negende, tiende en elfde Europees Ontwikkelingsfonds voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2019(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de balansen en resultatenrekeningen van het negende, tiende en elfde Europees Ontwikkelingsfonds voor het begrotingsjaar 2023 ( COM(2023)0273 – C10-0081/2024) (87) , – gezien de financiële informatie over de Europese Ontwikkelingsfondsen ( COM(2024)0273 ), – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de activiteiten van het negende, tiende en elfde Europees Ontwikkelingsfonds voor het begrotingsjaar 2023 en de antwoorden van de Commissie (88) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (89) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbevelingen van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan de Commissie te verlenen kwijting voor de uitvoering van de verrichtingen van de Europese Ontwikkelingsfondsen in het begrotingsjaar 2023 (05489/2025 – C10‑0027/2025, 05490/2025 – C10‑0028/2025, 05491/2025 – C10‑0029/2025), – gezien het verslag van de Commissie betreffende de follow-up van de kwijting voor het begrotingsjaar 2022 ( COM(2024)0267 ), – gezien de partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, ondertekend te Cotonou (Benin) op 23 juni 2000 (90) en gewijzigd te Ouagadougou (Burkina Faso) op 22 juni 2010 (91) , – gezien Besluit (EU) 2021/1764 van de Raad van 5 oktober 2021 inzake de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie, met inbegrip van de betrekkingen tussen de Europese Unie enerzijds en Groenland en het Koninkrijk Denemarken anderzijds (Besluit betreffende de LGO-associatie, met inbegrip van Groenland) (92) , – gezien artikel 33 van het intern akkoord van 20 december 1995 tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de financiering en het beheer van de steun van de Gemeenschap in het kader van het tweede financieel protocol van de vierde ACS-EG-overeenkomst (93) , – gezien artikel 32 van het intern akkoord van 18 september 2000 tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de financiering en het beheer van de steun van de Gemeenschap in het kader van het financieel protocol bij de partnerschapsovereenkomst tussen de staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, ondertekend te Cotonou (Benin) op 23 juni 2000, en de toewijzing van financiële bijstand ten behoeve van de landen en gebieden overzee waarop de bepalingen van het vierde deel van het EG-Verdrag van toepassing zijn (94) , – gezien artikel 11 van het intern akkoord van 24 juni 2013 en 26 juni 2013 tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten van de Europese Unie, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de financiering van de steun van de Europese Unie binnen het meerjarig financieel kader voor de periode 2014-2020, overeenkomstig de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst, en betreffende de toewijzing van financiële bijstand ten behoeve van de landen en gebieden overzee waarop de bepalingen van het vierde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie van toepassing zijn (95) , – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien artikel 74 van het Financieel Reglement van 16 juni 1998 van toepassing op de samenwerking inzake ontwikkelingsfinanciering in het kader van de vierde ACS-EG-overeenkomst (96) , – gezien artikel 119 van het Financieel Reglement van 27 maart 2003 van toepassing op het negende Europees Ontwikkelingsfonds (97) , – gezien artikel 50 van Verordening (EG) nr. 215/2008 van de Raad van 18 februari 2008 inzake het Financieel Reglement van toepassing op het tiende Europees Ontwikkelingsfonds (98) , – gezien artikel 48 van Verordening (EU) nr. 2015/323 van de Raad van 2 maart 2015 inzake het financieel reglement van toepassing op het 11e Europees Ontwikkelingsfonds (99) , – gezien artikel 44 van Verordening (EU) 2018/1877 van de Raad van 26 november 2018 inzake het financieel reglement van toepassing op het 11e Europees Ontwikkelingsfonds, en tot intrekking van Verordening (EU) 2015/323 (100) , – gezien artikel 101, artikel 102, derde streepje, van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien het advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10‑0074/2025 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het negende, tiende en elfde Europees Ontwikkelingsfonds voor het begrotingsjaar 2023; 2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Rekenkamer en de Europese Investeringsbank, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie). 11. Resolutie van het Europees Parlement van 7 mei 2025 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van de besluiten over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023, afdeling III – Commissie, uitvoerende agentschappen en het negende, tiende en elfde Europees Ontwikkelingsfonds ( 2024/2019(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023, afdeling III – Commissie, – gezien zijn besluiten over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begrotingen van de uitvoerende agentschappen voor het begrotingsjaar 2023, – gezien artikel 101 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie regionale ontwikkeling, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien de brief van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10‑0074/2025 ), A. overwegende dat het elfde EOF zijn laatste fase heeft bereikt toen zijn vervalclausule op 31 december 2020 in werking trad; overwegende dat specifieke contracten voor bestaande financieringsovereenkomsten echter nog tot en met 31 december 2023 zijn ondertekend en dat de uitvoering van de lopende projecten die door het EOF worden gefinancierd, zal worden voortgezet totdat deze definitief zijn afgerond; B. overwegende dat het negende, tiende en elfde (101) EOF niet in de algemene begroting van de Unie werden geïntegreerd en de afzonderlijke uitvoering en rapportage daarvan zullen worden voortgezet totdat zij worden afgesloten; C. overwegende dat in het MFK 2021-2027 ontwikkelingshulp voor de ACS-landen is geïntegreerd in het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking (NDICI – Europa in de wereld), als onderdeel van de algemene EU-begroting, en dat ontwikkelingshulp voor de LGO, met inbegrip van Groenland, is geïntegreerd in het Besluit betreffende de LGO-associatie; D. overwegende dat de EOF’s bijna volledig worden beheerd door DG INTPA van de Commissie en een klein deel (7 %) van de EOF-uitgaven voor 2023 wordt beheerd door DG NEAR; Politieke prioriteiten 1. benadrukt dat het sterk hecht aan de fundamentele waarden en beginselen van de Unie die zijn verankerd in het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU); wijst in het kader van het kwijtingsproces met name op de beginselen van goed financieel beheer, zoals vastgesteld in artikel 317 VWEU, en fraudebestrijding en het beschermen van de financiële belangen van de Unie, zoals vastgesteld in artikel 325 VWEU; 2. wijst op het belang van het beginsel van de scheiding der machten in de Unie en herinnert eraan dat de instellingen volgens het Verdrag loyaal moeten samenwerken; is van mening dat de acties van één instelling van de Unie in geen enkel geval de onafhankelijkheid van een andere instelling mogen schaden; dringt er bij alle andere instellingen op aan de rol van het Parlement als enige rechtstreeks door de burgers verkozen instelling van de Unie te eerbiedigen en af te zien van ongepaste, directe of indirecte inmenging in zijn wetgevingsprocessen, en er daarbij over te waken dat het besluitvormingsproces van het Parlement vrij en onafhankelijk blijft van andere instellingen van de Unie of andere entiteiten; 3. benadrukt dat de Uniebegroting belangrijk is om de politieke prioriteiten van de Unie te verwezenlijken en dat deze de Unie helpt lidstaten bij te staan in onvoorziene situaties, zoals internationale conflicten of crises en de gevolgen daarvan; wijst er in dat opzicht op dat investeringen en steun uit de Uniebegroting continu van belang zijn om de ongelijkheden tussen lidstaten en regio’s terug te dringen, economische groei en werkgelegenheid te bevorderen, armoede en sociale uitsluiting te bestrijden en zodoende het dagelijks leven van de Europese burgers te verbeteren; 4. stelt vast dat de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 2023 een oordeel zonder beperking heeft afgegeven over de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de ontvangsten; betreurt het tegelijkertijd dat de Rekenkamer voor het vijfde opeenvolgende jaar een afkeurend oordeel heeft moeten afgeven over de wettigheid en regelmatigheid van de begrotingsuitgaven van de Unie alsook een oordeel met beperking over de wettigheid en regelmatigheid van de uitgaven in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (RRF); 5. uit zijn grote bezorgdheid over het feit dat het door de Rekenkamer geschatte totale foutenpercentage sinds het begrotingsjaar 2020 een stijgende trend vertoont en voor het begrotingsjaar 2023 op 5,6 % is uitgekomen; merkt op dat er tussen rubrieken aanzienlijke verschillen zijn in de foutenpercentages en dat het foutenpercentage op bepaalde uitgaventerreinen onder de materialiteitsdrempel van 2 % uitkomt terwijl dat bij het cohesiebeleid oploopt tot maar liefst 9,3 %; merkt voorts op dat de kwijting een politiek proces is waarbij alle kwesties in verband met een bepaald begrotingsjaar kunnen meewegen, en dat het besluit over het al dan niet verlenen van kwijting steeds op feiten gebaseerd en in het acquis van de Unie verankerd moet zijn en voor de gehele begroting wordt genomen; spoort de Commissie met klem aan eindelijk de aanbevelingen van de Rekenkamer op te volgen en de komende jaren het totale foutenpercentage te verlagen; verzoekt de Commissie voorts binnen vier maanden een actieplan voor te leggen om het foutenpercentage te verminderen; 6. vindt het zorgwekkend dat de Commissie en de Rekenkamer “foutenpercentage” verschillend interpreteren, waardoor er verwarring ontstaat; spreekt zijn steun uit voor een gemeenschappelijke controleaanpak en -methode en dringt er bij beide instellingen sterk op aan vóór de kwijting voor 2024 een oplossing te vinden voor hun uiteenlopende benaderingen; is bezorgd over het feit dat de Commissie het bestaande foutenpercentage stelselmatig onderschat en dat de financiële belangen van de Unie daardoor niet goed worden beschermd; 7. uit nogmaals zijn grote bezorgdheid over het feit dat de gecumuleerde niet-afgewikkelde vastleggingen (RAL – reste à liquider) een recordniveau van 543 miljard EUR hebben bereikt, hetgeen overeenkomt met 3,2 % van het totale bbp van de Unie eind 2023 en meer dan het dubbele bedraagt van de jaarlijkse Uniebegroting voor 2023; benadrukt dat een dergelijk recordniveau van niet-afgewikkelde vastleggingen kan leiden tot problemen bij de toekomstige soepele uitvoering van buitengewoon hoge betalingen en/of tot aanzienlijke vrijmakingen, hetgeen ten koste gaat van de verwezenlijking van de Uniebeleidsdoelstellingen003B 8. uit voorts zijn bezorgdheid over het feit dat de uitstaande schuld als gevolg van leningen eind 2023 was opgelopen tot 458,5 miljard EUR, hetgeen overeenkomt met 2,7 % van het totale bbp van de Unie; merkt op dat de Unie door de toename van de uitstaande schulden in 2023, ten belope van 110,5 miljard EUR, een van de grootste schuldemittenten in Europa is geworden; merkt voorts op dat het bedrag van de uitstaande schuld de komende jaren naar verwachting verder zal stijgen, met name als gevolg van de toegenomen leningen in verband met de RRF en de financiële bijstand aan een aantal landen, waaronder Oekraïne, dat het slachtoffer is van een aanvalsoorlog van Rusland; herhaalt dat het zich ernstige zorgen maakt dat de hogere schuldenlast de begroting van de Unie kwetsbaarder maakt voor renteverhogingen, aangezien een deel van de schulden uit de begroting van de Unie zal moeten worden afgelost en terugbetaald; 9. herinnert aan het belang van een strikte toepassing van de financiële regels van de Unie in alle programma’s en voor alle begunstigden, teneinde alle vormen van fraude, belangenconflicten, corruptie, dubbele financiering en witwassen van geld te voorkomen; 10. onderstreept het belang van de rechtsstaat als een van de fundamentele waarden van de Unie en benadrukt dat het conditionaliteitsmechanisme voor de rechtsstaat cruciaal is om ervoor te zorgen dat de lidstaten de beginselen van de rechtsstaat blijven eerbiedigen; herhaalt dat het zich ernstige zorgen maakt over de verslechterende situatie van de rechtsstaat in bepaalde lidstaten, waaronder over de aanvallen op en beperkingen van de activiteiten van maatschappelijke organisaties, die niet alleen een belangrijke bedreiging vormt voor de democratische waarden, maar ook tot een groter risico op financiële verliezen voor de begroting van de Unie leidt; pleit voor een adequate ondersteuning van maatschappelijke organisaties die op dit gebied actief zijn; onderkent de opkomst van nieuwe soorten schendingen van de rechtsstaat door nationale regeringen en verzoekt de Commissie deze veranderende uitdagingen aan te pakken; verzoekt de Commissie te zorgen voor een strikte en snelle tenuitvoerlegging van alle elementen van het mechanisme wanneer lidstaten de beginselen van de rechtsstaat schenden en dergelijke schendingen gevolgen hebben of dreigen te hebben voor de financiële belangen van de Unie; onderstreept tegelijkertijd dat er tijdig volledige informatie beschikbaar moet zijn over besluiten in verband met de uitvoering van het conditionaliteitsmechanisme voor de rechtsstaat; spoort de Commissie ertoe aan expliciet te beoordelen wanneer tekortkomingen met betrekking tot de rechtsstaat systemisch van aard zijn; pleit voor een sterke nadruk op de uitvoering van landspecifieke aanbevelingen, in combinatie met doeltreffende follow-upmechanismen en meetbare benchmarks; stelt de vaststelling van een uitgebreid monitoringkader voor de rechtsstaat voor waarbij alle instellingen, lidstaten en kandidaat-lidstaten van de Unie worden betrokken, dat erop gericht is de samenhang en uniformiteit in de gehele Unie te waarborgen, en tegelijkertijd een billijke en onpartijdige toepassing te garanderen; verzoekt de Commissie maatregelen voor te stellen om de bescherming van eindbegunstigden bij schendingen van de rechtsstaat door nationale regeringen te waarborgen zonder de toepassing en doeltreffendheid van de verordening te ondermijnen; 11. neemt kennis van het innovatieve karakter van de RRF en de bijdrage ervan ter ondersteuning van de lidstaten bij hun herstel van de economische en sociale gevolgen van de pandemie en bij de totstandbrenging van een veerkrachtigere Europese economie; is van mening dat elke verschuiving naar een op prestaties gebaseerde aanpak op basis van de RRF als model vereist dat de vele problemen die bij de uitvoering ervan zijn geconstateerd, worden aangepakt en dat gegevens over de volledige impact ervan worden beoordeeld voordat een dergelijk model wordt gebruikt; herinnert eraan dat de vele problemen die bij de uitvoering van de RRF zijn geconstateerd, moeten worden aangepakt, waaronder, maar niet uitsluitend: een gebrek aan adequate raadpleging van de regionale en lokale overheden en andere betrokken belanghebbenden, zoals sociale partners en maatschappelijke organisaties, en een gebrek aan betrokkenheid van deze entiteiten bij de uitvoering; een zwakke grensoverschrijdende dimensie die kan wijzen op een beperkte Europese meerwaarde in dit opzicht; het ontbreken van een duidelijke definitie van de mijlpalen en streefdoelen en de bevredigende verwezenlijking ervan; onvoldoende flexibiliteit; een gemeenschappelijke schuld met langdurige schuldbetaling als gevolg; ernstige tekortkomingen van het programma op het gebied van transparantie, audit en controle, waardoor de burgers niet kunnen worden geïnformeerd over de eindbegunstigden van door de Unie gefinancierde maatregelen en de lidstaten ertoe worden aangespoord om de RRF-middelen te gebruiken om projecten te financieren die sterk lijken op de door de cohesiefondsen gefinancierde projecten, maar met een veel beperktere controlemogelijkheid; herhaalt zijn bezorgdheid over de interpretatie die de Commissie en de lidstaten aan het begrip “eindontvanger” van RRF-financiering geven, die niet strookt met de uit de REPowerEU-onderhandelingen voortvloeiende overeenkomst, en is van mening dat ministeries, overheidsinstanties en andere aanbestedende diensten niet als eindontvangers van RRF-financiering mogen worden opgevoerd; uit voorts zijn bezorgdheid over de bevindingen van de Rekenkamer met betrekking tot het risico op dubbele financiering en financiering van terugkerende begrotingsuitgaven die niet in overeenstemming zijn met de rechtsgrondslag van de RRF; 12. merkt op dat de opzet van het NGEU-mechanisme inhoudt dat vóór eind 2027 moet worden begonnen met de terugbetaling van NGEU-leningen en dat die uiterlijk in 2058 moet zijn voltooid; is bezorgd over het feit dat de financieringskosten in het kader van NGEU door de stijgende rentetarieven van de afgelopen jaren aanzienlijk zijn gestegen ten opzichte van de oorspronkelijke ramingen; herhaalt dat het tijdschema van de juridisch bindende routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen volledig in acht moet worden genomen, en benadrukt dat snelle vooruitgang op het gebied van nieuwe eigen middelen essentieel is voor de terugbetaling van NGEU en de waarborging van de huidige en toekomstige MFK’s; 13. benadrukt dat al het beleid van de Unie en de financiering ervan, in overeenstemming met de aanbevelingen in het Draghi-verslag (102) , dringend veel minder bureaucratisch moeten worden en aanzienlijk moeten worden gestroomlijnd en vereenvoudigd om de lasten voor Europese bedrijven te verlichten en het Europese concurrentievermogen te vergroten, en tegelijkertijd de bescherming van de financiële belangen van de Unie te garanderen; onderstreept dat vereenvoudiging ook een positief effect zal hebben op de foutenpercentages bij de uitvoering van beleid, omdat veel fouten het gevolg zijn van te ingewikkelde regels die moeilijk zijn na te leven, met name voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), nieuwe aanvragers, spin-offs en start-ups; 14. herinnert eraan dat de verdere vereenvoudiging van regels en procedures in evenwicht moet worden gebracht met een veel systematischer gebruik van gedigitaliseerde rapportage, betere en robuustere controles en adequate controles achteraf op de meest voorkomende gebieden van onregelmatige uitgaven die niet leiden tot meer buitensporige bureaucratische complexiteit voor begunstigden, dat er opleidingen en praktische informatie moeten worden ontwikkeld voor aanvragers, met name voor nieuwe aanvragers, en dat de bijstand en richtsnoeren voor kmo’s, spin-offs, start-ups, administratieve en betaalorganen en alle andere relevante belanghebbenden moeten worden verbeterd; herinnert eraan dat een robuust controlestelsel onder de verantwoordelijkheid van de Commissie met name nodig is voor de RRF; 15. benadrukt de noodzaak en onderstreept het belang van het NDICI-programma voor de ondersteuning van mondiale uitdagingen en de bevordering van mensenrechten, vrijheden en democratie; onderstreept dat het belangrijk is het onderdeel voor het oostelijk nabuurschap te versterken om politieke, economische en sociale hervormingen in deze betwiste regio te ondersteunen; 16. onderstreept dat het voor de geloofwaardigheid van de Unie absoluut noodzakelijk is dat de Commissie ervoor waakt dat er middelen van de Unie worden toegewezen aan personen of organisaties die banden hebben met wat voor soort terroristische bewegingen dan ook of andere bewegingen die extremistische standpunten verkondigen, aanzetten tot geweld en haat en de fundamentele waarden van de Europese Unie met de voeten treden, waaronder islamistische, antichristelijke, antisemitische en anti-islamitische bewegingen; herinnert er in dit verband aan dat 19 van de 13 000 medewerkers van UNRWA in Gaza ervan zijn beschuldigd betrokken te zijn geweest bij de verachtelijke terroristische aanslagen van Hamas van 7 oktober 2023 op Israël; wijst erop dat het dienstverband van negen medewerkers formeel werd beëindigd in het belang van UNRWA; neemt kennis van de resultaten van het onderzoek dat is ingesteld door het Bureau voor Intern Toezicht van de VN (OIOS); onderstreept dat de Commissie ook betere controles moet instellen om ervoor te zorgen dat een dergelijke financiering niet indirect via derden plaatsvindt en zij een betere traceerbaarheid van de middelen van de Unie naar de eindbegunstigden moet bewerkstelligen; 17. uit andermaal zijn ernstige bezorgdheid over het toenemende gebruik van middelen van de Unie in strijd met de beginselen en waarden van de Unie, vooral wanneer het gebruik van de middelen en de overdrachten naar andere organisaties niet volledig traceerbaar zijn; waarschuwt voor het gevaar dat middelen van de Unie uiteindelijk binnen corrupte kringen kunnen worden gebruikt en dat dit aanleiding kan geven tot fraude, onregelmatigheden, buitenlandse inmenging of infiltraties in politieke partijen; benadrukt het belang van het beginsel van transparantie met betrekking tot de eindbegunstigde van middelen van de Unie; 18. benadrukt dat de instelling haar integriteit moet bewaren en potentiële buitenlandse inmenging moet voorkomen; veroordeelt elke ongepaste poging om de wetgevingsactiviteiten van het Europees Parlement te beïnvloeden; benadrukt dat OLAF de verantwoordelijkheid heeft om alle nodige diepgaande onderzoeken uit te voeren; benadrukt het belang van de werkzaamheden van het Europees Openbaar Ministerie (EOM) voor de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie; dringt erop aan het EOM voldoende financiële en personele middelen ter beschikking te stellen; herinnert aan het akkoord tot oprichting van een Interinstitutioneel Orgaan voor ethische normen voor leden van de in artikel 13 van het Verdrag betreffende de Europese Unie bedoelde instellingen en adviesorganen, en dringt aan op een snelle uitvoering van het akkoord in alle EU-instellingen; 19. vestigt de aandacht op de cruciale rol die maatschappelijke organisaties, met inbegrip van ngo’s, spelen bij de handhaving van de democratische waarden ter ondersteuning van een dynamische en levendige democratische samenleving, omdat ze een solide basis bieden voor een brede uitwisseling van alle relevante standpunten in verschillende debatten, en onderstreept dat maatschappelijke organisaties steun van de Unie kunnen ontvangen om deze taken te vervullen, overeenkomstig artikel 11 van het Verdrag betreffende de Europese Unie; 20. merkt op dat door de Commissie gesloten subsidieovereenkomsten volgens enkele leden van de Commissie begrotingscontrole gedetailleerde lobbyactiviteiten zouden omvatten die geïnterpreteerd zouden kunnen worden als een mogelijke inmenging in de interne besluitvorming binnen de instellingen van de Unie; stelt vast dat de Commissie een reeks maatregelen heeft genomen om deze beschuldigingen aan de orde te stellen door richtsnoeren vast te stellen voor de financiering van activiteiten in verband met de ontwikkeling, uitvoering, monitoring en handhaving van wetgeving en beleid van de Unie, en daarbij heeft gesteld dat de betreffende subsidieovereenkomsten weliswaar niet in strijd waren met het rechtskader van de EU, maar niettemin de reputatie van de Unie zouden kunnen schaden; neemt kennis van het feit dat alle subsidieovereenkomsten een disclaimer bevatten waarin staat dat de standpunten van de begunstigde geenszins als standpunten van de EU mogen worden gezien en dat de subsidieverlenende autoriteit daar niet aansprakelijk voor kan worden gesteld; merkt op dat ook in de oproep tot het indienen van voorstellen voor exploitatiesubsidies van 2024 een dergelijke disclaimer is opgenomen; 21. neemt kennis van het feit dat de subsidieovereenkomsten in alle portefeuilles momenteel worden gescreend om na te gaan of zij in overeenstemming zijn met de nieuwe richtsnoeren, en merkt op dat de Commissie het Parlement tot dusver niet in kennis heeft gesteld van de volledige resultaten van de screening, noch van andere maatregelen die zij in voorkomend geval kan nemen; verzoekt de Commissie de kwijtingsautoriteit te allen tijde op de hoogte te houden; benadrukt dat transparantie bij bijeenkomsten van belanghebbenden van fundamenteel belang is voor de democratische integriteit en in gelijke mate moet gelden voor alle entiteiten die met instellingen van de Unie samenwerken; benadrukt dat een duidelijke documentatie en openbaarmaking van dergelijke uitwisselingen het vertrouwen van het publiek en de democratische verantwoordingsplicht versterkt; 22. herinnert eraan dat EU-financiering strenge verantwoordings- en transparantienormen vereist; dringt er overeenkomstig de aanbevelingen van de Rekenkamer in Speciaal verslag 05/2024 (103) en het recente Speciaal verslag 11/2025 (104) bij de Commissie op aan ervoor te zorgen dat de in het systeem voor financiële transparantie openbaar gemaakte informatie regelmatig wordt bijgewerkt en betrouwbaar, vergelijkbaar en nuttig is; benadrukt dat er extra middelen moeten worden toegewezen aan het secretariaat van het transparantieregister van de EU (EUTR) om een systematische en grondige monitoring van het transparantieregister mogelijk te maken; merkt op dat dit onder meer moet inhouden dat middelen worden toegewezen voor de toepassing van AI om een op AI gebaseerd zoekmechanisme te ontwikkelen; herinnert eraan dat proactief moet worden gecontroleerd of alle entiteiten die begunstigden van EU-middelen zijn de waarden van de EU eerbiedigen; 23. is ingenomen met het antwoord van commissaris Serafin op de schriftelijke vraag van het Parlement (105) , waarin nogmaals wordt bevestigd dat ngo’s EU-financiering hebben ontvangen en gebruikt met volledige inachtneming van de EU-Verdragen en de LIFE-verordening (106) ; neemt voorts kennis van het recente speciaal verslag van de Rekenkamer over de transparantie van aan ngo’s toegekende EU-financiering (107) , waarin wordt gesteld dat het gebruik van EU-financiering voor belangenbehartigingsactiviteiten van ngo’s legaal is en ook wordt bevestigd dat deze praktijk in overeenstemming is met de wettelijke transparantievereisten van de EU zoals vastgelegd in het Financieel Reglement van de EU, maar tegelijkertijd wordt aangegeven dat er meer moet worden gedaan om de transparantie van de EU-financiering die door alle begunstigden wordt ontvangen te verbeteren; verzoekt de Commissie in dit verband om uitvoering te geven aan de aanbevelingen van de Rekenkamer met betrekking tot de screening van eigen verklaringen in het systeem voor financiële transparantie van de EU, en om de eerbiediging door de begunstigden van de fundamentele waarden en beginselen van de EU proactief te controleren; 24. is ingenomen met de inwerkingtreding van de herschikking van het Financieel Reglement; is in het bijzonder verheugd over de verbeteringen met betrekking tot het traceren van middelen van de Unie met behulp van digitale instrumenten en interoperabiliteit, die de bescherming van de financiële belangen van de Unie zullen versterken, evenals de gerichte uitbreiding van het systeem voor vroegtijdige opsporing en uitsluiting (EDES) tot gedeeld beheer voor de periode na MFK 2027, de verwijzing naar het conditionaliteitsmechanisme voor de rechtsstaat en de invoering van conditionaliteit op basis van de waarden van de Unie als verankerd in artikel 2 VEU, alsook de mogelijkheid om kmo’s en individuele aanvragers te stroomlijnen door subsidies van zeer kleine bedragen in te voeren; HOOFDSTUK I – Meerjarig financieel kader (MFK) Betrouwbaarheidsverklaring van de Europese Rekenkamer en begrotings- en financieel beheer Betrouwbaarheid van de rekeningen 25. is verheugd dat de Rekenkamer in haar jaarverslag over de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (108) vaststelt dat de geconsolideerde rekeningen van de Europese Unie voor dat jaar betrouwbaar zijn; stelt vast dat de Rekenkamer sinds 2007 elk jaar een goedkeurend oordeel heeft afgegeven over de betrouwbaarheid van de rekeningen; 26. stelt vast dat op 31 december 2023 de totale passiva 679,9 miljard EUR bedroegen en de totale activa 467,7 miljard EUR; merkt op dat het verschil van 212,2 miljard EUR de (negatieve) nettoactiva vertegenwoordigde, die bestaan uit schulden en het deel van de uitgaven die de Unie al heeft gedaan tot 31 december 2023 en moeten worden gefinancierd uit toekomstige begrotingen; 27. merkt op dat eind 2023 de geschatte waarde van de gedane maar nog niet gedeclareerde in aanmerking komende uitgaven door begunstigden en die zijn geboekt als toegerekende uitgaven 155,2 miljard EUR bedroeg (2021: 148,7 miljard EUR), waarvan 7,4 miljard EUR betrekking heeft op toegerekende uitgaven in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (RRF); 28. is ingenomen met de conclusie van de Rekenkamer dat de activa, passiva, ontvangsten en uitgaven, ook die in verband met NextGenerationEU (NGEU), de raming met betrekking tot het terugtrekkingsproces van het VK, en de gevolgen van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne, correct worden weergegeven in de geconsolideerde jaarrekening; Wettigheid en regelmatigheid van de ontvangsten van de Unie 29. neemt kennis van de conclusie van de Rekenkamer dat de ontvangsten van de Unie geen materiële fouten bevatten en dat de door de Rekenkamer onderzochte beheerssystemen over het algemeen doeltreffend waren; Wettigheid en regelmatigheid van de uitgaven van de Unie 30. betreurt ten zeerste dat de Rekenkamer voor het vijfde achtereenvolgende jaar een afkeurende verklaring heeft afgegeven over de wettigheid en regelmatigheid van de uitgaven uit de begroting van de Unie; is van mening dat dit steeds problematischer wordt, aangezien de Commissie niet in staat of niet bereid lijkt te zijn om de oorzaak vast te stellen en de onderliggende problemen aan te pakken; betreurt dat de Commissie een aantal aanbevelingen van de Rekenkamer niet aanvaardt; wijst met name op het belang van de versterking van het financieel beheer van Commissie en de lidstaten, dat volgens de Rekenkamer onbetrouwbaar is en daardoor de betrouwbaarheid van het jaarlijkse beheers- en prestatieverslag in het gedrang brengt; verzoekt de Commissie een duidelijk actieplan voor te leggen om het foutenpercentage binnen een termijn van vier maanden te verlagen; benadrukt dat het Parlement een dit actieplan naar behoren moet controleren; 31. is zeer bezorgd over het feit dat de Rekenkamer het foutenpercentage voor de uitgaven van 2023 op 5,6 % heeft geschat; merkt op dat de situatie daarmee verder is verslechterd ten opzichte van de twee voorgaande jaren (4,2 % in 2022 en 3,0 % in 2021); stelt met bezorgdheid vast dat de Rekenkamer aanzienlijke problemen blijft opsporen met betrekking tot uitgaven in het kader van vergoedingen, waar het geschatte foutenpercentage 7,9 % bedraagt; merkt op dat de door de Rekenkamer vastgestelde fouten zowel materiële als diepgaande gevolgen hebben; pleit voor de aanscherping van het financieel beheer van de Commissie, overeenkomstig de aanbevelingen uit de jaarverslagen en speciale verslagen van de Rekenkamer, om het hoge foutenpercentage in de komende jaren daadkrachtig aan te pakken; vestigt de aandacht op de waarschuwing van de Rekenkamer dat de toenemende Europese schuldenlast de begroting van de Unie steeds meer onder druk zet; 32. merkt op dat de Commissie de uitgaven in haar jaarlijks beheers- en prestatieverslag onderbrengt in de categorieën hoog, gemiddeld en laag risico, teneinde de maatregelen te kunnen richten op de domeinen met een hoog risico; merkt op dat de Rekenkamer slechts twee risicocategorieën hanteert om een advies op te stellen over de wettigheid en regelmatigheid van de uitgaven; maakt zich zorgen dat de werkzaamheden van de Rekenkamer beperkingen van de controles achteraf van de Commissie aan het licht hebben gebracht, die samen van invloed zijn op de deugdelijkheid van de risicobeoordeling van de Commissie; stelt bezorgd vast dat “Cohesie, veerkracht en waarden” een van de meest beïnvloede domeinen was, waarbij de Rekenkamer het merendeel van de uitgaven beschouwde als uitgaven met een hoog risico, terwijl de Commissie slechts een minderheid zo indeelde; 33. herhaalt zijn bezorgdheid over de opmerking van de Rekenkamer dat de Commissie in haar risicobeoordeling het risiconiveau op verschillende terreinen waarschijnlijk onderschat; maakt zich ook zorgen over door de Rekenkamer vastgestelde, terugkerende tekortkomingen ten aanzien van de beheers- en controlesystemen van de lidstaten, die er nog altijd niet in slagen onregelmatigheden in rubriek 2 te voorkomen of op te sporen, hetgeen de betrouwbaarheid van hun werkzaamheden ondermijnt, terwijl de foutenpercentages van de Commissie nog altijd gebaseerd zijn op deze nationale stelsels die niet doeltreffend zijn; 34. merkt op dat de stijging vooral is toe te schrijven aan het geschatte foutenpercentage in MFK-rubriek 2 (Cohesie, veerkracht en waarden), waarbij de Rekenkamer bij 9,3 % van de uitgaven een inbreuk op de wet- en regelgeving van de Unie heeft vastgesteld; wijst op de onderliggende problemen die door de Rekenkamer zijn gemeld en die al jaren bekend zijn; 35. benadrukt dat het bij het door de Rekenkamer in haar betrouwbaarheidsverklaring genoemde geschatte foutenpercentage in de uitgaven van de Unie om een raming gaat van de middelen die niet uitbetaald hadden mogen worden, omdat ze niet overeenkomstig de toepasselijke wet- en regelgeving zijn gebruikt; is van mening dat het geschatte foutenpercentage weliswaar geen indicator van fraude of corruptie is, maar dat het wel uitgaven betreft waarvoor corrigerende maatregelen nodig zijn, en dat het dus wijst op een verspilling van middelen; betreurt dat dit niet alleen een probleem op zich is, maar ook een negatieve indruk zal wekken bij de burgers en zelfs vraagtekens kan plaatsen bij het vermogen van de Commissie om de financiële belangen van de Unie doeltreffend te beschermen; 36. merkt met bezorgdheid op dat de Commissie zelf het risico bij betaling voor 2023 slechts op 1,9 % heeft geschat en dat dit sinds 2020 op dat niveau ligt; merkt op dat de Commissie haar capaciteit om onregelmatige uitgaven tijdens de uitvoering van de bijbehorende programma’s te corrigeren en terug te vorderen op 1,0 % raamt, wat resulteert in een risico bij afsluiting van 0,9 %; maakt zich zorgen dat het risico bij betaling van de Commissie voor dit jaar opnieuw niet alleen onder het door de Rekenkamer geschatte foutenpercentage van 5,6 % ligt, maar ook buiten het bereik valt dat de Rekenkamer hanteert, dat namelijk tussen de 4,4 % en 6,8 % valt; benadrukt dat het verschil tussen het totale foutenpercentage van de Rekenkamer en het risico bij betaling van de Commissie ook zichtbaarder is dan voorheen op een aantal specifieke uitgaventerreinen, met name in rubriek 2; is ingenomen met de schatting van het foutenpercentage door de Rekenkamer als belangrijke indicator voor bestaande risico’s; 37. stelt vast dat de Commissie ten aanzien van het risico bij afsluiting een meerjarenperspectief volgt, aangezien correcties en terugvorderingen na het einde van het jaar niet tot uiting komen in de schatting van het foutenpercentage door de Rekenkamer; betreurt echter de verwarring die de Commissie door de presentatie van het risico bij betaling heeft veroorzaakt; 38. herinnert aan de standpunten in de kwijtingsresolutie voor 2022 en de gedachtewisselingen tijdens de kwijtingshoorzittingen voor het begrotingsjaar 2023 over de verschillen tussen de Rekenkamer en de Commissie in de methoden en ramingen wat betreft de fouten in de uitgaven van de Unie; merkt met name op dat het foutenpercentage van de Rekenkamer gebaseerd is op een statistische steekproef, terwijl het risico bij betaling van de Commissie grotendeels is samengesteld aan de hand van door de nationale auditautoriteiten van de lidstaten gerapporteerde foutenpercentages en pas na correcties en terugbetalingen werd berekend; herinnert eraan dat het foutenpercentage van de Rekenkamer de fouten omvat die niet door de lidstaten en de Commissie zijn ontdekt, hetgeen aantoont dat de foutenpercentages van de Commissie te laag zijn geschat; stelt met bezorgdheid vast dat de verschillen tussen de ramingen van de Rekenkamer en die van de Commissie nog groter zijn geworden; merkt voorts op dat de Commissie en de Rekenkamer gezamenlijke workshops over dit vraagstuk organiseren; stelt vast dat de Rekenkamer haar methode met betrekking tot aanbestedingen bij de gedecentraliseerde agentschappen onlangs heeft afgestemd op die van de Commissie; spreekt nogmaals zijn steun uit voor de onafhankelijke controleaanpak en -methode van de Rekenkamer en verzoekt de Commissie samen te werken met de Rekenkamer om te zorgen voor een grotere harmonisatie en beter vergelijkbare ramingen van foutenpercentages; 39. herinnert eraan dat de kwijtingsautoriteit voor haar kwijtingsbesluit voor het betreffende jaar een verklaring van de Rekenkamer nodig heeft over de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen aan het einde van het jaar; merkt op dat de uitgavenprogramma’s van de Unie meerjarig zijn en dat hun beheers- en controlesystemen meerdere jaren bestrijken, waardoor correcties en terugvorderingen na het einde van het jaar mogelijk zijn; 40. herinnert eraan dat de Commissie verantwoordelijk is voor het voorkomen en opsporen van fraude; merkt op dat de Rekenkamer bij de uitoefening van haar mandaat verplicht is onregelmatigheden te melden; merkt op dat de Rekenkamer vermoedens van strafbare feiten die onder haar bevoegdheid vallen, doorstuurt naar het EOM en vermoedens van fraude, corruptie of andere illegale activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, doorstuurt naar OLAF; merkt op dat de Rekenkamer in 2023 twintig gevallen van vermoedelijke fraude aan OLAF heeft gemeld, en tegelijkertijd twaalf van deze gevallen aan het EOM heeft doorgegeven, wat tot nu toe heeft geleid tot vier onderzoeken van OLAF en negen onderzoeken van het EOM; prijst de Rekenkamer voor het melden van onregelmatigheden aan OLAF en het EOM, daar informatie uit controleopdrachten doorgaans zeer betrouwbaar is; herinnert in dit verband aan de sleutelrol van de hele fraudebestrijdingsarchitectuur van de Unie en plaatst vraagtekens bij de weigering van sommige lidstaten om met een van de onderdelen daarvan, het EOM, samen te werken; Financieel en begrotingsbeheer 41. merkt op dat in 2023 98,9 % van de beschikbare vastleggingskredieten werd gebruikt (184,4 miljard EUR van de 186,5 miljard EUR); stelt vast dat de beschikbare kredieten hoger waren dan het MFK-plafond van 182,7 miljard EUR als gevolg van het gebruik van speciale instrumenten voor nieuwe of onvoorziene gebeurtenissen; merkt op dat 90,0 % van de betalingskredieten werd gebruikt (162,0 miljard EUR van de beschikbare 165,2 miljard EUR); 42. stelt met bezorgdheid vast dat de totale niet-afgewikkelde vastleggingen, die toekomstige schulden vertegenwoordigen als ze niet worden vrijgemaakt, een recordhoogte van 543 miljard EUR bereikten (2022: 450 miljard EUR); merkt op dat de Commissie een daling voorziet voor de periode 2025-2029, waarin vastgelegde bedragen voor zowel NGEU als de programmeringsperiode 2021-2027 moeten worden uitbetaald; merkt echter op dat de werkelijke bedragen voor 2023 (543 miljard EUR) veel hoger liggen dan het geraamde bedrag (490 miljard EUR), waardoor er vraagtekens kunnen worden gezet bij de ramingen van de Commissie; 43. wijst erop dat voor de uitvoering van de fondsen onder gedeeld beheer in het kader van het MFK 2021-2027 minder tijd beschikbaar is dan in de voorgaande MFK’s als gevolg van de N+2-regel voor het laatste jaar, hetgeen samen met de hoge niet-afgewikkelde vastleggingen het risico op vrijmakingen zal vergroten; neemt kennis van de opmerking van de Rekenkamer dat de Commissie haar geraamde bedrag aan vrijmakingen heeft verhoogd van 7,6 miljard EUR voor 2023-2027 tot 8,1 miljard EUR voor 2024-2027 en 8,8 miljard EUR voor 2025-2027, hetgeen neerkomt op een stijging van 15 % in twee jaar; benadrukt met bezorgdheid dat de Commissie de afgelopen twee jaar de niet-afgewikkelde vastleggingen te laag heeft geraamd en daardoor waarschijnlijk het bedrag van de vrijmakingen die tot 2027 zullen plaatsvinden, te laag inschat; neemt kennis van de invoering van het “cascademechanisme” naar aanleiding van de tussentijdse evaluatie van het MFK 2021-2027 en de stimulans om vrijgemaakte bedragen te gebruiken ter dekking van hogere rentekosten voor bedragen die de Commissie heeft geleend voor NGEU; 44. stelt vast dat in de meest recente langetermijnbetalingsprognose van de Commissie melding wordt gemaakt van substantiële vrijmakingen vanaf 2027 tenzij de lidstaten aanvullende inspanningen ondernemen en de besteding flink opvoeren ten opzichte van de periode 2014-2020; stelt vast dat de Commissie de vrijmakingen voor het Cohesiefonds, het EFRO en het ESF+ voor 2024-2027 raamde op 2,2 miljard EUR, ruim vijf keer zo hoog als de raming voor 2022 van 0,4 miljard EUR; waarschuwt ervoor dat, wat het Fonds voor een rechtvaardige transitie (JTF) betreft, de lage uitvoering in 2023 betekent dat vanaf 2025 aanzienlijke bedragen in de risicozone terecht zouden kunnen komen; vraagt de Commissie en de lidstaten alles in het werk te stellen om vrijmakingen te voorkomen; 45. stelt met bezorgdheid vast dat de schuld van de Unie is gestegen van 344,3 miljard EUR in 2022 tot 458,5 miljard EUR in 2023, waarvan 60 % verband houdt met NGEU; merkt op dat alleen voor de schuld die is uitgegeven voor NGEU de bijbehorende rentekosten rechtstreeks uit de begroting van de Unie moeten worden betaald en dat deze kosten voor het huidige MFK (tot eind 2027) als gevolg van de hogere rentetarieven naar schatting tussen 17 miljard EUR en 27 miljard EUR hoger zullen uitvallen dan de oorspronkelijk geraamde 14,9 miljard EUR; 46. stelt met bezorgdheid vast dat het totale risico voor de begroting van de Unie als gevolg van garanties en voorwaardelijke verplichtingen voor leningen is gestegen tot 298,0 miljard EUR; merkt op dat aannamen over de rente op de kapitaalmarkt voorzichtig moeten worden gemaakt, zowel voor bestaande als voor nieuwe schulden, en dat voor beide categorieën een haalbaar terugbetalingsplan nodig is; merkt op dat de Rekenkamer informatie van de Commissie heeft ontvangen waaruit blijkt dat het risico de komende jaren gestaag zal toenemen, waardoor de begrotingsmarge extra onder druk zal komen te staan en de flexibiliteit van de begroting van de Unie verder zal afnemen; steunt de aanbevelingen van de Rekenkamer aan de Commissie om proactiever op te treden om ervoor te zorgen dat haar beperkingsinstrumenten (zoals het gemeenschappelijk voorzieningsfonds – GVF) over voldoende capaciteit kunnen beschikken, alsook om een transparantere rapportage inzake de totale jaarlijkse blootstelling van de begroting te voorzien, waarbij haar raming openbaar wordt gemaakt; 47. stelt met bezorgdheid vast dat de Rekenkamer in haar Speciaal verslag 07/2024 (109) opmerkt dat een aanzienlijk deel van de tussen 2014 en 2022 afgegeven invorderingsopdrachten ten tijde van haar controle nog niet was geïnd; merkt voorts op dat de Commissie in haar antwoorden op de schriftelijke vragen van de Commissie begrotingscontrole (CONT) van het Parlement voor de kwijting 2023 aangaf dat er 1 357 achterstallige invorderingsopdrachten waren voor een totaal uitstaand bedrag van circa 335 miljoen EUR voor de periode 2014-2023; verzoekt de Commissie met klem prioriteit te maken van het innen van achterstallige invorderingsopdrachten en de Commissie begrotingscontrole op de hoogte te houden van de voortgang; 48. benadrukt dat gelijkheid een fundamentele waarde van de Unie is en in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie is verankerd; herinnert aan de toezegging van de Unie om gendermainstreaming op te nemen in haar beleidsvorming en de uitvoering van middelen van de Unie, met inbegrip van genderbudgettering; spoort de Commissie ertoe aan de geleverde inspanningen op het gebied van genderbudgettering en het traceren van de impact van de begroting van de Unie voort te zetten om de gendergelijkheid te bevorderen; wijst erop dat de Commissie alle wetgevingsvoorstellen vergezeld moet laten gaan van een effectbeoordeling wanneer deze naar verwachting aanzienlijke economische, sociale en milieueffecten zullen hebben, teneinde onder meer een billijke verdeling van de middelen te waarborgen; 49. merkt op dat de herziening van de institutionele overeenkomst inzake het transparantieregister vóór juli 2025 wordt verwacht; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat het proces zo open mogelijk is en dat de vereisten voor financiële rapportage voor alle categorieën van geregistreerde entiteiten (met inbegrip van financieringsbronnen en de begrotingen voor lobbywerk) op elkaar worden afgestemd, en daarbij ook het in Speciaal verslag 05/2024 van de Rekenkamer over het EU-transparantieregister vastgestelde risico aan te pakken met betrekking tot eigen verklaringen inzake de vertegenwoordigingscategorie; is van mening dat de middelen van het secretariaat van het transparantieregister moeten worden verhoogd zodat gevolg kan worden gegeven aan de aanbevelingen van de Rekenkamer; 50. wijst op de volgende bevindingen in Speciaal verslag nr. 11/2025 van de Rekenkamer: i) dat de identificatie en registratie van entiteiten als ngo’s niet altijd consistent en betrouwbaar zijn; ii) dat er ondanks een meer gestroomlijnde procedure voor de toekenning van subsidies problemen blijven bestaan rond de volledigheid en nauwkeurigheid van de gegevens; iii) dat het ontbreken van een betrouwbaar overzicht van de EU-uitgaven voor ngo’s een zinvolle analyse belemmert; iv) dat de oproepen tot het indienen van voorstellen in de steekproef van de Rekenkamer transparant waren; v) dat de eerbiediging van de waarden van de Unie niet proactief wordt geverifieerd; en vi) dat de transparantiepraktijken in de steekproef van de Rekenkamer sterk uiteenlopen, waarbij grotere ngo’s beter presteren; verzoekt de Commissie de aanbevelingen in het speciaal verslag van de Rekenkamer volledig op te volgen; Aanbevelingen 51. steunt ten volle de aanbevelingen van de Rekenkamer in haar jaarverslag over de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (“jaarverslag over het begrotingsjaar 2023”) (110) en in de bijbehorende speciale verslagen; verzoekt de Commissie deze aanbevelingen onverwijld uit te voeren en de kwijtingsautoriteit op de hoogte te houden van de vorderingen die worden gemaakt met de uitvoering ervan; 52. verzoekt de Rekenkamer samen met de Commissie te zoeken naar manieren om hun methoden voor de algemene begroting op elkaar af te stemmen, zoals dat het geval is bij aanbestedingen voor de gedecentraliseerde agentschappen, en daarbij de verschillende rollen in acht te nemen; 53. verzoekt de Commissie met name: Ontvangsten 54. juicht het toe dat de Rekenkamer voor 2023 ook een goedkeurend oordeel kan geven over de wettigheid en regelmatigheid van de ontvangsten; benadrukt tegelijkertijd dat er al jarenlang sprake is van het niet of onjuist aangeven van douanerechten (de douanekloof) en dat dit hardnekkige probleem leidt tot een tekort aan geïnde invoerrechten en ervoor kan zorgen dat de Unie en de lidstaten traditionele eigen middelen mislopen; 55. stelt tot zijn grote verontrusting vast dat de Rekenkamer de uitvoering van het douaneactieplan van de Commissie, dat voor een aanzienlijke verkleining van de douanekloof kan zorgen, heeft onderzocht en opnieuw heeft geconstateerd dat er onvoldoende vooruitgang is geboekt bij de uitvoering van een aantal maatregelen uit dit plan; merkt op dat de Commissie als onderdeel van dit plan in mei 2023 (111) een hervorming van de douane heeft voorgesteld, met onder meer de oprichting van een EU-douaneautoriteit en een EU-douanedatahub; 56. herinnert eraan dat de Rekenkamer de risico’s voor de financiële belangen van de EU naar aanleiding van gebrekkige of inefficiënte douanecontroles heeft benadrukt; prijst OLAF voor zijn inspanningen in het kader van de strijd tegen fraude met betrekking tot douanerechten en btw; vestigt de aandacht op de toename van elektronische handel en de risico’s van onlineplatforms wegens mogelijke beveiligings- en veiligheidsbedreigingen en het risico op niet-naleving van de belastings- en douaneregels, productnormen, intellectuele-eigendomsrechten, verbodsbepalingen en beperkingen van de EU; 57. stelt met bezorgdheid vast dat de Rekenkamer heeft aangetoond dat de Commissie in zes gevallen waarin lidstaten bni-gegevens laattijdig hebben gecorrigeerd en zij om die reden punten van voorbehoud heeft gemaakt, geen achterstallige rente in rekening heeft gebracht; is het met de Rekenkamer eens dat de Commissie in dergelijke gevallen in beginsel achterstandsrente in rekening moet brengen om de lidstaten ertoe aan te zetten de punten van voorbehoud binnen de gestelde termijnen aan te pakken; 58. stelt met tevredenheid vast dat de nieuwe eigen middelen op basis van niet-gerecycled kunststof verpakkingsafval dat in 2023 door de lidstaten is geproduceerd, 7,2 miljard EUR bedroegen, hetgeen overeenkomt met 4,0 % van de totale inkomsten van de EU; merkt voorts op dat de Rekenkamer een aantal problemen heeft vastgesteld (112) in verband met de betrouwbaarheid en vergelijkbaarheid van gegevens; benadrukt dat dit een uitstekend voorbeeld is van nieuwe eigen middelen, aangezien het een goede stimulans is voor de lidstaten om het volume niet-gerecycled kunststof verpakkingsafval te verminderen, en daarmee tegelijkertijd een nieuwe inkomstenstroom voor de Unie wordt gecreëerd; 59. benadrukt dat de voorstellen van de Commissie uit 2021 voor nieuwe eigen middelen, die drie onderdelen omvatten – ten eerste middelen afkomstig uit inkomsten uit de handel in emissierechten (ETS), ten tweede middelen afkomstig van het mechanisme van de Unie voor koolstofgrenscorrectie en ten derde middelen op basis van een aandeel van de restwinsten van multinationals dat aan de lidstaten zal worden toegewezen in het kader van de OESO/G20-overeenkomst inzake de herverdeling van heffingsrechten (“eerste pijler”) – beslist in aanmerking komen als zulke nieuwe middelen; wijst er tegelijkertijd op dat ook andere bronnen in overweging kunnen worden genomen als blijkt dat de lidstaten daar gemakkelijker mee kunnen instemmen; is ingenomen met andere initiatieven die kunnen leiden tot nieuwe eigen middelen voor de begroting van de Unie; 60. verzoekt de Commissie met name: Eengemaakte markt, innovatie en digitaal beleid 61. merkt op dat de begroting voor de programma’s onder rubriek 1 van het MFK “Eengemaakte markt, innovatie en digitaal beleid” 25,3 miljard EUR (13,2 % van de begroting van de Unie) bedroeg, en als volgt was verdeeld: 15,3 miljard EUR (60,5 %) voor onderzoek, 4,1 miljard EUR (16,1 %) voor vervoer, energie en digitaal beleid, 2,3 miljard EUR (9,1 %) voor het InvestEU-programma, 2,2 miljard EUR (8,7 %) voor ruimtevaart en 1,4 miljard EUR (5,6 %) voor andere gebieden; 62. merkt op dat de Rekenkamer 127 verrichtingen heeft onderzocht die het volledige scala van uitgaven in het kader van deze MFK-rubriek bestrijken, in het bijzonder het Horizon 2020-programma (90 verrichtingen), Horizon Europa (7 verrichtingen), de Connecting Europe Facility (CEF), ruimtevaartprogramma’s en financieringsinstrumenten, en dat zij ook heeft gekeken naar het systeem voor voorafgaande controle van het Europees Uitvoerend Agentschap klimaat, infrastructuur en milieu (Cinea) voor CEF-subsidies in de vervoers- en energiesector en naar de informatie over de regelmatigheid in de jaarlijkse activiteitenverslagen van het directoraat-generaal Onderzoek en Innovatie (DG RTD) en het Europees Uitvoerend Agentschap voor gezondheid en digitaal beleid (Hadea); 63. merkt op dat de Rekenkamer schat dat in 2023 het foutenpercentage in de uitgaven voor “Eengemaakte markt, innovatie en digitaal beleid” van 3,3 % materieel was; wijst op de opmerking van de Rekenkamer dat de uitgaven voor onderzoek en innovatie het meest door fouten worden gekenmerkt, met name op het gebied van personeelskosten; wijst er voorts op dat de Commissie voor deze rubriek het risico bij betaling op 1,4 % schat, hetgeen in de onderste helft van het bereik van de schatting van de Rekenkamer ligt; is bezorgd over de conclusie van de Rekenkamer dat het risico bij betaling van de Commissie voor deze rubriek nog altijd een te lage schatting is, wegens de door de Rekenkamer vastgestelde tekortkomingen in de controles achteraf van de Commissie op dit gebied sinds het begrotingsjaar 2019 (114) ; 64. stelt met bezorgdheid vast dat 39 (31 %) van de 127 door de Rekenkamer onderzochte verrichtingen fouten bevatten; vindt het zeer verontrustend dat de Commissie in zeven gevallen van kwantificeerbare fouten van de begunstigden (of de door de begunstigden aangestelde auditors) over voldoende informatie beschikte om de fout te voorkomen of te ontdekken en te corrigeren voordat de uitgaven werden aanvaard, en dat indien de Commissie naar behoren gebruik had gemaakt van alle beschikbare informatie, het geraamde foutenpercentage voor dit hoofdstuk 1,4 procentpunten dus lager zou hebben gelegen; benadrukt dat dit wijst op tekortkomingen in de controles van de Commissie; Onderzoek en innovatie 65. onderstreept het belang van financieringsprogramma’s van de Unie voor onderzoek en innovatie voor de wetenschappelijke, maatschappelijke, economische en technologische ontwikkeling van de Unie, de aanpak van ongelijkheden, de verwezenlijking van de groene en digitale transitie en de vermindering van de energieafhankelijkheid van de Unie ten opzichte van Rusland; herinnert eraan dat Horizon Europa het belangrijkste onderzoeks- en innovatieprogramma in Europa is, met een totale begroting van 95,5 miljard EUR voor 2021-2027, waaronder 5,4 miljard EUR uit NGEU; merkt op dat uit de RRF ongeveer 48 miljard EUR voor investeringen in onderzoek en innovatie is toegewezen; onderstreept dat aanvullende financiering voor onderzoek en innovatie nodig is om het concurrentievermogen van de Unie te vergroten en de innovatiekloof te dichten, rekening houdend met de aanbevelingen ter zake uit het Draghi-verslag; benadrukt met name dat de defensiegerelateerde uitgaven voor onderzoek en innovatie wegens de huidige geopolitieke omstandigheden aanzienlijk moeten worden verhoogd, hetgeen een belangrijk onderdeel kan vormen van de strategie voor het innovatiebeleid; 66. merkt op dat met de voorganger daarvan, Horizon 2020, met een begroting van 75,6 miljard EUR er tussen 2014 en 2020 35 000 projecten zijn gefinancierd en dat bij de oproepen tot het indienen van voorstellen meer dan een miljoen individuele aanvragen uit 177 landen zijn binnengekomen; merkt voorts op dat commissaris Ivanova tijdens haar hoorzitting over de kwijting voor 2023 de Europese meerwaarde van financieringsprogramma’s van de Unie voor onderzoek en innovatie heeft benadrukt en heeft verklaard dat volgens de eindevaluatie van Horizon 2020 elke euro die aan het programma wordt uitgegeven tegen 2040 vijf euro aan voordelen voor de samenleving zal opleveren; betreurt ten zeerste dat 74 % van de door onafhankelijke deskundigen als hoogwaardig beoordeelde voorstellen niet konden worden gefinancierd vanwege budgettaire beperkingen; merkt op dat er nog eens 159 miljard EUR nodig zou zijn geweest om alle hoogwaardige voorstellen te financieren; wijst op het belang van voldoende financiering voor onderzoek en innovatie in de Unie, niet in de laatste plaats om, in overeenstemming met de strategische agenda van de Unie voor 2024-2029, het concurrentievermogen en de welvaart van de Unie te vergroten; 67. wijst op de late goedkeuring van de rechtsgrondslagen van Horizon Europa in 2021 en is verheugd dat de Commissie erin is geslaagd in 2023 bijna 100 % van de begroting uit te voeren; stelt vast dat er tot eind 2023 10 674 subsidieovereenkomsten en nog eens 2 kaderovereenkomsten waren ondertekend; 68. stelt met bezorgdheid vast dat de Rekenkamer bij haar steekproef in 30 van de 97 onderzoeks- en innovatieverrichtingen fouten heeft geconstateerd met betrekking tot niet-subsidiabele kosten en dat deze fouten 71 % van het door de Rekenkamer geschatte foutenpercentage voor deze rubriek in 2023 uitmaakten; herhaalt zijn bezorgdheid over het feit dat na negen jaar uitvoering van het Horizon 2020-programma de berekening van personeelskosten een belangrijke bron van fouten blijft, aangezien er bij de steekproef van de Rekenkamer in 22 van de 30 onderzoeksverrichtingen met kwantificeerbare fouten (circa 73 %) sprake is van onjuiste toepassing van de methode voor de berekening van personeelskosten; erkent dat zowel de Commissie als de Rekenkamer zich blijft inspannen om hier iets aan te doen; juicht het toe dat de Commissie de aanbevelingen van de Rekenkamer heeft aanvaard om de naleving door de begunstigden van de regels inzake dagvergoedingen te verbeteren en te zorgen voor duidelijkheid over de regels inzake dagvergoedingen in de Horizon Europa-documenten; 69. onderstreept het belang van vereenvoudiging van de regels en procedures voor de financiering van onderzoek en innovatie door de Unie; merkt op dat de Commissie in 2023 de invoering van vereenvoudigde kostenopties zoals vaste bedragen en eenheidskosten in Horizon Europa heeft voortgezet; wijst voorts op de opmerkingen van de directeur-generaal Onderzoek en Innovatie tijdens de gedachtewisseling met de commissie CONT dat de Commissie voornemens is de uitbetaling van middelen in het kader van Horizon Europa via vaste bedragen tussen nu en 2027 te verhogen tot 50 %; juicht het toe dat de Commissie, rekening houdend met de aanbevelingen van de Rekenkamer in haar jaarverslagen voor 2022, zal zorgen voor specifiekere voorwaarden voor de correcte uitvoering van forfaitaire subsidies, met inbegrip van de elementen van elk werkpakket die aanleiding geven tot betaling, en ook gedetailleerde richtsnoeren zal verstrekken aan degenen die betrokken zijn bij de beoordeling van de uitvoering van projecten; merkt voorts op dat de begunstigden, zoals in de beoordeling van de Commissie van forfaitaire financiering in het kader van Horizon 2020 en Horizon Europa 2018-2024 is beschreven, graag meer duidelijkheid zouden krijgen over de wijze waarop forfaitaire subsidies moeten worden gecontroleerd; is bezorgd over het feit dat de strategie voor controles achteraf voor Horizon Europa nog niet is ontwikkeld; 70. benadrukt de cruciale rol die de particuliere sector speelt bij het aanpakken van de innovatiekloof in de Unie en het verbeteren van het concurrentievermogen en de welvaart van de Unie; vindt met name dat de deelname van kmo’s aan financieringsprogramma’s voor onderzoek en innovatie van de Unie zo veel mogelijk moet worden bevorderd en vergemakkelijkt; neemt kennis van de conclusie van de Rekenkamer dat kmo’s en nieuwkomers vaker fouten maken dan andere begunstigden, aangezien zij niet over de ervaring en instrumenten beschikken om de middelen te beheren; is ingenomen met de inspanningen van de Commissie om kmo’s gericht te ondersteunen, bijvoorbeeld door middel van voorlichtingscampagnes, contacten met het systeem van nationale contactpunten en de speciale helpdesk van de Research Enquiry Service (dienst onderzoeksvragen); is van oordeel dat de vereenvoudiging van de regels en procedures het meest bepalend is voor een sterkere deelname van kmo’s; Energie, vervoer en digitaal beleid 71. onderstreept het belang van investeringen van de Unie in de ontwikkeling van goed presterende, duurzame en onderling efficiënt verbonden trans-Europese netwerken op het gebied van vervoer, energie en digitale diensten, en merkt op dat de Connecting Europe Facility (CEF), met 4,1 miljard EUR aan uitgaven in 2023, een belangrijk instrument van de Unie is om deze doelstellingen te verwezenlijken; 72. vestigt de aandacht op de noodzaak om de aanvraagprocedures in het kader van de Connecting Europe Facility voor vervoer (CEF‑T) te vereenvoudigen, zodat een sterkere deelname van kleinere entiteiten en lokale initiatieven op het gebied van de ontwikkeling van Europese vervoersinfrastructuur mogelijk wordt; betreurt dat de begrotingsmiddelen voor CEF‑T niet volstaan om alle behoeften aan investeringen in duurzaam vervoer op te vangen en dat het grootste deel van de begrotingsmiddelen ervan al is toegewezen, met een financieringskloof tot 2027 als gevolg; 73. herinnert eraan dat de Russische aanvalsoorlog in Oekraïne en de daaruit voortvloeiende sancties die aan Rusland zijn opgelegd ook in 2023 nog steeds negatieve gevolgen hadden voor de vervoerssector van de Unie, in de vorm van tekorten aan transportmogelijkheden, knelpunten in de toeleveringsketen en de noodzaak om traditionele routes te omzeilen, waardoor de reistijden langer worden en de kosten stijgen; wijst erop dat de regio’s aan de oostelijke grens van de Unie, en met name de Baltische staten en Finland, Polen en Roemenië, zwaar zijn getroffen door economische verliezen en de stopzetting van de grensoverschrijdende mobiliteit als gevolg van de Russische agressie; verzoekt de Commissie gerichte maatregelen te treffen, onder meer in het volgende MFK, om het herstel van de getroffen regio’s te bevorderen; 74. verzoekt de Commissie een alomvattende beoordeling uit te voeren van de financiering die wordt toegekend aan grensoverschrijdende en meerdere landen omvattende infrastructuurprojecten, waaronder Rail Baltica, waarbij sprake is van aanzienlijke uitdagingen bij de uitvoering, financiële problemen en/of vertragingen; wijst erop dat hierbij aandacht moet worden besteed aan inefficiëntie bij de planning en het beheer, alsook aan de toenemende bouwkosten die ertoe leiden dat de termijnen en doelstellingen van projecten in het gedrang komen; herhaalt dat het vertrouwen van burgers in de instellingen van de Unie zal toenemen wanneer publieke middelen transparanter worden beheerd; 75. stelt met bezorgdheid vast dat de Rekenkamer in haar steekproef van 2023 twee fouten in CEF-projecten heeft geconstateerd en dat een daarvan betrekking heeft op een ernstige inbreuk op de regels van de Unie inzake overheidsopdrachten en ertoe heeft geleid dat de opdracht is gegund aan een consortium dat niet aan de selectiecriteria voldeed, en dat deze fout voor 28 % heeft bijgedragen aan het geschatte foutenpercentage voor rubriek 1; 76. is ernstig bezorgd over de bevindingen van de Rekenkamer met betrekking tot het systeem voor controle vooraf van CEF-subsidies van het Europees Uitvoerend Agentschap klimaat, infrastructuur en milieu (Cinea) in de vervoers- en energiesector, met name over de conclusie van de Rekenkamer dat de strategieën voor CEF1 (2014-2020) en CEF2 (2021-2027) weliswaar gebaseerd zijn op een gedegen analyse van risico’s en onregelmatigheden uit het verleden, maar dat de richtsnoeren voor controles vooraf van aanbestedingen niet gedetailleerd genoeg waren; staat volledig achter de aanbeveling van de Rekenkamer dat de Commissie deze richtsnoeren verder moet uitwerken; Aanbevelingen 77. verzoekt de Commissie: Cohesie, veerkracht en waarden 78. wijst op het belang van het cohesiebeleid van de Unie voor de economische en territoriale convergentie en ontwikkeling van de regio’s van de Unie, alsook voor de ondersteuning van de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten; merkt op dat de begroting voor de programma’s onder MFK-rubriek 2 “Cohesie, veerkracht en waarden” 73,3 miljard EUR bedroeg (38,4 % van de begroting van de Unie) en als volgt is verdeeld: 47,8 % voor het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) en andere regionale acties, 18,9 % voor het Europees Sociaal Fonds (ESF), 9,8 % voor het Cohesiefonds, 3,8 % voor Erasmus+, 2,1 % voor CEF‑T en 3,8 % voor andere domeinen; 79. merkt op dat de Rekenkamer een steekproef van 238 verrichtingen heeft onderzocht die het volledige scala van uitgaven onder MFK-rubriek 2 bestrijkt; merkt met bezorgdheid op dat het door de Rekenkamer geschatte totale foutenpercentage bij de uitgaven onder deze rubriek in 2023 is gestegen tot 9,3 %, hetgeen aanzienlijk boven de materialiteitsdrempel ligt; vestigt de aandacht op de markante stijging van het totale foutenpercentage dat de Rekenkamer in 2023 had geraamd ten opzichte van eerdere jaren (6,4 % in 2022, 3,6 % in 2021); 80. is bezorgd over de opmerking van de Rekenkamer dat de aanzienlijke extra middelen die beschikbaar zijn gesteld in het kader van de herstelbijstand voor cohesie en de regio’s van Europa (React‑EU), het naderende einde van de subsidiabiliteitsperiode voor de programma’s voor de jaren 2014-2020 (31 december 2023) en de parallelle uitvoering van het NGEU-programma extra druk hebben gelegd op de overheidsdiensten van de lidstaten, waardoor het risico op fouten is toegenomen; maakt zich met name zorgen over de praktijk om de medefinanciering door de lidstaten te verminderen, zoals het geval is bij React‑EU, het corona-investeringsinitiatief (CRII) en CRII+, waardoor de verantwoordelijkheid en de bijbehorende stimulansen voor een goed toezicht op de uitgaven worden beperkt; maakt uit de antwoorden van de Commissie op dat sommige autoriteiten mogelijk minder doeltreffende controles en verificaties hebben uitgevoerd als gevolg van de hoge werklast en de toenemende druk van de parallelle uitvoering van programma’s voor de periode 2014-2020 en van aanvullende financiering in het kader van NGEU; 81. neemt kennis van de analyse van de Rekenkamer van verrichtingen met aanvullende financiering via React‑EU en flexibiliteit via CRII+ en het cohesiebeleid ten behoeve van vluchtelingen (CARE) en de bijdrage van deze programma’s aan de geschatte foutenpercentages; wijst met name op de conclusie dat fouten in voor 100 % door de EU gefinancierde prioriteiten 5,0 % vormden van het totale geschatte foutenpercentage van 9,3 %; vindt het verontrustend dat toenemende flexibiliteit heeft bijgedragen tot het hoge foutenpercentage, aangezien de eisen niet naar beneden zijn bijgesteld en er niet meer preventieve controles zijn uitgevoerd; 82. neemt kennis van Analyse 03/2024 van de Rekenkamer, getiteld “Een overzicht van het zekerheidskader en de belangrijkste factoren die hebben geleid tot fouten in de cohesie-uitgaven voor 2014-2020”, waarin een meerjarig overzicht wordt gegeven van zes jaar aan controleresultaten, met inbegrip van een beoordeling van beheers- en controlekwesties, met als doel het zekerheidsmodel te versterken; vindt de conclusie van de Rekenkamer zorgwekkend dat hoewel het zekerheidskader voor het cohesiebeleid heeft geholpen om het foutenpercentage te verlagen, het niet doeltreffend is geweest om het totale foutenpercentage onder de materialiteitsdrempel van 2 % te brengen; is bezorgd over het feit dat de Commissie vanwege de systematische tekortkomingen slechts in beperkte mate kan vertrouwen op het werk van de nationale auditautoriteiten; ondersteunt de aanbeveling van de Rekenkamer aan de Commissie om de uitvoering van het zekerheidskader voor de cohesie-uitgaven 2021-2027 te versterken; herinnert de Commissie aan de oproep van de kwijtingsautoriteit om nauw samen te werken met de lidstaten om het beheers- en controlesysteem voor uitgaven van de Unie te verbeteren, teneinde het hoge foutenpercentage onder de materialiteitsdrempel van 2 % te brengen; 83. neemt kennis van de opmerking in de analyse van de Rekenkamer over de betrouwbaarheid van de werkzaamheden van de belangrijkste actoren in het controlesysteem voor het cohesiebeleid; is verontrust over de bevinding van de Rekenkamer dat de beheersautoriteiten – de eerste verdedigingslinie voor de ontdekking en de preventie van fouten – gedurende een periode van zes jaar niet doeltreffend genoeg zijn geweest om het inherente hoge foutenrisico in het cohesiebeleid te beperken; vindt het zelfs nog verontrustender dat de Rekenkamer constateerde dat de tweede verdedigingslinie – de auditautoriteiten van de lidstaten – niet in staat is het correcte foutenpercentage vast te stellen voor de uitgavenpakketten waarvoor zij audits uitvoeren en waarover zij zekerheid verschaffen, aangezien de Rekenkamer aanvullende fouten ontdekte in ten minste 39 % van deze pakketten; merkt op dat deze fouten jaarlijks gedurende meer dan zes jaar door de Rekenkamer zijn ontdekt en gerapporteerd en dat er derhalve sprake is van een systematisch probleem; 84. neemt kennis van de categorisering door de Rekenkamer van fouten die werden aangetroffen in cohesie-uitgaven, waarbij niet-subsidiabele projecten voor 29 %, niet-subsidiabele kosten voor 26 % en ernstige niet-naleving bij openbare aanbestedingsprocedures voor 21 % hadden bijgedragen aan de fouten, en uitgaven in verband met het EFRO en het Cohesiefonds het grootste deel van de fouten hadden veroorzaakt (80 %); merkt op dat de uitgaven in het kader van het ESF+, het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief (YEI) en het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen (FEAD) verhoudingsgewijs minder fouten bevatten, aangezien daar in totaal slechts 16 % van de fouten voorkomt, terwijl deze programma’s samen ongeveer 20 % van de begroting in deze rubriek vormen; 85. neemt kennis van de studie in opdracht van de Commissie begrotingscontrole over de lessen die getrokken zijn uit de implementatie van de crisisresponsinstrumenten in de EU, waaruit blijkt dat de absorptie van niet-vastgelegde cohesiemiddelen werd ondersteund door de flexibiliteit die is ingevoerd in het kader van CRII en CRII+; vindt de bevinding van de onderzoekers zorgwekkend dat de kwaliteit van versnelde projecten mogelijk niet hetzelfde niveau heeft bereikt als de investeringen vóór de pandemie; vindt daarnaast de opmerking van de onderzoekers zorgelijk dat het risico van projecten van lage kwaliteit volledig door de begroting van de Unie wordt gedragen, vanwege 100 % financiering van de Unie in het geval van CRII, CRII+ en React‑EU; is van mening dat 100 % financiering van de Unie kan bijdragen tot absorptie, maar dat absorptie geen doel op zich is; 86. wijst erop dat de Commissie regionale ontwikkeling (REGI) in haar meest recente kwijtingsadviezen heeft aangedrongen op aanvullende adviserende ondersteuning van de Commissie aan de nationale, regionale en lokale overheden om een situatie van administratieve overbelasting te voorkomen; erkent de inspanningen van de Commissie, maar stelt helaas vast dat deze niet hebben volstaan om het foutenrisico te verlagen; waarschuwt ervoor dat zich aan het eind van de subsidiabiliteitsperiode van de RRF en de laatste jaren van het MFK een vergelijkbare administratieve overbelasting zou kunnen voordoen; beklemtoont dat dringend iets moet worden gedaan aan de tekortschietende administratieve capaciteit van de nationale, regionale en lokale overheden; verzoekt de Commissie deze overheden in dit verband duidelijke richtsnoeren te verstrekken en haar steun voor de opbouw van administratieve capaciteit op te voeren, onder meer door het opleiden van personeel, het delen van optimale praktijken en intercollegiale toetsingen en technische bijstand, zodat een doeltreffend beheer van de middelen kan worden gewaarborgd; 87. neemt kennis van de openbare discussies over het meerjarig financieel kader voor de periode na 2027, die kunnen duiden op een verschuiving naar een prestatiegericht model, het koppelen van investeringen aan hervormingen en de wens om de regels en procedures te vereenvoudigen; verzoekt de Commissie prioriteiten te stellen wat betreft de financiële reacties op de huidige dreigingen naar aanleiding van de geopolitieke situatie; waarschuwt dat besluiten over de toekomstige opzet van uitgavenprogramma’s niet ten koste mogen gaan van het toezicht op en de controle van de uitgaven van de Unie wat betreft transparantie en informatie op het niveau van de Unie over niet-naleving van de regels en verordeningen; is van mening dat de door de Rekenkamer vastgestelde fouten en de wijze waarop de Commissie deze fouten behandelt ook wijzen op een goed functionerend beheers- en controlesysteem en merkt op dat beide instellingen hebben verklaard zich in te zetten voor de verbetering van het systeem en de verlaging van het foutenpercentage; 88. neemt, net als in voorgaande jaren, kennis van de opmerking van de Rekenkamer dat de controles aan de hand van stukken door de Commissie om het werk van de auditautoriteiten te controleren en te beoordelen uitsluitend gericht zijn op het controleren van de consistentie van de regelmatigheidsinformatie, en dat deze controles dus te beperkt zijn om het restfoutenpercentage te bevestigen dat door de nationale autoriteiten in hun zekerheidspakketten is gerapporteerd; neemt kennis van het antwoord van de Commissie dat zij haar controle aan de hand van stukken aanvult met controlewerkzaamheden ter plaatse van de programma’s en zekerheidspakketten, waardoor zij een redelijke en eerlijke schatting van de foutenpercentages voor elk programma kan maken; is van mening dat de opmerking van de Rekenkamer betrekking heeft op de reikwijdte van de controles aan de hand van stukken en het feit dat die alleen gericht zijn op de consistentie en daarom te beperkt zijn om de Commissie voldoende betrouwbare informatie te verstrekken; 89. is bezorgd over de aanhoudende tekortkomingen die de Rekenkamer heeft waargenomen in de werkzaamheden van de nationale auditautoriteiten, zoals naar voren komt in de tekortkomingen die zijn vastgesteld in de zekerheidspakketten, met een restfoutenpercentage boven de materialiteitsdrempel voor meer dan 60 % van de waarde van de in 2023 gecontroleerde zekerheidspakketten; stelt met bezorgdheid vast dat beheersautoriteiten er consequent niet in slagen onregelmatigheden in door begunstigden gedeclareerde uitgaven te voorkomen of op te sporen en dat de Commissie daarom minder op hun werk kan vertrouwen; 90. herinnert eraan dat het bij gedeeld beheer de verantwoordelijkheid van de Commissie is om na te gaan of de lidstaten beheers- en controlesystemen hebben opgezet die tijdens de uitvoering van de programma’s doeltreffend functioneren; is bezorgd over het feit dat zowel de Commissie als de Rekenkamer heeft vastgesteld dat niet alle beheers- en controlesystemen van de lidstaten doeltreffend functioneren, hetgeen nadelige gevolgen heeft voor de betrouwbaarheid van de foutenpercentages van de Commissie, aangezien zij vertrouwt op deze nationale systemen die niet doeltreffend werken; vraagt zich af of de Commissie kan blijven vertrouwen op nationale systemen; 91. is van mening dat de naleving van auditnormen op alle controle- en auditniveaus van essentieel belang is om de “single audit”-benadering goed te laten werken en om de administratieve rompslomp voor begunstigden en beheersautoriteiten te verminderen; is dan ook verontrust over de bevinding van de Rekenkamer in haar jaarverslag dat de programma-autoriteiten en begunstigden essentiële bewijsstukken over de naleving van de subsidiabiliteitsvoorwaarden niet hebben overgelegd, en over de bevinding in de analyse van de Rekenkamer dat ontoereikende documentatie van controlewerkzaamheden door auditautoriteiten de betrouwbaarheid van de controlewerkzaamheden van de nationale auditautoriteiten ondermijnt; 92. herinnert eraan dat de lidstaten op grond van artikel 15 van Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad (115) (GB-verordening) voor de programmeringsperiode 2021-2027 moeten voldoen aan horizontale en thematische randvoorwaarden die zij gedurende de gehele uitvoeringsperiode van de fondsen moeten blijven naleven; herinnert eraan dat, wanneer bij de indiening van een betalingsaanvraag bij de Commissie voor de betrokken specifieke doelstelling niet aan de randvoorwaarden is voldaan, de desbetreffende uitgaven niet uit de begroting van de Unie worden vergoed totdat de Commissie ervan overtuigd is dat aan de randvoorwaarden is voldaan; herinnert aan de grote teleurstelling van de kwijtingsautoriteit over het besluit van de Commissie van 13 december 2023 (116) waarin stond dat Hongarije voldeed aan de horizontale randvoorwaarde met betrekking tot de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, waardoor de Hongaarse autoriteiten verzoeken om terugbetaling van maximaal 10,2 miljard EUR konden indienen; stelt met bezorgdheid vast dat de Hongaarse regering sinds de vrijgave van deze middelen geen stappen heeft gezet om de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht te herstellen, maar juist het omgekeerde heeft gedaan; uit opnieuw zijn zorgen over het gebrek aan adequate controlemechanismen en over onbetrouwbare openbare aanbestedingsprocedures om goed financieel beheer en de bescherming van de begroting van de Unie te waarborgen; is van mening dat deze beslissing politiek in strijd is met de verlenging van de maatregelen die op grond van Verordening (EU, Euratom) 2020/2092 (117) (de “conditionaliteitsverordening”) zijn vastgesteld; 93. spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over de bevindingen uit het verslag over de rechtsstaat 2023 met betrekking tot de situatie van de rechtsstaat in Hongarije, en met name de aanhoudende, systemische uitdagingen voor de rechterlijke macht en de media; merkt met verontrusting op dat de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht onder steeds grotere druk komt te staan, en wijst onder meer op punten van zorg met betrekking tot de selectie en promotie van rechters en recente berichten over intimidatie en inmenging in rechterlijke besluiten, die worden bevestigd door het feit dat rechters hun ontslag hebben ingediend uit protest tegen politieke beïnvloeding; stelt in dezelfde geest met bezorgdheid vast dat het hoofd van de Hongaarse autoriteit voor integriteit, een belangrijke instelling die is opgericht als voorwaarde van de Commissie voor de vrijgave van middelen in het kader van de verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat, steeds meer door de Hongaarse regering onder druk wordt gezet; verzoekt de Commissie een gecoördineerde en holistische aanpak te waarborgen voor alle relevante fondsen van de Unie en wetgevingsinstrumenten, waarbij wordt benadrukt dat middelen van de Unie niet mogen worden toegewezen voor activiteiten die de democratie ondermijnen of autoritarisme versterken; 94. herinnert eraan dat bij de conditionaliteitsverordening een mechanisme en maatregelen zijn vastgesteld om de begroting van de Unie te beschermen tegen schendingen van de rechtsstaat indien andere in de wetgeving van de Unie vastgestelde procedures de begroting niet efficiënter kunnen beschermen; herinnert eraan dat dit mechanisme op 15 december 2022 is geactiveerd in het geval van Hongarije wegens zorgen over zijn systeem van openbare aanbestedingen, hetgeen heeft geleid tot een tijdelijke opschorting van 55 % van de begrotingsvastleggingen voor drie programma’s in het kader van het cohesiebeleid; herinnert eraan dat in dezelfde verordening, overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad (118) (de “MFK-verordening”), is bepaald dat geschorste vastleggingen van 2022 (jaar n) na 2024 (jaar n+2) niet opnieuw in de begroting mogen worden opgenomen en dat daarom 55 % van de vastleggingen uit 2022 – ongeveer 1 miljard EUR – in december 2024 is vrijgemaakt; merkt op dat er geen andere procedures in het kader van de conditionaliteitsverordening lopen; 95. merkt op dat de Commissie een equivalent van vijf voltijdse personeelsleden heeft toegewezen aan de uitvoering van de conditionaliteitsverordening en herhaalt de bezorgdheid van de Rekenkamer zoals aangekaart in Speciaal verslag 03/2024 dat het huidige personeelsbestand ontoereikend lijkt te zijn om een strenge en consequente toepassing van de verordening te garanderen; 96. stelt nogmaals dat alle maatregelen die nodig zijn voor de vrijgave van Uniefinanciering uit hoofde van de conditionaliteitsverordening, de GB-verordening, en Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad (119) (de “RRF-verordening”) als één integraal pakket moeten worden behandeld; wijst op het belang van de bescherming van de financiële belangen van de Unie, ook voor de uitbetaling van voorfinanciering; 97. merkt op dat een aantal investeringen die in aanmerking kwamen voor financiering in het kader van het cohesiebeleid zijn opgenomen in de nationale plannen voor herstel en veerkracht; herinnert eraan dat de algemene doelstelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (RRF) als verankerd in artikel 4 van de RRF-verordening inhoudt de economische, sociale en territoriale cohesie van de Unie te bevorderen, en dat een van de zes pijlers ervan specifiek gericht is op dit doel; erkent dat het brede toepassingsgebied van de RRF leidt tot een beperkte overlapping met andere financieringsprogramma’s van de Unie, zoals bedoeld door de medewetgevers bij het opstellen van artikel 9 van de RRF-verordening, waarin additionaliteit en aanvullende financiering als kernbeginselen worden geïntroduceerd; vestigt de aandacht echter op het risico van dubbele financiering als gevolg van dergelijke situaties; 98. uit zijn bezorgdheid over de zichtbare vertragingen bij de uitvoering van het cohesiebeleid in de lidstaten en het gebrek aan capaciteit van de nationale overheden om tegelijkertijd verschillende uitgavenprogramma’s (bv. cohesieprogramma’s en RRF-programma’s) die complementaire of zelfs soortgelijke doelstellingen hebben, te beheren; verzoekt de Commissie erop toe te zien dat er voldoende technische bijstand wordt verleend aan lidstaten die moeilijkheden ondervinden bij het aanpakken van de bestaande vertragingen bij de uitvoering van cohesieprogramma’s; 99. erkent de onevenredig grote impact van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne op de oostelijke regio’s van de Unie aan de grens met Rusland en Belarus; vestigt de aandacht op de kosten die deze regio’s en lidstaten moeten dragen als gevolg van hun gedeelde grens met vijandige buurlanden, met name doordat zij steeds meer overheidsmiddelen moeten besteden aan veiligheid, defensie en paraatheid, terwijl zij worden geconfronteerd met drastisch verminderde middelen als gevolg van de verstoring van economische activiteiten, grensoverschrijdende handel en andere uitwisselingen en van cohesieprogramma’s, met name Interreg-programma’s; wijst op de maatregelen die de Commissie heeft genomen om deze regio’s te ondersteunen, met name door middel van de flexibiliteit die werd geboden in het kader van het cohesiebeleid; stelt tevreden vast dat steun aan de regio’s aan de oostelijke grens die het sterkst worden getroffen door de Russische agressie onderdeel uitmaakt van de opdrachtbrief van de uitvoerend vicevoorzitter voor Cohesie en Hervormingen; verzoekt de Commissie te zorgen voor voldoende steun voor de oostelijke regio’s van de Unie die grenzen aan Rusland en Belarus zodat zij de onevenredige gevolgen van de Russische aanvalsoorlog het hoofd kunnen bieden, zowel op korte termijn via de ontwerpbegroting voor 2026 als op middellange termijn via het voorstel van de Commissie voor het volgende MFK; 100. wijst in het bijzonder op het belang van het ESF+, dat gericht is op het bereiken van hoge niveaus van werkgelegenheid, een billijke sociale bescherming, een geschoolde en veerkrachtige beroepsbevolking en inclusieve/hechte samenlevingen als sleutelfactor voor de uitbanning van armoede; is van oordeel dat de instellingen van de Unie en de nationale en regionale instellingen de komende jaren financiële en politieke steun moeten blijven verlenen om de doelstellingen en streefcijfers ervan te kunnen verwezenlijken; onderstreept hoe belangrijk het is regionale actoren hier nauw bij te betrekken, met name organisaties uit het maatschappelijk middenveld en sociale partners die ter plaatse werken aan de uitvoering van door het ESF+ gefinancierde activiteiten; 101. is ingenomen met de frontloading van 100 miljoen EUR van de begroting 2027 van Erasmus+ naar de begroting 2023 van Erasmus+, waardoor verdere steun kon worden verleend aan leerlingen, studenten, leerkrachten en gekwalificeerd personeel die Oekraïne zijn ontvlucht, en met de extra 20 miljoen EUR die in 2023 op aandringen van het Parlement aan Erasmus+ is toegekend; benadrukt dat frontloading een uitzondering moet blijven voor het bieden van een snelle respons op onvoorziene acute crisissituaties; beklemtoont dat frontloading in het kader van Erasmus+ niet mag leiden tot bezuinigingen op het programma aan het einde van het huidige MFK; benadrukt dat alles in het werk moet worden gesteld om dergelijke situaties bij voorkeur met aanvullende financiering op te vangen; 102. benadrukt de noodzaak van streng toezicht op de toewijzing van middelen om misbruik binnen het Erasmus+-programma te voorkomen; verzoekt de Commissie bewijsmateriaal te verzamelen om elk geval van frauduleuze of verdachte ontvangers te onderzoeken, in overeenstemming met haar taken zoals uiteengezet in het Financieel Reglement en de Erasmus+-subsidieovereenkomsten; dringt erop aan dat het programma adequaat wordt beschermd tegen misbruik door organisaties waarvan de activiteiten niet in overeenstemming zijn met de fundamentele waarden van de Unie (menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en mensenrechten); herinnert eraan dat de Commissie wettelijk verplicht is ervoor te waken dat begunstigden van programma’s achter deze waarden staan en waarborgen dat ze worden geëerbiedigd, en dat zij geen beroepsfouten begaan; 103. merkt op dat de begroting 2023 van het EU4Health-programma, het belangrijkste financieringsinstrument ter ondersteuning van gezondheidsinitiatieven van de Unie, 735 miljoen EUR bedroeg, voornamelijk beheerd door het directoraat-generaal Gezondheid en Voedselveiligheid en de Autoriteit voor paraatheid en respons inzake noodsituaties op gezondheidsgebied (HERA) en uitgevoerd via het Europees Uitvoerend Agentschap voor gezondheid en digitaal beleid; erkent de vooruitgang van de initiatieven die binnen dit programma worden gefinancierd, met name op het gebied van paraatheid bij noodsituaties op gezondheidsgebied, het kankerbestrijdingsplan en de farmaceutische strategie voor Europa en bij de uitvoering van de gezondheidswetgeving van de Unie; Aanbevelingen 104. verzoekt de Commissie om: Natuurlijke hulpbronnen 105. merkt op dat de begroting voor de programma’s onder MFK-rubriek 3 “Natuurlijke hulpbronnen” 59,5 miljard EUR bedroeg (31,1 % van de Uniebegroting), die als volgt is verdeeld: 65,0 % voor rechtstreekse betalingen in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF), 27,6 % voor het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo), 4,2 % voor marktgerelateerde uitgaven in het kader van het ELGF, 1,9 % voor maritieme zaken en visserij, 0,9 % voor milieu en klimaatactie (LIFE) en 0,4 % voor andere domeinen; 106. merkt op dat de Rekenkamer een steekproef van 218 verrichtingen heeft onderzocht die het volledige scala van uitgaven onder deze MFK-rubriek bestrijkt; merkt op dat de Rekenkamer ook de regelmatigheidsinformatie in de jaarlijkse activiteitenverslagen van het directoraat-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling (DG AGRI) en het directoraat-generaal Klimaat (DG CLIMA) heeft onderzocht, evenals een selectie van systemen in twintig lidstaten en het Verenigd Koninkrijk; merkt op dat de Rekenkamer het foutenpercentage voor “Natuurlijke hulpbronnen” op 2,2 % raamt (eveneens 2,2 % in 2022) en dat het merendeel van de aangetroffen fouten verrichtingen op het gebied van plattelandsontwikkeling betrof; 107. wijst er echter op dat dit gedeeltelijk te wijten is aan de complexiteit van milieuregelingen in programma’s voor plattelandsontwikkeling en aan “gold-plating” op nationaal niveau, een bekend probleem; 108. wijst in dit verband op het lager dan verwachte uitvoeringspercentage van de Elfpo-financiering voor de periode 2023-2027, met een absorptiepercentage van slechts 1 % aan het einde van 2023, met betalingen ten belope van 0,7 miljard EUR, en verwacht dat het absorptiepercentage in de loop van de volgende verslagperiode aanzienlijk zal stijgen; 109. merkt op dat de Rekenkamer 16 kwantificeerbare fouten aantrof op het gebied van plattelandsontwikkeling, 15 bij rechtstreekse betalingen, drie bij uitgaven in verband met marktmaatregelen en drie bij niet aan het GLB gerelateerde uitgaven; is gerustgesteld door de conclusie van de Commissie dat de meeste fouten schrijf- en rekenfouten waren, en door de maatregelen die de Commissie heeft genomen om fouten in de toekomst te voorkomen; 110. neemt kennis van de categorisering van fouten door de Rekenkamer, waarbij niet-subsidiabele declaraties 35 % van de fouten vormen, en administratieve fouten en onjuiste informatie over arealen of dieren 21 % respectievelijk 20 %; constateert met bezorgdheid dat de Rekenkamer net als in voorgaande jaren in verscheidene gevallen vaststelde dat de autoriteiten van de lidstaten en de Commissie over voldoende informatie beschikten om de fout te voorkomen of te ontdekken en te corrigeren voordat ze de uitgaven aanvaardden, en dat indien de autoriteiten van de lidstaten en de Commissie alle informatie waarover ze beschikten naar behoren hadden gebruikt het geraamde foutenpercentage voor dit hoofdstuk 1,0 procentpunten lager zou hebben gelegen; 111. merkt op dat 2023 het eerste jaar was van het nieuwe uitvoeringsmodel van het GLB 2023-2027, waarin als basis voor betalingen prestatie-elementen zijn opgenomen die met de lidstaten zijn overeengekomen in strategische plannen; merkt op dat er in 2023 een bescheiden start is gemaakt met het nieuwe uitvoeringsmodel, waarbij van de 215,52 miljoen EUR die was gedeclareerd in het kader van de strategische GLB-plannen voor sectorale interventies en plattelandsontwikkeling 63,65 miljoen EUR werd gedeclareerd op basis van gegenereerde outputs en dus onderworpen was aan een “prestatiegoedkeuring” door DG AGRI; merkt op dat er in 2024 een aanzienlijke toename van betalingen in het kader van het nieuwe uitvoeringsmodel zal zijn; neemt kennis van de opmerkingen van de Rekenkamer met betrekking tot de verwerking van prestatiegegevens voor de jaarlijkse prestatieverslagen wanneer lidstaten nog systemen en procedures aan het opzetten zijn en soms handmatig gegevens aggregeren, met alle risico’s van dien voor de betrouwbaarheid van de gegevens; 112. herinnert aan de protesten van landbouwers in heel Europa eind 2023 en begin 2024 en aan de respons van de Commissie die was gericht op vereenvoudiging, met name voor kleine landbouwers, en op uitbreiding van de discretionaire bevoegdheden van de lidstaten; benadrukt dat vereenvoudiging hand in hand moet gaan met goed financieel beheer en rekening moet houden met de klimaatverbintenissen van de Unie; is ingenomen met de gerichte aanpak van de Commissie, vooral wat betreft het onderscheid tussen bedrijfsomvang qua landbouwgrond en aantal landbouwbedrijven; waarschuwt dat de aan de lidstaten toegekende discretionaire bevoegdheid ook gepaard moet gaan met grondig toezicht door de Commissie; 113. merkt op dat zowel de Commissie als de lidstaten verantwoordelijk zijn voor het aanpakken van fraude met GLB-uitgaven; is in dit verband ingenomen met het werk dat DG AGRI heeft verricht op het vlak van risicobeoordelingen voor fraudebestrijding en de actualisering van zijn fraudebestrijdingsstrategie; 114. neemt kennis van Speciaal verslag 07/2024 van de Rekenkamer over de systemen van de Commissie voor de invordering van onregelmatige EU-uitgaven, en van het antwoord van de Commissie; neemt kennis van de opmerking van de Rekenkamer dat invorderingen met betrekking tot landbouwuitgaven relatief succesvol zijn geweest, wat deels toe te schrijven is aan de zogenaamde 50/50-regel die de lidstaten ertoe heeft aangezet middelen in te vorderen; merkt op dat deze regel niet is overgenomen in het GLB 2023-2027 en wijst op de waarschuwing van de Rekenkamer dat dit zou kunnen leiden tot een lager invorderingspercentage voor landbouwuitgaven; 115. neemt kennis van Speciaal verslag 20/2024 van de Rekenkamer over plannen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, en van het antwoord van de Commissie; benadrukt dat het belangrijk is ervoor te zorgen dat alle essentiële elementen voor de beoordeling van prestaties aanwezig zijn; is van mening dat in de plannen rekening moet worden gehouden met de specifieke situatie in de afzonderlijke lidstaten en dat een zekere mate van divergentie daarom zelfs wenselijk is, maar vindt het verontrustend dat uiteenlopende ambities kunnen betekenen dat er geen gelijk speelveld is voor landbouwers in de verschillende lidstaten; is verder teleurgesteld over de bevinding van de Rekenkamer dat het nieuwe monitoringkader weliswaar vereenvoudigd is, maar dat de GLB-doelstellingen niet duidelijk genoeg zijn, dat de indicatoren gericht zijn op output in plaats van op resultaten en dat belangrijke resultaatindicatoren ontbreken; merkt op dat de Rekenkamer de Commissie heeft aanbevolen de uitwisseling van beste praktijken in de plannen te bevorderen en het toekomstig monitoringkader van het GLB te versterken; 116. neemt kennis van Speciaal verslag 19/2024 van de Rekenkamer over biologische landbouw in de EU, en van het antwoord van de Commissie; toont zich opnieuw bezorgd over de bevinding van de Rekenkamer dat een zwak strategisch kader en beperkte gegevens het bepalen van de impact van het beleid in de weg staan; is van mening dat de grotere nadruk op prestaties, de vaststelling van doelstellingen en indicatoren en de daarmee verband houdende monitoring van de resultaten in het volledige Uniebeleid moeten worden ondersteund met een evenredige verhoging van de capaciteit van de Commissie om prestatiekaders vast te stellen en de prestaties te monitoren; 117. stelt verheugd vast dat het concurrentievermogen in de wijnsector is gestegen door middel van marktmaatregelen en moedigt de Commissie en de lidstaten aan hun inspanningen voort te zetten om dit succes in andere sectoren te herhalen; 118. herinnert eraan dat democratie en pluralisme fundamentele waarden van de Unie zijn die zijn verankerd in artikel 2 VEU; herinnert er voorts aan dat de instellingen van de Unie overeenkomstig artikel 11 VEU de burgers en de representatieve organisaties de mogelijkheid moeten bieden hun mening over alle onderdelen van het optreden van de Unie kenbaar te maken en daarover in het openbaar in discussie te treden teneinde een open, transparante en regelmatige dialoog te voeren; beklemtoont dat de scheiding der machten tussen de instellingen, zoals vastgelegd in artikel 13 VEU, te allen tijde moet worden geëerbiedigd en dat de instellingen van de Unie loyaal moeten samenwerken; 119. erkent het belang van het LIFE-programma; wijst op de bepalingen van de LIFE+-verordening, waaronder de bepalingen over exploitatiesubsidies, de subsidiabiliteitsvoorwaarden, de toekenningscriteria, de totale toewijzing voor 2021-2027 en de verdeling van middelen binnen het programma; 120. merkt op dat sommige leden van de Commissie begrotingscontrole inzage hebben gevraagd in een reeks subsidieovereenkomsten in het kader van het LIFE-programma en andere financieringsprogramma’s van de Unie, en dat zij na onderzoek van die overeenkomsten in februari 2024 hun bezorgdheid hebben geuit over de inhoud van verschillende programma’s; merkt op dat de Commissie, met inbegrip van de dienst Interne Audit (IAS), zich in eerste instantie niet bewust was van enige problemen, maar een reeks maatregelen heeft genomen om de zorgen aan te pakken; herinnert aan de schriftelijke vragen over de kwijting en aan de hoorzittingen met de secretaris-generaal van de Commissie op 5 november 2024, met de verantwoordelijke commissarissen voor MFK-rubriek 3 op 12 november 2024 en met de commissaris voor Begroting en Administratie op 9 december 2024, waarbij de zorgen en de respons van de Commissie werden besproken; 121. stelt vast dat sommige leden van de Commissie begrotingscontrole bezorgd hebben opgemerkt dat bepaalde subsidieovereenkomsten tussen het Europees Uitvoerend Agentschap klimaat, infrastructuur en milieu (Cinea) en begunstigden, zoals maatschappelijke organisaties en particuliere ondernemingen, in het kader van het LIFE-programma “werkplannen” omvatten met gedetailleerde pleitbezorgingsacties ten aanzien van instellingen van de Unie of hun vertegenwoordigers, alsook andere acties die gericht waren op bepaalde handelsovereenkomsten waarover de Unie onderhandelingen voerde, of maatregelen in verband met rechtszaken die de respectieve entiteiten zouden voeren; erkent dat dit mogelijk kan worden geïnterpreteerd als inmenging in de interne besluitvorming van de instellingen van de Unie; merkt op dat de Commissie een juridische analyse heeft uitgevoerd van de subsidieovereenkomsten waarover bepaalde leden van de commissie CONT hun bezorgdheid hadden geuit, waarna zij tot de conclusie kwam dat er geen bewijs was dat de entiteiten in kwestie niet hadden voldaan aan verplichtingen die voortvloeien uit hun contract of gedragscode, maar dat de Commissie toch een aantal begunstigen heeft benaderd met de vraag om wijzigingen aan te brengen in de subsidieovereenkomsten waarin specifieke bepalingen waren opgenomen die mogelijk een reputatierisico inhielden; wijst er voorts op dat alle subsidieovereenkomsten een disclaimer bevatten waarin staat dat de standpunten van de begunstigde geenszins als standpunten van de EU mogen worden gezien en dat de subsidieverlenende autoriteit daar niet aansprakelijk voor kan worden gesteld; 122. beklemtoont dat Uniefinanciering niet mag bijdragen tot het ondermijnen van de rechtsstaat of van de waarden waarop de Unie berust; herinnert aan de bepalingen van artikel 163 van het Financieel Reglement; acht het van cruciaal belang dat er zonder traceerbaarheid van middelen geen sprake kan zijn van financiering; 123. wijst op de maatregelen die de Commissie heeft genomen om de beschuldigingen aan de orde te stellen, waaronder het verstrekken van richtsnoeren voor de diensten van de Commissie over financieringsactiviteiten in verband met de ontwikkeling, uitvoering, monitoring en handhaving van wetgeving en beleid van de Unie en de screening van hun contractportefeuilles om te bepalen welke overeenkomsten niet in overeenstemming waren met de richtsnoeren; neemt kennis van de tot dusver door de Commissie genomen maatregelen in afwachting van de resultaten van de screening van de subsidieovereenkomsten met alle begunstigden, waarom was verzocht door de bestuursraad van de Commissie; 124. wijst op de besluitvormingsstructuur, met inbegrip van de beoordelingsraad binnen Cinea, voor het nemen van besluiten over contracten tussen de Commissie en begunstigden; dringt er bij de Commissie op aan te waarborgen dat de besluitvormingsstructuur van Cinea voor het nemen van besluiten over te gunnen contracten wordt gekenmerkt door een duidelijke verantwoordingsplicht, duidelijke verantwoordelijkheden en een praktische structuur; 125. merkt op dat het uitvoerend agentschap jaarlijks bottom-uprisicobeheersexercities uitvoert en dat hierbij geen kritieke risico’s zijn vastgesteld; merkt op dat beoordelingsprocedures, ongeacht het financieringsprogramma, voortdurend moeten worden geëvalueerd en zo nodig moeten worden aangepast; 126. neemt kennis van berichtgeving in de media waaruit blijkt dat de voorzitter van de Commissie tegen betaling een bijzonder adviseur in dienst heeft genomen om een verslag op te stellen over de strategische dialoog over de toekomst van de landbouw in de EU, en dat deze adviseur een salaris ontving dat gelijk was aan dat van een directeur-generaal van de Commissie; toont zich verontrust over de beloning van alle bijzonder adviseurs en de discretionaire bevoegdheid van de Commissie om hun beloning te bepalen, hetgeen leidt tot willekeurige ongelijke behandeling; Aanbevelingen 127. verzoekt de Commissie om: Migratie en grensbeheer 128. merkt op dat de begroting 2023 voor de programma’s onder MFK-rubriek 4 “Migratie en grensbeheer” 2,7 miljard EUR bedroeg (1,4 % van de begrotingsuitgaven van de Unie), die als volgt is verdeeld: 1,2 miljard EUR (46,5 %) voor drie gedecentraliseerde agentschappen: het Europees Grens- en kustwachtagentschap (Frontex), het Asielagentschap van de Europese Unie (EUAA) en het Agentschap van de Europese Unie voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht (eu-LISA); 1 miljard EUR (38,6 %) voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie (AMIF) en 0,4 miljard EUR (14,9 %) voor het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer (IBMF); 129. merkt op dat een aanzienlijk deel van de uitgaven onder MFK-rubriek 4 in 2023 nog steeds betrekking had op de voltooiing van projecten uit het MFK 2014-2020; merkt op dat 18 % van de nationale programma’s van het AMIF voor de periode 2014-2020 eind 2023 nog steeds niet was gedeclareerd en dat de laatste jaarrekeningen en het verzoek om uitbetaling van het eindsaldo voor deze middelen uiterlijk op 31 december 2024 door de lidstaten moesten worden ingediend als onderdeel van het afsluitingspakket; 130. merkt op dat de Rekenkamer een steekproef van 23 verrichtingen heeft onderzocht, wat niet volstaat om representatief te zijn voor de uitgaven onder de MFK-rubrieken 4 en 5, en daarom geen aparte raming van het foutenpercentage voor deze rubrieken kan geven; merkt verder op dat uit de controleresultaten van de Rekenkamer blijkt dat de uitgaven onder de MFK-rubrieken 4 en 5 fouten vertonen op het gebied van subsidiabiliteit en aanbesteding en dat dit een gebied met een hoog risico is (7 van de 23 gecontroleerde verrichtingen, oftewel 30,4 %, bevatten fouten); vindt het zorgwekkend dat de Rekenkamer vier kwantificeerbare fouten ontdekte met financiële gevolgen voor de bedragen ten laste van de Uniebegroting, en dat zij ook nog eens tien gevallen van niet-naleving van wettelijke en financiële bepalingen vaststelde (zonder directe financiële gevolgen voor de Uniebegroting); verzoekt de Rekenkamer dan ook met een duidelijke raming te komen van het foutenpercentage voor rubriek 4; stelt vast dat de Commissie concludeert dat het risico bij betaling in 2023 minder dan 1,1 % bedroeg voor de uitgaven voor migratie en grensbeheer; 131. merkt op dat de Commissie de aanbeveling van de Rekenkamer in haar jaarverslag voor 2023 heeft aanvaard, dat wil zeggen om verdere richtsnoeren over de toepasselijke regels te verstrekken aan de autoriteiten van de lidstaten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de financiering van DG HOME in gedeeld beheer; betreurt dat de Commissie de eerdere aanbevelingen van de Rekenkamer die vóór het eind van 2023 hadden moeten worden opgevolgd, nog niet volledig heeft uitgevoerd; merkt op dat DG HOME bezig is met een herbeoordeling van zijn ex-antemethode zodat de regels die van toepassing zijn op subsidies voor de periode na 2021 worden nageleefd, en dat bij deze herbeoordeling ook rekening zal worden gehouden met de relevante aanbevelingen van de Rekenkamer en de aanbevelingen van de IAS-controle inzake de paraatheid voor het afsluiten van acties en programma’s die werden gefinancierd in het kader van het Fonds voor interne veiligheid (ISF) en het AMIF 2014-2020 in direct en gedeeld beheer; 132. stelt met bezorgdheid vast dat er in het jaarlijks activiteitenverslag van DG HOME voor 2023 twee punten van voorbehoud ten aanzien van de betrouwbaarheidsverklaring zijn gemaakt, waarbij het ene voorbehoud betrekking had op de uitvoering van het AMIF en het ISF voor de periode 2014-2020 in verscheidene lidstaten en het andere op de uitvoering van het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (BMVI) voor de periode 2021-2027 in één lidstaat; is ingenomen met de toezegging van de Commissie om corrigerende maatregelen te nemen voor de onderliggende kwesties die aanleiding gaven tot het voorbehoud; 133. is ingenomen met de vooruitgang die de Rekenkamer heeft geconstateerd in haar analyse van het voorbereidende werk dat de auditautoriteiten in vijf lidstaten hebben verricht bij het beheer van de transitie van de AMIF-, BMVI- en ISF-fondsen naar de GB-verordening van het MFK 2021-2027; merkt op dat deze auditautoriteiten aan de Rekenkamer hebben gemeld dat de ondersteuning en richtsnoeren van DG HOME bevredigend waren; stelt met bezorgdheid vast dat vier op vijf nationale auditautoriteiten ten tijde van de controle van de Rekenkamer hun controlestrategieën nog niet hadden afgerond; 134. neemt nota van de vaststelling van het nieuwe migratie- en asielpact van de EU; stelt verheugd vast dat bij de tussentijdse herziening van het MFK 2021-2027 nog eens 2 miljard EUR is toegewezen aan migratie en grensbeheer voor de periode 2024-2027 om de toenemende uitdagingen op het gebied van migratie en grensbeheer als gevolg van de huidige geopolitieke context aan te pakken; merkt echter op dat er mogelijk extra middelen nodig zijn om de volledige uitvoering van het pact te waarborgen; dringt aan op een snelle uitvoering van het pact in de lidstaten; 135. benadrukt dat de beveiliging van de buitengrenzen van de Unie een pijler is van het nieuwe migratie- en asielpact; vindt het zorgelijk dat de Commissie heeft gemeld dat het aantal irreguliere grensoverschrijdingen in de Unie is gestegen van 330 000 in 2022 tot 380 000 in 2023; merkt op dat het BMVI de lidstaten in de voorste linie kan ondersteunen om ervoor te zorgen dat zij over de nodige middelen beschikken voor infrastructuur, voorzieningen en installaties die noodzakelijk zijn om de buitengrenzen van de Unie te beveiligen, waaronder betere elektronische grensbeveiliging en andere instrumenten voor grensbewaking zoals bepaald in bijlage III bij de BMVI-verordening; neemt nota van de conclusies van de Europese Raad van 9 februari 2023 dat de Unie haar maatregelen zal opvoeren om irregulier vertrek en verlies van mensenlevens te voorkomen, de druk op de EU-grenzen en de opvangcapaciteit te verlagen, de strijd tegen mensensmokkelaars aan te binden en terugkeer te verhogen; benadrukt dat kwetsbare personen beter moeten worden beschermd tegen netwerken van mensensmokkel en -handel en dat de negatieve gevolgen van de instrumentalisering van migranten als onderdeel van hybride aanvallen, met name door pro-Russische krachten en door het Belarussische regime, moeten worden aangepakt; 136. herinnert eraan dat de lidstaten en de Commissie overeenkomstig Verordening (EU) 2021/1060 moeten zorgen voor de eerbiediging van de grondrechten en de naleving van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie bij de uitvoering van fondsen van de Unie; 137. neemt kennis van de conclusie van de Rekenkamer dat het AMIF 2014-2020 niet volgens de verwachtingen presteerde wat betreft het faciliteren van de terugkeer van migranten; constateert verder dat de Rekenkamer en de Commissie het erover eens zijn dat de vooruitgang op dit gebied in het bijzonder werd beïnvloed door reisbeperkingen in verband met COVID-19; merkt daarnaast op dat de terugkeermaatregelen in 2023 werden ondersteund met 29,8 miljoen EUR uit het AMIF; merkt voorts op dat de Commissie grotere inspanningen moet leveren om de lidstaten bij te staan bij het aanpakken van irreguliere grensoverschrijding, bij de succesvolle uitvoering van terugkeer van onderdanen van derde landen en bij de integratie van legale migranten; wil in 2025 graag geconsolideerde informatie ontvangen over de vooruitgang op dit gebied via de ex-postevaluatie van het AMIF 2014-2020; herinnert eraan dat de Commissie actie moet blijven ondernemen op het gebied van migratie en asiel in het kader van het externe optreden, met inbegrip van de “Team Europa”-aanpak, maar dat ook de transparantie van de programmering en uitvoering van de fondsen van de Unie voor binnenlandse zaken in derde landen moet worden vergroot en de rol van het Parlement moet worden gewaarborgd; Aanbevelingen 138. verzoekt de Commissie om: Veiligheid en defensie 139. merkt op dat de begroting voor de programma’s onder MFK-rubriek 5 “Veiligheid en defensie” in 2023 in totaal 1,4 miljard EUR bedroeg (0,7 % van de begrotingsuitgaven van de Unie), die als volgt is verdeeld: 500 miljoen EUR (38,4 %) voor het Europees Defensiefonds (EDF), 300 miljoen EUR (19 %) voor militaire mobiliteit, 200 miljoen EUR (17,1 %) voor gedecentraliseerde agentschappen, te weten het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (EMCDDA), Europol en het Agentschap van de Europese Unie voor opleiding op het gebied van rechtshandhaving (Cepol), 200 miljoen EUR (13,1 %) voor het ISF en 200 miljoen EUR (12,4 %) voor nucleaire veiligheid, ontmanteling en andere domeinen; 140. merkt op dat een aanzienlijk deel van de uitgaven onder MFK-rubriek 5 in 2023 nog steeds betrekking had op de voltooiing van projecten die overbleven uit het MFK 2014-2020; merkt op dat 25 % van de nationale programma’s van het ISF voor de periode 2014-2020 eind 2023 nog steeds niet was gedeclareerd en dat de laatste jaarrekeningen en het verzoek om uitbetaling van het eindsaldo voor deze middelen uiterlijk op 31 december 2024 door de lidstaten moesten worden ingediend als onderdeel van het afsluitingspakket; 141. stelt met bezorgdheid vast dat de Rekenkamer, om de redenen die zijn uiteengezet in het hoofdstuk over migratie en grensbeheer, geen afzonderlijke raming kan geven van het foutenpercentage voor MFK-rubriek 5 “Veiligheid en defensie” en dat de uitgaven uit deze rubriek volgens de Rekenkamer op basis van haar controleresultaten een hoog risico vormen; verzoekt de Rekenkamer daarom om ook voor deze rubriek een raming van het foutenpercentage te verstrekken; stelt vast dat de Commissie concludeert dat in 2023 het risico bij betaling minder dan 0,5 % bedroeg voor de uitgaven voor veiligheid en defensie; 142. merkt op dat de Commissie de aanbeveling van de Rekenkamer om de technische aspecten van subsidieaanvragen voor militaire mobiliteit voor de Connecting Europe Facility (CEF) tijdens de subsidietoekenningsprocedure zorgvuldig te controleren en te documenteren, niet heeft aanvaard en dat de Commissie van mening is dat in de huidige processen reeds wordt nagegaan of infrastructuurprojecten voor tweeërlei gebruik aan de subsidiabiliteitsvoorwaarden voldoen; 143. herinnert aan de zeer instabiele geopolitieke situatie in de buurlanden van de Unie, die sinds het begin van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne tot grotere uitdagingen op veiligheids- en defensiegebied, waaronder hybride dreigingen, heeft geleid en daarmee tot grotere investeringsbehoeften op het gebied van veiligheid, defensie en paraatheid; wijst erop dat MFK-rubriek 5, die bestemd is voor veiligheid en defensie, de kleinste van alle MFK-rubrieken is, en betreurt dat de huidige begroting van de Unie voor het waarborgen van de veiligheid en defensie van haar burgers niet berekend is op de uitdagingen die op korte of lange termijn moeten worden aangegaan; merkt op dat de Uniefinanciering ter ondersteuning van de defensie-industrie in 2023 uitsluitend afkomstig was uit het EDF; herinnert aan de rol van het EDF bij de ondersteuning van Europese technologische deskundigheid op het gebied van opkomende en disruptieve technologieën; stelt tevreden vast dat het aantal ingediende voorstellen bij de EDF-oproepen van 2023 met 72 % zijn gestegen ten opzichte van het jaar ervoor, waaruit de sterke en voortdurend groeiende belangstelling van Europese actoren uit de defensie-industrie en onderzoeksorganisaties voor het EDF en de grote vraag naar financiering in deze sector blijkt; merkt op dat de Unie in het kader van de oproepen van 2023 in totaal 1,15 miljard EUR heeft vastgelegd voor 61 O&O-projecten op defensiegebied ten gunste van 581 juridische entiteiten uit 26 lidstaten en Noorwegen; merkt op dat gemiddeld 17 entiteiten uit acht verschillende lidstaten en Noorwegen aan elk project deelnemen; beklemtoont het belang van een gelijk speelveld bij de ondersteuning van grensoverschrijdende O&O-samenwerking op defensiegebied; 144. is ingenomen met de maatregelen van de Commissie om meer steun uit te trekken voor kmo’s in de defensiesector, en waardeert met name dat de EU-regeling voor defensie-innovatie (Eudis), die voorziet in een breed scala aan instrumenten op maat voor de ondersteuning van kmo’s binnen het defensie-ecosysteem, in 2023 volledig operationeel is geworden, met een toewijzing van 224 miljoen EUR uit de EDF-begroting; waardeert voorts de rol van de kmo-bonus in het kader van het EDF bij het vergemakkelijken van de toegang van kleinere actoren en innovatoren in defensietoeleveringsketens; merkt op dat in de EDF-oproepen van 2023 kmo’s goed waren voor 42 % van de voor financiering geselecteerde entiteiten – een hoger percentage dan in 2022 (38,2 %) – en dat 18 % van de totale financiering die beschikbaar is gekomen via de EDF-oproepen aan kmo’s is toegewezen; 145. herinnert eraan dat de voorbereidende actie inzake defensieonderzoek een voorloper van het EDF was met een begroting van 90 miljoen EUR waarmee 18 onderzoeksprojecten werden gefinancierd die waren geselecteerd na oproepen tot het indienen van voorstellen in de jaren 2017 tot 2019; wijst er verder op dat de Rekenkamer in Speciaal verslag 10/2023 getiteld “De voorbereidende actie inzake defensieonderzoek” opmerkte dat de Unie nog steeds een langetermijnstrategie voor de projecten in het kader van het EDF mist, met name wat betreft impact, aanvullend onderzoek, ontwikkeling, productie en aanbestedingen; stelt tevreden vast dat de Commissie alle aanbevelingen van de Rekenkamer heeft aanvaard en heeft bevestigd dat de uitvoering ervan gaande is; is in dit opzicht ingenomen met de goedkeuring door de Commissie van een strategie voor de Europese defensie-industrie en een wetgevingsvoorstel tot vaststelling van het programma voor de Europese defensie-industrie (EDIP), alsook met haar toezegging om het EDF uit te bouwen; vindt het niettemin zorgwekkend dat de volledige uitvoering van de aanbevelingen van de Rekenkamer, vanwege de geopolitieke realiteit waarmee de Unie zich geconfronteerd ziet, pas in 2026 wordt verwacht; 146. wijst op de opmerkingen van de Rekenkamer in Speciaal verslag 10/2023 over de beperkte beschikbaarheid van personele middelen bij de Commissie en het daaruit voortvloeiende risico voor het EDF; merkt op dat het toenemende aantal te evalueren voorstellen en te beheren projecten aanzienlijke druk legt op de medewerkers; wijst daarnaast op het hoge percentage gedetacheerde nationale deskundigen (17 %) onder het personeel van DG DEFIS in 2023 en op het plan van DG DEFIS om het personeelsbestand te versterken door ambtenaren te selecteren via gespecialiseerde vergelijkende onderzoeken van EPSO op het gebied van ruimtevaart en defensie, waarvoor in november 2023 definitieve reservelijsten zijn vastgesteld; 147. merkt op dat de uitvoering van het “Actieplan voor militaire mobiliteit 2.0” gaande is, waarbij 1,74 miljard EUR is toegewezen aan vervoersinfrastructuurprojecten voor tweeërlei gebruik in het kader van de Connecting Europe Facility (CEF) tussen 2021 en 2027; merkt op dat de Unie tot nu toe 95 projecten voor militaire mobiliteit in 21 lidstaten heeft medegefinancierd, dat 94 van deze projecten nog lopen en dat de meeste daarvan naar verwachting tussen 2026 en 2027 zullen worden afgerond; stelt bezorgd vast dat na drie oproepen tot het indienen van voorstellen in 2021, 2022 en 2023 de volledige begroting voor militaire mobiliteit in het kader van de CEF voor de huidige programmeringsperiode reeds is opgebruikt; is van mening dat door het snel beschikbaar stellen van de begroting door frontloading van bedragen voor de oproepen van 2022 en 2023 weliswaar tegemoet werd gekomen aan de noodzaak rekening te houden met de ontwikkeling van de veiligheidssituatie in Europa naar aanleiding van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne, maar dat dit tegelijkertijd voor een onstabiele en onvoorspelbare Uniefinanciering heeft gezorgd doordat er tot aan het MFK voor de periode na 2027 een kloof van meer dan vier jaar bleef bestaan waarin er geen extra Uniemiddelen meer beschikbaar waren voor oproepen in verband met militaire mobiliteit om infrastructuurprojecten voor tweeërlei gebruik te financieren; herinnert aan de conclusies van de Rekenkamer in Speciaal verslag 04/2025 dat het actieplan een onvoldoende solide basis had en dat de vooruitgang bij het bereiken van de doelstellingen ervan – namelijk te zorgen voor de snelle en naadloze verplaatsing van personeel, materieel en middelen op korte termijn en op grote schaal – varieerde als gevolg van tekortkomingen in de opzet van het plan en resterende belemmeringen voor de uitvoering ervan; merkt op dat de Commissie van mening is dat er meer maatregelen nodig zijn om de corridors voor vervoersinfrastructuur voor tweeërlei gebruik te versterken, onder meer met betrekking tot regelgevingskwesties zoals vergunningsprocedures voor grensoverschrijdend verkeer; wijst op de opmerking van de Rekenkamer dat de Commissie geen robuuste beoordeling had verricht van de totale financiering die nodig is opdat de doelstellingen en streefcijfers van het plan haalbaar zouden zijn; betreurt dat in 2023 slechts 300 miljoen EUR is besteed aan militaire mobiliteit en vindt het zorgelijk dat oproepen tot het indienen van voorstellen in het kader van de begroting voor militaire mobiliteit tot een viervoudige overinschrijving hebben geleid, waaruit de groeiende belangstelling van lidstaten en projectbegunstigden blijkt; 148. uit zijn diepe bezorgdheid over het besluit van de Commissie om over te gaan tot de goedkeuring van het ReArm Europe-plan zonder voorafgaande raadpleging van het Europees Parlement; betreurt dat een dergelijk besluit tegen het beginsel van institutioneel evenwicht indruist en de rol van het Parlement als medewetgever bij de vaststelling van strategische en budgettaire prioriteiten ondermijnt; dringt er bij de Commissie op aan geen substantiële beleidsinstrumenten in gang te zetten die van invloed zijn op de financiële en strategische architectuur van de Unie, zonder de prerogatieven van het Parlement volledig te eerbiedigen; 149. merkt op dat het Europees Parlement de Unie en haar lidstaten heeft verzocht een rechtskader tot stand te brengen op grond waarvan Rusland kan worden aangemerkt als staatssponsor van terrorisme; Aanbevelingen 150. verzoekt de Commissie om: Nabuurschap en de wereld 151. merkt op dat de begroting voor de programma’s onder MFK-rubriek 6 “Nabuurschap en internationaal beleid” 15,2 miljard EUR bedroeg (7,4 % van de Uniebegroting), die als volgt is verdeeld: 63,4 % voor het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking – Europa in de wereld (NDICI – Europa in de wereld), 16,4 % voor humanitaire hulp, 16 % voor pretoetredingssteun (IPA III) en 4,2 % voor andere acties en programma’s; merkt op dat de betalingen voor “Nabuurschap en internationaal beleid” in 2023 in totaal 15,2 miljard EUR bedroegen, wat neerkomt op ongeveer 8 % van de totale Unie-uitgaven met uitzondering van de herstel- en veerkrachtfaciliteit; 152. merkt op dat de Rekenkamer een steekproef van 72 verrichtingen heeft onderzocht, wat niet volstaat om representatief te zijn voor de uitgaven onder deze MFK-rubriek, en daarom geen raming van het foutenpercentage kan geven; verzoekt de Rekenkamer een duidelijke raming te geven van het foutenpercentage voor dit hoofdstuk, nu uit de controleresultaten van de Rekenkamer blijkt dat dit een gebied met een hoog risico is (37 van de 72 gecontroleerde verrichtingen, oftewel 51,4 %, bevatten fouten); merkt op dat de Rekenkamer 31 fouten heeft vastgesteld met financiële gevolgen voor de begroting van de Unie, en wel met betrekking tot niet-subsidiabele begunstigden, niet-subsidiabele kosten, niet-gedane uitgaven en inbreuken op de regels inzake overheidsopdrachten – gebieden die kunnen wijzen op risico’s in verband met de onbetrouwbare werking van controlemechanismen; 153. merkt daarnaast op dat de Rekenkamer 19 gevallen van niet-naleving van wettelijke en financiële bepalingen heeft ontdekt, waarvan geen enkele rechtstreekse financiële gevolgen had voor de begroting van de Unie, en dat deze gevallen onder andere betrekking hadden op kwesties als dubbelzinnige kostentoewijzingen, niet-naleving van zichtbaarheidsregels en ontoereikende documentatie; 154. vindt het verontrustend dat de Rekenkamer een aanzienlijke niet-naleving van de zichtbaarheidsregels heeft vastgesteld in een door de EU gefinancierd project onder indirect beheer van DG NEAR, dat betrekking had op een bijdrageovereenkomst ter waarde van 21,2 miljoen EUR die werd gesloten met een internationale organisatie voor een project dat tot doel had de landen van het Oostelijk Partnerschap te ondersteunen bij de bestrijding van COVID-19; merkt op dat de Rekenkamer constateerde dat de meeste door haar gecontroleerde schenkingsbewijzen geen erkenning bevatten dat de gedoneerde medische apparatuur door de Unie was gefinancierd; wijst erop dat begunstigden van Uniemiddelen verplicht zijn duidelijk bekendheid te geven aan het feit dat de Unie de door hen uitgevoerde actie heeft gefinancierd of medegefinancierd; neemt kennis van de antwoorden van de Commissie waarin zij aangeeft nieuwe richtsnoeren voor communicatie en zichtbaarheid te bespreken met de Verenigde Naties om het risico op fouten bij de naleving van de zichtbaarheidsregels te beperken; 155. vindt het zorgelijk dat de Rekenkamer in haar IT-controle van de component voor het beheer van de toegang en rechten van gebruikers van het informatiesysteem OPSYS drie tekortkomingen heeft vastgesteld, waaronder i) het feit dat het directoraat-generaal Internationale Partnerschappen (DG INTPA) zijn procedure voor het verlenen en intrekken van toegangsrechten voor systeembeheerders en standaardgebruikers niet had geformaliseerd; ii) vier gevallen waarin standaardgebruikers meer toegangsrechten hadden dan ze voor hun werk nodig hadden, hetgeen in strijd is met de IT-normen van de Commissie; en iii) dat DG INTPA niet alle beheerdersaccounts van personeelsleden van andere directoraten-generaal beheerde; vindt het zorgwekkend dat deze tekortkomingen het risico op zowel ongeoorloofde toegang tot het systeem als niet-naleving van de regels en procedures voor de uitvoering van projecten op het gebied van extern optreden vergroten en ook de integriteit van systeemprocessen en -gegevens ondermijnen; 156. merkt op dat de Commissie de communicatie met internationale organisaties heeft geïntensiveerd om het bewustzijn te vergroten over de noodzaak om de controleurs van de Rekenkamer bij de controle van door de Unie gefinancierde projecten volledige toegang te verschaffen tot documenten, en dat de Commissie initiatieven heeft gesteund om permanente oplossingen te vinden voor de problemen in verband met de toegang tot en de bewaring van documenten; merkt op dat de Commissie echter erkent dat er ondanks alle inspanningen enkele beperkingen met betrekking tot de toegang tot documenten blijven bestaan als gevolg van de bestaande rechtskaders van de uitvoerende partners, waarvan niet wordt verwacht dat zij in de nabije toekomst zullen worden gewijzigd; 157. dringt er bij de Commissie op aan de op conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat gebaseerde aanpak voor financiering in het kader van het instrument voor pretoetredingssteun (IPA III) te versterken, zodat het instrument zijn doel kan bereiken, namelijk de toetredingslanden doeltreffend voorbereiden om aan de voorwaarden te voldoen om lid van de Unie te worden; verzoekt de Commissie nogmaals om uitvoering te geven aan de aanbevelingen van Speciaal verslag 01/2022 van de Rekenkamer om ervoor te zorgen dat de financiële bijstand van de Unie ter ondersteuning van de rechtsstaat in de Westelijke Balkan daadwerkelijk effect sorteert, met name door richtsnoeren op te stellen voor de toepassing van de bepalingen inzake differentiëring en conditionaliteit in het kader van IPA III; 158. benadrukt dat steun van de Unie onder geen beding, direct dan wel indirect, mag worden gebruikt voor het financieren van terrorisme, en dat daarmee dus ook geen entiteiten die banden hebben met Hamas of andere terroristische of extremistische organisaties mogen worden gefinancierd; acht het daartoe legitiem en noodzakelijk dat alle eindbegunstigden van Europese hulp in derde landen duidelijk kenbaar en identificeerbaar zijn; benadrukt de noodzaak van strikte controle op de verdeling en het gebruik van steun om te waarborgen dat middelen niet worden misbruikt; 159. betreurt dat de Commissie de Islamitische Universiteit voor Wetenschap en Technologie in Gaziantep heeft gefinancierd, die bewezen banden heeft met de terroristische organisatie Hamas; verzoekt de Commissie alle banden met deze universiteit en andere universiteiten die banden hebben met terroristische organisaties te verbreken; 160. dringt er bij de Commissie op aan om in het kader van een betere verlening van steun en humanitaire hulp aan de Palestijnse bevolking ook optimaal gebruik te maken van betrouwbare partners, zoals de WHO, het Wereldvoedselprogramma, Unicef of verschillende organisaties van de Rode Halve Maan; herinnert eraan dat de Commissie onafhankelijke controles van UNRWA door externe deskundigen, de Rekenkamer en ervaren internationale partners moet waarborgen; 161. merkt op dat de Commissie de afgelopen maanden samen met UNRWA heeft gewerkt aan het verbeteren van de neutraliteitsprocedures en controlesystemen binnen de organisatie, in overeenstemming met de bevindingen van de onderzoeken van het OIOS naar de beschuldigingen van betrokkenheid van 19 UNRWA-personeelsleden bij de aanslag van 7 oktober 2023, en aan de monitoring van de toepassing van het UNRWA-actieplan voor de uitvoering van de aanbevelingen van de onafhankelijke evaluatiegroep onder leiding van de voormalige Franse minister van Buitenlandse Zaken Catherine Colonna om de controle en het toezicht te versterken; merkt op dat de Commissie het financieringsbesluit van de Unie voor 2024 voor UNRWA opnieuw heeft beoordeeld en dat de Unie via een briefwisseling tussen commissaris Várhelyi en UNRWA-commissaris-generaal Philippe Lazzarini in april 2024 overeenstemming heeft bereikt over de voorwaardelijke bijstand van de Unie aan UNRWA, gekoppeld aan een aantal mijlpalen met betrekking tot drie werkstromen, waaronder de screening van UNRWA-personeel, een audit door de Unie en de versterking van het departement voor Interne Onderzoeken en Ethiek; stelt vast dat de bijstand van de Unie is hervat; 162. herinnert eraan dat de Palestijnse Autoriteit al het lesmateriaal en alle onderwijsinhoud die aan het begin van het volgende schooljaar niet voldoen aan de Unesco-normen moet verwijderen, met name in het geval van antisemitisme zoals gedefinieerd in de door de Unie onderschreven classificatie van de Internationale Alliantie ter Herinnering van de Holocaust, aanzetten tot geweld, haatzaaiende uitlatingen en verheerlijking van terrorisme; herinnert aan de bepalingen van eerdere kwijtingsresoluties; benadrukt dat de Unie alleen financiële steun op het gebied van onderwijs aan de Palestijnse Autoriteit mag verlenen als de inhoud van schoolboeken wordt afgestemd op de Unesco-normen, alle antisemitische uitingen worden geschrapt en voorbeelden die aanzetten tot haat en geweld worden verwijderd, zoals in de resoluties bij de kwijtingsbesluiten herhaaldelijk is gevraagd; herinnert aan de bevindingen van het door de Unie gefinancierde rapport van het Georg Eckert-instituut, waarin een complex beeld wordt geschetst in verband met de schoolboeken; merkt op dat de Unie de Palestijnse schoolboeken niet financiert en dat deze boeken evenmin onder de verantwoordelijkheid van UNRWA vallen, ook al evalueert UNRWA alle uitgegeven schoolboeken om eventuele problematische inhoud aan te pakken; merkt op dat de Commissie er nauwgezet op zal toezien dat er geen Uniemiddelen worden toegekend (direct of indirect) voor het ontwikkelen en onderwijzen van of het blootstellen van Palestijnse kinderen aan dergelijk onderwijsmateriaal, ook als het gaat om materiaal dat door VN-organisaties ter beschikking wordt gesteld; 163. neemt kennis van de erkenning van DG NEAR in zijn jaarlijks activiteitenverslag 2023 dat projecten in Kyiv regelmatig werden bezocht, maar dat de monitoring ter plaatse en projectbezoeken in andere Oekraïense regio’s werden bemoeilijkt door veiligheidsbeperkingen; merkt verder op dat de beperkingen bij het adequaat monitoren van projecten in Oekraïne hebben geleid tot een hernieuwd voorbehoud in het jaarlijks activiteitenverslag 2023 van DG NEAR en dat er momenteel corrigerende maatregelen worden genomen, zoals het monitoren van de voortgang bij de uitvoering van projecten door middel van controles aan de hand van stukken, oplossingen op afstand en het inhuren van een dienstverlener; 164. stelt tevreden vast dat OLAF gerichte bijstand voor fraudebestrijding verleent aan autoriteiten en steunt de toetreding van Oekraïne tot het fraudebestrijdingsprogramma van de Unie; merkt op dat de kaderovereenkomst voor de faciliteit voor Oekraïne, die in juni 2024 in werking is getreden, voorziet in juridisch bindende regelingen voor het beheer, de controle, het toezicht, de monitoring, de evaluatie, de verslaglegging en de audit van middelen die zijn verstrekt uit hoofde van de faciliteit, evenals in maatregelen om onregelmatigheden, fraude, corruptie en belangenconflicten te voorkomen, te onderzoeken en te corrigeren, en in bepalingen over de rol van OLAF en het EOM; stelt daarnaast verheugd vast dat de Commissie overeenkomstig artikel 36 van de verordening betreffende de faciliteit voor Oekraïne in juni 2024 een auditcomité heeft ingesteld, dat tot taak heeft de Commissie bij te staan bij het beoordelen van de doeltreffendheid van de beheers- en controlesystemen van Oekraïne met betrekking tot de in het kader van de faciliteit verstrekte middelen en in de strijd tegen wanbeheer van Uniefinanciering in het kader van de faciliteit; verzoekt de Commissie het Europees Parlement regelmatig op de hoogte te houden van de activiteiten en bevindingen van het auditcomité om deugdelijk parlementair toezicht te waarborgen; 165. neemt bezorgd kennis van de recente berichten over de bevindingen van een door de Commissie betaald ontwerpauditverslag over het secretariaat van de Organisatie van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (OACPS), waarin wordt beweerd dat er sprake is van vermoedelijke fraude, niet-uitbetaalde lonen en andere risico’s; merkt op dat de Commissie in 2023 volgens de gerapporteerde gegevens 3,7 miljoen EUR aan het secretariaat heeft bijgedragen en sinds maart 2024 probeert 3,6 miljoen EUR terug te vorderen; verzoekt de Commissie te zorgen voor volledige transparantie en verantwoordingsplicht, toegang te verlenen tot het auditverslag en de leden van het Parlement te informeren over de concrete stappen die zijn gezet; 166. verzoekt de Commissie om in overeenstemming met de aanbevelingen van de Rekenkamer in Advies 03/2024 in het nieuwe MFK-wetgevingsvoorstel de aanbevelingen van de garantie voor extern optreden ter aanvulling van de evaluatie van de Commissie op te nemen, met inbegrip van een intensiever gebruik van blending (subsidies) in de minst ontwikkelde landen en kwetsbare of door conflicten getroffen landen en betere coördinatie met belanghebbenden zoals het maatschappelijk middenveld; 167. is bezorgd over de toewijzing van middelen van het Europees Fonds voor duurzame ontwikkeling Plus (EFDO+) in het kader van de nieuwe flexibele begroting “Steun voor investeringen” aan begunstigde landen waar de Global Gateway-investeringen gemakkelijker kunnen worden uitgevoerd, ten koste van de prioritering van de minst ontwikkelde landen en kwetsbare en door conflicten getroffen landen; dringt aan op verslaglegging over de omvang van de in deze landen toegewezen en contractueel vastgelegde EFDO+-bedragen en op transparantie over de wijze waarop het quotum van toewijzingen aan de minst ontwikkelde landen in het kader van meerjarige indicatieve landenprogramma’s wordt geëerbiedigd in het kader van de toewijzingen van de regionale indicatieve meerjarenprogramma’s; 168. ziet de Global Gateway-strategie als een gezamenlijke respons van de Unie op mondiale uitdagingen en herhaalt dat acties waarbij sprake is van publieke en private investeringen altijd gebaseerd moeten zijn op het rechtskader dat wordt geboden door de NDICI-verordening, op de Agenda 2030 en op de behoeften van partnerlanden, waarover moet worden gecommuniceerd via een eerlijke, rechtstreekse dialoog; is bezorgd over de inconsistenties in verband met Global Gateway-programma’s; dringt om die reden aan op meer transparantie, democratische verantwoordingsplicht en robuuste monitoring- en evaluatiemechanismen in het kader van Global Gateway en Team Europa; is er voorstander van dat er een centraal en openbaar toegankelijk platform wordt opgezet, dat regelmatig wordt bijgewerkt en waarop de Global Gateway-projecten en de doelstellingen, financieringsbronnen, uitvoerende partners en beoogde resultaten van die projecten in detail worden omschreven; Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) 169. stelt vast dat, om de regelmatigheid van de verrichtingen te controleren, de Rekenkamer een steekproef heeft onderzocht van 140 verrichtingen die representatief waren voor alle soorten uitgaven in het kader van het EOF; merkt verder op dat de steekproef bestond uit 31 verrichtingen met betrekking tot het EU-noodtrustfonds voor Afrika, 87 verrichtingen die zijn goedgekeurd door 14 EU-delegaties (120) en 19 betalingen die zijn goedgekeurd door het hoofdkantoor van de Commissie; 170. stelt met bezorgdheid vast dat 62 van de 140 onderzochte verrichtingen (44,3 %) fouten bevatten, terwijl dit in 2022 het geval was bij 57 verrichtingen van hetzelfde totaal (40,7 %); benadrukt daarnaast dat de Rekenkamer 52 fouten heeft gekwantificeerd (48 in 2022), op basis waarvan zij het foutenpercentage voor het begrotingsjaar 2023 op 8,9 % raamt (7,1 % in 2022); 171. vindt het verontrustend dat de drie meest voorkomende soorten fouten in het begrotingsjaar 2023 betrekking hadden op niet-gedane uitgaven (45 %, tegenover 51 % in 2022), het ontbreken van essentiële bewijsstukken (31 %, tegenover 7 % in 2022) en niet-subsidiabele uitgaven (23 %, tegenover 24 % in 2022); 172. neemt kennis van de antwoorden op de schriftelijke vragen aan commissaris Jutta Urpilainen en commissaris Olivér Várhelyi waarin de Commissie stelt dat in 2023 ongeveer 45 % van het totale aantal fouten te wijten was aan overmatige verrekening – een praktijk waarbij niet-gedane uitgaven als gedane uitgaven in de rekeningen worden opgenomen – en dat dergelijke fouten bijgevolg tijdelijk zijn, aangezien deze ophouden te bestaan na de definitieve verrekeningen; merkt verder op dat de Commissie, om deze tijdelijke fouten te beperken, haar partners heeft verzocht hun rapportagemodellen te herzien om gedane uitgaven gemakkelijker te kunnen herkennen, en dat DG INTPA een speciale werkgroep heeft opgericht om de naleving door relevante organisaties te controleren door middel van een kader voor risicobeheer; merkt tevens op dat DG INTPA momenteel zijn controlestrategie evalueert, onder meer om na te gaan hoe controles vooraf kunnen worden aangescherpt en om de verslaglegging aan de Commissie van organisaties die op basis van een pijlerbeoordeling worden geëvalueerd te verbeteren; verzoekt de Commissie aan de kwijtingsautoriteit verslag uit te brengen over de effecten van deze acties; 173. merkt op dat de lopende evaluatie door DG INTPA van zijn controlestrategie naar verwachting zal leiden tot verbeterde richtsnoeren voor financiële verslaglegging en voor aangescherpte controles vooraf zodat fouten worden voorkomen, onder meer met betrekking tot overmatige verrekening; verzoekt de Commissie aan de kwijtingsautoriteit verslag uit te brengen over de corrigerende maatregelen die zijn genomen na de afronding van deze evaluatie; 174. vindt het zorgwekkend dat, net als in voorgaande jaren, sommige internationale organisaties slechts beperkte toegang tot documenten boden (bv. in read-onlyformaat), waardoor de Rekenkamer op belemmeringen stuitte bij de planning, uitvoering en kwaliteitscontrole van haar controlewerkzaamheden, hetgeen tot vertragingen leidde; merkt op dat audit- en controlekwesties meermaals met VN-entiteiten zijn besproken, onder meer in het kader van gezamenlijke vergaderingen van technische referentiegroepen en de desbetreffende werkgroep van de EU en de VN inzake de Financiële en Administratieve Kaderovereenkomst (FAFA); merkt daarnaast op dat de Commissie samenwerkt met de internationale organisaties in kwestie en intensiever met hen communiceert over de toegang van de Rekenkamer tot documenten; spoort de Commissie net als in voorgaande jaren aan om deze inspanningen op te drijven; 175. benadrukt dat de studie over het restfoutenpercentage (RFP) volgens de beoordeling van de Rekenkamer geen assuranceopdracht of controle vormt en gebaseerd is op de RFP-methodologie en -handleiding van DG INTPA; merkt op dat DG INTPA verduidelijkt dat de RFP-studie bedoeld is als belangrijke indicator voor de geraamde financiële impact van restfouten, dat wil zeggen dat hiermee de behoorlijke werking van het internecontrolesysteem wordt gemeten en dus het corrigerende vermogen van de Commissie wordt aangetoond; benadrukt dat de Rekenkamer, net als in voorgaande jaren, beperkingen heeft vastgesteld in de studie; neemt verder kennis van het oordeel van de Rekenkamer dat, net als in voorgaande jaren, de contractant dankzij de RFP-methodologie volledig kan vertrouwen op de resultaten van de controles van DG INTPA, en dat vertrouwen op het werk van andere auditors indruist tegen het doel van een RFP-studie; wijst op de bevinding van de Rekenkamer dat in gevallen waarin deze eerdere controles werden uitgevoerd in het kader van de FAFA tussen de Europese Commissie en de Verenigde Naties, de contractant niet altijd in staat is aanvullende gegevensgerichte controles uit te voeren, aangezien de FAFA de verificatierechten van de Commissie beperkt; wijst op het antwoord van de Commissie dat zij de beperkingen op het gebied van controles die zijn vastgesteld in de FAFA erkent; dringt er bij de Commissie op aan te zoeken naar werkbare oplossingen om dit probleem op te lossen; 176. herinnert eraan dat in het kader van de EOF’s twee EUTF’s zijn opgericht; herinnert eraan dat het EUTF voor Afrika meer dan 5 miljard EUR ter beschikking heeft gesteld, waarbij 88 % van de bijdragen (4,4 miljard EUR) afkomstig is uit het EOF en de begroting van de Unie; betreurt dat de procedure voor het beheer en de toewijzing van deze middelen ondanks verscheidene verzoeken van het Parlement nog steeds onvoldoende transparant is; is bezorgd over de bevindingen van de Rekenkamer in haar Speciaal verslag 17/2024 “Het EU-trustfonds voor Afrika – Ondanks nieuwe benaderingen bleef de steun ongericht”; merkt op dat deze risico’s, ondanks een innovatieve aanpak om mensenrechtenrisico’s in een moeilijke omgeving in kaart te brengen, niet integraal zijn aangepakt en dat de Rekenkamer heeft vastgesteld dat de potentiële risico’s voor de mensenrechten niet integraal zijn beoordeeld; herinnert eraan dat de Commissie volgens de Rekenkamer niet in staat is om de meest doelmatige en doeltreffende aanpak voor het terugdringen van irreguliere migratie en gedwongen ontheemding in Afrika te bepalen en er verslag over uit te brengen; betreurt dat, hoewel het nieuwe monitoringsysteem informatie van alle EUTF-projecten verzamelt, de nauwkeurigheid van de gegevens ervan te wensen overlaat; neemt er nota van dat het EU-trustfonds voor Afrika in 2025 geleidelijk zal worden afgeschaft; Aanbevelingen 177. verzoekt de Commissie met betrekking tot de aanbevelingen van de Rekenkamer: 178. verzoekt de Commissie verder: Europees openbaar bestuur 179. merkt op dat de Commissie rechtstreeks verantwoordelijk is voor de uitvoering van 59,1 % van de totale administratieve begroting van de Unie, wat neerkomt op 7,2 miljard EUR; merkt verder op dat 70 % van de administratieve uitgaven betrekking heeft op personele middelen, met inbegrip van pensioenen, terwijl de rest voornamelijk uitgaven zijn in verband met gebouwen, uitrusting, energie, communicatie en IT; stelt met tevredenheid vast dat de Rekenkamer ook voor 2023 concludeert dat deze uitgaven gekenmerkt worden door een laag risico; 180. merkt op dat in 2023 2 152 ambtenaren de Commissie hebben verlaten, voornamelijk als gevolg van pensionering, ontslag of de afloop van hun contract; merkt op dat dit een relatief hoog verloop is, dat de Commissie ruime mogelijkheden moet bieden om hardnekkige onevenwichtigheden in de geografische vertegenwoordiging in de diensten te verhelpen; 181. spoort de Commissie aan om er samen met EPSO voor te zorgen dat de nodige technische systemen zo snel mogelijk worden ingevoerd en dat de procedures worden versneld, zodat de Commissie en andere instellingen van de Unie een beroep kunnen doen op EPSO voor de selectie van hooggekwalificeerde en gemotiveerde kandidaten voor alle soorten banen bij de instellingen; 182. waardeert het dat de vertegenwoordiging van vrouwen in leidinggevende functies is gestegen van 46,1 % in december 2022 tot 47,8 % in december 2023; moedigt de Commissie aan om te blijven focussen op het waarborgen en handhaven van genderevenwicht op alle managementniveaus; 183. stelt met tevredenheid vast dat de Commissie beleid heeft ingevoerd om het evenwicht tussen werk en privéleven en het welzijn van het personeel te verbeteren, met inbegrip van het recht om offline te zijn; vindt het tegelijkertijd prijzenswaardig dat er een nieuw besluit over de preventie en bestrijding van intimidatie is aangenomen waarbij de functie van een hoofdvertrouwenspersoon als sleutelfiguur in de strijd tegen intimidatie wordt ingesteld; benadrukt dat deze functie moet worden voorzien van de nodige middelen om diverse uitdagende taken doeltreffend uit te voeren; 184. stelt vast dat de Commissie vooruitgang heeft geboekt met het intern in dienst nemen van kinderopvangpersoneel; 185. stelt met tevredenheid vast dat de Commissie geactualiseerde versies heeft gepubliceerd van de richtsnoeren over ethische normen voor de deelname van de leden van de Europese Commissie aan de verkiezingscampagne voor het Europees Parlement en richtsnoeren voor de deelname van leden van de Commissie aan verkiezingscampagnes op het niveau van de lidstaten; vindt het voorts lovenswaardig dat de Commissie in maart 2023 hoognodige strengere regels heeft vastgesteld voor dienstreizen en door derden betaalde kosten; 186. benadrukt dat ervoor moet worden gezorgd dat alle instellingen van de Unie in Luxemburg personeel kunnen aantrekken voor alle soorten banen en loopbanen; merkt op dat Luxemburg met name voor personeelsleden in lagere salarisschalen mogelijk een minder aantrekkelijke optie is vanwege de kosten van levensonderhoud; merkt op dat met het akkoord over de begroting voor 2025 de eerste stap is gezet door een speciale huisvestingstoelage in te voeren voor personeelsleden die bij een instelling van de Unie in Luxemburg werkzaam zijn in een lagere rang; 187. merkt op dat de Commissie het ambitieuze doel heeft om uiterlijk in 2030 de totale kantoorruimte van de Commissie met 25 % en het aantal gebouwen met 50 % te verminderen ten opzichte van 2020; merkt op dat de totale vermindering van de totale ruimte in 2023 iets meer dan 83 000 m² bedroeg, wat neerkomt op een vermindering met 11 %; vindt het verheugend dat deze doelstelling in grote mate bijdraagt aan het bereiken van koolstofneutraliteit en het verminderen van de administratieve kosten bij de Commissie; benadrukt dat het belangrijk is dat de vermindering van het aantal gebouwen en de kantoorruimte en de daaruit voortvloeiende inrichting van gedeelde kantoren en andere belangrijke administratieve veranderingen plaatsvinden in nauwe samenwerking met het personeel; 188. is bezorgd over de ernstige vertragingen, soms van wel zes maanden, waarmee ambtenaren bij de instellingen hun medische kosten door de ziektekostenverzekering van de instellingen vergoed krijgen; is ook bezorgd over de ontoereikende behandeling van ambtenaren en EP-leden met auto-immuunziekten, neurologische aandoeningen, COPD (chronische obstructieve longziekte), long covid, niet-gediagnosticeerde ziekten en zeldzame ziekten door het ziekteverzekeringsstelsel van de instellingen; merkt op dat patiënten met symptomen van deze ziekten vaak niet voor hun diagnostische tests worden vergoed; 189. merkt op dat de Ombudsman in 2023 398 onderzoeken met betrekking tot de Commissie heeft ingesteld; merkt voorts op dat de Commissie in datzelfde jaar 187 afsluitingsbesluiten zonder opmerkingen en 17 besluiten inzake wanbeheer heeft ontvangen; stelt met bezorgdheid vast dat de Ombudsman veel klachten van burgers ontvangt over extreme vertragingen bij het verkrijgen van toegang tot gevraagde documenten van de Commissie, en spoort de Commissie aan om zich in te spannen om dergelijke verzoeken sneller te behandelen, het aantal besluiten inzake wanbeheer verder te verminderen en duidelijke regels vast te stellen voor de toegang tot alle soorten geschreven teksten – ongeacht of het om teksten op papier, e-mails, sms-berichten of andere vormen van communicatie gaat – die deel uitmaken van een administratieve procedure in verband met beleidsmaatregelen of besluiten van de Commissie; merkt op dat zeven van de negen onderzoeken met betrekking tot de Commissie die OLAF in 2023 heeft afgerond, met aanbevelingen zijn afgesloten; verzoekt de Commissie te zorgen voor transparantie en verantwoordingsplicht bij de follow-up van deze zaken; 190. uit zijn ernstige bezorgdheid over het feit dat er beschuldigingen van corruptie in verband met de Commissie zijn geuit; betreurt tegelijkertijd dat er beschuldigingen zijn geuit over ambtenaren van de Commissie die geschenken zouden hebben aangenomen van een land waarmee de Unie over een overeenkomst onderhandelde; benadrukt dat een duidelijke en systematische aanpak vereist is om ervoor te zorgen dat alle OLAF-zaken die op relevante potentiële strafbare feiten betrekking hebben, onverwijld worden doorverwezen naar het EOM en de bevoegde nationale autoriteiten; verzoekt de Commissie de desbetreffende regels en procedures aan te scherpen om ervoor te zorgen dat alle zaken op een strikte, correcte en doeltreffende manier worden behandeld; 191. stelt vast dat de afgelopen jaren slechts zeer weinig gevallen van psychologische en seksuele intimidatie als zodanig zijn erkend en vreest dat dit kan wijzen op institutionele blinde vlekken bij de Commissie, gezien het grote aantal werknemers bij de instelling; 192. spreekt zijn grote bezorgdheid uit over berichten over een lopend onderzoek naar de voormalige commissaris voor Justitie, die ervan wordt beschuldigd tijdens zijn ambtsperiode betrokken te zijn geweest bij het witwassen van geld van onbekende herkomst; verzoekt de Commissie volledig samen te werken met de Belgische autoriteiten en dringend te verduidelijken of deze activiteiten op enigerlei wijze verband hielden met zijn officiële taken binnen de Commissie; 193. verzoekt de Commissie personeel in vaste dienst te verkiezen boven het inschakelen van externe consultants en arbeidscontractanten, teneinde goede arbeidsomstandigheden te waarborgen en te voorkomen dat kennis en ervaring verloren gaan; wenst dat agentschappen met een groot aantal gedetacheerde nationale deskundigen in hun personeelsformatie flexibiliteit krijgen om posten van gedetacheerde nationale deskundigen om te zetten in posten voor tijdelijke functionarissen, met het oog op een beter behoud van deskundigheid en betere operationele functionaliteit en bedrijfscontinuïteit; dringt er verder op aan om de uitbesteding van taken aan consultancybureaus te vermijden wanneer knowhow intern beschikbaar is; 194. merkt op dat de Commissie de afgelopen jaren steeds vaker effectbeoordelingen aan externe bedrijven heeft uitbesteed, wat aanleiding geeft tot bezorgdheid over mogelijke belangenconflicten; verzoekt de Commissie de bepalingen ter voorkoming van mogelijke belangenconflicten aan te scherpen en beter advies te verstrekken aan personeel dat openbare aanbestedingsprocedures voor beleidsgerelateerde dienstencontracten afhandelt; 195. betreurt het dat personeelsleden van OLAF tijdens een onderzoeksmissie zouden zijn bespioneerd in opdracht van de Hongaarse regering; vraagt dat er spoedig sterke beschermingsmaatregelen worden genomen om personeelsleden van de instellingen van de Unie die in de lidstaten op dienstreis zijn, te beschermen en inbreuken te voorkomen; 196. is verheugd dat Verordening (EU) 2023/2841 (121) in werking is getreden; neemt kennis van de investeringen in cyberbeveiliging, waaronder 30 miljoen EUR voor het verbeteren van de digitale beveiliging bij de Commissie; verzoekt de Commissie alles in het werk te stellen om haar cyberbeveiligingscultuur verder te ontwikkelen en opleiding en bewustzijn binnen de instelling van de Unie te bevorderen; benadrukt het belang van verdere passende investeringen in cyberbeveiliging met het oog op het indicatieve streefdoel om op langere termijn ten minste 10 % van de totale uitgaven aan IT te besteden; 197. uit nogmaals zijn bezorgdheid over het feit dat de aanzienlijke risico’s voor de beveiliging en bescherming van het register en het werkingsmechanisme van het emissiehandelssysteem van de Unie tegen cyberaanvallen nog steeds niet adequaat zijn aangepakt; wijst erop dat deze kwestie sinds 2010 onder de aandacht is gebracht in de jaarlijkse activiteitenverslagen en dat in elk verslag punten van voorbehoud zijn gemaakt; merkt op dat dit punt van zorg opnieuw wordt benadrukt in het jaarlijkse activiteitenverslag van het directoraat-generaal Klimaat over 2023, waaruit eens te meer blijkt dat er nog steeds geen prioriteit wordt gegeven aan de beveiliging van het systeem; Europese scholen 198. merkt op dat de begroting van de Europese scholen voor 2023 in totaal 417,5 miljoen EUR bedroeg en voornamelijk werd gefinancierd door de Commissie, andere instellingen van de Unie, de lidstaten en bijdragen van de ouders; merkt verder op dat bijna 80 % van de begroting werd besteed aan personeelskosten; 199. stelt met tevredenheid vast dat de Rekenkamer kan concluderen dat er niets onder haar aandacht is gekomen op grond waarvan zij redenen heeft om aan te nemen dat de geconsolideerde rekeningen voor 2023 niet op alle materiële punten zijn opgesteld in overeenstemming met de internationale standaarden voor overheidsboekhouding; 200. merkt op dat de Rekenkamer enkele systematische of terugkerende tekortkomingen heeft vastgesteld bij betalingen en daarmee verband houdende procedures voor human resources (HR) en aanbestedingen, waaronder de ontoereikende verificatie van bewijsstukken met gevolgen voor de regelmatigheid van een aantal HR-procedures en betalingen; 201. verzoekt de Commissie met name: HOOFDSTUK II – Herstel- en veerkrachtfaciliteit (RRF) Algemene opmerkingen 202. merkt op dat in 2023 in totaal 27 herstel- en veerkrachtplannen zijn herzien en dat deze herzieningen gevolgen hebben gehad voor het tempo van de uitvoering van de bestaande plannen, aangezien er sprake was van vertragingen; merkt tegelijkertijd op dat de politieke prioriteiten in de lidstaten kunnen veranderen; merkt op dat stijgende energieprijzen, een hoge inflatie, verstoringen van de toeleveringsketen als gevolg van de niet-uitgelokte aanvalsoorlog van Rusland tegen Oekraïne en in een aantal gevallen natuurrampen hebben bijgedragen tot de herziening van de herstel- en veerkrachtplannen; onderstreept dat de vertragingen als gevolg van de herzieningen van de herstel- en veerkrachtplannen bovenop de reeds bestaande vertragingen kwamen, zoals blijkt uit de aanzienlijke verschillen tussen het geplande tijdschema van betalingsverzoeken en het moment waarop de lidstaten deze verzoeken daadwerkelijk aan de Commissie toestuurden; blijft bezorgd over het risico dat de uitvoering achterblijft en dat de in de herstel- en veerkrachtplannen overeengekomen mijlpalen en streefdoelen niet worden bereikt; benadrukt dat betere monitoringmechanismen nodig zijn om ervoor te zorgen dat vertragingen geen onevenredige gevolgen hebben voor belangrijke projecten; 203. merkt op dat er een duidelijk thematisch verband moet zijn tussen hervormingen en investeringen en dat er in bepaalde gevallen veel tijd kan verstrijken tussen de opstelling van de nationale herstelplannen en de verwezenlijking van mijlpalen en streefdoelen; betreurt dat de opzet van de RRF onvoldoende flexibiliteit biedt om snel op opkomende crises te kunnen reageren; 204. vestigt met grote bezorgdheid de aandacht op de verklaring van de president van de Rekenkamer waarin hij stelt dat ongeveer de helft van de RRF-uitbetalingen niet ten goede is gekomen aan de reële economie en zich afvraagt of de andere helft mogelijk is gebruikt om terugkerende begrotingsuitgaven te vervangen of om de lidstaten te laten profiteren van de verhoogde rentetarieven; 205. herinnert eraan dat de RRF een tijdelijk herstelinstrument is dat resultaatgericht is, d.w.z. dat de betalingen zijn gekoppeld aan de bevredigende verwezenlijking van mijlpalen en streefdoelen in verband met hervormingen en investeringen die in de nationale herstel- en veerkrachtplannen zijn opgenomen; benadrukt dat de doeltreffendheid van de RRF niet alleen moet worden beoordeeld qua uitbetaling, maar ook wat betreft het vermogen ervan om de gevolgen van de pandemie op lange termijn op tastbare wijze te verzachten; herinnert eraan dat de RRF-verordening geen definitie bevat van wat de “bevredigende verwezenlijking van mijlpalen en streefdoelen” betekent; herinnert eraan dat elk nationaal plan alle of een substantieel deel van de in het Europees Semester vastgestelde uitdagingen op doeltreffende wijze moet aanpakken, met name de door de Raad vastgestelde landspecifieke aanbevelingen; neemt er nota van dat het percentage landspecifieke aanbevelingen waarmee vooruitgang is geboekt, dankzij de RRF tussen 2021 en 2023 met 17 % is gestegen; 206. merkt op dat de Commissie in 2023 in totaal 75 miljard EUR heeft uitbetaald en aanvullende voorfinanciering ten belope van 7,1 miljard EUR heeft uitbetaald, waardoor de totale uitbetalingen eind 2023 op 220,8 miljard EUR uitkwamen, met de volgende verdeling: 141,6 miljard EUR aan subsidies (40 % van de totale 357 miljard EUR voor subsidies in het kader van de RRF) en 79,2 miljard EUR aan leningen (27 % van de totale 291 miljard EUR voor leningen in het kader van de RRF); pleit voor gedetailleerde rapportageverplichtingen over de wijze waarop de lidstaten de middelen toewijzen, zodat wordt voorkomen dat die terugkerende begrotingsuitgaven vervangen en ervoor wordt gezorgd dat de middelen bij de beoogde begunstigden terechtkomen; Opmerkingen van de Rekenkamer 207. neemt er nota van dat de Rekenkamer een oordeel met beperking heeft uitgebracht betreffende de wettigheid en regelmatigheid van de uitgaven in het kader van de RRF in 2023; vindt het zorgwekkend dat de Rekenkamer heeft geconcludeerd dat op 7 van de 23 betalingen in 2023 kwantitatieve bevindingen van toepassing waren en dat er bij 6 van deze betalingen sprake was van materiële fouten; neemt er nota van dat de Rekenkamer in haar oordeel, op die kwesties na, de aanvaarde RRF-uitgaven in de rekeningen voor het jaar 2023 op alle materiële punten heeft aangemerkt als wettig en regelmatig; merkt op dat de aard van het uitgavenmodel van de RRF berust op de beoordelingen van de mijlpalen en streefdoelen die door de Commissie moeten worden uitgevoerd; merkt op dat de Rekenkamer in 2023 452 mijlpalen en streefdoelen in 23 subsidiebetalingen heeft gecontroleerd en dat zij vanwege de aard van het uitgavenmodel van de RRF geen foutenpercentage geeft, maar raamt dat het minimale financiële effect van haar bevindingen boven de materialiteitsdrempel ligt; is ervan overtuigd dat de lidstaten ook verantwoordelijkheid moeten dragen voor fouten die na de uitbetaling worden ontdekt; 208. uit zijn ernstige bezorgdheid over het feit dat de Rekenkamer de werkelijke financiële gevolgen van onjuiste of niet-subsidiabele RRF-betalingen niet heeft kunnen verifiëren vanwege de inherente beperkingen van het op mijlpalen en streefdoelen gebaseerde beoordelingsmodel; verzoekt de Commissie een transparantere methode voor het opsporen van fouten te ontwikkelen om verkeerde toewijzing en inefficiëntie te voorkomen; 209. neemt er nota van dat de Rekenkamer 325 van de 542 mijlpalen en 127 van de 135 streefdoelen in betalingsverzoeken voor subsidies voor 2023 heeft gecontroleerd; betreurt het dat de Rekenkamer van oordeel is dat er bij 16 daarvan sprake was van problemen met de regelmatigheid (2,4 % van het totaal); vindt het verontrustend dat de Rekenkamer van oordeel is dat voor zeven mijlpalen en streefdoelen in zes betalingen niet op bevredigende wijze aan de vereisten is voldaan en dat de Commissie de desbetreffende betalingen desondanks heeft verricht; merkt op dat de conclusies van de Rekenkamer gebaseerd zijn op uitgebreide controlewerkzaamheden en betreurt het dat de Commissie een aantal conclusies van de Rekenkamer betwist; merkt op dat alle RRF-betalingen moeten worden getoetst aan het door de Commissie meegedeelde en toegepaste kader, waarbij voor elke betaling rekening moet worden gehouden met het advies van het Economisch en Financieel Comité en de controle door deskundigen van de lidstaten in het kader van de comitéprocedure; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat alle betwiste betalingen in verband met op onbevredigende wijze verwezenlijkte mijlpalen en streefdoelen aan een onafhankelijke externe evaluatie worden onderworpen om het vertrouwen van het publiek in het proces te versterken; beveelt aan om systemen in te voeren waarmee de uitbetalingen en uitgaven in realtime worden gevolgd om verkeerde toewijzingen in het kader van de RRF en het MFK te voorkomen; 210. vindt het bijzonder zorgwekkend dat de Rekenkamer negen potentiële gevallen heeft vastgesteld van niet-subsidiabele mijlpalen en streefdoelen die verband hielden met de voortzetting van een reeds bestaand project dat vóór de subsidiabiliteitsperiode van start was gegaan of ter vervanging van terugkerende nationale begrotingsuitgaven dienden; betreurt dat het in de RRF-verordening aan duidelijkheid ontbreekt en is het niet eens met de interpretatie van de Commissie dat de subsidiabiliteitsperiode alleen betrekking heeft op de startdatum van de werkzaamheden aan een specifiek project en niet op het begin van de voorbereidings- of planningsfase; betreurt dat die zienswijze ertoe heeft geleid dat maatregelen die vóór de RRF-subsidiabiliteitsperiode waren gepland, in de herstel- en veerkrachtplannen zijn opgenomen, en erkent dat elke maatregel moet voldoen aan het toepassingsgebied, de doelstellingen en de subsidiabiliteitsvoorwaarden van de RRF-verordening; verzoekt de Commissie strengere verificatiemechanismen in te voeren om te voorkomen dat reeds bestaande projecten die geen toegevoegde waarde bieden, in het kader van de RRF worden opgenomen; 211. herinnert eraan dat RRF-middelen niet mogen worden gebruikt ter vervanging van terugkerende begrotingsuitgaven, tenzij in naar behoren gemotiveerde gevallen; is verontrust over de bevinding van de Rekenkamer dat bepaalde mijlpalen en streefdoelen die in de plaats kwamen van terugkerende nationale begrotingsuitgaven, niet voldoende werden toegelicht in de herstel- en veerkrachtplannen; 212. neemt met bezorgdheid kennis van de bevinding van de Rekenkamer dat de NGEU-leningen tegen 2026 mogelijk ruim zullen verdubbelen, terwijl het grootste deel van de terugbetalingen wordt uitgesteld tot toekomstige MFK’s; herinnert eraan dat als er in het begrotingsonderdeel nog ongebruikte kredieten beschikbaar zijn om de financieringskosten van NGEU te dekken, de aflossing van NGEU-leningen vóór eind 2027 moet beginnen en uiterlijk in 2058 moet zijn afgerond; constateert dat de blootstelling van de begroting van de Unie aan het einde van 2023 naar verwachting zal toenemen in 2024 en 2025, voornamelijk door RRF-leningen; vreest dat mogelijke veranderingen in de marktomstandigheden zouden kunnen leiden tot hogere financieringskosten die, wat de NGEU-schuld in verband met subsidies betreft, ten laste zullen komen van de begroting van de Unie; is bezorgd over het feit dat er tot op heden nog steeds geen aflossingsplan is voor de gemeenschappelijke schuld van NGEU en dat de schuld van de Unie blijft stijgen, waarbij een groot deel van deze stijging wordt toegeschreven aan het tijdelijke herstelinstrument NGEU; vreest dat de toegenomen schuld en de daarmee gepaard gaande hogere rentekosten op lange termijn gevolgen zullen hebben voor de begrotingsstabiliteit van de Unie, wat mogelijk zal leiden tot grotere financiële druk en een verminderde capaciteit om toekomstige uitdagingen aan te gaan of in belangrijke strategische gebieden te investeren; 213. neemt nota van de bevinding van de Rekenkamer dat de betalingen uit de RRF in 2023 lager waren dan verwacht; wijst erop dat de Rekenkamer kritiek heeft geuit op de trage uitbetaling en absorptie van RRF-middelen; is bezorgd over de bevindingen van de Rekenkamer in Speciaal verslag 13/2024 dat de absorptie van RRF-middelen enige vertraging heeft opgelopen, dat de lidstaten mogelijk niet alle maatregelen kunnen voltooien aan het einde van de uitvoeringsperiode van de RRF waarvoor een aanzienlijk deel van de middelen reeds is uitbetaald, en dat de tweede helft van de uitvoeringsperiode van de RRF een grotere uitdaging vormt door de toename van het aantal mijlpalen en streefdoelen, meer nadruk op hervormingen in plaats van op investeringen, het verder gevorderde stadium waarin de uitvoering zich bevindt en het hoge percentage maatregelen dat in het laatste jaar moet worden voltooid; 214. merkt daarentegen op dat de verwezenlijking van de mijlpalen en streefdoelen volgens de Commissie grotendeels op schema ligt, aangezien op 31 augustus 2024 meer dan 40 % van de beschikbare RRF-middelen aan de lidstaten was uitbetaald, waarbij de uitbetaling van subsidies 48 % bedroeg en die van leningen ruim 30 %; merkt op dat het tempo van de betalingsverzoeken sinds de tweede helft van 2023 ook is versneld doordat de herziening van de herstel- en veerkrachtplannen in verband met de invoering van de REPowerEU-hoofdstukken in 2023 is afgerond; 215. neemt kennis van de bevinding van de Rekenkamer in Speciaal verslag 13/2024 dat er bijkomende redenen voor de trage absorptie waren, namelijk de onverenigbaarheid van bepaalde maatregelen met het tijdschema van de RRF en een onderschatting van de tijd die nodig is om deze uit te voeren (vanwege aanbestedings- en staatssteunregels), alsook onzekerheden over de uitvoeringsbepalingen en de wijze waarop deze moeten worden toegepast, zoals het ontbreken van richtsnoeren over het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” en de wijze waarop dit beginsel moet worden toegepast; 216. uit zijn grote bezorgdheid over de opmerking van de Rekenkamer dat er sprake is van aanhoudende tekortkomingen in de uitvoering van de controlesystemen van de lidstaten, aangezien dit een risico inhoudt voor de beschikbaarheid van volledige en nauwkeurige gegevens die ten grondslag liggen aan betalingsverzoeken, voor de toegang tot die verzoeken voor controledoeleinden en voor de doeltreffende werking van de controlesystemen van de lidstaten ter bescherming van de financiële belangen van de Unie; herinnert eraan dat de controlesystemen van de lidstaten volgens de RRF-verordening een sleutelrol spelen bij de doeltreffende bescherming van de financiële belangen van de Unie; dringt er bij de Commissie op aan om waar nodig doortastende en snelle maatregelen te nemen, waaronder het opleggen van financiële correcties, en ten volle gebruik te maken van de bepalingen van de RRF-verordening als er tekortkomingen blijven bestaan in de controlesystemen van de lidstaten; 217. uit zijn bezorgdheid over de bevindingen van de Rekenkamer in Speciaal verslag 22/2024, getiteld “Dubbele financiering uit de EU-begroting: controlesystemen missen essentiële elementen om het verhoogde risico door het niet-kostengerelateerde RRF-financieringsmodel te beperken”; benadrukt dat de lidstaten zogenaamde “nulkostenmaatregelen” kunnen voorstellen, d.w.z. maatregelen waarvoor naar schatting geen kosten door de RRF hoeven te worden gefinancierd, en waarbij er helemaal geen controle is op dubbele financiering, aangezien de Commissie van mening is dat maatregelen waarvoor geen RRF-middelen worden verstrekt, vanuit dat oogpunt geen risico inhouden; neemt tevens met bezorgdheid kennis van de bevinding van de Rekenkamer dat de vele betrokken bestuursniveaus, waaronder het nationale, regionale en gemeentelijke niveau, coördinatie en toezicht vanuit het oogpunt van de lidstaten zeer moeilijk maken; vindt het zorgwekkend dat wanneer er controles worden uitgevoerd, i) deze gebukt gaan onder een zeer complexe omgeving met verschillende IT-instrumenten die vaak niet interoperabel zijn en gegevens die vaak op niet-gestandaardiseerde wijze worden ingevoerd, waardoor handmatige kruiscontroles tussen databanken de enige mogelijke manier zijn om dubbele financiering te controleren, en ii) de controlesystemen van de lidstaten grotendeels berusten op eigen verklaringen van ontvangers van middelen van de Unie; merkt echter op dat de Rekenkamer geen gevallen van dubbele financiering heeft vastgesteld; 218. neemt nota van de opmerking van de Commissie dat dubbele financiering volgens de RRF-verordening expliciet gekoppeld is aan begrotingskosten en dat er dus geen sprake kan zijn van dubbele financiering als de lidstaat geen kostenraming in verband met een specifieke maatregel heeft ingediend als onderdeel van zijn nationale plan; merkt op dat de Commissie benadrukt dat hervormingen zonder kosten de financiële toewijzing niet verhogen, maar niettemin essentiële criteria zijn voor een positieve beoordeling van de herstel- en veerkrachtplannen door de Commissie, alsook van de volledige uitvoering ervan met betrekking tot de relevante betalingen; wijst erop dat de Commissie kort na de controlewerkzaamheden die de Rekenkamer ter plaatse uitvoerde, vernam dat daarbij de eerste twee potentiële gevallen van dubbele financiering waren vastgesteld; 219. herinnert eraan dat in artikel 9 van de RRF-verordening additionaliteit en complementariteit tussen programma’s en financieringsinstrumenten van de Unie als kernbeginselen zijn vastgesteld; is van mening dat om deze beginselen te eerbiedigen maar het risico van dubbele financiering te voorkomen, dezelfde maatregelen die al zijn opgenomen in andere nationale plannen die financiering van de Unie ontvangen (bv. cohesie, landbouw enz.) hetzij niet in de herstel- en veerkrachtplannen mogen worden opgenomen, hetzij grondiger moeten worden beschreven, zelfs als er geen kosten aan verbonden zijn, teneinde dubbele financiering te voorkomen; onderstreept dat dubbele financiering door de RRF en andere financieringsinstrumenten van de Unie als gevolg van het uiteenlopende uitvoeringsmodel moeilijker kan worden vastgesteld, en dringt er bij de Commissie op aan om waakzaam en proactief te blijven bij het identificeren van mogelijke situaties van dubbele financiering; 220. betreurt het ontbreken van adequate waarborgen om dubbele financiering van projecten door zowel de RRF als andere financieringsinstrumenten van de Unie te voorkomen; pleit voor een geautomatiseerd systeem van kruiscontroles tussen de RRF en de cohesiefondsen, het gemeenschappelijk landbouwbeleid en andere financieringsprogramma’s van de Unie om dubbele aanvragen op te sporen en te elimineren; 221. uit zijn bezorgdheid over de bevinding van de Rekenkamer in haar Analyse 01/2023, getiteld “EU-financiering via cohesiebeleid en de herstel- en veerkrachtfaciliteit: Een vergelijkende analyse”, dat het bij het melden van fraude met RRF-uitgaven nog steeds ontbreekt aan een gestandaardiseerde aanpak met sterke coördinatie en samenwerking tussen de lidstaten, die verplicht zijn om gevallen van vermoedelijke fraude niet in een geïntegreerd IT-systeem, maar in de beheersverklaring bij elk betalingsverzoek te melden, hoewel lidstaten gevallen ook buiten de beheersverklaringen hebben gemeld; betreurt dat er geen duidelijke richtsnoeren zijn als het erom gaat wanneer een geval van vermoedelijke fraude precies moet worden gemeld, of er een meldingsdrempel is en welke standaardinformatie over elk geval en over de genomen corrigerende maatregelen moet worden gemeld; onderschrijft voorts het verzoek van de Rekenkamer aan de Commissie in dezelfde Analyse 01/2023 om van de lidstaten voldoende zekerheid te verkrijgen over de doeltreffendheid van de nationale systemen om fraude, corruptie en belangenconflicten te voorkomen, op te sporen en te corrigeren; 222. uit zijn bezorgdheid over het feit dat de Commissie in 2023 voor zeven lidstaten tien extra controlemijlpalen heeft moeten invoeren om de vastgestelde tekortkomingen in hun controlesystemen te verhelpen; herinnert aan en onderschrijft de constatering van de Rekenkamer dat het feit dat er controlemijlpalen zijn ingevoerd, betekent dat de systemen van de lidstaten niet volledig operationeel waren toen met de uitvoering van de plannen werd begonnen, wat een ernstig risico vormt voor de regelmatigheid van de uitgaven in het kader van de RRF en de bescherming van financiële belangen; 223. betreurt de bevinding in Speciaal verslag 26/2023 van de Rekenkamer dat verschillende beleidsterreinen in de pijler van de RRF die gezondheidsbeleid omvat, geen overeenkomstige gemeenschappelijke indicator hebben om de vooruitgang te meten; vreest dat dit een goede monitoring van en inzicht in de vooruitgang bij de verwezenlijking van mijlpalen en streefdoelen in verband met gezondheidsbeleid in de weg staat; 224. vindt het verheugend dat de Commissie in 2023 vooruitgang heeft geboekt bij het vermijden van mogelijke misinterpretatie van de cijfers van het scorebord voor herstel en veerkracht en dat met het scorebord verder gevolg is gegeven aan de desbetreffende aanbeveling van de Rekenkamer om de presentatie van de gegevens op het scorebord te verbeteren en de uitleg over de beperkingen ervan te verbeteren, met name door de onderliggende methoden beter toe te lichten en, in voorkomend geval, expliciet te vermelden dat het gaat om geraamde gegevens; Audit en controle 225. vindt het verheugend dat de Commissie op basis van de aanbevelingen van de Rekenkamer en de opgedane ervaring in 2023 drie methodologische nota’s heeft gepubliceerd om de toepassing van de RRF-verordening te verduidelijken, met inbegrip van het kader voor i) de beoordeling van de bevredigende verwezenlijking van mijlpalen en streefdoelen, na het uitvoeren van een beoordeling, en ii) de toepassing van de bepalingen betreffende het terugdraaien van mijlpalen en streefdoelen, alsook een methode om te bepalen welk bedrag moet worden opgeschort indien een mijlpaal of streefdoel niet op bevredigende wijze is verwezenlijkt; neemt kennis van de geactualiseerde richtsnoeren voor herstel- en veerkrachtplannen die op 19 juli 2024 zijn goedgekeurd, waarin aanvullende richtsnoeren zijn opgenomen opdat de controles toereikend blijven om elk risico op dubbele financiering vast te stellen en te vermijden, alsook de methode voor verlagingen en terugvorderingen in het kader van de RRF overeenkomstig artikel 24, lid 8, van de RRF-verordening; 226. verzoekt de Commissie het aantal audits achteraf en inspecties ter plaatse bij door de RRF gefinancierde projecten te verhogen, met name in sectoren met een hoog risico zoals digitale infrastructuur en energie, waar bij eerdere financieringsprogramma’s van de Unie aanzienlijke onregelmatigheden zijn vastgesteld; 227. waarschuwt dat de opneming van reeds bestaande projecten en de vervanging van terugkerende begrotingsuitgaven in het kader van de RRF het additionaliteitsbeginsel ondermijnt, waardoor het instrument in feite wordt omgevormd tot een “achterdeurtje” om de reguliere begrotingen van de lidstaten te financieren in plaats van echt herstel en veerkracht na de crisis te bevorderen; dringt aan op een dringende herziening om verdere verwatering van het doel van de RRF te voorkomen; 228. pleit voor meer daadkracht van zowel Commissie als de lidstaten om onregelmatigheden bij de besteding van RRF-middelen op te sporen en onrechtmatige betalingen terug te vorderen; 229. is bezorgd over de reactie van de Rekenkamer op de antwoorden van de Commissie over het gebrek aan zekerheid op het niveau van de Unie over de naleving van de Unie- en nationale regels inzake overheidsopdrachten en staatssteun; neemt er nota van dat de Commissie stelt dat de door DG ECFIN verschafte zekerheid betrekking heeft op de doeltreffendheid van de controles van de lidstaten op de naleving van de regels inzake overheidsopdrachten en staatssteun, maar benadrukt dat er, hoewel in het jaarlijkse activiteitenverslag van DG ECFIN wordt verwezen naar de beoordelingen van de Commissie over het bestaan en de doeltreffendheid van de controles in de lidstaten, geen conclusie wordt getrokken over de doeltreffendheid ervan; vindt het zorgwekkend dat dit volgens de Rekenkamer een belangrijke beperking vormt van de reikwijdte van de betrouwbaarheidsverklaring van de Commissie, wat betekent dat de Commissie nog steeds geen volledige zekerheid biedt over de vraag of de RRF-uitgaven – die de Commissie rechtstreeks beheert – in overeenstemming zijn met de regels; 230. benadrukt dat vertragingen bij de uitbetaling en absorptie van middelen uit de RRF niet alleen het economisch herstel vertragen, maar ook een aanzienlijke risico met zich meebrengen dat tegen het einde van de RRF-periode op het laatste ogenblik nog uitgaven van lage kwaliteit zullen worden gedaan; verzoekt de Commissie strengere tussentijdse evaluaties in te voeren om een halsoverkopmentaliteit van “use-it-or-lose-it” te voorkomen die tot verspilling en verkeerde besteding zou kunnen leiden; 231. stelt met ernstige bezorgdheid vast dat de lidstaten strategisch kunnen afzien van hun uiteindelijke verzoeken om betaling om te voorkomen dat politiek gevoelige mijlpalen en streefdoelen worden bereikt, zodat ze noodzakelijke maar impopulaire hervormingen niet hoeven door te voeren; verzoekt de Commissie financiële sancties in te voeren voor onvolledige uitvoering van de RRF om manipulatie van de betalingsstructuur te voorkomen; 232. neemt er nota van dat de Commissie heeft geantwoord dat zij de reikwijdte van haar controlewerkzaamheden tot buiten het toepassingsgebied van de RRF-verordening heeft uitgebreid om na te gaan of de in de lidstaten ingevoerde controleprocedures de nodige zekerheid bieden dat de lidstaten de naleving van de regels inzake overheidsopdrachten en staatssteun en de subsidiabiliteit voor RRF-maatregelen regelmatig en doeltreffend verifiëren, maar is het niet eens met het standpunt van de Commissie dat de conclusies van het jaarlijkse activiteitenverslag van DG ECFIN dit aspect omvatten; 233. stelt met bezorgdheid vast dat, zoals de Commissie in haar tussentijdse evaluatie van de RRF van 21 februari 2024 heeft verklaard, een meerderheid van de lidstaten van mening is dat de methode voor de opschorting van betalingen onduidelijk blijft als het om hervormingen gaat, vanwege de discretionaire bevoegdheid die de Commissie heeft bij de toepassing van de methode; dringt er bij de Commissie op aan deze methode te herzien om te voorkomen dat bij de toepassing ervan met twee maten wordt gemeten; 234. merkt op dat de IAS van de Commissie in zijn audit van de ex-antecontroles van de betalingsverzoeken in het kader van de RRF in 2023 een zeer belangrijk probleem heeft vastgesteld dat inhoudt dat DG ECFIN, in samenwerking met de taskforce Herstel en veerkracht, de bestaande richtsnoeren nader moet uitwerken en formaliseren voor de gevallen waarin DG ECFIN de lidstaten verzoekt aanvullende toezeggingen te doen met betrekking tot maatregelen die voortvloeien uit audit- en controlemijlpalen, en met name dat in de richtsnoeren moet worden bepaald i) hoe DG ECFIN de nakoming van de formele bevestiging van de toezegging van de lidstaat moet opvolgen, ii) wat de criteria zijn voor het bepalen van de termijnen waarbinnen de lidstaten hun toezeggingen moeten nakomen, en iii) wat het verband is tussen het “vastleggingskader”, het “kader voor de beoordeling van mijlpalen en streefdoelen op grond van de RRF-verordening” en het “terugdraaien van mijlpalen en streefdoelen in het kader van de faciliteit”; 235. merkt op dat de Commissie tijdens haar audits inzake de bescherming van de financiële belangen van de Unie controleert of de lidstaten beschikken over een duidelijke en gecodificeerde procedure om gevallen van fraude, corruptie, belangenconflicten en dubbele financiering door te sturen naar alle bevoegde autoriteiten en in voorkomend geval ook naar het EOM; 236. vindt het zorgwekkend dat de Rekenkamer in haar jaarverslagen meldt dat er eind 2023 bij het EOM 206 actieve onderzoeken liepen met betrekking tot middelen die werden gebruikt om RRF-maatregelen uit te voeren en dat de potentiële schade werd geraamd op meer dan 1,8 miljard EUR (met betrekking tot zowel nationale als EU-financiering); stelt vast dat de 206 lopende onderzoeken betrekking hebben op tien lidstaten en dat ongeveer 75 % van deze gevallen afkomstig is uit één land; is bezorgd over het feit dat in de beheersverklaringen van de lidstaten eind 2023 geen enkel geval van geconstateerde vermoedelijke fraude is gemeld, wat betekent dat geen van de bij het EOM openstaande zaken door de lidstaten zelf was gemeld, waardoor twijfels ontstaan over het vermogen van de lidstaten om fraude op te sporen en te bestrijden; benadrukt dat er weliswaar nog geen onderzoek is afgerond, maar dat de door het EOM gepresenteerde cijfers bevestigen dat er in de RRF een reëel risico op fraude bestaat en dat deze cijfers vragen doen rijzen over de betrouwbaarheid van de beheersverklaringen van de lidstaten wat betreft de melding van opgespoorde fraude en de genomen maatregelen om die aan te pakken; vraagt om een dringende versterking van de fraudedetectiemechanismen, met inbegrip van een verplichte frauderisicobeoordeling van alle grootschalige RRF-projecten; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat het EOM over voldoende middelen beschikt om gevallen van fraude in verband met RRF-uitgaven te onderzoeken, gezien het toenemende aantal onderzoeken en de hoge geraamde schade; 237. waarschuwt dat de lidstaten nog steeds veel te weinig fraudegevallen in het kader van de RRF zelf melden, waardoor een misleidend beeld van de financiële integriteit ontstaat; 238. betreurt ten zeerste het gebrek aan transparantie bij het melden van fraude met RRF-middelen en benadrukt dat alle lidstaten aan gestandaardiseerde rapportageverplichtingen moeten voldoen en het beheersysteem voor onregelmatigheden (IMS) moeten gebruiken; 239. herinnert eraan dat de herschikking van het Financieel Reglement die sinds 30 september 2024 van kracht is, voorziet in de uitbreiding van het toepassingsgebied van het systeem voor vroegtijdige opsporing en uitsluiting (EDES) tot gedeeld beheer en direct beheer in gevallen waarin de begroting met de lidstaten wordt uitgevoerd, voor programma’s die vanaf 1 januari 2028 worden goedgekeurd of gefinancierd; verzoekt de Commissie in het geval van de ernstigste uitsluitingsgronden op te treden om de financiële belangen van de Unie beter te beschermen; 240. merkt op dat de Commissie, om de kloof tussen de Commissie en de Rekenkamer wat betreft verschillende interpretaties van mijlpalen en streefdoelen te verkleinen, haar benadering van de concepten “begindatum van een maatregel” en “vervanging van terugkerende nationale begrotingsuitgaven” heeft gepubliceerd als bijlagen II en III bij haar jaarverslag 2024 over de uitvoering van de RRF; herhaalt zijn verzoeken aan de Commissie om met de Rekenkamer te blijven samenwerken om de interpretatie van mijlpalen en streefdoelen zo goed mogelijk onderling af te stemmen; Uitvoering en impact 241. dringt er bij de Commissie op aan om het risico dat lidstaten er mogelijk voor kiezen om de bedragen van het laatste betalingsverzoek niet of slechts gedeeltelijk te ontvangen, tot een minimum te beperken, aangezien daardoor de verwezenlijking van de meest recente mijlpalen en streefdoelen kan worden omzeild en de algemene uitvoering van de herstel- en veerkrachtplannen in gevaar wordt gebracht; is zeer verontrust over het extra risico dat maatregelen na afloop van de RRF worden teruggedraaid en dringt er bij de Commissie op aan om er bij het verrichten van de saldobetalingen op toe te zien dat dit niet gebeurt; 242. benadrukt dat de lidstaten volgens de tussentijdse evaluatie van de RRF door de Commissie van 21 februari 2024 hebben benadrukt dat voor de herziening van de herstel- en veerkrachtplannen meer middelen moeten worden vrijgemaakt dan oorspronkelijk gepland en dat de efficiëntie van de op prestaties gebaseerde aanpak wordt verminderd door de “buitensporig ingewikkelde procedures” voor wijzigingen van de plannen, waarin geen onderscheid wordt gemaakt tussen grote en kleine wijzigingen en waardoor elke wijziging door de Raad moet worden goedgekeurd; 243. benadrukt dat de lidstaten voor controles en audits in het kader van de RRF regelingen moeten treffen om corruptie, fraude en belangenconflicten te voorkomen, op te sporen en te corrigeren, en dat de Commissie ex-postcontroles en systeemaudits van de mijlpalen en streefdoelen uitvoert; benadrukt dat er nog steeds enige verwarring bestaat over de rol van de Rekenkamer, die een strategie (2021-2025) heeft ontwikkeld voor de uitvoering van haar verantwoordelijkheden voor het NGEU-programma en de RRF, die sommige lidstaten beschouwen als onnodige overlapping en administratieve rompslomp; vindt het zorgwekkend dat de Commissie, zowel in haar tussentijdse evaluatie van de RRF van 21 februari 2024 als in haar jaarverslag over de RRF van 10 oktober 2024, heeft erkend dat de autoriteiten van de lidstaten op alle niveaus de audit- en controleprocedures te complex vonden en dat de lidstaten klaagden over overlappende controles door de nationale autoriteiten, de Commissie en de Rekenkamer; staat volledig achter de werkzaamheden van de Rekenkamer met betrekking tot de RRF; is ingenomen met het feit dat de Commissie heeft toegegeven en aanvaard dat de Rekenkamer een volledig controlemandaat voor de RRF heeft, dat een van de grondslagen is voor de kwijting van het Parlement inzake de RRF-fondsen; beveelt de lidstaten aan om met de Europese Rekenkamer samen te werken; 244. vindt het verontrustend dat in het jaarverslag van de Commissie van 10 oktober 2024 over de uitvoering van de RRF wordt gewezen op de instapkosten voor de overheidsdiensten van de lidstaten, waarbij ruimte is voor verdere vereenvoudiging; merkt op dat de lidstaten volgens dit jaarverslag van de Commissie in hun tussentijdse evaluatie wat betreft de opzet van het instrument verwezen naar de gecombineerde verplichtingen in verband met i) het bewijs dat nodig is om aan te tonen dat de mijlpalen en streefdoelen zijn verwezenlijkt, ii) lastige rapportagevereisten, bijvoorbeeld de gemeenschappelijke indicatoren en de halfjaarlijkse gegevens, en iii) het audit- en controlekader; herinnert eraan dat de lidstaten ruimte zien om de controle- en auditprocedures te vereenvoudigen, voor betere coördinatie tussen de betrokken actoren te zorgen en dubbele controles te voorkomen; merkt voorts op dat sommige nationale autoriteiten volgens het jaarverslag 2024 van de Commissie over de RRF ook hebben gewezen op een gebrek aan flexibiliteit bij de beoordeling van de mijlpalen en streefdoelen door de Commissie en op de starre en procedures voor de herziening van herstel- en veerkrachtplannen, waarvoor bovendien veel middelen nodig zijn; 245. merkt op dat een van de doelstellingen van de RRF erin bestaat de lidstaten te helpen om ambitieuze hervormingen en investeringen door te voeren die hun economieën en samenlevingen duurzamer en veerkrachtiger maken en beter voorbereiden op de groene en de digitale transitie; wijst met bezorgdheid op de bevinding van de Rekenkamer in haar Speciaal verslag 15/2024 waarin wordt gewezen op het gebrek aan relevantie, kwaliteit en vergelijkbaarheid van de door de lidstaten ingediende gegevens, waardoor de gegevens ontoereikend zijn om de vooruitgang op het gebied van klimaatadaptatie in de lidstaten te evalueren en de deur wordt opengezet naar mogelijke greenwashing; vreest dat de RRF een financieel instrument zou kunnen worden om gewone uitgaven als “groen” te bestempelen; moedigt de Commissie aan om binnen het kader van de RRF een mechanisme in te voeren om het milieueffect van investeringen te volgen en ervoor te zorgen dat die in overeenstemming zijn met de klimaatdoelstellingen van de Unie; 246. wijst op de impact van de RRF op het bedrijfsleven en kmo’s in de EU; merkt op dat de RRF 78 miljard EUR aan rechtstreekse steun aan kmo’s heeft verstrekt, wat neerkomt op 12 % van de totale RRF-uitgaven, en dat bredere maatregelen ten gunste van bedrijven 152 miljard EUR bedragen (23 % van de totale RRF-uitgaven); merkt op dat 2,75 miljoen kmo’s, ongeveer 11 % van alle actieve kmo’s in de Unie, steun hebben ontvangen via de RRF; onderstreept dat bijna 600 000 bedrijven hebben geprofiteerd van digitaliseringsinitiatieven en dat 5,2 miljard EUR is toegewezen aan projecten voor de groene transitie, waaronder hernieuwbare energie en waterstof; 247. betreurt ten zeerste dat het niet is gelukt om grensoverschrijdende projecten van de grond te helpen krijgen; betreurt dat, hoewel in de herstel- en veerkrachtplannen verscheidene maatregelen in verband met belangrijke projecten van gemeenschappelijk belang (IPCEI’s) en grensoverschrijdende maatregelen in de REPowerEU-hoofdstukken zijn opgenomen, de nationale governance van de faciliteit grensoverschrijdende samenwerking onvoldoende heeft bevorderd; benadrukt met klem dat de financiering van de Unie beter moet worden gekoppeld aan de verwezenlijking van gemeenschappelijke doelstellingen van de Unie en EU-meerwaarde moet genereren; 248. benadrukt dat in het jaarverslag van de Commissie van 10 oktober 2024 over de uitvoering van de RRF wordt erkend dat regionale en lokale autoriteiten, maatschappelijke organisaties, sociale partners en andere belanghebbenden onvoldoende betrokken zijn bij de voorbereiding en uitvoering van de nationale herstel- en veerkrachtplannen; dringt erop dat deze partijen nauw worden betrokken bij de uitvoering van de nationale herstel- en veerkrachtplannen ter plaatse; 249. dringt er bij de Commissie op aan om geen herziening van herstel- en veerkrachtplannen goed te keuren, aangezien dat kan leiden tot een hergroepering van bestaande of geplande hervormingen of investeringen binnen de herstel- en veerkrachtplannen als die niet voldoen aan de voorwaarden van de RRF-verordening; merkt op dat een herziening altijd tot doel moet hebben toegevoegde waarde en meer synergie te creëren; Transparantie 250. herinnert eraan dat de lidstaten weliswaar niet verplicht zijn om alle gegevens over de eindontvangers te publiceren, maar dat Verordening (EU) 2023/435 van het Europees Parlement en de Raad (122) tot wijziging van de RRF-verordening vereist dat de lidstaten informatie publiceren over de honderd eindontvangers die het hoogste bedrag aan financiering in het kader van de RRF ontvangen; is ingenomen met het feit dat de Commissie op 10 oktober 2024, als onderdeel van het jaarverslag 2024 over de RRF, een specifieke bijlage heeft gepubliceerd om meer duidelijkheid te verschaffen over het begrip “eindontvangers” in het kader van de RRF-verordening en het toepassingsgebied van de publicatie van gegevens over de honderd eindontvangers die het hoogste bedrag aan financiering ontvangen; maakt zich grote zorgen over de manier waarop de Commissie het begrip “eindontvanger” in het kader van de RRF interpreteert, aangezien eindontvangers vaak alleen op het niveau van het ministerie worden vermeld en de beschrijvingen vaag zijn, waarvan tal van voorbeelden in bijna alle door de lidstaten verstrekte lijsten te vinden zijn; herhaalt dat de lijst met de honderd grootste eindontvangers de feitelijke natuurlijke personen of entiteiten moet bevatten die als laatste in een keten van geldovermakingen staan, en dat die lijst beschikbaar moet worden gesteld in een openbaar toegankelijke databank om meer verantwoording aan de dag te leggen en onafhankelijk toezicht mogelijk te maken, met inachtneming van het rechtskader van de Unie inzake gegevensbescherming; vreest dat er anders problemen zullen ontstaan bij het meten van de effecten en het garanderen van de zichtbaarheid van de RRF-middelen voor de burgers, maar houdt ook rekening met het RRF-scorebord en de projectkaart; benadrukt dat indien de Commissie blijft weigeren volledige transparantie te waarborgen, het Parlement alle beschikbare maatregelen moet overwegen om naleving af te dwingen, om te voorkomen dat een soortgelijke interpretatie wordt toegepast op de transparantiebepalingen in andere financiële regelgeving; 251. herinnert de Commissie eraan dat de letter en de geest van de RRF-verordening strikt in acht moeten worden genomen en dat de vaststelling van richtsnoeren of andere interne documenten volledig in overeenstemming moet zijn met de resultaten van de onderhandelingen tussen de medewetgevers; is ervan overtuigd dat daar geen sprake van was toen de Commissie de bepalingen over de interpretatie van wat een “eindontvanger” is in haar richtsnoeren inzake herstel- en veerkrachtplannen in het kader van REPowerEU vaststelde; 252. merkt op dat het feit dat de eindontvangers van RRF-financiering niet kunnen worden geïdentificeerd, een ernstig risico vormt voor de transparantie en traceerbaarheid van middelen van de Unie en dus voor de bescherming van de financiële belangen van de Unie; 253. herinnert eraan dat een robuuste IT-infrastructuur van essentieel belang is voor het verzamelen van gegevens en het toezicht op en de evaluatie van programma’s, en dat beheersautoriteiten en begunstigden kritiek hebben op de hoeveelheid vereiste informatie en op de overlapping met andere, nationale systemen; merkt op dat de Rekenkamer er in het kader van de RRF op heeft gewezen dat de nationale toezichthoudende autoriteiten – in tegenstelling tot wat bij het cohesiebeleid het geval is – verschillende structuren en benaderingen hanteren die als minder betrouwbaar zouden kunnen worden beschouwd omdat ze niet-homogene informatie verstrekken en ruimte laten voor een mogelijk groot aantal fouten; benadrukt dat gecentraliseerde interoperabele systemen in dit verband efficiënte gegevensverzameling en ‑rapportage vergemakkelijken, terwijl versnipperde systemen op de noodzaak van gestroomlijnde benaderingen wijzen; 254. is ingenomen met het feit dat bij de herschikking van het Financieel Reglement horizontale maatregelen zijn vastgesteld voor een gecentraliseerde website (systeem voor financiële transparantie) op het niveau van de Unie voor alle ontvangers van financiering van de Unie, en merkt op dat deze website tot doel heeft de huidige versnippering tegen te gaan, de transparantie te vergroten en het publieke toezicht op de ontvangers te vergemakkelijken; merkt op dat de Commissie vanaf het volgende MFK (d.w.z. na 2027) de relevante gegevens die in het datamining- en risicoscore-instrument Arachne zijn opgeslagen, zal moeten gebruiken om de gecentraliseerde website te voeden met het oog op transparantie, en dat de website, in overeenstemming met de regels inzake gegevensbescherming, alleen openbare gegevens zal bevatten, zoals relevante gegevens over ontvangers, contractanten, subcontractanten en begunstigden; benadrukt voorts dat alle lidstaten verplicht zullen zijn om de Commissie toegang te verlenen tot deze gegevens, die op geautomatiseerde wijze in Arachne moeten worden ingevoerd; betreurt het dat de lidstaten niet verplicht zijn om Arachne te gebruiken; 255. merkt op dat de definitieve mijlpalen en streefdoelen van de nationale herstel- en veerkrachtplannen overeenkomstig artikel 18, lid 4, en artikel 20, lid 5, van de verordening uiterlijk op 31 augustus 2026 moeten zijn verwezenlijkt; herinnert eraan dat de Commissie nauw met elke lidstaat moet samenwerken om de uitvoering ter plaatse te versnellen, onder meer door regelmatig richtsnoeren te verstrekken en op verzoek technische bijstand te verlenen om de uitvoering van de plannen te ondersteunen; toont zich nogmaals bezorgd over de mogelijkheid dat mijlpalen en streefdoelen na afloop van de RRF worden teruggedraaid, en dringt er bij de Commissie op aan dergelijke situaties te voorkomen; 256. verzoekt de Commissie verzoeken tot herziening van herstel- en veerkrachtplannen die inhouden dat de algehele ambitie van het plan wordt verlaagd of dat belangrijke structurele hervormingen eruit worden geschrapt, af te wijzen en prioriteit te geven aan de voltooiing van maatregelen in verband met landspecifieke aanbevelingen in de herstel- en veerkrachtplannen; verzoekt de Commissie voorts meer technische bijstand te verlenen aan lidstaten die achterlopen met de uitvoering van de RRF; Aanbevelingen 257. verzoekt de Commissie gevolg te geven aan de aanbevelingen van de Rekenkamer in haar jaarverslag en in de bijbehorende speciale verslagen, en is verheugd dat de Commissie de overgrote meerderheid daarvan aanvaardt; verzoekt de Commissie deze aanbevelingen uit te voeren en de kwijtingsautoriteit op de hoogte te houden van de vorderingen die worden gemaakt met de uitvoering ervan; 258. verzoekt de Commissie de Rekenkamer zo spoedig mogelijk volledige toegang te verlenen tot Fenix, het nieuwe rapportage-instrument voor de RRF; 259. verzoekt de Commissie verder: Het Europees Parlement, – gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023 (1) , – gezien de geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023 ( COM(2024)0272 – C10‑0068/2024) (2) , – gezien het verslag over het begrotings- en financieel beheer voor het begrotingsjaar 2023, afdeling I – Europees Parlement (3) , – gezien het jaarverslag van de intern controleur voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de instellingen (4) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (5) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien artikel 314, lid 10, en artikel 318 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (6) , en met name de artikelen 260, 261 en 262, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (7) , en met name de artikelen 266, 267 en 268, – gezien het besluit van het Bureau van 10 december 2018 over de interne voorschriften voor de uitvoering van de begroting van het Europees Parlement, en met name artikel 34, – gezien artikel 102 en artikel 106, lid 3, van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien het advies van de Commissie constitutionele zaken, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10‑0062/2025 ), A. overwegende dat de Voorzitter de jaarrekening van het Parlement voor het begrotingsjaar 2023 op 19 juni 2024 heeft goedgekeurd; B. overwegende dat de secretaris-generaal, als gedelegeerd hoofdordonnateur, op 18 juni 2024 heeft verklaard redelijke zekerheid te hebben dat de aan de begroting van het Parlement toegewezen middelen zijn gebruikt voor het beoogde doel en overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer en dat de vastgestelde controleprocedures de nodige garanties bieden betreffende de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen; C. overwegende dat de Rekenkamer in haar controle verklaarde dat zij in haar specifieke beoordeling van de administratieve en andere uitgaven in 2023 geen ernstige tekortkomingen heeft geconstateerd in de jaarlijkse activiteitenverslagen van de instellingen en organen die zij heeft onderzocht als vereist bij Verordening (EU, Euratom) 2018/1046; 1. verleent zijn Voorzitter kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Parlement voor het begrotingsjaar 2023; 2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie). Het Europees Parlement, – gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023 (1) , – gezien de geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023 ( COM(2024)0272 – C10‑0069/2024) (2) , – gezien de jaarverslagen 2023 van de Raad, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de EU-begroting betreffende het begrotingsjaar 2023, tezamen met de antwoorden van de instellingen (3) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (4) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien artikel 314, lid 10, en de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (5) , en met name de artikelen 59, 118, 260, 261 en 262, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (6) , en met name de artikelen 59, 118, 266, 267 en 268, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien het advies van de Commissie constitutionele zaken, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10‑0052/2025 ), 1. stelt zijn besluit tot verlening van kwijting aan de secretaris-generaal van de Raad voor de uitvoering van de begroting van de Europese Raad en de Raad voor het begrotingsjaar 2023 uit; 2. formuleert zijn opmerkingen in bijgevoegde resolutie; 3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de Europese Raad, de Raad, de Commissie, de Europese Ombudsman, de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie). 2. Resolutie van het Europees Parlement van 7 mei 2025 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023, afdeling II – Europese Raad en Raad ( 2024/2021(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023, afdeling II – Europese Raad en Raad, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien het advies van de Commissie constitutionele zaken, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10‑0052/2025 ), A. overwegende dat de kwijtingsautoriteit in het kader van de kwijtingsprocedure wenst te benadrukken dat het bijzonder belangrijk is de democratische legitimiteit van de instellingen van de Unie verder te versterken door de transparantie en de verantwoordingsplicht te verbeteren en door het concept van resultaatgericht begroten en een goed personeelsbeheer toe te passen; B. overwegende dat overeenkomstig artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) het Europees Parlement als enige verantwoordelijk is voor het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Unie, en overwegende dat de begroting van de Europese Raad en de Raad deel uitmaakt van de begroting van de Unie; C. overwegende dat de Europese Raad overeenkomstig artikel 15, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) geen wetgevingstaken mag uitvoeren; D. overwegende dat overeenkomstig artikel 317 VWEU de Commissie de begroting van de Unie uitvoert onder haar eigen verantwoordelijkheid en volgens het beginsel van goed financieel beheer, en overwegende dat overeenkomstig het toepasselijke kader de Commissie de overige instellingen van de Unie de bevoegdheden toekent die nodig zijn voor de uitvoering van hun afdelingen van de begroting; E. overwegende dat overeenkomstig artikel 235, lid 4, en artikel 240, lid 2, VWEU de Europese Raad en de Raad (hierna de “Raad”) worden bijgestaan door het secretariaat-generaal van de Raad (hierna het “secretariaat”), en overwegende dat de secretaris-generaal van de Raad geheel verantwoordelijk is voor het goede beheer van de op afdeling II van de begroting van de Unie opgevoerde kredieten; F. overwegende dat het Parlement in de loop van meer dan twintig jaar de gevestigde en gerespecteerde praktijk heeft gehanteerd om kwijting te verlenen aan alle instellingen, organen en instanties van de Unie, en overwegende dat de Commissie het ermee eens is dat het aan alle instellingen, organen en instanties van de Unie verlenen van kwijting voor hun administratieve uitgaven wordt voortgezet; G. overwegende dat de Commissie overeenkomstig artikel 59, lid 1, van het Financieel Reglement de overige instellingen van de Unie de bevoegdheden toekent die nodig zijn voor de uitvoering van hun afdelingen van de begroting; H. overwegende dat sinds de kwijting voor de begroting 2009 het gebrek aan medewerking van de Raad tijdens de kwijtingsprocedure het Parlement heeft genoodzaakt om het verlenen van kwijting aan de secretaris-generaal van de Raad te weigeren; I. overwegende dat de Europese Raad en de Raad, als instellingen van de Unie en ontvangers van middelen uit de algemene begroting van de Unie, transparant moeten zijn, een democratische verantwoordingsplicht moeten hebben tegenover de burgers van de Unie en onderworpen moeten zijn aan een democratische controle op de uitgave van overheidsmiddelen; J. overwegende dat in artikel 15, lid 3, VWEU is bepaald dat de EU-instellingen in hun reglement van orde moeten waarborgen dat hun procedures transparant zijn, maar dat de Ombudsman in verscheidene onderzoeken en besluiten kritiek heeft geuit op het gebrek aan transparantie bij de Raad, wat erop wijst dat de Raad het kritieke verband tussen democratie en transparante besluitvorming niet volledig heeft begrepen; K. overwegende dat in de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie het recht van belastingbetalers en van het publiek wordt bevestigd om op de hoogte te worden gehouden van het gebruik van overheidsinkomsten, en dat het Gerecht in zijn arrest van 25 januari 2023 in zaak T-163/21 (7) , De Capitani/Raad, met betrekking tot transparantie binnen het wetgevingsproces van de Unie heeft verklaard dat de documenten die de Raad in zijn werkgroepen opstelt, niet van technische maar van wetgevende aard zijn en bijgevolg onderworpen zijn aan verzoeken om toegang tot documenten; 1. merkt op dat de begroting van de Raad onder rubriek 7, “Europees openbaar bestuur”, van het MFK valt, die in 2023 in totaal 12,3 miljard EUR bedroeg (goed voor 6,4 % van de totale begroting van de Unie); merkt op dat de begroting van de Raad van ongeveer 0,6 miljard EUR goed is voor ongeveer 5,2 % van de totale administratieve uitgaven van de Unie; 2. is ingenomen met het feit dat de Europese Rekenkamer (de “Rekenkamer”) in haar jaarverslag betreffende het begrotingsjaar 2023 een steekproef van 70 verrichtingen onder “Administratie” heeft onderzocht, 10 meer dan in 2022; merkt voorts op dat de administratieve uitgaven volgens de Rekenkamer uitgaven omvatten voor personele middelen, met inbegrip van pensioenen, die in 2023 goed waren voor zo’n 70 % van het totaal, en uitgaven voor gebouwen, uitrusting, energieverbruik, communicatie en informatietechnologie, en dat uit de werkzaamheden van de Rekenkamer door de jaren heen blijkt dat deze uitgaven over het algemeen een laag risico vormen; 3. merkt op dat 21 van de 70 verrichtingen (30 %) fouten vertoonden, maar dat de Rekenkamer op basis van de vijf door haar gekwantificeerde fouten schat dat het foutenpercentage onder de materialiteitsdrempel ligt; 4. merkt op dat de Rekenkamer in haar jaarverslag betreffende het begrotingsjaar 2023 een opmerking heeft gemaakt over de duur van een door de Raad gegunde kaderovereenkomst met betrekking tot het onderhoud van gebouwen; merkt op dat de Rekenkamer in de vier onderzochte betalingen met betrekking tot de Raad geen kwantificeerbare fouten heeft vastgesteld; Stand van zaken van de kwijtingsprocedure 5. betreurt ten zeerste dat het Parlement sinds 2009 en opnieuw voor het begrotingsjaar 2022 kwijting aan de Raad moest weigeren omdat de Raad blijft weigeren met het Parlement samen te werken aan de kwijtingsprocedure, waardoor het Parlement geen gefundeerd besluit kan nemen op basis van een ernstige en grondige controle van de uitvoering van de begroting van de Raad; 6. merkt op dat de betrokken diensten van het Parlement op 20 september 2024, namens de rapporteur voor de kwijtingsprocedure, een vragenlijst aan het secretariaat van de Raad hebben toegezonden met 90 vragen die voor het Parlement belangrijk zijn om een grondige controle van de uitvoering van de begroting van de Raad en van het beheer van de Raad mogelijk te maken; merkt verder op dat soortgelijke vragenlijsten zijn toegezonden aan alle andere instellingen, die het Parlement gedetailleerde antwoorden op alle vragen hebben gegeven; 7. betreurt dat het secretariaat het Parlement op 23 september 2024 opnieuw heeft meegedeeld dat het de vragenlijst van het Parlement niet zou beantwoorden en dat de Raad niet zou deelnemen aan de hoorzitting van 12 november 2024 in het kader van de kwijtingsprocedure waaraan alle andere uitgenodigde instellingen wel hebben deelgenomen; 8. wijst andermaal op het prerogatief van het Parlement om kwijting te verlenen overeenkomstig artikel 319 VWEU en de toepasselijke bepalingen in het Financieel Reglement en het Reglement van het Parlement, in overeenstemming met de tot nu toe gehanteerde interpretatie en praktijk, namelijk de bevoegdheid om kwijting te verlenen teneinde transparantie te bieden en de democratische verantwoordingsplicht ten aanzien van de Europese belastingbetaler te waarborgen; 9. benadrukt dat in artikel 59, lid 1, van het Financieel Reglement is bepaald dat de Commissie de overige instellingen van de Unie de bevoegdheden toekent die nodig zijn voor de uitvoering van hun afdelingen van de begroting, en vindt het bijgevolg onbegrijpelijk dat de Raad het passend acht dat de Commissie kwijting wordt verleend voor de uitvoering van de begroting van de Raad; 10. wijst op de gevestigde en erkende praktijk die het Parlement gedurende meer dan twintig jaar heeft gehanteerd om kwijting te verlenen aan alle instellingen, organen en instanties van de Unie, waaronder aan de Europese Raad en aan de Raad; wijst erop dat de Commissie heeft verklaard dat zij niet in staat is toezicht te houden op de uitvoering van de begroting van de andere instellingen van de Unie; beklemtoont dat de Commissie meermaals te kennen heeft gegeven dat de praktijk waarbij aan elke instelling van de Unie kwijting wordt verleend voor hun administratieve uitgaven en de uitvoering van de EU-begroting, onveranderd rechtstreeks door het Parlement moet worden voortgezet om de naleving van het beginsel van goed financieel beheer te waarborgen; 11. benadrukt dat de huidige situatie inhoudt dat het Parlement alleen de verslagen van de Rekenkamer en de Ombudsman en de openbaar beschikbare informatie op de website van de Raad kan controleren vanwege het gebrek aan medewerking van de Raad met het Parlement; onderstreept dat het voor Parlement als gevolg van dit gebrek aan medewerking niet mogelijk is om zijn toezichthoudende rol doeltreffend te vervullen en een gefundeerd besluit te nemen over het verlenen van kwijting; 12. betreurt het dat de Raad al meer dan tien jaar geen enkele politieke wil toont om in het kader van de jaarlijkse kwijtingsprocedure samen te werken met het Parlement; beklemtoont dat deze houding een blijvend negatief effect heeft op beide instellingen en op het vertrouwen van burgers in de Unie als transparante organisatie, en het beheer van en de democratische controle op de begroting van de Unie in diskrediet heeft gebracht; onderstreept dat voor de Raad dezelfde standaarden op het vlak van de verantwoordingsplicht moeten gelden als die waarvan de Raad verwacht dat andere instellingen van de Unie zich eraan houden; 13. herhaalt dat de aanhoudende weigering van de Raad om mee te werken in het kader van de kwijtingsprocedure een onaanvaardbare schending is van de democratische verantwoordingsplicht; pleit voor juridische en procedurele wijzigingen om begrotingskredieten in te houden voor instellingen van de Unie die niet aan de transparantieverplichtingen voldoen; 14. herhaalt dat in de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie steun te vinden is voor het recht van de belastingbetalers en het publiek om op de hoogte te worden gehouden van het gebruik van overheidsinkomsten; eist daarom volledige eerbiediging van het prerogatief van het Parlement en zijn rol als hoeder van het beginsel van democratische verantwoordingsplicht; verzoekt de Raad om naar behoren follow-up te geven aan de door het Parlement aangenomen aanbevelingen in het kader van de kwijtingsprocedure en staat erop dat ten volle toepassing wordt gegeven aan artikel 14, lid 1, VEU; 15. verzoekt de Raad de onderhandelingen met het Parlement onverwijld te hervatten en zo spoedig mogelijk op het hoogste niveau actief met het Parlement samen te werken, met deelname van de secretarissen-generaal en de voorzitters van beide instellingen, om de impasse te doorbreken en de langdurige patstelling met betrekking tot de kwijtingsprocedure op te lossen, met inachtneming van de respectieve rollen van het Parlement en de Raad in de kwijtingsprocedure, waarbij tegelijk gezorgd wordt voor transparantie, geloofwaardigheid en behoorlijke democratische controle op de uitvoering van de begroting; verzoekt de juridische diensten van de Commissie en de Raad een advies te verstrekken inzake mogelijke op de Verdragen gebaseerde oplossingen om verantwoording door de Raad in de kwijtingsprocedure af te dwingen; 16. benadrukt dat de huidige situatie weliswaar moet worden verholpen middels een betere interinstitutionele samenwerking in het kader van de Verdragen, maar dat met een herziening van de Verdragen de kwijtingsprocedure duidelijker en transparanter zou kunnen worden gemaakt door het Parlement de expliciete bevoegdheid te geven om alle instellingen, organen en instanties van de Unie afzonderlijk kwijting te verlenen; benadrukt echter dat in afwachting van een dergelijke herziening de huidige situatie moet worden verbeterd door middel van nauwere interinstitutionele samenwerking; dringt er in dit verband bij de Raad op aan actief met het Parlement samen te werken; 17. merkt op dat het Parlement, ondanks het feit dat de Raad niet bereid is mee te werken aan de kwijtingsprocedure, in dit verslag niettemin de nadruk legt op een aantal politieke prioriteiten en enkele opmerkingen maakt over het begrotings- en financieel beheer van de Raad alsook andere opmerkingen die relevant zijn voor de kwijtingsprocedure; 18. merkt op dat, gezien het gebrek aan medewerking van de Raad met het Parlement, de opmerkingen in de volgende delen in de eerste plaats berusten op openbaar beschikbare geaggregeerde informatie die slechts in beperkte mate gedetailleerd is; Politieke prioriteiten 19. betreurt dat de Raad in de voordracht- en benoemingsprocedures voor een groot aantal instellingen, organen en instanties van de Unie zijn prerogatief uitoefent zonder daarbij rekening te houden met de meningen van de betrokken partijen of met de aanbevelingen van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF); 20. merkt op dat de Raad van oudsher de voordrachten van individuele lidstaten voor de meeste posten niet betwist; 21. wijst erop dat de Raad, overeenkomstig artikel 286, lid 2, VWEU, de leden van de Rekenkamer benoemt op basis van de voorstellen van elke lidstaat en na raadpleging van het Parlement; wijst erop dat het Parlement op basis van deze voorwaarde advies uitbrengt inzake de kandidaten; betreurt dat de Raad de aanbevelingen van het Parlement, in zijn adviserende rol, met betrekking tot de benoeming van leden van de Rekenkamer herhaaldelijk heeft genegeerd; herinnert eraan dat het advies van het Parlement weliswaar voor de Raad niet-bindend is, maar dat kandidaten die een ongunstig advies hebben gekregen, hun kandidatuur hebben ingetrokken en zo het besluit van het Parlement hebben aanvaard, waardoor zij de rol van het Parlement erkennen als democratische toezichthoudende autoriteit in verband met de bescherming van de begroting van de Unie; verzoekt de Raad de rol van het Parlement te erkennen door mee te werken in het kader van de kwijtingsprocedure; 22. wijst erop dat de rechters en advocaten-generaal van het Hof van Justitie van de Europese Unie in onderlinge overeenstemming worden benoemd door de regeringen van de lidstaten, na raadpleging van een comité dat advies moet uitbrengen over de geschiktheid van de kandidaten voor de uitoefening van de taken in kwestie; 23. verzoekt de roulerende voorzitterschappen van de Raad niet langer gebruik te maken van commerciële sponsoring om een deel van hun uitgaven te dekken, aangezien dit tot belangenconflicten kan leiden, in overeenstemming met de conclusies van de workshop van de Commissie begrotingscontrole van het Parlement van 27 juni 2023; merkt op dat in het besluit van 9 september 2024 van de Europese Ombudsman over het strategisch initiatief inzake sponsoring van het voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie de Raad werd aangemoedigd de balans op te maken van de wijze waarop de niet-bindende regels die de Raad heeft vastgesteld voor het gebruik van sponsoring door zijn voorzitterschap (de richtsnoeren) zijn uitgevoerd en andere mogelijke maatregelen te onderzoeken die de risico’s in verband met het gebruik van sponsoring kunnen helpen beperken; verzoekt de Raad nogmaals om de voorzitterschappen van de Raad een begroting toe te kennen teneinde te zorgen voor adequate en uniforme normen inzake efficiëntie en doeltreffendheid van de werkzaamheden van de Raad in het algemeen; 24. spreekt zijn diepe bezorgdheid uit over het misbruik door de Hongaarse regering van haar rol als EU-voorzitter om bilaterale verbintenissen na te streven die in strijd zijn met de kernwaarden van de Unie, zoals de ontmoetingen van premier Viktor Orbán met de Russische president Vladimir Poetin, ondanks de sancties van de Unie en het arrestatiebevel van het Internationaal Strafhof tegen laatstgenoemde wegens oorlogsmisdaden; neemt met bezorgdheid kennis van soortgelijke contacten met andere autoritaire leiders, waardoor de geloofwaardigheid van de EU werd ondermijnd; verzoekt de Raad dergelijke acties krachtig te veroordelen en alle nodige maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat de lidstaten die het voorzitterschap waarnemen, handelen in overeenstemming met de EU-beginselen en de integriteit en waarden van de Unie waarborgen; Financieel en begrotingsbeheer 25. spreekt zijn teleurstelling uit over het feit dat de begroting van de Europese Raad en de Raad niet is opgesplitst in twee duidelijk gescheiden begrotingen, zoals het Parlement in eerdere kwijtingsresoluties heeft aanbevolen teneinde de transparantie en de verantwoordingsplicht te verbeteren, vooral met betrekking tot de Europese Raad aangezien het momenteel onmogelijk is betrouwbare informatie te verkrijgen over de kosten ervan; vestigt de aandacht op het belang van betrouwbare gegevens voor de uitvoering van objectieve controles; dringt erop aan dat gevolg wordt gegeven aan de aanbeveling van de kwijtingsautoriteit; 26. merkt op dat voor 2023 de begroting van de Raad 647 908 757 EUR bedroeg, ofwel een stijging met 6 % ten opzichte van 2022, hetgeen hoger is dan de stijging van 2,3 % tussen 2021 en 2022; merkt op dat deze stijging voornamelijk verband houdt met de herziening van de parameters voor salarisaanpassing als gevolg van de inflatie; 27. stelt vast dat het totale uitvoeringspercentage van de begroting van de Raad in 2023 97,0 % bedroeg; merkt op dat eind 2023 bijna 20 miljoen EUR aan kredieten was geannuleerd, waarvan de helft afkomstig was van het begrotingsonderdeel voor personeelsuitgaven; 28. merkt op dat de Raad overeenkomstig artikel 29 van het Financieel Reglement in 2023 41 begrotingsoverschrijvingen heeft verricht voor een gecumuleerd bedrag van 6,5 miljoen EUR; merkt voorts op dat voor drie van deze overschrijvingen de begrotingsautoriteit overeenkomstig artikel 29, lid 2, in kennis moest worden gesteld met het oog op de versterking van verschillende begrotingsonderdelen, waaronder “Inrichtings- en installatiewerkzaamheden”, “Water, gas, elektriciteit en verwarming”, “Aanschaf van hardware en software” en “Huur, onderhoud en reparatie van dienstwagens”; 29. verzoekt de Raad een jaarlijkse uitsplitsing te publiceren, in een gebruiksvriendelijk formaat dat toegankelijk is voor het publiek, van de reis- en representatiekosten van hoge ambtenaren, onder wie de voorzitter van de Europese Raad, de hoge vertegenwoordiger van de EU voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en het secretariaat-generaal; 30. merkt op dat de van 2023 naar 2024 overgedragen kredieten in totaal 85,5 miljoen EUR bedroegen voor voornamelijk computersystemen, vertolkingskosten in 2023, waarvoor ten tijde van de afsluiting nog geen facturen met de diensten van de Europese Commissie waren overeengekomen, gebouwen, informatie en communicatie, audiovisuele en conferentie-uitrusting, andere personeelsuitgaven en vervoer; 31. uit zijn bezorgdheid over de ontoereikende controlemechanismen voor het gebruik door de Raad van adviesdiensten en externe contractanten; pleit voor de volledige openbaarmaking van alle contracten met een waarde van meer dan 50 000 EUR, met vermelding van het toepassingsgebied, de te leveren prestaties en de entiteiten waaraan de contracten zijn gegund, om mogelijk misbruik van overheidsmiddelen te voorkomen; 32. merkt op dat de gemiddelde termijn voor de betaling van facturen tussen 2022 en 2023 is gedaald van 18 naar 13 dagen, ruim onder de maximumtermijn van 30 dagen, waardoor achterstallige rente wordt vermeden; 33. merkt op dat de uitgaven voor dienstreizen, die zowel de kosten van dienstreizen van het secretariaat als de kosten van dienstreizen van personeel in verband met de Europese Raad omvatten, tussen 2022 en 2023 met 25 % zijn gestegen, en dat de reiskosten van de delegaties van de voorzitterschappen en de nationale delegaties in dezelfde periode met 36,6 % zijn gestegen; verzoekt de Raad deze aanzienlijke stijging van de uitgaven voor dienstreizen onder de loep te nemen; spoort de Raad er, in het licht van het gebrek aan toegang tot gedetailleerde informatie, toe aan deze middelen te gebruiken in een geest van goed financieel beheer; Intern beheer, prestaties en interne controle 34. merkt op dat de Raad doelstellingen heeft vastgesteld voor de uitvoering van zijn begroting in 2023, namelijk het waarborgen van de lopende besluitvorming in de Europese Raad en de Raad; het zorgen voor voortdurende ondersteuning van de Europese Raad en de Raad door middel van een doeltreffend en efficiënt gebruik van financiële middelen, met name gezien de aanhoudende druk van de inflatie en de daaruit voortvloeiende prijsstijgingen als gevolg van de indexering van contracten, en het voortzetten van het proces van administratieve digitale modernisering met als doel de kwaliteit van de organisatie van het secretariaat en een passend gebruik van de middelen te verbeteren; 35. merkt op dat het secretariaat, met het oog op een efficiënt gebruik van zijn begroting in 2023, zijn processen voor financieel beheer is blijven verbeteren, met name op basis van de aanbevelingen van een aantal interne taskforces; is met name ingenomen met de nieuwe instrumenten voor prestatiemeting, zoals de opname van elementen inzake personele middelen en vaardigheden in de geïntegreerde beheersplanning, de volledige digitalisering van de financiële workflows en de invoering van de elektronische handtekening; 36. is ingenomen met het toegenomen gebruik van gegevens in de besluitvorming, met name op basis van het maandelijkse financiële dashboard met kernprestatie-indicatoren bij de diensten van het secretariaat en het dashboard van managers met belangrijke inzichten uit HR-gegevens om het dagelijks beheer en de dagelijkse besluitvorming op het gebied van personele middelen te vergemakkelijken; 37. merkt op dat het secretariaat in 2023 4 429 vergaderingen organiseerde, een aantal dat relatief stabiel was ten opzichte van 2022; merkt voorts op dat het aantal fysieke vergaderingen met 11 % is gestegen ten opzichte van 2022, terwijl het aantal vergaderingen per videoconferentie of in hybride vorm aanzienlijk is gedaald, met meer dan 60 %; 38. merkt op dat het secretariaat 17 openbare aanbestedingsprocedures, 12 nieuwe onderhandelingsprocedures en 21 interinstitutionele procedures (ongeacht de waarde) heeft opgestart waarbij de Raad niet het voortouw heeft genomen; merkt op dat eind 2023 41 contracten waren ondertekend, tegenover 42 in 2022, en dat er nog aan 47 onderdelen (ongeacht de categorie) werd gewerkt; merkt op dat in 2023 contracten zijn gegund voor een totaalbedrag van 124,1 miljoen EUR, wat overeenkomt met 19,15 % van de jaarlijkse begroting van de Raad; merkt op dat van het totale contractueel vastgelegde bedrag 0,5 % werd vastgelegd voor opdrachten van geringe en middelgrote waarde, 58 % voor specifieke contracten in het kader van kaderovereenkomsten waarbij de Raad de enige aanbestedende dienst is en 69,5 % voor specifieke contracten die in het kader van interinstitutionele kaderovereenkomsten worden gegund; 39. merkt op dat de Raad zijn jaarverslag over de in 2023 uitgevoerde interne controles heeft toegezonden aan de kwijtingsautoriteit, overeenkomstig artikel 118 van het Financieel Reglement; merkt op dat eind 2023 81 % van de in de jaren 2020-2022 gedane aanbevelingen was uitgevoerd, 18 % nog openstond en voor 1 % het risico door het management was aanvaard of de aanbevelingen niet langer van toepassing waren; merkt op dat vier in het werkprogramma voor 2023 geplande interne controles in de loop van het jaar werden afgerond en dat er eind 2023 twee nog liepen; merkt op dat de interne auditor aanbevelingen met hoge prioriteit heeft gedaan in drie controles van het werkprogramma voor 2023 met betrekking tot vervoersdiensten, IOLAN-servers en kerndiensten en IOLAN-endpointsystemen; Personele middelen, gelijkheid en welzijn van het personeel 40. stelt vast dat het personeelsbestand van 3 116 personeelsleden eind 2023 bestond uit 79 % vast personeel, 12,8 % tijdelijk personeel, 7,2 % arbeidscontractanten en 1 % gedetacheerde nationale deskundigen; merkt op dat de verdeling van vast en tijdelijk personeel tussen functiecategorieën stabiel is gebleven met 1 474,25 administrateurs (AD), 1 159 assistenten (AST) en 230 secretariaatsassistenten (AST-SC) in 2023, tegenover 1 519, 1 284 en 190 in 2022; merkt op dat eind 2023 de bezettingsgraad van de personeelsformatie 97,4 % bedroeg; 41. merkt op dat, gezien het gebrek aan medewerking van de Raad met het Parlement, de opmerkingen in dit deel in de eerste plaats berusten op geaggregeerde informatie die op de website van de Raad is gepubliceerd en die slechts in beperkte mate gedetailleerd is; 42. neemt kennis van de andere initiatieven die het secretariaat heeft genomen om een meer diverse en inclusieve werkplek te worden; is ingenomen met het feit dat de Raad in 2023 de prijs voor goed bestuur in de categorie “Excellence in diversity and inclusion” (uitmuntendheid in diversiteit en inclusie) van de Ombudsman heeft ontvangen voor zijn positieve actieprogramma voor stagiairs met een handicap. In het kader van dit programma werden in 2023 zes stagiairs met een handicap bij het secretariaat bij het secretariaat aangeworven; 43. betreurt het gebrek aan openbaar beschikbare informatie over de geografische en genderspreiding van het personeel in het secretariaat; verzoekt de Raad het Parlement informatie te verstrekken over het genderevenwicht, de geografische spreiding en de handicaps van zijn personeelsleden en over het interne beleid ter zake; spoort de Raad ertoe aan een geografisch evenwicht onder zijn personeel te bevorderen door een bredere pool van kandidaten uit ondervertegenwoordigde lidstaten aan te bieden; 44. is ingenomen met de inspanningen van het secretariaat in 2023 om gekwalificeerde en jongere arbeidskrachten aan te trekken en te behouden door middel van verschillende initiatieven, zoals de aanwerving van acht junior beleidsadministrateurs in het kader van het nieuwe programma Junior Policy Team, de herziening van de interne mobiliteitsregels en de deelname van 41 personeelsleden van het secretariaat aan interinstitutionele kijkstages; benadrukt dat stages gepaard moeten gaan met een vergoeding die voldoet aan de resolutie van het Europees Parlement van 14 juni 2023 betreffende hoogwaardige stages in de EU ( 2020/2005(INL) ), die een oproep inhoudt om alle stages in Europa betaald te maken; betreurt het gebrek aan informatie over de uitvoering van het in 2023 opgestelde actieplan van de Raad inzake verbetering van zijn imago als werkgever; 45. merkt op dat het plan voor de preventie van psychosociale risico’s voor de periode 2020-2023 in 2023 is herzien en dat de resultaten daarvan in aanmerking zijn genomen bij het opstellen van een nieuw risicopreventieplan en bij het actualiseren van het plan voor de preventie van psychosociale risico’s als onderdeel van de initiatieven van de Raad ter bevordering van het welzijn van het personeel, zowel individueel als in teams of diensten; merkt op dat er verschillende vormen van ondersteuning en cursussen zijn aangeboden aan personeelsleden en managers van het secretariaat, zoals een speciale trainingssessie over psychologische veiligheid, richtsnoeren voor managers inzake geestelijke gezondheid en specifieke workshops over psychosociale risicopreventie die op verzoek worden georganiseerd en workshops over stressbeheer voor het Spaanse en het Belgische voorzitterschap van de Raad; 46. merkt op dat het secretariaat het proefproject New Ways of Working (NWOW), dat in 2018 van start is gegaan, heeft voltooid en een evaluatie heeft uitgevoerd die waardevolle inzichten biedt, met name op het gebied van communicatie over veranderingen en betrokkenheid van gebruikers en het personeel bij veranderingsprocessen; merkt op dat de Raad de resultaten van het proefproject heeft gedeeld met andere organisaties die soortgelijke programma’s uitvoeren; verzoekt de Raad de geleerde lessen ook te delen met de kwijtingsautoriteit; Ethisch kader en transparantie 47. betreurt dat twee belangrijke onderdelen van het ethisch kader van de Raad, de code inzake ethiek en gedrag voor het personeel van het secretariaat en de gedragscode voor de voorzitter van de Europese Raad, zonder verdere richtsnoeren of publicatiedatum beschikbaar zijn op de website van de Raad; uit kritiek op het feit dat de gedragscode voor de voorzitter van de Europese Raad, ondanks meerdere verzoeken van het Parlement, niet op één lijn is gebracht met de codes van het Parlement en de Commissie, met name wat betreft activiteiten na de ambtsperiode; vraagt dat bovengenoemde tekortkomingen onmiddellijk worden verholpen; 48. herhaalt dat ethisch gedrag bijdraagt tot goed financieel beheer en het vertrouwen van het publiek vergroot, en dat er, zoals in Speciaal verslag nr. 13/2019 van de Rekenkamer wordt benadrukt, ruimte is voor verbetering van de ethische kaders van de instellingen van de Unie; herinnert met name aan de aanbeveling van de Rekenkamer betreffende de verbetering van het ethisch kader van de Raad; uit zijn bezorgdheid over het gebrek aan een gemeenschappelijk ethisch kader van de Unie voor de werkzaamheden van de vertegenwoordigers van de lidstaten in de Raad, zoals door de Rekenkamer is vastgesteld; 49. merkt op dat in 2023 in het kader van de uitvoering van Besluit 23/2021 van de secretaris-generaal inzake psychologische en seksuele intimidatie op het werk verschillende maatregelen zijn genomen, zoals de publicatie op het intranet van het secretariaat van de gids ter voorkoming van intimidatie op de werkplek, bewustmakingsactiviteiten voor nieuwkomers met betrekking tot de nultolerantiebenadering van de Raad en de organisatie van verplichte opleidingen over intimidatie en ongepast gedrag voor nieuwe managers en personeelsleden met leidinggevende verantwoordelijkheden; 50. merkt op dat het secretariaat een jaarverslag publiceert met informatie over de beroepsactiviteiten van voormalige hoge ambtenaren van het secretariaat na beëindiging van de dienst overeenkomstig artikel 16, derde en vierde alinea, van het statuut van de ambtenaren van de Europese Unie; merkt op dat uit het verslag over 2023 blijkt dat één voormalig hoge ambtenaar minder dan twaalf maanden na zijn vertrek heeft verklaard voornemens te zijn beroepsactiviteiten te verrichten en van het tot aanstelling bevoegde gezag toestemming heeft gekregen om één activiteit uit te oefenen onder een bepaalde voorwaarde die erop gericht was de periode genoemd in artikel 16, tweede alinea, van het Statuut in acht te nemen; 51. verzoekt de Raad met klem strengere arbeidsbeperkingen na afloop van het mandaat van hoge ambtenaren vast te stellen, met inbegrip van een langere afkoelingsperiode en verplichte openbaarmaking van banden met de particuliere sector; verzoekt de Raad de deelname van de permanente vertegenwoordigingen van de lidstaten aan het transparantieregister van de EU verplicht te stellen; 52. betreurt het feit dat de deelname door de permanente vertegenwoordigers van de lidstaten aan het verplichte transparantieregister, dat is ingesteld bij het Interinstitutioneel Akkoord van 20 mei 2021 tussen het Parlement, de Raad en de Commissie, volledig vrijwillig is, aangezien de toepassing van het conditionaliteitsbeginsel wordt overgelaten aan de permanente vertegenwoordiging van elke lidstaat; merkt op dat slechts acht lidstaten en de instellingen van de Unie zich houden aan de beste praktijk om in hun regelgevingskader een verplichte brede definitie van lobbyist toe te passen en dringt erop aan dat alle permanente vertegenwoordigingen vóór, tijdens en na het voorzitterschap van de Raad van hun lidstaat actief bijdragen aan het verplichte transparantieregister; dringt aan op strengere, geharmoniseerde ethische regels inzake belangenconflicten, draaideurconstructies en transparantie van lobbyactiviteiten; herinnert aan het standpunt van het Parlement dat vertegenwoordigers van de lidstaten die via de bedrijven die zij bezitten rechtstreeks begunstigden zijn van Uniesubsidies, niet zouden mogen kunnen deelnemen aan de besprekingen en stemmingen over beleid en begrotingskwesties in verband met die subsidies; betreurt dat de Raad het verplichte transparantieregister niet volledig gebruikt, noch voorstellen aanvaardt om deze situatie te verbeteren; herhaalt zijn oproep aan de Raad om zich niet in te laten met niet-geregistreerde lobbyisten; 53. betreurt dat de Raad het verplichte transparantieregister niet volledig benut buiten zijn huidige beperkingen en elke aanbeveling voor verbeteringen verwerpt; herhaalt zijn oproep aan de Raad om te weigeren niet-geregistreerde lobbyisten te ontmoeten; 54. verzoekt de Raad met klem alle hoge ambtenaren, met inbegrip van permanente vertegenwoordigers en delegatiehoofden, opdracht te geven hun bijeenkomsten met belangengroepen en lobbyisten openbaar te maken in een gestandaardiseerd transparantieregister, wat vergelijkbaar is met de verplichtingen die aan de leden van het Europees Parlement en de Europese Commissie worden opgelegd; 55. betreurt ten zeerste dat de Raad de toegang tot wetgevingsdocumenten systematisch blijft weigeren of vertragen en dat het besluitvormingsproces in de Raad nog steeds verre van volledig transparant is, wat het publieke toezicht op de besluitvorming van de instelling in de weg staat, een negatieve weerslag heeft op het vertrouwen van burgers in de Unie als een transparante organisatie en schadelijk is voor de reputatie van de Unie als geheel; herinnert aan en steunt de aanbevelingen van de Europese Ombudsman met betrekking tot de transparantie van het wetgevingsproces in de Raad, die zijn gedaan in het kader van strategisch onderzoek OI/2/2017/TE; dringt er bij de Raad op aan alle nodige maatregelen te nemen om de aanbevelingen van de Ombudsman en de desbetreffende uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie onverwijld op te volgen; wijst erop dat het Hof van Justitie van de Europese Unie in zijn arrest in zaak T-163/21, De Capitani/Raad, heeft benadrukt dat de Raad meer wetgevingstransparantie aan de dag moet leggen om de toegang tot wetgevingsdocumenten te waarborgen, wat strookt met de plicht van de Raad tot publieke toetsing en de verantwoordingsplicht van de medewetgevers als grondslag van elke democratische legitimiteit; 56. is bezorgd over het feit dat de Europese Ombudsman de Raad in 2023 opnieuw heeft verzocht wetgevingsdocumenten beschikbaar te stellen op een moment dat het publiek in staat zou stellen effectief deel te nemen aan de besprekingen; merkt op dat de Europese Ombudsman de Raad ook heeft verzocht zich te blijven inspannen om het publiek zoveel mogelijk op adequate wijze te informeren over de beperkende maatregelen tegen Rusland; is ingenomen met het strategische onderzoek dat de Europese Ombudsman in 2023 heeft ingesteld naar de wijze waarop de instellingen verzoeken om toegang van het publiek tot wetgevingsdocumenten behandelen, met name op basis van zes recente klachten bij de Ombudsman over de toegang van het publiek tot wetgevingsdocumenten van de Unie die door de Raad worden behandeld; 57. merkt op dat het team voor toegang tot documenten heeft gemeld dat het in 2023 een ongewoon hoog aantal verzoeken om toegang van het publiek tot documenten heeft ontvangen en beantwoord, namelijk 3 732 initiële verzoeken om toegang tot documenten en 40 confirmatieve verzoeken, waarvoor een analyse van 13 912 documenten nodig was; merkt op dat van de initiële verzoeken om toegang volledige toegang werd verleend tot 10 908 documenten (78,4 %) en gedeeltelijke toegang tot 1 600 documenten (11,5 %), terwijl de toegang tot 1 404 documenten (10,1 %) werd geweigerd; merkt op dat voor de confirmatieve verzoeken volledige toegang werd verleend tot 53 documenten en gedeeltelijke toegang tot 45 documenten, terwijl de toegang tot 48 documenten werd geweigerd; merkt op dat initiële verzoeken gemiddeld in 16 werkdagen en confirmatieve verzoeken in 32 werkdagen werden behandeld; 58. is ingenomen met het feit dat volgens de openbaar beschikbare jaarverslagen in 2023 geen gevallen van fraude of onregelmatigheden onder de aandacht van de bevoegde gedelegeerde ordonnateurs zijn gebracht, en dat dergelijke gevallen evenmin onder de bevoegdheid van de instantie (artikel 143 van het Financieel Reglement) of OLAF vielen; Digitalisering 59. merkt op dat het secretariaat in 2023 zijn doelstelling van digitale transformatie is blijven nastreven, in overeenstemming met zijn prioriteiten van de digitale strategie voor 2022-2025; merkt op dat van de 113 digitaliseringsprojecten in het jaarlijkse werkplan, met name op het gebied van gedeelde diensten, beleid, wetgeving en IT, 37 % aan het eind van het jaar was voltooid, terwijl 8 % werd geannuleerd of samengevoegd en 38 % nog liep; merkt op dat er meer gediversifieerde opleidingen zijn georganiseerd, waaronder specifieke cursussen voor de elektronische ondertekening van contracten en ter bevordering van FIORI, de nieuwe gebruikerservaring van SAP; 60. verzoekt de Raad met klem de invoering van veilige digitale stemsystemen en systemen voor het delen van documenten te versnellen om de efficiëntie en verantwoording te bevorderen en onnodige, op papier gebaseerde processen te beperken; 61. is ingenomen met het feit dat in 2023, net als in 2022, 97 % van de facturen elektronisch werd ingediend; erkent dat, aangezien in 2023 elke maand tussen de 30 % en 40 % van de kooporders en contracten elektronisch werd ondertekend, aanzienlijke vooruitgang is geboekt in de richting van de volledige digitalisering van de financiële workflow, van het opstarten van aanbestedingsprocedures tot het elektronisch betalen van facturen; 62. merkt op dat de Raad in 2023 stappen heeft ondernomen om de digitale toegankelijkheid te verbeteren, met name door de publicatie van een gids voor digitale toegankelijkheid; Cyberbeveiliging en gegevensbescherming 63. merkt op dat de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming (EDPS) in 2023 overeenkomstig artikel 57, lid 1, punt g), van Verordening (EU) 2018/1725 een advies inzake toezicht heeft uitgebracht in verband met de noodzaak om een gegevensbeschermingseffectbeoordeling uit te voeren met betrekking tot het project van het secretariaat omtrent het gebruik van gecentraliseerde diensten voor personeelsanalyse en -rapportage en de oprichting van een datapakhuis; merkt op dat de EDPS in 2023 geen onderzoek of klacht met betrekking tot de Raad heeft gemeld; 64. uit zijn bezorgdheid over het gebrek aan solide waarborgen tegen observatie en gegevensverzameling door derden; dringt aan op strengere beveiligingsmaatregelen, met inbegrip van verplichte gegevensversleuteling en regelmatige beveiligingscontroles van alle digitale communicatiesystemen die door de Raad worden gebruikt; 65. merkt op dat het secretariaat in 2023 verschillende nieuwe opleidingen op het gebied van informatiebeveiliging, contraspionage en cyberbeveiliging heeft opgezet om het bewustzijn en de paraatheid van zijn personeel op het gebied van cyberbeveiliging te verbeteren; merkt voorts op dat tijdens de maand van de cyberbeveiliging in oktober 2023 bewustmakingsevenementen over cyberbeveiliging en informatiebeveiliging zijn georganiseerd; Gebouwen 66. merkt op dat begrotingsonderdeel 2011 voor “Water, gas, elektriciteit en verwarming” met 33 % is verhoogd door middel van een begrotingsoverschrijving in 2023; merkt op dat het secretariaat zijn energieverbruik bleef verminderen door middel van methoden zoals het verlagen van de verwarming van gebouwen en het vervangen van de ketels in het Justus Lipsiusgebouw; 67. merkt op dat in 2023 belangrijke bouwprojecten zijn uitgevoerd, zoals de renovatie van sommige vergaderzalen in de gebouwen LEX en Justus Lipsius, de voortdurende renovatie van kantoorgangen in het Justus Lipsiusgebouw, de verbetering van de faciliteiten en infrastructuur voor fietsen in de gebouwen van de Raad en de modernisering van de receptiebalies van Justus Lipsius; 68. betreurt dat de Raad nog steeds geen vereenvoudigde accreditatieprocedure heeft ingevoerd om de toegang van het personeel van de andere instellingen van de Unie tot de gebouwen van de Raad te vergemakkelijken; verzoekt de Raad deze maatregel uit te voeren; Milieu en duurzaamheid 69. merkt op dat, na een externe controle in 2023, het milieubeheer- en milieuauditsysteem is gehandhaafd en dat certificaten betreffende de energieprestatie van gebouwen zijn vernieuwd; 70. merkt op dat, als onderdeel van de voortdurende prioritaire inspanningen voor duurzame mobiliteit, de faciliteiten en infrastructuur voor fietsen in de gebouwen van het secretariaat werden verbeterd en aangepast, en faciliteiten voor videoconferenties op afstand werden gerenoveerd of geïnstalleerd; merkt voorts op dat er opleidings- en bewustmakingsacties zijn georganiseerd om personeel en managers ondersteuning te bieden in het kader van de groene transformatie; Interinstitutionele samenwerking 71. benadrukt dat artikel 319 VWEU moet worden herzien om uitdrukkelijk te bepalen dat het Parlement, naast het verlenen van kwijting aan de Commissie, ook kwijting verleent aan de andere instellingen, organen en instanties van de Unie voor de uitvoering van hun afdelingen van de begroting of van hun begroting; verzoekt de Raad het interinstitutionele conflict te overwinnen en de besprekingen met het Europees Parlement te hervatten om tot een gemeenschappelijk akkoord te komen met het oog op de soepele hervatting van de kwijtingsprocedure; Communicatie 72. merkt op dat in 2023 de totale begroting voor communicatie die in de loop van het jaar werd uitgevoerd, rekening houdend met overschrijvingen, 11 871 300 EUR bedroeg, d.w.z. 3,54 % hoger dan de begroting 2022; 73. merkt op dat het secretariaat communicatiediensten verleent aan de voorzitter van de Europese Raad, wiens aanwezigheid op het internet in 2022 fundamenteel is toegenomen, de voorzitter van de Eurogroep, het roulerende voorzitterschap, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de EU voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de lidstaten en het secretariaat; merkt op dat in 2023 de samenwerking tussen het digitale team van het secretariaat en de voorzitterschappen aanzienlijk is toegenomen, met name dat nauwe redactionele coördinatie heeft geleid tot meer synergieën op het gebied van het overnemen van inhoud en een betere complementariteit, waardoor de algehele impact van de communicatie werd gemaximaliseerd; 74. merkt op dat volgens een online-enquête in het laatste kwartaal van 2023 67 % van de gebruikers tevreden was over hun algemene ervaring met de website van de Raad, die in 2023 meer dan 23 miljoen keer werd bezocht – een stijging van 1 % ten opzichte van 2022 – en 57 900 abonnees had ten opzichte van 51 600 in 2022. Het Europees Parlement, – gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023 (1) , – gezien de geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023 ( COM(2024)0272 – C10‑0070/2024) (2) , – gezien het jaarlijks activiteitenverslag 2023 van het Hof van Justitie van de Europese Unie en zijn jaarlijks verslag over het begrotings- en financieel beheer 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de instellingen (3) , – gezien de betrouwbaarheidsverklaring van de Rekenkamer (4) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien artikel 314, lid 10, en de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (5) , en met name de artikelen 59, 118, 260, 261 en 262, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (6) , en met name de artikelen 59, 118, 266, 267 en 268, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10‑0050/2025 ), 1. verleent de griffier van het Hof van Justitie kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Hof van Justitie van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023; 2. formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie; 3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie, de Raad, de Commissie, de Europese Ombudsman, de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie). 2. Resolutie van het Europees Parlement van 7 mei 2025 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023, afdeling IV – Hof van Justitie van de Europese Unie ( 2024/2022(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023, afdeling IV – Hof van Justitie van de Europese Unie, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien het advies van de Commissie juridische zaken, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0050/2025 ), A. overwegende dat de kwijtingsautoriteit in het kader van de kwijtingsprocedure wenst te benadrukken dat het bijzonder belangrijk is de democratische legitimiteit van de instellingen van de Unie verder te versterken door de transparantie en de verantwoordingsplicht te verbeteren en door het concept van resultaatgericht begroten en een goed personeelsbeheer toe te passen; B. overwegende dat het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) de rechterlijke instelling van de Unie is die tot taak heeft de eerbiediging van het recht van de Unie te verzekeren door toe te zien op de eenvormige uitlegging en toepassing van de Verdragen en te zorgen voor de rechtmatigheid van de handelingen die zijn vastgesteld door de instellingen, organen, en instanties van de Unie; C. overwegende dat het HvJ-EU bijdraagt aan de instandhouding van de waarden van de Unie en door middel van zijn rechtspraak werkt aan de opbouw van Europa; D. overwegende dat het HvJ-EU bestaat uit twee rechterlijke instanties: het Hof van Justitie en het Gerecht; E. overwegende dat het Parlement en de Raad Protocol nr. 3 betreffende het statuut van het HvJ-EU (het “Statuut”) (7) in 2024 hebben gewijzigd, in die zin dat prejudiciële beslissingen op specifieke gebieden naar de bevoegdheid van het Gerecht worden overgedragen; 1. merkt op dat de begroting van het HvJ-EU onder rubriek 7, “Europees openbaar bestuur”, van het MFK valt, die in 2023 in totaal 12,3 miljard EUR bedroeg (goed voor 6,4 % van de totale begroting van de Unie); stelt vast dat de begroting van het HvJ-EU van ongeveer 0,5 miljard EUR ongeveer 3,9 % bedraagt van de totale administratieve uitgaven van de Unie; 2. neemt er nota van dat de Europese Rekenkamer (de “Rekenkamer”) in haar jaarverslag over het begrotingsjaar 2023 (het “verslag van de Rekenkamer”) onder de rubriek “Europees openbaar bestuur” steekproefsgewijs 70 verrichtingen heeft onderzocht, en dat dit er tien meer zijn dan in 2022; in het verslag merkt de Rekenkamer voorts op dat onder de administratieve uitgaven de uitgaven voor personele middelen vallen, met inbegrip van uitgaven voor pensioenen, die in 2023 goed waren voor ongeveer 70 % van de totale administratieve uitgaven, alsook uitgaven voor gebouwen, uitrusting, energieverbruik, communicatie en informatietechnologie (IT), en dat uit haar werkzaamheden door de jaren heen blijkt dat deze uitgaven over het algemeen een laag risico vormen; 3. merkt op dat 21 van de 70 verrichtingen (30 %) fouten vertoonden, maar dat de Rekenkamer op basis van de vijf door haar gekwantificeerde fouten schat dat het foutenpercentage onder de materialiteitsdrempel ligt; 4. wijst erop dat in het verslag van de Rekenkamer geen specifieke kwesties met betrekking tot het HvJ-EU zijn opgemerkt; Begrotings- en financieel beheer 5. stelt vast dat de begroting voor het HvJ-EU in 2023 486 025 796 EUR bedroeg, een stijging van 3,9 % ten opzichte van 2022; merkt op dat deze stijging voornamelijk verband hield met de voor 2023 verwachte salarisaanpassingen; benadrukt dat de begroting van het HvJ-EU hoofdzakelijk administratieve kosten dekt, aangezien circa 75 % van de kredieten betrekking heeft op uitgaven voor de leden van het Hof en het personeel, en de rest nagenoeg volledig wordt besteed aan gebouwen en informatietechnologie; 6. constateert dat het totale uitvoeringspercentage van de begroting per eind 2023 97,72 % bedroeg; merkt op dat overeenkomstig artikel 29 van het Financieel Reglement vijf overschrijvingen bij de begrotingsautoriteit zijn ingediend ter versterking van de begrotingsonderdelen “Energieverbruik”, “Aankoop van, werkzaamheden aan en onderhoud van hard- en software en daarmee verband houdende werkzaamheden” en “Gebouwen” uit andere begrotingsonderdelen, voornamelijk het begrotingsonderdeel “Salarissen, toelagen en vergoedingen” van het personeel; merkt op dat de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne is blijven zorgen voor een grotere druk op de begroting van het HvJ-EU, onder meer door stijgende inflatie en salarisaanpassingen en door een sterke stijging van de energiekosten en de kosten van bepaalde goederen en diensten; 7. stelt met tevredenheid vast dat de gedelegeerde ordonnateur heeft verklaard dat de toegewezen middelen voor het beoogde doel en in overeenstemming met het beginsel van goed financieel beheer zijn aangewend en dat de ingevoerde controleprocedures de nodige garanties bieden met betrekking tot de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen; 8. merkt op dat de gemiddelde betalingstermijn 23,1 dagen bedroeg in 2023, tegenover 24,32 dagen in 2022; verzoekt het HvJ-EU zich te blijven inspannen om de betalingstermijn te verkorten, met name gezien het feit dat 81 % van de facturen in 2023 elektronisch werd ontvangen; 9. merkt op dat de begroting voor dienstreizen van het HvJ-EU, die 638 000 EUR voor zowel het personeel als de leden bedroeg in 2023, met 3,3 % is gedaald ten opzichte van 2022; stelt vast dat 85,1 % van de kredieten voor dienstreizen werd gebruikt in 2023, tegenover 46,6 % in 2022 als gevolg van de aanhoudende reisbeperkingen die toentertijd van toepassing waren; Intern beheer, prestaties en interne controle 10. neemt kennis van de belangrijke stappen die het HvJ-EU in 2023 heeft gezet in de richting van zijn justitiële hervorming, die heeft geleid tot de gedeeltelijke overdracht van de bevoegdheid inzake prejudiciële beslissingen van het Hof van Justitie naar het Gerecht; merkt op dat eind 2023 een politiek akkoord met het Parlement en de Raad is bereikt met het oog op de wijziging van het Statuut en met het oog op een betere werking van het HvJ-EU tegen de achtergrond van een gestage toename van de werklast en de complexiteit en gevoeligheid van de voorgelegde vragen; neemt er nota van dat, na de goedkeuring van de hervorming in 2024, gedetailleerde regels en procedures zijn vastgesteld om de hervorming te voltooien en de uitvoering van het nieuwe regelgevingskader vanaf 1 oktober 2024 mogelijk te maken; 11. stelt vast dat het Hof van Justitie in 2023 uitspraak heeft gedaan over vijf zaken met betrekking tot het beginsel van voorrang in het kader van vier prejudiciële beslissingen waarom werd gevraagd door rechterlijke instanties uit Duitsland, Ierland, Polen en Roemenië, alsook over één inbreukprocedure betreffende Polen; beklemtoont het fundamentele belang van het beginsel van voorrang van het Unierecht, dat de uniforme uitlegging en toepassing van het Unierecht in alle lidstaten waarborgt en de rechtsstaat als kernwaarde van de Unie vrijwaart; bevestigt eens te meer met klem dat het beginsel van voorrang van het Unierecht de hoeksteen van de rechtsorde van de Unie is en benadrukt de centrale rol van het HvJ-EU bij de handhaving van de rechtsstaat in de hele Unie; neemt er voorts nota van dat het Gerecht uitspraak heeft gedaan in zes zaken met betrekking tot maatregelen ter bescherming van de Uniebegroting tegen schendingen van de beginselen van de rechtsstaat door de Hongaarse regering, die bepaalde kernwaarden van de Unie systematisch ondermijnt; verzoekt de Commissie met nadruk robuuste handhavingsmaatregelen te nemen tegen elke lidstaat die het bindende karakter van de uitspraken van het HvJ-EU in twijfel trekt of terzijde schuift; benadrukt dat in zaken die verband houden met onderzoek naar de Uniebegroting de beginselen van een eerlijke rechtsbedeling en de grondrechten door alle bevoegde autoriteiten volledig moeten worden geëerbiedigd; 12. merkt op dat artikel 4, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie het volgende bepaalt: “De Unie eerbiedigt de gelijkheid van de lidstaten voor de Verdragen, alsmede hun nationale identiteit die besloten ligt in hun politieke en constitutionele basisstructuren, waaronder die voor regionaal en lokaal zelfbestuur. Zij eerbiedigt de essentiële staatsfuncties [...]”; 13. veroordeelt alle nationale maatregelen of wetgevingsacties die erop gericht zijn de codificatie en handhaving van uitspraken van het HvJ-EU te ondermijnen; dringt aan op de instelling van een formeel monitoringmechanisme om de naleving door de lidstaten van de uitspraken van het HvJ-EU te volgen, en beveelt aan naleving te koppelen aan de uitbetaling van EU-financiering in het kader van conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat; 14. merkt op dat bij het Hof van Justitie 821 nieuwe zaken aanhangig zijn gemaakt in 2023, tegenover 806 in 2022, waarvan 63 % verzoeken om een prejudiciële beslissing en 28,6 % hogere voorzieningen tegen beslissingen van het Gerecht; stelt vast dat het aantal zaken bij het Gerecht aanzienlijk is toegenomen met 1 271 nieuwe zaken in 2023 ten opzichte van 904 in 2022, met inbegrip van een uitzonderlijke reeks van 404 gevoegde zaken die in oktober 2023 zijn ingediend; neemt er voorts nota van dat in 2023 bij het Gerecht 37 % van de nieuwe zaken, met inbegrip van de reeks van 404 gevoegde zaken, betrekking had op beroepen in verband met institutioneel recht, 24,3 % op beroepen in verband met intellectuele eigendom en 6 % op geschillen tussen instellingen van de Unie en hun personeel; neemt kennis van het feit dat het totale aantal aanhangige zaken onveranderd blijft in vergelijking met voorgaande jaren: als bovengenoemde 404 zaken als één zaak worden beschouwd, waren er eind 2023 2 587 zaken aanhangig, vergeleken met 2 585 eind 2022 en 2 541 eind 2021; 15. merkt op dat het Hof van Justitie 783 zaken heeft afgerond in 2023, tegenover 808 in 2022, en dat het Gerecht 904 zaken heeft afgerond in 2023, tegenover 858 in 2022; 16. stelt verheugd vast dat de gemiddelde duur van de procedures voor de afdoening van zaken bij het Hof van Justitie is gedaald, van 16,4 maanden in 2022 naar 16,1 maanden in 2023; merkt op dat de gemiddelde duur voor de afdoening van zaken bij het Gerecht 18,2 maanden bedroeg, tegenover 16,2 maanden in 2022, wat volgens het Gerecht te wijten was aan de aard en de daarmee samenhangende complexiteit van de in 2023 afgehandelde procedures; 17. merkt op dat er sprake is van een daling van de gemiddelde duur voor de afhandeling van rechtstreekse beroepen bij het Hof van Justitie (van 23,5 maanden in 2022 naar 20,8 maanden in 2023) en van verzoeken om een prejudiciële beslissing (van 17,3 maanden naar 16,8 maanden); merkt op dat, wat de rechtszaken voor het Hof van Justitie betreft, het aantal rechtstreekse beroepen aanzienlijk is toegenomen, met name op het gebied van milieu, en dat de in 2023 aan het Hof van Justitie voorgelegde prejudiciële vragen voornamelijk betrekking hadden op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht, gevolgd door belastingen, consumentenbescherming en vervoer; merkt op dat, wat de rechtszaken voor het Gerecht betreft, het aantal zaken op het gebied van intellectuele eigendom en economisch en monetair beleid, met inbegrip van het bankwezen, is toegenomen; 18. neemt met voldoening kennis van het hoge gebruikspercentage van e-Curia in 2023 en stelt vast dat er 10 502 e-Curia-accounts zijn geregistreerd: 94 % van de documenten bij het Gerecht werden via e-Curia ingediend, evenveel als in 2022, terwijl het gebruik van e-Curia bij het Hof van Justitie is gestegen van 87 % in 2022 tot ongeveer 89 %; 19. waardeert het dat er vooruitgang is geboekt bij het digitaliseren van het gerechtelijk archief om documenten te bewaren voor toekomstige raadplegingen en om de toegang ertoe voor onderzoekers en het publiek te vergemakkelijken via een digitaal portaal; 20. is ingenomen met de door het HvJ-EU ontwikkelde prestatiegerichte aanpak, die het HvJ-EU in staat stelt beslissingen te nemen op basis van de resultaten van prestaties en de mate waarin het zijn doelstellingen heeft bereikt, gemeten aan de hand van een reeks werklast- en operationele indicatoren; stelt vast dat de door het HvJ-EU gebruikte kernprestatie-indicatoren een breed scala aan specifieke gebieden bestrijken ter ondersteuning van de vijf beheersdoelstellingen met betrekking tot de goede werking van het HvJ-EU, digitalisering en opkomende technologieën, openheid en transparantie, meertaligheid en personeelsbeheer; 21. merkt op dat het internecontrolekader van het HvJ-EU in 2022-2023 aan een grondige evaluatie is onderworpen, die de deugdelijkheid ervan heeft bevestigd; neemt er nota van dat in het kader van die evaluatie de financiële controlecircuits zijn aangepast om de controles efficiënter te maken; 22. merkt op dat de belangrijkste interne controles die in 2023 werden uitgevoerd betrekking hadden op de uitgaven die het HvJ-EU heeft gedaan ten behoeve van de schoonmaak van gebouwen, de doeltreffendheid van het internecontrolesysteem om de IT-middelen van het HvJ-EU te beschermen en de procedures voor de personeelsselectie; stelt vast dat bij een interne audit ook een studie is uitgevoerd naar het gebruik van artificiële intelligentie op het gebied van justitie met betrekking tot de uitvoering van een “strategie voor de integratie van hulpmiddelen op basis van artificiële intelligentie in de werking van het HvJ-EU”; merkt op dat de diensten van het HvJ-EU in veel gevallen maatregelen hebben genomen om de aanbevelingen van de interne audit op te volgen voordat de interne audit formeel was afgerond, en dat deze maatregelen door de interne auditor bevredigend werden geacht; Personele middelen, gelijkheid en welzijn van het personeel 23. stelt vast dat het HvJ-EU 1340 ambtenaren (58 %), 765 tijdelijke functionarissen (33 %) in het kader van artikel 2, punt a), artikel 2, punt b), en artikel 2, punt c), van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de EU, en 198 arbeidscontractanten (9 %) in dienst had eind 2023; merkt op dat de bezettingsgraad van de personeelsformatie 97,11 % bedroeg eind 2023; neemt er tevens nota van dat in 2023 het jaarlijkse personeelsverloop 7,8 % bedroeg, wat met name te wijten was aan het feit dat 20 % van die mensen het HvJ-EU verliet door met pensioen te gaan; 24. merkt op dat het Hof van Justitie uit 27 rechters en 11 advocaten-generaal bestaat en dat er in 2023 geen nieuwe rechters of advocaten-generaal in functie zijn getreden; neemt er nota van dat het Gerecht uit 54 rechters bestaat en dat er in 2023 twee nieuwe rechters, een vrouw en een man, in functie zijn getreden; stelt tevens vast dat in 2023 een nieuwe griffier voor het Gerecht is gekozen; 25. is ingenomen met de gedetailleerde antwoorden die het HvJ-EU in het kader van de huidige kwijtingsprocedure heeft verstrekt op de vragenlijst van de Commissie begrotingscontrole van het Parlement, met name wat de personeelsverdeling aan het einde van 2023 betreft; merkt op dat de gendersamenstelling van het Hof van Justitie en het Gerecht nog steeds zeer onevenwichtig is; spreekt zijn waardering uit voor de brief van de president van het Gerecht aan de voorzitter van de Conferentie van vertegenwoordigers van de lidstaten uit 2024, waarin de lidstaten worden opgeroepen om bij het voordragen van kandidaten voor de vervanging van rechters en advocaten-generaal rekening te houden met het belang van genderevenwicht; verzoekt de lidstaten bij het voordragen van kandidaten ter vervanging van rechters rekening te houden met de noodzaak van genderevenwicht; 26. neemt er nota van dat van de 2 303 ambtenaren en personeelsleden die eind 2023 in dienst waren, 61 % vrouwen zijn; is verheugd dat het percentage vrouwen in administratieve functies 55 % bedraagt, en in het bijzonder dat het percentage vrouwen in leidinggevende functies is gestegen tot 43 %, tegenover 40 % in 2021 en 2022, wat een bevestiging is van de opwaartse trend sinds 2018 (41 % in 2020, 39 % in 2019 en 37,5 % in 2018); stelt evenwel vast dat de vertegenwoordiging van vrouwen het hoogst was in de rangen van assistenten, en het laagst in hogere managementfuncties; verzoekt het HvJ-EU te zorgen voor een grotere vertegenwoordiging van vrouwen in hogere managementfuncties en verdere maatregelen te nemen om genderevenwicht op alle niveaus te bevorderen; is ingenomen met de inspanningen van het HvJ-EU ter bevordering van gelijkheid, inclusie en diversiteit, met name in de aanwervingsfase; 27. verzoekt het HvJ-EU een jaarlijks gender- en diversiteitsverslag te publiceren om transparantie te bieden over gendervertegenwoordiging op alle niveaus van de instelling, met inbegrip van rechters, advocaten-generaal en administratief personeel, en om concrete maatregelen te treffen om de genderpariteit in hogere functies te verbeteren; 28. is verheugd over het feit dat alle nationaliteiten van de Unie vertegenwoordigd zijn bij het personeel van het HvJ-EU, maar stelt vast dat bepaalde nationaliteiten meer vertegenwoordigd zijn dan andere; stelt tevreden vast dat het HvJ-EU in 2023 zijn inspanningen heeft voortgezet om een beter geografisch evenwicht onder zijn personeel te bevorderen, met name door de zichtbaarheid en aantrekkelijkheid van zijn vacatures te vergroten, gunstigere arbeidsvoorwaarden te creëren en aan te bieden met als doel tijdelijke functionarissen uit bepaalde minder vertegenwoordigde lidstaten aan te trekken, en door breed te communiceren met uiteenlopende doelgroepen over de arbeidskansen bij het HvJ-EU; neemt er nota van dat aanzienlijke inspanningen zijn geleverd om tal van getalenteerde jongeren uit verschillende lidstaten aan te trekken via het stageprogramma van het HvJ-EU; verzoekt het HvJ-EU te onderzoeken of stagiairs uit alle lidstaten evenredig vertegenwoordigd zijn; 29. dringt er bij het HvJ-EU op aan een meertalige werkomgeving te bevorderen vanuit de erkenning dat dit potentieel biedt om de eerlijke verdeling van nationaliteiten onder zijn personeel te verbeteren; verzoekt alle EU-instellingen het beginsel van meertaligheid te eerbiedigen en te waarborgen; 30. is ingenomen met het werk dat in de interinstitutionele groep op hoog niveau is verricht om Luxemburg als werkplek aantrekkelijker te maken voor personeel; verzoekt het HvJ-EU de samenwerking met andere in Luxemburg gevestigde instellingen in het kader van verschillende initiatieven te handhaven en te versterken; merkt met waardering op dat de begrotingsautoriteit voor het begrotingsjaar 2025 de nodige kredieten heeft goedgekeurd om de toekenning van een huisvestingstoelage aan personeel in lagere rangen mogelijk te maken, zoals aanbevolen door de interinstitutionele groep op hoog niveau; verzoekt het Parlement op de hoogte te houden van de voortgang van dergelijke initiatieven die erop gericht zijn Luxemburg aantrekkelijker te maken als werkplek; 31. neemt er nota van dat het HvJ-EU in 2023 verschillende initiatieven heeft genomen om het lichamelijk en geestelijk welzijn van het personeel te bevorderen door middel van gespecialiseerde workshops en bewustmakingsactiviteiten; merkt op dat de regeling voor telewerken, die op 1 mei 2022 in werking is getreden, positief werd beoordeeld door de managers, waarvan 92 % meldde dat de productiviteit van het personeel dat telewerk verricht gelijkwaardig of beter was dan vóór het bestaan van de telewerkregeling; stelt vast dat het HvJ-EU, met het oog op een beter evenwicht tussen werk en privéleven, in 2023 de mogelijkheid voor zijn personeel om tot 10 dagen per jaar van buiten de standplaats te telewerken heeft verlengd, met name tijdens gerechtelijke vakanties; 32. is ingenomen met de lopende bewustmakings-, voorlichtings- en opleidingscampagnes ter bevordering van inclusie, wederzijds respect, samenwerking en ondersteuning voor personen met een handicap en hun begeleiders; 33. merkt op dat het aantal dagen ziekteverlof 20 198 bedroeg in 2023, wat neerkomt op een daling van 14,78 % ten opzichte van 2022; stelt met bezorgdheid vast dat de medische dienst in 2023 melding heeft gemaakt van 11 gevallen van burn-out; stelt tevreden vast dat het HvJ-EU een grondige analyse van diagnostische verslagen heeft verricht om gevallen van professionele burn-out in kaart te brengen en heeft ingezet op preventieve maatregelen, met name de versterking van zijn team van medisch en maatschappelijk werkers, de preventie van psychosociale risico’s op de werkplek, en de invoering van bewustmakingsactiviteiten voor managers over het recht om offline te zijn en de risico’s van bovenmatig presteren; spoort het HvJ-EU aan op dit vlak de vinger aan de pols te houden om verdere gevallen van burn-out te voorkomen en het Parlement op de hoogte te houden van de maatregelen die in dit verband worden genomen; 34. merkt op dat in 2023 een administratief onderzoek is gestart naar een vermeend geval van seksuele intimidatie met betrekking tot een personeelslid, en dat deze zaak in 2024 is afgesloten met een sanctie; merkt bezorgd op dat er in 2023 ook een procedure voor bijstand werd ingediend inzake vermeende intimidatie waarbij een rechter betrokken zou zijn, maar dat er in die zaak geen intimidatie is vastgesteld; merkt op dat een interdepartementale werkgroep, die in maart 2023 is opgericht, en dus vooruitloopt op de ratificatie van het Verdrag van de Raad van Europa inzake de voorkoming en bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, de regels en procedures heeft onderzocht die in het HvJ-EU van kracht zijn om intimidatie te voorkomen en een aantal aanbevelingen heeft gedaan om deze regels en procedures te verbeteren; moedigt het HvJ-EU aan om de kwestie nauwlettend te volgen en te blijven tonen dat er geen tolerantie is voor intimidatie op de werkplek door verplichte opleidingen in te voeren over onbewuste vooroordelen en ethische normen voor alle rechters en hoge ambtenaren om machtsmisbruik te voorkomen; Ethisch kader 35. merkt met tevredenheid op dat, zoals gevraagd in eerdere kwijtingsaanbevelingen, de nieuwe gedragscode betreffende de rechten en verplichtingen van ambtenaren en andere personeelsleden van het HvJ-EU, waarin de waarden en de inzet van het HvJ-EU voor ethiek tot uiting komen, in 2023 is opgesteld en in maart 2024 is aangenomen; stelt vast dat de gedragscode bepalingen bevat over belangenconflicten, loyaliteitsplicht, geheimhoudingsplicht en zwijgplicht, externe activiteiten, beroepsactiviteiten na beëindiging van de dienst en publicaties, en ook van toepassing is op gedetacheerde nationale deskundigen en stagiair-rechters in het kader van het Europees netwerk voor justitiële opleiding; neemt er nota van dat in 2023 bewustmakingsactiviteiten en vernieuwde opleidingen over de gedragscode zijn georganiseerd voor personeel en managers, met bijzondere aandacht voor nieuwkomers; dringt erop aan dat alle personeelsleden op regelmatige basis een verplichte opleiding krijgen en vraagt dat het Parlement op de hoogte wordt gehouden van de uitvoering van de gedragscode; 36. merkt op dat, voordat de gedragscode in werking trad, twee potentiële gevallen van belangenconflicten werden gemeld en behandeld overeenkomstig de geldende procedures, met als doel ervoor te zorgen dat de desbetreffende nieuwe personeelsleden niet betrokken zouden raken bij het beheer van dossiers die zij uit een vorige baan kenden; 37. stelt vast dat, volgend op de aanneming van de gedragscode voor leden en voormalige leden van het HvJ-EU, de belangenverklaring van de leden online is gepubliceerd om mogelijke belangenconflicten bij de behandeling van zaken te voorkomen; neemt er nota van dat het HvJ-EU zijn interne regels op dit gebied voortdurend herevalueert met het oog op het actualiseren ervan en het waarborgen van de hoogst mogelijke standaarden op het gebied van ethisch gedrag; verzoekt het HvJ-EU een onafhankelijke ethische commissie op te richten om toe te zien op de naleving van de gedragscode en mogelijke inbreuken te onderzoeken; dringt aan op een verplichte jaarlijkse opleiding over ethiek voor al het personeel van het HvJ-EU, met inbegrip van rechters en advocaten-generaal, om de integriteit van het HvJ-EU te waarborgen; verzoekt het HvJ-EU het Parlement in kennis te stellen van de resultaten van eventuele verdere beoordelingen van de doeltreffendheid van die maatregel ter voorkoming van belangenconflicten; 38. is ingenomen met de publicatie van de belangenverklaringen van de leden van het HvJ-EU, maar dringt aan op de invoering van een standaardscreeningprocedure voorafgaand aan benoeming om potentiële belangenconflicten in een vroeg stadium vast te stellen en te beperken; dringt er bij de Raad op aan om voor de lidstaten transparante richtsnoeren op te stellen voor de voordracht van kandidaten voor gerechtelijke functies bij het HvJ-EU; 39. dringt er bij het HvJ-EU op aan een beleid van verplichte wraking van rechters in te voeren wanneer in een zaak procespartijen voor het HvJ-EU verschijnen met wie zij in het verleden professionele banden hebben gehad; dringt aan op een strengere screening van belangenconflicten voor rechters en personeel in hogere rangen, met inbegrip van regelmatige actualiseringen van de vereisten inzake financiële openbaarmaking; dringt aan op de publicatie van besluiten tot wraking in real time voor zaken waarbij rechters verklaren dat er sprake is van een belangenconflict, zodat wordt gezorgd voor meer transparantie in de gerechtelijke procedure en het vertrouwen van het publiek in de onpartijdigheid en integriteit van het HvJ-EU wordt versterkt; 40. merkt op dat alle leden van het HvJ-EU in 2023 verblijf hielden te Luxemburg, in overeenstemming met artikel 14 van het Statuut; 41. neemt er nota van dat de lijst van externe activiteiten van de leden van zowel het Hof van Justitie als het Gerecht sinds 2018 op de website van het HvJ-EU is gepubliceerd; neemt er voorts nota van dat de lijst moeilijk leesbaar is voor het grote publiek en beveelt aan de lijst te herwerken om ze duidelijker en informatiever te maken; stelt vast dat voorafgaande toestemming van de algemene vergadering van het Hof van Justitie of van de plenaire conferentie van het Gerecht alleen wordt verleend wanneer de externe activiteit verenigbaar is met de vereisten van de gedragscode en met de verplichtingen van de leden om beschikbaar te zijn voor gerechtelijke activiteiten; verzoekt het HvJ-EU de kwijtingsautoriteit in kennis te stellen van ieder initiatief om de leesbaarheid van de informatie met betrekking tot externe activiteiten te verbeteren, in overeenstemming met eerdere kwijtingsaanbevelingen; 42. merkt op dat in de regels inzake reizen, dienstreizen en het gebruik van bestuurders en auto’s van de leden, zoals bijgewerkt in 2021, is bepaald dat alleen de exploitatiekosten die voortvloeien uit het autogebruik voor doeleinden in verband met de uitvoering van een dienstreisopdracht of de uitoefening van het mandaat binnen een straal van 10 000 km door het HvJ-EU worden gedragen; herhaalt zijn standpunt dat het gebruik van het wagenpark buiten de strikte uitvoering van de taken van de leden van het HvJ-EU in geen geval mag plaatsvinden; neemt er nota van dat het HvJ-EU heeft gemeld dat het in gesprek is met andere instellingen om een geharmoniseerde reeks regels voor het gebruik van officiële voertuigen uit te werken, met inachtneming van de autonomie van elke instelling; verzoekt alle instellingen van de Unie tot afspraken te komen over één enkel horizontaal toe te passen systeem, hetgeen minder verwarrend zou zijn en voor meer transparantie en efficiëntie zou zorgen bij het gebruik van overheidsgeld; verzoekt het HvJ-EU het Parlement op de hoogte te houden van alle ontwikkelingen op dit vlak; 43. merkt op dat een zaak van OLAF, waarnaar in eerdere kwijtingsresoluties wordt verwezen en die betrekking had op het gedrag van een personeelslid wegens een mogelijke ernstige niet-nakoming van zijn verplichtingen, in 2023 werd afgesloten; neemt er nota van dat het HvJ-EU niet op de hoogte is van nieuwe onderzoeken of aanbevelingen van OLAF in 2023; 44. merkt op dat het HvJ-EU in 2023 geen gevallen van fraude, corruptie of misbruik van middelen van de Unie heeft gemeld; stelt vast dat de fraudebestrijdingsstrategie van het HvJ-EU integraal deel uitmaakt van zijn geïntegreerde kader voor interne controle en risicobeheer, met bijzondere aandacht voor de risico’s van ongeoorloofde bekendmaking van informatie; Transparantie en toegang tot de rechter voor burgers 45. is ingenomen met de inzet van het HvJ-EU om de transparantie, de toegang tot de rechter en de openheid ten aanzien van het publiek te verbeteren en zo bij te dragen tot het vergroten van het vertrouwen van de burgers in de instellingen van de Unie; 46. merkt op dat het HvJ-EU in 2023 de streamingdienst voor hoorzittingen van het Hof van Justitie en het Gerecht op de Curia-website heeft geconsolideerd, waardoor de toegang van burgers tot de gerechtelijke activiteiten van het HvJ-EU wordt vergemakkelijkt; is ingenomen met de verbetering van de structuur, functies en inhoud van de Curia-website; is ingenomen met het feit dat de uitspraken van het Hof van Justitie, de lezing van de conclusies van de advocaten-generaal, de hoorzittingen van de Grote kamer en bepaalde zittingen van kamers met vijf rechters sinds 2023 live worden uitgezonden op de website van Curia; verzoekt het HvJ-EU de transparantie verder te verbeteren door alle hoorzittingen van zowel het Hof van Justitie als het Gerecht op zijn website uit te zenden en permanent online op te slaan; 47. is ingenomen met het feit dat het HvJ-EU, volgend op de hervorming van zijn Statuut, memories of schriftelijke opmerkingen zal publiceren die zijn ingediend in het kader van prejudiciële procedures na de beëindiging van dergelijke procedures, behalve in gevallen waarin bezwaar wordt gemaakt tegen de publicatie van de memorie of opmerking van een persoon; benadrukt dat een dergelijke publicatie de transparantie en de toegang tot de rechter voor burgers zal verbeteren en verzoekt het HvJ-EU alle documenten met betrekking tot een dossier op zijn website te publiceren; verzoekt het HvJ-EU een procedure in te voeren die door eenieder kan worden gebruikt om intern toegang te krijgen tot alle documenten in verband met een zaak; 48. merkt op dat het Gerecht in april 2023 en het Hof van Justitie in september 2024 regels inzake het gebruik van videoconferenties hebben vastgesteld, op grond waarvan een partij om het gebruik van videoconferenties kan verzoeken wanneer veiligheids- of andere ernstige redenen de vertegenwoordiger van die partij beletten persoonlijk deel te nemen aan een hoorzitting; 49. stelt vast dat de regels die zijn vastgesteld in het arrest van het HvJ-EU van 26 november 2019 inzake de toegang van het publiek tot documenten die in het bezit zijn van het HvJ-EU in de uitoefening van zijn administratieve functie, niet van toepassing zijn op gerechtelijke documenten waarvoor de toegang wordt geregeld door het Reglement van het Hof Van Justitie of het Reglement van het Gerecht voor de procesvoering van de rechterlijke instanties; neemt er nota van dat het HvJ-EU 21 verzoeken om toegang van het publiek tot administratieve documenten heeft geregistreerd in 2023, en in 12 gevallen toegang tot administratieve documenten heeft verleend; merkt op dat de Europese Ombudsman in 2023 geen gevallen van wanbeheer door het HvJ-EU heeft vastgesteld; 50. verzoekt het HvJ-EU het proces voor het vinden van specifieke uitspraken op e-Curia te vereenvoudigen; is ingenomen met de inspanningen om de interface klantvriendelijker en intuïtiever te maken; Digitalisering, cyberbeveiliging en gegevensbescherming 51. stelt vast dat de begrotingsuitgaven in 2023 in vergelijking met 2022 met 10,9 % zijn gestegen voor IT-projecten, met 13 % voor IT-apparatuur, met 59 % voor cyberbeveiligingsprojecten en met 72 % voor cyberbeveiligingsdiensten, -licenties en -apparatuur; 52. merkt op dat de uitvoering van grote digitaliseringsprojecten in het kader van de strategie voor digitale transformatie in 2023 een prioriteit bleef voor het HvJ-EU, zoals de ontwikkeling van het geïntegreerde systeem voor het beheer van rechtszaken (SIGA), de bevordering van het gebruik van de e-Curia-applicatie voor de elektronische indiening en kennisgeving van processtukken, de gebruikmaking van e-handtekening en de invoering van een elektronisch documentregistratie- en beheersysteem HAN/Ares; neemt er nota van dat het HvJ-EU het rendement van investeringen in digitaliseringsprojecten opvolgt wat betreft de kosten en de efficiëntie van de middelen, en verzoekt het HvJ-EU de kwijtingsautoriteit op de hoogte te houden van zijn bevindingen op dit gebied; 53. merkt op dat het HvJ-EU, als onderdeel van zijn uitgebreide initiatief om de toegankelijkheid en inclusie van kwetsbare personen te verbeteren, de “toegankelijkheid door ontwerp” -benadering is blijven toepassen bij elke wijziging en ontwikkeling van zijn IT-systemen; neemt er nota van dat het HvJ-EU, na een audit van de Curia-website, is begonnen met het verbeteren van de toegankelijkheid van de site voor een breed scala aan gebruikers, zoals personen met een visuele beperking, gehoorbeperkingen of leerstoornissen; 54. stelt vast dat het HvJ-EU verschillende projecten op basis van artificiële intelligentie (AI) heeft uitgevoerd, zoals de automatisering van documentenanalyse voor verwijzingen naar de toepasselijke wetgeving, bijstand bij de verificatie van facturen door middel van gerobotiseerde processen en de transcriptie van hoorzittingen, in overeenstemming met zijn nieuwe AI-integratiestrategie die in juni 2023 is vastgesteld; beklemtoont dat het van essentieel belang is dat AI wordt gebruikt op een manier die de onafhankelijkheid, kwaliteit en integriteit van gerechtelijke procedures volledig vrijwaart, waarbij volledig rekening wordt gehouden met ethische kwesties en sprake is van menselijk toezicht, zodat menselijk ingrijpen mogelijk blijft om negatieve gevolgen of risico’s te voorkomen of het systeem stop te zetten als het niet functioneert zoals beoogd; merkt op dat het HvJ-EU in het kader van die strategie een raad van bestuur voor AI heeft opgericht, bestaande uit leden van het Hof van Justitie en het Gerecht, om toezicht te houden op de ethische aspecten van het gebruik van AI binnen het HvJ-EU en duidelijke grenzen vast te stellen voor de toepassing ervan; is ingenomen met de door de raad van bestuur uitgevaardigde richtsnoeren voor het personeel met betrekking tot het gebruik van AI; is verheugd over de bestaande initiatieven om werknemers bij te scholen op het gebied van digitale vaardigheden via het opleidingstraject dat is ontwikkeld in samenwerking met het Interinstitutioneel Comité voor digitale transformatie (ICDT); benadrukt dat de digitalisering van justitie en de invoering van opkomende technologieën zoals AI aanzienlijke voordelen zullen opleveren voor de efficiënte werking van het HvJ-EU; beveelt het HvJ-EU echter aan te anticiperen op de daaraan verbonden cyberbeveiligingsrisico’s en zijn samenwerking met het Agentschap van de Europese Unie voor cyberbeveiliging en CERT-EU nog verder te versterken; 55. merkt op dat de EDPS in 2023 geen vragen had voor het HvJ-EU; stelt vast dat de EDPS in 2023 naar aanleiding van zijn onderzoek naar het gebruik van clouddiensten door Amazon-webdiensten geen specifieke aanbevelingen tot het HvJ-EU heeft gericht; neemt er nota van dat de EDPS in 2023 een besluit heeft gepubliceerd waarin wordt bevestigd dat het gebruik van videoconferentiediensten via de cloud door het HvJ-EU in overeenstemming is met de gegevensbeschermingswetgeving; herhaalt echter zijn bezorgdheid over het gebruik van externe clouddiensten, gezien de toenemende dreigingen in verband met cyberbeveiliging en digitale soevereiniteit; 56. is ingenomen met de vaststelling door het HvJ-EU in 2023 van een cyberroutekaart en met de versterking van zijn operationele capaciteiten op het gebied van cyberbeveiliging om zijn systemen beter te beschermen tegen het toenemende aantal cyberaanvallen; beklemtoont bovendien dat een robuuste cyberbeveiligingsstrategie een essentieel instrument is in de strijd tegen buitenlandse inmenging die erop gericht is de integriteit van de Europese instellingen te ondermijnen; neemt er nota van dat het HvJ-EU verschillende maatregelen heeft genomen om zijn paraatheid op het gebied van cyberbeveiliging en zijn vermogen om te herstellen van beveiligingsincidenten te versterken, onder meer door deel te nemen aan de governance van de interinstitutionele raad voor cyberbeveiliging en middels een combinatie van cyberbeveiligingscontroles en -instrumenten in overeenstemming met de aanbevelingen van CERT-EU; stelt vast dat de begrotingsautoriteit voor het begrotingsjaar 2025 de nodige kredieten voor twee extra posten heeft goedgekeurd om de personeelscapaciteit van het HvJ-EU op het gebied van cyberbeveiliging te versterken; 57. is ingenomen met de maatregelen die zijn genomen om de technologische infrastructuur van het HvJ-EU te beschermen tegen cyberdreigingen, waaronder cyberbeveiligingsaudits, opleiding van personeel en protocollen voor snelle respons bij incidenten; onderstreept dat de digitalisering van justitie en het gebruik van nieuwe technologieën, zoals artificiële intelligentie, veel voordelen zullen opleveren voor de werking van het HvJ-EU, maar ook risico's met zich meebrengen waarop het HvJ-EU moet anticiperen en waartegen het zich moet beschermen; stelt in dat verband voor dat het HvJ-EU een strategie inzake cyberbeveiliging ontwikkelt en de samenwerking met andere Unie-instellingen versterkt, met name met het Agentschap van de Europese Unie voor cyberbeveiliging (Enisa), op het gebied van de preventie van cyberaanvallen, die in Europa exponentieel in aantal en complexiteit toenemen; 58. is ingenomen met het initiatief om fictieve namen toe te kennen aan geanonimiseerde zaken, met behulp van een geautomatiseerde automatische naamgenerator, om persoonsgegevens beter te beschermen en individuele zaken gemakkelijker te kunnen identificeren; 59. stelt met voldoening vast dat de wijzigingen van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, de gerechtelijke procedures verduidelijken en vereenvoudigen, waaronder de mogelijkheid om gebruik te maken van videoconferenties voor hoorzittingen, elektronische ondertekening van besluiten en de aanwijzing van proefzaken; Gebouwen 60. merkt op dat er proefprojecten zijn gestart naar aanleiding van het overleg tussen de diensten over het meest efficiënte gebruik van de gebouwen van het HvJ-EU, dat in 2023 werd afgerond; neemt er nota van dat de resultaten van deze projecten, samen met andere factoren, zoals milieu- en begrotingsaspecten, kwaliteit van justitie, welzijn op het werk, inclusie, toegankelijkheid en de aantrekkelijkheid van het HvJ-EU, in aanmerking zullen worden genomen bij het definitieve besluit over het gebruik van de gebouwen van het HvJ-EU; wenst dat het Parlement op de hoogte wordt gehouden van de uitvoering van deze conclusies en van de gevolgen voor de organisatie van de werkomgeving; 61. merkt op dat het HvJ-EU in 2023 zijn uitgebreide initiatief ter verbetering van de toegankelijkheid en inclusie van personen met een handicap heeft voortgezet, met als doel de toegang tot het HvJ-EU, fysiek of virtueel, te waarborgen voor alle personen, deelnemers aan procedures en bezoekers; stelt voorts vast dat het HvJ-EU in 2023 is begonnen met het opstellen van een inventaris van zijn infrastructuur met het oog op de naleving van de nieuwe nationale toegankelijkheidswetgeving vanaf 1 januari 2032; verzoekt het HvJ-EU het Parlement op de hoogte te houden van verdere initiatieven op dit gebied; Milieu en duurzaamheid 62. merkt met tevredenheid op dat het HvJ-EU in 2023 zijn energieverbruik en koolstofvoetafdruk aanzienlijk is blijven verminderen ten opzichte van 2015, het basisjaar voor de uitvoering van de strategie van het HvJ-EU voor milieubeheer- en milieuauditsystemen, en wel dankzij energiebesparende maatregelen en de optimalisering van zijn verwarmings-, koelings- en verlichtingsinfrastructuur; stelt vast dat in 2023 het verwarmingsverbruik met 33,5 %, elektriciteitsverbruik met 28,7 %, waterverbruik met 20,1 %, papierverbruik op kantoor met 63 %, kantoor- en kantineafval met 43 % en broeikasgasemissies met 30,2 % is verminderd ten opzichte van 2015; stelt tevreden vast dat het HvJ-EU criteria voor groene overheidsopdrachten heeft gehanteerd bij 10 oproepen tot inschrijving van meer dan 60 000 EUR; is ingenomen met de inzet van het HvJ-EU voor het milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS); spoort het HvJ-EU ertoe aan zich te blijven inspannen om zijn milieueffecten te beperken, met een strategie om uiterlijk in 2035 koolstofneutraliteit te bereiken; 63. is ingenomen met het feit dat het HvJ-EU verschillende initiatieven heeft genomen om duurzame mobiliteit voor het personeel en de leden te ondersteunen en te vergroten, waaronder subsidies voor openbaar vervoer, subsidies voor een fietsdeelsysteem, verbeterde fietsparkeerfaciliteiten en verbeterde voorzieningen voor hybride en elektrische auto’s; Interinstitutionele samenwerking 64. is verheugd over de begrotingsbesparingen die zijn gerealiseerd door samenwerking met andere instellingen en met name met de gedeelde toepassingen en hostingdiensten op basis van overeenkomsten inzake dienstverleningsniveau met de Commissie, alsook met de deelname aan interinstitutionele aanbestedingsprocedures, waardoor het HvJ-EU de kosten en middelen heeft kunnen optimaliseren; 65. is ingenomen met de inspanningen van het Europees netwerk voor justitiële opleiding (ENJO) om nationale rechters op te leiden op het gebied van EU-recht; merkt met waardering op dat het HvJ-EU en het ENJO, in overeenstemming met de verklaring van het HvJ-EU getiteld “Ondersteuning van het Europees netwerk voor justitiële opleiding teneinde een duurzame Europese justitiële cultuur vorm te geven”, ernaar hebben gestreefd de diversiteit van langdurige stagiairs in 2023 te vergroten, met als doel hun aantal uiteindelijk te verhogen tot één per lidstaat; stelt vast dat de genomen maatregelen hun succes al hebben bewezen, aangezien het HvJ-EU stagiairs heeft uit een aantal lidstaten die voorheen niet actief aan het programma deelnamen; stelt vast dat er 15 betaalde stageplaatsen werden aangeboden voor de periode 2023-24; verzoekt het HvJ-EU zijn initiatieven voor kennisuitwisseling verder te ontwikkelen, met inbegrip van gezamenlijke databanken voor jurisprudentie en virtuele samenwerkingsplatforms om nationale rechtbanken te ondersteunen bij complexe juridische uitleggingen; 66. benadrukt dat stages gepaard moeten gaan met een vergoeding die voldoet aan de resolutie van het Europees Parlement van 14 juni 2023 betreffende hoogwaardige stages in de EU ( 2020/2005(INL) ), die een oproep inhoudt om alle stages in Europa betaald te maken; stelt tevreden vast dat momenteel alle stagiairs bij het HvJ-EU tijdens hun verblijf een beurs ontvangen, voornamelijk afkomstig van het HvJ-EU en - in sommige specifieke gevallen - van andere bronnen; neemt er nota van dat het HvJ-EU slechts enkele stagiairs (minder dan tien per jaar) aanvaardt die door andere bronnen worden betaald en dit slechts voor een korte periode (gemiddeld twee maanden); stelt tevreden vast dat de administratie van het HvJ-EU in dergelijke gevallen zorgvuldig controleert of deze stagiairs een beurs, toelage of vergoeding voor de stage ontvangen die rechtstreeks door hun werkgever of academische instelling wordt betaald; 67. waardeert het dat het HvJ-EU zijn volledige medewerking verleent aan OLAF, de Rekenkamer, de EDPS en de Europese Ombudsman; neemt er nota van dat het HvJ-EU in 2023 is blijven werken aan het behoud van de gevestigde dialoog met nationale rechterlijke instanties, en met name met de grondwettelijke hoven en hoogste rechterlijke instanties, en dat het HvJ-EU een aantal vergaderingen heeft georganiseerd, waaronder de jaarlijkse bijeenkomst van nationale rechters; moedigt nauwere samenwerking tussen het HvJ-EU en nationale rechtbanken aan om de uniforme toepassing van het Unierecht te versterken; beveelt aan een permanent uitwisselingsprogramma op het gebied van justitie op te zetten voor rechters uit de lidstaten om zij aan zij te werken met hun tegenhangers van het HvJ-EU, ter bevordering van beste praktijken bij de uitlegging van EU-recht; Communicatie 68. merkt op dat het HvJ-EU in 2023 zijn inspanningen om de burgers van de Unie te bereiken heeft opgevoerd door meer gebruik te maken van sociale media; stelt vast dat het aantal abonnees op de LinkedIn-account van het HvJ-EU eind 2023 met 32 % is toegenomen en dat het aantal volgers op de twee accounts van het HvJ-EU op X (voorheen Twitter) met 9 % is gestegen, terwijl het aantal “views” op zijn YouTube-kanaal met 84,96 % is gestegen ten opzichte van het voorgaande jaar; 69. is ingenomen met de inspanningen van het HvJ-EU om de strategische communicatie en transparantie over de gerechtelijke activiteiten van het HvJ-EU te verbeteren ten aanzien van de burgers van de Unie, met name door de organisatie van een open dag, het aanbod voor bezoekers, waaronder de speciale virtuele bezoeken waaraan 800 studenten in 2023 hebben deelgenomen, en de herformulering van haar persberichten en onlinepublicaties in een toegankelijke stijl, over zaken die van belang zijn voor de media of die een impact hebben op het leven van burgers. Het Europees Parlement, – gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023 (1) , – gezien de geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023 ( COM(2024)0272 – C10‑0071/2024) (2) , – gezien het jaarlijks activiteitenverslag 2023 van de Rekenkamer en haar verslag over het begrotings- en financieel beheer betreffende het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de EU-begroting betreffende het begrotingsjaar 2023, tezamen met de antwoorden van de instellingen (3) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (4) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien artikel 314, lid 10, en de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (5) , en met name de artikelen 59, 118, 260, 261 en 262, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (6) , en met name de artikelen 59, 118, 266, 267 en 268, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10‑0047/2025 ), 1. verleent de secretaris-generaal van de Rekenkamer kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 2023; 2. formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie; 3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie). 2. Resolutie van het Europees Parlement van 7 mei 2025 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023, afdeling V – Rekenkamer ( 2024/2023(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023, afdeling V – Rekenkamer, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10‑0047/2025 ), A. overwegende dat de kwijtingsautoriteit in het kader van de kwijtingsprocedure wenst te benadrukken dat het bijzonder belangrijk is de democratische legitimiteit van instellingen van de Unie verder te versterken door de transparantie en de verantwoordingsplicht te verbeteren en door het concept van resultaatgericht begroten en een goed personeelsbeheer toe te passen; B. overwegende dat de Europese Rekenkamer (hierna “de Rekenkamer” genoemd) de externe controleur van de Unie is, die tot taak heeft door middel van onafhankelijke, professionele en impactvolle controlewerkzaamheden de zuinigheid, doeltreffendheid, efficiëntie, wettigheid en regelmatigheid van het optreden van de Unie te beoordelen, met als doel de verantwoordingsplicht, de transparantie en het financieel beheer te verbeteren en zo het vertrouwen van de burgers te vergroten en doeltreffend te reageren op de huidige en toekomstige uitdagingen waarmee de Unie wordt geconfronteerd; C. overwegende dat, onverminderd de artikelen 287 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), de rekeningen van de ontvangsten en uitgaven van de Rekenkamer sinds de afsluiting van begrotingsjaar 1987 jaarlijks worden gecontroleerd door een onafhankelijke externe controleur en dat de verslagen van de externe controleur sinds het verslag over het begrotingsjaar 1992 in het Publicatieblad van de Europese Unie worden bekendgemaakt; D. overwegende dat aan de begrotingsautoriteiten verantwoording over het beheer wordt afgelegd via het jaarlijks activiteitenverslag van de secretaris-generaal van de Rekenkamer, dat in overeenstemming met artikel 74, lid 9, van het Financieel Reglement tot doel heeft informatie te verstrekken over het gebruik van de middelen, met inbegrip van de systemen, en over de efficiëntie en de doeltreffendheid van de interne controlesystemen van de Rekenkamer; E. overwegende dat de Rekenkamer, door haar taken op transparante en onafhankelijke wijze uit te voeren, bijdraagt tot democratisch toezicht, openbaar debat en het goed financieel beheer van de Unie; F. overwegende dat de Rekenkamer zich op het standpunt stelt dat het met het oog op de beoordeling van de governance, verantwoordingsplicht en transparantie van de Unie en de kwaliteit en betrouwbaarheid van de informatie en gegevens die over de uitvoering van het beleid van de Unie worden gerapporteerd, de beste oplossing is dat de Rekenkamer wordt belast met de controle van alle instellingen, organen en instanties van de Unie die zijn opgericht bij of krachtens de Verdragen en alle intergouvernementele structuren die van essentieel belang zijn voor de werking van de Unie; overwegende dat het Parlement de Rekenkamer nadrukkelijk steunt en initiatieven verwelkomt die de Rekenkamer beter in staat stellen haar mandaat uit te voeren; 1. merkt op dat de begroting van de Rekenkamer onder rubriek 7, “Europees openbaar bestuur”, van het MFK valt, die in 2023 in totaal 12,3 miljard EUR bedroeg (goed voor 6,4% van de totale begroting van de Unie); merkt op dat de begroting van de Rekenkamer ter waarde van ongeveer 0,2 miljard EUR goed is voor ongeveer 1,5% van de totale administratieve uitgaven van de Unie en minder dan 0,1% van de totale uitgaven van de Unie; 2. stelt vast dat de Rekenkamer in haar jaarverslag betreffende het begrotingsjaar 2023 een steekproef van 70 verrichtingen onder “Administratie” heeft onderzocht, 10 meer dan in 2022; merkt voorts op dat de administratieve uitgaven volgens de Rekenkamer uitgaven omvatten voor personele middelen, met inbegrip van pensioenen, die in 2023 goed waren voor zo’n 70% van het totaal, en uitgaven voor gebouwen, uitrusting, energieverbruik, communicatie en informatietechnologie, en dat uit de werkzaamheden van de Rekenkamer door de jaren heen blijkt dat deze uitgaven over het algemeen een laag risico vormen; 3. is ingenomen met het feit dat het aantal door de Rekenkamer gecontroleerde verrichtingen onder de rubriek Administratie wederom is gestegen; neemt nota van een geplande audit van het ambtenarenapparaat van de EU, maar wijst erop dat het belangrijk is dat er een diepgaander onderzoek wordt uitgevoerd met betrekking tot de administratieve uitgaven, en herhaalt zijn oproep aan de Rekenkamer om in haar werkzaamheden uitgebreide gegevens over alle instellingen op te nemen teneinde een deugdelijke basis te bieden voor een consistente kwijtingsprocedure; 4. merkt op dat 21 (30 %) van de 70 verrichtingen fouten vertoonden, maar dat de Rekenkamer op basis van de 5 gekwantificeerde fouten inschat dat het foutenpercentage onder de materialiteitsdrempel ligt; 5. merkt op dat de financiële overzichten van de Rekenkamer door een onafhankelijke externe controleur worden gecontroleerd, teneinde ervoor te zorgen dat dezelfde beginselen van transparantie, verantwoordingsplicht en onafhankelijkheid die de Rekenkamer bij haar eigen controle-activiteiten in acht neemt, ook op haarzelf worden toegepast; Begrotings- en financieel beheer 6. stelt vast dat de begroting van de Rekenkamer voor 2023 in totaal 175 059 922 EUR bedroeg, hetgeen een stijging van 7,97 % is ten opzichte van 2022 (162 141 175 EUR); stelt vast dat de stijging voornamelijk een gevolg was van salarisaanpassingen en twintig nieuwe tijdelijke posten in verband met NextGenerationEU; stelt vast dat 88,5 % van de kredieten in 2023 bestemd waren voor haar leden en personeel, terwijl 11,5 % werd besteed aan gebouwen, uitrusting en “overige uitgaven”; 7. merkt op dat het uitvoeringspercentage voor vastleggingen en betalingen hoog was, maar wel iets lager dan in 2022; wijst erop dat de bestedingsgraad van de kredieten 97,92 % bedroeg en dat de betalingen 94,45 % van de totale vastleggingen vertegenwoordigden, tegenover 98,12 % respectievelijk 95,26 % in 2022; 8. merkt op dat de illegale en ongerechtvaardigde Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne op meerdere wijzen voor druk op de begroting van de Rekenkamer heeft gezorgd, onder meer doordat de inflatie steeg en er salarisaanpassingen moesten worden gedaan en doordat de kosten voor elektriciteit en verwarming sterk stegen; 9. benadrukt dat de uitvoering van de begroting in 2023 door twee factoren werd beïnvloed, waardoor het iets lagere uitvoeringspercentage dan dat van 2022 kan worden verklaard: 1. de hoger dan begrote inflatiedruk en de daaruit voortvloeiende prijsindexeringen die van invloed waren op nieuwe en lopende contracten, waardoor er extra begrotingsbehoeften ontstonden om niet-salarisgerelateerde uitgaven te dekken, met name in verband met de begrotingsonderdelen energie en IT; de verhogingen van deze kredieten werden uiteindelijk met name mogelijk gemaakt doordat er in verband met sommige kredieten in hoofdstuk 10 (Leden van de instellingen), hoofdstuk 12 (Ambtenaren en tijdelijke functionarissen) en titel 2 over begrotingsonderdelen zoals Publicaties, Gespecialiseerde studies, enquêtes en adviezen en Vertolkingskosten sprake was van onderbesteding; 2. het hogere verloop bij arbeidscontractanten en GND’s (de contracten van sommige GND’s werden niet verlengd en enkele GND’s slaagden voor een intern vergelijkend onderzoek voor tijdelijk personeel), vertragingen en problemen in verband met aanwervingsprocedures, net als bij de andere EU-organen die in Luxemburg gevestigd zijn; 10. merkt op dat de Rekenkamer in de loop van 2023 36 begrotingsoverschrijvingen heeft verricht voor een totaalbedrag van 5 676 379 EUR om ervoor te zorgen dat de verschillende diensten van de Rekenkamer goed functioneerden en dat aan alle behoeften in verband daarmee werd voldaan; 11. merkt op dat de Rekenkamer in 2023 goederen en diensten aankocht voor een totaalbedrag van 23 426 750,05 EUR (5 512 853 EUR in 2022 en 15 215 515 EUR in 2021), waarvan 21 453 665,05 EUR aan goederen en diensten van lokale leveranciers (4 848 701 EUR in 2022 en 10 144 812 EUR in 2021); 12. stelt met tevredenheid vast dat de externe controleur heeft aangegeven dat de toegewezen begrotingsmiddelen voor het vermelde doel zijn gebruikt en dat de door de ordonnateurs toegepaste controleprocedures de noodzakelijke waarborgen boden dat de financiële verrichtingen in overeenstemming waren met de toepasselijke regels en regelingen; 13. is verheugd dat de totale begroting voor dienstreizen van de Rekenkamer (leden en personeel), die aanvankelijk was vastgesteld op 2 722 500 EUR, met 4,4 % is gedaald tot 2 602 500 EUR, omdat de Rekenkamer haar werkmethoden na de pandemie heeft aangepast; 14. verzoekt de Rekenkamer om de reis- en vergadervergoedingen grondig te herzien en ervoor te zorgen dat de uitgaven kosteneffectief, gerechtvaardigd en ecologisch duurzaam zijn, en in het licht hiervan vaker in hybride format te vergaderen om onnodige uitgaven te voorkomen en koolstofemissies te beperken; Intern beheer, prestaties en interne controle 15. is ermee ingenomen dat de Rekenkamer in 2023 aanzienlijk meer bezoeken ter plaatse uitvoerde dan in de drie jaren daarvoor, toen er nog gedeeltelijk COVID-19-gerelateerde reisbeperkingen en maatregelen in het belang van de volksgezondheid van kracht waren; merkt op dat het aantal dagen dat de Rekenkamer werkbezoeken heeft afgelegd in lidstaten en buiten de EU in totaal 4 897 bedroeg, tegenover 2 984 dagen in 2022, 1 156 dagen in 2021, 1 190 dagen in 2020 en 3 605 dagen in 2019; 16. merkt op dat de Rekenkamer in 2023 in totaal 45 publicaties heeft uitgegeven: 2 jaarverslagen, 4 specifieke jaarverslagen, 29 speciale verslagen, 4 adviezen en 6 analyses; 17. merkt op dat van de 29 strategische maatregelen van de strategie van de Rekenkamer voor 2021-2025 er 1 is geschrapt en dat de overige 28 volledig zijn uitgevoerd; 18. stelt het op prijs dat de Rekenkamer de uitvoering van haar aanbevelingen op basis van de follow-upcontroles door haar auditors meet; merkt op dat de Rekenkamer in 2023 de aanbevelingen die zij in haar verslagen van 2019 aan de Commissie en andere instellingen had gedaan, heeft geanalyseerd; stelt het op prijs dat uit de analyse bleek dat wat betreft aanbevelingen waaraan follow-up is gegeven 100 % van de 15 aanbevelingen in het Jaarverslag 2019 van de Rekenkamer en 85 % van de 208 aanbevelingen in de speciale verslagen van 2019 volledig, in enkele of in de meeste opzichten was uitgevoerd; 19. is ingenomen met de bereidheid van de Rekenkamer om te reageren op het verzoek van het Parlement om haar controlewerkzaamheden toe te spitsen op de dringendste uitdagingen, en om de samenwerking met de Conferentie van commissievoorzitters van het Parlement verder te verbeteren; benadrukt dat de Rekenkamer volledige toegang moet hebben tot instrumenten voor de beoordeling van frauderisico’s, met inbegrip van de databanken van de Commissie en de lidstaten met betrekking tot gevallen van fraude met EU-financiering, om de systemen voor vroegtijdige waarschuwing tegen frauduleuze activiteiten te verbeteren; betreurt ten zeerste dat de toegang van de Rekenkamer tot FENIX, het nieuwe rapportage-instrument voor de herstel- en veerkrachtfaciliteit, nog steeds een openstaande kwestie is omdat de Commissie de Rekenkamer slechts toegang verleent tot een aantal FENIX-modules, en de daarin opgenomen informatie niet tijdig wordt geactualiseerd; dringt er bij de Commissie op aan de Rekenkamer onverwijld volledige en onmiddellijke toegang te verlenen tot alle FENIX-modules; merkt op dat het directoraat-generaal Economische en Financiële Zaken van de Commissie heeft getracht de Rekenkamer binnen twee weken na de goedkeuring van een betalingsverzoek toegang te verlenen tot FENIX-dossiers; is echter verontrust over het feit dat deze termijn in de praktijk in veel gevallen niet wordt gehaald en dat er in sommige gevallen vertragingen tot twee en een halve maand zijn opgetreden, waardoor de bevindingen van de Rekenkamer aanzienlijk worden vertraagd; herinnert eraan dat de commissaris voor Begroting tijdens de vergadering van CONT van 10 oktober 2024 openlijk heeft verklaard dat de Rekenkamer een volledig mandaat heeft met betrekking tot de herstel- en veerkrachtfaciliteit, hetgeen erop wijst dat de toegang van de Rekenkamer tot alle instrumenten om haar mandaat te vervullen, snel moet worden verbeterd; 20. verzoekt de Rekenkamer haar controlebereik uit te breiden tot verrichtingen van de Europese Investeringsbank (EIB) die met eigen middelen van de EIB worden gefinancierd, gezien de groeiende rol van de EIB in het economisch, financieel en industriebeleid van de EU; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan de Rekenkamer het voor deze uitbreiding vereiste wettelijke mandaat te verlenen; 21. waardeert de tijdige en relevante speciale verslagen over de uitvoering van de herstel- en veerkrachtfaciliteit, die de kwijtingsautoriteit in staat stellen haar taken doeltreffend uit te voeren en aanbevelingen te doen aan de Commissie om de werking van dit instrument te verbeteren; dringt er bij de Rekenkamer op aan haar rol bij de bestrijding van fraude met betrekking tot de Uniebegroting te versterken door zwakke punten te identificeren, deel te nemen aan discussies over fraudebestrijding, de controles op te voeren, samen te werken met instanties voor de opsporing van fraude en relevante feedback te geven aan de kwijtingsautoriteit; 22. merkt op dat de Rekenkamer eind 2023 969 personeelsleden telde; merkt op dat in 2023 vrouwen 53 % van het personeelsbestand uitmaakten en mannen 47 %, en dat de situatie dus niet gewijzigd is ten opzichte van het jaar ervoor, 2022; betreurt dat slechts 30 % van het hoger management in 2023 vrouw was, wat een aanzienlijke daling is ten opzichte van de situatie in 2022, toen dit nog 36,4 % was; benadrukt dat het totale aandeel vrouwen in leidinggevende functies in 2023 is gedaald; verzoekt de Rekenkamer zich te blijven inspannen om het genderevenwicht in het midden- en hoger management te bevorderen; Personele middelen, gelijkheid en welzijn van het personeel 23. is verontrust over het feit dat het aanwervingsproces extra inspanningen vergt, aangezien ongeveer 50 % van de kandidaten de door de Rekenkamer aangeboden banen heeft afgewezen, onder meer vanwege de beperkte aantrekkelijkheid van Luxemburg als standplaats en de hoge kosten van levensonderhoud aldaar; merkt echter op dat de grote accountantskantoren in Luxemburg met dezelfde uitdagingen kampen en zich nu tot de Aziatische markten wenden om auditors aan te werven; benadrukt dat een dergelijke aanpak niet door de Rekenkamer kan worden gehanteerd omdat dergelijke kandidaten niet in aanmerking kunnen komen voor een post bij de Rekenkamer en dit ook niet wenselijk is uit het oogpunt van veiligheid; erkent de inspanningen van de Rekenkamer en moedigt haar aan samen te werken met andere in Luxemburg gevestigde instellingen binnen de interinstitutionele groep op hoog niveau om Luxemburg aantrekkelijker te maken voor toekomstig personeel door middel van specifieke maatregelen, zoals een hogere verhuistoelage, een toelage voor personeel met een lagere rang ter compensatie van hoge huurlasten en redelijk geprijsde tijdelijke huisvesting voor kort verblijf, waarmee het aantrekkelijker wordt om een baan in Luxemburg te accepteren; 24. herinnert eraan dat de EU en haar instellingen volgens het Verdrag betreffende de Europese Unie solidariteit tussen en gelijkheid van vrouwen en mannen moeten bevorderen; 25. deelt de bezorgdheid van de Rekenkamer dat het auditberoep in het algemeen te maken heeft met aanwervingsproblemen, omdat er te weinig jongeren zijn die belangstelling hebben voor audit- en controlebanen; pleit voor proactieve oplossingen en dringt erop aan dat er zo snel mogelijk systematische interinstitutionele samenwerking tot stand wordt gebracht om dit probleem aan te pakken; 26. is het eens met de opmerkingen van de Rekenkamer dat met vergelijkende onderzoeken van EPSO niet altijd het doel – het aantrekken en selecteren van kandidaten met relevante profielen vanuit de particuliere sector – wordt bereikt; wijst op de verschillende problemen in verband met vergelijkende onderzoeken van EPSO, zoals technische problemen bij tests die online werden afgenomen, die ertoe hebben geleid dat een vergelijkend onderzoek moest worden geannuleerd en dat alle andere vergelijkende onderzoeken moesten worden uitgesteld; is zich bewust van de zorgen in verband met de aanwervings- en selectieprocedures voor nieuw personeel; spoort de Rekenkamer aan zich te blijven inspannen om oplossingen te vinden voor deze problemen om de continuïteit van de activiteiten van de Rekenkamer te waarborgen; stelt met waardering vast dat de Rekenkamer met EPSO samenwerkt om regelmatig vergelijkende onderzoeken voor auditors te organiseren; stelt voor om te onderzoeken of het mogelijk is om ook met andere relevante EU-organen samen te werken, met als doel de aanwervingsprocedures nog verder te verbeteren; 27. waardeert het dat de Rekenkamer flexibele en gevarieerde selectieprocedures organiseert, overeenkomstig het Statuut van de ambtenaren en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie, en maatregelen heeft genomen om getalenteerd personeel te behouden; 28. neemt nota van de telewerkregeling (tot tien dagen per maand) die de Rekenkamer heeft ingevoerd om de uitdagingen op het gebied van aanwerving te beperken; is ingenomen met de maatregelen die de Rekenkamer in 2023 heeft genomen om het lichamelijk en geestelijk welzijn van het personeel te waarborgen; 29. merkt op dat het vacaturepercentage in december 2023 2,27 % bedroeg en dat het personeelsverloop (aantal vertrekkende personeelsleden als percentage van alle personeelsleden) 6,6 % bedroeg; 30. waardeert de inspanningen van de Rekenkamer om het vacaturepercentage in 2023 laag te houden; deelt echter ten volle de bezorgdheid over het gebrek aan geografisch evenwicht onder nieuwe aanwervingen, waardoor het personeel van de Rekenkamer als geheel nog minder geografisch representatief is geworden; merkt op dat volgens de Rekenkamer het risico bestaat dat binnen vijf jaar verschillende Noordse lidstaten niet meer kunnen worden gecontroleerd vanwege een gebrek aan auditors uit die lidstaten; 31. is ingenomen met het feit dat de Rekenkamer diverse initiatieven heeft ontplooid om het gebrek aan geografisch evenwicht aan te pakken, zoals meer bekendheid geven aan kennisgevingen van vacatures en aankondigingen van vergelijkende onderzoeken van de Rekenkamer in lidstaten die aanzienlijk ondervertegenwoordigd zijn, het samenwerken met leden van de Rekenkamer om kennisgevingen en aankondigingen te verspreiden en het bijwonen van carrièrebeurzen in bepaalde lidstaten om potentiële kandidaten te bereiken; spoort de Rekenkamer aan om na te denken over nog meer van dergelijke initiatieven, bijvoorbeeld strategieën die erop gericht zijn om vroegtijdig in contact te komen jong talent uit ondervertegenwoordigde landen dat in de toekomst mogelijk kan worden aangeworven; stelt met enige teleurstelling vast dat er nog een zekere weg moet worden afgelegd om genderevenwicht in het midden- en hoger management te bereiken; 32. is ingenomen met het feit dat eind 2023 alle 29 extra posten waren ingevuld die nodig waren voor de controle van de financiering van de herstel- en veerkrachtfaciliteit ter waarde van 723,8 miljard EUR; onderstreept echter dat de materialiteit, complexiteit, grote bedragen en snelle uitbetalingen uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit uitdagingen blijven vormen en dat niet alle aspecten van de herstel- en veerkrachtfaciliteit kunnen worden gedekt met de beschikbare middelen, die de Rekenkamer wel in staat stellen te beoordelen of mijlpalen en streefdoelen naar behoren zijn bereikt en dus of de betalingen in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit wettig en regelmatig zijn, maar die ontoereikend zijn om systematisch na te gaan of de uitgaven in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit in overeenstemming zijn met de nationale en EU-wetgeving; benadrukt dat het belangrijk is ervoor te zorgen dat de Rekenkamer te allen tijde over voldoende personeel beschikt om zowel haar mandaat als de extra verantwoordelijkheden die voortvloeien uit nieuwe financieringsinstrumenten zoals de herstel- en veerkrachtfaciliteit te vervullen; prijst de inspanningen die de Rekenkamer tot nu toe heeft geleverd om haar taken met betrekking tot de herstel- en veerkrachtfaciliteit uit te voeren, ondanks het feit dat de beschikbare middelen niet volledig toereikend zijn; 33. is zich ervan bewust dat de Rekenkamer geen rol speelt bij de selectie van de leden van de Rekenkamer overeenkomstig artikel 286, lid 2, VWEU; wijst er desondanks op dat er binnen de Rekenkamer nog steeds sprake is van een zeer scheve genderbalans, aangezien slechts 10 van de in totaal 27 leden vrouw zijn; betreurt dat 12 lidstaten nog nooit een vrouw voor de Rekenkamer hebben voorgedragen; verzoekt de Rekenkamer haar algemene samenstelling te analyseren en deze analyse aan de Raad en de lidstaten te verstrekken, om ervoor te zorgen dat bij toekomstige benoemingsprocessen naar behoren rekening wordt gehouden met genderevenwicht; herhaalt zijn oproep aan de lidstaten om, met het oog op een evenwichtigere en representatievere samenstelling van de Rekenkamer, kandidaten van verschillende genders voor te dragen; 34. betreurt dat de Raad herhaaldelijk leden van de Rekenkamer heeft benoemd die door het Parlement waren afgewezen; benadrukt dat het Parlement een bindende rol zou moeten hebben bij het beoordelen van de geschiktheid van kandidaten voor de Rekenkamer genomen; 35. merkt op dat in 2023 het gemiddelde ziekteverzuim per personeelslid op 10 dagen lag en dat dit in 2022 nog 12,2 dagen was; merkt voorts op dat in 2023 vier personeelsleden afwezig waren (tegenover acht in 2022) als gevolg van langdurige ziekte, gedefinieerd als langer dan 200 dagen per jaar; 36. stelt met bezorgdheid vast dat er in 2023 zeven gevallen van burn-out waren, hetzelfde verontrustende aantal als in 2022; is ingenomen met het feit dat de Rekenkamer verschillende stappen heeft ondernomen om het risico op burn-out te verminderen, zoals de invoering van een volledig welzijnsprogramma, het bieden van een opleiding inzake weerbaarheid, het publiceren en uitvoeren van richtsnoeren inzake de terugkeer naar het werk na langdurig ziekteverlof, het blijven bieden van eerste hulp bij geestelijke gezondheidsproblemen en het verlenen van financiële steun aan personeel in de vorm van het dekken van de kosten van tien sessies met een psycholoog naar keuze; 37. stelt met tevredenheid vast dat de Rekenkamer ook in 2023 de doelstellingen voor beroepsopleiding voor controleurs, te weten vijf opleidingsdagen per jaar exclusief taalcursussen, ruim heeft gehaald (6,7 dagen), in lijn met de aanbevelingen van de International Federation of Accountants; wijst in dit kader met name op de scholing over NGEU en de herstel- en veerkrachtfaciliteit die het personeel van de Rekenkamer werd geboden; 38. is ingenomen met het feit dat in december 2022 een nieuw beleid is aangenomen dat erop gericht is te zorgen voor een respectvolle werkomgeving zonder intimidatie, met speciale aandacht voor preventie, bewustmaking en vroegtijdige opsporing; wijst op maatregelen zoals een presentatie die in januari 2023 plaatsvond en die erop gericht was alle personeelsleden voor te lichten over het nieuwe beleid, de invoering van een standaardformulier voor het rapporteren van intimidatie en de publicatie van het eerste geaggregeerde jaarverslag over de uitvoering van het beleid; 39. is ingenomen met het actieplan van de Rekenkamer voor diversiteit en inclusie 2021-2025; neemt met tevredenheid kennis van de organisatie van de derde bewustmakingsweek rond handicaps en van interinstitutionele initiatieven ter bevordering van inclusiviteit; wijst op de inspanningen van de Rekenkamer, waaronder haar enquête over toegankelijkheid op de werkplek, haar deelname aan de prijs voor goed bestuur van de Ombudsman en de externe controle van de toegankelijkheid van gebouwen in overeenstemming met de Luxemburgse toegankelijkheidswetgeving van 2023; 40. wijst op de cruciale rol van de Rekenkamer als onafhankelijke externe controleur van de Unie en als hoedster van haar financiën, die met zich meebrengt dat de Rekenkamer aan de hoogste normen inzake integriteit, professionaliteit en verantwoordingsplicht moet voldoen en als instelling een voorbeeldrol moet vervullen als het gaat om het wekken van vertrouwen en om geloofwaardigheid; herinnert eraan dat de leden van de Rekenkamer overeenkomstig artikel 285 VWEU volledig onafhankelijk moeten zijn, de hoogste ethische beginselen in acht moeten nemen en blijk moeten geven van integriteit, objectiviteit, professioneel gedrag, waardigheid, inzet en loyaliteit; Ethisch kader en transparantie 41. is verheugd dat de interne regels voor het melden van ernstige onregelmatigheden (klokkenluiden) werden geactualiseerd om deze duidelijker en uitvoeriger te maken en het personeel meer informatie te verstrekken; merkt op dat er in 2023 geen klokkenluiderszaken liepen in de Rekenkamer; merkt voorts op dat de Rekenkamer in 2023 ook een begin heeft gemaakt met de actualisering van de regels van de Rekenkamer voor het uitvoeren van administratieve onderzoeken en tuchtprocedures, en dat dit proces begin 2024 is afgerond; 42. merkt op dat de Rekenkamer in 2023 drie specifiek op ethiek gerichte opleidingsevenementen heeft georganiseerd en dat hieraan werd deelgenomen door zestig personen; stelt vast dat de cursussen op het gebied van ethiek van de Rekenkamer openstonden voor alle personeelsleden, met inbegrip van managers, en dat de standaardcursussen verplicht zijn voor nieuwkomers en betrekking hebben op overheidsethiek en het beleid van de Rekenkamer ter bestrijding van intimidatie; betreurt dat niet alle personeelsleden verplicht zijn om regelmatig opleidingen over ethiek te volgen; 43. waardeert het dat de Rekenkamer zes cursussen heeft georganiseerd over fraude, waaronder fraude bij aanbestedingen, btw-fraude en fraude in verband met de herstel- en veerkrachtfaciliteit; is ingenomen met het feit dat het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) in juni 2023 opleidingen heeft verstrekt over het uitvoeren van ondervragingen bij vermoedens van fraude of corruptie; merkt op dat de Rekenkamer in november 2023 samen met het Europees Openbaar Ministerie (EOM) en OLAF een cursus van twee dagen over fraude bij overheidsopdrachten in de Unie heeft georganiseerd; 44. is bezorgd over berichten in de media dat een onderzoek van het EOM naar misbruik van middelen door de voormalige president van de Rekenkamer momenteel wordt geblokkeerd door het besluit van het Rekenkamer om zijn immuniteit niet op te heffen; verzoekt de Rekenkamer volledige medewerking te verlenen aan het EOM bij alle onderzoeken die het inleidt, en verslag uit te brengen over de redenen voor het besluit om de immuniteit niet op te heffen; 45. verzoekt de Rekenkamer ervoor te zorgen dat alle leden en hogere ambtenaren hun verklaring over financiële belangen en over de aanvaarding van geschenken en gastvrijheid publiceren in een openbare onlinedatabank, in overeenstemming met de beste praktijken op het gebied van de transparantieregels van de EU; 46. betreurt dat de Rekenkamer geen volledige medewerking heeft verleend aan het EOM door te weigeren de immuniteit van haar voormalige president op te heffen en door het EOM niet in de gelegenheid te stellen in haar gebouwen een doorzoeking uit te voeren in verband met een onderzoek naar mogelijke wanpraktijken, hetgeen volgens het EOM aangemerkt dient te worden als belemmering van het goede verloop van een onderzoek; herinnert eraan dat de Rekenkamer, als extern controleur van de Unie, gebonden is aan de beginselen van verantwoordingsplicht, integriteit en transparantie, alsook aan het beginsel van wederzijdse loyale samenwerking tussen de EU-instellingen; dringt er bij de Rekenkamer op aan immuniteit niet te benutten om legitieme gerechtelijke procedures te belemmeren en alles te doen wat nodig is om ervoor te zorgen dat interinstitutionele samenwerking bij de preventie van en het onderzoek naar fraude ten volle gewaarborgd is; 47. stelt met bezorgdheid vast dat EOM volgens berichten in de media in 2023 heeft verzocht om opheffing van de immuniteit van verschillende personeelsleden van de Rekenkamer en dat de Rekenkamer tot op heden heeft geweigerd dit verzoek in te willigen; benadrukt dat immuniteit dient om de onafhankelijkheid van de EU-instellingen te beschermen, maar niet mag worden misbruikt om personen te beschermen tegen legitieme rechterlijke controle; is van mening dat alleen in uitzonderlijke omstandigheden mag worden besloten om een verzoek om opheffing van de immuniteit niet in te willigen; verzoekt de Rekenkamer om de kwijtingsautoriteit een gedetailleerde motivering te verstrekken voor haar besluit in deze zaak en daarbij de eventuele specifieke juridische en procedurele bezwaren die ertoe hebben geleid dat het verzoek tot opheffing van de immuniteit niet is ingewilligd, te vermelden; dringt er voorts bij de Rekenkamer op aan om in het kader van haar samenwerking met het EOM en andere EU-organen die verantwoordelijk zijn voor de bestrijding van fraude en wangedrag een hoog niveau van transparantie en verantwoordingsplicht te waarborgen; 48. merkt op dat OLAF noch de Europese Ombudsman in 2023 een onderzoek heeft ingesteld waarbij de Rekenkamer betrokken was; 49. is verheugd dat de Rekenkamer samen met het Hof van Justitie in 2024 de Commissie heeft verzocht deel te nemen aan een interinstitutionele dialoog om overeenstemming te bereiken over gemeenschappelijke regels voor het gebruik van dienstauto’s, hetgeen in overeenstemming is met de opmerking in de resoluties van het Parlement van 11 april 2022 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Rekenkamer en de begroting van het Hof van Justitie; roept alle instellingen nadrukkelijk op tot afspraken te komen over één enkel, horizontaal toe te passen systeem, dat minder verwarrend zou zijn en voor meer transparantie en doeltreffendheid zou zorgen bij het gebruik van overheidsmiddelen; merkt op dat er een werkgroep zal worden opgericht in het kader van de interinstitutionele voorbereidingscommissie voor zaken betreffende het personeelsstatuut; waardeert de bereidheid van de Rekenkamer om de regels in overeenstemming te brengen met de toepasselijke regels van de Commissie, maar herhaalt de kritiek die reeds in eerdere kwijtingsresoluties is geuit over het nieuwe besluit van 2022 betreffende reizen, werkbezoeken en het gebruik van chauffeurs en auto’s door de leden, dat in strijd is met het algemene beginsel dat de leden van de Rekenkamer in geen geval gebruik mogen maken van het wagenpark in situaties die geen verband houden met de strikte uitvoering van hun taken; 50. merkt op dat de dienst Interne Audit (IAS) van de Rekenkamer in 2023 16 aanbevelingen heeft gedaan met betrekking tot ethiek, het transparantieportaal, belangenconflicten voor het personeel, de ethische commissie en de leden van de Rekenkamer; merkt op dat van de 16 aanbevelingen 5 aanbevelingen op 30 juli 2024 waren uitgevoerd en 8 aanbevelingen eind 2024 zullen zijn uitgevoerd en dat de uitvoering van 3 aanbevelingen vertraging heeft opgelopen; 51. is verheugd over het feit dat er meer informatie wordt gepubliceerd over de werkbezoeken van de leden, maar herinnert aan het verzoek van het Parlement om informatie te verstrekken over werkbezoeken gedurende het hele mandaat van de leden; is ingenomen met de herziening van de gedragscode voor de leden, die de leden verbiedt een erefunctie in een politieke organisatie te bekleden, waarmee gevolg wordt gegeven aan het verzoek van het Parlement aan de leden om geen geformaliseerde politieke banden te onderhouden; merkt op dat de conclusies van het interne auditverslag over ethiek in het derde kwartaal van 2024 aan de voorzitter van het Parlement en de voorzitter van de Commissie begrotingscontrole moesten worden meegedeeld, en verzoekt de Rekenkamer dit in zijn geheel te delen met de Commissie begrotingscontrole; dringt er bij de Rekenkamer op aan besluiten tot wraking te publiceren in gevallen waarin leden of personeelsleden belangenconflicten melden, om te zorgen voor meer transparantie in het controleproces; 52. merkt op dat alle leden van de Rekenkamer hun hoofdverblijfplaats in Luxemburg hebben, zoals vereist op grond van artikel 10 van de gedragscode voor de leden en voormalige leden van de Rekenkamer; 53. is verheugd dat de Rekenkamer het beleid inzake de toegang van het publiek tot documenten heeft herzien, rekening houdend met de ontwikkeling van de Europese jurisprudentie, en de procedure voor de behandeling van verzoeken om toegang tot documenten en confirmatieve verzoeken heeft vereenvoudigd; wijst erop dat de toepassing van het Scandinavische beginsel van openbare toegang tot officiële documenten in de Unie voor sommige lidstaten een voorwaarde was om tot de Unie toe te treden, en onderstreept dat niet-toepassing schadelijk zou zijn voor de reputatie van de Unie als een op de rechtsstaat gebaseerde gemeenschap; 54. betreurt dat een jaarlijkse lijst van contracten boven de drempel van de richtlijn (> 140 000 EUR voor diensten/leveringen; > 5 382 000 EUR voor werken) die in 2023 zijn afgerond, niet beschikbaar is op de website van de Rekenkamer; verzoekt de Rekenkamer die lijst onverwijld te publiceren als een afzonderlijk document met gebruiksvriendelijke toegang; 55. waardeert de consolidatie door de Rekenkamer van alle regels van de interne fraudebestrijdingsstrategie tot één gezamenlijk document en kijkt uit naar het resultaat; 56. is het nog steeds niet eens met de redenering van de Rekenkamer met betrekking tot haar besluit om zich niet bij het transparantieregister aan te sluiten, aangezien zij er geen belang bij heeft om de besluitvorming te beïnvloeden, maar slechts feiten en objectieve feedback over programma’s van de Unie verstrekt; merkt op dat alle verslagen van de Rekenkamer openbaar beschikbaar zijn en onderworpen zijn aan een strikte clearingprocedure met de gecontroleerden; herhaalt zijn krachtige oproep aan de Rekenkamer om zich aan te sluiten bij het transparantieregister van de EU, zodat de basisbeginselen van transparantie worden geëerbiedigd en er niets meer in de weg staat aan volledige onafhankelijkheid van de Rekenkamer; 57. spoort de Rekenkamer met klem aan om haar standpunt ten aanzien van het transparantieregister van de EU, dat is ingesteld bij het Interinstitutioneel Akkoord van 20 mei 2021 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie over een verplicht transparantieregister, te herzien; 58. is ingenomen met de aanzienlijke vooruitgang die in 2023 is geboekt bij de invoering van het ecosysteem voor documentenbeheer (DOME), namelijk de invoering en implementatie van de nieuwe elektronische handtekening en de centrale goedkeuringsmodule voor PASS (procedure voor goedkeuring, ondertekening en verzending van documenten) door middel van concrete procedures voor de goedkeuring van documenten; spoort de Rekenkamer aan om verder te werken aan de verwezenlijking van haar doelstelling om de evaluatie- en goedkeuringswerkstromen te digitaliseren en de efficiëntie ervan te verbeteren; 59. merkt op dat de Rekenkamer nog steeds actief betrokken is bij de groep opkomende technologieën van het Interinstitutioneel Comité voor digitale transformatie; merkt op dat het DATA-team (Data and Technology for Audit), opgericht in 2021, verder heeft gewerkt aan de uitvoering van het ontwikkelingsplan voor betere gebruikmaking van technologie ter ondersteuning van de controledoelstellingen van de Rekenkamer; neemt met name kennis van het feit dat is gewerkt aan een analyse van de mogelijkheden die AI zou kunnen bieden in het kader van de controlewerkzaamheden die de Rekenkamer uitvoert en van eventuele daaraan verbonden risico’s; herinnert eraan dat het belangrijk is dat er gewerkt wordt aan verdere digitalisering van de controlewerkzaamheden; is ingenomen met alle inspanningen die de Rekenkamer in dit verband nog steeds levert, aangezien door middel van digitalisering in combinatie met een hoger aantal bezoeken ter plaatse een systeem van efficiënte en nauwkeurige controles kan worden opgezet; Digitalisering, cyberbeveiliging en gegevensbescherming 60. spreekt zijn waardering uit voor het feit dat de Rekenkamer de afgelopen twee jaar aanzienlijke vooruitgang heeft geboekt wat betreft de uitvoering van haar cyberbeveiligingsplan 2022-2024; stelt vast dat zeven van de acties met een hoge prioriteit zijn voltooid, zes nog lopen en één is uitgesteld; stelt vast dat twee van de acties met middelhoge prioriteit zijn voltooid, vier nog lopen en drie nog niet van start zijn gegaan; 61. spreekt zijn waardering uit voor het feit dat de volgende taken zijn voltooid: 1. de uitrol van een endpointdetectie en -respons (EDR)-oplossing en de invoering van een cloudgebaseerde XDR-oplossing die de door de EDR-agenten verzonden telemetrie koppelt aan informatie over dreiging uit uiteenlopende bronnen om indicatoren voor aantasting op te sporen; 2. een herziening van de architectuur en configuratie van het SIEM-platform, waardoor de prestaties en betrouwbaarheid van het systeem zijn verbeterd, in combinatie met de toevoeging van logbestanden om de veiligheidsmonitoring van de IT-omgeving te verbeteren; 3. de vervanging van de VPN-toepassingen voor toegang op afstand door een zero-trust cloudgebaseerde SASE-dienst, die het aanvalsoppervlak verkleint en granulaire toegang op afstand tot applicaties mogelijk maakt; 4. betere bescherming tegen e-maildreigingen door e-mailbeveiligingsfilters te voorzien van nieuwe functies die een betere detectie van zowel spam als kwaadaardige bijlagen mogelijk maken; 5. de uitvoering van binnendringingstests met betrekking tot diensten van de Rekenkamer die verbonden zijn aan internet; 6. de uitrol van software ter bescherming van de vertrouwelijkheid van gevoelige informatie die via bestanden wordt gedeeld; 62. dringt er bij de Rekenkamer op aan een kader voor cyberbeveiligingscontroles voor de EU-instellingen en ‑agentschappen te ontwikkelen, waarbij gezorgd wordt voor geharmoniseerde veiligheidsnormen en veerkrachtmaatregelen tegen cyberdreigingen; 63. stelt met waardering vast dat de Rekenkamer jaarlijks ten minste drie phishing-simulaties uitvoert om gebruikers bewuster te maken van die cyberdreiging; merkt voorts op dat de Rekenkamer om de drie jaar een uitgebreide risicobeoordeling inzake cyberbeveiliging uitvoert; stelt voor dat de Rekenkamer regelmatig verplichte opleidingen voor al het personeel organiseert over cyberdreigingen, waarbij onder meer goede praktijken voor een veilig gebruik van AI aan bod komen; 64. stelt opgelucht vast dat tijdens het cyberincident dat plaatsvond in juli 2023 en waarbij een van de perimeter security gateways werd aangevallen doordat gebruik werd gemaakt van een kwetsbaarheid in de software, geen gegevens zijn gelekt en de indringer geen andere IT-systemen van de Rekenkamer heeft kunnen binnendringen; merkt op dat de verkoper van de software de kwetsbaarheid van de software twee dagen voor het incident had gemeld; 65. prijst het werk van de cyberbeveiligingsdienst voor de instellingen, organen en instanties van de Unie (CERT-EU), die de Rekenkamer over het incident heeft ingelicht, heeft geholpen om de omvang ervan te onderzoeken en de forensische analyse heeft uitgevoerd; merkt op dat de Rekenkamer na het incident een schone back-up van het systeem heeft teruggeplaatst en de software-update heeft uitgevoerd die de kwetsbaarheden waarvan de aanvaller misbruik heeft gemaakt, heeft verholpen; merkt voorts op dat de Rekenkamer in de weken daarna stapsgewijs een aantal door CERT-EU aanbevolen aanvullende preventieve maatregelen met betrekking tot de apparatuur heeft doorgevoerd om ervoor te zorgen dat elk mogelijk onopgemerkt spoor van de malware werd uitgewist; 66. stelt met tevredenheid vast dat de Rekenkamer haar responsplan voor incidenten op het gebied van cyberbeveiliging in 2023 heeft herzien en geactualiseerd en een formulier heeft ontwikkeld om dergelijke incidenten in het beheersinstrument voor IT-diensten te registreren; benadrukt dat in dit formulier rekening is gehouden met de lessen die zijn getrokken uit het incident van juli 2023, omdat het gericht is op het verzamelen van alle informatie die nuttig zou kunnen zijn voor de behandeling van een cyberbeveiligingsincident; Gebouwen 67. merkt op dat in 2023 de werkzaamheden om de technische installaties op alle verdiepingen van het K2-gebouw te verbeteren en het gebruik van de gemeenschappelijke ruimten te optimaliseren, zijn voltooid; merkt op dat de Rekenkamer 6 445 635,82 EUR uit een totale begroting van 6 902 185,54 EUR heeft vastgelegd; prijst de Rekenkamer voor het feit dat zij de geraamde begroting niet heeft overschreden; verzoekt de andere instellingen van de Unie een voorbeeld te nemen aan het uitstekende begrotingsbeheer van de Rekenkamer; 68. spreekt zijn waardering uit over het feit dat in februari 2023 de resultaten werden bekendgemaakt van een externe controle van de fysieke toegankelijkheid van alle gebouwen van de Rekenkamer om tegemoet te komen aan de behoeften van personen met beperkte mobiliteit of andere beperkingen; merkt op dat de controle betrekking had op alle drie de gebouwen, de gemeenschappelijke ruimten, parkeerterreinen en -garages en andere ruimten; begrijpt dat de voorgestelde maatregelen nu worden bestudeerd en dat hieraan normaal gesproken uitvoering zal worden gegeven door middel van een specifiek project, maar dat nog gekeken moet worden of de benodigde begrotingsmiddelen hiervoor beschikbaar zijn; Milieu en duurzaamheid 69. merkt op dat de Rekenkamer in het kader van haar inspanningen om haar milieu-impact te verkleinen in 2023 veel heeft geïnvesteerd in energiebesparende maatregelen, zoals het vervangen van gloeilampen door ledlampen, het omlaag brengen van het aantal uren dat wordt geventileerd en het vernieuwen van bepaalde technische systemen in haar gebouwen; merkt voorts op dat de Rekenkamer in de zomer van 2023 speciale energiebesparende maatregelen heeft ingevoerd, waardoor het elektriciteitsverbruik met 12 % is gedaald ten opzichte van de zomer van 2022, wat een besparing van 26 976 EUR oplevert; 70. merkt op dat de Rekenkamer in 2023 een overeenkomst met de Luxemburgse autoriteiten heeft ondertekend om een mobiliteitsplan op te stellen; kijkt uit naar updates over dat initiatief; Interinstitutionele samenwerking 71. benadrukt dat de controleurs van de Rekenkamer in 2023 1 370 dagen hebben doorgebracht bij de instellingen, organen en instanties van de Unie, alsook bij verschillende internationale organisaties en particuliere accountantskantoren, tegenover 945 dagen in 2022; 72. dringt aan op de formalisering van een jaarlijkse interinstitutionele dialoog tussen de Rekenkamer, het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over begrotingscontrole, waarbij wordt gezorgd voor een systematische follow-up van controlebevindingen en een beter toezicht op de EU-uitgaven; 73. wijst er nogmaals op dat het voor een doeltreffende samenwerking tussen de Rekenkamer en de Commissie noodzakelijk is dat de Commissie de methode van de Rekenkamer voor de vaststelling van foutenpercentages, die gebaseerd is op een onafhankelijke en omvattende evaluatie van alle inbreuken op de regels, overneemt, en dat de Commissie dus niet langer alleen maar de focus legt op herstelbare fouten; 74. is verheugd dat de Rekenkamer nauw samenwerkt met zowel OLAF als het EOM, onder meer bij het organiseren van workshops en bewustmakingscampagnes en door kennis en ervaring uit te wisselen; stelt verder vast dat de Rekenkamer in 2023 20 gevallen van vermoedelijke fraude heeft gemeld bij OLAF en 17 gevallen van vermoedelijke fraude heeft gemeld bij het EOM; is van mening dat elk vermoeden van fraude onmiddellijk moet worden gemeld aan OLAF en het EOM, zodat grondig onderzoek kan worden gedaan; 75. verzoekt de Rekenkamer een mechanisme op te zetten voor gestructureerde samenwerking met OLAF en het EOM op het gebied van fraudedetectie, en in dit kader onder meer afspraken te maken over het delen van gegevens in real time en een gezamenlijke aanpak te ontwikkelen voor audits op EU-financieringsgebieden met een hoog risico; 76. is ervan overtuigd dat een centraal, geïntegreerd IT-systeem voor datamining en risicoscore een waardevolle bron van gegevens zou zijn, waarmee de Rekenkamer, OLAF en het EOM hun audits en controles zouden kunnen verbeteren; is van mening dat een dergelijk systeem en de daarin opgenomen gegevens onbeperkt toegankelijk zouden moeten zijn en dat de toegang tot dat systeem en die gegevens niet zonder goede redenen mag worden beperkt, en dat de Rekenkamer de mogelijkheid moet hebben om in het kader van haar controles verdere digitale instrumenten en opkomende technologieën te verkennen en te gebruiken; 77. betreurt dat de toegang van de Rekenkamer tot documenten en informatie van de EIB weliswaar is verbeterd, maar dat zij niet de bevoegdheid heeft om de verrichtingen te controleren die met de eigen middelen van de EIB worden gefinancierd; dringt erop aan dat de Rekenkamer deze bevoegdheid krijgt, gezien de taak van de EIB om de doelstellingen van de Unie te verwezenlijken en gezien de steeds groter wordende rol van de EIB in het economische en politieke landschap van de Unie, die meer omvat dan het gebruik van de begroting van de Unie om haar verrichtingen te garanderen; wijst op Speciaal verslag nr. 05/2023 van de Rekenkamer getiteld “Het financiële landschap van de EU – Een lappendeken die verdere vereenvoudiging en verantwoordingsplicht behoeft”, waarin de Rekenkamer verklaarde dat er een mandaat voor de controle van alle vormen van financiering van EU-beleid moet worden vastgesteld; 78. merkt op dat de Rekenkamer in 2023 29 speciale verslagen, 1 analyse en 1 advies heeft gepresenteerd aan 22 verschillende comités en werkgroepen van de Raad; merkt voorts op dat vertegenwoordigers van de Rekenkamer in hetzelfde jaar hebben deelgenomen aan 23 vergaderingen in verband met het verlenen van kwijting voor de EU-begroting betreffende de begrotingsjaren 2021 en 2022; 79. stelt met waardering vast dat de leden en het management van de Rekenkamer in 2023 blijk hebben gegeven van een actieve houding, aangezien zij hun werkzaamheden hebben gepresenteerd tijdens 120 vergaderingen met nationale regeringen en overheidsorganen in 25 lidstaten, waaraan in de meeste gevallen ministers of Ministeries van Financiën deelnamen; merkt voorts op dat de leden en personeelsleden van de Rekenkamer in hetzelfde jaar hun werkzaamheden hebben gepresenteerd tijdens 91 vergaderingen met nationale of regionale parlementen in 19 lidstaten, voornamelijk via commissies die zich richten op begrotings-, financiële, controle- of EU-aangelegenheden; dringt er bij de Rekenkamer op aan haar contacten met de regeringen van landen waar de foutenpercentages het hoogst zijn te versterken, en de dialoog met deze landen op te voeren en de samenwerking met hen te intensiveren, om deze problemen op doeltreffende wijze aan te pakken; Communicatie 80. merkt op dat in 2023 de begroting voor de communicatie- en promotieactiviteiten van de Rekenkamer 225 000 EUR bedroeg, met een benuttingspercentage van 81,13 % (182 549,84 EUR); merkt op dat het grootste deel van de begroting werd besteed aan zowel mediamonitoringdiensten (81 650 EUR) als persactiviteiten (12 348 EUR), gevolgd door uitgaven voor betrekkingen met belanghebbenden, die voornamelijk bestonden uit de kosten van een platform voor beleidsinlichtingen (57 891 EUR), communicatieactiviteiten (28 002,88 EUR), sociale media (1 486,52 EUR) en publicaties (1 171,44 EUR); 81. spreekt zijn krachtige steun uit voor de steeds omvattender mediastrategie van de Rekenkamer, die heeft geresulteerd in een recordaantal (meer dan 22 000) online gepubliceerde persartikelen over controleverslagen, over andere publicaties van de Rekenkamer of over de Rekenkamer in het algemeen, waarmee de stijging van het aantal berichten waarvan de afgelopen jaren sprake was, werd doorgezet (20 000 artikelen in 2022 en 18 000 in 2021); wijst erop dat uit de bijna 54 000 berichten op sociale media blijkt dat het aantal berichten gestaag blijft groeien, met het jaar 2022 als uitschieter (110 000 berichten in 2022 en 49 000 in 2021); 82. is verheugd dat de Rekenkamer in 2023 45 persberichten in 24 EU-talen heeft gepubliceerd, alsmede verschillende informatieve nota’s, informatieve documenten voor de media en gebruiksklare audioverklaringen in bepaalde talen; merkt daarnaast op dat de Rekenkamer 21 onlinepersbriefings en 6 landspecifieke persbriefings met betrekking tot het jaarverslag heeft gehouden; benadrukt dat in totaal 590 journalisten belangstelling hadden voor de briefings van de Rekenkamer, waarvan de meesten grote nationale mediakanalen in de lidstaten vertegenwoordigden; 83. stelt met waardering vast dat de website van de Rekenkamer in 2023 meer dan anderhalf miljoen keer werd bezocht door ongeveer 700 000 unieke bezoekers, een toename van 14 % ten opzichte van 2022; is verheugd dat de drie socialemedia-accounts van de Rekenkamer (X (voorheen Twitter), LinkedIn en Facebook) eind 2023 meer dan 48 000 volgers hadden. In 2022 waren dit er 45 000 en in 2021 39 000; 84. waardeert ten zeerste dat de Rekenkamer de waarschijnlijke impact en het nut van haar werk beoordeelt, zoals waargenomen door de lezers van haar verslagen bij het Parlement, de Raad, de Commissie, EU-agentschappen, permanente vertegenwoordigingen, agentschappen en HCI’s van de lidstaten, ngo’s, academici, de media en andere partijen; merkt in dat verband op dat de Rekenkamer sinds 2018 haar lezers in geanonimiseerde elektronische enquêtes vraagt kwalitatieve feedback te geven over een geselecteerd aantal verslagen en algemene suggesties voor haar werkzaamheden te doen; benadrukt dat in 2023 85 % van de ongeveer 1 060 respondenten de verslagen van de Rekenkamer nuttig vond voor hun werk en 78 % vond dat ze impact hadden. Het Europees Parlement, – gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023 (1) , – gezien de geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023 ( COM(2024)0272 – C10‑0073/2024) (2) , – gezien het jaarlijks activiteitenverslag 2023 van het Europees Economisch en Sociaal Comité, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de instellingen (3) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (4) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien artikel 314, lid 10, en de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (5) , en met name de artikelen 59, 118, 260, 261 en 262, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (6) , en met name de artikelen 59, 118, 266, 267 en 268, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10‑0054/2025 ), 1. verleent de secretaris-generaal van het Europees Economisch en Sociaal Comité kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Economisch en Sociaal Comité voor het begrotingsjaar 2023; 2. formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie; 3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan het Europees Economisch en Sociaal Comité, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie). 2. Resolutie van het Europees Parlement van 7 mei 2025 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023, afdeling VI – Europees Economisch en Sociaal Comité ( 2024/2025(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023, afdeling VI – Europees Economisch en Sociaal Comité, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10‑0054/2025 ), A. overwegende dat de kwijtingsautoriteit in het kader van de kwijtingsprocedure wenst te benadrukken dat het bijzonder belangrijk is de democratische legitimiteit van de instellingen van de Unie verder te versterken door de transparantie en de verantwoordingsplicht te verbeteren en door het concept van resultaatgericht begroten en een goed personeelsbeheer toe te passen; B. overwegende dat het Europees Economisch en Sociaal Comité (hierna “het Comité” genoemd) een adviesorgaan van de Unie is dat een forum biedt voor overleg, dialoog en consensus tussen vertegenwoordigers van de verschillende economische, sociale en civiele geledingen van het maatschappelijk middenveld van de lidstaten; C. overwegende dat het Comité bijdraagt aan het besluitvormingsproces van de Unie en door verbanden te leggen tussen het beleid van de Unie en de economische, sociale en maatschappelijke omstandigheden zijn doelstellingen op het gebied van beter wetgeven, participerende democratie van onderaf en bevordering van Europese waarden nastreeft; D. overwegende dat het Comité in bepaalde gevallen verplicht door de Commissie of de Raad moet worden geraadpleegd, en dat het Comité ook op eigen initiatief adviezen kan uitbrengen en tevens over een groot aantal onderwerpen, die zijn bepaald in de Europese Akte, het Verdrag van Maastricht en het Verdrag van Amsterdam, door het Parlement kan worden geraadpleegd; E. overwegende dat de commissie Financiële en Begrotingsaangelegenheden (CAF) van het Comité het toezichthoudend orgaan van het Comité is voor alle begrotingsprocedures en met name voor de opstelling van de begrotingsramingen, de uitvoering van de begroting, het jaarlijks activiteitenverslag, de kwijting en de follow-up naar aanleiding van het jaarverslag van de Rekenkamer; F. overwegende dat het Comité de afgelopen jaren initiatieven heeft ontplooid om gekwalificeerd personeel aan te trekken en te behouden, de organisatiestructuur en werkmethoden te optimaliseren en een respectvolle werkomgeving te bevorderen, in de context van een beperkte begroting; 1. merkt op dat de begroting van het Comité onder MFK-rubriek 7 “Europees openbaar bestuur” valt, die in 2023 in totaal 12,3 miljard EUR bedroeg, oftewel 6,4 % van de begrotingsuitgaven van de Unie; merkt op dat de begroting van het Comité in 2023 1,29 % van de kredieten van MFK-rubriek 7 uitmaakt; 2. merkt op dat de Rekenkamer in haar jaarverslag over het begrotingsjaar 2023 (het “verslag van de Rekenkamer”) door middel van een steekproef 70 verrichtingen onder rubriek 7 heeft onderzocht, waarvan er 21 (d.w.z. 30 %) fouten bevatten; merkt voorts op dat voor vijf van die fouten, die door de Rekenkamer werden gekwantificeerd, de schatting van de Rekenkamer een foutenpercentage onder de materialiteitsdrempel opleverde; 3. neemt in het verslag van de Rekenkamer nota van het feit dat de huishoudelijke uitgaven onder andere uitgaven voor personele middelen omvatten, met inbegrip van pensioenen, welke in 2023 goed waren voor circa 70 % van de totale huishoudelijke uitgaven, naast uitgaven voor gebouwen, uitrusting, energieverbruik, communicatie en IT; is verheugd dat de Rekenkamer net als in voorgaande jaren heeft geconcludeerd dat de huishoudelijke uitgaven over het algemeen een laag risico vormen; wijst erop dat de Rekenkamer voor 2023 geen specifieke kwesties met betrekking tot het Comité heeft opgemerkt; Begrotings- en financieel beheer 4. stelt vast dat de definitieve begroting voor 2023 van het Comité 158 767 970 EUR bedroeg, een totale stijging van 4,1 % ten opzichte van 2022; maakt uit de antwoorden van het Comité op de door de Commissie begrotingscontrole ingediende vragenlijst voor de kwijting voor de begroting 2023 (de “vragenlijst”) en het jaarlijkse activiteitenverslag van het Comité voor 2023 (het “jaarverslag”) op dat de begrotingslijn voor salarissen en vergoedingen (uitgaven voor personeel en leden van het Comité) tussen 2022 en 2023 met 8,4 % is gestegen als gevolg van de inflatie; maakt uit de vragenlijst op dat de begroting voor externe bijstand voor de exploitatie, de ontwikkeling en het onderhoud van softwaresystemen tussen 2022 en 2023 met 33,70 % is gestegen, hetgeen voortkomt uit het feit dat het Comité de uitvoering van zijn digitale strategie voor 2024-2026 in 2023 tot prioriteit had gemaakt; merkt op dat afgezien daarvan de verdeling van de kredieten over de overige begrotingslijnen in de begroting voor 2023 van het Comité vergelijkbaar was met die van voorgaande jaren; 5. stelt met tevredenheid vast dat het begrotingsuitvoeringspercentage van het Comité wat betreft de vastleggingskredieten voor het lopende jaar verder is gestegen van 96,12 % in 2022 naar 98,70 % in 2023, waarmee een einde is gekomen aan de periode van lagere uitvoeringspercentages in voorgaande jaren die waren te wijten aan de COVID-19-pandemie en de toen geldende beperkingen op reizen; stelt verder vast dat het uitvoeringspercentage wat betreft de betalingskredieten voor het lopende jaar is gestegen van 88,12 % in 2022 naar 90,67 % in 2023; stelt vast dat de gemiddelde betalingstermijn in 2023 20,14 dagen bedroeg, wat een verhoging is ten opzichte van 2022 (nl. 18,34 dagen); 6. merkt op dat de overdracht van kredieten van 2023 naar 2024 een waarde had van 13 827 713 EUR (d.w.z. ongeveer 8,70 % van de begroting van het Comité voor 2023), hetgeen neerkomt op een daling ten opzichte van het voorgaande jaar, toen het ging om een bedrag van 20 162 518 EUR (d.w.z. circa 13 % van de begroting van het Comité voor 2022); stelt voorts met waardering vast dat het uitvoeringspercentage in 2023 van de van 2022 naar 2023 overgedragen kredieten 86,76 % bedroeg, ten opzichte van 76,91 % in 2022; moedigt het Comité aan de verstrekte middelen efficiënt te blijven gebruiken; 7. merkt op dat de eigen diensten van het Comité in 2022 twaalf procedures van gunning via onderhandelingen van minder dan 60 000 EUR hebben opgestart, voornamelijk voor casestudy’s, studies en logistieke ondersteuning; stelt vast dat het Comité ook zes aanbestedingsprocedures heeft opgestart met de gezamenlijke diensten die met het Europees Comité van de Regio’s (het “CvdR”) worden gedeeld, voornamelijk op het gebied van logistiek en onderhoud; 8. merkt op dat in 2023 de kosteneffectiviteit van de activiteiten van het Comité verder is verbeterd, onder meer dankzij hybride werkmethoden, een toename van het telewerken, volledige dematerialisatie van financiële circuits en een lager energieverbruik; maakt uit de vragenlijst op dat het Comité in 2023 een financiële besparing van 65 000 EUR heeft gerealiseerd als gevolg van een vermindering van het energieverbruik; prijst het Comité voor het sluiten van een nieuwe raamovereenkomst voor medische controles, met lagere prijzen, meer flexibiliteit en een betere algehele dienstverlening in vergelijking met de vorige overeenkomst; merkt op dat het Comité aanzienlijke budgettaire en administratieve besparingen heeft gerealiseerd door middel van interinstitutionele samenwerking, met name via de gezamenlijke diensten met het CvdR en de uitbesteding van specifieke diensten aan de Commissie (via overeenkomsten inzake dienstverleningsniveau), namelijk op het vlak van personeelsaangelegenheden en het gebruik van IT-tools voor financieel en personeelsbeheer, alsook door middel van deelname aan interinstitutionele aanbestedingsprocedures die werden geleid door andere instellingen; maakt uit de vragenlijst op dat de totale kosten van het Comité voor de uitbesteding van specifieke diensten aan de Commissie zijn gestegen van 743 600 EUR in 2022 naar 793 000 EUR in 2023; 9. herinnert eraan dat in het besluit van de Raad van 25 mei 2023 de vergoeding voor deelname op afstand van leden van het Comité aan niet-statutaire vergaderingen is vastgesteld op 145 EUR per vergadering op afstand per dag, wat neerkomt op 50 % van de dagvergoeding voor fysieke deelname in 2023; is van mening dat deelname op afstand weliswaar een belangrijk instrument voor moderne instellingen is omdat daardoor onder meer de vergaderkosten verminderen en bredere participatie mogelijk wordt, maar dat de uitbetaling van een vergoeding voor deelname op afstand aan vergaderingen, zelfs al is die vergoeding beperkter en alleen bedoeld voor bepaalde soorten evenementen, moeilijk te begrijpen valt voor het publiek, zeker in het licht van het verschil tussen de vergoedingen die de leden van het Comité en de leden van het CvdR voor deelname op afstand krijgen; neemt met tevredenheid kennis van het follow-upverslag van het Comité naar aanleiding van de resolutie van het Parlement over de uitvoering van de begroting van het Comité voor 2022 (het “follow-upverslag”) dat de toepassing van dat besluit reeds heeft geleid tot besparingen van 1 677 000 EUR als gevolg van lagere reiskosten en lagere vergoedingen, alsook tot milieubesparingen van ongeveer 553,66 ton CO2, als gevolg van een afname van het aantal reizen in 2023; maakt uit het jaarverslag op dat het aantal vergoede vergaderdagen dat op afstand werd bijgewoond 2 006 bedroeg (t.o.v. 6 259 in 2022), met een gemiddelde duur van drie uur per vergadering, neerkomend op een kostentotaal van 294 930 EUR in 2023 (t.o.v. 922 925 EUR in 2022); is ingenomen met de veelvuldige controles die het Comité heeft uitgevoerd om de aanwezigheid op afstand van leden te verifiëren alvorens de vergoeding uit te keren; 10. merkt op dat de gevolgen van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne de begroting van het Comité in 2023 onder druk bleven zetten in de vorm van stijgende inflatie en salarisaanpassingen, problemen bij bouwprojecten als gevolg van vertragingen en hogere grondstofprijzen, de indexering van huurovereenkomsten (+ 10,3 % in 2023 t.o.v. 2022) en indexering van dienstenovereenkomsten voor onderhoud en beveiliging (+ 13,50 % in 2023 t.o.v. 2021); stelt met name vast dat de energiekosten tussen 2021 en 2022 zijn gestegen van 726 000 EUR naar 3 125 000 EUR, om vervolgens in 2023 te dalen naar 1 923 391 EUR; neemt kennis van het plafond van 2 % voor niet-salarisgerelateerde uitgaven; prijst het Comité in dit verband voor zijn initiatief om uitdagingen op begrotingsniveau aan te pakken door bijvoorbeeld energiebesparingsstrategieën uit te voeren door middel van zowel kortetermijn- als middellange- en langetermijnmaatregelen, waardoor het Comité in 2023 geen gewijzigde begroting nodig had; 11. neemt kennis van een verlaging van de kredieten voor het lopende jaar voor begrotingsonderdeel 1004 (reiskosten van de leden, met inbegrip van verblijfs- en vergadervergoedingen) van 19,790 miljoen EUR in 2022 (waarvan 15,895 miljoen EUR werd uitbetaald) naar 19,761 miljoen EUR in 2023 (waarvan 18,344 miljoen EUR werd uitbetaald); stelt met tevredenheid vast dat het uitvoeringspercentage van die kredieten is verbeterd van 80,31 % in 2022 naar 92,83 % in 2023; merkt op dat de voorzitter van het Comité in 2023 heeft deelgenomen aan 35 dienstreizen die in totaal 71 926 EUR kostten, tegenover 26 dienstreizen in 2022 die in totaal 38 042 EUR kostten; 12. maakt uit de vragenlijst op dat het gezamenlijke directoraat Innovatie en Informatietechnologie van het Comité en het CvdR ongeveer 3 % van zijn IT-begroting toewijst aan cyberbeveiliging, hetgeen sterk afwijkt van het streefcijfer van 10 % in de desbetreffende wetgeving; roept de medewetgevers en de Commissie op hiermee in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure rekening te houden; Intern beheer, prestaties en interne controle 13. maakt uit het jaarverslag op dat het Comité, als onderdeel van zijn jaarlijkse werkprogramma voor 2023, in totaal 31 doelstellingen had voor alle onderdelen van zijn administratie en dat het, als onderdeel van de strategie van het secretariaat-generaal voor 2021-2025, vijf kernwaarden en vijf strategische hoofddoelstellingen heeft; maakt uit de vragenlijst op dat het aantal uitgebrachte adviezen en de frequentie van deelname aan bijeenkomsten op hoog niveau belangrijke indicatoren zijn voor het meten van de prestaties van het Comité; neemt kennis van de informatie uit de vragenlijst dat het Comité prestatie-indicatoren heeft op verschillende gebieden, zoals IT, personeelszaken, vertaling en communicatie; verzoekt het Comité in zijn toekomstige verslaglegging een lijst op te nemen van alle kernprestatie-indicatoren en doelstellingen per activiteit, alsook het streefcijfer (%) van de doelstelling en in welke mate (%) deze daadwerkelijk is bereikt; 14. stelt vast dat het Comité zijn taak uitvoert door middel van adviezen over wetgevingsvoorstellen van de Commissie (verwijzingen), initiatiefadviezen waarin de instellingen van de Unie worden opgeroepen actie te ondernemen, en verkennende adviezen, die input leveren voor de werkzaamheden van de Commissie ten behoeve van haar geplande initiatieven, en dat de standpunten van het Comité kunnen worden verwoord in resoluties of kunnen worden opgenomen in evaluatie- en informatieverslagen; prijst het Comité voor zijn prestaties in 2023 in het kader van het bijstaan van het Parlement, de Raad en de Commissie in de wetgevingscyclus; merkt in dit verband op dat het Comité in 2023 213 adviezen en verslagen heeft aangenomen, een stijging ten opzichte van 2022 (202), en 146 hoorzittingen en 23 conferenties heeft georganiseerd, ten opzichte van respectievelijk 116 en 29 in 2022; merkt op dat leden van het Comité in 2023 hebben deelgenomen aan 429 bijeenkomsten op hoog niveau, toppen en conferenties, tegenover 345 in 2022; 15. waardeert het feit dat het Comité in 2023 actie heeft ondernomen om de zichtbaarheid en impact van zijn werkzaamheden te verbeteren in verband met onder andere het format van zijn adviezen, de methodologie voor follow-upadviezen, de samenwerking met het Parlement en de Commissie en andere transversale projecten, alsook innovatieve initiatieven zoals de EU-jeugdtest, het initiatief inzake leden uit kandidaat-lidstaten en het Europees stakeholdersplatform voor de circulaire economie; 16. prijst het Comité voor zijn initiatieven om jongeren actief bij het beleidsvormingsproces te betrekken; 17. is ingenomen met het proefproject dat tussen september 2022 en april 2023 is uitgevoerd om de follow-up van geselecteerde adviezen met betrekking tot alle instellingen te verbeteren, waarbij in het kader van dat project 19 adviezen werden geselecteerd voor een robuustere follow-up; maakt uit de vragenlijst op dat dit proefproject over het algemeen positieve resultaten heeft opgeleverd, zoals een verbeterde capaciteit van het Comité om follow-upacties uit te voeren, een betere prioritering van de werkzaamheden van het Comité en een grotere reikwijdte en impact van de geselecteerde adviezen; 18. benadrukt dat het op efficiënte wijze beheren van beperkte middelen in 2023 een belangrijke uitdaging bleef als gevolg van personeelsgebrek, hetgeen werd verergerd door de combinatie van een toename van de werkzaamheden en een ongewijzigd personeelsbeleid; neemt kennis van het plan van het Comité om een nieuwe aanpak in te voeren voor strategische personeelsplanning en personeelstoewijzing, waarbij gebruik wordt gemaakt van dataverzameling over de bij het personeel aanwezige vaardigheden en actief luisteren in de hele organisatie, en waarbij de politieke organen van het Comité zich zullen buigen over de strategische prioriteiten; verzoekt het Comité het Parlement op de hoogte te houden van de resultaten van dit nieuwe plan, aangezien dit als inspiratiebron zou kunnen dienen voor andere instellingen die met soortgelijke, terugkerende uitdagingen worden geconfronteerd; 19. merkt met betrekking tot de internecontrolenormen op dat de nalevingsexercitie van 2023 verbeteringen vertoonde ten opzichte van 2022; merkt in dit verband op dat de naleving, met name de mate waarin de vereisten van de 16 internecontrolenormen worden toegepast, is gestegen van 80,30 % in 2022 naar 87,40 % in 2023, terwijl de doeltreffendheid, d.w.z. de mate waarin de toepassing van die vereisten de gewenste uitwerking heeft, is gestegen van 74 % in 2022 naar 78,10 % in 2023; merkt voorts op dat uit de jaarlijkse risicobeoordeling van 2023 is gebleken dat de toepassing van interne controles de inherente risico’s (in de categorie “kritiek” en “zeer belangrijk”) in 2023 met 53 % heeft verminderd, van 40 tot 19; 20. merkt op dat de dienst Interne Audit (IAS) in 2023 geherstructureerd is zodat hij beter voldoet aan internationale controlenormen, en waarbij alle procedures werden gestroomlijnd en gedocumenteerd; 21. merkt op dat de dienst Interne Audit (IAS) van het Comité op het gebied van financiële transacties begin 2023 een nieuw besluit heeft genomen over de risicobeoordeling met het oog op de toepassing van een vereenvoudigde procedure; merkt voorts op dat het Bureau van het Comité in 2023 een nieuw handvest voor interne audit en een handvest voor het auditcomité met procedureregels heeft aangenomen; 22. maakt uit het jaarverslag en de vragenlijst op dat de IAS in 2023 vier audits heeft uitgevoerd, namelijk inzake toestemming voor vergaderingen, de selectie van de adviescommissie Industriële Reconversie, de strategische cyclus en reisduur- en afstandsvergoedingen voor leden van het Comité; verzoekt het Comité de kwijtingsautoriteit op de hoogte te houden van de resultaten van deze audits en uitvoering te geven aan alle openstaande aanbevelingen naar aanleiding van eerdere audits (inzake institutionele termijnen, vertolking, verificatie, ethiek en integriteit, statutaire rechten en betalingstermijnen); Personele middelen, gelijkheid en welzijn van het personeel 23. merkt op dat het Comité eind 2023 707 personeelsleden in dienst had, tegenover 706 in 2022; stelt voorts vast dat in 2023 49 arbeidscontractanten en 130 tijdelijke functionarissen (waarvan er 52 in 2023 werden aangeworven) in dienst van het Comité waren (tegenover 50 arbeidscontractanten en 128 tijdelijke functionarissen in 2022); merkt bovendien op dat het Comité twaalf uitzendkrachten en tien externe personeelsleden in dienst had die ter plaatse werkten (“intra muros”), externe dienstverleners op het gebied van logistiek en IT niet meegerekend; neemt er nota van dat de bezettingsgraad in 2023 95,50 % bedroeg, tegenover 95,10 % in 2022, en dat het personeelsverloop in 2023 7 % bedroeg; 24. is ingenomen met de huidige inzet van het Comité om zijn kader voor personeelsbeheer te verbeteren teneinde een aantrekkelijke werkgever en werkplek te worden waar elke persoon wordt gewaardeerd en zijn potentieel ten volle kan ontwikkelen; merkt op dat het Comité in 2023 in het kader van de uitvoering van zijn strategie voor personeelsbeheer voor 2023-2025 verschillende belangrijke mijlpalen heeft verwezenlijkt, onder meer door nieuwe besluiten te nemen over arbeidsomstandigheden (hybride werken, overwerk, buitengewoon verlof), een diversiteits- en inclusiestrategie en -actieplan voor 2023-2027, personeelsmobiliteit en de methodologie voor gevoelige posten, alsook over het systeem voor beoordeling en promotie van het personeel; neemt met voldoening kennis van de positieve resultaten van het in mei 2023 gepubliceerde medewerkerstevredenheidsonderzoek, waarbij zowel personeel als leidinggevenden blijk gaven van grote tevredenheid over verschillende personeelsgerelateerde kwesties, met name wat betreft werkafspraken – een onderwerp ten aanzien waarvan het Comité het perfecte evenwicht lijkt te hebben gevonden; 25. merkt op dat het Comité voor het tweede opeenvolgende jaar een netto-importeur van talent (uit andere instellingen) is geworden als gevolg van het uitrollen van een gericht plan voor zijn aantrekkelijkheid als werkgever en het behoud van personeel; erkent niettemin het bestaan van aanhoudende uitdagingen als gevolg van de afhankelijkheid van tijdelijke functionarissen gezien het tekort aan EPSO-reservelijsten, wat risico’s met zich meebrengt als het gaat om het vasthouden van deskundigheid in de organisatie; onderstreept dat vaste personeelsleden belangrijk zijn om vaardigheden, de continuïteit en een productieve werkomgeving te behouden; raadt het Comité aan initiatieven te nemen om deze uitdagingen het hoofd te bieden, bijvoorbeeld door interne vergelijkende onderzoeken te organiseren; 26. merkt op dat met het oog op een betere verdeling van de schaarse middelen er in 2023 een externe personeelsinventarisatie in opdracht van het Comité is afgerond; merkt bezorgd op dat de resultaten van die inventarisatie de zware werklast bij veel verschillende diensten in het Comité bevestigden, waardoor de vervulling van de taakstelling en de verplichtingen van het Comité in het gedrang komen; verzoekt het Comité de aanbevelingen van die inventarisatie uit te voeren en daarbij onder meer het beoordelings- en prestatiesysteem tegen 2025 te herzien, het besluit inzake nieuwe arbeidsvoorwaarden goed te keuren en de betrokkenheid van het personeel regelmatig te monitoren; benadrukt dat strategische personeelsplanning belangrijk is om de middelen optimaal te besteden, te kunnen voldoen aan de door de politieke instanties vastgestelde prioriteiten op hoog niveau en de inspanningen op het gebied van kostenefficiëntie voort te zetten; 27. merkt op dat de in 2022 gestarte positieve trends met betrekking tot de aanwerving van personeel in 2023 werden voortgezet; prijst het Comité voor de maatregelen die het op dit gebied heeft genomen, zoals de afstemming van de publicatie van vacatures op de publicatie van nieuwe EPSO-reservelijsten of de publicatie van vacatures op de website van het Comité en op LinkedIn; verzoekt het Comité het Parlement op de hoogte te houden van de resultaten van zijn proefproject inzake zijn merkidentiteit als werkgever; onderstreept dat de onboarding van nieuwkomers een belangrijke factor van strategische afstemming vormt aangezien die ervoor zorgt dat personeel wordt geïnformeerd over de regels en strategieën die in een instelling van kracht zijn; prijst het Comité voor het feit dat het de onboarding van nieuwe personeelsleden in 2023 heeft verbeterd door middel van een geactualiseerd welkomstboekje en een geactualiseerde onboardingbrief, een welkomstpakket met milieuvriendelijke goodies, een feedbackmechanisme over de onboardingervaring, een verbeterde timing van de welkomstsessie, een vernieuwde Newcomers’ Corner en onboarding-tips voor managers; 28. herinnert eraan dat het Comité Besluit 282/23A tot vaststelling van flexibele, op vertrouwen gebaseerde regels voor hybride werk heeft vastgesteld, dat op 1 januari 2024 in werking is getreden, en tegelijkertijd het evenwicht tussen werk en privéleven van zijn personeel en het aanpassingsvermogen en de efficiëntie heeft verbeterd; verzoekt het Comité de kwijtingsautoriteit tijdig in kennis te stellen van de ontwikkelingen in dit verband; 29. is verheugd dat er in januari 2024 een vrouw tot secretaris-generaal is benoemd, wat een positieve stap in de richting van genderevenwicht is; betreurt echter dat het percentage vrouwen in hogere leidinggevende functies in 2023 nog steeds laag was, waarbij momenteel slechts twee van de zeven hogere managementfuncties door vrouwen worden bekleed; is desondanks verheugd dat het Comité het genderevenwicht van zijn personeel, en met name in hogere leidinggevende functies, als een belangrijke factor beschouwt en verzoekt het Comité de situatie op de hoogste niveaus snel te verbeteren door te zorgen voor een evenwichtige vertegenwoordiging in overeenstemming met de toezeggingen van het Comité op het gebied van diversiteit en inclusie; 30. betreurt dat het Comité geen gegevens heeft kunnen verstrekken over gevallen van burn-out in 2023 en verwerpt het standpunt van het Comité in zijn follow-upverslag dat burn-out op zich geen erkende medische diagnose is en dat er veel redenen voor een burn-out kunnen zijn; herinnert eraan dat statistische gegevens over burn-outs belangrijk zijn om beslissingen in verband met personeelswelzijn te kunnen nemen, die ook gebaseerd moeten worden op de lessen die uit bijzonder betreurenswaardige ervaringen uit het verleden zijn getrokken en op externe evaluaties van het huidige kader; beseft dat er beperkingen zijn als gevolg van gegevensbescherming, maar beklemtoont dat geanonimiseerde statistische gegevens van grote waarde zijn om met kennis van zaken managementbeslissingen te kunnen nemen; stelt bezorgd vast dat er in verschillende diensten sprake is van een zware werklast wegens te weinig personeel; is verheugd dat er nieuwe arbeidsregelingen zijn goedgekeurd en beschouwt deze als een positieve stap, maar moedigt het Comité aan meer te doen om geanonimiseerde gegevens over gevallen van burn-out te publiceren; 31. merkt op dat het Comité in 2023 personeelsleden uit alle lidstaten in dienst had, waarvan sommige oververtegenwoordigd waren (bijv. België, Italië); merkt op dat in 2023 24 % van de managers in het Comité uit een van de 13 lidstaten kwam die na 2004 tot de Unie zijn toegetreden, wat neerkomt op een lichte stijging ten opzichte van 21 % in 2022 en 19 % in 2021; spoort het Comité nogmaals aan maatregelen te blijven nemen om een adequaat geografisch evenwicht in de personeelsbezetting te bereiken, met bijzondere aandacht voor het managementniveau; 32. is ingenomen met de inspanningen van het Comité om een gezonde werkomgeving voor zijn personeelsleden te creëren; prijst met name de nadruk die het Comité legt op de geestelijke en lichamelijke gezondheid van het personeel, en de inspanningen die zijn geleverd om gezondheidsgerelateerde kwesties onder de aandacht te brengen; neemt kennis van de maatregelen van het Comité met betrekking tot het beheer van ziekteverlof, zoals deeltijdwerk op medische gronden en langdurig telewerken, om ervoor te zorgen dat personeelsleden die langdurig ziekteverlof hebben tijdig weer aan het werk gaan, en neemt tevens kennis van het toegenomen percentage personeelsleden zonder afwezigheden van 27 % in 2022 naar 30 % in 2023; stelt met tevredenheid vast dat het Comité in 2023 in de gebouwen van het Comité een campagne voor gratis huidkankerscreening heeft georganiseerd, waarbij over een periode van vier dagen 104 personeelsleden externe dermatologen hebben geraadpleegd; Ethisch kader en transparantie 33. is ingenomen met de goedkeuring van de nieuwe diversiteits- en inclusiestrategie, die tot 2027 van kracht blijft; prijst het Comité voor de specifieke bewustmakingsmaatregelen over handicaps die het begin 2024 heeft genomen; stelt tevreden vast dat opleidingen over diversiteit en inclusie nog steeds verplicht zijn voor managers en aanbevolen worden voor het personeel; is het Comité erkentelijk voor zijn sterke inzet voor een volledig inclusieve werkplek; moedigt het Comité aan verdere stappen te zetten om te monitoren in welke mate werknemers met een handicap vertegenwoordigd zijn, en in dat verband geanonimiseerde gegevens te publiceren; 34. merkt op dat het Comité zijn interne hervormingsproces heeft voortgezet met de vaststelling van een besluit over de algemene uitvoeringsbepalingen inzake administratieve onderzoeken en uitvoeringsvoorschriften voor tuchtprocedures in 2023; prijst het Comité voor het feit dat het deze laatste stap heeft gezet die nodig was om de maatregelen voor een robuuster ethisch kader van het Comité volledig ten uitvoer te leggen; maakt uit het follow-upverslag op dat het Comité en de intern controleur overeenstemming hebben bereikt over een actieplan voor de controle van de ethiek en integriteit van het Comité, waarbij acht aanbevelingen zijn uitgevoerd en afgesloten en twee aanbevelingen nog openstaan met uitvoering voorzien voor ten laatste maart 2025; verzoekt het Comité de kwijtingsautoriteit op de hoogte te houden van de geboekte voortgang op dit punt; 35. merkt op dat het Comité in 2023 is doorgegaan met het opleiden van personeel en het geven van voorlichting over onderwerpen met betrekking tot klokkenluiders, belangenconflicten en andere ethische kwesties; neemt in dit verband met tevredenheid kennis van de resultaten van het in 2023 uitgevoerde onderzoek naar de betrokkenheid van medewerkers, waaruit blijkt dat het personeel zich in hoge mate bewust is van het ethische kader van het Comité, met name wat betreft de netwerken van vertrouwenspersonen (93 %) en ethisch adviseurs (83 %); merkt op dat het Comité in 2023 twaalf opleidingssessies over deze onderwerpen heeft georganiseerd, met een totale deelname van 79 personeelsleden; prijst het Comité voor het organiseren van verplichte opleidingen over respect en waardigheid op het werk voor alle medewerkers, met inbegrip van managers; 36. merkt op dat in 2023 één klacht over intimidatie werd gemeld die gedurende datzelfde jaar werd afgesloten na onderzoek en bemiddeling door het Comité, zonder dat er sancties werden opgelegd; herinnert eraan dat het Comité burgerlijke partij is bij de lopende rechtszaak die door de Belgische nationale autoriteiten is aangespannen tegen een voormalig lid dat van wangedrag wordt beschuldigd en die momenteel bij een Belgische rechtbank aanhangig is; vraagt het Comité het Parlement op de hoogte te houden van ontwikkelingen in die zaak; is van mening dat de bevordering van een cultuur van respect en waardigheid, aangevuld met een nultolerantiebeleid tegen intimidatie, van cruciaal belang is om aantijgingen in de toekomst te voorkomen en voor een veilige en inclusieve werkomgeving in het Comité te zorgen; 37. wijst er nogmaals op dat een nultolerantiebeleid tegen intimidatie noodzakelijk is om het welzijn van het personeel te beschermen en een plicht is voor elke werkgever; herinnert eraan dat, wanneer beschuldigingen van intimidatie worden behandeld, moet worden voortgebouwd op geleerde lessen om eventueel wangedrag te voorkomen; is nog steeds van mening dat een extern en onafhankelijk onderzoek naar de rechtszaak die momenteel aanhangig is, het Comité kan helpen beter op soortgelijke zaken te reageren; 38. stelt het op prijs dat het Comité bereid is samen te werken met de onderzoeksinstanties van de Unie, met name het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF), het Europees Openbaar Ministerie (EOM) en de Europese Ombudsman; merkt op dat in 2023 twee OLAF-zaken werden geopend die beide in datzelfde jaar zijn afgewezen: één werd afgewezen wegens gebrek aan voldoende bewijsmateriaal en de andere werd doorverwezen naar het Comité voor follow-up; verzoekt het Comité de kwijtingsautoriteit op de hoogte te houden van de voortgang in de tweede zaak; merkt voorts op dat de Ombudsman in 2023 een onderzoek heeft geopend in verband met de afhandeling van een zaak met betrekking tot beschuldigingen van intimidatie; verzoekt het Comité de kwijtingsautoriteit in kennis te stellen van de resultaten van dat onderzoek; 39. neemt met voldoening kennis van de inspanningen van het Comité in 2023 om zijn activiteiten transparanter te maken; neemt in dit verband kennis van de vaststelling van een besluit tot uitbreiding van het type documenten dat online beschikbaar is via het transparantieregister, zoals de notulen van vergaderingen en presentielijsten van het Comité, alsook van een besluit waarbij de leden van het Comité worden verzocht alleen geregistreerde belanghebbenden te ontmoeten, hun lijst van vergaderingen te publiceren en hun “wetgevingsvoetafdruk” bij hun adviezen te voegen; waardeert het feit dat het Comité online informatie publiceert over zijn jaarlijkse begroting, prestatie-indicatoren, uitgaven of overheidsopdrachten; pleit ervoor dat alle ontmoetingen van leden van het Comité met derden openbaar worden gemaakt; 40. stelt met tevredenheid vast dat het Comité solide regels en procedures heeft ingevoerd om belangenconflicten en draaideurconstructies te voorkomen met betrekking tot personeel dat externe activiteiten verricht of leden die een baan aanvaarden nadat zij niet langer lid zijn van het Comité; merkt in dit verband op dat het Comité in 2023 een nieuw formulier voor de opgave van financiële belangen heeft ingevoerd; merkt op dat het formulier moet worden ingediend door leden, afgevaardigden, plaatsvervangers en adviseurs voor zowel hun bezoldigde als onbezoldigde functies of activiteiten buiten het Comité; prijst het Comité voorts voor zijn betrokkenheid in 2023 bij de politieke onderhandelingen over de oprichting van een interinstitutioneel ethisch orgaan dat ethische normen moet vaststellen ter versterking van de transparantie en integriteit; 41. merkt op dat het Bureau van het Comité op 21 maart 2023 verschillende transparantiemaatregelen heeft aangenomen in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgesteld met betrekking tot het transparantieregister van de EU, zoals een aanbeveling voor ambtsdragende leden om alleen geregistreerde belanghebbenden te ontmoeten, de verplichting voor ambtsdragende leden om hun lijsten van vergaderingen te publiceren, alsook een vrijwillige “wetgevingsvoetafdruk” voor rapporteurs; stelt vast dat er verschillende maatregelen zijn genomen om het Bureaubesluit toe te passen, waaronder de publicatie van een dienstnota met praktische modaliteiten om het besluit uit te voeren, een reeks bewustmakingsopleidingen en de verstrekking van modelberichten die kunnen worden toegevoegd aan correspondentie tussen leden van het Comité en externe belanghebbenden als aanmoediging om zich, indien van toepassing, bij het transparantieregister van de EU aan te sluiten; 42. dringt er bij het Comité op aan gemelde belangenconflicten in real time te volgen, waarbij alle leden en het leidinggevend personeel hun financiële belangen, activa en externe banden jaarlijks bekend moeten maken om te voorkomen dat de besluitvorming op ongepaste wijze wordt beïnvloed; 43. merkt op dat er in 2023 geen gevallen waren van fraude, belangenconflicten of klokkenluiders; merkt op dat de doeltreffendheid van de fraudebestrijdingsmaatregelen van het Comité is geëvalueerd met het oog op de ontwikkeling van een fraudebestrijdingsstrategie, die nog steeds ontbreekt ondanks verschillende verzoeken van het Parlement in zijn kwijtingsresoluties om maatregelen te nemen ter verbetering van het algemene fraudebestrijdingssysteem; herinnert eraan dat een omvattende fraudebestrijdingsstrategie belangrijk is en verzoekt het Comité de kwijtingsautoriteit op de hoogte te houden van de resultaten van deze exercitie, die met de goedkeuring van een fraudebestrijdingsstrategie in 2024 had moeten worden voltooid; Digitalisering, cyberbeveiliging en gegevensbescherming 44. merkt op dat in 2023 de gecombineerde IT-begroting van het Comité en het CvdR 12 700 000 EUR bedroeg, tegenover 11 712 000 EUR in 2022, d.w.z. een stijging van 8,4 %, waarbij in 2023 350 000 EUR uit deze begroting (ofwel 3 %) werd uitgegeven aan cyberbeveiliging; merkt voorts op dat 6,24 % van de totale begroting van het Comité voor 2023 uitgaven vertegenwoordigde voor acties ter uitvoering van de nieuwe “Digitale Strategie 2024-2026” (DS2026), die in 2023 is opgesteld door het gezamenlijk directoraat Innovatie en Informatietechnologie (DIIT); 45. merkt op dat DS2026 inspeelt op een toekomst waarin technologie aansluit bij de kerntaak van het Comité, waarbij de nadruk ligt op efficiëntie, snelheid en voortdurende digitale ontwikkeling, waarbij zowel de administratie als de leden centraal staan in de digitale transformatie en waarbij wordt ingezet op het verbeteren van de dienstverlening, empowerment en aanpassingsvermogen; merkt op dat DS2026 gestructureerd is rond acht doelstellingen, acht kernbeginselen en vier grote projecten, zoals de invoering van Ares en EdiT, die naar verwachting in respectievelijk 2026 en 2025 zullen worden uitgerold; neemt op basis van de vragenlijst met voldoening kennis van de vooruitgang die het DIIT in 2023 heeft geboekt bij de uitvoering van DS2026, met onder meer de vaststelling van richtsnoeren voor het personeel inzake artificiële intelligentie, de afstemming tussen de verwerking van amendementen en vertaaltechnologie, en de oprichting van een bureau voor projectbeheer; 46. neemt uit het jaarverslag kennis van de acties van het Comité op het gebied van de bescherming en verwerking van persoonsgegevens; merkt op dat het Comité in 2023 een nieuwe onlineversie van zijn register van dossiers en een nieuw gezamenlijk register van dossiers samen met het CvdR heeft gecreëerd, merkt op dat het eerstgenoemde register eind 2023 121 dossiers bevatte en het laatstgenoemde 25 dossiers; merkt voorts op dat het Comité in 2023 een nieuwe procedure voor de omgang met datalekken heeft aangenomen, een gids over gegevensbescherming heeft gepubliceerd en verschillende voorlichtingsinitiatieven voor zijn personeel en leden heeft uitgerold; merkt tot slot op dat de EDPS in 2023 één onderzoek heeft ingesteld met betrekking tot het beheer van een externe audit, en een eerder onderzoek heeft voortgezet naar het gebruik van clouddiensten door de instellingen van de Unie in het kader van de Cloud II-overeenkomsten, en merkt op dat voor beide onderzoeken nog geen conclusies bekend zijn; verzoekt het Comité om de kwijtingsautoriteit op de hoogte te houden van de follow-up van deze kwesties; 47. merkt op dat het Comité in 2023 zijn project inzake de apparatuur van al zijn vergaderzalen heeft afgerond, waarbij nog eens 14 zalen volledig zijn uitgerust met technologieën voor hybride gebruik; waardeert het feit dat het Comité in 2023 alle aanbestedingsprocedures voor opdrachten met een hoge waarde op volledig digitale wijze heeft uitgevoerd, voor alle contractuele overeenkomsten de gekwalificeerde elektronische handtekening heeft gebruikt en opleidingen voor het personeel heeft aangeboden over de overgang naar het beheersinstrument voor openbare aanbestedingen (PPMT) en het financierings- en aanbestedingsportaal; 48. prijst het Comité voor zijn concrete maatregelen in 2023 om ervoor te zorgen dat zijn personeel de nodige digitale vaardigheden verwerft in een steeds meer gedigitaliseerde werkomgeving; neemt in dit verband kennis van de activiteiten, zoals “mini-hackatons”, die worden georganiseerd in het kader van een peer-to-peernetwerk dat samen met het CvdR is opgezet ter bevordering van een beter gebruik en begrip van digitale hulpmiddelen voor samenwerking, evenals peer-to-peercoaching en onderlinge kennisuitwisseling; stelt vast dat de resultaten van deze activiteiten zijn verwerkt in het opleidingsaanbod van het Comité; 49. merkt op dat er in oktober 2023 richtsnoeren voor het personeel inzake het gebruik van artificiële intelligentie (AI) zijn vastgesteld, dat al het personeel een infosessie kon volgen over de kansen en uitdagingen van AI en dat de personeelsleden aanvullende communicatie hebben ontvangen in de vorm van op kennis gebaseerde artikelen op het intranet van het Comité om hun bewustzijn van AI te vergroten; 50. merkt op dat in 2023 het werk rondom de invoering en toepassing van het NIST-kader voor cyberbeveiliging binnen zowel het Comité als het CvdR werd voortgezet, waarbij de focus van de in 2023 genomen maatregelen lag bij een aantal van de beginselen van dat kader, namelijk de “protect and detect”-principes; merkt op dat het “Essential Eight”-cyberbeveiligingskader wordt gebruikt voor de toepassing van mitigatiestrategieën; merkt voorts op dat het Comité in 2023 geen cyberaanvallen heeft gehad, maar eind 2022 en begin 2024 wel te maken heeft gehad met korte Denial of Service (DoS)-aanvallen op extern gehoste websites van het Comité; 51. dringt er bij het Comité op aan zijn begroting voor cyberbeveiliging tot minstens 10 % van zijn totale IT-uitgaven te verhogen, in overeenstemming met de EU-richtlijnen over cyberbeveiliging, om zich beter te beschermen tegen cyberdreigingen, met name op het gebied van gevoelige beleids- en begrotingsgegevens; Gebouwen 52. bevestigt de ontvangst van het verslag van het Comité van 3 juni 2024 waarin de kwijtingsautoriteit wordt geïnformeerd over het gebouwenbeleid van het Comité, overeenkomstig artikel 266, lid 1, van het Financieel Reglement van de Unie; stelt met tevredenheid vast dat het Comité, samen met het CvdR, een van de belangrijkste prioriteiten van zijn gebouwenstrategie voor 2017 heeft verwezenlijkt, namelijk “geografische concentratie van de gebouwen”; merkt voorts op dat deze prestatie reeds een besparing heeft opgeleverd doordat de huurkosten van het gehele VMA-gebouw lager zijn dan de huurkosten van de drie gebouwen die voorheen werden gehuurd; begrijpt dat deze besparing ongeveer 1,8 miljoen EUR bedraagt, wat volgens bovengenoemd verslag overeenkomt met de huurkosten van het B100-gebouw; stelt vast dat het Comité momenteel zijn gebouwenstrategie van 2017 voor de lange termijn actualiseert en dat het daarmee tegen eind 2025 klaar zou moeten zijn; verzoekt het Comité de kwijtingsautoriteit op de hoogte te houden van de resultaten van deze exercitie; 53. is ingenomen met de voltooiing van de renovatiewerkzaamheden (d.w.z. inrichtingswerkzaamheden) van het nieuw aangekochte VMA-gebouw, die onder meer de installatie van slimme energiebesparende technologieën betroffen; steunt het plan van het Comité om technische en milieuaudits van al zijn gebouwen uit te voeren, en meent dat het op basis van de resultaten van die audits mogelijk moet zijn om alle technische installaties en gebouwencomponenten in kaart te brengen die ofwel volledig of gedeeltelijk moeten worden gerenoveerd ofwel moeten blijven zoals zij zijn, met het oog op afstemming op de doelstellingen van de Europese Green Deal; verzoekt het Comité de kwijtingsautoriteit op de hoogte te houden van de resultaten en follow-up van deze audits; 54. merkt op dat de taskforce “nieuwe werkmethoden”, die in 2022 is opgericht, in 2023 een eerste prognoseverslag heeft uitgebracht, waarin de nadruk ligt op beschikbare kantoorruimte en mogelijkheden voor optimalisering; neemt kennis van het voornemen van het Comité om deze exercitie voort te zetten via een proces waarbij het personeel betrokken is, om samen vorm te geven aan de toekomstige werkplekken; verzoekt het Comité de kwijtingsautoriteit op de hoogte te houden van de geboekte voortgang op dit punt; 55. is ingenomen met de toezegging van het Comité en het CvdR om het beginsel van universeel ontwerp systematisch toe te passen op hun infrastructuur, waardoor de toegankelijkheid van hun gebouwen is gewaarborgd omdat hiermee reeds in de ontwerpfase rekening is gehouden; merkt op dat de twee comités in 2023 een reeks verschillende maatregelen hebben genomen om ervoor te zorgen dat hun gebouwen toegankelijk zijn voor mensen met verschillende soorten handicaps, onder meer in verband met de modernisering van de liften in het JDE-gebouw; Milieu en duurzaamheid 56. is ingenomen met de groene praktijken van het Comité en prijst de verdere vermindering van het gas-, elektriciteits- en waterverbruik en de koolstofuitstoot en een toename van het recyclingpercentage in verband met de activiteiten van het Comité in 2023 ten opzichte van 2019; wijst op een lichte verslechtering van het afvalvolume ten opzichte van 2019, van -66 % in 2022 naar -56 % in 2023 als gevolg van een hogere bezetting van de kantoren; 57. merkt op dat de hogere energie-efficiëntie en de lagere uitstoot zijn bereikt door middel van investeringen in innovatieve energie-efficiënte gebouwinstallaties, waaronder de slimme energiebesparende technologieën die in het VMA-gebouw zijn geïnstalleerd, de aankoop van 100 % groene elektriciteit, de invoering van specifieke milieucriteria in alle aanbestedingsprocedures met een waarde boven de 60 000 EUR, papierloos werken en andere maatregelen zoals het inperken van de tijd dat de verlichting is ingeschakeld, het verlagen van de standaardtemperatuur in alle gebouwen tot 19 graden in de winter of het sluiten van gebouwen in perioden van lage bezetting, naast vele andere maatregelen; merkt op dat de vermindering van het energieverbruik van het Comité overeenkomt met een percentage van 3,4 % en een financieel voordeel van 65 395 EUR; 58. maakt uit het follow-upverslag op dat de slimme energiebesparende technologieën die in het onlangs gerenoveerde VMA-gebouw zijn geïnstalleerd, in 2023 hebben bijgedragen tot een vermindering van het energieverbruik (gas en elektriciteit) van het Comité van 20 % tot 30 %; herhaalt niettemin zijn verzoek aan het Comité om het Parlement een update te verstrekken over het rendement van de investeringen in die technologische installaties; 59. is verheugd dat het Comité een energiebesparingsstrategie met maatregelen voor de korte, middellange en lange termijn heeft aangenomen; merkt in dit verband op dat het Comité een milieuaudit van al zijn gebouwen is gestart om onder meer de energieprestaties van de huidige structuren en apparatuur in kaart te brengen en een schatting te maken van het milieurendement van de noodzakelijke investeringen ten opzichte van de totale kosten (onderhoud, verbruik enz.) over een periode van 30 jaar; merkt voorts op dat er studies inzake energie-efficiëntiemaatregelen gepland zijn voor 2024 en 2025; verzoekt het Comité de kwijtingsautoriteit op de hoogte te houden van de voortgang met betrekking tot deze kwesties; 60. herinnert eraan dat de zonnepanelen van het Comité in 2022 15,5 MWh elektriciteit hebben opgewekt, oftewel 0,25 % van het jaarlijkse verbruik van het Comité, en dat dit cijfer in 2023 is gedaald tot 5,75 MWh; maakt met tevredenheid uit de vragenlijst op dat het Comité het goede voorbeeld geeft met betrekking tot maatregelen en acties ten behoeve van duurzame mobiliteit; Interinstitutionele samenwerking 61. prijst de nauwe samenwerking die het Comité op administratief niveau met het CvdR tot stand heeft gebracht door middel van de nieuwe samenwerkingsovereenkomst die in 2022 werd ondertekend, waarbij de twee comités gebouwen en gezamenlijke diensten delen op het gebied van vertaling, infrastructuur, logistiek, beveiliging, aanbestedingen, financieel beheer en IT, met behoud van volledige institutionele autonomie; is ingenomen met de positieve ontwikkeling in 2023 die inhield dat de twee comités verdere overeenstemming hebben bereikt over de ontwikkeling en financiering van een gedeelde communicatieruimte met gezamenlijke audiovisuele faciliteiten in het JDE-gebouw; verzoekt het Comité de begrotingsbesparing op audiovisueel gebied die in het eerste jaar van de tenuitvoerlegging van die overeenkomst is gerealiseerd, in kaart te brengen en het Parlement hierover te informeren; verzoekt het Comité nogmaals deze samenwerking op andere gebieden voort te zetten en uit te breiden om dubbel werk te voorkomen en de exploitatiekosten van de diensten die beschikbaar zijn in de gebouwen die door het Comité en het CvdR worden gedeeld, verder te rationaliseren; verzoekt het Comité en het CvdR na te gaan of het mogelijk is één administratie op te zetten voor hun gezamenlijke diensten, en directoraten of afdelingen voor de diensten in verband met hun specifieke en onafhankelijke mandaten gescheiden te houden; moedigt het Comité en het CvdR aan hun samenwerking en synergieën verder uit te breiden; 62. merkt op dat er ook in 2023 begrotingsbesparingen en efficiëntiewinst werden gerealiseerd dankzij actieve samenwerking tussen het Comité en andere instellingen van de Unie, onder meer door de plenaire vergaderingen van het Comité te organiseren in de gebouwen van de Commissie en het Parlement, waar de locaties en bijbehorende diensten gratis of tegen tarieven onder de externe marktprijzen worden verleend; 63. stelt met tevredenheid vast dat het Comité en het Parlement in 2023 opnieuw hebben onderhandeld over hun interinstitutionele overeenkomst en deze in 2024 hebben ondertekend, en stelt vast dat de overeenkomst tot doel heeft relevantere en tijdiger bijdragen te leveren gedurende de wetgevingscyclus, en de bilaterale samenwerking te versterken; is ingenomen met het feit dat dankzij het nieuwe samenwerkingsprotocol van het Comité met de Commissie, dat in 2022 is ondertekend, de impact van het Comité reeds is toegenomen, bijvoorbeeld in de pre-wetgevingsfase door middel van verkennende adviezen; moedigt het Comité aan zijn synergieën met het Parlement op het gebied van politiek, wetgeving en communicatie te versterken, met name in het kader van het Europees burgerinitiatief en het Europees Semester; 64. spreekt nogmaals zijn waardering uit voor de uitbesteding (via overeenkomsten inzake dienstverleningsniveau) van specifieke diensten aan de Commissie, namelijk de afwikkeling van personeelsaangelegenheden en het gebruik van financiële IT-tools en IT-tools voor personeelsbeheer, alsook voor de deelname van het Comité aan interinstitutionele aanbestedingsprocedures die worden geleid door andere instellingen, waarbij het Comité in 2023 opnieuw profiteerde van synergieën op het vlak van IT, dienstreizen, verzekeringen, vervoer, vertaling en audiovisuele apparatuur; 65. wijst op de rol van het Comité bij het aanhalen van de banden met en tussen de nationale economische en sociale raden van de lidstaten; neemt op basis van de vragenlijst kennis van de maatregelen die het Comité heeft genomen om het netwerk van nationale economische en sociale raden en de bijbehorende online gemeenschap te versterken, waaronder de oprichting van gezamenlijke werkgroepen en uitwisselingsprogramma’s, de ontwikkeling van een IT-platform voor samenwerking, en de deelname aan gemeenschappelijke evenementen, naast nog andere maatregelen; pleit voor aanhoudende samenwerking op gebieden van gemeenschappelijk belang en voor de uitwisseling van goede werkwijzen, en wijst erop dat het maatschappelijk middenveld van essentieel belang is om de huidige uitdagingen van de Unie te kunnen aangaan; Communicatie 66. merkt op dat de totale begroting van het Comité voor communicatie in 2023 2,15 miljoen EUR bedroeg, een stijging ten opzichte van de 1,5 miljoen EUR die in 2022 voor communicatie begroot was; merkt op dat die middelen voornamelijk werden toegewezen aan de vier vlaggenschipevenementen die in 2023 werden georganiseerd (Europees burgerinitiatief, Jouw Europa, jouw mening!, prijs voor biologische voeding en de 14e EESC-prijs voor het maatschappelijk middenveld), aan de verbetering en/of vernieuwing van de sociale mediakanalen, de externe website en het audiovisueel materiaal van het Comité, alsook aan media- en perspublicaties; prijst het Comité voor zijn communicatieactiviteiten in het kader van zijn communicatieprioriteiten voor 2023, zoals onder meer het Blue Deal-initiatief, COP28, de resolutie over democratie en het 65-jarig bestaan van het Comité; 67. prijst het Comité voor zijn werk in 2023 op het vlak van strategische communicatie; merkt op dat het Comité een nieuwe communicatiestrategie heeft aangenomen om zijn imago en bereik te verbeteren; merkt op dat het Comité in het kader van die strategie zijn belangrijkste evenementen heeft gewebstreamd, meestal in alle talen van de Unie, nieuwe communicatietools heeft gelanceerd zoals de videoreeks “Verslag uit de plenaire vergadering”, zijn beschikbare middelen voor communicatie heeft geconcentreerd op de vlaggenschipevenementen van het Comité voor 2023, en een bijzondere inzet heeft getoond om zijn bereik op sociale media te vergroten; 68. verzoekt het Comité meer toezicht te houden op en verslag uit te brengen over arbeidsrechten, sociale inclusie en mensenrechtenschendingen in het kader van door de EU gefinancierde programma’s, om te zorgen voor meer verantwoordingsplicht in zijn adviestaken en beleidsaanbevelingen; 69. merkt op dat het aantal volgers op sociale media op de platforms van het Comité in 2023 aanzienlijk is toegenomen, namelijk met 25 000; merkt op dat het Comité eind 2023 61 416 volgers op X had (een stijging van 5 % ten opzichte van 2022), 61 761 volgers op LinkedIn (een stijging van 30 % ten opzichte van 2022), 46 868 volgers op Facebook (een stijging van 5,3 % ten opzichte van 2022) en 17 428 volgers op Instagram (een stijging van 45 % ten opzichte van 2022); 70. is ingenomen met de positieve aanpak van het Comité ten aanzien van het gebruik van opensourceoplossingen voor zijn onlinecommunicatie; constateert dat het Comité in juli 2023 zijn eerste account opende op het EU Voice Mastodon-platform, een gedecentraliseerd, gratis en opensourcesocialemedianetwerk waar gebruikers in een op privacy gerichte en reclamevrije omgeving met elkaar kunnen communiceren; stelt vast dat het Comité in de tweede helft van 2023 actief heeft gecommuniceerd via zijn Mastodon-account, waarbij het dagelijks bijdragen online zette over zijn activiteiten en prioriteiten en waardoor de Unie onder de aandacht werd gebracht; neemt nota van het besluit van het Comité om vanaf 2024 zijn aanwezigheid op genoemd platform stop te zetten. Het Europees Parlement, – gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023 (1) , – gezien de geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023 ( COM(2024)0272 – C10‑0074/2024) (2) , – gezien het jaarlijks activiteitenverslag 2023 van het Comité van de Regio’s en zijn verslag over het begrotings- en financieel beheer van het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de instellingen (3) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (4) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien artikel 314, lid 10, en de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (5) , en met name de artikelen 59, 118, 260, 261 en 262, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (6) , en met name de artikelen 59, 118, 266, 267 en 268, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10‑0046/2025 ), 1. verleent de secretaris-generaal van het Comité van de Regio’s kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Comité van de Regio’s voor het begrotingsjaar 2023; 2. formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie; 3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan het Comité van de Regio’s, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie). 2. Resolutie van het Europees Parlement van 7 mei 2025 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023, afdeling VII – Comité van de Regio’s ( 2024/2026(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023, afdeling VII – Comité van de Regio’s, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10‑0046/2025 ), A. overwegende dat de kwijtingsautoriteit in het kader van de kwijtingsprocedure wenst te benadrukken dat het bijzonder belangrijk is de democratische legitimiteit van de instellingen van de Unie verder te versterken door de transparantie en de verantwoordingsplicht te verbeteren en door het concept van resultaatgericht begroten en een goed personeelsbeheer toe te passen; B. overwegende dat het Comité van de Regio’s (het “Comité”) een politieke vergadering is van 329 leden, gekozen in de regio’s, steden, dorpen en gemeenten van de 27 lidstaten van de Unie, die fungeert als adviesorgaan voor de instellingen van de Unie en tot taak heeft om vanuit het standpunt van de lokale en regionale overheden bij te dragen tot de beleidsvorming en de besluitvorming van de Unie, en er tegelijkertijd toe bij te dragen dat de Unie doeltreffender wordt en dichter bij de burgers komt te staan; C. overwegende dat de Commissie en de Raad in bepaalde gevallen verplicht zijn het Comité te raadplegen en dat het Comité bevoegd is om in gevallen waarin het zulks dienstig acht op eigen initiatief een advies uit te brengen, hetgeen in de Verdragen is vastgelegd, en dat daarin ook wordt bepaald dat het Parlement het Comité kan raadplegen; D. overwegende dat de werkzaamheden van het Comité worden bepaald op basis van zijn algemene politieke strategie, als uiteengezet in zijn resolutie van 2 juli 2020 over de prioriteiten van het Comité van de Regio’s voor 2020-2025, en dat het Comité voor de periode 2020-2025 (7) drie politieke prioriteiten heeft vastgesteld en met het oog daarop drie communicatiecampagnes heeft uitgewerkt: Europa dichter bij de burger brengen, Bouwen aan veerkrachtige regionale en lokale gemeenschappen en Bevordering van cohesie als fundamentele waarde van de EU; E. overwegende dat lokale en regionale overheden een derde van de overheidsuitgaven en de helft van de overheidsinvesteringen doen en een vierde van de belastinginkomsten ontvangen, en in veel lidstaten bevoegdheden hebben op belangrijke gebieden als onderwijs, economische ontwikkeling en cohesie, milieu, sociale bescherming, gezondheidszorg en diensten van algemeen belang, en dat de coördinatie van beleidsmaatregelen op lokaal, regionaal, nationaal en Europees niveau dus de legitimiteit van wetgeving versterkt, het draagvlak voor beleid vergroot en ervoor zorgt dat beleid meer effect sorteert bij de burgers; F. overwegende dat het Comité als politieke doelstelling heeft zijn betrokkenheid bij de gehele politieke en wetgevingscyclus van de Unie te vergroten en de band met de burgers van de Unie te versterken via de leden van het Comité, die in hun gemeenschappen en in hun nationale verenigingen van lokale en regionale overheden fungeren als krachtige multiplicatoren; G. overwegende dat het Comité elf belangrijke prioritaire gebieden heeft aangewezen om zijn optreden in 2023 strategischer en doeltreffender te maken: (1) een follow-up van de Conferentie over de toekomst van Europa, actieve subsidiariteit en betere regelgeving; (2) Oekraïne en uitbreiding; (3) Energie- en klimaatcrisis; (4) Milieu; (5) Cohesiebeleid – de uitvoering van het cohesiebeleid in een hogere versnelling brengen en het gereed maken voor de periode na 2027; (6) Meerjarig financieel kader; (7) Economische governance voor een eerlijk en duurzaam Europa; (8) Europees Jaar van de vaardigheden 2023; (9) Partnerschap voor regionale innovatie en bevordering van territoriale missies; (10) Civiele bescherming; (11) Voedselzekerheid; H. overwegende dat Verordening (EU) 2021/1060 (8) , die onder meer betrekking heeft op het cohesiebeleid en de financiering van de Unie in de periode 2021-2027 en die in juli 2021 in werking is getreden, een artikel bevat inzake partnerschap dat functioneert volgens het beginsel van bestuur op verschillende niveaus, waarbij het Comité en het Parlement een ondersteunende rol spelen en waarbij de regio’s en hun lokale en regionale overheden betrokken zijn; spreekt zijn krachtige steun uit voor een versterking van de investeringen van de Unie die verband houden met regionale en lokale veerkracht in het volgende meerjarig financieel kader (MFK); I. overwegende dat in het kader van de meer dan 400 nationale en regionale programma’s voor de uitvoering van het cohesiebeleid van de Unie in de programmeringsperiode 2021-2027 ongeveer 380 miljard EUR uit verschillende fondsen beschikbaar wordt gesteld voor de aanpak van de economische, sociale en milieu-uitdagingen waarmee de regio’s, steden, dorpen en gemeenten van de Unie worden geconfronteerd; J. overwegende dat op 19 februari 2021 Verordening (EU) 2021/241 (9) tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit van de Unie in werking is getreden, die de rechtsgrondslag vormt voor de verdeling van middelen en leningen ten belope van maximaal 672,5 miljard EUR (in prijzen van 2018) onder de lidstaten tussen 2021 en 2026, en tevens tot doel heeft de economische, sociale en territoriale samenhang te ondersteunen en de ongelijkheden tussen de regio’s van de Unie aan te pakken; K. overwegende dat het Comité, als instelling van de Unie in de zin van het Financieel Reglement, zijn eigen jaarrekening moet vaststellen, die wordt opgesteld overeenkomstig de door de rekenplichtige van de Commissie vastgestelde boekhoudregels (boekhoudregels van de Europese Unie) op basis van de internationale standaarden voor overheidsboekhouding, die uiteindelijk in die van de Unie worden geconsolideerd; 1. merkt op dat de begroting van het Comité onder MFK-rubriek 7, “Europees openbaar bestuur” (“rubriek 7”) valt, die in 2023 in totaal 12,3 miljard EUR bedroeg, oftewel 6,4 % van de begrotingsuitgaven van de Unie; merkt op dat de begroting van het Comité in 2023 0,95 % van de kredieten van MFK-rubriek 7 uitmaakt; 2. neemt er nota van dat de Europese Rekenkamer (de “Rekenkamer”) in haar jaarverslag (het “verslag van de Rekenkamer”) over het begrotingsjaar 2023 een steekproef van 70 verrichtingen onder rubriek 7 heeft onderzocht, waarvan er 21 (30 %) fouten bevatten; merkt voorts op dat de Rekenkamer vijf van deze fouten heeft gekwantificeerd en daarbij een foutenpercentage onder de materialiteitsdrempel heeft geschat; 3. neemt nota van de opmerking in het verslag van de Rekenkamer dat de administratieve uitgaven ook uitgaven voor personele middelen, met inbegrip van pensioenen, omvatten, die in 2023 goed waren voor zo’n 70 % van de totale administratieve uitgaven, en uitgaven voor gebouwen, uitrusting, energieverbruik, communicatie en informatietechnologie; is ingenomen met het hernieuwde advies van de Rekenkamer dat administratieve uitgaven over het algemeen een laag risico met zich meebrengen; 4. verneemt met spijt uit het verslag van de Rekenkamer haar oordeel over een transactie van het Comité in 2023, waarin de Rekenkamer stelt dat de tienjarige looptijd van een contract voor het onderhoud van gebouwen niet voldoende gerechtvaardigd was; Begrotings- en financieel beheer 5. maakt uit het jaarlijks activiteitenverslag van het Comité voor 2023 op dat de definitieve goedgekeurde begroting van het Comité in 2023 116 675 392 EUR bedroeg, met inbegrip van gewijzigde begroting nr. 4/2023 (salaris en energie), wat neerkomt op een stijging van 6 698 534 EUR (d.w.z. + 6,10 %) ten opzichte van 2022; is verheugd dat het begrotingsuitvoeringspercentage van het Comité met betrekking tot de vastleggingskredieten voor het lopende jaar is gestegen van 99,20 % in 2022 naar 99,9 % in 2023, en dat het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten voor het lopende jaar is gestegen van 88 % in 2022 naar 91,20 % in 2023; is er voorts mee ingenomen dat het uitvoeringspercentage van C8-kredieten is gestegen van 81,60 % in 2022 naar 85 % in 2023; is van mening dat deze hoge uitvoeringspercentages enerzijds een teken zijn van goed budgettair en financieel beheer door het Comité dankzij versterkt toezicht op de uitvoering van de begroting, tijdige begrotingsprognoses en herschikking van middelen om in te spelen op onvoorziene gebeurtenissen, maar er anderzijds ook op kunnen wijzen dat het Comité extra middelen nodig heeft; verzoekt de Commissie en de begrotingsautoriteit hiermee in het kader van de begrotingsprocedure rekening te houden; 6. merkt op dat het Comité in de loop van 2023 31 overschrijvingen heeft uitgevoerd voor een totaalbedrag van 2,84 miljoen EUR, waarvan 25 interne overschrijvingen voor een totaalbedrag van 0,98 miljoen EUR en zes externe overschrijvingen voor een totaalbedrag van 1,86 miljoen EUR, waarvan ongeveer 0,8 miljoen EUR is overgeschreven naar begrotingsonderdelen die betrekking hebben op door de hoge inflatie/indexering getroffen contracten; merkt op dat de gevolgen van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne in 2023 bleven drukken op de begroting van het Comité; merkt in dit verband op dat het Comité het zwaarst werd getroffen door de hoge inflatie, direct dan wel indirect, op gebieden als reiskosten (dienstreizen), energie, huur van gebouwen, onderhoudscontracten, bouwprojecten, alsook papier en offsetplaten; 7. neemt nota van een stijging van circa 20 % van de betalingen voor de leden van het Comité, waarbij de betalingen in 2022 6 573 307 EUR bedroegen en in 2023 7 955 968 EUR; deze betalingen betroffen reiskosten (8 119 betalingen), reisvergoedingen (4 449 betalingen), vergoedingen voor vergaderingen met fysieke deelname (7 845 betalingen) en met deelname op afstand (152 betalingen); 8. merkt op dat de begroting voor dienstreizen (kredieten voor het lopende jaar) stabiel is gebleven, met 420 833 EUR in 2023 (tegenover 419 657 EUR in 2022) en een uitvoeringspercentage van ongeveer 80 % in 2023 (vergelijkbaar met 2022); merkt op dat de begroting voor dienstreizen van het Comité toch stabiel is gebleven ondanks een stijging van de gemiddelde reis- en verblijfkosten; dit als gevolg van een daling van 13 % van het aantal dienstreizen in 2023 ten opzichte van 2022; is ingenomen met het feit dat de vergoeding voor reis- en vergaderkosten voor het voorzitterschap van het Comité (de voorzitter en eerste vicevoorzitter), die wordt gefinancierd uit de algemene begroting voor uitgaven van de leden, tussen 2022 en 2023 is afgenomen van 71 810 EUR tot 62 268 EUR, wat neerkomt op een daling met 13 %; moedigt het Comité aan de uitgaven op dit gebied verder te rationaliseren en te verminderen en te zorgen voor een optimale toewijzing van middelen overeenkomstig de beginselen van goed financieel beheer; 9. constateert met bezorgdheid een stijging van circa 19 % van de kredieten voor vertolkingsdiensten in het lopende jaar, te weten van 3 494 miljoen EUR in 2022 tot 4 167 miljoen EUR in 2023; verzoekt het Comité toe te lichten wat de redenen voor deze stijging zijn, aangezien het Comité tegelijkertijd melding heeft gemaakt van besparingen door in 2023 gebruik te maken van vertolking op afstand; 10. merkt op dat de forfaitaire vergoeding voor vergaderingen op afstand die het Comité tot 23 juli 2023 betaalde aan zijn leden, hun plaatsvervangers, alsook aan deskundigen van rapporteurs en sprekers die worden uitgenodigd om vergaderingen op afstand of hybride vergaderingen bij te wonen, 200 EUR bedroeg; merkt voorts op dat op die datum nieuwe regels ter zake in werking zijn getreden, waarbij de forfaitaire vergoeding voor vergaderingen op afstand is vastgesteld op 50 % van de reguliere vergoeding voor vergaderingen, die 359 EUR bedraagt, dus op 179,50 EUR; wijst er in dit verband op dat het totale bedrag dat wordt betaald voor vergoedingen voor vergaderingen op afstand aanzienlijk is gedaald, van 1 742 000 EUR in 2021 en 489 600 EUR in 2022 tot 32 632 EUR in 2023, maar dat de totale uitgaven in verband met begrotingslijn 1004 (“Reis- en verblijfkosten, deelname aan vergaderingen en daarmee samenhangende uitgaven”) aanzienlijk zijn gestegen, van circa 6,6 miljoen EUR in 2022 tot circa 8 miljoen EUR in 2023, voornamelijk als gevolg van een sterke terugkeer naar fysieke vergaderingen in 2023 en de stijging van de reisgerelateerde prijzen na de COVID-19-pandemie; 11. uit zijn bezorgdheid over de aanzienlijke stijging van de reis- en vergadervergoedingen die aan de leden van het Comité worden betaald, van 6,6 miljoen EUR in 2022 tot 8 miljoen EUR in 2023; verzoekt het Comité een duidelijke kostenefficiëntiestrategie voor reiskosten vast te stellen, met inbegrip van meer gebruik van deelname op afstand en hybride vergaderingen om onnodige kosten en emissies te verminderen en tegelijkertijd de politieke betrokkenheid te handhaven; 12. betreurt dat de gemiddelde tijd voor het verrichten van betalingen is gestegen van 17,87 dagen in 2022 tot 21,88 dagen in 2023; begrijpt niettemin dat deze stijging het gevolg is van het feit dat het Comité in 2023 een recordaantal facturen heeft verwerkt en betaald, namelijk 5 723 ten opzichte van 4 260 in 2022; merkt in dit verband op dat het percentage handelsfacturen die het Comité langs elektronische weg heeft ontvangen, is gestegen van 68 % in 2022 tot 76 % in 2023, en in 2024 is blijven stijgen; Intern beheer, prestaties en interne controle 13. erkent dat het Comité een fundamentele rol speelt bij het leveren van een bijdrage aan de beleidsontwikkeling en besluitvorming van de Unie door de belangen van lokale en regionale overheden in de Unie te vertegenwoordigen; wijst erop dat het verslag over de prestaties van het Comité in het kader van zijn jaarlijkse operationele plan in 2023 was gebaseerd op 25 doelstellingen, waarvan aan de hand van 80 kwantitatieve indicatoren is beoordeeld in hoeverre ze zijn gerealiseerd, waarbij de streefdoelen van het overgrote deel van deze indicatoren (circa 75 %) zijn gehaald met een niveau van ten minste 90 %; 14. wijst erop dat het Comité bijdraagt aan het beleids- en besluitvormingsproces van de Unie vanuit het perspectief van de regionale en lokale overheden in de Unie en dat het een kader biedt om de samenwerking tussen het lokale, regionale, nationale en Europese niveau te verbeteren en Europa dichter bij de burgers te brengen; betreurt dat het Comité wegens begrotingsbeperkingen minder goed in staat is geweest om zijn doelstelling om de burgers dichter bij de Unie te brengen volledig te verwezenlijken, wat de toegevoegde waarde van het Comité beperkt; 15. steunt het Comité – gezien de belangrijke rol die het speelt bij het vergroten van de democratische legitimiteit van de wetgeving van de Unie door te zorgen voor een actieve coördinatie van de regionale en lokale overheden – bij zijn inspanningen om meer territoriale effectbeoordelingen (TEB's) uit te voeren, mede in overeenstemming met het eindverslag en de aanbevelingen van de Conferentie over de toekomst van Europa; 16. prijst het Comité voor zijn politieke verwezenlijkingen op zijn belangrijkste prioritaire gebieden in 2023; wijst erop dat het Comité zijn opdracht vervult door middel van adviezen waarin het reageert op wetgevingsvoorstellen van de Commissie (waarover het om advies is gevraagd), initiatiefadviezen waarin het de instellingen van de Unie oproept om actie te ondernemen, en resoluties waarin het zijn standpunt over specifieke thema’s uiteenzet; stelt vast dat het Comité in 2023 53 adviezen en 6 resoluties heeft aangenomen, een daling ten opzichte van de 55 adviezen en 8 resoluties die in 2022 zijn aangenomen, hoewel de kredieten en het personeelsbestand zijn opgeschroefd; moedigt het Comité aan te blijven werken aan de verbetering van zijn prestaties en zijn doeltreffendheid; is ingenomen met de inspanningen van het Comité om hervormingsgerichte en innovatieve oplossingen in te voeren, de administratie te stroomlijnen en overlappende rollen met andere organen te voorkomen; 17. waardeert het dat het Comité in 2023 is doorgegaan met de uitvoering van maatregelen om zijn administratie te moderniseren en de kosteneffectiviteit te verbeteren in het kader van het programma “Going for IMPact”; wijst in dit verband op de vooruitgang die is geboekt bij de digitalisering en optimalisering van de workflow, de modernisering van de plannings- en verslagleggingsinstrumenten van het Comité, de oprichting van een centrale vergaderdienst en de versterking van de samenwerking met andere instellingen of organen (bijv. het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC), de Commissie, het Parlement, het Bureau voor infrastructuur en logistiek); prijst het Comité voor de uitvoering van bijna 90 % van de in 2021 gestarte vereenvoudigingsprojecten op het gebied van administratieve processen, schriftelijke procedures en (interne) juridische documenten; 18. stelt in het licht van de antwoorden van het Comité op de vragenlijst van de Commissie begrotingscontrole van het Parlement naar aanleiding van de kwijting voor de begroting 2023 (de “vragenlijst”) met tevredenheid vast dat het Comité er dankzij het programma “Going for IMPact” in 2023 in is geslaagd zijn doelstellingen af te stemmen op de beschikbare middelen die onder druk stonden door de inflatoire gevolgen van de oorlog in Oekraïne; prijst met name de vooruitgang die het Comité heeft geboekt bij de uitvoering van het project “Convergentie” (een op SharePoint gebaseerd instrument voor planning, rapportage, risicobeoordeling en bedrijfscontinuïteit) en het nieuwe bedrijfscontinuïteitsbeleid; 19. erkent de impact van de werkzaamheden van het Comité, met name zijn adviezen, die in 2023 gedeeltelijk werden overgenomen in resoluties, standpunten, voorstellen, verslagen, evaluaties, conclusies of trialogen van de Commissie, het Parlement of de Raad; verzoekt het Comité de instellingen van de Unie en andere begunstigden van het beleid van de Unie nuttige en relevante input te blijven leveren, zoals gegevens uit de praktijk en analyses; is ingenomen met de grotere betrokkenheid van het Comité in de gehele politieke en wetgevingscyclus van de Unie door middel van samenwerkingsovereenkomsten en actieplannen met de Commissie, het Parlement en de Europese Investeringsbank; is van mening dat leden van het Comité en het EESC moeten worden uitgenodigd voor relevante parlementaire vergaderingen over kwesties die onder hun bevoegdheid vallen; neemt ter kennis dat de leden van het Comité in 2023 tevens een ontmoeting hebben gehad met de Raad en de permanente vertegenwoordigingen en hebben deelgenomen aan de door het voorzitterschap van de Raad georganiseerde evenementen, zodat de standpunten van het Comité in de wetgeving van de Unie tot uiting komen; feliciteert het Comité met het vergroten van zijn betrokkenheid bij wetgevingstrialogen, en met name met het feit dat het in 2023 voor het eerst toegang heeft gekregen tot trialoogdocumenten; 20. verzoekt het Comité te zorgen voor een grotere betrokkenheid van regionale en lokale overheden bij de besluitvorming van de Unie door gestructureerde raadplegingsmechanismen op te zetten met regionale en lokale autoriteiten, waaronder parlementen, gemeentebesturen en lokale maatschappelijke organisaties, alvorens adviezen uit te brengen; dringt er bij het Comité op aan te pleiten voor een verplicht raadplegingsproces over wetgevingsaangelegenheden die aanzienlijke gevolgen hebben voor de regionale ontwikkeling en het cohesiebeleid; 21. merkt met betrekking tot het nieuwe internecontrolekader op dat het Comité vanaf 2023 een nieuwe methode voor controles achteraf heeft ingevoerd om de aanpak te vereenvoudigen en af te stemmen op de praktijk van de andere instellingen van de Unie, waarbij de controles achteraf nu gecentraliseerd en niet langer gedecentraliseerd gebeuren; merkt op dat de controles achteraf in 2023 gericht waren op het basissalaris en de gewerkte tijd, waarbij 55 dossiers werden geverifieerd, en dat de statistische schatting van het foutenpercentage bij de referentiepopulatie 0 % bedroeg; merkt voorts op dat het Comité zijn exercitie voor betere naleving en grotere doeltreffendheid in 2023 nogmaals heeft doorgevoerd om te beoordelen in hoeverre het Comité bepaalde internecontrolenormen naleeft en deze doeltreffend uitvoert; prijst het Comité naar aanleiding van een melding over verbetering op dit gebied ten opzichte van de resultaten van de exercitie van 2022; moedigt het Comité aan zich te blijven inspannen om het nalevingsniveau en de doeltreffendheid van de bestaande internecontrolemaatregelen verder te verbeteren; stelt met betrekking tot het nieuwe beleid inzake gevoelige posten met tevredenheid vast dat het Comité in 2023 een screening heeft uitgevoerd om het risiconiveau van elke post en dus het gevoeligheidsniveau ervan vast te stellen, alsook de nodige maatregelen om die risico’s te beperken; 22. neemt ter kennis dat het Comité in 2023 twee nieuwe controles heeft uitgevoerd: een over de conformiteit van verschillende functies (bijv. risicobeheer, planning, controlesysteem) met de wetgeving inzake gegevensbescherming en een over de prestaties van de IT-organisatie in gezamenlijke diensten (het nieuwe gezamenlijke directoraat Innovatie en IT van het Comité en het EESC); merkt op dat naar aanleiding van elk van deze controles 11 aanbevelingen zijn gedaan, waarvan zeven als zeer belangrijk werden beschouwd; merkt voorts op dat naar aanleiding van de in 2022 gestarte controle van het beheer van de vacante posten tien aanbevelingen zijn gedaan, waarvan er drie zeer belangrijk waren; roept het Comité ertoe op om zo spoedig mogelijk uitvoering te geven aan de lopende aanbevelingen en om de kwijtingsautoriteit op de hoogte te houden van de vooruitgang op dit gebied; Personele middelen, gelijkheid en welzijn van het personeel 23. merkt op dat het Comité eind 2023 in totaal 559 personeelsleden telde (gedetacheerde nationale deskundigen, interimpersoneel, personeelsleden intra muros en stagiairs uitgezonderd), tegenover 533 personeelsleden in 2022; stelt vast dat het Comité eind 2023 74 arbeidscontractanten in dienst had, tegenover 56 arbeidscontractanten in 2022, en 96 tijdelijke functionarissen, tegenover 89 tijdelijke functionarissen in 2022, en dat daarbij 21 arbeidscontractanten een contract voor onbepaalde tijd hadden, 53 arbeidscontractanten een contract voor bepaalde tijd, 53 tijdelijke functionarissen een vaste functie bekleedden met een contract voor bepaalde tijd, 50 tijdelijke functionarissen een contract voor onbepaalde tijd hadden en drie tijdelijke functionarissen een tijdelijke functie bekleedden (in twee gevallen met een contract voor onbepaalde tijd en in het geval van de secretaris-generaal met een contract met een vaste duur van vijf jaar); merkt voorts op dat het Comité vijf uitzendkrachten en 12 externe personeelsleden in dienst had die, met uitzondering van de externe dienstverleners op het gebied van logistiek en IT, ter plaatse werkzaam waren; hoopt dat er een goede reden is voor de uitbreiding van het personeelsbestand; stelt vast dat de bezettingsgraad van de posten in de personeelsformatie in 2023 98 % bedroeg (een stijging ten opzichte van 96 % in 2022) en dat het personeelsverloop 6,6 % bedroeg (een daling ten opzichte van 10,80 % in 2022); 24. stelt vast dat het Comité steeds afhankelijker wordt van arbeidscontractanten en tijdelijke functionarissen (tot 26 % van de personeelsleden van het Comité); maakt uit de vragenlijst op dat deze afhankelijkheid met name wordt veroorzaakt door het feit dat er sinds 2018 geen EPSO-reservelijsten meer zijn voor generalistische administrateursprofielen; is bezorgd dat de stabiliteit op lange termijn en de continuïteit van de werkzaamheden van het Comité worden bedreigd door gebrek aan aantrekkelijkheid van de aangeboden contracten voor bepaalde tijd; onderstreept dat vaste personeelsleden belangrijk zijn om vaardigheden, de continuïteit en een productieve werkomgeving te behouden; merkt op dat het Comité in 2024 een intern vergelijkend onderzoek voor breed inzetbare personeelsleden heeft georganiseerd in vijf rangen (AST/SC1, AST1, AST3, AD5 en AD7); steunt het Comité bij zijn inspanningen om deze uitdagingen het hoofd te bieden; verzoekt het Comité aan de kwijtingsautoriteit verslag uit te brengen over de in 2024 georganiseerde vergelijkende onderzoeken; 25. merkt op dat het Comité eind 2023 56,9 % vrouwen en 43,1 % mannen in dienst had; betreurt dat het Comité nog geen gendergelijkheid in leidinggevende functies heeft bereikt, maar erkent de aanzienlijke vooruitgang die is geboekt in het kader van de vijfjarige strategie en actieplan voor diversiteit en inclusie van het Comité voor 2022-2026, waaronder een duidelijke stijging van het percentage vrouwen in hogere managementfuncties van 37,5 % in 2022 tot 44,4 % in 2023; beveelt maatregelen aan om de inclusiviteit in vacatures te vergroten en een grotere participatie van vrouwen in hogere managementfuncties en middenkaderfuncties aan te moedigen, onder andere door te zorgen voor doelstellingen inzake genderevenwicht, een evenwichtige vertegenwoordiging in jury’s, gerichte opleidingsmogelijkheden voor vrouwelijke personeelsleden die een leidinggevende functie ambiëren en de bevordering van flexibelere werkregelingen; moedigt het Comité aan zich te blijven inspannen om een genderevenwicht te realiseren en verlangt in dit verband dat de lidstaten voor benoemingen van leden van het Comité zowel een mannelijke als een vrouwelijke kandidaat voordragen, teneinde de vertegenwoordiging op alle niveaus te verbeteren; 26. neemt ter kennis dat het Comité, naar aanleiding van een in 2022 gestart proefproject inzake een hybride werkregeling en een enquête naar de tevredenheid van het personeel, op 1 januari 2024 een besluit heeft genomen dat voorziet in een hybride werkregeling en een gepersonaliseerd weekrooster voor elk personeelslid, alsook in de mogelijkheid om maximaal 60 % van de werktijd thuis te werken (behalve voor personeelscategorieën die onverenigbaar zijn met telewerken) en maximaal 15 dagen per jaar buiten de standplaats te werken; erkent dat deze maatregelen tot doel hebben het evenwicht tussen werk en privéleven te verbeteren en tegelijkertijd de operationele efficiëntie en de tevredenheid van het personeel te handhaven; 27. stelt met tevredenheid vast dat de hybride werkregeling van het Comité een positief effect heeft gehad op kortstondig ziekteverlof, waarbij: – het aantal personeelsleden zonder ziekteverlof is gestegen van 71 (12 % van alle personeelsleden) in 2018 tot 211 (36 % van alle personeelsleden) in 2023; – het aantal personeelsleden met ziekteverlof van minder dan zeven dagen daalde van 257 (46 % van alle personeelsleden) in 2018 tot 201 (35 % van alle personeelsleden) in 2023, en – het aantal personeelsleden met ziekteverlof voor een periode tussen 7,5 en 21 dagen daalde van 140 (25 % van alle personeelsleden) in 2018 tot 92 (16 % van alle personeelsleden) in 2023; verzoekt het Comité de impact van de nieuwe werkregeling te monitoren en dit onderwerp ook weer op te nemen in de komende enquêtes over tevredenheid van het personeel; stelt met tevredenheid vast dat 90,25 % van de deelnemers aan de personeelsenquête van december 2022 en 82 % van de leidinggevenden heeft aangegeven tevreden te zijn met deze flexibele regelingen; 28. merkt met bezorgdheid op dat het Comité in 2023 melding heeft gemaakt van 18 gevallen van burn-out, wat neerkomt op een stijging ten opzichte van 16 gevallen in 2022; onderstreept dat burn-out een aanzienlijke sociale en professionele impact heeft op het welzijn en de prestaties van het personeel; merkt voorts op dat het Comité door een gepersonaliseerde follow-up van langdurig ziekteverlof er in 2023 in is geslaagd 16 personeelsleden te laten re-integreren na een langdurige afwezigheid als gevolg van een burn-out; is ingenomen met de preventieve maatregelen die het Comité heeft genomen om psychosociale risico’s en burn-out te verminderen; waardeert in dit verband de proactieve aanpak van de medische dienst, en de bewustmakingsconferenties, opleidingen en cursussen die door het Comité zijn georganiseerd; benadrukt echter dat de inspanningen om de onderliggende oorzaken van burn-out aan te pakken en een gezondere werkomgeving te bevorderen, verder moeten worden opgevoerd; 29. merkt op dat het Comité in 2023 overeenkomstig zijn besluit van 26 april 2021 betreffende de bescherming van de waardigheid op het werk, conflictbeheer en bestrijding van intimidatie, met name door middel van specifieke richtsnoeren, interne communicatie en de organisatie van verschillende informatiesessies voor personeel en managers, is blijven werken aan de bewustwording van de maatregelen die zijn genomen om intimidatie op het werk te voorkomen en te bestrijden; is er met name mee ingenomen dat in 2023 vijf opleidingssessies zijn georganiseerd over het voorkomen van psychologische en seksuele intimidatie en “respect en waardigheid voor een goed presterend team”, en beveelt aan om dit initiatief voort te zetten; stelt voorts met tevredenheid vast dat er in de loop van het jaar geen nieuwe, lopende of afgesloten zaken met betrekking tot seksuele intimidatie zijn gemeld; 30. prijst het Comité voor de maatregelen die het in 2023 heeft genomen in verband met de integratie van personen met een handicap, zoals het toegankelijk maken van de gebouwen van het Comité voor personen met beperkte mobiliteit en het waarborgen dat alle vacatures toegankelijk zijn voor kandidaten met een handicap; 31. stelt vast dat het Comité in 2023 personeel in dienst had dat alle nationaliteiten van de Unie vertegenwoordigde (en één personeelslid met de Oekraïense nationaliteit), en dat sommige nationaliteiten oververtegenwoordigd waren (bijv. Belgen); is ingenomen met de extra inspanningen van het Comité om de geografische spreiding onder het personeel in evenwicht te brengen door zich te richten op een breder publiek en op zijn website en sociale media oproepen te plaatsen tot het indienen van blijken van belangstelling voor arbeidscontractanten en tijdelijke functionarissen; betreurt het aanhoudende gebrek aan geografisch evenwicht binnen het personeel van het Comité, waarbij bepaalde nationaliteiten oververtegenwoordigd blijven in vergelijking met andere; moedigt het Comité aan zijn inspanningen op te voeren om tot een evenwichtigere geografische spreiding te komen, met name op managementniveau; verzoekt het Comité de kwijtingsautoriteit op de hoogte te houden van de resultaten van dit type activiteiten; 32. is verheugd dat het Stagebureau van het Comité in april 2023 voor de tweede keer op rij heeft deelgenomen aan de bijeenkomst “Kansen voor jonge Roma”; prijst het initiatief om de stageregeling van het Comité te presenteren aan jonge en gemotiveerde Roma- en niet-Roma-deelnemers, waaruit een sterke inzet blijkt om inclusiviteit, diversiteit en gelijke kansen te bevorderen; moedigt de voortzetting en uitbreiding van dergelijke initiatieven aan om ondervertegenwoordigde gemeenschappen verder te betrekken en een inclusievere Europese beroepsbevolking te bevorderen; 33. is verheugd over de vooruitgang die is geboekt op het gebied van genderevenwicht in het management, daar het percentage vrouwen is toegenomen in zowel middenkaderfuncties (van 29,7 % in 2022 tot 32,5 % in 2023) als hogere managementfuncties (van 37,5 % in 2022 tot 44,4 % in 2023); Ethisch kader en transparantie 34. is ingenomen met de werkzaamheden die het Comité in 2023 heeft verricht om ethische regels en praktijken te consolideren in één ethisch rechtskader (Besluit nr. 157/2023), dat onder meer betrekking heeft op tuchtprocedures, waardigheid op het werk, conflictbeheersing, de bestrijding van intimidatie, externe activiteiten en klokkenluiders; merkt op dat deze werkzaamheden hebben geresulteerd in een besluit (Besluit nr. 157/2023) dat het resultaat was van uitgebreid overleg met verschillende belanghebbenden, alsook een follow-up van een interne enquête over ethisch bewustzijn van het personeel en de tenuitvoerlegging van een aanbeveling uit een interne controle over dat onderwerp; prijst het Comité voor het feit dat het in 2023 opleidingen over ethiek, integriteit en respect en waardigheid op het werk is blijven aanbieden aan verschillende groepen personeelsleden, variërend van nieuwkomers, leidinggevenden en personeel in het algemeen; 35. merkt op dat het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) in 2023 twee zaken heeft behandeld: één zaak over vermeende externe winstgevende activiteiten van een lid van het Comité en een andere zaak over beschuldigingen van recidive bij ongeoorloofde externe activiteiten door een personeelslid; merkt op dat er in het eerste geval geen OLAF-onderzoek is geopend wegens gebrek aan evenredigheid tussen de middelen die nodig zijn om een onderzoek uit te voeren en de verwachte resultaten, waarbij het Comité tevens van mening was dat er geen sprake was van belangenconflicten omdat de leden van het Comité geen bezoldiging van de Unie ontvangen, noch verplicht zijn om opgave te doen van beroepsactiviteiten waarvoor zij kunnen worden betaald op grond van lokale of regionale mandaten die zij vervullen; merkt met betrekking tot de tweede zaak op dat OLAF een onderzoek heeft geopend dat werd afgesloten met twee aanbevelingen, die het Comité ten uitvoer heeft gelegd door een tuchtprocedure in te leiden tegen het betrokken personeelslid en door de winst terug te vorderen die deze persoon had verkregen uit ongeoorloofde nevenactiviteiten; herinnert eraan dat de in 2022 gesloten zaak naar aanleiding van beschuldigingen van financiële wanpraktijken, intimidatie en wanbeheer in een gezamenlijke dienst van het Comité en het EESC ertoe heeft geleid dat er een oefening in conflictbeheersing is gehouden waaraan de betrokken personen hebben deelgenomen, en dat een actieplan met vijf punten is opgesteld; stelt met tevredenheid vast dat uit het follow-upverslag van het Comité naar aanleiding van het kwijtingsbesluit van het Parlement over de uitvoering van de begroting van het Comité in 2022 blijkt dat dit actieplan eind 2023 volledig was uitgevoerd; 36. herinnert eraan dat het Comité regeling nr. 6/2023 van 4 juli 2023 heeft aangenomen tot vaststelling van op ambtsdragende leden en rapporteurs gerichte transparantiemaatregelen; prijst het Comité in dit verband voor het feit dat het zich op 1 januari 2024 formeel heeft aangesloten bij het transparantieregister van de EU; 37. dringt er bij het Comité op aan de opsporing en preventie van belangenconflicten te verbeteren door een verplichte afkoelingsperiode voor vertrekkende leden in te voeren voordat zij lobby- of adviesfuncties kunnen vervullen waarbij instellingen van de Unie betrokken zijn; dringt aan op spontane bekendmaking telkens wanneer leden van het Comité besluiten zich wegens belangenconflicten terug te trekken; 38. is ingenomen met de hernieuwde inspanningen van het Comité in 2023 op het gebied van opsporing en preventie van belangenconflicten; merkt op dat het Comité in zijn Besluit nr. 157/2023 het begrip “belangenconflicten” heeft gedefinieerd en een mechanisme heeft ingevoerd om deze op te sporen en te voorkomen, waarbij personeelsleden moeten aangeven of zij zich al dan niet in een belangenconflict bevinden (potentieel of mogelijk) en daartoe op verschillende belangrijke momenten van hun loopbaan of beroepsactiviteiten een formulier invullen; maakt met tevredenheid uit de vragenlijst op dat de jaarlijkse informatie over de beroepsactiviteiten van voormalige hoge ambtenaren op transparante wijze op de website van het Comité wordt gepubliceerd; merkt op dat het Comité in 2023 geen belangenconflicten heeft vastgesteld die een follow-up door de administratie zouden hebben vereist; 39. merkt op dat er in 2023 geen gevallen van klokkenluiden aan het Comité zijn gemeld, met uitzondering van informatie van OLAF over een klokkenluiderszaak tegen een personeelslid van het Comité die uiteindelijk door OLAF is geseponeerd; merkt op dat het Comité in 2023 geen nieuwe maatregelen met betrekking tot klokkenluiden heeft vastgesteld en zich heeft gebaseerd op de maatregelen die sinds 2015 van kracht zijn, en deze is blijven bevorderen door middel van cursussen en bewustmaking op het gebied van ethiek; is voorstander van regelmatige verplichte opleidingen ethiek, zowel voor het personeel als voor het management; 40. merkt op dat het Comité beschikt over een reeks fraudebestrijdingsmaatregelen en -acties die van toepassing zijn op zijn leden en zijn personeel, en die door verschillende diensten worden uitgevoerd; merkt op dat er in 2023 geen fraudebestrijdingsstrategie bestond, ondanks de verzoeken van het Parlement hierom in eerdere kwijtingsresoluties; stelt met voldoening vast dat het Comité, zoals aanbevolen door het Parlement en zoals vermeld in de vragenlijst, vastbesloten is de bestaande fraudebestrijdingsmaatregelen verder te versterken door in 2025 een fraudebestrijdingsstrategie vast te stellen; moedigt het Comité aan om in het kader van die strategie regelmatige en verplichte opleidingen op het gebied van fraudebestrijding aan te bieden; verzoekt het Comité de kwijtingsautoriteit hierover op de hoogte te houden; Digitalisering, cyberbeveiliging en gegevensbescherming 41. merkt op dat de gecombineerde IT-begroting van het Comité en het EESC in 2023 12,7 miljoen EUR bedroeg, tegenover 11,712 miljoen EUR in 2022, d.w.z. een stijging van 8,40 %, waarbij in 2023 350 000 EUR uit deze begroting werd betaald voor cyberbeveiliging; 42. is ingenomen met de nieuwe “Digitale strategie 2024-2026” van het Comité, die eind 2023 is goedgekeurd; prijst het Comité in dit verband voor de vooruitgang op het gebied van digitalisering die het in 2023 op verschillende gebieden heeft geboekt, zoals de administratieve processen (met inbegrip van personeelsselectie), aanbestedingen en vertolking; verzoekt het Comité de inspanningen op het gebied van digitale transformatie te versnellen door te zorgen voor de volledige invoering van elektronische workflows, elektronische handtekeningen en digitale casemanagementinstrumenten tegen 2026, door de op papier gebaseerde processen te verminderen in overeenstemming met de duurzaamheidsverbintenissen en door over te stappen op een papierlozer administratie; 43. stelt met tevredenheid vast dat 90 % van de projecten voor vereenvoudiging door digitalisering in het kader van het initiatief “Going for impact” eind 2023 volledig waren uitgevoerd; merkt voorts op dat meer efficiëntie is bereikt dankzij een IT-project waarbij de beste tool voor het elektronisch beheer van werkstromen op basis van formules is bepaald en een begin is gemaakt met het vereenvoudigen en digitaliseren van veel van de processen van het Comité met behulp van Microsoft 365-tools; stelt met tevredenheid vast dat het Comité voor het tekenen van contracten gebruikmaakt van aanbestedingsmodules zoals e-Tendering, e-Notices, e-Submission, MyWorkplace en de in 2023 ingevoerde gekwalificeerde elektronische handtekening; is ingenomen met de goedkeuring door het Comité van interne richtsnoeren voor het gebruik van artificiële intelligentie, die de basis leggen voor mogelijke toekomstige oplossingen, en moedigt de invoering aan van regelmatige verplichte opleidingen over een veilig gebruik van artificiële intelligentie; 44. merkt voorts op dat de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming (EDPS) in 2023 geen enkel onderzoek heeft ingesteld naar de verwerking van persoonsgegevens door het Comité; merkt op dat de EDPS in 2023 een algemene vragenlijst heeft doen uitgaan over de benoeming en positie van de functionaris voor gegevensbescherming (DPO), die door de DPO van het Comité is beantwoord; 45. stelt vast dat het Comité in 2023 niet te maken heeft gehad met cyberaanvallen, met uitzondering van enkele denial of service-aanvallen op de extern gehoste website van het Comité; maakt uit de vragenlijst op dat het Comité beschikt over tools en strategieën om bedreigingen in real time te monitoren en kwetsbaarheden in zijn systemen in kaart te brengen; prijst het Comité voor de naleving van normen inzake risicobeoordelingen op het gebied van cyberbeveiliging en voor de invoering van een systeem dat berust op plannen voor het reageren op incidenten, herstelmaatregelen en geleerde lessen; stelt met tevredenheid vast dat het Comité en het EESC het NIST-cyberbeveiligingskader hebben goedgekeurd, waarin in 2023 de nadruk ligt op de volgende beginselen: “beschermen” en “opsporen”; moedigt het Comité aan het cyberbeveiligingsbewustzijn van zijn leden en personeel te vergroten, regelmatig risicobeoordelingen van zijn IT-infrastructuur uit te voeren en voor regelmatige audits en tests van zijn cyberdefensie te zorgen; Gebouwen 46. merkt op dat de begroting van het Comité (kredieten voor het lopende jaar) in 2023 18,594 miljoen EUR bedroeg (tegenover 18,930 miljoen EUR in 2022), met een uitvoeringspercentage van de betalingen van 93,70 % (tegenover 82,60 % in 2022); stelt met tevredenheid vast dat de B68- en TRE74-gebouwen in 2022 zijn ingeruild voor het VMA-gebouw, waardoor besparingen zijn gerealiseerd als gevolg van de lagere huurkosten van het volledige VMA-gebouw in 2023; 47. stelt vast dat de renovatiewerkzaamheden van het VMA-gebouw (derde tot negende verdieping) in 2023 zijn voortgezet; wijst voorts op een laag uitvoeringspercentage van de C8-kredieten (overgedragen van 2022 naar 2023), te weten 18,90 %, waarbij dit bedrag is besteed aan de inrichting van het VMA-gebouw; aanvaardt de verklaring van het Comité voor dit lage percentage, namelijk dat de aannemer er niet in is geslaagd delen van de renovatiewerkzaamheden in het VMA-gebouw af te ronden; herhaalt zijn verzoek aan het Comité om de kwijtingsautoriteit een update te verstrekken over het rendement van de investeringen in verband met de slimme technologieën die in het VMA-gebouw zijn geïnstalleerd; 48. is ingenomen met de toezegging van het Comité en het EESC om het beginsel “design for all” structureel toe te passen op hun infrastructuur en om de toegankelijkheid van hun gebouwen reeds vanaf het ontwerp te waarborgen; merkt op dat de Comités verschillende maatregelen hebben genomen om ervoor te zorgen dat hun gebouwen toegankelijk zijn voor mensen met verschillende soorten handicaps (rolstoelgebruikers, blinden en slechtzienden, doven, ouderen met spier- of vasculaire problemen); Milieu en duurzaamheid 49. stelt vast dat het Comité in 2023 verscheidene groene praktijken is blijven toepassen, zoals het gebruik van innovatieve energie-efficiënte bouwinstallaties, de aankoop van 100 % groene elektriciteit, de vervanging van papierloze werkstromen door digitale handtekeningen, de toepassing van milieucriteria in alle aanbestedingsprocedures (met aangepaste groene criteria voor aanbestedingen van meer dan 60 000 EUR), de nadruk op afvalvermindering en verhoging van het recyclingpercentage, de uitvoering van maatregelen voor duurzamer reizen door het personeel, waaronder financiële bijdragen van het Comité aan de openbaarvervoerkosten van zijn personeel, het gebruik van volledige vertolking op afstand voor statutaire vergaderingen, en andere energiebesparende maatregelen; maakt met tevredenheid uit de vragenlijst op dat de koolstofemissies in verband met de activiteiten van de administratie van het Comité met 18 % zijn verminderd ten opzichte van 2019; 50. maakt met tevredenheid uit de vragenlijst op dat het energieverbruik van het Comité dankzij zijn energiebesparingsmaatregelen in 2023 met naar schatting 3,4 % is gedaald ten opzichte van 2022, wat neerkomt op een financiële winst van 64 240 EUR; feliciteert de Comités met het feit dat zij op alle gebieden (elektriciteit, gas, water, afval, afvalscheiding, kantoorpapier, CO 2 -uitstoot) meer bereikt hebben dan de EMAS-doelstellingen voor 2021-2025; Interinstitutionele samenwerking 51. is ingenomen met de budgettaire en administratieve besparingen die zijn gerealiseerd door interinstitutionele samenwerking, met name de nauwe samenwerking op administratief niveau met het EESC, waarmee het Comité gebouwen en gezamenlijke diensten deelt op het gebied van vertaling, infrastructuur, logistiek en IT; deze gezamenlijke diensten telden in 2023 470 personeelsleden en beide instellingen hebben hier circa 60 miljoen EUR in gestopt (salarisgerelateerde uitgaven uitgezonderd); stelt met tevredenheid vast dat het Comité zijn samenwerking met het EESC verder heeft uitgebreid door gebruik te maken van aanvullende synergieën door middel van gezamenlijke medische diensten, een gezamenlijk centraal gegevensbeschermingsregister en gezamenlijke verwerkingsactiviteiten op basis van de regeling voor gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijkheid die het Comité en het EESC in 2023 hebben ondertekend; verzoekt het Comité nogmaals deze samenwerking op andere gebieden voort te zetten en uit te breiden om dubbel werk te voorkomen en de exploitatiekosten van de diensten die beschikbaar zijn in de gebouwen die door het Comité en het EESC worden gedeeld, verder te rationaliseren; verzoekt het Comité en het EESC na te gaan of het mogelijk is om één administratie op te zetten voor hun gezamenlijke diensten, met afzonderlijke directoraten of eenheden voor de diensten die zich bezighouden met aangelegenheden die verband houden met hun specifieke en onafhankelijke mandaten; moedigt het Comité en het EESC aan hun samenwerking en synergieën verder uit te breiden; 52. is ingenomen met het streven van het Comité naar synergieën door diensten van andere instellingen aan te kopen via dienstenniveauovereenkomsten en door deel te nemen aan interinstitutionele coördinatieorganen en interinstitutionele aanbestedingsprocedures; is ingenomen met de efficiëntieverbeteringen met betrekking tot de mededeling inzake de Europese verkiezingen van 2024, waarover het Comité in de vragenlijst verslag heeft uitgebracht; stelt vast dat deze verbeteringen mogelijk waren omdat het Comité in februari 2024 met het Parlement een memorandum van overeenstemming en in mei 2024 een nieuwe samenwerkingsovereenkomst heeft ondertekend; merkt voorts op dat de samenwerkingsovereenkomst ook betrekking had op samenwerking op politiek en administratief niveau tussen de twee instellingen; 53. verzoekt het Comité zijn samenwerking met het Parlement en de Commissie te verdiepen door een gestructureerde jaarlijkse dialoog tussen vertegenwoordigers van het Comité en de wetgevers van de Unie tot stand te brengen over belangrijke wetgevingsdossiers die van invloed zijn op regionale ontwikkeling, klimaatbeleid en sociale cohesie; dringt er bij het Comité op aan gezamenlijke initiatieven met de Commissie regionale ontwikkeling (REGI) en de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid (ENVI) van het Parlement te onderzoeken om duurzame regionale investeringen te bevorderen; 54. merkt op dat het Comité (tegen een jaarlijkse vergoeding) samenwerkt met de Commissie bij de behandeling van hr-vraagstukken en het gebruik van verschillende IT-platforms voor financieel beheer en personeelszaken; stelt voorts vast dat het Comité zijn zittingen in de gebouwen van het Parlement en de Commissie houdt vanwege het gebrek aan capaciteit in zijn eigen vergaderzalen, en vertolkingsdiensten betrekt van deze twee instellingen; 55. is verheugd dat de samenwerkingsovereenkomst tussen het Comité en het Parlement in 2023 is herzien met het oog op de definitieve ondertekening ervan in 2024; steunt de samenwerking van het Comité met verschillende parlementaire commissies, interfractiewerkgroepen en directoraten-generaal van het Parlement en acht het van essentieel belang dat leden van het Comité en het EESC regelmatig en systematisch worden uitgenodigd voor relevante parlementaire uitwisselingen, met inbegrip van commissievergaderingen, over kwesties die zij behandelen; Communicatie 56. stelt vast dat de communicatieactiviteiten van het Comité gericht zijn op betrekkingen met de pers, de organisatie van evenementen en digitale inhoud en sociale media, en dat de totale begroting (kredieten voor het lopende jaar) daarvoor in 2023 circa 2,8 miljoen EUR bedroeg; betreurt het zeer lage uitvoeringspercentage van de betalingen op deze gebieden (variërend van 24,70 % tot 48,20 %); wijst niettemin op een hoog uitvoeringspercentage met betrekking tot C8-kredieten (overgedragen van 2022 naar 2023) van 98 % tot 100 %; dringt er bij het Comité op aan maatregelen te nemen om zijn begrotingsplanning met betrekking tot communicatiegerelateerde begrotingsposten te verbeteren; 57. neemt met tevredenheid kennis van de resultaten die het Comité heeft geboekt bij het bevorderen van het beleid en de programma’s van de Unie op lokaal en regionaal niveau en bij het vergroten van het bereik van zijn advieswerkzaamheden en van zijn zichtbaarheid en impact; merkt op dat de communicatiestrategie van het Comité erop gericht is zijn institutionele en politieke profiel als spreekbuis van de regio’s, steden, dorpen en gemeenten van de Unie te versterken en tegelijkertijd de aandacht te vestigen op de essentiële bijdragen van zijn leden om het beleid van de Unie nader tot de burger te brengen en de betrokkenheid op lokaal en regionaal niveau te bevorderen; neemt in dit verband kennis van de communicatieactiviteiten van het Comité in 2023 op gebieden als: – cohesie (bijv. de campagne “Bevordering van cohesie als fundamentele waarde van de Unie” in het kader van de EURegionsWeek met meer dan 8 000 deelnemers); – klimaatverandering (bijv. de campagne “Bouwen aan veerkrachtige en innovatieve lokale gemeenschappen”); – democratie (bijv. de campagne “Een nieuw hoofdstuk voor democratie in de EU” met 1 400 registraties voor deelname aan de 14e EuropCom-conferentie); – plattelandsontwikkeling (de conferentie op het Europese LEADER-congres 2023) in 2023; prijst het Comité voor het gestegen aantal personen dat is ingeschreven in het Europees netwerk van regionale en lokale raadsleden (van 2 307 in 2022 tot 3 000 in 2023) en voor het grotere aantal deelnemers aan het programma voor jonge gekozen politici (van 775 in 2022 tot 836 in 2023); 58. is ingenomen met de inspanningen van het Comité om regionale overheden en lokale gemeenschappen beter te bereiken, met inbegrip van de uitbreiding van het Europees netwerk van regionale en lokale raadsleden en het programma voor jonge gekozen politici; verzoekt het Comité extra middelen toe te wijzen ter ondersteuning van programma’s voor regionale capaciteitsopbouw die lokale overheden in staat stellen het beleid van de Unie beter uit te voeren; 59. stelt vast dat het Comité succesvol is op het gebied van mediabereik, zoals blijkt uit de algemene maatstaven voor 2023, bijvoorbeeld: 13 210 vermeldingen in de media, 129 % meer websitebezoekers en 11 % meer volgers; stelt vast dat het Comité op het gebied van digitale betrokkenheid zijn doelstelling voor 2023 niet heeft gehaald; stelt vast dat het Comité eind 2023 200 000 volgers had op zijn socialemediakanalen, d.w.z. 15 % meer dan in 2022, en dat 57 603 daarvan op X (voorheen Twitter) (een stijging van 5 %), 61 170 op Facebook (een stijging van 5 %), 68 613 op LinkedIn (een stijging van 31 %) en 15 392 op Instagram (een stijging van 47 %) te vinden waren; 60. maakt met tevredenheid op uit de vragenlijst dat het Comité initiatieven neemt om meer bekendheid te geven aan de specifieke maatregelen van de digitaledienstenverordening en de digitalemarktenverordening, alsook aan cyberbeveiliging en onlineveiligheid; waardeert de rol van het Comité bij het streven van de Unie naar een digitale toekomst; prijst het Comité in dit verband voor het feit dat het in 2023 een reeks digitale masterclasses heeft georganiseerd, zowel voor het personeel als voor extern publiek. Het Europees Parlement, – gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023 (1) , – gezien de geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023 ( COM(2024)0272 – C10‑0075/2024) (2) , – gezien het jaarlijks activiteitenverslag 2023 van de Europese Ombudsman en het verslag van het orgaan over het begrotings- en financieel beheer van het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de instellingen (3) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (4) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien artikel 314, lid 10, en de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (5) , en met name de artikelen 59, 118, 260, 261 en 262, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (6) , en met name de artikelen 59, 118, 266, 267 en 268, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0055/2025 ), 1. verleent de Europese Ombudsman kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Ombudsman voor het begrotingsjaar 2023; 2. formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie; 3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de Europese Ombudsman, de Europese Raad, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, alsook aan het Hof van Justitie van de Europese Unie, de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming en de Europese Dienst voor extern optreden, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie). 2. Resolutie van het Europees Parlement van 7 mei 2025 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023, afdeling VIII – Europese Ombudsman ( 2024/2027(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023, afdeling VIII – Europese Ombudsman, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0055/2025 ), A. overwegende dat de kwijtingsautoriteit in het kader van de kwijtingsprocedure wenst te benadrukken dat het bijzonder belangrijk is de democratische legitimiteit van de instellingen van de Unie verder te versterken door de transparantie en de verantwoordingsplicht te verbeteren en door het concept van resultaatgericht begroten en een goed personeelsbeheer toe te passen; B. overwegende dat artikel 228 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie voorziet in de verkiezing van een Europese Ombudsman door het Europees Parlement, die de bevoegdheid krijgt om kennis te nemen van klachten van burgers van de Unie of van natuurlijke of rechtspersonen met verblijfplaats of statutaire zetel in een lidstaat over gevallen van wanbeheer bij het optreden van de instellingen, organen of instanties van de Unie, met uitzondering van het Hof van Justitie van de Europese Unie bij de uitoefening van zijn gerechtelijke taak, en om die klachten te onderzoeken en ter zake verslag uit te brengen; C. overwegende dat in Verordening (EU, Euratom) 2021/1163 van het Europees Parlement van 24 juni 2021 (7) het statuut en de algemene voorwaarden voor de uitoefening van het ambt van de Europese Ombudsman (statuut van de Europese Ombudsman) worden vastgesteld; D. overwegende dat de Europese Ombudsman als orgaan (de “Ombudsman”) na de aanneming van Verordening (EU, Euratom) 2021/1163 op 21 juni 2023 zijn herziene uitvoeringsbepalingen (8) heeft goedgekeurd; 1. merkt op dat de begroting van de Ombudsman valt onder MFK-rubriek 7, “Europees openbaar bestuur”, die in 2023 in totaal 12,3 miljard EUR bedroeg, oftewel 6,4 % van de begrotingsuitgaven van de Unie; merkt op dat de begroting van de Ombudsman goed was voor 0,11 % van de kredieten van rubriek 7 van het MFK; 2. neemt er nota van dat de Europese Rekenkamer (de “Rekenkamer”) in haar jaarverslag over het begrotingsjaar 2023 (het “verslag van de Rekenkamer”) een steekproef van 70 verrichtingen onder de rubriek “Europees openbaar bestuur” heeft onderzocht, waarvan er 21 (30 %) fouten bevatten; stelt verder vast dat het foutenpercentage van vijf van die verrichtingen die de Rekenkamer kwantificeerde volgens de schattingen van de Rekenkamer onder de materialiteitsdrempel lag; stelt tevreden vast dat de Rekenkamer in haar verslag voor 2023 geen noemenswaardige kwesties met betrekking tot de Ombudsman heeft vastgesteld; 3. neemt nota van de opmerking in het verslag van de Rekenkamer dat de administratieve uitgaven ook uitgaven voor personele middelen, met inbegrip van pensioenen, omvatten, die in 2023 goed waren voor zo’n 70 % van de totale administratieve uitgaven, alsook uitgaven voor gebouwen, uitrusting, energieverbruik, communicatie en informatietechnologie; is verheugd dat de Rekenkamer, net als in de voorgaande jaren, concludeerde dat de administratieve uitgaven over het algemeen een laag risico vormen; Financieel en begrotingsbeheer 4. stelt vast dat de begroting van de Ombudsman in 2023 13 212 447 EUR bedroeg, een stijging met 990 339 EUR (oftewel 8,1 %) ten opzichte van 2022; neemt er akte van dat deze stijging volgens de antwoorden van de Ombudsman op de vragenlijst van de Commissie begrotingscontrole voor de kwijting van 2023 (de “vragenlijst”) voornamelijk het gevolg was van salarisaanpassingen en het creëren van twee nieuwe posten die nodig waren om de kernactiviteiten van de Ombudsman te versterken; 5. merkt op dat de inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht gedurende het begrotingsjaar 2023 hebben geleid tot een uitvoeringspercentage van de begroting van 95,39 %, een daling van 1,58 % ten opzichte van 2022; merkt op dat het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten voor het lopende jaar 97,58 % bedroeg, wat neerkomt op een stijging met 1,31 % ten opzichte van 2022, met als gevolg een daling van de automatische overdrachten van 3,73 % (of 442 209 EUR) in 2022 tot 2,42 % (of 304 550 EUR) in 2023; betreurt echter het lagere uitvoeringspercentage van de automatische overdrachten van kredieten van het voorgaande jaar, dat in 2023 73,27 % bedroeg, ten opzichte van 92,59 % in 2022; dringt in dit opzicht aan op verbetering; 6. stelt vast dat de Ombudsman in de loop van 2023 negen begrotingsoverschrijvingen heeft verricht overeenkomstig artikel 29 van het Financieel Reglement, die in totaal 241 150 EUR oftewel 1,8 % van de kredieten van dat begrotingsjaar vertegenwoordigen, ten opzichte van 2,8 % in 2022; merkt op dat die overschrijvingen nodig waren om verschillende begrotingsonderdelen te versterken, onder meer voor meubilair, beveiliging en toezicht, gebouwen, digitalisering van archieven en informatica; merkt in dat verband op dat de IT-uitgaven met 41 % zijn toegenomen, van 159 714 EUR in 2022 naar 224 698 EUR in 2023; 7. stelt voorts vast dat de gemiddelde termijn voor de uitvoering van betalingen voor het derde jaar op rij is gestegen; geeft toe dat de gemiddelde betalingstermijn ondanks de stijging van 11,35 dagen in 2021 naar 13,50 dagen in 2023 nog steeds relatief kort is en onder de wettelijke maximale betalingstermijn (30 dagen) ligt; is in dat verband verheugd dat de Ombudsman intussen een elektronisch factureringssysteem volledig heeft uitgerold om de betalingen vanaf 2024 nog efficiënter te laten verlopen; 8. stelt vast dat het Europees Parlement voor 2023 geen significante stijging van de huur en de vaste kosten van gebouwen aan de Ombudsman heeft doorgerekend, waardoor het orgaan in 2023 zijn begrotingsonderdeel voor huurkosten met 8,06 % kon verminderen en zo andere begrotingsonderdelen kon versterken; merkt echter op dat de Ombudsman voor 2024 een stijging van de uitgaven in verband met gebouwen van 170 % (oftewel 122 260 EUR) verwacht; 9. is verheugd over het feit dat de begroting voor dienstreizen van het personeel dankzij uitvoerig gebruik van videoconferentietools op beide werkplekken is gedaald van 120 000 EUR in 2022 naar 100 000 EUR in 2023; prijst de Ombudsman in dat verband omdat hij de begroting voor dienstreizen voor het vierde jaar op rij heeft verlaagd; merkt op dat de begroting voor werkbezoeken en reizen van de Ombudsman in 2023 35 000 EUR bedroeg, hetzelfde bedrag als in de voorgaande jaren (2021 en 2022); Intern beheer, prestaties en interne controle 10. stelt vast dat de Ombudsman negen kernprestatie-indicatoren (KPI’s), die bestaan uit 19 onderdelen, heeft gekoppeld aan de doelstellingen op hoog niveau van zijn strategie “Naar 2024” zoals beschreven in het jaarlijks beheersplan van de Ombudsman voor 2023; stelt vast dat 14 van die KPI-onderdelen in 2023 zijn gehaald of overschreden; 11. merkt op dat de werklast van de Ombudsman ten opzichte van het voorgaande jaar over het algemeen is gestegen, aangezien het orgaan in 2023 2 392 nieuwe klachten behandelde (2 223 in 2022), 398 onderzoeken opende (348 in 2022), waaronder 56 onderzoeken van openbaar belang (60 in 2022), 372 onderzoeken afsloot (330 in 2022) en een recordaantal van 167 klachten inzake toegang van het publiek behandelde (117 in 2022), waarvan 118 verder werden onderzocht; complimenteert de Ombudsman in dat verband met de efficiëntiewinsten in 2023 op het vlak van het terugdringen van het aantal klachten, wat is bereikt dankzij een vereenvoudigde procedure voor onderzoeken naar zaken waarbij is verzuimd om te antwoorden en het stroomlijnen van de verwerking van onderzoeken die buiten zijn mandaat vallen en van verzoeken om informatie; verzoekt de Ombudsman te werken aan gerichtere communicatie om deze kwestie in de toekomst aan te pakken; is verheugd dat de Ombudsman zich inspant om de procedure in de komende jaren verder te stroomlijnen en te vereenvoudigen; 12. prijst de Ombudsman omdat hij de tijd die nodig was om dossiers op verschillende niveaus van de procedure te behandelen, heeft verminderd, waaronder de tijd voor onderzoeken naar de ontvankelijkheid (van 16 dagen in 2022 naar 11 dagen in 2023) en de gemiddelde termijn die nodig was om zaken op het gebied van de toegang van het publiek tot documenten af te sluiten (van 46 dagen in 2022 naar 42 dagen in 2023); betreurt het echter dat onderzoeken in 2023 gemiddeld nog steeds erg lang duurden (165 dagen); toont echter begrip voor de verklaring van de Ombudsman dat dit gemiddelde beïnvloed is doordat er herhaaldelijk uitwisselingen met de betrokken instellingen hebben plaatsgevonden, waardoor verschillende onderzoeken daardoor met vertraging zijn afgesloten; 13. stelt voorts vast dat de instellingen van de Unie vaker positief hebben gereageerd op voorstellen van de Ombudsman om hun bestuur te verbeteren, met een algemeen acceptatiepercentage van 81 % in 2023 (ten opzichte van 79 % in 2022); verzoekt de Ombudsman ervoor te zorgen dat zijn bevindingen, aanbevelingen en suggesties nog meer worden nageleefd; 14. is de Ombudsman erkentelijk voor zijn inspanningen in 2023 om zijn opdracht bekender en inzichtelijker te maken; merkt in dat verband tevreden op dat het aantal klachten dat binnen het mandaat viel met 20 % is gestegen, van 740 in 2022 naar 885 in 2023, alsook dat het aandeel van dat type klachten is toegenomen, van 33 % in 2022 naar 37 % in 2023; 15. is de Ombudsman erkentelijk voor zijn inspanningen en positieve impact op het gebied van ethiek, transparantie en verantwoordingsplicht in 2023, met name als gevolg van zijn onderzoeken naar de toegang van het publiek tot documenten en naar belangenconflicten in verschillende instellingen van de Unie, agentschappen of de Europese Investeringsbank; drukt zijn waardering uit voor het speciale verslag van de Ombudsman van september 2023 over de te trage behandeling van verzoeken om toegang tot documenten door de Commissie; 16. neemt op basis van het verslag van de Ombudsman aan de kwijtingsautoriteit getiteld “Verslag over de follow-up van de kwijting voor het begrotingsjaar 2022” nota van de problemen die zijn vastgesteld op het gebied van de herstel- en veerkrachtfaciliteit, met name de aanzienlijke vertragingen wanneer de Commissie verzoeken om toegang tot informatie beantwoordt, meer bepaald de vertraagde bekendmaking van de grootste ontvangers van gelden uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit door de lidstaten, wat de transparantie ondermijnt, alsook met betrekking tot de redenering op basis waarvan de Commissie het niveau voor de verlening van toegang van het publiek tot documenten in sommige gevallen heeft vastgesteld; uit bezorgdheid over het besluit van de Commissie om niet alle door de Ombudsman in dat verband gedane suggesties en oplossingsvoorstellen te aanvaarden, en herinnert aan het belang van de in samenwerking met de OESO opgestelde beginselen voor goede praktijken inzake overheidstransparantie bij het gebruik van herstelfondsen; betreurt het dat er op nationaal niveau nog steeds aanzienlijke verschillen bestaan met betrekking tot de tijdigheid en volledigheid van de informatie over eindontvangers; verzoekt de Commissie meer te doen om deze tekortkomingen aan te pakken in het kader van haar voortdurende monitoring- en controlefuncties; wijst op het belang van consistente en volledige verslaggeving door alle lidstaten om transparantie en verantwoordingsplicht te waarborgen; verzoekt de Ombudsman te blijven toezien op de inspanningen van de Commissie om transparantie en effectief toezicht op de herstel- en veerkrachtfaciliteit te waarborgen; verzoekt de Ombudsman voorts de begrotingsautoriteit op gezette tijden op de hoogte te blijven houden van de moeilijkheden die hij ondervindt bij zijn werkzaamheden met betrekking tot de transparantie en verantwoordingsplicht in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit; 17. wijst erop dat de Ombudsman in 2023, na een onderzoek op eigen initiatief waaruit bleek dat de Commissie bij een verzoek om herziening van een toegangsbesluit, bekend als een confirmatief verzoek, de wettelijk vastgestelde termijnen in 85 % van de gevallen niet haalt, er bij de Commissie op aandrong de systemische vertragingen bij de behandeling van verzoeken om toegang tot documenten onverwijld aan te pakken; roept de Commissie ertoe op de dringende aanbeveling van de Ombudsman voor een grondige herbeoordeling snel op te volgen om ervoor te zorgen dat de termijnen die zijn vastgesteld in het Unierecht, zoals Verordening (EG) nr. 1049/2001, in acht worden genomen; prijst de Ombudsman voor zijn speciaal verslag aan het Europees Parlement, waarin de instelling om formele steun wordt verzocht teneinde de Commissie ertoe te bewegen gevolg te geven aan zijn aanbeveling; herinnert eraan dat de ombudsvrouw het verslag in november 2023 heeft besproken met leden van het Europees Parlement in de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (9) ; 18. stelt met grote bezorgdheid vast dat de Ombudsman veel klachten van burgers ontvangt over extreme vertragingen bij het verkrijgen van toegang tot opgevraagde documenten; schaart zich achter het standpunt van de Ombudsman dat vertraagde toegang in feite neerkomt op geweigerde toegang en dat administratieve processen moeten worden gestroomlijnd om ervoor te zorgen dat burgers tijdig toegang krijgen tot documenten (10) ; 19. stelt vast dat de interne controleur het kader voor risicobeheer van de Ombudsman heeft doorgelicht; merkt op dat de partijen zijn overeengekomen om uiterlijk eind 2024 een actieplan met negen punten uit te voeren; verzoekt de Ombudsman de kwijtingsautoriteit op de hoogte te stellen van de geboekte vooruitgang bij de uitvoering van dat plan; Personele middelen, gelijkheid en welzijn van het personeel 20. merkt op dat het totale personeelsbestand van de Ombudsman met 11 % is toegenomen, van 74 in 2022 naar 82 in 2023, met name door een stijging van het aantal arbeidscontractanten en tijdelijk functionarissen; stelt voorts vast dat de Ombudsman in 2023 40 ambtenaren in dienst had, tegenover 39 en 38 in respectievelijk 2022 en 2021, 33 tijdelijke functionarissen, tegenover 28 en 30 in respectievelijk 2022 en 2021, en 9 arbeidscontractanten, tegenover 7 en 6 in respectievelijk 2022 en 2021; merkt tevreden op dat het aandeel personeelsleden dat zich met de kernactiviteiten van de Ombudsman (klachten en onderzoeken) bezighoudt, gestegen is van 40,54 % in 2022 naar 42,68 % in 2023; is verheugd dat de personeelsbezettingsgraad is gestegen van 91,8 % in 2022 naar 95 % in 2023 en het verloop is gedaald van 9,9 % in 2022 naar 5,2 % in 2023; 21. betreurt het dat de post van secretaris-generaal van de Ombudsman al sinds 1 september 2022, dus meer dan twee jaar, vacant is; neemt nota van het antwoord op de vragenlijst dat de huidige ombudsvrouw heeft besloten de post vacant te laten als geste aan haar opvolgster, die eind 2024 zal worden verkozen, zodat zij over de benoeming kan beslissen; verzoekt de volgende ombudsvrouw ervoor te zorgen dat leidinggevende functies zo kort mogelijk en niet langer dan de tijd die nodig is om nieuw personeel voor die functies aan te werven, vacant blijven; 22. feliciteert de Ombudsman met de oproep tot het indienen van blijken van belangstelling voor banen (onderzoeksfunctionarissen), die in 2023 met succes is afgerond met de opstelling van een reservelijst van 19 kandidaten, waarvan er zes nog in hetzelfde jaar zijn aangenomen; stelt vast dat de Ombudsman daardoor minder tijd aan aanwervingen moest spenderen, wat vroeger wel eens voor problemen zorgde; merkt voorts op dat de Ombudsman in 2023 met behulp van EPSO drie interne vergelijkende onderzoeken organiseerde om talent uit eigen huis te behouden; erkent dat dergelijke maatregelen helpen om het orgaan efficiënter te maken; 23. merkt op dat de Ombudsman weliswaar een klein orgaan is, maar dat zijn personeel in 2023 toch uit maar liefst 19 verschillende nationaliteiten bestond als gevolg van proactieve communicatie en voorlichtingsactiviteiten, met name via sociale media en onlineplatforms om vacatures in de kijker te zetten; stelt echter met ongenoegen vast dat bepaalde nationaliteiten (bijvoorbeeld Fransen en Ieren) oververtegenwoordigd en andere (bijvoorbeeld Roemenen en Spanjaarden) ondervertegenwoordigd zijn; dringt er bij de Ombudsman op aan te blijven streven naar een evenwichtige geografische spreiding van onderdanen uit alle lidstaten bij het personeel, met name op managementniveau, door de communicatie te verbeteren, de zichtbaarheid te vergroten en de arbeidsvoorwaarden interessanter te maken om ondervertegenwoordigde nationaliteiten aan te trekken; 24. stelt vast dat de Ombudsman, wat genderevenwicht betreft, in alle personeelscategorieën meer vrouwen dan mannen in dienst heeft, met name op leidinggevend niveau, waarbij de verhouding vrouwen-mannen in 2023 dezelfde was als in 2022, namelijk 67 % vrouwen en 33 % mannen; moedigt de Ombudsman aan zich verder in te spannen om binnen het personeelsbestand een evenwichtigere gendervertegenwoordiging te bereiken; 25. stelt vast dat de Ombudsman zich inspant om het lichamelijke en geestelijke welzijn van zijn personeel op het werk te beschermen en zich focust op de versterking van de teamgeest; is in dat verband ingenomen met het resultaat van de algemene personeelsenquête uit 2023, waaruit blijkt dat 87 % van het personeel over het algemeen tevreden is en met name 95 % van de respondenten positief heeft geantwoord op de vraag of de Ombudsman aandacht heeft voor het welzijn van zijn personeel, 97 % tevreden is met de hybride en flexibele werkregelingen van de Ombudsman en 90 % tevreden is met de uitrusting en het materiaal dat hun werkgever aanbiedt om op afstand te werken; stelt met genoegen vast dat de Ombudsman in 2023 besloten heeft ergonomische stoelen aan te schaffen voor alle personeelsleden die erom vragen; 26. wijst erop dat de geringe omvang van het Bureau van de Ombudsman leidinggevenden in staat stelt de werklast van het personeel nauwlettend te volgen en de nodige aanpassingen door te voeren, zodat potentiële burn-outs vroegtijdig kunnen worden opgespoord; merkt op dat uit de personeelsenquête van 2023 bleek dat er geen problemen waren met de verdeling van de werklast of werkgerelateerde gezondheidsproblemen, en dat de medische dienst van het Europees Parlement geen melding heeft gemaakt van chronisch zieken als gevolg van burn-out; 27. stelt tevreden vast dat er in 2023 geen meldingen van intimidatie zijn geweest; is de Ombudsman erkentelijk voor zijn inspanningen met het oog op een werkomgeving die vrij is van seksuele en psychologische intimidatie, met name door middel van bewustmaking en opleidingen; stelt met voldoening vast dat uit een onderzoek uit 2023 in het kader van een interne audit van het ethisch kader is gebleken dat 90 % van het personeel op de hoogte was van het beleid en de richtsnoeren inzake alle soorten intimidatie; 28. merkt met tevredenheid op dat de Ombudsman in 2023 18 betaalde stagiairs (hetzelfde aantal als in 2022) heeft ontvangen, waarvan eentje geselecteerd was na de allereerste oproep van de Ombudsman tot het indienen van kandidaturen die gericht was op kandidaten met een handicap; wijst erop dat dit initiatief inclusiviteit en gelijke kansen bevordert doordat stagiairs de kans krijgen waardevolle ervaring op te doen bij de EU-instellingen; Ethisch kader en transparantie 29. is ingenomen met de aanhoudende inspanningen van de Ombudsman om het ethisch kader van het orgaan te versterken en bekender te maken; merkt met waardering op dat de Ombudsman in 2023 het klokkenluidersbeleid heeft herzien om potentiële klokkenluiders nog beter te beschermen, te zorgen voor een betere afstemming op de gegevensbeschermingsnormen, de vertrouwelijkheid en ondersteuning te bevorderen en bepalingen inzake de contactpersonen voor ethische kwesties op te nemen; is voorts verheugd over de volledige uitrol van het ethisch instrument van Sysper, waarmee het personeel verklaringen (van belangenconflicten en over de beroepsactiviteiten van echtgenoten/partners) kan bijwerken, en over de organisatie van een interactieve opleiding getiteld “Respect en waardigheid op het werk en onze rol als actoren, ontvangers en omstaanders”; is ingenomen met het resultaat van de algemene personeelsenquête van 2023, waaruit bleek dat het personeel goed op de hoogte was van het ethisch kader; dringt erop aan dat alle vergaderingen op hoog niveau van het Bureau van de Ombudsman met externe actoren, met inbegrip van bedrijfsentiteiten, belangengroepen en EU-agentschappen, worden bekendgemaakt om transparantie bij besluitvorming en belangenbehartiging te waarborgen; 30. merkt op dat de interne controle (verslag 22/03) van het ethisch kader van de Ombudsman in 2023 is afgerond, met zes aanbevelingen die tegen 31 december 2024 uitgevoerd moesten zijn; maakt uit de antwoorden op de vragenlijst op dat vier van die aanbevelingen volledig zijn uitgevoerd; verzoekt de Ombudsman om aan de kwijtingsautoriteit te laten weten hoever hij staat met de uitvoering van de resterende twee aanbevelingen; 31. merkt op dat de fraudebestrijdingsstrategie van de Ombudsman grotendeels is gebaseerd op het bestaande ethisch kader en het beginsel van scheiding van taken voor financiële functies; stelt vast dat de Ombudsman in 2023 de beroepscode heeft geëvalueerd en goedgekeurd voor personeel dat betrokken is bij de controle van financiële verrichtingen, waarin de taken en verantwoordelijkheden bij het opsporen van frauduleuze transacties worden beschreven, waaronder de te volgen procedure bij gevallen van vermoedelijke fraude; 32. stelt tevreden vast dat er in 2023 geen gevallen van belangenconflicten of klokkenluiden zijn gemeld; 33. neemt akte van het feit dat de Ombudsman zich volgens de antwoorden op de vragenlijst niet formeel heeft aangesloten bij het transparantieregister van de EU (dat is ingesteld bij het Interinstitutioneel Akkoord van 20 mei 2021 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie over een verplicht transparantieregister) zodat hij ook eventuele klachten in verband met het secretariaat van dat transparantieregister kan onderzoeken; stelt echter vast dat de Ombudsman zijn activiteiten wel heeft afgestemd op de beginselen van het transparantieregister en controleert of sprekers of gesprekspartners bij door de Ombudsman georganiseerde evenementen of bijeenkomsten in dat register zijn opgenomen; is ingenomen met de hoge mate van transparantie die de Ombudsman aan de dag heeft gelegd door informatie over onderzoeken, dienstreizen, vergaderingen en events waaraan hij deelneemt, op zijn website te publiceren; 34. verzoekt de Ombudsman een verplichte opgave van financiële belangen voor hogere ambtenaren in te voeren, met realtimetoegang van het publiek tot informatie over mogelijke belangenconflicten, externe verbintenissen en financiële activa; Gebouwen 35. is verheugd dat de definitieve begroting (na overmakingen) van de Ombudsman voor gebouwen en de daarmee gepaard gaande kosten met ongeveer 15 % zijn gedaald, van 1 622 200 EUR in 2022 naar 1 373 000 EUR in 2023; merkt op dat de kredieten voor huur met 26 % zijn gedaald, van 1 177 700 EUR in 2022 naar 866 100 EUR in 2023, en dat het uitvoeringspercentage van de betalingen in beide jaren bijna 100 % bedroeg; 36. merkt op dat het gebouw, na de verhuizing van het kantoor van de Ombudsman in Brussel naar de nieuwe faciliteiten die het Parlement in 2021 ter beschikking heeft gesteld, is ingericht als een collaboratieve werkruimte met zeer weinig individuele kantoren en flexibele collaboratieve vergaderfaciliteiten; neemt er tevreden nota van dat de Ombudsman niet met flexplekken werkt en dat alle personeelsleden een eigen bureau met voldoende opbergruimte hebben; merkt op dat de kantoren in 2023 ongewijzigd zijn gebleven en dat uit een algemene personeelsenquête uit 2023 is gebleken dat de meeste personeelsleden (56 %) positief staat tegenover de fysieke regelingen in hun kantoren in Brussel; 37. herinnert eraan dat de Ombudsman geen eigen gebouwen bezit, maar een gebouw in Brussel en kantoorruimte in Straatsburg huurt; merkt met tevredenheid op dat het Havelgebouw in Straatsburg volledig toegankelijk is voor personen met beperkte mobiliteit of andere handicaps en betreurt het ten zeerste dat de toegankelijkheid van het in Brussel gehuurde gebouw moet worden verbeterd; verzoekt het Parlement het gebouw in Brussel dat aan de Ombudsman wordt verhuurd, toegankelijker te maken; Digitalisering, cyberbeveiliging en gegevensbescherming 38. waardeert de succesvolle gevestigde praktijk van de Ombudsman om geïntegreerde systemen en middelen van andere instellingen van de Unie te benutten, met name van het Parlement en de Commissie, om de begroting zo optimaal mogelijk te gebruiken, en de coördinatie, bijvoorbeeld op het gebied van digitalisering, te verbeteren; neemt in dat verband nota van de succesvolle toepassing van de instrumenten van de Commissie voor machinevertaling die in 2023 in de systemen van de Ombudsman (bijv. de website) zijn geïntegreerd; neemt met genoegen akte van het feit dat de vertaalkosten, volgens de antwoorden op de vragenlijst, dankzij dit project met naar schatting meer dan 30 % per jaar zijn gedaald en dat de administratieve lasten zijn verminderd; 39. is verheugd dat de gekwalificeerde elektronische handtekening waarmee het personeel veilig documenten kan ondertekenen, volledig is uitgerold, en is ingenomen met het gebruik van QSign van de Commissie, waarmee het personeel documenten kan ondertekenen en beheren, waaronder aanbestedingsdocumenten en contracten; 40. stelt vast dat de Ombudsman sinds 2023 actief onderzoek heeft gevoerd naar de mogelijkheden die het gebruik van artificiële intelligentie (AI) kan bieden; is in dat verband verheugd dat de Ombudsman een partnerschap is aangegaan met het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek van de Commissie om te experimenteren met grote taalmodellen en om AI in de praktijk te testen en te evalueren; stelt voorts vast dat de Ombudsman verschillende AI-instrumenten heeft aangekocht die een goede hulp waren bij het maken van video’s; is verheugd dat de Ombudsman interne richtsnoeren heeft goedgekeurd om te waarborgen dat externe AI-tools verantwoord en transparant worden gebruikt; moedigt de Ombudsman aan ervoor te zorgen dat het personeel een verplichte opleiding krijgt over het veilige en ethische gebruik van AI-instrumenten om hun inzicht in AI te vergroten en potentiële risico’s te beperken; verzoekt de Ombudsman de kwijtingsautoriteit op de hoogte te houden van zijn vorderingen bij het testen en gebruiken van AI; 41. merkt op dat de Ombudsman op het gebied van IT gebruikmaakt van de infrastructuur en het cyberbeveiligingskader van het Parlement en nauw samenwerkt met de Commissie wat betreft de integratie en het onderhoud van de bedrijfstools van de Unie (Sysper, ABAC, MiPS en ARES) en het gebruik van IT-kadercontracten; merkt op dat de Ombudsman slechts beperkte controle over de gegevens heeft en daarom dienstenniveauovereenkomsten met de betrokken instellingen heeft gesloten om ervoor te zorgen dat de verwerking van persoonsgegevens in overeenstemming is met het toepasselijke rechtskader; stelt tevreden vast dat er in 2023 geen cyberaanvallen bij de Ombudsman hebben plaatsgevonden; 42. spoort de Ombudsman aan nauw samen te werken met het Agentschap van de Europese Unie voor cyberbeveiliging (Enisa); stelt voor om alle personeelsleden van de Ombudsman regelmatig geactualiseerde opleidingsprogramma’s op het gebied van cyberbeveiliging aan te bieden; 43. merkt met betrekking tot interneauditverslag 21/03 over de evaluatie van het kader voor gegevensbescherming van de Ombudsman op dat één actie in het vierde kwartaal van 2023 nog niet was uitgevoerd en dat er met betrekking tot interneauditverslag 20/04 over de ICT-beveiliging van de Ombudsman in 2023 zeven lopende acties waren; verzoekt de Ombudsman om de kwijtingsautoriteit op de hoogte te houden van de vorderingen op dit gebied; Milieu en duurzaamheid 44. is verheugd dat de Ombudsman in de loop der jaren zijn milieuvoetafdruk heeft verminderd, met name door processen te digitaliseren, individuele printers te verwijderen, centrale verwerkingseenheden aan het einde van hun levensduur niet meer te vervangen, maatregelen te nemen om evenementen te verduurzamen en uitvoerig gebruik te maken van videoconferentiesystemen om werkbezoeken te vermijden; merkt op dat de Ombudsman voor de ecologische voetafdruk van zijn gebouwen afhangt van de maatregelen die het Parlement als eigenaar van de gebouwen neemt; stelt tevreden vast dat beide gebouwen waar de Ombudsman kantoren heeft op 100 % schone energie werken; is verheugd dat het Parlement in 2024 zonnepanelen heeft geïnstalleerd, onder meer op het Havelgebouw in Straatsburg; 45. stelt vast dat de Ombudsman in 2023 het gebruik van duurzame mobiliteit verder heeft aangemoedigd; is in dat verband verheugd dat de Ombudsman een nieuw mobiliteitsbeleid heeft goedgekeurd waarbij een nominale premie wordt uitbetaald aan personeelsleden tot rang AST8/AD8 die met duurzame vervoerwijzen naar het werk komen; maakt voorts uit de antwoorden op de vragenlijst op dat het initiatief waarbij de Ombudsman tijdens de werkuren fietsen ter beschikking stelde voor het personeel geen succes was, aangezien er tijdens de proefperiode amper fietsen werden gebruikt; Interinstitutionele samenwerking 46. is ingenomen met de financiële en administratieve besparingen die dankzij interinstitutionele samenwerking zijn gerealiseerd, met name de grote reeks dienstenniveauovereenkomsten (DNO’s) met het Parlement en de Commissie en de deelname aan interinstitutionele aanbestedingsprocedures; is verheugd dat de samenwerking tussen het Parlement en de Ombudsman op het gebied van cyberbeveiliging is geformaliseerd door middel van een herzien interinstitutioneel akkoord dat het Parlement een kader biedt om de Ombudsman degelijke steun op het gebied van cyberbeveiliging te blijven bieden; merkt voorts op dat de Ombudsman in 2023 een DNO met EPSO heeft ondertekend voor de organisatie van interne vergelijkende onderzoeken; 47. prijst de Ombudsman voor de goede samenwerking met het OLAF, de Rekenkamer en het EOM, die in 2023 bestond uit vergaderingen en gedachtewisselingen over, onder meer, manieren om de EU-instellingen transparanter en integerder te maken en het toezichtskader van de Unie te verbeteren; herinnert eraan dat de Ombudsman en het OLAF een systeem hebben ingevoerd om te voorkomen dat hetzelfde onderzoek twee keer wordt gevoerd; stelt vast dat de Ombudsman en de EDPS volgens de antwoorden op de vragenlijst voornamelijk ad hoc en informeel samenwerken met het oog op snelle en efficiënte samenwerking waar nodig; moedigt de Ombudsman aan nauw samen te werken met de andere instellingen en de Europese agentschappen; 48. verzoekt de Ombudsman een geformaliseerde jaarlijkse dialoog op te zetten met de commissies CONT en LIBE van het Europees Parlement, om te zorgen voor een systematische follow-up van institutionele transparantie, bestuurshervormingen en de bescherming van de grondrechten; 49. erkent dat het belangrijk is om een intensieve uitwisseling en samenwerking met het Europees netwerk van ombudsmannen (ENO) te handhaven; is ingenomen met de organisatie van de jaarlijkse ENO-conferentie in 2023, met vergaderingen over onder meer migratie, artificiële intelligentie en ethiek bij de overheid; stelt tevreden vast dat de Ombudsman ENO-leden via de vraagprocedure helpt om onderzoek op nationaal en regionaal niveau te voeren, waarbij het orgaan in 2023 vijf vragen uit vijf EU-lidstaten heeft beantwoord; is vol lof over de organisatie van de jaarlijkse ENO-conferentie in 2023, die een waardevol platform vormt voor dialoog over belangrijke kwesties die van invloed zijn op de activiteiten van ombudsmannen in heel Europa; 50. is verheugd dat de Ombudsman in 2023 bij belangrijke onderzoeken nauw bleef samenwerken met de bevoegde commissies van het Europees Parlement en daarbij zijn werkzaamheden rechtstreeks in commissievergaderingen presenteerde of informatie verstrekte aan de commissievoorzitters; onderstreept dat de strategische initiatieven en onderzoeken van de Ombudsman van cruciaal belang zijn om de transparantie en verantwoordingsplicht van het bestuur van de Unie te verbeteren; Communicatie 51. stelt vast dat de totale begroting voor communicatie- en promotieactiviteiten (publicaties, evenementorganisatie, digitale communicatie enz.) met 17,20 % is toegenomen, van 132 400 EUR in 2022 naar 155 200 EUR in 2023; 52. is ingenomen met de inspanningen van de Ombudsman en de maatregelen die hij in 2023 heeft genomen om burgers beter bewust te maken van zijn rol en de mogelijkheid om een beroep op hem te doen in geval van wanbeheer door een instelling van de Unie; neemt in dat verband nota van de communicatiecampagnes die in 2023 zijn gevoerd met een reeks video’s waarin de werkzaamheden van de Ombudsman werden gepresenteerd en drie van de belangrijkste gebieden waar hij kan optreden werden toegelicht, en waarin uitleg werd gegeven in de vorm van een doorscrolbaar webverhaal over de impact van de werkzaamheden van de Ombudsman in de loop van de tijd en een gids over hoe burgers toegang tot documenten kunnen verkrijgen; is daarnaast ingenomen met de organisatie van de “Prijs voor goed bestuur” en de deelname van de Ombudsman aan de open dag van de EU in Brussel en Straatsburg, waar het orgaan gerichte evenementen voor belanghebbenden hield met academici en denktanks, en aan het Europees Jongerenevenement in Straatsburg in 2023; 53. is de Ombudsman erkentelijk voor zijn inspanningen om transparante informatie te verstrekken en gegevens (waaronder statistieken over het aantal dossiers) in een informatieve en gebruiksvriendelijke vorm op zijn website te publiceren (hoewel die gegevens niet in een open formaat beschikbaar zijn); is ingenomen met de publicatie, op de website, van een tijdslijn voor alle onderzoeken naar klachten, met informatie over eerdere en toekomstige mijlpalen voor elk onderzoek; 54. merkt op dat de Ombudsman socialemedia-accounts heeft op Instagram, LinkedIn en X (het vroegere Twitter), waar het aantal volgers en de participatiegraad in 2023 zijn blijven groeien; is verheugd dat de Ombudsman heeft deelgenomen aan een proefproject onder leiding van de EDPS, dat tot doel had de instellingen van de Unie op EU-Voice en EU-Video te brengen, twee gratis opensource- en socialemedianetwerken op basis van Mastodon-software waarop die instellingen met het publiek kunnen communiceren door teksten, beelden, video’s en podcasts te delen. Het Europees Parlement, – gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023 (1) , – gezien de geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023 ( COM(2024)0272 – C10‑0076/2024) (2) , – gezien het jaarverslag van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming over 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de instellingen (3) , – gezien de verklaring (4) van de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien artikel 314, lid 10, en de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (5) , en met name de artikelen 59, 118, 260, 261 en 262, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (6) , en met name de artikelen 59, 118, 266, 267 en 268, – gezien Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (7) , en met name artikel 55, – gezien het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10‑0053/2025 ), 1. verleent de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming kwijting voor de uitvoering van zijn begroting voor het begrotingsjaar 2023; 2. formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie; 3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming, de Europese Raad, de Raad, de Commissie, de Rekenkamer, het Hof van Justitie van de Europese Unie, de Europese Ombudsman en de Europese Dienst voor extern optreden, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie). 2. Resolutie van het Europees Parlement van 7 mei 2025 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023, afdeling IX – Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming ( 2024/2028(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023, afdeling IX – Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10‑0053/2025 ), A. overwegende dat de kwijtingsautoriteit in het kader van de kwijtingsprocedure wenst te benadrukken dat het bijzonder belangrijk is de democratische legitimiteit van de instellingen van de Unie verder te versterken door de transparantie en de verantwoordingsplicht te verbeteren en door het concept van resultaatgericht begroten en een goed personeelsbeheer toe te passen; B. overwegende dat gegevensbescherming een grondrecht is, dat wordt beschermd door de wetgeving van de Unie en verankerd is in artikel 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie; C. overwegende dat in artikel 16 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is bepaald dat op de naleving van de voorschriften betreffende de bescherming van natuurlijke personen ten aanzien van de verwerking van persoonsgegevens toezicht moet worden uitgeoefend door een onafhankelijke autoriteit; D. overwegende dat Verordening (EU) 2018/1725 voorziet in de oprichting van een onafhankelijke autoriteit, de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming (de EDPS), die verantwoordelijk is voor de bescherming en waarborging van het recht op gegevensbescherming en privacy, en die tot taak heeft ervoor te zorgen dat de instellingen, organen en instanties van de Unie een sterke gegevensbeschermingscultuur bevorderen; E. overwegende dat de EDPS zijn taken uitvoert in nauwe samenwerking met andere gegevensbeschermingsautoriteiten als onderdeel van het Europees Comité voor gegevensbescherming (het EDPB), en dat de EDPS het openbaar belang dient en zich daarbij laat leiden door de beginselen van onpartijdigheid, integriteit, transparantie en pragmatisme, en de EU-wetgeving in acht neemt; 1. merkt op dat de begroting van de EDPS valt onder MFK-rubriek 7, “Europees openbaar bestuur”, die in 2023 in totaal 12,3 miljard EUR bedroeg, ofwel 6,4 % van de begrotingsuitgaven van de Unie; merkt op dat de begroting van de EDPS goed was voor 0,18 % van de kredieten van rubriek 7 van het MFK; 2. neemt er nota van dat de Europese Rekenkamer (de “Rekenkamer”) in haar jaarverslag (het “verslag van de Rekenkamer”) over het begrotingsjaar 2023 een steekproef van 70 verrichtingen onder rubriek 7 heeft onderzocht, waarvan er 21 (30 %) fouten bevatten; merkt voorts op dat de Rekenkamer vijf van deze fouten heeft gekwantificeerd en daarbij tot de inschatting kwam dat het foutenpercentage onder de materialiteitsdrempel lag; 3. neemt nota van de opmerking in het verslag van de Rekenkamer dat de administratieve uitgaven onder meer uitgaven voor personele middelen, met inbegrip van pensioenen, omvatten, die in 2023 goed waren voor zo’n 70 % van de totale administratieve uitgaven, alsook uitgaven voor gebouwen, apparatuur, energieverbruik, communicatie en informatietechnologie; is ingenomen met het feit dat de Rekenkamer opnieuw heeft aangegeven dat de administratieve uitgaven over het algemeen een laag risico met zich meebrengen; 4. maakt uit het verslag van de Rekenkamer op dat zij in 2023 een salarisbetaling heeft gecontroleerd van een ambtenaar die in 2020 voor het laatst een verklaring had ingediend inzake het recht op kinder- en gezinstoelagen; deelt de bezorgdheid van de Rekenkamer over het feit dat een late ontvangst en verificatie van dergelijke verklaringen het risico vergroot dat betalingen worden uitgevoerd waarvoor de ontvanger niet in aanmerking kwam; Financieel en begrotingsbeheer 5. stelt vast dat de definitieve begroting voor 2023 van de EDPS 22 711 559 EUR bedroeg, een stijging van 12,06 % ten opzichte van 2022; merkt op dat de begroting van de EDPS ook dient ter dekking van de werkzaamheden van het onafhankelijke secretariaat van het EDPB; maakt uit het jaarverslag van de EDPS voor 2023 (het “jaarverslag”) op dat de goedgekeurde begroting van het EDPB in 2023 7,67 miljoen EUR bedroeg, waarvan 300 000 EUR werd toegekend via een gewijzigde begroting die nodig was vanwege een stijging van het aantal juridische procedures in 2023; 6. erkent dat de inspanningen van de EDPS op het gebied van begrotingstoezicht en -planning gedurende het begrotingsjaar 2023 hebben geresulteerd in een begrotingsuitvoeringspercentage voor de vastleggingskredieten van het lopende jaar ter hoogte van 96 % in 2023 (een bescheiden daling ten opzichte van 2022 toen dit percentage 98 % bedroeg); maakt voorts uit het verslag over de jaarrekening van de EDPS voor 2023 op dat het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten voor het lopende jaar 84 % bedroeg (een daling ten opzichte van 2022 toen dit percentage 88 % bedroeg); maakt bovendien uit de antwoorden van de EDPS op de vragenlijst van de Commissie begrotingscontrole voor de kwijting 2023 (de “vragenlijst”) op dat het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten in 2023 in totaal 91,33 % bedroeg, een daling ten opzichte van 2022 toen dit percentage 94,09 % bedroeg; 7. merkt voorts op dat het bedrag aan overdrachten (C8) van 2023 naar 2024 2 517 942,67 EUR bedroeg, ofwel 11,08 % van de totale begroting voor 2023, tegenover 1 827 354,23 EUR of 9,01 % van de totale begroting voor 2022; merkt op dat het uitvoeringspercentage van de C8-begroting in 2023 76,65 % bedroeg (een stijging ten opzichte van 2022 toen dit percentage 73,77 % bedroeg); 8. is ingenomen met de verbetering van de gemiddelde betalingstermijn van 25 dagen in 2022 tot 19 dagen in 2023, waarbij 97,50 % van de betalingen op tijd werd verwerkt; merkt op dat deze verbetering ook te danken is aan het feit dat de EDPS een oude bug in het elektronische betalingssysteem voor facturen in verband met dienstreizen heeft weggewerkt; merkt voorts op dat het aantal betalingen aanzienlijk is gestegen van 799 in 2022 naar 1 335 in 2023; merkt in dit verband op dat het aantal transacties nog steeds lager ligt dan vóór de pandemie, als gevolg van veranderingen in de manier van werken (zoals vergaderingen in hybride format of online evenementen voor deskundigen); 9. merkt op dat de gevolgen van de illegale Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne ook in 2023 begrotingsdruk opleverden voor de EDPS, onder meer door de stijgende inflatie en de daaruit voortvloeiende stijging van de energiekosten, hetgeen het sterkst tot uiting kwam in de begrotingslijnen personeelssalarissen, kosten voor de beveiliging van gebouwen en de huur van gebouwen, kosten van dienstreizen en extern ingekochte diensten; prijst in dit verband de EDPS voor het feit dat de EDPS zijn prioriteiten heeft aangepast en interne herschikkingen binnen begrotingshoofdstukken heeft doorgevoerd; begrijpt dat begrotingsoptimalisering noodzakelijk was gezien de indexering van salarissen en huurkosten, en gezien de kostenstijging voor externe juridische ondersteuning als gevolg van het grotere aantal bindende besluiten van de EDPS, waardoor een groter aantal zaken voor het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) moest worden verdedigd, met hulp van externe juridische dienstverleners; betreurt in dit verband dat de EDPS een aantal van zijn activiteiten, zoals een haalbaarheidsstudie inzake artificiële intelligentie, heeft moeten uitstellen; verzoekt de EDPS zich te houden aan de bevoegdheden van zijn mandaat door samen te werken met de instellingen en agentschappen van de Unie, en geen gerechtelijke procedures in te leiden, met name wanneer deze kennelijk niet-ontvankelijk zijn, teneinde negatieve gevolgen voor het beheer van de middelen te voorkomen, waardoor de EDPS zijn activiteiten als orgaan niet kan uitvoeren; 10. uit zijn bezorgdheid over de aanzienlijke stijging van de kosten voor dienstreizen van EDPS-personeel, van 28 789 EUR in 2021 en 176 903 EUR in 2022 tot 284 580 EUR in 2023; verzoekt de EDPS te beoordelen of de middelen die aan dienstreizen worden besteed, op passende en doeltreffende wijze worden ingezet; merkt op dat de EDPS niet langer openbaar maakt hoeveel dienstreizen door de organisatoren worden gefinancierd en welke afdelingen of sectoren aan een dienstreis hebben deelgenomen, waardoor er minder transparantie is met betrekking tot de uitgaven voor dienstreizen; roept de EDPS op deze informatie opnieuw openbaar te maken; spoort de EDPS aan om erop aan te dringen dat er, waar mogelijk, gebruik wordt gemaakt van videoconferentie-instrumenten, aangezien dit kan bijdragen tot een vermindering van het aantal dienstreizen en tot lagere kosten; verzoekt de EDPS te beoordelen of de middelen die aan dienstreizen worden besteed, op passende en doeltreffende wijze worden ingezet; Intern beheer, prestaties en interne controle 11. merkt op dat de EDPS negen kernprestatie-indicatoren (KPI’s) heeft gebruikt om zijn prestaties in 2023 te monitoren, overeenkomstig de belangrijkste doelstellingen van de EDPS-strategie 2020-2024, die ten uitvoer wordt gelegd via het jaarlijkse beheersplan; maakt uit het jaarverslag op dat de EDPS, op basis van de resultaten van de KPI’s voor 2023, op bijna alle gebieden bovenmaats heeft gepresteerd, met uitzondering van één KPI (het aantal volgers van de EDPS op sommige sociale media-accounts); stelt met bezorgdheid vast dat de EDPS te maken heeft gehad met aanzienlijke uitdagingen als gevolg van een toenemende werklast en complexe gegevensbeschermingskwesties als gevolg van het snel evoluerende digitale landschap, alsmede ten gevolge van de uitbreiding van het mandaat van de EDPS naar toezichtactiviteiten (zoals audits en onderzoeken) en reacties op raadplegingen en voorafgaande raadplegingen, allemaal in de context van een beperkte begroting; maakt uit het follow-upverslag van de EDPS naar aanleiding van de resolutie van het Parlement over de uitvoering van de begroting van de EDPS voor 2022 (het “follow-upverslag”) op dat verschillende wetgevingsontwikkelingen in de afgelopen twee jaar van invloed zijn geweest op het werk en de middelen van de EDPS, als gevolg van de uitbreiding van het mandaat van Eurojust, nieuwe door Europol te ontvangen informatie in het kader van de wet inzake digitale diensten, de uitrol van de nieuwe grootschalige databanken en interoperabiliteitskaders van de Unie op het gebied van justitie en binnenlandse zaken en de inwerkingtreding van de verordening artificiële intelligentie (de “AI-verordening”); verzoekt de Commissie en de begrotingsautoriteit om in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure met deze zaken rekening te houden; 12. is ingenomen met het feit dat de EDPS in 2023 zijn vermogen heeft versterkt om opkomende technologische trends en de mogelijke gevolgen van die trends voor privacy en gegevensbescherming te beoordelen en zich daarop voor te bereiden; merkt op dat dit is bereikt door middel van een op prognoses gebaseerde benadering, met bijzondere aandacht voor het monitoren van ontwikkelingen op gebieden zoals grote taalmodellen, portemonnees voor digitale identiteit, Internet of Behaviour, extended reality en deepfake-detectie; is in dit verband ingenomen met de publicatie door de EDPS van zijn derde TechSonar-initiatief inzake opkomende technologieën; feliciteert de EDPS bovendien met het feit dat de EDPS in 2023 een Global Privacy and Data Protection Award in de categorie innovatie in ontvangst mocht nemen; 13. merkt op dat 2023 werd gekenmerkt door verschillende organisatorische veranderingen of actualiseringen die nodig waren om te reageren op en zich aan te passen aan de veranderende uitdagingen op het gebied van gegevensbescherming; is in dit verband ingenomen met de benoeming van een secretaris-generaal met ingang van 1 juli 2023; wijst voorts op de samenvoeging van twee sectoren tot een gezamenlijke structuur, wat bijvoorbeeld de eenheden “Informatie en communicatie” en “Governance en interne controle” heeft opgeleverd, en op de oprichting van drie nieuwe gespecialiseerde sectoren binnen de eenheid “Technologie en privacy” (T&P): “Systeemtoezicht en -audit”, “Technologiemonitoring en -prognose” en “Digitale transformatie”; 14. wijst op de rol van de EDPS bij het toezicht op de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie; neemt met bezorgdheid kennis van de duur van de EDPS-procedures, aangezien de EDPS in 2023 geen enkel onderzoek heeft afgesloten, terwijl het aantal kennisgevingen na de 72 uur in 2023 significant is afgenomen ten opzichte van het voorgaande jaar; 15. merkt op dat de EDPS in 2023 420 klachten heeft ontvangen, d.w.z. 53 meer dan in 2022, waarvan er 73 ontvankelijk waren en 347 niet-ontvankelijk; merkt op dat de EDPS ter zake van 31 van de 73 in 2023 ontvangen klachten gemiddeld binnen 44 dagen een definitief besluit, advies of antwoord heeft uitgebracht en dat de EDPS alle 347 niet-ontvankelijke klachten van antwoord heeft voorzien; stelt vast dat 55 van het totale aantal ontvankelijke klachten (nog openstaand of ontvangen in de loop van 2023) in 2023 werden afgesloten, een stijging van 17 % ten opzichte van 2022; erkent de inspanningen van de EDPS om het grote aantal klachten omlaag te brengen door een dynamische tool voor de EDPS-website te ontwikkelen, hoewel het hoge aantal klachten in 2023 problematisch bleef gezien de beperkte middelen waarover de EDPS beschikte; stelt met tevredenheid vast dat de EDPS in 2023 verschillende procedurele instrumenten en beleidsmaatregelen heeft ontwikkeld om zijn onderzoeksprocessen te verbeteren; prijst de EDPS in dit verband voor de wijziging van zijn reglement van orde, waarbij het artikel over “herziening” werd vervangen door een artikel over “voorlopige beoordeling”, met als doel het recht van alle betrokken partijen om te worden gehoord te waarborgen, hetgeen bijdraagt tot een eerlijke en tijdige afhandeling van klachten en onderzoeken; 16. benadrukt dat de EDPS in het wetgevingsproces een belangrijke raadgevende en adviserende functie vervult; merkt op dat de EDPS in 2023 heeft gereageerd op 80 formele legislatieve raadplegingen overeenkomstig artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1725, en dit heeft gedaan in de vorm van 54 adviezen (t.o.v. 27 in 2022), 26 formele opmerkingen (t.o.v. 49 in 2022) en 34 informele opmerkingen (t.o.v. 30 in 2022) gericht aan de Commissie en de medewetgevers in antwoord op verzoeken om wetgevingsraadpleging; prijst de EDPS voor zijn inbreng in verband met de AI-verordening, met name het initiatiefadvies van de EDPS inzake de AI-verordening en het advies inzake de AI-aansprakelijkheidsregels, alsook voor zijn bijdrage aan de GPA-resolutie over generatieve AI-systemen; stelt vast dat het aantal raadplegingsverzoeken de afgelopen vijf jaar aanzienlijk is gestegen (+ 93 %); 17. merkt op dat de EDPS in 2023 acht onderzoeken en vijf vooronderzoeken heeft uitgevoerd, wat een aanzienlijke stijging betekent ten opzichte van voorgaande jaren; merkt op dat de EDPS in 2023 actief bezig was in 13 onderzoeken en zeven vooronderzoeken, die ofwel in 2023 werden gestart ofwel uit voorgaande jaren waren overgedragen; merkt op dat de EDPS twee complexe en arbeidsintensieve formele onderzoeken uit 2021 heeft voortgezet naar het gebruik door de instellingen, organen en agentschappen van de Europese Unie (EU-IOA’s) van clouddiensten van niet-EU/EER-entiteiten, met onder meer een focus op het gebruik door de Commissie van Microsoft 365; dringt erop aan deze onderzoeken tijdig af te ronden vanwege de aanzienlijke gevolgen ervan voor de werking van de instellingen; merkt voorts op dat de EDPS ook vijf onderzoeken heeft opgestart op basis van klachten over de websites van EU-IOA’s, waarbij de nadruk in brede zin ligt op kwesties rondom privacy en gegevensbescherming, en dat voorlopige beoordelingen in 2024 worden verwacht; 18. dringt er bij de EDPS op aan voorrang te geven aan procedures voor de verwerking van persoonsgegevens van minderjarigen jonger dan 15 jaar en deze te verbeteren, met name in het kader van de systemen van Europol, waar dergelijke personen als verdachten kunnen worden aangemerkt; erkent de toegenomen kwetsbaarheid van deze groep en de noodzaak van robuuste waarborgen; 19. merkt op dat de EDPS het vermeende gebruik van microtargeting door de Commissie op het platform X heeft onderzocht en twee vooronderzoeken heeft voortgezet: een zaak betreffende het gebruik van de clouddienst Trello door EU-IOA’s, die in 2023 werd afgesloten, en een zaak over het gebruik van profilering door EU-IOA’s, die in 2024 werd uitgevoerd; merkt op dat in totaal zes onderzoeken en vier vooronderzoeken (één vooronderzoek in 2022) werden opgestart op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht, wat neerkomt op een aanzienlijke stijging ten opzichte van 2022; neemt kennis van de bezorgdheid van de EDPS over de uitdagingen die zich kunnen voordoen in het geval van onderzoeken waarbij gezamenlijk optreden van nationale autoriteiten en EU-IOA’s nodig is; merkt voorts op dat de EDPS in het kader van zijn controleplan voor 2023 de volgende instanties heeft gecontroleerd: het Europees Bureau voor personeelsselectie, de Europese Investeringsbank, de Europese Centrale Bank, het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding en het Europees Geneesmiddelenbureau; 20. merkt op dat de EDPS in 2022 bij het Gerecht van de Europese Unie beroep tot nietigverklaring van twee bepalingen van de gewijzigde Europol-verordening heeft ingesteld, dat door het Gerecht werd verworpen; merkt op dat de EDPS inmiddels heeft besloten beroep in te stellen tegen de beschikking van het Gerecht in zaak T-578/22 (8) , aangezien de EDPS van mening is dat de aan de orde gestelde kwesties op het hoogste niveau moeten worden beoordeeld; betreurt dat de EDPS de kennelijke niet-ontvankelijkheid van zijn beroep niet aanvaardt, ook al was het niet de bedoeling van het orgaan om een handeling van Europol aan te vechten, maar een wijziging met terugwerkende kracht van het rechtskader, die er volgens de EDPS op was gericht de gevolgen van een besluit van de EDPS teniet te doen; verzoekt het orgaan samen te werken met de instellingen en agentschappen van de Unie alvorens gerechtelijke procedures in te leiden waardoor het zijn mandaat niet kan vervullen en geen gebruik kan maken van zijn middelen voor doeleinden waarvoor zij bestemd waren; merkt voorts op dat de EDPS ook een follow-up heeft gegeven aan de uitvoering van zijn bevel van 3 januari 2022, onder meer in de vorm van controles van de verslaglegging van Europol; betreurt dat het eindverslag over deze kwestie pas op 22 juli 2024 door de EDPS is ingediend; 21. merkt op dat, na de proefinvoering eind 2022 van het nieuwe kader voor risicobeheer bij de EDPS, in mei 2023 een anonieme tevredenheidsenquête is uitgevoerd om de doeltreffendheid van dit kader te beoordelen en aanvullende suggesties te verzamelen; merkt voorts op dat de resultaten van de enquête positief waren, wat heeft geleid tot de formele goedkeuring van het kader op 26 juni 2023; 22. merkt op dat de dienst Interne Audit (IAS) in 2023 een audit bij de EDPS heeft uitgevoerd van de methodologie voor de planning van EDPS-controles; merkt op dat uit die audit twee aanbevelingen voortkwamen waarvoor de EDPS een actieplan bij de IAS heeft ingediend; verzoekt de EDPS de kwijtingsautoriteit regelmatig op de hoogte te houden van de voortgang op dit punt; 23. herinnert eraan dat de EU en haar instellingen volgens het Verdrag betreffende de Europese Unie solidariteit en gelijkheid van vrouwen en mannen moeten bevorderen; Personele middelen, gelijkheid en welzijn van het personeel 24. merkt op dat de EDPS eind 2023 129 personeelsleden telde, tegenover 127 in 2022; merkt op dat de EDPS in 2023 50 arbeidscontractanten (CA) in dienst had uit hoofde van artikel 3, punt b), van het Statuut van de ambtenaren van de EU en de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van de Unie (52 CA in 2022), 7 tijdelijke functionarissen (TA) uit hoofde van artikel 2, punten b) en c), (6 TA in 2022) en gebruik heeft gemaakt van de diensten van 12 externe dienstverleners (EXT) die intra-muros werkten (8 EXT in 2022); spoort de EDPS aan zich te blijven inspannen voor een evenwichtigere geografische vertegenwoordiging van alle lidstaten, met name op managementniveau; is ingenomen met de toegenomen diversiteit van de vertegenwoordigde nationaliteiten, maar betreurt de aanhoudende ondervertegenwoordiging van vrouwen in hogere managementfuncties; dringt aan op de vaststelling van een routekaart voor gendergelijkheid, met inbegrip van proactieve aanwervingsmaatregelen en leiderschapsopleidingsprogramma’s voor vrouwelijke personeelsleden; 25. merkt op dat er in 2023 in de EDPS 23 nationaliteiten (van de lidstaten) vertegenwoordigd waren, wat een verbetering is ten opzichte van 2022, toen dit er 22 waren; constateert met ontevredenheid dat vijf nationaliteiten oververtegenwoordigd zijn en dat andere nationaliteiten ondervertegenwoordigd zijn; dringt er bij de EDPS op aan te blijven streven naar een evenwichtige vertegenwoordiging van onderdanen uit alle lidstaten onder het personeel en in dat kader de communicatie te verbeteren, de zichtbaarheid van de EDPS te vergroten en de arbeidsvoorwaarden te verbeteren, met als doel personen uit ondervertegenwoordigde landen aan te trekken; 26. merkt op dat de EDPS ook in 2023 een personeelsbestand van 65 % vrouwen en 35 % mannen had, gelijk aan voorgaande jaren; stelt vast dat er bij de zes middenkaderposten sprake was van gendergelijkheid, maar dat er geen vrouwen zijn die hogere managementfuncties bekleden, en betreurt dit; dringt er bij de EDPS op aan meer inspanningen te leveren om te zorgen voor een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen op alle personeelsniveaus, en verzoekt de EDPS om vrouwen aan te sporen om te solliciteren, ook met het oog op de volgende verkiezing van een toezichthouder door het Parlement; 27. wijst op de hoge bezettingsgraad van 95,65 % van de personeelsformatie, maar ook op het hoge verloop onder het personeel, namelijk 13 % in 2023; merkt op dat de meeste openstaande vacatures het gevolg waren van het feit dat er geen geschikte kandidaten waren, wat komt doordat de functieprofielen van de EDPS zeer gespecialiseerd zijn en de groep mensen die aan de specifieke vereisten voldoen maar klein is; is ingenomen met de manier waarop deze uitdagingen zijn aangepakt, namelijk door middel van het opnieuw bekendmaken van vacatures onder een bredere of meer toegespitste doelgroep of door het herformuleren van de functievereisten; is ingenomen met de stappen die de EDPS heeft genomen met betrekking tot het aanwervingsproces; verzoekt de EDPS de uitdagingen bij het vinden van geschikte kandidaten te blijven aanpakken en de kwijtingsautoriteit op de hoogte te houden van positieve ontwikkelingen wat betreft de aanwerving van personeel en personeelsverloop; 28. merkt op dat de afdeling Personeelszaken van de EDPS in de tweede helft van 2023 een proefproject is gestart voor een nieuw onboardingproces voor nieuwkomers, met sessies over onder meer de werkzaamheden van bepaalde afdelingen, ethiek, aanbestedingsprocedures en informatiebeveiliging, en dat in 2023 drie onboardingsessies werden aangeboden; verzoekt de EDPS door te gaan met het aanbieden van onboardingsessies aan nieuwkomers en verplichte sessies aan alle personeelsleden, waarin wordt gewezen op het belang van de beginselen inzake ethiek, belangenconflicten, transparantie, interne controle en fraudebestrijding, aangezien dergelijke sessies de norm zijn geworden in de instellingen van de Unie; merkt voorts op dat er in 2023 twaalf individuele sessies werden aangeboden aan het personeel van de EDPS en het EDPB, zes groepscoachingsessies waarin deelnemers (op managementniveau) van elkaar konden leren, alsook een eenjarig teamcoachingstraject over leiderschap aan de Europese Bestuursschool; 29. maakt uit de vragenlijst op dat de EDPS heeft voorzien in regelingen voor flexibel en hybride werken en dat deze positief worden gewaardeerd door de personeelsleden die onder meer ouderschapsverlof of onbetaald verlof kunnen opnemen, in deeltijd kunnen werken en gedurende een aantal dagen per jaar vanuit het buitenland kunnen werken; merkt op dat het merendeel van de personeelsleden in 2023 van deze regelingen gebruik heeft gemaakt, en dat 86,30 % van het personeel in 2023 heeft getelewerkt; is van mening dat de gebouweninfrastructuur moet worden geoptimaliseerd, zodat rekening wordt gehouden met dit hoge percentage telewerken, omdat daardoor de operationele kosten kunnen worden verlaagd en efficiënter gebruik kan worden gemaakt van kantoorruimte; is ingenomen met de aanhoudende inspanningen van de EDPS om het lichamelijk en geestelijk welzijn van zijn personeel actief te verbeteren; 30. prijst de EDPS voor de uitvoering van verschillende voorlichtingscampagnes in 2023, waarbij informatie werd gedeeld over de uitbanning van rassendiscriminatie, Internationale Vrouwendag, de EU-diversiteitsmaand en het opdoen van kennis over neurodiversiteit; merkt op dat de EDPS momenteel geen personeel met een handicap in dienst heeft, maar dat in alle vacatures van de EDPS een clausule inzake gelijke kansen is opgenomen, en dat de EDPS sollicitaties van kandidaten met een handicap actief aanmoedigt; 31. maakt uit de vragenlijst op dat de EDPS alle informatie over gevallen van burn-out als vertrouwelijk beschouwt, ook het aantal gevallen van burn-out; deelt die mening niet en roept de EDPS op om de kwijtingsautoriteit jaarlijks te informeren over het aantal gevallen van burn-out; stelt met tevredenheid vast dat er in 2023 bij de EDPS geen gevallen van intimidatie zijn gemeld; is ingenomen met het feit dat de EDPS ook in 2023 een presentatie over de bestrijding van intimidatie heeft gegeven bij monde van een van de vertrouwenspersonen van de EDPS, in het kader van de opleiding die wordt aangeboden op de “EDPS Welcome Day”; waardeert dat het besluit over de bestrijding van intimidatie en de rol van de vertrouwenspersonen op het intranet van de EDPS is gepubliceerd; Ethisch kader en transparantie 32. merkt op dat de EDPS in 2023 zijn inspanningen heeft toegespitst op het onder de aandacht brengen bij het personeel van het ethisch kader van de EDPS/het EDPB door het organiseren van verplichte opleidingssessies specifiek hierover voor al het personeel alsook introductieopleidingen voor nieuwkomers bij de EDPS/het EDPB, de benoeming van een nieuwe functionaris voor ethiek en deelname aan de werkgroep ethiek van het Comité paritaire des questions statutaires; is ingenomen met de instelling van een mailbox door de EDPS waar personeelsleden hun verzoeken met betrekking tot ethische vraagstukken kunnen indienen, alsook met het gebruik van de ethiekmodule van de Commissie in Sysper; spoort de EDPS aan om door te gaan met het geven van voorlichting en het houden van enquêtes om na te gaan in hoeverre het ethisch kader van de EDPS/het EDPB onder het personeel bekend is; 33. is ingenomen met het hoge algemene niveau van transparantie dat de EDPS heeft bereikt met betrekking tot zijn activiteiten, met name wat betreft de publicatie van de agenda en de belangenverklaringen van de Toezichthouder en het hoofd van de EDPS-administratie, in overeenstemming met de gedragscode voor de Toezichthouder van 2019; maakt uit het follow-upverslag op dat de EDPS twee gedragscodes heeft aangenomen, een die van toepassing is op de Toezichthouder en een die van toepassing is op het personeel van de EDPS; begrijpt dat in gevallen waarin de secretaris-generaal wordt verzocht de Toezichthouder te vervangen, diens gedragscode ook van toepassing is op de secretaris-generaal; 34. stelt met tevredenheid vast dat de EDPS sinds zijn oprichting nooit betrokken is geweest bij onderzoeken van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF); 35. merkt op dat van de vijf onderzoeken die de Ombudsman in 2023 met betrekking tot de EDPS heeft geopend, er vier zonder verder onderzoek zijn afgesloten; merkt op dat met betrekking tot één onderzoek nog geen besluit was genomen, maar dat dit besluit naar verwachting in het vierde kwartaal van 2024 zou worden genomen; verzoekt de EDPS de kwijtingsautoriteit op de hoogte te houden van de uitkomst van dat onderzoek; 36. betreurt dat de EDPS zich nog steeds niet formeel heeft aangesloten bij het transparantieregister van de Unie; maakt echter uit het follow-upverslag op dat de EDPS, met het oog op zijn formele toetreding tot het transparantieregister van de Unie, een interne beoordeling inzake transparantiemaatregelen is gestart en dat er in 2023 oriënterende vergaderingen en contacten tussen de EDPS en het secretariaat van het register hebben plaatsgevonden; verzoekt de EDPS de kwijtingsautoriteit te informeren over het resultaat van deze interne beoordeling van de transparantiemaatregelen; roept de EDPS nogmaals op om zich aan te sluiten bij en gebruik te maken van het transparantieregister, en onder meer informatie over zijn vergaderingen met derden proactief openbaar te maken, om de transparantie met betrekking tot de toezichthoudende en raadgevende taken van de EDPS te waarborgen; 37. stelt met tevredenheid vast dat de EDPS in 2023 interne regels heeft opgesteld voor het horen van personen voor wie een definitief besluit van de EDPS in het kader van onderzoeken, al dan niet op initiatief van de EDPS, gevolgen kan hebben, teneinde te waarborgen dat deze personen hun grondrecht om in die procedures te worden gehoord naar behoren kunnen uitoefenen; prijst de EDPS voor het publiceren van een nieuwe factsheet over EDPS-onderzoeken en van nieuwe EDPS-beleidslijnen inzake onderzoeken, alsook voor het openbaar toegankelijk maken van alle financiële verslagen, waaronder jaarlijkse begrotingen, boekhoud- en auditverslagen, via een EU-website en via andere officiële kanalen, aangezien de EDPS een leidende rol speelt bij het verbeteren van de paraatheid van de instellingen van de Unie op het gebied van cyberbeveiliging; 38. maakt met tevredenheid uit de vragenlijst op dat er binnen de EDPS in 2023 geen gevallen zijn gemeld van belangenconflicten, klokkenluiden of fraude; merkt op dat de EDPS een kader heeft opgezet voor de preventie van belangenconflicten op de hogere niveaus van het management en het personeel door middel van gedragscodes, voorlichting en verklaringen inzake belangenconflicten en vertrouwelijkheid; merkt op dat, naast de verplichte introductie voor alle nieuwe personeelsleden over het ethisch kader van de EDPS, nieuwe personeelsleden ook informatie krijgen over de fraudebestrijdingsstrategie van de EDPS; 39. maakt uit de vragenlijst op dat de EDPS interne regels heeft inzake klokkenluiden die voorzien in veilige procedures en kanalen die personeelsleden de mogelijkheid bieden hun bezorgdheid te uiten over fraude, corruptie of andere ernstige wanpraktijken, zonder dat de vertrouwelijkheid van de identiteit van de klokkenluider en de gemelde informatie in gevaar komt; merkt op dat er bij de EDPS tot nu toe nog geen klokkenluiderszaak heeft gespeeld; 40. dringt er bij de EDPS op aan om in zijn handhavingsbesluiten alle terugtrekkingsbesluiten vanwege belangenconflicten openbaar te maken, om volledige transparantie bij het toezicht op regelgeving en besluitvorming te waarborgen; Digitalisering, cyberbeveiliging en gegevensbescherming 41. maakt uit de vragenlijst op dat de begroting voor 2023 voor IT-apparatuur en -projecten 9,5 % lager was dan in 2022; merkt op dat deze daling voornamelijk het gevolg was van het feit dat er in 2023 geen nieuwe IT-haalbaarheidsstudies zijn ingekocht, in tegenstelling tot 2022, toen dergelijke studies een aanzienlijk deel van het IT-budget uitmaakten; merkt voorts op dat andere kostenelementen in 2023 ten opzichte van het jaar ervoor relatief stabiel bleven, waaronder de kosten van algemene IT-diensten en IT‑onderhoud; 42. verneemt uit het follow-upverslag en de vragenlijst de conclusies van de in 2022 uitgevoerde IT-haalbaarheidsstudie, waaruit blijkt dat er lacunes zijn tussen datgene wat de IT-instrumenten en -diensten van de Commissie en het Parlement kunnen bieden en de specifieke behoeften van de EDPS; merkt op dat deze lacunes moeten worden verholpen door interne capaciteiten en toepassingen te ontwikkelen en dat hiervoor ten minste vijf IT-medewerkers en gedeeltelijke uitbesteding noodzakelijk werden geacht; betreurt dat de uitvoering van de aanbevelingen van de studie vanwege budgettaire beperkingen opgeschort is; verzoekt de EDPS na te denken over een stapsgewijze aanpak waarbij begonnen wordt met de aanbevelingen en projecten waarvoor minder middelen nodig zijn; 43. prijst de vooruitgang die de EDPS in 2023 heeft geboekt bij het digitaliseren van zijn workflows en processen, met de invoering van ARES, de gekwalificeerde digitale handtekening (e-IDAS) en een samenwerkingsplatform (Nextcloud) voor het opstellen van documenten en de invoering van videoconferenties, alsook updates van de tool (Website Evidence Collector) voor automatische verzameling van persoonsgegevens op websites van verwerkingsverantwoordelijken en gegevensverwerkers, de invoering van de acceptatieomgeving van EU Send Web, een dienst/kanaal voor de uitwisseling van gevoelige niet-gerubriceerde informatie met andere EU-IOA’s, alsook de verdere voortgang wat betreft de uitvoering van diensten die niet kunnen worden uitbesteed, zoals het formulier en de elektronische workflow voor het beheer van meldingen van datalekken; wijst niettemin op problemen met betrekking tot het gebruik en het onderhoud van het e-aanbestedingssysteem; 44. verheugt zich erover dat de EDPS er nauwgezet op toeziet dat externe contractanten voldoen aan de nodige morele en ethische normen die van alle instellingen, organen en instanties van de Unie worden verwacht, met name rekening houdend met het feit dat de EDPS in het verleden een beroep heeft gedaan op de diensten van externe bedrijven die volgens de rangschikking van de Universiteit van Yale nog steeds actief zijn in Rusland; 45. erkent dat de EDPS met succes gebruik maakt van veel van de administratieve systemen die door de Commissie worden gebruikt, met name op het gebied van personeelszaken en administratieve bedrijfsvoering, alsook van een aantal diensten van het Parlement, waaronder de levering van laptops en netwerkinfrastructuur en videoconferentiediensten; spreekt zijn waardering uit voor het feit dat het project ter verbetering van de kwaliteit en de prestatie van de computers die aan het personeel van de EDPS worden verstrekt met het oog op de uitbreiding van hybride werkvormen, waarbij met het Parlement werd samengewerkt, inmiddels is afgerond; 46. erkent de leidende rol van de EDPS bij het verbeteren van de paraatheid van de instellingen van de Unie op het gebied van cyberbeveiliging, en neemt nota van de nauwe samenwerking van de EDPS met organen zoals het Agentschap van de Europese Unie voor cyberbeveiliging (Enisa) en cyberbeveiligingshubs zoals CERT-EU; dringt er bij het orgaan op aan een gestructureerd auditkader voor cyberbeveiligingsrisico’s binnen organen van de Unie te ontwikkelen; merkt op dat de EDPS in 2023 zijn paraatheid op het gebied van de bescherming van persoonsgegevens en gevoelige informatie tegen cyberaanvallen is blijven versterken in het licht van het snel veranderende dreigingslandschap wat betreft cyberbeveiliging; prijst de EDPS in dit verband voor het evalueren van zijn beveiligingsbeleid en -methoden, anticiperend op het effect van de cyberbeveiligingsverordening (Verordening (EU, Euratom) 2023/2841 (9) ); maakt uit de vragenlijst op dat de EDPS een verzoek heeft ingediend om twee extra voltijdequivalenten voor cyberbeveiligingsinfrastructuur in verband met de verplichtingen van de EDPS uit hoofde van die verordening en de rol van de EDPS als lid van de interinstitutionele raad voor cyberbeveiliging (IICB); merkt voorts met waardering op dat de EDPS zijn informatiebeveiligingsbeleid en zijn “acceptable use policy” heeft verbeterd in verband met specifieke cyberdreigingen met betrekking tot telewerken, het gebruik van persoonlijke mobiele apparaten en het gebruik van gevaarlijke applicaties (TikTok); stelt vast dat er in 2023 geen cyberaanvallen bij de EDPS hebben plaatsgevonden; dringt aan op jaarlijkse openbare verslaglegging over ontdekte dreigingen, responsmaatregelen en institutionele cyberweerbaarheid; 47. prijst de EDPS voor het actualiseren van de cyberbeveiligingsopleiding voor alle personeelsleden en voor het vernieuwen van de vorm van de cyberbeveiligingsopleiding die aan nieuwkomers wordt gegeven; waardeert het dat de EDPS proactief is geweest bij het vergroten van het bewustzijn over cyberbeveiligingsrisico’s, bijvoorbeeld door het opstellen van factsheets, het houden van enquêtes met EU-IOA’s en het voeren van bewustmakingscampagnes; spoort de EDPS aan ervoor te zorgen dat het personeel een verplichte opleiding krijgt over veilig en ethisch gebruik van AI-instrumenten om hun inzicht te vergroten en potentiële risico’s te beperken; Gebouwen 48. merkt op dat de EDPS en het EDPB in 2023, na de verhuizing van de Ombudsman eind 2021, net als in 2022, nog de enige huurders waren van het gebouw van het Parlement dat zij als vestigingslocatie gebruikten en dat de EDPS de huur- en onderhoudskosten binnen de grenzen van het redelijke wil houden door kantoorruimte van het Parlement te huren in plaats van op de particuliere markt; merkt op dat de EDPS om een extra bedrag van 81 856,84 EUR moest verzoeken voor de betaling van huurkosten aan het Parlement, aangezien het indexeringspercentage 8,82 % bedroeg en dus hoger was dan het plafond van 2 % voor administratieve uitgaven; 49. merkt op dat de EDPS, wat de toegankelijkheid van zijn gebouw betreft, de besluiten die het Parlement heeft genomen en ten uitvoer legt, toepast in het kader van zijn gebouwenbeleid; maakt uit het follow-upverslag op dat de EDPS personeel in dienst heeft met lichamelijke beperkingen als gevolg van een ernstige ziekte; is ingenomen met de toezegging van de EDPS om de mogelijkheden te onderzoeken om stagiairs met een mobiliteitsbeperking of een handicap aan te nemen; Milieu en duurzaamheid 50. merkt op dat de EDPS zich niet heeft aangesloten bij het milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS), maar verschillende maatregelen heeft genomen om zijn ecologische voetafdruk te verkleinen, zoals het automatisch en centraal regelen van de temperatuur, het automatisch uitschakelen van de verlichting wanneer er geen beweging in de ruimte is, het inkopen van milieuvriendelijke producten en diensten en het automatiseren van de workflows met de invoering van ARES; maakt uit het follow-upverslag op dat volgens de informatie die het directoraat-generaal Infrastructuur en Logistiek van het Parlement, verantwoordelijk voor het beheer van het door de EDPS gehuurde gebouw, heeft ontvangen, zonnepanelen op het gebouw zijn geïnstalleerd; verzoekt de EDPS de kwijtingsautoriteit te informeren over het aandeel (%) in het totale jaarlijkse energieverbruik van de EDPS dat door de opgewekte zonne-energie wordt geleverd; verzoekt de EDPS voorts de kwijtingsautoriteit te informeren over eventuele ontwikkelingen wat betreft de EMAS-certificeringsprocedure; 51. stelt vast dat de EDPS in 2023 geen beoordeling van zijn koolstofvoetafdruk heeft uitgevoerd; is echter ingenomen met het feit dat de EDPS maatregelen blijft toepassen om zijn koolstofvoetafdruk te verkleinen, zoals het beperken van het aantal reisbewegingen naar kantoor dankzij de telewerkmogelijkheden, het bieden van een vergoeding van 50 % van de maandelijkse/jaarlijkse openbaarvervoersabonnementen van medewerkers, het aanmoedigen van personeel om op afstand aan vergaderingen deel te nemen en voor korte afstanden de trein te nemen, het elektronisch beheren van facturatie en, op het gebied van personeelszaken, het voeren van een geheel papierloze selectieprocedure en beoordelingsexercitie; 52. dringt er bij de EDPS op om toepassing te geven aan het milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS), met als doel zijn ecologische voetafdruk systematisch te monitoren en te verbeteren, met name op het gebied van energieverbruik, afvalvermindering en duurzaam kantoorbeleid; 53. merkt op dat de EDPS op omvattende wijze acht slaat op risico’s in verband met duurzaamheid (zoals milieu-, sociale en governancerisico’s) in het kader van een jaarlijks uitgevoerde risicobeoordeling; is in dit verband ingenomen met het feit dat de EDPS in 2023 een nieuw risicobeheerproces heeft ingevoerd, dat de EDPS moet helpen deze risico’s doelgericht te benaderen en beter te analyseren en bijgevolg de risicobeperkende maatregelen beter op de geconstateerde risico’s af te stemmen; Interinstitutionele samenwerking 54. is ingenomen met de budgettaire en administratieve besparingen die de EDPS heeft gerealiseerd door middel van interinstitutionele samenwerking, met name het sluiten van Service Level Agreements met het Parlement voor de huur van zijn vestigingslocatie en het gebruik van IT-systeemtoepassingen, IT-hardwarebenodigdheden en IT-onderhoud, en met de Commissie voor de processen op het gebied van personeelszaken en administratieve bedrijfsvoering, alsook door deelname aan grote interinstitutionele raamovereenkomsten op gebieden als IT-advies, interim-dienstverlening en kantoorbenodigdheden; prijst de EDPS bovendien voor zijn gestructureerde samenwerking met de Ombudsman, het Bureau voor de grondrechten en CERT-EU door middel van memoranda van overeenstemming; 55. merkt op dat de EDPS deelneemt aan vergaderingen van verschillende interinstitutionele organen; is in dit verband ingenomen met de deelname van de EDPS aan vergaderingen van de hoofden van administratie en het Interinstitutioneel Comité voor onlinecommunicatie, onder leiding van het directoraat-generaal Communicatie van het Parlement; merkt op dat interinstitutionele samenwerking met de EDPS, in zijn toezichthoudende rol, van groot belang is voor de andere instellingen van de Unie om hun niveau van naleving van het rechtskader inzake gegevensbescherming te verbeteren; 56. dringt aan op nauwere samenwerking tussen de EDPS, de Europese Rekenkamer, OLAF en het Europees Openbaar Ministerie (EOM) om gemeenschappelijke protocollen te ontwikkelen voor de opsporing van fraude in digitale gegevens en financiële transacties binnen de EU-instellingen; benadrukt de noodzaak van gezamenlijke audits van op AI gebaseerde frauderisico’s; 57. is ingenomen met de cruciale rol die de EDPS in 2023 heeft gespeeld bij het coördineren van de gegevensbeschermingsautoriteiten van de lidstaten om een consistente gegevensbescherming in de hele Unie te bevorderen; merkt op dat de EDPS samen met 26 gegevensbeschermingsautoriteiten heeft deelgenomen aan een gecoördineerde handhavingsactie met betrekking tot de rol en taken van functionarissen voor gegevensbescherming, waarbij werd beoordeeld of zij voldoen aan Verordening (EU) 2018/1725; neemt kennis van het feit dat de EDPS nog altijd actief participeert in het Comité voor gecoördineerd toezicht op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht, waarbij kwesties zoals de behandeling van klachten tegen Europol en de verbetering van samenwerkingsprocessen worden aangekaart; waardeert voorts alle overige stappen die zijn ondernomen om de samenwerking tussen de EDPS en de gegevensbeschermingsautoriteiten te verbeteren, zoals het uitvoeren van een gezamenlijke Europol-inspectie met de nationale autoriteiten (Polen en Litouwen) en de deelname aan de gecoördineerde toezichtactie inzake de verwerking van gegevens van minderjarigen in Europol-systemen, de deelname aan een operationeel bezoek aan het bureau van het gedelegeerd Europees Openbaar Ministerie in Lissabon in het kader van gemaakte afspraken met de gegevensbeschermingsautoriteit van Portugal en de coördinatie van een inspectie op locatie in Lesbos met de Griekse gegevensbeschermingsautoriteit om de gegevensverzameling die plaatsvindt tijdens gezamenlijke operaties van Frontex te verifiëren; wijst erop dat deze interinstitutionele samenwerking de EDPS in staat stelt om de beste praktijken van de instellingen van de Unie over te nemen en te profiteren van de uitwisseling van informatie met vergelijkbare organen; Communicatie 58. stelt vast dat in 2023 de begroting voor publiekscommunicatie en promotionele activiteiten 468 000 EUR bedroeg, een stijging van 54 % ten opzichte van 2022; 59. stelt met tevredenheid vast dat de EDPS in 2023 verschillende communicatie-evenementen heeft georganiseerd, zowel online als fysiek, met als doel de rol en de opdracht van de EDPS en het belang van naleving van de gegevensbeschermingsregels van de Unie onder de aandacht te brengen bij een breder publiek, zoals de Dag van de gegevensbescherming, de conferentie van EDPS-stagiairs (tweemaal per jaar), het EDPS-seminar over de essentie van de grondrechten op privacy en gegevensbescherming, en andere internationale evenementen; 60. wijst erop dat de EDPS via zijn website en socialemedia-accounts online aanwezig is op X (voorheen Twitter) (29 400 volgers), LinkedIn (71 000 volgers), YouTube (2 900 volgers), EU Voice (5 900 volgers) en EU Video (750 volgers); 61. merkt op dat het proefproject van de platforms EU Voice en EU Video (gratis en opensourcesocialemedianetwerken, privacygericht en gebaseerd op Mastodon en PeerTube-software) in 2023 is voortgezet; is in dit verband ingenomen met de bijdrage van de EDPS aan de strategie van de Unie inzake gegevens en digitale soevereiniteit teneinde de onafhankelijkheid van de Unie in de digitale wereld en de naleving van het rechtskader inzake gegevensbescherming te bevorderen. Het Europees Parlement, – gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023 (1) , – gezien de geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023 ( COM(2024)0272 – C10‑0072/2024) (2) , – gezien het jaarlijks activiteitenverslag van de Europese Dienst voor extern optreden voor 2023 en zijn jaarlijks verslag over het begrotings- en financieel beheer voor 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de instellingen (3) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (4) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien artikel 314, lid 10, en de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (5) , en met name de artikelen 59, 118 en 260 t/m 263, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (6) , en met name de artikelen 59, 118 en 266 t/m 269, – gezien Besluit 2010/427/EU van de Raad van 26 juli 2010 tot vaststelling van de organisatie en werking van de Europese Dienst voor extern optreden (7) , en met name artikel 8, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien het advies van de Commissie buitenlandse zaken, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0069/2025 ), 1. verleent de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Dienst voor extern optreden voor het begrotingsjaar 2023; 2. formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie; 3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de Europese Dienst voor extern optreden, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, alsmede aan de Europese Ombudsman en de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie). 2. Resolutie van het Europees Parlement van 7 mei 2025 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023, afdeling X – Europese Dienst voor extern optreden ( 2024/2024(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023, afdeling X – Europese Dienst voor extern optreden, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien het advies van de Commissie buitenlandse zaken, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0069/2025 ), A. overwegende dat de kwijtingsautoriteit in het kader van de kwijtingsprocedure wenst te benadrukken dat het bijzonder belangrijk is de democratische legitimiteit van de instellingen van de Unie verder te versterken door de transparantie en de verantwoordingsplicht te verbeteren en door het concept van resultaatgericht begroten en een goed personeelsbeheer toe te passen; B. overwegende dat de Europese Dienst voor extern optreden (de “EDEO”) verantwoordelijk is voor het beheer van de administratieve uitgaven van zijn hoofdkantoor in Brussel en voor het netwerk van de 144 delegaties en bureaus van de Unie; C. overwegende dat de verantwoordelijkheid van de EDEO via een reeks overeenkomsten inzake dienstverleningsniveau (SLA’s) is uitgebreid tot het administratieve beheer van het personeel van de Commissie bij de delegaties; D. overwegende dat de delegaties tot taak hebben om door het opbouwen van netwerken en partnerschappen de Unie en haar burgers in de wereld te vertegenwoordigen en de waarden van de Unie te bevorderen; E. overwegende dat het bijzondere karakter van de EDEO gelegen blijft in zijn aard en oorsprong, aangezien de dienst werd gevormd door de samenvoeging van het personeel van de voormalige diensten voor externe betrekkingen van de Raad en van de Commissie en door diplomaten uit de lidstaten in deze structuur op te nemen; F. overwegende dat overeenkomstig de interne voorschriften van de EDEO de secretaris-generaal van de EDEO optreedt als gedelegeerd ordonnateur van de instelling en de directeur-generaal voor middelenbeheer de rol van gesubdelegeerd hoofdordonnateur vervult; G. overwegende dat de krachtens het Statuut aan het tot aanstelling bevoegde gezag toegekende bevoegdheden worden uitgeoefend door de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (“vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger”) met betrekking tot het personeel van de EDEO; H. overwegende dat de uitvoering van de begroting wordt geregeld door het Financieel Reglement en door de interne voorschriften voor de uitvoering van de begroting van de EDEO; 1. merkt op dat de begroting van de EDEO onder rubriek 7 van het MFK valt (“Europees openbaar bestuur”), die in 2023 in totaal 12,3 miljard EUR bedroeg (goed voor 6,4 % van de totale begroting van de Unie); merkt op dat de begroting van de EDEO van ongeveer 1,1 miljard EUR ongeveer 9,2 % van de totale administratieve uitgaven van de Unie vertegenwoordigt; 2. neemt er nota van dat de Europese Rekenkamer (de “Rekenkamer”) in haar jaarverslag betreffende het begrotingsjaar 2023 een steekproef van 70 verrichtingen onder administratieve uitgaven heeft onderzocht en dat dit er tien meer zijn dan in 2022; merkt voorts op dat de administratieve uitgaven volgens de Rekenkamer uitgaven omvatten voor personele middelen, met inbegrip van uitgaven voor pensioenen, die in 2023 goed waren voor ongeveer 70 % van de totale administratieve uitgaven, alsook uitgaven voor gebouwen, uitrusting, energieverbruik, communicatie en informatietechnologie, en dat uit de werkzaamheden van de Rekenkamer door de jaren heen blijkt dat deze uitgaven over het algemeen een laag risico vormen; 3. merkt op dat 21 van de 70 verrichtingen (30 %) fouten vertoonden, maar dat de Rekenkamer op basis van de vijf door haar gekwantificeerde fouten schat dat het foutenpercentage onder de materialiteitsdrempel ligt; 4. merkt met bezorgdheid op dat de Rekenkamer in haar jaarverslag betreffende het begrotingsjaar 2023 aangeeft een kwantificeerbare fout te hebben aangetroffen in één van de 13 onderzochte betalingen en zes niet-kwantificeerbare bevindingen te hebben gedaan met betrekking tot de EDEO; merkt op dat de kwantificeerbare fout betrekking had op het ontbreken van een geldige aanbestedingsprocedure voordat een huurcontract voor een delegatie van de Unie werd ondertekend; merkt op dat de EDEO in 2023 maatregelen heeft genomen om de twee kwantificeerbare fouten die de Rekenkamer in haar jaarverslag 2022 had vastgesteld aan te pakken, en maatregelen heeft genomen om dergelijke problemen in de toekomst te voorkomen; Begrotings- en financieel beheer 5. stelt vast dat de definitieve begroting 2023 van de EDEO 821 900 280 EUR bedroeg, een stijging van 4,45 % ten opzichte van 2022; stelt vast dat de EDEO ook beschikte over een bedrag van 259,7 miljoen EUR (inclusief bestemmingsontvangsten en overgedragen bedragen) van de Commissie ter dekking van de administratieve kosten van personeelsleden van de Commissie die in delegaties van de Unie werkzaam zijn; merkt voorts op dat de EDEO aanvullende bijdragen in de vorm van een vast bedrag heeft ontvangen om de gemeenschappelijke kosten van personeel van het Europees Ontwikkelingsfonds in delegaties en colocaties te dekken, alsook andere bedragen die in het kader van colocatie- en andere overeenkomsten zijn ontvangen; merkt op dat het totale door de EDEO beheerde begrotingsbedrag in 2023 dus 1 198,2 miljoen EUR bedroeg (vastleggingskredieten), wat neerkomt op een stijging met 4,8 % ten opzichte van het voorgaande jaar; 6. merkt op dat in 2023 het begrotingsuitvoeringspercentage voor vastleggingskredieten 100 % bedroeg, met een uitvoeringspercentage voor betalingen van 91,9 % (tegenover 90,6 % in 2022); merkt op dat de gemiddelde betalingstermijn 13,57 dagen bedroeg, maar stelt niettemin vast dat 8,63 % van het totale bedrag te laat werd betaald, als gevolg waarvan er in 2023 achterstandsrente is betaald ter hoogte van 50 253,91 EUR; dringt er bij de EDEO op aan zijn toezeggingen tijdig uit te betalen; dringt er bij de EDEO op aan zich te blijven inspannen om het aantal elektronische betalingen te verhogen en meer werkprocessen te digitaliseren, met name bij de delegaties; 7. merkt op dat de EDEO de begrotingsautoriteit in kennis heeft gesteld van twee begrotingsoverschrijvingen overeenkomstig artikel 29, lid 1, van het Financieel Reglement en elf autonome overschrijvingen overeenkomstig artikel 29, lid 4, heeft verricht voor een totale waarde van 55,7 miljoen EUR; merkt op dat de overschrijvingen in de eerste plaats tot doel hadden begrotingsonderdeel 3003 betreffende gebouwen en daarmee samenhangende kosten bij de delegaties met 18,97 miljoen EUR te verhogen en begrotingsonderdeel 3001 betreffende extern personeel en externe dienstverlening bij de delegaties met 5,6 miljoen EUR te verhogen; merkt op dat na de overschrijvingen de definitieve begroting voor het hoofdkantoor van de EDEO 327,8 miljoen EUR bedroeg en de definitieve begroting voor de delegaties 494,1 miljoen EUR; 8. merkt op dat de EDEO in 2023 te maken had met toenemende politieke en financiële uitdagingen, alsook met uitdagingen op het gebied van de mensenrechten en de rechtsstaat; merkt op dat de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne en de geopolitieke gevolgen ervan in 2023 een belangrijk probleem bleven, wat de EDEO ertoe heeft gebracht te zorgen voor brede steun aan Oekraïne, druk uit te oefenen op Rusland en zijn wereldwijde toenaderingsinspanningen voort te zetten om de bredere gevolgen van de oorlog aan te pakken, met inbegrip van de uitvoering van het actieplan inzake de geopolitieke gevolgen van Ruslands agressie tegen Oekraïne; wijst erop dat de EDEO een belangrijke rol speelt bij het verzamelen van bewijsmateriaal tegen door de EU gesanctioneerde Russische overheidsorganisaties en personen die betrokken zijn bij het verspreiden van desinformatie en het manipuleren van informatie om de aanvalsoorlog van Rusland te rechtvaardigen; benadrukt dat de afdeling Strategische Communicatie en Prognose van de EDEO van voldoende middelen moet worden voorzien om doeltreffend de strijd aan te binden met desinformatiecampagnes die door autoritaire en illiberale regimes worden ingezet als strategisch instrument; roept de EDEO ertoe op de delegaties van de Unie in de landen van het Oostelijk Partnerschap te versterken om de landen te steunen die zwaar zijn getroffen door de Russische militaire agressie tegen Oekraïne; merkt op dat het financiële plafond van de onder het gezag van de vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger beheerde Europese Vredesfaciliteit in 2023 is verhoogd van 5,6 miljoen EUR tot meer dan 12 miljoen EUR; roept de EDEO ertoe op samen te werken met DG ENEST om te zorgen voor doeltreffend toezicht op en monitoring van de door de faciliteit gefinancierde projecten; merkt op dat de EDEO door de opflakkering van het conflict tussen Israël en Palestina na de aanval van Hamas van 7 oktober 2023 genoodzaakt was intensieve diplomatieke inspanningen te leveren, de instellingen van de Unie ertoe aan te moedigen te pleiten voor de-escalatie in de regio, in te spelen op humanitaire behoeften en regionale vredesinspanningen te ondersteunen; benadrukt dat de bijstand van de Unie en de EDEO afgestemd moet zijn op bredere doelstellingen op het gebied van mensenrechten en vrede in de regio, met sterke waarborgen zodat de middelen noch direct, noch indirect terroristische of gewelddadige activiteiten ondersteunen; benadrukt aan dat de financiering van de Unie voor de wederopbouw van Gaza pas van start mag gaan nadat alle door Hamas gevangen genomen gijzelaars zijn vrijgelaten; wijst op het belang van transparantie bij de toewijzing van financiële middelen in derde landen om de verantwoordingsplicht bij de inzet van de begroting van de Unie en de nieuwe financieringsinstrumenten te waarborgen; 9. roept de EDEO ertoe op nauw samen te werken met de Commissie zodat de volledige teruggave van het nationaal bezit van Roemenië en het nationale erfgoed van andere lidstaten op de agenda staat van eventuele toekomstige maatregelen ten aanzien van de Russische Federatie; 10. herinnert eraan dat er beschuldigingen zijn geuit over de betrokkenheid van UNRWA-werknemers in Gaza bij de terroristische aanslagen van Hamas tegen Israël op 7 oktober 2023; merkt op dat naar aanleiding van deze beschuldigingen het dienstverband van negen personeelsleden formeel is beëindigd door de UNRWA; onderstreept dat de Commissie met de UNRWA heeft samengewerkt om de controlesystemen te verbeteren, in overeenstemming met de aanbevelingen van het Bureau voor Intern Toezicht van de VN (OIOS), met inbegrip van de screening van personeel en de versterking van interne onderzoeks- en ethische kaders; benadrukt dat naar aanleiding van de herhaaldelijk door het Parlement geuite bezorgdheid over het misbruik van financiering door de Unie, steun van de Unie in geen geval mag worden ingezet voor de financiering van terrorisme; dringt aan op voortdurende waakzaamheid zodat het geld van de belastingbetaler niet voor de verkeerde doeleinden wordt gebruikt; wijst op het belang van controles om de naleving van de regels van de Unie en het internationaal recht door begunstigden van middelen van de Unie te waarborgen, alsook op de noodzaak van versterkte maatregelen om misbruik van financiële steun van de Unie te voorkomen; spoort de EDEO aan meer inspanningen te leveren om de financiering van de Unie veilig te stellen en toe te zien op de uitvoering van de mijlpalen die zijn vastgelegd in de overeenkomst tussen commissaris Várhelyi en commissaris-generaal van de UNRWA Lazzarini in april 2024, die bepalingen bevat voor het uitvoeren van audits van de Unie en het versterken van het interne toezicht bij de UNRWA; onderstreept dat de Palestijnse Autoriteit al het onderwijsmateriaal moet afstemmen op Unesco-normen, met name door inhoud die antisemitisme of het aanzetten tot geweld omvat, te verwijderen; benadrukt dat de financiële steun van de Unie aan de Palestijnse Autoriteit op het gebied van onderwijs alleen mag worden verleend op voorwaarde dat aan deze normen wordt voldaan; spoort de EDEO aan diplomatieke inspanningen voor een alomvattende en duurzame oplossing van het Israëlisch-Palestijnse conflict te ondersteunen en het Parlement op de hoogte te houden van alle ontwikkelingen in de samenwerking van de Unie met de Palestijnse Autoriteit; 11. merkt op dat de EDEO voor 2023 melding heeft gemaakt van aanzienlijke budgettaire beperkingen, die hebben geleid tot drastische bezuinigingen en begrotingsoptimalisering om het hoofd te kunnen bieden aan de inflatie in derde landen, koersschommelingen van lokale valuta’s, prijsstijgingen, met name wat betreft de kosten van het huren van kantoorruimte, IT, beveiliging en energieprijzen, waardoor de bedrijfskosten van de EDEO in derde landen veel hoger lagen, hetgeen gevolgen had voor het vermogen van de EDEO om doeltreffend te functioneren en zijn zorgplicht ten aanzien van het personeel bij de delegaties te vervullen; betreurt het dat de EDEO als gevolg van de budgettaire druk het onderhoud aan infrastructuur heeft uitgesteld, veiligheidsgerelateerde uitgaven bij de delegaties terzijde heeft geschoven of heeft geannuleerd en heeft gesnoeid in begrotingsposten, met onder meer bezuinigingen op de begroting voor dienstreizen en representatiekosten, kantoorbenodigdheden en opleiding; betreurt het dat de EDEO om budgettaire redenen voorrang heeft moeten geven aan de deelname van personeel aan verkiezingswaarnemingsmissies ten koste van andere soorten dienstreizen, zoals vervolgmissies; wijst op de noodzaak van de oprichting van een diplomatieke dienst van de EU; 12. merkt op dat de EDEO in 2023, zowel op het hoofdkantoor van de EDEO als bij de delegaties, in totaal 28 openbare aanbestedingsprocedures, 27 mededingingsprocedures met onderhandeling, 14 onderhandelingsprocedures zonder voorafgaande bekendmaking van een aanbestedingsbericht, 6 niet-openbare procedures en 2 onderhandelingsprocedures voor middelgrote overeenkomsten heeft opgestart, die in gemiddeld 52 % van de gevallen succesvol waren en hebben geleid tot de gunning van een opdracht; merkt op dat de strenge normen en grote complexiteit van de aanbestedingsregels van de Unie een van de redenen kunnen zijn voor het relatief hoge aantal aanbestedingsprocedures zonder gunning van een opdracht, aangezien de toepassing van die regels een uitdaging kan vormen voor inschrijvers, met name in derde landen; verzoekt de EDEO de redenen voor het relatief hoge aantal aanbestedingsprocedures waarbij uiteindelijk geen opdracht werd gegund te onderzoeken en oplossingen voor te stellen om de doeltreffende uitvoering van die procedures te waarborgen, met inachtneming van de door de Unie vastgestelde normen; betreurt het dat de aanbestedingsregels voor het externe optreden zijn vereenvoudigd bij de herschikking van het Financieel Reglement; benadrukt dat de aanbestedingsregels bedoeld zijn om erop toe te zien dat er bij gefinancierde projecten hoge normen worden gehanteerd en dat deze projecten niet fraudegevoelig zijn; verzoekt de EDEO altijd te streven naar een zo hoog mogelijk controleniveau in elke aanbestedingsprocedure; is van mening dat een gebrek aan bekendheid in derde landen met de hoge normen van de regels voor overheidsopdrachten van de Unie nooit een voorwendsel of excuus mag zijn om de lat te verlagen; 13. stelt tevreden vast dat eind 2023 het aantal colocaties met lidstaten en andere partners van de Unie in delegaties van de Unie 138 bedroeg: 12 meer dan in 2022; merkt op dat van het totale aantal colocatieovereenkomsten in 2023 er 42 zijn gesloten met lidstaten en partnerlanden en 91 met andere partners van de Unie, en dat het in vijf gevallen om een omgekeerde overeenkomst ging; merkt op dat 8 % van de totale kantooroppervlakte bij de delegaties van de Unie in 2023 colocaties waren en dat meer dan de helft van de delegaties van de Unie (75) hier gebruik van heeft gemaakt, wat kan worden gezien als een voorbeeld van een succesvolle optimalisering van het gebouwenbeheer van de EDEO, maar ook als een indicator van de toegenomen belangstelling van partners voor het delen van gebouwen in derde landen en de relevantie van colocatie in het kader van diplomatieke zaken; 14. merkt op dat in 2023 de begroting voor dienstreizen 18 948 650 EUR bedroeg — een beperkte stijging van 1,46 % ten opzichte van het voorgaande jaar — waarmee werd beoogd de stijging van de kosten als gevolg van de inflatie te compenseren, maar hetgeen ontoereikend was in vergelijking met de werkelijke stijging van de reiskosten in 2023; betreurt het dat de EDEO niet beschikt over een afzonderlijk begrotingsonderdeel voor dienst- en andere reizen van de vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger en dat de kosten van dienst- en andere reizen van de vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger door de EDEO en de Commissie worden gedeeld, afhankelijk van het doel ervan; merkt tot slot op dat de EDEO in 2023 voor 2 995,14 EUR aan kosten had voor zes dienstreizen van de vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger en voor 288 145 EUR aan luchttaxikosten, wat neerkomt op een daling van 51 % ten opzichte van 2022 toen de luchttaxikosten 588 103 EUR bedroegen; benadrukt dat de functionarissen van de instellingen van de Unie het goede voorbeelden moeten geven aan het publiek en de burgers, met name wanneer zij middelen van de Unie gebruiken bij de uitvoering van hun taken; benadrukt dat de vluchtopties moeten worden gekozen op basis van criteria van goed financieel beheer, op voorwaarde dat dergelijke alternatieven beschikbaar zijn en dat de agenda en de vergaderlocatie deze alternatieven toelaten; benadrukt dat transparantie en goed financieel beheer bij het gebruik van de publieke middelen van de Unie een kernbeginsel moeten blijven voor alle instellingen van de Unie; 15. wijst op het negatieve effect dat de bezuinigingen zou kunnen hebben op de tenuitvoerlegging van instrumenten voor buitenlands beleid, zoals het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking – Europa in de wereld (NDICI – Europa in de wereld) en Global Gateway; onderstreept dat de afdeling Strategische Communicatie en Prognose van de EDEO van voldoende middelen moet worden voorzien om doeltreffend de strijd aan te kunnen blijven binden met desinformatiecampagnes die door autoritaire en illiberale regimes worden ingezet als strategisch instrument; verwelkomt in dit verband de aankondiging van de oprichting binnen DG COMM van de Commissie van een taskforce voor strategische communicatie en de bestrijding van informatiemanipulatie; 16. dringt aan op een verhoging van de begroting voor acties in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) en andere geschikte instrumenten voor vrede, conflictbeheersing en crisisrespons, en ook voor IT- en veiligheidsprotocollen, om de activiteiten en capaciteiten van de Unie volledig in overeenstemming te brengen met de huidige uitdagingen en conflicten wereldwijd; Intern beheer, prestaties en interne controle 17. merkt op dat de EDEO, na een interne reorganisatie, in oktober 2023 een nieuwe dienst voor corporate governance heeft opgericht, bestaande uit drie afdelingen die verantwoordelijk zijn voor inspecties, interne controles en planning, rapportage en naleving, om de EDEO in staat te stellen meer verantwoordingsplicht, een beter beheer en een beter toezicht op activiteiten aan de dag te leggen; vindt het verheugend dat er ook een raad voor corporate governance is opgericht om te zorgen voor samenhang bij kwesties op het gebied van corporate management in de EDEO; merkt daarnaast op dat de EDEO het leidende directoraat Vrede, Veiligheid en Defensie (MD-PSD), het directoraat Vrede, Partnerschap en Crisisbeheersing en twee nieuwe afdelingen voor Hybride Dreigingen en Cyberkwesties enerzijds en Maritieme Veiligheid anderzijds heeft opgericht om de werkzaamheden van de Unie op het gebied van veiligheid en defensie beter te kunnen ondersteunen; 18. merkt op dat de dienst voor corporate governance in 2023 een geschiktheidscontrole van governanceprocessen en -beleid heeft uitgevoerd; stelt tevreden vast dat de EDEO in het kader van dat proces het handvest van het Comité follow-up audit heeft geactualiseerd en zijn kader voor interne controle, zijn jaarlijks beheersplan en zijn kader voor risicobeheer heeft herzien; 19. merkt op dat er in 2023, in overeenstemming met het auditplan 2023 van de EDEO, drie controles zijn afgerond, namelijk één controle van het beheer van het register van uitzonderingen en gevallen van niet-naleving en twee controles in verband met het beheer van de salarissen van plaatselijke functionarissen en de aanwerving en het beheer van plaatselijke functionarissen en gelijkwaardig lokaal personeel; merkt verder met grote bezorgdheid op dat een organisatorische herstructurering en het overeenkomstige personeelsverloop bij de dienst Interne audit tot gevolg hebben gehad dat een geplande controle over veiligheid niet van start heeft kunnen gaan in 2023 en dat deze controle opnieuw zal worden beoordeeld in het kader van de voorbereiding van het meerjarig strategisch plan voor interne controle 2025-2027; benadrukt dat het belangrijk is om regelmatig zorgvuldige interne controles uit te voeren; betreurt het ten zeerste dat er aan 4 kritieke en 49 zeer belangrijke controleaanbevelingen met betrekking tot afgeronde controles nog geen gevolg was gegeven in 2023; verzoekt erom het Parlement op de hoogte te houden van de uitvoering van de aanbevelingen; 20. merkt op dat de Rekenkamer in december 2023 haar eindverslag heeft aangenomen naar aanleiding van haar controle van de coördinerende rol van de EDEO, die tot doel had te beoordelen of de coördinatie, met name met betrekking tot informatiebeheer, personeelsbezetting en verslaglegging, zowel intern als met de Commissie en de Raad, doeltreffend was; merkt op dat sommige controleaanbevelingen in 2023 al waren opgenomen in lopende initiatieven, zoals het sturen van opdrachtbrieven aan de nieuw benoemde ambassadeurs voordat deze in dienst treden en de inspanningen die de EDEO sinds 2019 levert om zijn strategie voor informatiebeheer uit te voeren; verzoekt de EDEO de aanbevelingen in het verslag van de Rekenkamer volledig uit te voeren om de vastgestelde tekortkomingen bij het informatiebeheer aan te pakken, zowel in zijn hoofdkwartier en bij delegaties van de Unie in niet-EU-landen als in het kabinet van de vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger; verzoekt erom het Parlement op de hoogte te houden van het gevolg dat wordt gegeven aan de aanbevelingen van de Rekenkamer; 21. merkt op dat er in 2023 bij de delegaties 26 inspecties zijn uitgevoerd en dat op basis daarvan veiligheid, gebouwen en administratieve lasten zijn aangemerkt als de belangrijkste uitdagingen voor de delegaties; merkt op dat de EDEO bij de delegaties maatregelen voor het beheer van veiligheidsrisico’s heeft ingevoerd op basis van internationale normen en beste praktijken; merkt op dat de inspectiedienst van de EDEO in 2023 vijf kritieke aanbevelingen heeft geformuleerd, die allemaal betrekking hadden op het beheer van drie delegaties; merkt op dat de aanbevelingen in alle gevallen zijn opgevolgd door meer toezicht en ondersteuning door het hoofdkantoor van de EDEO; is ingenomen met de toolbox die de EDEO heeft ontwikkeld om te reageren op situaties in verband met intern beheer; 22. wijst erop dat in 2023 drie delegaties van de Unie (Centraal-Afrikaanse Republiek, Sierra Leone en Syrië) in hun betrouwbaarheidsverklaringen een voorbehoud hebben gemaakt, voornamelijk met betrekking tot door de Commissie beheerde operationele begrotingslijnen; benadrukt dat deze punten van voorbehoud geen aanzienlijke financiële gevolgen hebben gehad voor de administratieve begroting onder de verantwoordelijkheid van de EDEO; 23. verzoekt de EDEO en de Commissie nauw samen te werken met het liaisonbureau van het Europees Parlement in Washington D.C., en verzoekt de delegatie van de Unie in de Verenigde Staten om initiatieven ter versterking van de trans-Atlantische betrekkingen vast te stellen, te financieren en uit te voeren, met inbegrip van uitwisselingsprogramma’s voor professionals die werkzaam zijn in overheidsinstellingen in zowel de EU als de VS; 24. roept de EDEO en de Uniedelegaties ertoe op de toestand van de democratie in de verschillende landen nauwlettender te volgen en meer logistieke en technologische steun te verlenen aan mensenrechtenverdedigers en inheemse personen, met name vrouwen; 25. herinnert eraan dat het van cruciaal belang is om onze steun voor mensenrechten, democratie en ontwikkeling in derde landen verder op te voeren via het NDICI – Europa in de wereld, aangezien een wereld van democratieën een veiligere wereld is; onderstreept dat de middelen voor de digitale diplomatie van de EU verder moeten worden verhoogd gezien de huidige context van snelle technologische vooruitgang en geopolitieke concurrentie; dringt erop aan de “groene diplomatie” en de groene transitie, als een van de prioriteiten van de Unie, via het externe optreden van de Unie te bevorderen met betrekking tot derde landen; benadrukt dat de EDEO een centrale rol moet spelen bij het bevorderen van vrede en stabiliteit in het Midden-Oosten, de financiering voor het waarborgen van humanitaire hulp in Libanon, Gaza en Syrië moet opvoeren en het toezicht op de mensenrechten moet aanscherpen; benadrukt dat financiële steun voor de EDEO-delegaties in het Midden-Oosten, de Golfstaten en Afrika belangrijk is om hen in staat te stellen het extern optreden van de Unie in de regio te blijven waarborgen; 26. merkt op dat in Speciaal verslag 14/2023 van de Rekenkamer tekortkomingen zijn vastgesteld in de door de Commissie en de EDEO gebruikte methoden voor de toewijzing van middelen aan partnerlanden en in de opzet van het kader voor monitoring, en de Commissie en de EDEO wordt aanbevolen de methoden voor de toewijzing van middelen en de beoordeling van het effect van steun van de Unie te verbeteren, het programmeringsproces doelgerichter te maken en de indicatoren in de meerjarige indicatieve programma’s te vereenvoudigen en consistent te gebruiken; 27. verwelkomt de benoeming van de eerste speciale vertegenwoordiger van de EU voor de Golfregio; 28. wijst erop dat door de recente gebeurtenissen, met name de massale Russische invasie van Oekraïne en de vijandige pogingen van Rusland om democratische processen in Europa de beïnvloeden, alsmede de toenemende instabiliteit in het Midden-Oosten, het buitenlands beleid van de Unie en de uitvoering ervan de belangrijkste prioriteiten geworden zijn voor de lidstaten en instellingen; wijst op de centrale rol die de EDEO en zijn delegaties spelen bij de uitvoering van het externe beleid van de Unie en het tegengaan van buitenlandse informatiemanipulatie en inmenging (FIMI); benadrukt hoe belangrijk de EDEO is voor de betrekkingen van de Unie met de 25 tot 30 miljoen burgers van de Unie die buiten de Unie wonen; wijst erop dat de begroting van de EDEO, die al structureel ondergefinancierd was, onevenredig zwaar werd getroffen vergeleken met andere instellingen van de Unie vanwege de hogere inflatiepercentages en de daaropvolgende energiecrisis als gevolg van de Russische aanvalsoorlog in Oekraïne, en is bezorgd over deze negatieve gevolgen voor de EDEO en de prestaties van de instellingen van de Unie en het uitblijven van maatregelen om de huidige begrotingssituatie te corrigeren, die ernstige gevolgen kan hebben voor de betrekkingen van de Unie met derde landen; 29. is ingenomen met de onwrikbare steun voor Oekraïne, onder meer via de civiele adviesmissie van de EU (EUAM Oekraïne) en via de opleiding van Oekraïense soldaten in het kader van de militaire bijstandsmissie van de EU (EUMAM); 30. benadrukt dat de Unie meer middelen moet uittrekken voor de versterking van een speciale begrotingslijn in het kader van het buitenlands beleid van de Unie die specifiek gericht is op gendergelijkheid en de agenda voor vrouwen, vrede en veiligheid (VVV), om te zorgen voor consistente financiering voor initiatieven op het gebied van genderresponsief leiderschap, de bescherming van vrouwenrechten en de bestrijding van seksueel en gendergerelateerd geweld in conflict- en post-conflictsituaties; benadrukt dat die financiering essentieel is voor het ondersteunen van lokale maatschappelijke organisaties, het bieden van op overlevenden gerichte steun en het integreren van genderperspectieven in de diplomatieke en veiligheidsinspanningen van de Unie; 31. benadrukt dat in het genderactieplan III wordt voorgeschreven dat 85 % van de nieuwe maatregelen van de Unie moet bijdragen tot gendergelijkheid en het versterken van de positie van vrouwen en meisjes; verzoekt de EDEO sneller vooruitgang te boeken in de richting van de verwezenlijking van de doelstellingen van het genderactieplan III door zich in zijn dagelijkse activiteiten in het bijzonder te richten op de belangrijkste actiegebieden van het genderactieplan III, waaronder gendergerelateerd geweld, de bevordering van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, economische en sociale rechten en empowerment, gelijke participatie en leiderschap; merkt op dat het genderactieplan III in 2027 afloopt en dringt er daarom bij de EDEO op aan een ambitieuzer genderactieplan IV uit te werken met het oog op een sterkere koppeling tussen vrouwenrechten en empowerment en het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Unie, dat met ingang van 2028 kan worden uitgevoerd; 32. wijst op de extreem kwetsbare situatie van kinderen wereldwijd, met name in gewapende conflicten; geeft uiting aan zijn ernstige zorgen over de tienduizenden kinderen wereldwijd die in 2023 zijn getroffen door gewapende conflicten en van wie de meest fundamentele rechten op afschuwelijke wijze zijn geschonden; verzoekt de EDEO de rechten van kinderen bij zijn inspanningen centraal te stellen; 33. herinnert aan de barre situatie van de vrouwenrechten en lhbtqi+-rechten in grote delen van de wereld; benadrukt dat deze rechten dringend beter moeten worden beschermd; benadrukt dat de EDEO een centrale rol speelt bij het bevorderen van de mensenrechten wereldwijd; verzoekt de EDEO zijn inspanningen op dit vlak op te voeren; 34. beschouwt verkiezingswaarnemingsmissies als een praktisch en doeltreffend instrument voor buitenlands beleid dat een essentieel onderdeel vormt van de beleidsmaatregelen en strategieën van de Unie ter ondersteuning van de mensenrechten; verzoekt de Unie voldoende middelen uit te trekken voor haar verkiezingswaarnemingsmissies, ook met het oog op de uitbreiding daarvan naar verkiezingen in kandidaat-lidstaten en buurlanden; Personele middelen, gelijkheid en welzijn van het personeel 35. merkt op dat eind 2023 de bezettingsgraad van de personeelsformatie 96,7 % bedroeg; stelt vast dat de EDEO in totaal 2 812 personeelsleden in dienst had, waarvan 1 245 ambtenaren, 450 tijdelijke functionarissen, 603 arbeidscontractanten en 514 gedetacheerde nationale deskundigen; merkt op dat van het totale aantal ambtenaren en tijdelijke functionarissen in dienst van de EDEO, hetzij op het hoofdkantoor, hetzij bij de delegaties, 62,5 % administrateur was, 32,8 % assistent en 4,8 % secretariaatsmedewerker; 36. merkt op dat er eind 2023 in totaal 5 252 mensen bij de EDEO werkten, hetzij rechtstreeks in dienst bij de EDEO, hetzij via externe contractanten, waarvan 46,2 % op het hoofdkantoor van de EDEO en 53,8 % bij de delegaties; merkt op dat 46,5 % van het totale aantal personen dat bij de EDEO werkte bestond uit niet-statutair personeel of externe contractanten; merkt op dat de meeste externe personeelsleden die in dienst zijn van een externe contractant maar werkzaam zijn in de gebouwen van de EDEO, diensten verlenen op het gebied van informatietechnologie, beveiliging en veiligheid en medische zorg; 37. merkt op dat de EDEO in 2023 van de begrotingsautoriteit 36 voltijdequivalenten toegewezen heeft gekregen, bestaande uit 31 arbeidscontractanten en 5 gedetacheerde nationale deskundigen met kostendeling; merkt op dat de extra middelen zijn toegewezen aan crisisbeheersing, aan de uitvoering van het strategisch kompas en aan andere prioriteiten van de EDEO; merkt op dat de EDEO eind 2023 nog eens 20 kosteloze gedetacheerde nationale deskundigen toegewezen heeft gekregen voor de structuren van het militair plannings- en uitvoeringsvermogen; 38. merkt op dat het statutaire EDEO-personeel eind 2023 voor 52,7 % uit mannen en 47,3 % uit vrouwen bestond, wat neerkomt op een lichte stijging van het aantal vrouwen ten opzichte van 2022, toen 46,8 % van het personeel uit vrouwen bestond; is ingenomen met de bescheiden vooruitgang op het gebied van genderevenwicht in het hoger management, waar de vertegenwoordiging van vrouwen is gestegen van 6,3 % in 2022 tot 7,6 % in 2023, en in het middenkader, waar een stijging heeft plaatsgevonden van 30,1 % in 2022 tot 30,4 % in 2023; verzoekt de EDEO zich meer in te spannen om een omvangrijker en zichtbaarder genderevenwicht op alle niveaus van de organisatie tot stand te brengen; 39. verwelkomt de publicatie eind 2023 van het tussentijds verslag over de uitvoering van het EU-genderactieplan (GAP III) door de vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger en de Commissie, alsook het besluit om het tijdschema ervan te verlengen tot 2027 om het af te stemmen op het meerjarig financieel kader (MFK); wijst op het belang van GAP III voor het bevorderen van gendergelijkheid als strategische prioriteit in het externe optreden van de Unie en het versterken van de rol ervan op dit gebied; verwelkomt de organisatie van de eerste opleidingen voor managers over genderresponsief leiderschap (GRL) voor hogere leidinggevenden door het team van de ambassadeur voor gender en diversiteit aan het eind van 2023; 40. verwelkomt het eerste EDEO-verslag over FIMI-activiteiten gericht op lhbtiqa+-personen, dat tot doel heeft meer inzicht te bieden in FIMI-tactieken en de samenwerking, onder meer met Enisa, ter bescherming van de lhbtiqa+-gemeenschap te bevorderen; spreekt zijn bezorgdheid uit over de mondiale situatie met betrekking tot de lhbtiqa+-rechten en de toenemende weerstand tegen gendergelijkheid, vrouwenrechten en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten in ontwikkelingslanden; verzoekt de Commissie en de EDEO deze achteruitgang tegen te gaan en prioriteit te geven aan gerichte steun voor maatschappelijke organisaties die zich inzetten voor deze rechten; 41. merkt op dat de vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger in het besluit van juli 2023 heeft verduidelijkt dat de maximale duur van de aanwerving door de EDEO van tijdelijk personeel en arbeidscontractanten 8 jaar bedroeg in een referentieperiode van 13 jaar of, in uitzonderlijke omstandigheden en in het belang van de dienst, 10 jaar in een referentieperiode van 15 jaar, en dat het minimale tijdsverloop tussen opeenvolgende aanwerving voor tijdelijke functionarissen die gedetacheerd worden door nationale diplomatieke diensten van de lidstaten 2 jaar bedroeg vanaf de beëindiging van hun laatste arbeidsovereenkomst; 42. merkt op dat van de 1 695 ambtenaren en tijdelijke functionarissen die eind 2023 in dienst waren er 863 (51 %) mannen waren en 832 (49 %) vrouwen, wat neerkomt op een lichte toename ten opzichte van 2022; merkt op dat 57,4 % van de arbeidscontractanten vrouw was, wat een lichte stijging is ten opzichte van 2022; vindt het echter betreurenswaardig dat vrouwen nog altijd duidelijk ondervertegenwoordigd zijn in hogere functies, zowel op het hoofdkantoor als bij de delegaties, en dat ze vooral in AST-functies oververtegenwoordigd zijn; verzoekt de EDEO een uitsplitsing naar geslacht en nationaliteit van het middenkader en hogere leidinggevende functies te publiceren; verzoekt de EDEO deze kwestie aan te pakken en tegelijkertijd recht te doen aan de competenties en verdiensten van de kandidaten; vindt het verheugend dat er bij de roulatieronde van 2023 42 managementposten bij de delegaties zijn vrijgekomen, wat heeft geresulteerd in een stijging van het aantal vrouwelijke ambassadeurs met 12 %, waarbij 35,50 % van hen in 2023 vrouw was (eerder: 31,70 %), wat echter nog steeds geldt als ondervertegenwoordiging; 43. wijst erop op dat hoewel alle lidstaten in het personeelsbestand van de EDEO zijn vertegenwoordigd, er nog steeds een aanzienlijk gebrek aan evenwicht is, waarbij België de meest oververtegenwoordigde lidstaat is, met 12,1 % van het totale personeelsbestand van de EDEO; wijst erop dat er ook sprake is van een aanzienlijke geografische onevenwichtigheid tussen de westelijke en oostelijke lidstaten; merkt ook op dat onder leidinggevenden Italië de meest oververtegenwoordigde lidstaat is en dat 15 % van alle leidinggevende functies door Italianen wordt bekleed; stelt vast dat er nog steeds drie lidstaten zijn die niet vertegenwoordigd zijn onder de 141 ambassadeurs van de Unie (Hongarije, Luxemburg en Malta) en dat de lidstaten met de meeste ambassadeurs Frankrijk (22 ambassadeurs), Spanje en Italië (16 ambassadeurs), Duitsland (12 ambassadeurs) en België (10 ambassadeurs) zijn, wat erop neerkomt dat deze vijf lidstaten 54 % van alle ambassadeursposten bekleden; verzoekt de EDEO nogmaals met klem zorg te blijven dragen voor een goed geografisch evenwicht in de volledige organisatie en op alle niveaus; herhaalt tevens zijn bezorgdheid over het genderevenwicht; merkt op dat vrouwen duidelijk ondervertegenwoordigd zijn in hogere functies, terwijl ze vooral in AST-functies oververtegenwoordigd zijn; verzoekt de EDEO een uitsplitsing naar geslacht en nationaliteit van het middenkader en hogere leidinggevende functies te publiceren; verzoekt de EDEO deze kwestie aan te pakken en tegelijkertijd recht te doen aan de competenties en verdiensten van de kandidaten; 44. merkt op dat er in 2023 een grote roulatie van 52 leidinggevende posten bij de delegaties heeft plaatsgevonden; is ingenomen met de inspanningen van de EDEO om de lidstaten bewust te maken van de noodzaak om een breed scala aan kandidaten voor de gepubliceerde posten aan te trekken en gekwalificeerde kandidaten voor de post van ambassadeur van de Unie voor te dragen; 45. merkt met tevredenheid op dat de EDEO in 2023 zijn agenda voor diversiteit en inclusie 2023-2025 heeft aangenomen, en een gedetailleerd actieplan ter bevordering van een veilige en respectvolle werkomgeving en nultolerantie ten aanzien van intimidatie; merkt op dat personeelsvertegenwoordigers, personeelsbonden en het Paritair Comité gelijke kansen, dat voortaan het Paritair Comité voor diversiteit en inclusie heet, over beide documenten zijn geraadpleegd; merkt op dat het actieplan preventieve maatregelen tegen intimidatie bevat, zoals een verplichte e-learningcursus voor al het personeel over het herkennen en aanpakken van intimidatie op het werk en een verplichte managementopleiding over het creëren van een werkomgeving zonder intimidatie; verzoekt de EDEO door te gaan met het geven van regelmatige trainingen aan leidinggevend en niet-leidinggevend personeel over onderwerpen op het gebied van diversiteit, rechtvaardigheid, inclusie en saamhorigheid; 46. stelt met bezorgdheid vast dat de EDEO in 2023 drie verzoeken om bijstand heeft ontvangen in verband met beschuldigingen van psychisch geweld waarbij twee ambtenaren betrokken waren, hetgeen heeft geleid tot twee administratieve onderzoeken, waarvan er één nog loopt en het andere is afgesloten met een tuchtmaatregel; merkt op dat er in 2023, in het kader van de informele procedure, 28 zaken in verband met beschuldigingen van psychisch geweld en 10 zaken in verband met seksuele intimidatie zijn behandeld door de bemiddelingsdienst van de EDEO en dat de vertrouwenspersonen 21 zaken in verband met beschuldigingen van psychisch geweld en 6 zaken in verband met seksuele intimidatie hebben behandeld; merkt op dat de EDEO in 2023 voor lokaal personeel bij de delegaties een besluit over de bestrijding van intimidatie heeft opgesteld, dat in juni 2024 is aangenomen; onderkent de inspanningen die de EDEO heeft verricht om zijn beleid ter bestrijding van intimidatie te versterken, met inbegrip van de invoering van verplichte e-learningmodules om het bewustzijn te vergroten, en de oprichting van een “Verdrag van Istanbul-taskforce” die maatregelen moet vaststellen om een veiligere werkplek voor iedereen te waarborgen; spreekt echter zijn ernstige bezorgdheid uit over het aanhoudend hoge aantal gevallen van intimidatie; verzoekt de EDEO sterkere preventie, slachtofferhulp en strikte disciplinaire maatregelen ten uitvoer te leggen om te zorgen voor nultolerantie ten aanzien van intimidatie en voor een veilige werkomgeving; 47. merkt op dat de EDEO in 2023 verschillende maatregelen heeft genomen om het fysieke en mentale welzijn van zijn personeel te waarborgen, waaronder een systematische gezondheidscontrole voor alle medewerkers voordat zij bij een delegatie worden gedetacheerd, psychologische ondersteuning en bewustmakingsinitiatieven; merkt op dat er in oktober 2023 twee besluiten over arbeidstijd en flexibele werkregelingen zijn aangenomen, waarna flexibele werktijden op het hoofdkantoor van de EDEO en bij de delegaties de standaardwerkregeling zijn geworden voor alle personeelsleden, met uitzondering van managers; merkt verder op dat de besluiten telewerken toestaan voor maximaal twee dagen per week op het hoofdkantoor van de EDEO, één dag per week bij de delegaties en voor iedereen tien dagen per jaar buiten de standplaats; merkt op dat uitzonderlijk telewerken voor een langere periode mogelijk is gebleven in geval van crises, om medische redenen of om andere dwingende redenen; 48. stelt bezorgd vast dat het aantal personeelsleden van de EDEO dat langdurig (langer dan vijftig dagen) met ziekteverlof was, is toegenomen van 111 personeelsleden in 2022 tot 171 personeelsleden in 2023, wat neerkomt op een stijging van 54 %; merkt op dat de medische dienst verschillende maatregelen heeft genomen om burn-out te voorkomen, zoals de aanwerving van een psychiater in december 2023 en een meer systematische follow-up van ziekteverlof door de medische dienst, psychologische ondersteuning en begeleiding voor personeel en managers, bewustmakingsactiviteiten en de oprichting van een netwerk van eerstehulpverleners op het gebied van geestelijke gezondheid; benadrukt dat managers moeten zorgen voor een eerlijke taakverdeling en richtsnoeren en flexibele werkregelingen moeten toepassen; verzoekt de EDEO een proactieve aanpak te hanteren om langdurige ziekte en burn-out te voorkomen, waarbij prioriteit wordt gegeven aan het mentale welzijn van het personeel door middel van doeltreffende ondersteunende maatregelen; 49. neemt ter kennis dat het aantal stagiairs als gevolg van budgettaire beperkingen is verminderd; vraagt de EDEO informatie te verstrekken over de arbeidsomstandigheden en de bezoldiging van stagiairs in het hoofdkantoor en de delegaties; Ethisch kader en transparantie 50. merkt op dat de EDEO in 2023 zijn ethisch kader heeft verbeterd door nieuwe instructies uit te vaardigen voor het instellen van een verbod of beperkingen voor dienstreizen met kosten die geheel of gedeeltelijk door externe bronnen worden betaald om het risico van belangenconflicten te voorkomen, en door al het personeel aan het ethisch beleid te herinneren; merkt op dat de EDEO ook aandacht heeft besteed aan het organiseren van specifieke cursussen over ethiek, belangenconflicten, interne controle en fraudebestrijding, toegespitst op en aangepast aan verschillende doelgroepen op het hoofdkantoor van de EDEO en bij de delegaties; merkt daarnaast op dat de 16 in 2022 vastgestelde “beginselen van professioneel gedrag” nog steeds onder nieuwkomers worden verspreid en breed worden bevorderd, met name tijdens de cursussen “Ethiek en integriteit” en “Beleid ter bestrijding van intimidatie”; verzoekt de EDEO het Parlement op de hoogte te houden van verdere ontwikkelingen met betrekking tot zijn ethisch kader; verzoekt de EDEO te voorzien in regelmatige verplichte opleidingen over ethiek, met inbegrip van ethisch gebruik van AI, en verantwoordingsplicht; 51. stelt met tevredenheid vast dat de EDEO in oktober 2023 een nieuwe fraudebestrijdingsstrategie heeft aangenomen, die van toepassing is op al het personeel op het hoofdkantoor van de EDEO en bij de delegaties en die het resultaat is van een grondige evaluatie van fraudegerelateerde risico’s en formeel werd goedgekeurd door OLAF; vindt het verheugend dat de EDEO bijzondere inspanningen heeft geleverd op het gebied van opleiding en begeleiding van het personeel, met name via de in december 2022 opgerichte fraudebestrijdingscel; merkt op dat het personeel van de EDEO dat bij de delegaties van de Unie is gedetacheerd actief heeft deelgenomen aan een reeks workshops en seminars over fraudebewustzijn en -preventie, dat aan medewerkers die een nieuwe functie in een delegatie van de Unie hebben gekregen systematisch een opleiding over deze kwesties wordt aangeboden voor zij in dienst treden, en dat de intranetpagina over fraudebestrijding verder is vernieuwd om het eenvoudiger te maken potentiële fraudegevallen te melden en een breder aanbod van opleidingen op het gebied van fraudebestrijding te bieden; verzoekt de EDEO voor al het personeel verplichte trainingen op het gebied van bewustmaking en preventie van fraude op te zetten; 52. merkt op dat de EDEO in 2023 geen klokkenluiderszaken heeft ontvangen; stelt met tevredenheid vast dat de EDEO in 2023 is begonnen met de ontwikkeling van specifiek beleid ter bescherming van klokkenluiders in overeenstemming met de nieuwe fraudebestrijdingsstrategie; verzoekt erom het Parlement op de hoogte te houden van de goedkeuring ervan, die gepland is voor 2025, en van de uitvoering van dit beleid in de hele dienst; 53. merkt op dat de EDEO in 2023 vijf verklaringen inzake belangenconflicten heeft ontvangen, die volgens de toepasselijke regels zijn behandeld; merkt op dat de gesubdelegeerd ordonnateur in een zaak met betrekking tot een lid van een evaluatiecomité voor een aanbestedingsprocedure heeft geconcludeerd dat er sprake was van een mogelijk belangenconflict en het personeelslid heeft ontheven van zijn taken als lid van het evaluatiecomité; 54. stelt met bezorgdheid vast dat OLAF in 2023 acht onderzoeken heeft geopend die nog niet zijn afgerond, met betrekking tot mogelijke wanpraktijken in het kader van aanbestedingsprocedures en de uitvoering van contracten, subsidieovereenkomsten of potentiële onregelmatigheden in verband met personeelszaken; merkt op dat de openstaande zaken in 2023 betrekking hadden op ambtenaren, tijdelijke functionarissen en plaatselijke functionarissen, zowel op het hoofdkantoor van de EDEO als bij de delegaties; verzoekt erom het Parlement op de hoogte te houden van het gevolg dat wordt gegeven aan deze onderzoeken; merkt op dat acht oudere zaken waarbij voormalige en huidige personeelsleden betrokken waren, zijn afgesloten, met aanbevelingen om in vijf gevallen verdere actie te ondernemen; merkt op dat de EDEO via zijn fraudebestrijdingscel regelmatige contacten onderhoudt met OLAF en zorgt voor een tijdige follow-up van de aanbevelingen van OLAF; verzoekt erom het Parlement op de hoogte te houden van de uitvoering van de aanbevelingen; 55. stelt vast dat de EDEO in 2023 tien verzoeken van de Ombudsman heeft behandeld, waarvan er negen betrekking hadden op administratieve dossiers en één een verzoek om toegang tot documenten was; merkt op dat de Ombudsman geen gevallen van wanbeheer of gedeeltelijk wanbeheer heeft vastgesteld en geen aanbevelingen heeft gedaan aan de EDEO; 56. neemt kennis van alle activiteiten die zijn ondernomen om de zichtbaarheid van externe activiteiten te vergroten; herinnert aan het verzoek van het Parlement om op zichzelf staande uitvoeringsbepalingen inzake externe activiteiten en opdrachten vast te stellen, teneinde het imago en de reputatie van de Unie te beschermen, met name wanneer het gaat om delegatiehoofden; 57. merkt op dat de vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger in de hoedanigheid van vicevoorzitter van de Commissie gebonden is aan de regels van het transparantieregister; benadrukt dat de EDEO weliswaar geen instelling is in de zin van artikel 13 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en in het Unierecht geen rechtstreekse rol vervult, maar dat de dienst in het Unierecht wel een belangrijke rol vervult wat besluiten over sancties en onderhandelingen over internationale handelsovereenkomsten betreft, waarvan het regelgevingseffect aanzienlijk is; merkt op dat het voor de EDEO bijzonder relevant zou zijn om transparantiemaatregelen vast te stellen, deze ter kennis te brengen van de raad van bestuur van het transparantieregister en zich aan te sluiten bij het register; verzoekt de EDEO alle bijeenkomsten met alle soorten lobbyorganisaties bekend te maken om de transparantie te verbeteren, met inbegrip van de bijeenkomsten van de hoofden van de delegaties van de Unie; verzoekt erom het Parlement op de hoogte te houden van elk nieuw initiatief van de EDEO om de transparantie te verbeteren; benadrukt hoe belangrijk het is om de democratische controle op de Unie verder te versterken en om strenge normen inzake verantwoordingsplicht en transparantie in acht te nemen bij de samenwerking met maatschappelijke organisaties; verzoekt de delegaties van de Unie erop toe te zien dat middelen van de Unie die worden toegekend aan maatschappelijke organisaties en sociale partners in derde landen worden gebruikt in overeenstemming met de waarden, het beleid en de financiële regels van de Unie; 58. dringt er bij de EDEO op aan zich aan te sluiten bij het transparantieregister van de EU om zijn praktijken in overeenstemming te brengen met die van het Parlement en de Commissie, en ervoor te zorgen dat lobbyactiviteiten en financiële belangen in verband met defensie- en diplomatieke aangelegenheden volledig openbaar worden gemaakt; Digitalisering, cyberbeveiliging en gegevensbescherming 59. merkt op dat de uitgaven voor IT-projecten, apparatuur en cyberbeveiliging zijn gestegen van 19,7 miljoen EUR in 2022 tot 29,9 miljoen EUR in 2023, wat neerkomt op een stijging van 52 %; merkt op dat de EDEO in 2023 belangrijke digitaliseringsprojecten heeft opgestart, zoals zijn samenwerkingsplatform “HIVE” voor alle gebruikers op het hoofdkantoor en bij de delegaties, en zijn bedrijfssysteem voor gerubriceerde communicatie en informatie (EC3IS) in gebruik heeft genomen op het hoofdkantoor van de EDEO, voordat het geleidelijk wordt ingevoerd in gevoelige delegaties en wordt verbonden met de overeenkomstige systemen bij de Commissie en de Raad; 60. merkt op dat de EDEO in 2023 is begonnen met het hosten en controleren van een AI-omgeving met het oog op de invoering van een volledig AI-governancemodel; merkt op dat deze technische stap de basis heeft gelegd voor de vaststelling van richtsnoeren voor het gebruik van generatieve AI en van een AI-strategie in 2024, alsook voor het uitvoeren van proofs of concept; verzoekt erom dat het Parlement op de hoogte wordt gehouden van de ontwikkeling van de AI-strategie; 61. merkt op dat de EDEO, als onderdeel van de uitvoering van het in 2022 aangenomen strategisch kompas voor veiligheid en defensie, betrokken was bij de goedkeuring van belangrijke beleidsdocumenten en toolboxen met betrekking tot onder meer cyberdefensie, cyberdiplomatie, hybride dreigingen, buitenlandse inmenging en informatiemanipulatie; merkt op dat de EDEO zijn capaciteiten op het gebied van cyberbeveiliging intern is blijven verbeteren door gespecialiseerd personeel aan te werven en door aan verschillende doelgroepen, waaronder het team voor beveiligingsbeheer, leden van de delegaties, nieuwkomers en managers, activiteiten rond cyberbewustzijn aan te bieden; verzoekt de EDEO regelmatig verplichte trainingen op het gebied van cyberbeveiliging voor alle personeelsleden te organiseren; verzoekt de Unie er verder om Moldavië meer steun te verlenen bij de bestrijding van desinformatie, hybride dreigingen en cyberaanvallen; roept de delegatie van de Unie in Moldavië op zich meer in te spannen voor een proactievere en doeltreffendere communicatiestrategie over het Europese perspectief, ook in het Russisch; 62. is ingenomen met de opzet van de EU-partnerschapsmissie in Moldavië (EUPM Moldavië); wijst op de essentiële rol van de EUPM Moldavië en verzoekt de EU en haar lidstaten het mandaat van de missie na mei 2025 te verlengen en meer middelen uit te trekken om de doeltreffendheid van de missie te vergroten; 63. merkt met bezorgdheid op dat de EDEO in 2023 meer dan 29 623 cyberwaarschuwingen heeft geregistreerd via de monitoring van beveiligingsincidenten en -gebeurtenissen (Security Incident and Event Monitoring, SIEM), waarvan 92 incidenten werden bevestigd als cyberaanvallen; merkt op dat vier cyberaanvallen gevolgen hadden voor de operaties van de EDEO en slechts één cyberaanval aanzienlijke gevolgen had; waarschuwt dat de EDEO hoogstwaarschijnlijk een doelwit is voor actoren met voldoende middelen, waaronder door buitenlandse staten gesponsorde actoren, die de instellingen van de Unie proberen te ontwrichten; merkt op dat het centrum voor beveiligingsoperaties (SOC) van de EDEO een belangrijke speler is die zich bezighoudt met realtime monitoring van dreigingen en het in kaart brengen van zwakke plekken in systemen; verzoekt de EDEO aandacht te blijven besteden aan de noodzaak van cyberdiscipline en cyberbewustzijn bij gebruikers als essentiële elementen van zijn cyberbeveiligingskader; benadrukt dat het belangrijk is dat de EDEO prioriteit blijft geven aan cyberbeveiliging en de beperking van hybride dreigingen, en tegelijkertijd nauw samenwerkt met andere instellingen van de Unie en de lidstaten om dergelijke dreigingen op te sporen en tegen te gaan; 64. merkt op dat de EDEO in 2023 gevolg heeft gegeven aan één onderzoek van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming naar aanleiding van een verzoek van een personeelslid betreffende de publicatie van zijn of haar persoonsgegevens in de onlinegids van de EU; merkt op dat een zaak die sinds 2018 hangende was in 2023 is behandeld en in 2024 is afgesloten, met een positief resultaat voor de EDEO; neemt kennis van de bewustmakingsactiviteiten en -richtsnoeren van de EDEO om in zijn netwerk voor een gelijk speelveld op het gebied van gegevensbescherming te zorgen, met name de gezamenlijke gids over het gebruik van AI-instrumenten van derden vanuit het dubbele perspectief van gegevensbescherming en cyberbeveiliging; 65. merkt op dat de bestrijding van FIMI in 2023 een prioriteit bleef voor de EDEO; stelt met tevredenheid vast dat de FIMI-toolbox in december 2023 door de Europese Raad werd goedgekeurd en gebaseerd is op de pijlers van situationeel bewustzijn, versterking van de weerbaarheid, verstoring en diplomatieke respons; merkt op dat de EDEO in 2023 zijn analytische capaciteit heeft opgeschaald om in verband met FIMI bewijsmateriaal te verzamelen en een respons op het toenemende aantal incidenten en dreigingen te ontwikkelen, met name in de aanloop naar de Europese verkiezingen van 2024; merkt op dat de EDEO ook nieuwe vlaggenschipprojecten heeft gelanceerd om het bewustzijn te vergroten en Russische desinformatie tegen te gaan, zoals het EUvsDisinfo-initiatief, waarmee in 2023 ongeveer 20,3 miljoen mensen zijn bereikt, en om duurzame partnerschappen tot stand te brengen teneinde FIMI wereldwijd tegen te gaan; verzoekt de EDEO om samen met de Commissie voldoende middelen uit te trekken om FIMI doeltreffend te bestrijden; steunt de toegezegde oprichting van een “Europees schild voor de democratie” om misleidende online-inhoud op te sporen, te traceren en te verwijderen, waardoor de Unie beter in staat is FIMI tegen te gaan en haar steun voor de bescherming van democratieën in derde landen, met name in de buurlanden van de Unie, kan opvoeren; verzoekt de EDEO en de delegaties van de Unie in derde landen hun respectieve capaciteiten voor het bestrijden en tegengaan van desinformatie en propaganda in verband met het GBVB van de Unie verder te versterken; verzoekt de EDEO zijn inspanningen op te voeren om burgers uit de hele Unie in staat te stellen buitenlandse informatiemanipulatie en inmenging te bestrijden; Gebouwen en veiligheid 66. merkt op dat in de loop van 2023 begrotingsonderdeel 3003 betreffende gebouwen en daarmee samenhangende kosten met 19 miljoen EUR is verhoogd, maar dat belangrijke onderhoudswerkzaamheden niettemin werden uitgesteld; stelt met grote bezorgdheid vast dat de opeenstapeling van onderhouds- en veiligheidsbehoeften de EDEO voor aanzienlijke uitdagingen stelt met betrekking tot de wijze waarop het netwerk van delegaties veilig en doeltreffend kan worden beheerd en de zorgplicht ten aanzien van het personeel van de delegaties kan worden gewaarborgd; verzoekt de EDEO meerjarige noodplannen te ontwikkelen voor het onderhoud en de beveiliging van gebouwen; 67. merkt op dat de EDEO vastgoed betrekt en beheert met een oppervlakte van ongeveer 87 618 m² op het hoofdkantoor van de EDEO en 379 300 m² elders in de wereld, bestaande uit 174 kantoorgebouwen en 152 woningen voor ambassadeurs; merkt op dat de EDEO in 2023 een werkdocument met een beschrijving van zijn aankoopbeleid aan de begrotingsautoriteit heeft voorgelegd, met een huidige stand van zaken van 22 % kantoorgebouwen en 20 % woningen voor ambassadeurs, waardoor de beste prijs-kwaliteitverhouding wordt bereikt; 68. merkt op dat het aankoopbeleid voor vastgoed voor de delegaties van de Unie van april 2023 en het werkdocument over het vastgoedbeleid van de EDEO voor 2024 tot doel hebben de meest voordelige langetermijnoplossing voor de begroting van de Unie te vinden; benadrukt dat geen van deze documenten ideeën bevat over het verminderen van het aantal delegaties of het creëren van regionale hubs; dringt er bij de EDEO op aan het Parlement op de hoogte te houden van mogelijke toekomstige ontwikkelingen in die richting; 69. verzoekt de EDEO zijn belangrijke netwerk van delegaties over de hele wereld met voldoende personeel in stand te houden om beter in staat te zijn derde landen te bereiken; 70. stelt met bezorgdheid vast dat deze bezuinigingen kunnen leiden tot grootschalige sluitingen van EU-ambassades en tot uitstel van beveiligingsvoorzieningen bij een aantal delegaties van de Unie, wat afbreuk doet aan het vermogen van de EDEO om zijn mandaat uit te voeren, de waarden van de Unie uit te dragen en de zorgplicht voor alle personeelsleden bij de delegaties naar behoren te waarborgen; verzoekt de lidstaten met klem de EDEO en de Commissie van voldoende financiering te voorzien om te waarborgen dat de Unie haar delegatienetwerk in stand houdt, als teken van haar wereldwijde betrokkenheid; 71. merkt op dat de EDEO sinds 2020 een beleid inzake kantoorbeheer ontwikkelt in de richting van gedeelde, flexibele kantoorconcepten, zowel op het hoofdkantoor van de EDEO als bij de delegaties; merkt op dat de EDEO is begonnen met de renovatie van het Schuman-gebouwencomplex, te beginnen met de 6e en 7e verdieping, met het oog op een efficiënter gebruik van kantoorruimte; merkt verder op dat het crisisresponscentrum van de EDEO in het Schuman-gebouw in 2023 is voltooid; merkt op dat bij de delegaties het concept van gedeelde kantoorruimte werd toegepast in de nieuwe gebouwen van zes delegaties; 72. vindt het verheugend dat de EDEO zich inspant om ervoor te zorgen dat zijn gebouwen toegankelijk zijn voor personen met een handicap of beperkte mobiliteit; merkt op dat het Belmont-gebouw in Brussel reeds voldoet aan de wettelijke vereisten voor toegankelijke gebouwen en dat de renovatie van het NEO-gebouwencomplex ook tegemoetkomt aan de behoeften van gebruikers met een handicap of beperkte mobiliteit; stelt met tevredenheid vast dat de EDEO voor de delegaties selectieprocedures heeft ingevoerd waarbij toegankelijkheid voor personen met een handicap als belangrijk selectiecriterium voor nieuwe kantoorgebouwen wordt gehanteerd; Milieu en duurzaamheid 73. verwelkomt het feit dat de EDEO in 2023 de uitvoering van het milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS/EMS) heeft voortgezet, met name door de oprichting van een stuurgroep milieu en de vaststelling van een milieubeleid en een bijbehorende communicatiestrategie om onder de aandacht te brengen dat de EDEO zich er in zijn vastgoedbeheer toe verbindt milieuduurzaamheid in acht te nemen; merkt op dat de EMAS-stuurgroep in 2023 aan nieuwe doelstellingen heeft gewerkt die tot doel hebben de koolstofvoetafdruk uiterlijk in 2030 verder te verkleinen; merkt op dat de goedgekeurde maatregelen onder meer gericht zijn op een vermindering van het aardgasverbruik met 35 %, een halvering van het gebruik van papier en water en van de afvalproductie, een toename van het percentage korte- en middellangeafstandsvluchten in economy class voor dienstreizen en een beter gebruik van groene overheidsopdrachten; 74. stelt met tevredenheid vast dat de EDEO is begonnen met het opnemen van duurzaamheidsclausules in de nieuwe colocatieovereenkomsten, bestaande uit zowel verplichte acties als vrijwillige praktijken; merkt in verband met de reeds geldende colocatieovereenkomsten op dat deze overeenkomsten weliswaar geen expliciete milieuduurzaamheidsclausules bevatten, maar wel het overkoepelende beginsel dat alle in de colocatie ondergebrachte partners zich moeten houden aan procedures en praktijken die van toepassing zijn in de lokale context van kantoorgebouwen van de Unie; 75. merkt op dat de EDEO in 2023 is blijven werken aan de uitvoering van een beleid dat gericht is op groener woon-werkverkeer en duurzamer reizen voor het personeel, hetgeen in 2024 heeft geleid tot de vaststelling van belangrijke maatregelen, zoals de verhoging van het vergoedingspercentage voor abonnementen op het openbaar vervoer tot 90 % voor alle personeelsleden die afzien van toegang tot de parkeerruimten en de doelstelling dat voor dienstreizen ten minste 60 % van de kilometers die per vliegtuig worden afgelegd in economy class moet plaatsvinden; 76. wijst op het belang van sterke politieke betrokkenheid, bilaterale invloed en publieke en culturele diplomatie om de waarden van de Unie te bevorderen en desinformatie te bestrijden; benadrukt dat een daadkrachtige en veerkrachtige dienst voor extern optreden met duidelijk politiek leiderschap van groot belang is om de huidige uitdagingen aan te kunnen pakken en de coherentie van het buitenlands beleid van de Unie te waarborgen; dringt er bij de Uniedelegaties op aan meer steun te verlenen aan daadwerkelijk democratische actoren en maatschappelijke organisaties in de landen van de Westelijke Balkan, en acties van illiberale en ondemocratische actoren die schade toebrengen aan de belangen van de Unie met klem en publiekelijk te veroordelen, en erop toe te zien dat het gebruik van de financiering van IPA III aansluit bij de doelstellingen van de Unie; verzoekt de delegaties van de Unie in de regio een meer geloofwaardige en op verdiensten gebaseerde benadering te volgen aan de hand van de criteria van Kopenhagen, te weten de rechtsstaat, de democratie en de bescherming van de mensenrechten, in het bijzonder gezien de geringe vooruitgang die sommige landen van de Westelijke Balkan hebben geboekt; 77. is ingenomen met de uitstekende samenwerking van de EDEO met organen zoals OLAF, het EOM, de Rekenkamer en de EDPS, in de vorm van regelmatige vergaderingen en informatie-uitwisseling; neemt kennis van het feit dat er in juni 2024 specifieke werkafspraken zijn gemaakt; verzoekt de EDEO er desondanks om de gestructureerde samenwerking met die organen te institutionaliseren en te zorgen voor systematische fraudedetectiemechanismen in het kader van de financiering van het externe optreden van de Unie, met name in conflictgebieden met een hoog risico en kwetsbare staten; Interinstitutionele samenwerking 78. merkt op dat het Parlement, de Raad en de EDEO in 2023 hun technische besprekingen over de vervanging van het institutionele akkoord van 2002 tussen het Parlement en de Raad op het gebied van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid hebben voortgezet; betreurt het dat er in 2023 één technische vergadering heeft plaatsgevonden en dat de Raad vervolgens geen overeenstemming heeft kunnen bereiken over de voorgestelde compromisoplossingen; 79. merkt op dat de EDEO in 2023 het onderhandelingsproces heeft geopend voor werkafspraken met het Europees Openbaar Ministerie en dat deze in 2024 zijn ondertekend; merkt op dat in de werkafspraken rekening wordt gehouden met de bijzondere context waarin de EDEO opereert, waarbij de nadruk wordt gelegd op de bescherming van informatie, de vertrouwelijkheid van informatie en de bescherming van de immuniteit van het personeel; 80. merkt op dat de EDEO in zijn begroting voor 2023 een bedrag ter hoogte van 990,5 miljoen EUR heeft uitgetrokken voor een proefproject om de Europese diplomatieke academie op te richten, in het kader waarvan 50 jonge diplomaten uit de lidstaten en de instellingen van de Unie een opleiding krijgen over het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Unie, met als doel een echt Europees diplomatiek korps op te richten ter bevordering van het buitenlands beleid en de externe belangen van de Unie; moedigt dit initiatief aan als een stap in de richting van een hecht en goed opgeleid Europees diplomatiek korps dat de waarden en belangen van de Unie op het wereldtoneel doeltreffend kan vertegenwoordigen en verdedigen; benadrukt dat de zichtbaarheid van de Europese diplomatieke academie in alle lidstaten moet worden verbeterd en dat de rol en capaciteit ervan moeten worden versterkt; 81. stelt met tevredenheid vast dat de EDEO zijn samenwerking met de Europese Ombudsman in 2023 heeft opgevoerd om zijn personeel beter bewust te maken van de beginselen van goed bestuur; merkt op dat het nieuwe niveau van samenwerking onder meer inhoudt dat het Bureau van de Europese Ombudsman wordt uitgenodigd om zijn werkzaamheden te presenteren tijdens de seminars van de EDEO voorafgaand aan detachering en tijdens de jaarlijkse seminars voor het personeel van de EDEO; Communicatie 82. merkt op dat de EDEO beschikt over een begrotingstoewijzing van 22,2 miljoen EUR, gespreid over verschillende begrotingsonderdelen, voor publicaties, evenementen, strategische communicatie, outreachactiviteiten en pers; stelt met tevredenheid vast dat opkomen voor de democratie en de rechtsstaat een prioriteit blijft voor de EDEO, onder meer door buitenlandse informatiemanipulatie en inmenging doelgericht tegen te gaan via versterkte beleidsmaatregelen en instrumenten; 83. wijst erop dat er sprake is van toenemende schendingen van godsdienstvrijheid wereldwijd; roept de EDEO op zijn personeel in landen waar geen sprake is van godsdienstvrijheid of godsdienstvrijheid onder druk staat, hiervoor voldoende toe te rusten (o.a. via trainingen), om zo het gesprek hierover aan te gaan met de verantwoordelijke autoriteiten op alle niveaus in landen waar de vrijheid van godsdienst geschonden wordt, en hier een belangrijk speerpunt van te maken in zijn externe optreden; 84. merkt op dat de EDEO in het kader van zijn communicatieactiviteiten toenadering zoekt tot het grote publiek via openbare evenementen, opendeurdagen en het ontvangen van bezoekersgroepen; merkt op dat de EDEO in 2023 via verschillende kanalen allerlei thematische communicatiecampagnes heeft opgezet over de steun aan Oekraïne, de gevolgen van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne en de eerbiediging van de waarden van de Unie; vindt het verheugend dat Oekraïne een topprioriteit van de EDEO is gebleven; merkt op dat de EDEO in 2023 zijn aanwezigheid op sociale media heeft geconsolideerd en dat het aantal volgers is gestegen, en wel met 41,5 % op LinkedIn, met 13,8 % op Instagram, met 5,4 % op Twitter en met 4,7 % op Facebook; dringt er bij de EDEO op aan zijn communicatie over het beleid van de Unie aan de burgers in derde landen te verbeteren en meer inspanningen te verrichten op het gebied van coördinatie met als doel de zichtbaarheid van door de Unie gefinancierde projecten te vergroten, met name in kandidaat-lidstaten, teneinde de pogingen van kwaadwillige actoren om de inspanningen van de Unie te ondermijnen, tegen te gaan; 85. is ingenomen met de betrokkenheid van de EDEO bij de institutionele communicatiecampagne van het Parlement voor de Europese verkiezingen van 2024, met name de voorlichtingscampagne die gericht was op de 25 tot 30 miljoen Europese burgers die in derde landen wonen over de mogelijke manieren om te stemmen bij de Europese verkiezingen, met name via het netwerk van de delegaties; merkt op dat met deze campagne 11 miljoen personen zijn bereikt via 26 videocampagnes en meer dan 2 000 posts op sociale media; 86. wijst op de bijdrage van de EDEO aan de overkoepelende inspanningen van de Unie om haar onwrikbare steun voor Oekraïne te tonen met initiatieven als de campagne #StandWithUkraine en gerichte communicatieprojecten zoals Faces of Ukraine, Art vs War en Share Your Light; 87. blijft de delegaties van de Unie ertoe aansporen lokale actoren, maatschappelijke organisaties en sociale partners in derde landen te ondersteunen en met hen in gesprek te gaan om de sociale dialoog en de dialoog over de rechtsstaat, de grondrechten en de strijd tegen corruptie te stimuleren; merkt op dat in 2023 in het kader van het thematische programma voor maatschappelijke organisaties, op basis waarvan partnerschappen van de Unie worden gesloten met organisaties die verantwoordingsplicht en transparantie aan de dag leggen, 50 miljoen EUR is toegewezen aan het systeem van de Unie voor het creëren van een gunstig klimaat voor het maatschappelijk middenveld, waarmee de ruimte voor het maatschappelijk middenveld in 86 partnerlanden wordt gemonitord en bevorderd. Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Openbaar Ministerie voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (1) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan het Europees Openbaar Ministerie te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05754/2025 – C10‑0023/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (3) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (4) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”) (5) , en met name artikel 94, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (6) , en met name artikel 105, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10‑0051/2025 ), 1. verleent de administratief directeur van het Europees Openbaar Ministerie kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Openbaar Ministerie voor het begrotingsjaar 2023; 2. formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie; 3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de administratief directeur van het Europees Openbaar Ministerie, de Europese Raad, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L‑serie). 2. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Openbaar Ministerie voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2029(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Openbaar Ministerie voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (7) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (8) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan het Europees Openbaar Ministerie te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05754/2025 – C10-0023/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (9) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (10) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”) (11) , en met name artikel 94, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (12) , en met name artikel 105, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10‑0051/2025 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Europees Openbaar Ministerie voor het begrotingsjaar 2023; 2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de administratief directeur van het Europees Openbaar Ministerie, de Europese Raad, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L‑serie). 3. Resolutie van het Europees Parlement van 7 mei 2025 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Openbaar Ministerie voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2029(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Openbaar Ministerie voor het begrotingsjaar 2023, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10‑0051/2025 ), A. overwegende dat het EOM het onafhankelijke openbaar ministerie van de Unie is en verantwoordelijk is voor het onderzoeken en vervolgen van strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden, het aanzienlijk vergroten van het vermogen van de Unie om de middelen van de belastingbetalers veilig te stellen, en het voor de rechter brengen van daders van en medeplichtigen aan strafbare feiten als bedoeld in Richtlijn (EU) 2017/1371 (13) en die worden genoemd in Verordening (EU) 2017/1939 (14) ; B. overwegende dat de bevoegdheid van het EOM verschillende soorten fraude omvat, waaronder grensoverschrijdende btw-fraude met een totale schade van meer dan 10 miljoen EUR, witwassen van geld, corruptie, georganiseerde misdaad en andere strafbare feiten waarvoor het EOM vervolgingstaken verricht voor de bevoegde rechtbanken van de deelnemende lidstaten; C. overwegende dat het EOM een van de componenten van de fraudebestrijdingsarchitectuur van de Unie is en dat de acties ervan als zodanig worden gecoördineerd met en een aanvulling vormen op die van de andere componenten van die architectuur, teneinde een gestroomlijnde, efficiënte coördinatie tot stand te brengen die de algehele doeltreffendheid van de architectuur bevordert; D. overwegende dat het EOM tussenbeide komt wanneer de nationale autoriteiten deze strafbare feiten kunnen onderzoeken en vervolgen, maar hun prerogatieven ophouden bij de grenzen van hun land, en andere organisaties zoals Eurojust, OLAF en Europol niet over de nodige bevoegdheden beschikken om de desbetreffende strafrechtelijke onderzoeken en vervolgingen uit te voeren; E. overwegende dat de procedurele handelingen van het EOM onderworpen zijn aan rechterlijke toetsing door de nationale rechtbanken en dat het Hof van Justitie van de Europese Unie, door middel van prejudiciële beslissingen of rechterlijke toetsing van die handelingen, de residuele bevoegdheid heeft om een consistente toepassing van het Unierecht te waarborgen; F. overwegende dat het EOM bestaat uit een centraal niveau, met hoofdkantoor in Luxemburg, bestaande uit de Europees hoofdaanklager, 22 Europees aanklagers (één per deelnemende lidstaat) en de administratief directeur, en een gedecentraliseerd, nationaal niveau, bestaande uit de gedelegeerd Europees aanklagers in de 22 deelnemende lidstaten; G. overwegende dat de Europees hoofdaanklager en de 22 Europees aanklagers op centraal niveau het college van het EOM (“het college”) vormen en toezicht houden op de onderzoeken en vervolgingen die worden uitgevoerd door de gedelegeerd Europees aanklagers op nationaal niveau, die volledig onafhankelijk opereren van hun nationale autoriteiten; H. overwegende dat de administratief directeur, als ordonnateur van het EOM, op grond van artikel 93 van Verordening (EU) 2017/1939 de begroting onder zijn eigen verantwoordelijkheid en binnen de in de begroting gestelde grenzen uitvoert, en de begrotingsautoriteit jaarlijks alle informatie toezendt die relevant is voor de bevindingen van de evaluatieprocedures; I. overwegende dat de rekenplichtige van de Commissie overeenkomstig artikel 50, lid 2, van de financiële regels van het EOM ook optreedt als rekenplichtige van het EOM en verantwoordelijk is voor het opstellen van de jaarrekening, die geconsolideerd wordt met die van de Unie; J. overwegende dat de definitieve jaarrekening in het huidige kader door de Rekenkamer wordt onderzocht en dat het aan de Raad is om aan te bevelen en aan het Europees Parlement om te besluiten of de administratief directeur van het EOM al dan niet kwijting wordt verleend voor de uitvoering van de begroting van een bepaald begrotingsjaar; K. overwegende dat bij het onderzoek van het beheer van de middelen van het EOM en de daarmee samenhangende uitgaven niet mag worden voorbijgegaan aan het onderzoek van operationele activiteiten, de gevolgen en impact daarvan en de methoden voor de uitvoering ervan; L. overwegende dat het EOM pas sinds 24 juni 2021 zelfstandig zijn begroting uitvoert en zijn operationele activiteiten, die voortdurende evaluatie vereisen om ervoor te zorgen dat de middelen aansluiten bij de operationele doeltreffendheid, is begonnen op 1 juni 2021, wat tevens de begindatum is van de in artikel 119 van Verordening (EU) 2017/1939 genoemde termijn van vijf jaar, waarna de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad, alsmede bij de nationale parlementen samen met haar conclusies een evaluatieverslag moet indienen over de uitvoering en de gevolgen van deze verordening, alsmede over de doeltreffendheid en doelmatigheid van het EOM en zijn werkmethoden; M. overwegende dat de Commissie overeenkomstig artikel 119, lid 2, van Verordening (EU) 2017/1939 wetgevingsvoorstellen moet indienen bij het Europees Parlement en de Raad indien zij concludeert dat het noodzakelijk is te kunnen beschikken over aanvullende of meer gedetailleerde regels met betrekking tot de opzet van het EOM, zijn functies of de voor zijn activiteiten, waaronder grensoverschrijdende onderzoeken, geldende procedures; 1. is ingenomen met het positieve advies van de Rekenkamer over de betrouwbaarheid van de rekeningen van het EOM voor het per 31 december 2023 afgesloten begrotingsjaar en over de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende ontvangsten en betalingen; 2. herinnert aan de krachtige steun van het Parlement voor de oprichting van het EOM; erkent het EOM als een onafhankelijk orgaan van de Unie; vestigt de aandacht op de belangrijke rol die het EOM speelt bij de bescherming van de financiële belangen van de Unie, alsook als essentieel onderdeel van de fraudebestrijdingsarchitectuur van de Unie en van een breder Uniestelsel dat gegrondvest is op integriteit, verantwoording, transparantie en goed financieel beheer van de middelen; prijst het EOM voor zijn werkzaamheden op het gebied van het onderzoeken en vervolgen van en het waarborgen van gerechtigheid bij strafbare feiten die de EU-begroting aantasten, zoals fraude, corruptie en grensoverschrijdende btw-fraude; 3. benadrukt dat het van cruciaal belang is snel de nodige middelen uit te trekken om ervoor te zorgen dat het lopende onderzoek naar de aankoop van COVID‑19-vaccins in de Unie tijdig wordt afgesloten, met name gezien de zeer grote publieke belangstelling voor deze zaak en gezien het feit dat het onderzoek reeds in 2022 is gestart en tot op heden geen besluit aan het publiek is bekendgemaakt; 4. merkt op dat het alleen mogelijk is de twee meest recente begrotings- en operationele prestaties van het EOM te vergelijken, voor de periode 2022‑2023, nadat het EOM in juni 2021 financiële autonomie bereikte; constateert in dat verband dat de verhogingen van de begroting in verband met de activiteiten van het EOM nog altijd zeer moeilijk zijn in te schatten vanwege de recente oprichting van het EOM, de unieke kenmerken van het EOM en zijn belangrijkste activiteiten, het onvoorspelbare niveau van de opsporing van fraude, de grote verscheidenheid van zijn zaken, zijn gebrek aan discretionaire bevoegdheid met betrekking tot vervolgingen in combinatie met zijn afhankelijkheid van de middelen en procedurele beperkingen van de nationale rechtsstelsels, het ontbreken van een vaste correlatie tussen het aantal onderzoeken en de kosten ervan, en de omvang van de te beschermen financiële belangen van de Unie; merkt bovendien op dat het moeilijk is de uitgaven voor de werklast in verband met de herstel- en veerkrachtfaciliteit te ramen vanwege de ongekende uitvoeringswijze en de enorme omvang van de middelen; Financieel en begrotingsbeheer 5. merkt op dat de totale definitieve begroting die in 2023 aan het EOM was toegewezen 65,9 miljoen EUR bedroeg, wat neerkomt op een aanzienlijke verhoging (met 14,7 %) ten opzichte van de 51,2 miljoen EUR die in 2022 aan het EOM was toegewezen, en dat de begroting voor 2021 (26,2 miljoen EUR) was toegewezen in de periode voordat het EOM financiële autonomie bereikte; stelt vast dat de begroting van het EOM de in juni 2023 op verzoek van het EOM door de begrotingsautoriteit toegekende verhoging met 500 000 EUR omvat (het verzoek omvatte tevens personele middelen in verband met de essentiële versterking van de veiligheidscapaciteit van het EOM, wat geleid heeft tot de toekenning van acht extra posten in de personeelsformatie); begrijpt dat er in 2023 geen deel van de begroting is teruggestort terwijl, in tegenstelling daartoe, 10 % (5,9 miljoen EUR) van de oorspronkelijke begroting werd teruggestort in 2022 en 21 % (9,5 miljoen EUR) in 2021; herhaalt dat het EOM voldoende middelen moet krijgen om zijn mandaat naar behoren te kunnen uitvoeren; 6. is ingenomen met het stijgende uitvoeringspercentage van de begroting, dat in 2023 99,6 % bedroeg (ten opzichte van 98,1 % in 2022 en 97,4 % in 2021); begrijpt dat het algemene uitvoeringspercentage voor betalingen in 2023 is gestegen tot 85,3 % (ten opzichte van 76,6 % in 2022 en 71 % in 2021) en dat de gemiddelde betalingstermijn is afgenomen tot 17 dagen (ten opzichte van 23,8 dagen in 2022 en 21,0 in 2021); constateert dat de elektronische factureringsmodule (e-facturering) in juni 2023 is uitgerold en zal bijdragen tot de verdere vermindering van de administratieve lasten, de betalingstermijn en de totale verwerkingskosten; spoort aan tot de verdere verfijning van de operationele processen om de efficiëntie ervan te maximaliseren; 7. constateert dat het EOM, aangezien zijn verzoeken om begrotingsmiddelen slechts gedeeltelijk werden ingewilligd, zijn financiële middelen heeft toegespitst op de inwerking van extra gedelegeerd Europees aanklagers, wat gevolgen heeft voor het vermogen van het EOM om het toenemend aantal onderzoeken en vervolgingen te leiden, alsook op de noodzaak om de veiligheidsstatus van de organisatie te verbeteren en op het onderhoud van zijn systeem voor dossierbeheer, wat negatief had kunnen uitpakken voor het beheer van grensoverschrijdende onderzoeken; onderstreept het belang van aanvullende financiering en personeelsuitbreiding om het EOM in staat te stellen georganiseerde criminaliteit doeltreffend te bestrijden, de financiële belangen van de EU te beschermen en de rechtsstaat te handhaven, wat topprioriteiten van de EU zijn; dringt aan op een specifieke verhoging van de financiering binnen het volgende meerjarig financieel kader (MFK) om ervoor te zorgen dat het EOM zijn doelstellingen kan blijven verwezenlijken en zijn verplichtingen kan blijven nakomen; 8. stelt vast dat het EOM, na het bereiken van zijn financiële autonomie in juni 2021, prioriteit heeft gegeven aan de beleidsuitgaven in verband met onderzoek, vervolging en veiligheidsmaatregelen, wat geleid heeft tot de beperking van niet-beleidsuitgaven tot essentiële ondersteunende diensten; merkt op dat in dit verband in totaal 28 312 075 EUR is toegewezen aan begrotingsonderdelen met betrekking tot beleidsuitgaven (titel 3), wat neerkomt op 43 % van de definitieve begroting van het EOM voor 2023 (ten opzichte van 21 047 346 EUR, oftewel 41 %, in 2022); merkt op dat de bezoldiging van de gedelegeerd Europees aanklagers de voornaamste kostenfactoren waren voor deze activiteiten (51 % van de operationele activiteiten, ten opzichte van 42 % in 2022), gevolgd door operationele ICT-activiteiten, zoals het onderhoud en de ontwikkeling van het systeem van het EOM voor dossierbeheer (19 % ten opzichte van 28 % in 2022), en de taalkundige diensten (vertaling en vertolking) (14 %, hetzelfde als in 2022); 9. merkt op dat de bezoldiging van de gedelegeerd Europees aanklagers 14,5 miljoen EUR bedroeg (ten opzichte van 8,7 miljoen EUR in 2022) en de voornaamste beleidsuitgave vormt vanwege het toegenomen aantal gedelegeerd Europees aanklagers dat in 2023 bij het EOM werkzaam was; is ingenomen met de in 2024 aangekondigde toetreding van Polen en Zweden tot het EOM; merkt op dat dit geen gevolgen heeft gehad voor de uitgaven voor 2023 en slechts marginaal van invloed is op de begroting voor 2024, als gevolg van de late en geleidelijke inwerking van twee Europees aanklagers en een aantal gedelegeerd Europees aanklagers; neemt er kennis van dat pas in 2025 een solidere kostenraming zal kunnen worden gemaakt; is ermee ingenomen dat de nieuwe Ierse regering de doelstelling om toe te treden tot het EOM in zijn programma heeft opgenomen; verzoekt de Hongaarse regering, als enige resterende lidstaat die nog niet tot het EOM is toegetreden ondanks het ontbreken van wettelijke of grondwettelijke belemmeringen, zich onverwijld aan te sluiten bij het EOM; 10. constateert dat de kosten voor dienstreizen en operationele vergaderingen in 2023 nog verder zijn gestegen (de kosten voor dienstreizen bedroegen 1 175 000 EUR in 2023 en 980 000 EUR in 2022, en de kosten voor operationele vergaderingen bedroegen 659 752 EUR in 2023 en 170 000 EUR in 2022), wat aansluit bij de toenemende intensiteit van de onderzoeken; 11. is zich ervan bewust dat de kosten voor vertaaldiensten naar verwachting verder zullen stijgen naarmate de werklast van het EOM toeneemt, en ziet in dat er meer middelen zullen moeten worden uitgetrokken voor vertaling; is ingenomen met de interne richtsnoeren voor het gebruik van vertaaldiensten, die zijn ontwikkeld om de controle op de kosten te versterken, de daarin vervatte aanbeveling om waar mogelijk gebruik te maken van machinevertaling, en het gebruik van nationale dienstverleners binnen de krachtens de huidige verordening toegestane limiet om dit probleem aan te pakken; merkt in dit verband op dat artikel 107 van Verordening (EU) 2017/1939 weliswaar voorziet in vertaalwerk dat vereist is voor het administratief functioneren van het EOM op centraal niveau, uitgevoerd door het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie, maar daarnaast ook voorziet in een verschillende behandeling van operationele en dringende aangelegenheden en gedelegeerd Europees aanklagers de bevoegdheid verleent om te beslissen over de regelingen voor vertalingen ten behoeve van onderzoeken overeenkomstig het toepasselijke nationale recht; 12. merkt op dat het EOM in 2023 in totaal 234 specifieke overeenkomsten heeft ondertekend in het kader van bestaande raamovereenkomsten met een totaalwaarde van meer dan 11 miljoen EUR; constateert dat het gebruik van raamovereenkomsten door het EOM aanzienlijk is toegenomen (82 specifieke overeenkomsten met een waarde van meer dan 6,5 miljoen EUR), grotendeels als gevolg van het gebruik van de raamovereenkomst van het EOM voor de verlening van diensten op het gebied van informatiesystemen; merkt op dat slechts één overeenkomst, die betrekking heeft op het systeem van het EOM voor dossierbeheer, om redenen van dwingende spoed is gegund via een onderhandelingsprocedure zonder voorafgaande kennisgeving van de opdracht; 13. stelt vast dat de overdracht van kredieten van het vorige begrotingsjaar (2022) 10 969 680 EUR bedroeg (24,4 % van de definitieve begroting van het EOM voor 2022), waarvan 84,8 % (9 307 392 EUR) werd besteed en 15,2 % werd geannuleerd (ten opzichte van 21,4 % in 2022); merkt op dat de ramingen wijzen op een verdere overdracht in 2024, zodra de prestaties zijn voltooid, van betalingskredieten (de overdracht van 2023 naar 2024 bedroeg 9 392 989 EUR); begrijpt dat gedeeltelijke annulering het gevolg is van de geleidelijke invoering van de administratieve praktijken van het EOM na het bereiken van zijn financiële autonomie in 2021; merkt op dat de geannuleerde overgedragen kredieten voor de goedgekeurde begrotingen voor 2022 en 2023 niet konden worden gebruikt met bestaande of nieuwe overeenkomsten en evenmin konden worden gesynchroniseerd met het jaarperiodiciteitsbeginsel, en dat de planning van de desbetreffende uitgaven, voornamelijk in verband met vertaling, vergaderingen, dienstreizen en externe contractanten, niet accuraat kon zijn vanwege gebrek aan historische gegevens en cijfers en de snelle ontwikkeling van de organisatie; waardeert het dat deze kwesties geleidelijk worden aangepakt door middel van de voortdurende versterking van het administratieve vermogen van het EOM en dat, hoewel vanwege de aard van de operationele activiteiten van het EOM vooraf geen volledige raming kan worden gemaakt, het niveau van geannuleerde kredieten in 2024 naar verwachting zal afnemen; 14. merkt op dat in 2023 twee begrotingsoverschrijvingen tussen titels ter waarde van een totaalbedrag van 1,2 miljoen EUR zijn goedgekeurd door de Europees hoofdaanklager, op voorstel van de administratief directeur, en dat deze ter informatie aan het college zijn meegedeeld; 15. beaamt dat er behoefte is aan voldoende flexibiliteit wat de begroting betreft om onverwachte operationele behoeften aan te pakken, zoals de oorlog in Oekraïne en de inflatoire druk in 2023 of andere mondiale uitdagingen, en constateert dat het EOM gebruik heeft gemaakt van zijn financiële regels door middel van de tijdige herschikking van kredieten via begrotingswijzigingen (één in juni en één in november) en -overschrijvingen (één in september en één in december); 16. herhaalt zijn opmerking over het achterhaalde financiële memorandum van 2017, dat niet langer geschikt wordt geacht voor het beoogde doel vanwege de aanzienlijk onderschatte werklast; wijst op zijn eerdere resolutie en beklemtoont dat het ontbreken van een tussentijdse begrotingsherziening het EOM ertoe verplicht te wachten tot het einde van het goedkeuringsproces voor de begroting om vast te kunnen stellen hoeveel middelen het in het volgende jaar kan uitvoeren, en het vermogen van het EOM beperkt om te anticiperen op voorbereidende activiteiten voor de uitvoering van de begroting, alsook de opties die beschikbaar moeten worden gesteld om maximale flexibiliteit te bereiken bij de opbouw van een organisatorische infrastructuur voor een project dat zo innovatief is als het EOM; merkt op dat dit met name gevolgen heeft voor de vroege start van de aanwerving, waardoor onder meer de verwezenlijking van een volledige bezetting en de algemene integratiecapaciteit van het EOM worden vertraagd; 17. meent dat de aan het EOM toegewezen begrotings- en personele middelen naar verwachting toereikend zullen zijn om de efficiënte en succesvolle uitvoering van zijn mandaat en de normale afhandeling van de desbetreffende administratieve procedures mogelijk te maken; verzoekt de Commissie andermaal het begrotingskader van het EOM samen met het EOM aan een toetsing te onderwerpen om passende manieren te vinden om het EOM bij zijn werkzaamheden te ondersteunen; verzoekt de Commissie extra middelen toe te wijzen op grond van het toenemend aantal complexe zaken en benadrukt dat deze niet moeten afhangen van de herziening van Verordening (EU) 2017/1939 en van het mandaat van het EOM, maar van het belang van de bestrijding van georganiseerde misdaad en de bescherming van de financiële belangen van de EU in het volgende MFK; 18. benadrukt dat de activiteiten van het EOM bijdragen tot de bescherming van de financiële belangen van de Unie en er daarnaast voor moeten zorgen dat bedragen van de begroting van de Unie die vanwege criminele activiteiten niet zijn gebruikt voor het beoogde doel, kunnen worden teruggevorderd; is van oordeel dat de bedragen als gevolg van door de gedelegeerd Europees aanklagers in de lidstaten genomen inbeslagnemings- en confiscatiemaatregelen, na aftrek van de kosten die de autoriteiten van de lidstaten hebben gemaakt om deze maatregelen uit te voeren, kunnen terugvloeien naar de begroting van de Unie, overeenkomstig artikel 38 van Verordening (EU) 2017/1939; is van mening dat de potentiële inkomsten uit inbeslagneming en confiscatie in de begroting van de Unie moeten worden opgenomen als ontvangsten zonder specifieke bestemming; verzoekt de Commissie de nodige regelingen te treffen met de bevoegde nationale autoriteiten om ervoor te zorgen dat deze bedragen in de begroting van de Unie kunnen worden opgenomen; 19. erkent dat het EOM duidelijk bijdraagt aan Europese meerwaarde op het gebied van coördinatie en samenwerking met de lidstaten bij het onderzoeken en vervolgen van misdrijven die de financiële belangen van de Unie schaden, en dat het EOM in dit verband de doelstellingen van Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad heeft bereikt; verwacht dat de lidstaten aan de wettelijke verplichtingen voldoen en alle relevante zaken aan het EOM rapporteren; stelt met bezorgdheid vast dat de lidstaten in meerdere gevallen strafbare feiten met gevolgen voor de financiële belangen van de Unie als nationale zaken hebben aangemerkt, hoewel zij onder het mandaat van het EOM vallen; stelt vast dat de bevoegdheidsvraag tussen de nationale autoriteiten en de gedelegeerd Europees aanklagers in meerdere zaken en in meerdere landen aan de orde is gesteld; is zich ervan bewust dat, overeenkomstig artikel 25, lid 6, van Verordening (EU) 2017/1939, verschillen van mening over de bevoegdheden van het EOM opgelost moeten worden door dezelfde nationale gerechtelijke autoriteit als die welke verantwoordelijk is voor het bepalen van het orgaan dat op nationaal niveau voor vervolging verantwoordelijk is; betreurt het dat in veel deelnemende landen de toepasselijke procedures en de nationale autoriteiten die belast zijn met het nemen van besluiten in dergelijke gevallen van bevoegdheidsgeschillen niet in overeenstemming met Verordening (EU) 2017/1939 zijn vastgesteld, en benadrukt dat bij bevoegdheidsgeschillen tussen het EOM en een nationaal openbaar ministerie de nationale autoriteit die verantwoordelijk is voor het toewijzen van de bevoegdheid tot een conclusie zou kunnen komen zonder indiening van een verzoek om een prejudicieel besluit van het Hof van Justitie en in plaats daarvan een bindend besluit zou kunnen vaststellen voor het EOM, en geeft aan dat dit indruist tegen de geest van Verordening (EU) 2017/1939, waarin staat dat het Hof van Justitie, overeenkomstig artikel 267 VWEU, gemachtigd is een prejudicieel besluit te nemen over de interpretatie van de bepaling betreffende bevoegdheidsgeschillen tussen het EOM en nationale autoriteiten; is van oordeel dat de huidige situatie juridisch gezien onduidelijk is; spoort alle lidstaten ertoe aan nauwer samen te werken met het EOM; onderstreept dat de bevoegdheden van het EOM duidelijk zijn vastgesteld in artikel 22, leden 1 en 2, en artikel 23 van Verordening (EU) 2017/1939, en dat alle lidstaten zich aan die verordening moeten houden; stelt vast dat lidstaten, wanneer zij twijfels hebben over de bevoegdheid van het EOM in een specifiek geval, een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU en artikel 42, lid 2, punt c), van Verordening (EU) 2017/1939 kunnen indienen bij het Hof van Justitie; dringt er bij de Commissie op aan gevallen waarin sprake is van een inbreuk op Verordening (EU) 2017/1939 voor te leggen aan het Hof van Justitie; stelt met bezorgdheid vast dat de kwestie van bevoegdheid erin kan resulteren dat onderzoeken stil komen te liggen; maakt zich zorgen over het risico dat bewijs verloren kan gaan wanneer zaken tijdelijk worden stilgelegd; verzoekt de Commissie met het oog op het evaluatieverslag dat in 2026 zal worden gepresenteerd informatie te verzamelen over gevallen waarin sprake is van bevoegdheidsgeschillen; 20. merkt andermaal op dat het mogelijk moet worden gemaakt om artikel 91, lid 6, van Verordening (EU) 2017/1939 naar behoren uit te voeren en onderstreept dat de bijzondere kenmerken van uitgaven voor vervolging en onderzoek (met inbegrip van de uitzonderlijke gevallen van beleidsuitgaven van het EOM die onder die bepaling vallen) in aanmerking moeten worden genomen; stelt vast dat er in 2023 een eerste financieringsovereenkomst is gesloten in het kader van een proefproject voor de terugbetaling van verzoeken uit hoofde van artikel 91, lid 6, van Verordening (EU) 2017/1939, ter dekking van uitzonderlijk dure onderzoeksmaatregelen die namens het EOM op nationaal niveau worden uitgevoerd; begrijpt dat de desbetreffende betaling tijdens de controle van 2023 door de Rekenkamer is gecontroleerd en dat daarbij is vastgesteld dat de betaling wettig en regelmatig was; Intern beheer, prestaties en interne controle 21. is verheugd dat het college in 2023 22 keer is bijeengekomen en 73 besluiten heeft vastgesteld, waaronder de fraudebestrijdingsstrategie 2023‑2025 en het beleid ter bestrijding van intimidatie voor het personeel en voor leden van het college of de gedelegeerd Europees aanklagers; 22. stelt vast dat het EOM zijn inspanningen heeft voortgezet om een systeem op te zetten ter monitoring van efficiëntiewinsten en kostenbesparingen, en merkt op dat het EOM in 2023 is begonnen met een herziening van de strategische en operationele plannings- en monitoringprocessen voor de begroting en activiteiten en van de aanwervingsprocedures, om de processen te versnellen en meer competenties te verwerven; wijst erop dat de bestaande internecontrolesystemen over het algemeen doeltreffend zijn; 23. merkt op dat de intern controleur van het EOM voor niet-operationele aangelegenheden in 2023 een beperkte evaluatie van de bouwstenen van het EOM in gang heeft gezet om het zekerheidskader van het EOM verder te ontwikkelen; is van oordeel dat deze toezegging, die in de loop van 2024 moet worden afgerond, aanbevelingen zal opleveren om de ordonnateur meer capaciteit te geven om een geloofwaardige betrouwbaarheidsverklaring af te geven; 24. is ingenomen met de benchmarking die door de interne-auditcapaciteit is uitgevoerd door de ingezette personele middelen van het EOM te vergelijken met die van een reeks andere entiteiten van de Unie en nationale parketten, aan de hand van een gestandaardiseerde reeks pijlers die administratieve ondersteuning en operationele activiteiten omvatten; merkt op dat de interne-auditcapaciteit in 2023 de internecontroleomgeving heeft getest en de eerste interne audit heeft uitgevoerd als analyse van de werkomgeving en interne controles van het gedecentraliseerde bureau van het EOM in Sofia, Bulgarije; 25. vindt nog altijd dat de intern controleur en de interne-auditcapaciteit hun acties moeten coördineren om het EOM te adviseren en bij te staan bij de vaststelling van zijn belangrijkste processen en de verwezenlijking van zijn doelstellingen; 26. merkt op dat het EOM een eigen aankoopcapaciteit heeft ontwikkeld, die voortvloeit uit zijn eigen, specifiek beheerde aanbestedingsprocedures die in 2023 van start zijn gegaan, en zijn eigen, specifieke overeenkomsten en bestelbonnen beheert ter uitvoering van bestaande raamovereenkomsten die in 2023 zijn ondertekend; merkt op dat het EOM zijn aankoopcapaciteit tegelijkertijd blijft exploiteren door middel van overeenkomsten inzake dienstverleningsniveau met andere instellingen, organen en instanties van de Unie, en door zich aan te sluiten bij interinstitutionele overeenkomsten met verschillende marktdeelnemers; 27. is zich ervan bewust dat de administratief directeur in 2023 de minimumnormen (beoordelingscriteria) voor elk van de 17 internecontrolebeginselen heeft vastgesteld, die gebaseerd zijn op het geïntegreerde controlekader COSO 2013 en door het internecontrolekader van het EOM zijn vastgesteld als bouwstenen van het internecontrolesysteem van het EOM; constateert dat 51 van de 72 nalevingscriteria als vervuld worden beschouwd, dat voor 20 van de criteria weliswaar een aantal elementen aanwezig zijn, maar dat verdere ontwikkeling wenselijk is, en dat slechts voor één enkel criterium geen significante uitvoering is vastgesteld; begrijpt dat, sinds de goedkeuring ervan door het college in maart 2021, 71 % van de goedgekeurde beoordeling van het internecontrolekader met succes is uitgevoerd, maar dat niettemin extra inspanningen nodig zijn om de resterende 29 % volledig uit te voeren; 28. is verheugd dat op 1 maart 2023 een bijgewerkte versie van de fraudebestrijdingsstrategie 2023‑2025 van het EOM is goedgekeurd, die doelstellingen voor fraudebestrijding omvat op alle niveaus van de organisatie, vergezeld van een specifiek actieplan, dat deel uitmaakt van de internecontroleomgeving van het EOM en regelmatig wordt gemonitord; is ingenomen met de jaarlijkse evaluatie van het actieplan voor de fraudebestrijdingsstrategie door de intern controleur van het EOM, die de resultaten van de evaluatie aan de administratief directeur meldt; 29. is zich ervan bewust dat het EOM, in overeenstemming met zijn financiële regels, zorgt voor een adequaat niveau van financiële transacties en aanbestedingsprocedures door middel van controles achteraf van financiële transacties (betalingen, vastleggingen en invorderingsopdrachten) en aanbestedingsprocedures voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 2023; 30. neemt kennis van de toename van het aantal aan het EOM voorgelegde misdaadmeldingen (4 187 in 2023 ten opzichte van 3 318 in 2022 en 2 832 in 2021) en de daaruit voortvloeiende toename van het aantal ingestelde onderzoeken (1 371 in 2023 ten opzichte van 865 in 2022 en 567 in 2021) en de geschatte schade (19,27 miljard EUR in 2023 ten opzichte van 14,1 miljard EUR in 2022 en 5,4 miljard EUR in 2021); merkt op dat verslagen van particuliere partijen (2 494, ofwel. 29 % meer dan in 2022) en nationale autoriteiten (1 562, ofwel 24 % meer dan in 2022) het grootste deel van de ontvangen operationele input uitmaken, en betreurt dat het aantal verslagen van andere instellingen, organen en instanties van de Unie zeer beperkt is gebleven (108), wat erop wijst dat er van hun kant geen significante verbetering is geboekt op het gebied van opsporing en rapportage; merkt op dat het aantal tenlasteleggingen (139 in 2023 ten opzichte van 87 in 2022 en 5 in 2021) samen met de door het EOM verkregen bevriezingsbevelen (1,5 miljard EUR in 2023 ten opzichte van 359,1 miljoen EUR in 2022 en 147 miljoen EUR in 2021) duiden op het stijgende prestatieniveau van het EOM; 31. merkt op dat het aantal zaken bij het EOM in 2023 in vergelijking met 2022 bijna is verdubbeld tot 1 927 actieve onderzoeken; prijst de vruchtbare activiteiten van het EOM in 2023, waaronder 139 tenlasteleggingen, 339 btw-gerelateerde zaken en meer dan 200 onderzoeken naar de uitvoering van NextGenerationEU; merkt verder op dat het EOM meer plegers van EU-fraude voor de nationale rechtbanken is beginnen te brengen; 32. stelt vast dat in 2023 48 zaken werden afgesloten met een gerechtelijke veroordeling (ten opzichte van 20 zaken in 2022) en dat in totaal 60 miljoen EUR werd geconfisqueerd (ten opzichte van 2 miljoen EUR in 2021); benadrukt dat het belangrijk is systematisch verslag uit te brengen over de follow-up van deze zaken wat de vastgestelde financiële maatregelen betreft (confiscatie en/of terugvordering) om een beter zicht te krijgen op de gevolgen van de acties van het EOM; is ingenomen met de maatregelen die het EOM en de Commissie hebben genomen om hun communicatie te stroomlijnen en af te stemmen op de behoeften van mogelijke administratieve procedures voor de vaststelling van maatregelen om de begroting van de Unie, die door financiële misdrijven wordt getroffen, te herstellen; verzoekt de Commissie andermaal het EOM bij te staan bij het toezicht en de follow-up, zodat de beperkte middelen van het EOM niet worden onttrokken aan zijn onderzoeks- en vervolgingstaken; spoort het EOM ertoe aan om, waar mogelijk en passend, beter samen te werken met andere componenten van de fraudebestrijdingsarchitectuur van de Unie, zoals Eurojust en Europol, of, via OLAF, gebruik te maken van de in de lidstaten gevestigde coördinatiediensten voor fraudebestrijding om de resultaten van zijn onderzoeken te monitoren; 33. benadrukt de essentiële rol van de ontneming van vermogensbestanddelen bij het creëren van een geloofwaardige afschrikking van georganiseerde misdaad; is ingenomen met de deelname van het EOM aan internationale netwerken om zijn activiteiten in verband met ontneming van vermogensbestanddelen verder te bevorderen; benadrukt dat de Commissie het EOM moet uitnodigen om deel te nemen aan het onlangs opgerichte samenwerkingsnetwerk voor de ontneming en confiscatie van vermogensbestanddelen; merkt op dat het tijdig en doeltreffend onderzoeken en vervolgen van strafbare feiten in verband met fraude aanzienlijke besparingen kan opleveren voor de begroting van de Unie en voor de begrotingen van de lidstaten; 34. is bezorgd over het toenemend aantal onderzoeken van het EOM met betrekking tot de uitvoering van herstel- en veerkrachtplannen (233 onderzoeken aan het einde van 2023 ten opzichte van 15 onderzoeken aan het einde van 2022) en de in het kader daarvan geraamde financiële schade (1,86 miljard EUR); is met name bezorgd over het feit dat de lidstaten, ondanks het grote aantal onderzoeken, momenteel niet verplicht zijn om zaken in verband met de herstel- en veerkrachtfaciliteit aan de Commissie te melden via het beheerssysteem voor onregelmatigheden (IMS); herinnert aan de verplichting om alle gevallen van fraude met gevolgen voor de herstel- en veerkrachtfaciliteit aan het EOM te melden en benadrukt dat dergelijke gevallen ook relevant zijn voor maatregelen in verband met het systeem voor vroegtijdige opsporing en uitsluiting; benadrukt dat de werklast van het EOM, die aanvankelijk was onderschat, aanzienlijk is toegenomen en naar verwachting zal blijven toenemen, met name als gevolg van het toenemende aantal zaken in verband met de herstel- en veerkrachtfaciliteit, en dat relevante analyses wijzen op een mogelijke exponentiële toename van het aantal gevallen van fraude, corruptie, dubbele financiering en belangenconflicten in de komende jaren; verzoekt het EOM systematisch fraudepatronen te analyseren en te identificeren in lidstaten waar meerdere gevallen van fraude met betrekking tot de herstel- en veerkrachtfaciliteit zijn vastgesteld, en deze patronen mee te delen aan de lidstaten, de Commissie en de taskforce Herstel en veerkracht om de preventieve maatregelen te versterken en zo het risico op fraude te beperken; verzoekt het EOM, de Commissie en OLAF nauw samen te werken om de gevolgen van dergelijk frauduleus wangedrag voor de begroting van de Unie zoveel mogelijk te beperken en de verwezenlijking van de doelstellingen van de herstel- en veerkrachtfaciliteit te waarborgen; herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om het EOM passende richtsnoeren te verstrekken voor het ondersteunen en bevorderen van de vaststelling van corrigerende maatregelen na het onafhankelijke onderzoek van en de onafhankelijke vervolging door het EOM van fraude met betrekking tot de herstel- en veerkrachtfaciliteit, en de begrotingsautoriteit op de hoogte te houden van de beschikbare opties; 35. begrijpt dat het EOM heeft gereageerd op de oproep van het Parlement om het monitoringsysteem en de follow-up van onderzoeken en vervolgingen te verbeteren door een project op het gebied van digitale statistische instrumenten op te zetten die het EOM moet helpen beter gebruik te maken van de gegevens die het verwerkt, en door bovendien een strategische-analysecapaciteit te ontwikkelen om fraudepatronen in kaart te brengen; is het met het EOM eens dat het succes van deze inspanningen rechtstreeks verband houdt met de beschikbare middelen en verzoekt de Commissie deze activiteiten en de daarmee gepaard gaande kosten in aanmerking te nemen bij nieuwe voorstellen met betrekking tot Verordening (EU) 2017/1939 en begrotingsmiddelen; 36. waardeert de inspanningen van het EOM bij het vaststellen van kernprestatie-indicatoren (KPI’s) voor zowel operationele als administratieve activiteiten met specifieke doelstellingen vanwege zijn specifieke bedrijfsmodel; vindt nog altijd dat de operationele activiteiten verwijzing moeten bevatten naar de in beslag genomen en uiteindelijk naar de begroting van de Unie teruggevorderde bedragen, aangezien de bescherming van die begroting de eigenlijke bestaansreden is van de fraudebestrijdingsarchitectuur, waarvan het EOM een belangrijk onderdeel is; begrijpt dat monitoring- en follow-upmaatregelen, met inbegrip van verslaglegging over de resultaten van terugvorderingen, niet onder de bevoegdheid van het EOM vallen en middelen en specifieke prerogatieven vereisen die geen deel uitmaken van het mandaat van het EOM; verzoekt de Commissie het EOM te ondersteunen bij het vaststellen van indicatoren die verband houden met de verwezenlijking van die essentiële taak, en benadrukt dat een beter monitoringsysteem en meer gegevens van goede granulariteit, geaggregeerd in clusters per soort wangedrag, per belangensector of per geografisch gebied, de impact van de onderzoeken van het EOM tastbaarder kunnen maken en het mogelijk kunnen maken om fraudepatronen in kaart te brengen; Personele middelen, gelijkheid en welzijn van het personeel 37. neemt kennis van de stijgende trend met betrekking tot het aantal personeelsleden, van 58 in 2020 tot 122 in 2021, 217 in 2022 en 238 in 2023; stelt vast dat het EOM de begrotingsautoriteit voor 2023 heeft gevraagd 20 posten voor arbeidscontractanten te schrappen en deze te vervangen door 20 posten voor tijdelijke functionarissen; merkt op dat dit verzoek in hetzelfde jaar door de autoriteit is ingewilligd en door het EOM is uitgevoerd, waarmee het totale aantal personeelsleden ongewijzigd bleef (248 personeelsleden, van wie 171 tijdelijke functionarissen, 48 arbeidscontractanten en 29 gedetacheerde nationaal deskundigen), maar de posten wel anders werden toegewezen (191 tijdelijke functionarissen, 28 arbeidscontractanten en 29 gedetacheerde nationaal deskundigen); wijst er evenwel op dat het EOM in mei 2023, na de vaststelling van enkele tekortkomingen op het gebied van veiligheid, om een gewijzigde begroting en extra posten heeft verzocht teneinde de fysieke veiligheid en de informatie- en cyberveiligheid op centraal en gedecentraliseerd niveau te verbeteren; wijst er voorts op dat er van de 21 gevraagde veiligheidsposten slechts 8 posten (1 AD 9-post, 4 AD 6-posten en 3 AST 3-posten) zijn toegekend, in november 2023, voor de verdere uitvoering van veiligheidswerkzaamheden, die in 2024 is afgerond; 38. wijst erop dat de bezettingsgraad bij het hoofdkantoor in 2023 92,97 % bedroeg, van wie 238 personeelsleden ten opzichte van 256 begrote posten; merkt op dat er eind 2023 van de 140 posten voor gedelegeerd Europees aanklagers 130 posten bezet waren en dat er begin 2024 nog eens 10 gedelegeerd Europees aanklagers zijn aangeworven, waarmee een bezettingsgraad van 100 % werd bereikt; merkt op dat het EOM zijn capaciteit om tijdige en transparante aanwervingsprocedures uit te voeren in 2023 heeft versterkt door 24 selectieprocedures af te ronden, 45 statutaire personeelsleden en 8 nieuwe Europees aanklagers in te werken en 35 nieuwe gedelegeerd Europees aanklagers te benoemen; 39. merkt op dat het personeelsverloop (tijdelijke functionarissen en arbeidscontractanten) in december 2023 4,62 % bedroeg (15) , aangezien er dat jaar 11 personeelsleden ontslag hebben genomen, voornamelijk om bij een andere instelling te gaan werken (4 gevallen) of omdat hen een hogere functie was aangeboden bij een andere instelling van de Unie (7 gevallen); constateert dat dit personeelsverloop voornamelijk is te herleiden tot de specificiteit van de Luxemburgse arbeidsmarkt, die kampt met een zeer beperkte talentenpool en een klein aanbod aan gespecialiseerde vaardigheden; 40. neemt kennis van de inspanningen van de Commissie om tegemoet te komen aan verzoeken van het EOM om extra posten; is van mening dat uit de vooruitzichten met betrekking tot de werklast blijkt dat er meer middelen nodig zijn, met name gezien de achterstand en zaken in verband met de herstel- en veerkrachtfaciliteit en verreikende btw-fraude, en ook omdat het aantal administratieve en centrale ondersteunende functies naar verwachting zal toenemen, in overeenstemming met het grotere personeelsbestand voor operationele activiteiten; wijst op de risico’s van het onderschatten van de behoeften en het vermogen van het EOM; merkt op dat de kosten voor uitzendkrachten en externe dienstverleners die in 2023 intra muros werkzaam waren, 4 235 242 EUR bedroegen; spoort de Commissie en het EOM ertoe aan een duurzame langetermijnoplossing te vinden die continuïteit mogelijk maakt, vertrouwelijkheid waarborgt en ingebouwde bevoegdheden behoudt; begrijpt dat de aanvullende operationele behoeften van het EOM volledig zijn opgenomen in het programmeringsdocument 2024‑2026 van het EOM, alsook in begrotingsverzoeken van het EOM; 41. stelt met bezorgdheid vast dat de Luxemburgse arbeidsmarkt zeer concurrerend is, dat de door de administratie van de Unie geboden financiële voorwaarden niet aantrekkelijk zijn ten opzichte van de lokale markt (met verschillende salarisindexeringen gedurende het jaar), noch voldoende rekening houden met de hoge kosten van levensonderhoud in Luxemburg, dat vanwege de hoge inflatie en de gestegen huisvestingskosten nog duurder is geworden; merkt op dat het EOM zijn personeelsleden geen loopbaantraject kan bieden om EU-ambtenaar te worden en dat zijn posten daarom nog minder aantrekkelijk zijn dan die bij de vier andere instellingen van de Unie die in Luxemburg actief zijn; benadrukt dat dit ofwel leidt tot een zeer beperkt aantal sollicitaties op vacatures, ofwel tot afwijzing van het aanbod door de geselecteerde kandidaten vanwege de hoge kosten van levensonderhoud; verzoekt het EOM en de Commissie maatregelen te nemen om het EOM aantrekkelijker te maken voor hooggekwalificeerde professionals met internationale ervaring, zoals de huisvestingstoelage voor personeel met een lagere rang die voor 2025 door de begrotingsautoriteit is goedgekeurd, volgens de aanbeveling van de interinstitutionele groep op hoog niveau; wijst erop dat bepaalde nationaliteiten oververtegenwoordigd zijn onder het personeel; 42. merkt op dat eind 2023 in het algemeen een behoorlijk geografisch en genderevenwicht tot stand was gebracht onder de 238 personeelsleden (137 mannen en 101 vrouwen); stelt dat de uitsplitsing naar nationaliteit van het personeelsbestand van het EOM voortdurend wordt gemonitord door het aanwervende personeel om te zorgen voor evenwicht, met name in het licht van de ongelijke verdeling van sollicitanten; merkt op dat Italië (34 personeelsleden), Roemenië (33 personeelsleden), Griekenland (26 personeelsleden) en België (24 personeelsleden) naar verhouding het meest vertegenwoordigd zijn van de 26 lidstaten die deelnemen aan het EOM; moedigt het EOM aan proactieve maatregelen te nemen om te zorgen voor een evenwichtige vertegenwoordiging van nationaliteiten onder zijn personeel, als een weerspiegeling van de diversiteit van de deelnemende lidstaten; toont zich echter bezorgd over de genderverdeling in hogere managementfuncties (vier mannen voor elke vrouw) en dringt erop aan dat dit probleem wordt aangepakt in het kader van de algemene diversiteitsstrategie; dringt aan op de publicatie van een jaarverslag, uitgesplitst naar geslacht, nationaliteit en arbeidscategorie, met concrete maatregelen om de lacunes in aanwerving en loopbaanontwikkeling te dichten en onevenwichtigheden te monitoren en aan te pakken; 43. neemt kennis van het feit dat het besluit om een strategie voor diversiteit en inclusie uit te voeren in 2023 is genomen en dat de strategie in de loop van 2024 moet worden ontwikkeld; spoort het EOM ertoe aan over te gaan tot de goedkeuring ervan en periodiek enquêtes onder zijn personeel te houden door collegiale toetsing met andere componenten van de fraudebestrijdingsarchitectuur van de Unie, zoals Eurojust, OLAF en Europol, te bevorderen; begrijpt dat het beleid van het EOM inzake diversiteit en inclusie gebaseerd zal zijn op het in maart 2023 aangenomen handvest inzake diversiteit en inclusie van het netwerk van EU-agentschappen, en is van mening dat dit in het algemeen diversiteit zal stimuleren en de werkplek daarmee aantrekkelijker zal maken voor kandidaten met specifieke behoeften; herhaalt zijn verzoek aan het EOM om onverwijld zijn handvest inzake diversiteit en inclusie vast te stellen in het licht van de personeelsuitbreiding in 2023; 44. merkt op dat eind 2023 341 van de 396 personeelsleden (ten opzichte van 275 personeelsleden van de 332 in 2022), onder wie zowel tijdelijke functionarissen en arbeidscontractanten als gedetacheerde nationale deskundigen en gedelegeerd Europees aanklagers, waren ingezet voor onderzoeksactiviteiten (86,10 % ten opzichte van 82,83 % in 2022 en 86 % in 2021), en dat 55 personeelsleden (ten opzichte van 57 in 2022) waren aangesteld in functies voor administratieve ondersteuning en controle; 45. is ingenomen met de benoeming van 8 nieuwe Europese aanklagers en 35 nieuwe gedelegeerde Europese aanklagers bij het EOM in 2023; herhaalt dat het EOM zijn rol slechts kan vervullen als het volledige onafhankelijkheid van de rechterlijke macht geniet, die voortvloeit uit een op verdiensten gebaseerde en objectieve benoemingsprocedure; moedigt de lidstaten aan bij te dragen aan de volledige onafhankelijkheid van het EOM in dit opzicht; 46. blijft erbij dat de benoeming van gedelegeerd Europees aanklagers een gedeelde verantwoordelijkheid is van het EOM en de lidstaten; benadrukt dat de benoemingsprocedure altijd in overeenstemming moet zijn met artikel 17 van Verordening (EU) 2017/1939 en het beginsel van nationale autonomie inzake procedures; 47. beklemtoont dat het noodzakelijk is meer mogelijkheden voor loopbaanontwikkeling voor gedelegeerd Europees aanklagers te creëren om ervaren professionals aan te trekken en te behouden; dringt aan op betere arbeidsvoorwaarden, met inbegrip van een duidelijk loopbaanontwikkelingstraject en de standaardisering van socialezekerheids- en pensioenregelingen in de deelnemende lidstaten, om ervoor te zorgen dat nationale salarisverschillen gekwalificeerde kandidaten er niet van weerhouden te solliciteren; 48. stelt vast dat het oorspronkelijk beoogde aantal van 140 gedelegeerd Europees aanklagers in de loop van 2023 en begin 2024 is bereikt; is ingenomen met het besluit om gedelegeerd Europees aanklagers niet 80 % van het salaris van EU-ambtenaren te geven, zoals oorspronkelijk was voorzien, maar hun bezoldiging af te stemmen op die van EU-ambtenaren met een gelijkwaardig niveau van verantwoordelijkheid; is van mening dat dit besluit de functie van gedelegeerd Europees aanklager aantrekkelijker maakt, de weg vrijmaakt voor de aanwerving van ervarener nationaal aanklagers met een nationaal salaris dat hoger was dan de door het EOM aangeboden bezoldiging, en tegelijkertijd de administratieve lasten voor het EOM vermindert voor de uitvoering van artikel 16, lid 1, van de regeling voor gedelegeerd Europees aanklagers, waarin is bepaald dat, indien de totale nettobezoldiging onder het nationale salaris ligt, een aanvullend bedrag wordt verstrekt om ervoor te zorgen dat de bezoldiging overeenkomt met het nationale salaris; 49. onderstreept dat de selectieprocedure voor Europees aanklagers en gedelegeerd Europees aanklagers niet zelfstandig wordt beheerd door het EOM, omdat Europees aanklagers door de lidstaten worden voorgedragen en vervolgens door de Europese Raad worden benoemd, en gedelegeerd Europees aanklagers door de lidstaten worden voorgedragen en door het college worden benoemd; is nog altijd van mening dat er meer sollicitaties van gekwalificeerde kandidaten op de functie van gedelegeerd Europees aanklager kunnen worden binnengehaald en dat de procedure selectiever kan worden door te zorgen voor een duidelijk loopbaanperspectief en een gunstigere administratieve regeling op het gebied van sociale zekerheid en ziektekostenverzekering; herhaalt dat de invoering van een specifieke status voor gedelegeerd Europees aanklagers zou aansluiten bij de aard van hun gerechtelijke functie en deze posten aantrekkelijker zou maken; verzoekt de Commissie passende oplossingen voor te stellen indien Verordening (EU) 2017/1939 wordt gewijzigd; 50. begrijpt dat elke lidstaat (op grond van artikel 96, lid 6, van Verordening (EU) 2017/1939) verplicht is regelingen van wetgevende of administratieve aard in te voeren om de aansluiting en dekking van de gedelegeerd Europees aanklagers te handhaven, met inbegrip van eventuele bijdragen aan de relevante nationale socialezekerheids-, pensioen- en verzekeringsregelingen, maar dat een aantal lidstaten deze verplichting nog niet volledig is nagekomen; verzoekt de Commissie daarom bij de herziening van Verordening (EU) 2017/1939 een doeltreffende oplossing voor te stellen voor de kloof op het gebied van socialezekerheids- en ziektekostenverzekeringsdekking van de gedelegeerd Europees aanklagers; 51. merkt op dat er tot 2023 vijf klachten over de benoeming van gedelegeerd Europees aanklagers bij het Hof van Justitie zijn ingediend, waarvan er drie werden afgesloten (ofwel verworpen ofwel ingetrokken) en één werd verworpen, maar dat er momenteel een beroep aanhangig is bij het Hof van Justitie, en dat het laatste beroep tot nietigverklaring van het besluit van het college tot afwijzing van de voordracht als gedelegeerd Europees aanklager van een door een van de lidstaten voorgedragen persoon in juli 2024 werd toegelaten op grond van een ontoereikende motivering van het besluit van het college; merkt op dat er een analyse loopt van de wijze waarop de nietigverklaring moet worden uitgevoerd; stelt vast dat er bij het Gerecht geen nieuwe klachten over benoemingen bij het EOM zijn ingediend; 52. merkt op dat de leer- en ontwikkelingsstrategie van het EOM in 2023 is ingevoerd en tot doel heeft een cultuur van permanente educatie te bevorderen en de doorlopende beoordeling en aanpassing van de veranderende leerbehoeften van het personeel te vergemakkelijken, alsook de proefanalyse van de leerbehoeften; 53. merkt op dat in 2023 alle bestaande maatregelen en beleidsmaatregelen ter waarborging van het lichamelijk en geestelijk welzijn van het personeel werden onderworpen aan een herziening en een raadpleging door alle betrokken belanghebbenden (het personeelscomité, het personeel in het algemeen en het management) om een evenwicht te vinden tussen de verwachtingen en de realiteit van het EOM als groeiende en snel veranderende organisatie; merkt op dat het EOM een flexibele werktijdregeling en een standaardregeling voor telewerk hanteert, die voorziet in één dag telewerk per week als basis en maximaal drie dagen per week, plus verlenging in het geval van ernstige beperkingen in verband met gezondheid of familieaangelegenheden; merkt op dat het huidige kader ook 10 dagen telewerk per jaar van buiten de standplaats omvat, die te gebruiken zijn zonder dat daarbij andere verlofdagen komen kijken; is van mening dat de huidige arbeidsomstandigheden bij het EOM het personeel in staat stellen gebruik te maken van digitale oplossingen door een goede mate van autonomie te integreren in het beheer van werkpatronen, de verzoening van werk en privéleven te vergemakkelijken en de teammoraal en -geest te bevorderen; is ingenomen met de lopende ontwikkeling van een beleid inzake welzijn, dat een hoofdstuk zal bevatten over het welzijn voor personeelsleden die telewerken; 54. benadrukt dat in de tweede helft van 2023, zoals voorgesteld door het Parlement, een open raadpleging over flexibele werkregelingen heeft plaatsgevonden, en dat de in 2021 en 2022 aangenomen besluiten achteraf zijn herzien; merkt op dat de administratief directeur in december 2023, met inachtneming van de inbreng van alle belanghebbenden, besloot de bepalingen te actualiseren; merkt op dat de wijzigingen onder meer betrekking hadden op de verruiming van het begrip “telewerkplek” (naar een afstand van 2,5 uur (voorheen 2 uur) van het hoofdkantoor van het EOM) en de invoering van hybride werkregelingen voor uitzendkrachten; merkt op dat er geen verdere wijzigingen zijn goedgekeurd bij besluiten van het college, aangezien de conclusies van de raadplegingen reeds bij besluiten van de administratief directeur waren vastgesteld; 55. merkt op dat naar aanleiding van de oproepen van het Parlement een enquête over de tevredenheid van het personeel (betrokkenheid) is gepland voor het eerste kwartaal van 2025; begrijpt dat het personeelscomité van het EOM ook een enquête over de prioriteiten van het personeel heeft gehouden en pleit voor een intensievere dialoog om de omstandigheden op het gebied van evenwicht tussen werk en privéleven te verbeteren; 56. stelt tevreden vast dat er geen gevallen van burn-out of intimidatie zijn gemeld en dat het aantal langdurig zieken zeer beperkt is; is ingenomen met het feit dat het EOM zich bewust is van zijn plicht om de bevordering en het behoud van de gezondheid en het welzijn van al zijn personeel te waarborgen, alsook met de monitoringpraktijken met behulp waarvan een dergelijk inzicht kan worden verkregen, waarbij rekening wordt gehouden met niet-opgenomen jaarlijks verlof, overgedragen verlof en afwezigheid, het aantal personeelsleden dat met langdurig ziekteverlof is en afwezigheidsduur; wijst op het belang van de totstandbrenging van een duidelijke, gestructureerde procedure voor het melden van gevallen van intimidatie door de Europees hoofdaanklager en de Europees aanklagers, alsook voor de bekendmaking ervan aan alle personeelsleden; 57. stelt vast dat het hoofdkantoor van het EOM begin 2023 een proefproject voor stages heeft uitgevoerd en dat de juridische dienst van het EOM destijds twee stagiairs heeft aangeworven, gevolgd door nog twee stagiairs in maart en september 2023, voor een bezoldigde stage van vijf maanden met fysieke aanwezigheid; merkt op dat in 2024 naar aanleiding van de positieve conclusies van het proefproject een stagebeleid is vastgesteld en goedgekeurd, waarna, in hetzelfde jaar, de eerste groep stagiairs werd aangeworven; is ingenomen met het initiatief om in samenwerking met de plaatselijke universiteit een experimenteel relatieopbouwproject op te zetten en dringt erop aan dit initiatief, indien het succesvol blijkt, uit te breiden tot andere universiteiten in de EU, hetgeen interessante perspectieven zou kunnen bieden voor de verdere ontwikkeling van diversiteitsprogramma’s voor jonge talenten; benadrukt dat de hoge kosten van levensonderhoud in Luxemburg een aanzienlijk obstakel vormen voor potentiële stagiairs; benadrukt dat stages gepaard moeten gaan met een vergoeding die voldoet aan de resolutie van het Europees Parlement van 14 juni 2023 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende hoogwaardige stages in de EU ( 2020/2005(INL) ), die een oproep inhoudt om alle stages in de EU betaald te maken; 58. is ingenomen met de sterke inzet van het personeelscomité van het EOM, de definitieve vaststelling van het reglement van orde, de organisatie van de eerste open dag van het personeelscomité, de uitrol van de eerste enquête voor alle personeelsleden van het EOM, de deelname van zijn vertegenwoordigers aan selectieprocedures, de herziening met terugwerkende kracht van alle algemene uitvoeringsbepalingen die het EOM vóór de oprichting van het personeelscomité heeft vastgesteld, de indiening van input over interne reorganisatie, de werktijdregeling en de hybride werkregelingen, de uitvoeringsbepalingen en de verbetering van de arbeidsomstandigheden; 59. begrijpt dat het EOM zijn bedrijfscontinuïteitsplan, dat is opgenomen in de normen van de Unie voor administratief beheer, bijna heeft voltooid, en verzoekt het EOM met klem het plan onverwijld goed te keuren; Ethisch kader en transparantie 60. stelt vast dat het ethisch kader van het EOM geleidelijk wordt opgebouwd; constateert dat de kernwaarden van dat ethisch kader duidelijk zijn opgenomen in de gedragscode van het EOM, waarin wordt uiteengezet hoe werknemers op alle niveaus worden verwacht zich te gedragen; merkt bovendien op dat het ethisch kader afhankelijk is van de code van het EOM voor correct bestuurlijk gedrag, alsook van zijn fraudebestrijdingsstrategie en het opleidingsprogramma over ethiek, waarin kwesties zoals intimidatie, klokkenluiden, voorkoming van belangenconflicten en andere ethische kwesties aan de orde worden gesteld; betreurt dat personeelsleden van het EOM niet verplicht zijn deel te nemen aan dat opleidingsprogramma, wat een consistent begrip en consistente toepassing van de gedragscodes van het EOM zou waarborgen; roept het EOM op de situatie recht te zetten; 61. stelt vast dat het EOM zich inspant om zijn personeel bewust te maken van het ethisch kader en aanverwante kwesties; spoort het EOM ertoe aan de deelname aan dergelijke sessies verplicht te stellen voor Europees aanklagers en gedelegeerd Europees aanklagers wanneer zij hun taken oppakken; is van mening dat de interne dialoog moet worden geïntensiveerd; 62. constateert dat er in 2023 geen daadwerkelijke belangenconflicten zijn vastgesteld; merkt op dat er speciale formulieren en regels inzake belangenconflicten bestaan voor de leden van het college, de gedelegeerd Europees aanklagers en de personeelsleden van de operationele eenheden en andere gevoelige posten; is ingenomen met de huidige ontwikkeling van een gestructureerd beleid inzake belangenconflicten en dringt er bij het EOM op aan dit snel vast te stellen; dringt aan op de invoering van een verplichte jaarlijkse opfriscursus over ethiek en integriteit voor al het personeel van het EOM; 63. dringt er bij het EOM op aan zijn interne kader inzake integriteit te verbeteren door hoge ambtenaren, met inbegrip van de leden van het college, ertoe te verplichten al hun financiële belangen en externe activiteiten openbaar te maken; dringt aan op een periodieke controle van deze openbaarmaking om potentiële risico’s in verband met ongepaste beïnvloeding in kaart te brengen en te beperken; 64. neemt kennis van het feit dat het EOM ernaar streeft draaideurconstructies te voorkomen, met name door de strikte toepassing te bekrachtigen van de bepalingen van het Statuut, die in alle overeenkomsten van het EOM zijn opgenomen, met inbegrip van ad hoc-formulieren waarin de verplichtingen van werknemers na beëindiging van het dienstverband worden uiteengezet; is in dit verband ingenomen met de vaststelling, in 2023, van de richtsnoeren voor het personeel van het EOM inzake externe activiteiten en opdrachten, die van toepassing zijn op activiteiten die niet beschouwd worden als hobby’s of vrijetijdsactiviteiten die buiten de bevoegdheid van het EOM vallen; 65. dringt aan op de invoering van een robuuster draaideurbeleid, met inbegrip van een langere afkoelingsperiode van ten minste twee jaar voor hoge ambtenaren van het EOM voordat zij in de particuliere sector een baan kunnen aannemen die verband houdt met EOM-onderzoeken; verzoekt het EOM een jaarlijkse evaluatie uit te voeren van de naleving van deze beperkingen na uitdiensttreding; 66. verzoekt het EOM een speciale klokkenluiders- en antirepresailleprocedure vast te stellen, die de door het college vastgestelde uitvoeringsbepalingen bij het Statuut (Besluit 2021/077 van het college tot vaststelling van richtsnoeren inzake klokkenluiders die van toepassing zijn binnen het EOM) moet integreren en artikel 45, lid 12, van het financieel reglement van het EOM (waarin de in de gegeven omstandigheden te nemen maatregelen worden vastgesteld) moet vergezellen, om een veilige en beschermde werkplek te garanderen; is ingenomen met het initiatief om de interne communicatie over het eerste netwerk van vertrouwenspersonen en over de bepalingen ter bestrijding van intimidatie, alsmede de communicatie met alle nationale assistenten van gedelegeerd Europees aanklagers over het klokkenluidersmechanisme voor inbreuken op het mandaat van het EOM te intensiveren; Digitalisering, cyberbeveiliging en gegevensbescherming 67. betreurt de situatie van het EOM wat betreft zijn IT-autonomie, die negatief wordt beïnvloed door het besluit van het directoraat-generaal Digitale Diensten van de Commissie (“DG Digitale Diensten”, voorheen “DIGIT”) om de verlening van digitale diensten op de werkplek stop te zetten; wijst erop dat de IT-autonomie van het EOM extra personele en financiële middelen vereist die tot dusver niet zijn toegekend vanwege de beperkingen die voortvloeien uit de totale beschikbare begrotingsmiddelen voor de betreffende begrotingsonderdelen; betreurt dat het EOM, vanwege de risico’s voor zijn operationele activiteiten, zijn eigen digitaledienstencapaciteit heeft moeten opzetten om de extra personele middelen op te vangen die aan het EOM werden toegekend in het licht van de deelname van Polen en Zweden; 68. merkt op dat de aanvankelijke aanpak van het EOM erin bestond zijn middelen prioritair toe te wijzen aan het opzetten en laten functioneren van essentiële digitale diensten in verband met zijn operationele activiteiten, zoals zijn systeem voor dossierbeheer, en erkent dat er voor de digitale diensten van het EOM, die ten minste gedeeltelijk afwijken van die van de Commissie, op middellange termijn behoefte zou zijn geweest aan een op maat gesneden aanpak; constateert dat de onderbreking van de dienstverlening door de Commissie plaatsvindt in de cruciale fase van de consolidering van de instelling van het EOM; 69. stelt vast dat de afdeling IT, beveiliging en bedrijfsdiensten van het EOM in 2023 de uitvoering van twee belangrijke programma’s heeft voortgezet: het programma voor IT-autonomie, dat een volledige catalogus van volledig intern beheerde administratieve IT-diensten biedt, en het programma betreffende het systeem voor dossierbeheer van het EOM, om de digitalisering van de organisatie op haar kernactiviteit verder te ontwikkelen; neemt kennis van het feit dat het EOM zich in 2023 is blijven voorbereiden op de geleidelijke overgang van een door DG Digitale Diensten geboden digitale werkplek naar een eigen, door het EOM beheerde oplossing; constateert dat de middelen die nodig zijn om deze wijziging door te voeren weliswaar zijn opgenomen in het begrotingsverzoek van het EOM voor 2023, maar niet door de begrotingsautoriteit zijn toegekend; merkt op dat het EOM na de aankondiging van DG Digitale Diensten onderhandelingen is begonnen om een oplossing te zoeken, maar deze nog niet heeft gevonden; 70. begrijpt dat de Commissie de verlening van IT-diensten tijdelijk heeft verlengd tot juni 2025, maar blijft erbij dat de uitbesteding van deze diensten in de huidige situatie een suboptimale oplossing is; merkt op dat niet alleen argumenten in verband met veiligheid en vertrouwelijkheid, maar ook zuiver financiële aspecten erop wijzen dat het besluit moet worden heroverwogen, omdat uitbesteding veel duurder zou zijn dan de interne oplossing en de interne oplossing, nadat DG Digitale Diensten ophoudt met de verlening van de diensten, door het EOM zou worden beheerd; benadrukt dat de complexe administratieve aspecten, het gebrek aan ervaring van het EOM en de gedecentraliseerde configuratie van het EOM met gedelegeerd Europees aanklagers en nationale assistenten van gedelegeerd Europees aanklagers op verschillende locaties in de Unie een relevantere begroting en een lange overgangsperiode vereisen met het oog op de uitvoering van de interne oplossing, die de voorkeur heeft; 71. verzoekt DG Digitale Diensten andermaal zijn steun aan het EOM niet te onderbreken zolang het EOM nog niet over een eigen, betrouwbaar IT-systeem beschikt; acht het van essentieel belang verlies van gegevens te voorkomen en het EOM volledig operationeel te houden bij de overgang tussen aanbieders van IT-diensten; blijft erbij dat duidelijke communicatie en operationele coördinatie over de overgang tussen de hoogste besluitvormingsniveaus van de Commissie en het EOM moeten worden gewaarborgd; vraagt de Commissie en het EOM overeenstemming te bereiken over een geleidelijke overdracht van bevoegdheden met het oog op een soepele, doorlopende overgang in de periode na de verlenging, die tot na juni 2025 kan worden verlengd; 72. neemt kennis van het feit dat de verzoeken van het EOM om 45 extra vaste posten om de kloof als gevolg van de weggevallen dienstverlening van DG Digitale Diensten te overbruggen, in januari 2023 zijn afgewezen, en dat eind februari 2024 bovendien een verzoek om een gewijzigde begroting voor 2024 van 2,98 miljoen EUR en 37 vaste posten is afgewezen; merkt op dat het aanwerven van contractanten intra muros deel zou kunnen uitmaken van een tijdelijke oplossing om het wegvallen van de dienstverlening van DG Digitale dienst op te vangen; voegt daaraan toe dat die aanpak weliswaar onmiddellijke operationele continuïteit zou bieden, maar niet mag worden gezien als een definitieve oplossing voor het EOM, rekening houdend met de uiterst gevoelige aard van zijn activiteiten en de noodzaak om de continuïteit en betrouwbaarheid van zijn digitale diensten te waarborgen, evenals het hoogste beveiligingsniveau voor zijn IT-infrastructuur, -systemen en -apparatuur; is het ermee eens dat de afwijzing van de begrotingsverzoeken van het EOM wijst op uiteenlopende inschattingen van het probleem, wat negatieve gevolgen heeft voor de operationele activiteiten van het EOM en de reputatie van de Unie in het gedrang kan brengen, indien deze situatie leidt tot de verzwakking van de operationele capaciteit van het EOM; 73. begrijpt dat elke gedelegeerd Europees aanklager gebruik moet maken van eventuele nationale systemen voor dossierbeheer en het systeem voor dossierbeheer van het EOM, oftewel van verschillende databanken met verschillende toegangsrechten; is van mening dat dit de dagelijkse complexiteit van het gegevensbeheer vergroot; stelt vast dat alle dossiers door de gedelegeerd Europees aanklagers moeten worden gedigitaliseerd met gebruikmaking van nationale digitale instrumenten en in overeenstemming met het nationaal recht om de verwerking en uitwisseling van informatie tussen de centrale diensten van de gedelegeerd Europees aanklagers en het EOM mogelijk te maken; is in dit verband ingenomen met de formele opname van de status van nationale assistenten van gedelegeerd Europees aanklagers in het officiële organigram van het EOM, waardoor deze assistenten (personeel van het nationale bureau) rechtstreeks toegang krijgen tot het systeem voor dossierbeheer van het EOM en de gedelegeerd Europees aanklagers zo kunnen ontlasten van administratieve taken; merkt op dat hiermee tevens de basis wordt gelegd voor nauwkeurigere en consistentere gegevens over zaken tussen de twee systemen voor dossierbeheer; is van mening dat de weg naar integratie tussen het systeem voor dossierbeheer van het EOM en nationale systemen voor dossierbeheer zou worden vergemakkelijkt door een passende herziening van de regelgeving en dat deze stappen de doeltreffendheid van de onderzoeken van het EOM zouden vergroten; merkt evenwel op dat een dergelijke integratie in de eerste plaats een kwestie zou kunnen zijn van compatibele technologische oplossingen die in de verschillende lidstaten worden gebruikt en gekoppeld zou kunnen zijn aan de werkelijke mate van digitalisering van gerechtelijke procedures in die lidstaten; stelt vast dat de last van de inherente kosten momenteel wordt gedeeld, waarbij de nationale begroting de kosten dekt van de apparatuur die nodig is voor interactie met de nationale systemen voor dossierbeheer, en de begroting van het EOM de hardware en de totstandbrenging van een digitale werkomgeving dekt, die volgens dezelfde norm is beveiligd als het personeel van het hoofdkantoor van het EOM en wordt beschouwd als onderdeel van de operationele communicatiekosten waarin Verordening (EU) 2017/1939 voorziet; 74. begrijpt dat interoperabiliteit van essentieel belang is voor de totstandbrenging van efficiënte gegevensuitwisseling en samenwerking en dat met het oog op de vaststelling van minimale gemeenschappelijke overeenkomsten voor gegevensuitwisseling en instrumenten voor justitiële interoperabiliteit in 2023 een e‑Codex-gebruikscasusproject van het EOM is gestart, in het kader waarvan verschillende workshops zijn gehouden met het e‑Codex-consortium om de technische en functionele vereisten op elkaar af te stemmen; betreurt dat het project na verschillende workshops met het e‑Codex-consortium is onderbroken om de overgang naar de nieuwe beheerder van het e‑Codex-programma, eu‑LISA, mogelijk te maken, alsmede vanwege een gebrek aan middelen van het EOM en expertise op dit gebied; verzoekt de Commissie op te treden als facilitator voor verdere vooruitgang in het project en tevens rekening te houden met die acties bij de raming van de begrotingsbehoeften van het EOM; 75. is zich bewust van de toegenomen bedreiging voor de structurele integriteit van de IT van het EOM als gevolg van de agressiviteit van de georganiseerde misdaad die door het EOM wordt bestreden, wat ertoe leidt dat de fysieke en digitale veiligheid moeten worden versterkt; merkt op dat het EOM zich in 2023 heeft gericht op de verbetering van zijn veiligheidsbeheer; is verheugd over het besluit van het EOM om een speciale eenheid op te richten die zich bezighoudt met fysieke en cyberbeveiliging; stelt vast dat het EOM een kader met nieuwe processen, rollen en verantwoordelijkheden en beleid heeft vastgesteld om de beveiliging van de digitale systemen die voor de verwerking van operationele en administratieve gegevens worden gebruikt, te bevorderen; begrijpt dat er verschillende risicobeoordelingen zijn uitgevoerd om het beveiligingskader voor de digitale systemen te beoordelen, waarin werd voorgesteld aanvullende technische en beheersmaatregelen uit te voeren om de veiligheidsomgeving van het EOM te verbeteren; merkt op dat het beleidskader op deze punten is verbeterd, aangezien in 2023 een veiligheidsstrategie en een algemeen informatiebeveiligingsbeleid werden voorgesteld, die in 2024 formeel zijn goedgekeurd en aangenomen; 76. merkt op dat het EOM in 2023 de oprichting van veiligheidscontactpunten in alle deelnemende lidstaten heeft voltooid om de samenwerking op het gebied van veiligheid voor het personeel en de bureaus van het EOM in die lidstaten te verbeteren; is ingenomen met de overeenkomst inzake dienstverleningsniveau die is gesloten met CERT‑EU, die ondersteuning en monitoring biedt voor specifieke diensten voor aangelegenheden in verband met respons op incidenten; onderstreept dat het ingevoerde systeem om risico’s te beoordelen en incidenten te melden goed gestructureerd is en dat opleiding doeltreffend wordt aangeboden; is ingenomen met de externe beoordeling van de fysieke beveiliging, waarvan de bevindingen zijn vertaald in een stappenplan voor verbetering door het gastland; 77. prijst de aanzienlijke vooruitgang die in 2023 is geboekt bij de oprichting van een back-updatacentrum en de uitrol van een uitwijkplan; waardeert in dit verband de ontwikkeling door het EOM van zijn eigen ecosysteem voor dossierbeheer, waarvan alle componenten worden gehost in het datacentrum van het EOM en worden beheerd door het personeel van het EOM, waardoor de controle, bewaring en eigendom van de verwerkte systemen en gegevens door het EOM wordt gewaarborgd; 78. erkent dat het EOM behoefte heeft aan up‑to‑date apparatuur en IT-systemen om steeds complexere misdrijven aan te pakken waar vaak digitale elementen en methoden bij betrokken zijn; benadrukt tevens dat er dringend een sterk cyberbeveiligingskader moet worden ontwikkeld, gezien de toenemende risico’s die uitgaan van technologisch zeer onderlegde criminele netwerken en potentiële buitenlandse inmenging in de vorm van cyberaanvallen; steunt het EOM in zijn verzoek om middelen voor de bescherming van zijn cyberbeveiliging en dringt aan op de snelle uitvoering van een robuuste cyberbeveiligingsstrategie om de activiteiten en de integriteit van de gegevens van het EOM te waarborgen; 79. benadrukt dat de aard van de activiteiten van het EOM specifiek toezicht en specifieke aandacht voor de bescherming van persoonsgegevens nodig maakt; is van mening dat het EOM en de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming (EDPS) een permanente dialoog moeten aangaan om de bruikbaarheid van de gegevens voor onderzoek en vervolging en tegelijkertijd de eerbiediging van de bescherming van persoonsgegevens te waarborgen; begrijpt dat de vereisten met betrekking tot de toepassing van gegevensbescherming voortvloeien uit Verordening (EU) 2017/1939 en Verordening (EU) 2018/1725 (16) , en dat die vereisten worden aangevuld met en uitgevoerd bij besluiten van het college, die worden vastgesteld na raadpleging van de EDPS; is ingenomen met het besluit om te voorzien in verplichte opleiding voor alle personeelsleden, met inbegrip van een speciale opleiding over gegevensbescherming om toegang te verkrijgen tot het systeem voor dossierbeheer van het EOM; Gebouwen en veiligheid 80. stelt vast dat het gebouw waarin momenteel het hoofdkantoor van het EOM is ondergebracht (het TOB-gebouw), gratis van de Luxemburgse autoriteiten wordt gehuurd, waardoor de kosten beperkt zijn tot onderhoudskosten ter hoogte van 716 724 EUR per jaar; merkt op dat in 2023 aan dezelfde Luxemburgse autoriteiten 248 103 EUR is betaald voor beveiligingsinstallaties op de twee extra verdiepingen (de 9e en de 10e verdieping) die in het eerste kwartaal van 2023 aan het EOM zijn opgeleverd; 81. is, wat betreft de fysieke beveiliging, ingenomen met de toewijzing, uit de gewijzigde begroting 2023 en de begroting 2024, van de middelen die nodig zijn om een evenredige capaciteit te hebben om betere beveiligingsdiensten te verlenen (21 extra posten om de beveiligingscapaciteit te vergroten), alsook met de inspanningen van het EOM om de fysieke-beveiligingsprocessen voortdurend te verbeteren en efficiënter op elkaar af te stemmen; blijft erbij dat aanklagers en personeelsleden moeten worden beschermd om hun opdracht ten volle te kunnen uitvoeren, zonder bedreigingen, beïnvloeding of druk, en stelt dat dit onmisbaar is voor het garanderen van de goede werking van het EOM; Milieu en duurzaamheid 82. is van mening dat de Luxemburgse autoriteiten die het hoofdkantoor van het EOM ter beschikking stellen, rekening moeten houden met de duurzaamheid en energieprestatie ervan; verzoekt het EOM met de Luxemburgse autoriteiten in gesprek te gaan om te onderzoeken of er specifieke maatregelen kunnen worden genomen om de milieuvoetafdruk van zijn gebouwen te verbeteren, met inbegrip van de installatie van hernieuwbare energiebronnen zoals zonnepanelen, de invoering van CO 2 -compenserende maatregelen en de uitvoering van het milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) om de milieuprestaties van organisaties te evalueren, te rapporteren en te verbeteren en energie te besparen; verzoekt de Commissie de dialoog tussen het EOM en de lokale autoriteiten van het gastland te faciliteren om te zorgen voor een optimaal gebruik van middelen en de afstemming van EOM-activiteiten op het duurzaamheidsbeleid van de Unie; 83. merkt op dat het hoofdkantoor van het EOM is aangesloten op het Luxemburgse netwerk van gratis openbaar vervoer en daarom gemakkelijk te bereiken is met vervoersmiddelen die een geringe impact hebben op het milieu en gratis zijn voor personeelsleden en bezoekers; voegt daaraan toe dat het hoofdkantoor een ondergrondse parkeergarage een fietsenstalling heeft; stelt vast dat er uitwisselingen gaande zijn over de plaatsing van laadstations voor elektronische voertuigen in die ondergrondse parkeergarage; Interinstitutionele samenwerking 84. is van mening dat de rol van het EOM als een belangrijke operationele component van de fraudebestrijdingsarchitectuur van de Unie alleen doeltreffend kan worden vervuld via intensieve samenwerking met en steun van zijn partners en belanghebbenden; herhaalt dat het EOM zijn rol slechts kan vervullen als het volledige onafhankelijkheid van de rechterlijke macht geniet; moedigt de lidstaten aan bij te dragen tot de volledige onafhankelijkheid van het EOM in dit verband en moedigt het EOM aan zich te blijven inspannen voor communicatie en coördinatie met de verschillende partners, wier optreden is ontworpen om wederkerig en complementair te zijn; 85. is ingenomen met de initiatieven van OLAF en het EOM om hun operationele samenwerking te intensiveren en te stroomlijnen, en kennis te delen tussen de betrokken actoren; is verheugd over de eerste internationale conferentie voor de uitwisseling van standpunten tussen aanklagers van het EOM en onderzoekers van OLAF, die in 2024 door het Parlement is georganiseerd; benadrukt dat de herziening van de regelgevingskaders van OLAF en het EOM de gelegenheid biedt om veel aspecten van hun samenwerking opnieuw in te vullen in het licht van de ervaringen die in de eerste operationele jaren van het EOM zijn opgedaan, met name met betrekking tot de opening van aanvullende onderzoeken van OLAF en administratieve onderzoeken ter ondersteuning van het EOM, alsook de grotere rol van OLAF bij het opsporen van fraude en het melden daarvan bij het EOM om het herstel van de schade voor de EU-begroting te ondersteunen; is van mening dat de dialoog en samenwerking binnen de fraudebestrijdingsarchitectuur doeltreffender kunnen worden gemaakt door middel van de instelling van een regelmatig interinstitutioneel forum om de efficiëntie en doeltreffendheid van de beschikbare middelen voor acties te optimaliseren; 86. is ingenomen met de initiatieven van OLAF en het EOM om de operationele dialoog te intensiveren en de coördinatie te verbeteren; onderstreept het belang van volledige en doeltreffende gegevensuitwisseling tussen het EOM, OLAF, Eurojust en Europol om te zorgen voor naadloze samenwerking bij de bestrijding van grensoverschrijdende fraude; dringt aan op de oprichting van een gezamenlijke werkgroep om toezicht te houden op de integratie van gegevens en de efficiëntie van het dossierbeheer bij deze organen; 87. pleit voor voortzetting en versterking van de samenwerking tussen het EOM en OLAF, in overeenstemming met hun respectieve verordeningen, en voor de verplichting van OLAF om vermoedens van criminele contacten onverwijld aan het EOM te melden, zodat het fraude, corruptie en financiële criminaliteit die de financiële belangen van de Unie schaden, kan bestrijden; steunt de verdere ontwikkeling van gezamenlijke initiatieven, informatie-uitwisseling en gecoördineerde acties tussen het EOM en OLAF, aangezien dergelijke samenwerking van vitaal belang is om de financiële belangen van de Unie beter te beschermen, de strijd van de Unie tegen financiële criminaliteit op te voeren en te zorgen voor een doeltreffend en efficiënt gebruik van de middelen van de Unie; 88. prijst de nauwe samenwerking tussen het EOM en de Rekenkamer in 2023, die heeft geleid tot de tijdige doorgifte van informatie over vermoedens van strafbare feiten die onder de bevoegdheid van het EOM vallen; 89. verwacht dat de werkgroep van de Commissie en de vergaderingen over de uitvoering van de werkregeling tussen de Commissie en het EOM ervoor zullen zorgen dat de kennisgevingen van het EOM betreffende administratieve terugvordering de Commissie, zoals bepaald in artikel 103, lid 2, punt c), van Verordening (EU) 2017/1939, naar behoren en op doeltreffende wijze in staat zullen stellen terugvorderingen naar de begroting van de Unie te maximaliseren, met inachtneming van de vertrouwelijkheid en het behoorlijke verloop van de onderzoeksacties; benadrukt dat nog geen van beide partijen feedback heeft gegeven in dit verband en dat de wetgevers daardoor geen volledig inzicht kunnen krijgen in de onderliggende kwesties, met inbegrip van de specifieke bedragen die de Commissie elk jaar van de lidstaten heeft teruggevorderd in geval van schade voor de EU-begroting; benadrukt dat de terugvordering van middelen door nationale autoriteiten onder de verantwoordelijkheid van de Commissie blijft vallen, zoals vermeld in de opdrachtbrief aan de commissaris voor Begroting, Fraudebestrijding en Openbaar Bestuur, en dat het EOM geen mandaat heeft om follow-up te geven aan het terugvorderingsproces; verzoekt de lidstaten de samenwerking te versterken en zowel de Commissie als het EOM in kennis te stellen van definitieve confiscaties; dringt aan op een herziening van de desbetreffende verordeningen om de rol van het EOM in het terugvorderingsproces te verduidelijken; verzoekt het EOM en de Commissie met klem een overeengekomen vorm van verslaglegging aan het Parlement vast te stellen; begrijpt dat hiervoor wellicht een passende ontwikkeling van het systeem voor dossierbeheer van het EOM nodig is en verzoekt de Commissie daarom prioriteit te geven aan de toewijzing van middelen aan het EOM om aan die behoefte te voldoen; 90. verheugt zich over de versterkte samenwerking met Europol; merkt op dat het ODIN-programma (“Operational Digital Infrastructure Network”, operationeel netwerk voor digitale infrastructuur) het mogelijk zou maken de hoeveelheid gegevens die het EOM in het kader van zijn onderzoeken verzamelt (meer dan 1 000 terabyte aan gegevens, wat blijft toenemen) ten volle te benutten; merkt op dat het EOM in dit verband mogelijke strafbare feiten heeft vastgesteld die buiten zijn bevoegdheden vallen, waaronder georganiseerde misdaad, drugshandel, illegale sigarettenproductie, investeringsfraude, illegaal gokken en prostitutie (niet-PIF-misdrijven), en andere misdrijven die hebben geleid tot de overdracht van verschillende dossiers als belangrijk bewijs voor lopende nationale onderzoeken; merkt voorts op dat nationale vervolgingsbureaus 28 nieuwe zaken hebben ingeleid om verder onderzoek te doen naar de desbetreffende niet-PIF-misdrijven, die buiten de bevoegdheid van het EOM vallen; begrijpt niettemin dat bij de samenwerking met Europol in het kader van deze en andere analyses beperkingen komen kijken die voortvloeien uit het nationale strafprocesrecht en de toegankelijkheid van de gegevens van het EOM; benadrukt dat de bestaande bevoegdheid van het EOM om georganiseerde misdaad en witwassen van geld te onderzoeken wanneer deze verband houden met fraude die de financiële belangen van de EU schaadt, moet worden ondersteund door adequate middelen en efficiënte samenwerking met Europol; is van mening dat de samenwerking met Europol weliswaar nog verder moet worden versterkt, maar niet volledig in de plaats kan komen van de ontwikkeling van het interne analyseplatform van het EOM, dat van cruciaal belang blijft voor de snelle interpretatie van de tijdens zijn onderzoeken verzamelde gegevens en de vaststelling van operationele strategieën in grensoverschrijdende zaken waarvoor toegang tot het volledige systeem voor dossierbeheer van het EOM vereist is; herinnert eraan dat de Commissie in haar komende evaluatieverslag zorgvuldig moet analyseren voor welke categorieën strafbare feiten het mandaat van het EOM moet worden uitgebreid zodat het EOM zijn rol optimaal kan vervullen; is ingenomen met de oproep van het EOM tot nauwere samenwerking met de EU-instellingen; 91. is bezorgd over het toenemende aantal zaken met betrekking tot de herstel- en veerkrachtfaciliteit; waardeert dat er tijdig informatie over deze kwestie is verstrekt aan de Commissie en de betrokken commissies van het Parlement; is van mening dat het grote aantal actieve gevallen waarbij middelen uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit betrokken zijn, een intensivering rechtvaardigt van de uitwisselingen met voornamelijk de taskforce Herstel en veerkracht, om mogelijke lacunes op het gebied van toezicht en controle of fraudepatronen vast te stellen en de Commissie in staat te stellen haar mechanismen voor prestatiemonitoring bij te houden en de onlangs ontwikkelde beperkings- en herstelmaatregelen te handhaven; wijst erop dat middelen uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit geen nationale middelen maar middelen van de Unie zijn en daarmee onder de jurisdictie van het EOM vallen; spoort de Commissie en andere organen en autoriteiten van de Unie ertoe aan de opsporingsinspanningen op te voeren en elke relevante situatie aan het EOM te melden; 92. is ingenomen met het feit dat het EOM in november 2024 een werkregeling met het Parlement heeft ondertekend, waarin duidelijke modaliteiten voor samenwerking zijn vastgesteld met het oog op de bescherming van de financiële belangen van de EU; 93. stelt vast dat het EOM in 2023 is blijven vertrouwen op interinstitutionele overeenkomsten en bilaterale overeenkomsten (overeenkomsten inzake dienstverleningsniveau) om tegen lagere kosten goederen en diensten af te nemen; merkt op dat het EOM eind 2023 actief lid was van 80 interinstitutionele raamovereenkomsten en 22 overeenkomsten inzake dienstverleningsniveau of andere bilaterale overeenkomsten met andere entiteiten van de Unie, met als doel de begrotingsbesparingen uit de bestaande contractuele instrumenten te maximaliseren, in overeenstemming met de beginselen van goed financieel beheer; 94. is zeer ingenomen met de deelname van Polen en Zweden aan het EOM; is zich ervan bewust dat de deelname van deze lidstaten gevolgen zal hebben voor de begrotingsbehoeften van het EOM en steunt het verzoek van het EOM om het te voorzien van de middelen die nodig zijn om de vruchten te kunnen plukken van de deelname van Polen en Zweden aan zijn operationele activiteiten; merkt op dat Ierland en Denemarken zich nog steeds beroepen op de opt-outregeling met betrekking tot het EOM uit hoofde van de protocollen nr. 21 en nr. 22 VWEU, en dat Hongarije de enige overblijvende lidstaat is die nog niet tot het EOM is toegetreden; verzoekt de Hongaarse overheid onverwijld toe te treden tot het EOM; herinnert eraan dat er 680 000 handtekeningen zijn verzameld voor aansluiting bij het EOM, hetgeen wijst op een sterke maatschappelijke vraag naar betere juridische waarborgen tegen fraude en corruptie die de financiële belangen van de Unie schaden; 95. stelt vast dat de Ierse autoriteiten in 2023 geen grote vooruitgang hebben geboekt in de richting van deelname aan het EOM; herinnert eraan dat de weigering van Ierse autoriteiten om met het EOM mee te werken aan de uitvoering van verschillende verzoeken van de gedelegeerd Europees aanklagers om wederzijdse rechtshulp ertoe heeft geleid dat het EOM de situatie aan de Commissie heeft gemeld overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) 2020/2092 (17) ; is ingenomen met het daaropvolgende besluit van de Ierse autoriteiten tot wijziging van de nationale wetgeving die voorziet in het rechtskader voor wederzijdse rechtshulp aan het EOM en onderstreept dat de autoriteiten sinds 1 november 2023 wederzijdse rechtshulp verlenen aan het EOM op basis van deze eenzijdige erkenning; constateert dat er geen uitwisselingen hebben plaatsgevonden met de Ierse interdepartementale werkgroep die is opgericht om onderzoek te doen naar de mogelijke toekomstige deelname van Ierland aan het EOM; verzoekt de Commissie, het EOM en de Ierse autoriteiten met klem een constructieve dialoog aan te gaan om een doeltreffende manier van samenwerking te vinden; 96. blijft erbij dat de keuze van een lidstaat, of die nu deelneemt aan de nauwere samenwerking die het EOM tot stand heeft gebracht of niet, om niet samen te werken met het EOM, niches van immuniteit en voorrecht doet ontstaan die de verdediging van de financiële belangen van de Unie in het beste geval ongelijkmatig en inefficiënt maken; verzoekt de Commissie en de betrokken lidstaten andermaal alles in het werk te stellen om de weinige, maar niettemin uiterst belangrijke ontbrekende componenten in het huidige scenario te integreren en de deelname van de resterende niet-deelnemende lidstaten aan het EOM te bevorderen op een wijze die de doeltreffendheid van de bescherming van de begrotingen van de Unie en de lidstaten versterkt; verzoekt de Commissie nauwlettend toe te zien op de mate van samenwerking van de lidstaten met het EOM en dringt er bij de Commissie op aan inbreukprocedures in te leiden tegen lidstaten die door het EOM geleide onderzoeken systematisch belemmeren; is van mening dat lidmaatschap van het EOM een voorwaarde moet zijn voor het ontvangen van EU-middelen; 97. veroordeelt de onlangs gemelde systematische spionage die de Hongaarse regering heeft georganiseerd tegen OLAF-personeel tijdens een onderzoeksmissie naar het mogelijke misbruik van EU-middelen door ELIOS, een bedrijf dat banden heeft met de schoonzoon van de Hongaarse premier; benadrukt dat OLAF en het EOM, instellingen die hoekstenen zijn van de fraudebestrijdingsarchitectuur van de EU, helaas niet alleen vanuit derde landen, maar ook binnen de EU-lidstaten worden blootgesteld aan dergelijke bedreigingen; benadrukt dat dergelijke acties de rechtsstaat en de integriteit van de EU-instellingen ernstig ondermijnen; dringt aan op de snelle vaststelling van robuuste beschermingsmaatregelen om het institutionele personeel van de EU dat op dienstreis is in de lidstaten, te beschermen en dergelijke onaanvaardbare schendingen in de toekomst te voorkomen; Communicatie 98. stelt vast dat het EOM zich voortdurend inspant om zijn interne en externe communicatie te verbeteren; is ingenomen met de acties die via socialenetwerkplatforms worden uitgevoerd en spoort het EOM ertoe aan zijn proactieve en transparante aanpak te handhaven; 99. is van mening dat het geven van uitleg over de interventies en operaties van het EOM en de achtergrond daarvan in de media en op sociale media de reputatie van de instellingen onder de burgers zou helpen versterken en de belastingbetalers bewuster zou helpen maken van de complexiteit van de bescherming van de financiële belangen van de Unie; 100. is van mening dat goede en nauwkeurige communicatie van het EOM ook de betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld zou bevorderen en de indiening van potentiële onderzoeksinput zou vergroten; begrijpt dat het EOM vraagt dat, waar mogelijk en passend, in elke standaardpresentatie voor extern publiek of bij conferenties en seminars een optie voor het melden van strafbare feiten wordt opgenomen; stelt vast dat de zakelijke website van het EOM in 2023 in een geheel nieuw jasje is gestoken en dat de nadruk daarbij vooral lag op het verbeteren van de toegankelijkheid en gebruiksvriendelijkheid ervan; merkt op dat de functie voor het melden van strafbare feiten nu duidelijk zichtbaar bovenaan elke webpagina is geplaatst, samen met een banner op de thuispagina waarop deze functie wordt benadrukt; 101. merkt op dat het EOM slechts beperkte middelen tot zijn beschikking heeft voor communicatie en dat het beheer van de website van het EOM, aangezien de digitale autonomie van het EOM moet worden vastgesteld, intern zal moeten worden ondergebracht, waarvoor, na het wegvallen van de dienstverlening van DG Digitale Diensten, aanvullende middelen nodig zullen zijn; onderstreept dat het toenemende volume en de gevoeligheid van de onderzoeken van het EOM onder de aandacht moeten worden gebracht bij uitwisselingen met de media, met journalisten, met burgers en met de academische wereld; verzoekt het EOM andermaal duidelijk het best mogelijke evenwicht te vinden tussen transparantie en openbaar belang enerzijds en vertrouwelijkheid en een goed verloop van het onderzoek anderzijds, en de neutraliteit van de communicatie over zijn activiteiten te waarborgen; 102. herinnert aan het belang van transparantie bij de interactie van het EOM met externe actoren; dringt aan op de instelling van een verplicht openbaar register van alle bijeenkomsten tussen EOM-ambtenaren en vertegenwoordigers van derden, met inbegrip van lobbyisten en vertegenwoordigers van nationale regeringen, om ongepaste beïnvloeding te voorkomen en het vertrouwen van het publiek in de onafhankelijkheid van het EOM te versterken; De gevolgen van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne 103. herinnert eraan dat de bevoegdheden van het EOM ook betrekking hebben op middelen van de Unie die in derde landen worden gebruikt; is van mening dat de werkafspraken met de bevoegde Oekraïense autoriteiten het niveau van de bescherming van de financiële belangen van de Unie doeltreffend kunnen verbeteren, overeenkomstig de desbetreffende toezeggingen die zijn gedaan om Oekraïne en zijn bevolking te steunen; is ingenomen met de inspanningen van de Oekraïense autoriteiten op het gebied van anticorruptiemaatregelen, maar herinnert eraan dat het land nog steeds te kampen heeft met een hoog corruptie- en fraudeniveau en dat extra voorzorgsmaatregelen en verdere anticorruptiemaatregelen nodig zijn om de transparantiedoelstellingen met succes te verwezenlijken; neemt kennis van het feit dat een overdracht van bewijsmateriaal heeft plaatsgevonden in het kader van de uitvoering van verzoeken om wederzijdse rechtshulp; is ingenomen met het vooruitzicht om met de Oekraïense autoriteiten een gezamenlijke taskforce op te richten om onderzoeken te coördineren; wijst de Commissie en de overige instellingen, organen en instanties van de Unie op het belang van de vaststelling en de tijdige indiening van onderzoeksinput bij het EOM. Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van het Agentschap van de Europese Unie voor de samenwerking tussen energieregulators voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (1) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05755/2025 – C10-0024/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (3) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (4) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU) 2019/942 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 tot oprichting van een Agentschap van de Europese Unie voor de samenwerking tussen energieregulators (5) , en met name artikel 35, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (6) , en met name artikel 105, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0065/2025 ), 1. verleent de directeur van het Agentschap van de Europese Unie voor de samenwerking tussen energieregulators kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2023; 2. formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie; 3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de directeur van het Agentschap van de Europese Unie voor de samenwerking tussen energieregulators, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L‑serie). 2. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over de afsluiting van de rekeningen van het Agentschap van de Europese Unie voor de samenwerking tussen energieregulators voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2030(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van het Agentschap van de Europese Unie voor de samenwerking tussen energieregulators voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (7) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (8) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05755/2025 – C10‑0024/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (9) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (10) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU) 2019/942 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 tot oprichting van een Agentschap van de Europese Unie voor de samenwerking tussen energieregulators (11) , en met name artikel 35, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (12) , en met name artikel 105, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0065/2025 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators voor het begrotingsjaar 2023; 2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de directeur van het Agentschap van de Europese Unie voor de samenwerking tussen energieregulators, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L‑serie). 3. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Bureau voor ondersteuning van Berec voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2030(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van het Bureau voor ondersteuning van Berec voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (13) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (14) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05755/2025 – C10-0024/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (15) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (16) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU) 2018/1971 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot instelling van het Orgaan van Europese regulerende instanties voor elektronische communicatie (Berec) en het Bureau voor ondersteuning van Berec (Berec‑Bureau), tot wijziging van Verordening (EU) 2015/2120 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1211/2009 (17) , en met name artikel 28, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (18) , en met name artikel 105, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0065/2025 ), 1. verleent de directeur van het Bureau voor ondersteuning van Berec kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Bureau voor het begrotingsjaar 2023; 2. formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie; 3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de directeur van het Bureau voor ondersteuning van Berec, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L‑serie). 4. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over de afsluiting van de rekeningen van het Bureau voor ondersteuning van Berec voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2030(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van het Bureau voor ondersteuning van Berec voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (19) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (20) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05755/2025 – C10‑0024/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (21) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (22) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU) 2018/1971 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot instelling van het Orgaan van Europese regulerende instanties voor elektronische communicatie (Berec) en het Bureau voor ondersteuning van Berec (Berec‑Bureau), tot wijziging van Verordening (EU) 2015/2120 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1211/2009 (23) , en met name artikel 28, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (24) , en met name artikel 105, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0065/2025 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Bureau voor ondersteuning van Berec voor het begrotingsjaar 2023; 2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de directeur van het Bureau voor ondersteuning van Berec, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L‑serie). 5. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2030(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (25) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (26) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan het Centrum te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05755/2025 – C10‑0024/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (27) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (28) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EG) nr. 2965/94 van de Raad van 28 november 1994 tot oprichting van een Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie (29) , en met name artikel 14, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (30) , en met name artikel 105, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0065/2025 ), 1. verleent de directeur van het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Vertaalbureau voor het begrotingsjaar 2023; 2. formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie; 3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de directeur van het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie). 6. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over de afsluiting van de rekeningen van het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2030(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (31) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (32) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan het Centrum te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05755/2025 – C10‑0024/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (33) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (34) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EG) nr. 2965/94 van de Raad van 28 november 1994 tot oprichting van een Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie (35) , en met name artikel 14, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (36) , en met name artikel 105, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0065/2025 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023; 2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de directeur van het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie). 7. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2030(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (37) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (38) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan het Centrum te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05755/2025 – C10‑0024/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (39) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (40) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU) 2019/128 van het Europees Parlement en de Raad van 16 januari 2019 tot oprichting van een Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop) en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 337/75 van de Raad (41) , en met name artikel 15, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (42) , en met name artikel 105, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0065/2025 ), 1. verleent de uitvoerend directeur van het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Centrum voor het begrotingsjaar 2023; 2. formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie; 3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L‑serie). 8. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2030(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (43) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (44) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan het Centrum te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05755/2025 – C10‑0024/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (45) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (46) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU) 2019/128 van het Europees Parlement en de Raad van 16 januari 2019 tot oprichting van een Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop) en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 337/75 van de Raad (47) , en met name artikel 15, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (48) , en met name artikel 105, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0065/2025 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding voor het begrotingsjaar 2023; 2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L‑serie). 9. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap van de Europese Unie voor opleiding op het gebied van rechtshandhaving voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2030(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van het Agentschap van de Europese Unie voor opleiding op het gebied van rechtshandhaving voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (49) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (50) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05755/2025 – C10‑0024/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (51) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (52) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU) 2015/2219 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor opleiding op het gebied van rechtshandhaving (Cepol) en tot vervanging en intrekking van Besluit 2005/681/JBZ van de Raad (53) , en met name artikel 20, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (54) , en met name artikel 105, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0065/2025 ), 1. verleent de uitvoerend directeur van het Agentschap van de Europese Unie voor opleiding op het gebied van rechtshandhaving kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Academie voor het begrotingsjaar 2023; 2. formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie; 3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Agentschap van de Europese Unie voor opleiding op het gebied van rechtshandhaving, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L‑serie). 10. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over de afsluiting van de rekeningen van het Agentschap van de Europese Unie voor opleiding op het gebied van rechtshandhaving voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2030(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van het Agentschap van de Europese Unie voor opleiding op het gebied van rechtshandhaving voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (55) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (56) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05755/2025 – C10‑0024/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (57) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (58) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU) 2015/2219 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor opleiding op het gebied van rechtshandhaving (Cepol) en tot vervanging en intrekking van Besluit 2005/681/JBZ van de Raad (59) , en met name artikel 20, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (60) , en met name artikel 105, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0065/2025 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Agentschap van de Europese Unie voor opleiding op het gebied van rechtshandhaving voor het begrotingsjaar 2023; 2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Agentschap van de Europese Unie voor opleiding op het gebied van rechtshandhaving, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L‑serie). 11. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2030(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (61) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (62) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05755/2025 – C10‑0024/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (63) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (64) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU) 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2018 inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart, en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 2111/2005, (EG) nr. 1008/2008, (EU) nr. 996/2010, (EU) nr. 376/2014 en de Richtlijnen 2014/30/EU en 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 552/2004 en (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad (65) en met name artikel 121, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (66) , en met name artikel 105, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0065/2025 ), 1. verleent de uitvoerend directeur van het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2023; 2. formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie; 3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L‑serie). 12. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over de afsluiting van de rekeningen van het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2030(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (67) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (68) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05755/2025 – C10‑0024/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (69) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (70) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU) 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2018 inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart, en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 2111/2005, (EG) nr. 1008/2008, (EU) nr. 996/2010, (EU) nr. 376/2014 en de Richtlijnen 2014/30/EU en 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 552/2004 en (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad (71) en met name artikel 121, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (72) , en met name artikel 105, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0065/2025 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart voor het begrotingsjaar 2023; 2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie). 13. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Bankautoriteit voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2030(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van de Europese Bankautoriteit voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (73) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (74) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan de Autoriteit te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05755/2025 – C10‑0024/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (75) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (76) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (77) , en met name artikel 64, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (78) , en met name artikel 105, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0065/2025 ), 1. verleent de uitvoerend directeur van de Europese Bankautoriteit kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Autoriteit voor het begrotingsjaar 2023; 2. formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie; 3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Europese Bankautoriteit, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie). 14. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over de afsluiting van de rekeningen van de Europese Bankautoriteit voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2030(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van de Europese Bankautoriteit voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (79) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (80) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan de Autoriteit te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05755/2025 – C10‑0024/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (81) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (82) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (83) , en met name artikel 64, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (84) , en met name artikel 105, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0065/2025 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van de Europese Bankautoriteit voor het begrotingsjaar 2023; 2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Europese Bankautoriteit, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie). 15. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Centrum voor ziektepreventie en ‑bestrijding voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2030(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Centrum voor ziektepreventie en ‑bestrijding voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (85) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (86) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan het Centrum te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05755/2025 – C10‑0024/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (87) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (88) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EG) nr. 851/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot oprichting van een Europees Centrum voor ziektepreventie en ‑bestrijding (89) , en met name artikel 23, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (90) , en met name artikel 105, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0065/2025 ), 1. verleent de directeur van het Europees Centrum voor ziektepreventie en ‑bestrijding kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Centrum voor het begrotingsjaar 2023; 2. formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie; 3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de directeur van het Europees Centrum voor ziektepreventie en‑-bestrijding, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L‑serie). 16. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Centrum voor ziektepreventie en ‑bestrijding voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2030(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Centrum voor ziektepreventie en ‑bestrijding voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (91) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (92) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan het Centrum te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05755/2025 – C10‑0024/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (93) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (94) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EG) nr. 851/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot oprichting van een Europees Centrum voor ziektepreventie en ‑bestrijding (95) , en met name artikel 23, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (96) , en met name artikel 105, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0065/2025 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Europees Centrum voor ziektepreventie en bestrijding voor het begrotingsjaar 2023; 2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de directeur van het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L‑serie). 17. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Agentschap voor chemische stoffen voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2030(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Agentschap voor chemische stoffen voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (97) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (98) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05755/2025 – C10‑0024/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (99) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (100) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (101) , en met name artikel 97, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (102) , en met name artikel 105, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0065/2025 ), 1. verleent de uitvoerend directeur van het Europees Agentschap voor chemische stoffen kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2023; 2. formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie; 3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Europees Agentschap voor chemische stoffen, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie). 18. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Agentschap voor chemische stoffen voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2030(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Agentschap voor chemische stoffen voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (103) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (104) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05755/2025 – C10‑0024/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (105) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (106) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (107) , en met name artikel 97, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (108) , en met name artikel 105, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0065/2025 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Europees Agentschap voor chemische stoffen voor het begrotingsjaar 2023; 2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Europees Agentschap voor chemische stoffen, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie). 19. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Milieuagentschap voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2030(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Milieuagentschap voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (109) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (110) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05755/2025 – C10‑0024/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (111) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (112) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EG) nr. 401/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake het Europees Milieuagentschap en het Europees milieuobservatie- en ‑informatienetwerk (113) , en met name artikel 13, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (114) , en met name artikel 105, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0065/2025 ), 1. verleent de uitvoerend directeur van het Europees Milieuagentschap kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2023; 2. formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie; 3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Europees Milieuagentschap, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie). 20. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Milieuagentschap voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2030(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Milieuagentschap voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (115) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (116) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05755/2025 – C10‑0024/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (117) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (118) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EG) nr. 401/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake het Europees Milieuagentschap en het Europees milieuobservatie- en ‑informatienetwerk (119) , en met name artikel 13, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (120) , en met name artikel 105, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0065/2025 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Europees Milieuagentschap voor het begrotingsjaar 2023; 2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Europees Milieuagentschap, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie). 21. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Bureau voor visserijcontrole voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2030(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Bureau voor visserijcontrole voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (121) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (122) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05755/2025 – C10‑0024/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (123) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (124) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU) 2019/473 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2019 betreffende het Europees Bureau voor visserijcontrole (125) , en met name artikel 45, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (126) , en met name artikel 105, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0065/2025 ), 1. verleent de uitvoerend directeur van het Europees Bureau voor visserijcontrole kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Bureau voor het begrotingsjaar 2023; 2. formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie; 3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Europees Bureau voor visserijcontrole, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L‑serie). 22. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Bureau voor visserijcontrole voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2030(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Bureau voor visserijcontrole voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (127) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (128) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05755/2025 – C10‑0024/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (129) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (130) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU) 2019/473 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2019 betreffende het Europees Bureau voor visserijcontrole (131) , en met name artikel 45, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (132) , en met name artikel 105, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0065/2025 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Communautair Bureau voor visserijcontrole voor het begrotingsjaar 2023; 2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Europees Bureau voor visserijcontrole, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L‑serie). 23. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2030(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (133) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (134) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan de Autoriteit te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05755/2025 – C10‑0024/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (135) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (136) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (137) , en met name artikel 44, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (138) , en met name artikel 105, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0065/2025 ), 1. verleent de waarnemend uitvoerend directeur van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Autoriteit voor het begrotingsjaar 2023; 2. formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie; 3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de waarnemend uitvoerend directeur van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L‑serie). 24. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over de afsluiting van de rekeningen van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2030(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (139) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (140) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan de Autoriteit te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05755/2025 – C10‑0024/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (141) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (142) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (143) , en met name artikel 44, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (144) , en met name artikel 105, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0065/2025 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid voor het begrotingsjaar 2023; 2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de waarnemend uitvoerend directeur van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L‑serie). 25. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Instituut voor gendergelijkheid voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2030(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Instituut voor gendergelijkheid voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (145) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (146) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan het Instituut te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05755/2025 – C10‑0024/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (147) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (148) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EG) nr. 1922/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot oprichting van een Europees Instituut voor gendergelijkheid (149) , en met name artikel 15, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (150) , en met name artikel 105, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0065/2025 ), 1. verleent de directeur van het Europees Instituut voor gendergelijkheid kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Instituut voor het begrotingsjaar 2023; 2. formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie; 3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de directeur van het Europees Instituut voor gendergelijkheid, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie). 26. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Instituut voor gendergelijkheid voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2030(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Instituut voor gendergelijkheid voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (151) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (152) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan het Instituut te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05755/2025 – C10‑0024/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (153) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (154) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EG) nr. 1922/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot oprichting van een Europees Instituut voor gendergelijkheid (155) , en met name artikel 15, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (156) , en met name artikel 105, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0065/2025 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Europees Instituut voor gendergelijkheid voor het begrotingsjaar 2023; 2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de directeur van het Europees Instituut voor gendergelijkheid, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie). 27. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2030(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (157) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (158) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05755/2025 – C10‑0024/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (159) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (160) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/79/EG van de Commissie (161) , en met name artikel 64, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (162) , en met name artikel 105, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0065/2025 ), 1. verleent de uitvoerend directeur van de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Autoriteit voor het begrotingsjaar 2023; 2. formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie; 3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie). 28. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over de afsluiting van de rekeningen van de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2030(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (163) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (164) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05755/2025 – C10‑0024/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (165) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (166) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/79/EG van de Commissie (167) , en met name artikel 64, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (168) , en met name artikel 105, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0065/2025 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen voor het begrotingsjaar 2023; 2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie). 29. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Instituut voor innovatie en technologie voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2030(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Instituut voor innovatie en technologie voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (169) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (170) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan het Instituut te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05755/2025 – C10‑0024/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (171) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (172) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU) 2021/819 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2021 betreffende het Europees Instituut voor innovatie en technologie (173) , en met name artikel 23, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (174) , en met name artikel 105, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0065/2025 ), 1. verleent de directeur van het Europees Instituut voor innovatie en technologie kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Instituut voor het begrotingsjaar 2023; 2. formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie; 3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de directeur van het Europees Instituut voor innovatie en technologie, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie). 30. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Instituut voor innovatie en technologie voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2030(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Instituut voor innovatie en technologie voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (175) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (176) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan het Instituut te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05755/2025 – C10‑0024/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (177) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (178) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU) 2021/819 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2021 betreffende het Europees Instituut voor innovatie en technologie (179) , en met name artikel 23, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (180) , en met name artikel 105, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0065/2025 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Europees Instituut voor innovatie en technologie voor het begrotingsjaar 2023; 2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de directeur van het Europees Instituut voor innovatie en technologie, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie). 31. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Arbeidsautoriteit voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2030(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van de Europese Arbeidsautoriteit voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (181) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (182) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05755/2025 – C10‑0024/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (183) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (184) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU) 2019/1149 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 tot oprichting van een Europese Arbeidsautoriteit, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 883/2004, (EU) nr. 492/2011 en (EU) 2016/589, en tot intrekking van Besluit (EU) 2016/344 (185) , en met name artikel 28, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (186) , en met name artikel 105, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0065/2025 ), 1. verleent de uitvoerend directeur van de Europese Arbeidsautoriteit kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Autoriteit voor het begrotingsjaar 2023; 2. formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie; 3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Europese Arbeidsautoriteit, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie). 32. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over de afsluiting van de rekeningen van de Europese Arbeidsautoriteit voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2030(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van de Europese Arbeidsautoriteit voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (187) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (188) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05755/2025 – C10‑0024/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (189) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (190) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU) 2019/1149 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 tot oprichting van een Europese Arbeidsautoriteit, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 883/2004, (EU) nr. 492/2011 en (EU) 2016/589, en tot intrekking van Besluit (EU) 2016/344 (191) , en met name artikel 28, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (192) , en met name artikel 105, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0065/2025 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van de Europese Arbeidsautoriteit voor het begrotingsjaar 2023; 2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Europese Arbeidsautoriteit, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie). 33. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Geneesmiddelenbureau voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2030(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Geneesmiddelenbureau voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (193) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (194) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05755/2025 – C10‑0024/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (195) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (196) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van procedures van de Unie voor het verlenen van vergunningen en het toezicht met betrekking tot geneesmiddelen voor menselijk gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau (197) , en met name artikel 68, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (198) , en met name artikel 105, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0065/2025 ), 1. verleent de uitvoerend directeur van het Europees Geneesmiddelenbureau kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Bureau voor het begrotingsjaar 2023; 2. formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie; 3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Europees Geneesmiddelenbureau, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie). 34. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Geneesmiddelenbureau voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2030(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Geneesmiddelenbureau voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (199) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (200) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05755/2025 – C10‑0024/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (201) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (202) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van procedures van de Unie voor het verlenen van vergunningen en het toezicht met betrekking tot geneesmiddelen voor menselijk gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau (203) , en met name artikel 68, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (204) , en met name artikel 105, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0065/2025 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Europees Geneesmiddelenbureau voor het begrotingsjaar 2023; 2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Europees Geneesmiddelenbureau, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L‑serie). 35. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (nu Drugsagentschap van de Europese Unie) voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2030(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (205) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (206) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan het Centrum te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05755/2025 – C10‑0024/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (207) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (208) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EG) nr. 1920/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (209) , en met name artikel 15, – gezien Verordening (EU) 2023/1322 van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2023 betreffende het Drugsagentschap van de Europese Unie (EUDA) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1920/2006 (210) , en met name artikel 41, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (211) , en met name artikel 105, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0065/2025 ), 1. verleent de directeur van het Drugsagentschap van de Europese Unie kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2023; 2. formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie; 3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de directeur van het Drugsagentschap van de Europese Unie, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L‑serie). 36. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (nu Drugsagentschap van de Europese Unie) voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2030(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (212) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (213) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan het Centrum te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05755/2025 – C10‑0024/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (214) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (215) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EG) nr. 1920/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (216) , en met name artikel 15, – gezien Verordening (EU) 2023/1322 van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2023 betreffende het Drugsagentschap van de Europese Unie (EUDA) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1920/2006 (217) , en met name artikel 41, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (218) , en met name artikel 105, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0065/2025 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving voor het begrotingsjaar 2023; 2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de directeur van het Drugsagentschap van de Europese Unie, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L‑serie). 37. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2030(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (219) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (220) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05755/2025 – C10‑0024/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (221) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (222) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EG) nr. 1406/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 tot oprichting van een Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (223) , en met name artikel 19, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (224) , en met name artikel 105, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0065/2025 ), 1. verleent de uitvoerend directeur van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2023; 2. formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie; 3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie). 38. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2030(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (225) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (226) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05755/2025 – C10‑0024/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (227) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (228) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EG) nr. 1406/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 tot oprichting van een Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (229) , en met name artikel 19, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (230) , en met name artikel 105, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0065/2025 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid voor het begrotingsjaar 2023; 2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie). 39. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap van de Europese Unie voor cyberbeveiliging voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2030(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van het Agentschap van de Europese Unie voor cyberbeveiliging voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (231) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (232) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05755/2025 – C10‑0024/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (233) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (234) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU) 2019/881 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake Enisa (het Agentschap van de Europese Unie voor cyberbeveiliging), en inzake de certificering van de cyberbeveiliging van informatie- en communicatietechnologie en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 526/2013 (de cyberbeveiligingsverordening) (235) , en met name artikel 31, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (236) , en met name artikel 105, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0065/2025 ), 1. verleent de uitvoerend directeur van het Agentschap van de Europese Unie voor cyberbeveiliging voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2023; 2. formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie; 3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Agentschap van de Europese Unie voor cyberbeveiliging, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L‑serie). 40. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over de afsluiting van de rekeningen van het Agentschap van de Europese Unie voor cyberbeveiliging voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2030(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van het Agentschap van de Europese Unie voor cyberbeveiliging voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (237) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (238) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05755/2025 – C10‑0024/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (239) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (240) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU) 2019/881 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake Enisa (het Agentschap van de Europese Unie voor cyberbeveiliging), en inzake de certificering van de cyberbeveiliging van informatie- en communicatietechnologie en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 526/2013 (de cyberbeveiligingsverordening) (241) , en met name artikel 31, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (242) , en met name artikel 105, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0065/2025 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Agentschap van de Europese Unie voor cyberbeveiliging voor het begrotingsjaar 2023; 2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Agentschap van de Europese Unie voor cyberbeveiliging, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L‑serie). 41. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Spoorwegbureau van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2030(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van het Spoorwegbureau van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (243) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (244) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05755/2025 – C10‑0024/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (245) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (246) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU) 2016/796 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende het Spoorwegbureau van de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 881/2004 (247) , en met name artikel 65, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (248) , en met name artikel 105, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0065/2025 ), 1. verleent de uitvoerend directeur ad interim van het Spoorwegbureau van de Europese Unie kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Bureau voor het begrotingsjaar 2023; 2. formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie; 3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur ad interim van het Spoorwegbureau van de Europese Unie, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie). 42. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over de afsluiting van de rekeningen van het Spoorwegbureau van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2030(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van het Spoorwegbureau van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (249) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (250) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05755/2025 – C10‑0024/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (251) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (252) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU) 2016/796 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende het Spoorwegbureau van de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 881/2004 (253) , en met name artikel 65, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (254) , en met name artikel 105, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0065/2025 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Spoorwegbureau van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023; 2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur ad interim van het Spoorwegbureau van de Europese Unie, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie). 43. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Voorzieningsagentschap van Euratom voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2030(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van het Voorzieningsagentschap van Euratom voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (255) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (256) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05755/2025 – C10‑0024/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (257) , en met name artikel 68, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (258) , en met name artikel 68, – gezien Besluit 2008/114/EG, Euratom van de Raad van 12 februari 2008 tot vaststelling van statuten voor het Voorzieningsagentschap van Euratom (259) , en met name artikel 8 van de bijlage, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0065/2025 ), 1. verleent de directeur-generaal van het Voorzieningsagentschap van Euratom kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2023; 2. formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie; 3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de directeur-generaal van het Voorzieningsagentschap van Euratom, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L‑serie). 44. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over de afsluiting van de rekeningen van het Voorzieningsagentschap van Euratom voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2030(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van het Voorzieningsagentschap van Euratom voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (260) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (261) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05755/2025 – C10‑0024/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (262) , en met name artikel 68, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (263) , en met name artikel 68, – gezien Besluit 2008/114/EG, Euratom van de Raad van 12 februari 2008 tot vaststelling van statuten voor het Voorzieningsagentschap van Euratom (264) , en met name artikel 8 van de bijlage, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0065/2025 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Voorzieningsagentschap van Euratom voor het begrotingsjaar 2023; 2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de directeur-generaal van het Voorzieningsagentschap van Euratom, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L‑serie). 45. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Autoriteit voor effecten en markten voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2030(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van de Europese Autoriteit voor effecten en markten voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (265) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (266) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan de Autoriteit te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05755/2025 – C10‑0024/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (267) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (268) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie (269) , en met name artikel 64, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (270) , en met name artikel 105, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0065/2025 ), 1. verleent de uitvoerend directeur van de Europese Autoriteit voor effecten en markten kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Autoriteit voor het begrotingsjaar 2023; 2. formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie; 3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Europese Autoriteit voor effecten en markten, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie). 46. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over de afsluiting van de rekeningen van de Europese Autoriteit voor effecten en markten voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2030(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van de Europese Autoriteit voor effecten en markten voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (271) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (272) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan de Autoriteit te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05755/2025 – C10‑0024/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (273) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (274) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie (275) , en met name artikel 64, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (276) , en met name artikel 105, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0065/2025 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van de Europese Autoriteit voor effecten en markten voor het begrotingsjaar 2023; 2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Europese Autoriteit voor effecten en markten, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie). 47. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Stichting voor opleiding voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2030(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van de Europese Stichting voor opleiding voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (277) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (278) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan de Stichting te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05755/2025 – C10‑0024/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (279) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (280) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EG) nr. 1339/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 tot oprichting van de Europese Stichting voor opleiding (281) , en met name artikel 17, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (282) , en met name artikel 105, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0065/2025 ), 1. verleent de directeur van de Europese Stichting voor opleiding kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Stichting voor het begrotingsjaar 2023; 2. formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie; 3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de directeur van de Europese Stichting voor opleiding, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie). 48. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over de afsluiting van de rekeningen van de Europese Stichting voor opleiding voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2030(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van de Europese Stichting voor opleiding voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (283) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (284) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan de Stichting te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05755/2025 – C10‑0024/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (285) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (286) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EG) nr. 1339/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 tot oprichting van de Europese Stichting voor opleiding (287) , en met name artikel 17, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (288) , en met name artikel 105, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0065/2025 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van de Europese Stichting voor opleiding voor het begrotingsjaar 2023; 2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de directeur van de Europese Stichting voor opleiding, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie). 49. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Asielagentschap van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2030(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van het Asielagentschap van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (289) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (290) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05755/2025 – C10‑0024/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (291) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (292) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU) nr. 439/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 tot oprichting van een Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (293) , en met name artikel 36, – gezien Verordening (EU) 2021/2303 van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2021 inzake het Asielagentschap van de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 439/2010 (294) , en met name artikel 55, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (295) , en met name artikel 105, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0065/2025 ), 1. stelt zijn besluit om de uitvoerend directeur van het Asielagentschap van de Europese Unie kwijting te verlenen voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2023 uit; 2. formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie; 3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Asielagentschap van de Europese Unie, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie). 50. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over de afsluiting van de rekeningen van het Asielagentschap van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2030(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van het Asielagentschap van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (296) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (297) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05755/2025 – C10‑0024/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (298) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (299) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU) nr. 439/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 tot oprichting van een Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (300) , en met name artikel 36, – gezien Verordening (EU) 2021/2303 van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2021 inzake het Asielagentschap van de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 439/2010 (301) , en met name artikel 55, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (302) , en met name artikel 105, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0065/2025 ), 1. stelt de afsluiting van de rekeningen van het Asielagentschap van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023 uit; 2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Asielagentschap van de Europese Unie, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie). 51. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap van de Europese Unie voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2030(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van het Agentschap van de Europese Unie voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (303) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (304) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05755/2025 – C10‑0024/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (305) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (306) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU) 2018/1726 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht (eu-LISA), tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1987/2006 en Besluit 2007/533/JBZ van de Raad en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1077/2011 (307) , en met name artikel 47, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (308) , en met name artikel 105, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0065/2025 ), 1. verleent de uitvoerend directeur ad interim van het Agentschap van de Europese Unie voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht (eu-LISA) kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2023; 2. formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie; 3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur ad interim van het Agentschap van de Europese Unie voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L‑serie). 52. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over de afsluiting van de rekeningen van het Agentschap van de Europese Unie voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2030(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van het Agentschap van de Europese Unie voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (309) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (310) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05755/2025 – C10‑0024/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (311) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (312) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU) 2018/1726 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht (eu-LISA), tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1987/2006 en Besluit 2007/533/JBZ van de Raad en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1077/2011 (313) , en met name artikel 47, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (314) , en met name artikel 105, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0065/2025 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Agentschap van de Europese Unie voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht voor het begrotingsjaar 2023; 2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur ad interim van het Agentschap van de Europese Unie voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L‑serie). 53. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2030(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (315) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (316) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05755/2025 – C10‑0024/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (317) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (318) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU) 2019/126 van het Europees Parlement en de Raad van 16 januari 2019 tot oprichting van het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk (EU-OSHA) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2062/94 van de Raad (319) , en met name artikel 16, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (320) , en met name artikel 105, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0065/2025 ), 1. verleent de uitvoerend directeur van het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2023; 2. formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie; 3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L‑serie). 54. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Agentschap voor veiligheid en gezondheid op het werk voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2030(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (321) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (322) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05755/2025 – C10‑0024/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (323) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (324) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU) 2019/126 van het Europees Parlement en de Raad van 16 januari 2019 tot oprichting van het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk (EU-OSHA) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2062/94 van de Raad (325) , en met name artikel 16, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (326) , en met name artikel 105, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0065/2025 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk voor het begrotingsjaar 2023; 2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L‑serie). 55. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2030(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (327) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (328) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan de Stichting te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05755/2025 – C10‑0024/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (329) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (330) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU) 2019/127 van het Europees Parlement en de Raad van 16 januari 2019 tot oprichting van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (Eurofound) en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 1365/75 van de Raad (331) , en met name artikel 16, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (332) , en met name artikel 105, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0065/2025 ), 1. verleent de uitvoerend directeur van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (Eurofound) kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Stichting voor het begrotingsjaar 2023; 2. formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie; 3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L‑serie). 56. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over de afsluiting van de rekeningen van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2030(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (333) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (334) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan de Stichting te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05755/2025 – C10‑0024/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (335) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (336) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU) 2019/127 van het Europees Parlement en de Raad van 16 januari 2019 tot oprichting van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (Eurofound) en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 1365/75 van de Raad (337) , en met name artikel 16, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (338) , en met name artikel 105, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0065/2025 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden voor het begrotingsjaar 2023; 2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L‑serie). 57. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap van de Europese Unie voor justitiële samenwerking in strafzaken voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2030(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van het Agentschap van de Europese Unie voor justitiële samenwerking in strafzaken voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (339) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (340) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05755/2025 – C10‑0024/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (341) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (342) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU) 2018/1727 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust), en tot vervanging en intrekking van Besluit 2002/187/JBZ van de Raad (343) , en met name artikel 63, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (344) , en met name artikel 105, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0065/2025 ), 1. verleent de administratief directeur van het Agentschap van de Europese Unie voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust) kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2023; 2. formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie; 3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de administratief directeur van het Agentschap van de Europese Unie voor justitiële samenwerking in strafzaken, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L‑serie). 58. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over de afsluiting van de rekeningen van het Agentschap van de Europese Unie voor justitiële samenwerking in strafzaken voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2030(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van het Agentschap van de Europese Unie voor justitiële samenwerking in strafzaken voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (345) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (346) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05755/2025 – C10‑0024/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (347) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (348) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU) 2018/1727 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust), en tot vervanging en intrekking van Besluit 2002/187/JBZ van de Raad (349) , en met name artikel 63, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (350) , en met name artikel 105, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0065/2025 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Agentschap van de Europese Unie voor justitiële samenwerking in strafzaken voor het begrotingsjaar 2023; 2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de administratief directeur van het Agentschap van de Europese Unie voor justitiële samenwerking in strafzaken, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L‑serie). 59. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2030(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (351) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (352) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05755/2025 – C10‑0024/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (353) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (354) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU) 2016/794 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) en tot vervanging en intrekking van de Besluiten 2009/371/JBZ, 2009/934/JBZ, 2009/935/JBZ, 2009/936/JBZ en 2009/968/JBZ van de Raad (355) , en met name artikel 60, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (356) , en met name artikel 105, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0065/2025 ), 1. verleent de uitvoerend directeur van het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Academie voor het begrotingsjaar 2023; 2. formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie; 3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L‑serie). 60. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over de afsluiting van de rekeningen van het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2030(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (357) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (358) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05755/2025 – C10‑0024/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (359) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (360) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU) 2016/794 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) en tot vervanging en intrekking van de Besluiten 2009/371/JBZ, 2009/934/JBZ, 2009/935/JBZ, 2009/936/JBZ en 2009/968/JBZ van de Raad (361) , en met name artikel 60, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (362) , en met name artikel 105, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0065/2025 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving voor het begrotingsjaar 2023; 2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L‑serie). 61. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2030(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van het Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (363) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (364) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05755/2025 – C10‑0024/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (365) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (366) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU) 2021/696 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van het ruimtevaartprogramma van de Unie, tot oprichting van het Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 912/2010, (EU) nr. 1285/2013 en (EU) nr. 377/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU (367) , en met name de artikelen 85 en 86, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (368) , en met name artikel 105, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0065/2025 ), 1. verleent de uitvoerend directeur van het Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2023; 2. formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie; 3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie). 62. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over de afsluiting van de rekeningen van het Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2030(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van het Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (369) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (370) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05755/2025 – C10‑0024/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (371) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (372) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU) 2021/696 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van het ruimtevaartprogramma van de Unie, tot oprichting van het Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 912/2010, (EU) nr. 1285/2013 en (EU) nr. 377/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU (373) , en met name de artikelen 85 en 86, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (374) , en met name artikel 105, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0065/2025 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma voor het begrotingsjaar 2023; 2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie). 63. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2030(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (375) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (376) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05755/2025 – C10‑0024/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (377) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (378) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EG) nr. 168/2007 van de Raad van 15 februari 2007 tot oprichting van een Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (379) , en met name artikel 21, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (380) , en met name artikel 105, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0065/2025 ), 1. verleent de directeur van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Bureau voor het begrotingsjaar 2023; 2. formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie; 3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de directeur van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie). 64. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over de afsluiting van de rekeningen van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2030(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (381) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (382) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05755/2025 – C10‑0024/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (383) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (384) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EG) nr. 168/2007 van de Raad van 15 februari 2007 tot oprichting van een Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (385) , en met name artikel 21, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (386) , en met name artikel 105, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0065/2025 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten voor het begrotingsjaar 2023; 2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de directeur van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie). 65. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Grens- en kustwachtagentschap voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2030(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Grens- en kustwachtagentschap voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (387) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (388) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05755/2025 – C10‑0024/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (389) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (390) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU) 2019/1896 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2019 betreffende de Europese grens- en kustwacht en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1052/2013 en Verordening (EU) 2016/1624 (391) , en met name artikel 116, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (392) , en met name artikel 105, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0065/2025 ), 1. verleent de uitvoerend directeur van het Europees Grens- en kustwachtagentschap kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2023; 2. formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie; 3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Europees Grens- en kustwachtagentschap, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie). 66. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Grens- en kustwachtagentschap voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2030(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Grens- en kustwachtagentschap voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (393) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (394) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, opgesteld overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05755/2025 – C10‑0024/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (395) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (396) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU) 2019/1896 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2019 betreffende de Europese grens- en kustwacht en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1052/2013 en Verordening (EU) 2016/1624 (397) , en met name artikel 116, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (398) , en met name artikel 105, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0065/2025 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Europees Grens- en kustwachtagentschap voor het begrotingsjaar 2023; 2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Europees Grens- en kustwachtagentschap, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie). 67. Resolutie van het Europees Parlement van 7 mei 2025 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van de besluiten over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de agentschappen van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2030(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap van de Europese Unie voor de samenwerking tussen energieregulators voor het begrotingsjaar 2023, – gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Bureau voor ondersteuning van Berec voor het begrotingsjaar 2023, – gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023, – gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding voor het begrotingsjaar 2023, – gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap van de Europese Unie voor opleiding op het gebied van rechtshandhaving voor het begrotingsjaar 2023, – gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart voor het begrotingsjaar 2023, – gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Bankautoriteit voor het begrotingsjaar 2023, – gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding voor het begrotingsjaar 2023, – gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Agentschap voor chemische stoffen voor het begrotingsjaar 2023, – gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Milieuagentschap voor het begrotingsjaar 2023, – gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Bureau voor visserijcontrole voor het begrotingsjaar 2023, – gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid voor het begrotingsjaar 2023, – gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Instituut voor gendergelijkheid voor het begrotingsjaar 2023, – gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen voor het begrotingsjaar 2023, – gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Instituut voor innovatie en technologie voor het begrotingsjaar 2023, – gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Bankautoriteit voor het begrotingsjaar 2023, – gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Geneesmiddelenbureau voor het begrotingsjaar 2023, – gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving voor het begrotingsjaar 2023, – gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid voor het begrotingsjaar 2023, – gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap van de Europese Unie voor cyberbeveiling voor het begrotingsjaar 2023, – gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Spoorwegbureau van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023, – gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Voorzieningsagentschap van Euratom voor het begrotingsjaar 2023, – gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Autoriteit voor effecten en markten voor het begrotingsjaar 2023, – gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Stichting voor opleiding voor het begrotingsjaar 2023, – gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Asielagentschap van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023, – gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap van de Europese Unie voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht voor het begrotingsjaar 2023, – gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Agentschap voor veiligheid en gezondheid op het werk voor het begrotingsjaar 2023, – gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden voor het begrotingsjaar 2023, – gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap van de Europese Unie voor justitiële samenwerking in strafzaken voor het begrotingsjaar 2023, – gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving voor het begrotingsjaar 2023, – gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma voor het begrotingsjaar 2023, – gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten voor het begrotingsjaar 2023, – gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Grens- en kustwachtagentschap voor het begrotingsjaar 2023, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie visserij, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0065/2025 ), A. overwegende dat de EU-agentschappen (399) afzonderlijke rechtspersonen zijn die zijn opgericht om specifieke technische, wetenschappelijke of beheerstaken uit te voeren ter ondersteuning van de beleidsvorming en -uitvoering door de instellingen van de Unie; overwegende dat ze in verschillende lidstaten zijn gevestigd en een aanzienlijke invloed hebben op gebieden die van essentieel belang zijn voor het dagelijks leven van de Europese burgers, zoals gezondheid, veiligheid, vrijheid en justitie; B. overwegende dat deze resolutie voor elk orgaan in de zin van artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 en voor het Voorzieningsagentschap van Euratom de horizontale opmerkingen bevat die behoren bij de kwijtingsbesluiten overeenkomstig artikel 268 van Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 en artikel 3 van bijlage V bij zijn Reglement; C. overwegende dat de gedecentraliseerde agentschappen van de Unie en het Voorzieningsagentschap van Euratom zich moeten richten op taken met een duidelijke Europese meerwaarde en dat de organisatie van die taken geoptimaliseerd moet worden om, in het belang van de Europese belastingbetaler, overlappingen te voorkomen; D. overwegende dat de kwijtingsautoriteit in het kader van de kwijtingsprocedure duidelijk wil aangeven dat het van groot belang is de democratische legitimiteit van de instellingen van de Unie te vergroten; overwegende dat dit inhoudt dat de transparantie en de verantwoordingsplicht moeten worden vergroot, dat prestatiegericht begroten moet worden toegepast en dat er moet worden gezorgd voor een goed personeelsbeheer; E. overwegende dat het optreden van de Unie op het gebied van begrotingscontrole gebaseerd is op twee beginselen: enerzijds een correcte en transparante besteding van de begroting van de Unie en anderzijds de bescherming van de financiële belangen van de Unie en de bestrijding van fraude; F. overwegende dat het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie in 2012 een “gezamenlijke verklaring” en een uitgebreide reeks grondbeginselen – een “gemeenschappelijke aanpak” (400) – hebben aangenomen om ervoor te zorgen dat de agentschappen op een meer samenhangende en doeltreffende manier te werk gaan en meer verantwoording afleggen; overwegende dat de Commissie zich ertoe heeft verplicht gevolg te geven aan deze overeengekomen aanpak, in voorkomend geval in samenwerking met de agentschappen; G. overwegende dat de instellingen ten volle beseffen dat de gezamenlijke verklaring en de gemeenschappelijke aanpak juridisch niet bindend zijn, maar dat zij, onverminderd de hun toegewezen bevoegdheid inzake de wetgeving en de jaarlijkse begrotingsprocedure, de aanpak in aanmerking zullen nemen bij alle verdere besluiten betreffende de gedecentraliseerde agentschappen van de Unie, telkens na afzonderlijke analyse; Algemeen 1. merkt op dat er drie soorten EU-agentschappen zijn: gedecentraliseerde agentschappen, uitvoerende agentschappen en andere organen; 2. wijst erop dat deze resolutie betrekking heeft op 31 van de 33 gedecentraliseerde agentschappen en 2 van de 4 andere organen (Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT) en Voorzieningsagentschap van Euratom (ESA)); benadrukt dat de begrotings- en kwijtingsprocedures voor twee gedecentraliseerde agentschappen die volledig in hun eigen financiering voorzien, namelijk het Communautair Bureau voor plantenrassen (CPVO) en het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO), respectievelijk worden beheerd door de raad van bestuur van het CPVO en het begrotingscomité van het EUIPO, en niet worden behandeld in deze resolutie; merkt op dat ook de jaarlijkse begrotings- en kwijtingsprocedure van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR) uitsluitend onder de verantwoordelijkheid van het bestuur van de Afwikkelingsraad valt; benadrukt dat moet worden gezorgd voor een efficiënt gebruik van Europese middelen; dringt net als de Rekenkamer aan op een grondige evaluatie van de gedecentraliseerde agentschappen, waarbij ook wordt beoordeeld welke hervormingen doorgevoerd zouden kunnen worden, om een einde te maken aan overbodigheden, de efficiëntie te vergroten en kostenbesparingen te realiseren; vindt het belangrijk dat de bestuursstructuren worden versterkt en dat de agentschappen doeltreffend blijven en kunnen inspelen op veranderende behoeften; 3. wijst op het belang van de kwijtingsprocedure, aangezien deze niet alleen een op de verdragen gebaseerde verplichting is, maar ook bijdraagt aan transparantie, verantwoordingsplicht en een open dialoog over de financiën van de Unie; merkt op dat de kwijtingsprocedure de agentschappen ook de mogelijkheid biedt om hun werk onder de aandacht te brengen en hun toegevoegde waarde voor de Unie en haar burgers te tonen; benadrukt voorts dat de agentschappen antwoorden geven op de vragenlijsten van het Parlement en worden uitgenodigd voor openbare hoorzittingen door de kwijtingsautoriteit, en dat burgers, bedrijven, ngo’s en andere belanghebbenden de mogelijkheid hebben om de vergaderingen te volgen en zich ervan te vergewissen dat de ontvangsten en uitgaven in overeenstemming zijn met de beginselen van goed financieel beheer; 4. is van mening dat het concept van het verlenen van kwijting door een interne kwijtingsautoriteit, zoals in het geval van het EUIPO, het CPVO en de GAR, kan leiden tot een belangenconflict; is van mening dat verlening van kwijting door het Parlement de mogelijkheid van belangenconflicten voorkomt en bijdraagt tot de transparantie en het publieke imago van de agentschappen; 5. is van mening dat, ongeacht het rechtskader, dezelfde beginselen van verantwoordingsplicht en transparantie moeten gelden voor alle EU-gerelateerde organen; 6. herinnert aan punt 58 van de gemeenschappelijke aanpak, dat betrekking heeft op publieke controle door het Parlement van agentschappen die volledig in hun eigen financiering voorzien, en waarin het volgende wordt gesteld: “Onderzocht moet worden in welke mate de democratische verantwoordingsplicht kan worden gewaarborgd van agentschappen die volledig in hun eigen financiering voorzien (dus door de klanten worden gefinancierd); het betreft immers organen van de Unie die belast zijn met de uitvoering van Uniebeleid, maar niet onder een kwijtingsprocedure in de zin van het VWEU vallen. Een mogelijkheid is dat zij het Europees Parlement, de Raad en de Commissie jaarlijks een verslag over de uitvoering van hun begroting voorleggen, en verzoeken of aanbevelingen van het Parlement en de Raad in overweging nemen. ”; 7. wijst erop dat de oprichting of uitbreiding van EU-agentschappen bedoeld is om de capaciteiten van de Unie te versterken, en dat het daarom van cruciaal belang is ervoor te zorgen dat dit proces gepaard gaat met grondige evaluaties en effectbeoordelingen en dat duidelijk wordt aangetoond dat er sprake is van een meerwaarde, zodat lessen kunnen worden getrokken en kan worden overwogen hun mandaat zo nodig te beëindigen; benadrukt dat deze aanpak niet alleen moet zorgen voor betere regelgeving, maar ook de doeltreffendheid, verantwoordingsplicht, transparantie en uniformiteit van het institutionele landschap van de Unie moet verbeteren; 8. wijst erop dat in punt 60 van de gemeenschappelijke aanpak is bepaald dat elk EU-agentschap om de vijf jaar moet worden geëvalueerd; dringt er bij de Commissie op aan te onderzoeken of er verdere synergieën tussen de agentschappen mogelijk zijn en of hun activiteiten verder kunnen worden geformaliseerd, en of het mogelijk is agentschappen met elkaar aanvullende activiteiten te laten fuseren, om zo voor kosteneffectiviteit te zorgen en de functies van de agentschappen te stroomlijnen, met inbegrip van een eventuele herziening van het mandaat wanneer er sprake is van inefficiëntie of overtolligheid; moedigt aan om waar nodig de verval-/herzieningsclausule toe te passen om de efficiëntie te behouden en een optimaal gebruik van de middelen te waarborgen; is van mening dat begrotingsefficiëntie essentieel is voor het goed functioneren van de agentschappen; sluit zich aan bij de aanbeveling van de Rekenkamer aan de Commissie in Speciaal verslag nr. 22/2020 (401) , om meer gebruik te maken van horizontale evaluaties van agentschappen in het kader van de geschiktheidscontroles van de verschillende beleidsterreinen door de Commissie; 9. wijst nogmaals op het belang van transparantie, verantwoordingsplicht en resultaatgericht begroten voor alle EU-agentschappen, met het oog op een doeltreffend financieel beheer; benadrukt dat agentschappen zich strikt aan hun mandaat moeten houden; wijst erop dat het mandaat van sommige agentschappen wellicht versterkt moet worden; dringt aan op versterking van de governancestructuren om overlapping van bevoegdheden te voorkomen en de operationele efficiëntie te verbeteren; 10. wijst erop dat er toereikende middelen nodig zijn om de agentschappen in staat te stellen invulling te geven aan de nieuwe taken die aan hen zijn toegekend uit hoofde van nieuwe wetgeving; 11. benadrukt dat het belangrijk is dat de agentschappen hun aanwezigheid in de media, op internet en op alle sociale media vergroten om het publiek meer bewust te maken van hun werkzaamheden; 12. wijst op de toenemende verwarring die voortvloeit uit het feit dat de namen of acroniemen van agentschappen vaak erg op elkaar lijken; verzoekt de agentschappen waarbij dit speelt na te gaan hoe deze situatie kan worden verbeterd; Governance 13. merkt op dat de gemeenschappelijke aanpak (402) een overzicht geeft van de governancestructuur van de gedecentraliseerde agentschappen; wijst op de vooruitgang die de EU-agentschappen hebben geboekt bij het verbeteren van de structuren voor financieel beheer en bestuur, maar is van mening dat de efficiëntie en verantwoordingsplicht verder moeten worden verbeterd; wijst erop dat de raden van bestuur van alle gedecentraliseerde agentschappen een cruciale rol spelen bij het waarborgen van een goede governance en verantwoordingsplicht; wijst erop dat in de gemeenschappelijke aanpak wordt voorgesteld dat elke raad van bestuur bestaat uit één vertegenwoordiger per lidstaat, twee vertegenwoordigers van de Commissie, één lid dat wordt aangewezen door het Parlement (in voorkomend geval) en een “vrij beperkt” aantal vertegenwoordigers van belanghebbenden (in voorkomend geval), die zij een brede spectrum aan belangen weerspiegelen en dat op transparante wijze worden geselecteerd; 14. merkt op dat de governancestructuur van de gedecentraliseerde agentschappen over het algemeen in hoge mate gelijk is voor alle agentschappen; merkt op dat zij allemaal beschikken over een raad van bestuur en een directeur; merkt op dat negen agentschappen een uitvoerend comité hebben (Cedefop, EUDA, Enisa, ERA, EU-OSHA, Eurofound, Eurojust, FRA, EIT) (403) , terwijl alleen de agentschappen die verband houden met het ruimtevaartprogramma van de Europese Unie een raad voor veiligheidsaccreditatie hebben; merkt voorts op dat een raad van regelgevers of toezichthouders is opgericht door de drie Europese toezichthoudende autoriteiten (Europese Bankautoriteit (EBA), Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) en Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (Eiopa) en twee agentschappen in de eengemaakte markt-cluster (Agentschap van de Europese Unie voor de samenwerking tussen energieregulators (ACER) en het Bureau voor ondersteuning van Berec (Berec‑Bureau)); 15. wijst erop dat de raden van bestuur van Eurofound, Cedefop en EU-OSHA een drieledige structuur hebben; merkt op dat de regering, werkgeversorganisaties en vakbonden van elke lidstaat een vertegenwoordiger hebben afgevaardigd naar elke raad (81 vertegenwoordigers in totaal); merkt op dat de Commissie drie vertegenwoordigers heeft en dat er een onafhankelijke deskundige is (zonder stemrecht) die is benoemd door het Parlement; wijst op de kleinere omvang van de raad van bestuur van de ETF, die bestaat uit 27 vertegenwoordigers van de lidstaten (zonder de sociale partners), drie vertegenwoordigers van de Commissie (die in de raad samen één stem hebben), drie deskundigen die zijn benoemd door het Europees Parlement (tegen één in elk agentschap met een drieledige structuur) en drie vertegenwoordigers van partnerlanden die zijn benoemd door de Commissie (404) ; 16. neemt kennis van de conclusies van de evaluatie van Eurofound, Cedefop, ETF en EU-OSHA met betrekking tot de drieledige governancestructuur (Eurofound, Cedefop en EU-OSHA); merkt op dat de drieledige structuur voordelen biedt zoals vertegenwoordiging, strategische richting en kennisdeling, maar dat de omvang en diversiteit van de raden van bestuur een uitdaging vormen bij het tot stand brengen van compromissen over kernactiviteiten en administratieve besluiten; wijst erop dat in de evaluatie alternatieve governancemodellen worden overwogen waarbij een grotere rol is weggelegd voor de sociale partners; wijst erop dat het mogelijk is om meer te besparen en meer synergieën tot stand te brengen met betrekking tot de activiteiten van deze agentschappen; benadrukt dat er streng financieel toezicht gehouden moet worden op de EU-agentschappen om de kosteneffectiviteit te waarborgen en misbruik van overheidsmiddelen te voorkomen; benadrukt dat de financiering van de agentschappen op verantwoorde wijze en op basis van de behoeften moet plaatsvinden, waarbij bureaucratische rompslomp wordt vermeden en er tegelijkertijd voor wordt gezorgd dat de agentschappen over voldoende middelen beschikken om hun taken uit te voeren; 17. neemt nota van de conclusies van het in februari 2024 gepubliceerde verslag over de evaluatie van Verordening (EU) 2019/1896 betreffende de Europese grens- en kustwacht, met inbegrip van een evaluatie van het permanente korps (405) en de daarin opgenomen bevindingen dat de verordening geschikt wordt geacht voor het beoogde doel; merkt op dat de verordening een kader biedt voor doeltreffend grensbeheer, maar dat er nog uitdagingen zijn op het gebied van bestuur, verantwoordingsplicht en efficiëntie; wijst erop dat de governancestructuur moet worden aangepast om Frontex in staat te stellen zijn mandaat volledig uit te voeren, onder meer door te zorgen voor een evenwichtige vertegenwoordiging in de raad van bestuur, de interne besluitvormingsprocessen te stroomlijnen en overlappende verantwoordelijkheden te voorkomen; is ingenomen met de nieuwe organisatiestructuur die de raad van bestuur in november 2023 heeft goedgekeurd als stap in de richting van verbetering van de governance, de strategische coördinatie en de toewijzing van middelen; wijst op de administratieve ondoelmatigheden die in het evaluatieverslag aan het licht zijn gekomen, met name wat betreft vergoedingsprocedures en bureaucratische belemmeringen waarmee de lidstaten worden geconfronteerd bij de inzet van personeel voor Frontex; verzoekt de Commissie na te gaan hoe deze processen kunnen worden vereenvoudigd om onnodige lasten voor de nationale autoriteiten te verminderen; wijst op het belang van de uitvoering van de aanbevelingen uit het jaarverslag van de grondrechtenfunctionaris; neemt nota van de geboekte vooruitgang, maar roept Frontex op de transparantie te blijven vergroten, volledig mee te werken aan onderzoeken en maatregelen uit te voeren om de bescherming van de grondrechten waarborgen bij al zijn activiteiten te waarborgen; 18. benadrukt dat een evenwichtige benadering, waarbij doeltreffende grenscontroles worden gecombineerd met krachtige waarborgen inzake mensenrechten, essentieel is om een veilig Schengengebied en een geloofwaardig EU-kader inzake migratiebeheer te waarborgen; wijst daarom nogmaals op het belang van structurele en permanente opleiding op het gebied van grondrechten voor functionarissen van het permanente korps (Frontex), om ervoor te zorgen dat zij zich bewust zijn van en voldoen aan de relevante verplichtingen en normen op het gebied van de grondrechten, het internationaal recht inzake de mensenrechten en het humanitair recht (406) ; wijst bovendien op het belang van het melden van schendingen van grondrechten wanneer men daarvan getuige is, door middel van het doen van een melding van een ernstig incident (Serious Incident Report (SIR)); Financieel en begrotingsbeheer 19. merkt op dat de totale definitieve ontvangsten voor 2023 (na gewijzigde begrotingen) voor de 33 agentschappen van de EU die aan bod komen in deze resolutie, als volgt waren uitgesplitst (vergeleken met de cijfers voor 2022) (407) : Ontvangsten 2023 in euro’s Ontvangsten 2022 in euro’s ∆ ACER € 29 582 967 € 24 827 843 19,15 % Berec-Bureau € 7 697 265 € 7 428 456 3,62 % CdT (408) € 47 140 900 € 48 721 800 -3,24 % CEDEFOP € 20 140 610 € 18 434 420 9,26 % CEPOL € 14 211 723 € 13 805 510 2,94 % EASA (409) € 169 665 375 € 163 367 860 3,85 % EBA € 52 672 002 € 50 315 014 4,68 % ECDC € 102 526 724 € 112 796 588 -9,10 % ECHA € 123 280 140 € 116 981 740 5,38 % EEA € 76 114 130 € 92 863 021 -18,04 % EFCA € 30 862 554 € 35 734 297 -13,63 % EFSA € 148 954 729 € 134 773 287 10,52 % EIGE € 9 358 919 € 8 432 920 10,98 % EIOPA € 36 714 492 € 34 571 120 6,20 % EIT € 367 607 241 € 448 920 650 -18,11 % ELA € 39 973 330 € 34 689 842 15,23 % EMA € 448 603 000 € 421 815 000 6,35 % EUDA (EMCDDA) € 22 082 074 € 18 839 136 17,21 % EMSA € 111 954 231 € 115 807 270 -3,33 % ENISA € 25 183 495 € 39 207 625 -35,77 % ERA € 38 532 447 € 33 983 956 13,38 % ESA € 258 160 € 167 000 54,59 % ESMA € 72 509 657 € 68 068 551 6,52 % ETF € 28 542 956 € 25 051 848 13,94% EUAA € 170 135 127 € 168 842 192 0,77 % EU-LISA € 300 524 142 € 296 508 265 1,35 % EU-OSHA € 17 038 950 € 16 405 100 3,86 % EUROFOUND € 25 369 931 € 22 438 000 13,07 % EUROJUST € 59 324 460 € 49 086 843 20,86 % EUROPOL € 212 925 809 € 197 759 722 7,67 % EUSPA € 76 922 866 € 65 392 492 17,63 % FRA € 26 191 031 € 25 857 952 1,29 % FRONTEX € 829 352 752 € 693 122 858 19,65 % TOTAAL € 3 741 954 189 € 3 605 018 178 3,80 % 20. benadrukt dat de stijging van de ontvangsten tussen 2022 en 2023 bij sommige agentschappen aanzienlijk was, met 54,59 % voor ESA, 20,86 % voor Eurojust, 19,65 % voor Frontex en 19,15 % voor ACER; verwelkomt de verhoging van de financiering voor de rechtshandhavingsagentschappen; 21. merkt op dat de stijging bij ESA voornamelijk toe te schrijven is aan de verdere ontwikkeling van het IT-systeem NOEMI (“Nuclear Observatory and ESA Management of Information”) en de verlening van boekhoudkundige diensten aan het agentschap; bij Eurojust is de stijging voornamelijk toe te schrijven aan de extra middelen die nodig zijn om de taken uit te voeren die erbij zijn gekomen als gevolg van drie voorstellen van de Commissie voor een verordening, en de bijzonder ernstige gevolgen van de inflatie (410) ; bij Frontex heeft de verhoging van de begroting tot doel de opbouw van het permanente korps van grenswachters voort te zetten, met inbegrip van uitrusting (411) ; in het geval van ACER is de stijging voornamelijk toe te schrijven aan de extra taken die zijn gedelegeerd in de geplande herziene verordeningen inzake energie-infrastructuur en vermindering van de methaanemissies (412) , de bijbehorende jaarlijkse beloningsindexering, hogere juridische kosten en een hogere begrotingstoewijzing op basis van vergoedingen voor specifieke projecten; 22. neemt nota van het antwoord op de schriftelijke vraag waarin is aangegeven dat de overdrachten van Frontex (45 % in 2023) verband houden met zijn operationele cyclus, die niet samenvalt met het kalenderjaar en niet eenvoudig kan worden aangepast aangezien deze betrekking heeft op alle lidstaten; is zich ervan bewust dat de politieke prioriteiten van de Commissie en de verwachtingen van de burgers van de Unie op het gebied van veiligheid worden aangevoerd als argumenten om de begroting voor Frontex te verhogen; benadrukt dat het van essentieel belang is te zorgen voor voldoende middelen om Frontex in staat te stellen doeltreffend te functioneren, en tegelijkertijd voortdurend te toetsen of de begroting van Frontex aan zijn doel beantwoordt en resultaten oplevert; acht het noodzakelijk om toezicht te houden op de voortgang met betrekking tot de absorptiecapaciteit van het agentschap, met name door de aanwerving van grens- en kustwachtpersoneel, en benadrukt het belang van een goede planning om de effectiviteit ervan te waarborgen; verzoekt daarnaast het netwerk van EU-agentschappen om met de agentschappen en de Rekenkamer samen te werken om een gestandaardiseerde presentatie van overdrachten te ontwikkelen die beter is afgestemd op het beginsel van jaarperiodiciteit van het Financieel Reglement; 23. herinnert eraan dat de meeste agentschappen van de Unie volledig worden gefinancierd door bijdragen uit de EU-begroting; merkt echter op dat sommige agentschappen geheel of gedeeltelijk worden gefinancierd uit alternatieve inkomstenbronnen, zoals certificaten, vergunningen, registraties van stoffen, bijdragen, het verzamelen van gegevens, markttoezicht, supervisie en andere diensten, zoals de levering van vertalingen en terminologie door het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie (CdT); 24. wijst met name op het volgende: 25. merkt op dat voor 2023 de financieringsbronnen van de agentschappen die in hun eigen financiering voorzien en die worden behandeld in deze resolutie, als volgt waren uitgesplitst: Ontvangsten 2023 in euro’s EU-subsidie % Eigen inkomsten % Overige ACER € 29 576 964 € 19 418 599 66 % € 10 158 245 34 % € 120 CDT € 47 140 900 € 0 0 % € 46 295 800 98 % € 845 100 EASA € 169 665 375 € 44 329 433 26 % € 120 937 434 71 % € 4 398 508 EBA € 52 672 002 € 19 428 306 37 % € 31 479 331 60 % € 1 764 364 ECHA € 123 280 140 € 81 274 568 66 % € 33 107 484 27 % € 8 898 088 EIOPA € 36 714 492 € 13 470 715 37 % € 22 086 958 60 % € 1 156 819 EMA € 448 603 000 € 50 027 000 11 % € 398 209 000 89 % € 367 000 ERA € 38 532 447 € 27 418 274 71 % € 10 312 858 27 % € 801 315 ESMA € 72 509 657 € 18 588 578 26 % € 52 224 114 72 % € 1 696 965 TOTAAL € 1 018 694 977 € 273 955 473 € 724 811 224 € 19 928 279 26. neemt kennis van de opmerking van de Rekenkamer dat het Agentschap van de Europese Unie voor de samenwerking tussen energieregulators (ACER), het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA), het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA), het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA), het Spoorwegbureau van de Europese Unie (ERA) en de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) wettelijk verplicht zijn de kosten van uit eigen ontvangsten gefinancierde activiteiten vast te stellen en hiervoor afzonderlijk verantwoording af te leggen; merkt op dat deze agentschappen over systemen beschikken om aan deze eis te voldoen en merkt op dat bepaalde agentschappen, zoals het EMA, het EASA en ERA, verder gaan dan deze vereisten; 27. merkt op dat in de oprichtingsverordeningen voor de drie Europese toezichthoudende autoriteiten (EBA, Eiopa en ESMA – met uitzondering van activiteiten die met toezichtvergoedingen worden gefinancierd) is bepaald dat de bijdragen die zij van de nationale bevoegde autoriteiten ontvangen, aanvankelijk 60 % van hun begroting moeten uitmaken, terwijl de resterende 40 % afkomstig is van de EU-begroting; merkt op dat deze regeling de weerslag vormt van de mix van regelgevende taken, die zich lenen voor EU-financiering, en toezichthoudende convergentietaken, die zich lenen voor bijdragen van de nationale bevoegde autoriteiten, in de mandaten van de drie autoriteiten; benadrukt dat door het ontbreken van een duidelijke afbakening in de oprichtingsverordeningen tussen de activiteiten die uit de twee bronnen worden gefinancierd, deze autoriteiten geen onderscheid maken tussen de kosten die worden gedekt door de EU-begrotingssubsidie en degene die worden gedekt door nationale bijdragen; 28. verzoekt de EBA, Eiopa en ESMA de capaciteit te ontwikkelen om de kosten van activiteiten die elk van hun eigen inkomstenstromen genereren, vast te stellen en hiervoor afzonderlijk verantwoording af te leggen, ter verbetering van hun besluitvorming en van de kwaliteit van de informatie die zij aan belanghebbenden verstrekken over de tekorten of overschotten die dergelijke activiteiten opleveren; 29. merkt op dat het CdT over een systeem beschikt om de kosten van elke activiteit en elk product dat zijn eigen inkomsten genereert, te monitoren, zodat het winst of verlies kan berekenen; benadrukt dat in 2023 voor 10 van de 17 belangrijkste producten van het CdT in totaal 3,4 miljoen EUR aan verliezen werd opgetekend; 30. benadrukt dat het CdT in zeven van de tien afgelopen jaren een begrotingstekort had en in zes jaren een boekhoudkundig verlies, als gevolg van dalende bedrijfsvolumes; neemt er nota van dat het CdT, om de daling van de bedrijfsvolumes aan te pakken, gebruik heeft gemaakt van een speciale reserve die in 2011 is ingesteld om begrotings- en prijsstabiliteit te waarborgen; merkt op dat deze reserve een piek bereikte van 15,6 miljoen EUR in 2014 en vervolgens daalde tot 10,3 miljoen EUR in 2022 en 8,9 miljoen EUR in 2023; is zich ervan bewust dat, zodra de reserve volledig is uitgeput, eventuele verdere tekorten moeten worden gedekt door EU-begrotingssubsidies, zoals bepaald in de oprichtingsverordening van het CdT; verzoekt het CdT aan de kwijtingsautoriteit verslag uit te brengen over zijn plannen om de risico’s voor de bedrijfscontinuïteit te beperken; 31. merkt op dat de agentschappen hun financiële verslaglegging en internecontrolemechanismen moeten verbeteren; verzoekt de agentschappen om jaarlijks een gedetailleerde uitsplitsing van de uitgaven te verstrekken, met inbegrip van uitgesplitste gegevens van externe overeenkomsten, consultancydiensten en onderaannemers; wijst op de noodzaak van realtime digitale verslagleggingsinstrumenten die het financieel toezicht en de verantwoordingsplicht ten aanzien van het Europees Parlement en het publiek verbeteren; moedigt verdere vooruitgang op het gebied van controle-aanbevelingen aan; De belangrijkste door de Rekenkamer vastgestelde risico’s 32. neemt nota van de conclusie van de Rekenkamer in haar jaarverslag over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2023 (“het verslag van de Rekenkamer”) dat de resultaten van de door de Rekenkamer uitgevoerde controle vergelijkbaar waren met die van het jaar daarvoor (2022), waarbij tekortkomingen in openbare aanbestedingsprocedures nog steeds de belangrijkste bron van onregelmatige betalingen waren; 33. maakt uit het verslag van de Rekenkamer op dat er, net als in 2022, over het geheel genomen een laag risico bestond wat betreft de betrouwbaarheid van de rekeningen van de agentschappen, die opgesteld werden door het toepassen van de door de rekenplichtige van de Commissie vastgestelde boekhoudregels, die gebaseerd zijn op internationaal aanvaarde boekhoudnormen; 34. benadrukt dat volgens de Rekenkamer het algemene risico voor de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende ontvangsten bij de rekeningen voor de meeste agentschappen laag is, en middelgroot voor de agentschappen die gedeeltelijk zelffinancierend zijn, waarop specifieke verordeningen van toepassing zijn voor het innen van vergoedingen en andere bijdragen aan de ontvangsten, zoals ook in 2022 het geval was; 35. merkt op dat volgens het verslag van de Rekenkamer het risico voor de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende betalingen bij de rekeningen van de agentschappen over het algemeen middelhoog is, maar uiteenloopt van laag tot hoog, afhankelijk van de specifieke begrotingstitels; merkt op dat de Rekenkamer van oordeel is dat het risico bij titel I (Personeelsuitgaven) over het algemeen laag is, dat bij titel II (Administratieve uitgaven) het risico middelhoog is en dat bij titel III (Operationele uitgaven) het risico varieert van laag tot hoog, afhankelijk van het agentschap in kwestie en de aard van de operationele uitgaven; wijst erop dat de Rekenkamer de risico’s in verband met titel III vergelijkbaar acht met die in verband met titel II, maar dat het effect in het kader van titel III groter wordt geacht omdat het daar gaat om veel hogere bedragen; 36. is bezorgd over het feit dat de Rekenkamer voor het zesde jaar op rij van oordeel is dat het risico voor goed financieel beheer middelhoog is en daarbij aangeeft dat de meeste problemen werden vastgesteld in verband met openbare aanbestedingsprocedures waarbij de best mogelijke prijs-kwaliteitsverhouding niet werd gewaarborgd; 37. merkt op dat de Rekenkamer het risico voor het begrotingsbeheer laag acht en dat uit controles van de Rekenkamer bleek dat de overdracht van vastgelegde kredieten hoog was; 38. merkt op dat, volgens het verslag van de Rekenkamer, de belangrijkste problemen in de agentschappen de volgende waren: i) tekortkomingen in openbare aanbestedingen, die de grootste bron van onregelmatige betalingen blijven; ii) uitdagingen op het gebied van begrotingsbeheer, zoals buitensporige overdrachten en laattijdige betalingen; iii) tekortkomingen in de interne controle, met name bij het waarborgen van de naleving van de financiële regels en procedurele richtsnoeren; Overzicht van de controleresultaten 39. merkt op dat de Rekenkamer controleoordelen zonder beperking heeft afgegeven over de betrouwbaarheid van de rekeningen van alle agentschappen; merkt op dat de Rekenkamer controleoordelen zonder beperking heeft afgegeven over de wettigheid en regelmatigheid van de ontvangsten die ten grondslag liggen aan de rekeningen van alle agentschappen; stelt echter vast dat de Rekenkamer weliswaar controleoordelen zonder beperking heeft afgegeven over de wettigheid en de regelmatigheid van de onderliggende betalingen bij de rekeningen van de meeste agentschappen, maar niet voor de volgende vier agentschappen: het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT), de Europese Arbeidsautoriteit (ELA), het Agentschap van de Europese Unie voor cyberbeveiliging (Enisa) en het Agentschap van de Europese Unie voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen (eu-LISA); 40. merkt op dat de beperking voor het EIT verband houdt met onregelmatige subsidiebetalingen, waar het EIT een controle achteraf uitvoerde van een steekproef van 174 kostenposten; merkt op dat het EIT bepaalde kosten met betrekking tot 27 kostenposten verwierp en dat de Rekenkamer nog eens drie kostenposten heeft geïdentificeerd waarvoor het EIT niet kon aantonen dat de begunstigden hadden voldaan aan de essentiële voorwaarden van de subsidieovereenkomst, met als gevolg een totaal geraamd bedrag aan onregelmatige subsidiebetalingen van 12,2 miljoen EUR, wat overeenkomt met een geschat foutenpercentage van 3,4 %; merkt op dat het EIT een van de door de Rekenkamer gemelde fouten, die drie kostenposten betreft die naar zijn mening voor vergoeding in aanmerking komen, niet aanvaardt; merkt voorts op dat het door de Rekenkamer gerapporteerde geschatte foutenpercentage zonder dit geval volgens het EIT onder de materialiteitsdrempel van 2 % zou liggen, wat zou leiden tot een positief oordeel van de accountant over de wettigheid en regelmatigheid van de betalingen van het EIT; 41. betreurt dat de beperking in het geval van ELA betrekking heeft op in 2023 verrichte betalingen ten bedrage van 1,6 miljoen EUR, wat neerkomt op 3,8 % van de totale beschikbare betalingskredieten; merkt op dat dit bedrag 1,3 miljoen EUR omvat in verband met een overeenkomst die in het controleverslag van 2022 als onregelmatig werd beschouwd omdat de gegunde waarde de vastgestelde maximale contractwaarde overschreed, alsmede 0,3 miljoen EUR in verband met tekortkomingen in de controles vooraf op het gebied van de uitvoering van overeenkomsten; neemt kennis van het antwoord van ELA waarin wordt uitgelegd dat de onregelmatige overeenkomst in februari 2024 is geëindigd en dat zij is vervangen door een nieuwe kaderovereenkomst die in november 2023 is gesloten; neemt kennis van het besluit van ELA om de onregelmatige overeenkomst tijdelijk voort te zetten om risico’s te beperken, haar reputatie te beschermen en te zorgen voor ononderbroken dienstverlening, zodat zij haar activiteiten op consistente wijze kan handhaven en geplande activiteiten kan uitvoeren totdat de nieuwe overeenkomst van kracht is geworden; 42. merkt op dat de beperking in het geval van Enisa betrekking heeft op in 2023 verrichte onregelmatige betalingen voor een totaalbedrag van 1,8 miljoen EUR, wat neerkomt op 4,1 % van de totale beschikbare betalingskredieten voor 2023; wijst erop dat Enisa in augustus 2022 nog eens 15 miljoen EUR op zijn begroting heeft ontvangen om de lidstaten meer steun op het gebied van cyberbeveiliging te verlenen na de Russische invasie van Oekraïne; merkt voorts op dat Enisa in september 2022 een aanbestedingsprocedure met 28 percelen heeft ingeleid en vervolgens 28 afzonderlijke kaderovereenkomsten heeft ondertekend ter waarde van 14,4 miljoen EUR; is zich ervan bewust dat de raad van bestuur begin 2023 bij wijze van uitzondering tijdelijk is afgeweken van zijn financiële regels om tegemoet te komen aan herziene verzoeken van de lidstaten om ondersteuning op het gebied van cyberbeveiliging; neemt nota van het antwoord van Enisa dat de beslissing van de raad van bestuur een uitzondering vormde (beperkt in tijd en toepassingsgebied) om te reageren op een specifieke uitzonderlijke situatie in een uiterst moeilijke internationale context; merkt op dat deze uitzondering naar behoren is geregistreerd in overeenstemming met het interne controlekader van Enisa en dienovereenkomstig is gemeld in het geconsolideerde jaarlijkse activiteitenverslag voor 2023; 43. merkt op dat de beperking in het geval van eu-LISA betrekking heeft op in 2023 verrichte onregelmatige betalingen ten bedrage van 12,6 miljoen EUR, wat neerkomt op 3,2 % van de totale beschikbare betalingskredieten, waarvan 2,7 miljoen EUR voor contracten die in 2023 zijn gecontroleerd en 9,9 miljoen EUR voor contracten die in het controleverslag over 2022 als onregelmatig zijn beoordeeld; 44. stelt met bezorgdheid vast dat over de wettigheid en regelmatigheid van de betalingen van eu-LISA steeds weer een oordeel met beperking wordt afgegeven, als gevolg van aanhoudende kwesties die de Rekenkamer sinds 2020 in zijn verslagen aan de orde stelt; neemt kennis van de opmerking van de Rekenkamer dat het merendeel van de overeenkomsten die fouten vertonen, in 2023 afgelopen is of door eu-LISA beëindigd is; 45. merkt op dat de basis voor een oordeel met beperking (eu-LISA) in 2023 de volgende onregelmatigheden omvatte: 46. uit zijn diepe bezorgdheid over het feit dat er eens te meer problemen zijn vastgesteld met aanbestedingen, met als gevolg een oordeel met beperking voor het vierde jaar op rij, en dringt er bij eu-LISA op aan onmiddellijk corrigerende maatregelen te nemen om deze problemen aan te pakken en te voorkomen in toekomstige praktijken op het gebied van financieel beheer en aanbestedingen, teneinde te zorgen voor volledige naleving van het Financieel Reglement; dringt erop aan het Europees Parlement vóór 30 juni 2025 op de hoogte te brengen van de vooruitgang in deze kwestie; 47. is ingenomen met het feit dat de Rekenkamer tijdens de hoorzitting (413) heeft erkend dat ondanks het oordeel voor 2023 (eu-LISA) de vastgestelde tekortkomingen worden aangepakt en er verbeteringen zijn geconstateerd; 48. benadrukt dat in het Financieel Reglement weliswaar geen maxima voor overdrachten zijn vastgesteld, maar dat terugkerende en buitensporige niveaus van overdrachten het begrotingsbeginsel van jaarperiodiciteit ondermijnen en wijzen op structurele problemen in het begrotingsproces en de uitvoeringscyclus; merkt op dat bij 14 agentschappen (Enisa, Eurofound, EIGE, eu-LISA, EMA, Euspa, ELA, FRA, EFCA, ECDC, EU-OSHA, ACER, Frontex en ESA) het niveau van overdrachten voor alle begrotingstitels samen hoger is dan 15 %; merkt op dat in het geval van Frontex en het ESA de overdrachten respectievelijk meer dan 40 % en 50 % bedragen; 49. herinnert eraan dat het regelgevingskader voorschrijft dat agentschappen hun betalingen verrichten binnen specifieke termijnen; merkt op dat het niet naleven van deze termijnen ertoe kan leiden dat schuldeisers recht hebben op achterstandsrente; merkt op dat de Rekenkamer voor het jaar 2023 weliswaar meldt dat het totale bedrag aan achterstandsrente niet van materieel belang was, maar dat het opmerkelijk is dat negen agentschappen (ACER, ECDC, EEA, EMCDDA, Enisa, ERA, EU-OSHA, Eurojust en Frontex) vaak hun betalingstermijnen niet naleefden; verzoekt de betrokken agentschappen ervoor te zorgen dat de wettelijke betalingstermijnen in acht worden genomen; benadrukt dat hoewel het bedrag aan achterstandsrente gering was, de hoge frequentie van vertraagde betalingen negatieve gevolgen kan hebben voor de reputatie van de agentschappen; 50. wijst erop dat de Rekenkamer toelichtende paragrafen heeft opgenomen om een in de rekeningen vermelde of openbaargemaakte aangelegenheid te onderstrepen die zo belangrijk is dat deze van fundamenteel belang is voor het goed begrip van de rekeningen of de onderliggende ontvangsten of betalingen; merkt voorts op dat de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 2023 gebruik heeft gemaakt van toelichtende paragrafen voor de volgende agentschappen in deze resolutie: CdT, EBA, EIT, EMA, ERA, ESMA, Eurojust, eu-LISA en Frontex; 51. herinnert eraan dat het CdT in zijn jaarrekening informatie verstrekt over de daling van de operationele inkomsten, die een negatieve invloed heeft gehad op zijn economische resultaten; 52. vestigt de aandacht op informatie in de jaarrekening van ERA en Eurojust met betrekking tot de uitvoering van SUMMA (414) ; merkt op dat technische kwesties gedurende heel 2023 bleven bijdragen tot een stijging van het aantal betalingsachterstanden (50 % in 2023) en van gevallen van niet-naleving bij Eurojust; merkt op dat ERA tijdens het eerste kwartaal technische problemen heeft ondervonden, hoewel er aanzienlijke verbeteringen zijn gerealiseerd ten opzichte van 2022; 53. merkt op dat in de rekeningen van ESMA en de EBA melding wordt gemaakt van onzekerheid over de uitkomst van een rechtszaak (415) ; neemt kennis van het feit dat ESMA formeel in kennis is gesteld van een rechtszaak in verband met een gezamenlijke aanbestedingsprocedure waaraan, afgezien van ESMA, drie andere EU-agentschappen (EBA, Eiopa en ERA) hebben deelgenomen; merkt op dat de procedure heeft geresulteerd in een kaderovereenkomst ter waarde van 40,2 miljoen EUR en dat ESMA en de EBA eind 2023 specifieke overeenkomsten hebben ondertekend voor een totaalbedrag van 2 185 226 EUR voor ESMA en 6 306 786 EUR voor de EBA; 54. is bezorgd over het feit dat de deelnemer verzoekt om nietigverklaring van een aanbestedingsbesluit en om een financiële compensatie van 400 000 EUR tot 3,5 miljoen EUR; merkt op dat het management van zowel ESMA als de EBA vanwege de vroege fase van de procedure niet in staat is een betrouwbare raming te geven van de potentiële kosten die uit de zaak zullen voortvloeien (416) ; 55. vestigt de aandacht op de bekendmaking in de rekeningen van ESMA van een waardevermindering van 368 300 EUR, die overeenkomt met uitstaande vergoedingen van entiteiten uit derde landen die onder toezicht staan; merkt op dat de waardevermindering verband houdt met het feit dat de verordening Europese marktinfrastructuur (European Market Infrastructure Regulation (EMIR)) ESMA niet voorziet van een doeltreffend mechanisme om de inning van uitstaande vergoedingen van buiten de EU af te dwingen; is ingenomen met het feit dat de recente overeenkomst tussen de medewetgevers om de verordening te wijzigen (EMIR 3) ESMA voortaan de mogelijkheid biedt om de erkenning in te trekken van onder toezicht staande entiteiten uit derde landen die hun vergoedingen niet betalen; 56. merkt op dat de rekeningen van de EBA vermeldingen bevatten van de aanzienlijke gevolgen van de verordening betreffende digitale operationele weerbaarheid (DORA) en de verordening betreffende cryptoactivamarkten (MiCA-verordening) met betrekking tot de niet-gefinancierde middelen die nodig zijn om de desbetreffende taken vast te stellen en een passend toezichts- en controlebeleid uit te voeren, wat allemaal in 2023 moest gebeuren voordat met de inning van vergoedingen kon worden begonnen; neemt er nota van dat de EBA middelen moest overhevelen naar deze voorbereidende activiteiten; 57. neemt er nota van dat de rekening van het EIT aannames bevatten die zijn toegepast voor de raming van de operationele kosten (subsidie-uitgaven), welke worden toegerekend en in de balans gepresenteerd als een afnemende post van de voorfinancieringsactiva; herinnert eraan dat de aangroei van subsidie-uitgaven een belangrijke raming is die inherente onzekerheden met zich meebrengt; 58. merkt op dat het EMA in zijn jaarrekening belangrijke informatie verschaft over zijn voormalige kantoor in Londen en over de onzekerheden die zijn ontstaan door de faillissementsaanvraag door de moedermaatschappij van de onderhuurder; stelt met bezorgdheid vast dat het EMA aansprakelijk zou kunnen worden gesteld voor het volledige bedrag dat uit hoofde van de hoofdhuurovereenkomst verschuldigd is; merkt op dat het maximale bedrag, met inbegrip van verschuldigde gemeentebelasting, dat door het EMA moet worden betaald ingeval het pand leeg blijft staan voor de resterende duur van de huurovereenkomst, 550 miljoen EUR beloopt; merkt op dat het EMA momenteel onderhandelt met het Britse filiaal van de groep over de voorwaarden van de onderverhuur en dat het EMA in het kader van deze onderhandelingen heeft ingestemd met het uitstel van de huurbetalingen voor de eerste twee kwartalen van 2024 en met de verlaging van de huur van de onderhuurder vanaf 1 januari 2024; merkt op dat het EMA in verband hiermee een voorziening heeft getroffen voor een verlieslatend contract ten bedrage van 131,4 miljoen EUR; neemt er nota van dat de onderhuurder van het EMA heeft voldaan aan zijn contractuele verplichtingen voor het jaar 2023, met huurbetalingen voor de periode tot en met 31 december 2023 en dringt er bij het EMA en de Commissie op aan om een duurzame oplossing voor de beëindiging van de overeenkomst en alle ermee gepaard gaande verplichtingen te vinden vóór de volgende kwijtingsprocedure in 2024; 59. merkt op dat de rekeningen van eu-LISA een toelichting bevatten over de financiële situatie van een belangrijke contractant met twee actieve kaderovereenkomsten; merkt op dat eu-LISA twee actieve kaderovereenkomsten heeft met een contractant die lid is van een consortium en dat deze contractant zijn moederonderneming in de contracten heeft vervangen en verantwoordelijk is voor de invoering en het onderhoud van het inreis-/uitreissysteem (Entry Exit System (EES)) en voor het leveren van diensten in het kader van het Transversal Operational Framework perceel 1; neemt kennis van het feit dat de uitstaande bedragen waarvoor contracten zijn gesloten respectievelijk 97,5 miljoen EUR en 41 miljoen EUR bedragen; merkt op dat eu-LISA, om potentiële risico’s in verband met de financiële levensvatbaarheid van de moederonderneming aan te pakken, de financiële gezondheid van de contractant nauwlettend monitort met behulp van onafhankelijke risicobeoordelingsinstrumenten en directe zoekopdrachten; merkt op dat eu-LISA daarnaast regelmatig de voortgang van activa in ontwikkeling beoordeelt om ervoor te zorgen dat er geen negatieve gevolgen zijn voor zijn mandaat, en proactief is bij het beheren en beperken van risico’s in verband met verstoringen van de toeleveringsketen binnen de grenzen van de financiële regels (417) ; 60. herinnert aan de terugkerende verschillende benaderingen van Frontex en de Rekenkamer met betrekking tot de berekening van de bijdragen van de met de Schengenruimte geassocieerde landen (Schengen Associated Countries, SAC) aan de begroting van Frontex; neemt er nota van dat de Rekenkamer de interpretatie van Frontex onjuist acht, omdat deze ertoe heeft geleid dat de SAC ongeveer 3,5 miljoen EUR (7 %) minder bijdragen aan de begroting van Frontex dan zij op grond van de omvang van hun economieën in verhouding tot de economie van de EU zouden moeten bijdragen; neemt er nota van dat de rekenplichtige ad interim de situatie heeft onderzocht en, net als de raad van bestuur, van mening is dat Frontex de huidige berekeningsmethode met betrekking tot de bijdrage van de SAC aan de begroting van Frontex niet hoeft te herzien (418) ; neemt kennis van het follow-upverslag van Frontex naar aanleiding van het kwijtingsverslag 2022, waarin wordt gesteld dat het agentschap niet voornemens is de voor deze berekeningen gebruikte methodologie te wijzigen; verzoekt het agentschap aan de kwijtingsautoriteit verslag uit te brengen met een gedetailleerde toelichting op de bij deze berekeningen gebruikte methodologie; Prestaties 61. merkt op dat de gemeenschappelijke aanpak voor gedecentraliseerde agentschappen het concept van kernprestatie-indicatoren (KPI’s) introduceert om de prestaties van de agentschappen beter te volgen; 62. merkt bovendien op dat volgens de door de Commissie ontwikkelde routekaart (419) de KPI’s moeten worden ontwikkeld met betrekking tot de werkzaamheden van zowel het agentschap als zijn directeur; merkt bovendien op dat de Commissie ook heeft voorgesteld modellen te ontwikkelen voor het jaarlijkse werkprogramma of de evaluatie; 63. wijst erop dat de agentschappen en de Commissie volgens de routekaart jaarlijks KPI’s moeten ontwikkelen, die daarom van jaar tot jaar moeten veranderen, waardoor het moeilijk wordt de prestaties van het agentschap over een langere periode te volgen, aangezien sommige KPI’s mogelijk niet over meerdere jaren worden gevolgd; 64. beveelt aan dat de agentschappen actie ondernemen om te voldoen aan nog uitstaande indicatoren of indicatoren waarvoor vertraging werd opgelopen, en hun KPI’s regelmatig aan te passen teneinde de prestaties te verbeteren; 65. onderstreept dat de richtsnoeren van de Commissie (420) voor de KPI’s voor directeuren van gedecentraliseerde EU-agentschappen volledig gericht zijn op de prestaties van de directeuren van de agentschappen, d.w.z. voornamelijk op het begrotings- en personeelsbeheer, en niet worden gebruikt om een beoordeling te geven van de resultaten of van de efficiëntie en doeltreffendheid van de verrichtingen in het kader van de mandaten van de agentschappen (421) ; 66. benadrukt bovendien dat, aangezien er geen standaardaanpak bestaat voor het presenteren van de KPI’s in de jaarlijkse activiteitenverslagen (JAV’s) van de agentschappen, het moeilijk is om een overzicht te krijgen van de stand van zaken met betrekking tot de prestaties van elk agentschap; 67. onderstreept dat, op basis van de conclusies van de Rekenkamer, de KPI’s niet bijdragen tot het volgen van de prestaties van de agentschappen op het gebied van verrichtingen en financieel en personeelsbeheer; 68. roept op tot een onafhankelijke prestatiebeoordeling van alle agentschappen om na te gaan of activiteiten daadwerkelijk afgestemd zijn op de prioriteiten van het Uniebeleid en tastbare resultaten opleveren; dringt aan op de invoering van op prestaties gebaseerde begrotings- en efficiëntiebenchmarks om een optimale toewijzing van middelen en effectgerichte governance te garanderen; 69. verwelkomt het feit dat het ECHA in samenwerking met de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) stappen heeft gezet om het beginsel van “één stof - één beoordeling” te bevorderen, met als doel voor meer coherentie te zorgen bij de beoordeling van de gevaren en risico’s van werkzame stoffen; verzoekt de agentschappen zich te blijven inzetten voor samenwerking met andere agentschappen van de Unie en internationale organisaties, alsook voor de dialoog met belanghebbenden en burgers; 70. herinnert aan het nultolerantiebeleid van de Unie ten aanzien van illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij (IOO-visserij) en wijst erop dat het Europees Bureau voor visserijcontrole (EFCA) een essentiële bijdrage levert aan de uitvoering van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB), met name in verband met visserijcontrole en de bestrijding van IOO-visserij; 71. wijst op de primaire verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de controle van visserijactiviteiten, terwijl de taken van het Bureau beperkt zijn tot ondersteuning, coördinatie en het verlenen van hulp op dit gebied aan de lidstaten; verzoekt het Bureau de lidstaten te ondersteunen bij het monitoren en vaststellen van ernstige inbreuken inzake dwangarbeid en bij het geven van adequate opleidingen over deze ernstige inbreuken aan inspecteurs; 72. verzoekt Euspa om inspanningen te blijven leveren als hoofdrolspeler bij de uitvoering van het EU-ruimtevaartprogramma, en de industriële basis, het concurrentievermogen en innovatie in de Unie te versterken; spoort ertoe aan om Europese aanbestedingen te prioriteren, met name op gebieden die kritiek zijn voor de veerkracht, de strategische autonomie en de soevereiniteit van de Unie; benadrukt de essentiële rol van Galileo en de publiek gereguleerde dienst ervan inzake veiligheid en defensie van de Unie, naast de kortetermijnvoordelen van GOVSATCOM en de strategische waarde op lange termijn van IRIS 2 ; wijst erop dat de initiatieven van de Unie met betrekking tot het defensie- en veiligheidsvermogen gebruik moeten maken van de deskundigheid en infrastructuur van de ruimtevaartsector van de Unie om onnodige duplicatie te voorkomen; 73. neemt kennis van de nieuwe routekaart voor interoperabiliteit; wijst erop dat het nieuwe tijdschema voor de uitrol en interoperabiliteit van EU-informatiesystemen noodzakelijk was vanwege vertragingen bij de ontwikkeling van het inreis-uitreissysteem (EES), het Europees reisinformatie- en -autorisatiesysteem (Etias) en het Europees Strafregisterinformatiesysteem voor onderdanen van derde landen (Ecris-TCN); benadrukt dat snelle, doeltreffende en betrouwbare informatie-uitwisseling in overeenstemming met de toepasselijke wetgeving van cruciaal belang is voor de instandhouding en versterking van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht van de Unie; wijst in dit verband op het door eu-LISA geleverde werk en de doorgevoerde verbeteringen; 74. neemt nota van de inspanningen van het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie (“het Vertaalbureau”) om meertaligheid in de Unie mogelijk te maken en te bevorderen, bijvoorbeeld met betrekking tot de communicatie van de agentschappen van de Unie en de ontwikkeling van terminologie op gespecialiseerde vakgebieden om de kwaliteit van vertalingen te verbeteren; verwelkomt de oprichting van de werkgroep artificiële intelligentie (AI) in juni 2023 en het besluit om voort te bouwen op de werkzaamheden van deze werkgroep in een nieuwe adviesgroep AI; 75. verzoekt het EFCA de lidstaten te ondersteunen bij het monitoren en vaststellen van ernstige inbreuken in verband met de toepassing van artikel 90, lid 2, punt p), van Verordening (EU) 2023/2842 inzake dwangarbeid en bij het geven van adequate opleidingen over deze ernstige inbreuken aan inspecteurs; 76. neemt er nota van dat het EFCA in 2023 44 993 inspecties (op zee en aan wal) heeft gerapporteerd en dat bij ten minste 4 230 van die inspecties vermoedelijke inbreuken zijn vastgesteld; merkt op dat deze gegevens samen neerkomen op een lichte daling van het totale aantal inspecties (5 % minder inspecties ten opzichte van 2022) en een daling met 18 % van het totale aantal inspecties waarbij vermoedelijke inbreuken zijn vastgesteld; wijst erop dat inspecties en andere follow-upactiviteiten een belangrijke rol spelen, niet alleen bij het goede beheer van de visbestanden, maar ook bij het waarborgen van gelijke voorwaarden voor vissers in de Unie; 77. prijst de inspanningen van Eurojust met het oog op de digitalisering van justitie, met name de invoering van een nieuw casemanagementsysteem na de laatste wijziging van de Eurojust-verordening (422) en de uitvoering van het nieuwe samenwerkingsplatform voor gemeenschappelijke onderzoeksteams (423) ; wijst op de rol van Eurojust als contactpunt voor derde landen en internationale organisaties met betrekking tot Ecris-TCN-verzoeken in het kader van strafprocedures; 78. onderstreept het belang van de niet-aflatende steun van Eurojust aan Oekraïne, via het gemeenschappelijk onderzoeksteam dat onderzoek doet naar vermeende internationale kernmisdrijven die in Oekraïne zijn gepleegd, door het beheer van de gegevensbank voor bewijsmateriaal van internationale kernmisdrijven (Ciced) om bewijsmateriaal van internationale kernmisdrijven te bewaren, op te slaan en te analyseren in één beveiligde centrale gegevensbank, en door een veilige methode voor digitale datatransmissie voor de indiening van bewijsmateriaal en de analyse daarvan te verzekeren; is voorts ingenomen met de oprichting binnen Eurojust van het nieuwe Internationaal Centrum voor de vervolging van het misdrijf agressie tegen Oekraïne (ICPA), dat bedoeld is om nationale onderzoeken te ondersteunen en afspraken te maken over gemeenschappelijke onderzoeks- en vervolgingsstrategieën, en met de actieve bijdrage van het Agentschap aan de werkzaamheden van de “Freeze and Seize”-taskforce om de doeltreffende uitvoering van sancties van de EU in de hele Europese Unie te waarborgen; 79. benadrukt de rol van het FRA als essentiële hoeder van de grondrechten en de rechtsstaat, zoals verankerd in het Handvest van de grondrechten, en prijst zijn steun voor het waarborgen van de eerbiediging, bescherming en naleving van de grondrechten in bestaande Uniewetgeving en -beleid op het gebied van gelijkheid en antidiscriminatie, zoals Uniewetgeving en -beleid ter bestrijding van racisme, antisemitisme en islamofobie, door de ondersteuning van het verzamelen van gegevens over gelijkheid en de uitvoering van strategieën voor gelijkheid en antiracisme, zoals de nationale strategische kaders voor de Roma, en het leveren van input voor de tussentijdse evaluatie van de strategie 2020-2025 voor de gelijkheid van lhbtiq, de bescherming van het maatschappelijk middenveld en van mensenrechtenactivisten die gevaar lopen, alsmede de ondersteuning van de herziening van de richtlijn inzake de rechten van slachtoffers, het actieplan tegen racisme en de EU-strategie ter bestrijding van antisemitisme en ter bevordering van het joodse leven, en het geven van advies over de naleving van de grondrechten met betrekking tot de ontwikkeling en het gebruik van AI-systemen en de implementatie en het gebruik van EU-middelen; 80. benadrukt de adviserende rol en de inzet van het FRA op het gebied van asiel en migratie, grenzen en interoperabiliteit, en zijn belangrijke focus op de grondrechten, de internationale verplichtingen van de lidstaten en de mensenrechtenwetgeving van de EU op dit gebied, met inbegrip van zijn samenwerking met het Asielagentschap van de Europese Unie (EUAA) om het inzicht te vergroten in het belang van voogden en wettelijke vertegenwoordigers van niet-begeleide kinderen die binnen de Unie om internationale bescherming verzoeken en te zorgen voor een betere opleiding van het personeel van Europol door het bewustzijn en het inzicht te vergroten met betrekking tot grondrechtengerelateerde overwegingen in relevante operationele situaties; verwelkomt de tijdige input die het FRA heeft geleverd over de uitvoering van de richtlijn tijdelijke bescherming in de context van vluchtelingen die Oekraïne ontvluchten, alsook over het in kaart brengen van de uitdagingen met betrekking tot de uitvoering van het Unierecht betreffende langdurig ingezetenen, het vaststellen van tekortkomingen in de visacode en de lijst van maatregelen die de Unie en haar lidstaten kunnen nemen om het aantal dodelijke slachtoffers op zee terug te dringen; 81. is ingenomen met de bijdrage van het FRA aan de evaluatie van de verordening betreffende de Europese grens- en kustwacht, zijn deelname aan de vergaderingen van de raad van bestuur van het Europees Grens- en kustwachtagentschap (Frontex), zijn medevoorzitterschap van het adviesforum voor de grondrechten van Frontex en zijn samenwerking met de grondrechtenfunctionaris van Frontex; 82. stelt met tevredenheid vast dat het FRA grondrechtenanalyses en -expertise heeft verstrekt ter ondersteuning van de activiteiten en werkzaamheden van andere EU‑agentschappen op het gebied van justitie en binnenlandse zaken, waaronder het EUAA, Frontex, Europol, het Agentschap van de Europese Unie voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht (eu-LISA) en het Agentschap van de Europese Unie voor opleiding op het gebied van rechtshandhaving (Cepol); verwelkomt de bijdragen van het FRA in 2023 aan het bevorderen van de eerbiediging van de grondrechten, onder meer door het bieden van richtsnoeren over fondsen van de Unie en het aanpakken van uitdagingen die voortvloeien uit nieuwe technologieën; verzoekt het FRA vast te stellen in welke mate de rechtsstaat en de grondrechten intrinsiek met elkaar verbonden zijn en hoe zijn werkzaamheden in combinatie met die van de Europese Commissie in het kader van het jaarlijks rechtsstaatverslag kunnen worden geïntegreerd of ontwikkeld; 83. prijst de succesvolle ingebruikname door Europol van PERCI (het platform van de Unie inzake illegale online-inhoud) en met name dat hierbij volledige uitvoering werd gegeven aan de aanbevelingen van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming (EDPS); waardeert de nauwe samenwerking met de EDPS en de gezamenlijke werkgroep die met Frontex is opgericht om gevolg te geven aan de aanbevelingen van de EDPS met betrekking tot het PeDRA-programma van Frontex (verwerking van persoonsgegevens voor risicoanalyse), in het kader waarvan beide agentschappen een groot belang hebben bij het beschermen van de grondrechten en het bevorderen van de veiligheid; 84. is ingenomen met de tenuitvoerlegging van de Europol-verordening (424) zoals gewijzigd in 2022, en met name met de snelle benoeming van een grondrechtenfunctionaris in januari 2023, hetgeen een belangrijke stap vormt in de richting van een grotere inzet van Europol voor de mensenrechten in zijn operaties; 85. wijst erop dat op lokaal niveau uitgevoerde initiatieven ter versterking van gezondheidsstelsels en ter bescherming van het milieu belangrijk zijn en er tevens voor zorgen dat de lidstaten en de agentschappen (ECDC, ECHA, EEA, EFSA, EMA) meer met elkaar samenwerken; pleit voor verbetering van de wijze waarop financiële middelen worden verdeeld, waarbij de focus moet liggen op het verminderen van de administratieve lasten, en pleit ervoor dat de middelen rechtstreeks aan de eindontvangers ter beschikking worden gesteld door middel van vereenvoudigde procedures, zodat de toegang van economische actoren in het veld tot die middelen wordt vergemakkelijkt; 86. merkt op dat volgens de beoordeling door DG MOVE, dat toezicht houdt op de drie agentschappen, de prestaties van deze drie agentschappen (EASA, EMSA, ERA) in 2023 volledig in overeenstemming waren met de overeengekomen doelstellingen van de Commissie: bij de regelmatige monitoring- en toezichtactiviteiten zijn geen specifieke problemen vastgesteld die materiële gevolgen konden hebben voor de zekerheid, en bovendien zijn in de verslagen van de externe en interne auditors geen belangrijke problemen aan de orde gesteld die DG MOVE extra aanleiding tot bezorgdheid konden geven; 87. merkt op dat het EASA zijn samenwerking met militaire organisaties in 2023 aanzienlijk heeft uitgebreid binnen het door het EU-actieplan voor militaire mobiliteit 2.0 geboden kader, en nu wordt uitgenodigd voor alle vergaderingen van de Luchtvaartcommissie van de NAVO; neemt kennis van de goedkeuring van de strategie voor civiel-militaire samenwerking van het Agentschap, die al geruime tijd tot zijn prioriteiten behoort en ondersteuning moet bieden bij zijn activiteiten op het gebied van de certificering van militaire luchtvaartuigen die zijn afgeleid van civiele luchtvaartuigen volgens het beginsel “zo civiel als mogelijk en zo militair als nodig”; 88. merkt op dat het EMSA ook in 2023 zeer doeltreffend heeft bijgedragen aan het verminderen van de impact van de zeevervoersector op het milieu, onder meer door zijn betrokkenheid bij de talrijke initiatieven in verband met de Europese Green Deal; neemt in het bijzonder kennis van de technische expertise die het heeft geleverd bij de herziening van het pakket maritieme veiligheid; prijst de steun die het Agentschap heeft geboden aan de Commissie en de lidstaten bij de definitieve goedkeuring van de voorstellen in het kader van het Fit for 55-pakket, met name wat betreft de uitbreiding van het emissiehandelssysteem (ETS) tot zeevervoer en de verordening FuelEU Zeevaart; waardeert in dit verband het lopende onderzoek van het Agentschap naar het potentieel van verschillende alternatieve brandstoffen en de daarmee samenhangende veiligheidsoverwegingen die voortvloeien uit de invoering en uitrol van duurzame alternatieve energiebronnen voor schepen; is ingenomen met de aanpassing van het THETIS-MRV-systeem aan de vereisten van de ETS-wetgeving; 89. is verheugd dat de vijf agentschappen (EUROFOUND, CEDEFOP, ETF, EU-OSHA, ELA) niet alleen onderling, maar ook met andere instellingen, waaronder andere EU-agentschappen, de Commissie en het Parlement, in toenemende mate samenwerken en middelen delen; 90. dringt er bij de Commissie op aan om meer gebruik te maken van de deskundigheid van de agentschappen (EUROFOUND, CEDEFOP, ETF, EU-OSHA, ELA) op de verschillende beleidsterreinen, bijvoorbeeld bij de opstelling van verslagen en studies en de uitvoering van onderzoek en enquêtes, omdat de begrotingsmiddelen van de Unie op die manier efficiënter kunnen worden gebruikt dan wanneer er gekozen wordt voor andere oplossingen; waardeert de inspanningen van de vijf agentschappen om hun digitale en online communicatie verder te ontwikkelen teneinde hun zichtbaarheid te vergroten en meer bekendheid te geven aan hun werk met grote impact; benadrukt in dit verband het onbenutte potentieel om specifieke, relevante informatie en producten van dezelfde kwaliteit te leveren als externe consultants indien de mandaten van de agentschappen dit zouden toestaan; 91. is ingenomen met de inspanningen van de agentschappen (EUROFOUND, CEDEFOP, ETF, EU-OSHA, ELA) om beleid inzake diversiteit en inclusiviteit uit te voeren, met name waar het personen met een handicap betreft; moedigt de agentschappen aan de verzameling van vergelijkbare gegevens over de tewerkstelling van personen met een handicap te verbeteren; wijst op de vooruitgang die binnen de agentschappen is geboekt ten aanzien van het genderevenwicht binnen hun personeelsbestand: dringt aan op verdere inspanningen om ook op het niveau van het hoger management te zorgen voor genderevenwicht en om in al hun activiteiten gendermainstreaming toe te passen; 92. merkt op dat de inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht gedurende het begrotingsjaar 2023 hebben geleid tot een uitvoeringspercentage van de vastleggingskredieten van het lopende jaar van gemiddeld meer dan 97 %, met uitzondering van het CdT en ELA, waarvoor het uitvoeringspercentage respectievelijk 89,55 % en 93,72 bedroeg; merkt op dat de agentschappen met het laagste uitvoeringspercentage van de betalingskredieten van het lopende jaar de volgende zijn, in oplopende volgorde: ESA (47,61 %), Frontex (55,37 %), EU-OSHA (68,83 %), ACER (70,69 %) en ECDC (71,79 %); 93. neemt kennis van de verhoging van de begroting van het EUAA in 2023 van 168 miljoen EUR naar 170 miljoen EUR (+ 0,77 %) en van het aantal personeelsleden van 519 naar 529 (+ 2 %); wijst op de belangrijke rol van het Asielagentschap van de Europese Unie bij het ondersteunen van de lidstaten bij de uitvoering van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel en het monitoren van de juiste uitvoering ervan; wijst erop dat de kwijtingsautoriteit in haar kwijtingsverslag voor het Asielagentschap van de Europese Unie voor 2022 bezorgdheden heeft geuit over het interne beheer en de interne procedures van het agentschap, daarbij opmerkend dat OLAF een onderzoek had ingeleid, dat nu is afgerond, waarbij vermoedelijk sprake was van nepotisme en andere kwesties die gevolgen hadden voor zijn financieel beheer; betreurt het feit dat de uitvoerend directeur van het agentschap geen antwoorden heeft verstrekt tijdens de voorbereidende hoorzitting over het verlenen van kwijting in de commissie CONT; is verontrust dat de raad van bestuur van het agentschap weigert de inhoud en de aanbeveling van het genoemde OLAF-verslag bekend te maken aan de kwijtingsautoriteit; dringt er bij het agentschap op aan om de bevindingen van het verslag onmiddellijk beschikbaar te stellen; 94. is van mening dat het eindverslag van OLAF (OC-2022-0717) over het EUAA zeer verontrustende conclusies bevat over vastgestelde feiten, die de stabiliteit, het bestuur en de reputatie van het Agentschap in gevaar brengen, waardoor besloten moest worden om de kwijting aan het Agentschap voor het begrotingsjaar 2023 uit te stellen; herinnert er bovendien aan dat OLAF financiële gevolgen heeft vastgesteld en gekwantificeerd die niet kunnen worden teruggevorderd, wat de negatieve gevolgen voor het goed financieel beheer van de middelen van het Agentschap bevestigt; verzoekt daarom om een alomvattende follow-up door de raad van bestuur, waarin alle maatregelen worden uiteengezet die zijn genomen om de geconstateerde tekortkomingen te verhelpen; 95. dringt er bij het EUAA op aan alle openstaande kwesties volledig te verduidelijken, de aanbevelingen van OLAF op geloofwaardige en transparante wijze uit te voeren en degelijke mechanismen voor interne controle, ethisch toezicht en verantwoordingsplicht in te stellen; verzoekt het EUAA de kwijtingsautoriteit onverwijld op de hoogte te stellen van alle corrigerende maatregelen die worden genomen; Overheidsopdrachten 96. stelt met bezorgdheid vast dat tekortkomingen op het gebied van overheidsopdrachten de grootste bron van onregelmatige betalingen blijven; benadrukt dat de Rekenkamer in 2023 38 opmerkingen heeft geformuleerd over tekortkomingen op het gebied van overheidsopdrachten (tegenover 41 in 2022 en 28 in 2021) (425) ; dringt er bij de agentschappen op aan om maatregelen in te voeren om de strikte naleving van de aanbestedingsregels en de beginselen inzake transparantie, mededinging en kosteneffectiviteit te garanderen; wijst erop dat er behoefte is aan reguliere trainingsprogramma’s voor personeelsleden over financieel beheer, aanbestedingsregels en fraudepreventie; dringt aan op striktere verantwoordingsmaatregelen om erop toe te zien dat alle aanhoudende tekortkomingen tot gerichte corrigerende maatregelen en gevolgen leiden voor herhaaldelijke niet-naleving; 97. merkt op dat volgens de Rekenkamer 13 (426) van de opmerkingen over tekortkomingen die in 2023 tot onregelmatige betalingen hebben geleid, betrekking hebben op onregelmatigheden die zijn vastgesteld en vermeld bij eerdere controles; merkt op dat voor de resterende 25 opmerkingen negen van invloed waren op betalingen en de overige 16 in 2023 niet hebben geleid tot onregelmatige betalingen; merkt op dat de opmerkingen over 2023 die geen invloed hadden op de betalingen betrekking hebben op de volgende agentschappen: ACER, EBA, eu-LISA, ESMA, EMSA, Enisa, ERA, EIGE, ECDC, EEA, EUDA, EUAA en Cepol; neemt kennis van de antwoorden van de agentschappen en verzoekt hen maatregelen te nemen om de vastgestelde tekortkomingen te verhelpen en bij de kwijtingsautoriteit verslag uit te brengen over de maatregelen die zijn genomen om ze aan te pakken; 98. vestigt de aandacht op de negen opmerkingen over 2023 van de Rekenkamer die van invloed zijn op betalingen; merkt op dat in het geval van Enisa, eu-LISA en ELA de vastgestelde onregelmatigheden, samen met de onregelmatigheden die zijn vastgesteld in eerdere controles die hebben geleid tot betalingen in 2023 (alleen voor eu-LISA en ELA), de basis vormen voor een oordeel met beperking door de Rekenkamer en zijn beschreven in het hoofdstuk “Overzicht van de controleresultaten” van deze resolutie; 99. merkt op dat de resterende opmerkingen over 2023 die van invloed zijn op betalingen betrekking hebben op het CdT, EIGE, EFCA, ERA en EU-OSHA, met één opmerking per agentschap, met uitzondering van het laatste agentschap, waarvoor er twee zijn geformuleerd; merkt op dat de redenen voor een opmerking en de antwoorden van de agentschappen op de opmerking van de Rekenkamer als volgt kunnen worden opgedeeld: 100. sluit zich aan bij de aanbeveling van de Rekenkamer dat de betrokken agentschappen bij de uitvoering van raamovereenkomsten alleen gebruik mogen maken van specifieke contracten voor de aanbesteding van goederen of diensten die onder de desbetreffende raamovereenkomst vallen; sluit zich voorts aan bij de aanbeveling van de Rekenkamer dat de betrokken agentschappen er ook voor moeten zorgen dat zij voldoen aan de in het Financieel Reglement vastgestelde voorwaarden voor het wijzigen van bestaande overeenkomsten, dat in specifieke overeenkomsten de prijzen, hoeveelheden en leveringstermijnen worden vastgelegd en dat de uitvoering van overeenkomsten adequaat wordt gecontroleerd met betrekking tot deze essentiële elementen; 101. herinnert eraan dat het belangrijk is dat bij alle aanbestedingsprocedures wordt gezorgd voor kwaliteitsvolle goederen en diensten, eerlijke concurrentie tussen inschrijvers en de economisch voordeligste goederen en diensten, waarbij Europese bedrijven voorrang krijgen op bedrijven van buiten Europa, en met inachtneming van het transparantiebeginsel, het evenredigheidsbeginsel, het beginsel van gelijke behandeling en het beginsel van non-discriminatie; 102. benadrukt dat de samenwerking op het gebied van aanbestedingen tussen het EUAN en de Europese Commissie moet worden versterkt; 103. benadrukt dat het belangrijk is de digitalisering binnen de agentschappen te versterken, zowel voor interne werkzaamheden en intern beheer als voor het versnellen van de procedurele digitalisering; benadrukt de noodzaak om proactief te blijven; steunt in dit verband verdere investeringen in digitale instrumenten en innovatie om de uitvoering van procedurele taken te verbeteren en een digitale kloof tussen agentschappen te voorkomen; Personeelsbeleid, gendergelijkheid, inclusie, belangenconflicten en fraudepreventie 104. merkt op dat de 33 gedecentraliseerde agentschappen in 2023 in totaal 10 580 personeelsleden in dienst hadden (tegen 10 146 in 2022), waaronder ambtenaren, tijdelijke functionarissen, arbeidscontractanten en gedetacheerde nationale deskundigen, een toename van 4,27 % ten opzichte van 2022; 105. merkt op dat er gevallen van burn-out (in totaal 25) werden geregistreerd bij zes agentschappen, namelijk EASA (vijf gevallen), EEA (vier gevallen), EFCA (één geval), EFSA (twee gevallen), EMA (tien gevallen) en Europol (drie gevallen); merkt echter op dat niet alle agentschappen gegevens verzamelen over gevallen van burn-out, vanwege de regels op het gebied van gegevensbescherming; ECDC, ECHA, EMSA, Enisa, ERA, FRA en Frontex doen dit bijvoorbeeld niet; uit zijn bezorgdheid over het feit dat er geen medische gegevens worden verzameld, aangezien deze belangrijk zijn voor het volgen van het geestelijk welzijn van het personeel van de agentschappen; dringt er bij de agentschappen op aan om onmiddellijk actie te ondernemen om het stijgende aantal gevallen van burn-out bij personeelsleden aan te pakken; merkt op dat er in 2022 door verschillende werknemers overuren zijn gemaakt in 19 agentschappen (in 2021 13 agentschappen); merkt op dat vooral bij EFSA (81 % van het personeel) en Eurofound (97 % van het personeel) veel medewerkers overuren hebben gemaakt; wijst er in dit verband op dat het belangrijk is een personeelsbeleid op lange termijn te formuleren waarin structuren voor ondersteuning op het gebied van geestelijke gezondheid zijn opgenomen, en waarbij een alomvattende benadering van het evenwicht tussen werk en privéleven wordt gewaarborgd, met inbegrip van bepalingen voor telewerken en loopbaanontwikkeling; benadrukt bovendien het belang van het waarborgen van de geestelijke gezondheid en het welzijn van het personeel; 106. merkt op dat de directeur van het EIT namens het netwerk van EU-agentschappen tijdens de hoorzitting van de Commissie begrotingscontrole op 4 december 2024 ermee heeft ingestemd een onderzoek uit te voeren naar de soorten overeenkomsten gesloten met schoonmaakpersoneel bij de gedecentraliseerde agentschappen; verzoekt het netwerk van EU-agentschappen om de kwijtingsautoriteit op de hoogte te stellen van de soorten arbeidsovereenkomsten van schoonmaakpersoneel in de gedecentraliseerde agentschappen, met inbegrip van het aandeel langlopende en kortlopende overeenkomsten; 107. steunt de aanhoudende inspanningen van Frontex om het team van zijn grondrechtenfunctionaris te versterken, en wijst op de indienstneming van 46 toezichthouders voor de grondrechten in 2023; benadrukt dat het belangrijk is ervoor te zorgen dat alle toezichthouders voor de grondrechten worden aangeworven in functiegroep AD om de capaciteiten en onafhankelijkheid van deze medewerkers verder te vergroten; wijst erop dat Frontex belangrijke stappen heeft gezet om te reageren op de adviezen van de grondrechtenfunctionaris, met name over kwesties als gendermainstreaming en mensenhandel; 108. wijst erop dat in 2023 het personeelsverloop in 18 van de 33 agentschappen meer dan 5 % bedroeg (Cedefop, Cepol, EBA, EFCA, EIGE, Eiopa, EIT, ELA, EUDA, ETF, EUAA, eu-LISA, Eurofound, Eurojust, Europol en EUSPA), en dat bij drie daarvan het percentage van 10 % is overschreden (Berec, CdT en Eurojust); prijst de agentschappen die gerichte maatregelen hebben genomen om een hoog personeelsverloop te voorkomen; wijst erop dat het voor alle agentschappen belangrijk is maatregelen te nemen om het talentmanagement te verbeteren en het personeelsverloop te verminderen; rekent erop dat het EUAN voor zijn leden een forum vormt waar in dat verband goede praktijken kunnen worden uitgewisseld en, indien mogelijk, kan worden samengewerkt; verzoekt de Commissie de agentschappen actief te ondersteunen bij het aanwerven van de deskundigheid die nodig is om hun taken uit te voeren, en nauwere samenwerking tussen universiteiten en andere relevante instellingen aan te moedigen; 109. benadrukt dat geografisch evenwicht nog steeds een uitdaging is voor verschillende agentschappen waar een aanzienlijk percentage van het totale personeel onderdaan is van de lidstaat waar het agentschap gevestigd is; 110. merkt op dat het aantrekken van talent en het waarborgen van geografisch divers personeel moet aansluiten bij en bepaald wordt door de specifieke kenmerken van elk agentschap (bijv. ligging, infrastructuur, scholing, beleidsdomein) en externe beperkende factoren (bijv. concurrentie met de particuliere sector, onzekere banen als gevolg van kortetermijncontracten en lage correctiecoëfficiënten); neemt met waardering kennis van de in het follow-upverslag van het EUAN over de kwijting voor 2021 genoemde maatregelen die het EUAN heeft genomen om iets te doen aan de geringe aantrekkelijkheid en om ervoor te zorgen dat er wat betreft leeftijd, geslacht en herkomst van personeelsleden sprake is van een evenwichtige vertegenwoordiging; 111. wijst erop dat agentschappen in landen met een relatief lage correctiecoëfficiënt voortdurend voor uitdagingen staan bij het aantrekken van geschoold en geografisch divers personeel; verzoekt de Commissie deze kwestie samen met de respectieve lidstaten te analyseren en het gebruik van economische stimulansen te overwegen om het probleem te verhelpen; herinnert er bovendien aan dat de correctiecoëfficiënt het algemene beginsel van gelijke behandeling in de praktijk brengt; 112. merkt op dat sommige agentschappen in sterke mate een beroep doen op externe consultants, met name op het gebied van ICT, maar ook op de gebieden van hun kerncompetenties, die een aanzienlijk deel van hun operationele begroting vormen (zoals ACER, ETF, ELA enz.); verzoekt alle agentschappen om personeel in vaste dienst te verkiezen boven het inschakelen van externe consultants en arbeidscontractanten, om goede arbeidsomstandigheden te waarborgen en te voorkomen dat kennis en ervaring wegvloeien; verzoekt de agentschappen bovendien baanonzekerheid als gevolg van kortetermijncontracten te voorkomen en voorrang te geven aan langdurige werkgelegenheid; roept in dit verband op tot flexibiliteit voor de agentschappen om posten voor gedetacheerde nationale deskundigen om te zetten in posten voor tijdelijke functionarissen teneinde een behoud van deskundigheid, operationele functionaliteit en bedrijfsvoering te kunnen garanderen; dringt er verder op aan om de uitbesteding van taken aan consultancybureaus te vermijden wanneer knowhow intern beschikbaar is; 113. wijst op de vooruitgang die binnen de agentschappen is geboekt ten aanzien van het genderevenwicht binnen hun personeelsbestand; dringt erop aan meer inspanningen te leveren om te zorgen voor een genderevenwicht bij het hoger management en om gendergelijkheid stelselmatig op te nemen in alle beleidslijnen, procedures en activiteiten van het agentschap; 114. verzoekt de agentschappen duidelijke doelstellingen en tijdschema’s vast te stellen voor het realiseren van genderevenwicht en geografische diversiteit in het hoger management en de besluitvormingsorganen, en systematisch verslag uit te brengen over de geboekte vooruitgang; 115. wijst op een licht verbeterde genderverdeling in 2023 ten opzichte van 2022 wat betreft het hoger en middenmanagement (427) en voor de leden van de raden van bestuur (428) ; merkt op dat het gemelde genderevenwicht voor het personeel in zijn geheel (429) onveranderd is gebleven; moedigt ACER, Berec-Bureau, Cedefop, ECDC, ECHA, EFSA, Eiopa, EMCDDA, EMSA, Enisa, ERA, eu-LISA, ELA, Europol, EUAA, EUSPA, Frontex aan om vrouwen te stimuleren om te solliciteren naar managementfuncties; herhaalt zijn verzoek aan de Commissie en de lidstaten om bij de voordracht en benoeming van leden van het management of raden van bestuur te streven naar genderevenwicht; herinnert aan de ambitie van de agentschappen om de doelstelling van de Commissie om uiterlijk eind 2025 op alle managementniveaus een volledig genderevenwicht te bereiken (50 % mannen en vrouwen) over te nemen; verzoekt de agentschappen om deze aspecten in aanmerking te nemen bij alle toekomstige aanwervingen van personeelsleden en om te werken aan een verbetering van het genderevenwicht op het niveau van het hoger management; 116. dringt er bij de gedecentraliseerde agentschappen op aan om de beleidsmaatregelen inzake gendergelijkheid op alle niveaus te versterken, en te zorgen voor gelijke kansen bij de aanwerving, loopbaanontwikkeling en arbeidsomstandigheden voor alle personeelsleden; moedigt alle agentschappen aan om solide diversiteits- en inclusiestrategieën vast te stellen en toe te passen, om gelijke kansen en de vertegenwoordiging van vrouwen en minderheden in leidinggevende functies te waarborgen; verzoekt de agentschappen omvattende strategieën te ontwikkelen om de vooruitgang te beoordelen en verbeterpunten vast te stellen; wijst erop dat het Parlement de naleving van deze beginselen in de jaarlijkse kwijtingsprocedure zal beoordelen; 117. merkt op dat alle agentschappen maatregelen hebben genomen om het welzijn van het personeel op het werk en het evenwicht tussen werk en privéleven te verbeteren; merkt op dat er tussen de agentschappen grote verschillen bestaan wat betreft de aantallen maatregelen en de effecten ervan, en dat er geen gemeenschappelijk referentiekader voor alle agentschappen lijkt te bestaan; verzoekt het EUAN inspanningen te coördineren om in dit verband een gemeenschappelijk referentiekader te ontwikkelen; stelt met tevredenheid vast dat overgrote deel van de agentschappen maatregelen heeft genomen voor de integratie van personen met een handicap; moedigt de agentschappen aan goede praktijken op het gebied van welzijn, inclusie en integratie van personen met een handicap in stand te houden en aandacht te blijven besteden aan het evenwicht tussen werk en privéleven, alsook aan een leven lang leren en loopbaanontwikkeling; wijst erop dat het belangrijk is meer inspanningen te leveren om een gender- en geografisch evenwicht te bereiken onder institutionele personeelsleden en in hogere managementfuncties; benadrukt dat de uitwisseling van beste praktijken een nuttige rol kan spelen op het gebied van personeelsbeheer; verzoekt de agentschappen hun personeel regelmatig trainingen te bieden; 118. moedigt alle agentschappen aan een beleid in te voeren ter bescherming van de persoonlijke waardigheid en ter voorkoming van psychologische en seksuele intimidatie, en om deel te nemen aan de interinstitutionele taskforce van vertrouwenspersonen; dringt in dit verband aan op de invoering van verplichte opleiding ter voorkoming van intimidatie door werknemers van EU-agentschappen; stelt met bezorgdheid vast dat Enisa volgens de antwoorden op de standaardvragenlijst de kwijtingsautoriteit heeft meegedeeld dat er in 2023 twee administratieve onderzoeken in verband met vermeende intimidatie liepen; bovendien deelde zij mee dat een van hen in 2024 werd afgesloten na ontvangst van een eindverslag van OLAF; verwacht van het Agentschap dat het de lopende zaken grondig opvolgt en krachtige maatregelen invoert om soortgelijke gevallen in de toekomst te voorkomen; verzoekt de agentschappen via het follow-upverslag regelmatig verslag uit te brengen over de vooruitgang op dit gebied; 119. merkt op dat een als zodanig ervaren belangenconflict een reputatierisico voor het agentschap kan vormen, zelfs als blijkt dat er geen sprake is van een belangenconflict; 120. dringt er bij alle agentschappen op aan de preventie en het beheer van belangenconflicten verder te versterken, met inbegrip van systematische belangenverklaringen van het hoger management, externe deskundigen en leden van de raad van bestuur, die op proactieve en toegankelijke wijze worden gepubliceerd; 121. beklemtoont dat het belangrijk is de onafhankelijkheid van EU-agentschappen te beschermen tegen ongepaste beïnvloeding van het bedrijfsleven om het vertrouwen van het publiek in hun besluitvorming te handhaven; uit zijn bezorgdheid over de tekortkomingen op regelgevingsgebied en potentiële belangenconflicten binnen bepaalde agentschappen; vestigt de aandacht op kwesties in verband met nauwe banden met het bedrijfsleven en meldingen van ongepaste beïnvloeding, in het bijzonder via draaideurconstructies tussen overheidsdiensten en particuliere ondernemingen; wijst erop dat er behoefte is aan meer transparantie, sterkere toezichtsmechanismen en het vaste voornemen om prioriteit te geven aan volksgezondheid en veiligheid boven financiële belangen; 122. merkt op dat de Rekenkamer voor 2023 geen ernstige gevallen van belangenconflicten heeft gemeld, behalve bij Frontex en het EMCDDA; 123. is van mening dat de meeste agentschappen momenteel beschikken over degelijke, uitgebreide procedures om het bewustzijn te vergroten en belangenconflicten te voorkomen, zodat belanghebbenden en het publiek de vereiste garantie krijgen dat het personeel van de agentschappen onafhankelijk is; 124. neemt met tevredenheid kennis van de nauwe samenwerking met de agentschappen op het gebied van justitie en binnenlandse zaken, met name de vaststelling van nieuwe werkafspraken met het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF), de opening van 15 nieuwe zaken waarin Eurojust het Europees Openbaar Ministerie (EOM) heeft ondersteund en de samenwerking met het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) in 42 zaken, en wijst erop dat Eurojust en Europol een proefproject zijn gestart voor de systematische en structurele uitwisseling van gegevens om verbanden op te sporen, dat in de eerste helft van 2024 is geëvalueerd; is ingenomen met het actieplan 2022-2023 van Eurojust en OLAF ter bestrijding van misdrijven die de financiële belangen van de Europese Unie schaden; Interne controles 125. neemt met bezorgdheid kennis van de bevindingen van de Rekenkamer op het gebied van beheers- en controlesystemen met betrekking tot negen agentschappen, namelijk het EMA, Europol, EUSPA, Eurofound, het EIT, Eurojust, ACER, Enisa en het EEA; 126. benadrukt dat in het geval van Europol en het EIT twee van de drie opmerkingen in 2023 hebben geleid tot onregelmatige betalingen; 127. herinnert eraan dat de Rekenkamer in 2022 heeft geconstateerd dat Europol op onregelmatige wijze de btw had terugbetaald door middel van subsidies aan overheidsinstanties door de btw te beschouwen als een subsidiabele kostenpost, en dat de terugbetaling in het kader van deze interpretatie in 2023 in totaal 279 900 EUR bedroeg; verwelkomt het besluit van Europol om de btw niet langer als subsidiabele kosten voor nieuwe operationele subsidies te beschouwen; 128. merkt op dat in het geval van het EIT een van de opmerkingen de basis vormt voor een oordeel met beperking over de wettigheid en de regelmatigheid van de onderliggende betalingen bij de rekeningen, dat is beschreven in de rubriek “Overzicht van de controleresultaten” van deze resolutie; 129. is bezorgd over het feit dat in de tweede opmerking van de Rekenkamer over het EIT wordt verwezen naar de overgang van het agentschap naar de structuur van meerjarige subsidieovereenkomsten, terwijl de procedures en richtsnoeren voor de uitvoering van controles achteraf op subsidiebetalingen nog niet geactualiseerd zijn om rekening te houden met de gevolgen hiervan; is ingenomen met het feit dat het EIT reeds werkt aan een geactualiseerd mechanisme voor controle achteraf om rekening te houden met deze implicaties; 130. merkt op dat het EMA in het eerste kwartaal van 2023 een gegevensmigratie heeft uitgevoerd, maar dat het zich bij 48 veterinaire inspecties niet heeft gehouden aan de termijnen, wat heeft geleid tot aanzienlijke vertragingen met de facturen, die niet zijn gemeld in het register van uitzonderingen en ten onrechte geboekte ontvangsten; merkt op dat dit in strijd is met het financieel reglement van het EMA en wijst op een tekortkoming in zijn beheers- en controlesystemen; neemt kennis van het feit dat het EMA het proces zal trachten te verbeteren in het kader van de tenuitvoerlegging van de nieuwe vergoedingenverordening; 131. merkt op dat Eurofound een bedrag van 38 600 EUR heeft betaald in verband met een contract voor het beoordelen van de kwaliteit van de enquêtegegevens, zonder een aantal belangrijke bewijsstukken met betrekking tot de contractueel vereiste prestaties te verzamelen; 132. merkt op dat Eurojust in 2023 een toename constateerde van de niet-standaardverrichtingen die als uitzonderingen of gevallen van niet-naleving werden geclassificeerd, waarvan het aantal tussen 2022 en 2023 toenam van 43 tot 71, met een stijging van het totale bedrag van 294 000 EUR tot 566 400 EUR; neemt nota van het feit dat Eurojust in zijn reactie op de opmerking het merendeel van de gevallen van niet-naleving in 2023 toeschrijft aan één enkel geval van een subsidie in het kader van het gemeenschappelijk onderzoeksteam (GOT); neemt er nota van dat de toename volgens het agentschap voornamelijk te wijten is aan onvoldoende personele middelen en inefficiënte interne processen, en is tevreden dat Eurojust die tekortkomingen in 2024 heeft aangepakt door de huidige procedure voor het registreren en melden van gevallen van niet-naleving te herzien; 133. merkt op dat de uitvoerend directeur van Euspa heeft bevestigd dat de monitoringactiviteiten vervroegd van start zouden gaan, vóór de ondertekening van een subsidieovereenkomst, wat ertoe heeft geleid dat er activiteiten werden uitgevoerd die niet gedekt waren door een begrotingsvastlegging; benadrukt dat dit niet is vermeld in het register van uitzonderingen of het jaarlijks activiteitenverslag, wat in strijd is met het Financieel Reglement; merkt op dat het volgens Euspa niet nodig was om de vroege start van activiteiten zonder begrotingsvastlegging op te tekenen in het uitzonderingenregister, maar dat het agentschap erkent dat de zaak niet zoals vereist is gerapporteerd in het jaarlijkse activiteitenverslag; 134. neemt kennis van de aanstelling door ACER van een nieuwe rekenplichtige, die ook de teamleider was van de afdeling begroting, financiën en aanbestedingen, hetgeen in strijd is met het financieel reglement van ACER, dat voorschrijft dat de functies van ordonnateur en rekenplichtige gescheiden zijn; merkt op dat er met ingang van 1 mei 2024 een reorganisatie heeft plaatsgevonden en dat de teamleider van het team Begroting, Financiën en Inkoop ontheven is van haar taken als teamleider; 135. merkt op dat de uitvoerend directeur van Enisa in september 2023 zonder voorafgaande goedkeuring 15 tijdelijke personeelsleden functies in het financiële circuit heeft laten vervullen, hetgeen in strijd is met de regels; neemt kennis van het feit dat Enisa volgens het antwoord van het agentschap gebruikmaakt van uitzendkrachten en gedetacheerde nationale deskundigen als gevolg van bedrijfsbehoeften en een tekort aan middelen, en dat het zal verzoeken om afwijkingen van de financiële regels indien het tekort aan middelen aanhoudt; 136. merkt voorts op dat de rekenplichtige van Enisa ook is benoemd tot coördinator interne controle, in strijd met de regels, waarin is bepaald dat de functies gescheiden zijn; neemt kennis van het feit dat Enisa nota neemt van de opmerking, maar van mening is dat de rollen van internecontrolecoördinator en rekenplichtige niet noodzakelijkerwijs onverenigbaar zijn, aangezien de ordonnateur geen bevoegdheden heeft gedelegeerd aan de internecontrolecoördinator; is ingenomen met het feit dat Enisa de rollen en verantwoordelijkheden van de internecontrolecoördinator bij zijn interne processen zal verduidelijken; dringt erop aan het Europees Parlement vóór 30 juni 2025 op de hoogte te brengen van de vooruitgang in deze kwestie; 137. merkt op dat het EEA forfaitaire subsidiebetalingen heeft goedgekeurd zonder te kunnen aantonen hoe het bedrag was berekend, waardoor het risico ontstaat dat het niet in verhouding stond tot de verrichte diensten; neemt kennis van het feit dat het EEA van mening is dat het schriftelijke besluit over de betaling van een forfaitair bedrag volledig in overeenstemming is met de desbetreffende bepalingen van het Financieel Reglement; benadrukt dat het agentschap ervoor zal zorgen dat de forfaitaire bedragen naar behoren worden vastgesteld en gedocumenteerd voor alle gevallen waarin kosten worden gedeclareerd door een eenmanszaak/zzp’er in de ETC’s (Europese Thematische Centra) (430) ; 138. neemt er nota van dat het EEA financiële controles vooraf heeft uitbesteed aan een externe contractant en dat de Rekenkamer tekortkomingen heeft vastgesteld in de controleregelingen; merkt op dat het EEA in reactie hierop kennis neemt van de opmerking van de Rekenkamer en de procedures voor ex-antecontroles zal actualiseren om ervoor te zorgen dat dit risico wordt aangepakt; 139. verzoekt de agentschappen om de opmerkingen van de Rekenkamer onmiddellijk en systematisch uit te voeren en concrete corrigerende maatregelen te nemen om vastgestelde zwakke punten in internecontrolekaders aan te pakken; dringt aan op de vaststelling van striktere verantwoordingsmaatregelen om erop toe te zien dat alle aanhoudende tekortkomingen tot gerichte corrigerende maatregelen en gevolgen leiden voor herhaaldelijke niet-naleving; Cyberbeveiliging, ethiek en transparantie 140. vestigt de aandacht op het feit dat alle veiligheidsmaatregelen moeten worden genomen die nodig zijn om de online-integriteit van verwerkte informatie te beschermen; dringt aan op een grotere veerkracht van agentschappen ten aanzien van cyberaanvallen of pogingen tot infiltratie, in het bijzonder wanneer deze gepleegd worden door actoren in Rusland of een ander derde land; benadrukt dat gezamenlijke aanbestedingen van agentschappen op dit gebied kunnen leiden tot het terugdringen van financiële kosten en tot betere resultaten; 141. is verheugd over de samenwerking van het FRA met het Agentschap van de Europese Unie voor cyberbeveiliging (Enisa) om privacy en gegevensbescherming te waarborgen tijdens de ontwikkeling en uitvoering van cyberbeveiligingsinitiatieven, en met eu-LISA om te garanderen dat het ontwerp en het gebruik van IT-systemen in overeenstemming zijn met de normen op het gebied van de grondrechten; 142. merkt op dat de gedecentraliseerde agentschappen van de Europese Unie verschillende mechanismen hebben ingesteld om transparantie en lobbyactiviteiten op hun respectieve beleidsterreinen aan te pakken; onderstreept echter dat de agentschappen er volgens de Rekenkamer niet altijd in slagen om een bevredigend niveau van transparantie en een bevredigende prijs-kwaliteitsverhouding te bereiken bij aanbestedingen waarvoor ingewikkelde aanbestedingsregels en -procedures gelden (431) ; wijst met bezorgdheid op de resterende problemen inzake transparantie die op hun beurt gevolgen hebben voor de coherentie, doeltreffendheid en bovenal de verantwoordingsplicht; 143. wijst op de positieve vooruitgang bij de uitvoering van streefdoelen met betrekking tot de grondrechten, waaronder de lopende uitvoering van het actieplan voor de grondrechten en de onafhankelijke evaluatie van de naleving door het Agentschap van het kader voor de grondrechten, in overeenstemming met de verordening betreffende de Europese grens- en kustwacht; is ingenomen met de proactieve follow-up door Frontex van klachten in verband met de grondrechten, waarbij de meeste klachten worden afgewezen wegens niet-ontvankelijkheid; is ingenomen met de grotere inzet van Frontex voor transparantie en verantwoordingsplicht; 144. benadrukt dat, om volledige duidelijkheid en transparantie te waarborgen, en in overeenstemming met de opmerking van de Rekenkamer, elk agentschap dat eigen ontvangsten int, dezelfde informatie op een begrijpelijke manier moet bekendmaken in zijn definitieve jaarrekening, geconsolideerde jaarlijkse activiteitenverslag en enkelvoudig programmeringsdocument, aangezien deze verslagen verschillende doeleinden dienen; 145. merkt voorts op dat Frontex in 2023 heeft geweigerd een verslag van zijn grondrechtenfunctionaris over een Frontex-operatie in Albanië (zaak 652/2023/VB) toegankelijk te maken voor het publiek, wat heeft geleid tot een onderzoek van de Ombudsman; de Ombudsman was van mening dat Frontex bepaalde delen van het verslag toegankelijk had moeten maken en is tevreden dat Frontex het voorstel van de Ombudsman voor een oplossing aanvaardde; 146. betreurt het feit dat de gedecentraliseerde agentschappen voor externe contacten niet verplicht zijn gebruik te maken van het transparantieregister; merkt echter op dat de agentschappen overeenkomstig het Interinstitutioneel Akkoord van 20 mei 2021 (432) tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie over een verplicht transparantieregister de mogelijkheid hebben om het transparantieregister te gebruiken op vrijwillige basis; 147. spoort alle agentschappen aan om gebruik te maken van deze vrijwillige mogelijkheid en het voorbeeld te volgen van eu-LISA en Frontex, de enige twee agentschappen die eisen dat externe contacten van derde partijen worden geregistreerd in het transparantieregister; 148. benadrukt dat het gebruik van het transparantieregister door de ondertekenaars van het Interinstitutioneel Akkoord wordt bevorderd en aangemoedigd; wijst op de indringende oproep aan alle gedecentraliseerde agentschappen om het register ten volle te gebruiken; 149. merkt op dat eu-LISA zich heeft gericht op cyberbeveiliging en de bestrijding van dreigingen op cybergebied, met name door de nodige voorbereidingen te treffen voor verplichtingen die voortvloeien uit de nieuwe regelgeving van de Unie inzake informatiebeveiliging en cyberbeveiliging; benadrukt dat eu-LISA een beveiligingstoezichtplatform, een plan voor cyberbeveiligingsincidenten, responsdraaiboeken en permanente wachtdienstregelingen beheert en onderhoudt om cyberdreigingen tijdig te kunnen vaststellen en hierop te kunnen reageren; is ingenomen met de rol van eu-LISA bij de ondersteuning van cyberbeveiligingsoefeningen tussen agentschappen in samenwerking met het netwerk van agentschappen op het gebied van justitie en binnenlandse zaken (JHAAN) (433) ; benadrukt dat het belangrijk is dat gedecentraliseerde agentschappen zich ten volle kunnen verdedigen tegen cyberaanvallen; moedigt nauwere samenwerking tussen eu-LISA en de andere agentschappen aan om te werken aan een veerkrachtiger, collectief optreden tegen cybercriminaliteit; benadrukt in dit verband dat het belangrijk is maatregelen inzake cyberbeveiliging in alle agentschappen te versterken, gezien de toenemende risico’s van cyberdreigingen en gegevenslekken; dringt erop aan onmiddellijk te investeren in beveiligde IT-infrastructuur en trainingen over cyberbeveiliging voor alle personeelsleden van de agentschappen; dringt er bij de agentschappen op aan om jaarlijks een risicobeoordelingsverslag inzake cyberbeveiliging in te dienen bij het Parlement en de Rekenkamer; 150. dringt er bij Frontex op aan onverwijld te zorgen voor de volledige uitvoering van alle aanbevelingen van Europese audit- en controleorganen, met name OLAF en de werkgroep voor toezicht op Frontex van het Europees Parlement, de Europese Ombudsman, de Rekenkamer en de Frontex-werkgroep grondrechten en juridische operationele aspecten van operaties; 151. stelt vast dat alle agentschappen over beleid inzake klokkenluiders beschikken; verzoekt alle agentschappen ervoor te zorgen dat ze over specifieke, veilige en doeltreffende kanalen beschikken voor het melden van misstanden, in overeenstemming met de relevante vereisten van Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad inzake klokkenluiders; 152. pleit voor de systematische integratie van AI-specifieke risicobeoordelingen in de interne controles van de agentschappen, met als doel om de naleving van de ethische richtsnoeren en cyberbeveiligingsnormen van de Unie wordt te waarborgen; roept ertoe op het mandaat van Enisa uit te breiden en hierin specifiek toezicht op risico’s in verband met het gebruik van artificiële intelligentie binnen EU-agentschappen op te nemen; Duurzaamheid, milieueffecten en sociale inclusie 153. merkt op dat in totaal 11 (434) van de 33 EU‑agentschappen (33 %) reeds het milieubeheer- en milieuauditsysteem van de EU (EMAS) hebben ingevoerd; neemt met voldoening kennis van de proactieve stappen die diverse agentschappen ondernemen om in de nabije toekomst EMAS-certificering te verkrijgen (435) ; merkt op dat sommige agentschappen (436) met een groter budget geen kennisgeving hebben gedaan van hun plannen om EMAS op korte termijn ten uitvoer te leggen; neemt kennis van het feit dat EASA momenteel een beoordeling uitvoert van instrumenten voor systematische en voortdurende verbeteringen inzake milieuprestaties, waaronder EMAS, en later dit jaar een update zal verstrekken aan de kwijtingsautoriteit; 154. wijst erop dat er in het (horizontale) kwijtingsverslag 2022 op werd gewezen dat 14 agentschappen nog steeds niet over een duurzaamheidsplan beschikten; merkt op dat de Rekenkamer hier in haar verslag over het begrotingsjaar 2023 geen geactualiseerde cijfers over heeft verstrekt; wijst er nogmaals op dat het belangrijk is dat alle agentschappen beschikken over duurzaamheidsplannen; dringt er bij de agentschappen op aan om bij de Commissie verslag uit te brengen over de energieprestaties van hun gebouwen; 155. moedigt de Rekenkamer aan de cijfers over de situatie in verband met duurzaamheidsplannen in de agentschappen regelmatig bij te werken; 156. merkt op dat de agentschappen in het begrotingsjaar 2023 blijk hebben gegeven van een toenemende inzet voor milieu- en duurzaamheidsdoelstellingen; merkt op dat het Europees Milieuagentschap (EEA) een centrale rol heeft gespeeld bij het monitoren van en rapporteren over de klimaatverandering en de milieuprestaties in de hele Unie; merkt op dat agentschappen zoals het Cinea en het EEA het voortouw hebben genomen bij de uitvoering van programma’s op het gebied van duurzaamheid, waardoor zij bijdragen aan initiatieven in de hele EU die gericht zijn op het verkleinen van de koolstofvoetafdruk en het bevorderen van hernieuwbare energie; 157. stelt met bezorgdheid vast dat sommige agentschappen, ondanks de algemene trend van vooruitgang, moeilijkheden ondervonden om duurzaamheid in hun bedrijfsstrategieën te integreren als gevolg van procedurele inefficiëntie en een ontoereikende toewijzing van middelen; benadrukt daarom dat er behoefte is aan een samenhangender en actiever kader om duurzaamheid op lange termijn bij de activiteiten van de agentschappen te waarborgen; Follow-up van de opmerkingen van de Rekenkamer van voorgaande jaren 158. stelt vast dat de “opmerkingen” in de specifieke jaarverslagen over de agentschappen in feite “niet-tijdgebonden aanbevelingen” van de Rekenkamer zijn; merkt op dat de Rekenkamer jaarlijks gevolg geeft aan deze opmerkingen door hun status als “openstaand” of “afgesloten” te beoordelen; 159. merkt op dat van de in totaal 116 opmerkingen van de Rekenkamer in verband met voorgaande jaren met betrekking tot de agentschappen die in deze resolutie behandeld worden, er in 2023 58 zijn afgesloten, terwijl er 53 nog open staan en vijf gedeeltelijk zijn afgesloten; merkt op dat het aantal openstaande opmerkingen verschilt tussen de agentschappen, waarbij sommige geen openstaande opmerkingen hebben, bijvoorbeeld Berec-Bureau, EBA, ECHA, EEA, EMSA, Enisa, EU-OSHA, Euspa en Eurofound, terwijl het grootste aantal openstaande opmerkingen betrekking heeft op eu-LISA, Frontex en ELA, met respectievelijk acht, zeven en vijf opmerkingen; verzoekt deze agentschappen proactieve maatregelen te nemen om deze openstaande kwesties op te lossen; 160. neemt kennis van het feit dat zes van de 53 openstaande opmerkingen betrekking hebben op een hoog niveau van overdrachten (ACER, ELA, EFCA, eu-LISA, FRA en Frontex); is met name bezorgd over het feit dat deze opmerking in het geval van Frontex openstaat sinds 2018; 161. merkt op dat ERA sinds 2018 een openstaande opmerking heeft over de inning van vergoedingen en heffingen voor certificeringstaken, die in 2019 van start is gegaan; merkt op dat volgens de verordening rekening moet worden gehouden met de specifieke behoeften van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) en van ERA wordt verwacht dat het doeltreffende controles uitvoert om na te gaan of aanvragers als kmo’s kunnen worden aangemerkt; verzoekt het agentschap bij de kwijtingsautoriteit verslag uit te brengen over de huidige stand van zaken met betrekking tot deze kwestie en te motiveren waarom deze nog steeds open staat; 162. merkt op dat EASA in de loop van de jaren een gecumuleerd overschot van meer dan 50 miljoen EUR heeft opgebouwd, afkomstig van door de sector gefinancierde activiteiten, waarvoor de oprichtingsverordening van het agentschap geen bepaling bevat; verzoekt de Commissie een oplossing op wetgevingsniveau voor te stellen om deze kwestie aan te pakken; 163. merkt op dat ACER sinds 2019 uitzendkrachten gebruikt voor het uitvoeren van langetermijntaken om een tekort aan vaste personeelsleden op te vangen; verzoekt de Commissie te voorzien in extra posten voor statutair personeel; o o o 164. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de onder deze kwijtingsprocedure vallende agentschappen, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie). Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart” voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de gemeenschappelijke ondernemingen van de EU betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de gemeenschappelijke ondernemingen (1) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan de gemeenschappelijke onderneming te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05757/2025 – C10‑0025/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (3) , en met name artikel 71, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, en met name artikel 71 (4) , – gezien Verordening (EU) 2021/2085 van de Raad van 19 november 2021 voor de oprichting van Gemeenschappelijke Ondernemingen in het kader van Horizon Europa en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 219/2007, (EU) nr. 557/2014, (EU) nr. 558/2014, (EU) nr. 559/2014, (EU) nr. 560/2014, (EU) nr. 561/2014 en (EU) nr. 642/2014 (5) , en met name artikel 26, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/887 van de Commissie van 13 maart 2019 tot vaststelling van de financiële modelregeling voor publiek-private partnerschapsorganen bedoeld in artikel 71 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (6) , – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien het advies van de Commissie vervoer en toerisme, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10‑0056/2025 ), 1. verleent de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart” kwijting voor de uitvoering van de begroting van de gemeenschappelijke onderneming voor het begrotingsjaar 2023; 2. formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie; 3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart”, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L‑serie). 2. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over de afsluiting van de rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart” voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2031(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming Schone luchtvaart voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de gemeenschappelijke ondernemingen van de EU betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de gemeenschappelijke ondernemingen (7) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (8) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan de gemeenschappelijke onderneming te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05757/2025 – C10‑0025/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (9) , en met name artikel 71, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, en met name artikel 71 (10) , – gezien Verordening (EU) 2021/2085 van de Raad van 19 november 2021 voor de oprichting van Gemeenschappelijke Ondernemingen in het kader van Horizon Europa en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 219/2007, (EU) nr. 557/2014, (EU) nr. 558/2014, (EU) nr. 559/2014, (EU) nr. 560/2014, (EU) nr. 561/2014 en (EU) nr. 642/2014 (11) , en met name artikel 26, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/887 van de Commissie van 13 maart 2019 tot vaststelling van de financiële modelregeling voor publiek-private partnerschapsorganen bedoeld in artikel 71 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (12) , – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien het advies van de Commissie vervoer en toerisme, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10‑0056/2025 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart” voor het begrotingsjaar 2023; 2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart”, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L‑serie). 3. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming “Een circulair biogebaseerd Europa” voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2031(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming “Een circulair biogebaseerd Europa” voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de gemeenschappelijke ondernemingen van de EU betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de gemeenschappelijke ondernemingen (13) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (14) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan de gemeenschappelijke onderneming te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05757/2025 – C10‑0025/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (15) , en met name artikel 71, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, en met name artikel 71 (16) , – gezien Verordening (EU) 2021/2085 van de Raad van 19 november 2021 voor de oprichting van Gemeenschappelijke Ondernemingen in het kader van Horizon Europa en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 219/2007, (EU) nr. 557/2014, (EU) nr. 558/2014, (EU) nr. 559/2014, (EU) nr. 560/2014, (EU) nr. 561/2014 en (EU) nr. 642/2014 (17) , en met name artikel 26, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/887 van de Commissie van 13 maart 2019 tot vaststelling van de financiële modelregeling voor publiek-private partnerschapsorganen bedoeld in artikel 71 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (18) , – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien het advies van de Commissie vervoer en toerisme, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10‑0056/2025 ), 1. verleent de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming “Een circulair biogebaseerd Europa” kwijting voor de uitvoering van de begroting van de gemeenschappelijke onderneming voor het begrotingsjaar 2023; 2. formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie; 3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming “Een circulair biogebaseerd Europa”, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie). 4. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over de afsluiting van de rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Een circulair biogebaseerd Europa” voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2031(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming “Een circulair biogebaseerd Europa” voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de gemeenschappelijke ondernemingen van de EU betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de gemeenschappelijke ondernemingen (19) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (20) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan de gemeenschappelijke onderneming te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05757/2025 – C10‑0025/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (21) , en met name artikel 71, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, en met name artikel 71 (22) , – gezien Verordening (EU) 2021/2085 van de Raad van 19 november 2021 voor de oprichting van Gemeenschappelijke Ondernemingen in het kader van Horizon Europa en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 219/2007, (EU) nr. 557/2014, (EU) nr. 558/2014, (EU) nr. 559/2014, (EU) nr. 560/2014, (EU) nr. 561/2014 en (EU) nr. 642/2014 (23) , en met name artikel 26, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/887 van de Commissie van 13 maart 2019 tot vaststelling van de financiële modelregeling voor publiek-private partnerschapsorganen bedoeld in artikel 71 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (24) , – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien het advies van de Commissie vervoer en toerisme, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10‑0056/2025 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Een circulair biogebaseerd Europa” voor het begrotingsjaar 2023; 2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming “Een circulair biogebaseerd Europa”, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie). 5. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone waterstof” voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2031(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone waterstof” voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de gemeenschappelijke ondernemingen van de EU betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de gemeenschappelijke ondernemingen (25) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (26) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan de gemeenschappelijke onderneming te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05757/2025 – C10‑0025/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (27) , en met name artikel 71, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, en met name artikel 71 (28) , – gezien Verordening (EU) 2021/2085 van de Raad van 19 november 2021 voor de oprichting van Gemeenschappelijke Ondernemingen in het kader van Horizon Europa en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 219/2007, (EU) nr. 557/2014, (EU) nr. 558/2014, (EU) nr. 559/2014, (EU) nr. 560/2014, (EU) nr. 561/2014 en (EU) nr. 642/2014 (29) , en met name artikel 26, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/887 van de Commissie van 13 maart 2019 tot vaststelling van de financiële modelregeling voor publiek-private partnerschapsorganen bedoeld in artikel 71 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (30) , – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien het advies van de Commissie vervoer en toerisme, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10‑0056/2025 ), 1. verleent de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone waterstof” kwijting voor de uitvoering van de begroting van de gemeenschappelijke onderneming voor het begrotingsjaar 2023; 2. formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie; 3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone waterstof”, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L‑serie). 6. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over de afsluiting van de rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone waterstof” voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2031(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone waterstof” voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de gemeenschappelijke ondernemingen van de EU betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de gemeenschappelijke ondernemingen (31) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (32) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan de gemeenschappelijke onderneming te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05757/2025 – C10‑0025/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (33) , en met name artikel 71, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, en met name artikel 71 (34) , – gezien Verordening (EU) 2021/2085 van de Raad van 19 november 2021 voor de oprichting van Gemeenschappelijke Ondernemingen in het kader van Horizon Europa en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 219/2007, (EU) nr. 557/2014, (EU) nr. 558/2014, (EU) nr. 559/2014, (EU) nr. 560/2014, (EU) nr. 561/2014 en (EU) nr. 642/2014 (35) , en met name artikel 26, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/887 van de Commissie van 13 maart 2019 tot vaststelling van de financiële modelregeling voor publiek-private partnerschapsorganen bedoeld in artikel 71 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (36) , – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien het advies van de Commissie vervoer en toerisme, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10‑0056/2025 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone waterstof” voor het begrotingsjaar 2023; 2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone waterstof”, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L‑serie). 7. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2031(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de gemeenschappelijke ondernemingen van de EU betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de gemeenschappelijke ondernemingen (37) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (38) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan de gemeenschappelijke onderneming te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05757/2025 – C10‑0025/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (39) , en met name artikel 71, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, en met name artikel 71 (40) , – gezien Verordening (EU) 2021/2085 van de Raad van 19 november 2021 voor de oprichting van Gemeenschappelijke Ondernemingen in het kader van Horizon Europa en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 219/2007, (EU) nr. 557/2014, (EU) nr. 558/2014, (EU) nr. 559/2014, (EU) nr. 560/2014, (EU) nr. 561/2014 en (EU) nr. 642/2014 (41) , en met name artikel 26, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/887 van de Commissie van 13 maart 2019 tot vaststelling van de financiële modelregeling voor publiek-private partnerschapsorganen bedoeld in artikel 71 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (42) , – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien het advies van de Commissie vervoer en toerisme, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10‑0056/2025 ), 1. verleent de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” kwijting voor de uitvoering van de begroting van de gemeenschappelijke onderneming voor het begrotingsjaar 2023; 2. formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie; 3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen”, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L‑serie). 8. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over de afsluiting van de rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2031(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de gemeenschappelijke ondernemingen van de EU betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de gemeenschappelijke ondernemingen (43) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (44) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan de gemeenschappelijke onderneming te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05757/2025 – C10‑0025/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (45) , en met name artikel 71, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (herschikking), en met name artikel 71 (46) , – gezien Verordening (EU) 2021/2085 van de Raad van 19 november 2021 voor de oprichting van Gemeenschappelijke Ondernemingen in het kader van Horizon Europa en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 219/2007, (EU) nr. 557/2014, (EU) nr. 558/2014, (EU) nr. 559/2014, (EU) nr. 560/2014, (EU) nr. 561/2014 en (EU) nr. 642/2014 (47) , en met name artikel 26, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/887 van de Commissie van 13 maart 2019 tot vaststelling van de financiële modelregeling voor publiek-private partnerschapsorganen bedoeld in artikel 71 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (48) , – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien het advies van de Commissie vervoer en toerisme, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10‑0056/2025 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” voor het begrotingsjaar 2023; 2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen”, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L‑serie). 9. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming Europese high-performance computing voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2031(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming Europese high-performance computing voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de gemeenschappelijke ondernemingen van de EU betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de gemeenschappelijke ondernemingen (49) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (50) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan de gemeenschappelijke onderneming te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05757/2025 – C10‑0025/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (51) , en met name artikel 71, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (herschikking), en met name artikel 71 (52) , – gezien Verordening (EU) 2021/1173 van de Raad van 13 juli 2021 tot oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming Europese high-performance computing en tot intrekking van Verordening (EU) 2018/1488 (53) , en met name artikel 19, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/887 van de Commissie van 13 maart 2019 tot vaststelling van de financiële modelregeling voor publiek-private partnerschapsorganen bedoeld in artikel 71 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (54) , – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien het advies van de Commissie vervoer en toerisme, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10‑0056/2025 ), 1. verleent de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming Europese high-performance computing kwijting voor de uitvoering van de begroting van de gemeenschappelijke onderneming voor het begrotingsjaar 2023; 2. formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie; 3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming Europese high-performance computing, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L‑serie). 10. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over de afsluiting van de rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming Europese high-performance computing voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2031(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming Europese high-performance computing voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de gemeenschappelijke ondernemingen van de EU betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de gemeenschappelijke ondernemingen (55) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (56) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan de gemeenschappelijke onderneming te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05757/2025 – C10‑0025/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (57) , en met name artikel 71, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (herschikking), en met name artikel 71 (58) , – gezien Verordening (EU) 2021/1173 van de Raad van 13 juli 2021 tot oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming Europese high-performance computing en tot intrekking van Verordening (EU) 2018/1488 (59) , en met name artikel 19, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/887 van de Commissie van 13 maart 2019 tot vaststelling van de financiële modelregeling voor publiek-private partnerschapsorganen bedoeld in artikel 71 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (60) , – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien het advies van de Commissie vervoer en toerisme, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10‑0056/2025 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming Europese high-performance computing voor het begrotingsjaar 2023; 2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming Europese high-performance computing, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L‑serie). 11. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2031(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de gemeenschappelijke ondernemingen van de EU betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de gemeenschappelijke ondernemingen (61) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (62) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan de gemeenschappelijke onderneming te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05757/2025 – C10‑0025/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (63) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, en met name artikel 70 (64) , – gezien Beschikking 2007/198/Euratom van de Raad van 27 maart 2007 tot oprichting van de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie van gunsten daaraan (65) , en met name artikel 5, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (66) , – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien het advies van de Commissie vervoer en toerisme, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10‑0056/2025 ), 1. verleent de directeur van de Europese Gemeenschappelijke Onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie kwijting voor de uitvoering van de begroting van de gemeenschappelijke onderneming voor het begrotingsjaar 2023; 2. formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie; 3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de directeur van de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L‑serie). 12. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over de afsluiting van de rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2031(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de gemeenschappelijke ondernemingen van de EU betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de gemeenschappelijke ondernemingen (67) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (68) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 febrruari 2025 betreffende de aan de gemeenschappelijke onderneming te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05757/2025 – C10‑0025/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (69) , en met name artikel 70, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, en met name artikel 71 (70) , – gezien Beschikking 2007/198/Euratom van de Raad van 27 maart 2007 tot oprichting van de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie van gunsten daaraan (71) , en met name artikel 5, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (72) , – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien het advies van de Commissie vervoer en toerisme, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10‑0056/2025 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van de Europese Gemeenschappelijke Onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie voor het begrotingsjaar 2023; 2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de directeur van de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L‑serie). 13. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3” voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2031(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3” voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de gemeenschappelijke ondernemingen van de EU betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de gemeenschappelijke ondernemingen (73) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (74) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan de gemeenschappelijke onderneming te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05757/2025 – C10‑0025/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (75) , en met name artikel 71, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, en met name artikel 71 (76) , – gezien Verordening (EU) 2021/2085 van de Raad van 19 november 2021 voor de oprichting van Gemeenschappelijke Ondernemingen in het kader van Horizon Europa en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 219/2007, (EU) nr. 557/2014, (EU) nr. 558/2014, (EU) nr. 559/2014, (EU) nr. 560/2014, (EU) nr. 561/2014 en (EU) nr. 642/2014 (77) , en met name artikel 26, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/887 van de Commissie van 13 maart 2019 tot vaststelling van de financiële modelregeling voor publiek-private partnerschapsorganen bedoeld in artikel 71 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (78) , – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien het advies van de Commissie vervoer en toerisme, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10‑0056/2025 ), 1. verleent de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3” kwijting voor de uitvoering van de begroting van de gemeenschappelijke onderneming voor het begrotingsjaar 2023; 2. formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie; 3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3”, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L‑serie). 14. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over de afsluiting van de rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3” voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2031(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3” voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de gemeenschappelijke ondernemingen van de EU betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de gemeenschappelijke ondernemingen (79) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (80) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan de gemeenschappelijke onderneming te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05757/2025 – C10‑0025/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (81) , en met name artikel 71, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, en met name artikel 71 (82) , – gezien Verordening (EU) 2021/2085 van de Raad van 19 november 2021 voor de oprichting van Gemeenschappelijke Ondernemingen in het kader van Horizon Europa en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 219/2007, (EU) nr. 557/2014, (EU) nr. 558/2014, (EU) nr. 559/2014, (EU) nr. 560/2014, (EU) nr. 561/2014 en (EU) nr. 642/2014 (83) , en met name artikel 26, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/887 van de Commissie van 13 maart 2019 tot vaststelling van de financiële modelregeling voor publiek-private partnerschapsorganen bedoeld in artikel 71 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (84) , – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien het advies van de Commissie vervoer en toerisme, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10‑0056/2025 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3” voor het begrotingsjaar 2023; 2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3”, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L‑serie). 15. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg” voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2031(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg” voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de gemeenschappelijke ondernemingen van de EU betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de gemeenschappelijke ondernemingen (85) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (86) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan de gemeenschappelijke onderneming te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05757/2025 – C10‑0025/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (87) , en met name artikel 71, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, en met name artikel 71 (88) , – gezien Verordening (EU) 2021/2085 van de Raad van 19 november 2021 voor de oprichting van Gemeenschappelijke Ondernemingen in het kader van Horizon Europa en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 219/2007, (EU) nr. 557/2014, (EU) nr. 558/2014, (EU) nr. 559/2014, (EU) nr. 560/2014, (EU) nr. 561/2014 en (EU) nr. 642/2014 (89) , en met name artikel 26, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/887 van de Commissie van 13 maart 2019 tot vaststelling van de financiële modelregeling voor publiek-private partnerschapsorganen bedoeld in artikel 71 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (90) , – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien het advies van de Commissie vervoer en toerisme, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10‑0056/2025 ), 1. verleent de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg” kwijting voor de uitvoering van de begroting van de gemeenschappelijke onderneming voor het begrotingsjaar 2023; 2. formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie; 3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg”, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L‑serie). 16. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over de afsluiting van de rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg” voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2031(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg” voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de gemeenschappelijke ondernemingen van de EU betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de gemeenschappelijke ondernemingen (91) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (92) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan de gemeenschappelijke onderneming te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05757/2025 – C10‑0025/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (93) , en met name artikel 71, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, en met name artikel 71 (94) , – gezien Verordening (EU) 2021/2085 van de Raad van 19 november 2021 voor de oprichting van Gemeenschappelijke Ondernemingen in het kader van Horizon Europa en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 219/2007, (EU) nr. 557/2014, (EU) nr. 558/2014, (EU) nr. 559/2014, (EU) nr. 560/2014, (EU) nr. 561/2014 en (EU) nr. 642/2014 (95) , en met name artikel 26, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/887 van de Commissie van 13 maart 2019 tot vaststelling van de financiële modelregeling voor publiek-private partnerschapsorganen bedoeld in artikel 71 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (96) , – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien het advies van de Commissie vervoer en toerisme, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10‑0056/2025 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg” voor het begrotingsjaar 2023; 2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg”, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L‑serie). 17. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming “Chips” (vóór 21.9.2023: Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën”) voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2031(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming “Chips” voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de gemeenschappelijke ondernemingen van de EU betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de gemeenschappelijke ondernemingen (97) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (98) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan de gemeenschappelijke onderneming te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05757/2025 – C10‑0025/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (99) , en met name artikel 71, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, en met name artikel 71 (100) , – gezien Verordening (EU) 2021/2085 van de Raad van 19 november 2021 voor de oprichting van Gemeenschappelijke Ondernemingen in het kader van Horizon Europa en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 219/2007, (EU) nr. 557/2014, (EU) nr. 558/2014, (EU) nr. 559/2014, (EU) nr. 560/2014, (EU) nr. 561/2014 en (EU) nr. 642/2014 (101) , en met name artikel 26, – gezien Verordening (EU) 2023/1782 van de Raad van 25 juli 2023 tot wijziging van Verordening (EU) 2021/2085 voor de oprichting van Gemeenschappelijke Ondernemingen in het kader van Horizon Europa wat de Gemeenschappelijke Onderneming “Chips” betreft, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/887 van de Commissie van 13 maart 2019 tot vaststelling van de financiële modelregeling voor publiek-private partnerschapsorganen bedoeld in artikel 71 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (102) , – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien het advies van de Commissie vervoer en toerisme, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10‑0056/2025 ), 1. verleent de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming “Chips” kwijting voor de uitvoering van de begroting van de gemeenschappelijke onderneming voor het begrotingsjaar 2023; 2. formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie; 3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming “Chips”, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L‑serie). 18. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over de afsluiting van de rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Chips” (vóór 21.9.2023: Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën”) voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2031(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming “Chips” voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de gemeenschappelijke ondernemingen van de EU betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de gemeenschappelijke ondernemingen (103) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (104) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan de gemeenschappelijke onderneming te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05757/2025 – C10‑0025/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (105) , en met name artikel 71, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, en met name artikel 71 (106) , – gezien Verordening (EU) 2021/2085 van de Raad van 19 november 2021 voor de oprichting van Gemeenschappelijke Ondernemingen in het kader van Horizon Europa en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 219/2007, (EU) nr. 557/2014, (EU) nr. 558/2014, (EU) nr. 559/2014, (EU) nr. 560/2014, (EU) nr. 561/2014 en (EU) nr. 642/2014 (107) , en met name artikel 26, – gezien Verordening (EU) 2023/1782 van de Raad van 25 juli 2023 tot wijziging van Verordening (EU) 2021/2085 voor de oprichting van Gemeenschappelijke Ondernemingen in het kader van Horizon Europa wat de Gemeenschappelijke Onderneming “Chips” betreft, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/887 van de Commissie van 13 maart 2019 tot vaststelling van de financiële modelregeling voor publiek-private partnerschapsorganen bedoeld in artikel 71 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (108) , – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien het advies van de Commissie vervoer en toerisme, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10‑0056/2025 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Chips” voor het begrotingsjaar 2023; 2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming “Chips”, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L‑serie). 19. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim” voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2031(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim” voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de gemeenschappelijke ondernemingen van de EU betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de gemeenschappelijke ondernemingen (109) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (110) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan de gemeenschappelijke onderneming te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05757/2025 – C10‑0025/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (111) , en met name artikel 71, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, en met name artikel 71 (112) , – gezien Verordening (EU) 2021/2085 van de Raad van 19 november 2021 voor de oprichting van Gemeenschappelijke Ondernemingen in het kader van Horizon Europa en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 219/2007, (EU) nr. 557/2014, (EU) nr. 558/2014, (EU) nr. 559/2014, (EU) nr. 560/2014, (EU) nr. 561/2014 en (EU) nr. 642/2014 (113) , en met name artikel 26, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/887 van de Commissie van 13 maart 2019 tot vaststelling van de financiële modelregeling voor publiek-private partnerschapsorganen bedoeld in artikel 71 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (114) , – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien het advies van de Commissie vervoer en toerisme, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10‑0056/2025 ), 1. verleent de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim” kwijting voor de uitvoering van de begroting van de gemeenschappelijke onderneming voor het begrotingsjaar 2023; 2. formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie; 3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim”, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L‑serie). 20. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over de afsluiting van de rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim” voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2031(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim” voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de gemeenschappelijke ondernemingen van de EU betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de gemeenschappelijke ondernemingen (115) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (116) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan de gemeenschappelijke onderneming te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05757/2025 – C10‑0025/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (117) , en met name artikel 71, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, en met name artikel 71 (118) , – gezien Verordening (EU) 2021/2085 van de Raad van 19 november 2021 voor de oprichting van Gemeenschappelijke Ondernemingen in het kader van Horizon Europa en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 219/2007, (EU) nr. 557/2014, (EU) nr. 558/2014, (EU) nr. 559/2014, (EU) nr. 560/2014, (EU) nr. 561/2014 en (EU) nr. 642/2014 (119) , en met name artikel 26, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/887 van de Commissie van 13 maart 2019 tot vaststelling van de financiële modelregeling voor publiek-private partnerschapsorganen bedoeld in artikel 71 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (120) , – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien het advies van de Commissie vervoer en toerisme, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10‑0056/2025 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim” voor het begrotingsjaar 2023; 2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim”, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L‑serie). 21. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming Europese high-performance computing voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2031(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming “Slimme netwerken en diensten” voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de gemeenschappelijke ondernemingen van de EU betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de gemeenschappelijke ondernemingen (121) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (122) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan de gemeenschappelijke onderneming te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05757/2025 – C10‑0025/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (123) , en met name artikel 71, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, en met name artikel 71 (124) , – gezien Verordening (EU) 2021/2085 van de Raad van 19 november 2021 voor de oprichting van Gemeenschappelijke Ondernemingen in het kader van Horizon Europa en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 219/2007, (EU) nr. 557/2014, (EU) nr. 558/2014, (EU) nr. 559/2014, (EU) nr. 560/2014, (EU) nr. 561/2014 en (EU) nr. 642/2014 (125) , en met name artikel 26, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/887 van de Commissie van 13 maart 2019 tot vaststelling van de financiële modelregeling voor publiek-private partnerschapsorganen bedoeld in artikel 71 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (126) , – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien het advies van de Commissie vervoer en toerisme, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10‑0056/2025 ), 1. verleent de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming “Slimme netwerken en diensten” kwijting voor de uitvoering van de begroting van de gemeenschappelijke onderneming voor het begrotingsjaar 2023; 2. formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie; 3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming “Slimme netwerken en diensten”, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L‑serie). 22. Besluit van het Europees Parlement van 7 mei 2025 over de afsluiting van de rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Slimme netwerken en diensten” voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2031(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien de definitieve jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming “Slimme netwerken en diensten” voor het begrotingsjaar 2023, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de gemeenschappelijke ondernemingen van de EU betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de gemeenschappelijke ondernemingen (127) , – gezien de verklaring van de Rekenkamer (128) voor het begrotingsjaar 2023 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2025 betreffende de aan de gemeenschappelijke onderneming te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2023 (05757/2025 – C10‑0025/2025), – gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (129) , en met name artikel 71, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, en met name artikel 71 (130) , – gezien Verordening (EU) 2021/2085 van de Raad van 19 november 2021 voor de oprichting van Gemeenschappelijke Ondernemingen in het kader van Horizon Europa en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 219/2007, (EU) nr. 557/2014, (EU) nr. 558/2014, (EU) nr. 559/2014, (EU) nr. 560/2014, (EU) nr. 561/2014 en (EU) nr. 642/2014 (131) , en met name artikel 26, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/887 van de Commissie van 13 maart 2019 tot vaststelling van de financiële modelregeling voor publiek-private partnerschapsorganen bedoeld in artikel 71 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (132) , – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien het advies van de Commissie vervoer en toerisme, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10‑0056/2025 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Slimme netwerken en diensten” voor het begrotingsjaar 2023; 2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming “Slimme netwerken en diensten”, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L‑serie). 23. Resolutie van het Europees Parlement van 7 mei 2025 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van de besluiten over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de gemeenschappelijke ondernemingen van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2023 ( 2024/2031(DEC) ) Het Europees Parlement, – gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart” voor het begrotingsjaar 2023, – gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming “Een circulair biogebaseerd Europa” voor het begrotingsjaar 2023, – gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone waterstof” voor het begrotingsjaar 2023, – gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” voor het begrotingsjaar 2023, – gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming Europese high-performance computing voor het begrotingsjaar 2023, – gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie voor het begrotingsjaar 2023, – gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3” voor het begrotingsjaar 2023, – gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg” voor het begrotingsjaar 2023, – gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming “Chips” voor het begrotingsjaar 2023, – gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim” voor het begrotingsjaar 2023, – gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming “Slimme netwerken en diensten” voor het begrotingsjaar 2023, – gezien artikel 102 van en bijlage V bij zijn Reglement, – gezien het advies van de Commissie vervoer en toerisme, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10‑0056/2025 ), A. overwegende dat de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim”, de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart”, de Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg”, de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone waterstof”, de Gemeenschappelijke Onderneming “Een circulair biogebaseerd Europa”, de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen”, de Gemeenschappelijke Onderneming “Slimme netwerken en diensten” en de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3” zijn opgericht bij Verordening (EU) 2021/2085 van de Raad van 19 november 2021 voor de oprichting van Gemeenschappelijke Ondernemingen in het kader van Horizon Europa en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 219/2007, (EU) nr. 557/2014, (EU) nr. 558/2014, (EU) nr. 559/2014, (EU) nr. 560/2014, (EU) nr. 561/2014 en (EU) nr. 642/2014 (133) , die de enkele basishandeling (Single Basic Act, SBA) wordt genoemd; B. overwegende dat de Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale sleuteltechnologieën” is opgericht bij Verordening (EU) 2021/2085 van de Raad van 19 november 2021 voor de oprichting van Gemeenschappelijke Ondernemingen in het kader van Horizon Europa en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 219/2007, (EU) nr. 557/2014, (EU) nr. 558/2014, (EU) nr. 559/2014, (EU) nr. 560/2014, (EU) nr. 561/2014 en (EU) nr. 642/2014; overwegende dat de Gemeenschappelijke Onderneming Digitale sleuteltechnologieën in juli 2023 is omgevormd tot de Gemeenschappelijke Onderneming “Chips” overeenkomstig Verordening (EU) 2023/1782 van de Raad van 25 juli 2023 tot wijziging van Verordening (EU) 2021/2085 voor de oprichting van Gemeenschappelijke Ondernemingen in het kader van Horizon Europa wat de Gemeenschappelijke Onderneming “Chips” betreft (134) ; C. overwegende dat de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie in april 2007 is opgericht bij Beschikking 2007/198/Euratom van de Raad van 27 maart 2007 tot oprichting van de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie van gunsten daaraan (2007/198/Euratom) (135) ; D. overwegende dat de Gemeenschappelijke Onderneming Europese high-performance computing is opgericht bij Verordening (EU) 2021/1173 van de Raad van 13 juli 2021 tot oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming Europese high-performance computing en tot intrekking van Verordening (EU) 2018/1488 (136) ; E. overwegende dat de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim” een publiek-privaat partnerschap is voor de ontwikkeling van gemoderniseerde luchtverkeersbeveiliging (ATM) in Europa en voor de versnelling van de totstandbrenging van het digitale Europese luchtruim door middel van onderzoek en innovatie; F. overwegende dat de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart” een publiek-privaat partnerschap is dat gericht is op onderzoek en innovatie op het gebied van het transformeren van de luchtvaart in de richting van een duurzame en klimaatneutrale toekomst; G. overwegende dat de Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg” een publiek-privaat partnerschap is dat zich richt op interdisciplinair, duurzaam en patiëntgericht gezondheidsonderzoek en -innovatie; H. overwegende dat de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone waterstof” een publiek-privaat partnerschap is op het gebied van onderzoek naar en innovatie van waterstof- en brandstofceltechnologie; I. overwegende dat de Gemeenschappelijke Onderneming “Chips” een publiek-privaat partnerschap is dat gericht is op onderzoek en innovatie op het gebied van digitale sleuteltechnologieën die van essentieel belang zijn voor de concurrentiepositie van Europa in de digitale economie, met name in de sector elektronische componenten en systemen; J. overwegende dat de Gemeenschappelijke Onderneming “Een circulair biogebaseerd Europa” een publiek-privaat partnerschap is dat gericht is op onderzoek en innovatie voor een duurzame en concurrerende circulaire biogebaseerde industrie; K. overwegende dat de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” een publiek-privaat partnerschap voor onderzoek en innovatie in de spoorwegsector is; L. overwegende dat de Gemeenschappelijke Onderneming Europese high-performance computing een publiek-privaat partnerschap is dat de bundeling van middelen mogelijk maakt voor de ontwikkeling en invoering van high-performance computing in Europa; M. overwegende dat de Gemeenschappelijke Onderneming “Slimme netwerken en diensten” een publiek-privaat partnerschap is dat gericht is op het versterken van het technologische leiderschap van Europa en de strategische afstemming ervan op de telecommunicatie-industrie en het bevorderen van de invoering van digitale oplossingen; N. overwegende dat de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3” een publiek-privaat partnerschap is dat gericht is op het verminderen van de sociaal-economische last van infectieziekten in Afrika bezuiden de Sahara dankzij nieuwe en verbeterde technologische toepassingen op gezondheidsgebied en op het verbeteren van de paraatheid voor en respons op infectieziekten voor mondiale doeleinden; O. overwegende dat het doel van de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie bestaat in het leveren van de bijdrage van de Unie aan het internationale fusie-energieproject ITER, het uitvoeren van de Overeenkomst inzake de bredere aanpak tussen Euratom en Japan, en het treffen van voorbereidingen voor de bouw van een demonstratiefusiereactor en bijbehorende faciliteiten; Algemeen 1. wijst erop dat de gemeenschappelijke ondernemingen tot doel hebben onderzoeks- en innovatieactiviteiten op het gebied van vervoer, energie, gezondheid, circulaire biogebaseerde industrieën, essentiële elektronische componenten, supercomputing- en netwerksystemen te ondersteunen; verzoekt de gemeenschappelijke ondernemingen de omzetting van wetenschappelijke kennis in verhandelbare innovaties te bevorderen en mechanismen in te voeren om ervoor te zorgen dat hun activiteiten leiden tot een toename van het Europese concurrentievermogen wereldwijd; 2. onderstreept dat gemeenschappelijke ondernemingen in het huidige meerjarig financieel kader volgens de Rekenkamer naar verwachting een gecombineerde begroting van 17 miljard EUR uit de contante bijdrage van de Unie zullen ontvangen en 21,1 miljard EUR aan bijdragen van andere leden zullen aantrekken; 3. merkt op dat het karakter van gemeenschappelijke ondernemingen gebaseerd is op publiek-private partnerschappen die investeringen aansturen en publieke en private middelen aantrekken voor het financieren van gemeenschappelijke doelstellingen; herinnert er in dit verband aan dat de bijdragen van particuliere leden moeten voldoen aan de vastgestelde streefdoelen opdat dergelijke partnerschappen wederzijds voordeel kunnen blijven opleveren; verzoekt gemeenschappelijke ondernemingen die bijdragen in natura aan aanvullende activiteiten (IKAA) toestaan om, waar mogelijk, een buitensporige afhankelijkheid van dergelijke bijdragen te voorkomen om de vastgestelde doelstellingen te halen; 4. erkent dat de aanzienlijke bijdragen van de gemeenschappelijke ondernemingen aan de bevordering van onderzoek, innovatie en technologische ontwikkeling in verschillende sectoren, waaronder de luchtvaart, het spoor en het luchtverkeersbeheer, een integraal onderdeel zijn van de verwezenlijking van de strategische doelstellingen van de Unie op het gebied van duurzaamheid, digitale transformatie en concurrentievermogen; 5. is ingenomen met het jaarverslag van de Rekenkamer over de gemeenschappelijke ondernemingen van de EU betreffende het begrotingsjaar 2023 (hierna “het verslag van de Rekenkamer”); onderstreept dat de taak van de Rekenkamer van cruciaal belang is voor de goede uitvoering van de begroting van de Unie en voor het toezicht op de begroting; 6. is ingenomen met het feit dat de Rekenkamer de kwijtingsautoriteit een jaarverslag over de gemeenschappelijke ondernemingen van de EU heeft verstrekt, dat voor elk van de gemeenschappelijke ondernemingen een specifieke betrouwbaarheidsverklaring bevat met betrekking tot haar jaarrekening en onderliggende verrichtingen; deelt de mening dat het institutionele kader van de gemeenschappelijke ondernemingen, naast de wettelijke bepalingen die bindend zijn voor de Rekenkamer, maakt dat deze ondernemingen bijzondere aandacht verdienen van de Rekenkamer; dringt erop aan deze goede praktijk voort te zetten; is ingenomen met de goede samenwerking van de gemeenschappelijke ondernemingen met de Rekenkamer tijdens het opstellen van de Rekenkamers verslag en is ingenomen met de uitleg die in de antwoorden van de gemeenschappelijke ondernemingen is gegeven over een aantal opmerkingen en concrete elementen; 7. is ingenomen met het feit dat twee gemeenschappelijke ondernemingen in het begrotingsjaar 2023 financiële autonomie hebben verkregen, namelijk de Gemeenschappelijke Onderneming “Slimme netwerken en diensten”, op 24 oktober 2023, en de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3”, op 23 november 2023; merkt voorts op dat de Rekenkamer deze twee gemeenschappelijke ondernemingen als gevolg daarvan voor het eerst heeft gecontroleerd, naast de negen gemeenschappelijke ondernemingen die de Rekenkamer reeds had gecontroleerd voor het begrotingsjaar 2022; 8. benadrukt dat het zich ervan bewust is dat sommige gemeenschappelijke ondernemingen in het begrotingsjaar 2023 aanzienlijk werden getroffen door belangrijke gebeurtenissen met waarschijnlijke gevolgen voor hun prestaties; benadrukt meer in het bijzonder het volgende: 9. erkent de voordelen van gemeenschappelijke ondernemingen, het belang van publiek-private samenwerking voor het bevorderen van innovatie, onderzoek en ontwikkeling en de economische voordelen van de partnerschappen; merkt op dat door middelen en deskundigheid uit zowel de publieke als de private sector te bundelen, gemeenschappelijke ondernemingen doeltreffender het hoofd kunnen bieden aan de uitdagingen; benadrukt het belang van transparantie, verantwoordingsplicht en efficiënt gebruik van overheidsmiddelen door gemeenschappelijke ondernemingen; 10. erkent de waarde van initiatieven ter bevordering van de betrokkenheid en participatie van belanghebbenden, zoals open oproepen tot het indienen van blijken van belangstelling en gezamenlijke oproepen bij de gemeenschappelijke ondernemingen, die essentieel zijn om collectieve deskundigheid en middelen te benutten; vestigt met name de aandacht op de gezamenlijke oproep tot het indienen van voorstellen van de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen” en de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim” – de allereerste gezamenlijke oproep van gezamenlijke ondernemingen in zijn soort, gericht op de ontwikkeling van een geïntegreerd lucht- en spoorwegnetwerk voor een duurzaam multimodaal vervoerssysteem; 11. herinnert eraan dat gemeenschappelijke ondernemingen hun activiteiten moeten uitvoeren volgens de regels van goed financieel beheer, zodat zij doeltreffend bijdragen aan de verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen van de Unie en aan de goede uitvoering van de Uniebegroting; is niettemin bezorgd over een reeks elementen, in het licht van de bevindingen van de Rekenkamer, zoals uiteengezet in deze resolutie; Jaarrekening 12. stelt vast dat, volgens het verslag van de Rekenkamer, de jaarrekeningen over 2023 van de elf gecontroleerde gemeenschappelijke ondernemingen op alle materiële punten een getrouw beeld geven van de financiële situatie van de gemeenschappelijke ondernemingen per 31 december 2023, van de resultaten van hun verrichtingen en kasstromen en van de veranderingen van hun nettoactiva in het afgesloten begrotingsjaar, overeenkomstig hun financiële reglementen en de door de rekenplichtige van de Commissie vastgestelde boekhoudregels; merkt voorts op dat de Rekenkamer als gevolg daarvan verklaringen zonder voorbehoud heeft afgegeven over de betrouwbaarheid van de jaarrekeningen van de gemeenschappelijke ondernemingen; 13. merkt op dat in het verslag van de Rekenkamer wordt vastgesteld dat de onderliggende verrichtingen bij de jaarrekening op alle materiële punten wettig en regelmatig zijn; merkt voorts op dat de Rekenkamer als gevolg daarvan verklaringen zonder voorbehoud heeft afgegeven over de wettigheid en regelmatigheid van zowel de ontvangsten als de betalingen die ten grondslag liggen aan de rekeningen van de gemeenschappelijke ondernemingen; 14. neemt kennis van het feit dat volgens de Rekenkamer aan de Gemeenschappelijke Onderneming “Slimme netwerken en diensten” en de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3” onvoldoende richtsnoeren zijn verstrekt met betrekking tot hun eerste jaarrekening, met name wat het feit betreft dat een duidelijk onderscheid moest worden gemaakt tussen de financiële middelen die werden beheerd door de Commissie voordat zij hun financiële autonomie verkregen en de middelen die door henzelf werden beheerd in de periode daarna; sluit zich aan bij de aanbeveling van de Rekenkamer om in dit verband actie te ondernemen door duidelijke en begrijpelijke boekhoudkundige richtsnoeren te ontwikkelen waarin de regels worden gespecificeerd voor de presentatie van de eerste jaarrekening van nieuwe gemeenschappelijke ondernemingen, waarbij wordt aanbevolen dat deze richtsnoeren instructies bevatten over de wijze waarop de door de Commissie uitgevoerde financiële middelen moeten worden gescheiden van degene die worden uitgevoerd door een gemeenschappelijke onderneming nadat deze haar financiële autonomie heeft verkregen; merkt op dat het risico voor de betrouwbaarheid van de jaarrekeningen laag werd geacht voor alle gemeenschappelijke ondernemingen, met uitzondering van de Gemeenschappelijke Onderneming “Slimme netwerken en diensten” en de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3”, waarvoor het risico voor de betrouwbaarheid als middelhoog werd beschouwd, vanwege de complexiteit als gevolg van de overdracht van begrotingskredieten en -activa die onder de verantwoordelijkheid vielen van de Commissie naar de gemeenschappelijke onderneming; 15. neemt kennis van het feit dat de jaarrekening van de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie wordt opgesteld op basis van het basisscenario van het ITER-project dat in 2023 van kracht was, maar dat dit laatste momenteel wordt herzien, en dat het resultaat van de herziening waarschijnlijk zal leiden tot aanzienlijke veranderingen voor de gemeenschappelijke onderneming en voor de geraamde totale kosten ervan bij voltooiing; onderstreept dat de betrokken gemeenschappelijke onderneming alle nodige maatregelen moet nemen om ervoor te zorgen dat het toekomstige basisscenario en de gevolgen daarvan voor de behoefte aan contante bijdragen van de Unie aan de gemeenschappelijke onderneming geen verplichting voor de begroting van de Unie vormen; maakt uit de hoorzitting met de betrokken gemeenschappelijke onderneming in de Commissie begrotingscontrole op dat het ten tijde van de hoorzitting en volgens de betrokken gemeenschappelijke onderneming nog te vroeg was om een raming te maken van de financiële gevolgen van de herziening; is voorts bezorgd over de vertragingen met het ITER-project, als gevolg van factoren waarop de gemeenschappelijke onderneming geen invloed heeft; 16. is bezorgd over de gevolgen die de reorganisatie van de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie kan hebben voor haar activiteiten, met name de instabiliteit op korte tot middellange termijn en de operationele risico’s voor de gemeenschappelijke onderneming; is ingenomen met het feit dat de betrokken gemeenschappelijke onderneming zich bewust is van deze kwesties en dat zij uitleg heeft gegeven over haar standpunten met betrekking tot de situatie; is ingenomen met de aanvullende informatie die is verstrekt tijdens de hoorzitting met de betrokken gemeenschappelijke onderneming in de Commissie begrotingscontrole, met name het feit dat het risico voor de bedrijfscontinuïteit tot dusver beperkt is gebleven doordat in grote mate gesteund kan worden op bestaande programma’s en projecten; is ingenomen met de flexibiliteit die wordt geboden door de nieuwe matrixstructuur; 17. neemt kennis van het feit dat het risico voor de wettigheid en regelmatigheid van de ontvangsten voor alle gemeenschappelijke ondernemingen laag werd geacht; Financieel en begrotingsbeheer 18. merkt op dat de totale beschikbare begroting in 2023 voor de elf door de Rekenkamer gecontroleerde gemeenschappelijke ondernemingen 4,25 miljard EUR aan vastleggingskredieten en 3,87 miljard EUR aan betalingskredieten bedroeg, volgens de Rekenkamer, die erop wijst dat de totale beschikbare begroting niet-gebruikte kredieten van voorgaande jaren omvat die de gemeenschappelijke ondernemingen opnieuw hebben opgenomen in de begroting van het huidige jaar, alsmede bestemmingsontvangsten en herschikkingen naar het volgende jaar; merkt meer in het bijzonder het volgende op: 19. deelt de bezorgdheid van de Rekenkamer over het feit dat er bij de uitvoering van de programma’s van bepaalde gemeenschappelijke ondernemingen kredieten niet gebruikt worden en verzoekt de gemeenschappelijke ondernemingen in kwestie herhaling van soortgelijke situaties te voorkomen, omdat de accumulatie van niet-gebruikte kredieten leidt tot kasoverschotten, geld waarover de Unie vervolgens niet kan beschikken voor de financiering van andere activiteiten en programma’s; onderstreept het feit dat dit niet strookt met het principe van gezond financieel beheer en dat het voor het begrotingsjaar 2023 geleid heeft tot een totaal aan kasoverschotten van 1,5 miljard EUR; sluit zich aan bij de aanbeveling van de Rekenkamer dat de gemeenschappelijke ondernemingen in dit verband actie ondernemen, door correctiemechanismen te ontwikkelen om hun kasoverschotten tot een redelijk niveau terug te brengen en vervolgens, in overleg met de Commissie, hun financieringsverzoeken voor elk begrotingsjaar af te stemmen op hun geraamde uitgavenbehoeften; is op de hoogte van mogelijkheden op grond van de financiële regels van de betrokken gemeenschappelijke ondernemingen om niet-gebruikte kredieten op te nemen in de raming van ontvangsten en uitgaven voor de drie begrotingsjaren volgend op de ontvangst ervan; maakt zich echter meer in het bijzonder zorgen over: 20. benadrukt dat alle gemeenschappelijke ondernemingen hun interne financiële controles en mechanismen voor publieke transparantie moeten versterken, om ervoor te zorgen dat de middelen efficiënt worden verdeeld op een wijze die strookt met de strategische doelstellingen van de EU; 21. deelt de bezorgdheid van de Rekenkamer met betrekking tot de bijdrage van de leden aan bepaalde gemeenschappelijke ondernemingen, met name wat de mogelijkheid betreft dat sommige gemeenschappelijke ondernemingen hun bijdragedoelstellingen niet of slechts door een grote afhankelijkheid van bijdragen in natura aan aanvullende activiteiten kunnen halen, en verzoekt de betrokken gemeenschappelijke ondernemingen alle nodige maatregelen te nemen om te voorkomen dat deze situaties zich in de toekomst voordoen; onderstreept dat het halen van de bijdragedoelstellingen de verantwoordelijkheid en de plicht van de betrokken gemeenschappelijke ondernemingen is en dat het niet halen van de bijdragedoelstellingen in strijd is met de idee die aan gemeenschappelijke ondernemingen ten grondslag ligt; maakt zich meer in het bijzonder zorgen over: 22. onderstreept dat de enkele basishandeling gemeenschappelijke ondernemingen er met het oog op een grotere efficiëntie toe verplicht synergieën tot stand te brengen door middel van back-officeregelingen op een aantal vastgestelde gebieden; begrijpt dat de betrokken gemeenschappelijke ondernemingen vier gebieden als prioriteit hebben aangemerkt, namelijk boekhoudkundige activiteiten, juridische activiteiten, informatie- en communicatietechnologie en personele middelen; is in dit verband met name verheugd over: 23. verzoekt de gemeenschappelijke ondernemingen die onder de verplichting uit hoofde van de enkele basishandeling vallen om verslag te blijven uitbrengen over hun vaststelling van back-officeregelingen, duidelijke informatie te verstrekken over welke gemeenschappelijke ondernemingen op bepaalde gebieden taken uitvoeren voor andere, zo spoedig mogelijk het beheer van communicatie, logistiek, evenementen en vergaderzalen, alsook de ondersteuning van audit- en fraudebestrijdingsstrategieën in de prioriteitenlijst op te nemen, en informatie te verstrekken over de gebieden die in de toekomst voor het opzetten van back-officeregelingen in overweging moeten worden genomen, zodra de regelingen op de als prioritair aangemerkte gebieden zijn afgerond; Aanbestedingen en concessies 24. deelt de bezorgdheid van de Rekenkamer met betrekking tot aanbestedingsprocedures en verzoekt gemeenschappelijke ondernemingen ervoor te zorgen dat de naleving van de toepasselijke wettelijke bepalingen en de onvermijdelijke complexiteit van bepaalde aanbestedingsprocedures niet leiden tot een verhoogd risico voor de wettigheid en regelmatigheid van de operationele uitgaven; maakt zich meer in het bijzonder zorgen over: 25. onderstreept de financiële blootstelling van de Gemeenschappelijke Onderneming Europese high-performance computing aan een leverancier die in moeilijkheden verkeert, waarvan de impact door de gemeenschappelijke onderneming wordt beoordeeld als variërend van een potentieel geringe impact van 0 EUR tot een geraamde maximale impact van 88 miljoen EUR; begrijpt uit de jaarrekening van de gemeenschappelijke onderneming dat deze situatie zorgvuldig wordt onderzocht; verzoekt de gemeenschappelijke onderneming alle nodige maatregelen te nemen om de financiële verplichtingen tot een minimum te beperken; is ingenomen met de aanvullende informatie die is verstrekt tijdens de hoorzitting van de betrokken gemeenschappelijke onderneming in de Commissie begrotingscontrole, met name wat de aanvullende garanties betreft die de gemeenschappelijke onderneming in kwestie vraagt om deze financiële aansprakelijkheid tot een minimum te beperken, alsook met de uitleg die is verstrekt over de sleutelrol van deze specifieke leverancier; 26. neemt kennis van het feit dat de mate van gedetailleerdheid en toegankelijkheid verschilt wanneer het gaat om de kwantitatieve gegevens die door de gemeenschappelijke ondernemingen worden verstrekt over het genderevenwicht van de deskundigen die zijn geselecteerd om met de gemeenschappelijke ondernemingen samen te werken; verzoekt alle gemeenschappelijke ondernemingen meer transparantie aan de dag te leggen en duidelijke kwantitatieve gegevens over het genderevenwicht van de deskundigen op te nemen in hun toekomstige jaarlijkse activiteitenverslagen; verzoekt alle gemeenschappelijke ondernemingen meer inspanningen te leveren om gendergelijkheid op alle niveaus te bevorderen en ervoor te zorgen dat genderevenwicht een horizontale prioriteit blijft bij alle activiteiten in verband met aanbestedingen, subsidies en opdrachten, en een verklaring te geven wanneer er geen genderevenwicht kan worden gerealiseerd; 27. neemt kennis van het feit dat de mate van gedetailleerdheid en toegankelijkheid verschilt wanneer het gaat om de kwantitatieve gegevens die door de gemeenschappelijke ondernemingen worden verstrekt over de geografische spreiding van de deskundigen die zijn geselecteerd om met de gemeenschappelijke ondernemingen samen te werken; verzoekt alle gemeenschappelijke ondernemingen duidelijke kwantitatieve gegevens over de geografische spreiding van de deskundigen op te nemen in hun toekomstige jaarlijkse activiteitenverslagen; verzoekt alle gemeenschappelijke ondernemingen ervoor te zorgen dat geografische spreiding een horizontale prioriteit blijft bij alle activiteiten in verband met aanbestedingen, subsidies en opdrachten, en een verklaring te geven wanneer er onvoldoende geografische spreiding kan worden gerealiseerd; 28. dringt aan op een eerlijke en billijke geografische verdeling van de financiering van gemeenschappelijke ondernemingen, zodat regio’s met een geringere innovatiecapaciteit en kmo’s adequate steun krijgen; Personeel en aanwerving 29. is bezorgd over de stand van zaken op het gebied van aanwerving binnen de Gemeenschappelijke Onderneming Europese high-performance computing, die 39 extra posten ontving die tegen het einde van het begrotingsjaar 2023 moesten worden ingevuld om de aanzienlijke middelen die in het kader van het huidige meerjarig financieel kader werden ontvangen, uit te voeren, maar die slechts 21 extra personeelsleden kon aanwerven; is voorts bezorgd over de beoordeling van de Rekenkamer dat de aanwervingsprocedures van de gemeenschappelijke ondernemingen niet voldoende transparant waren door een gebrek aan duidelijke en vooraf overeengekomen puntenmatrixes voor de beoordeling van kandidaten en hun kwalificaties, alsook door een gebrek aan voldoende documentatie over het onderliggende besluitvormingsproces; betreurt dat deze situatie er volgens de Rekenkamer toe kan hebben geleid dat de kandidaten niet gelijk behandeld zijn; herinnert eraan dat het van het grootste belang is te voorkomen dat er tijdens het aanwervingsproces met twee maten wordt gemeten en vraagt dat in dit verband alle nodige maatregelen worden genomen; sluit zich aan bij de aanbeveling van de Rekenkamer dat de Gemeenschappelijke Onderneming Europese high-performance computing in dit verband actie onderneemt door haar toegenomen personeelsbestand doeltreffend te benutten om haar aanwervingsstreefdoel eind 2024 te bereiken, en door, om de transparantie van haar aanwervingsprocedures te vergroten en de besluitvormingsprocessen van het selectiecomité te onderbouwen, tijdens de voorselectiefase gebruik te maken van een vooraf overeengekomen puntenmatrix, overeenkomstig de bij andere gemeenschappelijke ondernemingen en EU-organen gevolgde praktijk; is ingenomen met de bereidheid van de gemeenschappelijke onderneming om de aanbevelingen voor verbeteringen op te nemen; 30. benadrukt de noodzaak van een coherent en eerlijk personeelsbeleid in alle gemeenschappelijke ondernemingen om te zorgen voor adequate en inclusieve arbeidsomstandigheden, mogelijkheden voor loopbaanontwikkeling en evenwicht tussen werk en privéleven voor het personeel; vraagt dat er maatregelen worden genomen om te voorkomen dat er te veel gebruik wordt gemaakt van tijdelijke contracten en onzekere dienstverbanden; onderstreept het belang van structuren ter ondersteuning van de geestelijke gezondheid, flexibele werkregelingen en eerlijke interne promotiekansen om het welzijn van het personeel te verbeteren; 31. verzoekt alle gemeenschappelijke ondernemingen concrete maatregelen te nemen om het genderevenwicht in leidinggevende functies en besluitvormingsorganen te verbeteren, onder meer door streefcijfers voor genderevenwicht vast te stellen en regelmatig de vooruitgang te monitoren; benadrukt dat de loonkloof tussen mannen en vrouwen moet worden aangepakt en dat moet worden gezorgd voor gelijke carrièremogelijkheden; 32. neemt kennis van het feit dat de Rekenkamer het risico voor de wettigheid en regelmatigheid van de administratieve uitgaven laag achtte voor alle gemeenschappelijke ondernemingen, met uitzondering van de Gemeenschappelijke Onderneming “Chips” en de Gemeenschappelijke Onderneming Europese high-performance computing, waarvoor het als middelhoog werd beschouwd vanwege hun hoge aanwervingsniveau, alsook voor de Gemeenschappelijke Onderneming “Slimme netwerken en diensten” en de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3”, vanwege hun recente financiële autonomie; 33. is bezorgd over de door de Rekenkamer geconstateerde situatie van de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie met betrekking tot verschillende aspecten van het personeelsbeheer, met name wat het gebruik betreft van externe dienstverleners, in het bijzonder: 34. neemt kennis van het feit dat de mate van gedetailleerdheid en toegankelijkheid verschilt wanneer het gaat om de kwantitatieve gegevens die de gemeenschappelijke ondernemingen in hun jaarlijkse activiteitenverslagen verstrekken over het genderevenwicht onder hun personeel en in hun bestuursorganen en -structuren; verzoekt alle gemeenschappelijke ondernemingen in hun toekomstige jaarlijkse activiteitenverslagen een duidelijk hoofdstuk op te nemen met kwantitatieve gegevens over genderevenwicht onder hun personeel en binnen hun bestuursorganen en -structuren, met inbegrip van uitgesplitste gegevens per verantwoordelijkheidsniveau en per soort van contract; verzoekt alle gemeenschappelijke ondernemingen ervoor te zorgen dat genderevenwicht op alle verantwoordelijkheidsniveaus een doelstelling blijft en zich te blijven inspannen om voor meer genderevenwicht te zorgen, teneinde een eerlijke vertegenwoordiging van de samenleving binnen hun personeelsbestand te waarborgen en een gezonde en productieve werkomgeving te bevorderen, en uitleg te geven wanneer er geen genderevenwicht kan worden gerealiseerd; 35. neemt kennis van het feit dat de mate van gedetailleerdheid en toegankelijkheid verschilt wanneer het gaat om de kwantitatieve gegevens die de gemeenschappelijke ondernemingen in hun jaarlijkse activiteitenverslagen verstrekken over de geografische spreiding binnen hun personeelsbestand en in hun bestuursorganen en -structuren; verzoekt alle gemeenschappelijke ondernemingen in hun toekomstige jaarlijkse activiteitenverslagen een duidelijk hoofdstuk op te nemen met kwantitatieve gegevens over de geografische spreiding binnen hun personeelsbestand en binnen hun bestuursorganen en -structuren, met inbegrip van uitgesplitste gegevens per verantwoordelijkheidsniveau en per soort van contract; verzoekt alle gemeenschappelijke ondernemingen ervoor te zorgen dat een bevredigende geografische spreiding op alle verantwoordelijkheidsniveaus een doelstelling blijft, en een verklaring te geven wanneer er onvoldoende geografische spreiding kan worden gerealiseerd; 36. is ingenomen met de werkzaamheden van het netwerk van EU-agentschappen (EUAN) en zijn werkgroep inzake diversiteit en inclusie, die hebben geleid tot het EUAN-handvest inzake diversiteit en inclusie; verzoekt de gemeenschappelijke ondernemingen dit handvest goed te keuren; 37. onderstreept dat gemeenschappelijke ondernemingen ervoor moeten zorgen dat de gefinancierde projecten bijdragen tot sociaal welzijn en inclusiviteit, dat zij de rechten van werknemers en arbeidsvoorwaarden eerbiedigen en dat zij in overeenstemming zijn met de beginselen van een rechtvaardige transitie naar duurzame technologieën; Beheers- en controlesystemen 38. is ingenomen met de werkzaamheden van de Rekenkamer met betrekking tot het onderzoek van subsidiebetalingen door de tien gemeenschappelijke ondernemingen die onderzoeks- en innovatieprojecten uitvoeren, met name wat haar aanvullende controle betreft van een steekproef van subsidiebetalingen op het niveau van de begunstigden in het kader van Horizon 2020; is bezorgd over de resultaten van dit onderzoek, waaruit bleek dat er aanhoudende systemische fouten waren, voornamelijk met betrekking tot de gedeclareerde personeels- en uitrustingskosten; vraagt dat de systemische fouten worden gecorrigeerd; 39. onderstreept dat de Rekenkamer één geval van een gekwantificeerde en ernstige fout heeft vastgesteld in de betalingen in het kader van Horizon 2020 voor de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart”, de Gemeenschappelijke Onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg”, de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone waterstof”, de Gemeenschappelijke Onderneming “Een circulair biogebaseerd Europa” en de Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen”; is ingenomen met de initiatieven die in dit verband zijn genomen om het bewustzijn op het niveau van de begunstigden te vergroten; verzoekt alle gemeenschappelijke ondernemingen de wettigheid en regelmatigheid van de operationele uitgaven te waarborgen en onderstreept dat de Rekenkamer het risico met betrekking tot de tussentijdse en definitieve subsidiebetalingen van de gemeenschappelijke ondernemingen als gemiddeld heeft beschouwd; 40. verzoekt de Commissie i) begunstigden van de gemeenschappelijke ondernemingen een verplichte financiële opleiding te laten volgen om terugkerende boekhoudkundige fouten te voorkomen; ii) geautomatiseerde verificatie-instrumenten te gebruiken om de nauwkeurigheid van de berekeningen van personeelskosten te verbeteren; iii) strengere procedures voor controles vooraf toe te passen om een correct gebruik van middelen van de Unie te waarborgen; 41. is ingenomen met het feit dat volgens de extrapolatie van de Rekenkamer voor alle gemeenschappelijke ondernemingen het gemiddelde foutenpercentage voor subsidie-uitgaven net onder de materialiteitsdrempel van 2 % ligt, alsook met het feit dat de door de gemeenschappelijke auditdienst van de Commissie berekende restfoutenpercentages ook onder de materialiteitsdrempel lagen; 42. neemt kennis van het feit dat het aantal tussentijdse betalingen in het kader van Horizon Europa en Digitaal Europa te klein was om te worden opgenomen in de steekproef die de Rekenkamer in 2023 heeft gecontroleerd; 43. neemt kennis van het feit dat er verschillende wijzigingen zijn toegepast in het internecontrolekader van de gemeenschappelijke ondernemingen in het kader van Horizon Europa, met name het feit dat de Commissie niet langer voornemens is specifieke representatieve controles achteraf uit te voeren namens individuele belanghebbenden bij Horizon Europa, zoals gemeenschappelijke ondernemingen; merkt voorts op dat de Commissie van plan is dezelfde wijziging toe te passen op subsidiebetalingen in het kader van Digitaal Europa; 44. is bezorgd over het gebrek aan communicatie, samenwerking en coördinatie tussen het risicobeheer van de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie en haar internecontrolefuncties, alsook over het daarmee verband houdende gebrek aan een geïntegreerd risicobeheerproces en het feit dat de gemeenschappelijke onderneming geen afdoende bewijs kon leveren dat zij regelmatig gebruikmaakt van informatie over risicobeheer voor de planning van haar internecontroleactiviteiten; sluit zich aan bij de aanbeveling van de Rekenkamer dat de gemeenschappelijke onderneming actie onderneemt door in haar internecontrolekader een geïntegreerd risicobeheerproces in te voeren, om haar risico’s doeltreffend te beheren; is ingenomen met de plannen van de gemeenschappelijke onderneming om op dit gebied actie te ondernemen; 45. onderstreept dat het belangrijk is dat de gemeenschappelijke ondernemingen een alomvattend en actueel bedrijfscontinuïteitsplan en noodherstelplan ten uitvoer leggen; betreurt in dit verband dat de gemeenschappelijke ondernemingen, met uitzondering van de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie, aan het eind van het begrotingsjaar 2023 niet over een bevredigend beleid op dit gebied beschikten; is ingenomen met de plannen van de gemeenschappelijke onderneming om op dit gebied actie te ondernemen; 46. wijst erop dat de Gemeenschappelijke Onderneming “Slimme netwerken en diensten” en de Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3” het internecontrolekader van de Commissie nog steeds niet volledig ten uitvoer hebben gelegd en verzoekt deze twee gemeenschappelijke ondernemingen dat kader volledig ten uitvoer te leggen; Fraude, ethiek en belangenconflicten 47. neemt kennis van het feit dat de Rekenkamer tijdens haar controle van het begrotingsjaar 2023 één kennisgeving van vermoedelijke fraude aan het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) heeft gedaan; begrijpt dat de zaak vervolgens door OLAF is afgewezen, aangezien er met betrekking tot de personeelskwestie waarop de zaak betrekking had geen fraude werd vastgesteld; is ingenomen met de zorgvuldigheid van de Rekenkamer en de samenwerking binnen de fraudebestrijdingsarchitectuur; 48. onderstreept dat het belangrijk is dat de gemeenschappelijke ondernemingen een internecontrolebeleid voeren inzake gevoelige posten; benadrukt dat een dergelijk beleid het risico van ongepaste of frauduleuze handelingen kan voorkomen en beperken; betreurt dat aan het einde van het begrotingsjaar 2023 de Gemeenschappelijke Onderneming “Derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijk Europees luchtruim”, de Gemeenschappelijke Onderneming “Schone waterstof”, de Gemeenschappelijke Onderneming “Chips”, de Gemeenschappelijke Onderneming Europese high-performance computing en de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie nog geen beleid ter zake hadden; benadrukt het kritieke karakter van deze situatie en dringt er bij de gemeenschappelijke ondernemingen op aan onverwijld actie te ondernemen; 49. neemt kennis van de situatie bij de Gemeenschappelijke Onderneming “Chips” waarnaar de Rekenkamer verwijst, waarbij een van haar voormalige hooggeplaatste personeelsleden, die de gemeenschappelijke onderneming onlangs had verlaten, een nieuwe beroepsactiviteit uitoefende zonder de gemeenschappelijke onderneming hiervan vooraf in kennis te hebben gesteld; verzoekt de betrokken gemeenschappelijke onderneming en alle andere gemeenschappelijke ondernemingen actief toezicht te houden op de nieuwe beroepsactiviteiten van voormalige hooggeplaatste personeelsleden en personeelsleden die een gevoelige post bekleden; is ingenomen met de aanvullende informatie die de betrokken gemeenschappelijke onderneming over dit specifieke geval heeft verstrekt; 50. verzoekt alle gemeenschappelijke ondernemingen hun transparantiebeleid te verbeteren, met name ten aanzien van mogelijke belangenconflicten; dringt er bij de gemeenschappelijke ondernemingen op aan belangenverklaringen te publiceren voor hun leden van de raad van bestuur, wetenschappelijke comités en externe deskundigen, en ervoor te zorgen dat alle financiële, professionele of persoonlijke banden met entiteiten die financiering van de gemeenschappelijke ondernemingen ontvangen, openbaar worden gemaakt; vraagt dat er een verplichte afkoelingsperiode voor leidinggevend personeel van de gemeenschappelijke ondernemingen wordt ingevoerd voordat zij in dienst mogen treden bij organisaties die financiering van de gemeenschappelijke ondernemingen ontvangen; 51. neemt kennis van de informatie die de gemeenschappelijke ondernemingen hebben verstrekt over hun activiteiten op het gebied van preventie, opsporing en correctie van fraude; roept alle gemeenschappelijke ondernemingen op om hun rol te versterken en hun zwakke punten in kaart te brengen door verder deel te nemen aan discussies over fraudebestrijding en hierover verslag te blijven uitbrengen en in hun toekomstige verslagen een duidelijke presentatie op te nemen van het rechtskader en het beleid waarin in dit verband is voorzien; Opmerkingen over de follow-up door gemeenschappelijke ondernemingen naar aanleiding van de vorige kwijtingsprocedure 52. is ingenomen met het feit dat de gemeenschappelijke ondernemingen een follow-upverslag hebben opgesteld naar aanleiding van de resoluties van het Europees Parlement met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de gemeenschappelijke ondernemingen voor het begrotingsjaar 2022; merkt op dat deze verslagen in bevredigende mate de standpunten van de gemeenschappelijke ondernemingen over de door het Europees Parlement aangekaarte kwesties weergeven; 53. is ingenomen met het feit dat het verslag van de Rekenkamer ook een analyse bevat van de follow-up door de gemeenschappelijke ondernemingen van eerdere opmerkingen en aanbevelingen voor acties die door de Rekenkamer zijn gepubliceerd; merkt in dit verband op dat van de 37 opmerkingen die eind 2022 niet voldoende waren aangepakt, er eind 2023 16 waren afgesloten en 21 nog openstonden; merkt voorts op dat van de 15 aanbevolen acties in de jaarverslagen van 2021 en 2022 er 9 volledig waren uitgevoerd, 2 in de meeste opzichten, 3 in enkele opzichten en 1 helemaal niet; begrijpt dat sommige aanbevelingen die nog verder moeten worden uitgevoerd voornamelijk betrekking hebben op personeelskwesties die de gemeenschappelijke ondernemingen alleen kunnen aanpakken in samenwerking met het directoraat-generaal Begroting van de Commissie, zodra de applicaties klaar zijn om in gebruik te worden genomen; begrijpt dat de aanbevelingen die vóór eind 2023 moesten zijn uitgevoerd, tijdig zijn uitgevoerd; 54. is ingenomen met het feit dat de Rekenkamer nu een streefdatum heeft bepaald voor de uitvoering van elk van haar openstaande aanbevelingen voor actie, die is vastgesteld in samenwerking met de gemeenschappelijke ondernemingen om de haalbaarheid ervan te waarborgen; verzoekt alle gemeenschappelijke ondernemingen om over deze kwesties aan de Rekenkamer en het Europees Parlement verslag uit te brengen; 55. neemt met bezorgdheid kennis van de aanhoudende problemen in verband met kostenoverschrijdingen, vertragingen en governancekwesties bij de uitvoering van het ITER-project; dringt aan op beter financieel toezicht en meer begrotingstransparantie, met gedetailleerdere openbare verslaglegging over kostenontwikkelingen, bestedingsefficiëntie en vooruitgang bij het bereiken van belangrijke projectmijlpalen; benadrukt dat er strengere auditmechanismen nodig zijn om ervoor te zorgen dat de bijdragen van de Unie aan het project effectief worden gebruikt; dringt er bij de gemeenschappelijke onderneming op aan de interne governance te versterken door te zorgen voor regelmatige en onafhankelijke evaluaties van projectrisico’s en door de verantwoordingsmechanismen voor het hogere management te versterken; Andere prioriteiten voor de gemeenschappelijke ondernemingen 56. is zich bewust van de administratieve en budgettaire beperkingen van de gemeenschappelijke ondernemingen en roept de gemeenschappelijke ondernemingen in verband hiermee op hun bijdrage aan onderzoeks- en innovatieactiviteiten zichtbaarder te maken door middel van toegankelijk communicatiemateriaal ten behoeve van academische en onderzoeksinstellingen, publieke en particuliere organisaties en Europese en nationale autoriteiten; dringt erop aan dat dit toegankelijke communicatiemateriaal de mogelijkheden voor aanbestedingen en subsidies van de gemeenschappelijke ondernemingen op het gebied van onderzoeks- en innovatieactiviteiten bevordert; 57. verzoekt de gemeenschappelijke ondernemingen proactief communicatieactiviteiten te ontplooien om een breed scala van EU-burgers te bereiken, als pedagogische inspanning om de bijdrage te presenteren die zij leveren aan het verwezenlijken van gemeenschappelijke doelstellingen en om de aandacht te vestigen op de behoefte aan geïnstitutionaliseerde partnerschappen waarbij particuliere leden betrokken zijn; 58. verzoekt de gemeenschappelijke ondernemingen samen te werken met universiteiten om jonge Europese afgestudeerden te bereiken, teneinde hun toekomstige aanwervingsprocedures te versterken; 59. verzoekt de gemeenschappelijke ondernemingen naar de maat van hun vermogen op effectieve wijze verslag te blijven uitbrengen over hun bijdrage aan de werkgelegenheid en het concurrentievermogen van de Europese economie, aangezien alle belangrijke belanghebbenden in de Europese Unie op het gebied van onderzoek en innovatie zich moeten concentreren op de herindustrialisering van de Unie; 60. verzoekt de gemeenschappelijke ondernemingen te blijven zorgen voor voldoende participatie van particuliere ondernemingen, met name kleine en middelgrote ondernemingen, die de sterkste troef van de Europese economie vormen; 61. verzoekt de gemeenschappelijke ondernemingen op effectieve wijze verslag uit te brengen over hun bijdrage aan de verwezenlijking van de horizontale prioriteiten van de begroting van de Europese Unie; 62. verzoekt alle gemeenschappelijke ondernemingen zorgvuldig te werk te blijven gaan bij het uitvoeren van hun activiteiten wanneer daar internationale belanghebbenden bij betrokken zijn, met name in het licht van de door de Europese Unie ingevoerde beperkende maatregelen; onderstreept in dit verband de bijzondere situatie van de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie en is ingenomen met de uitleg die tijdens de hoorzitting van de betrokken gemeenschappelijke onderneming in de Commissie begrotingscontrole is gegeven over de maatregelen die zijn genomen om problemen in het kader van het ITER-project te voorkomen; 63. verzoekt alle gemeenschappelijke ondernemingen ervoor te zorgen dat hun personeel goed gebruikmaakt van mogelijke synergieën met andere entiteiten van de Europese Unie, zoals agentschappen, op alle relevante gebieden, om de efficiëntie en impact van hun activiteiten te vergroten; verzoekt alle gemeenschappelijke ondernemingen ervoor te zorgen dat hun personeel goed gebruikmaakt van het platform dat wordt geboden door het netwerk van EU-agentschappen (EUAN); 64. benadrukt de noodzaak van digitale soevereiniteit bij door de Unie gefinancierd onderzoek; legt in dat verband bijzondere nadruk op de Gemeenschappelijke Onderneming Chips, de Gemeenschappelijke Onderneming Europese high-performance computing en de Gemeenschappelijke Onderneming “Slimme netwerken en diensten”, die prioriteit moeten geven aan projecten die de autonomie van de Unie op het gebied van de productie van halfgeleiders, artificiële intelligentie en cyberbeveiliging vergroten; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat door gemeenschappelijke onderneming gefinancierde projecten: i) voor kritieke technologieën niet al te afhankelijk zijn van leveranciers uit derde landen; ii) bijdragen aan de industriële veerkracht en de strategische onafhankelijkheid van de Unie; iii) Europese O&O in belangrijke digitale sectoren bevorderen; Verzoek om follow-up 65. verzoekt elke gemeenschappelijke onderneming waarvoor wordt nagegaan of er kwijting aan kan worden verleend voor het begrotingsjaar 2023, een individueel follow-upverslag op te stellen over alle maatregelen die zijn genomen om de in deze resolutie genoemde specifieke kwesties aan te pakken, en dit follow-upverslag, ondertekend door de (uitvoerend) directeur, uiterlijk op 30 september 2025 in te dienen bij het Europees Parlement; 66. onderstreept dat de follow-upverslagen ook algemene standpunten van de gemeenschappelijke onderneming mogen omvatten over deze resolutie en over andere aangelegenheden die relevant zijn voor de kwijtingsautoriteit; verwacht van de gemeenschappelijke ondernemingen dat zij een verslag opstellen met een alomvattend karakter, om aandacht te geven aan alle kwesties met betrekking tot hun activiteiten die door het Europees Parlement zijn behandeld, en dat zij hierbij te goeder trouw handelen en het nodige overleg plegen. Het Europees Parlement, – gezien de artikelen 311, 312, 323 en 324 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), – gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 (1) en de bijbehorende gezamenlijke verklaringen van het Parlement, de Raad en de Commissie en de unilaterale verklaringen daaromtrent, – gezien Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 van de Raad van 14 december 2020 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie en tot intrekking van Besluit 2014/335/EU, Euratom (2) , – gezien het gewijzigde voorstel van de Commissie van 23 juni 2023 voor een besluit van de Raad tot wijziging van Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie ( COM(2023)0331 ), – gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (3) (“het IIA”), – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (herschikking) (4) (“het Financieel Reglement”), – gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2092 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting (5) (“de verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat”), – gezien zijn standpunt van 27 februari 2024 over de ontwerpverordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 (6) , – gezien zijn resolutie van 10 mei 2023 getiteld “Eigen middelen: een nieuwe start voor de financiën van de EU, een nieuwe start voor Europa” (7) , – gezien zijn resolutie van 15 december 2022 over het opschalen van het meerjarig financieel kader 2021-2027: een veerkrachtige EU-begroting die geschikt is voor nieuwe uitdagingen (8) , – gezien zijn standpunt van 16 december 2020 over het ontwerp van verordening van de Raad tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 (9) , – gezien de interinstitutionele proclamatie betreffende de Europese pijler van sociale rechten van 13 december 2017 (10) en het actieplan van de Commissie van 4 maart 2021 voor de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten ( COM(2021)0102 ), – gezien de overeenkomst die op 19 december 2022 is aangenomen tijdens de 15e Conferentie van de partijen bij het Verdrag inzake biologische diversiteit (COP15) in Montreal (het mondiaal biodiversiteitskader van Kunming-Montreal), – gezien de Overeenkomst die op 12 december 2015 is aangenomen tijdens de 21e Conferentie van de Partijen bij het UNFCCC (COP21) in Parijs (de Overeenkomst van Parijs), – gezien de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties, – gezien het verslag van 30 oktober 2024 van Sauli Niinistö over de versterking van de civiele en militaire paraatheid van Europa getiteld “Safer together – strengthening Europe’s civilian and military preparedness and readiness” (het Niinistö-verslag), – gezien het verslag van 9 september 2024 van Mario Draghi over de toekomst van het Europese concurrentievermogen (het Draghi-verslag), – gezien het verslag van 4 september 2024 over de resultaten van de strategische dialoog over de toekomst van de landbouw in de EU, getiteld “A shared prospect for farming and food in Europe”, – gezien het verslag van 17 april 2024 van Enrico Letta getiteld “Much more than a market – speed, security, solidarity: empowering the Single Market to deliver a sustainable future and prosperity for all EU Citizens” (het Letta-verslag), – gezien het verslag van 20 februari 2024 van de groep op hoog niveau over de toekomst van het cohesiebeleid getiteld “Forging a sustainable future together – cohesion for a competitive and inclusive Europe”, – gezien de Verklaring van Boedapest over de nieuwe deal voor het Europees concurrentievermogen, – gezien de gezamenlijke mededeling van 26 maart 2025 over de strategie voor een paraatheidsunie (JOIN(2025)0130), – gezien het gezamenlijk witboek van 19 maart 2025 over de gereedheid van de Europese defensie 2030 (JOIN(2025)0120), – gezien de mededeling van de Commissie van 7 maart 2025 getiteld “Een routekaart voor vrouwenrechten” ( COM(2025)0097 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 26 februari 2025 getiteld “De Clean Industrial Deal: Een gezamenlijke routekaart voor concurrentievermogen en decarbonisatie” ( COM(2025)0085 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 19 februari 2025 getiteld “Een visie voor landbouw en voedsel” ( COM(2025)0075 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 11 februari 2025 getiteld “De weg naar het volgende meerjarig financieel kader” ( COM(2025)0046 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 29 januari 2025 getiteld “Het EU-kompas voor concurrentievermogen” ( COM(2025)0030 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 9 december 2021 getiteld “Bouwen aan een economie die werkt voor de mensen: een actieplan voor de sociale economie” ( COM(2021)0778 ), – gezien de conclusies van de Europese Raad van 20 maart 2025, 6 maart 2025 en 19 december 2024, – gezien de politieke beleidslijnen van 18 juli 2024 voor de volgende Europese Commissie 2024-2029, – gezien het advies van het Comité van de Regio’s van 20 november 2024 getiteld “EU-begroting en plaatsgebonden beleid: voorstellen voor nieuwe ontwerp- en uitvoeringsmechanismen in het MFK na 2027” (11) , – gezien artikel 55 van zijn Reglement, – gezien de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Commissie begrotingscontrole, de Commissie economische en monetaire zaken, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid, de Commissie industrie, onderzoek en energie, de Commissie interne markt en consumentenbescherming, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie regionale ontwikkeling, de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, de Commissie constitutionele zaken en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid, – gezien het verslag van de Begrotingscommissie ( A10-0076/2025 ), A. overwegende dat artikel 311 VWEU vereist dat de Unie zich voorziet van de middelen die nodig zijn om haar doelstellingen te verwezenlijken en aan haar beleid uitvoering te geven; B. overwegende dat de begroting van de Unie in de eerste plaats een investeringsinstrument is waarmee schaalvoordelen kunnen worden behaald die op het niveau van de lidstaten onhaalbaar zijn en waarmee Europese collectieve goederen kunnen worden ondersteund, met name door middel van grensoverschrijdende projecten; overwegende dat alle uitgaven uit de begroting van de Unie een Europese meerwaarde moeten bieden en waarneembare nettovoordelen moeten opleveren in vergelijking met uitgaven op nationaal of subnationaal niveau, wat tot echte en duurzame resultaten moet leiden; C. overwegende dat uitgaven uit de begroting van de Unie, op voorwaarde dat zij doelgericht, afgestemd op de politieke prioriteiten van de Unie en beter gecoördineerd met uitgaven op nationaal niveau zijn, versnippering van de eengemaakte markt helpen voorkomen, opwaartse convergentie bevorderen, ongelijkheden verminderen en het algehele effect van overheidsinvesteringen helpen vergroten; overwegende dat overheidsinvesteringen essentieel zijn als katalysator voor particuliere investeringen in sectoren waar de markt alleen de vereiste investeringen niet kan genereren; D. overwegende dat het herstelinstrument NextGenerationEU (NGEU), dat is ingesteld in de nasleep van de COVID-19-pandemie, een aanzienlijke extra investeringscapaciteit van 750 miljard EUR in prijzen van 2018 – bovenop de begroting van de Unie, wat neerkomt op 1,1 % van het bruto nationaal inkomen (bni) van de EU-27 – mogelijk heeft gemaakt, hetgeen heeft geleid tot een snel herstel en een terugkeer naar groei en de groene en de digitale transitie heeft ondersteund; overwegende dat NGEU na 2027 niet langer van kracht zal zijn; E. overwegende dat de lidstaten in 2022 gemiddeld 1,4 % van hun bruto binnenlands product (bbp) aan staatssteun hebben besteed — aanzienlijk meer dan hun bijdrage aan de begroting van de Unie – en dat meer dan de helft van de staatssteun geen verband houdt met crises; F. overwegende dat de begroting van de Unie, gesteund door NGEU en leningen via de SURE-regeling, een belangrijke rol heeft gespeeld bij het verlichten van de economische en sociale gevolgen van de COVID-19-crisis en bij het reageren op de gevolgen van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne; overwegende dat de begroting van de Unie qua omvang, structuur en regels nog steeds onvoldoende is toegerust om haar rol bij de aanpassing aan veranderende uitgavenbehoeften, het opvangen van schokken en het reageren op crises ten volle te vervullen, praktische uitvoering te geven aan het solidariteitsbeginsel en de Unie in staat te stellen haar doelstellingen zoals vastgelegd in de Verdragen te verwezenlijken; G. overwegende dat mensen terecht meer van de Unie en haar begroting verwachten, waaronder het vermogen om snel en doeltreffend in te spelen op veranderende behoeften en het bieden van de nodige ondersteuning, met name in tijden van crisis; H. overwegende dat de politieke, economische en sociale context sinds de vaststelling van het huidige meerjarig financieel kader (MFK) ingrijpend is veranderd, waardoor de onderliggende structurele uitdagingen voor de Unie nog groter zijn geworden en het MFK in 2024 grondig is herzien; I. overwegende dat de context waarin de Commissie haar voorstellen voor het MFK voor de periode na 2027 zal voorbereiden net zo uitdagend is, aangezien de gevestigde mondiale en geopolitieke orde snel en ingrijpend verandert en gezien de terugkeer van grootschalige oorlogsvoering in de onmiddellijke nabijheid van de Unie, een zeer uitdagende economische en sociale situatie en de groeiende klimaat- en biodiversiteitscrisis; overwegende dat, zoals de Commissie duidelijk heeft gemaakt, een status quo geen optie is en dat de begroting van de Unie dienovereenkomstig moet worden gewijzigd; J. overwegende dat de regering van de VS heeft besloten het land terug te trekken uit zijn mondiale naoorlogse rol bij het waarborgen van vrede en veiligheid, zijn leidende rol in de mondiale governance in de op regels gebaseerde multilaterale internationale orde en zijn rol bij het verlenen van essentiële ontwikkelingshulp en humanitaire hulp aan de meest behoeftigen overal ter wereld; overwegende dat de Unie daarom meer inspanningen zal moeten leveren om een deel van de leemte op te vullen die de VS lijkt achter te laten, waardoor extra eisen worden gesteld aan de begroting; K. overwegende dat de Unie heeft toegezegd alles te doen wat nodig is om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit te bereiken, en om de natuur te beschermen en het biodiversiteitsverlies terug te dringen; overwegende dat er aanzienlijke investeringen nodig zullen zijn om het beleidskader uit te voeren dat is opgesteld om deze doelstelling te verwezenlijken; overwegende dat de begroting van de Unie een sleutelrol zal moeten spelen bij het verstrekken en stimuleren van die investeringen; L. overwegende dat er, teneinde de tekortkomingen van de begroting te compenseren, talloze alternatieve oplossingen zijn gevonden die de begroting ondoorzichtiger maken, waardoor de bevolking in het ongewisse blijft over de werkelijke omvang van de uitgaven van de Unie, de voorspelbaarheid op langere termijn van de investeringen die de begroting moet bieden, wordt ondermijnd en niet alleen het beginsel van begrotingseenheid wordt uitgehold, maar ook de rol van het Parlement als wetgever en begrotings- en kwijtingsautoriteit en zijn functie bij het ter verantwoording roepen van de uitvoerende macht; M. overwegende dat de Unie is gegrondvest op de waarden van eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren; overwegende dat schendingen van die waarden de cohesie van de Unie ondermijnen, de rechten van de burgers van de Unie verzwakken en het wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten aantasten; 1. benadrukt dat het volgende MFK, in een snel veranderende wereld waarin mensen terecht meer van de Unie en haar begroting verwachten en de Unie met een toenemend aantal crises wordt geconfronteerd, moet worden voorzien van meer middelen dan in de periode 2021-2027, waarbij wordt afgestapt van het historisch restrictieve, zelfopgelegde niveau van 1 % van het bni; 2. onderstreept dat het volgende MFK gericht moet zijn op de financiering van Europese collectieve goederen, waar sprake is van een waarneembare toegevoegde waarde ten opzichte van financiering via nationale uitgaven; benadrukt de noodzaak van meer synergieën en een betere coördinatie tussen de uitgaven van de Unie en die van de lidstaten; benadrukt dat met de uitgaven grote uitdagingen zullen moeten worden aangepakt, zoals de terugkeer van grootschalige oorlogsvoering in de onmiddellijke nabijheid van de Unie, een zeer uitdagende economische en sociale situatie en de groeiende klimaat- en biodiversiteitscrisis; 3. is van mening dat de door de Commissie beoogde benadering van “één nationaal plan per lidstaat”, met het model van de herstel- en veerkrachtfaciliteit als blauwdruk, niet de basis kan vormen voor uitgaven onder gedeeld beheer na 2027; onderstreept dat de opzet van uitgaven onder gedeeld beheer in het kader van het volgende MFK de rol van het Parlement als wetgever en begrotings- en kwijtingsautoriteit volledig moet waarborgen en moet worden ontworpen en uitgevoerd door middel van nauwe samenwerking met regionale en lokale autoriteiten en alle relevante belanghebbenden; 4. dringt erop aan dat het volgende MFK economische, sociale en territoriale cohesie blijft ondersteunen om de Unie te helpen verbinden, de eengemaakte markt te verdiepen, convergentie te bevorderen, en ongelijkheid, armoede en sociale uitsluiting te verminderen; 5. is van mening dat het idee van een overkoepelend Fonds voor concurrentievermogen waarin bestaande programma’s worden samengevoegd, zoals beoogd door de Commissie, niet geschikt is voor het beoogde doel; benadrukt dat het fonds in plaats daarvan een nieuw instrument moet zijn dat gebruikmaakt van een pakket financieringsinstrumenten op basis van de lessen die zijn getrokken uit InvestEU en het Innovatiefonds en een aanvulling vormt op bestaande, zeer succesvolle programma’s; 6. benadrukt dat er, met name in het licht van de terugtrekking van de VS uit zijn mondiale rol bij het waarborgen van vrede en veiligheid, duidelijk behoefte is aan vooruitgang in de richting van een echte defensie-unie, waarbij het volgende MFK een alomvattende veiligheidsaanpak ondersteunt door middel van meer investeringen; benadrukt dat defensie-uitgaven niet ten koste mogen gaan van langetermijninvesteringen in de economische, sociale en territoriale cohesie van de Unie, en niet mogen leiden tot een vermindering van dergelijke investeringen; 7. pleit voor echte vereenvoudiging voor eindbegunstigden door vermijding van programma’s met overlappende doelstellingen, uiteenlopende subsidiabiliteitscriteria en verschillende regels voor horizontale bepalingen; onderstreept dat vereenvoudiging niet kan betekenen dat de Commissie meer speelruimte krijgt zonder de nodige checks-and-balances en dat vereenvoudiging derhalve moet worden bereikt met volledige inachtneming van het institutionele evenwicht waarin de Verdragen voorzien; 8. dringt aan op grotere ingebouwde crisisresponscapaciteit in het volgende MFK en op voldoende marges in elke rubriek; benadrukt dat uitgavenprogramma’s, naast voorspelbaarheid voor investeringen, een aanzienlijke ingebouwde flexibiliteitsreserve moeten aanhouden, waarbij de begrotingsautoriteit over de toewijzing aan specifieke beleidsdoelstellingen beslist; onderstreept dat flexibiliteit voor humanitaire hulp moet worden bedongen; is van mening dat het MFK voor de periode na 2027 twee speciale instrumenten moet omvatten: één instrument om solidariteit bij natuurrampen te waarborgen en één instrument voor algemene crisisrespons; 9. benadrukt dat eerbiediging van de waarden van de Unie en van de grondrechten een essentiële voorwaarde is voor toegang tot EU-middelen; dringt erop aan dat de begroting van de Unie wordt beschermd tegen misbruik, fraude en schendingen van de beginselen van de rechtsstaat en roept op tot een sterker verband tussen de rechtsstaat en de begroting van de Unie voor de periode na 2027; 10. onderstreept dat de terugbetaling van leningen in het kader van NGEU de financiering van EU-beleid en -prioriteiten niet in gevaar mag brengen; benadrukt daarom dat alle kosten in verband met leningen die worden gedekt door de begroting van de Unie of de begrotingsruimte afzonderlijk worden behandeld van kredieten voor EU-programma’s binnen de toekomstige MFK-architectuur; 11. verzoekt de Raad om met spoed nieuwe eigen middelen vast te stellen om een duurzame terugbetaling van leningen in het kader van NGEU mogelijk te maken; benadrukt dat nieuwe echte eigen middelen, naast het IIA, essentieel zijn voor de hogere uitgavenbehoeften van de Unie; is van mening dat alle instrumenten en hulpmiddelen moeten worden onderzocht om de Unie van de nodige middelen te voorzien, en is in dit verband van mening dat gezamenlijke leningen een haalbare optie zijn om ervoor te zorgen dat de Unie over voldoende middelen beschikt om te reageren op acute Uniebrede crises, zoals de huidige crisis op het gebied van veiligheid en defensie; 12. is bereid constructief samen te werken met de Raad en de Commissie om een langetermijnbegroting op te stellen die tegemoetkomt aan de behoeften van de Unie; benadrukt dat het MFK voor de periode na 2027 is ontworpen in een situatie die verre van standaard is en neemt zijn institutionele rol, zoals verankerd in de Verdragen, serieus; beklemtoont dat het alleen een langetermijnbegroting goedkeurt die geschikt is voor het beoogde doel van de Unie in een veranderende wereld en roept op tot een snelle goedkeuring van het MFK om de tijdige uitvoering van uitgavenprogramma’s vanaf 1 januari 2028 mogelijk te maken; Een langetermijnbegroting met een hernieuwde focus op uitgaven 13. is van mening dat de focus op uitgaven van het MFK voor de periode na 2027, gezien de structurele uitdagingen waarmee de Unie wordt geconfronteerd, moet worden aangepast om ervoor te zorgen dat de Unie haar strategische beleidsdoelstellingen kan verwezenlijken, zoals hieronder uiteengezet; Concurrentievermogen, strategische autonomie, sociale, economische en territoriale cohesie en veerkracht 14. is ervan overtuigd dat het stimuleren van het concurrentievermogen, het koolstofvrij maken van de economie en het vergroten van de innovatiecapaciteit van de Unie de belangrijkste prioriteiten zijn voor het MFK voor de periode na 2027 en van cruciaal belang zijn om te zorgen voor duurzame en inclusieve groei op lange termijn en een bloeiende, veerkrachtigere economie en samenleving; 15. is van mening dat de Unie een kader voor concurrentievermogen moet ontwikkelen dat strookt met haar eigen waarden en politieke doelstellingen, en dat concurrentievermogen niet alleen economische groei moet bevorderen, maar ook sociale, economische en territoriale cohesie en ecologische duurzaamheid, zoals wordt benadrukt in zowel het Draghi-verslag als het Letta-verslag; 16. benadrukt dat, zoals uiteengezet in het Letta-verslag en het Draghi-verslag, de Europese economie en het Europees sociale model onder zware druk staan, waarbij de kloof op het gebied van productiviteit, concurrentievermogen en vaardigheden van invloed is op de kwaliteit van banen en de levensstandaard van Europeanen die al met hoge huizen-, energie- en voedselprijzen worstelen; is bezorgd dat een gebrek aan werkgelegenheid en de hoge kosten van levensonderhoud het risico op braindrain uit Europa vergroten; 17. wijst erop dat Draghi de jaarlijkse investeringskloof met betrekking tot innovatie en infrastructuur tussen 2025 en 2030 op 750 tot 800 miljard EUR per jaar raamt; onderstreept dat de begroting van de Unie een cruciale rol moet spelen, maar dit voorzien tekort niet alleen kan dekken, en dat het grootste deel van de inspanningen van de particuliere sector zal moeten komen; wijst erop dat synergieën tussen overheids- en particuliere investeringen moeten worden benut, met name door de investeringsarchitectuur van de EU te vereenvoudigen en te harmoniseren; 18. benadrukt dat de begroting van de Unie zorgvuldig met de nationale uitgaven moet worden gecoördineerd om complementariteit te waarborgen, en dat deze zodanig moet worden ontworpen dat zij particuliere investeringen op doeltreffende wijze minder risicovol kan maken en deze kan mobiliseren en aantrekken, zodat startende ondernemingen en kmo’s gemakkelijker toegang krijgen tot financiering; dringt er derhalve op aan dat programma’s zoals InvestEU, dat voor additionaliteit zorgt en een marktgebaseerde, vraaggerichte aanpak volgt, in het volgende MFK aanzienlijk worden versterkt; is van mening dat financieringsinstrumenten en begrotingsgaranties ervoor zorgen dat middelen doeltreffend worden gebruikt om kritieke beleidsdoelstellingen van de Unie te verwezenlijken en dringt aan op verdere vereenvoudiging ervan; 19. dringt erop aan dat meer wordt gedaan om het potentieel van de rol van de Europese Investeringsbank Groep (EIB-groep), samen met andere internationale en nationale financiële instellingen, te maximaliseren inzake het verstrekken van leningen en risicovermindering op strategische beleidsterreinen, zoals het klimaat en, recentelijk, veiligheids- en defensieprojecten; dringt aan op een grotere risicobereidheid en ambitie van de EIB-groep om investeringen aan te trekken, op basis van een sterke kapitaalpositie, en op een versterkt investeringspartnerschap om ervoor te zorgen dat elke euro die op het niveau van de Unie wordt uitgegeven op de meest doeltreffende manier wordt gebruikt; 20. benadrukt dat de financiering voor onderzoek en innovatie, met inbegrip van ondersteuning voor fundamenteel onderzoek, aanzienlijk moet worden verhoogd, op de strategische prioriteiten van de Unie gericht moet zijn, en door het beginsel van excellentie bepaald en op basis van verdienste gebaseerd moet blijven; is van mening dat er in het MFK en op nationaal niveau voldoende middelen moeten zijn om alle hoogwaardige projecten gedurende de hele innovatiecyclus te financieren en de doelstelling van 3 % van het bbp voor uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling tegen 2030 te verwezenlijken; 21. benadrukt dat in het volgende MFK, voortbouwend op de huidige Connecting Europe Facility, veel meer rechtstreeks beheerde financiering moet worden uitgetrokken voor energie, vervoer en digitale infrastructuur, met prioriteit voor grensoverschrijdende verbindingen en nationale verbindingen met Europese meerwaarde; is van mening dat dergelijke infrastructuur een absolute voorwaarde is voor een succesvolle verdieping van de eengemaakte markt en voor de vergroting van de veerkracht van de Unie in een veranderende geopolitieke orde; 22. wijst erop dat een veilige en robuuste ruimtevaartsector van cruciaal belang is voor de autonomie en soevereiniteit van de Unie en derhalve duurzame investeringen vereist; 23. benadrukt dat een meer concurrerende, productieve en sociaal inclusieve economie bijdraagt aan het creëren van goed betaalde, hoogwaardige banen, waardoor de levensstandaard van mensen toeneemt; benadrukt dat de begroting van de Unie via programma’s als het Europees Sociaal Fonds+ en Erasmus+ een belangrijke rol kan spelen bij de ondersteuning van onderwijs- en opleidingsstelsels, de versterking van de sociale inclusie, en de vergroting van het aanpassingsvermogen van werknemers door bij- en omscholing om op die manier mensen voor te bereiden op werk in een moderne economie; 24. dringt erop aan dat de begroting van de Unie bestemd blijft voor belangrijke economische en banenscheppende sectoren waarin de Unie al wereldleider is, zoals het toerisme en de culturele en creatieve sector; onderstreept de noodzaak van specifieke financiering voor het toerisme in de begroting van de Unie voor de periode na 2027, onder meer voor de uitvoering van de EU-strategie voor duurzaam toerisme; wijst op het belang van Creatief Europa wat betreft de bijdrage aan de diversiteit en het concurrentievermogen van Europa en de ondersteuning van levendige samenlevingen; 25. wijst erop dat de Europese economie, teneinde te kunnen concurreren met andere grote mondiale spelers, ook aan de aanbodzijde concurrerender en veerkrachtiger moet worden door meer te investeren in de open strategische autonomie van de Unie door middel van versterkt industriebeleid en een focus op strategische sectoren, hulpbronnenefficiëntie en kritieke technologieën om de afhankelijkheid van derde landen te verminderen; 26. is gezien het bovenstaande van mening dat het idee van een overkoepelend Fonds voor concurrentievermogen waarin bestaande programma’s worden samengevoegd, zoals beoogd door de Commissie, niet geschikt is voor het beoogde doel; benadrukt dat het fonds in plaats daarvan een nieuw instrument moet zijn dat gebruikmaakt van een pakket financieringsinstrumenten op basis van de lessen die zijn getrokken uit InvestEU en het Innovatiefonds; wijst erop dat de Unie krachtens artikel 182 VWEU een kaderprogramma voor onderzoek moet vaststellen; 27. merkt op dat de Commissie in haar mededeling over het kompas voor concurrentievermogen stelt dat er een nieuw instrument voor de coördinatie van het concurrentievermogen moet worden opgezet om het industrie- en onderzoeksbeleid en de investeringen op EU- en nationaal niveau beter op elkaar af te stemmen; merkt op dat het voorgestelde nieuwe instrument wordt overwogen als onderdeel van een “nieuw, efficiënt sturingsmechanisme” dat bedoeld is om het verband tussen de algemene beleidscoördinatie en de EU-begroting te versterken; dringt erop aan dat het Parlement in beide mechanismen een volwaardige rol speelt bij de besluitvorming; 28. benadrukt dat voedselzekerheid een essentieel onderdeel is van strategische autonomie en dat het volgende MFK het concurrentievermogen en de veerkracht van de landbouw- en visserijsectoren van de Unie moet blijven steunen, met inbegrip van kleine landbouwbedrijven en jonge landbouwers en vissers, en de sectoren moet helpen zowel het klimaat en de biodiversiteit als zeeën en oceanen beter te beschermen; onderstreept dat een modern en vereenvoudigd gemeenschappelijk landbouwbeleid van cruciaal belang is voor het verhogen van de productiviteit door technische vooruitgang, het waarborgen van een redelijke levensstandaard voor landbouwers, het garanderen van voedselzekerheid en de productie van veilig, hoogwaardig en betaalbaar voedsel voor Europeanen, waarbij generatievernieuwing en waarborging van de levensvatbaarheid van plattelandsgebieden worden bevorderd; 29. wijst erop dat de landbouwsector bijzonder kwetsbaar is voor inflatieschokken die de koopkracht van landbouwers aantasten; dringt aan op een verhoogde en specifieke begroting voor het GLB in het volgende MFK, waarbij het GLB wordt beschermd tegen mogelijke bezuinigingen, om de integriteit en het gemeenschappelijke karakter ervan te behouden, evenals de samenhang en onderlinge koppeling tussen zijn eerste en tweede pijler, en is daarom gekant tegen het idee om het GLB in één fonds voor elke lidstaat te integreren; dringt erop aan waar nodig aanvullende specifieke financieringsbronnen te verkennen, ook buiten het GLB, om het hoofd te bieden aan natuurrampen en landbouwers en bosbouwers te stimuleren om bij te dragen aan de beperking van de klimaatverandering, het herstel van de biodiversiteit en de natuurbescherming, zonder dat de maatregelen ertoe leiden dat de landbouwproductie in de EU terugloopt; 30. benadrukt dat de nieuwe mondiale uitdagingen waarmee landbouwers in de EU worden geconfronteerd, waaronder de huidige geopolitieke situatie, klimaatverandering en stijgende prijzen van productiemiddelen, een degelijke financiële toewijzing in het volgende GLB vereisen; benadrukt dat het GLB, om deze uitdagingen het hoofd te bieden, rekening houdend met de lessen die zijn getrokken uit de COVID-19-crisis, en om verlagingen van de steun aan landbouwers te voorkomen, dringend behoefte heeft aan een verhoogde begroting in het volgende MFK, die wordt geïndexeerd voor inflatie door middel van een jaarlijkse herbeoordeling; onderstreept in dit verband dat rechtstreekse betalingen in hun huidige vorm een duidelijke meerwaarde voor de EU genereren en de inkomenszekerheid, productie en bescherming tegen prijsschommelingen moeten blijven versterken en meer gericht moeten zijn op personen die actief deelnemen aan de landbouwproductie en de levering van collectieve goederen, met inachtneming van realistische en evenwichtige milieu- en sociale normen van de EU; dringt aan op een eerlijke en efficiënte verdeling van GLB-steun binnen en tussen de lidstaten; dringt aan op de voortzetting en versterking van maatregelen die de productie in kwetsbare gebieden in stand houden en de levensvatbaarheid van plattelandsgemeenschappen en de toereikendheid van de openbare infrastructuur waarborgen, met name wat betreft digitalisering en voornamelijk via het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en de hernieuwde betrokkenheid van de lokale en regionale overheden bij het beheer van dergelijke maatregelen; wijst erop dat de landbouwreserve moet worden verhoogd en hervormd om doeltreffend en snel te kunnen reageren op toekomstige crises die de Europese landbouwsector het hoofd zal moeten bieden, en dat er nieuwe instrumenten moeten worden ingevoerd om natuurlijke, markt- en gezondheidsrisico’s te beheren, zoals een EU-herverzekeringsregeling om de gevolgen van crises in de toekomst beter te kunnen ondervangen en landbouwers meer stabiliteit te bieden; benadrukt dat er specifieke oplossingen moeten worden gevonden voor de landbouwers in Oost-Europa die het zwaarst worden getroffen door de zich opeenstapelende negatieve gevolgen van de Russische oorlog tegen Oekraïne, zoals hoge prijzen van productiemiddelen, inflatie en marktverstoringen; dringt er bij de Commissie op aan het noodzakelijke financiële en juridische kader voor de voedselvoorzieningsketen te blijven opzetten om de positie van landbouwers te versterken en oneerlijke handelspraktijken beter te bestrijden; verzoekt de Commissie landbouwers in de EU te ondersteunen door agrovoedingsproducten binnen en buiten de Unie te promoten door middel van een dynamisch en sterker afzetbevorderingsbeleid van de EU; betreurt de bezuinigingen op het afzetbevorderingsprogramma voor landbouwproducten in de herziening van het huidige MFK; benadrukt dat het volgende MFK specifieke middelen moet omvatten voor agrotoerisme, vrouwelijk ondernemerschap, beroepsopleiding en technologische innovatie in de landbouw; 31. wijst erop dat sociale, economische en territoriale cohesie een hoeksteen van de Europese integratie vormt en van cruciaal belang is voor de cohesie van de Unie en de verdieping van de eengemaakte markt; bevestigt in dit verband het belang van het convergentieproces; benadrukt dat een gemoderniseerd cohesiebeleid een gedecentraliseerde, plaatsgebonden benadering van bestuur op verschillende niveaus moet volgen en gebaseerd moet zijn op het beginsel van gedeeld beheer en partnerschap, met volledige betrokkenheid van de lokale en regionale overheden en relevante belanghebbenden, waarbij ervoor wordt gezorgd dat de middelen worden ingezet waar zij het hardst nodig zijn om de regionale verschillen te verkleinen; 32. wijst erop dat de financiering van het cohesiebeleid gericht moet zijn op de belangrijkste uitdagingen waar de Unie voor staat, zoals demografische veranderingen en ontvolking, en op de meest behoeftige regio’s en mensen; pleit bovendien voor een betere toegang tot EU-financiering voor steden, regio’s en stedelijke autoriteiten; wijst erop dat de Unie op grond van artikel 349 VWEU specifieke maatregelen voor de ultraperifere gebieden moet nemen en benadrukt daarom de noodzaak van voortgezette, gerichte steun voor deze regio’s in het volgende MFK, onder meer via een versterkt programma van speciaal op een afgelegen en insulair karakter afgestemde maatregelen (Posei); 33. wijst op het belang van de sociale dimensie van de Europese Unie en van het bevorderen van de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten, het bijbehorende actieplan en de kerndoelen ervan; benadrukt dat de begroting van de Unie daarom een cruciale rol moet spelen bij het terugdringen van ongelijkheid, armoede en sociale uitsluiting, onder meer door kinderen, gezinnen en kwetsbare groepen te ondersteunen; wijst erop dat rond de twintig miljoen kinderen in de Unie met armoede en sociale uitsluiting worden bedreigd; benadrukt dat de aanpak van kinderarmoede in de hele Unie voldoende gefinancierde, alomvattende en geïntegreerde maatregelen vereist, alsook de efficiënte uitvoering van de Europese kindergarantie op nationaal niveau; benadrukt dat het Parlement consequent heeft verzocht om een specifieke begroting binnen het ESF+ ter ondersteuning van de kindergarantie als centrale pijler van de EU-armoedebestrijdingsstrategie; 34. benadrukt in dit verband de EU-brede huisvestingscrisis, die miljoenen gezinnen en jongeren treft; benadrukt de noodzaak van meer steun voor huisvesting via de begroting van de Unie, met name via het cohesiebeleid, en via andere financieringsbronnen, zoals de EIB-groep en nationale stimuleringsbanken; erkent dat financiering door de Unie alleen weliswaar de huisvestingscrisis niet kan oplossen, maar wel een cruciale rol kan spelen bij de financiering van dringende maatregelen en een aanvulling kan vormen op bredere inspanningen van de Unie en de lidstaten om de betaalbaarheid van huisvesting te verbeteren en de energie-efficiëntie van het woningbestand te verbeteren; 35. wijst erop dat de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne aanzienlijke economische en sociale gevolgen heeft gehad, met name in de lidstaten die aan Rusland en Belarus grenzen; dringt erop aan dat het volgende MFK steun biedt aan deze regio’s; De groene en de digitale transitie 36. benadrukt dat de groene en de digitale transitie onlosmakelijk verbonden zijn met het concurrentievermogen, de modernisering van de economie en de veerkracht van de samenleving en als katalysator fungeren voor een toekomstgerichte en hulpbronnenefficiënte economie; dringt er daarom op aan dat het MFK voor de periode na 2027 de dubbele transitie blijft ondersteunen en versnellen; 37. herinnert eraan dat de begroting van de Unie een essentiële bijdrage levert aan de verwezenlijking van klimaatneutraliteit tegen 2050, onder meer door steun voor de doelstellingen voor 2030 en 2040; onderstreept dat de transitie een decarbonisatie van de economie vereist, met name door de inzet van schone technologieën, verbeterde energie- en vervoersinfrastructuur en energie-efficiëntere huisvesting; neemt er kennis van dat de Commissie de extra investeringen die nodig zijn om tegen 2050 klimaatneutraliteit te verwezenlijken, raamt op 1,5 % van het bbp per jaar ten opzichte van de periode 2011-2020 en dat de begroting van de Unie alleen de kloof weliswaar niet kan dichten, maar wel een essentiële bijdrage moet blijven leveren; dringt daarom aan op meer rechtstreeks beheerde steun voor de bescherming van het milieu en de biodiversiteit en voor klimaatactie, voortbouwend op het huidige LIFE-programma; 38. benadrukt dat de industrie een centrale rol zal spelen in de transitie naar broeikasgasneutraliteit en de totstandbrenging van de energie-unie en dat steun nodig zal zijn om bepaalde industriële sectoren en hun werknemers te helpen bij de aanpassing; benadrukt het belang van een rechtvaardige transitie waarbij niemand mag worden achtergelaten en die onder meer investeringen vereist in regio’s die sterk afhankelijk zijn van fossiele brandstoffen, alsook meer steun voor kwetsbare huishoudens, met name via het mechanisme voor een rechtvaardige transitie en het Sociaal Klimaatfonds; 39. wijst op de ingrijpende technologische verschuiving die gaande is, waarbij technologieën zoals artificiële intelligentie en kwantumtechnologie zowel kansen creëren wat betreft het economisch potentieel en mondiaal leiderschap van de Unie en verbeteringen in het leven van de burgers, als uitdagingen op het gebied van betrouwbaarheid, ethiek en soevereiniteit met zich meebrengen; wijst erop dat het volgende MFK het onderzoek naar en de ontwikkeling en veilige toepassing van digitale technologieën moet ondersteunen en mensen moet helpen de kennis en vaardigheden te verbeteren die zij nodig hebben voor de inzet en het gebruik van deze technologieën; Veiligheid, defensie en paraatheid 40. wijst erop dat vrede en veiligheid de grondslag vormen voor de welvaart, het sociale model en het concurrentievermogen van de Unie en een essentiële pijler vormen van de geopolitieke status van de Unie; benadrukt dat het volgende MFK een alomvattende veiligheidsaanpak moet ondersteunen door aanzienlijk meer te investeren in de bescherming van de Unie tegen de talloze bedreigingen waarmee zij wordt geconfronteerd; 41. onderstreept dat, zoals in het Niinistö-verslag duidelijk wordt gemaakt, meerdere bedreigingen samen zorgen voor grotere instabiliteit en kwetsbaarheid van de Unie, met name de fragmentatie van de wereldorde, de veiligheidsbedreiging die uitgaat van Rusland en Belarus, de toenemende spanningen wereldwijd, vijandige internationale actoren, de globalisering van criminele netwerken, hybride campagnes – waaronder cyberaanvallen, buitenlandse informatiemanipulatie, desinformatie en inmenging, en de instrumentalisering van migratie – steeds vaker voorkomende extreme weergebeurtenissen als gevolg van klimaatverandering, en gezondheidsbedreigingen; 42. wijst erop dat de Unie een cruciale rol heeft gespeeld bij het bereiken van duurzame vrede op haar grondgebied en dit moet blijven doen door zich aan te passen aan de realiteit van oorlog vlakbij haar grenzen en de noodzaak om defensie-infrastructuur en -vermogens en -gereedheid aanzienlijk te vergroten, onder meer via de begroting van de Unie, en daarbij veel verder te gaan dan de huidige toewijzing van minder dan 2 % van het MFK; 43. merkt op dat de Europese defensievermogens te lijden hebben onder tientallen jaren van onderinvestering en dat de kloof op het gebied van defensie-uitgaven volgens de Commissie momenteel 500 miljard EUR bedraagt voor het komende decennium; benadrukt dat de begroting van de Unie alleen de kloof niet kan dichten, maar wel een belangrijke rol moet spelen, samen met de nationale begrotingen en met de nadruk op een duidelijke toegevoegde waarde voor de EU; is van mening dat de begroting van de Unie en de via de EIB-groep verstrekte leningen investeringen in defensie kunnen helpen stimuleren; benadrukt dat defensie-uitgaven niet ten koste mogen gaan van sociale en milieu-uitgaven, noch mogen leiden tot een vermindering van de financiering van gevestigd beleid van de Unie dat zijn waarde in de loop der tijd heeft bewezen; 44. onderstreept de verdiensten van de defensieprogramma’s en -instrumenten die tijdens het huidige MFK zijn ingevoerd, die gezamenlijk onderzoek, en gezamenlijke productie en aanbestedingen op het gebied van defensie hebben bevorderd, en die een waardevolle basis vormen voor de verdere ontwikkeling van beleid en investeringen van de Unie; 45. benadrukt dat er, gezien de geopolitieke situatie, duidelijk behoefte is aan actie en vooruitgang in de richting van een echte defensie-unie, in coördinatie met de NAVO en met volledige inachtneming van de verbintenissen inzake neutraliteit van de afzonderlijke lidstaten; is het in dit verband eens met de analyse van de Commissie dat het volgende MFK moet voorzien in een alomvattend en robuust kader ter ondersteuning van de EU-defensie; 46. benadrukt het belang van een concurrerende en veerkrachtige Europese technologische en industriële defensiebasis; is van mening dat versterking van gezamenlijke investeringen op EU-niveau in defensie in het volgende MFK, ondersteund door een duidelijke en transparante governancestructuur, dubbel werk kan helpen voorkomen en schaalvoordelen kan opleveren, en de lidstaten aldus in staat kan stellen aanzienlijke besparingen te realiseren, versnippering te verminderen en de interoperabiliteit van uitrusting en systemen te waarborgen; onderstreept het belang van technologie in moderne defensiesystemen en derhalve van investeringen in onderzoek, cyberdefensie en -beveiliging en in producten voor tweeërlei gebruik; wijst op de noodzaak de steun te richten op de defensie-industrie binnen de Unie, om zo de strategische autonomie te vergroten, hoogwaardige en hooggekwalificeerde banen te scheppen, innovatie te stimuleren en grensoverschrijdende kansen te creëren voor EU-bedrijven, met inbegrip van kmo’s; 47. wijst op het belang van meer steun in de begroting voor militaire mobiliteit, ter verbetering van de infrastructuur voor tweeërlei gebruik – voor zowel militaire als civiele doeleinden – waardoor de grootschalige verplaatsing van militaire uitrusting en personeel op korte termijn mogelijk wordt en aldus wordt bijgedragen aan de defensievermogens en collectieve veiligheid van de Unie; benadrukt in dit verband het belang van financiering van de trans-Europese vervoersnetwerken om de aanpassing ervan voor tweeërlei gebruik mogelijk te maken; 48. benadrukt dat de Unie over de hele linie meer geld moet uittrekken voor paraatheid; is verontrust over de toenemende gevolgen van natuurrampen, die vaak het gevolg zijn van klimaatverandering en daarom in de toekomst waarschijnlijk vaker zullen voorkomen en nog ernstiger gevolgen zullen hebben; wijst erop dat volgens het Europees klimaatrisicobeoordelingsverslag 2024 de gecumuleerde economische verliezen als gevolg van natuurrampen zouden kunnen oplopen tot ongeveer 1,4 % van het bbp van de Unie; 49. onderstreept daarom dat, naast inspanningen om de klimaatverandering te beperken door middel van de groene transitie, aanzienlijke investeringen nodig zijn voor aanpassing aan de klimaatverandering, in het bijzonder ter voorkoming en vermindering van de gevolgen van natuurrampen en extreme weergebeurtenissen; is van mening dat de steun hiervoor, bijvoorbeeld via het huidige Uniemechanisme voor civiele bescherming, in het volgende MFK aanzienlijk moet worden verhoogd en snel beschikbaar moet worden gesteld aan lokale en regionale overheden, die vaak in de voorste linie staan; 50. benadrukt dat maatregelen voor wederopbouw en herstel na natuurrampen gebaseerd moeten zijn op de benadering “betere wederopbouw” en prioriteit moeten geven aan op de natuur gebaseerde oplossingen; benadrukt het belang van duurzaam waterbeheer, waterveiligheid en waterweerbaarheid als onderdeel van de algemene paraatheidsstrategie van de Unie; 51. herinnert eraan dat de COVID-19-pandemie wereldwijd rampzalige economische en sociale gevolgen heeft gehad en dat een belangrijke les die uit deze ervaring moet worden getrokken is dat prioriteit moet worden gegeven aan investeringen in preventie van, paraatheid voor en respons op gezondheidsbedreigingen, in medisch onderzoek en ziektepreventie, in de toegang tot kritieke geneesmiddelen, in gezondheidsinfrastructuur, in fysieke en geestelijke gezondheid en in de veerkracht en toegankelijkheid van volksgezondheidsstelsels in de Unie; wijst erop dat strategische autonomie op het gebied van gezondheid van cruciaal belang is om de paraatheid van Europa op dit gebied te waarborgen; 52. is van mening dat het volgende MFK moet voortbouwen op het werk dat in de huidige programmeringsperiode is verricht door ervoor te zorgen dat de nodige investeringen worden gedaan om een echte Europese gezondheidsunie tot stand te brengen die alle burgers ten goede komt; 53. benadrukt dat het door technologische ontwikkelingen voor kwaadwillige en opportunistische buitenlandse actoren gemakkelijker is geworden om desinformatie te verspreiden, haatzaaiende uitlatingen op het internet aan te moedigen, zich in verkiezingen te mengen en cyberaanvallen tegen de belangen van de Unie op te zetten; benadrukt dat het volgende MFK moet investeren in capaciteitsopbouw op het gebied van cyberbeveiliging en de Unie moet uitrusten om de verschillende vormen van hybride oorlogsvoering te bestrijden; 54. onderstreept dat vrije, onafhankelijke en pluriforme media een fundamenteel onderdeel van de veerkracht van Europa vormen, aangezien zij niet alleen de vrije uitwisseling van informatie, maar ook een democratische mentaliteit, kritisch denken en doordachte keuzes waarborgen; wijst erop dat het belangrijk is te investeren in onafhankelijke en onderzoeksjournalistiek, factcheckinginitiatieven, digitale en mediageletterdheid en kritisch denken om bescherming te bieden tegen desinformatie, buitenlandse informatiemanipulatie en inmenging in verkiezingen, als onderdeel van het initiatief voor een Europees schild voor de democratie en derhalve democratische veerkracht te waarborgen; onderstreept de noodzaak van voortgezette begrotingssteun van de Unie voor initiatieven op deze gebieden; 55. benadrukt het belang van voortgezette financiering in het volgende MFK voor doeltreffende bescherming van de buitengrenzen van de EU; benadrukt de noodzaak van de bestrijding van grensoverschrijdende criminele netwerken en betere bescherming van slachtoffers van mensenhandelnetwerken, en van de versterking van de veerkracht en de responscapaciteiten voor het aanpakken van hybride aanvallen en de instrumentalisering van migratie door derde landen of vijandige niet-overheidsactoren; wijst met name op de noodzaak van steun aan lidstaten in de voorste linie met het oog op de beveiliging van de buitengrenzen van de EU; 56. onderstreept dat de veerkracht en paraatheid van de EU onlosmakelijk verbonden zijn met die van haar regionale en mondiale partners; benadrukt dat het versterken van de capaciteit van partners om extreme weergebeurtenissen, gezondheidscrises, hybride campagnes, cyberaanvallen of gewapende conflicten te voorkomen en te weerstaan en hier doeltreffend op te reageren, ook het risico op overloopeffecten voor Europa vermindert; Extern optreden en uitbreiding 57. benadrukt dat de Unie, in een context van toegenomen mondiale instabiliteit, constructief moet blijven samenwerken met derde landen en vrede, conflictpreventie, stabiliteit, welvaart, veiligheid, mensenrechten, de rechtsstaat, gelijkheid, democratie en duurzame ontwikkeling wereldwijd moet blijven steunen in overeenstemming met haar waarden op het gebied van mondiale verantwoordelijkheid en internationale verbintenissen; 58. betreurt het feit dat het externe optreden in het huidige MFK ondergefinancierd wordt, waardoor in aanzienlijke mate een beroep is gedaan op speciale instrumenten en extra middelen in de tussentijdse herziening; merkt in het bijzonder op dat de financiering van humanitaire hulp volstrekt ontoereikend is geweest, hetgeen aanleiding heeft gegeven tot routinematig gebruik van de reserve voor noodhulp; 59. onderstreept dat de terugtrekking van de VS uit zijn naoorlogse mondiale rol bij het waarborgen van vrede, veiligheid en democratie, zijn leidende rol in de mondiale governance in de op regels gebaseerde multilaterale internationale orde en zijn rol bij het verlenen van essentiële ontwikkelingshulp en humanitaire hulp aan de meest behoeftigen overal ter wereld, een enorm vacuüm zal achterlaten en dat de Unie verantwoordelijk is voor en een enorm strategisch belang heeft bij het helpen dichten van deze kloof; verzoekt de Commissie de gevolgen van de terugtrekking van de VS uiterlijk in haar voorstel voor het MFK voor de periode na 2027 aan te pakken; 60. wijst erop dat het volgende MFK de meest dringende mondiale uitdagingen moet blijven aanpakken, van het bestrijden van klimaatverandering tot het bieden van hulp bij natuurrampen, het voorkomen en aanpakken van gewelddadige conflicten en het waarborgen van de mondiale veiligheid, het zorgen voor mondiale voedselzekerheid, het verbeteren van gezondheidszorg- en onderwijsstelsels, het terugdringen van armoede en ongelijkheid, het bevorderen van democratie, mensenrechten, de rechtsstaat en sociale rechtvaardigheid en het stimuleren van het concurrentievermogen en de veiligheid van mondiale toeleveringsketens, met volledige inachtneming van het beginsel van beleidscoherentie voor ontwikkeling; benadrukt met name de noodzaak van steun voor het zuidelijk en oostelijk nabuurschap van de Unie; 61. benadrukt dat de begroting, met name in het licht van de drastische bezuinigingen op de USAID-begroting, de rol van de Unie als de grootste verstrekker van ontwikkelingshulp en klimaatfinanciering ter wereld moet handhaven in overeenstemming met de mondiale verplichtingen en toezeggingen van de Unie; herinnert er in dit verband aan dat de Unie en haar lidstaten gezamenlijk hebben toegezegd 0,7 % van hun bni toe te wijzen aan officiële ontwikkelingshulp en dat armoedebestrijding haar belangrijkste doelstelling moet blijven; dringt erop aan dat de begroting de inspanningen van de Unie moet blijven ondersteunen om de op regels gebaseerde internationale orde, democratie, multilateralisme, mensenrechten en fundamentele waarden te verdedigen; 62. dringt erop aan dat, gezien de ongekende omvang van humanitaire crises, de toenemende mondiale uitdagingen en de onzekerheid van de steun van de VS zolang de huidige regering van dat land aan de macht is, de financiering van humanitaire hulp aanzienlijk moet worden verhoogd en dat het gebruik ervan uitsluitend op behoeften gebaseerd moet blijven en de beginselen van neutraliteit, onafhankelijkheid en onpartijdigheid moet eerbiedigen; benadrukt dat de op behoeften gebaseerde aard van humanitaire hulp specifieke financiering vereist die wordt verstrekt via een op zichzelf staand uitgavenprogramma, los van andere financiering voor extern optreden; onderstreept voorts dat een doeltreffende verstrekking van humanitaire hulp afhankelijk is van voorspelbaarheid door middel van een toereikende jaarlijkse basistoewijzing; 63. benadrukt dat humanitaire hulp per definitie aanzienlijke flexibiliteit en responscapaciteit vereist; is daarom van mening dat humanitaire hulp, naast een adequaat basisbedrag, een hoge mate van flexibiliteit in de opzet ervan zal vergen om een doeltreffende respons op toenemende crises mogelijk te maken; 64. benadrukt dat de Unie – in een context waarin mondiale actoren onderlinge afhankelijkheid op het gebied van handel steeds vaker gebruiken als middel om economische druk uit te oefenen – haar vermogen ter bescherming en bevordering van haar eigen strategische belangen moet versterken, robuustere instrumenten om druk te bestrijden moet ontwikkelen en voor echte wederkerigheid in haar partnerschappen moet zorgen; benadrukt dat een dergelijke aanpak de strategische toewijzing van externe financiering vereist om bijvoorbeeld economische, veiligheids- en energiepartnerschappen te ondersteunen die de waarden en strategische belangen van de Unie onderschrijven; 65. is van mening dat uitbreiding een kans biedt om de Unie als geopolitieke macht te versterken en dat het volgende MFK van cruciaal belang is om de Unie op uitbreiding en de kandidaat-lidstaten op toetreding voor te bereiden; herinnert eraan dat de stabiliteit, veiligheid en democratische veerkracht van de kandidaat-lidstaten onlosmakelijk verbonden zijn met die van de EU en duurzame strategische investeringen, gekoppeld aan hervormingen, vereisen om de convergentie ervan met de normen van de Unie te ondersteunen; benadrukt dat burgers en organisaties uit het maatschappelijk middenveld een belangrijke rol spelen in het uitbreidingsproces; 66. wijst op de noodzaak van strategisch gerichte steun voor pretoetreding en voor groei en investeringen; is van mening dat de pretoetredingssteun na 2027 moet worden verleend in de vorm van zowel subsidies als leningen; is in dit verband van mening dat het toekomstige kader ruimte moet bieden voor innovatieve financieringsmechanismen, alsook leningen aan kandidaat-lidstaten die worden gedekt door de begrotingsruimte (het verschil tussen de eigen middelen en de maxima van het MFK); 67. wijst erop dat financiële steun afhankelijk moet worden gesteld van de uitvoering van hervormingen die zijn afgestemd op het acquis en het beleid van de Unie, en de eerbiediging van de waarden van de Unie; benadrukt in dit verband de noodzaak van een solide governancemodel dat parlementaire verantwoordingsplicht, toezicht en controle, en een sterke, doeltreffende fraudebestrijdingsarchitectuur waarborgt; 68. spreekt nogmaals zijn volledige steun uit voor de Oekraïners in hun strijd voor vrijheid en democratie en betreurt het verschrikkelijke lijden en de gevolgen van de niet-uitgelokte en ongerechtvaardigde aanvalsoorlog van Rusland; is ingenomen met het besluit om Oekraïne en zijn buurland de Republiek Moldavië de status van kandidaat-lidstaat toe te kennen en benadrukt dat de nodige middelen moeten worden ingezet om hun toetredingsprocessen te ondersteunen; 69. onderstreept dat pretoetredingssteun aan Oekraïne los moet staan van en een aanvulling moet vormen op financiële bijstand voor macro-economische stabiliteit, wederopbouw en naoorlogs herstel, waarvoor de behoeften veel groter zijn en die een gezamenlijke internationale inspanning vereisen, waarbij steun uit de begroting van de Unie een belangrijk onderdeel moet zijn; 70. is ervan overtuigd dat de bestaande verplichte herzieningsclausule in geval van uitbreiding in het volgende kader moet worden gehandhaafd en dat dit geen gevolgen mag hebben voor de nationale toewijzingen; benadrukt dat in het volgende MFK ook moet worden voorzien in passende overgangs- en invoeringsmaatregelen voor belangrijke uitgavengebieden, zoals cohesie en landbouw, op basis van een zorgvuldige beoordeling van de gevolgen voor verschillende sectoren; Grondrechten, waarden van de Unie en de rechtsstaat 71. benadrukt het belang van de begroting van de Unie en programma’s als Erasmus+, en “Burgers, gelijkheid, rechten en waarden” voor de bevordering en bescherming van de democratie en de waarden van de Unie, de bevordering van het gemeenschappelijk cultureel erfgoed van de Unie en de Europese integratie, de vergroting van de burger- en jongerenparticipatie en burgereducatie, en de waarborging en bevordering van de in het Handvest van de grondrechten verankerde grondrechten en de rechtsstaat; dringt in dit verband aan op meer financiering voor Erasmus+ in het volgende MFK; wijst op het belang van de onafhankelijkheid van het rechtsstelsel, de goede werking van nationale instellingen, de-oligarchisatie, krachtige steun voor en, overeenkomstig artikel 11, lid 2, VEU, een actieve dialoog met het maatschappelijk middenveld, hetgeen van vitaal belang is voor het bevorderen van een actieve ruimte voor het maatschappelijk middenveld, het waarborgen van verantwoordingsplicht en transparantie en het informeren van beleidsmakers over beste praktijken ter plaatse; 72. benadrukt in dit verband dat de Commissie en de lidstaten op grond van de herschikking van het Financieel Reglement bij de uitvoering van de begroting moeten toezien op de naleving van het Handvest van de grondrechten en de waarden waarop de Unie is gegrondvest, die zijn verankerd in artikel 2 VEU, moeten eerbiedigen; verwacht van de Commissie dat zij ervoor zorgt dat de voorstellen voor het volgende MFK, met inbegrip van de uitgavenprogramma’s, in overeenstemming zijn met de herschikking van het Financieel Reglement; 73. benadrukt dat instabiliteit in naburige regio’s en daarbuiten, armoede, onderliggende trends in economische ontwikkeling, demografische veranderingen en klimaatverandering migratiestromen naar de Unie blijven genereren, waardoor asiel- en migratiesystemen onder grote druk komen te staan; benadrukt dat het MFK voor de periode na 2027 de volledige en snelle uitvoering van het migratie- en asielpact van de Unie en een doeltreffend terugkeer- en overnamebeleid moet ondersteunen, in overeenstemming met de grondrechten en de waarden van de EU, met inbegrip van het beginsel van solidariteit en billijke verdeling van de verantwoordelijkheid; onderstreept bovendien dat de EU, overeenkomstig het pact, moet streven naar nauwere samenwerking en wederzijds voordelige partnerschappen met derde landen op het gebied van migratie, met passende parlementaire controle, en dat deze samenwerking in overeenstemming moet zijn met het EU-recht en het internationaal recht; 74. benadrukt dat eerbiediging van de waarden van de Unie en van de grondrechten een essentiële voorwaarde is voor toegang tot EU-middelen; benadrukt het belang van een nauw verband tussen eerbiediging van de rechtsstaat en toegang tot EU-fondsen in het kader van het huidige MFK; is van mening dat de bescherming van de financiële belangen van de Unie afhangt van de eerbiediging van de rechtsstaat op nationaal niveau; is met name ingenomen met het positieve effect van de verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat wat betreft de bescherming van de financiële belangen van de Unie in geval van systemische en aanhoudende schendingen van de rechtsstaat; verzoekt de Commissie en de Raad om de verordening waar nodig strikt, consequent en onverwijld toe te passen; benadrukt dat besluiten tot opschorting of vermindering van EU-financiering wegens schendingen van de rechtsstaat gebaseerd moeten zijn op objectieve criteria en niet mogen worden ingegeven door andere overwegingen, noch het resultaat mogen zijn van onderhandelingen; 75. wijst op de noodzaak van een sterker verband tussen de rechtsstaat en de begroting van de Unie na 2027 en is ingenomen met de toezegging van de Commissie om verbanden tussen de aanbevelingen in het jaarlijks verslag over de rechtsstaat en de toegang tot middelen via de begroting te versterken; verzoekt de Commissie om vanaf 2025 in het jaarlijks verslag over de rechtsstaat aan te geven in hoeverre geconstateerde tekortkomingen in rechtsstaatregelingen een risico voor de begroting van de Unie kunnen vormen; is voorts ingenomen met het verband tussen de eerbiediging van de waarden van de Unie en de uitvoering van de begroting, en verzoekt de Commissie op een uniforme manier actief toe te zien op de naleving van dit beginsel door de lidstaten en snel in te grijpen in geval van niet-naleving; 76. roept op tot de consolidatie van een robuust instrumentarium voor de rechtsstaat, voortbouwend op de huidige conditionaliteitsbepalingen in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit, de horizontale randvoorwaarden in de verordening gemeenschappelijke bepalingen en de desbetreffende bepalingen van het Financieel Reglement, en benadrukt dat het instrumentarium de gehele begroting van de Unie moet bestrijken; benadrukt dat er behoefte is aan veel meer transparantie en consistentie bij de toepassing van instrumenten ter bescherming van de rechtsstaat en dat de rol van het Parlement bij de toepassing van en het toezicht op dergelijke maatregelen moet worden versterkt; benadrukt bovendien de noodzaak van consistentie tussen de instrumenten bij de beoordeling van schendingen van de rechtsstaat in de lidstaten; 77. herinnert eraan dat in de verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat wordt bepaald dat eindontvangers de voordelen van EU-middelen niet mogen worden ontnomen indien tegen hun regering sancties zijn ingesteld; is van mening dat deze bepaling tot nu toe niet doeltreffend is geweest en wijst op het belang van de toepassing van een slimme conditionaliteitsbenadering, zodat begunstigden niet worden bestraft voor het optreden van hun regering; verzoekt de Commissie om, in overeenstemming met haar voornemen in de politieke richtsnoeren, specifieke maatregelen voor te stellen om ervoor te zorgen dat lokale en regionale overheden, het maatschappelijk middenveld en andere begunstigden gebruik kunnen blijven maken van Uniefinanciering in geval van schendingen van de rechtsstaat door nationale regeringen, zonder de toepassing van de verordening af te zwakken, en met behoud van de betalingsverplichting van de lidstaat uit hoofde van het Unierecht; Een langetermijnbegroting waarin rekening wordt gehouden met de beleidsdoelstellingen van de Unie 78. wijst erop dat een langetermijnbegroting die volledig op de strategische doelstellingen van de Unie is afgestemd, vereist dat de belangrijkste doelstellingen in de gehele begroting worden geïntegreerd door middel van een reeks horizontale beginselen, waarbij wordt voortgebouwd op de lering die is getrokken uit het huidige MFK en de herstel- en veerkrachtfaciliteit; 79. wijst erop dat de toepassing van horizontale beginselen niet mag leiden tot buitensporige administratieve lasten voor begunstigden en in overeenstemming moet zijn met het evenredigheidsbeginsel; dringt aan op innovatieve oplossingen en het gebruik van geautomatiseerde verslagleggingsinstrumenten, waaronder artificiële intelligentie, om tot een efficiëntere gegevensverzameling te komen; 80. benadrukt derhalve dat het volgende MFK ervoor moet zorgen dat de uitgavenprogramma’s over de hele linie klimaat- en biodiversiteitsdoelstellingen nastreven, rechten en gelijke kansen voor iedereen bevorderen en beschermen, met inbegrip van gendergelijkheid, het concurrentievermogen ondersteunen en de paraatheid van de Unie voor bedreigingen versterken; 81. wijst erop dat doeltreffende integratie het best kan worden bereikt door middel van een instrumentarium van maatregelen, in de eerste plaats door project- en regelgevingsontwerp, grondige effectbeoordelingen en degelijke tracering van uitgaven en, in specifieke gevallen, uitgavendoelstellingen op basis van relevante en beschikbare gegevens; is ingenomen met de aanzienlijke verbeteringen van de verslaglegging over de prestaties in het huidige MFK, die een veel betere controle van de impact van de EU-uitgaven mogelijk maken, en dringt erop aan deze in de volgende programmeringsperiode verder te ontwikkelen; 82. is ingenomen met de ontwikkeling van een methode voor tracering van gendergerelateerde uitgaven en is van mening dat de hieruit getrokken lessen in het volgende MFK moeten worden toegepast om de methode te verbeteren, met name wat betreft het verzamelen van naar gender uitgesplitste gegevens en het monitoren van de uitvoering en het effect van de administratieve lasten; verzoekt de Commissie de haalbaarheid van genderbudgettering in het volgende MFK te onderzoeken; wijst tegelijkertijd op de noodzaak van een aanzienlijke verbetering van de methoden voor mainstreaming van klimaat en biodiversiteit om de impact te kunnen meten; 83. betreurt dat de Commissie niet systematisch grondige effectbeoordelingen, met inbegrip van gendereffectbeoordelingen, heeft uitgevoerd voor alle wetgeving met betrekking tot uitgaven uit de begroting, en dringt erop aan dit te veranderen; 84. is verheugd dat het streefcijfer voor klimaatmainstreaming van 30 % in het huidige MFK naar verwachting zal worden overschreden; betreurt echter dat de Unie niet op schema ligt om het streefcijfer van 10 % voor 2026 voor biodiversiteitsgerelateerde uitgaven te halen; benadrukt dat de streefcijfers in het IIA niettemin een belangrijke factor zijn geweest voor het stimuleren van uitgaven voor klimaat en biodiversiteit; verzoekt de Commissie de uitgavendoelstellingen die een positieve bijdrage aan klimaat en biodiversiteit leveren aan te passen in overeenstemming met de beleidsambities van de Unie in dit verband, rekening houdend met de investeringsbehoeften voor deze beleidsambities; 85. benadrukt voorts dat de begroting van de Unie moet worden uitgevoerd in overeenstemming met artikel 33, lid 2, van het Financieel Reglement, dus zonder ernstige afbreuk te doen (12) aan de gespecificeerde doelstellingen, met inachtneming van de toepasselijke arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden en rekening houdend met het beginsel van gendergelijkheid; 86. is ingenomen met de toezegging van de Commissie om alle subsidies voor fossiele brandstoffen en subsidies die schadelijk zijn voor het milieu geleidelijk af te schaffen in het volgende MFK; verwacht dat de Commissie haar geplande routekaart in dit verband als onderdeel van haar voorstel voor het volgende MFK indient; Een langetermijnbegroting met een doeltreffend bestuur ten dienste van de Europeanen 87. onderstreept dat het beleid van de Unie moet worden geschraagd door een goed functionerend bestuur; dringt erop aan dat na 2027 van meet af aan voldoende financiële en personele middelen worden toegewezen, zodat de instellingen, organen en gedecentraliseerde agentschappen van de Unie en het Europees Openbaar Ministerie kunnen zorgen voor een doeltreffende en efficiënte opzet, hoogwaardige uitvoering en handhaving van beleid, technische bijstand kunnen verlenen, de beste mensen uit alle lidstaten kunnen blijven aantrekken, waardoor een geografisch evenwicht wordt gewaarborgd, en speelruimte hebben om zich aan veranderende omstandigheden aan te passen; 88. betreurt dat het vermogen van de Unie om beleid effectief uit te voeren en haar financiële belangen te beschermen binnen het huidige MFK is ondermijnd door krappe administratieve middelen en een dogmatische toepassing van een beleid van stabiele personeelsbezetting, ondanks toenemende eisen en verantwoordelijkheden; wijst er bijvoorbeeld op dat er onvoldoende personeel is om de digitaledienstenverordening (13) en de digitalemarktenverordening (14) naar behoren uit te voeren en te handhaven, waardoor de doeltreffendheid van de wetgeving wordt ondermijnd, en op de herhaalde herschikkingen van programma’s naar gedecentraliseerde agentschappen om in de personeelsbehoeften te voorzien; dringt erop aan dat de personeelsbezetting wordt bepaald aan de hand van een objectieve behoeftenanalyse wanneer wetgeving wordt voorgesteld en definitief wordt aangenomen, en dat deze vanaf het begin wordt meegenomen in de planning van administratieve uitgaven; 89. benadrukt dat de Commissie tot op zekere hoogte heeft getracht haar eigen stabiele personeelsbeleid te omzeilen door het uitbreiden van personeel dat aan programma’s en faciliteiten is verbonden en dus niet onder het plafond voor administratieve uitgaven valt; onderstreept echter dat een dergelijke aanpak het probleem alleen maar omzeilt en uiteindelijk de operationele capaciteit van de programma’s kan ondermijnen; benadrukt daarom dat extra verantwoordelijkheden administratieve uitgaven vereisen en de programmabudgetten niet mogen uithollen; 90. wijst erop dat voorafgaande investeringen in veilige en interoperabele IT-infrastructuur en dataminingcapaciteiten ook kostenbesparingen op de langere termijn kunnen opleveren en de beleidsuitvoering en de tracering van uitgaven enorm kunnen verbeteren; 91. erkent dat de hoge inflatie, bij het uitblijven van een correctiemechanisme in het huidige MFK, de wettelijke kosten aanzienlijk heeft opgedreven, wat vraagt om uitgebreid gebruik van speciale instrumenten om het voorzien tekort te dekken; betreurt dat de Raad ervoor heeft gekozen geen gevolg te geven aan het voorstel van de Commissie om het plafond voor administratieve uitgaven bij de herziening van het MFK te verhogen, waardoor speciale instrumenten verder worden uitgehold; Een langetermijnbegroting die eenvoudiger en transparanter is 92. wijst erop dat het volgende MFK zo moet worden opgezet dat het leven van alle begunstigden wordt vereenvoudigd door onnodige administratieve rompslomp te verminderden; onderstreept dat voor vereenvoudiging een zo groot mogelijke harmonisatie van de regels en verslagleggingsvereisten nodig is en, in voorkomend geval, het waarborgen van samenhang tussen de regels die op Europees, nationaal en regionaal niveau van toepassing zijn; onderstreept in dit verband de noodzaak van een echt en gebruikersvriendelijk centraal toegangspunt voor EU-financiering en een vereenvoudigde aanvraagprocedure die is opgezet in overleg met relevante belanghebbenden; wijst er voorts op dat het volgende MFK zo dicht mogelijk bij de burgers moet worden uitgevoerd; 93. roept op tot daadwerkelijke vereenvoudiging bij overlappende doelstellingen, uiteenlopende subsidiabiliteitscriteria en verschillende regels voor horizontale bepalingen die voor alle programma’s gelijk zouden moeten zijn; is van mening dat een beoordeling van welke uitgavenprogramma’s in het volgende MFK moeten worden opgenomen, gebaseerd moet zijn op de voornoemde aspecten, op de noodzaak de uitgaven op duidelijk omschreven beleidsdoelstellingen met een duidelijke Europese meerwaarde te richten en op de beleidsinterventielogica van elk programma; benadrukt dat een vermindering van het aantal programma’s geen doel op zich is; 94. onderstreept dat vereenvoudiging niet kan betekenen dat de Commissie meer speelruimte krijgt zonder de nodige checks-and-balances en dat vereenvoudiging derhalve moet worden bereikt met volledige inachtneming van het institutionele evenwicht waarin de Verdragen voorzien; 95. benadrukt dat vereenvoudiging niet ten koste mag gaan van de kwaliteit van het ontwerp en de uitvoering van programma’s en dat een eenvoudigere begroting daarom ook een transparantere begroting moet zijn, die een betere verantwoordingsplicht, toezicht op en controle van de uitgaven mogelijk maakt en de risico’s van dubbele financiering, misbruik en fraude vermindert; benadrukt dat elke vermindering van het aantal programma’s moet worden gecompenseerd door een veel gedetailleerdere uitsplitsing van de begroting per begrotingsonderdeel, in tegenstelling tot sommige samenvoegingen van programma’s in het huidige MFK, zoals het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking – Europa in de wereld (NDICI – Europa in de wereld), dat een voorbeeld is dat niet moet worden gevolgd; dringt daarom aan op een voldoende gedetailleerde uitsplitsing per begrotingsonderdeel om de begrotingsautoriteit in staat te stellen naar behoren verantwoording af te leggen en ervoor te zorgen dat de besluitvorming in de jaarlijkse begrotingsprocedure en tijdens de uitvoering van de begroting zinvol is; 96. wijst erop dat transparantie van essentieel belang is om het vertrouwen van de burgers te behouden en dat fraude en misbruik van middelen uiterst schadelijk zijn voor dat vertrouwen; onderstreept daarom dat het Parlement in staat moet zijn de uitgaven te controleren en te beoordelen of kwijting kan worden verleend; benadrukt dat voor een goede verantwoordingsplicht een grondige controle van alle begrotingsuitgaven vereist is op basis van de toepassing van één enkel controlespoor; verzoekt de Commissie voor alle financieringsinstrumenten voor het MFK voor de periode na 2027 geharmoniseerde en doeltreffende fraudebestrijdingsmechanismen in te voeren die de bescherming van de begroting van de Unie waarborgen; 97. herhaalt zijn gevestigde standpunt dat alle uitgaven op EU-niveau onder de bevoegdheid van de begrotingsautoriteit moeten vallen, zodat transparantie, democratische controle en bescherming van de financiële belangen van de Unie worden gewaarborgd; dringt derhalve aan op het volledig in de begroting opnemen van (deels) buiten de begroting vallende instrumenten zoals het Sociaal Klimaatfonds, het Innovatiefonds en het moderniseringsfonds, of de opvolgers daarvan; Een langetermijnbegroting die flexibeler is en beter inspeelt op crises en schokken 98. wijst erop dat het MFK oorspronkelijk niet is opgezet met het oog op crisisrespons of flexibiliteit, maar in de eerste plaats is bedoeld om de voorspelbaarheid van investeringen op middellange termijn te waarborgen; benadrukt dat in een snel veranderende politieke, veiligheids-, economische en sociale context een dergelijke benadering niet langer houdbaar is; dringt aan op voldoende ingebouwde crisisresponscapaciteit in het volgende MFK; 99. benadrukt dat het huidige MFK gebukt gaat onder een gebrek aan flexibiliteit en het onvermogen om zich aan te passen aan veranderende uitgavenprioriteiten; is van mening dat in het volgende MFK een beter evenwicht moet worden gevonden tussen voorspelbaarheid van investeringen en flexibiliteit om de uitgavenfocus aan te passen; benadrukt dat uitgaven op bepaalde gebieden meer stabiliteit vereisen dan op andere gebieden waar flexibiliteit waardevoller is; wijst erop dat periodieke herschikkingen geen haalbare manier zijn om de prioriteiten van de Unie te financieren, aangezien zij afbreuk doen aan investeringen en de verwezenlijking van overeengekomen beleidsdoelstellingen in gevaar brengen; 100. is van mening dat uitgavenprogramma’s, hoewel zij een aanzienlijk deel van de financiering vooraf aan doelstellingen toewijzen, een aanzienlijke ingebouwde flexibiliteitsreserve moeten aanhouden, waarbij de begrotingsautoriteit over de toewijzing aan specifieke beleidsdoelstellingen beslist; merkt op dat de buffer voor nieuwe uitdagingen en prioriteiten van NDICI – Europa in de wereld een model biedt voor een dergelijke flexibiliteitsreserve, maar dat het besluitvormingsproces voor de mobilisering ervan niet in het toekomstige MFK mag worden overgenomen; wijst op de noodzaak van sterkere, doeltreffendere controlebevoegdheden van de medewetgevers met betrekking tot de vaststelling van beleidsprioriteiten en -doelstellingen en van een gedetailleerde uitsplitsing van de begroting om ervoor te zorgen dat de begrotingsautoriteit is toegerust om zinvolle en weloverwogen beslissingen te nemen; 101. benadrukt dat het MFK in elke rubriek over voldoende marges moet beschikken om ervoor te zorgen dat nieuwe instrumenten of uitgavendoelstellingen die in de loop van de programmeringsperiode worden overeengekomen, kunnen worden ingepast zonder de financiering voor andere beleids- en strategische langetermijndoelstellingen uit te hollen of de crisisresponscapaciteit aan te tasten; 102. onderstreept dat de mogelijkheid van overdrachten uit de begroting in het kader van het Financieel Reglement reeds voorziet in flexibiliteit met het oog op aanpassing aan veranderende uitgavenbehoeften in de loop van de begrotingsuitvoering; benadrukt dat de Commissie volgens de huidige regels over een aanzienlijke vrijheid beschikt om aanzienlijke bedragen tussen beleidsterreinen over te dragen zonder goedkeuring van de begrotingsautoriteit, hetgeen het toezicht en de controle beperkt; dringt er daarom op aan de regels te wijzigen teneinde een maximumbedrag – bovenop een maximumpercentage per begrotingsonderdeel – in te voeren voor overdrachten zonder goedkeuring; is van mening dat voor overdrachten van andere instellingen van de Unie dan de Commissie die het voorwerp uitmaken van een mogelijk naar behoren gemotiveerd bezwaar van het Parlement of de Raad, een drempel waaronder zij van die procedure zouden worden vrijgesteld, een nuttige vereenvoudigingsmaatregel zou kunnen zijn; 103. herinnert eraan dat het huidige MFK verder onder druk is komen te staan als gevolg van de hoge inflatie in een context waarin een jaarlijkse deflator van 2 % wordt toegepast op de prijzen van 2018, waardoor de reële waarde van de begroting wordt verlaagd en de operationele en administratieve capaciteit ervan onder druk komt te staan; is daarom van mening dat de toekomstige begroting van voldoende responscapaciteit moet worden voorzien om zich aan te kunnen passen aan inflatieschokken; 104. roept op tot een fundamentele hervorming van de bestaande speciale instrumenten om de crisisresponscapaciteit te versterken en te zorgen voor een doeltreffende en snelle reactie door een snellere mobilisatie; benadrukt dat de huidige instrumenten qua omvang ontoereikend zijn alsook door extreme starheid worden ingeperkt, waarbij verschillende instrumenten effectief voor een bepaald soort crisis zijn geoormerkt; wijst erop dat een grotere crisisresponscapaciteit ervoor zal zorgen dat de fondsen van het cohesiebeleid niet voor dat doel worden aangesproken en dus voor de beoogde investeringsdoeleinden kunnen worden gebruikt; 105. is van mening dat het MFK voor de periode na 2027 slechts twee speciale instrumenten moet omvatten – één instrument om solidariteit bij natuurrampen te waarborgen (de opvolger van de bestaande reserve voor Europese solidariteit) en één instrument voor algemene crisisrespons en om in te spelen op onvoorziene behoeften en nieuwe prioriteiten, ook wanneer de bedragen in het speciaal instrument voor natuurrampen ontoereikend zijn (de opvolger van het flexibiliteitsinstrument); dringt erop aan dat beide speciale instrumenten van meet af aan adequaat worden gefinancierd en dat ongebruikte bedragen onbeperkt kunnen worden overgedragen naar de volgende MFK-periode; is van mening dat alle andere speciale instrumenten kunnen worden afgewikkeld of in de twee speciale instrumenten of in bestaande programma’s kunnen worden ondergebracht; 106. dringt erop aan dat de middelen voor het toekomstige flexibiliteitsinstrument in grote mate vervroegd ter beschikking worden gesteld en dat het instrument vervolgens via een aantal aanvullende financieringsbronnen wordt gefinancierd: niet-benutte marges van voorgaande jaren (zoals bij het huidige enkelvoudig marge-instrument), het jaarlijkse overschot van het voorgaande jaar, een op boeten gebaseerd mechanisme naar het model van het bestaande artikel 5 van de MFK-verordening, teruggevloeide middelen uit financieringsinstrumenten en vrijgemaakte kredieten; onderstreept dat het volgende MFK zodanig moet worden ontworpen dat de toekomstige speciale instrumenten niet nodig zijn om de terugbetaling van schulden te dekken; 107. onderstreept dat voor het hergebruik van het overschot, van teruggevloeide middelen uit financieringsinstrumenten en overschot van voorzieningen en van vrijmakingen wijzigingen van het Financieel Reglement vereist zouden zijn; 108. wijst erop dat de begroting, met voldoende middelen vooraf en dergelijke regelingen voor het hergebruik van ongebruikte middelen, een veel grotere responscapaciteit zou hebben zonder afbreuk te doen aan de voorspelbaarheid van de nationale bni-bijdragen; benadrukt dat het minder waarschijnlijk is dat een MFK met meer flexibiliteit en een grotere responscapaciteit een ingrijpende tussentijdse herziening vereist; Een langetermijnbegroting die meer resultaatgericht is 109. benadrukt dat het voor een maximaal effect absoluut noodzakelijk is dat de uitgaven in het kader van het volgende MFK veel nauwer op de strategische beleidsdoelstellingen van de Unie worden afgestemd en beter met uitgaven op nationaal niveau worden gecoördineerd; onderstreept dat overleg met regionale en lokale autoriteiten op zijn beurt van essentieel belang is om de toegang tot financiering te vergemakkelijken en ervoor te zorgen dat de steun van de Unie voldoet aan de werkelijke behoeften van de eindontvangers en tastbare voordelen oplevert voor de mensen; benadrukt het belang van technische bijstand aan uitvoerende autoriteiten om te helpen zorgen voor een tijdige uitvoering, additionaliteit van investeringen en derhalve maximale impact; 110. onderstreept dat de Commissie, ter ondersteuning van een doeltreffende coördinatie tussen de uitgaven van de Unie en die van de lidstaten, een “nieuw, efficiënt sturingsmechanisme” overweegt dat bedoeld is om het verband tussen de algemene beleidscoördinatie en de EU-begroting te versterken; dringt erop aan dat het Parlement in alle coördinatie- of sturingsmechanismen een volwaardige rol speelt bij de besluitvorming; 111. is van mening dat de herstel- en veerkrachtfaciliteit, met haar focus op prestaties en verbanden tussen hervormingen en investeringen, en begrotingssteun, heeft bijgedragen tot het stimuleren van nationale investeringen en hervormingen die anders niet hadden plaatsgevonden; 112. benadrukt dat de herstel- en veerkrachtfaciliteit kan helpen bij het verstrekken van informatie over de uitgaven van de Unie in het kader van gedeeld beheer; herinnert er echter aan dat de faciliteit werd overeengekomen in de zeer specifieke context van de COVID-19-pandemie en derhalve niet algemeen voor toekomstige investeringsprogramma’s kan worden gedupliceerd; 113. wijst erop dat bij de uitgaven onder gedeeld beheer in het volgende MFK de regionale en lokale overheden en alle relevante belanghebbenden van ontwerp tot uitvoering moeten worden betrokken door middel van een plaatsgebonden benadering van bestuur op verschillende niveaus en in overeenstemming met een verbeterd partnerschapsbeginsel, de grensoverschrijdende Europese dimensie van investeringsprojecten moet worden gewaarborgd, en de nadruk moeten liggen op resultaten en impact in plaats van op output, door meetbare prestatie-indicatoren vast te stellen, de beschikbaarheid van relevante gegevens te waarborgen en input te leveren voor het ontwerp en de aanpassing van programma’s; 114. onderstreept dat bij de opzet van de uitgaven onder gedeeld beheer in het kader van het volgende MFK de rol van het Parlement als wetgever, begrotingsautoriteit en kwijtingsautoriteit zijn rol bij het ter verantwoording roepen van de uitvoerende macht moet worden gewaarborgd, door strikte verantwoordingsmechanismen in te voeren en te zorgen voor volledige transparantie met betrekking tot eindontvangers of groepen ontvangers van uitgavenmiddelen van de Unie via een interoperabel systeem dat een doeltreffende tracering van kasstromen en projectvoortgang mogelijk maakt; 115. is van mening dat de door de Commissie beoogde benadering van “één nationaal plan per lidstaat” niet in overeenstemming is met de hierboven uiteengezette beginselen en niet de basis kan vormen voor uitgaven onder gedeeld beheer na 2027; wijst erop dat de Unie in dit verband op grond van artikel 175 VWEU steun moet verlenen via instrumenten voor landbouw-, regionale en sociale uitgaven; Een langetermijnbegroting die de verplichtingen duurzaam beheert 116. herinnert eraan dat het Parlement er sterk tegen gekant is de terugbetaling van financieringskosten van NGEU in een MFK-rubriek aan een maximum te onderwerpen, aangezien deze kosten onderhevig zijn aan marktvoorwaarden, door externe factoren beïnvloed worden en dus inherent volatiel zijn, en aangezien de terugbetaling van financieringskosten een niet-discretionaire wettelijke verplichting is; wijst erop dat de invoering van nieuwe eigen middelen ook nodig is om te voorkomen dat toekomstige generaties de last van schulden uit het verleden moeten dragen; 117. betreurt het feit dat, in het kader van de bestaande structuur en ondanks de gezamenlijke verklaring van de drie instellingen als onderdeel van het MFK-akkoord van 2020, waarin staat dat uitgaven om financieringskosten van NGEU te dekken niet ten koste mogen gaan van programma’s en fondsen, de financiering van belangrijke programma’s van de Unie en middelen die beschikbaar zijn voor speciale instrumenten, zelfs na de herziening van het MFK, de facto hebben moeten concurreren met de terugbetaling van financieringskosten van NGEU in een context van sterke inflatie en stijgende rentetarieven; wijst erop dat de druk op de begroting als gevolg van de financieringskosten van NGEU een belangrijke factor was bij de bezuinigingen op vlaggenschipprogramma’s bij de herziening van het MFK; 118. benadrukt dat de begroting van de Unie tot nu toe alleen nodig was om de rente in verband met NGEU terug te betalen en dat de begroting vanaf 2028 ook nodig zal zijn om het kapitaal terug te betalen; benadrukt dat volgens de Commissie de totale kosten voor kapitaal- en renteaflossingen van NGEU vanaf 2028 naar verwachting ongeveer 25 tot 30 miljard EUR per jaar zullen bedragen, wat overeenkomt met 15 tot 20 % van de begroting 2025; 119. erkent dat, hoewel de financieringskosten van NGEU in de volgende MFK-periode stabieler zullen zijn omdat er dan al obligaties zijn uitgegeven, het precieze aflossingsprofiel van invloed zal zijn op de hoogte van de rente en dus op de mate van volatiliteit; dringt er daarom op aan dat alle kosten in verband met leningen die worden gedekt door de begroting van de Unie of de begrotingsruimte afzonderlijk worden behandeld van kredieten voor EU-programma’s binnen de MFK-architectuur; 120. wijst in dat verband op de toenemende vraag om de begroting van de Unie te hanteren als garantie voor de essentiële steun van de Unie door middel van macrofinanciële bijstand en de bijbehorende risico’s; benadrukt dat, in geval van wanbetaling of intrekking van nationale garanties, de begroting van de Unie uiteindelijk borg staat voor alle macrofinanciële bijstandsleningen en derhalve aanzienlijke en inherent onvoorspelbare voorwaardelijke verplichtingen meebrengt, met name in verband met Oekraïne; 121. verzoekt de Commissie derhalve een degelijke en duurzame structuur te ontwerpen die duurzaam beheer van alle niet-discretionaire kosten en verplichtingen mogelijk maakt, waarbij de programma’s van de Unie en de flexibiliteit en de responscapaciteit van de begroting volledig behouden blijven; Een langetermijnbegroting die over voldoende middelen beschikt en duurzaam wordt gefinancierd 122. benadrukt dat, zoals hierboven beschreven, de begrotingsbehoeften na 2027 aanzienlijk groter zullen zijn dan de bedragen die aan het MFK 2021-2027 zijn toegewezen en bovendien de financieringskosten en de terugbetaling van schulden moeten dekken; dringt er daarom op aan dat het volgende MFK moet worden voorzien van aanzienlijk meer middelen dan het MFK voor de periode 2021-2027, waarbij wordt afgestapt van het historisch restrictieve, zelfopgelegde niveau van 1 % van het bni, waardoor de Unie haar ambities niet heeft kunnen waarmaken en dat haar het vermogen heeft ontnomen om op crises te reageren en zich aan nieuwe behoeften aan te passen; 123. is van mening dat alle instrumenten en hulpmiddelen moeten worden onderzocht om de Unie van deze middelen te voorzien, in overeenstemming met haar prioriteiten en vastgestelde behoeften; is in dit verband van mening dat gezamenlijk lenen via de uitgifte van EU-obligaties een haalbare optie is om ervoor te zorgen dat de Unie over voldoende middelen beschikt om te reageren op acute Uniebrede crises, zoals de huidige crisis op het gebied van veiligheid en defensie; 124. wijst nogmaals op de noodzaak van duurzame en veerkrachtige inkomsten voor de begroting van de Unie; wijst op de juridisch bindende routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen in het IIA, waarin het Parlement, de Raad en de Commissie hebben toegezegd voldoende nieuwe eigen middelen in te voeren om ten minste de terugbetaling van de NGEU-schuld te dekken; onderstreept dat het pakket nieuwe eigen middelen over het algemeen eerlijk moet zijn, gekoppeld moet zijn aan bredere beleidsdoelstellingen van de Unie, tijdig moet worden overeengekomen en voldoende volume moet hebben om aan de toegenomen begrotingsbehoeften te voldoen; 125. herinnert aan zijn steun voor het gewijzigde voorstel van de Commissie inzake het stelsel van eigen middelen; is ernstig bezorgd over het totale gebrek aan vooruitgang met betrekking tot het stelsel van eigen middelen in de Raad; vraagt de Raad dit voorstel met spoed vast te stellen; dringt er bij de Commissie op aan alles in het werk te stellen om het vaststellingsproces te ondersteunen; 126. dringt er voorts bij de Commissie op aan zich te blijven inspannen om aanvullende, innovatieve en werkelijk nieuwe eigen middelen en andere inkomstenbronnen in kaart te brengen, naast die welke in het IIA worden genoemd; benadrukt dat nieuwe eigen middelen niet alleen essentieel zijn om de terugbetaling van leningen in het kader van NGEU mogelijk te maken, maar ook om ervoor te zorgen dat de Unie toegerust is om haar hogere uitgavenbehoeften te dekken; 127. verzoekt de Commissie een gemoderniseerde begroting op te stellen met een nieuwe uitgavenfocus, ingegeven door de noodzaak van billijkheid, grotere vereenvoudiging, minder administratieve lasten en meer transparantie, ook aan de ontvangstenzijde; benadrukt dat bestaande kortingen en correcties automatisch vervallen aan het einde van het huidige MFK; 128. is ingenomen met het besluit in de herschikking van het Financieel Reglement om rente of andere heffingen die aan een derde verschuldigd zijn in verband met boeten, andere dwangsommen of sancties die door het Hof van Justitie worden geannuleerd of verlaagd, als negatieve ontvangsten te behandelen; herinnert eraan dat deze oplossing op 31 december 2027 ten einde loopt; verzoekt de Commissie een definitieve oplossing voor te stellen voor het volgende MFK waarmee dezelfde doelstelling van het vermijden van gevolgen voor de uitgavenzijde van de begroting wordt bereikt; Een langetermijnbegroting gebaseerd op nauwe interinstitutionele samenwerking 129. onderstreept dat het Parlement voornemens is zijn prerogatieven als wetgever, begrotingsautoriteit en kwijtingsautoriteit uit hoofde van de Verdragen ten volle uit te oefenen; 130. herinnert eraan dat de eis van nauwe interinstitutionele samenwerking tussen de Commissie, de Raad en het Parlement vanaf de vroege ontwerpfasen tot de definitieve vaststelling van het MFK in de Verdragen is verankerd en in het IIA nader is uitgewerkt; 131. benadrukt dat het Parlement zich ertoe verbindt zijn rol tijdens het hele proces ten volle te vervullen; is van mening dat het ontwerp van het MFK bottom-up moet zijn en op de uitgebreide betrokkenheid van belanghebbenden moet worden gebaseerd; benadrukt bovendien de noodzaak van een strategische dialoog tussen de drie instellingen in de aanloop naar de MFK-voorstellen; 132. verzoekt de Commissie om van meet af aan praktische regelingen voor samenwerking en echte onderhandelingen voor te stellen; wijst met name op het belang van het bijeenroepen van bijeenkomsten van de drie voorzitters, overeenkomstig artikel 324 VWEU, telkens wanneer dit bevorderlijk is voor de vooruitgang, en dringt erop aan dat de Commissie gevolg geeft aan verzoeken van het Parlement om dergelijke bijeenkomsten; herinnert de Commissie aan haar verplichting om het Parlement op voet van gelijkheid met de Raad informatie te verstrekken als de twee takken van de begrotingsautoriteit en als medewetgevers inzake MFK-gerelateerde basishandelingen; 133. wijst erop dat in het IIA specifiek wordt bepaald dat het Parlement, de Raad en de Commissie ernaar streven specifieke regelingen voor samenwerking en dialoog vast te stellen; benadrukt dat de samenwerkingsbepalingen in het IIA, met inbegrip van regelmatige vergaderingen tussen het Parlement en de Raad, een absoluut minimum vormen en dat er veel meer nodig is om uitvoering te geven aan het beginsel van artikel 312, lid 5, VWEU om “alle maatregelen die nodig zijn om de vaststelling [van een nieuw MFK] te vergemakkelijken” te nemen; verzoekt de opeenvolgende voorzitterschappen van de Raad dan ook om niet alleen de letter, maar ook de geest van de Verdragen te eerbiedigen; 134. herinnert eraan dat de late goedkeuring van de MFK-verordening en aanverwante wetgeving voor de perioden 2014-2020 en 2021-2027 tot aanzienlijke vertragingen heeft geleid, die de correcte uitvoering van EU-programma’s in de weg stonden; dringt er daarom op aan dat alles in het werk wordt gesteld om ervoor te zorgen dat het komende MFK-pakket tijdig wordt goedgekeurd; 135. verwacht van de Commissie dat zij, in het kader van het pakket MFK-voorstellen, met een nieuw IIA komt dat in overeenstemming is met de realiteit van de nieuwe begroting, ook met betrekking tot het beheer van voorwaardelijke verplichtingen; benadrukt dat de wijzigingen van het Financieel Reglement die nodig zijn voor afstemming op het nieuwe MFK op hetzelfde moment in werking moeten treden als de MFK-verordening; o o o 136. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. Het Europees Parlement, – gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en met name artikel 191, – gezien de overeenkomst die op de 21e Conferentie van de Partijen bij het UNFCCC (COP21) op 12 december 2015 in Parijs werd aangenomen (de Overeenkomst van Parijs), – gezien de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties en de daarin opgenomen duurzameontwikkelingsdoelstellingen (Sustainable Development Goals – SDG’s), en in het bijzonder SDG 6 inzake schoon water en sanitaire voorzieningen, – gezien het mondiaal biodiversiteitskader van Kunming-Montreal, dat in december 2022 is vastgesteld, – gezien het Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen van 22 mei 2001, – gezien het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief handelen, het beginsel dat milieuaantastingen bij voorrang aan de bron dienen te worden bestreden, en het beginsel dat de vervuiler betaalt, zoals verankerd in artikel 191, lid 2, VWEU, – gezien Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (Europese klimaatwet) (2) , – gezien Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (3) (kaderrichtlijn water), – gezien Richtlijn 2006/118/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand (4) (grondwaterrichtlijn), – gezien Richtlijn 2008/105/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake milieukwaliteitsnormen op het gebied van het waterbeleid tot wijziging en vervolgens intrekking van de Richtlijnen 82/176/EEG, 83/513/EEG, 84/156/EEG, 84/491/EEG en 86/280/EEG van de Raad, en tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (5) (richtlijn inzake milieukwaliteitsnormen), – gezien Richtlijn 2007/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 over beoordeling en beheer van overstromingsrisico’s (6) (overstromingsrichtlijn), – gezien Richtlijn (EU) 2020/2184 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (7) (drinkwaterrichtlijn), – gezien Verordening (EU) 2020/741 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 2020 inzake minimumeisen voor hergebruik van water (8) (verordening inzake hergebruik van water), – gezien Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (kaderrichtlijn mariene strategie) (9) , – gezien Richtlijn (EU) 2024/3019 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2024 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (10) (herziene richtlijn stedelijk afvalwater), – gezien Richtlijn (EU) 2024/1785 van het Europees Parlement en de Raad van 24 april 2024 tot wijziging van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) en Richtlijn 1999/31/EG van de Raad betreffende het storten van afvalstoffen (11) , – gezien Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (12) , – gezien Verordening (EU) 2024/1991 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2024 inzake natuurherstel en tot wijziging van Verordening (EU) 2022/869 (13) , – gezien Richtlijn (EU) 2022/2557 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2022 betreffende de weerbaarheid van kritieke entiteiten en tot intrekking van Richtlijn 2008/114/EG van de Raad (14) (richtlijn betreffende de weerbaarheid van kritieke entiteiten), – gezien Richtlijn (EU) 2022/2555 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2022 betreffende maatregelen voor een hoog gezamenlijk niveau van cyberbeveiliging in de Unie, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 910/2014 en Richtlijn (EU) 2018/1972 en tot intrekking van Richtlijn (EU) 2016/1148 (NIS 2-richtlijn) (15) , – gezien Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden (16) , – gezien Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013 (17) , – gezien Verordening (EU) 2024/3190 van de Commissie van 19 december 2024 betreffende het gebruik van bisfenol A (BPA) en andere bisfenolen en bisfenolderivaten met een geharmoniseerde indeling in verband met specifieke gevaarlijke eigenschappen in bepaalde materialen en voorwerpen bestemd om met levensmiddelen in contact te komen, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 10/2011 en tot intrekking van Verordening (EU) 2018/213 (18) , – gezien de mededeling van de Commissie van 19 februari 2025 getiteld “Een visie voor landbouw en voedsel: Samen de landbouw- en voedselsector van de EU aantrekkelijk maken voor de toekomstige generaties” ( COM(2025)0075 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 11 december 2019 over de Europese Green Deal ( COM(2019)0640 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 29 januari 2025 getiteld “Het EU-kompas voor concurrentievermogen” ( COM(2025)0030 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 12 mei 2021 getiteld “Route naar een gezonde planeet voor iedereen – EU-actieplan: Verontreiniging van lucht, water en bodem naar nul” ( COM(2021)0400 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 24 februari 2021 getiteld “Een klimaatveerkrachtig Europa tot stand brengen – de nieuwe EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering” ( COM(2021)0082 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 18 juli 2007 getiteld “De aanpak van waterschaarste en droogte in de Europese Unie” ( COM(2007)0414 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 11 maart 2020 getiteld “Een nieuw actieplan voor een circulaire economie: Voor een schoner en concurrerender Europa” ( COM(2020)0098 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 14 november 2012 getiteld “Een blauwdruk voor het behoud van de Europese wateren” ( COM(2012)0673 ), – gezien de biodiversiteitsstrategie van de EU voor 2030, – gezien de COP29-verklaring over water voor klimaatactie, die door de Europese Unie is onderschreven, – gezien het Europees oceaanpact, dat op 18 juli 2024 door de voorzitter van de Commissie, Ursula Von der Leyen, is aangekondigd in haar politieke beleidslijnen voor de volgende Europese Commissie (2024-2029), – gezien het Europees klimaataanpassingsplan en de Europese strategie voor waterweerbaarheid, die op 18 juli 2024 door de voorzitter van de Commissie, Ursula Von der Leyen, zijn aangekondigd in haar politieke beleidslijnen voor de volgende Europese Commissie (2024-2029), – gezien het achtste milieuactieprogramma van de EU, – gezien zijn resolutie van 5 oktober 2022 over toegang tot water als mensenrecht – de externe dimensie (19) , – gezien zijn resolutie van 19 september 2024 over de verwoestende overstromingen in Midden- en Oost-Europa, het verlies van mensenlevens en de paraatheid van de EU om in te grijpen bij dergelijke rampen die door de klimaatverandering worden verergerd (20) , – gezien zijn resolutie van 6 oktober 2022 over het momentum om oceaangovernance en biodiversiteit te versterken (21) , – gezien zijn resolutie van 28 november 2019 over de noodsituatie op het gebied van klimaat en milieu (22) , – gezien zijn resolutie van 14 november 2024 over de VN-klimaatconferentie 2024 in Bakoe, Azerbeidzjan (COP29) (23) , – gezien het verslag van de Commissie van 4 februari 2025 over de uitvoering van de kaderrichtlijn water (2000/60/EG) en de overstromingsrichtlijn (2007/60/EG) met betrekking tot de derde stroomgebiedbeheerplannen en de tweede overstromingsrisicobeheerplannen ( COM(2025)0002 ), – gezien Speciaal verslag 15/2024 van de Europese Rekenkamer van 16 oktober 2024, getiteld “Klimaatadaptatie in de EU – Actie houdt geen gelijke tred met ambitie”, – gezien het verslag van de voormalige Finse president Sauli Niinistö van 30 oktober 2024 getiteld “Safer Together – Strengthening Europe’s civil and military preparedness and readiness” (Samen veiliger – Versterking van de civiele en militaire gereedheid en paraatheid van Europa), – gezien het verslag van Enrico Letta van april 2024 getiteld “Much more than a market” (Veel meer dan een markt), – gezien zijn resolutie van 17 december 2020 over de uitvoering van de EU-waterwetgeving (24) , – gezien Speciaal verslag 33/2018 van de Europese Rekenkamer van 18 december 2018, getiteld “Bestrijding van woestijnvorming in de EU: een groeiende bedreiging waartegen meer moet worden ondernomen”, – gezien het Europees burgerinitiatief (EBI) over het recht op water, – gezien zijn resolutie van 8 september 2015 over de follow-up van het burgerinitiatief “Right2Water” (25) , – gezien Resolutie 64/292 van de Algemene Vergadering van de VN van 28 juli 2010, waarin het recht op water en sanitaire voorzieningen wordt erkend als mensenrecht, – gezien de strategische dialoog over de toekomst van de landbouw in de EU, – gezien Speciaal verslag 20/2024 van de Europese Rekenkamer van 30 september 2024, getiteld “Plannen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid – Groener maar niet conform de milieu‑ en klimaatambities van de EU”, – gezien Verslag 07/2024 van het Europees Milieuagentschap van 15 oktober 2024 getiteld “Europe’s state of water 2024: the need for improved water resilience” (De Europese watertoestand in 2024: de noodzaak om de waterweerbaarheid te verbeteren) (EEA-verslag 07/2024), – gezien de conclusies van de Raad Milieu van 17 juni 2024 over het achtste milieuactieprogramma, – gezien Speciaal verslag 20/2021 van de Europese Rekenkamer van 28 september 2021, getiteld “Duurzaam watergebruik in de landbouw: GLB-middelen eerder gericht op de bevordering van hoger dan efficiënter watergebruik”, – gezien de verklaring van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 26 oktober 2023 over een “Europese Blue Deal”, – gezien het voorstel van de Commissie van 5 juli 2023 voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake bodemmonitoring en ‑veerkracht (richtlijn bodemmonitoring) ( COM(2023)0416 ), – gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt van 24 april 2024 inzake het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid, Richtlijn 2006/118/EG betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand en Richtlijn 2008/105/EG inzake milieukwaliteitsnormen op het gebied van het waterbeleid (26) , – gezien artikel 55 van zijn Reglement, – gezien het advies van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, – gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid ( A10‑0073/2025 ), A. overwegende dat water onontbeerlijk is voor het leven en de mensheid; overwegende dat de EU de bestaande en toekomstige watervoorraden efficiënt moet beheren en doeltreffend op de huidige uitdagingen op het gebied van water moet reageren, aangezien deze rechtstreeks van invloed zijn op de menselijke gezondheid, het milieu en zijn ecosystemen, strategische sociaal-economische activiteiten zoals energieproductie, landbouw en voedselzekerheid, en het concurrentievermogen van de EU; B. overwegende dat water een schaarse en beperkte hulpbron is, aangezien 70 % van het aardoppervlak met water is bedekt, maar slechts 0,5 % van dit water beschikbaar en bruikbaar zoet water is (27) ; overwegende dat bergen echte watertorens en belangrijke zoetwaterreservoirs voor Europa zijn, en dat de Alpen alleen al voorzien in 40 % van al het zoet water in Europa (28) ; C. overwegende dat grondwater de bron is van twee derde van het drinkwater in de EU en vele ecosystemen (29) ondersteunt; overwegende dat de diensten die door zoetwaterecosystemen in Europa meer dan 11 biljoen EUR waard zijn en aanzienlijke voordelen bieden voor de gezondheid en recreatie, bijvoorbeeld in de vorm van hengelsport (30) ; D. overwegende dat er in Europa nu al sprake is van waterstress en dat hierdoor jaarlijks ongeveer 20 % van het Europese grondgebied en 30 % van de Europese bevolking wordt getroffen, en dat deze percentages naar alle waarschijnlijkheid alleen maar zullen toenemen als gevolg van de klimaatverandering (31) , ondanks het feit dat de totale wateronttrekking van de EU‑27 tussen 2000 en 2019 met 15 % leek te zijn afgenomen; overwegende dat zich steeds vaker extreme weersomstandigheden zoals droogte en overstromingen voordoen en dat deze zich in de nabije toekomst naar verwachting alleen nog maar vaker zullen voordoen, wat een risico met zich meebrengt voor het leven van mensen, de landbouw en de voedselsoevereiniteit van de EU en bepaalde regio’s in Europa onbewoonbaar zou kunnen maken; E. overwegende dat 78 % van de Europeanen van mening is dat de EU met aanvullende maatregelen moet komen om watergerelateerde problemen in Europa aan te pakken en dat 21 % van de Europeanen verontreiniging op dit gebied beschouwt als de voornaamste bedreiging in hun land (32) ; F. overwegende dat het recht op water en sanitaire voorzieningen in een resolutie van 28 juli 2010 door de Algemene Vergadering van de VN is erkend als mensenrecht; G. overwegende dat het Europees burgerinitiatief “Right2Water”, waarin de EU ertoe werd opgeroepen het recht op water voor iedereen te waarborgen, het eerste burgerinitiatief ooit was dat door voldoende mensen werd ondertekend; H. overwegende dat in alle aspecten van het ontwerp en de uitvoering van de Europese strategie voor waterweerbaarheid op prominente wijze rekening moet worden gehouden met de bepalingen van artikel 14 VWEU en Protocol nr. 26 daarbij, betreffende diensten van algemeen belang, waarmee de status van de Europese waterdiensten als essentiële openbare diensten wordt gewaarborgd en gezorgd wordt voor de toegankelijkheid, billijkheid en betaalbaarheid en het behoud van hoogwaardige normen; I. overwegende dat de lidstaten gevolg moeten geven aan de aanbevelingen uit het verslag van de Commissie van november 2023 (33) ter verbetering van de waterbalansen, als kennisbasis voor de besluitvorming over de toewijzing van water; J. overwegende dat de waarde van veel bedrijven als gevolg van de toenemende wateronzekerheid in het gedrang kan komen, wat kan resulteren in een daling van de productiecapaciteit of de volledige stopzetting van de productie; overwegende dat activa in regio’s met waterstress tijdelijk of permanent kunnen stranden indien de aannamen over de beschikbaarheid van en de toegang tot water onjuist blijken te zijn, indien niet wordt geanticipeerd op nieuwe regelgeving of indien er geen risicobeperkings- en beheersplannen worden ontwikkeld (34) ; K. overwegende dat de rivieren, meren en kustwateren en het overgangswater en grondwater in de EU overeenkomstig de kaderrichtlijn water uiterlijk in 2015 in een “goede” toestand hadden moeten verkeren, en dat deze termijn onder bepaalde omstandigheden kon worden verschoven naar 2027; overwegende dat de doelstelling om ervoor te zorgen dat alle waterlichamen in de EU vóór 2027 in een goede chemische toestand verkeren, nog lang niet is verwezenlijkt, hoofdzakelijk vanwege de aanwezigheid van stoffen zoals kwik, broomhoudende brandvertragers en polycyclische aromatische koolwaterstoffen (35) ; L. overwegende dat uit het verslag van 2025 over de uitvoering van de kaderrichtlijn water blijkt dat de vertragingen bij de verwezenlijking van de doelstellingen van de kaderrichtlijn niet te wijten zijn aan tekortschietende wetgeving, maar aan een gebrek aan financiering, een trage uitvoering en een ontoereikende integratie van milieudoelstellingen in sectoraal beleid; overwegende dat uit analysen blijkt dat de lidstaten er niet in slagen de jaarlijkse investeringsbehoeften, die op 77 miljard EUR per jaar worden geraamd, te dekken en dat het financieringstekort momenteel op ongeveer 25 miljard EUR per jaar wordt geraamd; overwegende dat uit het verslag tevens duidelijk blijkt dat de lidstaten hun ambitieniveau moeten opschroeven en de actie moeten bespoedigen om de nalevingskloof vóór 2027 zoveel mogelijk te verkleinen, dat zij hun investeringen moeten opvoeren en voor voldoende financiering moeten zorgen, onder meer uit EU-fondsen, om de doelstellingen van hun maatregelenprogramma’s te verwezenlijken, en dat zij daarnaast aanvullende maatregelen moeten treffen om de huidige, hardnekkige uitdagingen op milieugebied te verzachten, en de grensoverschrijdende samenwerking moeten verbeteren; M. overwegende dat de waterwetgeving geschikt is bevonden voor het nagestreefde doel; overwegende dat bij de desbetreffende wetgeving een kader voor de bescherming van oppervlaktewateren in het binnenland, overgangswater, kustwateren en grondwater is vastgesteld; overwegende dat deze wetgeving tegelijkertijd de verwezenlijking van minder strenge milieudoelstellingen mogelijk maakt indien niet met andere middelen kan worden voldaan aan de sociaal-economische behoeften die door dergelijke menselijke activiteiten worden gediend, en de niet-verwezenlijking van de doelstellingen voor waterlichamen toestaat indien de reden daarvoor van hoger openbaar belang is; overwegende dat de wetgeving evenredig is en de autoriteiten van de lidstaten, in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel, de bevoegdheid verleent om te besluiten of er al dan niet sprake is van een hoger openbaar belang; overwegende dat dit in sommige gevallen de bescherming van het milieu kan betreffen, en in andere gevallen een sociaal-economische activiteit; N. overwegende dat de industrie verantwoordelijk is voor ongeveer 40 % van de totale wateronttrekking in Europa; overwegende dat de activiteitencategorie met de grootste jaarlijkse wateronttrekking in de EU‑27 volgens de statistische nomenclatuur van de economische activiteiten in de Europese Gemeenschap (NACE) koeling bij de opwekking van elektriciteit (34 %) is, gevolgd door de landbouw (29 %), de openbare watervoorziening (21 %) en de industrie (15 %) (36) ; overwegende dat de gegevens over wateronttrekking en -gebruik in de EU echter verouderd en summier zijn (37) ; O. overwegende dat productie van elektriciteit de sector met de grootste wateronttrekking is, maar dat het grootste deel van het water na koeling of na aandrijving van turbines naar het milieu wordt teruggevoerd; overwegende dat de landbouw over het geheel genomen de sector is die netto het meeste water verbruikt op EU-niveau, aangezien het water grotendeels door gewassen wordt opgenomen of verdampt; overwegende dat andere gebruikers, zoals de industrie en watervoorzieningen, naar verhouding minder water aan het milieu onttrekken en verbruiken, maar lokale waterlichamen, en met name het grondwater, aanzienlijk kunnen belasten (38) ; P. overwegende dat voor alle industriële activiteiten water nodig is om eindproducten te produceren of productieactiviteiten te ondersteunen; overwegende dat bedrijven voor hun dagelijkse activiteiten afhankelijk zijn van water en dat, naarmate de waterschaarste toeneemt, de activiteiten kunnen worden verstoord, de kosten kunnen stijgen en regelgevings- en reputatierisico’s kunnen ontstaan; Q. overwegende dat de energiesector sterk afhankelijk is van watervoorraden; overwegende dat deze afhankelijkheid een ernstig risico vormt, aangezien waterschaarste gevolgen kan hebben voor energieproductieprocessen en voor de voorzieningszekerheid, met name wanneer water wordt gebruikt als grondstof of voor koelingsdoeleinden; overwegende dat de transitie naar hernieuwbare energie, en met name naar wind- en zonne-energie, de weg tot duurzame en waterefficiënte decarbonisatie baant en mogelijkheden biedt om de trend van toenemend waterverbruik een halt toe te roepen of om te keren; R. overwegende dat water een essentiële hulpbron is voor de landbouw en nodig is voor de productie van hoogwaardige levensmiddelen, diervoeders en hernieuwbare grondstoffen; overwegende dat de landbouw afhankelijk is van de beschikbaarheid van water en dat irrigatie landbouwers helpt beschermen tegen onregelmatige regenval en de levensvatbaarheid, de opbrengst en de kwaliteit van gewassen verbetert, maar een aanzienlijke aanslag op de watervoorraden vormt; overwegende dat water in het licht van de klimaatverandering, de veranderende weerpatronen en de steeds vaker voorkomende overstromingen en droogten steeds belangrijker zal worden als hulpbron voor de productie van hoogwaardige landbouwproducten, en dat de noodzaak van een efficiënt gebruik van water daarom van fundamenteel belang zal zijn voor de zekerheid van de voedselvoorziening en voor de oplossingen voor het aanpakken van waterschaarste; overwegende dat de vermindering van de belasting door de landbouw van zowel het oppervlaktewater als het grondwater hand in hand moet gaan met investeringen in het gebruik van teruggewonnen water en innovatieve ontziltingstechnologieën, om op die manier een betere waterbalans tot stand te brengen en het gebruik van schone, alternatieve energie, zoals groene waterstof, te bevorderen; S. overwegende dat de groei van de wereldbevolking een verhoging van de voedselproductie vereist en dat de EU de voedselsoevereiniteit moet waarborgen, zoals bepaald in artikel 39 VWEU; T. overwegende dat betrouwbare gegevens over de waterboekhouding, de systematische bestudering van de huidige toestand en trends op het gebied van watervoorziening en de vraag naar, de toegankelijkheid van en het verbruik van water in gespecificeerde domeinen (39) van cruciaal belang zijn voor de beoordeling van de huidige situatie in de EU en voor het Europese concurrentievermogen; U. overwegende dat het potentieel van afvalwater als alternatieve waterbron wordt onderschat, aangezien 60‑70 % van de potentiële waarde van afvalwater in de EU momenteel niet wordt benut (40) en minder dan 3 % van het gezuiverde afvalwater in de EU wordt hergebruikt (41) ; overwegende dat er een aanzienlijk potentieel voor circulair gebruik van water in huishoudens bestaat, aangezien slechts een klein deel van het water in huishoudens wordt gebruikt als drinkwater en voor het maken van eten en daarom aan de hoogste kwaliteitsnormen moet voldoen; V. overwegende dat een zeer grote hoeveelheid water verloren gaat als gevolg van achterhaalde of verouderde waternetten en een gebrek aan noodzakelijk onderhoud; overwegende dat investeringen in het onderhoud, de verbetering en de ontwikkeling van veerkrachtige, innovatieve irrigatie-infrastructuur van essentieel belang zijn voor het verhogen van de efficiëntie en het verminderen van het waterverbruik in de landbouw; overwegende dat het dankzij deze verbeterde efficiëntie mogelijk is om het bespaarde water voor andere doeleinden te gebruiken of om de natuurlijke waterlopen in stand te houden; W. overwegende dat een toereikende hoeveelheid schoon water een cruciale rol speelt bij de totstandbrenging van een echte duurzame en circulaire economie in de EU; X. overwegende dat waterlekkage een onderschat mondiaal probleem is dat aanzienlijk bijdraagt tot de waterschaarste, aangezien gemiddeld 23 % van het gezuiverde water tijdens de distributie in de EU verloren gaat als gevolg van lekkende leidingen, verouderde zuiveringsinstallaties en ontoereikende reservoirs (42) ; overwegende dat de herziene drinkwaterrichtlijn voorziet in maatregelen om waterlekkage terug te dringen, alsook in risicobeoordeling en risicobeheer van stroomgebieden voor de onttrekking van drinkwater; Y. overwegende dat in 2021 91 % van de grondwaterlichamen in Europa in een “goede kwantitatieve toestand” bleek te verkeren, en dat 77 % van de grondwaterlichamen in een “goede chemische toestand” bleek te verkeren (43) ; Z. overwegende dat in 2021 slechts 37 % van de oppervlaktewaterlichamen in Europa in een “goede ecologische toestand” of “zeer goede ecologische toestand” bleek te verkeren, en dat 29 % van de oppervlaktewaterlichamen in een “goede chemische toestand” bleek te verkeren (44) ; AA. overwegende dat het Europees Milieuagentschap benadrukt dat het percentage oppervlaktewateren dat er niet in slaagt een goede ecologische toestand te bereiken, ongelijk over Europa is verdeeld en zich veelal in delen van Midden- en West-Europa bevindt, en erop wijst dat verschillen in de watertoestand van de lidstaten kunnen worden veroorzaakt door verschillende vormen van belasting, maar dat deze verschillen ook kunnen voortvloeien uit uiteenlopende benaderingen van monitoring en beoordeling (45) ; AB. overwegende dat de kwaliteit van de oppervlaktewateren op het hele continent de voortdurende en gecombineerde belasting weerspiegelt, met name diffuse verontreiniging en aantasting van de natuurlijke waterloop en fysieke kenmerken; overwegende dat er nog altijd sprake is van verontreiniging door voedingsstoffen en persistente prioritaire stoffen, alsook door stoffen die recentelijk als verontreinigende stoffen zijn aangemerkt; overwegende dat het grondwater wordt aangetast door diffuse verontreiniging en tevens lijdt onder intensieve onttrekking (46) ; AC. overwegende dat grondwater in de EU voorziet in 65 % van het drinkwater en 25 % van het water dat gebruikt wordt voor irrigatie in de landbouw (47) ; overwegende dat het een eindige hulpbron is die tegen verontreiniging en overexploitatie moet worden beschermd (48) ; AD. overwegende dat monitoringgegevens van het Europees Milieuagentschap duiden op grootschalige verontreiniging van de Europese wateren met per- en polyfluoralkylstoffen (PFAS), die ook wel “eeuwige chemicaliën” worden genoemd en aanzienlijke risico’s met zich meebrengen voor aquatische ecosystemen en de menselijke gezondheid; overwegende dat in heel Europa trifluorazijnzuur (TFA), een per- en polyfluoralkylstof met een korte keten, is aangetroffen in het drinkwater; overwegende dat PFAS zeer lang in het milieu aanwezig blijven, bioaccumuleren in levende organismen en schadelijke (eco)toxicologische effecten hebben; overwegende dat de effecten van slechts enkele van de 6 000 tot 10 000 afzonderlijke stoffen op de menselijke gezondheid en het milieu grondig zijn bestudeerd en bekend zijn; overwegende dat 99 % van de PFAS in het milieu onopgemerkt blijven vanwege monitoringbeperkingen; AE. overwegende dat het gebrek aan EU-brede kwaliteitsnormen voor PFAS in grondwater en onvoldoende monitoring van minder bestudeerde PFAS-verbindingen het nog moeilijker maken om de Europese wateren in een goede chemische toestand te brengen in overeenstemming met de kaderrichtlijn water, en een aanzienlijke technische en financiële last vormen voor zorgstelsels en aanbieders van waterdiensten, en daarnaast toepassingen voor hergebruik van water en zuiveringsslib in gevaar brengen; AF. overwegende dat bij industriële activiteiten gevaarlijke chemische stoffen, waaronder zware metalen en andere verontreinigende stoffen, vrijkomen, die vervolgens terechtkomen in waterlichamen, met alle gevolgen van dien voor de waterkwaliteit en aquatische ecosystemen (49) ; AG. overwegende dat er steeds meer farmaceutische stoffen worden aangetroffen in het oppervlaktewater en het grondwater; overwegende dat verontreiniging door farmaceutische residuen de toepassing van geavanceerde waterzuiveringstechnologieën vereist, waaronder membraanfiltratie, behandeling met actieve kool, geavanceerde oxidatieprocessen en andere innovatieve zuiveringstechnieken; AH. overwegende dat in Richtlijn 2010/75/EU (50) is bepaald dat bij de verlening en evaluatie vergunningen uitdrukkelijk rekening moet worden gehouden met de mogelijke verergering van de gevolgen van industriële lozingen op de toestand van waterlichamen als gevolg van variaties in de dynamiek van waterlopen; overwegende dat het begrip “beste beschikbare technieken” wordt verruimd met verwijzingen naar milieuprestatieniveaus met betrekking tot water en vergunningen, die het gebruik van deze technieken moeten vertalen in grenswaarden voor milieuprestaties; overwegende dat dit een welkome verandering is die de weerbaarheid van de sector kan verbeteren, aangezien installaties in de EU mogelijk nu al kampen met een lagere productiecapaciteit in bepaalde seizoenen als gevolg van waterschaarste; AI. overwegende dat stedelijk afvalwater een van de belangrijkste bronnen van waterverontreiniging is indien het niet naar behoren wordt opgevangen en behandeld; overwegende dat de doelstellingen van de richtlijn inzake de behandeling van stedelijk afvalwater niet mogen worden verlaagd en dat het toepassingsgebied van de richtlijn moet worden uitgebreid tot andere sectoren en stoffen die bijdragen tot waterverontreiniging; AJ. overwegende dat nutriëntenverontreiniging in waterlichamen in de EU leidt tot eutrofiëring, verlies aan biodiversiteit en achteruitgang van aquatische ecosystemen (51) ; overwegende dat de afvoer van pesticiden het oppervlaktewater en het grondwater verontreinigt en daarmee de waterkwaliteit en de menselijke gezondheid in gevaar brengt; AK. overwegende dat uit onderzoek is gebleken dat de blootstelling in Europa aan de synthetische chemische stof bisfenol A (BPA), die gebruikt wordt in producten variërend van plastic en metalen voedselverpakkingen tot herbruikbare waterflessen, ver boven de aanvaardbare gezondheidslimieten ligt (52) ; AL. overwegende dat bodem- en nutriëntenbeheer de basis vormt voor het verbeteren van de kwaliteit en beschikbaarheid van water; overwegende dat de Europese strategie voor waterweerbaarheid zich moet richten op het verbeteren van het nutriëntenbeheer, om nutriëntenkringlopen te sluiten en aldus de nutriëntenemissies naar waterwegen te verminderen; overwegende dat het veilig gebruik van zuiveringsslib in de landbouw ook de zeer grote afhankelijkheid van de EU van de invoer van fosforhoudende minerale meststoffen, bijvoorbeeld uit Rusland, zal verminderen; overwegende dat het veilig gebruik van slib daarom ook moet worden beschouwd als een zaak die bijdraagt tot de veerkracht en de strategische autonomie van Europa; AM. overwegende dat de klimaatverandering een grote bedreiging vormt voor watervoorraden en aquatische ecosystemen; overwegende dat veel gevolgen van de klimaatverandering zijn terug te zien in het water en zich onder meer uiten in intensere en vaker voorkomende droogten, extremere overstromingen en onregelmatigere seizoensgebonden regenval; overwegende dat overstromingen en waterschaarste de voedsel- en waterzekerheid en de gezondheid van de algemene bevolking in gevaar brengen en daarmee uiteindelijk de sociale cohesie, de economische welvaart en de maatschappelijke stabiliteit aantasten, alsook de beschikbaarheid van deze waardevolle hulpbron op de lange termijn; AN. overwegende dat in de Europese klimaatrisicobeoordeling is vastgesteld dat het beleid en de aanpassingsmaatregelen van Europa geen gelijke tred houden met de snel toenemende risico’s die een bedreiging vormen voor ecosystemen, infrastructuur, de voedsel- en watervoorziening en de gezondheid van mensen, alsook voor de economie en de financiën (53) ; AO. overwegende dat uit beoordelingen van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering blijkt dat de stijging van de zeespiegel als gevolg van klimaatverandering leidt tot een toename van het zoutgehalte van de bodem en van zoetwaterlichamen, wat de gezondheid en de waterkwaliteit van ecosystemen in gevaar brengt, en 80 miljoen Europeanen die in laaggelegen kustgebieden of overstromingsgebieden wonen, treft; overwegende dat zoetwater- en mariene ecosystemen met elkaar verbonden zijn en dat de verontreiniging van rivieren, de verstoring van sedimentstromen en watertekorten dus allemaal een zeer grote impact hebben op de gezondheid van mariene ecosystemen, en met name op de gezondheid van kustecosystemen, alsook op de levensvatbaarheid van sociale en economische activiteiten die van die ecosystemen afhankelijk zijn, zoals vervoer, visserij, landbouw, aquacultuur en toerisme; AP. overwegende dat aanhoudende droogte, extreme hitte en grootschalige overstromingen, veroorzaakt door veranderende weerpatronen, op het hele continent zullen intensiveren en vaker zullen voorkomen, wat schadelijk is voor ecosystemen en de menselijke gezondheid en zal leiden tot ernstige verstoring van economische activiteiten en een afname van de algehele kwantiteit en kwaliteit van het beschikbare water; overwegende dat het behoud van de watervoorraden en de natuurlijke functies van rivieren, waarbij tegelijkertijd voldoende water van goede kwaliteit wordt geleverd, een grote uitdaging wordt die vraagt om meer inspanningen op het gebied van klimaatmitigatie en -adaptatie, effectief beheer en innovatieve maatregelen voor een grotere beschikbaarheid van water; overwegende dat het op een betaalbare en duurzame wijze beheren van waterschaarste en overstromingsrisico’s in de hele EU steeds belangrijker zal worden; AQ. overwegende dat Europa in 2022 de heetste zomer en het op één na warmste jaar ooit beleefde, wat tot droogte leidde op meer dan 15 % van het grondgebied van de EU; overwegende dat het gemiddelde jaarlijkse economische verlies als gevolg van droogte in de EU tussen 1981 en 2010 werd geraamd op ongeveer 9 miljard EUR per jaar; overwegende dat zonder aanpassingsmaatregelen de jaarlijkse verliezen als gevolg van droogte in Europa en het VK naar schatting zouden kunnen oplopen tot 45 miljard EUR per jaar tot 2100, bij een opwarming van 3 °C (54) ; overwegende dat in de periode 1998-2020 overstromingen 43 % van alle rampen in Europa uitmaakten; overwegende dat de gevolgen van de klimaatverandering en sociaal-economische ontwikkelingen leiden tot frequentere overstromingen, waarvan steeds meer mensen het slachtoffer worden en die steeds grotere schade veroorzaken; overwegende dat 12 % van de Europese bevolking in overstromingsgebieden woont (55) ; AR. overwegende dat het uitblijven van maatregelen om watergerelateerde uitdagingen aan te pakken extreem hoge kosten met zich meebrengt, aangezien 90 % van de rampen verband houdt met water (56) ; overwegende dat zonder beleidsmaatregelen de kosten van economische verliezen als gevolg van overstromingen aan de kust alleen al in de EU tegen het eind van de eeuw meer dan 1 biljoen EUR per jaar (57) zouden kunnen bedragen en de economische kosten van droogte in Europa tegen 2100 meer dan 65 miljard EUR per jaar (58) ; AS. overwegende dat er tussen de lidstaten aanzienlijke verschillen bestaan op het gebied van beschikbaarheid van water, beheerstrategieën en gebruikspatronen, en kwetsbaarheid voor de gevolgen van klimaatverandering; overwegende dat een aanpak op maat nodig is om de waterweerbaarheid te vergroten en duurzaam waterbeheer te waarborgen; AT. overwegende dat droogte een van de eerste catastrofale gevolgen van klimaatverandering is; overwegende dat ongeveer 23 % van het grondgebied van de EU matig gevoelig en 8 % zeer gevoelig is voor woestijnvorming; overwegende dat Hongarije, Bulgarije, Spanje en Italië tot de zwaarst getroffen landen behoren en dat in Spanje 74 % van het land het risico op woestijnvorming loopt; overwegende dat de Europese strategie voor waterweerbaarheid niet beperkt moet zijn tot langdurige droogteperioden, maar veeleer gericht moet zijn op de realiteit dat de lijn van de semi-aride gebieden naar het noorden verschuift, waardoor steeds meer gebieden in de EU te maken krijgen met chronische langdurige onbeschikbaarheid van voldoende zoetwatervoorraden; AU. overwegende dat beleidsmaatregelen met betrekking tot woestijnvorming, waterverbruik en klimaatverandering nauw met elkaar verbonden zijn; overwegende dat de EU, in het kader van het Verdrag van de Verenigde Naties ter bestrijding van woestijnvorming, in 2015 en vervolgens in 2024 (59) opnieuw heeft bevestigd dat zij zich ertoe heeft verbonden om uiterlijk in 2030 neutraliteit qua bodemdegradatie te bereiken, hetgeen volgens het speciaal verslag van de Europese Rekenkamer over woestijnvorming waarschijnlijk niet zal worden gehaald; AV. overwegende dat waterinfrastructuur kan helpen om een constante en voorspelbare waterstroom en -voorziening te handhaven; overwegende dat in 2022 het gemiddelde jaarlijkse rivierdebiet in Europa het op één na laagste was sinds is gestart met de registratie van metingen in 1991 (60) ; AW. overwegende dat stroomafwaarts gelegen gebieden bijzonder afhankelijk zijn van waterbeheer en -onttrekking stroomopwaarts; overwegende dat de lidstaten moeten afzien van maatregelen die stroomopwaarts of stroomafwaarts het overstromingsrisico van andere landen in hetzelfde stroomgebied aanzienlijk vergroten, in overeenstemming met de KRW; AX. overwegende dat op de natuur gebaseerde oplossingen relevante maatregelen zijn die, wanneer ze zijn afgestemd op specifieke ecosystemen en behoeften, de weerbaarheid in de waterkringloop kunnen vergroten en tal van voordelen kunnen opleveren op het gebied van bescherming van de biodiversiteit, koolstofvastlegging, verbeterde waterkwaliteit, nutriëntenretentie, drinkwatervoorziening, preventie van bosbranden en beperking van overstromingsrisico’s; overwegende dat op de natuur gebaseerde oplossingen de doeltreffendheid en de operationele levensduur van waterinfrastructuur kunnen verbeteren, waardoor in veel gevallen beide oplossingen elkaar aanvullen; AY. overwegende dat natuurlijke waterretentiemaatregelen op de natuur gebaseerde oplossingen zijn, die gericht zijn op de opslag van water in natuurlijke, agrarische, beboste en stedelijke landschappen; AZ. overwegende dat water geen commercieel product zoals alle andere is, maar een erfgoed dat als zodanig beschermd, verdedigd en behandeld moet worden; overwegende dat onttrekking van oppervlakte- of grondwater in de zin van de KRW op grond van Richtlijn (EU) 2024/1203 inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht (61) een strafbaar feit vormt wanneer dergelijke gedragingen wederrechtelijk en opzettelijk worden begaan en aanzienlijke schade aan de ecologische toestand of het ecologisch potentieel van oppervlaktewaterlichamen of aan de kwantitatieve toestand van grondwaterlichamen veroorzaken dan wel dreigen te veroorzaken; BA. overwegende dat de biodiversiteit en organische koolstof in de bodem van invloed zijn op het waterretentievermogen van de bodem; overwegende dat bodemerosie, bodemverdichting en bepaalde bodembeheerpraktijken die bodemdegradatie veroorzaken, leiden tot een gestage afname van het waterretentievermogen van de bodem, waardoor droogten en overstromingen ernstiger worden, met een rechtstreeks negatief gevolg voor de landbouw; overwegende dat een gezonde bodem derhalve een van de bepalende factoren voor waterweerbaarheid is, die zelf op stroomgebiedniveau moet worden aangepakt en beheerd; overwegende dat een beter landbeheer van cruciaal belang is voor rampenpreventie; BB. overwegende dat het huidige meerjarig financieel kader (MFK) een ambitieus maar niet-bindend doel bevat om minstens 7,5 % van de jaarlijkse EU-uitgaven te besteden aan de biodiversiteitsdoelstellingen in 2024 en 10 % in zowel 2026 als 2027; overwegende dat het nieuwe financieel kader een waterperspectief moet omvatten met het oog op de toewijzing van voldoende middelen aan de toekomstige Europese strategie voor waterweerbaarheid, teneinde te zorgen voor weerbare waterecosystemen en -infrastructuur en zekerheid van de watervoorziening alsook investeringen in innovatieve oplossingen te vergemakkelijken; BC. overwegende dat cohesiefinanciering een cruciale rol heeft vervuld bij de verbetering van de water- en sanitaire voorzieningen in de lidstaten; overwegende dat blijvende steun nodig is om hun weerbaarheid op lange termijn en de inachtneming van steeds strengere kwaliteitsnormen te waarborgen; BD. overwegende dat een prijsbeleid de efficiëntie van het watergebruik kan verbeteren; overwegende dat dergelijk beleid een nationale bevoegdheid is en verklaart waarom er regionale verschillen bestaan in de beschikbaarheid van water en de bronnen van watervoorziening; overwegende dat prijsstelling een belangrijke rol kan spelen bij het stimuleren van huishoudens en andere economische sectoren om het verbruik te optimaliseren, alsook bij het waarborgen dat watergebruikers daadwerkelijk bijdragen aan het terugverdienen van de kosten van waterdiensten; overwegende dat in het prijsstellingsbeleid ook rekening moet worden gehouden met de betaalbaarheid voor huishoudens en kleine bedrijven; BE. overwegende dat digitalisering en innovatie de lidstaten, regionale organen en de Commissie effectief kunnen helpen bij het verzamelen van gegevens over en bij het toezicht op waterbeheer; overwegende dat de EU een voortrekkersrol vervult bij nieuwe technologische ontwikkelingen in de watersector en tussen 1992 en 2021 goed was voor 40 % van alle internationale octrooifamilies in deze sector (62) , een positie die moet worden bevorderd en gecultiveerd, waarbij het potentieel van de interne markt ten volle moet worden benut; overwegende dat er onderzoek moet worden gedaan naar belemmeringen voor de invoering en opschaling van nieuwe watertechnologieën en dat een rechtvaardig gelijk speelveld in Europa moet worden gewaarborgd; overwegende dat voortgezette steun voor onderzoek naar innovatie op het gebied van watertechnologie nodig is om banen veilig te stellen, nieuwe banen te scheppen en het Europese concurrentievermogen te stimuleren; BF. overwegende dat innovatie een cruciaal instrument is om de watersector te helpen aan de vereisten van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties te voldoen, zich aan de klimaatverandering aan te passen en waterefficiënter te worden; BG. overwegende dat de uitrol van technologieën voor monitoring en modellering in veel lidstaten nog steeds achterloopt en de digitalisering van de sector te traag verloopt; overwegende dat de bepalingen inzake stroomgebiedbeheerplannen in de KRW niet expliciet voorzien in concrete maatregelen om de watersector te digitaliseren; overwegende dat gemeenschappelijke tekortkomingen in het huidige beleid om de potentiële digitale oplossingen te benutten, verband houden met het gebrek aan technologische sturing, monitoringnormen, beleidsintegratie, normalisatie en betrokkenheid van het publiek; BH. overwegende dat de watersector kwetsbaar is voor diverse bedreigingen, waaronder fysieke aanvallen, cyberaanvallen en verontreiniging met schadelijke agentia; overwegende dat dergelijke incidenten kunnen leiden tot wijdverspreide ziekten, slachtoffers en onderbrekingen van de dienstverlening, met aanzienlijke gevolgen voor de volksgezondheid, het milieu en de economische stabiliteit; overwegende dat de digitalisering van waterbeheer kan leiden tot verdere veiligheidsrisico’s in een context van toenemende vijandige aanvallen op kritieke infrastructuur; overwegende dat de tenuitvoerlegging van de NIS 2-richtlijn en de richtlijn betreffende de weerbaarheid van kritieke entiteiten kan bijdragen tot het beperken van veiligheidsrisico’s voor vitale (drink)watersystemen en (drink)waterinfrastructuur als gevolg van geopolitieke spanningen; BI. overwegende dat vooruitgang op het gebied van sensortechnologie, informatica, artificiële intelligentie (AI) en beheer van big data kan helpen om de waterkwantiteit en -kwaliteit te monitoren en operationele beslissingen van beleidsmakers en waterbeheerbedrijven te onderbouwen; overwegende dat er innovaties in op de natuur gebaseerde waterbeheersystemen beschikbaar zijn en dat deze kunnen bijdragen tot een weerbaar waterbeheer; BJ. overwegende dat het gebruik van water een essentieel onderdeel vormt van de levenscyclus van AI, zowel bij de werking van datacentra als bij de vervaardiging van hardware; overwegende dat de razendsnelle uitbreiding van AI kan leiden tot een exponentiële toename van de vraag naar water; overwegende dat deze afhankelijkheid van een steeds schaarser wordende hulpbron aanzienlijke uitdagingen met zich meebrengt op het gebied van duurzaamheid; overwegende dat strategische technologieën, zoals halfgeleiders, waterstof, batterijen voor elektrische voertuigen en datacentra, een sleutelrol vervullen bij de totstandbrenging van een concurrerende en autonome EU; BK. overwegende dat koeler- en koeltorensystemen, die gebaseerd zijn op innovatieve koeltechnologieën zoals verdampingskoeling en koeling met gesloten kringloop, reeds beschikbaar zijn en kunnen bijdragen tot een vermindering van het waterverbruik in industriële toepassingen en in verwarmings-, ventilatie- en airconditioningsystemen; BL. overwegende dat onderzoek moet worden bevorderd met het oog op de ontwikkeling van alternatieve werkzame stoffen voor de bestrijding van plagen, teneinde een betere gezondheid van planten te waarborgen en het gebruik van productiemiddelen en fytosanitaire producten te verminderen; BM. overwegende dat waterweerbaarheid cruciaal is in het onderwijs en het onderricht, alsook bij het vergroten van het bewustzijn en bij het verstrekken van informatie over de werking van de waterkringloop; BN. overwegende dat beperkte toegang tot water en de verwante infrastructuur in het bijzonder negatieve gevolgen heeft voor vrouwen, aangezien het de verwezenlijking van andere mensenrechten, zoals het recht op zelfbeschikking, economische onafhankelijkheid en onderwijs ondermijnt; BO. overwegende dat 60 % van de Europese stroomgebiedsdistricten grensoverschrijdend is, waardoor effectieve grensoverschrijdende samenwerking van cruciaal belang is; overwegende dat twintig Europese landen voor meer dan 10 % van hun watervoorraden afhankelijk zijn van andere landen, en vijf landen voor meer dan 75 % van hun watervoorraad afhankelijk zijn van toelevering via rivieren uit het buitenland (63) ; overwegende dat deze samenwerking moet worden versterkt om rekening te houden met de huidige en toekomstige klimaatuitdagingen zoals droogte en overstromingen; BP. overwegende dat António Guterres, secretaris-generaal van de Verenigde Naties, een speciale gezant voor water heeft benoemd om de internationale samenwerking en synergieën tussen internationale waterprocessen te verbeteren; BQ. overwegende dat toegang tot schoon water en duurzame en weerbare sanitaire infrastructuur cruciale onderdelen zijn van de “één gezondheid”-benadering, waarbij het verband tussen de gezondheid van mensen en waterverontreiniging wordt erkend; BR. overwegende dat samenwerking op het gebied van water over de grenzen en sectoren heen veel voordelen oplevert, waaronder het vergroten van de voedselzekerheid, het in stand houden van gezonde bestaansmiddelen en ecosystemen, het helpen vergroten van klimaatbestendigheid, het bijdragen aan rampenrisicovermindering, het leveren van hernieuwbare energie, het ondersteunen van steden en de industrie, en het bevorderen van regionale integratie en vrede; BS. overwegende dat geopolitieke ontwikkelingen aantonen dat de EU bereid moet zijn om de uitdagingen aan te gaan die verder reiken dan het milieu; overwegende dat bedreigingen die niet het milieu betreffen, zoals de recente ongelukken met de beschadigde kabel in de Oostzee, een krachtig signaal doen uitgaan naar de EU dat versterking van de grensoverschrijdende samenwerking cruciaal is voor het nastreven van zowel de milieu- als de veiligheidsdoelstellingen; BT. overwegende dat ongeveer 41 000 kilometer van de binnenwateren door 25 lidstaten stroomt; overwegende dat binnenwateren, die afhankelijk zijn van de beschikbaarheid van watervoorraden, een cruciale rol vervullen bij het optimaliseren van de watervoorziening en het beperken van de gevolgen van droogte en overstromingen, en bij het ondersteunen van de economische activiteiten en de ontwikkeling van regio’s; BU. overwegende dat de toenemende waterschaarste, ongelijkheden in de toegang tot water, en externe schokken voor de watersector de onderlinge afhankelijkheden hebben versterkt, waardoor de concurrentie om water is toegenomen en complexe economische gevolgen zijn ontstaan; Algemene opmerkingen 1. is ingenomen met en spreekt zijn steun uit voor de aankondiging van Commissievoorzitter Von der Leyen in de politieke beleidslijnen voor de volgende Europese Commissie 2024-2029 over het voorstellen van een Europese strategie voor waterweerbaarheid, waarin efficiënt watergebruik, waterschaarste, watervervuiling en watergerelateerde risico’s aan de orde worden gesteld, evenals de erkenning dat water een onmisbare hulpbron is die steeds meer onder druk komt te staan door de klimaatverandering en de toenemende vraag; 2. is van mening dat bij de uitvoering van wetgeving rekening moet worden gehouden met het economisch concurrentievermogen, in overeenstemming met het kompas voor concurrentievermogen; dringt aan op de uitvoering van de milieuwetgeving van de EU om een weerbaar en concurrerend Europa op te bouwen, de klimaatverandering te beperken en zich eraan aan te passen, biodiversiteitsverlies een halt toe te roepen, verontreiniging te voorkomen, voedselzekerheid te waarborgen, het gebruik van hulpbronnen en de afvalproductie te beperken, en te streven naar een efficiënt gebruik van hulpbronnen, waaronder water, met inachtneming van het voorzorgsbeginsel, het beginsel van controle aan de bron en het beginsel dat de vervuiler betaalt; benadrukt het feit dat de beschikbaarheid van water gevolgen heeft voor de kwantiteit, de kwaliteit, verscheidenheid en seizoensgebonden beschikbaarheid van levensmiddelen die geproduceerd kunnen worden; 3. verzoekt de EU haar toezeggingen in het kader van de COP29-dialoog van Bakoe over water voor klimaatactie en de VN-Waterconferentie 2023 op te nemen in de internationale dimensie van de strategie; 4. benadrukt de dringende noodzaak om de waterweerbaarheid en het waterbeheer te verbeteren teneinde te zorgen voor een duurzame zoetwatervoorziening voor mensen, de economie en het milieu; beklemtoont dat de Europese strategie voor waterweerbaarheid moet worden ontwikkeld in overeenstemming met het Europees oceaanpact, zodat een samenhangende en geïntegreerde aanpak van het beheer van zoetwater- en oceaanhulpbronnen wordt gewaarborgd, onderling verbonden uitdagingen worden aangepakt, het concurrentievermogen wordt versterkt en duurzaam waterbeheer in zowel het binnenland als de mariene omgeving wordt bevorderd, waarbij wordt gewaakt over een holistische “bron-tot-zee”-benadering; 5. dringt aan op de noodzaak van een alomvattende en holistische Europese strategie voor waterweerbaarheid, waarin aspecten op het gebied van de kwaliteit, kwantiteit, beveiliging, infrastructuur, technologie en beheer van water worden geïntegreerd en het herstel van de watercyclus als een essentieel element wordt opgenomen, aangezien het de economische activiteiten ondersteunt, de beschikbaarheid van hulpbronnen waarborgt en bijdraagt aan klimaatregulering; 6. benadrukt het belang van watervoorziening, met name van drinkwater, alsook van de voorzieningszekerheid van water; wijst erop dat bij alle milieuherstelprojecten rekening moet worden gehouden met de aspecten van waterzekerheid, en dat daarbij prioriteit moet worden gegeven aan oplossingen die niet alleen milieuvoordelen opleveren, maar ook de watervoorziening en het efficiënte beheer van water waarborgen; beklemtoont voorts dat ecologische herstelmaatregelen moeten worden uitgevoerd in synergie met de ontwikkeling van het potentieel van de EU op het gebied van hernieuwbare energie en dat deze geen invloed mogen hebben op de algehele energieweerbaarheid; 7. bepleit meren en andere zoetwaterafhankelijke habitats op te nemen in de strategie, naast rivieren, overgangswateren en grondwater, als essentiële onderdelen van de inspanningen van de EU op het gebied van waterweerbaarheid; 8. benadrukt dat het dringend noodzakelijk is om de crisiswaarschuwingssystemen met betrekking tot ernstige waterincidenten te verbeteren, evenals de preventieve maatregelen; 9. verzoekt de Commissie een Europees klimaataanpassingsplan voor te stellen, met concrete wetgevingsvoorstellen en maatregelen, met name met betrekking tot de weerbaarheid van infrastructuur, waterbeheer en op de natuur gebaseerde oplossingen, waarbij prioriteit wordt gegeven aan de bescherming van kwetsbare gemeenschappen, teneinde de EU weerbaarder te maken en het goede voorbeeld te geven; 10. herhaalt dat toegang tot schoon en veilig drinkwater en sanitaire voorzieningen een mensenrecht is; betoont dat dit recht ondubbelzinnig moet worden gewaarborgd, en dat iedereen toegang moet hebben tot betaalbare en kwalitatief goede waterdiensten, met inbegrip van de inwoners van eilanden en ultraperifere gebieden; 11. benadrukt dat niemand, noch in openbare gelegenheden, noch in particuliere inrichtingen, de toegang mag worden ontzegd tot water dat wordt geleverd via een distributienet dat bestemd is voor menselijke consumptie, als dit beschikbaar is; 12. merkt op dat industriële activiteiten en de landbouwproductie water nodig hebben om hun eindproducten te vervaardigen of om productieactiviteiten te ondersteunen, en dat de hoeveelheid water die wordt gebruikt varieert naargelang het soort activiteit; benadrukt dat voor het waarborgen van het concurrentievermogen en de strategische autonomie van Europa een waterslimme samenleving nodig is, in welke technologie en data een circulaire economie versterken en duurzame en waterzuinige praktijken bevorderen; verzoekt alle relevante actoren om de overgang naar efficiënt watergebruik, circulaire industrie en landbouw te versnellen door innovatieve oplossingen zoals digitale instrumenten en technologieën, terugwinning van hulpbronnen, hergebruik van water, productie van hernieuwbare energie, infrastructuur, op de natuur gebaseerde oplossingen en inclusieve governance-instrumenten te bevorderen en daarin te investeren; 13. dringt er bij de Commissie op aan om de waterdimensie te integreren en te generaliseren in het interne en externe beleid van de EU door middel van een sectoroverschrijdende aanpak, teneinde ervoor te zorgen dat de weerbaarheid, duurzaamheid en veiligheid van water in de structuur van het Europese beleid worden verweven; verzoekt de Commissie met name om elke regelgevende maatregel, ook op energiegebied, te beoordelen op zijn gevolgen voor water, als onderdeel van de sociaaleconomische en milieueffectbeoordeling; benadrukt dat door te beoordelen hoe elke beleidsmaatregel van de EU, en door de EU gefinancierde projecten en infrastructuur, van invloed kunnen zijn op watervoorraden in termen van kwantiteit, kwaliteit en toegankelijkheid, ervoor kan worden gezorgd dat waterweerbaarheid een hoeksteen is van beleidsformulering en -uitvoering, waardoor het paradigma wordt verschoven van het behandelen van water als een oneindige hulpbron naar het erkennen van de intrinsieke waarde ervan voor de mensheid en voor het ecologische en sociaal-economische landschap van de EU en het concurrentievermogen ervan; Waterefficiëntie 14. beklemtoont dat efficiënt watergebruik essentieel is voor het behoud van de watervoorraden van de EU en dat waterefficiëntie een speerpunt van de EU moet zijn; dringt in dit verband aan op een consequente vermindering van de watervraag, onder meer door buitensporige lekkages aan te pakken, te investeren in onderzoek en innovatieve oplossingen, industriële en productieprocessen te moderniseren, de waterinfrastructuur te verbeteren, watervoorraden en piekvraag duurzaam te beheren, prioriteiten te stellen voor het gebruik van water en ervoor te zorgen dat een grotere waterefficiëntie leidt tot een vermindering van het totale zoetwaterverbruik en tot een toename van de beschikbaarheid van water in gebieden met waterstress op lokaal en regionaal niveau; is van mening dat er prioriteit moet worden gegeven aan gebieden die getroffen zijn door langdurige droogte en woestijnvorming; 15. roept op tot een wetgevingskader waarin sectorale doelstellingen voor waterefficiëntie en wateronttrekking op stroomgebiedniveau worden vastgesteld, op basis van actuele beoordelingen van de beschikbaarheid van water en klimaatrisico’s, met inbegrip van een benadering van waterwaardering die rekening houdt met ecosysteemdiensten en duurzaamheid op lange termijn, en dat alle vormen van watergebruik bestrijkt, met inbegrip van de industrie, energie, landbouw, openbare instellingen en huishoudens; benadrukt het feit dat deze doelstellingen ambitieus maar aanpasbaar moeten zijn, rekening houdend met de specifieke omstandigheden en de vooruitgang die reeds door elke lidstaat is geboekt, teneinde ervoor te zorgen dat de inspanningen om de efficiëntie in alle regio’s te verbeteren, worden voortgezet; wijst op het belang van efficiënte en uniforme gegevensverzamelingspraktijken in alle lidstaten en alle sectoren, onder meer door het gebruik van innovatieve technologieën, en van realtime gegevensverzamelingspunten, met het oog op meer transparantie over waterverbruik; wijst op de noodzaak om een passende beoordeling uit te voeren van de ecologische en sociaal-economische gevolgen van watergebruik; wijst erop dat het strategische belang van voedselproductie niet in het gedrang mag komen; benadrukt dat wetenschap, onderzoek en technologie belangrijk zijn voor watergebruik en efficiënt watergebruik, alsook voor de circulaire economie in dit verband; dringt aan op de aanleg en bevordering van nieuwe slimme en hoogwaardige irrigatiesystemen, het opvangen van regenwater en hergebruik van water, alsook van waterefficiënte irrigatiesystemen; 16. herhaalt dat er een gemeenschappelijke EU-methodologie moet worden ontwikkeld voor het vaststellen van doelstellingen inzake waterefficiëntie en wateronttrekking teneinde het duurzame gebruik van beschikbare hernieuwbare watervoorraden te waarborgen binnen een geïntegreerd kader voor het beheer van watervoorraden, waarbij voldoende rekening wordt gehouden met verbindingen buiten de watersector via de nexus water-energie-voedselecosystemen, zodat besluitvormers en economische actoren de nodige investering kunnen plannen om de zekerheid van de watervoorziening op een steeds duurzamere manier te waarborgen, waarbij terdege rekening wordt gehouden met de kenmerken van de betrokken waterlichamen; 17. dringt aan op nauwe samenwerking op het gebied van geïntegreerde planning van energie- en watervoorraden en aanverwante technologieën over alle sectoren heen op nationaal, regionaal en lokaal niveau, alsook tussen alle belanghebbenden, teneinde mechanismen vast te stellen om de samenhang tussen het water- en energiebeleid te waarborgen; 18. verzoekt de Commissie een alomvattend beleid inzake duurzaam waterbeheer voor de industrie voor te stellen, gebaseerd op vermindering, terugwinning, hergebruik en recycling, met bijzondere aandacht voor het gebruik van waterefficiënte en circulaire technologieën, waterrecycling, strategieën ter vermindering van verontreinigende stoffen en de bevordering van gesloten kringloopsystemen; 19. herinnert eraan dat de toenemende dreiging van waterschaarste industrieën en projecten in gevaar brengt die van cruciaal belang zijn voor het concurrentievermogen van Europa, waaronder halfgeleiders, datacentra, hernieuwbare waterstof en de productie van batterijen voor elektrische voertuigen; merkt op dat deze industrieën steeds meer onder druk zullen komen te staan om hun milieueffecten te beperken en het efficiënte gebruik van watervoorraden te verbeteren, met inbegrip van zowel het directe als indirecte watergebruik; roept de lidstaten op kritieke waterintensieve industrieën te helpen om waterefficiëntieplannen op te stellen die tot doel hebben water te besparen, te hergebruiken en te recyclen, waterverontreiniging te voorkomen en waterefficiënte technologieën in te voeren; verzoekt de Commissie om uitgebreide strategieën voor waterbeheer op te nemen in het relevante industriebeleid van de EU en sectorspecifieke transitietrajecten, met bijzondere aandacht voor strategische waterintensieve sectoren; 20. wijst op de sleutelrol van kennis, data, onderzoek en technologie voor een efficiënt watergebruik; dringt erop aan dat de lidstaten voldoende financiële en technische ondersteuning krijgen om doeltreffende maatregelen voor waterbeheer uit te voeren, onder meer door middel van innovatieve en moderne technologieën; 21. is ingenomen met de aanbevelingen van het eindverslag van de strategische dialoog over de toekomst van de landbouw in de EU, waarin wordt benadrukt dat duurzame landbouwpraktijken en nieuwe bedrijfsmodellen moeten worden opgeschaald om een efficiënter gebruik van natuurlijke hulpbronnen, met name water, te bevorderen; 22. dringt aan op de overgang naar een duurzamer en concurrerender landbouwmodel, via de toepassing van duurzame praktijken en innovatieve oplossingen die de biodiversiteit bevorderen, het gebruik van chemische middelen verminderen en een efficiënt beheer van watervoorraden mogelijk maken, onder meer door middel van op de natuur gebaseerde oplossingen, regeneratief beheer, slimme precisie-irrigatietechnologieën, digitale monitoringsystemen, geavanceerde behandelingsmethoden en slimme waterdistributienetwerken, waardoor het verbruik wordt geoptimaliseerd en uitputting van watervoorraden wordt voorkomen, en die bijdragen tot het waarborgen van de productiviteit en tegelijkertijd de landbouw in staat stellen de verontreiniging te verminderen, efficiënt gebruik te maken van pesticiden en meststoffen, de hydrologische cyclus te verbeteren, de grondwateraanvulling te vergroten en zich aan te passen aan een lager waterverbruik; is van mening dat technologische oplossingen ook maatregelen kunnen omvatten die de opneming van water evenals de doorsijpeling en het vasthouden ervan in landbouwsystemen, wat van belang is tegen de achtergrond van toenemende perioden van zowel droogte als zware regenval, kunnen vergroten; 23. wijst erop dat innovatieve irrigatieoplossingen en -praktijken waterefficiëntie in de landbouw kunnen vergroten, doordat deze economisch voordeel opleveren en tegelijkertijd de milieubelasting verminderen; stelt vast dat het landbouwers in het algemeen ontbreekt aan voldoende middelen en stimulansen om het watergebruik van gewassen, daadwerkelijke irrigatietoepassingen, de respons van gewassen op verschillende waterbeheerpraktijken en daarmee de huidige waterefficiëntieniveaus op het bedrijf te kennen; verzoekt de Commissie en de lidstaten om de invoering van innovatieve irrigatieoplossingen, zoals druppelirrigatie, te stimuleren en de instandhouding ervan te ondersteunen, zodat een actief beheer van waterniveaus en een efficiënt gebruik van watervoorraden mogelijk wordt, en om een doorlopende kennisuitwisseling te bevorderen, zodat alle relevante belanghebbenden meer verantwoordelijkheid kunnen delen in de hele watervoorzieningsketen; 24. herinnert eraan dat het gebruik van nutriënten zoals nitraat en fosfaat essentieel is voor de voedselproductie, aangezien deze activiteit niet mogelijk zou zijn zonder het gebruik ervan; beveelt aan bij de landbouwproductie en de valorisatie van stedelijk afvalwater beter rekening te houden met de nutriëntenkringloop; dringt aan op meer onderzoek naar het doeltreffende gebruik van nutriënten en de ontwikkeling van technologieën voor de terugwinning van nutriënten, teneinde de afhankelijkheid van de Unie van ingevoerde grondstoffen te verminderen; erkent het grote potentieel van terugwinning van nutriënten uit water en verzoekt de lidstaten de landbouwsector te ondersteunen bij het optimaliseren van hun nutriëntenverbruik, onder meer door gebruik te maken van hulpbronnen (nitraat en fosfor) die uit waterzuiveringsinstallaties worden teruggewonnen; verzoekt de Commissie om een actieplan voor geïntegreerd nutriëntenbeheer voor te stellen om het verlies aan waardevolle landbouwproductiemiddelen, het hergebruik van nutriënten, nutriëntenverontreiniging en inefficiëntie in de nutriëntenkringloop doeltreffend aan te pakken; dringt erop aan de correcte en veilige terugwinning van fosfor uit organische bronnen te waarborgen en investeringen in de terugwinning ervan en in circulair nutriëntenbeheer te stimuleren overeenkomstig de publicatie van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek (JRC) van de Commissie (64) ; 25. wijst erop dat de huidige nitraatrichtlijn aan herziening toe is aangezien verouderde bepalingen het gebruik van kunstmest promoten in plaats van het gebruik van organische mest; roept op tot een spoedige evaluatie van de nitraatrichtlijn, nog voor het einde van dit jaar, en de herziening ervan, om circulair nutriëntenbeheer te bevorderen; 26. benadrukt dat in overeenstemming met het eindverslag van de strategische dialoog over de toekomst van de landbouw in de EU de transitie naar aan de regionale omstandigheden aangepaste gewas- en zaadvariëteiten, de overstap op andere gewassen, die minder water nodig hebben en beter bestand zijn tegen droogte, en de vaststelling van passende bodembeheerpraktijken moeten worden ondersteund; acht het noodzakelijk dat meer steun wordt verleend aan wetenschappelijk onderzoek en technologische ontwikkeling op het gebied van de teelt van nieuwe soorten, teneinde de productie en het aanbod van levensmiddelen te diversifiëren en de kwaliteit ervan te verbeteren, waarbij tegelijk ook het niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu wordt verhoogd; wijst op het potentieel van plantenrassen die beter bestand zijn tegen waterstress en plagen en een rol kunnen vervullen bij het verminderen van het waterverbruik en de ecologische voetafdruk van gewassen kunnen verkleinen; 27. dringt aan op financiële en technische steun voor landbouwers en plattelandsgemeenschappen, met name in gebieden met waterstress, om hen te helpen bij het toepassen van duurzame landbeheerpraktijken die de bodem- en waterkwaliteit verbeteren, bijdragen aan de biodiversiteit en de klimaatverandering beperken; benadrukt dat speciale aandacht moet worden besteed aan regio’s die bijzonder kwetsbaar zijn voor bodemdegradatie en waterschaarste; 28. erkent de aanzienlijke inspanningen die zijn geleverd door landbouwers om de waterkwaliteit te verbeteren en benadrukt dat er een passend tijdskader moet worden geboden om ervoor te zorgen dat de gevolgen van deze maatregelen zorgvuldig kunnen worden beoordeeld; 29. wijst op het succes van de focusgroep Agrobosbouw van het Europees partnerschap voor innovatie in de landbouw (“EIP-AGRI”) en dringt aan op de verdere uitwisseling van kennis, deskundigheid en intercollegiaal leren via het netwerk van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB-netwerk) van de EU; 30. wijst op de verbanden tussen koolstofputten en de beschikbaarheid van water, en dringt aan op samenhang tussen de Europese strategie voor waterweerbaarheid en regelingen voor koolstoflandbeheer; 31. herhaalt dat de verordening inzake hergebruik van water tot doel heeft de druk op waterlichamen te verminderen door de vaststelling van bepalingen over het hergebruik van water na de juiste behandeling om de levenscyclus ervan te verlengen, waardoor watervoorraden worden gespaard; beklemtoont evenwel dat belemmeringen van regelgevende, financiële en technologische aard, mede op het gebied van het economisch concurrentievermogen van teruggewonnen afvalwater, de risicobeheersplanning en de verdeling van de verantwoordelijkheden, bijdragen aan het geringe hergebruik van teruggewonnen water voor de landbouw; verzoekt de Commissie en de lidstaten daarom ondersteunend beleid aan te nemen, zowel op EU-niveau als op lokaal niveau, dat praktijken voor het hergebruik van water stimuleert, aangezien het van groot belang is dat de behandeling van afvalwater en de kwaliteitseisen worden afgestemd op het beoogde gebruik van het water; stelt vast dat behandeld afvalwater ook waardevolle toepassingen kent in uiteenlopende industriële processen en stedelijke omgevingen, waarmee een bijdrage wordt geleverd aan de vermindering van de druk op zoetwatervoorraden en aan de bescherming van het drinkwater; verzoekt de Commissie daarom zich te beraden op een mogelijke uitbreiding van het toepassingsgebied van de verordening inzake hergebruik van water, teneinde op EU-niveau minimumnormen voor waterkwaliteit vast te stellen voor veilig hergebruik van water voor industriële en stedelijke doeleinden; 32. verzoekt de Commissie en de lidstaten een systeem van stimulansen op regelgevend en financieel gebied vast te stellen voor het hergebruik van behandeld afvalwater in waterintensieve sectoren, en specifieke financiering te verstrekken voor de aanleg van infrastructuur om waterzuiveringsinstallaties en distributienetwerken voor gezuiverd water met elkaar te verbinden; dringt aan op een gestroomlijnde aanpak in de EU-wetgeving om administratieve belemmeringen weg te nemen en het veilig en efficiënt hergebruiken van water te bevorderen in alle lidstaten; vraagt de lidstaten om nationale plannen voor hergebruik en besparing van water om sectoroverschrijdende samenwerking op het gebied van waterbeheer te stimuleren; 33. herhaalt dat hergebruik van water ervoor kan zorgen dat minder water voor landbouwirrigatie wordt onttrokken aan rivieren, meren en grondwater; benadrukt dat hergebruikt water in droge perioden kan bijdragen aan de instandhouding van het basisdebiet en minimale waterstanden; 34. vestigt de aandacht op het potentieel van de gebouwensector om water te besparen, bijvoorbeeld door middel van systemen met slimme tussenmeters, efficiënte grijswatersystemen, hergebruik van huishoudelijk afvalwater of het opvangen van regenwater; benadrukt dat de energieprestatie van gebouwen kan worden verbeterd door efficiënt watergebruik, waardoor de broeikasgasemissies worden verminderd; vraagt de lidstaten en lokale overheden om waterbesparende kenmerken in nieuwe gebouwen te stimuleren; benadrukt in dit verband dat waterefficiënte praktijken moeten worden meegenomen in de stedelijke planning; wijst erop dat de aanpassing van steden aan de klimaatverandering verbeterd kan worden door het opvangen van regenwater en efficiënt gebruik en hergebruik van water; 35. verlangt dat de industrie en de energie- en digitale sector overstappen op geoptimaliseerde koelefficiëntie en alternatieve koelmethoden waarbij de afhankelijkheid van water geringer is, zodat in deze sectoren aanzienlijke waterbesparingen gerealiseerd kunnen worden; 36. wijst erop dat huishoudens weliswaar 10 % van het totale waterverbruik in de EU voor hun rekening nemen, maar dat ook maatregelen moeten worden getroffen om efficiënt watergebruik in huishoudens te verbeteren; stelt vast dat waterbesparende technologieën reeds verkrijgbaar zijn en het waterverbruik in huishoudens kunnen verminderen, waarbij niet aan comfort hoeft te worden ingeboet en geen grote investering nodig is; verzoekt de lidstaten consumenten te ondersteunen bij het overstappen op dergelijke technologieën en hun bewustzijn ten aanzien van waterverbruik en mogelijke efficiëntieverbeteringen te versterken door efficiënt watergebruik in huishoudens te verankeren in het water-, gebouwen- en consumentenbeleid in de hele EU; 37. stelt vast dat de lekkagepercentages van leidingen in sommige lidstaten hoog zijn, waardoor het totale aandeel huishoudelijk waterverbruik stijgt; is ingenomen met de bepalingen van de nieuwe drinkwaterrichtlijn inzake lekkagepercentages en met de lopende werkzaamheden van de Commissie, waarbij zij deze percentages beoordeelt en drempelwaarden vaststelt die in de betreffende lidstaten tot maatregelen zullen leiden; roept de lidstaten met klem op lekkages in watervoorzieningsnetwerken te verhelpen en volledig te voldoen aan de vereisten van de drinkwaterrichtlijn inzake monitoring en rapportage, zodat de Commissie uiterlijk in januari 2028 een lekkagedrempel kan vaststellen; benadrukt dat duurzame stedelijke irrigatienetwerken moeten worden gemoderniseerd om lekkages tegen te gaan en hun watervoetafdruk te verkleinen; roept de lidstaten ertoe op om het publiek regelmatig te informeren over de efficiëntie en doeltreffendheid van hun watervoorraden; 38. wijst erop dat organisaties in de publieke sector vanwege hun omvang of aard een aanzienlijk onbenut potentieel bieden om water te besparen; is van mening dat de publieke sector als voorbeeld voor andere sectoren moet dienen; 39. verzoekt de Commissie en de lidstaten zich sterk te maken voor gemakkelijk toegankelijke en kosteloze informatie, opleidingen, adviesprogramma’s en informatiecampagnes die tot doel hebben het publiek bewuster te maken van duurzaam beheer van waterbronnen; 40. verlangt dat bij de komende herziening van het kader voor de gunning van overheidsopdrachten rekening wordt gehouden met aspecten van waterefficiëntie, zoals vermindering van waterverlies en hergebruik van water; Waterverontreiniging 41. benadrukt dat het bestaande EU-kader voor waterbeleid is opgezet met het oog op effectief beheer van watervoorraden en bescherming en herstel van zoetwater- en mariene ecosystemen, maar dat de effectiviteit ervan wordt ondermijnd doordat het kader slecht wordt uitgevoerd en gehandhaafd en onvoldoende wordt gefinancierd, en doordat er geen behoorlijke kosten-batenanalyse is gemaakt van de uit te voeren maatregelen; 42. verzoekt de Commissie en de lidstaten de huidige wetgeving ten uitvoer te leggen en te handhaven, met name de kaderrichtlijn water en haar “dochterrichtlijnen” (de grondwaterrichtlijn en de richtlijn inzake milieukwaliteitsnormen), en daarbij de nadruk te leggen op versterking van de monitoring- en rapportagemechanismen, zodat alle lidstaten de vereiste waterbeschermingsmaatregelen op consistente wijze uitvoeren; herinnert er nogmaals aan dat voldoende financiering nodig is om deze wetgeving ten uitvoer te leggen; 43. benadrukt dat de chemische verontreiniging van oppervlaktewateren en het grondwater een bedreiging vormt voor het aquatisch milieu, waarbij effecten optreden als acute en chronische toxiciteit voor in het water levende organismen, ophoping van schadelijke stoffen in het ecosysteem en verlies van habitats en biodiversiteit, alsook voor de gezondheid van de mens; 44. verlangt dat omvattende en voor de hele EU geldende kwaliteitsnormen worden vastgesteld voor PFAS in grondwater en oppervlaktewateren; benadrukt dat de respectieve actualiseringen van de betreffende richtlijnen van cruciaal belang zijn om de waterkwaliteit te beschermen en een goede chemische toestand voor waterlichamen overeenkomstig de kaderrichtlijn water te bereiken; 45. benadrukt dat essentiële toepassingen van PFAS in kritieke sectoren, zoals medische hulpmiddelen, geneesmiddelen en voor de dubbele overgang naar een klimaatneutrale en digitale economie benodigde producten, niet in gevaar zijn in het kader van komende wetgevings- en niet-wetgevingsvoorstellen; verzoekt de Commissie een voorstel in te dienen voor de geleidelijke afschaffing van eeuwige chemicaliën (PFAS) – eerst en vooral in consumptiegoederen – die in verband worden gebracht met schadelijke gevolgen voor de menselijke gezondheid en het milieu, op basis van wetenschappelijk bewijs, waarbij het gebruik ervan wordt toegestaan wanneer er geen veilige alternatieven zijn; onderstreept het feit dat de investeringen moeten worden opgevoerd en dat het onderzoek naar en de ontwikkeling van gelijkwaardige en veilige alternatieven moet worden versneld; 46. verzoekt de Commissie geactualiseerde grenswaarden voor PFAS in drinkwater voor te stellen en daarbij de nieuwste wetenschappelijke kennis in aanmerking te nemen; 47. benadrukt dat de verontreiniging door farmaceutische producten, bisfenolen, voor antimicrobiële-resistentiegenen, persistente organische verontreinigende stoffen en andere bestaande en opkomende verontreinigende stoffen dringend en overwegend aan de bron moet worden aangepakt en doeltreffend gemonitord, in overeenstemming met de doelstelling van de EU om alle verontreiniging tot nul terug te dringen en voor alle waterlichamen een goede chemische toestand te bereiken; 48. verzoekt de Commissie lacunes op te vullen met verbeterde financiering en handhaving van bestaande wetten, en de integratie van beginselen van de circulaire economie om verontreiniging aan de bron te beperken en waterecosystemen voor toekomstige generaties te behouden; beklemtoont dat antibioticaresistente bacteriën en bepaalde opkomende verontreinigende stoffen nog steeds onvoldoende worden aangepakt, waardoor verdere innovatie en investeringen nodig zijn; benadrukt dat alle sectoren duurzame productieprocessen en circulaire procedures moeten toepassen om proactief te voorkomen dat verontreinigende stoffen in watersystemen terechtkomen; 49. wijst erop dat microplastics op verschillende manieren in het drinkwater kunnen belanden: van oppervlakteafvoer (bijvoorbeeld na een regenbui) tot afvoer van afvalwater (zowel behandeld als onbehandeld), overstorten, industrieel afvalwater, gedegradeerd kunststofafval en atmosferische depositie; verzoekt de Commissie om, in overeenstemming met de vereisten van de drinkwaterrichtlijn, een volledige risicobeoordeling van microplastics in drinkwater voor te leggen en tegelijkertijd onafgebroken te werken aan degelijke en betrouwbare monsterneming en analysemethoden om de potentiële dreiging die deze opkomende verontreinigende stof vormt voor waterbronnen voor menselijke consumptie op passende wijze aan te pakken; 50. benadrukt dat de monitoring en regulering van verontreiniging door plastics in zoetwater- en mariene milieus moeten worden verbeterd, en dat daarbij met name moet worden gelet op microplastics en plastic producten voor eenmalig gebruik; verzoekt de Commissie de bestaande handhavingsmechanismen te beoordelen en zich te beraden op verdere maatregelen ter bescherming van de waterkwaliteit; 51. roept de belanghebbenden op materialen voor veilig watercontact te ontwikkelen ter vervanging van BPA en andere bisfenolen, en te zorgen voor naleving van Verordening (EG) nr. 1935/2004 inzake materialen en voorwerpen bestemd om met levensmiddelen in contact te komen (65) en de onlangs vastgestelde bepalingen met betrekking tot het gebruik van BPA en andere bisfenolen en bisfenolderivaten (Verordening (EU) 2024/3190 van de Commissie); 52. wijst erop dat in de herziene richtlijn inzake de behandeling van stedelijk afvalwater, die sinds 1 januari 2025 van kracht is, nieuwe verplichtingen zijn vastgelegd met betrekking tot waterzuivering, op grond waarvan producenten van farmaceutica en cosmetica ten minste 80 % van de kosten voor het verwijderen van microverontreinigingen uit afvalwater moeten dragen, teneinde schadelijke stoffen in het milieu te verminderen; wijst op het bestaan van verschillende cijfers en beoordelingen met betrekking tot de gevolgen die dit zou hebben voor de farmaceutische sector en bijgevolg voor de beschikbaarheid en betaalbaarheid van geneesmiddelen, en verzoekt de Commissie daarom een nieuwe en alomvattende beoordeling van de gevolgen voor deze sector uit te voeren; 53. dringt aan op meer steun van de EU voor lokale overheden bij de modernisering van stedelijke waterzuiveringsinstallaties en de bevordering van hergebruik van water, in overeenstemming met de doelstelling van de EU om alle verontreiniging tot nul terug te dringen, en zo te waarborgen dat gemeentelijk afvalwaterbeheer daadwerkelijk bijdraagt tot een goede chemische en ecologische watertoestand; 54. dringt aan op meer controle op residuen van bestrijdingsmiddelen in waterlichamen en op handhaving van de regels inzake toepassing van bestrijdingsmiddelen teneinde de gevolgen ervan voor de waterkwaliteit te beperken; benadrukt dat meer middelen nodig zijn om landbouwers te ondersteunen bij de invoering van praktijken die weinig productiemiddelen vergen en van biologische landbouw, waarmee de afhankelijkheid van chemische pesticiden en meststoffen kan worden verminderd, en dat landbouwers en andere actoren passende scholingen en onafhankelijke adviesdiensten moeten krijgen over het gebruik, de doeltreffendheid en de toxiciteit van pesticiden, en over optimale praktijken; 55. dringt erop aan de beginselen van de circulaire economie te integreren om het gebruik van gevaarlijke chemische stoffen bij industriële processen te verminderen; benadrukt dat aanvullende financiering nodig is om de industrie te ondersteunen bij het overschakelen op schone technologieën die waterverontreiniging tot een minimum beperken (66) ; 56. erkent dat behandeld slib een rol speelt als lokale en circulaire meststoffenbron die bijdraagt aan de gezondheid van de bodem en het hergebruik van voedingsstoffen en die de afhankelijkheid van kunstmest helpt verminderen; benadrukt hoe belangrijk het is te voorkomen dat PFAS, zware metalen, microplastics en andere schadelijke stoffen terechtkomen in rioleringen om veilig en duurzaam gebruik van hoogwaardig zuiveringsslib in de landbouw te kunnen waarborgen; 57. verzoekt de Commissie een overzicht van maatregelen op te nemen in een bijlage bij de Europese strategie voor waterweerbaarheid, met een tijdschema voor het bereiken van de betreffende doelstellingen; Aanpassing aan klimaatverandering: overstromingen, droogten, onder druk staande gebieden, rampenparaatheid 58. dringt erop aan alle nieuwe wetgevingshandelingen en niet-wetgevingshandelingen van de EU door te lichten vanuit het perspectief van aanpassing aan de klimaatverandering en zo te waarborgen dat aanpassing aan de klimaatverandering wordt geïntegreerd in sectorale plannen en beleidsmaatregelen die van invloed zijn op het gebruik van water en land; benadrukt in dit verband dat meer klimaatambitie nodig is als onderdeel van de strijd tegen klimaatverandering, en verzoekt de lidstaten uitdrukkelijk ervoor te zorgen dat alle maatregelen voor aanpassing aan de klimaatverandering die van invloed zijn op het watergebruik bijdragen tot verbeterde waterweerbaarheid op de lange termijn; verzoekt de Commissie om bij de vaststelling van nieuwe wetgevings- en niet-wetgevingsvoorstellen ten volle rekening te houden met de geografische en ecologische omstandigheden in de lidstaten en met de specifieke situatie van eilanden, ultraperifere gebieden en andere gebieden met een hoge kwetsbaarheid, zoals gebieden die getroffen worden door woestijnvorming; verzoekt de Commissie een routekaart voor te leggen voor nu geldende wetgevende en beleidsmaatregelen en voor maatregelen in voorbereiding, met inbegrip van streefcijfers en monitoringsvoorschriften die van invloed zijn op het gebruik van water en land; 59. benadrukt het belang van klimaatadaptatiemaatregelen die zijn toegesneden op de behoeften van het Middellandse Zeegebied, dat met unieke uitdagingen wordt geconfronteerd zoals langdurige droogte en zoutintrusie in zoetwatervoorraden; 60. benadrukt dat eilandgebieden voor specifieke uitdagingen staan als gevolg van drinkwaterschaarste en dringt aan op gerichte maatregelen om de watervoorraden van eilanden te beschermen, onder meer door de infrastructuur voor regenwateropvang en -opslag te verbeteren en alternatieve waterbronnen te gebruiken, en tegelijkertijd door verbetering van de systemen voor toezicht op en beheer van watervoorraden; dringt er voorts bij de lidstaten op aan in nationale adaptatieplannen meer rekening te houden met berggebieden om de specifieke uitdagingen van waterbeheer in berggebieden het hoofd te bieden; 61. herhaalt dat oplossingen voor aanpassing aan en beperking van de klimaatverandering niet mogen leiden tot achteruitgang van ecosystemen en moeten voorkomen dat de vraag naar water- en energie-intensieve activiteiten toeneemt, en in plaats daarvan voorrang moeten geven aan energie- and waterefficiënte innovatie en technologieën als onderdeel van een overgang naar een meer hulpbronnenefficiënte economie, zonder dat daarbij de economische productiviteit wordt ondermijnd, en dat tegelijkertijd gelijke toegang tot water voor iedereen moet worden gewaarborgd; wijst erop dat oplossingen voor beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering toegesneden moeten zijn op de nationale omstandigheden om effect te kunnen sorteren, en tegelijkertijd het concurrentievermogen en de productiviteit op korte en lange termijn moeten verbeteren; wijst in dit verband op de mogelijkheden van synergieën met innovatieve energieproductie zoals fotovoltaïsche systemen en biogas, hetgeen tevens kan bijdragen aan een hoger inkomen in de landbouwsector; 62. is van mening dat het belangrijk is water voor de natuur te reserveren en stelt vast dat gezonde zoetwaterecosystemen in stand moeten worden gehouden zodat de waterkringloop goed functioneert, menselijke activiteiten mogelijk zijn en de gevolgen van droogte en waterschaarste kunnen worden beperkt; onderstreept in verband met het herstel van zoetwaterecosystemen en de natuurlijke functies van rivieren dat het belangrijk is om op basis van de huidige kennis en ervaring en waar mogelijk “verouderde barrières” weg te nemen, dat wil zeggen kunstmatige barrières die niet langer hun oorspronkelijke doel dienen of niet langer nodig zijn; benadrukt dat er specifieke programma’s moeten worden opgezet voor de reiniging en instandhouding van rivierlopen, zodat een adequaat debiet kan worden gegarandeerd en de ophoping van afval en sediment, die de capaciteit voor wateropslag- en -distributie in het gedrang kan brengen, wordt voorkomen; 63. dringt erop aan dat, nu de gevolgen van de klimaatverandering steeds uitgesprokener worden, bij overstromings- en droogtebeheer ten volle rekening moet worden gehouden met de risico’s die zich kunnen voordoen, waaronder veranderende weerpatronen zoals de toegenomen neerslag die tot wateroverschotten leidt; is ervan overtuigd dat een combinatie van monitoring en gegevensverzameling, paraatheid en maatregelen voor noodsituaties en herstel op basis van het beginsel “betere wederopbouw”(building back better) (67) enerzijds, en aanpassing van maatschappelijke en economische activiteiten anderzijds, essentieel is om de kwetsbaarheid te verminderen en de weerbaarheid te vergroten, met name omdat de kwantitatieve aspecten van water steeds meer op de voorgrond treden; benadrukt in dit verband dat klimaatbestendige en op de natuur gebaseerde oplossingen en infrastructuur noodzakelijk zijn en dat bij de ontwikkeling ervan rekening moet worden gehouden met de gevolgen van extreme weersomstandigheden, zodat hun levensvatbaarheid bij extreem weer is gegarandeerd; 64. herinnert eraan dat de kaderrichtlijn water in 2007 is aangevuld met Richtlijn 2007/60/EG over beoordeling en beheer van overstromingsrisico’s, waarmee een kader wordt vastgesteld ter vermindering van de negatieve gevolgen van overstromingen voor de gezondheid van de mens, het milieu, het cultureel erfgoed en economische activiteiten; merkt op dat de twee richtlijnen door middel van risicobeheerplannen en overstromingsbeheerplannen voor stroomgebieden met elkaar in overeenstemming kunnen worden gebracht als onderdelen van een geïntegreerd waterbeheersysteem, waarbij coördinatie van het allergrootste belang is; herinnert eraan dat overstromingspreventie nauw verband houdt met stedelijke groene ruimten, bodembeschermingsstrategieën en investeringen in afwateringsnetwerken; 65. benadrukt dat de voorbereiding op waterschaarste en droogte in de EU aanzienlijk kan worden verbeterd, aangezien meerdere lidstaten geen droogtebeheerplannen hebben (68) ; verzoekt de lidstaten en in voorkomend geval de bevoegde regionale en lokale autoriteiten om droogtebeheerplannen op te stellen, vooral met het oog op waarborging van de drinkwatervoorziening en de voedselproductie, en om systemen voor digitale monitoring, controle en vroegtijdige waarschuwing te integreren om effectieve en op gegevens gebaseerde beslissingen over beschermings-, respons- en communicatiemaatregelen met vastomlijnde bevoegdheidsgebieden te ondersteunen; wijst erop dat op EU-niveau bepalingen moeten worden ingevoerd met betrekking tot droogtebeheersplannen, vergelijkbaar met die voor overstromingsbeheerplannen; 66. houdt er in het licht van de talloze klimaatgebeurtenissen waardoor Europa onlangs is getroffen, zoals overstromingen, droogten en cyclonen, onverkort aan vast dat de EU een solide mechanisme moet ontwikkelen voor de reactie op dergelijke crises, dat onder meer systemen voor waarschuwing en ondersteuning van de burgerbevolking bevat; wijst erop dat digitale monitoring, adequate openbaarmaking van relevante gegevens en systemen voor vroegtijdige waarschuwing essentieel zijn voor de ontwikkeling van doeltreffende droogte- en overstromingsbeheerplannen op het niveau van de lidstaten; benadrukt voorts dat het belangrijk is ten volle gebruik te maken van de beschikbare EU-instrumenten, zoals de overstromingsprognoses van het Europees waarschuwingssysteem voor overstromingen, het mondiaal waarschuwingssysteem voor overstromingen en het wereldwijde monitoringinstrument voor overstromingen in het kader van de dienst van Copernicus voor het beheer van noodsituaties; 67. benadrukt dat het Uniemechanisme voor civiele bescherming belangrijk is om landen te ondersteunen die getroffen zijn door watergerelateerde rampen zoals overstromingen en droogte; meent dat meer financiering beschikbaar moet komen om het Uniemechanisme voor civiele bescherming te voorzien van voldoende en verhoogde middelen en de paraatheid en capaciteitsopbouw te verbeteren; 68. verzoekt de Commissie en de lidstaten de voorbereiding van burgers op watergerelateerde rampen of crises te verbeteren; benadrukt het belang van voorlichtingscampagnes en demonstratie-oefeningen in onderwijs- en overheidsinstellingen en bedrijven om een “paraatheidscultuur” onder burgers tot stand te brengen; 69. verzoekt de lidstaten hun waterinfrastructuur, met inbegrip van de infrastructuur voor drinkwater en sanitaire voorzieningen en de infrastructuur voor de regulering van rivieren, systematisch te vernieuwen en te moderniseren, en te investeren in innovatieve oplossingen op basis van goede werkwijzen, waardoor watersystemen beter bestand zijn tegen klimaatverandering, een stabiele drinkwatervoorziening wordt gewaarborgd, verliezen in een vroeg stadium kunnen worden opgespoord en waterlekkage en -verspilling kunnen worden teruggedrongen, en tegelijkertijd de systemen voor vervoer en opslag van water worden geoptimaliseerd; benadrukt dat de financiering voor innovatieve waterinfrastructuur vergeleken met de investeringsbehoeften in de hele EU ontoereikend is; dringt in dit verband aan op specifieke financiering op nationaal, regionaal of EU-niveau, om te zorgen voor een adequate financiering voor de ontwikkeling, het onderhoud en de modernisering van waterweerbare infrastructuur, om innovatieve oplossingen en technologieën te bevorderen en om de duurzaamheid van deze waterinfrastructuur op lange termijn te waarborgen; 70. betreurt dat de Commissie, ondanks de bedreiging die woestijnvorming vormt voor de kwaliteit en beschikbaarheid van water, de vruchtbaarheid van de bodem en de voedselproductie, en ondanks het feit dat 13 lidstaten in het kader van het Verdrag van de Verenigde Naties ter bestrijding van woestijnvorming hebben verklaard getroffen te worden door woestijnvorming, nog geen doeltreffende en efficiënte aanpak hiervoor heeft ontwikkeld; dringt er daarom op aan dat de Commissie, in overeenstemming met de conclusies van de Raad van 14 oktober 2024 over woestijnvorming, bodemaantasting en droogte en op basis van een volledige effectbeoordeling, een geïntegreerd actieplan voor de hele EU ter bestrijding van woestijnvorming, bodemaantasting en droogte indient met als doel de weerbaarheid tegen droogte te verbeteren en uiterlijk in 2030 in de EU neutraliteit inzake bodemaantasting te bereiken; 71. dringt erop aan dat de landbouwsector verder wordt ondersteund bij de toepassing van nieuwe technologie om de vraag naar water te verminderen, terwijl tegelijkertijd de toegang tot water wordt vergroot, onder meer door waterretentie en de grondwateraanvulling te ondersteunen; pleit ervoor om onderzoeksresultaten, bijvoorbeeld over de ontzilting van zeewater, toegankelijk te maken en de uitrol van innovatieve ontziltingsoplossingen te bevorderen; dringt er bij de lidstaten op aan om op basis van actuele beoordelingen van klimaatrisico’s natuurlijke waterreserves aan te leggen ter bescherming van kritieke watervoorraden en hun stroomgebieden, en rekening te houden met de sociaal-economische en milieueffecten van de ontwikkeling van dergelijke reserves; wijst erop dat dergelijke natuurlijke waterreserves een aanvulling zouden vormen op de vereiste van de kaderrichtlijn water dat de lidstaten waterlichamen aanwijzen die worden gebruikt voor drinkwateronttrekking om ervoor te zorgen dat zij voldoen aan de in artikel 4 van de kaderrichtlijn water en de drinkwaterrichtlijn vastgelegde doelstellingen en zorg dragen voor de nodige bescherming ervan; stelt vast dat die natuurlijke waterreserves al in meerdere lidstaten in verschillende vormen bestaan; benadrukt dat de lidstaten of lokale of regionale overheden moeten worden ondersteund bij de ontwikkeling van natuurlijke waterreserves; 72. wijst op het potentieel van retentie-infrastructuur als voorbeeld van waterwinningssystemen die zijn opgezet met behulp van de beste beschikbare, kosteneffectieve technieken met de geringste milieueffecten, onder meer door hergebruik van afvalwater of het opvangen van regenwater, om het risico van droogten en overstromingen te verminderen, de waterzekerheid te vergroten en de circulariteit, de terugwinning en het hergebruik van water te bevorderen; meent dat waterretentiefaciliteiten nuttige instrumenten kunnen zijn, mits zij door lokale of nationale autoriteiten zijn goedgekeurd onder duidelijke voorwaarden die onder meer betrekking hebben op de vraag in hoeverre de capaciteit van het plaatselijke grondwater dergelijke activiteiten kan ondersteunen en op de noodzaak dat landbouwers met toegang tot de watervoorraden hun werkwijzen aanpassen aan duurzamere procedures, met name wat betreft waterbehoeften en waterkwaliteit; verzoekt de Commissie gebruik te maken van haar beschikbare instrumenten, waaronder financiële ondersteuning, zodat de lidstaten deze aanpak op dezelfde wijze volgen; 73. betreurt de onrechtmatige of moedwillige onttrekking van water, waardoor waterlichamen grote schade kunnen oplopen; dringt aan op krachtige afschrikkende maatregelen, ook door middel van het strafrecht, ter bescherming van de ecologische toestand of het ecologisch potentieel van oppervlaktewaterlichamen of van de kwantitatieve toestand van grondwaterlichamen; stelt vast dat nationale handhavingscapaciteiten extra ondersteuning nodig hebben op het gebied van scholing en kennisoverdracht; 74. wijst op de belangrijke gebiedsoverschrijdende rol van op de natuur gebaseerde oplossingen bij het aanpakken van de uitdagingen van de drievoudige planetaire crisis en het herstel van de natuurlijke waterkringloop; verzoekt de Commissie en de lidstaten om, rekening houdend met de ecologische en sociaal-economische gevolgen, in hun beleidsmaatregelen en aanbevelingen prioriteit te geven aan het toepassen van op de natuur gebaseerde oplossingen voor waterweerbaarheid, zoals het vernatten van wetlands en veengebieden om de beschikbaarheid van grondwater en het vochtgehalte van de omliggende bodem te vergroten, het herstel en de bescherming van overstromingsgebieden, natuurlijke waterretentiemaatregelen, herbeplanting als barrière tegen overstromingen, en het opvangen van regenwater, teneinde de beschikbaarheid van water te vergroten, de risico’s van klimaatverandering te beperken en de veerkracht op lange termijn van gemeenschappen, bedrijven en de voedselproductie te ondersteunen; benadrukt dat naast op de natuur gebaseerde oplossingen aanvullende investeringen in technische oplossingen nodig blijven om op lange termijn te zorgen voor een succesvolle aanpassing aan de klimaatverandering, alsook voor waterweerbaarheid; Financiering en prijsstelling 75. wijst erop dat op de natuur gebaseerde oplossingen en natuurlijke waterretentiemaatregelen het grondwaterpeil kunnen herstellen, ecologische debieten kunnen ondersteunen en tegelijkertijd watergerelateerde risico’s als gevolg van waterschaarste, overstromingen en droogte kunnen beperken; merkt op dat op de natuur gebaseerde oplossingen op het gebied van overstromingsbeheer in de regel bestaande oplossingen niet kunnen vervangen en bij de meest extreme gebeurtenissen mogelijk niet effectief zijn; wijst er echter op dat op de natuur gebaseerde oplossingen de doeltreffendheid en de operationele levensduur van grijze infrastructuur kunnen verbeteren door de waterabsorptiecapaciteit te vergroten, de watersnelheid te verminderen en piekstromen te reguleren; herhaalt in dit verband dat het van de context afhangt hoe doeltreffend op de natuur gebaseerde oplossingen zijn en dat zij aan de lokale situatie moeten worden aangepast; benadrukt in dit verband dat er geen universele oplossing bestaat; 76. acht het noodzakelijk innovatieve methodes en oplossingen financieel te ondersteunen en daarbij voldoende rekening te houden met publiek-private partnerschappen; 77. benadrukt in samenhang met de aanpassing aan de klimaatverandering het belang van gezonde bodems voor het waarborgen van waterzekerheid en -circulariteit; onderstreept dat de natuurlijke waterretentie van bodems moet worden versterkt door middel van maatregelen waarmee de bodemgezondheid wordt verbeterd en koolstofverliezen tot een minimum beperkt, alsook maatregelen op het niveau van het waterlichaam, zoals het stabiliseren van rivieroevers, onder meer door natuurherstel, en het herstel van de retentiecapaciteit van watervoerende lagen; 78. merkt op dat zorgvuldig ontwikkelde bosbeheermaatregelen de gezondheid van watergebieden kunnen verbeteren, de waterstroom kunnen reguleren en de belasting door droogte en overstroming kunnen verminderen vanwege de essentiële rol van bomen en bossen bij de regulering van de waterkringloop, aangezien deze in staat zijn water te zuiveren, de beschikbaarheid van watervoorraden te vergroten en ervoor te zorgen dat de bodem meer water vasthoudt; stelt voor dat hiermee terdege rekening wordt gehouden wanneer de Commissie, in samenwerking met de lidstaten, Uniedoelstellingen inzake rampbestendigheid ontwikkelt, en dat hiermee rekening wordt gehouden bij de ontwikkeling en verfijning van rampenrisicobeheer en noodplannen; beklemtoont dat er in dit verband behoefte is aan meer onderzoek, gegevensverzameling, innovatie en financiering om landbeheerders te ondersteunen bij het voorkomen van de gevolgen van milieugerelateerde stressfactoren zoals droogte, overstromingen en een afnemende werking van stroomgebieden; 79. erkent dat stedelijke gebieden steeds kwetsbaarder worden voor watergerelateerde klimaatrisico’s als overstromingen, watertekorten en hittestress; dringt erop aan stedelijke waterweerbaarheidsplanning te integreren in strategieën voor aanpassing aan de klimaatverandering, met inbegrip van investeringen in groene daken, waterdoorlatende infrastructuur, opvang van regenwater en waterbergingssystemen, alsook maatregelen gericht op het vergroten van groene en blauwe ruimten in stedelijke gebieden, teneinde de gevolgen van extreme weersomstandigheden te beperken en de risico’s voor mensenlevens en eigendom te verminderen; dringt voorts aan op onderhoud van en herstel van de toegang tot waterwegen in steden; 80. benadrukt dat de Europese strategie voor waterweerbaarheid moet zorgen voor adequate financiering uit publieke en private bronnen met het oog op ondersteuning van de modernisering, opwaardering, aanpassing en instandhouding van veerkrachtige waterinfrastructuur, duurzaam waterbeheer, gegevensverzameling, onderzoek, effectieve monitoring, digitalisering, bijscholing, op de natuur gebaseerde oplossingen, de ontwikkeling en invoering van innovatieve waterefficiënte technologieën, en op waarborging van ecologische en sociaal-economische duurzaamheid, in overeenstemming met de doelstellingen van het nieuwe kompas voor concurrentievermogen van de EU; 81. verzoekt de Commissie om binnen het komende MFK een apart en specifiek fonds voor waterweerbaarheid op te richten; is van mening dat binnen het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds specifieke financieringsmechanismen moeten worden ingesteld ter ondersteuning van technologieën voor slim watergebruik en investeringen in water; is er stellig van overtuigd dat water in de tussentijd prioriteit moet krijgen binnen de bestaande financieringskaders, met inbegrip van het Cohesiefonds; benadrukt dat bij de financieringsmechanismen van de EU rekening moet worden gehouden met overwegingen inzake sociale rechtvaardigheid en betaalbaarheid, met name in de context van het verlenen van watergerelateerde diensten aan de bevolking, zodat de lidstaten en burgers die te maken hebben met grotere financiële beperkingen en specifieke omstandigheden, worden ondersteund en tegelijkertijd wordt voldaan aan de verplichtingen op het gebied van waterbeheer; beklemtoont dat het belangrijk is bestaande financieringsbronnen, subsidies en financieringsstromen in verband met waterbeheer en aanverwante vormen van landgebruik aan te passen en daarbij in plaats van verouderde technische oplossingen innovatieve technologieën en op de natuur gebaseerde oplossingen of een combinatie daarvan in te voeren; 82. dringt aan op gerichte financiering via Horizon en EIP-AGRI voor het uitvoeren van veldproeven op het gebied van de waterverhoudingen van verschillende teeltsystemen; dringt erop aan de rol van vrouwen op het gebied van waterbeleid te erkennen en specifieke financiering vast te stellen om hun toegang tot de landbouw te bevorderen; 83. herinnert eraan dat het ontbreken van een specifieke financieringslijn voor water of bindende financieringsdoelen in het huidige MFK de mogelijkheden van de EU beperkt om gerichte investeringen te doen in essentiële maatregelen op het gebied van waterweerbaarheid, waaronder de modernisering van infrastructuur, innovatie, maatregelen voor de aanpassing aan de klimaatverandering en de toepassing van op de natuur gebaseerde oplossingen, en daarmee ook haar concurrentievermogen beperkt, aangezien een ontbrekende waterbalans de economie van de regio’s verder onder druk zet; merkt op dat ultraperifere en bergachtige regio’s en eilanden in de EU bijzonder moeilijk toegang hebben tot financiering of publiek-private partnerschappen ter ondersteuning van lokale en regionale investeringen in waterbeheer en -infrastructuur; 84. benadrukt dat de Europese Investeringsbank (EIB) een belangrijke rol speelt bij financiering op het gebied van water; benadrukt dat de EIB actief investeert in en steun verleent aan de watersector; benadrukt dat de EU met de EIB moet samenwerken met het oog op uitwisseling van optimale praktijken en verzoekt de EIB en andere financiële instellingen voorts hun rol te versterken bij de financiering van innovatieve en veerkrachtige waterinfrastructuur, verbeterde sanitaire voorzieningen en drinkwaterinfrastructuur en digitalisering, en om projecten te ondersteunen die gericht zijn op de vermindering van overstromingsrisico’s, erosiepreventie en de revitalisering van waterlopen, door gunstige voorwaarden voor investeringen in water te bevorderen; 85. dringt er bij de Commissie op aan innovatieve financieringsmechanismen te onderzoeken en te bevorderen, met inbegrip van betalingen voor ecosysteemdiensten en groene obligaties, en tegelijkertijd te zorgen voor duidelijkheid in de regelgeving en waarborgen om marktverstoringen te voorkomen; verzoekt de EIB en andere financiële instellingen prioriteit te geven aan leningen en kredieten tegen lage rente voor lidstaten en regionale en lokale overheden die grootschalige herstelprojecten uitvoeren, met specifieke bepalingen ter ondersteuning van economisch achtergestelde regio’s; 86. benadrukt dat publiek-private partnerschappen een belangrijke bron van financiering voor investeringen in water zijn; verzoekt de Commissie particuliere investeringen in de watersector te stimuleren door een ondersteunend regelgevingskader te creëren dat medefinancieringsmogelijkheden en publiek-private partnerschappen kan omvatten om in alle lidstaten innovatie te stimuleren, infrastructuur te verbeteren en te zorgen voor duurzame oplossingen voor waterbeheer; onderstreept echter dat de betrokkenheid van particuliere investeringen in de watersector van de EU de status van water als openbaar goed en openbare dienst niet mag ondermijnen, en dat de veerkracht van de sector op lange termijn en de beginselen van toegankelijkheid, betaalbaarheid en duurzaamheid moeten worden gewaarborgd; 87. verzoekt de lidstaten governancekaders vast te stellen waarin de rollen en verantwoordelijkheden van belanghebbenden bij de planning, financiering en uitvoering van op de natuur gebaseerde oplossingen duidelijk worden omschreven; is van mening dat in deze kaders financiering uit verschillende bronnen moet worden geïntegreerd, waaronder filantropische bijdragen en partnerschappen met de particuliere sector, en tegelijkertijd moet worden gezorgd voor gelijke toegang tot middelen voor kleinschalige projecten, met name die die op lokaal of regionaal niveau worden beheerd; 88. dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om wateraspecten in hun begroting op te nemen en het bestuur binnen de regio’s als het gaat om het gebruik van EU-middelen te verbeteren; 89. onderstreept dat gemeenten gerichte financiële en technische bijstand moeten krijgen om de naleving van watergerelateerde wetgeving te vergemakkelijken; 90. moedigt de lidstaten aan sneller vergunningen te verlenen voor duurzame en innovatieve veerkrachtige waterinfrastructuurprojecten om ze snel te kunnen uitvoeren in het licht van dringende uitdagingen; 91. merkt op dat de toepassing van het beginsel van kostendekkende exploitatie op waterdiensten, waarbij alle watergebruikers daadwerkelijk en proportioneel financieel bijdragen aan het dekken van de kosten van waterdiensten, in verschillende lidstaten laag tot onbestaand blijft; verzoekt de lidstaten en de regionale overheden adequaat waterprijsbeleid te voeren en het principe van kostendekkende exploitatie voor zowel milieukosten als kosten van hulpbronnen toe te passen, in overeenstemming met de kaderrichtlijn water; verzoekt de lidstaten bij de toepassing van het beginsel van kostendekkende exploitatie rekening te houden met de lange investeringscycli en ervoor te zorgen dat er voldoende financiering beschikbaar is voor noodzakelijke (her)investeringen; 92. benadrukt dat het belangrijk is ervoor te zorgen dat de vaststelling van de waterprijs de waterzekerheid op lange termijn ondersteunt door rekening te houden met de economische, milieu- en hulpbronnenkosten van het watergebruik; spoort de lidstaten en de bevoegde regionale en lokale autoriteiten aan ervoor te zorgen dat de prijsstelling van water economisch duurzaam en sociaal rechtvaardig is, efficiënt watergebruik bevordert en de beschikbaarheid van water in verschillende lidstaten en regio’s weerspiegelt, met name in regio’s met waterstress, waarbij de betaalbaarheid voor huishoudens en kleine bedrijven moet worden gewaarborgd; verzoekt de lidstaten en de bevoegde regionale en lokale overheden transparante waterprijzen te waarborgen en de waarde van waterdiensten onder de aandacht te brengen; 93. wijst erop dat de bevoegde nationale waterautoriteiten een centrale rol zullen spelen bij de uitvoering van nieuwe plannen voor waterbeheer en -behoud op het niveau van de lidstaten; verzoekt de lidstaten daarom de capaciteit van die bevoegde autoriteiten financieel en technisch te vergroten zodat zij een grotere faciliterende en adviserende rol kunnen spelen in duurzame en toekomstbestendige infrastructuur voor waterbeheer en -opslag; is van mening dat EU-fondsen, zoals het Fonds voor een rechtvaardige transitie, moeten worden gebruikt om de lidstaten en wateragentschappen verder bij te staan bij de uitvoering; Digitalisering, veiligheid en innovatie 94. wijst op het potentieel van en de dringende behoefte aan digitalisering en AI om het beheer, de monitoring en de rapportage met betrekking tot waterlichamen en waterinfrastructuur te verbeteren, en de vergelijkbaarheid van gegevens te waarborgen, waarbij verschillende geografische stromingsomstandigheden worden weerspiegeld; 95. verzoekt de Commissie, de lidstaten en waterleveranciers transparantie en digitalisering te mainstreamen als fundamentele beginselen in het waterbeheer en het gebruik van beheers- en meetgegevens te bevorderen, teneinde de monitoring, evaluatie, verantwoordingsplicht en besluitvorming te versterken en tegelijkertijd rapportageverplichtingen te optimaliseren en vereenvoudigen; pleit voor digitale watertechnologieën om realtime-, steekproefgebaseerde monitoring en verslaglegging op afstand van waterkwaliteit, lekkages, watergebruik en watervoorraden te vergemakkelijken; dringt aan op een efficiënter gebruik van overheidsmiddelen en efficiëntere overheidsuitgaven op dit gebied; erkent dat de grootschalige uitrol van innovatieve digitale technologieën gepaard moet gaan met opleiding op het gebied van digitale vaardigheden; 96. benadrukt dat digitalisering en gegevensgerichte oplossingen moeten worden bevorderd bij de opbouw van een samenleving die slim met water omspringt; benadrukt dat er digitale oplossingen moeten worden ontwikkeld om het waterverbruik te monitoren en het gebruik van watervoorraden in alle sectoren te optimaliseren; verzoekt de Commissie om in samenwerking met de lidstaten financiële steun te verlenen voor de invoering van slimme waterbeheersystemen, met bijzondere aandacht voor de behoeften van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s); 97. wijst erop dat watersystemen, met inbegrip van waterzuiverings- en waterdistributiesystemen, worden beschouwd als kritieke infrastructuur en veiligheidspijlers van een land en dus als cruciaal voor de strategische autonomie van de EU, en dat zij daarom beter moeten worden beschermd, waarbij nutsbedrijven in staat moeten zijn fysieke en cyberdreigingen en -aanvallen op te sporen, erop te reageren en ervan te herstellen; merkt op dat een hogere mate van digitalisering gepaard gaat met nieuwe kwetsbaarheden; wijst erop dat watersysteembeheerders in geval van een dreiging of een aanval hun vermogen kunnen verliezen om het debiet en de kwaliteit van het water te controleren of niet langer in staat kunnen zijn de werkelijke toestand van het watersysteem te volgen; beklemtoont dat kwetsbaarheidsbeoordelingen en een noodplan integraal deel moeten uitmaken van het waterbeheersysteem in elke lidstaat; moedigt de uitwisseling van informatie over bedreigingen voor de cyberveiligheid aan, alsook procedures om optimale werkwijzen tussen exploitanten uit te wisselen, en pleit ervoor om een cyberbeveiligingscultuur tot stand te brengen door middel van technische beveiligingsmaatregelen, competentieontwikkeling, bewustmaking en communicatie; vestigt de aandacht op de maatregelen en bepalingen in de NIS 2-richtlijn en de richtlijn betreffende de weerbaarheid van kritieke entiteiten die de nieuwe veiligheidsrisico’s kunnen helpen beperken; dringt er bij de Commissie op aan het voortouw te nemen bij het versterken van de coördinatieformaten op EU-niveau en in de komende strategie voor een paraatheidsunie doeltreffende instrumenten voor te stellen, teneinde te zorgen voor tijdige paraatheid om het hoofd te bieden aan milieu- en andere risico’s voor de waterlichamen die de algemene veiligheid van de EU bedreigen; 98. verzoekt de Commissie en de lidstaten de betrokkenheid van vrouwen bij beslissingen inzake waterweerbaarheid te verhogen; roept op tot de vaststelling van een methodologische benadering die bij de uitvoering van projecten voor watervoorziening op doeltreffende wijze rekening houdt met gendergerelateerde behoeften, door monitoring, verslaglegging en tracering toe te passen waarvoor per gender uitgesplitste instrumenten en indicatoren worden gebruikt; 99. merkt op dat betere gegevens en gegevensanalyse essentieel zijn voor empirisch onderbouwde besluitvorming en de snelle vaststelling van kleine veranderingen in de waterkwaliteit die een bedreiging kunnen vormen voor waterlichamen, samen met de evaluatie van optimale werkwijzen en de vaststelling van de meest kosteneffectieve en doeltreffende maatregelen; 100. benadrukt dat er betere, betrouwbare en interoperabele gegevens over watervoorziening, -vraag, -distributie, -toegankelijkheid en -gebruik nodig zijn en dat er gegevenspunten moeten worden vastgesteld; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan de gegevensverzameling en de interoperabiliteit van gegevens op alle niveaus te verbeteren om de uitvoering van de huidige waterwetgeving te ondersteunen en strategieën voor de circulaire economie en slimme industriële symbiose op het gebied van water te bevorderen; benadrukt dat gegevens en AI kunnen worden gebruikt bij het modelleren van het water- en energieverbruik, alsook voor de capaciteiten voor hergebruik en recycling; 101. verzoekt de Commissie de fundamentele rol van de watersector bij het versterken van het concurrentievermogen van de EU beter te erkennen door onderzoek en innovatie te bevorderen en ondernemerschap en talent aan te moedigen; benadrukt in dit verband dat het belangrijk is de innovatie in de watersector op te voeren; wijst erop dat het Europees innovatiecentrum voor industriële transformatie en emissies, dat is opgericht in het kader van Richtlijn 2010/75/EU, in dit verband een rol zou kunnen spelen, aangezien het de milieuprestaties van industriële technologieën evalueert en informatie verzamelt over innovatieve industriële milieutechnieken; wijst voorts op bestaande partnerschappen zoals Water4All, een financieringsprogramma voor wetenschappelijk onderzoek; 102. is van mening dat er platforms met meerdere belanghebbenden moeten worden opgezet en bevorderd om de invoering van innovatie op alle niveaus – lokaal en nationaal – te bevorderen; beveelt aan dat bij deze platforms een breed scala aan deelnemers wordt betrokken – de publieke en de particuliere sector en maatschappelijke organisaties – om een coalitie van partners op te bouwen om verandering teweeg te brengen; spreekt zijn steun uit voor de bevordering van het delen van kennis over de wijze waarop digitale watertechnologieën de uitvoering van de bestaande EU-waterwetgeving kunnen ondersteunen, alsook voor capaciteitsopbouw op lokaal, regionaal en nationaal niveau; verzoekt de Commissie en de lidstaten op water gerichte digitale vaardigheden en onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma’s uit te breiden, onder meer door samenwerking met universiteiten, onderzoekscentra en kmo’s; 103. erkent dat datacentra in de digitale economie een cruciale rol spelen; stelt met bezorgdheid vast dat de snelle uitbreiding van de technologie kan leiden tot een aanzienlijke toename van de vraag naar watervoorraden voor AI in verband met de werking ervan, hetgeen de milieuvoordelen die AI belooft te behalen, zoals optimalisering van hulpbronnen en vermindering van koolstofemissies, zou kunnen ondermijnen, en benadrukt dat er maatregelen voor efficiënt watergebruik moeten worden geïntegreerd in het ontwerp en de werking ervan; dringt er bij de Commissie op aan het gebruik van watervoorraden door informatie- en communicatietechnologie (ICT) en met name door AI en datacentra in haar Europese strategie voor waterweerbaarheid aan te pakken, met name door datacentra aan te moedigen gezuiverd water te hergebruiken en het ontwerp van efficiëntere chips en componenten te bevorderen om de behoefte aan koeling te verminderen; beveelt de lidstaten aan prioriteit te geven aan strategieën voor waterweerbaarheid waarmee de specifieke uitdagingen van datacentra worden aangepakt om de duurzaamheid van zowel de digitale agenda als de milieuagenda te waarborgen; 104. wijst erop dat ontzilting van zeewater het proces is waarbij zout uit zeewater of brak water wordt verwijderd om het bruikbaar te maken voor een reeks “gebruiksgeschikte” doeleinden, waaronder drinken, en dat dit proces dus een belangrijke technologische oplossing is voor de bestaansmiddelen van mensen; merkt tegelijkertijd op dat ontzilting een energie-intensief proces is en waar mogelijk idealiter moet worden uitgevoerd met behulp van hernieuwbare energie om de milieueffecten tot een minimum te beperken; herhaalt dat ontzilting een bijproduct oplevert, namelijk pekel (een geconcentreerde zoutoplossing), dat naar behoren moet worden verwijderd om negatieve gevolgen voor het mariene milieu te voorkomen; is daarom van mening dat ontzilting op basis van omgekeerde osmose of thermische technologieën moet worden toegepast als er geen andere, milieuvriendelijkere opties beschikbaar zijn of kunnen worden uitgevoerd, met name in afgelegen gebieden en op eilanden; wijst in dit verband op de lopende werkzaamheden met betrekking tot nieuwe technologische oplossingen, zoals microbiële ontziltingscellen, die een milieuvriendelijk en innovatief alternatief bieden voor traditionele ontziltingsmethoden, met name om kleine, afgelegen locaties zonder elektriciteit te voorzien van schoon water en afvalwaterzuivering; 105. benadrukt dat er meer middelen en onderzoek & ontwikkeling nodig zijn voor technologieën zoals innovatieve ontziltingstechnieken om dergelijke technologieën efficiënter en duurzamer te maken en ze op te schalen; dringt aan op onderzoek naar de mogelijkheden om dergelijke technologieën in de landbouw te gebruiken om de watervoorzieningspunten te diversifiëren en zo de kwetsbaarheid van de sector voor waterstress te verminderen; 106. merkt op dat er de afgelopen tien jaar veel wetenschappelijke doorbraken zijn geweest om waterbehandeling slimmer en circulairder te maken, waarbij deze oplossingen mogelijkheden bieden voor het gebruik van digitale oplossingen, AI en teledetectie om water efficiënter te gebruiken, gezuiverd afvalwater voor irrigatie te hergebruiken en energie en nutriënten uit afvalwater terug te winnen; 107. verzoekt de Commissie en de lidstaten regelgevingsbelemmeringen op de eengemaakte markt weg te nemen om de ontwikkeling, opschaling en het in de handel brengen van innovatieve oplossingen op het gebied van biotechnologie en biofabricage te vergemakkelijken en schonere productie en circulariteit te bevorderen; 108. dringt aan op de financiering, ontwikkeling en goedkeuring van innovatieve oplossingen voor gewasbescherming en bemesting, met inbegrip van biologische bestrijdingsmiddelen en werkzame stoffen met een geringere impact op het milieu, die nodig zijn voor een rechtvaardige transitie naar duurzamere landbouwsystemen; 109. pleit voor de opzet van specifieke programma’s voor de sanering en het behoud van waterlopen, om zo een adequaat debiet te garanderen en de ophoping van afval en sediment die de capaciteit voor wateropslag- en -distributie in het gedrang kan brengen, te voorkomen; Grensoverschrijdende en internationale samenwerking 110. wijst op de noodzaak van een alomvattende Europese strategie voor waterweerbaarheid die grensoverschrijdende samenwerking, uniformere gegevensverzameling en rapportage, de uitwisseling van optimale werkwijzen tussen lokale, regionale en nationale actoren bevordert en zorgt voor duurzaam waterbeheer en een billijke verdeling van de hulpbronnen tussen de lidstaten, zonder dat andere lidstaten worden opgezadeld met waterproblemen zoals schaarste en overstromingsrisico’s; 111. benadrukt dat klimaatverandering een grote bedreiging vormt voor watervoorraden en aquatische ecosystemen; merkt op dat overstromingen en waterschaarste de voedsel- en waterzekerheid en de gezondheid van de bevolking in het algemeen in gevaar brengen, wat uiteindelijk de sociale cohesie en stabiliteit ondermijnt; erkent dat waterweerbaarheid van cruciaal belang is voor het voorkomen en aanpakken van de huidige en toekomstige gezondheids-, voedsel-, energie- en veiligheidscrises; benadrukt dat waterweerbaarheid grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van water bevordert en als katalysator voor vrede en veiligheid fungeert, aangezien landen onderling verbonden zijn via gedeelde rivieren en grondwatervoorraden; 112. dringt aan op meer grensoverschrijdende samenwerking tussen de lidstaten bij het beheer van gedeelde stroomgebieden en grondwaterlagen en bij de doeltreffende verzameling en uitwisseling van gegevens over waterkwaliteit, verontreinigingsniveaus en waterstanden; beveelt aan regionale samenwerkingscentra op te richten om de uitvoering van gezamenlijke strategieën voor waterweerbaarheid te coördineren, rekening houdend met de klimatologische, sociale en economische uitdagingen van elk gebied; 113. dringt aan op nauwere internationale samenwerking, ook op het niveau van stroomgebieden, om de groeiende watercrisis aan te pakken, schoon en hoogwaardig water te waarborgen, duurzaam waterbeheer te bevorderen en verschillende innovatieve watertechnologieën toe te passen, met inbegrip van op de natuur gebaseerde oplossingen; dringt erop aan grensoverschrijdende samenwerking te verankeren op operationeel, tactisch en strategisch niveau; 114. dringt aan op de opzet van grensoverschrijdende projecten in het kader van Interreg en andere EU-fondsen om de regionale samenwerking bij het beheer van watervoorraden te verbeteren, met bijzondere aandacht voor de eerlijke verdeling van water tussen sectoren en lidstaten; 115. benadrukt dat de monitoringcapaciteiten van de EU moeten worden versterkt door middel van digitalisering en moderne technologieën, met inbegrip van satelliettoezicht en realtime-monitoring van verontreiniging, die van essentieel belang zijn voor het voorkomen en bestrijden van grensoverschrijdende verontreiniging; 116. verzoekt de Commissie met klem een specifieke diplomatieke rol te vervullen die erop gericht is watergerelateerde conflicten op te lossen, de samenwerking op het gebied van water te bevorderen en waterbronnen en -systemen te beschermen, met name tijdens gewapende conflicten en in grensoverschrijdende situaties; 117. dringt er bij de EU op aan het voortouw te nemen bij de internationale inspanningen om waterecosystemen te beschermen en te herstellen, overeenkomstig SDG 6 inzake schoon water en sanitaire voorzieningen; o o o 118. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. Het Europees Parlement, – gezien de conclusies van de Europese Raad van 17 en 18 april 2024, 30 juni 2023, 23 juni 2022, 24 juni 2021 en 12 december 2019, en alle relevante eerdere conclusies van de Raad en de Europese Raad, – gezien het lidmaatschap van Turkije van de Raad van Europa en de NAVO, – gezien de overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Turkije inzake de overname van personen die zonder vergunning op het grondgebied verblijven (1) (overnameovereenkomst tussen de EU en Turkije), – gezien de verklaring van de leden van de Europese Raad van 25 maart 2021 over Turkije, – gezien de verklaringen EU-Turkije van 18 maart 2016 en 29 november 2015, – gezien het kader voor onderhandelingen met Turkije van 3 oktober 2005, – gezien de verklaring van de Europese Gemeenschap en haar lidstaten van 21 september 2005 naar aanleiding van de verklaring die Turkije heeft afgelegd bij de ondertekening op 29 juli 2005 van het Aanvullend Protocol bij de Overeenkomst van Ankara, – gezien de conclusies van de Raad van december 2006 en maart 2020 en de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad in Kopenhagen van 21 en 22 juni 1993, die ook wel bekendstaan als de criteria van Kopenhagen, – gezien de conclusies van de Raad over uitbreiding van 17 december 2024 en van 12 december 2023, – gezien het internationaal zeerecht en het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (Unclos), – gezien de mededeling van de Commissie van 30 oktober 2024 inzake het uitbreidingsbeleid van de EU voor 2024 ( COM(2024)0690 ) en het bijbehorende verslag van 2024 over Turkije (SWD(2024)0696), – gezien de mededeling van de Commissie van 8 november 2023 inzake het uitbreidingsbeleid van de EU voor 2023 ( COM(2023)0690 ) en het bijbehorende verslag van 2023 over Turkije (SWD(2023)0696), – gezien Speciaal verslag 06/2024 van de Europese Rekenkamer van 24 april 2024 getiteld “De Faciliteit voor vluchtelingen in Turkije – Gunstig voor vluchtelingen en gastgemeenschap, maar impact en duurzaamheid nog niet gewaarborgd”, – gezien de gezamenlijke mededelingen van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid aan de Europese Raad van 29 november 2023 (JOIN(2023)0050) en 22 maart 2021 (JOIN(2021)0008) over de stand van zake met betrekking tot de politieke, economische en handelsbetrekkingen tussen de EU en Turkije, – gezien de mededeling van de Commissie van 19 december 2024, getiteld “Achtste jaarverslag over de Faciliteit voor vluchtelingen in Turkije” ( COM(2024)0593 ), – gezien de grondbeginselen van het internationaal recht en het Handvest van de Verenigde Naties, de overeenkomsten op hoog niveau tussen de leiders van de twee gemeenschappen van 1977 en 1979, en de desbetreffende resoluties van de VN-Veiligheidsraad over Cyprus, waaronder Resolutie 186 (1964) van 4 maart 1964, waarin de soevereiniteit van de Republiek Cyprus wederom wordt bevestigd, Resolutie 550 (1984) van 11 mei 1984 over separatistische acties op Cyprus, Resolutie 789 (1992) van 25 november 1992 en Resolutie 2537 (2020) over de Vredesmacht van de Verenigde Naties op Cyprus (UNFICYP), – gezien artikel 46 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (EVRM), waarin staat dat de verdragsluitende partijen zich ertoe verbinden zich te houden aan de einduitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in zaken waarbij zij partij zijn, en gezien de daaruit voortvloeiende verplichting van Turkije om alle uitspraken van het EHRM ten uitvoer te leggen, – gezien de desbetreffende resoluties van het Comité van Ministers van de Raad van Europa, – gezien het verslag “Freedom in the World” van 2025 van Freedom House, – gezien de door Verslaggevers zonder grenzen gepubliceerde Wereldindex voor de persvrijheid van 2024, – gezien het verslag van januari 2025 over gevangenisstatistieken, gepubliceerd door de Civil Society in the Penal System Association (CISST – Vereniging maatschappelijk middenveld in het strafrechtsysteem) en het landenprofiel voor Turkije van 2024, gepubliceerd door Prison Insider, – gezien het Global Gender Gap Report 2024 (wereldwijd verslag over de genderkloof) van het World Economic Forum, – gezien de recente verslagen van het platform voor de beëindiging van femicide (Kadın Cinayetlerini Durduracağız Platformu), – gezien de Unesco-verklaring van 10 juli 2020 over de Hagia Sophia, en de desbetreffende besluiten van het Unesco-werelderfgoedcomité 44 COM 7B.58 (2021) en 45 COM 7B.58 (2023) die respectievelijk tijdens de 44e en 45e zitting van het comité zijn aangenomen, – gezien zijn eerdere resoluties over Turkije, met name die van 13 september 2023 over het Commissieverslag van 2022 over Turkije (2) , van 7 juni 2022 over het Commissieverslag van 2021 over Turkije (3) , en van 26 november 2020 over de escalerende spanningen in Varosha na de illegale acties van Turkije en de dringende noodzaak om de gesprekken te hervatten (4) , – gezien zijn resolutie van 29 februari 2024 over verdieping van de EU-integratie met het oog op toekomstige uitbreidingen (5) , – gezien zijn resolutie van 15 april 2015 over de honderdjarige herdenking van de Armeense genocide (6) , – gezien zijn resoluties van 5 mei 2022 over de zaak van Osman Kavala in Turkije (7) , van 10 oktober 2024 over de zaak van Bülent Mumay in Turkije (8) en van 13 februari 2025 over recente afzettingen en arrestaties van burgemeesters in Turkije (9) , – gezien het bezoek van Ursula von der Leyen, voorzitter van de Europese Commissie, aan Ankara in december 2024, – gezien artikel 55 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken ( A10-0067/2025 ), A. overwegende dat Turkije kandidaat blijft voor toetreding tot de EU en dat het EU-lidmaatschap het herhaaldelijk verklaarde politieke doel van de Turkse regering blijft, hoewel de kloof tussen het land en de EU wat betreft waarden en belangen steeds groter wordt; overwegende dat de onderhandelingen inzake toetreding tot de EU sinds 2018 feitelijk stilliggen wegens de verslechtering van de rechtsstaat en democratie in Turkije; B. overwegende dat van elk toetredingsland wordt verwacht dat het de democratische waarden, de rechtsstaat en de mensenrechten eerbiedigt en het EU-recht naleeft; overwegende dat Turkije op geloofwaardige wijze moet laten blijken dat het streeft naar nauwere betrekkingen en toenadering tot de Europese Unie, wil het zijn Europese perspectief nieuw leven inblazen; overwegende dat er van een kandidaat-lidstaat wordt verwacht dat deze bereid is om de waarden, de belangen, de normen en het beleid van de EU, onder meer met betrekking tot het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, geleidelijk in alle opzichten te benaderen en zich hierbij aan te sluiten, teneinde de criteria van Kopenhagen te eerbiedigen en toe te passen, en goede nabuurschapsbetrekkingen na te streven en te onderhouden met de EU en al haar lidstaten, zonder onderscheid; overwegende dat de spanningen tussen de EU en Turkije met betrekking tot de situatie in het oostelijk deel van de Middellandse Zee weliswaar zijn gede-escaleerd, maar daarmee nog niet zijn opgelost; overwegende dat Turkije herhaaldelijk is verzocht zich te onthouden van elke handeling die een inbreuk vormt op de soevereiniteit en soevereine rechten van ongeacht welke EU-lidstaat en die in strijd is met het internationaal en EU-recht; C. overwegende dat in het voortgangsverslag van 2023 van de Commissie over Turkije gewag werd gemaakt van een voortdurende achteruitgang, terwijl het laatste voortgangsverslag van 2024 een iets positiever algemeen beeld lijkt te schetsen van de vooruitgang bij de uitbreidingsgerelateerde hervormingen in Turkije, waaronder op het gebied van economisch en monetair beleid; overwegende dat dit echter niet geldt voor de cruciale kwesties in verband met de democratie en de grondrechten, die nog verder zijn verslechterd sinds de publicatie van het meest recente verslag van de Commissie; overwegende dat de kloof tussen Turkije en de waarden en het normatieve kader van de EU in de recente periode dan ook niet is gedicht, en dat daarentegen voortdurend gebruik is gemaakt van wetten en maatregelen gericht op het inperken van de rechtsstaat en de mensenrechten, de fundamentele en de burgerlijke vrijheden; D. overwegende dat de gezamenlijke mededeling over de stand van de betrekkingen tussen de EU en Turkije van 29 november 2023 een positiever geluid liet horen, en dat hierin een reeks aanbevelingen werd gedaan over gefaseerde samenwerking die proportioneel van aard is op gebieden van gemeenschappelijk belang, die eventueel weer kan worden teruggedraaid, en waarbij de gebruikelijke voorwaarden gelden; overwegende dat de gedane toezeggingen in dat kader tot dusver slechts tot enkele concrete stappen hebben geleid; overwegende dat de Europese Raad van april 2024 Coreper de opdracht gaf voortgang te maken met de uitvoering van deze gezamenlijke mededeling; overwegende dat deze gezamenlijke mededeling desondanks nog geen duidelijke politieke bekrachtiging van de Raad heeft gekregen; E. overwegende dat Turkije lid is van de Raad van Europa en derhalve gebonden is aan de uitspraken van het EHRM; overwegende dat tegen Turkije momenteel historische inbreukprocedures lopen wegens het niet toepassen van belangrijke uitspraken van het EHRM; overwegende dat Turkije consequent tot de landen behoort die het vaakst de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, zoals gewaarborgd door het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, schenden; overwegende dat Turkije eind november 2024 het hoogste aantal aanhangige zaken bij het EHRM had, met 22 450 verzoekschriften, wat neerkomt op 36,7 % van het totale aantal van 61 250 verzoekschriften bij het EHRM; F. overwegende dat Turkije door Freedom House als “onvrij” wordt aangemerkt en dat het een van de landen in de wereld is waar de mate van vrijheid de afgelopen tien jaar het sterkst is gedaald; overwegende dat Turkije in 2024 van de 180 landen op de Wereldindex voor persvrijheid de 158e plaats innam; overwegende dat de Turkse regering tientallen mediakanalen heeft gedwongen tot sluiting, met regelmaat online artikelen ontoegankelijk maakt, naar verluidt 85 % van de nationale media onder haar controle heeft en het nationale persbureau Anadolu gebruikt om propaganda te verspreiden; G. overwegende dat de Turkse grondwet weliswaar voorziet in voldoende bescherming van de grondrechten, maar dat de handelswijze van de instanties en de kritieke staat waarin de rechterlijke macht verkeert – wat onder andere blijkt uit de gebrekkige eerbiediging van uitspraken van het grondwettelijk hof – de belangrijkste redenen zijn voor de schrijnende situatie van de rechtsstaat en de mensenrechten in het land, en dat deze kwesties herhaaldelijk zijn beschreven in verslagen van de EU, de Raad van Europa en internationale organisaties; H. overwegende dat Turkije het hoogste percentage gedetineerden en de grootste gevangenispopulatie heeft van alle lidstaten van de Raad van Europa, met overbevolkte gevangenissen waarvan de populatie tussen 2005 en 2023 met 439 % is toegenomen en die momenteel meer dan één derde vertegenwoordigt van alle gedetineerden van de landen van de Raad van Europa samen; I. overwegende dat Turkije in 2024 in de Global Gender Gap Index van de 146 landen de 127e plaats innam, waaruit blijkt dat er sprake is van ernstige genderongelijkheid en systemische tekortkomingen bij de bescherming van vrouwenrechten; overwegende dat volgens het verslag uit 2024 van het platform voor de beëindiging van femicide (Kadın Cinayetlerini Durduracağız Platformu) in 2024 in Turkije 394 vrouwen werden vermoord door mannen en 259 vrouwen onder verdachte omstandigheden dood werden aangetroffen, en dat dit de hoogste aantallen zijn sinds deze maatschappelijke organisatie in 2010 begon met het verzamelen van gegevens in dit verband; overwegende dat volgens het verslag van het platform van 2023 in dat jaar 315 vrouwen werden vermoord door mannen en 248 vrouwen onder verdachte omstandigheden dood werden aangetroffen; J. overwegende dat Turkije de afgelopen maanden stappen heeft gezet in de richting van de hervatting van een proces voor het vinden van een vreedzame oplossing van de Koerdische kwestie; overwegende dat de militante leider Abdullah Öcalan op 27 februari 2025 vanuit zijn gevangenschap heeft opgeroepen tot ontwapening en ontbinding van zijn Koerdische Arbeiderspartij (PKK), en daarmee een historische kans heeft geboden om een einde te maken aan het Turks-Koerdische conflict; overwegende dat deze inspanningen gepaard zijn gegaan met toenemende repressie en de inperking van de bevoegdheden van democratische lokale overheden, met inbegrip van het ontslag van verkozen Koerdische en tot de oppositie behorende burgemeesters; K. overwegende dat Turkije niet alleen kandidaat-lidstaat van de EU is, maar ook een NAVO-bondgenoot en een belangrijke partner op het gebied van handel, economische betrekkingen, veiligheid, terrorismebestrijding en migratie; overwegende dat Turkije zijn sleutelrol in de regio behoudt, fungeert als een brug tussen Europa en Azië en een belangrijke partner blijft voor de stabiliteit in de ruimere regio van het oostelijke Middellandse Zeegebied; overwegende dat Turkije nog steeds een belangrijke rol speelt in het Syrische conflict en een militaire aanwezigheid in het noorden van Syrië in stand houdt; L. overwegende dat Turkije zich niet heeft aangesloten bij de EU-sancties tegen Rusland; overwegende dat de handel tussen Turkije en Rusland bijna is verdubbeld sinds de start van de EU-sancties tegen Rusland; overwegende dat Turkije, ondanks dat het enkele maatregelen heeft genomen, niet heeft verhinderd dat zijn grondgebied wordt gebruikt om de EU-sancties tegen Rusland te omzeilen; M. overwegende dat uit het voortgangsverslag 2024 van de Commissie over Turkije blijkt dat het land op 30 september 2024 zich in slechts 5 % van de gevallen achter relevante verklaringen van de Hoge Vertegenwoordiger namens de EU en relevante besluiten van de Raad heeft geschaard, vergeleken met 9 % in 2023; N. overwegende dat Turkije de op vier na grootste handelspartner van de EU is en dat de EU verreweg de grootste handelspartner van Turkije is en zijn voornaamste bron van buitenlandse directe investeringen; O. overwegende dat de EU en Turkije het afgelopen jaar de banden hebben aangehaald op het vlak van technische bijeenkomsten en bijeenkomsten op hoog niveau op sectorale gebieden; P. overwegende dat Turkije een verzoek om lidmaatschap van de BRICS+ heeft ingediend en belangstelling heeft getoond voor lidmaatschap van de Shanghai-samenwerkingsorganisatie (SCO); Q. overwegende dat Turkije na een periode van onorthodox economisch beleid het afgelopen jaar een strakker monetair beleid heeft gevoerd dat heeft geresulteerd in een vermindering van de externe onevenwichtigheden en een matiging van de inflatoire druk; R. overwegende dat de Turkse regering in maart 2025 ten minste 10 miljard USD van haar valutareserves heeft uitgegeven om de ineenstorting van haar financiële markten en de devaluatie van de lira als gevolg van haar besluit om burgemeester van Istanbul en prominente oppositiepoliticus Ekrem İmamoğlu te arresteren en vast te houden, tegen te gaan; overwegende dat de ondermijning van de Turkse democratie en de rechtsstaat door de Turkse regering een ongunstig klimaat voor buitenlandse directe investeringen creëert en daarmee de Turkse economie verzwakt, met ernstige gevolgen voor de sociaal-economische situatie van Turkse burgers; S. overwegende dat Turkije met ongeveer 3,1 miljoen geregistreerde vluchtelingen, voornamelijk uit Syrië, Irak en Afghanistan, het grootste aantal vluchtelingen ter wereld opvangt; overwegende dat de EU sinds 2011 meer dan 10 miljard EUR heeft verstrekt aan steun voor vluchtelingen en gastgemeenschappen in Turkije; overwegende dat de EU volgens een geloofwaardig onderzoeksrapport van Lighthouse Reports en acht mediapartners financiering verleent aan uitzetcentra in Turkije die betrokken zijn bij de detentie, mishandeling en gedwongen deportaties van vluchtelingen onder het mom van vrijwillige terugkeer; T. overwegende dat de EU – naast de via het EU-mechanisme voor civiele bescherming gecoördineerde noodhulp, met een geraamde financiële waarde van 38 miljoen EUR – 78,2 miljoen EUR aan humanitaire hulp heeft verstrekt voor de respons op aardbevingen in 2023 en 26 miljoen EUR aan humanitaire hulp in 2024; overwegende dat de EU in het kader van het Solidariteitsfonds van de EU nog eens 400 miljoen EUR aan bijstand heeft toegezegd om herstellingswerk na de verwoestende aardbeving te financieren; U. overwegende dat Turkije terrorismebestrijdingswetgeving systematisch heeft misbruikt om zijn pijlen te richten op onder andere gekozen functionarissen, politici van de oppositie, journalisten en mensenrechtenactivisten; Inzet voor toetreding tot de EU 1. erkent de reeds lang bestaande aspiraties van het Turkse maatschappelijk middenveld met betrekking tot toetreding tot de Europese Unie; is ingenomen met de recente verklaringen van de Turkse regering waarin zij haar inzet voor het EU-lidmaatschap als strategisch doel bekrachtigt, en dit in de context van een poging om de betrekkingen tussen de EU en Turkije op gefaseerde, evenredige en omkeerbare wijze nieuw leven in te blazen in lijn met de desbetreffende conclusies van de Europese Raad; erkent dat de EU toezegt deze inzet aan te willen moedigen door middel van een versterkte dialoog en samenwerking, maar moedigt haar aan haar verwachtingen ten aanzien van deze inzet in de nabije toekomst te herzien, in het licht van de verslechtering van de democratische normen die het land de afgelopen tien jaar in de richting van een autoritair model heeft gedreven, hetgeen onlangs nog is versneld met de politiek gemotiveerde arrestatie van de belangrijkste politieke tegenstander van president Recep Tayyip Erdoğan, namelijk de burgemeester van de grootstedelijke gemeente Istanbul Ekrem İmamoğlu; 2. benadrukt dat het EU-lidmaatschap afhankelijk is van de naleving van de toetredingscriteria (Kopenhagen), op grond waarvan stabiele instellingen worden vereist die de democratie, de rechtsstaat, de mensenrechten, het respect voor en de bescherming van minderheden, goede nabuurschapsbetrekkingen, eerbiediging van het internationaal recht en aanpassing aan het GBVB van de EU waarborgen; merkt voorts op dat dit absolute criteria zijn en geen kwesties die onderhevig zijn aan strategische overwegingen en onderhandelingen over transacties; benadrukt dat de erkenning van alle lidstaten een onmisbaar onderdeel vormt van het toetredingsproces; 3. betreurt het in dit verband dat de bovengenoemde positieve verklaringen niet gepaard zijn gegaan met concrete maatregelen van de Turkse autoriteiten om de nog altijd gapende kloof tussen Turkije en de EU op het gebied van waarden en normen te dichten, met name met betrekking tot de fundamentele aspecten van het toetredingsproces; herhaalt zijn eerder aangenomen conclusie dat de Turkse regering, net als in de afgelopen jaren, nog steeds blijk geeft van een duidelijk gebrek aan politieke wil om de nodige hervormingen door te voeren om het toetredingsproces nieuw leven in te blazen en blijft vasthouden aan een diepgewortelde autoritaire interpretatie van het presidentiële stelsel; 4. erkent het strategische en geopolitieke belang van Turkije en zijn toenemende aanwezigheid en invloed in gebieden die van cruciaal belang zijn voor de internationale veiligheid, zoals het Zwarte Zeegebied, met inbegrip van Oekraïne, en het Midden-Oosten; herhaalt dat Turkije een strategische partner en NAVO-bondgenoot is, alsook een land waarmee de EU nauwe betrekkingen onderhoudt op het gebied van veiligheid, handel, economie en migratie; is ingenomen met de nauwere samenwerking tussen Turkije en de EU, waarnaar de Turkse regering veelvuldig heeft verwezen, maar benadrukt dat dit op geen enkele wijze in de plaats kan komen van de werkelijke vooruitgang die Turkije als kandidaat-lidstaat moet boeken om te voldoen aan de fundamentele vereisten voor toetreding; benadrukt in dit verband dat er in het toetredingsproces geen sluiproutes bestaan en dat geen enkele reden kan worden aangevoerd om de democratische beginselen, die de kern van het toetredingsproces vormen, niet te bespreken; 5. merkt op dat het verslag van de Commissie van 2024 over Turkije een positiever beeld schetst van de uitvoering van hervormingen in het kader van het toetredingsproces van Turkije dan het verslag over Turkije van 2023, waarbij met betrekking tot de rechtsstaat en de mensenrechten wordt gesteld dat “geen vooruitgang” is geboekt, terwijl daarvoor sprake was van een verdere verslechtering; is echter van mening dat dit, althans op belangrijke gebieden zoals democratie, de rechtsstaat en de grondrechten, verklaard moet worden door het feit dat er al een zeer laag punt was bereikt en dat die situatie ongewijzigd is gebleven; 6. neemt voorts kennis van een subtiele verschuiving in de focus van het verslag van 2024 over Turkije in vergelijking met het verslag van 2023, waarbij minder de nadruk is komen te liggen op het toetredingsproces en meer op een strategisch partnerschap tussen de Europese Unie en Turkije; is van mening dat de kritieke toestand van het toetredingsproces aanleiding is geweest voor de Commissie en de Raad om enkel te focussen op de partnerschapsdimensie van de betrekkingen van de EU met Turkije, hetgeen ook blijkt uit de gezamenlijke mededelingen over de stand van de betrekkingen tussen de EU en Turkije van 29 november 2023 en 22 maart 2021; wijst op de groeiende tendens in de richting van een ander kader voor de betrekkingen, hetgeen ten koste zou kunnen gaan van het toetredingsproces; De kern van het toetredingsproces: democratie, de rechtsstaat en de grondrechten 7. is van mening dat, wat de mensenrechten en de rechtsstaat betreft, de recente resoluties van het Parlement over deze kwestie nog steeds van toepassing zijn in het licht van de aanhoudende schrijnende mensenrechtensituatie en de achteruitgang van de democratie in Turkije gedurende het afgelopen jaar; sluit zich volledig aan bij de meest recente resoluties van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa en het bijbehorende verslag van zijn Commissie toezicht naleving verplichtingen, alsook bij de resoluties die zijn aangenomen door het Comité van ministers van de Raad van Europa, waarin een gedetailleerde beschrijving wordt gegeven van de vele serieuze tekortkomingen op het gebied van de mensenrechten waarover doorlopend wordt bericht door mensenrechtenorganisaties die zowel in Turkije als daarbuiten gerenommeerd zijn; 8. neemt kennis van de toezegging van de Turkse regering om het gerechtelijk apparaat te hervormen en maatregelen van organisatorische aard in te voeren; benadrukt echter dat structurele maatregelen moeten worden ingevoerd ter waarborging van de rechterlijke onafhankelijkheid; betreurt het ten zeerste dat de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in Turkije, ondanks een hervormingsstrategie met negen pakketten voor justitiële hervormingen, na systematische inmenging door de regering in en de politieke instrumentalisering van het rechtsstelsel nog steeds ver te zoeken is; betreurt in dit verband de verzwakking van de resterende mechanismen voor grondwettelijke toetsing, met name individuele verzoeken, en de frequente schendingen van de eerlijke rechtsbedeling; 9. is ontzet over de vervolging van rechtsbeoefenaars, met inbegrip van de recente rechtszaak die is aangespannen door het hoofd van het openbaar ministerie van Istanbul en heeft geleid tot de verwijdering van het bestuur van de orde van advocaten van Istanbul wegens de tenlasteleggingen van “het maken van propaganda voor een terroristische organisatie” en “de openbare verspreiding van misleidende informatie” naar aanleiding van een verzoek om de moord op twee Koerdische journalisten in Syrië te onderzoeken, en tot de gevangenneming van een van de leden van de raad van bestuur van de orde van advocaten van Istanbul na zijn reis naar Straatsburg om bijeenkomsten te houden met instellingen van de Raad van Europa; 10. is verontrust over het flagrante verzuim om beslissingen van het grondwettelijk hof uit te voeren, onder meer in de zaak van het parlementslid Can Atala, hetgeen is uitgemond in een ernstige crisis in de rechtspraak waarbij het Hof van Cassatie een strafrechtelijke aanklacht heeft ingediend tegen negen rechters van het grondwettelijk hof; is bezorgd over het recente besluit van het Hof van Cassatie om de straffen te herroepen van de terroristen die betrokken waren bij de aanslag door ISIS op de luchthaven Atatürk van Istanbul in 2016 waarbij 45 mensen om het leven kwamen; 11. verzoekt Turkije zich sterker in te zetten voor democratisch bestuur, met name door middel van hervormingen die de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht waarborgen; neemt kennis van de recente aankondiging van de vierde strategie voor justitiële hervorming voor de periode 2025-2029; verzoekt de Turkse regering om na de oppervlakkige veranderingen die tot dusver met de opeenvolgende hervormingspakketten en actieplannen zijn doorgevoerd, nu over te gaan tot een ingrijpende en allang noodzakelijke hervorming die met oprechte politieke wil de ernstige en structurele tekortkomingen van de rechterlijke macht van Turkije zal aanpakken; benadrukt dat het beëindigen van politieke inmenging in de rechterlijke macht geen strategie of hervormingspakket vereist, maar enkel de politieke wil om dit te doen; 12. blijft zeer verontrust over de aanhoudende verslechtering van de democratische normen en het meedogenloze optreden van de Turkse autoriteiten tegen alle kritische geluiden, waarbij gebruik wordt gemaakt van een toenemend aantal repressieve wetten, het regelmatige misbruik van terrorismebestrijdingswetten, onder andere tegen minderjarigen, zoals in de zaak “Kız Çocukları Davası”, het op onevenredige wijze gebruiken van het misdrijf van belediging van een overheidsfunctionaris, het veelvuldig gebruik van geheime getuigen en slapende zaken in een context van gebrekkige gerechtelijke procedures, en het terugkerende fenomeen van nachtelijke arrestaties en invallen bij mensen thuis, met veel bombarie, om de betrokken personen af te schilderen als extreem gevaarlijk; 13. is ingenomen met het feit dat in november 2024 de ontwerpwijziging van de Turkse spionagewet – bekend als de “agent of influence-wet” – werd ingetrokken; dringt er bij de Turkse autoriteiten op aan in de toekomst af te zien van een herintroductie van soortgelijke al te ruim geformuleerde en vage wetgeving, gezien het ernstige risico dat deze zou worden gebruikt als instrument om de legitieme activiteiten van maatschappelijke organisaties in het land in nog sterkere mate strafbaar te stellen; verzoekt de Turkse autoriteiten ervoor te zorgen dat de onlangs aangenomen wet inzake cyberbeveiliging zal dienen voor het legitieme doel ervan, namelijk de gegevensbescherming en de nationale veiligheid, zonder ruimte te bieden voor mogelijke schendingen van de grondrechten en zonder dat deze wet weer een instrument voor verdere repressie zal worden; benadrukt dat het gerechtelijk apparaat nog steeds zeer restrictief is, met een complex geheel van wetgeving dat dient als instrument om kritische stemmen systematisch te controleren en het zwijgen op te leggen, zoals de socialemediawet van 2020, de antiwitwaswet van 2021 en de desinformatiewet van 2022; 14. is verontrust over de recente goedkeuring van wettelijke bepalingen waarbij buitengewone bevoegdheden worden verleend aan de staatsraad van toezicht (DDK) en het spaardepositoverzekeringsfonds (TMSF), waaronder de mogelijkheid voor eerstgenoemde om allerlei categorieën ambtenaren op diverse niveaus te ontslaan en eigen bestuurders aan te stellen die op willekeurige wijze kunnen worden ingezet; 15. dringt er bij de Turkse autoriteiten op aan om een einde te maken aan de huidige ernstige beknotting van de fundamentele vrijheden – met name de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering en vereniging – en de voortdurende aanvallen op de grondrechten van onder andere oppositieleden, mensenrechtenverdedigers, advocaten, vakbondsleden, minderheden, journalisten, academici, artiesten en activisten uit het maatschappelijk middenveld; veroordeelt ten stelligste de recente golven van massale arrestaties en opsluitingen op grond van politiek gemotiveerde beschuldigingen, en op grond van vermoedelijke terroristische banden, waardoor politici, academici en journalisten worden getroffen, waaronder de arrestaties van Elif Akgül, onafhankelijk journalist, Yıldız Tar, hoofdredacteur van de site Kaos GL voor lhbt+-nieuws, Ender İmrekof, columnist bij het dagblad Evrensel, en Joakim Medin, Zweeds journalist voor ETC, allen bekend om hun inzet voor mensenrechtenkwesties; 16. veroordeelt ten stelligste de recente arrestatie en gevangenschap van de Zweedse journalist Joakim Medin; herhaalt dat persvrijheid een grondrecht en een kernwaarde van de EU is; spreekt zich met klem uit tegen de beschuldigingen jegens Joakim Medin, die uitsluitend gebaseerd zijn op zijn journalistieke werk, en vraagt derhalve zijn onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating en die van andere journalisten die gevangen zijn gezet omdat zij hun vrijheid van meningsuiting hebben uitgeoefend; 17. betreurt de niet-aflatende vervolging, censurering en intimidatie van journalisten en onafhankelijke media, waardoor zij hun beroep niet in vrijheid kunnen uitoefenen en het publiek niet onbelemmerd kunnen informeren, hetgeen van cruciaal belang is voor een goed functionerende democratische samenleving; verzoekt de Turkse autoriteiten af te zien van verdere aanvallen op onafhankelijke media en de grondrechten en burgerlijke vrijheden, zoals de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid, te eerbiedigen; maakt zich onverminderd grote zorgen over de huidige wetgeving, die een open en vrij internet in de weg staat, met lange gevangenisstraffen voor berichten die op sociale media worden geplaatst, grote aantallen verboden om van sociale media gebruik te maken en opdrachten om inhoud te verwijderen, alsook over het voortdurende gebruik van de Hoge Raad voor radio en televisie (RTÜK) om beperkingen op te leggen aan kritische media en zelfs aan kanalen die zogezegd “pessimisme” verspreiden in plaats van positief nieuws; 18. neemt ook kennis van positieve ontwikkelingen, zoals de gedeeltelijke opheffing - door het Ministerie van Binnenlandse Zaken - van de beperkingen die golden voor de wekelijkse wakes van de “zaterdagmoeders” (Cumartesi Anneleri) op het Galatasaray-plein in Istanbul en de recente vrijspraak van alle 46 verdachten in de meer dan zes jaar durende zaak in verband met de 700e bijeenkomst van de organisatie in augustus 2018; dringt aan op de volledige opheffing van alle beperkingen op hun vreedzame protest, overeenkomstig de desbetreffende uitspraak van het Grondwettelijk Hof, en op de beëindiging van de lopende rechtszaak tegen verschillende leden en sympathisanten van de Cumartesi Anneleri; maakt zich zorgen over de lopende rechtszaak tegen de prominente mensenrechtenverdediger Nimet Tanrıkulu, die op 4 maart 2025 is vrijgelaten na 94 dagen in voorarrest te hebben gezeten; dringt er bij de Turkse autoriteiten op aan alle personen die worden vastgehouden wegens de uitoefening van hun grondrechten onmiddellijk vrij te laten; 19. blijft ontzet over het feit dat de Turkse autoriteiten, en met name de Turkse rechterlijke macht, belangrijke uitspraken van het EHRM voortdurend negeren en weigeren toe te passen; veroordeelt het eens te meer dat Turkije het rechtsstelsel flagrant misbruikt en weigert mensenrechtenverdediger Osman Kavala en de politici van de oppositie Selahattin Demirtaș en Figen Yüksekdağ vrij te laten, hetgeen aanleiding vormt voor een historische inbreukprocedure tegen Turkije bij de Raad van Europa, met nog onbekende consequenties die al een tijd op zich laten wachten; is ontzet over de recente indiening en aanvaarding van een nieuwe tenlastelegging tegen Selahattin Demirtaş waarin de hoofdaanklager van Diyarbakır vraagt om een gevangenisstraf van maximaal 15 jaar en een verbod op de uitvoering van politieke activiteiten, op grond van verschillende toespraken die hij in 2016 heeft gehouden; roept Turkije op zich volledig te houden aan de arresten van het EHRM in verband met vermiste personen en eigendommen (waaronder in de zaak-Fokas) in Cyprus; betreurt het politiek gemotiveerde karakter van deze vervolgingen, die passen binnen een breder patroon van gerechtelijke intimidatie; dringt er bij Turkije op aan om, overeenkomstig artikel 46 van het EVRM alsook de onvoorwaardelijke verplichtingen die voortvloeien uit artikel 90 van de Turkse grondwet, alle uitspraken van het EHRM volledig ten uitvoer te leggen; verzoekt de Europese Commissie en de lidstaten alle diplomatieke kanalen te gebruiken om Turkije aan te sporen de arresten van het EHRM uit te voeren, en te overwegen de toekenning van financiering afhankelijk te maken van de uitvoering van EHRM-arresten; 20. verzoekt Turkije de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 24 januari 2008 te eerbiedigen, op basis waarvan Turkije schuldig werd bevonden aan schending van artikel 2 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, omdat het land heeft nagelaten de verantwoordelijken voor de in 1996 op Cyprus gepleegde moorden op Tassos Isaak en Solomos Solomou op te sporen en te vervolgen; verzoekt de Turkse autoriteiten de internationale aanhoudingsbevelen tegen de moordverdachten uit te voeren en hen aan de Republiek Cyprus over te leveren; 21. spreekt zijn diepe bezorgdheid uit over de schrijnende situatie in Turkse gevangenissen als gevolg van de enorme overbevolking en de slechte leefomstandigheden, alsook over de berichten (waaronder van de Raad van Europa) over grootschalige foltering en mishandeling, en over het feit dat gevangenen slechts in zeer beperkte mate toegang hebben tot sanitaire voorzieningen en informatie; is met name bezorgd over de detentieomstandigheden van gevangenen op leeftijd en ernstig zieke gevangenen, zoals het geval van Soydan Akay, die ten onrechte gevangen wordt gehouden; dringt aan op zijn onmiddellijke vrijlating om humanitaire en gezondheidsredenen; is bezorgd over de voortdurende praktijk van vernederende visitaties in gevangenissen en andere detentiefaciliteiten, en over de aanhoudende intimidatiepraktijken tegen parlementslid Ömer Faruk Gergerlioğlu, tegen wie momenteel zes procedures lopen om hem zijn parlementaire zetel en immuniteit af te nemen, waaronder omdat hij deze praktijk aan de kaak heeft gesteld; 22. veroordeelt het met klem dat de Turkse regering na de lokale verkiezingen van maart 2024 heeft besloten om de democratisch verkozen burgemeesters van ten minste 13 gemeenten en districten (Hakkari, Mardin, Batman, Halfeti, Tunceli, Bahçesaray, Akdeniz, Siirt, Van en Kağızman, waar de DEM-partij had gewonnen, en Esenyurt Ovacık en Şişli, waar de CHP-partij had gewonnen) te ontslaan en te vervangen door eigen bestuurders (benoemd door het Ministerie van Binnenlandse Zaken); beschouwt deze jarenlange praktijk om eigen bestuurders te benoemen als een flagrante aanval op de meest fundamentele beginselen van de lokale democratie; dringt er bij de Turkse autoriteiten op aan onmiddellijk een einde te maken aan de onderdrukking van de politieke oppositie en het recht van kiezers om hun vertegenwoordigers vrij te verkiezen, te eerbiedigen, overeenkomstig de aanbevelingen van het Congres van lokale en regionale overheden van de Raad van Europa en de Commissie van Venetië; verzoekt de VV/HV andermaal te overwegen om in het kader van de wereldwijde EU-sanctieregeling voor de mensenrechten beperkende maatregelen op te leggen aan Turkse functionarissen die de rol van bestuurder op zich nemen, alsook tegen degenen die hen benoemen; hekelt de ernstige repressie van protesten tegen de verwijdering van verkozen burgemeesters, waaronder de willekeurige arrestatie van honderden demonstranten, waaronder minderjarigen; beschouwt het besluit van de Turkse regering om na de laatste lokale verkiezingen van maart 2024 opnieuw naar deze handelingswijze te grijpen als een duidelijk teken van het ontbreken van inzet door de regering om de problemen met de democratie in het land aan te pakken, hetgeen haaks staat op de verklaarde bereidheid om het toetredingsproces nieuw leven in te blazen, aangezien dergelijke acties de vooruitzichten op een sterker en alomvattender partnerschap met de EU ondermijnen en schadelijk zijn voor het langetermijnproces in de richting van nauwere samenwerking; 23. betreurt het dat politieke partijen en oppositieleden, die onder steeds grotere druk komen te staan, voortdurend het doelwit zijn; veroordeelt in de krachtigste bewoordingen dat de CHP-burgemeester van de grootstedelijke gemeente Istanbul, Ekrem İmamoğlu, net als de burgemeesters van Şişli en Beylikdüzü, in het kader van twee afzonderlijke onderzoeken vanwege vermeende corruptie en terrorismegerelateerde beschuldigingen, waar in totaal 106 verdachten bij betrokken zijn, zijn gearresteerd en uit hun ambt zijn gezet; benadrukt dat deze laatste zaken, die deel uitmaken van een lange lijst van 42 administratieve en 51 gerechtelijke onderzoeken sinds de verkiezing van İmamoğlu in 2019, slechts enkele dagen vóór het partij-interne proces om hem tot presidentskandidaat te benoemen, en één dag na het omstreden besluit van de universiteit van Istanbul om zijn diploma in te trekken, een voorwaarde om voor het ambt van president te kunnen kandideren, zijn gestart; is ontzet over het tijdelijke verbod op alle demonstraties in Istanbul en andere provincies in het hele land, en over de restricties op sociale media; veroordeelt het harde neerslaan door de Turkse autoriteiten van de vreedzame massaprotesten, en de bijna 2 000 arrestaties die daarbij plaatsvonden, in veel gevallen van studenten, en de vervolging van honderden van die arrestanten door middel van haastig opgezette massaprocessen zonder dat enig bewijs van strafwettelijke overtreding voorhanden is; spreekt zijn diepe bezorgdheid uit over de onwettige arrestatie van Esila Ayık, een in Gent woonachtige studente fotografie die op 8 april 2025 werd gearresteerd bij protesten in Istanbul, in het bijzonder gezien haar aandoening aan hart en nieren waarvoor zij momenteel geen behandeling ontvangt; dringt aan op de onmiddellijke vrijlating van alle personen die nog worden vastgehouden en op vrijspraak van alle personen die worden vervolgd voor de uitoefening van hun grondrechten; betreurt de arrestaties, opsluitingen en deportaties van binnenlandse en buitenlandse journalisten die verslagleggen over de protesten, hetgeen in strijd is met de persvrijheid; dringt er bij de Turkse autoriteiten op aan alle beschuldigingen van intimidatie en buitensporig gebruik van geweld tegen demonstranten snel en doeltreffend te onderzoeken en de vrijheid van vergadering en protest te handhaven; beschouwt de aanvallen op İmamoğlu als een politiek gemotiveerd besluit dat tot doel heeft een legitieme tegenkandidaat te belemmeren om aan de geplande verkiezingen deel te nemen, en is van mening dat de Turkse autoriteiten het land hiermee verder in de richting van een volledig autoritair model duwen; betreurt het gebrek aan een krachtige, eensgezinde reactie van de EU op deze alarmerende ontwikkelingen; 24. maakt zich verder zorgen over de onlangs aangespannen afzonderlijke zaken tegen de CHP-burgemeester van het district Beșiktaș in Istanbul, Rıza Akpolat, de CHP-burgemeester van het district Beykoz in Istanbul, Alaattin Köseler, de voorzitter van de jongerenafdeling van de CHP-partij, Cem Aydın, en de voorzitter van de Zafer-partij, Ümit Özdag; is ontzet over de gewelddadige en nietsontziende onderdrukking door de Turkse autoriteiten van elke vorm van kritiek waar alle sectoren van de samenleving in Turkije recent mee worden geconfronteerd, zoals onder andere blijkt uit de zaak-Ayșe Barım, een bekende impressario die sinds 27 januari 2025 gevangen zit wegens vermeende betrokkenheid bij de “Gezi protesten” van twaalf jaar geleden, het onderzoek dat is ingesteld tegen Orhan Turan en Ömer Aras, de voorzitter en een manager van TÜSIAD, de belangrijkste Turkse belangenorganisatie voor het bedrijfsleven, of de tenlastelegging (waarbij de aanklager voor zware gevangenisstraffen pleit) tegen de eindredacteur van Halk TV, Suat Toktaș, en de journalisten Seda Selek, Barıș Pehlivan, Serhan Asker and Kürșad Oğuz, die voorlopig zijn vrijgesproken; is bezorgd over het feit dat in al deze en andere zaken een rol wordt gespeeld door de onlangs benoemde hoofdaanklager van Istanbul, Akın Gürlek, die in verschillende functies betrokken is geweest bij een lange lijst van spraakmakende zaken tegen politici, en hetgeen reden zou kunnen zijn om de oplegging van beperkende maatregelen in het kader van de EU-sanctieregeling voor de mensenrechten te overwegen; is ook bezorgd over de toenemende financiële druk op gemeenten die door de oppositie worden bestuurd en over controversiële aankondigingen, bijvoorbeeld met betrekking tot de dagopvangcentra in gemeenten met een oppositiebestuur; 25. spreekt zijn grote bezorgdheid uit over de verslechtering op het gebied van de vrouwenrechten, over gendergerelateerd geweld, en over de toename van het aantal gevallen van feminicide in Turkije in 2024, het grootste aantal sinds 2010, het jaar vóór de ondertekening van het Verdrag van Istanbul; herhaalt zijn krachtige veroordeling van de terugtrekking van Turkije, bij presidentieel decreet, uit deze internationale overeenkomst en herhaalt zijn oproep om dit besluit terug te draaien; dringt er bij de Turkse autoriteiten op aan zowel het wetgevingskader als ook de uitvoering ervan te verbeteren, waaronder middels het volledig toepassen van beschermingswet nr. 6284, om alle vormen van geweld tegen vrouwen en de praktijk van de zogenaamde “eremoorden” doeltreffend aan te pakken, een eind te maken aan het hardnekkige beleid van straffeloosheid door daders voor de rechter te brengen, en te werken aan gendergelijkheid, met name wat betreft de deelname van vrouwen aan besluitvormings- en beleidsvormingsprocessen; waarschuwt voor verdere inbreuken op de rechten van vrouwen, zoals blijkt uit het recente verbod van Turkije op vrijwillige keizersneden zonder medische rechtvaardiging in particuliere medische centra, hetgeen een onaanvaardbare inbreuk vormt op de lichamelijke autonomie van vrouwen; 26. veroordeelt ten stelligste de aanhoudende schendingen van de grondrechten van lhbti’ers in Turkije, met inbegrip van de toename van haatzaaiende uitlatingen, haatmisdrijven en discriminerende retoriek, alsook de aanhoudende stereotypering in de media op basis van seksuele gerichtheid en genderidentiteit; betreurt het dat deze niet-aflatende discriminatie vaak door de autoriteiten wordt toegestaan, zoals blijkt uit het grote aantal arrestaties tijdens Pride Parade in maart 2023 en het verbod op het evenement in 2024, terwijl anti-lhbti+-demonstraties wel werden toegestaan; dringt er bij de Turkse autoriteiten op aan onmiddellijk een einde te maken aan het verbod op activiteiten tegen homofobie, waaronder Pride-optochten; 27. verwelkomt het dat er sprake is van een intensievere dialoog met christelijke minderheden, maar beklemtoont dat er geen daadwerkelijke vooruitgang is geboekt met betrekking tot de bescherming van de rechten van leden van etnische en religieuze minderheden, met name wat hun rechtspersoonlijkheid betreft, waaronder die van de Grieks-orthodoxe bevolking van de eilanden Gökçeada (Imbros) en Bozcaada (Tenedos); verzoekt Turkije in dit verband uitvoering te geven aan de aanbevelingen van de Commissie van Venetië en aan alle relevante arresten van het EHRM; stelt met bezorgdheid vast dat vertegenwoordigers van verschillende geloofsovertuigingen, waaronder niet-moslim- en alevitische gemeenschappen, nog steeds te maken hebben met bureaucratische belemmeringen wanneer zij gebedshuizen proberen te registreren; onderstreept dat dit neerkomt op een schending van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging; verzoekt Turkije de langverwachte wetgeving inzake de verkiezing van bestuursleden in niet-islamitische bestuurlijke stichtingen van gemeenschapsziekenhuizen aan te nemen; verzoekt Turkije nogmaals de rol die het Oecumenisch Patriarchaat voor orthodoxe christenen over de hele wereld speelt, de rechtspersoonlijkheid van het Oecumenisch Patriarchaat, alsook het publieke gebruik van de kerkelijke titel van oecumenisch patriarch te erkennen; verzoekt Turkije de bijzondere universele waarde (“outstanding universal value”) van de Hagia Sofia en het Chora-museum, die op de werelderfgoedlijst van Unesco staan, volledig te eerbiedigen en te beschermen; stelt met bezorgdheid vast dat Turkije nog steeds geen uitvoering heeft gegeven aan twee besluiten van het Unesco-werelderfgoedcomité uit 2021 en 2023 met betrekking tot zijn plicht om speciale maatregelen te nemen om deze monumenten te beschermen; betreurt dat het klooster Panagia Soumela, dat is voorgedragen voor de werelderfgoedlijst van Unesco, onvoldoende wordt beschermd; benadrukt dat de beperkingen ten aanzien van de opleiding, benoeming en opvolging van geestelijken moeten worden opgeheven; juicht toe dat wordt overwogen het Halki-seminarie te heropenen, en dringt erop aan alle obstakels voor het naar behoren functioneren ervan weg te nemen; roept de Turkse autoriteiten op effectief onderzoek in te stellen naar personen die verantwoordelijk zijn voor haatmisdrijven, waaronder haatzaaiende uitlatingen, tegen minderheden, en die personen te vervolgen; veroordeelt de antisemitische uitspraken die in de media en door hoge functionarissen zijn gedaan na de terroristische aanslagen van Hamas op Israël op 7 oktober 2023; stelt vast dat al deze praktijken tegen religieuze minderheden onverenigbaar zijn met de waarden waarop de EU is gegrondvest; 28. verwelkomt de recente oproep van Abdullah Öcalan aan de PKK om de wapens neer te leggen en de organisatie te ontbinden, en de deel te nemen aan een vredesproces, en ziet dit als een historische en langverwachte stap die een einde kan helpen maken aan een periode van veertig jaar geweld die geleid heeft tot meer dan 40 000 doden; prijst de inspanningen van alle betrokken partijen om deze ontwikkelingen te faciliteren, met inbegrip van de constructieve benadering van verschillende politieke leiders die in gang is gezet door MHP-leider Devlet Bahçeli, de bezoeken die een delegatie van de DEM-partij aan de Imrali-gevangenis mocht brengen, en het brede overleg dat deze partij met andere politieke partijen heeft geïnitieerd; onderstreept dat dit een belangrijke kans is en gevolgd moet worden door een inclusief politiek proces, met een prominente rol voor het Turkse parlement, voor het vinden van een vreedzame en permanente oplossing van het Koerdische conflict en de politieke, maatschappelijke, democratische en veiligheidsgerelateerde aspecten daarvan; benadrukt dat de mensenrechten, politiek pluralisme en burgerrechten voor alle burgers, ook voor de Koerden, moeten worden geëerbiedigd; betreurt de aanhoudende politieke repressie, gerechtelijke intimidatie en inperking van rechten op het vlak van cultuur en taal van Koerdische burgers, die de democratische beginselen en de sociale cohesie ondermijnen; Regionale samenwerking en betrekkingen van goed nabuurschap 29. blijft Turkije prijzen voor de opvang van ongeveer 3,1 miljoen vluchtelingen, waaronder 2,9 miljoen Syriërs die tijdelijke bescherming genieten in 2024, tegenover 3,2 miljoen in 2023; herhaalt hoe belangrijk de medewerking van Turkije is voor een doeltreffend en ordelijk beheer van migratiestromen; vindt het daarnaast verheugend dat de EU sinds 2011 met bijna 10 miljard EUR heeft bijgedragen aan deze inspanningen van Turkije op het gebied van de opvang van vluchtelingen; stelt vast dat een deel van deze EU-financiering is besteed aan de versterking van de Turkse capaciteit op het vlak van grenscontrole en beheersing van de vluchtelingenstroom; neemt met instemming kennis van het besluit van de EU om in december 2024 nog eens 1 miljard EUR toe te wijzen om de gezondheidszorg, het onderwijs en de integratie van vluchtelingen in Turkije sinds de val van het Assad-regime verder te ondersteunen; merkt tegelijkertijd op dat deze middelen reeds in mei 2024 waren toegezegd en derhalve geen nieuwe fondsen vormen; verzoekt de Commissie voor maximale transparantie en precisie te zorgen bij de toewijzing van deze financiële middelen, en erop toe te zien dat door de EU gefinancierde projecten, met name projecten in verband met verwijderingscentra en grenscontroles, voldoen aan alle relevante mensenrechtennormen; is verontrust over geloofwaardige berichten inzake ernstige mensenrechtenschendingen in door de EU gefinancierde verwijderingscentra in Turkije, en verzoekt de Commissie deze kwestie op transparante en onafhankelijke wijze te onderzoeken; stelt bezorgd vast dat het aantal asielaanvragen in de Republiek Cyprus de afgelopen jaren steeds verder is toegenomen; wijst op de verplichting van Turkije om alle noodzakelijke maatregelen te nemen om de bestaande illegale migratieroutes te sluiten en te voorkomen dat nieuwe zee- of landroutes voor illegale migratie tussen Turkije en de EU, en met name Griekenland en de Republiek Cyprus, ontstaan; wijst op de risico’s in verband met elke mogelijke instrumentalisering van migranten door de Turkse regering; benadrukt dat de bescherming van alle rechten en vrijheden van vluchtelingen en migranten moet worden gewaarborgd; verzoekt Turkije de volledige, niet-discriminatoire uitvoering te garanderen van de Verklaring EU-Turkije uit 2016 en de overnameovereenkomst tussen de EU en Turkije ten aanzien van alle lidstaten, waaronder de Republiek Cyprus; spreekt de voorzichtige hoop uit dat de ontwikkelingen in Syrië geleidelijk de terugkeer van een toenemend aantal vluchtelingen naar huis mogelijk zullen maken; herhaalt dat terugkeer alleen op vrijwillige basis en onder veilige en waardige omstandigheden mag plaatsvinden; veroordeelt de herhaalde gewelddadige aanvallen op vluchtelingen en migranten die worden aangewakkerd door xenofobe retoriek van politici en gastgemeenschappen; verzoekt de Europese Commissie en de EU-lidstaten meer inspanningen te leveren om de humanitaire en beschermingscapaciteit voor Syrische vluchtelingen in Turkije in stand te houden en het beginsel van non-refoulement als hoeksteen van het EU-beleid te handhaven; 30. herhaalt dat het groot belang heeft bij stabiliteit en veiligheid in het oostelijke Middellandse Zeegebied; is ingenomen met de aanhoudende de-escalatie en de positieve dynamiek in de regio, en de recente toenadering tussen Turkije en Griekenland, hoewel onopgeloste kwesties nog steeds van invloed zijn op de bilaterale betrekkingen; betreurt het dat Turkije de soevereiniteit en soevereine rechten van EU-lidstaten zoals Griekenland en de Republiek Cyprus blijft schenden, waaronder middels de “Blauwe Vaderland”-doctrine; onderstreept dat de Turkse schendingen van het Griekse luchtruim weliswaar drastisch zijn afgenomen, maar dat de schendingen van de Griekse territoriale wateren zijn toegenomen ten opzichte van 2023 en dat Turkse vaartuigen systematisch illegale visserijactiviteiten verrichten in de Griekse territoriale wateren; uit zijn ernstige bezorgdheid over het feit dat Turkije nog steeds een formele oorlogsdreiging in stand houdt tegen Griekenland (casus belli) als dit land zou belsuiten zijn wettige recht uit hoofde van artikel 3 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee uit te oefenen en zijn territoriale wateren in de Ege¨sche Aee tot 12 zeemijl uit te breiden; roept Turkije op om de soevereiniteit van alle EU-lidstaten over hun territoriale wateren en luchtruim, alsook hun andere soevereine rechten, te eerbiedigen, waaronder het recht op exploratie en exploitatie van natuurlijke rijkdommen overeenkomstig het EU- en het internationaal recht, met inbegrip van het VN-Verdrag inzake het recht van de zee (Unclos), dat deel uitmaakt van het EU- acquis ; herhaalt zijn standpunt dat het memorandum van overeenstemming tussen Turkije en Libië inzake de afbakening van maritieme rechtsgebieden in de Middellandse Zee een inbreuk vormt op de soevereine rechten van derde staten, niet in overeenstemming is met het zeerecht, en geen rechtsgevolgen kan hebben voor derde staten; 31. betreurt het dat de kwestie-Cyprus nog altijd onopgelost is, en dringt aan op een serieuze hervatting en politieke wil van alle partijen voor vreedzame onderhandelingen onder leiding van de VN, met het oog op echte vooruitgang in de gesprekken over een regeling voor Cyprus; verwelkomt de hervatting van informele gesprekken onder auspiciën van de secretaris-generaal van de VN op 18 en 19 maart 2025, die plaatsvonden in een constructieve sfeer en waarbij beide partijen blijk gaven van de wil om vooruitgang te boeken en de dialoog voort te zetten; juicht het toe dat beide partijen overeenstemming hebben bereikt over de openstelling van vier grensposten, het ruimen van mijnen, de oprichting van een commissie voor jeugdzaken, en milieu- en zone-energieprojecten, als onderdeel van een nieuw pakket vertrouwenwekkende maatregelen; spoort alle partijen aan dit momentum te gebruiken om te werken aan hervatting van onderhandelingen; 32. bekrachtigt zijn standpunt dat de enige oplossing voor de kwestie-Cyprus een eerlijke, alomvattende, levensvatbare en democratische regeling is, met inbegrip van de externe aspecten ervan, binnen het overeengekomen kader van de VN, op basis van een federatie van twee gemeenschappen en twee zones met één internationale rechtspersoonlijkheid, één soevereiniteit, één burgerschap en politieke gelijkheid, overeenkomstig de desbetreffende resoluties van de VN-Veiligheidsraad, de overeengekomen convergentiegebieden en het kader van de secretaris-generaal van de VN, en met inachtneming van het internationaal recht en de beginselen en waarden waarop de Unie is gegrondvest; veroordeelt ten stelligste de pogingen van Turkije om de status van de separatistische entiteit in bezet Cyprus te verbeteren, onder meer via de Organisatie van Turkse staten, en roept alle staten op de soevereiniteit van Cyprus overeenkomstig de resoluties van de VN-Veiligheidsraad te eerbiedigen; dringt erop aan dat de onderhandelingen over de hereniging van Cyprus onder auspiciën van de secretaris-generaal van de VN zo snel mogelijk worden hervat op het punt waar deze in 2017 in Crans-Montana zijn afgebroken; verzoekt Turkije af te zien van het onaanvaardbare voorstel voor een tweestatenoplossing in Cyprus en terug te keren naar de overeengekomen basis voor een oplossing en het VN-kader; roept Turkije voorts op zijn troepen terug te trekken uit Cyprus en zich te onthouden van unilateraal optreden dat ervoor zorgt dat de permanente opdeling van het eiland dichterbij komt, en geen handelingen te verrichten die het demografische evenwicht wijzigen; 33. roept Turkije ertoe op de status van de bufferzone en het mandaat van de Vredesmacht van de Verenigde Naties op Cyprus (UNFICYP) te eerbiedigen; herhaalt zijn oproep tot samenwerking tussen de Republiek Cyprus, Turkije, het Verenigd Koninkrijk en de VN met het oog op concrete maatregelen voor demilitarisering van de bufferzone, alsook verbetering van de veiligheid op het eiland; dringt er bij Turkije en de Turks-Cypriotische leiders op aan alle unilaterale acties en schendingen binnen en in de nabijheid van de bufferzone te staken en ongedaan te maken, en zich te onthouden van verdere vergelijkbare acties en provocaties; veroordeelt de aanhoudende “openstelling” van Varosha door Turkije, aangezien die negatieve consequenties heeft voor de situatie ter plekke, het wederzijdse vertrouwen ondermijnt en ongunstig is voor de vooruitzichten op hervatting van de rechtstreekse besprekingen over een alomvattende oplossing voor de kwestie-Cyprus; roept Turkije op een eind te maken aan zijn illegale activiteiten waarmee het de resoluties 550(1984) en 789(1992) van de VN-Veiligheidsraad over Varosha schendt, waarin Turkije wordt opgeroepen het gebied-Varosha over te dragen aan zijn rechtmatige bewoners onder tijdelijk bestuur van de VN, en zich uit Strovilia terug te trekken en de volledig uitvoering van het Memorandum van Pyla te faciliteren; 34. herhaalt zijn diepe bezorgdheid over alle unilaterale acties die erop gericht zijn de permanente opdeling van Cyprus ter plaatse te verankeren in plaats van op de hereniging ervan; veroordeelt in dit verband het recente illegale bezoek van president Erdoğan aan de bezette gebieden van de Republiek Cyprus, alsook zijn provocerende uitspraken, die de inspanningen van de VN, de EU, de internationale gemeenschap in het algemeen en andere betrokken partijen met het oog op de hervatting van substantiële onderhandelingen in het overeengekomen kader in gevaar brengen; betreurt dat dergelijke unilaterale acties neerkomen op een rechtstreekse onrechtmatige interventie tegen de belangen van de Grieks- en Turks-Cypriotische gemeenschap; 35. verzoekt Turkije in dit kader nogmaals de Turks-Cypriotische gemeenschap de nodige ruimte te geven om overeenkomstig haar rol als rechtmatige gemeenschap van het eiland te kunnen optreden, een recht dat is vastgelegd in de grondwet van de Republiek Cyprus; roept de Commissie nogmaals op haar inspanningen op te voeren met betrekking tot de samenwerking met de Turks-Cypriotische gemeenschap met het oog op het oplossen van de kwestie-Cyprus, en wijst erop dat zij bij de Europese Unie hoort; roept alle partijen op meer moed aan de dag te leggen bij het samenbrengen van de gemeenschappen; benadrukt dat de EU-wetgeving na een alomvattende oplossing van de kwestie-Cyprus op het hele eiland ten uitvoer moet worden gelegd; 36. neemt kennis van het belangrijke werk van het Comité inzake Vermiste Personen in Cyprus, en dringt erop aan dat het Turkse leger betere toegang verleent tot bezette militaire zones, zijn militaire archieven en informatie over de verplaatsing van stoffelijke resten van de ene naar de andere begraafplaats; blijft zeer bezorgd over de onderwijs- en religieuze beperkingen en belemmeringen waarmee in enclaves wonende Grieks-Cyprioten worden geconfronteerd; verzoekt Turkije zijn samenwerking met de Raad van Europa en zijn relevante organen en instellingen te intensiveren, hun belangrijkste aanbevelingen uit te voeren, het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens volledig uit te voeren, de vrijheid van godsdienst, de vrijheid van mening en meningsuiting, het recht op toegang tot en het genot van cultureel erfgoed te eerbiedigen, en een einde te maken aan de opzettelijke vernietiging van cultureel en religieus erfgoed; veroordeelt de herhaalde pogingen van Turkije om Turks-Cypriotische journalisten, vakbondsleden, mensenrechtenverdedigers en progressieve burgers in de Turks-Cypriotische gemeenschap te intimideren en het zwijgen op te leggen, waarmee het land hun recht op vrijheid van mening en meningsuiting schendt; verzoekt Turkije een einde te maken aan zijn afgekondigde agressieve beleid van verkoop en exploitatie van Grieks-Cypriotische eigendommen, een beleid dat gericht is op het creëren van onomkeerbare effecten ter plaatse en dat volledig in strijd is met de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens over deze kwestie; 37. betreurt dat Turkije blijft weigeren zich te houden aan de luchtvaartwetgeving en een communicatiekanaal in te richten tussen de luchtverkeersleidingscentra in Turkije en de Republiek Cyprus, hetgeen volgens het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart en de Internationale Federatie van verenigingen van luchtvaartpiloten tot reële veiligheidsrisico’s en gevaren leidt; betreurt het tevens dat Turkije vaartuigen die onder de vlag van één bepaalde lidstaat varen de toegang tot de Bosporus en de Dardanellen weigert; is van mening dat dit kwesties zijn waarbij Turkije kan aantonen dat het zich inzet voor vertrouwenwekkende maatregelen, en roept Turkije op om samen te werken door de luchtvaartwetgeving van de EU volledig ten uitvoer te leggen; overwegende dat Turkije pogingen blijft ondernemen om de aanleg van de “Great Sea Interconnector”, een EU-project van gemeenschappelijk belang, tegen te houden en blijft vasthouden aan zijn plannen voor een illegale elektriciteitsinterconnector met het bezette deel van Cyprus; 38. betreurt het feit dat Turkije al 20 jaar lang weigert de jegens de EU aangegane verplichtingen na te komen, waaronder die met betrekking tot Cyprus, overeenkomstig het onderhandelingskader van oktober 2005; benadrukt dat de erkenning van alle lidstaten een onmisbaar onderdeel vormt van het toetredingsproces; verzoekt Turkije eens te meer te voldoen aan zijn verplichting van een volledige, niet-discriminatoire uitvoering van het aanvullend protocol bij de Overeenkomst van Ankara ten aanzien van alle lidstaten, met inbegrip van de Republiek Cyprus; verzoekt Turkije tevens ervoor te zorgen dat de mensenrechten en politieke rechten van alle Cyprioten volledig worden geëerbiedigd en dat de fundamentele beginselen van de Europese Unie en het Europees acquis worden gewaarborgd; 39. herhaalt zijn steun voor een vrije, veilige en stabiele toekomst voor Syrië en zijn burgers, en onderstreept de noodzaak van een inclusief en vreedzaam politiek transitieproces onder leiding en verantwoordelijkheid van Syrië, inclusief de bescherming en de participatie van religieuze en etnische minderheden; spreekt er zijn steun voor uit dat de EU en Turkije daartoe constructief samenwerken, waaronder met betrekking tot humanitaire hulp, het bevorderen van een duurzame politieke oplossing in Syrië, en de strijd tegen DAESH, aangezien Turkije een sleutelrol moet spelen bij het waarborgen van stabiliteit in de regio; herinnert eraan dat de soevereiniteit van Syrië moet worden hersteld; erkent het belang van de wederopbouw van de Syrische economie als pijler van stabiliteit en welvaart op lange termijn voor de regio; roept Turkije ertoe op de territoriale integriteit en soevereiniteit van Syrië te eerbiedigen en alle aanvallen en invallen op en de bezetting van Syrisch grondgebied onmiddellijk te staken, in volledige overeenstemming met het internationaal recht; veroordeelt in dit verband de aanvallen die door Turkije gesteunde milities de afgelopen weken - na de val van het Assad-regime - hebben uitgevoerd tegen Syrische Koerdische troepen in het noorden van Syrië; uit zijn diepe bezorgdheid over het feit dat deze aanvallen niet alleen het aantal intern ontheemden doen toenemen, maar ook de doeltreffendheid en de continuïteit van de strijd tegen Daesh in het gedrang brengen; merkt op dat zijn aanhoudende aanwezigheid tot verdere destabilisering dreigt te leiden, alsook tot ondermijning van de inspanningen om in Syrië tot een duurzame politieke oplossing te komen; merkt verder op dat Turkije, onder verwijzing naar de veiligheidssituatie, ook illegaal gebieden in het noorden van Syrië bezet; herhaalt dat de burgerbevolking nooit het slachtoffer mag worden van militaire zelfverdediging; verzoekt om het nodige onderzoek in te stellen naar de gevallen waarin burgerslachtoffers zijn gevallen en om een einde te maken aan het hardhandig optreden tegen journalisten die in het gebied werken; verzoekt Turkije de uitvoering van de overeenkomst tussen de Syrische overgangsregering en de door Koerden geleide SDF te ondersteunen, en zich volledig te onthouden van inmenging in interne processen in Syrië; 40. spreekt zijn steun uit voor de normalisering van de betrekkingen tussen Armenië en Turkije in het belang van verzoening en goede nabuurschapsbetrekkingen, regionale stabiliteit en veiligheid, en sociaal-economische ontwikkeling, en is ingenomen met de tot nu toe gemaakte vorderingen; is ingenomen met de aanhoudende inspanningen om de banden tussen de twee landen te herstellen; dringt er bij Turkije op aan ervoor te zorgen dat de door de speciale vertegenwoordigers van de Turkse en de Armeense regering bereikte overeenkomsten, zoals de opening van het luchtruim, en de grens tussen de twee landen voor onderdanen van derde landen en vervolgens voor de houders van diplomatieke paspoorten, snel ten uitvoer worden gelegd; is ingenomen met de tijdelijke opening van de grensovergang Margara-Alican tussen Armenië en Turkije om de verlening van humanitaire hulp aan Syrië te vergemakkelijken; spreekt de hoop uit dat deze ontwikkelingen een impuls kunnen geven aan de normalisering van de betrekkingen in de zuidelijke Kaukasus, ook op het gebied van veiligheid en sociaal-economische ontwikkeling, en benadrukt dat de EU er belang bij heeft dit proces te steunen; moedigt Turkije aan een constructieve rol te spelen bij het bevorderen van regionale stabiliteit door de snelle afronding van het vredesproces tussen Armenië en Azerbeidzjan te faciliteren, onder meer door invloed uit te oefenen op Azerbeidzjan en het land ervan te weerhouden verdere militaire acties tegen de Armeense soevereiniteit te ondernemen; spoort Turkije er opnieuw toe aan de Armeense genocide te erkennen, zodat de weg wordt geëffend voor een daadwerkelijke verzoening tussen het Turkse en het Armeense volk, en om zich volledig te houden aan zijn plicht om het Armeense culturele erfgoed te beschermen; 41. merkt op dat de houding van Turkije ten aanzien van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne de betrekkingen tussen de EU en Turkije blijft beïnvloeden, aangezien Turkije tegelijkertijd probeert de banden met het Westen en Rusland te onderhouden; neemt kennis van de diplomatieke pogingen van Turkije om te bemiddelen tussen Rusland en Oekraïne, met name met betrekking tot het Zwarte Zee-graaninitiatief, alsook van zijn aanhoudende steun voor de territoriale integriteit en soevereiniteit van Oekraïne, met inbegrip van zijn stem voor resoluties van de Algemene Vergadering van de VN waarin de Russische agressie tegen Oekraïne wordt veroordeeld; betreurt daarentegen dat de handel tussen Turkije en Rusland sinds het begin van de oorlog in Oekraïne sterk is toegenomen, waardoor Turkije de op een na grootste handelspartner van Rusland is, ondanks de EU-sancties tegen Rusland, en dat Turkije de enige NAVO-lidstaat is die Rusland geen sancties heeft opgelegd; merkt verder op dat OLAF, het bureau voor fraudebestrijding van de Europese Unie, een onderzoek heeft ingesteld naar een maas in de wetgeving waardoor landen als Turkije aan sancties onderworpen Russische olie een andere naam kunnen geven en naar de EU kunnen uitvoeren; is echter ingenomen met positieve stappen, zoals de blokkering door Turkije van de uitvoer naar Rusland van bepaalde goederen voor tweeërlei gebruik, alsook van producten van oorsprong uit de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk die worden gebruikt voor het Russische militaire optreden; herhaalt zijn oproep aan de Turkse regering om een einde te maken aan haar plannen voor de kerncentrale van Akkuyu, die zal worden gebouwd en geëxploiteerd door en eigendom zal zijn van het Russische staatsbedrijf voor kernenergie Rosatom; uit zijn bezorgdheid over de lopende besprekingen van Turkije met Rusland over de oprichting van een gasrotonde in Istanbul, die naar verwachting in 2025 operationeel zal worden; 42. is ingenomen met de deelname van Turkije aan verschillende crisisbeheersingsmissies en -operaties (in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid); betreurt echter de verdere verslechtering van het niveau van afstemming op de standpunten in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, onder meer met betrekking tot sancties en het tegengaan van het omzeilen van sancties, dat is gedaald tot een historisch laag percentage van 5 %, het laagste percentage ooit voor een toetredingsland; herinnert eraan dat kandidaat-lidstaten van de EU zich geleidelijk moeten aanpassen aan het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie en het internationaal recht moeten naleven; betreurt dat Turkije in dit verband helemaal geen stappen heeft ondernomen, met name door zich niet aan te sluiten bij de EU-sancties tegen Rusland, en dat het buitenlands beleid van de EU en dat van Turkije op veel gebieden van gemeenschappelijk belang zorgwekkend uiteenlopen; dringt er bij Turkije op aan zich aan te sluiten bij de EU-sancties tegen Rusland, onder meer inzake antiontwijkingsmaatregelen, deze sancties volledig uit te voeren en nauw samen te werken met de EU-gezant voor sancties; 43. benadrukt dat het belangrijk is de samenwerking tussen de EU en Turkije op het gebied van mondiale veiligheidskwesties te versterken, met name in het licht van het veranderende geopolitieke landschap en mogelijke verschuivingen in het buitenlands beleid van de VS; spreekt de voorzichtige hoop uit dat recente informele betrokkenheid, zoals de deelname van de Turkse minister van Buitenlandse Zaken aan de informele bijeenkomst van de ministers van Buitenlandse Zaken van de EU in 2024, een impuls kan geven aan betere betrekkingen; erkent de sleutelrol van Turkije als bondgenoot in de NAVO en is ingenomen met het besluit van het Turkse parlement om de toetreding van Zweden tot de NAVO in januari 2024 te ratificeren; herinnert er in dit verband aan dat Turkije een belangrijke verantwoordelijkheid draagt bij het bevorderen van stabiliteit op zowel regionaal als mondiaal niveau, en dat er verwacht wordt dat het land in overeenstemming met zijn NAVO-verplichtingen handelt, met name gezien de huidige geopolitieke omwentelingen; pleit voor het constructief aangaan van een beter gestructureerde en frequentere politieke dialoog over buitenlands, veiligheids- en defensiebeleid om samen te werken aan convergerende belangen en tegelijkertijd de verschillen te verkleinen, met name wat betreft het wegnemen van hardnekkige belemmeringen voor de ontwikkeling van een echte relatie tussen de EU en de NAVO, met inbegrip van de aankoop van het S-400-luchtverdedigingssysteem van Rusland; blijft ernstig bezorgd over het feit dat Turkije een lidstaat blijft uitsluiten van samenwerking met de NAVO; 44. is ingenomen met het reeds lang bestaande standpunt van Turkije ten gunste van een tweestatenoplossing voor het Israëlisch-Palestijnse conflict, zijn oproepen tot een staakt-het-vuren in de oorlog tussen Israël en Hamas, en zijn voortdurende inspanningen om Gaza gedurende het hele conflict humanitaire hulp te verlenen; betreurt tegelijkertijd ten zeerste de actieve steun van de Turkse autoriteiten, waaronder de president, aan Hamas, die door de EU als terroristische groepering wordt aangemerkt, en hun standpunt ten aanzien van de aanval op Israël op 7 oktober 2023, die de Turkse regering niet heeft veroordeeld; wijst erop dat de openlijke steun van Turkije aan Hamas en de weigering om Hamas als terroristische organisatie aan te merken niet verenigbaar zijn met het buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU; dringt daarom aan op een herziening van dit standpunt; 45. merkt bezorgd op dat Turkije een aanvraag heeft ingediend om lid te worden van BRICS+ en de status van “partnerland” heeft gekregen, en overweegt hetzelfde te doen voor de Shanghai Cooperation Organisation (SCO), waar het de status van dialoogpartner heeft; spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over de toenemende belangstelling van Turkije voor een alternatief partnerschapskader, dat fundamenteel onverenigbaar is met het EU-toetredingsproces; benadrukt dat de nieuwe status van Turkije als partnerland van BRICS geen afbreuk mag doen aan de verantwoordelijkheden van Turkije binnen de NAVO; merkt op dat Turkije samenwerkingsvormen, partnerschappen en regionale allianties buiten de EU heeft; is bezorgd over de neiging van Turkije om deze meervoudige aanpak te gebruiken om zijn belangen te behartigen zonder zich te verbinden tot een volwaardige samenwerking met een van deze allianties; 46. blijft bezorgd over het gebruik door de Turkse regering van de Turkse diaspora als instrument voor occasionele inmenging in het binnenlandse beleid van de EU-lidstaten; Sociaal-economische en duurzaamheidshervormingen 47. is ingenomen met de terugkeer van Turkije naar een meer conventioneel economisch en monetair beleid, met behoud van robuuste groei en een gematigd begrotingstekort; betreurt het echter dat de kosten hiervan opnieuw door de burgers worden gedragen in de vorm van hogere rentetarieven; benadrukt dat de sociale kwetsbaarheden zijn toegenomen, met name bij kinderen en ouderen, voornamelijk als gevolg van het ontbreken van een alomvattende strategie voor armoedebestrijding en vanwege inkomensongelijkheid; onderstreept dat de Turkse autoriteiten uitgebreide socialebeschermingsmaatregelen moeten nemen, de rechten op collectieve onderhandelingen moeten versterken en ervoor moeten zorgen dat bij economische hervormingen prioriteit wordt gegeven aan het terugdringen van ongelijkheid en het creëren van fatsoenlijke arbeidskansen; 48. betreurt dat, ondanks de vooruitgang die is vastgesteld op het gebied van economisch en monetair beleid, andere acties van de Turkse regering die van invloed zijn op de rechtsstaat, basisbeginselen zoals de rechtszekerheid blijven ondermijnen, wat negatieve gevolgen heeft voor de potentiële capaciteit van Turkije om investeringen te ontvangen; is ingenomen met de schrapping van Turkije van de grijze lijst van de Financiële-actiegroep (FATF) in juni 2024, na aanzienlijke vooruitgang bij de verbetering van zijn regeling voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering; 49. is ingenomen met de toegenomen investeringsactiviteit van Turkije in de groene energiesector en verzoekt Turkije de verenigbaarheid van zijn energiebeleid met het EU- acquis te blijven verbeteren en het enorme potentieel van Turkije op het gebied van hernieuwbare energie te benutten; uit zijn bezorgdheid over het gebrek aan significante vooruitgang op het gebied van klimaatmaatregelen, met name vanwege het ontbreken van een alomvattende klimaatwet, een binnenlands emissiehandelssysteem en een langetermijnstrategie voor emissiearme ontwikkeling, die de doelstelling van klimaatneutraliteit tegen 2053 ondermijnen; benadrukt de noodzaak van een robuust rechtskader en strengere handhavingsmechanismen om het milieu en de natuurlijke hulpbronnen te beschermen; dringt er bij Turkije op aan zijn milieubeleid af te stemmen op het EU- acquis , met inbegrip van de eerbiediging van natuurlijke habitats bij het uitvoeren van mijnbouwprojecten, benadrukt dat het belangrijk is dat Turkije zich houdt aan het Verdrag van Aarhus; prijst het werk van verdedigers van milieurechten in Turkije en waarschuwt voor de ernstige milieueffecten van uitgebreide overheidsprojecten, zoals de uitbreiding van zijn kopermijnbouwactiviteiten in de berg Ida (Kaz Daglari); 50. benadrukt dat Turkije stappen heeft gezet om de energievoorziening te diversifiëren en zijn aandeel hernieuwbare energie te vergroten; merkt op dat het land de op zes na grootste lng-markt is en wijst op zijn potentieel als regionaal energieknooppunt; merkt op dat Turkije zich heeft aangesloten bij de mondiale doelstellingen inzake energie-efficiëntie en capaciteit voor hernieuwbare energie tegen 2030; verzoekt de Commissie rekening te houden met het potentieel van Turkije als regionale energiehub bij initiatieven om de geïnstalleerde capaciteit voor hernieuwbare energie in het Middellandse Zeegebied te vergroten en bij de ontwikkeling van het nieuwe pact voor het Middellandse Zeegebied, en dringt erop aan samenwerking op energiegebied op onze gemeenschappelijke agenda te plaatsen; 51. merkt op dat de omstandigheden op de arbeidsmarkt enigszins zijn verbeterd en wijst op een aantal hangende kritieke uitdagingen, zoals informele werkgelegenheid, de genderkloof en inkomensongelijkheid; is bezorgd over de lage dekkingsgraad van collectieve onderhandelingen en het gebrek aan erkenning van vakbondsrechten voor bepaalde werknemers in de publieke sector; is van mening dat er meer inspanningen nodig zijn om de mechanismen voor sociale dialoog te versterken en nieuwe uitdagingen op het gebied van veiligheid op het werk aan te pakken; herinnert eraan dat vakbondsvrijheid en sociale dialoog cruciaal zijn voor de ontwikkeling en welvaart van een pluralistische samenleving; betreurt in dit verband de recente detenties van vakbondsleden, waaronder Remzi Çalișkan, vicevoorzitter van de vereniging DISK en voorzitter van Genel-Iș, die na een maand in de gevangenis werd vrijgelaten, Kemal Göksoy, voorzitter van de afdeling Mersin van Genel-İș, die nog steeds in de gevangenis zit, en Mehmet Türkmen, voorzitter van de vakbond voor de textielsector BİRTEK SEN, die op 14 februari 2025 gevangen werd gezet; Ruimere betrekkingen EU-Turkije 52. herhaalt zijn vaste overtuiging dat Turkije, ondanks het feit dat het toetredingsproces momenteel in de ijskast staat, een land van strategisch belang is en een partner is die essentieel is voor de stabiliteit in de ruimere regio, en dat het land een belangrijke rol speelt bij het aanpakken van veiligheidsuitdagingen, migratiebeheer, terrorismebestrijding en energiezekerheid; benadrukt het belang van het handhaven van een constructieve dialoog en het verdiepen van de samenwerking op gebieden van wederzijds strategisch belang; wijst op een aantal beleidsterreinen voor toekomstige betrokkenheid, of het nu gaat om de groene transitie, handel, energie, een gemoderniseerde douane-unie of visumliberalisering; herinnert er echter aan dat de democratische achteruitgang en het gebrek aan afstemming op het GBVB niet bevorderlijk zijn voor aanzienlijke vooruitgang op dit gebied; bevestigt dat de EU zich inzet voor de best mogelijke betrekkingen met Turkije op basis van dialoog, respect en wederzijds vertrouwen, in overeenstemming met het internationaal recht en goede nabuurschapsbetrekkingen; 53. benadrukt dat het belangrijk is een diepgaander partnerschap in alle economische sectoren aan te moedigen, ten voordele van de EU, al haar lidstaten en Turkije; wijst met name op het belang van samenwerking op het gebied van onder meer energie, innovatie, artificiële intelligentie, gezondheid, veiligheid en migratiebeheer; wijst er in dit verband op dat onlangs verschillende dialogen op hoog niveau zijn gehouden, waaronder de dialoog op hoog niveau over handel en de plannen voor een dialoog op hoog niveau inzake economie, als positieve stappen in de richting van pragmatische vormen van samenwerking op gebieden van wederzijds belang; roept nogmaals op tot het hervatten van alle relevante gestructureerde dialogen op hoog niveau en het aangaan van een gestructureerde dialoog op hoog niveau over sectorale samenwerking, om gemeenschappelijke uitdagingen aan te pakken en mogelijkheden te verkennen, op voorwaarde dat dergelijke samenwerking hand in hand gaat met duidelijke en consistente voorwaarden die gebaseerd zijn op de eerbiediging van de democratische beginselen, de rechtsstaat en de grondrechten, zoals eerder in deze resolutie wordt benadrukt; 54. is bereid steun te verlenen aan een opgewaardeerde douane-unie met een ruimer, beide partijen ten goede komend toepassingsgebied, die een breed scala aan gebieden van gemeenschappelijk belang kan omvatten, waaronder digitalisering, afstemming van het beleid inzake groene energie op de Green Deal, overheidsopdrachten, verbintenissen inzake duurzame ontwikkeling en passende zorgvuldigheid, wat zou bijdragen tot de economische veiligheid van beide partijen; is er voorstander van dat deze opgewaardeerde douane-unie gepaard gaat met een efficiënt en doeltreffend mechanisme voor geschillenbeslechting; onderstreept dat een dergelijke modernisering gebaseerd moet zijn op strenge voorwaarden in verband met mensenrechten en fundamentele vrijheden, eerbiediging van het internationaal recht en goede nabuurschapsbetrekkingen, met inbegrip van de volledige toepassing door Turkije van het Aanvullend Protocol bij de Overeenkomst van Ankara ten aanzien van alle lidstaten, zonder uitzondering en op niet-discriminerende wijze, zodat het Parlement aan het einde van het proces zijn goedkeuring kan geven; 55. betreurt het ten zeerste dat Turkije geen vooruitgang heeft geboekt bij het voldoen aan de vereiste benchmarks voor visumliberalisering; toont zich opnieuw bereid om een begin te maken met het visumliberaliseringsproces zodra de Turkse autoriteiten volledig, op niet-discriminerende wijze, voldoen aan de zes duidelijk vastgestelde resterende benchmarks ten aanzien van alle EU-lidstaten en zich aansluiten bij het visumbeleid van de EU; betreurt het dat Turkse burgers problemen ondervinden met visumaanvragen voor EU-lidstaten als gevolg van de aanzienlijke toename van de vraag en de vrees voor misbruik van het systeem; erkent echter het politieke engagement om de toegang tot visa te verbeteren en dringt aan op meer inspanningen aan beide zijden om de resterende technische en administratieve belemmeringen aan te pakken; verzoekt de EU-lidstaten meer middelen voor deze kwestie uit te trekken; steunt maatregelen op het gebied van visumversoepeling, met name met betrekking tot zakelijke activiteiten en Erasmus-studenten; betreurt ten zeerste de voortdurende pogingen van de Turkse autoriteiten om de EU er de schuld van te geven dat zij geen vooruitgang heeft geboekt met betrekking tot dit dossier, zonder de nodige stappen te ondernemen om aan de resterende benchmarks te voldoen; herinnert Turkije eraan dat het gebrek aan tastbare en cumulatieve vooruitgang met betrekking tot de hangende voorwaarden rechtstreekse gevolgen heeft voor bedrijfsactiviteiten en Erasmus-studenten; waardeert de onschatbare bijdrage van Erasmus+‑uitwisselingen wat betreft het bieden van rijke, interculturele onderwijskansen; betreurt echter het slechte toezicht door de Commissie, zoals blijkt uit het Erasmus-partnerschap met de Gaziantep Islam Science and Technology University, waarvan het leiderschap terroristische daden publiekelijk ondersteunde; verzoekt de Commissie te waarborgen dat partneruniversiteiten het EU‑Handvest van de grondrechten door eerbiedigen door verificaties vooraf en regelmatige controles uit te voeren; Te volgen koers in de betrekkingen tussen de EU en Turkije 56. is gezien het bovenstaande van mening dat de Turkse regering niet de nodige stappen heeft ondernomen om de bestaande fundamentele democratische tekortkomingen in het land aan te pakken, en herhaalt daarom zijn standpunt dat het toetredingsproces van Turkije tot de EU in de huidige omstandigheden niet kan worden hervat, ondanks de democratische en pro-Europese aspiraties van een groot deel van de Turkse samenleving; herinnert eraan dat, net als bij elke andere kandidaat-lidstaat, het toetredingsproces afhankelijk is van de volledige naleving van de criteria van Kopenhagen en van de normalisering van de betrekkingen met alle EU-lidstaten; 57. dringt er bij de Turkse regering, de EU-instellingen en de lidstaten op aan te blijven werken aan een hechter, dynamischer en strategischer partnerschap, ook al ligt het toetredingsproces momenteel stil, op basis van de relevante conclusies van de Raad en de Europese Raad en de vastgestelde voorwaarden, met bijzondere nadruk op klimaatactie, energiezekerheid, samenwerking op het gebied van terrorismebestrijding en regionale stabiliteit; hamert erop dat er behoefte is aan een reflectiefase over hoe ervoor kan worden gezorgd dat in dit nieuwe constructieve en progressieve kader voor de betrekkingen tussen de EU en Turkije de belangen van alle betrokken partijen vertegenwoordigd zijn, bijvoorbeeld door de huidige associatieovereenkomst te moderniseren en te verbeteren; onderstreept dat een dergelijk positief proces gebaseerd moet zijn op en gepaard moet gaan met tastbare vooruitgang in Turkije wat betreft de afstemming op het GBVB, democratie, de rechtsstaat en eerbiediging van fundamentele waarden; 58. beschouwt de gezamenlijke mededeling van 29 november 2023 over de stand van de betrekkingen tussen de EU en Turkije als een goede basis om vooruitgang te boeken in de algemene betrekkingen tussen de EU en Turkije; betreurt het gebrek aan een duidelijke politieke goedkeuring van deze gezamenlijke mededeling door de Raad tot dusver; herhaalt dat erkenning van alle EU-lidstaten een noodzakelijk onderdeel is van elke overeenkomst tussen de EU en Turkije; benadrukt dat de constructieve inzet van Turkije, ook met betrekking tot de Cyprus-kwestie, van cruciaal belang blijft om nauwere samenwerking tussen de EU en Turkije te bevorderen; 59. waarschuwt er niettemin voor dat een verdere verschuiving in de richting van autoritarisme door de Turkse autoriteiten, zoals die waarvan we onlangs getuige zijn geweest, uiteindelijk ernstige gevolgen zal hebben voor alle dimensies van de betrekkingen tussen de EU en Turkije, met inbegrip van de samenwerking op het gebied van handel en veiligheid, omdat hierdoor het noodzakelijke vertrouwen en de betrouwbaarheid tussen de partners niet kunnen worden opgebouwd en beide partijen in de huidige geopolitieke situatie tegenover elkaar komen te staan; 60. blijf de democratische en pro-Europese aspiraties van de meeste Turken (met name de jongeren) erkennen en prijzen, en belooft dat de EU hen niet in de steek zal laten; beschouwt deze aspiraties als een belangrijke reden om het toetredingsproces van Turkije niet definitief stop te zetten; verzoekt de Commissie daarom haar politieke en financiële steun aan het levendige en prodemocratische maatschappelijk middenveld in Turkije te handhaven en op te voeren, omdat de inspanningen van dit middelveld kunnen helpen de politieke wil te creëren die nodig is om de betrekkingen tussen de EU en Turkije te verdiepen; benadrukt niettemin dat de hervatting van het toetredingsproces afhangt van de niet-aflatende politieke wil van de Turkse autoriteiten en de Turkse samenleving om een volwaardige democratie te worden, iets wat niet door de EU kan worden opgedrongen; 61. pleit er wederom voor de wederzijdse kennis en het wederzijds begrip tussen onze samenlevingen te versterken en te verdiepen, culturele groei en sociaal-culturele uitwisselingen te bevorderen en alle manifestaties van maatschappelijke, religieuze, etnische en culturele vooroordelen tegen te gaan; moedigt Turkije en de EU aan gedeelde waarden te bevorderen, met name door jongeren te ondersteunen; herhaalt met klem steun te zullen blijven geven aan het onafhankelijke maatschappelijk middenveld van Turkije en deze steun nog op te voeren; o o o 62. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de voorzitter van de Europese Raad, de Raad en de Commissie; verzoekt erom dat deze resolutie in het Turks wordt vertaald en wordt voorgelegd aan de president, de regering en het parlement van de Republiek Turkije. Het Europees Parlement, – gezien de Stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Servië, anderzijds (1) , die op 1 september 2013 van kracht is geworden, – gezien het verzoek van Servië om toetreding tot de EU van 19 december 2009, – gezien het advies van de Commissie van 12 oktober 2011 over het verzoek van Servië om toetreding tot de Europese Unie ( COM(2011)0668 ), het besluit van de Europese Raad van 1 maart 2012 om Servië de status van kandidaat-lidstaat te verlenen en het besluit van de Europese Raad van 28 juni 2013 om EU-toetredingsonderhandelingen met Servië te openen, – gezien de Overeenkomst van Brussel van 27 februari 2023 en de Overeenkomst van Ohrid van 18 maart 2023 en de bijbehorende uitvoeringsbijlage, – gezien Verordening (EU) 2021/1529 van het Europees Parlement en de Raad van 15 september 2021 tot vaststelling van het instrument voor pretoetredingssteun (IPA III) (2) , – gezien Verordening (EU) 2024/1449 van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2024 tot oprichting van de hervormings- en groeifaciliteit voor de Westelijke Balkan (3) , – gezien de conclusies van het voorzitterschap van de bijeenkomst van de Europese Raad in Thessaloniki op 19 en 20 juni 2003, – gezien de verklaringen van de top EU-Westelijke Balkan van 17 mei 2018 in Sofia en de top EU-Westelijke Balkan van 6 mei 2020 in Zagreb, – gezien zijn resoluties over buitenlandse inmenging in alle democratische processen in de Europese Unie, met inbegrip van desinformatie, – gezien het proces van Berlijn, dat op 28 augustus 2014 is gestart, – gezien het eerste akkoord inzake beginselen betreffende de normalisering van de betrekkingen tussen de regeringen van Servië en Kosovo van 19 april 2013, de akkoorden van 25 augustus 2015 en de lopende, door de EU gefaciliteerde dialoog over de normalisering van de betrekkingen, – gezien het akkoord tussen de regeringen van Servië en Kosovo van 27 augustus 2022 inzake vrij verkeer, het akkoord van 23 november 2022 inzake kentekenplaten en het stappenplan voor de tenuitvoerlegging van energieovereenkomsten van 21 juni 2022 dat werd aangenomen in het kader van de door de EU gefaciliteerde dialoog, – gezien de mededeling van de Commissie van 5 februari 2020 getiteld “Bevordering van het toetredingsproces – Een geloofwaardig EU-perspectief voor de Westelijke Balkan” ( COM(2020)0057 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 6 oktober 2020 getiteld “Een economisch en investeringsplan voor de Westelijke Balkan” ( COM(2020)0641 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 8 november 2023 getiteld “Mededeling inzake het uitbreidingsbeleid van de EU voor 2023” ( COM(2023)0690 ) en het bijbehorend werkdocument van de diensten van de Commissie getiteld “Serbia 2023 Report” (SWD(2023)0695), – gezien de mededeling van de Commissie van 8 november 2023 getiteld “Nieuw groeiplan voor de Westelijke Balkan” ( COM(2023)0691 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 20 maart 2024 betreffende pretoetredingshervormingen en -beleidsevaluaties ( COM(2024)0146 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 30 oktober 2024 getiteld “Mededeling inzake het uitbreidingsbeleid van de EU voor 2024” ( COM(2024)0690 ) en het bijbehorend werkdocument van de diensten van de Commissie getiteld “Serbia 2024 Report” (SWD(2024)0695), – gezien de conclusies van de Europese Raad van 9 februari 2023 over de door de EU gefaciliteerde dialoog tussen Belgrado en Pristina, – gezien artikel 14 van de Servische grondwet inzake de bescherming van nationale minderheden, – gezien het Kaderverdrag inzake de bescherming van nationale minderheden van de Raad van Europa, dat in 2001 door Servië is geratificeerd, en het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden van de Raad van Europa, dat in 2006 door Servië is geratificeerd, – gezien de conclusies van de Europese Raad van 26 en 27 oktober 2023 over Kosovo en Servië, – gezien de conclusies van de Raad van 17 december 2024 over uitbreiding, – gezien het bevel van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 29 april 2025 aan Servië om af te zien van het gebruik van sonische apparaten om mensenmassa’s in bedwang te houden, – gezien het eindverslag van de verkiezingswaarnemingsmissie van het Bureau voor Democratische Instellingen en Mensenrechten van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE/ODIHR) over de vervroegde parlements- en presidentsverkiezingen van 3 april 2022 in Servië, dat op 19 augustus 2022 werd gepubliceerd, – gezien de conclusies van de Europese Raad van december 2006 en de conclusie van de Raad van maart 2020 en de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad in Kopenhagen van 21 en 22 juni 1993, oftewel de criteria van Kopenhagen, – gezien het eindverslag van de verkiezingswaarnemingsmissie van het OVSE/ODIHR over de vervroegde parlementsverkiezingen van 17 december 2023 in Servië, dat op 28 februari 2024 werd gepubliceerd, – gezien het memorandum van overeenstemming tussen de Europese Unie en de Republiek Servië over een strategisch partnerschap inzake duurzame grondstoffen, waardeketens voor batterijen, en elektrische voertuigen, dat op 19 juli 2024 werd ondertekend, – gezien zijn resolutie van 29 februari 2024 over verdieping van de EU-integratie met het oog op toekomstige uitbreidingen (4) , – gezien zijn eerdere resoluties over Servië, met name die van 19 oktober 2023 over de recente ontwikkelingen in de dialoog tussen Servië en Kosovo, met inbegrip van de situatie in de noordelijke gemeenten van Kosovo (5) , en die van 8 februari 2024 over de situatie in Servië na de verkiezingen (6) , – gezien artikel 55 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken ( A10-0072/2025 ), A. overwegende dat uitbreiding een van de meest succesvolle instrumenten van het buitenlands beleid van de EU is en een strategische geopolitieke investering in vrede, stabiliteit en veiligheid op lange termijn op het Europees continent; B. overwegende dat kandidaat-lidstaten overeenkomstig de criteria van Kopenhagen de waarden van de Unie moeten onderschrijven om in aanmerking te komen voor toetreding; C. overwegende dat democratie en de rechtsstaat de fundamentele waarden zijn waarop de EU is gegrondvest; D. overwegende dat in de afgelopen jaren politieke rechten en burgerlijke vrijheden gestaag zijn uitgehold, waardoor onafhankelijke media, de politieke oppositie en maatschappelijke organisaties onder druk zijn komen te staan; E. overwegende dat het adviescomité van het kaderverdrag betreffende de bescherming van nationale minderheden van de Raad van Europa zich in zijn vierde advies, aangenomen op 26 juni 2019, kritisch heeft uitgelaten over het feit dat Servië de onderwijsrechten van minderheden nog steeds niet volledig heeft doorgevoerd; F. overwegende dat vrijheid van godsdienst een kernwaarde van Europa en een fundamenteel mensenrecht is, en dat Servië dan ook verplicht is om deze vrijheid te eerbiedigen en voor alle ingezetenen binnen zijn grondgebied te waarborgen overeenkomstig zijn internationale toezeggingen en zijn verplichtingen inzake de mensenrechten; G. overwegende dat Servië in lijn met hoofdstuk 23 van het acquis moet aantonen echte vooruitgang te hebben geboekt op het vlak van de daadwerkelijke uitoefening van de rechten van personen die tot een nationale minderheid behoren; H. overwegende dat iedere kandidaat-lidstaat op zijn eigen verdiensten wordt beoordeeld en dat hierbij onder meer wordt gelet op de eerbiediging van en de vastbesloten inzet voor gemeenschappelijke Europese rechten en waarden, en op de afstemming van het nationale beleid op het buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU; I. overwegende dat Servië Rusland geen sancties heeft opgelegd naar aanleiding van de Russische agressie in Oekraïne; overwegende dat de mate van afstemming van Servië op het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) sinds 2021 een dalende trend laat zien; overwegende dat Servië de territoriale integriteit en politieke onafhankelijkheid van Oekraïne steunt, de agressie van de Russische Federatie tegen Oekraïne duidelijk heeft veroordeeld en in de VN met de EU heeft meegestemd, alhoewel het Rusland geen sancties heeft opgelegd; overwegende dat de mate van afstemming van Servië op het GBVB is gedaald van 54 % in 2023 tot 51 % in 2024, terwijl andere kandidaat-lidstaten in de regio – Albanië, Bosnië en Herzegovina, Montenegro en Noord-Macedonië – een afstemming van 100 % hebben bereikt; J. overwegende dat Servië een kritiek doelwit is voor buitenlandse desinformatiecampagnes van met name Rusland en China, die hiermee antiwesterse sentimenten willen aanwakkeren; overwegende dat in het eindverslag van het OVSE/ODIHR over de vervroegde parlementsverkiezingen van 17 december 2023 op diverse procedurele tekortkomingen werd gewezen, alsook op het gebruik van wrede taal in de media, die door hun constante bevooroordeeldheid een onevenwichtig voordeel voor de regerende partij teweeg brachten; overwegende dat de problemen die in dat verslag worden genoemd een grondige en onmiddellijke beoordeling behoeven; overwegende dat Servië in september 2018 in het kader van de toetredingsonderhandelingen de strategie tegen cybercriminaliteit 2019-2023 en de bijbehorende actieplannen heeft aangenomen; overwegende dat deze strategie en de bijbehorende actieplannen na december 2023 niet zijn verlengd; overwegende dat Servië zich niet heeft aangesloten bij de beperkende maatregelen van de EU naar aanleiding van cyberaanvallen in 2023 en 2024; K. overwegende dat normalisering van de betrekkingen tussen Kosovo en Servië voor beide landen een voorwaarde is voor voortgang in hun EU-lidmaatschapstraject; L. overwegende dat toetreding tot de EU onontkoombaar een volledige afstemming op de buitenlandse beleidsdoelstellingen van de Unie vereist; M. overwegende dat Servië de territoriale integriteit van Oekraïne erkent, met inbegrip van het schiereiland de Krim en de Donbas-regio; N. overwegende dat de EU de belangrijkste handelspartner van Servië is, goed voor 59,7 % van het totale Servische handelsverkeer; O. overwegende dat Rusland zijn invloed in Servië aanwendt voor pogingen tot destabilisatie, inmenging en bedreiging van soevereine buurlanden, en tevens poogt het Europese toekomstsperspectief van Servië te ondermijnen; overwegende dat Russische propagandakanalen als RT (voorheen Russia Today) en Sputnik vrijelijk opereren in Servië en een aanzienlijke rol spelen in het aansturen van een anti-EU- en antidemocratische discours; overwegende dat desinformatie vaak begint met een onjuiste of misleidende uitspraak door een politicus, die door staatsmedia wordt opgepikt en vervolgens op sociale media nog meer aandacht krijgt, vaak met de bedoeling om politieke tegenstanders en democratische beginselen te ondermijnen; P. overwegende dat op 8 juni 2024 in Belgrado een “All-Serb Assembly” plaatsvond waarbij politieke leiders van Servië, Bosnië en Herzegovina, Montenegro en Kosovo aanwezig waren, verenigd onder de slogan “One people, one assembly” (Eén volk, eén samenkomst”); Inzet voor toetreding tot de EU 1. merkt op dat Servië heeft toegezegd dat EU-lidmaatschap zijn strategische doelstelling is en dat het land ernaar streeft tegen eind 2026 het Servische wetboek volledig aan het EU-acquis te hebben aangepast; dringt bij Servië aan op een snelle en daadkrachtige doorvoering van essentiële hervormingen, vooral in cluster 1, opdat deze zeer ambitieuze toezegging als realistisch, oprecht en betekenisvol kan worden beschouwd; benadrukt dat het voor Servië noodzakelijk is zijn strategische oriëntatie op de EU serieus en stellig aantoonbaar te maken door middel van een sterke politieke wil en consistentie bij de invoering van EU-gerelateerde hervormingen en door middel van objectieve en heldere communicatie richting zijn burgers over de EU, Servië’s Europese toekomst en de daartoe benodigde hervormingen; 2. wijst nogmaals op het strategische belang van de Westelijke Balkan in de huidige geopolitieke context en voor de veiligheid en stabiliteit van de EU als geheel; wijst erop dat het land vanwege zijn geopolitieke positie een directe invloed heeft op de algehele stabiliteit van de regio; veroordeelt derhalve de pogingen van Servië om een invloedssfeer tot stand te brengen die de soevereiniteit van buurlanden ondermijnt; 3. erkent dat Servië wat macro-economische stabiliteit en fiscale discipline betreft een goed niveau van voorbereiding heeft bereikt en dat de Commissie heeft vastgesteld dat cluster 3 technisch gezien geopend kan worden, maar stelt met bezorgdheid vast dat er in verschillende onderhandelingshoofdstukken weinig of geen algehele vooruitgang is geboekt ten aanzien van de criteria voor EU-lidmaatschap, en wijst met name op tekortkomingen op kritieke gebieden zoals de rechtsstaat, mediavrijheid, hervorming van het openbaar bestuur en afstemming op het EU-beleid – in het bijzonder het EU-buitenlandbeleid; 4. betreurt het uitblijven van substantiële vooruitgang met betrekking tot hoofdstuk 31, aangezien de opstelling van Servië wat betreft het zich aansluiten bij EU-standpunten inzake buitenlands beleid grotendeels ongewijzigd is gebleven, hetgeen voornamelijk te wijten is aan de nauwe betrekkingen van Servië met Rusland; herinnert eraan dat Servië wat zijn afstemming op het GBVB betreft een duidelijke uitzondering is in de Westelijke Balkan; roept Servië op om deze trend te keren en positieve stappen richting een volledige afstemming te zetten; merkt op dat Servië zich weliswaar toenemend achter EU-uitspraken en verklaringen schaart, maar dat dit nog steeds slechts 61 % van de gevallen betreft; is ingenomen met de voortdurende actieve deelname en positieve bijdrage van Servië aan militaire crisisbeheersingsmissies en -operaties van de EU; 5. is ingenomen met de humanitaire steun van Servië aan Oekraïne en neemt kennis van de verkoop van munitie ter waarde van 800 miljoen EUR voor gebruik door Oekraïne in een wederzijds voordelige overeenkomst; merkt op dat Servië zich bij enkele EU-standpunten over de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne heeft aangesloten; betreurt echter dat Servië zich nog steeds niet heeft aangesloten bij de beperkende maatregelen van de EU tegen Rusland; verzoekt de EU de omvang van haar financiële bijstand aan Servië te heroverwegen indien het land antidemocratische ideologieën blijft steunen en blijft weigeren zich achter de beperkende maatregelen van de EU en het GBVB te scharen; roept Servië op zich systematisch en onverwijld aan te sluiten bij de beperkende maatregelen van de EU en het algemene EU-beleid ten aanzien van Rusland en Belarus; 6. benadrukt het belang van sancties tegen Rusland voor de veiligheid van Europa als geheel; betreurt de aanhoudende nauwe betrekkingen van Servië met Rusland, welke vragen doen rijzen over de strategische koers van het land; roept de Servische autoriteiten nogmaals op om transparanter te zijn over de rol en activiteiten van het zogeheten Russisch-Servisch Humanitair Centrum in Nis en om alle militaire samenwerking met Rusland onmiddellijk te beëindigen; neemt kennis van het besluit van Servië om de VN-resolutie waarin de Russische agressie tegen Oekraïne wordt veroordeeld, drie jaar na de grootschalige invasie te steunen; betreurt dat president Vučić de stem van Servië voor de VN-resolutie onmiddellijk mondeling weer introk, en sprak van een “fout”; is van mening dat Servië, door de bevoorrechte betrekkingen met het Kremlinregime in stand te houden, niet alleen zijn geloofwaardigheid als kandidaat-lidstaat ondermijnt, maar ook het vertrouwen van zijn Europese partners en de toekomst van de betrekkingen tussen de EU en Servië op het spel zet; 7. betreurt dat de steun van de bevolking in Servië voor het EU-lidmaatschap blijft afnemen terwijl de steun voor het regime van Poetin blijft toenemen, wat het resultaat is van een aloude anti-EU- en pro-Russische retoriek die in de media – waar de regering het voor het zeggen heeft – en bij monde van bepaalde regeringsfunctionarissen te horen valt; verzoekt de Servische autoriteiten een op feiten gebaseerd en open debat over toetreding tot de EU te bevorderen; 8. betreurt de voortdurende verspreiding van desinformatie, onder meer over de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne; veroordeelt het feit dat het effect van deze praktijken ook in andere landen in de regio merkbaar is; verzoekt de Servische autoriteiten desinformatie te bestrijden en verzoekt de EU de samenwerking met Servië te versterken teneinde de democratische veerkracht te versterken en hybride dreigingen tegen te gaan; 9. stelt vast dat Servië vooruitgang heeft geboekt bij de afstemming op het visumbeleid van de EU en dringt aan op een volledige afstemming, in het bijzonder met betrekking tot derde landen die een veiligheidsrisico voor de EU vormen, met inbegrip van de dreiging van cyberaanvallen; is ingenomen met de op 25 juni 2024 ondertekende overeenkomst tussen de EU en Servië betreffende operationele samenwerking op het gebied van grensbeheer met Frontex, waarbij nadrukkelijk is gesteld dat in lijn met de grondrechten en internationale normen moet worden opgetreden; 10. herinnert eraan dat het algehele tempo van de toetredingsonderhandelingen afhankelijk moet zijn van tastbare vooruitgang ten aanzien van de fundamentele kwesties, de rechtsstaat, inzet voor de gedeelde Europese rechten en waarden alsook voor de dialoog tussen Belgrado en Pristina – die in goed vertrouwen moet worden gevoerd met het oog op een wettelijk bindende overeenkomst op grond van wederzijdse erkenning – alsmede voor afstemming op het GBVB van de EU; herhaalt zijn standpunt dat de toetredingsonderhandelingen met Servië alleen mogen worden voortgezet als het land zich aansluit bij de EU-sancties tegen Rusland en aanzienlijke vooruitgang boekt met zijn EU-gerelateerde hervormingen, met name op het gebied van de fundamentele kwesties; 11. herhaalt zijn zorgen over de verzoenende houding van de Commissie jegens Servië tegen de achtergrond van een jaar waarin sprake is geweest van afbraak van de rechtsstaat, de democratie en de grondrechten, en waarin Servië een destabiliserende invloed heeft gehad op de hele regio; dringt er bij de Commissie op aan om, ook op het hoogste niveau, duidelijker taal te spreken jegens Servië en er consequent op te wijzen dat het land aanzienlijk tekortschiet en te weinig vooruitgang boekt of zelfs achteruitgang vertoont, en zich dus sterk te blijven maken voor de fundamentele waarden van de EU; 12. verzoekt de Servische regering de rol en de voordelen van toetreding tot de EU en van door de EU gefinancierde projecten en hervormingen bij de Servische bevolking onder de aandacht te brengen; Democratie en de rechtsstaat 13. wijst op de aanhoudende uitdagingen bij het waarborgen van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, zoals ongepaste beïnvloeding en politieke druk jegens die rechterlijke macht; uit zijn zorgen over het uitblijven van waarborgen ter voorkoming van politieke inmenging bij benoemingen binnen de rechterlijke macht en bij disciplinaire maatregelen tegen rechters en aanklagers; verzoekt Servië ervoor te zorgen dat de hoge raad voor de rechterlijke macht (High Judicial Council), de hoge raad voor de openbare aanklager (High Prosecutorial Council) en de regering en het parlement van Servië de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en de autonomie van het openbaar ministerie doeltreffend en proactief verdedigen; 14. benadrukt dat het belangrijk is de Wet inzake de gerechtelijke academie aan te nemen en het advies van de Commissie van Venetië over te nemen, en de nodige benoemingen in de rechterlijke macht te doen teneinde het aantal vacante posten te verkleinen en de algehele effectiviteit van de rechterlijke organisatie te verbeteren; merkt op dat door de vertraging bij het aannemen van deze wet belangrijke justitiële hervormingen, die nodig zijn voor de afstemming op EU-normen, tot stilstand zijn gebracht; pleit ervoor nog een transparante raadplegingsronde met alle relevante belanghebbenden te houden en het wetsvoorstel daarop aan te passen, teneinde de onafhankelijkheid en controlemechanismen van de instelling te waarborgen en tot de algehele onafhankelijkheid van de rechterlijke macht bij te dragen; 15. merkt op dat er ondanks de aanneming van een nieuwe strategie voor corruptiebestrijding voor 2024-2028 slechts beperkte vooruitgang is geboekt in de strijd tegen corruptie; roept Servië op om het bijbehorende actieplan voor corruptiebestrijding aan te nemen en ten uitvoer te leggen, en om een effectief monitoring- en coördinatiemechanisme op te zetten om de voortgang bij te houden, in lijn met internationale normen; uit zijn bezorgdheid over het feit dat corruptie nog steeds wijdverbreid is op vele gebieden, met name in verband met “projecten van belang voor de Republiek Servië”, en wijst erop dat een sterke politieke wil nodig is om corruptie doeltreffend aan te pakken en om vanuit strafrechtelijke hoek stevig op te treden tegen corruptie op hoog niveau; merkt op dat Servië in de corruptieperceptie-index 2024 op de 105e plaats staat, ver onder het gemiddelde van de EU; is van mening dat het corruptieniveau in Servië een aanzienlijke belemmering voor zijn EU-toetreding vormt; stelt met bezorgdheid vast dat er na jaren nog steeds geen resultaten zijn geboekt in gevallen van groot openbaar belang, zoals in de reeds lang voortdurende zaken Krušik, Jovanjica, Savamala en Belivuk; roept Servië op om de onafhankelijkheid van zijn anticorruptieinstanties te versterken door ervoor te zorgen dat ze genoeg mensen en middelen hebben en dat ze beschermd worden tegen politieke inmenging; verzoekt de regering van Servië het Verdrag inzake bestrijding van omkoping van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling te ondertekenen en haar rechtskader inzake politiële samenwerking en georganiseerde misdaad volledig af te stemmen op dat van de EU; 16. is ingenomen met de meer pluralistische samenstelling van het nieuwe parlement, met een bredere vertegenwoordiging van politieke partijen, met inbegrip van partijen van nationale minderheden; stelt vast dat de vervroegde verkiezingen en de daarmee gepaard gaande onderbreking van het werk van regering en parlement de voortgang van de hervormingen hebben belemmerd; wijst op het frequente patroon van vervroegde verkiezingen, een permanente campagnemodus en lange vertragingen bij de vorming van regeringen, alsook op de ontwrichting van de werkzaamheden van het nationale parlement, waaronder het ontbreken van vragensessies met de regering, het ontbreken van discussies over de rapporten van onafhankelijke instanties, en het frequentere gebruik van spoedprocedures, die leiden tot een gebrek aan parlementair toezicht en legitimiteit, en niet bijdragen tot een doeltreffend democratisch bestuur van het land; 17. neemt kennis van het aftreden van minister-president Miloš Vučević op 28 januari 2025, dat op 19 maart 2025 door de Nationale Vergadering werd bevestigd, en van de daaropvolgende verkiezing van de nieuwe regering onder leiding van Đuro Macut, die op 16 april 2025 is benoemd; merkt op dat de Nationale Vergadering zijn werk op 4 maart 2025 na een pauze van drie maanden heeft hervat en veroordeelt alle gewelddadigheden die zich bij die gelegenheid voordeden; 18. herhaalt bereid te zijn de Nationale Vergadering en haar leden te ondersteunen bij de democratische processen die verband houden met het Europese traject van Servië, met inbegrip van de juiste werking van het parlement in overeenstemming met zijn reglement, door gebruik te maken van de bestaande instrumenten en initiatieven van het Europees Parlement ter ondersteuning van de democratie en door zijn steun te verlenen aan het versterken van het parlementair toezicht op het EU-toetredingsproces en daaraan gerelateerde hervormingen; 19. neemt met diepe bezorgdheid kennis van het eindverslag van de verkiezingswaarnemingsmissie van het OVSE/ODIHR over de verkiezingen van december 2023; merkt op dat de Nationale Vergadering in april 2024 een werkgroep voor de verbetering van het verkiezingsproces heeft samengesteld, maar dat tegen het einde van dat jaar geen overeenstemming was bereikt over wettelijke maatregelen om het verkiezingsproces te verbeteren; merkt op dat twee van de drie vertegenwoordigers uit het maatschappelijk middenveld in februari 2025 uit de werkgroep zijn getreden; merkt op dat in de eerste maanden van 2025 stappen zijn ondernomen om de Wet inzake de centrale kiezerslijst te wijzigen, maar dat tussen actoren uit de politiek en het maatschappelijk middenveld geen consensus over de inhoud is bereikt; roept alle parlementaire fracties in de Nationale Vergadering op om met goedkeuring van alle fracties te besluiten tot uitvoering van aanbevelingen van het ODIHR; dringt aan op gelijke behandeling van alle parlementsleden bij de werkzaamheden van de Nationale Vergadering, consequente en doeltreffende toepassing van de parlementaire gedragscode en onpartijdige bestraffing van inbreuken op de parlementaire integriteit; 20. maakt zich zorgen over de toenemende rol van buitenlandse informatiemanipulatie en inmenging (FIMI) en buitenlandse cyberactiviteiten en inmenging in de democratische verkiezingsprocessen in Servië; 21. benadrukt dat het cruciaal is in te staan voor de onafhankelijkheid van belangrijke instituties, met inbegrip van regelgevende instanties voor de media zoals de regelgevende autoriteit voor elektronische media (REM – Regulatory Authority for Electronic Media); betreurt dat de verkiezing van de nieuwe leden vertraging heeft opgelopen; betreurt de onregelmatigheden in het nominatieproces; merkt op dat diverse kandidaten zich in februari 2025 uit de selectie hebben teruggetrokken, en hun besluit motiveerden verwijzende naar deze onregelmatigheden; betreurt ten zeerste dat de REM, ondanks haar wettelijke verplichting daartoe, heeft nagelaten het verloop van de verkiezingscampagne van 2023 in de media tijdig te controleren, verslag uit te brengen van haar bevindingen en sancties op te leggen aan mediakanalen die de wet overtraden, haatzaaiende uitlatingen verspreidden of journalistieke normen schonden; merkt bezorgd op dat pluralistische politieke standpunten in de nationale media ontbreken; merkt op dat de REM pluralisme in de media, transparantie over de eigendomsstructuren van mediakanalen en onafhankelijkheid van buitenlandse actoren actief moet bevorderen; 22. betreurt dat de REM vier nationale frequenties heeft toegekend aan kanalen die zich in het verleden schuldig hebben gemaakt aan schending van de journalistieke normen, waaronder het gebruik van haatzaaiende uitlatingen en misleiding van het publiek, het niet in acht nemen van door de REM afgegeven waarschuwingen, verspreiding van desinformatie en steun voor het Kremlin-narratief over de oorlog van Rusland in Oekraïne; betreurt ten zeerste dat de REM de vijfde nationale vergunning niet heeft uitgegeven en dringt erop aan om deze toe te kennen aan de hand van een transparant en onpartijdig proces zonder onnodige vertragingen en in overeenstemming met internationale normen voor vrijheid van de media, zodra een nieuwe REM-raad is verkozen; roept de Servische regering op het verkiezingsproces van nieuwe leden af te breken en opnieuw te beginnen, in overeenstemming met het Servisch recht en internationale normen voor vrijheid van de media; Fundamentele vrijheden en mensenrechten 23. betuigt zijn oprechte medeleven aan de familieleden van de zestien slachtoffers die om het leven zijn gekomen en aan degenen die gewond zijn geraakt toen op 1 november 2024 de luifel van het treinstation van Novi Sad is ingestort; dringt erop aan dat na onderzoek door de autoriteiten een volledige en transparante gerechtelijke procedure wordt ingeleid om degenen die verantwoordelijk zijn te berechten; onderstreept dat ook ruimer moet worden onderzocht in hoeverre corruptie leidde tot een verlaging van de veiligheidsnormen en bijdroeg tot deze tragedie; 24. betreurt de traagheid waarmee de Servische autoriteiten hebben gereageerd en verantwoording hebben genomen, de traagheid van het onderzoek en het gebrek aan transparantie in de nasleep van de tragedie – zaken die vervolgens onder sterke publieke druk gedeeltelijk zijn geadresseerd; 25. spreekt zijn diepe bezorgdheid uit over de problemen van systemische aard die door de studentenprotesten en verschillende andere protesten in Servië onder de aandacht zijn gebracht, zoals kwesties met betrekking tot burgerlijke vrijheden, de scheiding der machten, corruptie, milieubescherming, institutionele en financiële transparantie – in het bijzonder in verband met infrastructuurprojecten – en verantwoordingsplicht; betreurt dat de regering deze kans niet heeft aangegrepen om tegemoet te komen aan de eisen van de studenten en van de burgers die de studenten in goed vertrouwen hebben gesteund; beaamt dat de eisen van de studenten in het verlengde liggen van de hervormingen die Servië wordt geacht door te voeren in zijn EU-toetredingstraject; 26. benadrukt het belang van de vrijheid van meningsuiting en van vergadering; roept de autoriteiten van Servië op om de bescherming van de deelnemers aan de vreedzame protesten te waarborgen; neemt kennis van de massale protesten op 15 maart 2025, de grootste in de moderne geschiedenis van Servië; dringt aan op een onpartijdig onderzoek naar de beweringen dat onrechtmatige technologie voor crowdmanagement tegen de demonstranten is gebruikt, waardoor een aantal van hen gewond is geraakt; 27. betreurt het aanhoudende geweld tegen studenten, zo ook het recente incident in het gebouw van de Faculteit Sport en Lichamelijke Opvoeding in Novi Sad, waarbij ten minste vijf mensen gewond raakten als gevolg van het feit dat de politie het gebouw binnendrong, in gezelschap van de decaan, Patrik Drid; 28. veroordeelt in de krachtigste bewoordingen het misbruik van persoonsgegevens uit openbare registers met het oog op represailles tegen vreedzame demonstranten; roept het openbaar ministerie in Servië op om alle personen aan te klagen die de demonstranten fysiek hebben aangevallen of hebben aangezet tot geweld tegen de demonstranten; is ernstig bezorgd over elke daad van geweld; volgt nauwkeurig de ontwikkelingen met betrekking tot arrestaties van demonstranten en de rechtsvervolging die tegen hen is ingesteld; maakt zich zorgen over de meldingen dat de geheime diensten betrokken waren bij intimidatie en surveillance van de demonstranten; veroordeelt de uitspraken van Servische autoriteiten die aanzetten tot geweld tegen studenten en andere demonstranten; merkt op dat studentenactivisten geconfronteerd worden met intimidatie, juridisch of anderszins, en met buitensporige geweldspleging door de autoriteiten; pleit voor een grondig, onpartijdig en snel onderzoek naar de beschuldiging van geweld tegen demonstranten en wangedrag door de politie tijdens de protesten; dringt er bij de diplomatieke missies van de EU en de lidstaten op aan de lopende rechtszaken in verband met de protesten op de voet te blijven volgen; 29. is ernstig bezorgd over de toenemende politieke en financiële druk op leerkrachten in het basis- en middelbaar onderwijs, alsook op professoren aan de universiteit, die geen salaris ontvingen omdat zij hadden deelgenomen aan de collectieve actie ter ondersteuning van de eisen van studenten; betreurt in dit verband de onaanvaardbare gerechtelijke procedures en de lastercampagne in de media tegen de rector van de Universiteit van Belgrado; 30. is ernstig verontrust door het feit dat de Servische autoriteiten op grote schaal gebruikmaken van illegale surveillancepraktijken door de inzet van spyware tegen activisten, journalisten en personen uit het maatschappelijk middenveld, zoals wordt aangegeven in recente verslagen van Amnesty International en de SHARE Foundation; dringt er bij de regering van Servië op aan het gebruik van geavanceerde surveillancetechnologie tegen activisten, journalisten en mensenrechtenactivisten onmiddellijk te staken en roept de bevoegde overheidsinstanties op om een grondig onderzoek uit te voeren naar alle bestaande gevallen van onrechtmatige surveillance en onrechtmatig gebruik van spyware en om passende gerechtelijke stappen te ondernemen tegen degenen die daar verantwoordelijk voor zijn; verzoekt de Europese Commissie in dit verband om opvolging te geven aan deze incidenten, deze problemen bij de Servische autoriteiten aan te kaarten en aan te dringen op een grondig onderzoek naar deze kwesties; 31. betreurt het vermeende illegale afluisteren en vasthouden van vijf activisten van de oppositiepartij Beweging van Vrije Burgers (PSG) en een student van de STAV-organisatie in maart 2025, en de arrestatiebevelen die tegen andere STAV-activisten zijn uitgevaardigd; veroordeelt het gebruik van deze zaak door de propagandamedia en de ongegronde verlenging van de detentie; dringt er bij de Servische autoriteiten op aan Marija Vasić, Lazar Dinić, Mladen Cvijetić, Lado Jovović, Srđan Đurić en Davor Stefanović vrij te laten; 32. verwerpt beschuldigingen dat de EU en sommige van haar lidstaten betrokken zouden zijn geweest bij het organiseren van de studentenprotesten met de bedoeling een “kleurenrevolutie” te ontketenen; verwerpt in dit verband met klem de onrechtmatige arrestaties en uitwijzingen van EU-burgers en de openbaarmaking van de persoonsgegevens van EU-burgers door veroordeelde oorlogsmisdadigers, alsook de haatzaaiende uitlatingen tegen nationale minderheden; drukt zijn bezorgdheid uit over het toenemende aantal detenties van EU-burgers bij de grens van Servië; merkt op dat het anti-EU-discours ertoe leidt dat de steun voor EU-integratie in de Servische samenleving afneemt en de aanwezigheid van buitenlandse autocratische actoren in het land wordt versterkt; 33. verzoekt de Servische autoriteiten om het vertrouwen van burgers in overheidsinstellingen te herstellen door transparantie en verantwoordingsplicht te waarborgen; moedigt alle politieke en maatschappelijke actoren aan een inclusieve, inhoudelijke dialoog aan te gaan met het oog op de uitvoering van EU-gerelateerde hervormingen; 34. merkt op dat de mediavrijheid in Servië verder is verslechterd, zoals blijkt uit het feit dat Servië in de wereldindex voor persvrijheid van Verslaggevers zonder Grenzen van 2024 naar de 98e plaats is gezakt; verzoekt Servië dringend de professionaliteit, diversiteit en pluraliteit van de media te verbeteren en te beschermen, en hoogwaardige onderzoeksjournalistiek, de hoogste ethische journalistieke normen middels eerbiediging van journalistieke gedragscodes, en mediageletterdheid te bevorderen; herinnert aan het belang van pluraliteit en transparantie in de media, onder meer wat betreft eigendom en financiering, vooral door middel van een betere betrokkenheid van de REM; herinnert eraan dat de concentratie van media-eigendom nadelige gevolgen kan hebben voor de vrijheid van de media en de professionaliteit van de verslaglegging; beaamt nogmaals dat Servië zich als onderdeel van de toetredingsonderhandelingen op één lijn met de EU moet positioneren wat betreft zaken van strategisch belang, zoals het tegengaan van FIMI; roept Servië op zich aan te sluiten bij het EU-beleid inzake het tegengaan van buitenlandse inmenging en desinformatiecampagnes door concrete regelgevende maatregelen conform de EU-normen ten uitvoer te leggen, zoals de bepalingen in de digitaledienstenverordening (7) en Verordening (EU) 2024/900 betreffende transparantie en gerichte politieke reclame (8) ; spoort Servië, de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) en het Europees Centrum voor de bestrijding van hybride dreigingen aan om met elkaar samen te werken bij het tegengaan van desinformatie; verlangt van de autoriteiten dat alle gevallen van haatzaaien, lastercampagnes en strategische rechtszaken tegen journalisten worden onderzocht en dat de daders vervolgd worden; 35. is ernstig bezorgd over de gemelde gevallen van aanvallen op, digitale surveillance en intimidatie van journalisten, mensenrechtenactivisten en maatschappelijke organisaties, zoals de recente inval op 25 februari 2025 door de politie bij vier grote maatschappelijke organisaties, zogenaamd vanwege vermeend misbruik van middelen van het Amerikaans Bureau voor Internationale Ontwikkeling (USAID); veroordeelt ten strengste de aanhoudende lastercampagnes tegen en intimidatie van het maatschappelijk middenveld in Servië, waaronder valse beschuldigingen van samenzweringen om de regering met steun uit het buitenland omver te werpen; 36. is bezorgd over het feit dat maatschappelijke organisaties in Servië met steeds meer problemen geconfronteerd worden, waaronder beperkende voorwaarden, financieringsbeperkingen, invallen door de politie en andere vormen van intimidatie door overheidsinstanties; onderstreept het belang van een kader dat plaatselijke, bruisende maatschappelijke organisaties in staat stelt vrijelijk hun activiteiten uit te voeren en op inclusieve en zinvolle wijze deel te nemen aan de beleidsvorming, waaronder het proces van opname in de EU; betreurt dat Servië momenteel geen kader heeft waarbinnen levendige en pluralistische maatschappelijke organisaties – met name organisaties op het vlak van democratieondersteuning en verkiezingswaarneming – vrijelijk hun activiteiten kunnen uitvoeren en op inclusieve en zinvolle wijze deel kunnen nemen aan de beleidsvorming; uit zijn bezorgdheid over recente invallen bij de kantoren van maatschappelijke organisaties; dringt erop aan dat onderzoek wordt gedaan naar alle aanvallen en lastercampagnes tegen maatschappelijke organisaties en dat de transparantie van overheidsfinanciering wordt verbeterd; 37. veroordeelt de politieke druk die wordt uitgeoefend op universiteiten en andere onderzoeksinstellingen met een overhaast regeringsdecreet waarmee de academische vrijheid van onderzoekers wordt aangetast en hun salarissen worden verlaagd; veroordeelt de lasterpraatjes over professoren, onderzoekers en ander academisch personeel in regeringsgezinde media; betreurt de toenemende inzet van tijdelijke contracten voor leraren en andere ambtenaren als politiek instrument om druk en controle uit te oefenen; 38. dringt er bij de Servische autoriteiten op aan om de beschikbaarheid van openbare omroepdiensten in alle minderheidstalen in het hele land uit te breiden en er zo voor te zorgen dat alle gemeenschappen gelijke toegang tot media hebben, naar het voorbeeld van de beproefde praktijk uit de regio Vojvodina; 39. spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over het wetsontwerp dat op 29 november 2024 bij het Servische parlement is ingediend en waarin wordt voorgesteld een wet inzake buitenlandse agenten naar Russisch model in te voeren; herinnert de Servische wetgevers eraan dat maatschappelijke organisaties en journalisten een belangrijke rol spelen in een gezonde democratische samenleving; herhaalt dat dergelijke wetgeving onverenigbaar is met de waarden van de EU; merkt op dat meerdere maatschappelijke organisaties in februari 2025 hun samenwerking met de wetgevende en uitvoerende arm van de regering hebben opgeschort; 40. uit zijn ernstige bezorgdheid over het feit dat de bescherming van erfgoed in Servië in toenemende mate een politieke kwestie is geworden, hetgeen blijkt uit de intrekking van de beschermde status van culturele monumenten en het negeren van wettelijke procedures in verband met monumentenzorg, bijvoorbeeld in het geval van het modernistische complex Generalštab; 41. vraagt Servië desinformatie te bestrijden, met inbegrip van manipulatieve anti-EU-narratieven, en vraagt met name de van de Servische staat afkomstige desinformatiecampagnes te staken; veroordeelt de opening van een RT-kantoor in Belgrado, de start van een onlinenieuwsvoorziening door RT in de Servische taal, en de voortzetting van de Russische onlinenieuwsdienst Sputnik Srbija, die wordt gebruikt voor de verspreiding van pro-Russische narratieven en desinformatie in de hele Westelijke Balkan; verzoekt de Servische autoriteiten met klem hybride dreigingen tegen te gaan en zich volledig aan te sluiten bij het besluit van de Raad inzake de opschorting van de omroepactiviteiten van Sputnik en RT; is zeer bezorgd over de verspreiding van desinformatie over de Russische agressie tegen Oekraïne; verzoekt Servië en de Commissie de infrastructuur te versterken met het oog op de bestrijding van desinformatie en andere hybride dreigingen; veroordeelt de toenemende invloed van door de Russische en Chinese staat gevoede desinformatie in Servië, onder meer via de verspreiding van anti-EU- en antidemocratische narratieven; 42. neemt nota van de aanneming van de nationale strategie voor gelijkheid en de strategie ter voorkoming van en bescherming tegen discriminatie, en dringt aan op een volledige uitvoering van deze strategieën en op een verdere afstemming op Europese normen; dringt er bij de autoriteiten op aan om de aanbevelingen van de Groep van deskundigen inzake actie tegen geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (GREVIO) op te volgen en zo de naleving van het door Servië geratificeerde Verdrag van Istanbul te verbeteren; merkt bezorgd op dat de uitvoering van de wet inzake gendergelijkheid tijdelijk is opgeschort door het grondwettelijk hof; uit zijn bezorgdheid over het feit dat organisaties die zich inzetten voor vrouwenrechten en gendergelijkheid consistent te weinig ondersteuning ontvangen; 43. is zeer onthutst over de achteruitgang van de democratie in Servië, een situatie die nog wordt verergerd door een negatief migratiesaldo als gevolg van economische problemen en politieke vervolging; benadrukt dat vooral jonge, hoogopgeleide en werkende mensen gedwongen worden het land te verlaten, evenals personen die vanwege hun politieke opvattingen onder druk staan en bedreigd worden, onder wie Dijana Hrka, de moeder van een van de slachtoffers van de tragedie bij het station van Novi Sad, die vreest voor haar veiligheid na onder druk te zijn gezet door aanhangers van de SNS; 44. benadrukt dat de Servische autoriteiten concrete stappen moeten zetten voor de handhaving en versterking van de rechten van kinderen in Servië, onder meer door het derde Facultatief Protocol bij het Verdrag inzake de rechten van het kind te ratificeren, door een nationaal actieplan voor de rechten van het kind aan te nemen, door een nieuwe strategie inzake geweld tegen kinderen aan te nemen aangezien het vorige kader is verlopen, en door een nationaal kader voor de bescherming van kinderen tegen misbruik en verwaarlozing in te stellen; 45. is ingenomen met het feit dat de Belgrade Pride 2024, de grootste tot dusver in Servië, vreedzaam is verlopen, weliswaar met een grote inzet van de politie die de deelnemers aan het evenement beschermde; 46. benadrukt dat er sterk moet worden ingezet op het waarborgen van de rechten van nationale minderheden, het waarborgen van hun volledige vertegenwoordiging op alle bestuursniveaus, het behoud van hun culturele identiteit door het gebruik van hun respectieve talen en door tegemoet te komen aan hun onderwijsbehoeften, hun vrijheid van meningsuiting en hun toegang tot informatie, en dat actief onderzoek moet worden gedaan naar haatmisdrijven, aangezien al deze zaken ontegenzeglijk behoren tot de gemeenschappelijke Europese waarden; betreurt het feit dat bijna alle nationale minderheden enkel in formele zin een beschermde status genieten; uit zijn zorgen over de praktijk van pro forma vertegenwoordiging van nationale minderheden, waarbij de regering de controle behoudt; verzoekt Servië het cultureel erfgoed en de tradities van zijn nationale minderheden te beschermen en te bevorderen en in het bijzonder een positief klimaat voor onderwijs in minderheidstalen te creëren door onder meer voldoende leerkrachten, lesboeken en aanvullend lesmateriaal ter beschikking te stellen en betreurt de schending van minderheidsrechten in dit verband; roept Servië op te staken met het stoken tussen nationale minderheden met verschillende nationale identiteiten aangezien hiermee verdeeldheid binnen deze gemeenschappen wordt gezaaid, en veroordeelt ten strengste de gemelde gevallen van haatzaaiende uitlatingen tegen een aantal van deze minderheden; merkt op dat het opstellen van een nieuw actieplan voor de rechten van nationale minderheden aanzienlijke vertraging heeft opgelopen en benadrukt met klem dat Servië dit plan moet afmaken en onmiddellijk ten uitvoer moet leggen; wijst erop dat het nieuwe actieplan de bevindingen en aanbevelingen van het adviescomité van het Kaderverdrag inzake de bescherming van nationale minderheden van de Raad van Europa volledig in acht moet nemen; 47. spreekt zijn bezorgdheid uit over de aanzienlijke daling in het bevolkingsaantal van bepaalde minderheidsgroepen, waaronder de Bulgaarse minderheid; verzoekt Servië het recht te waarborgen om namen en talen te gebruiken die specifiek zijn voor minderheidsgroepen, met inbegrip van vrouwen binnen de Bulgaarse gemeenschap; stelt met bezorgdheid vast dat niet alle schoolboeken in het Bulgaars zijn vertaald; verzoekt de Servische regering ervoor te zorgen dat de Kroatische minderheid in Servië dezelfde rechten geniet als de Servische minderheid in Kroatië, met name wat betreft het waarborgen van vertegenwoordiging op alle bestuursniveaus, ook op regionaal en lokaal niveau; herhaalt zijn bezorgdheid over de beperkende en arbitraire handhaving van de Wet inzake vast en tijdelijk verblijf waardoor de adressen van duizenden Albanezen in het zuiden van Servië uit het bevolkingsregister zijn verwijderd; wijst met klem op de situatie van de Roemeense orthodoxe kerk in Servië, die door de staat niet officieel als traditionele kerk wordt erkend; 48. betreurt de pogingen van de Servische autoriteiten om de nationale identiteit van gemeenschappen binnen het land te ondermijnen; spreekt in dit verband zijn bezorgdheid uit over de verspreiding van bepaalde narratieven, bijvoorbeeld over de “Shopi-natie”, waarmee wordt geprobeerd het bestaan van de Bulgaarse gemeenschap, haar geschiedenis en cultureel erfgoed te ontkennen; betreurt de huiszoekingen door de Servische autoriteiten bij het cultureel centrum van Bosilegrad, alsook het juridisch vooronderzoek dat is ingezet tegen activisten van ngo’s vanwege “etnische haat”; 49. roept Servië op om zich te weerhouden van het verdraaien van historische gebeurtenissen, zoals het discours rondom het zogenaamde bloedbad in Surdulica, wat alleen maar dient om verdeeldheid en haat jegens minderheden en buurlanden te zaaien en wat niet samengaat met EU-lidmaatschap; Verzoening en goede nabuurschapsbetrekkingen 50. herhaalt dat goede nabuurschapsbetrekkingen en regionale samenwerking essentiële bestanddelen van het uitbreidingsproces zijn; roept Servië op om een einde te maken aan de binnenkomstbeperkingen voor maatschappelijke activisten en kunstenaars uit de regio, aangezien met een dergelijke handelswijze de regionale dialoog en samenwerking ondermijnd worden; bevestigt bovendien nogmaals het belang van stabiliteit alsook veerkracht tegenover buitenlandse inmenging in binnenlandse democratische processen in de landen in Zuidoost-Europa; benadrukt dat het van belang is dat Servië goede nabuurschapsbetrekkingen ontwikkelt, bilaterale overeenkomsten ten uitvoer legt en een oplossing vindt voor onopgeloste bilaterale kwesties met zijn buurlanden; wijst op de deelname van Servië aan regionale initiatieven en de actieve betrokkenheid van Servië bij het groeiplan voor de Westelijke Balkan en de gemeenschappelijke regionale markt; benadrukt dat eerbiediging van de rechten van nationale minderheden een essentiële voorwaarde is voor voortgang in het Europese toetredingstraject van Servië; 51. dringt aan op historische verzoening waarbij discriminatie en vooroordelen uit het verleden worden losgelaten; betreurt de recente opruiende retoriek van de regering tegen buurlanden die het openen van cluster 3 voor Servië niet steunden; 52. herhaalt dat Servië zich moet onthouden van inmenging in de binnenlandse politiek van zijn buurlanden op de Westelijke Balkan, onder meer met betrekking tot de ongrondwettelijke viering van de Dag van de Servische Republiek in Bosnië en Herzegovina en het in twijfel trekken van rechterlijke uitspraken in Bosnië en Herzegovina; 53. dringt er bij Servië op aan zich sterker te maken voor verzoening en oplossingen te zoeken voor geschillen uit het verleden, in het bijzonder waar het vermiste personen betreft, te weten 1 782 personen in Kroatië, 7 608 personen in Bosnië en Herzegovina en 1 595 personen in Kosovo; roept de Servische autoriteiten op om te zorgen voor gerechtigheid voor slachtoffers door gerechtelijke uitspraken inzake oorlogsmisdaden te aanvaarden en te eerbiedigen, door te strijden tegen straffeloosheid ten aanzien van oorlogsmisdaden, door onderzoek te doen naar zaken betreffende vermiste personen, door onderzoek te doen op locaties met graven en door binnenlandse openbaar aanklagers te steunen bij hun inspanningen om daders voor het gerecht te brengen, hetgeen ook de medewerking van andere partijen vereist; veroordeelt ten stelligste de wijdverbreide publieke ontkenning van internationale vonnissen inzake oorlogsmisdaden, waaronder de ontkenning van de genocide in Srebrenica; 54. verzoekt de gerechtelijke autoriteiten in Servië ervoor te zorgen dat in alle gevallen van oorlogsmisdaden aan de normen voor een eerlijk proces wordt voldaan en gerechtigheid voor slachtoffers wordt bewerkstelligd; pleit ervoor om ontkenning van oorlogsmisdaden en verheerlijking van oorlogsmisdadigers op te nemen in het wetboek van strafrecht zodat elke vorm van ontkenning van oorlogsmisdaden, zoals bepaald door de vonnissen van het Internationaal Straftribunaal voor het voormalige Joegoslavië en het Internationaal Gerechtshof, kan worden vervolgd; 55. spreekt nogmaals zijn steun uit voor het initiatief tot oprichting van een regionale commissie voor de vaststelling van feiten over oorlogsmisdaden en andere ernstige schendingen van de mensenrechten die zijn begaan op het grondgebied van het voormalige Joegoslavië (Recom); 56. herhaalt zijn standpunt over het belang van het openstellen en publiceren van oorlogsarchieven en herhaalt zijn oproep om de archieven van het voormalige Joegoslavië open te stellen en met name toegang te verlenen tot de dossiers van de voormalige Joegoslavische geheime dienst (UDBA) en de contra-inlichtingendienst van het Joegoslavische volksleger (KOS) en om de dossiers terug te geven aan de respectieve regeringen als zij daarom vragen; 57. geeft nogmaals blijk van zijn volledige steun aan de door de EU gefaciliteerde dialoog en is ingenomen met de benoeming van Peter Sørensen als speciale vertegenwoordiger van de EU voor de dialoog tussen Belgrado en Pristina; 58. wijst nogmaals op het belang van constructieve betrokkenheid van zowel de Servische als de Kosovaarse autoriteiten om een alomvattende, juridisch bindende normaliseringsovereenkomst tot stand te brengen op basis van wederzijdse erkenning en in overeenstemming met het internationaal recht; roept zowel Kosovo als Servië op om het Akkoord van Brussel en het Akkoord van Ohrid uit te voeren, hetgeen onder andere de oprichting van de vereniging van gemeenten met een Servische meerderheid inhoudt, alsook het staken van het verzet van Servië tegen het lidmaatschap van Kosovo van regionale en internationale organisaties, en af te zien van unilaterale acties die de dialoog zouden kunnen verstoren; 59. verwacht van Kosovo en Servië dat ze hun volledige medewerking verlenen en alle nodige maatregelen treffen om de daders van de terroristische aanslag van 2023 in Banjska aan te houden en snel voor de rechter te brengen; betreurt dat Servië nog steeds geen vervolging heeft ingesteld tegen de schuldigen, met name Milan Radoičić, de vicevoorzitter van Srpska Lista; benadrukt nogmaals dat ook de daders van de terroristische aanslag in Zubin Potok ter verantwoording moeten worden geroepen en onverwijld voor de rechter moeten worden gebracht; 60. verzoekt de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de Commissie om zich proactiever op te stellen bij het aansturen van de dialoog; pleit voor een grotere rol voor het Europees Parlement bij het faciliteren van de dialoog door middel van regelmatige bijeenkomsten van de gezamenlijke parlementaire vergadering; Sociaal-economische hervormingen 61. is verheugd over de geleidelijke vooruitgang die Servië heeft geboekt bij de ontwikkeling van een functionerende markteconomie met een positieve groei van het bbp en met meer buitenlandse investeringen in bepaalde sectoren; merkt op dat Servië voor het eerst een kredietbeoordeling van het niveau “investment-grade” heeft gekregen; onderstreept het feit dat de EU de belangrijkste handelspartner, de grootste bron van directe buitenlandse investeringen en verreweg de grootste donor van Servië is; herhaalt dat de financiële steun, waar Servië veel voordeel van heeft, afhankelijk is van het versterken van de democratische beginselen en de afstemming op het GBVB en andere EU-beleidslijnen; herhaalt dat er meer substantiële hervormingen nodig zijn van de arbeidsmarkt, het onderwijs en het openbaar bestuur, waarbij tevens de sociale ongelijkheden moeten worden aangepakt; spreekt zijn bezorgdheid uit over de schaal waarop grote intergouvernementele contracten worden gegund die buiten het bestaande rechtskader voor openbare aanbestedingen vallen; betreurt echter dat de staatsschuld als percentage van het bbp flink boven het Oost-Europees gemiddelde ligt; 62. is bezorgd over de investeringen van Rusland en China in Servië en de toenemende invloed die deze landen uitoefenen op de politieke en economische processen in de regio; 63. roept Servië op zich meer in te spannen en meer te investeren in de sociaal-economische ontwikkeling van zijn grensregio’s teneinde de ontvolking tegen te gaan en ervoor te zorgen dat inwoners toegang hebben tot essentiële diensten zoals gezondheidszorg en onderwijs en arbeidskansen; onderstreept het potentieel van de IPA III-programma’s voor grensoverschrijdende samenwerking als belangrijk instrument om duurzame regionale groei voor de lange termijn te stimuleren; 64. is ingenomen met de actieve betrokkenheid van Servië bij de uitvoering van het nieuwe groeiplan voor de Westelijke Balkan; neemt ter kennis dat Servië op 3 oktober 2024 zijn hervormingsagenda heeft aangenomen; is van mening dat het benutten van de mogelijkheden van het groeiplan een verdere stimulans zou opleveren voor de Servische economie, die de afgelopen drie jaar van meer dan 586 miljoen EUR aan financiële en technische bijstand in het kader van IPA III heeft geprofiteerd; is van mening dat de financiering van de EU de democratische hervormingen van het land beter moeten ondersteunen; dringt in die context aan op een herprogrammering van de desbetreffende EU-financiering, met inbegrip van het groeiplan voor de Westelijke Balkan, om meer middelen te herbestemmen voor de ondersteuning van justitiële hervormingen en anticorruptiemaatregelen, en ten behoeve van onafhankelijke media en maatschappelijke organisaties, zodat het kritieke werk dat zij verrichten wordt gesteund, in het bijzonder gezien het vacuüm dat is ontstaan door de terugtrekking van donoren uit de VS; roept de EU en de landen van de Westelijke Balkan bovendien op een kader in te stellen voor een vruchtbare samenwerking tussen het Europees Openbaar Ministerie (EOM) en zijn tegenhangers in de Westelijke Balkan, om ervoor te zorgen dat het EOM zijn bevoegdheid op het gebied van IPA III-middelen en de faciliteit voor de Westelijke Balkan in de begunstigde landen op doeltreffende wijze kan uitoefenen; dringt er bij de Servische autoriteiten op aan zich meer in te spannen om burgers over de voordelen van EU-financiering te informeren en om meer zichtbaarheid te geven aan deze financiering; 65. betreurt het feit dat een openbare raadpleging geen deel uitmaakte van het proces van aanneming van de Servische hervormingsagenda; pleit voor doeltreffender toezicht op de financieringsprogramma’s en projecten van de EU; 66. pleit voor meer regionale samenwerking tussen de landen van de Westelijke Balkan zodat zij beproefde praktijken kunnen uitwisselen en gemeenschappelijke strategieën voor het bestrijden van desinformatie en buitenlandse inmenging kunnen ontwikkelen; beklemtoont de rol van de EU bij het faciliteren van dergelijke vormen van samenwerking; pleit voor het voortzetten en versterken van het regionale IPA-cyberbeveiligingsprogramma; 67. erkent de belangrijke rol van het bedrijfsleven in Servië bij het vergroten van economische convergentie met de EU, onder meer via de kansen in verband met de uitvoering van het groeiplan voor de Westelijke Balkan, die een duurzaam alternatief vormen voor Russische en |Chinese investeringen in het land; is ingenomen met de bijdrage die het bedrijfsleven levert aan het verbeteren van de sociaal-economische betrekkingen in de Westelijke Balkan; 68. neemt nota van het feit dat het Servische bedrijfsleven zich inzet om te pleiten voor toetreding van de landen van de Westelijke Balkan tot de eengemaakte markt van de EU als een concrete stap richting volwaardig EU-lidmaatschap; dringt aan op duidelijke, meetbare acties en goed gedefinieerde rollen en verantwoordelijkheden in het kader van de uitvoering van het actieplan voor de gemeenschappelijke regionale markt, welke een belangrijke aanjager is van een succesvolle toetreding van de regio tot de eengemaakte markt van de EU; Energie, milieu, duurzame ontwikkeling en connectiviteit 69. verzoekt Servië zich meer in te zetten voor de omzetting van het relevante milieu- en klimaatacquis in nationaal recht en zorg te dragen voor de juiste toepassing van milieubeschermingsnormen, onder meer door het bestuurlijke en technische vermogen op alle regeringsniveaus flink te verbeteren, mate name wat betreft wetgeving inzake afvalbeheer en de aanneming van het programma voor aanpassing aan klimaatverandering en het nationale energie- en klimaatplan; dringt er bij de Servische autoriteiten op aan de transparantie en de milieueffectbeoordelingen met betrekking tot alle investeringen, ook die uit China en Rusland, te verbeteren; 70. spreekt opnieuw zijn teleurstelling uit over het gebrek aan actie met betrekking tot de vervuiling van de rivier de Dragovishtitsa, die het gevolg is van de exploitatie van mijnen in de regio, en de schadelijke effecten daarvan op de gezondheid van de plaatselijke bevolking en op het milieu; 71. verzoekt Servië meer werk te maken van de decarbonisatie van zijn energiesysteem en een doeltreffende handhaving van de regels voor het terugdringen van vervuiling door thermische centrales mogelijk te maken; 72. benadrukt dat meer vooruitgang moet worden geboekt op het vlak van grensoverschrijdende samenwerking met buurlanden, met name ten aanzien van het grensoverschrijdende wegennet; dringt er bij Servië op aan de activiteiten zoals vastgelegd in het memorandum van overeenstemming betreffende samenwerking op het gebied van milieubescherming met Bulgarije te gaan uitvoeren; 73. neemt kennis van het memorandum van overeenstemming tussen de EU en Servië waarmee met het oog op de Europese energietransitie en overeenkomstig de hoogste milieunormen een strategisch partnerschap inzake duurzame grondstoffen, waardeketens voor batterijen, en elektrische voertuigen tot stand wordt gebracht; herinnert eraan dat in een dergelijk strategisch partnerschap de dialoog met betroffen burgers, de wetenschappelijke gemeenschap en het maatschappelijk middenveld centraal moet staan; 74. is ingenomen met het akkoord inzake lagere roamingkosten dat tijdens de top van Tirana is bereikt; roept de autoriteiten, private partijen en alle belanghebbenden in dit verband op tot een faciliterende houding zodat de afgesproken doelen behaald kunnen worden, te weten een aanmerkelijke verlaging van de roamingtarieven voor data en verdere verlagingen die de prijzen voor communicatie tussen de Westelijke Balkan en de EU tegen 2027 op ongeveer het niveau van de binnenlandse prijzen brengen; is ingenomen met de inwerkingtreding van de eerste uitvoeringsfase van de routekaart voor roaming tussen de Westelijke Balkan en de EU; 75. herhaalt dat het voor Servië belangrijk is om zijn energievoorziening te diversifiëren, om niet langer afhankelijk te zijn van Rusland; neemt kennis van de door de Verenigde Staten aangekondigde sancties tegen het olie- en gasbedrijf Naftna Industrija Srbije (NIS), een dochteronderneming van het Russische Gazprom; is ingenomen met de voltooiing van de gaspijplijn tussen Servië en Bulgarije (IBS) in december 2023; betreurt het uitstel van de start van de commerciële operaties van IBS; dringt aan op een snelle afronding van de vergunningsprocedure zodat de pijplijn in overeenstemming met het acquis van de energiegemeenschap volledig operationeel kan worden; merkt op dat Servië bezig is met het invoeren van een CO2-heffing per 2027 als stap in de richting van afstemming van zijn beleid op het emissiehandelssysteem van de EU; 76. merkt op dat alle hoofdstukken van cluster 4 inzake de groene agenda en duurzame connectiviteit zijn geopend; beschouwt de aanneming van de Wet inzake milieu-effectbeoordelingen als een positieve stap in de richting van milieubescherming in Servië, maar betreurt dat de nieuwe wet niet volledig is afgestemd op de relevante Richtlijn 2014/52/EU (9) , aangezien de wet ruimte biedt om grote projecten doorgang te laten vinden zonder uitgebreid milieuonderzoek; herhaalt dat het nodig is beschermde gebieden aan te wijzen en deze streng te beheren, vooral die gebieden die de status van Belangrijk Vogelgebied hebben (IBA’s – Important Bird and Biodiversity Areas); dringt erop aan speciale aandacht te besteden aan kritieke gebieden waar de handhaving op stropen verbeterd moet worden; o o o 77. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de voorzitter van de Europese Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, en de president, de regering en de Nationale Vergadering van Servië. Het Europees Parlement, – gezien de stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en Kosovo, anderzijds (1) , die op 1 april 2016 van kracht is geworden, – gezien het verzoek van Kosovo om toetreding tot de Europese Unie van 15 december 2022, – gezien het verzoek van Kosovo om toetreding tot de Raad van Europa van 12 mei 2022, – gezien de kaderovereenkomst tussen de Europese Unie en Kosovo inzake de algemene beginselen voor de deelname van Kosovo aan EU-programma’s (2) , die van kracht is sinds 1 augustus 2017, – gezien Verordening (EU) 2021/1529 van het Europees Parlement en de Raad van 15 september 2021 tot vaststelling van het instrument voor pretoetredingssteun (IPA III) (3) , – gezien Verordening (EU) 2024/1449 van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2024 tot oprichting van de hervormings- en groeifaciliteit voor de Westelijke Balkan (4) , – gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Thessaloniki (19 en 20 juni 2003), – gezien de verklaringen van de top EU-Westelijke Balkan van 17 mei 2018 in Sofia, van 6 mei 2020 in Zagreb, van 6 oktober 2021 in Brdo pri Kranju, van 6 december 2022 in Tirana, van 13 december 2023 in Brussel en van 18 december 2024 in Brussel, – gezien het proces van Berlijn, gestart op 28 augustus 2014, – gezien de mededeling van de Commissie van 5 februari 2020 getiteld “Bevordering van het toetredingsproces – Een geloofwaardig EU-perspectief voor de Westelijke Balkan” ( COM(2020)0057 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 6 oktober 2020 getiteld “Een economisch en investeringsplan voor de Westelijke Balkan” ( COM(2020)0641 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 8 november 2023 getiteld “Mededeling inzake het uitbreidingsbeleid van de EU voor 2023” ( COM(2023)0690 ) en het bijbehorende werkdocument van de diensten van de Commissie getiteld “Kosovo 2023 Report” (Verslag 2023 over Kosovo) (SWD(2023)0692), – gezien de mededeling van de Commissie van 8 november 2023 getiteld “Nieuw groeiplan voor de Westelijke Balkan” ( COM(2023)0691 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 20 maart 2024 betreffende pretoetredingshervormingen en -beleidsevaluaties ( COM(2024)0146 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 30 oktober 2024 getiteld “Mededeling inzake het uitbreidingsbeleid van de EU voor 2024” ( COM(2024)0690 ) en het bijbehorende werkdocument van de diensten van de Commissie getiteld “Kosovo 2024 Report” (Verslag 2024 over Kosovo) (SWD(2024)0692), – gezien de door de Commissie opgestelde algemene samenvatting en de landspecifieke beoordelingen van 31 mei 2023 en 13 juni 2024, waarin ingegaan wordt op het programma voor economische hervorming van Kosovo, – gezien de gezamenlijke conclusies van de economische en financiële dialoog tussen de EU en de Westelijke Balkan en Turkije, aangenomen door de Raad op 16 mei 2023, en de gezamenlijke conclusies van de economische en financiële dialoog tussen de EU en de partners van de Westelijke Balkan, Turkije, Georgië, de Republiek Moldavië en Oekraïne, aangenomen door de Raad op 14 mei 2024, – gezien Resolutie 1244 van de VN-Veiligheidsraad van 10 juni 1999, het advies van het Internationaal Gerechtshof van 22 juli 2010 over de vraag of de eenzijdige onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo in overeenstemming is met het internationaal recht, en Resolutie 64/298 van de Algemene Vergadering van de VN van 9 september 2010, waarin nota werd genomen van het advies van het Internationaal Gerechtshof en waarin de Algemene Vergadering aangaf ingenomen te zijn met de bereidheid van de EU om een dialoog tussen Servië en Kosovo te faciliteren, – gezien het eerste akkoord over beginselen betreffende de normalisering van de betrekkingen tussen Servië en Kosovo van 19 april 2013, de akkoorden van 25 augustus 2015 en de lopende, door de EU gefaciliteerde dialoog over de normalisering van de betrekkingen, – gezien de Overeenkomst van Brussel van 27 februari 2023 en de Overeenkomst van Ohrid van 18 maart 2023 en de bijbehorende uitvoeringsbijlage, – gezien Besluit (GBVB) 2023/1095 van de Raad van 5 juni 2023 tot wijziging van Gemeenschappelijk Optreden 2008/124/GBVB inzake de rechtsstaatmissie van de Europese Unie in Kosovo (EULEX Kosovo) (5) , waarin het mandaat van de missie werd verlengd tot 14 juni 2025, – gezien Verordening (EU) 2023/850 van het Europees Parlement en de Raad van 19 april 2023 tot wijziging van Verordening (EU) 2018/1806 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld (Kosovo) (6) , – gezien het eindverslag van de verkiezingswaarnemingsmissie van de Europese Unie in verband met de gemeenteraadsverkiezingen in Kosovo in 2021, – gezien het voorlopige verslag van de verkiezingswaarnemingsmissie van de Europese Unie in verband met de parlementsverkiezingen in Kosovo in 2025, – gezien de conclusies van de vierde bijeenkomst van de Stabilisatie- en associatieraad tussen de Europese Unie en Kosovo, die op 7 december 2021 in Brussel heeft plaatsgevonden, – gezien zijn eerdere resoluties over Kosovo, – gezien de gezamenlijke aanbevelingen van de twaalfde bijeenkomst van het Parlementair Stabilisatie- en associatiecomité EU-Kosovo, die op 9 december 2024 werd gehouden, – gezien de corruptieperceptie-index 2024 van Transparancy International, – gezien de wereldindex voor persvrijheid 2024 van Verslaggevers zonder Grenzen, – gezien het “Democracy Report 2024” van maart 2024 van Varieties of Democracy (V-Dem) Institute, – gezien artikel 55 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken ( A10‑0075/2025 ), A. overwegende dat het uitbreidingsbeleid een van de doeltreffendste instrumenten van het buitenlands beleid van de EU is en een van de succesvolste vormen van beleid om fundamentele hervormingen te stimuleren en te bevorderen, evenals een strategische geopolitieke investering in vrede, stabiliteit en veiligheid op lange termijn op het hele continent; B. overwegende dat democratie, mensenrechten en de rechtsstaat de fundamentele waarden zijn waarop de EU berust; C. overwegende dat het uitbreidingsproces van de EU een strategisch instrument is om de stabiliteit, democratie en economische ontwikkeling in Europa te versterken, en dat elk uitbreidingsland op zijn eigen verdiensten wordt beoordeeld en dat het tijdschema en de voortgang van de toetreding afhangen van de uitvoering van de noodzakelijke hervormingen en de naleving van de criteria en de gemeenschappelijke Europese waarden; overwegende dat de weg van Kosovo naar het EU-lidmaatschap eveneens afhankelijk is van de normalisering van de betrekkingen met Servië; D. overwegende dat de EU de grootste verstrekker van financiële steun aan Kosovo is; E. overwegende dat Kosovo te maken heeft gehad met buitenlandse inmenging en desinformatiecampagnes, met name van Rusland, vooral via Servisch-nationalistische kanalen, en van China, via soft power, met als doel de democratische instellingen van Kosovo te destabiliseren, de maatschappelijke cohesie in gevaar te brengen en aan te zetten tot etnisch geweld; overwegende dat de aanval bij het dorp Banjska/Banjskë in september 2023 werd gevolgd door een massale verspreiding van desinformatie, waardoor de spanningen nog verder opliepen; overwegende dat de Kosovaarse autoriteiten in juli 2024 de wet inzake de onafhankelijke mediacommissie hebben aangenomen; overwegende dat de Raad van Europa in mei 2024 een juridisch advies heeft uitgebracht over het wetsontwerp inzake de onafhankelijke mediacommissie, waarin de Raad van Europa zijn bezorgdheid uitspreekt over bepaalde aspecten van het toenmalige wetsontwerp en aanbevelingen doet om deze bezorgdheid weg te nemen; overwegende dat de meeste aanbevelingen niet in de definitieve tekst van de wet inzake de onafhankelijke mediacommissie zijn verwerkt; F. overwegende dat de rechtsstaatmissie van de Europese Unie in Kosovo, ook bekend als EULEX, de grootste civiele missie ooit is in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid van de Europese Unie; G. overwegende dat in 2018 en 2023 verzoekschriften zijn ondertekend door meer dan vijfhonderd mensen die zichzelf van oudsher als Bulgaars beschouwen; Streven naar toetreding tot de EU 1. is verheugd over het streven van Kosovo naar toetreding tot de EU, waarmee het land laat zien dat het een duidelijke strategische geopolitieke keuze heeft gemaakt, en is tevens verheugd over het feit dat de Kosovaarse burgers volledig achter het Europese traject van het land blijven staan; wijst nogmaals op de voortdurende inspanningen van Kosovo met het oog op de integratie van het land in de Europese Unie; 2. geeft opnieuw aan sterk van oordeel te zijn dat de toekomst van Kosovo in de EU ligt en dat alle inspanningen die erop gericht zijn het land uit de “grijze zone” te halen in het belang zijn van zowel de Kosovaarse bevolking als de bevolking van de EU, met name in het licht van de huidige geopolitieke situatie in de regio, de snelle, belangrijke verschuivingen op het politieke wereldtoneel en de toenemende wedijver met autoritaire regimes; 3. steunt het verzoek van Kosovo om toetreding tot de EU, dat blijk geeft van een overweldigende consensus tussen partijen over de integratie in de EU en van een duidelijke geopolitieke strategische keuze; verzoekt de lidstaten in de Raad nogmaals de Commissie opdracht te geven om de vragenlijst in te dienen en om een advies over de verdiensten van het verzoek van het land op te stellen; verzoekt de vijf lidstaten die de onafhankelijkheid van Kosovo nog niet hebben erkend, dit zo snel mogelijk te doen en het land op die manier in staat te stellen om op gelijke voet met de andere kandidaat-lidstaten verder te gaan met het EU-traject; herinnert aan het advies van het Internationaal Gerechtshof van 22 juli 2010, waarin staat dat de eenzijdige onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo niet in strijd is met het algemeen internationaal recht; 4. wijst erop dat het lidmaatschap van de Europese Unie gebaseerd is op een op verdiensten gebaseerd proces, dat afhankelijk is van de strikte uitvoering van hervormingen die in overeenstemming zijn met de hoogste Europese normen, met name naleving van de criteria van Kopenhagen en de rechtsstaat, en dat de daadwerkelijke toepassing van wetten in de praktijk waarborgt; moedigt Kosovo aan zijn inspanningen in dit verband voort te zetten, door zijn verbintenis ten aanzien van de normen en waarden van de Unie verder te versterken; wijst erop dat de uitbreiding ook een grondige voorbereiding van potentiële nieuwe leden vergt, met inachtneming van economische stabiliteit van de interne markt, de sociale en milieunormen en de goede werking van de Europese instellingen; 5. is ingenomen met de visumliberalisering, die in april 2023 is goedgekeurd en sinds 1 januari 2024 van kracht is, als concreet resultaat van de steeds nauwere betrekkingen tussen Kosovo en de EU en als bewijs van de stappen die Kosovo heeft gezet op de weg naar Europese integratie; is ingenomen met het besluit van Kosovo om eenzijdig de visumvereisten voor burgers van Bosnië en Herzegovina af te schaffen; is verheugd over het besluit van Spanje om door Kosovo afgegeven gewone paspoorten vanaf januari 2024 als geldige reisdocumenten te erkennen; 6. stelt vast dat er concrete vooruitgang is geboekt op het gebied van justitie, vrijheid en veiligheid, de bestrijding van georganiseerde misdaad en een functionerende markteconomie; betreurt dat er slechts beperkte vooruitgang is geboekt met betrekking tot de rechtsstaat en roept ertoe op vaart te zetten achter de hervormingen op dit gebied; is ingenomen met de ambitie van Kosovo om werk te maken van de uitvoering van de hervormingen, die voor het land een prioriteit blijven; betreurt dat er geen besluitvormend quorum is behaald in de Nationale Vergadering van Kosovo, als gevolg van de boycot van de werkzaamheden van de Vergadering door de politieke partijen in de aanloop naar de parlementsverkiezingen; 7. betreurt de politisering van instellingen zoals de centrale kiescommissie en de onafhankelijke mediacommissie; 8. spreekt zijn waardering uit voor het feit dat Kosovo steeds meer aansluiting zoekt bij het buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU en waardeert met name dat het land de aanvalsoorlog van Rusland tegen Oekraïne krachtig veroordeelt en uitvoering geeft aan de beperkende maatregelen van de EU tegen Rusland en Belarus, in overeenstemming met het buitenlands beleid van de Unie, alsook dat het land steun verleent aan Oekraïne in de vorm van humanitaire hulp en militaire steunpakketten, wat laat zien dat Kosovo een betrouwbare en waardevolle partner is die zich inzet voor de integratie in de EU en een duidelijke geopolitieke oriëntatie nastreeft, en die stevig verankerd is in het Europese en trans-Atlantische bondgenootschap; 9. dringt erop aan de EU-maatregelen tegen Kosovo per direct in te trekken, aangezien deze niet langer gerechtvaardigd zijn – in de wetenschap dat Kosovo aan de eisen van de EU heeft voldaan en deze maatregelen haaks staan op de inzet die het land aan de dag legt ten aanzien van de Europese waarden en op het feit dat Kosovo aansluiting zoekt bij het EU-beleid – en aangezien deze een rem zetten op het succes van het partnerschap van de EU met Kosovo en ertoe leiden dat de dialoog tussen Belgrado en Pristina niet te goeder trouw kan worden hervat; 10. geeft nogmaals aan het verzoek van Kosovo om lidmaatschap van de Raad van Europa, het plan van strategische oriëntatie van het land om deel te nemen aan het programma “Partnerschap voor de Vrede” van de NAVO en zijn wens om zich bij andere internationale organisaties aan te sluiten, volledig te steunen; roept de relevante organisaties en de lidstaten op de toetredingsverzoeken van Kosovo proactief te steunen; verzoekt de Commissie en het EU-kantoor in Kosovo zich meer in te spannen om de zichtbaarheid te vergroten en de rol, inspanningen en voordelen van de nauwere samenwerking tussen de EU en Kosovo onder de aandacht te brengen; 11. is ingenomen met het feit dat Kosovo de administratieve lasten heeft teruggedrongen door procedures te vereenvoudigen via de uitvoering van het desbetreffende programma voor 2022-2027; merkt op dat het strategisch kader voor het openbaar bestuur is ingevoerd, maar niet op doeltreffende wijze wordt uitgevoerd; betreurt dat het beheer van de EU-financiering door de vertraagde hervorming van het openbaar bestuur te wensen overlaat en dat de verantwoordingsplicht in de overheidssector onvoldoende is; roept Kosovo op het openbaar bestuur en het op verdiensten gebaseerde ambtenarenapparaat te verbeteren door de wet inzake overheidsambtenaren en de wet inzake de onafhankelijke raad van toezicht op het ambtenarenapparaat te wijzigen en goed te keuren; 12. betreurt dat er nog geen uitvoering is gegeven aan de uitspraak van het Grondwettelijk Hof van Kosovo over de wet inzake bezoldigingen, waarmee het huidige beloningssysteem voor overheidsambtenaren gelijkgeschakeld wordt; verzoekt de regering van Kosovo haar wetgeving inzake het beheer van de overheidsfinanciën te herzien zodat deze voldoet aan de internationale normen, en de methodologie voor overheidsinvesteringen in de herziene wetgeving op te nemen; Democratie en de rechtsstaat 13. is verheugd dat het land flinke en positieve vooruitgang heeft geboekt wat betreft de follow-up van veel van de reeds lang geleden voor het eerst gedane aanbevelingen van de EU-verkiezingswaarnemingsmissie (EU EOM) en wat betreft de presentatie van de consensuswet inzake algemene verkiezingen; merkt op dat hiermee een goede basis wordt gelegd voor het houden van democratische verkiezingen, in overeenstemming met internationale en regionale normen; merkt op dat de Europese Unie op uitnodiging van de president van Kosovo een EU EOM heeft ingezet met het oog op de waarneming van de parlementsverkiezingen in Kosovo die werden gehouden op 9 februari 2025, en dat hieraan ook werd deelgenomen door een waarnemingsdelegatie van leden van het Europees Parlement; is tevreden met de conclusies van de EU EOM waarin wordt bevestigd dat er op 9 februari 2025 vreedzame, vrije en eerlijke verkiezingen hebben plaatsgevonden waaraan alle gemeenschappen in Kosovo hebben deelgenomen; betreurt de harde retoriek van de politieke partijen tijdens de campagne; neemt kennis van de technische problemen bij het tellen van de stemmen en moedigt de Kosovaarse autoriteiten aan hun inspanningen op te voeren om de organisatie van de volgende verkiezingen te verbeteren; wijst erop dat er bij de parlementsverkiezingen niet echt sprake was van politiek pluralisme binnen de Kosovaars-Servische gemeenschap, ondanks het feit dat er meerdere Kosovaars-Servische kieslijsten waren; is bezorgd over berichten dat Belgrado voortdurend druk uitoefent op kiezers uit de Servische gemeenschap; veroordeelt dat de speciale gezant van de VS, Richard Grenell, zich herhaaldelijk in de verkiezingscampagne heeft gemengd; 14. neemt met bezorgdheid kennis van de politieke impasse als gevolg van het gefragmenteerde politieke landschap en het feit dat het parlement tot dusver nog geen spreker heeft verkozen, waardoor de vorming van een regering naar aanleiding van de parlementsverkiezingen van 9 februari 2025 wordt belemmerd en de parlementaire lezing van verschillende begrotingsteksten vertraging oploopt; moedigt de politieke partijen aan tot samenwerking om deze patstelling zo snel mogelijk te doorbreken; 15. stelt met bezorgdheid vast dat de wet inzake lokale verkiezingen en de wet inzake algemene verkiezingen nog steeds niet zijn uitgevoerd en in overeenstemming zijn gebracht met de wet inzake gendergelijkheid, uit hoofde waarvan vrouwen en mannen elk voor 50 % vertegenwoordigd moeten zijn; betreurt dat vrouwen nog steeds ondervertegenwoordigd zijn; 16. is ingenomen met de goedkeuring van de wet inzake het speciaal openbaar ministerie en met de vooruitgang die is geboekt bij de berechting van corruptiezaken; spreekt zijn waardering uit voor het actieve werk van het speciaal openbaar ministerie bij het oplossen van zeven zaken in verband met oorlogsmisdaden; dringt aan op verdere verduidelijking van de bevoegdheidsverdeling tussen het speciaal openbaar ministerie en het openbaar ministerie bij de behandeling van onderzoeken en vervolgingen; roept Kosovo ertoe op het speciaal openbaar ministerie verder te versterken door te zorgen voor meer capaciteit om zaken op het gebied van zware georganiseerde misdaad te onderzoeken en te vervolgen; verzoekt de politie en het speciaal openbaar ministerie nauw samen te werken bij de ontwikkeling van strategieën voor doeltreffender onderzoek, en daarbij de verantwoordelijkheden duidelijk af te bakenen; 17. neemt er nota van dat Kosovo zijn positie op de corruptieperceptie-index heeft verbeterd, aangezien het land ten opzichte van vorig jaar tien plaatsen is gestegen, en beschouwt dit weliswaar als een positieve ontwikkeling – in de wetenschap dat dit toe te schrijven is aan zowel de daling van de scores van andere landen als, nog belangrijker, de aanneming van hoogwaardige wetgeving – maar is van mening dat deze positie nog steeds erg onbevredigend is; wijst erop dat om het vertrouwen van mensen te winnen niet alleen wetgevingshervormingen moeten worden doorgevoerd, maar dat er ook zichtbare resultaten moeten worden geboekt op het gebied van het onderzoek naar gevallen van corruptie op alle niveaus en het vervolgen en veroordelen van de personen die zich daaraan schuldig maken; betreurt dat Kosovo sinds 2019 geen strategie voor de bestrijding van corruptie heeft en dringt aan op meer inspanningen om deze strategie als prioriteit te verwezenlijken; herhaalt dat een sterk politiek engagement nodig is om tastbare resultaten te boeken in de strijd tegen grootschalige corruptie; 18. spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over de systemische kwetsbaarheden in de context van de Kosovaarse rechterlijke macht, met name als het gaat om de onafhankelijkheid binnen het rechtsstelsel en de eerbiediging van de scheiding der machten; herhaalt zijn bezorgdheid over de achterstanden bij de afhandeling van rechtszaken en over de aanhoudende kritiek die door overheidsambtenaren wordt geuit op rechterlijke beslissingen in individuele gevallen; is ingenomen met het feit dat de regering in december 2024 haar ontwerpwetgeving inzake justitiële hervormingen aan de Commissie van Venetië heeft voorgelegd en dat laatstgenoemde op 18 maart 2025 een eerste advies heeft uitgebracht; verzoekt Kosovo ervoor te zorgen dat de wetgeving inzake de integriteit en verantwoordingsplicht van de rechterlijke macht in overeenstemming is met de Europese normen en de aanbevelingen van de Commissie van Venetië; roept de regering van Kosovo ertoe op voldoende middelen uit te trekken voor de rechterlijke organisatie; is ingenomen met de oprichting van de handelsrechtbank, de vooruitgang bij de aanwerving van nieuwe rechters en openbare aanklagers volgens een op verdiensten gebaseerde en transparante procedure, en een algemene toename van de transparantie; 19. is ingenomen met de deelname van Kosovaarse Serviërs aan de parlementsverkiezingen en spoort hun gekozen vertegenwoordigers aan om binnen het Kosovaarse wetgevingskader een actieve rol te spelen om op die manier bij te dragen aan de verwezenlijking van een Europese toekomst voor Kosovo; betreurt echter de boycot van partijen die de Kosovaarse Serviërs vertegenwoordigden tijdens de lokale verkiezingen van april 2023 en de terugtrekking van Kosovaarse Serviërs uit Kosovaarse instellingen; uit zijn bezorgdheid over de invloed die Servië via de politieke partij Srpska Lista (SL) op de parlementsverkiezingen uitoefende; 20. is tevreden met de uitvoering van de uitspraak van het Grondwettelijk Hof van 2016 met betrekking tot de grondeigendom van het klooster van Dečani/Deçani, waarbij de Kosovaarse regering het klooster in maart 2024 als eigenaar registreerde; 21. is ingenomen met de gestage stijging van het aantal veroordelingen dat wordt uitgesproken wegens georganiseerde misdaad en met het feit dat het rechtskader voor de bestrijding van georganiseerde misdaad in overeenstemming is met het EU-acquis; vindt dat het openbaar ministerie en de politie hun gezamenlijk optreden tegen criminele groepen en netwerken nog verder zouden moeten versterken; is bezorgd over de onzekere veiligheidssituatie in het noorden van Kosovo, met name sinds de aanval bij het dorp Banjska/Banjskë in september 2023, waarna de politiemacht flink moest worden opgeschaald; benadrukt het belang van meer samenwerking bij de bestrijding van drugshandel; roept op tot verdere afstemming op het gebied van terrorismebestrijding; 22. is verheugd over de goedkeuring van de strategie en het actieplan voor de controle op handvuurwapens, lichte wapens en explosieven, evenals over de hoge mate van naleving van de regels van het VN-Vuurwapenprotocol; 23. blijft bezorgd over de trage uitvoering van de strategie en het actieplan voor de rechtsstaat; 24. geeft nogmaals aan met het parlement van Kosovo en met de parlementsleden te willen blijven samenwerken en deze samenwerking zelfs verder te willen intensiveren om de democratische processen die verband houden met het Europese traject van Kosovo te ondersteunen door gebruik te maken van de bestaande instrumenten en initiatieven van het Europees Parlement ter ondersteuning van de democratie; verwacht dat dit partnerschap na de democratische verkiezingen van 9 februari 2025 nieuw leven kan worden ingeblazen en verder kan worden versterkt; moedigt de actieve betrokkenheid en samenwerking van alle gekozen leden van het nieuw gevormde parlement van Kosovo aan; 25. spreekt zijn afschuw uit over de ernstige veiligheidsincidenten die eind november 2024 hebben plaatsgevonden in het noorden van Kosovo, waarbij het ernstigste incident plaatsvond in de buurt van het dorp Vragë dat deel uitmaakt van de gemeente Zubin Potok, waar kritieke infrastructuur werd beschadigd door explosieven die gericht waren op het hoofdkanaal van het Ibar-Lepenac-systeem; staat achter de Kosovaarse instanties bij hun inspanningen om een volledig onderzoek te doen naar deze strafbare feiten, met als doel de daders voor de rechter te brengen; 26. is ingenomen met de werkzaamheden van EULEX die de Kosovaarse autoriteiten heeft bijgestaan bij de oprichting van duurzame en onafhankelijke instellingen voor de rechtsstaat; Fundamentele vrijheden en mensenrechten 27. stelt vast dat Kosovo over de institutionele structuur beschikt die nodig is voor het bevorderen en beschermen van de mensenrechten; is ingenomen met de goedkeuring van de strategie voor de bescherming en bevordering van de rechten van gemeenschappen; benadrukt echter dat de bescherming van mensenrechten onder druk staat vanwege tekortkomingen in de uitvoering van wetgeving, het gebrek aan politieke wil en onvoldoende personele en financiële middelen, en roept op tot versterkte handhavings- en verantwoordingsmechanismen; 28. erkent dat de grondwet van Kosovo bijzonder vooruitstrevend is als het gaat om de bescherming van de rechten van minderheden; stelt tot zijn spijt vast dat het verzoekschrift, ondertekend door bijna vijfhonderd mensen die zichzelf van oudsher als Bulgaars beschouwen en dat in januari 2023 is ingediend bij het parlement van Kosovo, nog steeds niet in behandeling is genomen, en beveelt aan dat de rechten van minderheden in wetten worden verankerd en in de praktijk worden gewaarborgd; dringt er bij Kosovo op aan ervoor te zorgen dat alle minderheden, erkend op grond van de wet inzake de bescherming van de rechten van minderheden, en de leden van hun gemeenschappen integraal worden opgenomen in de grondwet van het land; roept de autoriteiten van Kosovo ertoe op hun inspanningen op te voeren om de rechten van alle minderheden, met inbegrip van nationale gemeenschappen, en met name kwetsbare nationale gemeenschappen, te beschermen en hen gelijke kansen te bieden en ervoor te zorgen dat zij op evenredige wijze vertegenwoordigd zijn in het politieke en culturele leven, de openbare media, het openbaar bestuur en de rechterlijke macht, alsook om te voorkomen dat zij tot assimilatie worden gedwongen en om hun integratie in de Kosovaarse samenleving te bevorderen en de activiteiten ter bestrijding van de sociale en economische uitdagingen waarmee deze nationale minderheden worden geconfronteerd, te intensiveren; 29. is erover verheugd dat er meer geld komt voor opvangcentra voor slachtoffers van huiselijk geweld en mensenhandel; merkt op dat huiselijk geweld nog steeds de meest voorkomende vorm van gendergerelateerd geweld is; uit zijn bezorgdheid over het feit dat er nog steeds onvoldoende wordt gedaan om huiselijk geweld effectief te voorkomen; 30. betreurt dat de aanneming van het ontwerp van het Burgerlijk Wetboek van Kosovo nog steeds op zich laat wachten; benadrukt dat in het ontwerp van het Burgerlijk Wetboek verscheidene belangrijke kwesties aan de orde komen die verband houden met gendergelijkheid als fundamentele waarde van de EU, met inbegrip van het mogelijk maken van een gelijke verdeling van het gemeenschappelijk eigendom binnen het huwelijk tussen echtgenoten van het vrouwelijke en het mannelijke geslacht; wijst erop dat het belangrijk is dat in het Burgerlijk Wetboek de rechten van alle mensen in Kosovo worden gewaarborgd, zodat de grondwettelijke rechten en kansen van de lhbtiq-gemeenschap worden geëerbiedigd; uit zijn bezorgdheid over het feit dat vrouwen nog steeds ondervertegenwoordigd zijn in leidinggevende politieke functies, met name op het gebied van veiligheid en dialoog, en benadrukt dat zij dringend moeten worden betrokken bij vredes- en verzoeningsprocessen, in overeenstemming met Resolutie 1325 van de VN-Veiligheidsraad inzake vrouwen, vrede en veiligheid; roept op tot meer inspanningen om de positie van vrouwen in de samenleving te verbeteren; 31. merkt op dat het gevangeniswezen in grote lijnen in overeenstemming is met de VN-standaardminimumregels, en roept op tot een betere bescherming van de rechten van gevangenen, met name vrouwen, minderheden en gevangen met een psychische aandoening; uit nogmaals zijn bezorgdheid over het feit dat discriminerend taalgebruik ten aanzien van vrouwen en lhbtiq-personen blijft bestaan, en roept de autoriteiten ertoe op een nationale genderstrategie op te stellen en uit te voeren voor onderzoeksgebieden als wetenschap, technologie, engineering en wiskunde; is verheugd over de deelname van vrouwen aan hoogwaardige opleidingsprogramma’s op het gebied van bedrijfsvoering en management, alsook op ICT-gebied, die worden gefaciliteerd door het instrument voor pretoetredingssteun; betreurt dat vrouwen uit minderheidsgroepen, met name de Roma, de Ashkali en de Egyptische gemeenschap, te maken hebben met tal van vormen van discriminatie, in het bijzonder op het gebied van onderwijs, werkgelegenheid en toegang tot gezondheidszorg; is bezorgd over de onvoldoende vertegenwoordiging van minderheidsgemeenschappen in centrale overheidsdiensten en merkt op dat het aantal vrouwen in leidinggevende functies laag is; 32. betreurt dat het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap nog niet is aangenomen; spreekt zijn bezorgdheid uit over het feit dat de Kosovaarse wetgeving onvoldoende is afgestemd op het EU-acquis inzake de rechten van personen met een handicap, die te maken krijgen met discriminatie en obstakels bij de toegang tot sociale diensten; 33. is ingenomen met de voortdurende verbetering van de positie van Kosovo op de Liberal Democracy Index en de Electoral Democracy Index van 2024 die zijn opgesteld door het Varieties of Democracy Institute en een maatstaf zijn voor de rechtsstaat, checks-and-balances, burgerlijke vrijheden en vrije en eerlijke verkiezingen; 34. neemt in afwachting van de uitspraak van het Grondwettelijk Hof over de belangrijke mediawet kennis van het feit dat het medialandschap in Kosovo een pluralistisch karakter heeft; wijst in dit verband op de belangrijke rol van de onafhankelijke mediacommissie, waarvan de onafhankelijkheid in de besluitvorming strikt moet worden geëerbiedigd en waarvan de werking volledig moet worden hersteld; betreurt echter de afnemende mediavrijheid in Kosovo, zoals blijkt uit de daling van de 56e naar de 75e plaats op de wereldindex voor persvrijheid 2024; herhaalt dat mediapluriformiteit en transparantie voorwaarden zijn om tot de EU te kunnen toetreden; pleit voor meer transparantie met betrekking tot de eigendom en financiering van de media, om de onafhankelijkheid en pluriformiteit van de media te versterken; benadrukt dat er robuuste maatregelen nodig zijn om journalisten te beschermen tegen pesterijen en intimidatie en om de onafhankelijkheid van regelgevende instanties voor de media te waarborgen; merkt op dat het maatschappelijk middenveld zijn bezorgdheid heeft geuit over de naar verluidt politiek gemotiveerde verkiezing van de voorzitter van de onafhankelijke mediacommissie; dringt er bij de Kosovaarse autoriteiten op aan de wet inzake de onafhankelijke mediacommissie verder te herzien en daarin de aanbevelingen van de Raad van Europa op te nemen, zodat de nationale wetgeving in overeenstemming wordt gebracht met de normen en praktijken van de EU; beveelt aan meer steun te verlenen aan onafhankelijke mediakanalen en factcheckorganisaties in Kosovo, omdat zij een cruciale rol spelen bij het tegengaan van desinformatie en bij het verstrekken van juiste informatie aan het publiek; moedigt de EU aan deze entiteiten technische en financiële bijstand te verlenen; spoort de Kosovaarse autoriteiten aan te verzoeken om specifieke deskundigenmissies voor de uitwisseling van informatie over technische bijstand; dringt aan op goedkeuring van de wet inzake radio en televisie van Kosovo en de wet inzake de bescherming van journalistieke bronnen; 35. uit zijn bezorgdheid over de recente cyberaanval op de digitale infrastructuur van Kosovo; dringt er bij de regering van Kosovo op aan haar capaciteit te versterken om buitenlandse inmenging en desinformatie tegen te gaan, met name door Servisch-nationalistische kanalen en door Rusland, die tot doel hebben de regio te destabiliseren en de Europese integratie van de Westelijke Balkan te ondermijnen, door alomvattende strategieën te ontwikkelen, zoals campagnes om mensen meer bewust te maken en desinformatie tegen te gaan die de deelname van vrouwen aan het openbare leven in de weg staat, alsmede door de cyberbeveiliging en de bijbehorende infrastructuur te versterken, door de samenwerking met internationale partners, met name de Europese Unie, te bevorderen om de digitale economie, de overheidsdiensten en de nationale veiligheid van Kosovo te beschermen, en door desinformatiecampagnes en hybride dreigingen aan te pakken die erop gericht zijn het land te destabiliseren en het Europese perspectief ervan te ondermijnen; moedigt de integratie van programma’s voor mediawijsheid in het onderwijsprogramma van Kosovo aan, zodat burgers de vaardigheden kunnen verwerven die nodig zijn om desinformatie te herkennen en tegen te gaan; 36. spreekt zijn waardering uit voor het feit dat Kosovo onderdak en asiel heeft geboden aan journalisten uit Oekraïne en Afghanistan; 37. spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over de grote toename van de aantallen aanvallen op journalisten en strategische rechtszaken tegen publieke participatie (SLAPP-zaken), ook door overheidsfunctionarissen; roept de autoriteiten op hun werkzaamheden met betrekking tot anti-SLAPP-wetgeving voort te zetten overeenkomstig de nieuwe Richtlijn (EU) 2024/1069 (7) ; verzoekt Kosovo zich actief in te zetten om journalisten in staat te stellen hun werk uit te voeren en om ervoor te zorgen dat de media volledig vrij en onafhankelijk kunnen werken; benadrukt dat alle vormen van geweld een halt moeten worden toegeroepen; 38. is ingenomen met het levendige en constructieve maatschappelijk middenveld in Kosovo, dat een zeer cruciale en positieve rol speelt in het hervormingsproces; moedigt de regering aan haar samenwerking met het maatschappelijk middenveld, in het bijzonder met vrouwenrechtenorganisaties, op het gebied van besluitvorming te intensiveren en meer gebruik te maken van de regeringsraad voor samenwerking met het maatschappelijk middenveld met als doel samenwerkingsbanden tot stand te brengen en het maatschappelijk middenveld vanaf een vroeg stadium daadwerkelijk te betrekken bij een transparant wetgevingsproces; benadrukt dat het belangrijk is de verantwoordingsplicht en transparantie met betrekking tot overheidsfinanciering voor maatschappelijke organisaties te bevorderen; beklemtoont dat het maatschappelijk middenveld essentieel is voor het bevorderen van democratie en pluriformiteit en voor het stimuleren van goed bestuur en sociale vooruitgang; 39. betreurt dat er geen duidelijk plan is om de Kosovaarse Serviërs in het noorden bij de zaak te betrekken en dat er nog steeds maar zeer weinig initiatieven zijn om de Servische gemeenschap bij de politieke, sociale en economische structuren van Kosovo te betrekken; herhaalt zijn oproep om de interne dialoog te verbeteren en daadwerkelijk en rechtstreeks samen te werken met onafhankelijke Kosovaars-Servische maatschappelijke organisaties, met name in het noorden, teneinde vertrouwen op te bouwen, het dagelijks leven van Serviërs in Kosovo te vergemakkelijken en hen met succes te integreren; Verzoening en goede nabuurschapsbetrekkingen 40. spreekt zijn waardering uit voor het feit dat Kosovo deelneemt aan diverse regionale samenwerkingsinitiatieven en spoort het land aan nog meer te doen op het gebied van verzoening en te streven naar oplossingen voor geschillen uit het verleden; prijst Kosovo voor zijn constructieve houding en actieve betrokkenheid bij regionale samenwerking en handelsbevordering, die hebben geleid tot het deblokkeren van de Midden-Europese Vrijhandelsovereenkomst; 41. verzoekt Servië alle oorlogsarchieven open te stellen en toegang te verlenen tot de dossiers van de voormalige Joegoslavische geheime dienst (UDBA) en de geheime dienst van het Joegoslavische Volksleger (KOS), en ervoor te zorgen dat deze op verzoek worden overgedragen aan de respectieve regeringen; benadrukt dat deze archieven in de hele regio moeten worden opengesteld, zodat misdaden uit het communistische tijdperk kunnen worden onderzocht en de democratie, de verantwoordingsplicht en de instellingen in de Westelijke Balkan kunnen worden versterkt; 42. geeft nogmaals aan de door de EU gefaciliteerde dialoog volledig te steunen en is ingenomen met de benoeming van Peter Sørensen tot speciale vertegenwoordiger van de EU voor de dialoog tussen Belgrado en Pristina; 43. wijst er nogmaals op dat een constructieve houding bij zowel de Kosovaarse als de Servische autoriteiten belangrijk is om tot een omvattende en juridisch bindende normaliseringsovereenkomst te komen, gebaseerd op wederzijdse erkenning en in overeenstemming met het internationaal recht; dringt er zowel bij Kosovo als Servië op aan om de Overeenkomst van Brussel en de Overeenkomst van Ohrid uit te voeren, onder meer door de vereniging/gemeenschap van gemeenten met een Servische meerderheid op te richten en een einde te maken aan de Servische tegenstand met betrekking tot de toetreding van Kosovo aan regionale en internationale organisaties, alsook om unilaterale acties te vermijden die het dialoogproces zouden kunnen belemmeren; 44. verwacht van Kosovo en Servië dat ze hun volledige medewerking verlenen en alle nodige maatregelen nemen om de daders van de terroristische aanslag van 2023 in Banjska aan te houden en snel voor de rechter te brengen; betreurt dat Servië nog steeds geen vervolging heeft ingesteld tegen de schuldigen, met name Milan Radoičić, de vicevoorzitter van Srpska Lista; benadrukt nogmaals dat ook de daders van de terroristische aanslag in Zubin Potok ter verantwoording moeten worden geroepen en onverwijld voor de rechter moeten worden gebracht; 45. verzoekt de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de Commissie om zich proactiever op te stellen bij het aansturen van de dialoog; pleit voor een grotere rol voor het Europees Parlement bij het faciliteren van de dialoog door regelmatig bijeenkomsten van de Paritaire Parlementaire Vergadering te houden; 46. veroordeelt alle acties die de stabiliteit in gevaar brengen en het verzoeningsproces ondergraven, met inbegrip van de spanningen in het noorden van Kosovo en de provocaties door groepen die door de Servische staat worden gesteund en illegale gewapende bendes, en dringt er bij de Europese Unie op aan een krachtiger standpunt in te nemen tegen inmenging van buitenaf in de interne aangelegenheden van Kosovo; wijst erop dat beide partijen gehouden zijn alle bereikte overeenkomsten volledig uit te voeren en dringt erop aan dat zij zich onthouden van unilaterale acties die de spanningen kunnen doen oplaaien; dringt er bij de Kosovaarse politie op aan dat zij zich volledig houdt aan alle eisen inzake de rechtsstaat en de mensenrechten en dat zij ervoor zorgt dat er in het noorden van Kosovo een politiemacht wordt ingezet die multi-etnisch en inclusief is, volledig in overeenstemming met de wettelijke vereisten; herinnert eraan dat alle politieke vertegenwoordigers en alle gemeenschappen in Kosovo er samen verantwoordelijk voor zijn om vrede, veiligheid en de rechtsstaat te handhaven; 47. is tevreden over de oprichting van de gezamenlijke commissie voor vermiste personen in december 2024 en roept ertoe op snel vooruitgang te boeken bij de uitvoering van de politieke verklaring van mei 2023 over vermiste personen; verzoekt zowel Kosovo als Servië om deze humanitaire kwestie niet te politiseren en om hun inspanningen op te voeren met betrekking tot de uitvoering van de verklaring als onderdeel van de dialoog tussen Belgrado en Pristina, alsook om een samenwerkingsverband tussen de beide partijen tot stand te brengen; 48. is ingenomen met de recente akkoorden die in het kader van het proces van Berlijn zijn aangegaan; 49. is ingenomen met het besluit van Kosovo om de beperkingen op de invoer van Servische eindproducten aan de grensovergang bij Merdare op te heffen; 50. is ingenomen met de aanwezigheid van de Kosovo Force en prijst de rol die deze speelt bij het opbouwen en in stand houden van een veilige en beveiligde omgeving en bij het tot stand brengen van een stabiel en vreedzaam Kosovo met het oog op de Euro-Atlantische integratie; herinnert aan het belang van de missie voor de voortdurende ontwikkeling van de Kosovaarse veiligheidsmacht door advies, opleiding en capaciteitsopbouw te verstrekken; Sociaal-economische hervormingen 51. is ingenomen met de inspanningen die door Kosovo worden verricht om uitvoering te geven aan het nieuwe groeiplan voor de Westelijke Balkan, dat tot doel heeft verder te bouwen aan EU-gerelateerde hervormingen en de sociaal-economische kloof tussen de EU-lidstaten en de landen van de Westelijke Balkan te verkleinen; is ingenomen met de goedkeuring van de hervormingsagenda van Kosovo en herinnert eraan dat Kosovo (net als Servië) zich meer moet inzetten voor de door de EU gefaciliteerde dialoog om toegang te krijgen tot de middelen; 52. is tevreden over de vooruitgang die Kosovo heeft geboekt bij de ontwikkeling van een functionerende markteconomie en spoort Kosovo aan om de structurele hervormingen door te voeren die noodzakelijk zijn om budgettaire uitdagingen aan te pakken, en tegelijkertijd te zorgen voor adequate arbeidsbescherming, eerlijke lonen en betere arbeidsomstandigheden, overeenkomstig de EU-wetgeving; 53. verzoekt de Commissie nogmaals een regionale strategie te ontwikkelen om de aanhoudende jongerenwerkloosheid en braindrain tegen te gaan door de discrepantie op het gebied van vaardigheden tussen het onderwijsstelsel en de arbeidsmarkt aan te pakken, de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren en te zorgen voor voldoende financiering van actieve arbeidsmarktmaatregelen en beroepsopleidingsprogramma’s, evenals adequate voorzieningen voor kinderopvang en voorschools onderwijs; 54. is ingenomen met het feit dat de Kosovaarse wetgeving inzake cybercriminaliteit in grote lijnen in overeenstemming is met het EU-acquis; stelt vast dat Kosovo nog slechts beperkte vooruitgang heeft geboekt wat betreft digitalisering van overheidsdiensten; wijst erop dat het belangrijk is dat Kosovo aansluit bij de EU-wetgeving inzake digitalisering, met name bij het Europees wetboek voor elektronische communicatie, de richtlijn beveiliging van netwerk- en informatiesystemen (NIS 2-richtlijn) (8) , de EU-toolbox inzake 5G-cyberbeveiliging, en de digitaledienstenverordening (9) en de digitalemarktenverordening (10) , en dat daarbij de behoeften van burgers voor ogen worden gehouden; merkt op dat de Kosovaarse economie sterk afhankelijk blijft van invoer en benadrukt de noodzaak van economische diversificatie om het concurrentievermogen en de duurzaamheid te verbeteren, met name in de context van een sterkere integratie in de EU-markten; 55. betreurt dat het in 2022 voorgelegde wetsontwerp inzake schoolboeken nog steeds niet definitief is aangenomen door het Kosovaarse parlement; verzoekt Kosovo de tenuitvoerlegging van het nieuwe leerplan voor het basisonderwijs af te ronden, de revisie van de huidige schoolboeken te voltooien, leerkrachten opleidingen op lange termijn te bieden en op alle onderwijsniveaus systematisch kwaliteitsborgingsmechanismen toe te passen; 56. dringt er bij Kosovo op aan de toegang tot hoogwaardige gezondheidszorg te verbeteren; merkt op dat het niveau van de uitgaven voor gezondheidszorg het op een na laagste in de regio is en roept op tot een alomvattende hervorming van de gezondheidszorg om tegemoet te komen aan de behoeften van alle burgers, met name van burgers in plattelandsgebieden en onderbediende gebieden; 57. stelt met bezorgdheid vast dat de toegang tot sociale diensten, met name voor kwetsbare groepen, is verslechterd nadat de regering het Ministerie van Arbeid en Sociale Zaken heeft opgeheven, hetgeen gebeurde zonder transparante raadpleging van het maatschappelijk middenveld en andere belanghebbenden en wat tot grote verwarring heeft geleid; roept op tot betere, empirisch onderbouwde budgettering om de sociale diensten te verbeteren, met name voor overlevenden van gendergerelateerd geweld, in overeenstemming met het nieuwe wettelijke kader; 58. dringt er bij Kosovo op aan te zorgen voor gelijk en niet-discriminerend openbaar onderwijs in minderheidstalen; 59. wijst nogmaals op de noodzaak om jongeren in de gemeenten met een Servische meerderheid te bereiken en hen te integreren in de sociaal-economische structuren van het land; Energie, milieu, duurzame ontwikkeling en connectiviteit 60. merkt op dat Kosovo de energievoorzieningszekerheid enigszins heeft verbeterd, maar nog altijd sterk afhankelijk is van verouderde, zeer vervuilende energiecentrales, wat ernstige gezondheids- en milieurisico’s met zich meebrengt; stelt vast dat Kosovo in verband met de uitvoering van het energieprogramma van het land voor de periode 2022-2025 moet zorgen voor een goede planning, om de ambitieuze doelstellingen die daarin zijn opgenomen te halen en minder afhankelijk te worden van fossiele brandstoffen; verzoekt de EU om haar inspanningen ter ondersteuning van Kosovo bij het aanpakken van de luchtverontreinigingsproblemen in het land op te voeren en hieraan prioriteit te geven; merkt op dat in de nieuwe energiestrategie van Kosovo niet wordt ingezet op de bouw van waterkrachtcentrales vanwege de schadelijke gevolgen ervan voor het milieu, zeker gezien de waterschaarste in het land; 61. benadrukt dat er in Kosovo een alomvattende infrastructuur moet worden ontwikkeld om de uitstoot van het openbaar vervoer te helpen verminderen en het gebruik van geëlektrificeerd vervoer uit te breiden; wijst erop dat het verbeteren van de toegankelijkheid en het zorgen voor compatibiliteit met het vervoersnetwerk van de EU een prioriteit moeten blijven; 62. is ingenomen met het akkoord dat tijdens de top van Tirana over lagere roamingkosten is bereikt; roept de autoriteiten, de particuliere sector en alle belanghebbenden in dit verband ertoe op om ervoor te zorgen dat het mogelijk wordt de afgesproken streefdoelen te halen om een aanmerkelijke verlaging van de dataroamingtarieven en verdere verlagingen te realiseren zodat de prijzen in de landen van de Westelijke Balkan en de EU uiterlijk in 2027 dichter bij de binnenlandse prijzen komen te liggen; is ingenomen met de inwerkingtreding van de eerste uitvoeringsfase van de routekaart voor roaming tussen de Westelijke Balkan en de EU; 63. dringt er bij Kosovo op aan om meer te doen om de emissieplafonds na te leven, om de integratie van milieuaspecten in sectoraal beleid te verbeteren en om de nodige maatregelen te nemen op het gebied van de bestrijding van vervuiling en bodem- en waterverontreiniging en op het gebied van afvalbeheer, in overeenstemming met EU- en internationale normen en verbintenissen; dringt bij Kosovo aan op de bevordering van alomvattende milieueffectbeoordelingen en de integratie van duurzaamheidsmaatregelen in de infrastructuurplanning; roept Kosovo ertoe op het aantal beschermde gebieden in het land uit te breiden en de instrumenten en maatregelen voor de bescherming van deze gebieden te verbeteren, met het oog op het behoud van de biodiversiteit, waaronder belangrijke habitats van de ernstig bedreigde Balkanlynx; spoort Kosovo aan de samenwerking met zijn buurlanden te intensiveren en te bespoedigen, teneinde grensoverschrijdende beschermde gebieden aan te wijzen en samenhangende grensoverschrijdende beheersplannen op te stellen; o o o 64. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de voorzitter van de Europese Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, en de regeringen en parlementen van de lidstaten, alsmede aan de president, de regering en de Nationale Vergadering van Kosovo.
|
European Parliament Adopted Texts
|
https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/TA-10-2025-05-22_NL.html
|
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing) (Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad ( COM(2025)0034 ), – gezien artikel 294, lid 2, en artikel 207, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C10‑0006/2025), – gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 26 maart 2025 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren, – gezien artikel 60 van zijn Reglement, – gezien het advies van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, – gezien het verslag van de Commissie internationale handel ( A10-0087/2025 ), 1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast; 2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen; 3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsook aan de nationale parlementen. Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 22 mei 2025 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2025/... van het Europees Parlement en de Raad inzake de wijziging van de douanerechten die van toepassing zijn op de invoer van bepaalde goederen van oorsprong uit of uitgevoerd uit de Russische Federatie en de Republiek Belarus (Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2025/1227.) (Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad ( COM(2024)0052 ), – gezien artikel 294, lid 2, en artikel 43, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C9-0026/2024), – gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 20 maart 2024 (1) , – gezien de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 30 april 2025 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren, – gezien artikel 60 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling ( A10‑0043/2025 ), 1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast; 2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen; 3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 22 mei 2025 met het oog op de vaststelling van Besluit (EU) 2025/... van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Beschikking 2003/17/EG van de Raad wat betreft de gelijkwaardigheid van in de Republiek Moldavië verrichte veldkeuringen van groenvoedergewassen voor de teelt van zaaizaad en de gelijkwaardigheid van in de Republiek Moldavië voortgebracht zaaizaad van groenvoedergewassen, en wat betreft de gelijkwaardigheid van in Oekraïne verrichte veldkeuringen van bieten voor de teelt van zaaizaad en oliehoudende gewassen voor de teelt van zaaizaad en de gelijkwaardigheid van in Oekraïne voortgebracht bietenzaad en zaaizaad van oliehoudende gewassen (Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Besluit (EU) 2025/1228.) (Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad ( COM(2025)0146 ), – gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C10-0059/2025), – gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien het advies van de Europese Centrale Bank van 2 mei 2025 (1) , – gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 29 april 2025 (2) , – gezien de artikelen 60 en 170 van zijn Reglement, 1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast; 2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen; 3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 22 mei 2025 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2025/... van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 wat betreft vereisten voor effectenfinancieringstransacties in het kader van de nettostabielefinancieringsratio (Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2025/1215.) (Raadpleging) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad ( COM(2025)0060 ), – gezien artikel 7 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C10‑0052/2025), – gezien artikel 84 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie ( A10‑0083/2025 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel; 2. verzoekt de Raad om het Parlement ervan op de hoogte te stellen indien de Raad voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst; 3. vraagt de Raad om het Parlement opnieuw te raadplegen indien de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in de door het Parlement goedgekeurde tekst; 4. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. (Raadpleging) Het Europees Parlement, – gezien artikel 286, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C10‑0049/2025), – gezien artikel 133 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole ( A10-0088/2025 ), A. overwegende dat de Raad bij schrijven van 14 maart 2025 het Europees Parlement heeft geraadpleegd over de benoeming van Ivana Maletić tot lid van de Rekenkamer; B. overwegende dat zijn Commissie begrotingscontrole de kwalificaties van Ivana Maletić heeft onderzocht, met name gelet op de in artikel 286, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vermelde voorwaarden; overwegende dat de commissie in het kader van dit onderzoek een curriculum vitae van Ivana Maletić heeft ontvangen, alsmede de antwoorden op de haar toegezonden schriftelijke vragenlijst; C. overwegende dat de Commissie begrotingscontrole Ivana Maletić vervolgens op 14 mei 2025 heeft gehoord, waarbij zij een inleidende verklaring heeft afgelegd en daarna de door de commissieleden gestelde vragen heeft beantwoord; 1. brengt positief advies uit over de voordracht van de Raad voor de benoeming van Ivana Maletić tot lid van de Rekenkamer; 2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Raad en, ter informatie, aan de Rekenkamer, alsook aan de overige instellingen van de Europese Unie en de controle-instanties van de lidstaten. Het Europees Parlement, – gezien zijn eerdere resoluties over het resultaat van de beraadslagingen van de Commissie verzoekschriften, – gezien de artikelen 10 en 11 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), – gezien de artikelen 20, 24 en 227 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) over het recht van EU-burgers en ‑ingezetenen om hun zorgen onder de aandacht van het Parlement te brengen, – gezien artikel 228 VWEU inzake de rol en taken van de Europese Ombudsman, – gezien artikel 44 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie inzake het recht om verzoekschriften in te dienen bij het Europees Parlement, – gezien de bepalingen van het VWEU met betrekking tot de inbreukprocedure, en met name de artikelen 258 en 260, – gezien de slotopmerkingen van het VN-Comité voor de rechten van personen met een handicap van 21 maart 2025 over de “combined second and third periodic reports” van de Europese Unie, – gezien artikel 55 en artikel 233, lid 7, van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie verzoekschriften ( A10-0063/2025 ), A. overwegende dat het jaarverslag over het resultaat van de beraadslagingen van de Commissie verzoekschriften bedoeld is om een analyse te bieden van de in 2023 ontvangen verzoekschriften en de betrekkingen met andere instellingen, alsook om een getrouw beeld te geven van de in 2023 verwezenlijkte doelstellingen; B. overwegende dat het Parlement 1 452 verzoekschriften heeft ontvangen in 2023, wat neerkomt op een stijging met 16,2 % ten opzichte van de 1 217 verzoekschriften die in 2022 zijn ingediend, en een stijging met 4,0 % ten opzichte van de 1 392 verzoekschriften die in 2021 zijn ingeschreven; overwegende dat het totale aantal ontvangen verzoekschriften nog steeds aanzienlijk lager is dan de piek in 2013 en 2014, toen het Parlement respectievelijk 2 891 en 2 715 verzoekschriften ontving; C. overwegende dat in 2023 in totaal 26 331 gebruikers een of meer verzoekschriften ondersteunden op het webportaal voor verzoekschriften van het Parlement, wat een aanzienlijke stijging is ten opzichte van de 22 441 gebruikers die in 2022 werden geregistreerd (beide aantallen liggen aanzienlijk lager dan de 209 272 medeondertekenaars die in 2021 werden geregistreerd); overwegende dat het aantal kliks ter ondersteuning van verzoekschriften in 2023 ook licht is gestegen, tot in totaal 29 287 (vergeleken met 27 927 in 2022 en 217 876 in 2021); D. overwegende dat het totale aantal verzoekschriften evenwel bescheiden blijft in verhouding tot de totale bevolking van de EU en aantoont dat er nog meer inspanningen nodig zijn om burgers bewuster te maken van hun recht om een verzoekschrift in te dienen en van het mogelijke nut van verzoekschriften als middel om de aandacht van de instellingen en de lidstaten te vestigen op kwesties die invloed hebben op burgers en hen rechtstreeks aangaan; overwegende dat als burgers gebruikmaken van het recht om een verzoekschrift in te dienen, zij verwachten dat de EU-instellingen een meerwaarde bieden bij het vinden van een oplossing voor hun problemen; E. overwegende dat de criteria voor de ontvankelijkheid van verzoekschriften zijn vastgelegd in artikel 227 VWEU en artikel 232, lid 1, van het Reglement, op grond waarvan verzoekschriften moeten worden ingediend door een EU-burger of een natuurlijke of rechtspersoon die zijn verblijfplaats of statutaire zetel in een lidstaat heeft en rechtstreeks de gevolgen ondervindt van aangelegenheden die tot de werkterreinen van de EU behoren; F. overwegende dat er van de 1 452 in 2023 ingediende verzoekschriften 429 niet‑ontvankelijk werden verklaard en 13 werden ingetrokken; overwegende dat het hoge percentage verzoekschriften dat in 2023 niet-ontvankelijk werd verklaard (29,55 %) bevestigt dat er nog steeds een groot gebrek is aan duidelijkheid over de terreinen die onder de verantwoordelijkheid van de EU vallen; overwegende dat er, om het aantal niet-ontvankelijke verzoekschriften terug te dringen, nog altijd inspanningen nodig zijn om de werkterreinen van de EU verder te verduidelijken; G. overwegende dat de Commissie verzoekschriften een belangrijke rol heeft gespeeld bij de bestrijding van discriminatie van Roemeense en Bulgaarse burgers in de periode dat hun landen nog niet tot het Schengengebied behoorden; overwegende dat PETI een belangrijke bijdrage heeft geleverd door te pleiten voor gelijke behandeling en het aanpakken van de ongerechtvaardigde belemmeringen waarmee deze burgers te maken krijgen; overwegende dat het uitgangspunt vormde verzoekschrift nr. 0004/2023, ingediend door Răzvan Eugen Nicolescu namens de “Asociația pentru Energie Curată și Combaterea Schimbărilor Climatice”, alsmede de daaropvolgend in de plenaire vergadering aangenomen resolutie over de toetreding tot het Schengengebied, aangenomen overeenkomstig artikel 227, lid 2, van het Reglement (1) ; H. overwegende dat het recht om verzoekschriften bij het Parlement in te dienen een grondrecht van EU-burgers is waarmee zowel burgers als ingezetenen een open, democratisch en transparant mechanisme wordt geboden om hun gekozen vertegenwoordigers rechtstreeks aan te spreken; overwegende dat dit essentiële instrument burgers in staat stelt actief en doeltreffend aan het leven van de Unie deel te nemen; overwegende dat EU-burgers zich via een verzoekschrift kunnen beklagen indien het EU-recht niet naar behoren wordt uitgevoerd en kunnen helpen om inbreuken op het EU-recht aan het licht te brengen; I. overwegende dat het Parlement de enige EU-instelling is die rechtstreeks door de EU‑burgers wordt gekozen; overwegende dat het recht om een verzoekschrift in te dienen bij het Europees Parlement een van de grondrechten van EU-burgers en ‑ingezetenen is en hen in staat stelt zich rechtstreeks tot hun gekozen vertegenwoordigers te wenden; overwegende dat veel personen met een handicap als gevolg van het volledig ontbreken (of de beperkte beschikbaarheid) van geëigende formats en het feit dat de nationale gebarentalen niet als onderdeel van het meertaligheidsbeleid van de EU worden beschouwd geen gelijke toegang hebben tot informatie en communicatie; overwegende dat het Parlement lang een voorloper is geweest bij de internationale ontwikkeling van de verzoekschriftenprocedure en over de meest open, democratische en transparante verzoekschriftenprocedure in Europa beschikt, waardoor indieners actief en doeltreffend aan de activiteiten van het Parlement kunnen deelnemen; overwegende dat burgers bij de uitoefening van het recht om verzoekschriften in te dienen verwachten dat de EU-instelling, in samenwerking met de Commissie en de autoriteiten van de lidstaten, meerwaarde biedt bij het oplossen van hun problemen; J. overwegende dat de informatie die indieners van verzoekschriften in hun verzoekschriften en tijdens commissievergaderingen verstrekken, samen met de beoordelingen van de Commissie en de antwoorden van de lidstaten en andere organen, ook waardevolle input leveren voor de werkzaamheden van andere parlementaire commissies, aangezien ontvankelijke verzoekschriften voor advies of ter informatie aan de desbetreffende commissie worden toegezonden; overwegende dat verzoekschriften daarom ook een rol kunnen spelen in het wetgevingsproces, door concrete feedback te geven over het effect van EU-beleid en te zorgen dat met beleid kan worden ingespeeld op nieuwe behoeften; K. overwegende dat de activiteiten van de Commissie verzoekschriften gebaseerd zijn op de inbreng van indieners, waardoor het Parlement beter kan reageren op klachten en zorgen over de eerbiediging van de grondrechten van de EU en de naleving van de EU‑wetgeving in de lidstaten; overwegende dat verzoekschriften daarom een nuttige bron van informatie zijn om onjuiste toepassing van en inbreuken op het EU-recht op te sporen, waardoor de toepassing van het EU-recht en de gevolgen ervan voor de rechten van EU-burgers en ‑ingezetenen kan worden beoordeeld; overwegende dat in 2023 de grondrechten een van de drie belangrijkste punten van zorg van alle indieners waren; overwegende dat de Commissie verzoekschriften de Europese Commissie in het kader van hun gestructureerde dialoog erom heeft verzocht discriminatie in de Europese Unie te bestrijden, onder meer door middel van initiatieven voor het waarborgen van gelijke rechten en het aanscherpen van maatregelen tegen alle vormen van discriminatie, waaronder discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afkomst, handicap, leeftijd, godsdienst of overtuiging en seksuele gerichtheid; L. overwegende dat de Commissie volgens artikel 17 VEU moet toezien op de juiste toepassing van de Verdragen en van maatregelen die op grond daarvan zijn genomen; overwegende dat de strategische aanpak van de Commissie bij het behandelen van kwesties die in verzoekschriften aan de orde worden gesteld volledig in overeenstemming moet zijn met de Verdragen, teneinde een zo doeltreffend mogelijke follow-up van verzoekschriften te waarborgen, met als doel een volledige en tijdige bescherming van de uit de EU-wetgeving voortvloeiende burgerrechten te garanderen; M. overwegende dat elk verzoekschrift, in overeenstemming met de normen van artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie inzake het recht op behoorlijk bestuur, op nauwgezette, efficiënte, onpartijdige, billijke en transparante wijze moet worden bestudeerd en behandeld; overwegende dat alle indieners het recht hebben binnen een redelijke termijn in hun eigen taal of in de taal waarin het verzoekschrift is gesteld een antwoord te ontvangen met informatie over het besluit over de ontvankelijkheid en de follow-upacties van de Commissie verzoekschriften; overwegende dat tijdige en doeltreffende antwoorden van de Commissie en de lidstaten op de in de verzoekschriften aan de orde gestelde kwesties, samen met oplossingen voor verhaal, in voorkomend geval bijdragen tot meer vertrouwen van de burgers in de Unie en haar beleid; N. overwegende dat de Commissie verzoekschriften het grootste belang hecht aan de behandeling en openbare bespreking van verzoekschriften tijdens haar vergaderingen; overwegende dat indieners het recht hebben om hun verzoekschriften te presenteren, en tijdens de bespreking vaak het woord nemen waarmee ze actief bijdragen aan het werk van de commissie; overwegende dat de Commissie verzoekschriften in 2023 tien commissievergaderingen heeft gehouden, waarin 191 verzoekschriften werden besproken in aanwezigheid van 114 indieners die actief deelnamen door het woord te voeren; O. overwegende dat de belangrijkste onderwerpen van zorg in de verzoekschriften die in 2023 werden ingediend betrekking hadden op het milieu, de grondrechten, persoonlijke aangelegenheden en justitie; P. overwegende dat de Commissie verzoekschriften er bij de vaststelling van haar vergaderrooster op let dat ze verzoekschriften en onderwerpen selecteert die veel baat hebben bij bespreking op EU-niveau en bovendien de evenwichtige geografische spreiding van de onderwerpen, volgens de ontvangen verzoekschriften, waarborgt; Q. overwegende dat 82,4 % van de verzoekschriften in 2023 via het webportaal voor verzoekschriften van het Parlement werd ingediend, een lichte stijging ten opzichte van 2022 (79,05 %), waaruit nogmaals blijkt dat burgers dit kanaal verreweg het meest gebruiken om verzoekschriften bij het Parlement in te dienen; R. overwegende dat het webportaal voor verzoekschriften in februari 2023 in een nieuw jasje is gestoken en opnieuw is gelanceerd om het af te stemmen op de huidige verwachtingen en om de uitoefening van het recht om verzoekschriften bij het Parlement in te dienen voor ingezetenen van de lidstaten gemakkelijker te maken; overwegende dat het vernieuwde verzoekschriftenportaal 2.0 naadloos is geïntegreerd in het instrument voor webpublicaties van het Parlement, waardoor inhoud sneller en eenvoudiger kan worden geactualiseerd en nieuwe functies mogelijk zijn (waaronder zeven “snelstartgidsen” met duidelijke, stapsgewijze instructies voor het indienen, volgen en ondersteunen van verzoekschriften); overwegende dat een nieuwe zoekmachine op basis van elastische zoektechnologie de gebruikerservaring heeft verbeterd door op efficiënte wijze nauwkeurigere resultaten te leveren, als gevolg waarvan de burger echt centraal staat op het nieuwe portaal; overwegende dat in 2023 alle verzoekschriften tijdig, binnen enkele dagen na de goedkeuring ervan, werden voorbereid en gepubliceerd en alle interne en externe verzoeken om ondersteuning voor het gebruik en de inhoud van het verzoekschriftenportaal tijdig, met succes en in alle talen werden beantwoord; S. overwegende dat de Commissie verzoekschriften in 2023 vier informatiebezoeken heeft afgelegd waarbij leden naar Roemenië zijn afgereisd voor onderzoek naar het beheer en de bescherming van de populatie bruine beren en illegale houtkap, naar Donegal (Ierland) voor onderzoek naar het gebruik van gebrekkige micahoudende blokken in de bouw in Ierland, en naar Catalonië (Spanje) voor plaatselijk onderzoek naar het model van taalonderdompeling in Catalonië; overwegende dat leden van de Commissie verzoekschriften ook deel uitmaakten van een gezamenlijke delegatie van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en PETI die naar New York afreisde om de 16e zitting bij te wonen van de Conferentie van de staten die partij zijn bij het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (CRPD COSP); T. overwegende dat de Commissie verzoekschriften op grond van het Reglement ook verantwoordelijk is voor de betrekkingen met de Europese Ombudsman, die klachten onderzoekt over wanbeheer binnen de EU-instellingen en ‑organen; overwegende dat de vorige Europese Ombudsman, Emily O’Reilly, tijdens de commissievergadering van 27 juni 2023 haar jaarverslag over 2022 heeft voorgelegd aan de Commissie verzoekschriften; U. overwegende dat de Commissie verzoekschriften deel uitmaakt van het Europees netwerk van ombudsmannen, samen met de Europese Ombudsman, nationale en regionale ombudsmannen en soortgelijke instanties in de lidstaten, kandidaat-lidstaten en andere landen van de Europese Economische Ruimte, en dat dit netwerk bedoeld is om meer informatie uit te wisselen over het EU-recht en ‑beleid en beste praktijken; 1. vestigt de aandacht op de fundamentele rol die de Commissie verzoekschriften speelt bij de bescherming en bevordering van de rechten van EU-burgers en ‑ingezetenen door erop toe te zien dat de zorgen en klachten van indieners op tijdige, doeltreffende en passende wijze worden behandeld en dat indieners worden geïnformeerd over de genomen maatregelen en de geboekte vooruitgang in verband met hun verzoekschriften; herinnert eraan dat alle verzoekschriften aan de hand van een open, democratische en transparante verzoekschriftenprocedure worden behandeld; 2. prijst het cruciale werk dat de Commissie verzoekschriften heeft verricht in de zaak van de verzoekschriften over het schiereiland Akamas, het gebied met de grootste biodiversiteit op Cyprus, dat al tientallen jaren te maken heeft met herhaalde systematische schendingen van de habitatrichtlijn (2) en de vogelrichtlijn (3) , terwijl in het algemeen doeltreffende en wettelijk bindende maatregelen om dit gebied te beschermen ontbreken, en de bevoegde Cypriotische autoriteiten onlangs plannen hebben gepresenteerd die verwoestende gevolgen zullen hebben voor de zeer kwetsbare natuurlijke ecosystemen van het gebied en in strijd zijn met milieuwetgeving van de EU; onderstreept dat de Commissie naar aanleiding van de werkzaamheden van de Commissie verzoekschriften hierover op 13 maart 2024 heeft besloten Cyprus voor het Hof van Justitie van de Europese Unie te dagen voor niet-naleving van de habitatrichtlijn door de Cypriotische autoriteiten; betreurt het dat de Commissie in de periode volgend op dat besluit – meer dan een jaar – geen enkel dossier bij het Hof heeft ingediend, en derhalve de gerechtelijke procedure nog niet formeel heeft ingeleid; 3. onderstreept het belangrijke werk dat is verricht door de Commissie verzoekschriften voor de bescherming van de rechten van werknemers tegen discriminatie en misbruik van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in de publieke sector in Italië; waardeert het dat de Commissie terdege rekening heeft gehouden met de zeer degelijke juridische documenten die door de indieners zijn verstrekt en die zorgvuldig zijn beoordeeld tijdens verschillende vergaderingen van de Commissie verzoekschriften, en heeft besloten Italië voor het HvJ EU te dagen omdat het in strijd met Richtlijn 1999/70/EG van de Raad geen einde heeft gemaakt aan het misbruik van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd en discriminerende arbeidsvoorwaarden; 4. prijst de Commissie verzoekschriften voor de behandeling van verzoekschrift nr. 1168/2023, ingediend door Mihai Igna namens de vereniging “Samen brengen we welvaart”, waarin wordt opgeroepen tot teruggave van de nationale schatten en historische archieven van Roemenië die momenteel in Rusland worden vastgehouden; benadrukt het grote historische belang van dit debat voor alle lidstaten die in het verleden te maken hebben gehad met plunderingen door Rusland, met name in de context van de aanhoudende oorlog in Oekraïne, aangezien het de bredere uitdagingen in verband met het behoud van cultuur en de bescherming van nationaal erfgoed in tijden van geopolitieke conflicten belicht; benadrukt dat de betrokkenheid van de Commissie verzoekschriften bij deze zaak blijk geeft van haar inzet voor de bescherming van de rechten van EU burgers en lidstaten, het historische erfgoed van Roemenië, en voor de ondersteuning van de rechtmatige aanspraken van Roemenië op het internationale toneel; herinnert aan de vervolgens in de plenaire vergadering aangenomen resolutie over de teruggave van Roemeense nationale schatten die illegaal door Rusland zijn toegeëigend (4) ; 5. wijst nogmaals op het belang van een permanent openbaar debat over de werkterreinen van de EU, zodat burgers naar behoren worden geïnformeerd over de reikwijdte van de bevoegdheden van de Unie en de verschillende niveaus van besluitvorming; dringt aan op een intensievere gestructureerde EU-brede informatie- en communicatiecampagne, die zonder extra kosten moet worden uitgevoerd (d.w.z. met gebruikmaking van de huidige middelen van de liaisonbureaus van het Europees Parlement), in alle officiële EU-talen in samenwerking met nationale en regionale ombudsmannen, ngo’s en onderwijsinstellingen om burgers uit alle lidstaten bewuster te maken van hun recht om verzoekschriften in te dienen, waarbij het met name gaat om plattelands- en kansarme gemeenschappen en gemarginaliseerde groepen, alsook om afgelegen eilanden en regio’s; stelt voor om, zonder dat dit extra kosten met zich meebrengt, meer inspanningen te leveren op het gebied van voorlichting via sociale media en lokale gemeenschapsevenementen; onderstreept de noodzaak van bredere bewustmakings- en voorlichtingscampagnes met actieve betrokkenheid van communicatiediensten om de kennis van burgers over hun recht om een verzoekschrift in te dienen, alsmede over de reikwijdte van de verantwoordelijkheden van de EU en de bevoegdheden van de Commissie verzoekschriften te helpen vergroten, teneinde het aantal niet-ontvankelijke verzoekschriften te verminderen en burgers meer bij het besluitvormingsproces te betrekken; beveelt aan de digitale toegankelijkheid van het verzoekschriftenportaal te verbeteren, onder meer door aanpassingen voor personen met een handicap en vertalingen van hogere kwaliteit in alle officiële EU-talen; beveelt aan om te onderzoeken in hoeverre bestaande IT-instrumenten kunnen worden ingezet voor het vergroten van de ondersteuning van burgers op het portaal, onder meer door opties over te hevelen naar de betreffende klachtenmechanismen; 6. herinnert aan de Europese dimensie van de Commissie verzoekschriften, die door burgers uit alle 27 lidstaten kan worden benaderd over kwesties die binnen de werkingssfeer van de EU-Verdragen en de EU-wetgeving vallen; is van mening dat de Commissie een bijzondere verantwoordelijkheid heeft om deze Europese dimensie hoog in het vaandel te houden en de burgers te laten zien wat de meerwaarde is van Europese eenheid en integratie; onderstreept dat de Europese dimensie gebaseerd moet zijn op solidariteit, bevordering van sociale en economische rechten, bescherming van minderheidstalen en -culturen en actieve bestrijding van de klimaatverandering; 7. wijst erop dat verzoekschriften voor het Parlement en de andere EU-instellingen een uitgelezen kans zijn om rechtstreeks met EU-burgers in contact te treden en een regelmatige dialoog met hen te onderhouden, met name in gevallen waarin zij gevolgen ondervinden van de onjuiste toepassing of schending van het EU-recht; wijst op de noodzaak van nauwere samenwerking tussen de EU-instellingen en de nationale, regionale en lokale autoriteiten bij onderzoeken in verband met de uitvoering en naleving van de EU-wetgeving; meent dat een dergelijke samenwerking van cruciaal belang is voor het aanpakken en wegnemen van de zorgen van burgers over de toepassing van het EU-recht en bijdraagt tot de versterking van de democratische legitimiteit en verantwoordingsplicht van de Unie; roept de vertegenwoordigers van de lidstaten er daarom toe op deel te nemen aan commissievergaderingen en tijdig en in detail te reageren op de verzoeken om verduidelijking of informatie die de Commissie verzoekschriften aan de nationale autoriteiten doet toekomen; wijst op het toegenomen aantal verzoekschriften dat in 2023 is ontvangen over structurele verschillen tussen bevolkingsgroepen, onder meer op het gebied van bezoldiging en pensioeninkomen; dringt erop aan dat deze punten van zorg systematisch worden geanalyseerd en aangepakt door middel van een gecoördineerd optreden met de relevante commissies en de Commissie; dringt voorts aan op betere bescherming en steun voor personen die blootstaan aan misbruik of uitsluiting en die te maken krijgen met belemmeringen bij de toegang tot passende ondersteuningsmechanismen en justitie; 8. herinnert eraan dat verzoekschriften een aanzienlijke bijdrage leveren aan de uitoefening van de rol van de Commissie als hoedster van de Verdragen, doordat burgers hiermee een extra instrument in handen krijgen om inbreuken op het EU‑recht te melden; wijst erop dat constructieve samenwerking tussen de Commissie verzoekschriften en de Europese Commissie door middel van tijdige en gedetailleerde antwoorden van de Commissie op basis van grondige onderzoeken naar de in de verzoekschriften aan de orde gestelde kwesties van essentieel belang is voor een goede behandeling van verzoekschriften; 9. verzoekt de Commissie er opnieuw om juridische duidelijkheid te verschaffen over de belangrijkste criteria die ten grondslag liggen aan haar strategische aanpak voor de handhaving van EU-wetgeving en om de Commissie verzoekschriften regelmatig op de hoogte te houden van de ontwikkelingen in inbreukprocedures en ervoor te zorgen dat de Commissie verzoekschriften toegang krijgt tot alle relevante documenten inzake EU‑Pilot- en inbreukprocedures die zijn ingeleid naar aanleiding van binnengekomen verzoekschriften en wetgevingsinitiatieven die als gevolg daarvan zijn gelanceerd; is van mening dat meer transparantie en regelmatige feedback over de behandeling van lopende inbreukprocedures van de kant van de Commissie bevorderlijk zouden zijn voor de follow-up van openstaande verzoekschriften door de commissie; is ingenomen met het recente initiatief van de Commissie om verzoekschriften in het zoeksysteem van het inbreukenregister van de Commissie op te nemen; vindt het belangrijk dat de Commissie tijdig onderzoek doet naar verzoekschriften en daarbij aandacht besteedt aan schendingen van rechten die een groot aantal burgers en ingezetenen in de EU treffen, en waar nodig overleg pleegt met de bevoegde nationale ombudsman; uit zijn bezorgdheid over de manier waarop de Commissie bepaalde inbreukprocedures tegen lidstaten afhandelt, ook met betrekking tot kwesties die in veel verzoekschriften aan de orde zijn gesteld; spoort de Commissie aan alle noodzakelijke maatregelen te nemen voor verbetering van de transparantie en doeltreffendheid van haar aanpak van inbreukprocedures, die de burgers als ondoorzichtig kunnen beschouwen; 10. verzoekt de Commissie na te gaan of de nationale autoriteiten de nodige maatregelen nemen om tegemoet te komen aan de zorgen van burgers, die tot uiting komen in de verzoekschriften waarin inbreuken op de EU-wetgeving worden aangehaald, en zo nodig inbreukprocedures in te leiden; benadrukt dat het van cruciaal belang is dat de Commissie tijdig en proactief optreedt tegen inbreuken op het EU-recht om te voorkomen dat deze inbreuken, die het vertrouwen van de burgers in de Europese instellingen kunnen ondermijnen, systematisch van aard worden; 11. herinnert eraan dat de vrijheid van meningsuiting een fundamentele pijler van Europese democratie is; veroordeelt elke poging om burgers, of hun verkozen vertegenwoordigers, te censureren, marginaliseren of te intimideren vanwege hun politieke opvattingen; benadrukt verder dat het eerbiedigen van de uitslag van verkiezingen, zij het op nationaal of Europees niveau, van essentieel belang is voor het vertrouwen van burgers in het democratische proces; 12. onderstreept dat een sterkere en actievere samenwerking tussen de lidstaten en de Commissie verzoekschriften noodzakelijk is om verzoekschriften te deblokkeren die snelle antwoorden en reacties van de nationale autoriteiten vereisen; herinnert eraan dat de late reacties van de lidstaten gevolgen kunnen hebben voor de tijdige oplossing van door burgers aan de orde gestelde kwesties en een negatieve uitwerking kunnen hebben op de aanpak van inbreuken op het Unierecht; merkt op dat lidstaten ervoor moeten zorgen dat verzoekschriften binnen de gestelde termijn van drie maanden worden beantwoord; benadrukt dat betere coördinatie en dialoog een efficiëntere behandeling van de zorgen van de burgers zouden vergemakkelijken, onnodige vertragingen zouden voorkomen en de verzoekschriftenprocedure doeltreffender zouden maken; 13. stelt met bezorgdheid vast dat de aanbevelingen die de Commissie verzoekschriften in haar verslag van 19 maart 2024 naar aanleiding van haar werkbezoek aan Catalonië heeft gedaan, nog niet volledig zijn uitgevoerd door de relevante onderwijsautoriteiten, met name die welke betrekking hebben op de bescherming van de taalrechten van alle studenten en hun families; spreekt zijn diepe teleurstelling uit over de spanningen die de leden van de commissie tijdens hun bezoek aan Barcelona van 18 tot en met 20 december 2023 hebben ondervonden, en dringt aan op een respectvolle dialoog en samenwerking tussen alle belanghebbenden om ervoor te zorgen dat democratische instellingen hun mandaat kunnen uitvoeren in een klimaat van wederzijds respect en begrip; 14. is sterk gekant tegen de intimidatie en pesterijen waarvan de officiële leden van de delegatie van de Commissie verzoekschriften het slachtoffer zijn geworden tijdens hun onderzoeksmissie naar Barcelona van 18 tot en met 20 december 2023, die tot doel had ter plaatse een evaluatie uit te voeren van het model van taalonderdompeling in Catalonië, de gevolgen ervan voor gezinnen die naar de autonome regio verhuizen en daar wonen, voor meertaligheid en non-discriminatie en het beginsel van de rechtsstaat; 15. betreurt het dat de onderwijsautoriteiten van de regio de aanbevelingen die de Commissie verzoekschriften heeft gedaan in haar verslag van 19 maart 2024 en die gericht zijn op de bescherming van de taalrechten van studenten en hun families niet heeft uitgevoerd; 16. herinnert eraan dat de e-Petition-databank een essentieel intern hulpmiddel is dat de leden van de Commissie verzoekschriften toegang geeft tot alle nodige informatie om de stand van zaken van elk verzoekschrift te kunnen volgen en weloverwogen beslissingen te kunnen nemen over de behandeling van verzoekschriften; merkt op dat de e-Petition-databank ook een belangrijke rol speelt in de communicatie met indieners; 17. herinnert aan de toezegging van de Commissie om samen met het Parlement een interinstitutioneel IT-instrument te ontwikkelen waarmee informatie en documenten kunnen worden uitgewisseld over alle follow-upmaatregelen naar aanleiding van verzoekschriften, zoals inbreukprocedures, wetgevingsvoorstellen of antwoorden van nationale autoriteiten, zodat verzoekschriften transparanter en efficiënter kunnen worden behandeld, wat in het algemeen het vertrouwen van burgers in de EU-instellingen en het Europese project kan aanwakkeren; 18. herinnert eraan dat de samenwerking met andere commissies van het Parlement essentieel is voor de uitvoerige behandeling van verzoekschriften, waarbij bijzondere aandacht moet gaan naar verzoekschriften over gendergelijkheid, diversiteit van gezinsvormen, milieurechtvaardigheid en de taalrechten van minderheden; merkt op dat er in 2023 34 verzoeken om advies (behorend bij 31 verzoekschriften) en 223 verzoeken om informatie naar andere commissies zijn gestuurd; merkt op dat er van de 34 aangevraagde adviezen eind 2023 slechts 25 waren beantwoord (in 14 gevallen is een advies uitgebracht, terwijl de commissie in tien gevallen heeft besloten geen advies op te stellen en er in vier gevallen geen officieel besluit is meegedeeld); herinnert eraan dat indieners worden ingelicht over het besluit om andere commissies te raadplegen bij de behandeling van hun verzoekschrift; onderstreept dat parlementaire commissies hun inspanningen moeten opvoeren om actief bij te dragen aan de behandeling van verzoekschriften door hun expertise beschikbaar te stellen, zodat het Parlement sneller en uitvoeriger op de zorgen van burgers kan reageren; 19. vindt het verzoekschriftennetwerk een nuttig instrument om de follow-up van verzoekschriften bij parlementaire en wetgevende werkzaamheden te vergemakkelijken; is ervan overtuigd dat regelmatige bijeenkomsten van het verzoekschriftennetwerk van cruciaal belang zijn om de zichtbaarheid van de activiteiten van de Commissie verzoekschriften te vergroten en een beter inzicht te geven in haar werkzaamheden en missie, alsook om nauwer samen te werken met de andere parlementaire commissies; 20. onderstreept dat de Commissie verzoekschriften haar standpunt over belangrijke kwesties die in verzoekschriften aan bod komen kenbaar heeft gemaakt in haar verslag over het resultaat van de beraadslagingen van de Commissie verzoekschriften in 2022 (5) ; 21. wijst op een lichte afname van verzoekschriften over kwesties in verband met externe betrekkingen in vergelijking met 2022; merkt op dat dit kan worden verklaard door de nieuwe geopolitieke context in 2023 en in het bijzonder een afname van het aantal verzoekschriften over de oorlog in Oekraïne en een aanzienlijke toename van verzoekschriften over de nieuwe conflicten in het Midden-Oosten; merkt op dat de Commissie verzoekschriften rekening heeft gehouden met zorgen van burgers over onder meer sancties, veiligheid, conflictoplossing, visumbeleid en de vooruitgang van de kandidaat-lidstaten van de EU, waarbij ze een aantal verzoekschriften op haar agenda heeft geplaatst die met name betrekking hadden op kwesties in verband met de situatie van vluchtelingen, in het bijzonder van kinderen, en de situatie van Venezolaanse vluchtelingen in de EU; waardeert de inspanningen van de commissies die zich al actief met deze kwesties bezighouden en benadrukt dat de Commissie buitenlandse zaken en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken bij hun beraadslagingen rekening moeten houden met deze verzoekschriften; 22. stelt vast dat het thema gezondheid, dat in 2022 een van de belangrijkste punten van zorg was voor indieners, een belangrijke rol leek te blijven spelen in 2023; merkt in het bijzonder op dat de Commissie verzoekschriften heeft onderzocht en besproken over het verbod op chemische stoffen en zware metalen in kinderspeelgoed, over steun voor gezonde en milieuvriendelijke voedselsystemen en levensstijlen en over de uitvoering van EU-verordeningen inzake toegevoegde suikers in levensmiddelen voor zuigelingen en peuters; 23. vestigt de aandacht op het grote aantal verzoekschriften dat is ingediend en besproken in verband met de zorgen van burgers over de herinvoering van grenscontroles tussen sommige lidstaten, waarbij het problematische aspect van de beperking van het vrije verkeer van personen binnen de EU aan de orde is gesteld, evenals andere aspecten zoals de sterke en zwakke punten van de uitbreiding van het Schengengebied; herinnert eraan dat de lidstaten in het geval van een ernstige bedreiging voor het openbaar beleid of de binnenlandse veiligheid, of in buitengewone omstandigheden die een bedreiging voor de algehele werking van het Schengengebied vormen, opnieuw binnengrenstoezicht mogen invoeren (6) ; uit zijn waardering voor de belangrijke rol die de Commissie verzoekschriften speelt, met name voor het grote aantal uitgevoerde activiteiten, de goedkeuring in de commissie van een beknopte ontwerpresolutie over de toetreding tot het Schengengebied op 27 juni 2023 en de bijbehorende resolutie van het Parlement om de uitbreiding van het Schengengebied met Roemenië en Bulgarije krachtig te steunen, alsook de organisatie van de openbare hoorzitting over Schengengrenzen op 18 juli 2023, in samenwerking met de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken; is ingenomen met het unanieme besluit van de Raad om beide landen vanaf 1 januari 2025 volledig tot het Schengengebied toe te laten, waardoor de fundamentele vrijheden van de interne markt van de EU ten volle kunnen worden uitgeoefend; benadrukt dat het besluit om lidstaten niet tot het Schengengebied toe te laten hoewel zij aan alle vereisten voldoen een discriminerend besluit is zonder juridische rechtvaardiging en voor veel EU-burgers vergaande gevolgen heeft; 24. neemt kennis van de plotselinge toename van verzoekschriften van Spaanse oorsprong in de tweede helft van 2023 met betrekking tot risico’s voor de rechtsstaat in Spanje naar aanleiding van de intentie van de Spaanse regering om een amnestiewet aan te nemen die in strijd is met het constitutioneel en Europees recht; betreurt de aanvallen op de rechtsstaat en de scheiding der machten door de Spaanse regering; 25. vestigt de aandacht op de werkzaamheden van de Commissie verzoekschriften in verband met verzoekschriften over gemeenschappelijke regels voor één norm voor de afmetingen van handbagage, waaruit blijkt dat burgers zich zorgen maken over het ongemak als gevolg van inconsistente regels voor handbagage van luchtvaartmaatschappijen en de daaruit voortvloeiende verborgen kosten; benadrukt zijn oproep tot naleving van een relevant arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de context van de herziening van de EU-wetgeving inzake luchtdiensten; wijst in dit verband op de beknopte ontwerpresolutie over standaardafmetingen voor handbagage die op 20 september 2023 door de Commissie verzoekschriften is aangenomen, gevolgd door het aannemen van een resolutie bij een enkele stemming door het Europees Parlement op 4 oktober 2023; is ingenomen met het feit dat de Commissie in november 2023 een herziening van het kader voor passagiersrechten en een reeks voorstellen ter verbetering van de ervaring van passagiers en reizigers heeft voorgesteld, waaronder de vereiste van een beperkt aantal gemeenschappelijke maten en gewichten teneinde de verwarring te beperken; vindt het betreurenswaardig dat passagiers met een handicap nog steeds te veel barrières tegenkomen tijdens het reizen, vooral in het geval van multimodale reizen; betreurt het dat de openbaarvervoersystemen van veel lidstaten niet voldoen aan de vereisten van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap (UNCRPD); 26. merkt op dat milieukwesties ook in 2023 een belangrijk punt van zorg waren, aangezien ruim 21 % van de verzoekschriften betrekking had op milieukwesties; betreurt het dat in sommige van deze verzoekschriften werd beweerd dat de lidstaten de EU-wetgeving onjuist hebben toegepast en dat tegen sommige lidstaten al inbreukprocedures zijn ingeleid wegens schending van de EU-milieuwetgeving; merkt op dat er in tal van verzoekschriften klachten worden geuit over luchtkwaliteit, geluidshinder, afvalbeheer/‑behandeling, de aantasting van natuurlijke ecosystemen en de schending van de habitatrichtlijn in verschillende lidstaten; vestigt de aandacht op de openbare hoorzitting over de stand van uitvoering van de habitatrichtlijn, die op 24 mei 2023 werd georganiseerd; neemt kennis van het werk dat de Commissie verzoekschriften ook in 2023 heeft verricht met betrekking tot de gevolgen van de klimaatverandering op verschillende terreinen, niet alleen op milieugebied, maar ook wat betreft landgebruik, waarbij een aantal ontvangen verzoekschriften over deze onderwerpen op de agenda is gezet; wijst op de workshop over de gevolgen van klimaatverandering voor de sociale zekerheid en de meest kwetsbare groepen, die op 22 maart 2023 is gehouden, en op de presentatie van de studie over compensatie voor slachtoffers van rampen als gevolg van klimaatverandering, die op 18 juli 2023 plaatsvond; 27. vestigt de aandacht op de workshop die de Commissie verzoekschriften op 25 januari 2023 organiseerde over transparantie van de prijsstelling en vergoeding van geneesmiddelen, waarbij transparantie werd besproken vanuit het perspectief van patiënten en consumenten, producenten van geneesmiddelen en academisch onderzoek; merkt op dat de besprekingen vooral gingen over de onderzoeks- en ontwikkelingskosten van bedrijven en de beschikbare informatie over de prijzen die voor geneesmiddelen worden betaald, waarmee het belang van transparantie over deze kwesties wordt onderstreept; 28. benadrukt hoe belangrijk het is om te voldoen aan de verwachtingen van de EU-burgers op het vlak van milieubescherming, en dringt er bij de Commissie op aan om, samen met de lidstaten, te zorgen voor de correcte uitvoering van de EU-wetgeving op milieugebied, met name met betrekking tot illegale houtkap; wijst op de verzoekschriften over milieukwesties, waarin de toenemende bezorgdheid van het publiek over de gevolgen van de klimaatverandering tot uiting komt en waarvoor een consistente handhaving van de bestaande EU-milieuwetgeving door zowel de Commissie als de lidstaten vereist is; benadrukt dat het oog hebben voor de verwachtingen van de EU-burgers inzake de bescherming van het milieu net zo belangrijk moet zijn als het rekening houden met de economische situatie van elke lidstaat; benadrukt dat buitensporige regelgeving een negatief effect heeft op opkomende economieën; onderstreept dan ook dat elke lidstaat zelf moet kunnen beslissen over zijn transitieproces en dat milieuwetgeving het economische concurrentievermogen niet mag belemmeren; 29. onderkent de positieve gevolgen van het informatiebezoek aan Roemenië van 15 tot en met 18 mei 2023 over het beheer en de bescherming van de populatie bruine beren; stelt echter tot zijn spijt vast dat er nog steeds te veel mensen en vee worden gedood door bruine beren, en dat er daarom meer toezicht door en samenwerking met de nationale autoriteiten nodig is; benadrukt dat altijd prioriteit moet worden toegekend aan de bescherming van mensenlevens en veiligheid; 30. benadrukt naar aanleiding van het informatiebezoek aan Roemenië dat er een evenwicht moet zijn tussen de bescherming van wilde dieren en de veiligheid van burgers; onderstreept dat elke lidstaat het recht moet hebben om maatregelen te nemen, waaronder het reguleren van de populatie van de soort, om bedreigingen voor het leven en de eigendommen van zijn burgers te voorkomen; 31. wijst op de inzet van de Commissie verzoekschriften om de rechten van personen met een handicap te beschermen; herinnert aan de jaarlijkse workshop die de Commissie verzoekschriften op 29 november 2023 heeft gehouden over de rechten van personen met een handicap; herinnert eraan dat het eerste deel gericht was op hoe personen met een handicap omgaan met de recente crises (energiekosten, oorlog, hoge inflatie enz.) en hoe EU-maatregelen eraan hebben bijgedragen om deze obstakels te overwinnen, terwijl het tweede deel inging op de vraag hoe de Europese instellingen inclusieve communicatie met burgers met een handicap tot stand hebben gebracht; wijst er in dit verband ook op dat de commissie op 29 november 2023 een advies in de vorm van een brief heeft aangenomen over de invoering van de Europese gehandicaptenkaart en de Europese parkeerkaart voor personen met een handicap; benadrukt dat de toegang tot socialezekerheidsuitkeringen van personen met een handicap een zaak van nationale verantwoordelijkheid en socialecoördinatieregelingen is, en dat de behandeling van geschillen ook via de bestaande gerechtelijke mechanismen en hun bevoegdheden, middels de verplichting van het uitputten van alle rechtsmiddelen, moet plaatsvinden in plaats van middels direct ingrijpen van de Commissie, overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel; onderstreept in dit verband ook de absolute noodzaak van een volledige en consistente omzetting van de Europese toegankelijkheidswet en verzoekt de lidstaten verdere vertragingen te voorkomen die de rechten van personen met een handicap belemmeren; wijst er nogmaals op dat de Europese toegankelijkheidswet tot doel heeft het leven voor ten minste 87 miljoen personen met een handicap te verbeteren en hun toegang tot onder meer openbaar vervoer, bankdiensten, computers, tv’s, e-boeken en onlinewinkels te vergemakkelijken; 32. wijst op de belangrijke bijdrage die de Commissie verzoekschriften heeft geleverd aan de bescherming van de rechten van personen met een handicap, zoals blijkt uit de behandeling van een aantal verzoekschriften over deze gevoelige kwestie; onderkent in dit verband de inspanningen van de diensten van het Parlement en merkt op dat niet alleen de technisch beste maar ook de meest toegankelijke oplossing voor dove burgers moet worden gevonden om met hen te communiceren in hun eigen moedertaal, d.w.z. nationale gebarentalen; verzoekt om wijziging van het Reglement in nauwe samenwerking met de Commissie constitutionele zaken (AFCO), teneinde de verplichte exclusieve schriftelijke communicatie met burgers die gebarentaal gebruiken, of doof of hardhorend zijn af te schaffen, zodat zij in het kader van de behandeling op verzoek hun gebarentaal kunnen gebruiken; wijst er in dit verband ook op dat de commissie op 29 november 2023 een advies in de vorm van een brief heeft aangenomen over de invoering van de Europese gehandicaptenkaart en de Europese parkeerkaart voor personen met een handicap; 33. wijst bovendien op de specifieke beschermende rol die de Commissie verzoekschriften, vanwege haar bevoegdheid om verzoekschriften te behandelen, binnen de EU vervult in het kader van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, en wijst op de belangrijke lopende werkzaamheden van de commissie in verband met verzoekschriften over kwesties met betrekking tot handicaps; constateert weliswaar een lichte daling van het aantal verzoekschriften over handicaps in 2023 ten opzichte van 2022, maar benadrukt dat het aantal verzoekschriften bijna verdubbeld is ten opzichte van 2021; merkt verder op dat discriminatie en toegang tot openbaar vervoer en werkgelegenheid nog altijd grote uitdagingen zijn voor personen met een handicap, en benadrukt dat de Commissie verzoekschriften bijzondere aandacht heeft besteed aan het verzoek om in het Europees statuut voor personen met een handicap de rechten van mensen met autisme te erkennen; is ingenomen met de beknopte ontwerpresolutie over de harmonisatie van de rechten van mensen met autisme, waarin wordt benadrukt dat de toegang tot diagnose, gezondheidszorg, onderwijs, werkgelegenheid, toegankelijkheid en verschaffing van redelijke huisvesting, handelingsbekwaamheid en levenslange steun in de gemeenschap, ook met betrekking tot cultuur en sport, moet worden verbeterd; wijst verder op de bijzondere rol van de Commissie verzoekschriften bij het waarborgen van de rechten van kinderen en hun ouders, en stelt vast dat er talloze verzoekschriften over kinderrechten zijn ontvangen, die speciale aandacht en actie vereisen; herinnert in dit verband aan de bepalingen van het Handvest van de grondrechten van de EU, met name artikel 24 over de rechten van het kind, op grond waarvan ieder kind het recht heeft persoonlijke betrekkingen en rechtstreekse contacten met beide ouders te onderhouden, tenzij dit in strijd is met de belangen van het kind; wijst tevens op het gevaar dat gezinnen met autistische kinderen het doelwit worden van onbewezen, potentieel schadelijke en illegale therapieën en ingrepen die kunnen leiden tot ernstig lichamelijk misbruik van kinderen; 34. herinnert eraan dat betrekkingen met de Europese Ombudsman tot de verantwoordelijkheden behoren die in het Reglement aan de Commissie verzoekschriften worden toegekend; is verheugd over de constructieve samenwerking van het Parlement met de Europese Ombudsman, waarmee de Commissie verzoekschriften de doelstelling deelt om de transparantie, professionaliteit en integriteit van de EU-instellingen tegenover de Europese burgers te waarborgen, alsook over zijn betrokkenheid bij het Europees netwerk van ombudsmannen; benadrukt dat nauwer met de Europese Ombudsman moet worden samengewerkt, teneinde ervoor te zorgen dat burgers die een klacht indienen over administratieve misstanden binnen de instellingen van de EU een snel, onpartijdig en transparant antwoord krijgen; 35. wijst op de belangrijke werkzaamheden van de Commissie verzoekschriften op het gebied van de bescherming van de rechten van werknemers; benadrukt dat er naar aanleiding van verschillende verzoekschriften op dit gebied verdere maatregelen zijn genomen, zoals het debat over het gebruik van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, het debat over het verzoekschrift “Goede kleren, eerlijk loon”, dat werd omgezet in een Europees burgerinitiatief en zich richtte op de erbarmelijke situatie van werknemers in de wereldwijde kleding- en schoeiselindustrie als gevolg van oneerlijke handelspraktijken, of de mondelinge vraag van het Parlement over de arbeidsomstandigheden van leraren in de Europese Unie, die eveneens voortkwam uit een verzoekschrift over dit onderwerp; wijst andermaal op het belang van het waarborgen van eerlijke arbeidsomstandigheden en een betere bescherming van werknemers in de EU, en roept de lidstaten en de Commissie ertoe op de zorgen die zijn geuit in verzoekschriften met betrekking tot arbeidsrechten en vakbonden op doeltreffende wijze aan te pakken; 36. herinnert aan de studie van het Europees Parlement over dakloosheid in de EU, die in opdracht van de Commissie verzoekschriften is uitgevoerd en tijdens haar vergadering in november 2023 is gepresenteerd; stelt vast dat deze studie een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan deze dringende sociale en economische uitdaging, die een van de ernstigste vormen van maatschappelijke uitsluiting vormt, en waarin de noodzaak wordt onderstreept van een beleidsverandering om dakloosheid ten enenmale te voorkomen, onder meer door te zorgen voor veilige en betaalbare huisvesting; wijst erop dat het illegaal bewonen van een gebouw of grond niet als oplossing voor dakloosheid kan worden beschouwd, omdat het recht op eigendom verankerd is in artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de EU; is van mening dat de lidstaten, in plaats van illegale bewoning te bevorderen, eraan moeten werken daadwerkelijke oplossingen te vinden, omdat het huisvestingsbeleid onder de exclusieve bevoegdheid van de lidstaten valt; 37. is zich bewust van de bijdragen die de Europese Ombudsman het hele jaar door regelmatig levert aan de werkzaamheden van de Commissie verzoekschriften; is stellig van oordeel dat de instellingen, organen en instanties van de Unie moeten zorgen voor een consequente en doeltreffende opvolging van de aanbevelingen van de Ombudsman; 38. benadrukt dat Europese burgerinitiatieven (EBI’s) een belangrijk instrument vormen voor actief burgerschap en publieke participatie; is verheugd over de bespreking in sommige vergaderingen van niet-succesvolle EBI’s, die soms vervolgens werden geherformuleerd als verzoekschriften, waardoor burgers de kans kregen hun ideeën naar voren te brengen en een constructief debat te voeren, terwijl hun deelname aan de democratische processen van de EU werd bevorderd; neemt kennis van het grote aantal nieuwe EBI’s dat in 2023 door de Commissie werd geregistreerd, waaruit blijkt dat burgers de kans grijpen om via participatieve instrumenten hun stem te laten horen in de beleidsvorming en de wetgevingsprocessen; verzoekt de Commissie de dialoog met de burgers te verbeteren en succesvolle EBI’s naar behoren op te volgen; is ingenomen met de aanzienlijke inspanningen die zijn geleverd om, in samenwerking met andere commissies, vier openbare hoorzittingen te organiseren over succesvolle EBI’s, zodat de organisatoren de doelstellingen van het initiatief uiteen konden zetten en in gesprek konden gaan met leden van het Europees Parlement en vertegenwoordigers van de Europese Commissie; beklemtoont dat de inspanning van de Commissie om geldige EBI’s te beantwoorden cruciaal is voor burgers om vertrouwen te houden in het EBI als het belangrijkste instrument voor de participatieve democratie; 39. dringt er bij de Commissie op aan de nodige aandacht te schenken aan de door het Parlement aangenomen resoluties over Europese burgerinitiatieven (EBI’s) en haar dialoog met de burgers te versterken, met name door te zorgen voor een passende en doeltreffende follow-up van succesvolle EBI’s, waardoor het democratisch proces wordt versterkt en de stem van de burgers terdege tot uiting komt in de Europese beleidsvorming; 40. onderstreept dat het verzoekschriftenportaal een essentieel instrument is om een vlotte, efficiënte en transparante verzoekschriftenprocedure te waarborgen; is in dit verband ingenomen met de verbeteringen op het gebied van gegevensbescherming en veiligheidskenmerken, die het portaal voor burgers gebruiksvriendelijker en veiliger hebben gemaakt; benadrukt dat de inspanningen om het portaal toegankelijker te maken, moeten worden voortgezet, onder meer door het toegankelijker te maken voor gebruikers van gebarentaal en personen met een handicap; merkt op dat het verzoekschriftenportaal een van de meest bezochte websites van het Europees Parlement is en bijgevolg voor tal van EU-burgers het eerste contactpunt met het Parlement is; 41. herinnert aan de Europese dimensie van de Commissie verzoekschriften, die door burgers uit alle 27 lidstaten kan worden benaderd over kwesties die binnen de werkingssfeer van de activiteiten van de Unie vallen; is van mening dat de commissie een bijzondere verantwoordelijkheid heeft om deze Europese dimensie in stand te houden en te laten zien wat de meerwaarde van Europese eenheid en integratie voor de burgers is, en om kwesties in verband met schendingen van het EU-recht, alsook mazen en tekortkomingen in de bestaande bepalingen van het EU-recht, te blijven aanpakken; is van mening dat het tijdig voorkomen van verzoekschriften met duidelijk nationale bevoegdheden en, indien nodig, het geven van uitgebreide toelichtingen over en instructies voor alternatieve maatregelen, kan bijdragen tot een constructieve aanpak en een grotere betrokkenheid van de burgers, en is daarbij van mening dat het Europees Parlement meer inspanningen moet leveren om de rol en het werk van zijn Commissie verzoekschriften te bevorderen en alle EU-burgers bewust te maken van de mogelijkheid om een verzoekschrift tot het Europees Parlement te richten; herinnert eraan dat vanwege de beperkte tijd die aan commissievergaderingen is toegewezen de meeste verzoekschriften via de schriftelijke procedure worden behandeld; wijst er in dit verband nogmaals op dat alle ontvangen verzoekschriften, ook die op het gebied van internationale zaken, met de vereiste transparantie en onpartijdigheid moeten worden behandeld; is van mening dat bij de selectie van verzoekschriften die in de commissie worden behandeld een geografisch en politiek evenwicht van de ontvangen verzoekschriften moet worden gehanteerd; vindt bovendien dat ook bij de organisatie van informatiebezoeken van de commissie, zowel jaarlijks als gedurende elk wetgevingsmandaat, moet worden gestreefd naar geografisch evenwicht; 42. is ingenomen met de beknopte ontwerpresolutie over de oprichting van een Europese hoofdstad van lokale handel (7) tijdens de plenaire vergadering van januari 2023; onderstreept dat deze prestatie een uitstekend resultaat is voor de Commissie verzoekschriften en merkt op dat dit project met succes is opgenomen als voorbereidende actie in de begroting 2024, met een totale begroting van 3 miljoen EUR; herinnert eraan dat het project voor de oprichting van de Europese hoofdstad van de kleine detailhandel in december 2023 officieel door de Commissie in Barcelona is gepresenteerd; 43. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, en het verslag van de Commissie verzoekschriften, te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Europese Ombudsman, de regeringen en parlementen van de lidstaten, hun verzoekschriftencommissies en hun nationale ombudsman of soortgelijke bevoegde organen.
|
European Parliament Adopted Texts
|
https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/TA-10-2025-06-17_NL.html
|
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad ( COM(2025)0190 ), – gezien artikel 294, lid 2, en artikel 42, artikel 43, lid 2, en artikel 349 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C10-0071/2025), – gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – na raadpleging van het Europees Economisch en Sociaal Comité, – gezien de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 19 mei 2025 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren, – gezien de artikelen 60 en 170 van zijn Reglement, 1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast; 2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen; 3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de nationale parlementen. Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 17 juni 2025 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2025/... van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 228/2013 wat betreft aanvullende bijstand aan en verdere flexibiliteit met betrekking tot ultraperifere gebieden die door een ernstige natuurramp zijn getroffen, en in de context van de verwoesting veroorzaakt door cycloon Chido op Mayotte HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 42, artikel 43, lid 2, en artikel 349, Gezien het voorstel van de Europese Commissie, Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen, Na raadpleging van het Europees Economisch en Sociaal Comité, Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1) , Overwegende hetgeen volgt: (1) Op 18 december 2024 is een staat van uitzonderlijke natuurramp uitgeroepen voor Mayotte naar aanleiding van de verwoestende gevolgen van de cycloon Chido, die een groot deel van het landbouw- en bosbouwpotentieel van het eiland verwoestte, en de beschikbaarheid van voedsel en de voedselzekerheid in gevaar bracht. Die ongekend hevige cycloon en andere recente natuurrampen in de ultraperifere gebieden van de Unie in de zin van artikel 349 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (“VWEU”) (de “ultraperifere gebieden”) tonen aan dat die gebieden kwetsbaar zijn voor de gevolgen van de klimaatverandering, met inbegrip van een verhoogd risico op uitzonderlijke natuurrampen en extreme weersomstandigheden met langetermijngevolgen. (2) Om de gevolgen van uitzonderlijke natuurrampen of extreme weersomstandigheden in de ultraperifere gebieden aan te pakken en te beperken, met name wat betreft de steun voor lokale productie via het in Verordening (EU) nr. 228/2013 van het Europees Parlement en de Raad (2) bedoelde programma van speciaal op een afgelegen en insulair karakter afgestemde maatregelen ( programme d'options spécifiques à l'éloignement et l'insularité — Posei) (het “Posei-programma”), moet het mogelijk zijn voor betrokken begunstigden om gedurende de herstelperiode betalingen in het kader van het Posei-programma te blijven ontvangen, ongeacht het niveau van hun activiteiten, op voorwaarde dat zij zich formeel ertoe verbinden hun landbouwproductiecapaciteit te herstellen. Daarom moeten bevoegde nationale autoriteiten, op basis van relevant bewijs, kunnen beslissen over het van toepassing zijn van het principe van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden. Het moet voor lidstaten ook mogelijk zijn om, in uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde omstandigheden, voorstellen tot wijziging van het Posei-programma in te dienen om de herstelperiode voor bepaalde sectoren langer te laten duren dan de periode die gerechtvaardigd zou zijn door de toepassing van het beginsel van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden. De uitvoering van die wijzigingen moet jaarlijks worden geëvalueerd en de voortgang ervan moet worden gemonitord. Daarom moeten de artikelen 6 en 19 van Verordening (EU) nr. 228/2013 dienovereenkomstig worden gewijzigd. (3) Met het oog op de aanpak van de kwetsbaarheid van het voedselsysteem op Mayotte en van de andere uitdagingen voor zijn plattelandsgemeenschappen, die het gevolg zijn van de ongekende natuurramp die veroorzaakt werd door cycloon Chido, is het passend snel en bij wijze van uitzondering doeltreffende steun te verlenen via het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (“Elfpo”) en te voorzien in bijkomende flexibiliteit bij de toepassing van de bestaande regels. Artikel 6 bis van Verordening (EU) 2020/2220 van het Europees Parlement en de Raad (3) voerde een nieuwe maatregel voor uitzonderlijke tijdelijke steun in reactie op de gevolgen van natuurrampen in, die gefinancierd moet worden in het kader van het Elfpo binnen het rechtskader dat van toepassing is op de programmeringsperiode 2014-2020, zoals verlengd bij die verordening. Om ervoor te zorgen dat Mayotte kan reageren op de gevolgen van cycloon Chido, rekening houdende met de moeilijkheden die worden veroorzaakt door zijn specifiek situatie als ultraperifereegebied, is het nodig vast te stellen hoe de maatregel uit hoofde van artikel 6 bis van Verordening (EU) 2020/2220 op Mayotte moet worden toegepast. Aangezien de specifieke moeilijkheden om te reageren op de uitzonderlijke situatie op Mayotte verband houden met de afgelegen ligging van het eiland als ultraperifeer gebied, moet de flexibiliteit om aanvullende Elfpo-steun mogelijk te maken geboden worden door de instelling van een specifiek rechtskader voor de ultraperifere gebieden. Daarom moet artikel 22 van Verordening (EU) nr. 228/2013 dienovereenkomstig worden gewijzigd. (4) Daar de doelstelling van deze verordening – het aanpakken en beperken van de gevolgen van natuurrampen op de agrovoedings- en bosbouwsector in de ultraperifere gebieden door verdere flexibiliteit te bieden na uitzonderlijke natuurrampen of extreme weersomstandigheden, en met name na cycloon Chido op Mayotte – niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (“VEU”) neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken. (5) Verordening (EU) nr. 228/2013 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. (6) Gezien de verwoestende gevolgen van de huidige natuurrampen en de urgentie om de gevolgen ervan voor de agrovoedings- en bosbouwsector in de ultraperifere gebieden aan te pakken en te beperken, alsook de urgentie om de maatregel zoals bedoeld in artikel 6 bis van Verordening (EU) 2020/2220 toe te passen vóór het einde van de programmeringsperiode 2014-2020, zoals verlengd bij die verordening, wordt het passend geacht gebruik te maken van de uitzondering op de periode van acht weken waarin is voorzien door artikel 4 van Protocol nr. 1 betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie, aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie. (7) Met het oog op de soepele uitvoering van wijzigingen van Verordening (EU) nr. 228/2013 en gezien de dringende noodzaak om de gevolgen van uitzonderlijke natuurrampen of extreme weersomstandigheden in de ultraperifere gebieden van de Unie aan te pakken en te beperken, en met name die van cycloon Chido op Mayotte, moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie , HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD: Artikel 1 Verordening (EU) nr. 228/2013 wordt als volgt gewijzigd: 1) aan artikel 6 wordt het volgende lid toegevoegd:" “5. In geval van een uitzonderlijke natuurramp of extreme weersomstandigheden die de landbouwproductiecapaciteit in een ultraperifeer gebied geheel of gedeeltelijk vernietigen, kan een lidstaat, onder toepassing van het beginsel van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden, bij de Commissie een voorstel voor wijzigingen van het Posei-programma indienen zodat de betrokken begunstigden gedurende de gehele herstelperiode steun in het kader van het Posei-programma kunnen blijven ontvangen in de vorm van in artikel 19 voorziene maatregelen ten gunste van de lokale landbouwproductie. De uitvoering van die wijzigingen van het Posei-programma wordt jaarlijks geëvalueerd en de voortgang ervan wordt gemonitord door de Commissie en de betrokken lidstaat, die nauw samenwerken.”; 2) aan artikel 19 wordt het volgende lid toegevoegd:" “5. Wanneer het programma overeenkomstig artikel 6, lid 5, wordt gewijzigd, kunnen begunstigden die door de uitzonderlijke natuurramp of de extreme weersomstandigheden zijn getroffen, steun blijven ontvangen in de vorm van in lid 4 voorziene steunmaatregelen voor de productie, verwerking of afzet, gedurende de herstelperiode, ongeacht het niveau van hun activiteiten, op voorwaarde dat zij zich formeel ertoe verbinden hun landbouwproductiecapaciteit te herstellen.”; 3) aan artikel 22 worden de volgende leden toegevoegd:" “3. In afwijking van artikel 6 bis, lid 5, van Verordening (EU) 2020/2220 van het Europees Parlement en de Raad* kan Mayotte na 30 juni 2025 steunaanvragen goedkeuren. 4. In het plattelandsontwikkelingsprogramma van Mayotte bedraagt de steun in het kader van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) voor de in artikel 6 bis van Verordening (EU) 2020/2220 bedoelde maatregel niet meer dan de totale Elfpo-bijdrage aan dat plattelandsontwikkelingsprogramma voor de jaren 2021-2022. _______________________ * Verordening (EU) 2020/2220 van het Europees Parlement en de Raad van 23 december 2020 tot vaststelling van een aantal overgangsbepalingen voor steun uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) in de jaren 2021 en 2022 en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1305/2013, (EU) nr. 1306/2013 en (EU) nr. 1307/2013 wat betreft de middelen en toepassing in de jaren 2021 en 2022 en van Verordening (EU) nr. 1308/2013 wat betreft de middelen en verdeling van die steun voor de jaren 2021 en 2022 (PB L 437 van 28.12.2020, blz. 1, ELI: .”. Artikel 2 Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie . Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. Gedaan te ..., Voor het Europees Parlement Voor de Raad De voorzitter De voorzitter (Gewone wetgevingsprocedure – herschikking) (Goedkeuring) Het Europees Parlement, – gezien het ontwerpbesluit van de Raad (16072/2024), – gezien de ontwerpovereenkomst tussen de Europese Unie en Oekraïne tot wijziging van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en Oekraïne inzake goederenvervoer over de weg van 29 juni 2022 (10783/24), – gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 91 en artikel 218, lid 6, tweede alinea, punt a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C10‑0226/2024), – gezien artikel 107, leden 1 en 4, en artikel 117, lid 7, van zijn Reglement, – gezien de aanbeveling van de Commissie vervoer en toerisme ( A10-0102/2025 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst; 2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en Oekraïne. (Goedkeuring) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (05673/2025), – gezien de vrijwillige partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Kameroen inzake wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw met betrekking tot de invoer van hout en houtproducten in de Europese Unie (Flegt) (1) , – gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 207, lid 4, eerste alinea, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, punt a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C10‑0012/2025), – gezien zijn niet-wetgevingsresolutie van 17 juni 2025 (2) over het voorstel voor een besluit van de Raad, – gezien artikel 107, leden 1 en 4, en artikel 117, lid 7, van zijn Reglement, – gezien het advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking, – gezien de aanbeveling van de Commissie internationale handel ( A10-0089/2025 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan de beëindiging van de overeenkomst; 2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Republiek Kameroen. Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie van 2 oktober 2024 voor een besluit van de Raad inzake de beëindiging van de vrijwillige partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Kameroen inzake wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw met betrekking tot de invoer van hout en houtproducten in de Unie ( COM(2024)0446 ), – gezien het ontwerpbesluit van de Raad inzake de beëindiging van de vrijwillige partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Kameroen inzake wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw met betrekking tot de invoer van hout en houtproducten in de Europese Unie (FLEGT) (05673/2025), – gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 207, lid 4, eerste alinea, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, punt a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C10‑0012/2025), – gezien de vrijwillige partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Kameroen inzake wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw met betrekking tot de invoer van hout en houtproducten in de Europese Unie (Flegt) (1) , – gezien Verordening (EG) nr. 2173/2005 van de Raad van 20 december 2005 inzake de opzet van een Flegt-vergunningensysteem voor de invoer van hout in de Europese Gemeenschap (2) , – gezien Verordening (EU) nr. 995/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 tot vaststelling van de verplichtingen van marktdeelnemers die hout en houtproducten op de markt brengen (3) (de “EU-houtverordening”), – gezien Verordening (EU) 2023/1115 van het Europees Parlement en de Raad van 31 mei 2023 betreffende het op de markt van de Unie aanbieden en de uitvoer uit de Unie van bepaalde grondstoffen en producten die met ontbossing en bosdegradatie verband houden, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 995/2010 (4) (de “EU-ontbossingsverordening”), – gezien de mededeling van de Commissie van 11 december 2019 over de Europese Green Deal ( COM(2019)0640 ), – gezien zijn resolutie van 15 januari 2020 over de Europese Green Deal (5) , – gezien zijn resolutie van 16 september 2020 over maatregelen van de EU om de bossen wereldwijd te beschermen en te herstellen (6) , – gezien zijn resolutie van 22 oktober 2020 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende een EU-rechtskader voor de beëindiging en ommekeer van door de EU bevorderde ontbossing op wereldniveau (7) , – gezien de Overeenkomst van Parijs en het mondiaal biodiversiteitskader van Kunming-Montreal, die tot doel hebben natuurverlies een halt toe te roepen en om te buigen, – gezien de Partnerschapsovereenkomst tussen de EU en haar lidstaten, enerzijds, en de leden van de Organisatie van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, anderzijds (8) , – gezien de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN, – gezien de verklaring van de leiders in Glasgow over bossen en landgebruik, – gezien zijn wetgevingsresolutie van 17 juni 2025 (9) over het ontwerp van besluit van de Raad, – gezien artikel 107, lid 2, van zijn Reglement, – gezien het advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking, – gezien het verslag van de Commissie internationale handel ( A10-0094/2025 ), A. overwegende dat de vrijwillige partnerschapsovereenkomst (VPA) tussen de Europese Unie en de Republiek Kameroen inzake wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw met betrekking tot de invoer van hout en houtproducten in de Unie (Flegt) op 1 december 2011 in werking is getreden en een van de eerste overeenkomsten in zijn soort is; overwegende dat de VPA bedoeld is als een kader voor wetgeving, systemen, controles en verificatieprocedures, teneinde ervoor te zorgen dat al het hout dat vanuit Kameroen in de EU wordt ingevoerd, op legale wijze verworven, gekapt, vervoerd en uitgevoerd is; B. overwegende dat Kameroen meer dan 18 miljoen ha bos heeft en dat ongeveer 40 % van het grondgebied van het land uit bos bestaat; overwegende dat Kameroen de grootste exporteur van tropisch hardhout naar de EU van Afrika is; overwegende dat illegale houtkap en bosconversie, die mogelijk worden gemaakt door het ontbreken van goede bosgovernance en in de hand worden gewerkt door handel, belangrijke factoren zijn die bijdragen aan de ontbossing in Kameroen; overwegende dat tussen 2011 en 2022 meer dan 900 000 ha aan bos verloren is gegaan, wat neerkomt op 5 % van het nationale bosoppervlak in die periode; C. overwegende dat bijna de helft van de totale uitvoer van Kameroen naar de Europese markt gaat, waarbij hout na olie en cacao het op twee na belangrijkste product is; overwegende dat de drie voornoemde sectoren in het algemeen bijdragen aan ontbossing en dat productiegroei in deze sectoren onderdeel is van de nationale ontwikkelingsstrategie van Kameroen voor 2020-2030; D. overwegende dat alle ladingen hout en houtproducten uit Kameroen die voor de EU-markt bestemd zijn, moeten voldoen aan de EU-houtverordening (EUTR), waarin wordt bepaald dat marktdeelnemers due-diligencecontroles moeten verrichten om ervoor te zorgen dat de houtproducten die zij in de EU in de handel brengen aan de wettelijke regels voldoen; overwegende dat Kameroen sinds 2015 aan een systeem ter waarborging van de wettigheid van hout en houtproducten (TLAS) werkt, overeenkomstig het bepaalde in de VPA; overwegende dat Kameroen nog altijd niet over een volwaardig TLAS beschikt en derhalve niet voor een Flegt-vergunning in aanmerking komt; overwegende dat het TLAS stoelt op een definitie van wettigheid, controles van de toeleveringsketen, nalevingscontroles, Flegt-vergunningen, en een onafhankelijke audit; overwegende dat dit systeem voor controles van de wettigheid nog niet operationeel is; E. overwegende dat het doel en de verwachte voordelen van Flegt-VPA’s verder gaan dan het bevorderen van de handel in legaal hout, aangezien zij er ook op gericht zijn systemische veranderingen teweeg te brengen op het gebied van governance, wetshandhaving en transparantie in de bosbouw en op het gebied van de betrokkenheid van diverse belanghebbenden bij het politieke besluitvormingsproces, waaronder inheemse en lokale gemeenschappen en maatschappelijke organisaties; F. overwegende dat de regeling van Flegt-vergunningen, die integrerend onderdeel van de VPA uitmaakt, ten laatste vijf jaar na de hervorming van het wettelijk kader operationeel geacht werd te zijn; overwegende dat deze vergunningenregeling nog niet bestaat, en dat de VPA tussen de EU en Kameroen derhalve ook nog niet in werking is; overwegende dat het door het AFD gecoördineerde Flegt-VPA-programma van de EU gedurende de periode 2021‑2025 niet zoals gepland in Kameroen is uitgevoerd; G. overwegende dat de boshervorming, die in 2008 in gang werd gezet om de boswet van 1994 te herzien, in juli 2024 is afgerond met de bekendmaking van de nieuwe boswet; overwegende dat de illegale houtkap voor een deel plaatsvindt op basis van beperkte exploitatievergunningen (ventes de coupe), waarvoor geen beheersplannen nodig zijn en die moeilijker te controleren zijn dan grote concessies; overwegende dat de nationale controlesystemen niet operationeel zijn vanwege corruptie en onvoldoende middelen, hetgeen betekent dat de handhaving en governance zwak zijn, waardoor illegale en niet-duurzame houtkapactiviteiten kunnen worden voortgezet; H. overwegende dat de in het traceringssysteem op te nemen module voor de verificatie van de wettigheid nog steeds in ontwikkeling is en dat de geringe vooruitgang die tot dusver geboekt is niet onafhankelijk gecontroleerd wordt, hetgeen voor meer zekerheid over de geloofwaardigheid ervan zou zorgen; I. overwegende dat de Republiek Kameroen er de afgelopen tien jaar niet in geslaagd is aan haar verplichtingen uit hoofde van de VPA te voldoen en de governance van de bosbouwsector is verslechterd, ondanks de VPA; J. overwegende dat de uitvoer van hout naar Aziatische markten verschoven is, met name naar China en Vietnam, waardoor de economische relevantie van de VPA en – in het verlengde daarvan – de relevantie van de Flegt-vergunningen is afgenomen; overwegende dat Vietnam ondertussen de op één na grootste markt voor hout uit Kameroen geworden is (na China), terwijl Kameroen de grootste leverancier van tropisch stamhout aan Vietnam is (goed voor 25 % – uitgedrukt in waarde – van het tussen 2016 en 2019 ingevoerde stamhout); overwegende dat een groot deel van het verhandelde hout van de illegale houtkap afkomstig is, waardoor de regering van Kameroen inkomsten misloopt, en plaatselijke gemeenschappen collectieve voordelen; overwegende dat de Verenigde Staten en de EU de besprekingen tussen Kameroen en Vietnam met het oog op sluiting van een memorandum van overeenstemming hebben gesteund, met als doel de transparantie in de houthandel tussen beide landen te verbeteren; overwegende dat transparantie en traceerbaarheid in de houthandelsstromen van essentieel belang zijn voor de geloofwaardigheid van regelingen ter waarborging van de wettigheid; overwegende dat de EU in dit verband partnerlanden moet blijven aanmoedigen om de invoercontroles te verscherpen en ervoor te zorgen dat van hen afkomstig hout voldoet aan de wettelijke vereisten in het kader van de nationale en VPA-kaders; K. overwegende dat de VPA tussen Kameroen en de EU in 2011 in werking is getreden; overwegende dat het VPA-proces in 2018 tot stilstand is gekomen, ondanks de aanvankelijke positieve uitwerkingen op juridische hervormingen, de betrokkenheid van diverse belanghebbenden, de toegang tot informatie en de transparantie; overwegende dat de partijen in 2023 overeengekomen zijn om de VPA gezamenlijk te herzien en dat het daaruit resulterende verslag vier opties voor vervolgstappen bevat, waaronder het beëindigen van de VPA met wederzijds goedvinden; overwegende dat dit verslag pas openbaar is gemaakt nadat de Commissie het besluit tot beëindiging aan de Raad had meegedeeld; overwegende dat de Commissie eenzijdig heeft verzocht om het partnerschap te beëindigen; L. overwegende dat hout, cacao en tropische vruchten tot de belangrijkste uitvoerproducten van Centraal-Afrika naar de EU behoren; overwegende dat de EU en de Republiek Kameroen in 2009 een voorlopige economische partnerschapsovereenkomst (EPA) hebben ondertekend, die van kracht blijft als interimovereenkomst terwijl de onderhandelingen over een volledige regionale EPA voor Centraal-Afrika nog lopen; overwegende dat de toekomstige samenwerking tussen de EU en Kameroen tot doel moet hebben de instrumenten voor het handelsbeleid in overeenstemming te brengen met duurzaamheidsdoelstellingen, met name in het kader van de EU-ontbossingsverordening, om consistentie, wederzijds voordeel en voorspelbaarheid voor de actoren aan beide zijden te bevorderen; M. overwegende dat de VPA om de zeven jaar stilzwijgend wordt verlengd, tenzij een van de partijen de overeenkomst beëindigt en de andere partij daarvan ten minste twaalf maanden voordat de lopende periode van zeven jaar verstrijkt in kennis stelt; overwegende dat elke partij de VPA op enig moment kan beëindigen door de andere partij daarvan op de hoogte te brengen; overwegende dat de VPA twaalf maanden na de datum van die kennisgeving wordt beëindigd; N. overwegende dat de voortzetting van de VPA afbreuk zou kunnen doen aan de geloofwaardigheid van de EU als mondiaal boegbeeld op het gebied van bosbescherming, duurzame en multifunctionele agrobosbouw, bodem- en landschapsbescherming, biodiversiteit, lokale plattelandseconomieën en mensenrechtennormen alsook aan de integriteit van VPA’s als EU-handelsinstrumenten; overwegende dat een unilaterale beëindiging van de overeenkomst tevens de reputatie van de EU als betrouwbare actor en voorvechter van de bosbouw kan schaden; O. overwegende dat de Commissie in haar mededeling van 7 november 2024 over een strategisch kader voor internationale samenwerking voorstelt dat bospartnerschappen zouden kunnen voortbouwen op of zelfs in de plaats zouden kunnen komen van VPA’s; overwegende dat VPA’s ondanks de uitdagingen toch een cruciaal instrument zijn gebleken voor het leggen van een basis voor betere bosgovernance; overwegende dat VPA’s juridisch bindende overeenkomsten zijn die kunnen worden aangevuld met bospartnerschappen; overwegende dat er onvoldoende informatie is over de effecten van bestaande bospartnerschappen op de verbetering van governance; overwegende dat de Commissie het Parlement niet in kennis heeft gesteld van de criteria die ten grondslag liggen aan haar deelname aan bospartnerschappen; overwegende dat de Commissie in het verleden al eerder heeft verzuimd het Parlement te informeren vóór de ontwikkeling van partnerschappen met derde landen; benadrukt dat de EU zich sterk moet blijven maken voor andere bestaande VPA’s; P. overwegende dat het verlaten van het VPA-model ten gunste van sterker op winning gerichte overeenkomsten, zoals partnerschappen inzake grondstoffen of niet-bindende memoranda van overeenstemming, de geloofwaardigheid van de EU met betrekking tot bescherming van de biodiversiteit en bestrijding van ontbossing zal ondermijnen; Q. overwegende dat het maatschappelijk middenveld in Kameroen steeds vaker wordt geconfronteerd met vijandigheid en een krimpende speelruimte; overwegende dat een op 13 augustus 2024 gepubliceerde circulaire ngo’s die in de bosbouwsector actief zijn ertoe verplicht een memorandum van overeenstemming met het ministerie van Bosbouw en Wildbeheer te ondertekenen; 1. benadrukt dat ontbossing en bosdegradatie belangrijke milieu-uitdagingen zijn en tot de voornaamste oorzaken van klimaatverandering en verlies aan biodiversiteit behoren, naast dat ze ook verreikende negatieve sociale en economische gevolgen hebben voor de producerende gemeenschappen en landen, en met name voor de meest kwetsbare onderdelen van de samenleving en groepen zoals inheemse gemeenschappen; 2. benadrukt dat de door ontbossing veroorzaakte milieuschade uiterst negatieve sociale en economische gevolgen zal hebben voor in de bosbouw actieve gemeenschappen; 3. herinnert eraan dat in de Post-Cotonou-Overeenkomst (10) tussen de EU en de Organisatie van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan wordt bepaald dat de partijen een benadering met meerdere belanghebbenden moeten bevorderen, in concreto door de voorwaarden te scheppen voor de actieve deelname van een brede waaier aan actoren – waaronder parlementen, plaatselijke autoriteiten, het maatschappelijk middenveld en de particuliere sector – aan partnerschapsdialoog en samenwerkingsprocessen, dat inclusieve partnerschapsdialoog en ‑acties die op de specifieke kenmerken van de partijen toegesneden zijn de voornaamste instrumenten zijn om deze doelstellingen te verwezenlijken, en dat er behoefte is aan een hoog niveau van milieubescherming, in combinatie met maatregelen om ontbossing en bosdegradatie te stoppen als middel om ecosystemen te beschermen, biodiversiteit te behouden en de klimaatverandering te beperken; 4. brengt in herinnering dat duurzaam en inclusief bosbeheer en ‑governance van essentieel belang zijn voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de VN-Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling, de Overeenkomst van Parijs en het mondiaal biodiversiteitskader van Kunming-Montreal, die tot doel hebben natuurverlies een halt toe te roepen en om te buigen; 5. herinnert eraan dat de EU en Kameroen zich in de verklaring van de leiders in Glasgow over bossen en landgebruik opnieuw vastbesloten hebben getoond om bosverlies en landdegradatie tussen nu en 2030 een halt toe te roepen en terug te draaien; 6. herinnert aan de inspanningen van Team Europa om politieke stabiliteit en economische ontwikkeling te bevorderen door middel van duurzame en veerkrachtige territoriale ontwikkeling als antwoord op de klimaatverandering; 7. benadrukt dat de Global Gateway-strategie Kameroen moet ondersteunen bij het bevorderen van duurzame, inclusieve en groene ontwikkeling op zijn gehele grondgebied; 8. herinnert eraan dat handel een motor is voor inclusieve economische groei en armoedebestrijding die bijdraagt aan de bevordering van duurzame ontwikkeling; is van oordeel dat VPA’s zowel de EU als haar partnerlanden een belangrijk juridisch kader bieden, maar dat dit een effectieve dialoog met meerdere belanghebbenden en goede samenwerking met en inzet van de betrokken landen vereist; herinnert eraan dat de VPA EU-Kameroen in een eerder stadium heeft geleid tot concrete verbeteringen, ook op het gebied van deelname van belanghebbenden en toegang tot informatie, maar dat er de afgelopen tien jaar helaas geen vooruitgang meer is geboekt; betreurt dat weinig vooruitgang is geboekt wat de tenuitvoerlegging van de VPA met Kameroen betreft, met name op het gebied van de handhaving, transparantie en traceerbaarheid van toezeggingen, en maakt zich grote zorgen over de niet-aflatende ontbossing en bosdegradatie, die niet alleen het resultaat zijn van de illegale houtkap, maar ook van andere belangrijke factoren, zoals het gebruik van bospercelen voor de landbouw en mijnbouw; 9. benadrukt dat om de onderliggende oorzaken van ontbossing – zoals zwak bestuur, ondoeltreffende rechtshandhaving, onzekere grondpacht, gebrek aan toegang tot financiering, het maatschappelijk middenveld dat steeds minder de ruimte krijgt, en corruptie – aan te pakken, de EU en haar partnerlanden gezamenlijke beoordelingen moeten uitvoeren met als uitgangspunt de zinvolle betrokkenheid van relevante belanghebbenden, zoals inheemse volkeren en plaatselijke gemeenschappen, en met als doel het wegnemen van belemmeringen die de uitvoering van regelgeving op het gebied van transparantie en traceerbaarheid in de weg staan; 10. beklemtoont dat een solide en geloofwaardig TLAS houtbedrijven grotere rechtszekerheid, vereenvoudigde controles en transparantere processen biedt, en informele betalingen en corruptie ontmoedigt, terwijl het tegelijkertijd meer inkomsten genereert voor zowel gemeenschappen als de staat; 11. onderstreept dat het belangrijk is het maatschappelijk middenveld en lokale autoriteiten te betrekken bij besluitvormingsprocessen, plaatselijke gemeenschappen te laten delen in opbrengsten en de veiligheid en verantwoordingsplicht te versterken; 12. betreurt dat het noodzakelijk is om de juridisch bindende VPA met Kameroen te beëindigen; deelt het standpunt van de Commissie dat dit gezien de tekortkomingen van de VPA op dit moment de beste beleidskeuze is en onderstreept dat de Commissie met de regering van Kameroen een dialoog over bosbouw moet blijven voeren; spreekt zijn bezorgdheid uit over de gevolgen van de beëindiging van de VPA voor de diplomatieke en economische betrekkingen tussen Kameroen en de EU en voor de mogelijkheid van de EU om in de toekomst constructieve partnerschappen met het land op te bouwen; wijst erop dat beëindiging mogelijk negatieve gevolgen heeft voor de speelruimte voor het maatschappelijk middenveld, aangezien de VPA de dialoog tussen de regering en het maatschappelijk middenveld vergemakkelijkte; verzoekt de Commissie te beoordelen welke gevolgen dit besluit heeft voor Europese ondernemingen die in Kameroen actief zijn of er grondstoffen betrekken, en ondersteuningsmechanismen te onderzoeken om verantwoorde handelskanalen in stand te houden en voor een duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen te zorgen; 13. benadrukt dat de EU een toegewijde partner van Kameroen blijft bij het bevorderen van economische groei en integrale menselijke ontwikkeling; verzoekt de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden een dialoog aan te gaan met de Kameroense autoriteiten om mogelijkheden te onderzoeken voor constructieve samenwerking op gebieden van wederzijds belang, illegale houtkap te bestrijden, bosbehoud te ondersteunen en economische samenwerking en handel te stimuleren; 14. stelt met bezorgdheid vast dat Kameroen op de corruptieperceptie-index op plaats 140 van de 180 landen staat; verzoekt de regering van Kameroen met klem om samen met andere autoriteiten, en met name de douanediensten, werk te maken van de bestrijding van de wijdverbreide corruptie en iets te doen aan de andere factoren die bijdragen aan de illegale houtkap en bosdegradatie; benadrukt dat het belangrijk is om de mensenrechten, arbeidsrechten en de rechten van inheemse volkeren te beschermen, met name door bij het betrekken van goederen en producten voor de EU-markt in alle omstandigheden het beginsel van vrije, voorafgaande en geïnformeerde toestemming in acht te nemen; dringt er in dit verband bij de lokale autoriteiten op aan met name kinderen te beschermen en inheemse gemeenschappen; benadrukt hoe belangrijk het is dat actoren van het maatschappelijk middenveld de nodige speelruimte en mogelijkheden krijgen om samen te werken met overheidsactoren; 15. benadrukt dat het gezamenlijk overleg met lokale autoriteiten in Kameroen moet worden versterkt om positieve verandering in de hand te werken en de geloofwaardigheid van lokaal bestuur te vergroten en te bevorderen; 16. benadrukt dat landen over de hele wereld die over een gereglementeerde markt voor de invoer van legaal hout beschikken of willen beschikken, er baat bij zouden hebben samen te werken en waar mogelijk elkaars regels en systemen, zoals Flegt van de EU en VPA’s, over te nemen; benadrukt dat internationale normen doeltreffender zouden zijn en de rechtszekerheid op lange termijn voor bedrijven en consumenten zouden bevorderen; 17. erkent de tekortkomingen van het huidige zoneringssysteem voor bossen; erkent dat bosbeheerplannen, die bedoeld zijn om duurzaamheid te waarborgen, grotendeels zijn mislukt als gevolg van corruptie en zwakke governance; dringt aan op hernieuwde samenwerking tussen de EU en haar partnerlanden om nieuwe praktijken en governancemechanismen te ontwikkelen waarmee deze uitdagingen kunnen worden aangepakt; 18. verzoekt de Commissie in nauw overleg met Kameroen te onderzoeken wat de alternatieven zijn om ervoor te zorgen dat hout en houtproducten uit Kameroen aan de wettelijke regels voldoen, en de illegale houtkap serieus aan te pakken; is van oordeel dat een bospartnerschap zoals bedoeld in de EU-ontbossingsverordening een optie voor samenwerking tussen de EU en Kameroen zou kunnen zijn; onderstreept dat het belangrijk is om voorafgaand aan het openen van onderhandelingen over een bospartnerschap een grondige diagnostische en onafhankelijke evaluatie van bosgovernance en handelstrends in Kameroen uit te voeren op basis van bestaande beoordelingen; benadrukt dat eventuele toekomstige partnerschappen alleen tot resultaat kunnen leiden indien ze worden ontwikkeld middels een open, transparant, inclusief, op overleg stoelend en niet-discriminerend proces, met echte participatie van het maatschappelijk middenveld, vakbonden, plaatselijke en internationale ngo’s, de particuliere sector, inclusief micro- en andere kleine en middelgrote ondernemingen, plaatselijke autoriteiten, plaatselijke en inheemse gemeenschappen, en landbouwers; benadrukt dat een eind maken aan de straffeloosheid in de bossector een hoeksteen van dit proces is, hetgeen zowel de bescherming van milieubeschermers als een effectief systeem voor de bestrijding van mensenrechtenschendingen vereist; verzoekt de EU Kameroen te blijven steunen en de dialoog met het land voort te zetten om de uitdagingen als gevolg van ontbossing aan te pakken in een geest van gelijkwaardig partnerschap, en duurzame en inclusieve ontwikkeling op het hele grondgebied van Kameroen te bevorderen, onder meer door de nodige solide en transformatieve systemen voor de traceerbaarheid van hout op te zetten om te voldoen aan de steeds strengere eisen van de regelgeving voor de consumentenmarkt wereldwijd, ongeacht of het gaat om de EU-ontbossingsverordening of andere buitenlandse wetgeving; 19. onderstreept het belang van parlementair toezicht op en monitoring van de VPA door de Commissie internationale handel van het Parlement; benadrukt dat het Parlement tijdig op relevante wijze betrokken moet worden bij het beoordelen van de uitvoering van bestaande VPA’s en bij de onderhandelingen over en de ondertekening en uitvoering van eventuele toekomstige bospartnerschappen; onderstreept dat overleg met maatschappelijke organisaties, de particuliere sector en met name inheemse gemeenschappen, milieubeschermers, mensenrechtenverdedigers en vakbonden daar ook deel van moet uitmaken; verzoekt de Commissie regelmatig verslag uit te brengen aan het Parlement over de uitvoering van de VPA’s en bospartnerschappen, waaronder over de werkzaamheden van de gemengde comités voor de uitvoering daarvan, en over de strategieën die de komende jaren gevolgd zullen worden; benadrukt dat de bosgovernance in Kameroen aan een grondige diagnose en onafhankelijke beoordeling moet worden onderworpen, en dat de ervaringen die met het VPA-proces zijn opgedaan respectievelijk de lessen die daaruit zijn getrokken in elk eventueel toekomstig bospartnerschap moeten worden geïntegreerd; 20. beklemtoont dat VPA’s (ondanks de ongekende unilaterale beëindiging van de VPA met Kameroen) zowel de EU als haar partnerlanden een belangrijk juridisch kader bieden, hetgeen mogelijk wordt gemaakt door de goede samenwerking met en inzet van de betrokken landen; beklemtoont dat de EU zich volledig achter de bestaande VPA’s moet blijven scharen en dat nieuwe VPA’s met andere partners moeten worden aangemoedigd aangezien deze een cruciale rol spelen bij de bevordering van transparant en verantwoord bosbeheer, de onderliggende oorzaken van illegale houtkap aanpakken, de klimaatverandering bestrijden, het landbezit van de lokale bevolking versterken en een instrument zijn om het maatschappelijk middenveld en bosgemeenschappen te betrekken bij besluitvorming; 21. verzoekt de Commissie bij de samenwerking met Kameroen en de gehele Centraal-Afrikaanse regio toe te zien op coherentie tussen de EU-kaders voor handel en duurzaamheid; moedigt de Commissie aan om ervoor te zorgen dat tijdens de lopende onderhandelingen over een volledige regionale economische partnerschapsovereenkomst naar behoren rekening wordt gehouden met de vereisten en doelstellingen van de EU-ontbossingsverordening en daarmee verband houdende wetgeving; onderstreept hoe belangrijk het is partnerlanden technische ondersteuning en regelgevingsrichtsnoeren te bieden waarmee handelspraktijken in overeenstemming kunnen worden gebracht met milieunormen, met name in sectoren als hout, cacao en tropische landbouw; 22. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten, de regering en het parlement van de Republiek Kameroen en aan de belanghebbenden bij het VPA-proces. (Bijzondere wetgevingsprocedure – hernieuwde raadpleging – herschikking) Het Europees Parlement, – gezien het ontwerp van de Raad (09789/2024), – gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad ( COM(2021)0732 ), – gezien zijn standpunt van 14 februari 2023 (1) , – gezien artikel 22, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement opnieuw door de Raad is geraadpleegd (C10-0001/2024), – gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 28 november 2001 over een systematischer gebruik van de herschikking van besluiten (2) , – gezien de brief van 8 november 2022 van de Commissie juridische zaken aan de Commissie constitutionele zaken, overeenkomstig artikel 113, lid 3, van zijn Reglement, – gezien de artikelen 113, 84 en 86 van zijn Reglement, – gezien de brief van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, – gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken ( A10-0090/2025 ), A. overwegende dat het voorstel van de Commissie volgens de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie geen andere inhoudelijke wijzigingen bevat dan die welke als zodanig in het voorstel worden vermeld en dat met betrekking tot de codificatie van de ongewijzigde bepalingen van de eerdere handelingen met die wijzigingen kan worden geconstateerd dat het voorstel louter een codificatie van de bestaande handelingen behelst, zonder inhoudelijke wijzigingen; 1. hecht zijn goedkeuring aan het ontwerp van de Raad zoals dit is aangepast aan de aanbevelingen van de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie; 2. betreurt ten zeerste dat de Raad weliswaar formeel artikel 22, lid 2, VWEU, naleeft, maar de inhoud van het advies van het Parlement niet op zinvolle wijze heeft besproken; wijst erop dat deze praktijk op een bredere trend van de afgelopen jaren duidt, waarbij de Raad en de Europese Raad weigeren constructief en te goeder trouw samen te werken bij een aantal hangende bijzondere wetgevingsprocedures; herinnert aan de aanbevelingen in zijn verslag van 13 december 2023 en herhaalt zijn oproepen aan de Raad en de Europese Raad om constructief samen te werken bij het vinden van beleidsoplossingen die in het belang van de Europese burgers zijn; 3. verzoekt de Raad om het Parlement ervan op de hoogte te stellen indien de Raad voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst; 4. vraagt de Raad om het Parlement opnieuw te raadplegen indien de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in zijn ontwerp; 5. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsook aan de nationale parlementen. Het Europees Parlement, – gezien de brief van de voorzitter van de Conferentie van commissievoorzitters van 11 april 2024, – gezien de artikelen 242 en 243 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken ( A10-0086/2025 ), 1. besluit onderstaande wijziging in zijn Reglement op te nemen; 2. wijst erop dat deze wijziging op de eerste dag van de eerstvolgende vergaderperiode in werking treedt; 3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit ter informatie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. Het Europees Parlement, – gezien het verslag van de Commissie van 27 maart 2024 getiteld “De langetermijnvisie voor de plattelandsgebieden van de EU: belangrijkste verwezenlijkingen en volgende stappen” ( COM(2024)0450 ), – gezien zijn resolutie van 15 september 2022 over EU-grensregio’s: levende laboratoria van de Europese integratie (1) , – gezien zijn resolutie van 8 mei 2025 over het negende verslag over economische en sociale cohesie (2) , – gezien het advies van het Europees Comité van de Regio’s van 15 maart 2023 over streefdoelen en instrumenten voor een slim Europees platteland (3) , – gezien het advies van het Europees Comité van de Regio’s van 1 december 2022 over uitbreiding van de steun in het kader van het cohesiebeleid voor regio’s met geografische en demografische belemmeringen (4) , – gezien de artikelen 39, 174, 175 en 349 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), – gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021‑2027 (5) , – gezien Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”) (6) , – gezien Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013 (7) , – gezien Verordening (EU) 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1306/2013 (8) , – gezien Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (9) , – gezien Verordening (EU) 2021/694 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 tot oprichting van het programma Digitaal Europa en tot intrekking van Besluit (EU) 2015/2240 (10) , – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 240/2014 van de Commissie van 7 januari 2014 betreffende de Europese gedragscode inzake partnerschap in het kader van de Europese structuur- en investeringsfondsen (11) , – gezien beginsel 20 van de Europese pijler van sociale rechten betreffende toegang tot essentiële diensten, – gezien zijn resolutie van 4 april 2017 over vrouwen en hun rol in plattelandsgebieden (12) , – gezien zijn resolutie van 8 maart 2022 over de rol van het cohesiebeleid bij het bevorderen van innovatieve en slimme transformatie en regionale ICT-connectiviteit (13) , – gezien zijn resolutie van 13 december 2022 over een langetermijnvisie voor de plattelandsgebieden van de EU – Naar sterkere, verbonden, veerkrachtige en welvarende plattelandsgebieden in 2040 (14) , – gezien zijn resolutie van 23 november 2023 over het benutten van talent in Europa’s regio’s (15) , – gezien de mededeling van de Commissie van 27 maart 2024 over het 9e cohesieverslag ( COM(2024)0149 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 30 juni 2021 getiteld “Een langetermijnvisie voor de plattelandsgebieden van de EU – Naar sterkere, verbonden, veerkrachtige en welvarende plattelandsgebieden in 2040” ( COM(2021)0345 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 19 februari 2025 getiteld “Een visie voor landbouw en voedsel – Samen de landbouw- en voedselsector van de EU aantrekkelijk maken voor de toekomstige generaties” ( COM(2025)0075 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 3 mei 2022 getiteld “Mensen vooropstellen, zorgen voor duurzame en inclusieve groei en het potentieel van de ultraperifere regio’s van de EU ontsluiten” ( COM(2022)0198 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 25 maart 2021 over een actieplan voor de ontwikkeling van de biologische productie ( COM(2021)0141 ), – gezien het verslag van de Commissie van 17 juni 2020 over de gevolgen van demografische veranderingen ( COM(2020)0241 ), – gezien het groenboek van de Commissie van 27 januari 2021 getiteld “Groenboek over de vergrijzing – Bevorderen van intergenerationele solidariteit en verantwoordelijkheid” ( COM(2021)0050 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 20 mei 2020 getiteld “Een “van boer tot bord”-strategie voor een eerlijk, gezond en milieuvriendelijk voedselsysteem” ( COM(2020)0381 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 20 mei 2020 getiteld “EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 – De natuur terug in ons leven brengen” ( COM(2020)0380 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 17 november 2021 getiteld “EU-bodemstrategie voor 2030 – Profiteren van de voordelen van een gezonde bodem voor mens, voedsel, natuur en klimaat” ( COM(2021)0699 ), – gezien de VN-Verklaring over de rechten van landbouwers en andere mensen die werkzaam zijn in plattelandsgebieden, aangenomen door de Mensenrechtenraad op 28 september 2018, – gezien algemene aanbeveling nr. 34 (2016) van het VN-Comité voor de uitbanning van discriminatie van vrouwen inzake de rechten van vrouwen op het platteland, aangenomen op 7 maart 2016, – gezien zijn resolutie van 3 mei 2022 over een EU-actieplan voor biologische landbouw (16) , – gezien de in opdracht van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling van het Parlement uitgevoerde studie “The future of the European Farming Model: Socio-economic and territorial implications of the decline in the number of farms and farmers in the EU”, gepubliceerd door de beleidsondersteunende afdeling Structuur- en Cohesiebeleid in april 2022, – gezien zijn resolutie van 24 maart 2022 over de behoefte aan een dringend EU-actieplan om de voedselzekerheid binnen en buiten de EU te waarborgen in het licht van de Russische invasie in Oekraïne (17) , – gezien zijn resolutie van 3 oktober 2018 over inspelen op de specifieke behoeften van plattelands-, bergachtige en afgelegen gebieden (18) , – gezien zijn resolutie van 9 juni 2021 over de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030: de natuur terug in ons leven brengen (19) , – gezien het verslag van de Commissie van augustus 2019 getiteld “Evaluation of the impact of the CAP on generational renewal, local development and jobs in rural areas” (20) , – gezien het advies van het Europees Comité van de Regio’s van 26 januari 2022 over een langetermijnvisie voor de plattelandsgebieden van de EU (21) , – gezien het advies van het Europees Comité van de Regio’s van 19 februari 2025 getiteld “Hoe de Leader- en CLLD-programmering na 2027 kan bijdragen tot een betere uitvoering van de langetermijnvisie voor de plattelandsgebieden van de EU” (22) , – gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 23 maart 2022 over een langetermijnvisie voor de plattelandsgebieden van de EU (23) , – gezien zijn resolutie van 19 oktober 2023 over de generatievernieuwing in EU-landbouwbedrijven van de toekomst (24) , – gezien het rapport van Enrico Letta over de toekomst van de interne markt, gepubliceerd in april 2024, – gezien de studie getiteld “EU Cohesion Policy in non-urban areas” van september 2020, uitgevoerd in opdracht van de Commissie regionale ontwikkeling van het Parlement door de beleidsondersteunende afdeling Structuur- en Cohesiebeleid, – gezien de verklaring van de coördinatiegroep voor het plattelandspact van 12 december 2024 over de toekomst van plattelandsgebieden en het plattelandsontwikkelingsbeleid in de Europese Unie, – gezien artikel 55 van zijn Reglement, – gezien het advies van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, – gezien het verslag van de Commissie regionale ontwikkeling ( A10-0092/2025 ), A. overwegende dat momenteel 137 miljoen Europese burgers – bijna een op de drie – op het platteland wonen, en dat plattelandsgebieden ongeveer 83 % van het grondgebied van de EU uitmaken; overwegende dat een derde van de plattelandsbevolking in een grensregio woont; overwegende dat 77 % van de landbouwgrond (134 miljoen hectare) en 79 % van de bosgrond (148 miljoen hectare) zich in plattelandsgebieden bevinden; B. overwegende dat volgens Eurostat het gemiddeld inkomen in plattelandsgebieden 87,5 % van het gemiddeld inkomen in stedelijke gebieden bedraagt; C. overwegende dat er wat de financiering in het kader van het cohesiebeleid betreft nog altijd verschillen bestaan tussen stedelijke en plattelandsgebieden en dat stedelijke gebieden drie keer zoveel cohesiefinanciering ontvangen als plattelandsgebieden (25) ; D. overwegende dat de Leader-aanpak, die in 1991 van start ging en later werd uitgebreid met het beleidsinstrument voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling (CLLD), erin bestaat dat lokale actiegroepen in plattelandsgebieden worden ondersteund bij het ontwikkelen en uitwerken van innovatieve en aan de lokale omstandigheden aangepaste strategieën; E. overwegende dat plattelandsgebieden een belangrijke pijler van de Europese economie vormen, veel Europese “hidden champions” herbergen en van groot belang zijn voor de culturele diversiteit van Europa; overwegende dat plattelandsgebieden essentieel zijn voor de voedselproductie en de voedselzekerheid en tevens voor het behoud van onze landschappen, levend landelijk erfgoed en sociale en culturele tradities; overwegende dat plattelandsgebieden een sleutelrol spelen bij het bevorderen van de strategische autonomie van de EU via de landbouwsector, wat nog altijd een strategische prioriteit van de EU is; overwegende dat in plattelandsgebieden veel aspecten aanwezig zijn die Europa aantrekkelijk en leefbaar maken; F. overwegende dat de bevordering van minderheidstalen kan leiden tot meer inzicht in specifieke lokale omstandigheden, waardoor het toerisme een impuls krijgt en economische activiteiten die verband houden met cultuur, onderwijs, ambachten en traditionele producten worden gestimuleerd; G. overwegende dat de perceptie van burgers ten aanzien van het platteland tijdens de COVID-19-pandemie is veranderd en dat de burgers nu beseffen dat plattelandsgebieden oplossingen kunnen bieden voor de uitdagingen die gepaard gaan met crises, namelijk doordat zij een veiliger, duurzamere en betrouwbaarder leefomgeving bieden; H. overwegende dat de cohesiebeleidsfondsen alléén geen antwoord kunnen bieden op de groeiende behoeften en toenemende uitdagingen waarmee de plattelandsgebieden in de EU worden geconfronteerd; overwegende dat er gestreefd moet worden naar meer synergieën en een betere complementariteit met ander EU-beleid, met name met het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB), om het effect van investeringen in plattelandsgebieden te maximaliseren en de modernisering van de landbouw en de ontwikkeling van essentiële diensten en infrastructuur te bevorderen; I. overwegende dat meer dan 40 % van de grond in plattelandsgebieden wordt gebruikt voor landbouw, maar dat de bijdrage van de landbouw, bosbouw en visserij aan plattelandsgebieden jammer genoeg is gedaald, zowel in economische zin als wat betreft werkgelegenheid (tot 12 % van alle banen en 4 % van de bruto toegevoegde waarde); J. overwegende dat volgens de studie “The Future of the European Farming Model” van het Europees Parlement het aantal landbouwbedrijven in de EU in de periode tot 2040 met 6,4 miljoen zou kunnen dalen, dus dat het aantal landbouwbedrijven zou afnemen van 10,3 miljoen in 2016 tot 3,9 miljoen; K. overwegende dat de EU zich overeenkomstig de artikelen 174, 175 en 349 VWEU ten doel stelt de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus van de onderscheiden regio’s te verkleinen en haar beleid, waaronder het gebruik van de Europese structuur- en investeringsfondsen ter verwezenlijking van de doelstellingen van economische, sociale en territoriale cohesie, te coördineren, waarbij bijzondere aandacht wordt besteed aan de plattelandsgebieden; L. overwegende dat het belangrijk is dat in het kader van het toekomstige cohesiebeleid alle regio’s in aanmerking blijven komen voor financiering, ook sterke regio’s die met ingrijpende transformaties te maken hebben; M. overwegende dat regionale actoren meer inzicht hebben in welke projecten bij voorrang steun moeten krijgen uit hoofde van het cohesiebeleid, zodat ervoor gezorgd kan worden dat de middelen optimaal worden afgestemd op de specifieke behoeften van het betreffende grondgebied; N. overwegende dat er met betrekking tot de fondsen van het cohesiebeleid verdere vereenvoudigingen moeten worden doorgevoerd, met als doel de administratieve lasten omlaag te brengen, niet alleen voor de eindbegunstigden maar ook voor de bevoegde autoriteiten, waarmee ook de absorptiegraad van de middelen kan worden verhoogd; O. overwegende dat met name plattelandsgebieden te maken hebben met demografische en structurele uitdagingen, zoals vergrijzing, bevolkingsafname, braindrain, toenemende ongelijkheid van mannen en vrouwen, achterstanden ten opzichte van stedelijke gebieden, structurele veranderingen in de land- en bosbouw, de gevolgen van natuurrampen, de stijging van energie- en vervoerprijzen, een gebrek aan diensten en infrastructuur, met name voor kwetsbare personen en personen met een handicap, het effect van deze problemen op inkomens en werkgelegenheid en een hogere werkloosheid als gevolg daarvan, en een permanent grote digitale kloof; P. overwegende dat met name de landbouwbevolking in de EU kampt met demografische uitdagingen en dat de meerderheid van de landbouwers ouder is dan vijftig jaar; Q. overwegende dat er, om de cohesie in plattelandsgebieden te versterken, maatregelen genomen moeten worden en initiatieven moeten worden ontplooid ter ondersteuning van gezinnen, waaronder maatregelen en initiatieven die erop gericht zijn jongeren en ouders te helpen bij het combineren van gezins- en beroepsleven, om zo bij te dragen tot de duurzame ontwikkeling van deze gemeenschappen; R. overwegende dat de Europese plattelandsgebieden en de Europese landbouwers, die de economische en maatschappelijke gevolgen van de klimaatverandering het meeste voelen, reeds een cruciale rol spelen in de klimaattransitie, en overwegende dat dankzij hun inspanningen de negatieve impact van enkele aspecten van de landbouw op het milieu in de loop der jaren aanzienlijk is verminderd; overwegende dat de EU-landbouwsector in de periode 1990-2021 zijn broeikasgasemissies aanzienlijk omlaag heeft gebracht (met 24 %) en verantwoordelijk is voor 72 % van de productie van hernieuwbare energie en 78 % van het onbenutte potentieel in handen heeft; S. overwegende dat demografische veranderingen niet alle landen en regio’s in dezelfde mate treffen, maar grotere gevolgen hebben voor minder ontwikkelde regio’s, waardoor bestaande territoriale en sociale ongelijkheden verergeren; overwegende dat er oplossingen moeten worden gevonden voor regionale onevenwichtigheden en voor het ongelijke tempo van convergentie tussen regio’s, waarvan sommige in een ontwikkelingsval blijven steken; overwegende dat minder ontwikkelde regio’s bijzondere aandacht en steun behoeven, zoals de plattelandsgebieden in de EU en de ultraperifere gebieden, vanwege hun specifieke kenmerken; T. overwegende dat het totale bevolkingspercentage dat in plattelandsgebieden woont de afgelopen 50 jaar op EU-niveau aanzienlijk is gedaald, vooral als gevolg van vergrijzing en emigratie; overwegende dat het percentage inwoners ouder dan 65 jaar het hoogst is op het platteland (26) ; overwegende dat de bevolking van de plattelandsgebieden in Europa tegen 2033 naar schatting met 30 miljoen inwoners zal zijn gekrompen ten opzichte van 1993; U. overwegende dat het ontbreken van toegang of de slechte toegang tot gezondheidszorg, watervoorziening, vervoersdiensten, digitale infrastructuur, onderwijs, recreatiemogelijkheden en culturele activiteiten ertoe leidt dat regio’s (met name plattelandsgebieden, randgebieden, landinwaarts gelegen gebieden, grensoverschrijdende gebieden, bergachtige en insulaire gebieden en ultraperifere gebieden) minder aantrekkelijk worden als woon- en werkplek, met name voor vrouwen, jongeren, vergrijzende bevolkingsgroepen en minderheden; overwegende dat vooral in grensoverschrijdende gebieden sprake is van onvoldoende regionale connectiviteit, in die zin dat de vervoersinfrastructuur en de digitale infrastructuur daar vaak ontoereikend zijn; overwegende dat plattelandsgebieden sterk te lijden hebben onder het gebrek aan stabiele werkgelegenheid, waardoor jongeren, en met name jonge vrouwen, zich genoodzaakt zien uit die gebieden weg te trekken; V. overwegende dat de beschikbaarheid en de kwaliteit van water cruciale factoren zijn om te zorgen voor billijke, duurzame en productieve bestaansmiddelen op het platteland; W. overwegende dat er beter nagedacht moet worden over preventieve maatregelen om de weerbaarheid van de Europese plattelandsgebieden tegen natuurrampen te vergroten; overwegende dat een geïntegreerde aanpak met betrekking tot het beheer van de watervoorraden van essentieel belang is om overstromingen te voorkomen en droogtes het hoofd te bieden, waarbij er met name voor moet worden gezorgd dat de EU-middelen op coherente wijze worden ingezet; X. overwegende dat plattelandsgebieden, en met name plattelandsgebieden in Oost- en Zuid-Europa en in het Middellandse Zeegebied, het meeste kampen met energiearmoede en met specifieke uitdagingen in verband met woestijnvorming, bosbranden, klimaatverandering en de daarmee gepaard gaande asymmetrische risico’s, waterschaarste en zwakke infrastructuur, en dat dit problemen zijn die in het kader van het cohesiebeleid op gerichte wijze moeten worden aangepakt; Y. overwegende dat plattelandsgebieden het grootste deel van de biodiversiteit van de EU herbergen, maar dat beschermde habitats en soorten nog altijd in een slechte staat van instandhouding verkeren en dat de situatie op dit gebied steeds verder verslechtert vanwege de klimaatverandering en de achteruitgang van de bodem- en waterkwaliteit, met negatieve gevolgen voor natuurlijke hulpbronnen; overwegende dat het verlies aan biodiversiteit ernstige economische gevolgen heeft voor de landbouwsector, en de aantrekkelijkheid van plattelandstoerisme negatief beïnvloedt; Z. overwegende dat de transitie naar schone energie, de diversificatie van de economie en de uitbreiding van hernieuwbare energiebronnen aanzienlijke kansen bieden voor plattelandsgebieden en minder ontwikkelde regio’s, en hen in staat stellen te profiteren van hun natuurlijke hulpbronnen en geografische voordelen en tevens hun potentieel voor de toekomstige productie van hernieuwbare energie optimaal te benutten; AA. overwegende dat deze regio’s het meest te lijden hebben onder de bevolkingsafname en dat het vooral jonge mensen zijn die deze gebieden verlaten vanwege een gebrek aan banen en slechte carrièrevooruitzichten, hetgeen de uittocht uit het platteland in de hand werkt, waardoor het aandeel ouderen stijgt, evenals het risico op sociaal isolement; AB. overwegende dat het percentage jongeren tussen 15 en 29 jaar die geen werk hebben en geen onderwijs of opleiding volgen (NEET) in plattelandsgebieden het hoogst is (12,6 %) (27) ; AC. overwegende dat generatievernieuwing een van de negen hoofddoelstellingen van het GLB is; AD. overwegende dat er overal in Europa dagelijks landbouwbedrijven, melkveehouderijen, wijnbouwers en olijfolieproducenten stoppen met hun activiteiten en dat slechts weinig van dit soort bedrijven in handen zijn van landbouwers jonger dan 35 jaar; overwegende dat de ambitieuze doelstellingen van de groene transitie kansen en ook risico’s met zich meebrengen voor de economische, sociale en territoriale cohesie en voor de Europese landbouw; AE. overwegende dat de manier waarop wij voedsel produceren de landschappen heeft gevormd die Europa kenmerken; overwegende dat dynamische plattelandsgebieden een kwalitatief hoogwaardige voedselproductie bevorderen, die op haar beurt de economie ondersteunt; overwegende dat het voor de toekomst van de landbouw in Europa van essentieel belang is dat deze verbanden tussen voedsel en grondgebied worden versterkt en dat plattelandsgebieden nieuw leven wordt ingeblazen; AF. overwegende dat een robuust cohesiebeleid van essentieel belang is om ervoor te zorgen dat het “recht om te blijven” in plattelandsgebieden daadwerkelijk kan worden uitgeoefend en dat daarvoor maatregelen op uiteenlopende niveaus moeten worden genomen, waaronder maatregelen ter bevordering van economische stabiliteit en ter voorkoming van de leegloop van het platteland; benadrukt dat alle burgers, en met name jongeren, toegang moeten hebben tot een basispakket aan publieke goederen en diensten, ongeacht waar zij wonen; overwegende dat het daarom nodig is gerichte investeringen in infrastructuur, diensten, onderwijs en innovatie te bevorderen; 1. is ingenomen met het verslag van de Commissie van 27 maart 2024 getiteld “De langetermijnvisie voor de plattelandsgebieden van de EU: belangrijkste verwezenlijkingen en volgende stappen”, en steunt de overkoepelende doelstellingen daarin; 2. neemt kennis van de vier actiegebieden zoals vastgesteld in de langetermijnvisie voor de plattelandsgebieden van de EU en van de dertig acties die deel uitmaken van het EU-actieplan voor het platteland; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan de tenuitvoerlegging hiervan hoog op de agenda te plaatsen; 3. wijst op de belangrijke rol die plattelandsgebieden spelen als het gaat om de vormgeving van de economische modellen en de sociale en territoriale structuur van de verschillende lidstaten, met name vanwege de landbouw- en voedselproductie, maar daarnaast ook als beschermers van onvervangbaar cultureel en landschappelijk erfgoed; merkt echter op dat het belang van plattelandsgebieden nog altijd wordt onderschat en dat er voor deze gebieden onvoldoende financiering beschikbaar wordt gesteld; is van mening dat de EU de plicht heeft zich in te zetten voor daadwerkelijke heropleving en regeneratie van deze gebieden, door meer inspanningen te leveren om onze plattelandsgebieden te voorzien van de instrumenten waarmee zij het hoofd kunnen bieden aan de aanzienlijke langetermijnuitdagingen waarmee zij worden geconfronteerd en die een steeds grotere impact hebben op het regionale concurrentievermogen en de sociale cohesie, teneinde de diversiteit in Europa in stand te houden en ervoor te zorgen dat de vooruitgang van de Unie niet ten koste gaat van de plattelandsgebieden en de plattelandsbevolking; 4. vindt het belangrijk dat gestreefd wordt naar korte toeleveringsketens en dat de toepassing van etiketteringsregelingen gestimuleerd wordt, ter erkenning van de kwaliteit en de verscheidenheid van traditionele producten uit plattelandsgebieden; wijst erop dat openbare kantines, zoals kantines van scholen en ziekenhuizen, een belangrijke rol kunnen spelen bij de ontwikkeling van korte toeleveringsketens voor agrovoedingsmiddelen; 5. wijst op de sleutelrol die kleine en middelgrote steden spelen als centra van ontwikkeling in plattelandsgebieden en verzoekt de Commissie en de lidstaten specifiek de economische, sociale en infrastructurele functie van dergelijke steden te versterken, stadscentra te vernieuwen, synergieën tussen plattelandsgebieden en grote metropolitane regio’s beter te benutten en te zorgen voor een evenwichtiger territoriale ontwikkeling; 6. benadrukt dat er dringend maatregelen moeten worden genomen ter bestrijding van de armoede in plattelandsgebieden door gerichte strategieën te ontwikkelen om de sociale zekerheid te verbeteren, economische kansen te creëren en bijzonder kwetsbare bevolkingsgroepen te ondersteunen om de spiraal van armoede te doorbreken; 7. wijst erop dat plattelandsgebieden een grote rol spelen bij het beperken van de gevolgen van klimaatverandering; benadrukt dat er meer investeringen in onderzoek en innovatie voor plattelandsgebieden nodig zijn, met name op het gebied van duurzame landbouw, hernieuwbare energie, digitale transformatie en innovatieve mobiliteitsoplossingen, om het concurrentievermogen en de veerkracht van plattelandsgebieden te vergroten, energieonafhankelijkheid te realiseren en nieuwe werkgelegenheid te creëren; pleit voor duurzaam beheer van bossen en preventie van bosbranden, onder meer door het gebruik van biomassa die zonder schade aan bosecosystemen wordt verzameld, te bevorderen; 8. pleit ervoor het aandeel hernieuwbare energie in plattelandsgebieden te vergroten omdat deze vorm van energie kan zorgen voor lagere energiekosten, en daarbij het maatschappelijk middenveld en de lokale gemeenschappen te betrekken; wijst op de noodzaak van financiële stimulansen, maatregelen zoals hernieuwbare-energiegemeenschappen en vereenvoudigde administratieve procedures, om de energieonafhankelijkheid en -duurzaamheid van de regio’s te bevorderen, waarbij negatieve gevolgen voor de voedselproductie, voor de beschikbaarheid van land en voor de prijzen, alsook voor de sociale cohesie moeten worden voorkomen; pleit voor een specifiek financieringsmechanisme ten behoeve van zonne- en windenergie en andere vormen van hernieuwbare energie; 9. dringt aan op meer steun voor het behoud en het renoveren en verbouwen van oudere gebouwen in plattelandsgebieden, zoals historische gebouwen, kerken en andere gebedshuizen, sporthallen en scholen, om de energie-efficiëntie, duurzaamheid en veiligheid daarvan te verbeteren; pleit voor investeringen in modernisering van openbare infrastructuur waarbij historische structuren zoveel mogelijk behouden moeten blijven; verzoekt de Commissie en de lidstaten gerichte beleidsmaatregelen te bevorderen die erop gericht zijn de renovatie en het energie-efficiënter maken van woningen op het platteland te ondersteunen, financiële prikkels te bieden voor mensen die voor het eerst een huis op het platteland willen kopen, en de ontwikkeling te ondersteunen van projecten voor duurzame en betaalbare huisvesting waarmee aangesloten wordt op de behoeften van lokale gemeenschappen en wordt bijgedragen aan de aantrekkelijkheid en het weer leefbaar maken van deze regio’s; 10. verzoekt de Commissie om de uitvoering van de artikelen 174, 175 en 349 VWEU te beoordelen en deze artikelen volledig ten uitvoer te leggen, om de ontwikkelingskloof tussen regio’s, waaronder de kloof op het gebied van infrastructuur, te dichten, en te waarborgen dat in het EU-beleid niet alleen toepassing wordt gegeven aan het beginsel “geen afbreuk doen aan de cohesie”, maar dat er ook, waar mogelijk, een proactievere aanpak wordt gevolgd die gericht is op “de cohesie bevorderen”, met name in plattelandsgebieden en in gebieden die te maken hebben met de industriële transitie, demografische uitdagingen en leegloop alsook gebieden waar leegloop dreigt, zoals ultraperifere gebieden en insulaire, grens-, grensoverschrijdende en berggebieden; 11. verzoekt de Commissie een plattelandsstrategie te ontwikkelen met het oog op de programmering voor de periode na 2027; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan ervoor te zorgen dat in al het relevante beleid rekening wordt gehouden met de plattelandsdimensie en dat de strategie de economische en sociale ontwikkeling van plattelandsgebieden bevordert, en specifieke middelen toe te wijzen voor de modernisering van de landbouw, de ondersteuning van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) en start-ups op het platteland, en daarnaast te streven naar korte toeleveringsketens, om het isolement van plattelandsgebieden te doorbreken en deze gebieden concurrerender en veerkrachtiger te maken en aantrekkelijker voor jongeren en investeerders, en zo een evenwichtige en duurzame ontwikkeling op lange termijn te waarborgen en de levenskwaliteit op het platteland te verbeteren; wijst in dit kader op het belang van een daadwerkelijk doeltreffend mechanisme voor plattelandstoetsing op EU-niveau, waarmee de potentiële impact van alle beleidsmaatregelen op dit gebied kan worden beoordeeld en kan worden gewaarborgd dat de mogelijke negatieve gevolgen daarvan voor plattelandsgebieden zo gering mogelijk worden gehouden; 12. benadrukt dat het, met het oog op de welvaart van plattelandsgebieden op de lange termijn en het belang van een sterke landbouwsector voor het behoud van die welvaart, van essentieel belang is de synergieën tussen de structuur- en investeringsfondsen van de EU en Horizon Europa, het EU-vlaggenschipprogramma voor onderzoek en innovatie, en het GLB in het volgende meerjarig financieel kader (MFK) te versterken; 13. verzoekt de Commissie om uiterlijk in 2027 een verslag in te dienen over de toepassing van het mechanisme voor plattelandstoetsing op het beleid en de maatregelen op EU-niveau en over de behaalde resultaten; 14. verzoekt de Commissie prioriteit te geven aan gerichte investeringen en beleidsmaatregelen ter ondersteuning van de overname van de landbouwsector door een nieuwe generatie landbouwers, teneinde de landbouw in de EU te moderniseren en meer kansen te creëren in plattelandsgebieden; 15. wijst op de cruciale rol die het cohesiebeleid bij de ontwikkeling van plattelandsgebieden speelt als krachtig gedecentraliseerd instrument om economische en sociale ontwikkeling te verwezenlijken, waarbij alle regio’s de specifieke uitdagingen in de Unie kunnen aanpakken; onderstreept in dit verband dat het cohesiebeleid in het kader van het MFK voor de periode na 2027 een belangrijke pijler moet blijven, met een toewijzing die ten minste gelijk is aan die in het huidige MFK 2021-2027, zodat het cohesiebeleid dezelfde belangrijke rol kan blijven spelen bij het verminderen van regionale verschillen en de verwezenlijking van een veerkrachtiger en concurrerender Europa dat niemand aan zijn lot overlaat; dringt erop aan dat wordt nagegaan of in het volgende cohesiebeleidskader voldoende middelen voor plattelands- en bergachtige gebieden beschikbaar kunnen worden gesteld en dat daarbij niet alleen wordt gekeken naar het bbp maar ook naar andere indicatoren; herinnert eraan dat de grondbeginselen van het cohesiebeleid, zoals partnerschap, meerlagig bestuur, een plaatsgebonden aanpak en gedeeld beheer, moeten worden geëerbiedigd om de ontwikkeling te bevorderen en tegemoet te komen aan de specifieke behoeften en uitdagingen van plattelandsgebieden, met bijzondere aandacht voor instrumenten ter ondersteuning van duurzame groei en ontwikkeling en werkgelegenheid voor jongeren en vrouwen, waaronder slachtoffers van geweld tegen vrouwen, en ter verbetering van diensten en infrastructuur; 16. is van mening dat strategieën op het gebied van slimme specialisatie en economische diversificatie de mogelijkheden in plattelandsgebieden kunnen vergroten; wijst er met name op dat het van cruciaal belang is dat het concept van slimme dorpen in het cohesiebeleid wordt geïntegreerd en dat de ontwikkeling van slimme dorpen uitdrukkelijk wordt ondersteund met behulp van flexibele financiering en een geïntegreerde aanpak, als innovatief instrument om de levenskwaliteit op het platteland te verbeteren en plattelandsgebieden en de dienstverlening in plattelandsgebieden nieuw leven in te blazen door middel van digitale en sociale innovatie en initiatieven, zoals het realiseren van werkruimten om werknemers, waaronder werknemers op afstand, aan te trekken, waarmee wordt bijgedragen tot de revitalisering van lokale economieën; 17. pleit voor initiatieven die erop gericht zijn economische en sociale duurzaamheid te bevorderen, bijvoorbeeld ter ondersteuning van ondernemerschap en toerisme op het platteland en nieuwe bedrijfsmodellen op basis van innovatie en digitalisering; 18. roept de Commissie op om in het toekomstige cohesiebeleid te zorgen voor een sterke en holistische focus op de ontwikkeling van plattelandsgebieden, zodat alle beleidsinitiatieven stroken met de doelstelling om territoriale ongelijkheden te verkleinen; acht het van essentieel belang dat er langetermijnstrategieën worden vastgesteld ter ondersteuning van plattelandsgebieden, waarbij de beginselen cohesie en duurzaamheid centraal staan, en dat er voorzien wordt in de instrumenten die nodig zijn om demografische, sociale en economische uitdagingen aan te pakken, om ervoor te zorgen dat plattelandsgebieden geen uitgestorven regio’s worden, maar een belangrijke rol spelen in de toekomst van Europa, zonder dat er voortdurend bijzondere maatregelen ten behoeve van plattelandsgebieden hoeven te worden genomen; roept de Commissie in dit verband op om de aanzienlijke ontwikkeling van plattelandsgebieden via het toekomstige cohesiebeleid te ondersteunen en zich in te zetten voor de oprichting van lokale infopunten en de oprichting van een platform, inclusief de financiering daarvoor, om lidstaten in staat te stellen informatie en beste praktijken uit te wisselen over financieringsmogelijkheden, teneinde lokale overheden effectieve ondersteuning te bieden en te helpen bij het beheer van middelen en de uitvoering van ontwikkelingsinitiatieven; benadrukt voorts dat effectieve participatie van regionale, lokale en plattelandsautoriteiten en een sterke administratieve capaciteit van cruciaal belang zijn met het oog op het verminderen van de buitensporige administratieve lasten en het vereenvoudigen van de complexe vereisten voor begunstigden van steun en met het oog op de doeltreffende uitvoering van de fondsen in het kader van het cohesiebeleid; wijst erop dat multifinanciering in sommige landen nog steeds moeilijk lijkt te zijn en verzoekt de Commissie te zorgen voor meer complementariteit tussen de fondsen van het Elfpo en de fondsen in het kader van het cohesiebeleid; 19. wijst op de noodzaak van een geïntegreerde Europese strategie die erop gericht is plattelandsgebieden nieuw leven in te blazen, onder meer via de ontwikkeling van biodistricten die kunnen bijdragen tot diversifiëring van de plattelandseconomie, en door fiscale, economische en sociale maatregelen te nemen om de beroepsbevolking in stand te houden; vindt dat er daarnaast stimulansen ingevoerd moeten worden om gezondheidswerkers, onderwijzers en ambtenaren ertoe te bewegen zich in plattelandsgebieden te vestigen en wijst op het belang van partnerschappen tussen lokale overheden en de particuliere sector voor het scheppen van nieuwe banen; 20. onderstreept dat geïntegreerde territoriale investeringen een steunpilaar van geïntegreerde regionale, lokale en plattelandsontwikkeling kunnen worden wanneer de plannen op dit gebied worden uitgebreid en het volledige potentieel ervan wordt aangeboord; benadrukt dat het versterken van de rol van geïntegreerde territoriale investeringen in plattelandsgebieden essentieel is om de territoriale cohesie te bevorderen, de connectiviteit te verbeteren en inclusieve economische groei te stimuleren doordat hiermee belangrijke sectoren als landbouw, kmo’s op het platteland, toerisme en hernieuwbare energie kunnen worden ondersteund; pleit verder voor meer flexibiliteit bij de uitvoering van geïntegreerde territoriale investeringen, beschikbaarstelling van meer financiële middelen en meer synergieën met andere EU-financieringsmechanismen, waaronder Leader en CLLD, wat belangrijke instrumenten zijn voor het bevorderen van participatieve plattelandsontwikkeling van onderaf en voor het in stand houden en het herstel van vitale en florerende lokale plattelandseconomieën, om de impact te maximaliseren en de betrokkenheid van regionale en lokale overheden en het maatschappelijk middenveld te stimuleren, overeenkomstig het partnerschapsbeginsel; 21. is er voorstander van dat alle betrokken directoraten-generaal van de Commissie hun beleid ten minste tweemaal per programmeringsperiode aan een territoriale effectbeoordeling onderwerpen; is van mening dat met deze effectbeoordelingen een nauwkeuriger referentiekader tot stand kan worden gebracht en manieren kunnen worden uitgestippeld om in het EU-beleid meer rekening te houden met de specifieke kenmerken van plattelandsgebieden; 22. verzoekt de lidstaten ten volle gebruik te maken van alle maatregelen ter ondersteuning van plattelandsgebieden en landinwaarts gelegen, bergachtige, insulaire en ultraperifere gebieden, alsook grensoverschrijdende regio’s en regio’s aan de buitengrenzen van de EU, waaronder de regio’s die grenzen aan Rusland, Belarus en Oekraïne en die het sterkst de gevolgen van de oorlog ondervinden, met als doel de economische verstoringen te beperken en de toekomst en welvaart van die regio’s te waarborgen; is ingenomen met de nieuwe BRIDGE for EU-verordening en dringt er bij de lidstaten op aan om deze verordening uit te voeren en de samenwerking tussen grensregio’s te versterken om te kunnen profiteren van schaalvoordelen bij de verlening van essentiële diensten en de aanleg van infrastructuur in de desbetreffende plattelandsgebieden; 23. wijst erop dat de plattelandsgebieden in de EU zeer divers zijn, wat met zich meebrengt dat er met het oog op de lange termijn oplossingen nodig zijn die afgestemd zijn op de behoeften en middelen van die plattelandsgebieden, en dat er daarnaast behoefte is aan krachtiger langetermijnstrategieën die gericht zijn op duurzame groei; wijst in dit verband op het belang van volledige betrokkenheid van lokale en regionale overheden, omdat zij het best geplaatst zijn om de huidige uitdagingen en behoeften op regionaal en lokaal niveau in kaart te brengen; benadrukt dat het belangrijk is om vast te houden aan een gedecentraliseerd model voor de programmering en uitvoering van het cohesiebeleid dat gebaseerd is op het beginsel van partnerschap, bestuur op verschillende niveaus en een plaatsgebonden bottom-upbenadering; pleit om die reden voor een sterke betrokkenheid van regionale en lokale autoriteiten, zodat lokale en regionale overheden directer toegang hebben tot de fondsen van het cohesiebeleid, waarbij de bureaucratische complexiteit moet worden verminderd en de uitbetalingstermijnen moeten worden verkort door middel van eenvoudiger procedures, gebruikmaking van intuïtieve digitale platforms en meer technische ondersteuning ten behoeve van lokale begunstigden; stelt voor om het gebruik van regelingen voor voorfinanciering en voorschotten voor kleine projecten in plattelandsgebieden te stimuleren; 24. benadrukt dat centralisering kan leiden tot bureaucratische inefficiënties en vertragingen bij de absorptie van middelen, waardoor de doeltreffendheid van de EU-investeringen in plattelandsontwikkeling uiteindelijk zal afnemen; 25. benadrukt dat de uitvoering van beleid op het gebied van de ontwikkeling van plattelandsgebieden een gecoördineerde, geïntegreerde en multisectorale aanpak vergt en dat het hanteren van een meerlagige aanpak in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel van essentieel belang is om het welslagen ervan te waarborgen; 26. benadrukt dat veerkracht essentieel is om ervoor te zorgen dat de autoriteiten op regionaal en lokaal niveau onverwachte problemen kunnen aanpakken, zich eraan kunnen aanpassen en ervan kunnen herstellen, zodat het welzijn, de veiligheid en de duurzaamheid van de gemeenschap op de lange termijn worden gewaarborgd; 27. dringt erop aan dat een passend deel van de financiering van het cohesiebeleid wordt toegewezen aan de grensregio’s en dringt er in dit verband op aan dat de Europese groeperingen voor territoriale samenwerking (EGTS) meer autonomie krijgen bij de selectie van projecten en het gebruik van middelen, met name door deze groeperingen aan te wijzen als beheersautoriteiten voor Interreg-programma’s en door hun institutionele en financiële capaciteit te versterken; pleit er daarnaast voor dat Europese groeperingen voor territoriale samenwerking een belangrijker rol toebedeeld wordt bij de verwezenlijking van beleidsdoelstelling 5, te weten Europa dichter bij zijn burgers brengen; 28. wijst erop dat de democratische en politieke participatie in plattelandsgebieden moet worden versterkt door actieve burgerparticipatie en digitale instrumenten te stimuleren; verzoekt de Commissie initiatieven ter bevordering van lokale democratische processen te ondersteunen, om de cohesie tussen stedelijke en plattelandsgebieden te verbeteren; 29. wijst erop dat plattelandsgebieden in staat moeten zijn hoogwaardige diensten van algemeen belang te leveren aan de burgers, met als doel het bestaan van deze burgers te verbeteren, en dat zij zich ervoor moeten inzetten duurzame ontwikkeling tot stand te brengen, waarvoor zij dan ook voldoende financiële steun moeten krijgen; wijst er in dit kader op dat gelijke toegang, met name voor kwetsbare personen en personen met een handicap, tot alle gezondheids-, vervoers- en connectiviteitsdiensten gewaarborgd moet worden, evenals gelijke toegang tot innovatieve mobiliteitsoplossingen, regelingen voor betaalbare huisvesting, drinkwater, onderwijs- en opleiding, digitale infrastructuur en andere basisdiensten zoals post- en bankdiensten, en dat al deze diensten, om behoorlijke levensomstandigheden te waarborgen, toegankelijk en betaalbaar moeten zijn; verzoekt de Commissie en de lidstaten om die reden om de toegang tot financiering te verbeteren, evenals de toegang tot steunmaatregelen die specifiek gericht zijn op initiatieven van de sociale economie waarmee tegemoetgekomen wordt aan lokale behoeften en waarmee bijgedragen wordt tot regionale ontwikkeling, en daarnaast meer te doen om kmo’s op het platteland financieel te ondersteunen, met name door middel van het verbeteren van de toegang van kmo’s tot financiële middelen, coöperaties en lokale waardeketens waarmee economische diversificatie wordt bevorderd; 30. wijst erop dat de watervoorziening voor plattelandsgebieden van strategische belang is en dat er dus via het cohesiebeleid en in de plattelandsontwikkelingsprogramma’s voorzien moet worden in voldoende middelen voor het onderhoud en de modernisering van waternetwerken; pleit met name voor maatregelen ter bestrijding van waterverspilling, ter verbetering van de efficiëntie van de watervoorzieningssystemen en ter bevordering van een duurzaam watergebruik in plattelandsgebieden; 31. vindt het zeer belangrijk dat er meer preventieve maatregelen worden genomen om de weerbaarheid van de Europese plattelandsgebieden tegen natuurrampen te vergroten; is van mening dat een geïntegreerd beheer van de watervoorraden essentieel is met het oog op enerzijds droogtebeheer en anderzijds het voorkomen van overstromingen, omdat zowel droogtes als overstromingen in veel plattelandsgebieden steeds vaker voorkomen, met gevolgen voor de landbouw en de levensmiddelensector; is van mening dat, afhankelijk van de context, de aanleg van dammen en stuwmeren of het verbeteren van bestaande faciliteiten prioriteit moet krijgen, waarbij zowel aandacht besteed moet worden aan gebouwde infrastructuur als aan zachte maatregelen, die met minder kosten gepaard gaan, met name omdat hiermee ook schone energie kan worden opgewekt; wijst erop dat via het cohesiebeleid reeds initiatieven op dit gebied worden ondersteund, maar vindt dat er nog meer projecten moeten worden geïnitieerd en dat daarin nog meer moet worden geïnvesteerd, in overeenstemming met nationale en regionale strategieën voor risicobeheer, om ervoor te zorgen dat plattelandsgebieden beter voorbereid zijn op en beter bestand zijn tegen extreme klimaatgebeurtenissen; 32. wijst op de toenemende klimaatrisico’s, zoals de steeds grotere kans op natuurrampen en het toenemend gevaar van woestijnvorming en waterschaarste in plattelandsgebieden in Europa, met name in Zuid-Europa en de landen rond de Middellandse Zee; verzoekt de Commissie toekomstgerichte aanpassingsstrategieën op nationaal, regionaal en lokaal niveau te bevorderen, onder meer gericht op waterbeheer, veerkrachtige infrastructuur en rampenparaatheid, en dringt aan op investeringen in innovatieve waterinfrastructuur, bijvoorbeeld voor hergebruik van gezuiverd afvalwater en in de vorm van slimme irrigatiesystemen, en de aanleg van reservoirs voor het opvangen van regenwater; 33. wijst erop dat de toegang tot essentiële gezondheidsdiensten in plattelandsgebieden vaak beperkt is en dat er vaak een tekort is aan voorzieningen en medisch personeel, en pleit daarom voor betere toegang tot hoogwaardige gezondheidsdiensten, waaronder geestelijkegezondheidsdiensten; 34. verzoekt de lidstaten en de lokale autoriteiten de gezondheidszorg in plattelandsgebieden geen financiële beperkingen op te leggen, omdat dat zou leiden tot sluiting of inkrimping van centra voor eerstelijnszorg of basisziekenhuizen, maar deze juist te versterken omdat zij essentiële diensten aanbieden die onmisbaar zijn voor de ontwikkeling van de plattelandsgebieden; 35. verzoekt de Commissie en de lidstaten een plan te ontwikkelen voor mobiele medische centra en telegeneeskunde, versterking van medische dienstverlening, waaronder in medische kuuroorden, wijkverpleegkundigen en digitale gezondheidsoplossingen en stimulansen voor in plattelands- of afgelegen gebieden werkzame artsen; 36. verzoekt de Commissie om in haar e-gezondheidsstrategie specifieke maatregelen op te nemen voor als plattelandsgebieden aangemerkte gebieden, met als doel lokale gezondheidscentra praktische ondersteuning te bieden bij het doorvoeren van technologische verbeteringen, en de dienstverlening van deze centra te bevorderen; is van mening dat de lidstaten daarnaast een screeningprogramma voor plattelandsgebieden moet worden aangeboden en dat er tevens administratieve ondersteuning geboden moet worden bij het opstellen van plannen en preventieregisters; verzoekt de lidstaten rekening te houden met de specifieke kenmerken van plattelandsgebieden en de oprichting van apotheken op het platteland te stimuleren, waarbij ervoor gezorgd wordt dat de dekking van apotheken op het platteland toereikend is en er afspraken gemaakt worden om de levering van geneesmiddelen en medische hulpmiddelen te coördineren, zodat gezondheidscentra aan de behoeften in het desbetreffende gebied kunnen voldoen; verzoekt de lidstaten het aanbod van eerstelijnszorg en ondersteunende diensten van deze apotheken die worden aangemerkt als plattelandsapotheken te versterken; 37. merkt op dat ontwikkeling van infrastructuur van groot belang is voor de economische en sociale groei van plattelandsgebieden, gelet op de behoefte aan vervoerssystemen, met name openbaar vervoer, waarmee de connectiviteit en de toegang tot essentiële diensten kan worden verbeterd, de behoefte aan energienetwerken, onder meer voor hernieuwbare energie, en de behoefte aan adequate infrastructuur voor digitale connectiviteit; meent dat met name de kwaliteit van het vervoer en de digitale connectiviteit moeten worden verbeterd om ervoor te zorgen dat mensen gemakkelijk toegang hebben tot werk, scholen, ziekenhuizen, openbare diensten en werkgelegenheid; is van mening dat weg-, spoor- en zeeverbindingen moeten worden ontwikkeld of verbeterd door middel van door de EU medegefinancierde programma’s die erop gericht zijn het isolement van plattelandsgebieden te verminderen en met name de verbindingen van het platteland met stedelijke centra te verbeteren, de bestaande kloof te verkleinen en duurzame mobiliteit van personen en goederen te bevorderen; pleit voor een omvattende strategie ter verbetering van de mobiliteit in plattelandsgebieden, met een sterke nadruk op duurzaamheid, uitbreiding van de oplaadinfrastructuur en bevordering van e-mobiliteit; benadrukt dat er gerichte investeringen in openbaar vervoer, gedeelde mobiliteit en alternatieve vervoersmodellen nodig zijn om de toegankelijkheid en connectiviteit voor de plattelandsbevolking te waarborgen; 38. wijst erop dat de digitale kloof tussen plattelands- en stedelijke gebieden nog altijd aanzienlijk is, waardoor er nog geen sprake is van gelijke kansen voor alle burgers; verzoekt de Commissie en de lidstaten sneller te investeren in breedbandconnectiviteit, waaronder 5G, betere mobiele dekking, netwerken voor internet met hoge snelheid, digitale landbouwoplossingen en innovatiehubs op het platteland, om ervoor te zorgen dat ook plattelandsgemeenschappen profiteren van de digitale transformatie, waarbij bijzondere aandacht moet worden besteed aan regio’s die nog minder voorbereid zijn op deze transformatie, waaronder afgelegen gebieden en ultraperifere gebieden; benadrukt dat dergelijke investeringen van cruciaal belang zijn om de productiviteit te verhogen, ondernemerschap van kleine landbouwbedrijven te ondersteunen, telewerken mogelijk te maken, toegang te bieden tot e-diensten en onlineonderwijs en ervoor te zorgen dat plattelandsgebieden in het digitale tijdperk concurrerend blijven; wijst op de noodzaak van initiatieven op het gebied van digitale geletterdheid en beroepsopleidingen met het oog op de integratie van digitale technologieën in de plattelandseconomie en het overbruggen van de huidige technologische kloof en economische kloof; 39. wijst op het belang en de onderlinge verwevenheid van militaire mobiliteit, ontwikkeling van plattelandsinfrastructuur en regionale veiligheid; wijst op de overlap die bestaat tussen het EU-netwerk voor militaire mobiliteit en het trans-Europees vervoersnetwerk; 40. dringt aan op strategieën om op het platteland de leegstand van gebouwen aan te pakken en alternatieve woonvormen te bevorderen, waaronder strategieën op het gebied van betaalbare huisvesting, renovatieprojecten en intergenerationeel wonen; benadrukt dat er stimulansen nodig zijn om leegstaande panden een nieuwe bestemming te geven, vanuit de gemeenschap geleide huisvestingsinitiatieven te ondersteunen en duurzame, inclusieve woonruimtes te garanderen; 41. is van mening dat het belangrijk is prioritaire beleidsmaatregelen ter ondersteuning van jongeren te bevorderen, omdat het met name jongeren zijn die wegtrekken van het platteland, en verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat jongeren hun “recht om te blijven” daadwerkelijk kunnen uitoefenen, door gerichte maatregelen te nemen met als doel de afname van de bevolking een halt toe te roepen en getalenteerde mensen ertoe te bewegen in plattelandsgebieden te blijven; is van mening dat personen die een bijdrage willen leveren aan de ontwikkeling van hun lokale gemeenschappen daartoe goede mogelijkheden moeten krijgen en dat het daarom dringend noodzakelijk is dat de aanzienlijke verschillen tussen jongeren in stedelijke gebieden en in plattelandsgebieden wat betreft de toegang tot hoogwaardig onderwijs, economische onafhankelijkheid, maatschappelijke en politieke betrokkenheid en intergenerationele sociale interactie worden weggenomen; dringt aan op concrete maatregelen en gerichte financieringsprogramma’s, waaronder een actieplan van de Commissie ter voorkoming van braindrain, om jongeren en jonge ondernemers te ondersteunen en alle instrumenten en middelen te bieden die zij nodig hebben om hen te helpen toegang te krijgen tot landbouwgrond, banen en zakelijke kansen; merkt op dat dergelijke maatregelen onder meer gericht zouden moeten zijn op het verbeteren van de toegang tot openbare diensten, onderwijs- en culturele voorzieningen, de toegang tot huisvesting, leningen tegen lage rente en, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel op fiscaal gebied, fiscale prikkels om jongeren te helpen een stabiele toekomst op te bouwen die aansluit op hun ambities, zonder dat zij daarvoor hun plaats van herkomst hoeven te verlaten, en op het creëren van stimulansen om mensen ertoe te bewegen zich in plattelandsgebieden te vestigen of naar plattelandsgebieden terug te keren; acht het om die reden noodzakelijk dat maatregelen worden bevorderd die erop gericht zijn de plattelandseconomie te diversifiëren door middel van gebruikmaking van het lokale potentieel, ook op andere gebieden dan de landbouw en het toerisme, evenals maatregelen die erop gericht zijn hoogwaardige banen te scheppen; 42. wijst erop dat het belangrijk is dat beroepsonderwijs en -opleiding gestimuleerd worden en dat door jongeren geleide initiatieven ondersteund worden, evenals vormen van niet-formeel leren voor jongeren, zodat zij de specifieke vaardigheden kunnen ontwikkelen die nuttig zijn met het oog op de economie van plattelandsgebieden, omdat hiermee bijgedragen wordt tot sociale cohesie en hoogwaardige werkgelegenheid, met als doel leegloop van deze gebieden tegen te gaan; 43. benadrukt de sleutelrol van bewustmaking en kennisuitwisseling bij het bevorderen van verschillende onderwijscampagnes en -programma’s, en benadrukt hoe belangrijk het is om deze tot een integraal onderdeel van de schoolprogramma’s te maken; wijst op de steeds verontrustender percentages voortijdige schoolverlaters en roept de nationale en lokale autoriteiten in dit verband op om hun schoolsystemen anders in te richten, zodat het recht op onderwijs op hun grondgebied gewaarborgd wordt, rekening houdend met de ernstige en objectieve problemen waarmee zij te maken kunnen krijgen; verzoekt de lidstaten en de lokale autoriteiten daarom om bestaande onderwijsinstellingen in deze plattelandsgebieden niet samen te voegen; 44. verzoekt de Commissie en de lidstaten om nieuwe gesubsidieerde kredieten in het leven te roepen om jonge ondernemers en vrouwen bij hun activiteiten te ondersteunen, evenals alternatieve garanties om toegang te krijgen tot leningen; dringt aan op financiële ondersteuning van jonge landbouwers, om groei in plattelandseconomieën te stimuleren; 45. is ingenomen met het nieuwe leningenpakket van 3 miljard EUR van de Europese Investeringsbank (EIB) voor landbouw, bosbouw en visserij in heel Europa, als concreet initiatief om de financieringskloof voor kmo’s in de landbouw en de bio-economie te dichten en jonge landbouwers en vrouwen makkelijker toegang te bieden tot financiering; verzoekt de EIB-groep nieuwe vormen van steun te verkennen om liquiditeit te verschaffen aan actoren in de waardeketens van de landbouw en het platteland; 46. verzoekt de Commissie en de lidstaten lokale start-ups te stimuleren en stimuleringsprogramma’s te ondersteunen die erop gericht zijn jongeren ertoe te bewegen terug te keren naar het platteland en jongeren te ondersteunen bij de aankoop en renovatie van woningen in plattelandsgebieden; 47. verzoekt de Commissie een Europees fonds voor jonge ondernemers in plattelandsgebieden op te richten, waarbij de nadruk wordt gelegd op regio’s die kampen met hoge jeugdwerkloosheid en braindrain; merkt op dat dit fonds door middel van specifieke financiële instrumenten en fiscale prikkels steun moet verlenen aan start-ups op het platteland, innovatieve landbouw, duurzaam toerisme en digitalisering; 48. benadrukt dat gelijke toegang moet worden gewaarborgd tot maatregelen die erop gericht zijn iedereen in staat te stellen de hoogwaardige vaardigheden te verwerven die nodig zijn om professionele doelstellingen te verwezenlijken, alsook tot beroepsonderwijs en -opleiding; betreurt dat vrouwen op het platteland op het gebied van werk geen gelijke kansen hebben en geen gelijke arbeidsvoorwaarden hebben, en dat vrouwen vaak tegen diverse uitdagingen aanlopen, zoals een geringere kans op een baan, minder mogelijkheden om een goede balans te vinden tussen werk en gezinsleven en een tekort aan kinderopvang; dringt erop aan dat er een klimaat wordt bevorderd waarin de arbeidsparticipatie van vrouwen wordt gestimuleerd en waarin alle gezinnen worden ondersteund, waarbij wordt gezorgd voor hoogwaardige voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang en waarbij ouders worden gesteund; 49. pleit voor meer steun voor vrouwen in plattelandsgebieden, met name via maatregelen om hun toegang tot werkgelegenheid, onderwijs, gezondheidszorg en sociale infrastructuur alsook de bescherming tegen en preventie van geweld te verbeteren, om de deelname van vrouwen aan het economisch leven en de samenleving te bevorderen; benadrukt dat er gerichte programma’s moeten worden opgezet om vrouwelijke ondernemers in plattelandsgebieden te ondersteunen, om de economische onafhankelijkheid van deze vrouwen te versterken; 50. benadrukt dat vrouwen in plattelandsgebieden om verschillende redenen absoluut steun nodig hebben, onder meer om gendergelijkheid te promoten, economische groei te stimuleren, gemeenschapsontwikkeling te bevorderen, de armoede terug te dringen en ecologische duurzaamheid tot stand te brengen; benadrukt dat vrouwen in het kader van plattelandsontwikkeling op verschillende niveaus een rol spelen, bijvoorbeeld als werknemers, landbouwers en bedrijfseigenaren, en wijst erop dat deze belangrijke rol van vrouwen in plattelandsgebieden en de lokale economie vaak over het hoofd wordt gezien; benadrukt dat er bij het ontwikkelen van programma’s voor structurele sociale steun en regionale ontwikkeling specifieke aandacht moet worden besteed aan vrouwen in plattelandsgebieden; benadrukt dat het aanpakken van deze belemmeringen van cruciaal belang is om de positie van vrouwen te versterken en hun volledige potentieel in plattelandsgemeenschappen te ontsluiten; 51. verzoekt de lidstaten en de Commissie de bestaande en toekomstige EU-financieringsmogelijkheden meer onder de aandacht te brengen bij vrouwelijke ondernemers in plattelandsgebieden en het voor deze vrouwen eenvoudiger te maken om toegang te krijgen tot financiering; spoort de lidstaten en de regionale en lokale autoriteiten aan om gebruik te maken van de bestaande structuur- en investeringsfondsen van de EU om vrouwelijk ondernemerschap te stimuleren; 52. pleit voor beleidsmaatregelen ter bevordering van gendergelijkheid wat betreft werk en voor gerichte maatregelen ter bevordering van een beter evenwicht tussen werk en privéleven in plattelandsgebieden, bijvoorbeeld in de vorm van regelingen voor flexibel werken en online werken, een beter vrijetijds- en onderwijsaanbod en op gemeenschap gebaseerde zorg- en ondersteuningsstructuren voor gezinnen; 53. dringt er bij de Commissie op aan maatregelen te nemen ter bescherming van het landbouwmodel waarbij familiebedrijven centraal staan en dat een pijler is van het platteland, dat milieuvriendelijker is en dat de voedselzekerheid in de Europese Unie waarborgt; benadrukt dat er een EU-stimuleringsregeling nodig is om accumulatie van landbouwgrond in de handen van particuliere investeringsfondsen, gepaard gaand met een stijging van de grondprijzen, te beperken; dringt aan op de bescherming van kleine en middelgrote landbouwbedrijven door de rol van coöperaties en professionele landbouwers in het EU-beleid te versterken; verzoekt de lidstaten voorts om concrete maatregelen te nemen om deze landbouwbedrijven te steunen door de toegang tot krediet te vereenvoudigen, de plattelandsinfrastructuur te moderniseren en een impuls te geven aan landbouwcoöperaties; 54. benadrukt dat de landbouw- en de agrovoedingssector van centraal belang zijn voor de voedselproductie, de voedselzekerheid en de werkgelegenheid, en dat hun rol niet mag worden onderschat, omdat zij van groot belang zijn voor de lokale economie en voor een duurzaam landbeheer en tevens een motor zijn voor de groei en ontwikkeling van landinwaarts gelegen gebieden en plattelandsgebieden, die vaak op internationaal niveau bekendstaan om hun typische producten van topkwaliteit; is van mening dat landbouwers moeten worden ondersteund op weg naar innovatie en diversificatie, en dat tegelijkertijd ook het concurrentievermogen van landbouwbedrijven moet worden bevorderd; is van mening dat de transitie naar een duurzamer model op evenwichtige wijze moet worden aangepakt, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke kenmerken en economische behoeften van plattelandsgemeenschappen, waarbij in geen geval veranderingen mogen worden doorgevoerd die de ontwikkeling op lange termijn kunnen ondermijnen; verzoekt de Commissie en de lidstaten in dit verband om krachtige en gerichte maatregelen te nemen in de vorm van het verminderen van de buitensporige regelgevingslast en het waarborgen van eerlijke marktvoorwaarden, met als doel de afname van het aantal landbouwbedrijven te beperken en generatievernieuwing te stimuleren; dringt aan op passende steun om voedselautonomie en gewasdiversificatie te bevorderen; wijst met name op de specifieke structurele uitdagingen die spelen in de ultraperifere gebieden en hun plattelandsgebieden; 55. dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om, met het oog op de voedselzekerheid en om te waarborgen dat Europese landbouwers geen oneerlijke concurrentie ondervinden van producten die niet aan dezelfde eisen op het gebied van milieu, dierenwelzijn en voedselveiligheid voldoen, te eisen dat in de EU ingevoerde landbouwproducten aan strikt gelijkwaardige normen voldoen, en verzoekt de Commissie in dit kader om ervoor te zorgen dat in handelsovereenkomsten wordt opgenomen dat de Europese landbouwnormen geëerbiedigd moeten worden, zodat een gelijk speelveld voor de landbouwers in de EU gewaarborgd wordt; 56. beseft dat de ambitieuze doelstellingen van de groene transitie niet alleen kansen met zich meebrengen voor de EU-landbouw maar ook risico’s; benadrukt dat het aantal landbouwbedrijven in de EU in de periode 2005-2020 met ongeveer 37 % is afgenomen en verzoekt de Commissie en de lidstaten in dit verband maatregelen te nemen om de afname van het aantal landbouwbedrijven te beperken en om hun inkomsten en concurrentievermogen te ondersteunen, teneinde de leegloop van deze gebieden tegen te gaan en de instroom van jongeren te bevorderen; 57. is van mening dat de administratieve procedures om toegang te krijgen tot EU-middelen moeten worden vereenvoudigd, in die zin dat de bureaucratische rompslomp voor landbouwers en kleine plattelandsbedrijven wordt verminderd en dat de coördinatie tussen de bestuurlijke niveaus die betrokken zijn bij het beheer van de middelen wordt verbeterd, zodat de middelen op efficiëntere wijze en sneller worden uitbetaald; 58. is voorts van mening dat moet worden voorzien in toereikende financiële steun voor deze gebieden en voor landbouwbedrijven en bezitters van landbouw- en bosbouwgebieden, waaronder steun voor de aankoop en het onderhoud van materieel, met als doel het Europese concurrentievermogen te versterken; 59. beseft terdege dat plattelandsgebieden een sleutelrol spelen in de groene en de digitale transitie; is van mening dat deze transities stapsgewijs moeten worden gerealiseerd, aan de hand van haalbare doelstellingen; pleit in dit kader voor een sterkere koppeling tussen EU-financiering en ecologische duurzaamheid en bescherming van de biodiversiteit; 60. is van mening dat steun moet worden verleend aan de plattelandsgemeenschappen in Europese regio’s die het zwaarst zijn getroffen door de handel in of de uitvoer van Oekraïense landbouwproducten; 61. is van mening dat er compenserende maatregelen moeten worden genomen ten behoeve van landbouwers en plattelandsbedrijven om ervoor te zorgen dat de ecologische transitie op eerlijke en uitvoerbare wijze plaatsvindt en niet leidt tot nieuwe sociaaleconomische ongelijkheden; benadrukt dat volledige betrokkenheid van en samenwerking met alle belanghebbenden, met name land- en bosbouwers, van groot belang is om de transitie goed te laten verlopen; 62. benadrukt dat in elke strategie voor plattelandsontwikkeling aandacht moet zijn voor het stimuleren van de landbouw, maar dat het stimuleren van de landbouw op zich niet voldoende is, omdat niet alle mensen die woonachtig zijn in plattelandsgebieden, werkzaam zijn in de landbouwsector of in een agrarische omgeving wonen; 63. wijst erop dat toerisme voor plattelandsgebieden, bergachtige gebieden, insulaire en ultraperifere gebieden en in het Middellandse Zeegebied vaak een belangrijke bron van inkomsten is, werkgelegenheid oplevert en ondernemerschap stimuleert, en steeds meer mensen ertoe beweegt de natuur en de tradities en het cultureel erfgoed van plattelandsgebieden te ontdekken en bijzondere ervaringen op te doen; is daarom van mening dat toerisme moet worden ondersteund via investeringen in de plattelandseconomie, in synergie met de landbouw-, visserij-, levensmiddelen- en culturele sector, en dat de EU de co-existentie en verdere ontwikkeling van deze sectoren moet bevorderen; 64. wijst erop dat plattelands- en agrotoerisme een aanvulling op de landbouw kunnen vormen, mogelijkheden kunnen bieden om landbouwinkomens te diversifiëren en de ontwikkeling van plattelandsgebieden ten goede kunnen komen, en dat daarom middelen moeten worden toegewezen voor de ontwikkeling van toerisme en de horeca; 65. benadrukt dat bij de bevordering van plattelandstoerisme aandacht moet zijn voor duurzaamheid; wijst erop dat de economische voordelen van toerisme voor plattelandsgebieden zoveel mogelijk moeten worden benut, maar dat de mogelijke negatieve effecten ervan op plaatselijke gemeenschappen en ecosystemen tot een minimum moeten worden beperkt; 66. benadrukt dat taalminderheden in plattelandsgebieden in de Europese Unie moeten worden beschermd en ondersteund, en wijst erop dat zij een integraal onderdeel vormen van het Europese culturele erfgoed en bijdragen aan regionale ontwikkeling; verzoekt de Commissie en de lidstaten daarom om cohesiebeleidsmiddelen uit te trekken om projecten op het gebied van taalbevordering, opleiding, cultureel toerisme en lokaal ondernemerschap te ondersteunen die verband houden met de taalkundige en culturele tradities van de regio’s; 67. dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan het toerisme op het platteland en in ontvolkte of met ontvolking bedreigde gebieden te stimuleren, door financiering te verstrekken voor initiatieven die erop gericht zijn historische dorpen aantrekkelijker te maken en traditionele producten onder de aandacht te brengen, groene routes en andere natuurpaden te ontwikkelen, en een keurmerk in te voeren voor omgevingen die bijzonder geschikt zijn voor plattelands- en natuurtoerisme, naar het voorbeeld van de “blauwe vlag” voor stranden; 68. merkt op dat in sommige lidstaten gemeenten een belangrijke rol spelen bij het stimuleren van regionale economische ontwikkeling en daarbij profiteren van aanzienlijke belastinginkomsten uit hun lokale economieën; benadrukt dat dergelijke inkomsten voor gemeenten een stimulans kunnen zijn om cohesiemiddelen van de EU te investeren in het verbreden van hun toekomstige belastinggrondslag, het bevorderen van lokale economische groei op de lange termijn en het waarborgen van belastinginkomsten op de lange termijn; verzoekt de Commissie in dit verband om, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel op fiscaal gebied, een dialoog op gang te brengen over de mogelijke voordelen van het delen van de opbrengsten van belastingen op economische activiteiten met gemeenten; 69. vindt het zeer belangrijk dat landbouwers er niet door buitensporige administratieve rompslomp van worden weerhouden zich te richten op duurzame voedselproductie en economische plattelandsontwikkeling; verzoekt de Commissie en de lidstaten om in toekomstige wetgeving met betrekking tot het cohesiebeleid veel aandacht te besteden aan plattelandsgebieden, en het verbeteren van de regelgeving tot prioriteit te maken, met als doel de administratieve lasten te verminderen, stappen te zetten om het concurrentievermogen van ondernemingen in plattelandsgebieden, en met name kmo’s, coöperaties en door burgers geleide gemeenschappen, te waarborgen, en de toegang tot financiële middelen te vereenvoudigen en efficiënter te maken en de daarmee gemoeide kosten te verlagen en de aanvraag- en beoordelingsprocedures in verband met EU-financiering te vereenvoudigen, met name voor kleine begunstigden; wijst er nogmaals op dat het, om de toegang tot de beschikbare middelen te verbeteren, belangrijk is dat de procedures gestroomlijnd worden, de administratieve rompslomp verminderd wordt en de transparantie verbeterd wordt; verzoekt de Commissie daarom om te voorzien in passende advisering en technische ondersteuning ten behoeve van de beheersautoriteiten, omdat op die manier de absorptie van de middelen kan worden verhoogd; 70. wijst erop dat het industriebeleid en het cohesiebeleid van de EU niet los van elkaar moeten worden gezien en dat ervoor moet worden gezorgd dat strategieën voor regionaal ontwikkelingsbeleid in overeenstemming zijn met de inspanningen die geleverd worden in het kader van de industriële transitie, met name in dunbevolkte gebieden in het noorden; 71. wijst op het belang van kmo’s die actief zijn in technologische sectoren voor de digitalisering en de economische veerkracht van het platteland; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat overheidsmaatregelen ten goede komen aan lokale economieën en lokale ondernemingen, met name kleine ondernemingen; 72. is van mening dat de bestaande instrumenten voor territoriale ontwikkeling en de structuurfondsen beter op elkaar moeten worden afgestemd, waaronder initiatieven zoals het benutten van talent in Europa’s regio’s en het Burgemeestersconvenant; 73. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. Het Europees Parlement, – gezien de brief van 23 mei 2025 van de voorzitter van de Commissie constitutionele zaken, – gezien artikel 242 van zijn Reglement, 1. besluit de volgende interpretaties op te nemen in artikel 3, lid 5, eerste alinea, van bijlage I bij het Reglement:""Een lid dat wordt voorgedragen als rapporteur voor verschillende dossiers over een gelijksoortig onderwerp, kan op vrijwillige basis een algemene verklaring indienen die betrekking heeft op al deze dossiers. Als een dergelijke algemene verklaring niet wordt ingediend, moet voor elk afzonderlijk dossier een verklaring worden ingediend. Als een algemene verklaring werd ingediend en er zich met betrekking tot een afzonderlijk dossier een belangenconflict voordoet, moet er voor dat afzonderlijk dossier een verklaring worden ingediend.In het geval van verslagen over het onderzoek van de geloofsbrieven van nieuwgekozen leden als bepaald in artikel 3, lid 3, van het Reglement, moet de rapporteur een belangenconflict melden met betrekking tot het onderzoek van zijn of haar eigen geloofsbrieven. Deze verplichting laat de verplichting om andere belangenconflicten te melden onverlet.”" 2. besluit de volgende interpretatie op te nemen in artikel 8 van bijlage I bij het Reglement:"“De bepalingen van artikel 8 over de bekendmaking van input gelden niet voor de in artikel 8, lid 2, en artikel 9, leden 4, 7 en 9, van het Reglement bepaalde verslagen in het kader van procedures aangaande de immuniteit van een lid.”" 3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit ter informatie te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie.
|
European Parliament Adopted Texts
|
https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/TA-10-2025-06-18_NL.html
|
Het Europees Parlement, – gezien de gedelegeerde verordening van de Commissie (C(2025)03151), – gezien de brief van de Commissie van 21 mei 2025, waarin zij het Parlement verzoekt te verklaren dat het geen bezwaar zal maken tegen de gedelegeerde verordening, – gezien de brief van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling van 4 juni 2025 aan de voorzitter van de Conferentie van commissievoorzitters, – gezien artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU) nr. 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad (1) , en met name artikel 122, punt a), – gezien artikel 114, lid 6, van zijn Reglement, – gezien de aanbeveling voor een besluit van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, – gezien er geen bezwaar werd gemaakt binnen de in artikel 114, lid 6, van zijn Reglement gestelde termijn, die op 17 juni 2025 verstreek, A. overwegende dat in de huidige context van aanhoudende instabiliteit in de landbouwsector in de Unie verschillende lidstaten moeilijkheden ondervinden om al in de eerste maanden van 2025 te beslissen over de noodzaak om hun overhevelingsbesluiten die zij in 2022 krachtens artikel 17, lid 5, artikel 88, lid 7, en artikel 103 van Verordening (EU) 2021/2115 hebben genomen, te herzien, en dat het daarom noodzakelijk wordt geacht de lidstaten meer tijd te geven om deze overhevelingen te plannen; B. overwegende dat de in artikel 3, lid 4, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2023/370 van de Commissie (2) vastgestelde termijn op 31 mei 2025 verstreek, is het derhalve van het allergrootste belang om zo spoedig mogelijk een nieuwe termijn vast te stellen voor de indiening van wijzigingsverzoeken, namelijk 31 augustus 2025, teneinde een passende planning en overweging door de lidstaten mogelijk te maken; C. overwegende dat Gedelegeerde Verordening (EU) 2023/370 daarom dienovereenkomstig moet worden gewijzigd; 1. verklaart geen bezwaar te maken tegen de gedelegeerde verordening; 2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. (Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad ( COM(2024)0461 ), – gezien artikel 294, lid 2, en artikel 212 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C10‑0009/2024), – gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien het overeenkomstig artikel 75, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 28 mei 2025 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren, – gezien de begrotingsbeoordeling door de Begrotingscommissie, – gezien artikel 60 van zijn Reglement, – gezien het advies van de Commissie buitenlandse zaken, – gezien het verslag van de Commissie internationale handel ( A10‑0037/2025 ), 1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast; 2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen; 3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de nationale parlementen. Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 18 juni 2025 met het oog op de vaststelling van Besluit (EU) 2025/... van het Europees Parlement en de Raad tot toekenning van macrofinanciële bijstand aan de Arabische Republiek Egypte HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 212, lid 2, Gezien het voorstel van de Europese Commissie, Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen, Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1) , Overwegende hetgeen volgt: (1) De betrekkingen tussen de Unie en de Arabische Republiek Egypte (“Egypte”) worden ontwikkeld in het kader van de Europees-mediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Arabische Republiek Egypte, anderzijds (2) (de “associatieovereenkomst”), die sinds 2004 van kracht is. Op 19 juni 2022 hebben de Unie en Egypte de recentste prioriteiten van het partnerschap EU-Egypte voor de periode 2021-2027 aangenomen tijdens de negende Associatieraad EU-Egypte, die werd opgericht bij de associatieovereenkomst (de “partnerschapsprioriteiten”). In de partnerschapsprioriteiten wordt opnieuw bevestigd dat de Unie en Egypte samen tot doel hebben de gemeenschappelijke uitdagingen aan te pakken waarmee zij worden geconfronteerd, de gemeenschappelijke belangen te bevorderen en stabiliteit op de lange termijn en duurzame ontwikkeling aan weerszijden van de Middellandse Zee te waarborgen. De gezamenlijke inzet voor de universele waarden van democratie, de rechtsstaat en de eerbiediging van de mensenrechten blijft de basis vormen voor de partnerschapsprioriteiten, zoals ook tot uiting komt in het indicatieve meerjarenprogramma EU-Egypte voor de periode 2021-2027 (het “MIP EU-Egypte”). (2) De partnerschapsprioriteiten weerspiegelen de gezamenlijke inzet van de Unie en Egypte om nauwer samen te werken ter ondersteuning van de “duurzame ontwikkelingsstrategie – visie 2030” van Egypte en de vastbeslotenheid van de Unie om het partnerschap met haar zuidelijke nabuurschap te hernieuwen en te versterken. Met name in de conclusies van de Europese Raad van 10-11 december 2020 heeft de Unie verklaard dat een democratisch, stabieler, groener en welvarender zuidelijk nabuurschap een strategische prioriteit is. In de EU-agenda voor het Middellandse Zeegebied en het bijbehorende economisch en investeringsplan voor de zuidelijke buurlanden, die beide zijn opgenomen in de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 9 februari 2021 getiteld “Hernieuwd partnerschap met het Zuidelijk Nabuurschap: Een nieuwe agenda voor het Middellandse Zeegebied”, worden de doelstellingen van de Unie uiteengezet, met name het tot stand brengen van een duurzaam sociaal-economisch herstel en veerkracht op lange termijn en het bevorderen van de groene en de digitale transitie in de regio. (3) Op 17 maart 2024 hebben Egypte en de Unie gezamenlijk besloten hun betrekkingen op te schalen naar een strategisch en breed partnerschap, gestoeld op de waarden gelijkheid en wederzijds respect en vertrouwen, teneinde hun gemeenschappelijke stabiliteit, vrede en welvaart te versterken. (4) In overeenstemming met de partnerschapsprioriteiten beloven de Unie en Egypte verantwoordingsplicht, de rechtsstaat en volledige eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden te waarborgen alsook om democratie, gendergelijkheid en gelijke kansen te bevorderen als grondwettelijke rechten van al hun burgers. Die toezeggingen bevorderen het partnerschap en dragen bij tot de duurzame sociale en economische ontwikkeling , het goede bestuur en de sociaal-economische stabiliteit van Egypte. De nauwere en constructieve samenwerking tussen de Unie en Egypte in de afgelopen periode heeft het pad geëffend voor een zinvollere dialoog over mensenrechtenaangelegenheden. In het kader van de associatieovereenkomst voorzien het subcomité “politieke aangelegenheden, mensenrechten en democratie, internationale en regionale vraagstukken” ▌en het Associatiecomité in de institutionele platforms om van gedachten te wisselen over een reeks mensenrechtenaangelegenheden, hetgeen de Unie wil blijven doen en waarop zij wil voortbouwen. De gestage toekomstige verbetering van de mensenrechtensituatie in Egypte op belangrijke gebieden in verband met burgerlijke, politieke, economische en sociale rechten en fundamentele vrijheden, die door beide partners regelmatig worden aangekaart in bilaterale en internationale fora, zal een positief effect hebben op de betrekkingen tussen de Unie en Egypte. (5) De bijstand aan Egypte wordt voornamelijk gefinancierd via het nieuwe instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking – Europa in de wereld (“NDICI – Europa in de wereld”), dat is ingesteld bij Verordening (EU) 2021/947 van het Europees Parlement en de Raad (3) . De indicatieve toewijzing van de Unie aan Egypte in het kader van het NDICI – Europa in de wereld voor de eerste periode (2021-2024) van het MIP EU-Egypte bedroeg 240 miljoen EUR. Dat komt bovenop de lopende samenwerkingsportefeuille van 1,3 miljard EUR en andere begrotingssteun en noodmaatregelen in reactie op de COVID-19-pandemie en op de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne ten belope van 307 miljoen EUR. De partnerschapsprioriteiten voor 2021-2027 komen tot uiting in het MIP EU-Egypte, dat in nauw overleg met alle relevante belanghebbenden is opgesteld, en bestrijken drie brede gebieden: i) duurzame modernisering van de economie en sociale ontwikkeling, ii) partnerschap op het gebied van buitenlands beleid en iii) versterking van de stabiliteit. NDICI – Europa in de wereld vervangt het Europees nabuurschapsinstrument in het kader waarvan de bilaterale bijstand van de Unie aan Egypte voor de periode 2014-2020 756 miljoen EUR bedroeg. (6) De Unie erkent de sleutelrol van Egypte voor de regionale veiligheid en stabiliteit en heeft er groot belang bij te voorkomen dat Egypte op korte termijn economisch onstabiel wordt, wat bredere gevolgen zou kunnen hebben en het geopolitieke landschap negatief zou kunnen beïnvloeden . Terrorisme, georganiseerde misdaad (zoals mensenhandel), irreguliere migratie, desinformatie en conflicten zijn een gemeenschappelijke bedreiging voor de gemeenschappelijke veiligheid en het sociale weefsel van landen aan weerszijden van de Middellandse Zee. De Unie erkent de bijdrage van Egypte aan de aanpak van dergelijke kwesties. Voorts is energiezekerheid een van de urgentste uitdagingen waar landen aan weerszijden van de Middellandse Zee mee te kampen hebben. Samenwerking op energiegebied tussen de Unie en Egypte kan niet alleen economische welvaart voor de regio betekenen, maar ook de energiezekerheid vergroten door de energieaanvoer te diversifiëren en regionale samenwerking te stimuleren. Daarom hebben de Unie en Egypte een gemeenschappelijk belang bij het versterken van de samenwerking die in de partnerschapsprioriteiten wordt belicht, met volledige inachtneming van het internationaal recht, met inbegrip van het recht inzake de mensenrechten en het internationaal humanitair recht , en bij het bevorderen van gezamenlijke belangen en het aanpakken van gemeenschappelijke uitdagingen . (7) Wijzend op de mondiale en regionale geopolitieke uitdagingen, zoals de humanitaire crisis in Gaza als gevolg van de nasleep van de terroristische aanslagen van Hamas in Israël op 7 oktober 2023 , de escalerende spanningen in de Hoorn van Afrika en de veiligheid van de scheepvaart in de Rode Zee, alsook op de migratiedruk door het conflict in Sudan, de onzekere situatie in Syrië, de instabiliteit in Libië, de rol van Egypte als gastland voor grote aantallen vluchtelingen en migranten, en het strategische belang van Egypte als grootste land in de regio en als pijler van stabiliteit voor het hele Midden-Oosten, is de Unie een strategisch en breed partnerschap met Egypte aangegaan , zoals uiteengezet in de gezamenlijke verklaring van de Unie en Egypte, ondertekend in Caïro op 17 maart 2024 (de “gezamenlijke verklaring”). (8) Doel van het strategisch en breed partnerschap met Egypte is de politieke betrekkingen tussen de Unie en Egypte op te tillen tot een strategisch partnerschap en Egypte in staat te stellen zijn sleutelrol, namelijk het bieden van stabiliteit in de regio , het Midden-Oosten en Noord-Afrika , te vervullen. Dat partnerschap heeft tot doel bij te dragen tot de ondersteuning van de macro-economische veerkracht van Egypte en de uitvoering van ambitieuze sociaal-economische hervormingen mee mogelijk te maken op een wijze die het hervormingsproces waarin het programma van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) voor Egypte voorziet, aanvult en versterkt. Zoals uiteengezet in de gezamenlijke verklaring, zal het strategisch en breed partnerschap betrekking hebben op een breed scala aan beleidsmaatregelen die zijn verdeeld over zes interventiepijlers, namelijk politieke betrekkingen, economische stabiliteit, investeringen en handel, migratie, samenwerking op het gebied van veiligheid en rechtshandhaving, demografie en menselijk kapitaal. Het strategisch en breed partnerschap moet worden ontwikkeld in overeenstemming met initiatieven op het niveau van de Unie en de lidstaten. (9) Het strategisch en breed partnerschap wordt ondersteund door een financieel pakket van 7,4 miljard EUR dat bestaat uit steun op korte en langere termijn voor de macrobudgettaire en sociaal-economische hervormingsagenda, en uit verhoogde bedragen die beschikbaar zijn om investeringen in Egypte te ondersteunen en gerichte steun voor de uitvoering van de verschillende strategische prioriteiten , waaronder hernieuwbare energie en migratie . Een onderdeel van het steunpakket is het pakket macrofinanciële bijstand van de Unie van maximaal 5 miljard EUR aan leningen, bestaande uit twee macrofinanciële-bijstandsoperaties, één op korte termijn voor maximaal 1 miljard EUR en één op middellange termijn voor maximaal 4 miljard EUR. Dat financiële pakket omvat ook financieringsinstrumenten, zoals garanties en blendinginstrumenten, om publieke en particuliere investeringen aan te trekken met als doel aanzienlijke nieuwe investeringen te genereren met positieve economische gevolgen die alle Egyptenaren ten goede kunnen komen . Dit zal worden aangevuld met programma’s ter ondersteuning van specifieke prioriteiten in het kader van het strategisch en breed partnerschap via individuele projecten en technische bijstand in het kader van NDICI – Europa in de wereld. (10) Zijn macro-economische begrotingssituatie heeft Egypte de afgelopen maanden voor aanzienlijke uitdagingen gesteld en is aanzienlijk verslechterd, aangezien de externe druk is toegenomen en de overheidsschuld verder is gestegen, met aanhoudende aanzienlijke neerwaartse risico’s voor de economische vooruitzichten. De gevolgen van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne en de geopolitieke spanningen en conflicten in het Midden-Oosten hebben geleid tot langdurige kapitaaluitstroom en lagere ontvangsten van buitenlandse valuta, met name door een sterke afname van inkomsten uit het toerisme , de opbrengsten van het Suezkanaal, en de gasproductie in een periode van zwalpend vertrouwen onder buitenlandse investeerders . Dat is met name problematisch in de moeilijke begrotingssituatie in Egypte, die wordt gekenmerkt door constante begrotingstekorten en hoge en stijgende schuldquotes. Ondanks die moeilijke externe context is Egypte er in 2024 in geslaagd hervormingen door te voeren, zoals de eenmaking van de wisselkoersen en een strakker monetair beleid, om het behoud van zijn macro-economische stabiliteit te ondersteunen. (11) De economische en financiële situatie van Egypte wordt sinds 2016 ondersteund door verschillende uitkeringsprogramma’s van het IMF. Deze zijn een driejarige uitgebreide financieringsfaciliteit van 12 miljard USD die in 2016 werd goedgekeurd, financiële noodhulp in het kader van het instrument voor snelle financiering voor een bedrag van 2,8 miljard USD die in 2020 werd goedgekeurd, een eenjarige stand-by-overeenkomst van 5,2 miljard USD die in 2020 werd goedgekeurd, en een vierjarige uitgebreide financieringsfaciliteit van 3 miljard USD die in 2022 werd goedgekeurd en in 2024 tot 8 miljard USD werd verhoogd . Egypte heeft tijdens het eerste deel van zijn contacten met het IMF in 2016-2021 aanzienlijke hervormingsinspanningen geleverd. De hervormingen omvatten een aanzienlijke devaluatie van de munteenheid, in combinatie met hervormingen van het monetaire beleid die gericht waren op een inflatiedoelzone. De hervorming van de brandstofsubsidies ging gepaard met een aanzienlijke versterking van een gericht systeem voor sociale overdrachten. Het beheer van de overheidsfinanciën werd versterkt door strategieën voor inkomsten- en schuldbeheer op middellange termijn te ontwikkelen. De Egyptische autoriteiten zijn ook begonnen met de verbetering van het bestuur van staatsbedrijven. (12) Na de goedkeuring van een vervolgprogramma van het IMF in december 2022 was de vooruitgang bij de hervormingen minder merkbaar, hoewel Egypte stappen heeft gezet om een gelijk speelveld tussen publieke en particuliere ondernemingen tot stand te brengen door middel van een wet tot afschaffing van de fiscale voorrechten van staatsbedrijven, zij het met vrijstellingen op basis van de nationale veiligheid, en door de vaststelling van een beleid inzake staatseigendom, om de aanwezigheid van de staat in de economie – die ondanks de recente beperkte vooruitgang nog steeds groot en verstorend is – te verminderen, en door te verduidelijken waarom de staat betrokken blijft bij bepaalde strategische sectoren. Egypte is zijn toezegging om de valuta in 2023 duurzaam flexibel te maken echter niet nagekomen, wat heeft geleid tot een grotendeels stabiele officiële wisselkoers en een aanzienlijke parallelle valutamarkt met een aanzienlijk gedevalueerde en zeer volatiele wisselkoers. Die versnippering heeft zware gevolgen gehad voor buitenlandse investeringen en binnenlandse bedrijfsactiviteiten. (13) Egypte heeft begin 2024 opnieuw betrekkingen aangeknoopt met het IMF en bereikte op 6 maart 2024 een overeenkomst op technisch niveau over een vernieuwd programma van de uitgebreide financieringsfaciliteit, dat werd opgeschaald tot 8 miljard USD. Het nieuwe programma werd bij besluit van de raad van bestuur van het IMF goedgekeurd op 29 maart 2024 en het heeft tot doel: i) geloofwaardige wisselkoersflexibiliteit; ii) een duurzame verstrakking van het monetaire beleid; iii) begrotingsconsolidatie om de houdbaarheid van de schuld te waarborgen; iv) een nieuw kader om de infrastructuuruitgaven te beperken; v) voorzien in toereikende sociale uitgaven ter bescherming van kwetsbare groepen , onder meer tegen stijgingen van de kosten van levensonderhoud en de energieprijzen ; en vi) uitvoering van het staatseigendomsbeleid en hervormingen om een gelijk speelveld tot stand te brengen met het oog op het bevorderen van de ontwikkeling van de particuliere sector in de economie . Samen met de ondertekening van de overeenkomst op technisch niveau heeft Egypte ook een flexibilisering van de wisselkoers ingevoerd en de belangrijkste beleidskoers van de centrale bank verhoogd met een aanzienlijke 600 basispunten, in overeenstemming met de prioriteiten van het IMF-programma. In december 2024 werd op technisch niveau overeenstemming bereikt over de vierde evaluatie van het economische hervormingsprogramma van Egypte en in maart 2025 heeft de raad van bestuur van het IMF de evaluatie afgerond. (14) In het licht van de verslechterende economische situatie en de vooruitzichten die door aanzienlijke neerwaartse risico’s in verband met aanhoudende externe schokken werden gekenmerkt, heeft Egypte de Unie op 12 maart 2024 om aanvullende macrofinanciële bijstand verzocht. (15) Aangezien Egypte onder het Europees nabuurschapsbeleid valt, moet het worden beschouwd als een land dat voor macrofinanciële bijstand van de Unie in aanmerking komt. (16) De macrofinanciële bijstand van de Unie moet een uitzonderlijk instrument zijn van ongebonden en niet-toegewezen betalingsbalanssteun, gericht op het lenigen van de onmiddellijke externe financieringsbehoeften van Egypte, en dienen ter ondersteuning van de uitvoering van een beleidsprogramma met krachtige onmiddellijke aanpassingsmaatregelen en structurele hervormingsmaatregelen die gericht zijn op het verbeteren van de betalingsbalans van Egypte. (17) Aangezien er nog steeds sprake is van een aanzienlijk resterend extern financieringstekort op de betalingsbalans van Egypte dat de door het IMF en andere multilaterale instellingen en regionale partners verstrekte middelen te boven gaat, wordt de aan Egypte toe te kennen macrofinanciële bijstand van de Unie, onder de huidige uitzonderlijke omstandigheden, aangemerkt als een passende reactie op het verzoek van Egypte aan de Unie om in samenhang met het IMF-programma de economische stabilisatie van Egypte te ondersteunen. Het pakket macrofinanciële bijstand van de Unie ter waarde van 5 miljard EUR , met inbegrip van macrofinanciële bijstand van maximaal 4 miljard EUR in het kader van dit besluit, heeft tot doel de economische stabilisatie en de structurele hervormingsagenda van Egypte te ondersteunen en vormt een aanvulling op de middelen die in het kader van het IMF-programma beschikbaar worden gesteld. Het eerste deel van het pakket, een lening voor macrofinanciële bijstand ter waarde van 1 miljard EUR, werd in december 2024 uitbetaald na een positieve beoordeling door de Commissie. (18) De macrofinanciële bijstand van de Unie moet gericht zijn op het helpen herstellen van een houdbare externe financieringspositie voor Egypte en aldus de economische en sociale ontwikkeling van het land ondersteunen. Door stabiliteit en welvaart in haar nabuurschap te bevorderen, kan de verlening van macrofinanciële bijstand van de Unie aan Egypte ook bijdragen tot de groei en de economische veerkracht van de Unie. (19) Het bedrag van de macrofinanciële bijstand van de Unie moet gebaseerd zijn op een volledige kwantitatieve beoordeling van de resterende externe financieringsbehoeften van Egypte, en bij de bepaling ervan moet rekening worden gehouden met het vermogen van Egypte om zichzelf te financieren met eigen middelen, in het bijzonder de internationale reserves die het ter beschikking heeft. De macrofinanciële bijstand van de Unie maakt deel uit van een internationale gezamenlijke inspanning en is complementair aan de programma’s van het IMF en de Wereldbank en de door hen verstrekte middelen. Bij de vaststelling van het bedrag van de bijstand wordt ook rekening gehouden met verwachte financiële bijdragen van multilaterale donoren en met de noodzaak te zorgen voor een billijke lastendeling tussen de Unie en andere donoren, alsook met de reeds bestaande inzet van de andere externe financieringsinstrumenten van de Unie in Egypte en met de meerwaarde die over het geheel genomen door de betrokkenheid van de Unie in Egypte wordt geboden. (20) De Commissie moet ervoor zorgen dat de macrofinanciële bijstand van de Unie juridisch en materieel verenigbaar is met de hoofdbeginselen en -doelstellingen van de verschillende onderdelen van het externe optreden, met de maatregelen die met betrekking tot die onderdelen zijn vastgesteld, en met andere relevante beleidsdomeinen en waarden van de Unie , zoals democratie, mensenrechten en de rechtsstaat . (21) De macrofinanciële bijstand van de Unie moet het externe beleid van de Unie jegens Egypte ondersteunen. De Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) moeten tijdens de gehele macrofinanciële-bijstandsoperatie nauw samenwerken om het externe beleid van de Unie te coördineren en de consistentie ervan te waarborgen. (22) De macrofinanciële bijstand van de Unie moet Egypte ondersteunen in zijn inspanningen met betrekking tot waarden die het land met de Unie deelt, waaronder democratie, de rechtsstaat, behoorlijk bestuur, eerbiediging van de mensenrechten, duurzame ontwikkeling en armoedebestrijding, en ook in zijn inspanningen met betrekking tot de beginselen van open, op regels gebaseerde en eerlijke handel. (23) Een basisvoorwaarde voor toekenning van de macrofinanciële bijstand van de Unie aan Egypte moet zijn dat Egypte concrete , geloofwaardige en tastbare stappen blijft zetten in de richting van het naleven van doeltreffende democratische mechanismen, waaronder een parlementair meerpartijenstelsel, en de rechtsstaat, en van het garanderen van de eerbiediging van de mensenrechten. Daarnaast moeten de specifieke doelstellingen van de macrofinanciële bijstand van de Unie de doelmatigheid, transparantie en verantwoording van de beheerssystemen voor de overheidsfinanciën en het bestuur en het toezicht in de financiële sector in Egypte versterken en bijdragen aan structurele hervormingen die gericht zijn op de bevordering van duurzame en inclusieve groei, fatsoenlijk werk en begrotingsconsolidatie. De Commissie en de EDEO moeten er regelmatig op toezien dat aan die basisvoorwaarde is voldaan en dat die specifieke doelstellingen worden verwezenlijkt. (24) De koppeling van de macrofinanciële bijstand van de Unie aan een op schema liggend uitkeringsprogramma van het IMF, met zijn sterke macrobudgettaire kader en een strenge schuldhoudbaarheidsanalyse, biedt garanties met betrekking tot de terugbetalingscapaciteit van Egypte. Met het oog op een doeltreffende bescherming van de financiële belangen van de Unie in het kader van de macrofinanciële bijstand van de Unie, moet Egypte bovendien passende maatregelen nemen voor de preventie en de bestrijding van fraude, corruptie en andere onregelmatigheden met betrekking tot die bijstand. Een transparant beheer van de in het kader van de macrofinanciële bijstand van de Unie toegewezen middelen is van essentieel belang. Daarnaast moet een tussen de Commissie en de Egyptische autoriteiten te sluiten leningsovereenkomst bepalingen bevatten waarbij het Europees Bureau voor fraudebestrijding wordt gemachtigd om overeenkomstig de bepalingen en procedures van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (4) en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad (5) onderzoeken, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, uit te voeren, de Commissie en de Rekenkamer worden gemachtigd audits uit te voeren en het Europees Openbaar Ministerie wordt gemachtigd zijn bevoegdheden uit te oefenen met betrekking tot de verlening van macrofinanciële bijstand van de Unie tijdens en na de beschikbaarheidsperiode van die bijstand. (25) De uitbetaling van de macrofinanciële bijstand van de Unie laat de bevoegdheden van het Europees Parlement en de Raad als begrotingsautoriteit onverlet. (26) De bedragen van de voorziening voor in de vorm van leningen verstrekte macrofinanciële bijstand moeten stroken met de in het meerjarig financieel kader vastgestelde begrotingskredieten. (27) De macrofinanciële bijstand van de Unie moet door de Commissie worden beheerd. Om ervoor te zorgen dat het Europees Parlement en de Raad de uitvoering van dit besluit kunnen volgen, moet de Commissie hen regelmatig inlichten over ontwikkelingen met betrekking tot die macrofinanciële bijstand en hun relevante documenten daarover verstrekken. (28) Het jaarverslag over de uitvoering van dit besluit moet informatie bevatten over concrete, tastbare en geloofwaardige stappen van Egypte in de richting van het naleven van doeltreffende democratische mechanismen, waaronder een parlementair meerpartijenstelsel, en de rechtsstaat, en van het garanderen van de eerbiediging van de mensenrechten. (29) Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van dit besluit te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (6) . (30) De macrofinanciële bijstand van de Unie moet onderworpen zijn aan voorwaarden inzake economisch beleid, die in een memorandum van overeenstemming moeten worden vastgelegd. Ter wille van de efficiëntie en om eenvormige uitvoeringsvoorwaarden te waarborgen, moet de Commissie worden gemachtigd om met de Egyptische autoriteiten onderhandelingen over die voorwaarden te voeren onder toezicht van het comité van vertegenwoordigers van de lidstaten waarin Verordening (EU) nr. 182/2011 voorziet. Krachtens Verordening (EU) nr. 182/2011 moet in alle andere gevallen dan die waarin die verordening voorziet, in de regel de raadplegingsprocedure worden gebruikt. Gezien de mogelijk aanzienlijke gevolgen van bijstand van meer dan 90 miljoen EUR, is het passend dat de onderzoeksprocedure, zoals vastgelegd in Verordening (EU) nr. 182/2011, wordt gebruikt voor verrichtingen boven die drempel. Gezien het bedrag van de macrofinanciële bijstand van de Unie aan Egypte moet op de goedkeuring van het memorandum van overeenstemming en voor het verlagen, schorsen of annuleren van de bijstand die onderzoeksprocedure worden toegepast. (31) Daar de doelstelling van dit besluit, namelijk het voorzien in de externe financieringsbehoeften van Egypte, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat dit besluit niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken. (32) Om Egypte snel macrofinanciële bijstand te kunnen verlenen moet dit besluit in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie , HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD: Artikel 1 1. De Unie stelt Egypte macrofinanciële bijstand in de vorm van leningen beschikbaar voor een maximumbedrag van 4 miljard EUR (de “macrofinanciële bijstand van de Unie”) teneinde de economische stabilisatie van Egypte en een substantiële hervormingsagenda te ondersteunen. De macrofinanciële bijstand van de Unie wordt uitgekeerd na vaststelling van de begroting van de Unie voor het betrokken jaar door het Europees Parlement en de Raad. De macrofinanciële bijstand van de Unie draagt bij aan het lenigen van de betalingsbalansbehoeften van Egypte die in het kader van het IMF-programma zijn vastgesteld. 2. Met het oog op de financiering van de macrofinanciële bijstand van de Unie is de Commissie bevoegd om namens de Unie op de kapitaalmarkten of bij financiële instellingen de nodige middelen te lenen en die aan Egypte door te lenen. 3. De uitbetaling van de macrofinanciële bijstand van de Unie wordt door de Commissie beheerd op een wijze die strookt met de overeenkomsten of afspraken tussen het IMF en Egypte, en met de hoofdbeginselen en -doelstellingen van de economische hervormingen die in de associatieovereenkomst zijn vastgelegd. De Commissie licht het Europees Parlement en de Raad regelmatig in over de ontwikkelingen met betrekking tot de macrofinanciële bijstand van de Unie, met inbegrip van de uitbetalingen daarvan, en verstrekt die instellingen tijdig de relevante documenten. 4. De macrofinanciële bijstand van de Unie wordt beschikbaar gesteld voor een periode van tweeënhalf jaar, die ingaat op de eerste dag na de datum van inwerkingtreding van het in artikel 3, lid 1, bedoelde memorandum van overeenstemming. 5. Indien de financieringsbehoeften van Egypte tijdens de periode van uitbetaling van de macrofinanciële bijstand van de Unie aanzienlijk verminderen ten opzichte van de oorspronkelijke prognoses, verlaagt de Commissie, handelend volgens de in artikel 7, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure, het bedrag van de bijstand of schorst of annuleert zij die. Artikel 2 1. Een basisvoorwaarde voor toekenning van de macrofinanciële bijstand van de Unie bestaat erin dat Egypte concrete en geloofwaardige stappen blijft zetten in de richting van het naleven van doeltreffende democratische mechanismen, waaronder een parlementair meerpartijenstelsel, en de rechtsstaat, en van het garanderen van de eerbiediging van de mensenrechten. 2. De Commissie en de EDEO zien er tijdens de volledige duur van de macrofinanciële bijstand van de Unie op toe dat aan de in lid 1 uiteengezette basisvoorwaarde is voldaan. 3. De leden 1 en 2 van dit artikel worden toegepast overeenkomstig Besluit 2010/427/EU van de Raad (7) . Artikel 3 1. De Commissie bereikt, volgens de in artikel 7, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure, met de Egyptische autoriteiten overeenstemming over duidelijk bepaalde voorwaarden inzake economisch beleid en financiële voorwaarden, gericht op structurele hervormingen en gezonde overheidsfinanciën, waaraan de macrofinanciële bijstand van de Unie onderworpen is. Die voorwaarden inzake economisch beleid en financiële voorwaarden worden vastgelegd in een memorandum van overeenstemming, waarin een tijdschema is opgenomen voor het vervullen ervan. Die voorwaarden inzake economisch beleid en financiële voorwaarden stroken met de in artikel 1, lid 3, bedoelde overeenkomsten of afspraken, met inbegrip van de programma’s voor macro-economische aanpassing en structurele hervorming die door Egypte met steun van het IMF worden uitgevoerd. 2. De in lid 1 bedoelde voorwaarden inzake economisch beleid en financiële voorwaarden zijn er in het bijzonder op gericht de doelmatigheid, transparantie en verantwoording van de beheerssystemen voor de overheidsfinanciën in Egypte te bevorderen, met inbegrip van de systemen voor het gebruik van de macrofinanciële bijstand van de Unie. Bij het vaststellen van de beleidsmaatregelen wordt ook naar behoren rekening gehouden met vooruitgang op het gebied van het wederzijds openstellen van markten, ook voor kleine en middelgrote ondernemingen, de ontwikkeling van op regels gebaseerde en eerlijke handel, duurzame ontwikkeling, goed bestuur en andere prioriteiten in het kader van het externe beleid van de Unie. De Commissie ziet regelmatig toe op de vooruitgang die Egypte bij het verwezenlijken van die doelstellingen boekt. 3. De financiële voorwaarden van de macrofinanciële bijstand van de Unie worden in detail vastgelegd in een overeenkomstig artikel 223 van Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad (8) (het “Financieel Reglement”) tussen de Commissie en de Egyptische autoriteiten te sluiten leningsovereenkomst (de “leningsovereenkomst”). 4. De Commissie onderzoekt op gezette tijden of de in artikel 4, lid 3, eerste alinea, bedoelde voorwaarden vervuld blijven, onder meer of het economische beleid van Egypte verenigbaar is met de doelstellingen van de macrofinanciële bijstand van de Unie. Met het oog op dat onderzoek werkt de Commissie nauw samen met het IMF en de Wereldbank en, indien nodig, met het Europees Parlement en met de Raad. Artikel 4 1. De Commissie stelt de macrofinanciële bijstand van de Unie onder de in lid 3, eerste alinea, bedoelde voorwaarden beschikbaar in tranches. De omvang van die tranches wordt vastgelegd in het memorandum van overeenstemming. Een tranche kan in een of meer deeltranches worden uitbetaald. 2. De in de vorm van een lening verstrekte bedragen van de macrofinanciële bijstand van de Unie worden, indien voorgeschreven, beschikbaar gesteld overeenkomstig Verordening (EU) 2021/947. 3. De Commissie besluit tot uitkering van de tranches mits aan de volgende voorwaarden is voldaan: a) de in artikel 2, lid 1, vastgestelde basisvoorwaarde; b) een constante bevredigende voortgang bij de uitvoering van een beleidsprogramma met krachtige aanpassingsmaatregelen en structurele hervormingsmaatregelen, ondersteund door een niet uit voorzorg getroffen kredietregeling met het IMF; en c) de bevredigende uitvoering van de in het memorandum van overeenstemming vastgelegde voorwaarden inzake economisch beleid en financiële voorwaarden. De tweede tranche wordt in beginsel niet vroeger dan drie maanden na de uitbetaling van de eerste tranche uitbetaald. De derde tranche wordt in beginsel niet vroeger dan drie maanden na de uitkering van de tweede tranche uitgekeerd. 4. Indien de in lid 3, eerste alinea, bedoelde voorwaarden niet zijn vervuld, schorst de Commissie tijdelijk de uitbetaling van de macrofinanciële bijstand van de Unie of annuleert zij die. In die gevallen licht zij het Europees Parlement en de Raad onverwijld in over de redenen voor die schorsing of annulering. 5. De macrofinanciële bijstand van de Unie wordt uitbetaald aan de centrale bank van Egypte. Met inachtneming van de in het memorandum van overeenstemming vastgelegde bepalingen, onder meer betreffende een bevestiging van de resterende budgettaire financieringsbehoeften, kunnen de middelen van de Unie door de centrale bank van Egypte aan het Egyptische ministerie van Financiën als eindbegunstigde worden overgemaakt. Artikel 5 1. Voor de financiering van de macrofinanciële bijstand van de Unie in de vorm van leningen wordt de Commissie gemachtigd om, namens de Unie, de nodige financiële middelen op de kapitaalmarkten of bij financiële instellingen te lenen overeenkomstig artikel 224 van het Financieel Reglement. 2. De Commissie sluit de in artikel 3, lid 3, bedoelde leningsovereenkomst voor het in artikel 1 bedoelde bedrag. In de leningsovereenkomst worden de beschikbaarheidsperiode en de gedetailleerde voorwaarden van de macrofinanciële bijstand van de Unie vastgesteld, onder meer met betrekking tot de internecontrolesystemen. Egypte lost de lening af, die wordt verstrekt tegen voorwaarden die het land in staat stellen ze af te lossen over een lange periode, met inbegrip van een eventuele aflossingsvrije periode. De maximale looptijd van de lening bedraagt 35 jaar. ▌ 3. De Commissie licht het Europees Parlement en de Raad in over ontwikkelingen met betrekking tot de in lid 2 bedoelde verrichtingen. Artikel 6 1. De macrofinanciële bijstand van de Unie wordt uitgevoerd overeenkomstig het Financieel Reglement. 2. De macrofinanciële bijstand van de Unie wordt onder direct beheer uitgevoerd. 3. Vóór de uitvoering van de macrofinanciële bijstand van de Unie beoordeelt de Commissie door middel van een operationele beoordeling de deugdelijkheid van de voor de bijstand geldende financiële regelingen, administratieve procedures en interne- en externecontrolemechanismen van Egypte. Artikel 7 1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011. 2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. Artikel 8 1. De Commissie dient jaarlijks, uiterlijk op 30 juni, bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de uitvoering van dit besluit in het voorgaande jaar, met inbegrip van een evaluatie van die uitvoering. In dat verslag: a) wordt de geboekte vooruitgang bij de uitvoering van de macrofinanciële bijstand van de Unie onderzocht; b) worden de economische situatie en de vooruitzichten van Egypte, alsook de bij de uitvoering van de in artikel 3, lid 1, bedoelde beleidsmaatregelen gemaakte vorderingen beoordeeld; c) wordt het verband gespecificeerd tussen de in het memorandum van overeenstemming vastgelegde voorwaarden inzake economisch beleid en financiële voorwaarden, de actuele economische en budgettaire prestaties van Egypte en de besluiten van de Commissie tot uitbetaling van de tranches van de macrofinanciële bijstand van de Unie , en worden concrete en geloofwaardige stappen uiteengezet die zijn genomen om de democratische mechanismen en de rechtsstaat te eerbiedigen en de mensenrechten te waarborgen . 2. Uiterlijk twee jaar na het verstrijken van de in artikel 1, lid 4, bedoelde beschikbaarheidsperiode dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een evaluatieverslag achteraf in met een beoordeling van de resultaten en de doelmatigheid van de voltooide macrofinanciële bijstand van de Unie en van de mate waarin die tot de doelstellingen van de bijstand heeft bijgedragen. Artikel 9 Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie . Gedaan te …, Voor het Europees Parlement Voor de Raad De voorzitter De voorzitter (Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad ( COM(2024)0257 ), – gezien artikel 294, lid 2, en artikel 194 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C10‑0058/2024), – gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 4 december 2024 (1) , – na raadpleging van het Comité van de Regio’s, – gezien het overeenkomstig artikel 75, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissies goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 14 mei 2025 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren, – gezien artikel 60 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie internationale handel en de Commissie industrie, onderzoek en energie ( A10‑0009/2025 ), 1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast; 2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen; 3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de nationale parlementen. Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 18 juni 2025 met het oog op de vaststelling van Besluit (EU) 2025/... van het Europees Parlement en de Raad over de goedkeuring door de Unie van de Overeenkomst betreffende de uitlegging en toepassing van het Verdrag inzake het Energiehandvest ▌ HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 194, Gezien het voorstel van de Europese Commissie, Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen, Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2) , Na raadpleging van het Comité van de Regio’s, Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3) , Overwegende hetgeen volgt: (1) In zijn arrest van 2 september 2021 in zaak C-741/19 (4) , Republiek Moldavië/Komstroy (het “arrest Komstroy”), heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (het “Hof van Justitie”) geoordeeld dat artikel 26, lid 2, punt c), van het Verdrag inzake het Energiehandvest , goedgekeurd namens de Europese Gemeenschappen bij Besluit 98/181/EG, EGKS, Euratom van de Raad en de Commissie (5) , aldus moet worden uitgelegd dat het niet van toepassing is op geschillen tussen een lidstaat en een investeerder uit een andere lidstaat over een investering die die investeerder heeft gedaan in eerstgenoemde lidstaat, d.w.z. intra-EU-geschillen. (2) Ondanks het arrest Komstroy blijven scheidsgerechten de bevoegdheid aanvaarden en uitspraken doen in intra-EU-arbitrageprocedures die gebaseerd zouden zijn op artikel 26, lid 2, punt c), van het Verdrag inzake het Energiehandvest . Volgens het Hof van Justitie is een dergelijke uitspraak onverenigbaar met het recht van de Unie, en met name met de artikelen 267 en 344 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Daarom kunnen dergelijke uitspraken geen rechtsgevolgen hebben en de betaling van schadevergoeding naar aanleiding van die uitspraken kan dan ook niet ten uitvoer worden gelegd. (3) De doeltreffende uitvoering van het recht van de Unie wordt ondermijnd door uitspraken die het recht van de Unie in intra-EU-arbitrageprocedures schenden. Er bestaat een gevaar van strijdigheid tussen de Verdragen enerzijds en het Verdrag inzake het Energiehandvest zoals uitgelegd door sommige scheidsgerechten anderzijds, die, indien die uitlegging wordt bevestigd door de rechtbanken van een derde land, de facto tot een rechtsconflict zou leiden indien in de rechtsorde van derde landen dergelijke uitspraken zouden circuleren. (4) Volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie kan het gevaar van een strijdigheid tussen rechtsbepalingen ertoe leiden dat een internationale overeenkomst onverenigbaar is met het recht van de Unie. Het gevaar van een dergelijke strijdigheid tussen de Verdragen en het Verdrag inzake het Energiehandvest moet daarom worden uitgesloten. De aanneming van een internationaalrechtelijk instrument in de vorm van een overeenkomst waarin de gemeenschappelijke opvatting van de partijen bij die overeenkomst over de niet-toepasselijkheid van artikel 26 van het Verdrag inzake het Energiehandvest als grondslag voor intra-EU-arbitrageprocedures wordt vastgelegd, zou helpen dat gevaar uit te sluiten. (5) De Commissie, namens de Unie ▌, en de lidstaten hebben de onderhandelingen over de voorwaarden van een Overeenkomst ▌betreffende de uitlegging en toepassing van het Verdrag inzake het Energiehandvest afgerond. De gemeenschappelijke opvatting in die overeenkomst wordt herhaald in de “Verklaring over de rechtsgevolgen van het arrest Komstroy van het Hof van Justitie en de gemeenschappelijke opvatting inzake de niet-toepasselijkheid van artikel 26 van het Verdrag inzake het Energiehandvest als grondslag voor intra-EU-arbitrageprocedures” van 26 juni 2024 (6) . (6) De Overeenkomst betreffende de uitlegging en toepassing van het Verdrag inzake het Energiehandvest moet daarom worden goedgekeurd teneinde de ondertekening ervan door de Unie mogelijk te maken en om kenbaar te maken dat de Unie ermee instemt door de overeenkomst gebonden te zijn, HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD: Artikel 1 De bij dit besluit gevoegde Overeenkomst betreffende de uitlegging en toepassing van het Verdrag inzake het Energiehandvest wordt goedgekeurd. Artikel 2 Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie . Gedaan te …, Voor het Europees Parlement Voor de Raad De voorzitter De voorzitter OVEREENKOMST BETREFFENDE DE UITLEGGING EN TOEPASSING VAN HET VERDRAG INZAKE HET ENERGIEHANDVEST ▌ ▌ HET KONINKRIJK BELGIË, DE REPUBLIEK BULGARIJE, DE TSJECHISCHE REPUBLIEK, HET KONINKRIJK DENEMARKEN, DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND, DE REPUBLIEK ESTLAND, IERLAND, DE HELLEENSE REPUBLIEK, HET KONINKRIJK SPANJE, DE FRANSE REPUBLIEK, DE REPUBLIEK KROATIË, DE ITALIAANSE REPUBLIEK, DE REPUBLIEK CYPRUS, DE REPUBLIEK LETLAND, DE REPUBLIEK LITOUWEN, HET GROOTHERTOGDOM LUXEMBURG, DE REPUBLIEK MALTA, HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN, DE REPUBLIEK OOSTENRIJK, DE REPUBLIEK POLEN, DE PORTUGESE REPUBLIEK, ROEMENIË, DE REPUBLIEK SLOVENIË, DE SLOWAAKSE REPUBLIEK, DE REPUBLIEK FINLAND, HET KONINKRIJK ZWEDEN en DE EUROPESE UNIE ▌ ▌ hierna gezamenlijk de “partijen” genoemd, INDACHTIG het Verdrag inzake het Energiehandvest, ondertekend te Lissabon op 17 december 1994 (7) en goedgekeurd namens de Europese Gemeenschappen bij Besluit 98/181/EG, EGKS, Euratom van de Raad en de Commissie op 23 september 1997 (8) , laatstelijk gewijzigd, INDACHTIG de regels van internationaal gewoonterecht zoals neergelegd in het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht, gedaan te Wenen op 23 mei 1969, OVERWEGENDE dat de leden van een regionale organisatie voor economische integratie in de zin van artikel 1, punt 3, van het Verdrag inzake het Energiehandvest hierbij een gemeenschappelijke opvatting tot uitdrukking brengen over de uitlegging en toepassing van een verdrag in hun onderlinge betrekkingen, ERAAN HERINNEREND dat de opzegging van het Verdrag inzake het Energiehandvest geen afbreuk doet aan de samenstelling van de in dat verdrag vermelde regionale organisatie voor economische integratie, noch belet dat zij belang heeft bij het tot uitdrukking brengen van een gemeenschappelijke opvatting over de uitlegging en toepassing van dat verdrag zolang dit kan worden geacht rechtsgevolgen te hebben voor een partij die het verdrag heeft opgezegd , en met name met betrekking tot artikel 47, lid 3, van het Verdrag inzake het Energiehandvest, INDACHTIG het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) ▌en de algemene beginselen van het ▌recht van de Europese Unie, OVERWEGENDE dat de in deze overeenkomst voorkomende verwijzingen naar de Europese Unie ook moeten worden opgevat als verwijzingen naar de voorganger ervan, de Europese Economische Gemeenschap en, vervolgens, de Europese Gemeenschap, totdat laatstgenoemde door de Europese Unie is opgevolgd, ERAAN HERINNEREND dat, overeenkomstig de rechtspraak van het Permanent Hof van Internationale Justitie (9) en van het Internationaal Gerechtshof (10) , het recht om een gezaghebbende uitlegging van een rechtsregel te geven met betrekking tot een internationale overeenkomst, toekomt aan de partijen bij die overeenkomst, ERAAN HERINNEREND dat de lidstaten van de Europese Unie (“lidstaten”) het recht tot gezaghebbende uitleggingen van het recht van de Unie hebben toegekend aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (het “Hof van Justitie”), zoals het Hof van Justitie heeft verduidelijkt in het arrest van 30 mei 2006 in zaak C-459/03, Commissie/Ierland (Mox Plant) (11) , waarin het stelde dat de exclusieve bevoegdheid tot uitlegging en toepassing van het recht van de Unie ▌zich uitstrekt tot de uitlegging en toepassing van internationale overeenkomsten waarbij de Europese Unie en haar lidstaten partij zijn in geval van een geschil tussen twee lidstaten of tussen de Europese Unie en een lidstaat, ERAAN HERINNEREND dat de lidstaten overeenkomstig artikel 344 VWEU ▌een geschil betreffende de uitlegging of de toepassing van de Verdragen niet op andere wijze mogen doen beslechten dan in die Verdragen is voorgeschreven, ERAAN HERINNEREND dat het Hof van Justitie in het arrest van 6 maart 2018, in zaak C-284/16, Achmea (12) , heeft geoordeeld dat de artikelen 267 en 344 VWEU aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een bepaling in een tussen lidstaten gesloten internationale overeenkomst uit hoofde waarvan een investeerder uit een van die lidstaten, in geval van een geschil over investeringen in de andere lidstaat, tegen laatstgenoemde lidstaat een procedure kan inleiden voor een scheidsgerecht waarvan die lidstaat zich ertoe heeft verbonden de bevoegdheid te aanvaarden, HERINNEREND aan het consequent herhaalde standpunt van de Europese Unie dat het Verdrag inzake het Energiehandvest niet van toepassing mag zijn op betrekkingen binnen de EU en dat de Europese Unie, de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten niet de bedoeling hadden, noch hadden kunnen hebben, dat het Verdrag inzake het Energiehandvest voor hen onderlinge verplichtingen zou scheppen, aangezien het is gesloten als instrument van het externe energiebeleid van de Europese Unie met het oog op de totstandbrenging van een kader voor samenwerking op energiegebied met derde landen, terwijl het interne energiebeleid van de Europese Unie daarentegen bestaat uit een uitgebreid stelsel van regels die tot doel hebben een interne energiemarkt tot stand te brengen en bij uitsluiting van toepassing zijn op betrekkingen tussen de lidstaten op dat gebied, ERAAN HERINNEREND dat het Hof van Justitie in zijn arrest van 2 september 2021, in zaak C-741/19, Republiek Moldavië/Komstroy (13) (het “arrest Komstroy”), zoals bevestigd in zijn advies van 16 juni 2022, 1/20 (14) , heeft geoordeeld dat artikel 26, lid 2, punt c), van het Verdrag inzake het Energiehandvest aldus moet worden uitgelegd dat het niet van toepassing is op geschillen tussen een lidstaat en een investeerder uit een andere lidstaat over een investering die die investeerder heeft gedaan in eerstgenoemde lidstaat, ERAAN HERINNEREND dat, als een uitlegging door de bevoegde rechter en voortvloeiend uit een algemeen beginsel van internationaal publiekrecht, de uitlegging van het Verdrag inzake het Energiehandvest in het arrest Komstroy van toepassing is vanaf de goedkeuring van het Verdrag inzake het Energiehandvest door de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, OVERWEGENDE dat de artikelen 267 en 344 VWEU aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een uitlegging van artikel 26 van het Verdrag inzake het Energiehandvest op grond waarvan geschillen tussen enerzijds een investeerder uit een lidstaat en anderzijds een andere lidstaat of de Europese Unie kunnen worden beslecht voor een scheidsgerecht (“intra-EU-arbitrageprocedure”), OVERWEGENDE dat indien een geschil tussen enerzijds een investeerder uit een lidstaat en anderzijds een andere lidstaat of de Europese Unie niet in der minne kan worden geschikt, een partij bij dat geschil er altijd voor kan kiezen het geschil overeenkomstig het nationale recht ter beslechting voor te leggen aan de bevoegde rechters of administratiefrechtelijke instanties, zoals gewaarborgd door de algemene rechtsbeginselen en de eerbiediging van de grondrechten, die onder meer zijn neergelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, GELEID door de gemeenschappelijke opvatting die in deze overeenkomst ▌tot uitdrukking wordt gebracht, dat als gevolg daarvan een bepaling als artikel 26 van het Verdrag inzake het Energiehandvest niet in het verleden, noch thans of in de toekomst als de rechtsgrondslag kon of kan dienen voor arbitrageprocedures die door een investeerder uit een lidstaat worden ingeleid met betrekking tot investeringen in een andere lidstaat, HERHALENDE Verklaring nr. 17 betreffende voorrang, gehecht aan de Slotakte van de Intergouvernementele Conferentie die het Verdrag van Lissabon heeft aangenomen, waarin eraan wordt herinnerd dat de Verdragen en het recht dat de Unie op grond van de Verdragen vaststelt, voorrang hebben boven het recht van de lidstaten, en dat het voorrangsbeginsel een conflictregel is in hun onderlinge betrekkingen, ERAAN HERINNEREND daarom dat een door de lidstaten uit hoofde van het internationaal recht gesloten internationale overeenkomst, teneinde eventuele conflicten tussen rechtsnormen op te lossen, in de betrekkingen binnen de EU slechts van toepassing kan zijn voor zover de bepalingen ervan verenigbaar zijn met de EU-Verdragen, OVERWEGENDE dat als gevolg van de niet-toepasselijkheid van artikel 26 van het Verdrag inzake het Energiehandvest als rechtsgrondslag voor intra-EU-arbitrageprocedures, artikel 47, lid 3, van het Verdrag inzake het Energiehandvest niet tot dergelijke procedures kan worden uitgebreid en daarvoor niet was bedoeld, OVERWEGENDE dat, als gevolg van de niet-toepasselijkheid van artikel 26 van het Verdrag inzake het Energiehandvest als rechtsgrondslag voor intra-EU-arbitrageprocedures, de partijen ▌die bij aanhangige intra-EU-arbitrageprocedures betrokken zijn, hetzij als verweerder, hetzij als lidstaat van een investeerder, moeten samenwerken om ervoor te zorgen dat het bestaan van deze overeenkomst onder de aandacht van het betrokken scheidsgerecht wordt gebracht, zodat noodzakelijkerwijs de conclusie moet worden getrokken dat dat scheidsgerecht niet bevoegd is, OVERWEGENDE dat er bovendien geen nieuwe intra-EU-arbitrageprocedures zouden mogen worden geregistreerd, en HET EROVER EENS ZIJNDE dat wanneer niettemin kennisgeving wordt gedaan van arbitrage, de ▌partijen die bij die procedure betrokken zijn, hetzij als verweerder, hetzij als lidstaat van een investeerder, moeten samenwerken om ervoor te zorgen dat het bestaan van deze overeenkomst onder de aandacht van het betrokken scheidsgerecht wordt gebracht, zodat noodzakelijkerwijs de conclusie moet worden getrokken dat artikel 26 van het Verdrag inzake het Energiehandvest niet als rechtsgrondslag voor een dergelijke procedure kan dienen, OVERWEGENDE dat desalniettemin schikkingen en uitspraken in intra-EU-arbitrageprocedures inzake investeringen die niet langer kunnen worden vernietigd en die vrijwillig zijn nageleefd of definitief ten uitvoer zijn gelegd, niet mogen worden aangevochten, BETREUREND dat scheidsgerechten al uitspraken hebben gedaan, nog steeds doen en zouden kunnen doen in intra-EU-arbitrageprocedures die zijn ingeleid met verwijzing naar artikel 26 van het Verdrag inzake het Energiehandvest op een wijze die strijdig is met het recht van de Europese Unie ▌, onder meer zoals uitgedrukt in de rechtspraak van het Hof van Justitie, het eveneens BETREUREND dat dergelijke scheidsrechterlijke uitspraken voorwerp zijn van tenuitvoerleggingsprocedures, ook in derde landen, dat scheidsgerechten zich in aanhangige intra-EU-arbitrageprocedures die naar verluidt gebaseerd zijn op artikel 26 van het Verdrag inzake het Energiehandvest niet onbevoegd verklaren, en dat arbitrage-instanties nieuwe arbitrageprocedures blijven registreren en die niet kennelijk niet-ontvankelijk verklaren op grond van het feit dat instemming met arbitrage ontbreekt, OVERWEGENDE dat het daarom noodzakelijk is het consistente standpunt van de partijen uitdrukkelijk en ondubbelzinnig te herhalen door middel van een overeenkomst waarin hun gemeenschappelijke opvatting over de uitlegging en toepassing van het Verdrag inzake het Energiehandvest, zoals uitgelegd door het Hof van Justitie, wordt bevestigd voor zover het intra-EU-arbitrageprocedures betreft, OVERWEGENDE dat een aantal bepalingen van het Verdrag inzake het Energiehandvest, overeenkomstig het arrest van het Internationaal Gerechtshof van 5 februari 1970, Barcelona Traction, Light and Power Company, Limited (15) en zoals uitgelegd door het Hof van Justitie in het arrest Komstroy, bilaterale betrekkingen beogen te regelen, OVERWEGENDE dat deze overeenkomst daarom alleen betrekking heeft op de bilaterale betrekkingen tussen de partijen , en, bij uitbreiding, de investeerders van die lidstaten als partijen bij het Verdrag inzake het Energiehandvest, en dat deze overeenkomst bijgevolg alleen gevolgen heeft voor de partijen bij het Verdrag inzake het Energiehandvest die onder het recht van de Europese Unie ▌als regionale organisatie voor economische integratie in de zin van artikel 1, punt 3, van het Verdrag inzake het Energiehandvest vallen, en dat zij geen afbreuk doet aan het genot door de andere partijen bij het Verdrag inzake het Energiehandvest van hun rechten uit hoofde van dat verdrag of de nakoming van hun verplichtingen, ERAAN HERINNEREND dat de partijen bij deze overeenkomst de ▌partijen bij het Verdrag inzake het Energiehandvest in kennis hebben gesteld van hun voornemen om deze overeenkomst te sluiten, OVERWEGENDE dat de partijen door het sluiten van deze overeenkomst en in overeenstemming met hun wettelijke verplichtingen uit hoofde van het recht van de Europese Unie, maar onverminderd hun recht om dergelijke vorderingen in te stellen die zij passend achten met betrekking tot de kosten die zij als verweerder in het kader van intra-EU-arbitrageprocedures hebben gemaakt, ervoor zorgen dat het arrest Komstroy volledig en daadwerkelijk wordt nageleefd, en onderstrepen dat bestaande scheidsrechterlijke uitspraken niet-afdwingbaar zijn, dat scheidsgerechten verplicht zijn om alle aanhangige intra-EU-arbitrageprocedures onmiddellijk te beëindigen, dat arbitrage-instanties verplicht zijn om geen toekomstige intra-EU-arbitrageprocedures meer te registreren, overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden uit hoofde van artikel 36, lid 3, van het Verdrag inzake de beslechting van geschillen met betrekking tot investeringen tussen Staten en onderdanen van andere Staten (“ICSID-verdrag”), gesloten te Washington op 18 maart 1965 en artikel 12 van de arbitrageregels van de Kamer van Koophandel van Stockholm ( Stockholm Chamber of Commerce – “SCC”), en dat scheidsgerechten verplicht zijn om te verklaren dat intra-EU-arbitrageprocedures die bij hen willen worden geregistreerd, een rechtsgrondslag ontberen, HET EROVER EENS ZIJNDE dat deze overeenkomst van toepassing is op arbitrageprocedures tussen investeerders en staten waarbij de ▌partijen betrokken zijn als partij bij intra-EU-geschillen op grond van artikel 26 van het Verdrag inzake het Energiehandvest uit hoofde van om het even welke arbitrageverdragen of -regels, met inbegrip van het ICSID-verdrag en de ICSID-arbitrageregels, de arbitrageregels van het Arbitrage-instituut van de SCC, de arbitrageregels van de Commissie van de Verenigde Naties voor internationaal handelsrecht en ad-hoc arbitrage, en IN AANMERKING NEMENDE dat de bepalingen van deze overeenkomst het recht van de Europese Commissie of een lidstaat om zich op basis van de artikelen 258, 259 en 260 VWEU tot het Hof van Justitie te wenden, onverlet laten, ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN: AFDELING 1 Gemeenschappelijke opvatting over de niet-toepasselijkheid van artikel 26 van het Verdrag inzake het Energiehandvest als basis voor intra-EU-arbitrageprocedures Artikel 1 Definities Voor de toepassing van deze overeenkomst gelden de volgende definities: 1) “Verdrag inzake het Energiehandvest”: het Verdrag inzake het Energiehandvest, ondertekend te Lissabon op 17 december 1994 en goedgekeurd namens de Europese Gemeenschappen bij Besluit 98/181/EG, EGKS, Euratom op 23 september 1997, zoals het van tijd tot tijd kan zijn gewijzigd; 2) “betrekkingen binnen de EU”: de betrekkingen tussen lidstaten ▌of tussen een lidstaat en de Europese Unie; 3) “intra-EU-arbitrageprocedure”: een procedure voor een scheidsgerecht die is ingeleid met verwijzing naar artikel 26 van het Verdrag inzake het Energiehandvest met het oog op de beslechting van een geschil tussen enerzijds een investeerder uit een lidstaat en anderzijds een andere lidstaat of de Europese Unie ▌. Artikel 2 Gemeenschappelijke opvatting ▌over de uitlegging en de blijvende niet-toepasselijkheid van artikel 26 van het Verdrag inzake het Energiehandvest en het ontbreken van een rechtsgrondslag voor intra-EU-arbitrageprocedures 1. De ▌partijen bevestigen, voor meer zekerheid, dat zij een gemeenschappelijke opvatting delen over de uitlegging en toepassing van het Verdrag inzake het Energiehandvest, die behelst dat artikel 26 van dat verdrag niet als rechtsgrondslag voor intra-EU-arbitrageprocedures kan en nooit heeft kunnen dienen. De in de eerste alinea verwoorde gemeenschappelijke opvatting is gebaseerd op de volgende elementen van het recht van de Europese Unie: a) de uitlegging door het Hof van Justitie van artikel 26 van het Verdrag inzake het Energiehandvest in die zin dat die bepaling niet van toepassing is en nooit had mogen worden toegepast als basis voor intra-EU-arbitrageprocedures; en b) de voorrang van het recht van de Europese Unie, die in herinnering is gebracht in Verklaring nr. 17, gehecht aan de Slotakte van de Intergouvernementele Conferentie die het Verdrag van Lissabon heeft aangenomen, als regel van internationaal recht die conflicten tussen rechtsnormen in hun onderlinge betrekkingen regelt, zodat artikel 26 van het Verdrag inzake het Energiehandvest hoe dan ook niet van toepassing is of kan zijn als grondslag voor intra-EU-arbitrageprocedures. 2. De ▌partijen bevestigen voor meer zekerheid dat zij de gemeenschappelijke opvatting delen dat, als gevolg van het ontbreken van een rechtsgrondslag voor intra-EU-arbitrageprocedures op grond van artikel 26 van het Verdrag inzake het Energiehandvest, artikel 47, lid 3, van het Verdrag inzake het Energiehandvest niet tot dergelijke procedures wordt uitgebreid of te allen tijde niet kan worden uitgebreid. Bijgevolg kan artikel 47, lid 3, van het Verdrag inzake het Energiehandvest geen rechtsgevolgen hebben gehad in betrekkingen binnen de EU wanneer een lidstaat het Verdrag inzake het Energiehandvest vóór de sluiting van deze overeenkomst heeft opgezegd, en zou geen rechtsgevolgen hebben in betrekkingen binnen de EU indien een ▌partij het Verdrag inzake het Energiehandvest later opzegt. 3. Voor alle duidelijkheid: de ▌partijen zijn het erover eens dat artikel 26 van het Verdrag inzake het Energiehandvest, overeenkomstig de in de leden 1 en 2 van dit artikel uitgedrukte gemeenschappelijke opvatting, en onverminderd die opvatting, niet van toepassing is als grondslag voor intra-EU-arbitrageprocedures en dat artikel 47, lid 3, van het Verdrag inzake het Energiehandvest geen rechtsgevolgen heeft voor betrekkingen binnen de EU. 4. De leden 1 tot en met 3 laten de uitlegging en toepassing van andere bepalingen van het Verdrag inzake het Energiehandvest onverlet voor zover dat zij betrekking hebben op betrekkingen binnen de EU. AFDELING 2 Slotbepalingen Artikel 3 Depositaris 1. De secretaris-generaal van de Raad van de Europese Unie treedt op als depositaris van deze overeenkomst (de “depositaris”). 2. De depositaris stelt de ▌partijen in kennis van: a) de nederlegging van elke akte van bekrachtiging, goedkeuring of aanvaarding overeenkomstig artikel 5; b) de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst overeenkomstig artikel 6, lid 1; c) de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst voor elke ▌partij overeenkomstig artikel 6, lid 2. 3. De depositaris maakt de overeenkomst bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie en stelt de depositaris van het Verdrag inzake het Energiehandvest en het secretariaat van het Energiehandvest in kennis van de vaststelling en inwerkingtreding ervan. 4. De depositaris verzoekt de depositaris van het Verdrag inzake het Energiehandvest de andere partijen bij het Verdrag inzake het Energiehandvest in kennis te stellen van deze overeenkomst. 5. Overeenkomstig artikel 102 van het Handvest van de Verenigde Naties wordt deze overeenkomst na de inwerkingtreding ervan door de depositaris geregistreerd bij het secretariaat van de Verenigde Naties. Artikel 4 Voorbehouden Ten aanzien van deze overeenkomst kunnen geen voorbehouden worden gemaakt. Artikel 5 Bekrachtiging, goedkeuring of aanvaarding Deze overeenkomst moet worden bekrachtigd, goedgekeurd of aanvaard. De ▌partijen leggen hun akte van bekrachtiging, goedkeuring of aanvaarding neer bij de depositaris. Artikel 6 Inwerkingtreding 1. Deze overeenkomst treedt 30 kalenderdagen na de datum waarop de depositaris de tweede akte van bekrachtiging, goedkeuring of aanvaarding ontvangt, in werking. 2. Voor elke ▌partij die deze overeenkomst bekrachtigt, goedkeurt of aanvaardt na de inwerkingtreding ervan overeenkomstig lid 1, treedt zij 30 kalenderdagen na de datum van neerlegging door deze ▌partij van haar akte van bekrachtiging, goedkeuring of aanvaarding in werking. Artikel 7 Authentieke teksten Deze overeenkomst, opgesteld in één exemplaar in de Bulgaarse, de Deense, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Ierse, de Italiaanse, de Kroatische, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Nederlandse, de Poolse, de Portugese, de Roemeense, de Sloveense, de Slowaakse, de Spaanse, de Tsjechische en de Zweedse taal, waarbij alle teksten gelijkelijk authentiek zijn, wordt neergelegd in het archief van de depositaris. TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekende gevolmachtigden, daartoe naar behoren gemachtigd, deze overeenkomst hebben ondertekend. Gedaan te…, … Het Koninkrijk België, De Republiek Bulgarije, De Tsjechische Republiek, Het Koninkrijk Denemarken, De Bondsrepubliek Duitsland, De Republiek Estland, Ierland, De Helleense Republiek, Het Koninkrijk Spanje, De Franse Republiek, De Republiek Kroatië, De Italiaanse Republiek, De Republiek Cyprus, De Republiek Letland, De Republiek Litouwen, Het Groothertogdom Luxemburg, De Republiek Malta, Het Koninkrijk der Nederlanden, De Republiek Oostenrijk, De Republiek Polen, De Portugese Republiek, Roemenië, De Republiek Slovenië, De Slowaakse Republiek, De Republiek Finland, Het Koninkrijk Zweden en De Europese Unie ___________________ (Raadpleging) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad ( COM(2024)0256 ), – gezien artikel 203 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C10‑0092/2024), – gezien artikel 84 van zijn Reglement, – gezien het advies van de Commissie internationale handel, – gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie ( A10-0008/2025 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel; 2. verzoekt de Raad om het Parlement ervan op de hoogte te stellen indien de Raad voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst; 3. vraagt de Raad om het Parlement opnieuw te raadplegen indien de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in de door het Parlement goedgekeurde tekst; 4. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. Het Europees Parlement, – gezien artikel 175 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (1) (de “RRF-verordening”), – gezien Verordening (EU) 2023/435 van het Europees Parlement en de Raad van 27 februari 2023 tot wijziging van Verordening (EU) 2021/241 wat betreft REPowerEU-hoofdstukken in herstel- en veerkrachtplannen en tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1303/2013, (EU) 2021/1060 en (EU) 2021/1755 en Richtlijn 2003/87/EG (2) (REPowerEU-verordening), – gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2092 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting (3) (“conditionaliteitsverordening voor de rechtsstaat”), – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/765 van de Raad van 29 februari 2024 tot wijziging van Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 (4) (MFK-verordening), – gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (5) (“het IIA”), – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (6) (het Financieel Reglement), – gezien Verordening (EU) 2024/795 van het Europees Parlement en de Raad van 29 februari 2024 tot oprichting van het platform voor strategische technologieën voor Europa (STEP) en tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG en Verordeningen (EU) 2021/1058, (EU) 2021/1056, (EU) 2021/1057, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) 2021/1060, (EU) 2021/523, (EU) 2021/695, (EU) 2021/697 en (EU) 2021/241 (7) , – gezien Verordening (EU) 2024/1263 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2024 betreffende de doeltreffende coördinatie van het economisch beleid en betreffende het multilaterale begrotingstoezicht en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad (8) , – gezien zijn resolutie van 23 juni 2022 over uitvoering van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (9) , – gezien de mededeling van de Commissie van 22 juli 2024 getiteld “Richtsnoeren voor herstel- en veerkrachtplannen” (10) , – gezien de mededeling van de Commissie van 21 februari 2024 getiteld “De EU versterken door middel van ambitieuze hervormingen en investeringen” ( COM(2024)0082 ), – gezien het derde jaarverslag van de Commissie van 10 oktober 2024 over de uitvoering van de herstel- en veerkrachtfaciliteit ( COM(2024)0474 ), – gezien het jaarverslag van de Europese Rekenkamer (de Rekenkamer) van 10 oktober 2024 over de uitvoering van de begroting betreffende het begrotingsjaar 2023, vergezeld van de antwoorden van de instellingen, – gezien Speciaal verslag 13/2024 van de Rekenkamer van 2 september 2024 getiteld “Absorptie van middelen uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit – Vooruitgang vertraagd en nog steeds risico’s voor de verwezenlijking van maatregelen en dus van de RRF-doelstellingen”, Speciaal verslag 14/2024 van de Rekenkamer van 11 september 2024 getiteld “Groene transitie – Onduidelijke bijdrage uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit” en Speciaal verslag 22/2024 van de Rekenkamer van 21 oktober 2024 getiteld “Dubbele financiering uit de EU-begroting – Controlesystemen missen essentiële elementen om het verhoogde risico door het niet-kostengerelateerde RRF-financieringsmodel te beperken”, – gezien de studie van december 2023 ter ondersteuning van de tussentijdse evaluatie van de herstel- en veerkrachtfaciliteit, – gezien het jaarverslag 2024 van het Europees Openbaar Ministerie (EOM), dat op 3 maart 2025 is gepubliceerd, – gezien het verslag van september 2024 van Mario Draghi over de toekomst van het Europese concurrentievermogen (Draghi-verslag), – gezien het advies van het Comité van de Regio’s van 8 oktober 2024 getiteld “Tussentijdse evaluatie van het Europees herstelplan na COVID-19 (herstel- en veerkrachtfaciliteit)” (11) , – gezien de informatie die is gepubliceerd op het scorebord voor herstel en veerkracht (RRF-scorebord), – gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 20 november 2024 over het verslag over de toewijzing en impact van groene NGEU-obligaties 2024 (SWD(2024)0275), – gezien zijn interne onderzoek, diepgaande analyse en briefings met betrekking tot de uitvoering van de RRF (12) , – gezien zijn resolutie van 18 januari 2024 over de situatie in Hongarije en bevroren EU-gelden (13) , – gezien artikel 55 van zijn Reglement, alsmede artikel 1, lid 1, punt e), van en bijlage 3 bij het besluit van de Conferentie van voorzitters van 12 december 2002 betreffende de procedure inzake het verlenen van toestemming voor het opstellen van initiatiefverslagen, – gezien de adviezen van de Commissie begrotingscontrole, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid en de Commissie vervoer en toerisme, – gezien het gezamenlijk overleg van de Begrotingscommissie en de Commissie economische en monetaire zaken overeenkomstig artikel 59 van het Reglement, – gezien het verslag van de Begrotingscommissie en de Commissie economische en monetaire zaken ( A10-0098/2025 ), A. overwegende dat de herstel- en veerkrachtfaciliteit (RRF) is opgericht om de Europese economieën en samenlevingen duurzamer, veerkrachtiger en beter voorbereid te maken in het licht van ongekende crises in 2019 en 2022, door de lidstaten te ondersteunen bij de financiering van strategische investeringen en de uitvoering van hervormingen; B. overwegende dat hervormingen en investeringen in het kader van de RRF helpen de EU veerkrachtiger en minder afhankelijk te maken door een diversificatie van de belangrijkste toeleveringsketens, zodat de strategische autonomie van de EU wordt versterkt; overwegende dat hervormingen en investeringen in het kader van de RRF ook Europese meerwaarde opleveren; C. overwegende dat de RRF en andere EU-fondsen, zoals het Europees instrument voor tijdelijke steun om het risico op werkloosheid te beperken in een noodtoestand, hebben bijgedragen tot de bescherming van de arbeidsmarkten tegen het risico van langetermijnschade als gevolg van de dubbele economische schok van de pandemie en de energiecrisis; D. overwegende dat de RRF-uitgaven buiten de maxima van het meerjarig financieel kader (MFK) vallen en dat leningopbrengsten externe bestemmingsontvangsten vormen; overwegende dat het Parlement betreurt dat deze geen deel uitmaken van de begrotingsprocedure; overwegende dat burgers op basis van het transparantiebeginsel van het Financieel Reglement moeten weten hoe en waarvoor middelen door de EU worden uitgegeven; E. overwegende dat, omdat er te weinig vooruitgang is geboekt bij de invoering van nieuwe eigen middelen in de EU, en gezien de noodzaak om de duurzaamheid van het terugbetalingsplan van de EU te waarborgen, een duidelijke en betrouwbare financieringsstrategie voor de lange termijn van essentieel belang is om aan de terugbetalingsverplichtingen te voldoen zonder moeilijke compromissen in de EU-begroting te forceren die toekomstige investeringen en beleidsprioriteiten zouden kunnen ondermijnen; overwegende dat verdere besprekingen en concrete financiële oplossingen nodig zullen zijn om de levensvatbaarheid van het plan van de EU voor de terugbetaling van schuld op de lange termijn te waarborgen; F. overwegende dat de financieringskosten voor NextGenerationEU (NGEU) ten laste van de EU-begroting moeten komen en dat de werkelijke kosten als gevolg van de hoge rentetarieven veel hoger uitvallen dan de prognoses voor 2020; overwegende dat de totale kosten voor kapitaal- en renteaflossingen van NGEU vanaf 2028 naar verwachting ongeveer 25 tot 30 miljard EUR per jaar zullen bedragen, wat overeenkomt met 15 tot 20 % van de jaarbegroting 2025; overwegende dat het Parlement erop heeft aangedrongen dat de herfinancieringskosten boven de MFK-maxima moeten worden geplaatst; overwegende dat tijdens de herziening van het MFK voor 2024 een cascademechanisme in drie stappen met inbegrip van een nieuw speciaal EURI-instrument is ingevoerd om de aanzienlijke kostenoverschrijdingen als gevolg van NGEU-leningen in verband met grote veranderingen in de marktomstandigheden te dekken; overwegende dat tijdens de begrotingsprocedure voor 2025 is overeengekomen om een jaarlijkse 50/50-benchmark te volgen, d.w.z. om de kostenoverschrijdingen in gelijke delen te financieren uit het vrijmakingsgedeelte van het speciale EURI-instrument en het flexibiliteitsinstrument; G. overwegende dat de obligaties die zijn uitgegeven om de RRF te financieren, moeten worden terugbetaald op een manier die een gestage en voorspelbare vermindering van de verplichtingen garandeert, uiterlijk in 2058; overwegende dat de Raad het door de Commissie voorgestelde aangepaste pakket nieuwe eigen middelen nog niet heeft goedgekeurd, wat aanleiding geeft tot bezorgdheid omtrent de haalbaarheid van de terugbetaling van de in het kader van NGEU aangegane schuld; H. overwegende dat de sociale dimensie een belangrijk aspect van de RRF is en bijdraagt tot opwaartse economische en sociale convergentie, herstel en bevordering van duurzame groei en bevordering van het scheppen van hoogwaardige werkgelegenheid; I. overwegende dat de RRF moet bijdragen aan de financiering van maatregelen om onder meer de weerbaarheid van de lidstaten tegen klimaatrampen te vergroten en de aanpassing aan de klimaatverandering te verbeteren; overwegende dat de lidstaten passende effectbeoordelingen voor maatregelen moeten uitvoeren en beste praktijken moeten uitwisselen met betrekking tot de toepassing van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen”; J. overwegende dat de RRF een belangrijke rol speelt bij het ondersteunen van investeringen en hervormingen op het gebied van duurzame mobiliteit, slimme vervoersinfrastructuur, alternatieve brandstoffen en digitale mobiliteitsoplossingen, waardoor connectiviteit en efficiëntie in de hele EU worden verbeterd; overwegende dat het betreurenswaardig is dat slechts enkele lidstaten ervoor hebben gekozen gebruik te maken van de RRF ter ondersteuning van investeringen, met name in hogesnelheidsspoor- en waterweginfrastructuur, die gericht zijn op de ontwikkeling van Europese corridors, ondanks de aanmoediging van grensoverschrijdende en meerlandenprojecten; overwegende dat het van cruciaal belang is meer te investeren in vervoersinfrastructuur, met name in minder bediende regio’s, om de connectiviteit te verbeteren, de regionale cohesie te ondersteunen en bij te dragen tot de groene transitie; K. overwegende dat de lidstaten op 31 december 2024 95 betalingsverzoeken hadden ingediend en dat het niveau van RRF-uitbetalingen inclusief voorfinanciering 197,46 miljard EUR aan subsidies (55 % van het totaalbedrag aan subsidies) en 108,68 miljard EUR aan leningen (37 % van het totaalbedrag aan leningen) bedroeg; overwegende dat drie lidstaten hun vijfde betaling al hebben ontvangen, terwijl één lidstaat geen RRF-financiering heeft ontvangen; overwegende dat alle lidstaten hun nationale herstel- en veerkrachtplannen ten minste één keer hebben herzien; overwegende dat 28 % van de mijlpalen en streefdoelen op bevredigende wijze is verwezenlijkt en dat de Commissie gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om betalingen gedeeltelijk op te schorten wanneer sommige mijlpalen en streefdoelen in verband met een betalingsverzoek niet op bevredigende wijze waren verwezenlijkt; overwegende dat vertragingen bij de uitvoering van geplande hervormingen en investeringen, met name in sociale infrastructuur en openbare diensten, zouden kunnen leiden tot de onderbenutting van beschikbare middelen, waardoor het verwachte effect op de economische groei, de werkgelegenheid en de sociale cohesie afneemt; L. overwegende dat de Rekenkamer verschillende tekortkomingen van de RRF aan het licht heeft gebracht, met name met betrekking tot het ontwerp, de transparantie en de verslaglegging ervan, het risico van dubbele financiering en de uitvoering van maatregelen voor de dubbele transitie; M. overwegende dat resultaten volgens de Rekenkamer kunnen worden gebruikt om te meten in hoeverre door de EU gefinancierde acties, projecten of programma’s ervoor gezorgd hebben dat de bijbehorende doelstellingen zijn gehaald, en waar voor hun geld bieden; overwegende dat financiering die niet gekoppeld is aan kosten er op zich nog niet voor zorgt dat een instrument resultaatgericht is; N. overwegende dat degelijke audit- en controlesystemen cruciaal zijn om de financiële belangen van de EU gedurende de hele levenscyclus van de RRF te beschermen; overwegende dat de mijlpalen die algemeen bekendstaan als “supermijlpalen”, met name met betrekking tot de rechtsstaat, moesten zijn verwezenlijkt voordat RRF-uitbetalingen plaatsvonden; O. overwegende dat in de RRF-verordening wordt verwezen naar de “resultaatgerichte aard” van de faciliteit, maar dat geen definitie wordt gegeven van de “prestaties”; overwegende dat de prestaties van de RRF moeten worden gekoppeld aan beginselen van goed financieel beheer en een maatstaf moeten zijn voor de mate waarin door de EU gefinancierde acties, projecten of programma’s de bijbehorende doelstellingen hebben verwezenlijkt en kosteneffectief waren; P. overwegende dat effectieve democratische en parlementaire controle op de uitvoering van de RRF vereist dat het Parlement daar in alle stadia volledig bij wordt betrokken en er in alle fasen rekening wordt gehouden met al zijn aanbevelingen; Q. overwegende dat de Commissie uiterlijk op 31 december 2028 een onafhankelijk ex-postevaluatieverslag over de uitvoering van de RRF moet voorleggen, dat bestaat uit een beoordeling van de mate waarin de doelstellingen zijn verwezenlijkt en de middelen efficiënt zijn gebruikt, en van de Europese toegevoegde waarde, alsmede uit een algemene evaluatie van de RRF, en dat informatie over het effect ervan op de lange termijn bevat; R. overwegende dat dit verslag tot doel heeft toezicht te houden op de uitvoering van de RRF, overeenkomstig de rol van het Parlement zoals vastgelegd in de RRF-verordening, door te wijzen op de voordelen en tekortkomingen van de RRF en daarbij gebruik te maken van de lessen die tijdens de uitvoering ervan zijn getrokken; De sociale en economische veerkracht van Europa versterken 1. benadrukt dat de RRF een uniek solidariteitsinstrument is in het licht van twee ongekende crises en een hoeksteen vormt van het NGEU-instrument, dat in 2026 afloopt; benadrukt dat het belangrijk is lessen te trekken uit de uitvoering ervan voor het komende MFK, onder meer wat betreft transparantie, verslaglegging en coherente meting van de te leveren prestaties; benadrukt het stabiliserende effect van de RRF voor de lidstaten in een tijd van grote economische onzekerheid, aangezien het negatieve economische en sociale gevolgen beperkt en regeringen ondersteunt door bij te dragen aan de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten door economisch herstel en concurrentievermogen te bevorderen, veerkracht en innovatie te stimuleren en de groene en de digitale transitie te ondersteunen; 2. wijst op de belangrijke rol van de RRF bij het voorkomen van de versnippering van de interne markt en de verdere verdieping van de macro-economische divergentie, bij het bevorderen van sociale en territoriale cohesie door te zorgen voor macro-economische stabilisatie, en bij het bieden van zekerheid aan de financiële markten door het vertrouwen van beleggers in turbulente tijden te vergroten, waardoor de rendementsecarts worden verkleind; 3. is verheugd over het feit dat de RRF een eenmalig instrument is dat extra begrotingsruimte biedt en heeft bijgedragen tot het voorkomen van aanzienlijke economische en sociale verschillen tussen lidstaten met uiteenlopende begrotingsruimte; wijst op de bevinding van de Commissie dat de RRF heeft geleid tot een duurzame toename van investeringen in de hele EU en dat de Commissie verwacht dat de RRF ook na 2026 een aanhoudend effect in de hele EU zal hebben, gezien de synergieën met andere EU-fondsen; is echter bezorgd over het feit dat het aflopen van de RRF in 2026 een significant risico inhoudt op een aanzienlijke daling van de overheidsinvesteringen in gemeenschappelijke Europese prioriteiten; 4. herinnert eraan dat het MFK en de RRF samen goed zijn voor bijna 2 biljoen EUR voor de programmeringsperiode 2021-2027, maar wijst erop dat de hoge inflatiepercentages en de daarmee gepaard gaande stijgingen van de kosten van goederen en diensten de huidige nominale waarde van de Europese uitgaven hebben verlaagd; 5. neemt kennis van de prognose van de Commissie in 2024 betreffende het potentiële effect van NGEU op het reële bruto binnenlands product (bbp) van de EU tegen 2026, dat aanzienlijk lager is dan de simulatie in 2020 (1,4 % vergeleken met 2,3 %), deels wegens ongunstige economische en geopolitieke omstandigheden, en van de raming dat NGEU zou kunnen leiden tot een aanzienlijke stijging op korte termijn van de werkgelegenheid in de EU met maximaal 0,8 %; merkt op dat de langetermijnvoordelen van de RRF voor het bbp waarschijnlijk drie tot zes keer groter zullen zijn dan de begrotingsvastleggingen, afhankelijk van de productiviteitseffecten van investeringen in de RRF en de zorgvuldige uitvoering van hervormingen en investeringen; 6. benadrukt hoe moeilijk het is om het precieze sociale en economische effect van de RRF te kwantificeren, aangezien het effect van hervormingen en investeringen pas na een tijd duidelijk wordt; benadrukt de noodzaak van verdere onafhankelijke evaluaties om het effectieve effect van hervormingen en investeringen te beoordelen en van verdere verbeteringen van de onderliggende methodologie; neemt kennis van de bevinding van de Commissie dat ongeveer de helft van de verwachte stijging van de overheidsinvesteringen tussen 2019 en 2025 verband houdt met investeringen die worden gefinancierd uit de EU-begroting, met name uit de RRF, maar merkt op dat sommige investeringen nog geen meetbaar effect hebben opgeleverd; 7. merkt op dat de RRF de uitvoering heeft gestimuleerd van een aantal hervormingen in de landspecifieke aanbevelingen die zijn gedaan in het kader van het Europees Semester door dergelijke hervormingen op te nemen in de nationale herstel- en veerkrachtplannen; onderstreept dat er sprake is van een kwalitatieve sprong voorwaarts wat betreft het toezicht op de uitvoering van de RRF; herinnert eraan dat het RRF-scorebord wordt gebruikt om de vooruitgang te volgen die is geboekt bij het bereiken van mijlpalen en streefdoelen, evenals de naleving van horizontale beginselen, en in het bijzonder de zes pijlers, namelijk de groene transitie, de digitale transformatie, slimme, duurzame en inclusieve groei, met inbegrip van economische cohesie, banen, productiviteit, concurrentievermogen, onderzoek, ontwikkeling en innovatie, en een goed functionerende interne markt met sterke kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), sociale en territoriale cohesie, gezondheid, economische, sociale en institutionele veerkracht met als doel onder meer de crisisparaatheid en de crisisresponscapaciteit te vergroten, en beleid voor de volgende generatie, kinderen en jongeren, zoals onderwijs en vaardigheden; wijst erop dat de landspecifieke aanbevelingen die in het kader van het Europees Semester zijn gedaan, over het algemeen weinig en zelfs minder worden opgevolgd; 8. benadrukt dat in de context van het nieuwe kader voor economische governance de reeks hervormingen en investeringen ter schraging van een verlenging van de aanpassingsperiode in overeenstemming moet zijn met de toezeggingen in de goedgekeurde nationale herstel- en veerkrachtplannen tijdens de periode dat de RRF in werking is, en de partnerschapsovereenkomst die in het kader van de verordening gemeenschappelijke bepalingen is gesloten (14) ; merkt op dat de vijf lidstaten die om een verlenging van de aanpassingsperiode tot 31 december 2024 hebben verzocht, zich ter rechtvaardiging van de verlenging deels hebben gebaseerd op de hervormingen en investeringen die reeds in het kader van de RRF waren goedgekeurd; neemt er kennis van dat de meeste lidstaten informatie hebben opgenomen over de vraag of de in de budgettair-structurele plannen voor de middellange termijn opgenomen hervormingen en investeringen verband houden met de RRF; 9. is ingenomen met het feit dat de RRF zowel hervormingen als investeringen in de lidstaten ondersteunt, maar stelt met bezorgdheid vast dat het korte tijdsbestek voor de resterende uitvoering van de RRF uitdagingen met zich meebrengt in verband met de voltooiing van essentiële hervormingen en grootschalige investeringen die tegen het einde van de RRF moeten worden afgerond, en met de tijdige verwezenlijking van de 70 % van de mijlpalen en streefdoelen die nog in behandeling zijn; 10. herinnert eraan dat RRF-uitgaven niet in de plaats mogen komen van terugkerende nationale begrotingsuitgaven, tenzij naar behoren gemotiveerd, en het beginsel van additionaliteit van EU-financiering moeten eerbiedigen; dringt erop aan dat de strikte, duurzame en verifieerbare toepassing van niet-herhaling, samen met het stellen van duidelijk gedefinieerde Europese doelstellingen bij hervormingen en investeringen van essentieel belang is om additionaliteit en het langdurig effect van aanvullende Europese middelen te waarborgen; wijst erop dat dit beginsel geëerbiedigd moet worden en pleit ervoor dat het cohesiebeleid niet door de RRF of andere tijdelijke instrumenten wordt verdrongen of vervangen, aanzien het cohesiebeleid van essentieel belang blijft voor langdurige, duurzame territoriale cohesie en convergentie; 11. benadrukt dat de prioritering van de uitvoering van de RRF, het gebrek aan administratieve capaciteit in veel lidstaten en door mondiale toeleveringsketens gestelde uitdagingen hebben bijgedragen aan de vertraagde uitvoering van het cohesiebeleid; dringt er bij de Commissie in dit verband op aan een alomvattende beoordeling te verstrekken van de impact van de RRF op andere financieringsinstrumenten en overheidsinvesteringen, technische ondersteuning en de administratieve en absorptiecapaciteit van de lidstaten; 12. herinnert eraan dat de herziening van REPowerEU, als reactie op de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne, bijdraagt aan de voorzieningszekerheid van Europa door de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen te verminderen, de energievoorziening te diversifiëren, te investeren in Europese hulpbronnen en infrastructuur, energiearmoede aan te pakken en te investeren in energiebesparing en efficiëntie in alle sectoren, met inbegrip van vervoer; benadrukt dat via REPowerEU in 2023 nog eens 20 miljard EUR aan subsidies beschikbaar werd gesteld, waaronder 8 miljard EUR uit de frontloading van emissierechten in het kader van het emissiehandelssysteem en 12 miljard EUR uit het Innovatiefonds; benadrukt de succesvolle onderhandelingen van het Parlement, met name over de bepalingen inzake de aanvulling van het Innovatiefonds, de financieringsdoelstelling van 30 % voor grensoverschrijdende projecten, de focus van investeringen op het aanpakken van energiearmoede voor kwetsbare huishoudens, kmo’s en micro-ondernemingen, en het flexibele gebruik van niet-bestede cohesiebeleidsmiddelen uit het MFK 2014-2020 en van maximaal 7,5 % van de nationale toewijzingen in het kader van het MFK 2021-2027; 13. herinnert aan zijn oproep om RRF-steun te richten op maatregelen met een Europese meerwaarde en betreurt derhalve het tekort aan levensvatbare grensoverschrijdende of in meerdere landen genomen maatregelen, waaronder hogesnelheidsspoorlijnen en infrastructuurprojecten voor tweeërlei gebruik op het gebied van duurzame mobiliteit die essentieel zijn om het TEN-T-netwerk te voltooien, en het daarmee samenhangende risico van hernationalisering van financiering; merkt op dat het brede toepassingsgebied van de doelstellingen van de RRF hiertoe heeft bijgedragen door een grote verscheidenheid aan nationaal gerichte projecten onder haar bevoegdheid te laten vallen; 14. wijst op de wijziging van artikel 27 van de RRF-verordening via REPowerEU, waardoor de grensoverschrijdende en meerlandendimensie van de RRF aanzienlijk is versterkt door de lidstaten aan te moedigen hun nationale herstel- en veerkrachtplannen te wijzigen om REPowerEU-hoofdstukken toe te voegen, met inbegrip van een uitgavendoelstelling van ten minste 30 % voor dergelijke maatregelen om de autonomie van de EU op energiegebied te waarborgen; is bezorgd over de ruime interpretatie van de Commissie die toestaat dat elke vermindering van de (nationale) vraag naar energie een grensoverschrijdende en meerlandendimensie uitdraagt; 15. is ingenomen met de mogelijkheid om RRF-financiering te gebruiken voor het bijdragen aan de doelstellingen van het platform voor strategische technologieën voor Europa (STEP) door investeringen in kritieke technologieën in de EU te ondersteunen teneinde haar industriële concurrentievermogen te stimuleren; merkt op dat geen enkele lidstaat gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om via het lidstaatcompartiment van InvestEU in zijn nationale herstel- en veerkrachtplan een extra contante bijdrage aan de STEP-doelstellingen op te nemen; herinnert eraan dat de lidstaten hun nationale plannen in dat opzicht nog steeds kunnen wijzigen; verwacht dat de herzieningsprocedures efficiënt, gestroomlijnd en eenvoudig zullen zijn, met name gezien de uiterste termijn van 2026, de huidige geopolitieke context en de noodzaak om te investeren in Europese defensievermogens; 16. herinnert aan de toepassing van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” voor alle hervormingen en investeringen die door de RRF worden gesteund, met een gerichte derogatie in het kader van REPowerEU voor energie-infrastructuur en faciliteiten die nodig zijn om te voldoen aan onmiddellijke behoeften inzake voorzieningszekerheid; moedigt de Commissie aan na te gaan of een meer uniforme interpretatie van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” tussen de RRF en de EU-taxonomie voor duurzame activiteiten haalbaar is, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke kenmerken van de RRF als een programma voor overheidsuitgaven; Financiële aspecten van de RRF 17. wijst erop dat de RRF het eerste grote prestatiegerichte instrument op EU-niveau is dat uitsluitend is gebaseerd op financiering die niet gekoppeld is aan kosten; herinnert eraan dat in artikel 8 van de RRF-verordening wordt bepaald dat de RRF door de Commissie onder rechtstreeks beheer moet worden uitgevoerd overeenkomstig de desbetreffende voorschriften die zijn vastgesteld op grond van artikel 322 VWEU, met name het Financieel Reglement en de conditionaliteitsverordening voor de rechtsstaat; betreurt het dat de Raad er niet mee heeft ingestemd specifieke regels op te nemen in het Financieel Reglement om de risico’s van dit uitvoeringsmodel, zoals dubbele financiering, aan te pakken; is van mening dat de regels van het Financieel Reglement volledig van toepassing moeten zijn op toekomstige instrumenten op basis van financiering die niet gekoppeld is aan kosten, ook wat betreft boetes, straffen en sancties; 18. merkt op dat slechts 13 lidstaten om leningen hebben verzocht en dat 92 miljard EUR van de beschikbare 385,8 miljard EUR ongebruikt zal blijven, aangezien dit bedrag niet vóór de uiterste datum van 31 december 2023 werd vastgelegd; neemt er kennis van dat leningen aantrekkelijk waren voor lidstaten die te maken hadden met hogere financieringskosten op de financiële markten of die een verlaging van RRF-subsidies wilden compenseren; wijst erop dat sommige lidstaten slechts in beperkte mate gebruik hebben gemaakt van RRF-leningen, hetzij vanwege een sterke begrotingspositie, hetzij uit administratieve overwegingen; verzoekt de Commissie te analyseren waarom het gebruik in sommige lidstaten zo laag was en in de toekomst rekening te houden met deze bevindingen wanneer ze financiële instrumenten van de EU ontwerpt; stelt met bezorgdheid vast dat de nationale financiële instrumenten die bedoeld zijn om de nationale herstel- en veerkrachtplannen uit te voeren, onvoldoende publiciteit hebben gekregen, waardoor de bekendheid en de benutting ervan door potentiële begunstigden beperkt bleven; is van mening dat er, in het licht van krappe overheidsbegrotingen en de dringende strategische prioriteiten van de EU, een politiek debat over het gebruik van niet-bestede middelen nodig is; dringt erop aan te beoordelen hoe en onder welke voorwaarden ongebruikte RRF-middelen kunnen worden herbestemd om het concurrentievermogen, de veerkracht, de verdediging en de sociale, economische en territoriale samenhang van Europa een impuls te geven, met name via investeringen in digitale en groene technologieën die aansluiten bij het oorspronkelijke doel van de RRF; 19. herinnert eraan dat de EU wettelijk verplicht is om ervoor te zorgen dat NGEU-uitgaven uiterlijk op 31 december 2058 volledig zijn terugbetaald; herinnert de Raad en de Commissie aan hun juridische verbintenis in het kader van het in 2020 gesloten interinstitutioneel akkoord om te zorgen voor een passende manier voor het herfinancieren van NGEU-schulden, onder meer door middel van voldoende opbrengsten uit nieuwe eigen middelen die na 2021 worden ingevoerd, zonder onnodig te snoeien in de programma-uitgaven of investeringsinstrumenten in het kader van het MFK; betreurt het gebrek aan vooruitgang in dat verband, hetgeen tot twijfel leidt of de in het kader van NGEU aangegane schuld wel kan worden terugbetaald, en dringt er bij de Raad op aan onverwijld en met spoed nieuwe eigen middelen vast te stellen; dringt er voorts bij de Commissie op aan zich te blijven inspannen om, naast de middelen die in het IIA zijn opgenomen en verband houden met EU-beleid, aanvullende echte nieuwe eigen middelen in kaart te brengen teneinde de hoge uitgavenbehoeften te dekken met het oog op de financiering van nieuwe prioriteiten en de aflossing van de NGEU-schuld; 20. merkt bezorgd op dat de totale kosten voor kapitaal- en renteaflossingen van NGEU volgens schattingen van de Commissie vanaf 2028 naar verwachting ongeveer 25 tot 30 miljard EUR per jaar zullen bedragen, wat overeenkomt met 15 tot 20 % van de jaarbegroting 2025; herinnert eraan dat in de laatste drie begrotingsprocedures een beroep moest worden gedaan op speciale instrumenten om de kosten van het EURI-instrument te dekken; wijst erop dat de aanzienlijke stijging van de financieringskosten de toekomstige EU-begroting onder druk zet en het vermogen van de EU vermindert om te reageren op toekomstige uitdagingen; 21. neemt kennis van de doelstelling van de Commissie om tot 30 % van de NGEU-kosten te financieren door de uitgifte van groene obligaties; merkt op dat de Commissie op 31 december 2024 voor 68,2 miljard EUR aan Europese groene obligaties had uitgegeven; Ontwerp en uitvoering van nationale herstel- en veerkrachtplannen 22. stelt vast dat op 31 december 2024 47 % van de beschikbare RRF-middelen was uitbetaald, waarbij 55 % aan subsidies en 37 % aan leningen was toegekend, wat resulteert in een hoog percentage maatregelen dat in 2025 en 2026 nog moet worden voltooid; is echter bezorgd over de bevinding van de Rekenkamer dat in oktober 2023 in 15 van 22 ondervraagde lidstaten slechts 50 % van de uitbetaalde middelen bij de eindbegunstigden was terechtgekomen; roept de Commissie op terdege rekening te houden met de aanbevelingen van de Rekenkamer om de toekomstige werking van op prestaties gebaseerde instrumenten die vergelijkbaar zijn met de RRF te verbeteren, met name in de context van een meer gericht MFK; 23. is verheugd over het feit dat alle lidstaten de streefdoelen voor de groene transitie (37 %) en de digitale transitie (20 %) hebben overschreden, waarbij de gemiddelde uitgaven voor de digitale en klimaatdoelstellingen van de RRF als geheel respectievelijk 42 % en 26 % bedragen; merkt op dat de Rekenkamer twijfels heeft geuit over de manier waarop de uitvoering van RRF-maatregelen heeft bijgedragen aan de groene transitie en verbeteringen heeft aanbevolen voor de methoden die worden gebruikt om het effect van klimaatgerelateerde maatregelen in te schatten; benadrukt dat in alle pijlers van de RRF dezelfde methodologische tekortkomingen voorkomen; 24. merkt op dat de RRF tastbare effecten kan hebben op sociale doelstellingen, aangezien de lidstaten van plan zijn ongeveer 163 miljard EUR uit te geven; benadrukt dat dergelijke uitgaven resultaatgericht moeten zijn en meetbare economische en/of sociale voordelen moeten opleveren; wijst erop dat het noodzakelijk is versneld te investeren in de ontwikkeling van perifere en ultraperifere, geïsoleerde, afgelegen en plattelandsgebieden, en op het gebied van betaalbare huisvesting, sociale bescherming en de integratie van kwetsbare groepen, alsook werkgelegenheid voor jongeren, waar de uitgaven achterblijven; roept de Commissie op om in het kader van het RRF-scorebord een grondige evaluatie te verrichten van de projecten en hervormingen in verband met onderwijs en jongeren die door de lidstaten in het kader van de RRF worden uitgevoerd; betreurt het dat in sommige lidstaten vertragingen zijn opgetreden bij de uitvoering van gezondheidsdoelstellingen, aangezien het instrument ook voor toegankelijkere gezondheidszorgstelsels met een grotere capaciteit moet zorgen, en bij belangrijke investeringen in sociale infrastructuur, waaronder voorzieningen voor voor- en vroegschoolse educatie en opvang; benadrukt dat deze vertragingen, die in sommige gevallen verband houden met verschuivende begrotingsprioriteiten en herziene nationale uitvoeringstermijnen, de verwezenlijking van de doelstellingen van de RRF op het gebied van sociale cohesie dreigen te ondermijnen; 25. verwijst nogmaals naar zijn onderhandelingspositie, die inhoudt dat er streefcijfers voor onderwijs (10 %) en voor culturele activiteiten (2 %) moeten komen; moedigt de Commissie aan zich te blijven inspannen om deze streefcijfers, via het RRF-scorebord, te evalueren als een benchmark bij haar beoordeling van het onderwijsbeleid in de nationale herstel- en veerkrachtplannen; 26. merkt op dat een grote meerderheid van de nationale herstel- en veerkrachtplannen een specifiek deel omvat waarin wordt uitgelegd hoe met het plan gendergerelateerde problemen en uitdagingen worden aangepakt; maakt zich echter zorgen omdat sommige nationale herstel- en veerkrachtplannen geen toelichting bevatten over de manier waarop de maatregelen in de plannen naar verwachting een bijdrage zullen leveren aan gendergelijkheid en gelijke kansen voor iedereen en roept de betrokken lidstaten op dergelijke toelichtingen onverwijld toe te voegen; 27. wijst erop hoe belangrijk hervormingen zijn om de versnippering van de arbeidsmarkt tegen te gaan, hoogwaardige arbeidsomstandigheden te bevorderen, loonongelijkheid aan te pakken, voor fatsoenlijke levensomstandigheden te zorgen en het sociaal overleg, de sociale bescherming en de sociale economie te versterken; 28. wijst op de tastbare impact die de RRF zou kunnen hebben op de doelstellingen inzake de digitale transformatie, aangezien er 166 miljard EUR is uitgetrokken voor plannen op dat gebied; is ingenomen met de bijdragen die zijn geleverd in het kader van de pijler slimme, duurzame en inclusieve groei, met name aan het concurrentievermogen en de steun voor kmo’s; wijst op de noodzaak van versnelde investeringen in transnationale samenwerking, steun voor concurrerende ondernemingen die innovatieve projecten leiden en wijzigingen in de regelgeving voor slimme, duurzame en inclusieve groei, waar er momenteel een achterstand is; 29. benadrukt dat het succes van investeringen in de EU afhangt van goed functionerende kapitaalmarkten; verzoekt de lidstaten de middelen doeltreffender en tijdig uit te betalen, met name voor kmo’s en jonge ondernemers, de aanvraagprocedures te stroomlijnen om de toegankelijkheid te verbeteren, en specifieke maatregelen uit te voeren om gerichte steun te verstrekken en zo hun rol in het proces van slimme en inclusieve groei te versterken; 30. maakt zich zorgen over het feit dat de verwezenlijking van mijlpalen en streefdoelen achterblijft bij het indicatieve tijdschema in de nationale herstel- en veerkrachtplannen en dat niet alle lidstaten even snel vorderen; betreurt het dat er zoveel tijd ligt tussen de verwezenlijking van mijlpalen en streefdoelen en de uitvoering van projecten; benadrukt dat de RRF haar potentieel op korte en lange termijn alleen kan ontplooien als de hervormings- en investeringscomponenten elk naar behoren worden uitgevoerd; is verheugd dat de uitvoering van de RRF, na een trage start, sinds de tweede helft van 2023 op stoom is gekomen, maar stelt vast dat er nog steeds aanzienlijke vertragingen zijn die gevolgen hebben voor belangrijke hervormingen en investeringen en die aan verschillende factoren worden toegeschreven, waaronder de herzieningen in verband met de opneming van REPowerEU, de stijgende inflatie, de ontoereikende administratieve capaciteit van de lidstaten, met name de kleinere, onzekerheid over specifieke regels voor de uitvoering van de RRF, hoge energiekosten, leveringstekorten en een onderschatting van de tijd die nodig is om maatregelen uit te voeren; merkt op dat het uitstellen door sommige regeringen van belangrijke uitvoeringstermijnen tot 2026 aanleiding geeft tot twijfel of sommige lidstaten wel in staat zijn de toegewezen middelen volledig te absorberen binnen het vastgelegde tijdschema van de RRF; benadrukt dat er een realistisch en doeltreffend uitvoeringsschema moet worden aangehouden om het risico van onvolledige projecten en gemiste kansen voor structurele verbeteringen te voorkomen; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat administratieve knelpunten met spoed worden aangepakt; 31. herinnert eraan dat de RRF-verordening is gewijzigd door de opneming van het REPowerEU-hoofdstuk; wijst op het belang van de REPowerEU-hoofdstukken in de nationale herstel- en veerkrachtplannen en verzoekt de lidstaten voorrang te geven aan vergevorderde projecten en hun plannen sneller uit te voeren, zowel wat hervormingen als investeringen betreft, en deze, waar nodig, aan te passen in overeenstemming met de doelstellingen van de RRF, zonder afbreuk te doen aan het algemene evenwicht en het ambitieniveau van de nationale herstel- en veerkrachtplannen, om te kunnen reageren op uitdagingen die voortvloeien uit geopolitieke gebeurtenissen en om de huidige realiteit ter plaatse aan te pakken; 32. benadrukt dat de RRF de gevolgen van de huidige huisvestingscrisis in de hele EU had kunnen helpen verzachten; betreurt het dat sommige lidstaten deze mogelijkheid niet hebben aangegrepen en benadrukt dat de lidstaten sneller moeten investeren in beschikbare en betaalbare huisvesting; 33. benadrukt dat de “supermijlpalen” belangrijk zijn om de financiële belangen van de EU te beschermen tegen tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat en om te waarborgen dat de eisen krachtens artikel 22 van de RRF-verordening volledig worden uitgevoerd; is verheugd dat alle lidstaten, op één na, hun “supermijlpalen” op bevredigende wijze hebben verwezenlijkt; herinnert eraan dat de Commissie alle voorfinancieringsbetalingen die na afloop van de RRF niet met reguliere betalingsverzoeken zijn verrekend, moet terugvorderen; 34. neemt kennis van de hoge administratieve lasten en complexiteit die de RRF meebrengt; wijst op de aanzienlijke inspanningen die op nationaal niveau nodig zijn om de RRF parallel met de structuurfondsen uit te voeren; merkt op dat met het op vraag gebaseerde instrument voor technische ondersteuning tussen 2021 en 2024 meer dan 500 aan RRF gerelateerde hervormingen in de lidstaten zijn ondersteund, die direct of indirect verband hielden met de voorbereiding, wijziging, herziening en uitvoering van de nationale herstel- en veerkrachtplannen; neemt kennis van de richtsnoeren van de Commissie van juli 2024 die vereenvoudigingen en verduidelijkingen bevatten om de uitvoering van de RRF te stroomlijnen, maar verwacht van de Commissie dat zij snel werk maakt van haar belofte om de administratieve lasten met 25 % te verminderen; dringt er bij de Commissie op aan om duidelijke en gerichte technische ondersteuning te bieden aan de lidstaten zodat ze efficiënte administratieve capaciteit kunnen opbouwen om de mijlpalen en streefdoelen uit te voeren; verzoekt de Commissie de aanbestedingsregels van de EU voor contracten met een grotere waarde minder complex te maken; 35. uit zijn bezorgdheid over de complexiteit van de aanvraagprocedures voor RRF-financiering, met name voor kmo’s en niet-gouvernementele organisaties, die zelfs voor kleine subsidies externe adviesdiensten nodig hebben; benadrukt dat dergelijke bureaucratische belemmeringen in strijd zijn met de oorspronkelijke doelstellingen van de RRF, die was bedoeld om snelle en rechtstreekse financiële steun te verlenen; dringt erop aan de aanvraag- en rapportagevereisten, met name voor kleinere begunstigden, met spoed te vereenvoudigen om de absorptie en de impact van de middelen te maximaliseren en te helpen zodat deze bijdragen aan de groene en digitale transitie; 36. is van mening dat vertragingen bij de uitvoering een veeg teken zijn dat maatregelen waarvoor middelen uit de RRF zijn betaald, niet voor de uiterste betaaldatum van 2026 zullen zijn voltooid; is ingenomen met de verklaring van de Commissie tijdens de herstel- en veerkrachtdialoog van 16 september 2024 dat zij niet-uitgevoerde projecten niet zal terugbetalen; beschouwt het als een tekortkoming dat RRF-middelen die zijn betaald voor mijlpalen en streefdoelen waarvan is vastgesteld dat zij zijn verwezenlijkt, niet kunnen worden teruggevorderd als daarmee samenhangende maatregelen uiteindelijk niet zijn voltooid; moedigt de Commissie aan rekening te houden met de desbetreffende aanbevelingen van de Rekenkamer en in samenwerking met de lidstaten de maatregelen te beoordelen die het grootste risico lopen om op 31 augustus 2026 niet te zijn voltooid; benadrukt dat het belangrijk is toezicht te houden op deze maatregelen, een tijdige follow-up te vergemakkelijken en te werken aan oplossingen om vertragingen weg te werken; 37. stelt bezorgd vast dat het resterende tijdsbestek voor de uitvoering van de RRF te kort is om tal van innovatieve projecten te realiseren; merkt voorts op dat innovatieve projecten per definitie moeilijker te plannen zijn en tijdens de uitvoering vaker op obstakels zullen stuiten, waardoor de strikte termijnen van de RRF er niet geschikt voor zijn; dringt er bij de Commissie op aan in de toekomst programma’s op te stellen die flexibel genoeg zijn om een passend antwoord te bieden op veranderende omstandigheden en die tegelijkertijd een zekere voorspelbaarheid garanderen; 38. merkt op dat sommige mijlpalen en streefdoelen mogelijk niet meer haalbaar zijn vanwege objectieve omstandigheden; wijst erop dat eventuele herzieningen van nationale herstel- en veerkrachtplannen moeten worden uitgevoerd overeenkomstig de RRF-verordening, met inbegrip van de toepasselijke termijnen, en niet mogen leiden tot het terugdraaien van hervormingen of toezeggingen of tot projecten van lagere kwaliteit, maar moeten inhouden dat het algemene ambitieniveau behouden blijft en overheidsgeld efficiënt wordt besteed; 39. is bezorgd over de ongelijke beoordeling van de nationale herstel- en veerkrachtplannen door de Commissie, die ertoe heeft geleid dat er met twee maten wordt gemeten bij de toepassing van de verordening; is verder bezorgd over de ongelijke en afwijkende definities van mijlpalen en streefdoelen die in de verschillende nationale herstel- en veerkrachtplannen worden gehanteerd, zoals consequent door de Rekenkamer wordt gemeld; 40. benadrukt dat de duur van de beoordeling door de Commissie van betalingsverzoeken door de lidstaten aanzienlijk verschilt van de ene lidstaat tot de andere en wijst erop dat de Commissie meer openheid moet geven; dringt er bij de Commissie op aan vaart te zetten achter haar beoordelingen en ervoor te zorgen dat de lidstaten gelijk worden behandeld; benadrukt de noodzaak om in de hele EU te zorgen voor gelijke voorwaarden voor de maatregelen en indicatoren die worden gebruikt om alle RRF-projecten te beoordelen; 41. dringt er bij de lidstaten op aan hun inspanningen op te voeren om administratieve knelpunten aan te pakken en te zorgen voor voldoende administratieve capaciteit om de uitvoering van de RRF te versnellen met het oog op de uiterste termijn van 2026, en om te voorkomen dat RRF-projecten in meer ontwikkelde regio’s en hoofdsteden worden geconcentreerd, door ervoor te zorgen dat RRF-middelen naar projecten in de meest kwetsbare regio’s gaan, zodat wordt bijgedragen aan de doelstelling van de RRF om de sociale, territoriale en economische samenhang van de EU te bevorderen; benadrukt dat de middelen in de nationale herstel- en veerkrachtplannen eerlijk over de regio’s moeten worden verdeeld en er tegelijkertijd voor moet worden gezorgd dat de RRF-middelen worden toegewezen op basis van economische en maatschappelijke impact, haalbaarheid en voordelen op lange termijn; 42. pleit ervoor vergevorderde RRF-projecten met 18 maanden te verlengen door de RRF-verordening, indien nodig, via de gewone wetgevingsprocedure te wijzigen; beklemtoont dat de Commissie de nagestreefde verlenging van projecten moet uitvoeren op basis van objectieve, duidelijke en eerlijke benchmarks; juicht het toe dat het mogelijk is om na de uiterste termijn van 2026 een gericht en op prestaties gebaseerd prioriterings- en overdrachtssysteem in te voeren, zodat lopende projecten kunnen worden afgerond via andere financieringsregelingen, waaronder het Europees Investeringsfonds en een mogelijk nieuw Europees Fonds voor concurrentievermogen; dringt er bij de Commissie op aan een strategie te presenteren om tegemoet te komen aan de enorme vraag naar overheidsinvesteringen na 2026 zonder de begrotingsmiddelen op andere kritieke gebieden in gevaar te brengen; 43. dringt erop aan te evalueren hoe dit kader gerichte investeringen in de toeleveringsketens van de EU op defensiegebied, strategische voorraden en innovatie op defensiegebied mogelijk kan maken, met afstemming op de bredere Europese veiligheidsdoelstellingen; 44. is bezorgd dat sommige lidstaten ervoor zouden kunnen kiezen af te zien van delen van de bedragen of van hele bedragen die verband houden met hun recentste betalingsverzoek, waardoor de laatste mijlpalen en streefdoelen niet kunnen worden verwezenlijkt; Transparantie, monitoring en controle 45. neemt kennis van het feit dat de Commissie van plan was om in 2024 112 RRF-controles in alle lidstaten uit te voeren; herinnert de Commissie aan haar verplichting, overeenkomstig artikel 24, lid 9, van de RRF-verordening, om financiering terug te vorderen in geval van onjuiste uitbetalingen of terugdraaiing van maatregelen; 46. merkt op dat de Commissie zich baseert op haar eigen methoden bij het berekenen van gedeeltelijke betalingen en schorsingen van betalingen; betreurt het dat deze methoden pas twee jaar na het begin van de uitvoeringsperiode van de RRF zijn opgesteld, zonder raadpleging van het Parlement; 47. is verheugd over de uitgebreide werkzaamheden van de Rekenkamer met betrekking tot de RRF en acht het van belang de bevindingen grondig te beoordelen, met name de bevinding dat mijlpalen en streefdoelen vaak nogal vaag en resultaatgericht zijn en derhalve niet geschikt zijn om resultaten en effecten te meten, en de bevindingen met betrekking tot de risico’s op dubbele financiering als gevolg van overlappingen met ander beleid; merkt op dat de Commissie veel, maar niet alle aanbevelingen van de Rekenkamer heeft overgenomen; benadrukt dat de zwakke punten in de financiële controles, zoals benadrukt door de Rekenkamer, dringend moeten worden aangepakt om dubbele financiering, kosteninefficiëntie en wanbeheer van EU-fondsen te voorkomen; dringt aan op meer transparantie en pleit ervoor volledig rekening te houden met de aanbevelingen van de Rekenkamer, zonder onnodige administratieve lasten toe te voegen; 48. merkt op dat de RRF volgens de Rekenkamer gericht is op vooruitgang met de uitvoering, eerder dan op resultaten, met name omdat via de RRF gefinancierde maatregelen gericht zijn op outputs in plaats van resultaten, niet allemaal even ambitieus zijn, soms onvoldoende duidelijk zijn en niet altijd de belangrijkste uitvoeringsfases van een maatregel bestrijken, met inbegrip van de voltooiing; 49. merkt op dat volgens de controles van de Rekenkamer in verschillende gevallen financiering is uitbetaald terwijl niet naar behoren was voldaan aan de eisen met betrekking tot het bereiken van de overeenkomstige mijlpalen en streefdoelen; stelt voorts vast dat het kader van de Commissie om de “bevredigende verwezenlijking” van de relevante mijlpalen en streefdoelen te beoordelen, discretionaire elementen bevat zoals “minimale afwijking van een formeel vereiste” of “evenredige termijnen”, en dat de methode voor de vaststelling van gedeeltelijke betalingen geen uitleg omvat over de als coëfficiënten gekozen waarden, waardoor er ruimte voor interpretatie ontstaat; verzoekt de Commissie het Parlement verdere toelichting te verschaffen; 50. dringt erop aan dat maatregelen die reeds zijn opgenomen in andere nationale plannen die EU-financiering ontvangen (bv. cohesie, landbouw enz.) in de regel niet in de nationale herstel- en veerkrachtplannen mogen worden opgenomen, ook als zij geen kosten met zich meebrengen; dringt er bij de Commissie op aan waakzaam en proactief te blijven en mogelijke situaties van dubbele financiering te identificeren, met name in verband met de verschillende uitvoeringsmodellen van de RRF en andere EU-financieringsinstrumenten; 51. betreurt het dat er geen degelijk RRF-controletraject bestaat en dat het gebrek aan transparantie aanhoudt, ondanks het halfjaarlijkse rapportagevereiste voor de lidstaten ten aanzien van de honderd grootste eindontvangers, die op verzoek van het Parlement in REPowerEU werd opgenomen; betreurt het dat de rapportage door sommige lidstaten vertraging heeft opgelopen en de verstrekte inlichtingen beperkte informatieve waarde hebben, waardoor de Commissie of de Rekenkamer uiteindelijk geen nalevingscontroles kunnen uitvoeren; herhaalt zijn verzoek om de lijsten van de grootste eindontvangers voor elke lidstaat regelmatig bij te werken en in het RRF-scorebord te publiceren en informatie over de betrokken marktdeelnemers, met inbegrip van aannemers en onderaannemers, en hun uiteindelijke begunstigden op te nemen, en niet gewoon ministeries of andere overheidsorganen of -bedrijven; betreurt het voorts dat de huidige definitie van “eindontvanger” ruimte laat voor interpretatie, wat ertoe leidt dat de eindbegunstigden voor soortgelijke maatregelen van lidstaat tot lidstaat verschillen; verzoekt de Commissie in dat verband ervoor te zorgen dat er een gemeenschappelijk begrip is van wat een “eindontvanger” is zodat dit concept consequent kan worden toegepast; 52. is bezorgd over aanhoudende tekortkomingen in nationale rapportage- en controlemechanismen, die deels te wijten zijn aan de absorptiedruk die van invloed is op de capaciteit om niet-subsidiabele uitgaven op te sporen, en deels aan de complexiteit van de audit- en controleprocedures, die tot onzekerheid in de lidstaten en een overbelasting van de administratieve procedures hebben geleid; verzoekt de Commissie om zekerheid te verschaffen over de vraag of de controlesystemen van de lidstaten naar behoren functioneren en te controleren of uit de RRF gefinancierde investeringsprojecten voldoen aan de EU- en nationale voorschriften; dringt erop aan de betalingen te verlagen en, in voorkomend geval, bedragen terug te vorderen overeenkomstig artikel 22 van de RRF-verordening, indien er zwakke punten in de nationale controlesystemen blijven bestaan; betreurt het dat wordt vertrouwd op handmatige kruiscontroles en eigen declaraties van ontvangers van EU-middelen bij gebrek aan interoperabele IT-instrumenten en geharmoniseerde normen, ondanks het bestaan van instrumenten, zoals het systeem voor vroege opsporing en uitsluiting en Arachne, waarvan het gebruik momenteel niet verplicht is, waardoor het risico ontstaat dat uitgaven tweemaal worden gedeclareerd; herinnert in dit verband aan de terughoudendheid van de lidstaten om tijdig vooruitgang te boeken met de ontwikkeling van de relevante IT-instrumenten; 53. deelt het standpunt van de Rekenkamer dat het model voor financiering die niet gekoppeld is aan kosten, rapportage over werkelijke kosten niet uitsluit; merkt op dat het hebben van een goed beeld van de kosten ook het werk van controle- en toezichthoudende instanties, alsook het EOM en OLAF, vergemakkelijkt en meer publieke controle mogelijk maakt; 54. onderstreept nogmaals de rol die het RRF-scorebord speelt door informatie te verschaffen aan burgers over de algehele vorderingen met de uitvoering van de nationale herstel- en veerkrachtplannen; benadrukt het belang van het scorebord voor het vergroten van de transparantie, en verzoekt de Commissie de mate van transparantie en de visualisering van gegevens in het scorebord te verhogen; 55. herinnert eraan dat de rapportage over de voortgang van de uitvoering in het RRF-scorebord is gebaseerd op informatie van de lidstaten op halfjaarlijkse basis; 56. benadrukt de belangrijke rol van het EOM en OLAF bij de bescherming van de financiële belangen van de EU; is verheugd over het feit dat EOM-onderzoeken naar fraude- en corruptiezaken in verband met de RRF tot verschillende arrestaties, aanklachten en inbeslagnames van RRF-middelen hebben geleid; herinnert eraan dat het EPPO in 2024 307 lopende zaken in verband met het RRF behandelde, wat overeenkomt met ongeveer 17 % van alle onderzoeken naar fraude met uitgaven en met een geraamde schade voor de financiële belangen van de EU van 2,8 miljard EUR; verwacht dat het aantal onderzoeken zal toenemen naarmate de uitvoering van de RRF vordert; verzoekt de Commissie de beheersverklaringen van de lidstaten te onderzoeken wat betreft de rapportage van ontdekte fraude en de genomen corrigerende maatregelen; Rol van het Europees Parlement 57. herhaalt het belang van de rol van het Parlement bij het controleren en monitoren van de uitvoering van de RRF en bij het ter verantwoording roepen van de Commissie; benadrukt de inbreng van het Parlement via verschillende kanalen, met name via verschillende plenaire debatten, parlementaire resoluties, tweemaandelijkse RRF-vergaderingen met de verantwoordelijke commissarissen, meer dan 30 vergaderingen van de permanente werkgroep voor de controle van de RRF, talrijke parlementaire vragen, de jaarlijkse kwijtingsprocedure van de Commissie, en de regelmatige informatiestroom en ad-hocverzoeken om informatie van de Commissie; betreurt dat het model op basis van mijlpalen en streefdoelen als voorwaarden voor uitbetaling, niet vergezeld ging van passende mechanismen voor begrotingscontrole, waardoor het Parlement een kleinere rol kreeg dan bij zijn toezicht op de MFK-uitgaven; 58. herinnert aan de rechten van het Parlement zoals neergelegd in artikel 25 van de RRF-verordening, met name het recht om gelijktijdig van de Commissie informatie te ontvangen die zij in de context van de RRF-verordening of de uitvoering daarvan aan de Raad of een van zijn voorbereidende instanties heeft toegezonden, alsook een overzicht van haar voorlopige bevindingen betreffende de bevredigende verwezenlijking van de relevante mijlpalen en streefdoelen die in de nationale herstel- en veerkrachtplannen zijn opgenomen; spoort aan tot het delen van relevante resultaten van de besprekingen in de voorbereidende instanties van de Raad met de bevoegde parlementaire commissies; 59. herinnert voorts aan het recht van de bevoegde commissies van het Parlement om de Commissie te verzoeken informatie te verstrekken over de stand van zaken bij de beoordeling van de nationale herstel- en veerkrachtplannen in de context van de RRF-vergaderingen; 60. betreurt het feit dat het Parlement geen rol speelt bij het ontwerp van nationale herstel- en veerkrachtplannen en niet over betalingsverzoeken wordt geraadpleegd; bekritiseert voorts het feit dat het Parlement geen duidelijk en traceerbaar overzicht heeft ontvangen van de werkelijke uitvoeringsstatus van projecten en betalingen; verwacht te worden geïnformeerd over de context van herzieningen van nationale herstel- en veerkrachtplannen teneinde zijn eigen beoordeling van de herzieningen te kunnen maken, en een grotere rol te kunnen spelen in het kader van toekomstige instrumenten op basis van de ervaringen met de RRF; Betrokkenheid van belanghebbenden 61. betreurt het dat lokale en regionale overheden, maatschappelijke organisaties, de sociale partners, nationale parlementen en andere relevante belanghebbenden onvoldoende worden betrokken bij het ontwerpen, herzien en uitvoeren van nationale herstel- en veerkrachtplannen, wat heeft geleid tot slechtere beleidsresultaten en tot beperkte verantwoordelijkheid; betreurt het dat sommige lidstaten bij het opstellen en uitvoeren van nationale herstel- en veerkrachtplannen duidelijk de voorkeur hebben gegeven aan bepaalde lokale en regionale overheden ten nadele van andere overheden; herinnert eraan dat de deelname van lokale, regionale en nationale autoriteiten en van degenen die verantwoordelijk zijn voor de ontwikkeling van beleid van cruciaal belang is voor het welslagen van de RRF, zoals bepaald in artikel 28 van de RRF-verordening; herinnert eraan dat het Parlement een bindende bepaling in de RRF heeft gesteund om een dialoog op verschillende niveaus tot stand te brengen om relevante belanghebbenden te betrekken en de voorbereiding en uitvoering van nationale herstel- en veerkrachtplannen met hen te bespreken, met een duidelijke overlegperiode; pleit derhalve voor een zo groot mogelijke betrokkenheid van belanghebbenden bij de uitvoering van nationale herstel- en veerkrachtplannen, in overeenstemming met het nationale rechtskader en op basis van duidelijke en transparante beginselen; 62. herhaalt de noodzaak van regelmatige interactie tussen de nationale coördinerende instanties en de nationale belanghebbenden die zijn betrokken bij het toezicht op de uitvoering van de nationale herstel- en veerkrachtplannen, in overeenstemming met het beginsel van transparantie en verantwoordingsplicht; benadrukt dat regelmatiger en meer openbare communicatie door de nationale coördinerende instanties nodig is om ervoor te zorgen dat actuele informatie over de voortgang met de uitvoering van de nationale herstel- en veerkrachtplannen beschikbaar wordt gesteld; 63. wijst erop dat beslissingen op het meest geschikte niveau moeten worden genomen; is ervan overtuigd dat de toepassing van het partnerschapsbeginsel en een sterkere betrokkenheid van lokale en regionale overheden projectuitvoering efficiënter kunnen maken, verschillen binnen de lidstaten kunnen verkleinen en tot meer en kwalitatief betere maatregelen met een grensoverschrijdende en meerlandendimensie kunnen leiden; 64. is van mening dat uit de RRF waardevolle lessen kunnen worden getrokken die tot uiting moeten komen in het ontwerp van op prestaties gebaseerde instrumenten in het volgende MFK, met name in het licht van de agenda’s voor concurrentievermogen en vereenvoudiging van de EU; Lessen voor de toekomst 65. is van mening dat de combinatie van hervormingen en investeringen succesvol is gebleken, maar dat een duidelijker verband tussen beide nodig is; benadrukt dat het belangrijk is dat de financiering wordt afgestemd op de doelstellingen van het instrument en wordt uitbetaald in overeenstemming met de voortgang die bij de verwezenlijking van de doelstellingen geboekt wordt; benadrukt dat het ambitieniveau van de nationale herstel- en herstelschema’s niet mag worden verlaagd, maar in overeenstemming moet zijn met het tijdschema van de RRF om de geslaagde uitvoering ervan te waarborgen; 66. is ervan overtuigd, zoals in het verslag-Draghi wordt benadrukt, dat het stimuleren van het concurrentievermogen van de EU, het koolstofvrij maken van de economie van de EU en het meer circulair en hulpbronnenefficiënter maken van de economie, alsook het dichten van de vaardigheidskloof, het scheppen van hoogwaardige banen en het vergroten van de innovatiecapaciteit van de EU, centrale prioriteiten zullen zijn voor de periode na 2026; is bezorgd over het feit dat er een aanzienlijk financieringstekort zal ontstaan als de RRF eind 2026 afloopt, met name voor overheidsinvesteringen in gemeenschappelijke Europese prioriteiten, aangezien de financiële middelen uit de nationale begrotingen aanzienlijk verschillen tussen de lidstaten; benadrukt de noodzaak om de lessen die zijn getrokken uit de RRF te gebruiken om particuliere en overheidsinvesteringen beter te benutten teneinde de financieringskloof voor de Europese doelstellingen en transities, die in het rapport Draghi wordt geraamd op meer dan 800 miljard EUR per jaar, te dichten en tegelijkertijd te zorgen voor de naadloze continuïteit van investeringen in gemeenschappelijke Europese goederen; 67. is ingenomen met het toegenomen gebruik van financiële instrumenten dat mogelijk is geworden door de optie om RRF-middelen door te sluizen naar het lidstaatcompartiment van InvestEU; 68. dringt er bij de Commissie op aan de geleerde lessen en de opmerkingen van de Rekenkamer toe te passen en ervoor te zorgen dat toekomstige op prestaties gebaseerde instrumenten doelgericht zijn, afgestemd op de doelstelling om Europese collectieve goederen te financieren en prioriteit te geven aan het aanpakken van duidelijk omschreven strategische uitdagingen, economische duurzaamheid en concurrentievermogen; dringt erop aan ervoor te zorgen dat alle toekomstige instrumenten niet alleen zijn ontworpen om input of output en voortgang op korte termijn te meten, maar ook om de resultaten te meten in de vorm van langetermijneffecten die worden ondersteund door resultaten; 69. merkt op dat het volgens de Rekenkamer van essentieel belang is dat toekomstige resultaatgerichte instrumenten zodanig worden ontworpen en uitgevoerd dat de verantwoordingsplicht er niet onder lijdt, en met name dat er in de lidstaten geschikte toezichtssystemen bestaan die door de Commissie worden gecontroleerd voordat het instrument wordt uitgevoerd; merkt op dat er daartoe minimumvereisten moeten worden vastgelegd voor de controles van de lidstaten en de Commissie; 70. verzoekt de Commissie een onafhankelijke evaluatie uit te voeren en verslag uit te brengen over de impact van de RRF op particuliere investeringen op geaggregeerd EU-niveau, met name over het potentiële verdringingseffect ervan op particuliere investeringen en de bepalende factoren ervan; dringt voorts aan op objectieve en duidelijke analyses van de Commissie over de gevolgen van de uitvoering van hervormingen en investeringen in het kader van de nationale herstel- en herstelplannen voor de economieën van de afzonderlijke lidstaten, met bijzondere aandacht voor slimme, duurzame en inclusieve groei; dringt er bij de Commissie op aan om bij het opstellen van haar voorstellen voor de volgende programmeringsperiode rekening te houden met de lessen die uit deze analyses en uit de opmerkingen van de Rekenkamer over de uitvoering van het RRF zijn getrokken; 71. benadrukt dat alle door de EU gefinancierde investeringen en hervormingen moeten worden gecoördineerd en in overeenstemming moeten zijn met de strategische planning op nationaal niveau, en dat zij moeten worden gericht op projecten met een duidelijke Europese meerwaarde; onderstreept de noodzaak van een uitgavendoelstelling voor grensoverschrijdende en meerlandeninvesteringen; verzoekt de Commissie een geloofwaardige methode te ontwikkelen om de grensoverschrijdende en meerlandendimensie van door de EU gefinancierde projecten te beoordelen; 72. benadrukt dat zinvolle sociale en territoriale dialogen met een hoge mate van betrokkenheid van lokale en regionale overheden, de sociale partners, maatschappelijke organisaties en nationale parlementen binnen het nationale rechtskader essentieel zijn voor nationale verantwoordelijkheid, succesvolle uitvoering en democratische verantwoording; uit zijn bezorgdheid over het feit dat alle relevante belanghebbenden onvoldoende worden betrokken bij de uitvoering van en het toezicht op de door de RRF gefinancierde initiatieven; benadrukt in het bijzonder dat regio’s en gemeenteraden niet louter ontvangers van besluiten mogen zijn, maar inspraak moeten krijgen bij hervormingen en investeringen die hun grondgebied ingrijpend veranderen; 73. is van mening dat het van essentieel belang is om gedifferentieerde strategieën vast te stellen die rekening houden met de culturele diversiteit van de verschillende regio’s en hun economische en sociale cohesie versterken, in plaats van een homogene of uniforme aanpak te volgen die ten koste zou kunnen gaan van de minder ontwikkelde regio’s; roept daarom op tot versterking van de dialoog met belanghebbenden en tot een zorgvuldiger gebruik daarvan, aangezien deze dialoog een inspiratiebron kan vormen voor toekomstige initiatieven en mechanismen in de EU en haar lidstaten; 74. benadrukt dat de RRF-verordening voorschrijft dat informatie over de herkomst van de financiering van door de EU gefinancierde projecten openbaar moet worden gemaakt om de steun van de Europese burgers te waarborgen; 75. wijst erop dat RRF-dialogen een belangrijk instrument zijn voor het vergroten van de transparantie en verantwoordingsplicht, die cruciaal zijn voor een optimale uitvoering van het RRF; 76. herhaalt dat verdere inspanningen nodig zijn om de transparantie en traceerbaarheid van het gebruik van EU-middelen te verbeteren; benadrukt dat ervoor moet worden gezorgd dat gegevens die relevant zijn voor prestatiemeting beschikbaar zijn en dat informatie over prestaties op een betere en transparantere manier wordt gepresenteerd; benadrukt dat het feedbackmechanisme tussen informatie over prestaties en het ontwerp of de aanpassing van programma’s moet worden verbeterd; 77. is van mening dat betere opleiding en capaciteitsopbouw in alle betrokken regio’s en autoriteiten, met name op nationaal niveau, de uitvoering van de RRF hadden kunnen bespoedigen en de uitvoerende autoriteiten in staat hadden gesteld zich beter aan te passen aan het op prestaties gebaseerde karakter van de RRF; is van mening dat de Commissie de lidstaten meer had kunnen bijstaan in de planningsfase en eerder had kunnen zorgen voor begeleiding bij de uitvoering, met name met het oog op de versterking van hun audit- en controlesystemen en de grensoverschrijdende dimensie van de RRF; 78. benadrukt het belang van het beperken van het risico op dubbele financiering; stelt voor een geïntegreerd en interoperabel IT- en dataminingsysteem uit te rollen en duidelijke normen voor datasets te ontwikkelen die in alle lidstaten moeten worden toegepast met het oog op een uitgebreide en geautomatiseerde tracering van de uitgaven; dringt aan op betere coördinatiemechanismen die duidelijke verantwoordelijkheden vastleggen voor de instanties die betrokken zijn bij de uitvoering van de verschillende EU- en nationale programma’s, waarbij onnodige bureaucratische complexiteit wordt vermeden en een efficiënte toewijzing van middelen wordt gewaarborgd; moedigt de integratie van geavanceerde gegevensanalyse en AI-instrumenten aan om de prestaties beter te kunnen volgen, evalueren en rapporteren, zodat de handmatige werklast wordt verlicht en de rapportageprocessen worden gestroomlijnd; onderstreept dat dergelijke vooruitgang alleen mogelijk is als er ook operationele steun is om overheden te digitaliseren; 79. dringt er bij de Commissie en de lidstaten met klem op aan ervoor te zorgen dat alle vormen van EU-financiering die niet gekoppeld is aan de kosten of op prestaties gebaseerde financiering in overeenstemming zijn met de EU- en nationale regels, zodat uiteindelijk de financiële belangen van de EU worden beschermd; herhaalt dat de Commissie en de lidstaten verantwoordelijk en verantwoording verschuldigd zijn voor het waarborgen van de wettigheid en regelmatigheid van de EU-financiering en voor de naleving van de beginselen van goed financieel beheer; 80. is van mening dat de rol van het Parlement bij de monitoring van de RRF verder moet worden versterkt; 81. dringt erop aan toekomstige op prestaties gebaseerde instrumenten te voorzien van één enkel controlespoor om de begrotingsbijdragen aan de gefinancierde projecten te kunnen traceren; onderstreept de noodzaak van controle op projectniveau om reputatierisico’s in de ogen van het grote publiek te beperken en om het terugvorderen van middelen te vergemakkelijken indien maatregelen worden teruggedraaid; benadrukt de noodzaak om administratieve knelpunten en lasten te verminderen; 82. dringt erop aan dat eventuele toekomstige op prestaties gebaseerde programma’s de mijlpalen en streefdoelen duidelijker koppelen aan de daadwerkelijk uitgevoerde projecten; dringt erop aan dat er minder tijd zit tussen het bereiken van mijlpalen en de uitvoering van projecten; 83. verzoekt nogmaals om een open platform dat gegevens bevat over alle projecten, eindontvangers en de regionale verdeling van de financiering, waardoor controle en democratisch toezicht worden vergemakkelijkt; 84. wijst erop dat bij eventuele toekomstige besluiten over EU-leningen de eenheid van de begroting en de rol van het Parlement als tak van de begrotingsautoriteit moeten worden geëerbiedigd; benadrukt de risico’s van kostenoverschrijdingen voor de terugbetaling van schulden, onder meer als gevolg van schommelende rentetarieven; acht het van belang om er vanaf het begin voor te zorgen dat voldoende middelen beschikbaar zijn om deze kosten te dekken zonder dat dit ten koste gaat van andere programma’s of politieke prioriteiten; 85. verzoekt de Commissie en de lidstaten instrumenten en hulpmiddelen zoals de RFF nauwgezet te beoordelen en daarvan te leren, teneinde de efficiëntie en de impact van EU-financiering, -investeringen en -hervormingen te maximaliseren, beleidsdoelstellingen te stroomlijnen, de samenwerking tussen de instellingen en belanghebbenden op nationaal en Europees niveau te verbeteren en de nationale betrokkenheid te vergroten; 86. neemt kennis van het voornemen van de Commissie om bij het opstellen van haar voorstellen voor de EU-financieringsprogramma’s voor de periode na 2027, die later dit jaar worden verwacht, rekening te houden met de ervaringen met het RRF; erkent dat de onafhankelijke ex-postevaluatie te laat zal komen om te worden meegenomen in het proces voorafgaand aan de volgende programmeringsperiode, maar verwacht van de Commissie en de medewetgevers dat zij terdege rekening houden met de lering die is getrokken uit de RRF en met de aanbevelingen van relevante belanghebbenden, met name lokale en regionale overheden, maatschappelijke organisaties en de sociale partners; is van mening dat, nu de EU plannen maakt voor toekomstige economische veerkracht, ook particuliere investeringen verder moeten worden gemobiliseerd, de kapitaalmarkten moeten worden versterkt en ervoor moet worden gezorgd dat de overheidsuitgaven budgettair verantwoord en strategisch gericht blijven, teneinde de veerkracht en soevereiniteit van de EU te vergroten in een steeds conflictueuzere geopolitieke context; o o o 87. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten. Het Europees Parlement, – gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), en met name artikel 2, artikel 3, lid 1, artikel 3, lid 3, tweede alinea, artikel 4, lid 3, en de artikelen 5, 6, 7, 11, 19 en 49, – gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en met name de artikelen die betrekking hebben op de eerbiediging, bescherming en bevordering van democratie, de rechtsstaat en grondrechten in de Unie, waaronder de artikelen 70, 258, 259, 260, 263, 265 en 267, – gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna “het Handvest”), – gezien de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ‑EU), – gezien de mededeling van de Commissie van 24 juli 2024 getiteld “Verslag over de rechtsstaat 2024 – Situatie op het gebied van de rechtsstaat in de Europese Unie” ( COM(2024)0800 ) en de bijlage daarbij met aanbevelingen voor de lidstaten, – gezien de mededeling van de Commissie van 30 oktober 2024 inzake het uitbreidingsbeleid van de EU voor 2024 ( COM(2024)0690 ) en de bijbehorende werkdocumenten (het uitbreidingspakket), – gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2092 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting (1) (hierna “de verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat”), – gezien Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (2) (hierna “de verordening gemeenschappelijke bepalingen”), – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (3) (hierna “het Financieel Reglement”), en met name artikel 6, lid 3, – gezien Verordening (EU) 2021/692 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van het programma “Burgers, gelijkheid, rechten en waarden” en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1381/2013 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EU) nr. 390/2014 van de Raad (4) , – gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens, – gezien de instrumenten van de VN inzake de bescherming van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, waaronder de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (ICCPR), het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie (ICERD), het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW), en het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (CRDP), de Verklaring over de rechten van personen behorende tot nationale, etnische, godsdienstige of taalkundige minderheden, de aanbevelingen van het VN-Forum voor minderheidsvraagstukken, en de aanbevelingen en verslagen in het kader van de universele periodieke doorlichting van de VN, evenals de rechtspraak van de verdragsorganen van de VN en de speciale procedures van de Mensenrechtenraad, – gezien het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, het Europees Sociaal Handvest, de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en het Europees Comité voor sociale rechten, en de verdragen, aanbevelingen, resoluties, adviezen en verslagen van de Parlementaire Vergadering, het Comité van Ministers, de Commissaris voor de Mensenrechten, de Europese Commissie tegen Racisme en Onverdraagzaamheid, de Stuurgroep bestrijding van discriminatie, diversiteit en inclusie, de Commissie van Venetië en andere organen van de Raad van Europa, – gezien het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, – gezien het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden en het Kaderverdrag inzake de bescherming van nationale minderheden van de Raad van Europa, – gezien het memorandum van overeenstemming tussen de Raad van Europa en de Europese Unie van 23 mei 2007 en de conclusies van de Raad van 17 december 2024 over de prioriteiten van de EU voor samenwerking met de Raad van Europa in de periode 2025‑2026, – gezien het met redenen omklede voorstel van de Commissie van 20 december 2017 voor een besluit van de Raad betreffende de constatering van een duidelijk gevaar voor een ernstige schending, door de Republiek Polen, van de rechtsstaat, ingediend op grond van artikel 7, lid 1, VEU ( COM(2017)0835 ), – gezien zijn resolutie van 25 oktober 2016 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende de instelling van een EU-mechanisme voor democratie, de rechtsstaat en grondrechten (5) , – gezien zijn resolutie van 7 februari 2018 over de bescherming en non-discriminatie ten aanzien van minderheden in de EU-lidstaten (6) , – gezien zijn resolutie van 1 maart 2018 over het besluit van de Commissie om de procedure van artikel 7, lid 1, VEU in te leiden ten aanzien van de situatie in Polen (7) , – gezien zijn resolutie van 19 april 2018 over de noodzaak van invoering van een Europees waardeninstrument ter ondersteuning van maatschappelijke organisaties die in de Europese Unie op lokaal en nationaal niveau de fundamentele waarden uitdragen (8) , – gezien zijn resolutie van 12 september 2018 over een voorstel houdende een verzoek aan de Raad om overeenkomstig artikel 7, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie te constateren dat er een duidelijk gevaar bestaat voor een ernstige schending door Hongarije van de waarden waarop de Unie berust (9) , – gezien zijn resolutie van 13 november 2018 over minimumnormen voor minderheden in de EU (10) , – gezien zijn resolutie van 14 november 2018 over de noodzaak van een omvattend EU-Mechanisme voor de bescherming van democratie, de rechtsstaat en de grondrechten (11) , – gezien zijn resolutie van 7 oktober 2020 over de instelling van een EU-mechanisme voor democratie, de rechtsstaat en grondrechten (12) , – gezien zijn resolutie van 13 november 2020 over de impact van de COVID‑19-maatregelen op de democratie, de rechtsstaat en de grondrechten (13) , – gezien zijn resolutie van 17 december 2020 over het Europees burgerinitiatief “Minority SafePack – één miljoen handtekeningen voor verscheidenheid in Europa” (14) , – gezien zijn resolutie van 10 juni 2021 over de situatie van de rechtsstaat in de Europese Unie en de toepassing van Verordening (EU, Euratom) 2020/2092 inzake conditionaliteit (15) , – gezien zijn resolutie van 24 juni 2021 over het verslag over de rechtsstaat 2020 van de Commissie (16) , – gezien zijn resolutie van 8 juli 2021 over de opstelling van richtsnoeren voor de toepassing van het algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting (17) , – gezien zijn resolutie van 16 september 2021 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende het aanmerken van gendergerelateerd geweld als een nieuwe vorm van criminaliteit als bedoeld in artikel 83, lid 1, VWEU (18) , – gezien zijn resolutie van 11 november 2021 over versterking van de democratie en de vrijheid en pluriformiteit van de media in de EU: oneigenlijk gebruik van civielrechtelijke en strafrechtelijke procedures om journalisten, ngo’s en het maatschappelijk middenveld het zwijgen op te leggen (19) , – gezien zijn resolutie van 15 december 2021 over de evaluatie van de preventiemaatregelen ter voorkoming van corruptie, onregelmatige uitgaven en het misbruik van EU- en nationale middelen bij noodfondsen en op crisisgerelateerde uitgaventerreinen (20) , – gezien zijn resolutie van 8 maart 2022 over de steeds beperktere ruimte voor het maatschappelijk middenveld in Europa (21) , – gezien zijn resolutie van 10 maart 2022 over de rechtsstaat en de gevolgen van het arrest van het HvJ‑EU (22) , – gezien zijn resolutie van 19 mei 2022 over het verslag van de Commissie over de rechtsstaat 2021 (23) , – gezien zijn resolutie van 9 juni 2022 over de rechtsstaat en de potentiële goedkeuring van het Poolse nationaal herstel- en veerkrachtplan (24) , – gezien zijn resolutie van 15 september 2022 over de situatie van de grondrechten in de Europese Unie in 2020 en 2021 (25) , – gezien zijn resolutie van 15 september 2022 over het voorstel voor een besluit van de Raad houdende de constatering, overeenkomstig artikel 7, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, dat er een duidelijk gevaar bestaat voor een ernstige schending door Hongarije van de waarden waarop de Unie berust (26) , – gezien zijn resolutie van 20 oktober 2022 over de rechtsstaat in Malta, vijf jaar na de moord op Daphne Caruana Galizia (27) , – gezien zijn resolutie van 20 oktober 2022 over de toename van haatmisdrijven ten aanzien van lhbtiq+-personen in heel Europa in het licht van de recente homofobe moord in Slowakije (28) , – gezien zijn resolutie van 10 november 2022 over raciale gerechtigheid, non-discriminatie en antiracisme in de EU (29) , – gezien zijn resolutie van 24 november 2022 over de beoordeling van de inachtneming door Hongarije van de rechtsstatelijke voorwaarden in het kader van de verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat, en de stand van zaken met betrekking tot het Hongaarse herstel- en veerkrachtplan (30) , – gezien zijn resolutie van 30 maart 2023 over het verslag over de rechtsstaat 2022 – Situatie op het gebied van de rechtsstaat in de Europese Unie (31) , – gezien zijn resolutie van 18 april 2023 over de institutionele betrekkingen tussen de EU en de Raad van Europa (32) , – gezien zijn resolutie van 28 februari 2024 over het verslag over het verslag van de Commissie over de rechtsstaat 2023 (33) , – gezien zijn resolutie van 29 februari 2024 over verdieping van de EU-integratie met het oog op toekomstige uitbreidingen (34) , – gezien zijn resolutie van 1 juni 2023 over de inbreuken op de rechtsstaat en de grondrechten in Hongarije en de bevroren EU-gelden (35) , – gezien het verslag van zijn Enquêtecommissie om het gebruik van Pegasus en soortgelijke spyware voor surveillance te onderzoeken (PEGA) en zijn aanbeveling van 15 juni 2023 aan de Raad en de Commissie naar aanleiding van het onderzoek naar vermeende inbreuken op en gevallen van wanbeheer bij het toepassen van het Unierecht met betrekking tot het gebruik van Pegasus en soortgelijke spyware voor surveillance (36) , – gezien zijn resolutie van 11 juli 2023 over de kieswet, de onderzoekscommissie en de rechtsstaat in Polen (37) , – gezien zijn resolutie van 19 oktober 2023 over de rechtsstaat in Malta: zes jaar na de moord op Daphne Caruana Galizia, en de noodzaak om journalisten te beschermen (38) , – gezien de mededeling van de Commissie van 6 december 2023 getiteld “Geen plaats voor haat: een verenigd Europa tegen haat” (JOIN(2023)0051), – gezien zijn resolutie van 18 januari 2024 over de situatie van de grondrechten in de Europese Unie – jaarverslag 2022 en 2023 (39) , – gezien zijn resolutie van 18 januari 2024 over uitbreiding van de lijst van EU-misdrijven tot haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven (40) , – gezien zijn resolutie van 24 april 2024 over de lopende hoorzittingen in het kader van artikel 7, lid 1, VEU over Hongarije om de rechtstaat te versterken en de budgettaire gevolgen daarvan, (41) – gezien de afronding van de procedure van artikel 7 VEU met betrekking tot Polen, zoals aangekondigd door de Commissie op 29 mei 2024, naar aanleiding van de stappen die Polen heeft ondernomen om de naleving van de EU-normen inzake de rechtsstaat te herstellen, – gezien resolutie 2262 (2019) van 24 januari 2019 de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa over de bevordering van de rechten van personen die tot nationale minderheden behoren, – gezien de aanbevelingen en verslagen van het Bureau voor Democratische Instellingen en Mensenrechten, de Hoge Commissaris inzake de nationale minderheden, de vertegenwoordiger voor mediavrijheid en andere organen van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE), gezien de samenwerking tussen de EU en de OVSE inzake democratisering, institutionele opbouw en mensenrechten, en gezien het jaarlijkse verslag van de OVSE over haatmisdrijven, waarin deelnemende staten hebben toegezegd wetgeving te zullen aannemen die erin voorziet dat de ernst van het haatmisdrijf wordt meegewogen in de strafmaat, maatregelen te nemen tegen onderrapportage, en hun activiteiten op het gebied van capaciteitsopbouw op gang te brengen of verder te ontwikkelen ten aanzien van rechtshandhavingsinstanties, het openbaar ministerie en gerechtelijke diensten om haatmisdrijven te voorkomen, te onderzoeken en te vervolgen, – gezien de speciale verslagen van de Europese Rekenkamer van 17 december 2024 over de handhaving van EU-wetgeving (28/2024), van 22 februari 2024 over de rechtsstaat in de EU (03/2024) en van 10 januari 2022 over EU-steun voor de rechtsstaat in de Westelijke Balkan (01/2022), en gezien haar analyse van 28 februari 2024 over de verslaglegging door de Commissie over de rechtsstaat (02/2024), en de daarin vervatte aanbevelingen, – gezien de politieke richtsnoeren voor de volgende Europese Commissie 2024‑2029, die op 18 juli 2024 aan het Parlement zijn gepresenteerd door Ursula von der Leyen in haar hoedanigheid van kandidaat voor het ambt van voorzitter van de Commissie, – gezien de Eurobarometer-enquêtes 2024 over corruptie, waaruit blijkt dat corruptie de EU-burgers en bedrijven in de EU nog altijd ernstige zorgen baart, – gezien de feedbackverslagen, missieverslagen, schriftelijke vragen en antwoorden van zijn Groep voor toezicht op de democratie, de rechtsstaat en de grondrechten (DRFMG) (42) , – gezien artikel 55 van zijn Reglement, – gezien het advies van de Commissie buitenlandse zaken, – gezien het advies van de Commissie juridische zaken, – gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken ( A10‑0100/2025 ), A. overwegende dat de Unie gestoeld is op de gemeenschappelijke waarden eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren, zoals bedoeld in artikel 2 VEU, en dat de lidstaten van de EU deze waarden gemeen hebben die tevens voorkomen in het Handvest en opgenomen zijn in internationale mensenrechtenverdragen; overwegende dat het Handvest deel uitmaakt van het primaire EU-recht; overwegende dat democratie, de rechtsstaat en grondrechten waarden zijn die elkaar versterken en die, als ze ondermijnd worden, een systemische bedreiging vormen voor de rechten en vrijheden van alle mensen in de EU; B. overwegende dat uit artikel 49 VEU, op grond waarvan alle Europese landen zich kandidaat kunnen stellen om lid te worden van de Europese Unie, blijkt dat de Unie bestaat uit landen die de in artikel 2 VEU genoemde gemeenschappelijke waarden vrijelijk en vrijwillig hebben onderschreven, deze waarden eerbiedigen en zich ertoe verbinden ze te bevorderen; overwegende dat het EU-recht dan ook gebaseerd is op de fundamentele premisse dat elke lidstaat die waarden met alle andere lidstaten deelt, en dat elke lidstaat onderkent dat de andere lidstaten die waarden met hem delen; overwegende dat deze premisse impliceert en rechtvaardigt dat de lidstaten er onderling op vertrouwen dat de andere lidstaten deze waarden erkennen en het Unierecht, dat deze waarden ten uitvoer brengt, dus in acht nemen (43) , (44) ; overwegende dat de lidstaten erop toe moeten zien dat elke achteruitgang in de bescherming van de in artikel 2 VEU verankerde waarden wordt voorkomen; C. overwegende dat maatschappelijke organisaties, de rechtsgemeenschap, verenigingen, onafhankelijke media en basisbewegingen een hoeksteen van de rechtsstaat blijven door transparantie, verantwoordingsplicht en burgerparticipatie in democratische processen te bevorderen; overwegende dat deze actoren een belangrijke rol hebben gespeeld bij het waarborgen van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, de vrijheid van meningsuiting en andere constitutionele waarden, waarbij ze vaak te maken krijgen met toenemende politieke en juridische beperkingen; D. overwegende dat volgens het beginsel van loyale samenwerking van artikel 4, lid 3, VEU, de Unie en de lidstaten elkaar moeten respecteren en steunen bij de vervulling van de verplichtingen die uit de Verdragen voortvloeien, en alle lidstaten alle algemene en bijzondere maatregelen moeten treffen die passend zijn om de nakoming van de uit de Verdragen of uit de handelingen van de instellingen van de Unie voortvloeiende verplichtingen te waarborgen; overwegende dat de lidstaten zich moeten onthouden van maatregelen die de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie in gevaar kunnen brengen; E. overwegende dat uit een recente Eurobarometer-enquête blijkt dat 74 % van de respondenten van mening was dat de EU een belangrijke rol speelt bij het handhaven van de rechtsstaat, en dat 89 % het belangrijk achtte dat alle lidstaten de kernwaarden van de EU naleven; overwegende dat het versterken van het vertrouwen van de burgers in de rechtsstaat en de veerkracht van democratieën op EU-niveau gezien de huidige wereldwijde economische en politieke context een cruciale factor is; F. overwegende dat de procedure voor toetreding tot de EU altijd gebaseerd moet zijn op verdienste, waarbij voor elke aanvrager wordt beoordeeld of hij voldoet aan de criteria van Kopenhagen, met name wat het waarborgen van de volledige eerbiediging van de mensenrechten, democratie en rechtsstaat betreft, om ervoor te zorgen dat de uitbreiding van de EU de Unie en haar interne markt versterkt, en niet verzwakt; overwegende dat de fundamentele rol van het instrument voor pretoetredingssteun als EU-instrument bestaat in de ondersteuning van de rechtsstaat, democratie en mensenrechten in de kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten, met inbegrip van versterking van democratische instellingen en maatschappelijke organisaties, vooruitgang op het gebied van goed bestuur en corruptiebestrijding, bevordering en bescherming van non-discriminatie en gendergelijkheid en versterking van de capaciteiten voor preventie en oplossing van conflicten; Onafhankelijkheid van de rechterlijke macht 1. benadrukt dat een eerlijk en toegankelijk rechtsstelsel een basisbeginsel van de rechtsstaat is, en dat een dergelijk rechtsstelsel niet kan functioneren zonder een onafhankelijke rechterlijke macht; herhaalt dat toegang tot de rechter van essentieel belang is voor burgers om hun rechten uit te kunnen oefenen, discriminatie aan de kaak te stellen, en besluitvormers ter verantwoording te roepen; 2. herinnert eraan dat robuuste nationale rechtsstelsels in de lidstaten, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten onontbeerlijk zijn, aangezien de Commissie voor de handhaving van het EU-recht afhankelijk is van nationale gerechtelijke autoriteiten, en dat deze van fundamenteel belang zijn voor justitiële samenwerking in de hele EU en voor het bevorderen van wederzijds vertrouwen; stelt met bezorgdheid vast dat sommige rechtsstelsels weliswaar op papier solide lijken, maar dat dit niet altijd strookt met de realiteit; 3. beklemtoont dat rechters onpartijdig moeten zijn; herinnert eraan dat de benoeming en bevordering van rechters uitsluitend moet worden bepaald door hun kwalificaties en niet mag worden beïnvloed door politieke of persoonlijke overwegingen, aangezien rechters een essentiële rol spelen bij de waarborging van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht; herinnert eraan dat de criteria voor voordrachten en benoemingen met betrekking tot hoge posities binnen de rechterlijke macht volkomen transparant moeten zijn; 4. onderstreept de belangrijke rol die de nationale raden voor de rechtspraak spelen bij het bewaren van de rechterlijke onafhankelijkheid; acht het noodzakelijk dat de hervormingen die momenteel in verschillende lidstaten worden doorgevoerd, worden geëvalueerd en spoort aan tot aanpassing van de samenstelling en werking van deze organen aan de normen die door de Commissie en de Raad van Europa zijn vastgesteld en door het HvJ‑EU zijn bekrachtigd; dringt erop aan dat de Commissie in haar toekomstige verslagen over de rechtsstaat bijzondere aandacht besteedt aan de rol, de structuur en de werking van nationale raden voor de rechtspraak in de lidstaten als onderdeel van haar beoordeling van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht; 5. wijst erop dat het openbaar ministerie van cruciaal belang is voor de lidstaten om misdaad en corruptie te kunnen bestrijden; betreurt elke overheids- of politieke inmenging in corruptieonderzoek en wijst erop dat niemand boven de wet staat; laakt het misbruik van het rechtsstelsel voor politieke doeleinden, alsook de vervolging van politieke tegenstanders en de inmenging in corruptieonderzoek; benadrukt dat zowel politiek ingegeven vervolging als amnestiewetten en gratieprocedures op grond van politieke belangen het vertrouwen van het publiek in grondwettelijke beginselen en EU-normen ondergraven; benadrukt hoe belangrijk het is de autonomie en onafhankelijkheid van het openbaar ministerie te waarborgen om politieke inmenging in zijn werkzaamheden te voorkomen; vestigt de aandacht op de rol van transparante benoemingsprocedures voor aanklagers als belangrijke factor om het vertrouwen van het publiek in het strafrecht te behouden; uit zijn bezorgdheid over de herhaalde aanvallen op rechters en aanklagers die onderzoeken met betrekking tot prominente politici uitvoeren in verband met gevallen van corruptie en machtsmisbruik gericht tegen politieke tegenstanders; 6. dringt erop aan dat tuchtprocedures voor rechters en openbaar aanklagers worden afgehandeld door onafhankelijke organen die vrij zijn van politieke invloed en dat het systeem van tuchtprocedures waar nodig wordt hervormd om te voorkomen dat politieke autoriteiten deze procedures gebruiken om de rechterlijke macht in bedwang te houden; 7. verzoekt de Commissie voortdurend toezicht te houden en ervoor te zorgen dat rechters en aanklagers onafhankelijk blijven van de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor hun (her)benoeming; verzoekt de Commissie proactief toezicht te houden op en snel te reageren op risico’s van achteruitgang van de rechtsstaat op het gebied van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en toegang tot de rechter, overeenkomstig het non-regressiebeginsel, zoals verduidelijkt in recente rechtspraak van het HvJ‑EU; 8. stelt vast dat de Commissie heeft geconstateerd dat er sprake is van structurele uitdagingen met betrekking tot de verbetering van de doeltreffendheid, toegankelijkheid en kwaliteit van de rechterlijke macht in een aantal lidstaten (45) , kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten; stelt vast dat de Commissie heeft geconstateerd dat verschillende lidstaten extra middelen hebben toegewezen aan de versterking van de veerkracht van rechtsstelsels om te zorgen voor de tijdige afwikkeling van zaken en om achterstanden weg te werken, maar dat de beloningsniveaus in andere lidstaten nog altijd een uitdaging vormen en dat dit vaak leidt tot tekorten en vacatures; merkt op dat onderfinanciering en te weinig personeel de toegankelijkheid en doeltreffendheid van rechtsstelsels kunnen ondermijnen, waardoor het vertrouwen in de rechtsstaat wordt ondergraven; benadrukt dat een passende bezoldiging van essentieel belang is voor het aantrekken en behouden van gekwalificeerd gerechtelijk personeel; is er stellig van overtuigd dat opleiding een essentieel element is waarmee de onafhankelijkheid van rechters en de kwaliteit en efficiëntie van het rechtsstelsel wordt gewaarborgd; stelt dat het voor de toestand van de rechtsstaat en met het oog op een eerlijk proces belangrijk is dat gerechtelijke procedures binnen een redelijk tijdsbestek worden gevoerd; merkt in dit verband op dat het scorebord voor justitie wijst op aanzienlijke verschillen binnen de juridische ruimte van de EU; 9. spoort de lidstaten ertoe te voorzien in opleidingsmogelijkheden voor rechters; is er stellig van overtuigd dat deze opleiding multidisciplinair moet zijn en dat daarbij bijzondere aandacht moet worden besteed aan gendergelijkheid; herhaalt dat toereikende hulpbronnen, met inbegrip van financiering, infrastructuur en gekwalificeerd personeel, van cruciaal belang zijn voor de efficiëntie en toegankelijkheid van het rechtsstelsel; erkent de rol van gerechtelijk personeel, met inbegrip van notarissen, in tal van lidstaten; verzoekt de lidstaten corruptiezaken binnen een redelijke termijn op te volgen om het gevoel van straffeloosheid onder hun burgers niet aan te wakkeren; verzoekt de lidstaten gebruik te maken van de kansen die de digitalisering biedt om procedures en processen te vereenvoudigen, de efficiëntie en toegankelijkheid te verbeteren, tijd te besparen en opslagkosten terug te dringen; 10. benadrukt het belang van onafhankelijke rechtsstelsels en toegang tot gratis rechtsbijstand voor het waarborgen van gelijke toegang tot de rechter; herhaalt dat toereikende hulpbronnen, met inbegrip van infrastructurele voorzieningen en personeel, van cruciaal belang zijn voor het verbeteren van de rechtsstelsels; beveelt de lidstaten aan concrete stappen te ondernemen om de toegang tot de rechter voor gemarginaliseerde en kwetsbare groepen te verbeteren, onder meer door middel van goed gefinancierde, verbeterde systemen voor rechtsbijstand en maatregelen om taalbarrières en digitale kloven aan te pakken; 11. herinnert eraan dat in het verslag van de Commissie over de rechtsstaat 2024 wordt gesteld dat er in Hongarije nog steeds ernstige bezorgdheid bestaat over de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en de politieke invloed op het openbaar ministerie, met het risico op ongepaste inmenging in individuele zaken, en dat de vrijheid van meningsuiting van rechters onder druk blijft staan en er in de media nog altijd lastercampagnes tegen rechters worden gehouden; 12. is ingenomen met de centrale rol die het HvJ‑EU speelt bij de handhaving van de rechtsstaat in de hele EU; steunt verdere initiatieven om de middelen en de capaciteit van het HvJ‑EU te vergroten en zodoende verdere uitdagingen voor de rechtsstaat doeltreffend aan te kunnen pakken; herhaalt dat nationale rechterlijke instanties overeenkomstig artikel 19 VEU en artikel 267 VWEU niet mogen worden belemmerd om gebruik te maken van de mogelijkheid van een prejudiciële verwijzing naar het HvJ‑EU; roept de Commissie op om in het kader van haar jaarlijkse verslag over de rechtsstaat een systematische controle op dit gebied uit te voeren en inbreukprocedures op te starten wanneer nationale rechters in dit verband belemmeringen ondervinden; 13. betreurt dat het steeds vaker voorkomt dat lidstaten arresten van het HvJ‑EU en het EHRM selectief, met vertraging of zelfs helemaal niet uitvoeren, en vindt dat deze tijdig en effectief moeten worden uitgevoerd; benadrukt dat de lidstaten en de EU-instellingen de meest recente rechtspraak van het HvJ‑EU systematisch moeten integreren en uitvoeren om de beginselen van de rechtsstaat te eerbiedigen en de uniforme toepassing van het EU-recht te waarborgen; dringt aan op een snelle aanpassing van de nationale wetgeving en institutionele kaders om rechterlijke uitspraken op te volgen; 14. herhaalt zijn krachtige steun voor het Internationaal Gerechtshof en het Internationaal Strafhof (ICC) als essentiële, onafhankelijke en onpartijdige gerechtelijke instellingen in deze bijzonder moeilijke tijd voor de internationale justitie; herinnert eraan dat de uitspraken van het Internationaal Gerechtshof juridisch bindend zijn en volledig ten uitvoer moeten worden gelegd; verzoekt de Unie, de lidstaten en kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten het ICC te blijven steunen; 15. dringt er bij de Commissie op aan dat zij, als hoedster van de Verdragen, haar verantwoordelijkheid neemt voor de handhaving van de fundamentele waarden van de Unie, met inbegrip van de in artikel 2 VEU en in het primaire EU-recht verankerde waarden, en er niet alleen op vertrouwt dat burgers zelf naar de rechter gaan om de toepassing van het EU-recht te waarborgen; benadrukt dat de niet-uitvoering van binnenlandse en internationale uitspraken in strijd is met de rechtsstaat en ertoe kan leiden dat mensen geen verhaal kunnen halen en bij het publiek de indruk kan wekken dat uitspraken buiten beschouwing kunnen worden gelaten, waardoor het algemene vertrouwen in eerlijke rechtsbedeling wordt ondergraven; vestigt de aandacht op de fundamentele rol die het HvJ‑EU en het EHRM spelen bij het waarborgen van de eerbiediging van het recht en het garanderen van uniformiteit bij de toepassing ervan; stelt voor om duidelijke termijnen vast te stellen voor de tenuitvoerlegging van rechterlijke uitspraken, evenals een gedetailleerd controleplan voor de tenuitvoerlegging van hangende rechterlijke beslissingen; verzoekt de Commissie met klem indien nodig inbreukprocedures in te leiden, samen met moties voor tijdelijke maatregelen; verzoekt de lidstaten de hangende arresten van het HvJ‑EU en het EHRM onverwijld uit te voeren en stelt voor om een monitoringeenheid op te richten om toezicht te houden op de uitvoering van de uitspraken van het HvJ‑EU en het EHRM met betrekking tot democratie, de rechtsstaat en grondrechten in de lidstaten, en om de bevindingen van de monitoringeenheid volledig op te nemen in het jaarlijkse verslag over de rechtsstaat; beveelt de Commissie met name aan maatregelen te nemen als arresten van het HvJ‑EU overeenkomstig artikel 260, lid 2, VWEU niet ten uitvoer worden gelegd, en de verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat toe te passen in gevallen van niet-naleving van arresten van het HvJ‑EU en het EHRM indien de vastgestelde schending gevolgen heeft of dreigt te hebben voor de begrotings- of de financiële belangen van de Unie; benadrukt dat systematische niet-naleving van het EU-recht tastbare financiële sancties met zich mee moet brengen om echt als afschrikmiddel te dienen; verzoekt de Commissie na te gaan of vertragingen in verband met of niet-naleving van dergelijke uitspraken een procedure op grond van artikel 258 VWEU rechtvaardigen wegens nalatigheid; verzoekt de Commissie systematisch gegevens te analyseren over de niet-naleving van landspecifieke standpunten van de verdragsorganen van de VN; 16. is ingenomen met de herziening van de richtlijn bescherming van slachtoffers (46) met het oog op het dichten van juridische leemten, om ervoor te zorgen dat slachtoffers toegang tot de rechter hebben en rechtsbijstand kunnen krijgen; verzoekt de Raad zo veel mogelijk rekening te houden met het mandaat van het Parlement, met inbegrip van bepalingen ter waarborging van het recht van slachtoffers om beroep in stellen tegen besluiten in strafprocedures inzake toegang tot rechtsmiddelen en een eerlijke schadevergoeding, en inzake alomvattende ondersteuningsdiensten, met name voor personen die zich in kwetsbare situaties bevinden; vestigt de aandacht op het belang van doeltreffende gegevensverzameling, betere toewijzing van middelen voor slachtofferhulp en bescherming van de privacy en persoonsgegevens van slachtoffers om secundaire victimisatie te voorkomen en ervoor te zorgen dat slachtoffers, onder wie ongedocumenteerde migranten en asielzoekers, veilig aangifte kunnen doen van misdrijven; verwacht dat de medewetgevers met oplossingen komen waarin de slachtoffers centraal staan; 17. erkent de essentiële rol van rechtshandhaving bij de handhaving van de rechtsstaat en de bescherming van de grondrechten; verzoekt de lidstaten te zorgen voor toereikende financiering, opleiding en middelen voor de politie en voor rechtshandhavingsinstanties; verzoekt de lidstaten in dit verband rekening te houden met de code voor politie-ethiek van de Raad van Europa; beklemtoont dat elk gebruik van geweld strikt noodzakelijk en evenredig moet zijn en onderworpen moet zijn aan duidelijke waarborgen; verzoekt de lidstaten richtsnoeren in te voeren voor transparante, onafhankelijke en consistente selecties, tests en proeven met betrekking tot wapens die door rechtshandhavers worden gebruikt, op basis van de normen, aanbevelingen en leidende beginselen van de VN; merkt op dat hierbij moet worden nagegaan of deze wapens verenigbaar zijn met de internationale mensenrechtenwetgeving en -normen alvorens zij worden geselecteerd en ingezet; verzoekt de lidstaten gedegen onderzoek te doen naar alle gevallen van buitensporig geweld en discriminatie door wethandhavingsinstanties; 18. verzoekt de Commissie de omstandigheden in gevangenissen, die een rechtsstaatskwestie vormen, op te nemen in toekomstige verslagen over de rechtsstaat, gezien de ernstige en toenemende bezorgdheid in heel Europa over overvolle gevangenissen, erbarmelijke omstandigheden en het alarmerende aantal zelfmoorden in gevangenissen; 19. verzoekt de Commissie bijzondere aandacht te besteden aan de analyse van procedurele bescherming met het oog op het in kaart brengen van sterke punten, lacunes, discrepanties en beste praktijken die zorgen voor transparantie, efficiëntie en een eerlijke behandeling, teneinde overal in de EU de bestuursrechtspraak te versterken, om op die manier de verantwoordingsplicht van overheidsinstanties te waarborgen; Kader voor corruptiebestrijding 20. beklemtoont dat de rechtsstaat vereist dat personen die een openbaar ambt bekleden, niet willekeurig handelen en hun macht niet misbruiken voor persoonlijk gewin; onderstreept dat regeringen wetten moeten aannemen in het belang van het grote publiek en niet in het belang van specifieke personen; 21. herhaalt dat corruptie een ernstige bedreiging vormt voor de democratie, de grondrechten en de rechtsstaat in zowel lidstaten en kandidaat-lidstaten als potentiële kandidaat-lidstaten; onderstreept dat corruptie het vertrouwen van burgers in overheidsinstellingen aantast; betreurt het feit dat uit de Eurobarometer-enquête 2024 over corruptie blijkt dat corruptie nog steeds een ernstig punt van zorg is voor burgers en bedrijven in de EU, waarbij 68 % van de Europeanen vindt dat corruptie in hun land wijdverbreid is, 65 % van mening is dat corruptie op hoog niveau onvoldoende wordt aangepakt en 41 % denkt dat het corruptieniveau is toegenomen; beschouwt dit als een oproep aan de EU om haar inspanningen ter bestrijding van corruptie op te voeren; 22. verzoekt de Commissie nogmaals de onderhandelingen over het lidmaatschap van de EU van de Groep van Staten tegen Corruptie (Greco) van de Raad van Europa onmiddellijk af te ronden; wijst er op dat dit lidmaatschap zorgt voor meer transparantie, verantwoordingsplicht en doeltreffendheid in het kader van het beheren van Europese fondsen, het wetgevingsproces en het werk van de EU-instellingen, en stelt voor in het jaarlijks verslag over de rechtstaat ook de EU-instellingen op te nemen; 23. herhaalt zijn oproep aan alle lidstaten om een gedragscode voor rechters vast te stellen naar aanleiding van de aanbevelingen van de Greco en daarbij rekening te houden met de codes die van toepassing zijn bij het EHRM en het HvJ-EU; verzoekt de lidstaten onafhankelijke mechanismen in het leven te roepen om vermeende schendingen van de gedragscode en andere wetten te onderzoeken, de openbaarmaking en transparantie bij belangenconflicten en door de rechterlijke macht ontvangen geschenken te verbeteren, en de kwestie van draaideurconstructies aan te pakken; 24. verzoekt de lidstaten, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten, en de EU-instellingen voor meer transparantie en verantwoordingsplicht bij openbare instellingen te zorgen middels versterking van de rechtskaders voor de bestrijding van corruptie alsook de rechtskaders voor bevoegdheidsconflicten, en versterking van de meldprocedures, om ervoor te zorgen dat corruptiezaken doeltreffend worden onderzocht en vervolgd, met inbegrip van corruptiezaken op hoog niveau (onder meer zaken in verband met aanbestedingsprocedures en zaken met betrekking tot gebieden met een hoog risico zoals havens of landsgrenzen), versterking van toezichtsmechanismen en -organen en van de onafhankelijkheid en het juiste functioneren van bestaande agentschappen, een betere bescherming van klokkenluiders en verbeteringen ten aanzien van integriteitskaders en lobbyen voor wetgeving; betreurt dat er nog weinig relevante vooruitgang is geboekt en benadrukt dat definitieve veroordelingen en afschrikkende sancties noodzakelijk zijn om blijk te geven van een daadwerkelijke inzet voor de bestrijding van corruptie; verzoekt de lidstaten de transparantie en verantwoordingsplicht van lobby-activiteiten te waarborgen, waaronder middels de invoering of verbetering van een verplicht lobbyregister en mechanismen voor een “wetgevingsvoetafdruk” voor het traceren van de invloed van lobby-activiteiten op wetgevingsprocessen; 25. erkent de belangrijke rol van het Europees Openbaar Ministerie (EOM) bij het beschermen van de rechtsstaat en bij corruptiebestrijding binnen de EU; moedigt de Commissie aan nauwlettend toe te zien op het samenwerkingsniveau van de lidstaten met het EOM; staat achter de versterking van de bevoegdheden van het EOM op het vlak van monitoring en coördinatie met als doel dat het beter in staat zal zijn corruptie in de lidstaten te bestrijden; verzoekt de Commissie overeenkomstig artikel 86, lid 4, VWEU een uitbreiding van het mandaat van het EOM voor te stellen om te voorkomen dat beperkende maatregelen van de EU en maatregelen met betrekking tot grensoverschrijdende milieudelicten worden omzeild, en de herziening van de EOM-verordening (47) en de Richtlijn betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (48) te versnellen, teneinde de primaire bevoegdheid van het EOM te waarborgen en te verduidelijken met betrekking tot corruptiemisdrijven die de financiële belangen van de EU schaden of door EU-ambtenaren worden gepleegd; 26. verzoekt alle lidstaten die dit nog niet hebben gedaan met klem zich aan te sluiten bij het EOM om de strijd tegen corruptie doeltreffender te maken, met name in verband met de bescherming van EU-middelen; verzoekt alle kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten een kader vast te stellen voor doeltreffende samenwerking met het EOM; 27. roept Europese organen als Europol, Eurojust, de Europese Rekenkamer, het EOM en het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) ertoe op beter samen te werken in de strijd tegen corruptie en fraude ten nadele van de financiën van de EU; 28. verzoekt de Commissie de transparantie en verantwoordingsplicht in al haar communicatie, bezoeken en vergaderingen te vergroten, met name met nationale actoren op hoog niveau; 29. is ingenomen met het voorstel van de Commissie voor een richtlijn ter bestrijding van corruptie, waarin de definitie van corruptiemisdrijven in de publieke en de particuliere sector en de bijbehorende sancties worden geharmoniseerd; is ingenomen met de preventieve maatregelen, onder meer betreffende onwettige politieke financiering en opleiding, in de richtlijn ter bestrijding van corruptie, zoals doeltreffende regels voor de openbaarmaking van en de omgang met belangenconflicten, open toegang tot informatie en doeltreffende regels voor de interactie tussen de particuliere en de publieke sector; verzoekt de lidstaten daarnaast doeltreffende regels in te voeren om draaideurconstructies aan te pakken, gedragscodes voor overheidsfunctionarissen vast te stellen, een publieke wetgevingsvoetafdruk vast te stellen en te zorgen voor transparantie bij de financiering van de kandidatuur van verkozen overheidsfunctionarissen en politieke partijen; waardeert het dat bijna alle lidstaten nu strategieën voor corruptiebestrijding hebben ingevoerd; betreurt tegelijkertijd dat de uitvoering en doeltreffendheid ervan uiteenlopen; verzoekt de lidstaten die dit nog niet hebben gedaan, robuuste en doeltreffende strategieën voor corruptiebestrijding te ontwikkelen en uit te voeren, waarbij ook het maatschappelijk middenveld wordt betrokken; wijst op het belang van de identificatie, kennisgeving, vertegenwoordiging en coördinatie van slachtoffers van corruptie; verzoekt de lidstaten slachtoffers van corruptie te beschermen en in staat te stellen hun standpunten en zorgen in passende stadia van de strafprocedure kenbaar te maken opdat deze in overweging worden genomen; verzoekt de lidstaten erop toe te zien dat slachtoffers van corruptie recht hebben op een passende en evenredige schadeloosstelling; 30. verzoekt alle instellingen, organen en instanties van de EU hun maatregelen tegen corruptie met betrekking tot de openbaarmaking van en de omgang met belangenconflicten, open toegang tot informatie, regels voor de interactie van instellingen, organen en instanties van de EU met de particuliere sector, draaideurconstructies en de gedragscode voor overheidsfunctionarissen te versterken; is van mening dat leden van het Europees Parlement tijdens hun ambtstermijn geen betaalde nevenactiviteiten mogen verrichten met organisaties of bedrijven met een winstoogmerk die de beleidsvorming van de EU proberen te beïnvloeden; 31. onderkent de cruciale rol die klokkenluiders spelen bij het aan het licht brengen van corruptie en het bevorderen van transparantie in zowel de publieke als de particuliere sector; benadrukt dat klokkenluiders moeten worden beschermd tegen represailles en intimidatie; dringt aan op verdere versterking van onafhankelijke en autonome autoriteiten voor de bescherming van klokkenluiders en op hun verdere integratie in bredere nationale kaders voor corruptiebestrijding, waarbij moet worden gezorgd voor een uniforme en robuuste aanpak van corruptiebestrijding in alle lidstaten; Eerbiediging van de vrijheid en de pluriformiteit van de media 32. verwelkomt initiatieven ter bevordering van vrije, onafhankelijke en pluralistische media en een veilige en stimulerende omgeving voor journalisten, zoals de Europese verordening mediavrijheid (EMFA) (49) en dringt erop aan deze snel uit te voeren; verzoekt de lidstaten en kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten voor meer transparantie te zorgen bij de toewijzing van online en offline reclameboodschappen van de overheid en gevolg te geven aan de suggesties in Aanbeveling (EU) 2021/1534 van de Commissie van 16 september 2021 over het waarborgen van de bescherming, veiligheid en weerbaarheid van journalisten en andere mediaprofessionals in de Europese Unie; verzoekt de Commissie de lidstaten de noodzakelijke ondersteuning te geven bij de omzetting van de EMFA in nationaal recht en de tenuitvoerlegging ervan te monitoren, met name in lidstaten die een slechte positie innemen in ranglijsten voor vrijheid; onderstreept dat de EMFA een cruciale mijlpaal is voor het waarborgen van de onafhankelijkheid, pluriformiteit en integriteit van het medialandschap in de hele Unie; 33. is zeer verontrust over het toenemende aantal aanvallen op journalisten en uitgevers, met een onevenredige impact op vrouwen; verzoekt de Commissie en de lidstaten en de kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten de veiligheid en bescherming van journalisten te waarborgen, met inbegrip van onderzoeksjournalisten en factcheckers die een bijzonder hoog risico lopen; benadrukt dat de meest voorkomende vormen van bedreiging verbale aanvallen, online-pesterijen, intimidatie via sociale media en e-mail, en juridische bedreigingen zijn, met inbegrip van gevallen die onder de anti-SLAPP-richtlijn (“strategische rechtszaken tegen publieke participatie”) (50) vallen, alsook gevallen van stalking en persoonlijke intimidatie; 34. verzoekt de lidstaten de anti-SLAPP-richtlijn en Aanbeveling (EU) 2022/758 van de Commissie van 27 april 2022 over de wijze waarop journalisten en mensenrechtenverdedigers die betrokken zijn bij publieke participatie kunnen worden beschermd tegen kennelijk ongegronde of onrechtmatige gerechtelijke procedures (51) volledig uit te voeren, en alomvattende nationale anti-SLAPP-maatregelen vast te stellen om journalisten te beschermen en ondersteuning te bieden aan degenen die aan dergelijke intimidatie en belediging blootgesteld worden en belemmerd worden in de uitoefening van hun beroep; beveelt de lidstaten aan om bij de omzetting van de richtlijn de toepassing ervan uit te breiden tot nationale zaken, aangezien de meeste SLAPP-zaken op nationaal niveau plaatsvinden; verzoekt de Commissie voorstellen in te dienen voor de aanpak van SLAPP-zaken die niet onder de huidige richtlijn vallen; 35. dringt aan op de invoering van specifieke verzwarende omstandigheden in het strafrecht voor strafbare feiten die tegen journalisten zijn gepleegd wanneer dergelijke daden zijn ingegeven door of verband houden met hun beroepsactiviteiten; 36. roept de lidstaten en de kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten met klem op de vrijheid en pluriformiteit van de media te beschermen en bevorderen, ervoor te zorgen dat de toekenning van publieke gelden op transparante wijze plaatsvindt, concentratie van media-eigendom te verhinderen, redactionele onafhankelijkheid te beschermen en desinformatie te bestrijden, in het bijzonder door middel van robuuste wetgeving, waaronder specifieke bepalingen inzake transparantie van media-eigendom, en door middel van onafhankelijke regelgevende instanties; onderstreept de belangrijke rol van publieke media; is ingenomen met initiatieven op nationaal niveau om een mediaregister op te zetten met openbare informatie over eigendom en reclame-uitgaven teneinde transparantie, onpartijdigheid en controleerbaarheid te waarborgen; verzoekt de lidstaten daarnaast te zorgen voor adequate, duurzame en voorspelbare financiering, alsook voor een stabiel budget, op basis van transparante en objectieve criteria voor publieke mediadiensten; beveelt aan een specifiek EU-fonds voor mediavrijheid op te richten ter ondersteuning van onafhankelijke journalistiek en lokale mediakanalen; 37. veroordeelt de verspreiding van haatzaaiende uitlatingen, ook in reguliere en sociale media, aangezien deze een ernstige bedreiging vormen voor de democratie en de rechtsstaat; dringt aan op een sterkere handhaving van de mediaregelgeving om haatzaaiende uitlatingen tegen te gaan en een divers en inclusief medialandschap te waarborgen, overeenkomstig zijn resolutie van 18 januari 2024 over de situatie van de grondrechten in de Europese Unie; onderstreept dat prominente publieke figuren en politici het goede voorbeeld moeten geven en moeten zorgen voor een respectvol debat; herinnert eraan dat de vrijheid van meningsuiting een fundamentele waarde van democratische samenlevingen is en niet mag worden beperkt waar dit niet gerechtvaardigd is; herinnert er voorts aan dat wetgeving inzake haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven gebaseerd moet zijn op de beginselen van noodzakelijkheid en evenredigheid; onderstreept dat de vrijheid van meningsuiting moet worden uitgeoefend binnen het kader van de wet en in overeenstemming met artikel 11 van het Handvest, en niet mag worden uitgebuit als schild voor haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven; 38. onderkent dat burgers signalen van uitholling van de democratie waarnemen die worden aangewakkerd door onjuiste informatie en desinformatie, en dat de verspreiding van onjuiste informatie via sociale media kan leiden tot de uitholling van eerbiediging van de rechtsstaat in het algemeen; roept digitale platforms op onmiddellijk actie te ondernemen door ervoor te zorgen dat hun eigen communitynormen en Europese wetgeving, waaronder de digitaledienstenverordening (52) en de mededingingsregels, worden nageleefd; verzoekt de Commissie deze naleving regelmatig te beoordelen en zo nodig maatregelen te nemen; beveelt de lidstaten, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten aan alomvattende strategieën te ontwikkelen om desinformatie en buitenlandse inmenging in democratische processen te bestrijden en tegelijkertijd de vrijheid van meningsuiting en de pluriformiteit van de media te waarborgen; 39. spreekt zijn krachtige veroordeling uit van staatscontrole over en politieke inmenging in media-activiteiten; benadrukt dat regulerende instanties voor de media op passende wijze moeten worden beschermd door wettelijke waarborgen om hun onafhankelijkheid en vrijwaring van politieke druk te waarborgen, en dat zij voldoende begrotingsmiddelen tot hun beschikking moeten hebben; benadrukt het belang voor de democratie van onafhankelijke regulerende instanties voor de media; 40. spreekt zijn diepe bezorgdheid uit over het misbruik van spyware en het gebrek aan voldoende waarborgen tegen illegale surveillance van journalisten; verzoekt de Commissie uitvoering te geven aan de aanbevelingen van de Enquêtecommissie PEGA van het Parlement over het verbieden van politiek gemotiveerde surveillance; 41. dringt er bij de lidstaten op aan te waarborgen dat de omzetting van Richtlijn (EU) 2016/343 (53) betreffende het vermoeden van onschuld geen beperkingen inhoudt van het recht om verslag uit te brengen en het publiek te informeren over zaken van algemeen belang, met inbegrip van gerechtelijke onderzoeken, waarin de richtlijn niet voorziet; verzoekt de lidstaten bestaande nationale bepalingen die de journalistieke vrijheden kunnen inperken, te herzien en zo nodig te wijzigen; 42. verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat de in het kader van de digitaledienstenverordening aangestelde nationale coördinatoren ten volle de bevoegdheid krijgen om hun rol te vervullen bij het faciliteren van informatie-uitwisseling en samenwerking op Europees niveau; Maatschappelijke organisaties 43. sluit zich bij de Commissie aan wanneer zij stelt dat maatschappelijke organisaties, waaronder belangengroepen voor de rechtsstaat en democratie, de bescherming van gemarginaliseerde groepen, milieubescherming en sociale rechtvaardigheid, alsook mensenrechtenverdedigers, essentieel zijn voor het machtsevenwicht en voor de bescherming van de fundamentele waarden en het recht van de Unie die een hoeksteen van de EU vormen; waardeert de steun van maatschappelijke organisaties en beroepsverenigingen die groepen zoals rechters, openbare aanklagers of journalisten vertegenwoordigen, voor de rechtsstaat; onderstreept met name het belang van lokale, vitale maatschappelijke organisaties in kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten, die een constructieve rol spelen in de toetredingsprocessen tot de EU; erkent hun rol als waakhond tegen schendingen van de rechtsstaat en hun bijdrage aan de bevordering en bescherming van democratische beginselen; wijst op de noodzaak van een veilig, ondersteunend en gunstig klimaat voor de uitoefening van hun werkzaamheden; 44. wijst in het bijzonder op de rol van het maatschappelijk middenveld en onafhankelijke toezichtsorganen bij het monitoren, controleren en ondersteunen van de uitvoering van de aanbevelingen in het verslag over de rechtsstaat 2024; vindt dat een kader voor een gestructureerde burgerdialoog tot stand moet worden gebracht om in de jaarlijkse rechtsstaatcyclus rekening te houden met de bijdragen van het maatschappelijk middenveld, overeenkomstig de aanbeveling van het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) (54) en van maatschappelijke netwerken (55) ; herhaalt het belang van brede raadpleging bij het opstellen van het verslag over de rechtsstaat; steunt het plan van de Commissie om een strategie op te stellen voor de ruimte voor en de bescherming van het maatschappelijk middenveld en mensenrechtenverdedigers; beveelt aan dat de EU-richtsnoeren over mensenrechtenverdedigers volledig ten uitvoer worden gelegd; verzoekt de Commissie zo veel mogelijk bezoeken ter plaatse in de lidstaten af te leggen in plaats van “virtuele” bezoeken, aangezien deze een vollediger en meer contextueel beeld van de lokale situatie kunnen opleveren; 45. maakt zich zorgen over het feit dat maatschappelijke organisaties en mensenrechtenverdedigers steeds vaker geconfronteerd worden met wettelijke beperkingen, een gebrek aan financiële middelen, en aanvallen, hetgeen de vrijheid van vereniging, de vrijheid van vergadering en de vrijheid van meningsuiting ondermijnt; stelt met bezorgdheid vast dat verschillende lidstaten en kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten onevenredige maatregelen hebben ingevoerd, waaronder het buitensporig gebruik van geweld en de detentie van demonstranten om mensen te beletten deel te nemen aan protesten in sommige lidstaten, alsook het preventief verbieden van openbare bijeenkomsten op grond van vage veiligheidsredenen; benadrukt dat dergelijke verboden in meerdere gevallen door de rechter ongedaan zijn gemaakt; veroordeelt ten stelligste het gebruik van wetten inzake “buitenlandse agenten”, waarmee kritische geluiden worden onderdrukt en maatschappelijke organisaties worden geïntimideerd en beperkt in hun werkzaamheden, hetgeen een beangstigend effect heeft op het maatschappelijk middenveld en mensenrechtenverdedigers; betreurt het feit dat beperkingen van de vrijheid van vergadering, meningsuiting en vereniging en het gebruik van buitensporig geweld vaak specifieke zaken of groepen onevenredig treffen (56) ; 46. benadrukt dat vreedzame vergadering, de vrijheid van vereniging en meningsuiting en de vrijheid van kunst en wetenschap door het internationaal recht beschermde grondrechten zijn, en van essentieel belang voor de democratie; veroordeelt dat deze rechten in toenemende mate onder druk staan, voor zover dit bewezen is, en stelt vast dat er een tendens bestaat tot inperking van deze rechten; veroordeelt in dit verband ook geweld tegen de politie; verzoekt de Commissie deze vrijheden in het jaarlijks verslag op te nemen; 47. uit zijn diepe bezorgdheid over de krimpende ruimte voor het maatschappelijk middenveld en de toenemende vervolging van maatschappelijke organisaties en mensenrechtenverdedigers in de EU, met name degenen die zich inzetten voor racismebestrijding, klimaatrechtvaardigheid, lhbtiq-rechten, vrouwenrechten en steun aan migranten; merkt op dat deze groepen worden geconfronteerd met een reeks bedreigingen, waaronder juridische en financiële beperkingen, opschorting van financiering, lastercampagnes, intimidatie en criminalisering; veroordeelt met name de toenemende onderdrukking van klimaatactivisme in verschillende lidstaten, waaronder het misbruik van wetgeving inzake terrorismebestrijding en georganiseerde misdaad en de behandeling van vreedzame klimaatactivisten als leden van “criminele organisaties”; verzoekt de lidstaten af te zien van onevenredige juridische stappen tegen die activisten; dringt er bij de Commissie op aan de situatie van deze organisaties systematisch te monitoren in haar verslagen over de rechtsstaat en specifieke EU-financiering voor maatschappelijke actoren die racisme bestrijden of op het vlak van andere grondrechten werkzaam zijn, uit te breiden; 48. verzoekt de Commissie dergelijke schendingen op te nemen in een specifieke pijler van de jaarlijkse verslagen over de rechtsstaat; verzoekt de Commissie de bescherming van maatschappelijke organisaties en mensenrechtenverdedigers te versterken door mechanismen voor vroegtijdige waarschuwing in te stellen, de transparantie van de financiering voor alle actoren binnen het toepassingsgebied van het transparantieregister van de EU te vergroten en de financiering van steun aan maatschappelijke organisaties uit te breiden zodat zij vrij en onafhankelijk kunnen opereren; 49. dringt er bij de lidstaten op aan een gunstig klimaat te scheppen voor maatschappelijke organisaties en mensenrechtenverdedigers, de anti-SLAPP-richtlijn aan te nemen en Aanbeveling (EU) 2022/758 van de Commissie om maatschappelijke organisaties te beschermen tegen juridische intimidatie ten uitvoer te leggen; dringt aan op een grotere onafhankelijkheid van de nationale toezichthoudende instanties, alsook voldoende middelen en waarborgen tegen politieke inmenging; moedigt aan dat maatschappelijke organisaties worden gesteund bij de ontwikkeling en verspreiding van voorlichtingsinitiatieven, om een groot bereik en brede toegankelijkheid te waarborgen; 50. is van oordeel dat de Commissie en de lidstaten zich moeten beijveren voor het verbeteren van de mechanismen voor de financiering van maatschappelijke organisaties en van initiatieven ter versterking van de rechterlijke macht en ter waarborging van zijn onafhankelijkheid, namelijk via het programma Burgers, gelijkheid, rechten en waarden en het programma Justitie; is ingenomen met het feit dat de Commissie van plan is een strategie voor de bescherming van het maatschappelijk middenveld op te stellen en herinnert er tegelijkertijd aan dat er bijzondere aandacht moet worden besteed aan mensenrechtenverdedigers; verzoekt de Commissie om in die strategie een mechanisme op te nemen voor snelle respons ter ondersteuning van bedreigde maatschappelijke organisaties en mensenrechtenverdedigers in de Unie, naar voorbeeld van het door de EU gefinancierde mechanisme ProtectDefenders.eu, dat momenteel uitsluitend gericht is op organisaties en personen buiten de EU; benadrukt dat met dit mechanisme middelen kunnen worden verstrekt voor belangenbehartiging, rechtsbijstand en bewustmakingscampagnes, waarbij ervoor wordt gezorgd dat de bedoelde organisaties kunnen opereren zonder onterechte beperkingen of intimidatie; dringt aan op de volledige en coherente toepassing van de EU-richtsnoeren ter bescherming van mensenrechtenverdedigers in de kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten; maakt zich echter zorgen over het feit dat maatschappelijke organisaties en mensenrechtenverdedigers in sommige lidstaten steeds vaker te maken hebben met problemen, met nieuwe wettelijke beperkingen, een gebrek aan financiële middelen of fysieke of verbale aanvallen, de betreurenswaardige aanvaarding van dergelijke praktijken en het effect daarvan op onder meer hun vrijheid van meningsuiting in de lidstaten (57) en de EU-instellingen; is van oordeel dat maatschappelijke organisaties en mensenrechtenverdedigers een essentiële ondersteunende rol spelen bij het toezicht op de naleving door de lidstaten van de in artikel 2 VEU vastgelegde waarden; Gelijkheid voor de wet en non-discriminatie 51. geeft nogmaals aan dat de rechtskaders van de lidstaten het beginsel van gelijkheid voor de wet moeten omvatten, en gelijkheid en het recht van personen om in gerechtelijke procedures niet gediscrimineerd te worden, moeten bevorderen; benadrukt dat de rechtsstaat en de grondrechten met elkaar verbonden zijn en dat schendingen van de rechtsstaat onmiddellijke gevolgen hebben voor de grondrechten en dat vrouwen, minderheden en kwetsbare groepen hier op onevenredige wijze de gevolgen van ondervinden; verzoekt de Commissie toezicht te houden op de gevolgen van schendingen van de rechtsstaat voor de grondrechten en ervoor te zorgen dat gelijkheid voor de wet en non-discriminatie voor iedereen is gewaarborgd, en hiertoe alle relevante instrumenten, waaronder, in voorkomend geval, inbreukprocedures in te zetten; 52. benadrukt dat alle vormen van discriminatie voor de wet moeten worden bestreden; uit zijn bezorgdheid over gebrek aan vooruitgang en ontoereikende uitvoering wat betreft de wetgeving inzake gelijkheid en antidiscriminatie in sommige lidstaten; betreurt het feit dat er ondanks de bestaande EU-wetgeving, waaronder Richtlijn 2000/78/EG (58) tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep, nog altijd lacunes in het rechtskader en bij de uitvoering bestaan, waardoor slachtoffers geen passende rechtsmiddelen kunnen aanwenden; geeft nogmaals aan dat de rechtskaders van de lidstaten het beginsel van gelijkheid voor de wet moeten omvatten, en gelijkheid en het recht van personen om in gerechtelijke procedures niet gediscrimineerd te worden, moeten bevorderen; verzoekt de Commissie handelend op te treden in gevallen waarin deze beginselen niet worden gerespecteerd; betreurt het voornemen van de Commissie om het voorstel voor een horizontale richtlijn gelijke behandeling (59) in te trekken en verzoekt de Raad met klem onverwijld goedkeuring te hechten aan de richtlijn; 53. is bezorgd over het feit dat in het verslag van de Commissie over de rechtsstaat 2024 is vastgesteld dat bepaalde lidstaten niet effectief zijn in het vervolgen van haatmisdrijven of onvoldoende steun verlenen aan slachtoffers van haatmisdrijven, als gevolg waarvan het vertrouwen in rechtsstelsels wordt ondergraven en ongelijkheid voor de wet in stand wordt gehouden; verzoekt de Raad de huidige lijst van “EU-misdrijven” in artikel 83, lid 1, VWEU uit te breiden met haatmisdrijven en haatzaaiende uitlatingen en verzoekt de Commissie een wetgevingsvoorstel in te dienen over haatmisdrijven en haatzaaiende uitlatingen; verzoekt de Commissie zich in haar verslagen over de rechtsstaat te richten op haatmisdrijven en in dit verband haatmisdrijven nauwlettend te monitoren en te registreren; 54. onderstreept dat gendergerelateerd geweld, zowel online als offline, een zwaar en wijdverbreid misdrijf is, alsook een radicale schending van de grondrechten, en dat het beginsel van gelijkheid voor de wet erdoor geschonden wordt; verzoekt de Commissie en de lidstaten actie te ondernemen tegen gendergerelateerd geweld, zowel online als offline, met inbegrip van geweld dat wordt gepleegd middels het gebruik van digitale platforms; dringt aan op de toevoeging van gendergerelateerd geweld aan de lijst van EU-misdrijven en op een EU-wetgevingsvoorstel inzake de bestrijding van verkrachting wegens het ontbreken van instemming, ook in kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten; 55. herinnert aan de noodzaak van toegang tot seksuele en reproductieve rechten en gezondheid en dringt erop aan dat toegang tot veilige, legale abortus in het Handvest wordt verankerd; 56. verzoekt alle lidstaten de rechten van lhbtiq’ers te beschermen in overeenstemming met het recht van de Unie, het Handvest en de jurisprudentie van het HvJ-EU en het EHRM, herinnert eraan dat er in verschillende lidstaten nog steeds juridische belemmeringen bestaan voor de grensoverschrijdende erkenning van partnerschappen tussen personen van hetzelfde geslacht of ouderschap van die personen; waarschuwt dat dergelijke praktijken niet alleen het vrije verkeer van lhbtiq-gezinnen binnen de EU belemmeren, maar ook het rechtstatelijke beginsel van non-discriminatie voor de wet schenden, en wijst op het gebrek aan uniforme bescherming van lhbtiq’ers in de lidstaten; roept alle lidstaten die dit nog niet gedaan hebben op om partnerschappen tussen personen van hetzelfde geslacht wettelijk te erkennen; verzoekt de Commissie Richtlijn 2004/38/EG (60) te herschikken en daarin expliciet de grensoverschrijdende erkenning van het recht op een privé- en gezinsleven op te nemen, met inbegrip van ouderschap voor ouders van hetzelfde geslacht, in het licht van de meest recente arresten (61) van het HvJ-EU; benadrukt dat alle kinderen gelijk zijn voor de wet en dat lidstaten in het belang van kinderen moeten handelen, rechtszekerheid moeten vergroten en discriminatie van kinderen van ouders van hetzelfde geslacht tegen moeten gaan; wijst op het standpunt van het Parlement tot ondersteuning van de erkenning van ouderschap in de hele EU, ongeacht de wijze waarop het kind wordt verwekt of geboren of het soort gezin waarin het opgroeit; dringt er bij de Commissie op aan een vernieuwde lhbtiq-strategie voor te stellen waarin de problemen die zich in Europa voordoen volledig worden geadresseerd; verzoekt de Commissie en de Raad van de lhbtiq-rechten een horizontale prioriteit te maken op alle beleidsterreinen; verzoekt de Commissie geëigende wetgevingsvoorstellen te presenteren om de eerbiediging van deze beginselen te waarborgen, alsook gebruik te maken van inbreukprocedures tegen lidstaten; dringt er bij de Commissie op aan wetgevingsvoorstellen in te dienen ter bestrijding van haatmisdrijven en haatzaaiende uitlatingen op grond van genderidentiteit, geslachtskenmerken en seksuele oriëntatie; 57. is ernstig bezorgd over de discriminerende maatregelen die in sommige lidstaten zijn ingevoerd onder het voorwendsel van de bestrijding van “lhbtiq-propaganda” en “genderideologie”, die bijdragen tot een alarmerende toename van het aantal haatmisdrijven en haatzaaiende uitlatingen tegen lhbtiq’ers in verschillende lidstaten en die een negatieve impact hebben op kinderen, gezinnen en werknemers; is ingenomen met het advies van het HvJ EU van 5 juni 2025, waarin het HvJ EU aangeeft van mening te zijn dat Hongarije het EU-recht schendt door de toegang tot lhbtiq+-inhoud te verbieden of te beperken; wijst op de negatieve gevolgen van dergelijke maatregelen voor de vrijheid van meningsuiting en vergadering van lhbtiq-groepen en in het algemeen; beklemtoont dat deze acties discriminatie van lhbtiq’ers aanwakkeren en in strijd zijn met EU-wetgeving; verzoekt de Commissie een voorstel te presenteren voor een bindend EU-verbod op conversiepraktijken in alle lidstaten; merkt op dat zowel de Commissie als het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA) in 2024 hebben gewezen op een alarmerende toename van het aantal haatmisdrijven en haatzaaiende uitlatingen tegen lhbtiq’ers en andere minderheden in verschillende lidstaten, en benadrukt het belang van het recht op zelfbeschikking van lhbtiq’ers en herinnert de lidstaten eraan dat het recht op zelfbeschikking volgens de jurisprudentie een grondrecht is; verzoekt daarom alle lidstaten die dit nog niet hebben gedaan met klem ervoor te zorgen dat lhbtiq’ers wettelijke erkenning van hun gender kunnen krijgen; 58. is zeer bezorgd over en veroordeelt ten stelligste de toename van antisemitisme in de EU; is ook zeer bezorgd over en veroordeelt ten stelligste de toename van islamofobie en alle andere vormen van discriminatie in de EU, waaronder geweldpleging, intimidatie, haatzaaiende uitlatingen en het tonen van haatsymbolen in openbare ruimten; verzoekt de lidstaten en de kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten ervoor te zorgen dat leden van alle minderheden gelijk zijn voor de wet; verzoekt de lidstaten hun wetten en beleidsmaatregelen te herzien om ervoor te zorgen dat deze niet direct of indirect discriminerend zijn ten aanzien van minderheden, en eventuele discriminerende wettelijke bepalingen en regelgeving te herzien; dringt aan op aanhoudende inspanningen op zowel EU- als nationaal niveau om gerelateerde haatmisdrijven te monitoren, te voorkomen en te vervolgen en om Joodse en moslimgemeenschappen te beschermen tegen intimidatie en geweld; 59. benadrukt dat een gebrek aan verantwoordingsplicht onevenredig grote gevolgen heeft voor de gemeenschappen, eerlijke politieke vertegenwoordiging en economische kansen van minderheden; dringt aan op meer transparantie in openbare besluitvormingsprocessen ter waarborging van inclusieve en rechtvaardige governance; 60. verzoekt de lidstaten Richtlijn (EU) 2024/1500 (62) en Richtlijn (EU) 2024/1499 (63) , waarin minimumnormen voor organen voor gelijke behandeling zijn vastgesteld, volledig uit te voeren; dringt aan op concrete maatregelen om de onafhankelijkheid van die organen te garanderen en hun doeltreffendheid bij de bevordering van gelijkheid te waarborgen; 61. onderstreept dat onderdanen van derde landen die legaal in de EU verblijven, ongeacht hun nationaliteit of geboorteplaats, op niet-discriminerende wijze moeten worden behandeld, en eerlijke en gelijke behandeling moeten genieten op de in de bestaande wetgeving gespecificeerde gebieden; wijst erop dat onderdanen van derde landen, ongeacht hun nationaliteit, geboorteplaats of verblijfsstatus, het recht hebben om internationale bescherming aan te vragen in overeenstemming met het internationaal recht en het EU-recht, waarvan het beginsel van non-refoulement een integrerend deel uitmaakt; verzoekt de Commissie de lidstaten te ondersteunen bij de handhaving van de rechtsstaat en van de grondrechten die zijn verankerd in het Handvest, en bij de uitvoering van de door de medewetgevers aangenomen wetgeving; benadrukt het bindende karakter van de arresten van het HvJ-EU en het EHRM; 62. dringt er bij de Commissie op aan ervoor te zorgen dat het vrije verkeer van personen binnen de EU en het recht op vrij verblijf en gezinshereniging op het grondgebied van de EU volledig worden geëerbiedigd en dat elke burger gelijke rechten geniet en zijn rechten volledig kan uitoefenen; 63. verzoekt de Commissie in het jaarlijkse verslag over de rechtsstaat meer aandacht te besteden aan versterking van de strijd tegen alle vormen van discriminatie op het vlak van toegang tot de rechter; verzoekt de Commissie en de lidstaten te strijden tegen discriminatie op grond van ras en etnische oorsprong, godsdienst of geloofsovertuiging, nationaliteit, politieke opinie, taal, handicap, leeftijd, geslacht, waaronder genderidentiteit en genderexpressie, en seksuele geaardheid; verzoekt de Raad met klem overeenstemming te bereiken over de richtlijn gelijke behandeling ( 2008/0140(CNS) ) (64) ; verzoekt de Commissie met klem aan het jaarlijkse verslag over de rechtsstaat nieuwe pijlers toe te voegen over de bestrijding van alle vormen van haat en discriminatie zoals verankerd in artikel 21 van het Handvest, namelijk met betrekking tot misdrijven die gericht zijn tegen minderheidsgroepen en leden van nationale, etnische, taal- en religieuze minderheden, alsook over de omstandigheden voor het maatschappelijk middenveld in de lidstaten; verzoekt de Commissie van de lidstaten te verlangen dat zij vergelijkbare en robuuste uitgesplitste gegevens over gelijkheid verzamelen, met het oog op het volledig in kaart brengen van de gevolgen van structurele discriminatie voor de rechtsstaat; verzoekt de Commissie haar standpunt over het Minority SafePack-initiatief nog eens tegen het licht te houden en wetgevingsvoorstellen te presenteren ter waarborging van de bevordering van de rechten van minderheden en van taalrechten; roept de EU nogmaals op om toe te treden tot het Kaderverdrag inzake de bescherming van nationale minderheden en het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden; pleit voor nauwere banden tussen de EU en de Raad van Europa op het gebied van de rechten van minderheden, onder meer met het oog op het uitbreidingsproces; 64. benadrukt dat de lidstaten iets moeten doen aan de genderkloof in het gerechtelijke apparaat en andere belangrijke democratische instellingen; beveelt aan gerichte maatregelen te nemen om het percentage vrouwen op hoge posten in het gerechtelijk apparaat en het openbaar bestuur te vergroten; 65. verzoekt de lidstaten nationale mensenrechteninstellingen op te richten, in overeenstemming met de VN-beginselen van Parijs, de onafhankelijkheid van deze instellingen te waarborgen en ervoor te zorgen dat ze in staat zijn hun taken doeltreffend uit te voeren; Eengemaakte markt en de rechtsstaat 66. beklemtoont dat de rechtsstaat een belangrijke rol speelt bij het waarborgen van de soepele en efficiënte werking van de eengemaakte markt, en bevestigt nogmaals dat goed werkende onafhankelijke rechtsstelsels, doeltreffende kaders voor de bestrijding van corruptie, en sterke bescherming van mediavrijheid cruciaal zijn voor het in stand houden van billijke mededinging, het handhaven van rechtszekerheid, en het bevorderen van onderling vertrouwen tussen economische actoren; onderstreept dat niet-naleving en omzeiling van Europese regelgeving leiden tot enorme verstoringen van de mededinging op de eengemaakte markt; benadrukt dat betrouwbare en stabiele rechtsstatelijke structuren belangrijke pijlers zijn voor investeringen en handel, die essentieel zijn voor het concurrentievermogen en derhalve voor de capaciteit van het socialezekerheidsstelsel en de arbeidsmarkt in de EU; 67. beklemtoont dat de goede werking van de eengemaakte markt afhankelijk is van de doeltreffende toepassing van het beginsel van wederzijds vertrouwen en wederzijdse erkenning bij justitiële en bestuurlijke samenwerking; brengt in herinnering dat een dergelijk vertrouwen alleen kan worden gehandhaafd wanneer de rechtsstaat volledig in acht wordt genomen, zoals ook aanbevolen door de Commissie van Venetië in haar lijst met criteria voor de rechtsstaat; wijst erop dat het beginsel van wederzijdse erkenning in geval van systematische inbreuken moet worden opgeschort; 68. vestigt de aandacht op de negatieve economische gevolgen van corruptie en zwakke rechtsstelsels voor het vertrouwen van investeerders en de grensoverschrijdende samenwerking; is bezorgd dat nationale regeringen en instellingen die de rechtsstaat niet eerbiedigen, concurrentiebeperkend gedrag kunnen laten gedijen of zelfs actief kunnen aanmoedigen voor politiek of economisch gewin, en daarmee de economie van de EU kunnen schaden en de billijkheid van haar interne markt kunnen ondermijnen; 69. herinnert eraan dat binnen het toepassingsgebied van de Verdragen alle discriminatie op grond van nationaliteit is verboden in overeenstemming met het Handvest, en dat de vrijheid van vestiging en dienstverlening en het vrije verkeer van kapitaal van fundamenteel belang zijn voor de eengemaakte markt; onderstreept dat de regels inzake gelijke behandeling openlijke en verkapte discriminatie op grond van nationaliteit, of, in het geval van een onderneming, de plaats van vestiging, verbieden; herhaalt zijn veroordeling van de gemelde systemische discriminerende, niet-transparante en oneerlijke praktijken ten aanzien van ondernemingen in sommige lidstaten; 70. spreekt zijn afkeuring uit over systemische discriminerende praktijken in Hongarije, waaronder het misbruik van EU-middelen om politieke bondgenoten van de regering te verrijken, inbreuken op de EU-regels inzake mededinging, en de concentratie van bedrijven in handen van oligarchen die banden hebben met de regering; betreurt de vrijgave van EU-middelen aan de Hongaarse regering, ondanks voortdurende tekortkomingen op het gebied van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en de kaders voor corruptiebestrijding; beveelt aan te stoppen met de betalingen totdat aan alle benchmarks in verband met de rechtsstaat wordt voldaan; dringt er bij de Commissie op aan ervoor te zorgen dat de EU-middelen de Hongaarse bevolking bereiken, waaronder via directe en indirecte financieringsmechanismen voor begunstigden die onafhankelijk zijn van de Hongaarse regering; 71. benadrukt dat het belangrijk is economische ongelijkheid en sociale uitsluiting aan te pakken, aangezien deze een bedreiging vormen voor de democratische participatie en de rechtsstaat; 72. roept de Commissie ertoe op de eengemaaktemarktdimensie binnen de rechtsstaat explicieter op te nemen in haar monitoringmechanismen, met meer aandacht voor de uniforme en snelle toepassing, uitvoering en handhaving van bestaande wetgeving, en ervoor te zorgen dat de naleving van de beginselen van de rechtsstaat door de lidstaten niet alleen wordt beoordeeld vanuit een democratisch en gerechtelijk oogpunt, maar ook in termen van de economische gevolgen ervan voor de eengemaakte markt en de financiële stabiliteit; verzoekt de Commissie in haar verslag over de rechtsstaat 2025 een specifiek hoofdstuk over de eengemaaktemarktdimensie op te nemen; verzoekt de Commissie met klem alle beschikbare juridische instrumenten te gebruiken om tekortkomingen met betrekking tot de rechtsstaat aan te pakken, onder meer door, indien nodig, inbreukprocedures in te leiden en mededingingsrechtelijke handhavingsbevoegdheden uit te oefenen, teneinde de werking van de interne markt in stand te houden; Toolbox voor de rechtsstaat 73. beklemtoont dat het belangrijk is in financieringsinstrumenten, zoals de herstel- en veerkrachtfaciliteit, mijlpalen betreffende de rechtsstaat op te nemen; betreurt de vrijgave van EU-middelen aan de Hongaarse regering, ondanks voortdurende tekortkomingen op het gebied van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en de kaders voor corruptiebestrijding; beveelt aan te stoppen met de betalingen totdat aan alle benchmarks in verband met de rechtsstaat wordt voldaan; dringt er bij de Commissie op aan ervoor te zorgen dat de EU-middelen de Hongaarse bevolking bereiken, waaronder via directe en indirecte financiering voor begunstigden die onafhankelijk zijn van de Hongaarse regering, met behoud van de volledige impact van de genomen maatregelen; 74. bekritiseert het gebrek aan actie van de Raad bij het voortzetten van de lopende procedures op grond van artikel 7 VEU, waardoor de geloofwaardigheid van de EU wat betreft de handhaving van de rechtsstaat wordt ondermijnd; verzoekt de Raad de volgende stappen in de procedure van artikel 7 VEU met betrekking tot Hongarije in gang te zetten, gezien de aanhoudende inbreuken op de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, de mediavrijheid en het maatschappelijk middenveld, die onmiddellijke en robuuste maatregelen vereisen; beveelt aan dat de Raad erop toeziet dat tijdens lopende procedures op grond van artikel 7 VEU ten minste eenmaal per voorzitterschap hoorzittingen plaatsvinden en dat er ook aandacht wordt besteed aan nieuwe ontwikkelingen die van invloed zijn op de rechtsstaat, de democratie en de grondrechten; beklemtoont dat er geen eenparigheid van stemmen nodig is in de Raad om hetzij een duidelijk risico van een ernstige inbreuk op de waarden van de Unie overeenkomstig artikel 7, lid 1, vast te stellen, hetzij concrete aanbevelingen te doen aan de betrokken lidstaten en termijnen vast te stellen voor de opvolging van die aanbevelingen; herhaalt zijn oproep aan de Raad om dat te doen, daarbij benadrukkend dat verder uitstel neerkomt op een schending van het beginsel van de rechtsstaat door de Raad zelf; dringt erop aan dat het Parlement een actievere rol krijgt bij procedures op grond van artikel 7 VEU, met inbegrip van de mogelijkheid om met redenen omklede voorstellen aan de Raad voor te leggen, hoorzittingen van de Raad bij te wonen en in elke fase van de procedure volledig op de hoogte te worden gehouden; 75. is ingenomen met de preventie-instrumenten van de toolbox voor de rechtsstaat, waaronder de jaarlijkse rechtsstaatcyclus, het EU-scorebord voor justitie, het Europees Semester, de EU-fondsen ter ondersteuning van het maatschappelijk middenveld, justitiële netwerken, mediavrijheid en de mijlpalen op het gebied van de rechtsstaat in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit; dringt erop aan een sterkere koppeling tot stand te brengen tussen de bevindingen in het verslag over de rechtsstaat 2024 en de toekenning van financiële steun met middelen uit de Uniebegroting, in termen van mijlpalen, teneinde ervoor te zorgen dat de uitbetaling van EU-gelden afhankelijk is van de doorvoering van de noodzakelijke hervormingen; verzoekt de Commissie verder een rechtstreekse koppeling tot stand te brengen tussen preventieve en reactieve instrumenten, en op basis van de bevindingen in de jaarlijkse verslagen over de rechtsstaat onverwijld en op gecoördineerde wijze inbreukprocedures in te leiden, verdere stappen te zetten bij de toepassing van de procedure van artikel 7 VEU, en de conditionaliteitsverordening voor de rechtsstaat en de horizontale randvoorwaarden in verband met het Handvest, alsmede bepalingen van het Financieel Reglement en de verordening gemeenschappelijke bepalingen toe te passen; verzoekt de Commissie om in haar jaarlijkse verslagen over de rechtsstaat, te beginnen met het verslag van 2025, de potentiële risico’s voor de begroting van de Unie als gevolg van tekortkomingen in de rechtsstaat te beoordelen en daarover verslag uit te brengen; onderstreept dat zowel het in werking stellen van de reactieve instrumenten als het afsluiten van de relevante procedures gebaseerd moeten zijn op de objectieve criteria van naleving van de rechtsstaat en het EU- en internationaal recht zoals uitgelegd door internationale rechterlijke instanties; 76. verzoekt de Commissie om in het kader van inbreukprocedures bij het HvJ-EU stelselmatig gebruik te maken van versnelde procedures en verzoeken om voorlopige maatregelen; verzoekt de Commissie tot herziening van haar in de mededeling van 2022 over de handhaving van het EU-recht (65) uiteengezette beleid om met inbreukprocedures niet te voorzien in een “individuele beroepsmogelijkheid”, aangezien dit beleid heeft geleid tot ernstige schendingen van de rechten van burgers in de hele EU, met name wanneer hun eigen overheid weigert het EU-recht of de arresten van het HvJ-EU in acht te nemen, ook omdat de meeste van deze gevallen niet alleen individueel van aard zijn, maar betrekking hebben op strategische en fundamentele kwesties; verzoekt de Commissie jaarlijks verslag uit te brengen over de toepassing en de doeltreffendheid van de instrumenten die aangewend worden tegen inbreuken op de beginselen van de rechtsstaat in de lidstaten; 77. benadrukt dat er behoefte is aan een nog uitgebreidere toolbox om ervoor te zorgen dat de EU-waarden in al het Unierecht, met inbegrip van financiële instrumenten, in acht worden genomen, en niet alleen wat de begroting betreft, om terugval te voorkomen; verzoekt de Commissie met klem de tekortkomingen vast te stellen en voorstellen ter zake te presenteren houdende uitbreiding van het toepassingsgebied van deze toolbox; is voorstander van een striktere toepassing van de conditionaliteitsverordening voor de rechtsstaat, met horizontale conditionaliteit in EU-financieringsprogramma’s; blijft van mening dat bevroren EU-gelden alleen moeten worden vrijgegeven nadat volledig uitvoering is gegeven aan betekenisvolle hervormingen en is vastgesteld dat de rechtsstaat in de praktijk in acht wordt genomen; benadrukt dat de toolbox op een consistente en transparante manier moet worden toegepast om de waarden van de Unie te beschermen, zonder politieke overwegingen en met behulp van objectieve criteria als basis voor het inzetten van reactieve instrumenten; benadrukt dat conditionaliteit op gelijke voet moet gelden voor kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten; beklemtoont hoe belangrijk de rol van het Parlement is bij het toezicht op het gebruik van deze instrumenten; dringt er bij de Commissie op aan om systematische audits uit te voeren van de verdeling van EU-middelen, teneinde belangenconflicten, politieke instrumentalisering of ondoorzichtigheid bij de toewijzing van middelen op nationaal niveau te voorkomen; 78. dringt aan op de invoering van een prestatiegericht instrument in het meerjarig financieel kader (MFK) ter versterking van de samenhang tussen EU-middelen en de eerbiediging van de in artikel 2 VEU verankerde waarden van de Unie, zoals democratie, grondrechten en de rechtsstaat; verzoekt in het toekomstige MFK robuuste vrijwaringsclausules in verband met de rechtsstaat op te nemen die van toepassing zijn op alle EU-middelen; 79. uit zijn bezorgdheid over het feit dat de opschorting van EU-middelen kan worden misbruikt als politiek wapen tegen het maatschappelijk middenveld en lokale overheden; herinnert eraan dat de conditionaliteitsverordening voor de rechtsstaat ervoor zorgt dat eindontvangers de toegang tot EU-middelen niet verliezen als er sancties worden opgelegd aan hun regering; pleit voor “slimme conditionaliteit”, waarmee het mogelijk wordt om nationale regeringen die de rechtsstaat ondermijnen te omzeilen door vrijgemaakte EU-middelen rechtstreeks toe te wijzen aan lokale en regionale overheden en aan niet-gouvernementele organisaties en bedrijven die het EU-recht in acht nemen en door ervoor te zorgen dat het eenvoudiger wordt om middelen die bestemd zijn voor de betrokken lidstaat te herschikken naar andere EU-programma’s; stelt de ontwikkeling voor van een transparant systeem met behulp waarvan lokale instanties EU-middelen kunnen aanvragen wanneer nationale regeringen EU-middelen blokkeren of misbruiken; wijst op het belang van een strikte en transparante toepassing van de conditionaliteitsmechanismen zoals verankerd in het instrument voor pretoetredingssteun en in de hervormings- en groeifaciliteit voor de Westelijke Balkan; Checks-and-balances 80. onderstreept hoe belangrijk het is in elke lidstaat de scheiding der machten en een stabiel institutioneel kader te waarborgen; verzoekt de lidstaten erop toe te zien dat constitutionele of wetgevende hervormingen die van invloed zijn op de scheiding der machten, volledig in overeenstemming zijn met de fundamentele waarden en rechtsbeginselen van de EU; 81. verzoekt de lidstaten af te zien van een bovenmatig gebruik van versnelde procedures, waarmee de raadpleging van belanghebbenden en het maatschappelijk middenveld wordt omzeild, met inbegrip van parlementaire controle of noodbevoegdheden, aangezien deze negatief uitwerken op de kwaliteit van wetgeving en de democratie; verzoekt de lidstaten te werken aan transparante wetgevingsprocedures, met de stelselmatige en publieke raadpleging van belanghebbende partijen en adviesorganen; 82. moedigt de nationale regeringen en parlementen ertoe aan voor elk belangrijk wetgevingsvoorstel openbaar toegankelijke effectbeoordelingen en resultaten van raadplegingen te publiceren; 83. onderstreept de aanbeveling van de Commissie van Venetië dat klachten en bezwaren in geval van onregelmatigheden bij verkiezingen, met name met betrekking tot het kopen van stemmen, het vullen van stembussen met valse stembiljetten en onjuistheden bij het tellen van stemmen, doeltreffend moeten worden opgevolgd; herinnert aan het belang van de EU-wetgeving die in dit verband is aangenomen, namelijk de digitaledienstenverordening, de digitalemarktenverordening (66) , de AI-verordening (67) , Verordening (EU) 2024/900 betreffende transparantie en gerichte politieke reclame (68) en de Europese verordening mediavrijheid; verzoekt de Commissie en de lidstaten deze handelingen volledig ten uitvoer te leggen en te voorzien in voldoende overheidsmiddelen voor de maatregelen in het kader daarvan; 84. verzoekt de lidstaten de onafhankelijkheid van de nationale toezichtsorganen te vergroten, teneinde de terbeschikkingstelling van middelen te garanderen en ervoor te zorgen dat er geen sprake is van politieke inmenging; onderstreept dat het maatschappelijk middenveld en mensenrechtenverdedigers belangrijk zijn voor het bevorderen van verantwoordingsplicht en het beschermen van de grondrechten; 85. maakt zich grote zorgen over de opkomst van het extremisme en de ondermijnende impact daarvan op democratische normen en de rechtsstaat in meerdere lidstaten; stelt bezorgd vast dat deze extremistische groepen op actieve wijze minderheden in het vizier nemen en bijdragen aan een klimaat van angst, discriminatie en polarisatie; verzoekt de Commissie de groepen in kwestie in haar verslag over de rechtsstaat expliciet aan te merken als een bedreiging voor de democratie, de mensenrechten, en de fundamentele vrijheden, waaronder voor de academische en de mediavrijheid; verzoekt de lidstaten krachtdadig op te treden om hun invloed tegen te gaan, in concreto middels robuuste wettelijke kaders, onderwijs in democratische waarden, en steun voor maatschappelijke organisaties die zich bezighouden met de bestrijding van extremisme; dringt aan op gecoördineerde EU-actie om tegenwicht aan deze dreiging te bieden, waaronder in de vorm van onderwijs, programma’s voor sociale integratie, en - in voorkomend geval - wettelijke maatregelen; 86. uit zijn bezorgdheid over de gemelde gevallen waarbij gebruik wordt gemaakt van surveillancetechnologieën door de regeringen van de lidstaten tegen journalisten, activisten, oppositieleden en leden van de EU-instellingen; herinnert eraan dat het gebruik van spyware strikt evenredig en noodzakelijk moet zijn en dringt er bij de Commissie op aan onverwijld een plan met maatregelen ter voorkoming van misbruik ervan voor te leggen, waarbij ten volle gebruik wordt gemaakt van alle beschikbare wetgevingsmiddelen waarin de Verdragen voorzien, zoals aanbevolen door de commissie PEGA; 87. neemt met bezorgdheid kennis van het toenemende gebruik van artificiële intelligentie voor nationale veiligheids- en rechtshandhavingsdoeleinden in de hele EU, en benadrukt de risico’s voor de fundamentele rechten en vrijheden (69) ; herinnert eraan dat moet worden gezorgd voor solide gegevensbeschermingswaarborgen wanneer lidstaten of nationale autoriteiten gebruikmaken van surveillancesoftware; roept op tot strengere EU-wetgeving om massasurveillance en discriminatie te voorkomen; 88. maakt zich zorgen over buitenlandse inmenging in de lidstaten en in kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten, onder meer via manipulatie van sociale media en desinformatie door krachten binnen en buiten de Unie om de publieke opinie te beïnvloeden en het democratisch debat te verstoren; benadrukt het belang van transparantie in de algoritmen van platforms, onafhankelijke audits en robuuste mechanismen voor feitencontrole om desinformatie te bestrijden en de democratie te waarborgen; roept grote digitale platforms ertoe op samen te werken met de nationale rechtshandhavingsinstanties teneinde onderzoeken naar illegale onlineactiviteiten te ondersteunen; verzoekt de Commissie en de lidstaten deze ontwikkeling op te volgen en onverwijld uitvoering te geven aan de digitaledienstenverordening en de digitalemarktenverordening, in het bijzonder met betrekking tot zeer grote online platforms; verzoekt de Commissie om meer aandacht te besteden aan desinformatie op onlineplatforms in pijler 3 (pluralisme en mediavrijheid) van haar verslag over de rechtsstaat; 89. benadrukt het feit dat academische vrijheid belangrijk is en een integraal aspect van de rechtsstaat vormt, en dringt er bij de lidstaten op aan universiteiten te beschermen tegen politieke inmenging en institutionele autonomie te waarborgen; moedigt de lidstaten ertoe aan een rechtsstaatcultuur te stimuleren, door middel van bewustmakingscampagnes, voorlichtingsinitiatieven en acties ter bevordering van democratische waarden en beginselen; 90. verzoekt de Commissie en de lidstaten te overwegen een proces op gang te brengen dat gericht is op het verbeteren van administratieve procedures en praktijken die hun weerslag hebben op de werking van belangrijke democratische processen en het in acht nemen van checks-and-balances overeenkomstig de gevestigde, gemeenschappelijke beginselen van de EU; Horizontale aanbevelingen 91. erkent het verslag van de Commissie over de rechtsstaat als een belangrijk preventief instrument voor het monitoren van de toestand van de rechtsstaat in de hele EU, het faciliteren van de dialoog tussen de lidstaten en het sturen van hervormingen op gebieden zoals de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, corruptiebestrijding, mediavrijheid en andere checks-and-balances; 92. erkent dat het verslag van de Commissie over de rechtsstaat vollediger is geworden sinds hiermee werd begonnen in 2020; betreurt echter dat essentiële elementen uit de resolutie van het Parlement van 2016 nog niet zijn uitgevoerd en dat de Commissie geen volledig gevolg heeft gegeven aan de aanbevelingen die het Parlement in zijn eerdere resoluties heeft gedaan; is van mening dat deze aanbevelingen nog steeds gegrond zijn en herhaalt ze; dringt erop aan dat in het jaarverslag belangrijke ontbrekende elementen van de lijst met criteria voor de rechtsstaat van de Commissie van Venetië worden opgenomen, zoals preventie van machtsmisbruik, gelijkheid voor de wet en non-discriminatie; herhaalt zijn standpunt dat het verslag het volledige bereik van de waarden van artikel 2 VEU moet bestrijken, aangezien deze niet los van elkaar kunnen worden gezien; verzoekt de Commissie na te gaan of alle verslagen over de rechtsstaat of de grondrechten, zoals de jaarverslagen over de naleving van het Handvest of het verslag van het FRA, rond dezelfde tijd kunnen worden gepubliceerd, zodat een gelijktijdig algemeen debat over deze kwesties mogelijk wordt; betreurt echter dat, ondanks de toenemende dreiging van desinformatie, propaganda en informatiemanipulatie waarbij de Europese democratie een doelwit is, een soortgelijk proces van peer review tussen lidstaten onderling, ter ondersteuning van het werk van het OVSE-Bureau voor Democratische Instellingen en Mensenrechten, nog niet in overweging is genomen; 93. verzoekt de Commissie de reikwijdte van het verslag volgend jaar uit te breiden; dringt erop aan dat het verslag van de Commissie over de rechtsstaat 2025 de volledige draagwijdte van artikel 2 VEU bestrijkt en ruimere indicatoren omvat, zoals de onafhankelijkheid van de media, de rol van het maatschappelijk middenveld, de grondrechten, academische en artistieke vrijheid, gendergelijkheid, de bescherming van minderheden en kwetsbare groepen, eerbiediging van het internationaal recht, vrije en eerlijke verkiezingen en de werking van democratische instellingen, teneinde een vollediger beeld te krijgen van de rechtsstaatnormen in de hele EU en in kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten; 94. verzoekt de Commissie de criteria bekend te maken die zij tijdens het proces van de rapportage over de rechtsstaat hanteert om informatie van het maatschappelijk middenveld, internationale instanties, nationale autoriteiten en andere belanghebbenden te selecteren; herhaalt, in het licht van het intrinsieke verband tussen de grondrechten en de rechtsstaat, zijn oproep aan de Commissie om het FRA te verzoeken methodologisch advies te verstrekken en vergelijkend onderzoek uit te voeren, zodat cruciale onderwerpen van het jaarverslag gedetailleerder kunnen worden beschreven; 95. spoort de Commissie aan duidelijker taal en transparante beoordelingsregels te gebruiken bij de beoordeling van de naleving van de in artikel 2 VEU verankerde waarden; herhaalt zijn oproep aan de Commissie om een duidelijk onderscheid te maken tussen systemische en geïsoleerde schendingen van de rechtsstaat in de lidstaten, om te voorkomen dat de ernstigste schendingen van de rechtsstaat worden gebagatelliseerd, en om duidelijk te maken dat wanneer de waarden van artikel 2 VEU gedurende een bepaalde periode systematisch, opzettelijk en ernstig worden geschonden, lidstaten mogelijk niet voldoen aan alle criteria die een democratie definiëren; geeft aan dat de aanbevelingen beter moeten aansluiten bij negatieve bevindingen in het verslag en dat zij gedetailleerder moeten zijn; is van mening dat de beoordeling van de opvolging van de eerdere aanbevelingen nauwkeuriger en kwalitatiever moet zijn, en niet alleen gebaseerd mag worden op wetswijzigingen, maar ook op reëel en onafhankelijk bewijs van de uitvoering ervan in de praktijk; verzoekt de Commissie ter plaatse bezoeken af te leggen en beoordelingen te maken op basis van concrete en onafhankelijke gegevens over de uitvoering in de praktijk; 96. waarschuwt dat wanneer monitoring niet wordt gekoppeld aan concrete gevolgen, het risico bestaat dat het rapport aan relevantie in de lidstaten inboet; roept op tot meer aandacht voor de opvolging van landspecifieke aanbevelingen, met tijdschema’s en meetbare benchmarks, waarbij waar relevant wordt verwezen naar bestaande adviezen van internationale organen (bijvoorbeeld de Commissie van Venetië van de Raad van Europa, speciale rapporteurs van de VN) of relevante rechterlijke uitspraken (onder meer van het EHRM); verzoekt de Commissie de mogelijke gevolgen van niet-naleving nader toe te lichten, onder meer door te verwijzen naar specifieke instrumenten uit de toolbox, waaronder begrotingsinstrumenten en financieringsvoorwaarden; is van mening dat bepaalde schendingen van de waarden onmiddellijke handhavingsmaatregelen vereisen en dat voor andere schendingen de aanbevelingen dringend moeten worden opgevolgd; dringt er bij de lidstaten op aan opvolging te geven aan de aanbevelingen uit eerdere verslagen en prijst de lidstaten die deze aanbevelingen niet alleen hebben opgevolgd, maar ook verder zijn gegaan dan de vastgestelde normen; 97. merkt op dat het moment van publicatie van het verslag over de rechtsstaat in juli niet bijdraagt aan het creëren van voldoende zichtbaarheid en haaks staat op het doel dat met het verslag wordt nagestreefd, namelijk het genereren van een breed debat over de bevindingen in het verslag; verzoekt de Commissie na te denken over een ander moment van publicatie en extra inspanningen te leveren om haar bevindingen in alle lidstaten grotere bekendheid te geven; 98. herinnert eraan dat besluiten die al dan niet worden genomen door de EU-instellingen, vaak van invloed zijn op de situatie op het gebied van de rechtsstaat in de lidstaten; uit kritiek op het feit dat de status van de rechtsstaat bij de EU-instellingen buiten het toepassingsgebied van het verslag van de Commissie over de rechtsstaat 2024 blijft; verzoekt om in het verslag over de rechtsstaat 2025 van de Commissie een hoofdstuk op te nemen over de naleving van rechtsstaatnormen door de EU, op basis van een onafhankelijk toetsingsmechanisme; 99. stelt een alomvattend interinstitutioneel mechanisme voor democratie, de rechtsstaat en de grondrechten voor, dat alle in artikel 2 VEU genoemde waarden omvat en waarbij alle EU-instellingen, lidstaten en kandidaat-lidstaten worden betrokken, teneinde de uniformiteit te bevorderen; benadrukt dat volledige onafhankelijkheid en objectiviteit moet worden betracht bij de samenstelling en werking van dit orgaan, en dat het mandaat ervan specifiek moet worden afgestemd op het aanpakken van uitdagingen op het gebied van de rechtsstaat; 100. is van oordeel dat de interinstitutionele dialoog en de samenwerking met betrekking tot de rechtsstaat op EU-niveau moeten worden versterkt; betreurt het dat de Commissie en de Raad tot dusver afwijzend hebben gereageerd op het aanbod van het Parlement om een interinstitutioneel akkoord over de democratie, de rechtsstaat en de grondrechten te sluiten; bevestigt opnieuw zijn bereidheid om de besprekingen over dit akkoord te hervatten; verzoekt de andere instellingen in de tussentijd ten minste onderzoek te doen naar mogelijke verdere samenwerking in het kader van het voorgestelde interinstitutionele proefproject inzake de democratie, de rechtsstaat en de grondrechten, dat zou kunnen helpen om op praktische wijze vertrouwen tussen de instellingen op te bouwen, met name door het delen van praktijken met betrekking tot monitoring, dialogen en vergaderingen; verzoekt de Raad zijn dialoog over de rechtsstaat inclusiever te maken door daarvoor ook andere partijen, zoals de Commissie van Venetië, de commissaris voor mensenrechten, en vertegenwoordigers van het Parlement, uit te nodigen; is van oordeel dat de dialoog van de Raad over de rechtsstaat interactiever moet worden, met systematische terugkoppeling; roept de lidstaten op om te investeren in een goede voorbereiding van deze dialoog; beklemtoont dat meer transparantie de dialoog over de rechtsstaat binnen de Unie zou verbeteren en verzoekt de Raad derhalve om gedetailleerde openbare conclusies beschikbaar te stellen; verzoekt de Raad om samen met de nationale parlementen voor meer democratisch toezicht op de naleving - door de lidstaten - van de rechtsstaatnormen van de EU te zorgen; benadrukt dat het verslag over de rechtsstaat op bewijzen moet stoelen, objectief moet zijn, betrekking moet hebben op de lidstaten en de EU-instellingen, en zowel preventieve als corrigerende maatregelen moet omvatten; 101. verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat noodmaatregelen die in reactie op crisissen (zoals pandemieën en veiligheidsdreigingen) worden genomen, onderworpen zijn aan regulier parlementair toezicht en rechterlijke toetsing, en in de tijd beperkt en evenredig zijn; 102. is van oordeel dat de samenwerking tussen de EU en internationale organisaties zoals de Raad van Europa, de OVSE en de VN op het gebied van het bevorderen en verdedigen van de democratie, de rechtsstaat, de fundamentele vrijheden en de mensenrechten, inclusief de rechten van minderheden, moet worden versterkt; 103. moedigt de lidstaten aan alomvattende programma’s voor burgerschapsvorming te ontwikkelen en uit te voeren die het begrip van democratische instellingen, de rechtsstaat en de grondrechten onder burgers van alle leeftijden bevorderen; 104. betreurt het dat de Commissie geen gehoor heeft gegeven aan een groot aantal van de herhaalde verzoeken van het Parlement in verband met haar verslagen over de rechtsstaat; verzoekt de Commissie uiterlijk 31 december 2025 mee te delen welke verzoeken van het Parlement in verband met haar verslagen over de rechtsstaat sinds 2021 zij zal implementeren en welke niet, en waarom; 105. juicht het toe dat in het verslag over de rechtsstaat van de Commissie nu ook aandacht wordt besteed aan de kandidaat-lidstaten, namelijk Albanië, Montenegro, Noord-Macedonië en Servië, hetgeen het signaal afgeeft dat de fundamentele waarden van de EU niet alleen in de huidige lidstaten moeten worden gerespecteerd, maar ook door toekomstige lidstaten gedurende de toetredingsprocessen; pleit voor een zorgvuldige evaluatie van de rechtsstaat in alle landen die zich in een toetredingsproces bevinden; spoort de Commissie ertoe aan de toetredingslanden concrete aanbevelingen inzake de situatie van de rechtsstaat te doen en de afstemming op het uitbreidingsverslag te waarborgen; verwacht van de Commissie dat zij alle kandidaat-lidstaten opneemt in haar verslag over de rechtsstaat 2025; o o o 106. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, de Raad van Europa, en de regeringen en parlementen van de lidstaten. Het Europees Parlement, – gezien de stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Montenegro, anderzijds (1) , die op 1 mei 2010 van kracht is geworden, – gezien het verzoek van Montenegro om toetreding tot de Europese Unie van 15 december 2008, – gezien het advies van de Commissie van 9 november 2010 over het verzoek van Montenegro om toetreding tot de Europese Unie ( COM(2010)0670 ), het besluit van de Europese Raad van 16-17 december 2010 om Montenegro de status van kandidaat-lidstaat te verlenen en het besluit van de Europese Raad van 29 juni 2012 om EU-toetredingsonderhandelingen met Montenegro te openen, – gezien Verordening (EU) 2021/1529 van het Europees Parlement en de Raad van 15 september 2021 tot vaststelling van het instrument voor pretoetredingssteun (IPA III) (2) , – gezien Verordening (EU) 2024/1449 van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2024 tot oprichting van de hervormings- en groeifaciliteit voor de Westelijke Balkan (3) , – gezien de conclusies van het voorzitterschap van de bijeenkomst van de Europese Raad in Thessaloniki op 19-20 juni 2003, – gezien de verklaring van Sofia van de top EU-Westelijke Balkan van 17 mei 2018 en de hieraan gehechte prioriteitenagenda van Sofia, – gezien de verklaringen van de top EU-Westelijke Balkan van 13 december 2023 en de top EU-Westelijke Balkan van 18 december 2024, beide gehouden in Brussel, – gezien het proces van Berlijn, gestart op 28 augustus 2014, – gezien de mededeling van de Commissie van 6 oktober 2020 getiteld “Een economisch en investeringsplan voor de Westelijke Balkan” ( COM(2020)0641 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 8 november 2023 getiteld “Mededeling 2023 inzake het uitbreidingsbeleid van de EU” ( COM(2023)0690 ) en het bijbehorend werkdocument van de diensten van de Commissie getiteld “Montenegro 2023 Report” (Verslag over Montenegro 2023) (SWD(2023)0694), – gezien de mededeling van de Commissie van 8 november 2023 getiteld “Nieuw groeiplan voor de Westelijke Balkan” ( COM(2023)0691 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 20 maart 2024 betreffende pretoetredingshervormingen en -beleidsevaluaties ( COM(2024)0146 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 24 juli 2024 getiteld “Verslag over de rechtsstaat 2024 – Situatie op het gebied van de rechtsstaat in de Europese Unie” ( COM(2024)0800 ), en het bijbehorend werkdocument van de diensten van de Commissie getiteld “2024 Rule of Law Report – Country Chapter on the rule of law situation in Montenegro” (Verslag over de rechtsstaat 2024 – Landenhoofdstuk over de situatie op het gebied van de rechtsstaat in Montenegro) (SWD(2024)0829), – gezien de mededeling van de Commissie van 30 oktober 2024 getiteld “Mededeling inzake het uitbreidingsbeleid van de EU voor 2024” ( COM(2024)0690 ) en het bijbehorend werkdocument van de diensten van de Commissie getiteld “Montenegro 2024 Report” (Verslag over Montenegro 2024) (SWD(2024)0692), – gezien de in de reeks “The Commission’s overview & country assessments” verschenen publicaties van 31 mei 2023 en 13 juni 2024, waarin ingegaan wordt op het programma voor economische hervorming van Montenegro, en gezien de gezamenlijke conclusies van de economische en financiële dialoog tussen de EU en de Westelijke Balkan en Turkije, aangenomen door de Raad op 16 mei 2023, en de gezamenlijke conclusies van de economische en financiële dialoog tussen de EU en de partners van de Westelijke Balkan, Turkije, Georgië, de Republiek Moldavië en Oekraïne, aangenomen door de Raad op 14 mei 2024, – gezien de intergouvernementele toetredingsconferenties EU-Montenegro van 22 juni 2021, 13 december 2021, 29 januari 2024, 26 juni 2024 en 16 december 2024, – gezien de elfde zitting van de Stabilisatie- en Associatieraad EU-Montenegro op 14 juli 2022, – gezien de verklaring en de aanbevelingen die tijdens de 22e bijeenkomst van het Parlementair Stabilisatie- en associatiecomité EU-Montenegro van 31 oktober en 1 november 2024 zijn aangenomen, – gezien de toetreding van Montenegro tot de NAVO op 5 juni 2017, – gezien Speciaal verslag 01/2022 van de Europese Rekenkamer van 10 januari 2022 getiteld “EU-steun voor de rechtsstaat in de Westelijke Balkan: ondanks inspanningen nog steeds fundamentele problemen”, – gezien het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Verdrag van Istanbul), dat Montenegro in 2013 heeft geratificeerd, en de aanbevelingen van de Europese Commissie inzake gendergelijkheid en de bestrijding van gendergerelateerd geweld, – gezien het jaarlijks gepubliceerde rapport “World Press Freedom Index” van Verslaggevers zonder Grenzen, – gezien de gegevens van het Bureau van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Vluchtelingen (UNHCR) over de vluchtelingensituatie in Oekraïne in april 2025, – gezien zijn aanbeveling van 23 november 2022 aan de Raad, de Commissie en de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid betreffende de nieuwe uitbreidingsstrategie van de EU (4) , – gezien zijn vorige resoluties over Montenegro, – gezien zijn resolutie van 29 februari 2024 over verdieping van de EU-integratie met het oog op toekomstige uitbreidingen (5) , – gezien artikel 55 van het Reglement, – gezien het advies van de Commissie buitenlandse zaken ( A10-0093/2025 ), A. overwegende dat uitbreiding een belangrijk instrument is van het buitenlands beleid van de EU en een strategische geopolitieke investering in vrede, stabiliteit, veiligheid en welvaart; B. overwegende dat het nieuwe momentum voor uitbreiding dat is ontstaan door de veranderende geopolitieke realiteit en de verzoeken om toetreding tot de EU van een aantal landen van het Oostelijk Partnerschap, de EU ertoe heeft aangezet om nu snel meer werk te maken van haar beloften aan de Westelijke Balkan, die al lang hadden moeten zijn ingelost; overwegende dat de toekomst van de landen van de Westelijke Balkan binnen de EU ligt; C. overwegende dat elk land op zijn eigen verdiensten wordt beoordeeld wat de vervulling van de criteria van Kopenhagen betreft, waaronder de volledige eerbiediging van de democratie, de rechtsstaat, goed bestuur, de fundamentele waarden van de EU en afstemming op het buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU; overwegende dat de uitvoering van de noodzakelijke hervormingen op het gebied van de “fundamentele aspecten” bepalend is voor het tijdschema en de voortgang van het toetredingsproces; D. overwegende dat Montenegro het verst gevorderd is in het toetredingsproces, met alle 33 hoofdstukken van het EU-acquis geopend en zes hoofdstukken voorlopig afgesloten, en daarvoor aanzienlijke steun van de bevolking geniet; E. overwegende dat de EU de grootste handelspartner, investeerder en verstrekker van financiële bijstand van Montenegro is; F. overwegende dat Montenegro blootgesteld is aan schadelijke buitenlandse invloeden, desinformatiecampagnes en andere vormen van beïnvloeding, waaronder verkiezingsinmenging, hybride oorlogsvoering en ongunstige investeringen van niet-EU-actoren, met name Rusland en China, die trachten de politieke, economische en strategische koers van Montenegro te beïnvloeden en de democratische processen en de integriteit van de media in gevaar brengen, waardoor de vooruitzichten van het land op toetreding tot de EU in gevaar komen; G. overwegende dat op 8 juni 2024 in Belgrado een “All-Serb Assembly” (pan-Servische vergadering) plaatsvond waaraan vooraanstaande parlementsleden deelnamen, verenigd onder het motto “One people, one Assembly” (één volk, één vergadering); Streven naar toetreding tot de EU 1. erkent de vastberaden inzet van Montenegro voor toetreding tot de EU en bevestigt wederom zijn volledige steun voor het toekomstige EU-lidmaatschap van het land; is verheugd over de leidende regionale positie van Montenegro in het EU-toetredingsproces en over de overweldigende steun onder de burgers en de meerderheid van de politieke actoren in Montenegro voor toetreding tot de EU in 2028; 2. is verheugd over de positieve vooruitgang die Montenegro heeft geboekt bij het doorvoeren van EU-gerelateerde hervormingen en maatregelen, geschraagd door een ambitieus tijdschema, en dringt aan op collectieve inspanningen van politieke actoren, maatschappelijke organisaties en burgers; prijst Montenegro voor het voldoen aan de tussentijdse ijkpunten voor de hoofdstukken 23 en 24, die bepalend blijven voor het algemene tempo van de onderhandelingen, en voor het verkrijgen van een positief tussentijds ijkpuntbeoordelingsverslag; is ingenomen met de afsluiting van nog eens drie onderhandelingshoofdstukken, waardoor het totaal op zes komt; 3. moedigt alle politieke actoren aan om zich te blijven richten op EU-integratie en de vereiste hervormingen; benadrukt de noodzaak van politieke stabiliteit, betrokkenheid en constructieve samenwerking bij het bereiken van consensus tussen de verschillende partijen, zodat er snel en effectiever vooruitgang kan worden geboekt met het afsluiten van extra hoofdstukken in 2025, teneinde de ambitieuze tijdlijn van het land te respecteren; benadrukt dat de vastgestelde hervormingen doeltreffend en consequent moeten worden uitgevoerd om echte vooruitgang en volledige aanpassing aan de EU-wetgeving te waarborgen; roept ertoe op de werking van overheidsinstellingen en hun onderlinge coördinatie te versterken om politieke stabiliteit te bereiken, en de wezenlijke vorderingen van het land bij het doorvoeren van belangrijke EU-gerelateerde hervormingen voort te zetten, met name wat de hervorming van het kiesstelsel en justitie en de strijd tegen georganiseerde misdaad en corruptie betreft; 4. beklemtoont dat de geloofwaardigheid van de EU, met inbegrip van haar uitbreidingsbeleid als geheel, in het gedrang zou komen als de concrete vooruitgang van bepaalde landen van de Westelijke Balkan zich niet vertaalt in duidelijke vorderingen op het traject naar toetreding tot de EU; 5. is verheugd dat Montenegro zich consequent en volledig blijft afstemmen op het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU, met inbegrip van de beperkende maatregelen van de EU, onder meer die in verband met de aanvalsoorlog van Rusland tegen Oekraïne en die welke gericht zijn tegen cyberaanvallen, en is ingenomen met zijn steun voor de op regels gebaseerde internationale orde op het niveau van de VN; moedigt Montenegro aan de handhaving van beperkende maatregelen te versterken en omzeiling ervan te voorkomen en de activa van degenen tegen wie sancties zijn ingesteld, in beslag te nemen; verzoekt alle vertegenwoordigers van de regering de afstemming op het GBVB en de waarden van de EU te eerbiedigen en te bevorderen, en zich te onthouden van activiteiten die de strategische koers van Montenegro naar het EU-lidmaatschap en zijn soevereiniteit in gevaar kunnen brengen; is in dit verband zeer bezorgd over de verklaringen van hoge overheidsfunctionarissen waarin zij hun steun uitspreken voor Milorad Dodik, president van de entiteit Republika Srpska, die de soevereiniteit en territoriale integriteit van Bosnië en Herzegovina ondermijnt; betreurt de deelname van hooggeplaatste parlementsleden uit Montenegro aan de “pan-Servische vergadering” in Belgrado en hun steun voor de verklaring die bij die gelegenheid is aangenomen en die de soevereiniteit van Montenegro, Bosnië en Herzegovina en Kosovo ondermijnt; 6. benadrukt het strategische belang van het NAVO-lidmaatschap van Montenegro en is ingenomen met de actieve betrokkenheid van het land bij missies en operaties in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid van de EU, zoals de EU-zeemachtoperatie ATALANTA, alsook bij de NAVO en andere internationale en multilaterale missies; is ingenomen met het besluit van de raad voor defensie en veiligheid van Montenegro om de deelname van zijn strijdkrachten aan de militaire bijstandsmissie van de EU ter ondersteuning van Oekraïne en de NAVO-veiligheidsbijstand en -training voor Oekraïne goed te keuren en doet een oproep aan het Montenegrijnse parlement om deze besluiten vast te stellen en zo de inzet van het land voor collectieve veiligheid te versterken; 7. prijst Montenegro voor zijn humanitaire en materiële steun aan Oekraïne en voor de verlenging van het mechanisme voor tijdelijke bescherming dat personen die Oekraïne ontvluchten het recht geeft om een jaar lang in Montenegro te verblijven; herinnert eraan dat Montenegro behoort tot de landen van de Westelijke Balkan die het grootste aantal Oekraïense vluchtelingen opvangen, met meer dan 18 800 vluchtelingen uit Oekraïne die volgens de statistieken van de UNHCR op 31 januari 2025 in Montenegro waren geregistreerd; 8. blijft uitermate bezorgd over kwaadaardige buitenlandse inmenging, destabiliseringspogingen, cyberaanvallen, hybride dreigingen en desinformatiecampagnes, waaronder pogingen van actoren uit derde landen om politieke processen en de publieke opinie te beïnvloeden, teneinde de EU in diskrediet te brengen en de vooruitgang van Montenegro op weg naar toetreding te ondermijnen; dringt er bij Montenegro op aan tegenmaatregelen te nemen in nauwere samenwerking met de EU en de NAVO en door middel van intensievere regionale samenwerking tussen de landen van de Westelijke Balkan; merkt op dat religieuze instellingen als instrument voor externe beïnvloeding kunnen worden gebruikt en veroordeelt alle ongepaste inmenging van de Servisch-orthodoxe kerk in dit verband; wijst nogmaals op het belang van het versterken van de weerbaarheid tegen buitenlandse informatiemanipulatie en inmenging, onder meer door meer toezicht op het medialandschap, voorlichtingscampagnes en programma’s voor mediageletterdheid; beveelt Montenegro aan een speciale taskforce voor hybride dreigingen op te richten; 9. spoort de Commissie, de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO), de delegatie van de EU in Montenegro en de Montenegrijnse autoriteiten aan om de strategische communicatie met de Montenegrijnse burgers over de voordelen van het uitbreidingsproces en het EU-lidmaatschap en over de concrete toetredingscriteria waaraan Montenegro nog moet voldoen om in overeenstemming te zijn met de EU-vereisten, op te voeren; dringt er voorts bij hen op aan de zichtbaarheid van de EU in het land te verbeteren, ook wat betreft door de EU gefinancierde projecten; pleit voor uitbreiding van de StratCom-monitoring om de aandacht te richten op grensoverschrijdende dreigingen in verband met desinformatie in de landen van de Westelijke Balkan en de omringende landen; verzoekt de Commissie verdere steun te verlenen aan de inspanningen van de EDEO en de Taskforce Westelijke Balkan om de outreachactiviteiten uit te breiden door de zichtbaarheid in de lokale media te vergroten, verslagen te factchecken en samen te werken met maatschappelijke organisaties om valse narratieven doeltreffender tegen te gaan; 10. is ingenomen met de hernieuwde betrokkenheid van het Montenegrijnse parlement bij het Parlementair Stabilisatie- en associatiecomité; Democratie en de rechtsstaat 11. erkent de sleutelrol van het Montenegrijnse parlement in het toetredingsproces, met name wat betreft de vaststelling van toetredingsgerelateerde wetgeving, en onderstreept het belang van parlementaire samenwerking in dit verband; herhaalt dat het Europees Parlement bereid is zijn politieke en technische middelen in te zetten om de EU-gerelateerde hervormingsagenda vooruit te helpen, onder meer door activiteiten ter ondersteuning van de democratie; neemt met bezorgdheid kennis van de opnieuw opkomende spanningen en etnische polarisatie, die het hervormingsproces vertragen; roept op tot een constructieve dialoog en consensusvorming in het hele politieke spectrum, waarbij prioriteit wordt gegeven aan de kwaliteit van de wetgeving, en dringt er met klem op aan oplossingen te vinden via een parlementaire dialoog; dringt erop aan te voorkomen dat identiteitspolitiek de aandacht afleidt van de EU-agenda of de betrekkingen met de buurlanden onder druk zet en ervoor te zorgen dat Montenegro stevig op koers blijft op weg naar EU-lidmaatschap; is ingenomen met het akkoord tussen de Montenegrijnse premier en de oppositieleiders om de Commissie van Venetië advies te vragen over de beëindiging van het mandaat van Dragana Đuranović, rechter bij het Grondwettelijk Hof, en over de terugkeer van de oppositie naar het parlement; 12. uit zijn bezorgdheid over pogingen tot wijziging van de wet inzake het Montenegrijnse burgerschap in het Montenegrijnse parlement, die ernstige en langdurige gevolgen kunnen hebben voor de besluitvormingsprocessen en de identiteit van het land, en benadrukt dat alle discussies over identiteitspolitiek met de grootste gevoeligheid moeten worden behandeld om verdere polarisatie te voorkomen en te streven naar een brede maatschappelijke consensus; spoort de Montenegrijnse autoriteiten ertoe aan eventuele wijzigingen van de wet inzake het staatsburgerschap in overleg en coördinatie met de EU te behandelen, en benadrukt hoe belangrijk het is om over elke kwestie in verband met dit onderwerp, dat van cruciaal belang is voor de identiteit en onafhankelijkheid van Montenegro, een consensus te bereiken; 13. verzoekt het Montenegrijnse parlement met klem inclusieve en transparante openbare raadplegingen te houden en het maatschappelijk middenveld vanaf een vroeg stadium van het wetgevingsproces regelmatig en op zinvolle wijze bij de besluitvorming te betrekken, met name wanneer het belangrijke wetgeving betreft in het kader van het EU-hervormingsproces; pleit voor een actievere rol voor de Montenegrijnse parlementaire vrouwenclub; 14. verzoekt Montenegro om zijn regelgevingskader voor verkiezingen volledig in overeenstemming te brengen met de EU-normen, met name wat betreft de harmonisatie van de kieswetgeving, beperking van het actief en passief kiesrecht, transparantie, geschillenbeslechtingsmechanismen, toezicht op campagnes en media en financiering van politieke partijen en verkiezingscampagnes, en om de aanbevelingen van het Bureau voor Democratische Instellingen en Mensenrechten van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa op te volgen (6) ; dringt er bij Montenegro op aan de transparantie van en de controle op de uitgaven van politieke partijen te vergroten en misbruik van overheidsmiddelen te voorkomen door de desbetreffende wetgeving in overeenstemming te brengen met de EU-normen, en ook de handhaving van de regels inzake financiering door derden te verbeteren en de sancties voor schendingen aan te scherpen; wijst in dit verband op de rol van het agentschap voor corruptiepreventie (APC) en dringt aan op nauwere samenwerking tussen het APC en de financiële-inlichtingenautoriteiten om buitenlandse invloed in politieke campagnes op te sporen en te voorkomen; verzoekt Montenegro voorts uitvoering te geven aan de aanbevelingen van het VN-Comité voor de uitbanning van discriminatie van vrouwen (CEDAW) inzake gendergelijkheid op kieslijsten; 15. verzoekt de Montenegrijnse autoriteiten eens te meer één landelijke dag voor gemeenteraadsverkiezingen in te stellen, zoals bepaald in de wet inzake lokaal zelfbestuur, om de efficiëntie van het bestuur te vergroten, de politieke spanningen te verminderen en de stabiliteit en doeltreffendheid van gemeentelijke en overheidsinstellingen te versterken; herinnert eraan dat de toekomstige uitbetaling van middelen in het kader van de hervormings- en groeifaciliteit afhankelijk is van de uitvoering van deze hervorming, in overeenstemming met de toezeggingen van Montenegro in zijn hervormingsagenda, en dat deze hervorming als prioriteit moet worden nagestreefd; stelt verheugd vast dat in 2022 in 14 gemeenten op dezelfde dag verkiezingen zijn gehouden; pleit voor een solide wetgevingskader in dit verband; is bezorgd over het slechte verloop van het verkiezingsproces in de gemeente Šavnik; 16. verzoekt de Montenegrijnse autoriteiten de wet inzake openbaar bestuur aan te nemen die een beter governancekader en de optimalisering van het openbaar bestuur mogelijk moet maken; 17. benadrukt het belang van een professioneel, op verdiensten gebaseerd, transparant en gedepolitiseerd ambtenarenapparaat; verzoekt Montenegro de desbetreffende wetgeving te wijzigen en uit te voeren om een kader te bieden voor de professionalisering, optimalisering en rationalisering van het overheidsbestuur, met inbegrip van procedurele waarborgen tegen politiek gemotiveerde besluiten over benoemingen en ontslagen, en strenge normen voor leidinggevende functies; betreurt dat er geen noemenswaardige vooruitgang is geboekt bij de vaststelling en doeltreffende uitvoering van dergelijke wetgeving en benadrukt dat de invulling van functies bij overheidsdiensten hierdoor onderhevig kan blijven aan politieke beïnvloeding; 18. is ingenomen met de opname van Montenegro in het verslag van de Commissie over de rechtsstaat 2024; neemt met bezorgdheid kennis van de vastgestelde tekortkomingen, waaronder de benoemingen bij justitie en de onafhankelijkheid van het openbaar ministerie; 19. is verheugd over de vooruitgang die is geboekt bij de uitvoering van belangrijke justitiële hervormingen, de vaststelling van een nieuw strategisch kader en de voltooiing van reeds lang lopende gerechtelijke benoemingen; verzoekt Montenegro de resterende hoge functies binnen de rechterlijke macht in te vullen; 20. dringt er bij Montenegro op aan zijn rechtskader, met inbegrip van de grondwet, met name wat de samenstelling van de raad voor de rechtspraak betreft, verder af te stemmen op de EU-wetgeving en -normen inzake de onafhankelijkheid, verantwoordingsplicht, onpartijdigheid, integriteit en professionaliteit van de rechterlijke macht, en benoemingen verder te depolitiseren om de onafhankelijkheid te bevorderen, hangende internationale aanbevelingen op te volgen en criteria vast te stellen voor de pensionering van rechters en openbare aanklagers in overeenstemming met de Europese normen en met volledige inachtneming van de grondwet; betreurt de achterstand bij de behandeling van zaken en verzoekt Montenegro maatregelen te nemen om de duur van gerechtelijke procedures te verkorten, in het bijzonder voor zaken die verband houden met zware en georganiseerde misdaad, met name in verband met het witwassen van geld; beveelt aan dat Montenegro de wijzigingen van de grondwet in de laatste fase van de EU-toetredingsonderhandelingen van het land aanneemt; 21. neemt kennis van de stappen die zijn gezet in de strijd tegen corruptie, met inbegrip van nieuwe wetten en bepalingen inzake de bescherming van klokkenluiders, de oprichting van een nieuwe nationale raad voor corruptiebestrijding en een nieuwe corruptiebestrijdingsstrategie voor 2024-2028; spoort Montenegro aan zich verder te voegen naar het EU-acquis en de EU-normen, en gevolg te geven aan de aanbevelingen van de Commissie, de Commissie van Venetië en de Groep van staten tegen corruptie (Greco); spoort de Montenegrijnse autoriteiten ertoe aan de bestaande tekortkomingen bij de behandeling van zaken in verband met georganiseerde misdaad en de inbeslagneming en confiscatie van criminele vermogensbestanddelen te blijven aanpakken; 22. dringt er bij Montenegro op aan de strafrechtelijke respons op corruptie op hoog niveau op te voeren, onder meer door de effectieve handhaving van de bestaande strafwetgeving te versterken en doeltreffende en afschrikkende sancties op te leggen, en de voorwaarden te scheppen voor een doeltreffende werking van justitiële instellingen en onafhankelijke instanties die zich met corruptie bezighouden, zonder politieke beïnvloeding; 23. neemt nota van de werkzaamheden van het agentschap voor corruptiepreventie en dringt erop aan dat het voldoende financiële middelen krijgt en gedepolitiseerd wordt; verwacht dat het agentschap tastbare resultaten boekt en niet-selectief optreedt zodat het zijn integriteit versterkt en over een grotere autoriteit beschikt om zijn bevoegdheden doeltreffend uit te voeren; roept op tot een sterker kader voor corruptiepreventie; 24. dringt er bij Montenegro op aan zijn wapenwetgeving in overeenstemming te brengen met de EU-wetgeving en internationale normen, met name wat betreft technische normen voor het markeren van vuurwapens, procedures voor het onbruikbaar maken ervan en voorschriften voor alarm- en seinwapens, en een gestandaardiseerd en doeltreffend systeem voor gegevensverzameling en -rapportage over vuurwapens op te zetten; is ontzet over de tragische massale schietpartij in Cetinje en betuigt zijn medeleven met de families van de slachtoffers; stelt bezorgd vast dat deze tragedie wordt uitgebuit voor desinformatiedoeleinden en etnische polarisatie; dringt er bij Montenegro op aan zijn crisiscommunicatie te versterken om desinformatie tegen te gaan en te zorgen voor verantwoorde berichtgeving in de media in de nasleep van gewelddadige incidenten; dringt aan op systematische maatregelen op het gebied van veiligheid, mentaal welzijn en institutionele transparantie, alsook op burgerschapsvorming, bewustmaking, outreach en educatieve initiatieven over de gevaren en risico’s van vuurwapens, in overeenstemming met de verwachtingen van burgers en de maatschappelijke behoeften; 25. verzoekt Montenegro zijn visumbeleid dringend en volledig af te stemmen op dat van de EU, met name wat betreft landen die inzake irreguliere migratie of veiligheidsrisico’s een probleem vormen voor de EU; uit zijn bezorgdheid over het feit dat, in tegenstelling tot de verwachtingen, twee extra landen aan de visumvrije regeling zijn toegevoegd en dat Russische en Belarussische paspoorthouders blijven genieten van een visumvrije regeling; merkt op dat de harmonisatie van het visumbeleid ook is opgenomen in de hervormingsagenda van Montenegro in het kader van de hervormings- en groeifaciliteit; 26. is ingenomen met de lopende samenwerking van Montenegro met het Europees Grens- en kustwachtagentschap (Frontex), Europol, Eurojust en het Agentschap van de Europese Unie voor opleiding op het gebied van rechtshandhaving (Cepol), en wijst op het belang van deze samenwerking bij de bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit, met inbegrip van wapen-, drugs- en mensenhandel, en de bestrijding van terrorisme en extremisme; is ingenomen met de inwerkingtreding op 1 juli 2023 van de verbeterde overeenkomst inzake operationele samenwerking op het gebied van grensbeheer met Frontex, en moedigt verdere samenwerking tussen Montenegro en Frontex aan om het grensbeheer te versterken, asielprocedures te ondersteunen, mensensmokkel te bestrijden en overname te bevorderen; Fundamentele vrijheden en mensenrechten 27. betreurt het dat de meest kwetsbare groepen in de samenleving nog steeds worden gediscrimineerd; verzoekt Montenegro een nieuwe antidiscriminatiewet en desbetreffende strategieën aan te nemen, door middel van een inclusief, transparant en zinvol proces waarbij de personen die hier het meest mee te maken hebben actief worden betrokken, om ervoor te zorgen dat kwetsbare groepen betere toegang krijgen tot rechten; benadrukt dat de eerbiediging van de rechten van alle nationale minderheden integraal deel uitmaakt van het EU-acquis; dringt aan op een sterkere toepassing om te zorgen voor gelijke behandeling van alle etnische, religieuze, nationale en sociale groepen zodat zij kunnen rekenen op gelijke rechten en kansen en volledig kunnen deelnemen aan het sociale, politieke en economische leven; 28. is ingenomen met de multi-etnische identiteit van Montenegro en pleit ervoor om de talen, het cultureel erfgoed en de tradities van lokale gemeenschappen en nationale minderheden verder te bevorderen en te eerbiedigen, aangezien dit nauw verweven is met het Europese perspectief van Montenegro; 29. beklemtoont de multi-etnische identiteit van de Baai van Kotor; benadrukt dat het Europese perspectief van Montenegro nauw verweven is met de bescherming van minderheden en hun culturele erfgoed; verzoekt de Montenegrijnse autoriteiten om het multi-etnische karakter van de staat, waaronder de tradities en het culturele erfgoed van de Kroatische gemeenschap in de Baai van Kotor, te koesteren; 30. toont zich diep bezorgd over bedreigde erfgoedsites in Montenegro zoals de Baai van Kotor en Sveti Stefan; benadrukt dat Sveti Stefan, samen met Miločer Park, in 2023 werd genoemd in de lijst van de “zeven meest bedreigde erfgoedsites in Europa”; 31. verzoekt de Montenegrijnse autoriteiten de moeilijke levensomstandigheden van Roma in Montenegro en de discriminatie waarmee zij te kampen hebben aan te pakken, en dringt erop aan meer maatregelen te nemen ter bevordering van intercultureel begrip op scholen; verzoekt de Montenegrijnse autoriteiten ook maatregelen te nemen om het klimaat van maatschappelijke inclusie van LGBTI-personen te verbeteren; 32. stelt tevreden vast dat Montenegro zijn wetgevings- en institutionele kader heeft aangepast aan het EU-acquis en de internationale mensenrechtennormen met betrekking tot de naleving van het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind en de facultatieve protocollen daarbij; dringt er bij de autoriteiten op aan tekortkomingen in de uitvoering aan te pakken, met name met betrekking tot verantwoordingsplicht en toezicht; 33. pleit voor de doeltreffende uitvoering van strategieën om de rechten van personen met een handicap in alle sectoren en beleidsterreinen te eerbiedigen; 34. spreekt zijn afkeuring uit over alle haatzaaiende uitlatingen, met inbegrip van gendergerelateerde haatzaaiende uitlatingen, ook online, en haatmisdrijven; is ingenomen met de strafbaarstelling van racisme en haatzaaiende uitlatingen; 35. benadrukt dat de institutionele mechanismen voor gendergelijkheid moeten worden versterkt en verzoekt de Montenegrijnse autoriteiten de loonkloof tussen mannen en vrouwen aan te pakken, de participatie van vrouwen in de besluitvorming te verbeteren – zowel in het publieke domein, met name in de overheidssector, justitie en de veiligheidsdiensten, als in het bedrijfsleven – om de politieke participatie van vrouwen te vergroten, genderresponsieve budgettering in te voeren, genderstereotypen te bestrijden en de inspanningen ter bestrijding van discriminatie van vrouwen op te voeren, met name in plattelandsgebieden; is ingenomen met de recente inspanningen ter bevordering van de vertegenwoordiging van vrouwen in wetenschap, technologie, engineering en wiskunde (STEM), en moedigt verdere inspanningen in technologiesectoren aan; 36. is ernstig bezorgd over de hoge percentages gendergerelateerd geweld, waaronder huiselijk geweld en femicide; verzoekt Montenegro zijn definities van gendergerelateerd geweld en huiselijk geweld volledig in overeenstemming te brengen met het Verdrag van Istanbul en met de aanbevelingen van internationale organen, doeltreffende beschermings- en preventiemechanismen in te stellen, ondersteuningscentra op te zetten, te zorgen voor een doeltreffende gerechtelijke follow-up voor slachtoffers van huiselijk en seksueel geweld, en een robuuster strafrechtelijk beleid ten aanzien van daders in te voeren; dringt aan op het verzamelen van uitgesplitste gegevens over gendergerelateerd geweld en genderongelijkheden om de beleidsrespons te verbeteren; 37. betreurt dat het wetsontwerp inzake wettelijke gendererkenning niet is aangenomen in 2024, hoewel het een maatregel betreft die deel uitmaakt van het EU-toetredingsprogramma van Montenegro; dringt er bij Montenegro op aan de wet onverwijld aan te nemen; 38. is ingenomen met de nieuwe mediawetten van Montenegro en zijn strategie voor het mediabeleid ter versterking van het rechtskader om journalisten en andere mediawerkers doeltreffend te beschermen; dringt aan op een nultolerantiebeleid met betrekking tot druk op, intimidatie van of geweld tegen journalisten, in het bijzonder door publieke figuren; benadrukt de noodzaak van effectieve onderzoeken, de vervolging van alle gevallen van haatzaaiende uitlatingen, lastercampagnes en strategische rechtszaken tegen journalisten, en van een doeltreffende follow-up van eerdere gevallen; benadrukt dat het recht van journalisten op toegang tot informatie moet worden gewaarborgd, evenals hun recht om een kritische houding aan te nemen; merkt op dat de persvrijheid in Montenegro aanzienlijk is verbeterd, zoals blijkt uit de stijging van het land in de wereldindex voor persvrijheid; 39. uit zijn bezorgdheid over gevallen waarbij journalisten, academici en maatschappelijke organisaties onder druk zijn komen te staan wegens het uitoefenen van de vrijheid van meningsuiting, met inbegrip van gevallen waarbij de politie tegen hen een procedure wegens strafbare feiten heeft ingeleid; is bezorgd over het gebruik van strategische rechtszaken tegen publieke participatie (SLAPP’s) die gericht zijn tegen journalisten; 40. betreurt de heersende sterke polarisatie in de media en de kwetsbaarheid van de media voor politieke belangen en buitenlandse beïnvloeding, alsook buitenlandse en binnenlandse desinformatiecampagnes die narratieven verspreiden die negatieve gevolgen hebben voor de democratische processen in het land en het Europese perspectief van Montenegro in gevaar brengen; verzoekt Montenegro betere programma’s voor mediageletterdheid verder te ontwikkelen en deze als kernvak in het onderwijs op te nemen; verzoekt de Montenegrijnse autoriteiten de redactionele, institutionele en financiële onafhankelijkheid van de publieke omroep RTCG te waarborgen, alsook de wettigheid van de benoeming van het bestuur ervan en de volledige eerbiediging van de rechterlijke uitspraken met betrekking tot RTCG; herinnert eraan dat deze de wet en de hoogste normen inzake verantwoordingsplicht en integriteit in acht moet nemen; betreurt dat de onafhankelijkheid van de publieke media wordt verzwakt en ondermijnd; roept alle media-entiteiten ertoe op te voldoen aan de wettelijke vereisten inzake transparantie van overheidsfinanciering; 41. is ingenomen met de bekendmaking van de resultaten van de in 2023 uitgevoerde volkstelling; verzoekt de autoriteiten om elke politisering van het proces te voorkomen; moedigt belanghebbenden aan deze resultaten op niet-discriminerende wijze te gebruiken; 42. is ingenomen met het levendige en constructieve maatschappelijk middenveld in Montenegro en beklemtoont het belang ervan voor het stimuleren van democratie en pluralisme en het bevorderen van goed bestuur en sociale vooruitgang; uit zijn bezorgdheid over de steeds beperktere ruimte voor maatschappelijke organisaties met een kritische houding, en veroordeelt alle lastercampagnes, intimidatie en aanvallen tegen maatschappelijke organisaties, met name door politieke figuren in het kader van voorstellen voor een “wet op buitenlandse agenten”; merkt op dat dergelijke wetten de fundamentele vrijheden en de werking van het maatschappelijk middenveld kunnen ondermijnen en niet in overeenstemming zijn met de waarden en normen van de EU; dringt aan op een ondersteunend rechtskader en duidelijke en eerlijke selectiecriteria met betrekking tot overheidsfinanciering; roept de raad voor samenwerking tussen de regering en niet-gouvernementele organisaties ertoe op de werkzaamheden te hervatten; benadrukt dat het belangrijk is samenwerkingsverbanden met het maatschappelijk middenveld op te bouwen en het vanaf een vroeg stadium daadwerkelijk over ontwerpwetgeving te raadplegen; Verzoening, goede nabuurschapsbetrekkingen en regionale samenwerking 43. herinnert eraan dat goede nabuurschapsbetrekkingen en regionale samenwerking essentiële elementen van het uitbreidingsproces zijn; prijst de actieve betrokkenheid van Montenegro bij regionale samenwerkingsinitiatieven; herinnert eraan dat goede nabuurschapsbetrekkingen van cruciaal belang zijn om vooruitgang te boeken in het toetredingsproces; 44. betreurt dat hoofdstuk 31 in december 2024 niet kon worden afgesloten; verzoekt alle betrokken partijen op constructieve wijze en in de geest van goed nabuurschap oplossingen te vinden voor openstaande bilaterale kwesties en prioriteit te geven aan de toekomstige belangen van de burgers in de Westelijke Balkan; herinnert eraan dat het gebruik van onopgeloste bilaterale en regionale geschillen om de toetredingsprocessen van kandidaat-lidstaten te blokkeren, moet worden vermeden; is ingenomen met het bilaterale overleg tussen de Republiek Kroatië en Montenegro over de status van onopgeloste bilaterale kwesties; moedigt de autoriteiten aan te blijven inzetten op vertrouwenwekkende maatregelen; 45. wijst op de wijzigingen die Montenegro heeft aangebracht in het wetboek van strafvordering om juridische en praktische belemmeringen voor het doeltreffend onderzoeken, vervolgen, berechten en bestraffen van oorlogsmisdaden aan te pakken, in overeenstemming met de desbetreffende aanbevelingen; verzoekt Montenegro een proactieve benadering toe te passen bij de behandeling van zaken met betrekking tot oorlogsmisdaden, in overeenstemming met het internationaal recht en de internationale normen, om de daders en de verheerlijking van oorlogsmisdaden te identificeren, te vervolgen en te bestraffen, de toegang tot de rechter en de voorziening in rechte, herstel en schadeloosstelling voor slachtoffers te waarborgen, en het lot van vermiste personen te verduidelijken; verzoekt Montenegro voldoende middelen toe te wijzen aan gespecialiseerde aanklagers en rechtbanken, alle beschuldigingen van oorlogsmisdaden proactief te onderzoeken en kwesties in verband met bevelsverantwoordelijkheid aan de orde te stellen, en eerdere zaken die niet in overeenstemming met het internationaal of nationaal recht zijn vervolgd, te herzien; roept op tot regionale samenwerking bij het onderzoek naar en de vervolging van personen die wegens oorlogsmisdrijven worden aangeklaagd; erkent dat het aanpakken van deze kwesties en het veiligstellen van gerechtelijke feiten een belangrijke basis vormen voor vertrouwen, democratische waarden, verzoening en de versterking van de bilaterale betrekkingen met buurlanden, en moedigt Montenegro aan deze inspanningen op te voeren; 46. waarschuwt voor de gevaren van politiek revisionisme, dat gericht is op het verdraaien van historische feiten voor politieke doeleinden, het ondermijnen van verantwoordingsplicht en het vergroten van de verdeeldheid in de samenleving; veroordeelt ten stelligste de verheerlijking van oorlogsmisdadigers en wijdverbreide publieke ontkenning van internationale vonnissen inzake oorlogsmisdaden, onder meer door de Montenegrijnse autoriteiten; is van mening dat de verklaring van president Jakov Milatović waarin hij zijn spijt betuigt over de deelname van Montenegrijnse troepen aan de bombardementen op de stad Dubrovnik, een waardevolle bijdrage aan regionale vrede en verzoening vormde; 47. spreekt nogmaals zijn steun uit voor het initiatief tot oprichting van de regionale commissie voor de vaststelling van feiten over oorlogsmisdaden en andere ernstige schendingen van de mensenrechten die zijn begaan op het grondgebied van het voormalige Joegoslavië (Recom); 48. herhaalt zijn oproep om de archieven met betrekking tot de voormalige republieken van Joegoslavië open te stellen en toegang te verlenen tot de dossiers van de voormalige Joegoslavische geheime dienst en de geheime dienst van het Joegoslavische volksleger, zodat misdaden uit het communistische tijdperk grondig kunnen worden onderzocht en behandeld; Sociaal-economische hervormingen 49. is ingenomen met de opname van Montenegro in SEPA-betalingsregelingen, wat de kosten voor burgers en bedrijven verlaagt; beklemtoont dat dit kansen biedt voor bedrijfsuitbreiding, een groter concurrentievermogen, innovatie en betere toegang tot buitenlandse directe investeringen; 50. is verheugd over het groeiplan voor de Westelijke Balkan, dat tot doel heeft de regio te integreren in de eengemaakte markt van de EU, regionale economische samenwerking te bevorderen en EU-gerelateerde hervormingen te intensiveren, en waarin de hervormings- en groeifaciliteit voor de Westelijke Balkan ter waarde van 6 miljard EUR is opgenomen; is verheugd dat Montenegro een hervormingsagenda heeft aangenomen en moedigt de volledige uitvoering ervan aan; merkt op dat de uitvoering van de vastgestelde hervormingsmaatregelen van de hervormingsagenda van Montenegro in het kader van het groeiplan toegang zou bieden tot meer dan 380 miljoen EUR aan subsidies en gunstige leningen, onder voorbehoud van een succesvolle uitvoering; benadrukt het belang van inclusieve raadplegingen van belanghebbenden, met inbegrip van lokale en regionale overheden, sociale partners en het maatschappelijk middenveld, bij de ontwerp-, uitvoerings-, monitoring- en evaluatiefasen; 51. moedigt Montenegro aan optimaal gebruik te maken van alle EU-financiering die beschikbaar is in het kader van het pretoetredingsinstrument (IPA III), het economisch en investeringsplan voor de Westelijke Balkan, het Ipard-programma en de hervormings- en groeifaciliteit voor de Westelijke Balkan, de sociaal-economische convergentie met de EU te versnellen en zijn wetgeving inzake fraudepreventie verder af te stemmen op die van de EU; herinnert aan de conditionaliteit van EU-financiering, die kan worden bijgesteld of opgeschort in geval van significante achteruitgang of aanhoudend gebrek aan vooruitgang op het gebied van fundamentele kwesties; 52. roept de EU en de landen van de Westelijke Balkan op een kader in te stellen voor een doeltreffende samenwerking tussen het Europees Openbaar Ministerie (EOM) en de toetredingslanden om nauwe samenwerking en de vervolging van misbruik van EU-middelen te faciliteren, onder meer door de detachering van nationale verbindingsfunctionarissen bij het EOM; moedigt Montenegro aan de werkafspraken met het EOM volledig uit te voeren; verzoekt de EU om de nodige wettelijke en politieke regelingen uit te werken om de bevoegdheid van het EOM uit te breiden tot EU-middelen die aan Montenegro als kandidaat-lidstaat worden besteed; 53. is ingenomen met de economische groei van Montenegro; dringt aan op meer maatregelen om het begrotingstekort en de overheidsschuld terug te dringen en om vrijstellingen van indirecte belastingen die niet in overeenstemming zijn met het EU-acquis, verder af te schaffen; verwelkomt de inspanningen om deze fiscale kwetsbaarheden te verminderen; wijst er nogmaals op dat er meer overheidsinvesteringen in het onderwijs nodig zijn met het oog op een duurzame sociale en economische ontwikkeling; 54. wijst op de Montenegrijnse overheidsschuld bij buitenlandse financiële instellingen en bedrijven, en benadrukt dat deze schuld kan worden gebruikt als pressiemiddel om beleidsbeslissingen van het land te beïnvloeden, met name met betrekking tot China en Rusland; is ingenomen met de inspanningen om deze kwetsbaarheden te verminderen en roept de autoriteiten op de economische afhankelijkheid van China verder af te bouwen en gebruik te blijven maken van het economisch en investeringsplan voor de Westelijke Balkan, het Global Gateway-initiatief van de EU en de hervormings- en groeifaciliteit om groenere en transparantere alternatieven voor het financieren van infrastructuurprojecten te vinden; verzoekt Montenegro om bij toekomstige infrastructuurprojecten de transparantie te vergroten, openbare inschrijvingen te waarborgen en buitensporige schuldafhankelijkheid van buitenlandse schuldeisers te voorkomen; 55. verzoekt de Montenegrijnse autoriteiten maatregelen te nemen om ontvolking en emigratie tegen te gaan, met name door investeringen in onderwijs en gezondheidszorg, vooral in het noorden van het land, alsook door decentralisatie door te investeren in middelgrote steden; 56. moedigt de Montenegrijnse autoriteiten aan de digitale transformatie te stimuleren en een empirisch onderbouwd arbeidsmarktbeleid te voeren om de aanhoudend hoge werkloosheid, in het bijzonder onder vrouwen en jongeren, aan te pakken, en tegelijkertijd de institutionele capaciteit te versterken en het onderliggende kader voor digitaal beleid te verbeteren, en de jongerengarantie en de nieuwe strategie voor jongeren doeltreffend ten uitvoer te leggen; dringt er bij de autoriteiten op aan de braindrain dringend aan te pakken; pleit voor de ontwikkeling van gerichte preventieve maatregelen en stimulansen om informele bedrijven en werknemers te legaliseren, aangezien een omvangrijke informele sector de economische en sociale ontwikkeling in Montenegro blijft belemmeren; 57. stelt tevreden vast dat wordt opgeroepen tot snelle integratie van alle landen van de Westelijke Balkan in de digitale eengemaakte markt van de EU vóór hun feitelijke toetreding tot de EU, wat van cruciaal belang is voor de totstandbrenging van een digitaal veilige omgeving; 58. roept op tot meer transparantie bij overheidsopdrachten, met name bij procedures via intergouvernementele overeenkomsten, en tot volledige naleving van de EU-regels en ‑beginselen; verzoekt Montenegro het aantal aanbestedingsprocedures zonder aanbestedingsbericht te verminderen; uit zijn bezorgdheid over de financiële lasten en het gebrek aan transparantie rond de aanleg van de autosnelweg Bar-Boljare die met een Chinese lening wordt gefinancierd; benadrukt dat de geheimhouding in verband met leningsovereenkomsten en bouwovereenkomsten bezorgdheid doet ontstaan over de verantwoordingsplicht; 59. spreekt zijn bezorgdheid uit over alle overeenkomsten of projecten waarbij de regels voor overheidsopdrachten, transparantieverplichtingen en voorschriften inzake openbare raadpleging, zoals vastgelegd in nationale wetgeving en EU-normen, worden omzeild; roept de regering van Montenegro op om ervoor te zorgen dat de beginselen van transparantie, verantwoordingsplicht, inclusieve besluitvorming en de rechtsstaat volledig worden geëerbiedigd bij alle initiatieven op het gebied van openbare infrastructuur en ontwikkeling; Energie, milieu, biodiversiteit en connectiviteit 60. dringt er bij Montenegro op aan de groene transitie te bevorderen, ondersteund met EU-middelen, zijn institutionele en regelgevingskader te verbeteren en de veerkracht op energiegebied te vergroten door eindelijk het langverbeide nationale energie- en klimaatplan aan te nemen en uit te voeren, energie-efficiëntiewetten goed te keuren en verder te integreren met de energiemarkten van de EU; verzoekt dat alle nieuwe projecten in verband met de groene transitie worden uitgevoerd in overeenstemming met de EU-normen inzake milieu, staatssteun en concessies; 61. betreurt het gebrek aan vooruitgang bij belangrijke sectorale hervormingen op het gebied van vervoersbeleid; verzoekt de Montenegrijnse autoriteiten de ontwikkeling van de vervoerssector van het land af te stemmen op de strategie voor duurzame en slimme mobiliteit voor de Westelijke Balkan, met bijzondere aandacht voor spoorwegen, multimodaliteit en het verminderen van CO 2 -emissies en andere milieueffecten, en zijn vervoersontwikkelingsstrategie verder uit te voeren en de administratieve capaciteit voor de uitvoering van trans-Europese vervoersnetwerken te versterken; 62. is ingenomen met de verlaging van de dataroamingtarieven tussen de EU en de landen van de Westelijke Balkan en roept de autoriteiten, de particuliere sector en alle belanghebbenden op alle nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de prijzen voor dataroaming uiterlijk in 2028 dicht bij de binnenlandse prijzen komen te liggen; is verheugd dat de eerste uitvoeringsfase van de routekaart voor roaming tussen de Westelijke Balkan en de EU in werking is getreden; 63. pleit ervoor sectorale strategieën voor afvalbeheer, lucht- en waterkwaliteit, natuurbescherming en klimaatverandering aan te nemen, waarbij wordt gezorgd voor een strategische planning van investeringen; neemt kennis van het gebrek aan vooruitgang en de daaruit voortvloeiende toenemende kosten bij de constructie van essentiële waterzuiveringsinstallaties om verontreiniging van rivieren en van de zee door riool- en afvalwater te voorkomen in zeven gemeenten; o o o 64. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de commissaris voor Uitbreiding, de commissaris voor het Middellandse Zeegebied, de regeringen en parlementen van de lidstaten, en de president, de regering en het parlement van Montenegro, en te zorgen voor vertaling en publicatie in het Montenegrijns. Het Europees Parlement, – gezien de mededeling van de Commissie van 30 oktober 2024 getiteld “Mededeling inzake het uitbreidingsbeleid van de EU voor 2024” ( COM(2024)0690 ) en het bijbehorend werkdocument van de diensten van de Commissie getiteld “Republic of Moldova 2024 Report” (Verslag over de Republiek Moldavië 2024) (SWD(2024)0698), – gezien het op 17 juni 2022 gedateerde advies van de Commissie inzake het verzoek van de Republiek Moldavië (hierna “Moldavië” genoemd) om toetreding tot de Europese Unie ( COM(2022)0406 ) en het op 6 februari 2023 gedateerde gezamenlijk werkdocument getiteld “Verslag over de uitvoering van de associatieovereenkomst met de Republiek Moldavië” (SWD(2023)0041), – gezien Verordening (EU) 2025/535 van het Europees Parlement en de Raad van 18 maart 2025 tot oprichting van de hervormings- en groeifaciliteit voor de Republiek Moldavië (1) , – gezien zijn eerdere resoluties over Moldavië, – gezien het op 1 februari 2023 gedateerde analytische verslag van de Commissie over de afstemming van Moldavië op het EU-acquis (SWD(2023)0032), – gezien het voorstel van 9 oktober 2024 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van de hervormings- en groeifaciliteit voor de Westelijke Balkan ( COM(2024)0469 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 9 oktober 2024 over het groeiplan voor Moldavië ( COM(2024)0470 ), – gezien de conclusies van de Raad van 17 december 2024 over uitbreiding, – gezien de resultaten van het bezoek van de Commissie buitenlandse zaken aan Moldavië op 25-27 februari 2025, – gezien artikel 55 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken ( A10-0096/2025 ), A. overwegende dat de Europese Raad Moldavië, nadat het op 3 maart 2022 een verzoek had ingediend om toetreding tot de EU, op 23 juni 2022 de status van kandidaat-lidstaat heeft verleend en vervolgens op 14 december 2023 heeft besloten de toetredingsonderhandelingen te openen; B. overwegende dat de onderhandelingen inzake de toetreding van Moldavië tot de EU in juni 2024 van start zijn gegaan; C. overwegende dat er in Moldavië op 20 oktober 2024 een referendum plaatsvond waarvan de uitslag bevestigde dat de toetreding tot de EU in de grondwet zou worden opgenomen, ondanks diverse pogingen om het land door middel van manipulatie en inmenging, illegale financiering van politieke actoren, desinformatiecampagnes en cyberaanvallen te destabiliseren; D. overwegende dat de associatieovereenkomst (2) , die een diepe en brede vrijhandelsruimte omvat (AO/DCFTA), de basis blijft voor Moldavië’s politieke associatie met en economische integratie in de EU, en dat er een regelmatige politieke en economische dialoog tussen beide partijen plaatsvindt; Voortgang met hervormingen in verband met de toetreding tot de EU, met name op het gebied van de rechtsstaat en governance 1. is vol lof over de voorbeeldige inzet van Moldavië en de gestage vooruitgang die het, ondanks aanzienlijke interne en externe uitdagingen, zoals Ruslands grootschalige aanvalsoorlog tegen Oekraïne, heeft geboekt bij de hervormingen in verband met de toetreding tot de EU, waardoor de toetredingsonderhandelingen in juni 2024 van start konden gaan, een half jaar na het desbetreffende besluit van de Europese Raad op 14 december 2023 en nog geen twee jaar na het verzoek om toetreding tot de EU van het land op 3 maart 2022; 2. erkent dat de betrekkingen tussen de EU en Moldavië een nieuwe fase zijn ingegaan van nauwere samenwerking, geleidelijke aanpassing aan het EU-acquis op alle beleidsterreinen en vooruitgang op weg naar EU-integratie; is ingenomen met de vorderingen in het bilaterale screeningproces sinds de start daarvan in juli 2024, en met de recente afsluiting van de screening betreffende cluster 1 (fundamentele kwesties) en cluster 2 (interne markt); prijst en ondersteunt de ambitie van de Moldavische regering om de komende maanden onderhandelingen te openen over cluster 1 (fundamentele kwesties), cluster 2 (interne markt) en cluster 6 (externe betrekkingen), alsook om het screeningproces voor alle clusters voor het einde van 2025 af te ronden; verzoekt de Commissie haar steun aan de Moldavische regering te versterken om ervoor te zorgen dat deze belangrijke doelstellingen worden verwezenlijkt; moedigt de Raad aan een benadering op basis van verdiensten te hanteren bij zijn beslissingen over het onderhandelingsproces inzake Moldavië; betreurt dat het EU-toetredingsproces bilateraal wordt benaderd en geïnstrumentaliseerd, bijvoorbeeld door het verzet van de Hongaarse regering tegen het openen van onderhandelingen over de clusters 1, 2 en 6, hetgeen tot vertraging heeft geleid en Rusland helpt bij zijn streven om de Europese integratie van de regio te belemmeren; 3. is van mening dat Moldavië zijn huidige voortgang met de hervormingen in verband met de toetreding tot de EU kan consolideren en ambitieus kan blijven toewerken naar EU-lidmaatschap als het na de verkiezingen in het najaar van 2025 krachtige en oprechte steun krijgt van een meerderheid in het parlement; 4. merkt op dat de uitslagen van zowel het grondwettelijk referendum over EU-toetreding van 20 oktober 2024 als de presidentsverkiezingen van 20 oktober en 3 november 2024 hebben laten zien dat een meerderheid van het volk van Moldavië voorstander is van het EU-lidmaatschap en de vereiste pro-Europese hervormingen; benadrukt dat dit referendum en deze verkiezingen op professionele wijze en met een sterk plichtsgevoel en veel toewijding waren georganiseerd, ondanks een hybride campagne van Rusland en zijn bondgenoten, die zich van diverse middelen bedienden zoals de strategische inzet van sociale media, door AI gegenereerde inhoud, het “lekken” van nepdocumenten, intimidatie, diverse pogingen tot manipulatie en inmenging om het land te destabiliseren, illegale financiering van politieke actoren, het kopen van stemmen, onder meer door Ruslands instrumentalisering van een aantal geestelijken van de Metropool van Chișinău en heel Moldavië, desinformatiecampagnes en cyberaanvallen; herinnert eraan dat achter deze aanvallen vier belangrijke strategieën schuilgingen: de samenleving verdelen, instellingen delegitimeren, democratische spelers in diskrediet brengen en de Russische invloed bevorderen; is ingenomen met de uitslag van het in 2024 gehouden grondwettelijk referendum, waarmee de toezegging van het land om tot de EU toe te treden, grondwettelijk werd verankerd; veroordeelt ten stelligste de toenemende pogingen van Rusland, pro-Russische oligarchen en door Rusland gesponsorde lokale bondgenoten om Moldavië te destabiliseren, verdeeldheid te zaaien in de Moldavische samenleving en de pro-EU-koers van het land te saboteren door middel van hybride aanvallen, de instrumentalisering van de energievoorziening, desinformatie, manipulatie en intimidatiecampagnes tegen maatschappelijke organisaties en onafhankelijke media; 5. merkt op dat de komende parlementsverkiezingen op 28 september 2025 van cruciaal belang zullen zijn voor de voortzetting van de pro-EU-koers van Moldavië; vindt het zorgwekkend dat in de aanloop naar de verkiezingen de kwaadwillige inmenging vanuit het buitenland, met name uit Rusland, en de hybride aanvallen waarschijnlijk zullen toenemen; verzoekt de EU om, onder andere op financieel en technisch terrein, meer steun te verlenen aan de inspanningen van de Moldavische regering om een dergelijke inmenging in de democratische processen van het land tegen te gaan, onder meer door de sanctielijsten aan te vullen, het mandaat en de middelen van de EU-Partnerschapsmissie (EUPM) in Moldavië uit te breiden en te consolideren en extra steun daarvoor te bieden, en expertise op het gebied van buitenlandse informatiemanipulatie en inmenging (FIMI) uit te wisselen, hybride dreigingen tegen te gaan en de weerbaarheid te versterken; dringt er tevens op aan dat de Moldavische autoriteiten en de EU meer inspanningen leveren om onafhankelijke media en het prodemocratische maatschappelijk middenveld te ondersteunen, zodat journalisten FIMI op nationaal en regionaal niveau kunnen tegengaan en de digitale geletterdheid wordt versterkt; 6. benadrukt dat strategische communicatie van groot belang is, dat valse door Rusland bevorderde narratieven over de EU en haar beleid moeten worden ontkracht en bestreden en dat duidelijk moet worden gemaakt wat op korte en lange termijn de concrete voordelen van EU-toetreding voor de hele Moldavische bevolking zijn, waarbij vooral aandacht moet worden besteed aan regio’s als Gagaoezië en aan sociaal-economisch achtergestelde gemeenschappen op het platteland; verzoekt de EU haar steun voor Moldavië in dit opzicht uit te breiden; Sociaal-economische hervormingen 7. is ingenomen met het groeiplan voor Moldavië van de Commissie, dat tot doel heeft de sociaal-economische en fundamentele hervormingen van het land te ondersteunen en de toegang tot de interne markt van de EU te verbeteren; is verheugd over de hervormings- en groeifaciliteit voor Moldavië, die ten grondslag ligt aan het groeiplan en 2,02 miljard EUR bedraagt, waarmee het het grootste financiële steunpakket van de EU voor Moldavië is sinds het land onafhankelijk werd; benadrukt dat deze faciliteit voorziet in 520 miljoen EUR aan niet-terugbetaalbare steun aan Moldavië en een maximaal bedrag van 1,5 miljard EUR aan leningen, met een voorfinancieringspercentage van 18 % en dat de EU daarmee erkent dat de hervormingen en weerbaarheid van Moldavië dringend moeten worden ondersteund; verzoekt de Commissie om de Moldavische autoriteiten te ondersteunen bij de uitvoering van de noodzakelijke hervormingsagenda voor de doeltreffende absorptie van de middelen uit deze faciliteit, om ervoor te zorgen dat de voordelen van deze steun direct merkbaar zijn voor de burgers van Moldavië; kijkt uit naar de aangekondigde effectbeoordeling van de hervormings- en groeifaciliteit voor Moldavië in de vorm van een werkdocument van de diensten van de Commissie binnen drie maanden na vaststelling van de betreffende verordening; 8. verzoekt de Commissie passende specifieke pretoetredingsfinanciering voor Moldavië op te nemen in het volgende meerjarig financieel kader van de EU en van start te gaan met de voorbereiding van Moldavië op het doeltreffend gebruik van toekomstige pretoetredingsfinanciering als nieuw aangewezen kandidaat-lidstaat van de EU; 9. wijst er andermaal op dat de steun van de Moldavische bevolking voor Europese integratie kan worden vergroot door hun leefomstandigheden merkbaar te verbeteren, door overheidsinstellingen en het openbaar bestuur te versterken met het oog op een doeltreffende inzet van projectfinanciering en de omzetting en handhaving van het EU-acquis, door te zorgen voor een degelijk socialezekerheidsstelsel, door corruptie en de invloed van oligarchen te bestrijden en door verantwoordingsplicht te waarborgen; verzoekt de Moldavische autoriteiten te blijven toezien op de zinvolle betrokkenheid van maatschappelijke organisaties, de diaspora, kwetsbare groepen en sociale partners, waaronder vakbonden, om zo het vertrouwen in democratische instellingen en processen te versterken en de publieke steun voor hervormingen in verband met de toetreding tot de EU te vergroten; 10. wijst op het belang van maatschappelijke organisaties voor het toezicht op goed bestuur en vooruitgang bij EU-gerelateerde hervormingen, de bevordering van transparantie, de verdediging van de mensenrechten en het tegengaan van desinformatie en kwaadwillige beïnvloeding van buitenaf door antihervomingsgezinde politieke actoren en bondgenoten van Rusland; 11. dringt aan op alomvattende hervormingen van het sociaal beleid om de armoedebestrijding en de aanhoudende massale emigratie aan te pakken, de dekking van de gezondheidszorg te vergroten, het openbaar onderwijs te versterken, de arbeidsomstandigheden te verbeteren en passende stelsels voor sociale bescherming te ontwikkelen; benadrukt dat economische ontwikkeling inclusief en duurzaam moet zijn en kansen moet bieden voor kleine en middelgrote ondernemingen; wijst erop dat er voor de jongeren en de plattelandsgebieden in Moldavië gerichte sociale investeringen nodig zijn om de regionale verschillen te verkleinen en de sociale cohesie te bewaren; 12. dringt erop aan bijzondere aandacht te schenken aan de deelname van Moldavië aan de sociale, onderwijs- en culturele programma’s van de EU om zo de sociale convergentie, innovatie en de technologische vooruitgang te bevorderen; 13. verzoekt Moldavië uitvoering te geven aan de hervormingsagenda, waarin de belangrijkste sociaal-economische en fundamentele hervormingen worden geschetst om de groei en het concurrentievermogen van de Moldavische economie en de convergentie ervan met de EU te versnellen op basis van een versterkte tenuitvoerlegging van de AO/DCFTA; 14. dringt er met klem op dat er vaart wordt gezet achter de geleidelijke integratie van Moldavië in de EU en de interne markt doordat het land zijn wet- en regelgevingskader blijft afstemmen op het EU-acquis en het bij meer EU-programma’s en -initiatieven wordt betrokken, onder meer door Moldavische ambtenaren en deskundigen in relevante EU-organen de status van waarnemer te verlenen, hetgeen tastbare sociaal-economische voordelen zou opleveren nog voordat het land officieel tot de EU toetreedt; feliciteert Moldavië met het feit dat het is opgenomen in het geografisch toepassingsgebied voor de betalingsregelingen van de gemeenschappelijke eurobetalingsruimte, waardoor het gemakkelijker is om bedragen in euro’s over te maken, en Moldavische burgers en bedrijven minder kosten maken; prijst de opname van roamingliberalisering in de geactualiseerde associatieovereenkomst tussen de EU en Moldavië; is ingenomen met de recente voortgang van Moldavië bij de omzetting van het acquis inzake roaming en telecommunicatie en pleit voor een snel besluit over de opname van Moldavië in het “roaming tegen thuistarief”-gebied van de EU; verzoekt de dienstverleners te goeder trouw samen te werken met de Moldavische autoriteiten bij de invoering van het “roaming tegen thuistarief”; 15. is ingenomen met de verlenging van de tijdelijke maatregelen voor liberalisering van de handel in juli 2024 om de economie van Moldavië te ondersteunen ter compensatie van de afgenomen handel als gevolg van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne en zijn vijandige beleid ten aanzien van Moldavië; verzoekt de EU snel aanzienlijke vooruitgang te boeken in de richting van een permanente liberalisering van haar tariefcontingenten, zodat er wordt gezorgd voor voorspelbaarheid en het land aantrekkelijker wordt voor investeerders; 16. merkt op dat er door het recente besluit van de regering van de VS om de steun aan maatschappelijke organisaties, de onafhankelijke media alsook belangrijke hervormingen en infrastructuurprojecten op te schorten, voor Moldavië aanvullende dringende behoeften zijn ontstaan en dat de EU daarbij moet inspringen; verzoekt de Commissie in dit verband haar financiering te verhogen voor EU-instrumenten ter ondersteuning van de democratie, zoals het Europees Fonds voor Democratie, en voor andere belangrijke projecten die tot voor kort werden gefinancierd door het Amerikaans Bureau voor Internationale Ontwikkeling (USAID) en andere Amerikaanse organen; Mensenrechten 17. neemt kennis van de vooruitgang die Moldavië heeft geboekt bij de verwezenlijking van gendergelijkheid, zoals de goedkeuring van het programma voor de bevordering en waarborging van de gelijkheid van vrouwen en mannen voor de periode 2023-2027, en dringt erop aan dat het zich in dit verband blijft inspannen, met name om de loonkloof tussen mannen en vrouwen te verkleinen, stereotypen, discriminatie en gendergerelateerd geweld te bestrijden en de vertegenwoordiging van vrouwen in de politiek en het bedrijfsleven te vergroten; 18. is ingenomen met de inspanningen van de Moldavische autoriteiten om geweld tegen vrouwen te bestrijden en de bescherming van slachtoffers te verbeteren, in het bijzonder de goedkeuring van het nationale programma voor het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld voor de periode 2023-2027; merkt echter op dat de effecten van deze initiatieven nog altijd onvoldoende zijn, en dringt er daarom op aan dat er meer opvangcentra voor slachtoffers van huiselijk geweld worden gecreëerd, dat het rechtssysteem voldoende aandacht besteedt aan geweld tegen vrouwen, dat er veranderingen worden doorgevoerd in het beleid en dat mannen meer bewust worden gemaakt van gendergerelateerd geweld; 19. verzoekt de Moldavische regering haar inspanningen op te voeren en onder meer te zorgen voor een doeltreffende uitvoering van haar wetgevingskader ter bestrijding van rassendiscriminatie, marginalisering, racistische haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven die gericht zijn op leden van etnische minderheden, waaronder Roma; 20. prijst de inspanningen van Moldavië van de afgelopen jaren om de rechten van de lhbtiq+-gemeenschap te verbeteren; 21. verzoekt de Moldavische regering om haar wetgeving inzake de rechten van personen met een handicap in overeenstemming te brengen met het EU-acquis en om iets te doen aan het structurele probleem van kinderen met een verstandelijke beperking die in psychiatrische instellingen worden geplaatst; Energie, milieu en connectiviteit 22. veroordeelt het dat Rusland energie als wapen tegen Moldavië inzet, zoals recentelijk door de gaslevering aan de regio Transnistrië per 1 januari 2025 stop te zetten, hetgeen een schending van contractuele verplichtingen vormde, en zo een ernstige crisis uit te lokken in de regio; juicht het toe dat de Commissie snel een voorstel heeft gelanceerd voor een brede strategie voor energieonafhankelijkheid en -weerbaarheid ter waarde van 250 miljoen EUR, waardoor de energierekening voor de Moldavische consument zal dalen, ook in de regio Transnistrië, er steun wordt verleend aan Moldavië’s ontkoppeling van de Russische energievoorziening en het land wordt geïntegreerd in de energiemarkt van de EU; benadrukt dat de EU en de Moldavische autoriteiten op doeltreffende wijze moeten communiceren over het omvangrijke EU-pakket voor de aanpak van de energiecrisis in Moldavië; 23. is vol lof over de afstemming van de Moldavische energiesector op het EU-acquis; verzoekt de Moldavische regering om met steun van de EU, waaronder de uit de hervormings- en groeifaciliteit voor Moldavië beschikbare instrumenten, haar inspanningen voort te zetten in de richting van diversificatie van de gas- en elektriciteitsaanvoerroutes, connectiviteit te ontwikkelen, de energie-efficiëntie en interne productie- en opslagcapaciteit van het land te verhogen, en eveneens stappen te zetten in de richting van volledige integratie in de EU-energiemarkt om de energiezekerheid en -weerbaarheid van Moldavië te waarborgen; wijst op het belang van de voltooiing van de bovengrondse leiding van 400 kV tussen Vulcănești en Chișinău tegen het einde van 2025 om de afhankelijkheid van de energie-infrastructuur in de regio Transnistrië te verminderen; verzoekt de EU de nodige middelen vrij te maken ter compensatie van de opgeschorte USAID-steun voor de energiesector in Moldavië; 24. prijst de regering van Moldavië voor de vooruitgang inzake decarbonisatie, energie-efficiëntie en de transitie naar een groene economie, waaronder het verdubbelen van het aandeel hernieuwbare energie tot 30 % in 2030; spoort de EU en haar lidstaten aan om financiële steun en deskundigheid te blijven verstrekken aan de Moldavische tegenhangers op dit gebied; is ingenomen met de vaststelling in 2023 van het nationaal programma van Moldavië voor aanpassing aan de klimaatverandering tot 2030 en het bijbehorende actieplan dat daartoe is opgesteld; verzoekt de Moldavische regering haar nationale energie- en klimaatplan voor de periode 2025-2030 goed te keuren en uit te voeren; wijst erop dat het belangrijk is uitvoering te geven aan de toezeggingen in het kader van de decarbonisatieroutekaart van de Energiegemeenschap en aan het pakket voor monitoring, verslaglegging, verificatie en accreditatie om zo koolstofbeprijzing in te voeren en op één lijn te liggen met het emissiehandelssysteem van de EU; 25. is van mening dat een verlenging van de corridor Oostzee-Zwarte Zee-Egeïsche Zee (corridor IX) van het trans-Europees vervoersnetwerk (TEN-T) met de route Chișinău-Constanța-Varna-Burgas een strategische investering in de vervoersinfrastructuur van de regio zou betekenen waarmee de connectiviteit zou worden verbeterd en de economische groei zou worden bevorderd met het oog op de uitbreiding van de EU naar het oosten en de mogelijke positieve gevolgen van deze uitbreiding voor de veiligheid en stabiliteit van de regio, waarmee wordt gezorgd voor een belangrijke logistieke route voor de NAVO en de geostrategische autonomie van de EU wordt vergroot; Rechtsstaat en goed bestuur 26. benadrukt dat een alomvattende justitiële hervorming van cruciaal belang blijft voor het welslagen van de democratische hervormingen van Moldavië en de hervormingen in verband met de toetreding tot de EU; beseft dat Moldavië voortdurend inspanningen levert om een onafhankelijk, onpartijdig, verantwoordingsplichtig en professioneel gerechtelijk apparaat op te bouwen en het doorlichtingsproces voor het einde van 2026 af te ronden; verzoekt de EU daarom actief steun te blijven verlenen aan de justitiële hervormingen en het doorlichten van rechters en openbare aanklagers, onder meer door gekwalificeerd justitieel personeel aan te trekken, op te leiden en aan te werven en de justitiële capaciteit te vergroten; 27. stelt vast dat Moldavië vooruitgang heeft geboekt bij de bestrijding en preventie van corruptie, maar benadrukt dat de strijd tegen het witwassen van geld moet worden voortgezet; juicht het toe dat in februari 2024 het nationale integriteits- en corruptiebestrijdingsprogramma van Moldavië voor 2024-2028 in werking is getreden; acht het van belang dat er wordt gezorgd voor een betere coördinatie tussen alle belangrijke instanties op het gebied van corruptiebestrijding en justitie, zodat die uitgebreide hervormingen kunnen doorvoeren en over voldoende middelen en capaciteit beschikken; benadrukt dat het vertrouwen van het publiek in de lopende hervormingen alleen kan worden gewonnen als er resultaten worden geboekt op het gebied van vervolging en veroordeling in corruptiezaken; 28. herinnert eraan dat het belangrijk is het onderzoek voort te zetten en de verantwoordelijken voor de bankfraude van 2014 te berechten; is verheugd over het feit dat Interpol na langdurige inspanningen van de Moldavische autoriteiten eindelijk een van de vermeende daders, Vladimir Plahotniuc, heeft toegevoegd aan zijn lijst met internationaal gezochte personen; 29. juicht het toe dat Moldavië in 2023 een nieuwe, op het EU-acquis afgestemde nationale strategie ter voorkoming en bestrijding van mensenhandel heeft goedgekeurd en dat het bij de bestrijding van drugshandel samenwerkt met Europol; 30. verklaart zich bereid het parlement van Moldavië terzijde te blijven staan via onderling overeengekomen maatregelen voor democratieondersteuning die beantwoorden aan de behoeften van de instelling, haar gekozen leden en haar personeel; benadrukt dat het parlement van Moldavië een belangrijke rol speelt bij het bevorderen van het publieke debat over de Europese toekomst van het land en bij het bereiken van een brede consensus over en democratische legitimiteit van hervormingen in verband met de toetreding tot de EU in alle politieke partijen en in de samenleving als geheel; wijst op het besluit van 10 maart 2025 over de opening van een bureau van het Europees Parlement in Chișinău, dat de betrokkenheid van het Parlement bij de regio van het Oostelijk Partnerschap moet versterken; Samenwerking op het gebied van gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) en vooruitgang bij de oplossing van het conflict over Transnistrië 31. juicht het toe dat Moldavië consequent meewerkt bij kwesties op het gebied van buitenlands beleid en aanzienlijke vooruitgang heeft geboekt, namelijk van 54 % in 2022 naar 86 % in 2024, bij de afstemming op de GBVB-standpunten en de beperkende maatregelen van de EU; dringt erop aan deze afstemming te blijven verbeteren, ook wat betreft beperkende maatregelen tegen Rusland, en de samenwerking voort te zetten om te voorkomen dat de sancties tegen Rusland en Belarus in verband met de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne worden omzeild; 32. benadrukt dat Moldavië een belangrijke bijdrage levert aan de regionale en Europese veiligheid, onder meer door zijn onwrikbare steun aan Oekraïne sinds het begin van de Russische aanvalsoorlog, bijvoorbeeld door Oekraïense oorlogsvluchtelingen op te vangen, en via zijn bijdragen aan het EU-mechanisme voor civiele bescherming, bijvoorbeeld door brandweerteams in te zetten bij de bestrijding van ernstige bosbranden in Griekenland; 33. spreekt zijn steun uit voor de EUPM in Moldavië en dringt er bij de lidstaten op aan de benodigde expertise en financiële middelen te leveren voordat de hybride dreigingen mogelijk verergeren; juicht het toe dat het mandaat van de EUPM onlangs tot april 2026 is verlengd; moedigt de Moldavische autoriteiten aan ten volle gebruik te maken van de expertise van de EUPM om de paraatheid van het land te vergroten, met name gezien de herhaalde pogingen tot electorale inmenging in de aanloop naar de parlementsverkiezingen op 28 september 2025; verzoekt de EU de in Moldavië opgedane ervaringen te gebruiken om verkiezingsprocessen en de democratische instellingen binnen de EU zelf te beschermen; spoort de Europese Dienst voor extern optreden en de Commissie aan gebruik te maken van alle beschikbare EU-instrumenten voor de bestrijding van hybride dreigingen, om zo Moldavië te blijven steunen, ook door de vlotte inzet van een EU-team voor snelle reactie op hybride dreigingen; is ingenomen met de oprichting van het Moldavisch centrum voor strategische communicatie en de bestrijding van desinformatie, dat de strijd tegen buitenlandse inmenging bij diverse Moldavische instanties moet coördineren, en met het nationale agentschap voor cyberbeveiliging en het nationaal instituut voor cyberbeveiliging; merkt op dat EU-toetreding als een centrale doelstelling wordt genoemd in de in december 2023 vastgestelde nationale veiligheidsstrategie van Moldavië en dat daarin voor het eerst naar Rusland wordt gewezen als bron van grote bedreigingen voor de veiligheid van Moldavië; acht het van belang dat de informatie-uitwisseling en samenwerking op het vlak van inlichtingen tussen Moldavië, de EU en haar lidstaten met betrekking tot veiligheidsbedreigingen worden verbeterd; 34. wijst er nogmaals op dat het de territoriale integriteit van Moldavië hoog in het vaandel draagt en zich zal blijven inzetten voor een vreedzame oplossing van het conflict, op basis van de soevereiniteit en territoriale integriteit van Moldavië binnen de internationaal erkende grenzen van het land; 35. is ingenomen met de initiatieven van de Commissie om in haar steunpakketten voor noodsituaties op het gebied van energie proactieve steun voor de regio Transnistrië op te nemen en daarin te voorzien in informatie-uitwisseling en praktische samenwerking tussen de regering van Moldavië en de de-factoautoriteiten van de regio Transnistrië zolang de door Rusland veroorzaakte energiecrisis voortduurt; juicht het toe dat er ten aanzien van de recente overeenkomst voor de doorvoer van gas vooruitgang is geboekt wat betreft de voorwaarden voor Tiraspol en dringt aan op de volledige toepassing van deze voorwaarden, met inbegrip van de vrijlating van alle politieke gevangenen door Tiraspol en de opheffing van de overgebleven illegale grensposten; 36. juicht het toe dat Moldavië graag wil bijdragen aan het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid van de EU (GVDB) en dat Moldavië het eerste land is dat een veiligheids- en defensiepartnerschap met de EU heeft ondertekend; is ingenomen met de blijvende actieve deelname van Moldavië aan de missies en operaties van de EU in het kader van het GVDB, namelijk de EU strijdkrachten in Bosnië en Herzegovina (Operatie Althea) en de opleidingsmissie van de EU in Somalië, zijn interesse in deelname aan PESCO-projecten en de lopende onderhandelingen over een kaderovereenkomst met het Europees Defensieagentschap; verzoekt de EU Moldavië te betrekken de veiligheids- en defensieprogramma’s van de EU en de bijbehorende begrotingstoewijzingen, met inbegrip van het programma voor de Europese defensie-industrie en Readiness 2030, zodat het land samen met de lidstaten kan deelnemen aan gezamenlijke aanbestedingen; 37. is ingenomen met de toewijzing van 50 miljoen EUR voor de modernisering van de defensiecapaciteit van de Moldavische strijdkrachten in het kader van de huidige veiligheidsuitdagingen door middel van de Europese Vredesfaciliteit (EPF) voor 2024; merkt op dat Moldavië na Oekraïne de tweede grootste begunstigde van de EPF is en dat er sinds 2021 in totaal 137 miljoen EUR is toegewezen; is ingenomen met de aangekondigde steun van 60 miljoen EUR die in 2025 uit de EPF-begroting aan Moldavië wordt verstrekt; verzoekt de lidstaten de financiering van de EPF voor Moldavië geleidelijk te verhogen om de defensiecapaciteit van het land verder te verbeteren; o o o 38. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, en de president, de regering en het parlement van de Republiek Moldavië.
|
European Parliament Adopted Texts
|
https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/TA-10-2025-06-19_NL.html
|
Het Europees Parlement, – gezien zijn eerdere resoluties over Georgië, – gezien artikel 150, lid 5, en artikel 136, lid 4, van zijn Reglement, A. overwegende dat Mzia Amaglobeli, journalist en medeoprichter van de mediakanalen Batumelebi en Netgazeti , op 12 januari 2025 tijdens pro-Europese protesten is gearresteerd en aankijkt tegen vier tot zeven jaar gevangenisstraf wegens een uitgelokt incident waarbij een politiefunctionaris betrokken was; B. overwegende dat de goedkeuring van draconische wetgeving, zoals de wet inzake de registratie van buitenlandse agenten (FARA) en wijzigingen in de omroepwet, het wetboek van administratieve overtredingen en de wet inzake subsidies, een gevaarlijke versnelling vormt van de democratische achteruitgang en een opzettelijke autoritaire strategie van Georgische Droom om kritische stemmen in het maatschappelijk middenveld en onafhankelijke media het zwijgen op te leggen en de politieke oppositie te vervolgen; C. overwegende dat de autoriteiten de resterende onafhankelijke mediakanalen in het land zo goed als vernietigd hebben; overwegende dat de publieke informatieruimte volledig wordt gedomineerd door regeringsgezinde media, die op Russische leest geschoeide propaganda en anti-Europese desinformatie verspreiden; D. overwegende dat de autoriteiten in de zaak van Mzia Amaglobeli procedurele waarborgen naast zich neer hebben gelegd, voorlopige hechtenis hebben opgelegd zonder duidelijke rechtsgrondslag, waartegen de nationale ombudsman protest heeft aangetekend, en een voorzitter van de rechtbank hebben toegewezen met onvoldoende kwalificaties op het gebied van strafrecht; overwegende dat zij wordt gestraft voor het onthullen van corruptie en het melden van verkiezingsfraude tijdens de verkiezingen van 2024; E. overwegende dat zij naar verluidt onmenselijk is behandeld en een hongerstaking van 38 dagen heeft gehouden; F. overwegende dat Estland en Litouwen persoonlijke sancties hebben opgelegd aan Georgische rechters en politiefunctionarissen die bij de zaak van Mzia Amaglobeli betrokken zijn; 1. eist de onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van Mzia Amaglobeli en de intrekking van alle aanklachten tegen haar, en hekelt haar politiek gemotiveerde arrestatie en vervolging; 2. veroordeelt met klem de stelselmatige aanval van het regime van Georgische Droom op democratische instellingen, de politieke oppositie, onafhankelijke media, het maatschappelijk middenveld en de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht; 3. spreekt zijn diepe bezorgdheid uit over de willekeurige opsluitingen en intimidatie van, en het geweld tegen, journalisten in Georgië, met inbegrip van lastercampagnes, juridische vervolging, misbruik en gendergerelateerd geweld tijdens de detentie; roept op tot onafhankelijke onderzoeken en dringt er bij de autoriteiten op aan onmiddellijk een einde te maken aan de intimidatie, en de veiligheid en vrijheid van journalisten te waarborgen; 4. dringt er bij de Georgische autoriteiten op aan alle politieke gevangenen en andere illegaal vastgehouden personen, waaronder activist Mate Devidze, oppositieleiders Zurab Japaridze, Nika Melia en Nika Gvaramia, en voormalig president Mikheil Saakasjvili, onverwijld vrij te laten, en hekelt de gewelddadige ontvoering van de echtgenoot van voorzitter Tina Bokuchava van de Verenigde Nationale Beweging en de gemelde bedreigingen aan het adres van haar kinderen; 5. dringt aan op de onmiddellijke intrekking van alle repressieve wetgeving, het herstel van de democratie en de volledige bescherming van de mediavrijheid en de burgerlijke vrijheden; 6. verzoekt de EU de steun voor de onafhankelijke media en het maatschappelijk middenveld van Georgië na de inwerkingtreding van de wet inzake de registratie van buitenlandse agenten op te voeren, en toezicht te houden op de lopende processen; 7. betreurt de aanhoudende dadeloosheid van de Raad, de lidstaten en de Commissie en herhaalt nogmaals zijn oproep aan de lidstaten om bilaterale sancties op te leggen aan leiders van Georgische Droom en functionarissen die verantwoordelijk zijn voor de achteruitgang van de democratie; 8. uit zijn bezorgdheid over de meest recente golf van geweld tegen ngo’s, via het verzoek van sommige overheidsinstellingen, zoals het corruptiebestrijdingsbureau, om binnen drie werkdagen gedetailleerde financiële, juridische en operationele informatie te verstrekken over de afgelopen anderhalf jaar; onderstreept dat hiermee opzettelijk een eis wordt opgelegd die niet-haalbaar is, waardoor de geviseerde organisaties dreigen te worden lamgelegd en hun activiteiten opgeschort; 9. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de Raad van Europa, de OVSE, president Zoerabisjvili en de zelfbenoemde autoriteiten van Georgië. Het Europees Parlement, – gezien zijn eerdere resoluties over de Islamitische Republiek Iran, – gezien artikel 150, lid 5, en artikel 136, lid 4, van zijn Reglement, A. overwegende dat de Zweeds-Iraanse dr. Ahmadreza Djalali, specialist op het gebied van spoedeisende geneeskunde en wetenschapper aan de Vrije Universiteit Brussel (België) en de Università del Piemonte Orientale (Italië), op 24 april 2016 door de Iraanse veiligheidsdiensten is gearresteerd; B. overwegende dat Djalali in oktober 2017 ter dood is veroordeeld wegens vermeende spionage na een uiterst oneerlijk proces op grond van een door foltering afgedwongen bekentenis; overwegende dat het Hooggerechtshof van Iran het vonnis op 17 juni 2018 heeft bekrachtigd; C. overwegende dat Djalali passende medische zorg is ontzegd, ondanks het feit dat hij er lichamelijk ernstig op achteruit is gegaan en zijn leven in gevaar is, onder meer vanwege een recente hartaanval in de Evin-gevangenis; overwegende dat Iran blijft dreigen zijn doodvonnis uit te voeren; D. overwegende dat in 2025 al honderden mensen zijn geëxecuteerd en dat er in 2024 ten minste 972 personen zijn terechtgesteld, een stijging van 14 % ten opzichte van 2023; E. overwegende dat de Iraanse regering weigert het Zweedse staatsburgerschap van Djalali te erkennen; F. overwegende dat deze zaak past in een systematisch patroon van onrechtmatige opsluitingen en gijzeldiplomatie door het Iraanse regime; 1. roept Iran op dr. Djalali onmiddellijk vrij te laten, samen met alle politieke gevangenen die momenteel worden vastgehouden; verzoekt Iran een moratorium in te stellen op executies en de doodstraf af te schaffen; 2. spreekt zich in de krachtigste bewoordingen uit tegen het schijnproces tegen Djalali en zijn wrede behandeling door de Iraanse autoriteiten, die neerkomt op foltering en mishandeling, aangezien hij maandenlang werd ondervraagd in eenzame opsluiting en vervolgens ter dood werd veroordeeld; 3. dringt er bij Iran op aan Djalali, wiens gezondheidstoestand verslechtert, onmiddellijk onbeperkte toegang te bieden tot noodzakelijke gespecialiseerde medische zorg in een extern ziekenhuis; dringt er voorts bij Iran op aan Djalali toegang te bieden tot juridische vertegenwoordiging en rechtsbijstand, en hem toe te staan geregeld contact op te nemen met zijn familie; 4. verzoekt Zweden en andere betrokken lidstaten en de Europese Dienst voor extern optreden hun diplomatieke inspanningen op te voeren en gerichte maatregelen te nemen in reactie op de aanhoudende detentie door Iran van EU-onderdanen, onder wie Cécile Kohler, Jacques Paris en anderen, in het kader van de gijzeldiplomatie van het land en in strijd met het internationaal recht; 5. herhaalt zijn oproep aan de Raad om de Islamitische Revolutionaire Garde als terroristische organisatie aan te merken en de EU-sancties uit te breiden tot alle personen die verantwoordelijk zijn voor het gijzelen van EU-onderdanen, massale executies van leden van de oppositie en andere schendingen van de mensenrechten; 6. eist dat Iran volledige toegang verleent tot de mensenrechtenmechanismen van de VN, met inbegrip van de speciale rapporteur, en dat de EU maatschappelijke organisaties volledig en intensiever ondersteunt; 7. benadrukt dat het optreden van de EU ten aanzien van Iran gebaseerd moet zijn op tastbare vooruitgang op het gebied van democratie, de rechtsstaat, mensenrechten en de vrijlating van alle politieke gevangenen; 8. verzoekt de VV/HV publiekelijk de aandacht te vestigen op de zaak van Djalali en die in alle contacten met haar Iraanse tegenhangers aan de orde te stellen; 9. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de regering van Iran, de VV/HV, de Commissie, de lidstaten alsmede aan de Verenigde Naties. Het Europees Parlement, – gezien artikel 150, lid 5, en artikel 136, lid 4, van zijn Reglement, A. overwegende dat het leger Mali regeert sinds de staatsgreep van 2020, waarbij generaal Assimi Goïta werd aangesteld als overgangspresident, en de herhaaldelijk beloofde verkiezingen niet hebben plaatsgevonden; B. overwegende dat de militaire autoriteiten op 13 mei 2025 politieke partijen en organisaties hebben ontbonden en wetten ter bescherming van politieke participatie hebben ingetrokken, wat leidde tot binnenlandse protesten en internationale bezorgdheid over de consolidatie van het autoritaire bewind en de onderdrukking en criminalisering van de oppositie en demonstranten; C. overwegende dat de recente ontvoeringen en arrestaties van oppositieleden hebben bijgedragen aan de gedwongen verdwijningen die teruggaan tot ten minste 2021, en dat de militaire junta de onderdrukking van de politieke oppositie en de burgerlijke vrijheden heeft geïntensiveerd; D. overwegende dat de Malinese ministerraad op 11 juni 2025 een wet heeft aangenomen waarbij zonder verkiezingen de overgangspresident een eventueel te verlengen ambtstermijn van vijf jaar wordt verleend; E. overwegende dat de EU het maatschappelijk middenveld blijft steunen en humanitaire hulp blijft verlenen in Mali; F. overwegende dat aan Al Qaida gelieerde islamistische terroristische groeperingen burgers hebben gedood, waaronder christenen en mensen uit andere religieuze minderheden; G. overwegende dat de EU en verschillende lidstaten op verzoek van de voormalige Malinese autoriteiten troepen hebben ingezet die om het leven zijn gekomen in de strijd tegen het jihadisme, waaronder 58 Franse soldaten, 2 Nederlandse soldaten en 1 Portugese soldaat; H. overwegende dat Mali te lijden heeft onder Russische desinformatie; 1. is ernstig bezorgd over de alarmerende politieke en veiligheidssituatie in Mali; veroordeelt met klem de ontbinding van politieke partijen en organisaties en het hardhandig optreden tegen de oppositie; 2. hekelt de verscherpte maatregelen van de Malinese autoriteiten die de democratie, de mensenrechten, de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vereniging en vreedzame vergadering ondermijnen; 3. dringt er bij de Malinese autoriteiten op aan het internationaal recht inzake de mensenrechten en de door Mali aangegane verbintenissen op het gebied van politieke en burgerlijke rechten te eerbiedigen; 4. herinnert aan de opdracht die de overgangspresident in november 2024 aan zijn kabinet heeft gegeven om zo spoedig mogelijk de voorwaarden te scheppen voor transparante en vreedzame verkiezingen; 5. dringt er bij de autoriteiten op aan om degenen die om politieke redenen gearresteerd of ontvoerd zijn onmiddellijk vrij te laten, een definitief einde te maken aan de onderdrukking en intimidatie, de veiligheid van oppositieleden, activisten en actoren van het maatschappelijk middenveld te garanderen en vrede en stabiliteit in Mali te waarborgen; 6. betreurt het dat Mali nog steeds kampt met geweld en islamistisch terrorisme; herinnert eraan dat door Rusland gesponsorde huurlingen niet voor stabiliteit hebben gezorgd; dringt erop aan ervoor te zorgen dat verantwoording wordt afgelegd voor de rechtenschendingen, waaronder de oorlogsmisdaden die de Wagner-groep/het Afrikakorps tegen het Malinese volk heeft begaan; 7. moedigt nauwere samenwerking aan tussen de EU, de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor de Sahelregio, de Ecowas en de Afrikaanse Unie om de stabiliteit en de eerbiediging van de mensenrechten in Mali te bevorderen; 8. spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over de toenemende illegale migratiestromen vanuit Mali naar Europa, die worden aangewakkerd door toenemende onveiligheid, politieke instabiliteit en economische stagnatie; verzoekt de Malinese autoriteiten de volledige verantwoordelijkheid op zich te nemen om ongecontroleerd vertrek te voorkomen en dringt er bij de EU op aan het terugkeerbeleid en de samenwerking op het gebied van migratiebeheer met Mali en de doorreislanden te versterken; 9. benadrukt dat de EU ondubbelzinnig steun verleent aan het herstel van de meerpartijendemocratie door hulp te bieden aan het maatschappelijk middenveld en democratische actoren en door ervoor te zorgen dat de mensenrechten een topprioriteit vormen in de steun van de EU, overeenkomstig de herziene aanpak voor de Sahel; 10. verzoekt de VV/HV en de lidstaten de Malinese autoriteiten te wijzen op de dringende noodzaak om de democratische orde te herstellen en de mensenrechten te beschermen; 11. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de VV/HV, de overgangspresident van Mali, de Malinese nationale assemblee, de Afrikaanse Unie en de Ecowas. (Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing) Het Europees Parlement, – gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 194, – gezien de mededeling van de Europese Commissie van 8 juli 2020 getiteld “Energie voor een klimaatneutrale economie: een EU-strategie voor een geïntegreerd energiesysteem” ( COM(2020)0299 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 28 november 2023 getiteld “Netwerken: ontbrekende schakels – EU-actieplan voor netwerken” ( COM(2023)0757 ), – gezien het verslag van de Commissie van januari 2025 getiteld “Investment needs of European energy infrastructure to enable a decarbonised economy” (1) , – gezien de mededeling van de Commissie van 26 februari 2025 getiteld “Actieplan voor betaalbare energie – De werkelijke waarde van onze energie-unie ontsluiten om betaalbare, efficiënte en schone energie voor alle Europeanen te waarborgen ( COM(2025)0079 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 26 februari 2025 getiteld “De Clean Industrial Deal: Een gezamenlijke routekaart voor concurrentievermogen en decarbonisatie” ( COM(2025)0085 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 5 maart 2025 getiteld “Industrieel actieplan voor de Europese automobielsector” ( COM(2025)0095 ), – gezien Verordening (EU) 2021/1153 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2021 tot vaststelling van de Connecting Europe Facility en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1316/2013 en (EU) nr. 283/2014 (2) (de CEF-Verordening), – gezien Verordening (EU) 2022/869 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2022 betreffende richtsnoeren voor trans-Europese energie-infrastructuur, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 715/2009, (EU) 2019/942 en (EU) 2019/943, en Richtlijnen 2009/73/EG en (EU) 2019/944, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 347/2013 (3) (de TEN-E-verordening), – gezien Richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot wijziging van Richtlijn 2012/27/EU (4) , – gezien Verordening (EU) 2019/943 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende de interne markt voor elektriciteit (5) , – gezien Richtlijn (EU) 2023/2413 van het Europees Parlement en de Raad van 18 oktober 2023 tot wijziging van Richtlijn (EU) 2018/2001, Verordening (EU) 2018/1999 en Richtlijn 98/70/EG wat de bevordering van energie uit hernieuwbare bronnen betreft, en tot intrekking van Richtlijn (EU) 2015/652 (6) van de Raad (de richtlijn hernieuwbare energie), – gezien Richtlijn (EU) 2024/1275 van het Europees Parlement en de Raad van 24 april 2024 betreffende de energieprestatie van gebouwen (7) , – Richtlijn (EU) 2024/1711 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juni 2024 tot wijziging van Richtlijnen (EU) 2018/2001 en (EU) 2019/944 wat betreft het verbeteren van de opzet van de elektriciteitsmarkt van de Unie, (8) – gezien Verordening (EU) 2024/1747 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juni 2024 tot wijziging van de Verordeningen (EU) 2019/942 en (EU) 2019/943 wat betreft het verbeteren van de opzet van de elektriciteitsmarkt van de Unie (9) (EMD-verordening), – gezien Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 663/2009 en (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 94/22/EG, 98/70/EG, 2009/31/EG, 2009/73/EG, 2010/31/EU, 2012/27/EU en 2013/30/EU van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 2009/119/EG en (EU) 2015/652 van de Raad, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad (10) , die de interconnectiestreefcijfers voor elektriciteit weergeeft, – gezien de conclusies van de Raad over “Bevordering van duurzame elektriciteitsnetinfrastructuur”, die de Raad Vervoer, Telecommunicatie en Energie tijdens zijn zitting van 30 mei 2024 heeft goedgekeurd, – gezien zijn resolutie van 10 juli 2020 over een alomvattende Europese benadering van energieopslag (11) , – gezien zijn resolutie van 19 mei 2021 over een Europese strategie inzake geïntegreerde energiesystemen (12) , – gezien het verslag van het Agentschap van de Europese Unie voor de samenwerking tussen energieregulators (ACER) van januari 2023 getiteld “Electricity Transmission and Distribution Tariff Methodologies in Europe”, – gezien het verslag van ACER van 19 december 2023 getiteld “Demand response and other distributed energy resources: what barriers are holding them back”, – gezien het verslag van het Europees netwerk van transmissiesysteembeheerders voor elektriciteit (ENTSB-E) van april 2025 getiteld “Bidding Zone Review of the 2025 Target Year” (13) , – gezien artikel 55 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie ( A10-0091/2025 ), A. overwegende dat elektriciteitsnetten van essentieel belang zijn voor de Unie om haar transitie naar schone energie te verwezenlijken en hernieuwbare energie te leveren en tegelijkertijd economische groei en welvaart te ondersteunen; overwegende dat inefficiënties en een gebrek aan volledige integratie nadelige gevolgen hebben voor de energieprijzen voor consumenten en bedrijven; B. overwegende dat in het licht van de toenemende vraag naar elektriciteit aanzienlijke investeringen en upgrades nodig zijn, samen met regelgevend toezicht, om de grensoverschrijdende en nationale transmissiecapaciteit te vergroten en de infrastructuur te moderniseren, met het oog op een koolstofvrij, flexibel, meer gedecentraliseerd, gedigitaliseerd en veerkrachtig elektriciteitssysteem; C. overwegende dat slechte connectiviteit en knelpunten op het net tot de belangrijkste redenen behoren waarom de EU niet ten volle kan profiteren van de aanzienlijke geïnstalleerde capaciteit op het gebied van wind- en zonne-energie, om daarmee betaalbare prijzen te waarborgen voor huishoudens en industrie; overwegende dat het ontbreken van sterke interconnectie tussen regio’s met verschillende natuurlijke en klimatologische kenmerken in sommige regio’s tot overproductie van energie en administratieve beperking van de productie van hernieuwbare energie leidt, terwijl andere regio’s met een ontoereikend aanbod en hoge prijzen kampen; D. overwegende dat transmissiesysteembeheerders (TSB’s) van essentieel belang zijn voor de integratie van hernieuwbare offshore-energie in het EU-net, met name voor die welke met meer dan één markt zijn verbonden; overwegende dat, indien TSB’s er niet in slagen de overeengekomen netcapaciteit te leveren, aan ontwikkelaars een schadevergoeding moet worden betaald voor verloren uitvoercapaciteit, die gefinancierd moet worden met congestie-ontvangsten; overwegende dat deze schadevergoeding eerlijk onder de TSB’s moet worden verdeeld en in overeenstemming moet zijn met de beginselen van non-discriminatie en het maximaliseren van de grensoverschrijdende handel; overwegende dat dit onderstreept dat het belangrijk is te zorgen voor een goed functionerende interconnector-backbone, aangezien verstoringen van de interconnectorcapaciteit tot kosten kunnen leiden, zowel voor producenten als voor TSB’s; E. overwegende dat Europa zijn decarbonisatiedoelstellingen alleen kan realiseren als er sprake is van een gecoördineerde, pan-Europese aanpak van de planning van elektriciteitssystemen, waarbij grenzen, sectoren en regio’s met elkaar worden verbonden; F. overwegende dat de planning van elektriciteitstransmissie- en -distributienetwerken moet worden gecoördineerd om de doeltreffende ontwikkeling van het EU-elektriciteitssysteem te waarborgen; G. overwegende dat het elektriciteitsnet van de EU is aangelegd voor een twintigste-eeuwse economie, met gecentraliseerde elektriciteitsopwekking op basis van fossiele brandstoffen, en moet worden gemoderniseerd om te voldoen aan de eisen van een gedigitaliseerde economie met hogere niveaus van elektrificatie en een groter aandeel gedecentraliseerde en variabele hernieuwbare energiebronnen; H. overwegende dat grensoverschrijdende interconnectoren en infrastructuur voor transmissie- en distributienetwerken van cruciaal belang zijn voor de integratie van hernieuwbare energiebronnen, het verlagen van de kosten voor Europese consumenten en het vergroten van de energievoorzieningszekerheid; I. overwegende dat netwerkprojecten op distributieniveau reeds in aanmerking komen voor financiering in het kader van de Connecting Europe Facility – Energie (CEF-E); overwegende dat echter slechts een klein deel is toegewezen aan distributienetten in het kader van de meest recente lijst van projecten van gemeenschappelijk belang (PGB); overwegende dat de CEF-E beter de rol moet weerspiegelen die distributienetten spelen bij de verwezenlijking van de energie- en klimaatdoelstellingen van de EU; J. overwegende dat volgens berekeningen van het ENTSB-E grensoverschrijdende investeringen in elektriciteit a rato van 13 miljard EUR per jaar tot 2050 de systeemkosten met 23 miljard EUR per jaar zouden verlagen; K. overwegende dat het energie-efficiëntie-eerstbeginsel een fundamenteel beginsel van het energiebeleid van de EU is en juridisch bindend is; merkt op dat een correcte toepassing van dit beginsel het energieverbruik aanzienlijk zal verminderen, waardoor de behoefte aan investeringen in elektriciteitsnetten en interconnectoren zal afnemen; L. overwegende dat het in evenwicht houden van de EU-energiebeleidsdriehoek van duurzaamheid, voorzieningszekerheid en betaalbaarheid van cruciaal belang is voor een succesvolle energietransitie en voor een betrouwbaar Europees energiesysteem; M. overwegende dat netwerkplanning een langetermijnproces is dat nauw verband houdt met de stabiliteit van investeringen; N. overwegende dat de flexibiliteitsbehoeften van het elektriciteitssysteem naar verwachting tegen 2030 zullen verdubbelen door het toegenomen aandeel hernieuwbare energie; overwegende dat flexibiliteit aan de vraagzijde daarom van cruciaal belang is voor de stabiliteit van het net; overwegende dat individuele burgers, bedrijven en gemeenschappen die actief zijn op de elektriciteitsmarkt netten tal van voordelen kunnen opleveren, zoals een grotere systeemefficiëntie, veerkracht, optimalisering van investeringen, een betere maatschappelijke acceptatie en lagere energiekosten; overwegende dat ernstige vertragingen en inconsistenties bij de uitvoering van bestaande EU-bepalingen inzake energie voor burgers, flexibiliteit van de vraag en slimmenetwerkactiviteiten een punt van zorg blijven; O. overwegende dat door recycling weliswaar wordt voldaan aan 40 tot 55 % van de Europese behoefte aan aluminium en koper, maar dat bijkomende maatregelen moeten worden overwogen om de recyclingcapaciteit uit te breiden en de afvalinzameling en de efficiëntie van de toeleveringsketen te verbeteren; P. overwegende dat in de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger getiteld “EU-actieplan inzake kabelbeveiliging” wordt benadrukt dat het belangrijk is om voor reserveonderdelen voor kabels voorzieningszekerheid te waarborgen en om van essentiële materialen en apparatuur voorraden aan te leggen; Q. overwegende dat de uitval van het elektriciteitssysteem op het Iberisch schiereiland en delen van Frankrijk op 28 april 2025 onder andere heeft aangetoond dat het belangrijk is de veerkracht van het energienet te vergroten door ervoor te zorgen dat het te allen tijde goed onderhouden, naar behoren beschermd en evenwichtig is, onder meer door middel van flexibele systeemdiensten en betere grensoverschrijdende interconnecties, om in geval van systeemfalen een flexibel herstel mogelijk te maken; R. overwegende dat de systeembeheerders op nationaal en regionaal niveau grote verantwoordelijkheden dragen, met name op het gebied van de continuïteit van de energievoorziening; overwegende dat alle taken van regelgevende aard moeten worden uitgevoerd door regelgevende agentschappen die handelen in het algemeen belang; overwegende dat, naast deze verantwoordelijkheden, een grotere rol voor regelgevers en ACER in de planningsprocessen echter kan bijdragen tot het aanpakken van tekortkomingen, zoals de netplanning in het kader van het huidige 10-jarige netontwikkelingsplan van ENTSB-E (TYNDP), zoals vastgesteld in het netmonitoringverslag; overwegende dat, rekening houdend met de verantwoordelijkheden van de TSB’s bij het opstellen van deze scenario’s, de vroegtijdige betrokkenheid van ACER bij het opstelproces ertoe kan bijdragen dat de richtsnoeren voor het opstellen van de scenario’s worden gevolgd als voorgeschreven in de TEN-E-verordening; S. overwegende dat de ontwikkeling van interconnectie zal bijdragen tot de verdere integratie van de elektriciteitsmarkt van de EU, waardoor niet alleen de flexibiliteit en veerkracht van het systeem worden vergroot, maar ook schaalvoordelen bij de productie van hernieuwbare elektriciteit worden ontsloten; T. overwegende dat het aantal werknemers in de energiesector met 50 % zal moeten toenemen om de vereiste technologieën op het gebied van hernieuwbare energie, netten en energie-efficiëntie uit te rollen (14) ; U. overwegende dat kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) de ruggengraat vormen van de economie, het ondernemerschap en de innovatie in de EU, waarbij zij goed zijn voor 99 % van de bedrijven, banen bieden aan meer dan 85 miljoen EU-burgers en meer dan 58 % van het bbp van de EU genereren; V. overwegende dat het creëren van meer gedecentraliseerde elektriciteitsopwekking en vraagsturing belangrijk is ter vermindering van de afhankelijkheid van gecentraliseerde productie, die gemakkelijk het doelwit kan zijn van fysieke of cyberdreigingen, of in het gedrang kan komen door klimaatgerelateerde gebeurtenissen; 1. verzoekt de lidstaten de capaciteit van hun elektriciteitsnet grondig te onderzoeken, optimaliseren, moderniseren en uit te breiden, ook wat transmissie en distributie betreft, beschouwt elektriciteitsnetten als het centrale element in de transitie van de EU naar een concurrerende nettonuleconomie tegen 2050, waardoor technologieën voor grote hoeveelheden variabele hernieuwbare energie en/of een evoluerende vraag als gevolg van hogere niveaus van elektrificatie en de vooruitgang van digitale technologieën kunnen worden opgevangen; wijst op het prerogatief van de lidstaten om hun eigen energiemix te bepalen; 2. verzoekt de Commissie, de lidstaten, ACER en de EU-DSB-entiteit (15) en het ENTSB-E (16) de maatregelen van het EU-actieplan voor netwerken, het actieplan voor betaalbare energie, de hervorming van de opzet van de elektriciteitsmarkt van de EU en de richtlijn hernieuwbare energie onverwijld uit te voeren; 3. wijst erop dat de voltooiing van de integratie van de EU-energiemarkt jaarlijks tot 40 miljard EUR zal besparen en dat een toename van de grensoverschrijdende handel in elektriciteit met 50 % het jaarlijkse bbp van de Unie met 0,1 % kan doen stijgen (17) ; De belangrijke rol van elektriciteitsnetten bij de Europese energietransitie 4. is ingenomen met de mededeling van de Commissie over netwerken (18) ; onderstreept dat het elektriciteitsverbruik tegen 2030 naar verwachting met 60 % zal toenemen, dat het steeds belangrijker wordt een groot aandeel variabele hernieuwbare energie in het net te integreren, en dat netten moeten worden aangepast aan een meer gedecentraliseerd, gedigitaliseerd en flexibel elektriciteitssysteem, waarbij systeemactiviteiten moet worden geoptimaliseerd en volledig gebruikgemaakt moet worden van lokale flexibiliteitsmiddelen, vraagsturing en energieopslagoplossingen om de groothandelsmarkten aan te vullen en de veerkracht van het net te vergroten, wat zou leiden tot een extra grensoverschrijdende capaciteit van 23 GW tegen 2025 en nog eens 64 GW tegen 2030; merkt op dat meer dan 40 % van de distributienetten van de Unie ouder is dan veertig jaar en moet worden gemoderniseerd (19) ; 5. herhaalt dat de Unie tegen 2030 tussen 375 en 425 miljard EUR moet investeren in distributienetten en in totaal 584 miljard EUR in elektriciteitstransmissie- en -distributienetten (20) , met onder meer grensoverschrijdende interconnectoren en de aanpassing van de distributienetten aan de energietransitie; 6. stelt met bezorgdheid vast dat de kosten voor het beheer van de congestie van het elektriciteitstransmissienet in de EU in 2023 4,2 miljard EUR bedroegen (21) en zat zij blijven stijgen, en dat beperkingen een belemmering vormen voor het vergroten van het aandeel hernieuwbare energiebronnen; merkt op dat dit cijfer geen betrekking heeft op het elektriciteitsdistributienet; benadrukt dat in 2023 de hernieuwbare elektriciteit in verschillende lidstaten met bijna 30 TWh werd beperkt wegens ontoereikende netcapaciteit; wijst voorts op de sterke stijging van het jaarlijks aantal uren met negatieve elektriciteitsprijzen, van 154 in 2018 tot 1 031 in september 2024 (22) , vooral door netcongestie aan de grenzen en een gebrek aan voldoende opslag, flexibiliteit en vraagsturing op de elektriciteitsmarkt om het variabele aanbod van hernieuwbare elektriciteit tijdelijk af te stemmen op de elektriciteitsvraag; benadrukt dat een aanpak van deze kwesties kan helpen het voorzieningsoverschot op te vangen, met maximale gebruikmaking van de bestaande netinfrastuctuur, maar dat de bestaande markt- en regelgevingskaders vaak onvoldoende stimulansen bieden om dit te realiseren; 7. benadrukt dat het elektriciteitsnet van de EU moet worden gemoderniseerd en uitgebreid, naast een snelle uitrol van de grote hoeveelheden variabele hernieuwbare energie die nodig zijn om de doelstellingen op dit gebied te halen, en dat het uitblijven hiervan heeft geleid en zal blijven leiden tot hoge niveaus van dispatch-down (instructies om de output te verminderen); is van mening dat de dispatch-down van hernieuwbare energie, die wordt veroorzaakt door netcongestie en beperkingen, een onaanvaardbare verspilling is van hoogwaardige hernieuwbare elektriciteit en geld; verzoekt de Commissie in het kader van haar komende pakket Europese netwerken een EU-strategie vast te stellen om de dispatch-down van hernieuwbare elektriciteit aanzienlijk te verminderen; 8. wijst op de rol van slimme netten bij het verbeteren van het congestiebeheer en het optimaliseren van de elektriciteitsdistributie van hernieuwbare energie; benadrukt de bijdrage die zij leveren aan netwerkflexibiliteit door het integreren van digitale instrumenten die vraagsturing en collectief zelfverbruik vergemakkelijken; onderstreept dat een beter netbeheer de energieweerbaarheid vergroot, beperkingen vermindert en de voorziening veiligstelt in perioden met een piek in de vraag; 9. benadrukt dat de infrastructuur van het elektriciteitsnet een prioriteit is voor de verwezenlijking van de strategische autonomie en de klimaat- en energiedoelstellingen van de EU; neemt kennis van de toezegging in het kader van de Clean Industrial Deal om elektrificatie tot stand te brengen met een kernprestatie-indicator van 32 % elektrificatie in de hele economie tegen 2030, hetgeen een aanzienlijke en voortdurende actualisering en uitrol van netwerken vereist; betreurt het feit dat vertragingen bij de verwerking van aanvragen van aansluiting op het net leiden tot een langzamer tempo van de elektrificatie, zelfs in lidstaten waar de productie uit hernieuwbare energiebronnen snel toeneemt; 10. wijst met name op de cruciale rol die energiegemeenschappen kunnen spelen bij de ondersteuning van lokale economieën; betreurt het feit dat energiegemeenschappen en kleinere exploitanten te maken hebben met onevenredige belemmeringen voor de toegang tot het net en tot netfinanciering als gevolg van regelgevingsbelemmeringen en beperkingen op het gebied van hulpbronnen; verzoekt de lidstaten die in dit verband achterlopen daarom de bepalingen van het pakket schone energie, de “Fit for 55” -richtlijn en de richtlijn hernieuwbare energie volledig uit te voeren en burgers, gemeenten, kmo’s en bedrijven in staat te stellen actief deel te nemen aan de elektriciteitsmarkt, met name door faciliterende kaders voor hernieuwbare-energiegemeenschappen te ontwikkelen en regelingen voor het delen van energie te bevorderen; dringt aan op netgerelateerde financiering op EU- en nationaal niveau om rekening te houden met de specifieke behoeften van projecten die door energiegemeenschappen worden bevorderd; Regelgevingssituatie en uitdagingen 11. is ervan overtuigd dat stabiliteit van de regelgeving een essentiële voorwaarde is voor het aantrekken van particuliere investeringen in het elektriciteitsnet en, indien haalbaar, het mogelijk maken van betaalbare elektrificatie van de economie van de EU, en herhaalt dat reeds vastgestelde wetgeving moet worden uitgevoerd alvorens mogelijke nieuwe herzieningen te beoordelen; 12. onderstreept het feit dat geïntegreerde netwerkplanning in alle sectoren op lokaal, regionaal, nationaal en EU-niveau zal leiden tot een grotere systeemefficiëntie en lagere kosten; verzoekt de Commissie en de lidstaten daarom te werken aan geïntegreerde planning en ervoor te zorgen dat de ontwikkelingsplannen voor het elektriciteitsnet worden afgestemd op de nationale energie- en klimaatplannen voor 2021-2030, voor alle spanningsniveaus; merkt op dat een versterkt governancekader ervoor zou helpen zorgen dat de netontwikkelingsplannen en de beleidsdoelstellingen op nationaal en EU-niveau op elkaar zijn afgestemd; erkent dat de lidstaten weliswaar verplicht zijn verslag uit te brengen over hun bijdragen aan de EU-doelstellingen via de nationale energie- en klimaatplannen, maar dat er momenteel geen gelijkwaardige verplichting voor TSB’s bestaat om systematisch verslag uit te brengen op EU-niveau; 13. onderstreept dat de TEN-E-verordening en de projecten van gemeenschappelijk belang (PGB’s) en projecten van wederzijds belang (PWB’s) krachtige instrumenten zijn voor de ontwikkeling van de grensoverschrijdende energie-infrastructuur van de Unie; betreurt de tekortkomingen in het huidige TYNDP voor de Europese elektriciteitsinfrastructuur, waardoor de investeringsbelangen achterblijven bij de grensoverschrijdende behoeften (23) en het potentieel voor grensoverschrijdende en sectoroverschrijdende besparingen bij de netplanning niet ten volle wordt benut (24) ; betreurt voorts de vertragingen bij de voltooiing van PGB’s; verzoekt de Commissie met klem een meer gecoördineerde, sectoroverschrijdende planning voor de lange termijn in te voeren om de gerelateerde besparingen en voordelen in de hele EU te realiseren; benadrukt dat met een dergelijke gecoördineerde planning de kostendeling voor infrastructuur tussen de lidstaten beter zou kunnen worden onderbouwd; merkt op dat het op grond van de TEN-E-verordening weliswaar ook voor projecten voor slimme elektriciteitsnetten met een grensoverschrijdend effect die geen fysieke grens overschrijden, mogelijk is om PGB-status te verkrijgen, maar dat de PGB-lijst in 2023 slechts vijf van dergelijke projecten bevatte; is er dan ook sterk van overtuigd dat de PGB-procedure moet worden verbeterd, vereenvoudigd en gestroomlijnd met het oog op meer duidelijkheid en transparantie; verzoekt de lidstaten de PGB’s volledig af te werken; verzoekt de Commissie snel een gerichte herziening van de TEN-E-verordening voor te stellen om 1) een robuuste planningsprocedure in te voeren waarbij de verantwoordelijkheden van systeembeheerders worden gecombineerd met een grotere rol voor ACER door ACER het recht te geven om wijzigingen te vragen van de scenario’s en het TYNDP, 2) ervoor te zorgen dat scenario’s worden opgesteld overeenkomstig de decarbonisatieagenda en betere toegang bieden voor projecten voor slimme elektriciteitsnetten, en 3) een vereenvoudigde aanvraagprocedure in te voeren voor kleine en middelgrote distributiesysteembeheerders (DSB’s); 14. benadrukt dat netwerkplanning een langetermijnproces is dat nauw verband houdt met de stabiliteit van investeringen; stelt daarom voor de termijn voor netontwikkelingsplannen te verlengen tot twintig jaar; benadrukt dat investeringen in netwerken dringend noodzakelijk zijn in het kader van de EU-agenda voor het concurrentievermogen en niet mogen worden uitgesteld; 15. merkt bovendien op dat de EU voort sterke elektriciteitsverbindingen zal blijven hebben met buurlanden en is daarom van mening dat de Commissie de samenwerking met de buurlanden moet versterken door middel van PWB’s met derde landen, zoals bepaald in de TEN-E-verordening; 16. benadrukt met klem dat de CEF-E een cruciaal instrument is gebleken voor de medefinanciering van grensoverschrijdende energie-infrastructuur en dringt aan op de voortzetting ervan; is ingenomen met de opneming van projecten voor offshore-elektriciteitsnetten in de meest recente toewijzing van subsidies door de Commissie in het kader van de CEF-E; 17. is van mening dat het gebrek aan gedetailleerde, betrouwbare en vergelijkbare gegevens over de nationale en EU-netplanning een belemmering vormt voor efficiëntere netten; verzoekt de lidstaten daarom de desbetreffende bepalingen in de elektriciteitsrichtlijn (25) , met name artikel 32, grondig ten uitvoer te leggen en kleinere DSB’s aan te moedigen de bepaling van dit artikel toe te passen; 18. is ingenomen met het verslag van de EU-DSB-entiteit getiteld “DSO Entity’s identified good practices on Distribution Network Development Plans” (26) (DNDP’s), waarin de lidstaten worden opgeroepen in hun DNDP’s kosten-batenanalyses op te nemen, teneinde investeringsmogelijkheden te evalueren; dringt er bij de Commissie op aan om op basis van dit verslag, in samenwerking met de EU-DSB-entiteit, richtsnoeren op te stellen om de nationale ontwikkelingsplanning voor distributienetten te harmoniseren en transparanter te maken, een Europees overzicht van de DNDP’s te publiceren en alle transmissie- en distributiesysteembeheerders te verplichten energieregulators de nodige gegevens te verstrekken over hun huidige en toekomstige netwerkhostingcapaciteit en netplanning, zodat energieregulators de netplanning naar behoren kunnen controleren; verzoekt de lidstaten uitvoering te geven aan artikel 31, lid 3, van Richtlijn 2024/1711, op grond waarvan netbeheerders informatie moeten publiceren over de capaciteit die in hun exploitatiegebied beschikbaar is, teneinde transparantie te waarborgen en belanghebbenden in staat te stellen met kennis van zaken investeringsbeslissingen te nemen; verzoekt de Commissie een centraal onlineregister te ontwikkelen voor alle transmissieplannen en DNDP’s; 19. wijst op het aanzienlijke risico van beperkingen voor de levensvatbaarheid van investeringen in hernieuwbare energie, met name gezien het feit dat veel lidstaten marktdeelnemers niet voor beperkte elektriciteitsvolumes compenseren, ondanks de vereisten in de artikelen 12 en 13 van Verordening (EU) 2019/943; betreurt het gebrek aan transparantie, beschikbaarheid en gegevensgranulariteit met betrekking tot beperkingen van de volumes hernieuwbare energie en de kosten van congestiebeheer; 20. benadrukt dat het waardevol is duidelijke maatstaven in te voeren om te meten of de EU op schema ligt om de uitbreiding en versterking van het net te realiseren die nodig is om haar doelstellingen voor 2050 te halen; merkt op dat dergelijke maatstaven onder meer betrekking kunnen hebben op de vermindering van de beperking van hernieuwbare energie, lagere kosten voor netontwikkeling ten opzichte van de geleverde capaciteit, een toename van het efficiënte gebruik van bestaande infrastructuur, een vermindering van verliezen en een lagere grondstoffenintensiteit; 21. neemt kennis van het werk dat het ENTSB-E en de EU-DSB-entiteit hebben verricht met betrekking tot geharmoniseerde definities van beschikbare nethostingcapaciteit voor systeembeheerders en het opstellen van een overzicht daarvan voor de hele Unie; is van mening dat de nationale regelgevende instanties (NRI’s) voordeel kunnen hebben bij duidelijke wettelijke bepalingen over de wijze waarop de lidstaten voor netaansluitingen prioriteiten kunnen vaststellen, om komaf te maken met het beginsel “wie het eerst komt, het eerst maalt”; verzoekt de Commissie daarom artikel 6 van Richtlijn (EU) 2019/944 betreffende de interne markt voor elektriciteit te wijzigen, als onderdeel van de evaluatie van de uitvoering die de Commissie uiterlijk op 31 december 2025 moet voltooien, om transparante criteria voor prioritaire aansluiting in te voeren die door de lidstaten moeten worden gekozen en nader gedefinieerd, voor 1) de aansluiting van elektriciteitsopwekking, zoals kwaliteit en rijpheid van het project, mate van betrokkenheid, bijdrage aan decarbonisatie en sociale waarde, en 2) de aansluiting van consumenten, zoals kwaliteit en rijpheid van het project, mate van betrokkenheid, bijdrage aan decarbonisatie, algemeen belang of strategische en/of maatschappelijke waarde ervan, en optimalisering van het net; verzoekt de NRI’s en de lidstaten duidelijke prioriteringsregels vast te stellen op basis van hun lokale en nationale kenmerken om komaf te maken met de “wie het eerst komt, het eerst maalt”-aanpak, door aanvragen voor netaansluitingen te ontmoedigen die niet gebaseerd zijn op een degelijk project, die een speculatief karakter hebben of waarbij de projectpromotor niet kan aantonen dat hij voldoende betrokken is bij de verwezenlijking van het project in kwestie; 22. onderstreept dat verbeterde grensoverschrijdende interconnecties aanzienlijke kostenbesparingen op systeemniveau kunnen opleveren, met jaarlijkse verlagingen van de opwekkingskosten die tot 2040 op 9 miljard EUR worden geraamd, terwijl jaarlijkse investeringen van 6 miljard EUR in grensoverschrijdende infrastructuur en opslagcapaciteit zijn vereist; 23. betreurt dat sommige lidstaten de interconnectiedoelstelling van 10 % voor 2020 niet hebben gehaald en dringt er bij hen op aan ernaar te streven het huidige interconnectiestreefcijfer van 15 % voor 2030 te halen, zoals bepaald in Verordening (EU) 2018/1999, aangezien interconnectiecapaciteit van cruciaal belang is voor de werking van de interne elektriciteitsmarkt van de EU en leidt tot aanzienlijke kostenbesparingen op systeemniveau en een verlaging van de opwekkingskosten tot 2040 met 9 miljard EUR per jaar (27) ; betreurt dat er niets wordt ondernomen in verband met het feit dat er tegen 2030 32 GW aan grensoverschrijdende capaciteit nodig is (28) ; betreurt de vertragingen en onzekerheden met betrekking tot verschillende interconnectieprojecten; verzoekt de Commissie daarom uiterlijk in juni 2026 een bindend interconnectiestreefcijfer voor 2036 voor te stellen, op basis van een behoefteanalyse; benadrukt dat er moet worden samengewerkt met lidstaten die niet als host optreden en dat de EU en haar buurlanden bij de onderhandelingen moeten worden betrokken om ervoor te zorgen dat de projecten worden afgerond; 24. benadrukt dat de vergunningsprocedures voor elektriciteitsinfrastructuur moeten worden versneld; benadrukt dat de uitbreiding van het net niet mag worden vertraagd door langdurige vergunningsprocedures of buitensporige rapportagevereisten; is daarom ingenomen met de vooruitgang die is geboekt, door het vaststellen van bepalingen bij de meest recente herziening van de richtlijn hernieuwbare energie, met name artikel 16 septies daarvan, en door het goedkeuren van de noodverordening inzake vergunningen (29) , met het versnellen, stroomlijnen en vereenvoudigen van de vergunningsprocedures voor net- en hernieuwbare-energieprojecten, met name door middel van het beginsel van hoger openbaar belang voor netprojecten; merkt echter op dat in sommige lidstaten, ondanks de ambitieuze kaders die op EU-niveau zijn vastgesteld, geen wezenlijke verbetering is opgetreden wat de termijnen voor het vergunnen van projecten betreft; dringt er daarom bij de lidstaten op aan deze maatregelen onverwijld uit te voeren en verzoekt de Commissie nauwlettend toe te zien op de tenuitvoerlegging van de richtlijn hernieuwbare energie en regelmatig te beoordelen of de herziene vergunningsbepalingen toereikend zijn om de doelstellingen van de EU te verwezenlijken; verzoekt de Commissie daarnaast richtsnoeren op te stellen voor de lidstaten om een beginsel van stilzwijgende goedkeuring op te nemen in hun nationale planningssystemen, zoals beschreven in artikel 16 bis van de richtlijn hernieuwbare energie; benadrukt dat een versterking van de administratieve capaciteit, onder meer door een toereikende personeelsbezetting bij de plannings- en vergunningverlenende autoriteiten, de vergunningsprocedures zal versnellen; 25. moedigt de lidstaten aan plannen op te stellen om specifieke infrastructuurgebieden aan te wijzen voor netprojecten, zoals uiteengezet in artikel 15 sexies van de richtlijn hernieuwbare energie; benadrukt dat dergelijke plannen van essentieel belang zijn om rekening te houden met specifieke lokale kenmerken en om de eerbiediging te waarborgen van beschermde gebieden; beklemtoont dat deze plannen nauw moeten worden afgestemd op de aanwijzing van gebieden voor de versnelde uitrol van hernieuwbare energie, om te zorgen voor een gestroomlijnde, efficiënte en geïntegreerde aanpak van de ontwikkeling van energie-infrastructuur; 26. merkt op dat documenten vaak moeten worden ingediend op papier; verzoekt de lidstaten processen meer te digitaliseren, om vergunningsprocedures te versnellen; verzoekt de Commissie en de lidstaten alle EU-wetgeving die relevant is voor het verlenen van vergunningen, zoals de richtlijn milieueffectbeoordeling (30) , te herzien met het oog op de invoering van verplichte vereisten inzake digitale aanvraag, indiening en verwerking; 27. benadrukt het feit dat het belangrijk is dat er een publiek draagvlak is en dat het publiek bij de zaak betrokken wordt wanneer er nieuwe netwerkprojecten worden ontwikkeld en verzoekt de Commissie op dit gebied voor de lidstaten een reeks beste praktijken te ontwikkelen; benadrukt dat het van cruciaal belang is op doeltreffende wijze met burgers en gemeenschappen over netprojecten en versterking van het net te communiceren; merkt op dat steun op lokaal niveau kan helpen om de aanleg van kritieke infrastructuur te versnellen en zo de doelstellingen op nationaal en EU-niveau te verwezenlijken; dringt aan op een snelle tenuitvoerlegging van het EU-pact voor samenwerking met de elektriciteitssector en op coördinatie met de nationale ondertekenaars (TSB’s, DSB’s, NRI’s) om vroegtijdige, zinvolle en regelmatige publieksparticipatie in netprojecten te waarborgen; 28. dringt aan op de bijeenroeping van een TAIEX-groep (31) inzake vergunningen in het kader van het komende pakket Europese netwerken, om de lidstaten te ondersteunen bij het aanpakken van administratieve knelpunten, het vergroten van de regelgevingscapaciteit en het versnellen van de goedkeuring van projecten door het delen van beste praktijken en door middel van grensoverschrijdende coördinatie; 29. is ingenomen met de initiatieven die zijn aangekondigd in het kader van het actieplan voor betaalbare energie; beveelt de Commissie aan het “tripartiete contract voor betaalbare energie voor de Europese industrie” uit te breiden naar kleinere energieproducenten, met inbegrip van energiegemeenschappen, kmo’s en bedrijven, om te zorgen voor meer flexibiliteit en een betere vraagsturing, en de resultaten van deze samenwerkingsstructuren te koppelen aan processen voor netplanning op nationaal en EU-niveau, om planning, investeringen en netgebruik van meet af aan te optimaliseren; 30. benadrukt dat er verbeteringen nodig zijn aan het kader voor overheidsopdrachten, om de uitdagingen aan te pakken waarmee netbeheerders te maken krijgen op het gebied van de toeleveringsketen; is daarom ingenomen met de mededeling van de Commissie over de Clean Industrial Deal en de aankondiging door de Commissie van een herziening van de richtlijnen inzake overheidsopdrachten (32) ; benadrukt het potentieel van overheidsopdrachten voor de verdere ontwikkeling van een sterke industriële toeleveringsketen van de EU voor apparatuur, software en diensten voor elektriciteitsnetten; moedigt de Commissie aan bij openbareaanbestedingsprocedures voor netbeheerders te zorgen voor veerkracht, duurzaamheid en veiligheid; pleit voor meer samenhang in de EU-regelgeving inzake overheidsopdrachten; verzoekt de Commissie de EU-regels inzake overheidsopdrachten aan te passen met het oog op de harmonisering en vereenvoudiging van functionele aanbestedingsspecificaties, teneinde de productiecapaciteit voor netwerkcomponenten op te voeren; 31. is van mening dat adequate standaardisering en gemeenschappelijke technische specificaties noodzakelijk zijn om schaalvoordelen te realiseren en de technologische ontwikkeling te versnellen; is bovendien van mening dat het van essentieel belang is het juiste niveau van standaardisering te waarborgen, zodat de innovatiecapaciteit van fabrikanten niet wordt verminderd; 32. wijst er nogmaals op dat er gekeken moet worden naar nieuwe bedrijfsmodellen voor de samenwerking tussen apparatuurfabrikanten en beheerders, zoals kaderovereenkomsten voor de lange termijn die de overstap aanmoedigen van eenmalige “netprojecten” naar duurzame, gestructureerde “netprogramma’s”, die fabrikanten van nettechnologie meer voorspelbaarheid bieden met betrekking tot hun planning; dringt aan op stroomlijning van de aanbestedingsprocedures voor de levering van netwerkapparatuur en -diensten; 33. benadrukt dat de komende herziening van de richtlijnen inzake overheidsopdrachten het mogelijk zal maken criteria inzake duurzaamheid, veerkracht en Europese preferentie op te nemen in EU-aanbestedingsprocedures voor strategische sectoren, overeenkomstig de bepalingen van artikel 25 van Verordening (EU) 2024/1735 (33) ; dringt erop aan dat netten en daaraan gerelateerde technologieën uitdrukkelijk worden erkend als strategische sectoren, om ervoor te zorgen dat zij in aanmerking komen in het raam van het herziene kader; onderstreept dat het versterken van Europese preferentie in aanbestedingsprocedures van essentieel belang is om de afhankelijkheid van de EU van leveranciers uit derde landen te verminderen, de beveiliging van de toeleveringsketen te vergroten en een veerkrachtige industriële basis van de EU te bevorderen die de energietransitie kan ondersteunen; is ingenomen met de invoering door de Europese Investeringsbank (EIB) van een “netproductiepakket” ter ondersteuning van de Europese toeleveringsketen, met ten minste 1,5 miljard EUR aan tegengaranties voor fabrikanten van netwerkcomponenten; dringt aan op de ontwikkeling van meer van dit soort financiële instrumenten om investeringszekerheid op lange termijn te bieden en de opschaling van de Europese productiecapaciteit te versnellen; Financiering 34. merkt op dat de investeringen in elektriciteitscapaciteit de afgelopen vijf jaar wereldwijd met bijna 40 % zijn toegenomen, terwijl de investeringen in netwerkinfrastructuur zijn achtergebleven; merkt op dat de ramingen van de investeringen die de EU in de periode 2025-2050 moet doen in haar net, uiteenlopen van 1 950 miljard EUR tot 2 600 miljard EUR (34) ; 35. stelt met bezorgdheid vast dat de in het kader van de CEF-E toegewezen begroting ontoereikend is om voor alle PGB- en PWB-categorieën een versnelling teweeg te brengen; merkt op dat het programma met een begroting van 5,84 miljard EUR voor de periode 2021-2027 een beperkte capaciteit heeft en dat het daarom moeilijk kan zijn om gelijke tred te houden met de investeringsbehoeften; verzoekt de Commissie en de lidstaten bij het voorstellen van het volgende meerjarig financieel kader (MFK) de CEF-E-begroting aanzienlijk te verhogen en een aanzienlijk hoger percentage van de CEF-E-middelen specifiek te bestemmen voor elektriciteitsinfrastructuur, en ervoor te zorgen dat projecten, zowel op distributieniveau als op transmissieniveau, die een EU-meerwaarde hebben, in aanmerking komen voor middelen in het kader van de CEF-E; moedigt de Commissie aan verder de mogelijkheden te onderzoeken voor medefinanciering tussen de CEF-E en het financieringsmechanisme voor hernieuwbare energie; 36. merkt op dat er voornamelijk EU-financiering wordt toegewezen aan transmissienetten, met relatief geringe toewijzingen aan distributienetten, ondanks de belangrijke rol die deze spelen in de energietransitie van de EU, nu de CEF-E tussen 2014 en 2020 ongeveer 5,3 miljard EUR aan projecten heeft gefinancierd, waarbij ongeveer 1,7 miljard EUR ging naar transmissienetten en 237 miljoen EUR naar slimme distributienetten; merkt op dat de meest recente PGB-lijst slechts vijf slimme elektriciteitsprojecten bevatte; 37. betreurt ten zeerste het feit dat regionale fondsen zoals het Cohesiefonds, het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en de herstel- en veerkrachtfaciliteit in principe weliswaar mogelijkheden bieden voor investeringen in netten, maar dat in de praktijk onvoldoende een beroep op deze fondsen wordt gedaan voor de financiering van netprojecten; betreurt ook dat de evaluatiecriteria die worden gehanteerd bij de beoordeling van projecten die worden ingediend na oproepen tot het indienen van voorstellen in het kader van het Innovatiefonds van de EU, verhinderen dat er financiering gaat naar de demonstratie en productie van netwerktechnologieën; verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat er ook een evenredig deel van de middelen wordt besteed aan investeringen in netten; 38. verzoekt de lidstaten de toegang tot de door de lidstaten beheerde EU-middelen voor netbeheerders te vereenvoudigen, bijvoorbeeld door de instelling van een éénloketsysteem in de lidstaten waar een groot deel van de DSB’s klein of middelgroot van omvang zijn; 39. verzoekt de Commissie een specifiek financieringsinstrument voor te stellen, bijvoorbeeld op basis van inkomsten uit de marktgebaseerde emissiereductieregeling, om ervoor te zorgen dat de lidstaten gedecentraliseerde en innovatieve netprojecten met een duidelijke EU-meerwaarde kunnen ondersteunen, met inbegrip van kleinere projecten, en ervoor te zorgen dat de lidstaten dit instrument effectief voor deze doeleinden gebruiken; 40. benadrukt het feit dat er naast mechanismen voor overheidsfinanciering regelgevingskaders nodig zijn om particuliere investeringen aan te trekken en tarieven te garanderen die een weerspiegeling vormen van de kosten; 41. is ervan overtuigd dat anticiperende investeringen en toekomstgerichte investeringen zullen helpen om knelpunten in het net aan te pakken en beperkingen te voorkomen; wijst erop dat de EMD-verordening weliswaar regelgeving voor anticiperende investeringen bevat, maar niet voorziet in een geharmoniseerde definitie en uitvoering in de hele Unie; verzoekt de lidstaten de bedoelde bepalingen van de EMD-verordening snel ten uitvoer te leggen en nationale juridische belemmeringen weg te nemen, verzoekt de NRI’s belemmeringen met betrekking tot regelgevende stimulansen en negatieve prikkels weg te nemen en verzoekt de Commissie snel richtsnoeren voor de goedkeuring van anticiperende investeringen te verstrekken, zoals aangekondigd in haar actieplan voor netwerken (35) ; meent dat verdere harmonisatie in dit verband nuttig kan zijn; dringt aan op gedetailleerde kosten-batenanalyses en op scenario’s gebaseerde planning om de waarschijnlijkheid van toekomstig gebruik te beoordelen, en beveelt een goedkeuringsprocedure in twee stappen aan voor projecten met een hoger risiconiveau, waarbij eerst kleinere budgetten worden goedgekeurd voor studies of planning, gevolgd door een tweede goedkeuring voor de duurdere stappen, teneinde het risico te verminderen op gestrande activa; 42. merkt op dat in stimulansen kan worden voorzien om te zorgen voor investeringen in het net vanuit de kapitaalmarkten, bijvoorbeeld door het bieden van marktgerichte voorwaarden, zoals passende rendementsniveaus en een degelijk regelgevingskader; benadrukt dat de EU en de lidstaten particuliere investeringen moeten aanmoedigen door het verstrekken van risicobeperkingsinstrumenten of garanties van de lidstaten; verzoekt de Commissie en de EIB om een verdere versterking van de financierings- en risicobeperkingsinitiatieven en -instrumenten, zoals tegengaranties, om ervoor te zorgen dat systeembeheerders het elektriciteitsnet tegen betaalbare tarieven voort kunnen uitbreiden en moderniseren; benadrukt dat het van belang is ervoor te zorgen dat het elektriciteitsnet van de EU wordt gefinancierd door en bijgevolg eigendom is van publiek en particulier kapitaal dat uitsluitend afkomstig is van EU-actoren of eerder gescreende investeerders uit derde landen, gezien het kritieke karakter van de infrastructuur; 43. onderstreept dat investeringsbeslissingen weliswaar gebaseerd moeten zijn op het verbeteren van de efficiëntie, met inbegrip van energie- en kostenefficiëntie, maar dat investeringen niet alleen gericht mogen zijn op kapitaaluitgaven, en dat evenzeer investeringen in overweging moeten worden genomen die gericht zijn op het optimaliseren, vernieuwen en moderniseren van de bestaande infrastructuur; is daarom ingenomen met artikel 18 van de EMD-verordening, waarin wordt bepaald dat bij tariefmethoden evenveel rekening moet worden gehouden met kapitaaluitgaven als met operationele uitgaven en dat beheerders moeten worden betaald voor het vergroten van de efficiëntie bij de exploitatie en ontwikkeling van hun netwerken, onder meer door te zorgen voor energie-efficiëntie, flexibiliteit en digitalisering; verzoekt de Commissie en de lidstaten de bepalingen van de EMD-verordening volledig ten uitvoer te leggen en zich te richten op het waarborgen van een billijke en tijdige compensatie van de systeembeheerders voor hun kosten; 44. merkt op dat de elektrificatie van de EU-economie, waar dat technisch en economisch haalbaar is, zal helpen de nettarieven te verlagen door de kosten te spreiden over een breder scala van gebruikers; benadrukt dat het daarom belangrijk is ervoor te zorgen dat de ontwikkeling van het toekomstige netwerk volledig wordt afgestemd op prognoses van de vraag als gevolg van een toename van het elektrificatieniveau; is bezorgd over de voorspelling van deskundigen dat de nettarieven tegen 2050 met 50 % tot 100 % zullen stijgen (36) ; benadrukt daarom dat er instrumenten en stimulansen nodig zijn om netbeheerders te ondersteunen bij het efficiënt beheren van de beschikbare netcapaciteit, onder meer door te voorzien in flexibiliteitsdiensten, om een dringende behoefte aan investeringen in het net te voorkomen; benadrukt dat flexibele aansluitingsovereenkomsten, flexibele nettarieven en lokale flexibiliteitsmarkten bijdragen tot efficiënte netten; verzoekt de NRI’s deze flexibele tarieven te bevorderen, waardoor consumenten gemakkelijk kunnen reageren op prijssignalen, en tegelijkertijd kwetsbare huishoudens en bedrijven te beschermen tegen prijspieken; verzoekt de Commissie en de lidstaten knelpunten met betrekking tot tarieven, aansluitingskosten en regelgeving actief aan te pakken, om investeringen in grensoverschrijdende en hybride offshore-netten te vergemakkelijken; 45. verzoekt de lidstaten het relevante EU-rechtskader ten uitvoer te leggen om flexibiliteit aan de vraagzijde te ontsluiten door de uitrol te versnellen van slimme meters, toegang mogelijk te maken tot gegevens van alle meetapparaten en te zorgen voor efficiënte prijssignalen, zodat bedrijfssectoren en gezinnen hun verbruik kunnen optimaliseren en hun elektriciteitsrekening verlagen, en tegelijkertijd kan worden bijgedragen tot een vermindering van de operationele kosten en de behoefte aan extra investeringen in het net; 46. benadrukt dat een versoepeling van de nettarieven en van bepaalde heffingen, zoals voorgesteld in het actieplan voor betaalbare energie, die kan leiden tot een daling van de elektriciteitsprijzen, vergezeld moet gaan van een plan ter vervanging van de voor investeringen in het net benodigde middelen door alternatieven, om te voorkomen dat in de toekomst onvoldoende in netten wordt geïnvesteerd; 47. benadrukt dat het belangrijk is te zorgen voor minimale extra kosten voor de consument als gevolg van de investeringen die nodig zijn voor de modernisering en uitbreiding van het net met het oog op de verwezenlijking van de klimaat- en concurrentiedoelstellingen van de EU; verzoekt de Commissie samen met de lidstaten te werken aan de ontwikkeling van een gecoördineerde reeks beste praktijken voor investeringen en een billijke samenstelling van de nettarieven, met sterke nadruk op het vergroten van de transparantie en het verwijderen uit de tarieven van niet-energiegerelateerde heffingen; 48. wijst erop dat transmissie-infrastructuur en de beschikbaarheid van zoneoverschrijdende capaciteit van vitaal belang zijn voor een geïntegreerde markt en voor de uitwisseling van energie uit hernieuwbare bronnen met lage marginale kosten, met inachtneming van de veiligheid van het systeem; merkt op dat overeenkomstig de EMD-verordening uiterlijk in 2025 minimaal 70 % van de transmissiecapaciteit beschikbaar moet zijn voor zoneoverschrijdende handel, maar dat de lidstaten nog lang niet zo ver zijn; dringt er daarom bij de lidstaten en hun TSB’s op aan hun inspanningen op te voeren om de zoneoverschrijdende handelsmogelijkheden te maximaliseren, teneinde een efficiënte interne elektriciteitsmarkt, adequate investeringsbeslissingen en integratie van hernieuwbare energie te waarborgen; betreurt dat de verwezenlijking van deze doelstelling vaak heeft geleid tot kosten voor redispatching; merkt op dat de bestaande mechanismen voor kostendeling, zoals grensoverschrijdende kostenverdeling (CBCA), compensatie tussen transmissiesysteembeheerders (TSB’s) en kostendeling voor redispatching, beperkt en moeilijk toepasbaar zijn, wat niet bevorderlijk is voor grensoverschrijdende investeringen, bijvoorbeeld in offshore-netwerken; verzoekt de Commissie deze mechanismen op holistische wijze te herzien en te verbeteren om ervoor te zorgen dat zij de gedeelde voordelen van infrastructuur weerspiegelen en de diversiteit van elektriciteitsstromen, zowel intern als grensoverschrijdend, aanpakken, met inbegrip van een mechanisme voor billijke en evenwichtige kosten-batenverdeling voor grensoverschrijdende infrastructuurprojecten dat gebaseerd is op objectieve criteria; 49. neemt kennis van het verslag van het ENTSB-E van april 2025 over mogelijke alternatieve biedzoneconfiguraties op basis van door de TSB’s verstrekte simulaties van locatiegerelateerde marginale prijzen; Netversterkende technologieën, digitalisering, innovatieve oplossingen en veerkracht 50. onderstreept dat netversterkende technologieën, digitale oplossingen, ondersteunende diensten en technologieën voor gegevensbeheer, alsook slimme energie-apparaten, die vaak gebruikmaken van artificiële intelligentie, de efficiëntie van bestaande netwerkcapaciteiten aanzienlijk kunnen verhogen en het gebruik van bestaande activa kunnen maximaliseren, waardoor de behoefte aan nieuwe infrastructuur wordt verminderd, bijvoorbeeld door realtime-informatie over energiestromen te verstrekken; dringt er daarom op aan dat deze technologieën en innovatieve oplossingen worden onderzocht; dringt er bij de NRI’s op aan TSB’s en DSB’s ertoe aan te zetten meer gebruik te maken van dergelijke technologieën, door de kosten en baten ervan af te wegen tegen netuitbreiding en door gebruik te maken van vergoedingsregelingen op basis van baten in plaats van kosten, en TSB’s en DSB’s te benchmarken op basis van hun gebruik van dergelijke technologieën; verzoekt de Commissie dergelijke innovatieve technologieën verder te bevorderen bij de beoordeling van projecten waarvoor EU-financiering wordt aangevraagd; 51. is ingenomen met het werk dat het ENTSB-E en de EU-DSB-entiteit tot dusver hebben verricht met het oog op de ontwikkeling van de Technopedia voor TSB’s/DSB’s (37) en verzoekt de Commissie opdracht te geven tot de halfjaarlijkse actualisering van de Technopedia om de niveaus van technologische paraatheid van de betrokken technologieën nauwkeurig weer te geven; 52. dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan voort de digitalisering van het Europese elektriciteitssysteem mogelijk te maken en de digitalisering te vergroten, waardoor de werking van het elektriciteitssysteem kan worden geoptimaliseerd en de druk op de toeleveringsketen kan worden verminderd; onderstreept dat het delen van gegevens en gegevensinteroperabiliteit van essentieel belang zijn voor de planning en optimalisering van het net; moedigt de lidstaten, de NRI’s, de EU-DSB-entiteit en ACER aan hun werkzaamheden met betrekking tot het monitoringsysteem voort te zetten en te versnellen op basis van indicatoren die de prestaties van slimme netten meten (“indicatoren voor slimme netten”), zoals bepaald in de elektriciteitsrichtlijn; 53. benadrukt dat de beveiliging van kritieke elektriciteitsinfrastructuur, waaronder interconnectoren en onderzeese kabels die het risico lopen te worden gesaboteerd, dringend moet worden verbeterd en dat deze infrastructuur beter bestand moet zijn tegen extreme weersomstandigheden, de klimaatverandering en fysieke en digitale aanvallen; benadrukt dat de samenwerking op nationaal, regionaal en EU-niveau moet worden versterkt; 54. benadrukt het toenemende risico van gecoördineerde cyberaanvallen op het hele elektriciteitsnetwerk van de EU; herinnert eraan dat het belangrijk is snel cyberbeveiligingscodes en andere, daarmee verband houdende netcodes ten uitvoer te leggen en uitvoering te geven aan de desbetreffende wetgeving, zoals de NIS 2-richtlijn (38) en de cyberbeveiligingsverordening (39) , en moedigt de Commissie aan bij komende herzieningen van wetgeving de status te corrigeren van fysieke netwerkapparatuur, met inbegrip van netwerkapparatuur die bestuurbaar is op afstand, zoals omvormers, waarvoor momenteel geen voldoende strenge cyberbeveiligingsnorm geldt, met name in gevallen waarin de fabrikant, overeenkomstig de wetgeving van een niet-EU-land, verplicht is informatie over kwetsbaarheden in de software of hardware te melden aan zijn autoriteiten; dringt aan op intensievere samenwerking op EU-niveau tussen alle partijen, om de paraatheid en veerkracht te versterken; is van mening dat de NRI’s moeten erkennen dat exploitanten kosten maken bij de vaststelling van cyberbeveiligings- en veerkrachtmaatregelen en dat zij stimulansen moeten bieden voor investeringen die erop gericht zijn de energie-infrastructuur weerbaarder te maken tegen cyberbedreigingen, alsmede fysieke en hybride bedreigingen, met inbegrip van maatregelen op het gebied van klimaatadaptatie; 55. onderstreept dat de inspanningen ter bescherming van de toekomstige en bestaande kritieke onderzeese en onshore-energie-infrastructuur moeten worden opgevoerd; is van mening dat de EU een ruimere rol moet spelen bij het voorkomen van incidenten die deze infrastructuur bedreigen, het bevorderen van bewaking en het herstellen van eventueel beschadigde infrastructuur met gebruikmaking van geavanceerde technologieën; verzoekt de Commissie en de lidstaten oplossingen te vinden om de bescherming en weerbaarheid van kritieke infrastructuur te vergroten, met inbegrip van oplossingen voor de financiering van dergelijke maatregelen en technologieën; 56. erkent dat nieuwe projecten voor hoogspanningsnetten een multifunctionele en kostenefficiënte mogelijkheid bieden om extra beveiligingsmaatregelen (sensoren, sonars enz.) en milieuoplossingen (vogeldeflectoren, branddetectoren, natuurcorridors enz.) te integreren als zij op holistische wijze worden gepland; verzoekt de Commissie richtsnoeren voor de NRI’s te ontwikkelen om ervoor te zorgen dat de initiële projectplanning voor netten wordt uitgevoerd en gefinancierd met inachtneming van deze elementen; 57. dringt er bij de Commissie, DSB’s en TSB’s op aan een gemeenschappelijke Europese ruimte voor energiegegevens te ontwikkelen die volledig in handen is van de EU, op basis van technische expertise en praktijken waarbij gebruik wordt gemaakt van de beschikbare gegevens (40) en op basis van een gemeenschappelijke reeks regels die de veilige, transparante overdraagbaarheid en interoperabiliteit van energiegegevens waarborgen, waar geharmoniseerde gegevens veilig worden beheerd, uitgewisseld en in de EU opgeslagen; benadrukt dat deze gemeenschappelijke Europese ruimte voor energiegegevens het bundelen en delen van gegevens moet vergemakkelijken door middel van passende governancestructuren en gegevensdelingsdiensten, ter ondersteuning van kritieke energieactiviteiten, met inbegrip van transmissie en distributie; onderstreept dat Europese TSB’s, DSB’s en andere, eerder gescreende elektriciteitsnetactoren in staat moeten zijn het net veilig en slim te exploiteren en het gebruik ervan te optimaliseren door flexibiliteit en innovatieve technologieën te integreren, overeenkomstig de kernbeginselen van interoperabiliteit, vertrouwen, gegevenswaarde en governance; merkt op dat bij regelingen voor gegevensuitwisseling ook rekening moet worden gehouden met interacties met niet-EU-partijen; 58. erkent het potentieel van flexibiliteit als noodzakelijk instrument om de werking van het systeem te optimaliseren, de stabiliteit ervan te handhaven en consumenten mondiger te maken door hen te stimuleren hun consumptiepatronen te wijzigen; benadrukt dat het belangrijk is passende maatregelen uit te voeren om efficiënte prijssignalen te waarborgen die flexibiliteit stimuleren, ook bij alle eindverbruikers, en ervoor te zorgen dat alle middelen bijdragen aan de veiligheid van het systeem, onder meer door de uitrol van slimme meters en slimme energie-efficiënte gebouwen te versnellen en toegang tot gegevens van alle meettoestellen mogelijk te maken; verzoekt de NRI’s flexibiliteitsinnovaties en proefprojecten in het systeem te erkennen, voor zover deze geen negatieve gevolgen hebben voor het algehele evenwicht en de stabiliteit van het net, teneinde innovatie te blijven stimuleren; 59. verzoekt de NRI’s nauw met TSB’s en DSB’s samen te werken om het flexibiliteitspotentieel en de behoeften van de nationale systemen in de huidige en toekomstige planning te beoordelen, rekening houdend met de aanwezigheid van de industrie, grote consumenten, grote producenten en opslag; wijst met name op de cruciale rol die opslagvoorzieningen, met inbegrip van langdurige elektriciteitsopslag, die tot 100 uur elektriciteit kunnen leveren, kunnen spelen bij het verlenen van congestiebeheerdiensten aan het net; merkt op dat investeerders in opslagactiva stabiele inkomstenmodellen voor de lange termijn nodig hebben om deze essentiële systeemdiensten te kunnen aanbieden, vergelijkbaar met de wijze waarop steunregelingen met succes zekerheid van inkomsten hebben geboden voor activa voor de opwekking van hernieuwbare energie; Toeleveringsketen, grondstoffen en de behoefte aan vaardigheden 60. stelt met bezorgdheid vast dat de toename van de vraag naar nettechnologieën wereldwijd de toeleveringsketens en de beschikbaarheid van kabels, transformatoren, componenten en kritieke technologieën onder druk zet; wijst op de vaststelling in het in februari 2025 gepubliceerde verslag van het Internationaal Energieagentschap getiteld “Building the Future Transmission Grid” (41) dat de aanschaf van kabels nu twee tot drie jaar duurt en de beveiliging van grote vermogenstransformatoren tot vier jaar in beslag kan nemen, en dat de gemiddelde aanlooptijden voor kabels en grote vermogenstransformatoren sinds 2021 bijna zijn verdubbeld; 61. is bezorgd over de lange aanlooptijden voor veel netwerktechnologiecomponenten en blijft vastbesloten het Europese technologische leiderschap op het gebied van netwerktechnologie te behouden, en benadrukt dat innovatie nodig is om Europese netwerktechnologieën met hoge capaciteit en innovatieve netwerkbevorderende technologieën te ontwikkelen, te demonstreren en op te schalen; 62. benadrukt dat kritieke en strategische grondstoffen essentieel zijn voor de netwerkinfrastructuur, waarbij de vraag naar aluminium en koper tegen 2050 met respectievelijk 33 % en 35 % zal stijgen (42) ; neemt kennis van het besluit van de Commissie waarbij bepaalde projecten op het gebied van kritieke grondstoffen worden erkend als strategische projecten in het kader van de verordening kritieke grondstoffen (43) , teneinde de toegang tot deze belangrijke grondstoffen te waarborgen en de voorzieningsbronnen te diversifiëren; verzoekt de Commissie en de lidstaten recycling te verbeteren en daartoe strategische partnerschappen en handelsovereenkomsten te ondersteunen; 63. benadrukt dat de toeleveringsketens voor netten moeten worden versterkt om te zorgen voor een betere voorziening met nettechnologieën tegen betaalbare kosten, zodat de kosten die via de nettarieven worden gedragen door de consumenten, kunnen worden beperkt; dringt aan op een strategische benadering van de verwerving van energietechnologieën, componenten of kritieke materialen in verband met netten, om te voorkomen dat er afhankelijkheid ontstaat van één leverancier buiten de EU; 64. is van mening dat een holistische, gecoördineerde langetermijnplanning van het net voor het hele Europese energiesysteem nodig is om het probleem weg te werken van de capaciteit van de toeleveringsketen, en dat een dergelijke planning fabrikanten de transparantie en voorspelbaarheid biedt die essentieel zijn voor een adequate planning van verhogingen van de productiecapaciteit; is van mening dat een dergelijke planning betrouwbaar moet zijn en nieuwe bedrijfsmodellen mogelijk moet maken, zoals kaderovereenkomsten voor de lange termijn en contracten voor capaciteitsreservering; 65. dringt erop aan essentiële apparatuur voor het elektriciteitsnet zo veel mogelijk te standaardiseren, voor zover dat technisch mogelijk is, door middel van een gezamenlijke technische beoordeling door de Commissie, DSB’s, TSB’s en de sector, voor alle spanningsniveaus, om de productie op te schalen, de prijzen en levertijden te verlagen en de interoperabiliteit van systemen te bevorderen; 66. benadrukt dat het tekort aan arbeidskrachten in de energiesector dringend moet worden aangepakt; merkt op dat het aantal werknemers in de energiesector volgens voorspellingen van de Commissie aanzienlijk moet toenemen om hernieuwbare energie uit te rollen, netten te moderniseren en uit te breiden en technologieën op het gebied van energie-efficiëntie en netten, alsmede andere relevante technologieën te produceren; betreurt het in 15 lidstaten gemelde tekort aan elektromonteurs en installateurs, waardoor de personeelstekorten van DSB’s en TSB’s toenemen; benadrukt dat het aantal arbeidskrachten in de energiesector tegen 2030 met 50 % moet toenemen om de uitrol van hernieuwbare energie (44) , de uitbreiding van het net en energie-efficiëntie te ondersteunen, terwijl tegen 2050 in de distributie van elektrische energie naar schatting behoefte zal zijn aan nog eens 2 miljoen banen extra; dringt aan op initiatieven op het gebied van opleiding, bijscholing en omscholing, waarbij prioriteit moet worden gegeven aan netgerelateerde vaardigheden, om de vaardigheidskloven te dichten; is ingenomen met de partnerschappen tussen universiteiten en bedrijven en met de EU-academies voor vaardigheden die specifiek gericht zijn op strategische sectoren, waaronder netten; moedigt DSB’s en TSB’s aan hun personeelsbestand te diversifiëren, onder meer door te zorgen voor een grotere participatie van vrouwen; 67. herhaalt dat de lidstaten en de EU moeten samenwerken om de relevante vaardigheidsprogramma’s aan te passen en beste praktijken te ontwikkelen om te voldoen aan de groeiende vraag naar vaardigheden op alle onderwijsniveaus, met een sterke nadruk op het aanmoedigen van genderevenwicht in de sector; 68. wijst op de cruciale rol van kmo’s en EU-bedrijven bij de voorziening van de technologiesector met betrekking tot het elektriciteitsnet; wijst erop dat er toegang moet zijn tot betaalbare elektrificatie, met een beperking van de kosten in verband met de toeleveringsketen en het beschikbaar stellen van geschoolde arbeidskrachten; Offshore 69. erkent het feit dat offshore-ontwikkeling van strategisch belang is voor de verwezenlijking van de EU-doelstellingen inzake energieautonomie, toegenomen gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen, een veerkrachtig en kosteneffectief elektriciteitssysteem en klimaatneutraliteit tegen 2050; benadrukt dat het belangrijk is het potentieel van de vijf zeebekkens van Europa voor de opwekking van offshore-energie ten volle te benutten; benadrukt de bijzondere waarde van de noordelijke zeeën (het hele geografische gebied, met naast de Noordzee ook de Ierse Zee en de Keltische Zee), waar de omstandigheden gunstig zijn en het potentieel het grootst, met een overeengekomen streefcijfer van 300 GW geïnstalleerde offshore-opwekkingscapaciteit tegen 2050 in het kader van de North Seas Energy Cooperation (NSEC); is tevreden met de vooruitgang die in dit verband is geboekt; benadrukt dat een vermaasd offshore-netwerk moet worden ontwikkeld, met inbegrip van hybride interconnectoren, met name in de noordelijke zeeën, om het offshore-potentieel ten volle te benutten en de integratie van de elektriciteitsmarkt te verbeteren; verzoekt de Commissie en de lidstaten de regionale samenwerking op het gebied van netplanning te versterken, alsmede de samenwerking op het gebied van energie met betrekking tot alle zeebekkens met de buurlanden van de EU, met name het VK en Noorwegen, vooral wat de ontwikkeling betreft van offshore-windenergie en de planning en productie van elektriciteitsnetten; 70. benadrukt dat er een stabiel en voorspelbaar regelgevingskader moet zijn dat zorgt voor de meest optimale handelsregelingen om het nodige vertrouwen van investeerders te krijgen voor het ondersteunen van de ontwikkeling en interconnectie van offshore-net- en offshore-windenergieprojecten, waarbij marktefficiëntie en efficiënte grensoverschrijdende stromen worden gewaarborgd, ook met niet-EU-landen; onderstreept dat de nationale netten waar nodig moeten worden versterkt om de voordelen van offshore-energie te maximaliseren; erkent dat de combinatie van offshore-transmissie- en -productie-activa (hybride offshore-activa) een wezenlijk deel zal uitmaken van een efficiënt netwerksysteem, aangezien hier verschillende voordelen uit voortvloeien voor het Europese energiesysteem, al is nog steeds niet het juiste regelgevingskader voorhanden voor het stimuleren van de nodige investeringen; Samenwerking met niet-EU-landen 71. verzoekt de lidstaten de samenwerking en het overleg met gelijkgestemde niet-EU-landen, zoals Noorwegen en het VK, te intensiveren; herinnert eraan dat de ontwikkeling van elektriciteitsinfrastructuur om het offshore-windpotentieel van de noordelijke zeeën te benutten een gedeelde prioriteit is van de EU en het VK; 72. benadrukt het feit dat er voor de handel in elektriciteit tussen de EU en het VK een pragmatische en coöperatieve aanpak moet worden gevolgd; verzoekt de Commissie nauw samen te werken met de Britse regering om overeenstemming te bereiken over een wederzijds voordelige handelsregeling die de voorzieningszekerheid en het traject naar een nettonuleconomie voor beide rechtsgebieden versterkt; is bovendien van mening dat de efficiëntie van de handelsregelingen nog kan worden verbeterd; verzoekt de Commissie hiertoe constructief samen te werken met haar Britse tegenhangers; Ultraperifere gebieden 73. benadrukt de unieke uitdagingen waarmee de ultraperifere gebieden van de EU en andere EU-gebieden die niet op het Europese elektriciteitsnet zijn aangesloten, worden geconfronteerd; benadrukt dat zij afhankelijk zijn van invoer en zeer kwetsbaar zijn voor stroomuitval en extreme klimaatgerelateerde gevaren; wijst erop dat het belangrijk is veerkrachtige en autonome energiesystemen te ontwikkelen door de ontwikkeling van lokale netwerken en de productie van schonere energie; verzoekt de Commissie in het pakket Europese netwerken op de specifieke behoeften van deze regio’s in te spelen en extra financiële steun voor te stellen om de autonomie van hun energiesystemen te verbeteren en om hun gebrek aan interconnectie en het feit dat zij niet de voordelen genieten die aansluiting op de rest van het net met zich meebrengt, aan te pakken; o o o 74. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. Het Europees Parlement, – gezien de mededeling van de Commissie van 26 februari 2025 getiteld “De Clean Industrial Deal: Een gezamenlijke routekaart voor concurrentievermogen en decarbonisatie” ( COM(2025)0085 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 26 februari 2025 getiteld “Actieplan voor betaalbare energie – De werkelijke waarde van onze energie-unie ontsluiten om betaalbare, efficiënte en schone energie voor alle Europeanen te waarborgen ( COM(2025)0079 ), – gezien het rapport van Mario Draghi van 9 september 2024 getiteld “The future of European competitiveness” (De toekomst van het Europese concurrentievermogen), – gezien het rapport van Enrico Letta van april 2024 getiteld “Much more than a market” (Veel meer dan een markt), – gezien de mededeling van de Commissie van 29 januari 2025 getiteld “Het EU-kompas voor concurrentievermogen” ( COM(2025)0030 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 19 maart 2025 getiteld “Een Europees actieplan voor staal en metaal” ( COM(2025)0125 ), – gezien zijn resolutie van 15 september 2022 over de tenuitvoerlegging van de geactualiseerde nieuwe industriestrategie voor Europa: afstemming van de uitgaven op het beleid (1) , – gezien zijn resolutie van 3 april 2025 over energie-intensieve industrieën (2) en de daarmee verband houdende mondelinge vraag O-00010/2025, – gezien de mededeling van de Commissie van 11 december 2019 over de Europese Green Deal ( COM(2019)0640 ), – gezien het verslag van zijn Commissie industrie, onderzoek en energie van 13 mei 2025 over elektriciteitsnetten: de ruggengraat van het EU-energiesysteem, – gezien vraag O-000020/2025 aan de Commissie, – gezien artikel 142, lid 5, en artikel 136, lid 2, van zijn Reglement, – gezien de ontwerpresolutie van de Commissie industrie, onderzoek en energie, A. overwegende dat de Clean Industrial Deal (CID) tot doel heeft klimaatactie en concurrentievermogen samen te brengen in één overkoepelende groeistrategie die gericht is op het ondersteunen van energie-intensieve industrieën en de sector schone technologie; overwegende dat dit broodnodig is, aangezien de overgang naar een koolstofvrije en circulaire economie alleen succesvol kan zijn als het concurrentievermogen in stand wordt gehouden; B. overwegende dat het actieplan voor betaalbare energie tot doel heeft te zorgen voor betaalbare schone energie en steun op korte termijn door een verlaging van de energierekeningen, en tegelijkertijd een versnelling van de uitvoering van structurele hervormingen en een versterking van onze energiesystemen om toekomstige prijsschokken te verzachten; C. overwegende dat de Europese industrie momenteel wordt geconfronteerd met enorme uitdagingen, met hoge energieprijzen op basis van fossiele brandstoffen, oneerlijke internationale concurrentie, geschrapte banen en tekorten aan vaardigheden, die leiden tot een vermindering van de productie, verplaatsingen en sluitingen, waardoor onze afhankelijkheid van externe leveranciers toeneemt en de strategische autonomie wordt ondermijnd, terwijl innovatie, productie en daarmee samenhangende emissies het risico lopen te worden verplaatst in plaats van aan de bron te worden aangepakt; D. overwegende dat de Europese industrie bereid is over te stappen op duurzaamheid, en bij te dragen aan het realiseren van klimaatneutraliteit tegen 2050, en dat een toekomstbestendige, koolstofvrije industriële basis aanzienlijke kansen kan bieden, maar dat decarbonisatieprojecten het risico lopen te worden opgeborgen omdat hun businesscase in Europa niet langer rendabel is; 1. is ingenomen met de Clean Industrial Deal als een langverwachte eerste stap ter versterking van het concurrentievermogen en de innovatie van de industrie, strategische autonomie, decarbonisatie, welvaart en schone groei van Europa; dringt er bij de Commissie op aan snel over te gaan van strategie naar actie en uitvoering; erkent dat de voorgestelde acties moeten worden uitgebreid met bijkomende maatregelen; benadrukt dat een degelijk en doelgericht industriebeleid van cruciaal belang is om te zorgen voor een sterke en duurzame industriële basis in Europa en om hoogwaardige banen te creëren en in stand te houden en tegelijkertijd onze economie koolstofvrij te maken, de vervuiling terug te dringen en de veerkracht van Europa te versterken; 2. is ingenomen met de oprichting van de bank voor decarbonisatie van de industrie, die tot doel heeft 100 miljard EUR aan financiering vrij te maken, alsook met het aangekondigde proefproject met een veiling ter waarde van 1 miljard EUR voor het koolstofvrij maken van belangrijke industriële processen in verschillende sectoren ter ondersteuning van industriële decarbonisatie en elektrificatie; benadrukt dat het belangrijk is de investeringen in en de toegang tot kapitaal voor de productie van schone technologie op te voeren, onder meer via aanvullende financiering via het innovatiefonds; dringt aan op een grotere deelname van de lidstaten aan “veiling als dienst”-regelingen; dringt erop aan investeringscriteria vast te stellen op basis van koolstofeffecten, schaalbaarheid en voorzieningszekerheid; steunt koolstofcontracten ter verrekening van verschillen om de kloof tussen de koolstofprijs en de kosten van industriële koolstofbeheerprojecten voor moeilijk te verminderen sectoren te dichten; beschouwt de invoering ervan als een begrotingslijn voor de uitrol van technologieën voor het koolstofvrij maken van de industrie in het kader van het beheer van het Fonds voor concurrentievermogen; 3. steunt het actieplan voor betaalbare energie en de nadruk die hiermee wordt gelegd op de tenuitvoerlegging van de regels inzake de opzet van de elektriciteitsmarkt, waarbij instrumenten zoals stroomafnameovereenkomsten (PPA’s) en tweerichtingscontracten ter verrekening van verschillen (CfD’s) worden versterkt om de invloed van de prijzen van fossiele brandstoffen op de elektriciteitsprijzen te verminderen; is ingenomen met het proefprogramma voor PPA’s voor bedrijven via de Europese Investeringsbank en benadrukt de noodzaak om PPA’s als hefboom te gebruiken om de capaciteit uit te breiden en reële decarbonisatie te realiseren; verzoekt de Commissie instrumenten ter vermindering van de risico’s in te voeren om de belangrijkste belemmeringen aan te pakken waarmee energie-intensieve industrieën worden geconfronteerd bij het ondertekenen van PPA’s, met name PPA’s voor hernieuwbare energie, alsook CfD’s voor risicovermindering aan de vraagzijde voor energiegebruikers, en te onderzoeken hoe de ontwikkeling kan worden gestimuleerd van hybride PPA’s met op elkaar afgestemde flexibiliteitsproducten; 4. onderstreept dat de energie-infrastructuur, met name grensoverschrijdende infrastructuur, met inbegrip van interconnecties, moet worden gestimuleerd en dat de energie-unie moet worden voltooid; dringt erop aan in het kader van de toekomstige dialoog over een grotere integratie van de elektriciteitsmarkt te streven naar een ambitieus resultaat, aangezien de huidige versnippering op het gebied van regelgevend toezicht en investeringsplanning in de lidstaten integratie en elektrificatie belemmert; verzoekt de lidstaten, de transmissiesysteembeheerders en de Commissie te zorgen voor meer grensoverschrijdende handel in elektriciteit, om de voordelen van marktintegratie te kunnen plukken en de voorziening betrouwbaarder te maken voor alle onderling verbonden partijen; dringt er bij de lidstaten op aan te streven naar de verwezenlijking van het huidige interconnectiestreefcijfer van 15 % dat is vastgesteld in Verordening (EU) 2018/1999 (3) ; 5. benadrukt dat de laatste hand moet worden gelegd aan de herziening van de energiebelastingrichtlijn (4) , die tot doel heeft de belasting van energieproducten af te stemmen op de doelstellingen van het energie- en klimaatbeleid van de EU, en dat een ontwerp van tariefmethoden voor nettarieven moet worden geharmoniseerd, op voorwaarde dat dergelijke maatregelen niet ten koste gaan van de eindverbruikers; verzoekt de lidstaten snel kortetermijnsteun te verlenen aan de industrie en huishoudens, bijvoorbeeld door de belastingen en heffingen op elektriciteit te verlagen en af te zien van ongerechtvaardigde aanvullende vereisten (gold-plating van EU-wetgeving) wanneer dit het gelijke speelveld verstoort; 6. moedigt de Commissie en de lidstaten aan tot een betere coördinatie van de uitgaven die worden gedaan in het kader van staatssteun voor gemeenschappelijke Europese industriële prioriteiten en verzoekt de lidstaten deze uitgaven te gebruiken om de industrie te ondersteunen in de richting van een schone transitie, rekening houdend met de verschillende begrotingscapaciteiten; herhaalt dat er een gelijk speelveld moet zijn; benadrukt dat er een betere coördinatie nodig is van het industriebeleid in de hele Unie, zowel tussen de lidstaten onderling als tussen de lidstaten en de Commissie; steunt de inzet van het instrument voor de coördinatie van het concurrentievermogen om de nationale inspanningen te sturen en op elkaar af te stemmen; is van mening dat steun van de overheid moet bijdragen tot het behoud van banen en industriële activiteiten in Europa, en dat begunstigden van dergelijke steun zich moeten verbinden tot het waarborgen van fatsoenlijke werkgelegenheid en arbeidsomstandigheden en een sociale dialoog moeten aangaan; 7. is voorstander van vereenvoudiging en digitalisering om de vergunningsprocedures te versnellen, met inachtneming van milieuwaarborgen en bescherming van de menselijke gezondheid; verzoekt de Commissie de problemen bij de verlening van vergunningen voor toegang van de industrie tot energie en industriële decarbonisatie voort aan te pakken in de wetgeving inzake een versnelling van industriële decarbonisatie, onder meer door maatregelen vast te stellen ter versnelling van de gerechtelijke en administratieve procedures, en verzoekt haar te kijken naar criteria voor gerichte vrijstellingen voor de emissies en deposities tijdens de bouwfase van schone en nettonulprojecten, opslag en netwerkprojecten; dringt er bij de lidstaten op aan hun administratieve capaciteit te verbeteren om een tijdige verwerking van vergunningen te waarborgen en de richtlijn hernieuwbare energie (5) , met inbegrip van het beginsel van hoger openbaar belang, en de verordening voor een nettonulindustrie (6) volledig ten uitvoer te leggen; 8. verzoekt de Commissie bij het waarborgen van zowel de voorzieningszekerheid als de betaalbaarheid rekening te houden met alle beschikbare technologieën die op kosteneffectieve wijze bijdragen tot de verwezenlijking van de EU-doelstelling van klimaatneutraliteit tegen 2050, met het oog op een schonere, stabiele, veilige en onafhankelijkere energiemix; erkent dat hernieuwbare energie, naast kernenergie, voor de lidstaten die besluiten deze te gebruiken, essentieel is voor een schone en zekere energiemix; verzoekt de Commissie de samenwerking op het gebied van de veilige ontwikkeling en productie van kleine modulaire reactoren in Europa te versterken en het onderzoek naar kernfusie als toekomstige energietechnologie te bevorderen; is ingenomen met de aangekondigde beoordeling van de mogelijkheid om de vergunningspraktijken voor nieuwe technologieën op het gebied van kernenergie te stroomlijnen; 9. benadrukt de rol van elektrificatie, maar merkt op dat er een aanzienlijke uitbreiding en modernisering nodig is van de netten; dringt aan op een EU-strategie inzake energieflexibiliteit, met nadruk op vraagsturing en energieopslag; is ingenomen met het voornemen om de strategie voor verwarming en koeling en het actieplan voor elektrificatie bij te werken; verzoekt de Commissie de energie-efficiëntiesector te erkennen als een belangrijke strategische sector voor het koolstofvrij maken van de industrie en voor het Europese concurrentievermogen; 10. benadrukt dat hernieuwbare en koolstofarme waterstof een belangrijke rol kan spelen bij het koolstofvrij maken van de industrie; dringt aan op de snelle vaststelling en uitvoering van een eenvoudige, technologieneutrale en investeringsvriendelijke definitie van koolstofarme waterstof in de komende gedelegeerde verordening tot aanvulling van Richtlijn (EU) 2024/1788 (7) door de methode voor de beoordeling van broeikasgasemissiereducties door gebruikmaking van koolstofarme brandstoffen te specificeren, waarbij ervoor moet worden gezorgd dat een dergelijke definitie degelijk en wetenschappelijk onderbouwd is en de productie en het gebruik van waterstof stimuleert om te zorgen voor emissiereducties; is ingenomen met de aankondiging van een studie over de regels voor hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong; dringt er bij de Commissie op aan rekening te houden met de resultaten van deze studie en de zorgen van belanghebbenden en, in voorkomend geval, wijzigingen van de gedelegeerde handeling inzake hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong (8) voor te stellen om de productie van hernieuwbare waterstof te verhogen en de prijzen ervan voor consumenten te verlagen; 11. herhaalt dat er maatregelen moeten worden ontwikkeld om gasvoorziening tegen beperkte kosten te waarborgen voor sectoren die op korte tot middellange termijn niet in aanzienlijke mate kunnen steunen op elektriciteit; dringt aan op gediversifieerde en betrouwbare partnerschappen die in overeenstemming zijn met de veiligheid en belangen van de Unie en de routekaart van REPowerEU; 12. dringt er bij de Commissie op aan sectorale dialogen aan te gaan met het bedrijfsleven, de academische wereld, de sociale partners en relevante belanghebbenden uit schone technologie en energie-intensieve industrieën en (grensoverschrijdende) regionale industriële clusters om hun concurrentievermogen te versterken en hun transitietrajecten te vergemakkelijken; benadrukt dat industriële ecosystemen sterk met elkaar verbonden en hoogefficiënt zijn, waarbij de sluiting van één voorziening gevolgen heeft voor de hele cluster; dringt aan op jaarlijkse controles en verslagen over het concurrentievermogen en de veerkracht van onze industriële ecosystemen en over de vooruitgang die is geboekt bij de transitietrajecten, zodat de instrumenten indien nodig snel kunnen worden aangepast, met steun op maat; 13. onderstreept dat het succes van de schone industriële transitie afhangt van een geschoolde beroepsbevolking; verzoekt de Commissie en de lidstaten een gecoördineerde strategie voor industriële vaardigheden te ontwikkelen die is afgestemd op de verordening voor een nettonulindustrie en de prioriteiten op het gebied van schone technologie; steunt de snelle uitrol en uitbreiding van de academies voor nettonultechnologie en kenniscentra voor beroepsopleiding; moedigt het gebruik aan van EU-instrumenten zoals het ESF+, Erasmus+ en het Fonds voor een rechtvaardige transitie om gerichte bij- en omscholing te ondersteunen in industriële regio’s die een transformatie ondergaan, met inbegrip van plattelandsgebieden; 14. is ingenomen met leidende markten voor in Europa vervaardigde schone, circulaire en koolstofarme producten; onderstreept dat de vraag moet worden gestimuleerd door middel van openbare en particuliere aanbestedingen, waar passend met de invoering van duurzaamheids- en weerbaarheidscriteria en -normen; steunt de invoering van vrijwillige koolstofintensiteitslabels voor industriële producten (bv. staal en cement), die de koolstofprestaties moeten weergeven, zonder vooroordelen op basis van het toegepaste proces, en afstemming op bestaande EU-wetgeving, met inbegrip van de verordening inzake ecologisch ontwerp voor duurzame producten (9) en de bouwproductenverordening (10) ; verzoekt de Commissie andere vereisten te onderzoeken om de vraag naar schone, in de EU vervaardigde producten te waarborgen; 15. is ingenomen met de voorgestelde maatregelen om de circulaire economie en de bio-economie te stimuleren door de toegang tot materialen en hulpbronnen te waarborgen; moedigt ertoe aan in de verordening circulaire economie maatregelen op te nemen om het gebruik en de betaalbaarheid van strategische secundaire materialen in de EU te vergroten, rekening houdend met de doelstellingen van de verordening kritieke grondstoffen (11) ; benadrukt dat in kaart moet worden gebracht welke secundaire grondstoffen van strategisch belang zijn en dus onderworpen moeten worden aan uitvoercontrole, zoals staal en schroot, en dat er actie moet worden ondernomen als er sprake is van een verstoord evenwicht tussen de vraag naar en het aanbod van die grondstoffen, bijvoorbeeld door na te gaan of invoering van een uitvoerbeperking wenselijk is; vindt het zeer belangrijk dat de verordening betreffende de overbrenging van afvalstoffen op doeltreffende wijze wordt gehandhaafd (12) ; dringt aan op een voorspelbaar regelgevingskader dat circulaire bedrijfsmodellen ontsluit, met name modellen die gebaseerd zijn op afvalpreventie, hergebruik en hoogwaardige recycling; 16. benadrukt dat de Europese markt moet worden beschermd tegen oneerlijke concurrentie en dumping als gevolg van de industriële overcapaciteit van niet-EU-landen door ten volle gebruik te maken van handelsbeschermingsmechanismen; verzoekt de Commissie een systematisch, proactief en evenredig gebruik van handelsbeschermingsinstrumenten vast te stellen, met inbegrip van antidumping- en antisubsidieonderzoeken; dringt aan op een versterking van de handhavingscapaciteit voor de verordening buitenlandse subsidies (13) en betreurt dat dit instrument in belangrijke sectoren nog niet systematisch is geactiveerd; verzoekt de Commissie industriële overcapaciteit en strategische afhankelijkheden te behandelen als essentiële risico’s voor het mededingingsvermogen die een gecoördineerde respons op EU-niveau en passende instrumenten vereisen; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat geen toegang tot de interne markt van de EU of tot Europese industriële projecten wordt verleend aan actoren die bijdragen tot structurele marktverstoringen of oneerlijke concurrentie; 17. is ingenomen met de voorgestelde vereenvoudiging van het mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens (CBAM) in het eerste omnibuspakket, als een belangrijke stap om ervoor te zorgen dat het mechanisme effectiever kan worden ingezet om koolstoflekkage aan te pakken; herhaalt zijn oproep tot een werkbare exportoplossing om het risico aan te pakken van koolstoflekkage voor uit de EU naar niet-EU-landen uitgevoerde CBAM-goederen; verzoekt de Commissie een zorgvuldige analyse uit te voeren van de risico’s in verband met niet-geverifieerde certificaten van buiten de EU, die de billijkheid en het concurrentievermogen kunnen schaden; is ingenomen met het voornemen van de Commissie om vóór het einde van het jaar een antiontwijkingsstrategie voor te stellen en in het kader van de komende herziening te overwegen het CBAM uit te breiden tot andere sectoren; onderstreept dat het belangrijk is over een doeltreffend CBAM te beschikken in het kader van de geleidelijke afschaffing van de gratis rechten binnen het EU-emissiehandelssysteem; 18. is in de context van de uitvoering van de strategie voor het beheer van industriële koolstof ingenomen met het inbouwen van de businesscase voor permanente koolstofverwijderingen in komende (herzieningen van) wetgeving; erkent dat koolstofbeheer, met inbegrip van afvang, opslag, vervoer en gebruik, nodig kan zijn voor sectoren waar vermindering moeilijk is; onderstreept dat het nodig is een kaderpakket voor de CO 2 -markt voor te stellen voor CO 2 -vervoer en -infrastructuur; 19. dringt aan op toegankelijke financiering voor kmo’s; is ingenomen met de versnelde goedkeuring en uitbetaling in het kader van instrumenten zoals het Innovatiefonds en de verordening voor een nettonulindustrie en benadrukt dat het initiatief inzake belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang (IPCEI) toegankelijk moet zijn voor kmo’s; dringt aan op verdere verbeteringen en harmonisatie om financieringsaanvragen te vereenvoudigen, de rapportageverplichtingen te verminderen en kleine projecten te behandelen volgens een versnelde procedure; 20. benadrukt dat sectorspecifieke benaderingen belangrijk zijn om de Clean Industrial Deal doeltreffend uit te voeren in alle industriële ecosystemen; is ingenomen met het industrieel actieplan voor de automobielsector, het actieplan voor staal en metalen, de aankondiging van het pakket voor de chemische industrie, het investeringsplan voor duurzaam vervoer en de strategie voor de bio-economie, als belangrijke bouwstenen voor een coherente industriële transitie; dringt erop aan dat het investeringsplan voor duurzaam vervoer gedetailleerde decarbonisatiestrategieën omvat die de specifieke technologische en investeringsbehoeften voor de verschillende vervoerswijzen weerspiegelen; dringt aan op de opname van andere sectoren, zoals de Europese lucht- en ruimtevaartsector en alternatieve brandstoffen, in het kader van de Clean Industrial Deal; verzoekt om een specifiek actieplan voor schone technologie; 21. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie en de Raad, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten. Het Europees Parlement, – gezien artikel 218 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), – gezien de artikelen 24 en 29 van het Verdrag van 2 juli 2019 betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van buitenlandse vonnissen in burgerlijke of handelszaken (1) (“het Verdrag betreffende vonnissen”), – gezien de vraag aan de Commissie over het verzoek van het Verenigd Koninkrijk tot toetreding tot het Verdrag van Lugano betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (2) ( O‑000022/2021 ), – gezien de vraag aan de Commissie over de mechanismen van geen bezwaar in internationale overeenkomsten waarbij de Europese Unie partij is ( O‑000042/2023 ), – gezien de vraag aan de Commissie over toetreding van het Verenigd Koninkrijk tot het Verdrag van 2 juli 2019 betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van buitenlandse vonnissen in burgerlijke of handelszaken (O‑000016/2025), – gezien artikel 142, lid 5, en artikel 136, lid 2, van zijn Reglement, – gezien de ontwerpresolutie van de Commissie juridische zaken, A. overwegende dat in het statuut van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht (“Haagse Conferentie”) is vastgelegd dat het doel van de Haagse Conferentie is te werken aan de geleidelijke eenmaking van de regels van het internationaal privaatrecht; B. overwegende dat de Europese Unie op 3 april 2007 partij werd bij de Haagse Conferentie; C. overwegende dat het Verdrag betreffende vonnissen het doeltreffende internationale verkeer van rechterlijke beslissingen in burgerlijke of handelszaken bevordert, doordat het de bij grensoverschrijdende transacties betrokken partijen rechtszekerheid en voorspelbaarheid biedt en duidelijkheid verschaft over de vraag óf en in hoeverre een rechterlijke beslissing in een ander rechtsgebied wordt erkend en ten uitvoer wordt gelegd; overwegende dat het Verdrag betreffende vonnissen, doordat het de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse vonnissen waarborgt, moet leiden tot een betere toegang tot de rechter door verkorting van de wettelijke termijnen en vermindering van kosten en risico’s in grensoverschrijdende omstandigheden; D. overwegende dat overeenkomstig artikel 24 van het Verdrag betreffende vonnissen ieder land dat geen lid is van de EU tot het verdrag kan toetreden; overwegende dat uit een dergelijke toetreding tussen twee verdragsluitende staten uitsluitend betrekkingen op grond van het verdrag tot stand worden gebracht, als geen van die twee staten aan de depositaris ter kennis heeft gebracht dat de toetreding niet tot gevolg zal hebben dat er met de andere staat betrekkingen op grond van het verdrag tot stand worden gebracht; overwegende dat een dergelijke kennisgeving kan worden gedaan binnen twaalf maanden na de datum waarop kennisgeving van de toetreding is gedaan; E. overwegende dat het gangbare praktijk is dat de Commissie met betrekking tot verdragen die een mechanisme van geen bezwaar bevatten geen formele procedure overeenkomstig artikel 218, lid 6, VWEU opent, maar de Raad en het Parlement slechts in kennis stelt van verzoeken van derde landen om toe te treden tot een bepaald Haags instrument; F. overwegende dat volgens vaste rechtspraak een internationale overeenkomst geen inbreuk mag maken op de in de Verdragen vastgestelde bevoegdheidsregeling, en dat, wanneer op internationaal niveau is voorzien in een stilzwijgende procedure om de toetreding van derde landen tot een instrument te vergemakkelijken, dit dus geen gevolgen mag hebben voor het interne besluitvormingsproces van de EU; G. overwegende dat de Europese Unie op 29 augustus 2022 is toegetreden tot het Verdrag betreffende vonnissen; H. overwegende dat het Verenigd Koninkrijk op 27 juni 2024 zijn akte van bekrachtiging bij het Verdrag betreffende vonnissen heeft neergelegd; I. overwegende dat als de Unie toetreding van het Verenigd Koninkrijk tot het Verdrag betreffende vonnissen aanvaardt, dit verdrag op 1 juli 2025 in werking zal treden en tussen beide partijen van toepassing zal zijn; 1. is ingenomen met het feit dat de Commissie een positief standpunt heeft ingenomen met betrekking tot het aangaan van verdragsbetrekkingen met het Verenigd Koninkrijk in het kader van het Verdrag betreffende vonnissen; 2. steunt de toetreding van het Verenigd Koninkrijk tot het Verdrag betreffende vonnissen; 3. benadrukt nogmaals dat deze resolutie geen afbreuk doet aan de procedure van artikel 218, lid 6, VWEU, die moet worden gevolgd in aangelegenheden betreffende de vaststelling van het EU-standpunt inzake toetreding van derde landen tot de verdragen van de Haagse Conferentie; 4. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie en de Raad.
|
European Parliament Adopted Texts
|
https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/TA-10-2025-07-08_NL.html
|
(Raadpleging) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad ( COM(2025)0304 ), — gezien artikel 140, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C10‑0110/2025), – gezien het convergentieverslag 2025 van de Commissie en het convergentieverslag van de Europese Centrale Bank van juni 2025, — gezien artikel 108 van zijn Reglement, — gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken ( A10-0113/2025 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel; 2. verzoekt de Raad om het Parlement ervan op de hoogte te stellen indien de Raad voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst; 3. vraagt de Raad om het Parlement opnieuw te raadplegen indien de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in de door het Parlement goedgekeurde tekst; 4. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Europese Centrale Bank, de Eurogroep en de regeringen van de lidstaten. (Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad ( COM(2025)0099 ), – gezien artikel 294, lid 2, en artikel 194, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C10‑0041/2025), – gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 26 maart 2025 (1) , – na raadpleging van het Comité van de Regio’s, – gezien het overeenkomstig artikel 75, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 27 juni 2025 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren, – gezien artikel 60 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie ( A10-0079/2025 ), 1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast; 2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen; 3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsook aan de nationale parlementen. Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 8 juli 2025 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2025/... van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2017/1938 wat betreft de rol van gasopslag voor het veiligstellen van de gasvoorziening in de aanloop naar het winterseizoen HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 194, lid 2, Gezien het voorstel van de Europese Commissie, Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen, Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2) , Na raadpleging van het Comité van de Regio’s, Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3) , Overwegende hetgeen volgt: (1) Verordening (EU) 2022/1032 van het Europees Parlement en de Raad (4) is vastgesteld als reactie op de gasleveringscrisis en ongekende prijsstijgingen als gevolg van de aanvalsoorlog van Rusland tegen Oekraïne sinds februari 2022, waardoor de Unie werd gedwongen op gecoördineerde en alomvattende wijze op te treden om potentiële risico’s als gevolg van verdere verstoringen van de gaslevering te voorkomen. (2) Sinds het begin van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne wil de Unie haar onafhankelijkheid van Russische energie verder bevorderen. Dit benadrukt de urgentie om te zorgen voor alternatieve energieleveringen van internationale partners via LNG of pijpleidinggas, zonder nieuwe afhankelijkheden te creëren. In die context is het van cruciaal belang om alternatieve energieleveringen van betrouwbare partners veilig te stellen. Op 17 juni 2025 heeft de Commissie een voorstel ingediend voor een verordening tot volledige uitfasering van de invoer van Russisch gas in de Unie, dat met name een wijziging van Verordening (EU) 2017/1938 van het Europees Parlement en de Raad (5) omvat. Daarnaast bevat het voorstel van de Commissie maatregelen die de invoering mogelijk maken van een robuust en efficiënt systeem voor het traceren van Russisch gas dat de grens van de Unie overschrijdt. Dergelijke maatregelen zouden ook helpen bij de monitoring van de opslag van het Russisch gas in de Unie. De volledige uitfasering van de invoer van Russisch gas zal het mogelijk maken de bepalingen inzake gasopslag van Verordening (EU) 2017/1938 aan te scherpen, waardoor de Unie geholpen wordt een veerkrachtiger energiesysteem te hebben. In het licht van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne moet de Unie snel vooruitgang boeken in de richting van volledige onafhankelijkheid van Russische fossiele brandstoffen. Een verlenging van de maatregelen met betrekking tot het vulniveau van gasopslaginstallaties zou niet alleen bijdragen tot de voortdurende waarborging van de leveringszekerheid, maar zou ook een belangrijk instrument zijn in de inspanningen van de Unie om haar afhankelijkheid van de invoer van gas van oorsprong uit Rusland weg te nemen. (3) Bij Verordening (EU) 2022/1032 is Verordening (EU) 2017/1938 gewijzigd door de invoering van een tijdelijk rechtskader voor maatregelen met betrekking tot het vulniveau van gasopslaginstallaties ter versterking van de gasleveringszekerheid in de Unie, met name de gaslevering aan beschermde afnemers. (4) Gasopslaginstallaties dekken 30 % van het gasverbruik van de Unie tijdens de wintermaanden en goed gevulde ondergrondse gasopslaginstallaties , alsook een vrijwillige verminderde gasvraag, dragen aanzienlijk bij tot de gasleveringszekerheid doordat extra gas kan worden geleverd in geval van een krappe balans tussen vraag en aanbod of verstoringen van de levering. (5) De vaststelling van een bindende vuldoelstelling en een vultraject om ervoor te zorgen dat gasopslaginstallaties tegen 1 november van een respectief jaar voor 90 % gevuld zijn, met een reeks tussentijdse streefdoelen voor elke lidstaat in februari, mei, juli en september, bleek van fundamenteel belang te zijn tijdens de energiecrisis die is veroorzaakt door de aanvalsoorlog van Rusland tegen Oekraïne, zowel om het hoofd te bieden aan de gasleveringstekorten, als om de marktonzekerheden en prijsvolatiliteit terug te dringen. (6) Ondanks de aanzienlijke verbetering van de situatie op de gasmarkt ten opzichte van de periode 2022-2023 ▌blijft de Europese gasmarkt krap en de geopolitieke situatie onduidelijk . De toegenomen concurrentie om wereldwijde LNG-leveringen kan de blootstelling van de lidstaten aan prijsvolatiliteit vergroten. In dergelijke gevallen blijft gasopslag uiterst belangrijk. ▌ (7) Op grond van Verordening (EU) 2017/1938 vervalt de verplichting voor de lidstaten om een jaarlijks vultraject te volgen en ervoor te zorgen dat de vuldoelstelling uiterlijk op 1 november van elk jaar wordt gehaald, op 31 december 2025. (8) Er moet rekening worden gehouden met het veranderde mondiale politieke klimaat wat betreft de betrouwbaarheid van gasleveranciers en landen die gas leveren. (9) In het licht van het succes van Europa bij het verminderen van de risico’s die verbonden zijn aan zijn gasinvoerstructuur, moet het algemene kader om aan de gasbehoefte van de Unie te voldoen een evenwicht vinden tussen energiezekerheid en de terugkeer naar marktgebaseerde beginselen. Dat kader moet dan ook flexibel genoeg zijn om tijdens het vulseizoen snel te reageren op voortdurend veranderende marktomstandigheden en om met name gebruik te maken van de beste aankoopvoorwaarden teneinde de gasprijzen in Europa omlaag te brengen . Meer bepaald moet het voor de lidstaten mogelijk zijn om de vuldoelstelling op enig moment tussen 1 oktober en 1 december te behalen, rekening houdend met het begin van de onttrekkingsperiode voor gasopslag van de lidstaten, zonder dat het opslagniveau dat overeenkomt met de vuldoelstelling tot 1 december hoeft te worden gehandhaafd. (10) Het doel van de vultrajecten , die elk jaar door de lidstaten worden vastgesteld om hun jaarlijkse vulplan weer te geven , is ervoor te zorgen dat de bindende vuldoelstelling binnen de termijn van 1 oktober tot en met 1 december van een bepaald jaar wordt gehaald. Het vultraject moet echter indicatief zijn en moet de marktdeelnemers voldoende flexibiliteit bieden voor het vullen van de opslag gedurende het hele jaar, rekening houdend met Aanbeveling C(2025)1481 van de Commissie van 5 maart 2025 betreffende de uitvoering van de vuldoelstellingen voor gasopslag in 2025 . (11) In het geval van moeilijke omstandigheden, zoals aanwijzingen voor handelsactiviteiten die een kosteneffectieve vulling van de gasopslagen in de weg staan, een laag seizoensgebonden prijsverschil, een hoog prijsniveau, opslagniveaus die onder het traject op het niveau van de lidstaat liggen of onvoorziene technische omstandigheden die de injectie van gas in de gasopslagen zeer moeilijk en duur zouden maken, die het vermogen beperken om ervoor te zorgen dat de gasopslaginstallaties worden gevuld overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1938, moeten de lidstaten de mogelijkheid hebben om tot tien procentpunten van de vuldoelstelling af te wijken. (12) Bovendien moet de Commissie, in het geval van aanhoudend ongunstige marktomstandigheden, zoals aanwijzingen van mogelijke marktmanipulatie, of van handelsactiviteiten die het kosteneffectief vullen van de opslag belemmeren, waardoor het vermogen om te waarborgen dat de gasopslaginstallaties overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1938 wordt gevuld, aanzienlijk wordt beperkt, de bevoegdheid krijgen om het toegestane afwijkingsniveau verder te verhogen door middel van een gedelegeerde handeling. Die verhoging mag niet meer dan vijf procentpunten bedragen. (13) De beoordeling door de Commissie van het huidige energiezekerheidskader heeft het positieve effect van de vereisten inzake het vullen van de opslag op de gasleveringszekerheid bevestigd en die positieve effecten moeten ook na 2025 behouden blijven. (14) Tegelijkertijd moet met deze verordening worden ingespeeld op de huidige en toekomstige veranderingen op de gasmarkten, een bijdrage worden geleverd aan de strategische doelstelling om de energieprijzen te verlagen en de geleidelijke terugkeer naar marktgebaseerde mechanismen voor het vullen van de opslag worden vergemakkelijkt. (15) Om de leveringszekerheid en het passende vulniveau van gasopslaginstallaties te handhaven, moet de Commissie de markt voortdurend monitoren en nagaan hoe de vuldoelstelling kan worden behaald, onder meer door effectiever gebruik te maken van de mogelijkheden die worden geboden door het bij Verordening (EU) 2022/2576 van de Raad (6) ingestelde mechanisme voor vraagbundeling en gezamenlijke aankoop. (16) Daarom moeten de relevante bepalingen betreffende het vullen van de gasopslag, die voorspelbaarheid en transparantie bieden met betrekking tot het gebruik van gasopslaginstallaties in de hele Unie, worden verlengd tot eind 2027 en moet in die bepalingen tegelijkertijd enige flexibiliteit worden opgenomen . (17) Aangezien de desbetreffende bepalingen betreffende het vullen van de gasopslag dringend van toepassing moeten worden vóór het begin van het volgende winterseizoen, zodat de lidstaten hun vuldoelstelling tijdig kunnen halen, moet deze verordening in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. (18) Overeenkomstig de beginselen van betere regelgeving en vereenvoudiging, en gezien de algemene verbetering van het energiezekerheidskader van de Unie, moet in deze verordening onnodige administratieve complexiteit worden vermeden. (19) Zoals uiteengezet in de mededeling van de Commissie van 26 februari 2025 getiteld "Actieplan voor betaalbare energie", heeft de recente energiecrisis, de meest ernstige die Europa tot dusver heeft doorgemaakt, aangetoond hoe belangrijk coördinatie op Unieniveau is om prijspieken op de interne markt te beheersen. Ter vergroting van de veerkracht in het licht van een eventuele toekomstige energiecrisis hebben de lidstaten instrumenten voor doeltreffende actie nodig en moet het regelgevingskader inzake leveringszekerheid worden versterkt, met inachtneming van de lessen die uit de recente ontwikkelingen werden getrokken. Er moet onder meer de nodige aandacht worden besteed aan het concept van beschermde afnemers, het voorkomen van concurrentieverstoring en de goede werking van de interne markt, alsook aan de rol van alternatieve energiebronnen voor gas, zoals hernieuwbare energiebronnen en waterstof, samen met de rol van energie-efficiëntie, in een evoluerende energiemix. (20) Verordening (EU) 2017/1938 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd, HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD: Artikel 1 ▌Verordening (EU) 2017/1938 wordt als volgt gewijzigd: 1) in artikel 2 wordt punt 27 vervangen door: " “27) “vultraject”: een reeks indicatieve tussentijdse streefdoelen voor de ondergrondse gasopslaginstallaties van elke lidstaat, die het overeenkomstig artikel 6 bis, lid 7, vastgestelde vulplan van die lidstaat vertegenwoordigen;”; 2) artikel 6 bis wordt als volgt gewijzigd: a) in lid 1 wordt de inleidende zin vervangen door: " “1. Met inachtneming van de leden 2 tot en met 5 septies behalen de lidstaten op enig moment tussen 1 oktober en 1 december van elk jaar de volgende vuldoelstellingen voor de totale capaciteit van alle ondergrondse gasopslaginstallaties die zich op hun grondgebied bevinden en rechtstreeks verbonden zijn met een afzetgebied op hun grondgebied en voor de in bijlage I ter vermelde opslaginstallaties:”; b) de volgende leden worden ingevoegd: " “5 bis. Niettegenstaande lid 1 en onverminderd de verplichting van andere lidstaten om de betrokken ondergrondse gasopslaginstallaties te vullen, kan elke lidstaat in het geval van moeilijke omstandigheden die het vermogen beperken om te waarborgen dat de ondergrondse gasopslaginstallaties overeenkomstig deze verordening worden gevuld, besluiten om tot tien procentpunten af te wijken van de in lid 1, punt b), beschreven vuldoelstelling. 5 ter. Niettegenstaande lid 1 kan elke lidstaat, naast een mogelijke afwijking overeenkomstig lid 5 bis en onverminderd de verplichting van andere lidstaten om de betrokken ondergrondse gasopslaginstallaties te vullen, besluiten om tot vijf procentpunten af te wijken van de in lid 1, punt b), beschreven vuldoelstelling, indien: Een lidstaat mag alleen gebruikmaken van de flexibiliteit waarin de eerste alinea voorziet zolang dat geen negatieve gevolgen heeft voor het vermogen van rechtstreeks verbonden lidstaten om gas te leveren aan hun beschermde afnemers of indien dat geen negatieve gevolgen heeft voor de werking van de interne gasmarkt. De Commissie beoordeelt, in samenwerking met de lidstaten die gebruikmaken van de in deze alinea bedoelde flexibiliteit, de mogelijke gevolgen van de uitvoering van die flexibiliteit en stelt de GCG daarvan onmiddellijk in kennis. 5 quater. In geval van aanhoudende ongunstige marktomstandigheden en op voorwaarde dat de leveringszekerheid van de Unie en de lidstaten niet wordt ondermijnd, is de Commissie bevoegd om het op grond van lid 5 bis van dit artikel toegestane afwijkingsniveau voor één vulseizoen te verhogen door middel van een gedelegeerde handeling overeenkomstig artikel 19. Een dergelijke verhoging bedraagt niet meer dan vijf procentpunten. Bij de beoordeling van een mogelijke verhoging houdt de Commissie met name rekening met de vulgraad, de mondiale gasleveringen, de seizoensvooruitzichten voor de leveringen aan ENTSB-G en aanwijzingen van marktmanipulatie. Wanneer de Commissie overeenkomstig dit lid het op grond van lid 5 bis van dit artikel toegestane afwijkingsniveau verhoogt, past zij de in lid 2 van dit artikel en in artikel 6 quater, leden 1 en 5, beschreven volumes in dezelfde mate aan teneinde volledige consistentie in de voor de lidstaten geldende vuldoelstellingen te waarborgen. 5 quinquies. De lidstaten kunnen onder dezelfde voorwaarden als die welke in lid 5 bis zijn beschreven, besluiten om tot 3,88 procentpunten af te wijken van het in lid 2 vastgestelde volume. 5 sexies. De lidstaten kunnen onder dezelfde voorwaarden als die welke in lid 5 bis van dit artikel zijn beschreven, besluiten om tot 1,66 procentpunten af te wijken van het in artikel 6 quater, leden 1 en 5, beschreven gemiddeld jaarlijks gasverbruik. 5 septies. Lidstaten die gebruikmaken van een van de flexibiliteitsregelingen waarin de leden 5 bis tot en met 5 sexies voorzien, raadplegen de Commissie en verstrekken onmiddellijk een motivering. De Commissie brengt de GCG en alle rechtstreeks betrokken lidstaten onverwijld op de hoogte over de cumulatieve effecten van alle gebruikte flexibiliteitsregelingen.”; c) de leden 6, 7 en 8 worden vervangen door: " “6. Om de vuldoelstelling te halen, streven de lidstaten ernaar het overeenkomstig lid 7 vastgestelde vultraject te volgen.”; 7. Voor 2023 en de daaropvolgende jaren dient elke lidstaat met ondergrondse gasopslaginstallaties uiterlijk op 15 september van het voorgaande jaar bij de Commissie in geaggregeerde vorm een vultraject in met tussentijdse streefdoelen voor februari, mei, juli en september, met inbegrip van technische informatie, voor de ondergrondse gasopslaginstallaties op zijn grondgebied die een rechtstreekse interconnectie met zijn afzetgebied hebben. Het vultraject en de tussentijdse streefdoelen worden gebaseerd op het gemiddelde vulniveau gedurende de vijf voorgaande jaren. Voor lidstaten waarvoor de vuldoelstelling op grond van lid 2 verlaagd is tot 35 % van hun gemiddeld jaarlijks gasverbruik, worden de tussentijdse streefdoelen van het vultraject dienovereenkomstig verlaagd. De Commissie stelt de GCG zonder onnodige vertraging in kennis van de door de lidstaten ingediende geaggregeerde vultrajecten. 8. Elke lidstaat neemt alle nodige maatregelen overeenkomstig artikel 6 ter om de vuldoelstelling te halen. Indien een lidstaat in een bepaald jaar zijn vuldoelstelling niet haalt, neemt hij doeltreffende maatregelen om de leveringszekerheid te waarborgen, waarbij rekening wordt gehouden met het prijseffect op de gasmarkt. Indien een lidstaat de vuldoelstelling niet haalt, stelt hij de Commissie en de GCG daarvan onverwijld in kennis, met opgave van de redenen voor het niet-halen van de vuldoelstelling en de genomen maatregelen.”; d) de leden 10 en 11 worden vervangen door: " “10. De bevoegde instantie van elke lidstaat kan overeenkomstig artikel 6 ter alle nodige maatregelen nemen om het vultraject na te leven, waaronder de invoering van bindende tussentijdse streefdoelen op nationaal niveau. Zij monitort het volgen van het vultraject voortdurend en brengt daarover regelmatig verslag uit aan de GCG. De Commissie informeert de GCG regelmatig over de mate waarin elke lidstaat het indicatieve traject naleeft. 11. In het geval van een substantiële en aanhoudende afwijking van het vultraject door een lidstaat, die het behalen van de vuldoelstelling in het gedrang brengt, of in het geval van een afwijking van de vuldoelstelling die niet is toegestaan op grond van leden 5 bis tot en met 5 sexies, richt de Commissie, indien passend, na raadpleging van de GCG en de betrokken lidstaat, een aanbeveling tot die lidstaat of tot de andere betrokken lidstaten met betrekking tot maatregelen die moeten worden genomen om die afwijking weg te nemen of om het effect op de leveringszekerheid tot een minimum te beperken, rekening houdend met onder andere mogelijk moeilijke of ongunstige marktomstandigheden alsook de specifieke omstandigheden in de lidstaten, zoals de technische kenmerken en de capaciteit van de ondergrondse gasopslaginstallaties in verhouding tot het binnenlandse gasverbruik, het afnemende belang van de ondergrondse opslaginstallaties voor laagcalorisch gas voor de gasleveringszekerheid en bestaande LNG-opslagcapaciteit.”; 3) in artikel 6 ter wordt lid 2 vervangen door: " “2. De door de lidstaten op grond van lid 1 van dit artikel genomen maatregelen worden beperkt tot wat nodig is om waar nodig de vultrajecten uit te voeren en de vuldoelstellingen te halen. Alle op grond van artikel 6 bis, leden 8 en 10, genomen maatregelen worden duidelijk omschreven en zijn transparant, evenredig, niet-discriminerend en controleerbaar. Zij verstoren niet onrechtmatig de mededinging of de goede werking van de interne gasmarkt of brengen de gasleveringszekerheid in andere lidstaten of in de Unie niet in gevaar. De lidstaten stellen de Commissie en de GCG onverwijld in kennis van die maatregelen.”; 4) artikel 6 quater wordt als volgt gewijzigd: a) de eerste alinea van lid 1 wordt vervangen door: " “1. Een lidstaat die niet over ondergrondse opslaginstallaties beschikt, zorgt ervoor dat marktdeelnemers in die lidstaat regelingen treffen met ondergrondse-opslagsysteembeheerders of andere marktdeelnemers in lidstaten met ondergrondse gasopslaginstallaties. Die regelingen bepalen dat uiterlijk op 1 december opslagvolumes worden gebruikt die overeenkomen met ten minste 15 % van het gemiddeld jaarlijks gasverbruik over de voorgaande vijf jaar van de lidstaat die niet over ondergrondse gasopslaginstallaties beschikt. Wanneer een lidstaat zonder ondergrondse gasopslaginstallaties wegens de grensoverschrijdende transmissiecapaciteit of andere technische beperkingen echter niet in staat is 15 % van die opslagvolumes volledig te benutten, slaat die lidstaat alleen de volumes op die technisch mogelijk zijn.”; b) in lid 2 wordt de derde alinea vervangen door: " “De lidstaten die niet over ondergrondse gasopslaginstallaties beschikken, tonen aan dat zij voldoen aan lid 1 en stellen de Commissie daarvan in kennis.”; c) in lid 5, eerste alinea, wordt punt a) vervangen door: " “a) ervoor zorgen dat de opslagvolumes op enig moment tussen 1 oktober en 1 december ten minste overeenkomen met het gemiddelde gebruik van de opslagcapaciteit over de voorgaande vijf jaar, dat onder meer wordt bepaald door de gasstromen in aanmerking te nemen tijdens het onttrekkingsseizoen over de voorgaande vijf jaar vanuit de lidstaten waar de opslaginstallaties zich bevinden; of”; d) lid 6 wordt geschrapt; 5) artikel 6 quinquies wordt als volgt gewijzigd: a) de leden 1 en 2 worden vervangen door: " “1. De opslagsysteembeheerders melden het vulniveau, zoals vastgesteld op grond van artikel 6 bis, aan de bevoegde instantie in elke lidstaat waar de betrokken ondergrondse gasopslaginstallaties zich bevinden en, indien van toepassing, aan een door die lidstaat aangewezen entiteit (de “aangewezen entiteit”). 2. De bevoegde instantie en, indien van toepassing, de aangewezen entiteit van elke lidstaat, monitoren het vulniveau van de ondergrondse gasopslaginstallaties op hun grondgebied aan het einde van elke maand en delen de resultaten zonder onnodige vertraging aan de Commissie mee. De bevoegde instantie voegt daar informatie aan toe over het aandeel gas van oorsprong uit Rusland dat in die lidstaat wordt opgeslagen als deel van de werkcapaciteit van opslaginstallaties, indien dergelijke informatie beschikbaar is. De Commissie kan het Agentschap van de Europese Unie voor de samenwerking tussen energieregulators (ACER) indien passend ook verzoeken bijstand te verlenen bij dergelijke monitoring.”; b) de leden 4 en 5 worden vervangen door: " “4. De GCG helpt de Commissie bij het monitoren van de vultrajecten en de vuldoelstellingen en ontwikkelt richtsnoeren voor de Commissie over passende maatregelen om te zorgen voor een betere afstemming in het geval dat de lidstaten afwijken van de vultrajecten die de verwezenlijking van de vuldoelstelling in gevaar brengen, of om ervoor te zorgen dat de vuldoelstelling wordt gehaald. Indien passend kan de Commissie maatregelen vaststellen om effectiever gebruik te maken van de mogelijkheden die worden geboden door het bij Verordening (EU) 2022/2576 van de Raad * ingestelde mechanisme voor vraagbundeling en gezamenlijke aankoopmechanismen. 5. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om de vuldoelstelling te behalen, en om marktdeelnemers die de vuldoelstelling moeten behalen, te verplichten aan de opslagverplichtingen te voldoen, onder meer door hen voldoende afschrikkende sancties en boetes op te leggen. Dat doet geen afbreuk aan de rol van de Commissie om de juiste toepassing van deze verordening te monitoren en daarvoor te zorgen, onder meer door bijstand te bieden of richtsnoeren te verstrekken aan de lidstaten bij hun inspanningen om uitvoering te geven aan dit lid. ________________ * Verordening (EU) 2022/2576 van de Raad van 19 december 2022 inzake de bevordering van solidariteit via een betere coördinatie van de aankoop van gas, betrouwbare prijsbenchmarks en de uitwisseling van gas over de grenzen heen (PB L 335 van 29.12.2022, blz. 1, ELI: .”; 6) in artikel 17 bis wordt aan lid 1 het volgende punt toegevoegd: " “e) de door de lidstaten verstrekte informatie over het aandeel gas van oorsprong uit Rusland dat wordt opgeslagen in opslaginstallaties van de Unie, indien beschikbaar op grond van artikel 6 quinquies, lid 2.”; 7) artikel 18 bis wordt geschrapt; 8) in artikel 22 ▌wordt de vierde alinea vervangen door:" “ Artikel 2, punten 27 tot en met 31, de artikelen 6 bis tot en met 6 quinquies, artikel 16, lid 3, artikel 17 bis, ▌artikel 20, lid 4, en bijlage I ter zijn van toepassing tot en met 31 december 2027 .”; 9) bijlage I bis wordt geschrapt; 10) bijlage I ter wordt vervangen door: " “BIJLAGE I ter Gedeelde verantwoordelijkheid voor de vuldoelstelling en het vultraject Met betrekking tot de vuldoelstelling en het vultraject op grond van artikel 6 bis delen de Slowaakse Republiek en Tsjechië de verantwoordelijkheid voor de opslaginstallaties van Dolní Bojanovice. De exacte verhouding en omvang van die verantwoordelijkheid van zowel de Slowaakse Republiek als Tsjechië zijn onderworpen aan een bilaterale overeenkomst tussen die lidstaten. Onverminderd artikel 13 en overeenkomstig artikel 11, lid 6, punt b), zorgen de Slowaakse Republiek en Tsjechië ervoor dat, wanneer op grond van deze verordening een crisis wordt afgekondigd, geen maatregelen worden ingevoerd die gevolgen hebben voor de opslaginstallatie Dolní Bojanovice die de gasleveringssituatie ernstig in gevaar kunnen brengen of het vermogen van aardgasbedrijven om gas te leveren aan beschermde afnemers overeenkomstig de nationale gasleveringsnorm kunnen ondermijnen.”. Artikel 2 Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie . Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. Gedaan te … , Voor het Europees Parlement Voor de Raad De voorzitter De voorzitter (Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad ( COM(2024)0567 ), – gezien artikel 294, lid 2, artikel 77, lid 2, punten b) en d), en artikel 87, lid 2, punt a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C10‑0207/2024), – gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien het overeenkomstig artikel 75, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 28 mei 2025 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren, – gezien artikel 60 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken ( A10‑0082/2025 ), 1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast; 2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen; 3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de nationale parlementen. Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 8 juli 2025 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2025/... van het Europees Parlement en de Raad betreffende tijdelijke afwijkingen van een aantal bepalingen van de Verordeningen (EU) 2017/2226 en (EU) 2016/399 met betrekking tot de geleidelijke ingebruikneming van het inreis-uitreissysteem HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 77, lid 2, punten b) en d), en artikel 87, lid 2, punt a), Gezien het voorstel van de Europese Commissie, Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen, Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1) , Overwegende hetgeen volgt: (1) Artikel 66, lid 1, van Verordening (EU) 2017/2226 van het Europees Parlement en de Raad (2) , waarbij het inreis-uitreissysteem (EES) werd ingesteld, bepaalt dat de Commissie de datum vaststelt waarop het EES in gebruik wordt genomen, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan. (2) De Commissie heeft nog niet alle kennisgevingen op grond van artikel 66, lid 1, punt c), van Verordening (EU) 2017/2226 ontvangen, wat een van de voorwaarden is voor het vaststellen van de datum van ingebruikneming van het EES. (3) Verordening (EU) 2017/2226 staat enkel een volledige ingebruikneming toe, waarbij alle lidstaten het EES volledig moeten gaan gebruiken aan al hun grensdoorlaatposten tegelijk, voor alle onderdanen van derde landen die in het EES moeten worden geregistreerd. Een volledige ingebruikneming van alle EES-functies aan alle grensdoorlaatposten tegelijk vormt echter een risico voor de veerkracht van het EES als geheel en voor passagiersstromen aan de buitengrenzen. (4) Om het EES soepel van start te laten gaan, de tijdige invoering ervan in alle lidstaten te vergemakkelijken, de lidstaten de nodige flexibiliteit te bieden om het EES binnen een duidelijk omschreven termijn in gebruik te nemen ▌en technische en operationele aanpassingen te vergemakkelijken wanneer zij het EES in gebruik nemen, moeten regels worden vastgesteld voor de geleidelijke ingebruikneming van het EES , waarbij de lidstaten ervoor moeten kunnen kiezen het EES gefaseerd in te voeren . Om ervoor te zorgen dat bij die aanpassingen rekening wordt gehouden met potentiële reizigersstromen en seizoenspieken, en tegelijkertijd in aanmerking nemend dat de geleidelijke ingebruikneming van het EES ook een impact kan hebben op de lidstaten in de vorm van een grotere werklast aan de grensdoorlaatposten, moet de geleidelijke ingebruikneming een beperkte duur hebben van ten hoogste 180 dagen ▌. (5) Voor de geleidelijke ingebruikneming van het EES is het ▌noodzakelijk tijdelijk af te wijken van sommige bepalingen van Verordening (EU) 2017/2226 en van Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad (3) . Andere voorschriften van Verordening (EU) 2017/2226 waarop deze verordening geen betrekking heeft, zijn van toepassing zoals bepaald in die verordening. Meer bepaald gelden de voorschriften van Verordening (EU) 2017/2226 voor de gegevens die tijdens de geleidelijke ingebruikneming van het EES daarin worden geregistreerd en die gegevens worden bijgevolg als betrouwbaar en accuraat beschouwd. Bovendien doet deze verordening geen afbreuk aan de geldigheid van de kennisgevingen die de lidstaten al op grond van artikel 66, lid 1, punt c), van Verordening (EU) 2017/2226 hebben gedaan. (6) De lidstaten die niet van plan zijn om het EES vanaf het begin van de geleidelijke ingebruikneming van het EES volledig in gebruik te nemen, moeten aan een of meer grensdoorlaatposten of aan een of meer doorgangen van die grensdoorlaatposten, geleidelijk beginnen met het gebruik van het EES voor het registreren van de gegevens, bij inreis en uitreis, van onderdanen van derde landen die in het EES moeten worden geregistreerd. Indien mogelijk en van toepassing, moeten de lidstaten daarvoor een combinatie van grensdoorlaatposten voor lucht-, land- en zeegrenzen selecteren. Om te zorgen voor de gecontroleerde invoering van het EES en om eventuele lange wachttijden aan de grenzen beter te beheren en te voorkomen, moeten de lidstaten indien relevant en waar nodig geleidelijk alle functies van het EES invoeren en de gegevens van alle onderdanen van derde landen die moeten worden geregistreerd, geleidelijk in het EES registreren. Indien lidstaten ervoor kiezen het EES geleidelijk in gebruik te nemen, moet dat, om ervoor te zorgen dat het EES bij alle grensdoorlaatposten in de Unie ten volle wordt gebruikt, in fasen worden uitgevoerd en moeten per fase de minimumeisen worden vastgesteld waaraan de lidstaten moeten voldoen. De lidstaten zullen vanaf het begin van de ingebruikneming van het EES de uitvoering op nationaal niveau kunnen versnellen of het EES volledig in gebruik kunnen nemen. De geleidelijke verwerking van gegevens in het EES moet gebeuren met volledige eerbiediging van de rechten van de betrokkenen zoals vastgelegd in Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (4) en mag direct noch indirect leiden tot enige vorm van discriminatie of profilering in de zin van die verordening. Indien nodig moet de Commissie, in overleg met de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming, verdere praktische richtsnoeren uitvaardigen voor de verwerking van persoonsgegevens in het EES tijdens de geleidelijke ingebruikneming. (7) Om de soepele invoering van het EES te vergemakkelijken, moet het Agentschap van de Europese Unie voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht (eu-LISA), zoals opgericht bij Verordening (EU) 2018/1726 van het Europees Parlement en de Raad (5) , een invoeringsplan op hoog niveau opstellen om de lidstaten en Europol richtsnoeren te bieden voor de uitvoering en planning van de invoering van het EES tijdens de periode van geleidelijke ingebruikneming (het “invoeringsplan op hoog niveau van eu-LISA”). eu-LISA moet dat plan indienen bij het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, de lidstaten en Europol. In dat plan moeten de prestatie- en beschikbaarheidsdoelstellingen van het centrale systeem van het EES alsook de strategie met betrekking tot eventuele kleine, grote en belemmerende functionele defecten worden bevestigd, moet worden aangegeven wat de noodprocedures zijn en moet worden voorzien in richtsnoeren voor de werking van het centrale systeem van het EES voor de lidstaten en Europol . Dat plan moet worden goedgekeurd door de raad van bestuur van eu-LISA. Als lidstaten besluiten om met de ingebruikneming te starten of die te versnellen, moeten zij rekening houden met het invoeringsplan op hoog niveau van eu-LISA . (8) Om de soepele invoering van het EES te vergemakkelijken, moet elke lidstaat in overleg met de Commissie en eu-LISA een nationaal invoeringsplan opstellen en dat plan aan de Commissie overmaken . Voor elke fase van de geleidelijke ingebruikneming van het EES moeten de nationale invoeringsplannen informatie bevatten over de vastgestelde drempels en vereisten, en met name: i) ▌de verwachte datum waarop het EES in gebruik zal worden genomen aan grensdoorlaatposten , ii) het verwachte aantal grensoverschrijdingen dat in het EES moet worden geregistreerd, uitgedrukt als percentage van het totale aantal onderdanen van derde landen dat in het EES moet worden geregistreerd, en iii) indien van toepassing, de biometrische functies die naar verwachting aan grensdoorlaatposten moeten worden gebruikt. eu-LISA moet beoordelen of de nationale invoeringsplannen in technisch opzicht in overeenstemming zijn met het invoeringsplan op hoog niveau van eu-LISA en moet bevestigen dat ze geen technische tekortkomingen bevatten die de ingebruikneming van het EES verder zouden kunnen vertragen. De Commissie moet de algemene samenhang van alle nationale invoeringsplannen beoordelen en tevens beoordelen of elk nationaal invoeringsplan overeenstemt met de drempels en vereisten van deze verordening. De lidstaten worden aangemoedigd om bij het opstellen van hun nationale invoeringsplannen op passende wijze samen te werken met de beheerders van de infrastructuur waar zich grensdoorlaatposten bevinden. Wanneer een lidstaat voornemens is het EES in gebruik te nemen of de biometrische functies van het EES te gebruiken bij een specifieke grensdoorlaatpost, moet die lidstaat de infrastructuurbeheerders van die grensdoorlaatpost daarvan in kennis stellen. Voor het toezicht op de geleidelijke ingebruikneming van het EES moeten de lidstaten aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en eu-LISA maandelijks verslag uitbrengen over de uitvoering van hun nationale invoeringsplannen. Dergelijke maandelijkse verslagen moeten waar nodig afwijkingen en corrigerende maatregelen bevatten indien die nodig zijn om te voldoen aan de drempels en vereisten van deze verordening. De Commissie moet de indiening van beknopte nationale invoeringsplannen en maandelijkse verslagen door de lidstaten vergemakkelijken. (9) Aangezien de gegevens die tijdens de geleidelijke ingebruikneming van het EES in het EES worden geregistreerd, mogelijk onvolledig zijn , moeten de reisdocumenten van onderdanen van derde landen tijdens die periode bij inreis en uitreis systematisch worden afgestempeld. De nationale autoriteiten moeten rekening houden met de mogelijke onvolledigheid van inreis-uitreisnotities of notities van weigering van toegang . Indien er geen relevante EES-gegevens beschikbaar zijn, moeten de nationale autoriteiten voorrang geven aan stempels . Indien een stempel ontbreekt, moeten de nationale autoriteiten voorrang geven aan de in het EES geregistreerde gegevens . In geval van discrepantie tussen het persoonlijk dossier met biometrische gegevens en de stempel, moeten de nationale autoriteiten voorrang geven aan de EES-gegevens. In geval van discrepantie tussen het persoonlijk dossier zonder biometrische gegevens en de stempel of in de in artikel 16, lid 4, van Verordening (EU) 2017/2226 bedoelde gevallen, moeten de nationale autoriteiten per geval beslissen of de stempel dan wel de EES-gegevens voorrang krijgen. (10) Aangezien de gegevens die tijdens de geleidelijke ingebruikneming van het EES in het EES worden geregistreerd mogelijk onvolledig zijn, mogen de nationale autoriteiten geen waarde hechten aan de resultaten van de automatische calculator van de maximale resterende duur van het toegestane verblijf van onderdanen van derde landen die in het EES zijn geregistreerd. De nationale autoriteiten mogen bij de uitvoering van hun taken evenmin rekening houden met het geautomatiseerde mechanisme dat na het verstrijken van het toegestane verblijf automatisch vaststelt of signaleert waar uitreisgegevens ontbreken en bij welke notities de maximale duur van het toegestane verblijf is overschreden, noch met de gegenereerde lijsten ▌van personen die zijn aangemerkt als verblijfsduuroverschrijders. (11) Om de lidstaten de nodige tijd te geven om zich aan te passen aan de ingebruikneming van het EES, mag het gebruik van biometrische functies aan grensdoorlaatposten gedurende de eerste zestig dagen na de start van de geleidelijke ingebruikneming van het EES niet verplicht zijn. De lidstaten worden echter aangemoedigd om die functies tijdens die periode te gebruiken om een soepele operationele overgang te ondersteunen en de tijdige opsporing en oplossing van problemen met de uitvoering mogelijk te maken. Uiterlijk op de negentigste dag vanaf de eerste dag van de geleidelijke ingebruikneming van het EES moeten de lidstaten bij ten minste de helft van hun grensdoorlaatposten het EES met biometrische functies gebruiken. Het verstrekken van biometrische gegevens mag geen toegangsvoorwaarde zijn voor onderdanen van derde landen die in het EES moeten worden geregistreerd aan grensdoorlaatposten waar het EES zonder biometrische functies wordt gebruikt. (12) Om mogelijk te maken dat het EES met biometrische functies geleidelijk wordt ingevoerd bij grensdoorlaatposten, mag de biometrische verificatie van onderdanen van derde landen die in het EES moeten worden geregistreerd, alleen worden uitgevoerd bij de grensdoorlaatposten waar het EES met biometrische functies wordt gebruikt. (13) Om te zorgen voor samenhang bij de werking van de interoperabiliteit tussen het bij Beschikking 2004/512/EG van de Raad (6) ingestelde Visuminformatiesysteem (VIS) en het EES, mag het VIS alleen rechtstreeks worden geraadpleegd bij de grensdoorlaatposten waar het EES niet wordt gebruikt. Bij grensdoorlaatposten waar het EES wordt gebruikt, moeten de grensautoriteiten gebruikmaken van de interoperabiliteit tussen het EES en het VIS. (14) Onderdanen van derde landen van wie gegevens in het EES moeten worden opgeslagen, moeten over hun rechten en plichten met betrekking tot de verwerking van hun gegevens worden geïnformeerd aan de hand van een template als bedoeld in artikel 50, lid 5, van Verordening (EU) 2017/2226. In de informatie die moet worden verstrekt aan die onderdanen van derde landen ▌, moet worden gewezen op de geleidelijke ingebruikneming van het EES. Die onderdanen van derde landen moeten in de template worden geïnformeerd over hun verplichting om biometrische gegevens te verstrekken aan grensdoorlaatposten wanneer die verplichting een toegangsvoorwaarde is, over de gevolgen van het niet verstrekken van biometrische gegevens, over het feit dat de resterende duur van het toegestane verblijf niet automatisch door hen kan worden geverifieerd , en over de mogelijkheid om gebruik te maken van de calculator voor korte verblijven op de website van de Commissie. (15) Om rekening te houden met de geleidelijke ingebruikneming van het EES, moet de Commissie de informatie op de EES-website regelmatig evalueren en indien nodig aanpassen. (16) De Commissie moet, in samenwerking met de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming, haar voorlichtingsmateriaal dat ▌in het kader van artikel 51 van Verordening (EU) 2017/2226 is ontwikkeld , aanpassen om de voorlichtingscampagne bij de geleidelijke ingebruikneming van het EES te kunnen uitvoeren. (17) Tijdens de geleidelijke ingebruikneming van het EES is het voor onderdanen van derde landen niet mogelijk om via de in artikel 13, lid 1, van Verordening (EU) 2017/2226 bedoelde webdienst de exacte duur van hun toegestane verblijf elektronisch te controleren. (18) Deze verordening doet geen afbreuk aan de verplichtingen van luchtvaartmaatschappijen, zeevervoerders en vervoerders die internationaal vervoer van groepen per autobus verrichten zoals bepaald in artikel 26, lid 1, van de Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen (7) (de “Schengenuitvoeringsovereenkomst”) en in Richtlijn 2001/51/EG van de Raad (8) . In dat verband moeten vervoerders de in de reisdocumenten aangebrachte stempels controleren. Om te zorgen voor doeltreffende communicatie met vervoerders over de gedifferentieerde toepassing van het EES bij de grensdoorlaatposten, wat uiteindelijk reizigers ten goede komt, is het van cruciaal belang dat de lidstaten transparant zijn over de invoering van het EES bij hun grensdoorlaatposten. (19) Artikel 22 van Verordening (EU) 2017/2226 en artikel 12 bis van Verordening (EU) 2016/399 voorzien in een overgangsperiode en overgangsmaatregelen met betrekking tot de ingebruikneming van het EES. Voor een geleidelijke ingebruikneming van het EES is het noodzakelijk af te wijken van die artikelen om ervoor te zorgen dat de overgangsperiode en de overgangsmaatregelen pas van toepassing zijn na afloop van de periode van geleidelijke ingebruikneming van het EES . Die afwijking moet ophouden van toepassing te zijn 5 jaar en 180 dagen vanaf de door de Commissie overeenkomstig artikel 66, lid 1, van Verordening (EU) 2017/2226 vastgestelde datum waarop het EES in gebruik wordt genomen. (20) Om ervoor te zorgen dat nationale autoriteiten en agentschappen van de Unie bij de uitvoering van hun taken geen beslissingen nemen die uitsluitend zijn gebaseerd op in het EES geregistreerde gegevens, moeten zij er rekening mee houden dat in het EES geregistreerde persoonlijke dossiers onvolledige gegevensreeksen kunnen bevatten. Die afwijking moet ophouden van toepassing te zijn vijf jaar en 180 dagen vanaf de door de Commissie overeenkomstig artikel 66, lid 1, van Verordening (EU) 2017/2226 vastgestelde datum waarop het EES in gebruik wordt genomen, om rekening te houden met de bewaringstermijn van vijf jaar voor gegevensreeksen waarbij de uitreisnotitie ontbreekt, zoals vastgesteld in artikel 34, lid 3, van die verordening. Inreis- en uitreisnotities die tijdens de geleidelijke ingebruikneming van het EES zijn gecreëerd, mogen niet worden gebruikt voor geautomatiseerde rapportage, noch voor geautomatiseerde processen, met inbegrip van geautomatiseerde raadpleging via het Europees reisinformatie- en -autorisatiesysteem (Etias) , zoals vastgesteld bij Verordening (EU) 2018/1240 van het Europees Parlement en de Raad (9) . (21) Bij het waarborgen van de naleving van de bepalingen van Verordening (EU) 2017/2226 inzake de wijziging van gegevens en de vervroegde verwijdering van gegevens, moeten de lidstaten de onvolledige gegevens aanvullen voor zover dat mogelijk is door de beperkte beschikbaarheid van de gegevensreeksen die tijdens de geleidelijke ingebruikneming van het EES in het EES zijn geregistreerd. (22) Het bij Verordening (EU) 2019/1896 van het Europees Parlement en de Raad (10) opgerichte Europees Grens- en kustwachtagentschap mag tijdens de geleidelijke ingebruikneming van het EES de in het EES geregistreerde gegevens niet raadplegen voor het uitvoeren van risicoanalyses en kwetsbaarheidsbeoordelingen omdat de gegevens onvolledig zijn, wat tot misleidende risicoanalyses en kwetsbaarheidsbeoordelingen zou kunnen leiden. (23) Ten behoeve van een doeltreffend beheer van de buitengrenzen tijdens de geleidelijke ingebruikneming van het EES moeten de volgende regels van toepassing zijn. Bij de grensdoorlaatposten waar het EES niet wordt gebruikt, moeten grenscontroles worden uitgevoerd overeenkomstig Verordening (EU) 2016/399, zoals van toepassing op ▌de dag vóór de door de Commissie overeenkomstig artikel 66, lid 1, van Verordening (EU) 2017/2226 vastgestelde datum waarop het EES in gebruik wordt genomen ▌. Bij de grensdoorlaatposten waar het EES wordt gebruikt, moeten grenscontroles worden uitgevoerd overeenkomstig de Verordeningen (EU) 2017/2226 en (EU) 2016/399 en de in deze verordening voorziene specifieke afwijkingen van die verordeningen met betrekking tot de verificatie bij de grensdoorlaatposten waar het EES zonder biometrische functies wordt gebruikt, die tot doel hebben de geleidelijke ingebruikneming van het EES mogelijk te maken. De uitvoering van die grenscontroles mag geen afbreuk doen aan de verificaties van visumhouders aan de hand van vingerafdrukken overeenkomstig Verordening (EG) nr. 767/2008 . (24) Om in elke lidstaat de doeltreffende aanpassing van de technische en organisatorische regelingen mogelijk te maken tijdens de geleidelijke ingebruikneming van het EES en om in te kunnen spelen op gevallen van een defect aan het centrale systeem van het EES, de nationale systemen of de communicatie-infrastructuur dat het gebruik van het EES aanzienlijk verstoort, of om het hoofd te bieden aan uitzonderlijke omstandigheden die tot een zodanige verkeersdrukte leiden dat de wachttijd aan een grensdoorlaatpost buitensporig lang wordt, moet elke lidstaat, ongeacht of die het EES volledig of geleidelijk in gebruik neemt, het gebruik van het EES aan bepaalde grensdoorlaatposten geheel of gedeeltelijk kunnen opschorten tijdens de geleidelijke ingebruikneming van het EES. De lidstaten mogen van die mogelijkheid alleen gebruikmaken wanneer een dergelijke opschorting strikt noodzakelijk is en gedurende een zo kort mogelijke periode. In geval van gedeeltelijke opschorting moet de registratie van biometrische gegevens in het EES worden opgeschort. In geval van volledige opschorting mogen er geen gegevens in het EES worden geregistreerd. Een dergelijke opschorting mag geen afbreuk doen aan de verplichtingen met betrekking tot het tijdschema voor de geleidelijke ingebruikneming van het EES , maar kan tijdelijk de registratiedrempels beïnvloeden . (25) Om de aanvullende risico’s in verband met de invoering van het EES met biometrische functies te beperken, moeten alle lidstaten de mogelijkheid hebben om na het einde van de geleidelijke ingebruikneming van het EES, in uitzonderlijke omstandigheden die leiden tot een zodanige verkeersdrukte dat aan een grensdoorlaatpost een buitensporig lange wachttijd ontstaat, de registratie van biometrische gegevens in het EES op te schorten. Een dergelijke opschorting moet mogelijk zijn gedurende een beperkte periode van negentig dagen na het einde van de geleidelijke ingebruikneming van het EES. Die termijn moet automatisch met zestig dagen worden verlengd indien minder dan 80 % van de individuele dossiers die tijdens de geleidelijke ingebruikneming van het EES in het EES zijn geregistreerd, biometrische gegevens bevatten. (26) eu-LISA moet verslagen over de statistieken over het gebruik van het EES uitbrengen om de prestaties van het EES te kunnen evalueren, de naleving van het eu-LISA-invoeringsplan op hoog niveau en de nationale invoeringsplannen door de lidstaten te kunnen beoordelen, verbeterpunten in kaart te kunnen brengen, toezicht te kunnen houden op de naleving van de vereisten van deze verordening inzake de geleidelijke ingebruikneming van het EES, en de besluitvorming over de verdere ontwikkeling en optimalisering van het EES te kunnen ondersteunen. Daarnaast moet eu-LISA overeenkomstig artikel 63, lid 4, van Verordening (EU) 2017/2226 statistieken publiceren over het gebruik van het EES tijdens de geleidelijke ingebruikneming. Voorts moet eu-LISA geregeld verslag blijven uitbrengen aan de raad van bestuur van eu-LISA. De programmabestuursraad van eu-LISA moet toezien op de geleidelijke ingebruikneming. (27) De voorbereidende werkzaamheden in verband met het eu-LISA-invoeringsplan op hoog niveau en de nationale invoeringsplannen moeten op de datum van inwerkingtreding van deze verordening in gang worden gezet. Bij het eu-LISA-invoeringsplan op hoog niveau en de nationale invoeringsplannen moet rekening worden gehouden met de door de Commissie overeenkomstig artikel 66, lid 1, van Verordening (EU) 2017/2226 vastgestelde datum waarop het EES in gebruik wordt genomen . Aan alle in dat artikel genoemde voorwaarden moet tijdig worden voldaan, zodat de Commissie het besluit tot vaststelling van de datum waarop het EES in gebruik moet worden genomen, vóór de aanvang van die voorbereidende werkzaamheden kan vaststellen, rekening houdend met de routekaart voor interoperabiliteit die de Raad op 5 maart 2025 heeft goedgekeurd. Meer bepaald moeten alle kennisgevingen op grond van artikel 66, lid 1, punt c), van die verordening tijdig door de Commissie worden ontvangen. De geleidelijke ingebruikneming van het EES moet van start gaan en de in deze verordening vastgestelde afwijkingen moeten van toepassing zijn vanaf de door de Commissie overeenkomstig artikel 66, lid 1, van Verordening (EU) 2017/2226 vastgestelde datum waarop het EES in gebruik wordt genomen. Aangezien deze verordening voorziet in tijdelijke afwijkingen, moet zij 180 dagen na die datum ophouden van toepassing te zijn. De bepalingen die voorzien in afwijkingen van de toepassing van de bij Verordening (EU) 2017/2226 vastgelegde overgangsperiode en overgangsmaatregelen, van de toegang tot EES-gegevens en van de verificatie door de vervoerders van in de reisdocumenten aangebrachte stempels, alsook de bepalingen inzake de opschorting van het EES, moeten echter gedurende een beperkte periode na het einde van de geleidelijke ingebruikneming van het EES van toepassing blijven. (28) Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk het vaststellen van regels inzake de geleidelijke ingebruikneming van het EES en inzake afwijkingen van de Verordeningen (EU) 2017/2226 en ▌(EU) 2016/ 399 , niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar ▌vanwege de omvang en de gevolgen van het optreden beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, ▌overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen treffen . Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken. (29) Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het VEU en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze verordening; deze is bijgevolg niet bindend voor, noch van toepassing op Denemarken. Aangezien deze verordening voortbouwt op het Schengenacquis, beslist Denemarken overeenkomstig artikel 4 van het bovengenoemde protocol binnen een termijn van zes maanden nadat de Raad heeft beslist over deze verordening of het deze in zijn interne recht zal omzetten. (30) Deze verordening vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad (11) . Ierland neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van deze verordening en deze is niet bindend voor, noch van toepassing op Ierland. (31) Wat IJsland en Noorwegen betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (12) die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt A, van Besluit 1999/437/EG van de Raad (13) . (32) Wat Zwitserland betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (14) die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt A, van Besluit 1999/437/EG, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2008/146/EG van de Raad (15) . (33) Wat Liechtenstein betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (16) die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt A, van Besluit 1999/437/EG, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2011/350/EU van de Raad (17) . (34) Wat Cyprus betreft, zijn de bepalingen van deze verordening inzake het VIS bepalingen die op het Schengenacquis voortbouwen of anderszins daaraan zijn gerelateerd in de zin van artikel 3, lid 2, van de Toetredingsakte van 2003. Voor de werking van het EES is vereist dat passieve toegang tot het VIS wordt verleend. Aangezien het EES uitsluitend mag worden gebruikt door de lidstaten die bij de ingebruikneming van het EES voldoen aan de voorwaarden met betrekking tot het VIS, zal Cyprus het EES niet vanaf het begin van de ingebruikneming gaan gebruiken. Cyprus moet op het EES worden aangesloten zodra aan de voorwaarden van de in Verordening (EU) 2017/2226 bedoelde procedure wordt voldaan. (35) Overeenkomstig artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (18) is de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming geraadpleegd, en op 10 maart 2025 heeft hij een advies uitgebracht. (36) Deze verordening bevat strenge regels voor de toegang tot het EES en de nodige waarborgen voor die toegang tijdens de geleidelijke ingebruikneming van het EES en gedurende een bepaalde periode na het einde van de geleidelijke ingebruikneming van het EES . Ook handhaaft deze verordening ▌het recht van toegang, rectificatie, aanvulling, uitwissing en verhaal van de betrokken personen, in het bijzonder het recht op een voorziening in rechte, en het toezicht op de verwerkingsactiviteiten met betrekking tot EES-gegevens door onafhankelijke overheidsinstanties. Deze verordening strookt derhalve met de grondrechten en de in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie erkende beginselen, met name het recht op menselijke waardigheid, het verbod van slavernij en dwangarbeid, het recht op vrijheid en veiligheid, de eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven, de bescherming van persoonsgegevens, het recht op non-discriminatie, de rechten van het kind, de rechten van ouderen, de integratie van personen met een handicap en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht. (37) Deze verordening laat de verplichtingen die voortvloeien uit het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 28 juli 1951, als gewijzigd bij het protocol van New York van 31 januari 1967, onverlet, HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD: Artikel 1 Onderwerp Deze verordening voorziet in regels voor de geleidelijke ingebruikneming van het uit hoofde van Verordening (EU) 2017/2226 ingestelde inreis-uitreissysteem (EES) aan de grenzen van de lidstaten waar het EES wordt gebruikt overeenkomstig artikel 4 van die verordening ▌, alsook in tijdelijke afwijkingen van sommige bepalingen van de Verordeningen (EU) 2017/2226 en ▌(EU) 2016/399. Artikel 2 Definities Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities van artikel 3, lid 1, van Verordening (EU) 2017/2226. Daarnaast wordt verstaan onder: 1) “geleidelijke ingebruikneming van het EES”: de periode van 180 dagen vanaf de door de Commissie overeenkomstig artikel 66, lid 1, van Verordening (EU) 2017/2226 vastgestelde datum waarop het EES in gebruik wordt genomen; 2) “nationale autoriteiten”: de in artikel 9 van Verordening (EU) 2017/2226 bedoelde autoriteiten; 3) “geraamd aantal grensoverschrijdingen”: de raming van een lidstaat van het aantal grensoverschrijdingen door onderdanen van derde landen als bedoeld in artikel 2, leden 1 en 2, van Verordening (EU) 2017/2226 in de desbetreffende lidstaat op basis van het jaarlijkse gemiddelde van het totale aantal grensoverschrijdingen aan de in artikel 4 van Verordening (EU) 2017/2226 genoemde grenzen van onderdanen van derde landen die ▌die lidstaat inreizen voor een kort verblijf , berekend over de twee kalenderjaren voorafgaand aan de overeenkomstig artikel 66, lid 1, van Verordening (EU) 2017/2226 vastgestelde datum waarop het EES in gebruik wordt genomen. Artikel 3 Invoeringsplannen en rapportage 1. Uiterlijk op … [ dertig dagen vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening] verstrekt het Agentschap van de Europese Unie voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht (eu-LISA) het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de lidstaten, alsook Europol, een invoeringsplan op hoog niveau voor de geleidelijke ingebruikneming van het EES (het “eu-LISA-invoeringsplan op hoog niveau”) , waarin rekening wordt gehouden met de in artikel 4, leden 2 tot en met 5, vastgestelde drempels en vereisten. Dat plan ondersteunt de doeltreffende en continue werking van het centrale systeem van het EES door de prestatie- en beschikbaarheidsdoelstellingen van het centrale systeem van het EES alsook de strategie met betrekking tot eventuele kleine, grote en belemmerende functionele defecten te bevestigen, geeft aan wat de noodprocedures zijn en bevat richtsnoeren voor de lidstaten en Europol inzake de werking van het centrale systeem van het EES . Het eu-LISA-invoeringsplan op hoog niveau wordt goedgekeurd door de raad van bestuur van eu-LISA. 2. Uiterlijk op … [zestig dagen vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening] stelt elke lidstaat , in overleg met de Commissie en eu-LISA, een nationaal invoeringsplan op voor de geleidelijke ingebruikneming van het EES (het “nationale invoeringsplan”), waarbij rekening wordt gehouden met het eu-LISA-invoeringsplan op hoog niveau, en maakt dat plan over aan de Commissie . Indien een lidstaat het EES niet volledig in gebruik neemt vanaf het begin van de geleidelijke ingebruikneming van het EES, wordt in het nationale invoeringsplan gespecificeerd hoe aan de drempels en vereisten van artikel 4 moet worden voldaan. eu-LISA beoordeelt of de nationale invoeringsplannen in technisch opzicht in overeenstemming zijn met het eu-LISA-invoeringsplan op hoog niveau , en bevestigt dat ze geen technische tekortkomingen bevatten die de ingebruikneming van het EES verder zouden kunnen vertragen. De Commissie beoordeelt de algemene samenhang van alle nationale invoeringsplannen en beoordeelt tevens of elk nationaal invoeringsplan overeenstemt met de drempels en vereisten van artikel 4. Wanneer een lidstaat voornemens is het EES in gebruik te nemen of de biometrische functies van het EES te gebruiken bij een specifieke grensdoorlaatpost, stelt die lidstaat de infrastructuurbeheerders van die grensdoorlaatpost daarvan in kennis. ▌ 3. Vanaf de dertigste dag vanaf de eerste dag van de geleidelijke ingebruikneming van het EES brengen de lidstaten maandelijks verslag uit aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en eu-LISA om de uitvoering van hun nationale invoeringsplannen te bevestigen dan wel om afwijkingen en corrigerende maatregelen vast te stellen indien die nodig zijn om te voldoen aan de drempels en vereisten van artikel 4. 4. De Commissie vergemakkelijkt de indiening van beknopte nationale invoeringsplannen en maandelijkse verslagen door de lidstaten. 5. Op verzoek van de Commissie verstrekt eu-LISA de Commissie de statistieken die de Commissie nodig heeft voor het toezicht op de uitvoering van het eu-LISA-invoeringsplan op hoog niveau en de nationale invoeringsplannen, overeenkomstig artikel 63, lid 6, van Verordening (EU) 2017/2226. 6. Indien nodig vaardigt de Commissie, in overleg met de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming, verdere praktische richtsnoeren uit voor de verwerking van persoonsgegevens in het EES tijdens de geleidelijke ingebruikneming van het EES. Artikel 4 Geleidelijke ingebruikneming van het EES 1. In afwijking van artikel 66, lid 6, van Verordening (EU) 2017/2226 gebruiken de lidstaten het EES tijdens de geleidelijke ingebruikneming van het EES overeenkomstig de leden 2 tot en met 6 van dit artikel. 2. Vanaf de eerste dag van de geleidelijke ingebruikneming van het EES gebruikt elke lidstaat het EES bij inreizen en uitreizen aan een of meer grensdoorlaatposten met, indien mogelijk en van toepassing, een combinatie van grensdoorlaatposten aan lucht-, land- en zeegrenzen, voor het registreren en opslaan van gegevens over onderdanen van derde landen als bedoeld in artikel 2, leden 1 en 2, van Verordening (EU) 2017/2226. Uiterlijk op de dertigste dag vanaf de eerste dag van de geleidelijke ingebruikneming van het EES registreert elke lidstaat in het EES ten minste 10 % van het voor het eigen land geraamde aantal grensoverschrijdingen. Gedurende de eerste zestig dagen na het begin van de geleidelijke ingebruikneming van het EES kunnen de lidstaten het EES zonder biometrische functies gebruiken en kunnen de nationale autoriteiten persoonlijke dossiers zonder biometrische gegevens aanmaken of bijwerken. 3. Uiterlijk op de negentigste dag vanaf de eerste dag van het begin van de geleidelijke ingebruikneming van het EES gebruiken de lidstaten het EES met biometrische functies bij ten minste de helft van hun grensdoorlaatposten. Elke lidstaat registreert in het EES ten minste 35 % van het voor het eigen land geraamde aantal grensoverschrijdingen. De in het EES geregistreerde persoonlijke dossiers van de in artikel 2, leden 1 en 2, van Verordening (EU) 2017/2226 bedoelde onderdanen van derde landen bevatten biometrische gegevens. 4. Uiterlijk op de 150e dag vanaf de eerste dag van het begin van de geleidelijke ingebruikneming van het EES gebruikt elke lidstaat het EES met biometrische functies aan al zijn grensdoorlaatposten en registreert hij ten minste 50 % van het voor het eigen land geraamde aantal grensoverschrijdingen ▌in het EES. 5. Uiterlijk op de 170e dag vanaf de eerste dag van het begin van de geleidelijke ingebruikneming van het EES gebruikt elke lidstaat het EES met biometrische functies aan al zijn grensdoorlaatposten en registreert ▌hij alle in artikel 2, leden 1 en 2, van Verordening (EU) 2017/2226 bedoelde onderdanen van derde landen in het EES. 6. Weigeringen van toegang waartoe is besloten aan een grensdoorlaatpost waar het EES wordt gebruikt, worden in het ▌EES geregistreerd overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EU) 2017/2226. Voor de toepassing van dit lid worden, indien het EES met biometrische functies wordt gebruikt, ▌weigeringen van toegang geregistreerd met biometrische gegevens en worden, indien het EES zonder biometrische functies wordt gebruikt, ▌weigeringen van toegang geregistreerd zonder biometrische gegevens. 7. Vanaf de eerste dag van de geleidelijke ingebruikneming van het EES maakt Europol gebruik van het EES zoals vastgesteld in Verordening (EU) 2017/2226. Artikel 5 Andere afwijkingen van de Verordeningen (EU) 2017/2226 en (EU) 2016/399 1. Naast de regels van artikel 4 zijn de regels van dit artikel van toepassing tijdens de geleidelijke ingebruikneming van het EES , ongeacht de wijze waarop de lidstaten ervoor kiezen het EES in gebruik te nemen . 2. De grensautoriteiten stempelen systematisch de reisdocumenten van onderdanen van derde landen af als bedoeld in artikel 2, leden 1 en 2, van Verordening (EU) 2017/2226 bij inreis en uitreis. De in artikel 42 bis, lid 1, tweede alinea, en artikel 42 bis, leden 2, 5 en 6, van Verordening (EU) 2016/399 bedoelde verplichtingen tot afstempeling zijn van overeenkomstige toepassing in de lidstaten die het EES gebruiken. 3. Bij het invoeren, wijzigen, verwijderen en raadplegen van de gegevens in het EES moeten de nationale autoriteiten die bevoegd zijn voor de doeleinden van de artikelen 23 tot en met 29, 31, 32, 34 en 35 van Verordening (EU) 2017/2226 : a) voorrang geven aan stempels indien er geen relevante EES-gegevens zijn; b) voorrang geven aan EES-gegevens: i) indien er een discrepantie bestaat tussen het persoonlijke dossier dat biometrische gegevens bevat en de stempel; of ii) indien een stempel ontbreekt; c) per geval beslissen of de stempel dan wel de EES-gegevens voorrang krijgen: i) indien er een discrepantie bestaat tussen het persoonlijke dossier zonder biometrische gegevens en de overeenkomstig lid 2 van dit artikel aangebrachte stempel; of ii) in gevallen als bedoeld in artikel 16, lid 4, van Verordening (EU) 2017/2226. De nationale autoriteiten en Europol nemen geen beslissingen met nadelige gevolgen voor personen louter op grond van het feit dat een vermeende binnenkomst of een vermeend vertrek niet in het EES is geregistreerd. 4. Bij het ontbreken van een stempel in het reisdocument en van een persoonlijk dossier dat in het EES is aangemaakt voor een onderdaan van een derde land die zich op het grondgebied van een lidstaat bevindt, mogen de nationale autoriteiten ervan uitgaan dat de onderdaan van een derde land niet , of niet langer , voldoet aan de voorwaarden voor toegang tot of verblijf in de lidstaten. Het in de eerste alinea bedoelde vermoeden geldt niet voor onderdanen van derde landen die op enigerlei wijze geloofwaardige bewijsmiddelen kunnen overleggen waaruit blijkt dat zij het recht van vrij verkeer uit hoofde van het Unierecht genieten ▌of in het bezit zijn van een verblijfsvergunning of een visum voor verblijf van langere duur. Het in de eerste alinea bedoelde vermoeden kan worden weerlegd wanneer de onderdanen van derde landen op enigerlei wijze geloofwaardige bewijsmiddelen kunnen overleggen, zoals vervoerbewijzen of bewijzen van hun aanwezigheid buiten het grondgebied van de lidstaten of van de vervaldatum van een vorige verblijfsvergunning of een vorig visum voor verblijf van langere duur , waaruit blijkt dat zij aan de voorwaarden inzake de duur van een kort verblijf hebben voldaan. Indien het in de eerste alinea bedoelde vermoeden wordt weerlegd, voeren de nationale autoriteiten met behulp van het EES een of meer van de volgende taken uit ▌, voor zover deze verordening dat toestaat: a) zij leggen zo nodig in het EES een persoonlijk dossier aan voor die onderdaan van een derde land; b) zij werken de meest recente inreis-uitreisnotitie voor die onderdaan van een derde land bij door de ontbrekende gegevens in te vullen; c) zij verwijderen een bestaand dossier voor die onderdaan van een derde land indien artikel 35 van Verordening (EU) 2017/2226 van toepassing is. 5. De grensautoriteiten maken alleen gebruik van de interoperabiliteit tussen het EES en het VIS als bedoeld in artikel 8, lid 2, van Verordening (EU) 2017/2226 bij de grensdoorlaatposten waar het EES wordt gebruikt. De grensautoriteiten blijven rechtstreeks toegang hebben tot het VIS: a) bij de grensdoorlaatposten waar het EES niet wordt gebruikt; b) indien het EES is opgeschort op grond van artikel 7 van deze verordening. 6. De nationale autoriteiten en Europol laten het volgende buiten beschouwing: a) de resultaten van de automatische calculator die informatie biedt over de maximale duur van het toegestane verblijf als bedoeld in artikel 11 van Verordening (EU) 2017/2226; b) de automatisch gegenereerde lijst van verblijfsduuroverschrijders en de gevolgen van een dergelijke overschrijding, met name als bedoeld in artikel 6, lid 1, punten c) en h), artikel 12, lid 3, artikel 16, lid 4, artikel 34, lid 3, artikel 50, lid 1, punten i) en k), en artikel 63, lid 1, punt e), van Verordening (EU) 2017/2226. 7. Voor de toepassing van de artikelen 45 en 48 van Verordening (EU) 2017/2226 worden verwerkingen van EES-gegevens door lidstaten op grond van deze verordening niet beschouwd als onrechtmatig of als niet in overeenstemming met Verordening (EU) 2017/2226 ▌. 8. De verificatie van de identiteit en van de eerdere registratie van onderdanen van derde landen op grond van artikel 23 van Verordening (EU) 2017/2226 wordt uitgevoerd bij de in artikel 2, leden 1 en 2, van die verordening bedoelde onderdanen van derde landen bij de grensdoorlaatposten waar het EES met biometrische functies wordt gebruikt, ook via zelfbedieningssystemen, indien beschikbaar. 9. Naast de in artikel 50, lid 5, van Verordening (EU) 2017/2226 bedoelde specifieke informatie die door de lidstaten moet worden toegevoegd aan de template voor het verstrekken van informatie aan onderdanen van derde landen als bedoeld in artikel 2, leden 1 en 2, van die verordening, over de verwerking van hun persoonsgegevens in het EES, vullen de lidstaten die template op het moment dat hun persoonlijke dossier wordt aangemaakt aan met de volgende informatie:" “Houd er rekening mee dat het inreis-uitreissysteem geleidelijk wordt ingevoerd. Tijdens deze periode ▌ [die ingaat op ...], worden uw persoonsgegevens, waaronder uw biometrische gegevens, mogelijk niet verzameld ten behoeve van het inreis-uitreissysteem aan de buitengrenzen van alle lidstaten. Indien het verzamelen van die informatie verplicht is en u ervoor kiest die niet te verstrekken, wordt u de toegang geweigerd. Tijdens de geleidelijke invoering worden uw gegevens niet automatisch toegevoegd aan een lijst van verblijfsduuroverschrijders. Bovendien kunt u niet via de EES-website of de apparatuur bij de grensdoorlaatposten nagaan hoelang u nog mag blijven. U kunt de duur van uw toegestane verblijf controleren met behulp van de calculator voor korte verblijven op de website van de Europese Commissie op https://home-affairs.ec.europa.eu/policies/schengen/border-crossing/short-stay-calculator_nl. Nadat de geleidelijke invoering van het inreis-uitreissysteem is voltooid, worden uw persoonsgegevens verwerkt zoals verder in dit formulier is beschreven.”. 10. De in artikel 50, lid 3, van Verordening (EU) 2017/2226 bedoelde informatie op de EES-website wordt door de Commissie aangepast om rekening te houden met de geleidelijke ingebruikneming van het EES . 11. De specifieke omstandigheden bij de grensdoorlaatposten komen naar voren in de in artikel 51 van Verordening (EU) 2017/2226 bedoelde voorlichtingscampagne. Bij die voorlichtingscampagne wordt gewaarborgd dat de relevante informatie aan de betrokkenen wordt meegedeeld en wordt rekening gehouden met de in artikel 4 van deze verordening vastgestelde drempels en vereisten. Voorafgaand aan de geleidelijke ingebruikneming van het EES past de Commissie , in samenwerking met de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming, het materiaal voor die voorlichtingscampagne binnen een redelijke termijn aan. Voorts blijft de Commissie de lidstaten ondersteunen bij de voorbereiding van dat materiaal. 12. De toepassing van artikel 11, lid 3, artikel 12, leden 1 en 2, artikel 13, leden 1 en 2, artikel 20 en artikel 21 van Verordening (EU) 2017/2226, en van artikel 8, lid 9, van Verordening (EU) 2016/399 wordt opgeschort. 13. In afwijking van artikel 22 van Verordening (EU) 2017/2226 en artikel 12 bis van Verordening (EU) 2016/399 zijn de in die artikelen vastgelegde overgangsperiode en overgangsmaatregelen van toepassing vanaf de eerste dag na het einde van de geleidelijke ingebruikneming van het EES ▌. 14. Bij de grensdoorlaatposten waar het EES niet wordt gebruikt, worden grenscontroles uitgevoerd overeenkomstig Verordening (EU) 2016/399, zoals van toepassing op de dag vóór de door de Commissie overeenkomstig artikel 66, lid 1, van Verordening (EU) 2017/2226 vastgestelde datum waarop het EES in gebruik wordt genomen. Bij de grensdoorlaatposten waar het EES wordt gebruikt, worden grenscontroles uitgevoerd overeenkomstig de Verordeningen (EU) 2017/2226 en ▌(EU) 2016/399. In afwijking van de tweede alinea van dit lid zijn bij de grensdoorlaatposten waar het EES zonder biometrische functies wordt gebruikt, artikel 6, lid 1, punt f), i), van Verordening (EU) 2016/399 en, uitsluitend voor de doeleinden van het EES, de bepalingen inzake de verificatie van onderdanen van derde landen op basis van biometrische gegevens, zoals bedoeld in artikel 6, lid 1 , punt f), ii), en artikel 8, lid 3, punten a) en g), van die verordening ▌, niet van toepassing. Voor de toepassing van deze verordening wordt de toepassing van artikel 9, lid 3, en artikel 12 van Verordening (EU) 2016/399 opgeschort. 15. In afwijking van artikel 37 van Verordening (EU) 2017/2226 zet de programmabestuursraad van eu-LISA zijn activiteiten voort tot het einde van de geleidelijke ingebruikneming van het EES. De programmabestuursraad van eu-LISA ziet met name toe op de geleidelijke ingebruikneming van het EES, met inbegrip van de stabiliteit van het centrale systeem van het EES, en beveelt indien passend aanvullende maatregelen aan. Artikel 6 Toegang tot de EES-gegevens 1. Met de mogelijke onvolledigheid van de gegevens die in het EES zijn geregistreerd tijdens de geleidelijke ingebruikneming van het EES, als gevolg van het variabele gebruik van het EES in elke lidstaat tijdens die periode, wordt als volgt rekening gehouden: a) door de nationale autoriteiten en Europol, wanneer zij bij de uitvoering van hun taken de inreis- en uitreisnotities raadplegen die in het EES zijn geregistreerd; b) door de nationale autoriteiten, bij het doorgeven van de EES-gegevens overeenkomstig de artikelen 41 en 42 van Verordening (EU) 2017/2226; c) door de centrale Etias-eenheid, bij een verificatie als bedoeld in artikel 25 bis, lid 2, van Verordening (EU) 2017/2226; d) door de bevoegde autoriteiten, de Commissie en de bevoegde agentschappen van de Unie, ten behoeve van verslagen en statistieken overeenkomstig artikel 63 van Verordening (EU) 2017/2226. 2. ▌Vervoerders controleren de in de reisdocumenten aangebrachte stempels om te voldoen aan hun verplichtingen uit hoofde van artikel 26, lid 1, van de Schengenuitvoeringsovereenkomst en uit hoofde van Richtlijn 2001/51/EG ▌voor de duur van de geleidelijke ingebruikneming van het EES. In afwijking van artikel 13, lid 3, van Verordening (EU) 2017/2226 kunnen vervoerders gebruikmaken van de in dat artikel bedoelde webdienst vanaf de negentigste dag vanaf de eerste dag van de geleidelijke ingebruikneming van het EES. Gedurende een periode van 180 dagen na het einde van de geleidelijke ingebruikneming van het EES blijven vervoerders, naast het gebruik van de ▌webdienst op grond van artikel 13, lid 3, van Verordening (EU) 2017/2226, de in reisdocumenten aangebrachte stempels controleren om te voldoen aan hun verplichtingen uit hoofde van artikel 26, lid 1, van de Schengenuitvoeringsovereenkomst en uit hoofde van Richtlijn 2001/51/EG ▌. 3. Bij het nakomen van de verplichtingen als bedoeld in de artikelen 35 en 52 van Verordening (EU) 2017/2226 met betrekking tot de aanvulling van in het EES opgeslagen persoonsgegevens vullen de lidstaten de relevante persoonsgegevens alleen voor zover mogelijk aan, gezien de beperkte beschikbaarheid van de gegevensreeksen die tijdens de geleidelijke ingebruikneming van het EES zijn verzameld. Indien toepasselijk wordt in het in artikel 52, lid 4, van die verordening bedoelde administratieve besluit verwezen naar de drempels en vereisten van artikel 4, leden 2 tot en met 4, van deze verordening voor de registratie van onvolledige dossiers. 4. In afwijking van artikel 63, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EU) 2017/2226 hebben de naar behoren gemachtigde personeelsleden van het Europees Grens- en kustwachtagentschap tijdens de geleidelijke ingebruikneming van het EES geen toegang om de in het EES geregistreerde gegevens voor het uitvoeren van risicoanalyses of kwetsbaarheidsbeoordelingen te kunnen raadplegen. Artikel 7 Opschorting van het EES 1. Tijdens de geleidelijke ingebruikneming van het EES kunnen de lidstaten het gebruik van het EES aan bepaalde grensdoorlaatposten geheel of gedeeltelijk opschorten in het geval van een defect aan het centrale systeem van het EES, de nationale systemen of de communicatie-infrastructuur dat het gebruik van het EES aanzienlijk verstoort, of in uitzonderlijke omstandigheden die tot een zodanige verkeersdrukte leiden dat de wachttijd bij een grensdoorlaatpost buitensporig lang wordt. In het geval van een gedeeltelijke opschorting verzamelen de lidstaten de in de artikelen 16 tot en met 20 van Verordening (EU) 2017/2226 bedoelde gegevens, met uitzondering van biometrische gegevens. In het geval van een volledige opschorting schorten de lidstaten het gebruik van het EES volledig op en verzamelen zij geen van de in de artikelen 16 tot en met 20 van die verordening bedoelde gegevens. In beide gevallen stellen de lidstaten de Commissie en eu-LISA onverwijld en in elk geval uiterlijk zes uur na het begin van de opschorting van het gebruik van het EES in kennis van de reden voor de gedeeltelijke of volledige opschorting van het EES en de verwachte of feitelijke duur van die opschorting. Indien dat gezien de plaatselijke omstandigheden van de grensdoorlaatposten relevant is, stellen de lidstaten de infrastructuurbeheerders van de grensdoorlaatposten en de vervoerders ▌in kennis van die opschorting. Zodra er een einde komt aan de situatie die tot de opschorting heeft geleid, stellen de lidstaten de Commissie en eu-LISA daarvan onverwijld in kennis . In gevallen waarin de lidstaten de infrastructuurbeheerder van de grensdoorlaatposten en vervoerders in kennis hebben gesteld van de opschorting, stellen de lidstaten hen ervan in kennis dat de situatie die tot de opschorting leidde, is beëindigd . 2. In het geval van een storing van het centrale systeem van het EES brengt eu-LISA de Commissie en de lidstaten onverwijld op de hoogte van de reden voor die storing en van de verwachte duur ervan. Ook brengt eu-LISA de Commissie en de lidstaten onverwijld op de hoogte wanneer de storing is verholpen. Alle lidstaten bevestigen onverwijld aan de Commissie en eu-LISA dat zij het gebruik van het EES hervatten. 3. Gedurende een periode van negentig dagen na het einde van de geleidelijke ingebruikneming van het EES kunnen de lidstaten het gebruik van het EES als bedoeld in lid 1, tweede alinea, aan een bepaalde grensdoorlaatpost gedeeltelijk opschorten voor maximaal zes uur in uitzonderlijke omstandigheden die leiden tot een zodanige verkeersdrukte dat de wachttijd aan een grensdoorlaatpost buitensporig lang wordt. Tijdens een dergelijke gedeeltelijke opschorting worden de lidstaten ▌ontheven van hun verplichting zoals vastgesteld in artikel 21, lid 1, van Verordening (EU) 2017/2226 met betrekking tot de registratie van biometrische gegevens. De lidstaten stellen de Commissie en eu-LISA onverwijld, en in elk geval uiterlijk zes uur na het begin van de gedeeltelijke opschorting, in kennis van de reden voor de opschorting en van de verwachte of feitelijke duur ervan. 4. Indien minder dan 80 % van de tijdens de geleidelijke ingebruikneming van het EES in het EES geregistreerde persoonlijke dossiers biometrische gegevens bevat, wordt de in lid 3 ▌bedoelde termijn van negentig dagen automatisch met zestig dagen verlengd. 5. ▌Op de tiende dag na het einde van de geleidelijke ingebruikneming van het EES verstrekt eu-LISA de Commissie statistieken aan de hand waarvan de Commissie kan nagaan of het in lid 4 bedoelde percentage is bereikt. Op de dertigste dag na het einde van de geleidelijke ingebruikneming van het EES stelt de Commissie de lidstaten in kennis van het resultaat van die verificatie. Artikel 8 Inwerkingtreding en toepassing 1. Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie . Zij is van toepassing met ingang van de door de Commissie overeenkomstig artikel 66, lid 1, van Verordening (EU) 2017/2226 vastgestelde datum waarop het EES in gebruik wordt genomen. Artikel 3 is echter van toepassing met ingang van ... [ de datum van de inwerkingtreding van deze verordening ] . 2. Deze verordening houdt op van toepassing te zijn 180 dagen vanaf de door de Commissie overeenkomstig artikel 66, lid 1, van Verordening (EU) 2017/2226 vastgestelde datum waarop het EES in gebruik wordt genomen. Niettemin geldt het volgende: a) artikel 5, lid 13, en artikel 6, leden 1, 3 en 4, houden op van toepassing te zijn vijf jaar en 180 dagen vanaf de door de Commissie overeenkomstig artikel 66, lid 1, van Verordening (EU) 2017/2226 vastgestelde datum waarop het EES in gebruik wordt genomen ; b) artikel 6, lid 2, tweede alinea, houdt op van toepassing te zijn 360 dagen vanaf de door de Commissie overeenkomstig artikel 66, lid 1, van Verordening (EU) 2017/2226 vastgestelde datum waarop het EES in gebruik wordt genomen ; c) Artikel 7, leden 3 en 4 , houdt op van toepassing te zijn 330 dagen vanaf de door de Commissie overeenkomstig artikel 66, lid 1, van Verordening (EU) 2017/2226 vastgestelde datum waarop het EES in gebruik wordt genomen ; d) Artikel 7, lid 5 , houdt op van toepassing te zijn 210 dagen vanaf de door de Commissie overeenkomstig artikel 66, lid 1, van Verordening (EU) 2017/2226 vastgestelde datum waarop het EES in gebruik wordt genomen . Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen . Gedaan te ..., Voor het Europees Parlement Voor de Raad De voorzitter De voorzitter (Goedkeuring) Het Europees Parlement, – gezien het ontwerpbesluit van de Raad (14652/2024), – gezien het Protocol inzake de uitvoering van de Partnerschapsovereenkomst inzake duurzame visserij tussen de Europese Unie, enerzijds, en de regering van Groenland en de regering van Denemarken, anderzijds (2025‑2030) (14781/2024), – gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 43, lid 2, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, punt a) v), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C10‑0227/2024), – gezien zijn niet-wetgevingsresolutie van 8 juli 2025 (1) over het ontwerpbesluit, – gezien de begrotingsbeoordeling door de Begrotingscommissie, – gezien artikel 107, leden 1 en 4, en artikel 117, lid 7, van zijn Reglement, – gezien de aanbeveling van de Commissie visserij ( A10-0099/2025 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst; 2. verzoekt zijn Voorzitter zijn standpunt te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en van Groenland en Denemarken. Het Europees Parlement, – gezien het ontwerpbesluit van de Raad betreffende de sluiting, namens de Europese Unie, van het uitvoeringsprotocol (2025-2030) bij de Partnerschapsovereenkomst inzake duurzame visserij tussen de Europese Unie, enerzijds, en de regering van Groenland en de regering van Denemarken, anderzijds (14652/2024), – gezien het protocol inzake de uitvoering van de Partnerschapsovereenkomst inzake duurzame visserij tussen de Europese Unie, enerzijds, en de regering van Groenland en de regering van Denemarken, anderzijds (2025-2030) (14781/2024), – gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 43, lid 2, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, punt a), v), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C10‑0227/2024), – gezien de Partnerschapsovereenkomst inzake duurzame visserij (PODV) tussen de Europese Unie, enerzijds, en de regering van Groenland en de regering van Denemarken, anderzijds, en het bijbehorende uitvoeringsprotocol, – gezien artikel 62 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, – gezien het Verdrag van de Visserijcommissie voor het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan (NEAFC), – gezien het Verdrag van de Visserijorganisatie voor het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan (NAFO), – gezien het Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan (Ospar), – gezien het mondiaal biodiversiteitskader van Kunming-Montreal, – gezien de Overeenkomst ter voorkoming van ongereglementeerde visserij op volle zee in de centrale Noordelijke IJszee, – gezien Protocol nr. 34 bij het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie betreffende de bijzondere regeling van toepassing op Groenland, – gezien de vrijwillige richtsnoeren ter waarborging van de duurzaamheid van de kleinschalige visserij van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO), – gezien het EU-kompas voor concurrentievermogen, – gezien Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, en met name de artikelen 29 en 31 (1) , – gezien Verordening (EU) 2017/2403 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 inzake het duurzame beheer van externe vissersvloten, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1006/2008 van de Raad (2) , – gezien Besluit (EU) 2021/1764 van de Raad van 5 oktober 2021 inzake de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie, met inbegrip van de betrekkingen tussen de Europese Unie enerzijds en Groenland en het Koninkrijk Denemarken anderzijds (besluit betreffende de LGO-associatie, met inbegrip van Groenland) (3) , – gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 13 oktober 2021, getiteld “Een sterker engagement van de EU voor een vreedzaam, duurzaam en welvarend Noordpoolgebied” (JOIN(2021)0027), – gezien de evaluatiestudies vooraf en achteraf van het protocol 2021-2024 en een mogelijk nieuw protocol tot uitvoering van de PODV tussen de EU en Groenland, – gezien de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030, – gezien de mededeling van de Commissie van 19 februari 2025, getiteld “Een visie voor landbouw en voedsel – Samen de landbouw- en voedselsector van de EU aantrekkelijk maken voor de toekomstige generaties” ( COM(2025)0075 ), – gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 24 juni 2022, getiteld “De koers bepalen voor een duurzame blauwe planeet – Gezamenlijke mededeling over de EU-agenda voor internationale oceaangovernance” (JOIN(2022)0028), – gezien zijn niet-wetgevingsresolutie van 5 oktober 2021 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting, namens de Europese Unie, van de partnerschapsovereenkomst inzake duurzame visserij tussen de Europese Unie enerzijds en de regering van Groenland en de regering van Denemarken anderzijds, en het bijbehorende uitvoeringsprotocol (4) , – gezien de verslagen van de Internationale Raad voor het onderzoek zee-ecosysteem van Groenland (ICES), getiteld “Greenland Sea Ecosystem Overview” (Overzicht van het ecosysteem van de Groenlandzee) van 2023 en “Greenland Sea Ecoregion – Fisheries Overview” (Ecoregio van de Groenlandzee – Visserijoverzicht) van 2024, – gezien zijn wetgevingsresolutie van 8 juli 2025 (5) over het voorstel voor een besluit, – gezien artikel 107, lid 2, van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie visserij ( A10-0103/2025 ), A. overwegende dat Groenland, als autonoom gebied, verantwoordelijk is voor het beheer van zijn visbestanden en de regulering van de commerciële visserij in Groenland en zijn exclusieve economische zone, en voor de regulering van de vraag wie in zijn wateren mag vissen; B. overwegende dat de visserij in Groenland bestaat uit kust- en zeevisserij; C. overwegende dat 88 % van de Groenlandse bevolking bestaat uit mensen die zichzelf als Groenlandse Inuit beschouwen; D. overwegende dat de kleinschalige kustvisserij en zelfvoorzieningsvisserij integraal deel uitmaken van de traditionele cultuur, economie en maatschappelijke structuur van de Groenlandse kustgemeenschappen en de Groenlandse Inuit, en voorzien in zowel inkomens, vooral voor geïsoleerde nederzettingen, als cultureel erfgoed; E. overwegende dat de kustvisserij van cruciaal belang is voor het waarborgen van de voedselzekerheid in Groenland en helpt bij de aanpak van sociale uitdagingen; F. overwegende dat de PODV tussen de EU en Groenland in financieel opzicht de op een na belangrijkste visserijovereenkomst voor de EU is; overwegende dat de PODV en het protocol daarbij volgens de bevindingen en conclusies van de evaluatie achteraf aanzienlijk hebben bijgedragen tot het visserijbeleid van Groenland, met name door de interne en externe samenwerking te versterken en duurzaam visserijbeheer te ondersteunen, waardoor een wederzijds voordelige regeling tussen de EU en Groenland tot stand is gebracht; G. overwegende dat de PODV tussen de EU en Groenland en de overeenkomst tussen de EU en Noorwegen sterk met elkaar verbonden zijn, waarbij de EU vangstmogelijkheden in Groenland uitwisselt tegen toegang tot de Noorse wateren; overwegende dat de afgelopen jaren, na de uitwisseling van quota met Noorwegen, op grond van het protocol vangstmogelijkheden aan ongeveer tien Europese vaartuigen zijn toegekend; H. overwegende dat de EU nauwe betrekkingen onderhoudt met Groenland, onder meer via de partnerschapsovereenkomst inzake visserij die sinds 1984 van kracht is; overwegende dat Groenland van de landen en gebieden overzee (LGO’s) verreweg de meeste EU-financiering ontvangt; overwegende dat de EU-steun voor Groenland in de periode 2021-2027 neerkomt op 225 miljoen EUR, hetgeen gelijk is aan het totale bedrag dat de overige twaalf LGO’s samen ontvangen; I. overwegende dat het noordpoolgebied volgens wetenschappers bijna vier keer sneller opwarmt dan de rest van de planeet, met in hoog tempo smeltende ijskappen en gevolgen voor de visbestanden, mariene ecosystemen en kustgemeenschappen, evenals voor de visserijsector en de inkomens van vissers, die afhankelijk zijn van de Arctische wateren; J. overwegende dat gezonde visbestanden en mariene ecosystemen cruciaal zijn voor de bestendigheid tegen de toenemende gevolgen van de klimaatverandering en voor het veiligstellen van de toekomst van visserijgemeenschappen aan de kust; K. overwegende dat de snellere opwarming van de aarde in de regio duidelijk maakt dat er dringend behoefte is aan gecoördineerde mondiale actie, zo ook in de visserijsector; L. overwegende dat Groenland de visserijactiviteiten binnen zijn EEZ efficiënt beheert, waarbij de Groenlandse autoriteit voor visserij- en jachtcontrole (Grønlands Fiskeri- og Jagtkontrol, GFJK) verantwoordelijk is voor het registreren en monitoren van zowel binnenlandse als buitenlandse vangsten en aanlandingen, en voor het waarborgen van de naleving van de internationale controle- en handhavingsovereenkomsten, terwijl zij ook de dagelijkse gegevensuitwisseling faciliteert met de landen die een visserijovereenkomst met Groenland hebben; M. overwegende dat uit de evaluatie van het vorige protocol blijkt dat er van slechts vijf van de vijftien bestanden die in het kader van het protocol worden bevist met zekerheid te zeggen is dat er geen sprake is van overbevissing, maar dat er bij bepaalde bestanden wetenschappelijke gegevens ontbreken en vier bestanden nog steeds als overbevist worden beschouwd; N. overwegende dat de vangstmogelijkheden worden vastgesteld door een gemengd comité, op basis van de beste beschikbare wetenschappelijke adviezen en de aanbevelingen van de NAFO, de NEAFC en de ICES; O. overwegende dat de visserij een cruciale economische sector voor Groenland is en voor velen middelen van bestaan biedt; overwegende dat het van essentieel belang is duurzame visserij te waarborgen en zowel het mariene milieu als de toekomst van de visserij te beschermen, op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke advies; overwegende dat het van essentieel belang is ervoor te zorgen dat de negatieve effecten van trawlvisserij op het mariene ecosysteem tot een minimum worden beperkt; overwegende dat volgens de ICES de grootste fysieke verstoring van de zeebodem en de bentische habitats in de ecoregio van de Groenlandzee wordt veroorzaakt door mobiel bodemberoerend vistuig en er in de gebieden waar trawlvisserij plaatsvindt vaak koralen, sponzen en zeeveren voorkomen (6) ; overwegende dat de beheersmaatregelen die van toepassing zijn op in Groenland actieve EU-vaartuigen en het lage risico dat EU-vaartuigen negatieve gevolgen hebben voor ecosystemen volgens de evaluatiestudies achteraf en vooraf betekenen dat de hoeveelheid bijvangst en de gevolgen voor ecosystemen minimaal zijn; P. overwegende dat de ICES er ook op wijst dat andere activiteiten die leiden tot mariene verontreiniging, zwerfvuil op zee of onderwatergeluid, evenals klimaatverandering een invloed hebben op de mariene ecosystemen en het evenwicht van de ecoregio verstoren; Q. overwegende dat de Unie en Groenland, onder auspiciën van Denemarken, zitting hebben in de NEAFC en de NAFO; Achtergrond en algemene beginselen van de PODV 1. wijst op het belang van de visserijsector voor Groenland, aangezien de uitvoer van visserijproducten meer dan 90 % van de totale uitvoer van het autonome grondgebied vormt en de visserij en de visserijsector samen goed zijn voor 15 % van de totale werkgelegenheid; benadrukt de hoge mate van professionaliteit van de Groenlanders in de visserijsector en hun uitgebreide kennis, vaardigheden en ervaring op het gebied van visserijbeheer en mariene activiteiten; merkt op dat uit hun diepgewortelde deskundigheid een sterke inzet blijkt voor het in stand houden van het economische en culturele belang van de visserij in Groenland; wijst erop dat het percentage van de door Groenland aan de EU toegewezen totaal toegestane vangsten in het kader van het protocol relatief klein is; 2. wijst op de geostrategische ligging van Groenland in het noordpoolgebied; benadrukt hoe belangrijk de PODV is voor de betrekkingen tussen de EU en Groenland in de huidige geopolitieke context, met name tegen de achtergrond van de recente diplomatieke en geopolitieke spanningen die zijn veroorzaakt door de nieuwe Amerikaanse regering, maar ook gezien de realiteit van de klimaatcrisis en de gevolgen daarvan voor de regio; 3. benadrukt dat het belangrijk is de PODV in te zetten als een belangrijk kader voor het aanpakken van gemeenschappelijke uitdagingen zoals de klimaatcrisis en geopolitieke, veiligheids- en paraatheidskwesties, voor het bevorderen van duurzaam visserijbeleid, wetenschappelijke samenwerking en ecologische veerkracht in de Arctische wateren, en voor het bevorderen van economische samenwerking; wijst op de noodzaak van een versterking van het EU-beleid inzake het noordpoolgebied en van nauwere samenwerking met de regering van Groenland; 4. benadrukt dat de PODV, zonder afbreuk te doen aan de vangstmogelijkheden voor de EU-vloot, moet bijdragen tot de exploitatie van visserijbestanden binnen duurzame limieten en tot het behoud van de mariene biodiversiteit in de Groenlandse wateren, met inachtneming van de door de Unie en internationale fora, zoals regionale organisaties voor visserijbeheer, vastgestelde normen teneinde economische, sociale en ecologische voordelen te bewerkstelligen; herinnert eraan dat EU-vaartuigen alleen het beschikbare overschot mogen bevissen, zoals vastgesteld in artikel 3 van de PODV; 5. benadrukt dat de overeenkomst beide partijen, waaronder belanghebbenden uit de EU en Groenland, voordelen heeft opgeleverd, met name op het gebied van duurzaamheid, transparantie, gelijkheid, wetenschappelijk onderzoek, capaciteitsopbouw en nationale ontwikkeling; 6. wijst erop dat de sectorale steun die op grond van het protocol wordt verleend, de regering van Groenland zal helpen bij de uitvoering van haar nationale strategie op het gebied van de visserij en maritieme economie, waaronder de bestrijding van illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij (IOO-visserij), en bij het scheppen van fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden in de visserijsector; 7. neemt kennis van de looptijd van zes jaar waarvoor het nieuwe protocol is gesloten, wat de zichtbaarheid voor de belanghebbenden, met name de visserijsector, vergroot; 8. wijst op de toename van de totale financiële bijdrage van de Europese Unie en op de door visserijexploitanten betaalde vergoedingen, waarmee ervoor wordt gezorgd dat Groenland economische voordelen ontvangt in ruil voor toegangsrechten tot zijn wateren en dat EU-vaartuigen worden geëxploiteerd onder gereguleerde en gemonitorde voorwaarden, zodat de risico’s op overbevissing of milieuschade worden beperkt; 9. benadrukt de grote waarde van de PODV en het feit dat elke euro uit de EU-begroting die wordt geïnvesteerd in compensatiebetalingen voor toegang bijdraagt tot het genereren van een toegevoegde waarde van 6,88 EUR, waarvan 4,32 EUR voor de EU en 2,12 EUR voor Groenland; Duurzaamheid van de visserij in het kader van de PODV 10. is ingenomen met het gedegen controlesysteem, het alomvattende kader voor het beheer van incidentele vangsten en het teruggooiverbod die van kracht zijn in de Groenlandse wateren; is ingenomen met de inspanningen die zijn geleverd bij de controle van de visserijactiviteiten en de aanwezigheid van waarnemers bij deze activiteiten, waaraan de sectorale steun in het kader van de PODV heeft bijgedragen; benadrukt dat alle vangsten, met inbegrip van bijvangsten en teruggooi, uitgesplitst naar soort, moeten worden geregistreerd en gerapporteerd krachtens de toepasselijke Groenlandse wetgeving; onderkent de fundamentele rol van waarnemers voor het waarborgen van de naleving van de geldende regels, het bijdragen aan transparantie en het ondersteunen van een duurzaam visserijbeheer in de regio; 11. herhaalt zijn bezorgdheid over het gebrek aan nauwkeurige wetenschappelijke gegevens over de staat van visbestanden, die worden beoordeeld aan de hand van beperkte gegevens of aan de hand van een voorzorgsbenadering; betreurt met name de situatie van de Noordse garnaal, waarop zowel Groenlandse als vaartuigen van de Unie (in beperktere mate) vissen; wijst in dit verband op de positieve stap die is gezet met de beperking van de indicatieve jaarlijkse vangstmogelijkheden voor verschillende visbestanden op basis van de beschikbare wetenschappelijke gegevens; 12. is nog steeds bezorgd over de exploitatie van de Noordse garnaal, met name in bepaalde gebieden van Oost-Groenland, waar de bestanden tekenen van afname vertonen als gevolg van de visserijdruk, de opwarming van de aarde en toenemende predatie door kabeljauw; benadrukt dat de maatregelen voor duurzaam beheer moeten worden aangescherpt, met inbegrip van het aanpassen van de vangstquota op basis van wetenschappelijke aanbevelingen van de ICES en de NAFO, en dat de visserijpraktijken om bijvangsten te beperken en het mariene ecosysteem in stand te houden, moeten worden verbeterd; verzoekt de Commissie de samenwerking met de Groenlandse autoriteiten te verbeteren om te zorgen voor een duurzame en evenwichtige exploitatie van deze hulpbron die essentieel is voor de lokale economie; 13. herhaalt dat de Commissie en Groenland op basis van de PODV een voorzorgsbenadering moeten blijven hanteren en gebruik moeten blijven maken van het beste beschikbare wetenschappelijke advies, met inbegrip van de wetenschappelijke aanbevelingen van de betrokken regionale organisaties voor visserijbeheer, als basis voor de vaststelling van de jaarlijkse vangstmogelijkheden, waarbij ook rekening moet worden gehouden met de sociaal-economische aspecten; 14. merkt op dat een aanzienlijk deel van de door Groenland aan de Unie toegewezen vangstmogelijkheden in het kader van de uitwisseling van quota naar Noorse vaartuigen gaat; herinnert eraan dat dezelfde duurzaamheidsnormen en controleregels voor de visserij die worden nageleefd door EU-vaartuigen ook moeten gelden voor Noorse vaartuigen om gelijke behandeling te waarborgen; Beter wetenschappelijk advies en betere gegevensverzameling 15. herinnert eraan dat er robuuste en betrouwbare gegevens nodig zijn om het beschikbare overschot te berekenen; herhaalt zijn bezorgdheid over de bestaande lacunes voor sommige bestanden; beveelt in dit verband aan bijzondere aandacht te besteden aan de berekening van de beschikbare overschotten; is ingenomen met de samenwerking van de visserijsector op het gebied van wetenschappelijke monitoring en gegevensverzameling en verzoekt de Commissie de wetenschappelijke en financiële samenwerking met Groenland op te voeren, bijvoorbeeld door het Greenland Institute of Natural Resources te blijven ondersteunen; 16. onderstreept de beperkte beschikbaarheid van gegevens over bentische habitats in de ecoregio van de Groenlandzee, zoals habitats die als kwetsbare mariene ecosystemen kunnen worden beschouwd; benadrukt dat er alomvattender wetenschappelijk bewijs nodig is om deze habitats in kaart te brengen, waarbij de juiste maatregelen moeten worden vastgesteld, met name technische en ruimtelijke maatregelen om de gevolgen van de visserij voor deze ecosystemen te beperken en de melding van contact met soorten in kwetsbare mariene ecosystemen (VME’s) door vaartuigen aan te moedigen; verzoekt de Groenlandse autoriteiten te overwegen een deel van de sectorale steun te gebruiken voor het consolideren van het in kaart brengen en opsporen van VME’s; 17. herinnert eraan dat het volgsysteem voor vissersvaartuigen cruciaal is voor het monitoren van visserijactiviteiten, aangezien vissersvaartuigen hiermee in real time kunnen worden gevolgd, waardoor de naleving van de geldende regels kan worden gemonitord, zo ook in kwetsbare mariene gebieden; 18. verzoekt de Commissie en Groenland om de impact op de visbestanden van andere activiteiten op de ecosystemen verder te evalueren, zoals vervoer over zee, seismisch onderzoek, verontreiniging en klimaatverandering; Steun voor het Groenlandse visserijbeleid 19. merkt op dat de PODV werkgelegenheidskansen voor Groenlanders heeft opgeleverd en dat de sectorale steun doeltreffend wordt uitgevoerd, waarbij er aanzienlijke ecologische, sociale en economische voordelen worden geboden aan Groenland; wijst desondanks op het lage percentage aanlandingen dat door de EU-vloot wordt uitgevoerd in Groenland en het beperkte aantal Groenlandse zeelieden aan boord van EU-vaartuigen (vijf volgens de evaluatie van de vorige overeenkomst, hetgeen neerkomt op 2,5 % van het totale aantal banen); 20. herinnert in dit verband aan het beperkte aantal EU-vaartuigen dat in het kader van dit protocol in Groenland vist (acht à tien vaartuigen) en stelt vast dat de meerderheid niet in Groenlandse havens aanlandt of deze bezoekt; spoort exploitanten aan om de goede samenwerking in stand te houden en de werkgelegenheidskansen verder te verbeteren; benadrukt dat er volgens de evaluatiestudies voor- en achteraf geen wederzijdse belangstelling is geweest voor het oprichten van gemeenschappelijke ondernemingen/joint ventures, gezien de prioriteiten van de particuliere sector in Groenland en de EU-lidstaten; 21. is van mening dat de indirecte toegevoegde waarde van het protocol voor de Groenlandse economie groter kan zijn dan bij eerdere protocollen het geval was; is van mening dat het doel is te zorgen voor een wederzijds voordelige overeenkomst voor de EU en Groenland, en voor Groenland om een algemeen voordeel te halen uit dergelijke overeenkomsten door middel van de duurzame ontwikkeling van de visserij en de ondersteunende sectoren in Groenland, hetgeen een blijvend positief effect zal hebben op de lokale economie; 22. wijst erop dat de middelen voor sectorale steun in het kader van het vorige protocol hebben bijgedragen aan de versterking van de capaciteit op het gebied van wetenschappelijk onderzoek en de administratieve capaciteit van Groenland, evenals aan een betere oceaangovernance in Groenland; 23. benadrukt dat het voor beide partijen van belang is alle relevante internationale verbintenissen na te leven bij de uitvoering van het protocol, met inbegrip van de Verklaring van de Verenigde Naties over de rechten van inheemse volken; 24. vindt het daarnaast verheugend dat een aanzienlijk deel van de sectorale steun die in het kader van het vorige protocol is uitgekeerd, is besteed aan de versterking van de visserijcontrole, wetenschappelijk onderzoek en gegevensverzameling, administratie en steun voor de kleinschalige kustvisserij; 25. spoort de Commissie en Groenland aan om in het kader van de PODV verdere steun te verlenen aan de kleinschalige kustvisserij van Groenland, in overeenstemming met de vrijwillige richtsnoeren van de FAO voor het waarborgen van duurzame kleinschalige visserij en de prioriteiten en behoeften van de Groenlandse autoriteiten; 26. is van mening dat sectorale steun kan bijdragen tot het veiligstellen van de bestaansmiddelen van kustvisserijgemeenschappen, en wel met maatregelen zoals, maar niet beperkt tot, toegang tot opleiding, steun voor gezamenlijk beheer in kustgebieden of maatregelen om visserijactiviteiten aan de klimaatverandering aan te passen en gegevens, waaronder gegevens over hun visserijinspanning, te verbeteren; 27. steunt de passende betrokkenheid van de visserijgemeenschappen en het maatschappelijk middenveld van Groenland bij het proces dat leidt tot de goedkeuring van de protocollen, en benadrukt dat hun deelname aan de uitvoering van de PODV moet worden gewaarborgd; 28. benadrukt dat de EU-vaartuigen vissen in gebieden meer dan twaalf zeemijl vanaf de basislijn van Groenland, zodat concurrentie met de kleinschalige kustvisserij wordt voorkomen; 29. spoort beide partijen aan de uitwisseling van beste praktijken op het gebied van regelingen voor de toegang tot en het behoud van visbestanden te vergemakkelijken; 30. neemt nota van de bereidheid van Groenland om zijn visserijsector verder te ontwikkelen; neemt kennis van de recente hervorming van zijn visserijwetgeving; benadrukt dat de PODV de verdere ontwikkeling van het Groenlandse visserijbeleid kan ondersteunen; merkt op dat dit beleid elementen omvat zoals het waarborgen van de gezondheid en productiviteit op lange termijn van de mariene ecosystemen van Groenland en de verdeling van de visbestanden, ook voor kustvisserijgemeenschappen; herinnert eraan dat Groenlandse wetgevers exclusief bevoegd zijn voor dergelijke ontwikkelingen; Regionale visserijgovernance en uitdagingen in het noordpoolgebied 31. benadrukt dat het belangrijk is de visserijovereenkomst in de bredere context van de visserijgovernance na de Brexit en het regionale visserijbeheer, de betrekkingen tussen de EU en Noorwegen, en andere kuststaten, op het gebied van visserij en het EU-beleid inzake het noordpoolgebied te plaatsen; wijst erop dat het van cruciaal belang is om een sterk en productief partnerschap met Groenland en zijn Noordse buren te handhaven; 32. spoort Groenland aan om zijn reeds goede transparantie en samenwerking in het kader van regionale organisaties voor visserijbeheer en overeenkomsten tussen kuststaten voor het beheer van bepaalde bestanden te blijven verbeteren; 33. dringt er bij de Commissie op aan de mogelijkheden verder te benutten die het bureau van de Commissie in Nuuk biedt, met name wat betreft het versterken van de samenwerking met de Groenlandse regering; 34. herinnert aan de gezamenlijke mededeling van 13 oktober 2021, getiteld “Een sterker engagement van de EU voor een vreedzaam, duurzaam en welvarend noordpoolgebied”; o o o 35. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en Groenland. (Bijzondere wetgevingsprocedure – hernieuwde raadpleging) Het Europees Parlement, – gezien het ontwerp van de Raad (08710/2025), – gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad ( COM(2023)0262 ), – gezien zijn standpunt van 22 november 2023 (1) , – gezien artikel 113 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement opnieuw door de Raad is geraadpleegd (C10‑0084/2025), – gezien artikel 84 en artikel 86 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken ( A10‑0119/2025 ), 1. hecht zijn goedkeuring aan het ontwerp van de Raad; 2. verzoekt de Raad om het Parlement ervan op de hoogte te stellen indien de Raad voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst; 3. vraagt de Raad om het Parlement opnieuw te raadplegen indien de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in zijn ontwerp; 4. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie alsook aan de nationale parlementen. Het Europees Parlement, – gezien de artikelen 2 en 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, – gezien de artikelen 15, 126, 174, 175, 177, 208, 209, 271, 308 en 309 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en Protocol nr. 5 betreffende de statuten van de Europese Investeringsbank (EIB), – gezien de artikelen 41 tot en met 43 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, – gezien het activiteitenverslag 2024 van de EIB-groep van 30 januari 2025 getiteld “Priorities for prosperity”, – gezien het investeringsverslag 2024/2025 van de EIB van 5 maart 2025 getiteld “Innovation, integration and simplification in Europe”, – gezien de strategische routekaart 2024-2027 van de EIB-groep, gepubliceerd op 21 juni 2024, – gezien het operationeel plan 2024-2026 van de EIB-groep van 9 februari 2024 en het operationeel plan 2025-2027 van de EIB-groep van 30 januari 2025, – gezien de in opdracht van de G20 uitgevoerde evaluatie van de kaders voor kapitaaltoereikendheid van multilaterale ontwikkelingsbanken (de CAF-evaluatie), – gezien Besluit (EU) 2025/504 van de Raad van 11 maart 2025 tot wijziging van Protocol nr. 5 betreffende de statuten van de Europese Investeringsbank (1) , – gezien de conclusies van de EIB-Raad van 21 maart 2025, – gezien de oriënterende nota 2021-2027 van de EIB over cohesie, gepubliceerd op 13 oktober 2021, – gezien de lancering van het European Tech Champions Initiative (ETCI) van de EIB op 13 februari 2023, – gezien het derde jaarverslag van de EIB-groep over de activiteiten van de EIB-groep in EU-cohesieregio’s, gepubliceerd op 15 juli 2024, – gezien de milieu- en sociale normen van de EIB van 2 februari 2022, – gezien het voortgangsverslag 2023 over de routekaart voor het klimaat van de EIB-groep, gepubliceerd op 25 juli 2024, – gezien de Europese pijler van sociale rechten, – gezien het document over de bevindingen uit de analyse door de EIB-groep en na de vergadering met belanghebbenden, dat op 18 juli 2024 tijdens de EIB-studiedag over huisvesting werd gepresenteerd, – gezien het persbericht van de EIB van 6 maart 2025 getiteld “European Commission and EIB group lay foundations for a new pan-European investment platform for affordable and sustainable housing”, – gezien de brief van EIB-president Nadia Calviño aan de EU-leiders van 4 maart 2025, – gezien het actieplan van de EIB-groep voor de veiligheids- en defensie-industrie, dat tijdens de zitting van de Raad Economische en Financiële Zaken op 12 april 2024 in Luxemburg is gepresenteerd, – gezien de bijgewerkte EIB-lijst van in aanmerking komende projecten, uitgesloten activiteiten en uitgesloten sectoren van 14 juli 2022, – gezien het verslag van de EIB voor 2023-2024 over de wereldwijde impact, gepubliceerd op 13 juni 2024, – gezien de driepartijenovereenkomst tussen de Europese Commissie, de Europese Rekenkamer en de Europese Investeringsbank, die op 11 november 2021 werd ondertekend, – gezien het reglement bij de klachtenregeling van de EIB-groep, gepubliceerd op 13 november 2018, – gezien het document getiteld “Diversity, Equity and Inclusion at the EIB Group” van 14 oktober 2024, – gezien de studie van de Onderzoeksdienst van het Europees Parlement getiteld “Increasing European added value in an age of global challenges – Mapping the cost of non-Europe (2022‑2032)”, gepubliceerd in februari 2023, – gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 1 december 2021, getiteld “De Global Gateway” (JOIN(2021)0030), – gezien de studie van de Europese Commissie van 11 januari 2024 getiteld “Access to equity financing for European defence SMEs” (2) , – gezien het rapport van 17 april 2024 van Enrico Letta getiteld “Much more than a market”, – gezien het rapport van Christian Noyer van 25 april 2024 getiteld “Developing European capital markets to finance the future”, – gezien het rapport van 9 september 2024 van Mario Draghi over de toekomst van het Europese concurrentievermogen, – gezien het rapport van 30 oktober 2024 van Sauli Niinistö getiteld “Safer Together – Strengthening Europe’s Civilian and Military Preparedness and Readiness”, – gezien de mededeling van de Commissie van 29 januari 2025 getiteld “Het EU‑kompas voor concurrentievermogen” ( COM(2025)0030 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 11 februari 2025 getiteld “Werkprogramma van de Commissie 2025” ( COM(2025)0045 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 11 februari 2025 getiteld “De weg naar het volgende meerjarig financieel kader” ( COM(2025)0046 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 26 februari 2025 getiteld “De Clean Industrial Deal: Een gezamenlijke routekaart voor concurrentievermogen en decarbonisatie” ( COM(2025)0085 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 26 februari 2025 getiteld “Actieplan voor betaalbare energie – De werkelijke waarde van onze energie-unie ontsluiten om betaalbare, efficiënte en schone energie voor alle Europeanen te waarborgen ( COM(2025)0079 ). – gezien de persverklaring van de voorzitter van de Commissie Ursula von der Leyen van 4 maart 2025 over het defensiepakket (het ReArm Europe-plan), – gezien de mededeling van de Commissie van 19 maart 2025 getiteld “Spaar- en investeringsunie – Een strategie om in de EU de welvaart van burgers en het economische concurrentievermogen te stimuleren” ( COM(2025)0124 ), – gezien Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (3) , – gezien Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad van 24 maart 2021 tot vaststelling van het InvestEU‑programma en tot wijziging van Verordening (EU) 2015/1017 (4) , – Verordening (EU) 2021/947 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juni 2021 tot vaststelling van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking – Europa in de wereld, tot wijziging en intrekking van Besluit nr. 466/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EU) 2017/1601 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EG, Euratom) nr. 480/2009 van de Raad (5) , – gezien Verordening (EU) 2021/1056 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 tot oprichting van het Fonds voor een rechtvaardige transitie (6) , – gezien Verordening (EU) 2021/1229 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juli 2021 betreffende de leenfaciliteit voor de publieke sector uit hoofde van het mechanisme voor een rechtvaardige transitie (7) , – gezien Verordening (EU) 2024/795 van het Europees Parlement en de Raad van 29 februari 2024 tot oprichting van het platform voor strategische technologieën voor Europa (8) , – gezien het voorstel van de Commissie van 26 februari 2025 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Verordeningen (EU) 2015/1017, (EU) 2021/523, (EU) 2021/695 en (EU) 2021/1153 wat betreft het verhogen van de efficiëntie van de EU-garantie uit hoofde van Verordening (EU) 2021/523 en het vereenvoudigen van de verslagleggingsvereisten ( COM(2025)0084 ), – gezien zijn resolutie van 12 maart 2025 over het witboek over de toekomst van de Europese defensie (9) , – gezien artikel 55 van zijn Reglement, – gezien het advies van de Begrotingscommissie, – gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken ( A10‑0112/2025 ), A. overwegende dat de EIB-groep bestaat uit de EIB en het Europees Investeringsfonds (EIF); overwegende dat de EIB, die volledig in handen is van de lidstaten, de grootste multilaterale financiële instelling ter wereld is, actief is op de internationale kapitaalmarkten, klanten concurrerende voorwaarden biedt en voorziet in een gunstig klimaat ter bevordering van de doelstellingen van de EU en ter ondersteuning van EU-beleid en -projecten, zowel binnen de Unie als daarbuiten, overeenkomstig artikel 309 VWEU; overwegende dat het EIF in handen is van de EIB (59,8 %), de EU (29,7 %) en financiële instellingen (10,5 %) uit de lidstaten, het Verenigd Koninkrijk en Turkije; B. overwegende dat de EIB-groep een balanstotaal heeft van bijna 600 miljard EUR; overwegende dat de EIB aangeeft in 2024 voor een recordbedrag van in totaal 88,8 miljard EUR te hebben geïnvesteerd, waarvan 50,7 miljard EUR werd besteed aan klimaat en milieu, 16,2 miljard EUR aan kmo’s en midcaps, 14,4 miljard EUR aan digitalisering en technologische innovatie en 1 miljard EUR aan het verbeteren van de veiligheid en defensie van Europa; overwegende dat de hefboomratio van de EIB is verhoogd tot 290 %, waardoor de EIB extra ruimte heeft gekregen om te investeren, de doelstellingen van de EU te verwezenlijken en het beleid van de EU te ondersteunen; overwegende dat de totale investeringen van de EIB-groep in 2025 naar verwachting zullen stijgen tot 95 miljard EUR; C. overwegende dat de EIB beschikt over solide financiële fundamentals en de “triple A”-rating heeft, een hoeksteen van zijn financiële betrouwbaarheid en financieringscapaciteit, die essentieel is om het vertrouwen van beleggers te behouden en lage financieringskosten te garanderen; D. overwegende dat de EIB tot taak heeft EU-beleid en -projecten te steunen en uit te voeren door middelen van de EU-begroting in te zetten, onder meer als garantie, om grootschalige publieke en private investeringen aan te trekken; overwegende dat volgens de EIB ongeveer 90 % van haar jaarlijkse investeringen is vastgelegd voor projecten binnen de EU en 10 % voor investeringen buiten de EU; E. overwegende dat het EIF, als onderdeel van de EIB-groep, een entiteit is die gespecialiseerd is in de ondersteuning van de beleidsdoelstellingen van de EU, onder meer op het gebied van ondernemerschap, het scheppen van banen en economische cohesie, en een sleutelrol speelt bij de ondersteuning van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) door hun toegang tot financiële markten te verbeteren, van durfkapitaal tot microfinanciering; overwegende dat de EIB-groep steun verstrekt aan ondernemingen in alle ontwikkelingsstadia; F. overwegende dat met InvestEU in juni 2024 naar schatting ongeveer 280 miljard EUR aan aanvullende investeringen is gemobiliseerd, waarvan 201 miljard EUR afkomstig was van de particuliere sector; overwegende dat de middelen van InvestEU bijna uitgeput zijn; G. overwegende dat in de meest recente verslagen over de toekomst van de EU wordt opgeroepen tot versterking van het concurrentievermogen van de EU, wordt gewezen op de cruciale rol van marktintegratie en wordt benadrukt dat er meer publieke en particuliere investeringen nodig zijn om een sterker, veiliger, autonomer en rechtvaardiger Europa tot stand te brengen; H. overwegende dat in het rapport Draghi over het Europese concurrentievermogen de gecombineerde extra investeringsbehoeften in Europa tegen 2030 geraamd worden op 750 tot 800 miljard EUR per jaar; overwegende dat de EIB-groep een cruciale rol speelt bij het dichten van deze investeringskloof, zowel door haar eigen kredietverleningscapaciteit in te zetten als door particulier kapitaal aan te trekken om deze investeringsbehoeften te financieren; I. overwegende dat uit het rapport‑Draghi blijkt dat Europese bedrijven minder uitgeven aan onderzoek en innovatie dan Amerikaanse bedrijven en dat Europa er nog altijd onvoldoende in slaagt onderzoek en innovatie te commercialiseren, dat dit met name geldt voor de sectoren biotechnologie, artificiële intelligentie en hernieuwbare energie, en dat dit te wijten is aan het feit dat de eengemaakte markt, de bankenunie en de kapitaalmarktenunie nog niet voltooid zijn, waardoor er sprake is van een relatieve kleinschaligheid en een gebrek aan eenheid; overwegende dat er in het rapport‑Draghi op wordt gewezen dat er in 2023 tussen de EU en de VS een productiviteitskloof bestond van 30 %, die met name te wijten was aan het feit dat Europa onvoldoende heeft aangehaakt bij de digitale revolutie in verband met de opkomst van internet en de daarmee verband houdende productiviteitswinst, waardoor slechts vier van de 50 belangrijkste technologiebedrijven Europees zijn; J. overwegende dat in het rapport‑Letta wordt vermeld dat vanwege de nog niet volledig geïntegreerde kapitaalmarktenunie (KMU) naar schatting 300 miljard EUR aan Europese spaartegoeden niet binnen Europa wordt geïnvesteerd, maar daarbuiten, met name in de Verenigde Staten; overwegende dat volgens de president van de Europese Centrale Bank bedrijven in de EU bij een voltooide kapitaalmarktenunie jaarlijks naar schatting ongeveer 470 miljard EUR meer aan kapitaal zouden kunnen aantrekken via de kapitaalmarkten (10) ; overwegende dat de Onderzoeksdienst van het Europees Parlement de potentiële voordelen van een beter geïntegreerde en beter gereguleerde financiële markt van de EU op de lange termijn op tot wel 159 miljard EUR per jaar raamt, en de voordelen van verdere vooruitgang met betrekking tot de integratie van de EU-bankensector op tot wel 114 miljard EUR per jaar; K. overwegende dat de verrichtingen van de EIB moeten bijdragen tot het bereiken van klimaatneutraliteit uiterlijk in 2050, in overeenstemming met de Overeenkomst van Parijs en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) van de VN, en de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten moeten ondersteunen; overwegende dat de EIB zichzelf tot klimaatbank van de EU heeft uitgeroepen, gezien de investeringen die nodig zijn om een rechtvaardige groene transitie te realiseren; overwegende dat de EU volgens ramingen van de Commissie haar jaarlijkse investeringen in energie, industriële innovatie, opschaling en vervoerssystemen met ongeveer 480 miljard EUR moet verhogen ten opzichte van het voorgaande decennium (11) ; L. overwegende dat de ontwikkeling van de Europese technologische en industriële defensiebasis in het licht van de huidige geopolitieke situatie een steeds belangrijker rol speelt binnen de interne markt; overwegende dat in het witboek van de Commissie over de toekomst van de Europese defensie wordt gesteld dat er over een periode van vier jaar nog eens 800 miljard EUR aan investeringen in de defensiesector nodig is; overwegende dat de EIB heeft aangekondigd dat zij haar financiering voor veiligheid en defensie zal verdubbelen van 1 miljard EUR in 2024 tot 2 miljard EUR in 2025, waarbij zij de “triple A”-rating zal behouden; M. overwegende dat de huizenprijzen in de EU tussen 2015 en 2023 met gemiddeld 48 % zijn gestegen en dat de huisvestingscrisis bijna heel Europa treft, met steeds ernstiger gevolgen voor de middenklasse en niet alleen voor de meest kwetsbaren; overwegende dat uit gegevens van de EIB blijkt dat er jaarlijks 1,5 miljoen nieuwe woningen moeten worden gebouwd en nog eens 5 miljoen moeten worden gerenoveerd, waarvoor 300 tot 400 miljard EUR aan jaarlijkse investeringen nodig is; overwegende dat de huisvestingssector van algemeen belang is, maar te kampen heeft met dalende overheidsinvesteringen, waardoor blijvende investeringen van de EIB van cruciaal belang zijn voor deze sector; overwegende dat het nieuwe actieplan van de EIB voorziet in investeringen ter hoogte van 10 miljard EUR voor de komende twee jaar; N. overwegende dat EIB Global, de ontwikkelingstak van de EIB die in 2022 werd opgericht, van cruciaal belang is voor de positie van Europa in de wereld; overwegende dat EIB Global naar verwachting ten minste een derde van de 300 miljard EUR aan investeringen zal faciliteren die in het kader van de Global Gateway tegen eind 2027 gegenereerd zouden moeten worden; O. overwegende dat het Parlement er herhaaldelijk op heeft aangedrongen dat er een interinstitutioneel akkoord gesloten wordt tussen het Parlement en de EIB; overwegende dat het Parlement akkoorden heeft gesloten met diverse EU-organen; overwegende dat het Parlement en de EIB al lange tijd intensief samenwerken en in dat kader onder meer contacten hebben en een dialoog voeren over wetgevings- en andere aangelegenheden; Algemene opmerkingen 1. waardeert het feit dat de EIB bereid is om zich aan te passen aan de steeds veranderende beleidsbehoeften van de EU, maar daarbij haar langetermijndoelen blijft nastreven; is ingenomen met de strategische routekaart 2024‑2027 van de EIB-groep, die de politieke prioriteiten van de EU weerspiegelt; herinnert eraan dat de strategische routekaart de volgende acht prioriteiten omvat: de rol van de EIB als klimaatbank, digitalisering en ingebruikneming van nieuwe technologieën, veiligheids- en defensie-industrie, modern cohesiebeleid, landbouw en bio-economie, de sociale infrastructuur van Europa, investeringen met een grote impact buiten de EU en de kapitaalmarktenunie; 2. dringt er bij de EIB nogmaals op aan om een nog grotere rol te spelen bij het dichten van de investeringskloof in Europa, die door Mario Draghi wordt geraamd op 800 miljard EUR, waarvan 450 miljard EUR alleen al in verband met de energietransitie; verzoekt de Commissie en de EIB ten volle gebruik te maken van het potentieel van de EIB om financiële steun te verlenen aan de gemeenschappelijke prioriteiten van de EU en haar cruciale rol te vervullen bij het stimuleren van de noodzakelijke investeringen voor eerlijke en inclusieve duurzame groei, en tegelijkertijd de innovatiewinst op belangrijke beleidsterreinen van de EU te maximaliseren; dringt erop aan dat de bijdrage van de EIB-groep in het volgende meerjarig financieel kader (MFK) verder wordt versterkt, met name door middel van financieringsinstrumenten en begrotingsgaranties die zeer doeltreffend zijn gebleken voor de verwezenlijking van belangrijke beleidsdoelstellingen van de EU; dringt er bij de lidstaten op aan hiervoor voldoende financiering te verstrekken door mandaten toe te kennen aan de EIB en door middel van een mogelijke kapitaalverhoging, zodat de EIB investeringen kan mobiliseren die daadwerkelijk voldoen aan pan-Europese behoeften en de relevantie van de EU als mondiale speler versterken; herinnert eraan dat de nieuwe Commissie zich ten doel heeft gesteld een “investeringscommissie” te zijn; 3. benadrukt dat de “triple A”-rating van de EIB een cruciale troef is die behouden moet blijven; dringt er bij alle relevante actoren op aan om deze rating bij eventuele aanpassingen van het kredietverleningsbeleid en het mandaat van de EIB te beschermen en te waarborgen; benadrukt dat de rating onder meer gebaseerd is op haar solide kapitaalpositie, uitstekende kwaliteit en prestaties van haar activa, de kredietwaardigheid van de lidstaten als de uiteindelijke garantiegevers, en het feit dat de EIB heeft ingespeeld op de beleidsdoelstellingen van de EU; merkt op dat de EIB-groep met een solide “triple A”-rating en een sterk kader voor risicobeheer de financiële kracht heeft die nodig is om haar jaarlijkse investeringen gestaag te verhogen; benadrukt dat de rating en de financiële positie van de EIB haar ook in staat stellen gunstigere financieringsvoorwaarden te waarborgen voor de financiering van projecten van algemeen belang vergeleken met particuliere commerciële banken, zekerheid en kosteneffectiviteit te waarborgen, potentiële schommelingen in het rendement te absorberen, het vertrouwen van investeerders te behouden en de financieringskosten te beperken; benadrukt dat de EIB haar bevoorrechte status zou moeten benutten om grotere risico’s te nemen bij de financiering van Europese collectieve goederen en strategische investeringen; neemt kennis van het besluit van de Raad van Gouverneurs van de EIB om de hefboomratio van de EIB te verhogen van 250 % naar 290 %; benadrukt dat de EIB haar steun zodanig moet inrichten dat zij particuliere investeringen niet verdringt; 4. merkt op dat het investeringsvolume van de EIB in verhouding tot het bbp van de diverse Europese landen in 2024 varieerde van 0,1 % (12) tot 1,4 %; roept de EIB-groep op te zorgen voor een evenwichtiger geografische spreiding van de investeringen met het oog op een maximale impact in alle regio’s van de EU, teneinde een samenhangende en inclusieve groei in de hele EU te bevorderen, met bijzondere aandacht voor ondervertegenwoordigde en minder ontwikkelde gebieden; verzoekt de EIB zich sterk te blijven richten op investeringsplannen die tot doel hebben de kloof te verkleinen tussen enerzijds de meest ontwikkelde regio’s van de EU en anderzijds eilandregio’s, de binnenlanden, ultraperifere regio’s, economisch achtergebleven gebieden en alle door natuurlijke factoren benadeelde delen van de EU; 5. benadrukt dat de bestaande processen en mandaten van de EIB vereenvoudigd, gestroomlijnd, geoptimaliseerd en geconsolideerd moeten worden en dat toekomstige processen en mandaten eenvoudig en optimaal van opzet moeten zijn, en dat daarbij zoveel mogelijk gestreefd moet worden naar synergieën, doeltreffendheid en efficiëntie; stelt de ontwikkeling en invoering voor van één enkel rulebook, met een uniforme reeks financiële regels, om te fungeren als een uniform kader voor meerdere EU-programma’s en de uitvoering voor partners te vereenvoudigen, wat zal bijdragen tot een versterking van de verrichtingen van de EIB; 6. wijst op het belang van vermindering van de administratieve lasten en de kosten van verslaglegging, alsmede van vereenvoudiging van de procedures in verband met projecten die door de EIB worden gefinancierd, met name voor kmo’s en kleinschaligere innovatiegerichte initiatieven; wijst erop dat een gestroomlijnder proces de impact en de responsiviteit van de EIB zou kunnen vergroten; verwelkomt in dit verband de invoering van onestopshops die gecoördineerde financiële ondersteuning en technische begeleiding bieden; 7. waardeert de toezegging van de EIB om hervormingen door te voeren om de doorlooptijden voor goedkeuring van financiering te verkorten, met als doel een verkorting van 30 % tegen eind 2024 en een verkorting van 50 % in de periode 2024‑2026; merkt op dat gewerkt wordt aan een versnelde uitvoering van deze hervormingen, om de bureaucratie te verminderen, synergieën binnen de EIB-groep te versterken, interne procedures te automatiseren en te stroomlijnen en de kostenefficiëntie te verbeteren; verzoekt de Commissie en de EIB om verder te bestuderen hoe de doorlooptijden voor goedkeuring van financiering binnen de EIB kunnen worden verkort en de financieringsmandaten kunnen worden vereenvoudigd zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de controlenormen of de transparantie; dringt erop aan dat de EIB haar inspanningen voor de digitalisering van haar activiteiten opvoert; De investeringskloof dichten en het concurrentievermogen bevorderen 8. benadrukt de belangrijke rol die de EIB-groep als pan-Europese en internationale investeringsinstelling speelt door zowel publieke als particuliere financiering voor EU-prioriteiten te mobiliseren en de lidstaten te ondersteunen bij de financiering van essentiële en strategische investeringen en de beleidsdoelstelling van de EU; 9. wijst er echter nogmaals op dat de activiteiten van de EIB van nature beperkt zijn en dat de EIB slechts een ondersteunende rol kan spelen bij het dichten van de aanzienlijke investeringskloof; herhaalt dat een meer geïntegreerde economische en monetaire unie, een solidere economische architectuur en een doeltreffende coördinatie de activiteiten van de EIB ten goede zouden komen; dringt daarom aan op snelle en aanzienlijke vooruitgang met betrekking tot de kapitaalmarktenunie, met name door het zetten van concrete stappen wat betreft de onlangs gelanceerde spaar- en investeringsunie, de voltooiing van de bankenunie en, in voorkomend geval, de invoering van investeringsinstrumenten op EU-niveau om de kosten voor de belastingbetalers in de EU tot een minimum te beperken en de efficiëntie bij de levering van Europese collectieve goederen te maximaliseren; 10. bevestigt dat meer geïntegreerde kapitaalmarkten en een diepere eengemaakte markt ook wezenlijke basiselementen zijn voor de activiteiten van de EIB; is ingenomen met de strategische routekaart van de EIB, waarin de kapitaalmarktenunie hoog op de agenda wordt geplaatst; verwacht dat een naar behoren voltooide spaar- en investeringsunie voordelen zal opleveren voor zowel consumenten als kmo’s, in die zin dat er hoogrenderende investeringskansen in de reële economie zullen worden geboden, en dat de spaar- en investeringsunie uiteindelijk de durfkapitaalmarkt zal versterken, die wordt gezien als risicovoller dan andere vormen van investering, doordat de toegang tot gediversifieerde financieringsbronnen zal verbeteren; benadrukt dat relevante Europese publieke actoren moet bijdragen aan de spaar- en investeringsunie, en verwelkomt de bereidheid van de EIB om proefprojecten en andere concrete initiatieven op dit gebied te lanceren; 11. roept de Commissie en de EIB-Groep op om meer inspanningen te leveren om de agenda voor het concurrentievermogen en de spaar- en investeringsunie te verwezenlijken door particulier kapitaal aan te trekken voor productieve investeringen, innovatie gedurende de hele levenscyclus van bedrijven te ondersteunen, en risicokapitaalfinanciering en meer risicovolle aandelenfinanciering voor start-ups en scale-ups te stimuleren; benadrukt dat risicovolle instrumenten, zoals aandelen en durfkapitaal, moeten worden gebruikt met duidelijke risicokaders en meetbare prestatie-indicatoren; spoort de EIB aan om meer financiering te verstrekken ten behoeve van bedrijven die in handen zijn van vrouwen; 12. erkent de centrale rol van kmo’s, als ruggengraat van de Europese economie, bij het stimuleren van economische groei en innovatie, het scheppen van werkgelegenheid en het bevorderen van territoriale cohesie; herinnert er in dit verband aan dat de 24 miljoen kmo’s in de EU 99 % van alle bedrijven vertegenwoordigen en goed zijn voor ongeveer twee derde van alle banen en meer dan 50 % van de totale door het bedrijfsleven in de EU gegenereerde toegevoegde waarde; benadrukt dat het ondersteunen van kmo’s een hoofddoelstelling is voor de EIB-groep en dat het vergroten van de kredietmogelijkheden, de ontwikkeling van financieringsinstrumenten op maat en gerichte investeringen in kmo’s een breder positief effect teweeg kunnen brengen en kunnen bijdragen aan de economische veerkracht van de Unie, aan het concurrentievermogen van lokale productieketens en aan de digitale en duurzame transitie van regionale economieën; 13. spoort de EIB aan om de toegang van kmo’s en start-ups tot financiering te blijven faciliteren en haar rol op dit gebied nog verder te versterken, omdat het voor kmo’s vaak ingewikkeld is om financiering te verkrijgen via traditionele financiële instellingen, en om kmo’s gerichte financiering te verstrekken zodat ze over voldoende middelen beschikken om te groeien en te floreren; wijst erop dat kmo’s nog steeds voor uitdagingen staan als gevolg van hoge rentetarieven en grondstoffen- en energiekosten; 14. is ingenomen met de rol van het EIF bij de financiering van start-ups en scale-ups in Europa, onder meer via activiteiten op de Europese durfkapitaalmarkt; benadrukt dat EIF-instrumenten gemakkelijk toegankelijk moeten blijven voor kleinere aanvragers, en verzoekt het EIF zijn aanvraagprocedures dienovereenkomstig te stroomlijnen; dringt aan op een verhoging van de begroting van het EIF die bestemd is voor het durfkapitaalecosysteem van de EU, overeenkomstig het rapport-Draghi; pleit daarnaast voor invoering van garanties voor eerste verliezen en converteerbare instrumenten ten behoeve van start-ups en scale-ups; 15. wijst op de belangrijke bijdrage die de EIB-groep levert aan de ontwikkeling van het Europese ecosysteem voor durfkapitaal en particulier eigen vermogen, maar merkt daarbij op dat er meer moet worden gedaan om Europese innovatie te ondersteunen, zodat start-ups meer mogelijkheden krijgen om op te schalen en toegang te krijgen tot financiering gedurende hun gehele levenscyclus; merkt op dat, hoewel een aanzienlijk deel van de particuliere investeringsstromen reeds via durfkapitaalfondsen loopt, dit aandeel ontoereikend is en ongelijk verdeeld is over de lidstaten; onderstreept dat een kapitaalmarktenunie kan helpen om deze onevenwichtigheid aan te pakken en de toegang tot financiering in de lidstaten te verbeteren; 16. benadrukt dat door de EU aangeboden risicobeperkende instrumenten en begrotingsgaranties krachtige instrumenten zijn gebleken; is van mening dat risicobeperking op doeltreffende wijze moet worden voortgezet, met name met betrekking tot investeringen in innovatieve en strategische sectoren; uit zijn bezorgdheid over het feit dat, volgens de tussentijdse evaluatie van het InvestEU-programma, zonder verhoging van de begroting de middelen voor veel financiële producten eind 2025 uitgeput kunnen raken; verwelkomt in dit verband het voorstel van de Commissie van 26 februari 2025, om te voorzien in aanvullende financiering voor InvestEU; pleit voor een evenwichtige geografische verdeling van de financiering in het kader van InvestEU, waarbij de kleinere lidstaten niet vergeten mogen worden; 17. herinnert eraan dat EU-begrotingsgaranties steunen op middelen van de belastingbetaler en dat wanbetalingen bij door de EIB gesteunde projecten rechtstreekse gevolgen kunnen hebben voor de EU-begroting; 18. verwelkomt de voortdurende uitbreiding van het netwerk van Europese stimuleringsbanken en andere internationale financiële instellingen van de EIB om meer publieke en private investeringen te helpen aantrekken en te zorgen voor een brede geografische en sectorale dekking; wijst erop dat 75 % door de EIB wordt uitgevoerd; pleit ervoor dat de financiële component van het Europees Fonds voor concurrentievermogen gebruikmaakt van de kennis die bij nationale stimuleringsbanken en -instellingen aanwezig is, met name over lokale en regionale actoren; dringt er in dit verband op aan dat het combineren van instrumenten van de EIB en NPBI’s verder wordt onderzocht, om ervoor te zorgen dat dergelijke instrumenten de reeds voor NPBI’s bestemde middelen niet in gevaar brengen; 19. verzoekt de EIB haar gesubsidieerde leningen aan lokale en nationale financiële tussenpersonen te bevorderen, onder meer aan garantieconsortia, instellingen voor microkrediet, ethische banken en organisaties voor collectieve garantie die tot doelstelling hebben kmo’s gemakkelijker voor een lening in aanmerking te laten komen, waarbij speciale aandacht moet uitgaan naar plattelandsgebieden, binnenlanden en eilanden, ultraperifere regio’s en gebieden die zich in een economische of ecologische transitie bevinden; De rol van de EIB als klimaatbank van de EU bestendigen 20. erkent de rol van de EIB als klimaatbank en ziet de noodzaak in van de afstemming ervan op het EU-kader voor duurzame financiering, alsook van, waar van toepassing, de integratie van taxonomiecriteria (13) , de ondersteuning van de transitie door middel van de verstrekking van financiering voor duurzame en schone technologieën, en de ondersteuning van de inspanningen van de Unie om de economie van de EU koolstofvrij te maken; wijst erop dat de geldstromen van de EIB in overeenstemming moeten zijn met de EU-doelstelling van klimaatneutraliteit in 2050 en de klimaatdoelstellingen van de EU voor 2030; merkt op dat alle zakelijke cliënten van EIB-financiering contractueel verplicht zijn om een geloofwaardige strategie voor afstemming op de Overeenkomst van Parijs (“decarbonisatieplannen”) te publiceren (14) ; 21. is verheugd over de investeringen van de EIB in klimaat en milieu, met een totaal van 50,7 miljard EUR in 2024, waarmee het streefdoel om ten minste 50 % van de totale financiering aan klimaatactie en milieuduurzaamheid te besteden, werd overtroffen; vraagt de EIB haar hoge ambitieniveau te handhaven, en beklemtoont dat deze verbintenis het concurrentievermogen, de energiezekerheid en de industriële veerkracht van de Unie ten goede komt; 22. herinnert eraan dat de groene transitie inclusief, eerlijk en concurrerend moet zijn en dat groene investeringen levensvatbaar moeten zijn; verwacht daarom van de EIB dat zij haar kredietverlening, financiële instrumenten, technische bijstand en adviesdiensten aanwendt om burgers en bedrijven te ondersteunen die voor uitdagingen staan op sociaal-economisch vlak als gevolg van hun inspanningen om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit te verwezenlijken; benadrukt dat de herstructurering van de industrie, de omscholing van werknemers en het scheppen van nieuwe werkgelegenheidskansen in de getroffen regio’s moeten worden ondersteund; verzoekt de EIB projecten te steunen die tot doel hebben te zorgen voor betaalbare toegang tot hernieuwbare energie, huisvesting en openbare diensten, vanuit de gemeenschap geleide initiatieven en kleine projecten waarbij de focus ligt op de bestrijding van energiearmoede; 23. is ingenomen met de investeringen van de EIB in hernieuwbare energie, energie-efficiëntie, interconnectoren en elektriciteitsnetten en -opslag, alsook met haar steun voor REPowerEU; benadrukt dat het belangrijk is dat prioriteit wordt gegeven aan projecten met een grote economische impact en meetbare klimaatvoordelen; verzoekt de EIB een rol te spelen bij het mobiliseren van particulier kapitaal voor netwerkinvesteringen om de energieprijzen te helpen verlagen; merkt met name op dat er meer geïnvesteerd wordt in opkomende technologieën voor industriële elektrificatie en decarbonisatie en wijst erop dat dergelijke projecten in het kader van de transitie naar klimaatneutraliteit een belangrijke rol spelen, aangezien daardoor de emissies van moeilijk te decarboniseren industriële sectoren omlaag kunnen worden gebracht, maar uit tevens zijn bezorgdheid over de mogelijke impact ervan op de watervoorziening in bepaalde regio’s; 24. beklemtoont dat de hoge energiekosten in de EU moeten worden aangepakt om het concurrentievermogen van Europese bedrijven te vergroten; wijst erop dat een stabiele energievoorziening tegen concurrerende prijzen een van de fundamenten vormt van een succesvol industriebeleid; verzoekt de EIB-groep met name kmo’s te ondersteunen die te maken hebben met een hoge kostendruk ten gevolge van de hoge energieprijzen, onder meer in de vorm van gerichte financiering en adviesdiensten ter verbetering van de energie-efficiëntie en veerkracht van deze kmo’s; verzoekt de EIB energie-intensieve industrieën te blijven ondersteunen om ervoor te zorgen dat deze uiterst strategische sector de energietransitie succesvol kan laten verlopen; 25. wijst op de interne toezichthoudende rol van het Auditcomité van de EIB; wijst erop dat er geen extern prudentieel toezicht wordt uitgeoefend overeenkomstig internationaal aanvaarde toezichtnormen, behalve op het gebied van liquiditeitsbeheer; spoort de Raad van Gouverneurs van de EIB ertoe aan om, gezien de omvang, complexiteit en specifieke kenmerken van het bedrijfsmodel van de EIB, passende regelingen vast te stellen om te voldoen aan de hoogste normen op het gebied van extern prudentieel toezicht, en daarbij rekening te houden met de noodzakelijke aanpassingen die voortvloeien uit het unieke bedrijfsmodel van de EIB; 26. merkt op dat investeringen, in een wereld vol onzekerheid, gericht moeten zijn op de paraatheid van de EU om schokken het hoofd te bieden; benadrukt dat er meer moet worden geïnvesteerd in klimaatadaptatie en -bestendigheid; is voorstander van verder onderzoek en verdere ontwikkeling, ook op het gebied van innovatieve technologieën, om klimaatparaatheid te bevorderen; dringt erop aan dat de toegang van kmo’s tot financiering voor innovatieve groene technologieën wordt verbeterd; wijst erop dat schone technologie bijdraagt aan de soevereiniteit van de EU en essentieel is voor het concurrentievermogen, maar dat er op dit gebied nog grotere financieringsproblemen spelen dan met betrekking tot gevestigde technologieën vanwege de extra groene premie die moet worden opgebracht; wijst erop dat in het Draghi-verslag wordt gepleit voor meer instrumenten voor garantie en contragarantie ter dekking van de investeringsrisico’s van projecten die gericht zijn op de productie van schone technologie; 27. herinnert eraan dat de EIB de eerste uitgever van obligaties was die een groene obligatie uitgaf en nu de grootste uitgever van groene obligaties in meerdere valuta’s is; is ingenomen met het feit dat de EIB op 2 april 2025 haar eerste klimaatobligatie heeft uitgegeven, in overeenstemming met de verordening betreffende Europese groene obligaties (15) ; wijst erop dat de EIB een sleutelrol speelt bij de ontwikkeling van de markt voor groene obligaties en financieringsoplossingen biedt aan duurzame bedrijven; verzoekt de Commissie en de EIB-groep het leiderschap van de EU op het gebied van groene en digitale obligaties te handhaven; 28. herinnert eraan dat de EIB gehouden is het Verdrag inzake biologische diversiteit en het mondiaal biodiversiteitskader van Kunmin‑Montreal te eerbiedigen, en steunt de investeringen van de EIB in de bescherming van de biodiversiteit en het behoud van natuurlijke hulpbronnen; is ingenomen met het akkoord tussen de EIB en het Europees Milieuagentschap over de verdieping van de samenwerking op het gebied van biodiversiteits- en klimaatactie; beklemtoont dat, om de langetermijnvoordelen van herstel, instandhouding en bescherming van de biodiversiteit en de natuur te verwezenlijken, moet worden voorzien in aantrekkelijke financieringsregelingen die het voor potentiële begunstigden mogelijk maken om op vrijwillige basis aan dergelijke praktijken deel te nemen; Vrede, veiligheid en defensie financieren 29. is ingenomen met de proactieve aanpak van de EIB op het gebied van veiligheid en defensie; benadrukt dat de investeringen in deze sector in 2024 zijn verdubbeld tot 1 miljard EUR en dat deze in het plan van de EIB voor 2025 opnieuw zullen worden verdubbeld tot een recordbedrag van 2 miljard EUR; beklemtoont dat meer investeringen van de EIB in de defensiesector de investeringen van commerciële banken in de sector kunnen stimuleren; merkt evenwel op dat deze bedragen minder dan 1,1 % uitmaken van de investeringen van de EIB voor 2024 (88,8 miljard EUR) en 2,2 % van de financieringsdoelstellingen van de EIB voor 2025 (95 miljard EUR), en benadrukt dat ze slechts een aanvullende rol kunnen spelen bij het aanpakken van de naar schatting 33,6 tot 48 miljard EUR aan nieuwe financiering die uiterlijk in 2030 nodig is zodat defensiebedrijven kunnen voldoen aan de verwachte toename van bestellingen in het kader van het ReArm Europe-plan / Readiness 2030; benadrukt dat de financiering op Europees niveau van essentieel belang is om aan de aanzienlijke financieringsbehoeften van de lidstaten te voldoen; onderstreept dat alle toekomstige structurele Europese defensiefinanciering moet worden ontworpen met duidelijke voorwaarden en streng toezicht, voortbouwend op de lessen die zijn getrokken uit bestaande instrumenten; 30. steunt de aanhoudende, versterkte rol van de EIB bij het bevorderen van de veiligheid van Europa door middel van gerichte investeringen in zowel defensie- als civiele infrastructuur, en beklemtoont dat strategische investeringen moeten worden geconcentreerd in projecten met een Europese meerwaarde en in technologieën voor tweeërlei gebruik die bijdragen tot de verwezenlijking van doelstellingen op zowel civiel als defensiegebied, in overeenstemming met de overkoepelende doelstellingen van de EU om innovatie te stimuleren en de veiligheid en veerkracht van de Unie te vergroten; beklemtoont dat doeltreffende defensie-innovatie afhankelijk is van nauwe samenwerking tussen de academische wereld, onderzoeksinstellingen en particuliere bedrijven, en spoort de EIB ertoe aan om als katalysator op te treden bij het structureren van publiek-private langetermijnpartnerschappen met behulp van gerichte financieringsinstrumenten; 31. is ingenomen met het plan van de EIB om haar operationele kader te herzien en een specifieke, transversale beleidsdoelstelling vast te stellen om vrede en veiligheid in Europa te versterken, in het kader van een ambitieus plan voor de toewijzing van financiële middelen en kapitaal (16) ; steunt daarom het besluit van de Raad van Bewind van de EIB van 21 maart 2025 om het strategisch Europees veiligheidsinitiatief (SESI) 2022 van de EIB te integreren in een permanente, horizontale overheidsbeleidsdoelstelling, ter aanvulling van de bestaande beleidsdoelstellingen; onderstreept echter dat alle activiteiten op defensiegebied onderworpen moeten worden aan passende financiële parameters, regelmatige risicobeoordeling en transparant toezicht, en gepaard moeten gaan met solide risicobeheerprocedures; 32. is ingenomen met het gezamenlijke initiatief van de Commissie en de EIB-groep om via het EIF, een dochteronderneming van de EIB-groep, een dakfonds op te richten, de “eigenvermogensfaciliteit voor defensie” genaamd, met een begroting van 175 miljoen EUR voor de periode tussen 2024 en 2027, ter ondersteuning van particuliere investeringen in Europese kmo’s die innovatieve defensietechnologieën voor tweeërlei gebruik ontwikkelen, en om tegemoet te komen aan de financieringsbehoeften van de Europese technologische en industriële defensiebasis, die worden geraamd op een bedrag tussen 6,8 en 20 miljard EUR tot 2030, en zo tegemoet te kunnen komen aan de toename van het aantal bestellingen dat in het kader van het ReArm Europe-plan / Readiness 2030 wordt verwacht; 33. onderkent het besluit van de Raad van Bewind van de EIB van 21 maart 2025 om de subsidiabiliteitscriteria van de EIB-groep voor veiligheids- en defensie-investeringen uit te breiden en het aantal uitgesloten activiteiten te beperken, in overeenstemming met de voorstellen die de EU-leiders tijdens de Europese Raad van 6 maart 2025 hebben goedgekeurd, alsmede de goedkeuring door de EIB-groep van het actieplan inzake veiligheid en defensie in mei 2024 om de steun voor de veiligheids- en defensie-industrie van de EU op te voeren; merkt op dat de EIB-groep in het kader van dit plan financiering verstrekt aan kmo’s en innovatieve start-ups die actief zijn in de veiligheids- en defensiesector, in overeenstemming met het beginsel van “tweeërlei gebruik”, waarbij de eis van “geloofwaardig civiel gebruik” wordt gehandhaafd en de inkomstentoets wordt stopgezet; 34. neemt kennis van het besluit van de Raad van Bewind van de EIB van 21 maart 2025 dat er geen vast plafond zal zijn voor investeringen in veiligheid en defensie, waarbij de financieringsbedragen jaarlijks worden vastgesteld in het operationele plan van de EIB-groep; vraagt de EIB duidelijkheid te verschaffen over de mogelijke gevolgen van dit besluit voor andere beleidsterreinen en de algemene activiteiten van de EIB; 35. stelt voor dat de EIB blijft nadenken over haar rol en de omvang van de subsidiabele investeringen met betrekking tot haar bijdrage aan de vrede en veiligheid in Europa, zoals uiteengezet in het witboek van de Commissie over de toekomst van de Europese defensie, en deze blijft evalueren, met name in het licht van de dringende noodzaak om de Europese defensiesector op te schalen en de veiligheid en strategische autonomie op lange termijn te waarborgen; waarschuwt dat er bij elke aanpassing van de subsidiabiliteitscriteria of financiering van de EIB-groep aan nieuwe prioriteiten voor gezorgd moet worden dat de financiële positie van de groep gevrijwaard blijft en dat de doeltreffende financiering van andere strategische prioriteiten van de EU gewaarborgd is; 36. verzoekt de lidstaten de uitsluitingslijst van de EIB te wijzigen om financiering van wapens en munitie mogelijk te maken die verder gaat dan louter technologieën voor tweeërlei gebruik, en zo bij te dragen tot de ontwikkeling van de Europese defensie industrie; De uitdagingen op het gebied van sociale infrastructuur, cohesiebeleid en huisvesting aanpakken 37. is ingenomen met de belangrijkste strategische prioriteiten van de EIB ter versterking van de sociale infrastructuur van Europa en van een modern cohesiebeleid voor inclusieve en duurzame groei in heel Europa; waardeert het dat de EIB in haar oriënterende nota over cohesie 2021‑2027 heeft toegezegd ten minste 40 % van haar totale financiering in de EU tussen 2022 en 2024 in te zetten voor projecten in cohesieregio’s, en dat deze financiering in 2024 48 % van de totale kredietverlening in de EU vertegenwoordigde; verzoekt de EIB infrastructuurontwikkeling te blijven ondersteunen, waaronder investeringen in spoorwegen, gezondheidszorg en sociale infrastructuur, die van cruciaal belang zijn voor sociale en economische cohesie, veerkracht en inclusieve groei; onderstreept dat de EIB, in het licht van de huidige geopolitieke en economische onzekere situatie, langetermijnoplossingen kan bieden om de crisis in verband met de kosten van levensonderhoud aan te pakken; 38. wijst erop dat de ontwikkeling van vaardigheden van cruciaal belang is voor het bevorderen van duurzame en langdurige groei, de werkgelegenheid en het concurrentievermogen van de EU; wijst erop dat financieringsinitiatieven die gericht zijn op het stimuleren van menselijk kapitaal niet alleen innovatie en productiviteit bevorderen en inspelen op de behoeften van de arbeidsmarkt, maar ook de sociale cohesie en economische veerkracht versterken; verzoekt de EIB meer te investeren in onderwijs, opleiding, bij- en omscholing en gezondheid, in nauwe samenwerking en coördinatie met initiatieven van de lidstaten op deze gebieden, teneinde de impact ervan aan te vullen en te vergroten; 39. is verheugd over de toezegging van de EIB om de uitdaging met betrekking tot het dubbele marktfalen in de huisvestingssector aan te pakken, te weten het ontoereikende aanbod aan betaalbare en energie-efficiënte huisvesting, evenals het onvermogen van de markt om de energie-efficiëntie van het bestaande huizenbestand te vergroten; wijst op de verschillen tussen de lidstaten in beide beleidsvormen en qua omvang van het bovengenoemde marktfalen; 40. is ingenomen met het actieplan van de EIB voor betaalbare en duurzame huisvesting, in het kader waarvan de komende twee jaar investeringen van in totaal 10 miljard EUR zijn gepland; vestigt de aandacht op de bevindingen uit de analyse van de EIB-groep en na de vergadering met belanghebbenden, waaruit bleek dat er naar schatting 300 tot 400 miljard EUR aan publieke en private investeringen nodig is om 1,5 miljoen nieuwe wooneenheden te bouwen en er nog eens 5 miljoen per jaar te renoveren; spoort de EIB ertoe aan nog meer financiële middelen uit te trekken voor betaalbare huisvestingsprojecten in de lidstaten; verzoekt de EIB zich te richten op duurzame stedelijke ontwikkeling door ervoor te zorgen dat wordt voldaan aan de behoeften van de EU op het gebied van huisvesting en infrastructuur voor een sterker, duurzaam, samenhangender en welvarender Europa, met inbegrip van investeringen in het herstel van bestaande infrastructuur, met de nadruk op de ondersteuning van stadsvernieuwingsprojecten en de herbestemming van oude of verlaten gebouwen tot moderne sociale woonruimten; 41. verzoekt de EIB er rekening mee te houden dat huisvestingskosten verschillende inkomensgroepen en gezinsstructuren op andere wijze belasten, met name omdat sommige lage-inkomensgroepen het risico lopen in de marge terecht te komen; spoort de EIB ertoe aan samen te werken met andere Europese publieke investeringsbanken, lokale openbare financiële instellingen, lokale overheden, wooncoöperaties en organisaties voor sociale woningbouw om huisvestingsoplossingen voor kwetsbare en lage-inkomensgroepen te financieren; is ingenomen met het voornemen van de EIB om meer aandacht te besteden aan onderzoek en innovatie op het gebied van huisvesting; 42. verzoekt de EIB haar financiële steun op te voeren door gestandaardiseerde kant-en-klare financiële producten in te zetten voor de energievoorziening en de renovatie van gebouwen; benadrukt dat het verstrekken-verpakken-verkopenmodel (“originate-to-distribute”) van de EIB, waarmee de spaargelden van institutionele beleggers in goede banen kunnen worden geleid, een innovatief model is dat kan bijdragen tot de integratie van de kapitaalmarkten van de EU; 43. is ingenomen met het voornemen van de EIB om haar financiële en adviserende steun voor betaalbare huisvesting uit te breiden, met name voor jongere generaties; pleit voor meer synergie en uitwisseling met de Commissie, gemeenten en lokale overheden, aanbieders van coöperatieve woonvormen, woningbouwverenigingen en de bouwsector, waarbij beste praktijken worden uitgewisseld en pan-Europese samenwerking wordt bevorderd; verzoekt de EIB projecten te steunen waarmee gezorgd wordt voor betaalbare toegang tot hernieuwbare energie, huisvesting en openbare diensten, door de gemeenschap geleide initiatieven en kleine projecten die voornamelijk gericht zijn op de bestrijding van energiearmoede; 44. vindt het verheugend dat de EIB-groep landbouw en de bio-economie tot haar belangrijkste prioriteiten rekent; onderstreept dat de landbouw een belangrijke aanjager van groei en ontwikkeling in plattelandsgebieden is en dat meer steun voor en de bevordering van innovatie in deze cruciale sector een belangrijke rol spelen bij het waarborgen van de voedselzekerheid; wijst op de financiële uitdagingen waarmee vooral jonge landbouwers kampen en merkt daarbij op dat aanvragen voor financiering van landbouwers en ondernemingen in deze sector vaker worden afgewezen; roept de EIB-groep op haar betrokkenheid bij de landbouwsector te vergroten door de toegang tot financiering te verbeteren; 45. verzoekt de EIB haar inspanningen ter bevordering van de werkgelegenheid voor jongeren op te voeren, met name door steun te verlenen aan projecten en programma’s ter bevordering van ondernemerschap onder jongeren, toegang tot werkgelegenheid, beroepsopleiding en innovatie, teneinde bij te dragen tot een eerlijkere en inclusievere territoriale ontwikkeling en om braindrain tegen te gaan, met name in de eilandregio’s en economisch achtergestelde gebieden van de EU; De digitale transitie en nieuwe technologieën bevorderen 46. verzoekt de EIB de financiering van de open strategische autonomie van de EU op digitaal gebied te versterken, onderzoek te bevorderen, de ontwikkeling van Europese digitale infrastructuur te ondersteunen, nieuwe en disruptieve technologieën, zoals AI en quantumcomputing, in de hand te werken en de groei van digitale start-ups mogelijk te maken; benadrukt dat het belangrijk is zowel binnen de EU als wereldwijd de digitale kloof te overbruggen, om inclusieve toegang tot digitale infrastructuur en diensten te waarborgen; benadrukt dat het belangrijk is dat de investeringen van de EIB op het gebied van digitalisering worden afgestemd op de strategische prioriteiten van de EU, zoals de doelstellingen van het digitaal decennium van Europa, waaronder connectiviteit, digitale vaardigheden en de digitale transformatie van bedrijven; 47. steunt de uitbreiding, door het EIF, van het European Tech Champions Initiative (ETCI) teneinde particulier kapitaal aan te trekken om innovatieve start-ups op te schalen tot succesvolle wereldspelers en ervoor te zorgen dat Europese bedrijven en in Europa ontwikkelde technologieën tot in de latere stadia van groei in de EU blijven; benadrukt dat het huidige ETCI versneld moet worden uitgerold om gelijke tred te houden met het tempo van innovatie en start-ups; dringt er voorts op aan dat wordt voortgebouwd op de succesvolle ervaring van het ETCI om andere soortgelijke initiatieven te ontwikkelen om de digitale transitie en andere strategische sectoren te blijven ondersteunen, en moedigt het EIF aan de oprichting van een tweede generatie van dit initiatief te onderzoeken en te bekijken of het mogelijk is in dakfondsen te investeren; 48. benadrukt dat institutionele beleggers in Europa een grotere rol kunnen spelen bij de ondersteuning van durfkapitaal, met name voor scale-ups; dringt er daarom bij de EIB-groep op aan een Europees technologieforum op te richten, waarin de verschillende elementen van het ecosysteem voor durfkapitaal worden samengebracht, met als doel institutionele investeerders over de streep te trekken, naar het voorbeeld van het Tibi-initiatief (17) ; verzoekt de EIB dergelijke investeerders mogelijkheden te bieden om hun deskundigheid te vergroten en deel te nemen aan mede-investeringsregelingen van het EIF en institutionele investeerders, onder transparante en vooraf overeengekomen voorwaarden; 49. wijst erop dat in de Clean Industrial Deal als doelstelling is opgenomen dat er een TechEU-investeringsprogramma wordt opgezet waaraan wordt deelgenomen door de EIB; wijst erop dat moet worden gewaarborgd dat in het kader van dit fonds wordt gestreefd naar specifieke toewijzing voor start-ups en scale-ups; 50. dringt er bij de EIB op aan de versterking van de cyberbeveiligingscapaciteiten in de EU te ondersteunen om Europa veerkrachtiger te maken, waarbij de bestaande samenwerking tussen de lidstaten moet worden vergroot, en om kritieke entiteiten en essentiële diensten te beschermen; 51. wijst erop dat een stabiele toevoer van kritieke grondstoffen cruciaal is voor de groene en de digitale transitie, voor de defensiesector en voor de industriële basis van de EU in het algemeen; herinnert aan de rol die de EIB speelt binnen de Europese grondstoffenalliantie en aan de doelstelling van de Unie om autonomer te worden wat betreft de toevoer van kritieke grondstoffen; wijst op het belang van een op de circulaire economie gebaseerde aanpak ten aanzien van kritieke grondstoffen om de EU minder afhankelijk te maken van derde landen en haar strategische autonomie te versterken; verzoekt de EIB daarom meer te investeren in de sector kritieke grondstoffen om de veerkracht op het gebied van grondstoffen te vergroten, met bijzondere aandacht voor recycling van secundaire grondstoffen; 52. verzoekt de EIB de technologische transformatie van Europese bedrijven te ondersteunen, alsook de ontwikkeling van digitale vaardigheden bij werknemers en ondernemers; De rol van de EIB in het nabuurschapsbeleid en de Global Gateway 53. is ingenomen met de essentiële steun van de EIB aan Oekraïne in het licht van de grootschalige, ongerechtvaardigde, illegale aanvalsoorlog van Rusland; dringt aan op een verhoging van de EU-begrotingsgaranties, zodat de EIB haar activiteiten in de publieke en particuliere sector in Oekraïne kan voortzetten en versterken, ter ondersteuning van de acute economische uitdagingen van Oekraïne, maar ook met het oog op de wederopbouw van het land op middellange tot lange termijn; 54. benadrukt dat, om de afhankelijkheid van derde landen te verminderen, de uitrol van veerkrachtige, aan Europese controle onderworpen infrastructuur, onder meer op het gebied van satellietcommunicatie, energie en logistiek, van essentieel belang is; 55. onderstreept dat de EIB een belangrijke rol speelt bij de ondersteuning van de lidstaten en landen buiten de EU, met name kandidaat-lidstaten, wat de toegang tot risicokapitaalmarkten betreft, waardoor de investeringsmogelijkheden worden uitgebreid; 56. benadrukt dat de Global Gateway, als onderdeel van het instrumentarium voor extern optreden van de EU, van cruciaal belang is voor de positie van Europa in de wereld en gericht is op het bevorderen van het op regels gebaseerde multilaterale stelsel, duurzame ontwikkeling, democratie, mensenrechten, gendergelijkheid en de rechtsstaat; is ingenomen met de rol die de EIB, als grootste ontwikkelingsbank van de EU, in dit verband speelt; herinnert aan het belang van voorspelbare garanties uit de EU-begroting om de EIB in staat te stellen verrichtingen buiten de EU te blijven uitvoeren; 57. dringt aan op betere transparantie en werkwijzen voor openbaarmaking, aansluitend bij de praktijken van andere multinationale ontwikkelingsbanken, naast de instelling van een onafhankelijk klachtenmechanisme waarmee klachten doeltreffend kunnen worden aangepakt en verholpen; onderstreept dat er doeltreffende mechanismen nodig zijn om te waarborgen dat gemeenschappen die gevolgen ondervinden van door de EIB gefinancierde projecten, daarbij worden betrokken en dat er aan hen verantwoording wordt afgelegd, om ervoor te zorgen dat Global Gateway-projecten inspelen op lokale behoeften, een genderdimensie hebben en zinvolle ontwikkelingsresultaten opleveren; wijst op het belang van publieke participatie, met name in de plannings-, beoordelings- en monitoringprocessen voor kritieke grondstoffen van de EIB, met inbegrip van de vrije voorafgaande geïnformeerde toestemming van inheemse gemeenschappen, zoals bepaald in de VN-Verklaring over de rechten van inheemse volken; 58. herhaalt zijn oproep aan EIB Global om blendingverrichtingen toe te spitsen op gebieden waar dit waarde kan toevoegen aan de lokale economie en verdringing van particulier kapitaal wordt voorkomen, en ervoor te zorgen dat gemengde financiering niet wordt gebruikt voor essentiële publieke diensten, met name gezondheidszorg, onderwijs en sociale bescherming; herinnert eraan dat de doelstellingen van het ontwikkelingsbeleid van de EU, en met name de doelstelling om de betaalbare toegang tot gezondheidszorg te verbeteren, als leidraad moeten dienen voor EIB-investeringen op dit gebied, teneinde voor betere gezondheidsresultaten voor iedereen te zorgen, maar met name voor vrouwen; 59. verwacht dat de activiteiten van EIB Global ook snel inspelen op veranderende realiteiten en dringende behoeften; wijst op de kloof in de financiering van ontwikkelingshulp als gevolg van de bevriezing van de hulp van de VS en de vermindering van de financiering voor het Globale Zuiden; dringt aan op concrete initiatieven om humanitaire of gezondheidscrises te voorkomen, de pan-Afrikaanse handel, infrastructuur en regionale integratie te ondersteunen en de banden met Europa te versterken; is ingenomen met het voornemen van EIB Global om verrichtingen met een hoger risico op te schalen, wat mogelijk is dankzij het mandaat van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking – Europa in de wereld (NDICI – Europa in de wereld); 60. uit zijn bezorgdheid over berichten dat sommige door de EU gefinancierde projecten buiten de EU, onder meer in het kader van de Global Gateway, worden opgezet door Chinese bedrijven, waarbij Chinese bedrijven soms meer door de EIB gefinancierde opdrachten in de wacht slepen dan EU-bedrijven; dringt er bij de Commissie op aan voor een gelijk speelveld te zorgen door met de EIB samen te werken om de deelname van Europese bedrijven te stimuleren; beveelt aanbestedingspraktijken aan waarbij voorrang wordt verleend aan de beste prijs-kwaliteitsverhouding boven de laagste prijs, teneinde eerlijke concurrentie te bevorderen en in overeenstemming te zijn met de waarden van de EU; 61. is ingenomen met de inspanningen van de EIB en negen andere multilaterale ontwikkelingsbanken om nauwer samen te werken en zo vooruitgang te boeken bij de verwezenlijking van de SDG’s; verzoekt de EIB te blijven samenwerken met andere bilaterale en multilaterale instellingen om gemeenschappelijke methoden voor de analyse van de impact op ontwikkeling uit te werken en toe te passen, teneinde langdurige positieve effecten en toegevoegde waarde tot stand te brengen; 62. is ingenomen met de aankondiging van de EIB om de steun voor sectoren als watervoorziening, kleine bedrijven, hernieuwbare energie en energie-efficiëntie op te voeren en de partnerschappen binnen Europa en wereldwijd, onder meer met particuliere actoren, verder te versterken om een maximaal effect ter plaatse te sorteren; Governance: verantwoording en transparantie 63. benadrukt dat de groeiende rol van de EIB gepaard moet gaan met meer democratische verantwoordingsplicht en transparantie, met inbegrip van een snellere publicatie van projectgerelateerde documenten; herhaalt zijn oproep tot het sluiten van een interinstitutioneel akkoord tussen het Parlement en de EIB om hun bestaande samenwerking te formaliseren en te versterken, onder meer door een regelmatige gestructureerde dialoog, betere toegang van het Parlement tot documenten en gegevens van de EIB, en de mogelijkheid voor het Parlement om vragen met verzoek om schriftelijk antwoord in te dienen bij de EIB, zoals nu al het geval is bij de Europese Centrale Bank; verzoekt de EIB in dit verband het Parlement een duidelijk, vereenvoudigd overzicht van de bijdragen uit de EU-begroting aan haar balans, buitenbalansfinanciering en winst- en verliesrekening te geven; 64. benadrukt hoe belangrijk het is dat de EIB zorgt voor volledige transparantie en traceerbaarheid van de gefinancierde projecten, met inbegrip van meer gedetailleerde informatie, om passend toezicht mogelijk te maken door alle relevante belanghebbenden, waaronder maatschappelijke organisaties, in plaats van uitsluitend door de bevoegde ministeries; herinnert eraan dat op alle ontvangers van EU-financiering een algemene verplichting rust om de herkomst ervan te erkennen en de zichtbaarheid van alle ontvangen EU-financiering te waarborgen; verzoekt de EIB-groep erop toe te zien dat de eindontvangers voldoen aan de zichtbaarheidsvoorwaarden voor de financiële steun van de EU; 65. verzoekt de EIB om de deelname van Europese ondernemingen aan aanbestedingsprocedures voor door de EIB gefinancierde projecten te bevorderen; spoort de EIB aan kredietnemers te adviseren prioriteit te geven aan Europese ondernemingen om het Europese concurrentievermogen te versterken; 66. onderstreept dat de EIB-groep de hoogste normen in acht moet nemen bij het voorkomen van alle vormen van fraude, belastingontduiking, belastingontwijking, witwassen van geld en terrorismefinanciering; merkt op dat het waarborgen van de integriteit van de financiering van de EIB-groep van essentieel belang is om het vertrouwen van het publiek en het doeltreffende gebruik van middelen te waarborgen; neemt kennis van de door de Europese Ombudsman afgeronde onderzoeken en de nog lopende onderzoeken van het Europees Openbaar Ministerie en het Europees Bureau voor fraudebestrijding en verwacht volledige duidelijkheid en passende follow-up, met inbegrip van de nodige gevolgen; 67. roept de EIB nogmaals op te overwegen de taakverdeling binnen de directie af te stemmen op de aanbevelingen van EU-instellingen, teneinde potentiële belangenconflicten te helpen beperken; 68. is ingenomen met het kader voor de erkenning van vakbonden bij de EIB uit 2024; 69. is verheugd over de beginselen van de EIB inzake diversiteit, gelijkheid en inclusie, waaronder de doelstelling dat tegen eind 2026 ten minste 40 % van de leidinggevende functies door vrouwen moet worden bekleed; dringt aan op een geografisch evenwichtige vertegenwoordiging van EU-nationaliteiten onder het personeel; 70. benadrukt dat het mensenrechtenbeleid van de EIB moet worden aangescherpt, met inbegrip van de vaststelling van een duidelijk en doeltreffend kader en dito strategie voor passende zorgvuldigheid op het gebied van de mensenrechten; benadrukt dat milieu- en sociale effectbeoordelingen moeten worden uitgevoerd door onafhankelijke deskundigen en dat er onafhankelijke verificatiemechanismen moeten worden ingevoerd om toezicht te houden op de interne monitoring en interne rapportage door EIB-cliënten; o o o 71. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de Europese Investeringsbank. Het Europees Parlement, – gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 194, – gezien Richtlijn 2009/119/EG van de Raad van 14 september 2009 houdende verplichting voor de lidstaten om minimumvoorraden ruwe aardolie en/of aardolieproducten in opslag te houden (1) (richtlijn inzake olievoorraden), – gezien de mededeling van de Commissie van 28 mei 2014 getiteld “Europese strategie voor energiezekerheid” ( COM(2014)0330 ), – gezien Verordening (EU) 2017/1938 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2017 betreffende maatregelen tot veiligstelling van de gasleveringszekerheid en houdende intrekking van Verordening (EU) nr. 994/2010 (2) , – gezien Richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot wijziging van Richtlijn 2012/27/EU (3) , – gezien Verordening (EU) 2019/943 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende de interne markt voor elektriciteit (4) , – gezien Verordening (EU) 2019/941 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende risicoparaatheid in de elektriciteitssector en tot intrekking van Richtlijn 2005/89/EG (5) , – gezien de mededeling van de Commissie van 11 december 2019 getiteld “De Europese Green Deal” ( COM(2019)0640 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 8 juli 2020 getiteld “Energie voor een klimaatneutrale economie: een EU-strategie voor een geïntegreerd energiesysteem” ( COM(2020)0299 ), – gezien Verordening (EU) 2021/1153 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2021 tot vaststelling van de Connecting Europe Facility en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1316/2013 en (EU) nr. 283/2014 (6) , – gezien Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”) (7) , – gezien Verordening (EU) 2022/869 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2022 betreffende richtsnoeren voor de trans-Europese energie-infrastructuur, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 715/2009, (EU) 2019/942 en (EU) 2019/943, en Richtlijnen 2009/73/EG en (EU) 2019/944, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 347/2013 (8) , – gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 18 mei 2022, getiteld “De externe energiebetrokkenheid van de EU in een veranderende wereld” (JOIN(2022)0023), – gezien de mededeling van de Commissie van 18 mei 2022 getiteld “REPowerEU Plan” ( COM(2022)0230 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 18 oktober 2022 getiteld “Digitalisering van het energiesysteem – EU-actieplan” ( COM(2022)0552 ), – gezien het definitieve beoordelingsverslag van de EU-NAVO-taskforce over de veerkracht van kritieke infrastructuur, gepubliceerd in juni 2023, – gezien Richtlijn (EU) 2023/1791 van het Europees Parlement en de Raad van 13 september 2023 betreffende energie-efficiëntie en tot wijziging van Verordening (EU) 2023/955 (herschikking) (9) (energie-efficiëntierichtlijn), – gezien het jaarverslag 2023 van het Voorzieningsagentschap van Euratom, – gezien Richtlijn (EU) 2023/2413 van het Europees Parlement en de Raad van 18 oktober 2023 tot wijziging van Richtlijn (EU) 2018/2001, Verordening (EU) 2018/1999 en Richtlijn 98/70/EG wat de bevordering van energie uit hernieuwbare bronnen betreft, en tot intrekking van Richtlijn (EU) 2015/652 van de Raad (de richtlijn hernieuwbare energie) (10) , – gezien Richtlijn (EU) 2024/1788 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juni 2024 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markten voor hernieuwbaar gas, aardgas en waterstof, tot wijziging van Richtlijn (EU) 2023/1791 en tot intrekking van Richtlijn 2009/73/EG (herschikking) (11) , – gezien Verordening (EU) 2024/1789 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juni 2024 inzake de interne markten voor hernieuwbaar gas, aardgas en waterstof, tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1227/2011, (EU) 2017/1938, (EU) 2019/942 en (EU) 2022/869 en Besluit (EU) 2017/684, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 715/2009 (herschikking) (12) , – gezien Verordening (EU) 2024/1787 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juni 2024 inzake de vermindering van methaanemissies in de energiesector en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/942 (13) , – Richtlijn (EU) 2024/1711 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juni 2024 tot wijziging van de Richtlijnen (EU) 2018/2001 en (EU) 2019/944 inzake het verbeteren van de opzet van de elektriciteitsmarkt van de Unie (14) , – gezien Verordening (EU) 2024/1747 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juni 2024 tot wijziging van de Verordeningen (EU) 2019/942 en (EU) 2019/943 wat betreft het verbeteren van de opzet van de elektriciteitsmarkt van de Unie (EMD-verordening) (15) , – gezien zijn resolutie van 14 november 2024 over de maatregelen van de EU tegen de Russische schaduwvloot en waarborging van de volledige handhaving van de sancties tegen Rusland (16) , – gezien het verslag van Sauli Niinistö getiteld “Safer Together: Strengthening Europe’s Civilian and Military Preparedness and Readiness” (verslag-Niinistö), gepubliceerd op 30 oktober 2024, – gezien speciaal verslag 09/2024 van de Europese Rekenkamer getiteld “Gasleveringszekerheid in de EU” (17) , – gezien de mededeling van de Commissie van 29 januari 2025 getiteld “Het EU-kompas voor concurrentievermogen” ( COM(2025)0030 ), – gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 21 februari 2025 getiteld “EU-actieplan inzake kabelbeveiliging” (JOIN(2025)0009), – gezien de mededeling van de Commissie van 26 februari 2025 getiteld “Actieplan voor betaalbare energie” ( COM(2025)0079 ), – gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 26 maart 2025 over de strategie voor een paraatheidsunie (JOIN(2025)0130), – gezien artikel 55 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie ( A10-0121/2025 ), A. overwegende dat energiezekerheid een essentiële bouwsteen is van een veerkrachtige, duurzame en concurrerende economie; overwegende dat een betrouwbare en betaalbare energievoorziening van essentieel belang is voor economische groei, de industriële productiviteit en het maatschappelijk welzijn; B. overwegende dat het veiligstellen van de energievoorziening een prioriteit vormt in het licht van de algemene veiligheidscrisis en de noodzaak voorbereid te zijn op uitdagingen op defensiegebied; C. overwegende dat de EU meer dan 60 % van haar energie importeert, waaronder 90 % van haar gas en 97 % van haar olie (18) , waardoor zij kwetsbaar is voor eventuele verstoringen van de energievoorziening, terwijl er mogelijkheden zijn om eigen schone en hernieuwbare energiebronnen te ontwikkelen; D. overwegende dat de EU het potentieel heeft hernieuwbare bronnen te ontwikkelen en dat het aandeel zelfgeproduceerde hernieuwbare energie sinds de publicatie van de laatste energiezekerheidsstrategie van de Commissie in 2014 enorm is toegenomen (windenergie met 98 %, fotovoltaïsche energie met 314 %, thermische zonne-energie met 22 % en oceaanenergie met 244 %); overwegende dat de EU-productie van fossiele brandstoffen in dezelfde periode is afgenomen, waarbij het aandeel steenkool daalde met 53 %, olie met 31 % en gas met 73 %; E. overwegende dat Europa met een overwegend door hernieuwbare energie gevoed net tegen 2035 meer dan 100 GW aan nieuwe vaste schone stroomcapaciteit zal nodig hebben om betrouwbaarheid, energiezekerheid en lagere kosten te waarborgen (19) ; F. overwegende dat de kloof tussen de energieproductie en de vraag in de EU een negatieve weerslag op de handelsbalans van de EU heeft, wetende dat de kosten van energie-invoer in 2024 neerkwamen op 427 miljard EUR (na een piek van 602 miljard EUR in 2022) voor steenkool, olie en gas (20) ; G. overwegende dat de productie van kernenergie in de EU sinds 2014 met 24 % is gedaald (21) ; overwegende dat een aantal lidstaten er duidelijk naar streeft de nucleaire capaciteit als pijler van hun energiestrategie uit te breiden en hun projecten op het gebied van kernenergie te bevorderen; H. overwegende dat de diversificatie van energiebronnen bijdraagt tot de open strategische autonomie, de energiezekerheid en de weerbaarheid van de EU tegen verstoringen van de externe voorziening; I. overwegende dat hernieuwbare en schone binnenlandse energieproductie alsook energie-efficiëntie- en energiebesparingsmaatregelen over de hele waardeketen de afhankelijkheid van externe energiebronnen zullen verminderen en de energievoorzieningszekerheid zullen verbeteren; overwegende dat het EU-beleid voor energie-efficiëntie structurele resultaten heeft opgeleverd, met een piek in de vraag naar energie in 2006 en een daling van 20 % in 2023 (22) , waaruit blijkt dat energie-efficiëntie de kosteneffectiefste manier is om de uitstoot te beperken, het concurrentievermogen te vergroten, energie betaalbaarder te maken en de energiezekerheid te verbeteren; J. overwegende dat er verschillen zijn tussen de lidstaten wat betreft natuurlijke en geografische kenmerken, alsook energievoorziening, -zekerheid, -bronnen en -beleid; K. overwegende dat de Russische Federatie de leverantie van olie, steenkool, kernenergie en gas aan de Europese Unie tientallen jaren als wapen heeft gebruikt om verdeeldheid tussen de lidstaten te zaaien en sinds de zomer van 2021 om de inflatie aan te wakkeren en de Europese vastberadenheid om Oekraïne te steunen in zijn rechtvaardige strijd voor vrijheid, te verzwakken; overwegende dat de Russische oorlog tegen Oekraïne in 2014 is begonnen; overwegende dat Rusland sinds 24 februari 2022 een illegale, niet-uitgelokte en niet-gerechtvaardigde grootschalige aanvalsoorlog tegen Oekraïne voert; overwegende dat de lidstaten in de Verklaring van Versailles (23) zijn overeengekomen opnieuw te beoordelen hoe zij hun energievoorzieningszekerheid kunnen waarborgen en hun afhankelijkheid van de invoer van gas, olie en steenkool uit Rusland “zo spoedig mogelijk” stop te zetten, door onder meer de ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen en de productie van de belangrijkste onderdelen daarvoor te versnellen en de algemene afhankelijkheid van de EU van fossiele brandstoffen versneld af te bouwen, rekening houdend met de nationale omstandigheden en de gekozen energiemix van de lidstaten; overwegende dat in het REPowerEU-plan een reeks maatregelen wordt voorgesteld om de invoer van Russische fossiele brandstoffen uiterlijk tegen 2027 stop te zetten; L. overwegende dat, terwijl het grootste deel van de invoer van Russische olie en steenkool aan sancties is onderworpen, de invoer van Russisch gas en Russische kernenergie helaas buiten het sanctieregime van de EU is gebleven vanwege zorgen over de voorzieningszekerheid; M. overwegende dat het aandeel Russisch gas, zowel vloeibaar aardgas (lng) als leidinggas, in de totale energie-import van de EU aanzienlijk is afgenomen, van 45 % in 2021 tot circa 19 % in 2024; overwegende dat de EU-invoer van fossiele brandstoffen uit Rusland in het derde jaar na de invasie groter was dan de financiële steun van de EU aan Oekraïne in dezelfde periode (18,7 miljard EUR in 2024) (24) ; overwegende dat Rusland sinds het begin van de oorlog in totaal 206 miljard EUR heeft verdiend aan de uitvoer van fossiele brandstoffen naar de EU; overwegende dat de wereldwijde uitvoer van fossiele brandstoffen de grootste bron van inkomsten voor Rusland vormt en goed is voor 250 miljard EUR per jaar (25) , wat overeenkomt met 160 % van de Russische militaire begroting voor dit jaar (26) ; N. overwegende dat van de 100 reactoren die in de EU in gebruik zijn, 18 reactoren in vijf EU-landen een Russisch of Sovjetontwerp hebben en elk uiteenlopende niveaus van ingebouwde afhankelijkheid van Rosatom hebben, wat een bijzonder risico vormt voor de Europese energiezekerheid; overwegende dat Rusland in 2024 in ongeveer 23 % van de totale EU-vraag naar diensten voor uraniumomzettng en in 24 % van de diensten voor uraniumverrijking heeft voorzien; O. overwegende dat Rusland sancties omzeilt via zijn schaduwvloot, die onder valse vlag of zonder vlag olie levert aan bereidwillige kopers, wat een ernstig milieurisico vormt; overwegende dat de lidstaten de doeltreffende maatregelen die de Raad in het 15e sanctiepact tegen het omzeilen van de sancties via de schaduwvloot heeft goedgekeurd, nog moeten uitvoeren; P. overwegende dat het Parlement in zijn resolutie van november 2024 de EU en haar lidstaten heeft verzocht alle invoer van Russische energie, met inbegrip van lng en kernenergie, te verbieden, te eisen dat schepen die Russisch lng uitvoeren de toegang tot EU-havens wordt ontzegd en geen nieuwe overeenkomsten te sluiten met Rosatom of dochterondernemingen ervan; Q. overwegende dat het ontbreken van een geactualiseerde robuuste EU-strategie voor energiezekerheid negatieve gevolgen heeft voor bedrijven, industrieën en huishoudens; overwegende dat dit, naast andere factoren, heeft geleid tot een flinke stijging van de energiearmoede, met als resultaat dat bijna een op de tien huishoudens (10,6 %) in 2023 niet in staat was de woning voldoende te verwarmen (27) , tegenover 6,9 % in 2021 (28) ; R. overwegende dat aanvallen op kritieke energie-infrastructuur kunnen leiden tot energieonderbrekingen met gelijktijdige gevolgen in verschillende lidstaten, aanzienlijke economische schade kunnen aanrichten, de openbare veiligheid kunnen ondermijnen en gevolgen kunnen hebben voor de defensievermogens van de EU; overwegende dat de Europese energiesector sinds de Russische invasie in Oekraïne overspoeld wordt met cyberaanvallen; overwegende dat de kritieke energie-infrastructuur in de Oostzee regelmatig door Rusland wordt aangevallen; overwegende dat het toenemende aantal incidenten van intimidatie waarbij de perimeter van offshore energie-infrastructuur wordt verstoord bijzonder zorgwekkend is; S. overwegende dat de rol van de NAVO op het gebied van energiezekerheid voor het eerst werd gedefinieerd tijdens de top van Boekarest in 2008 en sindsdien is versterkt; overwegende dat de NAVO de beveiliging van kritieke infrastructuur versterkt om sabotage te voorkomen, onder meer via het onlangs gelanceerde initiatief “Baltic Sentry”; overwegende dat de NAVO nationale autoriteiten ondersteunt bij het vergroten van hun weerbaarheid tegen verstoringen van de energievoorziening die gevolgen kunnen hebben voor de nationale en collectieve defensie; T. overwegende dat de integratie van de elektriciteitssystemen van de Baltische staten in het continentale Europese netwerk in februari 2025 een cruciale stap was in de richting van het verbeteren van hun energiezekerheid, aangezien hierdoor de afhankelijkheid van het door Rusland gecontroleerde net is weggevallen waardoor de geopolitieke kwetsbaarheden zijn beperkt en de veerkracht van de Baltische regio is versterkt; Een nieuwe visie op energiezekerheid in een veranderend mondiaal landschap 1. herinnert eraan dat het Europees Milieuagentschap energiezekerheid definieert als de beschikbaarheid van energie te allen tijde in verschillende vormen, in voldoende hoeveelheden en tegen redelijke en/of betaalbare prijzen; is van mening dat een alomvattende benadering van energiezekerheid rekening moet houden met de dimensie van de fysieke infrastructuur, de beschikbaarheid, betrouwbaarheid, stabiliteit en betaalbaarheid van de voorziening en de duurzaamheid daarvan, en de nadruk moet leggen op de geopolitieke en de klimaatdimensie; 2. benadrukt dat energiezekerheid een sectoroverschrijdende kwestie is die het fundament vormt voor de werking van alle kritieke sectoren en daardoor onontbeerlijk is voor economische stabiliteit, openbare veiligheid en nationale veerkracht; beklemtoont dat het van cruciaal belang is overwegingen in verband met energiezekerheid te integreren in relevant beleid en de effectbeoordelingen die daaraan ten grondslag liggen om de samenhang, consistentie en algehele doeltreffendheid van de beleidsvorming van de EU te verbeteren; 3. benadrukt dat de huidige geopolitieke situatie en de aanhoudende gevaarlijke afhankelijkheden op het gebied van energievoorziening duidelijk maken dat de opvatting van energiezekerheid moet worden herzien en erkent dat de veerkracht van energiesystemen, opgevat als het vermogen om te anticiperen op, bestand te zijn tegen, zich aan te passen aan en snel te herstellen van mogelijke verstoringen, inmiddels een strategische noodzaak is geworden; 4. benadrukt dat naarmate het energiesysteem koolstofarmer wordt, het aandeel hernieuwbare energie toeneemt en de elektrificatie vordert, een goed functionerende en geïntegreerde energiemarkt, energie-efficiëntie, de integratie van flexibiliteitsbronnen (elektriciteits- en warmteopslag, waterstof, volledig ontwikkelde en veerkrachtige infrastructuur, vraagsturing enz.) en voldoende inzetbare capaciteit van cruciaal belang zullen zijn om op succesvolle wijze om te gaan met het fluctuerende karakter van hernieuwbare energiebronnen en het volledige potentieel van de energietransitie aan te boren; 5. benadrukt dat energiezekerheid niet mogelijk is zonder toereikendheid; merkt op dat de schaarsteproblemen in de perifere gebieden van Europa in 2025 zich tegen 2033 naar de centrale delen van het continent zullen verplaatsen (29) ; is van mening dat capaciteitsmechanismen een structurele rol vervullen om inzetbare back-upcapaciteit te verzekeren zodat tijdens piekuren of perioden van tekorten in de aanvoer toereikendheid wordt gewaarborgd en om bij te dragen tot het stimuleren van de nodige investeringen in het genereren van capaciteit waarvan de noodzaak mogelijk niet wordt aangetoond door marktsignalen, die uitsluitend gebaseerd zijn op onregelmatig voorkomende prijsuren bij schaarste; beklemtoont dat ervoor moet worden gezorgd dat de mechanismen openstaan voor verschillende soorten hulpbronnen (zoals vraagzijde, energiebesparing, aggregatie, opslageenheden en grensoverschrijdende hulpbronnen) waarmee de nodige diensten, zoals flexibiliteit, kunnen worden geleverd, die geen onnodige marktverstoringen veroorzaken of zoneoverschrijdende handel beperken, en die verenigbaarheid met een toekomstig koolstofvrij elektriciteitssysteem weerspiegelen, onder meer door middel van samenhang met vastgestelde emissiegrenswaarden zoals bepaald in artikel 22 van de verordening opzet van de elektriciteitsmarkt (EMD-verordening); wijst erop dat de vergoeding voor capaciteitsmechanismen alleen betrekking heeft op de beschikbaarheid ervan; benadrukt dat de goedkeuringsprocedures voor deze mechanismen dringend moeten worden vereenvoudigd en gestroomlijnd, zoals gevraagd in het kader van de EMD-herziening, waarbij de goedkeuringsprocedure van de Commissie terdege rekening moet houden met de specifieke problemen van de elektriciteitsmarkt in de respectieve lidstaten; neemt kennis van het verslag van de Commissie over de beoordeling van mogelijkheden om de procedure voor de toepassing van een capaciteitsmechanisme te stroomlijnen en te vereenvoudigen (30) en van de lopende werkzaamheden met betrekking tot het staatssteunkader voor de Clean Industrial Deal, met concrete voorstellen om de goedkeuringsprocedure te versnellen; merkt op dat de balanceringsmarkt weliswaar essentiële kortetermijndiensten biedt maar nog niet investeringsvriendelijk is, en verzoekt de Commissie daarom stimulansen te ontwikkelen om de flexibele activa op te bouwen die de balanceringsmarkten dringend nodig hebben; 6. wijst erop dat bij decarbonisatie rekening moet worden gehouden met de specifieke kenmerken van de lidstaten en hun regio’s, met inbegrip van de ultraperifere gebieden en de rechtvaardigetransitiegebieden van Europa, en hun toegang tot verschillende soorten schone energiebronnen, de behoeften van hun industrieën en de kwetsbaarheid van hun burgers, teneinde te zorgen voor een rechtvaardige transitie die de energiezekerheid in stand houdt door synergieën te creëren tussen klimaatambities, geografische en natuurlijke omstandigheden en de sociale en economische realiteit; 7. wijst op de noodzaak van een bredere benadering van niet-fossiele flexibiliteit en energieopslag die ook moleculen en warmte omvat; benadrukt het potentieel van stadsverwarmingssystemen die gebruik kunnen maken van warmteopslag om de temperatuur van het circuit te verlagen en afvalwarmte, zonne-energie, geothermische energie en andere hernieuwbare bronnen te integreren, in voorkomend geval met een overgangsperiode voor het gebruik van aardgas; vestigt de aandacht op de belangrijke rol die kan worden vervuld door een optimaal gebruik van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling, in overeenstemming met de energie-efficiëntierichtlijn, om het elektriciteitsnet te helpen stabiliseren, en op het concurrentievermogen van bepaalde industriële sectoren, met name die sectoren die geen alternatieve methoden hebben voor de productie van betaalbare warmte in hun industriële processen; benadrukt dat stadsverwarmingsnetten met het oog hierop moeten worden gemoderniseerd en uitgebreid; 8. benadrukt dat technologische neutraliteit een sleutelrol speelt bij het verbeteren van de zekerheid van de energievoorziening, waarbij lock-in-effecten worden vermeden en duurzaamheid, economische efficiëntie en een rechtvaardige transitie worden bevorderd; herinnert eraan dat moet worden geïnvesteerd in een gevarieerde portefeuille van schone technologieën die regio’s in staat stellen op kosteneffectieve wijze technologieën toe te passen die het best aansluiten bij hun behoeften, zodat energie betaalbaarder en toegankelijker wordt; 9. merkt op dat in het rapport-Draghi (31) wordt benadrukt dat een vermindering van de afhankelijkheid van de invoer van fossiele brandstoffen het concurrentievermogen van de EU en de betaalbaarheid en voorzieningszekerheid zou verbeteren; merkt op dat aardgas momenteel een onderdeel is van de energiezekerheid van de EU, met een vraag van 320 miljard m³ in 2024, en neemt kennis van de prognoses van het Internationaal Energieagentschap (IEA) die wijzen op een matige vraag van 260 miljard m³ per jaar tegen 2035 (32) , terwijl in een REpowerEU-scenario wordt uitgegaan van een mogelijke daling van de vraag met 184 miljard m³ tegen 2030, wat zou neerkomen op een daling van de vraag naar aardgas met ongeveer 50 % in minder dan vijf jaar ten opzichte van de vraag van 356 miljard m³ in 2022; herinnert aan het voorstel van Draghi om als leidraad voor infrastructuurkeuzes, internationale partnerschappen en wetgeving een alomvattende strategie voor aardgas vast te stellen om de rol ervan tijdens de transitie te regelen en de aardgasvoorziening veilig te stellen; merkt met bezorgdheid op dat inconsequent aardgasbeleid de handelspositie van EU-bedrijven heeft verzwakt, waardoor deze zijn blootgesteld aan de prijzen op de mondiale spotmarkt en er mogelijk een kloof ontstaat tussen wat de EU contractueel heeft veiliggesteld en wat in de loop van de tijd zal worden geïmporteerd; 10. benadrukt dat de ontwikkeling van kernenergie een nationaal prerogatief blijft in het kader van het EU-recht; wijst erop dat de lidstaten die ervoor kiezen kernenergie in hun energiemix op te nemen soms een belangrijke rol aan kernenergie hebben toegekend in het kader van een geïntegreerd energiesysteem waarin ook wordt voorzien in een grotere penetratie van hernieuwbare energiebronnen; merkt op dat een aantal lidstaten het nodig acht de ontwikkeling en invoering van zowel bestaande nucleaire technologieën als technologieën van de nieuwe generatie en de volledige splijtstofcyclus te ondersteunen, waarmee zal worden bijgedragen tot de opbouw van een concurrerende technologische toeleveringsketen in de EU om een open strategische autonomie te waarborgen; benadrukt dat het belangrijk is de volledige kosten van de gehele levenscyclus van kernenergie te beoordelen, met inbegrip van bouw, exploitatie, veiligheid, milieu- en gezondheidseffecten, afvalbeheer en ontmanteling; wijst op de bestaande en blijvende afhankelijkheid van buitenlandse leveranciers, waarbij in 2022 ongeveer 97 % van de aanvoer van natuurlijk uranium in de EU afkomstig was van overzeese bronnen (33) , en benadrukt dat de bevoorradingsbronnen voor uranium en splijtstof moeten worden gediversifieerd en dat gevolg moet worden gegeven aan de aanbeveling van het Voorzieningsagentschap van Euratom om betrouwbare toeleveringsketens te ontwikkelen om te voldoen aan de groeiende vraag naar nucleaire en nieuwe nucleaire technologieën; neemt in dit verband kennis van het recente besluit van de Europese Investeringsbank om haar steun voor de versterking van de Europese uraniumverrijkingscapaciteit te verlengen; beklemtoont dat kleine modulaire reactoren en geavanceerde modulaire reactoren het potentieel hebben om de energiezekerheid te vergroten door te voorzien in koolstofarme energie; merkt echter op dat de technologie nog niet volledig ontwikkeld is; is ingenomen met de aangekondigde beoordeling van de mogelijkheid om de vergunningspraktijken voor nieuwe technologieën op het gebied van kernenergie, zoals kleine modulaire reactoren, te stroomlijnen; 11. erkent dat hernieuwbare energie autonomie op energiegebied en voorzieningszekerheid op lange termijn mogelijk maakt; benadrukt dat hernieuwbare energiebronnen van essentieel belang zijn om energiezekerheid te realiseren, aangezien zij voor de EU reeds de belangrijkste bron van energie van eigen bodem vormen; wijst erop dat het van belang is het gebruik van de bestaande capaciteit voor hernieuwbare energie maximaal te benutten, met name door het probleem van inperking (“curtailment”) aan te pakken, aangezien in 2023 vanwege netcongestie in de EU meer dan 12 TWh aan hernieuwbare elektriciteit werd ingeperkt, waardoor 4,2 miljoen ton extra CO 2 -emissies werden uitgestoten (34) ; merkt op dat hernieuwbare energiebronnen reeds hebben bijgedragen tot het verminderen van de afhankelijkheid van de EU van Russisch gas, aangezien zij in 2023 goed waren voor 25 % van de energie en 45 % van de elektriciteit die in de EU zijn verbruikt; wijst nogmaals op het belang van aanhoudende EU-steun voor de ontwikkeling en het inzetten van gevestigde technologieën voor hernieuwbare energie, zoals zonne-energie, windenergie, geothermische energie en warmtepompen; herhaalt dat het noodzakelijk is te voorzien in beleids- en investeringssteun voor minder ontwikkelde of opkomende sectoren met het oog op een versnelde invoering van hernieuwbare technologieën die gezien de nationale en lokale omstandigheden het meest relevant zijn, zoals innovatieve geothermische technologie, biomethaan, thermische zonne-energie, mariene energie, getijdenenergie, osmose-energie en geconcentreerde zonne-energie; stelt bezorgd vast dat sommige innovatieve technologieën zonder gericht steunbeleid mogelijk niet tijdig het stadium van commercialisering zullen bereiken, en verzoekt de lidstaten daarom om voor deze technologieën te voorzien in steun voor onderzoek, demonstratie, marktacceptatie en opschaling; verzoekt de Commissie een investeringsplan voor deze hernieuwbare technologieën voor te stellen; 12. wijst in het bijzonder op het potentieel van geothermische energie, dat tegen 2035 wordt geraamd op 510 GW aan een belastingsfactor van 80-90 %; wijst op de enorme hoeveelheid onbenutte hulpbronnen in bepaalde EU-regio’s en verzoekt de Commissie gevolg te geven aan de oproep van het Parlement om de ontwikkeling van geothermische energie te ondersteunen, onder meer door instrumenten voor risicobeperking tot stand te brengen; 13. verzoekt het IEA een analyse uit te voeren om de mogelijkheden voor het gebruik van aardgasbronnen in de EU te beoordelen; merkt op dat de interne aardgasproductie van de EU tussen 2020 en 2023 met meer dan een derde is gedaald en dat deze daling naar verwachting zal aanhouden zonder dat de productie van groen gas in de EU, met inbegrip van biogas en biomethaan, in de nabije toekomst aanzienlijk zal toenemen; merkt op dat in het rapport-Draghi wordt benadrukt dat naast een geleidelijke decarbonisatie en een verschuiving naar waterstof en groene gassen in overeenstemming met de herziene richtlijn hernieuwbare energie (RED III) en REPowerEU als overgangsmaatregel, de interne aardgasproductie – indien de afzonderlijke lidstaten dit gerechtvaardigd achten – ook een rol kan spelen om bij te dragen aan de voorzieningszekerheid en om blootstelling aan negatieve geopolitieke ontwikkelingen te voorkomen; 14. benadrukt dat diversificatie van essentieel belang is om in een veranderende geopolitieke context het risico op dominantie van leveranciers te beperken; is van mening dat de EU werk moet maken van sterkere internationale partnerschappen met betrouwbare leveranciers van energie, grondstoffen en schonetechnologiecomponenten in alle regio’s van de wereld, en met name met landen van de Europese Economische Ruimte; 15. beklemtoont dat het verbeteren van de energiezekerheid een holistische aanpak vereist, met name door in belangrijke eindgebruikerssectoren voor energie, zoals gebouwen en industrie, de energie-efficiëntie te verbeteren en door energiebesparingen te bevorderen, investeringen in onderzoek en ontwikkeling te stimuleren en te zorgen voor zinvolle burgerparticipatie, hetgeen allemaal van essentieel belang is om een veerkrachtig, duurzaam en inclusief energiesysteem tot stand te brengen; 16. verzoekt de Commissie rekening te houden met toekomstige behoeften op het gebied van militair vermogen en militaire mobiliteit bij de uitbouw van het energiesysteem van de EU; merkt met bezorgdheid op dat de EU in hoge mate afhankelijk is van de invoer van ruwe olie en aardolieproducten; verzoekt de Commissie een alomvattende strategie voor vloeibare brandstoffen uit te werken om ervoor te zorgen dat deze in crisissituaties gemakkelijk beschikbaar zijn voor het leger en om de afhankelijkheid van kwetsbare importketens en onbetrouwbare producenten te verminderen, met name door de ontwikkeling van geavanceerde synthetische brandstoffen (zoals duurzame luchtvaartbrandstoffen en e-brandstoffen) in Europa; 17. vestigt de aandacht op de aanbeveling in het Niinistö-verslag over de noodzaak om verder werk te maken van de prioritaire vervoerscorridors voor tweeërlei gebruik voor civiele en defensiegerelateerde logistieke behoeften, van de uitbreiding van de toeleveringsketens voor brandstoffen voor de strijdkrachten langs die corridors, alsook van strategische energiereserves, die met name nuttig kunnen zijn voor regio’s met een onvoldoende ontwikkelde pijpleidinginfrastructuur en brandstofopslag; verzoekt de Commissie in dit verband de richtlijn inzake olievoorraden te herzien gezien de recente geopolitieke verschuivingen en de noden van militaire gereedheid, teneinde de energiezekerheid en de weerbaarheid tegen nieuwe militaire risico’s te versterken; 18. erkent de snel toenemende vraag naar energie als gevolg van de digitale sector, met name de aanzienlijke energiebehoefte van datacenters en systemen voor artificiële intelligentie; benadrukt dat deze trend de dringende noodzaak van een krachtig energie-efficiëntiebeleid aantoont, en wijst op het belang van een proactieve aanpak van de EU om duurzame, toekomstgerichte oplossingen te vinden om aan deze groeiende vraag te voldoen en tegelijkertijd de veerkracht van haar energiesysteem te waarborgen; Een veerkrachtige energie-infrastructuur 19. merkt op dat infrastructurele knelpunten de voordelen van sectorintegratie in de weg staan en de bedreigingen voor de energiezekerheid verergeren; benadrukt het belang van investeringen in nieuwe energienetwerken, waaronder grensoverschrijdende interconnectoren en offshorenetwerken, en van optimalisering van de bestaande infrastructuur om de capaciteit met behulp van netverbeterende technologieën (grid-enhancing technologies, GET’s) te vergroten en tegelijkertijd de behoefte aan nieuwe infrastructuur te verminderen, teneinde de integratie van hernieuwbare energiebronnen en andere nieuwe opwekkingsvermogens mogelijk te maken, prijsverschillen te verkleinen, de algehele efficiëntie van het systeem te verbeteren en de solidariteit tussen de lidstaten in geval van een energiecrisis te bevorderen; wijst op de noodzaak van een technisch verantwoorde infrastructuurplanning, waarbij rekening wordt gehouden met geografische en natuurlijke kenmerken, de levensvatbaarheid op lange termijn wordt gewaarborgd en het ontstaan van gestrande activa wordt voorkomen; 20. verzoekt de Commissie dringend in kaart te brengen waar de interconnectoren ontoereikend zijn om het huidige interconnectiestreefcijfer van 15 % te halen, zoals vastgelegd in Verordening (EU) 2018/1999 (35) ; benadrukt het belang van projecten van gemeenschappelijk belang (PGB’s) voor het faciliteren van een efficiënte en veilige elektriciteitsstroom tussen lidstaten en regio’s, waardoor de grensoverschrijdende integratie en energiesolidariteit binnen de EU worden versterkt; erkent de rol van de Connecting Europe Facility – Energie (CEF-E) bij de voltooiing van bovengenoemde investeringen en herhaalt zijn oproep om de financiering ervan aanzienlijk te verhogen bij voorstellen voor het volgende meerjarig financieel kader; 21. verzoekt de lidstaten om de vergunningsprocedures voor elektriciteitsinstallaties en -netwerken te versnellen; merkt op dat buitensporig lange vergunningsprocedures kunnen leiden tot rechtsonzekerheid, wat de toereikendheid van de voorziening kan ondermijnen omdat de uitvoering van cruciale projecten wordt vertraagd – of het nu gaat om het repoweren of vernieuwen van bestaande installaties voor opwekking of om de ontwikkeling van infrastructuur voor transmissie, distributie of opslag; is ingenomen met de positieve vooruitgang die is geboekt met bepalingen die zijn aangenomen bij de laatste herziening van de richtlijn hernieuwbare energie en de noodverordening inzake vergunningen (36) om de vergunningsprocedures te versnellen, te stroomlijnen en te vereenvoudigen; 22. herinnert eraan dat klimaatverandering zich blijft verergeren, waardoor het energiesysteem steeds meer onder druk komt te staan als gevolg van extreme weersomstandigheden, zoals hittegolven die leiden tot de sluiting van thermische centrales, droogtes die leiden tot de opwekking van minder stroom, en zware stormen, overstromingen en branden die schade toebrengen aan elektriciteitsnetten en gaspijpleidingen; wijst erop dat het effect van klimaatverandering op productiemiddelen, netwerken en consumptiepatronen beter moet worden geïntegreerd in de modellering en paraatheid van energie-infrastructuur; benadrukt de noodzaak van planning van veerkrachtige energiesystemen, met inbegrip van strategieën voor aanpassing aan het klimaat, zoals geavanceerde koeltechnologieën, netflexibiliteit, gedecentraliseerde opwekking van hernieuwbare energie, en versterkte bescherming van de infrastructuur; benadrukt hoe belangrijk het is om in elk energieproject vanaf het prilste stadium een klimaatbestendigheidsplan te integreren, gebaseerd op een eerste risicogebaseerde beoordeling; 23. verzoekt de Commissie voort te bouwen op Richtlijn (EU) 2022/2557 (37) betreffende de weerbaarheid van kritieke entiteiten door de volledige en geharmoniseerde uitvoering ervan te vergemakkelijken middels het verstrekken van beste praktijken, richtsnoeren en methodologieën, en grensoverschrijdende opleidingsactiviteiten en oefeningen ter ondersteuning van de lidstaten, de bevoegde autoriteiten en kritieke energie-entiteiten; 24. benadrukt dat er geïnvesteerd moet worden in de bescherming en weerbaarheid van de energie-infrastructuur tegen door de mens veroorzaakte bedreigingen, zoals militaire, hybride en cyberaanvallen; spreekt zijn bezorgdheid uit over de recente sabotage-incidenten in de Oostzee en dringt aan op krachtigere maatregelen op EU-niveau om de kritieke energie-infrastructuur van de EU te beschermen, met inbegrip van grensoverschrijdende verbindingen met niet-EU-landen, zoals onderzeese pijpleidingen en kabels, offshore windparken en interconnecties, die bedoeld zijn om de meest getroffen lidstaten te ondersteunen, en om nationale maatregelen aan te vullen; is in dit verband ingenomen met de gezamenlijke mededeling betreffende het EU-actieplan inzake kabelbeveiliging; 25. merkt op dat de decentralisatie van het energiesysteem, wat zowel de veerkracht versterkt als de energietransitie vergemakkelijkt, en een grotere diversiteit van bronnen en autonomie zorgen voor een verminderde afhankelijkheid van gecentraliseerde elektriciteitscentrales, het risico op stroomuitval tot een minimum beperken, de stabiliteit van het stroomnet verbeteren en een sneller herstel na storingen mogelijk maken; benadrukt tegelijk dat het toegenomen aantal afgelegen en versnipperde energiebronnen, energieopslagfaciliteiten en nieuwe verbindingen betere maatregelen vereisen om een robuuste infrastructuurbescherming te waarborgen; 26. verzoekt de Commissie lering te trekken uit de oorlog in Oekraïne, met name wat betreft de kritieke rol van elektriciteitsinterconnectie, micro-netwerken, gedistribueerde zonne-energie, windenergie en batterijopslag om het elektriciteitsnet beter bestand te maken tegen militaire aanvallen, waaronder cyberaanvallen, drones en raketten; prijst de aanhoudende inspanningen van Oekraïne om de werking en veiligheid van zijn energiesysteem te handhaven ondanks de Russische aanvalsoorlog, en benadrukt dat steun aan Oekraïne ook hulp inhoudt bij het waarborgen van de deugdelijkheid van het nationale elektriciteitsnet; 27. merkt met bezorgdheid op dat er voor kleine gedistribueerde energiebronnen die op het internet zijn aangesloten, zoals omvormers, geen passende conformiteitsbeoordelingsprocedures gelden die onder de wetgeving inzake cyberbeveiliging vallen, zoals de verordening cyberweerbaarheid (38) , en aangezien zij op afstand kunnen worden bediend en hun software kan worden bijgewerkt door de fabrikant, die in veel gevallen een niet-vertrouwde leverancier is, zouden deze niet-vertrouwde leveranciers controle kunnen krijgen over de elektriciteitsnetten van de EU; dringt er bij de Commissie op aan verplichte risicobeoordelingen in te voeren voor gedistribueerde energiebronnen op basis van het land van herkomst, waardoor installaties die worden gecontroleerd vanuit rechtsgebieden die veiligheidsrisico’s kunnen inhouden, onder strikt toezicht komen te staan en onderworpen worden aan lokalisatievereisten; pleit voor grotere weerbaarheid in de Europese toeleveringsketens door de productie van gedistribueerde energiebronnen in de EU en allianties met vertrouwde internationale partners te bevorderen; benadrukt het belang van voldoende professionals die gespecialiseerd zijn in cyberbeveiliging en van nauwe samenwerking tussen de lidstaten om deze kwetsbaarheden aan te pakken; 28. roept energiebedrijven die kritieke infrastructuur beheren ertoe op nauw samen te werken met het Agentschap van de Europese Unie voor cyberbeveiliging en zich uit te rusten met de meest geavanceerde cyberbeveiligingsinstrumenten; is van mening dat samenwerking met de NAVO op het gebied van cyberbeveiliging moet wordt versterkt om hybride bedreigingen van de Europese energiezekerheid het hoofd te bieden; 29. merkt op dat de lidstaten alles in het werk moeten stellen om hun weerbaarheid te vergroten, waaronder het vermogen om incidenten te voorkomen, zich daartegen te beschermen, erop te reageren, ze te weerstaan, de gevolgen ervan te beperken, ze op te vangen, te incasseren en ervan te herstellen, en daarbij ten volle rekening moeten houden met de onderlinge afhankelijkheid van de energiemarkt van de EU en het mogelijke domino-effect dat infrastructuurstoringen in één land kunnen hebben in de hele Unie; benadrukt met name dat meer moet worden ingezet op het aspect “herstellen”, wat kan worden bereikt door middel van een efficiënt Europees herstel- en responsmechanisme en nationale en regionale operationele plannen, die een belangrijk onderdeel kunnen vormen van de afschrikkingsstrategie van de EU; wijst op het belang van EU-solidariteit bij het reageren op mogelijke infrastructuurincidenten, waarbij gecoördineerde actie en wederzijdse ondersteuning tussen de lidstaten worden gewaarborgd; 30. herinnert eraan dat de energie-infrastructuur een bijzonder gevoelige sector is die moet worden beschermd tegen buitenlandse belangen; dringt er bij de lidstaten en de Commissie op aan de veiligheidsrisico’s in verband met buitenlandse investeringen in en aankopen van energie-infrastructuur aan te pakken; drukt zijn bezorgdheid uit over een reeks potentieel gevoelige buitenlandse investeringen, met name in elektriciteitsnetten; is in dit verband ingenomen met de lopende herziening van de verordening screening BDI (39) als een proactieve stap in de richting van een strikte strategische aanpak van de ontwikkeling van en het toezicht op de Europese energie-infrastructuur; 31. benadrukt dat energiezekerheid ook de levering van cruciale schone technologieën, onderdelen en kritieke grondstoffen moet omvatten, en wijst op de noodzaak van diversificatie van de bronnen waaruit deze worden betrokken; roept op tot meer steun voor de netwerkproducerende industrie in de EU als strategische pijler van de energietransitie, met bijzondere nadruk op het waarborgen van een eerlijk en concurrerend regelgevingskader voor Europese fabrikanten, en tegelijkertijd het potentieel te onderzoeken van lokale inhoudsvereisten om de energiezekerheid, de veerkracht van de toeleveringsketen en het concurrentievermogen van de industrie te versterken; pleit voor het actualiseren van het kader voor overheidsopdrachten om de administratieve lasten voor netbeheerders om toegang te krijgen tot de noodzakelijke netwerktechnologieën te vereenvoudigen en te verlichten; 32. wijst op het belang van de integratie van circulaire beginselen in het ontwerp van kritieke infrastructuur en apparatuur, en dringt aan op meer steun voor de tenuitvoerlegging daarvan, met als doel de afhankelijkheid van de EU van de invoer van buitenlandse grondstoffen te verminderen en de hulpbronnenefficiëntie te verbeteren; Uitfasering van Russische energieleveringen 33. benadrukt dat de uitdagingen die voortvloeien uit een gebrek aan solidariteit binnen de EU en uit het feit dat sommige lidstaten bepaalde belangen vooropstellen, het hele continent bewust hebben gemaakt van de gevaren van afhankelijkheid van een onbetrouwbare energieleverancier die energieleveringen als wapen inzet; beklemtoont dat de lessen die zijn getrokken uit de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne centraal moeten staan in toekomstige EU-maatregelen, waarbij met name het cruciale belang van een eensgezinde Europese reactie moet worden benadrukt om een einde te maken aan gevaarlijke afhankelijkheden op het gebied van energievoorziening; 34. benadrukt dat er in de EU vooruitgang is geboekt bij het verminderen van de energieafhankelijkheid, met name dankzij het REPowerEU-plan en de zestien sanctiepakketten, als gevolg waarvan de invoer van Russisch gas (via pijpleidingen en LNG) is gedaald van 45 % van de totale gasinvoer van de EU in 2021 tot 19 % in 2024; 35. spreekt zijn diepe bezorgdheid uit over het feit dat de EU nog steeds afhankelijk is van Russisch gas en dat deze afhankelijkheid recentelijk zelfs is toegenomen, met een stijging van de invoer met 18 % in 2024 en een verdere stijging in 2025 (40) ; merkt op dat de lidstaten alleen al in 2024 naar schatting voor 7 miljard EUR aan Russisch LNG hebben gekocht, en dat de EU sinds de Russische invasie van Oekraïne voor 200 miljard EUR aan olie en gas uit Rusland heeft geïmporteerd en op die manier de oorlogsmachine van Rusland volledig (41) financiert; 36. is ingenomen met de publicatie van een routekaart voor de uitfasering van de invoer van energie uit Rusland, die de weg moet vrijmaken voor een zo spoedig mogelijke definitieve beëindiging ervan; 37. is verheugd over het door de Commissie voorgestelde stapsgewijze verbod op de invoer van Russisch gas; benadrukt dat er uiterlijk in 2027 een EU-breed verbod moet worden ingesteld op alle invoer van Russisch aardgas en dat nieuwe contracten en bestaande spotcontracten uiterlijk eind 2025 moeten worden beëindigd; dringt erop aan dat de lidstaten, met inbegrip van de lidstaten die momenteel profiteren van gerichte afwijkingen voor de invoer van Russische olie, deze invoer uiteindelijk tegen uiterlijk 2027 uitfaseren; is ingenomen met de komende wetgevingsvoorstellen ter zake en verzoekt de Commissie de mogelijkheden te onderzoeken van alle beschikbare overgangsinstrumenten die kunnen leiden tot de beëindiging van de invoer van Russische fossiele brandstoffen tegen 2027, zoals de invoering van een regulier quotasysteem voor de invoer van Russisch gas in de EU en de invoering van een maximumprijs voor Russisch LNG, na een beoordeling van de gevolgen voor de markt en de prijzen; verzoekt de Commissie aan EU-bedrijven doeltreffende en juridisch solide instrumenten ter beschikking te stellen om hen te helpen bij hun inspanningen om zonder boetes uit langlopende contracten met Russische leveranciers te stappen; 38. verzoekt de lidstaten de gasleveringen aan de EU uit de terminals van Yamal LNG en Arctic LNG 2 op te nemen in het toepassingsgebied van de EU-sancties en de respectieve sanctionering van de vloot lng-tankers met een ijsklasse die in het kader van het lng-project Yamal worden ingezet; merkt op dat het sanctioneren van lng-tankers bijzonder doeltreffend zou zijn, aangezien er op wereldschaal slechts een beperkt aantal lng-tankers met een ijsklasse is; benadrukt dat de bovengenoemde maatregelen een adequate beoordeling van de juridische en economische gevolgen voor de betrokken Europese bedrijven vereisen en dat ervoor moet worden gezorgd dat zij hun contracten kunnen beëindigen; 39. prijst de opname van de nucleaire toeleveringsketen in de routekaart; stelt met bezorgdheid vast dat op de EU-markt nog steeds Russische splijtstof aanwezig is, onder meer via indirecte toeleveringsketens, en dat in 2023 23,5 % van het in de EU verbruikte uranium afkomstig was uit Rusland en 30,1 % van het uranium dat in de nucleaire vloot van de EU wordt gebruikt, door Rusland werd verrijkt; merkt op dat binnenlandse aanbieders de capaciteit in hun Europese installaties weliswaar opvoeren om aan de toegenomen vraag te voldoen, nu nutsbedrijven proactief afstappen van leveringen uit Rusland, maar dat er op Europees en nationaal niveau dringend duidelijke beleidsbeslissingen nodig zijn om de bovengenoemde kwetsbaarheden in de nucleaire toeleveringsketen aan te pakken; dringt daarom aan op ondersteuning van projecten in de Unie die bijdragen tot een grotere autonomie en zekerheid inzake de toelevering van splijtstof; 40. uit zijn bezorgdheid over het feit dat officiële gegevens geen volledig beeld geven van de invoer van Russische energie en de eindbestemming ervan, aangezien er nog steeds Russische olie en gas met een ander etiket op de EU-markt komen; betreurt dat dit in sommige gevallen gebeurt met instemming van de betrokken overheidsactoren; 41. is het ermee eens dat een adequate beoordeling van de omvang van de invoer van Russische energie een eerste vereiste is voor de geleidelijke beëindiging van deze afhankelijkheid; betreurt dat de invoer van Russische energie voortdurend wordt witgewassen en benadrukt dat er op de energiemarkt van de EU meer transparantie nodig is; verzoekt de lidstaten gegevens te publiceren over de oorsprong van ingevoerd, uitgevoerd en verbruikt Russisch gas, en dringt aan op de toepassing van alle maatregelen tegen het witwassen van ingevoerde Russische energie; merkt op dat relevante rapportageverplichtingen uit hoofde van Verordening (EU) 2024/1787 inzake de vermindering van methaanemissies in de energiesector kunnen bijdragen tot de verwezenlijking van deze doelstelling; 42. is ingenomen met de op stapel staande voorstellen voor transparantie-, monitoring- en traceerbaarheidsmechanismen, aangezien de effectieve uitvoering van sancties afhankelijk is van compatibele controlemechanismen in alle lidstaten; wijst erop dat er dringend een juridisch mechanisme moet worden ontwikkeld om de transparantie en traceerbaarheid te waarborgen van aardgas dat afkomstig is uit Rusland en als vloeibaar aardgas via pijpleidingen naar de EU wordt uitgevoerd, welk mechanisme op termijn ook de invoer van olie moet dekken; benadrukt dat dit mechanisme in de toekomst moet worden uitgebreid tot de invoer van energie uit andere bestemmingen; is van mening dat het mechanisme samenwerking vereist tussen verschillende diensten, waaronder de mededingingsdiensten van de EU, het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators (ACER) en nationale douaneautoriteiten; verzoekt de lidstaten te overwegen de strafrechtelijke onderzoeksbevoegdheden van de nationale douaneautoriteiten te versterken om de doeltreffendheid van het bovengenoemde mechanisme te waarborgen en voldoende afschrikkende maatregelen en boeten in te voeren, zoals passende geldboeten voor het ontwijken van sancties; 43. benadrukt dat er een rechtskader voor diversificatie moet worden vastgesteld, op grond waarvan elke lidstaat op gecoördineerde wijze en via de passende bevoegde autoriteiten een exitplan voor Russische energiebronnen moet opstellen en de opstelling en uitvoering van gespecialiseerde exitplannen op het niveau van ondernemingen die in hun respectieve energiesectoren actief zijn, moet ondersteunen en controleren; is van mening dat deze plannen ook de aspecten binnenlandse productie en terugdringing van de vraag moeten omvatten; 44. veroordeelt met klem de oproepen om weer Russische energie te gaan invoeren als onderdeel van het vredesakkoord voor Oekraïne; verwerpt ten stelligste het idee van een mogelijke certificering van de Nord Stream 2-pijpleiding en dringt aan op de volledige ontmanteling van Nord Stream-pijpleidingen; waarschuwt ervoor dat de EU opnieuw afhankelijk dreigt te worden van een onbetrouwbare leverancier en verzoekt de Commissie en de lidstaten hiertegen waarborgen te ontwikkelen, zoals een medeondertekening door de Commissie van alle mogelijke contracten met Rusland of het verplichte gebruik van het AggregateEU-platform voor dit soort aankopen; 45. wijst erop dat energie een fundamentele behoefte is; benadrukt dat de geleidelijke afschaffing van de invoer van Russische energie een collectieve inspanning moet zijn om ervoor te zorgen dat geen enkele lidstaat en geen enkel bedrijf of huishouden aan zijn lot wordt overgelaten; benadrukt dat de lidstaten niet allemaal in dezelfde positie verkeren om de invoer van Russische energie op dezelfde manier af te bouwen, en dringt daarom aan op sterke onderlinge solidariteit, naast passende steunmaatregelen van de Commissie om een eerlijke en gecoördineerde transitie te waarborgen; 46. merkt op dat de geleidelijk afgeschafte invoer van Russische energie in de nabije toekomst moet worden vervangen door betrouwbare niet-EU-bronnen en dringt er daarom bij de Commissie op aan maatregelen voor te stellen die ervoor zorgen dat deze invoer voldoende wordt vervangen door betrouwbare partners; benadrukt echter dat de Russische energieleveringen niet mogen worden vervangen door nieuwe afhankelijkheden in de energievoorziening, en dat daarom de invoer van energie op lange termijn geleidelijk moet worden verminderd door middel van doeltreffende maatregelen ter ondersteuning van decarbonisatie, elektrificatie, energie-efficiëntie en energiebesparingen in de sectoren waar dat mogelijk en kostenefficiënt is, alsook door de ontwikkeling van binnenlandse energieproductie in overeenstemming met het REPowerEU-plan; 47. beklemtoont dat de energieafhankelijkheid van Rusland evenmin mag worden vervangen door nieuwe afhankelijkheden van individuele leveranciers van technologieën, componenten of kritieke grondstoffen op energiegebied; Herziening van het kader voor voorzieningszekerheid 48. is ingenomen met de komende herziening van de architectuur voor voorzieningszekerheid, met inbegrip van de verordening gasleveringszekerheid en de verordening risicoparaatheid in de elektriciteitssector, en andere relevante wetgeving; is van mening dat in de nieuwe EU-architectuur voor voorzieningszekerheid rekening moet worden gehouden met fundamentele verschuivingen zoals een toenemende sectoroverschrijdende integratie van het energiesysteem, het nieuwe geopolitieke landschap, de ingrijpende veranderingen in de aanvoerroutes en de gevolgen van de klimaatverandering, alsook met veranderingen in de maturiteit van energietechnologieën die tot uiting komen in verschuivingen in de genormaliseerde energiekosten, en de kansen die dit biedt voor de energietransitie; 49. benadrukt dat energie-efficiëntie een cruciale rol speelt bij het vergroten van de voorzieningszekerheid doordat zo de totale vraag naar energie vermindert, de afhankelijkheid van ingevoerde energie afneemt en het systeem veerkrachtiger wordt; is van mening dat het nieuwe kader voor de voorzieningszekerheid moet worden verbreed om een nieuwe visie op de energievoorzieningszekerheid te weerspiegelen, die niet alleen gebaseerd is op energiebronnen, maar ook op het energie-efficiëntie-eerstbeginsel, energiebesparing, kostenefficiëntie en het vermogen om verschillende soorten energie op eigen bodem te produceren; merkt op dat de Unie zich op korte termijn erop moet toeleggen de invoer van Russische energie doeltreffend, grondig en zonder achterpoortjes af te bouwen, onder meer door zich te verzekeren van alternatieve leveringen door betrouwbare partners, de bestaande infrastructuur beter te benutten en tegelijkertijd waar mogelijk binnenlandse alternatieven voor ingevoerde energieproducten te blijven ontwikkelen; benadrukt niettemin dat er een toekomstbestendige architectuur voor voorzieningszekerheid moet worden ontwikkeld die de afhankelijkheid van externe actoren systematisch vermindert, met name door energie-efficiëntie te bevorderen, energiebesparing te stimuleren, de circulariteit te vergroten, de eigen productie van schone energie gestaag te laten toenemen en te zorgen voor goed beschermde gedecentraliseerde energie-infrastructuur; 50. benadrukt dat de veerkracht van energie-infrastructuur prioriteit moet krijgen, voortbouwend op de lessen die zijn getrokken uit de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne, de gerichte aanvallen op zijn energiesystemen en de voordelen van gedecentraliseerde energiesystemen; is van mening dat nieuwe energie-activa reeds in hun ontwerp veerkrachtig moeten zijn, en ook bestand moeten zijn tegen mogelijke militaire bedreigingen en extreme weergebeurtenissen; 51. wijst erop dat alle actoren meer moeten samenwerken om de energie-infrastructuur bestand te maken tegen zowel klimaateffecten als door de mens veroorzaakte bedreigingen; benadrukt dat met het oog op de bescherming van deze infrastructuur een grotere overheidsbetrokkenheid vereist is, onder meer door middel van publiek-private partnerschappen; is in dit verband verheugd over de aanbeveling in het verslag-Niinistö om met de particuliere sector in dialoog te gaan om inspanningen inzake risicovermindering, sectoroverschrijdende stresstests en proactieve maatregelen inzake energiezekerheid te institutionaliseren; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat dergelijke samenwerking wordt opgenomen in plannen inzake incidentenbeheer en herstel, en dat zij geregeld aan oefeningen wordt onderworpen; merkt op dat de paraatheidsstrategie van de Unie acties omvat om publiek-private partnerschappen te versterken, en verzoekt de Commissie bij de herziening van de architectuur voor voorzieningszekerheid relevante specifieke maatregelen voor de energiesector verder te ontwikkelen; 52. wijst erop dat in de architectuur voor voorzieningszekerheid hernieuwbare en koolstofarme soorten gas, zoals biomethaan en waterstof, moeten worden geïntegreerd; herinnert eraan dat in de waterstofstrategie reeds wordt erkend dat de productie van hernieuwbare en koolstofarme waterstof een rol kan spelen bij het bieden van flexibiliteit en opslagcapaciteit in een geïntegreerd energiesysteem met een hoog aandeel hernieuwbare energiebronnen; verzoekt de Commissie de complementariteit tussen waterstof en elektriciteit te erkennen in het toekomstige actieplan voor elektrificatie, in overeenstemming met de integratie van de energiesector, en duidelijke voorwaarden vast te stellen voor de opschaling van waterstof om bij te dragen aan de energietransitie, met name in moeilijk koolstofarmer te maken sectoren; 53. wijst op de noodzaak om betaalbaarheidsrisico’s op te nemen in nationale risicobeoordelingen; roept op tot transparantie over de uitvoering van nationale maatregelen ter voorbereiding op risico’s om het vertrouwen tussen de lidstaten te vergroten; wijst op de voordelen van meer samenhang op het vlak van categorieën beschermde consumenten (consistente categorieën en gradatie van afsluitingsprioriteiten voor netgebruikers), zodat er gecoördineerde plannen voor de afschakeling van consumenten kunnen worden vastgesteld, met inbegrip van plannen ter ondersteuning van kwetsbare huishoudens die in energiearmoede verkeren of dreigen te vervallen tijdens een energiecrisis; 54. benadrukt dat er een eengemaakt, veerkrachtig en strategisch gecoördineerd energiebeleid nodig is; benadrukt dat naarmate de energiemarkten van de EU meer geïntegreerd worden, energiezekerheid steeds meer een gedeelde verantwoordelijkheid van de lidstaten wordt, zodat er solidariteit en coördinatie nodig zijn om eenzijdige acties te voorkomen die de energiezekerheid van de hele EU in gevaar kunnen brengen; waarschuwt dat een eenzijdig besluit van één speler om een schadelijke energieovereenkomst te sluiten met een niet-EU-land de hele EU zou kunnen blootstellen aan hernieuwde energiecrises, prijsvolatiliteit en geopolitieke druk; 55. wijst op de noodzaak van een betere coördinatie tussen de lidstaten bij de ontmanteling van verouderde productie-eenheden met grensoverschrijdende gevolgen, alsook bij de verwijdering van opwekkingscapaciteit uit het systeem om ervoor te zorgen dat alternatieve installaties voltooid en in bedrijf zijn, aangezien dit van invloed is op de beschikbaarheid en betaalbaarheid van energie in buurlanden; 56. onderstreept dat datagestuurde technologieën een positief effect moeten hebben op het beheer van de energiezekerheid; erkent dat uitgebreide energie-informatie en ‑gegevens belangrijk zijn om veranderende bedreigingen voor de energiezekerheid te herkennen en erop te reageren en om infrastructuur te plannen; pleit voor betere coördinatie wat betreft het verzamelen van dergelijke informatie en gegevens; 57. verzoekt de Commissie in het voorstel inzake voorzieningszekerheid technische bepalingen op te nemen voor de normalisatie en interoperabiliteit van kritieke componenten van het energiesysteem van de EU, met name elektrische transformatoren, zodat een gebrek aan normalisatie Europese solidariteit niet in de weg staat; 58. is verheugd dat het Europees netwerk van transmissiesysteembeheerders voor elektriciteit (ENTSB-E) een nieuwe taskforce voor de beveiliging van kritieke infrastructuur heeft opgericht, die tot doel heeft de veiligheid van kritieke infrastructuur te analyseren en aanbevelingen voor te stellen; benadrukt dat het belangrijk is rekening te houden met de lessen die zijn getrokken uit de ervaring van Oekraïne, met inbegrip van de waardevolle expertise van de speciale eenheid binnen de Oekraïense transmissiesysteembeheerder (TSB) die belast is met het in kaart brengen en beperken van bedreigingen voor kritieke infrastructuur; verzoekt de Commissie nauw met het ENTSB-E samen te werken om een alomvattende en systemische beoordeling van de bedreigingen voor het elektriciteitsnet van de EU te maken, die tegen 2026 voltooid moet zijn; o o o 59. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. Het Europees Parlement, – gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 2, waarin de eerbiediging van de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid en mensenrechten wordt gewaarborgd, – gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens en de daarmee samenhangende resoluties van de Verenigde Naties, – gezien Resolutie 1481 van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa van 26 januari 2006 over de noodzaak van internationale veroordeling van de misdaden van totalitaire communistische regimes, – gezien de verklaring van Praag over het Europees geweten en het communisme van 3 juni 2008, waarin wordt opgeroepen tot een Europese veroordeling van en voorlichting over de misdaden van het communisme, – gezien zijn verklaring van 23 september 2008 over de proclamatie van 23 augustus als Europese herdenkingsdag voor de slachtoffers van het stalinisme en het nazisme (1) , – gezien de door de OVSE in juli 2009 aangenomen Verklaring van Vilnius ter veroordeling van totalitarisme en ter ondersteuning van de Europese herdenkingsdag voor de slachtoffers van het stalinisme en het nazisme, – gezien zijn resolutie van 2 april 2009 over het Europese geweten en het totalitarisme (2) , – gezien het verslag van de Commissie van 22 december 2010 getiteld “De herinnering aan de misdaden van totalitaire regimes in Europa” ( COM(2010)0783 ), – gezien zijn resolutie van 19 september 2019 over het belang van Europese herinnering voor de toekomst van Europa (3) , – gezien zijn resolutie van 17 januari 2024 over Europees historisch bewustzijn (4) , – gezien verzoekschrift nr. 0718/2023, – gezien artikel 233, lid 2, van zijn Reglement, A. overwegende dat de Europese geschiedenis, in al haar complexiteit, moet worden geëerbiedigd en door middel van een objectieve, inclusieve en empirisch onderbouwde dialoog worden benaderd die begrip en verzoening bevordert, die wordt gevoerd door professionele historici en die niet onderhevig is aan politieke invloed; B. overwegende dat het van essentieel belang is de herinnering aan het tragische verleden van Europa en aan alle slachtoffers van totalitaire en autoritaire regimes in leven te houden om de waardigheid van die slachtoffers in ere te houden, verzoening, de mensenrechten en de rechtsstaat te bevorderen en een cultuur van vrede en wederzijds respect te stimuleren; C. overwegende dat het Parlement een resolutie heeft aangenomen over het Europese geweten en het totalitarisme en zich altijd heeft ingezet voor het levend houden van de herinnering aan de slachtoffers van alle totalitaire regimes; D. overwegende dat we de misdaden die tijdens de Tweede Wereldoorlog in Slovenië en andere republieken van het voormalige Joegoslavië zijn gepleegd nooit mogen vergeten; E. overwegende dat in de nasleep van de Tweede Wereldoorlog meer dan 100 000 Sloveense inwoners die zich tegen het communistische systeem en de ideologische onderdrukking ervan verzetten, het slachtoffer werden van verschillende vormen van geweld; overwegende dat deze daden ernstige schendingen van de fundamentele mensenrechten vormden, waaronder het recht op leven, een eerlijk proces en een waardige begrafenis; F. overwegende dat het Joegoslavische communistische regime in Slovenië tienduizenden burgers en krijgsgevangenen buitengerechtelijk heeft geëxecuteerd; overwegende dat alleen al in 1945 duizenden personen onmiddellijk na het einde van de oorlog zijn geëxecuteerd; G. overwegende dat de Sloveense regeringscommissie voor verborgen massagraven meer dan 750 locaties van verborgen graven heeft geïdentificeerd, waaruit blijkt dat er systematisch inspanningen zijn geleverd om deze misdaden te verbergen, maar dat de plaatsen van executie niet zijn gelokaliseerd en de slachtoffers niet naar behoren zijn begraven; H. overwegende dat massagraven tientallen jaren verborgen werden gehouden en dat publieke discussie over deze misdaden onder het totalitaire regime streng verboden was, waardoor de historische waarheid werd onderdrukt en het verzoeningsproces werd belemmerd; I. overwegende dat de Sloveense regering in 2023 de nationale herdenkingsdag voor slachtoffers van communistisch geweld heeft afgeschaft, hetgeen een ernstige stap achteruit betekent in de inspanningen om te zorgen voor historische gerechtigheid, verzoening en respect voor slachtoffers; J. overwegende dat de Europese geschiedenis op een objectieve manier in herinnering moet worden gebracht en moet worden besproken, en dat de slachtoffers van de communistische slachtpartijen in Slovenië daarom herdenking en respect verdienen; overwegende dat eerbiediging van de historische herinnering aan de slachtoffers van alle totalitaire regimes bijdraagt tot de opbouw van een rechtvaardige en democratische samenleving; K. overwegende dat de Sloveense Nationale Vergadering in december 2024 een wet heeft aangenomen die het gebruik van symbolen van nazisme, fascisme en collaborerende organisaties uit de Tweede Wereldoorlog verbiedt, maar niet de symbolen van het communisme; L. overwegende dat er in alle voormalige Joegoslavische republieken werkkampen bestonden; overwegende dat deze kampen door het totalitaire communistische regime in het land zijn gebruikt als instrument om alle politieke oppositie te onderdrukken; 1. is van mening dat de herinnering aan misdaden van totalitaire regimes deel moet uitmaken van het collectieve geheugen dat de moderne Europese geschiedenis vormt; erkent de misdaden van nazi-, fascistische en communistische totalitaire regimes en de rol die deze misdaden hebben gespeeld bij het vormgeven van historische percepties in Europa; 2. benadrukt dat het belangrijk is historische feiten op te nemen in onderwijsprogramma’s en geschiedenisboeken om ervoor te zorgen dat jongeren het belang van democratie en mensenrechten begrijpen; 3. veroordeelt nogmaals alle vormen van totalitarisme en autoritarisme, met inbegrip van het communisme, in overeenstemming met zijn eerdere resoluties over historische herinnering en mensenrechten; 4. herhaalt dat misdaden tegen de menselijkheid geen verjaringstermijn hebben en allemaal op dezelfde schaal moeten worden beoordeeld en behandeld; spreekt nogmaals zijn ondubbelzinnige veroordeling uit van het historisch revisionisme en de verheerlijking van nazicollaborateurs en andere actoren die verantwoordelijk waren voor wreedheden tijdens en na de Tweede Wereldoorlog, met inbegrip van de bagatellisering van de misdaden van de nazi- en fascistische regimes en hun bondgenoten, alsook van de acties van collaborerende krachten en de Joegoslavische communistische autoriteiten; wijst nogmaals op het belang van een nauwkeurige en inclusieve historische herinnering waarin de volledige omvang van totalitair geweld wordt erkend; benadrukt de morele verantwoordelijkheid om de herinnering aan alle onschuldige slachtoffers van totalitaire en autoritaire regimes levend te houden in een geest van verzoening, waarheid en democratische waarden; wijst elke vorm van uitbuiting van de geschiedenis voor politiek gewin af en dringt aan op verder wetenschappelijk onderzoek naar deze complexe nalatenschap; 5. dringt erop aan dat de herinnering aan alle onschuldige slachtoffers van het communistische regime in Slovenië – van het begin tot de val ervan – in leven wordt gehouden; 6. wijst op het belang van het werk dat is gewijd aan de volledige openbaarmaking van historische feiten en de voortzetting van de officiële onderzoeksmissie om massagraven in Slovenië bloot te leggen, teneinde de historische bewijzen van de gepleegde misdaden te documenteren en te verifiëren; 7. benadrukt dat veel van de verantwoordelijken voor naoorlogse misdaden niet ter verantwoording zijn geroepen voor hun daden; 8. is van mening dat de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog en van de naoorlogse represailles van de Joegoslavische communistische autoriteiten in Slovenië naar behoren en met waardigheid begraven moeten worden; verzoekt de Sloveense autoriteiten alles in het werk te blijven stellen om het universele recht op begraving te waarborgen en instellingen te blijven ondersteunen die bijdragen tot een wetenschappelijk en empirisch onderbouwd begrip van historische gebeurtenissen; 9. wijst erop dat de lidstaten gedenktekens hebben opgericht voor de gruweldaden van totalitaire regimes; verzoekt de Sloveense autoriteiten onderzoek te blijven doen naar verborgen graven, waardige begrafenissen te houden en gedenktekens op te richten die als herinnering dienen voor toekomstige generaties; 10. herhaalt dat 23 augustus de officiële herdenkingsdag is voor de miljoenen slachtoffers van totalitaire regimes, bekend als de Europese herdenkingsdag voor de slachtoffers van alle totalitaire en autoritaire regimes; 11. benadrukt dat het belangrijk is de herinnering aan misdaden van totalitaire regimes levend te houden, aangezien verzoening zonder herdenking niet mogelijk is; herinnert eraan dat het herdenkingsbeleid onder de bevoegdheid van de lidstaten valt en derhalve niet binnen het toepassingsgebied van het EU-recht valt; moedigt alle lidstaten aan actief steun te verlenen aan herdenkingsprojecten die verzoening bevorderen in plaats van verdeeldheid of politieke instrumentalisering; 12. herinnert eraan dat de Commissie financiering verstrekt in het kader van het programma “Burgers, gelijkheid, rechten en waarden” om herdenkingsacties en onderzoeks- en onderwijsprojecten te ondersteunen die bijdragen tot reflectie over de oorzaken van totalitaire regimes, met name nazisme, maar ook fascisme, stalinisme en communistische regimes, en om de slachtoffers van hun misdaden te herdenken; 13. is van mening dat er een nationale herdenkingsdag moet komen in Slovenië om de slachtoffers van autoritaire en totalitaire regimes, waaronder het communisme, te herdenken, teneinde de historische gerechtigheid te eerbiedigen en bij te dragen tot verzoening; 14. verzoekt de Commissie het programma van historische herdenking voort te zetten, rekening houdend met alle tragedies, om projecten in heel Europa te ondersteunen die de geschiedenis van totalitaire misdaden aanpakken, herdenking aanmoedigen en verzoening bevorderen; herhaalt dat de misdaden van het Joegoslavische totalitaire communistische regime niet beperkt zijn tot Slovenië en dat er slachtoffers zijn in alle voormalige Joegoslavische republieken en autonome regio’s; 15. dringt aan op een grondig onderzoek van de archieven van de Joegoslavische geheime diensten, met name KOS en UDBA; 16. onderstreept dat alle totalitaire regimes moeten worden veroordeeld en dat hun symbolen niet mogen worden gepromoot; 17. verzoekt Slovenië en de andere lidstaten te streven naar de versterking van historische herinnering, wederzijds begrip en verzoening op basis van waarheid en respect voor alle slachtoffers van totalitaire regimes; 18. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Europese Commissie, de Raad van de Europese Unie, de Sloveense regering en het Sloveense parlement, alsook aan de regeringen en parlementen van de andere lidstaten.
|
European Parliament Adopted Texts
|
https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/TA-10-2025-07-09_NL.html
|
Het Europees Parlement, – gezien de gedelegeerde verordening van de Commissie (C(2025)03819), – gezien de brief van de Commissie van 6 juni 2025, waarin zij het Parlement verzoekt te verklaren dat het geen bezwaar zal maken tegen de gedelegeerde verordening, – gezien de brief van de Commissie internationale handel van 25 juni 2025 aan de voorzitter van de Conferentie van commissievoorzitters, – gezien artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Verordening (EG) nr. 2173/2005 van de Raad van 20 december 2005 inzake de opzet van een Flegt-vergunningensysteem voor de invoer van hout in de Europese Gemeenschap (1) , en met name artikel 10, leden 1 en 3, en artikel 11 bis, lid 5, – gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2025/530 van de Commissie (2) , – gezien artikel 114, lid 6, van zijn Reglement, – gezien de aanbeveling voor een besluit van de Commissie internationale handel, – gezien er geen bezwaar werd gemaakt binnen de in artikel 114, lid 6, derde en vierde streepjes, van zijn Reglement gestelde termijn, die op 8 juli 2025 verstreek A. overwegende dat de Republiek Ghana en haar Timber Industry Development Division (afdeling ontwikkeling van de houtindustrie) bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2025/530 van de Commissie worden opgenomen in de lijst van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2173/2005 en de lijst van producten die onder het vergunningensysteem voor wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw (het Flegt-vergunningensysteem) van bijlage III bij die verordening vallen; overwegende dat de houthandel tussen de Unie en Ghana valt onder de Vrijwillige Partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Ghana inzake wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw met betrekking tot de invoer van hout in de Gemeenschap (hierna “de overeenkomst”) (3) ; overwegende dat Gedelegeerde Verordening (EU) 2025/530 van toepassing is met ingang van 8 juli 2025; B. overwegende dat de voorbereidingen voor de afgifte van Flegt-vergunningen langer duren dan verwacht en Ghana ten vroegste op 30 juni 2025 zal beginnen met de afgifte van Flegt-vergunningen; overwegende dat zendingen uit Ghana twee tot acht weken nodig hebben om de Unie te bereiken, waardoor het risico ontstaat dat zendingen die vóór 30 juni 2025 Ghana hebben verlaten maar pas na 8 juli 2025 de Unie bereiken, niet vergezeld gaan van een Flegt-vergunning en de Unie dus niet kunnen binnenkomen; C. overwegende dat er een aanzienlijk risico bestaat dat houtzendingen die vanaf 8 juli 2025 in de Unie aankomen, niet onder een Flegt-vergunning vallen, aangezien ze mogelijk zijn verzonden voordat Ghana met de afgifte van Flegt-vergunningen was begonnen; overwegende dat dit de handel zou kunnen verstoren, de geloofwaardigheid van de overeenkomst als handelsbevorderend instrument zou kunnen ondermijnen en negatieve gevolgen zou kunnen hebben voor marktdeelnemers in Ghana en in de Unie; D. overwegende dat de datum van toepassing van Gedelegeerde Verordening (EU) 2025/530 moet worden aangepast om ervoor te zorgen dat zendingen die Ghana vóór 30 juni 2025 hebben verlaten, voldoende tijd krijgen om de Unie te bereiken zonder dat daarvoor een Flegt-vergunning vereist is; E. overwegende dat Gedelegeerde Verordening (EU) 2025/530 daarom dienovereenkomstig moet worden gewijzigd; 1. verklaart geen bezwaar te maken tegen de gedelegeerde verordening; 2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. Het Europees Parlement, – gezien Uitvoeringsverordening (EU) 2025/1093 van de Commissie van 22 mei 2025 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) 2023/1115 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft een lijst van landen met een laag of hoog risico op het produceren van relevante grondstoffen waarvoor de relevante producten niet voldoen aan artikel 3, punt a) (1) , – gezien Verordening (EU) 2023/1115 van het Europees Parlement en de Raad van 31 mei 2023 betreffende het op de markt van de Unie aanbieden en de uitvoer uit de Unie van bepaalde grondstoffen en producten die met ontbossing en bosdegradatie verband houden, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 995/2010 (2) , en met name artikel 29, lid 2, – gezien artikel 11 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (3) , – gezien artikel 115, leden 2 en 3, van zijn Reglement, – gezien de ontwerpresolutie van de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid, – gezien de stemming in de plenaire vergadering van het Europees Parlement van 14 november 2024 over de verordening tot wijziging van Verordening (EU) 2023/1115 wat betreft de bepalingen betreffende de datum van toepassing, Zorgen over gegevenskwaliteit en methodologische robuustheid A. overwegende dat de voorgestelde indeling van landen in risicocategorieën in het kader van Verordening (EU) 2023/1115 geen accurate weergave is van de huidige situatie in de betrokken landen, aangezien deze indeling gebaseerd is op verouderde gegevens en geen rekening houdt met alle relevante en beschikbare risico-indicatoren; B. overwegende dat in Uitvoeringsverordening (EU) 2025/1093 van de Commissie de realiteit in de betrokken landen niet nauwkeurig wordt weergegeven, omdat geen rekening wordt gehouden met belangrijke factoren uit de echte wereld, met name de huidige dynamiek van het landgebruik en bosdegradatie; overwegende dat de erkenning van degradatie als risicofactor ertoe zou leiden dat bepaalde lidstaten in een hogere risicocategorie worden ingedeeld, waardoor de veronderstelling dat toeleveringsketens binnen de Unie automatisch een laag risico vormen, ter discussie zou komen te staan (4) ; C. overwegende dat belangrijke ontwikkelingen op het gebied van governance, ontbossingstrends en handhavingsmechanismen die zich sinds 31 december 2020 – de in artikel 2 van Verordening (EU) 2023/1115 bedoelde afsluitingsdatum –, hebben voorgedaan, niet voldoende in de methodologie tot uiting komen; D. overwegende dat de gegevens die worden gebruikt voor de indeling in risicocategorieën voornamelijk afkomstig zijn van de Global Forest Resources Assessment, uitgevoerd door de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties, waarvan de meest recente volledige landendossiers dateren van vóór 2020, en dat deze gegevens derhalve geen adequaat of getrouw beeld geven van de recente nationale inspanningen om ontbossing tegen te gaan, het geactualiseerde beleid inzake landgebruik, verbeteringen in realtime satellietmonitoring en de meest recente ontbossingstrends in verschillende landen (5) ; E. overwegende dat de methodologie voor het indelen van landen in risicocategorieën niet transparant is met betrekking tot de manier waarop verschillende risicofactoren worden gewogen en geen rekening houdt met regionale variabiliteit binnen landen; overwegende dat dit ernstige twijfels oproept over de eerlijkheid en geloofwaardigheid van de classificatiemethode; F. overwegende dat de methodologie voor de indeling van landen in risicocategorieën gebreken vertoont, omdat deze zich voornamelijk richt op geaggregeerde historische ontbossingspercentages en deze benadering voorbijgaat aan de multidimensionale aard van ontbossingsrisico’s, waarbij geen rekening wordt gehouden met het volledige scala aan indicatoren dat is vastgelegd in artikel 29 van Verordening (EU) 2023/1115; G. overwegende dat de benadering die ten grondslag ligt aan de huidige methodologie die is vastgelegd in Verordening (EU) 2023/1115 onvoldoende flexibiliteit biedt voor tijdige updates, waardoor aanzienlijke onzekerheid op de markt en potentiële volatiliteit ontstaan; H. overwegende dat zonder een duidelijk omschreven mechanisme voor regelmatige en transparante herbeoordeling de indeling van landen in risicocategorieën niet meer in overeenstemming is met de veranderende omstandigheden, waardoor zowel de doeltreffendheid van Verordening (EU) 2023/1115 als het functioneren van de mondiale grondstoffenmarkten wordt ondermijnd; I. overwegende dat het ontbreken van duidelijke trajecten voor landen om hun risicocategorisering te laten wijzigen door aantoonbare vooruitgang, de rol van Verordening (EU) 2023/1115 als positief stimuleringsmechanisme ondermijnt en het potentieel ervan om duurzame transformatie in de praktijk te stimuleren, beperkt; Analyse van de uitdagingen in de eerste risicocategorie van landen (de “categorie laag risico”) J. overwegende dat het criterium van nettobosverlies tussen 2015 en 2020, dat wordt gebruikt om de in artikel 29, lid 1, punt b), van Verordening (EU) 2023/1115 genoemde risicocategorie vast te stellen, uitgaat van het totale verlies aan bosareaal in plaats van ontbossing zoals eng gedefinieerd in die verordening, waardoor ook gebieden met een tijdelijke verandering van de bosbedekking of bosbeheer dat niet gepaard gaat met conversie van landgebruik in aanmerking worden genomen, hetgeen de methodologische consistentie en de rechtszekerheid ondermijnt; K. overwegende dat in de methodologie voor de indeling van landen in risicocategorieën een relatieve drempelwaarde van 0,2 % jaarlijks bosareaalverlies en een absolute drempelwaarde van 70 000 hectare jaarlijks bosareaalverlies worden ingevoerd, zonder dat deze specifieke waarden duidelijk worden gemotiveerd; overwegende dat het opmerkelijk is dat bepaalde landen met een hoog ontbossingspercentage, zoals de Verenigde Staten, net onder de absolute drempel vallen, hetgeen vragen oproept over de objectiviteit en robuustheid van de gekozen benchmarks; L. overwegende dat de beoordeling van ontbossingsrisico’s op basis van de uitbreiding van bouwland dat wordt gebruikt voor relevante grondstoffen, zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 1, van Verordening (EU) 2023/1115, en de omvang van de veeteelt en houtproductie niet nauwkeurig genoeg is; overwegende dat het opnemen van de totale houtproductie als een indicatie voor ontbossingsrisico’s methodologisch twijfelachtig is, aangezien legale bosbouwactiviteiten worden verward met ontbossing als gevolg van veranderingen in landgebruik; Gebrek aan gedetailleerdheid en contextgevoeligheid M. overwegende dat het huidige systeem met slechts drie risicocategorieën onvoldoende is om een adequaat onderscheid te maken tussen landen met een enorm verschillend ontbossingsrisico; N. overwegende dat het ontbreken van een genuanceerde aanpak de prikkel voor ambitieuzere regeringen om verdere actie te ondernemen zou kunnen ondermijnen, aangezien vooruitgang in feite wordt bestraft en zinvolle inspanningen om ontbossing tegen te gaan niet worden erkend; O. overwegende dat de Commissie de methodologische tekortkomingen van het huidige tripartiete classificatiesysteem moet aanpakken door de invoering van een vierde risicocategorie te overwegen – “verwaarloosbaar risico” – om de realiteit te weerspiegelen dat in bepaalde landen of regio’s het risico van ontbossing of bosdegradatie in feite verwaarloosbaar is als gevolg van robuuste rechtskaders, een geringe dynamiek van veranderingen in landgebruik en duurzame praktijken op het gebied van landbeheer; P. overwegende dat het huidige systeem het ontbossingsrisico dreigt te simplificeren door de status toe te kennen aan landen op basis van verouderde gegevens of nationale gemiddelden, hetgeen een vals gevoel van veiligheid zou kunnen geven en mogelijk de zorgvuldigheidsverplichting zou kunnen beperken voor producten die afkomstig zijn uit gebieden waar nog steeds illegale ontbossing plaatsvindt; Q. overwegende dat de huidige gegevens weliswaar een lokale toename van de ontbossing in bepaalde regio’s van de wereld laten zien, maar dat dergelijke ontwikkelingen de noodzaak benadrukken van een gedetailleerde, regiospecifieke monitoring in plaats van statische nationale risicoclassificaties, die het risico inhouden dat de algemene trend verkeerd wordt weergegeven en dat regionale vooruitgang of achteruitgang wordt genegeerd; R. overwegende dat geloofwaardig onderzoek en langetermijnstudies, zoals “Deforestation in the Amazon: Past, Present and Future” (6) , gepubliceerd door het Amazon Network of Georeferenced Socio-Environmental Information in 2023, de complexiteit en variabiliteit aantonen van de ontbossingsdynamiek onder invloed van politieke cycli, handhavingsniveaus en lokale sociaal-economische omstandigheden, en derhalve de noodzaak ondersteunen van een meer adaptieve, contextgevoelige aanpak in plaats van rigide benchmarks per land; S. overwegende dat het huidige risicoclassificatiemodel geen rekening houdt met de volatiliteit van de mondiale grondstoffenmarkten, waar prijsschommelingen, handelsdynamiek en vraagverschuivingen de ontbossingsdruk snel kunnen veranderen; T. overwegende dat de risicoclassificatie ook de invoering van een gereguleerd compensatiemechanisme mogelijk moet maken, dat uitsluitend van toepassing is buiten primaire gebieden of gebieden met een grote biodiversiteit; Zorgen over eerlijkheid, legitimiteit en mondiale betrokkenheid U. overwegende dat het huidige landenbenchmarkingsysteem samenwerking en het delen van gegevens door landen die relevante grondstoffen produceren kan ontmoedigen, met name als zij de risicocategorisering van landen als oneerlijk of politiek gemotiveerd beschouwen; overwegende dat voor het bevorderen van wederzijds vertrouwen en betrokkenheid een eerlijke, empirisch onderbouwde en op samenwerking gebaseerde aanpak nodig is die transparantie en verantwoordingsplicht aanmoedigt in plaats van bestraffende kwalificaties; V. overwegende dat milieu- en maatschappelijke organisaties uit landen die relevante grondstoffen produceren hun bezorgdheid hebben geuit over het gebrek aan inclusief overleg bij de ontwikkeling van het landenbenchmarkingsysteem, en het belang hebben benadrukt van participatieve processen waarbij inheemse gemeenschappen, lokale belanghebbenden en regionale overheden worden betrokken; 1. is van mening dat met Uitvoeringsverordening (EU) 2025/1093 van de Commissie de in Verordening (EU) 2023/1115 bedoelde uitvoeringsbevoegdheden worden overschreden; 2. verzoekt de Commissie Uitvoeringsverordening (EU) 2025/1093 van de Commissie in te trekken; 3. verzoekt de Commissie het landenbenchmarkingsysteem te herzien om ervoor te zorgen dat het gebaseerd is op actuele gegevens, regionale differentiatie mogelijk maakt en een transparante weging van risico-indicatoren omvat; 4. dringt er bij de Commissie op aan duidelijke, tijdgebonden en transparante procedures vast te stellen om de indeling van landen in risicocategorieën regelmatig opnieuw te beoordelen op basis van meetbare vooruitgang en geactualiseerde wetenschappelijke gegevens; 5. wijst erop dat het belangrijk is om via inclusieve en participatieve processen samen te werken met landen die relevante grondstoffen produceren en belanghebbenden, en steun te verlenen voor hervormingen van de governance in de bosbouw en traceerbaarheidssystemen; 6. roept op tot aanvullende maatregelen, zoals bosbouwpartnerschappen, technische bijstand en prikkels voor eerlijke handel, om het benchmarkingproces te begeleiden en duurzame transformatie in grondstofproducerende regio’s te bevorderen; 7. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten. (Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad ( COM(2024)0407 ), – gezien artikel 294, lid 2, artikel 43, lid 2, en artikel 207 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C10‑0098/2024), – gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 22 januari 2025 (1) , – gezien het overeenkomstig artikel 75, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 11 juni 2025 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren, – gezien artikel 60 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie visserij ( A10-0070/2025 ), 1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast; 2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen; 3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 9 juli 2025 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2025/... van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1026/2012 betreffende bepaalde maatregelen met het oog op de instandhouding van visbestanden ten aanzien van landen die niet-duurzame visserij toelaten HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 2, en artikel 207, Gezien het voorstel van de Europese Commissie, Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen, Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2) , Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3) , Overwegende hetgeen volgt: (1) In lijn met het Verdrag van de Verenigde Naties van 10 december 1982 inzake het recht van de zee (4) (“Unclos”) en de Overeenkomst van de Verenigde Naties van 4 augustus 1995 over de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van de Verenigde Naties van 10 december 1982 inzake het recht van de zee die betrekking hebben op de instandhouding en het beheer van grensoverschrijdende en over grote afstanden trekkende visbestanden (5) (“UNFSA”) is het voor het beheer van bepaalde grensoverschrijdende en over grote afstanden trekkende visbestanden nodig dat alle landen met vloten die die bestanden exploiteren, met elkaar samenwerken. Die samenwerking kan plaatsvinden in het kader van regionale organisaties voor visserijbeheer (ROVB’s) of in het kader van ad-hocregelingen tussen de landen met een belang bij de desbetreffende visserij. (2) Verordening (EU) nr. 1026/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6) biedt een kader om niet-samenwerkende derde landen die niet-duurzame visserij op een bestand van gemeenschappelijk belang voor de Unie toelaten, als zodanig aan te merken en maatregelen te treffen ten aanzien van die landen. (3) Overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1026/2012 is het mogelijk dat een land wordt omschreven als een land dat niet-duurzame visserij toelaat, indien het onder meer niet samenwerkt bij het beheren van een bestand van gemeenschappelijk belang overeenkomstig het Unclos en de UNFSA of enige andere internationale overeenkomst of internationaalrechtelijke regel en indien het niet de vereiste maatregelen voor visserijbeheer heeft vastgesteld. (4) Er moet een definitie van “niet-samenwerking” worden ingevoerd teneinde het toepassingsgebied en de inhoud van de eis tot samenwerking uit hoofde van het Unclos en de UNFSA met het oog op de toepassing van Verordening (EU) nr. 1026/2012 beter te omschrijven. (5) Het “beste beschikbare wetenschappelijke advies” moet worden begrepen als openbaar beschikbaar wetenschappelijk advies dat wordt geschraagd door de meest recente wetenschappelijke gegevens en methoden en dat is afgegeven of beoordeeld door een op Unieniveau of internationaal niveau erkend onafhankelijk wetenschappelijk orgaan. (6) Ook moet worden verduidelijkt dat het mogelijk moet zijn dat een land kan worden geacht niet-duurzame visserij toe te laten indien het niet de nodige maatregelen voor visserijbeheer, waaronder controlemaatregelen, inclusief in het kader van ROVB’s, uitvoert of handhaaft . (7) Voorts moeten de procedures vóór en na de vaststelling van maatregelen ten aanzien van landen die niet-duurzame visserij toelaten, worden versterkt , inclusief in het kader van ROVB’s . (8) Om te kunnen beoordelen welke passende maatregelen moeten worden genomen met betrekking tot een land dat niet-duurzame visserij toelaat, moet worden gezorgd voor een nauwkeurig inzicht in de handelsbetrekkingen van de Unie met het land dat wordt geëvalueerd, onder meer door historische gegevens voor ingevoerde producten te beoordelen die de werkelijke invoerpatronen met betrekking tot dat land weerspiegelen. (9) Verordening (EU) nr. 1026/2012 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd, HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD: Artikel 1 Verordening (EU) nr. 1026/2012 wordt als volgt gewijzigd: 1) artikel 2 wordt als volgt gewijzigd: a) punt b) wordt vervangen door: " “b) “samen met de doelsoort gevangen soort” een vissoort die behoort tot hetzelfde ecosysteem als het bestand van gemeenschappelijk belang en die op dat bestand predeert, aan predatie ervan onderhevig is, ermee om voedsel of leefruimte concurreert dan wel in hetzelfde visserijgebied voorkomt, en die bij dezelfde visserijactiviteit of -activiteiten wordt geëxploiteerd of onopzettelijk wordt gevangen, waaronder als bijvangst;”; b) punt f) wordt vervangen door: " “f) “niet-duurzame toestand”: de toestand waarin het bestand niet onafgebroken op of boven het peil wordt gehouden dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren, dan wel, ingeval dat peil niet kan worden geschat, waarin het bestand niet onafgebroken binnen veilige biologische grenzen kan worden gehouden, volgens de voorzorgsbenadering van het visserijbeheer als bedoeld in artikel 6 van de UNFSA; het peil van het bestand dat bepalend is voor het oordeel of het bestand in een niet-duurzame toestand verkeert, moet worden bepaald op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke advies;”; c) het volgende punt wordt toegevoegd:" “i) “niet-samenwerking”: het nalaten van landen om te goeder trouw mee te werken en zinvol overleg te voeren , onder andere binnen het kader van ROVB’s, waarin een aanzienlijke inspanning wordt geleverd om tot overeenstemming te komen over de vaststelling van de nodige maatregelen voor visserijbeheer; voorbeelden van niet-samenwerking omvatten, maar zijn niet beperkt tot: ▌ 2) in artikel 3, punt b), worden de punten i) en ii) vervangen door:" “i) het land niet de vereiste maatregelen voor visserijbeheer, met inbegrip van controlemaatregelen, vaststelt , uitvoert of handhaaft om bestanden van gemeenschappelijk belang op doeltreffende wijze in stand te houden en te beheren , inclusief in het kader van een ROVB of indien dit bilateraal of multilateraal overeengekomen is; of 3) artikel 6 wordt als volgt gewijzigd: a) de titel wordt vervangen door:" “Procedures die voorafgaan aan en volgen op de vaststelling van maatregelen ten aanzien van landen die niet-duurzame visserij toelaten”; b) lid 1 wordt vervangen door: " “1. Wanneer de Commissie het noodzakelijk acht in artikel 4 bedoelde maatregelen vast te stellen, meldt zij aan het betrokken land dat zij van plan is het land aan te merken als land dat niet-duurzame visserij toelaat. In dat geval worden het Europees Parlement en de Raad hiervan onverwijld in kennis gesteld en worden zij regelmatig op de hoogte gebracht over ontwikkelingen en de genomen maatregelen.”; c) het volgende lid wordt ingevoegd: " “2 bis. Wanneer het bestand van gemeenschappelijk belang onder het toepassingsgebied van een ROVB valt, brengt de Commissie de kwestie van een land dat niet-duurzame visserij toelaat, vóór de kennisgeving uit hoofde van lid 1, naargelang het geval, ter sprake bij de nalevingsinstantie van die ROVB, om de situatie te verhelpen.”; d) lid 3 wordt vervangen door:" “3. Alvorens maatregelen vast te stellen op grond van artikel 4, geeft de Commissie het betrokken land een redelijke kans om schriftelijk op de in lid 1 van dit artikel bedoelde melding te reageren en relevante informatie te verstrekken.”; e) de volgende leden worden toegevoegd :" “4. De Commissie geeft het betrokken land maximaal 90 dagen de tijd om op de in lid 1 bedoelde melding te antwoorden, alsmede een redelijke termijn om de situatie recht te zetten. 5. Na de vaststelling van maatregelen uit hoofde van artikel 4 blijft de Commissie contact onderhouden en een open dialoog voeren met het betrokken land en bevordert zij de samenwerking op bilateraal en multilateraal niveau, om dat land ertoe te bewegen niet-duurzame visserij niet meer toe te laten. 6. Wanneer het betrokken land te goeder trouw met de Unie overleg wenst te plegen, gaat de Commissie onverwijld over tot dergelijk overleg.”; 4) in artikel 7 wordt lid 1 vervangen door: " “1. De toepassing van in artikel 4 bedoelde maatregelen wordt beëindigd wanneer het land dat niet-duurzame visserij toelaat de voor de instandhouding en het beheer van het bestand van gemeenschappelijk belang vereiste adequate corrigerende maatregelen vaststelt en die corrigerende maatregelen: Artikel 2 Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie . Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. Gedaan te …, … Voor het Europees Parlement Voor de Raad De Voorzitter De voorzitter Het Europees Parlement, – gezien artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, – gezien Verordening (EU, Euratom) 2024/2509 van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels die van toepassing zijn op de algemene begroting van de Unie (1) , en met name artikel 44, – gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2025, die definitief is vastgesteld op 27 november 2024 (2) , – gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021‑2027 (3) , – gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (4) (Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020), – gezien Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 van de Raad van 14 december 2020 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie en tot intrekking van Besluit 2014/335/EU, Euratom (5) , – gezien het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 1/2025, goedgekeurd door de Commissie op 9 april 2025 ( COM(2025)0350 ), – gezien het standpunt inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 1/2025, vastgesteld door de Raad op 16 juni 2025 en toegezonden aan het Europees Parlement op 18 juni 2025 (09619/2025 – C10-0125/2025), – gezien de artikelen 96 en 98 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Begrotingscommissie ( A10-0116/2025 ), A. overwegende dat het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 1/2025 tot doel heeft het overschot na de uitvoering van het begrotingsjaar 2024, dat 1 345 miljoen EUR bedraagt, op te nemen in de begroting van 2025; B. overwegende dat de hoofdonderdelen van dat overschot bestaan uit een positief resultaat bij de ontvangsten ter hoogte van 1 072 miljoen EUR en een onderbesteding ter hoogte van 272,5 miljoen EUR; C. overwegende dat aan de ontvangstenzijde de belangrijkste factor voor de hoogte van het overschot een bedrag van 1 211 miljoen EUR aan financiële ontvangsten, achterstandsrente en boeten is; overwegende dat het resultaat van de eigen middelen in titel 1 nog steeds zeer dicht bij de begrote bedragen in de begroting 2024 ligt (met inbegrip van de gewijzigde begrotingen nrs. 1 tot en met 5); D. overwegende dat aan de uitgavenzijde de achterblijvende uitvoering van de betalingen door alle instellingen, met inbegrip van annuleringen van overgedragen kredieten, in totaal 273 miljoen EUR bedroeg (d.w.z. 0,02 % van de toegestane betalingskredieten); 1. neemt kennis van het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 1/2025 zoals ingediend door de Commissie, dat tot doel heeft het overschot van 2024, ter hoogte van 1 345 miljoen EUR, in de begroting op te nemen, overeenkomstig artikel 18, lid 3, van het Financieel Reglement; 2. is ingenomen met het feit dat het overschot van 2024 voornamelijk het gevolg is van meer variatie onder titel 4 (Financiële ontvangsten, achterstandsrente en boeten), terwijl het overschot bij de uitgaven met 273 miljoen EUR zeer bescheiden blijft; 3. betreurt het dat vanwege de opname in de begroting van het overschot de totale bijdrage van de lidstaten aan de financiering van de begroting 2025 op basis van het bni met een evenredig bedrag vermindert; benadrukt dat de begroting, in een tijd waarin de financieringsbehoeften hoog blijven, met name voor de kostenoverschrijdingen van EURI, en de manoeuvreerruimte binnen de begroting van de Unie uiterst beperkt blijft, over voldoende flexibiliteit moet blijven beschikken om de Unie in staat te stellen het hoofd te bieden aan onvoorziene gebeurtenissen en nieuwe prioriteiten; onderstreept dat de flexibiliteit van de begroting van de Unie een van de belangrijkste kwesties is die aan bod moeten komen tijdens de onderhandelingen over het meerjarig financieel kader voor de periode na 2027; 4. verzoekt de Commissie daarnaast om een solide en duurzame architectuur voor het volgende meerjarig financieel kader te ontwerpen waarmee duurzaam beheer van alle niet-discretionaire kosten en verplichtingen mogelijk wordt en de programma’s van de Unie en de flexibiliteit en het reactievermogen van de begroting volledig behouden blijven, met name wat natuurrampen en noodsituaties op gezondheidsgebied betreft, met het oog op de volledige uitvoering van de paraatheidsstrategie van de Unie; 5. herinnert aan zijn aloude standpunt dat meevallers die voortvloeien uit boeten en vergoedingen, of soortgelijke bedragen, moeten worden gebruikt als aanvullende ontvangsten voor de Uniebegroting met het oog op crisisrespons of onverwachte behoeften en niet mogen leiden tot een overeenkomstige verlaging van de bni-bijdragen; 6. neemt kennis van de negatieve inkomstenpost in het kader van het nieuwe artikel 425, ten belope van 534 miljoen EUR, en is ingenomen met deze methode om kosten voor de begroting op te nemen die voortvloeien uit betalingen in het kader van de schikkingsovereenkomst met compenserende rente en achterstandsrente in verband met de terugbetaling van nietig verklaarde of verlaagde mededingingsboeten in overeenstemming met de desbetreffende arresten van het Hof van Justitie; herinnert eraan dat het Parlement bij de onderhandelingen over de herschikking van het Financieel Reglement had aangedrongen op deze aanpak, aangezien de alternatieve oplossing extra goedgekeurde uitgaven in de nu al te zwaar belaste rubriek 7 zouden zijn geweest; herinnert eraan dat deze oplossing op 31 december 2027 ten einde loopt; verzoekt de Commissie een definitieve oplossing voor te stellen voor het volgende meerjarig financieel kader waarmee dezelfde doelstelling van het vermijden van gevolgen voor de uitgavenzijde van de begroting wordt bereikt; 7. benadrukt dat de Uniebegroting moet kunnen steunen op duurzame inkomsten; betreurt het daarom dat de Raad geen enkele vooruitgang heeft geboekt met de hervorming van het eigenmiddelenstelsel, in overeenstemming met de routekaart in het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020; verwijst naar zijn standpunt ten gunste van de gewijzigde voorstellen van de Commissie en dringt er bij de Raad op aan die voorstellen met spoed goed te keuren om de eigen middelen voor de Uniebegroting te diversifiëren en te consolideren; 8. verzoekt de Commissie bovendien om haar inspanningen voort te zetten teneinde aanvullende innovatieve en echte nieuwe eigen middelen en andere inkomstenbronnen vast te stellen die verder gaan dan die welke in het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 zijn gespecificeerd; benadrukt dat nieuwe eigen middelen niet alleen essentieel zijn om de terugbetaling van de NextGenerationEU-schuld mogelijk te maken, maar ook om ervoor te zorgen dat de Unie in staat is haar hogere uitgaven te dekken, met name in de context van de vele uitdagingen waarmee de Unie momenteel kampt, waaronder de nieuwe geopolitieke context; is van oordeel dat voor al het nieuwe beleid van de Unie en de uitdagingen waarvoor zij zich gesteld ziet nieuwe en aanvullende financiële middelen nodig zijn; 9. keurt het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 1/2025 goed; 10. verzoekt zijn Voorzitter te constateren dat de gewijzigde begroting nr. 1/2025 definitief is vastgesteld en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie ; 11. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de overige instellingen en de betrokken organen, alsook aan de nationale parlementen. Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad ( COM(2025)0250 – C10‑0102/2025), – gezien Verordening (EG) nr. 2012/2002 van de Raad van 11 november 2002 tot oprichting van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (1) , – gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 (2) , en met name artikel 9, – gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (3) , en met name punt 10, – gezien Verordening (EU) 2021/1058 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds (4) , – gezien Verordening (EU) 2021/1057 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 tot oprichting van het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) (5) , – gezien Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013 (6) , – gezien zijn resolutie van 27 februari 2024 over de ontwerpverordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021‑2027 (7) , – gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de Commissie regionale ontwikkeling ( A10-0031/2024 ) in het kader van de wetgevingsprocedure tot vaststelling van Verordening (EU) 2024/3236 van het Europees Parlement en de Raad van 19 december 2024 tot wijziging van de Verordeningen (EU) 2021/1057 en (EU) 2021/1058 wat betreft regionale noodhulp voor wederopbouw (RESTORE) (8) , en met name de bij dat verslag gevoegde begrotingsbeoordeling door de Begrotingscommissie, – gezien verslag nr. 1/2024 van het Europees Milieuagentschap over de Europese klimaatrisicobeoordeling (EUCRA) (9) , – gezien het verslag van de Begrotingscommissie ( A10-0114/2025 ), A. overwegende dat er in september 2024 in Oostenrijk ongekend veel regen is gevallen, met als gevolg zware overstromingen en een totale directe schade van 1 711,6 miljoen EUR (raming van de Oostenrijkse autoriteiten); B. overwegende dat er in september 2024 in het zuidwesten van Polen heel veel regen is gevallen, waardoor meerdere rivieren zijn overstroomd en er een totale directe schade van 3,04 miljard EUR (raming van de Poolse autoriteiten) is ontstaan; C. overwegende dat er in september 2024 in heel Tsjechië sprake was van zeer harde wind en zware regenval, hetgeen heeft geresulteerd in overstromingen en een totale directe schade van 2,82 miljard EUR (raming van de Tsjechische autoriteiten); D. overwegende dat zich op 15 september 2024 en ook de dagen daarna in Slowakije, en met name in Bratislava en de omliggende regio’s, grote overstromingen hebben voorgedaan, die hebben geresulteerd in zeer hoge waterstanden in de Donau en de Morava en een totale directe schade van 84,3 miljoen EUR (raming van de Slowaakse autoriteiten); E. overwegende dat er in september 2024 in Moldavië sprake was van zeer zware regenval en (in verschillende districten) van overstromingen, waardoor er een totale directe schade van 7,8 miljoen EUR (raming van de Moldavische autoriteiten) is ontstaan; F. overwegende dat Bosnië en Herzegovina in oktober 2024 werd getroffen door zware regenval, met als gevolg rampzalige (plotselinge) overstromingen en aardverschuivingen in meerdere delen van het land en een totale directe schade van 841,85 miljoen EUR (raming van de autoriteiten van Bosnië en Herzegovina); G. overwegende dat bovengenoemde door ernstige natuurrampen veroorzaakte voorvallen het gevolg zijn van de mondiale klimaatverandering; overwegende dat in het verslag “European State of the Climate 2024” (Europese toestand van het klimaat 2024) wordt bevestigd dat 2024 het warmste jaar was dat ooit in Europa is gemeten, en dat 30 % van het rivierennetwerk van het continent het overstromingsniveau “hoog” en 12 % het overstromingsniveau “ernstig” had overschreden, met de meest grootschalige overstromingen sinds 2013 tot gevolg; 1. betuigt zijn diepste solidariteit met alle slachtoffers, hun familieleden en alle personen die getroffen zijn door de verwoestende overstromingen in Oostenrijk, Polen, Tsjechië, Slowakije, Moldavië en Bosnië en Herzegovina, alsook met de nationale, regionale en lokale autoriteiten die bij de hulpverlening betrokken waren; 2. is ingenomen met het besluit als een tastbare en zichtbare vorm van solidariteit van de Unie met haar burgers en de getroffen regio’s, ook die in partnerlanden; 3. wijst er nogmaals op dat het belangrijk is om het publiek te informeren over de tastbare voordelen van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (SFEU) en om de burgers in de lidstaten en in landen waarmee over toetreding tot de Europese Unie wordt onderhandeld, beter bekend te maken met instrumenten en programma’s van de Unie; 4. wijst op het toenemende aantal ernstige, verwoestende en dodelijke natuurrampen in Europa en roept de lidstaten en de Commissie ertoe op te investeren in maatregelen ter beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering, om verlies van mensenlevens en economische schade te voorkomen; onderstreept dat in 2024 naar schatting 413 000 mensen zijn getroffen door stormen en overstromingen, waarbij ten minste 335 mensen om het leven kwamen, en dat de schade door stormen en overstromingen in heel Europa in dat jaar naar schatting ten minste 18 miljard EUR bedroeg (10) ; is van mening dat de begroting van het SFEU of een equivalent fonds in het kader van het komend voorstel van de Commissie voor het nieuwe meerjarig financieel kader en bij de interinstitutionele onderhandeling daarover aanzienlijk moet worden verhoogd en dat het SFEU of een equivalent fonds de burgers bijstand moet verlenen die in verhouding staat tot de omvang van dergelijke rampen; merkt op dat een aanzienlijke verhoging van het SFEU de lidstaten in staat zou stellen doeltreffender en sneller te reageren op rampen, maar dat tegelijkertijd andere instrumenten, met name cohesiefondsen, waarvan het hoofddoel niet de respons op rampen is, behouden kunnen blijven; dringt er eveneens bij de Commissie op aan alle mogelijke manieren te onderzoeken om de beschikbaarstelling van middelen uit het SFEU te bespoedigen, met name door de huidige regels te wijzigen en door hogere voorschotten toe te kennen aan de aanvragende landen; 5. verzoekt de Commissie specifieke instrumenten voor crisisrespons te ontwikkelen voor de periode na 2027, in het besef dat de toenemende frequentie en ernst van natuurrampen, noodsituaties op gezondheidsgebied, geopolitieke instabiliteit en economische schokken flexibelere en beter toegesneden financiële mechanismen op het niveau van de Unie vereisen; onderstreept het belang van een betere coördinatie met nationale systemen voor civiele bescherming en mechanismen voor vroegtijdige waarschuwing, om te zorgen voor een meer geïntegreerde en gegevensgestuurde respons bij rampen in de hele Unie; benadrukt hoe belangrijk specifieke steun voor grensoverschrijdende en regionale samenwerking is bij inspanningen op het gebied van paraatheid, mitigatie en herstel, met name in kwetsbare of hoogrisicogebieden; 6. benadrukt dat het SFEU slechts een instrument voor herstel van schade is en dat de Unie ook aandacht moet blijven besteden aan klimaatadaptatie en -mitigatie door Europese en nationale beleidsmaatregelen ter voorkoming van natuurrampen te ondersteunen; wijst erop dat in verslag nr. 1/2024 “European Climate Risk Assessment” van het Europees Milieuagentschap wordt gewaarschuwd dat de Unie niet voorbereid is op de gevolgen van de klimaatverandering, ook niet als de wereld erin slaagt de opwarming van de aarde tot 1,5 graden Celsius te beperken, zoals bepaald in de Overeenkomst van Parijs, en benadrukt dat zij maatregelen moet nemen om te voorkomen dat de vastgestelde klimaatrisico’s kritieke niveaus bereiken; wijst er nogmaals op dat er moet worden gestreefd naar doeltreffende synergieën met andere beleidsmaatregelen en programma’s van de Unie, en benadrukt dat de lidstaten optimaal gebruik moeten maken van de financieringsmogelijkheden die door met name het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds+ en de programma’s voor plattelandsontwikkeling worden geboden; verzoekt de Commissie met de nodige spoed alle met redenen omklede verzoeken van de lidstaten te beoordelen om middelen in het kader van de nationale plannen voor herstel en veerkracht opnieuw toe te wijzen voor bijstand bij natuurrampen, in overeenstemming met de regels van Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad (11) ; is van mening dat er ook preventieve maatregelen moeten worden genomen, niet alleen om schade in de toekomst zoveel mogelijk te beperken, maar ook om te voorkomen dat de risico’s na rampzalige gebeurtenissen, zoals overstromingen, bosbranden, aardverschuivingen of het opdrogen van meren en rivieren, nog groter worden; benadrukt dat alle door het SFEU gefinancierde wederopbouw klimaatbestendig moet zijn; wijst op het belang van de nodige flexibiliteit bij het gebruik van de verschillende programma’s; benadrukt dat de steun die in het kader van het SFEU wordt verleend, niet ten koste mag gaan van de Uniefinanciering die de lidstaten in het kader van andere beleidsmaatregelen of programma’s van de Unie ontvangen; herinnert eraan dat het de lidstaten volgens de toepasselijke regels van de Unie toegestaan is staatssteun te verlenen, met name ten behoeve van landbouwbedrijven die schade hebben geleden door natuurrampen; 7. herinnert eraan dat met Restore en de specifieke maatregelen in het kader van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) die zijn ingevoerd bij Verordening (EU) 2024/3242 van het Europees Parlement en de Raad (12) aanvullende steun wordt verleend aan lidstaten die door natuurrampen zijn getroffen, in het bijzonder middels grotere flexibiliteit bij het gebruik van de fondsen; benadrukt dat de lidstaten gebruik moeten maken van de nieuwe mogelijkheden; benadrukt ook dat Restore sommige lidstaten slechts beperkte flexibiliteit bood, aangezien de uitvoering van het huidige meerjarig financieel kader al zeer vergevorderd is; 8. wijst op het belang van een snelle maar zorgvuldige beoordeling van de schade, waarbij terdege rekening wordt gehouden met de economische gevolgen, en dringt erop aan dat de gemiddelde tijd voor de vrijgave van voorschotten wordt verkort om tijdig hulp te kunnen bieden aan regio’s die door natuurrampen en extreem weer zijn getroffen, waarbij evenwel de bescherming van de begroting van de Unie moet worden gewaarborgd; benadrukt dat de lidstaten in het kader van respons- en herstelmaatregelen bij rampen de nodige prioriteit moeten geven aan de behoeften van de getroffen bevolking en daarbij bijzondere aandacht moeten besteden aan kwetsbare groepen; 9. benadrukt dat er dringend financiële steun moet worden vrijgemaakt uit het SFEU om te waarborgen dat de steun de getroffen regio’s tijdig kan bereiken; 10. hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit; 11. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie ; 12. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. BIJLAGE: BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie voor steun aan Oostenrijk, Polen, Tsjechië, Slowakije en Moldavië naar aanleiding van de overstromingen die zich in september 2024 hebben voorgedaan, en aan Bosnië en Herzegovina naar aanleiding van de overstromingen die zich in oktober 2024 hebben voorgedaan HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, Gezien Verordening (EG) nr. 2012/2002 van de Raad van 11 november 2002 tot oprichting van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (13) , en met name artikel 4, lid 3, Gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 (14) , en met name artikel 9, Gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (15) , en met name punt 10, Gezien het voorstel van de Europese Commissie, Overwegende hetgeen volgt: (1) Het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (“het fonds”) heeft tot doel de Unie in staat te stellen snel, doeltreffend en soepel op noodsituaties te reageren in solidariteit met de bevolking van regio’s die zijn getroffen door grote of regionale natuurrampen of een grote volksgezondheidscrisis. (2) Het fonds mag de in artikel 9 van Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad, zoals gewijzigd bij Verordening (EU, Euratom) 2024/765 (16) , vastgelegde maxima niet overschrijden. (3) Op 29 november 2024 heeft Oostenrijk een aanvraag tot beschikbaarstelling van middelen uit het fonds ingediend naar aanleiding van de overstromingen in september 2024. (4) Op 29 november 2024 heeft Polen een aanvraag tot beschikbaarstelling van middelen uit het fonds ingediend naar aanleiding van de overstromingen in september 2024. (5) Op 4 december 2024 heeft Tsjechië een aanvraag tot beschikbaarstelling van middelen uit het fonds ingediend naar aanleiding van de overstromingen in september 2024. (6) Op 7 december 2024 heeft Slowakije een aanvraag tot beschikbaarstelling van middelen uit het fonds ingediend naar aanleiding van de overstromingen in september 2024. (7) Op 5 december 2024 heeft Moldavië een aanvraag tot beschikbaarstelling van middelen uit het fonds ingediend naar aanleiding van de overstromingen in september 2024. (8) Op 27 december 2024 heeft Bosnië en Herzegovina een aanvraag tot beschikbaarstelling van middelen uit het fonds ingediend naar aanleiding van de overstromingen in oktober 2024. (9) Die aanvragen voldoen aan de voorwaarden voor het verlenen van een financiële bijdrage uit het fonds, overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 2012/2002. (10) Er moeten derhalve middelen uit het fonds beschikbaar worden gesteld voor een financiële bijdrage aan Oostenrijk, Polen, Tsjechië, Slowakije, Moldavië en Bosnië en Herzegovina. (11) Teneinde zo snel mogelijk middelen uit het fonds ter beschikking te stellen, moet dit besluit van toepassing zijn vanaf de datum waarop het wordt vastgesteld, HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD: Artikel 1 Binnen de algemene begroting van de Unie voor het begrotingsjaar 2025 worden uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie de volgende vastleggings- en betalingskredieten in verband met natuurrampen ter beschikking gesteld: a) een bedrag van 42 789 075 EUR voor Oostenrijk in verband met de overstromingen in september 2024; b) een bedrag van 75 998 939 EUR voor Polen in verband met de overstromingen in september 2024; c) een bedrag van 113 979 781 EUR voor Tsjechië in verband met de overstromingen in september 2024; d) een bedrag van 2 108 187 EUR voor Slowakije in verband met de overstromingen in september 2024; e) een bedrag van 195 196 EUR voor Moldavië in verband met de overstromingen in september 2024; f) een bedrag van 45 669 725 EUR voor Bosnië en Herzegovina in verband met de overstromingen in oktober 2024. Artikel 2 Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie . Het is van toepassing met ingang van … [ de datum van vaststelling ervan ] (17) . Gedaan te Brussel, Voor het Europees Parlement Voor de Raad De voorzitter De voorzitter Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad ( COM(2025)0680 – C10‑0103/2025), – gezien Verordening (EU) 2021/691 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 betreffende het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering voor ontslagen werknemers (EFG) en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1309/2013 (1) (“EFG-verordening”), – gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021‑2027 (2) , zoals gewijzigd bij Verordening (EU, Euratom) 2024/765 (3) , en met name artikel 8, – gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (4) , en met name punt 9, – gezien het verslag van de Begrotingscommissie ( A10-0115/2025 ), A. overwegende dat de Unie wetgevings- en begrotingsinstrumenten in het leven heeft geroepen om aanvullende steun te verlenen aan werknemers die de gevolgen ondervinden van globalisering en van technologische en milieuveranderingen, zoals verschuivingen in de wereldhandelsstromen, handelsgeschillen, significante verschuivingen in de handelsbetrekkingen van de Unie of de samenstelling van de interne markt en financiële of economische crises, alsook de overgang naar een koolstofarme economie, of als gevolg van digitalisering of automatisering; B. overwegende dat de steun van de Unie aan ontslagen werknemers in de eerste plaats gericht moet zijn op actieve arbeidsmarktbeleidsmaatregelen en op gepersonaliseerde steunmaatregelen die tot doel hebben de begunstigden in staat te stellen snel te herintegreren in fatsoenlijke en duurzame banen en zich voor te bereiden op een groenere en digitalere Europese economie, en dat bij het nemen van besluiten tot beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering voor ontslagen werknemers (EFG) het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 in acht moet worden genomen; C. overwegende dat de Unie eerst het toepassingsgebied van het EFG aldus heeft uitgebreid dat uit het fonds financiële steun kon worden verleend in geval van grote herstructureringen, met als doel de economische gevolgen van de COVID-19-crisis op te vangen; D. overwegende dat met de goedkeuring van de nieuwe EFG-verordening in 2021 het toepassingsgebied van het EFG verder werd verruimd, in die zin dat voortaan ook middelen uit het fonds beschikbaar konden worden gesteld in geval van grote herstructureringen als gevolg van de transitie naar een koolstofarme economie of als gevolg van digitalisering of automatisering, waarbij tevens de drempel voor activering van het EFG werd verlaagd van 500 ontslagen werknemers naar 200 ontslagen werknemers; E. overwegende dat bij de herziening van het MFK het jaarlijkse maximumbedrag dat beschikbaar is voor het EFG, wordt verlaagd van 186 miljoen EUR tot 30 miljoen EUR (in prijzen van 2018), zoals vastgesteld in artikel 8 van Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad, zoals gewijzigd bij Verordening (EU, Euratom) 2024/765; overwegende dat alle instellingen moeten waarborgen dat ontslagen werknemers, ondanks deze bezuinigingen, kunnen vertrouwen op de solidariteit van de Unie en ondersteund worden via het EFG; F. overwegende dat in artikel 11, lid 1, van de EFG-verordening wordt bepaald dat, op initiatief van de Commissie, maximaal 0,5 % van het jaarlijkse maximumbedrag kan worden gebruikt voor technische bijstand; G. overwegende dat technische bijstand kan bestaan uit technische en administratieve uitgaven voor de uitvoering van het EFG, zoals werkzaamheden op het gebied van voorbereiding, monitoring, controle, audit en evaluatie, alsmede gegevensverzameling, waaronder met betrekking tot institutionele informatietechnologiesystemen, communicatiemaatregelen en maatregelen die de zichtbaarheid van het EFG als fonds of in verband met specifieke projecten vergroten, alsook andere maatregelen voor technische bijstand; H. overwegende dat het voorgestelde bedrag van 170 000 EUR overeenkomt met circa 0,49 % van het beschikbare jaarlijkse maximumbedrag voor het EFG in 2025; 1. stemt in met de beschikbaarstelling van 170 000 EUR en stemt ermee in dat de door de Commissie voorgestelde maatregelen gefinancierd worden als technische bijstand, overeenkomstig artikel 11, leden 1 en 4, en artikel 12, leden 2, 3 en 4, van de EFG-verordening; 2. is verheugd dat verder gewerkt wordt aan de invoering van gestandaardiseerde procedures voor EFG-aanvragen en dossierbeheer en dat hierbij gebruik wordt gemaakt van de functionaliteiten van het systeem voor elektronische gegevensuitwisseling (gemeenschappelijk systeem voor gedeeld fondsenbeheer – SFC), omdat het indienen van een aanvraag daardoor gemakkelijker wordt, aanvragen sneller zullen kunnen worden behandeld en het gemakkelijker wordt om aan rapportageverplichtingen te voldoen; 3. stelt vast dat de Commissie het bedrag voor administratieve uitgaven zal besteden aan vergaderingen van de deskundigengroep van contactpersonen van het EFG (die twee leden per lidstaat telt) en aan het organiseren, met het oog op de bevordering van netwerken tussen de lidstaten, van één seminar waaraan de EFG-uitvoeringsorganen en de sociale partners zullen deelnemen; roept de Commissie op om het Parlement te blijven uitnodigen voor alle vergaderingen en seminars, overeenkomstig de relevante bepalingen van het Kaderakkoord over de betrekkingen tussen het Parlement en de Commissie; 4. verzoekt de Commissie voort te bouwen op de beste praktijken die tijdens de COVID-19-pandemie zijn ontwikkeld, met name in de vorm van maatregelen die erop gericht zijn sneller een inclusieve groene en digitale transitie te realiseren en die bijdragen aan de verwezenlijking van de kernprioriteiten van de Unie, waaronder gendergelijkheid; 5. wijst erop dat de algemene bekendheid en de zichtbaarheid van het EFG verder moeten worden versterkt; wijst erop dat dit bereikt kan worden door het EFG onder de aandacht te brengen in verschillende publicaties van de Commissie en via haar audiovisuele activiteiten, overeenkomstig artikel 11, lid 1, van de EFG-verordening; is in dit verband verheugd over het feit dat er een speciale website voor het EFG is opgezet en verzoekt de Commissie om deze website actueel te houden en verder uit te breiden, om de Europese solidariteit die via het EFG wordt betoond zichtbaarder te maken voor de burgers en de transparantie met betrekking tot het optreden van de Unie te vergroten; 6. herinnert de lidstaten die steun aanvragen uit het EFG aan hun belangrijke taak om op grote schaal bekendheid te geven aan de acties die met het EFG worden gefinancierd en zich daarbij te richten tot de beoogde begunstigden, de lokale en regionale autoriteiten, de sociale partners, de media en het grote publiek, zoals bepaald in artikel 12 van de verordening; verzoekt de Commissie systematisch na te gaan of de lidstaten de EFG-verordening naleven, met name artikel 12, lid 1; 7. hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit; 8. verzoekt zijn voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en te zorgen voor bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie ; 9. verzoekt zijn voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. BIJLAGE: BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering voor ontslagen werknemers (EFG/2025/000 TA 2025 – Technische bijstand op initiatief van de Commissie) HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, Gezien Verordening (EU) 2021/691 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 betreffende het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering voor ontslagen werknemers (EFG) en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1309/2013 (5) , en met name artikel 15, lid 1, eerste alinea, Gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (6) , en met name punt 9, Gezien het voorstel van de Europese Commissie, Overwegende hetgeen volgt: (1) Het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering voor ontslagen werknemers (EFG) heeft tot doel solidariteit te betonen en fatsoenlijke en duurzame werkgelegenheid in de Unie te bevorderen door steun te verlenen aan ontslagen werknemers en zelfstandigen die hun werkzaamheden hebben beëindigd als gevolg van grote herstructureringen en hen te helpen zo snel mogelijk weer fatsoenlijk en duurzaam werk te vinden. (2) Overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad (7) , gewijzigd bij Verordening (EU, Euratom) 2024/765 van de Raad (8) , en artikel 16 van Verordening (EU) 2021/691, mag het EFG een jaarlijks maximumbedrag van 30 miljoen EUR (in prijzen van 2018) niet overschrijden. (3) Overeenkomstig Verordening (EU) 2021/691 kan elk jaar op initiatief van de Commissie maximaal 0,5 % van het jaarlijkse maximumbedrag voor het EFG voor technische bijstand worden gebruikt. (4) Deze bijstand is noodzakelijk om te voldoen aan de bij artikel 11 van Verordening (EU) 2021/691 opgelegde verplichtingen bij de uitvoering van het EFG, met name wat betreft monitoring, gegevensverzameling, communicatiemaatregelen en maatregelen die de zichtbaarheid van het EFG vergroten. (5) Er moet daarom 170 000 EUR uit het EFG beschikbaar worden gesteld voor technische bijstand op initiatief van de Commissie, HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD: Artikel 1 Ten laste van de algemene begroting van de Unie voor het begrotingsjaar 2025 wordt een bedrag van 170 000 EUR aan vastleggings- en betalingskredieten beschikbaar gesteld uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering voor ontslagen werknemers. Artikel 2 Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie . Gedaan te Brussel, Voor het Europees Parlement Voor de Raad De voorzitter De voorzitter Het Europees Parlement, – gezien het verslag van 31 maart 2022 van de Groep van wijzen over de hervorming van de douane-unie van de EU, getiteld “Putting More Union in the European Customs: Ten proposals to make the EU Customs Union fit for a Geopolitical Europe”, – gezien zijn standpunt van 13 maart 2024 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie, tot oprichting van de douaneautoriteit van de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 952/2013 (1) , – gezien de mededeling van de Commissie van 5 februari 2025 over een uitgebreid EU-instrumentarium voor veilige en duurzame e-commerce ( COM(2025)0037 ), – gezien Verordening (EU) 2024/3015 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2024 inzake een verbod op met dwangarbeid vervaardigde producten op de markt van de Unie en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2019/1937 (2) , – gezien Richtlijn (EU) 2024/1760 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juni 2024 inzake passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven op het gebied van duurzaamheid en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2019/1937 en Verordening (EU) 2023/2859 (3) , – gezien het verslag van Enrico Letta van april 2024 getiteld “Much more than a market: Speed, Security, Solidarity – Empowering the Single Market to deliver a sustainable future and prosperity for all EU Citizens” (4) , – gezien artikel 55 van zijn Reglement, – gezien het advies van de Commissie internationale handel, – gezien het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming ( A10-0133/2025 ), A. overwegende dat e-commerce de manier heeft veranderd waarop consumenten kopen en interageren met bedrijven wereldwijd, wat ongekende kansen heeft gecreëerd; overwegende dat e-commerce aanzienlijke uitdagingen met zich meebrengt voor het concurrentievermogen van de EU en aanleiding geeft tot bezorgdheid over de rechten, de gezondheid en de veiligheid van consumenten, met name aangezien bepaalde productcategorieën aanleiding geven tot ernstige bezorgdheid over het effect ervan op kwetsbare consumentengroepen; overwegende dat e-commerce milieueffecten teweegbrengt, met name via meer afvalproductie en koolstofemissies als gevolg van vervoer en logistiek; overwegende dat e-commerce de aantrekkelijkheid van kleinhandelaars negatief beïnvloedt en op die manier bijdraagt aan de leegloop van de stadscentra; overwegende dat e-commerce ook sociale gevolgen heeft, met name voor de arbeidsomstandigheden in de opslag- en bezorgsector; B. overwegende dat meer dan 75 % van de consumenten in de EU online winkelt; overwegende dat de voortdurende groei van e-commerce de toegang voor de consument, de kwaliteit en de prijsconcurrentie verbetert; overwegende dat e-commerce de toegangsdrempels tot de markt voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) en ondernemers verlaagt, digitale inclusie bevordert, achtergestelde gemeenschappen ondersteunt en bijdraagt tot innovatie, productiviteit en economische groei op de hele interne markt; C. overwegende dat met de toenemende invoer via e-commerce, voornamelijk uit China, de oneerlijke concurrentie is toegenomen door verkopers die zich niet aan de regels houden, de kosten voor naleving van de regelgeving ontduiken en bedrijven die zich wel aan de wet houden ondermijnen door bijvoorbeeld namaakproducten te verkopen; overwegende dat er dringend een eerlijk speelveld moeten worden gecreëerd voor alle bedrijven, met name kmo’s; overwegende dat het cruciaal is ervoor te zorgen dat de handhavingsinspanningen zowel op nationaal als op EU-niveau adequaat worden gefinancierd en toegerust, waarbij moet worden voorkomen dat handhavingstaken al te vaak aan particuliere actoren worden gedelegeerd; D. overwegende dat Europese ondernemingen en met name kmo’s moeten voldoen aan strikte regelgeving en op ongelijke voet concurreren met onlineplatforms voor e-commerce van buiten de EU die deze verplichtingen omzeilen; overwegende dat Europese ondernemingen materiële en personele middelen inzetten om te zorgen voor naleving van de regelgeving en daarbij aanzienlijke administratieve en financiële lasten op zich nemen; E. overwegende dat sommige niet-EU-ondernemingen de Europese gegevensbeschermingsregels, die een hoog niveau van privacy voor consumenten waarborgen, niet naleven door consumentenprofielen op te stellen op basis van persoonsgegevens; overwegende dat versterkte handhaving en samenwerking nodig zijn om de privacy van alle consumenten consistent te beschermen; F. overwegende dat Commissievoorzitter Ursula von der Leyen in haar politieke beleidslijnen 2024‑2029 heeft gewezen op de noodzaak om uitdagingen in verband met onlineplatforms aan te pakken zodat zowel consumenten als bedrijven kunnen profiteren van een gelijk speelveld op basis van doeltreffende douane-, belasting- en veiligheidscontroles en duurzaamheidsnormen, en verschillende uitvoerend vicevoorzitters en commissarissen heeft opgedragen die taak te vervullen; G. overwegende dat het proces om het EU-acquis af te stemmen op de onlineomgeving enkele jaren geleden is begonnen en dat veel wetgeving inzake producten, consumentenbescherming en productveiligheid nu bepalingen bevat die zorgen voor stevige waarborgen in het digitale landschap; overwegende dat er ondanks deze inspanningen nog steeds kritieke tekortkomingen zijn die de autoriteiten verhinderen om de volledige toeleveringsketen verantwoordelijk te kunnen houden en de consumenten te kunnen beschermen, en dat die tekortkomingen dringend moeten worden aangepakt; H. overwegende dat de digitaledienstenverordening (5) , de verordening algemene productveiligheid (6) , de verordening markttoezicht (7) en de verordening betreffende samenwerking met betrekking tot consumentenbescherming (8) bijdragen tot een veiliger en eerlijk klimaat voor e-commerce, mits zij goed worden uitgevoerd en gehandhaafd; overwegende dat consumenten- en andere organisaties en nationale autoriteiten ondanks deze wetgeving hun bezorgdheid hebben geuit over het grote aantal onveilige producten die in de EU zijn aangetroffen en niet voldoen aan de EU-wetgeving inzake productveiligheid en milieu- en chemische normen; overwegende dat een betere financiering en coördinatie van de handhavingsautoriteiten in de lidstaten van cruciaal belang zijn om deze risico’s op doeltreffende wijze aan te pakken; I. overwegende dat e-commerce een aanzienlijke impact kan hebben op consumenten, door hun ongeëvenaard gemak, toegang tot diverse producten en concurrerende prijzen te bieden; overwegende dat e-commerce consumenten ook blootstelt aan risico’s, zoals onveilige producten, een gebrek aan transparantie en manipulatieve praktijken waarbij misbruik wordt gemaakt van hun kwetsbaarheid; J. overwegende dat consumentenbescherming van cruciaal belang is voor de werking van de interne markt van de EU, aangezien zij het vertrouwen en billijke handelspraktijken waarborgt en zo duurzame economische groei en innovatie mogelijk maakt; overwegende dat deze zorgen moeten worden aangepakt om de transparantie, de billijkheid en de verantwoordelijke ontwikkeling van digitale diensten en e-commerce te bevorderen; K. overwegende dat mensen met een achtergestelde sociaal-economische achtergrond, waaronder gezinnen en kinderen met een laag inkomen, vaker worden blootgesteld aan de risico’s van onveilige producten als gevolg van de lagere prijzen, agressieve marketing en brede beschikbaarheid ervan; L. overwegende dat de bezorgdheid over de geschiktheid van douaneprocedures voor e-commerce in het kader van het huidige douanewetboek van de Unie (9) een belangrijke drijfveer was voor het douanehervormingspakket van de Commissie, alsook voor de wetgevingsvoorstellen over de herziening van het douanewetboek van de Unie en de oprichting van een EU-douaneautoriteit, alsook de afschaffing van de vrijstellingsdrempel van 150 EUR ( de-minimis ) voor de betaling van douanerechten en btw op ingevoerde producten; M. overwegende dat de douaneautoriteiten aanzienlijke investeringen nodig hebben, met name met het oog op voldoende naar behoren opgeleide personeelsleden ter waarborging van de werking van de douanesystemen van de EU, die te maken krijgen met een exponentiële stijging van de behoefte aan douanecontroles; overwegende dat digitale oplossingen zonder de nodige investeringen in personeel niet kunnen leiden tot voordelen op het gebied van efficiëntie en harmonisatie; N. overwegende dat geavanceerde screeningtechnologieën, zoals artificiële intelligentie en blockchain, de capaciteit van douane- en markttoezichtautoriteiten om zendingen met een hoog risico te signaleren en nalevingscontroles op grote schaal te automatiseren, aanzienlijk zouden kunnen vergroten; overwegende dat er grote verschillen tussen de lidstaten bestaan wat de investeringen in dergelijke technologieën betreft; overwegende dat meer financiering, coördinatie en inspanningen op EU-niveau om de interoperabiliteit te waarborgen van cruciaal belang zijn om de uitrol van deze technologieën te versnellen en de algemene efficiëntie en doeltreffendheid van de handhavingsmechanismen te verbeteren; O. overwegende dat digitale instrumenten zoals artificiële intelligentie en het internet der dingen kunnen helpen bij het opsporen van niet-conforme producten, maar dat het gebruik ervan de persoonlijke levenssfeer van de consument moet eerbiedigen en niet mag leiden tot een algemene monitoring van gebruikers; P. overwegende dat in de mededeling van de Commissie van 5 februari 2025 over een uitgebreid EU-instrumentarium voor veilige en duurzame e-commerce wordt benadrukt dat het volume e-commercegoederen dat EU-consumenten op onlineplatforms van buiten de EU kopen, naar verwachting snel zal blijven stijgen, dankzij de huidige vrijstelling van douanerechten voor zendingen met een geringe waarde (tot 150 EUR); De toename van niet-conforme goederen in de e-commerce 1. wijst erop dat EU-consumenten steeds vaker aankopen doen op onlineplatforms van buiten de EU in omgevingen die gericht zijn op handelsverkeer tussen bedrijven en de consument en opkomende omgevingen tussen fabrikanten en de consument en omgevingen voor directe verkoop aan de consument; benadrukt dat het aantal schadelijke producten op de interne markt escaleert en dat EU-consumenten jaarlijks 19,3 miljard EUR verspillen aan de aankoop van gevaarlijke producten die verwondingen kunnen veroorzaken en schadelijk zijn voor onze economieën, zoals wordt beschreven in het verslag-Letta over de toekomst van de interne markt (10) ; 2. merkt op dat de EU-invoer van e-commerceartikelen die onder de vrijstellingsdrempel van 150 EUR vielen, in 2024 goed was voor 4,6 miljard EUR en voor 91 % afkomstig was uit China, wat neerkomt op 12 miljoen kleine e-commerceartikelen per dag, wat bijna het dubbele is van het bedrag voor 2023 (2,4 miljard EUR), en meer dan het driedubbele van het bedrag voor 2022 (1,4 miljard EUR); merkt op dat deze toename de nalevingsproblemen heeft vergroot, vooral op het gebied van productveiligheid, en dat markttoezichtautoriteiten en onafhankelijke onderzoeken wijzen op een alarmerend hoge niet-naleving; 3. benadrukt dat de meeste onveilige en illegale producten in grote hoeveelheden naar de EU worden verzonden in individuele en vaak kleine pakketten die via onlineplatforms van niet-EU-landen, en met name China, aan EU-consumenten worden verkocht; benadrukt dat het moeilijk is om dergelijke producten te controleren, met name voor de douaneautoriteiten op de plaatsen van binnenkomst die zich meestal in grote havens en logistieke luchthavens voor e-commerce bevinden; benadrukt dat het hierdoor nagenoeg onmogelijk wordt om te voorkomen dat dergelijke producten de EU binnenkomen en het steeds meer moeilijker wordt voor de markttoezichtautoriteiten om dergelijke producten op te sporen en van de interne markt te verwijderen, en ook voor de consumentenautoriteiten om dit te doen zodra de producten de consument in de EU bereiken; 4. wijst erop dat de snelle groei van e-commerce aanzienlijke gevolgen heeft voor het milieu door bijvoorbeeld een toename van het verpakkingsafval, de grotere koolstofvoetafdruk van producten van lage kwaliteit en met een korte levensduur en de verzending ervan, alsook problemen met afvalbeheer en niet-recyclebare materialen; benadrukt in dit verband dat de milieuwetgeving moet worden nageleefd en dat duurzame consumptiepatronen moeten worden aangemoedigd; 5. wijst erop dat sommige onlinemarktplaatsen van buiten de EU zijn beschuldigd van dwangarbeid; benadrukt in dit verband dat Verordening (EU) 2024/3015 verbiedt dat producten die met dwangarbeid zijn vervaardigd, op de markt van de EU worden gebracht, en dat die verordening zodra die wordt toegepast doeltreffend moet worden gehandhaafd, ook voor onlineverkoop; 6. merkt op dat Verordening (EU) 2023/2411 (11) betreffende de bescherming van geografische aanduidingen voor ambachtelijke en industriële producten op 1 december 2025 in werking treedt; wijst erop dat geografische aanduidingen het gevaar lopen geen effect te sorteren als ze niet gepaard gaan met adequate promotie en bescherming, met name met betrekking tot de markten van niet-EU-landen; verzoekt de Commissie, samen met de douaneautoriteiten van de lidstaten, derhalve de controles te versterken die gericht zijn op het onderscheppen van producten die de regels inzake geografische aanduidingen schenden; 7. spreekt zijn bezorgdheid uit over het heersende bedrijfsmodel van bepaalde grote onlineplatforms van buiten de EU, dat gebaseerd is op de snelle, grootschalige productie en distributie van snelle en ultrasnelle mode, waarbij snelheid en lage kosten voorrang krijgen boven duurzaamheid, veiligheid en kwaliteit; betreurt het dat veel van deze producten niet voldoen aan de EU-wetgeving, maar dat verkopers die de regels niet naleven, vaak ontkomen aan echte handhaving of sancties; wijst erop dat dergelijke praktijken neerkomen op sociale en milieudumping en leiden tot een aanhoudend en oneerlijk concurrentievoordeel voor deze platforms van buiten de EU, waardoor Europese ondernemingen, met name kmo’s en micro-ondernemingen, onder onevenredige druk komen te staan; benadrukt dat dit de ontwikkeling van de textiel- en kledingsector in de EU belemmert; Kruispunten op het gebied van e-commerce: het aangaan van uitdagingen op het gebied van naleving 8. erkent dat de EU een robuust nalevingskader heeft vastgesteld, dat ook van toepassing is op producten die online worden verkocht, maar dat er nog meer moet worden gedaan met het oog op de volledige handhaving van dit nalevingskader; benadrukt in dit verband het belang van de digitaledienstenverordening, de digitalemarktenverordening, de verordening markttoezicht, de verordening algemene productveiligheid, de regelgeving inzake consumentenbescherming en diverse product- en milieuwetgeving; benadrukt dat markttoezichtautoriteiten problemen ondervinden om deze regelgevingen toe te passen op onlineplatforms – zoals blijkt uit het onlangs gepubliceerde evaluatieverslag van de Commissie inzake de uitvoering van artikel 4 van Verordening (EU) 2019/1020 –, met name wanneer grote hoeveelheden van een product worden verkocht en in kleine pakketten worden verzonden; is van mening dat de digitaledienstenverordening en andere regelgeving strikt moeten worden uitgevoerd om onveilige, niet-conforme en nagemaakte producten te bestrijden; 9. wijst erop dat het bestaande nalevingskader moet worden uitgevoerd en dat deze maatregelen moeten worden geëvalueerd wanneer nieuwe regelgeving wordt overwogen, waaronder nieuwe verplichtingen voor onlinemarktplaatsen; 10. merkt op dat fysieke controles met name onpraktisch zijn voor kleine pakketten die rechtstreeks naar de eindgebruiker worden verzonden en dat de douaneautoriteiten derhalve voornamelijk zullen blijven inzetten op controles van de documentatie in plaats van inspecties van de producten zelf; 11. merkt op dat er aanzienlijke lacunes zijn op het gebied van handhaving doordat douane- en markttoezichtautoriteiten over beperkte middelen beschikken en onvoldoende gedigitaliseerd zijn, dat het de lidstaten ontbreekt aan personele middelen en geharmoniseerde en interoperabele technologische instrumenten en dat er onvoldoende gegevens worden uitgewisseld en onvoldoende wordt samengewerkt en gecoördineerd tussen douaneautoriteiten, platforms en entiteiten voor markttoezicht; is zich ervan bewust dat de mogelijkheden van fysieke inspecties onvermijdelijk en inherent begrensd zijn gezien het aantal e-commercepakketten dat de EU binnenkomt; 12. is van mening dat tests met mystery shoppers door markttoezichtautoriteiten, zoals voorgesteld in de mededeling van de Commissie over e-commerce, een belangrijk instrument zijn om de naleving te controleren voor de producten die via onlineplatforms worden verkocht; wijst er echter op dat als verkopers buiten de EU gevestigd zijn of niet traceerbaar zijn en als er nepadressen worden gebruikt voor verantwoordelijke personen, er geen aansprakelijke rechtspersoon is en markttoezichtautoriteiten niet handhavend kunnen optreden; 13. is van mening dat EU-fabrikanten en detailhandelaren, met name kmo’s, te maken krijgen met oneerlijke concurrentie als gevolg van platforms van niet-EU-landen waarmee fabrikanten van buiten de EU en hun niet-conforme producten gemakkelijk toegang krijgen tot de markt van de EU door de toepasselijke regelgeving en normen te omzeilen; benadrukt dat EU-fabrikanten weliswaar strikte veiligheids-, milieu- en kwaliteitsregels moeten naleven, maar dat veel producten van geringe waarde die via deze platforms worden verkocht, aan douane- en markttoezichtcontroles ontsnappen door de manier waarop zij naar de EU worden verzonden; uit zijn bezorgdheid over het feit dat sommige van deze platforms en handelaren van buiten de EU deze lacune bewust benutten waardoor niet-conforme invoerproducten ongecontroleerd op de interne markt van de EU kunnen worden gebracht en Europese fabrikanten, groot- en detailhandelaren worden benadeeld, waardoor hun concurrentievermogen afneemt en zij minder goed in staat zijn te innoveren, hetgeen ertoe kan leiden dat veel micro-ondernemingen en kleine ondernemingen verdwijnen; 14. benadrukt dat EU-fabrikanten de facto onderworpen zijn aan een aanzienlijk strenger markttoezicht dan fabrikanten van buiten de EU die EU-consumenten bereiken via platforms voor e-commerce; betreurt ten zeerste het verlies van marktaandeel en banen als gevolg van de toestroom van goedkopere producten die niet voldoen aan de Europese normen, met name op het gebied van veiligheid en kwaliteit, en van andere illegale producten die vanuit niet-EU-landen worden aangevoerd, met directe gevolgen voor kmo’s in de EU en voor de positie van EU-ondernemingen en hun vermogen om te investeren en winstgevend te blijven; 15. beklemtoont het verschil tussen onlineplatforms die als tussenpersoon optreden en onlineplatforms die als importeur optreden; merkt met name op dat de platforms voor e-commerce in de EU die als importeur optreden, nalevingskosten moeten betalen waardoor hun detailhandelsprijzen met ongeveer 40 % stijgen, wat gevolgen heeft voor eindgebruikers; benadrukt dat in de EU gevestigde importeurs te maken hebben met strengere verplichtingen en hogere kosten, terwijl tussenplatforms verkopers van buiten de EU in staat stellen rechtstreeks naar consumenten in de EU te verzenden zonder de naleving te garanderen; 16. erkent dat e-commerceplatforms onderworpen zijn aan verschillende verplichtingen krachtens de digitaledienstenverordening en de verordening algemene productveiligheid, en in specifieke omstandigheden aansprakelijk kunnen worden gesteld in het kader van de richtlijn productaansprakelijkheid (12) ; herinnert er in dit verband aan dat onlineplatforms aansprakelijk zijn als zij hun specifieke verplichtingen als tussenpersoon niet nakomen; is evenwel van mening dat de consument in alle gevallen verhaal moet kunnen halen; benadrukt in dit verband dat wanneer de fabrikant buiten de EU is gevestigd en er geen importeur, gemachtigde vertegenwoordiger of fulfilmentdienstverlener kan worden geïdentificeerd, onlinemarktplaatsen passende en evenredige remedies moeten bieden aan consumenten wanneer zij niet voldoen aan de digitaledienstenverordening, met name de artikelen 30 en 31, of aan artikel 22 van de verordening algemene productveiligheid; 17. benadrukt dat onlinemarktplaatsen worden verzocht hun handelaren te traceren in het kader van de digitaledienstenverordening (“ken uw zakelijke klant”), wat handelaren moet ontmoedigen om onveilige of nagemaakte goederen te verkopen, en verplicht zijn te voldoen aan de regels inzake op conformiteit gericht ontwerp om de algemene traceerbaarheid te vergroten; benadrukt het gebrek aan verantwoordingsplicht van onlineplatforms in het geval van onvindbare verkopers of verkopers die buiten de jurisdictie van de EU zijn gevestigd; stelt vast dat het beginsel “ken uw zakelijke klant” vaak niet wordt nageleefd en dat op socialemediaplatforms steeds vaker nieuwe verkooppraktijken opduiken, waar deze verplichting niet doeltreffend wordt opgelegd, waardoor verkopers van buiten de EU niet-conforme goederen rechtstreeks aan EU-consumenten kunnen aanbieden; wijst er derhalve op dat onlineplatforms alles in het werk moeten stellen om de volledige traceerbaarheid van verkopers en producten te waarborgen, door te voorkomen dat aanbiedingen verschijnen zonder geverifieerde gegevens over de productconformiteit; 18. benadrukt dat de informatie over verantwoordelijke marktdeelnemers in de EU overeenkomstig de verordening algemene productveiligheid, die optreden namens een handelaar of platform van buiten de EU, vaak onjuist is of ontbreekt; merkt op dat zelfs als deze informatie beschikbaar is, de verantwoordelijke persoon in de EU mogelijk niet aansprakelijk is, met name wanneer de verantwoordelijke persoon een gemachtigde vertegenwoordiger is; is bezorgd over het feit dat markttoezichtautoriteiten melden dat zij aanzienlijke moeilijkheden ondervinden om deze handelaren van buiten de EU te bereiken en het EU-recht te handhaven, en dat zelfs wanneer contact wordt gelegd, het vaak niet mogelijk is om sancties aan hen op te leggen; 19. is van mening dat het opzetten van een databank van de verantwoordelijke personen in de EU om verificaties via realtime kruiscontroles mogelijk te maken, samen met het instellen van een accreditatieprocedure voor hen, de transparantie kan vergroten en de verantwoordingsplicht in de hele invoerketen van e-commerce kan versterken; 20. is er voorstander van dat consumentenorganisaties onderzoeks- en handhavingsmaatregelen ontwikkelen en dat consumentenautoriteiten in de EU, als onderdeel van het SCB-netwerk en op grond van de digitaledienstenverordening, onderzoeken instellen tegen onlineplatforms van buiten de EU wegens mogelijke inbreuken op de productveiligheids- en consumentenwetgeving van de EU; is bezorgd over de trage voortgang van deze onderzoeken en dringt aan op een snelle afronding ervan; benadrukt dat handhaving een afschrikkende werking moet hebben, onder meer via passende sancties om naleving af te dwingen; benadrukt in dit verband dat op nationaal en EU-niveau bijzondere aandacht moet uitgaan naar terugkerende gevallen van niet-naleving die bij eerdere controles van soortgelijke producten aan het licht zijn gekomen, onder meer door voorlopige maatregelen op te leggen; wijst erop dat nauwlettend moet worden gecontroleerd of door onlineplatforms gedane toezeggingen worden gehandhaafd en doeltreffend zijn; 21. dringt er bij de Commissie en de SCB-autoriteiten op aan een gestructureerde dialoog over handhaving aan te gaan met consumentenvertegenwoordigers, handelaren en andere belanghebbenden om systematische inbreuken vast te stellen die een krachtigere handhaving vereisen; 22. merkt op dat het voor de EU-autoriteiten ingewikkeld is om het EU-recht te handhaven wanneer de marktdeelnemers buiten de EU gevestigd zijn; benadrukt de noodzaak van betere internationale samenwerkingsovereenkomsten, met name met grote exporteurs uit de e-commerce; Krachtig handhavingsbeleid in de strijd tegen niet-conforme e-commerceproducten Dringende behoefte aan maatregelen op korte termijn 23. dringt er bij de lidstaten op aan meer financiering en middelen vrij te maken voor markttoezicht-, douane-, consumentenbeschermings- en digitaledienstenautoriteiten, zodat zij de uitdagingen die onveilige en illegale producten opleveren, beter kunnen aanpakken; verzoekt de Commissie een krachtigere samenwerking en informatie- en gegevensuitwisseling tussen bevoegde autoriteiten, waaronder tussen markttoezicht- en douaneautoriteiten, te ondersteunen en wijst erop dat de samenwerking tussen verschillende sectoren moet worden verbeterd; dringt er bij de lidstaten op aan te zorgen voor een doeltreffende coördinatie tussen de verschillende markttoezichtautoriteiten op hun grondgebied en de bevoegdheden van de verbindingsbureaus te versterken; benadrukt dat de lidstaten en de EU de verantwoordelijkheid hebben om ervoor te zorgen dat de markttoezicht- en douaneautoriteiten over voldoende middelen en opleiding beschikken en zodanig zijn uitgerust dat zij in staat zijn hun taak te vervullen, met inbegrip van passende onderzoeksbevoegdheden; 24. verzoekt de markttoezichtautoriteiten om meer middelen te investeren in gezamenlijke of gecoördineerde activiteiten met andere lidstaten of relevante autoriteiten en met name het aantal en de frequentie van gecoördineerde handhavingsmaatregelen zoals sweeps, mystery shopping en collegiale toetsingen te verhogen; dringt er bij de relevante autoriteiten op aan om actief deel te nemen aan deze activiteiten en dringt er bij de Commissie op aan haar coördinatiebevoegdheden ten volle te benutten; 25. is ingenomen met het voornemen van de Commissie om de controles van douane- en markttoezichtautoriteiten te coördineren in het kader van prioritaire controlegebieden die gericht zijn op producten uit niet-EU-landen die aanzienlijke veiligheidsrisico’s en een risico op niet-naleving inhouden; benadrukt dat dit initiatief waardevolle gegevens over risicoprofielen moet opleveren, die kunnen worden gebruikt bij verdere handhavingsactiviteiten en bij de oplegging van boeten aan niet-conforme actoren; verzoekt de Commissie de samenwerking binnen het Unienetwerk voor productconformiteit te versterken en de EU-financiering voor douanesamenwerking in het kader van het Douaneprogramma en voor markttoezichtactiviteiten in het kader van het programma voor de interne markt te verhogen; wijst erop dat het gebrek aan passende middelen de effectieve uitrol van instrumenten, zoals het wijdverbreide gebruik van tests met mystery shoppers door markttoezichtautoriteiten of het gebruik van betrouwbare flaggers krachtens de digitaledienstenverordening, belemmert; wijst de Commissie erop dat er, naast de bestaande testfaciliteiten voor speelgoed en radioapparatuur, dringend behoefte is aan meer testfaciliteiten voor e-commercegoederen, zoals voor batterijen, textiel, cosmetica, elektrische apparaten en andere producten; verzoekt de lidstaten voldoende middelen uit te trekken om een hogere capaciteit van de testfaciliteiten te garanderen en om meer te investeren in apparatuur voor het opsporen van onveilige en illegale goederen; 26. benadrukt dat de lidstaten om redenen van gegevens en beveiliging verkopers met een hoog risico moeten verbieden actief te zijn in hun kritieke infrastructuur en systemen voor grensbeveiliging, waaronder de aankoop van apparatuur voor veiligheidsonderzoek en het scannen van vracht op luchthavens en in havens; 27. benadrukt dat aanbieders van onlinemarktplaatsen op grond van de verordening algemene productveiligheid verplicht zijn om een centraal contactpunt op te richten, zich te registreren bij de Safety Gate Portal en de informatie over hun centrale contactpunt op het portaal te vermelden; verzoekt de Commissie deze en andere verplichtingen van onlinemarktplaatsen doeltreffend te handhaven en de markttoezichtautoriteiten van de lidstaten te ondersteunen bij de uitvoering van de verordening algemene productveiligheid en de verordening markttoezicht; merkt op dat bij de verordening algemene productveiligheid is voorzien in rechtstreekse gegevensuitwisselingen tussen handhavingsautoriteiten en e-commerceplatforms; is evenwel van mening dat opdat deze systemen doeltreffend zouden werken, er een rechtstreekse verbinding met de douaneautoriteiten moet worden ingesteld; 28. merkt op dat het huidige systeem meer reactief dan preventief is, aangezien de autoriteiten pas ingrijpen nadat gevaarlijke producten al zijn verkocht aan consumenten, in plaats van de distributie ervan te voorkomen; herinnert eraan dat aanbieders van onlinemarktplaatsen in het kader van de verordening algemene productveiligheid worden aangemoedigd om producten te controleren aan de hand van de Safety Gate Portal alvorens de producten op hun interfaces te vermelden; benadrukt dat willekeurige steekproeven alleen doeltreffend kunnen zijn als ze regelmatig worden uitgevoerd; 29. benadrukt dat voor verschillende kritieke producten die online worden verkocht het digitale productpaspoort (DPP) snel moet worden ingevoerd om de handhaving van de bestaande wetgeving te versterken; dringt er bij de Commissie op aan zo spoedig mogelijk de nodige secundaire wetgeving inzake het DPP te presenteren, met name voor textiel, speelgoed, cosmetica, elektronica en andere producten met een hoog non-conformiteitspercentage en bijbehorende risico’s; verzoekt de Commissie om de vereisten, het technische ontwerp en de werking van het DPP continu als een prioriteit te beoordelen in het kader van de verordening inzake ecologisch ontwerp voor duurzame producten (13) ; verzoekt de Commissie de ondernemingen te ondersteunen, in het bijzonder micro-ondernemingen en kmo’s, bij de invoering van het digitaal productpaspoort; 30. stelt voor om het DPP en een vroegtijdige nalevingscontrole te verplichten voor alle producten die via e-commerce worden ingevoerd, met inbegrip van gedetailleerde kwaliteits- en nalevingsgegevens die rechtstreeks in de EU-douanedatahub moeten worden geïntegreerd, zodat autoriteiten informatie over producten vooraf kunnen screenen voordat deze op de interne markt worden gebracht; 31. dringt er bij de lidstaten op aan aanzienlijke inspanningen te leveren om de douanecontroles op te voeren en de risicoanalyse te verbeteren, aangezien het opsporen en verwijderen van niet-conforme goederen ervoor kan zorgen dat het gevaar voor de EU-consument afneemt en de economische belangen van EU-bedrijven beter worden beschermd; benadrukt dat de invoering in de douanerisicoanalyse van een vermoeden van niet-conformiteit voor goederen die identiek zijn aan goederen die reeds niet-conform zijn bevonden, de controles door de douaneautoriteiten zou kunnen vergemakkelijken en de kostenefficiëntie zou kunnen verbeteren; wijst erop dat de douanecentra moeten worden versterkt zodat ze beter zijn toegerust voor de afhandeling van het grote aantal kleine pakketten die moeilijk te controleren zijn met behulp van traditionele methoden, met inbegrip van geavanceerde screeningtechnologieën om verdachte pakketten op de plaats van binnenkomst te identificeren; vraagt om striktere nalevingscontroles en steekproefsgewijze controles door de autoriteiten op vervoer met een hoog tonnage; dringt er voorts bij de lidstaten op aan de mate van digitalisering van de invoerprocedures bij de douaneautoriteiten aanzienlijk te verhogen teneinde de bestaande regelgeving uit te voeren en de douaneprocedures te versnellen, in het bijzonder gelet op het grote aantal pakketten; 32. benadrukt dat ondernemingen, met name kmo’s, dringend behoefte hebben aan duidelijke richtsnoeren van de Commissie voor de effectieve uitvoering van de verordening algemene productveiligheid, met inbegrip van een toelichting bij de wisselwerking tussen deze verordening en overlappende regelgeving, zoals de digitaledienstenverordening, de verordening markttoezicht, de richtlijn productaansprakelijkheid en sectorspecifieke wetten inzake speelgoed, cosmetica en detergentia; verzoekt de Commissie die richtsnoeren vóór het einde van de eerste helft van 2025 uit te vaardigen, zodat bedrijven ze gemakkelijker kunnen naleven; is van mening dat in het beoordelingsverslag over de interactie van de digitaledienstenverordening met andere rechtshandelingen, dat op 17 november 2025 moet worden ingediend, rekening moet worden gehouden met andere wetgeving, met name wat betreft productconformiteit, de verplichtingen van onlinemarktplaatsen, de regels inzake handhaving en mogelijke toekomstige verbeteringen op het gebied van vereenvoudiging en uitvoering; verzoekt de Commissie alle mogelijke verdere maatregelen te verkennen, met inbegrip van de evaluatie van sectorale wetgeving, die nodig is om te zorgen voor juridische voorspelbaarheid en ervoor te zorgen dat er geen mazen in de wet of handhavingslacunes blijven bestaan wat betreft de rechtstreekse invoer uit niet-EU-landen via onlinemarktplaatsen; 33. verzoekt de relevante nationale autoriteiten om het bestaande, recent aangenomen handhavingsinstrumentarium ten volle te gebruiken, met name in verband met de bepalingen inzake e-commerce in de verordening markttoezicht, de verordening algemene productveiligheid en de digitaledienstenverordening, zoals verwijderingsbevelen, verboden, het beperken van het op de markt brengen van producten of het van de markt halen van producten, terugroepingen en sancties als maatregelen om de toename van illegale, niet-conforme invoer uit niet-EU-landen tegen te gaan; 34. benadrukt dat de maatregelen voor handhaving van de regelgeving die worden genomen tegen actoren die zich niet aan de wet houden, geen onevenredige belasting mogen vormen voor actoren die dat wel doen en geen onbedoelde schade mogen berokkenen aan de tweedehandsmarkt; 35. wijst erop dat de bescherming van intellectuele-eigendomsrechten moet worden gewaarborgd in het licht van het toenemende aantal niet-Europese namaakgoederen op e-commerceplatforms; merkt op dat deze praktijken het concurrentievermogen van Europese ondernemingen schaden en een risico vormen voor innovatie en voor de stimulansen voor onderzoek en ontwikkeling; verzoekt om strengere maatregelen tegen de onlineverkoop van namaakgoederen; dringt er bij de Commissie op aan duidelijke richtsnoeren uit te vaardigen over betrouwbare flaggers en benadrukt dat rechtenhouders moeten worden erkend als in aanmerking komende betrouwbare flaggers wanneer zij voldoen aan de criteria van artikel 22 van de digitaledienstenverordening; 36. wijst erop dat de lidstaten beter gebruik moeten maken van de beschikbare pakketten boeten en sancties die kunnen worden opgelegd aan marktdeelnemers, alsook van de andere beschikbare instrumenten, waaronder voorlopige maatregelen, teneinde een afschrikkend effect te creëren dat marktdeelnemers ervan weerhoudt inbreuk op de toepasselijke wetgeving te plegen; 37. dringt er bij de Commissie op aan zo snel mogelijk doeltreffende maatregelen te nemen, waaronder wetgevingsmaatregelen wanneer er duidelijk sprake is van mazen in de wetgeving, die voor rechtszekerheid en een gelijk speelveld voor Europese ondernemingen zorgen, waarbij bijzondere aandacht wordt besteed aan kmo’s; De behoefte aan hervormingen van de regelgeving 38. dringt aan op het wegnemen van belemmeringen voor de handhaving van consumentenrechten, zoals wettelijke garantieclaims en het recht om goederen terug te sturen; verzoekt de Commissie de SCB-verordening onverwijld te herzien, aangezien dit van fundamenteel belang zal zijn voor een doeltreffendere grensoverschrijdende handhaving van het EU-consumentenrecht en voor de bestrijding van onveilige producten; verzoekt de Commissie in dit verband te voorzien in duidelijke maatregelen om de handhavingsbevoegdheden ten aanzien van handelaren en platforms van buiten de EU verder te versterken en te zorgen voor een betere coördinatie van EU- en nationale maatregelen en de uitwisseling van informatie tussen autoriteiten evenals met autoriteiten in niet-EU-landen; benadrukt dat de opzet van het Europees Mededingingsnetwerk als voorbeeld kan dienen voor de handhaving en de informatie-uitwisseling bij vermoedelijke inbreuken die gevolgen hebben voor meerdere lidstaten, met name met het oog op een doeltreffende bestrijding van niet-conforme producten; wijst erop dat de Commissie directe bevoegdheden moet krijgen om bepaalde schendingen van het consumentenrecht met grote gevolgen te onderzoeken en te bestraffen, en zo te zorgen voor een meer doeltreffende, gelijktijdige en uniforme handhaving en sanctionering in het kader van het EU-consumentenrecht; 39. merkt op dat de SCB-verordening handhavingsautoriteiten reeds machtigt om op te treden tegen handelaren die zich niet aan de regels houden en lidstaten zelfs de mogelijkheid biedt om sancties en voorlopige maatregelen op te leggen, zoals het beperken van de toegang tot de website; erkent evenwel dat de beperking is dat deze maatregel voor elk land afzonderlijk moet worden genomen in plaats van op EU-niveau, waarbij elk land zijn eigen sancties toepast, waardoor inbreuken ongelijke gevolgen hebben; 40. merkt op dat er tussen de lidstaten verschillen bestaan in de handhaving, wat leidt tot inefficiëntie; dringt aan op een betere coördinatie van de handhaving en het toezicht op de naleving, op een doeltreffende informatie-uitwisseling tussen de lidstaten en op een meer uniforme toepassing van het EU-acquis; verzoekt de Commissie de verordening markttoezicht te evalueren, met name de behoefte aan een EU-markttoezichtautoriteit die zorgt voor consistentie en de activiteiten van de betrokken nationale markttoezichtautoriteiten operationeel ondersteunt en de samenwerking met de nieuwe EU-douaneautoriteit bevordert, alsook de uitvoering van artikel 4 van de verordening markttoezicht, waarin de voor de naleving van de productconformiteit verantwoordelijke marktdeelnemers in de EU worden gedefinieerd; wijst erop dat de aangewezen verantwoordelijke marktdeelnemers tot op vandaag vaak niet in staat zijn om consumenten verhaalmogelijkheden of schadeloosstelling te bieden, met name wanneer zij gemachtigde vertegenwoordiger zijn; 41. steunt de ambitie van de Commissie om snel vooruitgang te boeken in de komende interinstitutionele onderhandelingen met het Parlement en de Raad over de hervorming van het douanewetboek van de Unie en de twee voorstellen voor besluiten van de Raad tot afschaffing van de drempel voor vrijstelling van douanerechten voor goederen met een waarde van minder dan 150 EUR; dringt er daarom bij de lidstaten op aan de onderhandelingsprocedure in de Raad te versnellen, en wijst daarbij op de dringende behoefte aan een douanehervorming om het concurrentievermogen van de EU en de bescherming van de EU-consument veilig te stellen; benadrukt evenwel dat schrapping van de drempel een noodzakelijke stap is, maar geen alomvattende oplossing, aangezien douaneautoriteiten nog steeds maar een beperkt percentage van de pakketten zullen kunnen controleren; wijst erop dat de vrijstelling van de douanerechten onmiddellijk moet worden afgeschaft voor ingevoerde producten met een hoog risico wat betreft de product- en de consumentenveiligheid; benadrukt dat de douanehervorming moet zorgen voor samenhang tussen de regelgevingskaders, waarbij met name overlappingen of conflicten met de digitaledienstenverordening moeten worden vermeden, en benadrukt de essentiële rol die douaneautoriteiten spelen bij het opsporen van niet-conforme en onveilige producten; 42. benadrukt dat de hervorming van het douanewetboek van de Unie ervoor zal zorgen dat de douaneautoriteiten de nodige instrumenten krijgen om beter toezicht te houden op en controles uit te voeren op goederen die de EU binnenkomen, de interne markt en de douane-unie worden versterkt, onveilige en illegale producten beter worden opgespoord en een gelijk speelveld tot stand wordt gebracht tussen marktdeelnemers; is in dit verband ingenomen met het voorstel in het kader van het douanewetboek van de Unie om een mechanisme voor samenwerking met markttoezichtautoriteiten op te zetten dat zal leiden tot doeltreffendere productcontroles; benadrukt het belang van een betere douane-infrastructuur en van meer personeel voor een doeltreffend beheer van e-commerce; benadrukt de behoefte aan vereenvoudigde nalevingsprocessen die specifiek zijn toegesneden op kmo’s; verzoekt de lidstaten om geautomatiseerde, toekomstgerichte douaneafhandelingssystemen in te voeren, bijvoorbeeld door platforms te verplichten tot automatische registratie en douaneafhandeling op de plaats van verkoop; 43. is bezorgd dat sommige handelaren van buiten de EU de EU-douanecontroles omzeilen door goederen in te klaren op de plaats van oorsprong; wijst erop dat handelsondernemingen van buiten de EU er vaak de voorkeur aan geven boetes te betalen in plaats van pakketten bij aankomst bij de EU-douane te openen, omdat zij hun zendingen willen uitladen en meteen willen vertrekken; is ernstig bezorgd over het feit dat douaneautoriteiten constateren dat veel pakketten niet of onjuist zijn aangegeven en soms frauduleus worden geëtiketteerd; benadrukt dat deze aspecten bij de hervorming van het douanewetboek van de Unie eveneens moeten worden aangepakt; 44. neemt kennis van de bezorgdheid van het ECC-netwerk over het bedrijfsmodel van dropshipping, dat uitdagingen met zich meebrengt op het gebied van consumentenbescherming, productveiligheid en naleving van de regelgeving; betreurt dat consumenten vaak worden geconfronteerd met misleidende praktijken, problemen bij het retourneren van producten en onverwachte douanerechten, terwijl een aanzienlijk deel van de via dropshipping verkochte producten niet voldoet aan de EU-veiligheidsnormen; wijst erop dat dropshipping de handhaving bemoeilijkt vanwege ontraceerbare bedrijven en grensoverschrijdende complexiteit, terwijl de naleving van de regels inzake btw en gegevensbescherming belangrijke aandachtspunten blijven; merkt op dat dropshipping, in combinatie met marketing door influencers, de transparantieproblemen, reputatierisico’s en inconsistente resultaten kan verergeren; verzoekt de Commissie na te gaan hoe de problematiek van dropshipping kan worden aangepakt; 45. benadrukt dat het concept van een “gelijkgestelde importeur” bedoeld is om een gelijk speelveld te garanderen voor zowel EU-onlineplatforms als niet-EU-onlineplatforms; merkt op dat deze maatregel er in het geval van onlineverkoop van buiten de EU voor zou zorgen dat klanten van onlineplatforms van buiten de EU niet als importeurs zouden worden beschouwd, zoals in het kader van het huidige douanewetboek van de Unie het geval is, terwijl een platform of handelaar van buiten de EU in plaats daarvan als de “gelijkgestelde importeur” zou worden beschouwd; is van mening dat de verantwoordelijkheden van de “gelijkgestelde importeur” duidelijk moeten worden omschreven en in overeenstemming moeten zijn met de bepalingen van de digitaledienstenverordening; benadrukt dat het feit dat platforms worden belast met het innen van de btw en douanerechten op de plaats van verkoop in plaats van bij binnenkomst in de EU, fraude en belastingontduiking zal verminderen; 46. uit zijn bezorgdheid over het facultatieve karakter van de regeling inzake het éénloketsysteem bij invoer (IOSS) voor alle onlinemarktdeelnemers, wat afwijkt van de oorspronkelijke doelstellingen van het initiatief inzake btw in het digitale tijdperk; benadrukt de noodzaak van aanvullende maatregelen om de robuustheid van het systeem te versterken en mogelijk misbruik te beteugelen; dringt er bij de Commissie op aan nauw samen te werken met de belanghebbenden om het IOSS te beschermen tegen frauduleuze praktijken; beveelt aan dat dergelijke waarborgen zowel uitgebreid als gestroomlijnd zijn om fraude effectief te ontmoedigen en tegelijkertijd buitensporige administratieve lasten te vermijden; wijst erop dat de toepassing van het IOSS moet worden uitgebreid tot goederen boven de drempel voor vrijstelling van douanerechten van 150 EUR om onderwaardering te voorkomen en eerlijke concurrentie te waarborgen; 47. dringt aan op de oprichting van een nieuwe EU-douaneautoriteit in 2026 om de douaneautoriteiten van de lidstaten deskundige ondersteuning te bieden; benadrukt dat de EU-douaneautoriteit in het kader van haar coördinerende taak ook de test- en controlecapaciteiten van de douane- en markttoezichtautoriteiten in en tussen de lidstaten in kaart moet brengen en moet worden gemachtigd om onaangekondigde inspecties te verrichten om mogelijke onveilige of niet-conforme producten op te sporen en sancties op te leggen in geval van niet-naleving; merkt op dat de nieuwe EU-douanedatahub zal bijdragen tot een nauwere samenwerking tussen de EU-douaneautoriteit en de douane- en andere autoriteiten door gegevensuitwisseling en de interoperabiliteit van nationale IT-systemen, en zo gecoördineerde controles en de opsporing van niet-conforme producten zal vergemakkelijken; vindt dat het van essentieel belang is de functionaliteiten van het douane-éénloketsysteem volledig te integreren in de EU-douanedatahub; wijst erop dat het in de context van de voorgestelde EU-douaneautoriteit belangrijk is regelmatig te overleggen met vertegenwoordigers van verschillende belanghebbenden om de EU-douaneautoriteit vroegtijdig te waarschuwen; 48. benadrukt dat, gezien de urgentie, de verschillende verplichtingen die in het kader van de herziening van het douanewetboek van de Unie zijn gepland, sneller in werking moeten treden, zoals de oprichting van de EU-douanedatahub; verzoekt de Commissie onmiddellijk een begin te maken met de voorbereidende werkzaamheden die nodig zijn voor de oprichting van de EU-douanedatahub, om de voorbereiding van zijn functionaliteiten voor e-commerce in 2026 te versnellen; 49. dringt er bij de Commissie op aan de effecten te beoordelen van het verschijnsel waarbij e-commerceartikelen in bulk naar de EU worden verzonden en waarbij handelaren van buiten de EU op hun beurt voor dergelijke goederen entrepots in de EU oprichten voordat de producten in pakketten worden verpakt voor de levering aan klanten; wijst erop dat de verzending van e-commerceartikelen in bulk en de opslag ervan in entrepots in de EU ervoor zouden zorgen dat de douane- en markttoezichtautoriteiten een strenger toezicht kunnen uitoefenen en niet-conforme goederen beter kunnen controleren en opsporen dan het geval is bij zendingen van afzonderlijke pakketten; verzoekt de Commissie en de lidstaten alle mogelijke opties te overwegen om dergelijke praktijken te stimuleren, met inbegrip van een vereenvoudigde regeling voor Trust&Check-ondernemers en kosten-batenanalysen voor stimuleringsregelingen; merkt voorts op dat bulkverzending wellicht niet haalbaar is voor alle handelaren van buiten de EU, met name voor handelaren die actief zijn op de markt voor verkoop van consumenten aan consumenten (C2C) of de tweedehandsmarkt; benadrukt dat bij deze aanpak een evenwicht moet worden gevonden tussen de nalevingsvoordelen en de praktische vereisten van marktdeelnemers in de e-commerce, waarbij ervoor moet worden gezorgd dat er geen logistieke knelpunten ontstaan of dat verschillende bedrijfsmodellen onnodig worden belast; 50. erkent dat de Commissie een non-paper heeft uitgebracht over de invoering van een niet-discriminerende behandelingstaks voor e-commerceartikelen, die door de douaneautoriteiten in rekening moet worden gebracht voor in het kader van verkoop op afstand verkochte goederen, teneinde de hogere toezichtskosten te dekken die de douaneautoriteiten maken voor het controleren van de gegevens, het uitvoeren van risicoanalysen, het verrichten van documenten- en fysieke controles en met name de financiering van de EU-douaneautoriteit en de datahub; dringt er bij de lidstaten op aan geen eenzijdige taksen in rekening te brengen om versnippering van de douane-unie te voorkomen; benadrukt dat in het voorstel een vast tarief van 2 EUR wordt voorgesteld voor elk artikel dat rechtstreeks aan de klant wordt geleverd en een lager tarief van 0,50 EUR voor Trust&Check-ondernemers die optreden als douane-entrepot voor verkoop op afstand binnen de EU; verzoekt de Commissie naar behoren te evalueren of het voorgestelde bedrag in overeenstemming is met de regels van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) en of het volstaat en evenredig is om de doelstellingen te verwezenlijken; dringt erop aan deze behandelingstaks niet in rekening te brengen bij de consument; 51. wijst op de enorme kosten voor afvalbeheer en productvernietiging die voortvloeien uit het grote aantal niet-conforme en onveilige producten dat via e-commerce uit niet-EU-landen wordt ingevoerd; benadrukt dat een groot deel van deze producten niet-recyclebaar is, schadelijk is voor het milieu of niet voldoet aan de toepasselijke wetgeving inzake chemische stoffen, hetgeen de milieukosten voor de overheid nog verder opdrijft; verzoekt de Commissie derhalve de nodige maatregelen te evalueren om de milieueffecten van de e-commerceactiviteiten van niet-EU-landen te beperken, waaronder de haalbaarheid van een afvalbeheerbijdrage voor alle producten die via onlinemarktplaatsen van niet-EU-landen worden verkocht, om ervoor te zorgen dat de milieukosten niet door de EU-belastingbetalers worden gedragen; 52. wijst erop dat onsamenhangende sancties en uiteenlopende handhavingsstrategieën voor niet-naleving in de verschillende lidstaten tot “grensshoppen” of “douaneshoppen” leiden; is voorstander van een minimale harmonisatie van inbreuken en niet-strafrechtelijke sancties voor niet-naleving in de lidstaten en via de EU-douaneautoriteit, omdat zo zou worden voorkomen dat er zwakke plaatsen van binnenkomst zouden ontstaan in het douanegebied van de EU; benadrukt dat dit de opzet van een gemeenschappelijk kader voor minimale harmonisatie moet inhouden, om de bestaande mazen in de wetgeving te dichten en zo de uitdagingen op het gebied van e-commerce aan te pakken; benadrukt dat de lidstaten aanvullende sancties kunnen opleggen die zijn afgestemd op de nationale context; 53. merkt op dat de Commissie bepaalde onlinemarktplaatsen van buiten de EU onder de loep neemt omdat zij manipulatieve praktijken hanteren, waaronder donkere patronen, verslavende ontwerpkenmerken, misleidende marketing door influencers en de verspreiding van valse of misleidende onlinerecensies; erkent dat oneerlijke handelspraktijken volgens het verslag van de geschiktheidscontrole op het gebied van digitale rechtvaardigheid consumenten elk jaar bijna 8 miljard EUR kosten en dat het gebruik van oneerlijke technieken om consumenten, en met name kwetsbare consumenten en kinderen, aan te zetten tot impulsaankopen leidt tot overconsumptie en overbesteding; verzoekt de Commissie deze kwesties aan te pakken in de aanstaande verordening digitale rechtvaardigheid, tenzij ze al onder bestaande wetgeving vallen, teneinde oneerlijke praktijken doeltreffend te bestrijden en bestaande mazen in de wet te dichten, en tegelijkertijd te zorgen voor overeenstemming met de bestaande rechtskaders en onnodige regeldruk te vermijden; 54. benadrukt dat ervoor moet worden gezorgd dat nieuwe door de Commissie voorgestelde initiatieven op het gebied van handhaving of naleving van de douanewetgeving niet leiden tot bijkomende administratieve lasten voor Europese bedrijven, met name kmo’s; 55. wijst op de belangrijke taak van het Europees Openbaar Ministerie (EOM) op het gebied van grensoverschrijdend onderzoek naar douaneovertredingen, waaronder met name fraude waarbij de prijs van producten op onrechtmatige wijze wordt ondergewaardeerd teneinde te vermijden dat invoerrechten moeten worden betaald; benadrukt dat de grootschalige ontduiking van douanerechten, onder meer via frauduleuze e-commerceaangiften en onderwaardering, alsook het vermijden van controles en “forumshopping”, doeltreffend moeten worden bestreden door middel van strafrechtelijke onderzoeken door het EOM, met de steun van de douaneautoriteiten; wijst erop dat het robuuste rechtskader van het EOM voor grensoverschrijdende onderzoeken moet worden benut om de criminele netwerken achter dergelijke operaties te ontmantelen; Aanvullende handhavingsmaatregelen 56. verzoekt de Commissie en de bevoegde nationale autoriteiten de digitaledienstenverordening krachtig te handhaven wat betreft de verantwoordelijkheid van onlinemarktplaatsen, in het bijzonder hun verplichtingen op het gebied van aanbevelingssystemen, interfaceontwerp, het recht op informatie, de regels inzake op conformiteit gericht ontwerp om de algehele traceerbaarheid te vergroten, en hun verplichting uit hoofde van het beginsel “ken uw zakelijke klant”; benadrukt dat de naleving van deze verplichtingen handelaren die zich niet aan de regels houden moet ontmoedigen hun producten in de EU aan te bieden via marktplaatsen of shoppingdiensten van sociale media die tot deze categorie behoren, en verzoekt de Commissie praktische ondersteuning te bieden bij de opsporing van handelaren die zich niet aan de EU-regels houden; wijst op de noodzaak van een op de digitaledienstenverordening gebaseerd netwerk van betrouwbare flaggers voor illegale producten en e-commerce om ervoor te zorgen dat platforms hun verplichtingen daadwerkelijk nakomen; 57. benadrukt dat het van cruciaal belang is de samenwerking en coördinatie met de nationale bevoegde autoriteiten te verbeteren; verzoekt om meer samenwerking tussen alle relevante autoriteiten, zoals de autoriteiten van de lidstaten, de douaneautoriteiten en de consumentenbeschermingsautoriteiten, en om een sterkere coördinatie tussen alle opgerichte deskundigengroepen; wijst erop dat de onderzoeksmaatregelen tegen niet-conforme onlinemarktplaatsen in het kader van de digitaledienstenverordening resultaten moeten opleveren en moeten leiden tot afschrikkende sancties teneinde te voorkomen dat niet-conforme producten worden aangeboden; benadrukt het belang van deze onderzoeken om systeemrisico’s, nalevingsfouten, de verspreiding van illegale inhoud, verslavende ontwerpkenmerken, donkere patronen en het gebruik van influencers voor manipulatieve reclame aan te pakken; 58. verzoekt de handhavingsautoriteiten het toezicht en de handhavingsmaatregelen met betrekking tot nieuwe verkoopkanalen te versterken; beveelt aan om de bevoegde autoriteiten toe te rusten met passende middelen, technologische instrumenten en grensoverschrijdende samenwerkingsmechanismen om handelaren die zich niet aan de regels houden en die via sociale media en andere nieuwe platforms opereren, op doeltreffende wijze op te sporen en tegen hen op te treden; 59. stelt voor dat verkopers op onlinemarktplaatsen een retouradres en contactpunt binnen de EU ter beschikking moeten stellen zodat consumenten niet-conforme goederen gemakkelijk en zonder onnodige kosten kunnen terugsturen en de autoriteiten het goed kunnen inspecteren; is van mening dat het aan de onlinemarktplaatsen is om dit te controleren en dat zij verantwoordelijk moeten worden gehouden voor de handhaving; 60. acht het dringend noodzakelijk dat de doeltreffendheid van de bepaling inzake de “verantwoordelijke voor producten die in de Unie in de handel zijn gebracht” grondig wordt geëvalueerd, met name die van handelaren van buiten de EU, en dat daarbij wordt voortgebouwd op de resultaten van het evaluatieverslag over artikel 4 van de verordening markttoezicht; verzoekt de Commissie om in haar toekomstige maatregelen te overwegen om handelaren van buiten de EU te verplichten een verantwoordelijke persoon in de EU aan te wijzen die verhoogd juridisch en financieel aansprakelijk is; 61. merkt op dat de post- en andere bezorgdiensten ingrijpende veranderingen ondergaan door de snelle groei van e-commerce; uit zijn bezorgdheid over het feit dat het systeem van eindkosten van de Wereldpostunie in de praktijk niet van toepassing is op e-commercestromen; merkt op dat de Chinese e-commercebedrijven hierdoor, door de aantallen zendingen, rechtstreeks commerciële overeenkomsten sluiten met de EU-postdiensten, voor uitzonderlijk aantrekkelijke bezorgingstarieven die lager liggen dan die voor de levering van in de EU vervaardigde goederen, wat leidt tot een verdere versnippering van de interne markt voor postdiensten; dringt er bij de Commissie op aan de gevolgen van e-commerce voor de postdiensten en de interne markt te evalueren en na te gaan hoe de postdiensten kunnen bijdragen tot de versterking van de interne markt en de consumenten ten goede kunnen komen, en tot het algehele concurrentievermogen van de EU; 62. is ingenomen met de goedkeuring van de hervormingen van de btw in het digitale tijdperk, die een aanzienlijke stap vormen in de richting van een modernisering van de btw-inning in de e-commercesector; benadrukt het belang van één btw-identificatienummer voor onlinemarktplaatsen en voor Europese fabrikanten, dat hen in staat zal stellen op een gelijk speelveld te concurreren doordat de naleving van de btw-regels in alle lidstaten wordt vereenvoudigd; benadrukt dat deze maatregel ook de invoer en opslag van goederen in bulk in de EU kan vergemakkelijken, hetgeen het gebruik van versnipperde grensoverschrijdende zendingen zal beperken en ervoor zal zorgen dat diensten met toegevoegde waarde, zoals fulfilment en logistiek, op de interne markt plaatsvinden; wijst erop dat deze hervormingen de naleving van de belastingwetgeving zullen versterken, de administratieve lasten zullen verlichten en de handhaving zullen verbeteren en tegelijkertijd de eerlijke concurrentie zullen ondersteunen en de toeleveringsketens in de EU zullen versterken; verzoekt de Commissie en de lidstaten om de effectieve uitvoering van deze maatregelen te waarborgen om de voordelen ervan voor Europese bedrijven en consumenten te maximaliseren; 63. verzoekt de Commissie om maatregelen te overwegen die gericht zijn op het verminderen van onnodige regelgevings- en administratieve nalevingslasten voor EU-fabrikanten, met name voor kmo’s, teneinde het speelveld gelijker te maken en deze fabrikanten in staat te stellen beter te concurreren met mondiale concurrenten die met efficiëntere nalevingsnormen werken; 64. verzoekt de Commissie de internationale samenwerking met gelijkgezinde landen te versterken om beste praktijken uit te wisselen, gemeenschappelijke uitdagingen en risico’s vast te stellen en gezamenlijke acties op het gebied van e-commerce te ontwikkelen; 65. is in dit verband ingenomen met het initiatief voor een gezamenlijke verklaring van de WTO voor e-handel; merkt op dat de overeenkomst consumenten en bedrijven ten goede zal komen door grensoverschrijdende elektronische transacties te vergemakkelijken, belemmeringen voor digitale handel te verminderen en innovatie op het gebied van e-commerce te bevorderen; benadrukt echter dat de overeenkomst slechts een basis is en moedigt de Commissie aan om in onderhandelingen met partners te streven naar ambitieuze handelsovereenkomsten om te zorgen voor bindende bepalingen inzake e-commerce; Intensiever gebruik van IT-instrumenten 66. is ingenomen met het feit dat de Commissie een project voorbereidt om bestaande databanken, waaronder het informatie- en communicatiesysteem voor markttoezicht, de Safety Gate van de EU en het douanerisicobeheersysteem, te stroomlijnen en om te vormen tot een gemeenschappelijk interoperabel systeem waarin alle informatie over de veiligheid van producten, de opsporing van namaakproducten en meldingen van ongevallen wordt verzameld, en om ervoor te zorgen dat deze interoperabel zijn met het DPP en de toekomstige EU-douanedatahub; verzoekt de Commissie informatie te publiceren over het tijdschema voor de uitvoering en de middelen die voor dit initiatief nodig zijn; 67. steunt het voornemen van de Commissie om markttoezichtautoriteiten toegang te geven tot het e-Surveillance Webcrawler-instrument om signaleren dat bepaalde gevaarlijke producten opnieuw opduiken; verzoekt de Commissie zo spoedig mogelijk een andere webcrawler beschikbaar te stellen om nieuwe producten op de lijst te kunnen vinden, teneinde niet-conforme producten te signaleren voordat zij bij de consument terechtkomen; 68. is er voorstander van artificiële intelligentie, blockchain en het internet der dingen op verantwoorde wijze te gebruiken om productoverzichten op platforms voor e-commerce te scannen en te analyseren, douane- en markttoezichtinspecties en risico-identificatie te automatiseren en productconformiteitsdatabanken te integreren voor realtimecontroles tussen markttoezichtautoriteiten en douaneautoriteiten, in overeenstemming met de nationale en de EU-wetgeving; merkt echter op dat de hoge uitvoeringskosten van deze technologieën een belemmering blijven vormen; merkt op dat de volledige uitrol van deze technologieën zal leiden tot een efficiëntere afhandeling, met name voor goederen van geringe waarde en het grote aantal pakketten met veel verschillende artikelen die de controlemogelijkheden beperken; 69. verzoekt de Commissie en de lidstaten beste praktijken uit te wisselen en stimulansen te vinden om de nationale autoriteiten de nodige financiering en ondersteuning te bieden teneinde een verantwoord gebruik van technologische oplossingen te bevorderen; stelt voor artificiële intelligentie, blockchain en het internet der dingen te gebruiken om productoverzichten op platforms voor e-commerce te scannen en te analyseren, inspecties en risicoprofilering te automatiseren en productconformiteitsdatabanken te integreren voor realtimecontroles door verschillende autoriteiten; 70. benadrukt dat de lidstaten de douanecontroles op met name zendingen van geringe waarde moeten versterken door op risico gebaseerde beoordelingssystemen en digitale tracering in te voeren om te voorkomen dat niet-conforme producten de douanecontroles omzeilen; verzoekt de lidstaten geautomatiseerde processen naar een hoger plan te tillen, bijvoorbeeld via geautomatiseerde scans van etiketten bij de verwerking van pakketten bij de douane; 71. beseft dat sommige onlinemarktplaatsen ook gebruikmaken van een aantal IT-instrumenten om onveilige en illegale producten die op hun platform worden aangetroffen, op te sporen en te verwijderen; benadrukt echter dat onlinemarktplaatsen verder moeten investeren in en meer gebruik moeten maken van deze IT-instrumenten om daadwerkelijk te voorkomen dat onveilige en illegale producten op hun platform worden verkocht; verzoekt de Commissie in dat verband onlinemarktplaatsen te blijven stimuleren IT-instrumenten te gebruiken, met volledige inachtneming van artikel 8 van de digitaledienstenverordening, waarin is bepaald dat er geen algemene verplichting bestaat tot monitoring van de informatie die aanbieders van tussenhandeldiensten doorgeven of opslaan; 72. stelt voor dat, onverminderd het in de digitaledienstenverordening verankerde beginsel dat verleners van onlinetussenhandeldiensten niet mogen worden onderworpen aan een monitoringverplichting met betrekking tot verplichtingen van algemene aard, onlinetussenhandelaren die zich bezighouden met de verkoop, promotie of distributie van producten op de EU-markt, zelf het gebruik van risicogebaseerde digitale monitoringsystemen moeten overwegen om de aanwezigheid van illegale inhoud (presentatie, beschrijving of te koop aanbieden van illegale of gevaarlijke producten) op te sporen en te voorkomen; wijst erop dat het belangrijk is snelleresponsmechanismen in te voeren om ervoor te zorgen dat specifieke illegale inhoud permanent wordt verwijderd zodra aanbieders van onlinetussenhandeldiensten ervan op de hoogte raken dat dergelijke illegale inhoud op hun interfaces wordt aangeboden, en dat aanbieders van hostingdiensten alle nodige maatregelen moeten nemen om te voorkomen dat dezelfde of vergelijkbare illegale inhoud opnieuw op hun platform verschijnt; Verbetering van het bewustzijn en de voorlichting van de consument 73. benadrukt dat de EU-consumenten en de Europese kmo’s die zich bezighouden met invoeractiviteiten vaak onvoldoende op de hoogte zijn van de mogelijke gevaren van potentieel onveilige producten en de schade die zij kunnen veroorzaken; wijst erop dat consumenten steeds vaker te maken krijgen met handelaren die, ondanks hun wettelijke verplichtingen, consumenten vaak niet laten weten dat hun producten buiten de EU worden gemaakt en van buiten de EU worden verzonden; erkent dat er bij EU-consumenten vraag is naar goedkopere producten, die worden gekocht op onlinemarktplaatsen buiten de EU vanwege hun veel lagere productiekosten en voorwaarden waar bedrijven en onlineplatforms in de EU niet tegen kunnen concurreren; wijst erop dat onlinemarktplaatsen manipulatieve ontwerptechnieken (donkere patronen) kunnen gebruiken om aankoopbeslissingen te beïnvloeden; waarschuwt voor de risico’s van dwangmatig koopgedrag, financiële problemen en de ophoping van onnodige goederen; verzoekt de Commissie en de lidstaten voorlichtings- en bewustmakingscampagnes te organiseren over de onlineaankoop van onveilige producten en de mogelijke gevolgen daarvan voor de gezondheid, de persoonlijke levenssfeer, het milieu en het concurrentievermogen, en daarbij speciale aandacht te besteden aan kwetsbare consumenten en in tijden van hoog verbruik; 74. beveelt aan de consumptie van tweedehandsproducten te bevorderen, als duurzame aanpak om tegemoet te komen aan de behoefte van EU-consumenten aan betaalbare goederen; wijst erop dat het hergebruik van tweedehandsproducten als een belangrijke factor om het potentieel van de circulaire economie te ontgrendelen moet worden bevorderd en gestimuleerd; 75. verzoekt de Commissie en de lidstaten de vereisten inzake ecologisch ontwerp voor textiel en andere producten in het kader van de verordening duurzame producten en de bepalingen van de richtlijn wat betreft het versterken van de positie van de consument voor de groene transitie (14) strikt te handhaven om ervoor te zorgen dat consumenten beter worden geïnformeerd over duurzaamheidsaspecten, zoals milieueffecten, energieverbruik, repareerbaarheid en duurzaamheid van op onlinemarktplaatsen gekochte producten; 76. is van mening dat consumentenautoriteiten, -organisaties, brancheverenigingen en kamers van koophandel moeten worden aangemoedigd om grote, gecoördineerde bewustmakingscampagnes te houden over consumentenrechten, potentiële risico’s, met inbegrip van de mogelijkheden voor collectief verhaal, en verhaalsmogelijkheden bij onlineaankopen, met name op onlineplatforms buiten de EU; wijst erop dat ook het bewustzijn over de milieu-, gezondheids- en sociale gevolgen van niet-duurzame bedrijfspraktijken moet worden vergroot en dat consumenten moeten worden gewaarschuwd over de rol van nieuwe reclametechnieken, zoals influencers en digitale opinieleiders, bij de beeldvorming over de veiligheid en betrouwbaarheid van producten; verzoekt de Commissie een coördinerende rol op zich te nemen, zoals vermeld in haar mededeling van 5 februari 2025 over e-commerce, en na te gaan welke mogelijkheden er zijn om grensoverschrijdende voorlichtingscampagnes te financieren die in samenwerking met onderzoekers, het maatschappelijk middenveld en andere relevante belanghebbenden worden ontwikkeld; Overwegingen op het gebied van handel en ontwikkeling 77. verzoekt de Commissie haar ambitieniveau te concretiseren in multilaterale overeenkomsten met internationale partners, aangezien onveilige producten niet alleen een Europese, maar ook een mondiale uitdaging vormen; herhaalt dat de EU-douaneautoriteit, zoals uiteengezet in het standpunt van het Parlement inzake de herziening van het douanewetboek van de Unie, werkafspraken moet maken met de autoriteiten van niet-EU-landen en met internationale organisaties; wijst erop dat dergelijke regelingen de EU-douaneautoriteit in staat moeten stellen informatie, met inbegrip van beste praktijken, uit te wisselen met autoriteiten van niet-EU-landen en internationale organisaties en om gezamenlijke activiteiten uit te voeren; pleit voor een verdere deelname aan de werkgroep van Conferentie van de VN inzake handel en ontwikkeling voor de veiligheid van consumentenproducten, die een cruciale rol speelt bij de ontwikkeling van beste praktijken voor grensoverschrijdende handhaving; 78. verzoekt de Commissie de samenwerking met internationale partners te verdiepen, binnen fora zoals de WTO, de Werelddouaneorganisatie (WDO) en de G7, om tegenwicht te bieden aan de invloed van China en te zorgen voor wederkerigheid en op regels gebaseerde handel; verzoekt de Commissie uitdrukkelijk solide en afdwingbare verplichtingen op te nemen ter bestrijding van dwangarbeid bij de herziening van en de heronderhandeling over bestaande handels- en investeringsovereenkomsten; benadrukt dat er sterkere mechanismen voor de samenwerking tussen de EU en China en transparante voorschriften inzake certificering nodig zijn om te waarborgen dat de regels worden nageleefd; 79. benadrukt dat er in de toekomst bij onderhandelingen over EU-handelsovereenkomsten rekening moet worden gehouden met dienst- en productveiligheid en er bepalingen inzake de naleving van regelgeving moeten worden overwogen; wijst erop dat niet-conforme invoer pas doeltreffend kan worden tegengegaan met behulp van specifieke regelgevingsdialogen en samenwerking door middel van administratieve regelingen, betere samenwerking op het gebied van handhaving door de douane, de traceerbaarheid van verzendingen volgens de strengste normen en uitgebreide regelingen inzake het delen van gegevens tussen douaneautoriteiten; 80. dringt er bij de Commissie op aan proactief op te treden en snel doelgerichte handelsbeschermingsinstrumenten toe te passen, waaronder antisubsidieonderzoek, om de nadelige gevolgen voor Europese bedrijven tegen te gaan; beklemtoont dat dergelijke maatregelen nauw moeten worden afgestemd met belangrijke internationale partners, om ervoor te zorgen dat ze daadwerkelijk wereldwijd worden gehandhaafd en markten ten opzichte van elkaar even billijk worden behandeld; 81. spoort de Commissie ertoe aan de diplomatieke inspanningen en samenwerking op internationale fora, met name de WTO, de WDO en de G7, op te voeren om een tegengewicht te bieden aan de strategische uitbreiding van China naar e-governancekaders, waaronder de digitale Zijderoute; benadrukt dat internationale normalisatie-instellingen open, transparantere en verantwoorde regels voor digitale handel moeten opstellen om te voorkomen dat het internet versnipperd raakt en om de risico’s van restrictieve e-governancemodellen te verminderen; 82. is ingenomen met het gezamenlijk initiatief van de WTO inzake elektronische handel en ziet het als een essentiële stap naar wereldwijde regels inzake digitale handel; wijst echter op de huidige beperkingen ervan, met name wat betreft douanetransparantie; dringt er bij de Commissie met klem op aan te pleiten voor krachtigere, bindende bepalingen om te waarborgen dat het initiatief doeltreffend wordt uitgevoerd en in het rechtskader van de WTO wordt opgenomen, en betere wereldwijde nalevingsnormen te waarborgen; 83. benadrukt dat er internationale capaciteitsopbouwinitiatieven nodig zijn om ontwikkelingslanden te helpen op duurzame en conforme wijze aan de digitale handel deel te nemen; dringt er bij de Commissie op aan nauw samen te werken met internationale organisaties, met name de WTO, om de regelgevingskaders en technische bijstand in verband met e-commerce in ontwikkelingslanden te versterken; o o o 84. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. Het Europees Parlement, – gezien de Stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Albanië, anderzijds (1) , – gezien het verzoek van Albanië om toetreding tot de EU, dat is ingediend op 24 april 2009, – gezien Verordening (EU) 2021/1529 van het Europees Parlement en de Raad van 15 september 2021 tot vaststelling van het instrument voor pretoetredingssteun (IPA III) (2) , – gezien Verordening (EU) 2024/1449 van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2024 tot oprichting van de hervormings- en groeifaciliteit voor de Westelijke Balkan (3) , – gezien de mededeling van de Commissie van 5 februari 2020, getiteld “Bevordering van het toetredingsproces – Een geloofwaardig EU-perspectief voor de Westelijke Balkan” ( COM(2020)0057 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 8 november 2023, getiteld “Mededeling inzake het uitbreidingsbeleid van de EU voor 2023” ( COM(2023)0690 ) en het bijbehorende werkdocument van de diensten van de Commissie, getiteld “Albania 2023 Report” (Verslag 2023 over Albanië) (SWD(2023)0690), – gezien de mededeling van de Commissie van 8 november 2023, getiteld “Nieuw groeiplan voor de Westelijke Balkan” ( COM(2023)0691 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 20 maart 2024 betreffende pretoetredingshervormingen en -beleidsevaluaties ( COM(2024)0146 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 24 juli 2024, getiteld “Verslag over de rechtsstaat 2024” ( COM(2024)0800 ) en het bijbehorende werkdocument van de diensten van de Commissie, getiteld “2024 Rule of Law Report – Country Chapter on the rule of law situation in Albania” (Verslag over de rechtsstaat 2024 – Hoofdstuk over de situatie van de rechtsstaat in Albanië) (SWD(2024)0828), – gezien de mededeling van de Commissie van 30 oktober 2024, getiteld “Mededeling inzake het uitbreidingsbeleid van de EU voor 2024” ( COM(2024)0690 ) en het bijbehorende werkdocument van de diensten van de Commissie, getiteld “Albania 2024 Report” (Verslag 2024 over Albanië) (SWD(2024)0690), – gezien de hervormingsagenda van Albanië die is ingediend in het kader van de hervormings- en groeifaciliteit van de EU, zoals goedgekeurd door de Commissie op 23 oktober 2024, – gezien het eindverslag van de verkiezingswaarnemingsmissie van het Bureau voor Democratische Instellingen en Mensenrechten (ODIHR) van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) van 29 september 2023 over de lokale verkiezingen in Albanië van 14 mei 2023, – gezien het eindverslag van de verkiezingswaarnemingsmissie van de OVSE/ODIHR van 26 juli 2021 over de parlementsverkiezingen in Albanië van 25 april 2021, – gezien het gezamenlijk advies van de Commissie van Venetië en de OVSE/ODIHR van 11 december 2020 inzake de wijziging van de Albanese grondwet van 30 juli 2020 en de wijziging van de Albanese kieswet van 5 oktober 2020, – gezien de tijdens de top EU-Westelijke Balkan van 17 mei 2018 aangenomen verklaring van Sofia en de hieraan gehechte prioriteitenagenda van Sofia, – gezien de Verklaring van Zagreb die werd aangenomen tijdens de top EU-Westelijke Balkan op 6 mei 2020, – gezien de verklaringen van de top EU-Westelijke Balkan van 13 december 2023 en 18 december 2024 in Brussel, – gezien het proces van Berlijn, dat op 28 augustus 2014 is gestart, – gezien de wereldindex voor persvrijheid van Verslaggevers zonder Grenzen van 2024, – gezien de corruptieperceptie-index 2024 van Transparency International, – gezien het Global Gender Gap Report 2024 van het Wereld Economisch Forum, – gezien zijn eerdere resoluties over Albanië, – gezien artikel 55 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken ( A10-0106/2025 ), A. overwegende dat uitbreiding het meest doeltreffende instrument van het buitenlands beleid van de EU is en een geostrategische investering in langdurige vrede, democratie, stabiliteit en veiligheid op het Europees continent vormt; B. overwegende dat de EU de belangrijkste politieke en economische partner van de landen van de Westelijke Balkan blijft; overwegende dat de EU nog steeds verreweg de belangrijkste handels- en investeringspartner van Albanië is en de belangrijkste verstrekker van financiële bijstand; C. overwegende dat uitbreiding een op verdiensten gebaseerd proces is dat berust op de beginselen van democratie, de rechtsstaat en de grondrechten; overwegende dat de toetreding van Albanië tot de EU afhangt van duurzame, grondige en onomkeerbare hervormingen op fundamentele gebieden, te beginnen bij de rechtsstaat en de werking van de democratische instellingen; D. overwegende dat Albanië sinds 2014 kandidaat-lidstaat van de EU is, in juli 2022 toetredingsonderhandelingen is begonnen en in november 2023 het screeningproces met succes heeft afgerond; E. overwegende dat Albanië op 15 oktober 2024 onderhandelingen heeft geopend over cluster 1 (fundamentele kwesties), op 17 december 2024 over cluster 6 (externe betrekkingen), op 14 april 2025 over cluster 2 (interne markt), en op 22 mei 2025 over cluster 3 (concurrentievermogen en inclusieve groei); F. overwegende dat Albanië een betrouwbare partner op het gebied van buitenlands beleid is en zich volledig heeft aangesloten bij het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU; G. overwegende dat Albanië het doelwit is geweest van buitenlandse kwaadwillige beïnvloedingscampagnes die erop gericht zijn verdeeldheid te zaaien, spanningen en geweld uit te lokken en de hele regio te destabiliseren, met inbegrip van Russische desinformatie en inmenging in verkiezingen, alsook twijfelachtige investeringen van actoren buiten de EU, zoals China; overwegende dat Russische en Iraanse cyberaanvallen tegen Albanië in 2022 en 2023 kritieke overheidsfuncties hebben verstoord, hetgeen het hybride dreigingsmilieu illustreert waarmee Albanië te maken heeft bij zijn voortgang op weg naar EU-integratie; H. overwegende dat er nog steeds sprake is van electorale tekortkomingen en ernstige kwetsbaarheden in het kiesstelsel van Albanië; overwegende dat de aanbevelingen van de OVSE/ODIHR om het verkiezingsproces in Albanië verder te verbeteren nog niet volledig zijn opgevolgd; I. overwegende dat Albanië deelneemt aan missies en operaties in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid van de EU, waaronder EUFOR Althea in Bosnië en Herzegovina; J. overwegende dat de bescherming van nationale en etnische minderheden cruciaal is voor landen die lid willen worden van de EU; overwegende dat de uitvoeringswetgeving inzake de vrije zelfidentificatie en het gebruik van minderheidstalen in Albanië is aangenomen; K. overwegende dat de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne duidelijk maakt dat uitbreiding van de EU van cruciaal belang is om de veiligheid en stabiliteit op ons continent te waarborgen; 1. stelt verheugd vast dat Albanië zich onverkort blijft inzetten voor integratie in de EU, hetgeen een weerspiegeling vormt van een consensus tussen alle politieke partijen, zowel regerings- als oppositiepartijen, en overweldigende steun onder de burgers, en prijst het land voor zijn consequente volledige afstemming op het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU en zijn bevordering van de op regels gebaseerde internationale orde, alsook zijn stellige reactie op de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne door middel van zijn aansluiting bij de beperkende maatregelen van de EU tegen Rusland en Belarus; onderkent de actieve rol van het land in de regio en in regionale initiatieven; 2. is ingenomen met de ambitie van Albanië om de toetredingsonderhandelingen uiterlijk eind 2027 af te ronden en met de snelle vooruitgang die de afgelopen jaren is geboekt, met name de opening van twee clusters van onderhandelingshoofdstukken in 2024 alsook tot dusver twee andere clusters in 2025; herinnert eraan dat kandidaat-lidstaten diepgaande transformaties doormaken om aan de criteria voor het EU-lidmaatschap te voldoen tijdens de toetredingsonderhandelingen, die zo lang duren als nodig is om de noodzakelijke hervormingen door te voeren; benadrukt dat de transparantie, verantwoordingsplicht en inclusiviteit van het toetredingsproces, met inbegrip van de parlementaire dimensie ervan, moeten worden versterkt; waarschuwt voor acties die het systeem van checks-and-balances kunnen ondermijnen; 3. merkt op dat het tempo van toetreding tot de EU wordt bepaald door de vooruitgang die de kandidaat-lidstaat boekt bij de aanpassing van zijn wetgeving aan het EU-acquis, zijn prestaties bij de uitvoering ervan en de goede werking van alle instellingen van het land, en dat dit tevens afhangt van de rechtsstaat, goed bestuur en de grondrechten; dringt er bij Albanië op aan versneld hervormingen door te voeren om de rechtsstaat en de economische groei te versterken, corruptie en georganiseerde misdaad te bestrijden, mensenhandel te voorkomen, de bescherming van de grondrechten te waarborgen en vooruitgang te boeken op het vlak van de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van informatie en de pluriformiteit en onafhankelijkheid van de media; 4. is ingenomen met de nieuwe hervormings- en groeifaciliteit van de EU voor de Westelijke Balkan, in het kader waarvan Albanië 922 miljoen EUR aan subsidies en leningen zal ontvangen wanneer het land voldoet aan de voorwaarden van zijn ambitieuze hervormingsagenda; 5. neemt kennis van de goedkeuring door Albanië van het nationaal plan voor Europese integratie 2024-2026; is ingenomen met het feit dat Albanië de instanties heeft opgericht die het integratieproces in goede banen moeten leiden; dringt erop aan meer inspanningen te leveren om de transparantie te vergroten en te starten met publieke communicatie over EU-integratie; 6. is ingenomen met het besluit om het antennekantoor van het Europees Parlement voor de Westelijke Balkan in Tirana te openen; merkt op dat dit kantoor zal fungeren als een belangrijk contactpunt tussen het Europees Parlement en de nationale parlementen, het maatschappelijk middenveld en lokale partners uit de hele Westelijke Balkan; 7. is ingenomen met de betrokkenheid van 18 Albanese deelnemers aan het door het Europees Economisch en Sociaal Comité gelanceerde initiatief voor leden uit kandidaat-lidstaten, dat tot doel heeft de banden met de kandidaat-lidstaten aan te halen en hun geleidelijke integratie in de Europese Unie te vergemakkelijken; Democratische instellingen, media en het maatschappelijk middenveld 8. wijst op het belang van een constructief politiek debat en een ordelijke parlementaire gang van zaken als essentiële aspecten van democratisch bestuur; bevestigt nogmaals de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de politieke krachten van Albanië om de constructieve en inclusieve politieke dialoog te versterken en de aanhoudende grote politieke polarisatie in het land tegen te gaan; betreurt de voortdurende conflicten en opruiende retoriek van politici van alle partijen en de confrontaties tussen de regerende meerderheid en de oppositie; benadrukt dat er een politieke cultuur moet worden bevorderd op basis van wederzijds respect en naleving van democratische normen, waarbij ervoor wordt gezorgd dat politieke concurrentie de institutionele stabiliteit niet ondermijnt, en dat er moet worden aangetoond dat de rol van parlementarisme volledig wordt geëerbiedigd door een einde te maken aan politieke aanvallen; dringt aan op een echte dialoog ter bevordering van politieke stabiliteit en vooruitgang, waarbij de nadruk wordt gelegd op de noodzaak van consensus tussen de partijen over de EU-agenda inzake integratie en de zinvolle betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld; benadrukt dat doeltreffender parlementair toezicht en een betere werking van de instellingen noodzakelijk zijn; 9. onderkent de toenemende dreiging van buitenlandse kwaadwillige invloed en hybride inmenging in de democratische instellingen van Albanië; benadrukt dat met op het Kremlin afgestemde narratieven is geprobeerd het vertrouwen van het publiek in democratische instellingen uit te hollen en antiwesters sentiment te bevorderen; verzoekt Albanië de institutionele weerbaarheid tegen heimelijke politieke financiering, manipulatie van de media en cyberdreigingen die rechtstreeks gevolgen hebben voor het toetredingsproces van het land tot de EU te vergroten; verzoekt de EU-instellingen de blootstelling van Albanië aan buitenlandse kwaadwillige invloeden nauwlettend in de gaten te houden; 10. is ingenomen met de blokkering door Albanië van Russische desinformatiedomeinen, maar wijst op de noodzaak van een gecoördineerd mechanisme voor respons op desinformatie tussen de EU en Albanië, naar het voorbeeld van het platform EUvsDisinfo, om narratieven van het Kremlin snel te ontkrachten en tegen te gaan; pleit voor meer regionale samenwerking tussen de landen van de Westelijke Balkan zodat zij beproefde praktijken kunnen uitwisselen en gemeenschappelijke strategieën voor het bestrijden van desinformatie en buitenlandse inmenging kunnen uitstippelen; waarschuwt voor de steeds groter wordende voetafdruk van door de Chinese staat gesteunde media in Albanië; 11. wijst op de plicht van het Albanese parlement om de uitspraken van het Grondwettelijk Hof onverwijld te eerbiedigen; wijst op de fundamentele en onvervangbare rol van het parlement bij het waarborgen van checks-and-balances; verzoekt Albanië te zorgen voor werkelijke democratische verantwoordingsplicht en een sterker, transparanter bestuur; 12. neemt kennis van de wijziging van de Albanese kieswet van juli 2024, waardoor de Albanese diaspora voortaan vanuit het buitenland kan stemmen en waarmee gedeeltelijk open kandidatenlijsten worden ingevoerd; neemt kennis van de parlementsverkiezingen van 11 mei 2025 en onderstreept dat de verkiezingen op basis van de voorlopige conclusies van de OVSE/ODIHR open en op professionele wijze georganiseerd waren, maar plaatsvonden in een sterk gepolariseerde omgeving en dat er geen sprake was van een gelijk speelveld voor de deelnemers; vindt het bezwaarlijk dat de regerende partij heeft geprofiteerd van het wijdverbreide gebruik van administratieve middelen; stelt vast dat het eindverslag van de OVSE/ODIHR, dat de definitieve beoordeling en de uit te voeren aanbevelingen zal bevatten, naar verwachting in de komende maanden zal worden gepubliceerd; verzoekt alle partijen blijk te geven van politieke wil voor een alomvattende en inclusieve hervorming van het kiesstelsel om alle aanbevelingen van de OVSE/ODIHR en de Commissie van Venetië volledig en tijdig op te volgen, met inbegrip van de aanbevelingen over het kader voor de financiering van verkiezingen en partijen; 13. betreurt het dat het klimaat voor vrije media en onafhankelijke journalisten de afgelopen jaren ongunstiger is geworden; stelt met bezorgdheid vast dat de onafhankelijkheid en pluriformiteit van de media in Albanië nog steeds worden aangetast door een sterke marktconcentratie, de overlapping van zakelijke en politieke belangen, een gebrek aan transparantie van financiering en eigendom, intimidatie en onzekere arbeidsomstandigheden voor journalisten; merkt op dat Albanië volgens de wereldindex voor persvrijheid 2024 van Verslaggevers zonder Grenzen op de 99e plaats staat, vanwege aanhoudende problemen in verband met de concentratie van media-eigendom, politieke inmenging en bedreigingen van journalisten; benadrukt dat het gebrek aan transparantie in de financierings- en eigendomsstructuren van de media het risico op redactionele vooringenomenheid en buitenlandse beïnvloeding door middel van propaganda vergroot en het vertrouwen van het publiek in de journalistiek ondermijnt; verzoekt de Albanese autoriteiten de transparantie van media-eigendom te waarborgen en een nultolerantiebeleid voor de intimidatie van journalisten te voeren; verzoekt de Albanese regering onafhankelijke factcheckplatforms te ondersteunen als middel om de toegang van het publiek tot nauwkeurige informatie te waarborgen en de integriteit van de informatieruimte te handhaven; 14. wijst erop dat alle herzieningen van mediawetten moeten stroken met de aanbevelingen van de Commissie van Venetië en op transparante en inclusieve wijze en in overleg met mediaorganisaties moeten worden doorgevoerd, teneinde de mediavrijheid en zelfregulering te verbeteren; is ingenomen met het platform ter bevordering van de bescherming van de journalistiek en de veiligheid van journalisten, dat door de Raad van Europa is opgericht, samen met de EU en een netwerk van prominente organisaties voor persvrijheid; betreurt het dat er geen vooruitgang is geboekt bij de aanpassing van het wetgevingskader aan het EU-acquis en de EU-normen, waaronder de Europese verordening mediavrijheid (4) ; wijst erop dat meer moet worden ingezet op onderzoeksjournalistiek, factchecking en mediawijsheid en dat haatzaaiende uitlatingen, desinformatie en nepnieuws moeten worden aangepakt; uit zijn bezorgdheid over de aanhoudende opruiende antimediaretoriek, onder meer door toonaangevende politici, overheidsfunctionarissen en andere publieke figuren, die de cultuur van intimidatie aanwakkert; veroordeelt de toenemende verbale aanvallen op journalisten die verslag doen van kwesties in verband met de rechtsstaat en corruptie, evenals misogyne online-intimidatie van vrouwelijke journalisten, lastercampagnes, geweld en rellen, en dringt erop aan dat de daders veroordeeld worden; betreurt het dat het wetboek van strafrecht journalisten niet beschermt tegen bedreigingen en geweld, en verzoekt de autoriteiten om een rechtskader vast te stellen waarmee journalisten, mensenrechtenverdedigers, milieuactivisten en andere belanghebbenden doeltreffend worden beschermd tegen de toename van het aantal strategische rechtszaken tegen publieke participatie (SLAPP’s), om laster uit het strafrecht te halen, de rol van onafhankelijke journalistiek te eerbiedigen als een cruciaal middel om toezicht te houden op het gezag, en met de media samen te werken op een wijze die de democratische beginselen eerbiedigt; 15. herinnert de nationale en lokale autoriteiten aan hun verantwoordelijkheid om de transparantie, verantwoordingsplicht en inclusiviteit te verbeteren door regelmatig zinvolle en openbare raadplegingen te houden met belanghebbenden; stelt met bezorgdheid vast dat de uitvoering door het Albanese parlement van het rechtskader voor openbare raadplegingen overwegend een formaliteit blijft; benadrukt dat er meer transparantie nodig is met betrekking tot openbare gegevens en belangrijke wetgevingsvoorstellen; dringt erop aan dat de situatie van de financiële middelen, de administratieve capaciteit en de fiscale autonomie van lokale autoriteiten verbeterd wordt; 16. is ingenomen met het bloeiende en constructieve maatschappelijk middenveld in Albanië, dat een cruciale en positieve rol speelt in het hervormingsproces; is ingenomen met de verbetering van verkiezingsmonitoring en de toenemende deelname van het maatschappelijk middenveld aan het toezicht op het democratische proces; beklemtoont dat het maatschappelijk middenveld essentieel is voor het bevorderen van democratie en pluriformiteit, goed bestuur en sociale vooruitgang; spoort de Albanese regering aan de rol van het maatschappelijk middenveld, met inbegrip van vrouwenrechtenorganisaties, al in een vroeg stadium van het toetredingsproces tot de EU, en zijn rol in een transparant wetgevingsproces te versterken; betreurt het dat maatschappelijke organisaties moeten werken onder moeilijke omstandigheden en slechts beperkte overheidsfinanciering ontvangen; dringt erop aan dat de basis wordt gelegd voor een doeltreffend stelsel van btw-vrijstelling in overeenstemming met de verbintenissen die Albanië is aangegaan in het kader van de samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en Albanië en het IPA III; dringt er bij de autoriteiten op aan vaart te zetten achter het opstellen van de routekaart 2024-2027 voor het regeringsbeleid om gunstigere omstandigheden te creëren voor de ontwikkeling van het maatschappelijk middenveld, en nauwlettend toe te zien op de uitvoering van deze routekaart; 17. is ingenomen met de invoering van de nieuwe functie van onderminister voor Openbaar Bestuur en Corruptiebestrijding en wijst op het belang van de doeltreffendheid van die functie en van het doorvoeren van hervormingen op het gebied van openbaar bestuur en corruptiebestrijding; vindt het echter nog steeds zorgelijk dat er slechts beperkte vooruitgang is geboekt bij de hervorming van het openbaar bestuur; dringt erop aan dat de Albanese autoriteiten de bepalingen inzake op verdiensten gebaseerde aanwerving doeltreffend uitvoeren en de doeltreffendheid van de huidige monitoringstructuren voor de nieuwe hervormingen van het openbaar bestuur en de corruptiebestrijding evalueren; benadrukt dat een cultuur van verantwoordingsplicht, onpartijdige toegang tot openbare informatie en toezicht op overheidsinstellingen moet worden bevorderd, onder meer met betrekking tot de uitvoering van de hervormingsagenda; merkt op dat overheidsinstanties hun naleving van transparantievereisten en hun reactievermogen ten aanzien van informatieverzoeken moeten verbeteren; 18. betreurt het dat er slechts beperkte vooruitgang is geboekt bij de aanpassing van het rechtskader voor aanbestedingen aan het EU-acquis; uit zijn bezorgdheid over de onlangs ingevoerde tijdelijke vrijstellingen in de wetgeving inzake overheidsopdrachten; verzoekt de Albanese autoriteiten concurrerende aanbestedingsprocedures in overeenstemming met het EU-acquis te verbeteren; 19. is ingenomen met de vooruitgang die Albanië heeft geboekt bij het verbeteren van de toezending van gegevens aan Eurostat; Grondrechten 20. merkt op dat het rechtskader van Albanië inzake gendergerelateerd geweld nog niet volledig is afgestemd op het Verdrag van Istanbul; vindt het zeer verontrustend dat geweld tegen vrouwen nog steeds een prangend probleem is en dat het aantal vrouwenmoorden hoog blijft; is ingenomen met het initiatief ter voorkoming van feminicide dat is opgezet door de ombudspersoon; dringt aan op betere ondersteunende diensten voor slachtoffers, met name gezondheidszorg, financiering van opvanghuizen, gratis rechtsbijstand en re-integratie en rehabilitatie van slachtoffers; wijst op de noodzaak van meer financiële en institutionele steun voor preventieprogramma’s, bewustmakingscampagnes en gespecialiseerde opleidingen voor rechtshandhavings- en gerechtelijke instanties om voor een slachtoffergerichte aanpak te zorgen; 21. uit zijn bezorgdheid over aanhoudende tekortkomingen met betrekking tot personen met een handicap en gendergelijkheid, zoals het niet of gedeeltelijk aanpassen van de wetgeving aan het EU-acquis; onderkent dat Albanië zijn rechtskader inzake gendergerelateerd geweld volledig in overeenstemming moet brengen met het Verdrag van Istanbul; merkt op dat Albanië volgens het Global Gender Gap Report 2024 van het Wereld Economisch Forum zes plaatsen is gezakt tot de 23e plaats wereldwijd, hetgeen op een toenemende genderkloof wijst; vindt het uiterst zorgwekkend dat geweld tegen vrouwen nog steeds een prangend probleem is en dat het aantal vrouwenmoorden hoog blijft; dringt aan op de volledige en doeltreffende uitvoering van bestaande wetgeving, met inbegrip van een striktere handhaving van beschermende maatregelen en een sterkere reactie van justitie op gevallen van gendergerelateerd geweld, zoals benadrukt werd in het verslag van de Europese Commissie over Albanië van 2024; 22. is ingenomen met de goedkeuring van een nieuw en beter gefinancierd nationaal actieplan voor lhbti+-personen; betreurt het echter dat er geen vooruitgang is geboekt bij het initiëren van de nodige wetgeving op dit vlak en verzoekt de autoriteiten de nodige wetgeving vast te stellen inzake de erkenning van genderidentiteit en geslachtskenmerken, alsook inzake partnerschappen/huwelijken tussen personen van hetzelfde geslacht; betreurt het dat lhbti+-personen nog steeds te maken hebben met bedreigingen en denigrerende mediacampagnes, waarbij overheidsinstellingen hun onvoldoende bescherming bieden; merkt op dat vrouwen die in plattelands- en afgelegen gebieden wonen, Roma en Egyptische vrouwen en lhbtiq’ers nog steeds beperkte toegang hebben tot eerstelijnsgezondheidszorg; dringt er bij overheidsinstellingen op aan zich sterk in te zetten voor de bescherming van lhbti-rechten en resoluut op te treden tegen discriminerende en haatdragende taal jegens de lhbti-gemeenschap; 23. verzoekt Albanië de autonomie van de autocefale orthodoxe kerk van Albanië volledig te eerbiedigen en zich te onthouden van acties ten aanzien van deze kerk die de vrijheid om een godsdienst te belijden ondermijnen of eigendomsrechten aantasten; dringt erop aan een einde te maken aan de inmenging in kerkelijke benoemingen en een dialoog aan te knopen met religieuze autoriteiten om religieus pluralisme te waarborgen; 24. is ermee ingenomen dat ook op het niveau van lokale eenheden voor zelfbestuur de hangende uitvoeringswetgeving inzake de rechten van personen die tot minderheden behoren is goedgekeurd, met name wat betreft zelfidentificatie en het gebruik van minderheidstalen, en onderstreept dat deze verordeningen volledig en doeltreffend ten uitvoer moeten worden gelegd om de uitoefening van minderheids- en onderwijsrechten praktisch haalbaar te maken; verzoekt de autoriteiten ervoor te zorgen dat de verordeningen doeltreffend ten uitvoer worden gelegd, en daartoe met name voldoende middelen toe te wijzen aan centrale organen en lokale overheden; verzoekt de autoriteiten erop toe te zien dat de procedures voor de selectie van de leden van de staatscommissie voor nationale minderheden worden herzien in overeenstemming met de aanbevelingen van de Commissie en van het raadgevend comité voor het Kaderverdrag inzake de bescherming van nationale minderheden; verzoekt de autoriteiten de capaciteit van de staatscommissie voor nationale minderheden te vergroten en ervoor te zorgen dat deze volledig functioneel is en over voldoende middelen beschikt; uit zijn bezorgdheid over de aanhoudende problemen van discriminatie en sociale uitsluiting waar minderheidsgroepen in Albanië mee kampen; verzoekt de Albanese regering de mensenrechten, waaronder de rechten van minderheden, volledig te eerbiedigen en te beschermen, en te garanderen dat alle beschuldigingen van mensenrechtenschendingen, waaronder haatzaaiende uitlatingen, spoedig en grondig worden onderzocht; dringt er bij de Albanese autoriteiten op aan institutionele mechanismen ter voorkoming van discriminatie te versterken en te zorgen voor de zinvolle politieke participatie van alle gemeenschappen, in overeenstemming met de aanbevelingen van het verslag van de Commissie over Albanië van 2024; roept Albanië op het cultureel erfgoed en de talen en tradities van zijn nationale minderheden te beschermen en te bevorderen; roept Albanië op te zorgen voor onderwijs voor nationale minderheden in hun moedertaal, met inbegrip van adequaat primair en secundair onderwijs in het Grieks in regio’s die van oudsher door de Griekse nationale minderheid worden bewoond, en voor onbeperkte toegang tot openbaar primair, secundair en hoger onderwijs voor al zijn burgers in het hele land, en daarmee de betreffende wetgeving volledig ten uitvoer te leggen; 25. verzoekt Albanië het religieuze en culturele erfgoed van de Griekse orthodoxe minderheid te beschermen en in stand te houden, onder meer door kerken en begraafplaatsen te herstellen en wettelijk te erkennen; verzoekt de autoriteiten geen eigendommen die van historisch of cultureel belang zijn voor de Griekse minderheid te onteigenen of te slopen; 26. herinnert eraan dat Albanië het recht op eigendom moet waarborgen, met name door doorslaggevende vooruitgang te boeken op het gebied van eerste registratie en compensatie, de transparantie van het staatskadaster en de kwaliteit van de kadastrale gegevens van het eigendomsregister te verbeteren, en erop toe te zien dat het recht op een eerlijk proces en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte worden geëerbiedigd in geval van onteigening en verwijdering van eigendommen; 27. moedigt de regering van Albanië aan om het onrecht te herstellen dat alle religieuze groeperingen is aangedaan door het communistische regime; 28. drukt zijn bezorgdheid uit over het feit dat de teruggave van de tijdens het communisme geconfisqueerde religieuze eigendommen traag verloopt; stelt voorts met bezorgdheid vast dat de regering van Albanië, ondanks talrijke verzoeken van religieuze groeperingen, nog niet alle tijdens het communistische regime in beslag genomen voorwerpen, relieken, iconen en archieven heeft teruggegeven (5) ; 29. dringt aan op extra investeringen in de modernisering van het onderwijssysteem om de kwaliteit en de inclusiviteit ervan te waarborgen; verzoekt Albanië maatregelen te nemen om de kansen op werk en onderwijs voor personen met een handicap te bevorderen; 30. is ingenomen met de uitvoering van de volkstelling in Albanië in 2023; verzoekt de autoriteiten de gedetailleerde gegevens en thematische analyses te publiceren, in overeenstemming met de aanbeveling van de Commissie in haar verslag van 2024 over Albanië; 31. is ingenomen met de vaststelling van de wet inzake de bescherming van persoonsgegevens, die volledige aanpassing aan het EU-acquis tot doel heeft; prijst de Albanese autoriteiten voor de vaststelling van de uitvoeringswetgeving inzake de procedure en billijke compensatie voor het gebruik van verweesde werken en de databank van auteursrechtelijk beschermde werken, maar spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over de verwerking van persoonsgegevens en de zwakke plekken in IT-systemen; verzoekt de Albanese autoriteiten de waarborgen tegen gegevenslekken te versterken, preventie en bewustmaking van de burgers te bevorderen en de institutionele capaciteit te verbeteren teneinde de nieuwe wet inzake de bescherming van persoonsgegevens doeltreffend uit te voeren; verzoekt Albanië ook in de toekomst samen te werken met het Bureau voor intellectuele eigendom van de EU; 32. erkent de versterking van de samenwerking tussen Albanië en de EU bij het beheer van migratiestromen en grenstoezicht, met name via de nieuwe nationale strategie inzake migratie 2024-2026 en de samenwerking met Frontex; neemt kennis van het memorandum van overeenstemming tussen Italië en Albanië; De rechtsstaat 33. prijst de vooruitgang die Albanië heeft geboekt bij de uitvoering van de justitiële hervormingen, die gericht zijn op het versterken van de onafhankelijkheid, transparantie en verantwoordingsplicht van de rechterlijke macht, met inbegrip van het doorlichtingsproces, dat in eerste aanleg is afgerond; is ingenomen met het nieuwe hervormingsproces inzake “goed bestuur, de rechtsstaat en corruptiebestrijding voor Albanië 2030” dat door het Albanese parlement is gestart; wijst erop dat elk initiatief bedoeld ter versterking van het bestuur, de rechtsstaat en de inspanningen op het gebied van corruptiebestrijding gebaseerd moet zijn op inclusie, transparantie en samenwerking; 34. uit zijn bezorgdheid over aanhoudende politieke inmenging en druk op het rechtsstelsel; neemt met bezorgdheid kennis van de tekortkomingen met betrekking tot de op verdiensten gebaseerde benoeming van leden van de hoge raad voor justitie en de hoge raad voor rechtsvervolging die geen magistraat zijn, en hun integriteit; betreurt de aanhoudende uitdagingen met betrekking tot de werking van de rechterlijke macht die in het verslag van de SPAK van 2024 zijn vastgesteld; 35. roept op tot dringende maatregelen om de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en de institutionele integriteit te waarborgen; 36. benadrukt dat Albanië op de 80e plaats staat in de corruptieperceptie-index van Transparency International van 2024, waaruit blijkt dat aanzienlijke vooruitgang moet worden geboekt bij de bestrijding van corruptie op hoog niveau en het waarborgen van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht; wijst nadrukkelijk op het belangrijke werk van de speciale structuur voor corruptiebestrijding en georganiseerde criminaliteit (SPAK) van Albanië, die goede resultaten boekt op het gebied van onderzoeksvoering, vervolging en veroordeling in corruptiezaken op hoog niveau alsook in zaken betreffende de bescherming van de financiële belangen van de EU; benadrukt dat het belangrijk is de volledige onafhankelijkheid van de instellingen voor corruptiebestrijding te waarborgen en beveelt aan hun operationele en onderzoekscapaciteit te versterken; is ingenomen met corruptieonderzoeken en -procedures op hoog niveau; wijst erop dat het vergroten van het aantal definitieve veroordelingen van hooggeplaatste ambtenaren een belangrijke prioriteit blijft; dringt er bij alle actoren op aan af te zien van acties die het werk van onafhankelijke instellingen zoals de SPAK ondermijnen; betreurt het klimaat van intimidatie waarin de rechterlijke macht functioneert en de gevallen van ongepaste druk waaronder zij gebukt gaat, die een ernstige bedreiging vormen voor de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht; uit zijn bezorgdheid over het feit dat het gebrek aan institutionele steun voor magistraten die met bedreigingen worden geconfronteerd, het vertrouwen van de burger verzwakt en de rechtsstaat en het EU-integratieproces van Albanië ernstig in gevaar brengt; 37. wijst op de uitdagingen met betrekking tot de kwaliteit en efficiëntie van het rechtsstelsel, waaronder het grote aantal vacatures bij justitie, onvoldoende rechtbankpersoneel, de kwaliteit van de initiële en permanente rechtsopleiding, de consistentie van de rechtspraak en het ontbreken van een modern geïntegreerd casemanagementsysteem; merkt op dat de begrotingstoewijzingen ontoereikend zijn, met name voor de rechtbankcomponent; benadrukt dat het verminderen van de achterstand van onbehandelde dossiers in het rechtsstelsel een prioriteit moet blijven; is echter ingenomen met het feit dat het grondwettelijk hof van Albanië zijn efficiëntie heeft verbeterd door zijn achterstand weg te werken en institutionele checks-and-balances blijft handhaven; 38. is ingenomen met de vaststelling van nationale wetgeving om te zorgen voor aanpassing aan het EU-acquis inzake de bestrijding van het witwassen van geld; merkt op dat er een sterk bureau voor de ontneming van vermogensbestanddelen moet worden opgericht en dat het in corruptiezaken op hoog niveau noodzakelijk is te zorgen voor betere doorlichtingsprocedures en procedures voor onderzoek, vervolging en veroordeling, onder meer door de inbeslagneming en definitieve confiscatie van criminele vermogensbestanddelen; 39. verzoekt Albanië zijn rechtskader, met name zijn wetboek van strafrecht, verder af te stemmen op het EU-acquis inzake de bestrijding van georganiseerde misdaad en de handel in drugs en vuurwapens, en cybercriminaliteit, extremisme en terroristische dreigingen te bestrijden; blijft bezorgd over de aanhoudende dreiging en diversificatie van de activiteiten van Albanese maffiagroepen in Europa; betreurt het feit dat deze criminele groepen, ondanks inspanningen om hun netwerken te ontmantelen, onder meer door bij onderzoeken gebruik te maken van gegevens van de versleutelde berichtendienst SKY-ECC, in verschillende lidstaten, met name in Nederland, België, Italië en Frankrijk, nog steeds nauw betrokken zijn bij drugs- en wapenhandel, migrantensmokkel, mensenhandel en het witwassen van geld; neemt kennis van de benoeming van extra aanklagers bij het speciaal openbaar ministerie en de oprichting van een eenheid voor financieel onderzoek; prijst de deelname van Albanië aan gezamenlijke operaties en zijn samenwerking in het kader van het Europees multidisciplinair platform tegen criminele dreigingen (Empact) op het gebied van drugshandel, witwassen van geld en cybercriminaliteit; erkent voorts de intensievere samenwerking met Europol, Eurojust, Frontex, Interpol en het CARIN-netwerk bij de bestrijding van georganiseerde misdaad en de ontmanteling van transnationale criminele netwerken; moedigt Albanië aan zijn mechanismen voor het delen van inlichtingen met EU-agentschappen te versterken om de regionale stabiliteit te verbeteren; dringt aan op aanhoudende inspanningen om het veiligheidsbeleid van Albanië op EU-strategieën af te stemmen en zo een geïntegreerder en veerkrachtiger regionaal veiligheidskader te bevorderen; verzoekt Albanië om in samenwerking met de EU-lidstaten en -agentschappen de strijd tegen mensenhandel op te voeren; wijst erop dat de illegale handel in handvuurwapens en lichte wapens moet worden bestreden, aangezien Albanië op dit gebied zowel een land van bestemming als een land van doorvoer is; is ingenomen met de goedkeuring van een nieuwe strategie voor de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten; wijst op het belang van bij- en nascholing voor personeel dat betrokken is bij migratiebeheersing om te zorgen voor een doeltreffende uitvoering van de Europese regelgeving en een krachtiger antwoord op netwerken van mensenhandel; 40. moedigt de Europese Dienst voor extern optreden en de Commissie aan de veerkracht van Albanië tegen hybride dreigingen op het gebied van cyberbeveiliging, informatiemanipulatie en bescherming van kritieke infrastructuur, verder te helpen vergroten; verzoekt Albanië de risico’s in verband met buitenlandse directe investeringen te beoordelen en dergelijke investeringen te screenen, met name in strategische sectoren zoals energie, mijnbouw en telecommunicatie, teneinde economische afhankelijkheid en schuldenvallen te voorkomen, de nationale belangen te beschermen, de veiligheid te vergroten en te zorgen voor consistentie met de EU-normen; 41. roept de EU en de landen van de Westelijke Balkan op een kader in te stellen voor doeltreffende samenwerking tussen het Europees Openbaar Ministerie (EOM) en de toetredingslanden, teneinde nauwe samenwerking en vervolging in het geval van misbruik van EU-middelen te vergemakkelijken; is ingenomen met het feit dat Albanië een bilaterale werkregeling met het EOM heeft gesloten; Sociaal-economische hervormingen 42. is ingenomen met de inzet van Albanië bij de uitvoering van het groeiplan van de EU voor de Westelijke Balkan, dat de integratie in de interne markt van de EU, regionale economische integratie, fundamentele hervormingen en verhoogde financiële steun omvat; 43. wijst er nogmaals op dat de openbare infrastructuur in de landen van de Westelijke Balkan moet worden verbeterd en verbindingen met de EU-lidstaten moeten worden ontwikkeld; herinnert aan het potentieel van het economisch en investeringsplan voor de Westelijke Balkan om de regionale connectiviteit te verbeteren via spoor- en wegeninfrastructuur; spoort de autoriteiten in alle landen in dat opzicht aan Corridor VIII te voltooien, die Albanië, Noord-Macedonië en Bulgarije met elkaar verbindt; wijst er nogmaals op dat het belangrijk is de vliegverbindingen tussen de landen van de Westelijke Balkan en met de EU-lidstaten te verbeteren; 44. is ingenomen met de hervormingsagenda van Albanië met betrekking tot het ondernemingsklimaat, menselijk kapitaal, digitalisering, energie en de groene transitie, grondrechten en de rechtsstaat; is voorts ingenomen met de deelname van Albanië aan het programma Digitaal Europa van de EU; is ingenomen met het feit dat Albanië door het steunprogramma voor de verbetering van bestuur en beheer, dat wordt uitgevoerd door de EU en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, als regionale leider op het gebied van openbaar bestuur en digitale overheidsopdrachten is aangemerkt; 45. spoort de Albanese autoriteiten aan het risico op armoede en sociale uitsluiting terug te dringen door de toegang tot onderwijs, huisvesting en sociale en gezondheidsdiensten te verbeteren, met name voor achtergestelde bevolkingsgroepen en minderheidsgroepen, met inbegrip van Roma en Egyptenaren; dringt er bij Albanië op zijn nationale strategie voor sociale bescherming 2024-2030 en nationale strategie voor werkgelegenheid en vaardigheden 2023-2030 uit te voeren; verzoekt Albanië verdere maatregelen te nemen om de jeugdwerkloosheid te bestrijden en dringt er bij de Albanese autoriteiten op aan de nationale agenda voor de rechten van het kind doeltreffend uit te voeren door bijstand te verlenen aan kinderen die met uitsluiting en armoede worden geconfronteerd; 46. prijst de Albanese autoriteiten voor de vaststelling van wetgevingshandelingen ter hervorming van het hoger onderwijs en voor de uitvoering van de nationale strategie voor onderwijs 2021-2026; dringt er bij Albanië op aan mediawijsheid als hoofdvak in de leerplannen uit te breiden en ervoor te zorgen dat leerkrachten specifieke opleiding en moderne middelen krijgen om programma’s van hoge kwaliteit te kunnen aanbieden; pleit voor samenwerking met EU-onderwijsinitiatieven en regionale netwerken zoals de waarnemingspost voor mediawijsheid in de Westelijke Balkan om beste praktijken voor onderwijs op het gebied van kritisch denken en digitale geletterdheid toe te passen; 47. is ingenomen met de vooruitgang die Albanië heeft geboekt bij het sluiten van bilaterale overeenkomsten met EU-lidstaten op het gebied van sociale zekerheid en bij zijn voorbereidingen om de aansluiting van zijn diensten voor arbeidsvoorziening op Eures, het Europees netwerk van diensten voor de arbeidsvoorziening, mogelijk te maken; 48. stelt tevreden vast dat Albanië in november 2024 is toegetreden tot de gemeenschappelijke eurobetalingsruimte, hetgeen de kosten voor burgers en bedrijven zal drukken en zal bijdragen tot de verdere integratie van Albanië in de interne markt; prijst de Albanese autoriteiten voor de afstemming op het EU-acquis inzake betalingen (richtlijn betaalrekeningen (6) ) en voor de maatregelen die ertoe hebben geleid dat Albanië van de grijze lijst van de Financiële-actiegroep is geschrapt; erkent de inspanningen van Albanië om het economische concurrentievermogen te verbeteren en verzoekt de regering structurele hervormingen te blijven doorvoeren om een aantrekkelijker ondernemingsklimaat te bevorderen in overeenstemming met de EU-normen; betreurt dat de inefficiëntie van overheidsdiensten, een buitensporig regelgevingskader, corruptie en een grote informele economie het ondernemingsklimaat ondermijnen en de concurrentie belemmeren; 49. prijst de verbetering van de budgettaire prestaties van Albanië; verzoekt de Albanese autoriteiten de begrotingsrisicoanalyse verder te verbeteren door de bevoegde afdeling van het Ministerie van Financiën te versterken; dringt aan op meer transparantie en verantwoordingsplicht van staatsbedrijven door middel van jaarlijkse financiële verslagen; verzoekt Albanië zijn interne financiële controle bij de overheid te versterken en ervoor te zorgen dat de aanbevelingen van de hoge controle-instantie worden uitgevoerd; 50. is ingenomen met de verdere afstemming van de wetgeving op het EU-acquis inzake particuliere pensioenfondsen en het kader voor het herstel en de afwikkeling van banken; verzoekt Albanië de afstemming op het EU-acquis inzake verzekeringen, kapitaalmarkten, effectenmarkten, beleggingsfondsen en financiëlemarktinfrastructuren te voltooien; 51. is ingenomen met het akkoord inzake lagere roamingkosten dat tijdens de top van Tirana is bereikt; dringt er in dit verband bij de autoriteiten, particuliere actoren en alle belanghebbenden op aan te werken aan de verwezenlijking van de overeengekomen doelstellingen om de roamingkosten voor data aanzienlijk te verlagen en de prijzen voor roaming tussen de Westelijke Balkan en de EU tegen 2027 verder te verlagen tot een niveau dat dicht bij de binnenlandse prijzen ligt; is ingenomen met de uitvoering van de eerste fase van de routekaart voor roaming tussen de Westelijke Balkan en de EU; 52. is bezorgd over het gebrek aan vooruitgang op het gebied van het vennootschapsrecht in Albanië; verzoekt de Albanese autoriteiten de afstemming van het vennootschapsrecht op het EU-acquis te voltooien; Milieu, biodiversiteit, energie en vervoer, duurzaam toerisme 53. benadrukt dat Albanië meer inspanningen moet leveren om zijn wetgeving inzake milieu aan te passen aan het EU-acquis; dringt erop aan dat zijn wetgeving in overeenstemming wordt gebracht met de richtlijn milieueffectbeoordeling (7) en de richtlijn strategische milieubeoordeling (8) van de EU; benadrukt dat de strijd tegen milieucriminaliteit moet worden opgevoerd; 54. wijst op de noodzaak van transparante en inclusieve openbare raadplegingen in overeenstemming met het Verdrag van Aarhus, waarbij wordt gezorgd voor de actieve betrokkenheid van lokale gemeenschappen, ngo’s en wetenschappelijke instellingen bij besluitvormingsprocessen op milieugebied, met name bij projecten met grote ecologische en sociaal-economische gevolgen; waarschuwt dat het gebrek aan passende betrokkenheid van belanghebbenden de governancenormen en de naleving door Albanië van zijn verplichtingen uit hoofde van het EU-acquis ondermijnt; uit zijn bezorgdheid over de economische en milieueffecten van niet-concurrerende, met buitenlands kapitaal gefinancierde ontwikkelingsprojecten; 55. wijst erop dat Albanië aanzienlijke inspanningen moet leveren om de doelstellingen op het gebied van klimaatbescherming, energie-efficiëntie, diversificatie en vergroening van de energievoorziening en vervoer te verwezenlijken; merkt op dat lucht- en waterkwaliteit en afvalbeheer bijzonder problematische kwesties blijven voor het land; dringt er bij de centrale overheid en de lokale autoriteiten op aan hun inspanningen op te voeren teneinde de luchtkwaliteit te verbeteren en de potentieel dodelijke verontreiniging te verminderen; dringt er bij de Albanese regering op aan prioriteit te geven aan de uitvoering van strategieën voor aanpassing aan de klimaatverandering, de ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen en de modernisering van het afvalbeheersysteem van het land, teneinde aan de EU-normen te voldoen en duurzame economische groei te ondersteunen; moedigt de Albanese autoriteiten aan maatregelen en investeringen ter uitbreiding van het openbaar vervoer en het spoorwegnet te bevorderen; 56. is er vast van overtuigd dat milieubescherming en de ontwikkeling van duurzaam toerisme hand in hand moeten gaan; is ingenomen met de oprichting van het eerste nationale beschermde riviergebied in Europa – het Vjosa Wild River National Park – en dringt erop aan voldoende middelen toe te wijzen aan de bescherming ervan; verzoekt de autoriteiten de ecologische integriteit van het nationaal park volledig te eerbiedigen en infrastructuurprojecten te heroverwegen, in het bijzonder het project voor wateronttrekking op de rivier de Shushicë, in overeenstemming met de internationale normen en beste praktijken voor het behoud van de biodiversiteit, om ervoor te zorgen dat de biodiversiteit, habitats en ecologische functies van het park intact blijven; herhaalt zijn bezorgdheid over de bouw van de luchthaven van Vlora in het beschermde gebied Vjosa-Narta, hetgeen in strijd is met de nationale en internationale normen voor de bescherming van de biodiversiteit, en verzoekt de Commissie deze kwestie aan te kaarten in hoofdstuk 27 van de toetredingsonderhandelingen; verzoekt de Albanese autoriteiten de uitvoeringswetgeving voor de wet inzake cultureel erfgoed en musea vast te stellen; 57. uit zijn ernstige bezorgdheid over de recente wijzigingen van de Albanese wet inzake beschermde gebieden die grote infrastructuur- en toeristische projecten in ecologisch gevoelige gebieden mogelijk maken; dringt erop aan dat deze wetswijzigingen worden teruggedraaid om ervoor te zorgen dat de nationale en internationale rechtskaders en normen inzake natuurbehoud volledig en strikt worden nageleefd en dat vervuiling van het mariene milieu door afval die gevolgen heeft voor buurlanden wordt aangepakt; 58. verzoekt de Albanese autoriteiten beschermde gebieden die belangrijk zijn voor het voortbestaan van ernstig bedreigde soorten, met name de balkanlynx, aan te wijzen en doeltreffend te beheren, onder meer via uitgebreide programma’s voor monitoring van de biodiversiteit, en wetgeving ter bestrijding van stroperij uit te voeren en strikt te handhaven; dringt er bij Albanië op aan af te zien van de plannen voor de waterkrachtcentrale van Skavica aan de rivier de Zwarte Drin, gezien de ernstige ecologische, sociale en culturele gevolgen ervan, waaronder de ontheemding van lokale gemeenschappen; Regionale samenwerking en buitenlands beleid 59. is ingenomen met het op 19 november 2024 goedgekeurde veiligheids- en defensiepartnerschap tussen de EU en Albanië, waarmee een platform voor versterkte dialoog en samenwerking op het gebied van veiligheids- en defensiethema’s tot stand wordt gebracht en dat een belangrijke stap voorwaarts vormt; wijst erop dat moet worden gewaarborgd dat dit partnerschap leidt tot concrete acties, waaronder gezamenlijke opleidingsinitiatieven, gedeelde inlichtingencapaciteiten en versterkte grensbeveiligingsmaatregelen om regionale en mondiale veiligheidsuitdagingen aan te pakken; benadrukt de noodzaak van intensievere samenwerking op het gebied van veiligheid in de Westelijke Balkan, waarbij nauwere coördinatie tussen regionale partners moet worden bevorderd om georganiseerde misdaad, cyberdreigingen en hybride uitdagingen te bestrijden; dringt aan op meer EU-steun voor regionale veiligheidsinitiatieven die de stabiliteit en veerkracht in de hele Westelijke Balkan vergroten; erkent dat dit partnerschap een belangrijke stap voorwaarts vormt bij de versterking van de rol van Albanië als betrouwbare veiligheidspartner van de EU; benadrukt voorts dat het partnerschap onder meer gezamenlijke initiatieven en inspanningen op het gebied van capaciteitsopbouw zal vergemakkelijken en aldus zal bijdragen aan een veerkrachtigere en geïntegreerdere veiligheidsarchitectuur in de Westelijke Balkan; 60. is ingenomen met de goedkeuring van de nationale veiligheidsstrategie in 2024 om hybride dreigingen verder te bestrijden, alsook met de nieuwe wet inzake cyberbeveiliging; is ingenomen met de door Albanië, Kosovo en Kroatië ondertekende trilaterale verklaring die tot doel heeft de samenwerking te verbeteren, het defensiepotentieel te versterken en volledige steun te verlenen aan de Euro-Atlantische en regionale defensie-integratie; 61. drukt zijn bezorgdheid uit over de toenemende invloed van Rusland in de buurlanden van de EU; prijst de maatregelen die de Albanese autoriteit voor elektronische communicatie en postdiensten (AKEP) in oktober 2024 heeft genomen, die hebben geleid tot de sluiting van 155 door Rusland beheerde onlineaccounts die betrokken waren bij de verspreiding van desinformatie, alsook van acht accounts die met cyberspionagegroepen in verband gebracht werden (9) ; onderstreept dat deze maatregelen een weerspiegeling zijn van de aanhoudende inspanningen van Albanië om cyberdreigingen te beperken; dringt er bij de EU op aan haar steun aan Albanië op te voeren om de kwaadwillige invloed van Rusland tegen te gaan en de regionale stabiliteit te waarborgen; 62. prijst de volledige afstemming van Albanië op het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU, met inbegrip van zijn steun voor EU-sancties tegen derde landen, en zijn positieve bijdrage aan missies in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid, met name EUFOR Althea, waarmee het land blijk geeft van zijn inzet voor de regionale en internationale veiligheid en stabiliteit, en is ingenomen met de deelname van Albanië aan operaties onder leiding van de EU en de NAVO, en zijn samenwerking met Europol en Interpol; dringt aan op de verdere deelname van het land aan door de EU geleide crisisbeheersingsoperaties en missies in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid, zoals de maritieme veiligheidsoperatie EUNAVFOR Aspides; erkent het strategische belang van de Adriatisch-Ionische regio voor de Europese veiligheid en economische stabiliteit; verzoekt Albanië om in coördinatie met de EU en de NAVO zijn capaciteiten voor maritieme veiligheid te versterken; 63. is ingenomen met de aanhoudende inspanningen van de Albanese regering om goede nabuurschapsbetrekkingen te bevorderen; herinnert er in dit verband aan hoe belangrijk het is dat Albanië zich ertoe verbindt eventuele grensgeschillen op te lossen in overeenstemming met het beginsel van vreedzame geschillenbeslechting, het Handvest van de Verenigde Naties en het VN-Verdrag inzake het recht van de zee, en daartoe indien nodig ook rekening te houden met de uitspraken van het Internationaal Gerechtshof; is ingenomen met de actieve bijdrage van Albanië aan het proces van Berlijn; moedigt voorts de aanhoudende en constructieve betrokkenheid bij regionale samenwerkingsinitiatieven aan, in overeenstemming met de waarden en uitbreidingsdoelstellingen van de EU, aangezien dit bijdraagt tot vrede, veiligheid en stabiliteit in de Westelijke Balkan; waarschuwt voor alle maatregelen die de gemeenschappelijke regionale markt kunnen ondermijnen of in strijd zouden kunnen zijn met het proces van Berlijn, zoals het Open Balkan-initiatief, aangezien dergelijke maatregelen belemmeringen voor de integratie en de samenhang van de EU kunnen vormen en de vooruitgang van Albanië op weg naar een verdere regionale en Europese integratie in gevaar kunnen brengen; 64. is ingenomen met de ratificatie door Albanië van bilaterale overeenkomsten inzake de coördinatie van socialezekerheidsstelsels met Kroatië, Montenegro en Bulgarije; 65. onderstreept de constructieve rol van Albanië bij het bevorderen van stabiliteit en samenwerking in de Westelijke Balkan, met name door middel van bilaterale dialogen met buurlanden en zijn betrokkenheid bij regionale organisaties; o o o 66. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de voorzitter van de Europese Raad, de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de president, de regering en het parlement van de Republiek Albanië. Het Europees Parlement, – gezien het Algemeen Kaderakkoord voor vrede in Bosnië en Herzegovina, dat op 21 november 1995 in Dayton werd geparafeerd en op 14 december 1995 in Parijs werd ondertekend (de vredesovereenkomst van Dayton), – gezien de Stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en Bosnië en Herzegovina, anderzijds (1) , die op 1 juni 2015 in werking is getreden, – gezien het verzoek van Bosnië en Herzegovina om toetreding tot de EU, dat op 15 februari 2016 is ingediend, – gezien het advies van de Commissie van 29 mei 2019 betreffende het verzoek van Bosnië en Herzegovina om toetreding tot de Europese Unie ( COM(2019)0261 ), – gezien de conclusies van de Europese Raad van 15 december 2022 waarbij Bosnië en Herzegovina de status van kandidaat-lidstaat van de EU werd verleend, – gezien de conclusies van de Europese Raad van 22 maart 2024 over de opening van toetredingsonderhandelingen met Bosnië en Herzegovina, – gezien Verordening (EU) 2021/1529 van het Europees Parlement en de Raad van 15 september 2021 tot vaststelling van het instrument voor pretoetredingssteun (IPA III) (2) , – gezien Verordening (EU) 2024/1449 van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2024 tot oprichting van de hervormings- en groeifaciliteit voor de Westelijke Balkan (3) , – gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad naar aanleiding van de bijeenkomst in Thessaloniki op 19 en 20 juni 2003, – gezien de verklaringen van de top EU-Westelijke Balkan van 6 mei 2020, 13 december 2023 en 18 december 2024 in Brussel, – gezien het proces van Berlijn, dat op 28 augustus 2014 is gestart, – gezien Besluit (EU) 2021/1923 van de Raad van 4 november 2021 betreffende een steunmaatregel in het kader van de Europese Vredesfaciliteit ter ondersteuning van de capaciteitsopbouw voor de strijdkrachten van Bosnië en Herzegovina (4) , – gezien Besluit (EU) 2022/2353 van de Raad van 1 december 2022 betreffende een steunmaatregel uit hoofde van de Europese Vredesfaciliteit ter versterking van de capaciteiten van de strijdkrachten van Bosnië en Herzegovina (5) , – gezien de mededeling van de Commissie van 5 februari 2020 getiteld “Bevordering van het toetredingsproces – Een geloofwaardig EU-perspectief voor de Westelijke Balkan” ( COM(2020)0057 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 6 oktober 2020 getiteld “Een economisch en investeringsplan voor de Westelijke Balkan” ( COM(2020)0641 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 8 november 2023 getiteld “Mededeling inzake het uitbreidingsbeleid van de EU voor 2023” ( COM(2023)0690 ) en het bijbehorende werkdocument van de diensten van de Commissie getiteld “Bosnia and Herzegovina 2023 Report” (Verslag 2023 over Bosnië en Herzegovina) (SWD(2023)0691), – gezien de mededeling van de Commissie van 8 november 2023 getiteld “Nieuw groeiplan voor de Westelijke Balkan” ( COM(2023)0691 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 12 maart 2024 getiteld “Voortgangsverslag over Bosnië en Herzegovina – maart 2024” ( COM(2024)0129 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 20 maart 2024 betreffende pretoetredingshervormingen en ‑beleidsevaluaties ( COM(2024)0146 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 30 oktober 2024 getiteld “Mededeling inzake het uitbreidingsbeleid van de EU voor 2024” ( COM(2024)0690 ) en het bijbehorende werkdocument van de diensten van de Commissie getiteld “Bosnia and Herzegovina 2024 Report” (Verslag 2024 over Bosnië en Herzegovina) (SWD(2024)0691), – gezien de in de reeks “The Commission’s overview & country assessments” verschenen publicaties van 31 mei 2023 en 13 juni 2024, waarin wordt ingegaan op het programma voor economische hervorming van Bosnië en Herzegovina, – gezien de vijfde Stabilisatie- en associatieraad EU-Bosnië en Herzegovina van 19 juli 2023 en de zevende vergadering van het Stabilisatie- en associatiecomité EU-Bosnië en Herzegovina van 19 september 2024, – gezien de resultaten van de derde, vierde, vijfde en zesde bijeenkomst van het Parlementair Stabilisatie- en associatiecomité EU-Bosnië en Herzegovina, die respectievelijk plaatsvonden op 30 en 31 oktober 2023, 13 en 14 maart 2024, 30 oktober 2024 en 12 en 13 maart 2025, – gezien het deskundigenverslag over problemen met de rechtsstaat in Bosnië en Herzegovina van 5 december 2019, – gezien de politieke verklaring van de Europese Raad van 12 juni 2022 over de beginselen voor een goed functionerend Bosnië en Herzegovina dat vorderingen maakt op zijn Europees traject, – gezien het 63e, 64e, 65e en 66e rapport van de hoge vertegenwoordiger voor de uitvoering van het vredesakkoord over Bosnië en Herzegovina aan de secretaris-generaal van de VN van respectievelijk 9 mei 2023, 2 november 2023, 15 mei 2024 en 1 november 2024, – gezien Resolutie 2757 (2024) van de VN-Veiligheidsraad van 1 november 2024 waarbij het mandaat van de door de EU geleide troepenmacht in Bosnië en Herzegovina (EUFOR) tot en met 2 november 2025 werd verlengd, – gezien Resolutie 78/282 van de Algemene Vergadering van de VN van 23 mei 2024, waarin 11 juli wordt uitgeroepen tot internationale dag van reflectie en herdenking in verband met de genocide in Srebrenica van 1995, – gezien het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind (VRK), dat op 6 maart 1992 door Bosnië en Herzegovina is geratificeerd, en de drie facultatieve protocollen daarbij, namelijk het Facultatief Protocol inzake de betrokkenheid van kinderen bij gewapende conflicten, dat is geratificeerd op 10 oktober 2003, het Facultatief Protocol inzake de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderpornografie, dat is geratificeerd op 4 september 2001 en het Facultatief Protocol inzake een communicatieprocedure, dat is geratificeerd op 19 oktober 2018, – gezien de Unesco-resoluties over het recht op onderwijs in de moedertaal, het Unesco-Verdrag inzake de bescherming van het immaterieel cultureel erfgoed van 17 oktober 2003 en het Unesco-Verdrag betreffende de bescherming en de bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen van 20 oktober 2005, – gezien de grondwet van Bosnië en Herzegovina, – gezien de gewijzigde kieswet van Bosnië en Herzegovina die op 26 maart 2024 door de hoge vertegenwoordiger in Bosnië en Herzegovina is opgelegd, – gezien de bezoeken van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV), Kaja Kallas, en de secretaris-generaal van de NAVO, Mark Rutte, aan Bosnië en Herzegovina in maart en april 2025, – gezien de verklaring van de voorzitter van de Europese Raad, António Costa, aan de politieke leiders van Bosnië en Herzegovina van april 2025, – gezien zijn aanbeveling aan de Raad, de Commissie en de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 23 november 2022 betreffende de nieuwe EU-uitbreidingsstrategie (6) , – gezien zijn verslag van 17 januari 2024 getiteld “De rol van preventieve diplomatie bij de oplossing van bevroren conflicten wereldwijd – een gemiste kans of verandering voor de toekomst?” (7) , – gezien zijn eerdere resoluties over Bosnië en Herzegovina, – gezien artikel 55 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken ( A10-0108/2025 ), A. overwegende dat uitbreiding het meest doeltreffende instrument van het buitenlands beleid van de EU is en een geostrategische investering in vrede, democratie, stabiliteit, veiligheid en welvaart op het Europese continent vormt, en van cruciaal belang blijft, met name gezien de snelle en omvangrijke geopolitieke verschuivingen en de toenemende concurrentie met autoritaire regimes; B. overwegende dat elk land op zijn eigen verdiensten wordt beoordeeld wat de vervulling van de criteria van Kopenhagen betreft, waaronder de volledige eerbiediging van de democratie, de rechtsstaat en de fundamentele waarden van de EU, de mensenrechten, de rechten van minderheden en mediavrijheid; C. overwegende dat de EU de belangrijkste politieke en economische partner van de landen van de Westelijke Balkan blijft; overwegende dat de EU nog altijd de belangrijkste handels- en investeringspartner is van Bosnië en Herzegovina, goed is voor het grootste deel van zijn buitenlandse handelsstromen en een centrale rol speelt in zijn economische integratie; D. overwegende dat Bosnië en Herzegovina een kandidaat-lidstaat is en dat een duidelijke meerderheid van de burgers van het land Euro-Atlantische integratie aspireert met het oog op duurzame vrede, democratie en welvaart; overwegende dat het in 2025 dertig jaar geleden is dat de vredesovereenkomst van Dayton werd ondertekend, dat die nog steeds de basis vormt van de institutionele structuur van Bosnië en Herzegovina en dat die was bedoeld om de gelijkheid van zijn drie constituerende bevolkingsgroepen te waarborgen; E. overwegende dat de publieke steun nog steeds fragiel is vanwege anti-EU-narratieven die door illiberale actoren uit de regio en daarbuiten worden verspreid; F. overwegende dat de vredesovereenkomst van Dayton, ondanks de tekortkomingen ervan, de vrede en de daaropvolgende stabilisatie in Bosnië en Herzegovina heeft bevorderd door de oprichting van belangrijke instellingen die het land in staat hebben gesteld vooruitgang te boeken op weg naar integratie in de EU en de NAVO; G. overwegende dat Bosnië en Herzegovina dertig jaar na het einde van de oorlog nog steeds slecht functioneert en opnieuw in een diepe politieke en veiligheidscrisis verkeert, dat er pogingen tot afscheiding zijn en dat de corruptie welig tiert; H. overwegende dat de EU de territoriale integriteit en soevereiniteit van Bosnië en Herzegovina krachtig steunt en geen pogingen zal dulden om deze te ondermijnen; overwegende dat in het strategisch kompas wordt gesteld dat het vanuit een oogpunt van veiligheid en stabiliteit van bijzonder belang is de soevereiniteit, eenheid en territoriale integriteit van Bosnië en Herzegovina te steunen; I. overwegende dat de president van de entiteit Republika Srpska, Milorad Dodik, en politici van de Alliantie van onafhankelijke sociaaldemocraten (SNSD) ongrondwettelijke maatregelen hebben genomen om nationale wetten binnen de entiteit Republika Srpska ongeldig te verklaren, en dat zij zich tegen de belangrijkste staatsinstellingen, namelijk het Bureau van de hoge vertegenwoordiger, het Grondwettelijk Hof van Bosnië en Herzegovina en de rechterlijke macht, hebben gekeerd; overwegende dat de autoriteiten van de entiteit Republika Srpska hebben deelgenomen aan de “pan-Servische Vergadering” die op 8 juni 2024 in Belgrado onder het motto “één volk, één vergadering” werd gehouden; overwegende dat er een proces is gestart om een nieuwe pro-EU-meerderheid te vormen; J. overwegende dat EUFOR Althea een GVDB-missie van de EU is die Bosnië en Herzegovina helpt de situatie in het land stabiel en veilig te houden, die de strijdkrachten steunt bij de inspanningen om aan de NAVO-normen te voldoen, en die tegelijkertijd als afschrikking dient tegen elke mogelijke dreiging uit het buitenland; K. overwegende dat het EU-traject van Bosnië en Herzegovina in toenemende mate het doelwit is van kwaadwillige buitenlandse actoren, met name de Russische Federatie en de Volksrepubliek China, die etnische verdeeldheid en institutionele kwetsbaarheid uitbuiten om hervormingen te belemmeren, het constitutioneel bestel te ondermijnen en het vertrouwen van het publiek in de EU uit te hollen; overwegende dat door de Russische staat gecontroleerde media, waaronder Sputnik Srbija en RT Balkan, nog steeds actief zijn in Bosnië en Herzegovina, met name in de entiteit Republika Srpska, en daarbij, in strijd met de EU-sancties tegen Russische propagandakanalen, desinformatie en pro-Kremlin-berichten verspreiden; L. overwegende dat Bosnië en Herzegovina een multi-etnische staat is en dat op zijn grondgebied al eeuwenlang verschillende religieuze en etnische groepen leven, hetgeen aantoont dat volkeren met verschillende opvattingen naast elkaar kunnen bestaan in een klimaat van verdraagzaamheid en wederzijds respect; overwegende dat overeenkomstig de artikelen 21 en 22 van het Handvest van de grondrechten de taalkundige en culturele verscheidenheid een van de grondbeginselen van de Europese Unie is; M. overwegende dat de verkiezingswaarnemingsmissie van het Bureau voor Democratische Instellingen en Mensenrechten van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE/ODIHR) naar aanleiding van de algemene verkiezingen van 2022 heeft geconcludeerd dat het verkiezingsproces kwetsbaar blijft voor buitenlandse inmenging, waaronder misbruik van administratieve middelen en tendentieuze berichtgeving in de media onder invloed van door het buitenland gesteunde platforms, en dat zij heeft opgeroepen tot meer bescherming tegen desinformatie en tot transparantie ten aanzien van de financiering van campagnes en waarborgen voor journalisten en maatschappelijke organisaties; Streven naar toetreding tot de EU 1. bevestigt nogmaals zijn steun voor het EU-toetredingsproces van Bosnië en Herzegovina via een op verdiensten gebaseerd proces dat gestoeld is op de criteria van Kopenhagen en op eenheid, soevereiniteit, territoriale integriteit en gelijkheid tussen zijn burgers; 2. is ingenomen met het besluit van de Europese Raad om toetredingsonderhandelingen met Bosnië en Herzegovina te openen in het kader van de veranderde geopolitieke realiteit naar aanleiding van Ruslands aanvalsoorlog tegen Oekraïne; stelt verheugd vast dat in de aanloop naar dit besluit verschillende belangrijke wetten zijn aangenomen, maar betreurt dat de positieve hervormingsdynamiek tot stilstand is gekomen, en constateert dat er sprake is van een ontoereikende tenuitvoerlegging en handhaving van de aangenomen wetten; betreurt dat het wetgevingsproces wordt geplaagd door een gebrek aan transparantie en beperkte toegang voor de belangrijkste betrokkenen; neemt kennis van de recente vaststelling van de wet betreffende grenstoezicht en de wet betreffende de bescherming van persoonsgegevens en dringt aan op de grondige uitvoering ervan; pleit ervoor dat er met het oog op een duurzame integratie in de EU voorbereidingen worden getroffen voor het leggen van de institutionele en financiële grondslagen voor deze uitbreiding; 3. dringt er bij de wettige politieke leiders van Bosnië en Herzegovina op alle niveaus op aan alle nodige stappen te zetten zoals beschreven in de aanbeveling van de Commissie van 12 oktober 2022, met volledige inachtneming van passende democratische, transparante en inclusieve procedures binnen de bevoegde instellingen, zodat het onderhandelingskader door de Raad kan worden vastgesteld zodra aan deze voorwaarden is voldaan, en hun inspanningen op te voeren om resultaten te boeken met betrekking tot de 14 essentiële prioriteiten die de Commissie in 2019 heeft vastgelegd; doet een oproep aan alle politieke actoren om de eenheid, soevereiniteit en territoriale integriteit van Bosnië en Herzegovina te handhaven en zich te onthouden van alle vormen van verdeeldheid zaaiende en separatistische retoriek en handelingen, het aanzetten tot etnische, religieuze en raciale onverdraagzaamheid, ontkenning van genocide en andere oorlogsmisdaden, en de verheerlijking van oorlogsmisdaden en oorlogsmisdadigers; 4. wijst er andermaal op dat het toetredingsproces van Bosnië en Herzegovina geworteld moet zijn in functionerende democratische instellingen, de rechtsstaat, de bestrijding van corruptie en georganiseerde misdaad, eerbiediging van de grondrechten en het waarborgen van non-discriminatie voor alle burgers en alle constituerende bevolkingsgroepen, ongeacht hun etnische, religieuze of andere achtergrond; 5. veroordeelt in de krachtigste bewoordingen het herhaalde gebruik van opruiende retoriek en de vaststelling van separatistische wetgeving en beleidsmaatregelen door Milorad Dodik, president van de entiteit Republika Srpska en voorzitter van de SNSD, en de Nationale Vergadering van de entiteit Republika Srpska, waaronder de viering van de zogenaamde “Dag van de Republika Srpska” en de Dag van de Staat van de Republiek Servië; benadrukt dat dergelijke acties de constitutionele orde, territoriale integriteit en soevereiniteit van Bosnië en Herzegovina ondermijnen, onverenigbaar zijn met zijn toetredingsproces tot de EU en de vredesovereenkomst van Dayton aantasten; 6. roept alle lidstaten alsook de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) en de Commissie op daadkrachtiger te reageren op deze directe bedreigingen voor de Europese veiligheid en verzoekt de lidstaten zich daarbij eensgezind op te stellen; herhaalt zijn pleidooi voor gerichte sancties tegen alle destabiliserende actoren, met name Milorad Dodik, alsook andere hooggeplaatste functionarissen uit de entiteit Republika Srpska en Servië die het separatistische beleid politiek en materieel ondersteunen; verzoekt alle lidstaten ervoor te zorgen dat de Raad zulke sancties kan vaststellen, en deze bilateraal of in samenwerking met andere lidstaten op te leggen indien de vaststelling ervan in de Raad niet mogelijk is; veroordeelt de rol van de Hongaarse regering bij het blokkeren van sancties; onderschrijft de in Sarajevo aflegde verklaringen van NAVO-secretaris-generaal Mark Rutte op 10 maart 2025 en van VV/HV Kaja Kallas op 8 april en dringt erop aan de stabiliteit in het land te bewaren; vindt dat hooggeplaatste EU-functionarissen niet zouden mogen samenwerken met actoren die het constitutionele bestel van Bosnië en Herzegovina ondermijnen, aangezien dit de geloofwaardigheid van de EU-steun aan overheidsinstellingen van Bosnië en Herzegovina kan aantasten, en is ingenomen met het reisverbod dat sommige lidstaten aan hooggeplaatste personen uit de Republika Srpska hebben opgelegd; 7. neemt kennis van de uitspraak van het Hof van Bosnië en Herzegovina in de zaak van Milorad Dodik van 26 februari 2025 en is zeer verontrust over de oplopende spanningen en de acties die hij vervolgens heeft ondernomen, waaronder zijn ongekende aanvallen op instellingen van Bosnië en Herzegovina en intimidatie van de oppositie in de Republika Srpska; betreurt de steun die de Russische en Servische autoriteiten aan dergelijk beleid hebben gegeven, en roept alle binnenlandse, regionale en internationale actoren op de soevereiniteit en territoriale integriteit van Bosnië en Herzegovina te eerbiedigen; roept ertoe op Milorad Dodik internationaal te isoleren; veroordeelt het recente besluit van de regering van de entiteit Republika Srpska om een hoge ambtenaar van het Duitse ministerie van Buitenlandse Zaken tot persona non grata te verklaren; stelt met bezorgdheid vast dat Interpol heeft geweigerd een rode kennisgeving voor een internationaal opsporingsbevel uit te vaardigen, en roept EUFOR op de autoriteiten van Bosnië en Herzegovina concrete steun te verlenen om een einde te maken aan de voortdurende pogingen tot ondermijning van de juridische en politieke stabiliteit van het land, en te laten zien dat de EU en EUFOR vastbesloten en in staat zijn de vrede te bewaren, de rechtsstaat te handhaven en de integriteit van juridische instellingen te behouden; 8. betreurt dat het beleid en de maatregelen van Milorad Dodik, waaronder frequente blokkades van overheidsorganen en -besluitvorming en het uithollen van de instellingen van Bosnië en Herzegovina die nodig zijn voor de technische werkzaamheden inzake de aanpassing aan het acquis, in belangrijke mate ertoe bijdragen dat het traject van Bosnië en Herzegovina naar EU-toetreding moeizaam verloopt, en een duidelijke schending vormen van de politieke overeenkomst van 12 juni 2022; is ingenomen met het werk van de bevoegde instellingen van Bosnië en Herzegovina en verzoekt die instellingen zorgvuldige procedures te volgen en alle besluiten met volledige eerbiediging van de rechtsstaat uit te voeren; dringt er bij alle politieke actoren, met name in de entiteit Republika Srpska, op aan alle separatistische acties die de eenheid, soevereiniteit, territoriale integriteit en veiligheid van het land ondermijnen, te verwerpen; dringt er bij de Nationale Vergadering van de Republika Srpska op aan ervoor te zorgen dat in haar staatsblad de beslissingen komen te staan van het Grondwettelijk Hof van Bosnië en Herzegovina met betrekking tot wetgeving inzake de Republika Srpska die is ingetrokken wegens ondermijning van het constitutionele bestel van Bosnië en Herzegovina; 9. dringt er bij de Commissie op aan om, in nauwe samenwerking met de lidstaten en internationale partners, waaronder het Bureau van de hoge vertegenwoordiger, de OVSE, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) en de Raad van Europa, de balans op te maken van de lessen die de afgelopen 15 jaar uit de Europese inzet in Bosnië en Herzegovina zijn getrokken en haar strategie dienovereenkomstig aan te passen, met een hernieuwde focus op concrete vooruitgang en hervormingen die het traject van het land naar het EU-lidmaatschap versnellen, en daarbij opnieuw te bevestigen dat de EU zich onverminderd inzet voor de volledige integratie van Bosnië en Herzegovina in de Unie; 10. is verheugd dat Bosnië en Herzegovina zijn beleid officieel volledig heeft afgestemd op het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU, met inbegrip van de beperkende maatregelen in reactie op Ruslands aanvalsoorlog tegen Oekraïne, en dringt erop aan deze maatregelen doeltreffend uit te voeren; is ingenomen met de doorlopende deelname van Bosnië en Herzegovina aan crisisbeheersingsmissies en -operaties van de EU; veroordeelt het pro-Russische standpunt van de leiders van de entiteit Republika Srpska en hun frequente ontmoetingen met Vladimir Poetin en andere Russische functionarissen; spreekt zijn diepe bezorgdheid uit over de veiligheidsrisico’s die deze banden met zich meebrengen; dringt er bij de EU op aan te onderzoeken of de entiteit Republika Srpska wordt gebruikt als toegangspoort voor Russische inlichtingenoperaties en hybride aanvallen op EU-lidstaten; pleit ervoor Bosnië en Herzegovina in het kader van een gezamenlijke inspanning tegen hybride dreigingen te steunen bij de bestrijding van desinformatiecampagnes uit Rusland; spreekt zijn krachtige steun uit voor het feit dat Bosnië en Herzegovina blijft streven naar Euro-Atlantische integratie en het NAVO-lidmaatschap en roept alle politieke actoren op om concrete politieke maatregelen te nemen om die ambities te helpen verwezenlijken; 11. spreekt nogmaals zijn steun uit voor het Bureau van de hoge vertegenwoordiger en de EUFOR-operatie Althea om toezicht te houden op de uitvoering van de vredesovereenkomst van Dayton, in overeenstemming met hun mandaten op basis van politieke neutraliteit en volledige eerbiediging van de grondwet van Bosnië en Herzegovina, totdat het land de “5+2”-agenda heeft uitgevoerd en het internationale toezicht komt te vervallen; is ingenomen met de verlenging van het mandaat van EUFOR-operatie Althea; betreurt dat Bosnië en Herzegovina nog steeds sterk afhankelijk is van het mandaat van het Bureau van de hoge vertegenwoordiger en van de aanwezigheid van EUFOR Althea, maar spreekt ook zijn erkenning en waardering uit voor deze instelling, die cruciaal is voor het waarborgen van niet alleen de vrede maar ook het eigenlijke functioneren van het land; 12. herinnert eraan dat de EUFOR-operatie Althea een sleutelrol vervult bij het waarborgen van de veiligheid, territoriale integriteit, stabiliteit, soevereiniteit en politieke onafhankelijkheid van Bosnië en Herzegovina en er tegelijkertijd op toeziet dat lokale belanghebbenden in overeenstemming met deze fundamentele beginselen handelen, zoals bepaald in de vredesovereenkomst van Dayton en de resoluties van de VN-Veiligheidsraad; dringt er bij EUFOR op aan duidelijk over dit mandaat te communiceren om het vertrouwen van de burgers van Bosnië en Herzegovina wekken; 13. is voorts verheugd over het besluit van de Raad over een steunmaatregel in het kader van de Europese Vredesfaciliteit ten behoeve van de strijdkrachten van Bosnië en Herzegovina ter waarde van 10 miljoen EUR en over de overeenkomst inzake samenwerking en opleiding voor 2023 tussen de strijdkrachten van Bosnië en Herzegovina en EUFOR; verzoekt de Raad en de VV/HV alle in aanmerking komende lidstaten in staat te stellen deel te nemen aan de vredeshandhavingsmissies van de EU, zoals de EUFOR-operatie Althea in Bosnië en Herzegovina; verzoekt de autoriteiten van Bosnië en Herzegovina, de NAVO en EUFOR Althea een hervormingsproces van de strijdkrachten van Bosnië en Herzegovina op gang te brengen; 14. blijft bezorgd over de kwaadwillige buitenlandse inmenging en de desinformatiecampagnes die door buitenlandse actoren in Bosnië en Herzegovina, met name Rusland en China, worden opgezet, alsook over het feit dat die desinformatie via lokale media en politieke structuren, in het bijzonder door de entiteit Republika Srpska, wordt verspreid; spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over de steun van het Kremlin voor separatistische retoriek, pogingen om overheidsinstellingen te delegitimeren en inmenging in gerechtelijke en verkiezingsaangelegenheden; wijst op Ruslands recente pogingen in de VN-Veiligheidsraad om ongrondwettelijke acties van de autoriteiten van de entiteit Republika Srpska te verdedigen; 15. dringt aan op verdere stappen, onder meer door de wetgeving van Bosnië en Herzegovina in overeenstemming te brengen met het EU-acquis, en op EU-steun om kwaadwillige buitenlandse inmenging en desinformatiecampagnes doeltreffend tegen te gaan; verzoekt de EDEO en de EU-delegatie in Bosnië en Herzegovina zich sterker in te zetten om de voordelen van nauwere integratie voor het voetlicht te brengen, en te investeren in communicatiecampagnes ter bestrijding van antidemocratische narratieven en andere vormen van buitenlandse inmenging; 16. betreurt de deelname van de autoriteiten van de entiteit Republika Srpska aan de “pan-Servische Vergadering” die op 8 juni 2024 in Belgrado onder het motto “één volk, één vergadering” werd gehouden, en verwerpt de verklaring ervan, die de soevereiniteit van Bosnië en Herzegovina en andere landen van de Westelijke Balkan ondermijnt en niet bijdraagt tot goede nabuurschapsbetrekkingen; veroordeelt de inmenging van de Servische president Aleksandar Vučić in de aangelegenheden van Bosnië en Herzegovina, zoals zijn steun voor de onwettige acties van Milorad Dodik en zijn door Rusland gesteunde “pan-Servische Vergadering”, waarmee de soevereiniteit en territoriale integriteit van Bosnië en Herzegovina worden ondermijnd; 17. veroordeelt de toenemende kwaadwillige invloed van Iran in het land en in de Westelijke Balkan, die een bedreiging vormt voor de veiligheid van de EU en haar lidstaten; 18. is ingenomen met de hernieuwde en aanhoudende inzet van Bosnië en Herzegovina in het Parlementair Stabilisatie- en associatiecomité EU-Bosnië en Herzegovina, waarmee aan een van de 14 kernprioriteiten van de Commissie wordt voldaan; 19. dringt bij de autoriteiten van Bosnië en Herzegovina aan op hervorming van het coördinatiemechanisme voor EU-aangelegenheden, dat ondoeltreffend en inefficiënt is gebleken bij de aanpak van taken in verband met integratie in de EU; verzoekt de autoriteiten een nationaal programma in te dienen voor de overname van het EU-acquis, in overeenstemming met de opmerkingen van de Commissie, en te zorgen voor een gecoördineerde aanpassing aan het EU-acquis in het hele land; acht het noodzakelijk dat er na het besluit van de Europese Raad om toetredingsonderhandelingen te starten, een operationele onderhandelingsstructuur wordt opgericht en dat daarbij een onderhandelingsteam wordt opgezet en een hoofdonderhandelaar wordt benoemd die volledig bevoegd is het standpunt van het land uit te dragen; Democratie en de rechtsstaat 20. betreurt dat politieke actoren nog steeds niet de noodzakelijke wijzigingen hebben doorgevoerd in de grondwet en het kiesrecht om die in overeenstemming te brengen met het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en uitvoering te geven aan de toepasselijke uitspraken van het Grondwettelijk Hof van Bosnië en Herzegovina en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, teneinde alle vormen van ongelijkheid en discriminatie in het verkiezingsproces uit te bannen en non-discriminatie, de bescherming van de grondrechten en gelijkheid voor alle burgers van Bosnië en Herzegovina “op weg van Dayton naar Brussel” te waarborgen; herhaalt dat het geen uitvoering geven aan deze uitspraken onverenigbaar is met de waarden van de EU en de integratie van Bosnië en Herzegovina in de EU; benadrukt dat alle grondwettelijke en electorale hervormingsprocessen inclusief moeten zijn, gebaseerd moeten zijn op uitgebreide raadplegingen van burgers, maatschappelijke organisaties, onafhankelijke deskundigen en alle betrokken belanghebbenden in het land, en moeten beantwoorden aan de Europese normen en beginselen; herinnert eraan dat electorale hervormingen de etnische verdeeldheid in geen geval mogen verergeren of versterken; 21. betreurt dat de autoriteiten van Bosnië en Herzegovina niet in staat zijn geweest de samenleving te verenigen of een rechtvaardig en functioneel systeem in het land tot stand te brengen, maar in grote mate hebben bijgedragen tot meer verdeeldheid; verzoekt de EU en haar lidstaten een transparant en inclusief hervormingsproces op gang te brengen dat een blijvende omzetting van de vredesovereenkomst van Dayton in een grondwet, geheel in overeenstemming met de Europese normen en beginselen, mogelijk zou maken, met als doel tot een functioneel, verantwoordingsplichtig, representatief en algeheel legitiem bestuurssysteem te komen, een einde te maken aan etnisch-nationalistische verdeeldheid en duurzame vooruitgang te boeken op weg naar het EU-lidmaatschap; 22. neemt kennis van de wijzigingen die de hoge vertegenwoordiger in maart 2024 in het kiesrecht heeft doorgevoerd en die belangrijke integriteitsnormen en vertrouwenwekkende maatregelen met zich meebrachten waarmee het vertrouwen van de kiezers in het algemene verkiezingsproces moest worden hersteld; verzoekt de Parlementaire Vergadering van Bosnië en Herzegovina dringend gevolg te geven aan alle openstaande aanbevelingen van de OVSE/ODIHR, de Commissie van Venetië en de Groep van Staten tegen Corruptie (Greco), in het bijzonder met betrekking tot verkiezingsadministratie, het houden van opiniepeilingen en tellingen, het voeren en financieren van campagnes, een expliciet verbod op het indirect kopen van stemmen, het beslechten van geschillen over verkiezingen, het bestrijden van desinformatie en buitenlandse inmenging, het beter beschermen van journalisten en het bestraffen van misbruik van administratieve middelen; 23. stelt tevreden vast dat de lokale verkiezingen van 6 oktober 2024 goed waren georganiseerd en dat er sprake was van gezonde rivaliteit; betreurt dat de verkiezingen plaatsvonden tegen de achtergrond van een gebrek aan sociale en politieke cohesie; 24. spreekt zich in de meest krachtige woorden uit tegen de acties van de entiteit Republika Srpska die de grondwettelijke orde van Bosnië en Herzegovina en de bevoegdheden van overheidsinstanties ondermijnen, en tegen haar tegenwerking van het Grondwettelijk Hof van Bosnië en Herzegovina; veroordeelt alle illegale acties die in strijd zijn met het grondwettelijk kader, en roept alle politieke actoren in Bosnië en Herzegovina op een pro-Europese benadering te volgen; 25. wijst op de beperkte vooruitgang op het gebied van justitiële hervormingen in Bosnië en Herzegovina, met name wat betreft de onafhankelijkheid, professionaliteit, efficiëntie en verantwoordingsplicht van het rechtsstelsel; roept op tot dringende maatregelen voor snellere hervormingen op deze gebieden, waarbij wordt gezorgd voor volledige afstemming op de EU-normen en de capaciteit van de rechterlijke macht wordt versterkt om op doeltreffende wijze gerechtigheid te laten geschieden en de rechtsstaat te handhaven; 26. blijft ernstig bezorgd over de corruptie in Bosnië en Herzegovina, met name de corruptie op hoog niveau, hetgeen een structureel probleem vormt dat sterk is ingebed in het zeer complexe bestuurssysteem van het land, en dringt er bij de bevoegde autoriteiten op aan een meer doortastende, gecoördineerde, transparante en proactieve houding aan te nemen bij de bestrijding ervan, onder meer door de anticorruptiewetgeving volledig in overeenstemming te brengen met de internationale normen en aanbevelingen en te zorgen voor de doeltreffende tenuitvoerlegging van wetgeving, zoals die inzake het voorkomen van belangenconflicten en de bescherming van klokkenluiders; spoort Bosnië en Herzegovina aan zich in te zetten voor gestructureerde samenwerking en uitwisseling van beste praktijken met de lidstaten; is ingenomen met de strategie voor corruptiebestrijding 2024-2028 en de goedkeuring van het actieplan voor de uitvoering ervan, alsook met de inspanningen die momenteel worden geleverd op het gebied van internationale samenwerking; 27. betreurt dat de wetten inzake overheidsopdrachten, belangenconflicten en de Hoge Raad voor Justitie nog steeds niet in overeenstemming zijn met de Europese normen, en dringt aan op de goedkeuring van een nieuwe wet inzake de Hoge Raad voor Justitie en Rechtsvervolging in overeenstemming met de aanbevelingen van de Commissie van Venetië; pleit voor de oprichting van een onafhankelijk functionerende afdeling vermogensverklaringen binnen de Hoge Raad voor Justitie en Rechtsvervolging, en voor een onpartijdige en doeltreffende vervolging van corruptiezaken op hoog niveau; 28. benadrukt dat het systeem voor de aanpak van belangenconflicten tussen personen met een hoge functie moet worden versterkt, met name door ervoor te zorgen dat belangenverklaringen regelmatig en inhoudelijk worden gecontroleerd; onderstreept dat alle personen die een hoge functie vervullen, ongeacht of zij worden gekozen of benoemd, aan uniforme openbaarmakingsverplichtingen moeten worden onderworpen, en dat, in het belang van transparantie en publieke verantwoording, al deze verklaringen systematisch openbaar moeten worden gemaakt en gemakkelijk online toegankelijk moeten zijn; 29. dringt er bij Bosnië en Herzegovina op aan de strijd tegen de georganiseerde misdaad op te voeren; is diep bezorgd over de kwetsbaarheid voor criminele infiltratie in de politieke, juridische en economische systemen; prijst de autoriteiten van Bosnië en Herzegovina dat zij op 24 oktober 2024 een samenwerkingsovereenkomst met Eurojust hebben ondertekend om onderzoek en vervolging op het gebied van georganiseerde misdaad, terrorisme, mensenhandel, cybercriminaliteit en andere criminele activiteiten doeltreffender te maken; 30. benadrukt dat de samenwerking met de EU bij de strijd tegen drugshandel moet worden verbeterd; verzoekt Bosnië en Herzegovina een correspondent aan te wijzen in het kader van zijn samenwerking met het Drugsagentschap van de Europese Unie (EUDA); 31. is ingenomen met de nieuwe wet ter bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en dringt er bij Bosnië en Herzegovina op aan de maatregelen op dit gebied te versterken, onder meer door de vaststelling van noodzakelijke aanvullende wetgeving die nodig is voor de doeltreffende uitvoering van de wet, en daarbij bijzondere aandacht te besteden aan een doeltreffende handhaving en monitoring; benadrukt met name dat de wetgeving inzake terrorismebestrijding volledig moet worden afgestemd op het EU-acquis en het internationaal recht; dringt aan op de vaststelling van strengere sancties voor terroristische misdrijven; 32. is ingenomen met de goedkeuring door Bosnië en Herzegovina van de wet betreffende grenstoezicht, die voor een betere naleving van de Europese normen moet zorgen, en dringt aan op volledige afstemming op het visumbeleid van de EU in het kader van een gecontroleerd migratiebeleid; benadrukt dat Bosnië en Herzegovina de veiligheid aan zijn grenzen moet handhaven en moet samenwerken met Frontex en de buurlanden om irreguliere migratie te voorkomen en tegelijkertijd te zorgen voor voldoende toegang tot asielprocedures voor personen die in aanmerking komen voor internationale bescherming; 33. benadrukt dat ervoor moet worden gezorgd dat de benoeming van hooggeplaatste politiefunctionarissen, met name bij de grenspolitie en het Staatsbureau voor onderzoek en bescherming (SIPA), gebaseerd is op verdienste en plaatsvindt via open, gestandaardiseerde en transparante selectieprocedures; 34. herinnert aan de noodzaak van een professioneel en gedepolitiseerd ambtenarenapparaat; is ingenomen met de stappen die zijn gezet om het openbaar bestuur te hervormen; dringt erop aan de administratieve rompslomp in het openbaar bestuur te verminderen; verzoekt de autoriteiten van Bosnië en Herzegovina het reactievermogen van overheidsinstanties ten aanzien van informatieverzoeken te verbeteren; Fundamentele vrijheden en mensenrechten 35. spreekt nadrukkelijk zijn veroordeling uit over discriminatie, geweld en haatzaaiende uitlatingen ten aanzien van alle minderheden; dringt erop aan dat dergelijke incidenten doeltreffend worden vervolgd; dringt er bij Bosnië en Herzegovina op aan de mensenrechten, non-discriminatie en de bescherming van alle minderheden te bevorderen en te waarborgen; pleit voor een betere tenuitvoerlegging van mechanismen ter bestrijding van discriminatie in Bosnië en Herzegovina, waarbij bijzondere aandacht uitgaat naar de bestrijding van onverdraagzaamheid, haatzaaiende uitlatingen en alle vormen van ongelijkheid; verzoekt de autoriteiten de toegang tot sociale voorzieningen, huisvesting, onderwijs en gezondheidszorg voor alle minderheden en kwetsbare groepen te verbeteren; acht het van belang dat de culturele en taalkundige uitingen van alle minderheden in Bosnië en Herzegovina worden beschermd; 36. spreekt zijn diepe bezorgdheid uit over het toenemende geweld – waaronder ook nieuwe vormen van digitaal geweld – tegen vrouwen, kinderen, ouderen en andere kwetsbare groepen, zoals de lhbtiq-gemeenschap; dringt er bij de autoriteiten van Bosnië en Herzegovina op aan hun beleid, wetgeving en praktijken inzake seksueel en digitaal geweld tegen vrouwen en meisjes af te stemmen op de normen van de Raad van Europa, met name het Verdrag van Istanbul, de desbetreffende jurisprudentie van het EHRM en het EU-acquis; dringt aan op gerichte steun aan belangrijke instellingen, op scholing voor beroepsbeoefenaren, zodat die slachtoffers op doeltreffende wijze kunnen bijstaan, en op een grotere bewustwording van het publiek en op meer institutionele capaciteit om alle vormen van gendergerelateerd geweld te voorkomen en te bestrijden; wijst op de sleutelrol die vrouwenverenigingen vervullen bij het bereiken van de meest kwetsbare personen; roept Bosnië en Herzegovina op een officieel gecentraliseerd systeem voor gegevensverzameling over feminicide op te zetten; is ingenomen met het besluit van de regering van de Federatie van Bosnië en Herzegovina van 9 april 2025 om feminicide op te nemen in het wetboek van strafrecht, en roept het parlement op deze nieuwe wet met spoed goed te keuren; 37. betreurt dat het voor het genderactieplan 2023-2027 tot nu toe ontbrak aan voldoende financiering en monitoring; dringt aan op een grotere publieke en politieke participatie van vrouwen in Bosnië en Herzegovina; erkent dat vrouwen uit etnische minderheden met aanvullende belemmeringen en discriminatie worden geconfronteerd, met name bij de toegang tot diensten; 38. veroordeelt dat de entiteit Republika Srpska wetswijzigingen heeft goedgekeurd waardoor genderidentiteit als beschermd kenmerk is geschrapt en de bescherming van kinderen met een andere seksuele oriëntatie en genderidentiteit niet langer is gewaarborgd; 39. verzoekt de bevoegde autoriteiten van Bosnië en Herzegovina het in behandeling zijnde nationale actieplan voor de bescherming van de rechten van het kind uit te werken en goed te keuren; benadrukt dat een groot percentage kinderen in het land te maken heeft met armoede en sociale uitsluiting, met name kinderen uit kwetsbare groepen, onder wie Romakinderen, kinderen met een handicap, kinderen die met justitie in aanraking komen en kinderen zonder vaste woon- of verblijfplaats; herinnert eraan dat Bosnië en Herzegovina zijn internationale verplichtingen moet nakomen, opdat geen enkel kind aan zijn lot wordt overgelaten; 40. onderstreept het belang van inclusief en hoogwaardig onderwijs, waaronder ook het recht op onderwijs in de moedertaal, en acht het onder meer van belang dat verdeeldheid zaaiende leerplannen die de interne mobiliteit ernstig belemmeren en vaardigheden op het gebied van kritisch denken beperken, structureel worden hervormd; herhaalt zijn oproep om een einde te maken aan de segregatiepraktijken in het kader van het systeem van “twee scholen onder één dak”, dat een belemmering vormt voor de sociale cohesie en gelijke kansen, en benadrukt dat de voorkeur moet worden gegeven aan verzoening en integratie en de bescherming van het recht van elke nationale gemeenschap, met inbegrip van minderheden, op een eigen cultuur, taal en identiteit; pleit ter voorkoming van historisch revisionisme voor de invoering van een gemeenschappelijk onderwijsplan voor geschiedenisboeken dat gebaseerd is op door tribunalen vastgestelde feiten in verband met de oorlog, en spoort de EU aan dit initiatief te ondersteunen; 41. verzoekt de instellingen van Bosnië en Herzegovina om, in overeenstemming met de aanbeveling van de mensenrechtenombudsman van dat land, wetgeving vast te stellen die het effectieve en gelijke gebruik van alle drie de officiële talen van Bosnië en Herzegovina, te weten het Kroatisch, het Bosnisch en het Servisch, alsook van zowel het Latijnse als het Cyrillische alfabet, in externe communicaties met burgers waarborgt; benadrukt dat de schending van het recht op gelijk gebruik van taal en alfabet een inbreuk vormt op de grondwet van Bosnië en Herzegovina, van artikel 2 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, en van artikel 14 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden; 42. verzoekt Bosnië en Herzegovina de vrijheid van vergadering, vereniging en meningsuiting te garanderen, zodat het maatschappelijk middenveld een rol kan spelen in de beleidsvorming; roept de autoriteiten op te zorgen voor zinvolle, systematische en inclusieve openbare raadplegingsprocessen; veroordeelt de herinvoering door de entiteit Republika Srpska van een wet betreffende “buitenlandse agenten” naar het voorbeeld van Rusland, en dringt er bij de autoriteiten op aan die wet in te trekken; veroordeelt het gebruik door de autoriteiten van de entiteit Republika Srpska van wetten op het gebied van laster als middel om de vrijheid van meningsuiting te beknotten, en pleit ervoor op laster louter weer het burgerlijk recht van toepassing te laten zijn, om te voorkomen dat laster wordt misbruikt om de vrijheid van meningsuiting te beperken; verzoekt de Commissie strikte voorwaarden te verbinden aan de intrekking van deze wetten; 43. moedigt de Raad van Ministers van Bosnië en Herzegovina aan de strategie voor de ontwikkeling van een gunstig klimaat voor het maatschappelijk middenveld goed te keuren en ervoor te zorgen dat deze duidelijk gericht is op het verbeteren van het wetgevingskader en het waarborgen van een substantiëlere en transparantere financiering voor maatschappelijke organisaties; dringt aan op een betere bescherming van mensenrechtenverdedigers in Bosnië en Herzegovina, en ook van vrouwelijke activisten, journalisten en ngo’s; 44. wijst op het enorme belang van onafhankelijke media en van de eerbiediging van normen inzake vrijheid van meningsuiting; verzoekt Bosnië en Herzegovina, gezien de nijpende financiële situatie bij de publieke omroep BHRT, de financiële duurzaamheid en politieke onafhankelijkheid van publieke omroepen en de regelgevende instantie voor communicatie van Bosnië en Herzegovina te waarborgen; verzoekt Bosnië en Herzegovina wetgeving inzake transparantie van media-eigendom en overheidsfinanciering van media aan te nemen; dringt er bij de staat op aan de goedkeuring van de wet inzake elektronische communicatie te bespoedigen, in overeenstemming met de digitaledienstenverordening (8) en de nieuwe Europese verordening mediavrijheid (9) ; pleit voor het waarborgen van pluralisme in de publieke media in heel Bosnië en Herzegovina, en ook van een gelijke vertegenwoordiging van alle minderheden; stelt vast dat er bij de publieke omroep in de Federatie van Bosnië en Herzegovina een raad van bestuur is benoemd, nadat dit twaalf jaar lang werd geblokkeerd, en verzoekt deze raad zorg te dragen voor een onpartijdige en objectieve informatievoorziening; 45. is ernstig bezorgd over de Russische propaganda bij de publieke omroep van de entiteit Republika Srpska en betreurt dat het kanaal RT (voorheen Russia Today) er mag uitzenden, hoewel dat in strijd is met de EU-sancties; 46. veroordeelt de politieke druk, aanvallen, intimidatie, bedreigingen, denigrerende opmerkingen en strategische rechtszaken tegen publieke participatie (SLAPP’s) ten aanzien van journalisten en medewerkers bij de media, met name als dat gebeurt op instigatie van hooggeplaatste politici of hun gemachtigde organisaties, en van actoren die in opdracht van andere landen handelen; betreurt het gebrek aan vooruitgang bij het waarborgen van de vrijheid van meningsuiting en bij het wijzigen van de strafwetgeving waardoor journalisten, in overeenstemming met de EU-voorschriften, beter moeten worden beschermd tegen bedreigingen en aanvallen, en verzoekt de autoriteiten wetgeving aan te nemen die journalisten, ngo’s, mensenrechtenverdedigers, milieuactivisten en andere belanghebbenden doeltreffend beschermt tegen SLAPP’s; benadrukt dat moet worden gezorgd voor een passende gerechtelijke follow-up in gevallen van bedreigingen van en geweld tegen journalisten; 47. dringt er bij Bosnië en Herzegovina op aan de toepasselijke wetgeving inzake algemene mensenrechten te waarborgen en doeltreffend te handhaven; dringt er bij Bosnië en Herzegovina op aan misdrijven op het gebied van discriminatie te vervolgen; 48. wijst er nogmaals op dat er een solidair en eerlijk migratie- en asielbeheer moet komen waarin eerbiediging van de mensenrechten gepaard gaat met doeltreffende grenscontroles; verzoekt de EU Bosnië en Herzegovina te helpen de volledige verantwoordelijkheid op zich te nemen voor het beheer van opvangcentra, die zich vaak aan de grenzen met de EU bevinden, voor voldoende opvangvoorzieningen te zorgen en de toegang tot doeltreffende en haalbare asielprocedures te garanderen, met volledige inachtneming van het internationaal recht en de mensenrechten; is bezorgd over berichten over ontoereikende opvangvoorzieningen in het door de EU gefinancierde centrum in Lipa; wijst erop dat er meer transparantie nodig is en dat de democratische controle moet worden opgevoerd met betrekking tot de toewijzing en besteding van EU-middelen op het gebied van migratie; is ingenomen met de verbeterde statusovereenkomst van Bosnië en Herzegovina met Frontex en dringt aan op de spoedige ondertekening ervan; herinnert eraan dat een eventuele overeenkomst met dit Agentschap de grondrechten en internationale normen volledig moet eerbiedigen; verzoekt Bosnië en Herzegovina zijn inspanningen ter bestrijding van de grensoverschrijdende misdaad, vooral de mensenhandel, op te voeren; Verzoening, regionale samenwerking en goede nabuurschapsbetrekkingen 49. herinnert eraan dat goede nabuurschapsbetrekkingen en regionale samenwerking essentiële elementen van het EU-uitbreidingsproces zijn; 50. onderstreept het belang van verzoening in Bosnië en Herzegovina en dringt er bij alle autoriteiten op aan de toegang tot waarheid, gerechtigheid en inclusieve verhaalmogelijkheden actief te bevorderen en te garanderen en onder meer een nationale wet aan te nemen ter vaststelling van de minimumrechten voor oorlogsslachtoffers in het hele land, en een herdenkingscultuur onder vrouwen te stimuleren; erkent dat verantwoordingsplicht, wederzijds respect tussen individuen en gemeenschappen en de bevordering van wederzijds begrip, met name onder jongeren, een positief effect kunnen hebben op verzoening; dringt er bij de autoriteiten van Bosnië en Herzegovina op aan een nationale strategie voor overgangsjustitie vast te stellen; pleit voor verdere inspanningen om het probleem van vermiste personen aan te pakken; dringt er bij de Commissie op aan extra inspanningen te leveren om verzoeningsprocessen in Bosnië en Herzegovina te bevorderen, te ondersteunen en te vergemakkelijken; 51. verzoekt de autoriteiten van Bosnië en Herzegovina oorlogsmisdaden sneller te vervolgen overeenkomstig de herziene nationale strategie voor de vervolging van oorlogsmisdaden; acht het van belang dat er op regionaal niveau meer wordt samengewerkt bij de uitlevering van verdachten en dat justitiële organen bij strafvervolging nauw samenwerken en alle relevante informatie uitwisselen; spoort de autoriteiten van Bosnië en Herzegovina aan hun wetgeving aan te passen om ervoor te zorgen dat alle slachtoffers van oorlogsmisdaden gelijke toegang hebben tot rechten en bescherming; 52. erkent de uiterst belangrijke rol die de Internationale Commissie voor Vermiste Personen (ICMP) speelt, onder meer door de institutionele capaciteit te waarborgen, gezinnen te ondersteunen en bewijsmateriaal aan rechtbanken te verstrekken; dringt er bij de EU op aan ervoor te zorgen dat de ICMP toegang heeft tot voldoende financiering om haar activiteiten voort te zetten; 53. herhaalt zijn oproep om aanvullende maatregelen te nemen en concrete programma’s uit te voeren met betrekking tot de duurzame terugkeer van vluchtelingen en intern ontheemden, de toegang tot gezondheidszorg en werkgelegenheid, sociale bescherming en onderwijs, en de volledige eerbiediging van al hun rechten op compensatie voor eigendommen die niet kunnen worden teruggeven; 54. betreurt alle vormen van historisch revisionisme, ontkenning van genocide, irredentisme, verheerlijking van oorlogsmisdaden en -misdadigers, en betwisting van feiten of de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van internationale en binnenlandse tribunalen, met name door politieke leiders; 55. is bezorgd over de goedkeuring van de “Verklaring over de bescherming van nationale en politieke rechten en de gemeenschappelijke toekomst van het Servische volk”, die in strijd is met verschillende aspecten van de vredesovereenkomst van Dayton en die de soevereiniteit, de territoriale integriteit en de eenheid van Bosnië en Herzegovina ondermijnt; merkt op dat de ideeën van Srpski Svet onverenigbaar zijn met de ambitie om tot de EU toe te treden; roept Servië op zich constructief in te zetten voor de stabiliteit en territoriale integriteit van Bosnië en Herzegovina en dit land actief te ondersteunen op zijn weg naar toetreding; 56. onderstreept het belang van preventieve diplomatie in Bosnië en Herzegovina; verzoekt de EDEO de ontwikkeling van vaardigheden onder het personeel te versterken zodat de EU de lokale historische, culturele en religieuze contexten beter begrijpt, zoals wordt bepleit in het verslag over de rol van preventieve diplomatie dat het Europees Parlement in januari 2024 heeft goedgekeurd; 57. is ingenomen met het besluit van de Algemene Vergadering van de VN om 11 juli uit te roepen tot internationale dag van reflectie en herdenking in verband met de genocide in Srebrenica van 1995; verzoekt de autoriteiten de veiligheid van het herdenkingscentrum Srebrenica-Potocari te waarborgen; wijst erop dat het herdenkingscentrum om veiligheidsredenen tijdelijk zijn deuren moest sluiten; 58. benadrukt dat regionale samenwerking via de gemeenschappelijke regionale markt een troef vormt voor het bevorderen van economische groei; verzoekt Bosnië en Herzegovina om de ratificatie van alle regionale mobiliteitsovereenkomsten in het kader van het Proces van Berlijn snel af te ronden en de economische samenwerking via deze markt verder te versterken, in lijn met de doelstellingen van de EU-uitbreiding; Sociaal-economische hervormingen 59. is verheugd over het groeiplan voor de Westelijke Balkan, dat de hervormings- en groeifaciliteit voor de Westelijke Balkan omvat, waarmee wordt voorzien in een indicatieve toewijzing van meer dan 1 miljard EUR aan Bosnië en Herzegovina; is verheugd over de goedkeuring van een herziene hervormingsagenda door de Raad van Ministers van Bosnië en Herzegovina; verzoekt de bevoegde autoriteiten van Bosnië en Herzegovina zorg te dragen voor de snelle goedkeuring van zijn hervormingsagenda om te voorkomen dat de toewijzing van middelen over de andere landen van de Westelijke Balkan wordt verdeeld, en een robuust mechanisme in te stellen voor een transparante, inclusieve en tijdige monitoring van de uitvoering ervan; benadrukt dat prioriteit moet worden gegeven aan belangrijke gebieden zoals openbaar bestuur, de rechtsstaat, corruptiebestrijding, decarbonisatie, digitalisering, connectiviteit en de ontwikkeling van menselijk kapitaal, terwijl ook sociale uitdagingen moeten worden aangepakt; denkt dat de economie van Bosnië en Herzegovina er baat bij zal hebben als de mogelijkheden van het groeiplan worden benut; verzoekt de Commissie te onderzoeken hoe kan worden samengewerkt met bereidwillige en geëngageerde regionale autoriteiten en flexibeler gebruik kan worden gemaakt van de hervormings- en groeifaciliteit; 60. wijst er nogmaals op dat de EU-financiering voor projecten in de Republika Srpska bevroren moet blijven totdat die entiteit haar democratische achteruitgang ongedaan heeft gemaakt en zich volledig conformeert aan het GBVB; 61. spoort Bosnië en Herzegovina ertoe aan optimaal gebruik te maken van alle financiële steun van de EU; verzoekt de Commissie om voor de integratie van Bosnië en Herzegovina in de EU financiële en technische ondersteuning te blijven bieden op basis van duidelijk omschreven voorwaarden en een grondige opvolging van uitgaven en resultaten, in lijn met de EU-doelstellingen voor efficiënt en verantwoord begrotingsbeheer; is van mening dat de financiering van de EU de democratische hervormingen van het land beter moet ondersteunen; dringt er in dit verband op aan dat de betrokken EU-financiering wordt geherprogrammeerd om zo meer middelen te herbestemmen voor ondersteuning van technische bijstand bij de besteding van de middelen, justitiële hervormingen en corruptiebestrijdingsmaatregelen; roept de EU en de landen van de Westelijke Balkan voorts op een kader in te stellen voor een vruchtbare samenwerking met het Europees Openbaar Ministerie (EOM) om ervoor te zorgen dat het EOM zijn bevoegdheden in toetredingslanden op doeltreffende wijze kan uitoefenen; spoort Bosnië en Herzegovina aan om snel bilaterale werkafspraken te maken met het EOM; 62. betreurt dat duurzame verbetering en vooruitgang op dit gebied ook worden belemmerd door de bestuursstructuur en een groot gebrek aan nationale strategieën op alle gebieden en op alle niveaus; dringt aan op de snelle benoeming van een IPA III-coördinator en op een betere absorptie van IPA III-middelen in Bosnië en Herzegovina, ook op lokaal en regionaal niveau; dringt aan op versterking van de capaciteit van lokale en regionale overheden om sociaal-economische hervormingen door te voeren en projecten met medefinanciering uit EU-fondsen te beheren, teneinde de absorptie te verhogen en regionale ongelijkheden te verminderen; 63. dringt er bij Bosnië en Herzegovina op aan voorrang te geven aan maatregelen die gericht zijn op het verbeteren van het concurrentievermogen en het ondernemingsklimaat en het gelijktijdig verbeteren van de economische en sociale cohesie, waaronder vorderingen bij de verwezenlijking van de Europese pijler van sociale rechten, het stimuleren van economische diversificatie, het bevorderen van de digitale en de groene transitie, het aanpakken van de informele economie en het bestrijden van werkloosheid; 64. spreekt zijn bezorgdheid uit over de bijzonder negatieve demografische trends in het land, met name als gevolg van het grote aantal jongeren dat het land verlaat, en acht het van belang dat er dringend aanvullende maatregelen worden vastgesteld om deze uitdaging het hoofd te bieden; pleit ervoor vooral aandacht te besteden aan jongeren, die de drijvende kracht vormen achter de EU-integratie van het land; verzoekt de bevoegde autoriteiten van Bosnië en Herzegovina de jongerengarantie te voltooien en goed te keuren om de toegang tot werkgelegenheid, onderwijs, opleiding en leerlingplaatsen voor jongeren te verbeteren, de hoge jeugdwerkloosheid en discrepanties tussen gevraagde en aangeboden vaardigheden aan te pakken en sociale inclusie te bevorderen; 65. moedigt EU-instellingen aan samen te werken met het maatschappelijk middenveld en deskundigen om manieren te ontwikkelen om gezondheidszorg en sociale bescherming flexibel en overdraagbaar te maken, en zo gelijkheid en mobiliteit binnen Bosnië en Herzegovina te waarborgen; 66. stelt tevreden vast dat wordt opgeroepen tot snelle integratie van alle landen van de Westelijke Balkan in de digitale eengemaakte markt van de EU vóór de feitelijke toetreding tot de EU, hetgeen cruciale voordelen zou opleveren voor de totstandbrenging van een veilige digitale omgeving; Energie, milieu, biodiversiteit, duurzame ontwikkeling en connectiviteit 67. spoort Bosnië en Herzegovina aan de diversificatie van energiebronnen te versnellen en daarbij vooral een einde te maken aan zijn afhankelijkheid van Russisch gas; dringt er bij Bosnië en Herzegovina op aan de energiezekerheid en -efficiëntie te vergroten door zijn elektriciteitstransmissie- en -distributienetten te versterken, de koppeling met de Europese markt te bevorderen en de transitie te maken naar hernieuwbare energiebronnen, met name zonne- en windenergie, en tevens te zorgen voor zinvolle openbare raadplegingen en doeltreffende milieuwaarborgen; 68. dringt er bij Bosnië en Herzegovina op aan zijn langverwachte nationale energie- en klimaatplan goed te keuren en uitvoering te geven aan nationale milieubeschermingsstrategieën, onder meer door zijn kandidaat-Emerald-gebieden wettelijk te beschermen, de toereikendheid van zijn Emerald-netwerk te verbeteren en de volledige tenuitvoerlegging van de habitatrichtlijn (10) , de vogelrichtlijn (11) en de kaderrichtlijn water (12) te waarborgen, en tegelijkertijd de kwaliteit en transparantie van milieu-investeringen te verbeteren; herhaalt dat het noodzakelijk is de lucht- en waterkwaliteit goed te beschermen en te verbeteren en doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties in te voeren voor inbreuken op de milieuwetgeving; stelt vast dat er weinig vooruitgang is geboekt op het gebied van milieu- en klimaatbescherming en de aanpassing aan de EU-normen, en dringt er daarom bij de autoriteiten van Bosnië en Herzegovina op aan te zorgen voor een betere afstemming op de EU-normen en de beleidsdoelstellingen inzake klimaatbescherming en energie, in overeenstemming met de groene agenda 2020 en de Overeenkomst van Parijs; 69. roept de autoriteiten van Bosnië en Herzegovina op de grensoverschrijdende luchtverontreiniging te verminderen, met name die van de olieraffinaderij van Bosanski Brod; herinnert eraan dat Bosnië en Herzegovina ondertekenende partij is bij het Verdrag inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband (Espoo, 1991) en gehouden is de daaruit voortvloeiende verplichtingen na te komen; 70. benadrukt dat voorafgaande uitgebreide strategische milieubeoordelingen moeten worden verbeterd door lokale gemeenschappen, maatschappelijke organisaties en onafhankelijke deskundigen er op zinvolle wijze bij te betrekken; beklemtoont dat de transparantie van procedures voor infrastructuurprojecten in ecologisch gevoelige sectoren moet worden vergroot; wijst op het belang van meer milieu-integratie in alle sectorale beleidsterreinen; 71. dringt er bij het land op aan maatregelen te nemen ter bescherming van de biodiversiteit en de ecologische integriteit van zijn rivieren in overeenstemming met het Verdrag van Espoo; 72. uit zijn ernstige bezorgdheid over de schadelijke gevolgen van mijnbouwactiviteiten, waaronder die van buitenlandse bedrijven, voor het milieu in Bosnië en Herzegovina en de gezondheid van zijn burgers; verzoekt alle mijnbouwondernemingen die in Bosnië en Herzegovina actief zijn de nationale wetgeving volledig na te leven en milieubescherming en volksgezondheid voorop te stellen; 73. benadrukt dat de Federatie van Bosnië en Herzegovina dringend een eerlijke, moderne en op deskundigheid gebaseerde boswet moet aannemen; dringt voorts aan op meer bescherming van bossen en rivieren door middel van een beter toezicht op inspecties en de totstandbrenging van een streng rechtskader in overeenstemming met milieu- en systemische normen; dringt aan op afschaffing van de bepaling in de toepasselijke regelgeving in Bosnië en Herzegovina die lozing van afvalwater in rivieren onder minimaal toezicht toestaat, hetgeen een aanzienlijke bedreiging vormt voor de volksgezondheid en het milieu; 74. roept Bosnië en Herzegovina op dringend de wettelijke aanwijzing van Livanjsko Polje als beschermd landschap van categorie V te voltooien en goed te keuren, en te zorgen voor passend toezicht; 75. betuigt zijn solidariteit met Bosnië en Herzegovina en alle slachtoffers van de verwoestende overstromingen en aardverschuivingen van 3 en 4 oktober 2024; verzoekt de autoriteiten van de Federatie van Bosnië en Herzegovina meer steun te verlenen aan de getroffenen en ervoor te zorgen dat eventuele tekortkomingen op het gebied van rechtshandhaving en bosbeheer die de ramp mogelijk hebben verergerd, worden aangepakt; o o o 76. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Raad, de Commissie, het Presidentschap, de Raad van Ministers en de Parlementaire Vergadering van Bosnië en Herzegovina, aan de regeringen en parlementen van de Federatie van Bosnië en Herzegovina, de entiteit Republika Srpska en het district Brčko, alsmede aan het Bureau van de hoge vertegenwoordiger. Het Europees Parlement, – gezien de Stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Noord-Macedonië, anderzijds (1) , – gezien het verzoek van Noord-Macedonië om toetreding tot de Europese Unie, dat is ingediend op 22 maart 2004, – gezien het besluit van de Europese Raad van 16 december 2005 om Noord-Macedonië de status van kandidaat-lidstaat te verlenen, – gezien de conclusies van de Europese Raad van 19 en 20 juni 2003 en de bijlage daarbij met als titel “De agenda van Thessaloniki voor de Westelijke Balkan: op weg naar Europese integratie”, – gezien Verordening (EU) nr. 2021/1529 van het Europees Parlement en de Raad van 15 september 2021 tot vaststelling van het instrument voor pretoetredingssteun (IPA III) (2) , – gezien Verordening (EU) 2024/1449 van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2024 tot oprichting van de hervormings- en groeifaciliteit voor de Westelijke Balkan (3) , – gezien de mededeling van de Commissie van 5 februari 2020 getiteld “Bevordering van het toetredingsproces – Een geloofwaardig EU-perspectief voor de Westelijke Balkan” ( COM(2020)0057 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 8 november 2023 getiteld “Mededeling inzake het uitbreidingsbeleid van de EU voor 2023” ( COM(2023)0690 ) en het bijbehorende werkdocument van de diensten van de Commissie getiteld “North Macedonia 2023 Report” (SWD(2023)0693), – gezien de mededeling van de Commissie van 8 november 2023 getiteld “Nieuw groeiplan voor de Westelijke Balkan” ( COM(2023)0691 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 20 maart 2024 betreffende pretoetredingshervormingen en -beleidsevaluaties ( COM(2024)0146 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 24 juli 2024 getiteld “Verslag over de rechtsstaat 2024” ( COM(2024)0800 ), en het bijbehorende werkdocument van de diensten van de Commissie getiteld “2024 Rule of Law Report – Country Chapter on the rule of law situation in North Macedonia” (Verslag over de rechtsstaat 2024 – Hoofdstuk over de situatie van de rechtsstaat in Noord-Macedonië) (SWD(2024)0830), – gezien de mededeling van de Commissie van 30 oktober 2024 getiteld “Mededeling inzake het uitbreidingsbeleid van de EU voor 2024” ( COM(2024)0690 ) en het bijbehorende werkdocument van de diensten van de Commissie getiteld “North Macedonia 2024 Report” (SWD(2024)0693), – gezien de hervormingsagenda van Noord-Macedonië, zoals goedgekeurd door de Commissie in het kader van de hervormings- en groeifaciliteit op 23 oktober 2024, – gezien de verklaringen van de top EU-Westelijke Balkan van 13 december 2023 en de top EU-Westelijke Balkan van 18 december 2024, beide gehouden in Brussel, alsook de verklaringen van de top EU-Westelijke Balkan in Sofia, Zagreb en Brdo pri Kranju van respectievelijk 2018, 2020 en 2021, en de verklaring inzake de gemeenschappelijke regionale markt en de verklaring inzake de groene agenda voor de Westelijke Balkan die op 10 november 2020 tijdens de top van Sofia in het kader van het proces van Berlijn zijn overeengekomen, – gezien de conclusies van de Raad over uitbreiding – Noord-Macedonië en Albanië van 18 juli 2022 en de conclusies van de Raad over uitbreiding van 17 december 2024, – gezien het eindverslag van 23 september 2024 van de verkiezingswaarnemingsmissie van het Bureau voor Democratische Instellingen en Mensenrechten van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE/ODIHR) over de presidentsverkiezingen in Noord-Macedonië van 24 april 2024 en de parlementsverkiezingen van 8 mei 2024, – gezien het proces van Berlijn, dat op 28 augustus 2014 is gestart, – gezien het Verdrag inzake vriendschap, goed nabuurschap en samenwerking tussen Bulgarije en Noord-Macedonië, dat op 1 augustus 2017 werd ondertekend en in januari 2018 werd geratificeerd, – gezien de Definitieve Overeenkomst voor de regeling van de geschillen als beschreven in de Resoluties nrs. 817 (1993) en 845 (1993) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, de beëindiging van het interimakkoord van 1995 en de instelling van een strategisch partnerschap tussen Griekenland en Noord-Macedonië, overeengekomen op 17 juni 2018, de zogenoemde Overeenkomst van Prespa, – gezien het gezamenlijke werkdocument van de diensten van de Commissie getiteld “Objectives and Indicators to frame the implementation of the Gender Action Plan III (2021-25)” (Doelstellingen en indicatoren ter inkadering van de uitvoering van het genderactieplan III (2021-25)) (SWD (2020) 0284) bij de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 25 november 2020 getiteld “EU-genderactieplan (GAP) III – Een ambitieuze agenda inzake gendergelijkheid en de empowerment van vrouwen in het externe optreden van de EU” (JOIN(2020)0017), alsmede het uitvoeringsplan op landniveau (Country Level Implementation Plan – CLIP) voor Noord-Macedonië, – gezien het verslag 2023 van de Europese Commissie tegen Racisme en Onverdraagzaamheid (ECRI) over Noord-Macedonië, dat op 29 juni 2023 werd goedgekeurd en op 20 september 2023 werd gepubliceerd, – gezien de verklaring en de gezamenlijke aanbevelingen die tijdens de 23e bijeenkomst van de Gemengde Parlementaire Commissie EU-Noord-Macedonië van 27 en 28 februari 2025 in Skopje zijn aangenomen, – gezien zijn eerdere resoluties over Noord-Macedonië, en met name zijn resolutie van 24 oktober 2019 over de opening van toetredingsonderhandelingen met Noord-Macedonië en Albanië (4) , – gezien artikel 55 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken ( A10-0118/2025 ), A. overwegende dat Noord-Macedonië sinds 2005 de status van kandidaat-lidstaat van de EU heeft en het screeningproces in december 2023 met succes heeft afgerond; B. overwegende dat de aspiraties van de burgers van Noord-Macedonië om lid te worden van de EU hebben geleid tot vooruitgang op het gebied van democratie en sociaal-economische hervormingen, terwijl het EU-toetredingsproces om verschillende redenen betreurenswaardige vertragingen blijft ondervinden; C. overwegende dat de EU sinds 2020 ongeveer 210 miljoen EUR aan leningen voor macrofinanciële bijstand heeft gemobiliseerd, met als doel de Macedonische economie te stabiliseren, steun te verlenen bij het herstel na de COVID-19-pandemie en de hervorming in het land te versnellen; D. overwegende dat Noord-Macedonië een partner is die zich in de overgrote meerderheid van de gevallen aansluit bij het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU en een constructieve rol speelt in de regio; overwegende dat de recente onthouding van stemming door Noord-Macedonië bij de aanneming van resolutie ES-11/7 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van 24 februari 2025 over Oekraïne, en zijn aansluiting bij een alternatieve resolutie onder leiding van de Verenigde Staten, op een onverwachte en betreurenswaardige verschuiving in het buitenlands beleid van het land wijzen; E. overwegende dat Noord-Macedonië deelneemt aan militaire crisisbeheersingsoperaties van de EU, waaronder EUFOR Althea in Bosnië en Herzegovina; F. overwegende dat de Raad in juli 2022 tot nieuwe conclusies is gekomen die als strekking hebben dat Noord-Macedonië moet overgaan tot het aannemen van de resterende constitutionele veranderingen die het heeft toegezegd, opdat de openingsfase van de toetredingsonderhandelingen onmiddellijk kan worden afgerond; G. overwegende dat de geopolitieke veranderingen, de oorlog in Oekraïne, des- en misinformatie grote gevolgen hebben voor alle Europese landen, zowel in politiek als in economisch opzicht; H. overwegende dat Noord-Macedonië doelwit blijft van buitenlandse kwaadwillige invloeden, waaronder inspanningen om het sociale weefsel van het land te af te breken en anti-EU-gevoelens als wapen te gebruiken, met name via Servisch-talige bladen en mediakanalen die fungeren als versterkers van het Kremlin-discours in de regio en die aanzienlijke invloed hebben; overwegende dat Noord-Macedonië tussen 2018 en 2023 13 Russische diplomaten heeft uitgezet wegens activiteiten die onverenigbaar waren met hun diplomatieke status, hetgeen wijst op een aanhoudende aanwezigheid van geheime beïnvloedingsnetwerken; overwegende dat China heeft getracht zijn invloed uit te breiden door middel van controle van informatie, investeringsdiplomatie en dwangclausules in leningsovereenkomsten voor infrastructuur; I. overwegende dat de autoriteiten van Noord-Macedonië oplossingen hebben voorgesteld voor grondwetswijzigingen die niet voldeden aan de voorwaarden van de conclusies van de Raad van juli 2022; J. overwegende dat van elk toetredingsland wordt verwacht dat het de democratische waarden, de rechtsstaat en de mensenrechten eerbiedigt en het EU-recht naleeft; K. overwegende dat de Raad de vaststelling van verdere nieuwe voorwaarden voor het starten van toetredingsonderhandelingen niet ondubbelzinnig heeft uitgesloten; 1. spreekt nogmaals zijn volledige steun uit voor de voortdurende en aanhoudende inzet van Noord-Macedonië om toe te treden tot de EU en voor de nodige transformatieve veranderingen die vereist zijn om aan de toetredingscriteria te voldoen; prijst de inzet van het land voor Europese integratie en moedigt het land aan zich te blijven inspannen om voortgang te boeken met hervormingen die het dichter bij de EU brengen, ondanks de uitdagingen en tegenslagen die het geduld en het vertrouwen van de Macedonische samenleving op de proef hebben gesteld; 2. benadrukt dat toetreding tot de EU een kwestie blijft van politieke wil om aan de criteria te voldoen en de aangegane verbintenissen na te komen, zowel wat betreft het doorvoeren van de nodige hervormingen als wat betreft het aannemen van de nodige grondwetswijzigingen; 3. herinnert eraan dat het momentum moet worden vastgehouden en de geloofwaardigheid van het EU-integratieproces moet worden behouden; merkt op dat Noord-Macedonië zich blijft inzetten voor integratie in de EU en afstemming op het EU-beleid; dringt aan op een snelle voortgang van de toetredingsonderhandelingen, maar wijst erop dat het belangrijk is de grondwetswijzigingen aan te nemen; dringt er bij de Europese Raad op aan publiekelijk en ondubbelzinnig kenbaar te maken dat de Raad voornemens is om snel en onvoorwaardelijk een positief besluit te nemen over de start van toetredingsonderhandelingen met Noord-Macedonië zodra aan de voorwaarden van zijn conclusies van 18 juli 2022 is voldaan; moedigt alle politieke partijen in Noord-Macedonië aan een constructieve dialoog aan te gaan om de nodige consensus te bereiken over de betreffende wijzigingen, die het multi-etnische karakter van het land versterken en de vooruitgang in de richting van EU-lidmaatschap zouden versnellen; is van mening dat het versterken van de banden tussen de verschillende etnische groepen van essentieel belang is voor het verbeteren van de sociale cohesie en dat het land hierdoor op effectievere wijze kan worden bestuurd; verzoekt de lidstaten, de Raad en de Commissie de voorspelbaarheid en geloofwaardigheid van het toetredingsproces te waarborgen, ook om de steun voor toetreding onder de bevolking in uitbreidingslanden te behouden; 4. is ingenomen met het feit dat het screeningproces voor Noord-Macedonië eind 2023 met succes is afgerond; moedigt Noord-Macedonië aan de grondwetswijzigingen aan te nemen die het land heeft toegezegd en deze uit te voeren, zoals vereist door de Raad, zodat de toetredingsonderhandelingen kunnen worden voortgezet; 5. prijst de inzet van het Macedonische volk voor EU-integratie en de steun die het aan dit project betuigt, twee decennia na de start van het proces; dringt er bij de Europese Commissie op aan alles in het werk te stellen om de Noord-Macedonische autoriteiten te helpen de nodige stappen te zetten alvorens de volgende onderhandelingsfase te starten alsook verderop in het onderhandelingsproces, de verwachtingen van de burgers en het land te helpen waarmaken en alle maatregelen voor geleidelijke integratie in de EU-structuren te onderzoeken, en zodoende het vertrouwen in de EU en haar democratische waarden te vergroten; 6. herinnert eraan dat het toetredingsproces niet mag worden gebruikt om bilaterale geschillen te beslechten of op verdiensten gebaseerde vorderingen binnen het Europese traject te belemmeren, en dat het toetredingsproces niet zwaarder mag wegen dan de bredere strategische belangen van de Unie, maar dat dergelijke geschillen moeten worden opgelost door middel van een open dialoog en oprechte samenwerking; benadrukt dat de toetredingsonderhandelingen een duidelijk pad moeten volgen, aan de hand van objectieve criteria en uitsluitend op basis van verdiensten en verwezenlijking van de toetredingscriteria (criteria van Kopenhagen), die grondige hervormingen op fundamentele gebieden vereisen, alsook de aanwezigheid van stabiele instellingen die de democratie, de rechtsstaat, de mensenrechten en het respect voor en de bescherming van minderheden waarborgen; 7. bevestigt nogmaals dat de eerbiediging van taalkundige, culturele en nationale identiteit een fundamenteel onderdeel van het EU-toetredingsproces en een hoeksteen van democratische samenlevingen is, hetgeen verder zal worden bevestigd met de toetreding binnen de familie van Europese naties; 8. herhaalt zijn oproep tot het hervormen van de besluitvorming van de EU zodat zij slagvaardiger kan worden, onder meer door het invoeren van stemming met gekwalificeerde meerderheid waar het de tussenstappen in het toetredingsproces betreft, met name aan het begin van onderhandelingen en bij het openen en sluiten van afzonderlijke onderhandelingsclusters en -hoofdstukken; 9. is ingenomen met de nieuwe hervormings- en groeifaciliteit voor de Westelijke Balkan, waaruit 750 miljoen EUR aan subsidies en leningen aan Noord-Macedonië zal worden verstrekt zodra het land voldoet aan de voorwaarden van zijn hervormingsagenda; is in dit verband ingenomen met de uitstekende en ambitieuze hervormingsagenda, waarin duidelijke, transparante doelstellingen en streefdoelen zijn vastgesteld en de autoriteiten worden verzocht zich te richten op een grondige uitvoering; onderstreept dat de nadruk moet worden gelegd op het stimuleren van hervormingen en het versterken van de economische stabiliteit, alsook op openbaar bestuur, governance, de rechtsstaat en de bestrijding van corruptie, decarbonisatie en de groene transitie, digitalisering, connectiviteit en de ontwikkeling van menselijk kapitaal, alsmede het aanpakken van kwestie op sociaal vlak; 10. neemt kennis van de fondsen die Noord-Macedonië van afzonderlijke lidstaten heeft ontvangen en van de goede onderlinge samenwerking; waarschuwt echter voor het versterken van allianties met illiberale regimes; 11. prijst Noord-Macedonië voor zijn aanhoudende inzet voor het EU-integratieproces en betreurt de vertragingen in het toetredingsproces; is ingenomen met en spoort aan tot het voortzetten van de geleverde inspanningen om de interetnische betrekkingen en de tenuitvoerlegging van de kaderovereenkomst van Ohrid te waarborgen; 12. moedigt Noord-Macedonië aan tot tastbare resultaten te komen in het kader van de verwachtingen van de EU binnen het onderhandelingskader en zoals uiteengezet in de conclusies van de Raad van juli 2022, met inbegrip van relevante grondwetswijzigingen, zoals toegezegd door het land; 13. dringt er bij Noord-Macedonië op aan de inspanningen op te voeren om de rechtsstaat en de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht te versterken – onder meer wat betreft rechterlijke benoemingen en de werking van de raad voor de rechtspraak, corruptie te bestrijden, zijn openbaar bestuur te hervormen en op het vlak van media-eigendom te werken aan transparantie en de kwestie van eigendomsconcentratie te adresseren; moedigt de verdere uitvoering van systemische maatregelen aan teneinde transparantie en efficiëntie in de governance te waarborgen; 14. betuigt zijn diepe treurnis en oprechte solidariteit na de tragische brand in de nachtclub Kočani, waarbij meer dan 50 jongeren om het leven zijn gekomen en meer dan 150 slachtoffers gewond zijn geraakt, en betuigt zijn medeleven met de slachtoffers en hun families; prijst de snelle inzet van het EU-mechanisme voor civiele bescherming en de hulp van de lidstaten om zoveel mogelijk levens te redden; prijst buurlanden en EU-landen, met name Griekenland en Bulgarije, voor hun onmiddellijke steun, de solidariteit die zij hebben getoond en de medische behandeling die zij aan slachtoffers hebben gegeven; Werking van de democratische instellingen 15. merkt op dat de democratische instellingen in Noord-Macedonië weliswaar bevredigend functioneren, maar dat politieke polarisatie een groot struikelblok blijft voor de noodzakelijke hervormingen; verzoekt de in het nationale parlement vertegenwoordigde politieke partijen samen te werken om tot een akkoord over deze hervormingen te komen; 16. is ingenomen met de goedkeuring van een nieuw reglement door de Vergadering van de Republiek Noord-Macedonië (Sobranie), hetgeen gefaciliteerd werd door het Europees Parlement in het kader van de Jean Monnet-dialoog; wijst er echter op dat door aanhoudende politieke polarisatie belangrijke hervormingen en benoemingen vertraging blijven oplopen; benadrukt dat samenwerking tussen partijen en een verbeterd politiek klimaat van essentieel belang blijven om de uitvoering van de EU-gerelateerde hervormingen te versnellen en de democratische instellingen te versterken; 17. stelt bezorgd vast dat ongeveer de helft van alle wetten die in 2023 door de Sobranie zijn vastgesteld, via verkorte procedures werden goedgekeurd; verzoekt de Sobranie zijn wetgevingsplanning, -coördinatie en -kwaliteit door middel van passende raadplegingsprocedures en parlementair toezicht te verbeteren, met name in het licht van de conclusies van de Jean Monnet-dialoog, en versnelde procedures te vermijden; 18. benadrukt dat alhoewel de parlements- en presidentsverkiezingen van 2024 competitief en democratisch waren en de kieswet is gewijzigd, er nog steeds een uitgebreide hervorming van het kiesstelsel nodig is; dringt er met klem op aan de openstaande aanbevelingen van de OVSE/ODIHR en de Commissie van Venetië uit te voeren door middel van een inclusieve herziening van de kieswet, en benadrukt dat het belangrijk is toekomstige verkiezingsprocessen weerbaar te maken tegen kwaadwillige buitenlandse inmenging en informatiemanipulatie, onder meer door de vaststelling van robuuste regelgeving inzake cyberbeveiliging en transparantie omtrent onlinecampagnes; 19. dringt aan op een betere regulering van de financiering van politieke partijen en campagnes, met inbegrip van maatregelen ter verbetering van de transparantie omtrent de financiële middelen en uitgaven van politieke partijen; dringt aan op een herziening van de regels inzake overheidsreclame in commerciële media en betaalde politieke reclame; benadrukt de noodzaak van goed functionerende toezichtsmechanismen om de integriteit van partijfinanciering te waarborgen en om te zorgen voor gelijke en adequate toegang tot de media voor politieke partijen en onafhankelijke kandidaten; 20. dringt aan op de verdere modernisering van een openbaar bestuur dat gebaseerd is op verdienste, waarbij systemische uitdagingen op het gebied van politisering worden aangepakt, de aanwervingsprocedures transparanter worden gemaakt en lokaal zelfbestuur wordt hervormd met het oog op betere sociale dienstverlening voor burgers en de totstandbrenging van op maat gesneden lokale en regionale ontwikkelingsstrategieën; dringt er bij de autoriteiten op aan hun inspanningen op te voeren en de nodige wetgeving aan te nemen en uit te voeren teneinde het vertrouwen van de samenleving in het bestuur te verbeteren en een veerkrachtige en bekwame openbare dienst te bevorderen die doeltreffend kan inspelen op hedendaagse uitdagingen en tegemoet kan komen aan de behoeften van de gemeenschap; prijst de strategie voor openbaar bestuur 2023-2030 en het bijbehorende actieplan voor 2023-2026 dat in juli 2023 is aangenomen; erkent dat hierin alle relevante hervormingsgebieden worden bestreken en een duidelijke uitgangssituatie, doelstellingen en streefdoelen worden geformuleerd, zodat cruciale beleidsuitdagingen in kaart zijn gebracht; vindt het echter betreurenswaardig dat de uitvoering te wensen overlaat; 21. dringt aan op verdere stappen om de systemische verantwoordingsplicht van overheidsinstellingen te waarborgen door middel van de zinvolle en openbare raadpleging van belanghebbenden, onder meer met betrekking tot de uitvoering van de hervormingsagenda, en om de feedback die in die raadplegingen wordt verkregen, openbaar te maken; prijst de wet inzake algemene administratieve procedures die voorziet in vereenvoudiging, maar beveelt ten zeerste aan dat deze systematisch wordt toegepast in alle overheidsdiensten; 22. dringt er bij de autoriteiten van Noord-Macedonië op aan zich te onthouden van ondoorzichtige, gepolitiseerde ontslagen en benoemingen met betrekking tot functies binnen onafhankelijke organen en agentschappen, en ervoor te zorgen dat de instanties naar behoren worden gefinancierd en dat besluiten en aanbevelingen consequent worden uitgevoerd; betreurt het aanhoudende gebrek aan vooruitgang wat betreft het sterker maken van het bureau van de Ombudsman; Media en maatschappelijk middenveld 23. is ingenomen met de gestage vooruitgang van Noord-Macedonië bij het waarborgen van de vrijheid van de media; herinnert er echter aan dat het nodig is te blijven hervormen voor de verwezenlijking van een onafhankelijk en weerbaar medialandschap, onder meer middels een hervorming die het rechtskader voor online- en offlinemedia volledig in overeenstemming moet brengen met de Europese verordening mediavrijheid (5) , waarbij aanhoudende uitdagingen op het gebied van transparantie van media-eigendom, openbaarmaking omtrent digitale media en mediaconcentratie moeten worden aangepakt; onderstreept de noodzaak van mediahervormingen waarbij prioriteit wordt gegeven aan anticoncentratiemaatregelen om de journalistieke integriteit te waarborgen; benadrukt de dringende noodzaak om kwaadwillige buitenlandse invloed in het medialandschap tegen te gaan, met inbegrip van desinformatie die wordt verspreid door actoren die banden hebben met Rusland en China; 24. verzoekt de autoriteiten een rechtskader vast te stellen dat journalisten, mensenrechtenverdedigers, milieuactivisten en andere belanghebbenden doeltreffend beschermt tegen strategische rechtszaken tegen publieke participatie (SLAPP’s) en de bepalingen van de EU-richtlijn tegen SLAPP’s ten uitvoer te leggen (6) ; 25. dringt er bij de autoriteiten op aan volledige transparantie en onbelemmerde toegang tot informatie voor burgers te waarborgen; 26. neemt bezorgd kennis van de herinvoering van overheidsreclame in commerciële media in Noord-Macedonië; wijst op het verhoogde risico dat deze maatregel de mediamarkt voor verstoringen en ongepaste politieke invloeden openstelt, waardoor de onafhankelijkheid van de media en de pluriformiteit van de media in gevaar komen; herhaalt zijn oproep tot een grondige hervorming van de regels inzake overheidsfinanciering en reclame voor politieke partijen in de media, en wijst op het gebrek aan transparantie, het aanhoudende misbruik van overheidsmiddelen voor politieke reclame en het voortdurende risico dat de onafhankelijkheid van de media door ondoorzichtige financieringsmechanismen in gevaar wordt gebracht; dringt er sterk op aan dat deze hervormingen vóór de voor het najaar van 2025 geplande lokale verkiezingen worden goedgekeurd en uitgevoerd; 27. benadrukt dat de onafhankelijkheid en capaciteit van de mediatoezichthouder, de publieke omroep en de toezichthouder voor elektronische communicatie moeten worden versterkt; 28. is voorstander van optreden om de redactionele en financiële onafhankelijkheid, onpartijdigheid en professionaliteit van publieke omroepen en mediatoezichthouders te vergroten, en wijst op de aanhoudende vertraging bij de benoeming van belangrijke toezichthoudende organen en de noodzaak van grondige moderniseringen; dringt aan op strengere transparantie- en eigendomsregels om heimelijke invloed aan het licht te brengen, met inbegrip van door het buitenland gesponsorde media-inhoud, en op de instelling van mechanismen om gecoördineerde buitenlandse desinformatienetwerken op te sporen en te ontwrichten; 29. merkt op dat bepaalde Chinese diplomatieke entiteiten betaalde inhoud en opiniestukken in Macedonische mediakanalen hebben gefinancierd zonder dat dit duidelijk als zodanig was aangemerkt; herinnert eraan dat uit een analyse van 2023 is gebleken dat aan de Russische staat gelieerde actoren Servische mediakanalen hebben gebruikt om narratieven te verspreiden die tegen de NAVO waren gericht en waarin werd beweerd dat de EU Noord-Macedonië onder druk zou zetten om “zijn identiteit op te geven”; 30. uit zijn bezorgdheid over de aanhoudende bedreigingen en aanvallen tegen onafhankelijke journalisten en mediaprofessionals, waaronder vrouwonvriendelijke online-intimidatie van vrouwelijke journalisten, vaak gericht tegen journalisten die verslag uitbrengen over de rechtsstaat, corruptie en justitie; is ingenomen met de aanwijzing van een speciale aanklager om deze aanvallen op journalisten te monitoren en toe te zien op de invoering van mechanismen voor het melden van cyberpesten; dringt aan op robuustere maatregelen om mediaprofessionals te beschermen tegen fysieke en niet-fysieke bedreigingen, intimidatie en ongepast taalgebruik door publieke figuren; 31. spoort Noord-Macedonië aan zich te blijven inspannen om haatzaaiende uitlatingen in elke vorm en tegen elke groep te bestrijden, alle gevallen van haatzaaiende uitlatingen, haatmisdrijven en intimidatie proactief te voorkomen en grondig te onderzoeken, gerelateerde aanvallen systematisch te vervolgen met het oog op het bewerkstelligen van veroordelingen en het waarborgen van de veiligheid van degenen waartegen de misdrijven gericht zijn, zoals journalisten, mensen die tot minderheden behoren, gemeenschappen zoals de Bulgaren en andere kwetsbare groepen; 32. uit zijn bezorgdheid over de toename van haatzaaiende uitlatingen en de toenemende dreiging van desinformatie in onlinemedia, terwijl het nationale agentschap voor audio- en audiovisuele mediadiensten niet de bevoegdheid heeft onlinemedia te reguleren; dringt aan op versterkte maatregelen ter ondersteuning van onderzoeksjournalistiek, factchecken en mediageletterdheid en ter verbetering van het rechtskader en de interinstitutionele capaciteit om haatzaaiende uitlatingen, desinformatie en buitenlandse inmenging te bestrijden; is bezorgd over de wijdverbreide desinformatiecampagnes die democratische waarden en het streven van het land naar EU-lidmaatschap in twijfel trekken; verzoekt in dit verband om steun van de EU-instellingen om het land te helpen deze schadelijke effecten te beperken; is ingenomen met initiatieven van maatschappelijke organisaties ter bevordering van factchecken in de media, digitale geletterdheid in scholen en het tegengaan van de verspreiding van haatzaaiende uitlatingen, en merkt op dat bijna 50 % van de burgers van Noord-Macedonië onware narratieven over internationale gebeurtenissen voor waar heeft aangenomen, met name met betrekking tot de oorlog in Oekraïne, hetgeen duidelijk aantoont dat de maatschappelijke weerbaarheid tegen kwaadwillige informatiemanipulatie dringend moet worden versterkt; 33. beklemtoont dat het maatschappelijk middenveld van vitaal belang is voor het bevorderen van democratie en pluriformiteit, goed bestuur en sociale vooruitgang; is ingenomen met het levendige en constructieve maatschappelijk middenveld in het land, dat een zeer cruciale en positieve rol speelt in het hervormingsproces, en herinnert eraan dat verdere inspanningen nodig zijn om te zorgen voor inclusief, tijdig en zinvol overleg en transparantie, alsook formele samenwerkingsmechanismen; is tegen deze achtergrond ingenomen met de recente start van het proces voor het opnieuw instellen van de raad voor samenwerking met en ontwikkeling van het maatschappelijk middenveld en dringt aan op nauwere samenwerking tussen de regering en het maatschappelijk middenveld, met name waar het gaat om het beperken van de effecten van de recente stopzetting van financiering van het Amerikaans Bureau voor Internationale Ontwikkeling (USAID); merkt op dat maatschappelijke organisaties weliswaar opereren in een algemeen gunstig klimaat, maar dat er wettelijke en financiële kaders moeten worden ingesteld om meer overheidsfinanciering voor maatschappelijke organisaties te waarborgen en ervoor te zorgen dat publieke financieringsmechanismen transparant zijn; is bezorgd over meldingen van een toename van vijandige uitlatingen jegens het maatschappelijk middenveld en spoort het ministerie van Binnenlandse Zaken aan om samen met maatschappelijke organisaties een veiligheidsprotocol voor mensenrechtenverdedigers te ontwikkelen om hun te beschermen tegen bedreigingen door niet-overheidsactoren; verzoekt met klem om een verdere uitbreiding van de rol van het maatschappelijk middenveld door ervoor te zorgen dat het voortdurend op zinvolle wijze bij het besluitvormingsproces wordt betrokken en door de Commissie van Venetië te raadplegen alvorens toekomstige wetgeving met betrekking tot niet-gouvernementele organisaties (ngo’s) goed te keuren; Grondrechten 34. prijst Noord-Macedonië voor het feit dat het de meeste internationale mensenrechteninstrumenten heeft geratificeerd; uit echter zijn bezorgdheid over de mate van uitvoering, het gebrek aan vooruitgang op het gebied van gendergelijkheid, de opkomst van antigenderbewegingen en hun groeiende invloed, welke een negatieve weerslag hebben op wetgevings- en beleidsvormingsprocessen; dringt er bij de regering op aan het Verdrag van Istanbul volledig uit te voeren; verzoekt de autoriteiten de nieuwe wet inzake gendergelijkheid goed te keuren en formele overheidsstructuren die zijn bedoeld om gendergelijkheid te bevorderen, te versterken, en de positie en rechten van vrouwen op alle niveaus te verbeteren, en tevens te zorgen voor een doeltreffende uitvoering van de strategie voor gendergelijkheid en het nationale actieplan, met name door te zorgen voor voldoende financiering, meer coördinatie tussen instanties en aanpassing van nationaal beleid aan het EU-acquis; 35. dringt er bij de autoriteiten op aan te zorgen voor een volledige en doeltreffende uitvoering van het bestaande rechtskader voor de bescherming van slachtoffers van gendergerelateerd en huiselijk geweld, door voldoende begrotingsmiddelen voor preventie toe te wijzen en door de toegang tot ondersteunende diensten, beschermingsmechanismen en de handhaving van wettelijk gewaarborgde sociale en economische rechten van slachtoffers te verbeteren; neemt tegen deze achtergrond kennis van de goedkeuring in 2023 van de wet inzake betaling van een financiële vergoeding aan slachtoffers van geweldmisdrijven, waarin de normen van het Verdrag van Istanbul zijn opgenomen om slachtoffers van gendergerelateerd geweld betere bescherming te bieden; dringt er bovendien bij de autoriteiten op aan zich meer in te spannen voor de vermindering, en verzachting van de gevolgen, van gendergerelateerd en huiselijk geweld en de opvangcapaciteit en het personeelsbestand van opvangcentra te versterken, evenals het aantal goed opgeleide en genderbewuste rechtshandhavers, rechters, medisch personeel en maatschappelijk werkers; 36. neemt bezorgd kennis van de schrijnende situatie van jonge vrouwen in gevangenissen, waaronder jonge meisjes in de leeftijd van 14 tot 16 jaar, die geen onderwijs of opleiding in beroepsvaardigheden volgen en bij wie vaak sprake is van overmedicatie en die onvoldoende gezondheidszorg ontvangen; dringt er bij de autoriteiten van Noord-Macedonië op aan dringend maatregelen te nemen om de detentieomstandigheden voor alle gedetineerden te verbeteren, corruptie te verminderen en een einde te maken aan de onmenselijke behandeling van gedetineerden, en de reclassering en re-integratie van ex-gevangenen in de samenleving te verbeteren; 37. dringt er bij Noord-Macedonië op aan uitvoering te geven aan de aanbevelingen van het ECRI-verslag 2023 over Noord-Macedonië om de vastgestelde mensenrechtenschendingen doeltreffend aan te pakken; 38. is ingenomen met het feit dat de interetnische betrekkingen stabiel zijn gebleven en dat de kaderovereenkomst van Ohrid verder wordt uitgevoerd; prijst de inspanningen van Noord-Macedonië om de bescherming van de rechten van minderheden te versterken, en moedigt verdere financiële steun aan; dringt aan op voldoende financiering en personeel voor instanties die de rechten van niet-meerderheidsgemeenschappen beschermen; verzoekt politieke vertegenwoordigers van minderheidsgemeenschappen zich verre te houden van verdeeldheid zaaiende etnische narratieven die een weerklank vormen van beleid dat in het recente verleden van de regio diep leed en oorlogen heeft veroorzaakt; dringt er bij Noord-Macedonië op aan de aanbevelingen van het raadgevend comité voor het kaderverdrag inzake de bescherming van nationale minderheden met betrekking tot de strategie “één samenleving voor iedereen en interculturaliteit” volledig uit te voeren; verzoekt Noord-Macedonië te voorzien in voldoende financiering en personeel voor het agentschap voor de toepassing van taal en het agentschap voor de verwezenlijking van de rechten van gemeenschappen; betreurt dat Noord-Macedonië het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden niet heeft geratificeerd; ziet een definitieve beslissing over de omstreden wet inzake het gebruik van talen tegemoet, welke gevolgen kan hebben voor de interetnische betrekkingen; 39. is ingenomen met de vooruitgang die het land heeft geboekt bij de aanpassing van zijn wetgevings- en institutioneel kader voor de rechten van het kind aan het EU-acquis en de internationale mensenrechtennormen; neemt kennis van de voortgang bij de uitvoering van de strategie ter vermijding van het plaatsen van kinderen in instellingen, en is ingenomen met de geslaagde overplaatsing van kinderen van instellingen naar pleeggezinnen of kleine woongroepen; neemt echter bezorgd kennis van de aanhoudende gevallen van geweld tegen en discriminatie van kinderen, onder meer Romakinderen; verzoekt het land derhalve een nationaal orgaan op te richten dat verantwoordelijk is voor de coördinatie van alle beleidsmaatregelen met betrekking tot de uitvoering van het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind en de facultatieve protocollen bij dat verdrag; 40. spoort Noord-Macedonië aan zinvolle stappen te zetten om nationale minderheden en gemeenschappen te erkennen en in zijn grondwet op te nemen, inclusiviteit te bevorderen, diversiteit te beschermen, discriminatie te bestrijden en de sociale cohesie in overeenstemming met Europese waarden en democratische beginselen te versterken; verzoekt Noord-Macedonië gelijke rechten en kansen te waarborgen voor alle in het land aanwezige etnische gemeenschappen; 41. merkt op dat personen met een handicap nog steeds met aanzienlijke belemmeringen worden geconfronteerd, aangezien de wetgeving van het land nog steeds niet in overeenstemming is met het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap; is ingenomen met de nationale strategie voor de rechten van personen met een handicap voor 2023-2030 en dringt met klem aan op een gedegen uitvoering van die strategie, onder meer door ervoor te zorgen dat er voldoende onderwijsassistenten zijn, teneinde kinderen met een handicap doeltreffend en vlot hun plaats in het onderwijsproces te laten innemen; 42. is ingenomen met de eerste rechterlijke uitspraak over haatzaaiende uitlatingen gericht tegen de lhbtiq+ -gemeenschap, maar dringt met klem aan op de systematische vervolging van alle gevallen van haatzaaiende uitlatingen, haatmisdrijven en intimidatie, alsook de opneming van het bezigen van haatzaaiende uitlatingen in het wetboek van strafrecht en het bijhouden door de bevoegde overheidsinstellingen van gedegen statistieken over gevallen van haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven; 43. merkt met bezorgdheid op dat de sociale media vol staan met haatzaaiende uitlatingen, in het bijzonder aan het adres van Roma, lhbtiq+ -personen en andere gemarginaliseerde groepen; dringt er bij alle politieke actoren op aan de wet inzake de burgerlijke stand te wijzigen en te zorgen voor snelle en onbelemmerde wettelijke gendererkenning op basis van zelfbeschikking, de mensenrechten te handhaven, waardigheid te waarborgen en een duidelijk en toegankelijk juridisch proces in overeenstemming met de internationale normen tot stand te brengen; beveelt aan dat in de nieuwe wet inzake het basisonderwijs expliciete bescherming tegen discriminatie op grond van gender, seksuele gerichtheid en genderidentiteit wordt opgenomen, en deze wet te laten aansluiten bij nationale en internationale verbintenissen; spoort de Vergadering van Noord-Macedonië aan onverwijld te zorgen voor de (her-)oprichting van een actieve interparlementaire lhbtiq+ -groep teneinde lhbtiq+ -rechten te steunen en te bevorderen; 44. verzoekt Noord-Macedonië het migratiebeheer te versterken, de aanpassing aan het EU-acquis te verbeteren en aanhoudende uitdagingen bij de aanpak van reguliere en irreguliere migratie aan te pakken, met eerbiediging van de fundamentele mensenrechten; is ingenomen met de nauwere samenwerking op het gebied van grensbeheer en de versterking van de capaciteit van het land om migratiestromen te beheren en migrantensmokkel, mensenhandel en andere georganiseerde misdaad te bestrijden; moedigt aan tot de verdere ontwikkeling van asielprocedures en integratiebeleid, alsmede de verbetering van opvangvoorzieningen in overeenstemming met EU-kaders voor migratie; wijst op het belang van regionale samenwerking op het gebied van migratiebeheer en dringt er bij de EU op aan verdere steun te verlenen op het gebied van middelen, technische bijstand en capaciteitsopbouw om uitdagingen op het gebied van migratie doeltreffend aan te pakken; 45. verzoekt Noord-Macedonië zijn inspanningen in de strijd tegen mensenhandel op te voeren, met name door het wetboek van strafrecht verder af te stemmen op het EU-acquis en de legalisering van drugs; De rechtsstaat 46. stelt met grote bezorgdheid vast dat de staat van dienst van het land op het gebied van corruptiebestrijding, met inbegrip van corruptie op hoog niveau, is verslechterd, wat ook blijkt uit de gedaalde plaats van het land in de corruptieperceptie-index van Transparency International en met name het gevolg is van wijzigingen in het wetboek van strafrecht die het rechtskader hebben verzwakt, waardoor veel lopende zaken zijn stopgezet; herhaalt dat deze achteruitgang nog eens de dringende noodzaak van alomvattende hervormingen aantoont; verzoekt met klem het kader voor corruptiebestrijding te versterken en doeltreffende verantwoordingsplicht te waarborgen, met name in corruptiezaken op hoog niveau, door middel van gedegen onderzoek, vervolging en veroordelingen; dringt aan op een herziening van recente wijzigingen van het wetboek van strafrecht met betrekking tot strafnormen en de verjaringstermijn, om ervoor te zorgen dat de vervolging van corruptie, met name complexe zaken en zaken op hoog niveau, niet negatief wordt beïnvloed; 47. herinnert eraan dat er toereikende financiële en personele middelen nodig zijn om een doeltreffende en consistente toepassing te waarborgen van mechanismen voor afschrikking, preventie, opsporing, onderzoek en sancties voor personen in overheidsfuncties door middel van brede maatregelen op het gebied van belangenconflicten, lobbyen, ethische codes en de bescherming van klokkenluiders; 48. merkt op dat het gepercipieerde vertrouwen in de rechterlijke macht nog steeds zeer laag is en dat verdere inspanningen nodig zijn om ongepaste beïnvloeding en intimidatie te voorkomen; benadrukt het gebrek aan vooruitgang bij de uitvoering van de 2020-strategieën voor het beheer van personele middelen in de rechtbanken en bij het openbaar ministerie; verzoekt met klem het nijpende tekort aan rechters en openbare aanklagers aan te pakken, dat gevolgen heeft voor de kwaliteit en efficiëntie van justitie; dringt erop aan de onafhankelijkheid en transparantie van rechterlijke instanties te versterken en de middelen toe te wijzen die nodig zijn voor de doeltreffende werking ervan; 49. dringt aan op het versterken van de raad voor de rechtspraak en de raad van openbare aanklagers en op het toewijzen van de nodige middelen, waarbij hun onafhankelijkheid wordt gewaarborgd; verzoekt politieke actoren met klem om zich niet meer te bemoeien met rechterlijke instanties; 50. stelt met bezorgdheid vast dat er geen vooruitgang is geboekt op het gebied van het voorkomen en bestrijden van corruptie en dat financiële onderzoeken nog steeds problematisch zijn; benadrukt dat corruptie nog steeds ernstige gevolgen heeft voor cruciale beleidsterreinen; roept op tot de aanzienlijke versterking van de operationele capaciteit en de samenwerking van de organisaties die verantwoordelijk zijn voor de bestrijding van georganiseerde misdaad en financiële misdaad, onder meer door te zorgen voor de nodige financiële middelen; moedigt het land aan zijn strijd tegen georganiseerde, economische en cybercriminaliteit te verbeteren door middel van een versterkt partnerschap met Europol, het Europees Centrum voor de bestrijding van cybercriminaliteit en Eurojust; verzoekt Noord-Macedonië zijn inspanningen ter bestrijding van het witwassen van geld op te voeren; 51. dringt erop aan dat alle nodige maatregelen worden genomen om georganiseerde criminaliteit effectief tegen te gaan; dringt er bij de autoriteiten op aan de coördinatie via het nationaal coördinatiecentrum voor de bestrijding van georganiseerde criminaliteit te verbeteren en de nodige financiële en personele middelen aan het openbaar ministerie voor georganiseerde criminaliteit en corruptie toe te wijzen; benadrukt dat bijzondere aandacht en middelen moeten worden besteed aan het blootleggen van witwaspraktijken; 52. neemt bezorgd kennis van de gedeeltelijke aanpassing van Noord-Macedonië aan het EU-acquis in de strijd tegen de georganiseerde misdaad; herhaalt zijn oproep tot verdere aanpassing aan het EU acquis en het verrichten van systematisch financieel onderzoek, waarbij bevriezing, confiscatie, beheer en vervreemding van onrechtmatig verkregen vermogensbestanddelen worden opgevoerd; 53. roept op tot een grondig en transparant onderzoek naar de brand van de nachtclub Kočani op 16 maart 2025, teneinde de verantwoordelijke personen voor de rechter te brengen en om de wetgeving te actualiseren en grondig ten uitvoer te leggen om soortgelijke tragedies te voorkomen en te zorgen voor een betere openbare veiligheid en naleving van de regelgeving om de burgers te beschermen; 54. dringt erop aan de lopende hervormingen in de veiligheids- en inlichtingensector snel uit te voeren en de onafhankelijkheid van veiligheids- en inlichtingendiensten te versterken door middel van passende regelgevingskaders, en tegelijkertijd de toezichtsmechanismen te versterken; stelt bezorgd vast dat het nationale veiligheidsagentschap zich nog steeds in de gebouwen van het ministerie van Binnenlandse Zaken bevindt, waardoor zijn status als onafhankelijk overheidsorgaan in twijfel wordt getrokken; 55. prijst de vastberadenheid van Noord-Macedonië om hybride dreigingen te bestrijden; is ingenomen met het initiatief van de regering om een nationaal strategisch kader voor de bestrijding van desinformatie tot stand te brengen en met de vaststelling van de nationale cyberbeveiligingsstrategie 2025-2028; dringt aan op verdere inspanningen om weerbaarheid op te bouwen tegen buitenlandse inmenging en gemanipuleerde informatie; benadrukt dat moet worden gewerkt aan een nationale strategie om weerbaarheid tegen desinformatie als veiligheidsbedreiging voor de staat op te bouwen, onder meer door middel van versterkte cyberbeveiligingsmaatregelen en strategische communicatie, onderwijs en mediageletterdheid; dringt aan op de volledige operationalisering van EU-mechanismen zoals het systeem voor snelle waarschuwing voor het in realtime opsporen van kwaadwillige buitenlandse invloed tijdens belangrijke democratische processen, waaronder verkiezingen; 56. is ernstig bezorgd over het feit dat Noord-Macedonië en andere EU-toetredingslanden in de Westelijke Balkan bijzonder zwaar worden getroffen door buitenlandse inmenging en desinformatiecampagnes, waaronder hybride dreigingen, strategische corruptie, ondoorzichtige geldstromen en dwangmatige investeringspraktijken, vanuit voornamelijk Rusland en China; is verontrust over de rol van de Hongaarse en Servische regeringen bij het bevorderen van de geopolitieke doelstellingen van China en Rusland; wijst in dit verband op het risico van afhankelijkheid van China als gevolg van asymmetrische leningsovereenkomsten, alsook op de recente lening van de Hongaarse bank Eximbank, die kennelijk afkomstig is uit China; Sociaal-economische hervormingen 57. beveelt Noord-Macedonië aan maatregelen te blijven nemen om het klimaat en de infrastructuur voor ondernemers te verbeteren, het onderwijs en de digitale infrastructuur te versterken en de socialebeschermingsstelsels en de koppeling ervan met werkgelegenheidsinitiatieven te verbeteren; is ingenomen met de opneming van met menselijk kapitaal verband houdende hervormingen in de hervormingsagenda voor het groeiplan en verzoekt Noord-Macedonië om voldoende inspanningen te leveren om deze hervormingen uit te voeren teneinde duurzame resultaten te boeken bij de ontwikkeling van menselijk kapitaal voor kinderen en jongeren, als basis voor veerkrachtige samenlevingen en duurzame groei; 58. is ingenomen met de ondertekening van de hervormingsagenda en het meerjarig werkprogramma in het kader van de hervormings- en groeifaciliteit voor Noord-Macedonië, die steun aan kleine en middelgrote ondernemingen zullen verlenen, administratieve rompslomp zullen verminderen en het overheidsstelsel zullen digitaliseren, en is ingenomen met de stappen in de hervormingsagenda met betrekking tot de uitrol van digitale infrastructuur en de nieuwe wet inzake elektronische communicatie, waarbij de nationale wetgeving op het relevante EU-acquis wordt afgestemd en gelijke tred met de digitale transitie wereldwijd wordt gehouden; 59. moedigt strategieën voor activering op de arbeidsmarkt aan voor jongeren, langdurig werklozen en laaggeschoolden, alsook voor vrouwen, personen met een handicap en Roma en pleit ervoor deze maatregelen naar behoren te evalueren; neemt kennis van de afname van de werkloosheid op lange termijn, maar merkt op dat dit vergezeld moet gaan van een stijging van de reële lonen, een verbetering van de arbeidsomstandigheden en de bescherming van de rechten van werknemers, met inbegrip van vakbondsrechten; dringt aan op de volledige uitvoering van de wet inzake de vreedzame beslechting van arbeidsgeschillen; 60. moedigt Noord-Macedonië aan vorderingen te maken met zijn digitale transformatie, met name door de digitale vaardigheden van alle burgers te verbeteren en door onlinetoegang tot overheidsdiensten te bieden; erkent de demografische uitdagingen waarmee Noord-Macedonië wordt geconfronteerd, waaronder bevolkingsafname, emigratie van jonge professionals en een vergrijzende beroepsbevolking, en onderstreept dat de braindrain, met name op medisch, technologisch en onderwijsgebied, moet worden aangepakt; dringt aan op de uitvoering van gericht beleid om de braindrain te keren, gezinsvriendelijk sociaal beleid te versterken en terugkeermigratie aan te trekken; moedigt samenwerking met de EU aan op het gebied van strategieën voor demografische veerkracht, met inbegrip van arbeidsmarktstimulansen, huisvestingssteun voor jonge gezinnen en investeringen in onderwijs en de ontwikkeling van vaardigheden om deze af te stemmen op de toekomstige behoeften van de arbeidsmarkt; dringt aan op meer steun voor innovatie en concurrentievermogen; 61. is ingenomen met de positieve effecten van de jongerengarantie op de terugdringing van de jeugdwerkloosheid; verzoekt Noord-Macedonië zijn inspanningen op te voeren voor het terugdringen van de werkloosheid onder jongeren tussen de 15 en 24 jaar, die hoog blijft met 29,3 %; benadrukt dat het nodig is sociale uitdagingen aan te pakken, hoogwaardig werkgelegenheidsbeleid te waarborgen, sociale cohesie en opwaartse convergentie naar de normen van de EU te bevorderen en vooruitgang op het gebied van de beginselen van Europese pijler van sociale rechten te ondersteunen; 62. is ingenomen met de inspanningen om het arbeidsrecht te wijzigen; dringt aan op volledige aanpassing van de wet inzake arbeidsverhoudingen aan EU-richtlijnen om het recht op gelijk loon voor gelijk werk doeltreffend te waarborgen, loontransparantie te garanderen en de bescherming tegen discriminatie op grond van zwangerschap en moederschap te verbeteren; benadrukt dat de bevoegdheden en capaciteiten van de nationale arbeidsinspectie moeten worden versterkt om te zorgen voor een doeltreffende bescherming van de rechten van werknemers, met inbegrip van waarborgen tegen arbeidsdiscriminatie; 63. prijst Noord-Macedonië voor zijn toetreding tot de gemeenschappelijke eurobetalingsruimte (SEPA) en erkent dit als een belangrijke stap in de richting van diepere financiële integratie met de Europese markt en het faciliteren van snellere, efficiëntere grensoverschrijdende transacties; dringt er bij Noord-Macedonië op aan structurele hervormingen door te voeren om de economie te versterken en de schuldhoudbaarheid van het land te waarborgen; 64. is ingenomen met de oproepen tot de snelle en zo spoedig mogelijke integratie van alle landen van de Westelijke Balkan in de digitale eengemaakte markt van de EU, hetgeen van cruciaal belang zou zijn voor de totstandbrenging van een digitaal veilige omgeving; 65. dringt er bij de autoriteiten op aan de bestaande wettelijke bepalingen volledig uit te voeren om de toegang tot eerstelijnsgezondheidszorg te waarborgen, met bijzondere aandacht voor seksuele en reproductieve gezondheid voor vrouwen, moeders en kinderen, en belemmeringen in verband met geografie, financiën of andere onbillijkheden weg te nemen; dringt aan op gerichte maatregelen ter ondersteuning van kwetsbare groepen vrouwen bij de toegang tot gezondheidszorg, met inbegrip van Romavrouwen, vrouwen op het platteland en vrouwen die in armoede leven; 66. is ingenomen met de vooruitgang die is geboekt bij de uitvoering van de Romastrategie 2022-2030; betreurt echter dat de strategie geen duidelijke aanpak biedt voor participatie, empowerment en capaciteitsopbouw; verzoekt de autoriteiten de respectieve actieplannen uit te voeren en daarbij te zorgen voor behoorlijk toezicht en zinvolle en transparante deelname van maatschappelijke organisaties, met name uit de Romagemeenschap; Milieu, biodiversiteit, energie en vervoer 67. is ingenomen met de goedkeuring van de energiewet in 2025 en benadrukt het belang ervan voor het waarborgen van een veilige, zekere en hoogwaardige energievoorziening en voor de totstandbrenging van een efficiënte, concurrerende en financieel duurzame energiesector; moedigt de autoriteiten aan dit ambitieuze traject voort te zetten en stipt aan dat er extra inspanningen moeten worden geleverd om de doelstellingen op het gebied van energie-efficiëntie, hernieuwbare energie, voorzieningszekerheid en emissiereductie volledig te halen; dringt er bij de autoriteiten van Noord-Macedonië op aan de wetgeving van het land inzake milieu en klimaatverandering op het EU-acquis af te stemmen en de handhaving ervan te waarborgen; neemt bezorgd kennis van het gebrek aan vooruitgang op het gebied van klimaatactie en de uitblijvende goedkeuring van belangrijke wetgeving; wijst erop dat gendergelijkheid en sociale inclusie in klimaatactieplanning moeten worden geïntegreerd, zodat vrouwen, huishoudens met een laag inkomen en gemarginaliseerde gemeenschappen actief worden geraadpleegd en op billijke wijze van de transitie profiteren; 68. is ingenomen met de voortgezette financiële en technische steun van de Europese Investeringsbank in Noord-Macedonië, met inbegrip van strategische infrastructuurprojecten zoals de spoorwegcorridors VIII en X, de afvalwaterzuiveringsinstallatie van Skopje en de ontwikkeling van gemeentelijke waterinfrastructuur; dringt aan op een inclusieve en rechtvaardige transitie waarmee sociaal kwetsbare personen worden beschermd, door publieke en particuliere financiering voor de groene transitie te mobiliseren, specifieke financieringsmechanismen volledig operationeel te maken en EU- en internationale steun te mobiliseren; wijst erop dat de problemen van het gebrek aan gespecialiseerd personeel en de geringe institutionele en administratieve capaciteit, waardoor de kwaliteitscontrole en de adequate uitvoering van milieueffectbeoordelingen worden ondermijnd, moeten worden aangepakt; 69. stelt bezorgd vast dat de lucht- en waterkwaliteit en het beheer van afvalwater nog steeds bijzonder problematisch zijn voor het land; dringt er bij de centrale overheid en de lokale overheden op aan hun inspanningen op te voeren teneinde de luchtkwaliteit te verbeteren en de potentieel dodelijke verontreiniging te verminderen; herinnert eraan dat de situatie bijzonder alarmerend is in Skopje, dat consequent tot de meest vervuilde steden van Europa behoort; 70. erkent het grote potentieel van Noord-Macedonië als regionale hub met betrekking tot het gebruik van hernieuwbare energiebronnen; dringt er bij Noord-Macedonië op aan zijn milieueffectbeoordeling volledig af te stemmen op het EU-acquis, met bijzondere aandacht voor secundaire wetgeving betreffende kleine waterkrachtprojecten; 71. benadrukt dat dringend prioriteit moet worden gegeven aan milieubescherming; dringt er bij de autoriteiten op aan de nodige wetgeving vast te stellen en de maatregelen op het gebied van biodiversiteit, water, lucht en klimaatactie en regionaal afvalbeheer op te voeren, onder meer door middel van uitgebreide effectbeoordelingen, strenge vervolging van milieucriminaliteit en behoorlijke openbare raadplegingen, die een zinvolle en transparante betrokkenheid van lokale gemeenschappen, ngo’s en wetenschappelijke instellingen mogelijk maken; 72. roept Noord-Macedonië op tot het instellen van wettelijke bescherming voor Emerald-gebieden die zijn aangewezen in het kader van het Verdrag inzake het behoud van wilde dieren en planten en hun natuurlijk leefmilieu in Europa (het Verdrag van Bern) om deze te beschermen tegen projecten met schadelijke gevolgen voor het milieu; moedigt het land aan zijn beschermde gebieden uit te breiden, teneinde de doelstellingen van het mondiaal biodiversiteitskader van Kunming-Montreal te verwezenlijken; herhaalt dat de wet inzake het opnieuw uitroepen van het nationaal park Mavrovo dringend moet worden goedgekeurd om de voortzetting en voltooiing van zijn essentiële instandhoudingsinspanningen te waarborgen; moedigt Noord-Macedonië aan Jablanica in zijn lijst van beschermde gebieden op te nemen en aldus te zorgen voor de instandhouding van habitats die van cruciaal belang zijn voor het voortbestaan van soorten; 73. moedigt de autoriteiten van Noord-Macedonië aan strengere beschermings- en beheersstrategieën toe te passen voor de habitats van bedreigde soorten, alsook voor de soorten zelf, met name de balkanlynx, met inbegrip van stringente handhaving van wetten tegen misdrijven in verband met in het wild levende dieren en planten, met name het illegaal doden en stropen, om de biodiversiteit te beschermen; 74. is ingenomen met de voortgezette samenwerking van Noord-Macedonië met Kosovo en Albanië met betrekking tot het grensoverschrijdende nationale park Šar Planina; moedigt Noord-Macedonië aan de samenwerking met zijn buurlanden te intensiveren en te bespoedigen om grensoverschrijdende beschermde gebieden aan te wijzen en samenhangende grensoverschrijdende beheersplannen op te stellen; 75. wijst erop dat de financiële uitdagingen van nationale parken moeten worden aangepakt ter verbetering van verschillende aspecten, waaronder personele middelen en algemeen beheer, met als doel hun rol bij het behoud van de biodiversiteit te versterken, recreatiemogelijkheden te bieden en lokale economieën te ondersteunen; 76. is ingenomen met de vooruitgang die is geboekt bij de aanleg van corridors VIII en X van het trans-Europees vervoersnetwerk (TEN-T) en prijst de voltooiing van de autosnelweg tussen Kriva Palanka, Dlabochica en Stracin; dringt er echter bij de autoriteiten van Noord-Macedonië op aan meer inspanningen te leveren om duurzaam vervoer prioriteit te verlenen en de werkzaamheden inzake de integratie van de energie-infrastructuur in Europese netwerken, alsook de regionale connectiviteit te verbeteren, en aanhoudende vertragingen bij de ontwikkeling van kritieke infrastructuur aan te pakken, onder meer via bilaterale onderhandelingen; verzoekt de Commissie deze inspanningen waar nodig te ondersteunen; 77. dringt aan op extra inspanningen om sneller vooruitgang te boeken op alle prioritaire delen van het kernnetwerk, zowel voor het spoor als voor de weg, onder meer door het aantal grensovergangen waar mogelijk te verhogen; wijst op het strategische belang van corridor VIII voor de geostrategische autonomie van de EU en de NAVO, die als een belangrijke logistieke route langs de zuidelijke flank van de NAVO fungeert; Regionale samenwerking en buitenlands beleid 78. is ingenomen met de waardevolle en aanzienlijke bijdragen van Noord-Macedonië aan regionale samenwerking en stabiliteit via zijn betrokkenheid bij regionale economische en diplomatieke initiatieven, zoals het proces van Berlijn, het groeiplan voor de Westelijke Balkan en de uitvoering van overeenkomsten voor de gemeenschappelijke regionale markt, en benadrukt het belang van de inclusiviteit ervan; 79. is ingenomen met de inzet van het land voor het onderhouden van goede nabuurschapsbetrekkingen en erkent zijn rol als model voor de oplossing van bilaterale geschillen op vreedzame wijze, door middel van dialoog en op basis van wederzijds begrip; benadrukt in dit verband het belang van de volledige uitvoering van internationale overeenkomsten door alle partijen te goeder trouw, met tastbare resultaten, onder andere de Overeenkomst van Prespa met Griekenland en het Verdrag inzake vriendschap, goed nabuurschap en samenwerking met Bulgarije; dringt aan op consequente inzet voor dialoog en samenwerking met buurlanden met het oog op het versterken van de regionale stabiliteit en het bevorderen van wederzijds vertrouwen; roept op tot het verder bevorderen van interpersoonlijke contacten in Zuidoost-Europa; 80. spreekt zijn bezorgdheid uit over het zogenaamde project “Servische wereld” en over het feit dat sommige vertegenwoordigers van de regering van Noord-Macedonië hebben gepleit en zich sterk hebben gemaakt voor dit concept; veroordeelt de deelname aan bijeenkomsten waarbij wordt getracht een invloedssfeer tot stand te brengen die de soevereiniteit van andere landen en de stabiliteit van de regio ondermijnt; 81. herinnert eraan dat de archieven van de Joegoslavische geheime dienst (UDBA en KOS), die zowel in Noord-Macedonië als in Servië worden bewaard, moeten worden opengesteld; benadrukt dat deze archieven in de hele regio moeten worden opengesteld voor een transparante omgang met het totalitaire verleden, teneinde de democratie, de verantwoordingsplicht en de instellingen in de Westelijke Balkan te versterken; 82. is verheugd dat Noord-Macedonië zich blijft inzetten voor de Euro-Atlantische veiligheid; prijst de actieve rol van Noord-Macedonië in de OVSE, met name zijn voorzitterschap van de OVSE in 2023 in een complexe geopolitieke omgeving, en zijn aanzienlijke bijdragen aan crisisbeheersingsmissies en militaire operaties van de EU; waardeert het dat het land zich achter het buitenlands, veiligheids- en defensiebeleid van de EU schaart, met inbegrip van haar duidelijke reactie op de Russische aanvalsoorlog door zich aan te sluiten bij de beperkende maatregelen van de EU tegen Rusland en Belarus en steun te verlenen aan Oekraïne; is ingenomen met de ondertekening van een veiligheids- en defensiepartnerschap met de EU in 2024; 83. betreurt echter dat Noord-Macedonië, als enige land op de Westelijke Balkan, zich tijdens de Algemene Vergadering van de VN in februari 2025 heeft onthouden van stemming over de Europese resolutie over Oekraïne en in plaats daarvan samen met landen als Georgië en Hongarije zijn steun heeft gegeven aan de Amerikaanse resolutie, hetgeen een verkeerd signaal afgeeft over de afstemming van Noord-Macedonië op het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU en op de collectieve Europese toezegging om de vrede, het internationaal recht en de democratische beginselen te handhaven; 84. erkent dat met het NAVO-lidmaatschap van Noord-Macedonië een belangrijke geostrategische bijdrage wordt geleverd aan de regionale veiligheid en de Euro-Atlantische stabiliteit, onder meer door de actieve deelname van het land aan NAVO-missies en -operaties en zijn strategische rol bij het bevorderen van vrede en samenwerking in de Westelijke Balkan, alsook door de voortdurende modernisering van zijn strijdkrachten en hervormingen op het gebied van crisisbeheersing, kritieke infrastructuur en cyberdefensie; benadrukt het feit dat het NAVO-lidmaatschap de defensievermogens van Noord-Macedonië versterkt, de veiligheidscoördinatie met de bondgenoten van de EU en de NAVO verbetert en een afschrikmiddel tegen externe destabilisatie-inspanningen vormt; moedigt Noord-Macedonië aan de samenwerking met de EU en de NAVO bij de bestrijding van hybride dreigingen te verdiepen, onder meer door coördinatie op het gebied van cyberbeveiliging, gezamenlijke opsporing van desinformatie en versterking van de weerbaarheid, en zijn inspanningen op te voeren wat betreft het afschrikken van externe pogingen tot destabilisatie; spoort Noord-Macedonië aan verder te investeren in de modernisering van defensie en afstemming op de strategische prioriteiten van de NAVO om haar rol als betrouwbare veiligheidspartner verder te versterken; 85. is ingenomen met het akkoord inzake lagere roamingkosten dat tijdens de top EU-Westelijke Balkan in Tirana is bereikt; roept de autoriteiten, privéactoren en alle belanghebbenden in dit verband op de verwezenlijking van de overeengekomen streefdoelen te vergemakkelijken en tot een aanmerkelijke verlaging van de dataroamingtarieven tussen de Westelijke Balkan en de EU en verdere verlagingen te komen, zodat de prijzen uiterlijk in 2027 dicht bij de binnenlandse prijzen zullen liggen; is ingenomen met de inwerkingtreding van de eerste fase in de uitvoering van het stappenplan voor roaming tussen de Westelijke Balkan en de EU; 86. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de voorzitter van de Europese Raad, de Raad, de Commissie en de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en aan de president, de regering en het parlement van de Republiek Noord-Macedonië. Het Europees Parlement, – gezien de mededeling van de Commissie van 30 oktober 2024 getiteld “Mededeling inzake het uitbreidingsbeleid van de EU voor 2024” ( COM(2024)0690 ) en het bijbehorend werkdocument van de diensten van de Commissie getiteld “Georgia 2024 Report” (Verslag over Georgië 2024) (SWD(2024)0697), – gezien de associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en Georgië, anderzijds (1) , – gezien artikel 78 van de Georgische grondwet, waarin is bepaald dat alle mogelijke maatregelen moeten worden genomen om de volledige integratie van Georgië in de EU en de NAVO te waarborgen, – gezien het eindverslag van de verkiezingswaarnemingsmissie van het Bureau voor Democratische Instellingen en Mensenrechten (ODIHR) van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) van 20 december 2024 over de parlementsverkiezingen in Georgië van 26 oktober 2024, – gezien de conclusies van de Raad van 27 juni 2024 over Georgië en van 17 december 2024 over uitbreiding, – gezien zijn eerdere resoluties over Georgië, – gezien artikel 55 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken ( A10‑0110/2025 ), A. overwegende dat de Europese Raad in december 2023 de status van kandidaat-lidstaat heeft toegekend aan Georgië, met dien verstande dat het land de negen relevante stappen uit de aanbeveling van de Commissie van 8 november 2023 zou nemen, die voornamelijk hervormingen op het gebied van democratie, de rechtsstaat en grondrechten omvatten; B. overwegende dat de situatie in Georgië aanzienlijk is verslechterd sinds de publicatie op 30 oktober 2024 van het verslag van de Commissie van 2024 over het land, met name als gevolg van het optreden van de Georgische regering; C. overwegende dat de democratie in Georgië de afgelopen jaren is afgebrokkeld en met name sinds de parlementsverkiezingen van 26 oktober 2024, die niet voldeden aan de internationale democratische normen en de toezeggingen van Georgië in het kader van de OVSE en hebben geleid tot de vorming van een onwettig parlement, dat uit slechts één politieke partij, Georgische Droom, bestaat; overwegende dat Rusland zich systematisch heeft gemengd in de democratische processen in Georgië; overwegende dat de frauduleuze verkiezingen gepaard gingen met intimidatie van kiezers, het kopen van stemmen en het lastigvallen van verkiezingswaarnemers; D. overwegende dat Irakli Kobachidze op 28 november 2024 heeft aangekondigd dat Georgië de start van de toetredingsonderhandelingen met de EU zou opschorten en de financiële steun van de EU tot eind 2028 zou afwijzen, waarmee het in de grondwet verankerde streven van het land naar Europese integratie wordt genegeerd en de soevereine Euro-Atlantische aspiraties van Georgië, die door het Georgische volk krachtig worden gesteund, daadwerkelijk worden ondermijnd; E. overwegende dat de bezorgdheid over de richting waarin het land zich beweegt en het besluit om de inspanningen voor het starten van toetredingsonderhandelingen op te schorten hebben geleid tot grootschalige protesten in het hele land, waarbij demonstranten nieuwe, vrije en eerlijke verkiezingen eisen, alsook de terugkeer van het land naar zijn Europese traject, de beëindiging van het politieke geweld en de onderdrukking, onderzoeken naar de ernstige schendingen van de mensenrechten van demonstranten door rechtshandhavingsinstanties, het ter verantwoording roepen van de betreffende instanties voor die schendingen, en de vrijlating van politieke gevangenen; overwegende dat de protesten sinds 28 november 2024 elke dag ononderbroken doorgaan; overwegende dat het aantal pro-EU-protesten in Georgië in 2025 aanzienlijk is toegenomen, waarbij tienduizenden burgers demonstreren tegen de vermeende koerswijziging van de regering weg van EU-integratie; overwegende dat deze zelfgeorganiseerde en spontane protesten waarbij alle geledingen van de Georgische samenleving betrokken zijn, de sterke gehechtheid van het Georgische volk aan de Europese waarden en democratisch bestuur onderstrepen; F. overwegende dat de Georgische autoriteiten op de vreedzame protesten reageerden met een ongekend gewelddadig optreden tegen demonstraties, die gepaard ging met het onrechtmatig gebruik van geweld, foltering en andere vormen van mishandeling door de facto autoriteiten; overwegende dat sinds november 2024 ten minste 62 personen strafrechtelijk zijn aangeklaagd wegens deelname aan pro-Europese protesten en 54 personen nog altijd in voorlopige hechtenis worden gehouden; overwegende dat meer dan 500 personen op grond van administratieve procedures worden vastgehouden, van wie naar verluidt ongeveer 300 personen zijn gefolterd of aan andere vormen van onmenselijke en vernederende behandeling zijn onderworpen en ten minste 157 personen zichtbare tekenen van ernstig lichamelijk letsel vertonen; G. overwegende dat de facto autoriteiten van Georgische Droom het maatschappelijk middenveld en onafhankelijke media systematisch onder druk zetten, wettelijke beperkingen opleggen en fysiek geweld tegen hen gebruiken; overwegende dat sinds november 2024 ten minste 138 schendingen van de mediavrijheid in het kader van pro-Europese protesten of daarmee verband houdende gebeurtenissen zijn gedocumenteerd, en dat in totaal 174 mediaprofessionals het mikpunt zijn geweest van staatsrepressie; overwegende dat ten minste 30 verslaggevers herhaaldelijk het slachtoffer zijn geworden van schendingen, waaronder fysieke aanvallen, schade aan beroepsuitrusting, administratieve boeten, strafrechtelijke aanklachten en gerechtelijke intimidatie; overwegende dat journalist Mzia Amaglobeli momenteel in voorlopige hechtenis wordt gehouden op grond van valse beschuldigingen; H. overwegende dat de Georgische autoriteiten structuren binnen het Georgische ambtenarenapparaat die verantwoordelijk zijn voor pro-Europese hervormingen herstructureren of elimineren en op grote schaal professionals en ambtenaren ontslaan, in het bijzonder personen die kritiek uiten op het beleid van de regering, pro-Europese standpunten kenbaar maken of geweld tegen vreedzame demonstranten veroordelen; I. overwegende dat het onwettige Georgische parlement de tijdelijke parlementaire onderzoekscommissie inzake de activiteiten van het regime en politieke figuren in de periode 2003‑2012 heeft ingesteld, toen president Micheil Saakasjvili aan de macht was en de weg effende voor de Euro-Atlantische ambities van Georgië; overwegende dat deze commissie een instrument is voor de verdere vervolging van politieke tegenstanders, en met name leiders van oppositiebewegingen; overwegende dat de politieke situatie in Georgië sinds de instelling van de zogenaamde parlementaire commissie verder is verslechterd als gevolg van de willekeurige arrestatie, gerechtelijke vervolging en veroordeling van prominente politieke oppositieleiders, waaronder Zurab Japaridze, Mamuka Khazaradze, Badri Japaridze, Giorgi Vashadze, Nika Gvaramia en Nika Melia, op grond van politiek gemotiveerde aanklachten; J. overwegende dat de regerende Georgische Droom-partij, om haar greep op de macht te behouden en verder te versterken, eenzijdig en zonder overleg wijzigingen heeft aangebracht in het gemeentelijk kiesstelsel voor de verkiezingen voor de gemeenteraden in oktober 2025; overwegende dat de Commissie van Venetië van de Raad van Europa heeft aanbevolen deze wijzigingen in te trekken en de leiders van de belangrijkste oppositiepartijen hebben aangekondigd dat hun partijen niet aan deze verkiezingen zullen deelnemen; overwegende dat hervormingen van het proces voor de samenstelling van de centrale kiescommissie de integriteit van de verkiezingen verder in gevaar brengen, de participatie van burgers belemmeren en het vermogen van waarnemers en media om het verkiezingsproces effectief te monitoren, beperken; K. overwegende dat er ondanks de vooruitgang in de richting van een meer gelijke en inclusieve samenleving nog steeds diepgewortelde ongelijkheden en stereotypen bestaan, die leiden tot veel gendergerelateerd geweld, ernstige beperkingen voor personen met een handicap, en geweld tegen en intimidatie van de lhbti-gemeenschap; overwegende dat vanwege de onzekerheid in eigen land veel lhbti’ers ervoor kiezen het land te ontvluchten; overwegende dat de Georgische juridische definitie van “verkrachting” niet voldoet aan de normen van het Verdrag van Istanbul; De opschorting van de integratie van Georgië in de EU 1. spreekt nogmaals zijn solidariteit uit met de bevolking van Georgië en zijn onwrikbare steun voor haar legitieme Europese en Euro-Atlantische aspiraties en haar verlangen te leven in een welvarend en democratisch land, zoals tot uiting is gekomen tijdens de massaprotesten, die ondanks het brute optreden van de autoriteiten worden voortgezet; blijft bereid de Georgische bevolking te helpen bij de verwezenlijking van deze doelstellingen; veroordeelt ten stelligste de gewelddadige onderdrukking, de willekeurige en politiek gemotiveerde detentie zonder voldoende wettelijke gronden en de gemelde systematische foltering van vreedzame demonstranten, actoren uit het maatschappelijk middenveld, politieke tegenstanders en vertegenwoordigers van de media; eist dat de Georgische autoriteiten geen geweld gebruiken, de vrijheid van vergadering en de vrijheid van meningsuiting eerbiedigen en de onlangs aangenomen draconische wetgeving die erop gericht is de volksprotesten te smoren, met name door middel van buitensporige boetes, nietig verklaren; spreekt zijn bijzondere bezorgdheid uit over het toenemende aantal politieke gevangenen en roept nogmaals op tot de onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van al deze gevangenen; dringt erop aan dat alle gewelddaden op doeltreffende en geloofwaardige wijze worden onderzocht en dat de daders ter verantwoording worden geroepen; uit zijn bezorgdheid over het gebrek aan onafhankelijkheid binnen de rechterlijke macht, aangezien hooggeplaatste rechters die banden hebben met de partij Georgische Droom, politiek gemotiveerde rechtszaken tegen vreedzame demonstranten en regeringscritici leiden; 2. betreurt ten zeerste dat de regerende partij Georgische Droom de historische kans die Georgië als kandidaat-lidstaat was gegeven om vooruitgang te boeken op zijn traject naar Europese integratie, niet heeft aangegrepen, en merkt op dat de Europese integratie nog steeds door een overgrote meerderheid van de bevolking wordt gesteund; herinnert eraan dat Georgië de status van kandidaat-lidstaat heeft gekregen, en daarmee het voordeel van de twijfel, ondanks het reeds zorgwekkende traject van de acties van Georgische Droom, die steeds vaker in strijd waren met de Europese waarden en democratische beginselen; onderstreept dat Georgië onder het bewind van Georgische Droom geen vooruitgang heeft geboekt, maar juist achteruit is gegaan wat betreft de belangrijkste bepalingen van de negen stappen van de Commissie, ondanks de beweringen van de autoriteiten dat dit niet het geval is; benadrukt dat het EU‑integratieproces van Georgië daadwerkelijk is opgeschort als gevolg van de aanhoudende democratische afbrokkeling in het land en de frauduleuze parlementsverkiezingen van oktober 2024 die een duidelijk keerpunt betekenen in de richting van een autoritair regime, de daaropvolgende onrechtmatige gijzeling van de staatsinstellingen en democratische waarborgen, en de vaststelling van een reeks antidemocratische wetten die haaks staan op de waarden en beginselen waarop de EU is gegrondvest; is het eens met de conclusies van de Europese Raad van 27 juni 2024 dat het uitblijven van een ommekeer in het huidige optreden het EU-traject van Georgië in gevaar brengt en dringt er bij de Georgische Droom op aan terug te keren naar het pad van democratische hervormingen en Euro-Atlantische integratie; 3. betreurt het ontslag van ongeveer 700 ambtenaren sinds december 2024 vanwege hun deelname aan of steun voor pro-Europese protesten; benadrukt dat dergelijke vergeldingsmaatregelen het vertrouwen van het publiek in democratische instellingen uithollen, de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vereniging aantasten en bijdragen aan de toenemende autoritaire tendensen van het huidige regime; verzoekt de Georgische autoriteiten arbeidsrechtelijke normen na te leven en ambtenaren en ambtenaren toe te staan zich bij een vakbond aan te sluiten om hen te beschermen tegen ongerechtvaardigde beperking van hun arbeidsrechten; spreekt zijn bezorgdheid uit over de toenemende politisering van benoemingen in het ambtenarenapparaat, en dringt aan op intrekking van de in december 2024 aangenomen wijzigingen van de wet inzake de openbare dienst, waarbij de regels met betrekking tot vergelijkende onderzoeken voor de benoeming van ambtenaren zijn geschrapt en in plaats daarvan rechtstreekse benoemingsbevoegdheden zijn toegekend aan de hoofden van overheidsinstellingen; herhaalt dat deze wijzigingen een zorgwekkende achteruitgang betekenen ten opzichte van de succesvolle hervorming van de overheidsdiensten die Georgië in het kader van de associatieovereenkomst tussen de EU en Georgië heeft doorgevoerd, en dringt aan op de intrekking van die wijzigingen; 4. benadrukt de noodzaak van een onmiddellijke en alomvattende audit van het beleid van de EU ten aanzien van Georgië, gezien de aanhoudende democratische achteruitgang en het steeds repressiever wordende politieke en wetgevende klimaat dat een stap terug betekent voor veel van de democratische verworvenheden en geslaagde EU‑hervormingen in Georgië, de democratische instellingen fundamenteel verzwakt en de macht in handen van de regerende partij verder consolideert; verzoekt de Commissie in dit verband de uitvoering van de associatieovereenkomst tussen de EU en Georgië te herzien in het licht van de niet-nakoming door Georgië van zijn verplichtingen met betrekking tot de in artikel 2 vastgelegde algemene beginselen, te weten de eerbiediging van de democratische beginselen, de mensenrechten en de fundamentele vrijheden; wijst er andermaal op dat de niet-nakoming van deze verplichtingen kan leiden tot de voorwaardelijke opschorting van de economische samenwerking en de uit hoofde van de overeenkomst toegekende voorrechten; dringt, in het licht van de flagrante schending van de beginselen van artikel 2, aan op de toepassing van artikel 422 van de associatieovereenkomst tussen de EU en Georgië met betrekking tot de niet nakoming van verplichtingen; 5. betreurt het dat hoge functionarissen van de regerende partij, parlementsleden en aan de regering gelieerde media regelmatig manipulatieve verhalen, desinformatie en samenzweringstheorieën over de EU, haar lidstaten, leiders en politici, alsook over de Europese integratie verspreiden; wijst erop dat het regime van de regerende partij zijn opzettelijk misleidend en dubbelzinnig discours voortzet, waardoor bij delen van de Georgische bevolking de bedrieglijke indruk wordt gewekt dat het nog steeds voor Europese integratie is; betreurt het feit dat de media‑ en informatieomgeving wordt onderdrukt en gedomineerd wordt door televisie‑ en mediakanalen die door Georgische Droom worden gesteund en bedrieglijke verhalen over de integratie in de EU verspreiden, waardoor zij de door Rusland geïnspireerde propaganda navolgen en in de kaart spelen en de polarisatie in de samenleving bevorderen; 6. beklemtoont dat Bidzina Ivanisjvili en andere ambtsdragers en politieke leiders, onder wie Irakli Kobachidze, Shalva Papuasjvili, Vachtang Gomelauri, burgemeester van Tbilisi en secretaris-generaal van Georgische Droom Kacha Kaladze, en voormalig voorzitter van Georgische Droom, Irakli Garibasjvili, verantwoordelijk zijn voor de verslechtering van het politieke proces in Georgië door de afbrokkeling van de democratie in de hand te werken, wat heeft geleid tot de autocratische consolidatie van de macht, en door te handelen in strijd met de grondwettelijk verankerde doelstelling van het land van Euro-Atlantische integratie; dringt er daarom op aan dat er onmiddellijke en gerichte persoonlijke sancties worden opgelegd aan Bidzina Ivanisjvili, zijn familieleden en zijn bedrijven en roept de EU op om, in samenwerking met andere jurisdicties, met name het Verenigd Koninkrijk, zijn financiële activa te bevriezen; herinnert de Hongaarse en Slowaakse regeringen aan het beginsel van loyale samenwerking op grond waarvan de lidstaten zich moeten onthouden van maatregelen die de verwezenlijking van de doelstellingen van de EU in gevaar kunnen brengen; dringt er daarom bij de Hongaarse en Slowaakse regeringen op aan hun buitenlandse beleid af te stemmen op de standpunten en beginselen van de EU en hun veto op te heffen tegen het opleggen van sancties tegen personen die verantwoordelijk zijn voor de achteruitgang van de democratie in Georgië en voor de onderdrukking van de legitieme protesten; veroordeelt de unilaterale acties van de Hongaarse regering om Georgische Droom te legitimeren; De aanhoudende afbrokkeling van de democratie en de rechtstaat, en de autocratische machtsconsolidatie 7. herhaalt zijn standpunt dat de huidige politieke en constitutionele crisis in Georgië alleen kan worden opgelost door middel van nieuwe parlementsverkiezingen, die in de komende maanden moeten worden gehouden onder toezicht van een onafhankelijke, onpartijdige verkiezingsadministratie en gecontroleerd moeten worden door middel van zorgvuldige internationale en onafhankelijke binnenlandse waarneming om een werkelijk eerlijk, vrij en transparant proces te waarborgen waarin de werkelijke wil van het volk tot uitdrukking komt; 8. benadrukt dat het de zelfbenoemde autoriteiten die door de Georgische Droom-partij na de frauduleuze parlementsverkiezingen van 26 oktober 2024 zijn opgericht, niet erkent en dat het Georgië beschouwt als een staat die gegijzeld wordt door het onwettige Georgische Droom-regime; verwerpt derhalve alle besluiten van het orgaan dat de macht in het land heeft overgenomen, zoals de overhaaste vaststelling van wijzigingen van het wetboek inzake administratieve delicten, het wetboek van strafrecht en de wet inzake vergaderingen en manifestaties; betreurt het dat het parlement van Georgië een op basis van frauduleuze verkiezingen tot stand gekomen eenpartijparlement is, wat onverenigbaar is met de essentie van een pluralistische parlementaire democratie en de normen die verwacht worden van een kandidaat-lidstaat van de EU; is ingenomen met de afwijzing van de geloofsbrieven van de Georgische Droom in de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa, wat heeft geleid tot de terugtrekking van de Georgische delegatie; 9. betreurt de voortdurende pogingen van de regerende partij Georgische Droom om politieke tegenstanders te vervolgen, onder meer door middel van wederrechtelijke arrestaties, opsluitingen, bedreigingen en fysieke aanvallen; herhaalt zijn oproep om de politiek gemotiveerde vijandelijkheden te staken, het politieke klimaat te verbeteren en vertrouwen en een dialoog tussen partijen op te bouwen; 10. veroordeelt de illegale vervolging van politieke tegenstanders door de onderzoekscommissie van het de facto parlement van Georgië onder leiding van de partij Georgische Droom, die zich onevenredig richt op de activiteiten van de regering waarvan het mandaat meer dan twaalf jaar geleden is geëindigd; wijst op het politieke karakter van het “onderzoek” en stelt vast dat de partij Georgische Droom sinds 2012 aan de macht is, maar dat de onderzoekscommissie pas is opgericht toen pogingen werden ondernomen om echte oppositiepartijen te verbieden; neemt met bezorgdheid kennis van de verklaringen van de voorzitter van de onderzoekscommissie, Tea Tsulukiani, waarin het Russische narratief wordt verspreid; veroordeelt in de krachtigste bewoordingen de arrestatie en veroordeling van Zurab Japaridze, Mamuka Khazaradze, Badri Japaridze, Giorgi Vasadze, Nika Melia, Nika Gvaramia en andere politici van de opposotie op grond van politiek gemotiveerde aanklachten en beschouwt deze personen als politieke gevangenen; 11. spreekt zijn diepe bezorgdheid uit over recente verklaringen van de leiders van de regerende partij Georgische Droom waarin zij aangeven oppositiepartijen, en in de eerste plaats de Verenigde Nationale Beweging, ongrondwettelijk te willen verklaren; herinnert eraan dat de Verenigde Nationale Beweging een centrale rol heeft gespeeld bij het op gang brengen en bevorderen van het Europese integratieproces van Georgië; wijst op de gelijkenissen tussen het optreden van de facto autoriteiten van Georgische Droom en het huidige Kremlinregime, dat zijn macht heeft geconsolideerd door oppositiepartijen te verbieden; veroordeelt de op 13 mei 2025 aangenomen ontwerpwijziging van de organieke wet inzake politieke verenigingen van burgers en van de wet inzake het Grondwettelijk Hof, die het Grondwettelijk Hof in staat zou stellen alle oppositiepartijen effectief en willekeurig te verbieden; 12. herhaalt met klem zijn verzoek om voormalig president Micheil Saakasjvili onmiddellijk en onvoorwaardelijk vrij te laten om humanitaire redenen, met het oog op de noodzakelijke medische behandeling in het buitenland; benadrukt dat de Georgische autoriteiten de volledige verantwoordelijkheid dragen voor zijn gezondheid en welzijn en ter verantwoording moeten worden geroepen voor elke vorm van schade die hem wordt berokkend; verzoekt de autoriteiten van Georgische Droom voorts ervoor te zorgen dat de leden van het Europees Parlement ongehinderd toegang krijgen tot Micheil Saakasjvili; 13. onderstreept dat het beleid van niet-erkenning van de legitimiteit van het eenpartijparlement en de door het parlement benoemde president moet worden voortgezet totdat er sprake is van een tastbare verandering in de politieke koers van Georgië en er nieuwe vrije en eerlijke parlementsverkiezingen worden uitgeschreven; vraagt de vertegenwoordigers en parlementsleden van de EU en de lidstaten niet bijeen te komen met vertegenwoordigers van het regime, te beginnen met de huidige de facto president; erkent Salomé Zoerabisjvili nog altijd als de legitieme president van Georgië en vertegenwoordiger van de bevolking van Georgië; prijst haar inspanningen om het land op vreedzame wijze weer op het pad van democratische en Europese ontwikkelingen te brengen; 14. wijst erop dat de komende gemeenteraadsverkiezingen in het najaar van 2025 zullen plaatsvinden in een verslechterend juridisch kader na de vaststelling van nieuwe wijzigingen van de Georgische organieke wet en de kieswet in december 2024 en in een context van toenemende politieke onderdrukking en vervolging van politieke tegenstanders door het Georgische regime; is van mening dat de gemeenteraadsverkiezingen onder de huidige politieke en juridische omstandigheden enorme uitdagingen met zich meebrengen voor elke potentiële deelnemer die een vrije en eerlijke verkiezingsstrijd verwacht en dat deelname bovendien door de zelfbenoemde autoriteiten zal worden gebruikt als erkenning van de nieuwe status quo; is van mening dat deze komende verkiezingen geen gelegenheid bieden om de democratische keuze van het Georgische volk tot uiting te brengen, tenzij de gevangengenomen en gedetineerde leiders van de politieke oppositie worden vrijgelaten en de verkiezingen worden gehouden in een verbeterd verkiezingsklimaat, onder toezicht van een onafhankelijke en onpartijdige verkiezingsadministratie en gecontroleerd door middel van zorgvuldige internationale waarneming om een werkelijk eerlijk, vrij en transparant proces te waarborgen; 15. laakt de aanhoudende, opzettelijke vernietiging van de ruimte voor het bloeiende maatschappelijk middenveld van Georgië als gevolg van de vaststelling van verschillende restrictieve wetten naar Russisch model, onder meer inzake de transparantie van buitenlandse beïnvloeding, en van bedreigingen en stigmatisering door de overheidsinstanties; hekelt ten stelligste het nieuwe wetgevingsinitiatief dat voorschrijft dat alle subsidies aan maatschappelijke organisaties bij de regering moeten worden geregistreerd en dat buitenlandse donoren ertoe verplicht de goedkeuring van de uitvoerende macht te verkrijgen voor het verstrekken van subsidies aan lokale organisaties; betreurt het dat de autoriteiten onlangs hebben besloten de bankrekeningen van crowdfundinginitiatieven en ‑campagnes ter ondersteuning van politieke gevangenen en hun gezinnen te bevriezen; verzoekt de autoriteiten onmiddellijk een einde te maken aan de intimidatie, bedreigingen, politiek gemotiveerde vervolgingen van en fysieke geweldpleging tegen vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, politieke leiders, burgeractivisten, journalisten en mediawerkers in Georgië; spreekt zijn afkeuring erover uit dat verschillende Europese journalisten op willekeurige en ongerechtvaardigde wijze de toegang tot Georgië is geweigerd; herhaalt zijn oproep tot onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van Mzia Amaghlobeli en de intrekking van alle aanklachten tegen haar, die politiek gemotiveerd zijn, en spreekt zijn diepe bezorgdheid uit over de kritieke verslechtering van haar gezichtsvermogen in detentie en dringt aan op dringende toegang tot betrouwbare medische zorg; 16. veroordeelt de recente vaststelling, zonder behoorlijke openbare raadpleging, van wetgeving die verdere politieke vervolging mogelijk maakt, het recht van vergadering beperkt en de ruimte voor het maatschappelijk middenveld, onafhankelijke media en de oppositie om vrij te opereren verder inkrimpt, waaronder de Russische wet inzake buitenlandse agenten, de wijzigingen van de wet inzake de openbare dienst, de wijzigingen van de wet inzake subsidies, de wet inzake de registratie van buitenlandse agenten en nieuwe beperkende wijzigingen van de omroepwet; verzoekt de Georgische autoriteiten deze wetswijzigingen in te trekken; benadrukt dat het politieke optreden van Georgische Droom, met inbegrip van zijn strategische afstemming op de Russische Federatie en de versnelde invoering van instrumenten die kenmerkend zijn voor autoritaire regimes, een afspiegeling is van soortgelijke ontwikkelingen binnen Rusland zelf; uit zijn bezorgdheid over de meest recente golf van geweld tegen niet-gouvernementele organisaties (ngo’s), en de eis van bepaalde overheidsinstellingen, zoals het bureau voor corruptiebestrijding, om binnen drie werkdagen gedetailleerde financiële, juridische en operationele informatie te verstrekken over de afgelopen anderhalf jaar; onderstreept dat hiermee opzettelijk een eis wordt gesteld waaraan niet voldaan kan worden, waardoor het werk van de geviseerde organisaties dreigt te worden lamgelegd en hun activiteiten opgeschort; 17. prijst het werk dat het Georgische maatschappelijk middenveld de afgelopen maanden heeft verricht door gratis rechtsbijstand te verlenen, ernstige schendingen van de mensenrechten te documenteren en het voortouw te nemen in binnenlandse en internationale rechtszaken om gerechtigheid en verantwoordingsplicht af te dwingen tegen de achtergrond van de aanhoudende aanvallen, criminalisering van de ruimte voor het maatschappelijk middenveld en tegen het werk van het maatschappelijk middenveld gerichte desinformatiecampagnes; 18. benadrukt dat het maatschappelijk middenveld en de onafhankelijke media van Georgië dringend moeten worden ondersteund in het licht van de toenemende onderdrukking en de opschorting van de activiteiten van het Amerikaanse Agentschap voor internationale ontwikkeling (USAID), en vraagt de Commissie daarom de financiële steun onverwijld op te voeren en uit te keren; dringt erop aan de financieringsmechanismen van de EU aan te passen teneinde rekening te houden met de behoeften die ontstaan in een vijandiger en antidemocratischer klimaat, en middelen te herverdelen ten behoeve van rechtstreekse steun aan maatschappelijke organisaties, onafhankelijke media en mensenrechtenverdedigers; benadrukt in dit verband voorts dat de EU-lidstaten bereid moeten zijn het maatschappelijke organisaties en de onafhankelijke mediakanalen van Georgië op te vangen en te ondersteunen, zodat zij hun werk in ballingschap kunnen voortzetten; 19. benadrukt dat Georgische Droom niet alleen de integratie van Georgië in de EU afwijst, maar ook meer in het algemeen het internationale recht inzake de mensenrechten en democratische normen verwerpt, en rap verdergaat op het negatieve pad dat eerder in Rusland is ingeslagen; is met name ernstig bezorgd dat dit verdere negatieve gevolgen zal hebben voor de rechten en het welzijn van vrouwen, minderheden, migranten, personen met een handicap, lhbti’ers, mensen die onder de armoedegrens leven en andere kwetsbare of risicogroepen; veroordeelt ten stelligste de aanneming van anti‑lhbtiwetgeving door het Georgische parlement in oktober 2024, die een afspiegeling is van autoritair beleid naar Russisch model en in strijd met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en dringt aan op intrekking ervan; dringt aan op de herinvoering van genderquota die in april 2024 door het parlement van Georgië zijn afgeschaft; roept de EU-lidstaten op bij de beoordeling van asielaanvragen terdege rekening te houden met het feit dat Georgië momenteel een van de meest repressieve wetten tegen lhbti’ers in Europa heeft; is bezorgd over het gebrek aan bescherming van etnische en religieuze minderheden in Georgië; 20. herhaalt dat de maatregelen die de EU tot dusver heeft genomen in reactie op de flagrante achteruitgang van de democratie en het niet nakomen van eerdere toezeggingen, geen recht doen aan de ernst van de situatie in Georgië en de gevolgen daarvan voor de hele regio; betreurt het gebrek aan proactieve maatregelen en de over het algemeen beperkte en vertraagde reactie van de Raad en de Commissie; benadrukt dat het feit dat niet alle lidstaten bereid zijn passende en doeltreffende maatregelen te nemen, de lidstaten die daar wel toe bereid zijn er niet van mag weerhouden dit te doen; verzoekt de leiders van de EU gelijkgestemde lidstaten met spoed bijeen te roepen om gecoördineerde actie te ondernemen en zo de politieke belemmeringen voor de oplegging van EU-brede sancties weg te nemen; 21. verzoekt de EU en haar lidstaten op bilaterale en gecoördineerde basis persoonlijke sancties op te leggen aan belangrijke politieke leiders van Georgische Droom, functionarissen en personen in de administratie, het bedrijfsleven, de media, het rechtssysteem en de rechtshandhavingsinstanties en de kiescommissie die het optreden van het regime mogelijk maken en verantwoordelijk zijn voor de afbrokkeling van de democratie, verkiezingsfraude, schendingen van de mensenrechten en de vervolging van politieke tegenstanders en activisten; dringt er voorts op aan de sancties uit te breiden tot overheidsfunctionarissen van het midden‑ en lager kader die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van repressieve maatregelen tegen tegenstanders van het regime, en deze sancties te handhaven totdat de Georgische democratie voldoende is hersteld; is ingenomen met de oplegging van bilaterale sancties door Litouwen, Estland, Letland, Tsjechië, Duitsland en Polen, alsook door gelijkgestemde partners als de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, Canada en Oekraïne, en verzoekt andere EU-lidstaten dit voorbeeld te volgen; pleit ervoor dat er nadere beperkende maatregelen worden overwogen, zoals uitsluiting van Swift of oplegging van sectorale sancties, om het regime van Georgische Droom van zijn financiële stromen en inkomstenbronnen af te snijden; 22. is ingenomen met het besluit van de Raad om visumvrij reizen voor Georgische diplomaten en ambtenaren op te schorten als eerste stap naar aanleiding van de aanhoudende negatieve ontwikkelingen in Georgië; herhaalt zijn verzoek aan de Commissie en de Raad om de visumvrije status van Georgië te herzien en deze eventueel op te schorten indien, als gevolg van de maatregelen van de regerende partij, niet aan de relevante benchmarks en normen op het gebied van democratisch bestuur en democratische vrijheden wordt voldaan; benadrukt dat Georgische Droom volledig verantwoordelijk is voor de gevolgen van de mogelijke opschorting van de visumvrije regeling voor Georgische burgers; benadrukt het belang van visumvrij reizen voor onder meer Georgische actoren uit het maatschappelijk middenveld, mensenrechtenactivisten en journalisten om naar de EU te reizen, teneinde Europese actoren te informeren over de ontwikkelingen in Georgië, maar ook om hen in staat te stellen het land snel te verlaten, aangezien velen door de autoriteiten politiek worden vervolgd; Afstemming op het gebied van buitenlands beleid 23. betreurt het dat Georgische droom tientallen jaren aan vooruitgang op het gebied van democratie, rechtsstaat en Euro-Atlantische integratie tenietdoet en de bondgenoten die het land gedurende het hele proces hebben gesteund, van zich vervreemdt; betreurt het dat Georgië geen vooruitgang heeft geboekt met betrekking tot de uitvoering van de aanbevelingen van de EU op het gebied van het buitenlands, veiligheids- en defensiebeleid en dat de mate van afstemming van Georgië op het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) van de EU met 49 % nog steeds opmerkelijk laag is, waaruit blijkt dat het land zich niet inzet voor de Europese integratie; beklemtoont dat voor vooruitgang in het EU-toetredingsproces een volledige afstemming op het GBVB van de EU vereist is, in overeenstemming met wat van alle kandidaat-lidstaten verwacht wordt; betreurt het feit dat Georgië niet deelneemt aan crisisbeheersingsmissies en ‑operaties van de EU in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid; betreurt het dat de slechte afstemming van het buitenlands beleid van Georgië tot zelfisolatie leidt en dat het repressieve regime van Georgische Droom de instabiliteit in de zuidelijke Kaukasus en de Zwarte Zeeregio vergroot; 24. merkt op dat Georgië onder de huidige regering een koers vaart die het land het risico doet lopen een Russische vazalstaat te worden, zoals Belarus; betreurt het feit dat, op een moment waarop de democratische wereld resoluut zijn steun uitspreekt voor Oekraïne tegen de niet-uitgelokte aanvalsoorlog van de Russische Federatie, de huidige Georgische autoriteiten zich steeds meer achter het beleid en de retoriek van het Kremlin scharen en zo historisch revisionisme bevorderen; merkt op dat Georgië zich niet heeft aangesloten bij de overgrote meerderheid van de sancties tegen Rusland, Belarus en Iran, maar heeft verklaard dat het met de EU heeft samengewerkt om het omzeilen van sancties te voorkomen; spreekt echter zijn bezorgdheid uit over berichten dat Georgië zou hebben meegewerkt aan het omzeilen van EU-sancties tegen Rusland; verzoekt de Commissie bijgevolg een grondig onderzoek in te stellen naar deze beschuldigingen; 25. neemt tevens met bezorgdheid kennis van de recente strategische koerswijziging van de regering van Georgische Droom ten aanzien van China en haar toenemende samenwerking met Iran; neemt kennis van de publieke steun van Georgische Droom voor Chinese geostrategische initiatieven en versterkte bilaterale economische betrekkingen, waaronder de toekenning van het bouwproject voor de diepzeehaven van Anaklia aan een door China geleid consortium; benadrukt dat een dergelijke stap in strijd is met de door Georgië uitgesproken verbondenheid aan Euro-Atlantische integratie; benadrukt dat het Anaklia-project thans een instrument dreigt te worden waarmee China zijn politieke, financiële en economische invloed in de regio kan vergroten, waardoor Georgië en zijn strategische partners in het Westen verder uiteen worden gedreven; verzoekt de Commissie en de lidstaten in dit verband de financiering voor regionale connectiviteitsprojecten te herzien en zo nodig op te schorten of te heroriënteren; spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over de toegenomen veelzijdige samenwerking van Georgië met Teheran, die kan leiden tot een verdere isolatie van Georgië; 26. waarschuwt dat de voortdurende verschuiving van Georgië naar autoritarisme en de toenemende toenadering tot Rusland een groeiende bedreiging vormen voor de Europese veiligheid, met name gezien de strategische ligging van Georgië en zijn toegang tot de Zwarte Zee, die van cruciaal belang is voor Rusland om zijn macht in de regio te kunnen uitoefenen; onderstreept dat de strategie van de regerende partij Georgische Droom ook elders kan worden nagevolgd en als voorbeeld kan dienen voor een hybride gijzeling van de staat; maakt zich zorgen over de gevolgen voor de regio en waarschuwt dat de geloofwaardigheid van het Europese optreden in de hele zuidelijke Kaukasus op het spel staat, met name in het licht van de komende EU-strategie voor de Zwarte Zee; 27. is ernstig bezorgd over de samenwerking, toenadering en ideologische convergentie tussen de regering van Georgische Droom enerzijds en Rusland en andere autoritaire regimes anderzijds, ondanks de stapsgewijze bezetting van het grondgebied van Georgië door Rusland; veroordeelt de bevordering van en deelname aan Russische desinformatie en manipulatie door Georgische Droom, waaronder het gebruik van de Russische agressieoorlog tegen Oekraïne als propagandamiddel, wat haaks staat op de onverminderd grote steun van de bevolking voor de Euro-Atlantische integratie van het land; betreurt het gebrek aan samenwerking met de EU bij de bestrijding van buitenlandse informatiemanipulatie en inmenging; 28. veroordeelt nogmaals ten stelligste de aanhoudende bezetting van de Georgische regio’s Abchazië en Zuid-Ossetië door Rusland en het voortdurende proces van afbakening van “grenzen”, waardoor de soevereiniteit en territoriale integriteit van Georgië worden geschonden; dringt er bij de Georgische regering op aan een duidelijk en consistent standpunt te blijven innemen ten aanzien van de Russische agressie en roept de EU op actief betrokken te blijven bij het oplossen van het conflict, toezicht op de mensenrechten en steun voor getroffen gemeenschappen; 29. pleit ervoor de EU-waarnemingsmissie in Georgië (EUMM) te versterken met meer middelen en een ruimer mandaat om buitenlandse inmenging en destabilisatie van de grenzen te monitoren; dringt er bij de lidstaten op aan te zorgen voor voldoende financiering en personeel voor EUMM om een antwoord te kunnen bieden op de huidige politieke en veiligheidscrisis; 30. merkt op dat de steun uit de Europese Vredesfaciliteit, ter waarde van 30 miljoen EUR, in 2024 terecht is opgeschort als reactie op de afbrokkeling van de democratie in Georgië, en dat er voor 2025 geen steun is gepland; benadrukt dat deze opschorting nadelige gevolgen zal hebben voor de nationale stabiliteit en veiligheid van Georgië; herhaalt dat toekomstige financiële steun alleen kan worden goedgekeurd op voorwaarde dat het zelfbenoemde Georgische regime aftreedt en er eerlijke en onpartijdige verkiezingen worden gehouden; o o o 31. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de Raad van Europa en de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa, de president van Georgië, Salomé Zoerabisjvili, alsmede aan de zelfbenoemde autoriteiten van Georgië. Het Europees Parlement, – gezien artikel 3, lid 5, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en de artikelen 13 en 208, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien Besluit (EU) 2022/591 van het Europees Parlement en de Raad van 6 april 2022 betreffende een algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2030 (1) , – gezien de gemeenschappelijke verklaring van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, het Europees Parlement en de Commissie van 30 juni 2017 getiteld “De nieuwe Europese consensus inzake ontwikkeling – ‘Onze wereld, onze waardigheid, onze toekomst’” (2) , – gezien zijn resolutie van 8 september 2015 over de follow-up van het burgerinitiatief “Right2Water” (3) en zijn resolutie van 5 oktober 2022 over toegang tot water als mensenrecht – de externe dimensie (4) , – gezien zijn resolutie van 28 november 2019 over de noodsituatie op het gebied van klimaat en milieu (5) , – gezien zijn resolutie van 9 juni 2021 over de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030: de natuur terug in ons leven brengen (6) , – gezien zijn resolutie van 6 juli 2022 over het EU-actieplan voor de sociale economie (7) , – gezien de resolutie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van 27 maart 2023 getiteld “Promoting the Social and Solidarity Economy for Sustainable Development” (De sociale en solidaire economie bevorderen ten behoeve van duurzame ontwikkeling), – gezien de resolutie van de Internationale Arbeidsorganisatie over fatsoenlijk werk en de zorgeconomie, die is aangenomen op de 112e Internationale Arbeidsconferentie op 14 juni 2024, – gezien zijn resolutie van 6 juli 2022 over de aanpak van voedselzekerheid in ontwikkelingslanden (8) , – gezien zijn resolutie van 24 november 2022 over de toekomstige Europese financiële architectuur voor ontwikkeling (9) , – gezien zijn resolutie van 14 maart 2023 over beleidscoherentie voor ontwikkeling (10) , – gezien zijn resolutie van 23 juni 2023 over de tenuitvoerlegging en verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (11) , – gezien zijn aanbeveling van 19 december 2024 aan de Raad over de EU-prioriteiten voor de 69e zitting van de VN-Commissie voor de Status van de Vrouw (12) , – gezien zijn resolutie van 11 april 2024 over de opname van het recht op abortus in het EU-Handvest van de grondrechten (13) , – gezien zijn resolutie van 24 juni 2021 over de situatie op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten in de EU, in verband met de gezondheid van vrouwen (14) , – gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 18 november 2020 getiteld “Delivering on the UN’s Sustainable Development Goals – A comprehensive approach” (Verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN – Een totaalbenadering (SWD(2020)0400)), – gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 3 november 2021 getiteld “Better Regulation Guidelines” (richtsnoeren voor betere regelgeving (SWD(2021)0305)) en gezien de toolbox voor betere regelgeving van juli 2023, – gezien de integratie van de SDG’s in het kader voor betere regelgeving, waaronder de mededeling van de Commissie van 29 april 2021 getiteld “Samen zorgen voor betere regelgeving” ( COM(2021)0219 ), – gezien de conclusies van de Raad van 26 mei 2015 over uitbanning van armoede en duurzame ontwikkeling na 2015, – gezien de conclusies van de Raad van 24 oktober 2019 over de economie van het welzijn (15) en de conclusies van de Raad van 24 juni 2024 over de prioriteiten van de EU in het kader van de Verenigde Naties, voor de 79e Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (september 2024‑september 2025), – gezien de conclusies van de Raad van 22 juni 2021 getiteld “Een alomvattende aanpak om de uitvoering van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de VN te versnellen – Een betere wederopbouw na de COVID‑19-crisis”, – gezien de aanbeveling van de Raad van 16 juni 2022 betreffende leren voor de groene transitie en duurzame ontwikkeling, – gezien de conclusies van de Raad van 21 juni 2022 getiteld “De transformerende rol van educatie voor duurzame ontwikkeling en wereldburgerschap als fundamenteel instrument om de duurzameontwikkelingsdoelen (SDG’s) te verwezenlijken”, – gezien de conclusies van de Raad van 24 juni 2024 over de EU-doelstellingen inzake ontwikkelingshulp, – gezien de mededeling van de Commissie van 11 december 2019 getiteld “De Europese Green Deal” ( COM(2019)0640 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 11 maart 2020 getiteld “Een nieuw actieplan voor een circulaire economie – Voor een schoner en concurrerender Europa” ( COM(2020)0098 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 12 mei 2021 getiteld “Route naar een gezonde planeet voor iedereen – Eu-actieplan: Verontreiniging van lucht, water en bodem naar nul” ( COM(2021)0400 ) en de bijlagen daarbij, – gezien het verslag van het Europees Milieuagentschap en het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek van de Commissie van 3 maart 2025 getiteld “Zero pollution monitoring and outlook 2025”, – gezien de mededeling van de Commissie van 23 februari 2022 over waardig werk wereldwijd voor een mondiale rechtvaardige transitie en een duurzaam herstel ( COM(2022)0066 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 12 maart 2024 getiteld “Klimaatrisico’s beheren – De bevolking en de welvaart beschermen” ( COM(2024)0091 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 26 februari 2025 getiteld “De Clean Industrial Deal: Een gezamenlijke routekaart voor concurrentievermogen en decarbonisatie” ( COM(2025)0085 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 7 maart 2025 getiteld “Een routekaart voor vrouwenrechten” ( COM(2025)0097 ), – gezien de opdrachtbrieven van Commissievoorzitter Ursula von der Leyen aan de 26 Europese commissarissen, – gezien het verslag van het Europees Milieuagentschap van 4 december 2019 getiteld “Het milieu in Europa – stand van zaken en vooruitzichten 2020: kennis voor de transitie naar een duurzaam Europa”, – gezien de mondiale gezondheidsstrategie van de EU, – gezien het EU-genderactieplan III (GAP III), – gezien de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030, – gezien de Europese zorgstrategie, – gezien de eerste vrijwillige evaluatie van de EU van de uitvoering van de SDG’s, die op 19 juli 2023 aan de Verenigde Naties is gepresenteerd, – gezien het monitoringverslag 2024 van Eurostat over de vooruitgang bij de verwezenlijking van de SDG’s in een EU-context, dat op 18 juni 2024 werd gepubliceerd, – gezien de adviezen van het Europees Economisch en Sociaal Comité, namelijk dat van 19 september 2018 getiteld “Geschiktere indicatoren voor de evaluatie van de SDG’s – Bijdrage van het maatschappelijk middenveld”, van 30 oktober 2019 getiteld “Niemand uitsluiten bij de uitvoering van de agenda voor duurzame ontwikkeling 2030”, en van 8 december 2021 getiteld “Vernieuwde strategie voor duurzame financiering”, – gezien VN-resolutie 70/1 getiteld “Transforming our world: the 2030 Agenda for Sustainable Development” (Onze wereld transformeren: Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling) (de Agenda 2030), die op 25 september 2015 op de VN-top inzake duurzame ontwikkeling in New York werd aangenomen en waarin de SDG’s werden vastgesteld, – gezien het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW) voor jongeren, – gezien het VN-Verdrag inzake biologische diversiteit en het mondiaal biodiversiteitskader van Kunming-Montreal dat tijdens de 15e vergadering van de Conferentie van de Partijen bij het Verdrag inzake biologische diversiteit werd overeengekomen, – gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap en de EU-strategie inzake de rechten van personen met een handicap 2021‑2030, – gezien het kader van Sendai voor rampenrisicovermindering 2015‑2030, dat tijdens de derde Wereldconferentie van de VN over rampenrisicovermindering op 18 maart 2015 door de lidstaten van de VN werd aangenomen, – gezien het Raamverdrag van de VN inzake klimaatverandering (UNFCCC) en de Overeenkomst van Parijs die op 12 december 2015 op de 21e Conferentie van de Partijen bij het UNFCCC (COP21) in Parijs werd aangenomen, – gezien het Decennium van Oceaanwetenschappen voor Duurzame Ontwikkeling (2021‑2030) van de Verenigde Naties, – gezien de verbintenis van Buenos Aires die werd aangenomen tijdens de vijftiende zitting van de regionale conferentie over vrouwen in Latijns-Amerika en het Caribisch gebied in Buenos Aires van 7 tot en met 11 november 2022 die werd georganiseerd door de Economische Commissie voor Latijns‑Amerika en het Caribisch Gebied, het Regional Office for the Americas and the Caribbean van de VN-Entiteit voor gendergelijkheid en de empowerment van vrouwen (UN Women) en de regering van Argentinië, waarin een pad wordt uitgestippeld naar een zorgsamenleving, – gezien het gezamenlijk verslag 2024 getiteld “Are we getting there? A synthesis of the UN system evaluations of SDG 5”, gepubliceerd door UN Women, het VN-Ontwikkelingsprogramma, het VN-Bevolkingsfonds, het VN-Kinderfonds en het Wereldvoedselprogramma, – gezien de overeenkomst in het kader van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, inzake het behoud en het duurzame gebruik van de mariene biologische diversiteit van gebieden voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht van 4 maart 2023 (het VN-Verdrag inzake de volle zee), – gezien de Verklaring inzake de uitbanning van geweld tegen vrouwen, – gezien het Gender Equality Index Report 2024 van het Europees Instituut voor gendergelijkheid, – gezien het actieprogramma van Peking en de resultaten van de toetsingsconferenties daarvan, – gezien resolutie 48/13 van de VN-Mensenrechtenraad, aangenomen op 8 oktober 2021, en resolutie 76/300 van de Algemene Vergadering van de VN, aangenomen op 28 juli 2022, getiteld “The human right to a clean, healthy and sustainable environment” (Het mensenrecht op een schoon, gezond en duurzaam milieu), en gezien resolutie 2545 (2024) van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa, aangenomen op 18 april 2024, getiteld “Mainstreaming the human right to a safe, clean, healthy and sustainable environment with the Reykjavik process” (Mainstreaming van het mensenrecht op een veilig, schoon, gezond en duurzaam milieu in het proces van Reykjavik), – gezien resolutie 5/10 van de Milieuvergadering van de Verenigde Naties (UNEA) getiteld “The environmental dimension of a sustainable, resilient and inclusive post-COVID‑19 recovery” (De milieudimensie van een duurzaam, veerkrachtig en inclusief herstel na COVID‑19), die werd aangenomen op 2 maart 2022, – gezien het UN Global Sustainable Development Report 2019 (VN-verslag inzake duurzame ontwikkeling in de wereld 2019) getiteld “The Future is Now: Science for Achieving Sustainable Development” (De toekomst is nu: wetenschap voor het bereiken van duurzame ontwikkeling), – gezien het rapport van de secretaris-generaal van de VN getiteld “Our Common Agenda” (Onze gemeenschappelijke agenda), dat aan de Algemene Vergadering van de VN is voorgelegd, en gezien het mandaat dat de secretaris-generaal van de VN in resolutie 76/6 van de Algemene Vergadering van de VN van 15 november 2021 heeft gekregen om gevolg te geven aan zijn rapport, – gezien het VN-verslag inzake duurzame ontwikkeling 2021 getiteld “The Decade of Action for the Sustainable Development Goals” (Het decennium voor actie met betrekking tot de duurzameontwikkelingsdoelstellingen), en gezien het VN-verslag inzake duurzame ontwikkeling 2022 getiteld “From Crisis to Sustainable Development: the SDGs as Roadmap to 2030 and Beyond” (Van crisis naar duurzame ontwikkeling: de SDG’s als een routekaart voor 2030 en daarna), – gezien het Sustainable Development Goals Report 2024 van de VN, – gezien het in 2018 gepubliceerde speciaal rapport van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) getiteld “Global Warming of 1.5 °C” (Opwarming van de aarde met 1,5 °C), het speciaal rapport van de IPCC getiteld “Climate Change and Land” (Klimaatverandering en landmassa), het speciaal rapport van de IPCC getiteld “The Ocean and Cryosphere in a Changing Climate” (De oceanen en de cryosfeer in een veranderend klimaat), en het zesde evaluatierapport van de IPCC (AR6), – gezien het mondiaal evaluatierapport van het intergouvernementeel platform voor biodiversiteit en ecosysteemdiensten (IPBES) van 25 november 2019 over biodiversiteit en ecosysteemdiensten, en de meest recente rapporten van het IPBES voor de beoordeling van onderlinge verbanden (Nexus Assessment) en de beoordeling van transformatieve verandering (Transformative Change Assessment), – gezien het verslag van het Milieuprogramma van de Verenigde Naties (UNEP) van 18 februari 2021 getiteld “Making Peace with Nature: a scientific blueprint to tackle the climate, biodiversity and pollution emergencies” (Zorgen voor harmonie met de natuur: een wetenschappelijke blauwdruk om de noodsituaties op het gebied van klimaat, biodiversiteit en verontreiniging aan te pakken), – gezien de publicatie van het Departement Economische en Sociale Zaken van de VN van januari 2022 getiteld “SDG Good Practices: A compilation of success stories and lessons learned in SDG implementation – Second Edition” (Goede praktijken met betrekking tot de SDG’s: een compilatie van succesverhalen en geleerde lessen bij de uitvoering van de SDG’s – Tweede editie), – gezien het rapport van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) van 10 november 2022 getiteld “Global Outlook on Financing for Sustainable Development 2023: No Sustainability Without Equity” (Algemene visie op financiering voor duurzame ontwikkeling in 2023: geen duurzaamheid zonder rechtvaardigheid), – gezien het Human Development Report 2023‑2024 getiteld “Breaking the Gridlock: Reimagining cooperation in a polarized world” (De impasse doorbreken: een nieuwe visie op samenwerking in een gepolariseerde wereld), – gezien het verslag van de Inter-agency Task Force on Financing for Development van de VN van april 2024 getiteld “Financing for Sustainable Development Report 2024: Financing for Development at a Crossroads” (Verslag over de financiering van duurzame ontwikkeling 2024: ontwikkelingsfinanciering op een tweesprong), – gezien het initiatief van de secretaris-generaal van de VN getiteld “SDG Stimulus to Deliver Agenda 2030” (SDG-stimulans ter verwezenlijking van de Agenda 2030) van februari 2023, – gezien het Bridgetown Initiative dat op 23 september 2022 werd gelanceerd, – gezien het One Health Initiative (initiatief “Eén gezondheid”) van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en het gezamenlijke actieplan “Eén gezondheid” (2022‑2026) van de WHO, de Voedsel- en Landbouworganisatie van de VN (FAO), de Wereldorganisatie voor diergezondheid en UNEP, – gezien het voortgangsverslag 2024 van de WHO over het wereldwijde actieplan voor gezond leven en welzijn voor iedereen, – gezien het Spotlight-initiatief om geweld tegen vrouwen en meisjes uit te bannen, – gezien de vrijwillige richtsnoeren van de FAO voor duurzame kleinschalige visserij in de context van de voedselzekerheid en de uitroeiing van armoede, – gezien de topconferentie voor een nieuw mondiaal financieel pact die in juni 2023 plaatsvond in Parijs, – gezien de SDG-top 2023, die plaatsvond in september 2023 tijdens de week op hoog niveau in het kader van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, – gezien de Top van de Toekomst die op 22 en 23 september 2024 plaatsvond in New York en het resultaat daarvan, het Pact voor de Toekomst, dat de verbintenis inhoudt om 56 acties uit te voeren om duurzame ontwikkeling te versnellen en te financieren, en de twee bijlagen daarbij, het mondiaal digitaal pact en de verklaring over toekomstige generaties, – gezien de vierde Internationale Conferentie inzake ontwikkelingsfinanciering, die van 30 juni tot en met 3 juli 2025 plaatsvond in Sevilla (Spanje), – gezien het verslag van het Sustainable Development Solutions Network van januari 2025 getiteld “Europe Sustainable Development Report 2025: SDG Priorities for the New EU Leadership” (Verslag over duurzame ontwikkeling in Europa 2025: SDG-prioriteiten voor het nieuwe leiderschap van de EU), – gezien de onlinedatabank “SDG Acceleration Actions” (Maatregelen ter versnelling van de SDG’s), – gezien de bestaande nationale en regionale initiatieven die de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen aanmoedigen, – gezien artikel 55 van zijn Reglement, – gezien de gezamenlijke beraadslagingen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid overeenkomstig artikel 59 van het Reglement, – gezien het verslag van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid ( A10‑0125/2025 ), A. overwegende dat de Agenda 2030 en de 17 SDG’s met hun 169 streefdoelen en 247 indicatoren het enige wereldwijd gedeelde en politiek overeengekomen kader vormen voor empirisch onderbouwde beleidsvorming om gemeenschappelijke uitdagingen aan te pakken en in de drie dimensies ervan – economische, sociale en ecologische duurzaamheid – op evenwichtige en geïntegreerde wijze duurzame ontwikkeling tot stand te brengen; B. overwegende dat VN-lidstaten hebben toegezegd de SDG’s tegen 2030 te zullen verwezenlijken; overwegende dat slechts 17 % van de SDG-streefdoelen op schema ligt en bijna de helft minimale of matige vooruitgang vertoont, en dat de vooruitgang bij meer dan een derde tot stilstand is gekomen of zelfs is gedaald tot onder het referentieniveau van 2015; overwegende dat de belangrijke stappen die op cruciale gebieden reeds zijn gezet, duidelijk maken dat er dringende maatregelen nodig zijn om deze alarmerende trend om te buigen en een stimulans moeten zijn om de SDG’s volledig uit te voeren; C. overwegende dat de uitvoering van de Agenda 2030 impliceert dat economische ontwikkeling samengaat met sociale rechtvaardigheid, good governance en eerbiediging van de mensenrechten; overwegende dat de gevolgen van de COVID‑19-pandemie, het nieuwe geopolitieke landschap, escalerende conflicten, geopolitieke spanningen, de overschrijding van de grenzen van de planeet, de toenemende afhankelijkheid van grondstoffen en kritieke mineralen, de negatieve effecten van de klimaatverandering en het biodiversiteitsverlies, en de verschillende crises op verschillende gebieden de voortgang op weg naar verwezenlijking van de SDG’s ernstig belemmeren; D. overwegende dat het aantal mensen dat in de armste landen van de wereld bijkomend in extreme armoede zal terechtkomen, wordt geschat op 175 miljoen tegen 2030, onder wie 89 miljoen vrouwen en meisjes (16) ; overwegende dat personen met een handicap kwetsbaarder zijn voor armoede door slechtere kansen op werk en onderwijs, lagere lonen en hogere kosten voor levensonderhoud; overwegende dat verdere collectieve actie dringend nodig is om armoede aan te pakken; E. overwegende dat de SDG’s universeel en ondeelbaar zijn en van toepassing zijn op alle actoren, met inbegrip van het maatschappelijk middenveld, de sociale partners, en de publieke en particuliere sector; overwegende dat deze actoren stelselmatig moeten worden betrokken bij het ontwerpen en uitvoeren van beleid in verband met de SDG’s; overwegende dat de inzet van de particuliere sector voor de SDG’s de mogelijkheid biedt om de schaal van ontwikkelingsacties en de duurzaamheid ervan te vergroten door banen te creëren, economische groei te stimuleren en armoede uit te bannen; F. overwegende dat de EU heeft bevestigd zich ondubbelzinnig in te zullen zetten voor de Agenda 2030 en de bijbehorende SDG’s; overwegende dat de voortgang op weg naar de verwezenlijking van de SDG-streefdoelen ongelijk is verdeeld over de Europese landen en dat het afgelopen decennium in veel dimensies van duurzame ontwikkeling geen noemenswaardige vooruitgang is geboekt, waarbij de groeiende armoede en ongelijkheid tussen en binnen landen een bedreiging vormen voor de duurzame ontwikkeling; overwegende dat uit het meest recente voortgangsverslag van het 8e milieuactieprogramma blijkt dat de EU voor de meeste indicatoren niet op koers ligt om de streefdoelen te halen (17) ; overwegende dat Commissie heeft erkend dat er op EU-niveau meer vooruitgang moet worden geboekt ten aanzien van tal van SDG’s en dat er meer dan ooit tevoren vaart moet worden gezet achter de uitvoering van de SDG’s, met bijzondere aandacht voor kwetsbare mensen; G. overwegende dat de Commissie nog geen overkoepelende strategie voor de uitvoering van de Agenda 2030 op EU-niveau of financieringsplan voor de SDG’s heeft opgesteld; overwegende dat de Commissie heeft toegezegd een “overheidsbrede” aanpak te zullen hanteren bij de uitvoering van de SDG’s en dat haar werkprogramma de verwezenlijking van de Agenda 2030 moet bevorderen; overwegende dat de EU het goede voorbeeld moet geven bij het waarborgen van de welvaart voor huidige en toekomstige generaties wereldwijd; H. overwegende dat het politiek forum op hoog niveau 2025 van 14 tot en met 23 juli 2025 bijeen zal komen onder auspiciën van de Economische en Sociale Raad; overwegende dat het politiek forum op hoog niveau 2025 gericht zal zijn op het bevorderen van duurzame, inclusieve en wetenschappelijk en empirisch onderbouwde oplossingen voor de Agenda 2030 en de bijbehorende SDG’s en het streven om niemand aan zijn lot over te laten; overwegende dat het diepgaande evaluaties zal uitvoeren van SDG 3 (verzeker een goede gezondheid en promoot welzijn voor alle leeftijden), SDG 5 (bereik gendergelijkheid en empowerment voor alle vrouwen en meisjes), SDG 8 (bevorder aanhoudende, inclusieve en duurzame economische groei, volledige en productieve tewerkstelling en waardig werk voor iedereen), SDG 14 (behoud en maak duurzaam gebruik van oceanen, zeeën en maritieme hulpbronnen) en SDG 17 (versterk de implementatiemiddelen en revitaliseer het wereldwijd partnerschap voor duurzame ontwikkeling); I. overwegende dat gezondheid een onmisbare basis voor het welzijn van mensen vormt; overwegende dat gezondheid een toestand van volledig fysiek, geestelijk en sociaal welbevinden is, waarbij het niet alleen maar gaat om het niet aanwezig zijn van ziekten of gebreken (18) ; overwegende dat de COVID‑19-pandemie alleen al tien jaar vooruitgang in de wereldwijde levensverwachting teniet heeft gedaan (19) ; overwegende dat niet-overdraagbare ziekten – waaronder hart- en vaatziekten, kanker, diabetes, dementie en chronische ziekten van de luchtwegen – tot de belangrijkste doodsoorzaken wereldwijd behoren; overwegende dat de verkeersveiligheid ook aanleiding geeft tot bezorgdheid; J. overwegende dat luchtverontreiniging een belangrijke factor is voor niet-overdraagbare ziekten en wereldwijd verantwoordelijk is voor bijna 7 miljoen sterfgevallen, waarbij meer dan negen van de tien sterfgevallen zich voordoen in lager- en middeninkomenslanden; overwegende dat luchtverontreiniging op EU-niveau ondanks de geboekte vooruitgang nog steeds het grootste risico voor de milieugezondheid vormt en elk jaar honderdduizenden vroegtijdige sterfgevallen veroorzaakt; K. overwegende dat gendergelijkheid van het allergrootste belang is voor eerlijke, inclusieve en duurzame ontwikkeling; overwegende dat er nog steeds sprake is van grote en hardnekkige ongelijkheden, hoewel er vooruitgang is geboekt; overwegende dat het versterken van de rechten van vrouwen, het versterken van de positie van vrouwen en meisjes, het ter discussie stellen van bevooroordeelde sociale normen, het uitbannen van schadelijke praktijken en het aanpakken van discriminatie noodzakelijk zijn om SDG 5 te bevorderen; L. overwegende dat de bescherming van de arbeidsrechten afkalft en de inkomensongelijkheid groeit; overwegende dat de mondiale banenkloof in 2024 uitkwam op 402 miljoen, terwijl 240 miljoen werkenden over de hele wereld worstelen met extreme vormen van armoede (20) ; overwegende dat vrouwen en jongeren vaker werkloos zijn; overwegende dat meer dan een op de vijf jongeren geen werk heeft en geen onderwijs of opleiding volgt (21) ; M. overwegende dat oceanen meer dan 70 % van de oppervlakte van onze planeet bedekken en het grootste ecosysteem vormen; overwegende dat de oceanen een vitale rol spelen bij het regelen van het klimaat, economische activiteit mogelijk maken en voorzien in het levensonderhoud van ruim 3 miljard mensen; overwegende dat de oceanen ’s werelds grootste bondgenoot zijn in de strijd tegen klimaatverandering, daar deze 50 % van de zuurstof genereren die de wereld nodig heeft, 25 % van alle kooldioxide-emissies absorberen en 90 % van de overtollige warmte opvangen die door deze emissies wordt gegenereerd, maar dat de absorptiecapaciteit afneemt; overwegende dat 40 % van de oceanen zwaar te lijden heeft onder verontreiniging, uitgeputte visbestanden, verlies van kusthabitats en andere menselijke activiteiten; overwegende dat de secretaris-generaal van de VN tijdens de VN-oceaanconferentie in 2022 een “noodtoestand in de oceanen” heeft uitgeroepen; overwegende dat een inclusief oceaanbeheer onder meer gebaseerd moet zijn op mensenrechten, sociaal rechtvaardig moet zijn en gendergelijkheid moet bevorderen; N. overwegende dat de jaarlijkse investeringskloof voor de verwezenlijking van de SDG’s momenteel 4 biljoen USD bedraagt; overwegende dat de buitenlandse directe investeringsstromen naar ontwikkelingslanden zijn afgenomen en dat de geldovermakingen en officiële ontwikkelingshulp (ODA) slechts beperkt zijn gestegen (22) ; O. overwegende dat het gebrek aan financiële middelen een belangrijke belemmering vormt voor het bereiken van gendergelijkheidsresultaten; overwegende dat gendergelijkheid van fundamenteel belang is om de beloften van duurzaamheid, welvaart, sociale rechtvaardigheid, vrede en menselijke vooruitgang waar te maken; overwegende dat zinvolle en duurzame financiële toezeggingen en versterkte begrotingsprocessen van fundamenteel belang zijn voor de ondersteuning van de uitvoering van wetgeving, beleid en genderresponsieve diensten om gendergelijkheid in het kader van alle SDG 5-streefdoelen te bevorderen (23) ; P. overwegende dat laag-, midden- en hooginkomenslanden na een decennium van snelle schuldopbouw ongekend hoge schulden hebben, waardoor hun vermogen om te investeren in de verwezenlijking van de SDG’s en in een efficiënte aanpak van de klimaatuitdagingen wordt beperkt; overwegende dat ongeveer 60 % van de laaginkomenslanden al in een schuldencrisis verkeert of een hoog risico loopt om in een schuldencrisis terecht te komen (24) ; overwegende dat de bestaande begrotingsruimte in ontwikkelingslanden met een zware schuldenlast verder wordt beperkt door externe schokken, zoals natuurrampen, verschillende aspecten van schuldbeheer, hogere financieringskosten en het ontbreken van een gunstig internationaal klimaat voor de mobilisatie van binnenlandse middelen; Q. overwegende dat illegale geldstromen, uitholling van de belastinggrondslag, winstverschuiving en corruptie hebben geleid tot een wereldwijde daling van de inkomsten en een ander belangrijk obstakel vormen voor duurzame ontwikkeling; overwegende dat er meer internationale belastingsamenwerking en -regels nodig zijn om deze uitdagingen aan te pakken; R. overwegende dat de EU en haar lidstaten met ongeveer 42 % van de totale officiële ontwikkelingshulp de grootste donor van ontwikkelingslanden zijn; overwegende dat de EU zich ten doel heeft gesteld om gezamenlijk 0,7 % van haar bruto nationaal inkomen (bni) aan officiële ontwikkelingshulp te besteden; overwegende dat de collectieve officiële ontwikkelingshulp van de EU in 2023 0,57 % van het bni bedroeg, waarbij slechts vier lidstaten het overeengekomen streefcijfer haalden en verschillende andere lidstaten hun officiële ontwikkelingshulp ongekend verlaagden; overwegende dat de EU-begroting voor officiële ontwikkelingshulp naar schatting ten minste 200 miljard EUR moet bedragen tijdens het volgende meerjarig financieel kader om het afgesproken streefdoel te halen; overwegende dat de Global Gateway een strategisch instrument is en het potentieel heeft om een reeks onderling verbonden SDG’s te bevorderen, met name door middel van internationale partnerschappen en investeringen in vervoer, energie, digitale infrastructuur, gezondheid en onderwijs; S. overwegende dat de politieke inzet van de EU in het kader van beleidscoherentie voor ontwikkeling kracht werd bijgezet in de nieuwe Europese consensus over ontwikkeling van 2017, waarin beleidscoherentie voor ontwikkeling wordt aangemerkt als cruciaal element van de strategie van de EU voor de verwezenlijking van de SDG’s en als belangrijke bijdrage aan de bredere doelstelling van beleidscoherentie voor duurzame ontwikkeling; overwegende dat beleidscoherentie voor duurzame ontwikkeling een benadering is die de economische, sociale en ecologische dimensie van duurzame ontwikkeling in alle stadia van de binnenlandse en internationale beleidsvorming integreert; T. overwegende dat de nieuwe Amerikaanse regering een aantal zeer verontrustende en schadelijke beslissingen heeft genomen op het gebied van internationale ontwikkeling en humanitaire hulp, waarvan de meest vermeldenswaardige de opschorting van 83 % van de financiering voor programma’s in het kader van het Amerikaans Bureau voor Internationale Ontwikkeling (USAID) betreft; overwegende dat naar schatting 54 miljard USD aan contracten voor buitenlandse hulp wordt geraakt; overwegende dat de opschorting van USAID-financiering en de bezuinigingen op de wereldwijde hulp door verschillende lidstaten langetermijngevolgen zullen hebben voor de ontwikkelingsagenda van de wereld en de verwezenlijking van de SDG’s; Stand van zaken 1. herhaalt sterk en onwrikbaar gehecht te zijn aan de volledige en onmiddellijke verwezenlijking van alle SDG’s, hun streefdoelen en de Agenda 2030 als geheel, met name gezien de verslechterende geopolitieke, sociale, economische en ecologische situatie; bevestigt zijn sterke betrokkenheid bij het Pact voor de Toekomst, dat een cruciale stap is om de VN nieuw leven in te blazen en de SDG’s te verwezenlijken; 2. betreurt dat de wereldgemeenschap ver achter op schema ligt wat betreft de verwezenlijking van de Agenda 2030 en het bereiken van de SDG-streefdoelen; erkent de onderlinge verwevenheid en afhankelijkheid van de 17 SDG’s en beseft dat verwezenlijking van de Agenda 2030 en daarna vraagt om brede en versnelde actie met betrekking tot alle SDG’s; onderstreept dat de littekens van de COVID‑19-pandemie, hoogoplopende conflicten, geopolitieke spanningen, noodsituaties op sociaal, gezondheids- en humanitair gebied alsmede de toenemende negatieve gevolgen van klimaatverandering aanzienlijke belemmeringen vormen voor de verwezenlijking van de SDG-streefdoelen en dat alle actoren meer inspanningen moeten leveren om tegemoet te komen aan de werkelijke behoeften; 3. erkent dat de vertraging bij de verwezenlijking van de SDG’s wordt verergerd door de aanzienlijke vooruitgangskloof tussen verschillende groepen landen, met name in de armste en meest kwetsbare landen en regio’s; benadrukt dat de huidige ongelijke vooruitgang wordt verergerd door de opschorting van de USAID-financiering en door bezuinigingen op de wereldwijde hulpbudgetten door EU-lidstaten en andere OESO-landen; benadrukt dat ontwikkelingssamenwerking hoog op de agenda moet blijven staan om de wereld op koers te houden om de SDG’s te verwezenlijken; 4. onderstreept dat het beleid voor de verwezenlijking van de SDG’s in laag- en middeninkomenslanden sterk wordt belemmerd door hoge schuldniveaus en hoge schuldaflossingskosten; wijst ook op de beperkingen van de mondiale financiële architectuur en de ontoereikende internationale steun; benadrukt dat deze landen dringend meer financiële middelen en budgettaire ruimte nodig hebben om veel meer investeringen in de SDG’s mogelijk te maken; benadrukt dat er wereldwijde samenwerking nodig is om de mondiale financiële architectuur te hervormen, met name met het oog op de vierde Internationale Conferentie inzake ontwikkelingsfinanciering die van 30 juni tot en met 3 juli 2025 in Sevilla plaatsvond; 5. benadrukt de dringende behoefte aan internationale samenwerking en beslissende transformatieve actie om onze samenlevingen en economieën stevig op koers te zetten om de SDG’s te verwezenlijken en de drievoudige planetaire crisis van klimaatverandering, biodiversiteitsverlies en verontreiniging aan te pakken; benadrukt dat de SDG’s moeten worden bereikt op een rechtvaardige manier die de grenzen van de planeet eerbiedigt; benadrukt dat sociale duurzaamheid, onder meer door mondiale ongelijkheden te verminderen, de toegang tot essentiële diensten te waarborgen en sociale inclusie te bevorderen, moet worden opgenomen in alle inspanningen om de SDG’s uit te voeren; 6. verwelkomt als eerste stap de meest recente versie van het Bridgetown-initiatief wat betreft klimaatactie, waarin erop wordt aangedrongen nog eens 500 miljard USD per jaar vrij te maken voor klimaatmitigatie en -adaptatie in de ontwikkelingslanden; wijst er evenwel op dat dit nog steeds niet volstaat; verzoekt de EU en haar lidstaten dan ook met klem ernaar te streven nog eens 1,3 biljoen USD per jaar uit te trekken voor klimaatmitigatie en -adaptatie alsmede verlies en schade, door middel van publieke concessionele instrumenten die geen schulden creëren, in overeenstemming met de “Baku to Belém Roadmap” die is overeengekomen tijdens COP29; 7. herhaalt dat internationale samenwerking een fundamentele voorwaarde is om mondiaal vooruitgang te boeken met de SDG’s tegen 2030 en daarna en dat in die samenwerking prioriteit moet worden gegeven aan het versterken van de veerkracht, stabiliteit en autonomie van partnerlanden, met name in Afrika, door kansen voor economische en menselijke ontwikkeling te bevorderen en de nadruk weer te leggen op kernprioriteiten zoals voeding, gezondheidszorg en onderwijs; benadrukt dat er, ondanks de moeilijkheden die de huidige geopolitieke situatie met zich meebrengt, speciale aandacht moet uitgaan naar regio’s en gemeenschappen die het verst achterop zijn geraakt, om ervoor te zorgen dat niemand aan zijn lot wordt overgelaten; waarschuwt ervoor dat de gevolgen van nietsdoen of verder uitstel voornamelijk zouden worden gedragen door de meest kwetsbaren, maar ook schade zouden berokkenen aan de wereld als geheel; 8. onderstreept hoe belangrijk ononderbroken toegang tot hoogwaardige klimaat- en milieugegevens en de nakoming van internationale rapportageverplichtingen zijn voor wetenschappelijk en empirisch onderbouwde beleidsvorming; stelt met bezorgdheid vast dat de recente geopolitieke ontwikkelingen erop wijzen dat de mondiale klimaatinfrastructuur kwetsbaar is; benadrukt bovendien dat de samenwerking tussen de EU en mondiale instellingen, het IPCC en de VN moet worden versterkt om ervoor te zorgen dat zowel het EU- als het mondiale beleid gebaseerd blijft op de meest recente klimaatwetenschap; 9. erkent hoe belangrijk door landen geleide strategieën voor duurzame ontwikkeling zijn voor de verwezenlijking van de SDG’s; erkent dat benaderingen van duurzame ontwikkeling moeten worden afgestemd op de specifieke lokale context; benadrukt in dit verband de belangrijke rol van lokale en regionale overheden bij het definiëren, uitvoeren en monitoren van lokale acties en strategieën die bijdragen aan de wereldwijde verwezenlijking van de SDG’s; benadrukt bovendien dat de doeltreffende uitvoering van de SDG’s de betrokkenheid van een breed scala aan belanghebbenden vereist alsook sterkere sociale en institutionele partnerschappen, publieke en particuliere investeringen, samenwerking en gedeelde verantwoordelijkheid tussen publieke actoren, een grotere betrokkenheid van burgers, goed onderwijs en een bredere interactie tussen de publieke en de particuliere sector, de wetenschap en het maatschappelijk middenveld; 10. benadrukt dat het leiderschap van de EU van cruciaal belang blijft voor de wereldwijde uitvoering van de SDG’s, met name in het licht van de diverse geopolitieke uitdagingen en aanhoudende crises; benadrukt dat de EU en haar lidstaten meer het voortouw moeten nemen bij de coördinatie van de wereldwijde inspanningen om stagnatie of achteruitgang om te buigen en de verwezenlijking van de SDG’s te vergemakkelijken en te versnellen, en tegelijkertijd een betrouwbare partner moeten blijven die doeltreffende en duurzame hulp verstrekt; benadrukt de belangrijke rol van de Europese Green Deal bij de uitvoering en de verwezenlijking van de SDG’s; 11. benadrukt dat er voldoende financiële middelen moeten worden vrijgemaakt voor SDG-relevante transformaties en dat beleidscoherentie en inclusiviteit op alle bestuursniveaus moeten worden bevorderd, onder meer door bij beleidsvorming en bij effectbeoordelingen door de Commissie prioriteit te geven aan de SDG’s; 12. verzoekt de EU-instellingen hun gevestigde toezeggingen na te komen om gendermainstreaming en een intersectioneel perspectief op alle EU-beleidsmaatregelen en -financiering toe te passen; betreurt het dat landen nog steeds 44 % van de gegevens missen die nodig zijn om SDG 5 te volgen en dat meer dan 80 % van de landen geen gegevens heeft over ten minste één SDG 5-streefdoel (25) ; benadrukt daarom dat de nationale bureaus voor de statistiek moeten worden versterkt en dat hun mondiale coördinatie en samenwerking moeten worden verbeterd om te zorgen voor goed onderbouwde beleidsvorming en dat de resterende lacunes op het gebied van gendergegevens moeten worden gedicht; 13. onderstreept de grote rol van de VN en het jaarlijkse politiek forum op hoog niveau bij de monitoring en evaluatie van de uitvoering van de Agenda 2030 en de SDG’s; is van oordeel dat het politiek forum op hoog niveau 2025 moet worden benut om te zorgen voor politieke oriëntatie op hoog niveau en een nieuw elan voor het opvoeren van de inspanningen en het versnellen van de actie om de doelstellingen tegen 2030 te verwezenlijken; SDG’s waarvoor in het kader van het politiek forum op hoog niveau 2025 een diepgaande evaluatie zal worden verricht SDG 3. Verzeker een goede gezondheid en promoot welzijn voor alle leeftijden 14. betreurt de minimale of matige vooruitgang bij de meeste streefdoelen van SDG 3 en het steeds tragere tempo dat sinds 2015 op meerdere belangrijke gebieden wordt waargenomen; stelt met bezorgdheid vast dat minder dan 10 % van de streefdoelen van SDG 3 op schema ligt en dat waarschijnlijk minder dan een derde tegen 2030 zal worden gehaald; stelt zeer verontrust vast dat de EU ook te maken heeft gehad met tegenslagen bij ongeveer de helft van de indicatoren die Eurostat voor zijn verslag van juni 2024 heeft geanalyseerd; 15. stelt verontrust vast dat de vooruitgang met betrekking tot universele gezondheidszorg vertraging heeft opgelopen, waardoor bijna de helft van de wereldbevolking geen toegang tot essentiële gezondheidsdiensten heeft; vindt het zeer verontrustend dat 2 miljard mensen geen ziektekostenverzekering hebben en in financiële moeilijkheden verkeren als gevolg van de kosten voor gezondheidszorg (26) ; 16. onderstreept dat gezondheidszorgstelsels onder steeds grotere druk komen te staan als gevolg van de vergrijzing van de wereldbevolking, een kwalitatief slechte gezondheidszorginfrastructuur en het wereldwijde tekort aan gezondheidswerkers, en herinnert eraan dat deze uitdagingen moeten worden aangepakt als we vooruitgang willen boeken op weg naar universele gezondheidszorg; beklemtoont dat er over de hele wereld aanzienlijke verschillen bestaan met betrekking tot het passende aantal gezondheidswerkers, waarbij laaginkomenslanden te maken hebben met de laagste dichtheid en spreiding; stelt vast dat in 54 landen, in meerderheid hooginkomenslanden, 1,8 miljoen gezondheidswerkers extra nodig zijn om de huidige voor leeftijd gestandaardiseerde dichtheid te handhaven (27) ; benadrukt de kwetsbaarheid van gezondheidswerkers die te maken hebben met een toenemende werklast, burn-outs en geestelijke gezondheidsproblemen; pleit voor gerichte ondersteuning, opleiding en maatregelen om eerstelijnsprofessionals te beschermen en de responscapaciteit in noodgevallen te versterken; 17. benadrukt dat verschillende in elkaar grijpende crises, de negatieve gevolgen van klimaatverandering en biodiversiteitsverlies voor de gezondheid, de economische instabiliteit, armoede, hardnekkige ongelijkheden, met name onder kwetsbare bevolkingsgroepen en regio’s, en de steeds krappere middelen, ondanks de toenemende vraag naar gezondheidsdiensten, de gezondheidscrisis dreigen te verergeren, de mondiale gezondheidsbeveiliging dreigen te ondermijnen en de vooruitgang bij het behalen van de SDG 3-streefdoelen verder dreigen te belemmeren; 18. betreurt de desastreuze uitwerking van de COVID-19-pandemie op de mondiale volksgezondheid en op de vooruitgang bij de verwezenlijking van de SDG 3-streefdoelen; benadrukt dat de COVID‑19-pandemie grootschalige en langdurige tekortkomingen in gezondheidszorgstelsels aan het licht heeft gebracht en heeft laten zien hoe belangrijk het is om de crisisparaatheid, de crisisresponscapaciteit en de veerkracht van gezondheidszorgstelsels te vergroten; benadrukt dat gezondheidsbedreigingen zich niet aan landsgrenzen houden en dat een lokale noodsituatie op gezondheidsgebied snel kan escaleren tot een wereldwijde pandemie, waardoor er een gecoördineerde wereldwijde reactie en versterkte internationale samenwerking door middel van robuuste multilaterale volksgezondheidsinstellingen, met name de WHO, nodig is; 19. betreurt ten zeerste het besluit van de VS om zich terug te trekken uit de WHO en de ontmanteling van gezondheidsprogramma’s in het kader van USAID; onderstreept dat deze beslissing ernstige gevolgen zal hebben voor het leven van mensen en voor de mondiale toegang tot gezondheidsdiensten, waardoor zwakke plekken in mondiale gezondheidssystemen worden blootgelegd en verergerd, verschillen op het gebied van gezondheidszorg toenemen en middelen onder druk komen te staan, met langetermijngevolgen voor de veiligheid en veerkracht van de mondiale gezondheidszorg; benadrukt dat deze terugtrekking een ernstige belemmering zal vormen voor de vooruitgang bij de verwezenlijking van SDG 3 doordat deze ten koste gaat van de capaciteiten voor het monitoren van gezondheidsbedreigingen, de internationale coördinatie, middelen en leiderschap bij de aanpak van gezondheidscrises en de bevordering van eerlijke toegang tot gezondheidszorg voor iedereen; verzoekt de VS terug te komen op het besluit om zich terug te trekken uit de WHO; 20. erkent dat de inspanningen ter bestrijding van overdraagbare ziekten zoals hiv/aids, tuberculose, malaria en verwaarloosde tropische ziekten de afgelopen decennia tot aanzienlijke vooruitgang hebben geleid; is echter bezorgd over de toename van het aantal gevallen van malaria en tuberculose en over het feit dat er, ondanks de behaalde resultaten, nog steeds ongelijkheid bestaat en bedreigingen blijven ontstaan, waardoor veel bevolkingsgroepen in een kwetsbare positie verkeren en de wereldwijde inspanningen worden verzwakt; betreurt het ten zeerste dat de verstoring van hiv/aids-programma’s twintig jaar vooruitgang ongedaan kan maken, wat kan leiden tot meer dan 10 miljoen gevallen van hiv/aids en 3 miljoen sterfgevallen extra (28) ; pleit voor een doeltreffender uitvoering van beleid en programma’s om de besmettingsgraad verder terug te dringen en de toegang tot behandeling en preventie te verbeteren, met name in minder ontwikkelde landen; 21. stelt vast dat miljarden mensen nog steeds lijden aan verwaarloosde tropische ziekten, waarbij het in tal van landen ontbreekt aan adequate toegang tot behandeling, waaruit blijkt dat de capaciteiten op het gebied van preventie, paraatheid en reactie van de EU en haar partners – met name in het Globale Zuiden – dringend moeten worden versterkt om ervoor te zorgen dat iedereen voordeel heeft van de wereldwijde inspanningen; dringt aan op stimulansen ter bevordering van onderzoek en ontwikkeling op het gebied van geneesmiddelen tegen tropische ziekten; dringt er bij de EU op aan proactieve maatregelen te treffen om innovatie aan te moedigen en de beschikbaarheid van geneesmiddelen te versnellen; 22. stelt met bezorgdheid vast dat de mondiale moedersterfte sinds 2015 nagenoeg onveranderd is gebleven hoewel er verbetering is opgetreden op het gebied van vakkundige geboortebegeleiding, en het neonataal sterftecijfer en het sterftecijfer van kinderen onder de vijf jaar wereldwijd zijn afgenomen; wijst op de grote verschillen tussen laaginkomens- en hooginkomenslanden en de ernstige situatie in kwetsbare landen waar de situatie alarmerend tot zeer alarmerend is; roept op tot doortastende maatregelen in alle lidstaten en in het kader van het extern optreden van de EU om aanzienlijke vooruitgang te boeken met het streefdoel om de moedersterfte in 2030 terug te dringen, te zorgen voor universele toegang tot seksuele en reproductieve gezondheidszorg, met inbegrip van toegang tot hoogwaardige kraamzorg voor moeders, vakkundige geboortebegeleiding, obstetrische hulp in noodgevallen, alomvattende pre- en postnatale zorg, gezinsplanning en legale abortus; 23. wijst erop dat de afname van het aantal tienerbevallingen en toegang tot moderne voorbehoedsmiddelen niet alle vrouwen en meisjes in gelijke mate ten goede komen; wijst op de aanhoudende sociale, economische en regionale ongelijkheden die de verbreding van positieve trends verhinderen; dringt er bij de EU op aan om bij voorrang de toegang tot veilige en doeltreffende voorbehoedsmiddelen en tot legale abortuszorg in alle lidstaten te waarborgen en daartoe bij te dragen door middel van haar extern beleid; herhaalt zijn oproep om het recht op veilige en legale abortus op te nemen in het Handvest van de grondrechten van de EU; 24. herinnert eraan dat de volledige verwezenlijking van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten en het handhaven van de lichamelijke autonomie van vrouwen en meisjes van cruciaal belang zijn voor het bereiken van gendergelijkheid; benadrukt dat seksuele en reproductieve gezondheid en rechten integraal deel uitmaken van universele gezondheidszorg en van cruciaal belang zijn voor de verwezenlijking van SDG 3, met name streefdoel 3.7; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat seksuele en reproductieve gezondheid en rechten in EU-initiatieven en -programma’s voor universele gezondheidszorg worden opgenomen; 25. betreurt het dat de vooruitgang met betrekking tot de negen vrijwillige mondiale doelstellingen die zijn overeengekomen in het wereldwijde monitoringkader inzake niet-overdraagbare ziekten traag en ongelijkmatig is; benadrukt dat zonder een verhoogd gebruik van deze effectieve interventies de helft van alle landen het SDG-streefdoel voor 2030 om voortijdige sterfte als gevolg van niet-overdraagbare ziekten met een derde terug te dringen, niet zal halen; roept daarom op tot versterkte, gecoördineerde en sectoroverstijgende maatregelen ter voorkoming en beheersing van niet-overdraagbare ziekten om het lijden te verminderen en vroegtijdige sterfte te voorkomen; dringt er voorts op aan prioriteit te geven aan de uitvoering van het “Best Buys”-beleid van de WHO om de primaire risicofactoren voor niet-overdraagbare ziekten, waaronder tabaksgebruik, ongezonde eetgewoonten, schadelijk alcoholgebruik, druggebruik en lichamelijke inactiviteit, aan te pakken; dringt voorts aan op de volledige toepassing van de Kaderovereenkomst voor de bestrijding van tabaksgebruik van de WHO in alle landen die de overeenkomst hebben ondertekend; 26. verzoekt de Commissie de EU-luchtkwaliteitsnormen volledig af te stemmen op de richtsnoeren van de WHO in overeenstemming met de richtlijn luchtkwaliteit (29) ; wijst erop dat duurzame steden en gemeenschappen, en in het bijzonder de aanpak van luchtverontreiniging in stedelijke gebieden, van vitaal belang zijn bij het bevorderen van gezondheid en welzijn, aangezien meer dan de helft van de wereldbevolking inmiddels in steden woont; 27. roept op tot versterkte, gecoördineerde en holistische actie, meerjarige en op maat gemaakte planning en substantiële investeringen om te komen tot universele gezondheidszorg; benadrukt de noodzaak om de gezondheidszorgstelsels en het medisch personeelsbestand te versterken, te zorgen voor gelijke toegang tot hoogwaardige gezondheidszorgdiensten en veilige, doeltreffende en betaalbare geneesmiddelen en vaccins, ziektepreventie en -behandeling te bevorderen, innovatieve oplossingen te ontwikkelen en inclusieve en veerkrachtige gezondheidszorgstelsels op te bouwen; roept ook op tot actie om verzwarende milieufactoren aan te pakken, het aantal ziekten en sterfgevallen als gevolg van gevaarlijke chemicaliën en verontreiniging te verminderen, de risico’s van opkomende en terugkerende zoönotische epidemieën en pandemieën te verminderen en antimicrobiële resistentie te bestrijden; onderstreept de noodzaak om organisaties voor sociale en solidaire gezondheidszorg te ondersteunen en sociale gezondheidsdeterminanten en ongelijkheden in de toegang tot hoogwaardige zorg en diensten aan te pakken, met inbegrip van diensten op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid, met name voor kwetsbare bevolkingsgroepen zoals vrouwen en meisjes met een handicap, waarbij bijzondere aandacht uitgaat naar rechtstreeks getroffen regio’s en plattelands- en afgelegen gemeenschappen; 28. benadrukt de noodzaak van horizontale programmering in het gezondheidsbeleid en van investeringen in paraatheid voor gezondheidsbedreigingen en in veerkrachtige openbare gezondheidsstelsels; dringt erop aan meer te investeren in onderzoek en ontwikkeling op het gebied van vaccins en geneesmiddelen voor overdraagbare en niet-overdraagbare ziekten die hoofdzakelijk in ontwikkelingslanden voorkomen teneinde toegang te verschaffen tot betaalbare essentiële geneesmiddelen en vaccins; betreurt dat in 2022 20,5 miljoen kinderen verstoken zijn gebleven van levensreddende vaccins (30) ; stelt vast dat er sprake moet zijn van eerlijke toegang tot vaccins wil de mondiale reactie doeltreffend zijn; dringt erop aan gebruik te maken van initiatieven als Global Gateway om investeringen in de lokale productie van geneesmiddelen en medische technologieën te bevorderen en toekomstige noodsituaties in de volksgezondheid te voorkomen door de capaciteiten over de hele wereld te versterken; 29. bevestigt zijn inzet voor de “één gezondheid”-benadering; is van oordeel dat toepassing van de “één gezondheid”-benadering van vitaal belang is om vooruitgang te boeken met betrekking tot SDG 3; onderstreept voorts dat de Commissie en de lidstaten de mondiale gezondheidsstrategie van de EU volledig moeten uitvoeren en de uitvoering ervan moeten monitoren en regelmatig verslag moeten uitbrengen aan het Parlement over de verwezenlijking van de bijbehorende doelstellingen; 30. herinnert eraan dat de toegang tot betaalbare geneesmiddelen van goede kwaliteit ook afhangt van de overdracht van technologie en kennis; benadrukt daarom de flexibiliteiten in de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom van de WHO (Trips), die in de Verklaring van Doha zijn bevestigd, als legitieme beleidsmaatregelen die regeringen kunnen gebruiken om de volksgezondheid te beschermen en te bevorderen door beperkingen en waarborgen te stellen aan de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten; dringt er bij de EU op aan ervoor te zorgen dat dit doel volledig wordt ondersteund door haar handelsovereenkomsten met ontwikkelingslanden; 31. beklemtoont dat milieurisico’s verantwoordelijk zijn voor een kwart van de wereldwijde ziektelast (31) ; wijst erop dat de gezondheid van mens en dier volgens de “één gezondheid”-benadering afhankelijk is van de gezondheid van de aarde en dat een gezond leefmilieu een universeel mensenrecht en een fundamentele pijler is voor duurzame ontwikkeling en menselijk welzijn; is verheugd over de brede steun in de Algemene Vergadering van de VN voor de erkenning van het recht op een schoon, gezond en duurzaam milieu als universeel mensenrecht (32) en dringt aan op de doeltreffende bescherming ervan op EU-niveau; benadrukt dat de gevaarlijkste chemische stoffen moeten worden verboden, waaronder hormoonontregelende stoffen, en dat PFAS-chemicaliën die nooit afbreken moeten worden uitgebannen, waarbij het gebruik ervan alleen mag worden toegestaan wanneer dat van essentieel belang is voor kritieke sectoren, zoals medische apparatuur, geneesmiddelen en producten die nodig zijn voor de dubbele transitie naar een klimaatneutrale en digitale economie; benadrukt dat ook de uitvoer van in de EU verboden chemische bestrijdingsmiddelen naar derde landen moet worden verboden; 32. vestigt de aandacht op de toenemende gezondheidsrisico’s als gevolg van de klimaatcrisis, waaronder een toename van hittegerelateerde ziekten, ademhalingsziekten en hart- en vaatziekten, en de verspreiding van vector- en watergedragen ziekten; dringt aan op specifieke inspanningen om kwetsbare bevolkingsgroepen, zoals ouderen, kinderen, personen met reeds bestaande aandoeningen, personen met een handicap en leden van gemeenschappen met lage inkomens, die onevenredige klimaatgerelateerde gezondheidsrisico’s lopen, te beschermen; dringt aan op de uitvoering van gelokaliseerde hitteactieplannen, toegankelijke opvangplaatsen en gerichte outreachactiviteiten tijdens extreme weersomstandigheden; 33. benadrukt bovendien dat extreme weersomstandigheden de gezondheidszorginfrastructuur, de energievoorziening en de toeleveringsketens verstoren, en daarmee de toegang tot acute medische verzorging en behandeling bemoeilijken; benadrukt dat moet worden geïnvesteerd in klimaatbestendige gezondheidszorgstelsels, met rampenbestendige infrastructuur, hernieuwbare energiebronnen bij medische faciliteiten en robuuste water- en rioleringsstelsels; dringt aan op de integratie van systemen voor vroegtijdige waarschuwing, mobiele gezondheidsposten en gedecentraliseerde zorgmodellen op gemeenschapsbasis om de continuïteit van zorgverlening tijdens klimaatnoodtoestanden te waarborgen; verzoekt de Commissie en de lidstaten om klimaatbestendigheid op te nemen in alle beleidsmaatregelen op het gebied van de volksgezondheid en de nationale gezondheidsstrategieën; spoort het gebruik aan van op de SDG’s afgestemde indicatoren om de gezondheidseffecten van de klimaatverandering te monitoren en vorm te geven aan de adaptatiestrategieën op EU- en nationaal niveau; SDG 5. Bereik gendergelijkheid en empowerment voor alle vrouwen en meisjes 34. is ernstig bezorgd over de trage vooruitgang op weg naar gendergelijkheid, waarbij de meeste indicatoren niet op schema liggen, waardoor verdere achteruitgang dreigt voor gendergelijkheid en vrouwenrechten, onder meer door acties die de burgerruimte voor vrouwenrechtenverdedigers verkleinen; is van mening dat bezuinigingen op ontwikkelingshulp nu al een negatief effect hebben op de emancipatie van vrouwen en gendergelijkheid; herhaalt dat gendergelijkheid zowel een afzonderlijk doel is als een katalysator voor de vooruitgang van de andere SDG’s; roept de EU ertoe op een krachtige internationale voortrekkersrol te spelen bij de bevordering van gendergelijkheid en vrouwenrechten door middel van beleid en financiële bijstand; 35. dringt aan op versnelde, gerichte maatregelen om een einde te maken aan alle vormen van geweld en intimidatie jegens vrouwen en meisjes, met inbegrip van seksueel en gendergerelateerd geweld en door technologie gefaciliteerd gendergerelateerd geweld, alsook om een einde te maken aan schadelijke praktijken zoals kindhuwelijken, huwelijken op jonge leeftijd en gedwongen huwelijken, zogeheten eergerelateerd geweld, sterilisatie en vrouwelijke genitale verminking; herinnert eraan dat meer dan 230 miljoen meisjes en vrouwen vrouwelijke genitale verminking hebben ondergaan (33) , en betreurt het feit dat uit nieuwe schattingen een toename van 30 miljoen gevallen blijkt ten opzichte van 2016 (34) ; blijft ernstig bezorgd over de hoge moedersterfte wereldwijd, vooral in laag- en middeninkomenslanden; benadrukt dat verkrachting een van de meest wijdverbreide mensenrechtenschendingen blijft en dringt aan op de vaststelling van een gemeenschappelijke definitie van verkrachting op basis van het ontbreken van instemming; benadrukt dat de SDG 5-streefdoelen ook een belangrijke rol moeten spelen in de betrekkingen van de EU met andere landen; 36. benadrukt dat vrouwen onevenredig zwaar worden getroffen door klimaatverandering, met name in de minst ontwikkelde landen en plattelandsgebieden; onderstreept dat deze onevenredige impact hun levensonderhoud, gezondheid en veiligheid ernstig bedreigt, onder meer door een grotere voedsel- en wateronzekerheid, een grotere blootstelling aan gendergerelateerd geweld in het kader van van klimaatgerelateerde ontheemding en migratie, en een grotere economische instabiliteit door de afhankelijkheid van klimaatgevoelige sectoren; benadrukt dat vier op de vijf personen die door de klimaatcrisis ontheemd raken, vrouwen en meisjes zijn (35) ; dringt erop aan in klimaatactieplannen steun voor vrouwen op te nemen en ervoor te zorgen dat vrouwen op alle niveaus deelnemen aan de besluitvorming over het klimaat; dringt erop aan gezondheidszorgstelsels te versterken om klimaatgerelateerde ziekten bij vrouwen aan te pakken, en onderwijs over klimaatadaptatie te bevorderen; kijkt uit naar het nieuwe genderactieplan in het kader van het UNFCCC; verzoekt de Commissie en de lidstaten een leidende rol op zich te nemen bij de vaststelling van een nieuw ambitieus en doeltreffend genderactieplan tijdens de COP30; 37. betreurt het dat de seksuele en reproductieve rechten van vrouwen wereldwijd nog altijd beperkt zijn en benadrukt hoe belangrijk het is de barrières te slechten die verhinderen dat vrouwen beslissingen nemen over anticonceptie, toegang tot gezondheidszorg en seksuele instemming, en erkent dat sociaal-economische factoren, onderwijs en geografische ligging van grote invloed zijn op het vermogen van vrouwen om deze rechten uit te oefenen; herinnert aan de toewijding van de EU aan het bevorderen, het beschermen en het garanderen van de uitoefening van het recht van elk individu om volledige zeggenschap te hebben, en in vrijheid en verantwoordelijkheid te beslissen over zaken die haar of zijn seksualiteit en seksuele en reproductieve rechten aangaan, zonder discriminatie, dwang of geweld; waarschuwt ervoor dat streefdoelen van SDG 5 niet zullen worden gehaald als universele toegang tot seksuele en reproductieve gezondheid en rechten niet wordt gegarandeerd in de EU en wereldwijd, en dringt er bij de EU op aan deze vraag prioriteit geven in beleid en financiering, en het recht op legale en veilige abortus te verankeren in het Handvest van de grondrechten van de EU; herhaalt dat alle vrouwen toegang moeten hebben tot seksuele en reproductieve gezondheidszorg, onder meer voor gezinsplanning, informatievoorziening en voorlichting, en roept op tot de integratie van reproductieve gezondheid in nationale strategieën en programma’s; dringt erop aan meer te investeren op deze gebieden om toegang tot alomvattende en niet-discriminerende zorg te waarborgen; 38. dringt aan op voortzetting van de financiering van programma’s die gericht zijn op het bevorderen van de rechten, de empowerment en de autonomie van vrouwen en de bestrijding van alle vormen van gendergerelateerd geweld; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat gender als belangrijke of hoofddoelstelling wordt opgenomen in 85 % van alle nieuwe acties in het kader van het externe optreden en dat 20 % van de officiële ontwikkelingshulp in elk land wordt toegewezen aan programma’s met gendergelijkheid als een van de voornaamste doelstellingen; verzoekt de Commissie voorts te zorgen voor de stelselmatige uitvoering van grondige genderanalyses, genderspecifieke gegevensverzameling, genderresponsieve budgettering en gendereffectbeoordelingen; 39. betreurt het dat de hulp van donoren van de Commissie voor ontwikkelingsbijstand (DAC) van de OESO voor gendergelijkheid in 2022 is gedaald, waarmee na een decennium van groei voor het eerst sprake is van een daling (36) ; merkt op dat slechts 4 % van de toewijsbare officiële ontwikkelingshulp gendergelijkheid als voornaamste doelstelling had (37) ; benadrukt dat er extra middelen moeten worden vrijgemaakt om de voortgang naar gendergelijkheid te hervatten; betreurt dat sinds de introductie van het GAP III slechts 3,8 % van alle genderresponsieve/-gerichte acties gendergelijkheid als hoofddoelstelling heeft en achterblijft bij het in de NDICI-verordening vastgestelde streefcijfer van 5 % (38) ; verzoekt de lidstaten en de Commissie het aantal EU-acties met bevordering van gendergelijkheid als een van de voornaamste doelstellingen aanzienlijk te verhogen; verzoekt de EU de financiering voor multilaterale fondsen voor gendergelijkheid, zoals UN Women, en voor seksuele en reproductieve gezondheid, zoals het VN-Bevolkingsfonds en het Wereldfonds voor de bestrijding van aids, tuberculose en malaria, te verhogen; 40. wijst erop dat vrouwen in het algemeen de meeste onbetaalde huishoudelijke en zorgtaken verrichten, wat huishoudens met een laag inkomen opzadelt met onevenredig zware lasten en bijdraagt aan de armoede, ongelijkheid, onzekere levensomstandigheden en een lagere arbeidsparticipatie onder vrouwen; dringt erop aan het recht van elke vrouw om werk en privéleven met elkaar in evenwicht te brengen krachtiger te bevorderen op basis van gezamenlijke verantwoordelijkheid en arbeidsomstandigheden die de combinatie van werk, gezin en privéleven vergemakkelijken; roept op tot versnelde inspanningen om de loon- en de pensioenkloof tussen mannen en vrouwen te dichten, waaronder in de zorgeconomie, en om horizontale en verticale arbeidsmarktsegregatie aan te pakken; pleit voorts voor inspanningen om ervoor te zorgen dat vrouwen volledig, gelijkwaardig en betekenisvol kunnen deelnemen aan en een leidende rol kunnen spelen in besluitvormingsfuncties en -kansen in de publieke en de particuliere sector, onder meer met betrekking tot alle aspecten van vrede en veiligheid; pleit voor verdere bevordering van de participatie van vrouwen op het gebied van wetenschap, technologie, engineering en wiskunde; 41. erkent de dringende noodzaak om te reageren op negatieve ontwikkelingen die de vooruitgang op het gebied van gendergelijkheid in de EU belemmeren, waaronder gendergerelateerd geweld, en op het heersende seksistische politieke discours; is in dit verband ingenomen met de routekaart voor vrouwenrechten van de Commissie als kompas voor toekomstige EU-maatregelen op dit gebied, zowel binnen als buiten de Unie, en voor het vormgeven van de nieuwe strategie voor gendergelijkheid vanaf 2026; benadrukt dat deze routekaart de uitvoering van wetgevings- en niet-wetgevingsmaatregelen gericht op meer vooruitgang en verantwoording met betrekking tot SDG 5 moet bevorderen en roept op tot een sterkere betrokkenheid van de lidstaten; dringt aan op een alomvattende aanpak ten aanzien van seksuele en reproductieve gezondheidszorg, intersectionele discriminatie en de bescherming van kwetsbare vrouwen; 42. betreurt het toenemende aantal onrechtmatige aanvallen tegen maatschappelijke organisaties, met name vrouwenrechtenorganisaties, zowel in de EU als wereldwijd; benadrukt dat een beschermingsmechanisme voor mensenrechtenverdedigers in de EU moet worden ingesteld, met bijzondere aandacht voor vrouwen, lhbtiq+-personen en mensenrechtenverdedigers op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten; dringt aan op de volledige uitvoering van gendergelijkheidsbeleid (genderactieplan, gendergelijkheidsstrategie), ook van de componenten daarvan met betrekking tot seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, en dringt erop aan adequate financiering uit te trekken voor die uitvoering, ook voor organisaties op het gebied van vrouwenrechten en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, en op voorlichting over gezinsplanning, betaalbare anticonceptie, gratis, veilige en legale abortus en kraamzorg voor moeders; benadrukt dat vrouwenrechtenorganisaties systematisch ondergefinancierd blijven en minder dan 1 % van de wereldwijde officiële ontwikkelingshulp ontvangen; 43. erkent dat ondanks de vooruitgang 122 miljoen meisjes wereldwijd nog steeds niet naar school gaan (39) ; benadrukt dat gelijke toegang tot onderwijs van essentieel belang is voor duurzame ontwikkeling, armoedebestrijding en economische welvaart, aangezien hiermee meisjes en vrouwen in staat worden gesteld volledig deel te nemen aan de maatschappij; pleit voor de opneming van genderresponsieve strategieën in het onderwijsbeleid om deze ongelijkheden aan te pakken; verzoekt de lidstaten te zorgen voor voorlichting op basis- en middelbare scholen dat gericht is op de bestrijding van gendergerelateerd geweld en genderstereotypering; onderstreept dat investeringen in onderwijs voor meisjes grote voordelen oplevert voor de komende generaties, door rechtstreeks bij te dragen tot de verwezenlijking van hun grondrechten en bescherming tegen alle vormen van geweld, alsook door bij te dragen aan een beter welzijn voor de hele samenleving; 44. erkent de onevenredige kwetsbaarheid van vrouwen en meisjes in conflictsituaties en tijdens humanitaire crisis, onder meer in de vorm van een verhoogd risico op seksueel en gendergerelateerd geweld, ontheemding en de ontwrichting van essentiële diensten; wijst nogmaals op de cruciale rol die vrouwen en meisjes vervullen bij vredesopbouw, conflictoplossing en wederopbouw in de nasleep van conflicten, en benadrukt hun essentiële deelname aan vredesonderhandelingen en besluitvormingsprocessen, zoals uiteengezet in de agenda voor vrouwen, vrede en veiligheid; 45. pleit voor een krachtiger beleid en doortastendere maatregelen ter bevordering van de toegang tot grond, kredieten, ondernemerschap en onderwijs, alsook tot werkgelegenheid en gezondheidszorg, met name voor vrouwen en meisjes die zich in kwetsbare omstandigheden bevinden, vrouwen met een handicap, zwangere vrouwen en vrouwen in plattelandsgebieden; 46. neemt nota van de lessen die zijn getrokken uit het gezamenlijk verslag 2024 getiteld “Are we getting there? A synthesis of the UN system evaluations of SDG 5”, waaronder het belang van daadwerkelijke betrokkenheid van mannen en jongens bij programma’s en initiatieven die hen voorlichten en ondersteunen bij de gedragsverandering die nodig is om de streefdoelen te halen, en een duurzamere en volledigere prioritering van de streefdoelen in een humanitaire context; 47. betreurt de achteruitgang van lhbtiq+-rechten en de transfobie die een bedreiging vormt voor gendergelijkheid; hekelt het feit dat tussen 2021 en 2022 drie anti-lhbtiq+-organisaties alleen al een inkomen van 1 miljard USD rapporteerden, tegenover 8 000 begunstigden van subsidies voor lhbtiq+-personen die in totaal 905 miljoen USD ontvingen (40) ; waarschuwt voor de zorgwekkende toename van antigenderfinanciering waarmee wordt beoogd de geleidelijke vooruitgang van vrouwen- en lhbtiq+-rechten in de afgelopen decennia teniet te doen; 48. verzoekt de EU om bekeringscentra in de lidstaten te verbieden en al het mogelijke te doen om deze praktijk overal te voorkomen; SDG 8. Bevorder aanhoudende, inclusieve en duurzame economische groei, volledige en productieve tewerkstelling en waardig werk voor iedereen 49. stelt verontrust vast dat van de SDG’s waarvoor in het kader van het politiek forum op hoog niveau 2025 een diepgaande evaluatie zal worden verricht, de streefdoelen van SDG 8 het meest te kampen hebben met stagnatie of achteruitgang; 50. is bezorgd over de achteruitgang in het afgelopen decennium van de arbeidsrechten, de vrijheid van vereniging en de rechten inzake collectieve onderhandeling, en wijst op de negatieve gevolgen daarvan voor de sociale rechtvaardigheid en de inspanningen om productieve werkgelegenheid en fatsoenlijk werk voor iedereen te bevorderen; overwegende dat een vijfde van de wereldbevolking in landen woont waar een hoge mate van ongelijkheid heerst (41) ; bevestigt dat de sociale maatregelen moeten worden versterkt om de ongelijkheid aan te pakken overeenkomstig het beginsel dat niemand aan zijn lot wordt overgelaten, rekening houdend met de sociale gevolgen van inflatie, de stijgende druk op de begroting, de geopolitieke spanningen en de risico’s van klimaatverandering en extreme weersomstandigheden voor de gezondheid en veiligheid van werknemers; benadrukt het belang van een rechtvaardige transitie voor de decarbonisatie van de economie, om ervoor te zorgen dat de transitie voor alle betrokkenen zo eerlijk en inclusief mogelijk verloopt; 51. dringt aan op krachtiger beleid en doortastende maatregelen om inclusieve en duurzame economische ontwikkeling te bevorderen; dringt er bij de EU en de mondiale partners op aan gebruik te maken van instrumenten zoals de Global Gateway om meerdere financieringsbronnen aan te boren, waaronder investeringen uit de particuliere sector, sociale en milieunormen te eerbiedigen en het scheppen van fatsoenlijke banen te bevorderen, zodat de inkomensongelijkheid wordt teruggedrongen en niemand achterblijft; erkent de rol van particuliere financiering om de financieringskloof voor het bereiken van de SDG’s te dichten; benadrukt echter dat overheidsinvesteringen in kritieke diensten zoals gezondheidszorg, onderwijs en sociale bescherming nodig blijven; 52. benadrukt dat het zaak is territoriale ongelijkheden en ongelijkheden op het gebied van huisvesting aan te pakken door de toegang tot betaalbare, toereikende en energie-efficiënte huisvesting te ondersteunen, met name in achtergestelde stedelijke en plattelandsgebieden; pleit voor meer investeringen in geïntegreerd sociaal opbouwwerk, sociale infrastructuur en basisvoorzieningen ter bevordering van sociale cohesie en economische inclusie; pleit voor de ondersteuning van lokale en regionale overheden bij de uitvoering van duurzame, inclusieve en veerkrachtige ontwikkelingsstrategieën die een verband leggen tussen klimaat, gezondheid, huisvesting, mobiliteit en sociale inclusie; 53. stelt bezorgd vast dat de economische groei in veel ontwikkelingslanden langzaam en ongelijk blijft en vaak gehinderd wordt door structurele tekortkomingen, economische ongelijkheden, politieke instabiliteit, externe schokken en de toenemende gevolgen van de klimaatverandering; benadrukt dat lokale initiatieven die gericht zijn op unieke behoeften van de gemeenschap een essentiële rol spelen bij het bevorderen van billijke economische groei; benadrukt dat regionale samenwerking inzake economische corridors de handel, investeringen, duurzame industrialisering en economische diversificatie ten goede komt; 54. pleit voor meer publieke en particuliere investeringen in onderzoek, duurzame bedrijfspraktijken, de groene en de digitale transitie, hoogwaardig onderwijs en de ontwikkeling van vaardigheden, met inbegrip van bij- en omscholing, en voor afstemming daarvan op de marktvraag, alsook voor de ondersteuning van kleine, middelgrote en startende ondernemingen bij de toegang tot financiering en de bevordering van investeringen en innovatie; herhaalt dat bijzondere aandacht moet uitgaan naar de bevordering van de economische empowerment van vrouwen en naar gelijke toegang tot zakelijke kansen; pleit voor inclusief beleid ten behoeve van personen met een handicap op de werkplek; 55. herhaalt het belang van beleid ter ondersteuning van werkgelegenheid, onderwijs en beroepsopleiding voor jongeren; wijst op het belang van de groeiende groep jongeren in het Globale Zuiden voor duurzame ontwikkeling; wijst er met klem op dat het belangrijk is de banden tussen onderwijs, de ontwikkeling van vaardigheden en werkgelegenheid te versterken, om toegang tot fatsoenlijk werk mogelijk te maken op de snel veranderende arbeidsmarkt; 56. benadrukt dat initiatieven die gericht zijn op het stimuleren van economische groei hand in hand moeten gaan met sociale rechtvaardigheid, gendergelijkheid, arbeidsrechten en milieubescherming; verzoekt de EU zich constructief in te zetten voor en te werken aan de goedkeuring van het VN-verdrag inzake bedrijfsleven en mensenrechten; 57. betreurt het feit dat wereldwijd meer dan de helft van de beroepsbevolking een informele baan heeft (42) , hetgeen een aanzienlijke belemmering vormt voor sociale rechtvaardigheid en inclusieve groei; is zeer bezorgd over het feit dat in de minst ontwikkelde landen, in Sub-Saharaans Afrika en in Centraal- en Zuid-Azië, bijna negen van de tien werkenden nog altijd informeel werk verrichten (43) ; 58. merkt op dat, hoewel het bruto binnenlands product een belangrijke indicator van economische prestaties blijft, aanvullende maatstaven in aanmerking moeten worden genomen die de sociale en milieudimensies weerspiegelen om tot een evenwichtigere en beter onderbouwde economische beleidsvorming te komen; 59. pleit voor aanvullende maatregelen om dwangarbeid en mensenhandel uit te bannen en een einde te maken aan elke vorm van kinderarbeid, met inbegrip van de rekrutering en inzet van kindsoldaten; SDG 14. Behoud en maak duurzaam gebruik van oceanen, zeeën en maritieme hulpbronnen 60. wijst op de verontrustende trends op het gebied van mariene verontreiniging, eutrofiëring van kustgebieden, oceaanverzuring, stijgende temperaturen, overbevissing, afnemende mariene biodiversiteit, vernietiging van habitats, onduurzame industriële praktijken, onderwatergeluid en verontreiniging van de binnenwateren, die afzonderlijk en samen een bedreiging vormen voor mariene ecosystemen en kustgemeenschappen, met name in ontwikkelingslanden en kwetsbare regio’s, en het bereiken van de SDG 14-streefdoelen in de weg staan; 61. betreurt het gebrek aan daadwerkelijke vooruitgang bij het behalen van de SDG 14-streefdoelen en de soms verslechterde vooruitzichten in dit verband, met name door het gebrek aan doeltreffende maatregelen in combinatie met toenemende economische druk; stelt verontrust vast dat geen van de streefdoelen van SDG 14 voor 2020 is behaald; is van mening dat de minimale of matige vooruitgang en de hoge mate van stagnatie en regressie betekenen dat de wereldwijde actie qua snelheid en omvang lang niet volstaat om de streefdoelen van SDG 14 tijdig te kunnen behalen; herinnert eraan dat een gelijke verdeling van zowel de baten als de lasten essentieel is voor de uitvoering van SDG 14; 62. merkt op dat SDG 14 een van de slechtst gefinancierde SDG’s is en dat het huidige financieringstekort wordt geschat op ongeveer 150 miljard USD per jaar; benadrukt dat de VN-oceaanconferentie van 2025 een nieuwe impuls moet geven aan het dichten van de bestaande financieringskloof en het creëren van een stabiel en gunstig klimaat voor het mobiliseren van meer financiering voor de verwezenlijking van de streefdoelen van SDG 14; verzoekt de EU en haar lidstaten meer geld uit te trekken voor de bescherming en het herstel van de mariene ecosystemen; verzoekt de Commissie specifieke middelen aan het Europees oceaanpact toe te wijzen voor de bescherming van de oceanen en de rechtvaardige transitie naar een duurzame blauwe economie die kustgemeenschappen, economische groei en de samenleving als geheel ten goede komt; 63. benadrukt de noodzaak om de oceanen als een eenheid te beschermen en duurzaam te gebruiken; pleit voor een holistische benadering waarin milieubescherming en -herstel, welvaart, sociale rechtvaardigheid, duurzaamheid en concurrentievermogen worden geïntegreerd, en voor een alomvattend kader dat als enig referentiepunt dient voor al het oceaangerelateerd beleid; verwacht dat het aanstaande Europese oceaanpact een internationaal voorbeeld zal stellen door al het oceaangerelateerde beleid op holistische wijze te benaderen en te zorgen voor samenhang tussen alle beleidsterreinen die verband houden met de oceanen; 64. is van mening dat er dringend behoefte is aan bindende mondiale maatregelen en een op ecosystemen gebaseerde aanpak om tekortkomingen aan te pakken, maatregelen te versnellen en de gezondheid van de oceanen op lange termijn te waarborgen, ook en vooral onder veranderende klimaatomstandigheden; benadrukt dat dergelijke maatregelen de bescherming van mensenrechten en van onze mariene ecosystemen moeten waarborgen; acht het van groot belang de rechtvaardige transitie naar duurzame visserij te ondersteunen, illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te bestrijden, het toenemend aantal invasieve uitheemse soorten aan te pakken, de transparantie in de vis- en schaal- en schelpdiersector te vergroten, de rechten van kleinschalige vissers te beschermen, de inspanningen voor het behoud en herstel van de zee te vergroten en een mondiaal verdrag inzake verontreiniging door kunststoffen vast te stellen; herinnert eraan dat de EU-verordening natuurherstel een van de instrumenten is waarmee de EU haar internationale verbintenissen inzake het herstel van mariene en kustecosystemen kan nakomen; 65. dringt aan op krachtigere mondiale maatregelen om de verzuring van de oceanen en het warmtegehalte van de oceanen aan te pakken, teneinde de rol van de oceanen als de belangrijkste koolstofput op de planeet veilig te stellen en het mariene leven en het voedselweb te beschermen; 66. is ingenomen met de aanneming van het VN-verdrag inzake de volle zee (“Biodiversity Beyond National Jurisdiction Agreement” of BBNJ); betreurt echter dat op heden slechts een van de 27 EU-lidstaten dit verdrag heeft geratificeerd; dringt er bij alle lidstaten op aan hun individuele ratificatieprocessen snel af te ronden; verzoekt de partijen hun werkzaamheden ten behoeve van de VN-dialoog over oceanen en klimaatverandering voort te zetten en de snelle uitvoering van de overeenkomst te waarborgen, onder meer door middelen vrij te maken uit het “Global Ocean Programme” van de EU; is ingenomen met het voorstel van de Commissie om het VN-Verdrag voor de volle zee op te nemen in het Unierecht; 67. herinnert aan de toezegging in het kader van streefdoel 3 van het mondiaal biodiversiteitskader van Kunming-Montreal om tegen 2030 ten minste 30 % van de land- en binnenwatergebieden en van de zee- en kustgebieden doeltreffend te beschermen door beschermde gebieden en andere doeltreffende gebiedsgebonden instandhoudingsmaatregelen in te stellen; is van mening dat er meer inspanningen moeten worden verricht voor de verdere uitbreiding van beschermde kust- en mariene gebieden om het streefcijfer van 30 % te halen, en de instandhouding en het duurzame beheer van mariene soorten, habitats, ecosystemen en hulpbronnen te vergemakkelijken; betreurt dat de EU niet op schema ligt om haar streefcijfer te bereiken om tegen 2030 30 % van haar zeegebieden te beschermen; maakt zich zorgen over de toenemende mariene verontreiniging, die tegen 2040 naar verwachting zal zijn verdubbeld of verdrievoudigd; benadrukt dat een groot deel van de verontreinigingsdruk op de oceanen het gevolg is van activiteiten op het land; dringt met klem aan op strengere maatregelen en versnelde uitvoering om een einde te maken aan de mariene verontreiniging, zowel op EU- als op internationaal niveau; benadrukt dat kunststoffen de grootste, schadelijkste en hardnekkigste vorm van zwerfvuil op zee vormen; betreurt het feit dat het allereerste mondiaal bindende instrument inzake verontreiniging door kunststoffen nog niet is vastgesteld; dringt aan op de vaststelling van een ambitieus bindend mondiaal verdrag inzake verontreiniging door kunststoffen bij de hervatting van de intergouvernementele onderhandelingen in 2025; steunt het standpunt van de EU dat de definitieve overeenkomst een streefdoel met betrekking tot de beperking van de productie van primaire kunststofpolymeren moet bevatten; 69. wijst erop dat het belangrijk is vooruitgang te boeken bij het bevorderen van het EU-actieplan om de verontreiniging tot nul terug te brengen, hetgeen belangrijke doelstellingen bevat voor de verbetering van de waterkwaliteit, de vermindering van de afvalproductie en het terugdringen van nutriëntenverlies; merkt op dat slechts 37 % van de Europese oppervlaktewateren in een gezonde ecologische toestand verkeert en dat verontreiniging door nutriënten meer dan 75 miljard EUR per jaar kost (44) ; merkt bovendien op dat volgens het verslag over de monitoring van nulverontreiniging en vooruitzichten 2025 slechts twee van de streefdoelen inzake nulverontreiniging op schema liggen; wijst erop dat de uitvoering en de handhaving van de milieuwetgeving van cruciaal belang zijn voor het behalen van de doelstellingen voor 2030 om de verontreiniging tot nul terug te dringen, en dat er aanvullende maatregelen nodig zijn; herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om ambitieuze EU-streefdoelen voor 2030 voor te stellen teneinde de materiaal- en de consumptievoetafdruk van de EU tegen 2050 aanzienlijk te verkleinen en binnen de grenzen van de planeet te brengen, zoals vereist uit hoofde van het 8e milieuactieprogramma; benadrukt voorts dat moderne technologieën, waaronder artificiële intelligentie, moeten worden gebruikt om verontreiniging te monitoren; 70. wijst erop dat het belangrijk is dat bij diepzeemijnbouw het voorzorgsbeginsel wordt toegepast; herhaalt in dit verband zijn steun voor een internationaal moratorium op vergunningen voor commerciële diepzeemijnbouw totdat de effecten van diepzeemijnbouw op het mariene milieu, de biodiversiteit en menselijke activiteiten op zee voldoende zijn bestudeerd en onderzocht (45) ; 71. benadrukt dat de aanhoudende afname van duurzame vispopulaties duidelijk maakt dat er een verbeterd regelgevingskader nodig is, volgens een ecosysteemgerichte aanpak in combinatie met efficiënte, transparante monitoringsystemen, teneinde duurzame visserijpraktijken te bevorderen en illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te bestrijden; is ingenomen met de WTO-Overeenkomst inzake visserijsubsidies als een belangrijke stap in de richting van het beëindigen van schadelijke subsidies die bijdragen aan overbevissing; verzoekt de WTO-leden die dit nog niet hebben gedaan, hun akten van aanvaarding neer te leggen zodat de Overeenkomst in werking kan treden; dringt er voorts bij de WTO-lidstaten op aan voor het milieu schadelijke subsidies voor maritieme economische activiteiten, waaronder schadelijke visserijsubsidies, geleidelijk af te schaffen; 72. erkent dat duurzame visserijpraktijken waarbij de gemeenschap wordt betrokken, een essentiële rol spelen bij het terugdringen van overbevissing en het waarborgen van de duurzaamheid van de mariene hulpbronnen op lange termijn; herinnert eraan dat veel kleinschalige visserijgemeenschappen nog steeds te maken hebben met marginalisatie en oneerlijke concurrentie; merkt op dat het van essentieel belang is de veerkracht van kust- en eilandgemeenschappen en het potentieel van de blauwe economie te bevorderen, overeenkomstig de milieuwetgeving en -doelstellingen van de EU, door te zorgen voor toegang tot drinkwater, duurzaam vervoer, op regels gebaseerde visserij, duurzaam toerisme, ondernemerschap en een eerlijke toegang tot diensten; verzoekt de Commissie internationale normen inzake duurzame visserij te bevorderen, onder meer om wereldwijd een gelijk speelveld te creëren; 73. verzoekt de EU haar steun voor de oceaanwetenschappen te herbevestigen en op te voeren; is voorstander van het bevorderen van wetenschappelijk onderzoek en de verspreiding van nauwkeurige gegevens, naast de ontwikkeling en uitwisseling van beste praktijken; benadrukt dat het beleid inzake oceaanbeheer samen moet gaan met inheemse en traditionele kennis, wetenschap en maatschappelijke betrokkenheid; pleit voor de ontwikkeling en uitvoering van gebiedsgerichte beheersinstrumenten in combinatie met andere passende instandhoudingsmaatregelen; SDG 17. Versterk de implementatiemiddelen en revitaliseer het wereldwijd partnerschap voor duurzame ontwikkeling 74. verzoekt de EU te blijven pleiten voor multilateralisme en wereldwijd het voortouw te nemen bij het bevorderen van de uitvoering van de SDG’s en de Agenda 2030, en internationale verdragen en overeenkomsten kracht bij te zetten, zoals de Overeenkomst van Parijs, het Verdrag inzake biologische diversiteit en regionale instandhoudingsinitiatieven; 75. benadrukt dat een uitgesproken hernieuwde inzet voor de SDG’s in het huidige lastige en onzekere geopolitieke landschap een duidelijk signaal zal afgeven aan partners over de hele wereld en het mondiale optreden van de EU zal ondersteunen; is bezorgd over de investeringskloof van 4 biljoen USD om de SDG’s te realiseren (46) ; wijst erop dat de inzet van de EU voor de SDG’s moet worden ondersteund door ambitieuze financiële toezeggingen in het volgende meerjarig financieel kader 2028‑2034; verzoekt de EU een versterkte aanpak van ontwikkelingssamenwerking na te streven en andere internationale actoren te mobiliseren en constructief met hen te blijven samenwerken om hun inspanningen op het gebied van duurzame ontwikkeling op te voeren en vrede, gendergelijkheid en menselijke ontwikkeling te ondersteunen; 76. bevestigt nogmaals dat officiële ontwikkelingshulp een cruciale bron van overheidsfinanciering blijft en nog altijd een essentieel instrument is voor armoedebestrijding, het aanpakken van ongelijkheden en het ondersteunen van de meest kwetsbare gemeenschappen, met name in onstabiele landen, door conflicten geteisterde landen en de minst ontwikkelde landen; 77. betreurt de vermindering van de officiële ontwikkelingshulp door verschillende EU-lidstaten; verzoekt alle lidstaten en de mondiale partners zich te blijven inzetten voor officiële ontwikkelingshulp als belangrijke pijler van hun ontwikkelingsbeleid en voldoende financiële middelen uit te trekken om de toezegging gestand te doen om 0,7 % van het bruto nationaal inkomen te besteden aan officiële ontwikkelingshulp en 0,2 % voor officiële ontwikkelingshulp aan de minst ontwikkelde landen; benadrukt voorts dat momenteel slechts 12 % van de officiële ontwikkelingshulp gericht is op kinderen, ondanks hun aanzienlijke aandeel in de bevolking van de landen die officiële ontwikkelingshulp ontvangen; roept ertoe op obstakels weg te nemen, waaronder administratieve lasten, om ervoor te zorgen dat de hulp de meest kwetsbare gemeenschappen kan bereiken; 78. verzoekt de EU zich meer in te zetten voor sterkere financiële verbintenissen voor ontwikkeling en humanitaire hulp op internationaal niveau, met inbegrip van de SDG’s en de Overeenkomst van Parijs, en in het bijzonder de klimaatadaptatie en veerkracht in de meest kwetsbare regio’s te ondersteunen, met inbegrip van kleine eilandstaten in ontwikkeling en de minst ontwikkelde landen; dringt er voorts bij de EU op aan erop toe te zien dat de streefdoelen inzake klimaatfinanciering worden gehaald en prioriteit krijgen in multilaterale onderhandelingen en mondiale partnerschappen; benadrukt dat het bevorderen van de economische belangen van de EU gepaard moet gaan met het creëren van stabiele partnerschappen op basis van wederzijdse belangen, en dat al het externe beleid van de EU moet worden ingebed in het bredere kader van de Agenda 2030, terwijl het ontwikkelingsbeleid van de EU en het gebruik van de officiële ontwikkelingshulp van de EU gericht moeten blijven op armoedeverlichting, zoals gedefinieerd door de Commissie voor ontwikkelingsbijstand van de OESO; 79. wijst erop dat dringend iets moet worden gedaan aan de ondervertegenwoordiging van landen uit het Globale Zuiden in mondiaal bestuur, en dat het zaak is een inclusievere internationale financiële architectuur te stimuleren; is van mening dat Zuid-Zuid- en driehoekssamenwerking cruciaal zijn voor de uitvoering van de Agenda 2030; 80. dringt erop aan dat de VN een spilfunctie moet vervullen binnen het multilaterale systeem met het oog op het creëren van een vreedzaam, eerlijk, gelijkwaardig, inclusief en op regels gebaseerd mondiaal systeem dat voor iedereen werkt en waarbij niemand aan zijn lot wordt overgelaten; spreekt in dit verband zijn steun uit voor snelle en doeltreffende hervormingen van de VN-Veiligheidsraad; benadrukt dat het mondiale beheer van internationale ontwikkelingssamenwerking dringend moet worden herzien en hervormd, met name nu verschillende landen op de mondiale hulp hebben bezuinigd; benadrukt dat hervormingen van het internationale financiële stelsel moeten worden aangedreven door een hernieuwde inzet voor multilateralisme; 81. benadrukt de cruciale rol van partnerschappen met meerdere belanghebbenden en de betekenisvolle betrokkenheid van lokale overheden, het maatschappelijk middenveld en vertegenwoordigers van jongeren en vrouwen bij de verwezenlijking van de SDG-streefdoelen, alsook van de volledige en effectieve deelname van inheemse volkeren en lokale gemeenschappen aan mondiale partnerschappen, in overeenstemming met de VN-Verklaring over de rechten van inheemse volkeren; benadrukt de noodzaak van door jongeren geleide initiatieven, met name in het Globale Zuiden en in door de klimaatverandering getroffen regio’s; 82. erkent de cruciale en veelzijdige rol die maatschappelijke organisaties spelen bij de bevordering van de SDG’s aan de hand van lokaal aangestuurde, contextspecifieke strategieën die de lokale actoren meer zeggenschap geven en zorgen voor een brede, inclusieve participatie op alle niveaus van de samenleving; pleit in dit verband voor een grotere betrokkenheid van kwetsbare gemeenschappen bij het ontwerpen en monitoren van SDG-gerelateerd beleid en voor meer samenwerking, mobilisatie van middelen en deelname van diverse belanghebbenden om de SDG’s vooruit te helpen; pleit voor participatie van en burgerruimte voor het maatschappelijk middenveld om te voorkomen dat overheidsgeld wordt gebruikt voor de financiering van repressieve regimes; wijst erop dat toegang tot structurele financiering nodig is voor de doeltreffende participatie van het maatschappelijk middenveld in de beleidsvorming; 83. pleit voor beter toezicht op de uitvoering van de SDG’s op regionaal en lokaal niveau, waaronder via steun voor vrijwillige lokale evaluaties; benadrukt hoe belangrijk het is de beschikbaarheid van betrouwbare gegevens en de verzameling en het gebruik van naar inkomen, leeftijd, geslacht, handicap en geografie uitgesplitste gegevens te verbeteren; benadrukt dat de statistieken moeten worden gemoderniseerd en de capaciteitsopbouw op het gebied van gegevens in de landen van het Globale Zuiden moet worden versterkt; 84. verzoekt de EU en haar lidstaten steun te verlenen aan wereldwijde schuldverlichting en schuldherstructurering voor ontwikkelingslanden, met name in het Globale Zuiden, rekening houdend met de handels- en ontwikkelingsbeginselen van de VN voor het verantwoord verstrekken en opnemen van overheidskrediet; roept bovendien op tot uitgebreide hervormingen van de mondiale financiële instellingen, waaronder multilaterale ontwikkelingsbanken, om hun doeltreffendheid, billijkheid en verantwoordelijkheid bij het ondersteunen van de uitvoering van de SDG’s te vergroten; benadrukt dat meer nadruk moet worden gelegd op bestaande instrumenten en ontwikkelingsbanken, zoals de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling; 85. benadrukt dat het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking – Europa in de wereld, met inbegrip van de Global Gateway-programma’s, moet worden afgestemd op de SDG’s en de Overeenkomst van Parijs en op indicatoren voor menselijke ontwikkeling; dringt aan op een grotere betrokkenheid en een actievere rol van het Parlement bij het toezicht op de Global Gateway-programma’s, zodat de doeltreffendheid en de juiste uitvoering ervan worden gewaarborgd; 86. dringt aan op een meer strategische en gecoördineerde aanpak van het Global Gateway-initiatief, waarbij strikte criteria worden gehanteerd die aansluiten bij de SDG’s en de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs en de grondbeginselen van de EU, waaronder mensenrechten, good governance, democratie, transparantie en ecologische duurzaamheid; erkent het potentieel van de Global Gateway om bij te dragen aan duurzame ontwikkeling; benadrukt dat de Global Gateway moet beschikken over een transparant planningsproces en duidelijke mechanismen voor het monitoren en evalueren van de impact ervan; 87. benadrukt de noodzaak van duidelijkere communicatie, coördinatie en afstemming van Global Gateway-projecten op het bestaande EU-ontwikkelingsbeleid; wijst erop dat de EIB in dit verband haar samenwerking met andere internationale financiële instellingen en nationale ontwikkelingsbanken moet intensiveren om het effect van haar interventies te maximaliseren en ervoor te zorgen dat haar activiteiten volledig in overeenstemming zijn met de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs en de SDG’s; 88. herhaalt zijn krachtige oproep aan de Commissie en de lidstaten om de samenwerking met partners bij de bestrijding van georganiseerde misdaad, corruptie, illegale geldstromen, schadelijke belastingconcurrentie, belastingontwijking en belastingontduiking te versterken; dringt aan op intensievere samenwerking met ontwikkelingslanden op het gebied van belastingen, onder meer wat betreft capaciteiten, digitalisering en versterking van hun belastingstelsels; is ingenomen met de inrichting van een intergouvernementeel proces tot vaststelling van een VN-verdrag inzake belastingen als nieuw mondiaal kader voor internationale samenwerking op belastinggebied; benadrukt de cruciale rol van progressieve belastingen om inkomsten zeker te stellen voor de financiering van duurzame ontwikkeling; staat achter het besluit van de ministers van Financiën van de G20 om ervoor te zorgen dat zeer vermogende individuen daadwerkelijk worden belast; Vooruitzichten 89. herhaalt dat de SDG’s de enige wereldwijd overeengekomen en alomvattende reeks doelstellingen zijn met betrekking tot de belangrijkste uitdagingen waarmee zowel ontwikkelde als ontwikkelingslanden worden geconfronteerd, en het beste instrument zijn om de onderliggende oorzaken ervan aan te pakken; benadrukt dat de verwezenlijking van de Agenda 2030 afhankelijk is van mondiale samenwerking en geïntensiveerde en versnelde maatregelen door alle actoren; verzoekt de EU haar acties te verdubbelen en het voortouw te nemen bij het boeken van vooruitgang in de vijf jaar voor de deadline van 2030, teneinde de negatieve ontwikkelingen sneller om te buigen en een rechtvaardigere, vreedzamere en duurzamere toekomst voor iedereen te bevorderen; 90. benadrukt dat beleidscoherentie voor ontwikkeling een bindende verplichting is krachtens artikel 208 VWEU, met als doel de economische, maatschappelijke en ecologische dimensies van duurzame ontwikkeling te integreren in alle stadia van de beleidsvormingscyclus, teneinde synergieën tussen beleidsgebieden te bevorderen, mogelijke compromissen in kaart te brengen en de internationale overloopeffecten van het EU-beleid aan te pakken; 91. benadrukt de kans die de SDG’s bieden om een duurzame economie te bevorderen waarin welzijn en de mens centraal staan; benadrukt de noodzaak van een alomvattende aanpak die duurzaamheid en welvaart op lange termijn waarborgt, ook na 2030, in overeenstemming met de uiteenlopende behoeften van en omstandigheden in de verschillende landen; 92. is ingenomen met het Pact voor de Toekomst, waarin 56 acties worden toegezegd voor het versnellen en financieren van duurzame ontwikkeling, voor het waarborgen dat technologie ten goede komt aan de mens en de planeet, voor het investeren in jongeren, voor het ondersteunen van de mensenrechten en gendergelijkheid en voor het transformeren van de mondiale governance; dringt erop aan de toezeggingen die tijdens de Top van de Toekomst zijn gedaan en tot uiting komen in het Pact voor de Toekomst, om te zetten in concrete acties en meetbare streefdoelen; dringt er bij de VN op aan om te beginnen met de voorbereiding van een alomvattende strategie voor de periode na de Agenda 2030, gebaseerd op wereldwijde inzet voor duurzame ontwikkeling; 93. is ingenomen met de resultaten van de vierde internationale conferentie over ontwikkelingsfinanciering in Sevilla als een aanzienlijke inspanning om de internationale financiële architectuur te hervormen, de kosten van leningen aan te pakken en de investeringen op te voeren om de financieringskloof op het gebied van duurzame ontwikkeling te dichten; 94. pleit voor uitvoeringsplannen met concrete tijdpaden voor het bereiken van de SDG’s tegen 2030 en voor het stellen van ambitieuze doelen voor de periode daarna; verzoekt de Commissie in dit verband een voorbeeldfunctie te vervullen en een alomvattende strategie te ontwikkelen, in combinatie met een gestructureerd SDG-uitvoeringsplan met duidelijke en concrete streefdoelen; dringt er bovendien op aan dat het volgende meerjarig financieel kader van de EU volledig in overeenstemming is met de SDG’s; 95. is verheugd over de eerste vrijwillige evaluatie door de EU van de uitvoering van de SDG’s in 2023; is van mening dat zijn conclusies een solide basis kunnen vormen voor een alomvattende EU-strategie met betrekking tot de SDG’s, die een bijgewerkt monitoringsysteem moet omvatten waarin rekening wordt gehouden met de interne en externe impact van de EU op het SDG-proces; dringt erop aan dat dergelijke evaluaties regelmatig worden uitgevoerd en dat met alle conclusies ervan rekening wordt gehouden in voorstellen van de Commissie; 96. is van mening dat de successen in de voortgang van de SDG’s zichtbaar moeten worden gemaakt en als uitgangspunt moeten dienen voor het formuleren van beste praktijken voor de verwezenlijking van de SDG’s; benadrukt in dit verband het belang van inclusieve digitalisering, ook met betrekking tot AI, waarbij wordt voortgebouwd op het mondiaal digitaal pact; is ingenomen met het verslag over menselijke ontwikkeling 2025, dat hierop is gericht; o o o 97. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties en de voorzitter van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Het Europees Parlement, – gezien zijn eerdere resoluties over Oekraïne en over Rusland, – gezien de Haagse Verdragen, het VN-Handvest, de Verdragen van Genève en de aanvullende protocollen daarbij, het Verdrag inzake de voorkoming en de bestraffing van genocide, het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, het VN-Verdrag tegen foltering, het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof (ICC) en het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind, – gezien de associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Oekraïne, anderzijds (1) , die in 2014 werd ondertekend, en de diepe en brede vrijhandelsruimte tussen de Europese Unie en Oekraïne die daar een onderdeel van vormt, – gezien alle relevante resoluties van de Algemene Vergadering en de Veiligheidsraad van de VN, met name Resolutie ES-11/7 van de Algemene Vergadering van de VN van 25 februari 2025, – gezien de verklaring van de NAVO op de top van Washington van 10 juli 2024 en de verklaring op de top van Den Haag van 25 juni 2025, – gezien artikel 136, lid 2, van zijn Reglement, A. overwegende dat Rusland sinds 24 februari 2022 een wrede, illegale, niet-uitgelokte en ongerechtvaardigde grootschalige aanvalsoorlog tegen Oekraïne voert; B. overwegende dat de Russische agressie tegen Oekraïne niet in februari 2022 is begonnen, maar al in 2014 met de illegale bezetting en annexatie van de Krim en delen van de regio’s Donetsk en Loehansk, met alle ernstige humanitaire, economische en ecologische gevolgen van dien en resulterend in regionale instabiliteit; overwegende dat Rusland de genadeloze en ongerechtvaardigde aanvalsoorlog op elk moment zou kunnen stoppen; C. overwegende dat de Algemene Vergadering van de VN in haar resolutie van 2 maart 2022 de Russische oorlog tegen Oekraïne onmiddellijk heeft aangemerkt als een daad van agressie die in strijd is met artikel 2, lid 4, van het VN-Handvest, en in haar resolutie van 14 november 2022 heeft erkend dat Rusland ter verantwoording moet worden geroepen voor zijn aanvalsoorlog, en juridisch en financieel aansprakelijk moet worden gesteld voor zijn internationaal onrechtmatige handelingen en daarbij ook alle aangerichte schade dient te vergoeden; D. overwegende dat Rusland in 2025 tot nu toe meer dan 20 000 drones tegen Oekraïne heeft ingezet, dat wil zeggen ongeveer 3 500 per maand, wat neerkomt op een verhoging van 350 % ten opzichte van het maandelijkse gemiddelde in 2024; overwegende dat door de Russische aanvalsoorlog meer dan 1 050 burgers om het leven zijn gekomen en er nog eens 4 300 mensen gewond zijn geraakt, hetgeen duidelijk bewijs vormt voor het feit dat Rusland het actief op burgers gemunt heeft, onder wie ambulancepersoneel en reddingswerkers – dit in tegenstelling tot het defensieve karakter van het Oekraïense optreden; overwegende dat de recente aanvallen op Kyiv en Dnipro de op een na dodelijkste resp. de dodelijkste aanval waren op deze steden sinds het begin van de Russische invasie, hetgeen haaks staat op de bewering van Rusland dat het geïnteresseerd is in vrede; E. overwegende dat de EU, als reactie op de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne, 17 sanctiepakketten tegen Rusland met een ongekende reikwijdte heeft aangenomen en sancties tegen Rusland zal blijven opleggen om diens vermogen om door te gaan met zijn illegale oorlogsvoering definitief te ondermijnen; overwegende dat de omzeiling van sancties, onder andere via de Russische schaduwvloot, en de onvolledige uitvoering van sancties er in belangrijke mate toe bijdragen dat Rusland zijn aanvalsoorlog kan voortzetten; overwegende dat Rusland ondanks deze en andere sancties zijn aanvalsoorlog tegen Oekraïne voortzet; F. overwegende dat de VS opnieuw de levering van cruciale militaire bijstand aan Oekraïne heeft stopgezet; G. overwegende dat de Russische agressie tegen Oekraïne de grootste gedwongen ontheemding van burgers in Europa sinds de Tweede Wereldoorlog met zich mee heeft gebracht, waarbij 10 miljoen Oekraïners, voornamelijk vrouwen en kinderen, ontheemd zijn, van wie er 7 miljoen een toevluchtsoord hebben gevonden in het buitenland (2) ; H. overwegende dat Rusland zich onverminderd schuldig maakt aan gruwelijke oorlogsmisdrijven tegen onschuldige burgers; overwegende dat volgens de Oekraïense autoriteiten van ongeveer 16 000 Oekraïense burgers bekend is dat ze momenteel worden vastgehouden in Rusland en in de tijdelijk bezette Oekraïense gebieden, hoewel de werkelijke cijfers waarschijnlijk aanzienlijk hoger liggen; overwegende dat meer dan 70 000 Oekraïners, onder wie burgers, kinderen en militairen, officieel als vermist worden beschouwd; I. overwegende dat de Russische autoriteiten systematisch grote aantallen Oekraïense burgers hebben laten verdwijnen, waarbij personen zonder militaire banden op basis van ongegronde en valse aanklachten worden vastgehouden, waarbij hun lot en verblijfplaats onbekend zijn en waardoor hun gezinnen in radeloze onzekerheid verkeren; overwegende dat gedwongen verdwijningen door Rusland deel uitmaken van een wijdverbreide, systematische en gecoördineerde aanval op de Oekraïense burgerbevolking; J. overwegende dat volgens het Bureau van de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten in Russische detentiecentra ten minste 29 burgers in gevangenschap zijn omgekomen en dat er sinds februari 2022 maar liefst 170 burgers in gebieden onder Russische controle zijn geëxecuteerd; K. overwegende dat de Russische autoriteiten gedurende het hele proces van gedwongen verdwijningen consequent hebben nagelaten families te informeren over het lot of de verblijfplaats van hun dierbaren; overwegende dat meerdere reacties van diverse autoriteiten evenmin betekenisvolle informatie hebben opgeleverd; L. overwegende dat de Russische autoriteiten systematisch foltering en andere vormen van onmenselijke en vernederende behandeling toepassen op talrijke illegaal vastgehouden Oekraïense burgers; overwegende dat de onafhankelijke internationale onderzoekscommissie van de VN voor Oekraïne bewijs heeft gevonden voor het feit dat Rusland verkrachting en seksueel geweld inzet als middel om mannelijke en vrouwelijke gevangenen te folteren; M. overwegende dat Rusland weigert het aantal Oekraïense krijgsgevangenen dat het momenteel vasthoudt openbaar te maken; overwegende dat de Russische autoriteiten overduidelijk niet voldoen aan hun verplichtingen uit hoofde van de Verdragen van Genève om internationale vertegenwoordigers van het Internationaal Comité van het Rode Kruis (ICRC) toe te staan gevangenen te bezoeken en relevante informatie te verstrekken aan het ICRC, overheidsinstanties en de families van krijgsgevangenen; N. overwegende dat Oekraïense krijgsgevangenen en burgergevangenen worden gefolterd, onder andere in de vorm van uithongering, afranselingen, verschillende soorten dwang, fysiek, seksueel en psychologisch geweld en ontzegging van medische zorg en wettelijke vertegenwoordiging; O. overwegende dat Oekraïne en internationale organisaties sinds februari 2022 honderden executies van Oekraïense krijgsgevangenen door Russische troepen hebben gedocumenteerd; overwegende dat het parket-generaal van Oekraïne onderzoek doet naar de executie van 268 Oekraïense krijgsgevangenen, van wie er 208 op het slagveld zijn geëxecuteerd en 59 in de gevangenis Olenivka; overwegende dat het toenemende aantal executies en het beschikbare bewijsmateriaal suggereren dat deze misdrijven geen geïsoleerde incidenten zijn, maar deel uitmaken van systematisch en doelbewust beleid en ernstige schendingen van het internationaal recht en de mensenrechten inhouden, en oorlogsmisdrijven op grond van de Verdragen van Genève en het Statuut van Rome; P. overwegende dat Oekraïne en Rusland sinds februari 2022 65 uitwisselingen van gevangenen hebben gedaan, waarbij 5 757 personen zijn vrijgelaten, met inbegrip van drie grootschalige uitwisselingen in mei 2025, en dat er nog eens 469 personen zijn vrijgelaten buiten formele uitwisselingsmechanismen; Q. overwegende dat Rusland sinds de bezetting en annexatie van de Krim in 2014 systematisch de Krim-Tataren tot doelwit heeft gemaakt van politiek gemotiveerde vervolgingen, gedwongen verdwijningen, intimidatie en pesterijen; overwegende dat leiders van de Krim-Tataren, journalisten, activisten uit het maatschappelijk middenveld en geestelijken sindsdien te maken hebben met onevenredige repressie, onder meer onder het mom van aanklachten tegen extremisme en terrorisme; overwegende dat deze acties neerkomen op schendingen van de internationale mensenrechten en het internationaal humanitair recht en tot doel hebben de identiteit en aanwezigheid van de inheemse Krim-Tataren uit te wissen; R. overwegende dat Rusland zich weliswaar opwerpt als verdediger van het christelijke geloof en christelijke waarden, maar religieuze rechten in bezette Oekraïense gebieden massaal en systematisch schendt, door een regelrecht verbod op de Oekraïense Grieks-Katholieke Kerk, het doden van ten minste 47 Oekraïense religieuze leiders en het folteren van een nog groter aantal personen, en door de doelbewuste aanval op en vernietiging van religieuze eigendommen door Russische troepen; overwegende dat Rusland tegelijkertijd de orthodoxe kerk van het patriarchaat van Moskou als wapen inzet om religieuze gemeenschappen en de Oekraïense bevolking in ruimere zin te tiranniseren en te controleren; S. overwegende dat de foltering en moord op de Oekraïense journaliste Viktoria Rosjtsjyna in Russische gevangenschap wijst op de ernstige en toenemende gevaren waarmee Oekraïense journalisten die door Russische troepen worden vastgehouden te maken krijgen; overwegende dat anderen, waaronder Iryna Danylovytsj, Dmytro Chyljoek en Iryna en Heorhji Levtsjenko, nog altijd onder levensbedreigende omstandigheden gevangengehouden worden; T. overwegende dat volgens het initiatief “Bring Kids Back UA” en het Yale Humanitarian Research Lab (HRL) sinds februari 2022 ten minste 20 000 en mogelijk tot wel 35 000 Oekraïense kinderen onder dwang naar Rusland en Belarus zijn gedeporteerd of in tijdelijk bezette Oekraïense gebieden worden vastgehouden, waarbij slechts 1 366 Oekraïense kinderen zijn teruggekeerd en van 637 is bevestigd dat ze overleden zijn; overwegende dat wordt aangenomen dat de werkelijke cijfers veel hoger liggen, aangezien deze overdrachten en deportaties voortduren; overwegende dat de financiering van het waarnemingscentrum voor het conflict in Oekraïne van de HRL vanaf 1 juli 2025 door de regering-Trump is verlaagd, waardoor de voortzetting van zijn werkzaamheden in het gedrang komt; U. overwegende dat het ICC sinds 2 maart 2022 een onderzoek uitvoert naar de situatie in Oekraïne en op 17 maart 2023 aanhoudingsbevelen heeft uitgevaardigd tegen Vladimir Poetin, president van de Russische Federatie, en Maria Lvova‑Belova, de zogenaamde commissaris voor kinderrechten in het kabinet van de Russische president, wegens het oorlogsmisdrijf “onwettige deportatie van Oekraïense kinderen”, gevolgd door aanvullende, op 24 juni 2024 uitgevaardigde aanhoudingsbevelen tegen Russische functionarissen; overwegende dat de EU haar steun verleent aan het speciaal tribunaal voor het misdrijf agressie, dat binnen de context van de Raad van Europa wordt opgericht; 1. veroordeelt in de krachtigste bewoordingen de niet-uitgelokte, illegale en ongerechtvaardigde aanvalsoorlog van Rusland tegen Oekraïne; eist dat Rusland onmiddellijk alle militaire activiteiten in Oekraïne stopzet, zich volledig terugtrekt uit het internationaal erkende grondgebied van Oekraïne, een einde maakt aan gedwongen deportaties, alle gedetineerde en gedeporteerde Oekraïners vrijlaat en Oekraïne en slachtoffers van oorlogsmisdrijven vergoedt; veroordeelt nogmaals de rechtstreekse betrokkenheid van Belarus bij de wrede aanvalsoorlog van Rusland tegen Oekraïne; 2. bevestigt zijn onwrikbare gehechtheid aan de onafhankelijkheid, soevereiniteit en territoriale integriteit van Oekraïne, binnen ‘s lands internationaal erkende grenzen, en herhaalt zijn beleid van niet-erkenning van de Oekraïense gebieden die tijdelijk door Rusland worden bezet; onderstreept met klem het inherente recht van Oekraïne op zelfverdediging, overeenkomstig artikel 51 van het VN-Handvest, dat het recht inhoudt militaire doelwitten op Russische bodem te bestoken; 3. bekrachtigt zijn niet-aflaatbare solidariteit met de bevolking van Oekraïne bij de heroïsche verdediging van de Oekraïense natie, de Oekraïense staat en onze gedeelde Europese waarden; herhaalt zijn overtuiging dat een sterk, onafhankelijk en democratisch Oekraïne cruciaal is voor de veiligheid, stabiliteit en welvaart van Europa; verzoekt de EU en al haar 27 lidstaten de doeltreffendheid van de militaire steun aan Oekraïne aanzienlijk te verbeteren en deze steun sneller te verlenen, zodat Oekraïne zich op legitieme wijze kan verdedigen tegen de escalerende aanvallen van Rusland op steden en civiele infrastructuur in het hele land, en Oekraïne in een zo sterk mogelijke onderhandelingspositie te brengen; 4. veroordeelt de aanhoudende revisionistische en imperialistische retoriek en ideologie en de perfide propaganda van Vladimir Poetin; hekelt de systematische pogingen van de Russische regering om de geschiedenis, cultuur, taal en identiteit van Oekraïne uit te wissen; veroordeelt in dit verband met klem de vervolging van Oekraïense kunstenaars, zoals blijkt uit de gevangenneming en foltering van leden van het militaire orkest van Marioepol en hun onmenselijke behandeling, en dringt aan op hun onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating; 5. benadrukt dat de grootschalige invasie van Oekraïne door Rusland de vrede en stabiliteit in Europa heeft verstoord en de veiligheid wereldwijd ernstig heeft ondermijnd; onderstreept dat Rusland de grootste en meest directe bedreiging voor de Europese veiligheid blijft; 6. veroordeelt met klem de executie van Oekraïense krijgsgevangenen door Russische troepen, wat een oorlogsmisdrijf en een ernstige schending van de Verdragen van Genève inhoudt; is ontzet over de ontvoering, geïsoleerde detentie en foltering van en moord op de Oekraïense journaliste Viktoria Rosjtsjyna door de Russische Federatie, waaruit de extreme onmenselijkheid en systematische wreedheid van Russen tegen Oekraïense burgers en krijgsgevangenen blijkt; eist dat de Russische Federatie onmiddellijk een einde maakt aan de verminking van en de verwijdering van organen uit de lichamen van overleden burgers en krijgsgevangenen; 7. herhaalt dat Rusland de exclusieve verantwoordelijkheid draagt voor zijn aanvalsoorlog en dat er geen straffeloosheid mag zijn voor schendingen van de mensenrechten, oorlogsmisdrijven of andere schendingen van het internationaal recht door Russische troepen en functionarissen; spreekt zijn diepe verontwaardiging uit over de brute aanvallen van Rusland op burgers en de willekeurige aanvallen op civiele infrastructuur; benadrukt dat de systematische en opzettelijke aanvallen op burgers, en met name de deportatie van kinderen, veel weg hebben van een door de Russische regering georkestreerde en uitgevoerde genocidale strategie; 8. steunt ten volle de lopende onderzoeken van het ICC naar de oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid die door Rusland zijn gepleegd; is ingenomen met het recente akkoord tussen de Raad van Europa en Oekraïne over de oprichting van een speciaal tribunaal voor het misdrijf agressie tegen Oekraïne; beklemtoont dat alle verantwoordelijken voor in Oekraïne gepleegde oorlogsmisdrijven ter verantwoording moeten worden geroepen en benadrukt dat gerechtigheid van essentieel belang is voor een duurzame vrede; spreekt zijn grote bezorgdheid uit over de Amerikaanse sancties tegen het ICC en zijn aanklagers, rechters en personeel, die al de lopende onderzoeks- en vervolgingswerkzaamheden van het ICC ondermijnen en een ernstige aanval vormen op het stelsel van internationale justitie; verzoekt de Commissie onverwijld de blokkeringsverordening in werking te doen treden en dringt er bij de lidstaten op aan zo snel mogelijk meer diplomatieke inspanningen te ondernemen om het ICC te beschermen en te vrijwaren als een onmisbare hoeksteen van het stelsel van internationale justitie; 9. veroordeelt nogmaals de gedwongen deportatie, illegale detentie en onmenselijke behandeling van talloze Oekraïense burgers door Rusland; eist dat Rusland families onmiddellijk nauwkeurige informatie verstrekt over de verblijfplaats en de gezondheidstoestand van gedetineerden en dringt erop aan dat alle Oekraïense burgers die momenteel door de Russische autoriteiten worden gevangengehouden, onmiddellijk worden vrijgelaten; onderstreept dat de gedwongen ontheemding, onwettige detentie en mishandeling van Oekraïense burgers een illustratie zijn van de intrinsieke wreedheid van het Russische regime en van zijn flagrante gebrek aan eerbied voor het menselijk leven; veroordeelt ten stelligste de gruwelijke tactieken die de Russische autoriteiten inzetten tegen Oekraïense burgers zowel als krijgsgevangenen; betreurt het wijdverbreide en systematische gebruik van terreur in de bezette gebieden van Oekraïne, met als doel de burgerbevolking te intimideren, verzet en politieke dissidenten te onderdrukken, burgeractivisme te smoren en de Oekraïense taal en nationale identiteit uit te roeien; 10. veroordeelt de aanhoudende vervolging van Krim-Tataren op de illegaal bezette Krim, met inbegrip van politiek gemotiveerde opsluitingen, foltering, gedwongen verdwijningen en beperkingen van de vrijheid van godsdienst, meningsuiting en vereniging; dringt aan op de onmiddellijke vrijlating van alle Krim-Tataren die om politieke redenen worden gevangengehouden, en dringt er bij de EU en internationale organisaties op aan het toezicht op en de belangenbehartiging namens de inheemse bevolking van de Krim te versterken; 11. dringt er bij Rusland op aan onmiddellijk in te stemmen met en uitvoering te geven aan een alomvattend “allen-voor-allen”-uitwisseling van krijgsgevangenen met Oekraïne, in overeenstemming met zijn verplichtingen in het kader van het internationaal humanitair recht en het Verdrag van Genève betreffende de behandeling van krijgsgevangenen; 12. spreekt zich in de krachtigste bewoordingen uit tegen het gewelddadige optreden van Rusland en de medeplichtigheid van Belarus aan de mishandeling van Oekraïense kinderen, waaronder moord, foltering en strafrechtelijke vervolging, gedwongen overbrenging en deportatie, seksueel misbruik en seksuele uitbuiting, gedwongen russificatie en militarisering; hekelt de gedwongen oplegging van het Russische staatsburgerschap aan de gedeporteerde kinderen en hun door de staat gesteunde adoptie door Russische gezinnen in het kader van een doelbewust beleid van gedwongen assimilatie; betreurt dat de EU het HRL van Yale niet heeft kunnen helpen om voldoende financiering te verkrijgen; verzoekt de lidstaten nauw samen te werken met de Oekraïense autoriteiten en lokale en internationale niet-gouvernementele organisaties en deze te ondersteunen bij hun inspanningen om alle vermiste en gedeporteerde Oekraïense kinderen te documenteren, hun verblijfplaats vast te stellen en hen te repatriëren zodat zij snel met hun ouders of voogden kunnen worden herenigd; wijst erop dat de deportatie van Oekraïense kinderen een ernstige schending van het internationaal humanitair recht is, met name van artikel 49 van het Vierde Verdrag van Genève, en neerkomt op een oorlogsmisdrijf; dringt er bij de EU op aan de verantwoordelijken ter verantwoording te roepen en sancties op te leggen aan personen en entiteiten die bij deze misdrijven betrokken zijn; 13. eist dat Rusland, overeenkomstig zijn verplichtingen uit hoofde van de desbetreffende Verdragen van Genève, het ICRC onmiddellijke toegang verleent tot krijgsgevangenenkampen en andere locaties waar Oekraïense soldaten of burgers worden gevangengehouden; stelt vast dat er een aanzienlijk verschil bestaat in de manier waarop Oekraïne en Rusland de door hen vastgehouden krijgsgevangenen behandelen, waarbij er meldingen zijn van ernstige foltering en mishandeling van Oekraïense militairen, alsmede van ondervoeding, wat in strijd is met het oorlogsrecht en het internationaal humanitair recht; 14. roept de EU en haar lidstaten nogmaals op om de humanitaire en rehabilitatiebijstand voor slachtoffers van Russische gevangenschap op te voeren, met inbegrip van toegang tot medische en psychologische zorg, re-integratiediensten en juridische bijstand; prijst Oekraïense en internationale maatschappelijke organisaties voor hun steun aan families van ontvoerde Oekraïense kinderen, krijgsgevangenen en illegaal vastgehouden burgers; 15. bevestigt nogmaals dat de EU zich vastberaden blijft inzetten voor de wederopbouw van Oekraïne en herhaalt bereid te zijn bij te dragen aan de wederopbouw van de Oekraïense economie en infrastructuur; benadrukt dat de faciliteit voor Oekraïne van strategisch belang is voor het versterken van de veerkracht van Oekraïne, het versnellen van het herstel van Oekraïne en het ondersteunen van Oekraïnes traject naar duurzame ontwikkeling en EU-lidmaatschap; herhaalt zijn vaste overtuiging dat Rusland moet betalen voor de enorme schade die het in Oekraïne heeft aangericht en dringt er derhalve op aan de Russische staatsactiva die in het kader van de EU-sancties of anderszins zijn bevroren, in beslag te nemen en te gebruiken om de verdediging en wederopbouw van Oekraïne te ondersteunen; benadrukt ervan overtuigd te zijn dat hiervoor verschillende legale mogelijkheden beschikbaar zijn en dat het niet ondernemen van actie een onvergeeflijke nalatigheid van de Europese regeringen is; 16. veroordeelt het protocol van de Russische Doema van 24 juni 2025 op grond waarvan de lidstaten van de Organisatie van het Verdrag inzake collectieve veiligheid hun troepen op het grondgebied van andere lidstaten mogen inzetten in geval van gewapende conflicten, bedreigingen, crisissituaties en militaire oefeningen; veroordeelt deze stap als een duidelijke poging van Rusland om zijn niet-aflatende aanvallen op Oekraïne verder op te voeren door een gedwongen mobilisatie van troepen uit naburige en geallieerde staten; 17. veroordeelt ten stelligste de rekrutering en inzet van Cubaanse soldaten, naast de betrokkenheid van Noord‑Koreaanse troepen; 18. dringt er bij alle lidstaten op aan onmiddellijk verdere militaire steun te verlenen en over te gaan tot de gezamenlijke aankoop van extra vermogens, met name luchtafweermechanismen, langeafstandsaanvals- en artilleriesystemen en munitie; dringt er in dit verband bij alle lidstaten op aan een aanzienlijk deel van hun SAFE-investeringsplannen voor defensie te besteden aan bijstand aan Oekraïne; verzoekt de lidstaten en hun defensie-industrieën met klem te investeren in en samenwerkingsverbanden aan te gaan met de defensie-industrie van Oekraïne, onder meer via aanvullende investeringen en de oprichting van joint ventures, om maximaal gebruik te maken van het volledige potentieel van zijn productiecapaciteiten en zo efficiënt mogelijk kritieke uitrusting te produceren; 19. herinnert aan de krachtige verklaringen van verschillende staatshoofden en regeringsleiders van de EU dat er fors aangescherpte sancties zouden volgen als Rusland niet instemt met het door de VS voorgestelde staakt-het-vuren van 30 dagen, en dringt er daarom bij de Raad, de Commissie en de lidstaten op aan gevolg te geven aan hun verklaringen en de doeltreffendheid en impact van de sancties tegen Rusland aanzienlijk te vergroten; is ingenomen met het 17e sanctiepakket van 20 mei 2025, maar verzoekt de lidstaten met klem het volgende sanctiepakket onverwijld goed te keuren; onderstreept dat het strategisch noodzakelijk is nu krachtig op te treden; benadrukt dat eventuele Russische agressie in de toekomst veel grotere negatieve gevolgen voor de wereldwijde veiligheid en economie zal hebben dan de militaire en financiële inspanningen die nu nodig zijn om de aanvalsoorlog van Rusland tegen Oekraïne definitief te beëindigen, verdere Russische agressie te ontmoedigen en een eerlijke, rechtvaardige en duurzame vrede te bewerkstelligen; verzoekt de EU-lidstaten met klem hun schandelijke “business as usual”-benadering stop te zetten en in plaats daarvan met een hernieuwd gevoel van urgentie en doelbewust te handelen; 20. herinnert de Hongaarse en de Slowaakse regering aan het beginsel van loyale samenwerking, op grond waarvan de lidstaten zich moeten onthouden van maatregelen die de verwezenlijking van de doelstellingen van de EU in gevaar kunnen brengen; dringt er daarom bij de Hongaarse en de Slowaakse regering op aan hun buitenlands beleid weer in overeenstemming te brengen met de standpunten en beginselen van de EU, en af te zien van hun herhaalde verzet tegen de inspanningen van de EU om de sancties tegen Rusland aan te scherpen; 21. is van mening dat de EU en gelijkgestemde partners aanzienlijk meer doeltreffende militaire, economische, politieke en diplomatieke inspanningen moeten leveren en maatregelen moeten treffen om Rusland onder druk te zetten om een einde te maken aan zijn aanvalsoorlog, te beginnen met een duurzaam staakt-het-vuren; dringt erop aan dat alle nodige maatregelen worden genomen om te voorkomen dat sancties worden omzeild, met name door de vaartuigen van de Russische “schaduwvloot” aan te pakken; dringt aan op een volledig verbod op Russisch vloeibaar aardgas (lng) en Russische olie en grondstoffen, en op voorlopige maatregelen om Rusland zo min mogelijk in staat te stellen zijn aanvalsoorlog te bekostigen met de uitvoer van energie, met inbegrip van een lager olieprijsplafond en de invoering van een lng-prijsplafond; onderstreept dat het belangrijk is het 18e sanctiepakket onverwijld goed te keuren; verzoekt de lidstaten die de goedkeuring van het meest recente sanctiepakket tegenhouden, het voorbeeld te volgen van andere lidstaten, die met succes alternatieve bronnen voor olie- en gasleveringen hebben aangeboord; benadrukt dat het onaanvaardbaar is dat Russische raketten en onbemande luchtvaartuigen die bij aanvallen worden gebruikt, in het vierde jaar van Ruslands grootschalige oorlog tegen Oekraïne nog steeds sterk berusten op door het Westen geproduceerde componenten; 22. herinnert eraan dat de algemene steun voor Oekraïne voldoende groot moet zijn om de Russische aanvalsoorlog te beëindigen en Oekraïne in staat te stellen zijn volledige bevolking te bevrijden, de volledige controle over zijn grondgebied binnen de internationaal erkende grenzen ervan te herstellen en verdere agressie door Rusland te ontmoedigen; herinnert eraan dat Europa Oekraïne reeds 50 miljard EUR aan militaire hulp heeft verleend, maar onderstreept dat verdere bijstand nodig is en dat dergelijke steun nu grotendeels afhankelijk is van Europa zelf; dringt er bij de lidstaten op aan om vóór de afronding van welke onderhandelingen ook, meer wapens en munitie aan Oekraïne te leveren; hekelt alle pogingen om Oekraïne onder druk te zetten om bezet gebied, waar de bevolking wordt blootgesteld aan voortdurende repressie, geweld, gedwongen verdwijningen, illegale opsluitingen, deportaties en andere vormen van stelselmatige terreur, af te staan; 23. verzoekt de EU persoonlijke sancties op te leggen aan Russische functionarissen die verantwoordelijk zijn voor geweld tegen en foltering van gevangen of vastgehouden Oekraïners; 24. spreekt zijn volledige steun uit voor een rechtvaardige en duurzame vrede in Oekraïne, op basis van door Oekraïne vastgestelde en voor zijn bevolking aanvaardbare voorwaarden; wijst erop dat welk akkoord ook de soevereiniteit en territoriale integriteit van Oekraïne moet beschermen, moet voorkomen dat Rusland zich herbewapent, en de veiligheid van Oekraïne op de lange termijn moet waarborgen; dringt aan op verantwoordingsplicht voor oorlogsmisdrijven en op schadeloosstelling; onderstreept dat aan vredesonderhandelingen een onvoorwaardelijk staakt-het-vuren moet voorafgaan; 25. benadrukt dat de EU en haar lidstaten, in het licht van het gewijzigde standpunt van de VS over de Russische aanvalsoorlog, de belangrijkste strategische bondgenoten van Oekraïne moeten blijven en hun leidende rol bij de ondersteuning van de Oekraïense strijd voor soevereiniteit, vrede en gerechtigheid moeten versterken; verzoekt de EU en haar lidstaten te werken aan het behoud van zo breed mogelijke internationale steun voor Oekraïne, onder meer door coalities te vormen met gelijkgestemde partners van buiten de EU; herhaalt zijn oproep om de eerder aangekondigde, langverwachte en dringend noodzakelijke wapensystemen, zoals de door de nieuwe Duitse leiders beloofde Taurus-raketten, onmiddellijk in aanzienlijke hoeveelheden te leveren; 26. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de Raad van Europa, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa en de president, de regering en het parlement van Oekraïne, alsmede aan de autoriteiten van Rusland en Belarus.
|
European Parliament Adopted Texts
|
https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/TA-10-2025-07-10_NL.html
|
Het Europees Parlement, – gezien Advies nr. 19/2022 van de werkgroep van de Verenigde Naties inzake willekeurige detentie (UNWGAD), – gezien artikel 150, lid 5, en artikel 136, lid 4, van zijn Reglement, A. overwegende dat Ryan Cornelius, een 71-jarige Britse staatsburger die getrouwd is met een EU-burger, sinds 2008 willekeurig wordt vastgehouden in de Verenigde Arabische Emiraten (VAE), nadat hij was veroordeeld op grond van valse beschuldigingen van fraude in verband met een lening van de Dubai Islamic Bank (DIB) voor een vastgoedontwikkelingsproject; B. overwegende dat hij aanvankelijk was veroordeeld tot tien jaar gevangenisstraf, maar dat zijn vonnis net voor zijn geplande vrijlating in 2018 met nog eens twintig jaar werd verlengd op grond van Wet 37 van 2009 van Dubai, met terugwerkende kracht en in strijd met de internationale rechtsnormen; C. overwegende dat de regering van de VAE volgens mensenrechtenorganisaties een zorgwekkende staat van dienst heeft op het gebied van willekeurige detentie, oneerlijke processen en beschuldigingen van foltering; D. overwegende dat de vastgoedontwikkeling die door de DIB bij Ryan Cornelius in beslag is genomen, volgens onafhankelijke accountants aantoonbaar vele malen het bedrag van zijn uitstaande schuld aan de bank waard is; E. overwegende dat de UNWGAD zijn aanhoudende opsluiting heeft aangemerkt als een schending van het internationaal recht en daarbij heeft gewezen op het gebrek aan een eerlijke rechtsgang, gedwongen bekentenissen, eenzame opsluiting, ontzegging van juridisch advies en gedwongen ondertekening van documenten in het Arabisch; F. overwegende dat Ryan Cornelius nog steeds in onmenselijke gevangenisomstandigheden wordt vastgehouden, met een verslechterende gezondheid en zonder behoorlijke toegang tot gezondheidszorg; G. overwegende dat in artikel 7, lid 1, van Wet 37 van 2009 van Dubai is bepaald dat de veroordeelde persoon (de schuldenaar) niet tot een gevangenisstraf wordt veroordeeld indien hij ouder is dan 70 jaar; overwegende dat Ryan Cornelius in 2024 70 jaar is geworden en als zodanig op grond van deze wet een vrijstelling moet krijgen; 1. veroordeelt de willekeurige en langdurige detentie van Ryan Cornelius en dringt erop aan dat hij en alle andere willekeurig vastgehouden personen onmiddellijk en onvoorwaardelijk worden vrijgelaten; 2. eist dat hem een afdwingbaar recht op compensatie en andere schadeloosstellingen wordt toegekend, overeenkomstig het internationaal recht; 3. dringt er bij de autoriteiten van Dubai op aan hem, overeenkomstig de internationale normen voor de behandeling van gevangenen, toegang te verlenen tot adequate medische behandeling en zorg en te zorgen voor een onafhankelijk onderzoek naar zijn willekeurige detentie; 4. hekelt de retroactieve toepassing van Wet 37 van 2009 en dringt er bij de VAE op aan te zorgen voor een eerlijk proces en een einde te maken aan de praktijk van schuldgerelateerde detentie; merkt op dat Ryan Cornelius nog steeds vastzit, ondanks het feit dat de autoriteiten activa in beslag hebben genomen waarvan de waarde meer dan twee keer zo hoog is als zijn oorspronkelijke schuld; 5. betuigt zijn solidariteit met zijn gezin; 6. verzoekt het Verenigd Koninkrijk alle nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat Ryan Cornelius wordt vrijgelaten; dringt er bij de VV/HV, de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten, de lidstaten en de EU-delegatie in de VAE op aan zijn zaak aan de orde te stellen in alle bilaterale contacten met de VAE en de omstandigheden van zijn detentie nauwlettend te volgen; 7. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad, de VV/HV, de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten, de lidstaten en de regeringen van het Verenigd Koninkrijk en van de VAE. Het Europees Parlement, – gezien artikel 150, lid 5, en artikel 136, lid 4, van zijn Reglement, A. overwegende dat humanitair onderzoeker Joseph Figueira Martin, die zowel de Belgische als de Portugese nationaliteit heeft en voor de ngo FHI 360 werkt, op 26 mei 2024 in de Centraal-Afrikaanse Republiek door de Wagnergroep is ontvoerd en later is overgedragen aan de autoriteiten van de Centraal-Afrikaanse Republiek; B. overwegende dat de Centraal-Afrikaanse Republiek klacht tegen hem heeft ingediend op basis van ongegronde beschuldigingen, onder meer ter zake van spionage en terrorisme, waardoor er voor hem een levenslange gevangenisstraf dreigt, evenals dwangarbeid; C. overwegende dat hij bij de OCRB (Office Central de Répression du Banditisme, Centraal Bureau voor de Onderdrukking van het Banditisme) in Bangui in eenzame opsluiting werd vastgehouden, werd gefolterd en met de dood werd bedreigd; overwegende dat hij zich al meer dan een jaar onder onmenselijke omstandigheden en zonder proces in hechtenis bevindt en dat er niet is gereageerd op zijn verzoek om voorwaardelijke invrijheidstelling, hetgeen in strijd is met het strafrecht van de Centraal-Afrikaanse Republiek; D. overwegende dat zijn gezondheid drastisch is verslechterd en dat uit medische controles blijkt dat hij dringend de plek moet kunnen verlaten waar hij wordt vastgehouden; E. overwegende dat gewapende groeperingen die in de Centraal-Afrikaanse Republiek actief zijn, illegale en willekeurige arrestaties en opsluitingen hebben verricht; F. overwegende dat de Centraal-Afrikaanse Republiek zwaar te lijden heeft van de Russische desinformatiecampagnes en een van de grootste contingenten huurlingen van de Wagnergroep herbergt; G. overwegende dat de EU de bevolking van de Centraal-Afrikaanse Republiek ondersteunt door middel van humanitaire en ontwikkelingshulp en veiligheidssteun; H. overwegende dat de VN en de EU erop hebben gewezen dat de zaak van de heer Martin kadert in de bredere context van de desinformatie en antiwesterse retoriek die wordt bevorderd door actoren in de Centraal-Afrikaanse Republiek die banden hebben met Rusland; 1. eist dat de autoriteiten van de Centraal-Afrikaanse Republiek de heer Martin onmiddellijk en onvoorwaardelijk vrijlaten, aangezien er geen geloofwaardig en onderbouwd bewijs ter rechtvaardiging van zijn opsluiting is; 2. dringt er bij de autoriteiten van de Centraal-Afrikaanse Republiek op aan zijn medische evacuatie toe te staan en ervoor te zorgen dat hij toegang heeft tot vertegenwoordiging in rechte, consulaire bijstand en passende zorg overeenkomstig de internationale mensenrechtennormen; 3. veroordeelt ten stelligste de mensenrechtenschendingen die worden veroorzaakt door de willekeurige en voortdurende opsluiting in onmenselijke omstandigheden van de heer Martin, waardoor zijn leven en zijn gezondheid ernstig worden bedreigd; 4. dringt erop aan dat in gerechtelijke procedures strikte waarborgen voor een eerlijke rechtsgang worden geboden, zoals verankerd in het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en de toepasselijke bepalingen van het nationale rechtskader van de Centraal-Afrikaanse Republiek; 5. verzoekt de autoriteiten van de Centraal-Afrikaanse Republiek ervoor te zorgen dat de gewapende groeperingen die in de Centraal-Afrikaanse Republiek actief zijn, onmiddellijk een einde maken aan de illegale en willekeurige arrestaties en aanvallen op humanitaire hulpverleners en medewerkers van ngo’s; 6. dringt erop aan ervoor te zorgen dat verantwoording wordt afgelegd voor de rechtenschendingen; 7. veroordeelt de toenemende en politiek gemotiveerde buitenlandse inmenging in de Centraal-Afrikaanse Republiek, onder meer in de vorm van Russische paramilitaire troepen en desinformatiecampagnes; herhaalt zijn verzoek aan de Raad om de Wagnergroep als terroristische organisatie aan te merken; 8. benadrukt dat de eerbiediging van de mensenrechten van cruciaal belang is voor de goede samenwerking tussen de EU en de Centraal-Afrikaanse Republiek; 9. verzoekt de VV/HV om in overleg met de Belgische en Portugese autoriteiten al het mogelijke te doen en onder meer de zaak van de heer Martin in de politieke dialoog tussen de EU en de Centraal-Afrikaanse Republiek aan de orde te stellen, teneinde zijn vrijlating te verzekeren en ervoor te zorgen dat zijn rechten worden geëerbiedigd; benadrukt dat gerichte EU-maatregelen nodig zullen zijn indien de autoriteiten van de Centraal-Afrikaanse Republiek zijn rechten blijven schenden; 10. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de VV/HV, de regering en het parlement van de Centraal-Afrikaanse Republiek, de AU en de VN. Het Europees Parlement, – gezien zijn eerdere resoluties over Syrië, – gezien de verklaringen van de VV/HV en de woordvoerder van de EDEO van 11 maart, 7 mei en 23 juni 2025 over Syrië, – gezien de conclusies van de Raad van 23 juni 2025 over Syrië en de conclusies van de Europese Raad van 26 juni 2025 over het Midden-Oosten, – gezien artikel 150, lid 5, en artikel 136, lid 4, van zijn Reglement, A. overwegende dat de religieus en etnisch diverse samenleving in Syrië meer dan tien jaar te lijden had onder het gewelddadige en verdeeldheid zaaiende regime van Assad en terroristische groeperingen, met name Da’esh, met gevolgen voor alle gemeenschappen, waaronder Arabieren, Koerden, soennieten, sjiieten, alawieten, christenen, druzen en jezidi’s; B. overwegende dat in maart 2025 aan de Syrische kust een enorme golf van geweld is ontstaan tegen de alawitische gemeenschap, met inbegrip van seksueel geweld, waarbij meer dan 1 200 burgerslachtoffers zijn gevallen, en dat de geweldsgolf nog steeds aanhoudt; overwegende dat alawitische vrouwen het slachtoffer zijn van een alarmerende en groeiende trend van massale ontvoeringen en seksuele slavernij; C. overwegende dat in april 2025 op grote schaal sektarische confrontaties hebben plaatsgevonden waarbij meer dan tien druzische burgers om het leven zijn gekomen; D. overwegende dat op 22 juni 2025 bij een terroristische zelfmoordaanslag op de Grieks-orthodoxe Mar Elias-kerk in Damascus ten minste 25 doden en meer dan 60 gewonden zijn gevallen, de dodelijkste aanslag op christenen in jaren; overwegende dat een onlangs gevormde islamistische terroristische groepering, Saraya Ansar al-Sunna, deze aanval heeft opgeëist; E. overwegende dat de Syrische overgangsautoriteiten weliswaar garanties hebben gegeven voor de bescherming en inclusie van religieuze gemeenschappen, maar dat de recente ontwikkelingen het klimaat van angst aanwakkeren en vragen doen rijzen over het vermogen van de overgangsautoriteiten om religieuze gemeenschappen naar behoren te beschermen; 1. veroordeelt ten stelligste de traumatische terroristische aanslag op de Mar Elias-kerk en alle bedreigingen tegen gebedshuizen, waarvan sommige historische waarde hebben; dringt er bij de Syrische autoriteiten op aan de veiligheidsmaatregelen te verbeteren en de Mar Elias-kerk te herstellen; 2. veroordeelt krachtig alle aanvallen op religieuze en etnische gemeenschappen en erkent de toegenomen vrees onder deze gemeenschappen, zeven maanden na de start van de politieke transitie; betuigt zijn solidariteit met alle slachtoffers; 3. stelt met bezorgdheid vast dat veel leden van Hay’at Tahrir al-Sham (HTS) met een betreurenswaardige staat van dienst op het gebied van mensenrechtenschendingen een rol hebben opgenomen binnen de overgangsregering, met mogelijk zorgwekkende gevolgen voor de godsdienstvrijheid, zoals blijkt uit het herhaalde voorkomen van incidenten met betrokkenheid van Syrische functionarissen; 4. dringt er bij de Syrische overgangsautoriteiten op aan snelle, transparante en onafhankelijke onderzoeken naar deze daden te faciliteren en alle nodige maatregelen te treffen om sektarisch geweld de kop in te drukken, ervoor te zorgen dat verantwoording wordt afgelegd, onder meer door daders en facilitatoren van mensenrechtenschendingen zoals in het geval van Mar Elias te vervolgen, de vrijheid van godsdienst te handhaven en alle gemeenschappen te beschermen; 5. herhaalt dat de EU haar steun verleent, onder meer door een voorwaardelijke opheffing van de sancties, aan een op mensenrechten gebaseerde politieke transitie in Syrië, met overgangsjustitie, bestrijding van straffeloosheid, een verbod op willekeurig geweld, een constitutionele garantie van inclusief bestuur en adequate vertegenwoordiging van religieuze en etnische gemeenschappen, een volksvergadering en eerbiediging van het internationaal recht, als voorwaarden voor het welslagen hiervan; verzoekt de Syrische overgangsautoriteiten een specifiek tijdschema te presenteren voor het houden van geloofwaardige, vrije, eerlijke en inclusieve verkiezingen; verzoekt de EU een fonds voor de wederopbouw van Syrië op te richten, waarvan de middelen afhankelijk worden gesteld van aantoonbare vooruitgang met deze prioriteiten, in overleg met de relevante internationale instellingen, met het oog op de bevordering van interreligieuze dialoog, conflictoplossing en verzoening; verzoekt de Europese Commissie prioriteit te geven aan de conferentie met het Syrische maatschappelijk middenveld; 6. dringt er bij de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden op aan de bescherming van religieuze gemeenschappen en de vrijheid van godsdienst of geloof mee te nemen in hun dialoog met de overgangsautoriteiten in Syrië; 7. wijst op de kwetsbaarheid van christelijke gemeenschappen in Syrië en op de voortdurende bedreigingen voor gelovigen, wier bescherming door de autoriteiten moet worden gewaarborgd; wijst op de grote diversiteit onder de confessionele groeperingen in Syrië, zoals blijkt uit de aanwezigheid van de Grieks-orthodoxe, de Syrisch-orthodoxe, de Armeense Apostolische, de Chaldeeuwse en de maronitische kerk; onderstreept dat het belangrijk is hun bijdragen en die van andere gemeenschappen aan het religieuze en culturele erfgoed van Syrië in stand te houden en te koesteren en dringt erop aan dat de nieuwe politieke architectuur van Syrië deze diversiteit weerspiegelt; 8. moedigt de Syrische overgangsautoriteiten aan vooruitgang te boeken met betrekking tot openstaande kwesties zoals de teruggave van religieuze eigendommen die onder het Assad-regime zijn geconfisqueerd; 9. verzoekt de Raad de sancties tegen actoren die verantwoordelijk zijn voor schendingen van de godsdienstvrijheid in Syrië te handhaven en gerichtere sancties op te leggen; 10. verzoekt de Syrische overgangsautoriteiten, de EU en de lidstaten, alsmede de internationale partners van de wereldwijde coalitie tegen Da’esh, de inspanningen tegen islamistisch terrorisme op te voeren, alle Syriërs te beschermen en de situatie in het al-Hol- en het Roj-kamp aan te pakken; waarschuwt voor het ernstige internationale veiligheidsrisico als de Verenigde Staten zich in deze onzekere context plotseling zouden terugtrekken uit de regio; dringt erop aan dat de territoriale integriteit van Syrië wordt geëerbiedigd; 11. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de VV/HV, de Europese Dienst voor extern optreden, de Raad en de Syrische autoriteiten. (Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie aan het Parlement en de Raad ( COM(2025)0258 ), – gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C10‑0089/2025), – gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 18 juni 2025 (1) , – gezien artikel 60 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid ( A10-0134/2025 ), 1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast; 2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen; 3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie alsook aan de nationale parlementen. Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 10 juli 2025 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2025/... van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2023/1542 wat betreft de verplichtingen van marktdeelnemers met betrekking tot beleid van passende zorgvuldigheid inzake batterijen (Voor de EER relevante tekst) HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114, Gezien het voorstel van de Europese Commissie, Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen, Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2) , Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3) , Overwegende hetgeen volgt: (1) Verordening (EU) 2023/1542 van het Europees Parlement en de Raad (4) legt aan marktdeelnemers verplichtingen van passende zorgvuldigheid inzake batterijen op die betrekking hebben op de aankoop, verwerking en verhandeling van kobalt, natuurlijk grafiet, lithium en nikkel die voor de productie van batterijen worden gebruikt. Die zorgvuldigheidsverplichtingen moeten met ingang van 18 augustus 2025 worden toegepast. (2) In een tijd waarin het geopolitieke landschap blijft veranderen, moeten verschillende uitdagingen worden overwonnen, onder meer wat betreft de winning van grondstoffen. Bijgevolg hebben batterijfabrikanten tijd nodig om hun toeleveringsketens te analyseren en waar nodig aan te passen. (3) De in Verordening (EU) 2023/1542 vervatte verplichtingen van passende zorgvuldigheid inzake batterijen omvatten vereisten die betrekking hebben op externe verificatie door aangemelde instanties. De aanwijzing van dergelijke aangemelde instanties duurt echter langer dan verwacht. Door de Commissie overeenkomstig Verordening (EU) 2023/1542 erkende regelingen voor passende zorgvuldigheid zouden het werk van marktdeelnemers en aangemelde instanties vergemakkelijken. Regelingen voor passende zorgvuldigheid met betrekking tot in batterijen aanwezige grondstoffen moeten echter nog verder worden ontwikkeld en uitgevoerd, en vervolgens het proces voor gelijkwaardigheidserkenning ervan door de Commissie doorlopen. (4) Om voldoende tijd te bieden voor de aanmelding van conformiteitsbeoordelingsinstanties en om marktdeelnemers die batterijen in de handel brengen in staat te stellen aan hun verplichtingen te voldoen, moet de datum van toepassing van de verplichtingen van passende zorgvuldigheid inzake batterijen van Verordening (EU) 2023/1542 met twee jaar worden uitgesteld. (5) Richtlijn (EU) 2024/1760 van het Europees Parlement en de Raad (5) bevat regels en verplichtingen om ervoor te zorgen dat ondernemingen feitelijke en potentiële negatieve effecten op de mensenrechten en het milieu in de eigen activiteiten van de onderneming, hun dochterondernemingen en, indien deze verband houden met hun activiteitenketens, die van hun zakenpartners, identificeren en aanpakken. (6) De Commissie moet overeenkomstig Verordening (EU) 2023/1542 richtsnoeren publiceren met betrekking tot de toepassing van de vereisten inzake passende zorgvuldigheid inzake batterijen. Voorts moet de Commissie overeenkomstig Richtlijn (EU) 2024/1760 richtsnoeren en beste praktijken ter beschikking stellen voor de wijze van het uitoefenen van passende zorgvuldigheid. Aangezien consistentie tussen Verordening (EU) 2023/1542 en Richtlijn (EU) 2024/1760 belangrijk is voor bedrijven in de toeleveringsketen voor batterijen, moeten de respectieve datums voor de bekendmaking en beschikbaarstelling van die richtsnoeren worden geharmoniseerd. (7) Daar de doelstellingen van deze verordening, namelijk bijdragen tot de efficiënte werking van de interne markt en tegelijkertijd de nadelige effecten van batterijen en afgedankte batterijen op het milieu voorkomen en beperken en een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid waarborgen, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang of de gevolgen van het optreden beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken. (8) Verordening (EU) 2023/1542 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. (9) Gezien de urgentie van de kwestie en om zo snel mogelijk rechtszekerheid te bieden, wordt het passend geacht gebruik te maken van de uitzondering op de periode van acht weken waarin is voorzien door artikel 4 van Protocol nr. 1 betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie, aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie. (10) Deze verordening moet met spoed in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie , HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD: Artikel 1 Wijzigingen van Verordening (EU) 2023/1542 Artikel 48 van Verordening (EU) 2023/1542 wordt als volgt gewijzigd: a) in lid 1 wordt de datum “18 augustus 2025” vervangen door “18 augustus 2027”; b) in lid 5 wordt de datum “18 februari 2025” vervangen door “26 juli 2026”. Artikel 2 Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. Gedaan te ..., Voor het Europees Parlement Voor de Raad De voorzitter De voorzitter Het Europees Parlement, – gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en met name de artikelen 9, 151, 152, 153, leden 1 en 2, en de artikelen 173 en 179, die betrekking hebben op het industriebeleid en onderzoek van de EU en onder meer verband houden met het concurrentievermogen van de industrie van de Unie en de versterking van de wetenschappelijke en technologische grondslagen van de Unie, – gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 5, lid 3, en Protocol nr. 2 daarbij betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid, – gezien de mededeling van de Commissie van 20 maart 2024 getiteld “Bouwen aan de toekomst met de natuur: biotechnologie en biofabricage in de EU bevorderen” ( COM(2024)0137 ), – gezien het verslag van Mario Draghi van 9 september 2024 getiteld “The future of European competitiveness”, – gezien de mededeling van de Commissie van 29 januari 2025 getiteld “Het EU‑kompas voor concurrentievermogen” ( COM(2025)0030 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 26 februari 2025 getiteld “De Clean Industrial Deal: Een gezamenlijke routekaart voor concurrentievermogen en decarbonisatie” ( COM(2025)0085 ), – gezien de mededeling van de Commissie van 11 december 2019 getiteld “De Europese Green Deal” ( COM(2019)0640 ), – gezien het verslag van Enrico Letta van 10 april 2024 getiteld “Much more than a market”, – gezien de mededeling van de Commissie van 19 februari 2025 getiteld “Een visie voor landbouw en voedsel – Samen de landbouw- en voedselsector van de EU aantrekkelijk maken voor de toekomstige generaties” ( COM(2025)0075 ), – gezien artikel 55 en artikel 148, lid 2, van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie ( A10-0123/2025 ), A. overwegende dat de biotechnologie- en biofabricagesector in de EU is erkend als een van de tien strategische technologiesectoren voor het concurrentievermogen, de economische veiligheid en de duurzaamheid van Europa; overwegende dat de sector wordt gekenmerkt door een zeer hoge productiviteit, groei en werkgelegenheid, en wereldwijd concurrerende, geavanceerde oplossingen biedt op het gebied van gezondheidszorg, biowetenschappen, industriële productie en transformatie, duurzame biofabricage, energie en voedselzekerheid; overwegende dat biotechnologie en biofabricage belangrijke voorwaarden zijn van de bio-economie in het algemeen; overwegende dat biotechnologie en biofabricage de strategische autonomie, veerkracht en circulariteit van de EU kunnen helpen verbeteren door de afhankelijkheid van de industrie van fossiele grondstoffen en andere externe afhankelijkheden in verschillende sectoren te verminderen; overwegende dat de biotechnologie- en biofabricagesector nog steeds te kampen heeft met regelgevende en financiële belemmeringen en een onvolledige interne markt; overwegende dat de Commissie naar verwachting EU-biotechwetgeving, een geactualiseerde EU-strategie voor de bio-economie, een EU-strategie voor biowetenschappen, een EU-innovatiewet en EU-wetgeving op het gebied van circulaire economie zal presenteren; B. overwegende dat biotechnologie volgens de definitie van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) de toepassing van wetenschap en technologie op levende organismen en delen, producten en modellen daarvan inhoudt, waarbij levende of niet-levende materialen worden gewijzigd ter verkrijging van kennis, goederen en diensten; overwegende dat biofabricage niet duidelijk gedefinieerd is en dat de Commissie derhalve een dergelijke definitie moet voorstellen; overwegende dat een definitie van biofabricage toekomstbestendig, open voor wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen en technologieneutraal moet zijn, zodat het gebruik van biotechnologie of andere technologieën voor de productie van producten en oplossingen van biogebaseerd materiaal, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, chemische, mechanische of thermische processen, er ruim onder valt; C. overwegende dat de sectoren biotechnologie en biofabricage hebben geleid tot de ontwikkeling en uitrol van baanbrekende innovaties in de gezondheidszorg, zoals op mRNA gebaseerde vaccins; overwegende dat biotechnologische processen gebruikt kunnen worden om werkzame farmaceutische bestanddelen en belangrijke inputs voor de fabricage van geneesmiddelen te vervaardigen; D. overwegende dat de COVID-19-pandemie het belang van robuuste waardeketens voor grondstoffen en productievermogens in Europa heeft benadrukt, teneinde de voorzieningszekerheid van kritieke producten te verzekeren en tekorten te beperken, bijvoorbeeld van essentiële geneesmiddelen; E. overwegende dat artificiële intelligentie (AI) kan bijdragen tot innovatie in de biotechnologie, bijvoorbeeld op het gebied van gepersonaliseerde geneeskunde en het ontdekken van geneesmiddelen, hetgeen voordelen oplevert voor de gezondheid en het milieu; overwegende dat het gebruik van AI in de biotechnologie ook ethische uitdagingen en risico’s met zich mee kan brengen in verband met de bescherming van privégegevens, die moeten worden aangepakt om het vertrouwen van en de aanvaarding door het publiek te behouden; F. overwegende dat biotechnologie wordt toegepast in verschillende aspecten van dierlijke en plantaardige landbouw en ook indirect, door het gebruik ervan in activiteiten zoals afvalbeheer; G. overwegende dat biotechnologie de veerkracht van bossen kan vergroten en de bosbouwsector in het geval van biofabricage duurzaam geproduceerde, hernieuwbare en recyclebare grondstoffen kan leveren die in hoogwaardige innovatieve producten, materialen en toepassingen kunnen worden gebruikt; H. overwegende dat de EU wereldleider is op het gebied van onderzoeks- en biofabricagecapaciteit, maar haar potentieel nog onbenut blijft bij gebrek aan een voldoende gecoördineerd beleidskader dat het efficiënt opschalen van innovatie, het aantrekken van investeringen, en het commercialiseren van nieuwe technologieën mogelijk maakt; overwegende dat het “one in, one out”-beginsel ervoor zorgt dat alle door initiatieven van de Commissie veroorzaakte lasten in aanmerking worden genomen en dat administratieve lasten worden gecompenseerd door op hetzelfde beleidsterrein op het niveau van de EU of de lidstaten gelijkwaardige lasten weg te nemen; overwegende dat het Parlement ertoe heeft opgeroepen de onderzoeksbegroting van de EU te verdubbelen; overwegende dat de particuliere investeringen van de EU in onderzoek, ontwikkeling en innovatie achterblijven bij andere belangrijke economieën; overwegende dat het bevorderen van investeringen in baanbrekende demonstratie- en commerciële productielocaties de commercialisering van EU-innovatie in de biogebaseerde industrieën kan versnellen; I. overwegende dat er de komende jaren dringende, samenhangende en consequente maatregelen moeten worden genomen om van de EU een wereldleider te maken op het gebied van biotechnologie, biofabricage en biowetenschappen door middel van gedurfde veranderingen, overeenkomstig de juiste procedures en ondersteund door concurrentievermogenstoetsen en gepaste financiering; J. overwegende dat tijdrovende en ingewikkelde vergunningsprocedures, met name wat de goedkeuringstermijnen betreft, een concurrentienadeel vormen voor exploitanten in de EU en projectontwikkelaars ertoe aanzet de EU te verlaten en industriële uitrol en groei belemmeren; K. overwegende dat de huidige regelgevingskaders in de EU niet precies zijn toegesneden op de bijzondere kenmerken van biogebaseerde producten; overwegende dat de bestaande regelgevingsprocessen voor de verlening van vergunningen voor biotechnologische producten dringend moeten worden aangepakt om ervoor te zorgen dat de EU kan blijven concurreren op de wereldmarkt; overwegende dat een doeltreffend regelgevend kader voor de uitvoering van klinisch onderzoek essentieel is voor het concurrentievermogen van de meest innovatie-intensieve aspecten van de EU-sector voor farmaceutische producten en biotechnologie; overwegende dat de Commissie rekening moet houden met de regelgevingskaders van niet-EU-landen die een leidende rol spelen in de biotechnologie- en biofabricagesector, in de context van bestaande en toekomstige EU-wetgeving met betrekking tot de industrie, om te zorgen voor compatibiliteit zonder de bestaande veiligheids- en milieunormen van de EU te verlagen; L. overwegende dat het ecosysteem voor investeringen in biotechnologie en biofabricage en durfkapitaal van de EU nog steeds versnipperd is; overwegende dat de hoge energieprijzen, de regeldruk, belemmeringen en het gebrek aan beschikbare belangrijke grondstoffen en componenten het vermogen van start-ups en andere kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) om op te schalen en een toepassing op grote schaal beperken; overwegende dat de capaciteit voor biofabricage van de EU en de veerkracht van de toeleveringsketen, met inbegrip van de beschikbaarheid van grondstoffen, van essentieel belang zijn om minder afhankelijk te worden van actoren buiten de EU; overwegende dat doeltreffende mondiale toeleveringsketens – met inbegrip van strategische partnerschappen met betrouwbare mondiale spelers – ook belangrijk zijn om stabiele toegang tot kritieke hulpbronnen te verzekeren, verstoringen in de voorziening te voorkomen en voortdurende innovatie met betrekking tot essentiële technologie te bevorderen; M. overwegende dat biogebaseerde grondstoffen, zoals duurzaam gewonnen biomassa, gerecycled afval en uit biogene bronnen afgevangen CO 2 , als alternatieve grondstoffen kunnen worden gebruikt om bijvoorbeeld polymeren, kunststoffen, oplosmiddelen, verf, reinigingsmiddelen, cosmetica en farmaceutische producten te produceren en zo bij te dragen tot emissiereductie, hulpbronnenefficiëntie en strategische autonomie van de EU; overwegende dat de EU de marktvraag naar en de marktacceptatie van duurzame biogebaseerde producten en materialen verder zou kunnen stimuleren; N. overwegende dat het van vitaal belang is om het gebruik van duurzame biogebaseerde grondstoffen te verhogen als onderdeel van de middelen om de klimaatdoelstellingen van de EU voor 2050 te halen; overwegende dat biotechnologie het potentieel heeft om de raffinage- en chemische industrie om te vormen tot biofabricage, waardoor de uitstoot van broeikasgassen wordt verminderd, in overeenstemming met de klimaatdoelstellingen van de EU; O. overwegende dat biotechnologie en biofabricage zijn gereglementeerd in veel verschillende regelgevingskaders; overwegende dat de huidige EU-regelgevingskaders voor biotechnologie en biofabricage voor verschillende sectoren inconsistent zijn, waardoor rechtsonzekerheid ontstaat en de markttoegang voor innovatieve oplossingen wordt vertraagd; overwegende dat de tijdrovende vergunningsprocedures, met name wat de goedkeuringstermijn betreft, dringend moeten worden aangepakt en verbeterd, met behoud van een op risico’s en wetenschap gebaseerde aanpak, om te kunnen concurreren met overeenkomstige termijnen buiten de EU; overwegende dat het gebruik van testomgevingen voor regelgeving moet worden uitgebreid om ervoor te zorgen dat opkomende technologieën een duidelijk ontwikkelingstraject hebben; overwegende dat nieuwe EU-brede regelgeving in de vorm van EU-biotechwetgeving naar behoren moet worden gemotiveerd op basis van voorbeelden van concrete lacunes en tekortkomingen in de huidige wetgeving en uitvoering, waarbij de nadruk moet liggen op de specifieke kenmerken van de sector; P. overwegende dat een samenhangend, robuust en toekomstbestendig kader voor intellectuele eigendom (IE) essentieel is, en idealiter leidt tot economische, milieu- en maatschappelijke voordelen; Q. overwegende dat in de EU het bewustzijn over biotechnologie en biologisch gefabriceerde producten bij de bevolking verder moet worden versterkt, teneinde de aanvaarding door de bevolking te bevorderen; overwegende dat de ethische aspecten van biotechnologie in overweging moeten worden genomen; overwegende dat de raadpleging van belanghebbenden een cruciale rol speelt bij het vormgeven van een verantwoord en ethisch biotechnologiebeleid; overwegende dat het maatschappelijk middenveld een essentiële rol kan spelen bij het waarborgen van het vertrouwen van het publiek; R. overwegende dat er steeds vaker aan DNA en organismen wordt gesleuteld in geautomatiseerde biofabrieken, waarin een schat aan gegevens en verbeterde ontwerpen en kennis over biologische functies wordt geproduceerd; S. overwegende dat in het regelgevend kader van de EU voldoende rekening moet worden gehouden met de evoluerende risico’s, kansen en verantwoordelijkheden die gepaard gaan met de verwerking van, handel in en synthese van biologisch materiaal, met name in het kader van de synthetische biologie; overwegende dat bestaande bioveiligheidslacunes door de EU en door middel van internationale samenwerking moeten worden aangepakt; Criteria voor alomvattende EU-biotechwetgeving 1. benadrukt het groeipotentieel van de Europese biotechnologie- en biofabricagesector en de noodzaak voor de EU om op dit gebied wereldleider te blijven; benadrukt de verbintenis tot de beginselen van betere regelgeving en wetgeving, vereenvoudiging en vermindering van administratieve lasten; benadrukt dat een vereenvoudiging van de EU-wetgeving de grondrechten van burgers, werknemers en bedrijven niet in gevaar mag brengen en niet mag leiden tot onzekerheid over de regelgeving; is van mening dat vereenvoudigingen niet overhaast en zonder behoorlijke overweging, raadpleging en effectbeoordelingen mogen worden voorgesteld; verzoekt de Commissie dan ook om, indien zij een nieuwe EU-brede regeling voorstelt in de vorm van EU-biotechwetgeving, concrete lacunes en tekortkomingen in de huidige wetgeving en uitvoering aan te pakken en wetgeving voor te stellen die kan worden herzien, vereenvoudigd, gestroomlijnd, ingetrokken en die de bureaucratische lasten vermindert, waarbij de aandacht vooral uitgaat naar de specifieke kenmerken van de industrie en de relevante veiligheids- en beveiligingsnormen gehandhaafd blijven; verzoekt dat de EU-biotechwetgeving een alomvattend sectoroverschrijdend toepassingsgebied heeft en vergezeld gaat van een effect- en kostenbeoordeling, concurrentievermogenstoetsen en een alomvattende beoordeling door de Raad voor regelgevingstoetsing, waarbij terdege rekening wordt gehouden met de gevolgen voor kmo’s, start-ups en scale-ups, alsook met de interactie met andere relevante wetgevings- en niet-wetgevingsinitiatieven, met inbegrip van voorstellen die momenteel de medewetgevingsprocedure doorlopen; 2. herinnert eraan dat de OESO biotechnologie definieert als de toepassing van wetenschap en technologie op levende organismen en delen, producten en modellen daarvan, waarbij levende of niet-levende materialen worden gewijzigd ter verkrijging van kennis, goederen en diensten; merkt echter op dat biofabricage niet duidelijk gedefinieerd is en verzoekt de Commissie een dergelijke definitie voor te stellen; 3. beveelt aan bestaande en toekomstige initiatieven met betrekking tot biotechnologie en biofabricage te stroomlijnen en te harmoniseren, met als doel de biotechnologie- en biofabricagesector te versterken door middel van duidelijke industriële en onderzoeks- en ontwikkelingscompetenties; 4. dringt er bij de Commissie op aan de coherentie en samenhang te verzekeren tussen alle initiatieven en wetgevingsmaatregelen die gevolgen kunnen hebben voor innovaties en ondernemingen op het gebied van biotechnologie en biofabricage, met name start-ups en scale-ups; 5. verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat alle toekomstige relevante wetgevingsinitiatieven een voldoende breed toepassingsgebied hebben om de volledige omvang van de biotechnologie- en biofabricagesector en haar volledige scala aan toepassingen te omvatten; beveelt aan om een snelle en efficiënte uitrol van biotechnologie en biofabricage te vergemakkelijken door middel van duidelijke regelgevingskaders; 6. verzoekt de Commissie binnen haar structuren maatregelen te nemen om te zorgen voor coördinatie, coherentie en complementariteit tussen haar relevante directoraten-generaal en om een doeltreffendere opschaling en commercialisering van de resultaten van onderzoek, ontwikkeling en innovatie mogelijk te maken; benadrukt het belang van inspanningen om de beleidscoherentie en -coördinatie op nationaal niveau te verbeteren; 7. verzoekt de Commissie rekening te houden met de regelgevingskaders van niet-EU-landen die een leidende rol spelen in de biotechnologie- en biofabricagesector, in de context van de bestaande en toekomstige EU-wetgeving voor de sector, om waar mogelijk en zonder de consumentenveiligheid in gevaar te brengen te zorgen voor compatibiliteit en een gelijk speelveld voor biotechnologiebedrijven uit de EU die internationaal concurreren, en te leren van beste praktijken van buiten de EU zonder de bestaande EU-normen te verlagen; 8. verzoekt de Commissie een verslag in te dienen over de uitvoering van de huidige wetgeving op het gebied van biotechnologie en biofabricage, met inbegrip van mogelijke lacunes en regelgevingsbelemmeringen die de groei van de industrieën die deze technologieën en fabricageprocessen toepassen, in de weg staan, waaronder de belemmeringen voor de verbetering van de zelfvoorziening van de EU met betrekking tot belangrijke grondstoffen, basismaterialen en bestanddelen; herinnert aan het voorzorgsbeginsel van artikel 191 VWEU; dringt er bij de Commissie op aan de voorlopige bevindingen van haar studie over de regeldruk in dit verband en de mogelijke noodzaak om de wetgeving op het gebied van biotechnologie en biofabricage te wijzigen, met het Parlement te delen; dringt aan op een vereenvoudiging van de huidige vereisten voor de sector in alle regelgevingskaders om snellere goedkeuringsprocedures en markttoegang mogelijk te maken, waarbij een op risico’s en wetenschap gebaseerde aanpak wordt gehandhaafd en onzekerheid over de regelgeving wordt vermeden; 9. is ingenomen met de onlangs gelanceerde Biotech- en Biomanufacturing Hub; verzoekt de Commissie om biotechnologie- en biofabricagebedrijven in de EU en de lidstaten verdere begeleiding te bieden met betrekking tot de verordening voor een nettonulindustrie (1) en de nieuwe Clean Industrial Deal op het gebied van vergunningen en financiering, en om de oprichting van ondersteunende hubs te overwegen, zodat ondernemingen beter worden begeleid en geadviseerd bij het vinden van hun weg door het regelgevingskader; 10. verzoekt de Commissie dringend de vereiste tijd voor vergunningsprocedures te stroomlijnen, te vereenvoudigen en in te korten, met name de goedkeuringstermijnen, voor biotechnologische materialen en producten gedurende hun gehele productie- en levenscyclus, en de acceptatie op de markt van biogebaseerde oplossingen te vergemakkelijken, met inbegrip van het verstrekken van richtsnoeren voorafgaand aan de vergunning, waarbij een op risico’s en wetenschap gebaseerde aanpak wordt gehandhaafd, met name in het kader van haar regelmatige herziening van EU-agentschappen zoals de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid, het Europees Geneesmiddelenbureau en het Europees Agentschap voor chemische stoffen; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de relevante EU-agentschappen over voldoende middelen beschikken om hun capaciteit voor het tijdig uitvoeren van vergunningsprocedures te versterken; 11. verzoekt de Commissie de mogelijkheid te overwegen van een vereenvoudigde goedkeuringsprocedure voor biotechnologische producten die al zijn goedgekeurd door betrouwbare regelgevende organen in gelijkgezinde landen met gelijkwaardige EU-normen; 12. verzoekt de Commissie te overwegen etiketteringspraktijken te vereenvoudigen, zoals het gebruik van QR-codes, en te zorgen voor eerlijke marktvoorwaarden tussen biotechnologische en andere producten, zoals marketing en reclame, zonder de consumentenveiligheid of de toegang tot relevante consumenteninformatie in gevaar te brengen; 13. herinnert eraan dat geharmoniseerde, voorspelbare, toekomstbestendige en internationaal concurrerende IE- en gegevensbeschermingsregels voor octrooien op het gebied van biotechnologie en biofabricage essentieel zijn voor de ontwikkeling van de industrie, veerkrachtige toeleveringsketens en duurzame economische groei; benadrukt het belang van betere regels voor IE-bescherming door langere termijnen voor geoctrooieerde technologieën om het concurrentievermogen van de EU te versterken, innovatie en de strategische autonomie van de EU te bevorderen, baanbrekende technologieën te beschermen, langetermijninvesteringen te belonen en risicovol onderzoek te ondersteunen; is van mening dat een samenhangend, robuust en toekomstbestendig IE-kader essentieel is; is in dit verband ingenomen met het onlangs ingevoerde eenheidsoctrooistelsel van de EU; 14. dringt aan op een gemeenschappelijk kader voor klinische proeven met gestroomlijnde goedkeuringsprocedures in alle lidstaten om de administratieve lasten en de vertragingen tot een minimum te beperken, en dat het gebruik van bewijs uit de praktijk voor biotechnologische therapieën mogelijk maakt; verzoekt de Commissie in dit verband de huidige situatie en mogelijke verbeteringen te presenteren; dringt aan op een snelle uitvoering van de verordening inzake klinische proeven (2) en het gebruik van het EU-informatiesysteem voor klinische proeven; 15. benadrukt het strategisch belang voor de EU van een sterk biotechnologisch ecosysteem ter ondersteuning van O&O, fabricage en toegang van patiënten tot innovatieve geneesmiddelen; wijst erop dat biotechnologische processen kunnen worden gebruikt om werkzame farmaceutische bestanddelen en belangrijke inputs voor de fabricage van zowel niet meer geoctrooieerde als innovatieve geneesmiddelen te vervaardigen; 16. beveelt aan gebruik te maken van de volgende generatie testomgevingen voor regelgeving om de specifieke effecten en mogelijkheden van opkomende biotechnologie- en biofabricagetoepassingen te beoordelen, om ervoor te zorgen dat nieuwe technologieën kunnen worden getest in een gecontroleerd maar flexibel en toekomstbestendig regelgevingsklimaat; wijst erop dat het belangrijk is te garanderen dat het EU-beleid rekening houdt met technologische en wetenschappelijke ontwikkelingen om het mondiale concurrentievermogen van de EU te waarborgen; 17. beveelt aan een strategie te ontwikkelen om biotechnologie- en biofabricagebedrijven te ondersteunen die de overstap maken van de regeling inzake testomgevingen naar volledige markttoegang; dringt erop aan dat de strategie onder meer ondersteuningsmechanismen, bijstand op het gebied van regelgeving en begeleiding inzake naleving van de EU-wetgeving omvat; De noodzaak om de voordelen en specifieke kenmerken van de biotechnologie- en biofabricagesector te bevorderen 18. benadrukt dat het efficiënt opschalen van biotechnologie en biofabricage in de EU afhankelijk is van een robuuste, concurrerende en circulaire bio-economie; verzoekt de Commissie een geactualiseerde strategie voor de bio-economie voor te stellen waarin rekening wordt gehouden met de huidige uitdagingen en die de industriële dimensie van de bio-economie en de verbanden ervan met biotechnologie en biofabricage versterkt, waarbij de ontwikkeling en productie van duurzame, innovatieve biogebaseerde materialen, producten en oplossingen met een hoge toegevoegde waarde wordt gestimuleerd, om een bijdrage te leveren aan het concurrentievermogen en de strategische autonomie van de EU; 19. erkent de belangrijke rol die biomassa speelt in biofabricage; herinnert in dit verband aan het belang van een aanpak die openstaat voor verschillende duurzame biomassatechnologieën, gebaseerd is op een robuuste analyse en gericht is op het verbeteren van de toegang tot en het gebruik van grondstoffen en het benutten van internationale toeleveringsketens, waarbij onbedoelde externe milieueffecten worden vermeden; 20. benadrukt de noodzaak om rekening te houden met de specifieke kenmerken van biogene koolstof, biogebaseerde producten en processen, en om deze te onderscheiden van petrochemische en fossiele producten, in het kader van de EU- en nationale wetgeving inzake chemische stoffen, materialen en milieu; 21. wijst erop dat het risico bestaat dat essentiële bestanddelen zoals enzymen of melkzuurbacteriën en andere micro-organismen worden verboden of in een kwaad daglicht worden gesteld door EU-regelgeving die oorspronkelijk werd opgesteld voor petrochemische en synthetische stoffen, zoals de Reach-verordening (3) ; 22. is bezorgd over het feit dat de interpretatie van de duurzaamheidscriteria door de Europese Investeringsbank (EIB) in het kader van de afstemming van Parijs van de EIB-groep ertoe kan leiden dat de toegang tot financiering voor biogebaseerde materialen en projecten wordt geweigerd; verzoekt de Commissie de relevante definities dienovereenkomstig te onderzoeken en biotechnologie- en biofabricagevriendelijke interpretaties aan te moedigen; verzoekt de EIB instrumenten voor te stellen om de risico’s voor biotechnologie en biofabricage te verminderen, om zo kapitaal aan te trekken; verzoekt de EIB bovendien de outreach, de adviesverstrekking en de informatie over financieringsinstrumenten en kansen ten aanzien van in aanmerking komende biotechnologie- en biofabricageprojecten, met name kmo’s, start-ups en scale-ups, te verbeteren; 23. benadrukt het voordeel en de bijdrage van biogebaseerde producten en processen aan de CO 2 -reductiedoelstellingen van de EU, die gezien hun potentieel om de duurzaamheid te vergroten en de milieuvoetafdruk van de EU te beperken tot uiting moeten komen in de respectieve levenscyclusbeoordelingen, informatie voor consumenten en overheidsopdrachten; 24. is van mening dat de vraag en de acceptatie op de markt met betrekking tot duurzame biogebaseerde producten in de EU extra kan worden gestimuleerd om de vervanging van op fossiele brandstoffen gebaseerde grondstoffen te versnellen; is van mening dat biogebaseerde grondstoffen, zoals duurzaam gewonnen biomassa, gerecycled afval en uit biogene bronnen afgevangen CO 2 , kunnen worden gebruikt als alternatieve grondstoffen voor de productie van diverse producten, hetgeen bijdraagt aan de emissiereductie, hulpbronnenefficiëntie en strategische autonomie van de EU; herinnert in dit verband aan de toezegging in het kompas voor concurrentievermogen van de EU om beleid te ontwikkelen om pioniers te belonen; is van mening dat er samenhangende en passende duurzaamheidscriteria moeten gelden voor biomassa; 25. benadrukt dat het belangrijk is de hoge normen van de EU voor voedsel- en consumentenveiligheid en het potentieel van biotechnologietoepassingen te handhaven bij de beoordeling van biotechnologietoepassingen in voeding en diervoeder om de gezondheid van de consument te beschermen, de impact op circulariteit en duurzaamheid te beoordelen en sociale, ethische, economische, milieu- en culturele aspecten van voedselinnovatie in overweging te nemen; verzoekt de Commissie om soepele toetredingsmogelijkheden tot de markt vast te stellen voor veilige toepassingen van biotechnologie in voedingsmiddelen, maar herhaalt dat dergelijke biotechnologietoepassingen goed moeten worden onderzocht voordat ze in de toekomst worden toegelaten en vervolgens op de EU-markt worden gebracht, waarbij indien nodig toxicologische informatie en klinische en preklinische studies moeten worden verzameld en de traceerbaarheid moet worden gewaarborgd; 26. benadrukt dat bioveiligheidsrisico’s, met inbegrip van bio-ethische overwegingen, moeten worden aangepakt in combinatie met innovatie op het gebied van biotechnologie en biofabricage, waarbij verantwoorde toegang tot en gebruik van synthetische biologische instrumenten, technologieën voor genetische bewerking en biologische materialen worden gewaarborgd; dringt aan op de instelling van een EU-bioveiligheidsregister voor synthetisch DNA, benchtop-syntheseapparatuur en instrumenten voor genetische manipulatie, waarbij de transparantie en de mechanismen voor risicobeoordeling worden verbeterd, in overleg met relevante belanghebbenden, zoals de industrie en het maatschappelijk middenveld, en waarbij ervoor wordt gezorgd dat gevoelige gegevens op passende wijze worden beschermd; wijst op het belang van de strategische autonomie van de EU in de toeleveringsketens voor biotechnologie om ervoor te zorgen dat kritieke inputs en deskundigheid voor biofabricage in Europa blijven; dringt aan op sterkere internationale samenwerking op het gebied van bioveiligheidsnormen, met inbegrip van verplichte internationale screeningnormen, om ervoor te zorgen dat in de EU gevestigde biotechnologie- en biofabricagebedrijven kunnen profiteren van mondiale beste praktijken en tegelijkertijd hun concurrentievermogen kunnen behouden; 27. dringt er bij de Commissie op aan een studie uit te voeren naar biologische materialen en een geactualiseerde mededeling en een actieplan in te dienen over chemische, biologische, radiologische en nucleaire risico’s, in het bijzonder met betrekking tot bioterrorisme en biorisico’s; Horizontale kwesties 28. benadrukt dat het voor de veiligheid van de toeleveringsketen belangrijk is om te zorgen voor een voldoende, stabiele en concurrerende voorziening van grondstoffen en essentiële componenten, zoals duurzame biomassa en enzymen voor biotechnologie- en biofabricagebedrijven; dringt erop aan potentiële risico’s, lacunes en afhankelijkheden te monitoren en tegelijkertijd bedrijfsgevoelige gegevens en de werking van de interne markt te beschermen; 29. wijst op het belang van de ontwikkeling van waardeketens voor grondstoffen en productie in de EU, en waar mogelijk het vergroten van de zelfvoorziening, terwijl ook strategische partnerschappen en samenwerking met gelijkgezinde niet-EU-landen worden bevorderd om een veerkrachtige en gediversifieerde toegang tot kritieke inputs van de biotechnologie- en biofabricagesector in de EU veilig te stellen; 30. wijst erop dat biotechnologie en biofabricage in een steeds meer gespannen geopolitieke context ten volle moeten worden benut om de strategische autonomie van de EU te versterken, de voedselzekerheid te vergroten en de afhankelijkheid van niet-EU-landen te verminderen; benadrukt de noodzaak om de vraag en de acceptatie op de markt met betrekking tot biogebaseerde producten te stimuleren om de groei, het concurrentievermogen en de duurzaamheid van de biotechnologie- en de biofabricagesector in de EU te bevorderen; 31. merkt op dat de opschaling en commercialisering van onderzoeksresultaten een belangrijke uitdaging blijft in de EU, en wijst erop dat de overdracht van kennis en technologie tussen de academische wereld en het bedrijfsleven moet worden verbeterd om ervoor te zorgen dat door de EU gefinancierd onderzoek op het gebied van biotechnologie en biofabricage leidt tot commerciële toepassingen en industriële toepassing; benadrukt het belang van het versterken van publiek-private samenwerking en het ondersteunen van universiteiten en onderzoeksinstellingen met veel technologieoverdracht, spin-offs en start-ups, bijvoorbeeld door het CERN-model van het bouwen van start-upstudio’s binnen onderzoeksinstellingen toe te passen; roept op tot strategische investeringen in gedeelde EU-infrastructuur – zoals proeffaciliteiten, biobanken of innovatie-acceleratoren – om de opschaling van prototypen en de marktacceptatie van innovatieve oplossingen voor biotechnologie en biofabricage te ondersteunen; benadrukt dat er niet alleen sprake mag zijn van innovatie voor economische voordelen op de korte termijn en dat innovatie op het gebied van biotechnologie en biofabricage moet worden gestimuleerd via een bottom-upbenadering in het kader van een op zichzelf staand kaderprogramma voor de lange termijn; verzoekt de Commissie de oprichting van wereldwijd toonaangevende onderzoekshubs voor biotechnologie en biofabricage te bevorderen om aan te zetten tot innovatie en samenwerking tussen de academische wereld, de industrie en risicokapitaal; benadrukt dat er robuuste fysieke testfaciliteiten nodig zijn in de biotechnologie- en biofabricagesector om de innovatie te stimuleren en de productie en de toegang tot de markt voor kmo’s en start-ups te bevorderen; 32. wijst erop dat de toegang tot betaalbare energie voor exploitanten van biotechnologie en biofabricage moet worden gewaarborgd, gezien de hoge energie-intensiteit van grootschalige biologische productieprocessen; benadrukt het belang van het vergemakkelijken van de vergunning en validatie van grote industriële installaties, zoals bioreactoren, die essentieel zijn voor schaalvergroting maar ook aanzienlijke bouw- en exploitatierisico’s met zich meebrengen; is ingenomen met de laatste herziening van de richtlijn hernieuwbare energie (4) en de bepalingen ter vereenvoudiging van de vergunningsprocedures, en verzoekt de lidstaten om snel relevante maatregelen te nemen ter ondersteuning van de uitrol van infrastructuur voor biotechnologie en biofabricage; 33. benadrukt dat er nood is aan geschoolde en diverse Europese arbeidskrachten in de biotechnologie- en biofabricagesector en aan de bevordering van ondernemersvaardigheden, in nauwe samenwerking met de sector en met onderzoeksinstellingen; dringt aan op meer investeringen in onderwijs op het gebied van biotechnologie en biofabricage en gerichte beroepsopleidingen, onder andere op het gebied van naleving van regelgeving, kwaliteitsborging en procestechniek; ondersteunt de ontwikkeling van kenniscentra en publiek-private opleidingsinitiatieven in alle lidstaten om bijscholing, omscholing en een leven lang leren mogelijk te maken en zo de aantrekkingskracht van de biotechnologie- en de biofabricagesector te vrijwaren; benadrukt dat het belangrijk is onderwijsprogramma’s aan te passen aan de veranderende behoeften van de sector, alsook om wetenschap, technologie, techniek en wiskunde (STEM) te bevorderen, met bijzondere aandacht voor het aantrekken van meer meisjes en vrouwen voor een carrière in de biotechnologie en de biofabricage; moedigt meer bewustzijn bij de bevolking aan over carrièremogelijkheden op dit gebied om talent uit niet-EU-landen aan te trekken en stelt voor om de mogelijkheden voor trans-Atlantische samenwerking te onderzoeken; is ingenomen met het onlangs gelanceerde proefproject “Choose Europe for Science” om toponderzoekers, -wetenschappers en -academici van buiten de EU naar Europa te halen; 34. dringt aan op de spoedige voltooiing van de kapitaalmarktenunie om institutionele investeerders aan te trekken voor de biotechnologie- en biofabricagesector, met inbegrip van durfkapitaal, pensioenfondsen en private equity; benadrukt dat de sector wordt gekenmerkt door hoge risiconiveaus en dat het terugdringen van de faillissementskosten in de EU noodzakelijk is om grootschalige kapitaalinvesteringen aan te trekken; dringt aan op specifieke steun om ervoor te zorgen dat kmo’s, start-ups en scale-ups op het gebied van biotechnologie en biofabricage toegang krijgen tot voldoende financiering en wereldwijd kunnen concurreren; wijst erop dat grensoverschrijdende investeringsbelemmeringen moeten worden weggenomen om investeringen in scale-ups in de biotechnologie- en biofabricagesector te vergemakkelijken; 35. wijst erop dat publiek-private partnerschappen en missiegerichte EU-investeringsstrategieën, zoals de Gemeenschappelijke Onderneming “Een circulair biogebaseerd Europa”, van essentieel belang zijn om de risico’s van innovatie op het gebied van biotechnologie en biofabricage te verminderen en de kans te vergroten dat de intellectuele eigendom en industriële capaciteit in Europa blijft; dringt erop aan dat de investeringsinstrumenten van de EU, zoals het InvestEU-programma, worden versterkt ter ondersteuning van projecten op het gebied van biotechnologie en biofabricage die vanuit investeringsoogpunt als risicovol worden beschouwd; benadrukt dat de sector wordt gekenmerkt door een hoge concentratie van kmo’s, die te maken hebben met onevenredige belemmeringen bij de toegang tot kapitaal, ondanks het feit dat ze belangrijke aanjagers van innovatie zijn; steunt de verkenning van een belangrijk biotechnologieproject van gemeenschappelijk Europees belang om de industriële toepassing en de investeringen van pioniers in biogebaseerde chemicaliën, materialen, producten en oplossingen te vergemakkelijken; 36. merkt op dat het bewustzijn van de bevolking over biotechnologie en biologisch gefabriceerde producten in de EU verder moet worden versterkt om de aanvaarding door de bevolking te stimuleren; beveelt aan om samen te werken met burgers en maatschappelijke organisaties om over de kenmerken, voordelen en implicaties van de groeiende aanwezigheid van op biotechnologie gebaseerde producten en diensten op de Europese markt te communiceren; Toekomstbestendig onderzoek en innovatie 37. betreurt dat de Europese particuliere investeringen in onderzoek, ontwikkeling en innovatie achterblijven bij andere grote economieën en dat de opschaling en commercialisering van onderzoeksresultaten in Europa een grote uitdaging blijven; benadrukt het feit dat de Europese en nationale openbare systemen voor financiering van O&O nog steeds complex en onvoldoende gecoördineerd zijn, hetgeen leidt tot overlappingen en inefficiëntie; dringt aan op een EU-brede aanpak voor het coördineren van overheidsinvesteringen in O&O op het gebied van biotechnologie en biofabricage, met als tweeledig doel het dichten van de excellentie- en innovatiekloof en het versnellen van de commercialisering; benadrukt het belang van het versterken van de Europese samenwerking, het bundelen van kennis en middelen en het benutten van publieke financiering door middel van particuliere investeringen; herinnert aan de belangrijke rol van kaderprogramma’s zoals Horizon Europa bij het bevorderen van wetenschappelijke excellentie, innovatie en technische ontwikkeling en roept op tot gerichte investeringen in strategische deelgebieden van biotechnologie en biofabricage, zoals industriële, milieu-, mariene, gezondheids- en agrovoedingsbiotechnologie; 38. roept er eens te meer toe op de onderzoeksbegroting van de EU te verdubbelen en de doelstelling te halen dat 3 % van het bruto binnenlands product van de EU tegen 2030 aan onderzoek en ontwikkeling wordt besteed; 39. wijst op de toenemende rol van synthetische biologie, bio-informatica, gegevens en baanbrekend biotechnologisch en biofabricage-onderzoek op basis van AI; verzoekt de Commissie innovatie op het gebied van biotechnologie en biofabricage te integreren in de digitale en AI-strategie van de EU om de interoperabiliteit tussen de gegevensinfrastructuur op het gebied van biotechnologie en biofabricage en de door AI aangedreven ontdekkingsplatforms te waarborgen; merkt op dat de mogelijkheden van AI afhankelijk zijn van een efficiënt gebruik van gegevens; is van mening dat de totstandbrenging van industriële gegevensruimten voor biotechnologie en biofabricage belangrijk is voor een efficiënte gegevensuitwisseling; 40. erkent dat systemen voor AI en kwantumcomputing onderzoek weliswaar aanzienlijk kunnen versnellen en kunnen leiden tot nieuwe innovaties, waarbij betere computationele ontwerpen van biologische systemen mogelijk worden gemaakt, maar dat ze ook het risico van biologische dreigingen kunnen vergroten; benadrukt derhalve de noodzaak om een risicogebaseerde benadering toe te passen op het gebruik van AI in wetenschappelijk onderzoek en productie; 41. is van mening dat ethisch gebruik van AI, bio-informatica en synthetische biologie cruciaal is om vertrouwen te kweken en het voor de gehele samenleving belangrijk is te profiteren van deze technologie; benadrukt de noodzaak om gegevensbescherming, gegevensbeveiliging, transparantie en menselijk toezicht op het gebruik van AI-systemen in de sector biotechnologie op gezondheidsgebied te waarborgen; o o o 42. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. Het Europees Parlement, – gezien zijn eerdere resoluties over China, – gezien de komende top tussen de EU en China die gepland staat voor 24 en 25 juli 2025, – gezien Verordening (EU) 2024/1252 van het Europees Parlement en de Raad van 11 april 2024 tot vaststelling van een kader om een veilige en duurzame voorziening van kritieke grondstoffen te waarborgen, en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 168/2013, (EU) 2018/858, (EU) 2018/1724 en (EU) 2019/1020 (1) (verordening kritieke grondstoffen (CRMA)), – gezien Verordening (EU) 2024/1735 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juni 2024 tot vaststelling van een kader van maatregelen ter versterking van het Europese ecosysteem voor de productie van nettonultechnologie en tot wijziging van Verordening (EU) 2018/1724 (2) (verordening voor een nettonulindustrie), – gezien de verklaring van de leiders van de G7 over het actieplan van de G7 voor kritieke mineralen, – gezien de mededeling van de Commissie van 26 februari 2025 getiteld “De Clean Industrial Deal: een gezamenlijke routekaart voor concurrentievermogen en decarbonisatie” ( COM(2025)0085 ), – gezien de partnerschappen voor schone handel en investeringen waarover de EU momenteel onderhandelt, en de partnerschappen voor kritieke grondstoffen van de EU, – gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 20 juni 2023 betreffende een strategie voor economische veiligheid van de EU (JOIN(2023)0020) en de toespraken over risicovermindering die Commissievoorzitter Ursula von der Leyen heeft gehouden in het European Policy Centre op 30 maart 2023 en in het Parlement op 18 april 2023, – gezien de 13e strategische dialoog tussen de EU en China, die op 2 juli 2025 in Brussel is gehouden door Kaja Kallas, vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, en Wang Yi, minister van Buitenlandse Zaken van China, – gezien de verklaringen van Commissievoorzitter Ursula von der Leyen tijdens de G7‑top in Kananaskis (Canada) op 16 en 17 juni 2025, – gezien de regels van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), en met name de beginselen inzake non-discriminatie en transparantie met betrekking tot uitvoerbeperkingen, – gezien de uitspraken van het Orgaan voor Geschillenbeslechting van de WTO over de beperkingen die China heeft ingesteld inzake de uitvoer van zeldzame aardmetalen (DS431, DS432 en DS433), – gezien de leidende beginselen van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten, – gezien artikel 136, leden 2 en 4, van zijn Reglement, A. overwegende dat China sinds 4 april 2025 uitvoerbeperkingen toepast op zeven van de zeventien zeldzame aardmetalen en op permanente magneten met daarin deze zeldzame aardmetalen, en in dit kader een uitvoervergunningsplicht heeft ingevoerd, met als argument dat deze maatregelen nodig zijn om redenen in verband met tweeërlei gebruik en veiligheid; overwegende dat de uitvoerbeperkingen gelden voor middelzware en zware zeldzame aardmetalen (samarium, gadolinium, terbium, dysprosium, lutetium, scandium en yttrium); B. overwegende dat kritieke grondstoffen onmisbaar zijn in veel producten en bij een breed scala aan industriële processen, ook in kritieke sectoren zoals schone technologieën, digitale technologieën, gezondheidszorg en defensie; overwegende dat een veilige en duurzame voorziening van kritieke grondstoffen van fundamenteel belang is met het oog op de verwezenlijking van de klimaat-, digitale, concurrentie- en defensiedoelstellingen van de Unie; C. overwegende dat uit berichten blijkt dat de uitvoer van deze kritieke grondstoffen tot wel 80 % is afgenomen, met grote gevolgen voor een groot aantal sectoren, met name elektronica en consumententechnologie, groene energie en hernieuwbare energiebronnen, de automobielindustrie, de lucht- en ruimtevaart en de gezondheidszorg; D. overwegende dat de afhankelijkheid van de EU van China wat betreft kritieke grondstoffen nog altijd toeneemt of in ieder geval aanhoudend groot is; overwegende dat zeldzame aardmetalen vooral afkomstig zijn uit China, dat ongeveer 75 % van de mijnbouwproductie en 85 % van de verwerkingscapaciteit in handen heeft, en meer dan 95 % in het geval van sommige zeldzame aardmetalen zoals terbium, yttrium en dysprosium; overwegende dat de EU voor de voorziening van kritieke grondstoffen nog steeds te sterk afhankelijk is van derde landen en dat ze voor de voorziening van zware zeldzame aardmetalen bijna volledig afhankelijk is van China; overwegende dat 98 % van de permanente magneten en 92 % van de NdFeB-magneten die de EU invoert afkomstig is uit China; E. overwegende dat China zijn dominante positie in de wereld wat betreft de delving, verwerking en raffinage van kritieke grondstoffen en halffabricaten aanzienlijk heeft versterkt en zo strategische afhankelijkheden in belangrijke waardeketens heeft gecreëerd, die in sommige gevallen met opzet zijn vergroot door middel van restrictieve handelsmaatregelen; overwegende dat China in 2010, naar aanleiding van een territoriaal geschil met Japan, voor het eerst de uitvoer van zeldzame aardmetalen heeft beperkt en dat deze beperking door de WTO-Beroepsinstantie onverenigbaar werd geacht met de WTO-regels; overwegende dat China ook omvattende uitvoerbeperkingen toepast ten aanzien van minerale grondstoffen die door de EU als strategisch en/of kritiek zijn ingedeeld, waaronder gallium en germanium (sinds 1 augustus 2023), grafiet (sinds december 2023), antimoonproducten (sinds 15 september 2024), wolfraam en bismut (sinds 4 februari 2025) en scandium (sinds 17 april 2025); F. overwegende dat de toepassing van deze uitvoerbeperkingen reeds leidt tot ernstige verstoringen van productieketens in de Europese industrie, bijvoorbeeld in de automobielsector, waarin in mei 2025 maar liefst zeventien assemblagelijnen tijdelijk moesten worden stilgelegd; overwegende dat er daarnaast verstoringen dreigen in een groot aantal andere sectoren, zoals de gezondheidszorg, de ruimtevaart en defensie (bij de productie van gevechtsvliegtuigen, fregatten, drones en precisiegestuurde wapensystemen), de productie van windturbines en accu’s, en in zijn algemeenheid bij de groene en de digitale transitie; G. overwegende dat de Chinese vergunningsprocedure aanvragers ertoe verplicht gevoelige informatie door te geven aan de Chinese autoriteiten, in strijd met de bescherming van bedrijfsgeheimen; overwegende dat het geactualiseerde Chinese kader voor uitvoercontrole van december 2024 het Chinese ministerie van Handel, de Staatsraad en de Centrale Militaire Commissie meer discretionaire bevoegdheden verleent om producten die niet formeel op de lijst van goederen voor tweeërlei gebruik staan, aan uitvoercontroles te onderwerpen; overwegende dat deze nieuwe wetgeving ook rechtsregels met extraterritoriale toepassing behelst; H. overwegende dat de EU uitvoercontroles toepast op bepaalde soorten kritieke en geavanceerde materialen, maar dat deze controles duidelijk gericht zijn op bepaalde soorten materialen, met precieze technische parameters die betrekking hebben op het gebruik ervan in specifieke militaire toepassingen, en dat de controles geen invloed hebben op de handel in commerciële niet-gevoelige producten en slechts betrekking hebben op een klein deel van de totale uitvoer van de materialen in kwestie; I. overwegende dat China bewust een strategie hanteert waarbij het onder de wereldmarktprijzen gaat zitten en tegelijkertijd zijn binnenlandse markt gesloten houdt, waar vooral Chinese staatsbedrijven van profiteren, en dat China daarnaast omvangrijke subsidieregelingen heeft ingevoerd, hetgeen leidt tot aanzienlijke verstoringen van de mondiale concurrentie en tevens de recente inspanningen van de EU en de lidstaten om de nog bestaande mijnbouwsectoren van de EU overeind te houden, in gevaar brengt; J. overwegende dat de EU in april 2024 de verordening kritieke grondstoffen heeft vastgesteld als uitgangspunt voor haar inspanningen om haar veerkracht en autonomie op het gebied van de voorziening van kritieke grondstoffen en strategische grondstoffen te verbeteren; overwegende dat de verordening kritieke grondstoffen zich richt op zowel de aanbodzijde als de vraagzijde, door middel van onder meer productiedoelstellingen, het stimuleren van een doelmatig gebruik van hulpbronnen om de toename van het verbruik van kritieke grondstoffen te matigen en vervanging van kritieke grondstoffen; overwegende dat circulariteit in de verordening kritieke grondstoffen centraal staat en dat de verordening de doelstelling bevat dat uiterlijk in 2030 25 % van de behoefte van de Unie aan strategische grondstoffen gedekt moet worden door recyclage, en tevens de doelstelling om aanzienlijk grotere hoeveelheden van elke strategische grondstof uit afval te recycleren, onder meer voor permanente magneten; K. overwegende dat de top EU-China die binnenkort plaatsvindt, de kans biedt om de dialoog aan te gaan, maar dat de EU zich krachtig moet blijven verzetten tegen economische dwang; L. overwegende dat China nog steeds sancties handhaaft tegen een voormalig EP-lid, leden van parlementen van de lidstaten en Europese denktanks; 1. veroordeelt ten stelligste het besluit van China om beperkingen op te leggen met betrekking tot de uitvoer van kritieke grondstoffen, waardoor de uitvoer is gestopt en de toeleveringsketens die van vitaal belang zijn voor de automobielsector, fabrikanten van defensiematerieel, halfgeleiderbedrijven, groene technologieën, toepassingen in de gezondheidszorg en vele andere sectoren in de EU en in de rest van de wereld, ernstig worden verstoord; is van mening dat het optreden van China ongerechtvaardigd is en feitelijk een vorm van dwang is die China kan inzetten vanwege de enorme impact van de quasi-monopolistische positie van het land op de wereldmarkt; 2. is van mening dat China deze uitvoerbeperkingen gebruikt om zijn onderhandelingspositie te versterken; benadrukt dat de EU elke poging van China om de uitvoerbeperkingen te gebruiken om concessies af te dwingen in andere lopende handelsgeschillen, krachtig moet verwerpen, en is van mening dat concessies aan China in dit verband afbreuk zouden doen aan het vermogen van de EU om zichzelf - nu en in de toekomst - te beschermen tegen dwang; 3. wijst erop dat het belangrijk is om tijdens de komende top EU-China bezorgdheid te uiten over de uitvoerbeperkingen van China betreffende zeldzame aardmetalen en de gevolgen van deze uitvoerbeperkingen voor de mondiale toeleveringsketens; stelt zich krachtig op het standpunt dat exportcontroles deel moeten uitmaken van een multilaterale aanpak die tot doel heeft de internationale veiligheid te beschermen en op mondiaal niveau een gelijk speelveld te waarborgen; dringt erop aan dat unilaterale controles beperkt blijven tot hetgeen strikt noodzakelijk is om redenen van nationale veiligheid, met transparante en duidelijk omschreven regels, en benadrukt daarom dat de maatregelen van China in strijd zijn met de multilaterale regels en praktijken; verzoekt de Commissie en de lidstaten een krachtig en eensgezind standpunt in te nemen, met China in gesprek te gaan om tot een structurele oplossing te komen en de dialoog met China met het oog hierop voort te zetten; 4. dringt er bij de Chinese autoriteiten op aan concrete stappen te zetten om een follow-up te geven aan hun voorstel en de uitvoerbeperkingen volledig op te heffen; neemt in de tussentijd kennis van het recente voorstel van de Chinese autoriteiten om zogenaamde “groene corridors” in te voeren om de procedures voor Europese bedrijven te vereenvoudigen; 5. benadrukt dat het belangrijk is dat de EU haar strategische positie en onvervangbaarheid versterkt door gebieden te identificeren waarop zij cruciale voordelen heeft ten opzichte van China wat betreft essentiële goederen en technologieën en deze te benutten en te versterken, met als doel de strategische autonomie van de EU te versterken, of door de toegang tot de interne markt van de EU voor Chinese actoren met een hoog risico te beperken, overeenkomstig het EU-recht en het internationaal handelsrecht; 6. is van mening dat China met deze maatregelen zijn toeleveringsketens voor kritieke grondstoffen op ongerechtvaardigde wijze inzet als drukmiddel, waarmee het zich een onbetrouwbare bron van grondstoffen voor kritieke sectoren en een bedreiging voor de economische en essentiële veiligheidsbelangen van de Unie toont; 7. is ernstig bezorgd over het feit dat de Chinese autoriteiten verlangen dat bij de aanvraag van een uitvoervergunning gevoelige gegevens worden overgelegd en over het aanzienlijke risico van technologielekken dat hiermee gepaard gaat in verband met de waardeketen van de defensie-industrie en geheime informatie betreffende de nationale veiligheid, en benadrukt dat dergelijke informatie in de toekomst gebruikt kan worden als drukmiddel; acht het van essentieel belang dat de Commissie en de lidstaten de veiligheidsimplicaties van dergelijke gegevensoverdrachten beoordelen en beperken, in overeenstemming met de strategie voor economische veiligheid van de EU; 8. dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan vaart te zetten achter de uitvoering van de verordening kritieke grondstoffen; wijst erop dat de Europese grondstoffenraad en zijn subgroepen belangrijk zijn voor een snelle en doeltreffende uitvoering van de verordening kritieke grondstoffen; wijst op de duidelijke en ambitieuze benchmarks die in de verordening zijn vastgesteld ter versterking van de capaciteit van de EU om tegen 2030 kritieke grondstoffen binnen de Unie te winnen, verwerken en recyclen; wijst erop dat de eerste zestig strategische projecten in het kader van de verordening kritieke grondstoffen zijn geselecteerd; 9. betreurt dat de verordening kritieke grondstoffen niet wordt ondersteund met specifieke EU-middelen, terwijl een gebrek aan financiering het belangrijkste knelpunt is; benadrukt dat met spoed moet worden gezorgd voor investeringen in de strategische projecten die in het kader van de verordening kritieke grondstoffen zijn goedgekeurd en in andere projecten ter bevordering van winning, raffinage, verwerking en recycling die ertoe bijdragen dat de EU minder afhankelijk wordt van China en dat de benchmarks van de verordening kritieke grondstoffen worden gehaald; dringt er bij de Commissie op aan om op EU-niveau meer steun te verlenen voor diversificatie van de voorziening van zeldzame aardmetalen en kritieke grondstoffen, en ervoor te zorgen dat het komende meerjarig financieel kader een begrotingsonderdeel bevat voor het stimuleren van investeringen in winning, verwerking, circulariteit, onderzoek en innovatie, onder meer voor het vinden van alternatieven voor kritieke grondstoffen; 10. benadrukt dat de EU weer binnenlands zeldzame aardmetalen moet gaan winnen en verwerken; wijst erop dat een efficiënter gebruik van hulpbronnen door middel van technologische innovatie een van de doelstellingen van de verordening kritieke grondstoffen is; benadrukt dat recycling en urban mining kunnen bijdragen tot het op korte termijn verlichten van de beperkte beschikbaarheid van grondstoffen en verzoekt de Commissie onmiddellijk maatregelen te nemen om de inzameling van zeldzame aardmetalen op de interne markt te verbeteren en ervoor te zorgen dat deze metalen in de EU blijven; 11. is van mening dat de economische haalbaarheid en de levensvatbaarheid op lange termijn van investeringen in waardeketens voor kritieke zeldzame aardmetalen moeten worden gewaarborgd, onder meer door middel van financiële steun zoals bodemprijzen, afnamesteun of het aanleggen van strategische voorraden; roept de lidstaten op om grote bedrijven die technologieën in strategische sectoren produceren te verzoeken regelmatig en op passende wijze activiteiten en maatregelen ter beperking van risico’s uit te voeren, waaronder het aanleggen van voorraden; 12. verzoekt de Commissie om, samen met de lidstaten, vast te stellen wat het minimumniveau is voor strategische voorraden in de EU van als strategische grondstoffen aangemerkte zeldzame aardmetalen (neodymium, praseodymium, terbium, dysprosium, gadolinium, samarium en cerium) en de daarmee samenhangende eindproducten, onder meer voor de defensie-industrie; 13. is daarnaast van mening dat de EU zich sterker moet inzetten voor het sluiten van partnerschappen voor schone handel en investeringen (CTIP’s) en van bilaterale strategische partnerschappen inzake grondstoffen die voordelig zijn voor alle partijen en voldoen aan hoge normen op het gebied van duurzaamheid en mensenrechten; dringt aan op het sluiten van bindende overeenkomsten inzake kritieke grondstoffen om de voorzieningszekerheid van de EU op lange termijn te waarborgen, meer transparantie te waarborgen en ervoor te zorgen dat het Parlement controle kan uitoefenen; wijst op het belang van vrijhandelsovereenkomsten en het Global Gateway-initiatief om de toegang tot kritieke grondstoffen te verbeteren; 14. pleit ervoor om in de desbetreffende aanbestedingswetgeving preferentieclausules op te nemen om zeldzame aardmetalen aan te kunnen kopen van leveranciers in de EU en van betrouwbare partners; dringt aan op versterkte coördinatie met gelijkgestemde internationale partners, met name binnen de G7 en de NAVO en met de Japanse Organisatie voor metalen en energiezekerheid, om de kennisoverdracht te verbeteren, om de veiligheid van de toeleveringsketen, gezamenlijke investeringen en strategieën voor het aanleggen van voorraden op elkaar af te stemmen en om normen te ontwikkelen inzake betrouwbare bronnen voor strategische sectoren en projecten; 15. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, en de regering en het parlement van de Volksrepubliek China.
|
European Parliament Adopted Texts
|
Subsets and Splits
No community queries yet
The top public SQL queries from the community will appear here once available.