URL
string | text
string | source
string |
---|---|---|
https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/CRE-4-1996-04-15_NL.html
|
4. Regeling van de werkzaamheden Oomen‐Ruijten, Green, De Vries, Roth, Puerta, Pasty 5. Energie‐efficiëntie 8. Vervoer van gevaarlijke goederen per spoor (De vergadering wordt te 17.00 uur geopend) De Voorzitter . – Ik verklaar de zitting van het Europees Parlement, die op donderdag 28 maart 1996 werd onderbroken, te zijn hervat. De Voorzitter . – Dames en heren, namens het Parlement verwelkom ik een delegatie van de Grote Commissie, te weten de Commissie Europese zaken van het Finse parlement onder leiding van haar voorzitter, de heer Erkki Tuomioja. Ik heet die delegatie hier hartelijk welkom! Wij verheugen ons over dit bezoek in het teken van een steeds hechtere samenwerking tussen het Europees Parlement en de nationale parlementen in de Unie. Ik wens onze Finse collega's niet alleen een aangenaam verblijf in Straatsburg, maar ook vruchtbare en interessante gesprekken hier in het Europees Parlement! De Voorzitter . – De Notulen van de vergadering van donderdag 28 maart 1996 zijn rondgedeeld. Geen bezwaren? Oomen‐Ruijten (PPE). – Voorzitter, uit naam van de collega's uit de landbouwcommissie zou ik u willen vragen om bij de stemming over de BSEresolutie een en ander te corrigeren. Er zijn blijkbaar een paar dingen fout gegaan. Punt 16 en 17 staan nu in tegenspraak tot elkaar terwijl de stemming anders had uitgewezen. Ik zal u de opmerkingen die erbij zijn overhandigen. Wellicht kunt het dan opnemen bij de stemming. De Voorzitter . – Mevrouw Oomen‐Ruijten, dat moet ik eerst nagaan. Ik kan dat zo niet zeggen. Wij zullen dat onderzoeken. Sturdy (PPE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, het betreft hier het betoog van de heer Fischler vorige week over BSE en de weergave daarvan in de Notulen. Misschien kan de Commissie of u mij iets duidelijk maken. Blijkbaar zou een verklaring die de heer Fischler dit weekeinde aflegde op een wijziging van zijn standpunt duiden. Ik ben blij met die verandering omdat hij gezegd heeft dat hij Brits rundvlees zal eten en dat het verbod specifiek was opgelegd om economische en politieke redenen. Zou iemand kunnen bevestigen dat hij dit inderdaad gezegd heeft; het is namelijk een wijziging van het standpunt. De Voorzitter . – Mijnheer Sturdy, ik zie niet in wat dat met de Notulen te maken heeft. Smith (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, het gaat over precies hetzelfde punt dat de heer Sturdy naar voren bracht. Indien commissaris Fischler die verklaring heeft afgelegd, dan heeft hij gezegd dat het geen kwestie is die betrekking heeft op de volksgezondheid. Als het geen kwestie is voor de volksgezondheid, dan heeft hij geen rechtsgrondslag en als hij geen rechtsgrondslag heeft dan is het zeer wel mogelijk dat er juridische stappen tegen hem genomen worden door de mensen die schade hebben ondervonden naar aanleiding van zijn verklaring. De Voorzitter . – Mijnheer Smith, ook tot u moet ik zeggen dat dit niets met de Notulen te maken heeft. Thomas (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, nog even over BSE. Indien de heer Fischler zijn standpunt heeft gewijzigd, betekent dit dan ook een wijziging van het standpunt van de Commissie? Hieraan werd in de Notulen namelijk gerefereerd. Hij zei dat eventuele fondsen ook bestemd zouden worden voor steun aan de werknemers die hierdoor hun baan waren kwijtgeraakt. Tot op heden is hiervan in geen enkel plan dat is ingediend, sprake. Betekent dit dat de Commissie haar standpunt heeft gewijzigd inzake het steunen van werknemers die door deze paniek hun baan zijn kwijtgeraakt? De Voorzitter . – Ik stel vast dat er tegen de Notulen geen bezwaren zijn. (De Notulen worden goedgekeurd) Tomlinson (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, na onze laatste vergadering in Straatsburg heeft het nieuwsagentschap AFP op 26 maart bericht dat de politie bij de bouwwerkzaamheden van onze nieuwe vergaderzaal dertien illegale werknemers heeft aangetroffen. Acht van deze arbeiders waren niet aangegeven en vijf anderen waren burgers van een lid‐staat die in dienst waren genomen door een aannemer in een andere lid‐staat en die een werkloosheidsuitkering ontvingen in Frankrijk. Hier wordt de Franse belastingbetaler nu toch duidelijk opgelicht en de Europese burgers trouwens ook. Mogen wij het Bureau verzoeken dit te onderzoeken? Als het Europees Parlement, dat zo vaak de mond vol heeft over de rechten van werknemers en over een degelijke sociale bescherming, een vergaderzaal bouwt, dient het ervoor te zorgen dat de sociale zekerheids‐ evenals de fiscale bepalingen van de contracten met bouwondernemingen ten volle worden nageleefd. Mogen wij u als Voorzitter vragen ervoor te zorgen dat dit ook inderdaad gebeurt met het geld van de belastingbetaler waarvoor wij met zijn allen verantwoordelijk zijn. De Voorzitter . – Mijnheer Tomlinson, ik verzoek u mij de desbetreffende documenten te overhandigen. Ik zal de kwestie dan onderzoeken, zowel met het presidium als met de andere betrokken instanties. U weet zelf zeer goed hoe ingewikkeld de rechtsverhouding is tussen het Parlement en de ondernemingen die met de bouw van de vergaderzaal zijn belast. U is een expert ter zake die zich van dichtbij met deze aangelegenheden bezighoudt. Puerta (GUE/NGL). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik zou twee kwesties willen aanstippen. In de eerste plaats kan ik u thans, in verband met onze veroordeling van de terroristische aanslagen en ontvoeringen door ETA, meedelen dat degene die in Spanje het langst gekidnapt is geweest – zijn ontvoeringszaak heeft bijna een jaar geduurd, 342 dagen – nu eindelijk bevrijd is. Dan wel niet door politie‐eenheden, maar hij is vrij. Ik zou graag zien – en ik denk dat alle afgevaardigden, met name de Spaanse en misschien nog wel het meest die uit Spaans Baskenland, het hierin met mij eens zijn – dat een ieder van ons het gezin van de betrokkene gelukwenste met diens bevrijding. In de tweede plaats zou ik er, voordat de agenda wordt vastgesteld, op willen wijzen dat de Raad een verklaring dient af te leggen over de bombardementen door de staat Israël op Libanees grondgebied. Deze onzorgvuldig uitgevoerde en onredelijke bombardementen zijn niet alleen een schending van de mensenrechten, maar zij brengen ook de onafhankelijkheid en de eenheid van de staat Libanon in gevaar, die door de internationale wetgeving en door Resolutie 245 van de VNVeiligheidsraad wordt gewaarborgd. De Voorzitter . – Ik dank u! (1) De Voorzitter . – Aan de orde is de regeling van de werkzaamheden. De definitieve ontwerp‐agenda die door de Conferentie van voorzitters op 11 april 1996 is opgesteld, overeenkomstig artikel 95 van het Reglement, is rondgedeeld. Er zijn geen wijzigingen voorgesteld. Oomen‐Ruijten (PPE). – Voorzitter, ik zou u een vraag willen stellen. Wij waren te laat om het in te dienen, maar met een aantal collega's is er al over gesproken. Het gaat om het volgende. Wij zouden, denk ik, vanwege de gebeurtenissen die er op dit moment in het Midden‐Oosten plaatsvinden toch moeten vragen of de Raad woensdagmiddag een verklaring kan afleggen over de gang van zaken. Wij constateren dat de situatie zich iedere dag wijzigt. Wij zien dat de Franse regering iemand gestuurd heeft om te bemiddelen. Wij horen niets van het voorzitterschap. Wij hebben ook helaas nog niets gehoord van de Europese Commissie. Reden genoeg om ons op de hoogte te stellen. Ik zou u willen verzoeken om te kijken of het mogelijk is dat het Italiaanse voorzitterschap dat woensdagmiddag doet. Wij realiseren ons dat de agenda zeer vol is. Ik zou u als suggestie kunnen meegeven dat wij, althans wat de EVP‐Fractie betreft, deze zaak eventueel op woensdagmiddag zouden kunnen opnemen en dan de zaak‐Tsjernobyl kunnen laten vervallen omdat ik denk dat wij anders niet rond zouden komen. Wij zouden Tsjernobyl dan iets later kunnen doen. Dat is een suggestie, Voorzitter, die ik u meegeef. Mocht u op een andere manier kunnen regelen dat wij Tsjernobyl niet van de agenda af hoeven te halen, dan is ons dat net even lief. Green (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, mijn fractie is zeer zeker van mening dat de gebeurtenissen in het Midden‐Oosten zeer belangrijk zijn en dat wij deze week waarin het Parlement in plenaire vergadering bijeen is, niet voorbij mogen laten gaan zonder daarop te reageren of erover te spreken. Mogen wij het aan u overlaten om te bekijken of de Raad bereid is een verklaring over het Midden‐Oosten af te leggen en over de gebeurtenissen in Libanon? Mogen wij vervolgens van u vernemen wat de mogelijkheden zijn? Ik ben er niet zo voor, en veel van mijn collega's evenmin, om Tsjernobyl van de agenda af te voeren, zoals mevrouw Oomen‐Ruyten voorstelde. Wij zouden echter wel op de kwestie terug kunnen komen – die niet zo dringend is, ook al is het de tiende gedenkdag – bijvoorbeeld over twee weken. Libanon is daarentegen op dit moment wel van cruciaal belang. Misschien mogen wij u vragen om dit samen met de Raad te bekijken om te zien wat de mogelijkheden zijn. De Vries (ELDR). – Voorzitter, ik sluit mij graag aan bij de suggestie van mevrouw Oomen‐Ruijten, zoals gesteund door mevrouw Green – met één kanttekening. Ik denk dat wij beleefdheidshalve de Raad natuurlijk moeten vragen of hij bereid is een verklaring af te leggen. Maar politiek gaat het mij niet om een beleefde vraag; het gaat mij om de eis dat het Raadsvoorzitterschap hier komt uitleggen waarom het ook in deze crisis geheel afwezig is. Ik begrijp de beweegredenen van de Franse regering om te trachten te bemiddelen. Ik hoop dat de Raad het besluit heeft genomen dat de heer Hervé de Charette namens de Unie tracht te bemiddelen, maar alle aanwijzingen zijn dat het tegendeel het geval is, dat de Franse regering hier zelfstandig opereert. Daar heb ik geen enkel probleem mee; ik vind dat een goed initiatief, maar opnieuw is Europa afwezig. Dat was al in de crisis tussen Turkije en Griekenland het geval en toen heeft de heer Holbrooke terecht gezegd: Europe is sleeping through the night . Laat het niet weer gebeuren, Voorzitter. Mijn fractie eist dat het Italiaanse voorzitterschap hier aanwezig is en uitlegt wat zijn rol is. Roth (V). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik vind het belangrijk dat wij de situatie in het Nabije Oosten nog deze week bespreken. Daarover zijn wij het allen eens. Ik vind het echter even belangrijk en noodzakelijk dat wij deze week over Tsjernobyl spreken. Ik kan met dit voorstel niet instemmen. Overal in de wereld wordt de tiende verjaardag van Tsjernobyl herdacht. In Wenen vond een grote conferentie plaats. Er was ook een tribunaal. Wij zeggen echter dat wij dat punt later wel eens zullen bespreken. Ik vind het een bewijs van onvermogen van het Parlement als wij dat punt niet bespreken. Het voorstel om de Raad te verzoeken deze week een verklaring over de situatie in het Nabije Oosten af te leggen en die kwestie met ons te bespreken mag het debat over Tsjernobyl niet in het gedrang brengen. Wij mogen het debat over Tsjernobyl niet uitstellen. Er zijn verschillende andere mogelijkheden. Wij kunnen de Raad daarover ook woensdagochtend horen. Laten wij Tsjernobyl echter geen week uitstellen. Nu men in de gehele wereld over Tsjernobyl en de gevolgen van het ongeluk spreekt, kunnen wij ons als Parlement niet afzijdig houden door niet over Tsjernobyl te spreken. Puerta (GUE/NGL). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik heb u al aangegeven om welke redenen de Raad een verklaring dient af te leggen over de bombardementen in Libanon. Als we het over de Euromediterrane Conferentie hebben, waaraan we het belang zo hebben benadrukt, dan kunnen we niet net doen of onze neus bloedt en toelaten dat bepaalde Europese landen langs diplomatieke weg gaan bemiddelen in het Midden‐Oosten zonder zich te storen aan de noodzaak om binnen de Unie te overleggen. Dat zou een slecht teken zijn voor de Intergouvernementele Conferentie en voor de toekomst van de Europese Unie. Net zoals mevrouw Roth ben ik echter van mening, dat er op de "vrije markt van de actuele kwesties" geen concurrentie mag bestaan tussen de kwestie van Tsjernobyl en die van het MiddenOosten. Er moet een mogelijkheid worden gevonden om allebei de vraagstukken aan de orde te stellen. Pasty (UPE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, zoals de vorige sprekers reeds hebben gezegd, ben ook ik van mening dat het absoluut noodzakelijk is dat de Raad woensdag een verklaring aflegt over de situatie in het Midden‐Oosten, en in het bijzonder in Libanon. Hetgeen zich daar afspeelt verontrust en beangstigt ons. Het gehele vredesproces, dat nu al enkele maanden aan de gang is, dreigt namelijk op losse schroeven te worden gezet. Het belangrijkste is dat de gevechten worden gestaakt en dat er voorrang wordt gegeven aan diplomatieke initiatieven, uit welke hoek deze ook komen zolang het resultaat maar de bekroning betekent van alle inspanningen. Dat wil zeggen dat de raketten en kanonnen zwijgen en dat men echte stappen zet op weg naar vrede en stabiliteit in dit gebied. Er moet eveneens aan Libanon worden gedacht dat al jarenlang een getekend land is, onder de heerschappij van een vreemde mogendheid, en waarvan tegelijkertijd een gedeelte van het grondgebied door een andere vreemde mogendheid wordt bezet. Wij moeten ons over dit onderwerp uitspreken, want wij zijn getuige van een actuele situatie. En ik ben ervan overtuigd dat wij in de agenda van woensdag dan ook een opening moeten vinden voor het afleggen van deze verklaring en voor het daaropvolgende debat. De Voorzitter . – Dames en heren, dit is nu een van die gevallen waarin geen bevredigende oplossing bestaat omdat men altijd wel iemand ongelukkig maakt en elke beslissing ten koste van iets anders belangrijks gaat. Ik zou u willen zeggen hoe ik de situatie zie. In de eerste plaats zou ik u willen vragen mij de gelegenheid te geven na te gaan of de Raad een verklaring wil en kan afleggen. Als de Raad daartoe bereid is, helpt het niet dat wij aan de agenda van woensdag iets veranderen. Met de agenda zoals die nu is vastgesteld, kan de Raad woensdag immers onmogelijk ook nog een andere verklaring afleggen. Ik zal dan waarschijnlijk voorstellen het verslag van mevrouw Gonzáles Álvarez, namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming, over het voorstel voor een beschikking van de Raad tot invoering van een communautair actieprogramma voor civiele bescherming tot een latere datum uit te stellen en het vragenuur van woensdag met een half uur in te korten. Anders zal het debat over Tsjernobyl – wat een groot deel van de leden niet wil –, het debat over het verslag van de heer Oostlander of het debat over de verklaring van de Raad en de Commissie over de Raad van Turijn moeten worden ingekort. Ook dat is echter geen goede oplossing, te meer daar de Italiaanse voorzitter van de Raad hier woensdagochtend aanwezig zal zijn. Het enig mogelijke compromis is dan ook dat wij het verslag van mevrouw González Álvarez uitstellen en het vragenuur met een half uur inkorten. Ik weet dat de leden die vragen willen stellen daarvan de dupe zijn. Dat is jammer. Ook die regeling schenkt uiteraard niet iedereen voldoening. Als wij een oplossing moeten vinden, is dat volgens mij echter de enig mogelijke. De agenda wordt aldus vastgesteld. (1) De Voorzitter . – Aan de orde is het verslag (A4‐0088/96) van mevrouw Bloch von Blottnitz, namens de Commissie onderzoek, technologische ontwikkeling en energie, over het voorstel voor een beschikking van de Raad (COM(95)0225 – C40603/95‐95/0131(SYN)) betreffende een meerjarenprogramma ter bevordering van de energie‐efficiëntie in de Europese Unie – SAVE II. Bloch von Blottnitz (V), rapporteur. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, het door de Commissie voorgestelde programma ter bevordering van de energie‐efficiëntie in de EU – SAVE II – heeft een looptijd van vijf jaar en is de voortzetting van het programma‐SAVE I. Jammer genoeg heeft de Commissie de resultaten van de evaluatie van het eerste SAVE‐programma niet in SAVE II verwerkt. Dit voorstel blijft zeer vaag en algemeen en vermeldt jammer genoeg geen concrete thema's of projecten. Wetgevende maatregelen werden volledig buiten beschouwing gelaten, hoewel bij de evaluatie van SAVE I is gebleken dat de successen van het programma voor 80 % aan wetgevende maatregelen te danken zijn. Vele van de door de Commissie geplande richtlijnvoorstellen en actieprogramma's bleven echter om onverklaarbare redenen in de lade liggen. Zo had de invoering van warmtemeters naar schatting een besparing van het equivalent van 4, 75 miljoen ton ruwe olie kunnen opleveren en de CO 2 ‐uitstoot in 2010 met 12 miljoen ton per jaar kunnen verminderen. De invoering van een energiecertificaat voor gebouwen had een nog veel grotere besparing opgeleverd. Zo kan ik nog vele voorbeelden geven. Wij stellen vast dat men, telkens als de concrete wil ontbreekt om iets te ondernemen, naar de subsidiariteit verwijst. Een debat over de subsidiariteit is hier echter niet op zijn plaats, enerzijds omdat het CO 2 ‐probleem een grensoverschrijdend karakter heeft en de milieunormen in de EU verder moeten worden geharmoniseerd, anderzijds omdat de verbetering van de efficiëntie op het niveau van de lid‐staten stagneert. Daarom draagt de Gemeenschap de verantwoordelijkheid voor het bereiken van onze doelstellingen inzake efficiëntie en de daarmee gepaard gaande vermindering van de CO 2 ‐uitstoot. Zij treedt immers op wanneer het beoogde doel beter door gemeenschappelijke maatregelen kan worden bereikt. In feite staat hier de geloofwaardigheid van de EU op het spel. De Commissie en de Raad hebben voortdurend onderstreept hoe levensbelangrijk de vermindering van de CO 2 ‐uitstoot en energiebesparingen wel zijn. De Raad heeft in een aantal resoluties, onder meer die van 16 september 1986 en 29 oktober 1990, en in de verbintenissen die hij in Rio en Berlijn heeft aangegaan bepaalde doelstellingen geformuleerd. Tot nu toe is het echter bij ronkende verklaringen en een hoop papier gebleven. De Commissie verwacht dat de CO 2 ‐uitstoot in de periode 19952000 nog met ongeveer 8 % zal toenemen. De vraag is dan ook of de Gemeenschap haar eigen concrete intentieverklaringen en haar verplichtingen tegenover haar burgers en de internationale gemeenschap wel ernstig neemt. Of wordt hier een absurd toneelstuk opgevoerd? Als de Gemeenschap het ernstig meent, moet ze eindelijk de daad bij het woord voegen. Wij hebben dringend echte maatregelen nodig om het broeikaseffect te bestrijden en de energie‐efficiëntie te verhogen. De situatie is te ernstig om die maatregelen nog eens uit te stellen. Het werkelijk ambitieuze SAVE II‐programma kan, zoals het nu door de Commissie onderzoek, technologische ontwikkeling en energie wordt voorgesteld, een goede start zijn. Daarom moeten de amendementen van die commissie in elk geval worden aangenomen. Het bezwaar dat zulke programma's wegens de huidige economische situatie en de hoge werkloosheid in vele lid‐staten alleen maar storend kunnen zijn is onaanvaardbaar en zonder meer bespottelijk. Naast de gunstige gevolgen voor het milieu hebben ze immers een aanzienlijke positieve invloed op de economie. Ik citeer hier de Commissie: "De besparingen hebben niet alleen gunstige gevolgen voor de levenskwaliteit maar ook voor de werkgelegenheid." Ik ben het daarmee volkomen eens. Daarom is het logisch dat u ons verslag over SAVE II in deze vorm aanneemt, te meer daar SAVE II op dit ogenblik het enige programma is waarmee de EU de verplichtingen kan nakomen die wij in Berlijn en Rio en in vele intentieverklaringen op ons hebben genomen. Ik wil er nogmaals op wijzen dat ik ten zeerste betreur dat de commissie niet heeft ingestemd met mijn voorstel om van de onzalige samenwerkingsprocedure af te stappen en te trachten de kwestie via de medebeslissingsprocedure te regelen. Het Parlement zou altijd voor de medebeslissingsprocedure moeten opteren. Als wij de middelen ter beschikking stellen, moeten wij ook zeggen dat wij wetgevende maatregelen willen. Dat is hier immers de kern van de zaak. Ik zou u willen voorstellen dat wij, als de Raad zegt dat hij hiervoor eigenlijk niets wil uitgeven, zoals hij dat met betrekking tot de hernieuwbare energiebronnen altijd doet, antwoorden dat wij met minder geld genoegen nemen, maar dat wij dan wel wetgevende maatregelen willen. McNally (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, allereerst feliciteer ik mevrouw Bloch von Blottnitz met het feit dat er een consensus werd bereikt in de Commissie onderzoek, technologische ontwikkeling en energie; een geweldige prestatie. Ik denk dat zij goed geplaatst is om via haar uitstekende verslag hier in de plenaire vergadering van het Parlement ook een consensus te bereiken. Energie‐efficiëntie is zowel voor het milieu als voor de beleidsmaatregelen inzake het concurrentievermogen van de Europese Unie van fundamenteel belang. Voor wat het milieu betreft hebben wij de doelstellingen die wij zelf in Rio hebben bepaald nog lang niet bereikt en daardoor is er nu op grote schaal sprake van een instabiel klimaat. Voor wat het concurrentievermogen betreft stellen wij vast dat er in de gehele Unie op een laakbare en ongelooflijke manier geld wordt verspild; miljarden en miljarden ecu's worden verspild aan energiegebruik dat niet nodig is. Denk eens aan de koopkracht welke die miljarden ecu's voor onze economie zouden kunnen betekenen. De grotere bedrijven zijn zich hier uiteraard bewust van. Ons doel moet erin bestaan om via dit programma de kleine bedrijven en de huishoudens te bereiken. Zij moeten de beslissingen nemen die ons in staat stellen om die energie en dat geld te besparen. Als wij naar de geschiedenis kijken, stellen wij vast dat er na de oliecrisis in 1973 zeer snel actie genomen werd. Sindsdien is men echter steeds minder zuinig geworden met energie hetgeen slechts veranderde door de recessie die de meeste van onze landen trof. Het gebruik van energie/intensiteit in het grootste deel van de Europese Unie verslechtert en dat is onaanvaardbaar. Het SAVE I programma was zeer bescheiden en vertegenwoordigde zeer weinig geld. Gelukkig werd het geëvalueerd voordat wij naar SAVE II overstappen. Men zou toch hopen dat er lering getrokken zou worden uit SAVE I. Dat is niet het geval, zoals ik later zal toelichten. Een van de lessen van SAVE I was dat het verreweg het beste is om een bindende wetgeving uit te vaardigen die de lid‐staten ten uitvoer moeten leggen. De plannen daarvoor waren zeer ambitieus, maar er is maar weinig wetgeving van de grond gekomen. Het klopt inderdaad dat wij wetgeving hebben over de efficiëntie van boilers, koelkasten en diepvriezers en over etikettering en er komt nog meer. Maar genoeg is dat niet. Wij weten dat de grootste hinderpaal het voorspelbare verzet van fabrikanten was. Zij hebben zelf geen belang bij energie‐efficiëntie en vanuit hun standpunt is dat duidelijk. Laat ons eens naar de lessen kijken. Ten eerste is wetgeving iets dat werkt. Ten tweede moeten er doelstellingen zijn en daarover moet gewaakt worden. De doelstelling in SAVE II is niet ambitieus. Een verbetering van 1, 5 % per jaar is niet ambitieus. Ik zou graag zien dat er een indicatief programma wordt opgesteld door de Commissie waarover in de gehele Europese Unie controle wordt uitgeoefend. Een andere belangrijke les, niet van SAVE I maar van het regionaal programma, is dat je maatregelen betreffende energie‐efficiëntie moet opnemen in het regionale werk van de Europese Unie en haar beleid. Deze zijn een hulp voor de zwakkere regio's. Hetzelfde geldt natuurlijk ook voor derde landen. Ik zou graag zien dat er in onze contacten met de landen van Midden‐ en Oost‐Europa en van het Middellandse‐Zeegebied veel meer nadruk op energie‐efficiëntie wordt gelegd. Een gebied dat de allergrootste nadruk verdient is het vervoer. De vervoersector neemt bijna de helft van de energiekosten voor haar rekening en gebruikt bijna de helft van de olie. Wij hebben in die sector niet genoeg gedaan. Vervolgens is daar de huishoudelijke en industriële apparatuur, isolatie voor de verwarming van huizen en in sommige delen van de Europese Unie, voor het koelen van huizen. Er is in mijn kiesdistrict een zeer goed waarderingssysteem voor huizen ontwikkeld dat veel algemener verspreid dient te worden. Het moet voor derde partijen makkelijker worden gemaakt om maatregelen ten behoeve van energieefficiëntie te financieren en de groeiende industrie van aan energie gerelateerde diensten moet makkelijker hulp krijgen. Wij mogen niet vergeten dat dat ons concurrentievermogen ten goede komt. Gecombineerde warmte en elektrische energie is een andere zeer belangrijke maatregel die aangemoedigd dient te worden en hetzelfde geldt voor opleiding en informatie in de gehele Unie, vooral voor de doelgroepen. Er moeten beslissingen worden genomen door miljoenen mensen die voor hen niet voor de hand liggen. Het zou de werkgelegenheid zeer ten goede komen als de energie‐efficiëntie verbeterd wordt. Tal van studies hebben dit aangetoond. Ik ben dan ook zeer teleurgesteld over de negatieve houding van de Raad die nog niet eens moeite doet voor een degelijke rechtsgrondslag voor het SAVE II programma. Gezien het dringende karakter is dit echt laakbaar. Ik denk dat wij deze week duidelijk de wens te zien zullen krijgen van het Europees Parlement dat mensen in iedere lid‐staat vertegenwoordigt. Die wens luidt: "laat er veel krachtigere maatregelen komen voor energie‐efficiëntie". SAVE II is lang niet ambitieus genoeg en men heeft niet genoeg lering getrokken uit SAVE I. Het is een zeer beperkte, minimale benadering maar het is absoluut essentieel dat de Raad weet dat het Europees Parlement het alle steun verleent. Argyros (PPE). ‐ (EL) Mijnheer de Voorzitter, namens de Fractie van de Europese Volkspartij wens ik de rapporteur geluk met zowel de inhoud van haar verslag als de werkwijze die ze heeft aangewend om in de Commissie onderzoek, technologische ontwikkeling en energie tot een consensus te komen. Het lijdt geen twijfel dat de door haar gevolgde procedure heeft geleid tot gemeenschappelijke conclusies, waarop ik thans evenwel niet uitvoerig wens in te gaan. Ik wil er alleen op wijzen dat het meerjarenprogramma gericht is op zowel de verbetering van het milieu als de versterking van het concurrentievermogen van de Europese ondernemingen. Ik ben het in dit verband eens met mevrouw McNally die zoëven heeft beweerd dat het programma vooral aandacht moet hebben voor de concurrentiekracht van het midden‐ en kleinbedrijf, waar de energie‐efficiëntie het laagst is en bijgevolg de grootste hoeveelheid energie kan worden bespaard. Het verheugt me dat de Commissie voor het programma SAVE II driemaal meer middelen voorziet dan voor SAVE I. Ik wil van de gelegenheid gebruik maken om erop te wijzen dat de financiële middelen voor de meerjarenprogramma's van de Unie evenwichtiger moeten worden besteed. Thans wordt het gros van de fondsen ofwel in de eerste drie jaren van de programma's aangewend – zodat er geen middelen overblijven voor de financiering van de nieuwe technologieën die de volgende jaren aan het licht komen – ofwel opgespaard voor de laatste twee jaren, waardoor we het verloop van de onderzoekprogramma's niet van nabij kunnen volgen en ze niet kunnen bijstellen. Daar dit laatste het geval is voor het programma SAVE II, dring ik aan op een evenwichtiger verdeling van de middelen over de hele looptijd van het programma. We mogen niet vergeten dat het meerjarenprogramma streeft naar zowel de voortzetting van de experimenteerprojecten die in het kader van het programma SAVE I werden gelanceerd als de instelling van nieuwe acties inzake energieefficiëntie. Ik ben het in dit verband ook eens met de bewering in het verslag dat het nieuwe meerjarenprogramma er onvoldoende rekening mee houdt dat de met het programma SAVE I geboekte successen bij de verbetering van de energieefficiëntie goeddeels te danken zijn aan de communautaire wetgeving. Hoewel ik van oordeel ben dat de geldende regelingen ontoereikend zijn om onze doelstellingen op dit vlak te verwezenlijken, kunnen we de ervaringen die we in het verleden hebben opgedaan en die we duur hebben betaald, niet zomaar naast ons neerleggen. Ik dring er bij de Commissie dan ook op aan dat ze op zoek gaat naar een nieuwe manier om de energie‐efficiëntie van – vooral – het midden‐ en kleinbedrijf te stimuleren. Tenslotte benadruk ik dat de maatregelen en richtsnoeren ter ondersteuning van alle door de Commissie vastgestelde initiatieven en programma's moeten berusten op criteria inzake economische doelmatigheid en energiebesparing. De Commissie moet bij de vaststelling van haar acties evenwel ook rekening houden met de noodzaak de samenhang op het vlak van energie‐efficiëntie tussen de lid‐staten te versterken. Fitzsimons (UPE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik steun het verslag van mevrouw Bloch von Blottnitz. Zij heeft het met haar gebruikelijke zin voor efficiëntie voorgelegd. Het is belangrijk dat wij de voortzetting van het energie‐efficiëntieprogramma SAVE steunen met een begroting van 120 miljoen ecu voor de periode van 1996 tot 2000. Het SAVE‐initiatief dat dateert van 1991 is een van de hoekstenen van de beleidsmaatregelen van de Europese Unie om de CO 2 ‐uitstoot in het jaar 2000 te stabiliseren op het niveau van 1990. Wellicht komt de voortzetting van het SAVEprogramma zeer gelegen nu de Europese Commissie meedeelt dat de CO 2 ‐doelstelling met 5 % wordt overschreden. Zonder te willen herhalen wat mevrouw Bloch von Blottnitz en ander sprekers allemaal hebben gezegd, kan ik echter niet genoeg benadrukken dat de gevolgen van het wereldwijde broeikaseffect bestaan in een verhoging van de zeespiegel, klimatologische veranderingen en meer gevallen van huidkanker. Volgens schattingen maakt CO 2 50 % uit van de broeikasgassen die nu aanwezig zijn in de atmosfeer. Tussen 1991 en 1994 heeft het SAVE‐programma in totaal 203 proefprojecten gefinancierd op het vlak van energie‐efficiëntie. In Ierland alleen al hebben wij 12 proefprojecten opgezet met de steun van SAVE‐fondsen. Ik ga dus volledig akkoord met de doelstelling om de energie‐efficiëntie binnen de Europese Unie met 1, 5 % extra per jaar te verbeteren. Het is in deze context belangrijk dat de SAVE‐initiatieven gecoördineerd worden met andere communautaire initiatieven op energievlak, zoals THERMIE en SYNERGY. Plooij‐Van Gorsel (ELDR). – Voorzitter, collega's, met genoegen wil ik eerst de rapporteur complimenteren met het uitstekende verslag over SAVE II. Dit verslag levert een bijdrage aan de moeizame maar zinvolle strijd voor een duurzaam milieu en een duurzame ontwikkeling van onze economie. Duurzame ontwikkeling betekent voor de Fractie van de Europese Liberale en Democratische Partij de situatie waarbij de natuurlijke grondstoffen zodanig worden benut dat ook de generaties na ons er op dezelfde wijze gebruik van kunnen maken. Liberalen gaan uit van de eigen verantwoordelijkheid en schuiven die niet af op volgende generaties. Dit betekent natuurlijk dat natuurlijke hulpbronnen duurzaam beheerd moeten worden. Aan vervuiling hangt een prijskaartje. Daarom moeten milieukosten van consumptie en produktie in de economie zichtbaar gemaakt worden. Door de energiecommissie zijn vijfendertig amendementen goedgekeurd waarvan vier van de Fractie van de Europese Liberale en Democratische Partij. Daarvan zal ik er twee toelichten. In overweging 15 stelt de commissie als uitgangspunt dat tot het jaar 2000 tussen de tachtig en tweehonderd miljoen ton CO 2 uitstoot kan worden vermeden door een extra verbetering van de energie‐efficiëntie met 5 % ten opzichte van de normale verwachtingen. Een verschuiving, collega's, in het gebruik van energiebronnen, met name richting hernieuwbare energiebronnen, kan deze cijfers nog aanzienlijk gunstiger doen uitvallen. Dit zou in het kader van SAVE II gestimuleerd moeten worden. In amendement 12 heeft de Fractie van de Europese Liberale en Democratische Partij willen benadrukken dat het niet alleen uit politiek oogpunt wenselijk is SAVE II open te stellen voor de landen van Midden‐ en Oost‐Europa en de geassocieerde landen van de Middellandse Zee, maar ook vanuit economisch oogpunt. Het toepassen van moderne energie‐technologieën en de omschakeling op schonere industrieën in Oost‐Europa is noodzakelijk. Dit is goed voor het milieu en voor de economie, waar zowel de Unie als ook derde landen van profiteren. Dat maakt deze samenwerking zo zinvol. Stenius‐Kaukonen (GUE/NGL). ‐ (FI) Mijnheer de Voorzitter, als enige afgevaardigde uit de Noordse landen die aan het debat over het meerjarenprogramma ter bevordering van de energie‐efficiëntie deelneemt, wil ik er eerst op wijzen dat wij Parlementsleden uit het hoge noorden het geluk hebben 's winters naar het warme Straatsburg te mogen komen. In Finland ligt momenteel nog een hoop sneeuw en is het zo koud dat de meren zijn dichtgevroren, wat wel het voordeel inhoudt dat we met de auto over de dikke ijskap naar onze buitenverblijven op de eilandjes kunnen reizen om er te vissen en uit te rusten. In de Noordse landen verbruikt niet alleen de papiersector, die er een belangrijke industrie is, grote hoeveelheden energie. Ook de burgers wenden er meer energie aan dan elders in Europa, vooral om zich te warmen. Deze winter was het bovendien zo koud dat het energieverbruik veel hoger lag dan gewoonlijk. Daar Finland over weinig of geen natuurlijke krachtbronnen beschikt, is energieefficiëntie voor mijn land heel belangrijk. Er valt op dat vlak evenwel nog heel wat te doen. Ik wijs in dit verband op het probleem dat in Finland heel wat gevelde bomen in de bossen achterblijven en voor niets worden gebruikt. Ik dring dan ook aan op onderzoek naar de wijze waarop die bomen voor energiedoeleinden kunnen worden aangewend, alsmede naar technieken om de energie‐efficiëntie van andere energiebronnen te verbeteren. Toen het Parlement zich op basis van het verslag van collega Macartney – een van de volgende sprekers in dit debat – boog over de richtlijn betreffende koelinstallaties, die thans door de Raad wordt behandeld, heb ik vastgesteld dat de erin verankerde doelstellingen reeds in de meer ontwikkelde lid‐staten van de Unie werden verwezenlijkt. We moeten dan ook eerzuchtigere doeleinden voor richtlijn bepalen, en ervoor zorgen dat de oude, energieverslindende koelinstallaties worden vervangen. Het programma SAVE ter bevordering van de energie‐efficiëntie is van groot belang maar gaat niet ver genoeg. In de hoop dat het wordt bijgestuurd, vraag ik het Parlement evenwel het goed te keuren. Ahern (V). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil mijn collega, mevrouw Bloch von Blottnitz, graag gelukwensen met dit uitstekende verslag en met de algehele consensus die over deze kwestie bereikt werd in de Commissie onderzoek, technologische ontwikkeling en energie. Ik moet zeggen dat het wel iets wegheeft van het moederschap. Iedereen staat achter energiebesparing en iedereen staat achter het moederschap. Maar waar blijft de echte steun? De Commissie is er met deze voorstellen niet in geslaagd om ons echte steun te geven, essentiële wetgevende acties ontbreken. Het Parlement is tussenbeide gekomen en heeft hier terecht op gewezen. Er is niet meer zoveel tijd over voordat het jaar 2000 zijn intrede doet en dus om de doelen te bereiken die wij onszelf hebben gesteld. Wij zouden nu wel eens graag een aantal echte wetgevende acties zien in de voorstellen van de Commissie. Het belangrijkste dat wij recentelijk gedaan hebben is de evaluatie van het SAVE‐programma. Wij hebben een uitstekende evaluatie opgesteld en die heeft duidelijk uitgewezen dat wetgevende acties noodzakelijk zijn. Wij hebben tanden nodig om de SAVE‐voorstellen te laten doordringen. Tenzij wij onze tanden laten zien, zullen de lid‐staten geen vin verroeren en zullen wij niet de resultaten krijgen die wij nodig hebben. Wij moeten voor harmonisatie met andere programma's zorgen. Wij moeten met THERMIE en SYNERGY harmoniseren en wij moeten deze ideeën uitvoeren naar derde landen, vooral naar het Oosten. Maar laat onszelf het goede voorbeeld geven. Waar zijn de SAVE‐programma's voor het Europees Parlement? Waar zijn de energiebesparingsprogramma's voor de Commissie? Wij moeten eens laten zien wat we kunnen met onze eigen gebouwen. De gebouwen rijzen hier en in Brusel als paddestoelen uit de grond maar waar blijven de echte energiebesparingsprogramma's? Wij verkondigen alsmaar wat derde landen en perifere landen moeten doen. Laat onszelf hier in het hart van Brussel, waar we geld hebben, eens wat doen dat zoden aan de dijk zet. Laat ons dat doen door wetgevende en met fiscale instrumenten. Ik accepteer niet dat wij geen fiscale instrumenten kunnen gebruiken. Het wordt juist tijd dat wij ze weer invoeren. Macartney (ARE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag reageren op het punt dat mevrouw Stenius‐Kaukonen ter sprake bracht, namelijk dat diegenen van ons die in de meer noordelijk gelegen gedeelten van de Europese Unie wonen, koudere winters doormaken. Dit is natuurlijk een zeer logische opmerking maar het heeft wel grote gevolgen voor degenen die in een dergelijk klimaat leven. Vooral de Schotten dienen in het voetspoor te treden van de Finnen, de Zweden en de Noren voor wat betreft de manier waarop zij hun huizen isoleren. Onze mensen zouden daar heel wat van kunnen opsteken en die technieken zouden in heel Europa toegepast kunnen worden ten voordele van iedereen. Dit is een voorbeeld van iets dat in heel Europa gepropageerd zou kunnen worden en het is heel jammer als bepaalde regeringen hun toevlucht nemen tot het subsidiariteitsbeginsel en zeggen dat je het bij ons niet kunt toepassen en aldus de kans mislopen om iets belangrijks te doen aan de doelstellingen die Europa heeft geformuleerd op de Top van Rio. Ons probleem met de Commissie en de Raad is niet dat wij het moeilijk hebben met hun retoriek of hun goede bedoelingen, maar het is gewoon een kwestie van hun gebrek aan ambitie om dit te vertalen in middelen en daadwerkelijke maatregelen. Later in dit Parlement zullen wij terugkeren naar het onderwerp van de huishoudelijke koelkasten en diepvriezers, dat iets is waar de mensen vaak naast kijken. Maar als zij zich realiseren hoeveel energie de koelkast of de diepvries in huis een heel jaar rond verbruikt, dan denk ik dat zij wel zullen beseffen dat dit belangrijk is. Wij zullen het als Parlement nog moeilijk krijgen om overeenstemming te bereiken over de vrij bescheiden maar realistische maatregelen die wij de vorige keer hebben ingediend en wij zullen onze tanden moeten laten zien en de Commissie en de Raad eens vragen of zij werkelijk geloven in de retoriek waarin zij zich uitleven. Geloven jullie in de in Rio vastgelegde doelstellingen? Dan kunnen wij hopen dat Europa een vlak speelveld zal worden, waar energiebesparingen een zeer grote bijdrage kunnen leveren tot het bereiken van de doelstellingen waarin wij allemaal geloven. Pollack (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, het is bijna drie jaar geleden dat ik hier op deze plaats stond en het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming over het SAVE I programma gaf. Aan het einde van mijn betoog zei ik dat wij niet hoopten dat wij hier over een jaar of twee, drie terug moesten komen om te zeggen: "wij hebben het u gezegd, dus probeer dit instrument alstublieft te versterken". En juist om die reden sta ik hier nu toch, weer namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming, omdat het SAVE I programma ondanks de verzoeken van het Parlement, niet versterkt werd. Het werd zelfs dermate afgezwakt dat de uiteindelijke tekst bijna niets meer weghad van het oorspronkelijke voorstel. Dit was natuurlijk het resultaat van het jammerlijke gebrek aan politieke wil van de regeringen van de lid‐staten om iets te doen aan het broeikaseffect. SAVE I, dat het Parlement bekritiseerde wegens onvoldoende financiële middelen en ambities, omvatte 13 wettelijke maatregelen en normen die ten uitvoer zouden worden gelegd. Maar in de praktijk werden slechts vier richtlijnen uitgevaardigd en het is onaanvaardbaar dat in het huidige voorstel niets wordt gezegd over het mislukken van SAVE I als wetgevend programma. Zo is er bijvoorbeeld nog steeds geen richtlijn over energie‐efficiëntie in gebouwen. Het is droevig dat het huidige voorstel geen ambitieuzere doelstellingen bevat voor energiebesparing. De toezeggingen die de Europese Unie in Rio de Janeiro heeft gedaan, kunnen alleen worden verwezenlijkt als er per jaar 2, 5 % meer energie wordt bespaard. Uit de preambule van het SAVE II programma blijkt echter dat in de afgelopen tien jaar in Europa slechts sprake was van een besparing van iets meer dan 1 % en volgens het Commissievoorstel ziet het er niet naar uit dat zelfs deze minieme besparing in de komende jaren kan worden gehandhaafd. Als het inderdaad waar is dat het SAVE‐programma de hoeksteen vormt van de communautaire strategie ter vermindering van CO 2 ‐emissies, dan valt het ergste van deze strategie te vrezen. Aangezien er op het niveau van de Europese Unie nog steeds geen energie‐efficiëntie‐doelstellingen zijn vastgesteld, hebben de lid‐staten de noodzakelijke energiebesparingsmaatregelen nog steeds niet uitgevoerd en de voorgestelde doelstellingen zijn verre van voldoende om deze achterstand in te halen. Nu de koolstof/energieheffing is geblokkeerd, is het van vitaal belang dat de Europese Unie over een ambitieus programma beschikt om energiebesparingen te bevorderen en CO 2 ‐emissies te verminderen. Jammer genoeg heeft het Commissievoorstel weinig reden tot optimisme, ondanks de verhoogde kredieten en voorgestelde doelstellingen. 150 miljoen ecu over een periode van vijf jaar is werkelijk belachelijk gezien de omvang van het probleem. Wij hebben momenteel echter niet meer en ik beveel de Vergadering dan ook het uitstekende verslag aan van mevrouw Bloch von Blottnitz. Teverson (ELDR). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, uiteraard zijn wij blij met dit verslag. Bij het behoud van energie heeft iedereen belang. Het betekent namelijk in één klap milieubescherming, behoud van de bronnen, stimulering van de economie en geldbesparing voor de consument. Energie‐efficiëntie en ‐behoud worden vaak helemaal vergeten en Japan en onze Scandinavische collega's hebben aangetoond hoe economische groei kan worden losgekoppeld van de toename van het energiegebruik. Er was ten tijde van de conferentie van Rio grote opwinding. Wij geloofden werkelijk in die doelstellingen. Maar dit programma is lang niet ambitieus genoeg om die doelstellingen te halen. Een strategie op energiegebied maak deel uit van het milieubeleid en moet dus op Europees niveau besloten worden en daarom moet het ons nu toch echt eens ernst worden. Dit is dus niet genoeg. Wat er ook moet komen is een energieheffing die krachtige marktsignalen uitzendt en niet het vrijwillige systeem dat wij momenteel hebben maar een systeem dat gevolgen heeft voor alle landen samen, niet een extra heffing maar een manier om de belasting inzake tewerkstelling en andere vlakken te verminderen. Ik ben bijzonder verheugd over dit verslag, maar het is slechts één stukje van de puzzel. Nu willen we ook de andere stukjes zien. VOORZITTER: DE HEER ANASTASSOPOULOS Ondervoorzitter Papoutsis , lid van de Commissie. – (EL) Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, ik wil eerst mevrouw Bloch von Blottnitz gelukwensen met dit heel belangrijk verslag. Mijn dank en felicitaties gaan ook uit naar de rapporteurs van de medeadviserende commissies. Het programma SAVE I dat in 1995 ten einde liep, was aanvankelijk gericht op de stimulering van de energie‐efficiëntie. Naderhand werd het zwaartepunt ervan evenwel gelegd op de vermindering van de CO 2 ‐uitstoot. De Commissie heeft bij de voorbereiding van SAVE II ernstig met de resultaten van de beoordeling van SAVE I en de opmerkingen op het programma rekening gehouden, zodat reeds tal van voorstellen uit het evaluatieverslag over het eerste programma in SAVE II werden verwerkt. De Commissie heeft voor SAVE II evenwel nog een andere parameter in aanmerking genomen, namelijk de gebrekkige vooruitgang die werd gemaakt op het vlak van de CO 2 ‐heffing, waardoor het programma is uitgegroeid tot een ruimer en vollediger initiatief. Ik ben het in belangrijke mate eens met de leden Bloch von Blottnitz, McNally, Ahern en anderen die zich zorgen maken over de wetgevende dimensie van het programma. Ik wijs er evenwel op dat het programma SAVE niet bedoeld is als kader waarin de Commissie wetgevingsinitiatieven ontwikkelt, en we het recht hebben om 't even wanneer wetgevende voorstellen op dit vlak in te dienen, wat we trouwens in de komende maanden zullen doen. In de context van het programma SAVE worden in de eerste plaats studies en andere initiatieven gefinancierd die gericht zijn op de voorbereiding van wetgevende maatregelen. Voordat de Commissie wetgeving op dit gebied voorstelt, wil ze evenwel andere mogelijkheden uitproberen, zoals de sluiting van bindende overeenkomsten met de industrie op vrijwillige basis, de stimulering en voorziening van geavanceerde technologieën en de toekenning aan CEN van mandaten die beantwoorden aan de doelstellingen inzake efficiënt energieverbruik. Ik ga in dit verband niet akkoord met mevrouw Pollack die beweert dat de wetgevingsinitiatieven welke de Commissie in het kader van het programma SAVE I heeft genomen, een mislukking werden. We mogen niet vergeten dat van de 13 wetgevende voorstellen er negen werden aangenomen en twee nog in behandeling zijn. We moeten er thans de burgers, de industrie en bevoegde overheden van overtuigen dat de investeringen in energie‐efficiëntie en ‐besparing zinvol zijn. Als we gebruik maken van de voornaamste instrumenten waarover we op dat vlak beschikken, worden we minder afhankelijk van energie‐invoer en kunnen we de openbare uitgaven beperken, het gebruik van nieuwe energietechnologieën bevorderen en onze economie nieuw leven inblazen, waarbij ik – samen met de heer Argyros – vooral denk aan de versterking van de kleine en middelgrote ondernemingen. Het belangrijkste gevolg is evenwel dat – zoals tal van leden in hun tussenkomst hebben gezegd – het aantal arbeidsplaatsen in belangrijke mate kan toenemen. De 150 miljoen ecu die voor het programma SAVE II werd begroot, weerspiegelt geenszins de politieke en economische baten die het programma met zich brengt. De energie‐ en milieuproblemen beperken zich niet tot de Europese Unie. Daar de landen in Midden‐ en Oost‐Europa – meer bepaald onze buurlanden die zich op toetreding tot de Unie voorbereiden – over heel weinig mogelijkheden beschikken om de energie‐efficiëntie te versterken, moeten we ze in staat stellen aan het programma SAVE II deel te nemen. Op verzoek van Noorwegen, Ijsland en Liechtenstein – die lid zijn van de Europese Economische Ruimte – wordt het programma ook voor die landen opengesteld. Tevens wordt de mogelijkheid onderzocht hoe Cyprus en Malta bij het programma kunnen worden betrokken. De financiële middelen die nodig zijn voor de participatie van derde landen aan het programma SAVE II zijn afkomstig van andere communautaire begrotingslijnen of worden door die landen zelf ter beschikking gesteld. De fondsen die voor SAVE II worden voorzien, gelden enkel voor de lid‐staten van de Unie. Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, het programma SAVE II is een belangrijk instrument dat evenwel alleen vruchten kan afwerpen, als we er ons allen ten volle voor inzetten. Ik vraag het Parlement dan ook het programma te benaderen als een actie die de initiatieven van de lid‐staten aanvult en niet vervangt. Mevrouw Bloch von Blottnitz heeft met haar verslag en amendementen een bijzondere bijdrage tot de totstandbrenging van het meerjarenprogramma SAVE II geleverd. De Commissie kan de amendementen 2, 3, 6, 7 en 8 zonder enig voorbehoud aanvaarden, en is het in beginsel eens met twaalf andere amendementen – met name de amendementen 1, 11, 12, 13, 14, 15, 19, 22, 28, 32, 33 en 34 – waarvan ze alleen de formulering lichtjes wil wijzigen. Over de amendementen 12 en 33 – die de openstelling van het programma voor de geassocieerde landen in het Middellandse‐Zeegebied betreffen – wil ik opmerken dat de Commissie uitsluitend een maatregel kan overwegen die vergelijkbaar is met die voor het programma SOCRATES, waarbij enkel Cyprus en Malta werden betrokken. De Commissie staat ook achter de geest van het tweede deel van amendement 29. Daar ze de bestaande overeenkomst inzake comitologie wenst te eerbiedigen, is ze evenwel niet bereid het eerste, derde en vierde deel ervan over te nemen. Ik herhaal in dit verband dat de Commissie – alvorens wetgevende maatregelen ter verbetering van de energie‐efficiëntie in de Unie voor te stellen – eerst de lid‐staten de kans wil geven bindende overeenkomsten op vrijwillige basis met de industrie te sluiten. Ik wil er nogmaals op wijzen dat de Commissie ook zonder de goedkeuring van het onderhavige programma wetgevingsinitiatieven inzake energie‐efficiëntie kan nemen. De Commissie is derhalve niet bereid de amendementen 5, 10 en 16 over te nemen die er de Commissie toe aanzetten de communautaire wetgeving in het kader van het programma te versterken. De amendementen 17, 18, 20, 21, 23, 24 en 25 betreffen nieuwe acties van minder belang, alsook de financiering ervan. Daar het gaat om maatregelen die hetzij in het voorstel van de Commissie reeds aan bod komen, hetzij de context van de beschikking te buiten gaan, hetzij het voorwerp van andere initiatieven uitmaken, kunnen ze niet in dit voorstel worden opgenomen. Daar de Commissie de Verdragen wil eerbiedigen en de begroting evenwichtig wenst te besteden, kan ze evenmin de amendementen 26 en 27 overnemen. Dat geldt ook voor de amendementen 30 en 35 die de procedures voor het beheer van het programma verstrakken. Daar de Commissie ervan uitgaat dat het programma SAVE II de nationale programma's aanvult, kan ze ook amendement 31 niet aanvaarden dat erop gericht is de tweede alinea van artikel 6 te schrappen. Aangezien de Commissie van oordeel is dat het programma SAVE I – ondanks zijn tekortkomingen – tot de versterking van de energie‐efficiëntie heeft bijgedragen, verwerpt ze eveneens amendement 4. Dat is ook het geval voor amendement 9 dat niet direct op het onderhavige voorstel betrekking heeft en daarom niet in de tekst ervan kan worden opgenomen. Mijnheer de Voorzitter, tenslotte wil ik het Parlement, in het bijzonder de Commissie onderzoek, technologische ontwikkeling en energie en haar rapporteur, nogmaals danken voor hun bijdrage tot de voorbereiding van het meerjarenprogramma. Ik hoop dat de afgevaardigden het voorstel ook steunen, als het door de Commissie is aangevuld met de amendementen die ze kan overnemen. Bloch von Blottnitz (V), rapporteur. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer Papoutsis, ik zou van u graag vernemen wanneer u die wetgevingsvoorstellen zult doen. U heeft gezegd dat dit weldra zal gebeuren. Ik zou graag weten wanneer. U heeft ook gezegd dat dit programma dient om studies uit te voeren. Vindt u ook niet dat wij al genoeg studies hebben? Voorts heeft u gezegd dat er van de dertien in SAVE I aangekondigde wetgevende maatregelen reeds negen zijn uitgevoerd. Dat klopt echter volstrekt niet! In feite zijn slechts drie maatregelen goedgekeurd, namelijk die over de warmwaterboilers, die over de etikettering van huishoudelijke apparaten en die over de etikettering van diepvriezers. Wat u als een groot succes voorstelt – en wat dat ook zou zijn als het zover zou zijn gekomen – is de SAVE‐richtlijn van september 1993, waarover wij het nu juist hebben. U zegt dat de wetgevingsvoorstellen die wij voorstellen al ten uitvoer zijn gelegd. Dat is niet juist. In de richtlijn worden die maatregelen alleen maar vermeld. De richtlijn laat het echter aan de lid‐staten over ze al dan niet uit te voeren. Welnu, de lid‐staten hebben dat niet gedaan. Wij weten allen waarom het hier gaat: een energiecertificaat voor gebouwen, afrekening van verwarming, klimaatregeling, kosten voor waterverwarming volgens het reële verbruik, bevordering van de financiering door derden van energiebesparende investeringen in de openbare sector, thermische isolatie van nieuwe gebouwen, regelmatige controle van verwarmingsketels en een energiebalans bij ondernemingen met een hoog energieverbruik. In mijn land bestaan daarover geen wettelijke bepalingen en ik wed dat die in de meeste andere lid‐staten ook niet bestaan. Dat hebben wij in het kader van SAVE II nodig. Het heeft geen enkele zin de uitvoering van zulke maatregelen aan de lid‐staten over te laten. Als u wat u zoëven heeft voorgelezen als een succes beschouwt, is het natuurlijk begrijpelijk dat u op negen op dertien uitkomt. U zult mij echter gelijk moeten geven als ik zeg dat slechts drie van de dertien maatregelen echt ten uitvoer zijn gelegd, namelijk de drie die ik daarstraks heb vermeld. In alle andere gevallen gaat het slechts om intentieverklaringen. In deze samenhang zou ik van u graag nog vernemen hoe wij dit alles wat kunnen bespoedigen zodat wij onze verplichtingen kunnen nakomen en ons niet tot intentieverklaringen blijven beperken. Papoutsis , lid van de Commissie. – (EL) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw Bloch von Blottnitz, ik wil er eerst op wijzen dat de Commissie niet tegen communautaire wetgeving op dit vlak gekant is. Het onderscheid tussen de programma's SAVE I en SAVE II is evenwel dat SAVE II – voorlopig – niet de nadruk legt op de instelling van een wetgevend kader maar op de uitvoering van studies die het terrein voor wetgevingsacties effenen. Mevrouw Bloch von Blottnitz beweert dat de Raad slechts drie – en niet negen – van de 13 wetgevingsvoorstellen heeft goedgekeurd die de Commissie in samenhang met het programma SAVE I heeft ingediend. Ik blijf er evenwel bij dat de Raad negen voorstellen heeft aangenomen. Zes ervan werden immers in één enkel besluit geïntegreerd. Het Parlement heeft derhalve gelijk als het beweert dat de Raad slechts drie besluiten terzake heeft goedgekeurd, maar het mag niet vergeten dat het in werkelijkheid gaat om negen wetgevingsvoorstellen. Ik wil eraan herinneren dat de tenuitvoerlegging van de communautaire wetgeving goeddeels afhangt van de politieke wil van de regeringen van de lid‐staten en de politieke druk van de nationale parlementen, alsook van de druk die door de openbare opinie en – in de mate van het mogelijke – door de Commissie wordt uitgeoefend. Het Parlement weet dat de Commissie voortdurend aandringt op de invoering van een CO 2 ‐heffing en de instelling van een beleid om de CO 2 ‐uitstoot te verminderen. Met het oog daarop neemt ze eigen initiatieven en maant ze de lid‐staten in haar mededelingen aan een wetgevend kader in te stellen dat erop gericht is de CO 2 ‐emissies in het jaar 2000 tot het niveau van 1990 terug te brengen. De Commissie is dan ook van oordeel dat haar beleid met het oog op de CO 2 reductie volledig beantwoordt aan de druk die door de Europese Unie op dit vlak wordt uitgeoefend. Het is derhalve niet haar schuld dat de doelstellingen terzake van de Unie niet worden bereikt. Aangezien een andere Gemeenschapsinstelling voor de aanpak van dit probleem bevoegd is, kan de Commissie er trouwens niet aansprakelijk voor worden gesteld. Dat neemt niet weg dat we het eens zijn met het Parlement en blijven aandringen op maatregelen ter vermindering van de CO 2 ‐emissies. Daar de Commissie er zich van bewust is dat geen noemenswaarde vooruitgang inzake de beperking van de CO 2 ‐uitstoot werd verwezenlijkt, heeft ze – zoals ik reeds heb benadrukt – deze nieuwe parameter in het programma SAVE II opgenomen. Vermits ze van oordeel is dat we ons gezamenlijk moeten inzetten om het beleid inzake de reductie van CO 2 ‐emissies en de verbetering van de energie‐efficiëntie vooruit te helpen, heeft ze SAVE II in die zin verruimd. Dat betekent evenwel niet dat we in de toekomst geen wetgevingsvoorstellen op dit vlak zullen voorbereiden en indienen. Onze wetgevende ervaringen terzake zijn trouwens heel positief. Ik denk bijvoorbeeld aan het voorstel voor een richtlijn betreffende koelinstallaties dat de Raad in december vorig jaar – aan het einde van het Spaans voorzitterschap – in eerste lezing heeft aangenomen en het Parlement – naar we hopen – weldra in tweede lezing zal behandelen. De Voorzitter . ‐ Het debat is gesloten. De stemming over het verslag van mevrouw Bloch von Blottnitz vindt morgen te 12.00 uur plaats. De Voorzitter . ‐ Aan de orde is het verslag (A4‐0065/96) van de heer Soulier, namens de Commissie onderzoek, technologische ontwikkeling en energie, over het voorstel voor een verordening van de Raad (COM(95)0197 – C4‐0432/95‐95/0126(CNS)) tot vaststelling van een meerjarenprogramma ter bevordering van de internationale samenwerking in de energiesector – Het SYNERGY‐programma. Soulier (PPE), rapporteur. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, geachte commissaris, geachte collega's, in het kader van de raadplegingsprocedure zijn wij gevraagd ons uit te spreken over een voorstel voor een verordening van de Raad betreffende het SYNERGY‐programma, een op derde landen gericht programma voor hulp en samenwerking, met name voor hulp bij de uitwerking en tenuitvoerlegging van een eigen energiebeleid door deze landen. Dit voorstel voor een verordening beantwoordt niet enkel aan een verzoek van derde landen, maar ook aan een behoefte aan mondiale samenwerking op energiegebied. Als men in feite een beetje toekomstwetenschap bedrijft op energiegebied, stelt men vast dat het energiegebruik dat in de loop van de laatste dertig jaar verdubbeld is, tot het jaar 2020 nogmaals wordt verdubbeld. De oorzaak hiervan is hoofdzakelijk de sterke toename in de ontwikkelingslanden. De stijging van de vraag naar energie in deze landen bedraagt 5 à 6 % per jaar, terwijl de stijging in de OESO‐landen slechts 1 % bedraagt. De vooruitzichten en schattingen voor de komende twee eeuwen bevestigen dat er weliswaar voldoende energievoorraden zijn, maar dat deze reserves zich hoofdzakelijk buiten de Europese Unie bevinden. De afhankelijkheid van de Europese Unie op energiegebied wordt momenteel op 48 % geraamd, maar kan tegen het jaar 2020 tot 70 % toenemen. Voor het handhaven van de veiligheid in de landen van de Europese Unie, en voor de stabiliteit van de vrede in de wereld, zijn niet alleen scherpzinnigheid en daadkracht noodzakelijk. Ook moet men streven naar internationale samenwerking op energiegebied. Internationale samenwerking op energiegebied is meer dan ooit noodzakelijk en bij deze samenwerking gaat het niet alleen om energievoorziening en handel, maar ook om de beheersing van het energieprobleem door onderzoek in de sector van technologieën inzake produktie en consumptie van energie en beheersmethoden. SYNERGY legt zich vooral toe op dit laatstgenoemde aspect. Het programma verschijnt niet zomaar uit het niets en er is reeds een aantal acties gevoerd, waarvan de kosten in een vijftiental jaar, van 1980 tot 1995, van 650.000 tot 9 miljoen ecu zijn gestegen. Aanvankelijk gericht op Azië, Latijns‐Amerika en het Middellandse‐Zeebekken hebben deze acties zich in de loop van de tijd natuurlijk uitgebreid naar de landen van Midden‐ en Oost‐Europa en van het Gemenebest van Onafhankelijke Staten. De acties hebben de situatie op energiegebied in deze landen duidelijk verbeterd. Ik heb overigens een evaluatieverslag ontvangen van de acties die in de afgelopen vijf jaar zijn gevoerd en ik dank de Commissie hiervoor. SYNERGY moet voortaan een juridische grondslag hebben en er moet een meerjarenprogramma met een indicatief budget worden vastgesteld. Op deze wijze kunnen de activiteiten worden voortgezet en kunnen acties op middellange termijn worden gepland met minder onzekerheid over de toekomst ervan. Het onderhavige voorstel voor een verordening behelst een meerjarenprogramma dat loopt van 1996 tot het jaar 2000, met een indicatief budget van 50 miljoen ecu, verdeeld over vijf jaar. De doelstellingen van het SYNERGY‐programma zijn eenvoudig en nemen voor de derde landen de doelstellingen over die de Europese Unie voor haar eigen energiebeleid stelt. De diverse activiteiten lijken ons gefundeerd te zijn: technische bijstand door middel van het zenden van Europese deskundigen, opleiding, energieprogramma's en energieplanning, steun aan energiecentra en andere gelijkaardige instanties, het organiseren van conferenties en seminars die gedeeltelijk of volledig door SYNERGY worden gefinancierd. In elk geval, ook al is het voorstel voor een verordening welkom, de door de Commissie voorgestelde tekst kan toch aanzienlijk worden gewijzigd en verrijkt. Daarover gaan dan ook de amendementen die de Commissie onderzoek, technologische ontwikkeling en energie heeft aangenomen en ik hoop dat deze morgen door onze voltallige Vergadering zullen worden aangenomen. Wij moeten enigszins orde scheppen in het geheel van programma's. Wij weten dat talrijke programma's zich bezighouden met het energiebeleid op internationaal vlak, of het hierbij nu om programma's zoals PHARE, TACIS en MEDA gaat of om SAVE of ALTENER. De voornamelijk technische acties die in het kader van deze programma's worden ondernomen, zouden door SYNERGY op logische en complementaire wijze nauwer gecoördineerd kunnen worden zodat overlappingen, verspilling en versnippering wordt voorkomen. Te meer daar het noodzakelijk is dat de Europese Unie zelf over een echte globale energiestrategie beschikt ten opzichte van derden. Deze strategie moet coherent zijn, als zij eenzelfde coherentie wil opleggen aan anderen. Wij zijn eveneens van mening dat het verslag, het voorstel wellicht duidelijker kan zijn wat de inhoud van het meerjarenprogramma betreft. En om die reden hebben wij door middel van een amendement een belangrijke bijlage toegevoegd. Samen met de andere amendementen verrijkt deze bijlage de tekst van het voorstel voor een verordening. Tot slot, mijnheer de commissaris, zou ik graag willen weten of de Commissie gunstig staat tegenover dit amendement want in het tegenovergestelde geval zou het voor het Parlement ongetwijfeld moeilijk zijn om zich uit te spreken ten gunste van een programma dat echter welkom en veelbelovend is, en waarvan wij hopen dat het wordt aangenomen, echter geamendeerd en derhalve verrijkt, zodat het programma spoedig ten uitvoer kan worden gelegd. Dimitrakopoulos (PPE), rapporteur voor advies van de Commissie externe economische betrekkingen. – (EL) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, geachte collega's, het lijdt geen twijfel dat alle aspecten van het thema "energie" in wezen deel uitmaken van het buitenlands beleid en de externe betrekkingen van de Unie. In die zin benadrukt de Commissie externe economische betrekkingen in haar amendementen dat de externe handels‐ en economische betrekkingen van de Unie onafscheidelijk verbonden zijn met haar energiebeleid, alsook dat de beleidsinitiatieven van de Unie inzake internationale samenwerking op energiegebied precies om die reden een onderdeel zijn van haar buitenlands beleid. Daar de veiligstelling – en de veiligheid – van de energiebronnen problemen zijn die met voorrang moeten worden aangepakt, moeten we elk initiatief steunen dat bijdraagt tot de politieke, economische en sociale stabiliteit in de regio's die een sleutelrol op het vlak van de energievoorziening vervullen. Ik ben het eens met de korte‐termijnvooruitzichten op energiegebied zoals die door de heer Soulier zoëven werden uiteengezet, zodat ik daar niet verder op inga. Ik wens in dit verband enkel op te merken dat de gegevens die de rapporteur aanhaalt, duidelijk aantonen dat het SYNERGY‐programma voor de Unie van vitaal belang is, juist omdat in het kader ervan steun wordt verleend voor de ontwikkeling in derde landen van passende beleidsvormen op energiegebied. Daar de desbetreffende steunverleningen van de Unie de afgelopen 15 jaar evenwel niet op concrete voorschriften berustten, moet het Parlement thans zijn goedkeuring hechten aan het voorstel van de Commissie dat gericht is op de vaststelling van een rechtsgrondslag voor het SYNERGY‐programma, wat ons in staat stelt het programma tot een meerjarenprogramma om te vormen. Tenslotte ben ik het eens met de bewering van de heer Soulier dat we orde op zaken moeten stellen in de communautaire energieprogramma's en ze op elkaar moeten afstemmen. Ik wil zelfs een stap verder gaan en benadrukken dat we moeten onderzoeken hoe we de verschillende initiatieven van de Unie inzake energie tot één enkel geïntegreerd energiebeleid voor de Unie kunnen omvormen. Bloch von Blottnitz (V), rapporteur voor advies van de Begrotingscommissie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen zou ik nogmaals uitdrukkelijk willen herinneren aan het standpunt van de Begrotingscommissie, namelijk dat uit de algemene begroting geen omvangrijke maatregelen mogen worden gefinancierd als daarvoor geen rechtsgrondslag bestaat. De Gemeenschap moet op twee manieren aan het SYNERGY‐programma bijdragen: tot 100 % voor de financiering van de voltijdse detachering van deskundigen bij instanties in niet‐lidstaten en tot 50 % voor projecten die samen met niet‐lidstaten worden uitgevoerd. Die verdeling laat zien dat het SYNERGY‐programma meer bijdraagt aan administratieve kosten dan aan concrete projecten. Om deskundigentoerisme onder het mom van ontwikkelingssamenwerking te voorkomen stellen wij voor die percentages om te keren en de kosten van deskundigen slechts tot 50 % te cofinancieren, wat ook als beroepsopleidingmaatregel voor de niet‐lidstaten kan worden beschouwd, en tot 75 % van de projecten uit communautaire middelen te financieren. Bovendien stemmen wij er niet mee in de operationele kosten van het secretariaat van de Conferentie over het Europees Energiehandvest in de toekomst zelfs ook maar gedeeltelijk te financieren. De Gemeenschap was immers niet verantwoordelijk voor de vertraging bij de ondertekening van het Verdrag door de Verenigde Staten. De concerns halen hoe dan ook voordeel uit het Energiehandvest en beschikken beslist over de nodige financiële middelen om het secretariaat te financieren. Daarom gaat het niet op dat de Europese burger daarvoor nog langer betaalt. De Begrotingscommissie heeft al bij de ondertekening van het Verdrag opgemerkt dat het geen aanzienlijke begrotingsinspanning van de EU impliceerde. Wij vinden dat dit zo moet blijven. Lange (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, mijnheer Papoutsis, de eerste stap is inderdaad altijd de moeilijkste. Toch moeten wij die nu doen omdat het met het tot nu gevoerde energiebeleid in de wereld niet meer verder kan. Wij moeten het roer omgooien. Drie punten zijn hier al aangestipt. In de eerste plaats hebben de 25 miljard ton CO 2 die wij elk jaar in de lucht blazen een nadelige invloed op ons klimaat en vernielen ze ons natuurlijk leefmilieu. In de tweede plaats heeft ook kernenergie haar beperkingen. Wij hebben nu al 120.000 ton radioactief afval waarvan niemand weet wat wij ermee moeten doen. In de derde plaats neemt de energiebehoefte voortdurend toe omdat alle bewoners van onze aarde aanspraak maken op een betere levenskwaliteit. Daarom moeten wij op energiegebied een andere weg opgaan. Het gaat hier om wereldwijde problemen die wij alleen door wereldwijde samenwerking kunnen oplossen. Daarom vinden wij het goed dat de Commissie een strategie van grensoverschrijdende samenwerking op energiegebied wil ontwikkelen. Een dergelijk programma van toch nog altijd 50 miljoen ecu moet echter ook aan bepaalde voorwaarden voldoen. Wij moeten duidelijk weten welke strategie men beoogt. Daarom vind ik drie punten uiterst belangrijk. In de eerste plaats vind ik het belangrijk dat in een bijlage wordt aangegeven in welke richting de projecten moeten gaan. Dat men een abstract programma opstelt en dan, zoals een Duitse voetbaltrainer ooit heeft gezegd, handelt onder het motto "Wij zullen wel zien", kunnen wij niet aanvaarden. Wij moeten juist weten welke maatregelen ten uitvoer worden gelegd en hoe. Even belangrijk als de bijlage is dan ook dat wij dit programma voortdurend bijsturen en dat voortdurend verslag wordt uitgebracht over de activiteiten die in het kader ervan op touw worden gezet. In de tweede plaats is die 50 miljoen ecu ten aanzien van de wereldwijde problemen volstrekt natuurlijk ontoereikend. Wij kunnen daarmee niet alles doen en moeten ons dus op bepaalde terreinen concentreren. Ik denk hier aan twee belangrijke aspecten: de ontwikkeling van hernieuwbare energievormen en het rationeel energiegebruik. Andere doelstellingen moeten daarvoor wijken. Ook goedkopere energie of de versterking van de wereldwijde concurrentiepositie van de energiebedrijven zijn geen prioritaire doelstellingen van SYNERGY. Wij moeten onze middelen concentreren op de ontwikkeling van plaatselijke hulpbronnen, regionale concepten, voorlichting en opleiding inzake een zuinig energiegebruik en modellen om de energie‐efficiëntie te verhogen. Uiteraard stijgt de energiebehoefte op bepaalde terreinen, maar juist daar kunnen de hernieuwbare energiebronnen een oplossing bieden. Het tweede punt waarop wij ons moeten concentreren is de coördinatie van het energiebeleid van de lid‐staten. Alleen als wij onze doelstellingen op elkaar afstemmen, kunnen wij een echte bijdrage tot de beheersing van de wereldwijde risico's leveren. Dan kunnen wij samenwerken en het energieverbruik door onderling afgesproken maatregelen beperken. Het nucleair veiligheidsbeleid kan niet tot de belangrijkste punten behoren. Enerzijds geven wij daarvoor al veel geld uit in het kader van programma's zoals PHARE en TACIS. Anderzijds zou het geld dat wij daaraan besteden, daar wij hier slechts over een bedrag van 50 miljoen ecu beschikken, slechts een druppel zijn op een gloeiende plaat. De nucleaire veiligheid moeten wij dus uitsluiten. Een derde belangrijk punt is dat dit programma andere EU‐programma's niet mag overlappen. Wij streven juist naar SYNERGY en willen dus vermijden dat de efficiëntie door overlappingen, onduidelijke structuren en doublures vermindert. Het SYNERGY‐programma kan dus tot een coördinatie van het gehele EU‐beleid bijdragen. Ten slotte zou ik nog het volgende willen opmerken. De Commissie onderzoek, technologische ontwikkeling en energie hecht ook veel belang aan een goede aanpak van het comitologieprobleem. Het oorspronkelijke voorstel hield het gevaar in dat de uitvoering van de maatregelen een eigen leven ging leiden. Daarom willen wij hier een sterkere band. Zoals reeds gezegd werd dit SYNERGYproject al door andere programma's voorafgegaan. Het zou natuurlijk zinvol zijn geweest die vroegere projecten en verslagen grondig te evalueren vooraleer dit meerjarenprogramma op te stellen. Dat heeft men jammer genoeg niet gedaan. Gelet op het belang van de geleverde inspanning vind ik het toch verantwoord dat het Parlement ondanks alles het licht op groen zet. Voorwaarde om het programma goed te keuren is voor mij echter dat de bijlage en de tabel in het programma worden opgenomen. Daarom zou ik de Commissie willen vragen of ze die voorstellen, die de parlementaire commissie eenparig heeft aangenomen, wil ondersteunen. Dames en heren, bij de Raad stellen wij met betrekking tot deze levensbelangrijke kwestie van een nieuw energiebeleid jammer genoeg geen enkele beweging vast. THERMIE II ligt in de koelkast, tegen SAVE bestaat verzet en ook SYNERGY ondervindt weerstand. De kwestie van een ecologische en werkgelegenheid creërende belastinghervorming wordt stap voor stap naar de achtergrond gedrongen. Wij hebben – ik richt mij nogmaals tot de Raad – geen stilstand maar beweging nodig. De eerste stap is inderdaad de moeilijkste. Laten wij die echter samen doen. Plooij‐Van Gorsel (ELDR). – Voorzitter, collega's, namens de liberale fractie wil ik de heer Soulier graag complimenteren met zijn verslag dat hij tot stand heeft gebracht, zij het dat het wel zeer gedetailleerd is geworden. Eén van de uitgangspunten van de liberale fractie is dat voor een duurzame ontwikkeling van onze economie een geïntegreerde aanpak van energie en milieu noodzakelijk is. Het SYNERGY‐programma kan hieraan een bijdrage leveren. CO 2 ‐uitstoot is een grensoverschrijdend probleem en vergt een Europese aanpak. Een uitstekend middel daartoe is de eco‐taks. Nederland heeft als enige lidstaat reeds een energiebelasting maar CO 2 ‐uitstoot is niet alleen een Europees maar een wereldwijd probleem. De Europese Unie zou daarom tegelijkertijd moeten proberen de Verenigde Staten en Japan over te halen een soortgelijke belasting in te voeren, anders plaatst Europa zijn bedrijfsleven in een nadelige concurrentiepositie ten opzichte van andere continenten. De liberale fractie is vóór een gefaseerde invoering van een energiebelasting met een tweeledig doel: enerzijds beperking van het energiegebruik, en anderzijds terugdringing van de CO 2 ‐uitstoot. Dit kan bijdragen aan de vermindering van het broeikaseffect en zorgt ervoor dat alle energievormen meebetalen aan de kosten van milieu‐effecten. Daarnaast vindt mijn fractie dat CO 2 ‐geld dáár moet worden ingezet waar dat het hoogste rendement oplevert. Dat is op dit moment in Centraal‐ en Oost‐Europa en de opkomende markten in de ontwikkelingslanden. Deze landen zullen over tien jaar meer CO 2 uitstoten dan de gehele westerse wereld. Overdracht van moderne technologieën draagt onmiskenbaar bij aan energie‐efficiëntie en besparing. Recent onderzoek heeft aangetoond dat de Unie een leidende positie heeft op het gebied van milieutechnische en niet‐nucleaire energietechnologieën. Ik ben dan ook enthousiast dat Nederland als kernpunt van zijn Unievoorzitterschap in 1997 kiest voor duurzame energie. Ahern (V). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, naar mijn mening zijn de doelstellingen van dit programma uitstekend. Ik dank de rapporteur voor zijn nauwkeurig uiteengezette voorstellen. Het bevorderen van duurzame groei, het terugdringen van de emissie van broeikasgassen en andere verontreinigende stoffen, het verhogen van de betrouwbaarheid van de energievoorziening en het verbeteren van de energie‐efficiëntie zijn allemaal zaken die wij gaarne willen doen. Ik zou willen dat wij het in de Europese Unie konden doen. Voor zover we hebben vastgesteld in ons debat over SAVE II, maken wij niet echt veel vorderingen. Dit betekent echter niet dat wij niet moeten proberen een meer globale benadering tot stand te brengen, dat wij niet moeten proberen om voor synergie te zorgen met de landen van Midden‐ en Oost‐Europa en met de ontwikkelingslanden. Ik wil er graag een voorwaarde aan toevoegen. Ik zou graag zien dat er meer nadruk wordt gelegd op de hernieuwbare energiebronnen. Er zijn zoveel toepassingen waar hernieuwbare energie ontwikkeld zou kunnen worden in het Middellandse‐Zeegebied en in de Derde Wereld. Ik zou in dit soort verslag graag meer nadruk zien op vooral het grote potentieel voor hernieuwbare energie, vooral op het vlak van zonneënergie. Ook wil ik, samen met nog een collega, opmerken dat nucleaire veiligheid in een dergelijk programma niet thuishoort. Wij hebben andere programma's voor de nucleaire veiligheid. Ik zou het jammer vinden als de twee verward werden. Pogingen om nucleaire technologie te exporteren naar de ontwikkelingslanden gaan gepaard met grote problemen. Wij hebben bijvoorbeeld het probleem van het kernafval nog niet opgelost. Zoals u weet kan onze fractie geen steun verlenen aan nucleaire technologie. Maar zelfs op commissieniveau kunnen wij niet beginnen met nucleaire technologie naar landen te exporteren als wij niet kunnen garanderen dat er een behoorlijke oplossing is voor het kernafval. Te zeggen dat nucleaire veiligheid deel moet uitmaken van het programma; daar zie ik eerlijk gezegd niet de logica van in. Aan het rationeel gebruik van energie en duurzame ontwikkeling moeten wij vooral via fiscale instrumenten werken. Ik ga akkoord met een globale benadering op dit niveau. Wij dienen de agenda van Rio te volgen. Macartney (ARE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik mijnheer Soulier hartelijk gelukwensen met zijn uitstekende introductie, die onze horizons aanzienlijk heeft verruimd en dat is iets dat nodig is als wij de gehele kwestie van het energieverbruik onder de loep willen nemen. Ik ben het niet eens met de Commissie externe economische betrekkingen dat zekerheid op het gebied van energievoorziening binnen Europa topprioriteit heeft. Het probleem en de uitdaging zijn veel groter dan dat. Wat ik een zeer belangrijke bijdrage vind is de benadering om vooral naar de Derde Wereld te kijken en misschien ook de Commissie en de Raad een zetje in die richting te geven. De reden waarom ik denk dat de Derde Wereld zoveel belang heeft is allereerst dat de vraag in de ontwikkelingslanden naar energie zeer fors zal toenemen. Bovendien zijn de hulpbronnen in de Derde Wereld zeer beperkt en de alternatieven eveneens wegens het feit dat de desbetreffende landen erg arm zijn en hun regeringen weinig inkomsten hebben. Zo heb ik bijvoorbeeld deel uitgemaakt van de afvaardiging van het Europees Parlement die onlangs het Koninkrijk Lesotho in zuidelijk Afrika heeft bezocht. Men noemt het het Zwitserland van Afrika, en er was nauwelijks een boom over in dat land. De situatie heeft veel weg van die in mijn eigen land, Schotland, waar wij alle bomen hebben omgehakt en vervolgens kolen moesten gaan verbranden hetgeen natuurlijk allerhande problemen oplevert en het is een fossiele brandstof. De les die wij moeten leren is dat de ontwikkelingslanden niet de fouten mogen maken die wij al hebben gemaakt. Dus in plaats van in de ontwikkelingslanden een soort van neo‐koloniale preken te gaan afsteken – wij weten het beter, jullie moeten doen wat wij zeggen, niet wat wij zelf doen – moeten we zeggen: kijk, wij hebben geleerd van de fouten die wij gemaakt hebben. Zoals mevrouw Ahern ook al zei, moeten wij dat wat wij verkondigen in de Europese Unie in praktijk brengen. Ik beveel dit verslag van harte aan en ik hoop echt dat het aangenomen wordt, zodat wij niet alleen steun kunnen verlenen aan de landen van Oost‐Europa, hetgeen wij natuurlijk al doen, maar een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de bestrijding van het broeikaseffect door steun te verlenen aan de Derde Wereld. Vaz da Silva (ELDR). – (PT) Mijnheer de Voorzitter, de coördinatie van de nationale strategieën inzake wetenschap en technologie is de achilleshiel van Europa. Dit is één van de redenen voor onze achterstand op de Verenigde Staten en Japan en voor ons verminderd concurrentievermogen. De coördinatie van het energiebeleid met betrekking tot derde landen is een prioriteit en moet niet als een bijkomstigheid, maar als een structurerend aspect van het toekomstige Europees energiebeleid worden gezien. Ik wijs op het belang om de samenwerking met de Afrikaanse landen te coördineren, die met heel specifieke en dringende problemen te kampen heeft, met name de opleiding van leidinggevend personeel in de energiesector en de overdracht van technieken, ervaringen en inlichtingen. Ik hoop dat het recente voorstel van de Portugese minister van Buitenlandse Zaken om regelmatig Euro‐Afrikaanse topconferenties te houden mogelijkheden kan bieden op dit vlak. Het energiebeleid is voor het Parlement van bijzonder belang en daarom vinden wij het onontbeerlijk dat het Parlement wordt geraadpleegd over het SYNERGYprogramma, zich uitspreekt over de lijst van te voeren acties en regelmatig wordt geïnformeerd over de vorderingen van het energiebeleid in de Europese Unie. Papoutsis , lid van de Commissie. – (EL) Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, ik wil eerst rapporteur Soulier en de Commissie onderzoek, technologische ontwikkeling en energie danken voor hun uitstekend verslag. Mijn dank gaat ook uit naar de leden Dimitrakopoulos, Telkämper en Bloch von Blottnitz, rapporteurs voor advies van respectievelijk de Commissie externe economische betrekkingen, de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Begrotingscommissie. Zoals de leden weten, zijn de acties voor internationale samenwerking op energievlak in 1988 van start gegaan op basis van een door het Parlement ingestelde begrotingspost. Aanvankelijk ging het om steun voor energieprojecten in de landen van Azië, Latijns‐Amerika en het Middellandse‐Zeebekken. De middelen van dezelfde budgettaire lijnen werden vervolgens aangewend voor de bevordering van de samenwerking op energievlak met de landen van Midden‐ en Oost‐Europa en het GOS. Op te merken valt dat de tenuitvoerlegging van deze acties tot dusver vlot en probleemloos is verlopen – waarbij ik denk aan onze directe interventies in de autonome Palestijnse gebieden en recentelijk in Sarajevo – wat vooral het gevolg is van het ontbreken van elke rechtsgrondslag, waardoor de procedures voor de vaststelling van maatregelen, de ontwikkeling van middellange‐termijnstrategieën en de controle van de – op zichzelf staande – projecten veel eenvoudiger zijn dan die voor de acties welke in het kader van andere communautaire programma's worden genomen. De Commissie heeft bij de indiening van het onderhavige voorstel voor een verordening benadrukt dat het wenselijk is de doelstellingen van het SYNERGYprogramma af te stemmen op de algemene doeleinden van de communautaire energiestrategie, zoals bepaald in het groen‐ en het witboek terzake van de Commissie. Het heeft wellicht weinig zin hier nogmaals uitvoerig in te gaan op het belang van de wereldwijde samenwerking op energiegebied. De heer Soulier heeft de doelstellingen van die samenwerking in zijn verslag heel duidelijk uiteengezet, en het Parlement heeft in het verleden al vaker op de betekenis en het nut ervan gewezen – wat er de Commissie trouwens heeft toe aangezet acties op dit vlak te ondernemen. De rapporteur dringt erop aan dat we thans een stap vooruit zetten en een dialoog op gang brengen over de vaststelling van de concrete oriëntaties en prioriteiten van de acties die in het kader van het onderhavige programma moeten worden ondernomen. Uit het debat van vandaag blijkt dat er voldoende flexibiliteit bestaat met betrekking tot de richtsnoeren die in de bijlage van de verordening worden bepaald, zodat we met de positieve suggesties van het Parlement rekening kunnen houden. De Commissie is derhalve bereid het desbetreffende voorstel van het Parlement te aanvaarden. De rapporteur vraagt tevens dat duidelijk wordt aangegeven welke rol het programma vervult bij de coördinatie van de verschillende Gemeenschapsacties inzake internationale samenwerking op energievlak. De Commissie deelt de bezorgdheid van het Parlement op dit gebied en is het eens met de voorstellen terzake van de Commissie onderzoek, technologische ontwikkeling en energie. De Commissie kan eveneens ingaan op het verzoek van de rapporteur het Parlement geregeld op de hoogte te stellen van de tenuitvoerlegging van het programma. Ze aanvaardt derhalve de suggestie om naast het in het Commissievoorstel voorziene eindverslag ook een interimverslag over de uitvoering van het programma in te dienen. Ik wijs er in dit verband op dat de Commissie – die het evaluatieverslag van onafhankelijke deskundigen over de tussen 1990 en 1995 uitgevoerde projecten al heeft onderzocht – wel de voorkeur geeft aan beoordelingen die slaan op meerdere jaren. Dat neemt niet weg dat de Commissie bereid is het Parlement en de Raad jaarlijks in kennis te stellen van de tenuitvoerlegging van zowel het SYNERGY‐programma als de andere acties voor wereldwijde samenwerking op energiegebied die door de Commissie worden gelanceerd. Ik maak van de gelegenheid gebruik om te benadrukken dat de Commissie voornemens is met de opmerkingen van voornoemd verslag van experten rekening te houden in het herziene voorstel waarin ook de amendementen van het Parlement worden opgenomen. Ik benadruk nogmaals dat de heer Soulier met het uitstekend verslag dat hij vandaag aan de Algemene Vergadering heeft voorgesteld, een heel positieve bijdrage levert tot de bevordering van de internationale samenwerking in de energiesector. Mevrouw Ahern heeft in haar tussenkomst aangedrongen op de integratie in het SYNERGY‐programma van de OTO‐programma's inzake nucleaire energie. Ik herinner eraan dat het SYNERGY‐programma niet tot doel heeft nucleaire technologieën te stimuleren of de samenwerking op dat vlak te versterken. Eén van de doelstellingen van het programma is wel het op touw zetten van opleidingsactiviteiten als lezingen en seminaries, zulks om de samenwerking inzake kernveiligheid – en niet de samenwerking met het oog op de ontwikkeling van nucleaire technologieën – te bevorderen. Het gaat om een initiatief dat erop gericht is de samenwerking inzake de veiligheid van kernreactoren in heel Europa te verbeteren en derhalve beantwoordt aan een eis van het Parlement. Ik wil het nu hebben over de amendementen die het Parlement op het voorstel voor een verordening heeft ingediend. De Commissie kan 24 van de 27 amendementen aanvaarden die haar voorstel ongetwijfeld verbeteren. Ze verwerpt echter de amendementen 22 en 23 waarin het Parlement de wens uit nauw te worden betrokken bij de werkzaamheden van het raadgevend comité dat in de verordening wordt voorzien. Het gaat om een delicaat en lastig probleem dat ernstig moet worden onderzocht in het kader van het aan de gang zijnde overleg tussen de instellingen van de Unie. Daar we in het kader van dit voorstel evenwel geen debat hierover willen beginnen, kan de Commissie – ik herhaal – die amendementen niet overnemen. De Commissie aanvaardt het eerste deel van amendement 26 over het indicatief actieprogramma. Ze is echter van oordeel dat de tabel in amendement 26 die op het tweede deel van het amendement berust, strijdig is met de prioriteiten van het programma. De procentuele verdeling van de middelen per actieterrein en prioritaire regio zoals in de tabel vastgelegd, druist immers in tegen de richtsnoeren in het eerste deel van het amendement. De Commissie is wel bereid rekening te houden met de bepaalde suggesties in de tabel, zoals de wens om meer acties in Afrika op touw te zetten. Daar het SYNERGY‐programma evenwel geen steun‐ maar een samenwerkingsprogramma is, zijn de mogelijkheden beperkt om in het deel van Afrika beneden de Sahara – met uitzondering van Zuid‐Afrika – tot het samenwerkingsniveau te komen waar de tabel op aandringt. Het overgrote deel van de middelen van het SYNERGY‐programma moet trouwens met voorrang worden besteed aan de samenwerking met de geassocieerde landen in Midden‐ en Oost‐Europa die op toetreding tot de Unie moeten worden voorbereid. Om die redenen is de Commissie niet bereid de tabel in amendement 26 te aanvaarden. Ze is het wel eens met de tabel die de heer Soulier in zijn amendement voorstelt en uiteraard ook met de oorspronkelijk ingediende compromistabel, die in amendement 27 opnieuw wordt ingediend. Ik dank tot slot nogmaals de rapporteur voor zijn uitstekend verslag, en hoop dat het Parlement de amendementen aanneemt die door de Commissie worden aanvaard en het voorstel voor een verordening duidelijk verbeteren. Soulier (PPE), rapporteur. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik neem niet het woord om te bedanken, maar ik wil alleen zeggen dat de Franse versie van mijn tekst ingekort was. Wat mijn amendement betreft is al het nodige gedaan om dit euvel te verhelpen. De Voorzitter . ‐ Mijnheer Soulier, gelukkig is dat alleen het geval voor de Franse versie van uw amendement en niet in de andere talen. Het debat is gesloten. De stemming vindt morgen te 12.00 uur plaats. De Voorzitter . ‐ Aan de orde is de aanbeveling voor de tweede lezing (A40077/96), namens de Commissie vervoer en toerisme, betreffende het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (C4‐0002/96‐94/0112(SYN)) met het oog op de aanneming van de richtlijn van de Raad betreffende de interoperabiliteit van het transeuropese hogesnelheidsspoorwegsysteem (Rapporteur: de heer Castricum). Castricum (PSE), rapporteur . – Voorzitter, als ik het goed begrepen heb, hebben de ministers van transport elkaar dezer dagen diep in de ogen gekeken over de toekomst van het goederenvervoer per spoor. Dat zou eens tijd worden. Veel belangrijker nog is de vraag wat het oplevert, want Raad, Commissie en Parlement kunnen de mond wel vol hebben van de noodzaak om het spoor een wedergeboorte te laten ondergaan, maar wie ziet hoe moeizaam dit gaat, hoe lang dit duurt en hoe groot nog steeds de interne problemen bij veel spoorwegmaatschappijen zijn, krijgt het gevoel dat het nooit meer lente zal worden. De richtlijn over de interoperabiliteit van het transeuropees hogesnelheidsspoorwegsysteem, de geschiedenis en de inhoud ervan doen de zon nog steeds niet schijnen. Zeven jaren zijn verlopen tussen het initiatief en deze tweede lezing. Bijna een jaar ging verloren om tot een gemeenschappelijk standpunt te komen, terwijl in de jaren daaraan voorafgaand al een ongekende hoeveelheid talent als vertegenwoordigers van de lid‐staten, de spoorwegmaatschappijen en de industrie zich over het onderwerp hadden gebogen. Wat is nu het resultaat van dit alles? Een terugtrekkende beweging die het dikwijls knellende verband tussen de nationale overheden en de railbedrijven nog eens lijkt te bevestigen. "Met de door de Raad in het voorstel voor een richtlijn aangebrachte wijzigingen worden de door de Commissie in haar oorspronkelijke voorstellen nagestreefde doelstellingen ingrijpend gewijzigd. De tendens van deze wijzigingen is namelijk dat de interoperabiliteit tot een technische verenigbaarheid van structurele subsystemen wordt gereduceerd waar nog bijkomt dat er aan technische specificaties om economische redenen beperkende condities worden verbonden, waarbij aan het behoud van de bestaande nationale spoorwegnetten voorrang wordt gegeven". Einde van het citaat, met excuses voor de ingewikkelde taal. Dit citaat is de conclusie van de Commissie, die nog eens benadrukt zelf vooral met de behoefte van de gebruikers rekening te willen houden en de opstelling van de Raad betreurt. Voorzitter, ik sluit mij daar volmondig bij aan. De tweede lezing zou door de wijzigingsvoorstellen de Raad opnieuw onder ogen moeten brengen waar het bij de dingen die wij hier vandaag met elkaar bespreken in essentie om gaat. De wervingskracht van een grensoverschrijdend spoorwegsysteem en, daaruit voortvloeiend, tevreden klanten die het gevoel hebben dat Europa niet alleen praat en denkt, maar dat Europa ook doet in het belang van de burger. Ik hoop van harte dat de benadering van de Commissie en het Parlement alsnog door gaat klinken in de richtlijn die uiteindelijk van kracht wordt. Wie in het denken over het citizens' network het denken aan de grens van lid‐staten op laat houden, slaat de plank mis. Daar is op langere termijn een gemeenschappelijk Europees vervoersbeleid allerminst mee gediend. Voorzitter, ik begon met het goederenvervoer en ik sluit daarmee af. Ik heb begrepen dat er een misverstand is ontstaan of zou kunnen ontstaan door amendement 3 waarin een relatie wordt gelegd tussen het hogesnelheidssysteem voor personen en de mogelijkheden voor goederenvervoer. Dat amendement beoogt om tenminste rekening te houden met de kansen die een Europees net voor hogesnelheidstreinen kan hebben voor bepaalde vormen van goederenvervoer. Ik zie uiteraard ook de containertreinen nog niet over dat hogesnelheidsnet flitsen. Regeren blijft vooruitzien zou ik willen zeggen, en stilstand is achteruitgang, maar daar heb ik al eerder in mijn korte betoog op gewezen. Watts (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik opmerken dat interoperabiliteit niet vaak de belangstelling wekt van de media, het publiek of zelfs van veel van onze collega's. Maar toch is het van vitaal belang voor niet alleen dit Parlement maar ook voor de toekomstige ontwikkeling van een welvarend, efficiënt en op milieuvlak houdbaar Europa. Ik wil de rapporteur, de heer Castricum, gelukwensen met zijn werk en met het feit dat hij steun blijft verlenen aan de doelstelling een Europees netwerk van hogesnelheidstreinen tot stand te brengen, ondanks de pogingen van de Raad om het waardevolle en vooruitziende voorstel van commissaris Kinnock te ondermijnen. De spoorwegsystemen van Europa moeten compatibel zijn. Ze moeten samenwerken. Ze moeten dezelfde technische normen hanteren. Al deze zaken zijn nodig als de spoorwegen van Europa moeten beantwoorden aan hun doel om passagiers en vracht over te nemen van onze overvolle wegen en ons overvolle luchtruim, zodat wij tegemoet kunnen komen aan onze milieu‐doelstellingen. Ten tweede moeten wij de mogelijkheden die wij hebben ten nutte maken om als Europeanen concurrentiëler te worden en om de groei en de werkgelegenheid te bevorderen. Wij kunnen de spoorwegen van Europa voor de 21ste eeuw echter alleen maar bouwen als wij onze nationale spoorwegsystemen die in de 19de tot stand kwamen, standaardiseren. Dat zal geld kosten. Het zal de komende jaren miljoenen en misschien wel miljarden ecu's kosten. Maar elke ecu die wordt uitgegeven zal een goed bestede ecu zijn als wij denken aan het profijt hiervan voor onze economieën. Wij moeten dit zien als een lange‐termijninvestering in de toekomst, in de toekomst van Europa's concurrentievermogen en het vermogen van Europa om milieuproblemen aan te pakken. Ook moeten wij in dit debat de Raad herinneren aan de verbintenissen die hij vrijelijk is aangegaan in Maastricht, waar de Raad zich verbond tot niet alleen een transeuropees spoorwegnet maar tot een interoperabel transeuropees spoorwegnet. De Raad is die verbintenis unaniem aangegaan toen hij akkoord ging met het Verdrag van Maastricht en nu moeten wij de Raad houden aan de overeenkomst die hij toen heeft afgesloten. Zoals mijnheer Castricum gezegd heeft moeten wij de technische specificaties harmoniseren, alsook, en dat is zeker zo belangrijk, de normen voor gebruikers, gemeenschappelijke kaartverkoop, reserveringen en informatie. Ik wil het vanavond vooral hebben over het feit dat reizigers makkelijk toegang moeten hebben tot het gehele Europese hogesnelheidsnet. Ook reizigers die gehandicapt zijn. Een specifiek geval hier betreft de Eurostar: de prachtige, geavanceerde hogesnelheidstrein die nu mijn kiesdistrict aandoet en Londen met Brussel en Parijs verbindt. Prachtig, behalve als je gehandicapt bent. Je kunt alleen de trein in via trapjes. Een trein uit de 21ste eeuw die een concept van de 19de eeuw gebruikt. Een rolstoelgebruiker die van Londen naar Brussel wil moet eerst Eurostar bellen en dan moet hij wachten op een speciale plaats voor gehandicapten op het perron omdat er een loopplank gehaald moet worden. Soms is het zo dat hij de trein in‐ en uitgedragen moet worden naar een van de twee plaatsen voor rolstoelen die zich in twee verschillende eersteklascompartimenten bevinden. Als twee gehandicapte passagiers samen reizen, moeten ze apart zitten. Als je samen met familie reist, moet je ergens anders zitten dan de rest van het gezelschap. Het is toch onaanvaardbaar dat Eurostar miljoenen ponden aan belastinggeld heeft gespendeerd aan een Europese trein van de toekomst, zonder fatsoenlijke toegangsmogelijkheden voor gehandicapten. Ik hoop dat de commissaris het vanavond met mij eens is dat toegang voor gehandicapten niet alleen een fundamenteel recht is, maar dat wij ook moeten eisen dat de Europese hogesnelheidstreinen er in elk geval voor zorgen dat iedereen makkelijk toegang kan hebben. Ik ben van mening dat wij als Europeanen allemaal baat hebben bij de hogesnelheidstreinen. En daarom is het niet meer dan juist dat alle Europeanen, ongeacht eventuele handicaps, toegang hebben tot de hogesnelheidstreinen, ervan kunnen genieten en ze kunnen gebruiken. VOORZITTER: DE HEER CAPUCHO Ondervoorzitter McIntosh (PPE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, namens de Fractie van de Europese Volkspartij wil ik mijn voldoening uitspreken over het gemeenschappelijk standpunt en het verslag‐Castricum. In de Commissievoorstellen wordt erkend dat de bestaande systemen incompatibel zijn en daarom moet bij de grenzen gewoonlijk van locomotief en spoorwegpersoneel worden gewisseld. Dat is niet bepaald het soort uitwisseling en vrij verkeer dat geassocieerd wordt met de interoperabiliteit van het transeuropese hoge‐snelheidspoorwegsysteem. Het voorstel is vooral daarom zo welkom omdat het doel ervan bestaat in de onderlinge koppeling en de interoperabiliteit van de hogesnelheidstreinen en in het scheppen van de voorwaarden om een open en concurrentiegerichte markt in de sector van de hogesnelheidstreinen te ontwikkelen. Wij steunen het gemeenschappelijk standpunt en de nadruk die daarin wordt gelegd op de technische compatibiliteit van de nationale systemen. Het klopt dat de technische specificaties geharmoniseerd dienen te worden voor zover dit van essentieel belang is voor het grensoverschrijdende hoge‐snelheidsvervoer, terwijl de structuur van de nationale netten in het algemeen behouden dient te blijven. De kosten zullen voornamelijk gedragen worden door de spoorwegmaatschappijen van de lid‐staten. Een aantal amendementen van de Commissie vervoer en toerisme die werden goedgekeurd en vandaag aan de Vergadering worden voorgelegd, hebben tot doel het gemeenschappelijk standpunt dichter bij het oorspronkelijke Commissievoorstel te brengen. Een aantal amendementen is goedgekeurd en in het gemeenschappelijk standpunt overgenomen, met name de amendementen inzake de progressieve interoperabiliteit van het grensoverschrijdende regionale vervoer, het snel vervoer van goederen en uiteindelijk het gehele spoorwegvervoersysteem. Deze bepalingen moeten ervoor zorgen dat het publiek gemakkelijk toegang heeft tot het gehele netwerk. Om deze redenen zullen wij de meeste amendementen namens de Commissie vervoer en toerisme goedkeuren, met uitzondering van de amendementen 5, 6, 7 en 8, omdat wij vinden dat de oorspronkelijke tekst van de Commissie gevolgd moet worden ten behoeve van de wenselijke interoperabiliteit en de nodige technische specificaties. Wij zijn blij met het amendement van de heer Soulier en hopen dat zowel de Commissie als de Raad het zullen overnemen. Op die manier kan ervoor worden gezorgd dat de bestaande lijnen of reeds verbeterde lijnen niet noodzakelijk nadeel ondervinden van dit laatste voorstel. Met deze voorwaarden bevelen wij het voorstel en het verslag‐Castricum aan de Vergadering aan. Op persoonlijke titel wil ik alleen nog opmerken dat ik onlangs een medisch onderzoek van het Europees Parlement heb laten doen. Mijn gezichtsvermogen was bijna perfect. Ik daag iedereen in deze Vergadering uit, behalve degenen aan de tafel vooraan, om de namen te lezen op de nieuwe televisieschermen. Het is absoluut onmogelijk om te zien wiens naam op het scherm staat. Ik zou u dringend willen verzoeken dit onder de aandacht van de autoriteiten te brengen zodat wij ook inderdaad kunnen zien wanneer het onze beurt is om te spreken. De Voorzitter . – Geachte afgevaardigde, wij zullen trachten dit probleem op de door u voorgestelde manier op te lossen; wij proberen het nieuwe systeem vandaag immers uit. Wij zullen al het mogelijke doen. Dybkjær (ELDR). – (DA) Mijnheer de Voorzitter, ik heb het woord gevraagd om de aandacht te vestigen op de noodzaak om bij de verdere werkzaamheden voor de richtlijn betreffende het hogesnelheidsnet rekening te houden met het milieu en met de standpunten van de burgers. Voor zover ik kan zien, maar het is uiteraard niet zo duidelijk, krijgen het milieu en de burgers in het gemeenschappelijk standpunt minder belang toegemeten. Er mag overigens worden aangenomen dat de verwezenlijking van een transeuropees hoge‐snelheidsnet zowel het milieu als de consumenten ten goede komt, maar bij de uitwerking van het oorspronkelijk voorstel is het milieuaspect niet op een grondige manier onderzocht. Dit had veel uitdrukkelijker moeten gebeuren en het is een beetje beschamend dat de Commissie de integratie van het milieu als een van de belangrijke instrumenten in het toekomstige milieubeleid uitroept en dan de aangeboden mogelijkheden niet benut zoals nu het geval is met de interoperabiliteit. Nu moet de Commissie het verzuim weer goed maken en meer dan voordien in het verdere debat rekening houden met het milieu, zodat het net voor hogesnelheidstreinen dat voor de toekomstige ontwikkeling van Europa noodzakelijk is, er komt. Ieder van ons die reeds frustrerende uren heeft doorgebracht in de luchthavens, wat afgelopen winter onmiskenbaar is gebeurd, of in de verkeerschaos op de weg, wat eveneens het geval was, weet in welke mate de uitbouw van een efficiënt spoorwegnet in Europa noodzakelijk is om in de toekomst aan de transportbehoeften te kunnen voldoen. Laat ons dus woorden omzetten in daden in plaats van de zaak door bepaalde belangen in de lid‐staten te laten blokkeren en laat ons vanzelfsprekende argumenten gebruiken, bijvoorbeeld de verbetering van het milieu in combinatie met een efficiënter transportsysteem om druk uit te oefenen op de lid‐staten wanneer deze niet meewillen zoals ze nu schijnen te doen. Van Dijk (V). – Voorzitter, voor onze toekomst is het van levensbelang dat wij ons vervoerssysteem veranderen. Eén van de onderdelen die daarvoor beslist nodig zijn, is het aanpassen van de systemen van de spoorwegen zodat dat ze fatsoenlijk over elkaars trajecten kunnen rijden en dat ze fatsoenlijk interoperabel zijn. Dat klinkt allemaal heel mooi, en dat is ook belangrijk. Dat geldt ook voor de hoge‐snelheidslijnen. Daarnaast is het zeker zo belangrijk dat de systemen ook interoperabel zijn in de zin dat ze aantrekkelijker worden voor de gebruiker. Dan praat je niet alleen over de technische interoperabiliteit, maar ook over de aansluitbaarheid op bijvoorbeeld regionale lijnen of op het kopen van kaartjes, wat werkelijk een crime is in Europa. Ik denk dat ik een van de weinige parlementariërs ben die ook wel eens in plaats van te vliegen probeert met de trein door Europa te reizen. Dat gaat nog niet zo makkelijk, met het kopen van kaartjes. Als we concluderen dat het met die interoperabiliteit slecht gesteld is, dan zullen we dus niet alleen naar de technische zaken moeten kijken, maar juist ook naar hoe we dat zo vriendelijk mogelijk voor de burgers maken, zodat die systemen ook aantrekkelijk worden, en zodat ons milieu voor de toekomst ook wat meer gespaard wordt. Blokland (EDN). – Mijnheer de Voorzitter, ik voer het woord namens collega Van der Waal, die door ziekte verhinderd is. Het voorstel van de Europese Commissie over de interoperabiliteit van het Europese netwerk voor hoge‐snelheidstreinen is door de Raad ingrijpend gewijzigd. In plaats van een Europees netwerk van hoge‐snelheidstreinen na te streven wordt nu meer de nadruk gelegd op het instandhouden van de bestaande nationale hoge‐snelheidsnetten, die slechts waar noodzakelijk of gewenst is interoperabel gemaakt worden. De reden hiervoor is duidelijk. De lid‐staten, met name Duitsland en Frankrijk, die al over een hoge‐snelheidsnet beschikken, kunnen door de verplichte toepassing van de technische specificaties inzake interoperabiliteit op hoge kosten gejaagd worden. Aanpassing van bestaande of geplande infrastructuur kost immers veel geld. Geld dat, maar dit terzijde, onder andere vanwege de EMUcriteria niet beschikbaar is. Het is achteraf zeer te betreuren dat niet vóór de aanleg van de nationale hoge‐snelheidsnetten Europese normen van kracht waren. Te vrezen valt dat de opstelling van de Raad penny wise, but pound foolish is. Het naast elkaar bestaan van de verschillende systemen voor de hogesnelheidstreinen die slechts minimaal interoperabel zijn, maakt het voor de vervoerders moeilijker op lange internationale trajecten een produkt te leveren dat kan concurreren met het vliegtuig, dit omdat de treinstellen geschikt gemaakt moeten worden voor verschillende systemen en dus duurder zullen zijn of omdat er van locomotief gewisseld moet worden. Bovendien bemoeilijkt een beperkte interoperabiliteit de gewenste liberalisatie van het internationale passagiersvervoer. Verder wordt door de beperkte interoperabiliteit de concurrentie tussen de verschillende spoorwegindustrieën beperkt. Ten slotte, wanneer in de toekomst hogesnelheidslijnen alsnog aangepast zullen moeten worden aan de Europese normen, kan dat wel eens meer geld gaan kosten dan nu bespaard wordt. Het verslag van de vervoerscommissie, dat er naar streeft de tekst van de Raad weer op het spoor van de Commissie te brengen kan ik, op de amendementen 5 en 6 na, steunen. Ik ben van mening dat de interoperabiliteit van de functionele subsystemen, exploitatie en gebruikers, door de sector zelf geregeld kan worden, tenminste wanneer ernst gemaakt wordt met de liberalisatie van het internationale passagiersvervoer. Amendement 3 over het snelvervoer van goederen interpreteer ik als vervoer van expresgoederen zoals poststukken waarvoor snelle levering geboden is. Daar kan ik mee instemmen. Ik dank de rapporteur voor zijn nadere uitleg. Overigens is er alle aanleiding ook snel maatregelen te treffen om het traditionele goederenvervoer per spoor te verbeteren. De huidige snelheid van zo'n 27 à 37 kilometer per uur moet zeker verdrievoudigd worden. Daarmee voorkomen wij dat straks de hoge‐snelheidstreinen gebruikt worden voor oneigenlijke doelen. Het verbeteren van de logistiek van het conventionele vervoer van goederen over het spoor mag dus zeker niet achterwege blijven. Belleré (NI). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, collega Castricum heeft goed werk verricht, vooral als je bedenkt dat het bepaald geen sinecure is de behoeften van de verschillende lid‐staten op elkaar af te stemmen, om uiteindelijk de richtlijn betreffende de interoperabiliteit van het Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem te kunnen aannemen. Welke problemen daarbij ontstaan wordt duidelijk als men bedenkt dat bepaalde factoren – milieu, gebruikers en exploitatie – per lid‐staat verschillen. Dat betekent dat als we de interoperabiliteit van de Europese netwerken willen bereiken, de interoperabiliteit van de elementen die daar het logische gevolg van zijn moet worden zeker gesteld, bijvoorbeeld het energiestelsel, de besturing en seingeving en niet als laatste het rollend materieel. Daarom distantieert de Raad zich van de problemen die door het oorspronkelijke Commissievoorstel werden opgeworpen en in zekere zin ook van de amendementen van het Parlement. Kort en bondig: de financiële situatie van een aantal lid‐staten en van een aantal spoorwegmaatschappijen laat de interoperabiliteit van de infrastructuren niet toe. Daarom is het beter als de interoperabiliteit geleidelijk aan wordt bereikt voor wat betreft het grensoverschrijdend verkeer, het snelle goederenvervoer, en in een volgende, nabije fase, het gehele treinvervoer. De rapporteur, de heer Castricum, is zich ervan bewust dat het gemeenschappelijk standpunt een noodzakelijk compromis is waarin het oorspronkelijke voorstel goeddeels van tafel is geveegd. Hij doet er derhalve goed aan – en dit sluit weer aan bij het begin van mijn interventie – voor te stellen de amendementen aan te nemen – ik ga niet op de details in – om ervoor te zorgen dat het grensoverschrijdend hogesnelheidssysteem in relatief korte tijd kan worden verwezenlijkt. Sisó Cruellas (PPE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, voor de openstelling van de markt van vervoersdiensten en kapitaalgoederen, en ter bevordering van het concurrentievermogen van de spoorwegsector in zijn geheel, dient er uiteraard een juridisch kader te worden geschapen dat technische specificaties bevat met betrekking tot de interoperabiliteit, welke van dwingende aard zijn, alsmede geharmoniseerde voorschriften om de interoperabiliteit van het Europese spoorwegnet te waarborgen. En het staat evenzeer vast dat het enorme technische en financiële inspanningen zal vergen om acties te bekostigen die de interoperabiliteit van de netwerken moeten waarborgen, met name op het vlak van de technische voorschriften, aangezien de netwerken in de lid‐staten gedurende anderhalve eeuw tot ontwikkeling zijn gebracht zonder dat er in de verste verte rekening werd gehouden met de mogelijkheid van een markt zonder grenzen, noch met de rol van de infrastructuren. Hierbij is sprake van een impliciete stellingname die, als we het proces van de ontwikkeling van de netwerken en dienstverlening in breder verband bezien, te betwisten valt. Uit de artikelen van dit voorstel voor een richtlijn valt feitelijk op te maken, dat het gebrek aan interoperabiliteit een probleem is dat zou hebben bijgedragen tot het ontstaan van binnengrenzen die een belemmering vormden voor het vrije verkeer. Het vraagstuk van de interoperabiliteit van de netwerken zou derhalve eerst moeten worden opgelost. Als je het probleem op die manier beziet, dan móet je wel concluderen dat er van vrij verkeer geen sprake kan zijn zolang er geen interoperabiliteit is. Zo'n uitspraak is echter een soort dubbelzegging. Vanuit een andere hoek bekeken, kun je je afvragen in hoeverre de problemen met de interoperabiliteit met concrete oorzaken samenhangen en een onacceptabel uitgangspunt vormen, of dat zij misschien een instrument zijn dat, in verband met andere beleidslijnen of andere belangen, min of meer bewust gebruikt wordt om het vrije verkeer te beperken. Alleen vanuit die zienswijze valt het gebrek aan interoperabiliteit te begrijpen bij de verschillende netwerken van hogesnelheidstreinen die de afgelopen jaren zijn aangelegd en op dit moment in constructie zijn. Indien die tweede mogelijkheid met de werkelijkheid overeenkomt, dan zou de oplossing van het probleem in tegenovergestelde richting moeten worden gezocht, om te beginnen met het forceren van het vrij verkeer; l dan zouden we zien dat de problemen van de interoperabiliteit hun instrumentele rol verliezen, en dat ze vanzelf en voor zover nodig zouden verdwijnen, tegen een prijs die strookt met de concrete behoefte aan vrij verkeer. Mijnheer de Voorzitter, ik zou mijn betoog niet willen eindigen zonder de heer Castricum geluk te wensen met zijn uitstekend werk. Le Rachinel (NI). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, de geleidelijke totstandkoming van het Europese netwerk voor hoge‐snelheidstreinen op basis van de bestaande of geplande nationale netten vereist dat er een koppeling en een interoperabiliteit is tussen de infrastructuur, de vaste uitrustingen, de logistieke systemen en het materieel. Er duiken echter diverse problemen op, zoals bijvoorbeeld het probleem inzake de kosten van dergelijke werkzaamheden. De aanleg van een grensoverschrijdend hoge‐snelheidsnet brengt immens hoge kosten met zich mee, waarvan het grootste gedeelte gedragen zal worden door de spoorwegmaatschappijen van de lid‐staten, want de communautaire begroting zal nauwelijks een bijdrage leveren. Hoe gaat Frankrijk – of beter gezegd, de Franse spoorwegmaatschappij, de SNCF – met een al zware schuldenlast, nieuwe infrastructuren en nieuwe uitrustingen financieren? Het gecumuleerde tekort van de SNCF, die door de staat gesubsidieerd wordt, dat wil zeggen door de belastingbetaler, bedraagt 175 miljard Franse frank. In 1995 heeft de SNCF de Franse belastingbetaler 49 miljard Franse frank gekost, met een tekort van 12 miljard Franse frank. Zal de SNCF nieuwe investeringen kunnen doen voor het totstandbrengen van een open en concurrerende markt in de sector van de hoge‐snelheidstrein? De Commissie staat positief tegenover een praktisch volledige openstelling in één etappe van het netwerk voor hoge‐snelheidstreinen. Zou het niet beter zijn om te opteren voor een geleidelijke openstelling, evenals voor het luchtvervoer is gedaan? Een te strenge toepassing van het mededingingsrecht kan de totstandkoming van het Europese treinvervoer schaden, en het treinvervoer lijdt al onder een structureel nadeel vergeleken met het wegvervoer. Hoe kan men de Europese Commissie niet veroordelen als zij, terwijl zij tegen elke prijs naar concurrentie streeft, de bepalingen van een overeenkomst tussen enerzijds Eurotunnel en anderzijds British Railways en de SNCF in grote mate wijzigt? Deze twee maatschappijen waren verplichtingen aangegaan voor twaalf jaar, maar de Commissie heeft op 13 december 1994 tenslotte besloten om 25 % van de hun toegekende "uuraandelen" aan de concurrentie toe te kennen, waarmee het economisch evenwicht van de overeenkomst op losse schroeven werd gezet. Tot slot, en op grond van mijn voorgaande opmerkingen, moet men zich dan ook wantrouwend opstellen tegenover dit beleid van ultramededinging. Kinnock, Neil , lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, met genoegen deel ik de Vergadering mede dat de Commissie alle amendementen kan overnemen die worden voorgesteld in de aanbeveling van de Commissie vervoer en toerisme, betreffende de interoperabiliteit van het transeuropese hogesnelheidsspoorwegsysteem. De amendementen geven het standpunt weer dat de Commissie in haar mededeling aan het Parlement over het gemeenschappelijke standpunt heeft ingenomen en ik vind het altijd plezierig, zoals de leden van de Commissie vervoer en toerisme wel weten, om het zo eens te kunnen zijn met elkaar. Amendement 12 van de heer Soulier kan de Commissie echter niet overnemen omdat dit de structuur van de interoperabiliteit die wij trachten op te zetten zou compliceren, en dat is in tegenspraak met onze inspanningen om de zaken te vereenvoudigen. De Vergadering heeft uit onze mededeling vast wel begrepen dat het gemeenschappelijk standpunt vele punten bevat die onze bezorgdheid wekken – zelfs al kunnen wij net als de rapporteur, de heer Castricum, begrip opbrengen voor het feit dat het minder ambitieuze gemeenschappelijk standpunt van de Raad ten dele voortkomt uit de moeilijke financiële situatie van veel spoorwegmaatschappijen in de lid‐staten. Dit gezegd zijnde echter, dienen alle regeringen te vermijden dat de draagwijdte van de betekenis van de interoperabiliteit dermate gereduceerd wordt dat deze alleen maar betrekking heeft op de technische capaciteit van structurele subsystemen, zodanig dat prioriteit wordt gegeven aan het behoud van de bestaande nationale spoorwegnetten. Dat kan in tijden waarin er zoveel verandert niet de juiste benadering zijn, wanneer er op economisch en vervoersvlak alle reden voor is om continentaal te denken. Het spreekt toch voor zich dat interoperabiliteit absoluut essentieel is voor hoge‐snelheidsspoorwegsystemen, omdat zonder interoperabiliteit de economische levensvatbaarheid van hogesnelheidstreinen ondermijnd wordt door de vertragingen die gewoon zullen blijven optreden bij de grenzen en dus een zinvol netwerk van hogesnelheidstreinen op dit continent verhinderd wordt. Het is duidelijk tegenstrijdig en illusionair om te denken dat het interoperabele hoge‐snelheidsspoorwegsysteem dat Europa nodig heeft tot stand kan worden gebracht zonder een verregaande aanpassing van alle nationale netten. De benadering van de Commissie, welke denk ik algemeen gesteund wordt in deze Vergadering, is te streven naar een geïntegreerd transeuropees hogesnelheidsspoorwegsysteem dat onder eerlijke omstandigheden en tegemoetkomend aan de behoeften van de reizigers, kan concurreren met andere vormen van vervoer. Dat betekent natuurlijk de behoeften van alle reizigers, ook van gehandicapte reizigers. De Vergadering is de heer Watts dank verschuldigd, die hier in de loop van het debat specifiek de aandacht op heeft gevestigd. Het Parlement legt grote nadruk op de interoperabiliteit en ik ben dan ook blij met de amendementen van de Commissie vervoer en toerisme die vandaag voor de Vergadering liggen, waarvan ik hoop dat alle zijden van het Huis deze kunnen steunen. Ik dring er met name bij het Parlement op aan om de amendementen 6, 7, 8 en 9 te steunen die betrekking hebben op de technische specificaties voor interoperabiliteit. Deze technische specificaties vormen een nieuwe en welkome benadering in een richtlijn en zij passen de technische bepalingen van de voorgestelde richtlijn toe om maatstaven of normen vast te leggen. Ook wordt met de amendementen getracht om ons oorspronkelijke voorstel voor wat betreft het milieu, de werking en de subsystemen voor gebruikers, in zijn volle draagwijdte te herstellen. Verschillende nationale wetten inzake werking en milieu kunnen natuurlijk een echte hinderpaal zijn voor interoperabiliteit, dus moeten deze aspecten worden opgenomen in de richtlijn, anders zal het goede werk dat verricht wordt voor het totstandbrengen van interoperabele technische normen, voor niets zijn. Tot slot wil ik vooral amendement 11 aanbevelen, omdat daarin het concept van de consumentenbescherming weer als een essentiële vereiste wordt opgenomen. Zoals de heer Watts al zei is de interoperabiliteit van hogesnelheidstreinen een weinig inspirerende lokroep. Hoewel het toch gezegd moet worden dat je als je trein lang oponthoud heeft aan een grens wegens technische veranderingen of wisseling van het personeel, zeer revolutionaire gevoelens kunt ontwikkelen over de grenzen die nog steeds door ons vervoersysteem lopen, vooral als je al laat bent voor een vergadering of als de kinderen op een superwarme dag grote dorst hebben. De interoperabiliteit van hogesnelheidstreinen zal naarmate er meer van zullen komen, de hoofdmoot van het politiek vocabulair gaan uitmaken. Ik weet dat de heer Castricum en anderen blij zullen zijn met die beschaafde ontwikkeling. Dit kan voor reizigers van hogesnelheidstreinen in de nabije toekomst het einde betekenen van vertragingen. En dan kunnen we verder gaan werken aan het bevorderen van de interoperabiliteit van de zogenaamde conventionele netten. Ik ben er zeker van dat de heer Castricum en ook andere leden van deze Vergadering deel zullen willen uitmaken van die vooruitgang. Ik ben blij met hun houding en het doelmatige werk dat zij hebben verricht en ik hoop dat het een houding is die in de praktijk steeds meer zal worden aangenomen door de regeringen van de lid‐staten in de gehele Unie. De Voorzitter . – Het debat is gesloten. De stemming vindt morgen te 12.00 uur plaats. De Voorzitter . – Aan de orde is de aanbeveling voor de tweede lezing (A40074/96), namens de Commissie vervoer en toerisme, betreffende het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (C4‐0003/96‐94/0284(SYN)) vastgesteld met het oog op de aanneming van de richtlijn van de Raad inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lid‐staten inzake het vervoer van gevaarlijke goederen per spoor (Rapporteur: de heer Cornelissen). Cornelissen (PPE), rapporteur . – Voorzitter, onze commissie is van mening dat strenge maatregelen voor het vervoer van gevaarlijke goederen nodig zijn, gelet op de potentiële gevaren daarvan. Dat geldt ook voor het vervoer over de rail. Spoorvervoer is relatief veilig, maar het gaat vaak om grote hoeveelheden en spoorlijnen gaan veelal door stedelijke gebieden. Wij werken dan ook graag mee aan het invoeren van een uniform regime voor het vervoer van gevaarlijke goederen voor het hele gebied van de Europese Unie. Dit uniforme regime moet een aanvaardbaar veiligheidsniveau waarborgen en bestaande belemmeringen voor het vrije verkeer van goederen tussen de lid‐staten op het gebied van transportmiddelen wegnemen. Het gemeenschappelijk standpunt van de Raad voldoet hieraan en kan dan ook op onze steun rekenen. Maar op twee punten zijn wij niet overtuigd. Wij willen de lid‐staten de ruimte geven voor vervoer van plaatselijk belang – ik benadruk plaatselijk belang – bijvoorbeeld voor het vervoer per smalspoor, havenspoor of bergspoor, bijzondere bepalingen vast te stellen, uiteraard met inachtneming van het EG‐recht en op voorwaarde dat deze bepalingen niet op gespannen voet staan met het vrije verkeer. Het tweede punt betreft het te voren informeren van de bevoegde autoriteiten wanneer het gaat om bijzonder gevaarlijke transporten. Het spoorwegongeval vorige week donderdag in Vlaanderen heeft opnieuw duidelijk gemaakt dat ondanks goede veiligheidsnormen ongevallen nooit kunnen worden uitgesloten. Dat geldt ook voor bijzonder gevaarlijke transporten. Wij menen dat het bij een onverhoopt ongeval van een bijzonder gevaarlijk transport van belang is dat de bevoegde autoriteiten op de hoogte zijn van dit vervoer. Ik realiseer me dat het niet eenvoudig is werkbare criteria vast te stellen voor het begrip "bijzonder gevaarlijke transporten". Ik wil daarvoor dan ook een beroep doen op de creativiteit van directoraat‐generaal VII. Ter afsluiting twee slotopmerkingen. Ik ben niet onverdeeld gelukkig met het nieuwe artikel 5, lid 2 a) en 2 b), dat voor het vervoer via de Kanaaltunnel én tunnels met soortgelijke kenmerken, de betrokken lid‐staten de bevoegdheid geeft strengere bepalingen vast te stellen. Hoe denkt de commissaris het begrip "tunnels met soortgelijke kenmerken" toe te passen? Gaat het dan om de samenstelling van beton? Ik kan me een heleboel "soortgelijke kenmerken" voorstellen. Maar hoe denkt hij dit begrip toe te passen? Waar het mij om gaat is dat de Commissie erop zal toezien dat dit artikel niet zal worden misbruikt om de interne markt voor het spoorvervoer in de wielen te rijden. Ik begrijp uit een brief die ik daarstraks op de fax vond dat ook de gemeenschap van Europese spoorwegmaatschappijen zorgen op dat punt heeft. Graag een duidelijk antwoord van de commissaris op dit punt. Ten slotte, hoe ziet de commissaris de ontwikkeling van het vervoer van gevaarlijke goederen op wat langere termijn? Verwacht de commissaris een aanzienlijk verdere groei van het vervoer van gevaarlijke goederen? Zo ja, ziet hij aanleiding en mogelijkheden hier regulerend op te treden? Want wij verkeren in een deel van de wereld waar de mensen heel dicht opeengepakt wonen. Simpson (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, dit voorstel bevat de zeer aanbevelenswaardige doelstelling om de veiligheidsvoorschriften betreffende het vervoer van gevaarlijk stoffen binnen de lid‐staten te harmoniseren. Ook wordt voorgesteld om de voorschriften in het Reglement betreffende het internationale vervoer van gevaarlijke goederen per spoor om te zetten in Gemeenschapswetgeving, zodat deze ook gelden voor operaties binnen de lidstaten. Deze stappen ondersteunt mijn fractie van harte. Bij de eerste lezing kwam bezorgdheid tot uiting over de veiligheidsnormen van vooral de spoorwegen in Oost‐Europa en ook over het vooraf informeren van de bevoegde autoriteiten wanneer gevaarlijke goederen per spoor vervoerd worden. In zijn gemeenschappelijke standpunt heeft de Raad zowel de tekst van de Commissie als het advies van het Parlement gewijzigd. Terwijl wij ons als fractie kunnen vinden in het standpunt van de rapporteur en de Commissie vervoer en toerisme, hebben wij wel bedenkingen bij het aantal uitzonderingsregelingen van de Raad, vooral in artikel 5. Wij menen dat de spoorwegen hierdoor in een nadelige positie terecht zouden kunnen komen ten opzichte van andere vervoersmodaliteiten. Mijn fractie is altijd van mening geweest dat meer vracht en vooral meer vracht bestaande uit gevaarlijke goederen per spoor vervoerd dient te worden. Wij weten dat de spoorwegen net als wij voor een geharmoniseerde benadering zijn, gebaseerd op de beginselen van het Reglement betreffende het internationale vervoer van gevaarlijke goederen per spoor. In het vorige debat werd gesproken over de interoperabiliteit van hogesnelheidstreinen. Mijn fractie zou graag zien dat deze interoperabiliteit wordt uitgebreid tot alle modaliteiten van het spoorwegvervoer, waaronder vooral ook vracht. Maar wij vinden wel dat het tevoren informeren van de autoriteiten een belangrijke veiligheidsmaatregel is. Mijn fractie zal het verslag van de Commissie vervoer en toerisme steunen, maar ik wil graag de bedenkingen benadrukken die wij hebben over het standpunt van de Raad, met name wat betreft artikel 5. McIntosh (PPE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, de Fractie van de Europese Volkspartij is verheugd over het gemeenschappelijk standpunt en over de mogelijkheid om de normen die bij de overeenkomst van de Verenigde Naties over het vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor werden vastgelegd, om te zetten in nationale en Europese wetgeving. Het is duidelijk dat de doelstellingen erin bestaan om binnen Europa een zo hoog mogelijk veiligheidsniveau en een interne markt voor deze vervoerdiensten tot stand te brengen. Ook moeten de nog bestaande belemmeringen voor het vrije verkeer van goederen tussen de lid‐staten betreffende het materieel zoals wagons, cilinders, tanks, verpakkings‐ en veiligheidsapparatuur via deze voorstellen uit de wereld worden geholpen. In artikel 7 van het gemeenschappelijk standpunt heeft de Raad het amendement overgenomen dat het Parlement bij de eerste lezing heeft ingediend om de lidstaten het recht te geven om spoorwegvervoeroperaties te ondernemen met de landen van de voormalige Sovjet‐Unie, die geen contracterende partijen zijn van het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer en dat is iets dat wij toejuichen. Wij zijn ook blij met de mogelijkheid die de lid‐staten hebben om in zeer specifieke gevallen hun nationale wetgeving te behouden met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke goederen via de Kanaaltunnel en andere toekomstige soortgelijke tunnels met een opmerkelijke constructie. En daarom niet alleen de Kanaaltunnel, maar ook – zoals de rapporteur ongetwijfeld zal erkennen – andere vaste verbindingen zoals die tussen Denemarken en Zweden. Deze en andere afwijkingen die in het gemeenschappelijk standpunt zijn uiteengezet, zijn qua draagwijdte beperkt waardoor ze alleen plaatselijk effect hebben en de verwezenlijking van de interne vervoermarkt waarschijnlijk niet in de weg zullen staan. Ook steunen wij de twee andere amendementen, vooral amendement 1 inzake het tevoren op de hoogte brengen van de diverse nationale autoriteiten bij het vervoer van uitermate gevaarlijke goederen. Ook amendement 2, dat het recht van de lid‐staten niet beperkt mag blijven voor wat betreft het vaststellen van bijzondere bepalingen voor vervoer van gevaarlijke goederen per smalspoor of bergspoor bijvoorbeeld. Deze twee amendementen zijn een verbetering van het gemeenschappelijk standpunt. Wij bevelen deze amendementen en het gemeenschappelijke standpunt aan de Vergadering aan. Belleré (NI). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, collega Cornelissen heeft een goed werkstuk op zijn naam gezet, en hij heeft dat ook behoorlijk snel gedaan, als je bedenkt dat hij zich pas in januari 1996 is gaan bezighouden met de problematiek rond de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lid‐staten met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke goederen per spoor. De rapporteur maakt de afzonderlijke lid‐staten zelf verantwoordelijk, door hun de mogelijkheid te bieden de verschillende gevallen zelf te beoordelen, maar desalniettemin heeft hij getracht te komen tot een zo uniform mogelijke toepassing van de wetgeving op het gebied van het vervoer van gevaarlijke goederen binnen de lid‐staten en tussen de verschillende landen. Zo worden bijvoorbeeld de lid‐staten verplicht gesteld de bevoegde autoriteiten te waarschuwen, zodat zij over het gehele traject dat moet worden afgelegd de hulpdiensten in staat van paraatheid kunnen brengen. Zinvol zijn ook de uitzonderingsregelingen voor de Kanaaltunnel en de regelingen voor het vervoer van buitengewoon gevaarlijke goederen zoals dioxine en furanen. Kinnock, Neil , lid van de Commissie. – (EN) Ik wil graag beginnen met de Commissie vervoer en toerisme en vooral de rapporteur, de heer Cornelissen, te danken voor de aanbeveling voor een tweede lezing van dit voorstel betreffende een uniforme regeling voor het veilige vervoer van gevaarlijke goederen per spoor over het gehele grondgebied van de Unie. Het voorstel heeft tot doel de bestaande hinderpalen voor het vrije verkeer van goederen tussen de lid‐staten uit de wereld te helpen. Als er eenzelfde regeling geldt voor al het vervoer van gevaarlijke goederen, dan draagt dit uiteraard bij tot de doorzichtigheid en duidelijkheid voor de gebruiker en het verschaft een grotere veiligheid. De Commissie weet natuurlijk dat de bestaande nationale regelingen voor het vervoer van gevaarlijke goederen afzonderlijk en op een verschillende manier tot stand zijn gekomen. En wij beseffen ook dat er niet van de ene dag op de andere sprake kan zijn van harmonisatie. Daarom hebben wij in het voorstel een zekere mate van flexibiliteit ingebouwd en de lid‐staten in staat gesteld om strengere eisen toe te passen of bepaalde afwijkingen toe te staan, op voorwaarde dat deze niet in strijd zijn met het beginsel van de interne markt en het vrije verkeer van de diensten op het gebied van het vervoer. De flexibiliteit van ons oorspronkelijke voorstel nog verder vergroot. Ik deel u met genoegen mede dat twee van de amendementen van de eerste lezing van het Parlement zijn opgenomen in het gemeenschappelijk standpunt en voorts werd besloten dat de lid‐staten in bepaalde gevallen een restrictievere regeling kunnen toepassen, wat een verandering is die de geest weergeeft van een derde amendement dat het Parlement bij de eerste lezing heeft voorgesteld, zoals de Vergadering zich wel zal herinneren. Met betrekking tot de amendementen die vandaag voor de Vergadering liggen, moet ik u mededelen dat wij het eerste onnodig bureaucratisch vinden en ook niet praktisch. Volgens dat amendement moeten alle goederen die per spoor worden vervoerd en die omschreven zijn als bijzonder gevaarlijke goederen, het voorwerp uitmaken van een procedure waarbij de bevoegde autoriteiten tevoren op de hoogte worden gesteld. Aangezien er niet verder gespecificeerd wordt wat men nu precies bedoelt met "bijzonder gevaarlijk" en aangezien zeer gevaarlijke goederen zoals radio‐actieve stoffen reeds zijn onderworpen aan een kennisgevingsprocedure, zien wij er in de Commissie niet het nut van in om hier iets aan te gaan toevoegen wat de administratieve last aanzienlijk zou vergroten, zonder dat de veiligheid daardoor noemenswaardig zou stijgen. Het tweede amendement, waaraan de heer Cornelissen nog eens met name gerefereerd heeft, komt reeds aan de orde in artikel 6, lid 11 en het nieuwe artikel 6, lid 14 van het gemeenschappelijk standpunt, dat de lid‐staten in staat stelt minder strenge regels te hanteren voor vervoer dat volledig plaatsvindt binnen een haven of luchthaven, binnen de grenzen van een industrieterrein of tussen twee verschillende industrieterreinen. Dit amendement is dan ook overbodig. In verband met het punt over de Kanaaltunnel waarover de heer Cornelissen sprak; in de Raad werd hierover een delicaat politiek compromis bereikt – zoals hij denk ik weet – om het voortduren van verschillende, strengere praktijken door de Kanaaltunnel om veiligheidsredenen toe te staan. De lid‐staten konden niet accepteren dat bestaande strengere bepalingen dan het Reglement betreffende het internationale vervoer van gevaarlijke goederen per spoor via deze richtlijn zouden verdwijnen. De unieke technische eigenschappen van de Kanaaltunnel en ook van de Öresundtunnel, zoals mevrouw McIntosh ons ook heeft gezegd, werden tijdens de Raadsbesprekingen erkend. De Commissie is van mening dat het gemeenschappelijk standpunt van de Raad een zorgvuldig uitgebalanceerd compromis is. Men is tot dat gemeenschappelijk standpunt gekomen om te kunnen zorgen voor een belangrijke communautaire stap voorwaarts voor een veiliger vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor. Ik geloof dat algemeen gesproken de heer Cornelissen en zijn commissie van mening zijn dat dit een belangrijke vooruitgang is. Ik dank hen voor hun steun en hun begrip voor het feit dat het niet altijd eenvoudig is om datgene te bereiken dat onze maximale geprefereerde positie zou zijn gewoon door de aard van de Raad zelf die de vertegenwoordiger is van lid‐staten met uiteenlopende – of op zijn minst andere – belangen op dit en ook andere vlakken. Cornelissen (PPE), rapporteur . – Voorzitter, ik dank de commissaris voor het antwoord, hoewel ik het, hij zal dat begrijpen, niet op alle onderdelen met hem eens ben. Maar ik zou hem willen vragen toch wat duidelijker antwoord te geven op mijn vraag hoe de Commissie zal omgaan met het begrip "tunnels met soortgelijke kenmerken als de Kanaaltunnel"? Betekent dat heel concreet dat wij moeten denken aan bijvoorbeeld de tunnel in aanbouw in Denemarken en dat het beperkt zal blijven tot dat soort tunnels? Er staat namelijk niet "soortgelijke tunnels", maar er staat in de richtlijn "tunnels met soortgelijke kenmerken". Dat maakt ons wat wantrouwend. Kinnock, Neil , lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik geef met genoegen antwoord op de vraag van de heer Cornelissen. "Soortgelijke kenmerken" roept een breed interpreteerbaar concept in het leven, maar om een zorgvuldige beoordeling te waarborgen, zal bovendien een gekwalificeerde groep de bevoegdheid krijgen om een gestrenge analyse te maken van de belangrijkste tunnels die aan deze wetgeving onderworpen kunnen worden. Er is daardoor geen sprake, zelfs niet binnen de ruime zin van dit wetgevende voorstel, van een willekeurige houding. Evenmin is het mogelijk dat een bepaalde lid‐staat of meerdere lid‐staten de kans zouden kunnen aangrijpen om met hun grote tunnel onder deze wetgeving uit te komen, omdat zij van te voren zorgen voor een bepaalde afwijking of omdat zij inspelen op een hiaat in de definitie van het voorstel. Door hun aard zelf zijn deze tunnels enorme infrastructuurwerken. Door hun aard zelf moeten zij ook veilig zijn wanneer er gevaarlijke goederen door worden vervoerd. Door de aard zelf van de wetgeving en het standpunt van de lid‐staten en de Commissie, moet er volledig en zeer zorgvuldig onderzoek worden verricht naar de specificaties en de mogelijkheden van een tunnel, om te garanderen dat niet alleen volledig de hand wordt gehouden aan de onderhavige wetgeving, maar ook aan optimale praktijken bij het vervoer van gevaarlijke goederen. De Voorzitter . – Het debat is gesloten. De stemming vindt morgen te 12.00 uur plaats. (1) (De vergadering wordt te 19.50 uur onderbroken)
|
European Parliament Verbatim Report
|
https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/CRE-4-1996-04-16_NL.html
| "VOORZITTER: MEVROUW SCHLEICHER Ondervoorzitter (De vergadering wordt te 9.00 uur geopend) Voorstel (...TRUNCATED) |
European Parliament Verbatim Report
|
https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/CRE-4-1996-04-17_NL.html
| "‐ Vraag nr. 1 (Bertens): Bescherming van de rechten van vrije beroepsuitoefening door journaliste(...TRUNCATED) |
European Parliament Verbatim Report
|
https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/CRE-4-1996-04-18_NL.html
| "Hory, Mohamed Alí, Van den Broek (Commissie) 7. Cohesiefonds (voortzetting) 8. Noord‐Zuidsamenwe(...TRUNCATED) |
European Parliament Verbatim Report
|
https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/CRE-4-1996-04-19_NL.html
| "3. Bijstand aan de Nieuwe Onafhankelijke Staten en Mongolië 4. Interimakkoord met Kazachstan 5. Sa(...TRUNCATED) |
European Parliament Verbatim Report
|
https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/CRE-4-1996-05-08_NL.html
| "8. Economisch jaarverslag 1995 9. Vaarbewijzen 10. Luchtverontreiniging door motorvoertuigen 13. Ac(...TRUNCATED) |
European Parliament Verbatim Report
|
https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/CRE-4-1996-05-09_NL.html
| "VOORZITTER: MEVROUW FONTAINE Ondervoorzitter (De vergadering wordt te 9.30 uur geopend) De Voorzitt(...TRUNCATED) |
European Parliament Verbatim Report
|
https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/CRE-4-1996-05-20_NL.html
| "(De vergadering wordt te 17.00 uur geopend) De Voorzitter . – Ik verklaar de zitting van het Euro(...TRUNCATED) |
European Parliament Verbatim Report
|
https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/CRE-4-1996-05-21_NL.html
| "Bonino (Commission), Kestelijn‐Sierens, Bonino, Teverson, Bonino Bjerregaard (Commission), Erikss(...TRUNCATED) |
European Parliament Verbatim Report
|
https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/CRE-4-1996-05-22_NL.html
| "(Applaudissements) (Applaudissements) (Applaudissements) (Applaudissements) (Applaudissements) (App(...TRUNCATED) |
European Parliament Verbatim Report
|
This dataset contains verbatim transcripts in Dutch from plenary sessions of the European Parliament. It includes both speeches originally delivered in Dutch and those translated into Dutch by the European Parliament’s official services. The focus is on capturing the spoken content of debates, excluding procedural remarks and attendance records.
Dataset Details Language: Dutch (original and official translations)
Source: European Parliament
Type: Verbatim reports of speeches
Format: JSON-compatible records
License: CC-BY-4.0
Structure Each record contains:
Field Description URL Direct link to the original XML file on the European Parliament website text Cleaned verbatim transcript in Dutch source Always "European Parliament Verbatim Reports"
Example:
json Copy Edit { "URL": "https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/CRE-10-2025-06-16_NL.xml", "text": "Voorzitter, dames en heren, het is van essentieel belang dat ...", "source": "European Parliament Verbatim Reports" } How to Use Load the dataset with Hugging Face’s datasets library:
python Copy Edit from datasets import load_dataset
dataset = load_dataset("vGassen/Dutch-European-Parliament-Verbatim-Reports", split="train") You can iterate over dataset, export to CSV or use in NLP pipelines. Example use cases:
Speaker attribution modeling
Dialogue systems or conversational AI training
Sentiment and stance detection in parliamentary debate
Translation quality studies (Dutch ↔ other EU languages)
Collection Process The dataset was compiled by crawling official European Parliament “CRE” (Compte Rendu in Extenso) XML documents. For each record:
The scraper identifies Dutch-language sections
Both originally Dutch and machine-translated Dutch content are accepted
Non-verbatim content (like procedural remarks) is filtered out
License and Use Released under CC-BY-4.0. You must credit the European Parliament as the original source. While most documents fall under this license, you should verify any document-specific metadata for your use case.
Citation European Parliament. Dutch-European-Parliament-Verbatim-Reports. Compiled by [vGassen]. Available on Hugging Face. Licensed under CC-BY-4.0.
- Downloads last month
- 106