identifier
string
collection
string
open_type
string
license
string
date
float64
title
string
creator
string
language
string
language_type
string
word_count
int64
token_count
int64
text
string
__index_level_0__
int64
MMKB10:000599001:mpeg21_18
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,849
Militaire spectator; tijdschrift voor het Nederlandsche leger, 1849, 01-01-1849
null
Dutch
Spoken
7,053
12,360
Toen deze deugd hen niet meer versierde, waren zij die geduchte strijders niet meer, en zoo zien wij langzamerhand dat het eerste volk der oudheid, door weelde en overvloed ontzenuw d, voor wilde en woeste horden moest onderdoen. Krijgskundige wetenschap mogt de operatiën hunner legers besturen, de kracht ontbrak om het zwaard met moed aan te grijpen; hun moreel overwigt moest voor de physieke krachten der barbaren wijken. Hetgeen de oude wetgevers en legerhoofden tot welzijn hunner onderhoorigen in praktijk bragten, werd later door den vader der geneeskunde in afzonderlijke schriften verzameld, en aan hem komt de eer toe van de grondslagen dezer wetenschap gelegd te hebben. Het is hier de plaats niet om de geneeskundige verdiensten van Hippocrates en zijne navolgers te vermelden; het zij genoeg gezegd, dat hij, met zoo vele anderen, ten deze inderdaad zeer hooge verdiensten bezit, die wij thans wel vereeren, maar niet beoordeelen zullen. In vroeger dagen bestond er, zooals bekend is, geen afzonderlijke militaire stand, maar ieder burger was verpligt 2 om in dagen van gevaar de wapenen aan te gorden, ten einde den gemeenschappelijken vijand te bestrijden. Het in dienst stellen van zoogenaamde staande legers is van latere dagteekening, en met hunne verschijning zien wij dan ook eerst bepaalde regels vastgesteld, die meer bijzonder tot het bewaren der gezondheid van den krijgsman moesten dienen. De namen der mannen welke zich bepaaldelijk met dit hoogstnuttige werk heliben onledig gehouden, gaan wij met stilzwijgen voorbij, alleen in het voorbijgaan zij gezegd, dat men in 1757 het eerste werk over deze wetenschap zag verschijnen, ten titel voerende Hygiëne des armces. Na dit volgden nog een groot getal andere; ongelukkigerwijs mogen wij ons niet beroemen hier te lande veel beoefenaren van dit vak aan te treffen; evenwel kunnen wij ter eere van onzen stand zeggen, dat ten deze de praktijk de theorie is vooruitgegaan. De soldaat wordt behoorlijk verzorgd, en voor zoover de middelen en de gelegenheid het medebrengen, wordt er op zijn physiek en intellectueel welzijn voldoende acht geslagen. De Ilooge Regering, aan wie wij in dit opzigt veel verpligt zijn, vindt dan ook in hare onderhoorigen ijverige dienaren, die met verstand en oordeel hare bedoelingen weten ten uitvoer te leggen, om alzoo vaderland en leger nuttig te zijn. Onder de verschillende standen der maatschappij bekleedt de militaire stand voor¬ zeker niet de laatste plaats. Bovendien bevat hij de bloem der natie en de kern der jongelingschap, die, door het lot geroepen , of door heiligen ijver gedreven, goed en bloed veil hebben om den vaderlandschen bodem tegen uitwendig geweld te verdedigen, en den vreedzame in den lande het rustig bezit zijner eigendommen te waarborgen. Daar dus zijne gelederen uit onze dierbaarste betrekkingen, vaders, broeders en kinderen, zijn zamengesteld, en de bestemming van het leger zoo gewigtig is, kan het niet anders, of de Staat heeft er het grootste belang bij om voor het materieel welzijn van dien stand zooveel doenlijk te zorgen. Doch van alle mogelijke standen moet juist ook de onze zich de meeste ontberingen, vermoeijenissen en opofferingen getroosten. Daartegen bestand en daartoe in staat te zijn, is eene eigenschap waaraan de legers hunne grootste kracht ontleenen, en welligt schuilt het geheim om eene krijgsmagt onverwinnelijk te maken, voornamelijk daarin , dat men haar door oefening en gehardheid zoover brenge, dat zij de veranderingen van het saizoen niet meer telt, en het oogenblik om in de behoeften van het leven te voorzien, naar welgevallen kan verschuiven. Aan deze roepstem der natuur kan echter ook de krijgsman niet altijd gehoor weigeren, en is het aan den eenen kant wenschelijk dal hij alle gewoonte ten deze leere verzaken, van den anderen kant is het ook gebiedende pligt, niet al- leen dal de Staat doeltreffend in zijn onderhoud voorzie, wanneer geenc buitengewone inspanningen gevorderd worden, maar ook dat hij zijne krachten niet dan in de hoogste noodzakelijkheid op het spel zette, en ze niet noodeloos verbruike. Verder behoort men, om hem tot dit alles in staat te stellen, in dagen van rust en vrede, en zoo dikwerf de omstandigheden het gedoogen, op zijne spijzen, kleeding, huisvesting, enz. te letten. De voeding vooral heeft eenen zeer grooten invloed op de ontwikkeling van den mensch, en voorzeker, de vele wetgevers en legerhoofden van den ouden en nieuwen tijd, zouden niet immer getracht hebben in de voeding hunner legers gelijkheid en overeenstemming te brengen, waren zij niet van het denkbeeld doordrongen geweest , dat zelfs verschil van landaard door gelijkheid van voedsel wordt uitgewischt. Onder de velen die hierin tot voorbeeld kunnen gesteld worden, wijzen wij alleen op Gustaaf Adolf, Prins Maurits, Tukenne en den Franschen Keizer. Van ons leger kan men zeggen dat de soldaat goed gevoed wordt, schoon niet overeenkomstig onzen landaard; dat hij met betrekking tot zijne gezondheid, goed en doelmatig is gekleed en gewapend, doch over het algemeen slecht is gehuisvest. Wij hopen dat het onzen krijgsmakkers aangenaam zal wezen deze punten bij volgende gelegenheden nader uiteen te zien zetten. Voor het oogenblik eindigen wij met den wensch, dat allen met ons het gevoelen van den grooten Franschen veldheer Tlrenne mogen deelen, namelijk : « Que le sancj du soldat est Ie plus prêcieux de la pair ie. » Vooral door de zamenstelling van ons leger, moeten wij alles er aan hechten dat zijne belangen innig worden behartigd. Door dit le doen, behartigen wij ook de onze, en door in het onderhoud onzer krijgslieden doelmatig en met liefde te voorzien, verschaffen we ons tegelijkertijd waarborgen tegen den tuimelgeest der eeuw. — Wanneer onze soldaten eenmaal naar hunne haardsteden zijn teruggekeerd, zullen zij zoodoende even krachtvolle burgers zijn, als zij thans hoopvolle jongelingen schijnen. Dewijl het leger uit het volk voortkomt, ware het wenschen, dat de geest des tijds de slechts denkbeeldig bestaande afscheiding tusschen burgerij en krijgsmagt ophief, en men in gemoede tot de overtuiging geraakte, dat de Slaat niet om het leger, maar het leger om den Staat aanwezig is, en dat alzoo op dezen de verpligting rust, om voor het welzijn van dit leger op eene andere dan stiefmoederlijke wijze te zorgen. Alles wat voor de krijgsmagt gedaan wordt, doet men voor de burgers van den Staat, derhalve ook voor zijne eigene naastbestaanden en betrekkingen. De legerverzorging is eene kunst wier uitoefening aan de Hooge Regering is toevertrouwd; maar daar eene 2* kunst geleerd moet worden, moet men begrijpen dat niet iedereen het regt heeft om op het leger te bedillen, wijl niet iedereen vestingen kan bouwen of legers besturen, noch zelfs soldaten kleeden of wapenen. Het ware beter 0111 welmeenend de pogingen te ondersteunen, die tot het welzijn van Staat en legermagt in het werk worden gesteld. Op deze wijze zullen de morele krachten van beiden niet weinig gesterkt worden, en het leger, gesteund door het morele overwigt dat het steeds in Oranje erkende, zal aan de verwachting kunnen beantwoorden, die het vaderland in elk geval op hetzelve gesteld heeft. BEDENKINGEN DE PROJECTORGAMSYTIE DER KAVALLER1E, welke voorkomt in de Proeve van Bezuiniging op de begrooting van Oorlog, dooi• den Majoor der Artillerie E. van Loden Sels , Adjudant van Z.K. H. Prins Frederik der Nederlanden. ingezonden. Voorzeker hebben vele officieren van het leger met gespannen verwachting eene dezer dagen bij de Erven Doorman te 's Hage uitgekomen brochure, inhoudende eene proeve van bezuiniging op de begrooting van Oorlog, te gemoet gezien. — Ook wij deelden in die belangstelling, welke de hooggeachte schrijver, reeds zoo bijzonder gunstig op het gebied der krijgsgeschiedenis bekend, zeer zeker bij het publiek en inzonderheid bij het leger heeft opgewekt. Met de meeste gretigheid werd deze proeve enz. door ons gelezen en herlezen, en wij kunnen niet anders dan de loffelijke pogingen toejuichen, door den Schrijver in het werk gesteld , om het stel¬ sel der militie en de daarmede in verband gebragte reorganisatie van het leger uiteen te zetten. Hoe weinig opwekkends het ook moge hebben, allerwege bezuinigingen en inkrimpingen te moeten aantreffen, veelal reeds dadelijk op de materiële belangen der individus werkende, en bovendien de vooruitzigten in hunne carrière benemende, is het niettemin opbeurend, dat eene bekwame pen hierin heeft willen voorlichten , en alzoo denkbeelden heeft geopperd, die bij liet onvermijdelijk daarstellen van bezuinigingen op de begrooting van Oorlog, welligt niet zonder invloed zullen blijven, en daardoor eene rigting aan die inkrimpingen kunnen geven, welke, zoo wij ho- pen, heilzaam voor den Staat en zoo min mogelijk drukkend voor de daarbij betrokken individus moge zijn. Zonder dal wij ons in staal achten eene wederlegging daar te stellen van den ganschen inhoud der genoemde brochure, willen wij ons toch niet onthouden eenige bedenkingen in te brengen tegen de daarin voorkomende project-organisatie der kavallerie van ons leger. — Ons doel is daarbij niet, indien éénmaal eene vermindering in dit wapen noodig geoordeeld inogt worden, veel grootere sommen, dan door den geachten schrijver daartoe worden aangewezen, te zien besteden; alleen vermeenen wij, op grond onzer ondervinding, te mogen aanbevelen, de organisatie alsdan op zoodanigen voet te brengen, dat wij in alle tijden en omstandigheden aan de verwachting kunnen beantwoorden. Hoewel reeds door anderen over de organisatie der kavallerie is geschreven, en deze opiniën in de hoofdpunten overeenkomen , zoo vermeenen wij nogtans, dat meerdere details dienaangaande niet onwelkom bij onze wapenbroeders zullen zijn, en, zoo noodig, welligt aanleiding zullen geven tot nadere uiteenzetting van de zoozeer gewenschte reorganisatie. Wij zeiden geen veel grootere sommen te willen zien aanwijzen, dan de schrijver der genoemde brochure daartoe opgeeft ; immers, dit zoude bij velen in deze lijden, reeds vooraf ons vonnis vellen. — Hoezeer wij van dit standpunt uitgingen, zoo hebben wij echter gemeend genoegzame aanleiding te vinden tot het niet geheel en al billijken van den maatstaf der traktementen, ook met betrekking tot ; uie der kavallerie. Aannemende, dat aan ieder officier, voor het houden van elk | ' I dienstpaard f 200 'sjaars, als noodzakelijke behoefte wordt toegekend, en het overigens zoo karige traktement van den 2den luitenant der infanterie tot basis nemende, dan heeft de 2" luitenant met twee dienstpaarden ƒ 1100; doch is, billijkerwijze, hier dan ook niet in aanmer king te nemen, of nu beide die officieren in evenredigheid dienst verrigten; niet reden vermeenen wij hier te beweren, dat er geene vergelijking te maken is tusschen de dienstverrigtingen van den infanterieofficier en dien der kavallerie (1). Zullen nu gelijke behoeften de evenredigheid van meerdere diensten uitsluiten? — Moet hier niet tevens in overweging genomen worden , dat, indien de 2e luitenant der kavallerie, zoo als thans, 15 jaren en meer in dien rang blijft, het te voorzien is, dat twee derde gedeelte der luitenants van dit wapen, nooit, althans niet voor hun vijftigste levensjaar, tot den rang van ritmeester zullen geraken, terwijl bij de (1) In vredestijd zeker niet, maar in tijden van oorlog ? Doch ook wij hebben beweerd, dal aan de officieren der kavallerie de verhooging van f 100 toekwam , die de Majoor v. L. S. aan de officieren der artillerie en genie toekent; maar wij beweerden dit om geheel andere redenen. De toelage voor meerdere ligchaamsinspanning, is reeds begrepen in de toelage voor één of twee paarden; waarom anders die toelage ook niet aan de adjudanten der infanteiie en aan de officiereu van gezondheid , toegekend zoodra zij paarden houden ? Het avancement heelt zijne nukken, de kavallerie is lang voor geweest, en het zal slechts van wijze beschikkingen afhangen, om haar niet geheel achter te doen blijven. De Radactie. I" andere wapens de vooruitzigten reeds veel gunstiger zijn en nog zullen worden. De organisatie, zoo als die is voorgesteld, van drie regimenten van vijf velden één depót-eskadron, met verdere uitbreiding tot acht veld-eskadrons in lijd van oorlog, komt ons voor niet wenschelijk te zijn, om de navolgende redenen: Het regiment schijnt ons toe te sterk te zijn op voet van oorlog; bij groote legers levert dit minder bezwaar op, dan zulks bij ons zoude te weeg brengen. De verhouding van de militie tot de staande armee, komt ons voor wat groot te zijn. De indeeling van miliciens ter oefeningbij de veld-eskadrons in vredestijd, vinden wij niet verkieslijk; een veld-eskadron behoort uit geen ander personeel te zijn zamengesteld, dan hetgeen volkomen afgerigt en ieder oogenblik marschvaardig is. Het in reserve houden van een kader en manschappen voor de kavallerie, zal vele moeijelijkheden met zeer wisselvallige uitkomsten aanbieden. De uitbreiding van de kavallerie zal spoediger met de hulpbronnen van een grooter getal, bijv. vier, dan met die van drie regimenten kunnen plaats hebben. Bij het op voet van oorlog brengen van ons leger, schijnt het ons toe, dat de indeeling der kavallerie bij hetzelve, al dadelijk aanleiding tot versnippering der regimenten zal geven, hetwelk om vele redenen niet wenschelijk is; hoezeer het eskadron als taktische éénheid beschouwd kan worden, zoo mag het gewaagd genoemd worden, eene organisatie daarop te baseren. Verder vindt het stelsel, waarop de projectorganisatie van drie regimenten berust, zijne grondstoffen in het daarmede in verband gebragte militiewezen, hetwelk, hoe aanbevelenswaardig zulks ook wezen moge, echter niet zoo spoedig in werking zal kunnen komen, als de organisatie algemeen noodig schijnt. Het is om die redenen, dat wij wenschelijker achten, de kavallerie uit vier regimenten, ieder van vier veld- en een depót-eskadron te zien zamenstellen. Het veld-eskadron te brengen op 1 ritmeester, 5 luitenants, allen met twee paarden; verder één opperwachtmeester, 8 wacht¬ meesters, 1 tourier, Iz korporaals, 4 trompetters, 2 hoefsmeden, 112 dragon¬ ders en 115 paarden. De sterkte dezer eskadrons overtreft die der paarden met 25 man; indien men hier de zieken, de oppassers der officieren, enz. afneemt, dan blijven er slechts enkele ruiters, om te voorzien in noodzakelijke diensten van verschillenden aard; deze sterkte is dus niet te groot, indien men verlangt, dat het eskadron inderdaad , en niet zoo als thans, in naam bestaat; dat wil zeggen, dat de eskadrons-kom mandant telkens met een kompleet eskadron kan uitrukken, hetgeen thans door¬ gaans geen zestig ruiters bedraagt. Het getal van 115 paarden, in dit eskadron begrepen, is eveneens niet te ruim genomen ; van deze zijn doorgaans eenigen ziek of hebben des zomers de weide noodig. Het depót-eskadron geven wij de volgende sterkte: 1 ritmeester, 1 ritmeesterinstructeur, 4 luitenants, allen met twee paarden, 1 adjudant-onderofficier-pikeur, 1 opperwachtmeester, 8 wachtmeesters, 2 fouriers, 12 korporaals, 2 trompetters, 2 hoefsmeden, 125 man slaande armee en 250 man militie, 5 regimentskinderen en 150 paarden. Onder de sterkte der vrijwillige manschappen zijn begrepen 50 remonteberijders, 25 voor andere diensten, 50 rekruten, plus minus het getal per regiment aanwezig; wijders van de militie 50 man voor één jaar onder de wapenen.—Van de paarden zijn 50 remonten per jaar, tot aanvulling der eskadrons en 100 (jaarden tot afrigling van rekruten en miliciens. De afrigling der remonten is zoodanig te regelen, dat deze tegen ruiling van oude paarden, bij de veld-eskadrons kunnen overgaan op het tijdstip dat eene met verlof zijnde ligting militie 'onder de wapens komt, om deze alsdan daarvan te doen gebruik maken; of ook kunnen die paarden strekken, om een grooter aantal rekruten, dat soms aanwezig zoude kunnen zijn, te berijden. — De remonten konden bijv. in het najaar aangekocht, gedurende den winter gedresseerd en in den daaropvolgenden zomer, op het tijdstip dat de bedoelde militie opkomt, bij de veldeskadrons overgeplaatst worden. Zoodra de uitbreiding der militie dit zal gedogen, behoort bij het depót een getal van 500 miliciens te worden opgenomen, en zullen er alsdan, omdat het zuinigheidshalve niet anders kan, gestadig 50 man daarvan zes achtereenvolgende maanden onder de wapenen zijn, zoodat het VB gedeelte ieder jaar kan geoefend worden, terwijl afwisselend voor die ligtingen , die jaarlijks voor 2 maanden onder de wapenen behoorden te komen, dan slechts 50 man in eens moesten opgeroepen worden, om zoodoende een genoegzaam aantal paarden ook voor deze te hebben. Deze sterkte der militie bij ieder regiment , veroorlooft de daarstelling van twee eskadrons op voet van oorlog, welke, benevens de vier andere veld-eskadrons, alsdan op 175 man en 150 paarden moeten gebragt worden. De vier aanwezige veld-eskadrons hebben met het depót-eskadron stof genoeg tot het daarstellen van het kader der beide reserve-eskadrons; eenige promotie, wanneer het zwaard het pleit moet beslechten, heeft goede uitwerking. leder veld-eskadron geeft een gelijk aantal gegradueerden tegen benoeming van anderen, benevens 55 dragonders tegen geoefende miliciens aan de reserve-eskadrons af. Om ook tevens deze eskadrons niet geheel met jonge en soms niet genoeg afgerigte paarden te laten, kan men hierin door ruiling met de veld-eskadrons voorzien, en een gedeelte personeel bereden overplaatsen. Hoezeer het depót-eskadron eene veel grootcre sterkte verkrijgt dan de veld-eskadrons, zoo komt het ons voor dat hierin geen groot bezwaar ligt. Wij hebben eskadrons gezien, die door het gemis van depóts, als zoodanig gedesigneerd zijnde, bijna het getal personeel in administratie voerden, gelijkstaande met de grootste getalsterkte, welke de boven voorgestelde depót-organisatie in eens onder de wapenen telt. Bij de depóts heeft de ritmeester-kommandant het administratieve gedeelte te bewaken, terwijl onder zijn toezigt de! i ritmeester-instructeur het onderwijs in zijn i geheel bestuurt; van dit eskadron worden noch officieren, noch andere gegradueerden op wachtdiensten gekommandeerd, waardoor zij kunnen verhinderd zijn, dagelijks de verschillende instrucliën bij te wonen. De opperwachtmeester en fouriers zijn uitsluitend voor de administratie te bezigen, en geven geene instructie. De kavallerie aldus georganiseerd, kan, op voet van oorlog, builen de depóts, op vier-en-twintig eskadrons, met ruim 5600 paarden gebragt worden, terwijl in vredestijd steeds 16 eskadrons, met 1852 paarden marschvaardig zullen blijven; thans kunnen er geen 100 man marcheren, of het eene eskadron moet eenige paarden aan het andere afstaan. Verder ondervindt men dan de inconvenienten door het achterlaten van rekruten, miliciens, remonte-paarden, enz.; een der blijvende eskadrons neemt deze in subsistentie op, doch moet daarna onverwachts ook marcheren; nu stijgt de verwarring ten top, en gelukkig degeen, die de poorten van bet garnizoen dan achter zich heeft. Intusschen moeten de oefeningen van het gebleven gedeelte voortgang hebben, waartoe het eskadron, dat tijdelijk tot depót herschapen is, de noodige paarden moet aanwijzen; men oordeele hoezeer de deugdelijkheid der paarden hierdoor te gronde gaat, en hoe weinig de gehechtheid van den ouden ruiter voor zijn paard , hierdoor wordt aangekweekt; iets waarop nogtans de duurzame bruikbaarheid der ruiterij berust. De hier voorgestelde organisatie heeft met de depóts een niet onbeduidend grooter aantal paarden dan de project-organisatie des schrijvers der Proeve, enz., waarom de bezuiniging niet geheel tot die hoogte is gestegen, hoewel zij nog vrij aanzienlijk blijft, en globaal genomen, over de helft zal komen. Wij laten hier duidelijkshalve eene tabel volgen onzer voorstellen, waarop wij reeds de goedkeuring van velen mogten erlangen. Wijders zien wij met gerustheid de maatregelen van het hooge militaire bestuur te gemoet, vertrouwende dat, indien eene reorganisatie van het leger zal noodig geacht worden, de belangen der kavallerie in het algemeen, en die der officieren en verdere onderhoorigen in het bijzonder zullen worden behartigd, en dat men daarbij niet alle vooruitzigten op eene betere toekomst zal sluiten. Deventer, October 1848. Een Veld-Eskadron. Ritmeester Ie Luitenants 2e Luitenants Opperwachtmeester. Wachtmeesters Fourier Korporaals Trompetters Hoefsmeden Vrijwilligers Officieren. Troepen. | Paarden. Officieren- i Troepen- l *4aiimerkinycn. 1 2 3 6 2 4 1 1 8 8 1 I 12 12 4 4 2 2 112 87 G 14(1 12 11S Een Depot-Eskadron. c p £ O Vrijwilligers Afgerigt. Rekruten. Lotelingen. Onder de wapenen 1 Jaar. 2 Maanden. Verlof. I Onder de wapenen. 1°. G Maand. 2°. 6 Maand. 1°. 2 Maand. 2°. 2 Maand. Verlof. j Paarden. Officieren Troepen- I Afgerigt ( Remonte. ' Ritmeester Ie klasse 1 2 Ritmeester 2e klasse, instructeur ... 1 2 le Luitenants 2 \ 2de Luitenants 2 4 Adjudant-onderofficicr-Pikeur 1 ] Opperwachtmeester I Wachtmeesters 0 jj Fouriers 2 2 Korporanls ,12 j2 Tr mpetters 2 2 Hoefsmeden 2 g I Vrijwilligers 715 ±30 74 a0 .2 1 S (Met 250 30 50 150 J 1 c ) "f « 11 )Mel 300 80 30 30 50 300 «lof Uegimenlskinderen 5. t4 ' -3 \ | | 30 50 150 | 50 50 50 30 I30O '03 | 50 |25u | 500 | | 100 | 30 6 'S3 ' 12 150 Een Regiment Kavallerie, beslaande uit 4 Veld- en 1 Depól-Eskadron. STAF VAN HET REGIMENT. Kolonel Luitenant-Kolonel Majoor .... . i Ritmeester 2e klasse Adjudanten J ^ Luilenant Kwartiermeesters | ^ ïuHenant Administrateur van Meeding Officieren van gezondheid Paardenarts Adjunct-paardenarts Adjudant-onderofficier Standdaarddragcr met rang van Adjudant onderofficier Staftrompetler Meester Kleermaker » Zadelmaker » Laarzenmaker » Zwaardveger Schrijvers VIER VELD-ESKADRONS. Ritmeesters le klasse Ritmeesters 2e klasse le Luitenants 2e Luitenants Opperwachtmeesters Wachtmeesters Fouriers Korporaals Trompetters Hoefsmeden Kavalleristen vrijwilligers EEN DEPOT-ESKADRON. Ritmeester le klasse Ritmeester 2e klasse Instructeur le Luitenants 2e Luitenants Adjudant-onderofficier Pikeur Oppe rw acht mees! er Wachtmeesters Fouriers Korporaals Trompetters Hoefsmeden Kavalle- 1 Vrijwilligers risten. } Lolelingen Regiments-kinderen 5. Sterkte. Paarden. Officieren. Troepen. OfficicrenTroepen- Traetement Soldij per per Aanmerkingen. jaar. dag. 1 2 4301) 00 1 2 3400 00 1 2 3000 00 1 2 2000 00 1 2 1400 00 1 1600 00 l 800 00 1 Mem. 00 Mem 00 1 1 1000 01 1 1 700 00 11 1 10 11 1 10 1 1 85 1 33 1 3S 1 35 1 43 3 30 2 4 2400 00 2 4 2000 00 12 21 HOO 00 8 1G 1200 00 4 4 1 05 32 32 83 4 4 83 48 48 45 16 16 65 8 8 35 448 348 35 1 2 2400 00 1 2 2000 00 2 4 1400 00 2 4 1200 00 11 1 10 11 1 05 8 8 83 2 2 83 12 12 4S 2 2 63 2 35 123 124 35 250 275 Eischt de billijkheid niet de miliciens ook di' soldij van 35 Cents te ■ doen genieten? i 40 j 073 I 72 613 WINTER-WERKZAAMHEDEN. THEORIE VOOR HH. OFFICIEREN. (1) Het is eene onmiskenbare waarheid, dat wij Nederlanders, bovenmate sterk aan onze oude gebruiken en gewoonten blijven vasthouden, en daarvan niet dan door een wonder zijn af te brengen. Niet later dan gisteren zagen wij dit bewaarheid. Toevallig bezig zijnde met het doorbladeren van den 1 (i™ jaargang van den Militairen Spectator, en nadenkende over hetgeen op bladz. 147 over de studiën der officieren wordt gezegd, kwam juist de sergeant-majoor ons het 'programma der winterwerkzaamheden (amusementen, zouden wij haast gezegd hebben) aanbieden. Als onwillekeurig viel ons oog het eerst op de vroeger voor de theorie der IIII. Officieren bestemde dagen, en eene ijskoude rilling beving ons, toen wij eene herhaling zagen van hetgeen wij verleden jaar, op hetzelfde tijdstip, hadden gelezen ; het deed op ons hetzelfde elfect, als de roepstem van iemand, die eene slepende ziekte heeft: «Iteretur, et reiteretur et reiteretur in perpetuum! Tweemaal 's weeks theorie voor de HH. (1) V\ ij hebben deze uitdrukking, hoezeer onjuist, behouden, omdat zij, door kracht van gewoonte , liet burgerregt heeft verkregen , en ook woordelijk zóó op het Programma voorkomt. (ingezonden.) Officieren! Dat is voor G maanden, (waaruit de winter, volgens het programma, bestaat) 48 keeren, of minstens 72 uren! Ons eerste werk was, een almanak te grijpen, om te zien, of er in dit jaar, soms heilige dagen invielen. Helaas! sleehls één! waren wij Israëliet, dan twee! — Misschien zijn eenigen van u, waarde krijgsmakkers! gelukkiger, want het is niet te veronderstellen, dat de éénheid en gelijkvormigheid bij hel Nederlandsche leger, reeds zoo groot zullen zijn, dat wij allen op denzelfden dag ons geestelijk voedsel zullen ontvangen. — Met eene zucht ontglipte ons de almanak: «Eene zucht is een brief zonder adres,»hebben wij wel eens hooren zeggen; maar gij allen zult wel kunnen nagaan, aan wie die brief geadresseerd was. Het vooruitzigt is dan ook niet aanlokkend. Reeds een goed aantal jaren hebben wij die theorie bijgewoond, en zijn er nooit wijzer geworden. Wij willen zelfs eerlijk bekennen, dat we er ons schrikkelijk hebben verveeld, en steeds te hebben behoord tot hen, die eene ingeving des Hemels kregen (1) als het uur (1) Militaire Spectator16* Deel, bladz. 148. verstreken was. Misschien zijn sommigen ' in den militairen stand, aangezien deszelfs uwer meer bevoorregt; misschien behoort toepassing, de krijg, niet dun ten koste gij tot een onderdeel, welks aanvoerder van bloed kan verkregen worden? In elke niet alleen een N°. 1 in rang, maar ook andere wetenschap bestaat hel verlies, een N°. 1 in wetenschappelijke en krijgs- bij niet-slaging, in lijd en in geld; hier kennis is, en dubbel gelukkig moogt ge komt er steeds het leven bij in het spel, u dan rekenen; maar er zijn toch nog zelfs bij goeden uitslag! Voorwaar, er korpsen, waar de theorie steeds op de behoeft wel geen andere beweegreden bij vnnrvaHerliikp. wiize wordt gehouden: waar den weidenkenden officier te bestaan dan deze, om hem tot het grondig beoefenen van zijn vak aan te sporen. Men werpe ons niet tegen: « de onder - de officier van buiten leert; waar men vergeet dat dit zelfs in de exercitie-reglementen wordt verboden, en dus bij weten¬ schappelijk onderwijs nog minder kan te vinding is de beste leermeesteres.» — Wij pas komen. kunnen toegeven, dat eene langdurige on- Dikwerf is bij ons de vraag opgerezen, dervinding het gebrek aan goede tlieowaarom toch bij vele officieren een te- retische gronden kan te gemoet komen; genzin in de theorie bestaat? Zeker niet maar — uitgezonderd dat de stelling niet omdat zij wetenschappelijke kennis op geen doorgaat, want dan zou elk oud bevel prijs zouden weten te stellen. — Wij ' hebber, die maar lang genoeg geleefd had , spreken hier niet van hen, die de edelste ook een goed generaal moeten zijn geroeping van den man, de roeping tot het j worden, — tot welk eenen prijs wordt zwaard en den strijd (1) als een hand- zulk eene ondervinding niet meestal verwerk aanmerken, — maar van hen, die kregen ? Het Vaderland bloot gegeven aan den krijgsmansstand van zijne ware zijde de aanvallen des vijands, en duizenden beschouwen, van die zijde, welke een ieders achting vordert, namelijk: de inen uitwendige bescherming van hel Vaderland; deze zijn toch zeker overtuigd, dat elke kennis, elke wetenschap, elke handeling zelfs, om goede resultaten op te leveren , op eenen goeden grond moet gevestigd worden. En waar zou dan een goede grondslag noodzakelijker zijn, dan (1) Militaire Spectator, 1 le Deel, bladz. 110. menschenlevens nutteloos opgeofferd aan de onkunde of het gebrek aan doorzigt der bevelhebbers! — Peter de Groole zeide, na herhaalde keeren door Karel XII te zijn overwonnen: «Wij zullen, na lang « geslagen te zijn, wel leeren, de Zweden «op onze beurt te slaan.» — Maar hoe duur betaalde hij zijne lessen ! Een vriend, door hem op den Poolschen Iroon geplaatst, daarvan verdreven; de Zweden in het hart zijns rijks, en duizenden Russen gevallen onder het staal des \ijands, — dit was de bloedige prijs, waarvoor hij de ondervinding kocht. — Zou Frederik de Groote zich, zonder zijne grondige studiën, tegen zijne magtige vijanden hebben kunnen staande houden, en niet roem, eer en voordeel, het zwaard hebben kunnen op steken ? — Heeft niet in later dagen, de grootste veldheer die er immer geweest is, zijne zegevierende loopbaan, door rusteloos nasporen en onderzoeken, voorbereid ? En, om niet van vreemden te spreken, hebben wij, in onze eigene geschiedenis, niet in Maurits, Frederik Hendrik, Willem 111, Coeiioorn en zoo vele anderen, de luisterrijkste voorheelden van krijgskennis ? Het zou niet moeijelijk vallen, maar voor dit kort vertoog te omslagtig zijn, om, na deze groote modellen, tot de laagste trappen der militaire hierarchie af te dalen, en ook daar de bewijzen te vinden van het voordeel, dat met vrucht volbragte studiën in alle rangen hebben opgeleverd, en tevens van den jammer en de schande, die onkunde in krijgskennis zoo dikwerf heeft te weeg gebragt. Dat de studiën nog immer als hoognoodzakelijk worden beschouwd, kunnen wij ook opmerken uit onderscheidene, door het Hooge Bestuur van Oorlog genomen maatregelen, ten einde wetenschappelijke kennis meer algemeen te verspreiden, en evenwel bestaat er bij vele officieren een tegenzin in het middel, dat, onder meer anderen, zoo gunstig daartoe zou kunnen medewerken : de Theorie namelijk. Wij geloovcn evenwel, dat die tegenzin minder ligt in de theorie zelve, dan wel in de wijze, waarop die meestal gehouden wordt. Wen beschuldige ons niet van verbeelding en eigenwaan , of boude ons het ongepaste niet voor, dat er in de beoordeeling van een superieur door een inferieur kan gelegen zijn; wij hebben geenszins hel doel iemand te beleedigen, maar wij komen voor ons gevoelen uit, dat aan velen onzer hoofd-officieren de geschiktheid ontbreekt, om de studiën hunner officieren op eene wijze Ie leiden, waardoor zij aangenaam en daardoor vruchtbaar worden. Het ligt geenszins in onze meening, door deze stelling, eenen blaam op som¬ migen onzer aanvoerders te willen werpen: vele met kennis begaafde personen bezitten nog de vereischten niet, om die kennis behoorlijk aan anderen mede (e deelen. « La crüique est aisée!» zegt men mis¬ schien. Geef eens iets beters op! — Welnu, een ander heeft dit reeds vóór ons gedaan. Dat men eens eene proef neme, zoo als die door een N°. 1 (1) is voorgesteld. — Persoonlijk kennen wij die N°. 1 niet, maar het is zeker een man van ondervinding en daarbij van studie. Hij wil, namelijk, zoo min mogelijk theorie houden, en op de daartoe bestemde (1) Militaire Spectator , 16® Deel , blad/.. 147. uren, niets dan reglementen en militaire wetgeving behandelen. — Tol het beoefenen van alles, wat niet stipt reglementair is, wenscht hij ivetenschajrpelijke bijeenkomsten te vormen, waarbij N°. 1 altijd reglens zou voorzitten. Verder zoekt hij eenige officieren, die zich verbinden, om des winters gezamentlijk viermaal per maand eene voorlezing houden , het onder¬ werp door hen-zelven te kiezen, en daarbij altijd het doel der bijeenkomst in het oog houdende: bevordering en verspreiding van militaire kundigheden. Zelfs de ouderen, die geene wetenschappelijke opleiding hadden genoten, zouden hier in de gelegenheid zijn, om hunne verkregene ondervinding te doen gelden. In één woord, hij wenschte deze vergaderingen tot aangename bijeenkomsten, en het bijwonen er van tot eene genoegelijke verpligting te maken. Voeg verder bij hetgeen bij wenschte, dat wat de schrijver eener proeve van een militair woordenboek verlangt ten opzigte van het lokaal (1), hetgeen toch niet meer dan billijk is, daar hij dat slechts wil hebben ingerigt overeenkomstig den stand van den officier. — Dit zal toch wel van de jaarlijks door het D. v. O. voor de Bibliotheek toegestane gelden, afkunnen. Zoo vele jaren hebben wij den ouden slenter gevolgd. Laat ons ook hier in eens een nieuw tijdperk intreden. — De proef is ten minste niet gevaarlijk, en daarbij geenszins kostbaar, hetgeen met alle proeven wel het geval niet is. October 1848. L.\ (1) Militaire Spectator, loe Deel, blad?.. 170. DE KLEEDING DER KAVALLERIE. De geëerde schrijver van het onder bo-1 venstaand opschrift ingezonden artikel in N°. o van dit Tijdschrift, September 1848, boude het ons ten goede, dat ik mij een paar aanmerkingen op zijne voorstellen veroorloove. Zij zijn de volgende: De rijbroek kan op het magazijn zóó lang genomen worden als dit voor de lengte der bcenen van den ruiter vereischt wordt. Men is dus aan geene drie model¬ (iliGEZONDEN.) tailles, die zelfs J)ij de tegenwoordige model-rijbroek, zoo verre mij bekend is, niet voorgeschreven zijn, gebonden; zoodat bet volstrekt niet noodig zij, dat de ruiter met moeite te paard stijge op het kruis zijner rijbroek, en niet doorzitte, of zijne beenen niet zoude kunnen gebruiken: dit is dan slechts het werk van dengeen' onder wiens toezigt de ruiter gekleed wordt. Wat den rok betreft: indien ook die te kort genomen wordt, is het standinodel daarvan evenmin oorzaak. De tailles zijn niet bepaald voorgeschreven, evenmin als die der rijbroek; reden waarom men, wat de taille van den rok betreft, die der drie tailles voor de stalbuis voorgeschreven, volgt, te weten 41, 43 en 45 duimen plus de 5 duimen meerdere lengte van achteren. Is nu de lengte van 45 duimen van voren te kort, zoo behoeft men zoodanigen rok niet te nemen, maar doel men op maat aanmaken. Aan het standmodel ligt dus alweder de schuld niet, maar wel aan hein die den ruiter op het kleedingmagazijn te bekrompen kleedt, wanneer, zoo als de schrijver zegt, de rok de lendenen niet dekt, en er zich openingen tusschen den rok en de broek verloonen. De rok, mits een weinig uitgesneden boven de heupen, om des te beter te kleeden, kan zóó lang genomen worden, dat wel degelijk de buik door dal kleedingsluk gedeeltelijk, en de lendenen geheel gedekt zijn, terwijl de rijbroek ook zonder band, van voren 52 en van achteren 27 duimen, te rekenen van het lederen bezetsel, hoog genoeg boven de heup reikt, om den man ook daar behoorlijk te dekken, inzonderheid sedert de meer doelmatige broekdraagbanden van het laatste model en de beide aan de broek, boven de biezen, aangebragte knoopen de rijbroek aldaar beter en met minder inspanning ophouden. De door den schrijver voorgestelde band, ter breedte van 10 duim boven de heup, dunkt mij onnoodig en ondoelmatig: onnoodig, dewijl ik meen aangetoond te hebben dat de broek hoog genoeg reikt en genoegzaam door de lengte van de stalbuis of den rok kan bereikt ol bedekt worden, en ondoelmatig, dewijl een band op de broek altijd slecht kleedt, het kleedingstuk nutteloos bezwaart en op de plaats alwaar de hand aangezet is, een' niet fraaijen naad daarstelt, die ligt zigtbaar worden zou, dewijl de ruiter nu gemakshalve de broek minder goed optrekken zal. Het is waar, dat de rijbroek, ter plaatse waar de knoopen der broekdraagbanden aangezet zijn, versterkt diende te worden; dit kon echter zeer gevoeglijk zonder band geschieden, indien men slechts goedvond te bepalen, dat die knoopen door en door op een stukje leder genaaid werden. De stalbuis zoude ik gaarne behou¬ den zoo als zij is. De stalbuis is de dagelijksehe kleeding van den ruiter; hij is er ordentelijk en behoorlijk mede gekleed. Zou dit ook het geval zijn, indien de stalbuis zoodanig gesneden werd, dat zij over den rok in marschtenue ge¬ dragen konde worden; of zou men den ruiter de bespotting der burgeren op den hals halen? Ik vrees dat dit laatste gebeuren zou en wTilde dit liefst vermijden. — De Caban kan in Algerie en in bet grootste gedeelte van Frankrijk zeer voldoende zijn; in ons klimaat geloof ik dat wij beter doen onzen manteljas te behouden, in weerwil der tariefprijzen van /" 27,29 en van f 29,50, vooral nu mantel en jas gescheiden zijn, en wij ons dien ten gevolge naar omstandigheden, hetzij van de jas, hetzij van den mantel, of wel van beiden, mantel en jas, te gelijk bedienen kunnen. Het is niet te loochenen, dat de manteljas op het paard gepakt, een lastig meubel is; maar waarom niet eenvoudig bepaald, dal de jas en bandoulière gedragen en slechts de mantel op de voorhand van het paard gepakt zal worden? De voorhand is dan minder bezwaard , terwijl de plaatsing der hand en de besturing van het paard niet gehinderd zullen zijn. Het en bandoulière dragen der jas is lastig, doch zal het dit minder dan vroeger zijn, nu zij van üen mantel ontdaan is; de ruiter zal er zich spoedig aan gewennen, terwijl het in t veld meer dan eene nuttige zijde heeft. De witte handschoenen zijn voorzeker af le keuren. Het is eene dwaasheid, den ruiter te noodzaken die te dragen, terwijl men hem tevens ingesmeerde zwarte teugels in handen geeft. Ik twijfel echter of zwart katoenen handschoenen beter voldoen zouden; mij dunkt die zullen al te spoedig versleten zijn. \\ aarom zouden wij hij zwart lederen teugels, niet liever zwart lederen handschoenen dragen, en die handschoenen op dezelfde wijze behandelen, als door den Schrijver ten op zit'te van hel overig zwart ledergoed aanbevolen wordt. Overigens wil ik onze casques gaarne ruilen tegen de kolbaks, door den Schrijver voorgesteld, en evenzoo den rok met de épauletten, tegen eenen, zoo eenvou¬ dig mogelijk, hussaren-dolman, ingevolge het voorstel van den, ons helaas! te vroeg ontvallen, ritmeester Maas. Ik vrees dat de aanbevolen wapenrok te paard, uithoofde van de panden of slippen, minder voldoen zou dan de dolman. 15 October 1848. H. EENIGE BEDENKINGEN TEGEN DE KAVALLERIE-ORGAMSATIE VAN DEN HEER MAJOOR VAN LOItEN SELS. (iDGEZ Als kavallerie-officier willen wij den majoor van Löben Sels alleen doen opmerken, dat zijne kavallerie-organisatie ons onmogelijk voorkomt, omdat de ondervinding geleerd heeft, dat het aantal paarden bij het uitbreken van den oorlog, niet kan vermeerderd worden; het is al zeer veel, dat de depóts (waarnaar men hier te vergeefs uitziet) het aantal gedurende den veldtogt voltallig houden. Van waar zal men de paarden zoo spoedig krijgen? Hoe zal men afrigten en aan de vermoeijenissen gewennen, daar vier a vijf maanden tot die afrigting noodig zijn om de paarden in het veld te gebruiken? Maar voor hoe lang dan? Voor misschien zes maanden, waarna ze langs den weg zullen liggen of de ziekenstallen opvullen; en al het geld dat men zoo spaarzaam bezuinigd heeft, zal dan met woeker weder uitgegeven moeten worden. 1. D. N°. 5. ONDEN.) Wij zullen, wel is waar, zulke verre togten niet te doen hebben, als de kavallerie gedurende de oorlogen van het Fransche keizerrijk, maar zal onze kavallerie aan haar doel beantwoorden, dan is hare dienst bij een' verdedigings-oorlog, als het leger achter de Ilollandsche linie teruggetrokken is, even vermoeijend; zij moet dan een partijgangers-oorlog in de provinciën voeren, die, rusteloos gevoerd, groote uitkomsten zal kunnen opleveren, doch alleen met goed geoefende manschappen en paarden. De majoor van Löben Sels erkent (pag. 56) zelf, dat tot zijne organisatie op voet van oorlog, een groot aantal paarden noodig (1154) is, doch dat zij dit met de tegenwoordige gemeen heeft. Ik moet Zijn Edele evenwel doen opmerken, dat de tegenwoordige organisatie, volgens zijne eigene opgaven, 599 paarden meer heeft; 5 een gering verschil voor de Russische, maar een groot verschil voor onze kavallcrie. De tegenwoordige organisatie, die zoo slecht is als er ooit een bestaan heeft, gedoogt ook gcene vermeerdering van paarden. Wij verheugen ons echter, dat, wat de depóls betreft, wij het met onzen ouden Delftschen vriend en schoolkameraad geheel eens zijn: geene depóts, geene goede kavallerie. Door de depóts verstaan wij echter geene verzameling van oude versleten officieren en onderofficieren, zoo als vroeger wel eens heeft plaats gehad, maar eene vereeniging van goede instructeurs en administrateurs, eene vereeniging van officieren en onderofficieren, die niet al¬ leen in staat zijn om de rekruten rijden en exerceren te leeren, maar ook de ge 1 schiktheid hebben, en er den lust toe gevoelen om de rekruten eene zedelijke opvoeding te geven, die hen onder liet oog brengen en doen beselVcn, dal des krijgsmans eer en moed , geenszins gelegen is in vloeken, tieren en razen, en veel te kunnen drinken, en dat geen vijandelijk kavallerist daardoor de minste vrees wordt aangejaagd; maar dat een goed gedrag, een gezond ligchaam, ervarenheid in de rijkunst en wapenhandel, het eenigemiddel is om aan onze bestemming te kunnen voldoen. B. van Merlen, Majoor. EENIGE BEMERKINGEN OP HET VLUGSCHRIFT: MILITAIRE ADMINISTRATIE, ENZ. door den Heer J. van den Bosch, Militaire Adjunct-Intendant. De heer J. van den Bosch heeft ons de eer aangedaan , van eene brochure te schrijven van i\ bladz. over eenige opmerkingen, die wij ons veroorloofden omtrent de Militaire Administratie. Een ieder wie dit werkje leest , zonder zich de moeite te geven van tegelijkertijd onze beschouwingen over het bedoelde onderwerp te raadplegen , en die in verband te brengen met de plaatsen waarop, en de zaken waarbij zij te huis behooren, zou wanen dat wij totaal geslagen , ja, vernietigd waren. Tot nog toe even¬ wel meenen wij het veld te kunnen behouden, hoe vinnig de Hr. v. d. B. ons ook bestrijden moge. Indien Z. E. G. onze redeneringen met meer oplettendheid gelezen hadde: indien hij zich afgevraagd hadde, of de daarin geuitte denkbeelden wel zoo ongerijmd waren, al werden zij ook niet door een dienaar der administratie geuit, en vooral indien hij met ons gevoelden geloofd hadde, dat er gebiedende noodzakelijkheid tot bezuinigen bestond, zoodat er geene sprake meer kou wezen van de meest volmaakte ..militaire instellingen, maar wel van zoodanige, waarmede men volstaan kan, door er aanhoudend zijne beste zorgen aan te besteden, dan gelooven wij, dat hij het minder hoog opgenomen en ons een slapeloozen nacht zou bespaard hebben, die er inderdaad mede gemoeid is, om nog voor dit nommer met onze weêrlegging gereed te zijn. Alvorens de zaken te behandelen, dient men het eens te zijn over de woorden. Met de verklaring die de Schr. op hladz. 9 geeft, van den wezenlijken aard en den werkkring der administratie, vereenigen wij ons volkomen, en wij herinneren ons niet, dat wij ooit anders dan in dien geest over de administratie gesproken hebben. Ten bewijze moge strekken dat wij in N°. 3, bladz. 129, bij het opsommen der uitgaven voor onze administratie, uitdrukkelijk de bureaukosten over de geheele armee noemden, en dus de bureaukosten voor die allen welke in vele hunner bemoeijingen , de gewone militaire dienst betreffende, administrativepersonen zijn; dat wij in N°. 4, op bladz. \ M handelende over de sergeant-majoors, die wij meermalen als bijna uitsluitend administrative personen beschouwden, melding maakten van hunne schrijverijen ten dienste van het personeel, hetgeen te dier plaatse geschiedde, en niet anders kor: geschieden, dan om aan te toonen, dat wij juist niet bij de afdeeling Administratie van het Ministerie van Oorlog, de schuld zochten van hunne veelvuldige werkzaamheden. Waartoe zou nu dat opnoemen dier bureaukosten en het vermelden dier schrijverijen voor het personeel, gediend hebben, wanneer wij sprekende over administratie, daaraan de enge beteekenis van «het beheer van gelden en goederen, tot het onderhoud en de verpleging der troepen bestemd« hadden gehecht? Hetgeen de Schr. op bladz. i 0 als bewijs van het tegendeel aanhaalt, klinkt al vrij zonderling_ In de eerste plaats had hij bij eene oplettende lezing kunnen zien , dat wij in den volzin dien hij aanhaalt , niet over de indeeling der onder¬ officieren in eene kompagnie infanterie spraken. Deze volzin toch wordt onmiddellijk voorafgegaan door de woorden: terwijl ook de kwartiermeesters stellig tol het staande leger moeien behooren. Doch ook in eene kompagnie blijft de administratie niet op het gebied der eigentlijke comptabiliteit; wil de Hr. v. d. B. zich hiervan overtuigen , dat hij dan de lijst van in te geven stukken raadplege, die doorgaans aan den wand van iedere sergeant-majoors-kamer ten toon hangt.
37,419
MMUBA08:000001452_15
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,843
Encyclopedisch woordenboek der praktische geneesmiddelleer, naar de beste bronnen en eigene veeljarige ondervinding bewerkt
Most, G.F.
Dutch
Spoken
7,590
16,650
In de angina maligna gangraenosa, bij variolae putridae, in febris nervosa versatilis, in rheumatismus fixus non febrile en rheumatismus vagus, bij verouderde catarrhale borstaandoeningen inef, torpor, bij priapismus, satyriasis en nympliomanie, bij epilepsie van jonge, zeer prikkelbare, bleeke, spastische meisjes ten tijde der puberteit, en bij dien vorm van epilepsie, welke bij in de afnemingsperiode zich bevindende vrouwen voorkomt, — in amaurosis ex causa rhcumatica, metastatica, — bij epilepsia infantum ex vermibus intestinalibus, — bij paralysis pulmonum (hier met goudzwavel en moschus), •— bij tetanus rlieumaticus (met opium), — ook in gevallen van manie, melancholie, paralysis, doofheid, pollutiones nocturnae, alsmede bij pas ontstaan zijnde en verouderde ophthalmia catarrlialis en rheumatica (met calomel en sulphur auratum anlimonii), — in de mania puerperalis, bij spasmus vesicae urinariae en stranguria spastiea, is de kamfer mij een onontbeerlijk middel. Zeer waar zegt Neumann (1. c. S. -188): »In koortsige ziekten is de kamfer dikwijls het eenige redmiddel van het met gevaar bedreigde leven, voornamelijk bij plaatselijke keelontstekingen, die der parotides, der longen, zoodra zij spoedig in versterving dreigen over te gaan, — bij teruggewekene roos, wanneer de hersenvliezen aangetast zijn, bij mania puerperalis." — Uitwendig wendt men de kamfer nog aan: in alle ziekten met typheuse, septische aandoening, bij gangraeneuse, stinkende zweren, decubitus, hospitaal versterving, bij koude gezwellen, verstuitingen, contusie der gewrichten (nadat omslagen met koud water eenige dagen te voren zijn aangewend), — bij vochtige versterving, speekselvloed, ulcera mercurialia, winterbuilen, ter verstoring van het typhus-contagium, — ter verdrijving van de roodheid der likteekens na de genezing van wonden en zweren. (Neumann.) Dosis. De gewone gift der kamfer is 1, 2—5 grein, 2, 3, 4—6 maal daags; voor kinderen 7,-1 grein; sterkere giften tot 9 /? in subparalytische zenuwkoortsen, typhus putridus. Bij watervrees, bij groote verwardheid van geest, paralyses, zeer hardnekkig rheumatismus, heeft men ook wel 9 j kamfer p. D. toegediend; voor een lavement zijn 10—20 grein voldoende. Doelmatig verbindt men de kamfer met nitrum, wanneer zij bij pas ontstaan zijnde gebreken, subinflammatoire toestanden en matige congestie, zuiver aangewend, te opwekkend zijn zoude; verder met hyoscyamus of opium bij erethismus nervorum, met pulvis Doveri ter ondersteuning der huidcrisis, met liq. anodynus om haar sterk te doen werken. Tegenaanwijzingen zijn: active congestie, en zoodanige bloedvloeiingen , erethismus vasorum, plethora, habitus apoplecticus, habitus phthisicus, status gastricus, graviditas, puerperium, groote prikkelbaarheid en zwakte der maag, obstructio alvi hystericarum, eigendommelijke idiosyncrasie tegen kamfer,, waaraan vele vrouwen lijden, bij welke reeds haar reuk hevige hoofdpijn doet ontstaan. De bereidingen der kamfer zijn: 1. Mixtura camphorata (Julep e camphora). Men bereidt dit praeparaat door 3 j met alcohol tot poeder gebragte kamfer met 3 P suiker af te wrijven en hierbij aq. destillatae calid. § x te voegen. Het werkt zachter dan de kamfer in zelfstandigheid, en past daarom beter in de ligtere vormen van typheuse koortsen, bij catarrhaal-rheumatische aandoeningen. 2. Spiritus camphoratus, Tinctura camphorae, Kamferspiritus (1 deel kamfer met 12 deelen spiritus vini grad. 20 getrokken, z. Pharm. Belg. p. 471) uitwendig aan te wenden bij kneuzingen, verstuilingen en oedemateuse zwellingen. 3. Spiritus camph'orato-crocatus (12 deelen spirit, camphoratus op 1 deel tinctura croci) kan van 50—40 droppels inwendig toegediend worden. 4. Oleum camphoratum, Kamferolie (1 deel kamfer en 8 deelen oleum papaveris). Deze olie wordt uitwendig tegen ulcera mercurialia, bij rheumatische tandpijn en gehoorlijden als middel om te pcnseelen aangewend. Inwendig kan men baar van 40—60 droppels toedienen. 5. Linimentum. saponato-camphoratum, Sapo aromaticus, s. Balsamum opodeldoch (sapon. domest. sapon. hispanici aa g j /?, camphorae 3 iij, solve leni calore in alcohol. § xx, filtra, post refrigerat. adde: olei thymi 3 /?, olei rorismarini 3 j, ammoniae liquidae 3 iij) wordt tegen pijnlijk rheumatismus, acute verlammingen, contusie, koude gezwellen aangewend. Het voorschrift der Pharm. Belgic. (p. 179) is: N°.' 508. 1^. Sapon albi § ij/?, Spirit, rorismarini ® j, Ammoniae liquid. Camphorae SS 3 ij. Balnei aquae calore liquenlur. C. Linimentum ammoniato-camphoratum, Linimentum vo~ latile camphoratum (uit ol. olivar. s. papav. § ij, olei camphorae, ammoniae liquid. aa ^ j.) Dit liniment wordt tegen verouderd rheumatismus, paralyses', torpide zwellingen en ver* hardingen aangewend. Met oleum hyoscyami coctum vermengd, wordt het als middel om in te wrijven gebezigd tegen spastische buikpijnen, kolijk en cardialgie, en nagenoeg bij alle met het darmkanaal in verbinding staande kinderziekten. 7. Acidum aceticum aromatico-camphoratum. Is een zeer opwekkend riek- en waschmiddel, bestaande uit camphor. 3 /?, olei caryophyll. gtt. xx, olei citri gtt. x, acid. acetici § iv. Bovendien bevatten nog de volgende zamengestelde geneesmiddelen kamfer: Species amarae usitatae, Elixir ad vitam longarn (z. Purgantia), Spiritus angelicae compositus, Unguent. cerussae campliorat, Emplastrum fuscum s. nigruni saponatum, Emplastrum sulphuratum en de Pasta cosmetica. Bij dit laatste middel moet men vooral in het oog houden, dat het slechts weinig kamfer bevatten mag, vermits anders de hals, de boezem en andere daarmede in aanraking gebragte deelen slap en week worden en' hunnen turgor vitalis verliezen (Neümann). Voorschriften. Sobernheim (1. c. p. 173) geeft er 30, Sundelin (1. c. edit. 3 1833) 3, Lincke (1. c. p. 339—357) zelfs 75 op. Wij vermelden hier slechts de voornaamste, vermits ook de beginnende genees- of heelkundige reeds moet kunnen componeren. N°. 309. 1^3. Emuls. amygdalar. dulc. ree. express. § viij» Camphorae tritae 9 j, Syr. capitum papaveris § j. M. S. Alle 2 uren 1 eetl. vol. N°. 310. 1^. Camphorae tritae gr. xxiv, Moschi optimi gr. viij, Extr. opii aquos. gr, ij. M. f. c. Syr. simplic. pil. N. vj. S. Alle 3 uren 1—2 pillen. (Dupüytren's pillen tegen hospitaalversterving.) N°. 311. Bp. Pulv. resinae guajaci 3 j, Sapon. stibiat. 3 /?, Extr. ealami arom. q. s. ut fiant pil. N. liv. consp. cinnam. dent. in vitro. S. 3 Maal daags 6 pillen. (Volgens HockstSdt, bij chronische jicht.) Thaer (z. Casper's Wochenschrift, 1853, N. 7) prijst aan het einde van rheumatische pneumonie, na eene antiphlogistische .behandeling door venae sectio, nitrurn enz., het volgende bijzonder aan: N°. 512. fy. Camphorae tritae, Sulph. aurat. antimonii ai gr. j /3—ij, Jfitrat. potass. 3 /?—3 j, Gummi mimosae, Sacchar. albi aa 3 j. M. f. pulv. div. in vj part. aeq. S. Alle 2 uren 1 poeder. Bij status nervosus febr. exanthemat. cum torpore geeft Sobernheim: N°. 313. Py:. Camphorae gr. iij, Subcarb. ammon. pyro-animalis gr v, Eleosacch. valerian. 9 /?. M. f. pulv. dent. dos. tal. N. vj. S. Alle 2 uren 1 poeder. Wanneer in longontstekingen (voornamelijk bij zwakke kinren, dronkaards) het opgeven van sputa plotseling ophoudt, groote angst, moeijelijke ademhaling en kleine pols opgemerkt worden, en alle zoodanige teekenen paralysis pulmonum en den naderenden dood voorspellen, zoo kan men volgens Hoffmann's en mijne ondervinding dikwijls nog het leven redden door: *N°. 514. Pip Camphorae tritae gr. ij, Acidi benzoici gr. vj, Sulphur. aurati antim. gr. j, Sacch. albi 9 j. M.T. pulv. disp. dos. tal. vj. dent in chart. cerat. S. Alle ï—la uur 1 poeder. Bardtley (Gazette médicale de Paris, 1831, Janv.—Mars) f- 19 wendde in de chorea St. Viti steeds met gelukkig gevolg aan: N°. 513. Rp Camphor. tritae, Moschi tunquin. aa gr. ïv, Sacchari albi 9 j. M. f. pulv. dent. doses tal. vj. S. Alle 3 uren 1 poeder. Gelijktijdig kreeg de patiënt iederen avond een lavement Uit asa foetida en laudanum. De Mixtura camphorata acida Pharm. Siles., een werkzaam middel in typheuse koortsen, bestaat uit: N°. 316. 1^. Camphor. tritae 3 ij, tere eum: Gummi arabic, pulv. 3 ij, Sacchari albi 3 iij, exacte mixtis paul. subcont. triturat. affundantur: Aceti vini § /?, Aq. destillatae § v. S. Alle 1—2 uren §, 1—2 eetl. vol. Sommervail (Schmidt's Jahrb. 183S, Bd. 6, S. 74) prijst legen retentio urina paralytica aan: N". 517. Rp. Camphor. tritae gr. iij, Mur. ammon. gr v, Gummi mimosae, Aq. petroselini aa q. s. ut fiat emulsio; disp. dos. tal. vj. S. Alle 2 uren 1 gedeelte te nemen. ScuaFFER prijst tegen chronischen hoest, bij verslijmde, ongevoelige personen zonder koorts: N°» 318. 1^3. Camphor. tritae, Sulph. aurat. antiin. aa gr. j, Sal. ammoniaci, Rad. liquirit. aa 3/3. M. f. pulv. disp. dos. xij. S. Alle 2 uren 1 poeder. G. A. Richter prijst bij catarrhale typheuse koortsen aan : N°. 519. 1^,. Mixt. eainphorat. § (3, Aq. flor. sambuci § iij, Acetat. ammon. liq. ^ j, Spir. nitri dulcis, Vini stibiati aa 3 j, Oxymell. squillit. § /?. M. S. Omgeschud, alle 2 uren l eetk vol. Het Liquor nervinus Bangii is zamengesteld uit: N°. 520. Camphorae 3 ij, Liq. anodyni § /?. M.S. 20—30 droppels, met witten wijn in te neoien. Dit Liquor is in Denemarken, waar, even als in Zweden, vele krampachtige aandoeningen, cardialgie en rlieumatismus eene en dezelfde bron (refrigeratio) hebben, zeer werkzaam, en daarom ook beroemd. Het is een heerlijk sudorificum. De Aura cumphorata Goelisii bestaat uit: N°. 521. 1^. Decoct. rad. althaeae § ij, Camphor. tritae gr. /?, Laud. liquid. Sydenhami gtt. ij. S. Alle 1—2 uren 1 theel. vol. (Voor kleine kinderen met langdurige, catarrhale diarrhoea.) Het Pulvis pecloralis Sellii tegen catarrhus en pneumonia notha is zamengesteld uit: N°. 522. fy. Flor. arnicae, Nitri antimoniati aa 3 P, Camphorae gr. v, 19 * Opii puri gr. ij. M. f. pulvis. S. 5—4 Maal daags 1 theel. vol. Het Pulvis diaphoreticus Hufelandi bestaat uit: N°. 525. Ejc. Sulphur. depurati 5 ij, Sulphur. aurati antimon.. Camphorae aa gr. viij, Sacch. albi 3 ijM. f. pulvis. S. 2—4 maal daags 10 gr. van hetzelve te gebruiken. « Bij volbloedige personen is aan het Pulvis diaphoreticus Graefii de voorkeur te geven: N°. 324. Rp. Opii puri gr. /?, Camphorae gr. ij, Nitri depurati gr. v, Sacch. albi 3 ij. M. f. pulvis. S. Vóór liet naar bed gaan met thee te gebruiken. Wanneer met gonorrhoeën pijnlijke erectiones en aandoening van den hals der blaas gepaard gaan, geeft Ricord: N°. 325. Ep. Camphorae 9 ij, Extr. opii gummos. gr. viij, Mucilag. q. s. ut fiant pilul. N. vj. S. 's Avonds 2—5 pillen in te nemen. Neumann raadt tegen variolae op de oogen, zoodra deze laatste bij het opkomen van het exantheem pijnlijk zijn, of er zich reeds roode stipjes op de conjunctiva of donkere op dc cornea vertoonen, aan: N". 526. fy. Camphorae tritae 9 j, solve in: Aetlicr. sulphurici 3 j, ülei earyophyll. gtt. vj. S. Met hetzelve bevochtigd linnen op het oog te leggen. Nog beter is hier het emplastrum mercuriale simplex, op linnen gestreken en dagelijks verscli over het geheele gezigt en de oogleden gelegd. Gelijktijdig voorkomt men hierdoor iedere misvorming door pokkenlikteekens (Most). Tegen cophosis nervosa laat Rust 3 j3 kamfer, in3ij aether sulphuricusopgelost, in den oorlap en het tepelvormig uitsteeksel inwrijven, en 2—5 droppels van het volgende middel in het oor droppelen: N°. 327. ly,. Camphorae gr. j, Olei amygdal. dulc. § j, Spir. sal. ammoniae. anis. gtt. v. M. Op woekerende oppervlakten van slijmvliezen, beenvliezen enz., bij osteosareosis, dient, volgens v. Ammon: N". 528. 1^. Camphor. tritae 3 j, Herb. sabinae 3 ij, Sal. ammon. dep. 3 v. M. f. pulv. det. in vitro. S. Om in te strooijen. Het Pulvis ophthalmicus antirheumaticus Mostii bestaat uit: *N\ 329. Calomel gr. /?, Sulph. aurat. antimon. gr. '/<, Camphor. tritae gr. ij, Liquirit. coctae 9 j. M. f. pulv. disp. dos. xij. S. 3 Maal daags 1 poeder. (Nevens het uitwen* (lig gebruik van kruidenkussenljes, waarin flor. chamomillae, sambuci en lierb. menthae erisp. bevat zijn.) Bij oude contusiones met extravasaat van bloed, zwakte der ledematen, door commotio, eenen val enz., heb ik, slechts dan, wanneer de toestand atonisch en er geene irritatie of inllammatie aanwezig was, het volgende zeer werkzaam bevonden: *N°. 330. I^p. Spiritus vini, Spirit, eamphorati, Spirit, saponis Sa 3 j? Ammoniae liquidae 3 /?. M. S. Om in te wrijven. Tegen peesknoopen prijst Vogt het inwrijven van 3 j kamfer en § J3 terpentijnolie aan. Toirac geeft legen tandpijn en gelijktijdige earies: N". 551. Rp. Alcohol, camphorat. saturat. | ij, Bals. eommendat. gtt. x, Tinct. opii gtt. xxx, Olei menthae crispae gtt. x. M. S. Met een watje eene kleine hoeveelheid in den tand te brengen, waarna de pijn terstond wijkt. Bij vochtige versterving dient, volgens Rust: N°. 332. Rp. Camphorae, Myrrhae aa 3 ij, Cortic. peruv. fusc., Flor. chamomill. vulgar. aa § /?, Pulv. earbonum § j. M. fiat pulvis. S. Om in te strooijen. Tegen winterbuilen is zeer werkzaam: CAMPHORA—CANELLA ALBA. *N°. 333. Rp. Camphorae 3 /?, Olei petrae rubr. § 0, Ammon. liquid., Tinct. opii composit 5a 3 j. M. S. Om in te wrijven. De zalf van Lockstüdt is in overeenkomstige gevallen van niet suppurerende winterbuilen ook zeer werkzaam. Zij bestaat uit camphor. en bals. peruviani SS 3 j et unS- rosati 3 j /?. Tegen darmzweren in het 2de tijdperk »an typhus abdominalis prijst Berendt aan: N°. 334. Rp. Camphor. trit. 3 /?, Olei tercbinth., Ammoniae liquid. aa 3 /?• BI. S. Om op den onderbuik in te wrijven. G. A. Richter prijst bij pijnlijk rheumatismus aan: N°. 33:1. R,c. Resinae pini burgund. § /?, liquef. admisc. Camphorae tritae 3 j, Opii pulv. 3 (3 antea trit. rum Petrolei s. q. ut fiat emplastrum. S. Op leder gestreken op te leggen. *-j-CANELLA ALBA Murray (Class. IX. Ord. \. Dodecandria Monogynia, Ord. nat.Meliaceae Juss., Guttiferae De Cand.pr.) Witte kaneel. De bast van dezen boom, ook Coslus corticosus, Costus dulcis, Costus amarus, Cortex ivinteranus spurius genoemd, was vroeger in de Geneeskunde in gebruik. Hoewel Sachs (I. c. Rd. I. p. 706) van dezen specerijachtigen bast, welke eene zoo krachtige, aetherische olie en bittere extractiefstof bevat, zegt, dat hij nog niet als geneesmiddel beproefd is, zoo is dit slechts voor onzen tijd waar; want het middel is ten onregte in vergetelheid geraakt. Ik toch herin' CANELLA ALBA—CANNABIS SAT1VA. ner mij nog zeer goed, dat mijn vader, vóór 30 en meer jaren, aan arme, aan intermittens lijdende personen het pulvis eanellae albae p. D. van 12—15 grein, alle 2 uren in de apyrexie gaf, en de koorts gewoonlijk daarna wegbleef. Ook tegen maagzwakte, flatulentie, kólijk en diarrhoeën, alsmede als bijvoegsel bij de kina, wanneer deze, alleen toegediend, de maag te zeer bezwaart, heeft men hetzelve aangeprezen; b. v. inden volgenden vorm: *N\ 536. ï^. Canellae albae * /?, Aq. fervidae J xij, infund. ut remaneat col. % viij, adde: Extr. cardui benedieti 3 ij, Liquor anodvni 5 j. M. S. 5—4 maal daags 1 eetl. vol. Yogt raadt de volgende maagversterkende species aan: N°. 337. Bp. Flaved. cortic. aurant. § ij, Ligni quassiae 3 j, Canell. albae 5 ij, M. c. c. S. Thee voor 6 dagen. Dagelijks '/6 met 3 kopjes kokend water geinfundeerd te gebruiken. tfCANIRAMIUM, z. Brucinum. -{-♦CANNABIS SATIVA Linn. (Class. XXII. Ord. 5. Dioeci.i Pentandria, Ord. natur. Urticeae), Tamme hennip." Vroeger werd uit de zaden en het kruid een extract bereid, hetwelk raen in plaats van opium gaf. De Oostersche volken bereiden uit hetzelve met opium, nieswortel enz. de zoogenaamde vrolijkheids-pillen, een dronkenmakend middel. Sachs (1. c. Bd. I. S. 708) meent, dat de hennip ontbeerlijk en slechts een zwak surrogaat van opium is (?). Intusschen heeft het cxtractum cannabis als anodynum toch in IIüfeland eenen aanprijzer gevonden, namelijk in kinkhoest, bij ontsteking van den pisweg. strangurie, gonorrhoea. Het bezit niet de nadeelige CANNABIS SATIVA—CANTIIARIDES. werking van het opium, en is daarbij een onschadelijk aphrodisiacum. Dosis en Vorm. Inwendig als emulsio (sem. cannabis 5 (3 op § xij met gummi arabicum cn suiker, alle 2 uren £ kopje vol) — het Extractum cannabis p. D. van 2, 4—6 grein. Bij ontstekingaardigen druiper dient, volgens Yogt en Hufeland: N°. 558. Py. Radic. althaeae, Sem. cannabis aa § ij, Sem. foeniculi, Rad. liquirit. aa M. c. c. f. Species. S. 2—4 goede eetl. vol met 4 kopjes water te koken. CANTIIARIDES, Spaansche vliegen (Cantharis vesicatoria, officinalis Geoff., Meloë vesicatorius Linn., Lytta vesicatorialFabric.). De Spaansche vliegen zijn een der hevigst prikkelende middelen, een diureticum acre, welks werkzaam beginsel de in 1810 door Gmelin ontdekte Cantharidinum (blarentrekkende stof) is, welke in vette oliën eene verhoogde werkzaamheid verkrijgt, van daar dat, bij vergiftiging met eantharides, oleosa den toestand vcrslimmercn. Inwendig gebruikt vermeerderen de Spaansche vliegen de werkzaamheid der nieren in eenen hoogen graad, vermeerderen daardoor de afscheiding van urin, de geslachtsdrift, ja kunnen in grootegiften strangurie, priapismus, cystitis, nephritis, bloedvloeijinguit de pisbuis of den uterus, abortus, gastritis, enteritis teweeg brengen. (Het beste tegengift in den aanvang is kamfer.) De dood volgt dikwijls reeds vroeg onder convulsiones, tetanische cn hydrophobische toevallen. — Het inwendig gebruik van Spaansche vliegen vordert groote voorzigtigheid, en past slechts bij torpide toestanden, verlamming der pisbereidende en geslachts-organen, bij paralytische isehurie, bij impotentia van torpide, magere, onverschillige mannen, bij menostasie uit atonie voorkomende, bij verouderde blennorrhoea, leucor- CANTHARIDES. rhoea, nadruiper, bij asthma pituitosum senum, bij torpide -waterzucht, zoodanige verlammingen enz. Het inwendige (sub conditione ook het uitwendige) gebruik der cantliarides is tegenaangewezen bij alle sensibile personen en kinderen, daarom ook in kinkhoest, bij de zeldzame gevallen, waarin volwassenen dezen krijgen, bij eiken synochaal-ontstekingaardigen toestand, congestie, voornamelijk der blaas en haemorrhoidaalvaten, en bij active bloedvloeijingen. Uitwendig dienen de Spaansche vliegen als rubefaciens en vesicans tegen rheumatismus, jicht, verlammingen, als derivans bij pijnlijke neuroses, voornamelijk migraine, bij groote collapsus in adynamische koortsen, cn gelijktijdige verlamming van blaas en endeldarm. Dosis cn Vorm. Aanvankelijk geeft men inwendig p. D. V,o—Vb—'/, grein in substantie, en voorziglig gestegen, totdat er een ligt gevoel van branding bij en menigvuldiger aandrang tot urinlozing ontstaat. Hoe fijner het poeder gestooten is, des te sterker werkt het. Lymphatische, ongevoelige, torpide ' personen, met verlamming der onderste ledematen, verdragen zelfs doses tot 1 grein. Als voorbehoedend en geneesmiddel der watervrees geeft men dezelve in de grootste giften. In deze ziekte zag Rüst (p. D. i grein met lapid. cancrorum en suiker, 5 maal daags 1 poeder) gedurende 18 jaren steeds de heilzame gevolgen van de toediening van dit middel; hetzelfde nam ür. Axteii gedurende 27 jaren in het ziekenhuis te Wee. nen waar; men moet evenwel de uitwendige behandeling der gebetene wonde niet verzuimen. (Rust's Magaz. Bd. I. S. 144.) Van de Tinctura cantharidum (1 deel cantharides op 8 deelen Spirit, vini grad. 20, gedurende 6 dagen getrokken, z. Pharm. Belg. pag. 171) geeft men 5—4 maal daags 2, 5—5 droppels in een kopje haverslijm, of men voegt bij een mixtuur of emulsio van § viij de dosis van tinct. cantharid. 9 j—3 /?, waarvan alle 2 uren een eetlepel vol toegediend wordt. Uitwendig wendt men het middel in zalven, pleisters, strooipoeders, in linimenta enz. aan. Hierbij is het volgende op te merken: 1. De plaatselijke aanwending van Spaansche vliegen brengt niet alleen plaatselijke ontsteking met de bekende blaarvorming voort, maar-verbreidt zich veel meer, dan vele artsen gelooven, over het geheele organismus uit, yoornamelijk bij zwakke personen, kinderen, vrouwen, vermits de cantharides, nadat dc blaarvorming is voorafgegaan en door liet breken der blaar het deel van epidermis is beroofd, opgeslorpt worden. Deze algemeene werking is dikwijls zelfs zoo sterk, dat de bovengenoemde pathologische verschijnselen zich aan de pisbereidende en geslachtsorganen vertoonen. 2. Daaruit volgt, dat het verkeerd is steeds aan te nemen, dat het vesicatorium in zamengestelde ziektegevallen slechts als plaatselijk derivans weldadig gewerkt en door den huidprikkel het bestaande rheumatischc lijden verwijderd heeft. Zeer dikwijls toch geschiedt in zoodanige gevallen de afleiding ten gevolge van de opslorping van het middel in het bloed en van daar als specificum locale naar de nieren (als de zuiveringstoestellen van het eerste), verder door deszelfs prikkelende op de ruggemergszenuwen. Zoo verklaart zich ook de heerlijke werking van dc voortgezette aanwending eens vesicatoriums op het heiligbeen, in de streek der eauda equina, bij verlamming der onderste ledematen. 5. Om de resorptie der plaatselijk aangewende cantharides te verhoeden, laat men a. het vesicatorium slechts 2—G uren liggen, wanneer gewoonlijk de huid reeds sterk rood gekleurd is; men legt vervolgens een eataplasma seminum lini daarover, en de blaarvorming begint terstond, welke wijze van handelen bijzonder Bosqüillon (z. Hecker Mat. Chirurg. 1858. S. 25d) aanprijst. Bovendien verhoedt men door bijvoeging van eene kleine hoeveelheid kamfer gemakkelijk alle erge toevallen; waarom de oudere geneeskundigen hierop steeds bedacht waren. b. Men lette wel op, dat bij het afnemen van de pleisters geene stukjes van dezelve op het deel blijven zitten. Tot dit einde leg ik eerst floers over het deel, en daarover dc Spaanschevliegpleistcr. c. Men zorge vooral, dat bij de opening van de blaar, en nog meer later bij het afnemen van het verband, de epidermis niet verwijderd worde. Dit brengt niet alleen onnoodige pijn te Weeg, maar vermeerdert ook de resorptie. Het is (enkele gevallen, waarin men bij torpide voorwerpen, verlammingen enz., hevige irritatie te weeg bren- gen wil, uitgezonderd) eeiie slechte wijze van handelen van oude heelkundigen, de zieken zoo regt lege artis met schaar en pincet te pijnigen, en door het verwijderen der opperhuid onnoodige hevige pijn aan te doen. 4. Onder alle blaartrekkende middelen, waaronder ook de cortex mezerei en het kokende water behooren, bekleeden de cantharides de eerste plaats. De gevallen, waarin wij eene Spaansclievliegpleister leggen, zijn zeer talrijk. Als omstemmend en prikkelend middel, weken lang gebruikt, dienen zij bij verlammingen der pisblaas, onderste ledematen (op het heiligbeen), 'bij incontinentia urinae paralytica (op de regio hypogastrica), bij verlamming van de pharynx (op het strottenhoofd), bij amaurosis en andere dergelijke paralyses, bij diabetes (op het heiligbeen). Hier werken de cantharidis niet alleen als prikkelend middel, mag ook daardoor, dat hare werking dieper indringt, en eene eigenaardige (seroso-lymphatische) afscheiding te weeg brengt en deze lang onderhoudt. Slechts door deze laatste eigenschap zijn zij zoo onontbeerlijk en heilzaam, ja redden in alle die gevallen, waar het er op aankomt, door eenen tot exsudative ontsteking geklommen zijnde, periperischen prikkel langs een directen ofindirecten (antagonistischen) weg, uit- of inwendige, dynamische of met verandering der bewerktuigde stof gepaard gaande kwalen zoo mogelijk te genezen, dikwijls alleen het leven. (Sobernheim 1. c. !M.) De groote waarde der Spaanschevliegpleister, als deriverend, revulsief geneesmiddel, als kramp- en pijnstillend middel in verschillende neuroses (ischias nervosa, prosopalgie, migraine enz.), in rheumatismus, bij alle ontstekingen met neiging tot exsudatie, nadat de hevigheid der ontsteking is verminderd, b. v. bij arachnoïtis infantum, pleuritis, peritoneïtis, angina membranacea , kent iedereen. Hier zoude ik zonder dit middel geen arts kunnen zijn. Bij hydrops pericardii kon in 2 gevallen geen middel het verschrikkelijke gevoel van angst en slikking zoo spoedig verminderen als een vesicatorium op het borstbeen. Daar deze plaats spoedig genas, moest er dikwijls eene nieuwe Spaansche vlieg opgelegd worden. Hier zette hetzelve bepaaldelijk de resorptie in het hartezakje aan, en deed zoo het exsudaat verminderen. Bij alle chronische ontstekingen der gewrichten en hunne seroso-fibreuse bekleedselen ex causa venerea, arthritica, scrophulosa, als arthrocace, tumor albus, phlegmasia alba dolens (hier handvormig rondom liet been, boven de knie), bij alle metastases van roos, jicht, rheumatismus, om voor het verdwenen ziekteproces eene overeenkomstig voort'te brengen, verder bij ophoudende expectoratie en verstikkingsgevaar van asthma-lijders, in een later tijdperk van pneumonie, bij hydrocephalus acutus (volgens I. Frank rondom het kaal geschoren hoofd; vergelijk ook Sachse in IIufeland's Journal 1821, Julij. pag. 12, en Balieu, Sur le traitement de l'inflammation du cerveau etc. 1825), bij hardnekkige herpes, lepra (Biett, Thompson) , vergiftigde wonden, atonische voetzweren, ter verbetering van de metamorphosis der huid en daaronder liggende delen, ter vernieling van huidgezwellen, wratten, condylomata, tot vorming van kunstmatige zweren, wendt men vesicatoria dikwijls met goed gevolg aan. Reeds vóór 6 jaren werden Ricord's (z. zijne prakt. Abhandl. über venerische Krankheiten etc., deutsch v. II. Muller, Leipz. 1838, ook in het Nederduitsch bewerkt door Dr. Focke, Amst. -1859) en Berends ausl. med. cliir. Journalistiek, 1854, Junij p. 184) voortreffelijke waarnemingen, inliet Jlópital des Vénériens te Parijs gedaan, bekend, waaronder ook zijne heerlijke methode om ontstekingaardige, pijnlijke bubones met eene Spaanschevliegpleister te bedekken en later met eene sublimaatoplossing te fomenteren. Mijne eigene ondervinding over deze behandeling is zoodanig, dat ik dezelve (van welke noch de anders zoo uitvoerige Sorernheim in de 5do deel zijner prakt, Arzneimittellehre van 1840, noch ook Lincke of Radius (I. c.) melding maken) niet genoeg aanbevelen kan. Vóór 2 jaren kreeg ik eenen aOjarigen overigens gezonden man met eene venerische bubo, welke 6 dagen bestaan had en op eene chancre gevolgd was, onder behandeling. De pijn was hevig, de zwelling sterk en hard, de huid rood; er bestond onvermogen om le gaan of te staan en slapeloosheid. Species emollientes met lierb. liyoscyami hielpen weinig; de nacht werd slapeloos doorgebragt. Nu werd er des avonds van den tweeden dag eene groote Spaanschevliegpleister over de bubo gelegd, zoodat zij zich nog § duim in den omtrek uitbreidde. Den volgenden morgen gevoelde de zieke, welke niet wist, waaruit de pleister bestond, zich buitengemeen wel; hij had den geheelen nacht goed geslapen, en alle pijn was verdwenen. Ik verwijderde de pleister, en vond tot mijne verwondering de bubo zamengevallen, week, in plaats van de vroegere, donkerroode eene natuurlijke huidkleur, maar — merkwaardig! — geene blaarvorming op de gansche oppervlakte der bubo. Dat de pleister niet oud en onwerkzaam geweest is, bewezen de in den omtrek der bubo, waar de pleister zich verder had uitgestrekt, zich bevindende blaren ter groote eener erwt. Ik opende deze, fomenteerde nog 4 dagen lang met sublimaatoplossing volgens het voorschrift van Ricord , en de bubo was volkomen verdeeld, zoodat de man weder kon uitgaan. Zoude hier het Spaansche-vliegen-vergift een tegengift voor de syphilitische smetstof zijn, zoodat het ter verstoring van het laatste alle werkzame deelen gebruiken moest, en daardoor geene werking op de huid , geene blaarvorming kon te weeg brengen? Wenschelijk is het, dat ook andere geneeskundigen hunne waarnemingen over deze nog nader beproefde methode bekend maken. Fricke (Zeitschr. fur d. gesammte Medicin, 1830, Bd. 2, Heft. 5) beveelt bij tumor albus, coxartbrocace, omarthrocace en spondvlarthrocace de wandelende vesicantia aan. Sanson (Pathologie medico-chirurgicale, VI, p. 582) en Dupitytren (Lecons orales. Tom. 2. p. 235) leggen een vesicatorium, de eerste om, de tweede op de door erysipelas aangedane huid, ter bepaling van de ziekte op deze plaats; Dewees prijst deze behandeling ook bij erysipelas neonatorum aan. Malenfant (IIeckers Ut. Annalen, 1828. p. 158) beveelt bij chronische gonorrhoea een Spaanschevliegpleister in den bilnaad. Ook bij Iangdurigen fluor albus is dit middel te beproeven. Sobernheim prijst tegen hardnekkigen, voor geen enkel middel staanden nadruiper: N". 559. I^j. Bals. copaivae, Res. guajaci nativ. aa. 3 ij, Vitell. ovor. N. ij, lerendo sensim misce cum Aq. menth. pip § vj, ut fiat emulsio cui adde: Tinct. cantharid. 3 J3, Syr. amygdalar. 5 j. M. S. Omgescli. allo 3 uren 1 eetl. vol. Tegen enuresis paralytica van oude lieden, alsmede van kraamvrouwen, prijzen v. Siebold Senr., Krause en Meissner aan: N°. 340. Bp. Pulv. cantharid. subtiliss. pulv. 9 j, Ferri pulverati 9 ij, Succi liquiritae 3 j. M. f. pil. gr. j. consp. lycopod. S. 4 Maal daags 3— 4 pillen, en allengs gestegen. Daarbij kan men ook in den bilnaad, de Maasstreek of op liet heiligbeen den volgenden spiritus laten inwrijven: N". 341. 1^. Tinct. cantharid. 3 j, Spir. rorismarini, Spir. serpilli aa l 'ijM. Als middel om in te wrijven in onwerkzame fistulcuse gangen bezigt men 3 ij—3 vj tinct. cantharid. op § vj—§ viij water; voor torpide winterbuilen 3 j tinctuur op § /?—3 j unguent. cereum. In het Ilópital de la Charité geeft men tegen paralysis vesicae urinar. atonica: N°. 342. 1^. Sem. lini 3 ij, Rad. liquirit. 3 j, Aquae bullientis ffi ij, inf. per x minut., cola et adde: Tinct. cantharid. gtt. x—xx—lx. D. S. Dagelijks te gebruiken. In het tweede tijdperk van kinkhoest geeft Wendt: N°. 345. 1^. Cantharid. gross. pulv. gr. j, Sacch. albi, Gummi mimos. pulv. § ij, ► conter. et sensim. admisce: Emuls. amygd. ^ v. M. S. 2—5 maal daags i—1 eetl. vol. Vogt dient bij verlammingen van torpide voorwerpen toe: N°. 544. 1^. Tinct. nucis vomicae, Tinct. cantharid. SS 3 ij, Aether. phosphor. 9 ij. 51. S. Dagelijks 5—4 maal 50 droppels met infusio arnicae. Rust geeft als voorbehoedmiddel tegen watervrees: N°. 545. 1^,. Cantharid. gr. xij, Lapid. cancror., Sacch. albi aa 3 j /?. M. f. Pulv. subtiliss. divide in vj part. aeq. D. S. Dagelijks 2—3 poeders in haverslijm. Eene zeer werkzame, door mij dikwijls beproefde Tinctvru antiodontalgica is: *N°. 346. Bp. Tinct. cantjjarid., Tinct. guajaci vol., Laud. liq. Sydenh. aa 3 j. M. S. Biet een watje in den hollen tand te brengen. Een prikkelend collyrium tegen amaurosis, blepharoplcgic en blepliaroptosis van A. G. Richter is: N°. 547. 1^,. Tinct. cantharid., Aquae regin. Hungar. aa la- 31. S. Op de buitenste vlakte der oogleden en in de wenkbraauwen in te wrijven. * Het Emplastrum cantharidum s. vesicatorium ordinarium, hetwelk het doelmatigst aangewend wordt in al die gevallen, waar eene spoedige werking als rubefaciens en derivans volgen moet, bestaat uit 12 oneen cera flava, 5 oneen terpentijn, o oneen boomolie en C oneen lot poeder gestampte Spaanselie vliegen. Wegens de boomolie laat zich evenwel de gewone Spaansehevliegpleister niet goed smeren, en brokkelt en schimmelt zeer ligt. Daarom 'is aan het voorschrift van Martius de voorkeur te geven, hetwelk op de volgende wijze zamengesteld is: N°. 348. Pulv. cantharidum 3 vj, Cerae flavae 3 ïx, Resinae albae, Terebinlh. commun. aa 3 iv /?. 31. exactiss. fiat emplastrum. (Z. Pharm. Centralblatt 1834. S. 362.) Het Emplastrum cantharidum s. vesicatorium perpetuum Janini bestaat uit: N°. 349. I^. Cerae flavae § j, Picis Burgundie. 3 iij, Adip. bovini, Terebinth. comm. ^ 3 ij, Pulv. cantharidum. 3 j. b 31. f. emplastrum. Het bezit meer consistensie, kleeft vaster, en dient in chronische gevallen, doch werkt langzamer dan het empl. vesicat. ordinar., vermits het de Spaansche vliegen in eenc verhouding als 1:15, het gewone emplastrum daarentegen als 1 : 3 bevat. Het voorschrift van de Pharm. Belgica is zameugesleld uit: L 20 N". 550. i\=. Cerae flavae 3 viij, Resinae flavae, Pieis solidac aa 3 iv, Axung. dcpur. ^ iij, liquatis et fcre refrigeratis admisce: Cantharidum pulv. § viij. f. einjilastrum. Het Emplaslrum vesicatorium vel serlcum Druoti Ph. Saxon, bestaande uit pulv. cantharid. ^ j /?, aether. acetici § ij, welke gedurende 8 dagen, en uit cortic. meserei conc. * /?, aeth. acetic. 3 ij, welke eveneens gedurende 8 dagen moeten getrokken, vervolgens uitgeperst en daarbij sandarac. 3 ij gevoegd worden, waarna alles, even als Engelsche pleister, op een stuk laf van 480 duim gestreken wordt, dient in zoodanige gevallen, waar men wegens chronisch lijden van het oog, chronisch rheumatismus enz. een exutorium verschaffen, en in het algemeen voor langeren tijd omstemmen en afleiden wil. N°. 351. 1^,. Ung. simplicis § vj, Cantharid. pulv. 3 j- Leni igne liquef. ung. admisc. canlharides. (Tiet Unguentum cantharidum Pharm. Belg.) De Tinctura cantharidum aetherea Brugnatelli (cantharid. 3 vj, aeth. acet. § ij) is een goed roodmakcnd middel bij chronisch rheumatismus; spoediger werkend en blaartrekkend is Yoüng's Tinctura cantharidum acetico-ulcoholica (cantharid. ' iv, alcohol rectific. § iij, acidi acetici concentr. ^ ix, dig. 5 dies). Sjiith laat tegen verouderd rheumatismus en paralysis inwrijven: *N°. 552. 1^:. Tinct. cantharid. § j, Olei eamphorat., Terebinthin. rectif. Óa § /?. S. Omgesch. 2—3 maal daags in te wrijven. Kopf's Linimentum diureticum tegen hydrops abdom. bestaat uit: Herb. conii macul. aa 3 j Pulv. aromat. 9 /?, Carb. carnis, SubcarI10n.it. fcrri SS 3 iij, Rad. liquiriliae, Sacch. albi Sa % 0. M. f. pulvis. S. d Maal daags §—1§ theel. vol. Zij neemt nog voortdurend dit poeder, hetwelk tot nog toe heeft te weeg gebragt, dat het algemeene lijden verdwenen is, alsmede de periodische bloed- en aanhoudende ettervloeijing, terwijl ook de steenharde zwelling tot de helft in omvang is verminderd. Radius en Schindler bevelen tegen rachitis, herpes, scrophulosis, ophthalmia scrophulosa aan: N°. 569. 1^,. Carbon, animal., Rad. liquirit. (seu saceh. albi) SS 3 vj. 51. f. pulvis. S. 2—5 Maal daags |—\ theel. vol (z. Radids I. c. p. £02). Dezelfde geneeskundige geeft tegen verzwering van klieren: N°. 570. 1^,. Carbon, carni pulv. 2; /?, Ung. allhaeae vel digitalis 3 vj. M. f. unguentum. S. Om mede te verbinden. Magendie beveelt bij zwelling en verharding der prostata en der mucosa urethrae: N°. 571. 1^3. Carb. carn. pulv. gr. iij, Sal. ammon. dep. pulv. 9 j, Extr. conii macul. gr. ij, Extr. liquirit q. s. CARBO CARNIS—CARBO L1GNI LEVIORIS. ut fiat bolus. Disp. dos tal. xij. S. 5 Maal daags één in te nemen. ♦CARBO LIG NI LEVIORIS, Carbo llgtii tiliae, Carbo vegetabilis, Plantaardige kool, Lindenlioutskool. De werking der kool als inwendig geneesmiddel is nog niet naauwkeurig onderzocht. Dat zij antiseptisch werkt, de lucht en het hedorvene water, alsmede bedorven vleeseh verbetert en onaangenaam riekende gassoorten absorbeert, eene op scheikundige wetten berustende eigenschap, hieraan wordt niet getwijfeld ; want zij werkt, zoo als Neumann (t. a. p. s. 201) teregt aanmerkt, op dood vleeseh even zoo, als op levende etterende of gangraeneuse oppervlakten. Het is eene bcwezene zaak, dat zij de neiging der vochten tot ontbinding tegengaat, en, even als limaturi cupri (z. Cuprum), de ettering en andere profuse se- en excretiones verbetert en vermindert. Daarom is zij bij sordes primarum viarum, bij bedorvene, zure ructus, in febris putrida, in diarrhoea en dysenteria putrida, in dephthisis purulenta enz. aangeprezen. — Uitwendig werkt zij eveneens bederfwerend, verstoort of juister absorbeert (niet alleen wegens hare scheikundige zamenslelling, maar ook en wel bet meest wegens hare zwarte kleur. Z. Fr. Stark in Pliilos. Transactions 1833. Vogel, über d. Einfluss. cl. Farben enz. Rostock 1835) den slechten reuk, welke, zich ontwikkelende, de lucht verontreinigt, en vermindert en verbetert, als strooipoeder aangewend, de ettering. Zij is daarom bijzonder dienstig bij ichoreuse, stinkende etterafscheiding, bij gangraeneuse, vochtige, chronische exanthemata, carics dentium (van daar, dat zij een bestanddeel van nagenoeg alle tandpoeders uitmaakt), stinkend voctzweet, ter verbetering der lucht, verstoring van contagia enz. Gift en vorm. Men geeft 5—6 maal daags, 5, 10—15 grein in poeders, electuaria, morsuli, trochisci, pillen. Uitwendig dient zij in mondspoelingen, strooipoeders, tand-opiaten, cataplasmata, linimenta, zalven. CARBO LIGNI LEVIORIS. N°. 572. ï^,. Carbon, praep. 3 vj, Ligni quassiac, Subearb. magnesiae ^ 5 jM. fiat pulvis. S. 2—5 Maal daags 1 theel. vol. (Heim, tegen pyrosis.) Tegen phthisis florida prijst Wqide aan: N°. 373. Carbon, ligni praep. 9 /?, Ilerb. digital, gr. j. M. f. pulv. dispens, dos. tal. xij. S. 3 Maal daags 1 poeder, allengs tot 9 iv earbo klimmende. De Pliarm. Ccistr. Ruthen. deelt tegen walgelijk riekende diarrhoea van soldaten het volgende voorschrift mede: N°. 574. Py;. Carbon, ligni 9 j, Acidi citrici conc. gr. v. M. f. pulv. tenerrimus, disp. dos. tal. xij. S. 5 Maal daags 1 poeder. Schubarth geeft tegen onaangename ructus en maagzuur: N°. 375. 1^,. Pulv. carbon, tiliae ^ j, Syr. cortic. aurant. 5 iij. M. ƒ. electuarium. S. Alle 2 uren -1—2 theel. vol. Aan een zoodanigen electuarium-vorm is, vermits het poeder zich moeijelijk met water aanmengen laat, de voorkeur te geven, wanneer ten minste de kool door de verbinding met syroop niet aan absorberende kracht verliest, hetgeen nog nader te onderzoeken is. Kopp prijst tegen diarrhoeën, in het acme van typhus abdominalis alle 2 uren 1 poeder aan, uit kool en melksuiker ïi N". 379. Rp. Pulv. carbon, tiliae, liiilv. ligni santali rubr., Pulv. cortic. aurantior. Pulv. corlic. peruvian. Tartari depurati aa 3 j, Olei bergamottae gtt. xx. M. f. pulv. subtiliss. S. Tandpoeder. De Pharm. Silesiens. geeft het volgende voorschrift: *N°. 380. Rp. Carbon, praep. % j, Cortic. peruv. fusci § /?, Myrrhae 3 ij. M. f. pulv. subtiliss. S. Tandpoeder. L. W. Sachs (1. c. I. 761) beveelt zeer bijzonder het volgende tandopiaat aan, hetwelk hij door eigene ondervinding goed bevonden heeft: *N°. 381. 1^,. Pulv. cort. peruv. fusc., Pulv. rad. irid. florent., Pulv. carbon. lignor. subtiliss. aa 9 j, Tinct. myrrhae spirituos. 5 /?, Mell. despumati q. s., ut fiat electuarium. Om het voortgaan van caries dentium te beletten, kan ik het volgende electuarium aanbevelen: *N°. 382. 1^,. Pulv. lapid. haemat., Pulv. myrrhae Ha 3 /?, Pulv. cort. peruv. 3 ij, Pulv. carb. ligni 3 j, Mell. despumati 5 iij, Olei caryophyllorum gtt. vj. M. f. electuarium. CARBO LIGNI LEVIORIS—CARBONAS AMMONIAE. Rüst heeft de groote verdienste van opmerkzaam te hebben gemaakt op het groote nut der houtskool bij stinkende voetzwcren en zoodanige vochtige tinea capitis, welke dikwijls eenen waarlijk zwerenden vorm aanneemt. Hij geeft hier ad ulcera pedum sordida sananda: *N°. 583. 1^,. Unguent. styrac., Carbon, liliae alcohol, aa X, j, Camphorae, Myrrhae ™ 3 j—3 ij, Olei terebinth. q. s. ut fiat unguentum. Bij stinkend, vochtig hoofdzeer heb ik de crustae eerst met zeepwater laten verwijderen, vervolgens 5 dagen lang zuiver koolpoeder laten opstrooijen, en daarna alles weder met zeepwater laten reinigen, waarna, weken lang voortgezet, de genezing dikwijls zonder inwendige kuur volgde. Dat SoBEBNHiiiM (1. e. p. 3'iO) plantaardige en dierlijke kool onder eéne rubriek afhandelt, is niet goed te keuren, vermits beide in hare werking zeer verschillen, hetgeen ook Sundelin (I. e. 5 edit. 1853 Th. I. p. 502 en II. p. 290) bewogen heeft om earbo earnis onder de oplossende, earbo purus daarentegen onder de versterkende (?) middelen te rangschikken. Dat men de laatste zonder nadeel van 3 /? — 3 ij, ja nog in grootere doses gebruiken kan, terwijl daarentegen de eerste dikwijls reeds in doses van 5—10 grein misselijkheid, dyspepsie, diarrhoea, brandig riekende excrementen, furunculi, wier etter overeenkomstig riekt (Riecke I. e. 100) te weeg brengt, moet ons reeds overtuigen, dat het twee in hunne werking geheel en al verschillende geneesmiddelen zijn. *CARIÏO LIGNI TILIAE, z. Carbo ligni levioris. CARBO MINERALIS, z. Carburetum ferri. CARBO SPONGIAE, z. Spongia usta. *CARBO VEGETABILIS, z. Carbo ligni levioris. *CARBONAS AMMONIA E. z. Subcarbonas ammoniae. CARBONAS AMMONIAE—CARBONAS POTASSAE. *CARBONAS AMMONIAE LIQÜIDÜM, z. t. z. p. CARBONAS AMMONIAE PYRO-ANIMALE, z. Subcarbonas ammoniae pyro-animale. CARBONAS AMMONIAE PYRO-ANIMALE LIQÜIDÜM, z. t. z. p. CARBONAS CALCIS, z. Subcarbonas calcis. *CARBONAS FERRI PRAECIPITATUS, z. Subcarbonas ferri. *CARBONAS MAGNESIAE, z. Subcarbonas magnesiae. ' CARBONAS PLUMBICUS, z. Subcarbonas plumbi. *CARBONAS POTASSAE, z. Subcarbonas potassae en Carbonas potassae completum. *CARBONAS POTASSAE ALCALINUM, z. Subcarbonas potassae. ♦CARBONAS POTASSAE COMPLETUM, Carbonaspotassae, Potassa aiirata, Kali carbonicum acidulum, Kali bicarbonicum, Bicarbonas Kalicus cum aqua, Zure koolzure Potasch. Dit praeparaat werd het eerst in 1685 door Boiin daargesteld, is zachter en minder loogachtig dan subcarbonas potassae, komt reeds digter bij de middcnzouten, en "werkt daardoor zacht purgerend en diuretisch, voornamelijk evenwel antispasmodisch , bij krampachtige aandoeningen van"1 het zenuwknoopstelsel, als cardialgie, soda acida et rancida, vomitus et colica hypochondriacorum, icterus spasticus, nephrilis spastica, strangurie; verder tegen piszure steenvorming (hier, volgens Blane, met opium), maculae corneae (Himly, Frank, Burdacii, z. Voorschrift N°. 587), waterzucht (Huss), tegen prurigo genitalium (z. \oorschrift N°. 588). Gift en Vorm. Inwendig p. d. 9 /?—9 j in poedervorm (want het wordt niet vochtig in de lucht) 3—4 maal daags. Het meest wordt het met zuren als Pulvis aërophorns toegediend, waartoe op 9j 15 grein wijnsteen- of citroenzuur ter saturatie noodig zijn (z. Acidum carbonicum). Ook in oplossing (3 j — 3 i j op § vj — § viij) en ter bereiding van kunstmatig mineraalwater wordt dit middel gebezigd. N". 584. Py,. Carbonat. potass. compl. gr. xv, Flaved. cortic. aurantior. gr. v. CATECHU. vini) p. D. van 20—40 droppels alle drie uren. N°. 416. Catecliu pulv., Gummi arabici Sa 3 /?, Alum. crudi 3 j, solve in Aq. menlh. pip. ^ iv t Vini generosi § ij. M. S. Alle 2 uren 1 eetl. vol. Het Electuarium catechu s. Confectio Japonica Pharm. Belg. bestaat uit: N°. 417. Extr. catechu % iv, Kino § iij, Cort. cinnamomi, Nucis moschatae aa § j, Opii (in s. q. vini albi diffusi) 3 j /?, Syr. rosarum ® ij «/4. , M. f. electuarium. De Trochisci catechu Pharm. Belgic. zijn zamengesteld uit: N°. 418. I^,. Extr. catechu ^ ij. Gummi arabici % iij, Sacchari albi jf xij, exactissime mixt. eum: Aq. rosarum s. q. ut fiant trochisci. Vogel geeft tegen chronische diarrhoeae: N°. 419. 1^,. Opii puri gr. vj, Catechu 3 j /?, Eleosacchari caryophyll. § /?. M. f. pulv. divid. in xij part. det. in chart. cerat. S. 3 Maal daags 1 poeder. I. 22 CATECIIU. De Codex Franc, heeft tegen onaangenaam riekenden adem en als stomachicum het volgende voorgeschreven: N°. 420. fy. Pulv. catechu 3 vj, Pulv. magnes. pur. * iv, Pulv. cinnam. 3 iij, Sacchari albi § vj, Pulv. tragacanth. gr. xij, Aq. cinnamomi s. q. ut fiant trochisci gr. xij. S. Dagelijks 3—10 stuks. De zeer werkzame Pilulae adstringentes Ilufelandi tegen iluor albus en andere chronische bloed- en slijmvloeijingen (z„ Hufelands Armenpharmalc. p. 50) bestaan uit: *N°. 421. ï^>. Catechu, Alum. crudi aa 3 j Extr. gentian. s. q. ut fiant pil. gr. ij, consp. cinnam» S. Alle 3 uren 4 pillen. De Pilulae antidysentericae Willisii zijn: N°. 422. 1^. Cerae flav. 3 /?, Sperm. ceti 3 j, leni igne liquefact. immisce: Pulv. catechu 3 j, Olei cinnam. gtt. xij. f. pil. gr. vj, consp. cinnam. S. 3—4 Pillen daags. Bij ulcera mercurialia prijst Himly het volgende werkzame mengsel aan: N°. 423. Rp. Tinct. catechu, Tinct. myrrhae, Tinct. kino aa /?. CATECHU—CENTAUREA BENEDICTA. M. S. 40—60 droppels in een glas water als gorgeldrank. De Pasta stijptica A. Cooper, welke in het St. Thomashospitaal te Londen steeds in voorraad aanwezig is, bestaat uit: N°. 424. Py,. Pulv. catechu, Boli armen. Óa 3 ij, Alum. usti § j, Tinct. opii s. q. ut fiat pasta. "#] Capukon prijst aan het einde van gonorrhoea aan: N°. 425. fy. Catechu 3 j, Alumin. 3 ij, Opii puri gr. x. Syr. simpl. q. s. ut fiant pilul. N*. xx. S. Dagelijks 1—2 pillen. *CATHARTICA, z. Purgantia. CATIIARTINUM, z. Cassia senna en Ahamnus catharticus. *CAULES AMARAE DULCIS, z. Solarium dulcamara. ♦CAULES DULCAMARAE, z. t. z. p. *CAULES SOLANI LIGNOSI S. SCANDENTIS, z. t. z. p. CAUSTICUM AMMONIACALE GONDRETI, z. Ammonia liquida. CAUSTICUM ANGLICANUM, z. Deutoxydum hydrargyri nitratum. -j-fCAUSTICUM ANTIMONIALE, z. Murias stibii. ♦CAUSTICUM LUNARE, z. Nitras argenti fusum. CAUSTICUM VIENNENSE, z. Potassa fusa. CAUTERIUM POTENTIALE, z. t. z. p. *CEDRIA, z. Pix nigra liquida. ♦CENTAÜREA BENEDICTA Linn., Cnicus benedictus Sprengel, Carduus benedictus (Cl. XIX. Ord. 3. Syngenesia 22* CEJV'TAUREA BENEDICTA. Fruslanea, Ord. nat. Synanthereae Rich.), Cardebenedikt, Gezegende distel, Bittere eentaurie. Het kruid van deza eenjarige, gele bloemen bezittende, in Spanje, Frankrijk en Griekenland in het wild grocijende, bij ons aangekweekte plant is, even als de gentiana rubra, trifoliuin enz., een zuiver amarum, hetwelk resolverend en maagversterkend werkt. Het bevat, volgens Soltmann , veel azijnzure potaseh en bittere extractiefstof, volgens Moria zelfs eene bittere, eigenaardige zelfstandigheid. Tegen atonie der maag, blennorrhoea ventriculi, pulmonum, voornamelijk na het misbruik van geestrijke dranken, is het Extractum cardui benedicti, hetwelk even als het extr. trifolii fibrini ook ligte dronkenschap tegengaat, een keerlijk middel. In atonische onderbuiksverstoppingen, chro-, nisch leverlijden (L. W. Sachs, 1. c. I. 767), nerveuseslijmen tusschenpoozende koortsen (in koortsen, welke met saburra gastrica gepaard gaan, in verbinding met salmiak en potio Riverii), in borstaandoeningen van kinderen en volwassenen, voorts ten tijde der epidemische griep, tegen asthma pituitosum', aan het einde van pneumonie, is de carduus benedictus evenzeer een uitstekend geneesmiddel, hetwelk evenwel in chronisch lijden weken lang gebruikt moet worden, en wel in eene dosis van l —2 drachm. extract daags. Zoo genas Sachs oude leverkwalen , welke jaren lang hadden bestaan, en waarmede apepsie, ja zelfs oedema pedum gepaard ging; doch den zieke werd het extract maanden lang toegediend. *N°. 426. ï^,. Extr. cardui benedicti 3 j—3 ij , Extr. hyoscyami gr. viij—xij, Aquae ioeniculi, Syr. liquiritiae aa § j/3, Spir. salis ammoniaci anis. 3 j. M. S. Alle 2 uren \ theelepel vol. (Tegen chronischen catarrhus met krampachtigen hoest.) *N°. 427. 1^,. Extr. cardui benedicti § /?, Extr. taraxaci, f.ENTAUREA BENEDICTA—CEPHAëLIS IPECACUANHA. Extr. chelidonii liq. aa 3 ij. Tartr. potassae 3 iij, Aq. raenth. crisp. , Aq. mclissae aa § iv, Aq. laurocerasi 3 ]{3, Liq. anodyni 3 j. M. S. Omgeschud, 3—4 maal daags 1 eetl. vol. (Tegen chronisch leverlijden met anormale galafscheiding en torpide verstoppingen van het poortaderstelsel.) Ook in het Elixir anticalarrliale Hufelandi is het extr. card. bened. een hoofdbestanddeel (z, Acidum hydrocyanicum), even als het pulv. herb. eardui benedict, in het Pulvis pectoralis Vocjleri, hetwelk bestaat uit: N°. 428. I^>. Herb. card. benedict. , Flor. sulphuris aa 5 /?, Rad. ari 3 ij , Sem. foeniculi, Sem. anisi aa 3 jM. f. pulvis. S. Theelepelswijze te gebruiken. CENTAURIUM MINUS, z. Erythraea centaurium. ♦CEPHAëLIS IPECACUANHA Wild. (Cl. V. Ord. 1. Pentandria Monogynia, Ord. nat. Rubiaceaé). Deze kleine, kruipende plant groeit in vochtige, schaduwrijke bosschen van Brazilië. Haar wortel, Braakwortel, Persloopwortel (Radix ipecacuanhae) genaamd , is rolvormig, knoestig, dun , gebogen, met talrijke, ongelijkmatig uitstekende wratten bezet. Hij bestaat uit eene zwartachtige opperhuid, uit eenen witachtigen, glanzigen, brozen, bitter en scherp walgelijksmakenden bast, en uit een inwendig, houtachtig, geelachtig gekleurd (onwerkzaam) gedeelte, dat bij de bereiding van het poeder weggeworpen wordt. Sobernheim (1. c. p. 9fi) rekent de ipecaeuanha onder de CEPHAëLFS IPECACUANHA. acria emetica. Het zoude evenwel te betreuren zijn, zoo de practische arts niets meer van dit onontbeerlijk middel wist, dan dat het een braakwekkend, scherp geneesmiddel is. Dergelijke acria zijn er meer, welke ons, evenzeer als de ipecaeuanha, de werkzame braakstof leveren (z. Emeticum). l. W. Sachs (I. c. Bd. 2b. p. 484) heeft daarom volkomen gelijk, wanneer hij zegt: »Het geringste gedeelte van de geneeskundige waarde der ipecaeuanha bestaat zeker daarin, dat zij braking veroorzaakt." In kleine doses toegediend, schat ik dit middel zeer hoog, als heerlijk, niet verhittend, specifiek op vaatstelsel en huid werkend antispasmodicum, alterans en diaphoreticum. Bij kramp- en kinkhoest, astlima spasticum nocturnum, cardialgie, hardklopping, kolijk , bij alle spastische aandoeningen der pisbereidende en geslaehtswerktuigcn, als haemorrhagia uteri erethica et atonica, haemorrliagia pulmonum spastica, dysurie, strangurie, ischurie, voorts bij alle periodieke ziekten , wanneer zij des nachts komen, als intermittens larvata et non larvata nocturna, epilepsia nocturna, diarrhoea nocturna, en bij vele andere ziektevormen, is de ipecaeuanha (p. D. van 'la—V*—'/a— gr.) een onschatbaar middel.
35,052
MMUBA08:000001308_48
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,846
Handboek der geneesmiddelleer
Oesterlen, F.
Dutch
Spoken
7,026
13,726
Het zou vergeefsche moeite zijn, de gevallen waarin braakwijnsteen bij bovengenoemde aandoeningen behoort gegeven te worden nog meer in het bijzonder te willen aangeven , daar het ons ook hier aan vaste grondslagen ontbreekt. Wij laten dus hier alleen het een en ander, tot meerdere volledigheid, volgen. Bij pneumonie werd de reeds gemelde wijze van aanwending van den braakwijnsteen (volgens peschier, laennec enz.) nagenoeg in alle vormen en tijdperken gevolgd en dikwijls met gunstig gevolg, zoo b. v. bij pneumonie van pasgeborenen, van kinderen, hetzij deze primitief of bij mazelen, kinkhoest enz. ontstaan zij, bij lobaire zoowel als lobulaire pneumonie (ïrousseau , valleix , legen dijk , rilliet en barthez en anderen). Ook hier late men de noodige bloedonttrekkingen voorafgaan, geve dan gr. [i — ij in water, tot meerdere giften verdeeld, waarbij gewoonlijk braking ontstaat, en herhale deze toediening naar omstandigheden, des avonds of den volgenden dag. Vele voorwerpen worden hierdoor buitengemeen aangetast, zoodat spoedig collapsus volgt, weshalve men vooral bij zuigelingen met groote voorzigtigheid moet te werk gaan (bouchut en anderen) ! Men doe geene pogingen, om eene zoogenoemde tolerantie af te dwingen. Dit zelfde geldt ook voor de pneumonie van grijsaards (prus en anderen); het gunstigste werkt hier de braakwijnsteen (als emeticum of zoogenoemd sedativum, contrastimulans) wanneer eene ophooping van slijm in de luchtpijpstakken derzelver ontlediging wenschelijk maakt. — Bij de zoogenoemde hypostatische pneumonie wordt de braakwijnsteen door piorry niet aangeprezen; hij werkt hier minder dan bij eene acute, zuivere pneu- monie. Hoe waarschijnlijk dit ook zijn moge, moet mén toch in aanmerking nemen, dat de braakwijnsteen door anderen juist bij zwakke, uitgeputte, cachectische lijders aan pneumonie, met verwerping van aderlatingen, wordt aangeprezen. Bij pleuritis wordt bovenstaande behandeling minder geprezen (zoobenoemde bilieuse, gastrische complicatiën daar gelaten); doch ligt hieraan wel genoegzame ondervinding ten gronde ? Zouden de verschillende aard der exsudatie-processen , der bloedsmenging of wel ondergeschikte punten van geheel anderen aard het misschien bestaande verschil in werking daarstellen? Evenzeer aan twijfel onderhevig is nog de werking vau den braakwijnsteen bij uitstorting in het borstvlies (hydrothorax) en bij gewrichts-rheumatismus, bij welk laatste zelfs la enne g (vroeger een bewonderaar van den braakwijnsteen), chomel, dance en anderen geene stellig gunstige werking van dit middel waargenomen hebben. Ditzelfde is misschien ook geldig voor zijne nog onlangs herhaalde aanprijzing bij pericarditis en endocarditis , alhoewel ook hier een zoo veelzijdig middel in niet weinige gevallen nuttig zijn kan. Bij lyphus werd de boven vermelde methode het eerst door rasori ingevoerd (bij eene zoogenoemde febris petèchialis te Genua); daar echter bij eene ziekte als typhus van geene uitsluitende behandeling sprake zijn kan en alles op de afzonderlijke gevallen en de afzonderlijke epidemie aankomt , laat het zich verklaren, dat de ongeloofelijk gunstige berigten van rasori tamelijk öp zich zelvén staan. Hetgünstigste zal nog de braakwijnsteen werken bij krachtige voorwerpen, bij complicatie met plaatselijke ontstekingën, vooral ook in twijfelachtige gevallen (meningitis, pneumonie enz.), bij zoogenoemde gastrische , bilieuse complicatie, en in den aanvang der ziekte, somwijlen ook in het herstellingstijdperk, wanneer slechts de toestand van het darmkanaal geene tegenaanwijzing oplevert. De beginnende geneesheer zij daarbij altijd indachtig aan de bedriegelijkheid van eenzijdige en overdrevene aanprijzingen en aan de van vele zijden bevestigde mogelijkheid, dat, ten minste door groote giften braakwijnsteen, gastritis en andere bedenkelijke gevolgen kunnen te wêeg gebragt worden , zoodat eene naauwkeurige waarneming van den lijder hier vooral vereischt wordt. p. 149 r. 2 v. o. — 8. 189 r. 13 v. o. Eindelijk kan de braakwijnsteen nog gebezigd worden om de voortbeweging en ontlasting van concrementen (galsteenen, niersteenen) të bevorderen en kan hier, uit hoofde zijner inwerking op de zamentrekbarè weefsels, welligt dienstiger zijn dan andere emetica. Waarom in al de aangegevene ziektetoestanden de braakwijnsteen gunstig werkt, alsook op welke wijze deszelfs therapeutische werking tot stand komt, is ons grootendeels nog onbekend. Deze werking schijnt meestal af te hangen van den invloed van dit middel op de zenuwmiddelpunten en dien ten gevolge (door middel van verschillende zenuwbanen , b. v. van den vagus, de ruggemergszenuwen, den sympathicus) op den toestel voor den bloedsomloop en op de zamentrekbare weefsels. Hiermede schijnt deszelfs werking op de scheikundige za- 3 * menstelling van het bloed, op de omzetting van de protein-houdende bestanddeelen van dit laatste en van de bestanddeelen der weefsels gelijken tred te honden , en wel grootendeels ten gevolge der vermeerderde uitscheiding van gal en in het algemeen van koolstofrijke en waterstofrijke stoffen, van plantenzure en andere zouten, van water enz. Dit leert ons ten minste de nieuwere scheikunde, alsmede, dat hierdoor de oxydatie der proteïn-houdende ligchamen, derzelver omzetting tot piszuur en andere uitscheidingsstoffen, die van het piszuur tot pisstof enz. middellijk bevorderd wordt. Welligt ware het voordeeliger, wanneer voorloopig de chemische daadzaken meer omvattend waren vastgesteld geworden en men op enkele, dikwijls scheikundig zeer onvolledig onderzochte gevallen met minder voorbarigheid theoriën gebouwd had. p. 151 r. 22 v. b. — s. 191 r. 5. v. o. De inentipg met eene zooveel mogelijk geconcentreerde oplossing van braakwijnsteen in water of een mengsel met olie, door middel van het lancet, om puisten voort te brengen, wordt door debouge , b. v. bij naevus , neuralgiën , hypertrophijin, ophthalmie enz. aanbevolen 1). p. 153 r. 9—1 y. o. — s. 194 r. 4—14 v. o. De oplosbare loodverbindingen zijn naar hare scheikundige eigenschappen , duur van inwerking, hoeveelheid der giften en naar de individuele gesteldheid der bewerktuiging, waarop zij worden aangewend, verschillend van werking. Wanneer oplosbare loodzouten (b. v. azijnzuur lood-oxyde) met albumine en andere protein-houdende ligchamen (b. v. in de maag, op etterende vlakten) in aanraking komen, vormen zij of hun lood-oxyde hiermede onoplosbare verbindingen (lood-albuminaten enz.). Daar verder het lood en zijne zouten overal in het ligchaam , in de maag en hare afscheidingen, in de exsudaten der zweren enz. chloorverbindingen van sodium, potassium enz. aantreffen, zoo vormt zich ligtelijk chloor-lood (benevens eene nieuwe alcaliscbe verbinding 2). Zoodanige nieuwgevormde loodverbindingen zijn het nu , welke b. v. bij de aanwending van groote giften in de maag, het slijmvlies dezer laatste als grijswitte lagen bedekken. Alhoewel in water onoplosbaar, worden zij toch in verdunde zuren en alcalische vloeistoften (b. v. van het kunstmatig maagsap, van de afscheidingen der maag en des darmkanaals) opgelost en eraan dan in het bloed over. Allen kunnen zij van uit het darmkanaal in liet bloed geraken en vooral de oplosbare zouten zeer gemakkelijk; zoo ook derzelver emanatièn, welke met het slijmvlies der luchtpijpstakken in aanraking komen. Men vindt lood in de pis 3), in het weefsel van de longen, nieren, lever, milt, hersenen en andere organen. In het bloed is de aanwezigheid van lood reeds 1) Vergel. Journ. de méd. et de chir. prat. Juill. 1844. 2) Vergel. Mialtte Mém. sur les émanations de plomb. etc. Paris 1844 en Journal des connaiss. méd. prat. Janv. 1844. 3) Taylor Guy's JIosp. reports , t. VI. 1841. 172. flandin en danger (Académie des sciences Janv. 1844). door tiedemann en gmelin , guibourt , lassaigNE en anderen aangetoond en COZZI (scheikundige 1844) lieeft buitendien gevonden dat hier het loodoxyde (en loodzouten ?) met het albumine van het bloed, doch niet met fibrine of haematosine verbonden is. Wanneer oplosbare zouten in eene zoo groote hoeveelheid in het spijsverteringskanaal geraken, dat de stoffen der aldaar afgescheidene vochten niet toereikende zijn, worden zij door de slijmvliezen geïmbibeerd, en het weefsel defcer laatsten ondergaat nu zelf de scheikundige inwerking der loodzouten (van daar gedeeltelijk hyperaemie, roode of bruine kleuring der slijmvliezen enz.) De verwijdeide werking van alle opgeslorpte loodverbindingen uit zich vooral in het ruggemerg en de peripherische, vooral motorische zenuwbanen, alsmede in de afscheidingen. p. 156 r. 17 v. b. — s. 197 r. 9 v. o.. Als kenschetsende teekenen (van loodvergiftiging) worden daarentegen beschouwd rondaclitige uitpuilingen en zwellingen tusschen de voor- en nahandsbeentjes, te weeg gebragt (volgens taJïQUEkel) door het los worden van de vereenigende banden, en gevormd door de hoofdjes der beenderen van den metacarpus en van het scheepswijze en halvemaanswijze been. — Ten gevolge eener verlamming der stem-organen kan stotteren, aphonie enz. ontstaan. p. 150 r. 3 v. o. — s. 200 r. 10 V. O. _ De loodbereidingen worden verder aangewend bij tyrnpanitis; ook tegen den doorloop bij aziatischen braakloop heeft graves loodsuiker aangeprezen (bij dezen laatsten gr. ij p. d., alle ^ uren, tot dat de doorloop nalaat!). In alle deze gevallen verbindt men de loodbereiding gaarne met opium. Bij ingewandswormen, zelfs taenia, zag ik van groote giften met daarop volgende toediening van purgantia dikwijls een gunstig gevolg. p. 103 r. 1 v. o. — s. .206 r. 15 v. o. Tot bereiding zijner papier-moxa bezigt marmorat ongelijmd diukpapier , hetgeen in eene oplossing van loodazijn of loodextract gedompeld wordt; gedroogd zijnde brandt dit zeer goed. p. 165 r. 3 v. o. — s. 208 r. 4 v. u. Volgens de mededeelingen van chevallier (Annal. dhygiene, t. 30. 1843) worden de koperslagers in la Manche veelvuldig door koperkolijk aangetast, vooral zij welke de groote ketels vervaardigen , en volgens blandlet 1) ondervinden bijna alle leerlingen in de werkplaatsen den nadeeligen invloed van het koper, welke zich door kolijkpijnen met doorloop of constipatie, groote spierzwakte enz. openbaart; deze toevallen laten gewoonlijk binnen de 48 uren weder na. Even als bij loodkolijk worden ook hier onreinheid en het inademen van fijn koperstof als de belangrijkste oorzaken beschouwd. De aibeiders trachten zich zeiven en anderen door het gebruik van melk (?) hiertegen te beschermen. Ook de koperzouten (even als vroeger reeds van de zouten van l) AcaiJ. des scienc. 17 Fcvr. 1845. koper, zilver en lood is aangegeven geworden) bezitten eene sterke verwantschap voor protein-houdende ligchamen. Wanneer zij met deze m aanraking komen vormen zij in water onoplosbare verbindingen (het is nog twijfelachtig of het geheele zout of alleen het oxyde in dezelve treedt); deze zijn in verdunde zuren en alcaliën, dus'ook in de afscheiding van maag en darmen oplosbaar en worden in het oed opgenomen. Dit geschiedt echter in zeer geringe hoeveelheid zoo als reeds de onderzoekingen van keiter en wiümer en nu ook die van flandin en dangek bewijzen, daar bijna al het koper weder door den stoelgang ontlast wordt. Bij honden, aan welke men maanden lang koper had toegediend werden alleen in de lever duidelijke sporen van hetzelve aangetroffen, doch niet in andere organen en ook niet in de pis (?). Wanneer koperzouten in groote ioe\eelheid met de maag (ook met zweervlakten, de huidbekleedse en) in aanraking komen, zijn de protein-houdende stoften enz. "lel toereikende tot derzelver binding, zoodat zij zich met de stoffen der weefsels zeiven verbinden en dan als bijtmiddelen, als escharotica werken. p. 166 r. 20 v. b. — s. 209 r. 17 v. n. * Men gaf zich vroeger veel moeite, bepaalde diagnostische grenslijnen usschen koperkolijk en loodkolijk te trekken; de ondervinding heeft ech.' l' 'u fateren tijd geleerd, dat zulks inderdaad eene overtollige poging is, daar beiden in hunne verschijnselen overeenkomen. — Ditzelfde is ook voor hunne behandeling geldig. — Niet zelden schijnen zich (bij het gebruik van koper) chronische ontstekingen van de slijmvliezen van het spijsverteringskanaal en de ademhalingsorganen te ontwikkelen. eu a's bij kwikzilver en andere metalen heeft men ook in de theiapeutische werking der oplosbare koperzouten wezenlijke verschik fen aangenomen, doch zonder genoegzamen grond. Veeleer schijnt vooral de verwijderde werking, welke men zich alleen ten nutte maakt, van alle oplosbare zouten in wezen dezelfde te zijn; de somij en voorkomende verschillen in kracht van werking kunnen door eene doelmatige giftsbepaling weggenomen worden. Zoo schijnt het ongepast, kopervitriool hoofdzakelijk als etneticum te beschouwen en van kopersalmiak bijzonder gunstige gevolgen bij «neuroses" te Verwachten, welke het eerste zout niet even goed zou kunnen geven* e 9!-fi van alle koperbereidingen is als emeticum gr. iij—vi, in audere gevallen gr. j—ij. p. 169 r. 8 v. o. — s. 213 r. 6 v. u. _ ' >U chronischen doorloop, met of zonder verzwering van het darmsiijmvlies, vooral na dysenterie heeft onder anderen elliotson het zwavelzuur koper-oxyde zeer werkzaam bevonden (med. chir. transact. t. 13 1827), tot gr. ijS-iij meermalen daags. Indien het misselijkïeict en buikpijnen veroorzaakte, gaf hij hetzelve in pillenvorm en alleen na den maaltijd, niet nucliteren; ook liet hij het zout met opium verbinden. —■ Men bediende zich van het kopervitriool als emeticum niet alleen in gewone gevallen, maar ook bij longtering in hare eerste tijdperken (simmons, maryat), alsook bij slijmvloeij'in- <ren der luchtpijpstakken en dér pis- en geslachtswerktuigen. Bij croup komt het er vooral op aan, om dit middel (even als ieder ander braakmiddel) vroegtijdig genoeg en in toereikende, braking verwekkende o-iften toe te dienen, en wel herhaalde malen, zelfs meerdere dao-en na elkander, om zoo iedere nieuwe vorming van exsudaten te "en te gaan of deze laatsten spoedig uit den weg te ruimen (foeget). — In diaetetisch opzigt verdient het de aandacht der geneeskundigen , dat in vele landen kopervitriool (ook zinkvitriool) dooide bakkers gebezigd wordt om de gisting van het brooddeeg te bevorderen, en het brood aldus ligter en poreuser te maken ; bij groote hoeveelheden veroorzaakt dit niet zelden gevaarlijke toevallen, p. 172 r. 1 v. o. — s. 217 r. 15 v. u. Volgens blandlkt (Vergel. Arch. gén. Mars 1845. 375.) oefenen de dampen, welke zich bij het smelten van brons, geel koper enz. uit zink ontwikkelen (zink-oxyde) en door de arbeiders ingeademd worden op dezen eene nadeelige werking uit. Zij worden door contractuur der spieren, spierpijnen, angst, hoofdpijn en braking aangetast, doch bevinden zich na eenige uren weder wel. (Hierbij komt nog in aanmerking, dat het in den handel voorkomende zink behalve ijzer, dikwijls ook nog arsenik bevat). De zinkverbindingen verhouden zich tot de bestanddeelen der dioilijke afscheidingen en weefsels even als de zouten van lood en koper. Zij vormen, b. v. met albumine en andere protein-houdende ligchamen, verbindingen, die in water slechts moeijelijk, doch in zure en alcalisclie vloeistoffen, in de afscheidingen van maag en darmen, lig— telijk oplosbaar zijn. Dat zoodanige- zinkverbindingen (b. v. als albuminaten) in het bloed geraken, is door ORFILA aangetoond; of zij evenwel eene scheikundige inwerking op de bestanddeelen^ van liet bloed en de organen uitoefenen en hierdoor derzelver scheikundige menging veranderen, weten wij niet, en evenmin oi zij door de nieren of andere uitscheidingstoestellen weder verwijderd worden. p. 180 r. 2 v. b. — s. 226 r. 7 v. o. ... ■. •• v-i De werking van valerianas zitici schijnt die van andere moeijelijk oplosbare zinkzouten te zijn. Even als andere modemiddelen, waarmede zoowel de industnële chemie en journalistiek als de blinde ijver of de ijdelheid van sommige artsen ons beschonken, werd ook dit zinkzout, reeds spoedig na zijne ontdekking, als een der'krachtigste antispasmodische, pijnstillende middelen aangeprezen en aangewend, bij neuralgiën, gastralgie, krampachtige aandoeningen, zenuwachtige hoofdpijnen, oorsuizing en dergelijke » zenuwverschijnselen" meer (muratori , cerulli , de\ ai , curt1s en anderen 1). Naauwkeurige waarnemers zijn, zoo zij al niet de onwerkzaamheid van dit middel hebben aangetoond, toch tot de overtuiging gekomen, dat het niet meer werkt dan andere zinkbereidingen. Reeds wegens zijnen hoogen prijs verdient het geene aanbeveling. 1) Vorgel. Bullct. gé.n. de thérapeut. Fevr. 1844. Journ. des connaist. med. chir. Dcc. 1844. Janv. Mai 1845. •' gr. j—ij in pillen-of poedervorm, ook in water opgelost. 1'akio gat 15 20 gr. in 2 dagen, om slechts eenige werking te verkrijgen. ' ° Uitwendig werd de bereiding van fario bij aandoeningen der conjunctiva en cornea (even als zink-oxyde) gebezigd, gr. ij —iv op unc. ij overgehaald water; ook in zalfvorm. J>. 182 r. 8 v. O. — S. 229, r. 12 v. u. In de laatste tijden heeft poumet het chloortin als tegenmiddel bij sublimaat-vergiftiging voorgeslagen, daar sublimaat door hetzelve ontleed en metallisch kwikzilver uitgescheiden zou worden (Annal. d'hygüne etc. Juillet, Octobre 1845). Men zoude ongeveer eene dubbele hoeveelheid der geconcentreerde oplossing van chloortin moeten aanwenden. Deze handelwijze schijnt reeds daarom ongepast, dewijl deze tinbereiding in groote hoeveelheid zelve eene bijtende werkinc kan uitoefenen. p. 194 r. 13 v. b. — S. 243 r. 20 v. o. De scheikunde heeft ons tot nog toe niet geleerd, welke veranderingen het acid. arsenicosum in het darmkanaal ondergaat en in deszelfs afscheidingen, in het bloed enz. te weeg brengt, en in welken toestand liet in de pis en andere uitscheidingen weder verwijderd wordt. Alleen deszelfs overgang in het bloed (welligt in verbinding met albumine) is bewezen, terwijl wij omtrent de oorzaken van deszelrs vergiftige werking nog bijna niets weten. De hvpothese \ .in liebig , dat deze laatste van de krachtige verbinding van het arsenik met albumine (uithoofde van het hooge atomistisch gewicht \an liefeerste) afhankelijk zij, is zelfs niet waarschijnlijk. Voorzoo \ erre mij bekend is bezitten wij geene naauwkeurige analysen van het bloed van met arsenicum vergiftigden ; volgens de onderzoekingen van ko\ \ii en james is hetzelve in het oog loopend donker gekleurd, vloeibaar , niet strembaar, ongeveer als bij cholera; doch ook deze afwijkende gesteldheid van het bloed schijnt niet standvastio- te zijn (ge\al van COQUEret en anderen). Orfila trof bij het door COQUERET waargenomen geval nog 23 dagen na de vergiftiging arsenik in het bloed aan. p. 197 r. 22 v. b. — s. 247 r. 6 v. o. Zoowel oudere als nieuwere waarnemingen hebben den dikwijls buiten verwachting gunstigen invloed van arsenicum bij alle typische, tusschenpoozende ziektevormen, doch inzonderheid bij tusschenpoozende koorts, buiten twijfel gesteld, zoodat dit middel ten onregte bijna geheel door chimne verdrongen wordt. De lof, dien reeds slèvogt, .TACOBI, FOWLER, jenner, schnatjbert en anderen aan arsenik bij ïntermittens toegezwaaid hebben, wordt tegenwoordig door BöUDiN , besnard en anderen herhaald, en wanneer duizende gevallen deszelfs zeker gunstig gevolg, zonder eenig nadeel voor den lijder bewijzen, zou dan niet een zoo goedkoop middel meermalen in aanwending gebragt moeten worden? Het doelmatigste is hier, het arsenik met opium , kina, gentiaan en andere bittere middelen te verbinden. >]J hypwlTophie der milt (ook onafhankelijk van intermittens) ver- dient het arsenicum voorzeker meer in aanmerking te komen. Ook bij typische psychoses, b. v. melancholie (jeitteles), bij bloedvloeijingen, bij angina pcctoris, neuralgièn en chorea verrigt het dikwijls de beste diensten. Bij kinkhoest heb ik onder deszelfs gebruik buiten verwachting snel de hevige hoestaanvallen zien verdwijnen, zoodat slechts een eenvoudige catarrhus nog korten tijd nableef. Wanneer echter het arsenicum bij epilepsie geene grondige genezing tot stand brengt, doet het ten minste niet veel minder dan alle overige artsenijmiddelen. p. 196 r. 3 v. b. — s. 247 r. 5 v. u. Yoor het gebruik van arsenicum bij secundaire syphilis ontbreken ons naauwkeurige aanwijzingen, evenzeer als voldoende waarnemingen voor deszelfs resultaten, niettegenstaande de opgaven van hoefman, harless, adams, biett , bondin en anderen. Hetzelfde geldt voor jicht (hoffmann, bardeley), sorophulosis, tuberculosis, voor caries en andere beenziekten. Talrijker zijn de stemmen ten gunste van het arsenicum bij kanker (harless , bernard, lefébre, e: home , simmons en anderen), doch niet minder stemmen verkondigen zijne onwerkzaamheid (bell , acrel, fodéré en anderen). Bij hydrops met een zoogenoemd passief, atonisch karakter, met tuberculosis der darmscheilsklieren enz. werd het arsenicum reeds door arnemann, fodéré, desgranges en anderen, en in lateren tijd doorTROUSSeau en debavay 1) geroemd; of dit op goede gronden geschiedde is twijfelachtig. Buitendien werd liet arsenicum zelfs bij typhus (ferrier) en tegen verschillende chronische aandoeningen der baarmoeder, inzonderheid bij kanker en metrorrhagiën aangeprezen 2). p. 200 r. 19 v. o. — s. 250 r. 5 v. u. Men heeft het arsenicum in verschillende vormen en giften uitwendig aangewend en ook het poeder van Cosmus veelvuldige wijzigingen doen ondergaan (volgens de Pharm. gall. 1 deel arsenicum op 2 deelen cinnaber en 2 deelen drakenbloed. Wannneer het ar- senik als krachtig causticum werken zal (en anders moet het niet .... • •• i i gebezigd worden) moet zijne gift niet te gering zijn, daar men dan liet minste voor vergiftiging te vreezen heeft. Ik neem gewoonlijk 1 deel ars. op 4 — 8 deelen cinnaber of (zoo als juSTAMONd) antimonium crudum. dupuytren nam in den beginne 4 decigr. op 40 gramm. calomel (ongeveer gr. vj op dr. x), later dr. j ars. op dezelfde hoeveelheid calomel; gewoonlijk dient het als zacht werkend bijtmiddel bij vrouwen, op gevoelige deelen enz., doch kan dan beter door andere caustica vervangen worden, ofschoon het geenszins onwerkzaam is. Men bepoedert het deel met dit mengsel, b. v. door middel eener kwast; er vormt zich dan eene grijsachtige korst welke fceer langzaam wordt afgestooten. Gewoonlijk is eene enkele aanwending niet voldoende, zoodat ook in dit opzigt eene sterkere gift van het arsenik doelmatiger schijnt. — Bij de aanwending van allo deze bijtende 1) Gaz. méd. de Paris. Mars. 1844. 2) IIünt. Med. cliir. transact. t. 21. 1838. mengsels moeten de deelen eerst van de korsten enz. bevrijd en des noods (inzonderheid bij zoogenoemden lupus hypertrophicus) de opperhuid door een blaartrekkend middel verwijderd worden. In het algemeen moet niet meer dan eene vlakte van ongeveer 1 tot hoogstens !■? vierkante duimen omvang op eens door het bijtmiddel bedekt worden, p. 205 r. 3 y. b. — s. 256 r. 9 v. o. • Terwijl men vroeger de zoogenoemde aschbestanddeelen der organische zelfstandigheden als toevallige en zeer onbelangrijke bijmengsels beschouwde, werd hun door de nieuwere chemie (peout,liebig) eene geheel andere beteekenis gegeven. In het bloed, de afscheidingen en de verschillende weefsels zien wij de phosphorzure, zwavelzure, koolstofzure en zoutzure alcaliën en aarden (met ijzer, mangaan) in eene zoo groote regelmatigheid en hoeveelheid voorkomen, dat reeds hieruit derzelver belangrijkheid blijkt. Dit is b. v. geldig voor het keukenzout, tot welks gebruik alle dieren door instinct geleid worden, en zonder hetwelk geene gezondheid voor den mensch mogelijk is. In Engeland gebruikt ieder persoon jaarlijks , alleen in het brood, ongeveer 6| ® keukenzout (pakis), buiten de gebruikte kalk en kalkzouten. Niet minder gewigtig schijnen verder de veranderingen in hoeveelheid der zouten bij ziekten (typhus, scorbutus, cholera, phthisis, bij alle ziektetoestanden , welke met aanhoudende ontlastingen, overvloedige uitzweeting en afscheidingen gepaard gaan) te zijn. Uit dit alles blijkt het belang dezer stoffen niet alleen als geneesmiddelen, maar ook en inzonderheid als diaetetische middelen, p. 205 r. 12 y. b. — s. 256 r. 7 v. u. De bijtende alcaliën, alcalische aarden en vele van derzelver verbindingen bezitten eene sterke verwantschap tot albumine en andere protein-houdende ligchamen. Wanneer zij met deze in aanraking komen , lossen zij dezelve op en vernietigen dus, geconcentreerd en in groote hoeveelheden aangewend, de weefsels zeiven, b. v. het maagen darmslijmvlies. Velen, zoo als de bijtende potasch, verbinden zich tevens met het water en de vetten der aangeraakte weefsels. Door hunne verbinding met koolstofzuur en andere zuren wordt in het algemeen de verwantschap tot protein-houdende ligchamen verminderd, doch ook geconcentreerde zouten (b. v. keukenzout, salpeter, koolstofzure potasch) oefenen nog eene vrij hevige inwerking op dezelve uit. TV anneer alcaliën en vele van derzelver zouten met slijmvliezen, b. v. der maag, in aanraking komen, maken zij het slijm vloeibaar, vermeerderen tevens deszelfs afscheiding en velen (vooral zwavelzure, phosphorzure en meerdere plantenzure zouten) werken zoo in groote giften als laxantia, anderen (zoutzure, salpeterzure zouten) in mindere mate. Anderen weder (aluin) vormen met de protein-houdende ligchamen (b. v. in de afscheidingen en weefsels der slijmvliezen, op etterende vlakten), in water onoplosbare verbindingen en beperken welligt hierdoor reeds gedeeltelijk de afscheiding en uitzweeting op de aangeraakte vlakten. Terwijl eindelijk de met sterkere mineraio zuren verbondene alcaliën en aarden door het vrije zuur in de maag niet ontleed worden, ondergaan omgekeerd de koolstofzure en ook plantenzure zouten ten minste eene gedeeltelijke omzetting in de maag, worden in zoutzure (?) zouten veranderd en als zoodanig opgeslorpt, terwijl het vrij geworden zuur (koolstofzuur) ontwijkt of (b. v. azijnzuur) in het bloed overgaan en ziek met de alcalische bestanddeelen verbinden kan. — Alcaliën en aarden, welke vrije zuren, b. v. in de maag, aantreffen, verzadigen deze en vormen zoo zoutzure, melkzure of azijnzure zouten, welke opgeslorpt ofwel grootendeels, vooral , wanneer zij laxerend werken, ontlast worden, terwijl het overschot der alcaliën, dat met geen zuur meer in verbinding treedt, waarschijnlijk in verbinding met de protein-houdende stoffen der in het darmkanaal afgescheidene vochtep ÏH het bloed overgaat. Gedurende het smelten, oplossen, van keukenzout, salpeter en andere fouten in water wordt warmtestof gebonden, en daarmede in aanraking zijnde dierlijke weefsels, b. v. de huid, worden op deze wijze afgekoeld. Komen daarentegen zouten met minder beschermde zenuwvlechten (b. v. jn de slijmvliezen) in aanraking, zoo brengen zij veeleer een gevoel van warmte, kitteling, branding te weeg, gewQQttJijk gepaard gaande met een gevoel van dorst; deze laatste kan gedeeltelijk als een gevolg der aantrekking van Avater door het zout, vooral wanneer dit in vasten vorm gebruikt is, verklaard worden, p. 206 r. 10 v, b. — s. 257 r. 15 v. u, Vrije en koolstofzure alcaliën en aarden werken, andere gronden daargelaten, reeds door het verzadigen der zuren van het maagsap, op den duur storend op de processen van omzetting en oplossing der spijzen, dat is op de spijsvertering ; jn kleinere en zeldzame giften worden zij door liet later afgescheiden maagsap ligtelijk opgewogen (keuss) en slechts bij lang voortgezette aanwending zal het zich eindelijk anders verhouden. Hier bestaat dan ook de mogelijkheid, dat door het allengs vermeerderde gehalte van alcaliën in het bloed (inzonderheid het poortaderbloed) in de afscheiding van de maag en het darmkanaal zelfs de voor de spijsvertering (inzonderheid tot oplossing der proteïn-houdende ligchamen) noodzakelijke vrije zuren verloren gaan. Aan de andere zijde stoort een te groot gehalte aan zuren insgelijks de spijsvertering en hier zullen matige giften van alcaliën e|i aarden de spijsvertering bevorderen, Alcaliën , aarden en derzelver zouten schijnen van de spijsverteringswegen ligter en in grootere hoeveelheid in de chijlvaten dan in de bloedvaten over te gaan (nasse en anderen), vooral de in water ligtelijk oplosbare zouten (bij vele metaalzouten heeft het omgekeerde plaats , vooral wanneer zij zich krachtig met proteïn-houdende ligchamen verbinden). De hoeveelheid waarin zij eindelijk in het bloed geraken is van derzelver scheikundige zamenstelling en wijze van werking op het darmkanaal afhankelijk. Laxerende zouten (zwavelzure , plantenzure zouten) worden, wanneer zij in groote giften zijn toegediend, bij den ontstaanden doorloop grootendeels weder ontlast (meestal als zoodanig, somwijlen veranderd); in kleine, niet laxerende giften worden zij daarentegen grootendeels opgeslorpt en komen dan in de alcalisch gewordene pis voor, b. v. als koolstofzure zouten. — In liet bloed schijnen deze stoffen zich vooral met albumine en fibrine te verbindpri. De albuminaten , fibrinaten van alcaliën en aarden in het bloed schijnen grootendeels spoedig weder ontleed en langs verschillende wegen uitgescheiden te worden. Zij komen b. v. in de pis voor als koolstofzure en zoutzure, in het zweet als melkzure en zoutzure zouten. Zwavelzure, salpeterzure, welligt ook phosphorzure zouten schijnen als zoodanig uitgescheiden te worden; salpeter b. v. treft men als zoodanig weder in de pis aan; koolstofzure zouten, b. v. koolstofzure potasch, vertoonen zich in de pis als dubbel-koolstofzure zouten. Daarentegen worden azijnzure, wijnsteenzure, citroenzure zouten gedurende hunnen doortogt door het ligchaam verbrand, en voor zoo verre zij niet, wegens hunne geringe hoeveelheid, door de vrije zuren der pis verzadigd worden 1), komen zij in de pis als koolstofzure zouten voor. Welligt ondergaat een gedeelte derzelve in het bloed zelf nog verdere omzettingen (gelijk de koolstofzure ammoniak). Uit het bovenstaande kan men opmaken, onder welke omstandigheden de pis door vele stoffen dezer groep alcalisch kan worden; petit en chevallier hebben waargenomen, dat reeds een enkel bad in Vichy-water (een alcalisch koolstofzuur-houdend water) deze werking kan uitoefenen. Even als de afscheiding van zoodanige toestellen , welke de ingebragte stoffen uit het bloed uitscheiden, door deze stoffen gewoonlijk vermeerderd wordt, zoo heeft ook na de 1) Dc pis bij koorts, welke gewoonlijk rijk is aan vrij piszuur, maakt de opslorping van eene grooiere hoeveelheid zouten noodig, om haar alcalisch te maken. aanwending van vele, vooral salpeterzure en plantenzure zouten, iets dergelijks In de nieren, bij de pisafscheiding plaats, hetzij ten gevolge eener verandering der bloedsmenging (b. v. door vermeerden, watergehalte), hetzij, dewijl de heterogene stoffen eigendommelyk op de afscheidingstoestellen zeiven inwerken en tevens eene aantiekkmg der in het bloed bevatte stoffen tot de aan hare natuur het meest beantwoordende uitscheidingsorganen plaats vindt, Behalve de pis worden door den invloed der aangewende zouten ook andere afscheidingen bevorderd, welke buitendien reeds rijk aan zouten zijn, b. v. het" zweet, slijm (door ammoniacalia vooral op het ademhalingsslijm vlies); en voor zoo verre de alcaliën een wezenlijk bestanddeel der gal daarstellen, wordt ook deze welligt in grootere hoeveelheid gevormd. , ,.. De albuminaten der alcaliën en meerdere 111 het bloed aanwezige zouten schijnen evenwel niet altijd in hunne gansche hoeveelheid en met gelijke snelheid omgezet en uitgescheiden te worden b. v. wanneer allengs groote hoeveelheden in het bloed geraakt waren, hai- kele gedeelten derzelve blijven voorzeker meermalen gedurende langen tijd in het bloed terug en schijnen dan vooral hunnen invloed uit te oefenen, op de voeding en verrigtingen van zoodanige weefsels welke rijk zijn aan albumine en andere protein-houdende ligchamen en deze voor hunne eigene vorming bij voorkeur noodig hebben (). v. de zenuwzelfstandigheid, de parenchymateuse klieren). Daar echter door vele zouten , deels uit hoofde hunner laxerende werking, deels wegens de door dezelve vermeerderde afscheiding van pis, zweet, slijm, gal enz. nu eens eene meerdere dan weder eene miiideie hoeveelheid ligtelijk oxydeerbare kool- en waterstofrijke stoffen uit het ligchaam verwijderd worden, schijnt op deze wijze de oxydatie en omzetting der protein-houdende bestanddeelen van het bloed en de weefsels indirect bevorderd te kunnen worden; men ziet b. v. in de pis de hoeveelheid piszuur meermalen afnemen, terwijl die dei' pisstof betrekkelijk kan toenemen. In therapeutisch opzigt is dit bij eene vezelstofrijke bloedsmenging en bij neiging tot piszuurvorming van gewigt (jones en anderen) en welligt ook in gevallen, waar, b. v. ten gevolge van ziekten der ademhalingswegen, der huid enz., te weinig zuurstof in het ligchaam ingevoerd wordt. Niettegenstaande dit alles zijn wij niet in staat, te bepalen, in hoeverre de verwijderde werking dezer stoffen op derzelver scheikundige werking op de bestanddeelen van het bloed en de weefsels berust ; het ontbreekt ons ook hier aan stellige bewijzen. Misschien werken zij, en vooral zoodanige stoffen, welke bij normalen toestand niet in liet ligchaam voorkomen, gedeeltelijk alleen daardoor, dat zij als vieemdaardige stoffen met de zenuwzelfstandigheid, de afsclieidingsorganen enz. in aanraking komen. p. 209 r. 10 v. b. — s. 261 r. 10 v. O. _ _ _ ; Men heeft de door salina te bewerkstelligen vermindering van fibrine in ontstekingachtig bloed op verschillende wijzen trachten te verklaren, b. v. door eene verhinderde omzetting (oxydatie) van het albumine en an~ dere protein-houdende ligchamen tot fibrine, hoogere oxyden van próteinë (van mulder), döor versnelde omzetting en oxydatie "der protein-houdende stoften tot piszuur, pisstof, dioleïnzuür enz. Yoor alles zoude liet mtussclien noodig geweest zijn, de daadzaak, welke men wildé verklaren, eerst beter te constateren, en te onderzoeken, in hoe verre de aangewende stoften eene vermindering van fibrine te weeg gebragt hadden en welk aandeel hieraan misschien de bloedontlastingen , diëet en andere invloeden hadden. Millon en LaVer.yn welke Seignette^zout bij pneumonie en gewrichts-rheumatismus aanwendden, namen geene vermindering van fibrine of van crusta-vorming in het bloed waar. — Bij typhus, cholera en andere' ziekten schijnt, deels ten gevolge der overvloedige ontlastingen, het zoutgehalte van het bloed verminderd te zijn (clanny, o'shaitgnessy , stevens en anderen), en zulks zal wel bij alle langdurige, met ontlastingen gepaard gaande ziekten min of meer het geval zijn. Zoolang hetechter niet bewezen is, dat hierin de eenige en Wezenlijke stoornis bestaat, zal ook het gebruik van zouten i zelfs in een scheikundig opzigt, als onvoldoende te beschoüwen zijn, daar juist bij die ziekten he? bloed nog andere afwijkingen vertoont, bi V? een verminderd gehalte aan fibrine (becquerèLi en rodier , andral en gavarret). p. 209 r. 14 t. o. — Si 261 r. 7 tj U; Bij de giftsbepaling dezer zelfstandigheden fcdmt het er vooral op aan, of men dezelve met het doel eener plaatselijke laxerende dan wel eener verwijderde werking op het bloed, de pis enz. wil aanwenden. In het eerste geval zijn groote, in het laatste kleine' giften aangewezen, terwijl alleen bij kleine giften de vereischte hoeveelheid wordt opgeslorpt (om deze reden moet ook in het laatste geval een bestaande doorloop eerst bestreden en de opslorping zoo veel mogelijk bevorderd worden). Bij de keuze aer zouten neme men hunne veranderingen in het darmkanaal en verder in het inwendige der bewerktuiging in aan-4 merking. AV anneer men eene meer prikkelende werking (b. v. op den toestel voor den bloedsomloop, op de afscheidingswerktuigen) verlangt, verdienen in het algemeen de mineraal-züre zouten de voorkeur ; men verkiest daarentegen plantenzure (ook köolstofzure) zouten , op grond hunner omzetting in het bloed , Wanneer men meer eene verandering der bloedsmenging of van de pis bedoelt 1). p. 210 r. 20 v. bi — s. 262 r. 8 v. u. \ erdere proefnemingen (met alcalina bij pissteenen) werden door lekoy d'etiolles en door gay-lussac en pelouze bewerkstelligd (Compt. rend, t. 14. 1842) ; de laatste beschouwde echter de resultaten als tamelijk onbevredigend, en wanneer ook de regtstreeksehe aanwending van enkele of dubbele koolstofzure alcaliën, borax en anderen in oplossing ecnigen invloed op pissteenen uitoefenden, zoo scheen zulks meer aan de oplossing van derzelver dierlijke stoften dan 1) Vergel. onder anderen bukrows in Med. Gazette t. 14 en rowe in Dublin iounu t. 18. 1840 277. aan hunne*zelfstandigheid zelve te moeten worden toegeschreven. Ure (Phcirmaceut. journ. vergel. Dublin• journ. 1844. t. 24) schrijft een. sterker oplossend vermogen aan het koolstofzuur lithium-oxyde toe; wanneer 1 gr. gekristalliseerde soda in unc. j water opgelost, bij eene hoogere temperatuur, slechts 1 gr., borax 1,2 gr. en koolstotzure potasch 1,4 gr. piszuur oploste, werden door 1 gr. koolstofzuur lithium-oxyde 2 gr. piszuur opgelost. Dergelijke proefnemingen verdienen voortgezet te worden en de hoop op derzei ver gunstige gevolgen wordt nog aangewakkerd , wanneer wij bedenken, dat bij het bestaan van blaassteenen somwijlen spontane verweeking en oplossin"- derzelve worden waargenomen, welke misschien onder medewerking van het bij catarrhus vesicae of cystitis gevormde slijm en de omgezette pis plaats vinden (de gevallen van ségalas en anderen), p. 213 r. 13 v. O. — s. 266 r. 8 v. u. De genezende werking van alle absorbontia, dus ook van koolstofzure potasch , bij het zoogenoemde zuur in de maag is geheel daarvan afhankelijk, of de ziekelijke toestanden, waarvan het een verschijnsel uitmaakt, door absorbentia al dan niet kunnen opgeheven worden. Dit laatste zal wel gewoonlijk het geval zijn, en daarom zal de rationele geneesheer ook meer gewigt aan andere , vooral diaetetische middelen hechten. Yoor zoo verre echter het vrije zuur in de maag normaal en voor de spijsvertering noodzakelijk is, zal een overvloedig gebruik van absorbentia schadelijk werken en alleen dan voor eenigen tijd nuttig zijn , wanneer dit zuur , in overvloedige hoeveelheid aanwezig, reeds eene nadeelige werking heeft uitgeoefend (volgens osbokue werken de absorbentia vooral dan niets uit, wanneer liet zuur, ook zonder aanwezigheid van spijzen, zich in de ledige maag vormt, zoo als gewoonlijk bij pyrosis). Of deze middelen misschien ook op eene andere wijze, door afstemming der gevoeligheid, vermindering van den geprikkelden toestand van het slijmvlies werken (howsiiip en anderen) is nog twijfelachtig. Bij dysenterie werden alcaliën door maetinet , loeffler , eademacher en anderen aangeprezen, in verbinding met opium of rheum. p. 214 r. 10 y. b. — 8# 267 r. 12 v. o. Bij exsudaten, verhardingen, tuberculeuse infiltratiën van klieren en andere organen werden potassa en andere alcaliën op goed geluk beproefd, in het kinderlijk geloof, dat zij de uitgezweete en veranderde stoffen, zouden oplossen. Bij eenig nadenken over de scheikundige veranderingen , welke de alcaliën zelvtm in het inwendige des ligchaams ondergaan, en over de geringe hoeveelheid der in het bloed tredende artsenijmiddelen, treedt de ongegrondheid eener dusdanige meening reeds van zelve te voorschijn. Veeleer zou derzelver langdurig gebruik de vorming en verdere ontwikkeling dier stoffen kunnen tegengaan; voor alles echter moeten de eenvoudige therapeutische resultaten op betere grondslagen gevestigd zijn. Bij phthisis en andere longaandoeningen werken de alcaliën misschien alleen door vloeibaarmaking der in de luchtpijpstakken afgescheidene stoffen, zoo als ook reeds laennec de koolstofzure potasch en am- — 48 - inoniak werkzaam bevonden heeft bij droogen catarrhus der lucht-' pijpstakken, empliysema der longen enz. — Of en hoedanig de alcaliën werken bij bovenmatige vetvorming (polypiosis), als ook bij galsteenen, is niet minder duister. Dat men door derzelver toediening het vet zou kunnen verzeepen, gelijk men vroege^ wel eens meende, is ongeloof baar. — Wanneer ook het vet in hoeveelheid moge verminderen, zoo zal dit veeleer het gevolg zijn van eene verhinderde vetvorming uit de voedsels , eene stoornis der spijsvertering en bloedsmaking, welligt ook van eene vermeerderde galafscheiding of eene indirect verhoogde oxydatie der koolstof- en waterstofrijke bestanddeelen van het bloed en de weefsels. Hoe dit ook zijn moge, nimmer mag de behandeling tot aan werkelijke vermagering en eene verhoogde omzetting der proteinhoudende stoffen en der weefsels zeiven voortgezet worden (prout). In den laatsten tijd heeft onder anderen devergie het inwendig en uitwendig gebruik van alcaliën aangeprezen bij chronische huidaandoeningen, vooral bij de schubachtige en papuleuse vormen (psoriasis, lepra , prurigo, lichen en anderen). Inwendig geeft hij koolstofzure soda (1 — 3 grammen dagelijks), uitwendig koolstofzure potaseh of soda in baden, wasschingen en pomaden. p. 218 7 r. y. b. — s. 271 r. 1 v. u. olgens rognetta zouden zelfs. dr. ij—iij nitrum pro dosi bij volwassenen geene bedenkelijke toevallen veroorzaken, vooral in verdunde oplossingen, waarin men dagelijks tot 2 oneen en meer zonder nadeel zou kunnen toedienen; doch in geconcentreerde oplossing en in zelfstandigheid zoude er daarentegen eene geheel andere verhouding ont-1staan. — De wijze van werking van het salpeter is ons onbekend. Wanneer ook zijne geconcentreerde oplossing vezelstof vermag op te lossen, volgt hieruit nog niet, dat dit zout, in kleine hoeveelheden m het bloed overgaande, hier eene gelijke werking uitoefent, en uit den somwijlen ontwaarden »verkoelenden" indruk volgt niet, dat nitrum het oxydatie-proces, de warmte-ontwikkeling zelve afstemt. Iedere theorie echter, welke de zuurstof van het salpeterzuur eene rol laat spelen, wordt omver geworpen door de eenvoudige omstandigheid, dat het salpeter als zoodanig in de pis overgaat. Handelwijze bij vergiftiging. Een tegengift tegen salpeter bezitten wij niet. De verschijnselen zijn gedeeltelijk het tegenovergestelde der therapeutische verschijnselen, — plaatselijke ontsteking van maag en darmkanaal, Tiverigens collapsus zelfs tot flaauwten stijgende. De behandeling kan dus slechts eene symptomatische zijn (na ontlasting, ■\erdunning van het zout); in dringende gevallen zijn somwijlen excitantia, naphthae (welligt ook opium) aangewezen. Als tegengift werd in den laatsten tijd hydraat van ijzer-oxyde aangeprezen (?). p. 226 r. 9. T. o. — s. 232 r. 8 v. o. De zwavelzure soda wordt in de maag onveranderd opgeslorpt en in de pis weder uitgescheiden (millon en laveran en anderen), doch bij groote laxerende giften (veelal onverminderd) met de drekstoft'en ontlast. In de dunne darmen schijnt evenwel dit zout voor een gedeelte (door den invloed der gal ?) tot zwavel-sodium te kunnen worden omgezet, waaruit zich verder zwavelwaterstofgas (flatus) ontwikkelt. Bij een langdurig gebruik van het water der kruisbron te Mariënbad ontstaat veelal groene stoelgang, die men vroeger als critische en als galachtige ontlastingen beschouwde; zij hangen echter alleen af van de omzetting der zwavelzure soda fdoor den invloed van organische stoffen) tot zwavel-sodium, hetgeen nu verder het in het vrije zuur der maag opgeloste ijzer als dubbel zwavelijzer praecipiteert (kersten). Uit hoofde van zijn aanmerkelijk watergehalte werkt dit zout slechts in groote giften als laxans en staat in zooverre beneden andere zouten, b. v. zwavelzure potasch. p. 227 r. 19 v. b. — v. 282 r. 5 y. u. Het keukenzout werkt in geconcentreerden toestand plaatselijk als prikkelend middel, veroorzaakt, in groote giften ingenomen, braking, en kan zelfs door gastro-enteritis dooden. In eene ader ingespoten schijnt het de zamentrekkingen van het hart, wanneer zij hadden nagelaten, dikwijls weder te kunnen opwekken. Een langdurig en eenzijdig voortgezet gebruik van dit zout begunstigt het ontstaan van scorbutische aandoeningen ; deszelfs gemis in spijzen zou wormziekte veroorzaken. Evenzeer als door bijvoeging van keukenzout bij een kunstmatig maagsap de oplossing van gestremde .eiwitstof, vezelstof en kaasstof wezenlijk bevorderd wordt (lehmann) , zoo schijnt het ook voor de gewone vertering der protein-houdende ligchamen een wezenlijk ondersteuningsmiddel daar te stellen. Buitendien maakt dit zout het slijm vloeibaar, vermeerdert deszelfs afscheiding, wordt onveranderd opgeslorpt en met de pis, het zweet en het slijm der slijmvliezen weder uitgescheiden. In het bloed schijnt het inzonderheid door het vloeibaar houden der eiwitstof en vezelstof wezenlijke dienst te doen, daar het, in verbinding met de eiwitstof, de bloedligchaampjes in hunnen vorm en menging behoudt (mueller) en door de vloeibaarmaking der protein-houdende ligchamen de noodzakelijke veranderingen in het blped en de weefsels mogelijk maakt, p. 234 r. 15 v. o. — s. 291 r. 17 v. o. Lithion. Lithium-oxyde. De werking van het lithion en zijne zouten werd totnogtoe niet onderzocht; ook worden deze therapeutisch niet aangewend, als soms toevallig in sommige minerale wateren (Karlsbad, Mariënbad, enz.). In lateren tijd heeft ure gevonden, dat koolstofzuur lithion (in water moeijelijk oplosbaar) voor piszuur en piszure zouten een krachtiger oplossingsmiddel uitmaakt dan andere alcaliën en hunne koolstofzure zouten. Op grond hiervan slaat hij deszelfs gebruik voor, bij piszure diathesis, bij piszure concrementen , zoowel inwendig als voor inspuitingen in de pisblaas. Hoewel wij bovenstaande daadzaak niet betwijfelen, schijnt het ons niet waarschijnlijk, dat ook dit middel beter werkt dan andere alcaliën (vergel. p. 214). p. 235 r. 6 v. b. — s. 292 r. 2 v. o. De bijtende kalk verdient als zacht werkend causticum altijd nog 4 hare plaats in den artsenij voorraad, b. v. bij gevoelige huid, oppervlakkige moedervlekken, enz. Men wendt dezelve als fijn poeder aan, en (dewijl zij niet vervloeit) met een weinig water of potaschloog, groene zeep (1—2 deelen) bevochtigd, door middel eener ge venster de pleister (zie potassa caustica). Na eenige uren heeft zich eene korst gevormd, welke een meestal weinig zigtbaar likteeken nalaat. Om eenen hoogeren graad van werking te verkrijgen vermenge men de kalk naar omstandigheden met [, \ en zelfs met gelijke deelen bijtende potasch (zie deze, Weener bijtmiddel). — Osborne bezigt versch uitgebrande kalk, op het oogenblik dat zij met water bevochtigd wordt, als moxa (lime moxa). — Als tcind-cement brengt OSïermaier ongebluschte kalk 52 dn. met watervrij phosphorzuur 48 dn. snel vermengd in de alvorens uitgedroogde tandholte. p. 236 r. 2 v. b. — s. 293 r. 6 v. o.
48,555
MMTEY01:179546002:mpeg21_13
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,872
Archives néerlandaises des sciences exactes et naturelles
E. GERLAND.
French
Spoken
11,464
18,910
Ailleurs, toutefois, on voit aussi des agrégats en forme de houppes radiées, et en outre des nodules brunatres, a contour irrégulier, oïi 1’on reconnaït distinc- tement une structure granuleuse, globulitique. L’action polarisante est de nouveau variable, mais généralement trés faible; plusieurs des tormes globuleuses sont complétement isotropes, les agrégats radiés montrent au contraire une doublé réfraction un peu plus forte. L’altération felsitique secondaire a exercé une influence trés H. VOGELSANG. SUR LES CRISTALLITES. 429 remarquable sur les trichites inclus dans la masse. Ceux-ci, en effet, ont été entraïnés dans la dévitrification, et cela sicomplé- tement, que dans les parties felsitiques on ne distingue ordinai- rement plus de tracés des petites aiguilles noires. Quelquefois, leurs formes allongées se sont encore conservées dans les cumu- lites, mais, en d’autres points, forme et substance, tout a été absorbé entièrement. Ce phénomène n’a pas été accoinpagné de 1’apparition d’oxyde de fer ou d’hydrate d’oxyde de fer, d’oü 1’on peut conclure que la matière primitive des trichites n’était pas du fer magnétique. II est difficile de rien préciser au sujet de 1’altération cbimique qui a déterminé la dévitrification; toutefois, il parait probable que 1’absorption d’eau y a joué un röle. La zone claire, qui entoure les cumulites, indique peut-être jusqu’oü 1’ac- tion a consisté essentiellement en une pénétration mécanique par un liquide aqueux, sans qu’une véritable combinaison chimique se soit effectuée. Dans les pechsteins de Meissen, les phénomènes de la dévi trification secondaire sont tout a fait les mêmes que dans cette roche plus moderne de Szanto; on y retrouve aussi, en petit nombre , les trichites altérés felsitiquement. Dans les variétés rouges, la formation du felsite a été accompagnée de la séparation de ferrite, oxyde ou hydrate d’oxyde de fer. Jusqu’ici nous n’avons appris a connaïtre les sphérolithes, tant cumulites que felsosphérites, que sous des formes microscopiques. Lorsque les productions sphéroïdales atteignent des dimensions plus considérables, 1’état de développement du magma présente, au fond, des modifications entièrement semblables; néanmoins, en ce qui concerne la structure de 1’ensemble, il n’est pas rare d’observer encore d’autres particularités, qui ne sont pas sans importance pour 1’interprétation génétique. Nous allons donc examiner spéci- alement, dans cette catégorie, une roche qui peut être regardée comme un exemple extrêmement instructif pour 1’étude de la for mation des sphérolithes, comme pour celle de la dévitrification felsitique en général. Cette roche sphérolithique, déja plus d’une fois décrite, et qui constitue également un trachyte quartzifère ou 430 H. VOGELSANG. SUR LES GRISTALLITES. porphyré quartzeux moderne, est celle de Tolcsva prés de Tokaj. En échantillons ordinaires, elle a l’aspect d’un felsite compacte, gris-bleuatre, dans lequei les grains cristaliins disséminés, quartz et sanidine, sont trés petits et trés peu nombreux; des nuances de couleur y produisent un dessin fluidal, finement nodulaire, auquel correspond aussi une division assez marquée en strates plano- parallèles. En dépit de cette structure parallélique, et en apparence sans relations avec elle, de grands sphérolithes remplissent la roche. „Sur la surface d’une cassure quelconque on voit des faisceaux de rayons divergents, de 1 a 2 pouces de diamètre; chaque rayon s’étend suivant une ligne courbée, irréguliere, et se bifurque plusieurs fois. C’est évidemment le résultat d’une attrac- tion cristalline au sein d un magma homogène. Ce dernier, avec sa couleur foncée, sépare les rayons filamenteux, de couleur plus claire, etc.” *). De ce passage de M. von liichthofen, je ne puis guère admettre que la première partie, celle qui concerne I’ap- parence extérieure des sphérolithes. Leurs caractères essentiels sont faciles a reconnaitre dans 1’image microscopique donnée par la fig- 1, pl- XIII. On y voit deux segments, un grand et un petit, de deux sphérolithes, avec la masse intermédiaire corres- pondante. Notons, pour commencer, que la préparation ne laisse observer que §a et la une faible action biréfringente. Les rayons obscurs torment le corps sphérolithique proprement dit, lequei est toutefois entouré, et souvent aussi divisé concentriquement, par des anneaux ou des enveloppes sphériques de la masse intermé diaire claire. Du cóté d’une pareille couche intermédiaire, les branches obscures ne sont pas terminées nettement et régulièrement, mais elles se fondent insensiblement dans le magma clair. Quel- ques-unes s’y avancent assez loin, et parfois même de faibles linéaments relient entre elles les branches placées de part et d’autre de la couche; ordinairement, en tout cas, les parties correspon- dantes paraissent être situées dans le prolongement 1’une de 1’autre, de sorte qu’il manque bien un segment des deux branches, ‘) J1. v. Richthofen, Studiën aus den Ungarisch-Siebenbiirgischen Tracliytge- birgen (Jalirb. d. Geol. Reichsanst., 1860, p, 180). II. VOGELSANG. SUR LES CRISTALUTES. 431 mais qu’une connexion primitive n’en est pas moins indiquée. Aussi bien dans les branches obscures que dans les interstices clairs qui les séparent, on voit beaucoup de trichites noir-brunatre, auxquels, a un bon grossissement, on peut aussi reconnaitre une constitution margaritique. Dans les branches obscures, ces trichites sont orientés suivant une direction prédominante, laquelle est la même pour toutes les parties du sphérolithe; cette direction est par conséquent indépendante de la formation sphéroïdale, mais elle correspond a la structure parallélique, a la division stratoïde de la masse totale. Dans le magma clair interposé entre les branches obscures, les trichites ne sont pas aussi abondants, et a une certaine distance des branches ils se perdent tout a fait: mais, ce qui est trés remarquable, c’est que, au voisinage de ces formes, ils s’y adaptent par leur nombre et leur direction, de manière a montrer clairement que le magma interposé a éprouvé un mou vement fluidal propre, qu’il a du être liquide alors que les branches obscures étaient déja consolidées, et pendant que leurs fragments disjoints conservaient en général leur position relative. On peut admettre, d’après cela, que, dans la masse épanchée horizontale- ment et en voie de solidification, il s’est opéré d’abord une con- centration sphérolithique et un groupement radial correspondant ■ ensuite il s’est produit une réaction par laquelle le magma est redevenu en partie liquide; les sphérolithes eux-mêmes en ont subi 1’atteinte, et leurs divisions a 1’état d’esquilles minces ont été fondues sur les bords, arrondies et séparées par le magma reformé; mais, avant que la fusion füt compléte, la solidification est de nouveau intervenue. Ces divers phénomènes peuvent avoir été trés rapprochés dans le temps, et avoir eu pour cause un dégagement secon daire de chaleur, analogue a celui que 1’on a eu plus d’unefois 1’occasion d’observer dans nos courants de lave modernes. II importe de remarquer que ces phénomènes paragénétiques spéciaux ne nous sont dévoilés, dans le cas particulier dont il s’agit, que par le fait seul de la présence et de la disposition des trichites. Dans beaucoup d’autres roches, la solidification peut avoir traversé des phases du même genre, sans que la chose soit 432 H. VOGELSANG. SUR LES CRISTALLITES. attestée, comme ici, par des documents irrécusables, mais toujours accidentels. A un fort grossissement, on reconnaït que le magma des sphé- rolithes, abstraction faite des trichites, présente la dévitrification felsitique. Dans les interstices clairs il y a encore beaucoup de matière vitreuse homogène, qui toutefois est rendue trouble par des grains de ferrite d’unjaune brunatre. Dans la partie centrale des sphérolithes, les branches montrent parfois une legére action pola- risante. Dans les grands espaces qui séparent les différents sphé rolithes, 1’état du magma est analogue a celui des interstices entre les branches; néanmoins, il s’y trouve aussi beaucoup de petits felsosphérites, qui offrent parfois de fines stries radiées, ainsi que des cumulites siliceux et d’autres nodules limpides, qui pro- bablement ne consistent pas en acide silicique libre. Ces derniers sont des productions singulières, d’apparence drusillaire; le milieu est formé de verre clair, isotrope, souvent creusé de pores a gaz, et dans lequel pénètrent des microlithes clairs et doublement réfrin- gents, qui partent de la périphérie. La paté, dans ces grands espaces, renferme aussi beaucoup de ferrite, d’un brun tantöt clair et tantöt foncé, en grains amorphes ordinairement accumulés en nodules irréguliers. Puisqu’il vient d’être question de 1’oxyde ou hydroxyde de fer auquel nous donnons, pour abréger, le nom de ferrite, je crois devoir intercaler ici une couple de remarques, qui serviront peut- être a appeler 1’attention sur cette matière de peu d’apparence, et a provoquer des recherches propres a nous en donner une con- naissance plus précise. C’est surtout, comme on sait, dans les roebes porphyroïdes anciennes, les porphyres quartzeux, les porphyrites, en partie aussi les mélaphyres, qu’un pigment ferrugineux, brunatre ou rougeatre, pénètre fréquemment la masse entière et est 1’agent principal de la coloration. Dans les roebes éruptives plus moder- nes, en particulier dans les trachytes et basaltes non quartzifè- res, 1’imprégnation par des éléments rubigineux est trés rare, tandis que le fer oxydé magnétique et les silicates ferreux non H. VOGELSANG. SUR LES CRiSTALLITES. 433 altérés jouent dans ces roches un róle beaucoup plus considérable. Ce fait conduit tout naturellement a croire que, dans les roches anciennes, la coloration ferrugineuse provient d’une décomposition lente, et, pour certains cas particuliere, on peut même rendre trés probable que cette coloration secondaire a de nouveau été suivie d’une décoloration due a la réduction et a 1’entraïnement de 1’oxyde de fer. A cette manière de voir trés fondée il faut toutefois opposer immédiatement eet autre fait, que dans les roches basiques anciennes, spécialement dans les différentes varié tés de diorites, une pareille coloration rubigineuse secondaire ne s’est pas produite. L’opposition n’est d’ailleurs pas simplement apparente, en ce sens que cette coloration pourrait être masquée par d’autres éléments, de teintes foncées; car 1’examen micros- copique met hors de doute que, dans les diorites, la quantité d’oxyde de fer amorphe est, absolument parlant, extrêmement petite. La transformation moleculaire, chez ces roches, se mani feste plutöt par 1’apparition de combinaisons serpentineuses, et, circonstance remarquable, elle a ordinairement laissé le fer mag- nétique sans altération aucune. La présence de la ferrite, dans les porphyres, peutdonediffi- cilement être attribuée a la seule action du temps, mais elle doit nécessairement se trouver, d’une manière ou d’autre, dans un rapport causal avec la composition minéralogique de ces roches, ou avec leur mode primitif de formation. Pour ce qui regarde la composition, il n’est guère possible de chercher directement dans la nature différente des éléments cristallins 1’explication du contraste que nous avons signalé entre les porphyres et les dio rites ; mais, ce qui semble mériter davantage d’être pris en con- sidération, c’est que les diorites sont ordinairement des agrégatscom- plétement cristallins, tandis que les porphyres contiennent en général un magma imparfaitement développé. La coloration ferritique n’est d’ailleurs pas constamment étran- gère aux porphyres quartzeux d’age récent; beaucoup de trachytes quartzeux de la Hongrie nous en ofifrent la preuve, et en parti culier les roches de Erdobenya, Tolsva, et autres localités des Archives Néerlandaises, T. VIL 28 434 H. VOGELSANG. SUR LES CRfSTALLITES. environs de Tokaj, sont le plus souvent colorées en rougeatre par de 1’oxyde de fer amorphe. lei, non-seulement le peu d’an- cienneté de la roche et 1’état complètement inaltéré des éléments disséminés plaident contre 1’hypothése d’une transformation mo leculaire lente, inais la distribution de 1’oxyde de fer dans la paté est aussi telle, qu’on ne peut admettre qu’une formation directe et au moins contemporaine de la solidification de la paté, ce qui constitue une différence notable avec les porphyres anciens. Dans les trachytes quartzeux, le pigment rouge n’imprègne pas uniformément toute la masse de la paté, mais il est ordinairement concentré dans des nodules ou des bandes fluidales; rarement aussi il pénètre dans les fissures moléculaires des grains de quartz ou de feldspath, comme cela a généralement lieu dans les por phyres anciens. II n’en résulte pas, toutefois, que 1’oxyde de fer amorphe doive être regardé comme un véritable produit de solidification pyrogénée. Non-seulement une pareille manière de voir rencon- trerait des difficultés au point de vue purement chimique, mais il importe aussi de noter, comme argument géologique, que dans les roebes vitreuses, les obsidiennes, les perlites, les ponces, et aussi dans les pechsteins anciens, oü 1’on trouve des productions microscopiques si variées, la ferrite ne se rencontre pas a titre de formation primitive. Lorsque dans ces roches apparait 1’oxyde de fer rouge, par exemple dans les pechsteins de Meissen, sa distribution est liée a des fissures moléculaires, et on lui recon- naït avec évidence une origine secondaire. Au contraire, dans les tufs porphyriques, tant anciens que mo- dernes, et particulièrement dans les brèches hydroquartzeuses des terrains trachytiques de la Hongrie, la coloration ferrugineuse est trés générale, et nous n’avons d’ailleurs quA penser aux jaspes et aux agates ordinaires, pour être convaincus que la formation hydrochimique de la silice s’accompagne trés volontiers du dépot d’oxyde de fer anhydre ou hydraté. Si d’autres faits conduisent & conclure que la formation ou le durcissement de la paté doit être regardée comme un acte spécial H. VOGELSANG. SUR LES CRISTALL1TES. 435 de la constitution de la roche, la présence de la ferrite paraït indiquer que dans ce phénomène, chez les roches en question , des réactions hydrochimiques ont jouê un certain róle. II est probable que, dans beaucoup de cas, on doit se figurer le dur- cissement de la roche comme une consolidation de sables vol- caniques, a laquelle la chaleur et 1’action dissolvante de 1’eau ont pu coopérer dans une mesure trés variable. Ces considérations s’appliquent aussi bien aux roches éruptives anciennes qu’a celles d’une date plus récente. A part les phéno- mènes ultérieurs de décomposition , les porphyres quartzeux doivent être regardés comme exactement homologues aux trachytes quart zeux; en ce qui concerne leur coloration ferritique, 1’hypothèse la plus simple est donc d’admettre que 1’oxyde de fer amorphe doit être rapporté en~ partie a la formation primitive de la roche, entendue comme il vient d’être dit, et en partie aussi a une décomposition secondaire graduelle. Du reste, en maintes cir- constances, les changements secondaires ont produit, comme on sait, un effet de réduction et de décoloration, plutöt qu’un effet d’oxydation et de coloration plus intense. Je n’aime pas a trop étendre, dans la pétrographie, les expli- cations génétiques; mais, s’il y a en cette matière une opinion méritant d’être généralisée, c’est que la coagulation ou la conso lidation de la paté des roches porphyriques a constitué un acte distinct dans la formation de la masse, et que les grains cris- tallins empatés se sont séparés a un moment antérieur et, en général, a une place et sous un état différents de ceux oü nous les voyons aujourd’hui. Fréquemment, il est vrai, le dévelop- pement et la différenciation de la paté peuvent s’être faits d’une manière analogue a celle qui a donné naissance aux premières productions minérales; mais il a aussi pu arriver que la nature chimique et le mouvement du magma aient exercé sur les cristaux formés antérieurement une action destructive, au lieu de tendre ii les conserver et a en accroïtre le nombre. Bien que ces considérations pétrogénétiques ne soient pas dans un rapport direct avec 1’objet spécial du présent travail, elles 28* 436 H. VOGELSANG. SUR LES GRISTALLITES. ont pourtant une importance si considérable pour toute étude concernant les matières porphyriques, que je veux encore décrire une roche de la Hongrie, qui non-seulement mérite un intérêt particulier a raison de ses éléments constituants et de 1’état ca- ractéristique de sa paté, mais qui offre aussi un exemple éminem- ment propre a illustrer les réflexions précédentes. La roche dont il s’agit est un trachyte foncé, qui se montre prés de Somos Ujfalu, dans un groupe volcanique isolé, les Monts-Karancs. Ces anciens cónes volcaniques, dénommés d’après le plus élevé d’entre eux, le Karancs, s’élèvent au milieu du terrain tertiaire a 1’est del’Eipel, au nord-est de Szeszeny, entre les Monts-Matra et les contre-forts sud-ouest du dépöt trachytique de Schemnitz *). Je n’ai pas visité moi-même cette contrée. Mes recherches microscopiques ont porté d’abord sur un échantillon faisant partie d’une collection de roebes de la Hongrie, que 1’université de Bonn a reque de M. Zipser. Je ne puis malheu- reusement pas indiquer le point précis oü eet échantillon a été détaché; sur 1’étiquette on lit simplement: Somos Ujfalu. M. le professeur Szabo’, de Pesth, auquel j’avais demandé de m’éclairer a ce sujet, a eu la bonté de me communiquer des matéri- aux et des renseignements, qui apprennent que 1’échantillon en question ne représente pas la variété normale du trachyte de la localité d’oü il provient. La roche la plus abondante est un trachyte dioritique vert foncé, renfermant qa et la des grenats rouges, qui atteignent assez souvent le volume d’une petite noisette. Même par 1’examen microscopique, on ne découvre pas de quartz dans cette roche. Le feldspath est en majeure partie un clinoclase a stries lamellaires; mais fréquemment les cristaux consistent en agrégats microlithiques polysynthétiques, qui sont tellement obscurcis a 1’intérieur par des matières étrangères, que la détermination devient incertaine, et que même une analyse chimique séparée, en supposant qu’on put 1’exécuter sur des *) /''oir Beudant, Voyage min. et geol., t. II, p. 39. H. VOGELSANG. SUR LES CRISTALLITES. 437 échantillons a gros grains, n’aurait qu’une valeur trés probléma- tique. Beaucoup de cristaux ne se montrent transparents et purs que dans une étroite zone extérieure, tandis que d’autres au contraire sont limpides au centre et troublés vers la péripbérie; circonstances qui, 1’une et 1’autre, s’observent fréquemment cbez les feldspatbs des roches dioritiques. La bornblende, dansl’échan- tillon réduit en lame mince, est d’un vert olive; elle présente órdinairement des contours rectilignes réguliers et, sur la section transversale, les lignes de clivage habituelles. Souvent, toutefois, les cristaux sont des agrégats polysynthétiques, qui renferment beaucoup de fer magnétique et de microlithes clairs, et qui a 1’extérieur sont toujours entourés d’une croüte de petits grains noirs. Cette abondance du fer magnétique, en grains adhérents et inclus, est, comme 1’on sait, une circonstance trés ordinaire, aussi bien dans la hornblende des diorites que dans 1’augite des roebes basaltiques. II n’est pas nécessaire, pour 1’expliquer, d’attribuer a la hornblende une attraction cristallin'e spécifique sur le fer oxydulé; seulement, il paraït que sous le rapport chimique la séparation de ce corps est en connexion étroite avec la for- mation du silicate, de sorte que la production d’un de ces miné- raux détermine celle de 1’autre, et que par suite ils se réunissent facilement en un agrégat commun. Assez souvent on distingue dans la paté des agrégats irréguliers, formés de microlithes blancs et verts agglomérés avec du fer magnétique et de la matière felsitique. Quant a la paté même, elle présente un développement presque entièrement cristallin, avec peu de matière telsitique interstitielle. Dans cette roche principale on ne reconnaït ni dis- position fluidale ni altération mécanique des éléments. Outre les grands cristaux de grenat (les petits grenats microscopiques sont trés rares), on doit encore mentionner la pyrite parmi les éléments accessoires. Le mica est étranger a la masse principale; toute fois , au voisinage du basalte de Somoskö, la roche renferme des lamelles d’un mica magnésien foncé a éclat métallique. Dans 1’échantillon de cette localité qui m’a été envoyé par M. le pro- fesseur Szabo’, la composition et la structure étaient du reste 438 H. VOGELSANG. SUR LES CRISTALLITES. tout a fait les mêrnes que dans la roche principale, laquelle, abstraction faite des grenats, constitue, comme on voit, un diorite trachytique normal. L’échantillon de la collection de Bonn pro- vient-il maintenant d’une masse étrangère, traversant cette roche sous forme de filon, ou bien a-t-il été pris peut-être au voisinage immédiat du basalte ? C’est la une question a laquelle je ne puis répondre. En tout cas, il diffère de la roche qui vient d’être décrite par des particularités remarquables. Sa couleur générale est noiratre, et non gris-verdatre. Dans une paté porphyroïde foncée, é, cassure esquilleuse, on voit des grains clairs et limpides de clinoclase, des aiguilles fibreuses noiratres de hornblende, et, et la, des lamelles assez nom- breuses de mica, larges de plusieurs millimètres, foncées, ayant la couleur et 1 éclat du tombac. Le grenat y est plus abondant que dans la roche principale, mais en grains plus petits, de la grosseur d une tête d épingle. II n’est pas rare de trouver en outre, en grains de la même grosseur, de la cordiérile, qui non- seulement est parfaitement caractérisée par son pléochroïsme dans les préparations microscopiques, mais se reconnaït aussi trés bien a la loupe dans un échantillon ordinaire. La roche réduite en poudre abandonne a 1’aimant une trés petite quantité de fer oxydé magnétique, et j ai trouvé aussi un petit grain de pyrite inagné- tique. La présence du quartz, en grains perceptibles, ne se laisse pas constater avec certitude. D’après une analyse exécutée au laboratoire de 1’Ecole polytechnique de Delft, la roche contient 65 pour cent d’acide silicique, ce qui, combiné avec 1’abondance du clinoclase, rend au moins probable la présence d’une certaine quantité de silice libre. La fig. 2, pl. XIII, est une image microscopique de la roche, image dans laquelle toutefois ne figurent pas le mica, le grenat et la cordiérite, éléments relativement plus rares. Des granules dopacite, d’une ténuité extréme, déterminent dans la paté des dessins fluidaux; pour le reste, celle-ci se compose en majeure partie de trés petits grains arrondis limpides, qui sont probablement cimentés par un magma vitreux; ordinairement, d’ailleurs, les H. VOGELSANG. SUR LES CRISTALLITES. 439 grains eux-mêmes ne montrent aussi qu’une actiou polarisante trés faible. Dans des nodules clairs, qui toujours polarisent plus fortement, paraït prédominer de Ia silice libre. On ne peut regarder comme étant du quartz que les grains les moins volumineux, de forme tout a fait irrégulière et saus stries de polarisation lamel- laire. Ces grains sont ordinairement traversés de fissures molé- culaires irrégulières; ils ne renferment pas les inclusions dihexaé- driques caractéristiques, mais seulement des inclusions vitreuses trés petites et a contour irrégulier. J’ai aussi observé de trés petites cavités a liquides, dans lesquelles la bulle mobile était bien amenée au repos par 1’infiuence de la chaleur, mais ne disparaissait pas. Sous le rapport des inclusions vitreuses et liquides, le quartz des roebes dioritiques se rapproche en général plus du quartz des granites que de celui des porphyres. Le feldspath est en majeure partie a 1 état de groupement lamellaire; quelques coupes montrent la polarisation monochro- matique, mais cela ne suffit pas pour qu’on puisse y voir des cristaux simples on de 1’orthoclase. Contrairement a ce que nous avons trouvé dans la roche principale, le feldspath est ici extrême- ment pur et limpide; il ne renferme que peu d’inclusions vitreuses, mais quelquefois il emprisonne des paillettes de mica ou de petites aiguilles d’amphibole. Le mica est brun foncé translucide, mais sur les bords il est entouré, de même que 1’amphibole, d’opacite et de viridite; rarement les lamelles présentent un contour hexagonal régulier. La couleur de 1’amphibole varie entre le jaune verdatre et le brun rougeatre; les cristaux foncés, tels que ceux représentés dans la figure, deviennent souvent trés sem- blables au mica, surtout lorsque la structure fibreuse est peu accusée; toutefois, ils sont faciles a distinguer par leur dichroïsme intense. Les cristaux brunatres d’amphibole deviennent noir verdatre quand on tourne le dichroscope. Les grenats enve- loppent dans leur masse de 1’amphibole, du mica et du fer magnétique. La disposition des éléments décèle clairement une structure fluidale, et la plupart des cristaux portent la tracé d’altérations 440 H. VOGELSANG. SUR LES CRISTALLITES. mécaniques dues au mouvement de la masse. Sous ce rapport, 11 y a une différence essentielle entre la présente variété de roche et le trachyte dioritique de Somos Ujfalu décrit ci-dessus, diffé rence qui me fait présumer, comme je 1’ai déjè, dit, que mes échantillons proviennent ou bien du voisinage immédiat du basalte, ou bien d’un filon subordonné dans la masse principale. Les grains de grenat et de cordiérite sont arrondis, les feld- spaths sont fracturés, leurs fragments écartés, arrondis aux angles, etc.; mais c’est surtout 1’amphibole qui présente des altérations remarquables. Les fines aiguilles de ce minéral sont courbées, et en même temps a demi ou entièrement rompues; les cristaux plus grands sont brisés et disloqués, et entre les cassures appa- raissent en abondance de la viridite et de 1’opacite, qui au dehors se perdent dans les traïnées de la paté. II est impossible de regarder ici 1’opacite comme composée uni- quement de fer magnétique; pour cela sa quantité est beaucoup ti op considérable. Elle affecte d’ailleurs des formes tout a fait irrégulières, qui paraissent constituer plutót des lamelles que des grains, et qui se distinguent trés nettement des grains réguliers dn fer magnétique. La viridite se présente également en lamelles et en grains irréguliers, ordinairement arrondis. Lorsqu’on voit comment ces matières s’accumulent surtout aux bords et entre les surfaces de cassure des cristaux désagrégés, on est nécessairement conduit a admettre que leur formation est en relation directe avec 1’altération mécanique de 1’amphibole. Dans ces mêmes endroits, la présence d’un magma vitreux ne se laisse pas reconnaïtre; on trouvebien, entre les éléments noirs et verts, beaucoup de grains limpides et de forme irrégulière, mais ceux-ci sont fortement biréfringents, et la supposition la plus probable est qu’ils appartiennent au quartz. S’il est permis de regarder la roche en question comme une modification locale du trachyte dioritique vert, il est pourtant difficile d’attribuer sa formation, bien qu’elle ait certainement été accompagnée d’un mouvement de la masse, a un simple phénomène de liquéfaction au sens ordinaire du mot. H. VOGELSANG. SUR LES CRISTALLITES. 441 Les caractères d’altération sont exactement les mêmes pour le mica que pour 1’amphibole, et 1’un et 1’autre de ces deux miné- raux sont fréquemment remplacés, en tout ou en grande partie, par des agrégats granuleux d’opacite et de viridite. Quelquefois, en dépit de cette substitution, la forme originelle est encore plus ou moins conservée, mais généralement on ne trouve plus que des accumulations irrégulières, qui n’ont aucun titre au noni de pseudomorphoses (voir au bas de la figure, cöté gauche). Des passages successifs permettent ensuite de recon- naitre comment ces agrégats obscurs ont été peu a pen divisés et entraïnés, sous forme de fines granulations, dans le mouvement de la paté. L’idée se présente maintenant assez naturellement, que tous les petits grains limpides dont la paté est remplie pourraient n’être que des rudiments de cristaux véritables. Bien que cela ne me paraisse pas probable, je crois pourtant devoir rappeler a cette occasion qu’on n’est nullement autorisé a rapporter aux cristallites, sans preuve ultérieure, tous les petits éléments des roches qui sont dépourvus d’une forme déterminée. J’ai déja fait remarquer, précédemment, qu’un cristal arrondi ou mutilé d’une manière quelconque est tout autre chose que ces productions cristallines embryonaires que nous appelons cristallites, et cette remarque, évidente pour des corps d’une certaine ètendue, n’est pas moins vraie pour les particules microscopiques les plus ténues , bien que, dans ce dernier cas, une diagnose satisfaisante puisse être souvent difficile ou même impossible. II n’est peut-être pas inutile non plus de noter expressément que nos études sur les cristallites, bien loin de favoriser 1’opinion que la solidification des cristaux dans un magma vitreux soit précédée d’un état de mollesse et de plasticité de ces corps po- lyédriques, tendent plutöt a faire admettre le contraire. Eneffet, s’il est vrai que dans les verres la formation et le maintien de grands globulites ou longulites s’expliquent par une certaine unifor- mité des variations du mouvement moléculaire a 1’intérieur et a 1’extérieur, et si par suite un passage relativement lent del’état 442 H. VOGELSANG. SUR LES CRISTALLITES. liquide a 1’état solide est peut-être la régie pour les corps de cette nature, — d’un autre cóté, la combinaison formée ponrra difficilement conserver un état plastique lorsque, dans un liquide aqueux ou vitreux, la différence entre les mouvements molécu- laires internes et externes sera assez considérable pour qu’un cristal proprement dit prenne naissance. Quant a savoir si les cristaux en général, ou quelques-unes de leurs classes, possèdent un certain degré de fiexibilité, si cette fiexibilité peut être augmentée par 1’influence d’un magma en fusion ignée, et dans quelle relation ces phénomènes se trou- vent avec la structure microscopique des cristaux, — ce sont la des questions qui ne touchent plus le problème de la for- mation primitive des cristaux. SUR L’ERESUS ANNULATUS HAHN, PAR A. W. M. VAN HASSELT. Dans ces dernières années j’ai eu la bonne fortune d’obtenir plusieurs Arachnides rares, dont 1’existence dans notre faune avait jusqu’alors été a peine signalée ou bien êtait entièrement inconnue. Tels sont: Atypus Sulzeri (mas), troüvé par ma femme, Pholcus phalangioïdes, rencontré par Mme v. V, par moi-même et par quel- ques autres, Thomisus globosus, Thomisus diadema et Sphasus variegalus (femina junior), tous pris par M. Heylaerts dans les environs de Breda. Mais, de toutes les surprises de ce genre, une des plus grandes est celle qui m’a été faite en dernier lieu, au mois de mai de cette année, par M. A. B. van Medenbacb de Rooy, d’Arnhem. Le 22 dudit mois, je requs de lui un individu male vivanl, trés beau et trés bien conservé, d’une araignée extrême- ment rare et tout a fait exceptionnelle a notre latitude, individu qu’il avait capturé la veille dans les bruyères des environs de Velp. Je reconnus immédiatement qu’il appartenait au genre Eresus, dont les représentants ne se trouvent d’ordinaire que dans 1’Europe méridionale, et qui est remarquable entre autres par le céphalo- thorax grand et sphérique (d’oü le nom de „araignées a grosse ‘) La femelle a aussi été trouvée récemment par M. M. C. Ver Loren. 444 A. W. M. VAN HASSELT. SUR l’eRESUS ANNULATUS HAHN. tête”), par 1’écartement considérable des petits yeux, les forts crochets des tarses, 1’organe inframamillaire, etc. Cette jolie petite araignée, que j’ai encore pu soumettre vivante en juillet dernier aux membres de la Société entomologique, et que j’aurais désiré conserver longtemps en vie, tant pour 1’observer que pour pouvoir la montrer aux amateurs, a malheureusement dé§u mon espoir. Bien que j’eusse arrangé 1’habitation de mon araignée autant que possible conformément a ses habitudes, — au fond une couche de sable, par dessus une petite motte de bruyère (Erica), et enfin une petite branche de rosier, sèche et fourchue, — elle ne tendit qu’un petit nombre de fils isolés et irréguliers, sans en arriver a tisser une toile plus ou moins appa- rente. Tous mes essais pour la nourrir restèrent infructueux. Elle ne fit sa proie d’aucun des insectes variés que je lui présentai. Elle ne les pourchassait même pas, mais paraissait au contraire effrayée par le contact de la plupart; aucun d’eux d’ailleurs ne s’embar- rassa dans ses quelques fils isolés. Des mouches grandes et petites, ainsi que des tipules de diverses grandeurs, restèrent en apparence complétement inapergues. Je lui cherchai alors toutes sortes d’autres petits insectes, des microlépidoptères, des coléoptères, etc., mais elle ne toucha a aucun. Des vers de farine, des lombrics ordinaires, des petits morceaux de viande crue, avec lesquels j’ai parfois reussi a nourrir pendant quelque temps d’autres araignées, n’attirèrent nullement son attention. Enfin, j’introduisis dans le verre une couple de petites fourmis de mon jardin (Myrmica ru/'a, ouvrières), mais celles-la aussi furent laissées en paix, et pendant quelques jours je les vis plusieurs fois dans le voisinage immédiat de 1’araignée sans que celle-ci fit mine de les poursuivre. Cette abstention me surprit d’autant plus, que le petit animal ne manquait pas en général de vivacité, mais prenait place, tantót ici, tantót la, — et toujours dans une position inclinée, le céphalothorax en dessous, — sur 1’un des fils tendus obliquement entre les bifurcations de la branche de rosier, et que plus d’une fois il absorba aussi, de la manière ordinaire, et parfois avec avidité, les gouttelettes d’eau que j’introduisais dans le flacon. Jusqu’a la tin, je vis mon araignée, A. W. M. VAN HASSELT. SUR l’eRESUS ANNULATUS HAHN. 445 trés lente dans ses mouvements, changer plusieurs fois par jour de place, mais jamais je ne lui vis faire de bonds, ce que, d’après son affinité avec les Attides, j’avais pourtant attendu. A mon • grand regret, le volume de 1’abdomen diminua peu apeu, sans qu’aucuu autre changement, par exemple dans lescouleurs, se fit remarquer. Le 22 juillct, par conséquent après qu’elle eut vécu tout juste deux mois sous mes yeux, sans aucune nourriture, je la trouvai le matin morte au fond du flacon. En la transportant immédiatement dans 1’esprit-de vin, je-m’apercus qua 1’une de de ses pattes de derrière était attachée une fourmi également morte. Ce contact était-il purement accidentel, comme je suis disposé a le croire, ou bien y avait-il eu lutte, et la fourmi avait-elle attaqué et blessé 1’araignée, ou vice-versa? C’est, naturellement, ce que je ne pus décider. Une nouvelle crainte s’empara maintenant de moi. La belle couleur rouge de 1’animal allait-elle palir ou disparaitre dans 1’alcool, comme il arrivé pour la plupart des araignées a couleurs vives, jaunes, vertes et rouges? Heureuse- ment, jusqu’a ce jour, 20 décembre, cela n’a pas encore eu lieu, de sorte que ce spécimen continue a être un des plus beaux de ma collection. La familie a laquelle ce genre appartient, celle des Eresoidae, voisine de celle des Alloidae, toutes les deux du sous-ordre des Saltigradae, n’est représentée en Europe que par un petit nombre d’espèces. Celles-ci ont été trouvées presque exclusivement dans les pays du sud, 1’Espagne et le Portugal, la Turquie et la Grèce, 1’Italie et Ia Sicile, une couple d’espèces un peu plus au nord, dans les provinees méridionales de 1’Autriche, de la Hongrie et de la Bavière, et en France particulièrement aux environs de Paris. Je n’ose assurer que le genre Eresus existe en Angleterre. La Natural History o/ Spiders d’Albin ne le mentionne pas. Blackwall toutefois en figure une espèce (cinnabarinus') „d’après un spécimen unique du British Museum”, mais tout ce qu’ilendit, c’estque: „V Eresus est admis comme indigène dans la Grande Bretagne sur 1’autorité de Leach.” En Suède et en Norvége on ne parait pas le connaïtre ; Westring n’en parle pas dans ses Araneae Suecicae. 446 A. W. M. VAN HASSELT. SUR l’eRESUS ANNULATUS HAHN. II est également inconnu dans 1’Allemagne septentrionale, au rnoins en Prusse; Oblert (Leipzig) ne lecitepas, et le professeur .Grübe, si compétent en pareille matière, le rapporte a cette série de genres d’arachnides sud-européens que j’ai signalés dans une occasion antérieure, et que, d’après lui (Verzeichniss etc. 1859, p. 19), „on ne peut plus s’attendre a rencontrer” a la latitude de Dantzig, de la Livonie et de la Courlande. Bien que Giebel, dans ses Gliederthiere , croie pouvoir affirmer que le genre Eresus, au rnoins VE. cinnabarinus, „est largemenl répandu dans 1’Europe centrale", il est donc plus généralement, et a meilleur droit, regardé comme „extrêmement rare”. M. Simon, entre autres, s’exprime ainsi: „Ce genre babite surtout le bassin de la Méditer- ranée; il est rare partout, et ses espèces ne sont trouvées que par un petit nombre d’observateurs, surtout pendant les années chaudes” ‘); et M. Griibe, de son cóté (loc. cit.), dit que „le genre Eresus se montre, dans 1’Allemagne du sud et en Angle- terre, seulement en quelques rares représentants”. L’espéce encore relativement la plus fréquente, est VE. cinna- berinus ou cinnabarinus Walck. = qualuor-gullalus Habn, qui forme en quelque sorte le type du genre. Chez cette espèce, la belle couleur rouge de cinabre ou rouge de ininium de 1’abdomen ne se voit pas seulement aux bords latéraux, mais aussi a la moitié postérieure du thorax, ainsi qu’aux trois paires de patles poslérieures, en raies plus au rnoins bien accusées, tandis que les qualre points noir foncé sur 1’abdomen rouge sont entourés éVanneaux de poils blancs. Cette espèce est identifiée par Walckenaer, Black- wall et autres aranéologues, probablement a juste titre, avec E. illustris et E. puniceus de H. u. K., mais elle est aussi confondue, selon moi a tort, avec une espèce il est vrai trés voisine, 1’£. annulatus Hahn, a laquelle appartient mon spécimën. Cette der- nière espèce, quoique du reste peu ou point différenciée par la forme, est marquée de six taches ponctiformes noires sur 1’abdomen ') Cette dernière particularité ne peut pas être appliquée a 1’année ou a été trouvé mon spécimën. A. W. M. VAN HASSELT. SUR l’eRESUS ANNULATUS HAHN. 447 (4 grandes et deux plus petites), toutes sans anneaux de poils blancs, tandis que les pattes, plus distinctement et plus largement annelées de blanc, n’ont aucun dessin rouge. Ces différeuces me. semblent trop grandes pour qu’on puisse les considérer, avec Walckenaer, Blackwall, Dolesehall et autres, comme de simples caractères de .variétés, ou pour qu’on puisse se tirer d’affaire en disant, avec Walckenaer : „les deux petites taches noires et les anneaux blancs des taches manquent souvent.” Je crois que Hahn est plus dans le vrai en déclarant que VE. annulatus „constitue une espèce parfaitement distincte.” Koch est également de eet avis, et il ajoute la remarque que, outre les caractères distinc- tifs précités entre cette espéce et 1’ E. cinnabarinus, il existe aussi une différence positive, bien que légère, dans la position des yeux et la longueur des pattes, différence que je ne suis toutefois pas en état de constater. L’£’. annulatus paraït être au moins aussi rare que le cinnabarinus. D’après Hahn, il a été trouvé, par Schaffer et par lui, en Bavière, exclusivement dans le bassin du Danube, prés de Ratisbonne, Eichstadt et Kelheim. Quant a Dolesehall, après avoir mentionné que FF. cinnabarinus se ren contre aux environs de Vienne, il dit: „la variété annulatus (Koch ?) ne parait pas exister dans cette localité.” Les plus hautes latitudes auxquelles aient été trouvées en Europe les E. annulatus et cinnabarinus sont environ les suivantes: Espagne et Portugal a 43° L. N. Grèce, Turquie et Italië. ... „ 45° „ Autriche et Hongrie „ 48° „ Bavière 49° „ France (et Angleterre 51° „ Pays-Bas (Arnhem) \ „ 52° „ Plus loin au nord, par exemple a Dantzig (54°), en Suède (55° etc.), ces espèces d’Eresus, ou plutöt le genre en général, ne paraissent pas encore avoir été observées. Amstekdam, Décembre 1871. 448 A. W. M. VAN HASSELT. SUR l’eRESUS ANNULATUS HAHN. Postscriptum. — Dans une lettre du 21 Juin 1872, inon ami le Professeur Thorell d’Upsal m’écrit ce qui suit: „J’ai lu votre Note sur 1’Eresus avec bien du plaisir; elle ne rn’a pourtant pas convaincu que cette espèce est différente de 1’E. cinnabarinus. En effet, je possède trois exemplaires males pris dans la même localité, dont deux n’ont que quatre taches sur le dos de 1’abdomen, tandis que le troisième en a six. Chez ce dernier individu , les 4 taches antérieures sont entourées d’un cercle de poils blancs, presqu’aussi distinct que chez les deux autres. Dans la forme des parties sexuelles, la couleur despattes, etc., je ne puis voir la moindre différence entre ces trois exemplaires, dont 1’un me paraït être un „E. annulatusi', tandis que les deux autres appartiennent a la forme „ E. cinnabarinus." Donc je conclus. que le premier n’est qu’une variété du second.” OBSERVATIONS ANATOMIQUES, PAR T. ZAAIJER. 1. Veines caves supérieures droite et gauche. Le sujet de cette observation est une femme de 77 ans. L’existence de 1’anomalie ne fut remarquée qu’après que les organes thoraciques eurent été extraits du corps pour 1’étude pathologico- anatomique. II y a par suite certaines particularités sur lesquelles je ne puis émettre de jugement, comme on le verra par la des- eription. Le coeur fut injecté et ne put par conséquent pas être étudié a 1’intérieur; extérieurement, il ne présente aucun signe de ma- ladie. Sur la préparation sèche, on reconnait que 1’aorte offre §a et la une altération athéromateuse. La veine cave supérieure droite s’ouvre a la place ordinaire dans 1’oreillette droite; a 1’état de réplétion elle possède un diamètre de 1,8 cm.; elle s’étend vers le baut, entre 1’aorte et le point de bifurcation de 1’artère pulmonaire, sur une longueur de 5,5 cm. Je n’ai pas réussi a trouver d’abouchement de la veine azygos dans la veine cave supérieure droite. La veine cave supérieure gauche a d’abord un diamètre de 1,1 cm.; elle s’étend devant 1’artère sous clavière gauche, croise ensuite la crosse de 1’aorte, passé devant le conduit artériel oblitéré de Archives Neérlandaises, T. VIL 29 450 T. ZAA1JER. OBSERVATIONS ANATOMIQUES. Botall et re^oit, précisément en face de 1’artère pulmonaire gauche, la veine demi-azygos; la partie inférieure de la veine (conduit de Cuvier) a un diamètre de 1,6 cm., se dirige a gauche, en passan t sous les veines pulmonaires gauches et en penetrant dans le sillon auriculo-ventriculaire, devient tout d’un coup beaucoup plus large (2,7 cm., mesurée de haut en bas), recoit une veine sortant du sillon longitudinal postérieur, et débouche dans 1’oreillette droite. A mon grand regret, je n’ai pu décider si la veine innominée gauche (veine jugulaire transverse) manquait ici entièrement, ou si peut-être elle était remplacée par une branche de commu- nication trés mince. La veine demi-azygos, assez fortement développée, cotoie 1'aorte gauche en arrière, et passé avec elle sur la bronche gauche, pour aller s’ouvrir, a 1’endroit ci-dessus indiqué, avec une légère courbure, dans la veine cave supérieure gauche. Autant que j’ai pu m’en assurer, elle recoit deux branches: la première, qui passé transversalement derrière la face posté rieure de 1’aorte, se trouve a la hauteur de la cinquième artère intercostale; je crois pouvoir la regarder comme une branche de communication avec la veine azygos. La seconde, au niveau de 1’origine de la première artère intercostale, me parait être une veine demi-azygos accessoire (veine intercostale suprème). L’explication de 1’anomalie que je viens de décrire est simple. Nous avons affaire a un arrêt de développement dans la période oü les deux conduits de Cuvier, nés de la réunion de la veinejugulaire primitive avec Ia veine cardinale du même cöté, débouchent sépa- rément dans 1’oreillette droite. D’après les recherches de Marshall et de Kölliker, la veine cave supérieure gauche disparait dans les 3e et 4e mois de la vie embryonnaire, a 1’exception de sa clernière partie, qui devient le sinus coronaire et dans laquelle s’ouvrent la grande veine coronaire et les veines postérieures du coeur. Dans le cas qui nous occupe, le développement n’est pas allé jusque U, et nous trouvons par suite, pour le coeur adulte, les condi- tions telles qu’elles existent, dans les cas normaux, avant le 3e mois de la vie intra-utérine. T. ZAAIJER. 0BSERVATI0NS ANATOMIQUES. 451 Je dois encore attirèr l’attention sur le grand développement de la veine demi-azygos, et sur la branche transversale qui se trouve au niveau de la cinquième artère intercostale et qui établissait, au moins selon toute apparence, une communication entre la veine demi-azygos et le systeme faiblement développé de la veine azygos. II. Anomalie dans la composition de la veine cave inférieure. (PI. XIV.) Tout le monde sait que les anomalies dans le cours et la rami- fication des veines superficielles sont relativement assez fréquentes, tandis que la composition des troncs veineux profonds, surtout celle de la veine cave inférieure, offre au contraire un remarquable degré de constance. — En 1863, 1’autopsie d’un homme de 62 ans, mort subitement, donna lieu de remarquer que le rein gauche avait une grandeur plus qu’ordinaire, tandis que le rein droit parais- sait manquer entièrement. Le système uropoétique ayant été extrait du corps avec les grands troncs vasculaires, on voulut bien me le céder pour en faire une étude plus spéciale. Je m’assurai bientót que le rein droit faisait en effet complè- tement défaut, et il me parut extrêmement probable qu’il n’avait jamais existé. L’uretère droit, qui était beaucoup plus large que le gauche, montait jusqu’un peu au-dessus du point de division de l’aorte, et la se terminait par une partie tronquée et épaissie. Au même cóté manquait aussi la vésicule séminale; le canal déférent avait les apparences normales. L’examen des troncs vasculaires m’apprit ce qui suit. L’aorte et la veine cave sont entre elles dans les relations nor- males; la division de l’aorte se fait aussi a la place ordinaire. La veine cave inférieure naït, a la hauteur normale, de la réunion de deux branches, qui présentent les particularités suivantes. 29* 452 T. ZAAIJER. OBSERVATIONS ANATOMIQUES. La branche gauche (veine iliaque commune gauche) descend au devant de I’artère iliaque commune droite, se place bientöt au cöté interne de I’artère iliaque commune gauche, et re<joit plus loin la veine iliaque externe et la veine hypogastrique. Un peu avant de s’ouvrir dans le tronc de la veine cave, elle reijoit une branche transversale, qui passé devant I’artère iliaque com mune gauche et se réunit bientöt avec une autre branche, laquelle naït de la veine iliaque commune gauche, passé derrière I’artère correspondante, monte a gauche de 1’aorte , a une distance de 1 a 1,5 cm., et débouche tinalement dans la veine rénale gauche. De cette manière il se forme donc une ouverture triangu laire, qui est traversée en quelque sorte par I’artère iliaque commune. La branche droite (veine iliaque commune droite) s’étend d’abord au cöté externe de I’artère correspondante, mais bientöt elle se place derrière ce vaisseau et se met alors, par une branche trans versale, en communication avec une veine qui débouche dans la branche gauche sus-décrite de la veine cave et ne peut être regardée que comme la veine hypogastrique droite. De cette manière il se forme une ouverture plus arrondie, qui laisse passer I’artère iliaque commune droite. Parmi les faits qui se rattachent a 1’absence du rein droit, je citerai les suivants. La veine rénale manque a ce cöté. La veine spermatique interne recoit une couple de petites branches qui pro- viennent de 1’extrémité tronquée de 1’uretère. La veine surrénale droite s’ouvre directement dans le tronc de la veine cave. — La capsule surrénale droite et 1’extrémité de 1’uretère droit rccoivent un grand nombre de petites branches artérielles, émises par un petit tronc qui naït de 1’aorte. Les particularités qui dans la pièce anatomique ici décrite méritent surtout de fixer 1’attention sont: 1°. la branche veineuse qui se dirige parallèlement a 1’aorte et établit une communication entre la veine iliaque commune gauche et la veine rénale gauche ; 2°. la branche transversale qui relie la veine iliaque commune gauche et la veine dont il vient d’être question; T. ZAAIJER. OBSERVATIONS ANATOMIQUES. 453 3°. la situation anormale de la veine iliaque commune gauche , qui se trouve au coté antérieur de 1’artère iliaque commune droite; 4°. la relation entre la veine hypogastrique droite et la veine iliaque commune gauche; — il résulte en effet clairement de 1’étude anatomique, que la plus grande partie du sang apporté par la première de ces veines doit avoir continué son chemin par la seconde. L’histoire du développement du système veineux rend un compte satisfaisant des particularités mentionnées en 1° et 2°. En effet, la branche dont il est question en 1° n’est autre chose que la veine cardinale gauche élargie, tandis que la branche de communication transversale doit être considérée comme faisant partie d’une des petites branches qui répondent aux veines lora- baires. La veine cardinale gauche est quelquefois encore plus élargie que dans le cas actuel; cela peut même aller au point que la veine cave a l’air d’être doublé dans sa partie inférieure; — la branche gauche, toutefois, répond alors a la veine cardinale ’)• Quant a 1’explication des anomalies rappelées en 3° et 4°, l’histoire du développement ne nous fournit aucune lumière. Nous devons donc admettre que dés les premières périodes de 1’évolu- tion il y a eu ici des relations anomales, sur lesquelles il convient sans doute de garder un silence prudent. III. Muscle radio-carpo-métacarpien (m. fléchisseur radial court de la main). (PI. XV, fig. 1.) Pendant 1’hiver de 1866/67, .je trouvai au bras gauche d’une femme adulte un muscle surnuméraire, dont j'ignorais a cette >) Dans le cabinet d’anatomie de Leyde il existe un exemple de cette ano malie. — Pour la littérature du sujet je renvoie a Henle, Handbuch der syste- matischen Anatomie des Menschen, t. III, sect. 1, p. 385 et 386. 454 T. ZAAIJER. OBSERVATIONS ANATOMIQUES. époque que 1’observation efit déja été faite par d’autres. Voici d’abord la description du muscle, tel que je 1'ai trouvé. II est distinctement penniforme; son insertion au cöté antérieur du radius commence a 2 centim. au-dessus de 1’extrémité inférieure de eet os et s'étend vers le baut sur une longueur de 7 centim.; dans sa partie inférieure il est uni sur une longueur de 1 centim. avec le muscle pronateur carré, mais dans tout le reste de leur étendue ccs deux muscles se laissent isoler complétement 1’un de 1’autre. Au niveau de la première rangée des os du carpe le muscle se transforme en un tendon, qui se divise en trois parties disposées de la manière suivante. Le premier faisceau s’unit au ligament annulaire antérieur du carpe, le second s’attache au trapéze; entre ces deux faisceaux, qui sont assez minces, passé le tendon du muscle flécbisseur radial long de la main. La troisième partie recouvre le tendon qui vient d’être nommé, traverse avec lui la gouttière du trapéze et peut en être isolée 'sur toute la lon gueur. Au niveau des articulations carpo-métacarpiennes ce faisceau tendineux s’aplatit, devient trés large et se fixe a la base des 2e, 3e et 4e os du métacarpe, pour la plus grande partie toutefois au 2e. — Les autres muscles ne présentaient, autant que j’ai pu voir, aucune déviation. N’ayant pas eu a ma disposition le bras droit du même cadavre, je n’ai pu examiner si a ce cêté le muscle anomal existait également. M. Gruber a vu en 1854, probablement le premier, un muscle semblable, et il 1’a fait connaïtre, en 1859, avec deux autres muscles du même genre, qu’il avait observés plus tard ‘) Ueber den Musculus radio-carpeus und Musculus cubito-carpeus (zwei neue supernumerare Armmuskeln), von Dr. Med. et Chir. Wenzel Gruber; dans Bul letin de la classe physico-mathéniatique de 1’Académie impériale des Sciences de St. Pétersbourg. t. XVII, p. 439 etc. Antérieurement (Buil, de la Soc. anat. de Paris, ann. 26, 1851. Buil. 11, n°. 30, p. 375), M. Fano avait décrit, un muscle qui a beaucoup d’analogie avec le m. radio-carpien de M. Gruber. A mon grand regret, cette observation n’a pas passé sous mes yeux. Si le muscle de Fano est réellement une des variétés qui sont devenues plus généralement eonnues par suite du travail de M. Gruber, la priorité de la découverte ne pourra plus être attribuée a ce dernier savant. t T. ZAA1JER. OBSERVATIONS ANATOM1QUES. 455 Dans une notice consacrée & ce travail de Gruber, M. Theile 1) a décrit un muscle analogue, auquel il a donné le nom de flexor carpi radialis brevis s. vnferior. Ensuite, M. Luschka 2) a men- tionné qu’il avait rencontré en deux occasions un muscle „tout a fait analogue” a ceux décrits par lil. Gruber. M. John Wood 3) a aussi publié quelqucs observations du m. flexor carpi radialis brevis s. profundus, et il cite en même temps une observation du même genre, faite par M. Norton. M. Wood croyait que ce muscle n’avait pas été signalé jusqu alors; du moins il dit: „Mais je n’ai pu découvrir, dans aucun des ouvrages ana- tomiques, anglais, francais ou allemands, qu il m a été possible de consulter, une mention quelconque d un muscle distinct, ana logue a celui dont il est ici question.” Cette déclaration lui a valu des reproches trés vifs de la part de M. Gruber, qui, dans un mémoire subséquent 4), a encore mis au jour plusieurs observations originales recueillies depuis son premier travail. D’autres observations, je n’en connais pas. Mais celles qu’on possède suffisent pour montrer que 1’anomalie n’est pas extrême- ment rare, quelle offre trois variétés, suivant que le muscle s’insère au carpe, au métacarpe, ou a tous les deux a la fois (m. radio-carpien, m. radio-métacarpien, m. radio-carpo-mélacarpien), et que la première de ces variétés se rencontre le plus fréquem- ment L’action du muscle sera naturellement un peu modifiée suivant les points d’insertion; mais elle devra consister essentiellement *) Schmidt’s Jahrbücher der Medicin, t. CIV. Leipzig. 1859, p. 155. 2) H. von Luschka, Die Anatomie der Glieder des Menschen, t. III, sect. 1, Tuhingen, 1865, p. 177. 3) On human muscular variations and their relation to comparitive Anatomy (Journal of Anatomy and Physiology, n°. 1, Novembre 1866, p. 55 etc., fig. 6). ‘) Ueber die variëteiten des Musculus radialis internis brevis (M. radio-carpeus et radio-carpo-metacarpeus — Gruber 1859, — M. flexor carpi radialis brevis Wood 1866), dans Buil, de l’Acad. imp. des Sciences de St. Péter sbourg, t. XII, nd. 4, 1868, p. 335—346. 456 T. ZAAIJER. OBSERVATIONS ANaTOMIQUES. dans la flexion de la main sur 1’avant-bras, c’est-a-dire qu’elle secondera 1’action du muscle fléchisseur radial long de la main. ♦ IV. Anomalie de la première et de la seconde cóte. (PI. XV. fig. 2.) Sur le cadavre d’un homme de 43 ans j’ai observé 1’anomalie suivante. L os de la première cote droite, qui est unie de la manière ordinaire a la colonne vertébrale, est beaucoup moins développé que celui de la cöte gauche; il a, mesuré le long du bord interne, une longueur de 6 cm., montre trés distinctement le sillon pour 1’artère sous-clavière, et se termine en une extrémité plate et épaissie, qui est unie avec la seconde cöte, comme il sera dit plus loin. De 1 extrémité de la cöte part un cordon fibreux, allant se fixer au cóté interne d’une apophyse conique, qui se détache de la face latérale du manubrium slerni et offre, mesurée du bord inférieur de 1’incisure claviculaire, une longueur de 2 cm. Cette apophyse est formée en majeure partie de substance osseuse, en continuité parfaite avec la substance du manubrium slerni. Au cöté supérieur et surtout au cóté inférieur , elle est cartilagineuse. Le cordon dont il a été parlé posséde aux extrémités une largeur de 0,4 cm.; il est long de 3,5 cm. Au cóté gauche, la première cöte et le cartilage sont tout a fait normaux. La seconde cöte est au cöté droit plus large qu’au cóté gauche; prés de la jonction avec le cartilage, la largeur, est a droite 1,7 cm., a gauche 1,3 cm. L’extrémité de la première cóte droite a contracté une union mobile (par une hémiarthrose ?) avec la partie sous-jacente de la seconde cóte. Cette union s’établit de la manière suivante. Du bord supéiieur de la seconde cóte naït par une large base une pièce osseuse, qui se rétrécit un peu vers le haut. Entre cette saillie osseuse, qui a son extrémité supérieure possède encore un T. ZAAIJER. OBSERVATIONS ANATOMIQUES. 457 diamètre de 2,2 cm., et la face inférieure de 1’extrémité de la première cöte, on voit une couche de cartilage, qui a, tant au cöté antérieur qu’au cöté postérieur, une épaisseur de 0,5 a 0,6 cm. Le manubrium sterni est distinctement asymétrique. La partie supérieure droite est plus fortement développée que la partie cor- respondante du cóté gaticbe. Au premier aspect, la première cote droite fait 1’effet d’une cote cervicale, telle, par exemple, que celle dont Halbertsma a donné la figure et la description •). Au sujet des muscles restés adhérents a la pièce anatomique, je puis communiquer les détails suivants. Le muscle scalène antérieur droit s’insérait a 1’extrèmité de la première cote. Le premier espace intercostal droit etait divisé en deux parties par la counexion établie entre la première et la seconde cote. Dans la partie antérieure, les muscles intercostaux externes et internes s’attachaient par en haut au faisceau tibreux qui a été décrit ci-dessus; les muscles intercostaux externes pouvaient être suivis, sous forme de bandes tendineuses, sur le cóté externe de 1’assemblage entre les deux premières cótes. Dans la partie postérieure de 1’espace intercostal en question, les muscles ne présentaient rien d’anormal. Les observations qui ont été publiées sur un développement imparfait de la première cote, analogue a celui dont je viens de donner la description, ne sont, a ma connaissance, qu’au nombre de trois. La première — au moins peut-on la placer ici d’après 1’inter- prétation la plus probable du fait — est de M. Struthers 2); elle 1) Over de verhouding der ondersleutelbeens-slag ader tot toevallig aanwezige hals- ribben big den rnensch. (Kersl. en liïed. der Koninkl. Akad. van Wetensch., t. VI, p, 247—258. — Arehiv f. die Holl. Beitr.. t. I, p. 47.) '‘) L’observation se trouve dans: ilonthly Journal. Oct. 1853, p. 292, et Anatomical and physiological observations, part. I, Edimbourg, 1854, p. 119; elle est mentionnée par Henle, Knochenlehre, p. 64, et par Aeby (v, plus loin). Hyrtl pense qu’il ne s’agit pas ici d’anomalies de la premiere cote, mais de cotes cervicales. (Handbuch der topograph. Anat. 4e ed., t. I, p. 507, et Lehrbuch der Anat. des Menschen, 8« éd., p. 316). — Luschka (Die Halsrippen wnd die Ossa suprasternalia des Menscheri) dit a la fin de la description d une cote cervicale 458 T. ZAA1JEB. OBSERVATIONS ANATOMIQUES. se rapporte a une première cóte imparfaitement formée, dont la partie postérieure seule était ossifiée, tandis que la partie anté- rieure, la plus grande, était ligamenteuse. La seconde observation appartient a M. Lusclika '); je donne ici, en abrégé sa propre description: „dans un squelette, prove- nant d un homme de 45 ans, le cartilage de la première cóte manque entièrement, aux deux cótés. La cóte ne s’étend donc pas jusqu’au sternum, mais se trouve, par une extrémité ar- rondie et recouverte inférieurement de cartilage, en connexion ar- liculaire avec une saillie courte et plate, qui s’élève du bord interne de la deuxième cóte et qui est également recouverte de cartilage. L’os costal est mal développé, étroit et long seulement de 7 cm., de sorte qu’il ressemble beaucoup a une cóte cervicale. Sous le rapport de 1’union avec la première vertèbre dorsale, comme sous celui du nombre et de 1’aspect des vertébres cervicales, on n’observe aucune déviation.” La troisième et dernière observation, due a M. Aeby 2), est venue a ma connaissance au moment même oüj’étudiais 1’anomalie dont il a été rendu compte plus haut. Le cas fut observé au cóté droit, chez une jeune fille de 17 ans, qui était trés distinctement microcéphale, mais présentait du reste une conformation normale. Le cartilage de la première cóte était en grande partie remplacé par un faisceau fibreux. Les extrémités antérieures de la première et de la seconde cóte étaient solidement unies entre elles par un large pont osseux. De la face de cóté du manubrium slerni partait une saillie cartilagineuse, „1’analogie la plus frappante existe entre cette cóte cervicale, observée par moi, et une formation trouvée par M. J. Struthers chez un homme de 24 ans, mais désignée par lui comme „première cóte rudimentaire.” — Je ne puis émettre aucune opinion a ce sujet, attendu que je n’ai pas eu 1’occasion de consulter 1’observation de M. Struthers. H. Luschka, Die Anatomie der Brast des Menschen, Tübingen, 1863, p. 118. l) Seltene Rippen-anomalie des Menschen, par Chr. Aeby, dans: Arehiv für Anatomie, Physiologie und mssenschaftliche Medicin, von Reichert und Du Bois- Reymond, année 1868, p. 68. T. ZAAIJER. OBSERVATIONS ANATOMIQUES. 459 qui s’étendait vers le bas jusqu’a la jonction du deuxième carti lage costal avec le sternum; a cette saillie était fixé le faisceau fibreux qui tenait la place du cartilage de la première cóte. Le manubrium sterni était asymétrique, comme dans mon observation. Le cartilage de la deuxième cöte mesurait en longueur 2,5 cm. de plus que la dimension ordinaire, naturellement aux dépens de la longueur de la cóte elle-même. Les muscles intercostaux externes passaient, sous forme aponévrotique, sur la face externe du pont osseux qui reliait les deux cótes. Le cas décrit par moi réunit donc en quelque sorte les parti- cularités des observations de M. Struthers et de M. Luschka. Dans la première, en effet, la partie antérieure de la cóte était rem- placée par un faisceau fibreux; dans la seconde, les deux pre mières cótes avaient contracté une union mobile. L’une et 1’autre particularité se voient dans le cas soumis a mon étude. Dans 1’observation de M. Aeby, c’est surtout le peu de développement en longueur de 1’os de la deuxième cóte qui mérite de fixer 1’attention. EXPLICAT1ON DES PLANCHES. PLANCHE XIV. La pièce est flgurée a la moitié de la grandeur naturelle. Pour ne pas agran- dir inutilement la figure par 1’adjonction de la vessie, on a suppose coupés les deux uretères. L’uretère droit est manifestement plus large que le gauclie. PLANCHE XV. Eigure 1. La figure représente la pièce aux % de la grandeur naturelle; le ligament transverse du carpe est enlevé pour laisser voir la disposition des tendons. a. Tendon coupé du muscle fléchisseur radial long de la main. Eigure 2. Elle est également aux % de la grandeur naturelle. Les vertebres et les cotes gauches sont imprimées sans couleur, pour mieux faire ressortir 1 anomalie. OBSERVATION DE LA COPULATION CHEZ L’UNE DES PLUS PETITES ESPÈCES D’ARAIGNÉES ^Micryphantes s. Eriyone rurestris C. Koch), PAK A. W. M. VAN HASSELT. Dans le Tijdschrift voor Entomologie, 2e série, t. VII, p. 27 du „Rapport”, M. Ritsema a fait part d’une observation concer- nant le coït des araignées. En se promenant aux environs de Harlem, il avait rencontré, entre la mousse d’un versant des dunes, un couple de Micryphantes inaequalis C. Koch (= Erigone elongata Reuss) se livrant en pleine liberté a eet acte toujours intéressant pour le naturaliste, et il avait pu 1’épier, la loupe a la main, pendant plus d’une demi-heure. Bien que, parsa Note succincte, notre habile confrère ne fasse que confirmer les particularités déja connues de la copulation des araignées, son observation, décrite d’une manière trés exacte, ne manque pourtant pas d’importance, en ce sens qu’elle est, a ma connaissance, la première et la seule qui ait été faite chez cette espèce d’une taille si petite. Du moins, je n’ai rien pu trouver qui s’y rapporte dans les ouvrages de Walckenaer *), de Hahn et Koch, de Blackwall, de Westring, de Menge, d’Ohlert, de Simon et autres arachnologues. M. le professeur Thorell a aussi ') W. a vu la copulation chez le Dyctina, également une des araignées les plus petites. A. W. M. VAN HASSELT. OBSERVATION DE LA COPULATION , ETC. 461 écrit a M. Ritsema que sa communication lui paraissait, a raison de cette circonstance, des plus intéressantes. Comnie il ne m était jamais arrivé non plus d’observer 1 union sexuelle chez les Micry- phantides, si ce n’est trés superficiellement, avant 1 introduction rapide dans une boite ou un flacon d’alcool d’un couple surpris en conjonction 1), la Note de M. R. éveilla en moi le désir d étu- dier a mon tour 1’acte en question. Je me proposais, le caséchéant, de disposer 1’observation de manière que toute mon attention put se concentrer sur la constatation des faits signalés par M. Menge au sujet de la „masturbalion préalable , qui constituerait chez les araignées males le prélude du coït proprement dit. Avec des animaux aussi petits, il était en effet possible, autant que néces saire, d’emprisonner le couple dans un espace assez étroit pour que toutes leurs manoeuvres pussent être surveillées de prés, au moyen de la loupe. La difficulté d observation resultant de la faible taille de ces araignées est d’ailleurs compensée, jusqu a un certain point, par le volume relativement assez considérable de leurs organes génitaux, bien que je n’ose pas affirmer, avec M. Simon: „que c’est chez ces petites araignées, que le palpe du male acquiert son maximum ? de développement et de complication. Le hasard m’a servi et m’a procuré, plus tót que je ne m’y attendais, la satisfaction de mon désir. Le 28 aout 1871, vers le soir, je trouvai prés de Loosduinen, entre la mousse et 1’herbe des dunes, a des endroits différents, un male et une femelle de Micryphantes, que je pla§ai dans des boïtes séparées, paree que je n’étais pas suffisamment sur, au premier coup d’oeil, qu ils appartinssent a la meme espèce. De retour a la maison, je les reconnus pour le JL rureslris (= Ëri- gone fuscipalpis C.Koch), et le lendemain matin je leur arrangeai une habitation spéciale, propre a en faciliter autant que possible 1) Les femelles des noinbreuses espèces de Micryphantes ayant entre elles une tres grande ressemblance extérieure et étant beaucoup moins bien caracterisees que les males, une pareille rencontre est par elle-meme précieuse pour le col lecteur, attendu qu’elle lui donne la certitude que les deux individus capturés appartiennent a la même espèce. 462 A. W. M. VAN HASSELT. OBSERVATION DE LA COPULATION , ETC. 1’examen. Je pris une petite soucoupe blanche, y étendis une coucbe de sable des dunes, tin et blanc, et recouvris celle-ci, au centre, d’un verre de montre assez grand, mais mince et bien transparant. Dans la cage ainsi formée, j’introduisis d’abord Ia femelle seule, qui ne tarda pas a tendre a la partie supérieure de la calotte de verre quelques fils, sur lesquels elle prit place le dos tourné en dessous, comme ont 1’habitude de le faire les Linyphiae. Après 1’avoir approvisionnée de quelques gouttes d’eau et d’une couple de moucherons, les plus petits que je pus trouver, je la laissai pendant un jour seule et en repos. Le lendemain je donnai aussi accès au male dans sa demeure artificielle, oü rien de leurs actions ne pouvait maintenant m’échapper. A peine le male eut-il arpenté quelques fois, en long et en large, sa prison de verre, que je remarquai chez lui et aussi, bien qu’a un moindre degré, chez la femelle, les mouvements vibratoires des pattes antérieures, tels qu’on les voit trés fréquemment chez les araignées, lorsque les deux sexes, animés de certaines idéés, se rencontrent et se reconnaissent. Le male montrait en outre de temps en temps des mouvements particuliere de 1’abdomen, qu’il flécliissait en quelque sorte en avant et en dessous, sans toute- fois toucher cette partie ni avec les palpes, ni avec les pattes, et sans raster a une seule et même place, ni porter les palpes vers cette place. Néanmoins, aucun rapprochement n’eut lieu ; deux on trois ten- tatives directes, risquées par le male, furent chaque fois repous- sées par la femelle. Pendant tout ce jour et pendant le suivant j’observai par intervalles, et a plusieurs reprises je trouvai le male occupé, avec une certaine ardeur, a se nettoyer les pattes de devant et surtout les palpes, en les faisant passer de la manière ordinaire entre les crochets des mandibules; mais, malgré toute la patience avec laquelle je le surveillai, durant des heures entières, puis je dire, je ne lui vis exécuter absolumenl aucune autre manoeu vre , soit pour fabriquer lui-même quelque toile, soit pour expulser une goutte de sperme sur les fils déja existants; pas plus alors qu’antérieurement, je n’ai pu découvrir, avec une loupe A. W. M. VAN HASSELT. OBSERVATION DE LA COPULATION, ETC. 463 d’un excellent grossissement, la moindre tracé de ce liquide, ni sur les fils, qui étaient d’une ténuité extreme et d’une blancheur parfaite, ui a la surface du verre. Plusieurs fois je fus encore témoin de rencontres entre les deux sexes, mais a chacune d’elles , saus exception, le male fut chassé avec fureur, de sorte que je commentjais déja a craindre de m’être trompé et d’avoir réuni deux individus d’espèce différente. Le Ier septembre, vers 6 beures du matin, amené par hasard a visiter en passant mes conjoints douteux, je les trouvai pour ainsi dire confondus ensemble. Ma première pensée fut que le male — comme il arrivé si souvent dans le monde des araignées — était enfin devenu la victime de ses poursuites indiscrètes; mais ayant pris, moitié a contre-coeur, ma loupe a la main, je con- statai, a ma grande satisfaction, que le couple était engagé dans un coït actif. En même temps je remarquai, a quelques milli- mètres de distance, un trés petit cocon blanc, rond et plat, dans lequel se laissaient apercevoir par transparence une dizaine d’ovules d’un jaune pale ’). Maintenant la chose me devint claire. La femelle n’avait repoussé les caresses du male que paree qu’elle se trou- vait dans un état de „grossesse avancée”; aussitót après sa déli- vrance, elle avait subi, peut-être malgré elle, — car dans cette espèce la femelle ne surpasse pas le male en force, — les embras- sements de son compagnon. Quant a 1’acte même de la copulation, la manière dont il s’accomplit était tout a fait dnalogue a ce qui a été décrit par divers observateurs pour des araignées plus ou moins grandes, et tout récemment par M. Ritsema pour cette trés petite espèce, et a ce que j’avais moi-même constaté plus d’une fois chez les Epeira, les Tetragnalha, les Tegenaria, les Linyphia, les Amaurobius, les Dysdera et quelques autres genres. Ce qui me frappa surtout, moi ') Jamais, jusqu’alors, je n’avais rencontré de cocon d’une espèce deMicry- phantes; ils échappent en effet tres facilement a la vue par leur peu de volume; les oeufs sont si petits que les dix dont il est ici question n’atteignent pas même ensemble la grandeur de 1’oeuf unique d’Epeira diadema, que j’ai placé a cóté d’eux, pour servir de point de comparaison, dans le petit flacon ou je les conserve. 464 A. W. M. VAN HASSELT.
22,411
MMZB04:180384002:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,884
Almanak voor het jaar ... : jaarboekje uitgegeven door de Maatschappij ter Bevordering van den Landbouw en de Veeteelt in Zeeland
null
Dutch
Spoken
11,599
23,223
)atum| Januari. Ontvangst.! Uitgaaf. T — I !! F ï ' 66 langer hoe meer ontwikkeld worden; verkeerd zou het zijn door kruising of veredeling deze eigenschappen te wijzigen. Aanbevelenswaardig om van te enten is o. a. de catillac, waarvan in Aardenburg een viertal exemplaren voorkomen, die alle aanbeveling verdienen. Onder de appelsoorten zijn te verkiezen: 1°. De grauwe zoete (holoarts); 2°. De court pendu (korpenduun) de grijze en roode; 3°. Coe’s golden drop; 4°. Newton pippin; 5°. Para dijsappel; 6°. Wijker pippeling; 7°. Rambourg d’hiver; 8°. Alle soorten van reinetten ■ 9°. Witte calville; 10°. Cox pomona; 11°. Iserling; 12°. Cellini; 13°. Fenouillet monstrueux. In kroon- of waaiboomen moet weinig gesnoeid worden. Men moet slechts zorgen de hoornen van binnen open te houden, opdat lucht en licht steeds kunnen medewerken tot botvorming. Waterscheuten moeten bij tijds weggesneden worden en van tijd tot tijd brengt men mest op den grond. Deze mest moet intus- schen niet gelegd worden vlak bij den stam, maar op eenigen afstand, opdat de fijne wortels dien gemakkelijk kunnen opnemen. Van het uiterste belang is het, dat men in de maanden Juni en Juli zijne boomen naziet om daaruit de rupsennesten te verdrijven. Heeft men dit verwaarloosd en zijn de rupsen tot ontwikkeling gekomen, dan verzamelen zij zich op het uiteinde van den tak. Kan men nu dien tak moeilijk bereiken om de rupsen daaruit te verwijderen, dan bindt men een lapje om ’t einde van een boonstaak , dopt het in petroleum en laat eenige druppels in het rupsennest vallen. Onmiddellijk zijn alle gedood. Men kan den vruchtboomen allerlei verschillende vormen geven. Zij die dienaangaande volledige inlichtingen verlangen, lezen daartoe: De behandeling der fruitboomen^ door G. A. Vorsterman van Oijen; Amsterdam, A. Akkeringa. VERHOUDING TUSSCHEN GEWICHT EN MAAT. Op veel bedrijven waar men zich bezig houdt met het mesten van vee, ontbreekt nog de bascule. Toch is dat werktuig eigenlijk onmisbaar. De bascule toch geeft ons nauwkeurig aan, of het vee zwaar der wordt in evenredigheid van het voedsel dat het ontvangt. Heeft het voedsel, dat men een dier geeft, grootere waarde dan het vleesch, dat daardoor gevormd wordt, dan moet men verkoopen. Dewijl intusschen de bascule dikwijls ontbreekt, geven wij hier de verhoudingsgetallen van Uk. Grevers, volgens welke men de zwaarte van ’t rundvee nagenoeg nauwkeurig bepalen kan door middel van het te meten. 67 i Men meet nl. den onttrek van ’t vee achter de voorpooten en drukt dien uit in decimeters. Het vee wordt verdeeld in drie klassen. I le. Klasse. Pinken , melkkoeien , trekossen. • 2e. Klasse. Vee dat gedurende eenen zomer geweid is. 3e. Klasse. Vee dat geweid en ’s winters gevet is. Elke klasse wordt weder verdeeld in onderafdeelingen. In de le. en 2e. heeft men redelijk, voldoende , goed, in de 3'. klasse redelijk, voldoende, goed, uitmuntend. Gewicht in kilogrammen, schoon aan O M TR E K den haak. IN DECIMETERS Pinken, Vee dat één Vee dat geweid Melkkoeien, zomer en ACHTER DE Trekossen. geweid is. daarna gemest is. VOORPOOTEN. : 10. 9. 8. 7. 6. 5. 4. 3. 2. 1. 14 decimeters. 108 111 115 — — —   —  15 „. 133 137 141 — — —— 279 287 295 — 19 ». 269 278 288 297 307 312 317 376 386 — 20 „. 313 325 336 347 358 364 368 381 392 — 21 „. — — 389 402 414 421 427 441 458 — 22 „ — 462 472 485 492 507 522 — 23 „ ,.    — 545 554 562 579 596 613 24 „  613 624 633 653 672 691 25 „.    700 711 721 744 761 787 26 „.     783 800 812 837 861 886 HET JONGEN DER HUISDIEREN. De Merrie draagt 340—350 dagen en is 11 dagen na het werpen van het veulen hengstig. De Koe draagt 40 weken ; zware en gezonde koeien soms 8 dagen langer, Vaarzen 8 dagen korter. De koe is alle drie weken stierig. De Zeug draagt 16 of 17 wreken en beert alle drie weken. De Ooi draagt 21 weken en ramt, te beginnen in de 7de maand na het lammeren , om de drie weken, 68 De Ezelin draagt 365 dagen en is hengstig in April en Mei. De Geit draagt 22 weken en is bokkig in September, Oc- ’ tober en November. De Teef draagt 9 weken of een paar dagen minder. De Kat draagt 9 weken en twee dagen. Het Konijn draagt 30 dagen en kan 8-maal per jaar jongen, j De Kalkoen broedt 31 dagen, de Pauwin 31, de Zwaan A Gans en Kend 30, de Eezant 24, de Hen 21, de Huif 19 | en de Kanarie 14 dagen. INTREST-REKENING VAN DUIZEND GULDEN. Uitgezet tegen 2J%. 3“/0. 3|%- 4%- 4i%- 5%- 5z%- 6%- 6!' Brengen op in: ééne week. 0,49 0,58 0,68 0,78 0,88 0,97 1,07 1,17 IJ veertien dagen 0,97 1,17 1,36 1,56 1,75 1,94 2,14 2,33 2,i drie weken. 1,46 1,75 2,04 2,33 2,63 2,92 3,21 3,50 3,1 eene maand. 2,08 2,50 2,92 3,33 3,75 4,17 4,58 5,— 5,1 2 maanden. 4,17 5,— 5,83 6,67 7,50 8,33 9,17 10,— 10J 3 „. 6,25 7,50 8.75 10,— 11,25 12,50 13,75 15,— 16, 4 „ ... 8,33 10,— 11,67 13,33 15,— 16,67 18,33 20,— 21 5 „ ... 10,42 12,50 14,58 16,67 18,75 20,83 22,92 25,- 27 6 „ ... 12,50 15,— 17,50 20,— 22,50 25,— 27,50 30,- 32, een jaar .... 25,— 30,— 35 — 40,- 45,— 50,- 55,— 60,— 65, Vraagstuk. Iemand neemt een kapitaal op van ƒ 450 tegen 4j °/«1 hoeveel moet hij na 10m en 14a betalen aan kapitaal en intrest. / 1000 in 6m. aan intrest f 22,50 „ in 4m. „ „ „ 15,— » in 14a. H ,, n 1,15 / 1000 in 10“ 14d. „ „ / 39,25 f 100 één tiende van f 39,25 =. ƒ 3,925 f 400 viermaal ƒ 3,926 ƒ 15,70 „ 50 de helft van ƒ 3,925 =. „ 1,96 ƒ 450 geven in 10m 14a aan intrest f 17,66 De schuldenaar dient dns op te leggen f 467,66. 69 Tafel der Nederlandsche Maten en Gewichten. Volgens de Wetten van 7 April en 27 Mei 1869. Staatsbl. no. 57 en 88. LENGTEMATEN. Myriameter .... M. M. 10 kilometers. Kilometer (mijl). K. M. 1000 meters. Hektometer .... H. M. 100 meters. Dekameter (roede). D. M. 10 meters. MÉTER (el) .... M. grondslag der maten. Decimeter (palm). d. M. 0.1 meter. Centimeter (duim). c. M. 0,01 meter. Millimeter (streep). m. M. I 0,001 meter. VLAKTEMATEN. Vierk. Myriameter. M. M2. 100 vierkante mijlen. Vierk. Kilometer. K. M2. vierk. mijl. Hektarc (bunder). H. A. 100 aren. ARE (vierk. roede). A. 100 vierk. meters. Centiare (vierk. el). M2. 0,01 are. Vierk. Decimeter. d. M2. 0,01 centiare. Vierk. Centimeter. c. M2. 0,0001 centiare. Vierk. Millimeter. m. M2. 0,000001 centiare. RUIMTEMATEN. Dekastere 10 stere. STERE (wisse). S. of M3. kubieke meter. Decistere d. S. 0,1 stere. Kubieke Decimeter. d. M3. 0,001 stere. Kubieke Centimeter. c. M3. 0,000001 stere. Kubieke Millimeter. m. M3. 0,000000001 stere. INHOUDSMATEN. Kiloliter K. L. 10 hektoliters. Hektoliter (vat of mud) H. L. 100 liters. Dekaliter (schepel). D. L. .10 liters. LITER (kan of kop). L. kubieke decimeter. Deciliter (maatje). d. L. 0,1 liter. Centiliter (vingerhoed). c. L. 0,01 liter. GEWICHTEN. Mvriagram .... M. G. 10 kilogrammen. KÏLOGRAM(Ned.pond) K. G. eenheid der gewichten. Hektogram (ons). II. G. 0,1 kilogram. Dekagram (lood). D. G. 0,01 kilogram. GRAM (wichtje). G. 0,001 kil. grondsl. der gew. Decigram d. G. 0,1 gram. Centigram c. G. 0,01 gram. Milligram m. G. 0,001 gram. 70 OPGAVE VAN EENIGE VEROUDERDE EN BUITENLANDSCHE MATEN. De Middelburgsche voet. komt overeen met 30 centimeters. De Rijnlandsche voet. „ „ „ 31 „ De Amsterdamsche voet. „ „ „ 28 „ De onde el „ „70 „ De Amsterdamsche el .... „ „ „ 69 „ De Kotterdamsche el „ „ „ 68 „ De Gentsche roede. 3 M., 8 d.M., 5 c.M., 4 m.M., = 3,854 M. De Brugsche roede. 3 „ 8 „ 4 „ „ = 3,84 „ De Rijnlandsche roede. 3 „ 7 „ 6 „ 7 „ —3,767 „ De Schouwsche roede. 3 „ 7 „ 2 „ 7 „ — 3,727 „ i De Duivelandsche roede. 3 „ 6 „ 6 „ 7 » — 3,667 „ De Blooische roede. 3 „ 6 „ 1 „ 7 „ =3,617 „ De vierk. Gentsche roede = 14,85 vierkante Meters (centiaren). De „ Brugsche roede = 14,74 „ „ „ De „ Rijnlandsche roede = 14,19 „ „ „ De „ Schouwsche roede = 13,89 „ „ „ De „ Duivelandsche roede =13,45 „ „ „ De „ Blooische roede = 13,08 „ „ „ Het steen = 6 oude Amsterd. ponden = 2,9645 kilogram. Het Gentsch gemet. 44 Aren, 55 M2, 99 d.M2 = 44,5599 A. Het Brugsch gemet ... 44 „ 23 „ 58 „ = 44,2358 „ Het Rijnlandsch gemet. .42 „ 57 „ 08 „ = 42,5708 „ Het Schouwsch gemet. .41 „ 67 „ 16 „ =41,6716 „ Het Duivelandsch gemet. 40 „ 34 „ 06 „ = 40,3406 „ Het Blooisch gemet ... 39 „ 24 „ 80 „ = 39,2480 „ Elk der opgenoemde gemeten wordt verdeeld in 300 vierkante roeden. 1 Rijnl. morgen = 85,16 A. I 1 Pruisische morgen = 25,53 A. 1 Engelsche acre = 40,467 A. I 1 Saksische akker = 55,40 A. In bijna alle landen van Europa is het decimale stelsel van maten en gewichten ingevoerd. Engeland maakt daarop eene uitzondering. Hier volgt de herleiding van eenige der meest gebruikelijke om bij sommige opgaven zijne berekening te kunnen maken. 71 Lengtemaat. 1 Mile = 1760 yards = 1609,344 M. 1 Pole = 5} yards = 5,0292 M. 1 Fathom = 2 yards = 1,8288 M. 1 Yard = 3 feet = 0,9144 M. r 1 Foot — 12 inches = 0,3048 M. 1 Inch = 0,0254 M. Vlaktemaat. 1 Acre = 4 roods = 40,4671 A. 1 Rood = 40 vierk. poles — 10,1167 A. 1 Vierk. pole = 30} vierk. yards = 0,2529 A. Ruimtemaat. 1 Fathom = 216 kub. voet = 6,116 S. 1 Ton of shipping = 42 kub. voet = 1,189 S. Graanmaten. 1 Quarter — 8 bushels = 290,78 L. 1 Bushel = 4 pecks = 36,34 L. Vochtmaten. 1 Barrel = 36 gallons = 163,55 L. 1 Gallon = 8 pints = 4,543 L. Gewicht. 1 Ton = 20 quintals = 1016,055 K. G. 1 Quintal (Hundred weight, Cwt.) = 112 pounds = 50,8027 K. G. 1 Stone (vleeschgewicht) = 8 pounds = 3,628 K. G. 1 Stone (wolgewicht) = 14 pounds = 6,349 K. G. 1 Pound avoir du poids = 16 ounces — 0,45359 K. G. 1 Ounce =16 drams = 0,02835 K. G. KOLONIALE MATEN. Een Paal (Java) = 400 Rijnl. roeden = 1507 M. (18 minuten gaans). Een vierk. Paal (Java) = 320 Bouw = 227 H. A. * Een Bouw = 500 vierk. Rijnl. roeden = 7096 Ms. Een Paal (Sumatra) = 1852 M. (22 minuten gaans). Een Ketting (Suriname) = 66 Rijnl. voeten = 20,72 M. Een Akker (Suriname) = 10 vierk. ketting = 4290 M2. Een vierk. Ketting = 429 M2. Een Picol = 100 Kattie = 125 Amst. pond. = 61,76 K. G. r 72 HERLEIDINGSTAFEL VAN OUDE VIERKANTE ROEDEN TOT HEKTAREN (BUNDERS) AREN (ROEDEN) EN CENTIAREN (VIERK. METERS). Oude vierkante Gentsche. Brugsche. Rijnlandsche. roeden. H. A. c.A. H. A. c.A. ~ÏL T. c.A. ' 100 14 85,3 14 74,5 14 19,0 200 29 70,6 29 49,0 28 38,0 300 44 55,9 44 23,6 42 57,0 400 59 41,3 58 98,1 56 76,1 500 74 26,6 73 72,6 70 95,1 600 89 11,9 88 47,2 85 14,1 7°0 1 03 97,3 1 03 21,7 99 33 2 800 1 18 82,6 1 17 96,2 1 13 52,2 900 1 33 67,9 1 32 70,7 1 27 71 2 1000 1 48 53,3 1 47 145,3 I 41 90,2 Genieten. Gentsche. Brugsche. Rijnlandsche. H- A. c.A. ~hT A? c.A. TË Z c.A. , 1° 4 45 59,9 4 42 35,8 4 25 70 8 20 8 91 19,9 8 84 71,7 8 51 41 7 30 13 36 79,8 13 27 07,6 12 77 12,6 40 17 82 39,8 17 69 43,5 17 02 83,4 50 22 27 99,7 22 11 79,3 21 28 54,3 60 26 73 59,7 26 54 15,2 25 54 25,2 70 31 19 19,6 30 96 51,1 29 79 96,0 80 35 64 79,6 35 38 86,9 34 05 66,9 90 40 10 39,5 39 81 22,8 38 31 37 8 10044__55 99,5 44 23 58,7 42 57 08,6 Door de grootte te weten van 100 vierkaute Gentsche roeden, weet men die ook van 10 en van 1 vierkante roede. Wij vinden namelijk : 100 vierkante roeden zijn gelijk aan. .14 A. 85,3 c. A. dan zijn ook 10 vierk. roed. daarvan het 10'deel, dus 1 A. 48,5 c. A. en is 1 vierkante roede het 100' deel. 14,8 c. A. Omdat 900 Brugsche roed. 1 H. 32 A. 70,7 c. A. groot zijn vindt men voor 90 Brugsche roed. 13 A. 27,0 c. A. en voor 9 Brugsche roed. 1 A. 32,7 c. A. 86 vincie en der gemeenten, benevens die des rijks, voor zoover zij tot de 1 kennisneming van gedeputeerde staten behooren. Een der leden van deze] afdeeling is steeds met de medeonderteekening der in art. 122 van de Provinciale wet bedoelde bevelschriften belast. Deze afdeeling is samengesteld uit de heeren mr. J. C. R. | van der Bilt * en mr. N. J. C. Snouck Hurgronje Hf. De tweede afdeeling is belast met hetgeen aangaat: den waterstaat;! de waterschappen; de wegen en verveeningen; de middelen van vervoer te water en te lande; het aanleggen en onderhouden van werken; de grens- j scheidingen der provincie en der gemeenten; het vereenigen of splitsen! der gemeenten. Deze afdeeling is samengesteld uit de heeren J. P. I. Buteux Hf en J. A. A. Fransen van de Putte. De derde afdeeling is belast met hetgeen aangaat: het toezicht op de plaatselijke verordeningen welke niet tot de kennisneming der eerste; afdeeling behooren; het onderwijs; de kunsten en wetenschappen; den handel; den landbouw; de veeartsenijkundige dienst en politie; het fabrieks wezen; den ijk der maten en gewichten;. de militie en schutterij; de strand vonderij; het armwezen; de uitvoering der drankwet; de medische politie! en in het algemeen de handhaving der openbare orde. Deze afdeeling is samengesteld uit de heeren J. H. Bijban en J. H. C. Heijse. De samenstelling der afdeelingen, zooals die boven is opgegeven, geldt] tot 1 Juli 1884. Het college van gedeputeerde staten benoemt in de eerste vergadering der maand Juli de leden, waaruit elke afdeeling tot den 1 Juli van het volgende jaar zal bestaan. Die in den loop van het jaar lid der gedeputeerde staten wordt, behoort tot de afdeeling, waarin degene zat, in wiens plaats hij is verkozen, ten zij de vergadering goedvinde op de samenstelling der afdeelingen terug te komen. Griffier der staten. Mr. Eduard Fokker. Provinciale griffie. De griffie is verdeeld in drie afdeelingen, aan welke zijn opgedragen de volgende zaken. Eerste afdeeling. Begrootingen en rekeningen der provincie en gemeenten; rijks-, provin ciale- en gemeentebelastingen; kadaster; domeinen; onderwijs, kunsten en wetenschappen; eeredienst; armwezen; jacht en visscherij; burgerlijke stand; kosten van het provinciaal- rijks-bestuur; algemeene onderwerpen p geldelijk beheer der griffie. Commies. Jhr. mr. Pieter Damas van Citters Jr., chef der afdeeling. Adjunct-commies van de eerste klasse. Cornelis Johannes Luijk. Adjunct-commiesen van de tweede klasse. Cornelis Huibregt de Wagemaker. Hermanus Jacobus Gerardus Hartman. Eerste klerk. Adriaau Jacobus de Nood. Tweede klerk. Leendert Cornelis van Noppen. 87 Tweede afdeeling. Waterstaat, daaronder begrepen polders en waterschappen; wegen; vervee- ningen; middelen van vervoer te water en te lande; aanleg en onderhoud van rijks-, provinciale en andere openbare werken en daartoe betrekkelijke ontwerpen en bestekken; grensscheidingen; vereeniging van gemeenten. Commies. Hendrik Leendert Donnaar, chef der afdeeling. Adjunct-commiesen van de tweede klasse. Cornelis Reijers. Mr. Michiel Marinus de Lange Boom. Eerste klerken. Gerrit Bernard Christiaan van Swers. Isaak Karei van Heuven. Abraham Hammacher. Anthonie Ru dolf Vermeulen. Derde afdeeli ng. Statistiek; verkiezingen; verordeningen; militie en schutterij; genees kundige dienst; handel, landbouw en fabriekswezen; stoomwezen; maten, gewichten en weegwerktuigen; strandvonderij; quarantaine; gevangenissen; openbare orde en politie, justitie; drankwet; buiteniandsche paspoorten; brievenposterij; loterij ; personeel der gemeentebesturen; bestuur der ge meenten ; notulen der vergaderingen van provinciale en gedeputeerde staten; vertrouwelijke zaken; agenda; o verschrijven en verzenden van stukken; archief. Commies. Mr. Willem Polman Kruseman, chef der afdeeling. Adjunct-commiesen van de eerste klasse. Herin anus Bartholomeus Johannes van de Kreke. Dirk van de Kreke. Adjunct-commies van de tweede klasse. Jan Frederik Hen drik Rest. Eerste klerk. Jan Goethals. Carsten Heinrich de Kan. Tweede klerken. Pieter Marcus Honpt. Johan Frederik Wiessner. Jan Philip Ilmer. Boden. Willem Bevelander. Anthonie Johannes Wiessner. Jan Kerkmeijer. Johannes Hendricus Willem van Meerendonk. Provinciaal archief. Archivaris. 1843 Jacob Philip van Visvliet Adjunct-archivaris. 1877 Jacobus Broekema. Het lokaal der archieven, in de abdij te Middelburg, is tot het doen van geschiedkundige nasporingen toegankelijk telken woensdag en zaterdag, van des voormiddags tien tot des namiddags drie uren. Provinciale bibliotheek. Commissie van toezicht. Voorzitter. Johan Pieter Idus Buteux #. Secretaris. Mr. Eduard Fokker. Jacob Philip van Visvliet &. Bibliothekaris. Jacobus Broekema. De bibliotheek, gevestigd in de abdij te Middelburg, is ten openbare ge- bruike geopend (de feestdagen uitgezonderd) maandag van 1—4 uren woensdag en zaterdag van 12—4 uren namiddags. 88 Provinciale Waterstaat. Hoofdingenieur. M. B. G. Hogerwaard, te Middelburg. Bureau van den hoofdingenieur, abdij. Tcekenaars-schrijvers. J. J. A. Sprenger en J. Holm. Klerken. G. Ruitenbeek en A. Kooreman. Dienstkringen. a. Walcheren. Opzichter. L. R. Plasschaert, te Middelburg. b. Noord- en Znid-Beveland. Ingenieur. C. L. M. Lambrechtsen, te Goes. Opzichters. J. A. J. Sibmacher Zijnen, te Colijnsplaat. F. Stnrm , te Goes. Teekenaar-schrijver. W. Temperman Wz., te Goes. c. Schouwen, Duiveland, Tholeu en St. Philipsland. Ingenieur, dhr. C. C. Th. Six, te Zierikzee. Opzichters. J. Donnaar, te St. Maartensdijk. P. J. Boone, te Zierikzee. Teekenaar-schrijver. J. C. de Masier, te Zierikzee. d. Voormalige 4e. en 5e. districten. Ingenieur. W. de Man, te Ter-Neuzen. Opzichters. J. Mulder, te Breskens. M.Eijke, te Ter-Neuzen. Teekenaar-schrijver. J. Wondergem, te Ter-Neuzen. Districts- veearts. L. Swart, te Dordrecht, voor de provincie Zeeland. Plaatsvervangers. C. Mazure, te Middelburg. M. Luteijn Mazure, te Oostburg. E. L. van Mervennée, te Goes. G. A.l Blindenbach , te Zierikzee. J. Bauwens, te Axel. Provinciale veeartsen. C. Mazure (le kl.), te Middelburg. M. Luteijn Mazure (2e kl.),| te Oostburg. B. I. Vermande (2e kl.), te Heinkenszand. E. L. van Mervennée (2e kl.), te Goes. P. J. Vermast ' (2e kl.), te Scherpenisse. G. A. Blindenbach (3e kl.), te I Zierikzee. M. Lucieer (3e kl.), te IJzendijke. H. J. Kege- ' laer (3e kl.), te Hontenisse. J. Bauwens (3e kl.), te Axel. Ontvangers van provinciale hellingen. Van de rechten voor het gebruik van de steigers of aanleg- | plaatsen voor stoom- en andere vaartuigen. Te Zijpe, Marinus Zoeter, te Bruinisse. Te Stavenisse, Ma- rinus Boomsluiter, te Stavenisse. Aan het veer te Wolfaarts- dijk, Jan van der Voorde, te Wolfaartsdijk. Aan het veer te 89 Cortgene, Krijn Schippers Jz., te Cortgene. Aan het Catsche veer, Jan Willem Roeleven, te Kattendijke (Catsche veer). Te Hoedekenskerke, Jacob Thomson , te Hoedekenskerke. Te Walsoorden , Petrus Andreas Adriaaosens , te Hontenisse. TARIEF VAN HET BRIEFPORT ENZ. Binnenland. (Wetten van 1850, 1855, 1870, 1872 , 1876 en 1881). Gefrankeerde brieven. Van 1 tot en met 15 gram 5 cent. " 15 tot en met 100 gram 10 cent. •> 100 tot en met 250 gram 15 cent. n 250 tot en met 500 gram 20 cent. » 500 tot en met 1000 gram 25 cent. Ongefrankeerde brieven worden met 5 cent boven het voren bepaalde port belast. Dag- of weekbladen zijn onderworpen aan een port van een halve et. voor elk no. of ex. met of zonder bijvoegsels, ’t gewicht van 25 gr. niet te boven gaande. Bij zwaarder gewicht is ’t port 1 ct. Hetzelfde port van een halve ct. of 1 ct. naarmate van ’t bovengemelde gewicht, is verschuldigd voor de bijvoegsels die afzonderlijk worden verzonden. Boek-, steen- of plaatdrukwerken , photographiscb ver menigvuldigde stukken , hektographische afdrukken (deze laat ste met niet minder dan 25 stuks tegelijk), ingen. of ingebonden boeken, visitekaarten enz. zijn onderworpen aan een gedwongen frankeering van 1— 25 gram.... 1 cent. 200—300 gram .... 10 cent. 25— 50 gram. ... 2 cent. 300—400 gram .... 125 cent. 50— 75 gram.... 3 cent. 400—500 gram .... 15 cent. 75—100 gram.... 4 bent, en voorts van elke 250 gr. of ge- 100—15C gram. ... 5 cent, deelten van 250 gr. 25 cent meer. 150—200 gram. 75 cent. l)e afmeting in lengte, breedte en hoogte mag 45 c. M. niet te boven gaan, doch het is voordeeliger om, boven 500 gr., het drukwerk als pakket te verzenden. Het bezigen van open briefomslagen is voor alle drukwerken t o e g e- laten. Bij visite-kaarten kan het adres ook op de achterzijde worden geplaatst, mits de kaart van geene mindere stevigheid zij dan die der briefkaarten, geschikt om beschreven te worden en de afmetingen niet minder zijn dan 9 c. M. lengte en 6 c. M. breedte. Het gewicht der omslagen, banden, borden en kokers komt ook in aanmerking. Het is geoorloofd op den omslag of op een der eerste blad zijden van boeken, tijd- en vlugschriften, behalve het adres, den naam des afzenders mede te deelen en de daarbij behoorende facturen te voegen, die zoowel den naam van den geadresseerde als de titels en de prijzen dier werken of geschriften vermelden. De aanwijzing van drukfouten in een reeds afgedrukt werk is tevens toegelaten, alsmede de woorden u present exemplaar van den schrijver.” Bij ontoereikende frankeering wordt driemalen het ontbrekende bedrag in rekening gebracht. Drukwerken, in het voor brieven bestemde gedeelte der bussen gewor pen , worden bezwaard met een vast port van 10 cent. 90 Briefkaarten voor schriftelijke of gedrukte mededeelingen voor het •! binnenland, zijn tegen 3 ct. per stuk verkrijgbaar. De voorzijde der briefkaarten is voor het adres bestemd, de keerzijde voor de mededeelin- | gen, die men er op wil plaatsen. Er zijn tegen 6 ct. briefkaarten met betaald antwoord verkrijgbaar. Aanteekening van brieven, behalve het port, 10 ct. vast recht; bij aangifte der geldswaarde wordt een opklimmend recht van twee en een halve cent voor elke f 100 of gedeelte van f 100 , doch nooit 1 minder dan 15 ct. ingevorderd. Maximum bedrag f 6000. Monsters. Op monsters of stalen van koopwaren is het navolgende tarief van toepassing: tot 75 gram ingesloten twee en een halve cent; boven 75 tot en met 150 gr. 5 cent; boven 150 tot en met 225 gr. zeven en een halve cent; boven 225 tot en met 300 gr. 10 ct, stalen of monsters, welke het gewicht van 300 gram te boven gaan, zijn niet ter verzending toegelaten. Afmetingen mogen niet meer bedragen dan 3 d. M. in iengte, breedte en hoogte. Postwissels betaalbaar op alle postkantoren, zijn te verkrijgen tegen betaling van 5 ct. voor elke som van f 12,50 of deel daarvan. Het formulier kost een halve ct. Telegraphische postwissels kunnen enkel gewisseld worden tusschen plaatsen, waar benevens een postkantoor, een rijkstelegraafkan- toor is gevestigd. Maxim, bedrag f 2500. De kosten bedragen a. gewoon recht 5 ct. per f 12,50; b. het telegraphisch bericht. Quitantiën het bedrag van f 150 niet te boven gaande, kunnen den postkant, ter incasseering worden gegeven tegen betal. van 10 ct. voor elke f 10 of ged. daarvan. Dit recht is echter voor elke afzonderlijke quitantie verschuldigd. Boven ’t bedrag van f 10 moeten ze op gezegeld papier geschreven zijn. Nederlandsch Oost- en West-Indië. Rechtstreeks in gesloten brievenmalen. Gefrankeerde brieven 25 cent per 15 gram. Briefkaarten 75 cent, met betaald antwoord 15 cent. Gedrukte stukken 5 cent per 50 gram. Aangeteekende brieven 10 cent vast recht. Met Scheepsgelegenheid. Gefrankeerde brieven 20 cent per 15 gram. Briefkaarten 5 cent, met betaald antwoord 10 cent. Gedrukte stukken 25 cent per 50 gram. Aangeteekende brieven 10 cent vast recht. Buitenland. In dato 1 Juni 1878 is de Algemeene Postvereeniging, den 9 October 1874 te Bern gesloten, bij een congres te Parijs gehouden, veranderd in Wereldpostvereeuiging. Rijken die zijn toegetreden: Argentijnsche republiek, Barbados, België, Brazilië, Britsche koloniën en Britsch-lndië, Canada, Chili, Columbia, [ Denemarken, Deensche koloniën, Duitschland, Egypte, Frankrijk, Fran- sche koloniën, Griekenland, Groot-Brittannië, Guatemala, Haïti, Hawaï, Honduras (de Rep.), Italië , Japan , Liberia, Luxemburg, Mexico, Mon tenegro , Nederland, Nederlandsche bezittingen in Oost- en West-Indië, Nicaragua, Noorwegen, Oostenrijk-Hougarije, Paraguay , Peru, Perzië, 91 Portugal, Portugeesche koloniën, Rouinanië, Rusland, San-Salvador, Servië , Spanje, Spaansche koloniën, Turkije, Vereenigde Staten van Noord-Amerika, Zweden en Zwitserland. Eilanden beneden den wind (Leward’s Islands), bestaande uit de kleine Antillen : Antigoa, Dominica, Montserrat, St. Chris- tophe of St. Kitts, Nevis en de Virginisclie of Jonkvrouw-eilanden; Bul garije, Vereenigde Staten van Venezuela, de republieken Uraguay, Ecua- dor, de Bahama eilanden, Dominicaansche republiek, Grenada, St. Lucie St. Vincent, Tabago en het Turksch eiland Chili. Gefrankeerde brieven twaalf en een halve cent voor elke 15 gr.; Briefkaarten vijf en een halve cent; Gedrukte stukken, photographiën enz., twee en een halve cent per 50 gr.; Monsters of stalen van koopwaren twee en een halve cent per 50 gr., doch voor elke afzonderlijke verzending minstens 5 cent zij mogen niet zwaarder dan 250 gr., afmetingen niet grooter dan 20 d. M. lengte, 10 breedte en 5 hoogte, gedrukte stukken niet boven de 2000 gr. wegen; Acten en geschreven bescheiden twee en een halve cent per 50 gr., doch voor elke afzonderlijke verzending minstens 125 ct. voor geheel Europa behalve België, Egypte, de geheele noordkust van Afrika, de Canarische eilanden, Azorische eilanden, de Vereenigde Staten van Noord-Amerika en Canada, bevattende de provin ciën Ontario (Opper-Canada), Quebec (Neder-Canada), Nieuw Schotland, Nieuw Brunswijk, Manitoba, Britsch Columbia, Hudsonsbaailanden , Prins Edwardseiland. Voor de overige overzeesche landen •. Gefrankeerde bri ven 25 ct. voor elke 15 gr.; Briefkaarten 8 ct.; Gedrukte stukken enz. 5 ct. per 50 gr.; Monsters of stalen van koopwaren 5 ct. per 50 gr., doch voor elke afzonderlijke verzending minstens 75 ct.; Acten en geschreven bescheiden 15 ct. voor eene verzending beneden 50 gr. en voorts: van 50 gr. tot en met 100 gr. 1? 5 ct.; van 100 gr. tot en met 150 gr. 20 ct.; van 150 gr. tot en met 200 gr. 225 ct.; van 200 gr. tot en met 250 gr. 25 ct.; van 250 gr. tot en met 300 gr. 30 ct. en verder voor elk gewicht van 50 gr. of een ged. daarvan 5 ct. daarenboven. Voor aangeteekende brieven en verdere stukken wordt, behalve het vermelde port, een vast recht van 10ct. geheven en voor berichten van ontvang wegens aangeteekende stukken een port van 10 ct. Uitzonderingen: voor België blijft het port der gefrankeerde brieven 10 ct. en der ongefrankeerde 20 ct. per 15 gr. Voor België en Duitse h land, voor zoover de plaatsen wederkeerig met Nederland in het grensrayon van 30 kilometers zijn gelegen, is liet port voor ge frankeerde brieven 5 ct. en voor ongefrank. brieven 10 ct. Naar België kunnen ook briefkaarten met betaald antwoord worden verzonden. Brieven met aangegeven geldswaarde kunnen verz, worden naar België, Denemarken, met inbegrip van IJsland en deFaroër, de Deensche koloniën St. Croix, St. Thomas en St. John, Groenland, Duitschland en Helgoland, Egypte, Frankrijk, de Fransche koloniën Martinique, Guadeloupe, Fransch Guyana, Cochin«China en Pondichery, Italië, Luxem burg, Noorwegen, Oostenrijk-Hongarije, Portugal met Madera en Azorische eil., de Portug. koloniën, San Yago (Kaap Verdische eil.), San Thomas en Loando op de kust v. Guinea, Roumanië, Rusland met Finland, Servië, enkele plaatsen in Spanje, Balearische en Canarische Eil., Zweden en Zwit serland. De brieven met aangegeven geldsw. zijn onderworpen: 1. Aan het porto en het vast recht voor een aangeteekenden brief van hetzelfde gewicht en voor dezelfde bestemming verschuldigd. 92 2. Aan een evenredig recht voor elke f 100 of gedeelte daarvan, tea?naar°BelgiëV 2°> cent; b. naar Duitscliland 5 cent; c. naar Denemar ken Frankrijk, Italië, Luxemburg, Noorwegen, Oostennjk-Hongarije, Rounianié, Rusland, Servië, ZwedL en Zwitserland 125 cent; d* naar Egypte, Portugal, Fransche en Deensche kolomen 175 ct., e. naar ae ^“ontoertdkend’gefrsmkeerd^brieveii worden bezwaard met het dubbdvra het ontbrekende bedrag met aanvulling der gedeelten van «nt tot het volle bedrag van 25 eent en dat is ook van toepassing op alle andere ontoereikend gefrankeerde stukken. ,. , n-i-r l)e frankeering van brieven en alle andere stukken, behalve 'r‘ kaarten die van zegelstempels zijn voorzien, moet, ingevolge liet bepaalde bij kon. besluit van den 16 Juni 1875 (staatsblad no. 120) vóór li un n e ter post bezorging door of van wege de afzenders door middel van F° Echtestaat gelegenheid tot overmaken van geld door middel van post- ^re'Ved.-Indië. Maximum f 150. Recht 20 ct. per f 10; van den zelfden persoon wordt niet meer dan f 150 iu de 8 dagen, m éenof meer keeren, ten behoeve van denzelfden persoon ter verzend, aangenomen. 2 België. Maximum 500 frs. Recht 125 ct. per f Ia,50. 3. Constantinopel. Maximum 21 Turksche ponden 60 piasters. Recht 125 ct. per f 12,50. .10cn 4. Denemarken. Maximum 360 kronen. Recht 125 cent per f12,50. ó Duitschland met inbegrip van Helgoland. Maximum 400 mark. Recht 125 cent per f 12,50. 6. Egypte. Maximum 2000 piasters. Recht 125 cent per f 12,60. 7. Frankrijk, Algiers en la Goulette. Max. 500 frs. Ree 125 ct. per f 12,50. _ 8 Groot-Brittannië en Kaap de Goede Hoop. Max. 10 pond sterling. Recht 16 ct. per f 10. 9. Italië, la Goulette, Soure en Tripoli. Maximum oOOfrs. Recht 125 cent per f 12,50. 10. Luxemburg. Maximum 500 frs. Recht 125 cent per f 12,. 11. Britseh-Indië, Birma. Maxim. 20 pond sterling. Recht 25 cent per f 12,50. , , 10cn 12 Noorwegen. Maximum 360 kronen. Recht 12- cent per f , 13. Oostenrijk-Hongarije. Maxim. 400 mark. Recht 125 cent per f 12,50. .... 14 Portugal. Maximum 91,000 Reis. Recht 125 cent per f 12,60. 15 Roumanië. Maximum 500 frs. Recht 125 cent per f K,50 16 Vereen, staten van Noord-Amerika. Maximum 50 dol lars ' 175 ct. voor elke f 12,50, minste recht 35 cent. 17. Voor- en acht.-Ind., Birma. (Britsch-Indie). Maxim. 20 pond sterl. Recht 25 ct. per f 12,50. 18 Zweden Maximum 360 kronen. Recht 125 cent per f 12,50. 19' Zwitserland. Max. 500 frs. Recht 12 5 ct. per f 12,50. Telegraphisebe postwissels kunnen alleen worden gewisse met België tegen ’t gewone recht plus de telegraafkosten. tnsschen Er worden door de postadministratie quitantien ingevorder Nederland, Frankrijk en Algerië, Zwitserland, maximum bedrag -00 trs., 93 die een som van f 150 of 300 franken niet te boven gaan, Duitschland 250 mark. Rijkspostspaarbank. Op alle postkantoren en de hulpkantoren, die daartoe zijn aangewezen, bestaat gelegenheid tot inleg en uithalen van gelden in de spaarbank. Het Rijk vergoedt eene rente van 26 4/, Of) voor elke honderd gulden, of 11 ct. van elke f 100 gedurende elke halve maand, gerekend van 1 tot 15 en 16 tot den laatsten dag. Gedurende den geheelen dienst (Zon dag niet uitgezonderd) kan daarvan worden gebruik gemaakt. Postpakketdienst. BINNENLAND. Tot 1 kilogram er boven 1 tot 3 kilogram 20 cent. u 3 tot 5 kilogram 25 cent. De afmeting in lengte, breedte of hoogte mag niet meer dan 80 cen timeters bedragen en de kubieke inhoud geene 25 d. M3 te boven gaan. BUITENLAND. Tot een gewicht van 3 kilogram kunnen Pakketten verzonden worden naar de volgende landen: 2 Bel°-ië f 0,50 1 Noorw.via Frederiksliaven f 1,125 3 Bulgarije •• 1,37® 1 Noorw.via Hamb.-Hammf. " 0,875 2 Denemarken. " 0,75 2 Oostenrijk en Hongarije. » 0,75 1 Duitschland » 0,50 2 Roumanië " 1,125 3 Egypte •• 1,62® 2 Servië " 1,125 2 Frankrijk " 0,75 2 Turkije via Triest. «1,50 3 Italië '• 1,125 2 Turkije via Varna. «1,62® 2 Luxemb. via België. « 0,625 2 Zweden. • • • «1,37® 1 Luxemb. via Duitschland. « 0,75 3 Zwitserland via België. «1, 2 Montenegro « 1,125 2 Zwitserland via Duitschl. « 0,75 1 Noorw. via Kiel Korsör. , « 1,25 | Het getal, geplaatst voor elk land, duidt aan hoeveel douane-verkla- ringen bij elk pakket te voegen. Eene zorgvuldige verpakking is aanbevolen, elk pakket moet ver- zegeld worden en voorzien zijn vau een duidelijk adres, benevens van een afzonderlijke adreskaart. Aanteekening wordt niet toege laten. De pakketten mogen geen grooteren inhoud dan 20 d. M3 en langs geen hunner vlakken eene grootere afmeting dan 60 c. M. hebben. Verzendingen van Tabak en Sigaren naar Italië is ver boden. In ’t verkeer met Roumanië is verzending verboden van heesters, bollen en wortelen van planten, daaronder niet begre pen dezulken, die voor geneesmiddelen dienen. 94 RIJKS-TELEGRAAF. De kantoren in Zeeland zijn geopend: Op zon- en feestdagen. Op werkdagen. Breskens8—9 v., 1 -4 n. 8—11,30 v., 1,30—6 n. BruinisselAug.—30Apr.8—11 v., 1 August.—30 April 8 v.—9 n. 5—7 n 1 Mei—31 Juli 1 Mei—31 Juli 8—12v., 3—7n. 8—11 v. Goes8—9v., 1—3, 7—9 n. 8 v.—9 n. Hansweerd .... 8—12 v. 9—12 v., 2—7 n. Hulst8—12 v. 8 v —1,30 n., 4,30—7 n. lJerseke8—11 v. 7,30—11 v., 2,30—4, 5—8 n. Ijzend Ij ke9—12 v. 9 v.—1 n., 3,30—7 n. Kortgcne8—9 v., 1—3 n. 8,30—12 v., 1,30—3,30, 4,30-7 n Maartensdijk (St.). 8—11 v. 8,30 v—1,30 n., 4—7 n. Middelburg .... 8 v.—9 n. 8 v.—10 n. Oostburg8—10 v., 1—3 n. 8,30—12 v., 1—4, 8—9 n. Sluis8—9,30v., ll,30v.—In. 8,30—12 v., 12,30—3, 6—8 n Ter-N'auzen .... 9—11 v., 2—5, 8—9 n. 8 v.—9 n. Tholen8—10 v.. 12—1 n. 8,30 v.—2 n., 5—7,30 n. Veere (telephoon). Geen zondagdienst. 8—12 v., 2—6 n. Vlissingen8 v.—9 n. 7 v.—10 n. Walsoorden .... 8—12 v. j 8 v —12,30 n., 1,30-4, 6—7 n Zierikzee8—9 v., 1—3, 7—9 n. I 8 v.—9 n. St Annaland (kantoor eener bijzondere onderneming) geopend zondag 8—11 v., werkdagen 8,30 v.—1,30 n., 4—7 uren n. Brouwershaven is een kantoor der Rotterdamsche te’egraaf-maatschappij , geopend op zon- feest- en werkdagen van 7/8 voorm. tot 9 nam. Te Axel, Hulst en Sas van Gent zijn kantoren van de internationale spoorweg-maatschappij » Malines—Tcr-Neuzen” gevestigd en geopend op zondagen van 2—5 uren (het laatstgenoemde bovendien des morgens van 9—9,15 uren), op werkdagen van 9—12 en 2—7 uren. Te Arnemuiden, Biezelinge, ’s Heer Arendskerke, Krabbendijke en Ril land zijn kantoren van de maatschappij tot exploitatie van staatsspoor wegen geopend van des morgens 8 tot des avonds 8 uren. Te Westschouwen is een telegraafpost gevestigd. De diensttijd is op zonda gen van 8—9, 2—5, op werkdagen van 9—12, 2—7 uren. De opzichter van ’s rijks kustverlichting aldaar is tevens belast met de waarneming van de telegraafpost. Deze post is belast met de overseining van berichten of meldingen , die van schepen uit zee worden ontvangen of die bij de post worden aangeboden. De afzender van een bericht, dat ter aflevering bestemd is aan een per soon, buiten de post te Westschouwen woonachtig, zij wel indachtig dat, aangezien de gelegenheid tot bestelling dikwijls ontbreekt, het rijk zich voor vertraging in de aflevering niet aansprakelijk stelt. TELEP H 0 0 N, De telephoonkantoren van de firma Wa. van Uije & Zonen, zijn geopend te Oostkapelle van 9—10,30 v., 12—2, 8—9 n., te Domburg van 9—12v. 2—4, 8—9 n. 95 ZEGELBELASTING. (Wetten van 3 Oct. 1843 , (Staatsblad no. 47) en 9 April 1869, (Staatsbl. no. 61). De bestaande wetgeving op het regt van zegel heeft eenige wijzigingen ondergaan bij de wet van 11 Julij 1882, (Staatsblad no. 93), waarvan de voornaamste bepalingen hieronder worden vermeld. Art. 1. Aan een vast zegelregt van vijf centen zijn onderworpen alle zonder tusschenkomst van een openbaar ambtenaar opgemaakte of niet uitdrukkelijk van zegelregt vrijgestelde quitantiën en andere eenzijdige acten of geschriften, bevattende de erkenning door of namens den schuld- eischer van het geheel of gedeeltelijk te niet gaan eener geldschuld, on verschillig in welken vorm die stukken overigens zijn opgemaakt, al ware het in dien van berigten of brieven. Deze bepaling is niet toepasselijk op de quitantiën voor betaalde ryks-, provinciale- of plaatselijke belastingen, polder-, dijk-, molen-of sluisgelden en andere waterschapslasten, waaromtrent de bestaande bepalingen blij ven gelden. r J Art. 2. Het bij artikel 1 bepaalde regt komt, zoo niet het tegendeel bedongen is, ten laste van den schuldenaar. De voldoening van dat regt moet geschieden, zoo de daaraan onder worpen stukken hier te lande worden opgemaakt, door daarvoor te gebrui ken het van Rijkswege uitgegeven gezegeld papier of het op verzoek van belanghebbenden gestempelde papier of perkament, of eindelijk door op- plakking van een plakzegel vóór de onderteekening. Is dit voorschrift niet nageleefd, dan wordt eene boete van f 25 door den schuldeischer verbeurd. Zoo de voormelde stukken buiten ’s lands zijn opgemaakt, geschiedt de voldoening van het regt tegen eene daarop te stellen quitantie van ’s Rijks ambtenaar. Art. 5. Bij dit artikel wordt art. 21 no. 2 der wet van 3 October 1843 (Staatsblad no. 47), vervangen door gewijzigde bepalingen omtrent het regt van zegel op wissels, orderbriefjes, assignatiën, bank- en ander pa pier aan toonder en ander handelspapier. Art. 13. Voor zoover niet anders wordt bepaald bij de wet, houdende aanwijzing voor elk jaar van de middelen tot dekking der uitgaven des Rijks, worden vijftig opcenten geheven op alle regten en boeten van zegel, met uitzondering alleen: a. van de regten en boeten, verschuldigd krachtens het bij artikel 5 dezer wet gewijzigde nommer 2 van artikel 21 der wet van 3 October 1843 (Staatsblad no. 47); b. van het regt, bedoeld in het eerste lid van art. 1 dezer wet; en c. van de boeten, bedreigd in art. 2 dezer wet; op welke regten en boeten geene opcenten geheven worden. Van de betaling der voormelde opcenten zal op het aan zegel onderhe vige papier of perkament blijken op nader door Ons te bepalen wijze. Art. 15. Deze wet treedt in werking den 1 Januarij 1883. Alle niet gedagteekende acten en stukken worden geacht né. dat tijdstip te zijn opgemaakt, behoudens bewijs van het tegendeel. 96 INRICHTINGEN TER BEVORDERING VAN DEN LAND- EN TUINBOUW IN NEDERLAND, KijKs-landbouwscliool te iVageniugcn. In 1876 geopend, ter voldoening aan art. 19 der wet op het middelbaar onderwijs. Belangstellenden zij ter kennisneming aanbevolen het uitvoerig ; programma van het onderwijs voor het leerjaar 1883/84. Leeraren. C. J. M. Jongkindt Coniuck, directeur, leeraar in landbouwkunde. Prof. dr. Adolf Mayer, leeraar in land- bouwscheikunde, tevens belast met de leiding der werkzaamhe den iu het aan de inrichting verbonden Landbouw-proefstation. D. J. Andreae, leeraar in geschiedenis en aardrijkskunde, tevens belast met het bestuur der aan de inrichting verbonden Hoogere burgerschool van driejarigen cursus. Dr. O. Pitsch, leeraar in landbouwkunde. L. Broekema, leeraar in landbouwkunde. S. Lako, leeraar in landbouwkunde. H. C. Reimers, leeraar in de kennis van de ziekten en de geneesleer der huisdieren. J. Jurling, leeraar iu wiskunde en landmeten. D. H. tel Wechel, leeraar in wis- en werktuigkunde. J. van Dam, leeraar in natuurkunde, meteorologie en kosmographie. G. Reinders, leeraar in scheikunde, mineralogie en geologie. Dr. J. Ritzema Bos, leeraar in dierkunde. Dr. M. W. Beijerinck, leeraar in plantkunde. H. Bos, leeraar in wiskunde , plant en dierkunde. G. Tutein Nolthenius, leeraar in houtteelt. Mr. W. Reijlingh Dz., leeraar in staathuishoudkunde en boekhouden. H. W. Groeneveld , leeraar in Nederlandsch en aardrijkskunde. C. Honigh , leeraar in Hoogduitsch. P. Lokman, leeraar in Nederlandsch en Hoogduitsch. G. J. Vos Az., leeraar in En- gelsch. A. van der Ent, leeraar in Fransch. K. H. Klein, leeraar in schoonschrijven en bestuurder van het internaat. J. Goossen, leeraar in hand- en rechtlijnig teekenen. H. G. Stumpf, leeraar in gymnastiek. J. Paul Stricker, assistent bij de rijkslandbouwschool. P. Koning Pz., bedrijfboer. W. Su- rink , tuinman. J. Brouwer, amanuensis voor landbouwkunde. K. Grutterink, amanuensis voor natuur- en werktuigkunde. J. C. Heeringa , amanuensis voor plant- en dierkunde. H. C. Kroe-1 ders, amanuensis voor scheikunde. G. Wessels, bediende. De heer K. W. van Gorkom, oud hoofdinspecteur der cultures in Ned. Indië, houdt geregeld voordrachten over kolonialen landbouw. 97 Proefstation der Rijks-landbonwscliool te Wageningen. ten behoeve van den landbouw. Directeur. Prof. dr. Adolf Mayer. Assistenten. F. J. van Pesch , D. Kobns en J. H. Hofstede. Amanuensis. L. G. H. Günther Mohr. Rijks-veeartsenijschool te Utrecht. B e stuur. Directeur. Dr. A. W. H. Wirtz. Kaad van bestuur. De leeraren. Voorzitter. De directeur. Secretaris voor het jaar 1883, de leeraar van Esveld. O n d e r w ij s. Dr. A. W. H. Wirtz, directeur. L. J. van der Harst, F. Th. Weitzel, W. C. Schimmel, M. H. J. P. Thomassen, D. F. van Esveld, Dr. J, D. van der Plaats, Dr. S. de Jager, leeraren. A. T. Verhaar, J. C. van Effen, W. A. H. van Horsen, onderwijzers. J. van Tright, E. Faber, G. Goosen, lijdelijke assistenten. Administratie en Huishouding. A. W. J. Rinkes, hoofdopziener. J. Donkersloot, opziener. L. Crèvecoeur, oeconoom. Mej. C. J. Crèvecoeur, geb. Tromp, huishoudster. Aantal leerlingen in het schooljaar 1883/84: 73; van welke 60 inwonend en 13 uitwonend, 68 gewone en 5 koloniale leerlingen. Het geheele onderwijs is verdeeld over vier studiejaren. De lessen worden gesplitst in een winter- en zomer-cursus en kunnen worden bijgewoond door leerlingen van eiken leeftijd , tegen betaling van ƒ 50 per jaar voor alle vakken, en door toehoorders, tegen betaling van / 10 per halfjarigen cursus voor een afzonderlijk vak. Leerlingen, die behalve onderwijs, tevens huisvesting en verpleging in de school wenschen te ont vangen, mogen bij de toelating niet ouder zijn dan 24 jaren en moeten voor onderwijs, huisvesting en verpleging betalen ƒ 200 per jaar. Het schooljaar vangt aan met den winter- cursus, op den eersten Dinsdag in September; de zomer-cursus loopt van 1 Februari tot 15 Juli. Bij het toelatings-examen moeten de aspirant-leerlingen doen blijken: goed leesbaar te kunnen schrijven en kennis te bezitten van 1884. 7 98 a. de gronden van de spraakkunst der Nederlandsche taal; b. de beginselen van de Hoogduitsche en Fransche talen, zoodat de aspirant op het eerste gezicht uit beide talen in het Nederlandsch kan overbrengen; c. de beginselen der algemeene en vaderlandsche geschiedenis; d. de beginselen der aardrijkskunde; e. reken- en stelkunde, met inbegrip van vergelijkingen met meer dan een onbekende, vergelijkingen van den 2den graad, reken en meetkundige reeksen en het practisch werken met logarithmen; ƒ. meetkunde : de planimetrie ; bovendien wordt verlangd, dat de aspirant, ook al is hij niet bekend met den geheelen omvang van hoek-, driehoeks- en lichaamsmeting, toch de voornaamste formules kan toepassen, welke dienen voor de oplossing van recht- en scheefhoekige platte driehoeken en ter berekening der oppervlakken en in houden van prisma, pyramide, kegel, cylinder, bol, bolvormig segment en sector. Nederlandsche Maatschappij ter bevordering van Nijverheid te Haarlem. Opgericht in 1777. 31 afdeelingen. 2500 Leden. Mr. A. J. Enschedé, te Haarlem, voorzitter. Dr. D. de Haan, te Haarlem, vice-voorzitter. Gen. F. A. T. Delprat,te Amsterdam. A. P. Ledeboer, te Breda. S. J. Graaf vau Lim burg Stirum, te Haarlem. Mr. S. C. J. W. van Musschenbroek, te Leiden. Luit. kol. W. F. Versteeg, te Amsterdam. Dr. D. de Loos, te Leiden. Mr. H. A. L. Hamelberg, te Arnhem. P. Montauban van Swyndregt, te Rotterdam. Mr. A. van Del- den , te Deventer. Mr. I. C. Meijer, te Leeuwarden. F. W. van Eeden , te Haarlem, algemeene secretaris-penningmeester. Koloniaal Museum, op het Paviljoen te Haarlem: geopend, dagelijks van 10—4’ uur. Museum van Kunstnijverheid, op het Paviljoen: geopend, dagelijks van 10—4 uren. Teekenschool voor Kunstnijverheid, bij het Pavil joen. Inlichtingen bij den directeur. De leden der maatschappij hebben vrijen toegang tot beide museums met éene dame. Geldersch-Overjjsselsche Maatschappij van Landbouw. Opgericht in 1846. 20 afdeelingen. 3450 leden. Mr. C. J. Sickesz, te Laren, voorzitter. Mr. H. R. van Marle, te Deventer, ondervoorzitter. L. A. F. H. baron van Heeckeren , 99 te Zutphen , algemeene secretaris. H. van Alphen, te Arnhem , algemeene penningmeester. Hollandsche Maatschappij van Landbouw. Opgericht in 1847. 87 Afdeelingen. 12000 Leden. Algemeene vergadering te ’s Gravenhage in September 1884. Eerelid. H. A. Crommelin, te Heemstede. C. J. van der Oudermenlen, te Wassenaar, voorzitter, ■tweede voorzitter. 3. van der Breggen Az., te Waddinxveen; Jhr. mr. J. H. van Foreest van der Palm, te Anna Paulowna; J. Breebaart Kz., te Winkel; H. P. de Kat van Hardinxveld, te Dordrecht; L. A. van Weel, te Mid- delharnis; J. Zijp Kzn., te Abhekerk; D. F. A. Bauduin , te ’s Gravenhage en Herm. F. Bultman, te Haarlemmermeer, leden van ’t hoofdbestuur. C. J. M. Jongkindt Coninck, te Wageningen, adviseerend lid. P. F. L. Waldeck, te Loosdui- nen, secretaris-penningmeester. Maatschappij van Landbouw in Friesland. Opgericht in 1852. 14 Afdeelingen in de voormalige 14 rechterlijke kantons en 2482 leden. D. Fontein de Jong, te Murmerwoude, algemeene voorzitter en voorzitter der 4e afdeeling Bockum. Mr. C. A. Romer, te Leeuwarden, algemeene secretaris. Mr. E. Jongsma, te Leeuwarden, penningm. D. van Konijnenburg, te Leeuwarden, voorz. der le afd. Leeuwarden. S. K. Sipma, te Vrouwen Parochie, voorz. der 2e afd. Berlikum. P. R. de Boer, te Holwerd, voorz. der 3e afd. Holwerd. J. Kuipers, te Bui tenpost, voorz. der 5e afd. Bergum. A. H. van Slooten, te Rauwerd, voorz. der 6e afd. Rauwerd. C. D. van der Weg, te Dongjum, voorz. der 7e afd. Harlingen. Jhr. V. L. Vegelin van Claerbergen, te Joure, voorz. der 8e afd. Heerenveen. Q. W. Reindersma, te Ureterp , voorz. der 9e afd. Beetsterzwaag. Mr. J. Sickinga, te Wolvega, voorz. der 10e afd. Oldeberkoop. W. F. van der Molen, te Sneek , voorz. der 11e afd. Sneek. C. R. van der Zee , te Witmarsum, voorz. der 12e afd. Bolsward. F. O. Sleeswijk, te de Lemmer, voorz. der 13e afd. Lemmer. A. Buma, te Hindeloopen, voorz. der 14e afd. Hindeloopen. 100 Genootschap van Nijverheid in de provincie Groningen. Opgericht in 1879 , door ineensmelting van de Maatschappij van Landbouw in de prov. Groningen en het Gen. van Nijverheid opgericht te Onderdendam. D. R. Mansholt, Westpolder , gem. Ulrum, voorzitter, Jhr. E. de Wendt Alberda van Ekenstein, te Groningen, vice- voorzitter. R. Dojes Rz., te Meeden, secretaris. J. Schilt- huis U.Gz., te Groningen, penningmeester. Verder benoemt iedere afdeeling een lid in het hoofdbestuur. Sociëteit van Land- en Tuinbouw, Hont- en Veeteelt, gevestigd te Noordgouwe. 30 Leden. Ch. Groeneveld de Kater, voorzitter. J. de Vlieger, vice- voorzitter. J. Turelure, penningmeester. A. Prinse, secretaris. Sociëteit tot bevordering van kennis in den Land bouw en de Veeteelt te Noordwelle. Opgericht den 17 Januari 1874. 40 Leden. M. Locker de Bruijne, voorzitter. N. L. de Oude, vice- voorzitter. M. Hoogenboom J.J.z., penningmeester. W. de Bruijne S.Jz., secretaris. Sociëteit van Land- en Tuinbouw, Hout- en Veeteelt te Dreischor. Opgericht 25 Maart 1875. 21 Leden. J. M. Klompe, voorzitter. A. der Weduwen, onder-voorzitter. M. van der Linde, penningmeester. J. M. Snouck, secretaris. Landbouwvereeniging te Nieuw- en St. Joosland. Opgericht in 1877. 43 Leden. P. Polderdijk, voorzitter. Jan Polderdijk, secretaris. C. Broerse, penningmeester. Vereeuiging Landbouw en Veeteelt te Wolfaartsdjjk. Opgericht 15 Februari 1877. 47 Leden. G. de Jager, voorzitter. J. van der Baan, secretaris. C. Zuijdweg, penningmeester. 101 Dorpsvereeniging te Kloosterzande. J. J. van Arenthals, voorzitter. J. F. Pieters, A. F. Mar let en S. Cornelussen, commissarissen. J. A. Pateer Ez., secretaris-penningmeester. Landbouw-Sociëteit ,,Ceres” te Zonnemaire. 29 Leden. J. A. Bolle Cz., voorzitter. D. Hocke Iz., vice-voorzitter., J. van Putte, penningmeester. P. Verseput, secretaris. Vereeniging tot bevordering van den Tuinbouw in de provincie Zeeland. Opgericht te Middelburg in 1850. Joh. Luteijn, voorzitter. Mr. A. P. SnoOck Hurgronje, *• P. Slegt, allen te Middelburg. W. H. de Bruijn van Melis en Mariekerke, te Koudekerke. W. A. graaf van Lijnden, te Koudekerke , penningm. I<. D. Sprenger , te Middelburg, secret. Kruidkundige- en tuinbouw-vereeniging. Bestuur: P. Schietekatte, president. W. M. de Witte, vice-president en penningmeester. W. van de Putte, secretaris. A. Antheunissen, vice -secretaris. P. Cense, boekhouder. G. de Witte , bibliothecaris. Maatschappij tot bevordering van ooft- en tuinbouw in het kanton Oostburg. Erkend bij Z. M. besluit van 24 Juli 1883 , n°. 116. Opgericht 1878. 161 Leden. P. Steenhart, voorzitter. G. A. Vorsterman van Oijen, secretaris. P. Rozen daal, penningmeester. Welbegrepen eigenbelang. Vereeniging tot aankoop van gewaarborgde meststoffen en zaaigranen. Opgericht 1878. 103 Leden. M. J. de Muijnk, voorzitter. G. A. Vorsterman van Oijen, secretaris. J. B. Dierikx, penningmeester. 102 Landbonwcursns te Oostburg. Onderwijzer. G. A. Vorsterman van Oijen. Aantal leerlingen in 1883: 32. De lessen werden vroeger gegeven elke 14 dagen, thans iedere maand 4 maal aan 2 klassen. Den eersten en tweeden woensdag aan de laagste klasse, den eersten en tweeden zater dag aan de hoogste, telkens van 2—3 uur. Export-Maatschappij voor Zeelaud. Handel voor eigen rekening en in commissie. Gevestigd te Middelburg. Opgericht in 1880. Statuten goedgekeurd bij Kon. besl. van 4 Maart 1880 , n’. 27. Commi ssarissen. J. P. I. BUTEÜX, te Middel- A. M. TAK, te Middelburg. burg, voorzitter. W. H. DE BRUIJN VAN J. M. KAKEBEEKE, te Goes. MELIS-EN MARIEKERKE, F. G. SPRENGER, te Middelb. te Koudekerke, secretaris. Directeur. B. RODENHUIS, te Middelburg. Maatschappelijk kapitaal: vijftigduizend gulden, ver deeld in aandeelen van honderd gulden. Het doel der Maatschappij is: het aan buiten-of binnenlandschemarkten verkoopen van Zeeuwsche land- en tuinbouwproducten, wild, visch enz. Ook belast zy zich met het verschaffen van zaden der in het buitenland meest gewilde artikelen. Het kantoor van den Directeur is gevestigd te Middelburg, Nieuwe Haven, I 105. Aldaar kan men steeds alle op de zaak betrekking heb bende informatiën bekomen. Rijks-postspaarbank. Directeur: Armand P. Th. Sassen, te Amsterdam. Aan alle postkantoren in Nederland, alsmede aan alle hulp kantoren der posterijen, die voor den dienst der rijkspost- spaarbank zijn opengesteld, bestaat dagelijks, van ’s morgens 9 uur tot ’s avonds 9 uur, zon- en feestdagen niet uitgezon derd , gelegenheid tot belegging en terugbetaling van gelden; aan de bijkantoren der posterijen bestaat ook dergelijke gele genheid , doch alleen op werkdagen, van 9 uur ’s ochtends tot 5 uur ’s avonds. De spaarbankboekjes, waarin alle inlagen en terugbetalingen Worden aangeteekend, zijn voor de eerste maal aan alle post kantoren kosteloos verkrijgbaar. Volgeschreven boekjes worden, mede kosteloos, vernieuwd. 103 De kleinste inlage is 25 cent. Wie enkele stuivers wenscht te sparen , kan aan de postkan toren of bij de depothouders van postzegels, gratis formulieren bekomen, voorzien van 20 vakjes voor de aanhechting van even zooveel frankeerzegels van vijf cents. Zijn die vakjes gevuld, dan kan dat formulier als eene gewone inlage van ƒ 1,— op het kantoor worden aangeboden. Ten behoeve van schoolspaarbanken worden door den direc teur der rijks-postspaarbank, op aanvrage van de hoofden van scholen, óók dergelijke formulieren verstrekt, die 100 vakjes bevatten, ter aanhechting van postzegels van e'én cent. Eenmaal in de zeven dagen kan men op vertoon van het boekje ƒ 25 of minder terug ontvangen, mits op het kantoor, waar het boekje is uitgegeven, en niet het geheele te goed uitmakende. Voor de terugbetaling van grootere sommen ver leent de directeur der rijks-postspaarbank, op aanvrage, mach- Tusschen de aanvrage en de uitbetaling der teruggevraagde gelden verloopen gewoonlijk twee dagen. De spaarbankboekjes zijn geldig door het geheele rijk. De rente bedraagt 2.64% of 11 et. per / 100 in de halve maand. T>e staat waarborgt zonder voorbehoud de terugbetaling van de ingelegde sommen en de uitbetaling van de verschillende Brieven aan den directeur der rijks-postspaarbank zijn vrij van port. 104 MAATSCHAPPIJ TER BEVORDERING VAN LAND BOUW EN VEETEELT IN ZEELAND. (Opgericht in 1843; stat, goedgek. bij Kon. besl. dd. 31 Ang. 1843, n°. BESCHERMHEER: (bij Kabinets besluit dd. ’s-Gravenhage 24 Juli 1849 , n”. 3' Z. M. WILLEM III, KONING DER NEDERLANDEN ENZ. ENZ. ENZ. 2334 Leden. Hoofdbestuur. Mr. C. J. PICKE, te Middelburg, voorzitter. J. M. KAKEBEEKE, te Goes , vlce-voorzitter. M. VOLKRIJK LIEBERT, te Middelburg, penningmeester. J. H. SNIJDERS , te Middelburg, secretaris. Afdeeling Walcheren. 404 Leden. Bestuur. A. DEN BOER, te Middelburg, voorzitter. J. RIEMENS, te Serooskerke , vice-voorzitter. W. MAAS Lz., te Serooskerke, penningmeester. L. KODDE , te Oost- en Westsouburg. J. DE KROO, te Vrouwepolder. PIETER MELIS Pz., te Serooskerke. G. GESCHIERE, te Serooskerke. M. VOLKRIJK LIEBERT, te Middelburg T. J. VOORBEIJTEL, te Ritthem. W H. DE BRÜIJN VAN MELIS- EN MARTEKERKE, te Kou- dekerke, bibliothecaris. J. H. SNIJDERS, te Middelburg, eerste secretaris. H. J. E. GERLACH, te Middelburg, tweede secretaris. Aagtekerke. Arnemuiden en *?; We,stende p. Arendse Kleverskerke. W1U^oordse J. Maljers A. Boogaart Blggekerke. G. van der Meulen G. Born J. Koene J. Peper J. Frallse Z. Koene Joh. de Visser J. K. Mesu Jz. „ S. Wisse Pz. J. Polderdijk Domburg. J. L. de Troije C. Modera 105 Simon de Pagter P. Maas Wz. P. de Broekert S. de Visser Wm. Maas J. Fak Brouwer Mz. L. Reijuierse Jz. P. F. J. van Burg Gapinge. W. Reijuierse Jz. C. van den Burg. t,. B. de Rijke W. N. van der Burght A. Dingemanse SandJse J. P. I. Buteux iAdr Dingemanse Az. R Zunrmond j. c. Carelse ft. Langebeeke mr p jjamas van 'An<lr- Maas Meliskerke. Citters Jr. ttriinskerke. D- CoPPleters «rijpsKerke. 3 j. H. Dooreubos Corn. Dingemanse Joz de Groot jz. Jhr. J. H. A. C. van M. Franke r Jasperse Doorn van Koude- P. Franke p. j_ Rouws kerke H. Jongepier j ROuWS p.jz. Jhr. mr. A. A. van P. de Kam Doorn J. Krijger Middelburg. A. Dronkers J. Lutijn D. A. Dronkers IMaarten Maas s. Alewijnse Mr. A. J. van Eekelen L. Pieterse g O. Altorffer R. C. Engelberts I Mar. Poppe j. c. Altorffer W. P. Engelberts 1 Wm. Poppe Wz. \v. Altorffer F- Ermerins Jacob Reijnierse p Antheunissen Mr. P. J. van der Feen H. Sonius u. F. Auër Mr. E. Fokker P. Vos U. F. Auër Jr. J. P. Fokker „ , , , J. J. Bal M. Fokker Koudekerke. w Mr. J. de Fremery A. Aarnoutse E.’ Bannet P. A. van Geelkerken J. Besuijen Mr. D. A. Berdenis J. F. Gernler J. Besuijen Jz. van Berlekom M. Gernler P. Boone Pz. Dr. J. P. Berdenis J. P. Götzke Ai Bosselaar van Berlekom A. C. Greep B. Brasser H. Bliek W. Groenewegen J. Caljonw Jhr. J. P. Boddaert H. Hage Mr. J. vau der Lek de G. den Boer W. P. Haman Clercq H. A. Boogaert J. G. vau der Harst P. Davidse J. Borsius J. J. van der Harst Az. J. de Groot J. P. Boudewijnse J. J. Hendrikse ks. Janse Ph. Boudewijnse L. E. Hendrikse D. T. Kruijthoff J. Bourdrcz A. M. van Heuven J. P. Labraud H. M. d. Bouwmeester Mr. A. P. Snouck S. Lampert H. P. d. Bouwmeester Hurgronje A. de Lange J. J. Brandt Jhr. mr. A. W. Snouck W. A. graaf v. Lijnden D. J. Broeder M.Hz. Hurgronje l> K. * 106 Mr. N. J. C. Snouck J. C. Milborn J. T. van der Weel Hurgronje F. Nagtglas D. Wiener Jhr. mr. W. II. Snouck Joh. van Nederveen H. L. Gerth van Wij! Hurgronje J. D. Noske Dr. S. Dobbelaer d Dirk Jeras S. van Os Wind G. Jeras L. J. van Page W. van de Woestijni Jhr. H. F. de Jonge A. Penny L. L. Woutersen 1. van Benthem Jut- Mr. C. J. Pické J. A. Zip ting Jhr. mr. J. J. Pompe n. , I. S. van Benthem van Meerdervoort „ e' 8 Jutting M. p. a. Proos Buitenwijken. P. W. H. de Kan W. van de Putte Bartel Blok J. de Kanter H. P. van de Ree J. Bosselaar D. van der Klip W. A. de Rijcke J. Botting C. A. Koulon L. W. Roelse S. Coppoolse D. G. Kröber Jr. P. P. Slegt C. Cornelisse Mr. W. Polman Kru- A. de Somer W. Daniëlse seman C. L. van Sorge L. Davidse L. Kuiler F. D. Sprénger J. Dobbelaar Mr. N. C. Lambrecht- Mr. F. J. Sprenger P. Duivekot sen van Ritthem J. J. I. Sprenger J. Goedbloed P. Lampert W. J. Sprenger G. Jongepier J. C. Lantsheer A. Steijaard K. J. Kuiler W. L. van Leeuwen Mr. G. N. deStoppelaar J. Langebeeke J. van der Leijé S. van Straten P. van Leerdam P. M. de Ligny A. M. Tak C. Leijnse A. Luteijn Henri Tak A. Leinse Joh. Luteijn J. A. Tak J. Leinse W. D. Luteijn A. Tavenier J. Maas L. J. P. Maas C. J. J. A. v. Teijlingen C. de Pagter C. J. Marsie A. de Troije P. de Pagter C. Mazure D. Tuijnman C. Polderman J. C. Meertens B. A. Verheij P. Pouwer Az. P. Meertens D. Verhuist P. van de Putte R. Meertens J. F. Verhuist C. Reijnierse Cz. R. Meertens Jr. P. A. Verhuist C. Reijnierse Jz. A. Meeuse J. Vermeulen C. Reijnierse Wz. B. Meijer Jhr. mr. A. van Rei- W. Reijnierse Cz. J. Meijer gersberg Versluijs Gerard Wisse J. P. Meijer K. G. Vis Leendert Wisse A. A. Mes Gz. J. P. van Visvliet tv*. D. J. Mes A.deVulder v.Noorden en Smt- M. A. Mes Gz K. J. H. Wasch Joosland. I. J. Milborn B. C. van der Weele J. Baas 107 | Broerse J. de Buck L. Maas Az. , F. Fak Brouwer Iz. Huibregse A. Meijers Bliek C. Janse Az. J. L. Meijers lariuus Bliek S. Kodde Lz. J. Melis I. A. Dierikx A. Kramer Paulus Melis Az. | Dingemanse Pz. J. Kramer Paulus Melis Pz. Dingemanse Joh. G. Kuipers Wm. Melis Pz. Dingemanse Iz. de Pagter J. Mesu '. de Groot Jz. J. J. Plugge Jan Rood Janse Jac. Polderman A. S. Schuman I. van Leerdam M. van de Putte S. Simouse. Mesu Janszoon. C. Sanders P. Sinke. Mesu Jooszoon. Andries de Steur C. Taal Az. ). Polderdijk Jac. de Visser P. Wattel ’■ Polderdijk Az. A. Willeboorse LaureilS. Polderdijk Az. A. Willemse *. Polderdijk Az. M. de Witte P. J. Davidse i KSTCz- ê: SXn ), M. Verhuist Aarnont Barentsen J. Louwerse Az. Verschiere C. Barentsen J. Marinisse l. de Visser P. Barentsen J. D. Risseeuw L. van Waarde Jz. W. Cevaal Jan Rooze z. van Waarde Jz. A“. Goedbloed A. Versluis l. Walraven P. Lomhart Vcere. '. Wattel Jan Meijers I. van der Welle Iz. Uiterschout J. de Bree .. ., ,, J. Wouterse C. Casse Oostkapelle. j A. Geldof L in ’t Anker Serooskerke. L’ Goedbloed tbr. P. Damas van H. W. Allaart A. Volkers Citters C. Allaart Andries Volkers Jz. lacob Dourleijn W. Aarnoutse G. P. Wijnmalen S. Jasperse P. Besuijen Jz. A. P. Wouterse (rijn Poppe J. van den Broeke Vlissingen. Mr. J. G. Sprenger J. Christiaanse P. de Visser J. Coppoolse G. Bogaart „ x. A. Janse H. A. Gosschall Oost- eil West- A £angeteeke P. Horneman Sonbuig. j. ]jOuWerse Jz. C. Mortier A. Blaas C. Louwerse Wz. A. H. Polak P. Blok D. C. Louwerse Ez. Vrouwepolder. J. van den Broeke A. Louws P. Fak Brouwer A. Maas I A. Caljouw 108 L. Dingemanse I W. de Rapper , „ , Jasp. Goedbloed P. Sanderse Az. S Gravenhage. S. Kleinepier K. Verhage Jhr.mr. 3. P. Boddaert M. de Kroo Jz. A. Verhuist Jz. Mr. D. van Eek Jac. Maas H. de Wagemaker . P. Meijers Hubrechtse Haarlem. A. de Nood Jhr. mr. J. W. M. J. de Rijke Zoutelande. Schorer C. Volkers Johs. Volkers Bakker , Haarlemmer- J. van der Menlen meer. Westkapelle. J. Sijsouw TT p Tv Herman F. Bultman J. Adriaanse P’ Verha8e Jr- „ < * Chr. Gabrielse Jz. Botterdam. J. Henderikse Jz. Arnhem. L. A. L. Kortman &Cie. K. H. Minderhoudt J. Nagel Jr. , W. Minderhoudt Az. Utrecht. A. Roda Dordrecht. c w y.g L. van Rooijen L. Swart Afdeeling Zierikzee. 304 Leden. Bestuur. B. G. VAN DER HAVE, te Ouwerkerk, voorzitter. F. C. KOHLER, te Zonnemaire, vice-voorzitter. M. C. DE CRaNE , te Zierikzee, penningmeester. K. HOCKE HOOGENBOOM, te Zonnemaire. W. VOORBEIJTEL, te Bruinisse. J. SCHALKWIJK , te Ellemeet. C. J. VAN DER HAVE, te Ouwerkerk. C. L. KLOEK, te Zierikzee. C. M. VAN VESSUM, te Bruinisse. C. J. MOOLENBURGH , te Zonnemaire. F. BOÜMAN, te Nieuwerkerk (Duiveland). H. G. MULOCK HOUWER, te Zierikzee, secretaris. Brouwershaven. £ hoc^D?6 Bruinisse. Th. Arnold J. Lopse Hocke Jan van den Berge Mz. M. J. Bijban M. Lopse Hocke C. R. Lemson C. Haane Gast C. van Schelven Cz. M. Vermeurs J. W. Gast W. van der Slois L. van Vessem JAARTELLINGEN. na de geboorte van onzen Heer Jezus Christus 1884 na de schepping der wereld, volgens de Joodsche tijdre kening, aanvang nemende op den 2 October. 5645 na den Zondvloed4177 na de oprichting van Rijnlands polderbestuur, in 1239 645 na de invoering der Boekweitteelt, omstreeks 1450. 434 na de oprichting van den eersten Poldermoleu, in 1452 432. na de ontdekking van Amerika, in 1492 392 na de unie van Utrecht, in 1579 305 na de afzwering van den Koning van Spanje, in 1581 303 na de uitvinding der Mikroskopen, in 1590 .... 294 na de uitvinding der Verrekijkers, in 1610 .... 274 na de invoering der Tabaksteelt om Amersfoort, in 1615 269 na den Munsterschen Vrede, in 1648 236 na het eerste Boekweiten der hooge Venen, in 1712. 172 na het invoeren der Aardappelteelt, omstreeks 1735. 149 na de Bataafsche Republiek van 1795 89 na de herstelling van Nederland, in 1813 71 na de scheiding van België, in 1830 54 na het openen van den eersten Spoorweg in Nederland, in 1839 45 na de oprichting der Zeeuwsche maatschappij van land bouw in 1843 41 na het algemeen uitbreken der Aardappelziekte, in 1845 39 na het invoeren van den Draad-telegraaf in Nederland, in 1845 39 na het eerste Nederlandsch landhuishoudkundig congres, in 1846 38 na de herziening der Grondwet, in 1848 36 na de Troonsbeklimming door Z. M. Willem III, in 1849. 35 na het 6' Nederlandsch landhuishoudkundig congres , te Goes, vereerd met de tegenwoordigheid van Z. M. Willem III, in 1851 33 na het afschaffen van den accijns op Varkens en Scha pen, 2 April 1852 32 na de oprichting van den Rijkstelegraaf, in 1852. 32 na de afschaffing van den accijns op het Gemaal, 13 Juli 1855 29 na het 17' Nederlandsch landhuishoudkundig congres, te Middelburg, in 1862 22 na de invoering van den Stoomploeg in Nederland, in 1863 21 na de wet op het Middelbaar onderwijs, in 1863. 21 na de afschaffing der gemeente-accijnsen, in 1865. 19 na de opening van den eersten spoorweg in Zeeland, in 1868 16 1884. 1 2 na de wet op liet afkoopbaar stellen der tienden, 12 na de invoering van den Stoomploeg voor Zeeland, in 1873 C na het 28e op de veeartsenijkunde, 8 Juli 1874. na de oprichting van een stoombootdienst tusschen Vlis- ( singen en Queensborough (Engeland), in 1875. na den aanvang der oprichting van het eerste Polder- Stoomgemaal in Zeeland (Schouwen), in 187b. • na de oprichting m 181b • • • na de opening van het eerste Proefstation voor den land- ■ bouw , in Nederland, te Wagemngen, 1 Februari 1877 I ■ na de instelling der rijks-postspaarbank, m 1881. Tijd- en Feestrekening. Guldengetal4 1 Zonnecirkel Epacta3 I Zondagsletters ....FE Jaargetijden. Maart 20. Begin van de Lente. Gelijkheid van dag en nacht. Juni 21. Begin van den Zomer. Langste dag. Sept. 22. Begin van den Herfst. Gelijkheid van dag en nacht. Dec 21. Begin van den Winter. Kortste dag. Teekenen van den Dierenriem. De Ram. fit* De Leeuw. De Schutter. De Stier. fê- De Maagd. De Steenbok. -jFf De Tweelingen. De Weegschaal. De Waterman. De Kreeft. Ife De Schorpioen. 25 De Visschen. Verklaring van den Maanalmanak. In den Kalender vindt men aan het einde der regels in twee kolommen, cijfers, die voor iederen dag de opkomst en deni x-. 1" >>■■■ J van de volle tot de nieuwe Maan, komt de Maan s nachts. off De tijd tusschen middernacht en ’s middags is door smorg., die van middag tot middernacht door ’s avonds aangeduid. De in de kolommen voorkomende verkorting ’s m. beteekent middernachts 12 uren. ’s av. beteekent ’s middags 12 uren. 3 De cijfers, in de kolommen onder ’s morgens of 's m. ge plaatst , wijzen de uren en minuten na middernacht aan; die onder ’« avonds of ’i av. daarentegen de uren en minuten na ’s middags 12 uren. Voorheelden : 20 Januari staat ’s m. 0-43 10-58; beteekent: de maan komt op des nachts te 12 uren 43 minuten en gaat onder des morgens te 10 uren 58 minuten. 5 Januari staat 11-8 ’s m.-, beteekent: de maan komt op des morgens te 11 uren 8 minuten en gaat onder des nachts te 12 uren. 7 Februari staat ’s av. 1-13 's m. 4-21; beteekent: de maan komt op des middags te 1 uren 13 minuten en gaat onder des morgens te 4 uren 21 minuten. ZONNETAFEL. BEREKEND OP DE POOLSHOOGTE VAN MIDDELBURG: 51 gr., 29 min., 59 sec. ’t lengen der dagen. ’t korten dek dagen. DATUM. OP. OND. DATUM. OP. OND. t 5 8 2 3 58 [ 5 348 8 12 10 7 58 4 2 , ) 10 3 51 8 8 20 7 46 4 14 Jul1 • • ' • 20 4 2 7 58 30 7 31 4 30 ' 30 4 16 7 48 5 7 21 4 40 ( 5 426 7 33 10 7 12 4 49. 10 4 34 7 23 Februari. 20 6 53 5 7 Augustus- j 20 4 52 7 5 28 6 36 5 24 ' 30 5 11 6 48 ( 5 6 26 5 35 , 5 5 22 6 37 10 6 16 545 „ , , 10 5 32 6 27 M ) 20 5 56 6 5 SePtember- i 20 5 51 6 8 ( 30 5 37 6 24 ( 30 6 11 5 48 , 5 5 25 6 36 * , 5 6 21 5 38 | 10 5 15 6 46 . , 1 10 6 31 5 28 Ap ’ • ’ ’ j 20 4 56 7 5 October- • j 20 6 50 5 9 ' 30 4 38 7 23 ( 30 7 9 4 50 , 5 429 7 32 5 7 19 4 40 10 421 740 .. , 10 7 28 4 31 Mel 20 4 6 7 55 November. 2Q ? 4 16 ( 30 3 54 8 6 30 7 56 4 3 ! 5 3 49 8 11 , 5 8 1 3 59 10 3 46 8 14 „ , 10 8 5 3 55 20 3 43 8 15 December- < 20 8 8 3 52 30 3 45 8 14 f 30 8 6 3 55 4 Eclipsen. Een zoneclips wordt veroorzaakt doordien de maan in haar loop tusschen onze aarde en de zon staat; een maaneclips doordien de aarde tusschen de maan en de zon doorgaat en haar schaduw op de maan werpt. Voor een bewoner van de maan zou dus onze^A zoneclips een aardeclips en onze maaneclips een zoneclips’ zijn. In dit jaar zullen drie zons- en twee maansverduisteringen plaats hebben. De eerste is eene, bij ons onzichtbare gedeeltelijke zonsverduis- ] tering, plaats hebbende op den 27 Maart. De verduistering die zeer gering zal zijn, is alleenlijk in het noorden van Europa en bet noordelijk daarvan gelegen deel der Noordpoolstreken te zien. De tweede is eene, bij ons onzichtbare, totale ^«^verduis tering, voorvallende op den 10 April. Waarneembaar zal zij zijn in westel. Amerika, in Australië en in de oostel. helft van Azië. De derde is eene, bij ons onzichtbare gedeeltelijke zonsver duistering , welke plaats heeft op den 25 April. Hoofdzakelijk | zal zij waarneembaar zijn in het zuidelijk deel van den Atlant. Oceaan. De Zuidpunt van Z.-Amerika en de Zuidpunt van Afrika zijn de eenige landstreken waar de verduistering, en dan nog maar ten halve, zal kunnen worden waargenomen. De vierde is eene, in den nacht van 4 op 5 October bij ons zichtbare, totale ^««^verduistering. De eerste aanraking met de schaduw heeft plaats ’s avonds den 4 Oct. te 8 u. 35 ra.; het begin der totaliteit te 9 u. 35 m.; het midden te 10 u. 22 m.; het einde der totaliteit te 11 u. 5 ra.; en het laatste contact met de schaduw op den 5 Oct. ’s morgeus te 0 u. 8 m. De grootte der verduistering bedraagt 1,52 deelen van de middellijn der maan, terwijl de maan op den 4 Oct. ’s avonds te 5 u. 19 m. opkomt en eerst ’s morg. op den 5 Oct. te 6 u. 39 m. ondergaat. De verd. zal in Azië, westel. Australië, Europa, Afrika, Z.-Amerika en in het oosten van N.-Amerika gezien kunnen worden. De vijfde is eene, bij ons onzichtb. gedeeltel. zonsverduistering, voorvallende in den nacht van 18 op 19 Oct. De verduistering is zichtbaar in de N.-oostel. punt van Azië, N.-westel. Amerika en in het noordelijk gedeelte van den grooten Oceaan. Feestdagen. Paschen. 13 April. Hemelvaartsdag. 22 Mei. Vastenavond. 26 Febr. Annetje en Lijsje 8 Mei, 2 Oct. Bamis (St. Bavo). 1 Oct. Pinkster .... 1 Juni. Kerstdag. 25 Dec. Allerheiligen. 1 Nov. St. Maarten ... 11 Nov. St. Catharina. 25 Nov. 5 Katholieke Feestdagen. Januari 1 , Nieuwjaarsdag. Heiligendag. Januari 6, Drie Koningen. Heiligendag. Februari 2, Maria Zuivering. Kerkdag. Maart 25, Maria Boodschap. Heiligendag. Mei 22, Hemelvaartsdag. Heiligendag. 5* Juni 12, H. Sacramentsdag. Heiligendag. Juni 29, Petrus en Paulus. Heiligendag. Augustus 15, Onze Lieve Vrouw ten Hemelopneming. Heiligend. September 8 , Onze Lieve Vrouw Geboorte. Kerkdag. November 1 , Allerheiligen. Heiligendag. December 8 , Onze Lieve Vrouw Onbevlekte Ontvangenis. Kerkd. 2 Februari, 8 September en 8 December worden in het bisdom Breda, waaronder Oostelijk- en Westelijk- Zeeuwsch- Vlaanderen behoort, als Heiligendagen gevierd. Quatertempers.
9,701
MMUBVU04:001829050:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,852
Heraut; eene stem over Israe\u0308l en tot Israe\u0308l, jrg 3, 1852, no. 50, 11-12-1852
null
Dutch
Spoken
4,218
7,312
1852. Derde Jaargang. No. 50. BE HERAUT. EENE STEM OVER ISRAËL EN" TOT ISRAËL. Jes. Lil: 7. Tprm TO nö'lK PWreJ» JPÜtfÖ 3ÏB r* t n I- t » • t M 't De uitgave van dit Blad geschiedt geregeld des Zaturdags van iedere week. Prijs bij Abonnement per jaargang J 4,00, franco per post f 4,50 — De Inteekening geschiedt bij alle Boekhandelaren en Postdirecteuren in dit Rijk. Enkele nnvimers zijn verkrijgbaar d 12 Cents. Zaturdag, 11 December. Advertentien kunnen geplaatst worden van 1—8 regels tegen f 1 ; elke regel daarenboven tegen 10 Cents den regel , buiten het zegelregt. Bijdragen, brieven en pakjes gelieve men franco te bezorgen aan de Redactie, Prinsengracht bij de Reguliersgracht te Amsterdam. AFDEELING DER WEEK, 3BW 1 Mozes XXXVII—XL. JtJDA EN THAMAR J). Even als Abraham na een leven van menigvuldige geloofsoefening in hoogen ouderdom door God op het zwaarst beproefd werd, door den eisch om Izak op te offeren, even zoo moest ook Jakob in het laatste tijdperk zijns levens in de lange afwezigheid van Jozef eene zeer groote beproeving ondergaan. In het geval van Abraham kwamen vele verzwarende omstandigheden bij. 1°. was Izak een zoon, op vergevorderden ouderdom hem geboren; 2°. een eenige zoon, en 3°. schenen aan dien Izak de beloften Gods ten naauwste verbonden. Jakob daarentegen had nog andere kinderen en zijn geslacht stierf niet met Jozef uit; aan den anderen kant echter was het voor Abraham eene verzachtende omstandigheid dat Izak steeds bij hem bleef, ook in het uur der beproeving; dat de verzoeking slechts weinige dagen duurde, en vooral dat hij ten volste overtuigd kon zijn dat hetgene hem werd opgelegd, waarlijk en onmiddelijk uit Gods hand kwam; terwijl Jozef aan Jakob onverwachts ontnomen werd, en wel voor een tijdvak van twintig jaren, zonder dat zijn vader regt wist hoe en door ivien dit was geschied. Zoo het nu waar is dat het ligter is in de handen van God te vallen dan in die der menschen, dan was het voorzeker minder moeijelijk voor Abraham dan voor Jakob om afstand te doen van zijnen zoon. Hetgeen door Abraham geschiedde was eene allezints heerlijke daad van gehoorzaamheid, maar die volgde op een onmiskenbaren eisch van God, geheel overeenkomstig het karakter van den man, dien de Bijbel den Vader der geloovigen noemt; — het verlies van Jozef beantwoordde wèl aan den nieuwen naam dien Jakob had ontvangen — Israël (worstelaar met God) — daar het voor hem ongetwijfeld eene groote worsteling moet geweest zijn om zich in dezen te onderwerpen aan den wil van God. Het is bekend dat door Juda de raad gegeven werd om Jozef als slaaf te verkoopen en het is niet onwaarschijnlijk dat de gedurige klagten zijns vaders over het verlies van Jozef, en de verwijten hem toegevoegd 1) De geschiedenis van Jozef in een horigen jaargang van dc Heraut door ons reeds in vier verschillende opstellen behandeld lijnde, zoo hebben wij thans in dezo afdeeling het onderwerp dat wij hierboven aankondigen gekoien. door Ruben, die hem beschuldigde oorzaak van het lot van Jozef te zijn, Juda op het laatst deden besluiten — liever dan eene openhartige belijdenis af te leggen — het huis zijns vaders te verlaten en zijn intrek te nemen bij een man te Adullam, wiens naam was Hira en daar tot eene Kanailnietische vrouw in te gaan. Eene zoodanige vereeniging van Juda met eene dochter der Kanaanieten nu was wel is waar niet van dat belang als het zelfde geval bij Abraham, Izak of Jakob zou' zijn geweest; omdat het voortbestaan van het door God verkoren geslacht thans verzekerd was, al werd een der zonen Israëls door den omgang met de Kanaanieten besmet. Intusschen blijft het toch opmerkenswaardig als kenschetsende het karakter van Juda, en toont dat hij in trotschheid en onboetvaardigheid is voortgegaan en het zeker niet bij deze ééne daad heeft gelaten, maar door een langdurig verblijf onder de Kanaanieten al meer en meer zich met hen vereenzelvigd heeft. Hieruit laat zich dan ook de toestand van zijn huisgezin zoo als die zich beide in zijne zonen en in zichzelven openbaart, verklaren; — een nieuw bewijs van de trapsgewijze ontwikkeling op den weg der zonde. In plaats van Jozefs zaak moedig te verdedigen tegenover den haat zijner broeders, neemt Juda de toevlugt tot een halven maatregel, die het leven van Jozef redt, doch hem tevens aan de slavernij prijs geeft, en nadat de misdaad gepleegd is, belijdt Juda niet zijne schuld tegenover zijn' vader, doch verbittert en verhardt zich daarentegen zoozeer dat hij het ouderlijke huis verlaten moet en verlaten kan en er toe komt om zich met het door God vervloekte geslagt van Kanaan, te vereenigen, waarvan het gevolg is dat zijn eerstgeborene zoon Er, kwaad is in de oogen des Heeren, door Hem wordt gedood en Onan zijn tweede zoon, op ontzettende wijze tegen God zondigt, en insgelijks door Hem ten doode wordt gedoemd; terwijl Juda zelf in hoererij en echtbreuk vervalt. Opmerkelijk is wat hieromtrent het huwen van de weduwe des oudsten broeders wordt gezegd. Daaruit blijkt, dat, hetgeen Mozes later in de wet bepaalt (5 Mozes XXV: 7 en volgg.), terugziet op eene toen reeds bestaande instelling en deze slechts in zoover wijzigt dat er uitzonderingen worden toegestaan; zoodat de broeder niet altijd gehouden was te huwen, maar het hem veroorloofd was onder zekere omstandigheden zich daaraan te onttrekken. Waarschijnlijk ontstond deze geheele wet veelal ook daaruit dat men in vroeger tijden nog geene volkomene bewustheid had van het verband, bestaande I tusschen dit leven en liet volgende, en dat men daarom alles beproefde om de gedachtenis van overledenen te bewaren. Van den anderen kant is liet opmerkelijk hoe Thamar er op gesteld was in betrekking te blijven met het geslacht van Jakob, want de wensch alleen om niet kinderloos te zijn of wel bloote vleeschelijke lust, geven geene genoegzame verklaring voor de middelen, die door haar worden aangewend. Hierin valt de overeenkomst niet te miskennen tusschen de daad van Thamar en hetgeen later op veel edeler en liefelijker wijze door Ruth de Moabieti^che is geschied. Beiden, hoewel heidensche vrouwen, schijnen een meer of min duidelijk gevoel gehad te hebben van de heerlijkheid van het huis Israëls. De uitdrukking die van Thamar gebezigd wordt (1 Moz. XXXVIII: 21) beteekent eigenlijk de gewijde; de gewijde priesteressen nu der zedelooze Ashérah zaten aan de wegen en gaven zich aldaar aan ontucht prijs (verg. Jer. III: 2) en het loon daarvoor ontvangen, (dat volgens heidensche schrijvers met name uit geitenhokken bestond), werd in den tempel der godheid gebragt. Waarschijnlijk ziet 5 Mozes XXIII: 18: "gij zult geen hoerenloon noch hondenprijs in het huis des Heeren uws Gods brengen, tot eenige gelofte," op dergelijke gewoonten. Ingevolge de latere Mozaïsche wetgeving, werd de echtbreekster gesteenigd; — hier wordt van verbranden■ gewaagd. Allezints belangrijk is de verklaring van Juda: "zij is regtvaardiger dan ik," hetgeen misschien aanduidt dat er van dien tijd af eene verandering in Juda's hart heeft plaats gegrepen. Dit wordt ook nog bevestigd door • de woorden: " eri hij bekende haar voortaan niet meer." Even als bij de geboorte van Jakob en Ezau had er bij het baren van Perez en Zera een strijd plaats; ook hier wordt als het ware, het natuurlijk regt vernietigd en het regt der eerstgeboorte gegeven aan hem van wien men eerst verwachtte dat hij de jongste en de mindere wezen zou, opdat ook hier gelijk in de geheele geschiedenis van Israël, het woord bevestigd worde: "geen vleesch zal roemen voor den Heer." Wanneer men nu vraagt waarom Mozes deze geschiedenis aldus met al hare bijzonderheden opgenomen heeft, zoo strekke tot antwoord het volgende: In de eerste plaats om ons een diepen blik te doen slaan in den toestand van het huis van Jakob, opdat ook daaruit blijken moge dat iemand nog geen waarachtig Israëliet is, omdat hij uit Jakob is geboren; dat er om dat te worden eene verandering des harten plaats moet grijpen, en dat dikwijls hij aan wien door zijne vrome ouders eene godsdienstige opvoeding werd gegeven, nog dieper valt dan een ander, die dezelfde gelegenheid niet had gehad en bij wien diensvolgens ook niet dezelfde tegenstand was ontwaakt. Daar in den Bijbel nu nooit eenige eer wordt toegekend aan den menscli, doch altijd aan God alleen, zoo kon er ook voor Mozes geen bezwaar in liggen om de zonde van Juda uitvoerig te verhalen. (Vervoly van No. 48j. , Behoef ik u opmerkzaam te maken hoe deze gansehe beschrijving: alle geur en kracht verliest, bij eene, valschelijk zoogenaamde geestelijke, verklaring, tlie hier nog bij Sion aan°de kerk en bij hare inwoners aan de geroepene heidenen denkt. Dat zoude niet zijn een komen tot Sion, maar een verplaatsen van Sion, niet een bekleed en versierd worden met de volkeren, maar een overgeven aan de volkeren van eigen kleederen en sieraad ? Neen, die toegebragte volken zij worden voor Sion als een sieraad en een bruidstooi. De gemeente uit Israël mag het erkennen, dat het heil der volkeren uit haar midden is gekomen en de volkeren erkennen het gewillig en eeren Sion als eene moeder. Alle die Heidenen die den naam van Christus aanroepen, zij zijn voor de moedergemeente ja weder eene moedergemeente geworden, als een armband, waarmede zij zich versiert, en als het hoofdsieraad der bruid. Allen streven om het zeerst, Joden en Heidenen, in de innigste broederband oin in die vroeger woeste en eenzame plaatsen, in dat eens verstoord, doch thans herbloeijende land eene plaatse te bekomen. Benaauwd zal het worden van inwoners; en geen vijand zal daar meer zijn; de verslinder is verre. Doch hoe dit te verstaan? Moeten wij hier aan Joden en Heidenen te zamen denken; dan kunnen wij ons ook onmogelijk alléén Jeruzalem en het land Kanaan als de erfenis des Heeren voorstellen. Alleen Jeruzalem is het middenpunt, om hetwelk zich vele kringen vormen. In de eerste plaats komen tot Sion de eigen kinderen waarvan de moeder beroofd was; de verspreiden, de verstrooiden onder de volkeren. Tot die gemeente der eerstelingen uit Israël komen verder allen, het gansehe volk dat verstrooid was, als vreemdeling op aarde had verkeerd, en de herstelling van Jeruzalem gehoopt of ook wel die vergeten had: Nog zullen de kinderen waartan gij beroofd waart, zeggen voor uwe ooreri: de plaats is mij te naauw, tcijk van mij (ot liever maakt ruimte) dat ik wonen moge. Doch des Profeten blik strekt zich wijder uit. lijn onder de Heidenen. Doch ziet, niet alleen dat die kinderen lot haar wederkomen , wanneer hare boeijen zullen zijn geslaakt; doch in hare eenzaamheid en verlatenheid, in haar weduwiijken en kinderloozen staat, zijn haar kinderen gegenereerd en opgevoed en zij weet niet van waar. Als zij de volken ziet komen van verre, vermengd onder en gaande achter hare eigene kinderen, dan mag zij de kreet harer juichende verbazing niet onderdrukken: ffic heeft mij dezen gegenereerd, aangezien ik van kinderen beroofd en eenzaam was? Ik was in de gevangenis gegaan en weggeweken, wie heeft mij dan deze opgevoed? ziet, ik was alleen overgelaten , waar waren dezen ? (Slot volgt). DE KERK EN DE ZENDING ONDER ISRAËL. (Vervolg van No. 40). »Maar wij staan thans in betrekking tot een vroeger tijdstip. Gedurende meer dan eene eeuw had de invloed van dien hemelschen Geest welke de vlam der Hervorming tot zulk eene uitgestrektheid had doen ontbranden, dat zij de geheele aardeals scheen te verlichten, zich zeiven doen gevoelen, in spijt van zoo vele hindernissen, welke de wereld overal haar in den weg wist te leggen. Vele getuigen voor de waarheid traden op. Ernstige, zich zeiven verloochenende, krachtig werkende mannen , toegerust met den Geest van God, stelden hunne pogingen in het werk, om het Woord der waarheid in de harten der menschen levend te houden, terwijl zij vol zorg waren om het werk der Evangelisatie binnen's lands verder uitte breiden; wij vinden alzoo, dat de Joden te dien tijd niet vergeten werden, terwijl sommigen van hen even ijverig waren in hetzelfde werk, nadat zij voor zich zeiven den Ueere Jezus gevonden hadden. nOndertusschen was er op het vaste land van Europa een nieuw ongeloovig systeem van wijsbegeerte door Iléné des Cartes, gewoonlijk Cartesius genoemd, ontslaan, welk zamenetel des ongeloofs verder door den geleerden Jood, Haruch van Spinoza, ontwikkeld werd. Dit stelsel was gegrond op het wijsgeerig betwijfelen van alle bestaande of erkende waarheden, het verheffen van de krachten der rede, hare regten en uitspraken zelfs boven het van God geopenbaarde; in het kort, door den mensch en zijne verstandelijke begaafdheden van het eerste aanbelang te maken in de wereld en haar bestaan. Hun grondregel was: cogito, ergo sum (ik denk, derhalve besta ik). Dit systeem werd later door Ilume en anderen in Grootbrittanje vertegenwoordigd. Maar aldaar was nog genoeg geestelijke en Evangelie-kennis, bijzonder onder de geestelijkheid, oin den voortgang van dit systeem zoo al niet geheel te sluiten althans eenigermale tegen te houden. De reden voor deszelfs verbreiding moet daarin gezoij'it worden, dat de Protestantsche kerken in het vervolg van tijd ineer van hun prac/icaal (beoefenend) karakter werden beroofd, en meer en meer tot theoretische (bespiegelende) onderzoekingen vervielen. «Wij vinden, dat dit wijsgeerig stelsel bijna honderd jaren later zich over een groot gedeelte van het vaste land van Europa uitgebreid had, en zijnen invloed in bijna eiken kring des levens, — zelfs in de Roomsche kerk, die anders zoo ontoegankelijk is, —■ uitoefende. Hiertoe bragt veel bij indeRoomBche kerk het genootschap der illuminaten, verlichten of nieuwlichters, doch evenwel nog meer in de Protestantsche vort Wolf en zijne wijsgeerige school, die openbaar en zonder ophouden predikte en onderwees, dat de menschelijke rede (ratio) de verhevenste van alle verstandelijke krachten was. Hiermede verhief hij de rede ten troon en het rationalismus ontstond. Doch het was een systeem van rationalisme, dat zich zelf aanbeval door eene uitwendige vertooning van beschaafdheid, en hooggestemde zedelijkheid, een ernstig zoeken naar waarheid en eene zorgvuldige begeerte, om de geheele reeks onzer kundigheden in een wel zamengesteld en aan alle zijden wel passend gebouw, te vereenigen. Bovendien waren mannen, die zich door hunne diepdenkendheid benevens eene schitterende en verblindende verbeelding onderscheidden, deszelfs vertegenwoordigers. De Christelijke lezer zal echter te gelijk inzien, dat zulk een systeem, gebouwd, gelijk het inderdaad was, op het ondiep en verstuivend zand der menschelijke rede, en geenszins op de vaste rols Jezus Christus, welke de eenige bron is, waaruit alle wijsheid ontspringt, niet lang blijven konde wat het was; en zoo bewees het zich zelf: want niet lang daarna treffen wij ditzelfde systeem, in zoo verre ontwikkeld, aan, dat het niets minder is dan eene regtstreeksehe ontkenning van alle stellige waarheden, zelfs van het besjaan van een' God, terwijl het de voorstelling zelfs van welvoegelijks heid en zedelijkheid versmaadde, die hunne vaders eene eeuw te voren onderscheidde. «Maar wij moeten tot den wijsgeer Wolf en zijnen tijd terugkeeren. Het was in dat tijdsgewricht, dat het veld der letterkunde eene nieuwe uitbreiding verkreeg, doordien erin hetzelve een bestanddeel verscheen, dat er tot hiertoe nog geen invloed in uitgeoefend had. Het was een Jood, die door de kracht van zijn genie, zijne meest geëerde leermeesters noodzaakte, zich voor den wijsgeer te buigen, dien zij, ter oorzake van zijne godsdienst, in het geheel niet achtten. Tot hiertoe waren de letterkunde en beoefening der heidensche, Latijnsche en Grieksche schrijvers geheel en al onder de Joden vermeden en verboden geweest, en wij hebben aangetoond, dat aan de zijde der Christelijke kerk niets gedaan was, oui het werk der Evangelisatie tot hen uit te strekken, en het minst van allen zou dat geschieden in den tijd dien wij nu gadeslaan. Want waarom zou men er ook naar trachten? De geest dier tijden zag weinig of geen verschil tusschen hun geloof en dat der heidenen. De leeraar Feller te Berlijn verklaarde in een klein vlugschrift, dat hij toen in liet licht gaf, zijne bereidwilligheid om de Joodsche gemeente als Christenen te erkennen: omdat zij deïsten waren; en het was het uitgedrukte voornemen van de leiders in die dagen, om, zoo mogelijk, elk Christelijk denkbeeld uit de harten van het menschel ijk geslacht te vernietigen, omdat zij het in strijd vonden met de rede, dien grooten afgod, welken zij zich zeiven hadden opgerigt. «Het is duidelijk, dat deze tijd de gunstigste voor de Joden was, om uit hunnen afgezonderden slaat te treden, en deel te nemen aan de overwegingen van de verstandelijke wereld, en de gevolgen van deze ongelukkige vereeniging van omstandigheden moeten wij tot dezen dag zelfs betreuren. Ware de kerk vervuld geweest met geestelijk leven, dan had zij gewis eene natie, die binnen haar bereik lag, niet verwaarloosd maar haar veeleer de hand aangeboden, om haar te leiden in de regie goede, oude paden. Doch de kerk was zelve zonder geloof en van het fF oord des levens afgevallen, en vandaar dat de vreemdelingen, die zich plotseling door de vlam des lichts verblind zagen, en nu hunnen eigenen weg kiezen moesten, natuurlijk, den breeden en aanlokkende» weg der wereld verkozen boven dien des geloofs. Want het Evaugelie heeft geene bekoorlijkheid, als alleen voor hen die er naar verlangen en het ernstig zoeken, het is een heerlijke schat, welke gezocht moet worden , opdat hij worde ontdekt. De Joden werden daarom , toen zij op de paden van de letterkunde der Christenen traden, in eens gemeenzaam niet hetgene, dat zij nimmer te voren onder zioh geduld zouden hebben. Zij leerden twijfelen, navorsc/ien en redekavelen tegen waarheden, die gedurende eeuwen onder lien standvastig vastgesteld waren, waarbij nog gerekend moet worden, dat zij zich nu begaven tot de studie der oude schrijvers van Griekenland en Rome, zonder dat zij iets hadden, om huune meeningen daarin te beteugelen en te vormen. [ff'qrdt vervolgd). fflEXGEJLIX«EX, BEBIfiTEX, enz. T ü N I S. De lieer Ben Oliel werd, eenigen tijd geleden, verzocht, om onderzoek te doen naar den staat van zaken onder de Joden, die hier even als elders op de kust van Noord Afrika, in groote menigte worden gevonden. Wij geven liet volgend uittreksel uit zijn dagboek : «Het getal der Joden van Tunis bedraagt, zegt men, 30,000. Zij worden in twee klassen verdeeld — Tunisiaansche of Afrikaansclie en Leghorneesche Joden. De laatsten kunnen niet meer dan §000 beloopen, en hebben eene afzonderlijke Synagoge, met eenigzinls verschillende eeredienst. Het zijn Italiaansche Joden, doch zij kleeden zich gelijk de inlandsche, niet dit onderscheid alleen, dat zij eene wille muls in plaats van eenè zwarte dragen. Zij worden door de inlandsche Joden niet als zeer godsdienstig beschouwd; zij zijn vrijzinnig of althans minder Talmudisch en bijgeloovig dan hunne Afrikaansche broeders. Op hunne beurt beschuldigen zij de anderen van onkunde en bijgeloof, aldus staan zij in vijandschap tegen elkander over. De Zendeling wordt eerder door de Leghorneesche Israëlieten dan door de anderen aangehoord. Sommige van hen zijn inderdaad, te vrijzinnig wat hun Jodendom betreft, of zoo als de Joden van Tunis zeggen, halve Christenen. Ik ontving bezoek van verscheidene niensehen uit deze klasse, die met aandacht naar mijne boodschap luisterden, en mijne traktaatjes aannamen." «De Joden van Tunis zijn geheel het tegenovergestelde. Onwetendheid en bijgeloof beheersehen hen geheel. "Onder hen zal de Zendeling een harden arbeid hebben. Zij zijn geslagen vijanden van Christus en van het Christendom, en zien ons allerheiligst geloof als afgodendienst aan. Dit is het natuurlijk gevolg van hetgeen zij in de kerken en huisgezinnen der Roomsche en der Griekschen opmerken, en wat zij van hunne leerstelsels weten, niet minder van de daden en van het karakter hunner volgelingen." «Zij hebben een Beth-din —»eene regtbank"— bestaande uit drie Rabbijnen (de oudste van wie R. Josua Babsis is, een man die voor den geleerdsten Talmudist in Noord-Afrika wordt gehouden). Men zegt dat hij ook een Cubbalist is, en gemeenschap uitoefent met onzigtbare geesten; ook dat hij groote wonderen kan doen. De twistende Joden in Tunis gelooven dat wanneer hij iemand vervloekte, de dood er het dadelijk gevolg van zou' zijn. Diensvolgens bewijst men hem een eerbied die bijna aan aanbidding grenst; hoewel het toch ook niet aan «onbescheiden lieden" ontbreekt, vooral onder de Europesche en Italiaansche Joden, die hem durven tegenspreken en in het anngezigt weêrstaan. P A R IJ S. Een ernstige Jood en een Roomsche Priester. »Eenige weken geleden," alzoo verhaalt de zendeling Brttnner, werd een Israëliet, die ernstig het Evangelie onderzoekt, door zijnen zwager nitgenoodigd, zich met hem naar het huis Tan den Roomsehen priester R. te begeven, alwaar een biduur onder het voorzitterschap van den heer R. gehouden zoude worden. Uit nieuwsgierigheid ging hij mede en vond daar tusschen de 30 en 40 Joden en Jodinnen vergaderd. Al spoedig begon de priester zijne hoorders met eene lofrede over de schoonheid en heerlijkheid der Roomsche kerk te onderhouden; op eens den Israëliet toesprekende, vroeg hij hem, waarom b'j geen Christen werd? Zoo gij, antwoordde deze, onder een Christen een man verstaat, die de waarheden des Bijbels gelooft en dientengevolge overtuigd is dat Jezus van Nazareth de Messias is, dan hoop ik te mogen zeggen: »ik ben een Christen," maar een Roomsch Katholiek— ben ik niet. lloe, antwoordde de priester, gelooft gij, dat iemand buiten onze heilige kerk een Christen zijn kan? Mijne overtuiging, zeide de Israëliet, is deze, dat op eenen Israëliet die Roomsch wordt, het woord van Jesaja toepasselijk is: «Die uit den kuil opklimt, die zal in den strik gevangen worden (Jes. XXIV: 18). Onmiddelijk moest de Israëliet het huis verlaten , en de priester beval zijnen bekeerlingen geenen verderen omgang met dezen Jood te hebben, opdat niet hun geloof — geschokt worde! — HOE EENE ClIRFSTIN STERFT. I. De zendingspost te Kurama (Z.Afrika) begon omtrent het jaar 1829 zeer te bloeijen. Het woord Gods bewees zijne allesoverwinnende, goddelijke kracht aan het hartder Betschuanen. De Zendelingbroeders zagen den zegen van hunnen arbeid, beide door het leven en door het sterven der ingeborenen bevestigd. Op hetzelfde tijdstip nu werden verscheidene vrouwen onder de Betschuanen door eene schrikkelijke ziekte aangetast, die in dat land kuatsi heet. Onder de kranken was ook eene gehuwde vrouw, eene trouwe discipelin des Heeren. Eer de ziekte eene gevaarlijke wending genomen had, sprak zij met eenige vreugde over den grooten zogen van het onderwijs, dat steeds in hooge mate hare aandacht had getrokken. Zij beleed hare onomstootelijke hope om het eeuwige leven te beërven, om den wille van het zoenoffer van Jezus Christus. Toen zij weinige dagen later de voorboden des doods gevoelde, verzamelde zij haren man en hare vrienden om zich heen en vermaande hen met diepe ontroering, om het YYoord van Jehova te gelooven en hunne toevlugt tot Jezus als tot den eenigen Heiland te nemen. «Ik ga sterven," zeide zij. Sommigen hoorden dit woord met verwondering, anderen weenden. «Weent niet," sprak de kranke toen, «omdat ik van u ga, maar weent van wege uwe zonden, weent van wege uwo ziel. Met mij gaat het goed, en gij moet niet denken dat ik als een dier sterf, en eeuwig in het graf slapen zal, neen, Jezus is voor mijne zonden gestoiven, Hij beeft gesproken dat Hij mij redden zou'. Ik ga in tot Zijne gemeenschap.". Kort na het afleggen dezer belijdenis stierf zij. TWEE GROOTMOEDERS. II. In het jaar 1833 werden op denzelfden zendingspost (Kurama) drie oude vrouwen, alle grootmoeders, door den heiligen doop in de gemeente opgenomen. Eene van deze, Mamotlobagi, stierf gedurende het bezoek van Moffat in Engeland. Hoewel naar het ligchaam blind, was toch haar zielsoog verlicht door het woord des Evangelies. Zij zocht hare Christelijke belijdenis door een' onbevlekten levenswandel op te luisteren. Zij wenschte steeds aan de Christelijke eeredienst deel te nemen, doch haar vergevorderde ouderdom was haar hierin dikwerf tot verhindering. Somtijds zag men haar oti haren stok geleund en door een harer kleinzoons ondersteund, naar de bijeenkomsten opgaan. Twee of drie maanden vóór haren dood was zij geheel aan het huis gebonden. In de laatste dagen harer krankheid, vermaande zij allen die haar bezochten, toch aan de eeuwigheid te denken. Kort voor haren dood liet zij hare kinderen allen bij haar bed komen en sprak tot hen: «Kinderen, ik wensch u te zeggen dat ik weldra van u zal gescheiden worden, doch gij moet daar niet bedroefd over zijn; mort niet bij de gedachte aan mijn heengang. Do Heer heeft mij gedurende niet weinig dagen gespaard, Hij heeft vele jaren voor mij gezorgd, en is mij steeds genadig geweest. Ik heb aan geen goed gebrek gehad. Ik ken Hem op Wien ik de verlossing mijner ziel grond. Mijn vertrouwen staat vast op Jezus Christus, die voor mijne zonden gestorven is en thans als mijn Voorspraak leeft. Ik zal welhaast sterven en tot rust koincJi. Doch het is mijn verlangen dat gij goed op mijne woorden zult letten. Mijne kinderen, houdt het geloof aan Christus vast. Vertrouwt op Hem, hebt Ilem lief en laat de wereld u niet van Hem scheiden. Al wordt gij ook in deze wereld gelasterd, houdt evenwel vast aan Gods YVoord en wordt niet moede aan te houden in het gebed. Mijn laatste woord is: tracht er naar, met elkander in vrede te leven. Vermijdt tweedragt. Jaagt den vrede na met iedereen, vooral echter onder elkander. Hebt elkander lief. Troost elkander. Helpt en zorgt den een voor den ander in den Heer." Na aldus haren laatsten wil aan hare kinderen bekend gemaakt te hebben, sprak de oude vrouw nog maar zeer weinig. Gedrukt en uitgegeven bij KEMINK & ZOON te Utrecht.
13,079
MMSFUBU02:000050085_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,873
Stellingen ter verkrijging van den graad van doctor in het Romeinsch en hedendaagsch recht ...
Prins, Charles Hubert
Dutch
Spoken
805
1,540
STELLINGEN, TER VERKRIJGING VA» PEN GRAAD VAN Doctor in (jet tatinscfj eu §ebenbaagscl| lecff, AAN DE HOOGESCHOOL TE LEIDEN, OP GEZAG VAX DEN UKfTOIt MAGNIKK'L'N D". MATTHIAS DE VRIES, HnnuLXKIAAI IX I>« FAC11TÜ1T DH WUa»KIlMIT|! ÏM LKTTUKN, Op D.'nsdag den September 1S73. des mtiniddu^s te 3 uren. VOOR 1)K FACULTEIT TK VKllDKDKiKN' 1 DOOR CHARLES HUBERT PRINS, OEBORF.N TK BATAVIA. L EID E N , P. SOMERWIL. 187 3. STELLINGEN. i. Ook iin cessie behoudt de debiteur het recht zich te beroepen op de exceptio pneti de non petendo in personam. II. De betaling aan den crediteur van den crediteur, zonder toestemming van dezen laatste, bevrijdt den schuldenaar niet onmiddelijk, maar door middel der compensatie voor zoo ver hij als negotiorum gestor kan gelden. III. Af te keuren is de onderscheiding door onze wet gemaakt. in de legitimatie van natuurlijke kinderen, naarmate de ouders getrouwd zijn of niet. IV. De legitimatie in art. 333 li. W. l>edoel<l werkt niet ten nacleele der wettige voorkinderen van hem die de brieven van wettiging heeft aangevraagd. V. Voor de erkenning van natuurlijke kinderen heeft de getrouwde vrouw noch de machtiging van haar man, noch die van den rechter noodig. VI. Onjuist is de beslissing van de rechtbank te Arnhem dat door betaling der bouwstoffen in de gevallen van art. (>58 en 051), li. W. de eigendomsverkrijging van liet gebouwde, aankoop van onroerend goed is. VII. Af te keuren is dat in art. 071 li. W. de inschrijving in de registers niet den naam van levering bestempeld wordt. VIII De redactie van art. 762 B. W. is onjuist. IX. De erfpachter, die op zijn in erfpacht bezeten goed een schnt vindt, wordt hiervan voor de helft eigenaar. X. Overeenkomsten door middel van brieven ontstaan eerst wanneer de aanbieder niet de toestemming van dengene, wicn het aanbod gedaan is, bekend is gemaakt. XI. Bijzondere bepalingen omtrent spel en weddingschap moesten uit de wetboeken verwijderd worden. \ll. liet premiecontract is noch spel noch weddingschap, maar een rechtsgeldige overeenkomst van koop en verkoop. XIII. Ten onrechte wil mr. Opzooiner bij art. 191'J tegenbewijs uitsluiten. XIV. De definitie van assurantie in ons YV. v. k. wordt ten onrechte door l'rof. lloltius afgekeurd. XV. Verzekering van goederen oin ze in een ander land in te smokkelen is van waarde. XVI. De wederinvoering der rechtbanken van Koophandel is niet wenschelijk. XVII. De opdracht door den ned. rechter in eene voor hem aanhangige zaak van een getuigenverhoor aan een buitenlandschen rechter is niet onwettig. XVIII. De genaturaliseerde die voor zijn verkrijging van het ned. burgerrecht zijn hier gedanen eisch, tegen een hier niet gedomicilieerden vreemdeling krachtens art. 127 W. B. 11. heeft zien afwijzen, is niet ontvankelijk om na zijn naturalisatie en op grond van dit feit de actie op nieuw in te stellen. XIX. Indien de kantonrechter zich onbevoegd verklaart naar aanleiding van art. 38 W. R. O. op grond dat de ge- daagde den rechtstitel heeft betwist, behoort hij den eischer in de kosten te veroordeelen, en mag die niet reserveeren. XX. Een pactum de coinpromittendo is in zijn geheel en van rechtswege nietig, wanneer daarbij bepaald is, dat eventueele geschillen aan een even getal arbiters ter beslissing zullen worden gegeven. XXI. l)e samenloop van misdrijven moet aangemerkt worden nis een verzwarende omstandigheid, die den rechter de bevoegdheid geeft het maximum der straf op het zwaarste misdrijf niet een zeker quantuni te verhoogen. XXII. liet misdrijf moet geacht worden daar gepleegd te zijn, waar de dader zich bevond toen hij de handeling verrichte, waardoor het misdrijf in het aanzijn trad. XXIII. Het verzilveren van koperen centen met het bedriegelijke oogmerk om die als stukken van een kwartgulden uit te geven, is niet strafbaar. XXIV. Art. 222 C. P. geldt niet ten «pzichte van l>eleedigingen den afgetreden ambtenaar, ter zake van zijn v»rig ambt aangedaan. t i xxv. De verklaring bed»eld in* art. ü van de wet van 19 September 1858, Stbl. n". 1#2, «p de kerkgen«*tschappen, is een straf. X XVI. Hetr appel in strafzaken verdient afkeuring. XXVII. De rechter is verplicht de wet, welke hij in stelligen strijd acht met de Grêndwet, t«e te passen. i • XXVIII. Het nederlandsch staatsburgerschap w#rdt, d#«r het aannemen van vreemden adeldêm niet verleren. XXIX. Van het l««n aan een executeur vj«r zijn verrichtingen, bij testament toegekend, is recht van successie verschuldigd. xxx Ken afscheiding der nederlandsche en Indische hnaticien en een regeling van de tinancieele Intrekking tusschen l>eidc landen, niet dien verstande dat het budget v»#r Indie vort aan daar te lande vastgesteld, en aan Indie de jaarlijksche lntaling eener vaste bijdrage aan de nederlandsche schatkist w#rde #pgelegd, is niet aan te hevelen. i XXXI Ken wetgevende raad VNr Xederl. Indië aan den Gtuvcrneur-Gencraal t#egev»egd, /al strekken t»t een verbeterd bestuur in Nederl. Indie. XXXII. 1'apier aan tMnder is eigenlijk geld, wanneer het gedwongen k#crs heeft.
9,671
MMKB10:000615002:mpeg21_38
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,863
Militaire spectator; tijdschrift voor het Nederlandsche leger, 1863, 01-02-1863
null
Dutch
Spoken
6,917
12,327
Eindelijk moet men nog zorgen voor genoegzame gemeenschap langs de omheining, tussen de voorliggende pachthoeven, alsook met de straten in het dorp zelf, opdat de scherpschutters achter de omheining behoorlijke gemeenschap kunnen onderhouden, zowel met elkaar als met de souliens. Voor de scherpschutters is een breedte van 1 el voldoende; maar moeten gesloten troepenafdelingen (soutiens ofwel de reserve) in gevecht gebracht worden, dan moeten de gemeenschapswegen een pelotonsbreedte hebben. In de nabijheid der openingen brengt men versperringsmateriaal, om de omheining bij gedeelten te kunnen verdedigen. 2. Het reduit en de afsnijdingen. De keuze van een reduit, dat door manschappen van het gros bezet wordt, moet zodanig geschieden, dat het aan de volgende vereisten voldoet: 1°. Het reduit moet zodoende liggen, dat de vijand het aanvallen moet. 2°. Het reduit moet, zoo mogelijk, gelegen zijn aan de dorpsstraten voor den terugloop des verdedigers beslemd, en die naar den uitgang er van leiden. Dit is noodzakelijk om den terugloop te dekken, alsmede om de herovering van het dorp, na het oprukken der reserve, gemakkelijker te maken. 3°. Het reduit moet een goede vuuruitwerking hebben, zowel naar alle zijden, en daarom afgezonderd van andere huizen liggen. 4°. Tot reduit moet men een zeer sterk massief gebouw of kasteel kiezen, zodanig gebouwd dat het tevens aan de drie eerste vereisten voldoet. Drie reduiten moet in staat van verdediging worden gebracht. Is het een pachthoeve, dan is de eerste vraag, of de omheining, of de gebouwen daar binnen een groot wederslandsvermogen bezitten. Naar hunne gesteldheid bepaalt men zich meer bij het in verdedigbare staat brengen van de eerste, of der laatste. De verdediging van de omheining zal de hoofdrol spelen, als zij een zwaarwiegend aanleg heeft en uit sterke muren beslaat; is dit het geval niet, dan zal men haar omverhalen, ten einde de vuuruitwerking uit de gebouwen te vergrooten. Van de gebouwen eener pachthoeve wordt er namelijk één, — het technisch best gebouwde en taktisch best gelegene - in goede verdedigbare staat gebracht. Hetzij men nu een pachthoeve met stevige omheining, of een alleenstaand (1) Zie de later volgende mededeelingen over St. Lucia en Solferino. (2) In den slag bij Waterloo, 18 Juni 1815, woedde de strijd om de omgeving van de pachthoeve La Haye Saint gedurende 4 uren, om die van de pachthoeve Goumont meer dan 6 uren in het voordeel van den verdediger. Den 6. Mei 1848 verdedigde de overste Kopal (zie later) den muur van het kerkhof bij St. Lucia, met goed gevolg drie uren tegen een driedubbele overmacht. reduit bestemt, in de eerste plaats moet men zorgen voor het verkrijgen van een goede vuuruitwerking en voor het versperren der toegangen. Van de omstandigheden, den aard van den wederstand dien men bieden wil, zal het afhangen of men een achteruitgang van het reduit, voor den aftocht der manschappen, slechts moet sluiten en zoo mogelijk verzekeren door een tambour van palissaden en een barrière, dan of men alle ingangen moet barikaderen en de bezetting van het reduit opofferen. Tegen gevaar van brand kan men voorzorgmaatregelen nemen, door in het reduit verscheidene vaten met water te vullen, riet- of stroodaken af te breken, en wanneer de buitenmuren en de balken van het gebouw dit gedoogen, op het dak een laag vochtige aarde of mest, ongeveer een voet hoog, te leggen; deze laatste maatregel vereist echter zo veel tijd, dat hij zeer zelden uitgevoerd wordt. Nog minder kan men, — in den oorlog te velde alleen bij stellingen die dagen te voren voorbereid zijn, — een bomvrij dak maken, door er ten minste 1 cm hoog aarde op te brengen, en dan nog moet men aan de balken, door stutten, meer draagvermogen geven. Is men, door de bouwvrijheid van het dorp, of wel door de richting van den vijandelijke aanval, door het bezetten van dwarsstraten, of van enkele huizen die de straten van het dorp verlengen, in de gelegenheid het dorp bij gedeelten te verdedigen, dan moeten de hiertoe bestemde manschappen, uit het groot genomen, het hun aangewezen gedeelte evenzeer in verdedigingsstand brengen, en wel door het sluiten en versperren der toegangen, door het opwerpen van barrikaden, dwars door de dorpsstraten, door het maken van schietgaten in de geblindeerde ramen en in de muren. Hierbij moet men echter, vooral wat het versperren der straten betreft, voor veilige terugtocta swegen zorgen, zodat in elk afzonderlijk deel strijdende manschappen, en deze in staat stellen, hetzij door openingen in de barrikaden, die spoedig weer kunnen gesloten worden, hetzij door de omheiningen van pachthoeven of huizengroepen, af te trekken. Zoo men voor deze noodzakelijke maatregel niet zorgde, zou men de troepen nutteloos opofferen, velerlei verwarring doen ontstaan en van alle offensieve handelingen moeten afzien. Is de aanvoerder van een gedeelte van het groot, in een achtergelegen dorpsgedeelte, door een offensieve handeling, in staat het voor hem liggend gedeelte te heroveren, dan zullen de voorwaarts gemaakte openingen evenveel waarde voor hem hebben, als voor de teruggeworpen verdedigers van het voorliggend gedeelte, de openingen naar achteren. Voorzorgmaatregelen tegen brand moet men in de afzonderlijke gedeelten op dezelfde wijze nemen als in het reduit. 3. De buiten het dorp staande reserve. Deze reserve staat buiten het dorp, bij den weg die aan de bezetting als leidt. 2) Zie het gevecht om het dorp Möckern, 16 Oktober 1813. (Militair Wochenblatt, Beilage 1847). Een zich in de lengte uitstrekkend dorpje, aan de smalle zijde aangevallen, kan gewoonlijk beter stuk voor stuk verdedigd worden, dan wanneer het aan de breede zijde wordt aangevallen. De hoofdweg is aangewezen. Zij zal, naar gelang van omstandigheden, de bezetting in het dorp versterken, en door flankaanvallen, zijwaarts van het dorp, de vijandelijke stormkolonnen te gemoed rukken, of beproeven de omtrekkende vijandelijke kolonnen terug te werpen. Deze aanvallen zijn de taak van infanterie en kavallerie, terwijl de artillerie, op goedgelegen hoogten, op de vleugels van het dorp in batterij slaande, de vijand door haar vuur aan het wankelen brengt, en daardoor de schok der andere wapens voorbereidt. Over 't algemeen is als een goede regel aan te bevelen, voor dit geschut gedekte stellingen te kiezen, vooral dan wanneer men het aanvalspunt tamelijk nauwkeurig kan bepalen. Alsdan moeten de voorwagens gewoonlijk in veiligheid worden geplaatst, hetzij achter hoogten, of achter gebouwen op de vleugels van het dorp gelegen. De dekking van deze artillerie (infanterie) inzet dan zijwaarts van de batterijen, in de ingravingen voor scherpschutters, dekking vinden. Om hooge epaulements zijwaarts van het dorp op te werpen, loopt dekking van de kavallerie, vinden wij even nutteloos als dergelijke dekkingen voor de voorwagens; zij vindt toch steeds voldoende dekking achter het dorp en mocht dit in de flank worden aangevallen, dan zal zij weinig tijd behoeven om langs een der zijden van het dorp omdraaiende, de vijand aan te vallen. Het zal zelden goed zijn om behalve infanterie, ook geschut in het dorp te plaatsen; gewoonlijk toch zal dit in de nauwe straten verloren gaan als een vijandelijke aanval gelukt; daarenboven zal het geschut, tusschen de huizen ingesloten, slechts een eenzijdige werking kunnen doen; kan het daarentegen zijwaarts van het dorp naar goedvinden verplaatst worden, dan zal men in de meeste gevallen een veel betere uitwerking verkrijgen tegen den aanvallenden vijand, terwijl het verlies van het dorp nog geenszins dat der stukken na zich zal slepen. Evenwel, de vorm en ligging van het dorp, alsmede het omliggende terrein en het bijzondere doel dat men beoogt, om b.v. de ingangen van het dorp enz. onder een bestrijkend vuur te houden, zullen grooten invloed uitoefenen op het al of niet plaatsen van geschut in het dorp; zo zal artillerie o.a. voordeelig kunnen gebruikt worden in het dorp om afsnijdingen te verdedigen, of om de dorpsstraten door een bestrijkend vuur te verdedigen. II. Achtervolgende te nemen verdedigingsmaatregelen. Omtrent de verschillende, achtervolgende te nemen maatregelen (er verschenen van een dorp, heersen de meest uiteenloopende zienswijzen. De een zegt: in de eerste plaats en bovenal moet men het reduit versterken, omdat dit de kracht der verdediging uitmaakt; een ander beweert, dat men voornamelijk de omgeving van het dorp, of de daarvoor liggende verdedigbare gebouwen moet trachten te behouden, omdat de aanvaller, wanneer hij eens in de omheining of de voorliggende gebouwen is doorgedrongen, hiervan hetzelfde voordeel trekt als de verdediger, en deze hem niet dan met grote moeite weer van daar kan verdrijven. Anderen menen, daarentegen, dat men slechts de ingangen van het dorp moet barakaderen, maar aan de dorpsomgeving niets verrijven, veeleer alle krachten inspannen om de afsnijdingen binnen in het dorp te verdedigen. Uit deze tegenstrijdige meeningen ontwaart men ten duidelijkste het streven, om de voornaamste verdediging van het dorp te doen voeren of door de bezetting der omheining, of door het gros. Wij achten het verkeerd, zoowel het eerste als het tweede denkbeeld op den voorgrond te stellen. De ligging der plaats die verdedigd moet worden, de richting en de kracht van den aanval die men verwacht, en de sterkte der bezetting van het dorp, zijn even zoovele zaken wier keuze de wijze van verdediging zal bepalen. Het zou even dwaas zijn een uitgebreide omheining krachtig te willen verdedigen en door alle middelen der kunst te versterken, wanneer in het dorp massieve en taktisch goed gelegen gebouwen zijn, die men slechts door vlugtige verdedigingsmaatregelen tegen den eersten aanval wilde versterken, als het dwaas zou zijn, een omheining, die moeilijk te bestormen en door haar ligging zeer geschikt is ter verdediging, in het geheel niet of onbeduidend te versterken, terwijl men met zeer veel moeite, ineen achterwaarts gelegen gedeelte van het dorp, met veel kunstmiddelen, een reduit zou willen maken van gebouwen ongeschikt tot een krachtige verdediging. Wilde men verder, in geval dat de bezetting zwak en niet in staat is langdurigen tegenstand te bieden, terwijl de dorpsomgeving de gelijktijdige aanwending van vele vuurwapens, alzoo een recht levendig scherpschuttersgevecht toelaat, waarna men op de nadering der vijandelijke stormkolonnen het dorp op de best mogelijke wijze verlaat, de omheining niet sterk bezetten, maar zich daarentegen bepalen tot een gevecht in het dorp, waardoor de geringe strijdkrachten geheel versnipperd worden, zou men even verkeerd handelen. Wil je de vraag, welke maatregelen ter versterking van het dorp moeten genomen worden en in welke volgorde, zo goed mogelijk beantwoorden, dan moet je de ingenieur opmerkzaam maken op de, in ieder geval, door de tacticus bevolen opstelling van zijn troepen, en hem tot regel stellen, dat hij zijn versterkingsmaatregelen neemt met het oog op het aantal verdedigers van iedere post, en dat hij ze door die manschappen doet uitvoeren, die even de post later verdedigen zullen. Daardoor wordt van ziel bepaald, wat nog in de beschikbare tijd, op ieder punt, tot meer veiligheid kan gedaan worden. Aan een volgorde, dat wil zeggen: of men eerst het reduit, of de omheining, oforde in het dorp gemaakte afsnijdingen wil versterken, wordt niet gedacht, daar iedere verdediger, overal gelijktijdig daar waar hij opgesteld is, de noodzakelijkste maatregelen neemt, naarmate de middelen en de tijd waarover hij beschikken kan. De officier die de werkzaamheden leidt, zal dan ook van ziel zijn eisen matigen, te meer daar hij, als hij hart voor zijn manschappen heeft, aan de op handen zijnde strijd denkt, rust en ontspanning als groote factoren in de berekening van zijn arbeid aanmerkt. Wij gaan nog verder: wij verlangen, dat men slechts de helft van den denkbaar beschikbare tijd mag gebruiken om versterkingsmaatregelen daar te stellen, omdat niet alleen de vijand vroeger kan komen dan men hem verwacht, en men hem dan slechts half beschikbare versterkingen kan tegenstellen, maar ook omdat door deze handelwijze aan de manschappen een rust van één dag meer voor den strijd geschonken wordt, en aan deze rust kennen wij een veel grotere waarde toe, dan aan een aarden wal van misschien 1 of 2 voet hoger, of aan een verhakking van een rij hoorns meer. In het bijzonder geval dat men pionniers of timmerlieden bij de bezetting van het dorp heeft, gebruikt men deze voornamelijk bij den post die als het taktisch gewigtigste punt is aangewezen en die tot het uiterste moet verdedigd worden. Eenige dezer werklieden worden alsdan bij de andere posten, als opzigters of meesterknechts ingedeeld. Een voorbeeld van deze handelwijze levert de krijgsgeschiedenis in de bezetting en verdedigingswijze van de reeds meer aangehaalde pachthoeven Goumont en la Ilaye Sainte; als het voornaamste punt waren alle timmerlieden der daar geplaatste bezetting naar de eerstgenoemde pachthoeve gezonden, waarover de majoor Baring, die Ia Ilaye Sainte moest verdedigen, zich bitter beklaagt (1). Eene stipte volgorde der bijzondere maatregelen moet echter door de arbeiders op iederen post door troepen bezet, naauwkeurig worden nagekomen; de officieren die de werkzaamheden leiden, moeten daarop letten, met inachtneming der tijdsbepaling, op de wijze als boven gezegd is. Zij volgen hierbij den waren ouden hoofdregel: eerst het noodzakelijke en gewigtige, daarna het wenschelijke; dat wil zeggen : zorg in de eerste plaats voor hel verkrijgen eener goede en krachtige vuurwerking naar de zijde van den aanval; voor het versperren der ingangen, voor goede communicatie tusschen de bezetting en de vaste versterkte punten; en daarna voor de verbetering van het terrein vóór het dorp, door het onbruikbaar maken der gebaande wegen en het vernielen van alle bestaande dekkingen; voor de veiligheid der vleugels van het dorp, door den aanleg van schansen enz. (W'ordl vervolyd.) (I) Zie Beamisii , Geschichte des Dculichcn Legions, en het Hanuov. Milit. Journal, 2te Heft 1831; het verslag van den majoor. TONGKA, ZUID- EN OOSTKUST VAN BORNEO, DOOK G. L. C. TIIIOÜ, GEPENSIONNEER1) KAPITEIN DER INFANTERIE VAN HET OOST-INDISCHE LEGER W. Aan de rechteroever der Mantallat, een linker zijrivier van de Barilo, hoog opwaarts van haar monding, had de hoofdman Anti-Sarie zich binnen een ruime en stevige versterking teruggetrokken. Herhaaldelijk poogden wij hem aldaar aan te tasten; doch elke onderneming daartoe mislukte, en waande de oproerige vorst zich binnen zijn Tongka onverwinnelijk. Zo rukte in de maand Mei 1861 uit Tameang-Laijang, aan eenen zijtak der Pattij-rivier, noordwaarts een kolonne op, onder aanvoering van den majoor der infanterie C. A. Schuvk, met het doel Tongka over land te bereiken; doch verschillende noodlottige oorzaken deden, na eenen marsch van elf dagen, het plan van den togt veranderen, en keerden de troepen door de Aijoe-rivier naar de hoofdplaats Bandjennasin onverrichtzake terug. Eene tweede onderneming, onder die hoofdofficier, in de maand Augustus beproefd, waarvan Tongka het einddoel was, en gedurende welker begin de overwinning der onzen, op den 8sten dier maand, bij Anahom, twee dagen later door de geheel onverwachte vijandelijke ontmoeting bij Pagger gevolgd werd, voldeed evenmin aan de verwachting. Te Tameang-Laijang teruggekeerd, werd de kolonne door een Europese compagnie van het 7e bataillon infanterie, De steller van dit stuk is tot het beschrijven van den togt genoopt geworden door de velerlei gissingen en verhalen, die daaromtrent, bepaaldelijk omtrent 't geen op den 8sten November en in den daaropvolgenden nacht nabij de sterkte Tongka is voorgevallen, verbreid zijn.—Tot de kolonne van den kapitein De Roy van Zuidewijn behoord hebbende, is de schrijver eenigzins uitvoeriger kunnen zijn in 't verhaal van 't geen die kolonne betreft, dan nopens die der andere, onder bevel van den kapitein Van Vloten. — In Nr. 3, van den vorigen Jaargang hebben wij reeds een kort overzicht van dezen belangrijken togt gegeven. Redactie. Eene Nederlandsche versterking bij de Daijaksche kampong van die naam. Eene linker zijrivier der Barito. Eene tusschen de Pattij en de Mantallat stroomende linker zijrivier der Barito. onder den kapitein de Roy van Zuidewijn, versterkt, en hadden alsnu nog enige weinig belangrijke marschen plaats, na afloop waarvan de gezamentlijke troepen weer binnen Tameang-Laijang teruggetrokken, en de majoor Schuurman naar Bandjermasin vertrok, het bevel over de ter eerstgenoemde plaats vereenigde krijgsmacht tijdelijk aan genoemden kapitein overdragende. In het begin der maand september kwam de kapitein van Vloten met een viertal officieren en enige Europese en Inlandsche soldaten van het 9e bataillon, ter versterking, van Bandjermasin, over Mengkatip (1), te Tameang-Laijang aan, en werd, onder de leiding van die kapitein, een derde tocht naar Tongka beproefd. Na drie marschdagen, in noordelijke richting van Tameang-Laijang, werd te Ampa een tijdelijke versterking vervaardigd, en werden, gedurende het verblijf aldaar, in den omtrek enige marschen gedaan, waarvan die op den 27sten september naar Ramonia, aan de Karrauw-rivier (2), tot verovering der twee vijandelijke bentings aldaar, de belangrijkste was. Op den 28sten had de inname dier werken plaats, waarvan het een door den Isten luitenant Schade van Westrum door storm genomen, het andere door den vijand verlaten werd. Nogtans was die zege maar al te duur gekocht, daar zij behalve een braaf artillerie-officier, den Isten luitenant van den Hoek, ons twee doden en ruim een veertig tal gekwetsten kostte (5), waarvan later nog een tweetal bezweken. Te Ampa teruggekeerd, besloot de bevelhebber enige dagen later, — om de vele in de tijdelijke versterking aldaar, zoo onderofficieren als minderen, bekomen zieken; om het aantal gewonden, en om de vele bezwaren, die aan den verderen opmarsch, zoo wat het langdurige en moeilijke daarvan als het transport van vivres, enz. betrof, en aan eenen terugmarsch zouden verbonden zijn, — in twee kolonnen, langs verschillende wegen, naar Tameang-Laijang terug te keren. Den 12de oktober werd de terugmarsch aanvaard, blijvende Ampa nogtans lijdelijk bezield; en was de val van Ramonia de enige vrucht dier onderneming. Eindelijk werd bij eenen vierden dag, ter bereiking van hetzelfde doel aanvaard, Tongka's val beslist. De onder October van Ampa te Tameang-Laijang teruggekeerd, besloot de kapitein van Vloten zich in persoon naar Bandjermasin te begeven, om den majoor, kommandant der expeditie, wien reeds schriftelijk gerapporteerd was, het ondoenlijke van een marsch over Ampa naar Tongka nader onder het oog te brengen; toen een spoedbrief van dien chef den last bracht, de kolonne onverwijld per praussen naar Mengkatip te doen vervoeren, uit welk punt een vierde onderneming tegen Tongka moest worden beproefd. Ditmaal zou de kolonne, met al wat daartoe behoorde, met de oorlogslootschepen Celebes en Suriname en het stoomschip Boni der civile marine, van Mengkatip, naar den mond der Barito worden overgevoerd, om, aldaar ontscheept, het overige gedeelte van den tocht langs de oevers der rivier over land te doen. Den 20sten October was de geheele tegen Tongka bestemde magtet Mengkatip vereenigd. Behalve de kapitein van Vloten, bevelhebber van den tocht, werd daaraan door de volgende infanterie-officieren, daartoe door den chef der expeditie bestemd, deelgenomen: De kapitein de Rov van Zuidewon, kapitein Labaar, kapitein Tihon, luitenant Schade van Westrum, luitenant Peuk, luitenant Vetter, adjudant-onderofficier en de officieren Backerus en Mijndels. De artillerie, samengesteld uit eenen Franschen houwitser van 12 dm. en twee handmortieren van hetzelfde kaliber, waarvan één tot de bewapening der Suriname behoorde, met de noodzakelijke bediening, was onder het bevel van den kapitein der artillerie du Puy. De ambulance stond onder toezicht van de officier van gezondheid 2e klasse Hartog, en de officier van gezondheid 3e klasse van der Mijl Dekker. De eigentlijke hulptroepen, welke behoorlijk gekleed en gewapend waren, bestonden uit ruim drie honderd Pegattanners met hunnen Radja, onder de leiding van de 1ste luitenant der infanterie Beeckman, civiel gezaghebber van Becompaij en militairen commandant van het fort Marabahan. De overige hulptroepen, welke de kolonne in groot getal volgden, doch uitsluitend bestemd waren tot het verrichten van koeliediensten en als roeiers op de praamwagens, waren Bandjerezen, Martapoerezen, Lecompaijers, onder hun hoofd Kjaij Bangga, Palteijers en Sihongers, onder hun ons zoo getrouw hond Soeta-Ona. Daarenboven waren aan de kolonne de noodige kettinggangers toegevoegd. De sterkte der kolonne bedroeg aan infanterie ruim 200 man, samengetrokken uit het 7e, 8e en 13e bataljon, en uit de vaste bezettingen van Mengkatip en Tameang-Laijang. Nadat alles voor de tocht was in gereedheid gebracht, en de geheele legertrein aan boord der schepen was geladen, had op den 25sten Oktober het embarkeering der troepen plaats. De Europeesche soldaten kwamen aan boord der Boni; de Inlanders op de Celebes. De kapitein van Nloten en de 1ste luitenants Beeckman en Schade van Westrum, fungerend adjudant van den bevelhebber, bevonden zich aan boord van laatstgenoemd stoomschip; terwijl de overige officieren op de Suriname en de Boni verdeeld waren. De geest der troepen liet niets te wensen over, en des avonds viel het bekend, dat 1) Boegizezen van het alleen door deze natie bewoonde aan de Oostkust van Borneo gelegen rijkje Pegattan. Bewoners van verschillende in rust, zijnde gedeelten van het voormalig rijk van Bandjermasin van de Boni, lieten herhaaldelijk Wilhelmus van den hoornblazer, gevolgd door de hoerah's en het gezang der Europeanen, dat geen middelen onbeproefd bleven, om die goede stemming meer en meer aan te wakkeren. In den morgen van den 24sten ging het klein eskader van Mengkatip, onder stoom; terwijl elk der schepen eenen langen staart van praauwen sleepte, waarin de hulptroepen, koelies en kettinggangers werden overgevoerd. Op den 29sten, bij het aanbreken van den dag, lag de flottille voor den mond der Mantallat ankerd, en werd al aanstonds met de ontscheping een aanvang gemaakt. De eerste ontscheepen wordende troepen werden rechts en links van de monding, op eenigen afstand daarvan, aan wal gezet, waarna zij, tot op eenige honderd passen van den ingang de oevers volgende, op het punt kwamen, waar de gezamentlijke troepen in twee kolonnen verdeeld tegenover elkander het bivouac betrokken. De dag liep verder ten einde met het ontschepen en weer in de praauwen laden der vivres, enz., en het maken van beschikkingen en toebereidselen voor den marsch, welke den volgenden morgen zoude worden aanvaard. De troepen zouden alzoo, in twee kolommen verdeeld, aan beide oeveren der Mantallat oprukken. Tussen de twee kolommen moesten de praamwagens met proviand, enz. de stroom oproepen. Zoowel de twee afdeelingen als de praamwagens moesten onderling steeds ter hoogte van elkander blijven, en daar waar het vrije uitzicht belet werd, zou het onderlinge verband door hoornsignalen bewaard worden. Eén avond zouden de twee kolommen vlak aan de oever van de rivier tegenover elkander het bivak betrekken, waarbij de praamwagens tussen beide moesten opsluiten. Eene gewapende sloep van de Celebes, onder bevel van de luitenant ter zee 2e klasse, jhr. van Hoogendorp, zou de achter de praamwagens de rivier opgaan, om deze behoorlijk op elkander te doen opsluiten en de vaartuigen te dekken. De kolonne op de rechter oever, alwaar men wist dat Tongka lag, was de sterkste en onder het bevel van de kapitein van Vloten; de overige daarbij ingedeelde officieren waren de kapitein Labaar, de 1ste luitenants Schade van Westrum en Perk, de adjudant-onderofficier Wijndels en de officier van gezondheid Hartog. Bij deze kolonne bevonden zich de houwitser en een mortier, met bediening, onder de kapitein du Puij, zoomede de Pegattanners, onder de speciale leiding van de 1ste luitenant Beekman. De kolonne op de linker oever was onder bevel van de kapitein de Hout van Zuidewijn, ondergeschikt aan de kolonne van Vloten; de overige officieren waren de kapitein Tihon, de 2de luitenant Vetter, de adjudant-onderofficier, dienstdoende officier Backerus, en de officier van gezondheid 5e klasse, van der Mijle Dekker. Deze kolonne voerde de tweede mortier met zich. Aan elk der beide kolonnen waren een zeker getal koelies en kettinggangers toegevoegd, zodat tot het kappen van een voetpad langs de oevers en het maken van overgangen bij smalle armen der rivier of bij kleine ravijnen, als ook het vervoer van het geschut en de ambulance. Den volgenden morgen vroegtijdig, den 6en October, werd door beide kolonnen, op een daartoe gegeven signaal, de marsch gelijktijdig begonnen. Reeds van het eerste oogenblik af was het terrein langs de oevers, op verschillende wijzen, zoodanig dicht begroeid, dat men zich, door koelies, met de klewang een voetpad moest doen kappen. Vooral was dit bezwaar de eerste dag aan de zijde der kolonne de Roij van dien aard, dat, in weerwil der tot het bewaren van het onderling verband genomen voorzorgen, deze weldra aanzienlijk achterbleef, waardoor de kolonnen aan het eind van die dag niet tegenover elkaar het bivouac betrokken, en de kolonne de Roij eerst in de late morgen van den 7en October tegenover het punt aankwam, waar de kolonne van Vilten den nacht had doorgebracht. Daar de begroeiding van het terrein intussen niet van aanzien was veranderd, en dezelfde bezwaren opleverde als de vorige dag, besloot de kapitein de Roij van Zuidewijn, ook om niet te veel achter te blijven, met zijn kolonne op de rechter oever over te gaan, waarna de marsch op die oever vervolgd werd, en de kolonne des avonds, omstreeks zeven uur, na een zeer bezwaarveldige marsch op het tweede bivouac der kolonne van Vilten aankwam, waar haar achterhoede, eerst enige tijd later, toen het reeds donker was, bij fakkellicht werd ingehaald. Op den tweeden dagmarsch werd door de Pegattanners, welke aan het hoofd der kolonne van Vloten waren, een op eenen steilen heuvel gelegene vijandelijke versterking met storm genomen, waarbij zij een paar dode en eenige gewonden bekwamen; de vijand ontluchtte in het bosch. Den volgenden dag, den 15en November, ging de kolonne de Roij, op last van den bevelhebber, weer op den linker oever der Mantallat over; de kolonnen marcheerden van toen af in genoegzaam verband, en had ook voortaan het bivouacqueren op de bepaalde wijze plaats. Een paar malen gebeurde het, gedurende den togt, dat de praauwen een geheel eind achter geraakten, waarvan de laatste maal dat zulks plaats greep, enkele ronddwalende vijanden gebruik maakten, die uit hunne schuilhoeken te voorschijn te komen en enige schoten op de praauwen te doen, waarbij de gewapende sloep der Celebes, op één oogenblik, een drietal gewonden bekwam. Van toen af bekwam de kolonne de Rou speciaal den last steeds ter hoogte te blijven der praauwen, waarbij nogtans het verband tusschen de beide kolonnen moest bewaard blijven. Bij de kolonne de Rou werd de gewone marschvorm gevolgd; zij was in vier pelotons verdeeld, welke beurtelings eenen dag de voorhoede, den hoofdstroep, of de achterhoede uitmaakten. De voorhoede was op de gewone wijze ingedeeld; achter het gros daarvan volgde de mortier; terwijl de koelies en de ambulance voorafgingen aan het peloton, dat de achterhoede vormde, welke in omgekeerde orde der voorhoede was ingedeeld. Bij de kolonne van Vloten was bovenstaande vorm van marcheren enigszins gewijzigd. Met een voorhoede, een hoofdtroep en een achterhoede verdeeld, vond de indeling in vier pelotons daarbij niet rechtstreeks plaats. Ook werden de troepen niet beurtelings tot die diensten bestemd. De mortier volgde over land; de houwitser was in een prauw geladen, en werd slechts dan ontscheept, wanneer hij gebruikt moest worden. Doorgaans werd reeds met het aanbreken van de dag, om 5 uur, afgemarcheerd, en meestal eerst laat in de namiddag, omstreeks 4 aan 5 uur, het bivouac betrokken. Eenmaal per dag, circa 10 of 11 uur, werd ongeveer een half uur gerust, waarbij de marschorde bewaard bleef, en gedurende welken tijd de oorzaak werd rondgedeeld. Op het terrein aangekomen, waar de nacht zou worden doorgebracht, werden de troepen op één gelid, de manschappen op eenen onderlingen afstand van eenige passen, zooveel mogelijk per peloton, in een vierkant opgesteld, waarvan de oever der rivier een der zijden uitmaakte. De geweren werden daarop met de bajonet in de grond gestoken, en moesten de soldaten elk achter zijn geweer de nacht doorbrengen. Bij de kolonne van Vloten werden, op het bivouac gekomen, het kader en de manschappen op drie of vier gelederen geplaatst, naarmate de stelling van het carré, welke ieder een zijde daarvan moesten uitmaken. Elk gelid bewaakte zijn eigen face. Binnen het carré en ook eenige passen daarbuiten werd het terrein, door de koelies, zoo noodig opengekapt en schoongemaakt. De soldaten legden zich, na het rust nemen op den grond neder, of bereidden zich kleine ligplaatsen van hout of bamboe, waarbij zij zich met behulp der sprei of van boombladeren, ter beschutting tegen wind en weer, een licht afdak vervaardigden. Daar, waar men niet toevallig een landhuisje aantrof, werd voor de officieren, met behulp der koelies, een soort van lange overdekte balei-balei vervaardigd, waarop zij naast elkaar de nacht doorbraken. De onderscheidende pelotons betrokken per nacht beurtelings de wacht; de officieren rouleerden daartoe, met uitzondering der kolonne-kommandanten, om de twee uren, langer of korter, van de aankomst op het bivouac tot de volgende morgen bij het opbreken daarvan. De toegangen en andere punten buiten het bivouac werden door schildwachten bewaakt. Tweemaal daags werd aan de troepen het eten verstrekt: des morgens voor den afmarsch en des avonds op het bivouac; omstreeks denzelfden tijd had de uitdeeling der jenever plaats. De distributie der vivres geschiedde bij aankomst op het bivouac. De koelies en kettinggangers bivouacreerden binnen het carré; de Pegattanners, bij de kolonne van Vloten, daarbuiten; de praauwvoerders aan boord der praauwen. Die allen kookten zij hun ranzijzen. Het terrein was gedurende den geheelen togt afwisselend begroeid, hetzij met houtgewas, hetzij met alang-alang of rietgewas ter hoogte van eenige voeten, dikwerks zóó digt, dat het pad gekapt moest worden, waartoe aan het hoofd der kolonnen steeds enige koelies onder een kleine bedekking voorafgingen. Op onderscheidende plaatsen in de nabijheid der talrijke verlaten kampongs, waar men langs trok, sommige door de inwoners zelfs eerst kortelings verbrand, enkele nog smeulende, ging de marsch door in vrucht staande suikerrijstvelden, of over verlaten of in aanbouw zijnde rijstvelden (ladungs). Alles droeg sporen, dat de bevolking eerst bij de nadering der troepen gevlucht was; daarvan getuigden vele achtergelaten huisraad, de rijk met vruchten beladen klapperboomen, het pluimgedierte en allerlei soort van huisdieren, die in of nabij de woningen rondzwierven. Ofschoon ook de troepen aan de hen nu en dan ontmoetende versnaperingen zich het hart ophaalden, bewezen vooral de Pegattanners voornamelijk ook daar de eersten te zijn, waar het op roof en buit aankwam. Met het vorderen van de marsch werden de oevers der rivier hooger en steiler, en ging het terrein meer en meer tot het heuvelachtige over. De gesteldheid van de grond maakte de marsch doorgaans bezwaarlijk en dikwijks zeer vermoeiend. Vooral was dit het geval op het laatst van de tweede dagmarsch, toen de troepen lang achtereen, tot ver over de knieën, het door natuur onder water gezaan terrein doorwadden moesten, — daarbij steeds met schier gebogen rug voortgaande, onder het laag gewelf, dat door de dicht ineengestrengelde boomtakken over het watervlak was uitgebreid. Nu en dan trof men in de nabijheid der verlaten kampongs een gebaand voetpad aan. Behalve de versterking, welke op de tweede dag door de Pegattanners werd genomen, en die van Moeara-Palarie, waarvan later zal gesproken worden, werden, vóór men Tongka bereikte, op onderscheidene punten aan de beide oevers der Mantallat versterkingen aangetroffen, welke echter doorgaans geheel verlaten, sommige daarvan nog onvoltooid waren. Op de linker oever klom het getal daarvan tot zeven of acht, welke alle op daartoe gunstige punten van de oever gelegen, enkele malen zeer hoog boven de waterspiegel, en dikwijls zeer moeilijk, alleen langs een steil voetpad, te genagen waren. Deze versterkingen, alle samengesteld uit in den grond gedrukte, aaneensluitende en door eenen gordel verbonden dikke boomstammen, waarin schietgaten waren uitgehakt, hadden doorgaans den vorm eener eenvoudige traverse of eener flèche met open keel, ééne daarvan die eener vierkante redoute; de enkele palissadering bereikte doorgaans een hoogte van 8 tot 12 voeten. Van de grootste der op den linker oever aangetroffen verlaten kampongs, welke gelegen was op een door het kronkelen der rivier gevormde landtong, werd de smalle toegang door een flèche afgesloten. Deze kampong was pas verbrand, en eerst bij de aankomst der troepen verlaten. Eene enkelmaal werden uit een paar dier werken, hoofdzakelijk op de praauwen, enige schoten gelost; doch bij de nadering der troepen waren zij ledig, of zag men de kleine bezetting, slechts uit enige manschappen bestaande, in het bosch vlugten. Nu en dan werden uit het bosch enige schoten op de kolonnen gedaan; bij een dier gelegenheden werd bij de kolonne de Roy, bij het overgaan van eenenen kleinen rivierarm, een der zich reeds aan de overzijde bevindende houtkappers aan het hoofd gewond. De kolonnen, aan het einde van den zesden dagmarsch, inden namiddag van den 4den November, op het bivouac aangekomen zijnde, besloot de bevelhebber aldaar den volgenden dag eenen rustdag te houden, gedurende welken enige beschikkingen werden genomen voor den verderen togt. Weldra zou de steenachtige gesteldheid van het rivierbed het opvaren der grote prauwen meer en meer bezwaren in den weg leggen, zo niet geheel ondoenlijk maken. Alleen de kleinere en minder diepgaande vaartuigen zouden, om die reden, van daar af den verderen togt medemaken, en de grootere daar verblijven, waar thans het bivouac betrokken was, waar ook een groot gedeelte der vivres zoude worden achtergelaten. Ook de gewapende sloep der Celebes zou de kolonnen niet verder vergezellen, en haar bemanning, onder den commandant van Hoogendorp, gedurende de afwezigheid der troepen, de bewaking van het bivouac, der vivres, enz. en der prauwen haar opgedragen. Tot hetzelfde doel bleef aldaar, onder den adjudant-onderofficier Wijndels, een klein detachement infanterie achter, grootendeels samengesteld uit die militairen, welke wegens ziekte, sommige door pijnlijke voeten of gebrek aan schoeisel, tot den verderen togt minder geschikt waren. Behalve een groot deel der prauwenvoerders, bleven ook de compagniezen, waarvan reeds eenige heimelijk waren weggeloopen, op het bivouac achter. Hun hoofd Kiaij Bangga nam echter met enkele zijner volgelingen aan den verderen togt deel. Het depot van vivres, enz. bevond zich op den rechter oever, en was men aldaar gedurende den geheelen rustdag, den 5den November, druk bezig dit door een palissade van boomstammen te omringen, welke het bivouac aan die zijde geheel insloot, en den vorm had van eenen cirkelboog, waarvan de uiteinden aan de rivier leunden. Dit werk was des avonds voltooid. Meer dan op de vorige bivouacs was hier aan beide zijden der rivier het terrein opengekapt. Behalve de wachtdienst binnen de tijdelijke versterking, zoude, gedurende het afzijn der troepen, ook de overzijde van het bivouac, waar het terrein niet versterkt was, door een wacht beveiligd worden. Met uitzondering van een paar schoten des nachts, werd dit bivouac, gedurende den verderen togt, niet verontrust. De marsch den 9den November voortgezet zijnde, bespeurde de kolonne de Boy, in den morgen van die dag, door het geboomte, aan de overzijde der rivier, een versterking, waarvan het echter niet bleek, dat zij bezet was. Van het aanwezige der versterking werd aan de bevelhebber van den togt door toeroepen kennis gegeven. De kolonne de Boy marcheerde intussen door; toen men eenige oogenblikken later, in haar rug, eensklaps een luid geschreeuw vernam, en het "Allah!" des vijands lot driemaal door de lucht klonk, waarna alles weer stil werd. Eenige oogenblikken later vielen een paar schoten, welke kort daarop door meerdere gevolgd werden, en weldra vernam men een hevig vuurgevecht, waarbij de zware schoten van het geschut herhaaldelijk bovenuit klonken. Hierop opmerkzaam geworden, had de genoemde kolonne inmiddels halt gehouden ; toen van de overzijde voor haar het appèl werd geblazen , en de kolonne, regelsomkeert makende, in het kreupelbosch en op een kleine daarneven liggende ladang zich tegenover het punt begaf, waar, aan de overzijde der rivier, kort nabij den oever, de kampong Moeara-Palarie, uit een paar huizen bestaande, door den vijand door middel eener palissade versterkt was en verdedigd werd. Het kampong was bovendelijk gelegen aan de linker zijde en vlak aan den mond der alhier uitwaterende rivier van denzelfden naam, welke mond, zich in twee armen verdeelende, een delta vormde. Dadelijk bij de aankomst werd de kolonne de Roy met het vuurgevecht gewikkeld, waarbij zij een paar gewonden bekwam. Toen het vuur reeds eenigen tijd geduurd had, was men bij de kolonne van Vloten nog steeds in het onzekere, aan welke zijde der Mantallat de versterking gelegen was, en werd men door den linker arm van den mond der Palarie in het denkbeeld gebracht, dat eerstgenoemde rivier zich hier naar haar oorsprong links afboog, en dat het kampong aan de zijde der kolonne de Roy lag. Met de ware ligging der versterking bekend geworden, werd aan een omtrekking de voorkeur gegeven. Bovendien was het terrein voor een regtstreekschen aanval weinig geschikt. De artillerie was voor den rechter arm van den riviermond in batterij gebracht. De kolonne de Roy, welke gedeeltelijk aan den rivier rand in het kreupelhout geplaatst was, terwijl enige manschappen aan den oever en tirailleurs op den grond lagen, kon voor het overige niets tot verovering der kampong uitrichten. Uit den mortier werden op de versterking enige worpen gedaan. Intussen was het vijandelijk vuur in hevigheid verminderd, en allengs geheel tot zwijgen gekomen, waarop de kapitein de Roy zich vlak aan den steilen oeverrand op een kleine verhevenheid begaf. Zich aldaar geheel blootgevende, overtuigde hij zich genoegzaam, dat de kampong door den vijand verlaten, ol' ten minste hare bezetting in aftocht was, en riep zulks, van zijne standplaats, den kapitein van Vloten tot tweemaal met luider stem toe. Een oogenblik later snelt een Europeesch sergeant, onder het roepen van hoerah! naar de versterking; schiet door de palissadering zijn geweer naar binnen, op den nog vluchtenden vijand af, en klimt er overheen, waar hij weldra, bij het blazen van het Wilhelmus, door de geheele kolonne gevolgd wordt. De Pegaltanners gevoelden zich niet de hun bevolen omleiding door de kampong weinig gestemd. Een daarop door den laatste luitenant Schade van Westrum beproefde omleiding kwam te laat. Deze gelegenheid kostte de artillerie schier de helft van hare projectielen. Eenige granaten waren binnen de versterking gekomen. Na het afbreken der benting, en na eenigen lijd gerust te hebben, waarvan tot het verbinden der gewonden werd gebruik gemaakt, werd de marsch aan beide zijden der rivier vervolgd. Ook de kolonne van Vloten had een paar gewonden bekomen. Eindelijk rees de dag, waarop het doel van den togt zoude worden bereikt. Den 8sten November stelden de kolonnen, even als de vorige dagen, reeds vroegtijdig zich weer in beweging. Na ook hier weer over afwisselend terrein eenige uren te zijn voortgegaan, beklom de kolonne de Roy allengs de helling eens heuvels, waar het voetpad zich langs slingerde. Daar verliep zich eensklaps het oog op een punt aan de overzijde der rivier, Wel is waar herhaalde Reichenbach zijn proeven in 1815, na het sluiten van de vrede, maar hij vond geen ondersteuning; de oorlog had zoo lang gewoed, dat men in de behoefte naar den vrede, alles wilde vergeten wat aan de tijden van spanning en onrust kon doen denken; daarbij kwam dat Reichenbach vroeger kapitein van een compagnie werklieden, in burgerbetrekking was overgegaan, en al mocht hij als technicus zijn naam zelfs in het buitenland gevestigd hebben, en al werden zijn verdiensten als inspecteur van den waterstaat en der zoutgroeven erkend, —bij de in den oorlog gevormde autoriteiten, maakte zijn vinding geen opgang en beschouwde men haar als het spel van een leek, die niet op de hoogte kon zijn van de eischen, welke de oorlog aan een vuurwapen stelt. Eerst later, nadat het expansieve stelsel bij de draagbare vuurwapenen zijn voordeelen had leeren kennen, vingen de proeven aan om te beslissen in hoeverre een toepassing van dit systeem bij het geschut mogelijk was; en sindsdien, heeft het niet aan ijver ontbroken om langs die nieuwe weg de bezwaren te verweken, waartoe de bestaande getrokken stelsels aanleiding gaven. Wij halen de namen aan van Cuirin, Zöller en Timmermans, en noemen de proeven, die in Engeland van 1855 af tot 1901 genomen zijn, om tegelijk een tal van mislukte pogingen tot het daarstellen van een expansieve kogel in herinnering te brengen; — en toch schijnt het hoofdidee zoo eenvoudig: men geeft aan het ijzeren projectiel een spiegel van week metaal, die onder de werking van de buskruidgassen zoodanig vervormd wordt, dat de speelruimte ophoudt te bestaan. In de toepassing echter, schijnt men voortdurend gestuit te zijn op de moeilijkheid om een regelmatige uitzetting van het lood- of zinken spiegel te verkrijgen, zonder dat deze ophield met het projectiel één lichaam te blijven uitmaken. Wij laten hieronder een korte beschrijving van het Zwitsersche getrokken veldgeschut volgen (1). De lichte veldartillerie is bewapend met den gel. 4 'tSer; de getr. 6 en 12 zijn de gewijzigde gladdeloopskanonnen van gelijknamig kaliber; deze zullen als reserve en positiegeschut gebezigd worden. Alle deze vuurmonden zijn van brons, de 6 en 12 hebben hun uitwendigen vorm behouden; de 4®" is van geheel nieuwe constructie, en bestaat uit twee afgeknotte kegels zonder banden of ooren. In de druif is een insnijding aangebracht, ter bevestiging van het oog der stelschroef. De ziel heeft een middellijn van 84,5 str. en is voorzien van 6 trekken, die op de 2574 str. één omgang maken; de bodem der trekken is niet concentrisch met de ziel, maar aan den kant bij het leivlak dieper ingesneden, dan aan de tegenovergestelde zijde bij het laadvlak; de breedte der trekken bij de velden is 18 str.; op den bodem is die breedte geringer en bedraagt 17,4 str. Het cilindro-ogivale projectiel heeft van voren zes nokken en van achteren is een loodenspiegel aangebracht, waarop zich eveneens 6 nokken bevinden; de achterkant van dezen spiegel is van een uitholling voorzien, waarin de ontwikkelde gassen opgevangen worden, die de uitzetting van het lood tegen de velden en trekken bewerken; om de verbinding van ijzer en lood innig te doen zijn, en om te bewerken dat zelfs na de verkregen uitzetting, spiegel en projectiel één lichaam blijven uitmaken, bezit het naar achteren kegelvormig uitloopend ijzeren gedeelte, ter plaatse van de verbinding met den spiegel enige verdiepingen, die door het gesmolten lood gevuld worden. Na bekoeling wordt de spiegel nog bovendien op het projectiel geperst. Bij de hier beschreven projectielen worden geen schok-, maar tijdbuizen gebezigd; deze kunnen echter door het afsluiten van de speelruimte, niet op de gewone wijze vuurvatten; daarom zijn op het oppervlak van het ijzeren gedeelte van het projectiel 4 leidingen aangebracht, die door het lood van de spiegel heen dringen en in de uitholling uitkomen, en dus een kanaal daarstellen voor de vuurstraal om de buis te ontsteken.
14,455
MMTSGG01:012261000_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,800
Het kruis van Christus de roem des Christens
null
Dutch
Spoken
5,679
8,967
HET KRUIS TAN CHRISTUS DE ROEM DES CHRISTENS. LEERREDE OVER GAL. VI. 14. GEZONGEN: Gez. 118. 9, 20, 22, Gez. 129. 4. Gez. 124. 6. Ps. 73. 13. GAL. VI. 14. Maar het zij verre van mij, dat ik zou roemen, anders dan in het kruis van onzen Heer Jezus Christus; door welken de wereld mij gekruisigd is en ik der wereld. Zeer verschillend is het oordeel der raenschen over dezelfde zaak, naarmate van het standpunt, waarop zij staan, en het oog des geestes, waarmede zij dezelve aanschouwen. Niet alleen is de waardering derzelve in trap onderscheiden, zoodat zij bij den een’ veel hooger staat dan bij den ander’; maar niet zelden ook staat het oordeel lijnregt tegen elkander over, en hetgeen bij dezen een voorwerp is van afkeer en verachting, is bij genen niet zelden eene zaak van liefde en eerbied ! Dat kan niet anders; want zoo als de mensch is, zoo is zijne begeerte, het is de onderscheiden geest des beschouwers, die aan dezelfde zaak eene verschillende gedaante geeft. Is er iets waarin dat aanschouwd wordt, het is vooral het kruis van Christus. Verplaatsen wij ons in den lijd, waarin Jezus op aarde was, onder de Joden die toen leefden. Waren er ook velen, die in hem, terwijl hij wonderen deed en zich in zijnen luister openbaarde, iets groots -zagen en van hemde verlossing verwachtedens geheel anders aanschouwden zij hem, toen hij gevangen, veroordeeld, smadelijk gehandeld, werd gehecht aan het kruis. Nu was hij de onwaardigste der menschen; die voorbijgaan lasteren hem schuddende hunne hoofden, het volk staat en ziet het aan en vereenigt zich nu met zijne vijanden, om zijne verachting van hem te kennen te geven; en ook later is het ergernis en dwaasheid, dat er een verlosser wordt gepredikt, die aan het kruis is gestorven. Zoo was, en zoo is hot kruis van Christus der wereld, die in het booze lag, en door hetzelve alleen uit den afgrond van schande en ellende, die zij daarbij vooral openbaarde, gered kon worden. Maar geheel anders is het der heilige gemeente, welke hij zich kocht met zijn bloed, geheel anders den Christen, die den gekruiste erkent als zijnen Heer. Willen wij het zien, willen wij het hooren, wij moeten ons Paulus den grooten Apostel voorstellen, die, zoo iemand, vooral het beeld des Christens vertoonde, wij moeten hem hooren, die met voorgenomen had iels anders te weten dan Jezus Christus den gekruiste, omdat hij in dat kruis zag de kracht Gods en de wijsheid Gods. Waartoe meer? Zoude ik iets anders behoeven dan de woorden, die ik u uit zijnen mond voorlas: Het zij ver van mij dat ik roemen zoude anders dan in het kruis van omen Heer Jezus Christus, door hetwelk de ivereld mij gekruist is en ik der wereld? Gel.! ik weet geen beier voorbeeld voor den verkondiger van het Evangelie dan dat van den Apostel der heidenen, en tot u het woord zullende voeren, ken ik geen waardiger voorwerp van mijn spreken! Gel.! ik weet gecne belangrijker vraag voor uwe zaligheid dan die, wat is u het kruis van Christus? Het moet een iegelijk uwer zijn hetgeen het Paulus was. O! gij allen, die het dat is, gij wilt er gaarne bij bepaald worden; en zoo het u dat nog niet is, u daartoe op te wekken , dit heet in nadruk uwe zaligheid te bevorderen. Ik meende dus niet gepaster tot u te kunnen spreken, dan door met u het kruis van Christus, voor de wereld een voorwerp van schimp en verachting, naar het voorbeeld van Paulus, te beschouwen alsdenhoogsten als den eenigen roem van den Christen. De Heer zij daar bij in ons midden, en zijn geest besture mij in het spreken en u in het hooren, opdat het ons tot zaligheid zij! In een zeer bijzonder verband komen deze woorden voor, die ook naar hetzelve eene meer bepaalde, en alzoo in de eerste plaats op Paulus bijzonder toepasselijke beteekenis hebben, De geheele strekking van den heerlijken Brief aan de Galatiërs is om die gemeente te bewaren bij de reinheid en vrijheid van het Evangelie, zoo als hij het hun gepredikt had en zij het hadden aangenomen, tegen de valsche leeraren, die hun de noodzakelijkheid der besnijdenis en onderhou- ding der joodsche wet wilden opdringen, die zich daartoe als de ware leeraren, in den geest van, en gezonden door de Apostelen des Heeren, voordeden, daarom het gezag van Paulus in de gemeente zochten te ondermijnen en omver te werpen, en die helaas! bij de gemeente maar al te veel ingang gevonden hadden, zoodat zij als uitzinnig waren, en als door betoovering, van de waarheid, die zij zoo helder aanschouwd, en zoo zeer in hare geestelijke kracht ondervonden hadden, afweken. Hij heeft denzelven ten einde gebragt,. den brief, dien hij om het hoog belang der zaak eigenhandig had geschreven; hij wil dat de Christenen daarin zijne zorg voor hen opmerken, ziet, zegt hij, met welk eene uitvoerigheid ik u geschreven heb met mijne hand. Maar daardoor stelt zich de geheele zaak weder voor zijne aandacht, en gelijk het gaat met hem, die met één onderwerp geheel vervuld zijn, hij kan er nog niet van afstappen, bij moet en nog iets van zeggen, hij wil ze nog eens doen gevoelen, hoe weinig wel zij het met hen en met het Christendom meenden, die hen verleidden , hoezeer zij daarin alleen eigen gemak en voordeel beoogden. Die daar een schoon gelaat willen vertoonen, zich gunstig bij de menschen willen voordoen, die noodzaken uom besneden te worden, alleenlijk opdat zij zelve wegens het kruis van Christus, dat den Jood bijzonder daarom gehaat was, omdat door hetzelve de heidenen tot de zaligheid werden gebragt, zonder eerst in Israël te worden ingelijfd, niet vervolgd zouden worden. Het is hun niet eenmaal om ijver voor de wet te doen, want hoewel van geboorte Joden, en dus besneden, houden zij de wet niet, maar zij willen, dat gij besneden zult worden , opdat zij in uw vleesch zouden roemen, dat is zich daarop, als op een bewijs van hunne liefde voor de voorvaderlijke instellingen, verheffen, en zich daardoor bij de Joden aanbevelen. Daartegen stelt hij nu zich zelven over; hij wil geen’ roem van zulke dingen, hij wil geen’ roem van elders dan juist daarvan, dat hij het kruis van Christus predikte; in dat kruis zelf was zijn roem, zoodat hij al wat van elders ontleend was verachtte; het zij ver van mij, dat ik zoude roemen anders dan in het kruis van onzen Heer Jezus Christus, door hetwelk de wereld mij gekruist is en ik der wereld. Gelijk doorgaans als de Apostel op dit groote onderwerp komt, zoo is ook hier zijne taal en uitdrukking volzinnig, moeijelijk om in al den omvang, die er in zijnen geest is, uit te drukken, of hetgeen in een beeld en figuurlijk gezegde zoo kort bijeengenomen wordt, op eeno meer eigenlijke wijze uiteen te zetten, zoodat er niets verloren gaat, ons gevoel, door de krachtige taal des Apostels aangetrokkén , bevredigd wordt, en tevens de eenheid der voorstelling behouden blijft. I. Als wij den Apostel regt verstaan, en ons in hem den Christen voorstellen willen, moeten wij beginnen inet de zaak, waarvan hij spreekt, te kennen en levendig voor onze aandacht te brengen. Hoe duidelijk dat in den eersten opslag ook schijnen moge, is daaromtrent niet weinig verschil, grootendeels door den rijkdom en de groote verscheidenheid van denkbeelden, die aan Paulus dikwijls, bij het bezigen van dezelfde of gelijksoortige uitdrukkingen, eigen is. Velen denken hier aan de vervolgingen, aan welke Paulus was blootgesteld, en het menigvuldig lijden, dat hij ondergaan moest, dat hij, wel ver van het te willen ontduiken, gelijk die verleidende leeraren, van welke hij vs. 12 gesproken had, zich tot eene eer en een’ roem stelde. Omdat hij het om Christus wil leed, of omdat hij daarin aan Christus gelijk was, als die het kruis verdroeg, zou hij dat het kruis van Christus noemen, en tevens daardoor doen gevoelen, waarom hij zich daarmede zoo vereerd rekende. En waarlijk zulk eene voorstelling is den Apostel niet vreemd, die het van zich en andere gezanten des Hoeren aan hem gelijk, zeide: wij roemen ook in de verdrukking; die meer dan eenmaal zijne zwakheden , het veelvuldig lijden, dat hij ondergaan had, als eene oorzaak van roem opsomde; die steeds dat hjden als eene gemeenschap aan het lijden van Christus beschouwde, ja zijn lijden het lijden van Christus in hem noemde *), de dooding des Heeren Jezus Christus in zijn ligchaam zeide om te dragen 3), en door J) 2 Cor. I. 5. V 2 Cor. IV. 10. 12 lijden in zijn vleeseh de overblijfselen van de verdrukking van Christus te vervullen *). Met dat al schijnt het bier, hoewel op zich zelf een’ goeden zin opleverende, in het verband niet te strooken, zoo wel wat het 12e vers aangaat, waar onze overzetters te rcgt vervolging van wege het kruis van Christus hebben vertaald, als bijzonder in betrekking tot hetgeen de Apostel in het vervolg van ons tekstvers zegt. Anderen, dit laatste drukkende en als verklaring opvattende, mcenen, dat het beteekent hetgeen door het kruis van Christus in den Apostel is uitgcwcrkt; zij vatten het op van eene geestelijke vereemging met Christus, die voor ons gekruist is, en hebben ook hier bewijzen uit de denkbeelden en spreekmanier van Paulus ontleend; maar het is hier echter noch eenvoudig, noch met het voorafgaand verband overeenkomstig. Wie zou het willen buiten sluiten, wanneer hij denkt aan de redenen, waarom Paulus zich in niets anders dan daarin beroemen wilde? maar het is iets anders, of hij dat met die spreekwijze te kennen geeft. Het is zijne prediking, waarvan hij spreekt, het onderwerp daarvan had hij menigmalen opgegeven, hij predikte Christus den gekruiste, hij had niet voorgenomen onder de Christenen iets te weten dan Jezus Christus en dien gekruist. Dat is het hier ook; het is de eerste, de letterlijke, de algemeene beteekenis, die hier boven alle anderen gaat, en het meest overeenkomt met het geheelo ic- i) Col. I. 2i, debeleid en het geheele doel des Apostels. Het is bet kruis van Christus zelf, dat hij bedoelt, in al zijnen omvang, in het lijden, dat de Heer verduurde , in den dood, dien hij er aan onderging, in de oorzaken, die het voortbragten, in de uitwerking, die het heeft, in ue omstandigheden, die het vergezelden, in de heerlijkheid van Christus, die hij er door openbaarde, en wat er meer zou kunnen worden bijgevoegd. Dat was het, wat hij den Galatiërs had gepredikt, die daadzaak eenvoudig, maar levendig en indrukmakend, zoodat hij zeggen kon, dat hij hun Christus, als ware hij onder hen gekruist, voor de oogen geschilderd had. Ziet het Gel.! waarvan Paulus spreekt, waarin hij roemt; het is het kruis, het lijden van Christus; het is datgeen, waarop do Christen ziet als het hoogste toppunt van het Jijden, maar ook van de verhevenheid zijns Zaligmakers. Zou het spitsvindigheid zijn, wanneer wij hier nog iets nader op de woorden letten, die de Apostel bij dat kruis noemt ? Mij dunkt het is niet zonder doel, dat hij zegt het kruis van onzen Heer Jezus Chris- 12* tns. Ziet hij, die aan dat kruis geleden heelt en gestorven is, was de Heer, die zijne gezanten uitzond, en welken deze in hunne prediking moesten bedoelen ; wiens eer, wiens gunst zij alleen zoeken moesten. Hoe ver waren zij daarvan verwijderd, die een schoon gelaat voor de menschen wilden toonen, die in der Galateren uiterlijke plegtighcden voor de menschen wilden roemen, die zich zelve zochten! Paulus was geheel anders, niet zich zelven, maar Christus den Heer, en zich zelven als dienaar, zoo predikte hij, en indien hij nog menschen zocht te behagen, hij was geen dienaar van Christus. Hij wilde dat onderscheid den Galatiërs doen gevoelen, maar tevens hen ook op die zaak zelve opmerkzaam maken. Dat kruis, waarvan hij sprak, en waarin hij alleen roemen wilde , waarbij hij wilde, dat zij blijven zouden, was het kruis van hunnen Heer; van hem, dien zij hadden aangenomen , aan wien zij toebehoorden, en wien zij in de daad verloochenden, wanneer zij het vergaten, dat hij door dat kruis hen van den vloek der wet verlost had, en zich lieten verleiden, om buiten hem, in de wet hunne zaligheid te zoeken. Ja, het is een woord, dat hier te regt den Christen wordt herinnerd bij het kruis van Christus, terwijl hij zijn lijden aanschouwt, zijne diepe vernedering zich voorstelt, let op het kruis, dat hij verdroeg, op de schande, die hij verachtte, op den ijsselijken dood, dien hij daar stierf. 11. is het dan het kruis van onzen Heer Jezus Christus, waarvan de Apostel hier spreekt, wij moeten ten tweede aanschouwen, hoe hij dat voorstelt in deszelfs wederkeerige werking op de betrekking tusschcn hem, of willen wij het algemeen maken, tusschen den Christen en de wereld. Hij zegt door hetwelk, want schoon de gricksche woorden ook op Jezus Christus den Heer kunnen zien, en dit een’ goe- den zin zou opleveren, vooral in verband met het volgende vers, is het echter en in het beeld en in de zaak zelve eigenaardiger dit op het kruis van onzen Heer te doen slaan, door hetwelk de wereld mij gekruist is, en ik der wereld. Hier vooral, hij deze beeldspraak des Apostels, is het niet gemakkelijk alles te scheiden en te ontwikkelen wat er in ligt opgesloten. Wat is de wereld waarvan hij spreekt? Dit is het eerste daar wij op letten moeten en waarvan veel afhangt. En bij alle verschil, dat zich ook hier opdoet, daar deze benaming van eene wijde beteekenis is, en daardoor veel verscheidenheid toelaat, komt het mij voor, dat wij hier de beteekenis houden moeten , welke in het Nieuwe Testament do meest heerschende is, namelijk van het gros der menschen in de wereld, hetgeen overstaat tegen Christus en de Christenen, die als zoodanig gezegd worden niet van de wereld te zijn; de menschen dus buiten Christus. Dit komt met het verband het naast overeen , want dan is de wereld in de eerste plaats diegeen, bij welke de valsche leeraren een schoon gelaat wilden toouen en zich beroemen in het vleesch der Galatiërs, zich naar de wereld schikkende. En dit wordt te meer bevestigd door het volgende 15 vers; in de wereld toch zoo opgevat was het groote onderscheid besnijdenis en voorhuid, jood en heiden; een verschil, dat in Christus Jezus ophield, waar dat oude voorbijgegaan en eene nieuwe schepping aanwezig was. Hij neemt die wereld met al, wat daarin is, met hare beginselen, waaruit men werkte en naar welke men leefde, met hetgeen men daar als eer en roem beschouwde, met de genoegens, die men daar najoeg en op prijs stelde; zoodat het is gelijk de Apostel Johaunes het noemt, de wereld en hetgeen in de wereld is. Van die wereld zegt dan nu de Apostel, zij is mij gekruist en ik haar, en wel door het kruis van Christus. Wij gevoelen wel dat hier beeldspraak is, den Apostel ook in dezen Brief niet vreemd, in welken hij van zich zelvcn zegt: ik ben met Christus gekruist, en van hen, die waarlijk met Christus vereenigd zijn: zij hebben het vleesch gekruist met de beioegingen en begeet'lijkheden. Maar wat beteekent zij hier? De meeste uitleggers nemen het gekruist zijn voor volkomen eensluidend met gestorven zijn, zoodat Paulus zou willen te kennen geven, dat hij voor de wereld als dood was en de wereld voor hem, welke beide gezegden dan hetzelfde zouden beteekenen, en slechts elkander versterken ; ten bewijze waarvan men soortgelijke wederkeerige spreekwijzen aanhaalt, b. v. dat Christus zegt, die blijft in mij en ik in hem, en Paulus, dat de spijzen zijn voor den buik en de buik voor de spijzen. Zeer zeker is dat denkbeeld in den geest van Paulus, en komt overeen met hetgeen hij vroeger gezegd had, dat hij met Christus gekruist is, hetgeen hij elders uitdrukt met hem gestorven te zijn; ook willen wij het geenzins uitsluilen, want het hoofddenkbecld zal wel steeds zijn, dat er tusschen Paulus en de wereld niets gemeens meer was. Maar het drukt toch, naar mijn gevoel, niet alles uil; het is niet zonder reden, dat hij juist dat woord van kruis bezigt en van gekruist zijn spreekt; het kruis van Christus was het, niet zijn dood op zich zelf, dat den jood eene ergernis was. Dat kruis heeft iets schandelijks, iets verachtelijks, waardoor men een afschuw er van heeft. Paulus zelf had het van die zijde beschouwd, toen hij zeide, dat Christus aan het kruis een vloek geworden was voor ons. Daarop heeft hij gezien, en dan eerst gevoelen wij de kracht van het wederkeerige, dat hier toch nog van eenen anderen aard zijn moet, dan om dezelfde zaak van twee kanten te zeggen en daardoor in al haren omvang voor te stellen, en met de ter vergelijking aangehaalde plaatsen niet volkomen eensoorlig is. Door het kruis van Christus stond de wereld in dat licht voor Paulus; zij was hem, met al hare grootheid, met al hare eer, met al de voorregten, die men daar zocht met al de genoegens, die zij op prijs stelde en aanbood en najoeg, als een gekruiste, waarvan hij met verachting de oogen afwendde en met w elke hij niets gemeens wilde. 1. Door het kruis van Christus ben ik der wereld gekruist, bij haar als een gekruiste. De belijder, de aanhanger, de ernstige prediker van Jezus Christus den gekruiste, als den eenigen Verlosser en Heer, was de haat en de verachting der wereld, van welke hij zich daardoor had afgescheiden, en bij welke hij vroeger, toen hij de zaak, voor welke hij nu geheel leefde, meende te moeten vervolgen, in hooge achting stond. Niemand is er misschien geweest, die dat zoo in vollen nadruk ondervond en zeggen kon als Paulus. Hoe veel gevaren had hij niet door te staan, hoe veel vervolgingen te verduren, met welk een’ schimp en verachting werd hij niet overladen, zoo wel van de heidenen , vooral derzelver wijzen, die daar zeiden; wat wil toch deze snapper zeggen ? door welke hij in boeijen en kerker gebragt werd, die hern, welken zij eerst als een’ God wilden offeren, daarna met steenen wierpen, tot dat hij voor dood werd uitgedragen; als vooral van de Joden, die hem overal lagen legden, hem verbanden uit hunne gemeenschap, hem eene pest noemden, welke de geheele wereld in oproer bragt, die allen tegen hem ophitsten, en het uitriepen: weg van de aarde met zulk een’, het is niet behoorlijk dat hij leve! en zamenzwoeren, dat zij niet rusten, dat zij eten noch drinken zouden, eer zij hem hadden ter dood gebragt. Ja zelfs bij allen, die, hoewel zich Christenen noemende en Christus predikende, echter nog cenigzins tot de wereld behoorden, en der wereld wat wilden toegeven of haar te vriend houden, was hij de steen des aanstoots, wiens gezag men ondermijnde, wiens gedrag men zocht te lasteren, dien men gaarne zoude hebben uit den weg geruimd. Van waar kwam dat, van waar was hij zoo, zelfs boven anderen, het voorwerp van haat, vervolging, verguizing? Het was door het kruis van Christus, dat was den Griek eene dwaasheid, dat was den Jood eene ergernis; en hoe zou hij dan hun zijn, die dat zoo hartelijk aanhing, die dat als de eenige wijsheid, die dat als de eenige zaligheid erkende en overal predikte, die daarvoor alle zijne vroegere voorregten vaarwel zeide, daarom zich van de wereld afscheidde, niets dulden konde van hetgeen de wereld wilde, indien het maar eenige inbreuk scheen te maken op de kracht van dat kruis van Christus? Het kon niet anders; door het kruis van Christus had hij geheel andere beginselen, geheel andere bedoelingen, geheel andere gezindheden, dan die der wereld eigen waren; gelijk de gekruiste Heer van de wereld niet was, zoo was hij het, door en in vcibintenis met hem, ook niet; daarom haatte hem de wereld, indien hij van de wereld geweest ware, zoo zoude de wereld het hare liefhebben. Gij gevoelt bet hierdoor M. H.! hoezeer Paulus dit, naar den toestand der tijden en zijne betrekking, in bijzondere male ondervond, is het iets algemeens dat hij zegt, het moet met eiken Christen zoo zijn. 2. Paulus ton dit gemaktelijk doen, die verachting der wereld, door haar als afgesneden beschouwd te worden, niet te tellen, ja er veel eer zijn’ roem in te stellen 5 want gelijk hij alzoo door het kruis van Christus der wereld was, zoo was de wereld hem ook daardoor alzoo; zij kwam hem, bij en door dat kruis, in zulk een licht voor, dat hij met haar niets gemeens wilde hebben, gaarne voor haar dood wilde zijn; zij was hem als een gekruiste, gelijk zij het eiken Christen, die den Heer Jezus Christus kent en staat bij zijn kruis, wezen moet. Daar toch in dat kruis ziet hij de wereld zoo als zij is, aan dat kruis leert hij eene grootheid kennen, die de w'ereld niet heeft, dat kruis scheukt hem hetgeen de wereld niet geven kan. Bij het kruis van Christus en door hetzelve zien wij de wereld, zoo als zij is, en alle begoocheling, waardoor zij verblinden kan, verdwijnt; het licht, ’t welk dat kruis over de wereld doet opgaan, is geschikt om haar in eene afschuwelijke gedaante te vertoonen. Het is de wereld, met den overste der wereld, die den heilige, den Zoon van God haatte, en in haren haat en hare verblinding, dat verschrikkelijk tafereel heeft voortgebragt, dat wij daar op Golgotha aanschouwen; zij heeft dat kruis opgcrigt, zij heeft den Heer der lieerlijkheid tot hetzelve veroordeeld, aan hetzelve geeischt, hem daaraan gehecht; dat ontzettende lijden, die diepe vernedering, die smaad en schande, die hij daar ondergaat en die ons het harte van een rijt, dat is het werk der wereld, der wereld, nog niet moede om hem te vervolgen en te pijnigen, terwijl hij daar hing, maar ook in dien ontzettenden oogenblik hem bespottende, hem lasterende. Dat ziet de Christen; en hij, dien de wereld alzoo kruist, is zijn Heer, dien hij belijdt, en wien hij toebehoort; hoe zou hij haar nog volgen, haar nog believen, haar nog te wille zijn, met haar nog iets gemeens hebben, haar nog achten kunnen? Neen de band is gebroken, daar is eene scheiding gemaakt; met Christus of met de wereld, en die met Christus is, dien is de wereld niets waardig, zij is afschuwelijk in zijne oogen; zij is hem gekruist, want zij kruisigde zijnen Heer. Ja wel is zij hem geheel verachtelijk, want hij ziet het daar, hij gevoelt het, wat de beginselen der wereld zijn, en waartoe zij leiden; het zijn toch niet alleen die oversten, dat volk, die krijgsknechten, welke hij daar ziet, het is niet alleen dat kruis zelf, dat hij aanschouwt; maar het ontdekt hem ook, wat er in de wereld is, en wat er van wordt, indien hare beginselen hem leiden; het wijst hem aan, waar aardsche zin en zucht naar aardsche eer en aardsch genot henenvoeren, hoe zij den mensch verblinden, verharden, van alle zijne grootheid doen vervallen en tot de diepste laagheid doen nederzinken, hoe zij de wijsheid Gods miskennen, en de voor den mensch veror- dende en bestemde heerlijkheid verloochenen. Te meer omdat hij aan dat kruis eene grootheid ziet, die de wereld niet heeft. Hij aanschouwt daar den Heer der heerlijkheid, heerlijk in zijne diepste vernedering, ja door die vernedering zelve des te hooger in eer, des te grooter in zijne oogen. Ik behoef u hem niet te schetsen Gel.! die het ware leven in zich zelven had en betoonde, wiens goddelijke majesteit zich in allen haren luister openbaarde, terwijl men hem kruiste omdat hij zich Gods zoon noemde. Maar die hem kent, gelijk Pautus hem kende, die daar met het oog des geestes dat kruis aanschouwt, en vatbaar is voor hetgeen groot, hetgeen goddelijk is, die ziet majesteit en heerlijkheid, die ziet liefde en gehoorzaamheid, die ziet menschenwaarde en hemel-leven, waarbij alles, wat bij de wereld groot heet, in het niet verzinkt. Dat is zijn Heer, dien wil hij volgen, die alleen is waardig, dat men hem diene, dat men voor hem leve; zijn geest is het, die levend maakt, dien te bezitten, daardoor te leven, dal verheft ons. Is er bij dat tafereel nog iets in de wereld, dat wij zouden hoogachten, levert zij iets op daarmede slechts eenigzins te vergelijken? Ach! zij wordt zoo klein, zoo geesteloos, zoo dood, zoo verachtelijk. liet kruis van Christus verandert voor onze oogen in den troon der eere, en de wereld wordt daarentegen aan de schandpaal gehangen; zij heeft geene waarde voor den Christen, de wereld is hem gekruist. Ja zoo is zij hem door het kruis van Christus, want dat schenkt hem wat de wereld niet geven kan, en waarbij al, wat de wereld belooft, al wat de wereld schenkt, niets waardig is. Gij kent het Christenen! wat het is, wat het u schenkt; het is het heil der wereld , het is uwe zaligheid. Ziet, dat kruis openbaart ude liefde Gods, die zijnen eigen’ Zoon voor u overgaf tot in den dood; dat kruis wijst u op eenen Verlosser, die zijn leven voor u gesteld heeft. Het schenkt u vergeving van zonde en brengt u tot God als tot uwen vader weder, het geeft ude eenige ware ruste der ziel, het verlost u van de zonde, die uramp – zalig maakt, het reinigt en heiligt uw hart, het schenkt u een nieuw een goddelijk leven, het verlost u van do vreeze des doods, het verheft u tot den rang van kinderen Gods, het maakt u erfgenamen des hemels. Wat dunkt u, is de wereld in staat u iets daarvan te verschaffen, is iets van hetgeen zij belooft en geeft daarmede te vergelijken; en is het niet dat, wat gij verlangt, wat gij behoeft, waardoor gij alleen aan uwe bestemming beantwoordt ? O! die zoo het kruis van Christus kent, zoo met hem den gekruiste zich ver- eenigd gevoelt, die is der wereld te groot, en alle eer, alle vermaken, alle genoegens, die zij aanbiedt, hij veracht ze, gelijk de man het speelgoed, dat slechts kinderen aantrekt. Paulus kende het zoo, Paulus gevoelde het innig, wat hem het kruis van Christus was, en de onderscheidingen, en de voorregten, en de eer der wereld, ook die welke hij bezat, hij verachtte ze, hij rekende ze voor schade. En dat zijn ze, 'want zij trekken van Christus ons af, die onze Verlosser, in wien alleen ons leven, onze zaligheid is. Door hel kruis van Christus is de wereld ons gekruist. Geliefden! zoo was het Paulus, zoo moet het ons zijn. Daar is eene scheiding tusschen de wereld en Christus; die tot hem behoort, die behoort niet tot de wereld, die heeft er niets gemeens mede, die zoekt haar niet, die haakt niet naar hare eer, noch hare genoegens, die heeft een’ nieuwen en hoogeren zin, die heeft niet den geest der wereld, maar den geest van Christus, die het kruis verdroeg en de schande verachtte; die in Christus is, die is een nieuw schepsel, voor dat oude dood en op dat oude met verachting nederziende; hem is de wereld gekruist en hij der wereld, door het kruis, waaraan zijn Verlosser hing en stierf. Komt betuigen ook wij dat te zamen, door te zingen Gezang 124, vs. 6. Mijn Verlosser hangt aan ’t kruis, En ik zou naar uw vermaken, Wereld! haken? Neen, o wereld! neen, ik zij U gekruist, en gij aan mij. 111. Mij dunkt bij deze ontwikkeling van de denkbeelden des Apostels is bet ons van zelf klaar geworden , boe bij met zulk eene kracht zeggen kon; het zij ver van mij dat ik roeme, anders dan in het kruis van onzen Heer Jezus Christus; zoodat ik maar een enkel woord nog daarvan zal behoeven te zeggen, om daarmede onze rede te besluiten. Daar zijn twee zaken te onderscheiden, hoewel te zamen slechts ééne uitmakende , in iets anders te roemen is ver van hem, maar hij roemt in het kruis van Christus. I. De valsche leeraars onder de Galatiërs roemden bij menschen, zochten hunne eer daarin, dat zij van menschen geroemd werden, en hoewel zij Christus den gekruiste heetten aan te hangen, ja hem predikten, zochten zij toch de ergernis van het kruis weg te nemen, opdat zij niet zouden vervolgd worden; voegden zij het geen de joden op den meesten prijs stelden er bij, opdat zij van hen eere zouden ontvangen. Welligt stelden zij dat bij de Galatiërs zoo voor, alsof het een en het ander gemakkelijk kon vereenigd worden; misschien ook gaven zij wel te kennen, dat Paulus zelf, voor wien zij zoo groot eene achting hadden, daar niet zoo afkeerig van was, of misschien ook op zijne wijze eigen’ roem zocht. De Apostel, die Christus regt kende, in wien Christus leefde, die het kruis van Christus, ’twelk hij predikte, op zijne regte waarde wist te schatten, kende niets, waarvan 13 hij meer afkeerig was, dat hij meer van zich verwijderen wilde, dan dit, dat hij nog in iets anders, in iets, het zij in zich zelven, het zij in anderen, roem zou zoeken. Het zij ver van mij, dus spreekt hij; en hoe kon dat anders? al waar de menschen anders hunnen roem in stelden, al wat er nog in die leeraars daarvan overbleef, en waaraan de Galatiëis moesten dienstbaar zijn, was uit die wereld, die hem gekruist, veracht was, en waarmede hij niets gemeens meer hebben wilde, uit die wereld, waarvan hij zich had los gemaakt, en voor welke hij , de aanhanger, de prediker van den gekruislen Christus, evenzeer daardoor veracht en als gekruist was. Niets daarvan mogt in hem zijn; indien hij nog wat gaf om de onderscheidingen der wereld, dan was hij nog niet dat geheel nieuwe schepsel in Christus Jezus, in wien noch besnijdenis kracht had noch voorhuid, en dat toch gevoelde hij zich. Hij was aan den Heer verbonden door geloof en liefde, hij leefde door de kracht des Zoons Gods, die zich zelven aan het kruis voor hem had overgegeven, hoe zou hij dan roemen in hetgeen der wereld was; dat zij ver van hem ! En dat toonde hij , zelf met vele voorregten naar de denkwijze der Joden begaafd, hebbende veel waarover hij in het vleesch zou kunnen roemen, had hij hetgeen hem, toen hij nog tot de wereld behoorde, gewin was, om Christus wil schade geacht, het van zich geworpen om Christus te gewinnen, eer, genoegen, roem opgeofferd ; hoe zou hij dan nog in iets anders zijnen roem kunnen stellen! En zoo is het Gel.! met allen , die het kruis van Christus regt kennen, die waarlijk aan hem den gekruiste toebehooren. Vragen wij het dan ook ons zelven af, is er ook iets anders, waarin wij onzen roem stellen, begeeren wij ook menschen te behagen, in plaats van, of meer dan, of gelijk met Christus den Heer, die voor ons aan het kruis is gestorven ? Zoo wij het doen, dan belmoren wij nog niet geheel Hem toe, die toch met zijn bloed ons kocht, dan kennen wij het kruis van Christus nog niet in alle zijne waarde , dan zijn wij nog niet die nieuwe schepselen , die wij als Christenen wezen moeten, dan is de wereld ons nog niet gekruist en wij der wereld. O! hoe meer wij het kennen, hoe meer wij de waarde en de kracht daarvan gevoelen en ondervinden, des te meer zal alles, wat daar buiten is, van hare waarde in onze schatting verliezen, en zullen wij het ook zeggen: in iets anders te roemen, dat zij ver van ons! Maar des te meer dan zullen wij ook roemen in het kruis van onzen Heer Jezus Christus. Dat deed Paulus; hezelfde, dat der wereld eene ergernis was, dat was hem wijsheid en kracht Gods; hetzelfde, dat de wereld verachtte, dat was hem roem; hetzelfde, waarom hij der wereld gekruist, bij haar veracht vernederd, vervolgd was, dat was het , waarop hij zich verhief. Het was het kruis van zijnen Heer Jezus Christus, aan wien hij toebehoorde, voor wien hij, en die in hem leefde; aan dat kruis erkende hij den Zoon Gods; bij dat kruis gevoelde hij het, dat en hoezeer die hem had lief gehad en zich zelven voor hem had overgegeven; hij zag daarin 13 * die goddelijke grootheid en die goddelijke liefde, waarbij alles wat groot is op de wereld in ’tniet verzonk; hij wist het, wat hij daaraan te danken had, hoe zijne rust, zijn troost, zijne kracht, zijn leven, zijne hoop, alles van daar, als uit de eenige bron ontwelde; niets was hij in zich zelven, maar alles, alles door Christus, die voor hem gestorven was. En gelijk hij daardoor zalig was, zoo was het de kracht tot zaligheid voor anderen. Vroeg men het hem, waarin hij zich beroemde? het was daarin, dat hij dien Heer, dat hij het kruis van Christus kende, waardoor de wereld hem gekruist was en hij der wereld; het was in het nieuwe leven, dat hem door dien dood was geworden; het was in de vereeniging met Hem den gekruiste, waardoor hij, afgescheiden van de wereld, ver boven haar verheven, op hare grootheid kon nederzien; het was in de eer, die hem te beurt viel, omdat kruis van Christus te prediken, daar voor te lijden, daardoor de wereld te overwinnen , daardoor velen tot God te brengen. Neen, ik heb het niet noodig, Christenen! hier nog iets bij te voegen; hebt gij het gehoord, wat het kruis van onzen Heer Jezus Christus voor den Christen is, wat het Paulus was; of liever, kent gij het ook als zoodanig, is het dan ook niet uwe eer, uw roem, dat gij het kent, dat gij het gelooft? O! het zij dan steeds voor onze aandacht, het zij steeds de stof van onze eerbiedige overpeinzing, van onze eeuwige dankzegging aan den Vader, die ons lief had, aan den Zoon, die zich voor ons overgaf, de stof van onzen roem, waar- voor wij gaarne uittomen, waarop wij anderen wijzen.
39,726
MMKB13:002612006:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,801
Algemeene konst- en letter-bode, voor het jaar ..., 1801, no. 6, 06-02-1801
null
Dutch
Spoken
4,996
9,989
algemene K O N S T■ Ê N LETTER -BODE, VOOR HET JAAR 1801. N°. 6. Vrydag den 6 Februari BERIG T E N. GROOTBRITJNNIEN’* Londen. Men verneemd, dat, met goedvinden yati de Oost-Indifche Comp., door den Governeur JVelhky, ene Univerfiteit is opgerigt te Calcutta, waar by niet alleen onderwys zal gegeven worden in alle takken var» wetenfchap en geleerdheid, maar ook byzonder inde oude talen, met het Perfisch, Hindoo’s enz. Ineen onzer laatst uitgekomen Letterkundige Maandwerken (The Monthly Magazine for Decemb. 1800.) vindt men ene vry zonderlinge, fchoon gene onyernuttige, verklaring van het doel en den voornamen inhoud van eert der Boeken, inden canon ortzergewyde Schriften aangenomen , De Openbaring van johannes geheten , waar by de Schryver beweert en tragt aantetonen: „ dat de Apocalypfis allerwaarfchynlykst gefehre„ ven is *te Antiochien, omtrent het jaar 1670! 168, door Cerinthus, en wel met oogmerk om de Staatkundige „ en Kerkelyke ontwerpen te begunftigen van Avidius- Cassius , wiens verovering van Bdbylon, daar in, 1, beeWprakig zou befchreyen worden (*>. ” —Hy 5 ' ö voegt AvtDi-rs Cassius zegt de Scbryver, was geboortig van Kir, dog woonde te Antiochien, als Romeinsch Gqvol- I. Duel. F veegt ’er by, dat de onoplettendheid of zaraenfpanning van Theophilus en Jastinus-, waarfchynlyk het Boek by Irinaeus aanprezen, op wiens gezag de Westerfche kerken het zelve, in 'weerwil van de zwarigheden der Oostcrfchen, inden Kristelyken kanon bragten. Edinburgh. Voorleden Zaturdag den a7ftenDecemb. 1800.'oVerleedt, alhier, aan ene ontfteking inde inge- de Wel-Eerw, Hugh Blair, Dr. der H. Godgeleerdh. en Lid van de Koningl. Maatf. der Wetenf. eender Predikanten by de Hoofdkerk, en Hoogl. inde Redenkunde en fraaie Letteren, aan de Univerfiteit dezer Stad, Lly was de Zoon vaneen agtingswaardig Lceraar der Schotfche Kerk, en wierd zelfs, in 1743, Predikant inde Parochie van Collefie, in het Graaffcnap Fif\ De faam van zyne preekgaven , zelfs in dat vroege tydftip , bezorgde hem, binnen weinige maanden, ene verpfaatfing herwaarts , by eender Parochie – kerken, waar by hy bleef tot 1752» toen hy tot eender Stads-Predikanten beroepen wierd, en, in 1758, by de Hoofdkerk geplaatst wierd. Omtrent dezen tyd, begon hy lesfèn te geven inde Redenkunde en fraaie Letteren, die zodanig wierden toegejuicht, dat hy, in 1759, tot den ccfllcn Koningl. Hoogleeraar iri dit vak van Wetenmagtigde, alwaar hy in grote achting Rondt by de Burgers, welker merendeel, volgens Chryfoftemus, uit Kristenen beftondt. Keizer 11. bediende zig van hem, om over de Parthers te zegenpralen, waar van Lueius Verus, om dat hy zich elders vermaakte, den roem flont inteoogftgn. By het innemen van Saiaucis, of Babylon, roofde hy, voor zich en zyne Onderbevelhebbers, uitbundige Schatten, en kort daar na ondernam hy, om zig onafhangeiyker meester te maken van het Oosterfche gebied, over Syrieu, klein Azia en Egypten, alwaar, ongetwyffeld, in dat geval, het Kristendom de vastgefielde Godsdienst zou geworden zyn. Hy was ftreng in het (Haffen, had vlagen van dwepery, en was voor ’t overige vaneen onbefproken gedrag non nunquam trux, ftfpe religiofus, CajHtatis amor, zegt zyn Levensbefchryver Pulcatius Gallicanus. Hy was een bekwaam Veldheer , -en gaf voor zeer Republikeinsch gezind te wezen. Met zulke hoedanigheden en oogmerken, viel bet hem niet moei-Jyk de gunst en befchenning te verwerven van het Opperhoofd der Antiochifche Kerk, en verdiende hy, dat de Scbryver der Openbaring zyn yver en gaven ten zynen voordele ging aanwenden. 82 tcnfchap, aan de Univerfiteit alhier, bevorderd wierd. In 1762 gaf hy ene oordeelkundige Verhandeling in ’t jicht, over liet Dichtftuk van Osfian , welks oudheid hy, uit ene inwendige blykbaarheid , aantoohde._ In 1777 kwam het eerde Deel van zyne Leerredenen in ’t licht, zynde, federt. door nog drie anderen gevolgd Deze Leerredenen hadden enen aftrek, waar van men geen weerga kend inde Jaarboeken derKanzel-welfprekendheid; gelyk zy ook trouwens zulks overwaardig waren, uit hoofde van de zuivre gevoelens, de juistheid van redenen en de aangenaamheid van opftel, haar kenfehetzende. By deze vier Delen verneemt men met genoegen, dat de Dr. voor zyn dood, nog een v'yfdc, aan de Üitgevers der eerden, heeft ter hand gclteld, waar vau reeds een groot deel is afgedrukt, in 1782 kwamen zyne lesfen (waar van hy alleen de fchetferi had voorgelezen) over de Redenkunde en fraaie Letteren, in’t licht (f). Deze lesfen munten byzondeilyk uit* jn onvermoeide nafporing, gezond verftand en fynetx fmaak, en boven al, in die lucidus ordo, die altyd een bewys oplevert, dat de Schryver meester is van zyn ftuk. „ . , Dr. Blair ondefhieldt beftendig de naauwfte vnendfchap met de eerde geleerde Mannen van zyn tyd, welken, van hunne zyde, niet dan de grootfte agting konden hebben voor een man, die zyn geheel leven bedeed had, in het verfpreiden van enen onvervalschten fmaak voor de befchaafde Letterkunde in zyn land; terwyl hy een voorbeeld was van vredelievenheid eiï regtvaardigbeid in zyn post als kerkelyke, en in ’t algemeen de voorfchriften van ’t Kristendom niet minder aandrong door de zuiverheid zyner Zeden , dail door de kragt zyner welfprekendheid. FRAN S C H E REPUBLIEK. Parys. Volgens opgave onzes Ministers van binnenlandlche Zaken, belopen de jaarlykfche kosten van het openbaar onderwys, 10 Millioenen Franken ; waar van (*) Van deze Leerredenen is reeds, over ettelyke jat en, ene Nederd. vertaling,' by PK. Holtrop, te Amlterdam, in C licht gekomen. (+ ) Ook hier van is ene keurige overzetting m onze taal , ia lil. Delen, bv Leemhorst, te Deventer, uitgegeven. F 2 83 de Céntraal-Scholen 5, de Gemeente-Scholen %, de byzonderen 1 Mill. 306,600, en het Nationaal Inftituut 266.000 nodig hebben. Den 12 Noverab. 1800. hieldt het College de France ene openbare vergadering, en twee dagen daar na begonnen de gewone voorlezingen. De . tegenwoordige Hoogteeraars by deze Stichting zyn: La Lande, Coufm, Portal, Mauduit, Bouchaud, Dar eet, Bosquiilon, Gausfin, Cournatid, Lefevre-Gincau, Dupuis, Levêquc , Perille, Selis, Corvifart, Audran, Cuvier en Delame'therie, medehelper van Cuvier. Men weet, dat de Regering thans werkzaam is, met de oprigting vaneen Geneeskundig Genoótfchap, gelyk voorheen het Koningl. Genootfchap van Geneeskunde (Socleié Royale de Medecine') was; fchoon dit reeds door enige andere Geneesk, Genootfchappen vervangen is. Dit heeft de leden der voormalige Akademic der Heelkonst aangemoedigd , om ook aan de wederoprigting dier gewezene Stichting te denken, Den 35 Nov. 1.1. verzamelden alle de leden dezer voormalige Akademie, inde Louvre, .en benoemden Gommisfarisfen, om de Regering van hun befluit kennis te geven, en om hare oefcherming en hulp te verzoeken. De Minister der binnenlandfche Zaken, heeft, onlangs, by alle publieke Stichtingen, Adminiftrateurs, die de uitgaven en ontfangllcn en dergel. bezorgen, aangefteld. In plaats van den overledenen UHer etter, is de bekende Zeereiziger, La Bi Har diere, tot lid van het Nation. Inftituut verkozen. De Burger F. L. Hammer, bekend door verfcheidene Franfche Werkjes, en federt enigen tyd Lector in de Nat. Historie, by de Ring-School te Colmar, is, in dezelfde hoedanigheid, inde plaats van zynen overledenen Schoonvader, Herrmann, te Straatsburg, aangefteld. De 13 Meesters, die, onlangs, de vrye Konst-Akademie, alhier, oprigteden, hebben federt nog andere 13 Medeleden verkoren, te weten: de Schilders Vien, David, Lethiers en Girodot; de Beeldhouwers Moitte, Julien, Chaudel en Rolland; de Architecten D. Le Rot en Durand, benevens de Plaatfnyders Berwick en Blot. De 73 Schilderyen, die Neven, in Duitschland , verzameld heeft, zyn, tegen het laatst van het vorigjaar, te Parys, aangekomen. Vol- 84 .Volgens liet Refultaat der waarnemingen van de Commisfie ter Inenting van de Koepokftof alhier, zyn van de 200 kinderen, waar aan deze konstbewerking met den besten uitdag was aangewend, twee, op nieuw, met gewone Pokftof ingeënt, zonder dat echter de kinderziekte daar op by hen gevolgd is. Toen onlangs de Eerfte Conful zich in het Mufeum der Konden bevondt, wierd het vervaardigd Byfchrift voor den Phytifchen Apol, aan dit Standbeeld geplaatst. Nader bericht, aangaande den zogenaamden Konst- Oogappel vaneen B. D E M O U R S, TER OPHELDERING VAN HET DAAROMTRENT GEPLAATSTE IN EEN VORIG N°. MEDEGEDEELD AAN Den Redacteur der A. K. en L. B. Medeburger! Het uit Parys medegedeelde, en in N°. i. van de A. K. en L. B. voor den Jare 1801, geplaatfte bericht, wegens eene uitvinding van den Oculist Demours, komt my zo geheel duister voor, dat ik niet twyffele, of ieder één, dit bericht leefende, en der zaake zelve van elders onkundig, zal daar by veel eerder denken aan eenig optisch of ander werktuig, door den B. Demours uitgevonden , dan wel aan eene nieuwe Chirurgicale konstbewerking, aan het blinde oog te werk gefield; terwyl ook deeze operatie niet aan beide (zo als het belicht verkeerdelyk vermeld} doch fiegts aan het eène oog van den Burger Sauvage ( het ander oog was voor deeze konstbewerking geheel ongefchikt) met den besten uitdag is bekroond geworden. Wanneer een zo groot gedeelte van het hoornvlies zyne doorfchynendheid verlooren heeft, dat geen ligtftraalen, hoe ook genaamd, door den oogappel kunnen doorgaan, is blindheid hier vaneen onaffcheidelyk ge- F 3 volgj 85 volg, en deeze blindheid is alryd gehouden geworden voor onherftelbaar. Nu heeft de Burger Demours beproeft in dat gedeelte van het hoornvlies, ’t welk zyne doorfchynendheid nog behouden had, en waar agter niets ,van den oogappel , doch flegts een gedeelte van den Regenboog zigtbaar was, met een cataraél mesje eene kleine opening te maaken, en vervolgens, door behulp vaneen klein, in die opening ingebracht, fchaartje, een zeer gering gedeelte van den regenboog weg te knippen, op dat de op het doorfchynend gedeelte van het hoornvlies vallende ligtftr'aalen , nu door deezen kondigen oogappel, dat is, door deeze inden regenboog gemaakte opening, zouden kunnen doordringen tot de binnenfte deden van het oog, en het verlooren vermogen om te zien aldus eenigermate herftellen. Hier in bedaar, Medeburger, in weinige woorden, de waarlyk voortreffelyke uitvinding van den B. Demours, die, blykens het daar van gegeeven bericht in het Journal de Medecine, waar in deeze nieuwe konstbewerking breeder befchreeven word, voor den B, Sauvage zo uitdeekend nuttig is geweest, dat hy, na langen tyd te vooren zyn ger zicht gemist te hebben, thans, met behulp vaneen zeer flerk vergrotend glas, niet flegts gemakkelyk leezen, maar ook, op den afdand van 50 pasfen, een mensch herkennen kan. Oordeelt gy. Medeburger, deeze ophelderingen aan de lecze. s van uw geacht weekblad te moeten mede deelen: mynenthalven word u daar toe volkomen yrvheid gelaaten. Ik ben Uwe Medeburger en bedendige Hardenyvk, Leezer, v 24 Jan. xßoi. P- J. v. M. Merkwaardig bericht, strekkende ten be- WYZE, DAT ZOMIVHGE I.NSECTEN EENEN ALLERSTERKSTEN reuk hebben. Voor enige jaren, toen ik de Rups, welke de Heer Rösee , in het tweede Deel van zyn fchoon Werk, Is at. Historie der InfcSt'en , inde tweede Clasfe der plaatst, ep op' Tab. XXXV, lett. a &b 86 vertoont, nevens haare veranderingen, nog niet kende: vondt ik deze Vlinders in menigte, zamelde verfcheidene daar van op, voedde die met loof van haagdoornen en pruimboomen; en legde ze, na dat zy in poppen veranderd waren, op vloeipapier, in eene gefloten fpaanen doos, om hunne verdere verandering aftewagten; die ik, niet te vergeefsch, noch dien zelven Zomer te gemoed zag. Het gelukte my, de meeste Uiltjes, gaaf en welgefteld van lighaam en vleugelen, te zien voortkomen; maar tusfchen de mannetjes en wyf jes, van dit geflagt, was een groot onderfcheid te befpeuren; zo als de Heer Rösel op de plaat, na de gemelde volgende, tusfchen het mannetje en wyfje , daar op voorkomende , vertoont ; want het mannetje was wel de helft kleiner dan het wyfje; en, daar het laatfte geel was, vertoonde zich het eerstgemelde vry donker bruin rood, met eenen geelagtigen band langs den rand der vleugelen. Daarbenevens hadt het mannetje vederachtige , maar bet wyfje hairachtige fprieten; gelyk dit by meêr andere uiltjes plaats heeft. Buiten dit alleswas ’er noch een zeer merkbaar onderfcheid, waar door zig de geflagten-van dit Infeft deeden onderkennen; en welk ik in myne opgevangetien beftendig, zo wel als in die, welke in het wilde vloogerr, zonder misfen, waarnam; en welk, fchoon de Heer Rösel het niet vermeldt, zeer fterk in ’t oog liep; te weeten, dat het mannetje altoos des daags, het wyfje integendeel nooit, maar aanhoudend des nagts <ring vliegen; fchynende elk der mannetjes, onder de bruinachtige aureliaas wemelende, wel een van hunne foort te wezen, als zy inden zonnefchyn over de groente zweefden. Onder de wyfjes, by my uitkomende, kwam er ondertusfehen by ongeval één te voorfchyn, welke, geene ruimte hebbende gehad om de vleugelen te ontwikkelen, in die de'elcn zeer gebrekkig bleet, het welk my een weinig fpeet, om dat het, buiten dit, zo kloek in zyne foort en welgekleurd was; ik zette het derhalven tegen een gaazen bordje, voor eene glasraam, in ons woonvertrek, uitkomende aan eene haven met fchepen: van raeening zynde om het vervolgens op eene doorneheg te plaatfen; en ging voorts uit, om iets te yerrigten. Misfchien een uur naderhand weder tehuis komende, vond ik de deur, welke met eene korte gang F 4 op 87 op zyde van dat vertrek afgefcheiden was, open ftaan /en wel drie of vier mannetjes-vlinders, van dat foort, door het vertrek vliegen. Ik vraagde de dienstmeid, ■waarom zy de fpaanen doos , die op eene kleêrkas ftondt, hadt geopend; veronderftellende vast, dat die uiltjes daar uit moesten gekomen zyn; want wie zou anders' denken? maar zy zeide regt uit, ’er vol lire kt geene handen aan geflagen te hebben, en vies van dat gedierte te wezen; en de doos geopend en de overige popjes geteld hebbende, bevond ik dat zy de waarheid fprak, om dat ik myn voorig getal noch had. Ondertusfchen rayne oogen na het mismaakte wyfje, welk tegen het hordetje voor het glasraam zat, wendende, werwaards ook de herom vliegende mannetjes myne aandagt lokten, vermits zy aldaar digst byeen vergaderden ; zag ik dat ’er reeds een mannetje met het zelve gepaard was. Dit nu verwonderde my ten hoogde: als niet kunnende begrypen, hoe het mogelyk ware, dat zulke kiene diertjes zulke fterke gewaarwordingen hadden, die hen over haven en kaai, door Icheepslugt, arbeidsvolk en geftommel heên , in eene men-, fchen-wooning konden lokken, waar men vermoeden zoude, dat voor hen eene hinderlyke lugt zou heerfchen; temeer, om dat men ’er toen aan het uithaalen of zowat aan het fchoonmaaken was. —— Ik befloot des hieromtrent nadere proeven te nemen. Het eerde wyfje dan, welk by my te voorfchyn kwam, moest terftond tot dit oogmerk (trekken: het was tegen den middag fchoon zomerweder, dat ik het ineen klein fpaanen doosje, met eenen neusdoek omwonden en wel gedekt, na den tuin droeg, in welken zig toen, zo veel ik beoogen konde, geheel geene mannetjes bevonden : maar ik gis , dat ’er geene vyf minuuten verliepen, na dat het bloot gefield was, of ’er waren terftond eenige en voorts meer mannetjes by, cm aan het zelve hunnen lust te boeten, ’t geen ook, door één’, oogenblikkelyk gefchiedde, toen het op eene plant gezet was. Zo verbaazend fterk werkt by deze diertjes de indruk, vaneen gefchikt voorwerp ter voörtteeiinge te hebben gevonden. Is dit nu de reuk niet, welke by veele dieren zo fterk in die oraftandigheden werkt, of is het.een ander vermogen? —— Ik herhaalde vervolgens , met een goed vriend , deze proeven méérmaals; doch altoos met denzelfden uitdag, tot in £Q verre, dat het vat roet de gemelde, rupfen ,in het ■. ». digt- 88 digtfluitend tuinhuisje hebbende gedaan en ’er daar eene Uit ontfnapt zynde, welke naderhand ineen wyfje hervormd was; de mannetjes elk om ’t zeerst aanlokte, om op dat tuinhuis driftig aan te vallen, en ’er hunne neiging in te willen voldoen. Meêr dan een jaar naderhand ontdekte ik het zelfde, by een ander geflagt van vlmders., wier rups wy de plakrups noemden, by gemelden Heer Rösel te vinden, ifteDeel, derde Tab. van Clasfe 3. der nagtvlinderen, en by pag. 198. behoorende. Myn vriend namelyk had, over dag, een’ wyfjes vlinder, van dat foort, die onder dat ras vry groot en fchoon was, gevonden en om te bewaaren met eene fpeld binnenwaarts op den punt van zynen hoed gedoken. Op dezen hoed nu kwam, tegen den avond, wanneer hy by my kwam, een tierig mannetje, zeer , vrolyk en dartelend, aanvliegen. Ik hem dit te kennen geevende, zeide hy my, ik had ’er van daag een wyfje, van dat foort, op gezet en heb het vervolgens na huis gebragt; maar nu zoekt deze gevleugelde, bioedelooze, hoewel driftige minnaar, op'het geleiden van zynen reuk vermoedelyk , de plaats noch op , waar het voorwerp zyner liefde gezeten heeft. Ondertusfcheu was dat vrouwelyk diertje toen reeds verfcheidene uuren te vooren van dien hoed weggenomen en verre v n ons, daar wy ons toen bevonden, verwyderd, in zyn huis geplaatst. Hoe fterk werkt derhalven die aandoening niet ? In zeker werkje, genaamd Kort Begrip van de Historie der Infeßen , A°. 1768. te Amfterd. by de Erven van F. Houttuyn, in 3 Deelen , kl. B’. uitgekomen, leest men ~ dat de InfeÏÏen nog reuk- nog geloor-deeleh ~ hebben en door andere deden hunner lignaamen adem„ haaien\fte Deel, pag. 67. Men hadt waarfchynlyk beter aldus gefchreven, men ontdekt aan de Infecten nog neus nog ooren; maar dat zy echter zeer fterk ruiken kunnen, leeren ons de bijen, de hommels, de vliegen, die op bedervend vleesch aazen, de molgraaver, drektorren en vliegen; ja welke foorten al,niet, verbaazend fterk; en dat zy hoeren, leeren ons de'bijen, als zy met geraas verdreven worden, de groene groote fpringhaan, die in ft afgaan van den Zomer, door de beweeging dér vleugelen, zyne minnetoónen zingt, zo wel als die foort van fpinnen, welken- agter het houtwerk in onze vertrekken, telkens als een Zakhorologic, een weinigje zitten te tikken, benevens zeer veeleu buiten deze. B E R L Y N. De Vertoon-Zaal der Konst-Akademie, alhier, wierd, den 15 Septemb. des laatst vorigen jaars, geopend ,en men had, gedurende 6 weken, vryen toegang tot dezelve. Op ’sKonings bevel, waren alle de onderwerpen der opgehangen Konstftukken uit de Vaderlandfche Historie, gekozen. Dat van Kr ets dm ar , verbeeldende den groeten Keurvorst met den Prins van Hesfen-Homburg, een toneel tusfchen beiden, na den flag by Fehrbellin, voldeedt het best , van allen. De Honing kogt dit ftuk, gelyk mede een Tafereel van den Reéior Weitsch, verbeeldende den groten Keurvorst met zyne Gemalin inde Battery van Ankdarn; ook een ftuk van Schumann, een jonge Meester, die, voor enige jaren, uit Italien te rug gekomen is; welk laatfte den Keurvorst Frederik I. van Hohenzollern ■, voorftelt, die, inden aanvoerder ener Ruiterbendezyne Gemalin, de Schone Elfe, herkent. De Hoogl. Schadow is thans bezig aan het marmren Borstbeeld van den overledenen Bouw-Inlpector Gilly, ’t geen, ineen der Gehoorzalen van de Bouw-Akademie, zal geplaatst worden. Ook arbeidt hy aan een dergélyk Borstbeeld van den Kerkenraad Meirotto, waar van het afgietzel in pleister reeds voltooid is, en op de Joachims-School, ter befchouwing en beoordeling, ten toon gefteld. Daar de Konftenaar aan elk de vrybeid gegeven heeft, om hem zyne fchriftelyke aanmerkingen hier over mede te delen, ftaat dit konstftuk een des te hoger trap van volkomenheid te verkrygen. HANDEL en ZEEVAART, HUISHOUDKUNDE EN WAT DAAR TOE BETREKKING HEEFT, Leipziger Michxels-Mis. 1800. (Vervolg en [lot van Bladz. 78.) Nog een Franseh artikel maakte, op deze Mis, goeden opgang." De nieuwfte Mode hadt de kostbaarfte Kanten weder tot 90 tot een begeerlyk artikel der Toiletten géniaakt. De weelde, die, het Hof van Frankryk eenmaal inde Kanten van Alenqon (Point d’Aiengon') ftélde, ftamt nog af van de Firiantieelè Staatkunde van Colbert. Een Princes van den bloede gebruikte, by een verloving of in het kraambed, ten minden voor 40,000 Livres aan Kanten van Alenqon , en op grote Ceremoniedagen moest nog zelfs de Koning Lodewyk de XVI, een halskraag, van het fchoonfte point, tot een Galakleed dragen. De Franfche Hof-Etiquette deelde zich, gelyk bekend is, aan alle grote en kleine hoven mede, en dus werdt dit artikel in vroegere tyden fteeds in eere gehouden. r* -In Bontwerk, waar in gewoonlyk op de Michiels-Mis veel gedaan word, ging nu maar zeer middelmatig om. De Engelfche Pekeryeu, uit Canada en van Nootkafund, waren in menigte voorhanden. Maarde fcherpe verboden van Rusland,, waar (legts enige der fynfte beverfoorten , en egter met zware inkomende rechten belast, mogen ingevoerd worden, doch waar aan de overige het inkomen volftrekt verboden is, zetten het vertier daar van grote hinderpalen inden weg. Daar tegen werdt ditmaal een geheel ander artikel zeer vlytig gezocht en in grote Hoeveelheid' opgekogt. Het waren de Violen en Basfen, en over het algemeen alle Blaas- en Speel-Inftrumenten. Poolfche Joden, byzonder uit. het gedeelte van Oostenryk, kogten zo vee! zy flegts vinden konden, en ledigden de Magazynen der Inftrument – Handelaars , uit Voigtland, op eens. Het was een fchouwfpel op zich zelve ,de langgebaardé Joden met Basfen en Trompetten te zien lopen, ~ Wy mogen ,” was het and woord als men hun wegens deze zonderlinge aankopen ondervraagde, „ thans, daar wy enen geoadigen Keizer hebben, danfen en tnuziceren, het geen ons voorheen onze kleine Tirannen , de Edellieden, niet veroorloofden.” Een afzonderlyk Handel-artikel maakten, op de Leipziger Herfst-Misfe, de omftreeks Leipzig en Grimma alom by menigte geteeide Borstorfer-appelen en andere edele Ooft-foorten, uit het vruchtbaar Meiszner en Alfenburger Bailiuwagie. Daar hadt Poihona, op het Thomas – kerkhof, haren ryken overvloedshoorn uitgefchud. Rusfen, Polen en andere Noordfche Kooplieden , vergoedden hier de onvriendlykheid van hun klimaat, door de voortbrengfels van onzen zagter hemelftreek. De Appelen waren reeds geforteerd, en werden by het fchok izestig) van 16 Ggr. tot sThai. verkogt, en dan, elk afzonderlyk, in misdruk gewonden, in grote''kisten en vaten naar Petersburg, Stockholm, Riga enz. verzonden. Men noemt ze daar bv vvyze van fpreken: Leipziger Citroenen. Daar ditmaal door den aanhoudenden, brandheten , Zomer, de fteenvrugten, in vele oorden, geheel mislukt wyaren, zo was de hier uitgeftorte overvloed des temeer welkom, en men kan rekenen, dat de lom, die ditmaal door de naar het Noorden verzonden fruitkisten opgebragt werdt, tusfehen de 30 en 40,000 Rthls. bedragen heeft. Voorfs was alzins het door de grote droogte, ook in het gezegend Saxen ontftaan gebrek aan Voeder en Levensmiddelen, op meer dan ene wyze, ftaande de Mis, merkbaar. Nog nooit veroorloofden zich de Tafelhouders, in kleinere en grotere Herbergen , zo overdreven. • ho- 92 hoge (ommen voor hunnen Saxifcben, d.i. mageren host, eti hunnen Meisznerfcben Edik, die zy voor buitenlancifcben Wyn tot ongehoorde pryzen verkopen. Het is te wachten, dat de anders lofwaardige Politie, in Leipzig, aan deze afperziugen, dsor billyke Reglementen, voor het vervolg, een einde maken zal. Daar ieder Ruslisch en Poolsch Koopman oge paarden, zo voor zich als voor zyne waren, gebruikt, kan men rekenen, dat in, en om, Leipzig, by de :o5000 vreemde paarden, enige weken lang, gevoederd moesten worden. Uit dien hoofde (leeg de prys van het voeder dermate, dat een klein boschjen hooi, dat zeker nog geen pond woog, een goede Saxifche Grosch gelden moest. De paarden op den paardenmarkt, werden om dezelfde reden, op het laatst, ook befpotlyk goedkoop, daar ieder zich van die kostbare gasten ontdeedt, vermits niemand hun wilde voêren tot zulk enen, prys. Gelukkig dat velen der overige Waren zo vele zagte Makalatuur (Misdruk) tot hunne inpakking behoeven. Eender aanzienlykfle Boekhandelaars uit Breslau, werdt op deze Misfe' gevraagd, hoe het met de zaken van den Boekhandel ging? By balen en in masfa, antwoordde hy. Ik verkogt voor de 500 Rthls. Makalatuur. En daar toe zal zich ook wel de daadlyke verkoop van den Boekhandel, voor ditmaal, byna geheel alleen bepaald hebben. Men maakt het oude Makalatuur weg, dikwyls alleen om voor het nieuwe op de Paasch-Mis plaatste maken. Wanneer zullen zich toch onze handelaars in gedrukt papier, ernftig beginnen te bekommeren over het fchoon Proces der Papierbekladding, dat in Engeland reeds geheel aan den gang is ? Het vreeslyk toenemend gebrek aan Papier, zal egter ook hier op dit woord recht doen geven. Waren niet door vele huizen van Boekhandel foramen.van aanbelang, die op de Paasch-Mis agterblyvcn, intevorderen , enf kou, over Bet algemeen, by den Leipziger Boekhandel, het crediet vaneen jaar ingevoerd worden, zo zou de Leipziger Michiels-Mis, voor den Boekhandel, geheel wegvallen. Vele Boekhandelaars verfchynen dus, op de Herfstmarkt, llegts als Alraanach – verkopers; kunnende zich'het eerfte jaar van da negentiende Eeuw, overeen tachtig tal, van dit foort, verheugen. Eender gevoeligfte nadelen voor den‘Boekhandel, blyft de onverbidlyke (brengheid, waar door alle gedrukte papieren , zelfs de onfehuidigfte Platen van de Natuurlyke Historie , het inkomen in het Rusfisch Ryk belet blyft. De Brengheid van dit volftrekt Boekenverbod, gaat zo ver, dat de Boekwinkels, in Riga, die gedeeiteiyk nog een asfortimenr van oude Boeken hadden, op hoog bevel , geheel geiiotcn moesten worden. Buitenlandsche. Amerika 5 ptCt. . 97sa98idino 4 prCt. . 893 a 90$ dito dito met premie. . 99aalool dito geconfolid. by Stap: horst a4! prCt. . 67} artB! Rusland 5 prCt. • a u A Zweden 5 prCt. . 95 196 dito 4f prCt. . 94 *941 dito 4 prCt. , 92 a93 Denemarken, Tolk 4 prCt. 944a 95! dito Leen en Wisfelb. 4 prCt. 931294! dito Kroon 4 prCt. . 92 a93 Keizer g prCt. . 65 a 66| dito 4! prCt. . 6o a ói Keizer 4 prCt. . dito Coupons. . 56 agSI Spanje 5 prCt. van, 1798. 77 a7S dito 4| prCt. loslk. 1801. 93 a94 dito dito losb.'van 1802-7. 87 a 76 Engeland, Annuïteiten 3 prCt. . . 57^57 Franfche Rep, Geconfölid. renten . • 524 a 53 J Wisftlcotirs. Op Amerika. . . Londen. . • ƒlO-0 ■ parys. . . Baneb öoj Bin-- 94 Binnen landsche. Bmaffche Republiek, Nationale Schuldbrieven k 3 prCt. . . 44? a45l Dito Hit de heffing van 98 . ksiprCt. 5Ö?a 57 Recepisfèn uit de heffing van 1800. a 3 prCt. . 44 3454 Refcriptien Losb. 1800. 96|a 964 r 86|a 871 2 75i*?6i —— 3 67 a6B —— 4 62 aö2| na den Vrede. . . -484349 Voormalig Holland. Obligatien en . Recepisfen a prCt. . . 59 343 Dito vrywülig a 5 prCt. 6542654 Voormalig Zeeland. Obligatien a 2J prCt. 38 a 39 Voormalig Vriesland. Obligatien a 2 prCt. . 36 a37 O. 1. Comp. Lotery a 3 prCt. 1785 en 86. 45 a’ 46 Bankgeld. . . 93 Beleenbankgeld. . 98298! GEBOORTE-, TROUW- en STERFLYSTEN. Het getal der Doden, gedurende de laatstverlopene Weet, is geweest: te Amfterdam 225; en te Haarlem 19, onder welke laatften 8 beneden de 12 Jaren. STERRE- en WEERKUNDIGE WAARNEMINGEN. WEERKUNDIGE WAARNEMINGEN, BUITEN HAARLEM. ftEARO- I THER- HYGRO- STREEK I LÜCHtSIBoI. < ME- . I MOME- ME- DER | GESTBLB- Jail. -I. TER. I TER. TER. WIND. | HEin. _ \-9‘ 31 | 42 100 w. balde wind, ï3 <29. j 451 90 omtrent betrokken; l-- 51 1 4°j ico N. w. ’s avonds re£cn. J2y. 4§ I 44 90 Iw.z. w. (lotniagtig; -9 <.29.3i ) 46 9° I ’s morgens regenagtig; C29- 7i ] 38 76 jw.n. w. verder bewolkt {29. 84 36} 914 vv. I btwoi,. ~s avonds 29. 8| / 441 .83 w. z. w. | zeer Harde wind. 29- 42§ 88 w. | {29- 45i 85 w. z.~w. | ’smorg. betrokken; h.irdc ‘ ~9‘ 44 • 95 N. w. I wind; verder regenagtig;- 29» 40 ( 100 n. o. I’s avonds ml' ó " Jteb. f29. 7? 54 j 83 )z. w. —— * 1 < 29. 8| 46 ( 8g I . betrokken, winddg. Ug. y| 43 | 85 I f3O. o 41 rBO ' 7. ‘ —— 2 < 30. o 45 | 72 bewolkt. (30. o 40 | yi f3°- 0 40 j 70 z. j voormidd. bewolkt; * < 3 ••,30.0 48 I ?i z. w. b. z. j verder betrokken. (.30. oj go§ { 70 z. w. J BE- 95 BEKENDMAKINGEN. *** DE ORKAAN op den pden November 1800, Lierzang;, door Mr. M. C. van HAIjL, Tweede Druk, is te bekoomen te Atrifterdam by J. ten Brink Gz. inde Warmoesftraat, en verder alom; deeze Uitgaave is vermeerderd met een befchryving van bet door dien Storm ongelukkig fterfgeval des Waardige Echtgenoóten P. Kantelaar en j. E. van den Broeke. De Algemeene Goedkeuring waarmeede dit treffend Dichtfiuk ontfangen is, maakt alle Ar.npryziug overtollig. De prys is si ftuiver. *** By A. LOOSJÉS Pz. te Haarlem wordt uitgegeeven en is by deszelfs Correspondenten te bekomen; BYDRAAGEN TER. GEDACHTENIS van G. WASHINGTON, beftaande in: J. MORSE Mo fes en Washington vergeleeken, cene Lykrede; Manfpraak van den Generaal Washington met welken hy'affland deedt van zyn Voorzitterfchap inde VereenigdeStaaten ; – Leevensfcheh van Washington; Brief vaii'La Roche aan L’Maine; Gelegenheid van hel Landhuis Mount Verwon; Brief van den Generaal Washington; Hetgefmeed verraad tegen bem; Wegens een Fac Simile van Washington’s Brieven; lets over zyne Weezenstrekken;— Verflag van de Ziekte en Dood van Washington; Dichtftukjeu op Washington. —ln gr. BÓ.8Ó. met zyn Portrait 3/1:4: *,* Inde Boekwinkel van A. LOOSJES Pz. zyn onder anderen te bekomen , de volgende nieuw uitgekomen Roeken, enz. Pfederduitfche. Hoe kan men het verloeren of verffi. Mansverlnogen &c. ifle Dl. gr. B°. ƒ I – o – ó Schiller (Ft) Geestenziener, ede Dl. gr. B°. -2-4-0 Leeuw (C. v- d.) Over den Aait van het Euangelie voor de Geboorte van J-C. 3de St. gr. -B*. -o-14 – o Bennet (G-) Verklaaring van den Brief aan de Hebreen, 9de Dl. gr. B*. •. -2 – 16 – o Hall (Bi. C. v.) De Orkaan van 9November, Lierzang, gr. B*. Jjdiryfp. • • -0-5-8 Een Woord op zyn Tyd aan de Gereformeerden, gr. 83. – o -4- o Bedenkingen over de Wet van bet Algemeen Armenbeftuur, gr. B*.- o -7 – o flora Batava of Afbeelding en Béfchryving van Neder!. Gewas’fen, doorj. C. Sepp en Zoon, en befchreeven door J.Kops, in 4*. ifte Uitg. • * • • • -2-0-0 in gr. B°. met beste PI. , -2-0-0 , in dito met ordin. PI. -1 – o – o Afbeeldingen der Artfeny-gewasferr, by'Sepp, VI. Dl. 111. St. – 3-10-0 Verhandeling over de Affchaffimg der Doodftraf enz. gr. B°. -o-18 – o. Le Mer'der Pinto of de Omwenteling van Portugal, Hist.Blyfp. door IV. O eysi eek, B°. 96.
7,783
MMKB14:001629001:mpeg21_11
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,880
Raad van State, 1880, Deel: 20, 1880
null
Dutch
Spoken
9,949
17,808
Tegenwoordig de leden: Mr. G. de Vries Azn., Mr. H. C. Yerniers van der Loeff, Mr. J. Heemskerk Azn. Referendaris: Mr. G. J. Roijaards. I. De Voorzitter doet voorlezing van de volgende ingekomen Koninklijke besluiten: d°. van 19 Junij 1880, n°. 5, houdende beschikking op het beroep van J. Geletyns en H. van der Post, te Moerdijk, vaneen hesluit van Burg. en Weth. van Klundert van 18 Februarij 1880, waarbij hun vergunning is geweigerd tot de oprigiï»g eener scheepstimmerwerf. (Zie het verslag van de behandeling dezer zaak in Jaargang 1880, bl. 183). Het besluit luidt als volgt: Wij WILLEM 111, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassad, Groot-Heetog van Luxemburg, enz., ENZ., ENZ. Beschikkende op het beroep van J. Geleijns en H. van der Post te Moerdijk, Vaneen besluit van Burg. en Weth. van Klundert van 18 Februarij 1880, waarbij bun de vergunning is geweigerd tot oprigting eener scheepstimmerwerf; Den Raad van State, Afdeeling voor de geschillen van bestuur, gehoord, advies van 2 Junij 1880, n». 33 ; Dp de voordrag! van Onzen Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid van 15 Juny 1880, no. 45, afd. Handel en Nijverheid; Overwegende: Jut adressanten aan Burg, en Weth. van Klundert, bij adres van 14 Januarij 1880’ XX. 17 vergunning verzochten tot het oprigten van eene scheepstimmerwerf met daarbij behoorende loods, woonhuis, helling met kaapstand enz., op een gedeelte van den buitenberm van den zeedijk van het waterschap den Roijalen polder nabij de Roodevaart, kadastraal gemeente Klundert, sectie D n». 265; dat op de ingevolge art. 7 der wet van 2 Junij 1875 (Stbl. no. 95) gehouden zitting, bezwaarschriften zijn ingediend, ten betooge eensdeels dat de inrigting gevaar zal opleveren voor de veiligheid van den weg, anderdeels dat de dijk door de te bewerkstelligen ontgravingen zal verzwakken en de haven geene genoegzame gelegenheid meer zal aanbieden om de schepen te meeren; dat Burg. en Weth,, op grond van het gevaar van ongelukken door het schrikken van paarden, die den weg over den zeedijk van Roodevaart naar Moerdijk inde onmiddelijke nabijheid van de op te rigten werf passeren, tengevolge van het pekbranden, het geklop en andere beweging, aan de werkzaamheden eener scheepstimmerwerf onvermijdelijk verbonden, de gevraagde vergunning hebben geweigerd; dat adressanten van deze beslissing bij Ons voorziening vragen, aanvoerende dat geen gevaar voor de passage te vreezen is, wanneer de scheepstimmerwerf aan de zijde van den dijk behoorlijk dooreen rasterwerk wordt afgeheind, waartoe zij zich bereid verklaren; Overwegende: dat de vrees voor de veiligheid der passage over den dijk zeer overdreven is, en voor zoover die vrees geacht kan worden geregtvaardigd te zijn, door het stellen eener voorwaarde daaraan allezins kan worden tegemoet gekomen; dat toch het branden van pek zal plaats hebben ineen van steen opgetrokken gebouw en derhalve geen vrees behoeft te bestaan dat de vlammen van den dijk af zullen worden gezien; dat het geraas en geklop, in elke scheepstimmerwerf onvermijdelijk, ook blijkens de ondervinding bij talrijke scheepstimmerwerven aan de openbare straat gelegen opgedaan, niet van dien aard zijn dat daardoor de passage over de daar langs gelegen wegen onveilig zou worden; dat voor mogelijk gevaar kan gewaakt worden door het daarstellen eener schutting langs de geheele inrigting aan de buitenzijde van de kruin des dijks, indien deze schutting wordt vervaardigd uit eene geheele dijkbeplanking ter hoogte van 2.25 M. boven de dijkskruin; Overwegende: dat de vergunningen aan de adressanten tot het stellen van de voorgenomen scheepstimmerwerf op den dijk en aan de buitenhaven van Zevenbergen, door de respectieve waterschapsbesturen verleend, en de aan die vergunningen verbonden voorwaarden, ten deze niet door Ons zijn te beoordeelen, en bij Ons tegenwoordig besluit, in verband met art. 32 der wet van 2 Junij 1875 (Stbl. n°. 95), daarop geen inbreuk wordt gemaakt; Gezien de wet van 2 Junij 1875 {Stbl. n°. 95); Hebben goedgevonden en verstaan : met vernietiging van het besluit van Burg. en Weth, van Klundert van 18 Februari) 258 1880, alsnog vergunning te verleenen aan adressanten tot het oprigten eener scheepstimmerwerf met toebehooren op het perceel, gemeente Klundert sectie D n°. Onze Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid is belast met de uitvoering ïan dit besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State, Afdeeling voor de geschillen van bestuur. Het Loo, den 19 Junij 1880. WILLEM. Oe Minister van Waterstaat, Handel en Nyjverheid, G. J. G. Klerck. Accordeert met deszelfs origineel, De 'Directeur van het Kabinet des Konings, Alewijn. Afschrift. Moerdijk, den 14 Januarij 1880. Ed.Achtb, Heeren gemeentebestuur te Klundert. Deze is dienende op UEd. verzoek volgens art. 5 der wet van 2 Junij 1875 (Staatsblad n°. 95;, tot het oprigten vaneen scheepstimmerwerf. Deze inrigting zal geschieden op een gedelte van den buitenberm van het waterschap Rooijalen polder, cekcie D n°. 265, gelegen aan de Roodevaart. Tot de inrigting hiervoor zal worden daargesteld een huis, loods, stelling met kaapstand en verdere kleinigheden hiervoor benoodigd. Volgens kadastrale leggers zijn gebouwen of lokalen, bestemd tot ziekenverpleging, uitoefening der openbare eeredienst of scholen, binnen de kring van twee honderd ureter niet aanwezig. Met, hoogacht, UEd. Dienstw. Dienaren, (get.) J. Geleijns. u H. van deb Post. Behoort bij Kon. besluit van 19 Junij 1880, n°. 15. Mij bekend, De Minister van W aterstaal, Handel en Nyjverheid, G. J- G. Klerck. Accordeert met deszelfs origineel, De Directeur van het Kabinet des Konings, Alewijn. 259 2°. van 25 Junij 1880, n°. 18, houdende beschikking op het beroep van P. J. van Remortel Nzn., aannemer te Hontenisse, vaneen besluit van Ged. Staten van Zeeland van 27 Rebruarij 1880, n°. 62, waarbij goedkeuring is onthouden aan een besluit van den dijkraad voor de waterkeering van het calamiteuse waterschap Walsoorden, houdende kwijtschelding van korting wegens te late levering van wintermaterialen. (Zie het verslag van de behandeling dezer zaak in Jaargang 1880, blz. 191.) Het besluit luidt als volgt: Wij WILLEM 111, bij de gkatie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hbriog van Luxemburg, enz., ENZ., ENZ. Beschikkende op het beroep van P. J. van Remortel Nz., aannemer te Hontenisse, vaneen besluit van Ged. Staten van Zeeland van 27 Eebruarij 1880 no. 62, waarbij goedkeuring is onthouden aan een besluit van den dijkraad voor de waterkeering van het calamiteuse waterschap Walsoorden, houdende kwijtschelding van korting wegens te late levering van wintermaterialen; Den Raad van State, Afd. voor de geschillen van bestuur, gehoord, advies van 9 Junij 1875, n°. 35; Op de voordrag! van Onzen Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid, van 21 Junij 1880, n°. 8, Afd. Waterstaat A.; Overwegende: dat op verzoek van adressant de dijkraad voor de waterkeering van het calamiteuse waterschap Walsoorden, bij besluit van 19 Eebruarij 11., hem kwijtschelding verleende van eene boete a ƒ 45, wegens drie dagen te late aflevering van circa 1300 stuk gecreosoteerde perkoenpalen en dit besluit ter goedkeuring aan Ged. Staten opzond; dat deze bij hun besluit van 27 Eebruarij 1880 de gevraagde goedkeuring weigerden, op grond dat bij art. 6 van het bestek, § 14 der algemeene bepalingen, voor de aanbesteding, uitvoering en onderhoud der werken van de zeewering en oeververdediging der calamiteuse polders in Zeeland, vastgesteld door Ged. Staten bij resolutie van 13 Maart 1874, niet van toepassing is verklaard op § 145, en van deze bepaling, welke in alle onderhoudsbestekken van de calamiteuse waterschappen is opgenomen, in hun belang niet kan worden afgeweken; dat adressant van deze beslissing bij Ons in beroep is gekomen ; Overwegende: dat nu in het bestek is opgenomen dat vrijstelling van korting, ingeval van onvaarbaar of onwerkbaar weder, niet wordt toegestaan wat betreft de levering van den wintervoorraad, aan zoodanig voorschrift in het belang van het calamiteuse waterschap de hand moet worden gehouden en niets is aangevoerd ten bewijze dat in dat geval eene uitzondering op dien regel zou moeten worden aangenomen; dat er derhalve geen termen zijn om aan adressants verzoek te voldoen; Gezien het Provinciaal Reglement voor de calamiteuse polders of waterschappen in Zeeland, goedgekeurd bij Ons besluit van 31 Julij 1871 (Provinciaal Had 1871, no. 91); 260 Hebben goedgevonden en verstaan: met handhaving der beslissing van Ged. Staten van Zeeland, van 27 Februarjj 1880 n°. WILLEM. Üe Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid, G. J. G. Klerck. Accordeert met deszelfs origineel, De Directeur van hel Kabinet des Konings, Bij afwezen, A. C. Olimans, ReJ'. 3°. van 26 J unij 1880, n°. 19, houdende beschikking op het beroep van jO, Mluifhoofd te Numansdorp, vaneen besluit van Oed. Staten van Zuidholland van 2 Maart 1880 n°. 27/1, betreffende eene inden polder Westmaas-Nieuwland plaats gehad hebbende verkiezing. (Zie het verslag van de behandeling dezer zaak in Jaargang 1880, blz. 188). Het besluit luidt aldus: Wij WILLEM 111, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., ENZ., ENZ. Beschikkende op het beroep van D. Kluifhoofd te Numansdorp, vaneen besluit van Ged. Staten van Zuidholland van 2 Maart 1880 n°. 27/1, betreffende eene in den polder Westmaas-Nienwland plaats gehad hebbende verkiezing; Den Baad van State, Afdeeling voor de geschillen van bestuur, gehoord, advies Tan 9 Junij 1880, n°. 27; Op de voordrag! van Onzen Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid van 22 Junij 1880, n°. 8, afd. Waterstaat A.; Overwegende dat op 29 Januarij 11. te Goidschalksoord eene verkiezing heeft plaats gehad van drie candidaten voor de voordrag! ter benoeming van eenen heemraad voor den polder het Westmaas-Nieuwland, gemeenten Klaaswaal, Strijen, Westmaas, ■Mijnsheerenland en Heinenoord, ter vervulling eener plaats, opengevallen door het °Terlüden van mr. J. van Andel, en toen als candidaten zijn gekozen Dirk Kruithof •lacob Rijsdijk en Andries Vink; 261 dat op grond van onregelmatigheden, die bij de verkiezing zouden hebben plaats gehad, adressant, stemgeregtigd ingeland van voornoemden polder, zich bij adres van 31 Januarij heeft gewend tot Ged. Staten, met verzoek de verkiezing te willen vernietigen; dat Ged. Staten daarop, bij besluit van 2 Maart, aan adressant te kennen gaven, dat de door hem aangevoerde bezwaren geenen grond opleverden om de verkiezing te vernietigen; dat adressant bij adres van 15 Maart van deze beslissing bij Ons in beroep is gekomen; Overwegende: dat adressants eerste grief bestaat inde omstandigheid, dat inde van 10 Januarij gedagteekende openbare kennisgeving der op 29 Januarij d. a. v. te honden verkiezing, niet volgens art. 33 van het Algemeen Polder-Reglement is vermeld de plaats waar de verkiezing zou gehouden worden; Overwegende: dat dit verzuim is hersteld door de onder dagteekening van 13 Januarij, en dus meer dan veertien dagen vóór de verkiezing, gedane nadere kennisgeving, dat die verkiezing zou plaats hebben te Goidschalksoord, ten huize van van der Wael, en derhalve het gepleegde verzuim ten behoorlijken tijde is hersteld; dat adressant inde tweede plaats aanvoert dat de aanvullende kennisgeving slechts is geteekend: namens het bestuur door den secretaris A. van Drie!, in stede van, zooals behoorde, door voorzitter en secretaris; Overwegende: dat deze onregelmatigheid niet van invloed heeft kunnen zijn op den uitslag der stemming en derhalve ook ten deze geen aanleiding is om aan adressants verzoek te voldoen; dat adressant als derde bezwaar aanvoert, dat in strijd met art. 2, al. 2, van het bijzonder Reglement (goedgekeurd bij Ons besluit van 4 Januarij 1858 n°. 40, (Provinciaal blad 1858 n°. 6), voorschrijvende dat de voordragt van drie heemraden moet bestaan uit ingelanden van den polder wier landen gelegen zijn bezuiden den zoogenaamden Blaauwen Steenschen weg, en van twee heemraden ook zijnde ingelanden van de noordzijde van dezen polder, bij de openbare kennisgeving niet is vermeld, voor welke dier beide cathegoriën van heemraden bij de verkiezing moest worden voorzien; Overwegende: dat het aangehaalde artikel van het bijzonder Reglement niet voorschrijft dat de kennisgeving der verkiezing de bedoelde mededeeling moet inhouden, en derhalve ook dit bezwaar ongegrond is; dat adressant inde vierde plaats aanvoert dat P. J. Kluit, die als gemagtigde van de ingelanden A. S. de Jonckheere, Johanna de Jonckheere, E. A. de Roo en G. J.H. de Roo met respectievelijk 4,4, 32 en 38, en derhalve in het geheel met 78 stemmen, aan de verkiezing deelnam, alleen voorzien was vaneen volmagt op hem verstrekt door J. Schuijten, nolaris te Dordrecht en rentmeester van de genoemde vier ingelanden, maar niet vaneen volmagt van dezen op genoemden rentmeester om namens hen, ook met het regt van substitutie, het stemregt uitte oefenen; dat derhalve gezegde P. J, Kluit niet had mogen zijn toegelaten; de 78 stemmen door hem uitgebragt van invloed hebben kunnen zijn op den uitslag der verkiezing< daar de eerste candidaat slechts gekozen is met 533 tegen 512 stemmen 262 Gil derhalve op dien grond de verkiezing behoort te worden vernietigd; Overwegende: dat het Algemeen Polder-reglement, door in art. 263 4°. van den 27 Junij 1880, n°. 16, houdende beschikking op het beroep van A. N. A. Bakkes, te Leeuwarden, tegen besluiten van Burg. en Weth. dier gemeente van 4,14 en 18 Pebruarvj 1880, waarbij hem vergunning is geweigerd tot het opriglen vaneen slagterig op het Zaailand n°. 90. (Zie het verslag van de behandeling dezer zaak in Jaargang 1880, bl. 192.) Het besluit luidt aldus: Wij WILLEM 111, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins yan Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., ENZ., ENZ. Beschikkende op het beroep, ingesteld door A. N. A. Bokkes te Leeuwarden, tegen besluiten van Burg. en Weth. dier gemeente van 4, II en 18 Eebruarij 1880, waarbij hem vergunning is geweigerd tot het oprigten van eene slagterij op het Zaailand no. 90; Den Baad van State, Afdeeling voor de geschillen van bestuur, gehoord, advies van 9 Junij 1880, n°. 36; Op de voordragt van Onzen Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid van 23 Junij 1880, No. 30, Afd. Handel en Nijverheid; Overwegende: dat de adressant vergunning heeft verzocht om ineen door hem te bouwen huis op den hoek van de Prins Hendrikstraat en van het Zaailand, op te rigten eene slagterij, waarin tevens zou worden uitgeoefend de rookerij en zouterij van vleesch en spek; dat slechts eender naburen bedenking heeft gemaakt tegen de inwilliging van dit verzoek, op grond van overlast dien hij vreesde van de veestalling, die waarschijnlijk op het perceel zou worden opgerigt, waarop adressant heeft te kennen gegeven niet voornemens te zijn aldaar eene veestalling te maken; dat Burg. en Weth. bij hun besluit van 4 Eebruarij 1880 nO. 14, het verzoek hebben gewezen van de hand, op grond dat het vee inden regel zou worden geslagt ineen locaal, onraiddelijk gelegen aan de Prins Hendrikstraat en bij uitzondering ook inden winkel op den hoek dier straat; dat het slagten van vee in localen onmiddelijk grenzende aan de openbare straat, hinder van ernstigen aard veroorzaakt, terwijl het slagten van vee inden winkel, bestemd voor uitstalling van vleesch, schadelijk kan zijn voor de gezondheid der consumenten; dat de adressant daarop zich op nieuw tot het gemeentebestuur heeft gerigt met eene gewijzigde aanvrage, waarin hij onder anderen zich verbond om hoegenaamd geen vee inden winkel te slagten; dat Burg. en Weth. bij hun besluit van 14 Eebruarij 1880 no. 1, hebben verklaard, dat door de nadere gewijzigde aanvraag niet waren weggenomen de bezwaren, verbonden aan eene slagtplaats aan de publieke straat en hebben gepersisteerd bij hunne afwijzende beschikking; dat adressant bij nader request van 16 Eebruarij 11., verzocht heeft eene gunstige beschikking op zijn laatstvorig verzoek te erlangen, tot tijd en wijle het gemeentebestuur van Leeuwarden mogt overgaan tot het oprigten van eene openbare slagtplaats, maar door Burg. en Weth., bij besluit van den 18 Eebruarij 1880 n°. 12, ook op dit verzoek afwijzend is beschikt; 264 Overwegende: dat de grond, door Burg. en Weth. voor hunne weigering aangegeven, niet afdoende is om die weigering te regtvaardigen, daar door het stellen van voorwaarden aan het door hen gevreesde bezwaar kan worden te gemoet gekomen; dat de slagterij niet kan geacht worden schadelijker te zullen zijn dan andere die inde bewoonde buurten der gemeente Leeuwarden bestaan; Gezien de wet van 2 Junij 1875 (Stbl. n°. 95); Hebben goedgevonden en verstaan: I°. te vernietigen de bovenvermelde besluiten van Burg. en Wetb. van Heeuwarden van 4,14 en 18 I'ebrnarij 1880, en alsnog aan A. N. A. Bokkes en zijne regtverkrijgenden vergunning te verleenen, om in bet perceel kadastraal bekend gemeente Leeuwarden sectie B n°. 1345, volgens de bij dit besluit behoorende teekening en beschrijving laatstgenoemde zooals zij naar de navolgende bepalingen wordt gewijzigd, op te rigten eene slagterij en rookerij en zouterij van vleesch en spek onder voorwaarde dat: a. de winkel niet worde gebezigd voor slagten van vee; b. de slagtplaats van de openbare straat worde gescheiden door eene deur van dubbel hout met een tusschenruimte van 3 cM., waarvan de dorpel met den bovenkant reikt op minstens 10 cM. boven den vloer inde slagtplaats en het trottoir; c. de lichtschepping van de slagtplaats met den onderkant minstens 2 M. hoven het trottoir worde geplaatst; d. alleen de bovenlichten tuimelend naar binnen worden gemaakt; e- inde slagtplaats worde aangebragt een zinkkolk, door cementbuizen met het gemeentelijk riool verbonden en een luchtkoker van minstens 1 M. opening en uitkomende inde buitenlucht boven den nok van het nevensliggende gebouw; /. de buitendeur tijdens het slagten van vee gesloten blijve; ff. geen vee worde geslagt na zeven ure des morgens; 20. te bepalen dat de inrigting voltooid en in werking gebragt moet zijn binnen 12 maanden na dagteekening van dit besluit. Het perceel waarin de ondergeteekende eene slagerij, rookerij en zouterij van vleesch wenscht op te rigten, is gekwoteerd Zaailand lett. F. n°. 90, en ten kadaster der gemeente Leeuwarden bekend onder sectie B n°. 1395, met gebruik van eene thans aan de gemeente Leeuwarden beboerende strook grond, gelegen ten oosten en zuiden van genoemd huis. Het op te rigten gebouw zal bestaan uit: a. een kelderverdieping verdeeld in portaal, keuken en kelder, h. eene benedenverdieping verdeeld in winkel, gang, woonkamer, opkamer, slagtplaats, trapruimte en privé, alsmede intrek, ingang en trap; c. eene eerste en eene tweede verdieping, alsmede zolder, bevattende voor de benedenwoning eene slaapkamer, een turf bergplaats, vleesch-rookkast geheel van steen en ijzer gebouwd en linnenzolder, overigens ingerigt voor bovenwoning of intrek. ïen opzigte van het gebruik van het huis merkt de ondergeteekende op, dat het slagten van vee geschieden zal zonder dat daardoor voor het public hinder of schade kan ontstaan en wel gewoonlijk inde slagtplaats, bij uitzondering in bizondere gevallen ook inden winkel; beide localen zullen op doelmatige wijze voorzien worden van afvoerkolken en rioleringen voor spoelwater enz., inde aangrenzende gemeente-riolen. De afval van het slagten zal telkens en direct naar het aschland der gemeente Leeuwarden of naar andere daarvoor geschikte plaatsen vervoerd worden. In het huis zal geene gelegenheid tot stallen van vee gemaakt worden. Leeuwarden, 30 December 1879. (get.) A. N. A. Bokkes. Behoort bij Kon. besluit van 27 Junij 1880 n°. 16. Mij bekend, De Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid, G. J. G. Klekck. Accordeert met deszelfs origineel, De Directeur van het Kabinet des Konings, Bij afwezen, A. C. Ommans. 266 s°. van 27 Junij 1880, n°. 17, houdende beschikking op het beroep van R. Bakker te Ridderkerk, tegen een besluit van Burg. en Weih. dier gemeente van 28 Februarij 1880, waarbij is afgewezen zijn verzoek om te mogen oprigten eendoor st°om gedreven fabriek van caoutchouc en gutta-pereha bereiding. (Zie het verslag van de behandeling dezer zaak in Jaargang 1880, bl. 196.) Het besluit luidt aldus: Wij WILLEM 111, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassatt, Groot-Heriog van Luxemburg, enz., ENZ., ENZ. Beschikkende op het beroep, ingesteld door B. Bakker Bz., te Bidderkerk, tegen een besluit van Burg, en Weth. dier gemeente van 28 Eebruarij 1880, waarbij is afgewezen zijn verzoek om te mogen oprigten eendoor stoom gedreven fabriek van caoutchouc en gutta-percha bereiding; Ben Baad van State, Afd. voor de geschillen van bestuur, gehoord, advies van 9 Junij 1880, n». 10; Op de voordrag! van Onzen Minister van Waterstaat. Handel en Nijverheid van 23 Junij 1880, n°. 31, afd. Handel en Nijverheid; Overwegende: dat de adressant in Augustus 1879 aan het gemeentebestuur van Ridderkerk vergunning heeft verzocht om op het perceel, kadaster sectie C n°. 2114, Wet eene bestaande stoommachine, die diende tot bewerking van vlas, caoutchouc en gutta-percha te bereiden; dat een drietal eigenaars en bezitters van naburige perceelen zich tegen de inwilliging van dat verzoek hebben verzet, op grond van brandgevaar en schade voor de gezondheid; dat Burg. en Weth. bij besluit van 19 November 1879 de verlangde vergunning hebben verleend voor een proeftijd van zes maanden; dat Burg. en Weth. vervolgens den 28 Eebruarij 1880 een tweede besluit hebben genomen, waarin zij hebben verklaard, dat hun uit sedert verkregen inlichtingen van elders gebleken was, dat fabrieken als de hier bedoelde, moeten geacht worden zeer gevaarlijk voor brand en door de onaangename uitdampingen schadelijk voor de gezondheid te zijn, reden waarom Burg. en Weth., na nogmaals dein Ootober 1879 door de naburen aangevoerde bezwaren te hebben overwogen, het verzoek van B. Bakker niet konden toestaan; dat de adressant, zich door dit tweede besluit bezwaard achtende, op grond van urt. 15 der wet van 2 Junij 1875 (Stbl. n°. 95), Onze voorziening daartegen heeft ingeroepen; Overwegende: dat de voorloopige vergunning van kracht bleef tot 19 Mei 1880, ®u dat Burg. en Weth., alvorens eene definitieve beslissing te nemen, hadden moeten afwachten het in art. 12 der wet bedoelde verzoek van den adressant, hetzij om verlenging van den proeftijd, hetzij ter beköming van definitieve concessie; dat het niet kon aangaan, nadat eenmaal eene beschikking op het in Augustus gedaan verzoek was gegeven, nog een tweede daarmede strijdig besluit te nemen, en 267 alzoo inbreuk te maken op het verkregen regt van den adressant, om zijn bedrijf uitte oefenen tot 19 Mei 1880; Gezien de wet van 2 Junij 1875 (SM. n°. 95); Hebben goedgevonden en verstaan: het bovenvermelde besluit van Burg. en Weth. van Ridderkerk van 28 Februari) 1880 te vernietigen. Onze Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Baad van State, Afdeeling voor de geschillen van bestuur. Het Loo, den 27 Junij 1880. WILLEM. De Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid, G. J. G. Klbrck. Accordeert met deszelfs origineel, De Directeur van het Kabinet des Konings, Bij afwezen, A. C. Olxmahs, Re/. 6°. van 28 Junij 1880, n°. 19, houdende beschikking op het adres van J. H. van der Goot, gemeente-ontvanger van Oaasterland te Balk, houdende beroep van eene uitspraak van Ged, Staten van Friesland, dd. 1 April 1880, waarbij des adressants zoon, Frederik Sjoerd van der Goot, loteling van de ligling der Nationale Militie over 1880 uit de gemeente Oaasterland, met handhaving der uitspraak van den Militieraad in hei 2e district van Friesland, voor de dienst werd aangewezen. (Zie het verslag van de behandeling dezer zaak in Jaargang 1880, bl. 199). Het besluit luidt aldus: Wij WILLEM 111, BIJ DB GRATIE GODS, KONING DEK NEDERLANDEN, Prins van Oranjb-Nassau, Grooi-Heriog van Luxemburg, enz. ENZ., ENZ. Beschikkende op het adres van J. H. van der Goot, gemeente-ontvanger van Gaasterland te Balk, houdende beroep van eene uitspraak van Ged. Staten van Friesland dd. 1 April 1880, waarbij des adressants zoon, Frederik Sjoerd van der Goot, loteling van de ligting der nationale militie over 1880 uit de gemeente Gaasterland, met handhaving der uitspraak van den militieraad in het 2e district van Friesland, voor de dienst werd aangewezen; Den Baad van State, Afdeeling voor de geschillen van bestuur, gehoord, advies van 15 Junij 1880 n°. 41; 268 Op de voordragt van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken van 25 Junij 1880, la. E., afd. Mil. en Sohutt. ; Overwegende: dat de uitspraak van Ged. Staten van Priesland, blijkens het door den appellant onderteekende en afgegeven ontvangbewijs, op den 4 April 1880 ter zi)ner kennisse was gebragt, en dat het adres, waarbij van die uitspraak aan Ons beroep werd gedaan, wel is waar gedagteekend is 14 April 1880, doch blijkens de daarop voorkomende aanteekening eerst den 19 April 1880 aan Ons kabinet is ontvangen, en alzoo vijf dagen na het verstrijken van den termijn van 10 dagen, bij art. 103 der wet op de nationale militie tot het in hooger beroep komen van uitspraken van Ged. Staten gesteld ; Gezien de wet van 19 Augustus 1861 (Stbl. no. 72); Hebben goedgevonden en verstaan: den appellant niet ontvankelijk te verklaren in zijn bij Ons ingesteld beroep. Onze Minister van Binnenlandsche Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State, Afdeeling v°or de geschillen van bestuur. Het Loo, den 28 Junij 1880. WILLEM. Minister van Binnenlandsche Zaken, Six. Accordeert met deszelfs origineel, De Directeur van het Kabinet des Konings, Am wijn. 7°. van 28 Junij 1880, no. 20, houdende beschikking op het beroep van P. van Rijn te Maassluis, vader van den loteling J. J. van Rijn, tegen eene uitspraak van ®ed. Staten van Zuidholland van 20 April 1880 G. S. n°. 40, waarbij, met handhaving der uitspraak van den Militieraad, genoemde loteling voor de dienst is aangewezen(Zie het verslag van de behandeling dezer zaak in Jaargang 1880, bl. 212). Het besluit luidt aldus: Wij WILLEM 111, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassaü, Groot-Hertog van Luxemburg, enz,, ENZ., ENZ. Beschikkende op het beroep, ingesteld door P. van Rijn te Maassluis, vader van den loteling Jan Jacob van Rijn, tegen eene uitspraak van Ged. Staten van Zuidbolland van 20 April 1880 G. 8. no. 40, waarbij, met handhaving der uitspraak van den militieraad, genoemde loteling voor de dienst is aangewezen; 269 Den Raad van State, Afdeeliug voor de geschillen van bestuur, gehoord, advies van 15 Junij 1880, n°. 48; Op de voordragt van Onzen Minister van Binnenlandsohe Zaken van 25 Junij 1880, litt. G., afd. M. en S.; Overwegende: dat J. J. van Rijn is de jongste uiteen gezin van twee zonen, waarvan de oudste, Pieter, geboren te Maassluis den 7 September 1847, in 1807 wegens het toenmalig afwezig blijven vaneen anderen dienstpligtigen loteling, krachtens art. 270 B°. van 30 Junij 1880, n°. 15, houdende beschikking op het beroep van W. Sruinsma, te Bolsward, tegen een besluit van Oed. Staten van Friesland, van 26 Februari) 1880, n°. 52, waarbij aan het gemeentebestuur van Bolsward vergunning is verleend om het asch- en vuilnisveld te verplaatsen. (Zie het verslag van de behandeling dezer zaak in Jaargang 1880, bl. 208). Het besluit luidt aldus: Wij WILLEM 111, bij de gratie Gods, Koning dek Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., ENZ., ENZ. Beschikkende op het beroep, ingesteld door W. Bruinsma te Bolsward, tegen een besluit van Ged. Staten van Eriesland van 26 Eebruarij 1880 n°. 52, waarbij aan bet gemeentebestuur van Bolsward vergunning is verleend om het ascli- en vuilnisveld te verplaatsen; Den Raad van State, Afdeeling voor de geschillen van bestuur, gehoord, advies van 15 Junij 1880, n°. 43; Op de voordragt van Onzen Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid van 26 Junij 1880, n°. 49, afd. Handel en Nijverheid; Overwegende: dat het gemeentebestuur van Bolsward, om verschillende redenen wenschende het asch- en vuilnisland, gelegen aan de Harlinger vaart, te verplaatsen, aan Ged. Staten van Eriesland vergunning heeft verzocht om het te mogen overbrengen naar een terrein, gelegen aan de Makkumervaart en den weg naar Bxmorra, kadastraal bekend gemeente Bolsward, sectie B n°. 1017, 1020 en 58; dat het gemeentebestuur van Wonseradeel en eenige eigenaars van aangrenzende perceeleu zich tegen de inwilliging van dat verzoek hebben verzet, op grond van binder van ernstigen aard, die veroorzaakt zou worden door den stank en het stuwen der haardasoh en schade door de vermindering van waarde der omliggende terreinen ; dat Ged. Staten niettemin de verlangde vergunning hebben verleend, onder voorgaarde dat; I°. de mestkuilen en gierputten volkomen waterdigt moeten worden bemetseld en dat het bestek daarvan door Ged. Staten moet worden goedgekeurd; 2°. de geheele mest- en aschverzamelplaats moet worden voorzien van eene doelmatige kapbedekking; 3°. bij het vervoer van faecalien alleen gebruik mag worden gemaakt van goed gesloten tonnen; 4°. voor het vervoer van asch, vuil en mest alleen mogen worden gebruikt goed °verdekte pramen en karren; s°. de inrigting, voor zoover die aan den openbaren weg ligt, door houtgewas moet worden omgeven; dat de appellant van Ons de vernietiging van dit besluit heeft verzocht, op grond dat zijne zathe geen 100 M. 272 9°. van 4 Julij 1880, no. 17, houdende beschikking op het beroep van A. Vegter te Zuidbroeh, vader van den loteling K. Vegter, tegen eene uitspraak van Gep. Staten van Groningen van 2 April 1880 n°. 59. waarbij de loteling J. I). Danm van dezelfde gemeente, van de dienst is vrijgesteld wegens broederdienst. (Zie het verslag van de behandeling dezer zaak in Jaargang 1880, bl. 214), Het besluit luidt aldus: Wij WILLEM 111, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Grooi-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz. Beschikkende op het beroep, ingesteld door Allie Yegter te Zuidbroek, vader van den loteling Koene Yegter, tegen eene uitspraak van Ged. Staten van Groningen van 2 April 1880 n°. 59, waarbij de loteling Jurgen Dieko Damm van dezelfde ge* •heente, van de dienst is vrijgesteld wegens broederdienst; Den Raad van State, Afdeeling voor de geschillen van bestuur, gehoord, advies van 22 Junij 1880, no. 37; Op de voordrag! van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken van 1 Juiij 1880, litt. N, Afd. Militie en Schutterijen ; Overwegende: dat genoemde Jurgen Dieko Damm, geboren 27 Pebruarij 1860, is de derde zoon van Jurgen Dieko Damm, geboren te üthwerdum, koninkrijk Bruissen; dat de vader met zijne vier zonen, allen in Pruissen geboren, in 1876 is gekomen te Zuidbroek; dat hij aldaar den 23 April van dat jaar bij het gemeentebestuur de verklaring heeft afgelegd, dat hij zich in die gemeente wilde vestigen, en bat hem op den 20 Pebruarij 1877, door de //Königlich Preussische Landdrostei te Aurich” voor hem, zijne vrouw en kinderen, met name in dat stuk genoemd, eene "Entlassungs-Urkunde” is uitgereikt, die op het oogenblik der uitreiking het verlies ber Pruissische nationaliteit te weeg bragt; dat de oudste zoon, geboren 18 Januarij 1857 en dus tijdens zijn ontslag uit liet Bruissische staatsverband, zijn twintigste jaar reeds volbragt hebbende, geenen Ewlitiepligt hier te lande heeft vervuld; dat de tweede zoon zich in 1878 inde dienst heeft doen vervangen dooreen Plaatsvervanger die nog dient en de vierde den militiepligtigen leeftijd nog niet beeft bereikt; dat de militieraad Jurgen Dieko Damm, den loteling van dit jaar, heeft beschouwd derden zoon uiteen gezin van vier zonen, waarvan nog slechts één dient of gediend heeft en hem voor do dienst heeft aangewezen; bat Ged. 274 De Staatsraad be Vkies brengt het volgend verslag uit: Aan de loting voor de nationale militie inde gemeente Heerde hebben in dit jaar deelgenomen de tweelingbroeders Harmen en Gerrit Jan van Werven. Zij belmoren tot een gezin van acht broeders, waarvan zij de jongste zijn en waarvan nog slechts twee hunnen dienstplicht hebben vervuld. Genoemde tweelingbroeders hebben dan ook bij de loting als reden van vrijstelling alleen lichaamsgebreken opgegeven. Gerrit van Werven, die getrokken had n°. 43, is door den Militieraad als ongeschikt afgekeurd. Maar Harmen, die no. 54 had getrokken, is geschikt geoordeeld en als zoodanig voor den dienst aangewezen. Genoemde Harmen is van die uitspraak in beroep gekomen bij Ged. Staten. De Voorzitter van den militieraad berigtte dat diens uitspraak gegrond was op het eerste lid van art. 49 der wet op de nationale militie, daar de Raad van gevoelen was, dat het de bedoeling van den wetgever niet kan geweest zijn om ineen geval als dit, op grond van het laatste lid van dat artikel, van den regel van het eerste lid af te wijken. Ged. Staten namen in hunne uitspraak aan, dat deze tweelingbroeders geen aanspraak kunnen maken om op grond van broederdienst te worden vrijgesteld. Zij overwogen eehter dat volgens den algemeenen regel, van de beide tweelingbroeders één dienstpligtig was en een vrijgesteld moest worden; dat naar art. 49, laatste lid, in zoodanig geval de broeder, die het laagste nommer getrokken heeft, voor den dienst moet worden aangewezen, tenzij anders mogt zijn overeen gekomen, van welke bevoegdheid in dit geval geen gebruik is gemaakt; dat de wet geene uitzondering behelst voor het geval, dat de broeder, die het laagste nommer heeft getrokken, wegens lichaamsgebreken moet worden vrijgesteld; dat de militieraad dus ten onrechte den loteling Harmen, die, het hoogste nummer getrokken hebbende, volgens de wet vrij was van den dienst, voor den dienst had aangewezen. Op dien grond vernietigden Ged. Staten van Gelderland de uitspraak van den militieraad en stelden Harmen van Werven van den dienst vrij. Binnen den wettelijken termijn is hiertegen in beroep gekomen de loteling Gerrit Jan Jager, die bij dezelfde loting n°. 55 getrokken heeft, en door den militieraad voor den dienst is aangewezen. 275 De Commissaris des Konings, ia wiens handen het adres van appellant is gesteld, heeft verklaard zich met de beslissing van Ged. Staten te vereenigen. 111. het beroep van J. Vos, te Bolsward, vaneen besluit van Burg. en Weih. dier gemeente, waarbij hem vergunning is geweigerd voor de oprigting eener koperslagerij. De Staatsraad Heemskerk Az. brengt het volgend verslag uit: Door Jenneke Vos, koperslager te Bolsward, is aan Burg. en Weth. van die gemeente vergunning verzocht om die koperslagerij op te rigten ineen gedeelte der meubelmakerij van S. S. Postema, achter het huis aan den Grooten Dijlakker, wijk C n°. 44, kadastraal bekend gemeente Bolsward, sectie A no. 229. De koperslagerij zou worden uitgeoefend ineen vierkant vertrek, waarvoor de voorzijde en toegangsdeur aan eene opene plaats, de regter zijwand zijnde een steenen buitenmuur aan een tuin grenst, terwijl de twee andere zijden met houten beschotten zijn afgescheiden van de meubelmakers werkplaats. De stookplaats met blaasbalg is aan den buitenmuur ontworpen met een ijzeren rookvanger en steenen schoorsteen. ïwee geburen, de wed. Krins en B. de Vries, hebben bezwaarschriften ingeleverd uithoofde van brandgevaar, voortvloeijende uit de nabijheid der meubélmakerij, die vele ligt brandbare zaken bevat, in hetzelfde perceel. Dit bezwaar hebben B. en W. gegrond bevonden en uit dien hoofde, bij beschikking van 19 Maart 11. n°. 9, de vergunning geweigerd. J. Vos is bij adres van 26 Maart 11. in beroep gekomen bij Z. M. den Koning, en heeft art. 15 der wet van 2 Junij 1875 (Sibl. n«V 95) nageleefd. Adressant beweert dat zijn bedrijf zich bepaalt tot het doen van reparatien, waartoe hij zich gedurende de meeste dagen der week niet van vuur behoeft te bedienen, en beklaagt zich dat B. en W. niet hebben onderzocht, of door het stellen van voorwaarden aan het beweerde brandgevaar kon worden tegemoet gekomen. Ged. Staten van friesland, ter zake gehoord, hebben het advies ingewonnen I°. van B. en W. van Bolsward, welke de inwilliging van het verzoek van adressant als gevaarlijk beschouwen, daarbij verklarende, dat zij de localiteit zeer goedkeuren en dat, indien de adressant niet gedurende de meeste dagen der week, maar dan toch gedurende 2 of 3 dagen, met vuur werkt, dit daar ter plaatse voldoende is om brand te stichten ; 2°. IV. het beroep van E. ter Slaa te Aalten, van eene uitspraak van Ged. Staten van Gelderland van 27 April 1880 n°. 53, in zake de Nationale Militie. De Staatsraad de Vries brengt het volgend verslag uit: H. ter Slaa, wonende te Aalten, heeft acht zoons. De oudste werd in 1858 ingelijfd voor het buitengewoon contingent en reeds den ISden Mei 1859 wegens geeindigden militiediensttijd ontslagen. De tweede is in 1860 wegens broederdienst vrijgesteld. De derde, vierde en vijfde hebben hun vijf-jarigen dienst volbragt. De zesde is vrijgesteld wegens broederdienst. De zevende, genaamd Berend, is als loteling vun 1880 door den militieraad voor den dienst aangewezen. Tegen die aanwijzing is de vader bij Ged. Staten in beroep gekomen, bewerende dat van zijn acht zoons reeds vier gediend hebben en dus zijn zoon Berend aan spraak heeft op vrijstelling op grond van broederdienst Ged. Staten oordeelden echter dat de eenjarige dienst van den oudsten broeder, ingevolge het bepaalde bij art. 50 der militiewet, niet in aanmerking kon komen om dezen loteling van 1880 regt op vrijstelling wegens broederdienst te geven, en handhaafden daarom de uitspraak van den militieraad. Deze beslissing van Ged. Staten, gedagteekend 27 April jl., is blijkens bewijs van ontvangst op 29 April ter kennis van den belanghebbende gebragt. Daartegen is het beroep gerigt dat op 10 Mei bij ’s Konings kabinet is ingekomen. Als grond ter bestrijding der beslissing voert appellant aan, dat al heeft zijn oudste zoon geen vijf jaar gediend, dit van zijn wil onafhankelijk is geweest; dat hom dan ook een paspoort wegens geeindigden diensttijd is uitgereikt, en op grond van dien dienst de tweede zoon indertijd is vrijgesteld. De Commissaris des Konings, op dit appel gehoord, verklaart zich met de beslissing van Ged. Staten te vereenigen, maar betwijfelt of het appel wel tijdig is ingesteld. Appellant heeft nog aan den Raad van State ingezonden vier paspoorten van zijne zoons en een getuigschrift van den burgemeester waaruit het getal zijner zoons blijkt. Niets meer aan de orde zijnde, wordt de vergadering gesloten. 277 Gen-en-iwintigsie Vergadering» Vergadering van Woensdag, 21 Juli] 1880. (Geopend ten 11 ure.) Voorzitter, Jhr. Mr. G. 0, J. van Reenen. Tegenwoordig de leden: Mr. H. C. Verniers van der Loeff, Mr. J. Heemskerk Azn. Referendaris, Mr. G. J. Roijaards. I. De Voorzitter doet voorlezing van de volgende ingekomen Koninklijke besluiten: I°. van 1 Julij 1880, n°. 29, houdende beschikking op het beroep van J. W. van Haagen, koopman te Utrecht, van eene beschikking van Burg. en Weth. dier gemeente dd. 27 Jamarij 1880 n°. 21, waarbij hem vergunning is geweigerd voor de oprigting eener bergplaats van petroleum. (Zie het verslag van de behandeling dezer zaak in Jaargang 1880, bl. 217). Het besluit luidt als volgt: Wij WILLEM 111, bij de gratie Gods, Kohing der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau , Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz. Beschikkende op het beroep van J. W. van Haagen, koopman te Utrecht, van eene beschikking van Burg. en Weth. dier gemeente dd. 27 Januarij 1880 no. 21, waarbij hem vergunning is geweigerd voor de oprigting eener bergplaats van petroleum; Den Raad van State, Afdeeling voor de geschillen van bestuur, gehoord, advies van 15 Junij 1880, n°. 32; Op de voordragt van Onzen Minister van Waterstaat. Handel en Nijverheid van 26 Junij 1880, n°. 'l7, Afd. Handel en Nijverheid: Overwegende: dat de appellant aan Burg. en Weth. van Utrecht vergunning heeft verzocht om eenen kelder van het perceel, kadastraal bekend als gemeente Utrecht sectie C no, 3896, te mogen inrigten tot bewaarplaats van 25 vaten petroleum; dat op de ingevolge art. 7 der wet van 2 Junij 1875 {SM. n°. 95), gehouden zitting bezwaren tegen dat verzoek zijn ingebragt op grond van gevaar van brand; dat Burg. en Weth. van Utrecht, die bezwaren deelende, bij hunne bovenvermelde beschikking de gevraagde vergunning hebben geweigerd, en dat de appellant, bij zijn adres van 6 Eebruarij 1880 bij Ons in beroep komende, verzoekt, dat de gevraagde vergunning hem alsnog door Ons zal worden verleend, onder alle zoodanige vooraarden als dienstig mogen voorkomen; Overwegende: dat, geheel afgescheiden van het allezins regtmatig verlangen van Burg. en Weth. 279 20. van 1 Julij 1880, n°. 28, houdende beschikking op het beroep, ingesteld door het kerkbestuur der Nederl. Israëlitische gemeente te Utrecht tegen een besluit van 'Burg. en Weth. van 20 Januarij 1880 no. 18, waarbij aan 6'. 11. Brouwers vergunning is verleend voor de oprigting eener smederij. (Zie het verslag van de behandeling dezer zaak in Jaargang 1880, bl. 206.) Het besluit luidt aldus: Wij WILLEM 111, bij de gkaïie Gods, Koning dek Nederlanden, Prins van Oranje-Nassad, Groox-Hekiog van Luxemburg, enz., ENZ., ENZ. Beschikkende op het beroep, ingesteld door het kerkbestuur der Nederlandsch Israëlitische gemeente te Utrecht, tegen een besluit van Burg. en Weth. van 30 Januarij 1880, n°. 18, waarbij aan G. H. Brouwers vergunning is verleend voor de oprigting eener smederij; Den Raad van State, Afdeeling voor de geschillen van bestuur, gehoord, advies van 15 Junij 1880, n°. 43; Op de voordragt van Onzen Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid van 26 Junij 1880, no. 48, afd. Handel en Nijverheid; Overwegende: dat G. H. Brouwers aan het gemeentebestuur van Utrecht vergunning heeft verzocht om zijne smederij, gelegen inde Smeestraat, te verplaatsen naar de Oude gracht op het perceel, kadastraal bekend sectie C no, 2345; dat tegen de inwilliging van dit verzoek bezwaren zijn iugebragt door de eigenaars vaneen belendend perceel en door het kerkbestuur der Nederlandsch Israëlitische gemeente, op grond van vrees voor hinderlijk geraas; dat het gemeentebestuur niettemin de verlangde vergunning heeft verleend onder voorwaarde dat: I°. de smederij, alvorens in werking gebragt te worden, door den Ingenieur over het bouwen moet zijn onderzocht en goedgekeurd; 2°. de vloer der smederij moet worden vervangen door steen en de daarop te plaatsen smidse 0.20 M. verwijderd moet blijven van den noordelijken scheidingsmuur; 30. de rookkap moet worden opgetrokken van metselwerk, rondom ter dikte van een hal ven steen; 4°. de op den zolder en den schoorsteen aanwezige laterbalk moet worden weggenomen, en inde rookleiding aldaar een ijzeren raampje moet worden aangebragt; s°. de uitvoering der werken zal geschieden in overleg met den Isten brandmeester: dat de appellant de vernietiging van dit besluit van Ons hoeft verzocht, op grond dat het geraas der smederij het gebruik van het kerkgebouw en van de nabij gelegen school zou belemmeren; Overwegende: dat wel de wet van 2 Junij 1875 beoogt dat bijzondere aandacht zal worden geschonken aan de belangen van gebouwen bestemd voor de uitoefening der openbare eeredienst en aan scholen, maar dat niettemin nijverheidsondernemingen 280 ook uit de nabijheid der genoemde gebouwen niet kunnen worden geweerd, wanneer er geen vrees bestaat voor gevaar, schade aan eigendommen, bedrijven of de gezondheid of hinder van zoo ernstigen aard, dat het gebruik dier gebouwen zou worden belemmerd; dat in dit geval van gevaar of schade geen sprake is, en dat voor het sohoollocaal, dat dooreen ander gebouw van het terrein waarop de smederij zal komen te staan, is afgescheiden, ook geen hinder van het geraas te vreezen is; dat tusschen het kerkgebouw en het tot smederij bestemd locaal twee open terreinen liggen tezamen ter lengte van 38,25 M., terwijl de smidse en aambeelden nog 7 M. verder van het kerkgebouw af zullen worden geplaatst; dat het niet wel aannemelijk is dat het geraas door het hameren en kloppen in de smederij veroorzaakt, op dien afstand hinder van ernstigen aard zou doen ontstaan in het kerkgebouw, in welks muur, die naar de zijde der smederij gekeerd is, zich slechts een hooggeplaatst vaststaand raam bevindt; dat de voortplanting van het geluid van de nieuwe smederij aanmerkelijk kan worden verminderd, wanneer aan het einde van het daarachter liggend open terrein' op de scheiding van dat terrein en het erf dat tusschen dat terrein en de kerk in I;gt, een muur van voldoende hoogte wordt opgetrokken; Gezien de wet van 2 Julij 1875 (Stbl. n°. 95); Hebben goedgevonden en verstaan: 10. te handhaven de door Burg. en Weth. van Utrecht verleende vergunning, met bijvoeging nog der voorwaarden, dat het terrein achter de smederij moet worden afgesloten door eenen muur van 4 M. hoogte en dat nooit op dat terrein maar alleen binnenshuis mag worden gearbeid; 2°. te bepalen dat de inrigting voltooid en in werking zal moeten zijn binnen drie Waanden na dagteekening van dit besluit. Onze Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State, Afdeeling voor de geschillen van bestuur. Het Loo, den 1 Junij 1880. WILLEM. Be Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid, G, J. G. Kljseck. Accordeert met deszelfs origineel, Be Directeur van het Kabinet des Konings, i Bij afwezen, A. C. Omcmass, 281 3. van 11 Julij 1880, no. 21, houdende beschikking op het beroep, ingesteld door Pieter Zaaijer Jz. te Dirhland, vader van den hteling Jacob Zaaijer, tegen een uitspraak van Ged. Staten van Zuidholland van 13 April 1880 G. S. n°. 37, waarbij, met vernietiging der uitspraak van den militieraad in het ie district van die provincie, de hteling Cornelis Polluit van de dienst is vrijgesteld wegens broederdienst. (Zie het verslag van de behandeling dezer zaak in Jaargang 1880, bl. 215). Het besluit luidt aldus: Wij WILLEM 111, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassaü , Groot-Hertog van Luxemburg , enz., ENZ., ENZ. P Beschikkende op het beroep, ingesteld door Pieter Zaaijer Jz. te Dirksland, vader van den loteling Jacob Zaaijer, tegen eene uitspraak van Ged. Staten van Zuidholland, van 13 April 1880 G. S. nO. 37, waarbij, met vernietiging der uitspraak van den militieraad in het 4e district van die provincie, de loteling Cornelis Bolluit van de dienst is vrijgesteld wegens broederdienst; Den Baad van State, Afdeeling voor de geschillen van bestuur, gehoord, advies van 30 Junij 1880 no. 47; Op de voordrag! van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken van 8 Junij 1880, la. G., Afd. Militie en Schutterijen; Overwegende: dat Cornelis Bolluit is de jongste uiteen gezin bestaan hebbende uit vijf broeders, waarvan de oudste. Jan Jacob, op 7 Mei 1864 bij de militie is ingelijfd en volgens het overgelegd extract-stamboek, op 25 April 1868 als deserteur is afgevoerd; de tweede is vrijgesteld; de derde, na twaalfjarige dienst als vrijwilliger bij s Bijks marine, op 20 Junij 1878 in dienst is overleden en de vierde is vrij gestild wegens broederdienst; dat voor de vrijstelling van laatstgenoemden is aangenomen dat de vermelding op het extract-stamboek nopens de afvoering van den oudsten broeder als deserteur onjuist is, en dat die broeder gedurende een zeereis in 1866, aan boord zijnde is overleden; dat de militieraad niettemin den vijfden broeder voor de dienst heeft aangewezen, maar dat Ged. Staten, uitspraak doende in hooger beroep, hem hebben vrijgesteld op dezelfde gronden waarom de vierde was vrijgesteld; Overwegende: dat bij den militieraad zijn overgelegd twee openbare acten, opgemaakt te New-York den 6en 7 April 1868 en gelegaliseerd door den consul-generaal der Nederlanden aldaar, houdende: I°. dat uit het manifest of de lijst van passagiers van het schip of vaartuig Yorlctown, gezagvoerder BL D. Driver, in deze haven aangekomen van Londen, Engeland, op den 9 November 1866, blijkt, dat aan boord van genoemd vaartuig was een passagier Jean Balwit, geboortig van Holland, en dat verder blijkt dat genoemde Jean Balwit is overleden gedurende de reis, en 2». dat door Henry D. Driver is verklaard dat een passagier, genaamd Jean Beluit of Belwit, te Londen aan boord is gekomen van het schip Yorlctown, bestemd naar New-York inde Yereenigde Staten, en dat genoemde Beluit of Belwit is overleden aan de 282 cWera aan boord van voormeld schip, ten 11 uur voormiddags, op den 24 October 1866 en in zee is begraven: dat voorts twee personen te Melissant en een persoon te Dirksland wonende, zich bereid hebben verklaard te getuigen, dat Jan Jacob Bolluit, gewoonlijk genaamd Jean Heluit, in het najaar van 1866 op reis is gegaan en dat zij korten tijd daarna bebben gehoord dat hij aan boord vaneen schip aan de cholera was overleden; dat het overlijden van Jan Jacob Bolluit in dit bijzonder geval, waar geen acte Vatl overlijden kan worden overgelegd omdat het sterfgeval heeft plaats gehad op een Vreemd schip, naar den regel van art. 62 van het Burgerlijk Wetboek kan bewezen worden door bescheiden en door getuigen; dat uit de overgelegde stukken voldoende blijkt dat Jan Jacob Bolluit den 24 October 1866 is overleden in dienst zijnde; dat hij dus ten onregte als deserteur is afgevoerd in 1868; Gezien de wet van 19 Augustus 1861 (Stil. n°. 72); Hebben goedgevonden en verstaan; te handhaven het bovenvermeld besluit van Ged. Staten van Zuidholland en het daartegen ingesteld beroep ongegrond te verklaren. Onze Minister van Binnenlandsche Zaken is belast met de uitvoering van dit Gesluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State, Afdeeling v°or de geschillen van bestuur. Het Loo, 11 Julij 1880. WILLEM. 6 Minister van Binnenlandsche Zaken, Slx. Accordeert met deszelfs origineel, De Directeur van het Kabinet des Konings, Bij afwezen, A. C. Oltmans, Re/. d°. van 11 Julij 1880, n°. beschikkende op het beroep van T. de Jong te Sneek, vaneen besluit van Ged- 283 Staten van Friesland van 8 Mei 1880 nO. 57, Xe afd., M. en S., waarbij de aanwijzing van zijn tweeden zoon Pieter, loteling van dit jaar uit de gemeente Sneek, tot de dienst bij de Nationale Militie is gehandhaafd; Den Raad van State, Afdeeling voor de geschillen van bestuur, gehoord, advies van 2 Julij 1880 n°. 52; Op de voordragt van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken van 8 Julij 1880, K F., afd. Mil. en Schutt.; Overwegende: dat adressant verzoekt dat zijn zoon Pieter uithoofde van broederdienst zal worden vrijgesteld van de dienst bij de nationale militie; dat Pieter de Jong is de tweede uiteen gezin van drie broeders, waarvan de oudste, in 1873 voor de dienst aangewezen, een plaatsvervanger heeft gesteld, die, op 13 Junij van dat jaar ingedeeld bij het 7e regement infanterie, den 9den Augustus d. a. v. eene verbindtenis heeft aangegaan als vrijwilliger voor zes jaren bij de koloniale troepen, den 13den September van dat zelfde jaar, op zijn verzoek, is herplaatst bij ovengenoemd regiment en op 29 December daaraanvolgende met een briefje van ontslag is weggezonden; Overwegende; dat art. 50 sub 7 der militiewet vrijstelling wegens broederdienst slechts toekent wanneer de broeder een plaatsvervanger heeft gesteld die of alsnog in dienst is, of wegens ziekelijke gesteldheid of gebreken door de dienst bekomen, ontslagen of gedurende zijn diensttijd overleden is, of na drie jaren te hebben ge* diend, wegens ziekelijke gesteldheid of gebreken, niet door de dienst bekomen, is ontslagen, of na 3 jaren bij de militie te hebben gediend, tengevolge van eene uitspraak van den militieraad of van Ged. Staten, uit de dienst is ontslagen; dat de plaatsvervanger, door den oudsten broeder gesteld, niet valt onder eender genoemde categorien, en derhalve diens dienst geen regt op vrijstelling kan verleenen aan Pieter de Jong; Gezien de wet van 19 Augustus 1861 (Stbl. n°. 72J; Hebben goedgevonden en verstaan: met handhaving van het besluit van Ged. Staten van Friesland van 8 Mei jl., het daartegen door adressant ingesteld beroep te verklaren ongegrond. Onze Minister van Binnenlnndsche Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State, Aftiteling voor de geschillen van bestuur. Het Loo, den 11 Julij 1880. WILLEM. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Six. Accordeert met deszelfs origineel, De Directeur van het Kabinet des Konings, Bij afwezen, A. C. Oi.xmans, 284 Aan de orde is: JI. het beroep van J. P. Kade maker, chocoladefabrikant te ’s Gravenhage, tegen eon besluit van Burg. en Weth. dier gemeente, in zooverre daarbij voorwaarden zijn Verbonden aan de hem verleende vergunning tot oprigting vaneen stoomwerktuig. Be Staatsraad Yeknibes van dek, Loei-'F brengt het volgend verslag uit: Bij beschikking van 15 Maart 1880 no. É?® Ie afd., is door Burg. en Weth. van 13 5 s Gravenhage aan J. P. Rademaker aldaar, op zijn verzoek vergunning verleend tot het oprigten vaneen stoomwerktuig van zes paardenkrachten in zijn chocoladefabriek in het perceel gelegen inde Schoolstraat aldaar no. 23 en kadastraal bekend als gemeente 's Gravenhage sectie L nG. 1688. Die vergunning is echter geen onvoor-waardelijke, en tegen enkele der gestelde voorwaarden is de verzoeker bij den Koning 111 beroep gekomen. Al. 2 van art. 15 der wet van 2 Junij 1875, SM. n°. 95, is bij dat beroep in acht genomen, en wat het voorschrift van al. 1 van dat wetsartikel betreft, doen Qed. Staten van Zuidholland bij hun advies omtrent deze zaak opmerken, dat de °Penbare afkondiging der vergunning in het Dagblad van Zuidholland en ’s Oravenfla0e dd. 16 Maart 11. is geschied, en dat des appellants adres op 30 Maart 11. bij 8 Kouings kabinet is ingekomen, Be voorwaarden nu waartegen appellant bezwaar maakt, zijn, naar het oordeel van en hoofdingenieur van den Provincialen Waterstaat en naar de daarmede overeenkomstige zienswijze van Ged. Staten van Zuid-Holland, nuttig en noodig, weshalve ‘fit collegie dan ook tot afwijzing van het beroep adviseerde. Zij gelden, zoo als in het adres van appel breedvoerig wordt uiteengezet en aangodrongen: , I°. dein den achtergevel te maken deur, voorwaarde b. der vergunning; 2°. het bevestigen der ijzeren hangers of stoelen, die de beweging naar den molen boeten overbrengen, aan bindten, geheel in des aanvragers eigen muren liggende; V(iorwaarde e.; 3°. het stoken alleen van cokes, voorwaarde/. I°.; en 4°. het verbod om de machine te laten werken tusschen des avonds elf en des °chtends zeven ure. Nadat de overweging van dit geschil krachtens ’s Konings magtiging van 1 Junij no. 111. het beroep van 6. C. Tromp te Lisse, vaneen besluit van Ged. Staten van Zuidholland van 14 April 3880, B. »o. 696, le afd. G. S. n°. 48, houdende afwijzing zijner reclame tegen, den ligger der wegen en voetpaden inde gemeente Lisse. De Staatsraad Verniers van der Loeit brengt het volgend verslag uit: G. C. Tromp, bloembollenkweeker te Lisse, heeft tot Ged. Staten van Zuidholland het verzoek gerigt, dat de sub n°. 11 op den legger der voetpaden en wegen inde gemeente Lisse vermelde Vuursteeg (of Viersteeg) daarvan zou worden geroyeerd) naardien hij dien weg, annexe aan zijn land en hem in eigendom toebehoorende, tot bloembollenland wenschte te gebruiken. Bij hunne resolutie van 14 April 1880, G. S. no. 48, hebben Ged. Staten voornoemd, de bezwaren door den verzoeker tot adstructie aangevoerd ongegrond verklaard en den Viersteeg dienovereenkomstig als openbaren weg op den legger gehandhaafd. Van die resolutie, den 25 April d. a. v. afgekondigd, is de verzoeker bjj adres van 19 Mei d. a. v. in beroep gekomen bij Z. M., waarna, krachtens ’s Konings mag' tiging van 17 Junij 11. n°. 18, de overweging van dit geschil bij deze afdeeling >s aanhangig gemaakt. Zoowel bij zijn adres van appel, als bij eene memorie aan deze afdeeling ingediend» heeft de appellant vooral trachten te staven de waarheid van zijn bewering, dat namelijk hij appellant, jure civili, eigenaar is van den weg waarover het geschil loopt' 286 Hij heeft daartoe overgelegd eene koopacte van den jare 1858, waarbij zijne predecesseuren, naar hij beweert, dien eigendom verkregen hebben, en eene acte van scheiding, versterkt en verbeterd dooreen mede overgelegde acte van rectificatie van den jare 1879, waarbij dan de eigendom aan hem zelven zou zijn overgedragen. Ged. Staten van Zuidholland hebben opzigtens die bewering deels reeds in hunne aangevallen redactie zelve, deels in hun omtrent het appel uitgebragt advies, tweeërlei bedenkingen: Vooreerst, dat al die stukken nog geenszins iets anders zouden bewijzen dan dit: dat de predecesseuren van den appellant en te zijner tijd ook deze zelf, verkregen hebben den eigendom van de beiderzijdsche bermen, kadastraal bekend als gemeente Lisse, sectie B n. 359 en sectie C nos. 956 en 958 gedeeltelijk, maar niet van het onderwerp juist in geschil, namelijk den tusschen die bermen ingesloten weg, die, in onderscheiding der bermen, bij het kadaster geen nommer draagt. 287 Terwijl derwijze het geschil over en weer door Ged. Staten en den appellant is toegelicht, is nog van het provinciaal R. C. kerkbestuur te Lisse eene missive ingekomen, houdende aandrang op verwerping van het beroep, op grond van het groot belang van velen bij het behoud dezer sedert onheugelijke jaren bestaande gemeenschap. De appellant verzoekt om eenig uitstel van de behandeling der zaak, omdat de regtsgeleerde, die zijne belangen zou voordragen, zich thans buitenslands bevindt. De Voorzitter schorst voor eenige oogenblikken de openbare vergadering en deelt na de heropening der zitting mede, dat het verzoek is toegestaan en de voort, zetting der behandeling is bepaald op den Isten September aanstaande. IV. het beroep van E. J. van Brussel te Utrecht, vaneen besluit van Burg. en IVeth. dier gemeente, dd. 6 April 1880 na. 32, waarbij hem vergunning is geweigerd tot oprigting eener smederij. De Staatsraad Verniebs van der Loeit brengt het volgend verslag uit; Bij beschikking van 6 April 1880 n°. 32, hebben Burg. en Weth. van Utrecht geweigerd de door H. J. van Brussel aangevraagde vergunning tot oprigting eener smederij op het perceel, kadastraal bekend als gemeente Utrecht, sectie A n°. 2182. Die weigering steunde op de overweging, dat bedoeld perceel, aan de St. Annastraat gelegen, slechts 16 meters verwijderd is van de H. Willebrorduskerk, en dat alzoo de beoogde inrigting stoornis veroorzaken zou inde godsdienstoefeningen binnen dat gebouw. Met inachtneming van de voorschriften der wet van 2 Junij 1875, Stbl. n°. 95, is de verzoeker tegen die beschikking in beroep gekomen bij Z. M. In zijn daartoe strekkend adres dd. 11 April 1880, wijst de appellant er op, dat de meest nabijzijnde muur van het kerkgebouw, te weten de westelijke, niet anders dan geheel geslotene, vaststaande ramen heeft; dat eerst in het tweede raam van den zuidelijken muur zich een klein beweegbaar gedeelte bevindt; dat al de ramen zoo hoog boven den grond der straat zijn, dat het geluid ze naauwelijks bereiken kan; en dat de muren van het gebouw te dik zijn om eenig geluid door te laten. De appellant vermeent mitsdien dat stoornis ten deze inderdaad niet te vreezen is, te minder nog, omdat dan toch des Zondags inde smederij niet zou worden gewerkt. Het gemeentebestuur van Utrecht en zoo ook Ged. Staten in dat gewest, te dezer zake gehoord, vermeenen tot afwijzing van het beroep te moeten adviseren, voornamelijk op grond van het feit, dat aan de St. Annastraat drie ingangen voor de kerk aanwezig zijn, en daarvan de meest westelijke, die dan slechts op 16 M. afstand is van het bewuste perceel, steeds in gebruik is. Nadat de overweging van dit geschil krachtens ’s Konings magtiging van 19 Junij 11. Hoofdzakelijk wordt daarbij aangevoerd, dat van de bewuste drie ingangen, de eene geen toegang geeft tot de kerk, maar tot de sacristie; de andere, de middelste, de zoogenaamde hoofdingang, nooit gebruikt wordt, en naar de tegenwoordige inrigting der kerk, voor toegang niet meer bestemd is; en de derde, de naastbij zijnde dan, eerst op een ruim portaal uitkomt, hetwelk afgesloten is van het inwendige der kerk, hetwelk eerst dooreen tweede binnendeur wordt bereikt. En verder, dat weinige meters westelijk van adressants perceel eene smederij bestaat, die nooit tot klagten aanleiding heeft gegeven; terwijl in adressants perceel zelf, sedert jaren een koperslagerij en blikslagerij zijn uitgeoefend waarover nooit geklaagd is, en thans èn door het kerkbestuur èn door het gemeentelijk en gewestelijk bestuur geheel wordt gezwegen. De appellant behandelt bij zijn memorie verder ook nog de bezwaren door andere buren oorspronkelijk geopperd, doch die bereids door het gemeentbestuur buiten aanmerking zijn gelaten, en verwacht, op grond vaneen en ander, dat hem alsnog zijn verzoek zal kuunen worden toegestaan, des noods onder voorwaarde van sluiting van deur en ramen gedurende de openbare godsdienstoefening inde St. Willebrorduskerk. Naar aanleiding dezer memorie is nog, op verzoek van deze Afdeeling, door Ged. Staten van Utrecht, het advies ingewonnen van den hoofd-ingenieur van den Waterstaat in het 8e district. Deze nu bevestigt in dat stuk de juistheid der plaatsbeschrijving bij des appellants memorie gegeven; en, na gewezen te hebben °p de groote overeenkomst die er bestaat tusschen deze aanvrage en die van G. H. Brouwers te Utrecht, door het Israëlitisch kerkbestuur bestreden en bij Z. M. beslissing van 1 Julij 1880 n°. 28 toegestaan, besluit gezegd advies aldus; "Eindelijk is nog op te merken dat de St. Annastraat is een zeer onaanzienlijke zijstraat, juist geschikt voor de vestiging van dergelijke bedrijven, dat de aan die straat liggende gevel der R. C. Kerk is de achtergevel, terwijl de voorgevel met den boofdingang ligt aan de ruime en breede Minnebroederstraat; dat in het bewuste perceel tot in 1879, dus vóór, tijdens en na den bouw der kerk, een koper- en blikslagerij gevestigd was, mede een dier inrigtingen bedoeld bij de wet van Junij 1875; »dat in dezelfde St. Annastraat ongeveer 25 meter ten Westen van het bewuste Perceel een smederij gevestigd is, die bij uitbreiding der kerk meer inde nabijheid der kerk zou komen.
19,016
MMUBMA01:000182001:mpeg21_11
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,868
Waarheid in liefde; een godgeleerd tijdschrift voor beschaafde christenen, 1868, 01-01-1868
null
Dutch
Spoken
7,731
13,596
De idee a priori is bij den metaphysicus, die de natuur uitdenkt in de plaats van haar waar te nemen, een systeem, dat menigmaal aan de feiten hevig geweld aandoet. Bij den waarnemer daarentegen is zij niets dan eene vraag, die hij richt tot de natuur met het vaste besluit, om haar antwoord aan te nemen, wat het ook zij, en daaraan, als het wezen moet, de ideële schepping \an zijn geest ten offer te brengen. Maar zonder deze vraag zou er geen wetenschap bestaan. Hierom verheft de schrijver de idee a priori met warm gevoel. Hare verschijning is geheel van zelf (spontaan) en individuëel. Het is een bijzonder besef, een eigen iels, door de oorspronkelijkheid, de vinding, het genie van elk 111'tbijzonder gevormd. Het gebeurt, dat een feit of eene opmerking zeer lang den geleerde voor oogeu is zonder hem iets in te geven. Maar op eens komt een straal van licht! De nieuwe idee verschijnt dan met de snelheid van het weerlicht, als eene soort van plotselinge openbaring. Zij toont ons op eens eene nieuwe of onverwachte verhouding tusschen de dingen, die de geest niet bespeurde. De menschen, die het voorgevoel van nieuwe waarheden hebben, zijn zeldzaam. Ontdekkingen zijn het, welke de bevorderaars van nieuwe en vruchtbare ideën doen. Het is niet het nieuwe feit, 'twelk in werkelijkheid de ontdekking uitmaakt, maar de idee, die zich hecht aan het feit. De feiten zijn noch groot noch klein door zich zelve; de grootheid is alleen in de idee, die door het feit wordt gewekt, nergens elders. Yoor de verklaring van dit verschijnsel weet Bernard geen andere oorzaak aan te wijzen dan een voorgevoel, 'twelk duister en flauw bij gewone geesten is, maar levend, werkzaam, lichtgevend bij verhevener geesten, die op eens een oordeel hebben over de wijze, waarop de zaken moeten samenhangen. „Men kan zeggen, dat wij in den geest de intuïtie of het besef van de wetten der natuur hebben; maar wij kennen er den vorm niet van/' Caro is hierbij getroffen door de overeenstemming van Bernards denkbeelden met de theorie der wetenschappelijke vinding door Goethe in zijne Aphorismen uiteengezet. Maar de dichter, die zich eerst bijna met dezelfde woorden als de phvsioloog heeft uitgedrukt, herneemt daarna zijne rechten en spreekt: „Het is eene openbaring, die zich van binnen naar buiten ontwikkelt, die den mensch voorgevoel geeft van zijne gelijkvormigheid met de Godheid. Yeel omzichtigheid en bedachtzaamheid is er noodig in ons omgaan met die leer der ideën a priorij om niet weder door haar tot allerlei inbeeldingen te komen. En zware arbeid en lange studie is er noodig, eer wij ons aan die ideën mogen vertrouwen. Wij mogen het met, dan nadat wij deze intuïtie, dit zwevend gevoel der dingen hebben omgevormd in eene verklaring a posteriori, gegrond op de expérimentale studie der feiten. Maar genoeg: het is van ons, het is van onze ideën, het is van den innerlijken grond onzer rede, liet is van de vruchtbare werkzaamheid van onzen geest, dat elke ontdekking uitgaat, die de wetenschap vooruitbrengt of vernieuwt. De beweging in ons gebracht is het, die zich meedeelt aan geheel de methode, en die dat zoo ingewikkeld toestel van waarneming en proefneming in gang brengt, waaruit de theorie, d. i. de wetenschap, inoet voortkomen. Daarmede zijn wij weder verre van de tabula rasa (van de onderstelling, dat de menschelijke geest niets is, dan eene schoone lei, waarop de buitenwereld schrijft), en verre van de bekrompene, onvoldoende verklaringen van het empirisme. En is het waar, zoo als Goethe verzekert, dat in den menschelijken geest ideële inzichten bestaan, die beantwoorden aan de wetten der werkelijkheid, en, zoo als Claude Bernard zegt, dat wij in den geest de intuïtie of het besef van de wetten der natuur hebben: hoe zou dit verband dan kunnen bestaan, zoo het niet was teweeg gebracht door eene vooraf overlegde (pruconQue) harmonie tusschen de wereld en den menschelijken geest? Of zou liet een toevallig zamentreffen zonder bedoeling zijn? Dat zou waarlijk het wonder van het toeval wezen ! Maar zoo de orde in de wereld blijkbaar het gevolg is van een groot plan, en de menschelijke rede bestemd is om die orde te vatten, zoodat zij in zich heeft een onbestemd beeld, waarvan de ervaring de duistere sporen en het nog zwevend afdruksel zal moeten doen in 't leven treden, kan dan onze geest weerstand bieden aan eene zoo natuurlijke gevolgtrekking als deze, dat er een plan in de natuur is gevolgd, en de beelden in de inzigten van onze rede ingedrukt aan dezelfde eerste oorzaak zijn toe te schrijven? Ook Chevreuil, die in al zijne werken, maar vooral in zijne Lettre a M. de Fittemain en in zijne Histoire des connaissances climiques, nieuwe fijne inzichten in de philosophie der expérimentale wetenschappen heeft ontwikkeld, heeft zich beijverd , om de spontaneïteit (de zelfwerkzaamheid) van den geest in 't licht te stellen en te doen gelden. Ja Berthelot, La science positive et la science ideale (in de Revue des deux mondes 15 Nov. 1863) erkent, dat er nog iets anders kan begrepen worden, dan de betrekkingen der verschijnselen, en dat het mogelijk is buiten de grenzen, waar de positive wetenschap blijft staan, zonder te veel mysticisme, de omtrekken te bespeuren en de schets te maken van zekere ideële wetenschap waar de eerste beginselen, de oorzaken en de bedoelingen hunne plaats zullen hervinden en deze wettiglijk zullen behouden , zoo men gestaag de grensscheidingen handhaaft, die de twee rijken scheiden. En laat ons verder zien, hoe Bernard zich over het leven uitlaat. Zeker, hij is de man niet, om de verschijnselen hiervan te onttrekken aan het beginsel van het determinisme. Doch men merke het wel op — hij zegt ons wel, dat het leven zich altijd vertoont in samenwerking en parallelie met physico-chemische toestanden; maar geenszins zegt hij ons, dat het daaruit voortspruit als uit zijn beginsel. Het is aan deze voorwaarden en wetten onderworpen, zonder daarvan het uitwerksel te zijn. Al strekte de wetenschap iederen dag de tusschenkomst der algemeene wetten van de stof in de levensverschijnselen verder uit, dan zou men nog nooit iets anders kunnen bewijzen dan deze zaak, dat die verschijnselen eenmaal in hun geheel geordend afhankelijk zijn van de physica 1808. lq en de chemie. Maar dit bewijst niets omtrent den oorsprong van het leven zelf; bewijst niet, dat het begin van het leven een mechanisch, physisch of chemisch feit is. Ook heeft Bernard, terwijl hij het leven zoekt te omschrijven met een woord, dat het karakter der levenswetenschap voor hem met juistheid zou bepalen, geen ander woord kunnen vinden dan schepping. Het organisme, eenmaal geschapen, is een werktuig, dat noodzakelijk volgens de physische en chemische efgenschappen van zijne bestanddeelen werkt. Maar nooit zal de positive wetenschap, naar de erkentenis van den geleerden physioloog, het begin, het hoe, van dit organisme verklaren. Hetgeen het levend werktuig kenmerkt, zegt hij, is niet de aard van zijne physische en chemische eigenschappen, hoe zamengesteld die wezen mogen, maar wel de schepping zelve van dit werktuig, die zich voor onze oogen ontwikkelt in de toestanden, die haar eigen zijn, en naar eene bepaalde idee, die uitdrukt de natuur van het levende wezen en het innerlijke wezen van het leven. In elke levende kiem is dus eene scheppende idee, die zich ontwikkelt en openbaart door de organisatie, die niet afhangt noch van physica noch van chemie, die alleen behoort tot het domein van het leven. Het is deze idee, „bestuurderesse van de levensontwikkeling ," die in het levend organisme de centrale eenheid schept, den innerlijken zamenhang van de deelen, de overeenstemming, de harmonie van het geheel; zij is het, die de ontwikkeling van het wezen naar zijne bestemming henen leidt. Terwijl dan het begrip van eind-oorzaken (van krachten, door een levend wezen gebruikt, om een bedoeld einde te veroorzaken) noodzakelijk vreemd blijft aan de studie van den physicus en den chemicus, kan dat niet even zoo wezen voor den physioloog. Het leven is iets anders dan eene weiking van de physico-chemische krachten en eigenschappen in gegevene omstandigheden. Het gaat aan de ontwikkeling der organische eigenschappen vooraf, en deze laten zich alleen door het leven verklaren. En ziedaar op eens het begin van het leven buiten de reeks der stoffelijke verschijnselen geplaatst, en de eindbedoeling in hare rechten op hare rechte plaats hersteld door een geleerde, die zoovele jaren heeft doorgebracht in het waarnemen der levensverschijnselen. Ziedaar zwijgende oorzaken aangetroffen aan de grenzen van de positive wetenschap, en die, zoo zij niet antwoorden op de vragen der experimentale methode, op veel beteekenende wijze antwoord geven op de vragen der mefapliysica. In die oorzaken, die zich plaatsen op de grenzen der stoffelijke werkelijkheid, hoort de philosophie (en zou het eene illusie zijn P) den weerklank van de scheppende werkzaamheid, die door haar werkt, die door haar onophoudelijk de gedaante der wereld vernieuwt en door de eeuwen heen het wonder van het leven voortzet. Hier begint dus ook de metaphysische wetenschap. De met de hand van den physicus en den chemicus opgehangen keten der verschijnselen vat zij weder op, en hecht deze aan de eerste oorzaken. Staat de positive wetenschap dit toe ik zeg met, dat dit voldoende is, maar het is iets althans en sluit groote consequenties in zich. Men zegt ons in edele taal, dat de philosophie de tolk is van het eeuwig streven van de menschelijke rede naar het onbekende; dat de philosophie door zich altijd te houden in de hoogere gewesten, in de verhevene sferen der wetenschappen, aan hét wetenschappelijk denken eene beweging mededeelt, die het levend maakt en veredelt; dat zij altijd bezig in de onuitputtelijke oplossing van groote vraagstukken het heilig vuur van 't onderzoek onderhoudt. Inderdaad: de philosophie is niet nutteloos en heeft met uitgediend. Zij doet de wetenschap opklimmen tot de oorzaak of de bron der dingen; zij toont aan, dat er buiten de physica en chemie of de natuurwetenschap vraagstukken zijn, die de menschheid raken, die deze zelf niet heeft aangeraakt en die zij niet oplost door ze te onderdrukken. Men weet niet, zegt men ons, of dit streven van den menschelijken geest 18* een eind zal hebben, een grens zal vinden. Maar wat doet dit af? De expérimentale wetenschap betuigt met dit alles, hoezeer zij verschilt van dat positivisme, dat de philosophische waarheden afwijst en zou willen verbannen. Zij zegt: „Deze zaken ontkennen, zou niet wezen ze vernietigen; het zou zijn, de oogen sluiten en gelooven, dat liet licht niet bestaat. Nog ééne opmerking. Is hier gedurig sprake geweest van het determinisme der exacte wetenschap, men bedenke, dat dit woord hier iets anders beteekent dan in het gewone gebruik, als men van zielkunde en wereldregering spreekt. Zulk eene determinatie, als die wetenschap met behulp van hare instrumenten en berekeningen geeft, kan uit den aard der zaak met bestaan omtrent de dingen, die de metaphysische philosophie onderzoekt. Men mag haar dus ook niet van deze eischen en niet daarin het recht van het bestaan der metaphysica stellen, om dan het in dien zin niet gedetermineerde van de zaken, met welke zij zich bezig houdt, voor hersenschimmen of droombeelden te verklaren. Maar eene expérimentale wetenschap, zoo als wij die hier leerden kennen, zal dit ook allerminst. Zij erkent, dat er eene werkelijkheid kan bestaan, die niette bereiken is met onze stoffelijke werktuigen, hoe ook geholpen door becijfering en bestuurd door de macht van den geest. Trouwens die geest zelf, wat is hij, indien niet eene der ongedetermineerde werkelijkheden? En de expérimentale wetenschap rekent hem tot het meest wezenlijk bestaande, en heeft met eene bewonderingswaardige nauwkeurigheid beschreven het vruchtbaar gebruik van zijne spontane of uit zich zelf ontstaande werkzaamheid in de methode der positive wetenschappen, onder den vorm van de idee a priori, die de proefnemingen bestuurt en de groote wetten der natuur openbaart. Nog eens dan ten slotte. Zie hier het geweldig verschil tusschen deze wetenschap en het positivisme. De eerste wil alleen de wetenschappelijke methode bepalen, het laatste wil eene philosophie vestigen. De eerste is met het hare volkomen in haar recht; het laatste vergrijpt zich aan het recht van iets anders door te besluiten en te beslissen omtrent een orde van zaken, met welke liet niets te maken heeft. Tot zooverre Caro. Ik voor mij onderschrijf niet alles, wat hier over de idee a priori gezegd en van haar beweerd is. Ik geloof zelfs, dat deze benaming niet gelukkig is, en zij ons de juiste bedenkingen van Leibnitz tegen de ideae innatae van Descartes moet herinneren.' Maar ééne zaak is er, die voor mij reeds genoeg is, om mij geheel tegenover het positivisme en aan de zijde der hier voorgestane wetenschapsleer te plaatsen. Zij is deze: dat het eene even willekeurige als vergeefsche uitspraak is, dat de wetenschap zich alleen met de waarneming en verklaring der verschijnselen en hunne naaste oorzaken heeft in te laten. De menschelijke geest heeft nu eenmaal de bepaalde neiging, aandrift en behoefte, om naar de kennis van het wezen der dingen te staan. Laat alle wetenschapsleer en methodologie het afkeuren en verbieden: het kan niet baten. Ja laat er straf, laat er de doodstraf op gesteld worden: het kan evenmin baten, als dat men daarmede het vrije denken en liet vrije oordeelen van 't geweten zou willen weren. En hierom reeds is het in de wetenschapsleer en de methodologie een onverstandig dogmatisme, en in het allerminst empirisch, dit stellig bestaande, welks bestaan door geheel de geschiedenis van het menschelijk denken is gestaafd, niet te erkennen, daarmede niet te rekenen, daaraan zijn recht te ontzeggen. joaknes tideman. 1 De geachte steller kou niet weten, wat over deze beginselen in onze rede, die niet als ingeschapen denkbeelden, maar als grondwaarheden en grondslagen voor allerlei kennis, met onze rede zelve in ous gelegd zijn, in ditzelfde nummer van het Tijdschrift bl. 251—354, 256—259 is gezegd. Ook heb ik er over gesproken in mijne Theol. Natur. ed. 4, p. 19—29. Geen vraagstuk is tegenover het empirisme eu materialisme thans meer aan de orde dan dit. Het verdient van alle zijden meer onderzocht te worden, dan dusverre is geschied. G. HF,GELS WIJSBEGEERTE TEGENOVER NATUUR EK KUNST. Het wordt hoe langer zoo duidelijker door velen ingezien, dat de wijsbegeerte van Hegel gelijk op de beoefening der godsdienst, zoo ook op het genot der schoone natuur en der fraaije kunst verlammend werkt. Het hapert hier niet aan deze of die stelling; het hapert aan het stelsel. Zoo verklaart een geprezen schrijver over de aesthetica of de leer van den smaak:1 „Hegels leer moet, wat haar beginsel zelf betreft, worden afgebroken , wanneer wij den grond voor eene aesthetica willen verkrijgen, die aan de feiten der natuur en aan de gevoelens onzer ziel regt laat wedervaren. Want voor Hegel is de natuur niet het werk van den zelfbewusten Meester, niet de openbaring des eeuwigen Geestes en zijner scheppende gedachten, maar eene ontlediging en afval der logische idee van haar zelve. Immers hij noemt de natuur de onopgeloste tegenspraak en verklaart, dat het leven in haar aan de onredelijke uiterlijkheid is overgegeven." Behalve vele andere vragen, die over dit beginsel van Hegels wijsbegeerte zijn te doen, zou ik ook wel eens, indien ik er een antwoord op kon hooren, deze willen opwerpen: Waar is toch die idee, waarvan Hegel en vele anderen zoo vaak spreken, te vinden? In de sterren of wolken, in de boomen of metalen, in de bergen of rivieren? Zoo niet hierin, maar in een redelijk wezen, waarom wordt dan van dit redelijk wezen, niet gesproken? Heerscht er eene idee in en over het heelal, dan moet zij de idee zijn van een ideënvormend wezen, dat is van God. Weigert gij God te noemen, zwijg dan ook van ideën, en erken alleen de stof, dat is, wees materialist. ') Carrière, Aesthetik, bl. 239, volgens F. Nippold, Neueste Kirchengeschichte, bl. 256, EENE ZWARTE BLADZIJDE OVER CHINA. NAAR G. SCHLEGEL. In de f erhandelingen van het Bataviaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen, D. XXXII, in 1866 uitgegeven, vindt men, behalve eene vertaling van een Chineschen roman en een uitvoerig berigt over een geheim verbond onder de Chinezen, op de orde der Vrijmetselaren eenigzins gelijkende, beide van de hand van den heer G. Schlegel, translateur van het gouvernement voor de Chinesche taal te Batavia, ook een kort opstel van dezelfde hand over de prostitutie in China. De doorkundige Sinoloog is door geen vooringenomenheid voor de evangelische zending in China verblind, zoodat hij uitliefde tot haar misschien donkerder zou zien. Integendeel. Hij verklaart (wij geven zijne eigene woorden, die wel eens wat vreemd zijn) bl. -Z 5: „Westersche beschaving zal in overvloed aan deze, in andere opzigten zoo gunstig bekende, natie moeten gebragt worden. Niet, zoo als men tracht dit te doen, door middel van, voor het grootste gedeelte, onbeschaafde, ongeletterde en bigotte zendelingen, maar door energieke en kundige menschen, die het remedie aanwenden daar waar de wonde is. Menschen van het slag der Jezuïten, zonder hunne eerzucht, maar toegerust met al hunne kundigheden en bekwaamheden." Welnu wat schrijft deze geleerde over China's zedelijken toestand? Men hoore. „Zonder het afgrijselijk zedebederf, dat, onder de Piomeinen heerschte, ware Italië welligt nimmer de prooi der barbaren geworden; maar de algemeene verdorvenheid en veilheid van het Romeinsche volk hadden het verzwakt en gesplitst; de vroeger zoo geharde krijgsbenden waren laffe en verwijfde wellustelingen geworden, niet meer in staat den helm en het harnas te dragen, of het zwaard ter verdediging van het vaderland te voeren. „China verkeert thans in eenen gelijksoortigen toestand. Een afgrijswekkende burgeroorlog, zoo als de geschiedenis zelden leert kennen, woedt sints bijna vijftien jaren in haar binnenste; terwijl buitenlandsche vijanden het land hebben bestookt, en aan deze zoo hoogmoedige natie voor haar allervernederendste voorwaarden hebben opgelegd. „Met reuzenschreden gaat het Bloemenr'tjk zijnen val te gemoet, en krachtige omwentelingen zullen moeten plaats grijpen, eer dit rijk zich wederom uit het slijk, waarin liet zich nu wentelt, zal kunnen verheffen. „De oorzaken van dezen toestand zijn het grenzenlooze zedebederf, dat alle standen der Chinesclie maatschappij verpest heeft. Ontucht en veilheid hebben haren giftigen adem over het volk en zijne ambtenaren, van den laagsten wijkmeester tot den keizer, geblazen en alle energie en kracht, adel en menschelijkheid vernietigd „De pen weigert dikwijls de grove onzedelijkheden neder te schrijven, die de schrijver," zegt de heer Schlegel, „wenscht bekend te maken, en de nieuwere talen leenen zich moeijelijk tot de beschrijving van de, het kuischlieidsgevoel kwetsende, handelingen. Wij willen echter zooveel mogelijk trachten, in onze bewoordingen binnen de grenzen der zedelijkheid en welvoegelijkheid te blijven, en voor die uitdrukkingen, welke moeijelijk in de Hollandsche taal gezegd kunnen worden, de Latijnsche bezigen." Natuurlijk zullen wij ons hier wachten alles mede te deelen, wat de schrijver, de eerste, die ons in deze geheimen van China inleidt, al geeft. Enkele van de minst aanstootelijke, maar sprekende trekken nemen wij alleen over. „De huizen der ontucht zijn aan geene plaatsen gebonden. Overal ziet men ze, op de fraaiste en luchtigste plaatsen, hunne blaauw geverwde jaloezijen vertoonen, en op de rivieren zijn het de drijvende huizen der ontucht, de hloemeniooten, welke de oevers en de daaraan staande huizen maskéren. „De huizen zijn prachtig en doen in rijkdom en versierselen niet onder voor de rijkste koopmanshuizen en gouvernementspaleizen. •— De booten moet men zich voorstellen als reusachtige Venetiaansche gondels. „Allen, die het maar betalen kunnen, begeven zich openlijk en schaamteloos, uitgedoscht in hunne fraaiste kleederen, en wel bij het daglicht, naar die plaatsen. „De gemeenzaamheid met onzedelijkheid is daardoor zoo algemeen geworden, dat vaders zich niet schamen in tegenwoordigheid hunner kinderen de laagste en ontuchtigste gesprekken te houden. De invloed op hen is dan ook infaam. De Chinesche jongens van zeven en acht jaar spreken met de grootste wereldwijsheid over de dierlijkste dingen en de vuigste scheldwoorden zijn op hunne lippen bestorven. Met de jaren groeit de minachting voor de vrouw; want, daar de strenge huiswetten het verkeer tusschen beide seksen zoo goed als onmogelijk maken, ziet de Chinesche jongeling niets anders dan de laagste soort van vrouwen om zich heen. Voor hem worden zij dus niets anders dan eene zaak, een handelsartikel, een voorwerp alleen dienstig tot instandhouding van het geslacht , of ter bevrediging van zijnen hartstogt." De arme slagtoffers der ontucht worden van jongsaf opgeleid, om door gezang en guitar, door dam- en schaakspel, door poëzie en door allerlei kunstenarijen bekwame verleidsters te worden. Ook zweep- en stokslagen worden, zoo noodig, bij deze opleiding niet gespaard. Het uiteinde dezer vrouwen is meest altijd allerellendigst.... De vrees voor dit lot is eene der oorzaken eener gruwelijke misdaad, namelijk, dat vele arme ouders hunne dochters als kleine kinderen om 't leven brengen. In allerlei bijzonderheden ziet men bij Schlegel, hoe algemeen en onbeschaamd deze zedeloosheid wordt gepleegd. Eéne bijzonderheid heeft betrekking tot de drukpers. „Als zinnelijke prikkels worden erotische platen en boeken gebruikt; beide zijn in onnoemelijk aantal voorhanden. Bijna alle ligte lectuur, romans, anecdoten, enz., zijn in zulke krasse bewoordingen gesteld, dat het bijna onmogelijk is, om eene keuze er uit te doen. „De Romeinsche dichters, in hunne molles libri, gebruikten toch nog metaphoren en omschrijvingen; in de Chinesche Tschoen Jcoeng tsse1 (erotische poëzij) echter is de taal onverbloemd gebruikt, om de schandelijkste handelingen met de grofste onbeschaamheid te beschrijven. „De autoriteiten laten de uitgave dezer boeken ongehinderd voortgaan. Wel hebben zij en de priesters in publieke geschriften tegen deze zedebedervende werken geijverd, en de schrijvers er van met zware straffen bedreigd; wel vertellen de priesters, dat de schrijvers van onzedelijke tooneelstukken zoolang in het vagevuur zullen branden, als hunne werken op aarde blijven bestaan;2 maar desniettegenstaande worden de laagste tooneelstukken , waar de mannelijke zoo wel als de vrouwelijke bevolking toeschouwers zijn, dagelijks opgevoerd, en leveren de drukpersen meer en meer onzedelijke romans. „Slechts enkele malen hebben sommige Gouverneurs-Generaal diergelijke werken, met de, tot het drukken gediend hebbende, platen opgekocht en verbrand; maar zulke gevallen zijn zeldzaam, want gewoonlijk zijn de ambtenaren de eersten, die dergelijke boeken koopen. De erotische platen en prenten overtreffen, in rijkdom, afwisseling en infaamheid de lubriekste verbeelding, en hebben nog meer aftrek dan de boeken, daar niet elkeen lezen, maar wel iedereen zien kan." Er zijn ook kloosters in China voor jannen en voor 1 Gedichten van het Voorjaarspalei.s 2 Morrison, Engl. and C/iin. Dictbij het woord Drama. vrouwen, waarin men onzedelijker leeft, dan Boccacio het ooit geschetst heeft. Maar nog ongelukkiger is China's toestand. Behalve deze zedeloosheid heerschen er ook nog andere soorten van ontucht,1 „niet geheim, maar onbeschaamd, openbaar." De taal is rijk, om ze allen uit te drukken, met namen. die ze als aardio-. ' O heden en vermaken kenmerken. Alleen ééne benaming schijnt eene afkeuring te kennen te geven. Uit de algemeenheid der zedeloosheid komt „die slaperigheid en wezenloosheid, welke de meeste Chinezen, en vooral die der provincie Fokiën kenschetsen, die zucht tot stille bezigheden, als handel en landbouw ; die afkeer van alle soorten van zwaren handenarbeid en oorlog, Het niet aanwezen van deze ligchaam-verwoestende en energie-doodende wellust maakt den Canton-Chinees daarom zooveel energieker. Daarom worden alle zware handwerken in onze koloniën door Canton-Chinezen gedaan; daarom levert de provincie Canton zulk een groot contingent aan onze mijnen; daarom zijn zij ook zoo veel ondernemender en minder lafhartig, dan de Chinezen van andere provinciën." Het is deze wellust, „die bijna alle Chinezen, behalve de Canton-Chinezen laf, kinderachtig, verraderlijk en valsch maakt. Wij zien diezelfde karakter-toestanden bij Europeanen indien zij zich aan deze noodlottige gewoonten overgeven — zoeken wij dus ook die gevolgen bij de Chinezen in dezelfde oorzaken. „Het is geen ongewoon verschijnsel, in Fokiën jongelieden van twintig of vijf-en-twintig jaar te zien, die reeds totaal uitgeput zijn." In de noordelijke provinciën „heeft de laatste Anglo-Frankische expeditie eenen toestand gevonden, zoo onzedelijk en 1 De ptederastia eii de masturbatio (stuprum manu factum). Van de laatste zegt Schlegel: „Alle kinderen en de meeste volwassenen geven er zich (behalve in de provincie Canton) aan over." Van de eerste zegt hij, dat er ook te Pekin inrigtingen bestaan, om knapen tot ongelukkige slagtoffers daarvoor af te rigten. ontzenuwend, dat het geen wonder meer baren kan, dat de ontzettende legermassa's, welke China te velde voerde, voor eene handvol Europeanen als kaf vervlogen zijn." Wij durven niet meer overnemen. Schlegel vraagt verschooning voor zijne schets, door hem gegeven, om te doen inzien, „hoe hoogst noodig eenè geheele omwenteling in China is." Hij eindigt met de woorden: „Geen pleister, 'hier en daar op eene uitbrekende wond van dit groote ligchaam gelegd, kan hier helpen, maar geduchte sneden en wonden moeten gehakt, en bijtende geneesmiddelen toegepast worden, zoo men dit verrottende ligchaam tot een nieuw en gezond wil doen herrijzen. Geen feniks rees ooit op dan na geheel en al verbrand geweest te zijn, en zoo zal China ook nimmer verrijzen, dan na eene algemeene uitroeijing en verwoesting van al wat hare opstanding in den weg staat-" Schlegel is, volgens zijne verklaring bl. 5, de eerste, die dezen kanker aanwijst. Veel leeren wij uit hem. Wij zien weder uit dit voorbeeld, hoe treurig de toestand van heidensche volken is, en hoe, ook al zijn ze beschaafd (want dit zijn de Chinezen in hooge mate), toch de alles bedervende zonde hen naar geest en ligchaam diep ongelukkig kan maken. Welk geneesmiddel er tegen te vinden? Schlegel spreekt in de eerste, door mij uit hem aangehaalde woorden, van een geneesmiddel, 'twelk hij meent te kennen in de „Westersche beschaving," maar wijst die af, welke de evangelische zendelingen aanbrengen. Welke wil hij dan? Die van „kundigheden en bekwaamheden, gelijk de oude ƒezuïten hadden. Maar deze beschaving is reeds aangewend, en stellig niet alleen door de eerzucht der Jezuïten krachteloos geworden, ook door gebrek aan levensvatbaarheid. En wat heeft onze „Westersche beschaving" — eene zeer onbepaalde en zwevende uitdrukking! — vooruit boven die van het oude Home, 'twelk, niettegenstaande al deze beschaving, is te gronde gegaan onder het wigt zijner zonden?.... Wat anders dan — het Evangelie? Voorzeker, geene kundigheden, geene bekwaamheden, geene beschaving van ons, Europeanen, zullen China verlossen van zijne ontzenuwende zonden, en deze talrijkste der natiën, tot wie een derde deel der bevolking van geheel de aarde behoort, met een nieuwen geest bezielen; geene, dan de beschaving, de vernieuwing, de wedergeboorte, die uitgaat van het Evangelie. Aan het Evangelie heeft de Westersche beschaving hare reinigende en herscheppende kracht te danken. Wat helpt de Westersche beschaving, waar haar Oost.ersche grondslag, Jezus Christus, wordt verlaten? Welke kracht tot verlichting, herschepping en vernieuwing is er uitgegaan van de Theophilanthropen (1796), van de Fransch-Katholieken (1830), van de Duitscli-Katholieken (1845), die allen beschaving, deugd en godsdienst voorstonden, maar zonder te blijven op het eenige, naar den stand onzer ontwikkeling alleen mogelijke, door God zeiven gelegde fundament— Jezus Christus? Al die pogingen zijn gebleken geene duurzame kracht of levensvatbaarheid te bezitten. Spoedig gingen zij kwijnen en stierven zij aan de tering. Hoe gaat het met hen, die nu Jezus' naam op de lippen nemen, maar Hem niet als Gods eengeboren Zoon eerbiedigen ? Edele naturen worden wanhopig, eigenlievende krankzinnig, trotsche wrevelig, lage spotziek — allen vroeger of later verlegen, allen verduisterd, zwak en krachteloos. Er is maar een redmiddel voor de kranke ruenschheid. Jezus Christus worde, gelijk overal op aarde, zoo ook in China gepredikt. De zaligheid is in geen ander. Die niet in Hem gelooven, zullen in hunne zonden sterven. Schlegel, geen vriend der evangelische zending, is tegen zijne bedoeling de krachtige prediker harer onmisbaarheid. G. IS HET MENSCHDOM BEGONNEN MET IN EEN STAAT VAN RUWHEID TE LEVEN? Niet alleen de Bijbel, ook de overleveringen van alle volken verhalen ons, dat de eerste mensclien in geen toestand van ruwheid hebben geleefd, maar dadelijk door den omgang met - hoogere wezens zijn ontwikkeld geworden. Immers eene gouden eeuw, waarin de Goden met de menschen verkeerden, wordt algemeen als het eerste tijdperk van het menschdom beschreven. Hiertegen en hiervoor brengt de wijsbegeerte hare gronden aan. Een bewijs hiervoor geeft Ernest Renan, een door veelzijdige geleerdheid alleszins bevoegd medespreker, die door geene voorliefde voor den Bijbel op een dwaalspoor kon komen. Hij is overtuigd, dat de oudste bekende talen de onderstelling van een eersten wilden toestand bij de volken, die ze gebruikten, geheel opheffen. Hij schrijft:1 Men moet onderstellen, dat de beschaafde rassen des menschdoms niet eerst in een toestaud van wildheid hebben geleefd, maar in zich zelve, van den aanvang af, de kiem van toekomstigen vooruitgang hebben gedragen. "Was hunne taal op zich zelve alleen niet een merkteeken van adel en als eene eerste wijsbegeerte? Zich een wilden stam voorstellen, die eene Semitische of Indo-Europesche taal spreekt, is eene zich zelve opheffende onderstelling. Haar aan te nemen zal elk weigeren, die in de wetten der vergelijkende taalkunde en in de algemeene beschouwing van den menschelijken geest is ingewijd. Zóó komt de nieuwste wetenschap aan de oudste bladzijden des Bijbels getuigenis der waarheid brengen. Die wetenschap erkent, dat de oudste talen een toestand van wildheid bij de oudste volken uitsluiten, en de Bijbel verhaalt, dat èn de taal èn geheel de beschaving des menschdoms haren oorsprong hebben in goddelijk onderwijs. • Histoire générale des lavyues sémit. D. I, bl. 484. TWEE METHODEN IN DE NATUURKUNDE EENE LES VOOB DE GODGELEERDHEID. Velen willen tegenwoordig de godgeleerdheid gaarne aan de natuurkunde onderwerpen. Gelijk voorheen gene de meesteres, deze de slavin was, zoo pogen nu niet weinigen de verhouding om te keeren. Dit is althans niet minder dwaas, dan de vroegere verkeerdheid. Dat iedere wetenschap vrij zij en van hare zusters leere, wat deze ter onderrigting aanbieden! Leeren kan de godgeleerdheid in 't bijzonder veel, wat de methode betreft, van de natuurkunde. Om de natuur te onderzoeken, wordt tweederlei methode gebezigd, waarvan de eene even onmisbaar is als de andere. De tachtigjarige Göthe heeft beide in haar wezen en in de behoefte, welke de eene aan de andere heeft, voortreffelijk in het werken en streven van vier beroemde Fransche natuurkundigen gekenmerkt. Wij nemen er van over, wat ons voor de godgeleerdheid zeer nuttig schijnt. Juist in de methode hapert er nog zooveel bij haar! Twee uitstekende mannen, schrijft Göthe,1 de vaste secretaris der academie, baron Cuvier, en een geacht lid derzelve, Geoffroi de St. Hilaire, treden tegen elkander op; de 1 In eene beschouwing, wellce in zijne We.rke, Deel L, bl. 201 wordt gevonden, over de Principes de philosophie zoologique. Discutés en Mars 1830 au sein de VAcademie royale des sciencespar Mr. Geoffroi de St. Hilaire Paris 1830. Ik deel Giithe's gedachten verkort mede. eerste bij iedereen, de ander bij alle natuuronderzoekers met roem bekend. Sedert dertig jaren ambtgenooten bij dezelfde instelling, onderwijzen zij in den Jardin des plantes de natuurlijke geschiedenis, op dit onafzienbaar veld beide ijverig bezig, eerst gemeenschappelijk werkend, maar langzamerhand door verschil van inzigt gescheiden en elkander veeleer ontwijkend. Cuvier werkt onvermoeid voort, steeds onderscheidend en het voorhandene naauwkeurig beschrijvend, en verkrijgt aldus de heerschappij over eene onmetelijke breedte. Geoffioi de St. Hilaire daarentegen zoekt in stilte naar de analogiën der schepselen en hunne geheimzinnige verwantschap. Gene gaat van het enkele deel voort tot het geheel, lietwelk wel wordt voorondersteld te bestaan, maar tevens geacht nooit te kunnen doorgrond of gekend worden; deze draagt het geheel in zijn inwendigen zin en houdt de overtuiging vast, dat het enkele daaruit langzamerhand ontwikkeld kan worden. Belangrijk is het op te merken, hoeveel, wat aan dezen gelukt in de ervaring helder en duidelijk aan te wijzen, door genen dankbaar wordt aangenomen; en zoo versmaadt deze ook geenszins, wat hem van ginds als beslist toekomt. Alzoo ontmoeten zij op verscheidene punten elkander, zonder daarom eene wisselwerking te erkennen. Want een vooruitzien en een vooraf vermoeden van het enkele in het geheel wil Cuvier, de schiftende, onderscheidende, op de ervaring zich grondende en van haar uitgaande, niet toegeven. Datgeen te erkennen en te kennen, wat men niet met oogen ziet, wat men niet handtastelijk aantoonen kan, verklaart hij niet onduidelijk voor aanmatiging. Maar Geoffioi, die aan vaste beginselen vasthoudt en zich aan hoogere leiding overgeeft, wil het gezag dier andere wijze van behandeling niet laten gelden. Na deze inleiding zal wel niemand het ons ten kwade duiden, wanneer wij verklaren: het geldt hier twee verschillende zienswijzen, welke bij het menschelijk geslacht meesttijds gescheiden en zóó verdeeld aangetroffen worden, dat zij gelijk overal, zoo ook in de wetenschappen zich niet ligt verbinden, en, zóó als zij eens gescheiden zijn, zich ook slecht laten vereenigen. Ja dit gaat zoo ver, dat, wanneer de eene partij iets van de andere kan gebruiken, dit doorgaans met tegenzin wordt aangenomen. Met de geschiedenis der wetenschappen en eene lange eigene ervaring voor oogen, zou men kunnen vreezen, dat de menschelijke natuur zich moeilijk ooit uit deze tweespalt zou kunnen redden. — Wij breiden het gezegde nog verder uit. De alles onderscheidende man is zoo scherp ziende en heeft eene zoo onafgebrokene opmerkzaamheid noodig, eene zoo tot in bet kleinste doordringende geoefendheid om de afwijkingen der gedaanten waar te nemen, en ten laatste de zoo bepaalde gave, om deze verscheidenheden te benoemen, dat men liet hem wel niet ten kwade kan duiden, wanneer hij daarop trotsch is, en deze zijne wijze van behandeling voor de eenig grondige en juiste acht. Ziet hij nu, hoe de roem, welke hem ten deele valt, daarop rust, dan kan hij het bezwaarlijk over zich verkrijgen, de erkende verdiensten met een ander te deelen, die zicli naar het schijnt, den arbeid minder zuur heeft laten vallen, om een doel te bereiken, op een gebied, waar eigenlijk slechts aan vlijt, moeite en volharding de kroon toekomt. Wel is waar meent hij, die van de idee uitgaat, zich ook wel iets daarop te kunnen laten voorstaan, hij, die een hoofddenkbeeld weet te vatten, waaronder zich de ervaring meer en meer voegt, en die in het vertrouwen leeft, dat hij, hetgeen hij hier en daar gevonden en reeds in het geheel uito-esproken heeft, ook zeker in de bijzondere gevallen weder zal aantreffen. Een man op dit standpunt mogen wij ook wel een zekeren trots, een zeker inwendig gevoel zijner waarde ten goede houden, wanneer hij van zijnen kant niet toegeeft en nog veel minder eene zekere minachting kan verdragen, welke liein dikwerf van de andere zijde, zij het dan ook op zachte en gematigde wijze, wordt betoond. 1868. lq Wat deze tweespalt onheelbaar maakt, is wel het volgende. De man, die altijd onderscheidt en zich alleen met het begrijpelijke inlaat, die, wat hij doet bewijzen kan en geene buitengewone inzigten eischt, die nimmer iets, dat dubbelzinnig schijnen kan, voordraagt, moet wel een grooter, ja algemeen gehoor verwerven. Daarentegen heeft de ander zich als een kluizenaar te beschouwen, die zich zelfs niet altijd met hen kan vereenigen, die hem overigens toestemmen. Reeds dikwerf is in de wetenschap deze tweestrijd voorgekomen en het verschijnsel moet zich telkens herhalen, daar, zoo als wij zagen, de grondstoffen hiertoe zich steeds nevens elkander ontwikkelen en waar, zij in aanraking komen, eene uitbarsting te weeg brengen. Dit geschiedt wel het meest, wanneer personen van verschillende nationaliteit, ongelijken ouderdom of andere verwijderde omstandigheden op elkander werken. In het tegenwoordige geval is het echter opmerkelijk, dat twee mannen van gelijken leeftijd, sedert achtendertig jaren ambtgenooten bij dezelfde instelling, zoo langen tijd in verschillende rigting op hetzelfde veld werkzaam, elkander ontwijkend, verdragend, ieder voor zich voortwerkend, met de fijnste beschaafdheid elkander bejegenend, eindelijk toch tot eene uitbarsting en eene openlijke onaangenaamheid geraakten Daar intusschen alles, wat in hoogeren zin onder menschen voorvalt, van het zedelijk standpunt waargenomen, beschouwd en beoordeeld worden moet, en daarbij in de eerste plaats de eigenaardigheid en individualiteit der betrokkene personen in aanmerking komt, hebben wij ons voor alles met de levensgeschiedenis der beide groote mannen, zij het dan ook maar in algemeene omtrekken, bekend te maken. Geoffroi de Saint Hilaire, in 1772 geboren, werd in het jaar 1795 als hoogleeraar in de dierkunde aangesteld op het tijdstip, dat de Jardin du Roi tot eene openbare inrigting van onderwijs werd bestemd. Kort daarna werd ook Cuvier aan deze inrigting beroepen, en ziet men beiden vertrouwelijk te zamen werken, zoo als welmeenende jonge menschen dit plegen, nog onbewust van hun inwendig verschil. In het jaar 1798 sluit Geoffroi de St. Hilaire zich aan de geheel onzekere onderneming naar Egypte aan en wordt daardoor eenigermate van het onderwijs vervreemd. De in hem gewortelde zucht, om van het algemeene tot het bijzondere te besluiten, bevestigt zich intusschen meer en meer, en na zijne terugkomst biedt hem zijne deelneming aan het groote werk over Egypte de gewenschte gelegenheid, om zijne methode aan te wenden en toe te passen. liet vertrouwen, dat men in zijn inzigt en karakter stelde, bleek vervolgens op nieuw daarin, dat de regering hem naar Portugal zond, om daar, zoo als men het uitdrukte, de studiën te regelen. Van deze voorbijgaande onderneming teruggekeerd, verrijkt hij het museum te Parijs met belangrijke voorwerpen. Terwijl hij in zijn vak onvermoeid voort.werkt, wordt hij door de natie voor een degelijk mensch erkend en in het jaar 1815 tot gedeputeerde benoemd. Dit was echter niet het tooneel, waarop hij zoude schitteren, nimmer beklom hij het spreekgestoelte. De grondbeginselen, volgens welke hij de natuur beschouwt, spreekt hij eindelijk in een in het jaar 1818 uitgegeven werk duidelijk uit en ontvouwt zijn hoofddenkbeeld: dat de bewerktuiging der dieren aan eenen algemeenen, slechts hier en daar gewijzigden regel, waaruit hunne verscheidenheid moet worden afgeleid, onderworpen is. Wenden wij ons nu tot zijne tegenpartij. Georg Leopold Cuvier, in het jaar 1769 in het toenmaals aan Wurtemberg behoorende stadje Mömpelgard geboren , verkreeg daardoor meer naauwkeurige kennis der Duitsche taal en letterkunde. Zijne bepaalde neiging voor de natuurlijke geschiedenis brengt hem in betrekking tot den voortreflelijken Kielineijer, eene betrek- 19' king, die ook later in den vreemde nog voortduurt. Wij herinneren ons in het jaar 1797 brieven van Cuvier uit vroegeren tijd aan dezen natuuronderzoeker gezien te hebben, merkwaardig door de in den tekst kenmerkend en meesterlijk geteekende ontledingen van onderzochte, lager bewerktuigde dieren. Bij zijn verblijf in Normandië bewerkt hij wat bij Linnaeus de klasse van wormen is, blijft niet onbekend aan de vrienden der natuur te Parijs, en Geoffroi de St. Hilaire haalt hem over, om in de hoofdstad te komen. Zij vereenigen zich tot de uitgave van verschillende leerboeken en trachten vooral eene ordening der zoogdieren te verkrijgen. De verdiensten van zulk een man blijven ook verder niet onopgemerkt. In 1795 wordt hij bij de centraalschool te Parijs aangesteld en tot lid van de eerste klasse van het Instituut benoemd. Ten gebruike dier school geeft hij in het jaar 1791 uit: Tableaux élémentair es de l'histoire naturelle des animaux Hij verkrijgt de aanstelling tot hoogleeraar der vergelijkende ontleedkunde en verwerft zich door zijn scherpen blik een ruim en helder overzigt, door zijne duidelijke en schitterende voordragt de meest algemeene en luide toejuiching. Na de aftreding van D'Aubenton erlangt hij diens plaats bij het College de France, en, door Napoleon onderscheiden, wordt hij bij het departement voor het openbaar onderwijs geplaatst. Als lid daarvan reist hij in Holland en een gedeelte van Duitschland door de toen als departementen bij het keizerrijk ingelijfde provinciën, om de scholen en inrigtingen van onderwijs te onderzoeken. Zijn daaromtrent afgelegd verslag ontbreekt mij. Yan elders vernam ik, dat hij daarin niet verzuimd heeft, de meerdere voortreffelijkheid der [Hollandsche en] Duitsche scholen boven de Pransche aan te wijzen. Sedert 1813 is hij in hooge staatsbetrekkingen geplaatst, in welke hij na de terugkomst der Bourbons werd bevestigd en tot heden (1830) zoowel in openlijke als wetenschappelijke werkzaamheid bezig is. Zijn arbeid is onafzienbaar; hij omvat het geheele rijk der natuur. Zijne uiteenzettingen dienen ook ons, om de voorwerpen te leeren kennen; zij zijn modellen van behandeling. ATiet alleen heeft hij getracht, het grenzelooze rijk der levende bewerktuigingen te onderzoeken en te ordenen; maar ook de sedert lang uitgestorvene geslachten hebben aan hem hunne wetenschappelijke opstanding te danken. Hoe naauwkeurig hij voorts ook geheel de menschelijke wereld kent en in de karakters der voornaamste medespelers op het wereldtooneel pleegt door te dringen, kan men opmerken in de gedenkteekenen, die hij ter eere van gestorvene leden des Instituuts weet op te rigten, waarin tevens zijne uitgebreide overzigten over elk gebied der wetenschappen voor den dag komen [Men moet nog op twee andere mannen wijzen, eerst] op graaf Buffon, in 1707 geboren. Deze uitstekende man bezat een helder, vrij overzigt over alle dingen, levenslust en vreugde aan hetgeen er is; vrolijk stelt hij belang in alles wat bestaat. Man des levens, man der wereld heeft hij den wenscli, om al leerende te behagen, om onderrigtend aangenaam te zijn. Zijne vooistellingen zijn meer schilderingen dan beschrijvingen; hij stelt het schepsel gaarne in zijn geheel voor, bovenal in betrekking tot den mensch, waarom hij op dezen ook dadelijk de huisdieren laat volgen. Hij bemagtigt al het bekende; hij weet niet alleen partij van de natuuronderzoekers te trekken, maar zich ook van de door reizigers verkregen uitkomsten te bedienen. Men ziet hem in Parijs, het groote middenpunt der wetenschap, als bestuurder van het reeds aanzienlijke koninklijke kabinet, uiterlijk begunstigd, gegoed, in den gravenstand verheven en zich even voornaam als behagelijk jegens zijne lezers gedragende. Op dit standpunt weet hij uit het enkele tot het omvattende te komen. Schrijft, hij ook al, hetgeen hier ons bijzonder aangaat, in het tweede deel zijn Histoire naturelle, bl. 544: „De armen van den mensch gelijken in geen opzigt aan de voor- pooten der dieren, evenmin als aan de vleugels der vogelen— zoo spreekt hij hier in den zin der alles naar 't uiterlijke beschouwende en de voorwerpen, zoo als zij zich voordoen, opnemende menigte. Maar in zijn binnenste ontwikkelt het zich beter. In het vierde deel, bl. 3 79 , zegt hij: „Er bestaat een oorspronkelijke en algemeene grondvorm, welken men zeer ver kan nagaan." Daarmede heeft hij eens vooral den grondslag der vergelijkende natuurleer aangewezen. Men houde ons deze vlugtige, bijna al te oppervlakkige schets van den zoo verdienstelijken man ten goede. Zij is toereikend, om ons te overtuigen, dat, moge Buffon zich al in velerlei bijzonderheden verdiepen, hij toch een omvattend geheel erkent. Voorzeker ontdekken wij, wanneer wij in onzen tijd zijne werken nagaan, dat hem de hoofdvraagstukken, met welke de natuurwetenschap zich bezig houdt, bekend waren, en hij er ernstig, hoewel niet altijd gelukkig, naar streefde, om die op te lossen. Daarbij heeft de eerbied, dien wij voor hem gevoelen, niets te lijden, wanneer wij inzien, dat wij lateren verder zijn, ofschoon wij ook maar al te dikwerf voorbarig ons inbeelden, dat wij de daar ter sprake gebragte vragen meerendeels reeds volledig hebben opgelost. Evenwel moeten wij ook erkennen, dat, zocht hij ook een hooger inzigt te verkrijgen, hij de hulp der verbeeldingskracht daarbij niet versmaadde. Hierdoor nu vermeerderde wel de toejuiching der wereld, maar verwijderde hij zich eenigermate van het eigenlijke element, dat de wetenschap vormt, en bragt hij deze onderwerpen als ware het op het gebied der redekunst over. Laat ons in eene zoo belangrijke zaak ons duidelijker zoeken uit te drukken. Graaf Buffon wordt (in 1739) als hoofdopzigter bij den Jardin du JRoi aangesteld. Hiervan gebruik makende, zal hij eene bewerking der natuurlijke geschiedenis geven. Zijne rigting streeft naar het geheel, voorzoover het leeft, in elkander werkt en tot den mensch in betrekking staat. Voor de bijzonderheden heeft hij hulp noodig en beroept daartoe zijnen landsman D'Aubenton. Deze vat de zaak van de andere zijde aan; hij is een naauwkeurig en scherp ontleder. Dit vak heeft aan hem veel te danken; maar hij beperkt zich ook zóó tot de bijzonderheden, dat hij zelfs het naastverwante niet aanéénvoegt. Deze zoo geheel verschillende wijze van behandeling veroorzaakt, helaas, ook tusschen deze twee mannen eene onherstelbare breuke. Wat hiertegen ook gedaan zij, genoeg, van 1768 af neemt D'Aubenton geen deel meer aan de Natuurlijke geschiedenis van Buffon; maar werkt intusschen voor zich alleen vlijtig voort. En nadat Buffon hoog bejaard is gestorven, blijft de mede reeds bejaarde D'Aubenton aan zijne plaats en leidt in Geoffroi de St. Hilaire eenen jongeren medewerker op. Deze wenscht iemand nevens zich en kiest daartoe Cuvier. Zonderling genoeg ontwikkelt zich in het verborgen bij deze beide hoogst verdienstelijke mannen weder hetzelfde verschil, maar op eenen hoogeren trap. Cuvier houdt zich bepaald en in een stelselmatig regelenden zin aan het bijzondere; want een grooter schat van voorwerpen voert en dringt reeds van zelf tot eene methode van rangschikking. Geoffroy daarentegen zoekt, overeenkomstig zijne zienswijze, in het geheel door te dringen; doch niet, zoo als Buffon, in het voorhandene, bestaande, ontwikkelde, maar in het werkende, wordende, zich ontwikkelende. En zoo wordt op nieuw de tweespalt in stilte gevoed en blijft langer dan de voorafgegane verborgen, doordien hoogere maatschappelijke beschaving, zekere vormen, stilzwijgende vermijding de losbarsting van jaar tot jaar tegenhouden, totdat toch eindelijk eene geringe aanleiding de van buiten en van binnen kunstmatig gescheiden electriciteit der Leidsche flesch, de verborgen tweespalt, door eene geweldige losbarsting openbaart. Deze vier mannen zijn het, die als grondleggers en bevorderaars der natuurwetenschap in Frankrijk de anderen voorgaan en de kern vormen, uit welke zich veel wenschenswaardigs gelukkig ontwikkelt.1 Gedurende bijna eene eeuw toch stonden zij aan het hoofd eener belangrijke inrigting, welke zij vermeerderden en aanwendden, om op alle wijzen de natuurwetenschap verder te brengen; maar op die wijze, dat zij èn de synthetische èn de analytische behandelingswijze der wetenschap vertegenwoordigden. Buffon neemt de buitenwereld, zoo als hij die vindt, in hare verscheidenheid als één te zamen behoorend, bestaand, in wederkeerige betrekkingen zich bewegend geheel. D'Aubenton, als ontleedkundige voortdurend met scheiden en schiften bezig, vermijdt, iets, dat hij afzonderlijk vindt, met iets anders zamen te voegen; zorgvuldig plaatst hij het eene naast het andere, meet en beschrijft elk deel op zich zelve. In denzelfden geest, hoewel met meer vrijheid en omzigtigheid, werkt Cuvier. Hem is de gaaf verleend, tallooze bijzonderheden op te merken, te onderscheiden, met elkander te vergelijken, ze te plaatsen, te rangschikken en zich op die wijze zeer verdienstelijk te maken. Maar ook hij koestert eene zekere schuwheid tegenover eene hoogere methode, die hem toch niet ontbreekt en die hij, ofschoon onbewust, aanwendt; en zoo geeft hij ons in hoogeren zin de eigenschappen van D'Aubenton terug. Zoo zouden wij ook kunnen zeggen, dat Geoffroy eenigermate op Buffon terugwijst. Want waar deze de groote synthese (zamenvoeging) in de wereld der ervaring gelden laat en in zich opneemt, maar zich ten zelfden tijde al de kenteekenen, welke zich ter onderscheiding voordoen, eigen maakt en aanwendt, treedt Geoffroy reeds de groote, afgetrokkene, door hem slechts vermoede eenheid nader, beeft niet voor haar terug 1 Dit werd in 1830 geschrevea. en weet, waar hij die opvat, de gevolgen, daaruit afgeleid, ten zijnen voordeele aan te wenden.
13,702
MMUBA15:005538095:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,881
Israelietische nieuwsbode; wekelijks orgaan voor Israelitische belangen, jrg 6, 1881, no. 39, 25-03-1881
null
Dutch
Spoken
7,366
13,513
Zesde Jaargang 1881-5641. ~ 39. ISRAELIEI’ISCHE MEDWSBODE (êrpdtt nwf kV' Verschijnt eiken Vrijdag. —■ Prijs per jaar voor Amsterdam r,^4; voor de overige plaatsen binnen het Rijk fr. p. p. /4.50; per kwartaal. Afzonderlijke nommers ƒO.lO. f Abonnementen op dit Blad ontvangen het Driemaandelijksch Tijdschrift Israëlietische lietterbode è. ƒ 1 per jaargang, terwijl de prijs daarvan anders ƒ2 is. Bijdragen en Berichten in te zenden vóóv Woensdag en Advertentiën uiterlijk vóói Donderdagochtend 9 uur. Vrijdag 2S Maart. Redacxeüb: M. ÜOES'Jl'' IVIz. üiTGEVEBS: Van Es Sc »Toaclïimsthal. BmiEAU: lluiderstraat 6, Amsterdam. PRIJS DER ADVERTENTIEN. Van één tot vijf regels, gewone letter yO.öO, elke regel meer 10 cents. Voor liet Buitenland 15 cents per regel.— Grootere letters worden berekend naar de plaats, die zij innemen. Aanvrage om en vermelding van liefdegiften met 30 rabat. Ongefranheerde brieven en toezendingen worden niet aangenomen. Agenten: Gebrs. Belinfiinte, te ’sHage-, Gebrs. Ilaagens, te Rotterdam-, G. da Costa Gomez de la Penlia, te Utrecht-, S. SI. Sleijer, te Groningen. Met het Agentschap voor de aanneming van Advertentiën, heeft zich voor Rotterdam ook belast de firma Slijgli & van IHtinar, afdeeling Algemeen Advertentiebureau en bureau van »Dk Aankondiger.” Advertentiën uit Duitschland worden alleen aangenomen door tusschenkomst van het Advertentiebureau van Adolf Steiner te Hamburg;, ff r a u k r ij k. De Kamer der Afgevaardigden heeft den 7den dezer met 335 tegen 119 stemmen art. 15 van het dekreet van 23 Prairial jaar XII afgeschaft. Dat art. luidde aldus : In de gemeenten, waar verschillende gezindten bestaan, most elke gezindte een bijzondere begraafplaats hebben. In geval er maar één begraafplaats is, zal irien die door muren, heggen ofslooten, in zoo vele deelen verdoelen als er verschillende gezindten zijn, met een bijzonderen ingang voor elke dezer afdeelingen ; do ruimte van elk gedeelte moet in verhouding staan tot het aantal inwoners van elke gezindte. In het jongste nommer van de Arch. Israél. wordt een eerste opstel gewijd aan de gevolgen, welke de betreurenswaardige afschaffing van dat wetsartikel voor onze geloofsgenooten in Frankrijk kan hebben. Zondag 13 jl. [niet: 6, gelijk de Arch. Israal. in een -vroeger nommsr had opgegevan] werd op de Israël, begraafplaats op Möntparnasse te Pargs, de monumentale grafkelder, bevattende het stoffelgk overschot van wglen den voorzitter der Aüiance Israël. Univ., Adolf Crémietix »ingewgd.” Zooals men weet, werden de gelden voor dat monument op uitnoodiging van het hoofdbestuur der Aüiance bij inschrijving bijeengebracht. Het monument bestaat, volgens de Archives, uit een sarcofaag met steenen bodem en wit marmeren bovenstuk. Het bronzen beeld, voorstellendo Crémieux in liggende houding en gekleed in zijn advokaten-toga, ligt onder een gewelf van wit marmer, rustende op 8 pijlers van Vogesisohen steen. Het monument is 2,20 meters lang en 1.30 meter breed. Bg de plechtigheid waren behalve de familieleden o. a. tegenwoordig de opperrabbijn van hét centraal consistorie, die een rede hield, en de opperrabbijn van Parijs. Redevoeringen werden voorts uitgesproken door den heer E. Leven, lid van den Parijschen gemeenteraad én oud-secretaria van Crémieux, en door den voorzitter der vrijmetselarij van den Scholschen ritns. In haar zitting van 14 dezer, heeft de Akademie der Wetenschappen den «grooten prgs der ■mathematische wetenschappen» toegewezen aan den heer G. fï. Halphen, kapitein der artillerie en répétiteur aan de Polytechnische school. _ l-) Uit Zwesten wordt aan de Isr. Wochenschr. de volgende anecdote medegedeeld, ontleend aan het werk Parochus Jovialis van den Katholiek Johannes Einsiedel. Den overleden aartsbisschop van Bordeaux word door zijn kamerdienaar een arme vrouw aangediend, die een beroep op zijn goedheid wilde doen. Hoe oud is zij ? vraagde de aartsbisschop. 70 jaar. Bevindt zij zich inderdaad in zeer behoeftige omstandigheden? Ja, naar ’t alleszins schgnt. Welnu, geef haar 25 francs. Dat is, dunkt me, te veel, genadige heer; de vrouw is daarenboven een Jodin. Een Jodin ? vraagt de aartsbisschop. Ja, genadige heer, Wel, dan is het iets anders, Louis, geef haar dan mjftig francs. Rnitscliland. De geheime opper-finantieraad baron Moritz Cobn te Dessau, koninklijk Pruissisoh en tortogelijk Anhaltsch hofbankier, administraténr der bgzondere kas van den keizer, is door den hertog van Saksen-Oobnrg en Gotha tot werkelgk geheimraad met het predikaat »exoel-Ifintie” benoemd; eene benoeming, die den benoemde tot den rang van minister verheft. Ook aan de universiteit te Göttingen wilden studenten, onder den naam «wetenschappelijke vereeniging van Duitsche studenten” een antisemietische vereeniging onder de studenten dezer universiteit oprichten met het voorgewende doel »Duitsoh-nationalen zin” aan te kweeken. De akademisebe autoriteiten hebben echter hun toestemming tot de oprichting van zoodanige vereeniging geweigerd. (7. W.) Tusseben Neustettin, waar onlangs de synagoge verbrand is, en Konitz, ligt het stadje Schlochau met een Protestandsche en Katholieke bevolking van 4000 zielen. Bij eenstemmig besluit van den magistraat en den gemeenteraad is de Joodsche koopman Louis Leon aldaar tot Stadtsaltester benormd, omdat hij gedurende 40 achtereenvolgende jaren de hom toevertrouwde stedelijke eereambten (34 jaar als lid van den gemeenteraad en van de schoolcommissie en 6 jaar als magistraatslid en vertegenwoordiger der stad in de arrondissementsvergadering) met groote omzichtigheid en trouw waargenomen en steeds voor het wolzgn der gemeente gezorgd heeft. (/. ïf'.) De privaat-docent dr. Moritz Nussbaum is tot buitengewoon hoogleeraar aan de medische faculteit te Bonn bevorderd. Hem is tevens opgedragen do betrekking van prosector bij de anatomische instelling te Poppelsdorf, vacant geworden door de beroeping van prof. Zuntz naar Berlijn. (/. ppr ) Ook de kerkeraad der Isr. gemeente te Ber-Ign heeft de benoeming van dr. Maybaum tot derden rabbinaats-assessor bekrachtigd. Dr. Maybaum is een Geigeriaan pur aang. Onder de Duitsche anti-Semieten bestaat verdeeldheid : Stöckers aanhangers en de bladen van zgne richting bestrijden op het hevigst dr. Henrici en de zijnen. De Jüd. Presse past op dezen strijd het psalmvers njn 'n .‘on '3 ps 'Sïis ba wisn’ nas’ volgender wijze toe : De eene partij Uwer vjjandeu, o Eeuwige, vernietigt de andere partij Uwer vijanden, en alle boosdoeners worden [daardoorj verstrooid. Vóór ongeveer 4 maanden werden de heinde en ver bekende wijnhandelaars gebr. Durlacber te Keppenheim, ook in hoogste instantie wegens wgnvervalsching veroordeeld, niettegenstaande elke factuur de woorden wijnen” en de waarschuwing: »voor natuurwijn wordt niet gegarandeerd” bevat. Dit vonnis wordt niet alleen door de Israël, gemeenteleden betreurd, maar ook de Christolgke medeburgers trachtten aan hun sympathie uitdrukking te geven. De gemeenteraadbestaande uit 3 Protestantscho en 3 Katholieke leden, hebben den groothertog een verzoekschrift aangeboden, om den heeren Durlacber gratie te schenken. Daar hierop tot dusver geen beslissing is gevolgd, hebben de pastoor Kurtz en de burgemeester besloten, zich persoonlijk nogmaals tot den groothertog orn gratie te wenden. Deze handelwijze verdient in onzen tijd bgzondere vermelding. De anti-semitische Deutsche Landeszeitung, wier redacteur voor eenigen tjjd plotseling overleden is, houdt met ultimo dezer op te verschijnen. Met 1 April verschijnt een ander blad onder den titel Deutsche» Tagehlatt. Welke houding dit blad tegenover de Joden zal aannemen, moet afgewaoht worden. De hoofdredacteur heet Hamann. (y. In het ultramontaansche Sagerisclies Vaterland van 10 Peb. jl. leest men : >Het Jodensap van den Jood Pingel in Göttingen, dat hij «dubbel kruiden-maagessence> noemt, wordt in bijna alle bladen, als een waar wondermiddel tegen versebillende ziekten aangeprezen en voor het bagatel van 6 mark 75 penningen verkocht, ter- wijl reeds lang wetenschappelijk is geconstateerd, dat het Jodensap uit water, alkohol, extract van zoethout en pepermuntolie bestaat en voor de gezondheid niet de minste waarde heeft. »De prospectus van den Jood Pingel bevat een afbeelding, voorstellende een fabelachtige plaats in het gebergte, met 2 Benedictijner monniken en een klooster. Voorts zijn er 355 adressen op vermeld, welke in verschillende steden van Duitschland dit essence verkoopen; Berlija alleen komt er niet op voor. Dat dure goedje zonder waarde sohgnt den Berljjneis toch te dom te zijn!” De J. Pr. vestigt er nu de aandacht op, dat er in dat stukje een kleine vergissing voorkomt! Het iirtikeltje moest dus luiden: »Het Kaiholiekensap van den Katholiek Pingel enz., daar de bekende Pingel te Göttingen een strenggeloovig Katholiek is. Weer een nienw bewijs, hoe de opruiers tegen de Joden met de waarheid omgaan. Uit Schwabach worden aan den Isr. Lehrer und Cantor eenige opmerkingen medegedeeld, waarvan sommige ook in ÜTederland aandacht verdienen. Zoo wordt opgemerkt, dat vooral ten platten lande, de kerkelijke baden door verloop van tijd niet blgven beantwoorden aan de godsdienstige voorschriften. Vele rabbijnen, in plaats dat zij die op hun inspectiereizen het allereerst in oogenschouw nemen, trachtten veeleer door seboone predikatiën de toejuiching hunner landelijke gemeenten te verwerven en stellen zich volkomen tevreden met het brengen van een visite aan de godsdienstscholen en met do vertooning van het mes des sjochets. De zi.sT bo worden niet zelden op het platte voorhoofd gelegd, terwjjl zij geheel moeten liggen,waar het haar groeit; ook zijn de hoeken vaak afgestoolen en doorboord. De ri'z'ï hebben zeer dikwerf niet de voorgesobreven lengte van 12 duimbreedten, van de eerste knoopen afgerekend. Ook de niiira worden uiterst zelden, ook door de zich vroom wanenden, alle 7 jaar tweemaal nagezien, of zij nog zijn. Ook gebeurt het dikwgls bij het witten en schilderen, dat de runmmede bestreken worden en do naar buiten gekeerde heilige naam daardoor nitgewisebt wordt, of dat de olieverf doordringt en het schrift van binnen bederft, weshalve het beter ware de huisjes der nun» niet te witten of te verwen. Oosteiipijk-Hong a r Ij e. De radacteur van het Joodsch-Duitsche blad de Wiener Israëliet, de heer Wilhelm Weiss, is in den ouderdom van 37 jaar overleden. Uit Galicië afkomstig, wist hij zijn blad, vooral in zijn vaderland, zeer te verspreiden. Onder zgn leiding trad het blad steeds voor de groudwetspartij in Oostenrijk in het strijdperk. De rabbijn dr. Güdemann hield aan het graf een den overledene vereerende redo. {J. P.) De Bosnische Landesverwaltungsraih is tegen den Ben dezer naar Serajewo bijeengeroepen. Onder de leden van dit zoogenaamde Bosnische parlement hebben ook twee Israëlieten zitting, namelijk de heeren Salomon Izak Saloin uit Serajewo en Jacob Josna uit Liwna. {J. P.) Italië. Men schrijft uit Rome aan de Jni. Preese: De minister van onderwijs heeft der stedelijke regeering alhier voorgesteld, hat borstbeeld van den vóór een jaar overleden Giaoomo Dina, veeljarigen redacteur van het dagblad Opinione, op de Monte Pincio te plaatsen. Daar nameli)k ziju de borstbeelden te aanschouwen van allen, die zich jegens het vaderland verdienstelijk hebben gemaakt. De muuicipaliteit heeft het voorstel met de meeste bereidwillighied aangenomen en de buste is reeds geplaatst. Dit feit heeft een te grootere beteekenis, wan- neer men bedenkt, dat de minister het initiatief genomen heeft, en dat voorts in die onderscheiding een waardeering van de pers ligt. Voor Duitschland geeft het nog aanleiding tot een weemoedige vergelijking, daar O. Dina niet alleen een uitstekend vertegenwoordiger der pers, maar ook een Jood was. Hg bleef zelfs in alle omstandigheden des levens hg moest bittere tijden doorworstelen een getrouw aanhanger van het Jodendom. Daar hg zich aanvankelijk aan de rabbgnsche studiën had gewgd, had hij reeds den graad aan b'ae/a (een graad vóór dien van oon) verworven, toen de opkomende stralen der Italiaansche vrjjhnd zijn hart troffen en hem in de rijen der strgders voerden. Toen ik hem in 1873 bezoent, legde hij er een groote vreugde over aan den dag, dat hij zijn Joodsch wezen en der Joodsche wetenschappen getrouw gebleven was. Hij wees mij tevens op een Hebreeuwsch Psalmboek, dat op zgn tafel lag. Voor den verheffenden inhoud der Psalmen koesterde hg een bijzondere voorliefde. Rumenië. Aan een correspondentie uit Bukarest aan de Arch. hraél. ontleenen wij het volgende : Terwijl aan een groot aantal Christen Grieken en Bulgaren, die zich uit Zevenbergen en Macedonië pas in Rumenië gevestigd hebben, de hoedanigheid van Rumeniër wordt verleend, worden alle dusdanige aanvragen van Israëlieten zonder uitzondering systematisch verworpen al waren reeds hun voorouders bewoners van Rumenië. Zoo heeft de kamer van afgevaardigden opnieuw afgewezen de verzoekschriften om naturalisatie van verscheidene Israëlieten niettegenstaande reeds hun voorouders in Rumenië gevestigd waren. Het éénige motief voor de afwjjzing is, dat zij geen Christenen zijn. Doch het schijnt nog erger te zullen worden. Zelfs do Israëlieten, die reeds genaturaliseerd zijn, worden van de verkregen rechten verstoken, hoewel zjj in het bezit van het diploma van Rumeensch burger zijn, een diploma voorzien van de handteekeningen van den vorst en zijn ministers en van hot rijksiegel. Onlangs hoeft zich namelijk het volgende voorgedaan. Bij het begin van elk jaar maken de plaatselijke besturen de kieszerslijsten pp en publiceeren zg die. Alle Rumeniër», die een zekeren census betalen of zekere hoedanigheid bezitten, moeten aanvragen, dat hun namen ingeschreven worden in de gemeenten, waar zij gedomicilieerd zjjn. Overeenkomstig de wet, hebben de genaturaliseerde Israëlieten aan da overheden dor door hen bewoonde steden verzocht, dat hun namen op de kiezerslgsten gebracht worden. Het stedeiijk bestuur van Jassy in de eerste plaats heeft die inschrjjving geweigerd aan de Rnmeensche Israëlieten H. Buiu, dr. Finkelstein en anderen. Hetzelfde is geschied te Berlad, te Roman en andere steden van Moldavië. Motief voor dio weigering wordt niet medegedeeld. Wij willen, zoggen de besturen. De Israëlieten, dio zich daarover bij den minister Bratiano beklaagd hebben, kregen tot antwoord; «Ik weet het en ik betreur het, doch ik kan er niets aan doen. Tracht uwe tegenstanders te winnen, door zoodanig middel als gij het meest afdoende acht, en aan middelen ontbreekt het u, Israëlieten, niet.» Dit zijn nu de prachtige resultaten van het Berlijnsche congres! Rusland. fir werd beweerd, dat bg do opkomst der jongste lichting meer dan 3000 Joodsche rekruten hebben ontbroken. De Joodsch-Russi«che bladen toonen nu door degelijke bewijzen aan, dat deze opgave een onwaarheid is. Honderden overledenen en nog honderden, die reeds metterwoon vertrokken waren, zijn als ontbrekend medegeteld. Doch dit niet alleen, zelfs in goevernementen, waar geen Joden mogen wonen, worden de ontbrekende rekruten tot Joden gemaakt! (ƒ. Bij hot vieren van den dies natsdis der universiteit te Petersburg ontving ook een Jood, de student Babbinowitsoh, voor zijn antwoord op een prijsvraag, een gouden medaille. _ (/. W.) Palestina. De landbouwschool te Jaflfa wordt thans door 27 kweekelingen bezocht. {B. deVA. 1. U.) Mtnm. Amsterdam, 24 maart. In do vergadering van den kerkeraad der Ned. Isr. Hoofdsyn. alhier, gisteren gehouden en door 23 leden bijgewoond, werd, behalve de benoeming van 2 loden der commissie tot onderzoek der Doloantiën over 1881, en wel de heeren N. G. Dusseldorp en A. E. van Gelder, ter vervanging der heeren J. S. Blog en Sams. B. van Dijk, die als zoodanig hebben bedankt, een belangrijk debat gevoerd over de aanvrage van het Ned. Isr. armbestuur tot het waarborgen door de hoofdsynagoge, van eene 4 pCt. leening ad ƒ250,000, door het armbestuur aan te gaan voor den bouw van een nieuw ziekenhuis. Na een debat, dat tot uur werd voortgezet, werd eindelijk eene motie van den heer A. C. Wertheim aangenomen en in beginsel beslist, dat de gemeente de renteguarantie voor hare rekening neemt, en voorts art. 61 van het regement zal worden gewijzigd, waarvan de voorbereiding is opgedragen aan een commissie uit den raad, bestaande uit de heeren: mr. H. J. Van Lier, mr. D. Binger, mr. F. 8. van Nierop, A. C. Wertheim en A. A. Keyser. Voorts werd benoemd eene commissie tot onderzoek der doleantiën in hooger beroep (art 71), en oene missive van de beide Ned. Isr. weeshuizen alhier, over het brengen eener wgziging in den vorm der offeringen ter synagoge, ter fine van consideratie en advies in handen der commissie voor de verzoekschriften gesteld. {Uitvoerig verslag volgt later.) Volgens het dezer dagen verschenen »Verslag van den toestand en de lotgevallen van het Centraal Isr. weeshuis over 1879” bedroeg het aantal verpleegden op uit. December 1879 53, namelijk 33 jongens en 20 meisjes. Hiervan waren 19 ouderloos, 11 moederloos en 23 vaderloos en werden 4 kosteloos verpleegd, 2 legen een verpleeggeld van ƒlOO, 36 tegen een verpleeggeld van ƒ125 en 11 tegen een verpleeggeld van ƒl6O. Gedurende het jaar 1879 waren 3 verpleegden ontslagen binnenstijds óp verzoek, 3 wegens geeindigden verplcegtijd terwijl, twee zijn overleden. Op 31 December 1879 v/as voor het maatschappelijk onderwijs het cijfer der schoolgaande kinderen, die een kostelopze school Ie soort bezochten, 30; 2 bezochten een bewaarschool en de jongere kinderen een Eröbel-inrichting. In de 3e klasse, leeftijd 11—13 jaar: a. vertaling van den geheelen Pentateuch; b. idem van de gebeden in meer uitgebreiden zin; c. idem van de haftarot, alsmede van de boeken Josua, de Rechteren, Ruth, Esther, enz.; d. Hebreeuwsehe taal tot en met de werkwoorden ; «. bijbelsclie geschiedenis tot de verwoesting van den eersten tempel, alsmede de latere geschiedenis van Israël in hoofdtrekken ; ƒ. aardrijkskunde van het heilige land ; g. geboden en verboden; h. Sjoelchan Aroech; ». herhaling en uitbreiding van de vakken bij de 2e klasse vermeld sub « en ƒ; k. het voordragen van den Pentateuch en Haftarot met toonteekens. In de 4e klasse (meisjes), leeftijd 7 —l3 jaar: a. vakken van speciaal vrouweljjken aard, als het koscher, maken van vleescli, gevogelte enz. De inrichting der keuken met het oog op de melken vleescbspijzen en de daartoe gebezigde voorwerpen; b. de vakken vermeld bij de Ie klasse zub a en c; die vermeld bij de 3e klasse sub b, t en i, Met de jongens, die ambachten leeren, wordt op Zaterdag gedurende een uur voordracht gehouden van de Pentateuch-afdeeling en de Haftara met toonteekens, terwijl zij op Zondag mede gedurende een uur onderwijs ontvangen in Pentateuch-vertaling en Sjoelchan Aroech. Van de 12 jongens, die op meergenoemd tijdstip tot ambachten werden opgeleid, waren: pettenmaker 1, horlogemaker 1, boekbinder 1, schoenmaker 1, tabakskerver 1. Van de 10 meisjes, die de school hebben verlaten, zijn er 3 op het modevak buitenshuis, 4 in de huishouding en de 3 jongste in de linnenkamer. Van deze laatste moet er een de kleine kinderen naar de bewaarschool brengen, van daar terughalen en nu en dan kleine boodschappen verrichten. Van de meisjes zijn er dus 4, die eenige diensten bewijzen en die daarvoor kleine toelagen ontvangen. De 6 overigen (3 buitenshuis en 3 binnenshuis) bewijzen geene diensten. Het zanp-onderwijs ontvangen de verpleegden van den heer S. van Adelberg; het gymnatiiekonderwijs op de openbare school. Over den intellectueelen aanleg en de ontwikkeling van vele verpleegden, zoomede over de lichamelijke ontwikkeling en fyzischen toestand van eenige verpleegden bij hun komst in het gaslicht, is nog al te klagen. Met 1 Maart 1879 aanvaardde mej. J. Graveur de betrekking van linnen-moeder, aan wie tevens meer speciaal het bestuur der meisjes-afdeeling werd opgedragen. In aanmerking nemende haar veel omvattenden werkkring, heeft zij, in het algemeen genomen, aan de verwachting beantwoord en haar taak getrouw waargenomen. De vader en de moeder hebben met ijver hunne verplichtingen vervuld. Voor de wijze waarop zij tijdens het ontbreken van een linnen-moeder en een gedeelte van het dienstpersoneel zelven daarin hebben voorzien, komt hun lof toe. {Slot volgt.) Maandag jl. werd da 570 loting van’t genootschap >Tot nut van ongeh. Ned. Israëlieten” alhier, gehouden. Uit de rekening en verantwoording, door den secretaris den heer G. van Dien te dier gelegenheid overgelegd, blijkt, dat de inkomsten met inbegrip van ’t saldo van vorige rek., groot ƒ173,65ï, hebben bedragen ƒ1584,15■|, de uitgaven ƒ1485,251, zoodat er een batig saldo van ƒ98,90 overblijft. Het ledental is met eenige leden vermeerderd, en bedraagt thans 2760. De prijs viel op no. 2433. Na een woord van dank aan de aanwezigen, werd deze vergadering gesloten. De zang en instrumentale afdeeling van de «Dilettanten-Club» verdient alle eer en hulde voor het keurige vocaal en instrumentaal concert, door haar, onder leiding van haar bekwamen en verdienstelijken directeur, den beer S. B. Benavente, jl. Zaterdag-avond in de welgevulde zaal van het Parfe-lokaal ton voordeele der watersnoodlijdenden gegeven. Het rijke en moeielijke programma beitond uit 12 nommers waarvan vier weer uit twee stukken samengesteld waren. Zoowel de belangloos medewerkenden, mej. M. Dessauer (pianiste) en de hh. Jac. de Jong (fluitist) en Theod. Werner (violist), als de afdeeling zelve, hebben zich van hun respectieve zich gestelde taak voortrefielijk gekweten en den talrijken aanwezigen een avond van langdurig kunstgenot geschonken; elke uitvoering werd dan ook daverend toegejuicht. De netto-opbrengst ad ƒ349. werd heden den burgemeester, voorzitter der Algemeene Watersnood-Commissie ter hand gesteld. C<i*onliis;cii; 15 Maart. Onder presidium van den heer A. I. Drilsma, hield de vereen, oufjt n’3 j'hS Zondagavond hare jaarlijksche vergadering in het concerthiiis, waarbij uitgenoodigd waren de kerkeraad der Ned. Isr. gemeente, het armbestuur en de besturen der verschillende vereenigingen. Als spreker trad op de heer I. B. Catz lid van het bestuur, die na een korte inleiding tot onderwerp van zijn rede koos »vriendschap in verband mot het doel dezer vereeniging.” Op welsprekende wijze toonde de geachte sprekeraan, dat door vriendschap en eensgezindheid vele goede zaken tot stand komen en dat ook door vriendschap en broederliefde deze vereeniging op touw is gebracht en tot rijpheid zal komen. Namens den penningmeester, den heer J. H. van Hasselt Jr., bracht spr. verslag uit van den tinancieëlen staat, waaruit bleek, dat het ledental slechts 112 bedraagt. Het kapitaal onder eigen beheer dezer vereeniging bedroeg op uit. Dec. jl. ƒ 7324, en dat onder beheer van het armbestuur, thesaurier de heer B. Drilsma, ƒ 18187,59 (waaronder een vroeger ontvangen legaat van een niet-Israëliet, groot ƒ 5000), dus te zamen ƒ welke som op verschillende wijzen rentegevend is belegd; het fonds is alzoo sedert het vorige jaar met ƒ 1912,57 vermeerderd. Een woord van dank richtte spr. aan de actieve thesauriers en aan allen, die tot dat fonds hebben bijgedragen. Het ledental achtte spreker echter te klein voor een gemeente als Groningen; hij meende dit te moeten toeschrijTeD aan een verkeerd denkbeeld, dat velen weerhoudt van de toetreding als lid, het denkbeeld namelijk, dat aan het doel der vereeniging nog geen begin van uitvoering is gegeven. Alhoewel het kapitaal bewjjst, dat men reeds goed op weg is, en er zelfs bereids een pand is aangekocht ten behoeve van het op te richten gebouw, is het toch oen feit, dat een en ander niet toereikend is om een aanvang te maken. Daarom spoorde spreker ten slotte aau le. tot eendrachtige samenwerking en volharding, en dat ieder in zijn kring het noodige aanwende tot het toetreden van nieuwe leden, en men zal moeten en willen toetreden, wanneer men meer beseft het nut van zoodanige inrichting, waarin ouden van dagen opgenomen kunnen worden, die niet meer in eigen onderhoud kunnen voorzien, onbezorgd kunnen leven en 20. dat ieder, die in het vervolg voor de Tora opgeroepen wordt, een vaste gewoonte er van make om een ofier te brengen, groot of klein, of andere schenkingen te doen ton behoeve van het fonds. Het applaus bewees, dat deze rede een goeden indi'uk had teweeg gebracht. Hierna had do verkiezing plaats van drie leden in het bestuur, wegens de periodieke aftreding der heeren J. B. Catz, Mr. B. Cohen en J. H. van Hasselt Jr., die met bjjna algemeens stemmen zijn herkozen. De heer dr. L. Ali Cohen, op het vele wgzende, wat hier ten betoeve der armen door de verschillende vereenigingen gedaan wordt, uitte de meening, dat dit op meer doeltreffende wijze kon geschieden. Br kan ook te veel gedaan worden, en daardoor veroorzaakte men in zekeren zin, dat er op die liefdegiften gerekend wordt, ten bewijze waarvan spreker wees op het feit, dat in de laatste jaren de aanvragen aanmerkelijk zijn vermeerderd en velen van elders zich hier hebben oevestigd. Met dat alles wordt er niets blijvends gedaan, en spreker drong er daarom op aan, dat in de werking der verschillende vereenigingen meer eenheid gebracht worde en wees voorts op de groote reserve-kassen van sommige inrichtingen, waaruit veel kon gedaan worden ten nutte van de hier beoogde stichting. Een en ander gaf de geachte spreker in overweging in het belang der goede zaak. Nadat de voorzitter er op gewezen had, dat eenige vereenigingen reeds flinke sommen voor dat fonds jaarlijks bijgedragen en nadat door eenige leden nog voorstellen ten beste gegeven waren, werd de vergadering, door den voorzitter onder dankbetuiging aan de geachte sprekers gesloten. Wg willen niet ontkennen, dat het getal leden in Groningen te klein is. Men vergete echter niet, dat de gemeenteleden reeds door het bgdragen voor de verschillende vereenigingen van liefdadigheid van bun belangstelling doen blijken. Wg blijven intusschen de vereeniging Leiinjan Beth Zekenim in het bgzonder aanbevelen, niet alleen bij Groningens ingezetenen, maar ook en vooral bij onze geachte geloofsgenooten en weldenkenden elders, die beseffen zullen hoe nuttig en noodig het is, dat spoedig in een groote behoefte worde voorzien door de oprichting van een gebouw voor oude en zieke geloofsgenooten alhier. Een groote weldaad wordt dan ook bewezen, door het toetreden als lid voor een jaarlijksohe contributie of door schenkingen ineens. Wij vertrouwen, dat ’t bestuur (samengesteld uit de heeren A. I. Drilsma, J. B. Catz, J. H. Van Hasselt Jr, dr. L. AU Cohen en mr. B. Cohen) gaarne bereid is, die giften in ontvangst te nemen, en daarvan van tijd tot tijd melding te maken. 21 Maart. Nadat Zaterdag jl. bjj den ochtenddienst in de groote synagoge der Nederlandsche Israëlietische gemeente daarvan officiSele aankondiging was gedaan, werd in eene openbare zitting van den kerkeraad op gisterenavond door den voorzitter de heugelijke mededeeling herhaald, dat met Po. April e.k. de gemeente Teschnath Israël zal worden voreenigd met de Nederl. Israël, gemeente, en werd tevens besloten tot het benoemen van een voorzanger in de thans bij T. 1. in gebruik zijnde synagoge, welke voorzanger tevens geschikt zij, om als vierden godsdienst-onderwijzer aan de armenschool te fungeeren. Deze mededeeling, reeds lang oflßoieus in omloop bij deze gemeente, werd door de leden van den kerkeraad met vreugda begroet, en ontegenzeggelijk zullen alle Israëlieten niet alleen hier, maar ook elders in die vreugde deelen. Eene scheuring onder Israël mag nooit en zeker niet in den tegenwoordigen tijd bestaan. Reeds te lang 31 jaren heeft die tweedracht geduurd tot groot nadeel van beide gemeenten. Daar de nu zoogenaamde nieuwe kerk (vroeger van T. I.) eenige herstellingen moet ondergaan, is den leden van stonden af toegang tot de groote synagoge verleend. Wij verheugen ons met deze belangrijke gebeurtenis, te meer dewijl de tegenstand, die nog voor eenige dagen bij een gedeelte der leden van T. I. bestond, thans voor goed is geweken. Laat ons hopen, dat deze vereeniging onze bloeiende gemeente tot zegen zal verstrekken I Naar wij vernemen, zal de heer dr. Prankel, opperrabbijn te Zwolle (die cm andere aangelegenheden te dezer stede moet zijn), a.s. Zaterdag 26 dezer in de groote synagoge alhier een predikatie houden. De Rljkst-Postspnapbank. [Door de directie van de Rijks-postspaarbank is ons een klein populair gesteld geschrift over deze nieuwe instelling en ter aanbeveling van het sparen in ’t algemeen toegezonden, met verzoek, om door opneming in onzejkolommen, tot de verspreiding daarvan in ruimen kring mede te werken. Wij beschouwen deze instelling zoo nuttig en van zulk een gewichtig algemeen volksbelang, den inbond van bedoeld geschrift zoo belangrjjk, dat wij gaarne aan dit verzoek voldoen. Beperkte plaatsruimte belet ons, hieronder dit geschrift heden geheel op te nemen; wij stellen ons echter voor, in ons eerstvolgend nommer, dat van primo April, tevens dag der opening van de spaarbank, aan ’t slot daarvan plaats in te ruimen. Red.] 1 April, de dag waaraan voor het Nederl. volk een belangrijke geschiedkundige herinnering verbonden is, heeft nieuwe beteekenis gekregen, nu het den Koning behaagde, dien dag aan te wgzen voor het in werking treden van de rijkspostspaarbank; en niet gewaagd is de voorspelling, dat hij nog na jaren zal worden herdacht als de geboortedag van een instelling, zegenrijk voor velen. De rijks-postspaarbaok! Een voortreiFelijke zaak. Want zij zal de gelegenheid tot veilige belegging van spaarpenningen openen op zóóveel plaatsen, die vroeger daarvan verstoken waren. Waar tot heden ijverige menschenvrienden met prijzenswaardige inspanning getracht hebben, naar de mate hunner krachten in de behoefte te voorzien, zal zij nog vrij wat beter die behoefte bevredigen. Zij biedt voordeelen, die de bestaande spaarbanken, ondanks alle inspanning van den kant der bestuurders, niet bieden kunnen. In één woord zij is een uitstekend middel, om het sparen bij onS volk meer algemeen te maken en daardoor het stoffelijk en zedelijk welzijn van duizenden iö den lande krachtig te bevorderen. Als de regeering en de staten-generaal daarvan niet doordrongen waren geweest, zou de zaak niet zijn tot stand gekomen. Want heel wat moeielgkheden zijn er aan verbonden. Voor de postbeambten, die toch reeds met werk overladen zijn, wordt geen geringe vermeerdering van arbeid, nu zjj voor u en een ander, die sparen of zijn geld terugvragen komt, bijna den ganschen dag gereed moeten staan. Wat tal van brieven over spaarbankzaken zal door de handen dier beambten moeten gaanl En dan de boekhouding, die te Amsterdam moet worden gevoerd 1 Verbeeld u slechts, één groote spaarbank voor geheel Nederland ; als een reusachtig lichaam, dat links en rechts, van Delfzgl tot Vlissingen, en van den Helder tot Maastricht, zijn armen uitstrekt! Met die armen de hand reikend aan allen, die hun kleine geldbedragen veilig en rentegevend beleggen willen ; en al dat geld overbrengend naar Amsterdam, waar het met de meeste zorg moet worden beheerd 1 Al komt er een millioen inleggers, toch wordt van al hetgeen zjj inbrengen te Amsterdam boek gehouden dat is geen kleinigheid, nietwaar ? Maar daarvan zal het publiek niet veel merken. Wie inlegger in de rgks-postspaarbank wenscht te worden, behoeft er waarlijk geen reis naar de hoofdstad om te maken. Al wat van hem gevergd wordt, is dat hij naar het naastbg gelegen kantoor of hulp-kantoor der postergen zich begeve. Als hij daar maar opgeeft, wie en wat hij is, wordt hem kosteloos een spaarbankboekje uitgereikt. Daar overhandigt hij het geld aan den postbeambte, die het bedrag inschrijft in het spaarbankboekje. Om het overige heeft hij zich niet te bekommeren. De postbeambten zorgen er voor, dat bg de directie te Amsterdam bekend wordt wat er is gebeurd. Wie van de rijks-postspaarbank gebruik wensoht te maken, behoeft dus slechts zich te vervoegen aan eenig kantoor der posterjjen. Dat wil zoggen zoo zal het na korter of langer tpd worden. Niet terstond. Keulen en Aken zijn niet in één dag gebouwd; en een zóó wijdvertakte instelling als een spaarbank, werkend voor het ganscbe rijk, komt niet binnen enkele maanden tot volle wasdom en groei. Zóó onredelijk, dat te verlangen kan niemand wezen. Meer eischen mag men niet dan dat zonder tijdverlies geschiede wat onverwpld geschieden kan. Maar die eisch komt dan ook tot zi]n volle recht. Reeds dadelpk worden alle post- en bijkantoren voor den dienst dezer spaarbank opengesteld. Daarnaast een zéker aantal hulpkantoren. Maar het vermeerderen van het getal dezer laatste vordert eenigen tijd. Da uitbreiding zal een geleidelijke, geen onnoodig langzame zijn. Het netwerk der gelegenheid tot het inbrengen van spaargelden, dat over ons land wordt uitgespreid, zal allengs de leemten verliezen, die er voorshands nog in big ven. Kleine plaatsen, die in dit netwerk voor ’t oogenblik nog niet worden opgenomen, zullen in bet voorrecht van grootere gemeenten gaan deelen. En zoo zal de dag aanbreken, waarop in den letterlijken zin des woords kan worden verklaard : geen plaats is er meer in Nederland, waar niet de staat zelf zijn burgers de gelegenheid geeft, hun spaarpenningen aan zijn hoede toe te vertrouwen. En let er wel op, hoe ruim die gelegenheid wordt gemaakt. Vooreerst, wat betreft de dagen en uren, waarop men voor spaarbankzaken terecht kan aan de kantoren, welke voor dezen dienst zijn opeugesteld. Voor al die kantoren geldt in dit opzicht hitzelfde. Eiken dag, zon- en feestdagen met uitgezonderd, zal een ieder er welkom wezen. Als men maar niet komt vóór 9 uur s ochtends, noch na 9 uur ’s avonds, en mits maar binnen den tgd, gedurende welken het kantoor voor gewone postzaken toeganke-19 k IS, kan een ieder zelf zgn uur kiezen en gaan, wanneer het hem ’t best schikt. Dus: de man behoeft er zijn werk niet voor te verzuimen, de vrouw er haar huishouden niet op een ongelegen uur voor in den steek te laten, en desnoods kan het kind tusschen de schooltijden de inlage gaan doen. Dus ook: wie geld beschikbaar heeft, kan het dadelijk kwgt raken, behoeft het niet zelf te bewaren tot een volgenden dag, en heeft zich niet bloot te stel*) 3,64 percent. Bed. len aan de verleiding, het aan onnoodige dingen of erger te verknoeien. Het voordeel hiervan, ter bevordering van het sparen, springt te scherper in het oog, als er bovendien nog op gewezen wordt, dat door middel van deze rgksinstelling ook zeer kleine bedragen kunnen worden ter zijde gelegd als een appeltje voor lateren dorst. Inlagen in geld mogen weliswaar niet kleiner zijn dan 35 cents; en in het belang eener eenvoudige administratie wordt er zelfs op aangedrongen, die geldinlagen uitsluitend uit 25 cents of veelvouden daarvan (ƒ0.50, /0.75, ƒ!, ƒ1.25, enz.) te doen bestaan. Maar er is iets op bedacht, om tegemoet te komen aan hen, voor wie 25 cents tegelijk nog te bezwarend is. Dat <iets» zgn formulieren daarvoor ingerichte kleine stukken papier —, die kosteloos verkrijgbaar zijn. Zij bevatten 20 vakjes voor evenzooveel frankeerzegels van 5 cents. Alléén deze, geen frankeerzegels van meer of minder, mogen er op worden geplakt. Maar wie dan ook van zulk een formuber zich heeft voorzien, heeft slechts, zoovaak hg vijf cents kan afzonderen, zulk een frankeerzegel te koopen en het er op te hechten in een der aangewezen vakjes. Hij gaat daarmede voort, totdat het formulier vol is d. w. z , totdat hij aldus een gulden aan 5 cents-frankeerzegels bijeen heeft —; en als hij dan met zijn spaarbankboekje aan het kantoor komt, wordt het formulier aangenomen, en wordt het bedrag van een gulden in het boekje ingeschreven, zoo goed als of een werkelijke gulden op de toonbank iverd neergelegd. Zoo zal de zuinige huisvrouw in een gezin, waar het koper de waarde heeft van zilver voor anderen, de luttele bedragen, welke zg van dag tot dag vermag af te zonderen, gaandeweg kunnen omzetten in een voorlooj ige belegging, die zij in de spaarbank storten en rentegevend maken kan, zoodra de stuivers tot een gulden zijn gegroeid. Langs dien weg kan het vaak ingewikkelde en tijdroovende beheer eener school-spaarbank, tot onbeteekenende afmetingen worden herleid. Wie kleine fooien te geven heeft en die in den vorm van formulieren met postzegels geven wil, kan daardoor menigeen het goede pad wijzen. DE VBIJDEJrKEK. KOVELLE. Vertaald uit d» Jüdisehe Pre»se. {Slet.) Hg drukte haar, door zulk vertrouwen weggesleepL vast aan zgn borst. »Neon, kind,” riep hg, »je moet zóó blijven gelijk je bent, ’t zou een zonde zgn, iets aan je te willen verbeteren. Ik heb mg niet vergist, toen ik in jou een van de zeldzame exemplaren vermoedde, zooals de knorrige natuur die alleen in haar beste luimen voortbrengt, namelijk een wezen met een rein, oorspronkelijk natuurlijk hart, dat nog de geschiktheid bezit, een man gelukkig te maken, en dat hemelsbreed verschilt van die popjes, zooals zij heden ten dage in de zoogenaamde kostscholen gefatsoeneerd worden en in al het andere eerder haar levenstaak zien, dan in de vestiging van een gelukkigmakend huishouden. Schoon je geen vermogen bezit, ben je nochthans rijker dan anlere meisjes, omdat je me met jou hart een kleinood schenkt, dat meer waarde heeft dan de grootste bruidschat, dien ik maar immer bad kunnen krijgen.” »0, jou goede, goede man,” lispelde zij gelukkig, terwgl zij haar armen om zijn hals sloeg en hem hartelijk kuste. Doch weldra liet zij hem los en verhief de handen als tot dank hemelwaarts. »Gg groote, algoede God,” riep zg, »hoo moet ik, arm meisje, ü mijn dank ■tamelen. ü, die mijn gebed verhoord en mij zoo onuitsprekelijk gelukkig gemaakt hebt.” Zij maakte een bewejing, alsof zij iets haar onaangenaams afschudde, terwijl zij jubelend uitriep: En nu ben ik vig, o zoo vrij, als de vogel in de lucht. Gaat heen, kommer jen droefgeestigheid, die mij mijn opgeruimden zin bijkans verwoest hebt; ik heb thans ontdekt, wat zich achter uw droefmasker verbergt, hierdoor hebt ge nw macht op mij verloren. Ik wil weer als een kind lachen, juichen envroolijk zijn.”. 1 T-, Dit zeggende, wierp zij met een bekoorlgk kinderlgk gebaar Erhard een kushand toe en liep den heer Liebrecht, die juist door den tuin Op het prieel kwam aanstappen, zoo lichtvoetig als een ree, te gemoet. Hij strekte zijn hand tot oohtendgroet haar toe, doch aleer Mj er op bedacht was, was Anna hem om den hals gevallen, had zgn verwondering uitdrukkkend gezicht met ontelbare kussen bedekt en was Weer op hot huis toegesneld, alvorens hij eigen-Igk recht wist, wat hem geschied was. Hij had hoofdschuddend het prieel bereikt en vraagde op zijn joviale wijze aan zgn neef. »Is het meisje krankzinnig geworden ? Waart 8g misschien de oorzaak dezer uitgelatenheid? Maar Erhard, hoe ziet gg er zoo zonderling «it?» zeide bij plotseling, terwgl hg zgn neef Bader beschouwde »ge ziet «r zoo verheugd Bit, alsof gij den grooten prijs nit de loterij getrokken hebt ?* »Dit juist niet», antwoordde de gevraagde lakoniek, »maar ik heb mg zooeven een vrouw genomen.» »Eliae Löwentbal ?» stootte de andere uit. Erhard lachte luid. »Oom, wat zjjt ge kortzichtig. Gij vraagt mij zooeven naar de oorzaak, waarom de kleine wildvang zoo buiten zich zelve is. Welnu —» »Wat welnu?» vraagde de oom verder, toen Erhard den zin afbrak, als sprak hetgeen er volgen moest van zelf, »Anna is het toch in alle geval niet ?> »Waarom niet ?» vraagde Erhard, wien de uitwerking van dit onverwachte bericht, die zich duidelijk op zijns ooms gelaat afspiegelde, heerlijk amuseerde. »Gij beiden!» riep de oom en de uitdrukking van zijn gelaat gaf steeds meer verbazing te kennen. »Gij beiden, die tot dusver als hond en kat met elkander zijt omgegaan en elkander niet kondet uitstaan ?» »Ja», zeide de ander droog weg, »om thans rust met elkander te hebben, hebben wij ons verloofd.» De oom werd ernstiger. »Erhard», zeide hij hoofdschuddend, »ik weet niet, of gij dat ter dege overwogen hebt. Ik vrees bijkans, dat gij slechts aan een oogenblikkelijke luim hebt toegegeven on u het gewicht en de verantwoordelijkheid van uw besluit niet hebt duidelijk gemaakt. Weet ge, bij voorbeeld, dat Anna van haar vader geen penning geërfd beeft en zij slechts aangewezen is op het weinige, dat ik haar geven kan ? Voorts dat de roep harer ouders —» »Louter redenen», brak Erhard alle verdere tegenwerpingen van zijn oom kortweg af, »dio op mijn besluit niet den minsten invloed oefenden. Gij moet er u aan gewennen, dat ik over menige zaak mijn eigen meening heb, zoo, bij voorbeeld, dat ik het huwelijk niet als het afsluiten van een handelsverbintenis beschouw, waarbij zoo veel mogelgk verdiend moet worden, en waarbij het geluk naar het gewicht der huwelijksgift wordt afgewogen. Indien gij u derhalve een oogenblik op mijn standpunt zult plaatsen, dan zult gjj, gelgk ik, inzien, dat ik op het punt sta, een schitterende partij te doen en even gelukkig hoop te worden als wanneer mijn aanstaande mij honderdduizenden zou aanbrengen.» »Erhard, gij zijt een prachtige kerel», riep de oom buiten zich zelven van vreugde, terwijl hij het voorwerp zijner vreugde omhelsde en hem hartelijk op de wangen kuste. »Zóó, dat ik u nu feliciteer, en vergeet wat ik zoo oven gezegd heb, want uw edelmoedigheid beschaamt ons allen.» Dit tooneel had echter niet zonder getuigen plaats gevonden, want mevrouw Liebrecht en haar dochter kwamen juist langs het tuinpad toen de heer des huizes tegenover den doctor op zoo ongewoon stormachtige wgze aan zijn gevoel lucht gaf. Met niet minder verbazing dan de heer Liebrecht ontvingen beiden de onverwachte mededeeling, doch haar blijdschap daarover was niet minder groot en ongehuicheld. Anna had zich gedurende haar verblijf in het huis des heeren Liebrecht de li»fde en de toegenegenheid van allen, die met haar verkeerden, zoozeer verworven, dat men zich ten volle over haar geluk verblgdde. Toen Erhard later zijn bruid aan tante Erena voorstelde, kwamen voor de eerste maal sedert langen tijd der oude vrouw de vreugdetranen in de oogen, en zij kon in de eerste ontroering niets anders voortbrengen, als de bevend uitgesproken woorden: >mijne lieve goede kinderen>, terwijl zij de heide gelukkigen afwisselend kuste en omhelsde. Vervolgens boog zij zich voorover, en terwgl zij als zegenend haar banden op hun hoofden legde, sprak zij met een schier bovenaardschen glans in de trouwe oogen ; »Wordt gelukkig, kinderen, en God zij met u op al uwe wegen. Vrede en vreugde nemen uw intrek in uw woning en de Hemel moge welgevallen vindon aan uwe handelingen.» Zij zette zich als moede weder op haar stoel en ging met zachtere stem voort : »Nu kan ik gerust sterven, nadat mij de Algoede den laatsten en éénigen wenseh, dien ik koesterde, vervuld heeft. Maar, kinderen, belooft mij, dat gij, wanneer ge mjj eens niet meer op deze plaats vindt, de oude vrouw niet vergeet, die zoo vurig voor uw geluk gebeden heeft. En nog iets, Erhard, moet gij mij beloven, alvorens ge mij thans verlaat. Uw hart is braaf on goed, ik weet dit, want ik heb u als klein kind op mijn armen gewiegd en u beschermd en opgevoed, tot gij opgegroeid waart. Wanneer thans de booze dwaalleer macht over uw hart verkregen heeft, dan ben ik zeker, dat gp niet uit eigen beweging uw God verlaten hebt, maar anderen u verleid en u op een verkeerden weg gebracht hebben. O, Erhard, kon ik u ziende maken, en u de duizenden ongelnkkigen toonen, die in het rusteloos streven en worstelen naar het vinden van een eigen zwaartepunt hun beste levenskracht verspillen, die de innerlpke vastheid verloren hebben en niet weten, of zij rechts dan wil links moeten gaan. Ons Joden heeft God immers alles gegeven, wat onze geestelijke behoeften hier op aarde vereischen ; welke andere wetenschap vervult haar beoefenaren met zulke verheven» bezieling, laat den onderzoekenden geest zoovele onontdekte diepten overig en geeft desniettemin aan het gemoed zulk een heiligenden en zaligen vrede, als onze verhevene leer van Gods woord ! Erhard, ik bezweer u, keer terug, want gij hebt de tevredenheid daarbuiten niet gevonden, ik heb het aan uw moede oogen bemerkt. Kom tot ons en wees weder een geloovige Jood, gelijk gjj het geweest zijt. Ik eisch niets onmogelijks van u, gij kunt mijn bede vervullen, zoo ge wilt ; alleen tot uw eigen geluk en vrede geef ik u hiermede het richtsnoer, dat uw twijfelend gemoed te volgen heeft, Sta mg deze eene bede toe, Erhard, en er blgft mij in deze wereld niets te wenschen over.» In Erhards binnenste weerklonken deze woorden als een vermaning uit een andere sfeer. De uitdrukking zijner gelaatstrekken was diep ernstig geworden. Hij bad zijn armen gekruist, en zijn blik hing duister aan den grond. Hij voelde, dat hij op een keerpunt stond, dat het verleden afsloot en hem een nieuwe, geluk belovende toekomst opende. Maar de beslissing werd hem zwaar en in stommen strijd drukte zich zgn lippen op elkander. Daar voelde hg, hoe een kleine warme hand zich op de zijne legde, en opziende ontmoette hij oen blik, die Ouder tranen met zulk een onbeschrijfelijk roerende bede aan den zgne hing, dat hij in zgn hart er door getroffen werd, het koude ijs Voelde smelten. tt Ie n t) e r. Voor de week van 24 Adar II tot 1 Nisan 5641 (van 25 Maart tot 31 Maart 1881). Vrijdag;.. Begin van den Sabbat te su. 30 m. Zaterdag . •'PaE'- mnn 'S- Inzegening der nieuwe maand. Einde van den Sabba,t te 7 u. 4 m. Woensdag, mn rNT 3"lj;. Donderdag Tin ITNn. Avondschool voor Volwassenen, wegens plaatsgebrek in ons volgend No. Kerkelijke Aanneming van onzen zoon JACOB, zaterdag, den 35 Adar II (26 Maart 1881). J. VITA ISRAËL. R. VITA ISRAEL-Teixeira d’ Andrade. Volstrekt eenige kennisgeving. (767 Zoo God wil, hopen wij de "13 (Kerkelijke Aanneming) van onzen oudsten zoon, SAMUEL, te vieren op Zaterdag, '3, 3 Nissan 5641 (3 April 1881). S. M. MUIS, H. MUIS-De Pauw. Algemeene kennisgeving. TOONEËLVËRËËKIGIKG Oefening Kweekt Kunst. Eerste Groole Lilvoeriiig, gevolgd door BAL, op ZONDAG 3 APRIL 1881, in het lokaal Koningskroon, Plantage. Introductie’s verkrijgbaar bij de Heeren M. CORONEL Jr., Sarphatistraat, 73, S. L. BLITZ, Amstelveld, 11, en bij den Boekhandelaar D. DE MIRANDA, Weesperstraat, 90. Prijzen : Heer en Dame ƒ1.25. Enkele Heer . – 0.70. Enkele Dame – 0-50. Aanvang TVs ure. Het Bestuur. M. CORONEL Jr., President. J. 11. DE SOUZA, Secr. M. R. ZEELANDER, ZIEKENOPPASSER EN WAKER Kapenburgerstraat, 66.
46,989
MMCMC03:002042007:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,860
Mac\u0327onniek weekblad; uitgaaf voor broeders, jrg 9, 1860, no. 6, 06-02-1860
null
Dutch
Spoken
4,630
8,099
N\ 6. NEGENDE JAARGANG. • i ui:a Dit blad verschijnt alleen voor BR.*, en wordt geregeld des Maandags uitgegeven. Men abonneert zich buiten 's lands bij de hier nagenoemde BB.-.: Batavia , Lange & Comp ., Boekh. „ van Harkn Noman & Kolf , Boekh. Soerabaya, E. Fuhri , Boekh. Samarang, v. Harkn Noman & Kolff en Co. Suriname, W. E. H. Winkels , Boekh. Kaap de Goede Hoop , J. C. Jota , Boekh. Parijs, D.-Dijmesnil , Quai des Orfèvres. Londen, R- Sp":nckr , over Freemasons'Hall. Lausanne, Bureau Esq. de la vie Mac. Suisse. Leipzig, H. Weinedel , Verleger d. Freim. Zeit. i, TI. Luppe , Vcrlepvr der Kauhütte. Fhiladelphia ,L. Hïneman , Editor Mas \lirror 6 FEBRUARIJ. De Aboiiueinents-prflB is kwartaal, franco door het gehecle Rijk. Men abonneert zich voor niet minder dan een geheelen Jaargang. De Prij3 der AdvertentlSn is van 1—5 regels ƒ1.-; voor iederen regel meer 10 Cents, behalve het Zegelregt, voor elke plaatsing. Alle stukken, de Redactie of Uitgave betreffende, gelieve men te zenden aan het adres van den Uitgever, Br.'. J. G. ANDRTESSEN Boekdrukker te Utrecht. WIE K VN V.-. M.\ WORDEN ? De vraag : „Wie kan V.*. M.\ worden?" schijnt welligt overbodig : eensdeels, omdat verlichte BB/, reeds meermalen hebben uitgesproken , welke eigenschappen de Vrijm. - . veronderstelt en verlangt van diengenen, die zich aan haar wil toewijden; anderdeels, omdat de Kand.\ voor de poorten des T.\ als „vrije man van goeden naam" bij zijne opneming wordt aangemeld. En toch zij hét een jongen Br.'., van geringe ervaring in het ma(;.*. leven, gegund, zijne meening te kennen te geven, wat hem bij deze vraag, uit eigen nadenken en zonder groote studie in mat;.*. geschriften, ter beantwoording gepast toeschijnt. Een vrije man van goeden naam moet de Br.*. V.\ M.\ zijn ; deze voorwaarde wordt vooraf gesteld aan iedereen, die V.\ M.*. wil worden, en zonder hare vervulling is hem de mogelijkheid om in ons midden te komen, geheel en al afgesneden. Wat beteekent deze hoedanigheid ? Waarop berust zij ? Dit moet vooreerst verklaard worden. Volgens mijne opinie, heeft de hier gevorderde vrijheid meer betrekking op onze uitwendige levensomstandigheden , die den Kand. - . de mogelijkheid aanbieden, de jegens de O.-, in het algemeen en jegens zijne fH in het bijzonder te vervullen pligten , behoorlijk na te komen. Althans kan de Kand. - . vóór zijne Eec.\ deze voorwaarde naauwelijks anders beschouwen. En gaan wij terug naar dien tijd, waaruit de oorsprong der Yrijm.*. wordt afgeleid, nemen wij alle verhoudingen van het politieke en maatschappelijke leven, gelijk deze zich te dien tijde voordeden en ontwikkeld hadden, toen in de bouwhutten dor steenhouwers en metselaars, de broederschap vergaderde, die de domkerken bouwde ter eere van den 0.\ B.*. d. - '. H.\ , goed in aanmerking , dan is het ligt te verklaren, dat aan deze broederschap alleen, werkelijk vrije mannen en geene onderlioorigen konden deelnemen. Van het standpunt des Kand.-., schijnt het dus volkomen geregtvaardigd, wanneer men met de gevorderde vrijheid die bedoelt, welke vooral betrekking heeft op zijne uitwendige levensomstandigheden, al moge dan ook de vraag naar de drijfveeren tot den bedoelden stap, op de vrijheid van zijn besluit, zijn oordeel, in het kort, op eene inwendige vrijheid doelen. Evenzoo echter laat het zich van het historische standpunt uit billijken, die vrijheid voornamelijk als eene uitwendige te bestempelen. Ik houd mij ten dezen opzigte vooreerst aan deze opvatting en ga nu tot den „goeden naam" over. Ook deze voorwaarde en het bewijs er van berusten slechts op empirische beschouwingen en kunnen geenszins als een juist kriterium des aspirants worden aangenomen. Dat dit kriterium menigmaal zonder er juist zoo naauw op te zien, wordt aangenomen, daarvan willen wij hier niet eens spreken. Doch de goede naam wordt door de wereld aan iemand wel is waar toegekend naar de kennis zijner handelingen, naar zijn uitwendig voorkomen en zijn stand in het prof.*, leven, doch niet naar de wezenlijke motieven der handelingen, niet naar de onbedriegelijke kennis van het inwendige ik, en vaak niet naar de vroegere handelingen van het individu, die zeer dikwijls met zijne tegenwoordige gedragingen in tegenspraak zijn. De wereld jaagt niet de waarheid na, maar den schijn, zij vergenoegt zich met den laatsten en kan zich bij gevolg in haar oordeel over iemand vergissen; dit houd ik staande tegen de tegenwerping: aan zijne vruchten herkent men den boom, of: vox populi, vox Bei, of: er is meer vreugde over één zondaar die zich bekeert, dan over negen en negentig regtvaardigen die geene bekeering noodig hebben! Ik houd het staande als bewijs daarvoor, dat de goede naam nog geen volkomen zekere waarborg voor de juiste kwalificatie van een Kandidaat voor een Br.*. Macjon. -. is. Doch daarmede wil ik noch loochenen de vaak waarachtige waarheid van het: vox populi, vox Bei , noch den steeds nog meest juisten maatstaf verwerpen, ter beoordeeling eens menschen naar zijne handelingen, noch ontkennen, dat iemand, die op den dwaalweg is, tot inkeering komen en een zeer regtschapen achtingswaardig mensch, een trouwe Br.*. V.*. M.\ worden kan. Doch mij is het uiterlijk kriterium: „een vrije man van goeden naam" nog niet voldoende, wanneer ik de beteekenis aan de vraag geef, wie een ware en regte Br.*. V.*. Ik heb daar zoo even gesproken van 't geen de Kandidaat aangaande onze K.\ K.\ zoo ongeveer weet, en wanneer men ons tegenwerpt, dat dit onjuist Is, omdat er bij de nietVrijmetselaars moeijelijk van eene kennis der Vrijm.*., al is dit ook slechts ongeveer, wel naauwelijks sprake kan zijn, doch slechts van een vermoeden onzer gebruiken en werkzaamheden gesproken kan worden, zoo biedt mij dit de gelegenheid aan , tot het wezen der Vrijm.*. en tot hare verhouding tot de wereld , met betrekking op onze vraag , over te gaan. Kan hij slechts V.'. M.\, zijn, die — afgezien van het uit- wendig kriteriuin der Broederschap — liet onderzoek van zich zeiven wakker doorgestaan en met den blik op hetgeen door de K.\ K. - . gevorderd wordt, de overtuiging verkregen heeft, dat hij aan alle vereischten zoude kunnen voldoen , zoo doet dit eene bekendheid met hét wezen en de gebruiken der Yrijm.'. veronderstellen , zooals een Kandidaat die wel hoogst zelden kan hebben. Verreweg de meeste aspiranten weten van de O. - , alleen maar, dat het haar slechts te doen is naar een humaan doel te streven; velen zweeft ook zelfs deze voorstelling van de Vrijm.-. nog niet •duidelijk voor oogen, en zij treden toe, omdat zij hun beter ik door het edele , geheimzinnige dat de Yrijm.*. omgeeft , voelen aangetrokken. De beslissende stap is dus niet het gevolg van een op het heldere bewustzijn gebaseerd besluit , doch eene duistere, geheimzinnige aantrekking; en de stap wordt gedaan, niet met het juiste begrip van alle daaruit ontstaande gevolgen , doch meer in het geloof en vertrouwen, dat de gevolgen goed en heilzaam zullen zijn. Was echter iedere Kandidaat naauwkeurig bekend met het reeds bovenvermelde, of werd hem nog, voor zijne opname, in het stille vertrek een juist begrip gegeven, van hetgeen hij onder ons vindt, nog meer in bijzonderheden, dan de Voorbereider dit doet, zoo zoude er in vele edele harten een ernstigen strijd ontstaan, of de tijd reeds daar is, deel te nemen aan een Verbond, dat slechts het edelste tot den arbeid aan den tempel der humaniteit in zich wil opnemen, dan wel of nevens de zwarte vlekken in het tapijt van het vervlogen leven, ook genoeg lichtende punten van het tegenwoordige zijn ingeweven. Doch de geheimzinnige sluijer waarin de Tempel der Vrijm. - . gehuld is, belet dezen strijd en brengt ons iemand aan, die reeds het pad der zelfkennis bewandelt , die zelfbeheersching toont, terwijl hij zich vol vertrouwen zijnen gelijders overgeeft, en onder ons nog ijveriger naar zelfveredeling zal streven, dan buiten onzen broederkring. Ieder goed mensch kan V. - . M.\ zijn, al heeft hij ook eens gestruikeld; ieder edel mensch , vrij van vooroordeelen, met een krachtigen wil begaafd, moest V. - . M.\ zijn. Wij willen niet loochenen, dat het duister, waarin de de Bouwhuttcn zich hullen , evengoed voor vele eene reden om niet tot de O.*, toe te treden, als voor anderen een onweerstaanbare prikkel daartoe kan zijn. In allen geval stelt het geheim, waarmede de Vrijm.-. zich omgeeft, een slagboom daar tussehen haar en de wereld, en brengt, door aan het gezonde oordeel den mathematischen grond te ontnemen, veel hoon en versmading te weeg. En neemt men aan , dat onze arbeid immers niet alleen den kring der BB. - , en hunne veredeling , doch veeleer de veredeling van het gansche menschdom tot hoogste doel heeft, zoo ligt het voor de hand, dat wij des te degelijker arbeiders behoeven, hoe grooter het getal van van de buiten de O.', verblijvende is, waarop gewerkt moet worden. Deze invloed kan niet anders plaats hebben dan door persoonlijken invloed van de BB.*. VV.\ MM.*., en door de magt van het door hen gegeven voorbeeld. Derhalve is het wel goed H een vrij man van goeden naam" te zijn, om V.-. M.*. te kunnen worden; doch dit is nog niet voldoende, en de echte en regte Br.-. V.*. M.\ moet. even goed enthousiast voor zijne K.\ K.*. als levenswijze en menschenvriend zijn, wanneer hij ijverig den tempelbouw wil helpen bevorderen. De Yrijm.*., mijne BB.*., stelt ons driëerlei verschillende eischen: de Kandidaat moet de noodige zedelijke eigenschappen, behoorlijke geestelijke bekwaamheden hebben, doch buitendien nog onder uiterlijke omstandigheden leven, welke hem zich n vrij" laten voordoen, en in deze eischen is eene voorzeker weldadige grens gesteld. De Vrijm.*. moet algemeen zijn, zij moet met gelijke liefde de geheele menscliheid omvatten en haar licht overal even helder laten schijnen. Daarmede echter wordt nog geenszins te kennen gegeven, dat voor de dienst in onze Tempels iedereen geschikt, dat het niet een zeker voorregt van het individu is, deze dienst ook te mogen verrigten. Slaan wij slechts een blik op het gebied der Godsdienst, is het daar niet evenzoo gesteld? — Ieder mensch moet Godsdienst hebben, doch op verre na niet iedereen moet dienaar en leeraar der Godsdienst zijn. En even als Jezus Christus slechts 12 jongeren om zich vereenigde, om zijn verheven leer door de geheele wereld te laten verkondigen, zoo roept ook onzen Patroon Johannes de waardige voorganger des Verlossers, slechts de BB.*. VV.*. MM.*, om zich, opdat zij het werk van den tempelbouw door de geheele wereld en de gansche menschheid heen bevorderen. Diegene evenwel, die uit het getal millioenen, tot leerling van Johannes den Dooper beroepen is, moet ook iets hooger staan dan op den laagsten trap des menschdoins, want hij moet zijnen profanen broederen leeren, dat niet ieder menscli V.-. M.\ zijn kan, mei echter maqonniek kan leven. Van dit echt inaconnieke leven moet hij echter zelf een sprekend voorbeeld zijn, tot navolging van anderen. En daarom nog eens, mijne BB.*., alleen hij kan een regt en echte Br.*. V.*. M.\ zijn, van wien niet enkel het uitwendige, maar ook het inwendige kriterium getuigt, dat hij waardig is; dien het achter den sluijer nooit berouwt, er voor gestaan en begeerd te hebben dat hij opgeligt werd, die veeleer den O.*. B.*. d*. H.*. van ganscher harte dankt, dat hem de oogen voor het licht geopend zijn ! Dat velen van zulke BB.*, leden van onze O.*, worden en het geheimzinnige der Vrijm.*. zijne tooverachtige kracht uitoefene op de bevoorregte zonen der menschheid, opdat zij zich vol vertrouwen aan ons aansluiten , en met ons daartoe medewerken, dat het eene kudde onder een herder worde. Want dat is immers toch het schoone, verhevene doel van al ons streven , in dit eene punt loopen alle stralen zamen; en wat wij binnen de muren des tempels — onttrokken aan alle prof.*, blikken — verrigten, wat wij aan ons zeiven arbeiden, dat is immers alleen een arbeid tot het welzijn van het geheele menschdom, een zaadkorrel, gezaaid in de borst van eiken Br.*., om eene rijke vrucht te doen rijpen, die alleen menschen ten deel moet vallen, die zich van uit den kring van het bijzondere leven verder en verder moet voortplanten , tot dat de geheele wereld hare heerlijkheid erkent en van ganscher harte, er naar streeft, haar deelaehtig te worden. Het is de vrucht der ware broederliefde, der regtvaardigheiden volmaking, zooals de zwakke mensch haar onder den invloed der W.\, K.\ en L.\ slechts vermag te verkrijgen. Wanneer echter dat doel bereikt zal zijn , dan is de Vrijm.*. algemeen en dan zal de slagboom tussehen ons en de wereld vallen , de | • | zal gedurende den arbeid niet meer gedekt zijn, dan zullen alle, alle menschen als broeders aan elkander geketend zijn. Wel is het een geluk V.*. M.*. te kunnen zijn, en wie zich over dit voorregt verblijdt, die stelle zijn geluk op den regten prijs. Doch het is geen voorregt, geboren uit hoogmoed, geen middel tot onderdrukking van andere menschen; het is veeleer een voorregt, geboren uit liefde, demoed en vriendelijkheid, welks daden zijn wijsheid, vrijheid en gelukzaligheid. Leipzig. Br.*. Schwarzwülleh. DE VRIJM.*. ZOOALS ZIJ IS. Zeer verschillend zijn in de laatste jaren de meeningen geweest, zoowel in als buiten de O.*., aangaande het eigenlijk nut, door haar aan de wereld bewezen. Het nut toeh speelt in deze eeuw de hoofdrol , en alles wordt naar dezen maatstaf afgemeten. Ten opzigte der Vrijm.*. is dit niet meer danregtvaardig. Zij immers heeft beweerd, in zich zeiven middelen tot nutaanbrenging te bezitten, waarvan andere genootschappen verstoken zijn. Zij heeft inderdaad in vroegere dagen er zich niet alleen voor uitgegeven , maar bewezen een zegen voor het volk te zijn. Is de Vrijm.*. in dit opzigt van hare vroegere grootheid vervallen ? Dit is eene vraag, die de gemoederen der VV.. MM.*, zeer heeft bezig gehouden en een gereed ant- woord heeft uitgelokt van hen, die het minst in staat waren I den prof.-, te antwoorden. Van onze eigene leden, van hen die om den heiligen Tiv. staan , hooren wij gloeijende lofredenen op de deugden der Vrijm ••, een lof zoo overdreven, dat hij aan het belagchelijke grenst, en dan weder klaagliederen zoo droevig en naar, als een hemel met zwarte wolken overtogen. Zooals veelal, ligt ook hier de waarheid in liet midden, nog staat de Vrijm.-. als een licht op een heuvel geplaatst, waarvan de glans wel is waar een weinig verduisterd is. Haar taak is nog het verlichten des verstands, het helpen van den ongelukkige. Haar kring van nuttig te zijn is evenwel eenigzins naauwer geworden. Het terrein, dat zij eens bijna uitsluitend innam, is ingenomen. Wij leven in een eeuw, waarin de ware menschenliefde niet bij de theorie blijft , maar in praktijk wordt gebragt. Er is een strijd tusschen de grooten der aarde, de grooten in goedheid, in de zaak van waarheid en mensehelijkheid. Al de arbeiders rondom ons zijn wakker aan den gang. Het werk dat de Vrijm.-. eens uitsluitend als het hare beschouwde , moet met anderen gedeeld worden , zoodat zij geene noodzakelijkheid meer is, gelijk in vroegere dagen, toen onderdrukking oproer deed ontstaan en armoede niet slechts een ongeluk, maar een vloek was. Andere krachten hebben zich in deze dagen" van licht en magt ontwikkeld , die haar in haar vermogen van wel te doen zeer beperken — zoowel zedelijk als ligchamelijk. Dit lijdt bij ons geen twijfel, noch voeden wij alleen deze meening. Zedelijke en godsdienstige leeraars zijn opgestaan, wier veld van bemoeijingen veel verder reikt dan dat der Vrijm.-.. De weldadige genootschappen van den dag verspreiden meer goeds, omdat zij grooter middelen en vermogen bezitten. Het verloop der jaren heeft dit teweeggebragt en niet, naar wij meenen, traagheid van den kant der W.\ MM- of zorgeloosheid in de tucht der Orde. De Vrijm.-. kan niet meer gehouden worden voor zoo noodzakelijk als zij eens was , uitgenomen misschien in een opzigt. Hierin zal zij alleen staan , zoolang de tegenwoordige orde der dingen bestaat. Zij vormt de eenige volmaakte broederschap. De onderscheidingen der wereld , de onderscheidingen die rang of rijkdom verleenen, beschouwt zij slechts als toevallige omstandigheden. Zij is daarom toch niet voor volkomen te beschouwen. Zij predikt geene gelijkheid van menschen als wereldburgers , als planmakers en akteurs op het tooneel des levens. Groote vermogens, ontembare zielskracht zijn alleen niet gegeven en deze doen de schaal des levens overhellen ; plaats eenigen aan den top, anderen aan den voet des heuvels , nimmer zullen zij allen op dezelfde hoogte blijven Dan komen de toevallige omstandigheden, waarop niemand in zijn voor- of nadeel invloed kan hebben. De Vrijm.-. let alleen op het hart. Zij leert, en met goed gevolg, dat de mensch zijn naaste als een broeder moet beschouwen, zonder zijn stand in de maatschappij in aanmerking te nemen ; en binnen de muren der QD worden allen zoodanig beschouwd. Waar anders ontmoet men elkander als zijn gelijken — zijn gelijken in het vermogen van goed te leven en te handelen , noch hooger, noch lager geplaatst, zooals dit in de profane wereld het geval is. Zulk eene gelijkheid ontmoeten wij voorzeker noch in de kerk , noch in het politieke strijdperk, noch op de beurs. Wij zien haar ook in andere weldadige genootschappen niet gestrengelijk gehandhaafd. Doch in de Vrijm.». is het een hoofdregel. De boer en de pair zijn gelijk, mits beiden de regelen van waarheid en deugd in het oog houden. \\ ij meenen natuurlijk, wanneer zij elkander als VV.\ MM.*, ontmoeten. De Vrijm.-. kent, zooals wij opgemerkt hebben, de onderscheiding welke God zelf in de wereld gebragt heeft , wanneer wij elkander in het publieke leven ontmoeten, zeer goed. Doch het grondbeginsel, dat in de CD tot rijpheid is gekomen , verliest zijn invloed niet daarbuiten. Aan de Redactie van het Maconniek JFeekblad. Z.-. A.\ BB.-.! Uithoofde van den schamperen en onvoegzamen toon, welke in het schrijven van den mij bekenden Br/. Go os (n° 49 van den vorigen jaaargang) heerscht, was ik voornemens, niet te antwoorden; aan uwe heusche uitnoodiging wil ik echter gaarne voldoen^ Mijne mededeeling, dat de Voorzitter der bedoelde Societeit uit de O.-, was gebannen, waarmede het hoofd der onwettige Vereeniging Post Nubila Lux werd bedoeld, berust dus op eene dwaling en die herroep ik bij deze. De voormalige plaatsvervangend Kantonregter Westerman, had ik niet op het oog , dewijl het mij onbekend was, dat hij tot het Gezelschap in het Heidelbttrger Vat behoort en daarin het Voorzitterschap bekleedt. Hem toe te voegen, dat hij uit de O.*, is gebannen, zou, zoo lang dit niet heeft plaats gehad, laster wezen; maar ik begrijp niet, dat het laster is, wanneer men zegt, dat eene Societeit uit leden van P. N. L. is zamengesteld, dit toch wordt door den Br/. Go os in den aanvang van zijn schrijven beweert en die bewering laat ik gaarne voor zijne rekening. Ik heb het voordeel mij met hoogachting te noemen, Uw heilw;. Mede -Br.'., Amsterdam, 3 Feta. 1860. P. P. A RAB H SKJEX. Het woord des meesters en het heiligdom van den Brahma. (Eene anekdote). — Br/. G. Higgius vermeldt in een zijner Anacolypsis (vol. I. blz. 767), dat Br/. Ellis een zijner vrienden verhaald heeft, dat het wachtwoord en de vormen van den Mr.\ V.-. M/., aan iedereen het inwendige heiligdom van een Brahmaanschen tempel in Indië openen. Hij zelf (Br/. Ellis) zoude door middel van zijne kennis als Mr.\ V/. M.\ toegang in het heiligdom (adytum) van zoodanig een verkregen hebben. Spoedig daarna zoude intusschen Br/. Ellis plotseling ziek geworden en gestorven zijn, en zijn vriend twijfelt niet, dat hij, in het bezit van deze kennis zijnde, door zijne dienaars is vergiftigd geworden. „Wanneer men nu dit" - zegt Higgius - i, in verband brengt met het feit, dat men Maqonn/. zinnebeelden op de Cyclopeaansche bouwvallen van Agra en Mundora vond, zoo kan men den Oosterschen oorsprong van de Vrijm/. voorzeker niet tegenspreken." (Ontegenzeggelijk hebben onze symbolen en gebruiken gedeeltelijk een zeer hoogen ouderdom; dit is echter geenszins het geval bij de Maqonn/. geschiedenis) JOURNALISTIEK. Koppenhagen. — Terwijl ik u, geachte Br.-., voor uwe letteren dank zeg en u mijn genoegen te kennen gaf, door u -en uw voortreffelijk tijdschrift met de Duitsche BB/, in naauwen betrekking gekomen te zijn, haast ik mij, u door daden mijne broederlijke gezindheid te bewijzen. — Zie hier dus eenige mededeelingen. „Wij hebben in den laatsten tijd twee Rouw- ,'~5 I] gehad. De eerste had plaats ten gevolge van een Grootmeesterl. Koninklijk bevel, een „ gedaclitenisfeest" in ile Kapittel-QD en eene Rouw-[~H in elke Joh- j • | onzer mag. 1 , provincie, voor den in het E. - . O ', ingéganen Br.-., Koning Oscar van Zweden te honden. ï)e RoW-QU in mijne QD ( Zoróbabél und Friedr. zur gekr. Hoffnvng) had eerst den 13 Oct. plaats. Zij werd door dén ondergeteekenden Voorz. - . Mr.\ met eene voordragt geopend, waarin hij het schoone der oude gewoonte besprak, om verdienstelijke mannen of edele liefde door rouwplegtigheden in de herinnering terug te roepen; eene gewoonte, die alleen in het beste en schoonste gevoel der menschelijke borst haren grond heeft, die echter eene bijzondere doelmatigheid en eigenaardigheid verkrijgt, wanneer zulke plegtigheden voor BB.-. W.\ MM.-, gevierd worden , die als echte en ware leerlingen der K.\ K.\ de billijkste aanspraak op erkenning van hun, geeindigd dagwerk hebben. De voordragt werd met een mag. 1 , gedicht over den dood van het aardsche hulsel en de onsterfelijkheid der Goddelijke ziel besloten. Daarna volgde eene treurcantate, insgelijks door den ondergéteekende vervaardigd en door Br. - . Klein op muziek gebragt, waarna de redenaar, Br.-. BlochSuhr, de eigenlijke treurrede hield, waarin hij de bijzondere verdiensten des gestorven Koninklijken Br'. - ., jegens de Vrijm. - . en de vriendschappelijke, echt broederlijke verhoudingen* der Vrijtn. - . tot onzen Koning -en Br. - ., deed uitkomen. De tweede Rouw- I • | had plaats wegens een groot verlies der Deensche Vrijm. - ., den onlangs het E.\ O. - , ingeganen Br. - . A. G. Lévetzou, opperhofmaarschalk, kamerheer en Gr. - . Hofm.\ der Gr. - .- | • [ , een achtenswaardig edelman, een door alle BB. - , in bijzondere mate geachten Br. - , en een waar sieraad der K. - . K. - .. Wij sloten ons aan bij de | • 1 die Kelte, waarvan Br. - . L. tot aan zijn dood Gr. - . Mr. - . geweest was. De plegtigheid ving aan met een afscheidslied door blinden gezongen, voor wie die Kette een Instituut gesticht en Br.-. L. zich zeer geinsteressêevd had. De blinden waren vroeger altijd op zijn geboortefeest • brj hem gekomen, om hem met gezang geluk te wenschen; nu brasten zij hem een roerend vaarwel! Deze plegtigheid 'welke door de eerste notabiliteiten der stad werd bijgewoond, • zal bij allen lang in aandenken blijven. — De overledene was 77 jaren oud geworden. Ik hoop, dat dit* WcitligS u en uwen lezers welkom zal zijn. Yoor deze keer moet gij dit voor lief nemen. Ik reik u en allen, mijnen geliefden BB. - ., in de verte de trouwe Broederhand en verblijf na inac.-. gröete'n enz. Koppenhagen , Br. - . C. Otto. 28 Nov. 1859. [die Bauhiiite.) Parijs. — Bij keizerlijk dekreet van 31 Januarij jl. is het dagblad FUnwers opgeheven. Ook loopt alhier een gerucht, hetwelk echter nog weinig geloof vindt. Er zou namelijk bij de regering het voornemen bestaan, om de Jezuitcn uit Frankrijk te verbannen. Deventer. — Vergadering der A.\ | • | Le préjugé vaincu, in het O. - , van hier, cp maandag 6 Februarij 1860 g. s. , om 6 uur, in den gr. - , van Leerl. - . Ree. - . van twee. Tabl.\-expl. - .. Or.v. Klein bank. - .. Zutphen — De A. - . | • [ Karei van Zweden, in dit O. - ., is voornemens vergadering te houden op Donderdag den 16 Eebruarij e. k., des avonds ten 5 ure, in den Leerl. - . Gr. - , met Receptie van vier , of welligt van zeven Duisterll. - ., daarna Bank. - .. Utrecht , den 3 Eebruarij. — Den 29 Januarij j. 1. overleed te Amsterdam Br. - , J. C. van Kesteren, Lid van de | • | Concordia Vindt Animos en van het Kap. - , der Hoogere Gr. - , aldaar; in zijne prof. - , betrekking was hij de Nestor in den Nederlandschen Boekhandel, de vraagbaak en raadsman van velen. Ieder, die hem kende, schatte hem in alle zijne handelingen als een echt V.*. M.\. Zijne assclie rustte in vrede ! — In N° 51 van den 19 December 1.1. (vorige Jaarg.) plaatsten wij een artikel getiteld: Optcekking lot Mag.'. Congressen-, in de Bauhütte vinden wij over dat onderwerp een antwoord , hetwelk hier volgt: Opwekking tot het houden van Mag. - . Congressen door Br. - . Dr. C. Otto, heeft mij zeer veel genoegen gedaan. Zulk eene zamenkomst is hoogst noodzakelijk; zij kan noch door periodieke bladen, noch door vlugschriften geremplaceerd worden ; het levende woord alleen brengt leven aan. Vooreerst echter zoude ik er voor zijn, dat er eene bijeenkomst van afgevaardigden van de verschillende Buitsche |~~T~| 1 plaats vond; want op een Duitsch congres reeds zoude — verondersteld, dat alle BB. - , den regten geest medebrengen en gestemd zijn, de verlangde vereeniging en wedergeboorte der Vrijm. - ., volgens de intusschen plaatshebbende omstandigheden en op grond van de nieuwste onderzoekingen mede te helpen bevorderen — het aan bouwstoffen ter bespreking niet ontbreken. Gij hebt ons, geachte Br. - ., een arbeid over dit onderwerp toegezegd; ik zal u, na dat deze verschenen is , ook mijne mceningen hierover uitvoerig mededeelen. O. E—r. Br. - . G. L. COllRESPOJMEjrTIE. — Het Bouwst. - . , getiteld: Snuffelle er k en Isidorus hispaletisis , is in dank ontvangen ter plaatsing voor de volgende week. — Br. - . D. P. ontvangt binnen kort berigt. — Door het juist nog tijdig inzenden van het artikel van Br. - . P. P. wordt de Teekenpl. - . van Br. - . C. G o os natuurlijk niet geplaatst en beschouwen wij nu die dwaling hersteld. Eene Redevoering, gehouden door Br.-. H. M aroniek , iu de |~~n de Brie Kolommen, O.-, van Rotterdam. — De Vrijmetselaar als Opvoeder der menschen beschouwd, door Br. - . J. A. E. — De Werkzaamheid der Vrijmetselarij. Nog slechts vier complete Exemplaren |g|PBB§r van d e Aeht. Jaargangen van DE ACACIA zijn voorhanden en thans te verkrijgen voor den zeer geringen prijs van TWAALF GULDEN ieder, echter alleen voor diegenen , welken zich op den Negenden Jaargang abonneren. De Uitgever doet echter nog een bijzonder goedkoop aanbod van Afzonderlijke Deelen of Jaargangen, welke zoolang de voorraad strekt, tegen ÉLiN GULDEN a Contant te bekomen zijn. — Door franko toezending van een postwissel, welke op alle postkantoren a lp.Ct. zijn te verkrijgen, zullen de verlangd wordende deelen, onmiddelijk, netjes ingenaaid en op de goedkoopste wijze worden toegezonden. — Deze goedkoope aanbieding is op het tweede en achtste deel niet toepasselijk. Ieder deel maakt op zich zelve een geheel uit van fïksche Bouwst. - . en gedichten. — Elke Br. - ., die van dit voordeelig aanbod wil profiteren, wachte niet te lang, daar de voorraad zeer gering is. ADVERTENTIE*!. ,*15 Door Br. - . J. G. ANDRIESSEN, te Utrecht , is aan de Inteekenaren verzonden, het ZESDE STUK van den ACHTSTEN JAARGANG VAN HET Mag. - . Tijdschrift: DE ACACIA, Bloemlezing van Oorspronkelijke en Buitenlandsche Lettervruchten , verzameld op het gebied der Vrijmetselarij. Prijs per Jaargang ƒ 8,60. Inhoud: Over Vrijmetselarij, Metselen en Instructie-Loges. Gedrukt bij Br. - . J. G. A ndriessen te Utrecht.
20,422
MMLIND01:001092003:mpeg21_2
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,883
Het Oosten; wekelijksch orgaan der Weesinrichting te Neerbosch, 1883, no. 629, 17-01-1883
null
Dutch
Spoken
569
1,189
VOOR DE MELAATSCHEN TE JERUZALEM. Amsterdam, mevrouw, weduwe, H. f5. Gebruikte werken en liefste eerbare Bed, Pels en Kleding, 2 procent. VOOR MEUBEL. PILZ. en laken naaien, en een ordelijke burger-omgeving. Amsterdam, mevrouw, weduwe, H. f5. Liefheurig koken enige beschaving Meid-Huishoudster. Loon f69,—; f85,— en dito met. VOOR DE STICHTING GOBAT. Piets Soberheid. Brieven onder letter M. Franco-plantaardige Wolf persoon f12; 2 procent. Amsterdam, mevrouw, weduwe, H. f5. Park 't LINDENHOUT te soenzen f14,— en hoger; Wiegstel f3,25. VOOR MARIA-HOOREBEKE. Gewatteerde DEKENS a f4,— en hoger; Amsterdam, mevrouw, weduwe, H. f5. Wollen DEKENS a f3,50 en hoger. Prijs-Cou. VOOR CALIOUB (ZENDELING SPILLENAAR). Gasten van Dekens en Matrassen op aanvraag. Arnhem, N. N. f4,95. — Utrecht, jkvr. d'Y. f10. Verkrijgbaar, AGENTEN gevraagd door. Spoedig verkoop! Welkom, DOCHTER Geblokkeerde Waschmachines. E. VAT VAN DE REMULLER. De ondergetekende vestigt de aandacht der Lees bij Nijmegen, sigarenfabrikanten op onze verbeterde Amerikaanse Waschmachines. Voor de complete set van 100 stuks, waarvan wij die in een gemakkelijke bewerking en de beste kwaliteit overtreffen, Prijs f22,50. Zen Jan. J. luur in TFT; WEE betuigt veelen: Bestellingen worden aangenomen bij dochter Mejuffrouw FEMMA TER WIELI, betuig ve... ƒ1,25. & p. G. YAN YPÉREN, ik bij deze mijn DER KOLK. Willem III. timmerman aan de Weesinrichting te Neerbosch. Zwolle, Jan. 1883. CMCA. Asyl in Jerusalem. Rechtvaardige waakzaamheid voor elke drukkerij: 2,35. WSÊ voor elk: Dr. en Mrs. der Met hartelijken dank ontvangen door den heer Young America. WEE Weesinrichting te Nijmegen: L. J. LUIJKS, Hofdijk te Rotterdam: - La flor de Morales. 'I ' CONCERT ' Rotterdam, van de kinderen der Zondagsschool ontvangst van het bedrag per Postwissel voor IL CORDO SCII OUBLIE aan den Hofdijk ƒ1,50. 3 4, 0f 5 kistjes, zenden wij ze franco naar alle 0 0 1883. Met bescheidenheid en den drang der liefde blijft plaatjen waar de Postpakketdienst werking is. dit rijk gezegende werk aan allen aanbevolen, die Men gelieve op den Postwissel te vermelden welke in dit tent. door Gods onderscheidende liefde en genade van merken men verlangt. Hij, die bij onvrijwillig er deze ontzettende ellende en van zooveel ander leed geen er niet over tevreden is kan ze per post terug zenden, waarna wij 1883. Wan kalender voor 1000. Plaats Plaats in groene kleur gedrukt. In vreugde vragen wij onze vrienden op de steeds meer positieve reacties op de honderdtallen: 15 Ct. In hartelijk dank ontvingen wij de kostbare inkomsten ter ondersteuning van de Weesinrichting. Bij honderdtallen 15 Ct. Te ontbieden bij den uitgever. BRIEVENCOVERTEN, W. VLIEGSTRA, op de achterzijde, in een nette lauwer-krans met blauwen inkt is gedrukt het verzoek tot aandacht wordt gevestigd op de bevordering van de Zondagsrust. Op de voorzijde staat in mooie letters het aantal: 100 stuks voor 60 Ct.; 500 stuks voor 2,50; 1000 stuks voor 4,25. In 4°. die bij de behandeling zeer gemakkelijk zijn en voor en ten behoeve der door hen verpleegde kinderen. Gods beste zegen rust op dat werk, 500 stuks voor 5,25, worden voor den geringen prijs van 3,50 geleverd in teken van liefde. Hij wekte ook anderen op om het werk bij elke soort boekhandelaar te bekomen, Adres: Mr. Timmermans, heerlooze kinderen te verzachten, alsook bij den uitgever dezes, aan de Weesinrichting. ALEX. TERSTAL in p. s. Ruim 70,000 stuks werden reeds afgeleverd. Secretariaat, Nijmegen. - Snelpersdrukwerken der Weesinrichting. Amsterdam, 11 Januari 1883. Prijs 20 Ct. - Bij honderdtallen 15 Ct. Te ontbieden bij den uitgever. P. J. MILBORN.
32,387
MMKB07:001536114:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,873
Weekblad van het regt; verzameling van regtszaken, bouwstoffen voor wetgeving, mengelwerk, jrg 35, 1873, no. 3647, 13-11-1873
null
Dutch
Spoken
8,116
14,622
Dingsrlag , 11 November 1873. ^ ^ WEEKBLAD VAN HET MEGT. REGTSKUNDIG NIEUWS- EN ADVERTENTIE-BLAD. VIJF-EX-DERTIGSTE JAARGANG. —— _ _ ______ ET ™S' mt l" ""'21!" T""7' 1 d"*°' ^ i*.r„ „„ , 20; few * HUen.teie, frrnco per pott net WETGEVING. 1 ^ memor'0 vau beantwoording van den minister van Buitenandsche Zaken over hoofdstuk III der staats begrooting voor 1874 wordt o. a. gezegd: § 9. De planneD der Egyptische Begering van regtscollegiën in te stellen, die kennis zouden nemen van de geschillen, in burgerlijke en 'n handelszaken tusschen vreemdelingen en inboorlingen of tusschea vreemdelingen van verschillends nationaliteit gerezen , schijnen hunne ^erwezenlijking thans zeer nabij. De meerderheid der regters in de <*rie m te stellen regtbanken eri van de raadsheeren bij het Hof van •■ppel te Alexandrië zou zijn zamengesteld uit vreemdelingen. Asn .e nieuwe regterüjke inrigting hebben sommige Mogendheden bereids hare goedkeuring geschonken. Van de andere, die, gedreven door de zucht om de waarborgen voor eene behoorlijke regtsbedeeling zooveel mogelijk te vermeerderen en de bevoegdheid der Egyptische •■egtecollegiën aanvankelijk zooveel mogelijk te beperken, nog in den aatsten tijd het tot stand komen der hervorming, door het bespreken van enkele bijzondere punten, hebben vertraagd, zal de adhaesie, Mar mag worden verondersteld, niet lang meer achterwege blijven. U deze laatste Mogendheden heeft ook de Kegering gemeend zich te moeten aansluiten. § 10. De onderhandelingen met Italië en enkele andere Staten tot regeling van de ten-uitvoer legging vau vreemde vonnissen zijn nog hangende. Aan deze onderhandeling zijn eigenaardige moeijelijkheden verbonden, die het gevolg zijn van verschil van wetgeving. Door de Kamer van koophandel en fabrieken te Amsterdam is aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal het volgende adres gebonden : "Met groote belangstelling hebben wij gezien, dat bij Uwe vergadering op nieuw aanhangig is gemaakt het wets-ontwerp tot wiizi2in2 van het pandregt. 'Reeds sedert eenige jaren hebben wij , in overeenstemming met e Kamer te Rotterdam, bij de Hooge Regering aangedrongen op eene herziening van de bepalingen omtrent het pandregt. De bestaande 'oestand is reeds sedert lang geheel onvoldoende. De goederen , zoowel als de effectenhandel kunnen zich bij hunne crediet-operatië'n niet bedienen van het pandregt, en doen dit reeds niet meer, sedert het eerst <je bestaande bepalingen zijn ingevoerd. Men mag dus wel aannemen, '•Jat die onhoudbaar zijn. Het gevolg daarvan is, dat de handel te opzigte geene zekerheid van regt ker,t. Men heeft toch door de Omstandigheden zich gedrongen gezien , gesimuleerde contracten van °°p met beding van wederinkoop te gaan gebruiken. » Bij verschillende gelegenheden hebben wij er op gewezen , dat oor de miliioenen, aan onze beurs op beleening en prolongatie uitgezet , bij de wet de zekerheid van onderpand moet worden toegekend , u>e thans gemist wordt. Wij nemen thans de vrijheid ook de aandacht Van Uwe vergadering op dezen toestand te vestigen. "Het groote en verreweg het voornaamste bezwaar tegen het tegenwoordige pandregt is het vereischte, dat de pandacte voorzien worde°van ?ene zekere dagteekening, welke door registratie moet worden ver,le8en- Wordt dit vereischte opgeheven , wij houden ons verzekerd, at het pandcontract weder als van ouds zal gesloten worden en de ediet-operatiën, met pandgeving verbonden, in een normalen toestand zu|len hersteld zijn. 'OP dezen grond vooral ondersteunen wij het wets-ontwerp. Evenuit me.ene" W'J omtrent eenige bepalingen, die bijzonderheden van dopi06™^ betreffen, een paar opmerkingen te moeten maken. Wij beeien inde eerste plaats art. li98, en wel daarvan de al. 1 en 3. Scb r,n.teekening Van inP®nciSeTinS? °P endossabel papier zou hoogst ' e ijk zijn en dergelijk papier verder onbruikbaar maken. De mervrnding toch heeft geleerd, dat, zelfs wanneer op papier aan onder (effecten , obligatien enz.) eene aanteekening wordt gesteld, ' PaP10r onleverbaar wordt. Niemand wil dergelijke stukken aannet omdat hij zich niet wil blootstellen aan het gevaar, dat de opethng Van het verband niet in orde was. Die stukken geraken dus uiten den handel, hetgeen ook endossabel papier zou treffen , want,petr,de bepaliijg van art. 1198, al. 1, door U wordt bekrachtigd, wo j dlls wenschelijk voor, dat art. 1198, al. l, zoodanig aeso'lv |ewSzigd> 'Jat inpandgeving van endossabel papier zal kunnen boek 'fo k eenvoudig endossement, gelijk in het Duitsche wet- „Onz p d > welke bepaling ons de juiste toeschijnt. naamTn naaml6 opmerking Seldt de inpandgeving van aandeelen op vennootschanBen°'Ze vennootsc'laPPen- B'j de redactie der statuten dier len verpand 2jjn n!et gedacht aan eene aanteekening, dat aandeeopgenomen. Daarom ' aarvoor ZÜ" dis geene bepalingen in die statuten gelijke aandeelen liioST6" ^ ' dat' om de inpandgeving van derdie worden overgesehreve ^ maken' men zal moeten bepalen, dat bij eene onderhandsche acte t8n l*""6 d°S ëeldKchieters» dan ving dier aandeelen geeonstato^H f °f de,'Seiijk Btuk de mpandge- »Er is slechts ée'ne zaak, welke*™6' ".?rden". werp betreuren, dat is namelijk 'J het onderhavlSe wets-ont- eommissionnairs geregeld zijn. Hei 7 regt en die voorweten scheen ons steekt": ;, hT deling van beide onderwerpen noodzak, A t f lljktljf.'.f b?.h®"ook §ij al onze adviezen dienaangaande Doch wij vertrouwen, dat, wannéér eens dit ontwerp is aangenomen, ue anriere regeling spoedig zal volgen. ® "Wij nemen dus de vrijheid bij Uwe vergadering ernstig aan te ingen op de aanneming van het U aangeboden wets-ontwerp op het Pandregt, met in-acht-neming der door ons voorgestelde wijzigingen.// HOOGE RAAD DEK, NEDERLANDEN. Hamer vi»ti Zitting van den 6 October 1873. Voorzitter, Mr. J. D. W. Pape. Lager onderwijs. — Het geven van lager onderwijs buiten DEN KRING ZIJNER BEVOEGDHEID. Wordt niet volgens de geheele strekking der wet van 13 Aug. 1857 (Stbl. n'\ 103) en volgens de uitdrukkelijke bepaling van art. 5 schoolonderwijs niet alleen gegeven door de hulp-onderwijzers, wier bijzondere taak is om in enkele of meerdere vakken van lager onderwijs aan de hun door of in overleg met den hoofdonderwijzer aangewezen klassen onderwijs te geven, en door de kweekedngen, die hen daarin behulpzaam zijn, maar ook door den hoofdonderwijzer, die als zoodanig tot taak heeft om voortdurend op het geheele schoolonderwijs toe te zient rigting en leiding te geven voor het onderwijs in al de vakken en klassen, en voor opleiding en vorming der leerlingen ? — Ja. Maakt het in die beschouwing wel eenig verschil, of de lioofd-onderwijzer aan het eigenlijke klassen-onderwijs zelf geregeld deel neemt en of hij zich (bijzonder op groote scholen) geheel en uitsluitend wijdt aan de eigenaardige taak van hoo fd-onderwijzer ? — Neen. De officier van justitie bij de Arrond.-Rogtbank te Rotterdam heeft zich in cassatie voorzien te^en een vonnis dier Regtbank van den 1 q Me. 1873, waarbij L. N. Sanders, oud zes-en-vijftig j»ren <rebö«n te Dordrecht, wonende te Eotterdam, met vernietiging van het vonnis op den 25 Maart 1873, op de vordering van den ambtenaar van het Upenb. Min. bij het Kantongeregt te Rotterdam n°. II, door den kantonregter tegen hom gewezen, met verwijzing van den Staat in de kosten , zoowel in hooger beroep als in eersten aanleg gevallen is ontslagen van alle regtsvervolging wegens het feit, hem bij de dagvaarding te laste gelegd. J = Kadat te dezer zake door den raadsheer Coninck Liefsting het vei slag was uitgebragt en de advokaat van den gereq., Mr. J. van txiocii, ae voorziening nader bij pleidooi had bestreden, heeft de adv.-gen. Romer de volgende conclusie genomen: Edel Hoog Achtbare Beeren , President en Raden ! De regtsvraaodoor deze voorziening in cassatie aan uwe beslissing onderwerpen ^ bij de twee regterüjke uitspraken verschillend beslist. Die uitspraken zijn mtvoerig gemotiveerd; en zoowel bij de memorie van cassatie als bij de pleidooi is de regts vraag zoo breedvoerig behandeld, dat ik meen mg tot eene korte toelichting te kunnen en te moeten bepalen. ieiteiyk staat vast, volgens de elfde overweging van het beklaagde vonnis, dat de gereq., die reeds vroeger wegens het geven van la^'er onderwijs buiten de grenzen zijner bevoegdheid is veroordeeld geweest gedurende veel langer dan zes maanden heeft gestaan aan het hoofd eener byzondere school voor meer uitgebreid lager onderwijs, terwijl hij geene andere acte bezit als van onderwijzer van den derden rantr afgegeven ingevolge de wet van 3 April 1806 , en mitsdien vol-ens art. 68 der wet van 13 Aug. 1857 gelijke regten gevende als eene acte van bekwaamheid als hulp-onderwijzer. Het vonnis geeft eenige feiten op, waaruit de regter afleidt, dat de gereq. werkelijk stond aan het hoofd der school; en beslist' voorts nog, dat niet bewezen is, dat hij zelf onderrigt heeft gegeven in derwijs Talcken vaa het Sew00n of m°er uitgebreid lager on- *S i'ïtU A1'' f8lt strafbaar volgens het tweede lid van ort. 8 der wet r"v U g' 1857? De kantonregter beslist die vraag toestemmend, de Kegtbank daarentegen ontkennend. Ik zal niet betoogen, dat het doel der wet is, dat, behoudens eenige uitzonderingen, waarin deze gereq. niet verkeert, aan het hoofd van iedere school een hoofd-onderwijzer moet zijn geplaatst. Ik vereeni.* mij met de gronden, daaromtrent in het beklaagde vonnis opgenomen. En dan is het geconstateerde feit met de strekking en het "doel der wet ongetwijfeld in strijd, en is het alleen de vraag, of het verbod, om aan het hoofd eener school te staan, zonder hoofd-onderwijzer té zijn , duidelijk genoeg in de wet is omschreven om daarop de straf van art. 8 toe te passen. Die vraag hangt daarvan af, of de wetgever het onbevoegdelijk staan aan het hoofd der school gelijk heeft gesteld met het geven van lager onderwijs buiten de grenzen zijner bevoegdheid. Wannéér nu die vraag toestemmend moet worden beantwoord, dan vervallen al de bezwaren van den geachten raadsman. De wet moet, volgens art. 194 der Grondwet, regelen het geven van onderwijsen nu kan de gewone wetgever het staan aan het hoofd der school gelijkstellen met het geven van onderwijs: en wanneer blijkt dat de wetgever dit gedaan heeft, dan is het voor hare toepassing geheel onverschillig, of de regter in facto uitmaakt, dat geen onderrigt aan de scholieren is medegedeeld. En wanneer ik mij nu bepaal tot de eenvoudige lezing van art. 8 der wet, dan geef ik toe, dat de gedachte van den wetgever duidelijker kon zijn uitgedrukt; maar het is m. i. niet twijfelachtig, wat hij heeft gewild. Het artikel bedreigt straf tegen het geven van lager onderwijs zonder bevoegdheid, of wel in een afgekeurd lokaal, en evenzeer tegen het geven van dergelijk onderwijs buiten de grenzen zijner bevoegdheid» van laatstgemelde straf worden vrijgesteld de hulp-onderwijzers, J die tijdelijk aan het hoofd eener school staan, mits de tijdelijke waarneming niet langer dan zes maanden dure. Ik kan de woorden niet | anders verstaan dan dat de hulp-onderwijzer , die aan het hoofd der school is geplaatst, gerekend wordt lager onderwijs te geven buiten de grenzen zijner bevoegdheid , en te dier zake strafbaar te zijn volgens de wet. Om nu te voorkomen, dat dit voorschrift welligt eene tijdelijke schorsing der school, en mitsdien van het onderwijs ten gevolde zou hebben, laat de wetgever eene tijdelijke waarneming toe. Daargelaten nu het gewigt, hetwelk aan de deliberatiën over eene wet tot verklaring van eene duistere uitdrukking kan worden gehecht, zoo geloof ik, dat de heer req. de bedoeling van de inlasscbin<* der woorden: "hiervan zijn uitgezonderd» enz. juist heeft opgevat De Regtbank verwerpt die uitlegging, omdat zij is e°ene interpretatio extenswa, welke bij de strafwet ongeoorloofd is. Zij is dit m. i. niet. Ik geef aan de woorden: «lager onderwijs geven buiten de grenzen zijner bevoegdheid» geene extensieve uitlegging; maar ik beweer, dat de wetgever het staan aan het hoofd der school daarmede gelijk heeft gesteld. Zoo zou m. i. met grond kunnen worden beweerd, dat de r hoofd-onderwijzer, die aan het hoofd der school staat, al geeft hij zelf geen onderrigt, strafbaar zou zijn bij overtreding van art. 4 der wet e en dat de uitdrukking in dat artikel: «geen schoolonderwijs wordt ■ gegeven» gelijkstaat met de uitdrukking: "geene school wordt ee• houden». Maar ik deel daarenboven geheel de meening van den heer 1 req. , dat alleen de uitlegging der strafwet bij analogie en niet de " extensieve is verboden. Ik betoogde dit reeds in eene conclusie bij v. D. Honert Straf ■ regt, 1857, bl. 317. ' J' l Ook is het hier geen argumentum a contrario, zoo als de Regtbank J wil, of een utihteits-argument, zoo als de geachte raadsman beweerde De gedachte van den wetgever is niet volledig uitgedrukt. De wetgever heeft niet gedacht aan het exploiteren oener school, waarvan ue geachte raadsman sprak, maar het aan het hoofd staan der school t hetwelk toch een ander denkbeeld uitdrukt: aan de re'elino-van het I onderwijs, de keus der boeken, de regeling der werkzaamheden enz i En nu kan dit alles geschieden ; en het is mogelijk, dat zulks in casü , is geschied, zonder dat immer zelfonderrigt wordt gegeven iu den [ strikten zin vau het woord; dit neemt m. i. niet we- °dat men in i vloed uitoefent op het gegeven onderwijs. En de wet brengt zoodanige ' bemoeijirigen onder de categorie van het geven van lager onderwijs • i en indien het geschiedt door een hulp-onderwijzer langer dan zes ■ maanden, wordt het feit strafbaar. Ik erken, dat het arrest van den Raad van 14 April 1863, in de memorie bedoeld, en opgenomen in Wee/cbl n» 2476 en bij v. D. Honert, Gem. Hak., dl. 20, bl. 103, de vraa^ zoo als' zij zich hier voordoet, niet beslist, omdat in casu feitelijk is'beslist dat geen lager onderwijs is gegeven. Het is alleen de vraa<? of dié feitelijke beslissing iets ter zake afdoet; en die vraag moet ontkennend worden beantwoord, wanneer wordt aangenomen, dat het onbevoegd staan aan het hoofd eener school gelijk is gesteld met het geven van lager onderwijs buiten de grenzen zijner bevoegdheid. Wanneer de Raad zich met dit gevoelen vereenigt, dan'moet'hii ten principale beslissen. Bij het vonnis van den kantonregter zijn verligtende omstandigheden opgenomen, welke echter niet in de zaak maar in den persoon van den gereq. waren gelegen. Dat vonnis is echter vernietigd wegens gebrek in den vorm; en bij het nu beklaagde vonnis is daaromtrent niets beslist, zoodat de straf bij de wet bedreigd, op de bewezen verklaarde feiten moet worden toegepast. Ik heb de eer te concluderen t .t vernietiging van het beklaagde vonnis; en dat de Raad het bewezen verklaarde feit zal qualifieeren hét geven van lager onderwijs buiten de grenzen zijner bevoegdheid • en zulks voor de tweede maal, en met schuldig-verklaring van den' gereq. daaraan, hem zal verwijzen in eene boete van / 25, bij gebreke van voldoening na aanmaning ingevolge de wet, te vervangen door gevangenis-straf van twee dagen , en met veroordeeld in de kosten van het geding, die, in cassatie gevallen, er onder begrepen. De Hooge Raad enz., Gelet op het middel van cassatie, namens den req. voorgesteld bij memorie, en bestaande in : schending van art. 8 der wet van den 13 Aug. 185 7 (Stbl n». 103) op het lager onderwijs, omdat het in het vonnis bewezen verklaarde feit, dat de gereq. als hoofi-onderwijzer stond aan het hoofd eener school van meer uitgebreid lager onderwijs, zonder de daartoe vereischte acte van bekwaamheid te bezitten en zonder te vallen in de uitzondering van tijdelijke waarneming der school, is verklaard niet te vallen onder de strafbepaling van dat artikel; Gehoord den advokaat van den gereq.; Overwegende, dat in het beklaagde vonnis teregt is beslist, dat het vonnis des kantonregters in hooger beroep moest worden vernietigd omdat het eene veroordeeliug tot eene straf van / 12 boete, dat; is' beneden het bedreigde minimum, inhoudende, terwijl niet is beslist, dat de toegebragte schade is beneden de /12.50, — niet textueel het in werkelijkheid toegepaste art. 20 dor wet van den 29 Junij 1854 (6/6/. no. lo2) bevat, tegen welk verzuim bij art. 211 Strafvord. nietigheid der uitspraak is bedreigd, terwijl aan den regter in hooger beroep omtrent de toepassing dier nietigheid niet dezelfde ruimte gelaten is als voor de beslissing omtrent een beroep in cassatie, voor het geval van een misslag in de aanhaling van den tekst der wet, bij art. 885 Strafvord. gegeven; 0., dat betreflende de ten laste gelegde feiten in het beklaagde vonnis feitelijk is beslist, dat de gereq. op den 11 Nov. 1872 als hoofd-onderwijzer stond, en destijds reeds veel langer dan zes maande i gestaan had aan het hootd eoner bijzondere school van meer uiteebreid lager onderwijs te Kotterdam, in den Oppert, terwiil hij aeené^andpro acte tot het geven van lager onderwijs bezat dan eenP T derden rang, volgens de wet van den 3 April laofi J T ^ bij vonnis der Kegtbank te Rotterdam v« hooger beroep reeds eenmaal was veroordeeld „I u lager onderwijs buiten de grenzen zijner beto^dleld. ^ ^ gere'q'. fs ee^lizon^'^ iS,be,slist' dat d« gemelde School van den j eie school, waar onderwijs gegeven wordt in Hebreeuwsche taal en de Israëlitische godsdienstleer en in de vakken van gewoon en meer uitgebreid lager onderwijs; alsmede dat de gereq., boewei als hoofd-ouderwijzer aan het hoofd dier school staande, zelf geen onderrigt geeft in de vakken van gewoon en moer uitgebreid lager onderwijs; L>., dat de Regtbank met betrekking tot deze feiten teregt heeft geoordeeld, dat de gereq. krachtens zijne acte van den derden rang, volgens art. 68 der wet op het lager onderwijs van den 13 Aug. 1857 (Stbl. n°. 103), gelijkstaande met eene acte van hulp-onderwijzer , niet geregtigd is om als hoofd-onderwijzer te staan aan het hoofd dezer bijzondere school, alwaar, behalve in de Hebreeuwsche taal en Israëlitische godsdienstleer, ook onderwijs wordt gegeven in de vakken van gewoon en meer uitgebreid lager onderwijs, zoodat hij alzoo, door aan het hoofd dier school te staan, heeft gehandeld in strijd met de wet op bet lager onderwijs , die werkelijk, behalve enkele uitgezonderde gevallen, in de artt. 20, 51 en 8 der wet voor enkele kleinere openbare scholen en voor een tijdelijken toestand bij vacature van de plaats van hoofd-onderwijzer aan eenige school, aan het bezit der acte van hulp-onderwijzer de bevoegdheid om aan het hoofd eener school van lager onderwijs, te staan, heeft ontzegd; O., dat wijders in het beklaagde vonnis is geoordeeld, dat de wet op het verbod voor ieder, die geene acte van hoofd-onderwijzer bezit, om buiten de uitgezonderde gevallen aan het hoofd eener school tc staan, geene straf heeft bedreigd; vermits de wet, naar 's regters oordeel, in art. 8 wel straf zou bedreigen tegen *het geven van lager onderwijs», maar niet tegen »het als hoofd-onderwijzer staan aan het hoold eener school van lager onderwijs», ingeval de hoofd-onderwijzer, gelijk hier het geval is, zelf geen onderwijs aan de klassen in een der vakken van lager onderwijs geeft; zijnde de regter van gevoelen, dat men tot de toepassing der op het geven van onderwijs buiten den kring der bevoegdheid gestelde straf alleen zou kunnen komen door eene extensive wets-interpretatiü, door hem in het strafregt voor niet geoorloofd gerekend; O. dienaangaande, dat, volgens de geheeie strekking der wet op het lager onderwijs en volgens de uitdrukkelijke bepaling van art. 5, luidende: »het schoolonderwijs wordt gegeven door hoofd-en hulp-onderwijzers, hoofd- en hulp-onderwijzeressen, en kweekelingen, zoo mannelijke als vrouwelijke», — schoolonderwijs niet alleen wordt gegeven door de hulp-onderwijzers, wier bijzondere taak is om in enkele of meerdere vakken van lager onderwijs aan de hun door of in overleg met den hoofd-onderwijzer aangewezen klassen onderwijs te geven, en door de kweekelingen, die hen daarin behulpzaam zijn, maar ook door den hoofd-onderwijzer, die als zoodanig tot taak heeft om voortdurend op het geheele schoolonderwijs toe te zien, rigting en leiding te geven voor het onderwijs in al de vakken en klassen, en voor opleiding en vorming der leerlingen; 0., dat het in deze beschouwing, waarbij geen sprake is van extensieve wets-verklaring, over welker toelaatbaarheid in het strafregt derhalve niet behoeft te worden beslist, geen verschil maakt, of de hoofd-onderwijzer aan het eigenlijke klassen-onderwijs zelf geregeld deel neemt, en of hij zich (bijzonder op grootere scholen) geheel en uitsluitend wijdt aan de eigenaardige taak van hoofd-onderwijzer, vermits hij in beide gevallen most gerekend worden de persoon te zijn, die in de eerste piaats boven alle hulp-onderwijzers en kweekelingen , met wier hulp het schoolonderwijs door hem wordt gegeven, voor het onderwijs verantwoordelijk is; en dat hij, zoowel volgens den aard van het schoolwezen als volgens de bepalingen der wet, alzoo moet geacht worden het lager onderwijs op zijne school mede te geven, al wordt ook het eigenlijke klassen-onderwijs door hem aan de hulp-onderwijzers met of zonder behulp van kweekelingen overgelaten, en zijn werkkring beperkt tot de eigenaardige taak van den hoofd-onderwijzer aan het hoofd der school; O., dat de gereq. derhalve moet geoordeeld worden op zijne bijzondere school van meer uitgebreid lager onderwijs onderwijs te hebben gegeven, en zulks als hoofd-onderwijzer aan het hoofd dier school, terwijl hij slechts eene acte bezat, gelijkstaande met die van hulponderwijzer, en hij niet verkeerde in het éënig uitgezonderde geval, waarin dit als tijdelijke maatregel voor eene bijzondere school door de tweede alinea van art. ARRONDI8S EMENTS-RËGTBANKEN. ARRO.NDISSEMENTS-REGTBANK TE ROTTERDAM. Eerste kamer. Zitting van den 27 Junij 1873. Voorzitter, Mr. J. A. Vaillant. Faillissement. — Rangschikking. — Verzet. JSiet slechts de geverifieerde crediteur , maar ieder belanghebbende is ontvankelijk in het verzet. Het verzet mag niet enkel gerigt worden tegen de eigenlijke rangschikking van crediteuren onderling, maar ook tegen de opneming van eenige aan derden toebehoorende waarden onder de baten van het faillissement. M. A. van Liefland, J. van Liefland, winkelier, H. van Liefland, weduwe van H. J. Kuyper, allen wonende te Oudewater, en G. M. , van Liefland, huisvrouw van en ten deze bijgestaan en gemagtigd aoor W. den Bieman, arbeider, wonende te Utrecht, als gezamenlijke erven van wijlen hunne moeder J. Rijnbout, huisvrouw van N. van Liefland, en de beide laatsten met de beide eersten bij plaatsvervulling van hunnen broeder wijlen W. van Liefland; en bovendien als erkende crediteuren, geverifieerd in het faillissement van N. van Liefland, broodbakker te Oudewater, domicilie gekozen hebbende ten kantore van en comparerende bij den procureur Mr. P. G. Bijstba , te Rotterdam, opposanten en eischers , tegen Mr. H. J. Kranenburg, advokaat, wonende te Gouda, in hoedanigheid van curator in het faillissement van N. van Liefland, wonende te Oudewater, domicilie gekozen hebbende te Rotterdam , ten kantore van zijnen procureur Mr. W. Siewebtsz van Reesema, geopposeerde. Ter openbare teregtzitting hebben procureurs van partijen, op de gronden en motieven, bij hunne mondeling genomen en in geschrifte copielijk overgelegde conclusiën in het breede uiteengezet, in deze zaak geconcludeerd, als : Ter teregtzitting van 9 Dec. 1872, procureur Mr. P. G. Bijstba, voor de eischers en opposanten; dat mitsdien der opposanten verzet tegen de rangschikking in het faillissement van N. van Liefland zal worden verklaard goed en van waarde, en door de Regtbank zal worden verstaan , dat ouder het actief des boedels verkeerdelijk is opgenomen een bedrag van ƒ671.31', zijnde het totale bedrag van wat aan ieder der eischers voor hun aandeel toekomt; en dat de curator in dien boedel zal worden veroordeeld tot afgifte van dat bedrag aan de eischers , ieder voor hun aandeel, of wel dat, met behoud van dat actief, gelijk het nu voorkomt in de rangschikking, der eischers vordering ten bedrage van f 671.315 zal worden verklaard preferent en de rangschikking in dier voege zal worden verbeterd, dat daarop der eischers vordering, ieder voor hun aandeel en voor het bedrag, als hiervoren is vermeld, zal worden opgenomen onder de bevoorregte schuldeischers; in elk geval met veroordeeling van den curator in zijne hoedanigheid in de kosten van het geding. Ter teregtzitting van 6 Jan. 1873, Mr. W. Siewertsz van Reesema , voor den ged.: dat hij zich geheel en al refereert aan 's regters oordeel, met conclusie tot veroordeeling der opposanten en eischers in de kosten. Ter teregtzitting van 17 Febr. 1873, procureur Mr. P. G. Bijstra, voor de opposanten en eischers : dat zij persisteren bij hunne genomen conclusiën, met vermindering voor zooveel noodig van het geëischt bedrag ad f 6 71.316 tot op het bedrag van f 669.*5 , waarvoor zij zijn geverifieerd. Ter teregtzitting van 10 Maart 1873, procureur Mr. W. Siewebtsz van Reesema , voor den ged.: dat de ged. persisteert bij zijne conclusie van antwoord. De Regtbank enz., Gehoord partijen in hare conclusiën en pleidooijen; Gehoord de conclusie van het Openb. Min., luidende: dat worde verstaan, dat gemeld bedrag verkeerdelijk in het actief is opgenomen, en den curator gelast, dat bedrag van het actief terug te nemen ; dat het overigens gevraagde zal worden ontzegd , met gedaagdes veroordeeling in de kosten; Gezien de stukken en daaronder meer bepaaldelijk de algemeene rangschikking in het faillissement van N. van Liefland, te Oudewater, door den regter-commissaris in dat faillissement, Mr. C. Bergsma, te Rotterdam, op 15 Oct. 1872 opgemaakt, en de daaronder geplaatste beschikking van denzelfden regter-commissaris, gegeven den 21 Nov. daaraanvolgende, strekkende tot verwijzing van de daarbij bedoelde geschillen naar de teregtzitting dezer Regtbank vari 9 Dec. 11., een en ander behoorlijk geregistreerd ; Gelet op het rapport, door genoemden regter-commissaris op die teregtzitting uitgebragt; Overwegende , dat de opposanten, bij deurwaarders-exploit, op den 2 Nov. 11. aan den griffier dezer Regtbank ter griffie beteekend, in verzet zijn gekomen tegen genoemde rangschikking , op de navolgende nog bij conclusie van eisch uiteengezette gronden : dat onder het actief des boedels in voorschreven faillissement was opgenomen een bedrag, voortspruitende uit den publieken verkoop van een hnis cum annexis, behoord hebbende tot den onverdeelden gemeenschappelijken boedel van wijlen der opposanien moeder en hunnen vader, den tegenwoordigen failliet van Liefland, voor den verkoop van welk huis door deze liegtbank autorisatie was verleend, ook aan opposanten als mede-erfgenamen , bij beschikking van 6 Dec. 1871; dat het zuiver bedrag der kooppenningen , waaronder ook het bij conclusie van eischer nader uitgecijferde aandeel van opposanten als erfgenamen hunner moeder begrepen was, door den met eten verkoop belast geweest zijnden notaris ontvangen en ter hand gesteld was aan den advokaat Mr. J. H. Kranenburg, te Gouda, destijds door den sedert gefailleerde belast om aan diens crediteuren een onderhandsch accoord aan te bieden ; dat echter dit accoord niet tot stand gekomen zijnde, bij de daarop gevolgde faillietverklaring en benoeming van Mr. Kranenburg tot curator, deze laatste de onder hem berustende kooppenningen, alsof zij in hun geheel den failliet toebehoorden, onder de baten diens boedels had opgenomen; dat de opposanten daarop voor het hun toekomende aandeel in bedoelde kooppenningen zich hadden doen verifiëren als schuldeischers in het faillissement, ter somma van ƒ 669.85, met sustenu van preferentie, hoedanige verificatie, gelijk zij thans erkenden, niet te pas kwam; doch dat dit eenmaal geschied zijnde, zij regt hadden om in verzet te komen tegen voormelde rangschikking, waarbij de preferentie niet was aangenomen; dat de curator verpligt was de bedoelde gelden uit de failliete massa terug te nemen en aan opposanten als hun eigendom uit te keeren , of dat opposanten anders regt hadden om te eischen, dat hunne geverifieerde schuldvordering alsnog preferent zou verklaard worden; concluderende zij mitsdien; dat hun verzet tegen de rangschikking zou worden verklaard van waarde; en dat door de Regtbank zou worden verstaan, dat onder bet actief des boedels verkeerdelijk is opgenomen een bedrag van f 671.31®, later verminderd tot ƒ669.85, zijnde het totale bedrag van wat aan ieder der opposanten of eischers voor hun aandeel toekomt, of wel dat, met behoud van dat actief, gelijk het nu voorkomt in de_ rangschikking, der eischers vordering, ten bedrage zoo evengemeld , zou worden verklaard preferent en de rangschikking in dier voege zou worden verbeterd , dat daarop der eischers vordering zou worden opgenomen onder de bevoorregte schulden , in elk geval met veroordeeling vau den curator in zijne hoedanigheid iu de kosten van het geding; 0., dat de curator op dit aldus gedaan verzet den regter-commissaris in dit faillissement verzocht heeft gemagtigd te worden om ten einde de juistheid der rangschikking vol te houden, namens en in het belang des boedels, zich partij te stellen en met de opposanten over het verzet een contradictoir proces te voeren, en deze magtiging hem dien-overeenkomstig verieend is geworden; 0., dat hierop namens Mr. H. J. Kranenburg, advokaat te Gouda, in hoedanigheid van curator, zich daarbij qualiflcerende als ged., beter geopp., ten gedinge verklaard is geworden : dat hem als advokaat in Oct. 1871 door don nu gefailleerde was opgedragen diens goederen te doen verkoopen en uit de opbrengst daarvan te beproeven eene onderhandsche schikking met zijne crediteuren tot stand te brengen ; dat dienvolgens, ten verzoeke en op last van opposanten en gefailleerde, voormeld huis, tusscben hen in het gemeen en onverdeeld bezeten , na bekomen magtiging verkocht was ; dat de notaris het saldo der kooppenningen van evengemeld onroerend goed en van nog eenige andere door hem verkochte roerende goederen hem geopp. als lasthebber van den nu gefailleerde had ter hand gesteld ; dat hij geopp., na aftrek van salaris en verschotten, zullende overgaan tot het zuiver saldo onder de crediteuren van Liefland te verdeelen, daarin verhinderd was geworden, doordien een dier crediteuren, zich niet kunnende vereenigen met het toen reeds door de opposanten gedaan sustenu van preferentie , de faillietverklaring van den nu gefailleerde verzocht; dat hij, vervolgens tot curator benoemd zijnde, evengenoemd zuiver saldo als bate in den boedel had gebragt, daar die som, hem slechts als gemagtigde van den daarna gefailleerde ter hand gesteld, zijns inziens gelijkstond met penningen , in de kas van den gefailleerde gevonden , waarop wel de gezamenlijke crediteuren hunne aanspraak konden doen gelden, doch hetgeen hem geopp. geen bevoegdheid gaf, de vordering der opposanten daarvan af te zonderen, en hen als crediteuren huns vaders geheel te voldoen ; dat de opposanten dan ook, door als crediteuren in den boedel op te komen en zich te doen verifiëren wegens hun aandeel in de nalatenschap hunner moeder, zelve erkend hadden eene vordering ten laste huns vaders te hebben, ofschoon de daarbij beweerde preferentie niet op de wet gegrond was; dat voorts, zoolang door opposanten het bewijs niet geleverd is, dat er eene acte van scheiding en deeling der moederlijke nalatenschap tusschen hen en hunnen vader heeft plaats gehad, er van geene actie tot afgifte van hun erfdeel sprake zijn kan ; dat hij geopp. niettemin ten aanzien van der opposanten vordering onzijdig wenscht te blijven en zich dien-overeenkomstig geheel en al refererende aan 'sregters oordeel, er wel geene sprake kan zijn van zijne veroordeeling in de kosten, wanneer hij, door de juistheid van der opposanten beweringen te betwisten, slechts voldoet aan zijne ambtelijke verpligting; ln regten : 0., dat, blijkens het voorgaande, de hoofdvordering der opposanten strekt tot vermindering van het geldelijk bedrag, in de betwiste rangregeling als bate van den gefailleerden boedel uitgetrokken, en voorts tot afgifte van het daarvan af te nemen gedeelte aan opposanten, als gezamenlijke eigenaars daarvan, door den curator als den tegenwoordigen houder, terwijl slechts voor het geval, dat deze hoofdvorJering niogt worden afgewezen, de rangschikking ais bevoorregte schuldeischers in het faillissement subsidiair door opposanten gevorderd wordt; 0., dat de hoofdgrond van het verzet dus op een door opposanten beweerd regt van eigendom en dus niet op hunne hoedanigheid van crediteuren in het faillissement berust, ofschoon opposanten, eenmaal als crediteuren toegelaten zijnde , althans formeel bevoegd zijn tegen de rangregeling in verzet te komen; 0. echter bovendien, dat, alhoewel volgens de wet geene andere crediteuren tot verzet bevoegd zijn dan die geverifieerd zijn, de wet daarom nog niet verbiedt, dat 0'>k andere belanghebbenden, voor wie, volgens art. 864 W. K., de rangschikking ter visie ligt, daartegen in verzet komen; en dat zoodanig verzet niet enkel gerigt worde tegen de eigenlijke rangschikking van crediteuren onderling, maar ook tegen de opneming van eenige aan derden toebehoorende waarde onder de baten van het faillissement, wier vermelding in hetzelfde stuk de wet mede voorschrijft; 0., dat de opposanten, als deelgeregtigden in eenen onverdeelden boedel, ook bij iedere daartoe behoorende waarde voor hun aandeel deelgeregtigden en mede-eigenaars te achten zijn, zonder dat hun het gemis eener boedelscheiding kan tegengeworpen worden, hetgeen anders ook even goed tegen den gefailleerde voor diens aandeel in zoodanige waarde gelden zou; O., dat, evenzeer als opposanten mede-eigenaren waren van het bedoelde onroerend goed voor den verkoop, zij daarna gemeenschappelijke eigenaren geworden zijn van de opbrengst daarvan, weike opbrengst door den notaris, als hunnen daartoe gemagtigde, geïnd zijnde, door dezen slechts met hun goedvinden mogt afgegeven worden aan een derde, den advokaat Kranenburg, niet enkel als lasthebber van den sedert gefailleerde, maar, indien die afgifte regtruati0* geweest is, evenzeer voor en namens de overige mede-eigenaren, zijnde opposanten , tot zoolang of tot zoodanige doeleinden, als zij gezamenlijk zouden goedvinden en onder gehoudenheid van verantwoording deswege aan alle mede eigenaren en alzoo ook aan opposanten ; O., dat mitsdien de overbrenging van het geheel in de kas van een enkel der mede-eigenaren, den gefailleerde, eene wederregtelijke handeling en beschikking over het eigendom der overige eigenaren, opposanten ^ ten deze, was, hetgeen, wei verre van met der opposanten toestemming geschied te zijn, reeds blijkens hun voorafgegaan, hoezeer dan ook juridisch minder juist, sustenu van preferentie, bepaaldelijk in strijd met hun verlangen was; O.j dat opposanten hun regt om als mede-eigenaren op te komen niet verloren hebben, doordien zij vroeger, hetzij in dwaling omtrent hunne eigenlijke regtsverhouding, hetzij omdat zij in de onzekerheid verkeerden, of de hun toebehoorende penningen voorhanden waren , zich te dier zake als schuldeischers hebben aangemeld en doen verifiëren ; doch dat, indien wordt uitgemaakt, dat onder de baten der failliete massa een bedrag is opgenomen , niet tot die massa, maar aan de opposanten in eigendom behoorende, waarmede de baten dier massa mitsdien zouden moeten worden verminderd,— daarvan het gevolg zou zijn , dat daardoor tevens de vordering, waarvoor de opposanten zijn geverifieerd, vervalt en buiten effect zou moeten worden gehouden; O. nu, dat der opposanten vordering om de bij de rangregeling» als bate van den faillieten boedel, uitgetrokken contanten verminderd te zien met het zich daaronder bevindende hun toebehoorende aandeel in bedoelde kooppenningen, in verband met het hierboven overwogene, voldoende gestaafd wordt door het ten processe overgelegd afschrift van het proces-verbaal van openbaren verkoop en afslac van het ten deze bedoelde onroerend goed, den 28 Dec. 1871 door den notaris C. A. van Blaricum, te Oudewater, gehouden; 0., betreffende de tevens gevorderde veroordeeling des curators tot uitbetaling, dat het tegenwoordig geding, wel is waar, opgezet is als een verzet tegen de rangregeling; doch dat de curator, in diens boedanigheid , reeds geroepen om in zoodanig geding op te komen tot handhaving der gezamenlijke belangen, zien ten deze bepaaldelijk partij gesteld, den door opposanten betwisten post op de rangregeling Verdedigd en de door hem gemaakte aanspraken op een deel der onder hem als curator berustende penningen tegengesproken heeft; O., dat dus de houder, welke aari opposanten, als eigenaars, volgens de wet schuldig was het hun toebehoorende uit te keeren, partij in dit geding is opgetreden, en de toewijzing eener daarin tegen hem gerigte conclusie door geene bepalingen omtrent de voorgeschre- vene wijze van gedingvoeren verboden is ; U., dat, na het boven aangevoerde, net aoor opposanten iu »» 'weede plaats subsidiair gevorderde niet nader overwogen behoeft te worden; 0. eindelijk omtrent de kosten, dat, daar opposanten in hun verzet !u het gelijk worden gesteld, hunne veroordeeling in de proceskosten jn strijd met de wet zon zijn en die ten laste van den faillieten boedei Komen moeten, ook al had de curator zich niet bepaald partii in bet geding gesteld; O bovendien, dat de referte van den geopp. geheel te niet gedaan Wordt door zijne op meer dan een punt gedane tegenspraak van het door opposanten beweerde, waardoor in elk geval zijne veroordeeling In de kosten gewettigd wordt; h Gezien art. 629 B. W., artt. 862, 864 volg. W. K. en art. 56 B. K.; Verklaar der opposanten verzet tegen de rangschikking in het fanbssement van N van L'efland goed en van waarde, en verstaat , °,n fiefiq 85 z;;n(]p .3 oede's verkeerdelijk is opgenomen een bedrag voor hun aandeel toekomt;' k'"™8 *a° Wa' " ieder der eisch«s vanVrt0ttLdeaanCTat0r'in dien boedel' ge°pp. (Bdkoeelijke zaken.) Zitting van den 16 Julij 1873. Voorzitter, Mr. C. G. Berger tan Hf.kgst. Koop en verkoop van vakkens. — Risico. Ingeval drie bepaald aangewezen varkens zijn verkocht tegen een prijs per kilogram, te leveren eenigen tijd na den verkoop, dan loopt het gevaar voor rekening van den kooper. \nteM thhdkócwk°nebde 'e maarsseveen ' eischer> procureur tegen j,mrnarijq' 6pekf!agcr' wonende « Utrecht, gedaagde , procureur ivir* a. ö. van hengelaab. ■De Regtbank enz., Gehoord de conclusie vau den eischer, daartoe strekkende- dat de ged bij vonnis der Arrond.-Regtbank te Utrecht zal wórden ver "ordeeld om aan den eischer, tegen behoorlijke kwijting te betalen. « som van ƒ209.04, ter zake van in den loop van de maand Julij J<- van hem eischer gekochte en ontvangene en door den eischer aan en ged. verkochte en geleverde drie varkens als bovengemeld en 'U'ks met de renten, volgens de wet, sedert den dag der dagvaarding *1 m de kosten Yan het regtsgeding; „, ,eh"ord de conclusie van antwoord des gedaagden , waarbij hij V» prijs van twee varkens, berekend over 28i kilo's, tegen - cents per kilo of zamen f 146.12, te betalen, van welk aanbod daf T?0! '«at hem WOrde verleend acte: cn vervolgens concludeert, « het der liegtbank behage te verklaren , dat hij met dit aanbod »n volstaan en met de voldoening van f 146.12 wel en deugdelijk ««kweten zal zijn, met ontzegging van allen verderen eisch des C,schers cum expensis; Gehoord de conclusie van repliek des eischers, waarbij hij verklaart ®'J zijne conclusie te persisteren en subsidiair te concluderen dat de gfch zal zijn gehouden de gestelde feiten te erkennen of te ontkennen P Straffe van te worden gehouden voor erkend, en ingeval vau ontentenis te worden toegelaten , die door alle middelen regtens ook oor getuigen, te bewijzen; a t elloord de nadere conclusie van den ged., waarbij hij verklaart »en Vl8Sends vau bet aangeboden bewijs, te persisteren bij zijné Lm?61! conclusie' en verüer incidenteel te concluderen , dat het 'der gtbank behage, regt doende op het incidenteel verzoek, te gelasten 'de eischer in de raadkamer of voor een daartoe aangewezen' ^er-commissaris zal verschijnen ten dage eu ure, nader te bepalen ,lflJfri!jei °P de biJ het verzoekschrift omschreven punten, zijnde dé "Volgende, te worden gehoord: OxLüebt gij niet 'D JnÜj 11'' tüen ged. op uwe hofstede met u 'rent den koop en de levering der varkens is overeengekomen, üeva.rr-1, "aas "i™ ^'1' bet is tegenwoordig zulk een dan»? ' m6t Va ' 8 M nU m,S Wat aa" komt' ltmngf?eeft ged' U t0en niet geantwoord : 'dat blijft voor uwe re- Is daarop niet door u gezegd: «dat is goed»? Ked ' gÜ uiet een ZaturdaS' na den verkoop, ten huize van 'ie 'ë, ome" • en hebt gij hem toen niet gevraagd: .wanneer gij 'Viaandate^, m,°eSt bre,lgeR > e" uüt gij z0e den daa™P volgenden u«ag alle drie te gelijk mogt brengen*? , ' Weeft ged. u toen niet geantwoord: «neen, Dingsdag één , het yars'e"> en zijt gij daarop niet heengegaan ? »an ?'-'t niet °P bedoelden Dingsdag, des morgens, ten hnize. ;at ge. gekomen, en hebt gij aldaar niet aan diens zoon gezegd: Vif'J met het varken aan de waag waart»? YtrV r daaroP ged. niet aan de waag gekomen ? kwam ?' S het varken niet reeds op de schaal, toen ged. aldaar 'egef 'de^fln86*?' U t0en niet °Pmerkzaam gemaakt, dat gij handeldet 'iet zwaarste?' ' <lilar het geleverde varken het ligtste was en niet Hebt gij tofin Tvat stijf geworden h geZegd : "deze (doeIende op het varken) is la l waren»? ' Uaarom heb ik hem gebragt, omdat de anderen XI. Heeft ged. u t "•'» hebt gij met gcant-wo "ï'6' geze®d : "'ie' heest is meer dan stijf», XII. Is daarop i)et "neen, het is alleen maar stijf»? ' :>ar op de plaats nedergeüf h"16' naar gedaagdes huis gebragt en <"n uw geld? g ' en hebt gij u toen niet aangemeld XIII. Heeft ged. u toen niet " 'ieu keuren, en kan u niet betalen -V moet het dier eerst ''jt gij daarop niet heengegaan? 'voordat bet is goedgekeurd», en of die hem ambtshalve naar aanleidino- "'"laan , te worden gehoord, met veroórdeelin/ Ë/U " 7°r iDgeVal ®eh°ord de conclusie des eischers, op het incidenteel verzoek ae- * sof h''Waarbij llij verklaart met de" SCh!jn °P z,cl» te willen laden, „j 1 "ij een volledig onderzoek vreest, en daarom zich omtrent het u 01 niet pertinente der gestelde vraagpunten eerbiedig refereert aan Prudentie der Regtbank; Gehoord de conclusie yan den ged., na het verhoor op vraagpunten van den eischer, waarbij hij verklaart, acte vragende van liet door ; hem aangeboden bewijs, te persisteren bij zijne genomene conclusie: Geboord de wederzijds gehouden pleidooijen; Gezien het incidentele vonnis, door deze liegtbank op den 8 Jan. ; 1ö73 tusschen partijen gewezen, behoorlijk op de expeditie geregistreerd , alsmede de daarin aangehaalde stukken; Gezien het proces-verbaal van verhoor op vraagpunten van den eischer, opgemaakt door den daartoe benoemden heer Mr. C. G. Berger van Hengst, regter in deze Kegtbank, op den 24 Jan. 1873, behoorlijk geregistreerd, benevens de daarin aangehaalde exploiteii van beteekeuing,- Wat betreft de daadzaken: Zich refererende aan die, vermeld in gezegd incidenteel vonnis • en verder Overwegende, dat dit vonnis op den 17 Jan. 1873 aan den procureur des eischers, en den daaraan volgenden dag aan den eischer is beteekend; en ueze daarbij is opgeroepen om, ingevolge gezegd vonnis, op Vrijdag den 24 Jan. 1873, des voormiddags ten tien ure, te verschijnen voor den benoemden regter-commissaris, ten einde op de door den ged. en ineidentelen eischer gestelde en bij het beteekende vonnis omschreven vraagpunten te worden gehoord; O., dat dit verhoor, in voege voormeld, heeft plaa'ts gehad, blijkens het daarvan hierboven aangehaald proces-verbaal; O., dat namens den ged. bij conclusie op dat verhoor nog is aangevoerd : dat daaruit is gebleken, dat het eerste der drie varkens is geleverd zeer ziek, en dat de ged. die levering niet heeft goedgekeurd terwijl buiten geschil is, dat het zeer kort na de levering is gestorven, afgekeurd en op openbaar gezag begraven; dat uit een en ander voortvloeit , dat ziekte en sterven van dat varken voor rekening van den eischer komen; op grond waarvan hij , acte vragende van het door hem aangeboden bewijs, verklaart te persisteren bij zyne genomene conclusiën; O., dat partijen vervolgens hunne beweringen bij pleidooi nader hebben doen toelichten; O., dat uit het gehouden verhoor is gebleken en verder, als tussehen partijen niet betwist, als bewezen mag worden aangenomen , dat de ged. van den eischer in den loop der maand Julij 1872 heeft gekocht drie varkens tegen 52 cents het kilo ; dat deze drie de éénige vette varkens waren, die de eischer had eu op het tijdstip van den verkoop zich bevonden in eeu hok op het erf des eischers; dat alie drie op het tijdstip van den koop en verkoop waren gezond; dat partijen op den tweeden Zaturdag van Juin 1»72 zijn overeengekomen: J dat op den volgenden Dingsdag een dier varkens, het zwaarste na weging, zou worden geleverd; dat op dien Dingsdag de eischer, tegen die afspraak , het ligtste varken het eerst aan de waag te Utrecht heeft gebragt eu in bijzijn van den geu. heeft doen wegen; dat de ged. hem daarop wel opmerkzaam gemaakt, doch er verder iu berust heeft, dat dit varken toen reeds min of meer stijl' was; dat dat varken na da weging door den ged. in persoon naar zijne woning is gebragt; dat in den uamiddag van dieuzelfden dag het geleverde varken door uen keurmeester is afgekeurd en kort daarna is gestorven en op openbaar gezag begraven; uat op dieuzelfden dag het tweede dier varkens en in diezelfde week het derde, na weging, i5 geleverd dat de drie varkeus respectievelijk wogen 121, 147 en 134 kilo en mitsdien de gezamenlijke koopprijs, berekend tegen 52 cent het kilo bedraagt f 2U9.04 ; ' O., üat door den eischer is ontkend en door den ged. geenszins is bewezen, dat bij den verkoop uitdrukkelijk is bedongen, Uat de varkens gezond zouden worden geleverd, en het gevaar vau ziekte en sterven tot aan de weging eu levering voor rekening des verkoopers zoude zijn, en mitsdien moet worden aangenomen, dat üaaromtrent mets bepaalds tusscneu partijen is overeengekomen, en bij gebreke daarvan de wettelijke bepalingen dienaangaande, behooren te worden toegepast; U., dat mede door den eischer bij zijn verhoor is ontkend , dat het eerst gewogen varken door den ged. niet is aangenomen dan onder weigering van betaling, zoolang het niet goeagekeurd was, doch de ged. bereid is en aanbiedt dit feit door getuigeu te bewijzeu • Wat betreft het regt: ' O., dat uit bovenstaande feiten volgt, dat hier heeft plaats gehad koop en verkoop van drie zekere en bepaalde voorwerpen te-eu een prijs, bepaald voor iedere hoeveelheids eenheid; dat echter vermits het gewigt dier varkens tijdens den verkoop onbekend en in'den t.id tussehen den verkoop en levering voor verandering vatbaar was ook de koopprijs vóór de weging niet konde worden vastgesteld ; ' O., dat, volgens art. 1496, in verband met artt. 1273 en 1427 13 W indien de verkochte zaak ih een zeker eu bepaald voorwerp 'bestaat' zij, van het oogenblik van uen koop af, voor rekening is vaa dei', kooper, hoewel de levering nog niet hebbe plaats gehad; dat de schuldenaar bevrijd is door de afgifte der zaak in d9u staat waarin zij zich ten tijde der levering bevond, mits de verminderingen, welke die zaak mogt ondergaan hebben, met door zijn toedoen of verzuim veroorzaakt zijn, noch ook doordat hij vóór het opkomen dier verminderingen in de levering achterlijk is gebleven, ais wanneer de zaak van het oogenblik dier nalatigheid is voor zijne rekening - terwijl, volgens art. 1J97 van dat wetboek, ingeval goederen bij het gewigt, getai of de maat verkocht zijn, zij voor rekening blijven van den verkooper, totdat zij gewogen, geteld of gemeten zijn • U., dat naar deze beginselen in casu de gekochte varkens tot aan de weging voor rekening van den eischer zijn gebleven, wat betreft de vermindering, die die varkeus in dien tussehen tijd aan gewigt moAeu gebleven" er°aaU' ^ Wat de" -^op „o^ oZXs O. echter, dat, wat betreft de vermindering in hoedanigheid riipr varkens (vermits aan zijde des eischers niet is gebleken van gepleeo-de verzuimen of nalatigheid in de levering, en vermits evenmin is be! wezen dat de eischer op zich genomen had die varkens «-ezond te ieverenj — deze moet komen voor rekening van den kooper, omdat deze heeft gekocht drie zekere en bepaalde varkens en niet varkeus van eene bepaalde hoedanigheid; O., dat in dergelijke gevallen ook de vernietiging van het gekochte voorwerp komt voor rekening van den verkooper, omuat de zaak toren ' " nooclwei:ld|g elk gewigt, getal of maat heeft ver- U. nu, dat, daargelaten de vraag, of ditzelfde beginsei toepasselijk S- °P, levfld we*eu, dat gestorven, maar daarom zijn gewigt nog met heeft verloren, gelijk in casu het varken, in ieder geval dal dieVaa^lTr deU k°°Per, SleChtS beStaat t0t aun de weg'ng, wanneer na-i'ü?' h T CfSU' ln,blJzÜn eu met goedvinden van weüerzijdsche pa. I ij en heeft plaats gehaa ; na°dedwLrrmitS i"cas"het bewa^ varken niet is gestorven dan woiüng wal Ch" b6t d°0r den ged" Persoonlijk naar zijne kan kLr vrrrko'oper; d°°d ia geen geïal V00r rekeul"g i nm?r'pnfÜa|LU!Lhet v,roeger overwogene volgt, dat alleen bij verschil I van het viirk 16gt 'lad oca Da de weglng de ontvangst l van het varken te we saren ,i,v.h ? : ■ dip „oiüt- • f *oi aun ue weging, wanneer uit;, oreinie m in hn-r,,., — • 1 na dp J vtui^n iiiet is gestorven dan eSinS «adat het door den f?eri. nprsnnnliiIr ]. I , ... O j èvvuofiiua UU ^ruiiU vau Z1CA.LO UJ omdat het welWt Honr " r ° , , o- —tttuimcwsier voor ue consumne zouue woraen afgekeurd, onverlet echter ziju regt om ook na de ontvangst, op grond van verborgen gebreken, alsnog daartegen op te komen waarvan m casu echter geen sprake is geweest; ; O., dat mitsdien het door den ged. in voege voorschreven aangeboden getuigenbewija, als niet ter zake dienende, moet worden ee■ passeerd; en de ged. verpligt is ook den prijs van dit varken te voldoen, en hij met zijn gedaan aanbod van betaling niet kan volstaan ; i O., dat gevolgelijk de vordering des eischers in regten is gegrond en behoort te worden toegewezen; Gezien artt. 1273, 1427, 149G en 1497 B. W. en art. 56 B. R.; Regt doende enz., Verleent aan den ged. (Gepleit voor den eischer Mr. B. J. H. van Blabicum , en voor den gedaagde Mr. G. h. van Bolhbis.) KOLONIALE ZAKEN. KRIJGSRAAD TE WELTEVREDEN. Zitting van den 3 December 1872. Voorzitter, Majoor Koenen. Misbruik van vertkouwen. '— Het verbreken van het zegel van een opficlëlen bbief. A. VV. Koolhaas, beklaagde.
34,011
MMKB07:001192001:mpeg21_9
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,873
Het leeskabinet; mengelwerk tot gezellig onderhoud voor beschaafde kringen, 1873, 01-01-1873
null
Dutch
Spoken
7,620
13,124
hoezeer ruwe, waren echter, naar de behoeften van dien tijd, geschikte rigtsnoeren, langs welke de pas gevormde stedelingen , uit een min gezellig tot een meer maatschappelijk, tot een burgerlijk leven wierden opgeleid, met dat gevolg, dat zij allengskens, voor meer beschaafde, wijzere en uitgestrektere wetten, over nieuwe onderwerpen loopende, rijp geworden , en door dezelve nu bestuurd, van trap tot trap die hoogte beklommen, en eindelijk bereikten, vanwaar onze, in omtrek van grond en aantal van ingezetenen kleinen, maar in doorzigt, vlijt, trouw, liefde voor het vaderland, dapperheid , wigtige en algemeen belangrijke lotgevallen, van ouds af waarlijk groote natie, niet slechts den naijver, maar ook den eerbied der volkeren tot zich trok, onderwijl haar ongemeten koophandel alle de afgelegenste oorden des aardbodems bezocht, en van het benoodigde voorzag." Zoo zij het! Onze oudste oorkonde dagteekent van 27 October 1275. Nevenstaande afbeelding is genomen naar die, welke voorkomt in bovengenoemd verslag van het Koninklijk Instituut. Ter verduidelijking laat ik den Latijnschen tekst met eene vertaling volgen : »Florentius, comes Hollandie, universis presentes literas inspecturis salutem. Noverit universitas vestra, quod nos homines, manentes apud Amestelledamme, in restitutionem damnorum , que nos et homines nostri ipsis fecimus , abhinc deinceps ab omni exactione nostri telonii cum bonis suis propriis, que deducent seu deducunt per totam terram nostram, duximus eximendos. In cujus rei testimonium presens scriptam sigillo nostro fecimus communiri Datum apud Leyden Dominica ante diem Symonis et Jude apostolorum, anno Domini Millesimo ducentesimo septuagesimo quinto." » Wij Ploris , graaf van Holland, aan allen, die deze brieve zullen lezen, heil! Doen weten dat wij onze te »Amestelledamme" wonende lieden, ter vergoeding der schade, welke wij en onze mannen hun berokkend hebben, van stonde af aan ontheffen van alle tolplichtigheid voor hunne goederen, die zij door ons gebied zullen voeren of voeren. Ter bevestiging der echtheid hebben wij dit stuk met ons zegel be- kraohtigd. Gegeven te »Leyden" den zondag vóór den feestdag der apostelen Symon en Judas, in het jaar onzes Heeren 1275." De brieve, op perkament geschreven, berust in lade 18. 's Graven zegel, in geel was gedrukt, hangt af aan een francijnen (*) staart. Het randschrift luidt: S (igillum) Florenti (i comiti) s Hollandie (zegel van Floris, graaf van Holland). De graaf wordt er op voorgesteld in hofkleedij, met een valk of sperwer op de hand, als reed hij uit ter vogeljacht, zijne geliefkoosde uitspanning. Op dat zegel is de graaf onder geheel andere kenteekenen afgebeeld, als: te paard zittende , in tournooirok, met opgeheven zwaard in de rechterhand. Het paard is omhangen met een wapenkleed, op welks bovengedeelte (aan den hals) de Hollandsche Leeuw is gewerkt, in staande houding. In de linkerhand houdt de graaf een met den Leeuw versierd schild, waarmede hij de borst dekt; in de rechter een opgeheven zwaard. De gewoonte dier tijden bracht namelijk mede, dat de vorsten zich niet eer als zittende op hun strijdros en gewapend , met de stamteekens van Imn huis, lieten af beelden dan nadat zij ridder waren geslagen (-J-), of wel dan eerst als zij, in hunne hoedanigheid van sSouvereine Heeren," steekspelen hadden bijgewoond Floris nu kweet zich in '1277, te 's Hertogenbosch, tegen hertog Jan van Brabant, een der beroemdste kampvechters zijner eeuw, zoo dapper en behendig , dat deze hem plechtig ridder sloeg. Nopens den oorsprong van het plaatsen der dieren als schildhouders (tenants) achter of nevens de stamwapens zij herinnerd , dat de edelknapen, die de ridders bij een steekspel vergezelden, achter of naast hunne wapenborden stand hielden, veelal vermond als leeuwen, draken, griffioenen, eenhorens enz. (*) Perkamentsoort. (f) Vergl. Van Spaen, Historie van Gelderland, Kluit, Rist. Grit. Com. IIoll., Meerman, Geschied. van Graaf Willem II. o-i^Cj>"uavu9 CE-^/VLCS ° ^"Lru^-uer /^jj^k-r>"/v-£> i'l /«ri ur f^tTI''Wi.|jp <3.^> V^_ |-t)' wo5 ^ O^c^yM-vv &Q. ^f>rwO*vfcafci 3yw$) r/v c^a rtfj) ^ av^a ^ -tjpa[)R^7 af 'J)*(L«. ^ jf~ejfd (fj^Ln*~ |)W tr^ I* -/U* jf-. ]l^ L, ikw-c-a «JW*- Jd^tf-e 2- -mX)e- ^ -^°_ cc-°- een meisje tj1t de volksklasse. EEN MEISJE UIT DE VOLKSKLASSE. Door J. de Kuyts. Aan de zaak zelve was niets meer te doen. De baron en barones Van Schoonhove kenden Karei genoeg om te weten, dat hij zijn verfoeilijk huwelijksplan, met zooveel ernst opgevat , niet meer zou laten varen. Het bleef derhalve nog slechts de vraag voor hen, of zij hem » als een verrot lid" zouden afsnijden — gelijk de geijkte term luidt — of als hun zoon blijven erkennen. Wat dit laatste betreft, was beider antwoord ontkennend, te meer nu Mathilde — de echtgenoote van hun ouderen zoon — reeds verklaard had, dat zij nimmer »de negotiante" bij zich ontvangen zou. Het was echter een stap van gewicht, dien de baron en barones niet gaarne op eigen gezag deden. De heele wereld zou er den mond vol van hebben , weshalve zij niet beter meenden te kunnen doen dan een familieraad beleggen. Aan diens uitspraak, welke niet twijfelachtig kon zijn, zouden zij zich onderwerpen. Op die wijze immers voorkwamen zij alle ruggespraak en mogelijke verwijten der leden van hun geslacht; terwijl zij — en dat was niet het minste — daardoor tevens in eigen oog nog meer gerechtvaardigd zouden zijn. Zij hadden daarenboven de voorzichtigheid gehad, Karei zeiven tot de belangrijke vergadering uit te noodigen, zoodat hij zijn vonnis uit aller mond vernemen kon: alweer eene geruststelling te meer voor mijnheer en mevrouw Van Schoonhove, die, hoezeer zij ook van de billijkheid hunner voorgenomen handelwijze doordrongen waren, zich toch niet konden ontveinzen, dat zij veel, zeer veel op het spel zetteden. De beslissende dag was intusschen aangebroken. Al de belanghebbenden waren tegenwoordig; terwijl de raad van eer — men veroorlove mij die uitdrukking — tevens werd ter zijde gestaan door een achtenswaardig man, die op een geheel onzijdig standpunt stond, namelijk den dominee van het dorp A. in Gelderland, waar de baron en barones metterwoon gevestigd waren. Alles verried het indrukwekkende van het oogenblik. Mijnheer en mevrouw Van Schoonhove zaten aan het boveneinde der tafel. Aan hunne rechterzijde hadden hun oudere zoon Willem en diens eehtgenoote plaats genomen; ter linker 's barons broeder met zijne vrouw, en daarnaast de dominee, wien, op eenparig verzoek, de leiding der beraadslagingen was opgedragen. Toen Karei de ruime kamer binnentrad, heerschte er eene doodelijke stilte. Met uitzondering van dominee, zat ieder met neergeslagen oog voor zich heen te staren, als ware hij hun aanklager en rechter tevens, uit wiens mond zij hun eindvonnis vernemen gingen. Karei daarentegen scheen zijne gewone opgeruimdheid ook nu niet te verloochenen, en plaatste zich, na met vluchtigen blik het zevental opgenomen te hebben, aan het achtereinde der tafel, thans dienst doende als »bank der beschuldigden." Na nog eenigen tijd het stilzwijgen te hebben bewaard, nam dominee het woord, en vroeg den baron wat hij zijn zoon wenschte mede te deelen. Ik heb — dus ving mijnheer Van Schoonhove aan — na ons onderhoud van verleden week niets meer te zeggen. Ik heb hem zijn misstap en al de gevolgen er van onder het oog gebracht. Noch ik, noch zijne moeder zullen ooit onze toestemming geven tot een huwelijk, dat een smet werpt op onzen onbevlekten naam. Karei wil een meisje trouwen, dat niet alleen tot de laagste klasse der maatschappij behoort, maar wier geboorte daarenboven een geheim is. Niet alleen, zeg ik, heeft zij geen naam, gelijk aan den onze, maar den naam van haren vader weet zij zelfs niet te noemen. Ziedaar alles wat ik te zeggen heb ; genoeg echter, naar mij voorkomt, om mijn besluit te verklaren en te wettigen. Wellicht heeft mijn broeder hier nog iets bij te voegen. »Niets," liet deze er op volgen. »De zaak is te kiesch om haar in al hare bijzonderheden aan te roeren; bijzonderheden, die te minder eenige toelichting of beoordeeling behoeven, omdat ze ons door niemand anders dan door Karei zeiven bekend zijn. Zooals mijn broer reeds zeide, het is een meisje uit de heffe des volks, dat bovendien niet eens een naam beeft. Dit laatste maakt, dunkt mij, alle verdere woordenwisseling overbodig. Voor het overige, ik ken haar niet, en wensch haar ook niet te kennen. Hoe braaf en deugdzaam zij ook, naar Karel's zeggen, moge zijn, zij is onwaardig den naam der Van Sehoonhove's te dragen. Zelfs mijne vrouw, die minder aan onzen geslachtsadel heeht, zou haar niet willen erkennen. Ook wat Mathilde aangaat, geloof ik niet. ." » Volstrekt niet, oom! ik zal voor mij zelve antwoorden," viel deze hem in de rede. »Indien zij van onzen rang ware, doch bijv. geen geld had, zou ik er niets tegen hebben; dat is eene zaak, die mij niet aangaat. Mijn zwager is vermogend genoeg om eene onbemiddelde vrouw te huwen; doch ik verlang geen snegotiante" tot schoonzuster. Wil hij haar toch trouwen, mij wel; doch dan zal ik hem toonen, dat ik mijn stand te goed begrijp, om een van beiden tot mijne familie te rekenen. Mijn man is van hetzelfde gevoelen. Ik geloof, dat alle verdere verklaringen dus tamelijk overbodig zijn." Hierop volgden eenige oogenblikken van stilte. Eindelijk nam dominee andermaal het woord en wendde zich volgenderwijs tot Karei: »Jonge vriend, gij hebt het gehoord. Mijnerzijds zou het ongepast zijn, hier iets aan toe te voegen, hetzij ten voor- of ten nadeele van uw voorgenomen huwelijk. Het zij mij alleen vergund, u te wijzen op de bedroevende gevolgen , die het zoowel voor u als voor uwe vrouw hebben zou. Indien ge mij echter veroorlooft u een raad te geven, dan is het deze: zie van haar af. Ik waardeer uwe liefde, maar toch kan ik, mijne ervaring raadplegende, u geen anderen raad geven. Tijdens mijne langdurige ambtsvervulling — het was in eene andere gemeente — is mij een dergelijk geval voorgekomen. De man, die om gelijke reden met zijne familiebetrekking gebroken had, was wel is waar niet van adellijke geboorte, doch overigens waren de omstandigheden dezelfde. En zie, wat was er het gevolg van ? De band, die verschillende familieleden aan elkander verbindt, laat zich maar niet zoo gemakkelijk verbreken. In den beginne ging alles zooals het ging. Hard tegen hard leefde men van elkander verwijderd ; doch later, veel later misschien, gevoelde de uitgestootene eene onwillekeurige behoefte om zijne oude' .1873. II. 12 dierbare betrekkingen te zien en de hand te drukken. Maar zijne vrouw stond tusschen hem en de zijnen als een onoverkomelijke scheidsmuur, en bij de minste of geringste huiselijke oneenigheid, die toch zoo licht voorvalt, maakte hij er haar dan een verwijt van. Zoodoende haalde het eene woord het andere uit, en welke treurige uitwerking dat heeft, behoef ik u niet te zeggen. Doch er is meer. Het is waar, gij hebt den leeftijd bereikt, waarop de wet u het recht geeft ook zonder de rechtstreeksche toestemming uwer ouders te huwen. Maar er is nog eene andere wet: het is die van kinderliefde en kinderplicht, welke u, op eiken leeftijd, verbiedt tegen hun wil te handelen. Ik behoef die punten slechts even aan te roeren. Gij hebt eene wetenschappelijke opleiding genoten en kent hunne toelichting zoo goed als ik. Ik spreek dan ook slechts tot u als vriend en raadgever, wiens rijpere ondervinding hem voorschrijft dus te spreken. Het is verre van mij, eene poging te doen om u door fraai klinkende woorden tot andere gedachten te brengen. Liefde, oprechte liefde, zooals ik mij overtuigd houd dat gij voedt, anders ware het zoo ver niet gekomen, is eene zaak van het hart, , waarmede men niet altijd uitsluitend te rade kan gaan. Ik doe derhalve een beroep op uw verstand. Of wilt ge dat ik tot uw hart spreke? — Welnu dan! Allen hier, in de eerste plaats uwe geachte ouders, zijn u dierbaar. Geloof, dat het niet alleen beleedigde eigenliefde, gekrenkte trots is, die hun thans het leven onaangenaam maakt. O neen, meer dan dat vervult de gedachte van op deze wijze een zoon, een kind te verliezen, hen met droefheid, eene droefheid nochtans, die gij kunt afwenden. Op nieuw heerschte er eene diepe stilte , die na eenige oogenblikken door Karei werd verbroken. » Dominee," ving hij aan, »ik gevoel me gedrongen u mijn innigen dank te betuigen voor de even kiesche als hartelijke wijze, waarop ge deze teedere zaak hebt aangevat. Waarlijk, zoowel door vorm als in- houd steekt uwe taal gunstig af bij de weinige harde woorden , die mijn vader, mijn oom en schoonzuster mij wel hebben gelieven toe te voegen. Nogmaals derhalve: u mijne erkentelijkheid. Op ééne zinsnede uwer toespraak nochtans behoud ik mij voor aanstonds terug te komen. Ik zeg aanstonds , want ik zal de verschillende sprekers naar volgorde beantwoorden. Niet zoo zeer omdat ik dat noodig acht, maar omdat papa de zaak nu eenmaal procesgewijze behandeld heeft, zal ik als goed pleiter insgelijks het gebruik huldigen en de beweringen mijner tegenpartij achtereenvolgens pogen te ontzenuwen. Ik zal alzoo mijne loopbaan als meester in de rechten .. »Als student, wil je zeggen!" viel de baron hem in de rede. Zonder zich hierdoor echter eenigermate van zijn stuk te laten brengen, herhaalde Karei: ■» Ik zal alzoo mijne loopbaan als meester in de rechten openen jiet eene oratio pro domo, dat wil zeggen: ik zal optreden ter verdediging mijner eigen zaak. »In de eerste plaats dan geef ik mijn leedwezen te kennen over de wijze, waarop mijne ouders thans te werk gaan. Immers, ik geloof met den dominee, dat ouderliefde en kinderplicht twee heilige zaken zijn, zoo heilig, dat men den daardoor gelegden band niet op een familieraad van zich afschudt. Mijne ouders schijnen van tegenovergesteld gevoelen te wezen, en daardoor verbeuren zij, uit een zedelijk oogpunt, voor een gedeelte hunne rechten op hun kind. Deze woorden behoeven misschien eenige toelichting. Ik ga namelijk van de stelling uit, dat een kind niet onvoorwaardelijk verplichting heeft aan zijne ouders. Met andere woorden: niet omdat zij hem het leven hebben geschonken, is het kind achting en liefde verschuldigd aan zijne ouders, maar omdat zij in den volsten zin des woords zijne weldoeners zijn. Hieruit volgt derhalve, dat zij die aanspraken op het kind verliezen, zoodra zij in hunne verplichtingen te kort schieten. Nu beweer ik niet, dat dit hier het geval is; ik wensch alleen maar te verklaren, dat het onhartelijk is eenige persohen bijeen te roepen, ten einde die bij meerderheid van stemmen te laten uitmaken, of men zijn zoon nog als zoodanig heeft te beschouwen of niet. »Waarom geschiedt dit? Omdat ik — en hier ben ik aan 12* mijn tweede puilt —■ een meisje wil trouwen uit de laagste klasse der maatschappij en op wie een schandvlek kleeft, omdat zij den naam haars vaders niet kan noemen. » Wat het eerste betreft, begin ik met de verklaring, dat ik breek met het verouderd begrip van adel en poorter, of zoo als ge het anders noemen wilt, en het vrijzinnig beginsel huldig, dat niet de stand den mensch, maar de mensch den stand vereert. En nu vraag ik: Indien een meisje, onberispelijk van gedrag , een meisje, dat tot op den huidigen dag met handenarbeid haar brood heeft verdiend , en wier handel en wandel daarenboven ieder ten voorbeeld kunnen strekken , — indien zulk een meisje tot de laagste klasse der maatschappij behoort, wat moet men dan wel zijn of doen om tot de hoogste te behooren? Hare eenige misdaad bestaat daarin, dat zij arm is en geen naam heeft. Maar, vraag ik andermaal, indien op haar een schandvlek kleeft omdat zij den naam haars vaders niet kan noemen, wat kleeft er dan wel op den man, die zijn vaderschap ten haren opzichte verloochent? Mijn adellijke oom, die er met zoo veel nadruk op gewezen heeft, dat hare onechte geboorte vooral een hinderpaal was, zal mij hierop wellicht een voldoend antwoord weten te geven." Eene koude huivering liep bij het uitspreken dier laatste zinsnede den toegesproken baron Yan Schoonhove over al de ledematen. Met in het oog vallende verlegenheid mompelde hij eenige onverstaanbare woorden; doch Karei herhaalde met aandrang zijne vraag. »Wel," riep hij eindelijk op driftigen toon uit, »dat is een laaghartige! Of er kunnen zich omstandigheden voordoen ... van iemands wil onafhankelijk... Maar toch,' deze woorden werden met zenuwachtige gejaagdheid geuit, »hij, die willens en wetens een vrouw of meisje verleidt, is een laaghartige en den naam van eerlijk man onwaardig!" »Maarliet Karei er met zijne gewone bedaardheid op volgen, »indien die man, die verleider, nu eens van adel is, is hij dan toch een laaghartige ? Zoo ja, tot welke klasse van de maatschappij behoort hij dan wel?" — Eenige oogenblikken van stilte. — »Het komt mij voor, oom, dat ge uw antwoord nog eens rijpelijk wilt overwegen; ik zal het u daarom zeggen .* zoo iemand behoort tot de heffe des volks, niet de vrucht zijner verboden liefde, maar hij zelf. Hem moest de geheele maatschappij den rug toekeeren, hem moest men in geen beschaafden kring dulden, hem moest men afsnijden als een verrot lid, vooral als hij bij toeval van adel is, om op die wijze der bekrompen , onontwikkelde menigte te leeren, dat geen geboorte-, maar zielenadel alléén den mensch verheft in de oogen zijner natuurgenooten. »Dan, de ware schuldige is helaas niet altijd aan te wijzen, en toch schijnt het recht zijn loop te willen hebben. De misdaad eischt straf, ten einde een afschrikwekkend voorbeeld te stellen. De maatschappij nu is een onrechtvaardige rechter ; zij dringt niet door tot het wezen der zaak, maar blijft aan den schijn hangen. Er is vergrijp gepleegd tegen hare wetten; dat eischt voldoening. Bij gebrek nu aan den waren schuldige, wreekt zij zich op het slachtoffer, als ware dat reeds niet zwaar genoeg gestraft!... . Gelooft ge nochtans dat de maatschappij verplicht is zóó te handelen? Gelooft ge dat, bij ontstentenis van den waren schuldige, de onschuldige moet gestraft worden ? Gelooft ge, dat de banvloek , dien de wereld over het onecht kind uitspreekt, tevens eene krachtige waarschuwing is voor velen om zich niet in een onbewaakt oogenblik te vergeten? Welnu, hetzij zoo! Rechtvaardig het vonnis, maar erken dan ten minste met mij dat het hard is, —-en eerbiedig hem , die aan eene zoodanig veroordeelde de opheffende hand biedt " Kareis woorden waren niet zonder uitwerking gebleven. Vooral op zijn oom hadden zij blijkbaar een diepen indruk gemaakt. Dominee, die den spreker met klimmende belangstelling had gevolgd, stond op en drukte hem hartelijk de hand. Ongetwijfeld zou de achtenswaardige grijsaard hem luide zijne instemming hebben betuigd, indien Karei hem niet gewenkt had te zwijgen, daar hij nog niet geëindigd had. »Mijn besluit staat vast," ging hij kalm voort; »er rest mij echter nog één plicht, dat is: u allen omstandig te verhalen , wat mij tot dat huwelijk gebracht heeft. »In mijn derde studiejaar (te Amsterdam) zag ik mij, wegens sterfgeval, verplicht eene andere kamer te zoeken. Zoo als mijnen ouders bekend is, vond ik er een aan de Keizersgracht bij den Ainstel. Het toeval wilde, dat mijne nieuwe huisvrouw juist op dun dag, dat ik mijn intrek bij haar nam, de meid had weggezonden. Dit kwam haar natuurlijk zeer ongelegen. Zij verzocht derhalve aan hare dagnaaister, die gewoon was eens of tweemaal in de week bij haar te komen, haar zoo lang wel in het huishouden behulpzaam te willen zijn totdat zij eene andere dienstbode zou aangenomen hebben. Die dagnaaister, die ik voortaan bij haren naam Truitje zal noemen, moest dus ook mij bedienen. Zij deed dit op onberispelijke wijze. Ook hare hulp in het huishouden werd door de weduwe B. op hoogen prijs gesteld. Immers, zij was bescheiden, ijverig en meer beschaafd dan een dienstmeisje gewoonlijk is. Dit had ten gevolge, dat mevrouw B. — eene kapiteinsweduwe — haar voorstelde hare naaihuizen op te zeggen en voor goed bij haar te blijven; met behulp van eene schoonmaakster voor het ruwste werk, zou alles, naar men meende, zich zeer wel schikken. Truitje liet zich overhalen, en weldra vernam ik van mevrouw B., dat zij er zich recht over verheugde. Ook Truitje was tevreden. »Niet minder dan mevrouw B., was ik mijnerzijds met de nieuwe dienstbode tevreden, die voorkomenheidshalve en daar zij toch eigenlijk niet bepaaldelijk als meid was aangenomen, jufvrouw Truitje genoemd werd. »In den beginne, zooals dat al gaat, maakte ik van tijd tot tijd een praatje met haar en vond dan ruimschoots gelegenheid te bemerken, dat zij niet alleen buitengewoon schoon, maar tevens eene aardige snapster was. Dat beviel mij. Ik was niet gewoon heel hard te werken en bracht dus gaarne al keuvelende eenige oogenblikken van den dag door, zonder de minste of geringste bijbedoeling; ik had haar immers leeren kennen als een fatsoenlijk meisje. Maar zie, telkens als ik vrienden bij mij kreeg, was het: «Verduiveld, Karei, wat een knappe gezelschapsjuffer houdt jij er op na; wij kunnen ons best begrijpen, dat je zoo wat niets uitvoert!" »Dit duurde maar altijd zoo voort. VYien ik ook bij mij kreeg, altijd werd er uitgeweid over Truitje, en als ik haar dan bij een of anderen dubbelzinnigen zet mijner vrienden de oogen zag neêrslaan of hun een welverdiend scherp antwoord hoorde geven, begon ik te begrijpen, dat ik een schreefje bij haar voor ' had. En wel beschouwd, verdiende ik dat ook, daar ik nimmer haar een overtogen woord had toegevoegd. »In stede echter van haar nu met verdubbelde achting te gaan bejegenen, hadden de loszinnige ontboezemingen mijner vrienden gedachten en gewaarwordingen bij mij opgewekt, waarvoor ik thans niets anders doen kan dan mij schamen. Doch laat ik voortgaan! Ik begon mij eenige gezochte vleierijen en kleine vrijheden te veroorloven, die echter fier van de hand werden gewezen. Ja, somtijds zelfs werd ik door een enkel woord of veelbeteekenenden blik op mijne plaats gezet. Dit prikkelde mijne eerzucht. Ik herinnerde mij sommige uitdrukkingen mijner vrienden, en begon te gelooven, dat mijne eer als don Juan op het spel stond. Ik meende, dat ik aan mijzelven verplicht was eene overwinning te behalen, en verdubbelde mijne pogingen om haar aangenaam te zijn. Alles bleef vruchteloos. Nadat dit geruimen tijd geduurd had, wilde het toeval, dat zij des avonds op mijne kamer moest zijn. Ik wist dat de vrouw des huizes uit was, en beschouwde het als had Truitje zich bedacht en kwam zij zich vrijwillig aan mij overleveren. Een oogenblik stond ik besluiteloos; doch weldra verkregen de opwellingen van mijn boos hart de overhand. De kans is thans schoon — dacht ik; nu of nimmer moet ik mijn slag slaan. Ik ving aan met eenige afgezaagde aardigheden; doch alweer te vergeefs. Ik beschouwde dit als een weloverlegd plan harerzijds, en liet derhalve niet af. Toen ik mijne vrijpostigheden te ver wilde drijven, snelde zij naar de deur. Ik was haar voor en sloot mijne kamer Er volgde een hevig tooneel. Het was de strijd der reine duif tegen den roofgierigen, laat ik zeggen, den verachtelijken sperwer. Menig vernederend woord moest ik vernemen; maar wat ging het mij aan? mijn plan stond vast. Wel verre dat ik er door uit het veld werd geslagen, werd ik er slechts door in mijn laag opzet versterkt. Eensklaps echter werd er geweldig op mijne deur geklopt. Het was mevrouw B., die inmiddels was thuis gekomen. Zij had Truitje te vergeefs geroepen. Eindelijk kwam zij op het denkbeeld, dat zij wel bij mij zou kunnen zijn. Zij was naar boven gegaan en had getikt. Wij hadden haar niet gehoord; vandaar dat zij met geweld op de deur sloeg. Daar stonden wij. Truitje dankbaar, dat zij gered was; ik verlegen, met vuurroode kaken; mevrouw B. in hooge mate vertoornd. Truitje werd bevolen te vertrekken, waarna de kapiteinsweduwe mij op strengen toon opheldering vroeg. Ik weifelde een oogenblik. »»Kom voor de waarheid uit, mijnheer!" sprak zij: »ik vermoed ten halve, wat hier is voorgevallen. De » meid" heeft mij meermalen te kennen gegeven, of liever zich laten ontvallen, dat zij u bijzonder genegen was. Zij wist zeer goed dat ge geen partij voor haar waart, en ondanks die wetenschap heeft zij van mijne afwezigheid gebruik gemaakt, om ook u te bewijzen, dat ge haar niet onverschillig waart. Spreek, is het niet zoo?" » Zoo als ik zeide, ik schaamde mij over mijne handelwijze; doch mevrouw B. bad mij het middel aan de hand gedaan om mij in hare oogen schoon te wasschen. Ellendige, die ik was! ik zette de kroon op mijn verfoeilijk aangevangen werk, en werd eerroover, zij het dan ook al in een anderen zin. Ik wierp de geheele schuld van mij af, om die op Truitje over te dragen. »»Ik wist het wel," mompelde mevrouw B. en verliet mijne kamer. »Eerst toen zij vertrokken was, kwam ik recht tot mijzeiven. Ik zag duidelijk in wat ik gedaan had, en stond óp het punt om naar beneden te snellen, ten einde mijne woorden te herroepen en de onverbloemde waarheid mede te deelen. Maar , dacht ik weer, dan sta ik daar als een laaghartige leugenaar en zal op mijne beurt aan de deur worden gezet. Deze overweging woog het zwaarste. Mijne zwakheid behield de bovenhand. Ik zag destijds niet in, dat deze bekentenis meer eervol ware geweest dan het niet-bedrijven mijner daad. Daarenboven meende ik alles met geld goed te kunnen maken, en stelde mij gerust met de gedachte van heimelijk te zullen zorgdragen, dat Truitje geen gebrek leed; alsof alles daarmede was afgedaan! » Doch verder. Des anderen daags beneden komende, vernam ik dat zij op staande voet was weggejaagd. Op mijne vraag of zij niets ter harer verontschuldiging had ingebracht, luidde het antwoord ontkennend. Zij had zich dus voor mij opgeofferd. Andermaal aarzelde ik. Er had een hevige tweestrijd in mijne ziel plaats; doch wederom ontbrak mij de moed om mijne misdaad bekend te maken. Waar zij zich had heen begeven, durfde ik niet rechtstreeks vragen, ten einde niet te veel belangstelling aan den dag te leggen. Alleen vernam ik, dat zij nog dien zelfden avond door een onbekend persoon haar goed bad laten halen. Dit laatste had mevrouw B. haar trouwens bevolen. »Eenigen tijd daarna deelde mijne huisvrouw mij mede, dat ik mij van andere kamers moest voorzien, daar zij de stad ging verlaten, ten einde bij een broeder van haar man ten platten lande te gaan inwonen »Mijn avontuur had mij eenigzins schuchter gemaakt; misschien ook wilde ik mij niet weer aan dergelijke onwelkome bezoeken eener verhuurster blootstellen; zoo veel althans is zeker, dat ik kamers huurde met een geheel vrijen opgang. »Intusschen had ik alle pogingen in het werk gesteld, om mijn slachtoffer terug te vinden; doch te vergeefs. Een mijner beste vrienden, een oprecht jonkman, dien ik de onverbloemde waarheid had gezegd, omdat ik mijn geheim als het ware niet smoren kon, en die mij het onvergeeflijke mijner daad onder het oog had gebracht, opperde de vrees, dat zij zich misschien, in een oogenblik van vertwijfeling, om het leven had gebracht. Beiden vonden we eenige oogenblikken later dat vermoeden wel wat kras, maar begaven ons toch, ten einde raad, naar de politie, om zoo mogelijk eenig bericht in te winnen. Alweer vruchteloos. »Ik liet mij hierdoor echter niet uit het veld slaan Ik zocht met verdubbelde inspanning, niet alleen omdat ik zooveel jegens haar had goed te maken, maar ook omdat mijn geweten mij begon te kwellen. Eensdeels met leedwezen derhalve, hoe zeer ik ook verstrooiing noodig had, zag ik den vacantietijd aanbreken. Eindelijk was hij daar, en nog was ik niets verder. Ik verliet Amsterdam en bracht te midden mijner familie eenige dagen door, waarna ik mij, mij tot eiken prijs willende verzetten, op reis begaf. Deze bijzonderheden zijn u echter bekend; ik sla ze dus over en vervolg mijn verhaal. »In de hoofdstad teruggekeerd, had ik op nieuw rust noch duur. Met mijn vriend namen we ons ondekkingswerk weder met ijver ter hand. Met welken uitslag, deel ik u straks mede. »Het gebeurde had een algeheele omwenteling in mij te weeg gebracht. Mijne oude loszinnigheid was door zekeren gejaagden ernst vervangen. Ik had ongemerkt met vele mijner vrienden van lieverlede gebroken. Ik leefde meer voor mij zeiven, ging minder uit, en zocht meer vermaak in de beoefening mijner geliefkoosde wetensenappen. Pit althans de goede zijde van mijn treurig ervaren. »Eens, terwijl ik op een morgen van eene wandeling huiswaarts keerde, liep ik onwillekeurig eene dwarsstraat door aan de zuidzijde der stad. Eenige passen voor mij uit zag ik manden groenten en vruchten uitgestald voor een kelder, die , werktuigelijk als ik voortdrentelde, mijne aandacht trokken ; te meer, daar een vrouw of meisje , dat er bij stond, eensklaps haastig naar binnen sloop. Ofschoon niets vermoedende, bleef ik voor het armzalige verblijf staan, doch ontwaarde niemand. Plotseling kwam het denkbeeld in mij op, dat het misschien Truitje kon geweest zijn, die, mij ziende aankomen, mij wilde ontwijken. Zonder me ±e bedenken ging ik den kelder binnen en — wie schetst mijne verbazing en vreugde tevens/ — ik had haar werkelijk teruggevonden ! »Toen zij mij voor zich zag, begon ze teweenen. Ik poogde te spreken, doch mijne tong weigerde haren dienst Ten laatste brak zij het stilzwijgen af en zeide op bevenden toon: »Mijnheer, ik ben getrouwd ; ik bid u, verlaat onmiddellijk mijne woning!" Ik maakte een afwijzend gebaar en gaf haar te verstaan, dat ik alles goed wilde maken. Ik vroeg haar of ze mij kon vergeven, waarop ik een »van harte' ten antwoord kreeg, onder beding nochtans, dat ik haar nu voortaan niet weder zou opzoeken, ten einde ons beiden smartelijke herinneringen te besparen en haar huiselijk geluk niet in de waagschaal te stellen. Een verwijt moest ik hooren; het was: » Mijnheer, gij hebt mij eens de kroon van het hoofd gerukt, bespaar mij dit ten tweeden male!" Pat woord viel mij hard, doch het was waar. Geldelijken onderstand bleef zij halsstarrig weigeren. Het eenige, wat ik van haar verkrijgen kon, was, dat zij mij beloofde zich tot mij te zullen wenden, indien ik haar ooit met het een of ander van dienst zou kunnen zijn. Op die wijze namen we afscheid ; zij had mij de hand gereikt, ten blijke dat ze mij vergeven had, ik met het stellige voornemen haar nimmer weder te zullen zien. Immers, zij was gehuwd; plicht gebood het mij. »Er was mij een pak van het hart. Thans had ik zekerheid , dat ik ten minste geen zelfmoord op het geweten had. Ik deelde mijne ontmoeting aan mijn vriend mede, die mij geluk wenschte en mij met nadruk beval, overeenkomstig mijne belofte te handelen. Ik bezwoer het hem en mij zeiven , en waande mij gelukkig.... » Het duurde echter niet lang, of ik bespeurde maar al te wel, dat ik mij had bedrogen. Ik had gepoogd haar te vergeten , maar altijd en overal dacht ik aan haar. Het was of haar beeld mij met onuitwischbare trekken in het hart stond gegrift Was het hare schoonheid of hare edele ziel, die mij had betooverd? Voorzeker beide. Had zij eenig geld van mij aangenomen, als eene geringe schadeloosstelling voor hetgeen ik haar ontstolen had, ik zou haar misschien vergeten hebben. Nu echter bleef ik haar schuldenaar. Zij had mij leeren kennen als een laaghartige; ik haar als een edel meisje, dat fier het hoofd omhoog mocht heifen, terwijl ik het oog voor haar moest nederslaan. Die gedachte was pijnlijk, en toch kon ik haar nimmer van mij afzetten.... Ik begon te peinzen , en de slotsom mijner overwegingen was de stellige wetenschap , dat ik haar liefhad, haar — het meisje niet meer uit de volksklasse, maar de vrouw, de waardige en wettige vrouw van haren echtgenoot. Dwaasheid, riep ik uit, het is immers eene onmogelijkheid! Zij is vrouw, wellicht moeder, en ik zou.... Kom Karei! sprak ik mij zeiven toe, schep je geen droombeelden! Maar ook hier bleek de natuur sterker te zijn dan de leer. »Ik daalde tot het diepst van mijn hart af, en bevond het slechter dan ik ooit had durven denken. Waarom, vleide ik mij, heeft zij zich zoo zeer voor mij opgeofferd ? Zij moet mij insgelijks bemind hebben, anders zou zij daartoe niet in staat zijn geweest. Maar, dacht ik weêr van den anderen kant, zij is toch gehuwd. . . Dat was een feit, dat veel mijner redeneringen en gevolgtrekkingen omverwierp. Ik kon dit niet ontkennen, maar toch liet ik er mij niet door ontwapenen. Immers, zij zou het onmogelijke eener echtverbintenis tusschen haar en mij hebben ingezien, en ten gevolge van dien hopeloozen toestand er toe besloten hebben met een ander in het huwelijk te treden. Ik zag inmiddels te goed aan mijzeiven wat de kracht der liefde beteekent, en zoowel als haar huwelijk mij niet genezen had, zou het ook bij haar de toegenegenheid voor mij niet uit het hart hebben gebannen. Dit is eene onomstootelijke waarheid, De indruk, door eene eerste liefde in de ziel achtergelaten, is onuitwisehbaar. »Maar gesteld, ik had gelijk, wat zou dan het gevolg geweest zijn? Andermaal eene laagheid, grooter dan de eerste. Eene laagheid daarenboven, die, op titel van overspel, onder het bereik der wet valt. »Ik poogde dus mijzelven te overwinnen en nam mij voor , Amsterdam te verlaten. Dat was een afdoend middel, waande ik. Mijn voornemen was derhalve gemaakt. Maar dan zou ik haar toch nog eenmaal gaan zien; daarin kon niets kwaads gelegen zijn. »Op hetzelfde uur, dat ik haar den vorigen keer ontmoet had, begaf ik mij naar de schamele woning, en werkelijk, ik vond haar weder alleen te huis. Ik deelde haar mijn besluit mede, en sprak de hoop uit, dat zij derhalve mijn bezoek zou billijken. Een glimlach, meer gekunsteld dan natuurlijk naar mij voorkwam, speelde haar bij het vernemen dier tijding op de lippen. Zij sprak geen woord, en ik, die haar zooveel meende te zeggen gehad te hebben, stond roerloos voor haar. Het kwam mij voor, dat zij schooner was dan ik haar ooit te voren gezien had. Dat helderblauwe oog, dat iets gejaagds verried, staarde mij nu eens vragend aan, dan eens werd het schuchter ter nedergeslagen, om plotseling weer met zijne gewone fierheid te schitteren. Haar blank gelaat was met een lichten blos overtogen. Hare houding had iets schilderachtigs, iets vorstelijks. Zoo stonden wij eenigen tijd besluiteloos voor elkander. Eindelijk hernam zij op haren gewonen vriendelijken, maar vastberaden toon: »Welnu, mijnheer, mijne beste wenschen vergezellen u. Ik dank u voor de belangstelling, die o-e wel ten mijnen opzichte aan den dag hebt willen leggen, maar hoop tevens, dat het thans inderdaad voor de laatste maal zal zijn, dat wij elkander wederzien. Immers, onze wegen loopen te ver uiteen , dan dat eene volgende ontmoeting noodig en wenschelijk zou zijn. Indien ik misschien ooit aanleiding heb gegeven tot hetgeen tusschen ons is voorgevallen, o vergeef het mij dan, en wijt het aan de geringe mate van opvoeding, die mij ten deel is gevallen... Kom, mijnheer! uwe tegenwoordigheid heeft iets vernederends voor mij; want zij herinnert mij maar al te wel, dat er een tijd geweest is, dat ik mij niet zoo gedragen heb, als voor een fatsoenlijk meisje passend is. Ik had nimmer meer met u moeten spreken, dan eene dienstbode voegt. Verlevendig dit bewustzijn dus niet langer in mij; het is mij smartelijker dan ge denkt. Vaarwel!" »Bij dit woord reikte zij mij de hand en wilde naar de achterkamer gaan. »Neen," riep ik uit, hare hand vastklemmende, »niet zoo! Ik heb je nog veel te zeggen, ik.. ." Doch eer ik had uitgesproken, rukte zij zich los en beval mij op gebiedenden toon te vertrekken. Een oogenblik vergat ik waar ik mij bevond. Ik vatte haar met geweld tusschen mijne armen en drukte haar een kus op het voorhoofd. »Die mij genezen waande, bedriegt zich. Integendeel. Een helsch plan, dat ik huiver te ontvouwen, deed zich aan mijn geest op. Truitje namelijk had mij gezegd, dat zij getrouwd was. Ik had geen reden het niet te gelooven; evenzeer hield ik mij overtuigd, dat zij in behoeftige omstandigheden moest verkeeren. Haar man zou waarschijnlijk, daar ik hem telkenreize niet te huis had getroffen, arbeider zijn , en te weinig verdienen om in hun onderhoud te voorzien; vandaar dat zijne vrouw er iets moest pogen bij te verdienen met haar onbeteekenend zaakje. Ik kende haar te goed om ook maar in de verste verte de hoop te koesteren, dat ik haar door woorden voor mijne bedoelingen zou winnen, en zou derhalve door list beproeven, waartoe ik op andere wijze niet kon geraken. Ik nam mij dan voor, haar wekelijks eenig geld in huis te werpen. Zij zou dat in haar huishouden gebruiken, en daardoor op eenigszins minder bekrompen voet kunnen leven. Haar man zou zij natuurlijk van die hulpbron niet durven spreken. Na verloop van eenigen tijd, zou ik mijne ongevraagde bijdrage staken, waardoor zij noodzakelijkerwijs in verlegenheid moest komen. Zij zou dan öf weer schraler kost moeten opscheppen, en daardoor navraag van de zijde haars mans uitlokken, öf zij zou mijn geld moeten aannemen en toegeeflijker worden. » Reeds verheugde ik mij over mijne duivelachtige vindingrijkheid en zag den goeden uitslag buiten kijf te gemoet, toen de vreeselijke pokziekte, die in 1870 woedde, mij op het ziekbed wierp en mij belette mijn rol, sinds een dag of veertien aangenomen, langer vol te houden. »Mijn ziekte begon met een hevigen graad van verkoudheid. Hoe mat en moedeloos mij die ook maakte, schonk zij mij toch in zekeren zin eenige verademing na de zenuwachtige gejaagdheid en spanning, waarin ik de laatste dagen had doorgebracht. Ik daeht ernstig na over hetgeen ik had gedaan, en kwam andermaal tot de erkenning, dat ik mij op nieuw in hare oogen vernederd had , om haar eene gelegenheid te meer te geven haar edel karakter te doen uitkomen. Mijne ongesteldheid nam met den dag toe, en weldra vertoonden zich de vreeselijke sporen mijner ziekte. Ik had zoo velen om mij henen er aan zien bezwijken, dat ik niet anders dacht of ook mijn einde zou nabij zijn. De dokter sprak mij wel moed in; maar ach, wat kon ik daaraan hechten! dat was immers zijne roeping. Alvorens heviger te zijn aangetast, zette ik mij aan mijne schrijftafel en schreef twee brieven, een naar huis, een aan Truitje De laatste werd door bemiddeling van mijn boezemvriend, die tevens afscheid van mij kwam nemen, daar hij de stad tijdelijk ging verlaten, haar in handen gespeeld. »Nog denzelfden middag ontving ik een schrijven van huis (onze brieven hadden elkander gekruist), waarin mij werd bericht, dat mijn broeder door de pokken was aangegrepen; dat niemand bij hem mocht worden toegelaten, en zijne vrouw haar intrek had genomen bij mijne ouders. De ziekte was immers besmettelijk. Beter dan bij die gelegenheid heeft Mathilde zich nimmer doen kennen. Yan dien stonde af heb ik mijne schoonzuster dan ook beschouwd als eene jonkvrouwe, wier adelbrief uit een voorvaderlijk stamboek, niet uit de archieven der natuur afkomstig is. Wat ik dus aan hare goedof afkeuringen hecht, valt ligt te bevroeden » Denzelfden avond ook deelde de zuster uit de Ziekenverpleging , die mij oppaste, mij mede, dat er een meisje beneden stond, dat niet wilde vertrekken, alvorens mij gespro- ken te hebben. De zuster bad haar op al het gevaarlijke van dat onderhoud gewezen, doch te vergeefs. Zonder iets te vermoeden en zonder mij verder eenige rekenschap te vragen , liet ik haar boven komen en zag haar, aan wie mijn tweede brief gericht was geweest. Ik wilde spreken, doch ik weet niet welke ontsteltenis zich van mij had meester gemaakt. Mijne tong scheen verlamd. »Blijf bedaard!" zeide zij daarop; sik blijf bij u." En meteen had zij zich reeds van haar hoed en doek ontdaan. Ik maakte een afwijzend gebaar; doch zonder te weten wat er verder voorviel, sliep ik in. » Des anderen daags, bij mijn ontwaken, zat zij met de liefdezuster voor mijne tafel te lezen. Zoodra zij bespeurde, dat ik weer volkomen tot mijn bewustzijn was teruggekeerd, zette zij zich voor mijne legerstede en gaf me op stelligen toon te verstaan, dat zij mij voortaan zou oppassen. De diensten der vriendelijke zuster uit de heilzame instelling, die ik zooeven noemde, werden elders dringend ingeroepen. Zoo noodig, zou zij echter bereid gevonden worden haar des nachts eens af te lossen. »Maar je man dan?" fluisterde ik. — »Hij weet het," zeide zij. Wij zijn arm. Indien ik op eerlijke wijze er iets kan bij verdienen, ben ik daartoe verplicht. Ik ben noch bang, noch vatbaar voor de ziekte. Mijne goede moeder is er aan gestorven; ook haar heb ik tot het laatste oogenblik bijgestaan." »Ik zal niet uitweiden over de liefderijke zorgen, over de omzichtigheid en toewijding, waarmede zij mij verpleegde. Gedurende vier weken was zij onafgebroken aan mijne zijde, nu en dan des nachts bijgestaan door de liefdezuster, die zoodoende gelegenheid had gevonden aan een anderen lijder hare onschatbare diensten te verleenen. »Toen ik aan de beterhand was — mijne pokken bleken van een zeer goedaardig karakter te zijn geweest — vroeg ik eene verklaring van hare opofferende daad. «Mijnheer," was het bescheid, » waar zij uit voortspruit, is u bekend. Ik heb deze gelegenheid te baat genomen , om mijne geldelijke omstandigheden te verbeteren. Grij zult mij beloonen, en daarmede is tevens alle sprake van opoffering verdwenen. Maar vergun mij, u mijnerzijds eene vraag te doen. Waarom zijt ge niet vertrokken, zooals ge me gezegd hadt, en waarom hebt ge mij tot aan uwe ziekte dagelijks eenig geld toegeworpen? Was dat om mij te grieven, of had ge er eene andere bedoeling mede?" »Hoezeer ik op die vraag ook had kunnen rekenen, was ik er niet op voorbereid. Zou. ik haar, van wie ik niets dan goed had ondervonden, andermaal bedriegen , of zou ik de waarheid spreken? Ziedaar de twee wegen, die mij openstonden. Ik koos den laatste en sprak de onverdeelde waarheid. Toen ik had geëindigd, borst zij in tranen los en snikte: »Dat had ik niet aan u verdiend! Zóó handelt men niet ten opzichte van iemand die men aclit; ge moet me dan wel als een laag schepsel beschouwen!" »Het tooneel, dat nu volgde, zal ik niet schetsen. Ik bezwoer haar, dat de laatste poging, die ik had aangewend, een gevolg was mijner hopelooze liefde. Dit maakte een zichtbaren indruk op haar. Zij geloofde mij. Er volgde eene woordenwisseling van meer vertrouwelijken aard, waarbij zij mij mededeelde, dat de vrouw, waar zij binnens huis woonde, de eenige vriendin harer moeder was. Dat zij dien bewusten avond, toen mevrouw B. haar aan de deur had gezet, bij haar toevlucht had gezocht en welwillend was ingenomen, en daar was gebleven , om in het zaakje behulpzaam te zijn, als de goede vrouiv des morgens naar hare klanten ging, en het overige gedeelte van den dag met naaiwerk in haar onderhoud voorzag. Al de gezinnen, waar zij vroeger kwam, hadden zich deels van eene andere naaister voorzien, deels waren zij door mevrouw B. gewaarschuwd, om toch vooral voor haar op de hoede te zijn; want zij was immers een eerloos meisje. Wat haar huwelijk betreft — al sprekende, had zij ondanks zichzelve het masker afgeworpen — het was slechts een verzinsel geweest om van mijne verdere bezoeken ontslagen te zijn. Zij konden tot niets goeds leiden. »Nadat ik dit alles en nog eenige bijzonderheden vernomen had, was mijn plan gemaakt. Zij had mij bekend, dat zij me lief had; het was thans aan mij het overige te doen. » Mijn eerste werk na mijn herstel was, een bezoek te brengen aan mevrouw B., wie ik alles ontvouwde. De brave vrouw wilde tot eiken prijs hare onbedachtzame handelwijze goedmaken, en stelde mij voor, Truitje bij haar te doen inwonen. Ik nam dit voorstel aan, en het geschiedde alzoo. De arme fruitverkoopster, die Truitje niet alleen had ingenomen, maar, al bare hartsgeheimen deelende, haar steeds met raad en daad had terzijde gestaan, nam met betraande oogen van haar afscheid, doch was innig verheugd dat de zaak die wending had gekregen. )) Mijnheer," zeide zij, toen ik met Truitje vertrok, »ik ken haar beter dan iemand anders; ik weet wat zij geleden heeft, maar ik weet ook hoe zeer zij u bemint. Grij hebt thans haar leven in uwe hand. Zij heeft zich aan u overgegeven, omdat zij op u vertrouwt, zooals zij op niemand vertrouwt. Stort haar niet in het verderf; want ach, zij is zoo goed!" »Die woorden sneden mij door de ziel; zij bevatteden heel onze geschiedenis. Maar tevens waren zij mij een prikkel, om krachtig door te zetten wat ik mij had voorgenomen. Van stonde af aan heb ik mij met hart en ziel op mijne studiën toegelegd, en de vrucht van mijn arbeid is niet uitgebleven. Gisteren heb ik den meester-graad verworven; ziehier mijne bul." Dit zeggende wierp hij het papier op de tafel. Allen staarden hem roerloos aan, met uitzondering van Mathilde, die een te scherp vonnis van hem vernomen had, en in verbete» woede reeds meermalen op het punt had gestaan het vertreV te verlaten. De dominee pinkte een traan uit zijne oogen en vroeg hem of hij nog iets te zeggen had. Karei schonk zich een glas water in, en vervolgde daarna op waardigen toon: »Ik ben nog niet aan het einde. Niet zonder reden heb ik deze bedenkelijke bladzijde uit het boek mijns levens blootgelegd. Mijne brave, bevooroordeelde ouders hadden voorzeker niet gedacht, dat hun zoon tot zulk laag bedrijf in staat was. Het zij hun een bewijs te meer, dat een schoonklinkende naam geen adeldom der ziel waarborgt. Maar, en hier ben ik trotsch op, ik heb mijn misstap pogen goed te maken, 1873. H. 13 en vorder van den baron Van Schoonhove, den broeder mijns vaders, als rechtgeaard edelman hetzelfde, Oom, wij hebben nog iets te verrekenen. Ook gij hebt een fout uwer jeugd te herstellen.
9,713
MMKB13:002639024:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,810
Algemeene konst- en letter-bode, voor het jaar ..., 1810, no. 24, 15-06-1810
null
Dutch
Spoken
4,866
9,421
algemeene K O N s TEN LETTER-BODEj VOOR HET JAAR iBi o. N°. 24. Vrydag den igdett van Zomermaand. BERIG T E N. UITLANDSCHE. Groot – Rrittanje. De alom beroemde Reiziger JViUiNGO Park, Wiens dood reeds dikwyls ermeld werd, leefde, indien men op twee tydingen, daaromtrent bekomen, kan afgaan, in Louwmaand 1. J nog. Het ichip the Fayorit, van Londen * Kapitein Truman, komende van Goeree en Siërra- Leona, heeft dese tyding eerst gebragt, welke echter door een’ brief van Siërra Leona, gedagteekend in Lentemaand I. bevestigd wordt Voor het vertrek van the Fovorie van het Eiland Gncee, had men dit berigt te Senegal ontvangen, door een’ inwoner van IVlandingn, die Münr A^K In c*e binnenlanden van Afrika tot Sago en Sanianding, vergezeld had. De Gouverneur te Senegal, Komnel Maxwell, beval op du herige* teritond een overdekt, vaartuig gereed te maken, ten einde Mungo Park np te zoeken Inden brief van Sierra-Leona zegt J)i ftor Douglas, deszelfs Schryver4 dac hy op Goeree, ineen Mohammedaan, die Mungo' Parié tot wegwyzer gediend heeft, tot dat hy op den Niger Icheep ging, een zeer veritanuig man leerde kennen, i Deel. Aa Voï- Voleeos het berigt van dezen wegwyzer, was onze Reiziger door den Konmg van Sega zeer wel ontvangen en het gerucht, dat hy otn het leven gebragt was. had geen’ grond. Hy was den Niger afgevaren, tot op eenen grooten afftaadzonder door deinboor-1 ineen des latids eesigzins verontrust te zyn. Het was omtrent drie iaren geleden, dat Mungo Park zich op den Niger had ingefcbeept. Hy had voor vier maanden levensmiddelen voor zich en zyne twee metgezellen, met welke hy voornemens was, zyne Reis Westwaarts tot aan de Arabilche Zee voortt- zetten. Dezelfde wegwvzer had twee of drie maanden, na dat hy van MungÖ Park was afgefcheiden, Reizigers ontmoet, die hem hadden gezegd, dat Mungo Pauk, gedurende den nacht, door Tombuctoo was gereisd, zonder zich aldaar optehouden, Berlyn, den liften van Bloeimaand, Drie dagen geleden overleed hier inden ouderdom van ruim 43 jaren, de Heer Dietr/ch Ludwig Gustav Karsten, een man, die zich by den PruisGfchen Staat in meer dan één opzigt verdienftelyk maakte. Met de behartiging der Staatsbelangen, als Koninklyk Staatsraad, vereenigde hy de beoefening der Wetenfchappen, als Lid der Akademie, en had de Ridder-Orde van den rooden Adelaar verworven, Bützow was zyne geboorteplaats, waar zyn Vader, eender grootfte Duitfche Wiskundioen toen Hoogleeraar was. In 1803 werd hy ook »t Geheim Opper – Bergraad benoemd. FrAneKer , den 'èften van Zomermaand Op Maan» dag den 4den dezer, heeft de Hooggel. Heer S. h Med. Doet , den post van Hooglecraar inde Ontleed » Heel en Verlos kunde, aan deze Uni erütelt. piegtig aanvaard, met het houden eetier Redevoering over het gezegde van Baco Vcrula tus; Non fingendum aut excogitdndum, fed inveniendum quid Natuda ferdt vel faciat; dat is: Men moet niet verzie en of verzinnen, maar pogert te ontdekken, wat de Natuur voortbrengt of verligt. Vervolgens heeft de Hooggel Heer | H Regenbogen, S. S. Theol. Doet. Theol. Hist■ Eccl. & Exeg. Bibl Prof Ordinmet eene Laudatio Philippi Marnixii Domini Montis Sanctee /ildegonda., of Redevoering tot Lof van Filips van Marnix, Heer van St. Aldegonde, het Beduur dezer Hooge Schoie pl gtig nedergelegd, en overgedragen aan den Hooggel Heer H* W Tydeman, J. U. Doet. J. Civ et Hod. Prof. Ordin., als door den Senaat, volgens de Akademifche wetten, benoemd, en op voordragt van Zyne Excell, den Minister van Binnenlandfche Zaken, door Zyne Majesteit den Konjng aangefteld, tot Rector Magnificus voor het volgend Akademiesch jaar. Kort Verslag der werkzaamheden van de Klasse per Wis- en Natuurkundige Wetenschappen van het Fransch Instituut, gedurende het Jaar 1809. (Getrokken uiteen berigt deswegens gedaan doop den Hr. Delambre, perpetuelen Secretaris der zelve Klasfe.) CV'ervolg van hladz. 361), ïn het Natuurkundige vak waren de werkzaamheden der klasfe nies minder menigvuldig en belangryk dan Aas is 371 In het Wiskundige. De Scheikundigen Gay Lussaö en Thenard, die reeds in het vorig jaar door middel der nieuwe metalen, (door de proeven van den lieer Davy eerst voortgebragt) het borax zuur paaide boracique ontleedden en’er de bafisvan ontdekten, hebben dit jaar diergelyke proeven met het vfoeifpath – zuur (acide fluorique') het zoutzuur Qacide muriatiquc) en het overzuurd • zoutzuur ( acide muriatiquc oxygtné) genomen , doch zyn roet geen derzelvcn geflaagd, in het verkrygen van derzelver bafis, hoe zeer hunne nafporingen tot naanwkeurigere kennis dezer zuren aanleiding gegeven hebben. De werking van het nieuwe metaal, potasfiupi gcheeten, beproefden zy ook op de metallieke oxydes en zouten, en op de aardachtige en alcalifche zouten, en bevonden, dat talie ligchamen, waarin men de aanwezigheid van de zuurftof erkent, dooE dit metaal ontleed werden; dat deze ontleding byna altyd met ontwikkeling van licht en warmte vergezeld ging, en deze ontwikkeling te aanraerkelykerwas, naar mate de zuurftof minder opeengehoopt is, en by gevolg dat dit een middel zou kunnen zyn, om den graad van opeenhooping van zuurftof in ieder ligchaam te bepalen. Voorts hebben dezelfde Heeren nieuwe proeven door den Hr. Davy op andere zuur- en aardfoorten gedaan, alsmede naiporingen wegens den zwavel, phosphorus enz,, welke vreemde refultaten opleverden, naauwkeurig getoetst, en den uitflag hunner onderzoekingen nier gelyk aan den zynen gevonden; waarvan ten voorbedde ftrekke, dat de Heer Davy den zwavel en phosphorus verbindingen van waterftof en zuurftof en eene onbekende bafis acht, tcrwyl de Heeren Gay Lüssac en Thenard uit hunne proeven befluiten, dat deze twee ontvlambare doffen geene zuurftof bevatten, althans, dat de proeven van den Hr.Davy dit niet bewyzcn. Het is hier de plaats niet, verder in hunne verfchillen te treden. Afzonderlyk leverde de Hr. Gay Lussac nog waarnemingen nopens de verbinding van gazachtige zelföandigheden met elkander. De Heer Guyton de Morveau poogde in eene reeks proefnemingen over den Diamant en de zelf ft andigheden, die koolftof bevatten, de werking van den Diamant Pp het water by eene zeer verhoogde temperatuur te bepalen. Het water werd ontleed en het koolftofzuur voortgebragt. Ook 372 Ook de Heer Sage deelde den uitdag zyner veelvuldige nafporirgen mede, ais over de herfielling van hut zilver in het falpeterzuur-zilver (nitrate d'argent,) door middel van kwikzilver; overeen azynzure-ammomak (acetats d’ ammoniaque), by destillering uit hout getrokken; over de ontleding van den kalkaardigen [teen, de typografh.ifchc genaamd, enz. De Heet vauquegin hieid zich bezig met eene ontleding van den inbak; en dacht de (cherpe en viugtige (toffe, welke denzelven byzonder onderfcheidt, ook in het fap van den belladona te vinden, doch was in zyne verwachting bedrogen. Ook gaf hy de veranderingen op, welke de Ta bak na de bereiding ondergaan heeft. De Heer Chevreul deelde vooreerst aan de klasfe zeer uitgebreide proeven over de groeijende [taffen roede, doelende onder anderen op het bitter beginlel, door de werking van het laipeterzuur, op bewerktuigde ftoffen, die (lik Hof bevatten, voorrgebragt; en ten andere waarnemingen over zelfftandigheden , door de werking van het laipeterzuur daargefteld, op kool- of hartsachtige ligchamen, en op de zoodanige, diedeeigenfchap hebben van de lymdoffe te pi ecipiteren. Van minder aanbelang waren de ingezonden (lukken van den Heer Winterl, over eene aarde, die hy Andronia noemt, en van den Hr, Pitaro. over eene zelfftandigheid, in de Grotte de I’Arc omdekt en door den Hr. Laugxer ontleed ; als behelzende beide, naar het gevoelen der klasfe, enkel dwalingen. De Heer Chaptal, aan wien de Fabryken, door eene verftandigc toepasfing van de fabelkunde op de kunften, reeds zoo veel verpl gting hebben, leverde dit jaar zyne aamnerk ngen over de destillatie der Wynen in; alsmede (lelde hy de ontleding ie werk van zeven proeven van kleuren, te Pompcja gevonden, waarvan hy ’er drie (grocnachug, geel, brumachtig rood) bevond, enkel van natuur gekleurde aarden, en de yiercd’ (zeer hgt wit) puindeen te zyn; de vyfde (rozenrood) had alle kepteekenen vaneen lak, en de twee laatslen (beide blaauw) fchryft hy toe aan eene verbinding van koperoxyde, kalk en aluin, voortkomende uiteen beginfal van glaswording. De Heer Sage hield zich onder anderen bezig met den cnderfcheiden aard van de verfchillende foorten van gips j de middelen om het polyfel Aa 3 van 373 «aa marmer aan kunstfteenen bytezetten ; en ook met eene wyze, om de witte was tot zeep te bereiden. PROGRAMMA VAN DE KONINKLYKE MAATSCHAPPY der WETENSCHAPPEN, T e haareem, VOOR HET JAAR 1810. {V'ervolg van iladz. 367.} jje Herinnen, dai zy in voorgaande jaren beeit 374 voorgefteld de zevenden volgende vragen uit Natuurkundigs Wetenfcliappen, om TE BEANTWOORDEN VOOR I JANUARY lBl’. I. Wat hebben de latere waarnemingen geleerd omtrent den invloed van het • x.gete {grondbeginsel der zuivere lucht ) des dampskrings , het zy al of niet met de werking van het licht gepaard, op de verandering der kleuren: —f en welk nut is hier uitte trekken? waar'mireut men verlangt het geen dour waarnemingen en proefondervindincen wel 'bewezen is, duidelyk en bondig te zien voorgefteld, ten einde de tegenwoordige ftaat van kennis betreffende, dat onderwerp meer algemeen bekend worde, en dat men ook bier uit, zoo wel in fommiga irafyken als inde zatneme -g, meer voordeel moge trekken. II Wat is 'er van alle die voorteekenen van aanjtaan* de gefteldheid van fatzoenen, of van veranderingen van het weder, die men meent te vinden inde vlugt4«r vogelen, in het gefchreeuw afin de geluiden, die dezelveof andere dieren maken, en in het geen men wyders omtrent velerlei forten van dieren waarneemt. voor waar of we. bewezen te houden? Heeft de ondervinding des aangaande hier te lande het een en ander genoegzaam geleerd, om 'er zich op te kunnen verlaten ? Wat is 'er,daarentegen , van het geen men hier omtrent voorgeeft, twyfelachtig, of door de ondervinding wsêrfproken —en in hoe verre kan men uit den bekenden aard van jommtge dieren reden geven van het geen men hiervan ziet gebeuren? Men verlangt alleen by een gebragt te zien, wat de ondervinding desaangaanda moge geleerd hebben , omtrent zoodanige dieren die hier te lande wonen of fomwylen gezien worden , fen einde de beantwoording dezer vrage byzoaoer-Ivk voor de bswoners van dit Ryk ten nutte verltrek e. ‘ 111. Wat heeft de ondervinding nu genoegzaam bevestigd omtrent de zuivering van bedorven water en van andere onzuivere jioffen door de houtskool:— m hoe verre kan men de wyze, waarop zulks gefchiedt, uit en – ntifche grondbeginfelen verklaren; en welke voordeelen zyn daarvan verder te trekken? ~ IV. Welk is hei eigenlyk verfchil in hoedanigheden en tefianddeelen tusfehen de 'fuiker uit het fuiker riet ge ro ïken , en het fiymfuiker achtig begin fel van eemge boomen en planten; bevat dit laatfte ware fuiker, oj kan men hetzelve in fuiker veranderen ? V. Ter wegneming van de onzekerheid , welke ’er plaats heeft by bet «ükiezen van verfchillende foorten van Azyn tot serfchillend gebruik, als tot voedfel, tot bederfwerend – nud- Aa 4 “el* 375 del, tot olideïrcbeidene einden in eenige Fabrieken, enz., en tevens ter grondige verbe'enpg de> Az'. n – zc've ( wordt gevr'?gd: »-1 Welke zvn de byzondere eigenschappen en beft anddeelen der verfchillende foor ten van Kzyn iy ons in geer nik , hier te lande gebrouwen of van elders aangevoerd, en hoe kan men op eene gemakkelyke wyze, zonder eenen aanmerke/yken Scheikundigen toejiel, de betrekkelyke fterkte van de verf billende rlzyti fuorten ge noegzaam bepalen ? b. ) Welke van die Azyn -foorten 'moeten op grond van dat Scheikundig onderzoek tot het verf killende gebruik, dat men van den ydzyn maakt , het best gefchikt geoordeeld worden , en welke gevolgen levert die befchouwing ten dienste en ter verbetering der uizyn brnuweryen Op2 V!, Welke is waarfchynlyk de norfprong van het zoogenaamd Spermaceti?' Kan men deze zelf ft andighedea uit den Walvis h-Tr aan af fitheiden, ofwel in dezelve voortbrengen: en zoo jas kan zulks met voordeel gefchieden s V[J Kan men uit de kennis der beft anddeelen van der dieren voed fels den oorfpong der voornaam,fte afgelegene beft anddeelen van het dierlyk ligchaam, ais daar zyn in het byzunder Kalkaarde, Soda , Phosghorus, fzer enz, genoegzaam verklaren : en zoo neen, werden zy van el, ders in het ligchaam gebragt, of mag men volgens proeven en waarnemingen "eronderflellgn , dat ten min ft en fommigen derzelven, fchoon door fi helkundige middelen noch te fitheiden noch zamenteftelkn , door eene eigenaardige bewerking der levende organen worden vuortgebragt ? Injie' men oei aiute gevoelen omhelst, zal net voor voldoende gétooien worden, d.*t men de voortbrenging vaneen dier beft 'lijdeden overtuigend he»vst. VIII Wal heeft de ondervinding genoegzaam bewezen om, trent de door humbo-..;i het eerst beproefde bevordering van de uit fpruiting der zaden, door dezeiyen met geoxygeneerd zeezout-zuur te befproeijen, als ook omtrent andere middelen , welke men, behalve de gewone mest en warmte, heeft aangewend ter bevordering van den groei der planten ft» hst algemeen, en der uil fpr uiting van zaden in 't byzonder ; in hoe verre kan men uit de Natuur-kennis der planten rede ge en van de werking dier middelen: welke aanleiding geeft ons dat geen , het welk wy'er vast speten, tot verdere beproeving van de reeds aangewende #/. andere tptpdelen : en welk nut is 'er , uit al het geen 0 Ondervinding reeds desaangaande geleerd of bevestigd hssft, te trekken ter uankweeking van nuttige gewasfer>} ifi- dJpe verre kent pien het welzand, voor zoo verre het in 376 in verfchiïlende ft reien van dit Kon'mgryk, lyiondet'lyk nahy de Kusten van de Noordzee, gevonden wordt: • •wat weet men namelyk van deszelfs doorgaande uitgeftrektheid en diepte; van den verfchillenden aard, van de dikte en afwisfeling van deszelfs lagen; van deszelfs beweegbaarheid of plaat sveranderingen, en welke reden kan men geven van het geen men fomwylen by d zelve Ziet gebeuren- Welke nuttige keringen of aan"wyzengen geeft wyders al het geen men hier van weet aan 4e hand y het zy by het graven van vutten ter verhryging van goed welwater, of by het leggen van fundamenten van gebouwen, fluizen of andere geftichten? X. D..ar ’er byna geen werktuig is, hei welk voor ha beften) en de welvaart van de meest aanzienlyke gedeelten des Eyks nuttiger moet gehouden worden, dan de Windmolen, en dus de volmaking van dn werktuig eene der beste bydrsgen tot de Vader'andiche Werktuigkunde zoude op!everen; Zoo is de vra *c; Hoedanig moet de inrigting zyn van de hekken der Molen wieken, om doorgaans de meest nuttige bewerking voort ie brengen? De Maatlchappy verlangt hier oy : i ) eene opgave vau de vooroaamfte manieren van het lick en der hekken, tor hiertoe by de molenmakers in gebruik; 2 ) eene yergetyking der/elve onderling, doch vooral met de linds ©enige jaren groetroijeerde «deken van van Dyl; 3.) welke manier men op goede theoretifche en practifen.- gronden vnordeeHger moei houden. XI- Daar het groot vermogen van uitwaterende [luizen, en tevens het nut van over laten tot ontlasting van binnenwater proefondervindelyk kenbaar is, vraagt men eene vergelykende , door proeven bevestigde bef houwing van beider werking, benevens het betoog, in welke gevallen de eene boven de andere te verkiezen zy? XII Welke is de oorzaak , dat de groei der planten veel ft erker door den regen bevorderd wordt , dan door het. begieten van dezelve met regen- , wel-, rivier of grachtwater; zyn ’er middelen om aan deze verfchiliende wateren dat vruchtbaarmakend vermogen van den regen mede te deelert; en welke zyn dezelve ? Xill Welke gras-foor ten verfchaffen aan het rund me en aan de paarden inde zand-, klei en veenweiden, het meest overvloedig en het meest voedzaam voed fel en op welk eene wyze kunnen dezelve het gemakkeiykst worden aangekweekt en vermenigvuldigd inde plaats van anaere f (anten, welke ui dg weilanden minder nuttig zyn? XI. In hoe verre kan men uit' de planten , die natuurlyk op verfchil ende gronden , zou wel onbebouwde als bebouwde, groeijen, de gefchituheid dezer gronden tot de eene of andere bebouwing of beplanting opmaken , en welke Aa 5 aan- 377 etanwyzingen geven zy, wat ’er tof verbetering der gron~ den kan of behoort te worden aangewend? XV. W'étt is er te houden van de zoogenaamde brood*ts~ ti„e; is zy eene eigene foort van gisting; welke ligehatnen zyn voor dezelve vatbaar; onder welke otn(landigheden kan zy plaats hebben; welke zyn de verfchynfelen, welke haar vergezellen van het begin tot den einde toe; welke veranderingen ondergaan dt naaste beftanddeelen der ligchamen, aan deze gisting onderworpen; en wat leert men uit het een en ander ter verbetering van de konst van broodbakken. _ XVI IVat weet men van de voortteling en hutsnoutt- ng der visfchen in rivieren en binnenwateren, byzonderlyft der genen, die tot fpyzen dienen; en wat is daar utt afteleiden, omtrent het geen men te doen en te vermyden heeft, om de vermenigvuldiging dezer vtsfchen te begun- Voor een voldoend antwoord op de vragen N* I, IV, V, VI IX, X, XI, XIII, XIV en XV wordt by den gewonen eer’prys nog daarenboven uitgeloofd eene premie van 30 du-Icaten* XVII. Vermits de Ghemifche ontleding der Gewasfen , hoe groote vorderingen men ook hierin in latere jaren gemaakt hebbe. echter nog niet tot die volkomenheid gebragt is, dat men zich op derzelver uttkomften in alle gevallen kan veraten, daar deze by gelyke bewerkingen dikwyls venchuien, en echter van de zekerheid dier ontledingen de kennis van “en aard der planten , van derzelver meerdere of mindere gefcmkthcid tot voedfeis, cn vsn deszeifs geneeskundige krachten grootslyks afhangen, zoo belooft de Maatfchappy haren gewonen eerprys, en daarenboven eene premie van 50 dukaten aan den eenen, die door eigene proefnemingen {welke èy herhaling goed zullen bevonden worden) de Chemijche ontleding der gewasfen tot de meeste volkomenheid zal hebben gebrast, en de volledigjie aanwyzing zal heboen tngeieverd van de meest gepaste bewerkingen, om de Chemtjche ontleding der gewasfen met den min(ien omflag en op zoodanige wyze te verrigten, dat men by herhaling dezelfd» uil kom ft en verkryge ? En dat de drie volgende vragen zyn voorgemeld, om ïs beantwoorden voor. I Janpart 1812. A. Daar de ondervinding en de beoefening der Natuurlijke Historie, gepaard met die der Scheikunde, reeds in het algemeen geleerd heeft, dat overal, alwaar een aamrnerke y 01- derfcheid plaats heeft inde gedaante en het maakiel deMse- 378 werktuiede wezens en derzelver dealen, de beftahddeelen en de fcheikundige zamenftelling van dezelve ook verfchillende zvn- en daar de Maatfchappy oordeelt, dat ook do beoefening der Kruidkunde des te nuttiger worden kan, naar mats dezelve tevens met een fcheikundig onderzoek der plantea verbonden worde; zoo vraagt de Maatfchappy:. In hoe verre heftaat’er eene overeenkomst tusfchen het maak Cel en de gedaante der gewasfen en derzelver jchetkundige zamenftelltng ? en kunnen de verjchillende natuur-Me rangen offamilien der planten ook door fcheikundige kenmerken*onderfchetden morden? zoo ja, welke zyn dan kl?J?lve en kan het opfporen daar van dtenftg zyn , om %Zna?uuTlyke rangen der planten met meerder zekerheid voo, voldoende gehouden .o*o «“neer he, feheikoodig onderfcheid tob» «. fommigen der meestbekende na-uurlyke rangen der planten **8Z ftelfel van Linnzeos, betreffende de rangfcSkkmg der dieren, in dezen ty.i onderfcbeidene veranderingen ondergaan heeft, en het te duchten is, dat by da Leds toenemende uitbreiding van dit gedeelte der Natuuneere de moSjelykheden van deszelfs beoefening zullen vervorderen en eene fchadeiyke verwarring de plaats zal innemen van de orde, aan welke dit Systema de Natuurlyk. Historie der dieren,'Zóo algemeen eertyds, verbonden heelt, zoo ftelt de Maatfchappy de navolgende vraag voor: Zvn de vorderingen in deze wetenfehap thans reeds genoegzaam om een ander Systemaintevoeren , het welk zo» veel mogelyk bevryd van willekeurige fteHingen , door vastheid en eenvoudigheid van kenteekenen, boven andere uitmunt , en verdienen zoude om algemeen aangenomen j ■worden ? Zoo ja , welke zyn de. grondtrekken van dit Systema ? Zou neen , welke der thans beftaande ftelfels is voor den tegenwoordige» ftaat der wete"fcJlaf JJ verkiezen : of welken weg moet men tnflaaa om de genoemde moeijelykhtden te voorkomen ?. Da-ir oete vraag ’Ot vee- wydlooptgheid aanleiding zoude kunnen geven, waar mede men ligtelyk een boekdeel kunnen vullen ,is het noodig hier byte herinneren , dat – knopte doch bondige verhandelingen over dit onderwerp hekroonine alleen m aanmerking kunnen komen. C Daar het eene door ondervn ding geftaafde grondregel inden Landbouw is, dat op denze fden grond onderlcheidene gewasfen elkanderen bebouren aftewisfelen, en daar net tot het onderhouden van de vruchtbaarheid der gronden , ea het wel Hagen der gewasfen zelve, van de hoogfte aangelegenheid is, dat in dezen eene goede opvolging wordt in acht 379 gefiofflen, zoo verlangt de Maatfchappy; dat op Natuuren Scheikundige grondbeginselen, en volgens de ondervindjng van den Landbouw, worde aangetoond, /«, orde en opvolging, op de Vaderlandfhe klei , veen , zanden gemengde gronden, de onderfheidene gewasrtn 3in dit M-ontngrya geteeld, met het meeste voordeel op denzelfden tikker na elkander en kunnen aangekweekt worden; inzonderheid welke af wisje.'mg van voeder kruiden en andere ge. wasjen op hooge zandgronden, vooral die nieuw 'ontgonnen worden,' dient gevolgd te worden, tot de meeste tejparing van mest, en de minfle berooving van de vruchtbaarheid van den grond? En de volgende vraag, om TE BEANTWOORDEN VOOR I JANUARV iSIJ. Eene naauwkeurige Naamlyst der zoogende Dieren der Vogelen en der Amphibien; die natuurlyke ,en niet van elders overgebragte) inwoonders dezer landen zyn snet byvoeging van derzelver verf, killende namen in verfc killende Nederlandfche gewesten, en de geflachts- en Joortskenmerken, volgens het Linneedanfhe flelfel zeer kort gefield, en met aanwyzing vaneen of meerder beste af heeldingen van elk dier. De Maatfchappy belooft- tevens prtemien aan die genen, die daar omtrent intusfchen belangryke berigten inzendt. ee-= evenredigd aan de belangrykheid derzelve. ( Het vervolg en fiot in onzen eerst komenden,} NIEUW – UITGEKOMEN BOEKEN, ACADEMISCHE EN ANDERE SCHRIFTEN, Redevoering. Oratio de incremento, quod Provida Dei cara, ipfa ftepe be!lorum calamitate, bonarum Jiudiis artium, benigne adfert, quant habuit E. C. d’Engelbr.inner, J’ U- H. ad. xxii,Nov. i|oo Medioburgi Apud A. P. de Winter ifcio pag. vm en 58. 1 oen zeer ongunflig oogenblik kwam de Heer d’Engee-BRonner in Zeeland , juist gedurende de landing der Engel, lehen. In die zprgelyke tyden , welke voor de beoefening van R.un!ten en Wetenfcbappen zeer ongefchikt zyn, vervaardigde fsy deze redevoering, waartoe het beroep ais Reöor der Latynfche Scholen te Middelburg, in plaats van den Heer lESEN, hem verpligte. De 380 De ongelukkige en benaauwde omftandigheid, waarin Zee-» land verkeerde, gaf aanleiding tot de ftof van deze rédevoering en benam den Heer d’Engeebronner den lust, om bet onderwerp, waartoe by zich te voren bepaald had, te behandelen. Deze redevoering bevat dan eene befchouwing over den aanwas der fchoone Kunften, welke onder de zorg der Voorzienigheid s zelfs door de rampen des oorlogs, meermalen plaats heeft. Na de onderftelling, dat een ieder zyner toehoorders overtuigd is, dat alle menlcheiyke geheurtenisfen gewyzigd worden door het beftuur der Goddelyke Voorzienigheid, hetgeen nafporing der gebeurtenisfen van alle tyden bovenal duidejyk aantoont, bepaalt hy hunne aandacht op dat algemeen werkend beginfel der natuur, het geen aan alle ondermaanfche zaken de veerkracht geeft, namelyk de beweging, en hoe integendeel eene aanhoudende rust derzelver dadelykheid en beftaan ontbindt: deze waarheid leerden de Wysgeeren der Ouden in hunne Scholen , als een karakteristieke en kennelyke eigeufchap der menfchelyke zaken , daar zy de onveranderlykheid aan de Godheid alleen toekenden , ea de Grieken waren zoo afkeerig van rust, dat zy den ledigganger en den dwaas met een en bet zelfde woord uitdrukten. De rust vernietigde de Atheenfcbe Republiek; derustbrsgt Rome in flaverny; C zoo men namelyk door rust verftaat den onbekommerdeo toeftand van Rome voor buitenlandfche vyanden, vooral na het verwoesten van Carthago). De rusten vrede van vele jaren verzwakten de wel eer magtigfte volkeren. AHe de Burger-oorlogen in Rome bragten de viyheid der Romeinen zoo groot een nadeel en wond niet toe, als de vrede van den listigen Augustus. Uit dit (landpunt behandelt de Redenaar zyn onderwerp, echter onder dia voorwaarde, dat men zich niet als een ingezeten vaneen byzondere ftad of land, maar als wereld – burger befchouwtj als een. mensch, die tot het geheele menschdom in betrekking ftsat, zoo dat men de gevolgen van den oorlog niet moet afineten naar den invloed, welken zy op een gedeelte maar op het geheel beeft. Hierop volgt eene optelling der aanzieulykfte volkeren der oudheid , eene herinnering der verniaardfie oorlogen door dezelve gevoerd, en eene aanwyzing, hoe de befchaving vati het een tot het ander land is overgegaan, hoe volken door bet oorlogen onder elkander vermengd en ve; bonden zyn geworden; hoe de noodzakelykheid en oorlogsdwang aanleiding gaven tot her uitvinden van nuttige kunften , hoe door het oorlog helden beroemd zyn geworden-, hoe het aan velen fchryvers ftof tot werken van vernuft gegeven heeft; welk een invloed de oorlog op de uitbreiding der talen heeft, en einde» lyk hoe vruchtbaar ons Vaderland in mannen van allerhande 381 talenten geweest is inde oorlogzuchtigde tyden. Gelyk dö verfchrikkelykfte verfcoynfels in. e natuur zeer veel toebrengen, urn het aardryk als nieuwe krachten te geven, en den dampkring te zuiveren , alzoo fchept de oorlog voor ’s menfcben geest, door een’ langduriger) vrede menigmaal werkeloos, nieuwe prikkels tot arbeidzaamheid, en dient menigmaal ter verbetering van iogeflopene misbruiken. Groot, zegt de Scbryver, eindeiyk zyn de onheilen des oorirgs, maar des te aangenamer is bet genot des vredes, des te booger acht men deszelfs bezitting , na het doorllaaft der rampen, die de fcryg aanregten. Dit zyn de hoofdpunten van deze redevoering, welke met gepaste en hartelyke aar.fpraken, en een gebed aan het Opperwezen befioten wordt. Hierop volgen eenige aatueeke’dnpen, die de aangehaalde plaatfen des fchryvers opgeven, bet gezatt van fomraige woorden en uitdrukkingen bevestigen, en het geen ter opheldering en verklaring dient, aanbalen, —— Buiten de opgegevene drukfouten zyn ’er ons nog enkele voorgekomen , die wy echter den fchryver, om de aan gevoerde reden in het nafcbrift van zyneopdragr, gedagteekei d Pebruafy lÜIO, (deopdragt zelve is van 27 December 1809) vergeven. Van harten hopen wy, dat dtze neuw beroepen Orderwy*er der Jeugd in zvn voomemeo omtre ( ee e opZet telykê behandeling van het teven en fchriften van Archimedes (zie aanteekeiiingen p. 49; niet zoo z ra ieur g.itt,. zal worden, als inde voorgenomene ftof zyn er redevoering; alhoewel. wy niet ontkennen, dat ook deze hare verdienden heeft. KUNSTEN. Rome. Aandeden by Hope & Comp. enz. . • s>B|a9j| Rusland 5 prCt. . 744 > 754 Zweden 5 PrC*‘ „ ’ _ 61 03 Denemarken, Toll. 4 prCt. 83 * 92 dito Leen en Wisièib. 4 prCt. 95 »90 dito Kroon 4 ptCt, • 944 • 954 ketter van Uostenryk 5 ptCt. niet gen. dito 4i PrCt- • d,ito-4 prCt. • dito. Spanje gj prCt. byHope &C. 3943 4* dito dito nieuwe. . syi > 4 Portugal, by Hope&C. g 8 '99 Engeland. Annuiceit. 3 pCt. 71 i Frankryk Geconföiid. renten 5 prCt. . niet gen.' i Dito Cert. by K.& V. 784 I zond. Coup. Wxslèlcouts. Op Londen. • 1,561 R66<*- Parys. . »« g®»»*- Bimsiniakdschï. Ritionsle Schuldbrieven s $ prCt. . . 22 » i #t;o» «§ P,Ct* • ïcè»2ii Losrenten uit de heffing van cs'asèpfCt. 24ii25i Dito uit de heffing van s3oo. as prCt. . 11 ** dito iBoï. a si prCt.. *4? « 254 dito Domeinen. 4 prCt. 4<s|«4B| dito Vrywillig a 5 pCt« 33i & 34- l Kon. Negot. van 1807.6 pCt. met oploop, premie by At| losC . • 65i*65| Refcnptien Losb. na den Vrede • 3° *4 | Agio V*n de B»nK* Pan* GS- 383 GEBOORTE-, TROUW- en STERFLYSTEN. Het getal derDoodén , gedurende de laatstverloopene Week. is geweest; te Hmfierdam 13?; en te Haarlem 11. onder welke laatftsn 5 beneden de 13 Jaren en 1 Militair. STERKE* en WEERKUNDIGE WAARNEMINGEN. – _ Petf.rsburg , den \%den van Bloeimaand. De News is eirdeiyk den luien van Bloeimaand van ys bevryd gew rdeti. Het verdient opmerking, dat zoo lang men lysten van het toö-Vriezen en het losgaan van de Newa gehouden heeft. de y&, gang nooit Zoo laat heeft plaats gehad. Wanneer men echter op de overleveringen, die van de eerfte bewoners der Stad tot ons gekomen zyn, vertrouwen mag, zou de Newa in het jaar 1702 eerst op den i6den van die zelfde maand, en dus nog vyf dagen later, geheel zonder ys geraakt zyn. WEERKUNDIGE WAARNEMINGEN, BUITEN HAARLEM. 1810. f BARO- | THER- i STREEK i LUCHTS» Zomer- me- j mome- j der | gesteld» , .. maand [ ter. I ter. f wind. j heic. ƒ3O. , 51TT N. j ■po. 14 61 n.w. t. N. J meest omtrent betrokken. (30- ij I 52 )m, N. w. 1 p° I 53 IN. n. w. ( voormMd. bettok.cn; 7 <3O. 11 l 59 | verders bew, Ikt. 1O »$ 55 ' ' _ [3O- <é 57 nw. vooimicid. omtu.nl; betrokken;"" 8 <3O. 14 i 62 iw.n. w, verders bewolkt. '3° ï 59 t n.w. po* c4 58 ;o. t. z. ’smorgens betrokken; 9 S 3°- °4 ! 65 io. N. o. j verders bewolkt. [3o* o ’ 56 f29 84 , 57 O N. O. 10 < 29. 8 1 72 | o. : bewolkt. ' 2!J. – I 534 Iz, o. I py :i 1 s'> . w.-n. w. 11 < 29. 84 6i I j helder. (29 9 1 40 1 1 py 94 , 57 1 w. f 12 < 30. o j 6 < | bewolkt. ’ 30. o i sif Iw.z. w. Te Haarlem, st A. LOOSJES P*. 384.
36,418
MMSFUBA02:000013270_3
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,878
Politieke gedichten
null
Dutch
Spoken
3,918
6,569
Beze betaling geschiedt In 't openbaar wel niet, Maar toch zóó, dat men 't op de tribune ziet. Be boden reiken nl. aan de meeste heeren, Bie hen met de taak verecren Van hun renuineratie t' incassceren, Het hen toekomende inontant In bankpapier en specie, maar altijd contant, Eu inet een blik alsof ze zeggen : 't is toch pover, Op ongemerkte wijze over, Waarvoor hen in den regel geen percent Maar 't kleine geld als loon wordt toegekend. Wanneer de leden — als het werk is afgedaan, oor d afreis met hun koffers in de hand reeds staan, Nemen zij recht hartelijk afscheid van elkaêr, Met een: „tot weerziens, in het volgend zittingjaar." En bij die gelegenheid AYordt alle partijdigheid Naar de beleefdheidswet Op zij gezet. De oppositie reikt de hand aan de regeeringsfractie, De ultra-liberalen groeten hartelijk de reactie; En als de president in 't eind zijn hamer vallen laat, Is 't voor geruimen tijd gedaan met al het mooi gepraat, Waardoor het met den Staat Zóó naar elks wenschen gaat, Dat ieder burger sterk begeert: //Och, dat de Kamer toch maar spoedig wederkeert!" PARLEMENTAIR WONDER. 't Is wonderlijk en zonder voorbeeld in ons Parlement: Ik hoorde daar in d'Eerste Kamer — een nieuw argument. XVII. INTERPELL ATIEN. De leiding der vergadering Van de Kamer is, gelijk in eiken kring, Uitsluitend gedemandeerd Aan hem die met 't presidium is vereerd. Deze geeft dan ook — volgens zijn lijst, dus heel zeker Beurtelings 't woord aan iederen spreker, Die 't hem vroeg, soms reeds dagen te voren, Omdat hij pleizier had zich te laten hooren. Doch heeft een lid een interpellatie in den zin, Dan kleedt de praeses steeds de zaak heel anders in; En zoodra de Kamer hoort Van den President: ,/Ik geef het woord „Aan mijnheer X. die het gevraagd heeft," Weet ze reeds dat er een interpellatie in de lucht zweeft Zoo'n Mijnheer X. dan begint met te vragen Om in 't verloop van eenige dagen Ter zake van een gerucht of een regeeringsdaad, Die hem niet bijzonder aanstaat, Een van do Ministers 't verzoek te mogen richten Van de Kamer behoorlijk in te lichten. De voorzitter is niet tevreê met zoo'n vraag, Want ze is veel te vaag; Mijnheer X., wil hij de Regeering interpelleeren Moet 't onderwerp nader en goed preciseeren. — Mijnheer X. staat weer op en verklaart nu terstond Dat hij voor de 70e maal wil vragen om over den mond Van den waterweg van Rijperdam naar Zee, Of voor de 80e keer over den oorlog met Ohjeh Zich tot iolk te maken van de geruchten Die als ze waar zijn, heel 't land wis doen zuchten. — En blijken ze ongegrond, Zooals wel een beetje te verwachten stond, Dan is in elk geval het loon van zijn streven Dat hij de gelegenheid voor een démenti heeft gegeven. De Kamer verleent daarop het verlof Aan Mijnheer X. om op een nader te bepalen dag of Soms ook dadelijk als 't hem niet geneert, De vraag te doen die zijn politiek gestel derangeert. — Meestal is de regeering tegenwoordig en bereid, Om zonder verlies van tijd En met de meeste openhartigheid, Die deel uitmaakt van haar politiek beleid, Op de vragen, die haar zijn gedaan, En die altijd zeer goed door haar worden verstaan, Te dienen van repliek, Tot calmeering van de opgewekte paniek. Gewoonlijk spreekt zij alle kwade on-dits tegen En voorspelt dat de beste resultaten zullen worden verkregen Van alle ondernemingen, te water en te land Al erkent zij ten volle dat ze 't niet heeft in haar hand; Maar met verstand En met de meerderheid aan haar kant — Kan een bezadigd bewind Yeel beter dan een pasgeboren kind, Al bezat het zelfs Kappipo's zinnen — Alle moeielijkheden overwinnen. Het antwoord dat een regeering op een interpellatie geeft Is afhankelijk van den persoon die zij te antwoorden heeft; Is het een lid van de meerderheid Dan gaat het met meer omzichtigheid; Maar is 't een man van de oppositie-banken, Dan zou een Minister er wel hartelijk voor bedanken Om, ten pleiziere van enkele leden, In veel bijzonderheden te treden. En dan wordt eenvoudig geconstateerd, Dat de inlichtingen van den interpellant volkomen verkeerd, E11 zijn vragen dus overbodig zijn, Althans in schijn. — Natuurlijk is de interpellant niet tevreden Met zulk een antwoord zonder reden, En het gebeurt dan ook vaak, Dat in 't belang der zaak, Een motie wordt voorgesteld Die naar een votum van wantrouwen overhelt. De interpellatiën worden in soorten verdeeld Naar gelang van den grond waarop ze zijn geteeld . Betreffen ze een materieel belang Dan maken ze geen Minister bang; Maar gelden ze het politiek beleid Dan raakt het Kabinet soms in verlegenheid, En van alle verrassingen die er bestaan Staat er niet één zoo slecht een Excellentie aan, Als een interpellatie over zaken Die rechtstreeks de staatkunde raken. Want zulk een verrassing, verwacht al of niet, Behoort tot de zaken waarvan men 't einde niet ziet, En hij slaat een mensch al tegen Voordat hij er de sinaak van heeft gekregen. — Het groote kwaad Dat bij politieke interpellatie» bestaat Ligt hierin, dat elkeen er bij praat Alsof 't van een leien-dakje gaat ; Terwijl bij een technisch debat Over verzand;ngen of zoo wat, Bijna niemand redeneert als de inteipellant En een specialiteit van den overkant Maar toch altijd mannen van wat er-verstand. Wie van een interpellatie — van wat soort ook of kracht Een practisch resultaat verwacht, Vergist zich evenzeer Als een heer, Die gelooft dat in den raad Van een pleitzuchtig advocaat Zijn eigenbelang altoos op den achtergrond staat. — Een technische interpellatie vordert maar enkele uren Terwijl een politieke soms dagen lang kan duren. Maar, of het debat ook al lang is of kort, Wanneer het gesloteu wordt Is men gewoonlijk in den letterlijken zin Nog verder van de wijs dan bij 't begin. In de Tweede Kamer interpelleert men veel, Maar in de Eerste is men met een bescheidener deel Tevreden — en als dan ook daar, Eens in 't jaar, Tot groot vermaak der hoorders en voor variatie, Gebruik gemaakt wordt van 't recht van interpellatie, Dan is 't bijna zeker en gewis Dat er een votum van afkeuring op handen is. Een Minister is verplicht Te antwoorden als men een vraag tot hem richt; Maar de grondwet geeft hem het middel aan de hand Om ook te zwijgen — in het belang van 't land. Doc'i of Zijn Excellentie antwoordt of niet. Wanneer er een interpellatie is geschied , Eindigt de president met den dank der Kamer Aan den Minister te brengen, — en daarop valt de hamer. CITATEN. W. sprak heel goed — maar hij was vol citaten .... „Dat was geen wonder — want, had hij geen vreemde diplomaten Als bondgenooten voor zijn stellingen gehad, Dan was't aanstonds gebleken dat er in zijn speech niets zat." XVIII. HET RECHT VAN AMENDEMENT. Alleen aan de Tweede Kamer is 't recht Om een wet — al is ze ook niet slecht — Door het recht van amendement Zóó te veranderen dat men 't ontwerp er niet meer in herkent; Terwijl de Senaat Gesteld dat er een dwaasheid in een wetsontwerp staat, De bevoegdheid mist Om de fiegeering te zeggen: „hierin hebt ge u vergist;" Het verschil is nogtans klein, Zoowel in wezen als in schijn, En komt min of meer Op deze waarheid neer: Dat de Tweede Kamer zorgvuldig waakt Tegen de fouten die de Regeering inaakt, Maar gelijktijdig andere „bokken" begaat Die in den Senaat, Als ze er worden bespeurd Pour le besoin de la cause worden goedgekeurd. Want al schijnt 't ook fabuleus: De Eerste Kamer heeft geen keus Tusschen het aannemen van een wet, Waarin de Tweede iets onzinnigs heeft gezet, Of het verwerpen van een voorstel, om één fout, Hoewel de zaak van 't grootste nut toch worclt beschouwd. — Men heeft dan ook dikwijls beweerd Dat de Eerste Kamer, min of meer gepiqueerd Over 't gemis Van een recht dat zoo noodzakelijk is, Een wet van gewicht om één artikel of woord Had gegooid over boord. — In elk geval Lijkt het naar niemendal Dat men aan de Eerste Kamer zegt: „Gij hebt alleen 't recht Om te beslissen: de wet is slecht Of goed; Maar niet dat dit of dat veranderd worden moet." Of wel: //wijst ge 't geheele voorstel van de hand — 't Spijt ine — maar van de onderdeelen hebt ge geen verstand." Het gemis van het recht van amendement Is voor de eene helft van het parlement Een te grooter verdriet, Omdat ze zoo vaak aan de overzij ziet, Dat 't tot vervroolijking van de heeren Zich zoo gemakkelijk laat prêteeren. De wijze waarop men een voorstel doet, En de bestrijding die het bij anderen ontmoet, Geven aan het debat een leven, Waarvoor menig doode het zijne zou willen geven. — Stelt Mijnheer A. bv. een wijziging voor, Dan weet een kenner vóóraf: ze gaat er al of niet door j Hetgeen de man alleen kan profeteeren, Door op te letten wie 't amendement appuveeren; (Hetgeen er altijd vijf moeten wezen, Wijl 't anders was te vreezen, Dat iedereen de Kamer kwam vervelen, Met zijn //Verbeteringen" ineê te deelen.) Komen de vijf ondersteuners na lang beraad Eindelijk voor den dag. .. om der wille van hun kameraad, Die zonder hun opofferende daad Zoo heel alleen met zijn wijziging staat, — Dan is het amendement doodgeboren En wordt er ook niets aan verloren. — Doch staat heel de Kamer om strijd overeind, Zoodat t voorstel uit aller hart gesneden schijnt, Dan is 't honderd tegen tien, Of de .Regeering neemt het ongezien ^ an den voorsteller over — hoewel 't menigeen z/liij nader inzien" toch ook geen verbetering scheen. De waarde van een amendement, Schuilt, zoowel in als buiten 't Parlement, Veel in den man die 't heeft voorgesteld En in 't geen bij de adstructie er van wordt verteld; — Want staat het vast Dat een wijziging die niet in 't stelsel der meerderheid past, Zeer weinig kans heeft van slagen, Men behoeft zelfs niet. naar 't lot er van te vragen, Als 't dan nog wordt voorgedragen Met het onverholen plan, Om een gansche wet, zoo 't kan, Te verbakken in de oppositie-pan. Een amendement, dat soms maanden te voren In een partij-vergadering is geboren, En dus wel flink doordacht Bij de Kamer ter tafel wordt gebracht , Is soms veel vlugger bepraat Dan een amendement dat onverwacht voor de heeren staat. De oorzaak van dit verschil Ligt hierin, dat 't laatste een gril, Het eerste een politiek wapen kan wezen, Waarvoor de Kamers nooit vreezen, Omdat iedereen er op is gericht, En tegenover zulke verrassingen weet: dat 's mijn plicht. Maar een voorstel dat zoo geheel onverhoeds Aan de Kamer wordt voorgezet als iets extra-goeds, Of als middel om een dubbelzinnigheid Te vervangen door een overbodigheid, Eischt veel langer strijd, Omdat degene, die zijn talent en tijd Aan de bewerking er van heeft gewijd, 't Ongaarne met de vrucht van zijn vlijt Afleggen zou, niet alleen uit spijt, Maar omdat bij gelegenheid Van een verkiezing, het gewichtig feit, Dat zijn amendement er toen „door" is gegaan Bovenaan op zijn staat van dienst komt te staan. De schaduwzijde, die, zooals bekend, Ook het deel is van 't recht van amendement, Is die, Dat 't recht ontaardt in een wijzigingsmanie, 7 Welke zoover gaat, Dat een lid soms — waar een comma staat, Voorstelt liefst een comma-punt te zetten, In 't belang der juiste punctuatie in de wetten, 't Is dan ook alleen aan het overdrijven, Dat men d'uitvinding heeft toe te schrijven Van sub-amendementen, Die natuurlijk voorgedragen door super-eminenten, Verbeteringen houden in de tweede macht, En die daardoor met dubbele kracht Vallen als ze het tot stemming al hebben gebracht. Een amendement met een weinig kans, Heeft dat weinige althans; — Maar komt er een sub-amendement van ter zij, Dan gaat 't gewoonlijk mis — met allebei. OUDR ARGUMENTEN. Maar kom dat argument is al zoo afgezaagd .... "Heb ik het al gebruikt? Dat 's wat mijn kiezer vraagt." XIX. DE GRIFFIERS. Het vak van griffier Behoeft niemand te beoefenen voor zijn pleizier, Omdat een parlementair secretaris Wanneer hij geen man zonder zenuwen is, Dagelijks sterft van ergernis, Over werkoverstrooming — of totaal werk-gemis. — Is hij een man van talent, Die zijn zaken op een prikje kent, Dan doet men hein de eer aan van hem op te dragen Het stellen van alle conclusiën en verslagen; En is hij een licht van den tweeden rang, Benoemd onder politieken drang, Dan wordt hij schier van allen arbeid ontheven En slijt met 't stellen van de notulen zijn leven. De griffier van de Eerste Kamer heeft voor zijn fatsoen Nog een substituut, die 't meeste werk moet doen; En ook die heer Valt er van vermoeienis nooit bij n«êr. Zijn twee collega's aan de overzij Hebben daarentegen, zonder drukte-inakerij, Vaak meer werk dan tijd, 7* Terwijl de heer griffier, ondanks zijn rang en ancienneteit, Alleen nog meer dan twee coinmiesen doet En ruim zoo goed. — Vooral als de Kamer zitting houdt, Wordt aan de griffiers veel arbeid toevertrouwd, Omdat de leden dan t stellen van verslagen, Zooveel het kan aan deze heeren overdragen • O ' Terwijl zij, in vacantietijd, Overeenkomstig hun „zelfstandigheid" Somwijlen zelf een rapport samenstellen, Al moeten zij er zich veel meer dan de griffiers voor kwellen. Het groot talent van een griffier Schuilt hier, Dat hij in een volkomen objectief rapport, Zoo duidelijk als 't kan en ook zoo kort, Legio meeningen uiteen moet zetten, Zonder daarbij op 't gewicht der argumenten ooit te letten, En zonder door den loop van 't betoog te doen verstaan , Dat hij — wierd 't hem gevraagd — met dit of dat systeem zou medegaan. Hij moet het voor en tegen, Precies tegen elkander op weten te wegen, O in 't even of hij 't prettig vindt. Dat soms de meerderheid heel anders dan ZEd. is gezind; ^Yant hij weet ook zeer goed, Dat zijn opiuie niet de minste waarde doet, En zelfs geen geopend oor ontmoet , Al staat hij met de Kamer ook op nog zou'11 familiairen voet. Wat de griffiers — met één of twee commiesen — Tijdens de zitting doen, bij 't wisselen der adviesen, Kan zeer gemakkelijk door één man, Die hooren en een beetje schrijven kan, Worden verricht, Zóo luttel is het van gewicht. En als dan ook het in duplo noteeren Van alle stemmingen der Edelmogende heeren, Niet eischte, dat er twee griffiers bij waren, Dan kon althans één hunner zich de moeite sparen Yan alle zittingen bij te wonen „Yoor spek en boonen", Wat dus in de Tweede Kamer gewis Met No. 8 het geval altijd is; Het is alleen voor de chique dat de griffie, lil de zittingen is vertegenwoordigd door alle drie. — In één soort van werk, Zijn alle griffiers bijzonder sterk; In 't geven nl. van een beknopt verslag, Yan de handelingen van den vorigen dag, Die, zooals de meeste lezers weten, Notulen heeten. Deze notulen munten uit door volledigheid, In 't boekstaven van elke kleinigheid, Terwijl met alle zaken, van gewicht, De hand nog al eens wordt gelicht. — Als historie-blnam Behoeft men de notulen dan ook niet na te slaan, Want terwijl er altijd in fit^t, Hoe laat De zitting is aangevangen, En dat niemand over de notulen 't woord had te verlangen, Wordt van elk debat, Jt Welk heeft plaats gehad, En overschillig welk onderwerp het raakt, Met slechts een paar woorden melding gemaakt. — In de Eerste Kamer is 't zelfs mode, Waarvan elke afwijking schijnt verboden: Om in de notulen alleen uit te doen komen Dat zóóveel leden aan 't debat hebben deelgenomen, Terwijl dan het resultaat Van de stemming er bij opgegeven staat. — En wanneer bij uitzondering wordt genotuleerd, Dat bv. dit of dat is gerapporteerd, Of dat de een of andere commissie is geconstitueerd, Vermeldt de griffier het zoo: z/Fiat insertio." Men begrijpt dus dat er niet heel veel nut Uit deez' aanteekeniugen voor de toekomst wordt geput. Als de Kamer zich met stemmingen bezig houdt, Wordt aan de heeren van de griffie de taak toevertrouwd, Om de namen te noteeren Van hen, die voor en tegen een voorstel voteeren; En als het benoemingen geldt, Waarvoor de stembriefjes door een commissie worden geteld, Halen de griffiers met een bus in de hand, Ieder aan een kant, De stembiljetten bij elkaêr En maken dus 't werk voor de stemopnemers klaar. Een van de groote verdiensten in een griffier Of althans een hoedanigheid, die inen met pleizier In hem ontmoet, Is, dat hij goed Duidelijk hoorbaar praat, Als hij stukken voor te lezen staat, Hetgeen meestal zeer gemakkelijk gaat, Wijl hij de meeste stukken, die hem vaak te voren komen, Wel kan droomen. In zijn leêgen tijd, Zoekt een griffier gewoonlijk bezigheid, Waarmee hij altijd spoedig klaar is, Door de omstandigheid, dat hij als bibliothecaris, In de boeken zooveel steeds te regelen vindt, Dat hij er niet zonder huivering aan begint. NON SI BI — SED PATRIAE. 't Is niet voor zijn district - 't is voor heel t vaderland, Dat mijnheer X. der Kamer tracht te brengen aan 't verstand, Dat d' een of .andere wet slechts dan 's volks heil beoogt Wanneer ze juist de welvaart van zjn kiesdistrict verhoogt. XX. DE SLUITINGSPLECHTIGHEID. Vermits elk zittingjaar steeds wordt geopend, Is t in het oog loopend, Dat er — de logica wijst 't reeds aan — Ifcn sluiting vooraf dient te gaan. Menigeen zou echter denken, Dat, om niet al te veel van 't rechte spoor te zwenken, Eerst de opening en dun de sluiting volgen moet, En — wie zóó denkt, doet 't goed; Want de zitting die den tweeden Zaterdag, Van September t einde van haar leven naderen zag, \\ erd een jaar, minus twee dagen van te voren, In alle plechtigheid geboren; En twee dagen nadat De sluiting heeft plaats gehad, Opent de Koning weêr den nieuwen zittingtijd, Met dc bekende plechtigheid. De regeling der sluiting van een zittingjaar, Is dus niet vrij van gevaar, Omdat er tuschen de sluiting en den openingstijd, Een dag of twee, verloopt waarin in werkelijkheid, Het land aan Kamer-loosheid lijdt; Een omstandigheid, die Wel geen toestand van anarchie Doet ontstaan, Maar toch eigenlijk niet mag bestaan, Wijl in dien korten tijd, Het systeem van absolute souvereiniteit, Dat bij de grondwet is ter zij gesteld, Weêr een oogenblikje wint het veld. Intusschen heeft er nooit nog iemand aan gedacht, Dat om die reden in de sluiting een verandering dient gebracht; En ongestoord, Gaat dus de sluitings-plechtigheid steeds voort Op de volgende wijs, Vastgesteld in het Koninklijk Paleis, Van waar de stoet, Die de sluiting doet, Door ruiterij te paard geëscorteerd, Afmarcheert. De gansche „stoet" bestaat Behalve uit de kavallerie, die vóór en achter gaat, Uit één Minister die namens Z. M. tot de Kamers praat, En die in een hofrijtuig gezeten, Door menigeen voor den Koning-zelf wordt versleten, Omdat hij voor deze plechtigheid In gala verschijnt en door hofbedienden wordt geleid. — In de Kamers — in vereenigde zitting vergaêrd, — Wordt 't zittingjaar door hein gesloten verklaard Met een korte rede, op pleclitigen toon Uitgesproken voor 's Konings troon. —■ M Gewoonlijk zegt de Minister in die rede: Dat Zijne Majesteit zeer tevreden Over de Kamer is, die in 's lands belang, De zaakjes zoo stilletjes hielden aan den gang. De Minister somt verder de wetten bij elkaar, Die in 't afgeloopen zittingjaar Tot stand zijn gebracht, En die altijd strekken tot verhooging van de nationale kracht En tot vermeerdering van 's volks geluk — Yan zooveel waarde in deez' tijd van algeraeenen druk. De Minister verlaat daarop in alle deftigheid de zaal, Vergezeld dooreen commissie die, met de noodige praal, Hem ook had ingehaald, Volgens de regelen bij 't Kamer-reglement bepaald; En hij rijdt dan weer vlug Naar 's Konings paleis terug, Om Z. M. — die hem officieel reeds wacht — Te zeggen dat hij zijn taak heeft volbracht. Zoodra de stoet het Buitenhof passeert, Wordt door de militairen van de hoofdwacht 't geweer gepresenteerd, Terwijl door den hoornblazer van de wacht, Met al zijn disponible kracht Een fanfare wordt ten uitvoer gebracht, Waarom de Minister in zijn rijtuig lacht. — Het volk op straat blijft eerbiedig staan En ziet de plechtige optocht verwonderd aan, Terwijl 't ineerendeel der kijkers te kennen geeft, Dat 't niet weet wat dit „standje" te beduiden heeft, En menigeen vermoedt Dat 't een overblijfsel is van een „mooien" begrafenisstoet. Wanneer de Minister is heengegaan Is dadelijk de vereenigde fitting gedaan, En als de President — van de Eerste Kamer — haar sluit, Is ook de politieke jaarvertooning uit. De leden der commissie, die den Minister uitgeleide deed, Zijn even als Z. Excellentie in gala gekleed; De overige heeren, niet zeer trouw op hun post, Zijn eenvoudig in 't zwart uitgedost, Hetgeen bewijst Dat de sluiting, op de lijst Van parlementaire plechtigheden, Niet in de schaduw van de opening kan treden. Toch is op den sluitingsdag even goed Als bij de opening, de zaal in feestelijken gloed, En zijn alle stoelen en banken, Benevens de gekleurde luchtrooster-planken Op zij gezet, Opdat niets den doorgang belet; Terwijl ook de tafel van 't Kabinet Tot overmorgen Wordt opgeborgen. En ofschoon van een plechtigen zittingdag, Evenzeer als van een andere, een officieel verslag In 't licht wordt gegeven, Ziet men de heeren, die 't verhandelde schreven, Niet in de zaal present, Evenmin als eenig dagblad-referent. Hoewel de zitting, formeel ten eind gebracht, liet denkbeeld doet rijzen, dat der Kamers nu geen werk meer wacht, Blijft er altijd heel wat werk onafgedaan Op de agenda staan. Doch dit heeft niet 't minste bezwaar, Daar de sluiting van 't zittingjaar Geen stuiting veroorzaakt in het werk, En men 't dadelijk hervat in het nieuwe tijdperk, Dat binnenkort Geopend wordt. liet wetgevend raderwerk staat dan ook nimmer stil, Als de wetgevende macht slechts werken wil. En oin der wille van 't recht Zij dit uitdrukkelijk gezegd: Van gebrek aan lust tot 't afdoen der zaken, Kan men de Kamers geen verwijten maken, Want in ij»ei' en vlijt In 't besteeden van den nationalen tijd, Vindt 't Nederlandsch Parlement, waarheen men ook ziet, Zijn weerga niet. RAADGEVING. Als ge ooit lid der Kamer wordt En spreekt —■ wees kort. Of wilt ge een wijsgeer zijn op politiek gebied: Spreek niet. INIÏOUD. Bladz. i. 1)k opening der zitting van de staten- generaal 1. Geloofsbrieven 6. II. De troonrede 7. Het prinsen-kwartiertje 12. III. Adres van antwoord 13. Veiislag-terminologie 18. IV. De begrooting 19. Op de tribune 24. V. Het politiek debat 25. De minderheid 30. VI. Een maidenspeech 31. Repliek 36. VII. Een votum van ver- of wantrouwen. . 37. Sub-amendement 42. VIII. Crisis 43. Motie tot sluiting 47. IX. Een ministerieel programma 48. Vergissing 52. É Bladi. X. De presidenten der kamers 53. Spreekwater 5g_ XI. De stenografen 59. Sensatie (33 XII. Petitien 64. Tempore utili 6yt XIII. Het bijblad en de verslagen 69. Officiele treurigheid 73. XIV. Een debat in den „senaat." 74. Hilariteit 78, XV. Een persoonlijk feit 79. Onvoltallig 83. XVI. Een laatste zitting voor 't recès. . . 84. Parlementair wonder 88. XVII. INTER PELLATIEN 89. Citaten 93, XVIII. Het recht van amendement 94. Oude Argumenten 98. XIX. De griffiers 99. Non sibi — sed patria 103. XX. De sluitingsplechtigheid 104. Raadgeving 108.
32,911
MMZEND02:000124010:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,882
Orgaan der Nederlandsche Zendingsvereeniging, jrg 22, 1881-1882, no. 9, 1882
null
Dutch
Spoken
5,215
9,663
M 9. Mei 1882. GEGAAN DER Nederland,sclic Zendingsvereeniglng. Hoofdbestuur gevestigd te Rotterdam: C, D. VAN DER VALE. President, J. M. A. BICKER CAARTEN, Thesaurier, L. J. LUYKS. P. J. VAN SCHALK. Dr. J. C. BERKENS. B. J. GERRETSON, Secretaris. D. HEIJINK. j. HARTMAN. EEN-EN-TWINTIGSTE ZENDINGSDAG. HEMELVAARTSDAG, 18 Mei 1882. Des middags van 12 tot 2Vs ure bijeenkomst vanAfgcvaardigden, Genoodigden en Leden in het lokaal CALEDONIA, op het Haringvliet, No. 41. Ten 3 ure gemeenschappelijke maaltijd, in hetzelfde lokaal. Des avonds ten 6 ure in de Groofe Kerk Zendingsrede, te houden door Ds. G. VAN HERWAARDEN, Predikant te Arnhem, en ordening van Br. S. VAN EENDENBURG tot Zendeling, door Ds. G. J. VOS Flzn. Het Bestuur stelt voor in de samenkomst des middags een bespreking te houden over een of meer der volgende vragen: 1. Heeft men bij het kiezen van een arbeidsveld voor de zending ook te letten op den godsdienstigen en maatschappelijken toestand der nog braak liggende volken? 11. Is er bij ons te lande behoefte aan een algemeen tijdschrift voor de zending ?en zoo ja, hoe kan daarin worden voorzien ? 111. Mag de zendeling zijne prediking vastknoopen aan de spranken van godsdienstige waarheid, die hij bij de heidensche volken in hunnen eeredienst en in hunne leeringen vindt? VRIJDAG 19 Mei. Des morgens ten 9 ure in bovengenoemd lokaal zes-en-veertigste Algem. Vergadering van Afgevaardigden der Afdeelingen, met het Hoofdbestuur, volgens de Agenda aan de Afdeel, toegezonden. XXII jaarg. 9 PINKSTER-COLLECTE. Wij bevelen onzen vrienden, vooral H. H. Predikanten en Kerkeraadsleden, dringend de zendingscollecte op het aanstaand Pinksterfeest aan. ACHTTIENDE JAARFEEST DER AMSTERDAMSCHE AFDEELING. Op Maandagavond 27 Maart jl. vierde bovengenoemde afdeeling haar 48de jaarfeest in de Schotsche Zendingskerk, die reeds vroegtijdig goed bezet was. Ten 7 ure ving het feestelijk samenzijn aan met gezang, gebed en toespraak van den Voorzitter, die, zich vasthoudende aan de lijdensgeschiedenis des Heeren, volgens Luk. 23: 26 Simon van Gyrene, den Afrikaanschen kleurling, achter Jezus diens kruis dragende, voorstelde als een zinnebeeld en profetie van het Heidendom. De Secretaris deed daarop een kort en zakelijk verslag van den toestand der afdeeling, die in menig opzicht gunstig heeten mag. Het aantal leden klom tot 130. Een jeugdige bode behartigt de belangen met kracht en ijver, waar onze oude lieve broeder Olie in de ruste binnenging; de Kindervereeniging kwam tot nieuwen bloei; de bedestonden, onderling gehouden, waren gezegend, en in het bestuur had deze verandering plaats, dat br. Stronkhorst, die met eere en toewijding vijf jaren lang gediend had, als vice-president werd vervangen door br. A. C. de Zwart, terwijl br. Groenendijk, tot dusverre Voorzitter, wegens redenen aan zijn leeftijd enz. ontleend, gaarne met broeder de Zwart wilde ruilen. Diensvolgens werd laatstgenoemde in November 11. als Voorzitter geïnstalleerd. Het jaarfeest moest, om redenen buiten ons om, verschoven worden tot op heden. De Zusterkrans, die hare Presidente door den dood verloor, de volijverige Mej. van Schaik, ging voort met liefde en volharding te werken; ook hield zij eene Bazaar, die rijk gezegend werd, en richtte een nieuw kransje op voor jonge meisjes, die zich met vrouwelijke handwerken leeren bezig houden. Deze Zusterkrans blijft een sieraad en steun onzer afdeeling. Haar Voorzitster is thans Mej. van Riesen. Voor de Penning- meester zijn verslag uitbracht, dat met ƒl2 batig saldo sloot, en eene poging waagde om voor het tekort der Vereeniging te pleiten, sprak de Heer Baron van Doorn van Westcapelle uit ’sHage, een opwekkende rede, naar aanleiding van Jezus woord tot Zijne jongeren: »Gij zult mijne getuigen zijn”. Ten slotte leidde Br. Dijkstra, onze zendeling van Cheribon, ons rond op zijn arbeidsveld, en besprak voor- en tegenspoed der zending, lijden; strijd en overwinning. De President sloot met een kort woord van dank, sprak nogmaals duidelijk het karakter onzer Vereeniging uit, als steunende op den grondslag van Christus inwoning in het hart der Zijnen, en droeg daarna alles en allen, niet het minst onzen zoo genadig door God herstelden zendeling, aan den getrouwen Verbonds-God op. Menig psalm- en gezangvers was tot afwisseling gezongen, en voor het tekort der Vereeniging gecollecteerd. Ruim zestig gulden kon na aftrek der noodige kosten worden overgemaakt aan het Hoofdbestuur. Bovengenoemde Bazaar bracht meegerekend een legaat van de overleden presidente der Zusterkrans, groot /■ 100, circa ƒlOOO op. Inderdaad, wij hebben ruime stof tot dankzegging. Den Heere alleen de eer! A, G. DE ZWART, President, J. A. D. KEUNE, Secretaris. Brief van Br. de Haan. OVER zijn arbeid in school en gemeente. Mijn laatste was van huishoudelijken aard en daarom niet geschikt voor het Orgaan. Daarom zeide ik echter den volgenden daarvoor te zullen bestemmen. Schrijvende voor het Orgaan, gaat het mij even als de andere zendelingen: dan ‘heb ik gaarne iets te vertellen. Men verlangt in het Vaderland iets te hooren van onze posten, en ga ik nu iets van mijn post zeggen, dan vrees ik, over dingen te zullen handelen, die men reeds meer dan eens gehoord heeft. Met het oog op mijne vestiging te Soeraëdang, in teganstel* ling met Soekaboemi of eene andere plaats, schreef broeder Albers onlangs van mij: «zijne snoeren zijn in liefelijke plaatsen gevallen”. Ik stem dit onzen waarden broeder van harte toe, omdat hij het zegt in vergelijking met anderen. Ik zou er nog bij kunnen voegen: ’t Is ook waar pm het aangenaam klimaat van Soemëdang. Maar toch valt uit de gemeente te dezer plaatse weinig nieuws te melden. Van hare leden mag gezegd worden (in aanmerking genomen, dat zij vóór drie jaren nog geen van allen gedoopt waren, dus dat zij, op den helper na, allen nog nieuwelingen zijn in het Christendom): hun wandel geeft alle reden om tevreden te zijn. Ze zijn nog weinig ontwikkeld, doch er is lust tot onderzoek. Niet dat er hartstochtelijke lezers onder hen zijn (die zouden hun lectuur trouwens spoedig hebben uitgeput), maar zij lezen toch, en nog liever hooren ze voorlezen of vertellen. Jammer, dat hunne energie om tot eenige welgesteldheid te komen zoo schier onmerkbaar gering is. ’t Is waar, 't is voor hen rooeielijk om vooruit te komen. Met meerder volharding dan zij thans bezitten, zouden ze toch iets verder komen, en brachten zij het zoo ver dat zij eenigszins welgestelde landbouwers werden, dan zou hier een beter kern zijn, waarom hoen zich een uitgebreide gemeente vormen zoude. Met het vijftal kinderen, die den leeftijd daartoe bereikt hebben, begon ik de vorige maand school te houden. De oudste, een meisje van ongeveer 13 jaar, had reeds aan drie van de andere vier lezen geleerd. Met de vierde waren hare pogingen daartoe vruchteloos geweest. Aanvankelijk nam ik de onderwijzeres niet op school, in de meening dat zij zich te ver boven hare leerlingen verheven zou rekenen. Zij verklaarde mij echter zelve, dat zij nu even ver is als de anderen, en dus met hare voormalige leerlingen thans mijn onderwijs zou wenschen te ontvangen. Nu komen zij om den anderen morgen bij mij. Om eiken morgen te komen is de afstand wat ver, en kwamen zij iederen morgen, dan ware mij ook het beste gedeelte van eiken dag door de school ontroofd. Nu kan ik niet alle vakken onderwijzen, die op de inlandsche scholen van het Gouvernement onderwezen worden. Met het oog op de bestemming van mijne schooljeugd, in onder- scheiding van de kinderen die de Gouvernementsscholen bezoeken, geloof ik echter aan beperking der leervakken wel te doen. Zij komen dus driemaal per week ter school. Het laatste uur telkenmale, wordt het onderwijs gegeven door mijne vrouw, en wel in vrouwelijke handwerken, (al de vijf zijn meisjes). Des Zondags, na afloop van de godsdienstoefening, houd ik catechisatie, en behandel daarin de bijbelsche geschiedenis. De kinderen komen trouw ter school. De volwassenen evenzoo ter godsdienstoefening. De kleinste kinderen blijven veelal weg. Is er niemand ziek, dan blijft één der volwassenen weg om op de woningen te passen. Den 6den November echter lieten zij die zorg over aan een die toch moest thuis blijven, omdat hij door een wond aan den voet niet loopen kon. Dat de eventueel door hem te nemen defensieve maatregelen onvoldoende zouden zijn, zag men maar over het hoofd, en oud en jong kwam ter kerk (in onze woning). De doopsplechtigheid voor een kind uit hun midden, maar meer nog voor ons dochtertje, was hun te belangrijk om daar niet allen bij tegenwoordig te zijn. Wij hadden br. Verhoeven gevraagd over te komen om onze kleine te doopen, en deze was dan ook gekomen. Zijne vrouw en jongste zoontje waren reeds bij ons. Verhoeven sprak naar aanleiding van Markus 10: 13—IC over de heerlijkheid een Heiland te hebben als Jezus, in wiens trouwe hoede wij reeds de kinderen mogen geven nog vóór zij Hem kennen kunnen. Daarna bediende ik den doop aan het zoontje van onzen Inlandschen christen Wahab, die verzocht had dat ik zulks zou doen. In dat verzoek, een der weinige blijken van gehechtheid aan den persoon des zendelings, hadden br. Verhoeven en ik gaarne bewilligd. Na doop en dankgebed, nam br. Verhoeven andermaal het woord, thans in het Hollandsch, om na eene hartelijke toespraak en het lezen van ons doopsformulier, ons dochtertje door den Doop in de gemeente des Heeren in te leiden. Ook de Soendaneezen, schoon zij natuurlijk niet verstonden wat gesproken werd, bleven in eerbiedige stilte getuigen van hetgeen plaats vond, en nadat nogmaals het aangezicht des Heeren was gezocht, doch nu in het Nederlandsch, stemden allen te zamen in het loflied: «Halleloeja, noehoen, sëmbah, poedji” (Halleluja, eeuwig dank en eere) en gingen uiteen na de apostolische zegenbede, in de volkstaal uitgesproken. Of neen, men keerde nog niet terstond terug. Aan den eenvoudigen maaltijd, die de kerkgangers anders ten onzent gebruiken voor zij huiswaarts keeren, was ditmaal eenigszins den vorm van een Inlandschen feestdisch gegeven. Daaraan vereenigden we ons nogmaals met onze Inlanders. Pa Djimoen vergat zijn schroom in ons bijzijn en ging voor in het gebed. Soendaneezen tafelen (eigenlijk is tafelen het rechte woord niet voor hen) minder lang dan Nederlanders. De gerechten waren in ongeloofelijk korten t\jd verdwenen, en toen keerde elk naar zijne woonplaats terug. Alles te zamen heeft voor ’t minst deze vrucht gehad, dat de toenadering tot ons er door bevorderd is geworden. Het vertrouwen dat de Inlandsche christenen in den zendeling stellen is, ja, zeer veel grooter dan dat van de andere Inlanders, maar ik zou het gaarne nog grooter zien. ’k Stel daarom hoogen prijs op gebeurtenissen als de zooeven verhaalde. , Zoo ben ik over de school en met het verhaal van de doopsbediening iets uitvoeriger geworden dan mijne bedoeling was. Toen ik dezen begon zweefden mij Pa Djimoens rapporten over zijne evangelieprediking in de dessa’s voor den geest, dacht ik aan een drietal mislukte doopcandidaten, en meende ik daarvan iets mee te deelen. Thans zou ik dezen daardoor te uitvoerig maken, en stel ik die verhalen voorloopig uit. Blijven we elkander gedenken in alle nooden voor ’s Heeren genadetroon. Soemëdang, 21 November 1881. Brief van Br. Verhoeven. KERSTFEEST, AVONDMAALS- EN DOOPSBEDIENING. Gedurende de viering van het hoogheerlijk Kerstfeest valt er gewoonlijk wel het een of ander op onze zendingsposten voor, dat waardig geacht mag worden door middel van ons Orgaan aan onze vrienden in ’t Vaderland verteld te worden. Ook ik vraag een paar bladzijden in het Orgaan, want ik heb wat mede te deelen. Al gevoel ik mij gedrongen vooraf onze vrienden toe te roepen; verwacht ook nu van Madjalëngka niet een verhaal van groote en schitterende gebeurtenissen; toch deel ik ook het kleine met volle vrijmoedigheid mede, innig overtuigd zijnde, dat ook van dat kleine onze God de Schepper is. Ter zake. Omdat br. Ze-Gers zijne gemeente te Indramajoe moeielijk op christelijke feestdagen kan verlaten, was het aan mij opgedragen om, sedert br. Dijkstra Cheribon verliet, de Maleische gemeente aldaar op genoemde dagen te bezoeken en met haar feest te vieren, zooals wij, christenen, dat verstaan. Deze Decembermaand hadden wij evenwel de diensten zóó geregeld, dat ik ditmaal met mijne vrienden en huisgenooten het heuchelijk Kerstfeest in eigen kring zou kunnen vieren. Met vreugde werd deze Kerstfeest-week te gemoet gezien door ons allen, en vooral door mij zelf, die reeds sedert 16 jaren in het Vaderland en op Java een werkzaam aandeel mocht nemen in de bekende Kerstfeest-bedrijvigheid, maar nog nimmer op eigen zendingspost, in eigen werkkring. Lang te voren reeds zag ik met stil genot, hoe mijne vrouw bezig was om voor al de kinderen die onder onze leiding zijn, nieuwe kleedingstukken te vervaardigen, waartoe door haar de late avonduren werden gekozen, opdat men van onze plannen geen kennis zou bekomen. Vrijdagavond vóór Kerstfeest hield ik met alle personen die op ons erf wonen godsdienstoefening, die voor de volwassen leden onzer kleine gemeente tevens eene «voorbereidingsure” was, omdat wij op het feest ter herinnering aan de geboorte van Jezds Christus, een feit waarmede immers de vernedering en het lijden van dien Heiland een aanvang nam, ook tevens gedachtenis wilden vieren van den zoendood des Heeren bij gebruik van het H. Avondmaal. «Zie, ik sta aan de deur en ik klop; indien iemand mijne stefn zal hooren, en de deur opendoen, ik zal tot hem inkomen, en ik zal met hem Avondmaal houden, en hij met mij”. Dit woord, door Christus bestemd voor de Laodicensen, diende ook ons bij deze gelegenheid tot vermaning en toebereiding, bevattende overvloedige aanleiding ons allen te stemmen tot nadenken en ernst voor den komenden feestdag. Wat bracht ons die Kerstmorgen een heerlijke ure! Hoe welkom waren ons in dezen regentijd die vriendelijke stralen van Gods prachtige zon! Tegen acht ure in den morgen vergaderden wij met nog tien volwassenen en een paar der oudste kinderen in de grootste kamer van ons huis; en uit dankbare borst weêrklonk een lied onder begeleiding van ’t orgel. Dat het onderwerp van den Kerstdag overvloedige stof aanbiedt om te spreken van de groote liefde en ontferming des Heeren, weten allen die in de gelegenheid waren om over dat grootsche onderwerp in het openbaar te spreken. Evenzeer wordt de rijkdom van dit onderwerp gevoeld door de «stille zielen in den lande” die zich over Jezus’ komst innig verblijden. Bemoedigend is het bijwijlen te mogen ervaren, dat die innige blijdschap ook door onze Soendaneesche christenen kan gesmaakt worden. Eén der zeven aanzitfenden drukte zijne zielevreugd uit in een ongekunsteld woord van dank aan den Heer, en voegde daaraan toe een broederlijke vermaning tot allen, die mede aanzaten aan den disch des Heeren. Dat woord, hoe kort en eenvoudig ook, was toch de uitdrukking van een innige vreugd, en vertolkte eene opgewektheid, waartoe de Soendanees, in den mohammedaanschen godsdienst geboren en opgekweekt, maar op rijper leeftijd tot Christus bekeerd, in den regel zoo moeielijk komen kan. De verlammende invloed van den Islam, waardoor het zonde-bewustzijn ook in den Soendanees bijna totaal is uitgewischt, heeft te diep zijn stempel gedrukt in het gemoedsleven ook van den meer ernstigen Soendanees, dan dat deze het bepaald strafschuldige der zonde in al zijn kracht en diepte zou kunnen gevoelen, 't Is daarom zoo moeielijk voor hem een volkomen mishagen aan zich zelven te krijgen en te behouden, en zich voor God te verootmoedigen, om alzoo vatbaar te worden voor den invloed der liefde Gods in Christus geopenbaard. Die verootmoediging des harten wordt ook wel in den Soendaneeschen christen gevonden, doch in den regel nog in te geringe mate, dan dat deze nu reeds zou verkregen hebben die teederheid van gemoed, die de maat der vreugde en dankbaarheid bepaalt en beheerscht ook bij de herdenking der geboorte van onzen Heiland en Heer. Daarom deed het ons goed dat broederlijk woord, dat getuigde van vreugde en dankbaarheid. Deze eerste Kerstdag was voor onze huisgemeente een zeer goede dag; voor den tweeden bleef eene andere plechtigheid bewaard. Op dien dag vergaderden wij ’s morgens met tien volwassen personen en negen kinderen. Na een woerd van «nabetrachting” op het gevierde Avondmaal gesproken te hebben, werden de drie jongste kinderen van Jonathan (mijn aanstaanden helper) door den H. Doop in de gemeente des Hoeren opgenomen. De oudste der drie is een meisje van ruim vier jaar; de tweede een jongen van ruim twee jaar, en de jongste een meisje van zes maanden oud. Deze drie zijn de eerste inboorlingen, die hier te Madjalëngka werden gedoopt; daar evenwel de ouders, die reeds sedert vele jaren den Heer toebehooren, van elders zijn gekomen, kunnen wij nog niet spreken van de eerstelingen van Madjalëngka. De onderscheiding eersteling te mogen wezen, had ik gemeend dat zou zijn weggelegd voor mijn vriend Nassim, over wiens overlijden ik in een voorgaanden schreef. Mij rest nog ééne aangename bezigheid van het gevierde Kerstfeest mede te deelen. Den 2<ten dag, tegen 4 ure in den namiddag, verzamelden zich al de lieden die tot onzen kring behooren groot en klein 18 personen rondom eene tafel, die beladen was met even zooveel pakjes, bevattende nuttige geschenken. Met vreugde en in gespannen verwachting zocht en ontpakte elk zijn deel, waarbij mijne vrouw en ik ons verheugden over die vroolijke drukte, die zoo geheel in stilte was voorbereid. Om het geheel feestelijk te besluiten, had mijne vrouw in de woning van Jonathan laten toebereiden een eenvoudig »doopmaal”, waaraan allen deelnamen. Gij merkt, waarde lezer, dat ik u gaf wat ik beloofde, en al zijt gij gewoon in het Vaderland op indrukwekkender wijze Kerstfeest te vieren, toch houd ik mij verzekerd dat gij u met ons innig verheugen zult over wat de Heer ons hier op onzen jongsten zendingspost deed veroveren. Dit zeer kleine begin worde ook door u aan de ontfermende en almachtige hoede des Heeren opgedragen. Onze getrouwe Heiland zegene u allen in uw huis en arbeid en in al wat gij in uwe omgeving voor de komst van ’s Heeren rijk zult beproeven, en Hij verkwikke u allen in het jaar 1882 door nieuwe verrassingen en bewijzen Zijner ontferming en groote trouw. Madjalëngka, 28 December 1881. Uit een brief van Br. Janfrüchte. AANVANG EN TOESTAND VAN ZIJN ARBEID TE INDRAMAJOE. Na alles gezien en overlegd te hebben, bleef mij geen andere weg open dan deze: in de kerkkaraers te gaan wonen en een bijgebouw op te richten; om de volgende reden: het huis van br. Zegers was vreeselijk vochtig, en zoo bouwvallig dat er veel reparatie-kosten noodig waren om het eenigszins bewoonbaar te maken; en die kosten moest de huurder dragen Ik zoude mijne zwakke gezondheid in dat oude en vochtige huis zeer spoedig verleren hebben. Toen ik uwen brief den lOden Januari ontving, was het bijgebouw reeds bijna gereed, De heer Ingenieur hier ter plaatse had vroeger een bouwplan gemaakt. Ik heb alles naar die teekening laten bouwen, en ik was 6 weken lang eiken dag, behalve Zondags, van ’s morgens tot ’s avonds zelf op de bouwplaats, om het werk te leiden. Dit bijgebouw kan zonder ongelukken en bij goed onderhoud wel 50 jaren staan, en mag ik het hier lang of maar korten tijd kunnen uithouden, ik begeer geene andere woning, en indien een ander komt, kan hij ook zeer goed in mijne woning eenige jaren doorbrengen, tenzij dat de familie te groot is. Toen ik met bouwen gereed was, moest ik de taalstudie ter hand nemen, want het Maleisch dat hier gesproken wordt wijkt zeer af van wat men elders vindt. Het is een mengelmoes van Javaansch, Maleisch en laag Maleisch. Drie maanden lang ging dat goed; toen brak mijne kracht plotseling te zamen, ten gevolge van overspanning, bij eene gloeiende hitte van dagelijks 130—133 graden Fahrenheit in de zon. Koortsen en hersenontsteking wierpen mij neer; Kerstfeest en Nieuwejaar gingen zonder zegen en genot, als een droom voor mij voorbij; ik was lichamelijk en geestelijk doodziek, hoewel ik niet stil te bed lag. Maar toen de nood op het hoogst was gestegen, en ik bijna de vertwijfeling in de armen zou vallen, heb ik dag en nacht met God geworsteld, en Hij heeft mij genadig verhoord en heerlijk geholpen. Dat lijden heeft mij met eenen keten meer aan Jezus verbonden; ik weet wien ik toebehoor, en wien ik begeer te dienen van ganscher harte: niet den duivel, niet de wereld of mij zelven, maar Jezus alleen, in wien ik uit overtuiging geloof. En of ik nu langer of korter tijd hier zal zijn, of ik vrucht zal zien van mijnen geringen arbeid, ik weet het niet; maar dit weet ik, dat ik des Heeren ben en dat Hij mij zal bewaren voor dwaalleer en afwijking van de eeuwige heilswaarheid. En waar het Evangelie verkondigd wordt met de hartelijke begeerte om zielen te winnen voor den Heer en Zijne gemeente, daar kan het woord niet onvruchtbaar blijven, al begint het ook eerst in de laatste dagen van den hoorder te ontkiemen. Met mijne gezondheid gaat het nu weer tamelijk goed; de getrouwe Heiland heeft ook hierin weer boven bidden en denken geholpen. Van de taal ben ik nu eenigermate op de hoogte; niet alsof ik mij niet meer te oefenen noodig had, maar ik kan toch de blijde boodschap van de verzoening door Jezus bloed verkondigen. Al komen er ook nog taalfouten voor, ze zijn toch niet van dien aard, dat daardoor een verkeerde zin aan het gezegde zou kunnen gegeven worden. Ik zet mijnen arbeid op dezelfde wijze voort, als br. Zegers heeft gedaan. Zondags twee maal godsdienstoefening, Woensdags vergaderen in het Ghineesche kamp tot bijbelbespreking, en Donderdags is het Hollandsche catechisatie, waaraan 16 kinderen deelnemen. Ik hoop, dat de Heer dezen arbeid zal zegenen. Intusschen ga ik in het Chineesche kamp, om zieken en gemeente-leden te bezoeken. De naaste Christenen wonen 35 minuten van mijne woning af. Tegenwoordig zijn er weer vele koortszieken; er is voortdurend gebrek aan kinine, en met geen ander middel zijn hier de hevige koortsen, die somtijds in 2 dagen met doodelijken afloop eindigen, te bestrijden. Of het uitdeelen van medicijnen veel nut brengt voor het koninkrijk Gods, ik weet het nog niet. Voor eenigen tijd kwam iemand kinine vragen, maar omdat ik niet veel meer bezat, en dat weinige voor arme Ghineezen wilde houden, verwees ik hem naar eene Europeesche vrouw, die kinine verkoopt. Hij kwam spoedig terug en zeide: Ik heb geen kinine gekregen. Op mijne vraag: heeft die vrouw dan geene kinine? antwoordde hij: Genoeg, maar zij wil 50 ets. voor 10 grein hebben. Zulke menschen, die rijk zijn, maar uit gierigheid niet willen betalen, geef ik geene medicijnen. Ik zou daardoor in verlegenheid komen van de armen niet meer te kunnen helpen. Ik heb de medicijnen uitsluitend voor mijne gemeente en voor armen, die niet betalen kunnen. De rijke Ghineezen willen ook van het Evangelie, dat vernieuwing des harten en geringschatting der aardsche goederen eischt, niets weten. De gemeente bestaat, behalve uit eene weduwe, ten eenenmale uit arme lieden, die nauwelijks het allernoodigste tot levensonderhoud vinden. De Javanen zijn tot dusver slecht te bereiken; medicijnen vragen ze niet, want zij hebben een afkeer van Europeesche heilmiddelen. Tot hen is nog geene opene deur of toegang gevonden. De zendingsschool telt 32 jongens, en heeft nu reeds 17—18 jaren bestaan. Mijne voorgangers hebben zich veel op schoolhouden toegelegd, en toch heeft br. Zegers mij verzekerd, dat van alle scholieren, van den beginne af tot nu toe, nog geen enkele eenige toenadering tot het Christendom getoond had, de gedoopte kinderen der Christenen uitgezonderd. Dat is meer dan treurig, bij al het geld dat de zending kost zoo weinig vrucht te zien. Doch laat ons niet moedeloos worden. Het zaad des Evangelies is ook te Indramajoe door myne getrouwe voorgangers in vele harten uitgestrooid; het is raogelijk dat het eens op het ziek- of sterfbed nog ontkiemt door de alvermogende genade Gods. Toch moet het met de school anders worden. Ik wil beproeven een christen-jongeling, 16 jaar oud, in lezen, schrijven, rekenen enz. goed gevorderd, tot onderwijzer op te leiden. Hij spreekt Maleisch en Javaansch en heeft grooten lust om op deze wijze den Heer te dienen. Is hij oprecht, dan zal het gelukken. Door Gods genade ware het dan wellicht mogelijk dat hij over een jaar of wat onder mijne leiding kon aangesteld worden. God zegene de Nederl. Zendingsvereeniging; het Hoofdbestuur met geloof, vertrouwen, moed en wijsheid, alle leden met lust en liefde om mede te werken naar hun vermogen tot uitbreiding van Gods koninkrijk; God zegene alle brs. zendelingen en beware hen voor moedeloosheid, en Hij schenke ons hier op Java toch eene opene deur en een ruimen toegang tot de volken, die nog in Satans macht en duisternis gekneld zijn. Indramajoe, 4 Februari 1882. Ontvangsten van 16 Maart tot 15 April 1882, STUIVERS-COLLECTE, Almelo .... ... f 10,75 Amersfoort „ 68,62 Amsterdam (Mannen). „ 11,57 (Vrouwen). „ 120,78 Austerlitz „ 2,50 Axel „ 12,— Berkel en Rodenrijs. „ 3,05 Enschedé. ........ 18,11 Groningen ....... n 16,— Hazerswoude „ 33,50 Eillegerslerg „ 6,50 Hoorn ... 1 f 2,58 Katwijk aan Zee 7. ,. „ 23,45 Laagkeppel „ 10,— Oosterland 3,50 Overschie „ 3,60 Ridderkerk. ...... „ 3,— Rotterdam (Vrouwen). „ 348,04 (Mannen). „ 44,33 West Kappele „ 8,60 Woudeend „ 24,13 / 774,61 Allingawier. TTit de catechisatiebus g Almelo. Contributiën / 29,50; busje J. K. 41 ets 29,91 Amsterdam. Van J. B. P., rau de Zendingszaak onder alle heidenen. 15 * ia,— Van Y. T , , „ __. _ 5, Arnhem. Van Mejuffrouw B 5( Assen. Contributiën 10,50 Axel, Contributie 250 Barneveld. Contributie. .' 250 Bennelroek. Van Ds. ter Haar Eomeuij j) Berlel en Rodenrijs. Van Ds. J. W. P. Roth Sr., uit de catech. bus „ 2.09 Bleskensgraaf. Van Ds. W. Maan. „ 5 Bodegraven. Van Ds. J. Q-. Verhoeff f $ Bolsward. Van de Algemeene Zendingsrereeuiging 24, Yan Y. d. 8., van het Verkoophuis voor lu- en Uitw. Zending „ 25, « W. K. /2; T. A. P. /3 5(_ Broek op Lwngendijk. Van Ds. J. G. Klomp, uit do catechisatiebus „ 3,10 Broek in Waterland. Contributiën. .. 7 T • • / 4,— Burgwerd. Collecte 5,15 Camperland. Van de Hulpvereeuiging 6,— Cubaard. Dankoffer van N. N. ~ 25,— Collecte 7>64 Vaarle. Van Da. A. W. Hotte, uit de catechisatiebus ;. „ 2, Velden. Collecte • « 15,22 Domburg. Van Da. D. van Popta, uit de oateohisatiebua. .. „ 3,— jS'dam. Collecte door Br. A. Da. H. Jamea, dankoffer van W. N 25, Collecte f 10; busje M. T. 85 ets 10,85 Van de kinderen der Zondagsschool ............. 11,— Franeker. Van de Vrouwen-vereeniging „Tabitha” 1,— Gouda. Collecte door Br. A. Dijkstra 16,50 Qorinchem. Contributiën 4,50 's Oravenhage. Van J. O. v. B ii 6, Groesheek. Contributie 10> Groningen. Contributiën 36, Haarlo. Van A. t. 4,30 Harderwijk. Contributiën ïï 3>50 Harlingen. Collecte f 7,86; d. R. / 1,14; Mejuffrouw d. G. / 5 „ 14, Van Mejuffrouw H. T. /3;5./1;d. K. / 1 « 3, Kasseit. Oosterend. Van L. A. d. J. ï V...; v / 1, Oostermeer en Eestrum. Van Ds. Q-. J. Antink, | der Paasoh-coll. „ 10,18 Oostzaan. Van eenige vrienden /2; eontributiën ƒ 2 „ 4,— Ossenzijl. „ de vrienden der zending .. . „ 7,86 Van de Jongedoehtersvereeuiging ...... 1,25 Jaarfeest idem „ 3,08 Van de Jongelingavereeniging . . „ 2,26 Putten. Van Ds. E. J. Homoet, deel der Paasoh-eolleote . . . „ 40,— Contributie. „ 5,— Randwijk. Van Ds. G. J. Hulsman, uit de catecbisatiebus . . „ 8,50 Rhenen. Contributie )t 2,50 Renswoude. Van Dr. H. J. Gründlehner „ 3,— Rotterdam. Contributiën „ 113,30 Uit bet busje van een Zaterdagavondkrans 5,10 Feestgave van P. H. / 10; S. A. B. f 2,50 „ 12,50 Van Mejuffrouw G. v. S. / 1; S. f 1,50 . . 2,50 verschillende vrienden voor een paard voor Br. A. de Haan „ 41,79 Collecte bidstond ƒ 17,33; ledenvergadering f 7 „ 24,33 Drie-maandelijksehe inbond der zendingsbusjes 154,06 Rijssen. Collecte 19,17 Schoondijke. Gevonden in de collecte , 2, Sneek. Collecte op de Algemeene Vergadering 62,90 Stavoren. Collecte / 5,20; H. K. J. / 1 „ 6,20 Vau de Vrouwen-yereeniging „ 5,50 Utrecht. Van de Meisjesvereeniging 5, Varsseveld. Contributie . .. „ 4, Veessen. Door Ds. K. Janzeu, van de Zendingsvereeuiging .' . „ 10,— Vlaardingen. Van de Zendingsvereeniging „ 20, Voorschoten. Contributie. 5, Wagenborgen. Collecte „ 12,10 Wageningen. Contributie . 2, Warms. Collecte „ 13, Weesp. Vau de Hulpvereeniging voor In- en Uitwend. Zending „ 20, Wilhelminadorp. Vau Dr. J. H. Gunning J.Hzn 5, Wissekerke. Contributie /7; D. v. H. /4. . „ 11, Witmarsum. Vap Th. K. . 2,50 Wommels. Contributie „ 56,25 Woudsend. Van de Afdeeling „ 34,50 Uselmonde. Van Ds. M. J. Godefroy, uit de catecbisatiebus . „ 5, Collecte / 15,45; busje van M. d. H. / 1,86 17,31 Contributiën 10, Zierikzee. Contributiën 9( Zuid Wolde. Van Da. B. A. Benthem Sijpkens, uit de catech. bus „ 14,10 Zwolle. Contributiën 10, / 2229,02 Voor het tekort waarmede het jaar 1883 is begonnen. Amersfoort. Van J. B. ƒ 1,50; Mej. d. H. ƒI;E. E. ƒ I.' . . ƒ 3,50 Amsterdam. Collecte jaarfeest, door Br. A. Dijkstra . . J ; T „ 60, ’s Chravenhage. Van B. f 2,50; J. ƒ 5; de Q. ƒ 2,50; y. S. ƒ 2,50; Bn. v. W. / 25; Frl. B. / 10; Douarr. O. ƒ 10; Jonkv. F. v. Z. f 5; P. / 2,50; Dr. G. f 10; S. E. ƒ 5; K. /1; Frl. C. deE. ƒ2,50; K. D. / 2,50; Douarr. S. / 10; Frl. Q. ƒ1; S. /1; S. V. / 2,50; Douarr. v. L. ƒ10; B. y. H. f 2,50; Frl. S. fl;de M. /1; Dr. K./1; Grf. r. B. ƒ 1; Ds. M. f 5; Bn. v. P. ƒ 1; Bn. E. ƒ 2,50; Frl. d. W. v. O. ƒ2,50; d. B. /1,50; Grf. y. H. ƒ5; Jonkhr. G. D. ƒ 50; K. / 2,50; S. V. ƒ2,50; Frl. v. d. H. ƒ 10; Gray. v. E. / 10; de F. / 2,50; H. ƒ2,50; G. ƒ 1; K. ƒ 2,50; K. ƒ2,50; S. E. G. H. ƒ5; Z. v. S. ƒ5; Douarr. E. geb. H. ƒ 10; W. y. H. ƒ 2,50; E. / 1; E. E. ƒ 1; Dames L. ƒ 2; J. y. W. ƒ 2,50; K. ƒ 2,50; D. L. ƒ 1; E. ƒ 2,50; S. ƒ 1; B. ƒ 2,50; C. 50 ets.; J. 50 ets. D. ƒ2,50 262,50 Groningen. Van Jhr. y. d. H „ 8,— Hazersmoude. Van L. A. Z 10,— Hillegom. Van L. L. ...... 2,— Krimpen ald IJsel. Van N, N. „ 5,— Marleen. Van de Christelijke Jongelingsyereeniging ....... 7,50 Paaschgift yan drie vrienden 7,50 Oudemirdum. Verzameld door E. K., yan N. E. ƒ7;H. K. ƒ 2,50; E. E. ƒ2; v. M. 50 ets.; B. 25 ets 12,25 Vutten. Van Br. J. I. Chef d’ Hotel „ 2,— Rotterdam. Van Mejuffrouw E. d. G 20,— Mejuffrouw H. ƒ5; E. E. ƒ25; y. d. Z. ƒ2,50 32,50 Door Br. G. Besaelaar M.Jz. verzameld 100,— Van G. C. ƒ 25; X. ƒ10; G. ƒ 1 36, „ A. K. / 7,50; L. D. f 2,50 10,— „ N. N 100,- Utrecht. Van de Meisjesvereeniging. „ 5,— Vlaardingen. Van E. E. 4 . .. „ 1,— ƒ 684,75 Te zamen ƒ 2913,77. Ontvangen bij de VROUWEN-VEREENIGING tot uitrusting der Zend, Verzameld ddor den Heer Gr. B. M.Jzn. f 15. Een dankoffer van een beweldadigde f 5. Gedrukt en te bekomen bij D. DE KONING, NieuWstraat No. 30 te Rotterdam, en verder verkrijgbaar bij alle Boekhandelaren des Rijks,.
37,520
MMKB07:001221001:mpeg21_5
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,881
Het leeskabinet; mengelwerk tot gezellig onderhoud voor beschaafde kringen, 1881, 01-01-1881
null
Dutch
Spoken
7,825
13,674
Dr. Schildbach's Kamergymnastiek voor kinderen. Eene handleiding voor ouders, onderwijzers enz. Uit het hoogduitsch vertaald door H. Edelman, Leeraar in de Gymnastiek aan de Rijks Hoogere Burgerschool te Sappemeer. Met 48 figuren. Arnhem H. A. Tjeenk Willink. „ Eerst ontwikkeling van het lichaam, dan van den geest," zoo spreekt zoowel de geschiedenis van het dierenrijk als die van elk H. EDELMAN, DR. SCHILDBACH'S KAMERGYMNASTIEK ENZ. mensch. Te recht heeft men dan ook leeren inzien, dat de zorg voor het lichaam bij de opvoeding eene eerste plaats behoort te bekleeden en wordt het recht der gymnastie in het opvoedingstelsel meer en meer erkend. Het mag hierom een goed werk heeten, dat het hierboven aangekondigde geschrift, waarin de eerste gymnastische oefeningen voor kinderen van ongeveer 2 tot 9 jaren, zooals ze onder de leiding hunner ouders en nagenoeg zonder hulpmiddelen kunnen plaats hebben, duidelijk beschreven worden, in eene uitstekende vertaling ook in ons land bekend kan worden; heldere druk, foutvrije vertaling, beknopte, zaakrijke toevoegselen aan den voet der bladzijden strekken tot verdere aanbeveling van dit werkje. Nog slechts een paar aanmerkingen. Vooreerst, zou het niet goed geweest zijn, dat er eene beknopte beschrijving aan toegevoegd ware van den bouw van het menschelijk lichaam voor zoo ver de deelen betreft, die in dit werkje genoemd worden ? Het is niet zoo zeker, dat zulk eene aanvulling overbodig zou zijn. Ten anderen, zou ook hier het woord van toepassing kunnen zijn: „ook van het goede kan men te veel hebben?" Dat men van tijd tot tijd een kind stelselmatig doelmatige bewegingen laat maken, is zeker niet af te keuren, maar het wordt bedenkelijk, als het leven van een kind tot een gymnastieles wordt. Als het, vroolijk rondhuppelend, telkens vermaand wordt om toch beide beenen gelijkmatig te gebruiken; als het, trotsch dat het reeds een trap kan opklauteren, in zijn pret gestuit wordt door het bevel, dat het trappen, die veel te hoog voor hem zijn, behoorlijk als een volwassene moet beklimmen, of, als het dat niet kan, bij eiken trap zorgvuldig moet bedenken, of de beurt aan rechterof linkerbeen is, zijn wij dan niet op weg het kind, juist in den tijd dat het leven spel is, lasten op te leggen, die wij zeiven niet met den vinger zouden willen aanraken ? Bovendien, al moet lichaamsontwikkeling in de eerste plaats in aanmerking komen, ze is noch de eenigste, noch de hoogste. Hierom zou men kunnen vragen of zulk een leven op kommando wel een goede grondslag is voor latere zedelijke zelfstandigheid, en of de verbetering in het lichamelijke niet te duur betaald zou kunnen worden in den vorm van verlies aan levenslust en vrije ontwikkeling ? want het verband is wederkeerig. Is het — zij het ook als regel met vrij wat uitzonringen — waar: „alleen in een gezond lichaam kan een gezonde ziel huizen," het is onder dit zelfde voorbehoud ook waar: „alleen dan als de ziel zich vroolijk, levenslustig, vrij gevoelt, kan het lichaam waarlijk gezond zijn." Eindelijk of een van de gevaren van onzen tijd: het vervangen van het oude „ verscheidenheid vermaakt" door vervelende eentonigheid, van ontwikkeling der individualiteit door algemeene middelmatigheid, niet te zeer door stelselmanie in de hand wordt gewerkt? Y. Dr. T. Klea en Irene. Roman van Georg Ebers. In het Nederlandsch bewerkt door Dr. H. C. Rogge. Amsterdam, Y. Rogge, 4880. Prijs ƒ 3.25. De aankondiging van een nieuwen roman van Prof. Ebers kan wel niet anders dan een aanbeveling zijn. "Wij zijn door hem werkelijk verwend en weten, dat elk werk van hem in vele opzichten een nieuw meesterstuk is. Bij herhaling heb ik in dit tijdschrift trachten aan te toonen, welke zeldzame gaven in dezen grooten Egyptoloog vereenigd zijn. Geen dorre geleerdheid schrikt den lezer af, maar de poëzie weet bij hem de resultaten zijner studie in zulk een bekoorlijk licht te stellen, dat men zonder eenige inspanning datgene leert en in zich opneemt, wat in een minder aangenamen vorm spoedig weer aan het geheugen ontsnapt. Het is bekend dat de historische roman by strenge historici in geen goed blaadje staat. Men meent gewoonlijk dat de lezer licht verkeerde denkbeelden omtrent de historische feiten kan opvatten, daar zoo vaak waarheid en verdichting op wille keurige wijze worden dooreengemengd. Doch zeker is het ook dat een historische roman, mits de schrijver zich door grondige kennis der toestanden en strenge waarheidsliefde onderscheidt, veelmeer dan een droog geschiedverhaal de historische kennis der lezers kan vermeerderen. Wat onze verbeelding en ons schoonheidsgevoel streelt is meer blijvend dan wat ons verveelt en onverschillig laat. Aan de hand van een romanschrijver als prof. Ebers, een man die zooveel jaren zijns levens aan de studie der oudheid heeft toegewijd en die DR. H. C. ROGGE, KLEA EN IRENE. in Thebe of Memphis zoo thuis is als iemand uit onze dagen in Parijs of Berlijn — aan de hand van zoo iemand zeg ik — wandelt men veilig, in de overtuiging dat al zijn personen en accessoires streng historisch zijn, dat hij nooit mistast, waar het de locale kleur geldt en dat hij alleen dan de verdichting te hulp roept, waar het dienen kan, om den poëtischen indruk des te dieper te doen worden. Was dit alles op te merken bij het lezen van „ de Egyptische koningsdochter," van „Warda" en „Homo-Sum," dezelfde eigenschappen zijn ook het sieraad van „Klea en Irene" of „ de zusters" zooals de schrijver zelf dit boek noemt. Wij worden hier niet zooals in „"Warda" in de oudste tijden der Egyptische geschiedenis onder Ramses den groote verplaatst, maar wij maken hier kennis met de nieuwere tijden, 164 jaren v. Chr. toen het Romeinsche rijk, evenals de groote mogendheden uit onze dagen, een woordje meesprak in de huishouding der naburige rijken. De ten tooneele gevoerde hoofdpersonen zijn in de eerste plaats Klea en Irene, tweelingzusters en kruikdraagsters in den tempel van Serapis; Serapion, de kluizenaar in genoemden tempel, die ons het eerste voorbeeld geeft van het kluizenaars- of monnikenleven, dat in latere tijden van zooveel omvang worden zou; en in de tweede plaats de elkander vijandige broeders Ptolemeus Philometor en Euergetes II, en Kleopatra, de vrouw van den eerste, met den Romeinschen afgezant Publius Cornelius Scipio Nasica, zijn vriend den Korinthiër Lysias en den verraderlijken hoveling Eulaeus. Het tooneel der handeling is Memphis, gedeeltelijk in of bij den Serapistempel en gedeeltelijk in of bij het koninklijk paleis. De intrige is vrij eenvoudig en doorloopt niet zooveel phasen, als die in „de Egyptische koningsdochter" of „Warda". anneer het geheele boek met zoo weinig uitvoerigheid geschreven was, als de twee laatste hoofdstukken, dan zou het verhaal zeker geen derde van het aantal bladzijden vereischt hebben en zou de evenredigheid van het geheel minder te wenschen hebben overgelaten. De onpartijdigheid toch gebiedt ons niet te verhelen dat de schrijver zich in dit werk meer dan vroeger een breedsprakigheid veroorlooft, die menigmaal vrij hinderlijk is en vreemd afsteekt bij het korte en vrij haastige slot. Klea en Irene zijn van zeer voorname afkomst, doch haar vader is door de wraakzuch- tige handelingen van den eunuch Eulaeus van al zijn grootheid beroofd en met zijne vrouw tot het werken in de mijnen veroordeeld. De Romein Publius en zijn vriend Lysias vatten liefde voor de beide meisjes op en worden hare beschermers, wanneer zij van den kluizenaar Serapion de treurige geschiedenis vernomen hebben. Een aanslag van Eulaeus op het leven van Publius wordt verijdeld en de ellendeling ontvangt zijn loon, terwijl Publius de meisjes in eer en aanzien herstelt. Als historisch feit vinden wij hier tevens den coup d'état geschetst, waarmede Euergetes zich van het bewind over Opper- en Neder-Egypte meester maakt. Op welke wijze Euergetes werkelijk zijn broeder Philometor van het bewind heeft ontzet is ons onbekend, doch wij twijfelen er aan of het wel zóó geschied zal zijn, als Prof. Ebers het ons voorstelt. De geachte schrijver heeft zelf in zijn voorrede erkend, dat hij hier zijn verbeelding den vrijen loop heeft gelaten. Die revolutie toch geschiedt op zulk een familiare, wij zouden haast zeggen gezellige manier, te midden van het bekijken van verjaarpresenten, dat de Memphische politie wel slechter moet geweest zijn, dan het oude politie-stelsel met schouten en rakkers in de oude Nederlandsche Republiek, om zulk een slecht verborgen samenzwering mogelijk te maken. Euergetes is de gast van zijn broeder Philometor en gaat op zeer joviale wijze met hem en diens vrouw Kleopati-a om. Ofschoon laatstgenoemden zeer goed bemerken, dat hij zich bij de bevelhebbers van het krijgsvolk bemind wil maken, nemen zij onbegrijpelijk genoeg geen voorzorgen, maar denken er alleen aan om den verjaardag huns broeders zoo luisterrijk mogelijk te vieren. Het einde van dezen roman is zeer onvolledig en verscheidene punten blijven nog onopgehelderd. Publius eischt b.v. van Euergetes voor Philometor en Kleopatra de vrijheid, doch of het machtige Rome later nog stappen doet om den onttroonden vorst in zijn waardigheid te herstellen vernemen we niet. Zooals ik reeds zei is het overige gedeelte van het boek alles behalve kort en bondio- O en zijn sommige gesprekken verbazend uitvoerig, zoo niet langdradig. Prof. Ebers verloochent in dit werk minder dan in zijne vorige den geleerde en hierdoor heeft de roman schade geleden. Het vorstelijk middagmaal b.v. schijnt geen einde te nemen door al de philosophische redeneeringen van Euergetes, Aristarchus en Kleopatra. Sommige volzinnen in dit werk laboreeren ook aan Grermaansche duisterheid, zooals b.v. deze volzin van Thaïs, Kleopatra's ontevreden dienares: n En toch zouden Zoë, en de blonde Eysippa, en de zwartlokkige dochter van Demetrius, en ook ik, arm schepsel, schooner, veel schooner zijn dan zij, als wij ons met kostbare kleederen en juweelen konden tooien, waarvoor koningen gaarne hun rijk zouden verkoopen; als wij eveneens Aphrodite konden nadoen met te troonen in een schulp, die, als dreef zij in de zee, op smaragdgroen vloeispaath rust; als dolfijnen, met paarlen en turkooizen bezet, onze voetbanken waren, en witte struisvederen als zilveren wolkjes, die in Athene op schoone lentedagen den hemel sieren, boven onze hoofden zweefden". Of deze woorden van Euergetes op bladz. 213: „Al die blinkende ledepoppen, die ons koningen omgeven, omhangen, evenals ieder deel van hun lichaam, ook elke uitdrukking van krachtig gevoel, als het ware met een sluier, en men zou duizelig worden als men bedenkt, dat men, om niet bedrogen te worden, elk woord dat men hoort — en, o wee! wat al woorden heeft men te hooren — in zijn eigen geest omzetten moet". Aan deze gezwollenheid heeft de vertaler geen schuld, want Dr. Rogge schrijft zelf een te goeden stijl en heeft zich ook in deze bewerking te gunstig onderscheiden om iets op zijn rekening te zetten. In weerwil dezer aanmerkingen beveel ik gaarne de lezing van „ Klea en Irene" mijnen lezers aan. Staat het werk in mijn schatting een weinig beneden de drie vorige romans, het bevat toch weder zoo veel schoons, zooals de karakters der twee zusters en ook van Serapion en Publius, dat het niet met on\erschilligheid mag voorbijgegaan worden. Wij kannen het niet helpen wanneer wij onze eischen wat hoog stellen, nu wij met Prof. Ebers te doen hebben. Zijn eigen voortreffelijkheid is er de oorzaak van. D. F. v. H. Iloogduitsch-Nederlandsch en Nederlandsch-Boogduitsch Woordenboek, naar de nieuwste en beste bronnen bewerkt door A. C. Akveld. Afl. 21 23 Amsterdam, D. Noothoven van Goor. Prijs compleet ƒ 6.90. Met deze drie afleveringen is dit werk thans compleet. Het spreekt van zelf, dat bij een arbeid als deze niet aan eene uitvoerige kritiek te denken valt. Genoeg zij derhalve te zeggen, dat wij, ook bij het doorloopen van deze afleveringen, evenals van die der vroegere niets dan lof hebben voor de volledigheid, waarmede de heer Akveld zijne taak volbracht heeft. Wij zien nu ook met verlangen de voltooiing van het groote Woordenboek door de heeren Sicherei en Akveld te gemoet. N. F. Bibliographisch Album. Twee wegen door M. C. Frank. Schrijfster van „Celine's Beproeving", „Oude liefde roest niet" enz. Arnhem, J. Minkman. 1880. Twee deelen. 366 en 293 bladz. in gr. 8vo. (Deel XI en XII der RomanBibliotheek.) Prijs bij inteekening ƒ 6.30. Afzonderlijk ƒ 7.35. Het is nog slechts weinige jaren geleden dat mevrouw VangerFrank als romanschrijfster optrad. Al dadelijk mocht zij zich in een goed succès verheugen, en ongetwijfeld heeft haar dit niet weimg tot aanmoediging verstrekt. In een kort tijdsbestek toch, hebben reeds zoovele boekdeelen van hare hand de pers verlaten, dat, op dien weg voortgaande, zij, wat productiviteit aangaat, voor mevrouw Bosboom-Toussaint niet zal behoeven onder te doen. Het is echter geen ongewoon verschijnsel dat, hoewel de laatste werken meer de sporen dragen van rijpere menschenkennis en ondervinding, in één woord van meer routine, de frischheid, welke in de eerste verhalen heerschte, wel wat verloren gaat. Door haar verblijf in Indië heeft mevrouw Vanger-Frank reeds zooveel over het maatschappelijk leven aldaar en Indische toestanden geschreven, dat wij vreezen zij monotoon zou worden door dat pad te_ bllJTen bewandelen. Daarom mag het voor haar en niet het mmst voor het lezend publiek een voordeel genoemd worden dat de begaafde schrijfster zich thans weder met der woon in het moederland gevestigd heeft, wijl ook daar voor den opmerkzamen geest, die haar geschonken is, de frissche indrukken niet zullen uitblijven. ALBUM. 1881. 6 M. C. FRANK, TWEE WEGEN. Het werk dat thans voor ons ligt, zou men een half Indo-Europeeschen roman kunnen noemen, daar zij zich nog niet geheel van Insulinde heeft kunnen losmaken en men in het grootste gedeelte van het eerste deel nog daar heengevoerd wordt en wel bij de familie Hastings. De heer Hastings was door drie huwelijken in het bezit van vier kinderen gekomen: twee zonen en twee dochters. De zonen had hij van zijne eerste vrouw, die na een 13jarig huwelijk overleed. Na zich een poos met eene huishoudster beholpen te hebben, bracht hij zijne zonen voor hunne opvoeding naar Nederland; vertoefde twee jaren in Europa; reisde gedurig van het eene land naar het andere, totdat hij in Engeland de schoone jonge mevrouw Castles leerde kennen, die zich evenals hij „so lonely" gevoelde, daar haar „poor, dear husband" was gestorven, haar niets nalatende dan een dochtertje, nog geen half jaar oud. De heer Hastings bezat een gunstig voorkomen, een goedig karakter en fortuin. Green wonder derhalve, dat Lilian Castles, die aan de liefdadigheid van bloedverwanten was overgelaten, spoedig er toe kon besluiten zijne vrouw te worden en hem met de kleine Lili naar Indië te volgen. Lang mocht zij echter het onbezorgde leven aldaar niet genieten. Spoedig begon zij te kwijnen; een beroerte maakte een einde aan haar leven. De heer Hastings, ten tweedemale weduwnaar, zocht en vond eene weduwe of juffi ouw uit den beschaafden stand, die de verzorging van een driejarig kind op zich wilde nemen en een huishouden goed kon besturen, en mejuffrouw de weduwe van Tongeren zou deze betrekking vervullen. Deze dame welke iets had van een welopgevoede poes, wier zachtzinnige manieren den indruk gaven dat zij wel uit den hoek zou durven komen met hare nagels als dat noodig was, ^eid daarna de derde echtgenoote van den heer Hastings. Uit haar vorig huwelijk had zij nog een dochtertje, Regina genaamd, hetwelk bij twee oude tantes in Holland hare opvoeding genoot, doch later naar hare ouders in Indië werd gezonden. Dit meisje nu, en hare halve zuster Lili zijn de hoofdpersonen van dezen roman. De weg, langs welken beide meisjes worden gevoerd, wordt beschreven op eene wijze welke de meesterhand verraadt. Aan fijne menschenkennis paart de schrijfster die aanschouwelijke en daardoor zoo boeiende voorstelling, waarin hare grootste kracht is gelegen. Die „twee wegen", waarvan de een tot het ge- luk en de ander tot het verderf voert, zijn zeer uiteenloopend 5 maar grooter contrast als tusschen de karakters der zusters bestaat, is bijna niet denkbaar. „Regina is twaalf jaren oud en een bijzonder wijs en bedaard persoontje voor dien leeftijd. Geen wonder; zij heeft tot voor ongeveer een jaar bij twee bejaarde tantes harer moeder geleefd, die, zooals vele bejaarde „jonge dames" kinderen beschouwden als een noodzakelijk kwaad, dat door alle mogelijke en onmogelijke middelen neergedrukt, stilgehouden en „braaf," dat wil zeggen vroeg oud gemaakt moet worden. Regina was dan ook oud voor haar jaren; het onderdrukkingsysteem had, naar de idee der oudtantes, vrij goedo-j^suchten gedragen bij haar. „„Ze geleek eer achttien jaar dan twaalf"" was de grootste lofspraak die de tantes over haar wenschten te hooren." (I, bl. 6) „Lili was het contrast, dat Regina's onnatuurlijke manier van zijn nog sterker deed uitkomen, al was het kindje pas zeven jaren oud. Een kleurige vlinder, een fijne rozenknop, een „keepsake" plaatje, of een engelenbeeldje werd zij genoemd, en te recht. En van al deze vergelijkingen had zij iets in haar karaktertje — want een kind heeft karakter, al is 't nog niet ten volle ontwikkeld; de kiem van den mensch zit er in. Ze was wuft, gracieus en — wispelturig; alle welke hoedanigheden men den vlinder toeschrijft. Ze was een rozenknop, niet alleen door haar aanvalligheid, maar ook door de scherpe dorens; — een „keepsake" plaatje; zoo fijn en lief, maar even als het plaatje aan de achterzijde niets vertoont, even zoo toonde dit kleine wezentje dat er in haar kinderhartje ook niets was, — en evenzoo licht als 't fijngekleurde plaatje vlekken aanneemt, nam de zevenjarige Lili fouten aan, die gebreken en zonden zouden worden, indien een strenge hand de vlekken niet bij tijds verdreef. Als een engelenbeeldje, zoo schoon geëvenredigd was hare gestalte, zoo beminnelijk haar glimlach; maar ook even koud was haar hart. Het mooie kindje, het engelenkopje Lili groeide op tot een beeldschoone jonkvrouw, en hierdoor werd vervuld wat haar kindsheid voorspelde, ook wat haar karakter aangaat. Yan der jeugd af gewoon allen in het ouderlijk huis en zelfs daarbuiten te beheerschen door hare schoonheid en lieftalligheid, was 't haar een behoefte geworden, die heerschappij hoe langer zoo meer uit te breiden, en het gevolg daarvan was dat zij eene volleerde coquette werd. Regina daarentegen was geen mooi kind geweest en werd ook geen mooi meisje. Velen vonden haar ook niet lief, noch beminnelijk van aard. Door de twee tantes gewend aan onvoorwaardelijke gehoorzaamheid, wist zij zich steeds te voegen naar den wil harer ouders. Zij maakte zich zeer nuttig, ja onmisbaar in de huishouding, en dit kwam mevrouw Hastings goed te stade, die zich sedert haar huwelijk wet niets bemoeide dan met hare romans en eene andere liefhebberij, — bier drinken. Hierdoor was zij zeer zwaarlijvig geworden en van haar divan uit, waar zij den geheelen dag troonde, gaf mama bevelen, voor welker uitvoering Regina waken moest, op wie ongemerkt het bestuur der huishouding uit hare handen was overgegaan. Tusschen moeder en kind bleef echter een wederkeerig wantrouwen bestaan, en Regina had in hare eerste jeugd te weinig liefde genoten van de tantes, om te begrijpen dat zij alleen door liefde het koude hart harer moeder zou kunnen winnen. Dat zou de tijd haar pas leeren. Eerst wanneer na het overlijden van den heer Hastings zijne weduwe met hare beide dochters naar het moederland terugkeert, verschijnt Regina in het volle licht. Wijl het bij de liquidatie der zaken gebleken was dat de heer Hastings geleefd had ver boven zijne middelen en aan de weduwe slechts een klein jaargeld kon uitgekeerd worden, konden zij maar sober leven. De wulpsche Lili kon zich daar niet naar voegen; zij dacht slechts aan opschik; maakte groote schulden bij modistes, enz. en ging eindelijk den breeden weg van het verderf op; terwijl Regina, daarentegen, op verschillende wijzen een eerlijk stuk broods trachtte te verdienen. Niettegenstaande hare moeder hare vadsige levenswijze vervolgde en daarbij aan den drank verslaafd werd, wilde zij haar niet verlaten, en sloeg het aanzoek af om bij een harer nog levende tantes haar intrek te nemen. Zij leefde geheel voor anderen en dacht het minst aan zich zelve. Zij was in één woord de alles opofferende liefde. 'sGravenhage. Jan Gijsbeetsz. Schipper Verduin. Uit het leven op en langs de Zeeuwscbe stroomen, door P. van Oort. 2 dln. 's Hertogenbosch, W. C. van Hensden. 1880. Ziedaar eens weder een echt vaderlandsche roman. Zeldzaam genot! Ondankbaar zou het wezen te willen beweren, dat in het laatste jaar niet verschillende oorspronkelijke werken van Nederlandsche auteurs zijn verschenen, die een eervolle plaats in onze hedendaagsche romantiek innemen. Tegen de meesten er van echter heb ik deze grief, dat zij geen Nederlandsche toestanden behandelen. De realistische Fransche school heeft hier te lande, ook onder onze schrijvers warme bewonderaars gevonden, die naar navolging streven en de resultaten daarvan zijn: zooal verdienstelijke, geen Nederlandsche boeken. De toestanden, karakters, handelingen ons daarin beschreven zijn ons vreemd, hooren niet thuis in onze maatschappij of slechts zoo bij uitzondering, dat zij voor het grootste gedeelte van het lezende publiek onbegrijpelijk en dus ongenietelijk zijn. Geheel anders met Schipper Yerduin. Wil men het ontleedmes der kritiek met onverbiddelijke gestrengheid aan dit boek aanleggen, voorzeker men zal veel vinden wat afkeuring verdient. De eenige grief die ik tegen het boek wil inbrengen is deze, dat de détail-teekening te uitvoerig is, waardoor de indruk van het geheel wordt verzwakt. Ik zou het in dit opzicht willen vergelijken met eene fraaie en goed geslaagde schilderij, waarvan men zal zeggen: „'t is te uitvoerig." De breede en keurige afwerking van de détails vermoeit en verzwakt, terwijl enkele trekken door den meester op het doek geworpen voldoende zijn om ons in verrukking te brengen voor zijn beeld. Ziet men echter de uitvoerigheid der détails wat over het hoofd dan smaakt men een zeldzaam kunstgenot. NJ?. Door eene omstandigheid van onzen wil geheel onafhankelijk zijn deze en de volgende recensie tot ons leedwezen eenigen tijd in portefeuille gebleven. (Red.) P. VAX 00RT, SCHIPPER VERDUIK. Zoo ook hier. Yerduin is de type van een Zeeuwschen schipper, zooals er op de even verraderlijke als merkwaardige stroomen, die de Zeeuwsehe eilanden vormen, nog menigeen rondzwalkt, 't Is een eigenaardig leven met een gezin in een schuit te leven, heen en weer varende van eene Zeeuwsehe naar een Hollandsche plaats en terug. Buitengaats komen deze schippers niet en evenmin gaan zij ver stroom-op, waarvoor hun schuiten dikwijls te veel diepgang hebben, zoodat zij in Holland zelden verder komen dan Dordrecht en Rotterdam. Het leven van die menschen heeft de schrijver van dit boek in al zijn bijzonderheden en uitingen nauwkeurig gadegeslagen. Hij erkent de energie, de kracht, de kalme beradenheid, de eerlijkheid en trouw, de beminnelijke eenvoud en de huiselijke deugden, die daar wonen in het hart van zoo menig stoeren zeeman op de Zeeuwsehe stroomen, die geen hooger geluk kent dan met een knappe vrouw en lieve kinderen op eigen schuit te varen. En hoe gelukkig en tevreden zulke menschen zijn, hoe zij weten vooruit te komen door moeite, vlijt en oppassendheid, dat schetst de schrijver ons in het leven van Yerduin en de zijnen tot den braven schipper een droevige gebeurtenis trof, die hem neerslachtig en zwaarmoedig maakte. Evenwel: het verdriet doet hem geen oogenblik zijn plicht verzaken niet alleen, maar dezelfde welwillendheid en hulpvaardigheid voor anderen, die hem vroeger kenmerkten verlieten hem ook thans niet. Die schipper Yerduin is een man uit een stuk, een echte, eerlijke, trouwe, ronde Zeeuw, die meent wat hij zegt en wat hij zegt ook doet; een bekwaam schipper, een liefhebbend vader, een braaf mensch. Bijna zouden we zeggen al te braaf, maar men bedenke de romanschrijver geeft een type. Geen wonder dat deze man zijn knappen jongen en zijn bekoorlijke dochter, die men zich als een lief schipperskind kan voorstellen, als zijn oogappels liefhad en dat zijn echt schippersgemoed diep getroffen werd toen die zoon beschuldigd werd van eene daad, in zeemansoogen een misdaad: desertie van een schip. De jonge Frits Yerduin was nl. ter zee gaan varen en te New-York liggende door een toeval verhinderd aan boord te komen, waarop hij naar Californië was getrokken. Uit vrees voor de beschuldiging die hem drukte liet hij in jaren niets van zich hooren, totdat hij in Indië een eervolle betrekking had verworven, dank zij de hulp van invloedrijke vrienden, die hij door een zelfopofferende daad in zijne jeugd aan zich had verplicht. Toen kwam er weder vreugde en geluk in het hart van Verduin en de zijnen, vooral toen Frits naar het vaderland teruggekeerd, huwde met de dochter van den notaris Wolfert, die steeds de zaken van Yerduin had behartigd en toen Coba gelukkig werd met den braven Dirk Groote, een voormalig knecht van haar vader. Maar eene analyse van dit boek zou het schade doen. 't Is te rijk aan belangwekkende karakters en boeiende tafereelen om door brokstukken een waardig denkbeeld te geven van het geheel. Neem geheel de schippersfamilie: Yerduin, met zijn kinderen Frits en Coba en zijn schoonvader, den ouden, waardigen herbergier Hoogmans, met diens beminnelijke, sukkelende schoondochter Tanneke, die zoo vroeg weduwe werd, en de ongelukkige lichtzinnige broeder van Yerduin, Frederik, wiens eenige zoon tengevolge van het slechte voorbeeld zijner ouders diep rampzalig werd; de strenge tante Boonzaaier, die voor haar dood nog goed maakte wat zij in haar leven kwaad had berokkend aan die andere vrouw, de moeder van Dirk Groote. Neem den notaris Wolfert, uitstekend geschetst in zijn gevoel van eigenwaarde en landelijken hoogmoed, met zijn hartelijke eenvoudige echtgenoote, zijn lieve, maar wel wat al te praktische dochter Marie en zijn aanvankelijk zoo onbeduidenden zoon Willem, die sedert zijn engagement met de levenslustige Cato een geheel ander mensch scheen te zijn geworden. Neem eindelijk de familie van Raalter, voorname heden, met edele harten, in goedheid en dankbaarheid elkander niet toegevende, die als zij na jaren den zwervenden Frits Yerduin wedervinden niet hebben vergeten dat hij eenmaal hun eenig zoontje heeft gered en hem behandelen als ware hij zelf hun zoon. Ziedaar de hoofdpersonen wier leven en lotgevallen de schrijver in dit boek heeft samengevat, en in de samenstelling waarvan hij uitstekend is geslaagd. Hoe eenvoudig zijne manier van schrijven ook moge wezen, zijn werk vormt een volkomen gesloten en afgerond geheel in een gelukkigen vorm. Taal en stijl verhoogen de waarde dezer aangename lectuur en wat dezen roman vooral boeiend maakt is de nauwkeurige kennis van den auteur met het zeemansleven. Men gevoelt, dat hij daarin te huis is; hij voert den lezer in een voor de meesten onbekende wereld en dit nieuwe en frissche boeit hem bijzonder en geeft het werk een groote aantrekkingskracht. De verschijning van dit echt vaderlandsche boek is een verblijdend verschijnsel en heeft ons een genot verschaft dat wij hopen nog velen zal te beurt vallen. Den schrijver onzen dank met den wensch, dat hij ons meer zal schenken. „ Deze perzik smaakt naar meer." R. W. L. Verborgen schuld, door M. W. Maclaine Pont, schrijfster van mevrouw Holtiug's vrienden. Amsterdam, P. N. van Kampen, 1880. In de Nederlandsche romantiek nemen tegenwoordig de vrouwen de eerste plaats in; herhaaldelijk konden we in den laatsten tijd werken van schrijfsters aankondigen, waarvoor menig product van mannelijke auteurs moest achterstaan. Het hierboven vermelde werk mag aanspraak maken op denzelfden lof. Geheel deze roman verraadt een benijdenswaardige kennis van karakters, die met grooten tact zijn gegroepeerd, met talent en consequentie zijn geschetst. Hier geen streven naar overdreven toestanden of de hartstochten prikkelende beschrijvingen, maar een natuurlijke ontwikkeling van een zeer alledaagsche en toch hoogst belangrijke geschiedenis, die een diepen blik gunt in de roerselen van het menschelijke hart. 't Is waarlijk een genot in een enkel boek zooveel beminnelijke karakters aan te treffen, die toch allen den stempel dragen naar waarheid te zijn weergegeven en personen voorstellen, die men zich als in vleesch en bloed voor den geest kan roepen. De geheele familie Galenus en vooral de predikantsweduwe met haar flinken zoon Gerbrant, Dora Felter, oom Jan, Agathe van Esle, de heer Breemer, wat sympathieke figuren, uitmuntende door een frisschen, gezonden levensgeest en edele oprechte menschenliefde! In hun kring neemt de geëmancipeerde Alide een eigenaardige plaats in, terwijl juffrouw Koning een type van laaghartige vrouwen vertegenwoordigt, die voor geld tot alles in staat zijn en zich tot levensdoel stellen zooveel mogeljjk van ieder te profiteeren. Maar er is zooveel in dit boek dat aantrekt en het talent van de schrijfster verraadt, dat verdere ontleding ons bestek . zou te buiten gaan. Met groote bekwaamheid is gebruik gemaakt van de figuur van den ouden Robberts en met niet minder talent heeft de schrijfster de intrige gevlochten en de knoop van haar verhaal verborgen weten te houden tot het oogenblik der ontwikkeling. Onbevredigd laat ons het karakter van den heer Felter, wiens gevoel van onschuld hem tot een andere meer krachtige houding had moeten aansporen, terwijl de beschrijving van enkele toestanden een onjuiste voorstelling verraadt. Taal, stijl en conceptie verdienen allen lof, zoodat wij dit boek dringend in de belangstelling van het lezend publiek aanbevelen. Onzen dank aan de talentvolle schrijfster! Zij schenke ons nog menig echt Nederlandsch boek van haar bekwame hand! Op die wijze zal zij krachtig medewerken om den stroom van veel minder degelijke, uit den vreemde vertaalde romans te keeren. De heer van Kampen zal het zich niet beklagen, dat hij haar werken in een net kleed gestoken ons aanbiedt! R. W. L. Arend, Novelle door Elisabeth, schrijfster van Ada van Veele. Deventer, H. J. ter Guune. Of 't voor juffrouw Elisabeth een recommandatie is, schrijfster te zijn van Ada van Yeele, zullen wij aan 't oordeel overlaten van hen, die met deze oudste zuster van onzen Arend beter dan wij bekend zijn. 't Is zeker wel onze eigen schuld, dat deze bekentenis van onkunde moet worden afgelegd; zal ze minder erg schijnen, nu we door den jongsten broeder een weinig kunnen raden, hoe de oudste zuster was? „ Arend" is een bedeljongen, wiens zonderlinge lotgevallen verhaald worden, van 't oogenblik af, dat twee medelijdende heeren het knaapje onder de sneeuw bedolven vinden, totdat hij met het nichtje dierzelfde heeren in een gelukkigen echt verbonden wordt. Tusschen die twee hoofdmomenten gebeurt er veel, heel veel zelfs en maken we met een tal van personen en familiën kennis, waaronder we slechts noemen: den jaloerschen valschaard Kasper, ELISABETH, AREND. zijn grimmigen vader, de zwakke mevrouw Oldeland, haar lieve dochter Annie, den eerst zoo onbeduidenden later door de ferme Louise wat meer op streek gebrachten Jacques, de mannin Eugenie, de fijne Gabrielle enz. enz. Afwisseling dus genoeg of misschien te veel om onze aandacht uitsluitend op de hoofdpersonen gevestigd te houden. De karakterteekening van al de opgenoemden is soms niet onaardig, maar het geheel kan ons niet boeien, wat zoowel aan 't gemis van eenheid moet toegeschreven worden, als aan de gewoonte der schrijfster om zelfs de geringste voorvallen uit het dagelijksche leven met een nauwkeurigheid, die aan 't langdradige van zeer nabij grenst, te beschrijven. We zouden nog op verscheidene onwaarschijnlijkheden kunnen wijzen, zooals op de verwisseling der beide Arenden, de zonderlinge verhouding van den echten Arend tot de familie van Callandt, de wonderlijke roeping tot het predikambt van den onverdragelijken Kasper, dank zijne fraaie basstem en prachtige, paffige (!) handen, maar genoeg! we hebben wel beschouwd geen reden om ons, na de lezing van Arend bovenmate beschaamd te voelen over onze onbekendheid met zijn zuster Ada. M. Jean Jacques Rousseau. Emile, of Gedachten over Opvoeding. Naar het Fransch van S. H. ten Cate, met een voorwoord van J. F. Jansen. Arnhem, E. Bleeker Jr. en Ybe Ybes. 4C8 bladz. in post-8°. Prijs/1.50. De tijd is voorbij, dat de naam van Rousseau onder zekere kringen met afschuw werd uitgesproken, en daarom heeft de heer ten Cate gemeend eene nieuwe vertaling van zijn Emile aan onze landgenooten te moeten leveren. Er komt ongetwijfeld in dit werk veel voor, dat de behartiging waard is, en wij zijn er verre af om er de lezing van te willen ontraden. Het is echter bestemd voor denkende lezers, en deze onder ons zijn zoo goed met de Fransche taal bekend, dat eene overzetting van Rousseau's werk voor hen wel geen behoefte kan geacht worden. Wil echter de een of ander, wien het door zijn boekverkooper wordt aangeboden, met deze welgeslaagde vertaling kennis maken, hij zal zich over die kennismaking voorzeker niet beklagen. H. F. ALMANAK VOOR LANDBOUWERS ENZ. Almanak voor Landbouwers en Veehouders, voor het jaar 1881. Leeuwarden, W. Eekhoff en Zoon. Prijs ƒ 0.30. Volks-Almanak, voor het jaar 1881. Uitgegeven door de Maatschappijtot Nut van 't Algemeen. Amsterdam, Petit en Sikken. Prijs ƒ0.75. 1. Dat deze Almanak onder de tegenwoordige redactie veel in practisch nut gewonnen heeft, is door ons reeds bij vorige gelegenheden gezegd. Wij hebben dezen jaargang weder met veel genoegen niet slechts doorbladerd, maar doorgelezen. Niet alleen landbouwers en veehouders, waarvoor hij eigenlijk bestemd is, kunnen er nut uit trekken, maar ook hun, wien het om het aankweeken van algemeene kennis te doen is, kunnen wij hem mede aanbevelen. 2. De Volks-Almanak van het Nut heeft ten vorigen jare in de Gids eene vermaning gehad, die niet onverdiend was, en het schijnt dat de redactie zich die heeft aangetrokken. De tegenwoordige jaargang ten minste ziet er veel ooglijker uit dan die van de laatste jaren. Het getal houtsneêfiguren tusschen den tekst is tot op een gering getal verminderd en zij komen grootendeels in het artikel over Vlinders voor, maar deze figuren zijn onberispelijk van gravure en afdruk. Ook de inhoud beviel ons beter dan die van den laatsten tijd. N. T. Kijkjes in onze Oost. Door Melati van Java. Drie verschillende prentenboeken, elk met zes gekleur.de platen, te Leideu bij A. W. Sijthoff. Ifat lierman en Louis van onze Oost vertelden. Door W. F. Oostveen. Drie verschillende prentenboeken, elk met zes gekleurde platen, te Leiden bij A. W. Sijthoff. Nu in de laatste jaren een groot gedeelte onzer bevolking op de eene of andere wijze met onze Oost-Indische bezittingen in relatie is en bijna iedereen, hetzij er zelf geweest is of familiebetrekkingen, of goede vrienden en kennissen in Indië heeft, is het met te verwonderen, dat men ook meer Indische prentenboeken ' gaat uitgeven. Het Indische A B-boek van den uitgever van ons tijdschrift ligt nog versch in het geheugen en ook de hierbovengenoemde groote prentenboeken van den heer A. W. Sijthoff zullen zeker met genoegen ontvangen worden. Wanneer men echter denkt, dat men hier zes verschillende prentenboeken voor zich heeft, MELATI, KIJKJES IN ONZE OOST. dan vergist men zich. De zes prentenboeken zijn twee aan twee aan elkander gelijk, zoodat de geheele verzameling slechts uit achttien verschillende platen bestaat. Elke plaat is echter door twee verschillende auteurs van een bijschrift voorzien, zoodat men nu kiezen kan, hetzij men de bijschriften van Melati van Java ofwel die van den heer W. F. Oostveen prefereert. Het eigenaardige verschil schijnt daarin te bestaan dat de eerste meer bepaaldelijk de kinderen in Indië op het oog heeft, terwijl de heer Oostveen aan onze kinderen vertelt hoe het in Indië toegaat. Melati stelt de zaak meer dramatisch, meer aanschouwelijk voor, zooals b. v. bij de plaat van de badkamer: „ „Kom, kleine Jan! 't is tijd om te mandi," zegt mama, doch Jantje speelt liever nog wat buiten op zijne bloote voetjes met de kippen en met Fidel", enz., terwijl Oostveen ons een soort van beschrijving geeft, zooals bij dezelfde plaat het navolgende: „Baden, hè! dat is zoo heerlijk bij ons, zei Louis. Wij deên het wel twee of driemaal op een dag. Aan ons huis was ook een badkamertje, net als hier op de plaat is afgebeeld. Maar er stond niet zoo'n houten tobbe onder de kraan", enz. Oostveen geeft meer bijzonderheden omtrent den bouw der huizen in Indië, de inlandsche bedienden, enz. Doch ik geloof daarentegen, dat de bijschriften van Melati door de meer aanschouwelijke wijze van voorstellen bij kinderen meer in den smaak zullen vallen, al wil ik daar nu niet mee zeggen dat Oostveen droog en vervelend vertelt. Kinderen houden nu eenmaal veel van historietjes, en het „nuttig en aangenaam" wordt door hen veel minder geapprecieerd, dan groote menschen zich gewoonlijk wel verbeelden. De platen zijn over 't algemeen zeer goed geteekend en geven ons alleraardigste tafereeltjes te aanschouwen. Op een is misschien een belangrijke aanmerking te maken, het geldt die waar de rat, de hoofdrol speelt. De man die hem met een stuk hout dood wil slaan, slaat eigenlijk niet naar de rat, maar naar de voeten der jongejuffrouw. Als men eenvoudig bij wijze van proefneming, den vinger legt op dat beestje, dan ziet men duidelijk dat de inlandsche bediende naar den stoel of naar de flesschen slaat en dat men dus aan een soort van amokmaker waarvoor de jongejuffrouw bang is, te denken heeft. Doch één aanmerking op de achttien platen is zeker niet te veel. r M. A. PERK, SCHETSEN UIT LUXEMBURG. . Schetsen uit Luxemlurg. Door M. A. Perk. Haarlem. H. D. Tjeeuk Willink 1880. Tegen het aanstaand reisseizoen is het zeker niet ongepast de aandacht op bovenstaand werkje dat verleden jaar is uitgekomen, te vestigen. Het Groot-Hertogdom Luxemburg behoort tot die streken, waarop niet zoo dadelijk de aandacht valt van hem die in de schoone zomermaanden een toertje wil maken. En toch is het dat door de heerlijke wandelingen overwaard. De heer Perk is juist de man om ons daarvan te overtuigen. Voor de lezers van dit tijdschrijft is het eigenlijk onnoodig een woord tot aanbeveling zijner reisverhalen neer te schrijven. Zij hebben reeds zoo menigmaal, en nu nog juist in de drie laatste afleveringen, gelegenheid gehad zijn aangenamen verhaaltrant te bewonderen. Ook van zijn toertjes in Luxemburg heeft hij in „Het Leeskabinet" het een en ander medegedeeld. Wij weten hoe hij zich in de streken, welke hij bezoekt, steeds goed op de hoogte heeft gebracht van hetgeen historie en legende daaromtrent weten te vertellen. Waar dus het natuurschoon geschilderd wordt, zien wij te gelijk onze weetgierigheid bevredigd, terwijl plaatselijke bijzonderheden omtrent hotels, vervoermiddelen enz. van groot praktisch nut zijn. Wie dus een bezoek aan Luxemburg wenscht te brengen, zal met genoegen dit boekje kunnen raadplegen. Wie weet zelfs of niet enkelen opgewekt zullen worden om zich voor goed in dat heerlijke land te vestigen, want ik noem het een heerlijk land van hetwelk de Schrijver op bl. 25 zeggen kan: „Gering zijn dan ook de belastingen, die er geheven worden. De schuldenlast, die op het gewest rust, is van luttel beteekenis. Wie ik ook sprak, alle Luxemburgers, stad- of landbewoners, drukten als om strijd hun ingenomenheid met hun toestand uit. Zij zijn dankbaar voor de vele vrijheden, die zij genieten, voor de weinige lasten, die zij behoeven op te brengen, voor den voorspoed, die hun deel is; dankbaar ook voor het voorrecht dat zij bezitten, van hun onzijdigheid erkend te zien en geen ander leger te behoeven op de been te houden, dan 't welk zij noodig hebben tot handhaving der bmnenlandsche rust." Groote goden! welk een land! Is het met voor een Hollander, die jaarlijks zijn belastingen ziet vermeerderen — nu weder met een rentebelasting in spe — en het oorlogs- budget ziet groeien als een lintworm, om er jaloersch onder te worden? Ik voor mij heb ten minste bij het lezen van deze artikelen grooten lust gekregen om het dure koninkrijk te verlaten en in het zooveel goedkoopere Groo t -Hertog d om mijn tenten op te slaan. 1 D. F. v. H. Het kasteel Neijenrode, door Warna. Arnhem. J. Minkman. Prijs bij inteekening ƒ 2.70. Afzonderlijk ƒ 3.15. Een geschiedenis, die door de aaneenschakeling van onwaarschijnlijkheden aan de sprookjes van Moeder de Gans of aan de Arabische vertellingen zou herinneren, miste ze niet al het aantrekkelijke en oorspronkelijke dier fantastische verhalen. Hier worden wij alleen vergast op een flauwen roman vol onmogelijkheden; een reukje en een smaakje van allerlei karakters en levenstoestanden wordt hier opgedischt, maar geen enkele persoonlijkheid of gebeurtenis is goed en voldoende beschreven. Iedereen en alles loopt, zooals men dat familiaar noemt, met een sisser af en het geheel geeft den indruk van kippetjespraat. Selma verbeeldt de heldin, maar zij is niet natuurlijk; zij preekt altijd en speelt de rol van engel, maar daartoe is de romantische zijde van haar karakter wel wat sterk ontwikkeld. Zij koestert een teeder gevoel voor Fabrice en later vat ze weer een hartstochtelijke genegenheid op voor den onbekenden Sir Evans. Dan dwaalt ze ons rijkelijk veel om den vijver en het tuinhuisje rond en wordt daar steeds in allerlei peinzende poses door haar minnaars aangetroffen. Wij hadden haar voor afwisseling ook gaarne eens in keuken, provisiekamer 'of kelder aangetroffen. De beschrijving van de ontluikende en niet ontluikende waterlelies laat ons koud en is eentonig; de overdenkingen en ontboezemingen daarbij en daarover van het meisje zijn zeurig en niet frisch of nieuw. Edmée bezit een in zijn soort natuurlijker karakter, maar blijft zich niet gelijk. Adrienne Rooze, ofschoon een der nevenfiguren in het verhaal, is eigenlijk nog de best geslaagde type. Met de heeren is het allertreurigst gesteld. De graaf van Meyningh eu Fabrice vooral bestaan in de werkelijkheid niet. De eerste weet volstrekt niet wat hij wil, heeft geen enkel succes, hetgeen met zijn titel, persoonlijk voorkomen en fortuin niet denkbaar is. De laatste, WARNA, HET KASTEEL NEIJENRODE. voorgesteld als genie, schilder, hartstochtelijk mensch, is in den roman, wat zijn hart en liefdesavonturen aangaat, een sul; op alle meisjes die er in voorkomen beurtelings verliefd, met Edmee getrouwd, in geheiligde verstandhouding met Selma tengevolge van een teeder gevoel voor haar bij den vijver geopenbaard in de dagen vóór zijn huwelijk, bewondert hij later Adrienne Rooze, is door allen bekoord, maar bemint ze eigenlijk geen van allen. De zaken blijven zwevende in de lucht, geen enkele aangeroerde of veronderstelde toestand komt tot zijn recht. Een geheimzinnige sluier zweeft over alles; alles wordt als het ware in de geboorte gesmoord. Een en ander maakt u onder het lezen kregel en ongeduldig. Edmée, het bedorven kind, de wufte, lichtzinnige natuur lost zich, zonder een fout te begaan, in deugdzame vrouw op. Het geheel verdient den naam van een gehollandiseerd fransch romannetje. Last but not least in dien doolhof van onmogelijkheden verklaren wij Philip, pseudo Sir Evans voor een mislukten chevalier de triste figure. Don Quichotte steekt hem tienmaal de loef af. Deze man en zijn geschiedenis zijn uit de lucht gegrepen; het is al te dwaas. Die plotselinge vriendschap en zelfopoffering van Philip voor een deugniet en dienvolgens de diefstal aan zijn moeder gepleegd, zijn terugkeer op het pad der deugd, de terugkomst incognito, maar vooral het langdurig samenzijn met zijn treurende, oude, blinde moeder zonder zich aan haar te openbaren, het geheele verloop van zijn lotgevallen en handelwijze druischt in tegen alle gezond verstand, en wij verklaren den deftigen Sir Evans niet slechts voor een raadselachtig wezen, maar voor een zotten Klaas, een mengelmoes van ongerijmdheden en potsierlijke stukjes, een echten paljas die op onze lachspieren werkt. De verheven aandoeningen van Selma te zijnen opzichte vervelen ons daarom niet weinig. Aan het slot, als de schrijfster haar denkbeeldige personen tot hun bestemming heeft gebracht, wij zeggen liever „heeft afgemaakt" leggen wij het vervelende romannetje neer met een zucht van verlichting, dat wij uit dit labyrint van fabeltjes, waar onze gedachten slechts noode vertoefden, weer in de gezonde werkelijkheid mogen uitrusten onder natuurlijke, levende menschen met hun deugden en ondeugden, niet langer verward in een net van afmattende mirakelen. t R LOTJISE STRATENUS, OCHTEUDLIEDEEElf. Oclitendliederen gevolgd door Middagzangen, met enltele bijschriften in proza door Louise Stratenus. HeuBden, H. Wuijster, 1880. 407 bladz. in 8°. Onze tijd is bekend als een tijd van proza en practisch nut. Mijmeren en droomen behoort er niet in tbuis, en toch ware het misschien te wenschen, dat men niet altijd uitsluitend het oog richtte op datgene, wat door de goden der eeuw wordt verheerlijkt, maar zich ook eens meer rekenschap vroeg van hetgeen daarbinnen in het hart omgaat en strekken kan, om den mensch tot een beter en reiner wezen te vormen. Daarom gevoelen wij eerbied en sympathie voor hem of haar die, gelijk de dichteres van bovenstaanden bundel, zich niet voegt bij de menigte die daar zonder nadenken voortijlt, alleen met materieele belangen geoccupeerd, maar die zich vaak in eenzaamheid neerzet om over 's menschen bestemming en 's menschen heiligste plichten na te denken. Dat peinzen en nadenken mag echter naar ons oordeel niet in droomen en dwepen vervallen, en licht kan men daartoe geraken, wanneer men zich te veel aan het werkelijke leven onttrekt en zijn beelden en onderwerpen niet bij voorkeur daaraan ontleent. Bovenstaande dichtbundel bestaat uit driehonderd verzen, sommige van slechts vier of vijf regels, maar onder dat groote getal vinden wij toch veel, dat met het oog op het groote publiek wel ongedrukt had kunnen blijven. Niet zoozeer omdat wij daar geen goede idée's in hebben opgemerkt, maar omdat het geheel door de gelijksoortige onderwerpen iets eentonigs heeft gekregen. Daardoor ontstaat het gevaar, dat sommige lezers bij het doorbladeren dezer verzen eenige vermoeienis zullen ondervinden en daardoor minder geneigd zullen zijn om de vele paarlen te waardeeren, die hier werkelijk in ruime mate voorhanden zijn. Jonkvrouw Stratenus bezit hooge poëtische gaven, die soms nog meer tot haar recht zouden komen, wanneer zij altijd volkomen den vorm meester ware. Dit laatste geldt vooral voor het eerste gedeelte der gedichten met den naam van „ Ochtendzangen" bestempeld, waarschijnlijk omdat deze hare eerstelingen zijn. De dichteres schijnt veel droevigs in dit leven ondervonden te hebben, maar haar rijksten troost te vinden in den godsdienst en behoefte te gevoelen, ook anderen op God en de onsterfelijkheid te wijzen. De bekende Weltschmerz" is haar in groote mate eigen, ja zelfs is zij van pessimisme alles behalve vrij. Of is het geen „Weltschmerz" die daar spreekt uit de woorden: „ In den ochtend lach ik 't leven „ Voor het oog der menschen toe .... „In den nacht dan zucht de ziele: „Heer! kom haastig, 'k ben zóó moe!" Of uit vers 188, dat eindigt met den regel: „ Het harte wil troosteloos zijn!" en 156, dat begint: „Een kind heb ik in slaap gekust „Maar niet mijn eigen smarte." en het is pessimisme, dat haar in vers 157 zeggen doet: „Neen, zeg toch nooit: „Tot wederzien", als wij van vrienden scheiden." En waarom niet? Omdat „hun lach, hun onbezorgde trek en jongelingsdroomen" verdwenen zijn. „Wij zien ze weer", zegt ze verder, „ maar schoon dan ook met de eigen blonde lokken, als grijsaards vinden wij hen weer, nooit als zij eens vertrokken." Vooral de drie laatste coupletten van dit dichtstukje versterken den somberen indruk. Men ziet het — deze verzen zijn geheel subjectief en dat zijn verreweg de meeste der gedichten van Jonkvrouw Stratenus. Aan het objectieve genre waagt hare muze zich zelden en het is daarom dan ook, dat wij daareven over eenige eentonigheid spraken. Haar poëzie is zuiver lyrisch. Zij heeft er behoefte aan haar hart uit te storten, soms in een Bede waarin ze om kracht smeekt in den lijdensnacht, dan bij het graf harer twee zusters, waar diepe droefheid haar schoone gevoelvolle regels in den mond legt. Dan weder geeft zij ons kernachtige spreuken, zooals vers 8, vers 9 en 24, waarvan ik het laatste aanhaal: Alle wereldbloemen welken, Slechts die gij voor andren gaart Worden hemelsche immortellen, Die de ziel voor n bewaart.
4,432
MMKB37:252821001:mpeg21_3
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,874
Verslag van Gedeputeerde Staten aan de Staten der provincie Drenthe ...
GREGORY, Voorzitter.
Dutch
Spoken
9,746
17,604
In het 2de gesticht zal de afscheiding tusschen de badkamers moeten worden verbeterd. Er bestaat behoefte aan eene kleine afdeeling tot tijdelijke opneming van krankzinnigen, die deels de overigen hinderen, deels door dezen geplaagd en mishandeld worden. De woning der lepreuzen, over welker bekrompenheid de inspecteur meer dan eens klaag de, wordt thans vergroot. Ook andere gemeenten zijn bezocht, omtrent welke evenwel niets is mede te deelen dan de alsremeene ver- melding van zoodanige antihygieinische toestanden, welke aan genoegzaam alle plattelands-gemeenten in Drenthe eigen zijn cn die reeds in het verslag over 1871 zijn vermeld. 4°. Handelingen ter bevordering der volks gezondheid. Aan de gemeentebesturen in Drenthe is door den inspec teur eene circulaire, over maatregelen tegen de cholera te nemen, in Augustus toegezonden. Zij hield in aan sporingen tot bevordering der publieke reinheid, zorg voor drinkwater, reiniging der armenwoningen, tijdig inrigten van gelegenheden tot afzondering en verpleging, van lijkenhuizen, van eene plaats tot desinfectie en ver branding van voorwerpen, voorts tot het in tijds in voorraad hebben van desinfectiemiddelen, tot het vormen eener cholera-commissie, het ledigen of reinigen en daarna 18 HOOFDSTUK IV. BIJGEKOMEN IN 1873 AFGEGAAN IN 1873 GEVESTIGD D00R :DOOK: GEVESTIGD OP 31 DEC. vestiging nederleg- op 31 dec ° ver- mncr Hpr v 1872. ”°X( P'^S- V6rt”L 18’3- BEVOEGDHEID. ——. over^jden. R • ® • § • ® • g. I ®. g. i <D. g. o. «. I ö. -aj |1 £-2 p 5.-S £3 53 f,3 §-^ S-=5 -SP SP SC -SP _a 71' -SP Wz £ M bC ® bij SC tt ^ £ ® £ -S X ® £ — ® ® ® Jf® -g u ® 5 S ^-° Z~ gH Medicinm doctores. 5 19 1 n n i, 1 „ „ „ 1 zz n u zz zz zz zz n n ,, n H n Eervol ontslagen off. van gezondh. 2de kl. zz 1 zz zz zz n „ n „ 1 „ „ Geheel. .| 20 [21 5 zz 1 „ 2 ~ 3 ï 21 2Ö~ Uit den volgenden staat zijn op te maken de verande ringen in het personeel der vroedvrouwen en tandmeesters en in de apotheken en droogistwinkels. Aanduiding Op Bijgekomen Afgegaan Op der personen en 31 Dec. 1872 in in 31 Dec. 1873 winkels. waren er: 1873. 1873. waren er: Tandmeesters ... 1 zz zz 1 Vroedvrouwen ... 17 zz 1 16 Apotheken 16 zz n 16 Droogistwinkels. 1 zz zz 1 1 HOOFDSTUK V. HOOFDSTUK V. Openbare veiligheid. Algemeeneopmpr- De dienst der politie werd volgens de gemeentever- kin gen omtrent de dieuSt der politie, slagen in 1873 over ’talgemeen naar behooren uitgevoerd. Het ons door den procureur-cjeneraal fungeerend direc- teur van politie in Drenthe verstrekt verslag vermeldt omtrent de politiedienst in het vorig jaar het volgende: zzMogt ik bij vorige gelegenheden steeds de goede verstandhouding en zamenwerkiug roemen, die tusschen de rijks- en gemeentelijke politie in dit gewest heerschen en goede vruchten voor de openbare orde en veiligheid afwerpen, met bijzondere voldoening mag ik daarvan ditmaal gewagen, nu zich in den loop van dit jaar de gelegenheid voordeed om meer van nabij te zien, hoeveel aan die zamenwerking der rijks- en gemeente politie gelegen ligt en wat zij in buitengewone om standigheden vermag. //Gedurende het verblijf toch van zijne majesteit den koning te Assen en bij de bezoeken door hoogstden- zelven in die dagen gebragt aan verschillende Drentsche gemeenten — die geene militaire bezetting hebben — was de zorg voor de handhaving der openbare orde, het toezigt bij alle optogten en feestvieringen en de beveiliging van ’s konings rijtuig tegen den aandrang der onafzienbare en jubelende volksmenigte, bij uit sluiting toevertrouwd en opgedragen aan de vereenigde rijks- en gemeentelijke politiedienaren, die zich van die taak zóó uitnemend hebben gekweten, dat nergens de orde en harmonie ook zelfs voor een enkel oogen- 5 HOOFDSTU 0 Nationale militie en schutterijen. GETAL UITGESLOTENEN VOLGENS DE WET. | GETAL AFGELEVERDE MANSCHAPPEN.  — — .2 • ■— § g Art. 55.| Art. 56. <l> éo S Vrijwilligers voor Reeds als vrijwilligers I Til*. & REDENEN VAN e » e □ ïï i « ö K ™ de militie: in dieust: I LOtelingen : x H1 § I $ © -g I 03 T-bt rSSSj ^0^1. G R S -g HET ö 5 O '3. rg fl 3 g g § "^72 nz5Ob£ S S- CS g o > B S «2? =« 2 ir? ~ ONTBREKEN § o =3 > -a S co cü b£)o ï • &D 27 -2 00 G“TE L §6 ö 1 «f 1 I “T 'I ï f IJ i ■* .s g § ~ § g £ * i -5 > g’S i) H 2 f O « J J | 2 1 J J 1)1. 5 “ 'B ï. 4S %> S S & •£ ® ~ i3 HET AANDEEL -ê g g 2. 'E £ ® g •= t5 — bt> -2 S a & 6D S § 53 -2 a _o R ~ .2 g o * » £S 8^. 5 8 8 1 £ > 2 8 5> -g 8 der o 5^ ï< “ § S» -S 72 &-US g N - Z S g g 1 N = § o ® ® gs E 'ra -o. Ö > È? -g .2'~ S“ ® -g ® ® O7. .i s ” ® "S — &c 2 g -g^ « G | f g « f c " g -5 g & ._ ._ « I'S. -gis GEMEENTE. _______ >-8 Sl’5 0-8 ? -o H © • E £-• • O ts; -.5 < fcL.S IS 15 j§ LS '■S' Z i K -® H zz 1 1 zz Dwin»elo » " " " nu 4 6 zz zz \ n zz zz n „ n 1 4 zz zz » n zz „ „ 2 n i, 11 Dersoneei de Wijk // // n ff z/ " 18 11 ,f ,f ,z " '/ ff // 1 n 9 ff 10 ff P Zuidlaren. ff ff n ,z ,f ,z 6 12 n n n ff n tr » 11 // Geheel rf ,z ,z ,z zz ,z 3 4 // // zz 'z ff ff rr 2 1 f> •> 3 ff ï | 7 7 ï 7 52f~ 465 ~n ~n » ~n ï ~ 48 26 245 15 1 335 l'T- * 7 HOOFDSTUK VI. g Nationale militie en schutterijen. Staat, bevattende de uitkomsten van het meten en van het geneeskundig onderzoek bij den militieraad of bij gedeputeerde staten der LOTELINGEN EN NALATIGEN TER INSCHRIJVING VAN DE LIGTING DER NATIONALE MILITIE VAN HET JAAR 1873 , IN DE PROVINCIE D R E N T H E. LOTELINGEN EN NALATIGEN VOOR DE KRIJGSDIENST ONGESCHIKT WEGENS ZIEKTEN LO TELINGEN EN NALATIGEN. OF GEBREKEN, OMSCHREVEN IN HET REGLEMENT VOOR HET GENEESKUNDIG ONDERZOEK ’S   (vastgesteld bij ’s konings besluit van 3 Maart 1871 staatsblad n°. 9). Onder Niet Ziekten en gebreken niet tot de bijzondere ligchaams- Ziekten en gebreken tot de bijzondere ligchaams- 2 ~ Oe Boven de maat. gemeten streken beperkt (§ 1 van het reglement). streken beperkt (§§ 2—8 van het reglement), ■x ~ maat. wecrens » © • ••— .• —' • , * <—• ■ ~ ja & ? to 2 0 JÉ GEMEENTEN. -. _g _l g = §. 7 S J. S 7 |7 ,S> 7 § .S « - 2 | = § | g. S-S 8 • S ö"?r-= ■- “ “—2 SSg -o 8 a M a £ ® ■£ *> a S ® = » -2 « 5 “ o « óo c £ ■S»1" B S53 Ë ë s ë s ë Ë s S Ë ® Ë e -8 ■* •§> u g. ï fi H § T «S 5 = 2 ï 2 s 2 § « § n ? fls1 J .SiH 2". E |« =a O §5 « « Sï 8- -ïï § 5 o 3 • S S S ■■= ° h -. 7. e - h .£3 tSS h «h .2 S “e s a „ a e ®. 7s „a u £ a£ .tg’ ~ si 7 1 • ï = ? =1. = ? = “J 2 — -2 10 «o °09 2 co rp S os 2c» 2 c ti,60 g £'*' ® £ S v a ® :s 0 "2°* “200 S'°lO<13'®eo -go- oo S s ©2 2 2 *-2 «=>2 2 s ^2 °2 e é “ e;c* *jM* 1 g - &S-S. * s. fi-S. s - « 'Z = x T3 r“' kO «o co^t^ q _s .2 O Q ü H| t -Tt h-( ® ® I—1 S —t—i ® H-< ? —( ,~ “ © 1—*®t—'<U <5 " 4 14 5 ~ ■* 2 \iMs * t* K ë3 |" * A F* iw'I « -§ i “■ 5 3, 5 .2 5!’a'“5 ra 2 '«S —2 g 2 ”"2 "■** N 2 N 1 N g. N 2 ° j. SjS NS A 5. S < K ê3 - S N - J Anlo .... 32 z/ 2 « 1 3 d 2 2 2 11 /z ,f *1 32 ,, t/ n n „ „ i /r i „ | „ j „ I Assen ... 74 4 3 2 3 3 12 1 1 5 » o 4 6 rr u n 25 ,, tf tf 1 1 | 3 5 2 zz 1 1 2 Diever. (*)10 zz » zz 1 zz 2 1 » » 3 1 5 1 ZZ 2 I zz zz zz 13 „ ,, ff „ n nu H 2 ZZ u zz zz zz *z 2 Emmen. .. 551 4 4 l 1 2 11 1 2 2 3 3 1 2 4 1 1 □ 6 zz zz zz 23 > zz zz zz n » u n zz zz zz I zz n u n h „ Hoogeveen. 107 5 15 3 4 4 19 2 1 1 19 6 20 zz zz 1 zz zz 4 n zz » u » 4 2 4 " 1 2 11 4 1 2 1 1 2 zz zz 1 2 z> 19 1 4 'z 2 'z 2 2 2 7 4 6 zz Westerbork (*)29 (*)3 2 2 zz 1 5 11 1 6 zz 2 zz zz 15 „ „ „ „ u zz zz zz j zz z/ zz /z z/ z 1 Zuidwolde. 35 2 1 zz zz 2 8 1 TT 71 180' 46 95 158 202 14 6 56 992 “2 ~l ï 7|~2 7“ 13 1 H 7 4 Tl~9~ 48 (*) Hieronder 1 nalatige. 9 HOOFDSTUK VI. Wij laten hier volgen de verschillende opgaven omtrent de toepassing der wet van 19 Augustus 1861 (staats blad n°. 72), die, naar het model voor ons verslag, voor 1873 door ons behooren te worden verstrekt. Van de door ’t model verlangde opgaven, van welke geen melding wordt gemaakt, zou slechts een negatief berigt te geven zijn. Van de ter inlijving opgeroepenen hebben twee lote- lingen wegens ziekte niet aan de oproeping voldaan. Zestien lotelingen hebben ingevolge art. 116 eene herkeuring bij ons collegie ondergaan. Van dat getal zijn 11 afgekeurd en mitsdien over eenkomstig art. 117 uit de dienst ontslagen. Ten aanzien van 5 konden de opgegeven gebreken niet worden geconstateerd, zoodat ons van hunne on geschiktheid voor de dienst niet bleek. Naar het tweede lid van laatstgemeld wetsartikel is vervolgens een gelijk getal als dat der afgekeurden ingelijfd. Drie militiepligtigen, wier aangifte ter inschrijving in 1872 was verzuimd, zijn in 1873, naar art. 161 der wet, voor ons collegie gebragt. Van deze is een wegens broederdienst, een wegens broederdienst en gemis der vereischte lengte en een uit laatstgemelden hoofde van de dienst vrijgesteld. Krachtens art. 172 zijn twee lotelingen van de ligting 1873, als niet aan de oproeping ter inlijving voldaan hebbende, voor ons gebragt; een van hen werd uithoofde van ligchaamsgebreken vrijgesteld en de andere, over eenkomstig het eerste lid van art. 173, ingelijfd. Om trent laatstgemelden werd door ons beslist, dat omstan- 10 Nationale militie en schutterijen. digheden van zijn wil onafhankelijk hem belet hebben aan de oproeping, ingevolge art. 111 der wet aan hem uitgevaardigd, te voldoen. Die inlijving is geschied vóór de toepassing van art. 115 der wet, zoodat deze geen ontslag krachtens art. 173 ten gevolge had. Op 20 ingebragte bezwaren tegen uitspraken van den militieraad, waarvan 18 wegens verleende of geweigerde vrijstelling ter zake van ligchaamsgebreken, 1 wegens geweigerde vrijstelling op broederdienst en 1 tegen de voorloopige. uitsluiting op grond van art. 56 2°. der wet, zijn door ons collegie beslissingen genomen. In 15 dezer gevallen is de uitspraak van den militie raad door ons gehandhaafd, terwijl in 5, waarvan 3 ligchaamsgebreken, 1 broederdienst en 1 bedoelde voor loopige uitsluiting betreffende, de decisie van dien raad werd gereformeerd. b. SCHUTTERIJEN. De werkelijke sterkte der schutterij in de provincie is als volgt: actief .... 457, dienstdoende: .,  reserve ... 410, zamen. 876; ( actief .... 1445, rustende < ,. ,, reserve. 1121, zamen. 2566; algemeen totaal. 3442. De sterkte der schutterij bij de wet gevorderd is 1872; de werkelijke sterkte van den eersten ban der dienst doende schutterijen: 11 HOOFDSTUK VI. Nationale militie en schutterijen. officieren 6, onderofficieren 11, korporaals 17, tamboers en hoornblazers... 1, , ( actieve286, schutters | reserve162, zamen. 483; en der rustende schutterijen: officieren 8, onderofficieren //, korporaals n, tamboers en hoornblazers. «, ( actieve1130, schutters j | reserve 600, zamen. 1738; Algemeen totaal van den eersten ban. 2221. In 1873 zijn geene voorzieningen in hooger beroep tegen uitspraken van een der commissiën van onder zoek van schutterpligtigen, noch tegen vonnissen van een der schuttersraden bij ons ingekomen. 1 HOOFDSTUK VIII. HOOFDSTUK VIII. Onderwijs, kunsten en wetenschappen. I. LAGER O N D E R W IJ S. Uitvoering der In de regeling van het openbaar lager onderwijs in wet op ’t lager. ouderwijs. de provincie, waarvan in het verslag over 1871 een overzigt is gegeven, kwamen gedurende het jaar 1873 de veranderingen, die wij, in aansluiting aan de vroeger medegedeelde, hier laten volgen. Verhoogingen van jaarwedden of toelagen. VROEGERE i GEMEENTE. BETREKKING. STANDPLAATS. JAARWEDDE „ AANMERKINGEN, j BEDRAG. OF TOELAGE. I i hoofdonderwijzer Gasteren ƒ275.00 ƒ325.00 I kweekeling Annen » 25.00 « 75.00 Anj0 I id. Annerv. kanaal » 25.00 n 75.00 ' i hoofdonderwijzer Anderen u 200.00 « 225.00 i id. Annerveen „ 300.00 „ 360.00 !met in*”/ ’an 1 Jim“- id. Eexterveen „ 300.00 „ 360.00 ] dnj [hulponderwijzers Assen „ 450.00 „ 550.00 gedurende de eerste 5 le klasse. diensljaren/560.-. voor ieder volgend ojarigtijd* vak ƒ50.- meer. id. 2e» id. „ 400.00 „ 500.00 | verkriigen zij de acte van. hoofdonderwijzer, dan id. 3e „ id. II 350.00 „ 450.00 ) ƒ50.- meer. I hulponderwijzers Beilen « 350.00 » 400.00 ] hoofdonderwijzer Hijken u 400.00 » 450.00 I id. Hooghalen „ 275.00 » 350.00 ' met ingang van 1 Janu- id. Wijster « 400.00 « 450.00 1 arÜ A874-. id. Spier « 270.00 „ 350.00 I id. Tiendeveen „ 400.00 » 450.00 ) 1 hulponderwijzer Borger » 375.00 „ 400.00 imet ingang van 1 Janu- | I r ° ƒ arij 187*. Bij ’t bezit -n ! / der acte van hoofdon- Borger. .... \ derw ijzer nog ƒ100.- I hulponderwijzers Nieuw-Buinen « 375.00 „ 400.00 ) meer. | hoofdonderwijzer Buinen „ 300.00 » 315.00 2 Onderwijs, enz. VROEGERE ll GEMEENTE. BETREKKING. STANDPLAATS. JAARWEDDE AANMERKINGEN. J51_.UK Avx ■ OF TOELAGE. Coevorden. hoofdonderwijzer Vlieghuis ƒ250.00 ƒ300.00 1 hoofdonderwijzer Wachtum » 300.00 » 325.00 id. N.-SchoonebeekO.E. » 300.00 « 325.00 le hulponderw. Dalen « 375.00 » 41)0.00 (met ingang van 1 Jann- 2e id. id. » 350.00 n 400.00 ) «rij 187*. 1 hoofdonderwijzer Diever » 425.00 » 450.00 id. Wapse « 275.00 « 375.00 id. Wittelte. 300.00 , 325.00 hulponderwijzer Diever « 350.00 « 400.00 met ingang van 1 Janu- i hoofdonderwijzer Dwingelo » 725.00 « 925.00 alleen voor den tegen- Dwingelo. hulponderwijzer id. « 300.00 « 350.00 bolm^b." lltular‘“ ' I hoofdonderwijzer Lhee en Lheebroek » 275.00 « 400.00 hoofdonderwijzer Paterswolde « 450.00 « 475.00 Eelde. hulponderwijzer id. » 350.00 n 400.00 id. Eelde » 350.00 « 400.00 Emmen. hulponderwijzer Einmen « 325.00 n 375.00 Gieten. hulponderwijzer Gieterreen « 300.00 « 400.00 Hoogeveen hulponderw. of pj00geveen tot/450 00 ” hoofdonderwijzer Norg ƒ44 5 00 « 475.00 id. Zuid-en Westervelde « 290.00 « 350.00 Norg. ... id. Langelo » 290.00 » 350.00 id. Norgervaart » 290.00 n 350 00 id. Een « 290.00 « 350.00 heeft de titularis de acte van hoofdonderwijzer, f hoofdonderwijzer Valthe « 300.00 « 355.00 dan /375.. \ id. Valthermond «4 00.00 n 450.00 oorn. < Odoornerveen » 300.00 n 400.00 ( id. Exloërmond » 300.00 « 350.00 Peize. 'hulponderwijzer Peize » 325.00 » 400.00 met ingang van 1 Janu- j arij 1874. R ,, i Ihulponderwijzer Kolde « 275.00 « 400.00 0 e ’ | ihoofdonderwijzer Schoonlo « 250.00 « 325.00 3 HOOFDSTUK VIII. VROEGERE GEMEENTE. BETREKKING. I STANDPLAATS. JAARWEDDE VERH00GD AANMERKINGEN OF TOELAGE. B£DEAG' I I hoofdonderwijzer Ruinen ƒ550.00 ƒ650.00 id. Stuifzand „ 305 42 « 400 00. • , , ., . , n ‘tvu.vo met ingang van 1 Janu- id. Echten « 300.00 „ 400.00 arij 1874. id. Ansen „ 275.00 « 400.00 id. Pesse „ 400.00 ,, 425.00 hulponderwijzer Ruinen „ 300.00 „ 400.00 ■ J hoofdonderwijzer Dijkhuizen ,, 585.00 « 650.00 < id. Oosteinde „ 585.00 „ 650.00 hulponderwijzer Dijkhuizen „ 325.00 « 375.00 id. Oosteinde « 325.00 « 350.00 hoofdonderwijzer Broekhuizen „ 325.00 » 350.00 z hoofdonderwijzer Kloosterveen „ 575.00 „ 625.00 ) id- Bovensmilde „ 575.00 „ 625.00 Snulde. .( id. Hijkersmilde « 575.00 « 625.00 I id. Hoogersmilde , 575.00 „ 625.00 v hulponderwijzers „ 300.00 „ 425.00 Vledder. I hoofdonderwijzer Vledder „ 425.00 „ 475.00 i raet iDgang ïan j Janu. | kweekeling id. „ 25.00 „ 40.00 \ arij 1874. [hulponderwijzer Vries , 250.00 „ 350.00 hoofdonderwijzer Donderen ,, 275.00 « 375.00 id. Bunne en Winde „ 200.00 „ 325.00 id. Tijnaarlo „ 400.00 „ 425.00 id. Zeijen „ 275.00 „ 325.00 id. Taarlo „ 200.00 „ 325.00 Westerbork f hoofdonderwijzer Westerbork „ 430.00 „ 480.00 alleen voor den tegen- t hulponderwijzer id. „ 300.00 n 350.00 woordigen titularis Ei. 8ING. de Wijk | hulponderwijzer de Wijk „ 275.00 , 350.00 ’ l hoofdonderwijzer Koekange „ 510.00 „ 550.00 Zuidlaren I hulponderwijzers Zuidlaren „ 300.00 „ 400.00 ’{ hoofdonderwijzer Zuidlaarderveen « 305.00 « 355.00 f hulponderwijzer Kerkenbosch „ 300.00 „ 400.00 Zuidwolde ) hoofdonderwijzer Veeningen „ 400.00 » 425.00 J id. Linde „ 400.00 „ 425.00 [ hulponderwijzer id. „ 300.00 „ 400.00 Zweelo ! ^P^erwijzer Zweelo „ 300.00 „ 400.00 ’ ( hoofdonderwijzer Meppen „ 250.00 „ 300.00 met ingang van 1 Janu ari] 1874-. 4 Onderwijs , enz. Behalve de hierboven medegedeelde verhoogingen zijn nog te vermelden de volgende wijzigingen: Gemeente Assen. Er kunnen ook hulponderwijzeres- sen tot bijstand in de scholen geplaatst worden, op eene jaarwedde als die voor de hulponderwijzers der 3de klasse bepaald. Gemeente Borger. Het bedrag der vergoeding voor ’t gemis van vrije woning, bij de schoolregeling toege kend aan de onderwijzers aan ’t hoofd der scholen te Nieuwbuinen, Drouwenermond, Drouwenerveen, Brouwen en Buinen, is voor elk hunner van ƒ30.- op ƒ50.- gebragt, met ingang van 1 Januarij 1874. Gemeente Emmen. De onderwijzer aan ’t hoofd der school te Zuidbarge genoot, ingevolge de schoolregeling, als vergoeding voor huishuur, eene som van ƒ25.-. Het bedrag dier vergoeding is, bij gebleken verschil daar over tusschen den gemeenteraad en den onderwijzer, door ons collegie, uit kracht van art. 19, 3de lid, der wet van 13 Augustus 1857 (staatsblad n°. 103), bepaald op ƒ40.-, welke som, volgens door ons inge- wonnen berigt, te Zuidbarge voor het huren eener on- derwijzerswoning gevorderd wordt. Daarop heeft de raad de schoolregeling overeenkomstig onze beslissing gewijzigd. Gemeente Havelte. Aan den hoofdonderwijzer te Har vette is eene vergoeding voor huishuur uit de gemeen tekas toegekend van ƒ30.- per jaar; daarentegen is de bepaling vervallen, die hem ’t genot van vrije woning en tuin verzekerde. Voorts is in de schoolregeling opgenomen het verbod om kinderen jonger dan 5 jaar op de dagschool toetelaten 5 HOOFDSTUK VUL Gemeente Meppel. Door den gemeenteraad is in 1873 besloten om alle niet betalende leerlingen te Meppel, in ééue school te vereenigen. Aan dat voornemen kon echter eerst in t begin van 1874 uitvoering gegeven worden, toen de nieuw gebouwde school gereed was. In die nieuwe school zijn mitsdien de drie vroegere scholen voor niet betalenden opgegaan. Het getal scholen te Meppol is alzoo (in 1874) verminderd met twee. Niet tevens het getal hoofdonderwijzers. Wel ligt het in de bedoeling, voor de school voor niet betalenden slechts één hoofdonderwijzer te hebben, doch niet zoo lang de hoofdonderwijzers der drie vroegere scholen voor niet betalenden nog m dienst zijn. Een hunner is in 1873 overleden en bijgevolg heeft de school thans twee hoofdonderwijzers. In de plaats van den overleden hoofdonderwijzer is een hulponderwijzer aangesteld. Gemeente Gosterhosselen. Aan de school regeling is de bepaling toegevoegd, dat geene kinderen ter school mogen worden toegelaten, die den leeftijd van 5 jaren niet hebben bereikt. Gemeente Rolde. Het bedrag der vergoeding voor huishuur van den onderwijzer te GrMo is van ƒ 40.- tot f 50.- verhoogd. Gemeente Ruinen. Even als reeds sedert 1872 in de school te Ruinen, wordt nu ook te Pesse, Stuifzand, Echten en Ansen avondschool gehouden van 1 November tot 15 Maart, op dezelfde dagen als de dagschool, in alle genoemde scholen voor leerlingen tusschen den leeftijd van 7 en 16 jaren. Op de dagschool worden geene kinderen meer toege laten beneden den leeftijd van 5 jaren. 6 Onderwijs, enz. Gemeente Smilde. De hiervoor vermelde verhooging der jaarwedden van de hoofdonderwijzers in deze ge meente strekt ter vervanging van de vroegere verander lijke belooning voor het houden van avondschool. Gemeente Vries. Bij de boven vermelde verhooging der jaarwedden van de onderwijzers te Donderen en Zeijen is het bedrag der aan die onderwijzers bij de schoolregeling toegekende vergoeding voor huishuur van ƒ 40.- tot op ƒ 25.- verminderd, waardoor zij, in dit opzigt, met de overige onderwijzers in de gemeente, die eene dergelijke toelage genieten, zijn gelijk gesteld. Als met de zaak der schoolregelingen in verband staande achten wij de volgende mededeelingen hier op hare plaats. Door bewoners van ’t oostelijk gedeelte van h'ieuw- Arnshrdam werd onze tusschenkomst ingeroepen ter bekoming van onderwijsgelegenheid voor de kinderen aldaar. Onze bemoeijingen bij ’t gemeentebestuur had den tengevolge, dat door den raad der gemeente Emmen in December 1.1. besloten werd, ter voorziening in de behoefte aan onderwijs voor de hier bedoelde streek, de te hieuw-Amsterdam aan de grens der gemeente Steen staande houten school te vervangen door eene meer oostwaarts in het 11'esterveen te plaatsen nieuwe school en gemelde houten school over te brengen tusschen Erica en oostelijk hieuw-Amsterdam. Met onze goedkeuring is tusschen de gemeentebestu ren van Hoogeveen en Zuidwolde eene overeenkomst gesloten omtrent het schoolgaan van kinderen uit laatst genoemde gemeente op de openbare lagere scholen van Iloogeveen. 14 Onderwijs, enz. Aan twee hoofdonderwijzers werd in 1873 door ons uit kracht van art. 24 der wet toegestaan, om tevens kerkelijke bedieningen te mogen bekleeden. K. Hensems, hoofdonderwijzer te Hoogeveen, had in 1873 vijftig jaar dienst; de hoofdonderwijzer L. Huizingh te Grollo veertig jaar. Door denkoningis, bij besluit van 23 Julij 1873 n°. 16, aan eerstgenoemden toege kend de zilveren medaille, ingesteld bij koninklijk besluit van 24 Januarij 1841 n°. 22, en aan laatstgenoemden een boekwerk. Leerlingen. Naar de uitkomsten der telling van de kinderen, die tot de scholen behoor en, op 15 Januarij, 15 April, 15 Julij en 15 October, was het getal 15 HOOFDSTUK VIII. Leerlingen uit Drenthe tot de dagschool behoorende: Beneden Van 6 Van 9 Boven T , 6 jaar. tot 9 jaar. tot 2957 2937 2605 1138 579 8235 7225 Gesubsidiëerde bijzondere. n n n » » 7 46 55 46 62 Niet gesubs. bijzondere. 61 75 18] 171 141 149 55 49 438 444 Te zamen. 1164 1 159 3238 3128 3076 2761 1239 683 &719 7731 Op 15 April 1873: Openbare 1167 1142 3119 3050 2634 2421 746 441 7666 7054 Gesubsidiëerde bijzondere. n n zz zz zz 5 36 55 36 60 Niet gesubs. bijzondere. 52 58 165 147 124 143 28 54 369 402 Te zamen. 1219 1200 3284 3197 2758 2569 810 550 8071 7516 Op 15 Julij 1873: Openbare 1218 1173 3012 2930 2271 2180 488 276 6989 6559 Gesubsidiëerde bijzondere. n zz zz zz » 4 28 51 28 55 Niet gesubs. bijzondere. 60 64 154 156 109 133 20 46 343 399 Te zamen. 1278 1237 3166 3086 2380 2317 536 373 7360 7013 Op 15 October 1873: Openbare 1049 1005 2900 2815 2185 2068 472 291 6606 6179 Gesubsidiëerde bijzondere. zz » zz zz 14 8 44 51 58 59 Niet gesubs. bijzondere. 59 56 159 152 104 132 39 42 361 382 Te zamen. 1108 1061 3059 2967 2303 2208 555 384 7025 6620 16 Ouderwijs, enz. Getal dagseholieren uit Drenthe, in 1873 tevens de avondschool bezoekende. Op 15 Jan. Op 15 April. Op 15 Julij. Op 15 Oct. AARD DER SCHOLEN.      M. V. M. V. M. V. M. V. Openbare 2193 924 661 311 628 341 551 318 Gesubsidiëerde bijzondere. 14 23 12 22 10 n 10 24 Niet gesubs. bijzondere. 103 39 51 14 65 12 74 20 Totaal. 2310 986 724 377 703 353 635 362 Getal leerlingen uit Drenthe, in 1873 uitsluitend de avondschool bezoekende. Openbare 1038 214 316 125 62 24 56 21 Gesubsidiëerde bijzondere 5 1 4 » 4 n 2 n Niet gesubs. bijzondere. 58 14 5 2 4 2 6 2. Totaal. 1101 229 325 127 70 26 64 23 Het totaal der in deze opgaven bedoelde leerlingen was alzoo in 1873: 15 Januarij. 15 April. 15 Julij. 15 October. op de dagscholen 16450 15587 14373 13645 uitsluitend op de avondschool .... 1330 452 96 87 te zamen. 17780 16039 14469 13732 Over 1872 waren deze cijfers. 17162 15753 14530 14173 » 1871 // » ». 16304 14962 13979 13385 // 1870 // // //. 16767 14958 13896 13166 // 1869 // * //. 16750 14386 13583 12987 » 1868 // // ». 15944 13874 12803 12499 12 Arm weien. Transport. 279 kinderen 289 te zamen 568 " n over 1871 564 Uitgaven. Kosten van beheerf 3450.51 Voeding, kleeding, ligging enz- 34268.884 Begrafeniskosten- 174.04 Geheel der uitgavenf 37893.434 " " i over 1871. - 38245.624 Ontvangsten. Collecten, inschrijvingen enzƒ30314.41 Geheel bedrag der ontvangsten ... ƒ 30314.41 ” " " » over 1871 - 30204.474 B.B. UITGAVEN EN ONTVANGSTEN WEGENS ONDERSTEUNING VAN ARMEN, UITSLUITEND UIT EN TEN BEHOEVE VAN KASSEN VAN BURGERLIJKE GEMEENTEN. (Zie omtrent de ondersteunden de tabel A hiervoor.) Uitgaven. Onderstand in geldƒ 14868.06 » op andere wijze of in natura tot een bedrag van - 2756.4 71 ƒ 17624.534 Bezoldiging van geneeskundigen- 5936.66 Kosten van verpleging van krankzinnigen in gestichten voor deze- 4314.234 Kosten van het begraven van armen ... - 375.20 Subsidiën aan instellingen van weldadigheid - 11600.00 Geheel der uitgavenƒ39850.63 * » » over 1871 ... - 40588.584 G 13 HOOFDSTUK IX. Ontvangsten. Terugontvangen onderstand krachtens de artt. 49—52 der armenwet f 211.20 Bedrag der over het dienstjaar gedecla reerde of in anderen Vorm genoten sub- sidiën voor verpleging van krankzinnigen in gestichten voor deze: Van de provincie - 821.85| Van het rijk - 821.85| Geheel bedrag der ontvangsten ... ƒ 1854.91 n n n u over 1871 - 1985.10j Subsidiën aan Op de gemeentebegrootingen voor 1873 komen de instellingen van weldadigheid. volgende subsidiën aan instellingen van weldadigheid voor: Hoogeveen ...... ƒ1100.- letter a; Meppel - 4500.- n n; Nijeveen - 160.- n »; Smilde - 3500.- » ». In ’t geheel. ƒ 9260.- n n. Legaten. Door den koning werd in 1873 magtiging verleend: aan den kerkeraad der hervormde gemeente te Peize tot aanvaarding van een legaat, geschat op eene gelds waarde van ƒ6850.-, aan de diaconie dier kerkelijke gemeente door wijlen F. Feith onder eenige voorwaar den besproken; aan den kerkeraad der hervormde gemeente te Pelde tot aanvaarding van een aan de diaconie dier gemeente door denzelfden — onder verpligting van toezigt te houden op de nakoming van eene der aan het voren bedoeld legaat verbonden voorwaarden — besproken legaat, bestaande in eene uitkeering van ƒ40.-, jaarlijks en bovendien in het door den erflater bedoeld geval telkenmale door de hervormde diaconie te Peize te doen; 14 Armwezen. aan den kerkeraad der hervormde gemeente te Boden tot aanvaarding van een der vorenvermelde legaten, voor het geval dat de hervormde diaconiën te Belde of te Peize aan de hun door den erflater opgelegde verpligtingen niet mogten voldoen. Instellingen Van de werking der verschillende instellingen in 1873 ter voorkoming .... ■ van armoede, laten wij hier een kort overzigt volgen. Bij’ de drie banken van leening te Assen, Coevorden en Meppel is het volgend aantal panden: in 1873: in 1872: beleend of in beleening hernieuwd. 9037 10030 , gelost 9048 10199 , verkocht 186 207. Beleend werden te Assen 3308, te Coevorden 817 en te Meppel 4912. De op de beleende panden geschoten gelden be droegen f 25584.10. Spaarbanken waren gevestigd te Assen, Balen, Bwin- gelo, Gieten, Hoogeveen, Meppel, Norg, Ruinen, de Wijk en Zuidwolde. Die te Gieten, Meppel, de Wijk en Zuidwolde be taalden 4, die te Assen en Ruinen 3|, die te Balen, Bwingelo en Hoogeveen 3 percent intrest van de inge legde gelden, terwijl de spaarbank te Norg van sommen boven ƒ 100.- 4 en overigens 3| percent gaf. Het getal deelnemers bedroeg bij de opneming der laatste rekening 1077, tegen 873 bij de vorige opname. in 1873: in 1872; Hiervan had die te Assen  117 118 v zz Balen 123 116 zz zz Bwingelo 81 76 * 15 HOOFDSTUK IX. in 1873: in 1872: Hiervan had die te Gieten 33 39 n n Hoogeveen .... 195 170 zz zz Meppel 185 171 zz zz Norg 33 29 zz zz Ruinen 188 154 n zz de Wijk 56 zz zz zz Zuidwolde .... 66 zz De inlagen bedroegen in totaal: in 1873: in 1872: ƒ67470.81 ƒ62628.50|. Aan de deelnemers is uitbetaald aan kapitaal en intrest: in 1873: in 1872: ƒ42648.97 / 36817.73|. Bij het opmaken der laatste rekening had de spaarkas te Meppel 58 deelnemers, tegen 66 in 1872. Over 1873 bedroegen: de inkomsten: de uitgaven: ƒ 1875.131 ƒ1814.28 zz 1872 zz - 2166.751 - 2102.58. De zieken- en begrafenisbus te Meppel telde 399 deel nemers, tegen 390 in 1872. Ondersteund werden 60 personen met ƒ2163.421. Van dit bedrag werd betaald ƒ745.50 aan leden, die den ouderdom van 70 jaar hebben bereikt, ƒ 278.-aan leden, die uit eene ziekte of ongesteldheid een gebrek hebben behouden, hetwelk hun niet toelaat hunne gewone beroepsbezigheden waar te nemen, ƒ779.921 aan zie kengelden en ƒ 360.- aan begrafenisgelden. De hulpbank te Assen verleende in 1873 16 voorschot ten, aan 14 personen, tot een gezamenlijk bedrag van ƒ3550.- en tegen een intrest van j percent in de maand. 16 Armwezen. Tn 1872 werd aan 19 personen ƒ3180.- voorgeschoten. Het kapitaal der bank bedroeg op 31 December 1873 ƒ2519.73, waaronder ƒ 369.73 gesproten uit overwinst. Omtrent de werking der instellingen tot werkverschaf fing over 1873 kunnen wij geene mededeelingen doen. Wij komen daarop in het volgend verslag terug. Het St.-Antoniegilde te Dwingelo ondersteunde 18 personen met ƒ99.72, tegen 16 personen met/77.95 in 1872. De inkomsten dier instelling beliepen ƒ104.34, tegen ƒ243.071 in 1872. 1 HOOFDSTUK X. HOOFDSTUK X. Rijksmiddelen. De hier volgende staten A—K bevatten ’t geen, naar het model voor dit verslag, omtrent de rijksmiddelen valt mede te deelen. A. Grondbelasting, 187 2. BELASTBAAR TIVR'OIVfPiv GETAL AANSLAGEN OF B LAbiBAARHiKOMEN ÜPBRENGST BER GRONDBELASTING OP DE artikelen OP DE KOHIEREN VOOR GEBOUWDE ongebouwde * * TF zamfn • • • OJ § ® EIGENDOMMEN. EIGENDOMMEN. ’. § ® g § c g *S S S ■ " “ ; ® S. E lè 8 Ie E B 8 ES g • g. g e?’a>a)^E3S',a3E o ° J ° o -5 O. § O. § _g ® % O O § J o o a> S Sk ö ^3 -^ö 'xz "rt T3 <d .o ,a c Pa 8 o a 60 -I o .f g g «ö g O && §.§> •. CO cö |> co © CO SS t^cooóco^o ca to ^’»cooiqo«ocooo tP t+< 12 lOCSCOGiC^t-iOCO co 22 C> Cl —< Gi —< CO O CO So g «*» m I 2 s B. «T 3 B. PeESONEELE BELASTING, 1 872/73- DEUREN HUURWAARDE. HAARDSTEDEN. EN MOBILAIR. DIENSTBODEN. PAARDEN. VENSTERS. n. Geheele 0- g S n Waarde • Getal belaste • opbrengst in Optelling o o § 3 § S SS 2 2 S ’S hoofdsom Rijks- van g §“§§» o.g’o g Getal Opbrengst ~ 3 — "a '0 ~ -a ïan de opcenten, kolommen .5 .S -g g .9 .sp g .9. .9 belaste in S -g ~ zes grond- 15 en 16. •S “ “ ■= o Ê. ” “ — '3 aD paarden, hoofdsom. J % £ £ 3 £ >.9 slagen. Qm OJ Q- CU &, .— bD *7? &, o p, P> O 0 O 0 C S^S ? O g 50 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 1895 / 9870.50 ƒ113696.04 2^ 50 io o o co t-p o O o COOOttt 2 Af voor CO .rt r-r. —_i ro. o zx. CO >O o- xi a vuur 2 £ § remissién. » 1064.7.50 uO o* co “* Blijft ƒ103048.54 ƒ20609.72 ƒ123658.26 9 Waterstaat. de sluisplaatsen 1 en 2), langs de ontworpen derde zuidelijke hoofd wijk en langs de achterraai, het laatste ter verzekering van den waterafvoer uit de oost- en noordoostveenen tijdens den bouw van sluis 1 en de verlenging van het kanaal boven de sluis. In de verlengde Hoogeveensche vaart werd de eerste sluis gebouwd. Nadat de sluis tot het benedenpei^ was afgetimmerd en geen langer drooghouden van den fundeeringput noodig was, werd het kanaal over eene lengte van 450 M. boven de sluis geheel en tot 550 M. tot op 1 M. boven den bodem ontgraven. Bij de sluis werd tevens eene sluiswachterswoning gebouwd. Be scheepvaart werd van den ,27 Januarij tot den 17 Februari] door vorst gestremd, doch had overigens ge regeld plaats. Be waterstand boven sluis n°. 6 op het Hoogeveensche pand was tot het laatst van Februari] omstreeks 0.10 M. beneden peil en overigens gemiddeld: in Maart 0.04 M. onder peil, n April 0.17 » zz " // Mei 0.27 zz « « n Junij 0.40 n n 1 u Julij 0.55 n n " u Augustus 0.61 « " » n September 0.48 » n " n October 0.30 n n « zz November 0.22 n » » en zz Becember 0.17 '/ « Be laagste waterstand, 0.64 M. onder peil, werd waar genomen den 24 Augustus; de hoogste, 0.01 M. boven peil, den 16 Maart. 10 HOOFDSTUK XI. Van dit pand werd water afgelaten door de Steen- bergerstuw van den 6—11 Januarij en van den 27 Oc- tober tot den 10 November. Van het bovenpand ont ving het tot voeding of verdere aflossing water door den omloopduiker bij de Noordsche sluis (n°. 7), of door die sluis tevens, van den 2 Maart tot den 4 Junij, van den 15—29 September en van den 15 October tot den 31 December. De waterstand op het bovenpand werd tot half Febru- arij op omtreeks 0.20 M. beneden peil gehouden, rees toen tot het peil en behield die hoogte tot het begin van April. De gemiddelde stand was: in April 0.14 M. onder peil, // Mei 0.30 " u n u te moeten mede- deelen, dat, ten gevolge van de door den heer commis saris des konings in deze provincie verleende tusschenkomst, door de Drentsche kanaalmaatschappij en de gemeente Meppel onderhandelingen zijn gevoerd om te geraken tot eene oplossing der voortdurend tusschen haar be staande geschillen. Het resultaat daarvan is geweest, dat er eene ontwerp-overeenkomst is opgemaakt, waaraan beide partijen hare goedkeuring hebben verleend. Het 11 Waterstaat. definitief tot stand komen der overeenkomst, waartoe ook de medewerking en goedkeuring der regeering werden gevorderd, behoort echter tot het volgende jaar, zoodat wij de verdere mededeelingen omtrent deze schik king in een volgend verslag zullen voortzetten. Oranjekanaal. Even als in voorgaande jaren werden tot verlenging van het kanaal in de Bargerveenen in 1873 geene andere werkzaamheden verrigt dan voorloopige, n.1. het graven en verdiepen van eenige raaijen. Door verschillende veeneigenaars zijn in de Bargermarke 279 dagwerken turf gegraven. In het Odoornerveen zijn 5173 dagwer ken turf gestoken en 5929 roeden sponturf gemaakt, en is eene lengte van 1310 M. hoofd- en plaatswijken gegraven. Van den 27 Januarij tot den 17 Eebruarij was de scheepvaart wegens vorst gestaakt. Zij had overigens geregeld plaats, doch ondervond boven sluis IV de gewone belemmering wegens te lagen waterstand. Om hierin te voorzien werd bij deze sluis een stoom werktuig met centrifugaalpomp geplaatst, om met het overtollige water van het benedenpand het bovenpand zooveel mogelijk aan te vullen. De waterstanden waren: boven sluis 1: hoogste in December 0.17 M. + peil; laagste in Augustus 0.20 M. -t- peil; gemiddelde 0.007 M. peil; boven sluis 2 : hoogste in Junij 0.20 M. + peil, laagste in November 0.11 M. -t- peil, gemiddelde 0.098M.-j- peil; boven sluis 3: hoogste in October 0.21 M. + peil, laagste in Augustus 0.03 M. -=- peil, gemiddelde 0.092 M. + peil; 12 HOOFDSTUK XI. boven sluis 4: hoogste in Januarij 0.04 M. + peil, laagste in Augustus 1.21 M. -f- peil, gemiddelde 0.768 M. peil. Be kosten van onderhoud van het kanaal en bijbe- hoorende werken, met inbegrip van het bovenvermelde stoomwerktuig, bedroegen in 1873 ƒ 16995.84. Met betrekking tot den afvoer van het overtollige water op het Oranjekanaal hadden wij, volgens het in hoofdstuk XI, bladz. 11, van het voorgaande verslag vermelde, eene nieuwe regeling vastgesteld, waartegen door directeuren bij den minister van binnenlandsche zaken bedenkingen werden ingebragt, die door zijne excellentie evenwel ongegrond werden beschouwd, volgens haar aan die directeuren gerigt schrijven van 2 Mei 1873. In weerwil daarvan werd door het bestuur der kanaalmaatschappij niets ter uitvoering der regeling ver- rigt, ook niet na eene aanschrijving des zelfden ministers van 16 Augustus daaraanvolgende, om onverwijld uit voering te geven aan de regeling. Toen directeuren daarop in October den minister verzochten, den koning voor te stellen, om het toen geldend tarief van tolheffing op het Oranjekanaal, het welk den 31 December 1873 ophield van kracht te zijn, verbindend te verklaren tot 31 December 1878, antwoordde de minister, dat zijne excellentie, alvorens de verlangde voordragt te doen, een stellig, en ondub belzinnig antwoord te gemoet zag op de vraag, of het ’t plan is van directeuren, eene verpligting, welke krachtens de concessie op de maatschappij rust, niet na te komen. In hun antwoord gaven directeuren te kennen, dat zij om verschillende redenen zich een volledig 13 Waterstaat. antwoord moesten voorbehouden, doch drongen zij in- tusschen aan op de bestendiging van het tarief. Daarop is gevolgd het koninklijk besluit van den 27 December 1873 n°. 16, waarbij het tarief, waarnaar de heffing van de kanaalregten plaats vindt, voor één jaar werd verlengd en dus van kracht verklaard tot den 31 De cember 1874. Bij de toezending van dat besluit is evenwel door den minister aan directeuren medegedeeld, dat daarin geen bewijs is te zien, dat uitstel verleend wordt van de naleving hunner verpligting, om uitvoering te geven aan de door gedeputeerde staten krachtens art. 2 der concessie vastgestelde regeling. Voor zooveel ons bekend is, werd in 1873 niets door de regeering gedaan, om de onwettige heffing van kanaal regten op het Oranjekanaal, waarover in ons vorig verslag op bladzijde 11 en 12 van dit hoofdstuk is gehandeld, te doen ophouden. Volgens eene aan ons gedane me- dedeeling is onder de in den hiervoren staanden staat vermelde opbrengst der regten op het Oranjekanaal ad ƒ8413.794 begrepen een bedrag van ƒ865.194, hetwelk de opbrengst is der met 1} cent verhoogde regten, die krachtens eene overeenkomst met Odoorner en Sleener veeneigenaren wordt geheven. Noord- Willemslcanaal. De kanaalwerken werden in 1873 voldoende onder houden, doch tegen het waterverlies bij sluis 4 zijn geene voorzieningen genomen. Eenige ondiepten beneden de sluizen I, II en IV en bij de bruggen 5, 8 en 14 werden opgeruimd. 14 HOOFDSTUK XI. Beneden de sluizen III en IV zijn aan de oostzijde walbeschoeijingen geheid tot het instandhouden van de beloopen. Be verankering van den westelijken kolkwand van sluis I werd hersteld. De verankering van de beneden* slagstijl bij sluis III is gedeeltelijk vernieuwd. De rinketten in de bovendeuren werden door nieuwe vervangen. Voor de verankering van het bovenhoofd van sluis IV zijn negen palen vernieuwd en de ankers verlengd. De kosten van onderhoud bedroegen/6389.83, terwijl buitendien eene som van ƒ58.30 werd besteed tot vol- tooijing van den aanleg van boschaanplanting. Beneden sluis IV was in 1873 de waterstand als volgt: Januarij van 0.41 M. boven tot 0.08 M. beneden peil; Februarij n 0.31 » » „ 0.22 » „ „ Maart „ 0.25 // „ „ 0.26 // n „ April ,/ 0.08 » >> „ 0.18 // n „ Mei n 0.05 n n n 0.15 n n n Junij ,, o ,/ „ „ 0.20 // // „ Julij n 0.02 n n n 0.15 » n n Augustus // 0.12 // beneden// 0.25 // // „ September // 0.12 // boven // 0.20 // // „ October // 0.26 // // n 0.31 // „ „ November // 0.46 // » „ 0.24 // // „ December » 0.36 // // » 0.47 // u ,, Het kanaal was voortdurend in bevaarbaren staat, waartoe zeer werd bijgedragen door de werking van de stoompompwerktuigen, waartoe de volgende opgaven betrekking hebben. 15 Waterstaat. Stoomwerktuigen langs het Noord- Willemsl:anaal. De kookhuizen van de stoomtuigen 2 en 4, waarvan het vernieuwen op bladzijde 14 van dit hoofdstuk in het voorgaand verslag is vermeld, werden door nieuwe vervangen. Nadat de werktuigen in het laatst van April waren beproefd, waren zij, met uitzondering van den tijd voor het schoonmaken van de ketels en andere onderdeelen, geregeld in werking: stoomtuigen I en II van den 26 April tot den 10 Mei, van den 15 Mei tot den 18 Julij, van den 27 Julij tot den 1 September; stoomtuigen III en IV van den 26 April tot den 10 Mei, van den 15 Mei tot den 1 Julij, van den 4 Julij tot den 18 Julij en van den 27 Julij tot den 30 Augustus. Gedurende dien tijd liep: stoomtuig n°. 1 in 109 dagen 2033| uur of gemid deld 18 uur 39’ minuut per werkdag; stoomtuig n°. 2 in 109 dagen 2033 uur of gemid deld 18 uur 39t*j minuut per werkdag; stoomtuig n°. 3 in 107 dagen 2137 uur of gemid deld 19 uur 58| minuut per werkdag; stoomtuig n°. 4 in 107 dagen 2303 uur of gemid deld 21 uur 31 j minuut per werkdag. Daarbij maakte in de minuut: stoomtuig n°. 1 gemiddeld 19.33 slagen, zz zz 2 zz 19.07 'Z zz zz 3 zz 19.31 zz zz zz 4 zz 19.68 zz 20 HOOFDSTUK XI. verzoek, om het waterschap R.uinerwold op te heffen of om het grondgebied daarvan in te krimpen, is door de staten afwijzend beschikt. Door het bestuur van dit waterschap werd, met over legging der daarvoor opgemaakte stukken, het verzoek gedaan, dat eene onteigeningswet mogt tot stand komen, ten einde de perceelen, die noodig zijn voor de door het waterschap te maken werken, geregtelijk te kunnen onteigenen. Op het einde des jaars was die zaak in onderzoek bij de regeering. Nadat door de in het vorig verslag op bladzijde 19 van dit hoofdstuk bedoelde commissie, in wier handen gesteld waren de stukken, betrekkelijk tot het verschil met de provincie Groningen over de afwatering van in Drenthe gelegen gronden in en door de waterwegen van het waterschap Westerhwartier, rapport was uitgebragt, is in die zaak door de staten besloten, om aan den minister van binnenlandsche zaken op de door zijne excellentie gedane vraag, of er voortdurend zou zijn te rekenen op de bereidverklaring der staten van Drenthe, gegeven bij hun besluit van 9 November 1866, en of men alzoo van de zijde van Drenthe bereid is de zaak weder op te vatten en voort te zetten van het stand punt, waarop ze in November 1866 verkeerde, een bevestigend antwoord te geven. De volgende staat bevat een overzigt van eenige bijzon derheden, vooral aangaande den financiëlen toestand der veenschappen en waterschappen in deze provincie. 21 Waterstaat. S T A. A. T BEVATTENDE EEN OVERZIGT VAN EENIGE BIJZONDERHEDEN VOORAL AANGAANDE DEN FINANCIËLEN TOESTAND DER VEENSCBAPPEN EN WATEBSCDAPPEN in Drenthe over 1873. 22 HOOFDSTUK XI. 23 Waterstaat. ■— r i o <7 q Bedrag van GROOTTE VASTGESTELDE REKENINGEN IN 18 7 Ó. benaming. over het dienstjaar, B t‘ slot waarover Hektaren. Aren. Centiaren. Dienstjaar. Ontvangst. Uitgaaf. ^deelig^lot. de rckenl"s s,rckL Veenschap: de Oostermoersche en Zuidenveldsche veenen, 1871 ^8988 66i ƒ18600 031 «ƒ388 63 ƒ 1200 00 van Eext tot Valthe ongesloten 13086 59 29 | i872 7 213ü7 S12 7 18987 64 ƒ 2320 17 61 2353 76 a 1440 85 geen omslag n Molenwijk en aanhoorigheden 1563 18 57 1871 206 92 642 04 b 435 12 (grond565 84 n de Zeven blokken te Smilde 1811 60 63 1872 1043 43 802 60$ Vereenigde polders Nigeveen en Kolderveen 2720 47 37 1872/73 947 94$ 532 54$ a 415 40 544 21 zz Boderwolde 285 20 00 1872/73 622 30 581 12 a 41 18 562 10 » Zuidlaren 463 02 12 1872/73 933 03$ 724 59$ a 208 44 918 80 7r [1871/72 324 29$ 211 30 a 112 99$ 17704$ * Uffelte 324 7j 56 |1872/73 320 07$ 118 47$ a 201 60 132 78 zz Alting 127 88 60 187 >/72 50 52 56 30 b 5 78 19 18$ n de Altinger en Klateringerweiden 55 17 70 1871/72 20 03$ 17 45 a 2 58$ 11 03$ n Leutingewolde c. a 699 08 40 * 1872/73 1665 15 1549 02 a 116 63 1366 09 i 1870/71 160 85 174 23$ b 13 38$ zz » u Bellen—Bwingelo, algemeene kosten, (1871/72 178 63 189 13 b 10 50 n n 18Vo/7) 220 55$ 105 55$ a 115 00 // // » [1) het Lheebroeker schut I ( 1871/72 215 61$ 90 67$ a 124 94 173 44$ I (1870/7i 151 46 119 52j a 31 93$ 139 021 » SI2) " Kpieringerschut. I 1080 98 49 (1871/72 189 00 139 47$ a 49 52$ // » » P870/7i 368 89$ 119 931 a 248 96 n zz » I 3) zz Bamschut ... I ll871/72 599 00 557 87$ a 41 12$ 629 59 o n , „ [1870/7 62 14 97 02$ b 34 88$ » » // 4) de Hvjker- en Brun- 1187i/72 3474 97| 3920 16 b 445 18j 982 81 \ swngerleeken. 72 2 // - Ruinerwold 2603 62 43 1872/73 2712 75| 668 26 a 2044 49| 3303 60 n Faardelanden—Schrapveen 537 05 04 1871/72 2600 11 2644 82 b 44 71 809 90 n Zuidlaren—Hoogezand 246 18 49 1872/73 841 69 712 23| a 129 45| 600 00 // Bijensteek 166 16 80 1872/73 336 56 268 82$ a 67 73$ 335 72 // Zwinderen 358 76 00 1872/73 930 00 | 1109 35$ b 179 35$ 230 00 z/ Vledder—Wapse 42 85 40 zz zz zz I zz n » " " 24 HOOFDSTUK XI. VERSCHILLENDE WATERSTAATSBELANGEN. Ter verzekering der waterstaatsbelangen van sommige streken der provincie houden wij ons voortdurend on ledig met de voorbereiding van hetgeen noodig is, om tot de oprigting van. nieuwe veenschappen en water schappen te geraken. Het opmaken en tot stand komen van nieuwe leggers der waterleidingen, ter uitvoering van het provinciaal reglement op dat onderwerp, vordert bij voortduring langzaam. Ten vervolge van hetgeen in het verslag over 1872, op bladzijde 22 van dit hoofdstuk, is gezegd, — dat wij in het laatst van dat jaar de tusschenkomst des minis ters van binnenlandsche zaken hadden ingeroepen ter verzekering der waterstaatsbelangen, die voor een aan zienlijk deel dezer provincie zijn betrokken bij de slech ting der vestingwerken van Coewrden, omdat in de grachten dier voormalige vesting het Loodiep, het Dros tendiep en het Schoonebeekerdiep uitmonden, — strekke, dat die tusschenkomst geleid heeft tot eene regtstreek- sche briefwisseling tusschen den minister van financiën en ons collegie. Uit die briefwisseling bleek ons van het voornemen van het domeinbestuur om niets te doen tot verbetering van eene goede afstrooming der drie diepen, terwijl het ons zelfs twijfelachtig voorkwam, of het onderhoud der bestaande waterontlasting wel behoorlijk zou worden verzekerd. In deze omstandig heden hebben wij het van onzen pligt geacht te over wegen, of het belang der provincie niet zou medebrengen, gebruik te maken van het aanbod des ministers, om, 25 Waterstaat. behoudens eenige gedeelten, die aan de provincie Overijssel en aan de gemeente Coevorden zouden overgaan, de grachten aan de provincie over te dragen tegen ver goeding der onderhoudskosten, die door den minister op ƒ2000.- werd gesteld. Het resultaat dier overweging was, dat wij, in weerwil der bezwaren, die daartegen bestonden, aan de staten voorstelden, in het aanbod des ministers te treden, en dat de staten daartoe be sloten. Dit besluit is door den koning goedgekeurd. Ter uitvoering daarvan hebben wij het te sluiten con tract gereed gemaakt, onzerzijds geteekend en ter me- deonderteekening van rijkswege verzonden. Vóór het einde des jaars is ons echter niet gebleken, dat het contract aan de bekrachtiging der wetgevende magt, welke het behoeft, is onderworpen. 1 HOOFDSTUK XII. HOOFDSTUK XII. Wegen. Omtrent de wegen deelen wij, gedeeltelijk naar aan leiding van het verslag van den hoofd-ingenieur van den waterstaat in deze provincie, het volgende meder a. GROOTE RIJKSWEGEN. Het onderhoud van de rijks groote wegen in Drenthe, met de daarbij behoorende bruggen, gebouwen enz. over 1873, was aanbesteed voor ƒ15138.-. Eene oppervlakte van 3040 M2 werd met nieuwen en eene oppervlakte van 7520 M2 met ouden steen bestraat, terwijl daarbij weder een gedeelte tusschen Assen en de Punt op eene breedte van 3.50 M. werd gebragt. Behalve het aanbesteed onderhoud werd nog eene oppervlakte van 2552 M2 met ouden steen bestraat, waarvoor eene uitgaaf van ruim f 618.- noodig was. De in het vorig verslag vermelde brugwachterswo- ningen bij de Veenhoopsbrug en de Pijlebrug over de Drentsche hoofd vaart werden in 1873 voltooid. Voorts werd in dat jaar aanbesteed en voltooid de bouw eener ijzeren draaibrug ter vervanging van de ophaalbrug over de Wold-A in de kom van ALeppel. De kosten van dat werk bedroegen ƒ3731.-. Voor ƒ4185.- werd aanbesteed het vervangen van de ophaalbrug over de Kijmmelswijk te Smïlde door eene ijzeren draaibrug. Het onderhoud van de verspreide landsbruggen en duikers was over 1873 aanbesteed voor ƒ253.-. 2 Wegen. b. PROVINCIALE WEGEN. In het met klinkers bestrate gedeelte van den pro vincialen weg van Assen over Rolde en Gieten naar de Hitte werden tusschen Assen en Rolde 4 vakken, te zamen lang 140 M., vernieuwd. Met den daaruit voort gekomen bruikbaren steen werd de bestrating van den weg op andere plaatsen hersteld. Deze werken vorderden, met de levering van leem en dekzand, benevens eenige andere herstellingen, eene uitgaaf van ƒ1838.-. Een gedeelte van genoemden weg, tusschen Gieten en de Hitte, werd aan weerszijden met eiken telgen beplant. C. GEMEENTE-, POLDER-, BUURTWEGEN EN VOETPADEN. In 1873 werd voltooid de straatweg van het landgoed Dikninge langs de Bvjkstallig er huizen en het Rogat naar de Knijpe, door de gemeente de Wijk in eigen beheer uitgevoerd. Door de gemeentebesturen van Assen en Anlo werd in twee perceelen aanbesteed het maken van een straatweg van Assen over Loon, Gasteren en Anlo naar Annen, en wel het eerste perceel, de werken in de gemeente Assen, voor ƒ 47524.-, en het tweede perceel, de wer ken in de gemeente Anlo, uitgenomen het maken van de aardebaan, voor f 40880.-. Aan het gemeentebestuur van Anlo vergunden wij de evenbedoelde aardebaan in eigen beheer te leggen. Door de provinciale staten werd subsidie, ten bedrage van 30°/o der kosten, verleend: 3 HOOFDSTUK XII. a. aan de gemeentebesturen van Sleen en Zweelo voor den aanleg van een kunstweg van Zweelo over Noordsleen, Zuidsleen en Ttiphoorn naar Erm, met een zijtak van Zweelo naar Benneveld; b. aan P. A. Derks c.s., te Ruinerwold, Koekange en de Stapel, voor den aanleg van een straatweg van Ruinerwold naar de Havelterbrug over de Drentsche hoofdvaart, welke weg zal strekken ter voortzetting van den ontworpen straatweg van de Stapel, langs Koekange en Weerwille naar Ruinerwold, waarvoor in de najaars vergadering der provinciale staten van 1870 aan dezelfden een subsidie tot gelijk bedrag werd verleend. d. SPOORWEGEN. Door A. Kaptijn en dr. J. H. Gentis te Woerden werd een subsidie uit de provinciale fondsen aan gevraagd voor den aanleg en de exploitatie van een spoorweg van Harlingen over Bolsward, Sneek, Hee- renveen, Hoogeveen en Coevorden, naar Salzbergen. Dat adres werd, om onderzoek en advies, in de najaars vergadering der provinciale staten aan ons gerenvoijeerd. Uit het verslag der maatschappij tot exploitatie van staatsspoorwegen nemen wij het volgende over ten aan zien van het vervoer langs de bestaande spoorweglijn in deze provincie. 4 Wegen. S T A. A. T, AANWIJZENDE HET VEEVOER LANGS DE SPOORWEGLIJN in Drenthe over 18 73. 5 HOOFDSTUK XII. 6 Wegen. ~~ ' == VERTREK. AANKOMST. _ i ,. Gewone kaarten. Eetour-kaarten. „ , Gewone kaarten. Eetour-kaarten. . Bestel-, Bestel-, STATIONS. ’ ijl-, en ijl- en Eerste Tweede Derde Eerste Tweede Derde Totaal. Bagage. Honden, Eerste Tweede Derde Eerste Tweede Derde Totaal. Bagage. Honden. 179 316 3640 47 89 1380 5651 4 50 44 162 357 4250 37 273 1285 6364 3 62 41 Vries-Zuidl.n ,, n.V. n n n ii n ii u u ii ii ii i' ii ii n ii u u n n. L.V. 470 3472 13535 175 1431 5571 24654 76 53 655 472 3789 13553 209 1790 6478 26291 81 65 715 Assen. ,RÏ 1B8 424 531 32 166 240 1B51 14 4 16 153 363 3B1 ]B 43 BB g80 10 „ 89 .. L.V. 34 498 4622 7 243 3403 8807 9 22 85 31 479 4669 22 231 2031 7463 10 24 224 Bellen. „,, „ 0 , n.V. u u n ii ii 8 Ou ii ii » ii i’ n ii " ii u n ii W , L.V. II " 13 II II 48 61 II n II « II 91 u n II ii n ii ii 'i tt L.V. 74 1531 9401 22 881 3777 15686 38 30 282 67 1782 9541 143 719 3807 16059 38 36 1051 noogeveen. R 22 233 g91 rj 78 153 884 5 „ „ 20 196 286 2 32 50 586 4 „ Echten L'ï' 48 79 1254 93 32 863 2369 1 6 "' 45 71 1586 13 44 444 2203 1 5 R.V. 11 ' 11 11 11 u n h " tl " " 11 n 11 " " 11 " 11 “ , L.V. 11 97 2774 „ 74 1722 4667 1 8 5 „ 92 2089 3 62 876 3122 1 4 64 A-OCKclllffe. T) TT n.ï. ff « ff 11 n rr // /z u 11 11 n n ii 11 11 u 11 u " M , L.V. 352 5728 20846 174 2009 8168 37277 104 68 1011 401 5073 20726 126 1773 7102 35201 110 56 1117 ivieppei. ,RV 92 B2B 732 44 4B9 359 g211 12 „ 66 106 B05 B76 26 134 190 1B37 12 n 200 T,T.. L.V. 32 191 988 21 78 306 1616 1 6 10 190 893 11 35 179 1318 .1 7 JNiieveen. „ ,, rt.V. « « „ 11 ii n n ir n " " " „ » 11 n u " 11 " Totaal taal verkeer. 1189 11912 57073 539 4837 25238 100788 234 243 2082 U88 11833 57398 564 4927 22202 98112 245 259 3212 Totaal regtstreeksch verkeer .... 272 1182 1654 83 703 760 4654 31 1 82 279 1064 1213 43 209 295 3103 26 „ 289 Te zamen. 1461 13094 58727 622 5540 25998 105442 265 244 2164 1467 12897 58611 607 5136 22497 101215 271 259 3501 1 HOOFDSTUK XIII. HOOFDSTUK XIII. Landbouw en veeteelt. Algemeens Voor den landbouwer gaf het iaar 1873, hoezeer het toestand. ° J in vele opzigten niet ongunstig was, niet zulke goede uitkomsten als het voorafgaand jaar, een gevolg hoofd zakelijk van de nachtvorsten in het late voorjaar, die veel schade toebragten aan de veldvruchten. Vooral was dit het geval met de rogge. De opbrengst van dit gewas, dat op onderscheidene plaatsen ook veel van de muizen had te lijden, was bepaald slecht. De zomervruchten gaven, hoezeer hun groei aan vankelijk in meerdere of mindere mate door de nacht vorsten werd belemmerd, meerendeels een vrij goeden oogst. Regen en wind verminderden echter in den oogsttijd de opbrengst van de boekweit. Voor de teelt van veenboekweit werd veel veen gebrand. De aardappeloogst was, meest ten gevolge van de vermelde nachtvorsten, maar ook door de groote hitte in den zomer, over het algemeen slechts middelmatig. De bekende ziekte vertoonde zich ook dit jaar weer, maar zij kreeg geene groote uitbreiding. Weide was er over het algemeen voldoende. Ook de hooioogst was niet ongunstig, maar de tweede snede leed in den hooitijd door regen. Voor het vee werden ook in 1873 hooge prijzen be steed. In het najaar echter waren de prijzen van het rundvee en van de varkens dalende. Vooral met de laatsten was dit het geval. Van groen- en bouwland waren de prijzen vrij gelijk aan die van het vorig jaar. 2 Landbouw en veeteelt. Koop- en hnur- De volgende staat geeft eene opgave van eenige op waarde der lande-. .. rijen. verkoopingen betaalde koopprijzen van landerijen. De daaropvolgende staat vermeldt in middencijfers de huur prijzen voor bouwland in onderscheidene gemeenten be steed. De huurprijzen van groenland deelen wij onder de rubriek z/wei- en hooilanden” hierachter mede. I 1 3 HOOFDSTUK XIII. 4 Landbouw en veeteelt. : — 1 GROOTTE. PRIJS: SvJUlv 1 GEMEENTEN. - VAN gronden. Hektaren. Aren. Centiaren. onkosten. Anlo ....
49,041
MMKB13:002659007:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,830
Algemeene konst- en letter-bode, voor het jaar ..., 1830, no. 7, 12-02-1830
null
Dutch
Spoken
4,356
7,902
ALGEMEENE K O N S TEN LETTER-BODE, VOOR HET JAAR 1830. N°. 7. Vrijdag den izden F'ebrnarij. BERIG T E N. Londen. Wij hebben het genoegende bevrijding van den beroemden Natuurkenner Bonpland , den reisgenoot van von Humboldt , te kunnen vermelden, die door den Dictator Francia zoo laige in Paraguay werd gevangen gehouden. Zonder twijfel zal hij belangrijke bijzonderheden nopens dit gewest in het licht geven. In hetjournaal de Univerfal van 'November, dat te Monte-Video uitkomt, leest men dienaangaande: „ Eindelijk heeft de Heer Bonpland verlof bekomen , „om uit Paraguay te vertrekken; hij was teCorrien,, tes, toen de laatfte paketboot van Buenos-Ayres „ vertrok. ” Corrientes is die ftad der provincie Entre Rios, die het digcst bij Paraguay ligt, en gelagen aan de boorden van de Parana. Wij hebben de bevestiging van dit nieuws door twee Portugezen gekregen, die den Heer Bonpland te Itaprea verlieten , waar hij op het puntwas , van zich op de Parana in te fchepen , om zich naar Corrientes te begeven en yan daar naar Buenos Ayres, Montauban den 4den Januari)'. De Heer Fros • sard , Hoogleeraar inde Godgeleerdheid, Zedekun- I. Deel. G de de en gewijde Welfprekendheid, en oud Deken van onze Faciliteit der Protestantfche eerdienst, geboren te Nyon, in het Canton van Vaud, in Zwitferland, is op gisteren alhier inden ouderdom van 78 jaren overleden. De eerde ftandplaats van denzelven als Leeraar waste Lyon. De omwenteling verwijderde hem eensklaps van die loopbaan, en hij betiad dezelve niet weder, dan na de organieke wet op de eeredienden van het jaar X. In die artikelen , welke op de Hervormde eerdienst in Frankrijk betrekking hebben in deze wet, had de Heer Frossard een groot aandeel , hoewel men zijn’ arbeid in dezen, door dien te verminken , verflimmerd heeft. Toen werd hij inde Hervormde kerk van Montauban tot Leeraar beroepen, en, bij de oprigting van de Protestantfche Theologifche Faculteit, onder Napoleon, Deken derzelve en tevens Hoogleeraar inde Godgeleerdheid en Zedekunde. Bij de hertelling van het Koninklijk bewind, was hem de beproeving bereid, vandoor laster zijn post als Leeraar te verliezen , terwijl men hem dien van Hoogleeraar liet behouden , welken hij ook tot zijn einde heeft waargenomen. Onder de Franichen heeft Frossard zich betoond als een’ eerften bevorderaar van de vrijmaking der Negerflaven , waarover hij een werk uitgaf. Haarlem. Wij ontvingen van goederhand ondergaande Dichtregels , als getrokken uiteen Gedicht aan de Nederlanders in 1829 gerigt. AD BELGAS 1829* Belga, quid insanis ? quae te feralis Enyo Te jubet heu! propria dilacerare manu ? Cimmerias revocare soles malesuada tenebras, Fmgibus et glandem praeposuisse bonis. Pontificum fraudes et perfida retia vulgus Ne queat et cupidam cernere avaritiam. Anne ideo Hispanas rupisti, Belga, catenas ? Libertas tanto sanguine an emta fuit , Presbyter ut nostris regnet peregrinus in oris , Sceptraque Wilhelmi dimidiata gerat, Nosque cucullatus doceat servire magister, Falsè de Jesu nomine nomen habens ? Quid facies , rigido , miti si pectore princeps Haec indivisi praemia amoris habet ? Et tarnen, 6 nostri pudor, ó infamia saecli! O scelus ! 6 patriae noxa dolenda meae 1 Et tarnen haec, felix quae Belgica vergit ad austrum Fingit in innocuum crimina tanta caput! Haec populi non faex, non vulgus mobile fingunt, Sed proceres , noti sed gravitate viri; Dum Libertatis malesana Licentia larvam, Scaeva superstitie dum pietatis habet. Tu quoque, Belga, cave tua ne male commoda perdas, Artibus et propriis in tüa damna ruas ; Cnm lassata tuis Regis dementia probris,' Adseret imperii jura minuta sui. G 2 Om- 99 Omnia turbavit culpandi insana libido , Et malcdicendi non satiandus amor. Jam capit iraperii quivis ignarus habenas. Et se rege putat plus sapuisse suo , Ignaramque cupic sobolem remanere, sacerdos Quam tirone docet vix prior ipse suo. Quis'scit an a Scaldis non Ignorantia ripis Advolet ad ripas , naviga Ya , tuas? Tune erit ut patriis doctrinae altaria in oris Et lolium et filices, vidua facta, tegant. Tune erit. ' • • Absit et 6! vindex violati Numen honoris, Vertat in auctores coepta nefanda suos! lETS OVER Sir THOMAS LAWRENCE. Nopens den onverwacht en te vroeg overledenen Prefident van de Koninklijke Academie , te Londen, SirThomasLawrence, deelen de Engelfche bladen nog vele bijzonderheden mede , waarvan fomraige ook voor het publiek in ’t algemeen welligt niet onbelangrijk zijn zullen. Sir Thomas is geboortig van Cristol, vyaar zijn vader Herbergier was. Toen hij omtrent éénjaar oud was, vertrok het huisgezin naar Devizes ; maar ook daar ging het der familie niet voordeelig , en de oude La wrenee failleerde eindelijk. Hij hadt drie zoons, waarvan Thomas de jongde was , en twee dochters. In Bath maakte de jonge kunstenaar zulke vorderingen , dat hij aller aandacht tot zich trok en het zilver palet van de Maatfchappij der Kunsten te Londen ontving, voor eenige Teekeningen, die hij ingezonden had; en de Maatfchappij was over dezelve zoo zeer voldaan , dat zij ’er nog een bijzonder en geheel ongewoon gefchenk van vijf guinjes bijvoegde. Van Bath vertrok de jonge Schilder naar Salisbury en kort daarna naar Londen , waar hij meer dan 40 jaren leefde en het grootße gedeelte van den tijd aan het hoofd van de beoefenaars van zijn vak Bond. Met een inkomen, hetwelk door fommigen ih de laatße jaren berekend wordt van 10 tot 20,000 P. Sterl. bedragen te hebben ( * ) , is Sir Thomas toch arm geflorven. Eene zeer verkwistende levenswijze en geringewaardehechting aan het geld hebben dit veroorzaakt. Zijne rijke verzameling, vooral van Teekeningen van Oude Meesters , wordt evenwel gefchat, meer dan 50,000 P. Sterl. waard te zijn ; en daar de Uitvoerder van zijnen wil , Mr. Keig h 11 y, niet alleen een bedreven man in het vak is , maar ook een waar vriend van den overledenen was , zoo hoopt men , dat ’er met deze Verzameling niet geklad zal worden. Men roemt zeer des overledenen bereidvaardigheid en onbekrompenheid, om jonge Kunstenaars voort te helpen , zoowel om hun geld te verfchaffen , om de reizen ter voltooijing hunner Budien te kunnen doen , als ook , om hunne werken hun af te koopen of hea tot de uitgave daarvan in Baat te Bellen. Flaxman, Baily, Danby en Eddy zijn daar onder vele an(*_) Geen wonder , daar men hem , zoo als wij reeds vermeldden, 150 guinjes voor een portrait, en 500 voor zoo. danig een ten voeten uit, moest betalen, en wel de helft by de eerfte zitting. G 3 101 anderen voorbeelden van,, 200 als hij ook aan Lane het marmerblok ten gefclienke gaf, waarvan deze het beeld van Misf Kemble moest beeldhouwen , terwijl hij hem nog commisfie gaf, om een tweede daarvan voor hem te vervaardigen. De geheele Verzameling van Teekeningen van den beroemden F u esf 1 i heeft hij gekocht voor 2,000 P. Sterl. Zijne begrafenis zoude plaats hebben op Donderdag den aiften Jan. met groote ilaatfie, en men rekende dat de plegtigheid wel vier uren zoude duren. Zijn lijk zoude begraven worden inde St. AANMERKINGEN wegens den ATLAS BEHOORENDE TOT DE VERHANDELING VAN DE HEEREN R. G. BENNET en J. van WIJ K Rz., Over de Oude Nederlandfche Ontdekkingen. Dordrecht 1829, in Folio, door G. F. Baron van Derfelden van Hinderstein, (Vervolg en Slot van bladz. 94), No. 6en 7, Kaart van de Stille Zuidzee, in twee bladen. Om te bewijzen, dat geene vitlust mij bezielt, en in het oog houdende het ware doel dezer Kaart, te weten de hertelling van oude miskende Hollandfche ontdekkingen van Roggeveen, Abel Tasman, etc,, zal ik ftüzwijgend voorbijgaan, al wat er Omtrent de afteekening te zeggen zoude zijn ; doch het bijgevoegde Kaartje vertoonende Nieuw-Zeeland, kan ik niet onopgemerkt laten; het ftond voorzeker den Heere v. W. vrij, alleen flechts dat gedeelte der Westkust door Abel Tasman ontdekt op zijne Kaart aan te toonen; doch daar geheel Nieuw-Zeeland alhier verbeeld is, was het ten minfte noodzakelijk geweest de Kaart van Kapitein Cook in deszelfs originele uitgave te gebruiken, in 102 ïn plaatfe van ik Meet niet, welk eene misvormde t tekening, die hier tot model gediend heeft. Men ziet, dat ik niet te veel eisch, vermits ik aldus den Heere v. W. de vrijheid geef, alle latere ontdekkingen voorbij te gaan; en Zijn Ed, heeft dit ook wel zonder mijn verlof gedaan, vermits het Schiereiland Banks (door C o o k eerst voor een eiland aangezien) de Straat Toveaux, het eiland Stuart &c. tevergeefs op deze Kaart zouden gezocht worden (*) No. 8. Kaart van Japan &c. Eindelijk kom ik , verdrietig over zoo menigvuldige Geographifche misvattingen, aan de laatfte Kaart, bij de Verhandeling behoorende; laat ons hierover een kort overzigt Konden: het is mij intusfchen aangenaam te kunnen zeggen , dat, over het geheel genomen, deze Kaart, mogelijk wel de beste van den geheelen Atlas is, hebbende ik flechts het volgende er op aan te merken: Vooreerst zouden de Autheurs wel gedaan hebben (behoudens hunne verbetering, aangaande de Aniwaßaai) voor het overige wegens de teekening der kusten van het eiland Sachalin (eigenlijk Sakhalin} de Kaart van den Heer von Krusenstern (f) in zijn geheel te volgen, en voorde Kurili'fche eilanden , mede een Kaart van gevoelden verdienstelijken Zeeman (§), als ook die van Kapitein Golov nin (**) te raadplegen; dezelfde opmerking geldt hier , aangaande het beroemde land van Jedso, Pag. au. van het Verflag der Kaarten, zeggen de Heeren B. en v. W., dat de Heer von Krusenstern het eiland Iturup aan de Westzijde van het Kanaal der Piek plaatst; dit had ik eerst voor eene drukfout aangezien, en dus gelezen aan de Oostzijde, daar op deszelfs algemeene Kaart van 1815 zoo wel als op de Kaart No. spvoornoemd , van (•) AI deze nieuwe ontdekkingen zijn te zien, niet alleen op de gioote en prachtige Kaart van Nieuw-Zeeland , door K rus en s 1 er n. indeszelis Atlas der Zuidzee; maar ook op de Kaart van den Oceaan, door den Heer Bru è In 4 bladen (grand aigle formaat) en op al de nieuwe Engelfche Zeekaarten; zelfs op de Carte de I’Oceanie van Lapie in 1 blad, nagedrukt te Arnfterdam , bij Weygand, ftaau deze ontdekkingen in het klein vermeld. (t) Presqn’tie Sakhalin No, 28 van den Atlas van de Franfche uitgave der Ueize van Krusenstern, Paris 1821, ()) No. 19 van bovengcmelden Atlas. (••) Cane de I’Archipe'i des Kouriles, zie voyage de M. Golov n i n, trad. par Ey rit s Paris 1818. De Heeren B. en v. W. hadden ook inde Nouvelle* Annales des Voyages, torn. 7e. ire partic pag, «54. «ene memorie van den Heer Krusenstern kunnen vinden, in welke de Aardrijkskunde der Kuurileii ten dukiehjkfte wordt uitgelegd. G 4 103 zich aan de oostzijde |van het der Piek en. aan de westzijde van de Straat de Vries bevindt} doch op de Kaart van onze Schrijvers, is het werkelijk, zoo als hetVerflag zegt: aan de JVettziJde, endoor een lang Kanaal van Jedso gefcheiden , dit begreep ik niet wel; doch bedenkende, dat welligt de Heeren B. en v. W. dit uit het kleine Kaartje van Sotzman (geteekend zoo als gezegd wordt, naar de originele Kaart van Krusenstern en gevoegd bij de Nederduitfche uitgave zijner Zeereize) hadden opgenomen, vond ik dit, bij onderzoeking, ook aldus; doch de particuliere Kaart der Kurilen-eilanden bovengenoemd door Krusenstern anders geteekend zijnde en later nitgekomen , dient aldus de voorkeur te hebben , vermits een zoo kundig man als Krusenstern geene dusdanige verandering zonder grondige redenen, op de Kaart zal bewerkstelligd hebben. Verders zie ik , 3at de Heeren B. en v. W. «an het eiland Tchikotin van Golovnin en Krusente r n den naara van Kunaschir geven , hetwelk ook eigenlijk daar ligt} waar de Heeren Iturup hebben geplaatst ,• doch in eene audere kompasrigting (zie de Kaart No. 104 fcbe fabrljk was gefproten, dan zoude ik hetzelve ftilzwljgend voorbijgegaan zijn; doch hetgeen aan Geographifché fpeculanten waste vergeven, konde in eenen Atlas, deit naam van dê Heeren Bennet eil vanWijk Hz. dra* gende, en voor eene met règt bekroonde Verhandeling opgefteld, niet onopgemerkt blijven; dit zoude de Aardrijkskunde in onS Vaderland, in plaatfe van te bevorderen, achteruit gewerkt hebben. Ik zoude met veel meérder genoegen verdienden lof* aan de Kaarten, behoorende bij eend bekroonde Verhandeling, hébben gegeven; intUsfchêh lloUde ik mij overtuigd, dat het aan de Heeren B. én V. \V. geenszins aan gegronde kimde ontbroken heeft; immers hiêfs van hebben hun Ëd. te véle bewijzen gegeven, door hunne uitgekómene Aardrijkskundige werken (*}; doch bet Is eert aanmerkelijk onderfchéid de befchrijvende Aardrijkskunde Wét te kunnèn behandelen, dan wel Landkaarten nam-hét geheels vereischtedaarvan uitte voeren, (f) In het eerfle was de aloitt beroemde Maltebrun eenig en onvergetelijk, èn wegen* het tweede, was deZe groote man genoodzaakt zich tót den Ridder La Pi é te wenden, ter opftelling van zjjhen Atlas. Hetgeen mij voorkomt aan de Schrijvers der Verhandeling wegens huntien Atlas Ontbroken te hebben , zijn goede en nieuwe documenten , daar met dè Kaarten van oudé Aardrijkskundigen tot bafis te nemen , voor landen, in onze dagen , veel beter dan toenmaals opgenomen, hierbij, hèc ganfcha Aardrijkskundig Genoótfcliap van Parijs, en allé Aardrijkskundigen van den ganfchen Aardbol fchipbreuk zouden moeten lijden. De béste raad, wélke aan de Schrijvers te geven zoude zijn, is, hunne Verhandeling uitte breiden en er èene geheele gélchièdéhis der öüde Nederlandfche ontdekkingen Van te vervaardigen, met geographifche aanmerkingen, vergezeld, inden fmaak van het werk van den kundigen , Fleur 1e U ('Decouv 'er’tis des Frangais dans le Sud et le Sud-Est de la nouvelle Guinée ) en er alsdan andere Kaarten bijvoegende» dezelve te vervaardigen op eene kleinere fchaal, welke, in een boekdeel geplooid, kunnen komen; en dat er evenveel op Kaarten van eene kleinere fchaal dan de tegenwoordige kan (•) Aardrijkskundig Woordenboek, Noderduitfche uitgave der Geograpbié van Fa b ri, onderfcheidene artikels inde Maandwerken &c. ff) Dit is zoo waar, dat uithoofde der reusachtige vorderingen, welke de Aardrijkskunde in onze dagen gemaakt heeft, en nog maakt, men tegenwoordig geen’ naam, zelfs geen fchrapje op de Kaart moet Zenen, zonder zich van bet waarom rekenfchap te kunnen geven: in vroege» dagen was men hieromtrent niet zoo naauwgezet; fomwijlen werden er bergen en rivieren (welke mei bellenden,) tot lieraad, op de Kaarten geplaatst. C 5 105 kan komen, dit bewijzen de Kaarten van den Heer Bru é, waarvan, onder andere, ééne getiteld: Carte de la Senegamhie et du Soudan, Paris 1828 , op eene lengte van 50 en eene breedte van 35 Nederl. duimen, misfchien meer inhondt, dan de ganfche Atlas voor de oude Nederlandfche ontdek- kingen der Heeren Bennet en van Wijk Rz. Het zoude ook nu van belang zijn, eene dubbele graduatie der lengte op elke Kaart te geven , en den meridiaan van Greenwich, thans door het Nederlandfche Gouvernement als officieel aangenomen, bij dien van Teneriffe op den rand der Kaart te plaatfen ,• temeer konde dit voegzaam gefchieden, daar men toch nieuwe opnemingen, zoo veel als mogelijk, voor Kaartering van oude ontdekkingen moet gebruiken, wil men naauwkeurig te werk gaan; en hoe ligt een abuis door gedurige herleidingen van eenen meridiaan inden anderen kan plaats hebben ; dit erkennen onze Schrijvers zelve , op bl. 189 hunner Verhandeling. Bij eene zoodanige Algemeerie Gefchiedenis zoude eene Mappemonde , op welke alle deZeetogten der Nederlanden over den ganfchen Aardbol aangeftipt waren,van belang zijn,en behalvedievan Le ma ire , S c h o u t en , Rogge v e en , Abel Tasman, Barents, Heemskerk &c. &c. zouden die van den Nederlandfchen Zeevaarder VI am i n g , welks de eilanden St, Paulus en Amtlerdam inde Indifche Zee en en een gedeelte van Nieuw Holland bezocht heeft, er op kunnen komen , gelijk ook de reisvaart van Olivier van Noordt (*) en van meer anderen, wier togten, zonder door ontdekkingen vergezeld te zijn, evenwel tot eer en roem, onzer natie kunnen bijgebragt worden. Doch daar ongevraagde raad zelden welkom is, zullen wij het hierbij laten, van harte hopende, in het vervolg inde gelegenheid gefield te zijn, om over eenige andere werken van den Heer v. W. Rz. 106 NATUURKUNDIGE BIJZONDERHEDEN. Onder deze Rubriek, deelen wijden volgenden bij ons ontvangen brief mede: Mijn Heer! De Nieuwspapieren thans zooveel gewagende van Dubbelgeboorten van menfchen en beesten, heb ik niet onbelangrijk geacht, het volgende woordelijk liittrekfel mede te deelen, uiteen Handfchrifc, dat ik bezit, Dagverhaal van merkwaardige voorvallen , aangeteehend door Jacobns Barnaarc Junior , te Haarlem, I. Deel; loopende vaa Tanuarij 1738 , tot Mei 1747. Aldaar wordt op het jaar 174 c het volgende gevonden : „ Junij 17, kreeg ik eene levendige jonge Kat, één dag ot vier oud zijnde , met zes pooten , wier fundament toe was ; zoo dat dit dier zoude !! hebben moeten barsten , zoo ik, nadat ik het nog een dag _ gehad had, ziende dat het dier groote pijn had, laten dood doen: dit dier bewaar ik in llerk water. Misfchien zal hetzelve nog wel te Haarlem voorhanden zijn t £n verdiende dau ontleedkundig onderzocht te worden. Met de meeste achting UE. Dw. Dienaar A. i. STER RE» en WEERKUNDIGE WAARNEMINGEN. Spanie. Niet alleen aan de Noordelijke zijde der Pyreneën, doet zich de koude levendig gevoelen. Geheel Cataloni’ë ondervindt haar ; en hare verwoestende invloed ftrekc 2ich over de geheele Kust der Middellandfche Zee uit. Weinig dagen geleden, teekende de Thermom. van R eau ra. rot 4° onder het vriespunt, te Denia en op de geheele kusc van het Koningrijk Valencia. Men gelooft op Majorka, dat een deel der Oranjeboomen der ftad niet beftand zal zijn tegen deze buitengewone koude De heerlijke velden van Andalufie, dit aardfche paradijs van Europa, zijn met dikke fneeuw overdekt geworden, en men heeft van Sevilie berigt, dat ook daar de Thermometer op 40 onder het vriespunt wa* wa«r- 107 waargenönied. Men vreesde, dat de Guadalqnlvlf, die reed» ijsfchotfen kruide , binnen weinige dagen geheel zou vast raken. Men herinnert zich in dit zoo naar \frika gelijkend en aan hetzelve naburig gewest, zulk een fnerpende koude niet. De Palm-, Dadel- en Oranjeboomen waren ’er dik bevroren. Men vreest zeer voor de voortbrengfelen van Alicanteen Malaga; en reeds loopt het gerucht (veelligt door fpeculateurs verfpreid} dat de rijke Wijngaarden dier Preken geheel verloren zijn. Insprück den 6den JanuariJ, Wij hebben hier als overal een’ ongemeen hevigen winter. Sedert 25 December is de koude altijd geklommen; de Thermometer van Reaumur is van 140' tot 20* onder o gedaald, bij de rivieren heeft hij nog lager dan 21* geteekend. De Inn is bijna geheel bevroren tot Hall toe, ’t geen fed?rt 1788 niet gebeurd is. Haarlem Gaarne plaatfen wijden onderftaanden Brief, waarmede wij vertrouwen den waarnemers van den Sterrehemel geene ondienst te doen. Middelburg den 2pften Januari] 1830. Mijn Heer! Daar UEd. de waarnemingen van mijnen Zoon, wegens -de Komeet van Prof. En c k e-, wel in uw geacht Weekblad heeft willen opnemen, twijfel ik uiet, of UEd. zal het volgende , omtrent dergelijke, wegens de Planeet Venui, door ons beiden in 1822 gedaan, mede wel willen plaatfen, daar dezelve overeenkoraftig moeten zijn, met die, welke thans beftaan , vermits de lïand dezelfde is, als in dat jaar, ten einde aan de beoefenaars der Sterrekunde gelegenheid te geven, om dezelve, gedurende de maand Februarij, wanneer die verfchijningen het best zullen te zien zijn , daar mede te vergelijken; tot of bij den /den Maart aanftaande, wanneer de benedenfte conjunctie zal plaats hebben. Het is bekend, dat de Planeet om de 8 jaren , bij het naderen tot de beneden – conjunctie, met eene groote Geocentrifche Noorder-breedte van 6 tot 8° inde beste pofitie, ten opzigte van de aarde is, om waarnemingen op derzelver oppervlakte te doen; voor zoo ver onze Optifchelnftrumen. ten en de ftaat des dampkrings dit toelaten, welke laatfte in onze gewesten maar zeer zelden gunstig daar toe is. Tot dezelve moet men geen minderen dan een viervoets Achromatifchen Kijker hebben, met een objectief van a\ duim opening , «n vcrgrooting van 80 of 100 malen 1 men kan ’er geen fier- 108 flcrkeren met fucces daartoe gel ruiken, wegens de onzuiverheid der lucht.— De waarneming moet ook op den dag gedaan worden, vermits des avonds het licht zoo fterk is, dat men niets bepaaldelijks pieer kan zien , ten zij men het Objectiefglas gedeeltelijk bedekt , waarover ftraks iet* nader, Ik ga nu over tot de waarnemingen zelve, gedaan mee zulk een’ Kijker, en eenen anderen meer verraogenden van 5 voet, en 4 duim opening (Engelfche maat). De Planeet , welke den loden Maart 1832 in benedenconjunctie moest komen , werd bet eerst opzettelijk waargenomen den 15 en töden December 1821. Den asfteo Febr. 1822. des nam.ten4ure. was de Planeet nog maar één duim verlicht, en de Diameter 52 feconden , nog zeer duidelijk met het bloote oog zigtbaar, en de lucht zeer helder; verder met den Kijker waargenomen, gaf zij nog zoo veel licht van zich, dat ik even als bij vorige waarnemingen geene vlekken op de fchijf kon zien. Den sden Maart 1822. De Planeet, welke den roden dezer in beneden-conjunctie moet komen, nog zeer duidelijk des avonds om half zes ure, bij Zons ondergang, met het bloote oog gezien ; eu met een’ Kijker van 40 malen vergrooting , gaf dezelve nog zeer veel lichts van zich af , maar verward , wegens de nabijheid aan den horizon. Sedert heb ik ze niet meer kunnen zien , wegens betrokken lucht; zeer waarfchijnlijk zou men , wegens de groote N. breedte van B°, 21' de Planeet bij helder weder nog 2 i 3 dagen voor hare conjunctie hebben kunnen zien. Bij het doen van dergelijke waarnemingen beproeve men, ten einde het fterke licht te temperen , om bordpapieren fchijven van verfchillende openingen op het objectief te leggen , of voor het oogglas een ligt gekleurd groen glas te plaatfen; dit helpt eenigzins , doch voldoet, althans volgens mijne ondervinding, niet volkomen aan de verwachting, welke men algemeen daar van heeft. Wij gaan nu, inden tegenwoordigen (land der Planeet , onze waarnemingen vervolgen’; het ongunftigc weder heeft ons tot nu toe daarin verhinderd, en mogt zich iets bijzonders laten opmerken , waardig om het publiek ’er mede bekend te maken , zal ik de vrijheid nemen, aan UEd. zulks bij vervolg mede te deden. Met veel achting heb ik de eer mij te noemen UEd. Dw. Dienaar S. BOMME. Haar- 110 Haarlem. Heeft de ftrenge koude van de kfgeloopen week inden dampkring een optisch verfchijnfel op den 3den lauuarij doen waarnemen, te Arafterdam , (*)— de fijnheid van de dampkringslucht heelt één dag vroeger des namidd. ten vier ure op Halfweg Arafterdam en Haarlem, den Heere P. de Leeuw, volgens ons medegedeeld berigt, in (laat gefield, om bij helderen zonnefchiju de planeet Venus met het bloote oog zeer duidelijk te zien , zoodat toen deze Ster, Zon en Maan gelijk zigtbaar waren. ■ Wij vernemen van Zweirtfuis van goederhand, dat daar de Thermometer veel lager is waargenomen dan bier, en deelen dus de waarnemingen mede, ons van daar overgezonden. Jan. 30. ’sm. Bu. 9°; im. 9°? ’«av. 70.3* JHM'boven o. „ 31. ll°i – Is°» 301 iu.440.0 Feb. 1. 7°; au,110»40» middernacht 3|* 2. 3° onder o; ten lau. 9J9 – – Van Utrecht wordt als een bewijs van de buitengewone en aanhoudende vorst berigt, dat de (hel ftroomende kromme Rijn , die anders zeldzaam bevriest, dit jaar niet alleen door fchaatfenrijders bereden werd, maar dat men er ook met paard en (lede is overgegaan. (•) dus befchreven Onder de luchtverfchijnfelen, die met koude van ongewone llrcnuheid verzeld gaan, beliooren ook die det ftiaalbieking ineen hoog en dun zwerk. Zoodanig vertoonde zich omftrceks twee ure (3 Februarij) een voor de zon, met drift uit het oosten naar het wes’ ten trekkende. In hetzelve fchenen twee bijzonnen, ieder (zoo als , altoos) horizontaal met de zon: hare beide naar de zon gekeerde zijden waren oranje, de horizontale kern, die het hchtfte was, Wit, „de buitenzijde , blaauwwit. Uit elke liep een verlichte ftaart of hchtsverlenging, horizontaal van het verlichtend punt (de zon) uitloopende, ’ zoodat het twee kometen geleken, met het ligchaam naar de zon gekeerd en met den ftaart daarvan afwijkende, de diameter zal wel o ” malen’zoo groot als die der zon geweest zijn, en haar licht was flaauw, ” ,naar zuiver. In het zwerk was een flaauwe windkring, die boven de zon iets duidelijker was, dejvorm van een’ wenkbraauw hebbende ; doch ’ het ongewoonfte van alleswas, dat zich een dergelijke boog omgekeerd vertoonde , boven den eerften, doch zeer fraai rood en blaauw, ” den regenboog in glans gelijk, en den vorm hebbende van eene fikkel, „ zoo als men op het hoofd van Diana afgebeeld ziet. Dergelijk ver- Ichijnfel vertoonde zich ook zaturdagop den middag, en een Kapitein „ zeide, dezen ochtend, kort na het opgaan der zon, *enen regenboog „ boven dezelve, gezien te hebben.” * WEER* 111 WEERKUNDIGE WAARNEMINGEN Buiten Haarlem. r BARO- THERï?SO. i ME MOME- WIND- LUCHTSGESTELDHEID. Febr. D TEE. TER. STREET. f=9- 8* 5è ö. " 8 < ag. 84 g o. t. n. helder, harde wind. Dag. 9 8 o. n. o. C -9- ® 8 o. n. o, meest omtrent betrokken , ♦ I *9- 7 i 18 o. BEKENDMAKINGEN. *** Bij de Wed. A, DOOSJES Pz. te Haarlem, is te bekoa men en zoover het bcfloten water toeiiet, verzonden: Mr, J, SCHEDTEMA, Verhandeling over het bewerken van de Gefehiedenis der Nederlanden, in gr. Bvo./i ;« NB. Deze is de Verhandeling, welk , benevens vier andere door Z. M. den Koning, met zijne hooge goedkeukeuring en eene gouden Medaille is vereerd. i cnur r Exemplaren voorhanden van: J. EMA, de uitrustingen ondergang der Onoverwinnelijke Vloot van Phil i p s 11,, in 1588 met de Toevoegfels en p), compleet , in gr. Bvo. ƒ 5,15. ; Heintje de Vos, door Hendrik van Alkmaar uitgegeven en vertaald , met gegrav. tietl en vignet, fs, a5 Gefehiedenis der Hekfen Procesfen , eene Bijdrage tot den roem des Vaderlands, met het Portret van Wier, in gr. Bvo. ƒ4, 80. ‘ 1 * HAARLEM , bij de Wed. A. DOOSJES Pz. ' 112.
20,071
MMUBA15:005536013:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,875
Israelietische nieuwsbode; wekelijks orgaan voor Israelitische belangen, jrg 1, 1875, no. 12, 17-09-1875
null
Dutch
Spoken
7,820
14,398
Eerste Jaargang. 1875-5635. F. 12. ISEAELIETISCHE SIEÜWSBODE. ] Wekelijksch Orgaan voor Israelietische belangen. Verschijnt elkeft cï Prijs per jaar, voor Amsterdam ƒs.—, voor de overige plaa' s Rijks franco f 5.40, to voldoen per kwartaal. Afzonderlijke nommei., ƒ 0.10. Abonneuten op dit Blad ontvangen het Maandblad Israelietische Letterbode gratis. Bijdragen en Berichten in te zenden vóór Woensdag en Advertontiën vóór Donderdag. Vrijdag 17 September Uitgever: M. eoest Mz. Biireaii: JtODEIV EBEESTRA4T, 37, TE AMSTERDAM. PRIJS DER ADVERTENTIËN. Van één tot vijf regels, gewone'letter, ƒ 0,50, elke regel meer 10 cents. Aanvragen om en vermelding van liefdegiften per regel h 5 cents. Grootore letters worden berekend naar de plaats, die zij innemen. Ongefrankeerde brieven en toezendingen worden niet aangenomen. Agenten- Gebrs BELINFANTE, te ’sGravenhage; Gebrs. HAAGENS, te Botterdam, G. DA COSTA GOMEZ DE LA PENHA, te Utrecht, M. M, MEIJER, te Groningen, J. A. DE HEER, te Middelburg. zich nog wiet op dit Blad heeft geabonneerd, maar dit nu reeds doet Toor het 2de kwartaal, dat met P". October a. s. intreedt, ontTangt de in ®®pteniber Terschijneude nommers S *• a t i 8. KENNISGEVING. Het Kerkbestuur der Nederl. Israël. Hoofdsynagoge alhier brengt ter kennisse der gemeenteleden, dat de lijsten der kiezers van en verkiesbaren tot leden van den kerkeraad, overeenkomstig de voorschriften van art. 1, 2 en 5 van bet kiesreglement ter Secretarie op het Jonas Daniël Meijerplein van af Zondag aanst. gedurende acht dagen dagelijks van 10 tot 2 uren ter visie liggen. Het Kerkbestuur voornoemd, L. P. JACOBS, Amsterdam, Voorzitter. 15 September 1875. de Secretaris, M. E. VAN AHIEKINGEN. KENNISGEVING. De Commissie van Elnantiëu der Ned. Israël. Hoofdsynagoge alhier brengt ter kennis: I®. dat zij, die eene zitplaats in een der Synagogen in huur hebben, doch met b"yD!l nJK’H U’iVl die zitplaats niet meer in huur wenschen te houden, daarvan schriftelijk kennis behooren te geven ter Thesaurie in de Rapenburgerstraat V 173, uiterlijk den 20 September e. k., bij gebreke waarvan men zal geacht worden zijne zitplaats wederom voor een jaar to hebben ingehuurd; 2". dat zij, die hunne zitplaats-huurpenningen van vroegere dienstjaren vóór 20 September e.k. niet zullen hebben aangezuiverd, het recht om hunne zitplaats na ultimo Eloel te occupeeron, hebben verloren, kunnende zoodanige zitplaatsen na 20 September onmiddellijk aan anderen worden verhuurd. De Commissie voorn. Amsterdam, JAGQ. B. LIONI, 9 September 1875. Voorzitter. Kennisgeving. De Commissie van Einautien der Nederl. Israël. Hoofdsynagoge alhier, brengt ter kennis van de gemeonteleden, dat zij, die haarinvoor- noemde betrekking wenschen to spreken, daartoe gelegenheid vinden in hare vergadering op Donderdag 23 dezer, ’s avonds van 7 tot 9 uren, in de vergaderzaal, Eapenburgerstraat V 173. De Gomm. voornoemd, JIACQ. D. LIOM, Amsterdam, 16 September 1875. Voorzitter. UE OPRICHTING VAN OPENBARE JOOD-BCIIE BIBLIOTHEKEN IN NEDERLAND. 1. Even als in andere Israelietische organen hier te lande, heeft ook in het onze van 9 Juli jl, de heer L. Borstel, te Rotterdam, zich, „in het belang en in naara van de schoone en rijke Joodsche letterkunde,” tot onze geloofsgenooten gewend met „eene bede,” om mede te werken tot het oprichten van Joodsche bibliotheken in ile aanzienlijke Israelielische gemeenten van ons land. Wij hebben toen verklaard, in beginsel onze sympathie aan zijne bede te liechten, en beloofd, er later opzettelijk op terug te komen. Getrouw aan deze belofte, gaan wij thans daartoe over. De Joodsche letterkunde, loopende over alle vakken van menschelijke kennis, wordt in vele duizenden werken vertegenwoordigd en zij breidt zich steeds meer en meer uit. De Joodsche wetenschap, al telt zij betrekkelijk weinig beoefenaars, schrijdt toch steeds voorwaarts. Hare beoefening neemt in onzen tijd eene uitgestrektere, hoewel niet altijd hoogere vlucht, al blijkt ten onzent uiterüjk daar niet veel van. Deze wetenschap, gelijk zoo vele andere, betreedt of nieuwe, voorheen ongekende banen of maakt de vroegere toegankelijker, verspreidt daarover een nieuw licht, moge dat ook dikwijls een dwaallicht zijn om het laatste als zoodanig te herkennen en te onderscheiden, wordt studie vereischt, raadpleging van bronnen, hare vergelijking en onderlinge toetsing. Watjaren lang onder het stof bedolven lag, treedt al meer en meer daaruit te voorschijn. Schier dagelijks levert de Joodsche pers nieuwe voortbrengselen, waarmede, althans met een groot getleelte daarvan, de beoefenaar der Joodsehe letterkunde rekening moet houden, zoo hij wil op de hoogte ||Kjven en zijne kennis vermeerderen, zoo hij bekend wil worden met vaak nieuwe en juistere methoden, die hij bij zijne studie te volgen, met nieuwe of gewijzigde gezichtspunten, waaruit hij een of ander te beschouwen hebbe. Telkenjare venschijnen nieuwe Joodsche tijdschriften; van den inhoud der belangrijkste, zoo niet van alle, dient hij kennis te nemen. Het voor ons liggende N". 3 van den tegenwoordigen jaargang van Benzians Hebraische Bibliograflde (toidh) geeft de lijst van een veertigtal, die thans in verschillende landen en in verschillende talen het licht zien. Dit getal kan men gerust met de helft vermeerderen, die niet op deze lijst vermeld worden. Voor de aanschaffing van deze 60 tijdschriften alleen wordt reeds jaarlijks eene uitgave van ƒ 600 vereischt. En al reduceert men het getal dezer tijdschriften voor zijne behoefte tot eene vijfde, dan nog zijn de kosten van aanschaffing vrij aanzienlijk. Hier komen echter nog bij die voor zoovele nieuw verschijnende en reeds verschenen boeken, waaronder zeer kostbare. Hoevele individuen en zelfs biblotheken van Joodsche instellingen kunnen dat alles bestrijden? Dezelfde vraag stellen wij voor de eersten, ook in geval de studie zich niet tot de Joodsche letterkunde in haren ganschen omvang uitstrekt, maar binnen engere grenzen zich wil beperken en tot maar enkele van hare Veelvuldige onderdeden bepaalt. ’t Is een bedroevend, maar door de ervaring gestaafd feit, dat velen, van wie men gedurende hunne Joodsch-wetensohappelijke vorming en opleiding mocht verwachten, dat zij, tot zelfstandigheid gekomen, hunne belangstelling in de Joodsche wetenschap en letterkunde openlijk aan den dag zouden leggen, veel zouden bijdragen tot hare opbouwing, bevordering en verspreiding, later op een of ander gebied niets van zich laten hooren. Zij laten hun licht niet voor anderen schijnen. Menigeen heeft zelfs de studie geheel vaarwel gezegd, öf wegens de zorgen en eischen des levens bij hoogst bekrompen stoffelijke middelen, zoodat er geen tijd voor een ideëeler streven overblijft, of uit gemakzucht, traagheid, vadzigheid; doch ook, omdat hem de gelegenheid tot verdere ontwikkeling, tot voortzetting zijner studiën ontbrak. Zelf bezat hij geene boeken, kon hij er zich geene aanschaffen, in zijne nabijheid bevond zich geene voor hem beschikbare Joodsche boekerij, en zoo gevoelde hij zich geïsoleerd, werd hij verflauwde zijn ijver, verdoofde zijn weeilust, ging hij voor de wetenschap verloren, die anders hem misschien onder hare ijverigste beoefenaren zou geteld hebben. De groote, onmisbare behoefte aan eene eenigszins welvoorziene Joodsche bibliotheek voor den beoefenaar der Joodsche wetenschap en letterkunde zal wel geen nader betoog behoeven, evenmin als het bestaan dezer behoefte zelven voor zeer velen. Voorheen bestond deze niet zoo zeer of werd zij minder gevoeld; vooreerst omdat de Joodsche letterkunde toen niet die groote uitbreiding had verkregen als in onze dagen, maar voornamelijk omdat zij toen meer beoefend werd door lieden, die niet tot den eigenlijken geleerden stand behoorden 1). Zelfs op dorpen, in kleine Israël, gemeenten vond men particuliere personen in het bezit van min of meer groote H ebreenwsche 1) Als een verblijdend verschijnsel teekenen wü hier aan, dat de zucht tot beoefening der Joodsche wetenschap bij dezulken ten onzent thans weer toeneemt. Wy kennen er schier onder eiken stand, zoo te dezer stede als elders, van wie men dit het minst zou vermoeden, en dat niet alleen onder personen van gevorderden, maar nog van jeugdigen leeftyd. (feuilleton. r r iiiini rmritruri ——i^——^ „BARON SCHFÜULE.” Eene ware en gedenkwaardige geschiedenis. DOOR H. PREIMUND 1). derhalve bewoonde het kasteel. Hu kent gp wel het spreekwoord der Polen: »hij IS lui en snoepachtig als een lakei.” Dat spreekwoor waar woord te zijn. De kleine Schmule maakte steeds goede zaken, als hij met zijn korf hijgend naar boven gekomen was; onverdroten legde, hü dan ook bij zomerhitte en winterkoude den langen we» af. Wel is waar kreeg hij bijna bij eiken kreuzw tevens een stomp, maar daaraun raakt een Joodsch kind in Podolië mettertijd gewoon. Zoo was hij van lieverlede 13 jaar gewoaden wie weet, hoe lang hij aog 'vladen en suikerboonen zijner moeder zou hebbm rondge- indien niet de gebeurtenis had plaats Segrepen, die van hem nit een drijftol oen pijl haakte. 1) Uit het Berliner Tageblatl. Dit geschiedde in de maand Augustus, op een zeer heeten dag en tegen het middaguur. Toen hijgde Schmule weder eens den steilen wegnaar boven en ondanks de groote hitte, liep hij bijkans. Want hij had nu bijzondere haast: het was Vrijdag, en thuis geen kreuzer om «Sabbat te maken.” En doet de honger eiken dag zeer, op Sabbat doet hij het dubbel. Toen Schmule zoo in zijn gemoedsangst naar boven liep en berekende wat al in het laatste uur aangeschaft moest worden, hoorde hij niet, dat hoefgeluid hem steeds dichter naderde, totdat hij zich eindelijk slechts door een sprong kon redden voor den ruiter, die in galop den stellen weg afrende. Het was een bleek jongeling met een jachtgeweer op den schouder de jonge baron Wladislaus Folanski, die juist wegens de vacantio naar het slot zijns vaders was teruggekeerd. Hij lachte overluid, toen hij den leelijken Jodenknaap ontwaarde, die van schrik beefde en in zijn angst vergeten had, zijn hoofdbedekking af te nemen. Folanski wendde zijn paard om en reed langzaam op Schmule toe, totdat hij dicht bij hem stil hield. Schmule drukte zich bevend tegen den bergwand aan. «Waarom hebt gp niet gegroet, gij Jodenhond ?” vraagde de jonge baron, terwpl hij de zweep zwaaide. »Om ... dat ik .. . zoo ... ver .. . schrokken ~., was”, stamelde Schmule. Het jonge mensch liet de zweep zakken en dacht een oogenblik na. Toen brak hij in een lach uit. «Gij waart derhalve bang voor het paard?” vraagde hij. «Welnu, luister dan. Gij gaat hier staan”, en hierbij wees hij hem naar het midden van den weg. Hier”, herhaalde hij driftig en de knaap stelde zich bevend op de aangewezene plaats. «En van deze plaats gaat gij niet weg voordat ik het u veroorloof hoort ge ? Wee u, zoo gij een enkele schrede doet hij greep naar zijn geweer bij alle heiligen dan schiet ik u neder als een dollen hond !” Hierop rende hij weer den berg op, wendde toen zijn paard en kwam met bliksemsnelheid weer den weg afgejaagd en recht op den knaap aan. Bevende, in doodangst. zag deze het paard aankomen een nevel bedekte zijne oogen in het volgende oogenblik sprong hij ter zijde en de hoeven van het paard trolfen slechts den korf, dien hij omgehangen droeg, en verpletterden dien, zoodat de zoetigheden overal in het stof heenrolden. Ook de knaap viel neder, doch alleen door den schok en van schrik. »Hondsvot gij hebt u toch bewogen?” riep de baron en rukte het geweer van zijn schouder. Hij bedacht zich evenwel en vergenoegde zich met do rijzweep woedend op den knaup los te slaan, die zich aan zijne voeten kromde. Nu eons sloeg hij hem met de zweep, dan weer met den knop. Eensklaps liet Schmule een onzettenden kreet hooren, hij greep naar zijn rechteroog en zonk toen bewusteloos ineen. De jonge baron draafde weg. Een uur later bracht een barmhartige boer op zijn hooiwagen den nog steeds bewusteloozen knaap met het bloedige, vreeselijk misvormde gelaat naar de Jodenwijk en in de woning der moeder. Het zal niet verhaald worden wat deze daarbij leed en hoe zij aanstelde iets dergelijks iaat zich niet vertellen. De dokter werd gehaald, hij bracht Schmule weer tot bewustzijn en wiesch en verbond zijne wonden. Hij gaf ook goede hoop op eene spoedige genezing. Doch het rechteroog was verloren en het was akelig in de ledige oogholte te zien. Op den dag, toen Schmule voor ’t eerst zich weder buiten het bed bevond, kwam oen onverwacht bezoek. ’tWas de dikke Gregor, de lijfknecht van den jongen baron. Hij bracht twee dukaten en verklaarde, dat zijn jonge heer bereid was, om uit ontferming ook den dokter en den apotheker te betalen, mits Schmule van elke aanklacht afzag. Doch dezo sprong wild op. »Ga heen!” schreeuwde hij en zijn éénig oog fonkelde daarbij zoo huiveringwekkend, dat de dikke man ten spoedigsteh gehoorzaamde en thuis verhaalde: »Word niet toornig, hoer baron, maar ik geloof, dat gij dezen Jood niet alleen het oog hebt uitgeklopt, maar ook het verstand boekverzamelingen, al konden zij zelven er geen gebruik van maken; en deze verzamelingen waren toegankelijk voor den oiibemiddelden beoefenaar; men verheugde zich, iemand gevonden te hebben, die ze zich ten nutte kon en wilde maken. Het aantal van zoodanige verzamelingen is echter sedert zeer verminderd; eene mas.sa Hehrceuvvsche boeken is naar het buitenland verhuisd.* Wel bestaan er nog énkele zoodanige verzrf*: melingeii in eéhTge grootere ge'meêhten. Amster(l:ini niet mede gerekend (ioch de gebruikmaking daarvan door de zeer weinigen, die zulks mochten verlangen, isover het algemeen met te groote bezwaren verbonden, zoowel voor den bezitter als voor de belanghebbenden, dan flat men niet zou trachten, andere middelen te vinden, waardoor in fle bestaande behoefte zoo niet geheel voorzien, dan toch daaraan eenigszins tegemoet zou gekomen worden. De hier bedoelde bezwaren zullen wij thans niet aanwijzeu; zij treden in den loop van onze opstellen over het in behandeling zijnde onderwerp van zelf te voorschijn. Hoe wil nu de heer Borstel in deze behoefte voorzien? Zijne „bede” bepaalt zich tot de vraag van slechts een klein hoekje in eene der lokalen van onze pieuse genootschappen binnen de aanzienlijke gemeenten, b. v. de Chebra-lokalen, voor de werken van onze groote mannen,” en tot den wensch, „slechts eene geringe bijdrage, enkèle centen péi' week, tot den aankoop van die werken, om allengs te komen in het bezit van boekerijen, waaraan binnen de meeste gemeenten behoefte bestaat.” De heer Borstel verdient dank, dit onderwerp ter sprake gebracht eu het initiatief genomen te hebben; voor zijne poging ter bevordering van deJoodsche wetenschap erl ter ondersteuning van hare beoefenaars. Wij achten het, als Joodsch orgaan, van onzen plicht, hem in deze poging, voor zooveel in ons is, te ondersteunen, en mochten wij ons met zijn plan, dat wij minder vaag, meer bepaald enüilgewèrkt haddenigewehscht, niet in allen deele kunnen vereenigen, toch mede te werken, dat het door hem beoogde doel zooveel mogelijk en van lieverlede bereikt worde. In een volgend opstel weiischen wij na te gaan, of en hoe dat plan uitvoerbaar is en het daarmede beoogde doel verwezenlijkt kan worden. luilenlanilanli Jieuica. GROOT-BRITTANJE. Slr Mozes Moiitéfiore is den 9don dezer te Ramsgate van zijn reis naar Palestina terug gearriveerd. {Jew. World.) De heeren Virtue, Spalding en Dalding hebben de ïGeschiedenis der Joden” van Alexander Murray in ’t licht gegeven. {Jew. World.) F R A N K R IJ K. In zijn te Parijs in 1874 verschenen werk: Becueil de chants religieux et populaires des Israélites, sprak de met roem bekende componist en oppervoorzanger te Parijs, de heer S. Naumburg over de werken van onzen geloofsgenoot Salomo de Rossi, die in de 16e eeuw te Mantua als componist zoowel op wereld- lijk als Joodsch gebied werkzaam was. Hij doet in ’t bijzonder uitbomen, dat hom van de achtstemmige gezangen en madrigalen, onder don titel: n.oStt'S van dezen compónist slechts 3 stukken, ieder van ééne stem, ter beschikking staan. Hij noodigt derhalve de geleerden aller landen uit, hom te willen zenden ' do nog misschien ergens aanwezige 5 stemmen, die tot samenstelling van het geheel ontbreken. Aan dien weiisch werd voldaan door baron Edmond de Rothschild, die heiïi twee stukken uit Venetië bezorgde, en door dén rabbijn Marco Mortara te' Mantua, die hem hit de bibliotheek te Bolognl' de óverige 3 sfükken deed toekomen. Het geheele werk naar oud muzikalen stijl en volgens verschillende sleutels gedrukt, bevindt zich alzoo in handen des heeren Naumbourg. Deze houdtzich thans onledig, om het werk, volgens het tegenwoordige notenstelsel, nauwkeurig in partituur en iu druk te brengen. De grootste muzikale grootheden erkennen, dat de scheppingen van De Rossi te recht aangesloten kunnen worden aan de klassieke werken van Morales, Palestrina, Allegri, Victoria en Ürlando di Lasso. Voor den zang geschikte melodiën, zuivere contrapunctische stijl, nieuwe, keurige harmonie zijn de schitterende eigenschappen, waardoor Do Eossi zich onderscheidt. Met verbazing merkt men op, dat hij nieuwe stoute harmoniën toepaste, die eerst 100 jaren 'later in de muziek ingang vonden. Salomo do Rossi leefde ten tijde van den hooggeroemden Monteverde als kamermusious aan hot hof van hertog Alfons Gonzaga te Mantua. Zijn tijdgenoot en vriend was de algemeen bekende rabbijn Juda Arje of Leo di Modena, die voor De Rossi’s gezangen eene Hebreeuwsche voorrede schreef en de Hebr. tekst overeenkomstig de eischeu der grammatica op de muziek deed passen. De prijs bij abonnement van dit werk zal zijn 35 francs. {M. Ur.) DUITSCHLAND. De thans hier bjeengekomen vergadering van rechtsgeleerden 'schrjft men in d. 27 Aug. jl. nit Nurnberg aan de Zeit. d. Jud. heeft drie Israël, rechtsgeleerden in haar bureau gekozen, te weten: in ’t bestuur dr. Jaques uit Weenen, en onder de vier secretaristen advokaat Geiger uit Weeneu en advokaat dr. Josephthal nit Nurnberg. Buitendien koos de derde afdeeling van den »juristendag”hetlidjvan den Stadt- ' gerichtsrath dr. Rubo tot een barer beide secretarissen. Dezer dagen heeft de vereeniging «Ahawath Sohalom” te Berljn eene nieuwe synagoge of' eene groote en sohoone bidzaal ingewjd, die ongeveer 270 mannen- en vrouwenzitplaatsen bevat. Dit lokaal ligt in de Muntstraat. In het westoinde dor stad, bij do Potsdammer brug, wordt het voormalige gebouw van het economische museum in eene op 700 plaatsen berekende synagoge veranderd; ook deze zal tegen de aanstaande feestdagen gereed komen, De eerstgenoemde synagoge is voor don volstrekt onverandorden ouden ritus bestemd, de andere voor dien der »Heideiireuther synagoge” mét koorgezang enz. Naar men verneemt, zal dr. Apolant iii deze synagoge als prediker Indion nu ook alle te Berljn bestaande groote en kleine synagogen en bestendige bidlokalen voor de behoeften der hooge feestdagen niet toereikende zjn en in die behoefte ook niet kan voorzien worden, zoo schjnt toch. Goddank, het schandeljke misbruik, dat godsdienstoefening in do meest ongepaste on zelfs in de beruchtste zalen van Berljn werd aangekondigd en gehouden, in dit jaar niet meer te zullen voorkomen. {lsr. W.) in de synagoge op den Nieuwen Steenweg te Hamburg werd den 27 Augustus jl. een onbeschaam de diefstal gepleegd. Twee armbussen werden van haren inhoud beroofd. Men beweert, dat de dief, wien zelfs de heilige plaats van een Godshuis geen eerbied inboezemde, met de locale gesteldheid bekend moet zjn. Want de sleutel der synagoge bevindt zich gewooiiljk in handen van don koster, die hom nochtans ditmaal op eene alleen aan ingewjden bekende plaats gelegd heeft, om dien terstond ter hand te hebben. Do Isr. Wochenschr., die dit bericht uit de Jucl. Presse overneemt, laat er in parenthesi op volgen; eene andere anekdote verhaalt, dat men eens ergens de armenbus ledig en daarin een papiertje met het opschrift gevonden heeft! »Noth brichtEisen,dienpli» wierd es heweisen.” Mon ontdekte weldra, dat de koster dit gedichtje had vervaardigd; men liet hem nood lijden. Met de mededeoling dezer anekdote wordt echter vo'lstrekt niet bedoeld,, als zou het mét de zaak te Hamburg even zoo gesteld zjn. Wat de onvermoeide opwekkende werkzaamheid van één persoon én nog wel van het zoogenaamde »zwakke” geslacht, tot stand kan brengen, staat to Paderborn als Israelietische inrichting tot opvoeding van weezen belichaamd voor ons. Over deze inrichting, deelt het pas verschenen 17de jaarljksoh verslag, uitgegeven door -do stichtster en directrice, mejuff. Fanny Nathan, nadere bjzonderheden mede. Sedert 19 jaren bestaat deze inrichting, van jaar tot jaar vaster gevestigd en steeds meer zegen verspreidend. Den Isten Maart 1856 met 2 weesjongens geopend, telde zj in ’t vorige jaar 42 weezen, 21 knapen en 21 meisjes. In ’t geheel zjn 83 weezen in dit gesticht opgenomen en verpleegd ; 40 hunner zjn reeds ontslagen en in verschillende beroepen en bedrjveu werkzaam. Op den I7den Ootober des vorigen jaars vond de inwjding plaats van de vergroote lokalen der synagoge van het gesticht en der meisjesschool door den sedert overleden Keulschen rabbj'n wjlon dr. Schwarz. Ondanks de welwillendheid, waarin zich het weeshuis van vele zjden mag verheugen, zjn de middelen toch niet toereikend, om al de verlatene Joodsche weeskinderen op te nemen, die nit de Rjnprovinoie en Westfalen om redding smeeken. De inkomsten in 1874 bedroegen 9947 Thaler, de uitgaven de ronde som van 9320 Thaler. Als navolgenswaardig voorbeeld van belangstelling in en ondersteuning van genoemde inrichting mag mevr. Elias Meyer te Aken genoemd werden, die sedert jaren een weesmeisje op eigen kosten laat verplegen en opvoedon. Daarvoor betaalt zj jaarljks aan het gesticht 120 Thaler (ruim ƒ 20.) OOSTENRUK’HONGARIJ E. Uit Halicz (vgl. ons vorig nommer onder bovenstaande rubriek) schrijft men in dd. 25 Aug. aan den Israelit te Mainz, dat het gerucht, als waren de boeren van plan, den Joden kwaad te doen, ten eenenmale ongegrond was. Rust en orde werden gedurende den tijd, dat dit gerucht liep, gehandhaafd. De gerequireerde militairen en gendarmen wisten, onder de taktvollq leiding der regeeringscommissarissen, elke rustverstoring te voorkomen. GRIEKENLAND. De correspondent der »Hour” te Athene bespteekt het misbruik van gezag en de bedreigingen, waarvan men zich bij de jongste parlementsverkiezingen bediend heeft, en schrijft daarbij het voigende: »Men zeide destijds tot de Joden, die in grooten getale te Corfu leven, dat do koning het gaarne zou zien, als de ministers werden herkozen en dat hij, zoo deze koninklijke wenk niet werd opgevolgd, de kroon zou neerleggen. Men voegde hier nog bij, dat de soldaten de bloedige voorvallen van het vorige jaar, waarbij eenige Joden gedood werden, zouden herhalen, indien de Joden niet voor den minister van marine stemden.” {Jew. Ghron.) AZIË. Hit Bagdad wordt ,in d. 13 dezer door Reuters office getelegrafeerd, dat het gepeupel een Perzisch Israëliet heeft verbrand, dien zij van godslastering beschuldigde. De regeering van Teheran heeft beloofd, maatregelen te zullen nemen. {Ilbl.) Een later telegram onder dezelfde dagteekening ’s avonds uit Bagdad aan het Fransche blad lo Temps gezonden en door het Handelsblad van den 16 overgenomen, bevat het volgende: De Israëliet Jehuda, uit Hamadan (Perzië), dooreen invloedrijken priester van godslastering beschuldigd, is door het gepeupel verschrikkelijk mishandeld on daarna in het oponbaat verbrand. Andere Israëlieten hebben ernstige verwondingen bekomen. Men vreest dat do aanhitsingen der priesters tot nieuwe vervolgingen zullen leiden. De regeering van Teheran heeft intusschen beloofd, voorzorgsmaatregelen te nemen. Eenigen tijd geleden, maakten de dagbladen melding van eene samenzwering van eenige Armeniërs te Aleppo, welke de Joden beschuldigden, een kind vermeord te hebben, dat zij te dien einde geroofd hadden. Wij vernemen thans uit Chabazelet, dat verscheidene dezer samenzweerders tot langdurige gevangenisstraf, verbonden met zwaron strafarbeid, veroordeeld zijn geworden. Ten gevolge daarvan bestaat er eene hevige gisting onder de christelijke bevolking, die tracht het vonnis te doen vernietigen. Het vonnis is in handen van het hoogste gerechtshof gesteld tot een vernieuwd onderzoek. PALESTINA. Drie jaren geleden, gaf eene Joodsoho vrouw, afkomstig uit Alexaudrië, hare drie dochters in de meisjesschool der missionairs te Jeruzalem. Vóór eenige weken wilde zij deze kinderen van school nemen, doch de meisjes, die 14,12 en 11 jaren oud zijn, weigerden, op aanstoken der onderwijzers, hare moeder te volgen. Wel liet men het jongste heengaan. Bij deze gelegenheid ontvluchtte een ander Joodsch meisje van 15 jaar de inrichting. Toen de moeder zich beriep op do omstandigheid, dat hare dochters den ouderdom. nog niet bereikt hadden, waarin zij vrijelijk zich eenen godsdienst konden kiezen, en zij derhalve op het ontslag dier meisjes moest aandringen, werd zij de deur uitgeworpen en mishandeld, zoodat zij ten gevolge daarvan nog in Eothschilds hospitaal wordt verpleegd. Het jongste, alsmede het bij deze gelegenheid ontvluchte meisje bevinden zich ten huize van den arts van dit hospitaal. De feiten werden aan de »Alliance Israël, univ.” medegedeeld, van wien men hoopt, dat do stappen, door haar te doen, tot teruggave der met geweld teruggehouden meisjes, met goed gevolg bekroond zullen worden. {Chabazelet.) Do heer Leon Schlosberg stelt in de Jew World voor, den citroen- of etrogboom in Palestina te cultiveeren en wel op de gronden in de nabijheid van Jaffa, waar men het met Corfusche gewassen beproeve. Doet men dit, dan houd ik mij overtuigd, zegt de schrijver, dat in 5, of zeg in 10 jaren Palestina in staat zal wezen de Joden dor geheele aarde van deze vrucht te voorzien. »Ik begrijp inderdaad niet, zoo gaat hij voort, Waarom al die schatten gelds, die wij nu don Grieken doen toekomen, niet onzen broeders in het heilige land te stade zouden komen! De cultivatie van den citroen zou verreweg winstgevender voor hen zijn dan die van den olijf of den wijn. Een gering getal boomen, zeg 50, tegelijk geplant, zullen ons reeds in een jaar toonen, wat er in deze te doen valt.” NOORD-AMERIKA. De Jew. Messenger, waaraan wij het bericht aangaande den ongelakkigeu wees Jo»of Hbman ontleenden (zio ons vorig nominer, onder de rubriek N.-Amerika), deelt in zijn nommer van 27 Aug. mede, dat behalve de in ons vorig nommer genoemde heeren ook Mevr. S. Sternberger zich voor den knaap zeer geïnteresseerd en tot verkrijging van de gelegenheid te zijner begrafenis medegewerkt heeft. Ben treurig ongeval had Zondag 22 Aug. jl. te Philadelphia plaats. De heeren Isidore Binswanger, A. E. Massmau en Joseph Arnold benevens een knaap, neefje van den heer Massman, verlieten per rijtuig het Israelietische gasthuis, waar de twee eersten als regenten van genoemd gesticht een bezoek hadden gebracht aan twee zieke knapen, die daar verpleegd worden. De paarden schrikten, sloegen op hol, het rijtuig viel om, werd tegen een muur verbrijzeld en zij die er in zaten, werden ernstig gekwetst. De heer Biuswanger heeft zijn sleutelbeen gebroken; de heer Massman is in het aangezicht gewond en heeft ook andere kwetsuren bekomen; do heer Arnold is mode in het aangezicht gekwetst, terwijl ook do koetsier zware kneuzingen bekomen heeft. Alleen de knaap is met den schrik vrij gekomen. Allen werden zij bewusteloos terug gevoerd naar het gasthuis, waar terstond de noodige hulp werd toegebraoht. De hoer Massman vertrok reeds denzelfden avond, de hoer Arnold en de knaap den volgenden dag. De heer Binswanger kon niet vervoerd worden, de kerel was als een dier!” Toen Schmule uit mocht gaan, was zijn eerste gang naar het gerecht. De bestuurder der gemeente bood zich aan om hom te vergezellen, doch Schmule sloeg het aanbod af. »Ik dank u’’, zeide hij, «maar ik ben geen kind meer die slag heeft mij plotseling tien jaren ouder gemaakt. Ook wil ik niets anders dan mijn recht zoeken.” Hij ging naar den rechter en bracht zijne aanklacht in. Deze werd aangenomen en het proces begon on werd gevoerd zooals het proces van een armen Joodschen knaap tegen een Poolschen baron in Podolië plag gevoerd te worden. Doch het vonnis kwam ten minsten spoedig, reeds na verloop van eene maand. Toen werd Hchmule voor den rechter geroepen en deze grauwde hem hard toe: »Gij hebt gelogen. Jood I Gij zijt voor den genadigsten heer baron niet uitgeweken, maar hebt u dicht op het paard gedrongen, en toen heeft u de zweep onverhoeds getroffen. Wees blijde, dat de genadigste jonkheer u niet wegens laster aanklagt; wees hem erkentelijk; en thans scheer u weg!” Schmule ging naar huis. Na drie jaren marsktamer te zijn geweest, keerde hij naar de stad terug en opende in oen nis aan de marktplaats een winkel van duizenden kleinigheden. Ook daarmede ging het goed, en hij kon weldra oen lokaal huren en zijne moeder rijkelijker ondersteunen. Doch hij leefde altijd bijna alleen van droog brood on vergunde zich ten hoogsten op sabbat een stukje vleesch. Toen hij 23 jaar oud was, tien jaren nadat hij uit Z. was vertrokken, stierf zijne moedor. Zij overleed in zijne armen. Toen hij haar begraven had en de zeven treurdagen voorbij waren, keerde hij naar Czernowitz terug. Het toeval wilde, dat op den weg de baron Wladislaus Polanski in een schitterenden phaeton hem voorbijvloog. Hij had destijds juist het beheer over zijne goederen op zich genomen. »’t Is goed, dat hij mij juist nu ontmoet,” zeide Schmule tot ziine reisgenooton, amart over het verlies mijner moeder zou mij anders langen tijd traag hebben gemaakt.” Nu stond Schmule alleen op de wereld • doch hij werkte zoo koortsachtig voort, als moést hij een talrijk gezin onderhouden; op die wijze werd hij van lieverlede _ een welhebbend man. En omdat hij tevens soliede en fatsoenlijk was, gelukte het hem, in weerwil van zijne éénoogigheid, eene der rijkste erfgenamen van de stad tot echtgenoot te krijgen. Nu richtte hij een groote zaak op met ciitgestrekte magazijnen en mot een schitterende firmaplaat; »Algemeene warenhandel van Samuel Runnstein.” En toen hij daarmede zich nog geen werk genoeg verschaft had, vestigde hij er nog een groeten wijnhandel bij. Thans toonde Öchmule eerst recht, welke buitengewoone arbeidskracht en energie in hem staken. Hij doorreisde Duitschland on Prankrpk, vervolgens Rusland en Moldavië, en schiep zich overal bronnen van koop en verkoop. Na verloop van tien jaren gold hij als een der ry kste kooplieden uit den gansohen omtrek. {Slot volgt.) maar neemt toch in beterschap toe. De lijders ondervinden de sympathie der geheele gemeente. {Jeiu. Record.) Ter aanvulling van het bericht aangaande den dood des heeren Solomon Cohen (zie ons vorig nommer onder Buitenlandsch Nieuws) deelt de Jew. Record nog hot volgende mede. elen hebben zich door hun karakter en edel streven verdienstelijk gemaakt en leven in de barton van het volk ; maar het is niet te veel gezegd, wanneer beweerd wordt, dat niemand ooit in Savannah geleefd heeft en gestorven is, wiens leven nuttiger is geweest dan dat van bolomon üohen, en door wiens dood een grootere leemte is ontstaan dan door dien van den genoemden overledene. De heer Cohen is geboren m Georgetown Zuid-Carolina, op den 15den Augustus 1802 en legde zich reeds zeer vroeg toe op de rechtsgeleerdheid en dit met veel succes. Hijwas om zijn voortreffelijke gaven van geest en hart de vraagbaak der • bevolking van zijn geboorte-district, hetwelk hij in do Znid-Carolinawetgeviug vertegenwoordigde. In 1838 kwam bij naar Savannah, waar hij zijne rechtskundige praktijk voorzette en bij de balie veel invloed verkreeg. Om zijne deugden en krachtige bevordering van algemeene belangen, zeer gezien, werd hij gekozen als vertegenwoordiger van het graafschap Chatham bij de wetgeving. Tevens muntte hij uit als een ijverig en werkzaam Alderman van Savannah. Het tegenwoordige systeem, op de openbare scholen gevolgd, heeft men aan hem te danken. In 1860 werd hij gekozen als lid van de Democratie Convention, die te Charleston vergaderde. Onder de administratie van president Pierce werd de heer Cohen als postmeester van Savannah benoemd. Hij behield deze betrekking ook onder de administratie van den heer Buchanan en zelfs bij de ineenstorting van de regeering en het ontstaan der zuidelijke confederatie. In 1866 werd hij gekozen tot lid van het Congres, als afgevaardigde van het eerste district van Georgia, maar nam als zoodanig geen zitting. Hij stierf zooals hij had geleefd, geëerd en bemind door een ieder. Op Zaterdag namiddag werd hij door eene beroerte getroffen, waaraan hi) te middernacht overleed. Hij zou den volgenden dag zijn 73ste jaar bereikt hebben. {Jew. Record.) De heer Joseph Levi, een der oudste en aanzienlijkste leden der Joodsche gemeente van St Thomas, is aldaar den lOden Juli overleden. Hij was lid van den ouden burgerraad. lid van den kolonialen raad, kwartiermeester- luitenant in het burger militaire corps, superintendaiit van het Marine- hospitaal, directeur van de «Marine Eepairing Ship” enz. De St. Thomae Tidende geeft een vleiende levensbeschrijving van den algemeen geachten ontslapene. {Jew. Record) AUSTRALIË. De heer Eduaïd Isaacs is gekozen als raadslid te Auckland (Nieuw Zeeland), met een meerderheid van bijna 700 stemmen. {Je/w. Record.) linitalandsrlt Amsterdam, 16 September. De minister van oorlog heeft de chefs van de verschillende korpsen des legers gemachtigd, om aan de militairen van den Israelietischen godsdienst, die onder hunne bevelen dienen en hunne eerlang invallende godsdienstige feesten fou hunnent mochten wenschen te vieren, daartoe in de gelegenheid te stellen, door: I°. aan hen, wier ouders of betrekkingen in hunne garnizoensplaats wonen, op de feestdagen vrijstelling van den dienst te verleenen; 'A°. aan hen, wier ouders of betrekkingen niet verder dan 30 kilometers van hunne garnizoensplaatsen woonachtig zijn, tot het bijwonen der feesten verlof te verleenen, als volgt: van en met Woensdag 29 dezer tot en met Zondag 3 October a. s.; van en met Vrijdag den Bsten tot en met Zondag 10 October e. k. en van en met Woensdag 13 tot en met Zondag 24 October daaraanvolgende; 3“. om den overigen een verlof en met Dingsdag 28 dezer tot en met Maandag 25 October e. k. te verleenen. 1 heer rabbijn Wijnkoop zal Zaterdag e. k, deti ochtenddienst eene predikatie houden «V Stroomarkt-synagoge. Üo T iaev-Record melding makende van de in de bijwoning der plechtigheid mustrationot- "«ept uit : «Beautffnl liberality!” much-boasted religieus Hetzelfde blad staat verbaasd over de medew m rlicrbpi3s°t bestuur van het Weldadigheids-fonds alhier verspreid, en waarin gezegd wordt dat het aantal Israël, armen hier ter stede dat van u,OOO te boven gaat. ■»lncredible\ zoo roept het blad uit. Wij gelooven het gaarne, dat men in Philadelphia daarover de handen ineen slaat. Men verwijt OM Amsterdamsche Israëlieten wel eens, dat wij geen geld over hebben voor prachtige synagogen en wat dies meer zij. Het is mogelijk ; maar öien bedenke dan ook, dat wij een pauperisme ten onzen last hebben, zooals men het nergens kent. hetzelfde blad komt het eerste gedeelte een artikel voor, getiteld: «Isaac Aboab ’ de Castro Mz. in No. In de Globe van Maandag 6 dezer geeft een correspondent uit Amsterdam een zeer ongunstige beschrijving van de Israelietenhier ter stede, wat betreft hun uiterljjk, hunne gelaatstrekken, hunne zindelijkheid, hunne woningen enz., om te besluiten, dat een der voornaamste takken van industrie, namelijk de bewerking van den diamant bij de Israëlieten te Amsterdam berust. Onze jonge dames komen er ook zeer slecht af. «De Joodsche meisjes te Amsterdam,” zoo luidt het, «zijn niet zeer aantrekkelijk”. Tot gerustelling evenwel kunnen wo mededeelen, dat de Jetu. World dit bericht als zeer overdreven beschouwt. In dank hebben wij ontvangen het als proefblad verschenen N°. 1 van het «Eotterdamsch Weekblad voor Israëlieten,” uitgever de heer M. L. van Ploeg te Rotterdam. Wy lezen het volgende in de 2de aflevering van *Los en Vast" jaargang 1875: «Juist. Ten slotte zegt hij (Sterne): vertaal Homerus, Virgilius, Dante en hun schoonheden verdwijnen; vertaal de Hebreouwsohe dichters en hun schoonheid blijft! Kras, maar waar. Heerlijk waar voor bet middelbaar onderwijs en het genot der leeken. De bloemlezer heeft in de «tienduizend edele en verhevene plaatsen” slechts te grijpen. Maar hij doet het niet. Ter Haar heeft in zijn Abd-el Kader een beschrijving van een Arabischen strijdhongst gegeven, wier schoonheid haar wederga in onze letterkunde niet heeft. Abdelkaders verzuchting tot het edele dier is roerend en verheft het dichtstuk tot een blijvend kunstwerk. Waarom verschijnt die van Job 39 niet in onze leerboeken?” En verder: «Laat dus de meisjes en de jongelingen den bijbel leeren kennen in zijn schoonen eenvoud en in zijn groot dichterlijk vermogen. Laat u niet langer terughouden, schrijvers van bloemlezingen! door een ongerechtigd streven naar kleurloosheid. Horatiuis staat soms boven David maar dikwijls beneden Job. -Het artikel, waaraan wy om er de aandacht onzer lezers op te vestigen deze citaten ontleenen is geteekend: Aart Admiraal en getiteld: «Miskenning.” In de op Maandagavond jl. gehouden halfjaarlijksche algemeene vergadering van het genootschap: »Tot nut van minvermogende ongehuwde Nederl. Israëlieten” werd door den fungeerenden voorzitter, den heer S. A. Tak, verslag uitgebracht van den toestand des genootschaps, waaruit o. a. bleek, dat de ontvangsten gedurende het laatste halfjaar beliepen de som van ƒ 1552, 43; terwijl do uitgaven bedroegen ƒ 1550,06®, zoodat er een saldo van ƒ 2,36® in kas blijft. Hierop had de 46e loting ten voordeele der contribuanten plaats, waaraan door 2594 aandeelhouders werd deelgenomen en waarvan de prijs te beurt viel aan No. 1822. Een bijzonder genoeglijken en prettigen avond schonk ons de bekende zangvereeniging »Harpe Davids,” Zondag jl., door de w'ijze, waarop zij het huishoudelijk feest ter gelegenheid van baar lörjarig bestaan vierde. Eeeds bij het binnenkomen werden wij aangenaam getroffen door de orde, die in de volle ruime zaal van het lokaal »Vereeniging” Doklaan, heerschte, en door de fraaie decoratie, boven het tooneelscherm aangebracht. Nadat door het orkest, onder leiding van den verdienstelijken directeur der Vereeniging, den heer Arnold de Leeuw, eene feest-ouverture van Leutner op voortreffelijke wijze was ten gehoore gebracht, werd het scherm opgehaald, betrad de heer J. H. Arons Jr., een der bestuurders van »Harpe Davids,” het schoon gedecoreerde tooneel en hield de feestrede. In deze rede, die door gekuischte taal, logische constructie en sobere beeldspraak zich van andere, bij dergelijke gelegenheid door ons gehoorde, zeer gunstig onderscheidde,, schetste de spreker do oprichting, het doel en de geschiedenis der door diamantwerkers opge- richte vereeniging gedurende haar 15-jarig bestaan, hoe vaak zij hare diensten had geleend tot opluistering van den eeredienst en buiten de Synagoge tot leniging van rampen; bracht hij hulde aan den voor de vereeniging onvergetelijken eersten directeur, wijlen den heer A. Berlijn, aan zijn opvolger den heer Carl Heymann en aan den tegenwoordigen; betuigde hij dank aan de vereeniging «Vriendschap en Genoegen” uit Haarlem, voor hare bereidwillige belanglooze medewerking bij dit feest, aan de feestcommissie, die zich inderdaad uitmuntend van hare taak heeft gekweten, en smeekte hij hoogeren zegen af voor het voortdurend gedijen en den bloei der vereeniging. Tevens bood hij, namens de vereeniging, als bewijs van erkentelijkheid en als hulde aan zjjne verdiensten, don directeur een met zilver fraai gemonteerden dirigeerstok, met toepasselijke inscriptie, aan. Deze rede werd met toejuichingen en fafares begroet. Deze feestrede werd gevolgd door de voordracht van Psalm 30 van wijlen A. Berlijn, door de werkende leden der feestvierende vereeniging, op de voortreffelijke wijze als men die van hen gewoon is. Evenzoo was hunne voordracht van de overige op dien avond door hen gezongen liederen (»Wasserfahrt” en «der frohe Wandersmann,” van Mendelssohn Bartholdy en Ohne Liebe keine Lust” vau Bortelsman). Keurig werd de 6e air varié solo voor viool, van Beriot door don heer A. de Leeuw uitgevoerd en aangenaam werd het oor gestreeld door de voordracht van het «David chantant devant Saul” door den heer E. Er blijft ons nu nog alleen te vermelden de uitvoering der beide vaudevilles «Het kind van den huize” en «Zes dochters en geen man,” door de werkende leden Israëlieten der dilettanten-vereenigiug «Vriendschap en genoegen” te Haarlem. Indien wij niet beter geweten hadden, zouden wij gemeend hebben geroutineerde acteurs van beroep voor ons to zien. Hun spel was levendig, vlug, natuurlijk, beschaafd; in één woord : uitstekend. Wij hebben ons overtuigd, dat het «gunstig bekende,” met recht op deze vereeniging wordt toegepast. Dat al de executanten op dien avond by herhaling werden toegejuicht, behoeft geen bijzondere vermelding. Na afloop der vertooning van het laatste stuk verlieten wij met de aangenaamste indrukken de zaal, terwijl de feestviering werd voortgezet en besloten door een bal, dat tot laat in den ochtend voortduurde. De vereeniging: «Harpe Davids” heeft eer van haar feest. 'm OraTenliage, 13 Sept. H. M. de Koningin heeft heden een bezoek, gebracht aan de gunstig bekende ateliers van de heeren Gebrs. Van Oven, hofleveranciers van gouden en zilveren borduurwerken in de Wagenstraat alhier, ten einde de prachtige gordijn of voorhangsel te bezichtigen, welke aldaar werd vervaardigd. Dit kostbaar voorwerp, bestemd tot een geschenk van den heer L. L, Jacobson (Az.) te Botterdam, ter gelegenheid van de (onlangs plaats gehad hebbende) viering van het 150 jarig bestaan der Nederlandsch-Israelitische Synagoge aldaar, is geheel van wit moiré antique. In het midden is een kolossale eerepoort in gouddraad geborduurd, omgeven door toepasselijke iuscriptiën. Daarin is een fraaie krans van rozen aangebracht als het zinnebeeld van liefde. Hare Majesteit gaf de verzekering van hare hooge tevredenheid met dit uitmuntend kunstwerk. (Vad.) Rotterdam, 14 Sept. Sabbat jl. trad de weleerw. heer Privin uit Pleschen als kandidaatoppervoorzanger in de groote Synagoge op. Het uiterlijk van den kandidaat maakt een zeer gustigen indruk, en wij vermeenen ook te mogen berichten dat zijn voordracht en zang in den géést der Synagoge-bezoekers vielen. De kandidaat trad ook als NUp op; en ofschoon zijn Tora-lezen niet zoo onberispelijk was, als men dit hier van den vice-voorzanger, den heer A. L. de Korte, gewoon is, mogen wij evenwel verzekeren, dat het aan de eischen der Hebreeuwsohe grammatica vrij wel voldeed. Den heer Privin schijnt ook niet ontbloot te zijn van Joodsch weten. Naar men verneemt zal z.eerw. ook den aanst. Sabbat als voorzanger ter Groote Synagoge optreden. Utrecht, 14 Sept. Met genoegen vernemen wij) dat door de kiesgerechtigden voor de provincie Overijsel, tot lid van de Commissie van Toezicht voor het Centraal Israelietisohe Weeshuis is benoemd de heer mr. A. S. van Nierop te Amsterdam, ter vervanging van den heer Jos. Elias te Strijp bij Eindhoven, die tot regent is gekozen. Zalt-Bomincl, 13 Sept. Gisteren avond werd in deze gemeente een in kleine gemeenten als de onze zeldzaam godsdienstig feest gevierd. Het pieuse genootschap nONI “IDH mS’OJ besloot namelijk op dezen avond de studie van het Boek der Psalmen. In het fraai versierde lokaal waren, op enkelen na, alle leden des genootschaps, zoowel vrouwelijke als mannelijke, vereenigd. Het eerst trad als spreker op de heer J. D. Smit uit Amsterdam, voormalig leeraar dezer gemeente, die op uitnoodiging van het Chebra-bestuur hier was gekomen, ten einde dit boek, dat hij 7 jaar eiken avond had gedoceerd, nu ook di’DO te zijn. Euim een uur wist hjj zijne hoorders te boeien. Vele nuttige lessen en toepasselijke Midrasj-plaatsen mocht men weder uit zijnen mond vernemen. Dit alles bracht hij in verband mot het laatste vers van Ps. 150. Onmiddellijk hierna werd deze psalm door den voorzanger dor gemeente, den eerw. heer Kalkoene, met begeleiding van eenige koristen, zeer stichtelijk gezongen en vervolgens door hem een aanvang gemaakt met het thans te doceerén werk SilX van E. Jacob uit Dubno. Andere sprekers waren de heeren Jacq. Hartog, lid van het kerkbestuur, A. Hendrix en Alex. Marcus, bestuursleden der Chebra. Eerstgenoemde sprak naar aanleiding van Ps. 126, 3, zeer indrukwekkend over de eendracht, onder opmerking, dat men daardoor in staat was dit feest zoodanig te voeren. ZWE. zinspeelde daarmede op de omstandigheid, dat de kosten der feestviering door de leden des genootschaps, met uitzondering van eene zeer kleine minderheid, in privé werden gedragen. Vóórdat de tweede zoo even genoemde spreker optrad, hield de eerw. heer Kalkoene de eigenlijke feestrede, tot tekst kiezende Jesaja 60, 4, aan welke rede het auditorium onverdeelde aandacht schonk. De heer Hendrix handelde over Abot 1. 18. en voldeed zijn gehoor evenzeer. Ten slotte werd het woord gevoerd door de heer Marcus, die in korte, maar welgekozen bewoordingen dank betuigdeaauden voornialigen en den tegenwoordigen leeraar der gemeente, aan zijne medebestuurders en aan allen, die zoo veel tot opluistering van dit feest hadden bijgedragen, en eindelijk om ’s Hemels zegen voor den verderen bloei des genootschaps smeekte. Mot het zingen van werd deze plechtige feestviering besloten, die afgewisseld werd met het zingen van psalmen door den eerw. heer Kalkoene met koor en met het aanbieden van ververschingen. DE JODEN IN ABYSSINIË. {Vervolg.) In alle geval moet de vestiging der Joden in Ethiopië in de grijze oudheid plaats gehad hebben. Hun volkomen onbekendheid met den Talmoed, hieronder ook de Misjnah te begrijpen, hun offerdienst en de instandhouding der Mozaische reinigingswetten geven daarvan een onbetwistbaar bewijs, als ook de omstandigheid, dat zij de kennis der llebreeuwsche taal te eenenmale verloren hebben. Ook bestaat in Abyssinië zeer algemeen de overlevering, dat vóór de invoering van het Christendom het volk deels uit heidensche plantenaanbidders, deels uit belgders van het Joodsche geloof bestond, en dat in alle geval het Jodendom de oudste der thans bestaande godsdiensten van het land is. Ten tjjde der invoering van het Christendom, zegt een oude kronijk, bezaten de Joden slechts den Orit, d. i. de Tora, Josua, Kechteren, Samuel en Euth, das alleen de oudste deelen van den Bijbel. De Abyssinische heerschers hebben voor ’t overige insgelijks hun stamboom steeds op Menelek teruggevoerd en zich altijd op hun afstamming van David beroemd. Zelfs Theodorus, de laatste Abyssinische koning, hield vol, dat hij, ten minsten van moederszijde, van Menelek afstamde; hij had het den Evangelischen zendelingen aan zijn hof zeer kwalijk genomen, dat zij met deze aanmatiging den spot dreven. De invoering van het Christendom in Abyssinië had waarschijnlijk in de derde eeuw plaats. Welke verhouding het daar en toen tegenover het Jodendom heeft aangenomen, is thans moeilijk te bepalen. In alle geval bestonden beide godsdiensten naast elkander; de heerschers echter waren Christenen. De invloed der Joden, die, zooals het schijnt, in eenige provinciën de meerderheid uitmaakten, en onder eigen stamvorsten of zelfs vorstinnen stonden, moet echter nog altijd aanmerkelijk zijn geweest. In deze gesteldheid van zaken is misschien de sleutel tot de eerste, historisch bevestigde inmenging der Ethiopische hoerschers in buitenlandsche aangelegenheden te vinden. Het was namelijk een keizer van Ethiopië, die aan het Joodsch-Himjaritisch rijk van Hhu Nowas in de eerste helft der zesde eeuw een gewelddadig einde maakte. De Grieksche schrijvers stellen dit zoo voor, alsof het Byzantgnsche hof, verontwaardigd over de wreedheden, waarmede Dhu Nowas de Arabische Christenen had vervolgd, en bevreesd dat deze Joodsche heer van Jemen den handel met Indië kon verhinderen, den Ethiopischen keizer er toe had overgehaald, do Eoode zee met een leger over te steken en den Joodschen koiiing te beoorlogen. Misschien had echter de Ethiopiër, die zich weinig om den Bijzantijnschen Keizer had te bekreunen, een nader liggende oorzaak voor dezen oorlog. Zou hij niet gevreesd hebben dat, als het naburige Joodsche rijk van Jemen te sterk werd, het zich met de Ethiopische J oden verbinden en dezen helpen zou om de heerschappij in het land te verkrijgen ? Dit gevaar werd thans voorkomen; het Himjaritische rijk werd door de Ethiopiërs veroverd, en het Jodendom in Zuid-Arabië, waar het bezwaarlijk onder het volk diepen wortel kon geschoten hebben, tot op weinige overblijfselen uitgeroeid. Doch de vergelding bleef niet weg. De Ethiopische heerschappij in Jemen duurde niet lang, zij verdween voor den aandrang van den jeugdigen Islam. In Abyssinië zelf geraakten de keizers met de krijgshaftige Joodsche bevolking in ernstige botsing. Eindelijk, in de tijden van Eldad, den Daniet, of wat later, gelukte het zelfs der Joodsche koningin Judith (Djudith), in vereeniging met de heidenen uit Schoa, zich meester te maken van de hoofdstad Axum en den zich daar bevindenden tempel te verwoesten. Eener andere Joodsche koningin Sagne of Pteu Mu uit Lasta gelukte het, den Ethiopischen keizer (Negus) Delmad en zijne dynastie naar Sohoa te verdrijven en zich zelve van de opperheerschappij des lands meester te maken. Gedurende moer dan drie eeuwen heerschte een Joodsche dynastie in het Abyssinische rijk. Berst een latere nakomeling van Delmad, Tesfika Jesui of Ikuni Amlah, kon in de 13de eeuw weder de heerschappij des lands den Joden ontrukken. Deze of zijn opvolger zou de Joden in de provinciën Goara en Tschelga terug gedrongen en uit de overige doelen van het land verdréven hebben.
30,923
MMKB14:003030026:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,874
Weekblad voor notaris-ambt en registratie, jrg 5, 1874, no. 234, 21-06-1874
null
Dutch
Spoken
5,232
9,062
N°, 234. 21 JTTNIJ 1874. N°. 234* WEEKBLAD VOOR NOTARIS AMBT EN REGISTRATIE. (Uitgegeven voor rekening der Broederschap van Candidaat-Notarissen in Nederland.) VIJFDE JAARGANG. Redacteuren; H. W. ABBSTïEIS en ARIHAUD HBIEM. Administrateur: H* F. W. KOLB, Dit blad wordt eiken Zatwrdag verzonden. Prijs per kwartaal, franco per post, f 1.40. Advertentiën van 1 tot 6 regels 60 Cents, voor iederen regel meer 10 Cents. Bijdragen te zenden aan den Beer H. W. ARESiTIEu, te Utrecht; Aanvragen on» Abonnement en Advertentien aan den Administrateur, Sumatrastraat, 119, te ’s etravcnliage. KAN BIJ DE SCHEIDING EENER NALATENSCHAP AAN EEN INSOLVENTEN MEDE-ERFGENAAM EENE SCHULDVORDERING TEN ZIJNEN LASTE TOT HAAR VOL BEDRAG WORDEN TOEBEDEELD? Ziedaar de vraag, die ineen der nummers van het Tijdschrift, gewijd aan Règtsgeleerdheid, enz., werd gestelden besproken. En dit, naar aanleiding I°. vaneen vonnis (1), waarbij T. H. in staat van faillissement werd verklaard; 2°. een tweede vonnis, waarbij diens boedel insolvent werd verklaard ; 3°. eene akte van scheiding der nalatenschap zijner moeder, vóór de vereffening van den insolventen boedel opgemaakt. Bij laatst bedoelde akte werd, namelijk, ingebragt en later aan T. H. toebedeeld: de schuldvordering ten zijnen laste, groot f 360. Met deze wijze van handelen kon, evenwel, de curator zich niet vereenigen. Naar zijn gevoelen, zou daardoor eene preferentie worden in ’t leven geroepen , die de wet niet kent. Immers, de crediteuren van T. H., die tevens zijne medeerfgenamen waren, zouden, langs dien weg, 100 pCt., de overige crediteuren, daarentegen , slechts even 5 pCt. hunner vordering bekomen. Van andere zijde daarentegen verdedigde men den gevolgden weg, zich beroepende op de wetsbepalingen omtrent compensatie en inbreng. Men zette even(l) Van 7 Augustus, zegt de schrijver, zonder vermelding van jaar, terwijl hij de regtbank, die het vonnis uitsprak, insgelijks niet noemt. (Red.) wel hel geschil niet door, maar onttrok het, door middel eener transactie, aan het oordeel des regters. Dit geeft den schrijver in het Tijdschrift aanleiding, om de z.i. belangrijke quaestie aan de publieke meening te onderwerpen. Alles komt, naar zijn gevoelen, neer op de volgende vraag: «Kan men, met de wet inde hand, de loebedeeling «der schuldvordering aan den failliet voor haar vol bedrag «regtvaardigen? «En, speciaal, vloeit die regtvaardiging voort uit de «bepalingen omtrent inbreng of omtrent compensatie?» Een en ander wordt door steller beantwoord in ontkennenden zin. Van inbreng meent hij kan in ’t geheel geen sprake zijn, omdat dit m/fs-instiluul al moge [ettelijk ook in andere gevallen iets worden ingebragt uitsluitend op schenkingen betrekking heeft. Hij tracht verder aan te toonen, dat men, door het betalen van schuld aan de nalatenschap q.q. gewoon debiteur als inbreng te beschouwen, o. a. door de bepaling van art. 1134 B. W. tot ongerijmdheden geraken zou. Dat van compensatie in casu sprake kan wezen, wordt verder door schrijver eveneens ontkend. Immers zoo voert hij, in hoofdzaak, aan de drie daartoe vereischte gegevens, en wel: I°. dat er twee schulden bestaan, 2°. In denzelfden zin beslisten de Regtbank te Laon den 31 Mei 1856 en die te Melun den 14 December 1858. Een arrest van het Hof van Parijs van 7 Maart 1858 veroordeelde een oud deurwaarder, wegens de door hem aangenomen gewoonte om inde onderhandsche akten, door hem opgemaakt, te stellen; «waarvan akte is opgemaakt in tegenwoordigheid van Mr. N. N., die met de partijen heeft geteekcnd, • tot een jaar gevangenisstraf. Die feiten werden geoordeeld te zijn inmenging inde functiën van den notaris, waarop art. 258 van het strafwetboek toepasselijk was. Dat in Frankrijk de zaakwaarnemerij sterker werd tegengegaan dan hier te lande, bewijst ook een circulaire van de regering van 1859, die hel gebod, aan de onderwijzers gegeven , handhaafde om geen onderhandsche akten te maken ten nadeele der notarissen. In België is intusschen de zaakwaarnemerij met een minder ongunstig oog door de regterlijke magt beschouwd. Het schijnt daar de gewoonte te zijn, dat door zaakwaarnemers veilingen van onroerend goed worden gehouden. En het is een arrest van het Hof van cassatie van 25 November 1862, dat aan onzen schrijver ernstige bezwaren daartegen ontlokt. Immers daarbij werd vernietigd een arrest van het Hof te Gent, waarbij een zaakwaarnemer, te dier zake, met toepassing van ons artikel, werd veroordeeld tot een geldboete van 300 francs en subsidiaire gevangenisstraf van twee maanden. Het Hof van cassatie overwoog o. a.: * que d’après Part. 544 C. C. la propriété est le droit de jouir et de disposer des choses de la manière la plus absolue, pourvu qu’on n’en fasse pas un usage prohibé par la loi ou les réglements.» Immers, zoo gaat het arrest voort: «Attendu que le droit de vendre publiquement un immeuble sans Pintervention d’un notaire emporle nécessairement celui d’employer les formes de publicité les plus propres a assurer une vente avantageuse, ces formes fussent-elles empruntées a la pratique des notaires; «Attendu que ce qu'un propriétaire peul faire par lui-méme, il peut le faire.par mandataire et que rien ne s’oppose ace qu’il remette ses pouvoirs d celui, qui, par état, se charge de gérer les affaires d’autrui; «Que ce dernier, lors même quïl fait habituellement les actes de cette nature, n’en agit pas moins, a chaquevente, comme mandataire du vendeur et que la fréquence d’actes, licites a tous égards, ne peut changer le caraclère de ces actes; « Attendu que Parrêt attaqué reconnait que le demandeur était muni des procuralions des propriétaires; «Attendu qu’il n’est pas suffisamment constaté par eet arrêt 194 No. 234 * qne le demandeur, en posant les faits qui y sont repris a agi en une autre qualité que celle de mandataire et aurait par suite fait des actes d’une fonction publique; que Farrêt n’établit donc point que les actes qui faisaient Fobjet de la prévention, présenten! le caraclère du delit prévu par I’art. 258 du Code Pénal; qu’aucune loi, statuant en matière de ventes publiques d’immeubles, comme I’a fait la loi du 22 pluvièse an VII pour les ventes publiques de meubles et effets mobiliers, ne défend aux majeurs, maitres de leurs droits, de vendre eux-mêmes leurs immeubles aux enchères publiques; «Que I’acte sous seing privé, qui, sur la mise en vente d’un immeuble aux enchères publiques, constate les conventions intervenues entre le vendeur d’une part et les enchérisseurs et les acquéreurs d’autre part, a, entre les parties contractantes, la même force qu’un acte authentique.» Het Hof van Gent had integendeel aangenomen, dat dergelijke veilingen niet anders dan dooreen notaris konden worden gedaan; verschillende bepalingen der wel hadden bet tot die beslissing geleid, doch in cassatie werd beslist, dat geen enkele wettelijke bepaling de openbare verkoopingen van onroerende goederen tot den uitsluitenden werkkring der notarissen bragt. Na die beslissing oordeelde het Hof, dat de zaakwaarnemer, die de veiling gehouden had , zich dus niet inde functiën van den notaris had gemengd. Dit arrest geeft onzen Hoogleeraar aanleiding tot de volgende opmerkingen: «Get arrêt est nuisible a Finlérêt des families et désastreux par la considération du notariat.» Wel neemt hij aan, dat de beslissing van het Hof in het eerste gedeelte van het arrest juist is te noemen, maar het tweede gedeelte daarvan bestrijdt hij ten sterkste. Hij geeft den notarissen in bedenking, hunne pogingen aan te wenden, ten einde door de Regering worde opgevolgd het voorstel door de Commissie tot herziening der notariswet in haar ontwerp aangegeven. Dit voorstel was op de volgende wijze geformuleerd; «Les notaires sont compétents a I’exclusion de tous les autres fonclionnaires et des particuliers pour procéder aux ventes publiques d’immeubles et aux opérations préliminaires qui s’y rattachent. Toutes les contraventions seront punies d’une amende de 200 a 2000 francs, sans préjudice des peines plus fortes, s’il y a lieu.» In België schijnt zoodanig voorstel kans te hebben om te worden aangenomen. Daar toch kunnen niet worden overgeschreven, met het gevolg van levering van de verkochte goederen, dan vonnissen , authentieke akten en onderhandsche akten, in regten of bij notariële akte erkend. De Minister van Justitie werd door de gezegde commissie uitgenoodigd om een tarief te doen vaststellen voor de akten waarbij eigendommen van betrekkelijk geringe waarde werden verkocht. Bij Koninklijk besluit van 20 December 1851 werd daaraan voldaan en het honorarium der notarissen bepaald op een percent, indien de prijs of de waarde van het goed minder bedroeg dan 500 francs, zonder dat dit evenwel ooit minder kon zijn dan 3 francs, terwijl onder dat salaris begrepen was de uitgifte vaneen afschrift. Dit tarief is voorzeker niet hoog te noemen, maar uit de gemaakte bepaling blijkt toch het streven van de Belgische regering, om verkoop van onroerende zaken bij uitsluiting te brengen tot de bevoegdheid van den notaris. En dit verdient alle aanbeveling. Wij zullen niet herhalen alles wat gezegd en geschreven is tegen de onderhandsche akten, waarbij onroerende goederen worden verkocht, en tegen de misbruiken, waartoe die akten soms aanleiding hebben gegeven. Eender grootste bezwaren is zeker dat, de onzekerheid van den eigendom en der zakelijke regten. Ook dit kwaad is door de Regering zelf erkend; toch is het niet onnoodig daarop voortdurend de aandacht gevestigd te houden. Er mogen bezwaren kunnen worden aangevoerd tegen het stelsel van partiële wijziging der wetgeving, bezwaren die niet geheel ongegrond schijnen, bij den bijval dien dat stelsel thans over het algemeep ondervindt, bestaat het uitzigt dat ook in dit opzigt wijzigingen zullen worden voorgedragen. En wijziging op dit gebied komt ons voor genoegzaam kans te hebben om te worden aangenomen. Hel tweede gedeelte van hel arrest bevat volgens onzen. schrijver overwegingen, die in alle opzigten verkeerd zijn; terwijl hij als zijn oordeel verder te kennen geeft, dat, indien dit arrest tot rigtsnoer moet worden genomen, een zaakwaarnemer nimmer zal kunnen worden gestraft wegens inmenging inde bediening van den notaris. Het is dan ook in strijd met een gevestigde jurisprudentie van meer dan 60 jaren. En zoo zou dan het Hof van cassatie in Frankrijk geheel verkeerd hebben geoordeeld, toen het aannam dat die inmenging kon blijken uiteen zamenloop van omstandigheden, zooals dit hiervoren is medegedeeld. Evenzoo zou zijn oordeel hebben gefaald inde zaak van den oud-deurwaarder, wiens veroordeeling hoofdzakelijk daarop was gegrond, dat hij gebruik had gemaakt van de formaliteiten voor notariële akten voorgeschreven. En daartegen wordt ten sterkste verzet gedaan. Een andere grief tegen het arrest is de overweging, dal hetgeen een grondeigenaar zelf mag doen, door hem kan worden opgedragen aan een lasthebber en dat er niets tegen is aan te voeren, dat deze iemand is, die gewoonlijk de belangen van anderen waarneemt. Op zich zelf moge de juistheid dier redenering al niet kun- 195 jaen worden ontkend, toch kan niet worden aangenomen, dat de zaakwaarnemer daarom niet zoude heloopen de straf bij het wetboek van strafregt bepaald. Immer zal toch bij de beoordeeling der al dan niet strafbaarheid in aanmerking worden genomen de bedoeling om de cliënten van het kantoor van den notaris verwijderd te houden, en om zich vaneen gedeelte van diens honorarium meester te maken. En waar zoodanige bedoeling kan worden aangenomen , en daarvan blijkt, moet ons artikel worden toegepast. Het zijn niet alleen de belangen van het notariaat, die door die handelingen worden benadeeld, maarevenzoo die van het publiek en van de schatkist. Uiteen en ander blijkt intusschen, dat de zaakwaarnemerij in België altijd toch op grooter schaal wordt uitgeoefend dan hier te lande, al mogen hier ook redenen genoeg zijn om tegen de uitbreiding daarvan te waken. Een goed uilgeoefend notariaat is het best geschikt om die uitbreiding tegen te gaan. INGEZONDEN. ARTT. 340 EN 949 B. W. Geachte Redactie! Vergun me mijne meening te zeggen aangaande deregtsvraag in no. 232 van uw blad. In het daar gestelde geval is de gemeenschap geëindigd met een saldo van f 24.000. en begonnen met een aanbreng van » 4.000. Zoodat de winst bedraagt f 20.000. Bij gelijke deeling zou aan D. competeren... f 12.000. De haar toekomende halve winst is » 10.000. Zoodat zij bevoordeeld wordt met... f 2.000. Dit bedrag komt haar ten goede krachtens de gemeenschap; als echtgenoot. En al had nu in het gegeven geval de erflater niet drie maar zes wettige kinderen nagelaten, dan nog zou, volgens mijne meening, die latere erkenning van X., ingevolge art. 340, geen nadeel mogen toebrengen aan de regten van D., aangezien ik art. 340 als regelende een bijzonder geval zou willen beschouwen als eene uitzondering op den algemeenen regel van art. 236v bepalende hetgeen den nieuwen echtgenoot, uit kracht der wet alleen , toekomt. Ten opzigte van dezen laatste is het , als had de erkenning geen plaats gehad, en behoort men de fictie aan te nemen als genoten de wettige kinderen inderdaad niet minder. Moeten zij van hun aandeel iets afstaan ten gevolge eener latere erkenning, dat is eene zaak tussehen hen en het natuurlijk kind. Tot zoover ga ik met den heer F. mede. Anders echter zou ik oordeelen over hetgeen nu verder door den heer F. aan den langstlevenden echtgenoot wordt toegekend. Dat meerdere geniet die echtgenoot uit hoofde van milddadigheid alleen; als erfgenaam derhalve en niet als echtgenoot. Wordt dus, bij de bepaling van dat meerdere, ook de aanwezigheid van het natuurlijk kind in rekening gebragt, dan wordt niet de langstlevende echtgenoot in zijn regten verkort, maar, overeenkomstig de bedoeling van art. 949, de erflater in zijne milddadigheid beperkt. Het komt er dus nu op aan, dat meerdere te bepalen, en dan vind ik, volgens mijne wijze van zien, geene vrijheid, den langstlevenden echtgenoot meer uitte keeren dan het volgende: aandeel inde winst f 10.000. krachtens gemeenschap » 2.000. » testament -.. » 1.230.77 in het geheel dus. f 13.230.77 De drie wettige kinderen genieten dan ieder f 3.230.77 en het natuurlijk kind hiervan een derde of f 1.076.92 Gaarne erken ik dat er welligt gegronde bedenkingen tegen mijne berekening zouden kunnen gemaakt worden, doch zij komt mij voor de meest praktische oplossing te zijn. Met achting. ZAAKWAARNEMERS Naar aanleiding van het artikel in no. 232 van het Weekblad, getiteld: «Een en ander naar aanleiding van eene niet onbelangrijke beschouwing», en zonder te willen vooruitloopen op de voortzetting daarvan in het bedoelde no. toegezegd, neem ik de vrijheid op te merken: 10. dat, wat de geachte schrijver, prof. Rutgeerts, zegt inde 2 eerste der door den steller van ’t artikel aangehaalde zinsneden y volkomen den toestand weergeeft in som- 196 No* 234. mige deelen van ons Vaderland; dat dit zóó waar is, dat, «ven als inde beide Vlaanderens op het platteland, ook in geheel Staats-Vlaanderen (Nederland bezuiden de Schelde) dooreen aanmerkelijk deel van het groote publiek een notaris = een zaakwaarnemer, en omgekeerd, wordt geacht, en dal, daar veelal de zaakwaarnemerij door de Burgemeesters wordt uitgeoefend (niettegenstaande dit in Nederland uitdrukkelijk bij de wet is verboden), men zelfs veeltijds de ondervinding opdoet dat Burgemeester en Notaris als synoniem worden beschouwd; zonder namen te noemen is dit xnoeijelijk te bewijzen, maar steller dezes maakt zich sterk bij eventuele enquête het bewijs daarvan te leveren; 20. dat de derde of vóórlaatste aangehaalde zinsnede gelukkig, voor zoover steller dezes bekend is, nog niet toepasselijk is op den toestand van ’t notariaat in Nederland, maar het toch staat te worden, als geene maatregelen worden genomen; 30. en dat de laatste zinsnede zeer veel bevat, ook van toepassing op ons notariaat. Daarbij wenscht schrijver dezes nog te voegen de opmerking, dat het wezenlijk, ten minste niet in Zeeland, de cand.-notarissen zijn, die zich inde ergste mate aan zaakwaarnemerij schuldig maken; doen sommige dit, in de meeste gevallen zijn het dezulken, die, jaren lang bij een notaris werkzaam geweest, bij diens doodde plaats aan een ander zagen gegeven, en dan, wilden zij inde omstandigheden, waarin zij verkeerden, zich levensonderhoud verschaffen, zich verpligt zagen als zaakwaarnemer de praktijk van hun overleden patroon uitte oefenen, hierin gesteund door het publiek, dat in hen het volste vertrouwen stelde en hen verre verkoos boven den door de Regering benoemden notaris. Grooter steun dan deze candidaten aan de zaakwaarnemerij verschaffen, doen dit de notarissen, die zich met zaakwaarnemers afgeven, accoordjes met hen aangaan en, geholpen door den invloed van dezen, soms een invloedrijk Burgemeester op eene plaats in hunne buurt, de praktijk ontrooven aan hun collega’s op die plaats. Dezulken werpen een smet op het notariaat en doen dit ongestraft; voor deze gevallen ware het wel te wenschen dat de raad van prof, B. door de Regering werd ter harte genomen. R E G T SF RAAR. BINNENLAND. Beweerde benadeeling voor meer dan een vierde, bij boedelscheiding. Aftrek vaneen schuld, ten laste vaneen der deelgenooten , waarvoor door hem, met al de andere geregtigden, hypothekair worden verbonden goederen, behoorende tot den gemeenschappelijken boedel en nalatenschap waartoe allen zijn geregtigd. Zoodanige schuld kan onder de schulden worden opgenomen en in elk geval teregt bij de scheiding worden verrekend. Vonnis van de Arrondissements-Regtbank te Groningen van 10 October 1873. De Regtbank, Gehoord enz.; Wat de daadzaken betreft; 0., dat bij geregistreerd deurwaarders exploit van den 22 April dezes jaar», ten verzoeke van G. Tonckens, houtkooper en bierbrouwer , gedomicilieerd te Aduard, doch verblijf houdende te Groningen, zoo voor zich zelf en als waarnemende de regten van zyne vrouw J. van der Sluis, met wien hij in gemeenschap van goederen is gehuwd, voor deze Regtbank zijn gedagvaard de heer J. J. Tonckens, wonende te Ham, c. s., ten einde te hooren doen eisch , dat het der Regtbank behage de boedelscheiding tusschen partijen verleden den 16 Oct. 1871 , te niet te doen, met met alle gevolgen te dien aanzien inde wet bekend en de gedaagden te veroordeelen inde kosten ,op dezen eisch gevallen ,en zulks op grond , dat in die scheiding onder de schulden is opgenomen eene schuldvordering van f 8000, wegens geleend geld, rentende 5 pGt. ’sjaars, krachtens akte van den 12 Mei 1871, verleden voor Mr. H. Edelinck, notaris te Groningen , ten voordeele van de weduwe K. H. Meijer, te Visvliet ; dat deze schuldvordering bedriegelijk onder de schulden is berekend, daar zij niet bestaat, evenmin als de akte daarbij aangehaald ; dat, voor zooverre daarmede bedoeld is de schuldvordering, die de eischers, blijkens akte van den 1 Aug. 1871, aan mejufvrouw 11. Bennema, weduwe K. H. Meijer, landbouwersche te Visvliet, verschuldigd zijn geworden, hetzelfde positum geldt, daar de gedaagden zeer wel wisten, dat de boedel die som niet schuldig was, doch daarvoor alleen hypotheek was gesteld ten behoeve van eischers; dat het gevolg van het opnemen van die schuld inde voornoemde scheiding is :a. dat aan eischer f 666,66 meer is uitgetrokken dan behoorde te geschieden; b. dat, nu die schuldvordering eenmaal ten laste des 197 boedels is gebragt, indien daartegen niet werd opgekomen , aan eischer weder eene som van ƒ 666,66 of zooveel meer of minder als dan zal blijken, zou worden gekort inde vaderlijke nalatenschap; o. dat hij reeds dertt het jaar rente van de sub a bedoelde ƒ666.66, dat verschenen zou zijn den 16 Oct. 1872 en de verdere rente tot aan de vernietiging van de boedelscheiding toe; d. dat, daar de rente tot den 12 Mei 1871 op den dag der scheiding slechts was betaald , hij zich, door het opnemen der schuldvordering onder de schulden , tot betaling van één twaalfde der rente van dien tijd af heeft verbonden, en dat alles niettegenstaande hij en zijne vrouw hoofdschuldenaren blijven voor de geheele som met de renten , zoodat, moge al het bedrog kunnen worden betwijfeld , hij in allen gevalle voor meer dan een vierde is benadeeld , en dat in beide gevallen de vernietiging der boedelscheiding binnen drie jaren kan plaats vinden ; 0., dat de gedaagden bij conclusie van antwoord in substantie hebben aangevoerd, dat de voormelde schuld van f 8000 voortvloeide uit eene door den heer J. J. Tonckens en wijlen zijne echtgenoot voor eischer en diens echtgenoot gedane borgstelling , tot een bedrag van ƒ16,000, tot zekerheid vaneen door den eischer en diens echtgenoot aan H. Bennema, weduwe van K. H. Meijer, tot voormeld beloop verschuldigd kapitaal, zoodat, daar die borgstelling was geschied onder afstand van het voorregt van uitwinning, de gemeenschap tijdens hare ontbinding inderdaad bezwaard was met een passief van ƒ16,000; dat de codividenten gedaagden dan ook werkelijk op den 25 Mei 1872, als solidaire borgen voor den eischer,/ 7800 op dat kapitaal hebben betaald , nadat zij op den 1 Aug. 1871 (en niet op den 12 Mei 1871 , gelijk de akte abusivelijk inhoudt) hypotheek hadden verleend voor een ander gedeelte van dat kapitaal, groot ƒ8000; dat, hoezeer het nu wel waar is, dat de omschrijving van dezen passiven post der gemeenschap niet geheel juist en volledig is, althans meer naauwkeurig had kunnen zijn, het echter onwaar is, dat die post bedriegelijk onder de schulden berekend zou zijn en niet bestaan zou ; dat zij veeleer veel te laag is gesteld; dat, indien alle feiten , ter dagvaarding vermeld , waar zijn en eene erroneuse vermelding vaneen passiven post benadeeling oplevert, die aan eender codividenten aanleiding zou kunnen geven vernietiging der scheiding te vragen , dan toch nog de berekening van eischer, dat die benadeeling hier meer dan een vierde of zelfs een vierde zou bedragen ,is onjuist; dat inde hypothese, waarvan de eischer uitgaat, hij onder de de benadeeling alleen kan betrekken 1/12 gedeelte van / 8000 of f 666.66 , maar het de ongerijmdheid zelve is , onder de benadeeling bij deze scheiding op te nemende eventualiteit, dat, bij het eventueel overlijden van den eersten ged., deze welligt dan nog bestaande schuld ook onder de passiven der eventuele vaderlijke nalatenschap zou kunnen worden betrokken, en dat •venmin de rentederving in aanmerking kan komen bij de berekening van het quantüm der benadeeling; concluderende alzoo de gedaagden , dat de Regtbank den eischer verklare niet-ontvankelijk in zijnen eisch, althans hem dien ontzegge, met veroordeeling van eischer inde kosten van het geding; 0., dat partijen de zaak vervolgens over en weder hebben bepleit en ten slotte uitspraak verzocht op de over te leggen stukken; Wat het regt betreft: 0., dat in regten behoort te worden onderzocht en beslist: 10. of inde bovenvermelde onderhandsche akte van den 16 October 1,871 bedrog is gepleegd? en 20. of de eischer in die akte voor meer dan een vierde gedeelte is benadeeld? 0. ad I'im, dat de eischer, ten einde het bedrog te staven, zich er op beroept, dat onder de schulden inde onderhandsche akte is opgenomen eene schuldvordering van f 8000, wegens geleend geld, krachtens akte van den 12 Mei 1871 , verleden voor Mr. H, Edelinck, notaris te Groningen; ten voordeele van de weduwe K. H. 0., dat zelfs, wanneer men zou kunnen aannemen, dat de som van / 8000 niet onder de schulden had behooren te worden opgenomen, omdat zij nog niet was opgezegd, ook dan de som xan ƒBOOO teregt bij de akte van boedelscheiding is verrekend» daar toch bij die akte de hypothecair verbonden onroerende goederen zijn toebedeeld aan de vijl laatste gedaagden, en die gedaagden, op grond van art. 1148 B. W., het regt hadden om te vorderen, dat die schuld uit den boedel werd gekweten en de goederen van het hypothecair verband bevrijd werden, alvorens er tot het vormen der kavelingen werd overgegaan; 0., dat uiteen en ander kennelijk volgt, dat, ofschoon de schuldvordering van ƒ 8000 onder eenen verkeerden datum en weinig naauwkeurig inde akte van boedelscheiding is vermeld, de schuld van ƒ 8000 was reëel en dat die realiteit alle denkbeeld van bedrog ten eenenmale uitsluit; 0., dat de eischer overigens geene gronden voor het geposeerd bedrog heelt opgegeven; dat het bedrog, hetwelk niet mag verondersteld , maar bewezen moet worden , alzoo is onbewezen en des eischers eerste grieve ongegrond; O. ad II',m., dat, gelijk ad l"m. is overwogen ,de schuld van ƒBOOO werkelijk bestond en dat die realiteit benadeeling geheel en al uitsluit; O, zelfs, dat, wanneer de som van / 8000 inderdaad ten onregte onder de schulden van den verdeelden boedel was opgenomen , ook dan nog de eischer niet voor meer dan een vierde gedeelte zou zijn benadeeld; 0. immers, dat, om te beoordeelen of er benadeeling plaats heeft gehad, de goederen , volgens art. H59 van gemeld wetboek, moeten worden geschat naar derzelver waarde op het tijdstip der scheiding; 0., dat bij de akte van scheiding aan den eischer is toebedeeld als zijn zuiver aandeel ƒ2832.50, welke som, vermeerderd met ƒ 666,66 en de renten dezer som vanaf den 12 Mei tot den 16 Oct. 1871, bedragende voor vijf maanden en zeven dagen, naar vijf ten honderd , ƒ14.53, oplevert een kapitaal van/3513.69, zoodat in ieder geval de eiseher zich niet zou kunnen beklagen over benadeeling, meer dan een vierde gedeelte bedragende; O. VA.RIA.. REGTERLIJKE ORGANISATIE. In Het Vaderland, van Donderdag li Junij 1874, vindt men een hoofdartikel, getiteld tNog eene schrede, Excellentie I» waarin, op kernachtige wijze, sommige gebrekea onzer regterlijke organisatie vooral de quaestie der benoemingen worden in het licht gesteld. Vond prof. Goudsmit het verkeerd, dat in Amerika de theorie aan de praktijk wordt opgeolïerd, in Nederland meent Het Vaderland gaat men aan het tegenovergestelde euvel mank. En aan de eenzijdig theoretisch ontwikkelde mannen, met veel boekenkennis welligt, maar met weinig of geen ervaring, worden dan soms de gewigtigsle praktische belangen toevertrouwd. Een jong doctor inde regten (zegt genoemde redactie) wordt griffier vaneen kantongeregt, kantonregter, lid van eene regtbank zonder iets van de toepassing van het regt te weten. De eerste boedelscheiding, die hij als kantonregter heeft goed te keuren, is somtijds —• ’t geval komt voor tevens de eerste akte van dien aard, die onder zijne oogen komt. De notaris en de kantonregter spelen met het ernstigste gezigt tegenover elkander de vrolijkste comedie. De notaris behandelt den kantonregter, als geloofde hij in zijne bevoegdheid tot beoordeeling der hem voorgelegde akte, en de kantonregter maakt met potlood een paar stijlverbeteringen op den kant van het concept om te toonen dat hij ’t stuk heeft doorgelezen. Later lid vaneen regtbank geworden, is hij maar al te dikwijls geheel onopgewassen tegen de misbruiken van de praktijk, tegen chicanes, die de processen langdurig en kostbaar maken; hij durft geen uitstellen weigeren, omdat hij zich werkelijk onbevoegd gevoelt om te oordeelen over den tijd die de praktijk eischt, en de moeijelijkheden en vertragingen, die de procedure medebrengt, of wel hij klemt zich vast aan een kleingeestige uitlegging van de wet, dwingt tot omslagtigen vorm van procederen, vordert kostbare overlegging van stukken, waar kopiën en mondelinge toelichting voldoende licht zouden verschaffen, en toont in beide gevallen telkens, dat al moge de beslissing veilig aan zijn theoretische kennis zijn toevertröuwd, de practische zijde van het regt. hem volkomen vreemd is. En dit gemis aan practisch inzigt is geen gering bezwaar, geen weinig beduidende grieve tegen een deel onzer magistratuur. Vraagt het allen, die weten hoeveel kostbaarder hier dan ginds, onder deze regtbank dan onder gene, de afdoening vaneen faillissement is, hoeveel langer hier dan ginds do processen duren, hoevele meerdere kosten op de eene plaats, dan op de andere de beschikkingen op rekest medebrengen. En aan het slot harer beschouwingen zegt zij : Het is werkelijk minder gemakkelijk dan het schijnt, om de verhoudingen , die het dagelijksch verkeer tusschen de burgers schept, over te dragen, te vertalen in deregtstermen en de regtsverhoudingen, die de wet kent, en volgens welke de regterheeft te beslissen. En is dit juist, en zijn onze regters met de praktijk van het regt, althans inden aanvang en gedurende het begin hunner loopbaan , in welk begin ze toch ook vonnissen wijzen en beslissingen nemen, onvoldoende bekend, is niet den jongeling het verkrijgen van menschenkennis, van de roerselen van het hart en de afdwalingen en het verstand en het geweten gemakkehjk gemaakt en tot pligt gesteld, dan mogen de justitiabelen zonder zich te vergrijpen aan ’t palladium, zonder dat men hun gebrek aan eerbied voor de regterlijke magt kan voor de voeten werpen, van den Minister vragen: geef ons eene betere magistratuur. Niet eene meer eerlijke, onpartijdige, zelfs in ’t algemeen genomen, niet eene meer ijverige en bekwame magistratuur, wij zijn er trotsch op, dat wij dit alles niet behoeven te vragen, maar toch geef ons eene betere. Eene, die niet voor een deel bestaat uit jongelieden zonder ondervinding, zonder menschenkennis. Benoem geen regters, die niet getoond hebben de praktijk van het regt meester te zijn, voer een stage in, zoek uwe regters niet onder de jongelingen aan de universiteiten, maar onder de mannen van de balie. En als dan de Minister zegt, daarvoor heb ik geen geld, dan geven wij Z.Exc. beleefd in overweging al die hoven , die regtbanken en kantongeregten, die bijna niets doen, en de helft van degenen, 199 die heel weinig doen, op te ruimen, en de vrijvallende traktementen te verdeelen onder overblijvenden. Nog deze schrede, Excellentie! op ’t gebied der partiële herziening. LOT DER AMBTENAREN. TEEKENEN DES TIJDS. Het artikel van « de Standaard», waarnaar wij verwezen in No. 229 van ons blad, kan men in zijn geheel vinden in No. 102 (Zaturdag 6 Junij 1874) van het Weekblad voor de Administratie der Directe Belastingen, In-en Uitgaande Regten en Accijnsen. In het Algemeen Handelsblad van 9 Junij 1874 lezen wij de volgende beschouwing: «Wij vernemen dat te beginnen met 1 Julij e. k., de jaarwedden der ambtenaren bij de telegraphie met 25 pCt. zullen worden verhoogd. Veel genoegen doet ons deze eerste stap op een gebied, waar zooveel dringend op verbetering wacht. Sedert den tijd, toen de tegenwoordige jaarwedden zijn vastgesteld, is zooveel veranderd, is het leven zooveel duurder geworden, dat de Staat onmogelijk een geschikt personeel kan verkrijgen, tenzij de traktementen met de behoeften van onzen tijd in overeenstemming worden gebragt. Van de ambtenaren wordt veel geëischt; zij moeten kunde en geschiktheid bezitten en het publiek vordert, dat zij zich van hunne taak met naauwgezetheid en voorkomendheid kwijten. Maar is het mogelijk geschikte personen aan ’s lands dienst te verbinden, wanneer de bezoldigingen zóó laag zijn , dat andere beroepen veel grooter voordeelen opleveren en zelfs hoofdambtenaren, die honderden andere ambtenaren onder hunne bevelen.hebben, nog minder salaris ontvangen dan een inferieur bediende op een handelskantoor? Wanneer het ambtenaars-personeel over het algemeen nog reden lot tevredenheid geeft, is dat vooral daaraan toe te schrijven, dat er zoovelen onder zijn, die, langen tijd geleden aangesteld, hun loopbaan niet willen of kunnen ver. laten en niettegenstaande hun jaarwedde feitelijk tot op de helft is verminderd en zij met de zorgen des levens te kampen hebben, toch met ijver werkzaam blijven. Maar bij de nieuwe aanstellingen doet zich al meer en meer hel onrustbarend verschijnsel voor, dal de keuze uiterst beperkt is, dat de geschikten zich niet meer beschikbaar stellen. Toch worden, wegens de ontwikkeling van alle tak. ken van staatsdienst, steeds meer kunde en geschiktheid van de ambtenaren gevorderd , en wanneer geklaagd wordt over gebreken bij de postadministratie en andere diensten, mag men zich ook wel eens afvragen, of men regt heeft van zoo slecht bezoldigde ambtenaren veel te vergen. Deze opmerkingen zijn niet nieuw, zij zijn reeds herhaaldelijk in alle vormen, in redevoeringen en geschriften, gemaakt. Door de Regering is inde Slaten-Generaal de noodzakelijkheid eener verbetering herhaaldelijk erkend en het publiek belang is er mede gemoeid, dal het peil der ambtenaren op de behoorlijke hoogte van bekwaamheid en geschiktheid blijft. Het ontbrak echter 10l nog toe aan initiatief, dat natuurlijk vóór alles van de Regering moest uitgaan. Nu schijnt echter de Regering de hand aan het werk te willen slaan, en zij zal ongetwijfeld op den steun der vertegenwoordiging kunnen rekenen. De tijd is thans aangebroken, waarop de begrootings-ontwerpen aan de departementen wmr- den in gereedheid gebragt. 200.
9,161
MMUBVU02:000009831_2
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,874
Waarschijnlijkheid of zekerheid?
Liefde, J. de
Dutch
Spoken
7,359
12,131
Nu is God in Zijne ontferming tusschenbeide getreden om de menschheid uit haren heilloozen droom te helpen. Hij wil haar toonen dat hare beschouwing van het verband tusschen haar tegenwoordig leven en het toekomende volstrekt valsch is. Hij wil haar doen zien dat zij te voorbarig geweest is met hare gevolgtrekkingen aan den rand des grafs. Hij wil haar overtuigen dat de scheiding tusschen geest en ligchaam, die zij daar ziet gebeuren, slechts tijdelijk is, om eenmaal weder plaats te maken voor eene bereeniging van beide in onverstoorbare harmonie. Hij wil haar overtuigen dat 's menschen vertrek van deze aarde , zooals zij dat op het doodsbed niet plaats vinden, insgelijks slechts tijdelijk is, om eenmaal vervangen te worden door eene wederkomst van den vertrokkene tot deze zelfde aarde,- die hij bewoond heeft. Met één woord, Hij wil haar overtuigen van het eeuwig voortbestaan der menschelijke maatschappij op deze aarde en haar dus deze groote waarheid leeren kennen, dat 's menschen onsterfelijkheid niet slechts één deel van zijn wezen, mn^.r beide geest en ligchaam omvat, en niet zeker onbekend Zuiden ergens in het heelal, maar deze zelfde aarde, die wij thans bewonen, tot schouwplaats hebben zal. Hoe der menschheid deze waarheid regt klaar en onbetwijfelbaar voor oogen te stellen? Op die vraag wist God alleen het antwoord. Er wordt een Menscli geboren, één onzer. Hij sterft en wordt begraven. Zijn geest verlaat beide het ligchaam en de aarde. Maar op den derden dag rijst hij weder uit het graf te voorschijn. Hij betreedt weder deze zelfde aarde met Zijne voeten. Hij eet en drinkt en laat zich betasten, opdat men zich overtuige. » Welnu," zoo zegt Hij, »zoo heb Ik dan nu de onverderfelijkheid en -het leven aan het licht gebragt. Thans zal Ik mij voor een tijdlang verwijderen , doch Ik kom terug om Mijn koningrijk hier op aarde op te rigten naar de beloftenissen. Gaat zij inmiddels tot uwe broederen en in de geheele wereld, en verkondigt het luide dat Ik de eerstgeborene uit den dooden ben. Thans zult gij Mij een tijdlang niet zien, want Ik vaar op naar den hemel, en hemel en aarde zijn thans nog van elkander gescheiden. Maar als Ik wederkom zal die scheiding opgeheven worden. Dan zal het zijn een koningrijk der hemelen op aarde." Ziedaar dus het raadsel opgelost. Het heden en de toekomst staan nu in innig harmonisch verband vóór ons. De dood is slechts een winterslaap. Deze aarde zal weêr ontbloeijen in eeuwigen lentedos en de menschheid in verjongde kracht en verhoogde heerlijkheid ontwaken. Thans hebben het leven en de ontwikkeling der menschheid een doel, dat beide ons begrip en onze behoefte bevredigt — gelijk alles wat er heden aan het plantsoen van uwen hof geschiedt en verrigt wordt, zijn doel heeft. Want het is wel waar, de winter zal komen en alle blad zal afvallen en alle bloem zal verwelken. Doch gij gelooft aan de lente, die na den winter komen zal, en dan zult gij tot uwe vreugde ontwaren, dat gij niet doelloos gearbeid hebt, toen gij poottet en planttet en begoot en snoeidet. Maar nu de Moderne Theologie ? Zij gelooft niets van dit alles. Voor haar is de opstanding van Jezus een fabel; Zijne wederkomst tot deze aarde eene hersenschim. Zij staat dus nog waar het heidendom stond in de dagen van Plato en Aristoteles. Zij ziet den geest uit het ligchaam scheiden. Zij ziet den mensch deze aarde verlaten en — ziedaar alles wat zij weet. Geen wonder dat zij tot hetzelfde resultaat komt, waartoe ook het heidendom gekomen is: onverschilligheid voor de toekomst en belangstelling alleen in het heden. En de regtzinnigen? Wij hebben eene groote schuld voor onze rekening. Wij hebben door onze vergeestelijkings-theologie de Moderne Theologie in het leven geroepen. Wij hebben Jezus uit het graf laten opstaan, niet om Hem weder als mensch hier op aarde te doen leven en wandelen, maar alleen om Hem deze aarde voor altijd te doen verlaten om er nooit weer to komen, tenzij om haar te verdelgen. Wij hebben onzen christelijken wijn weder in de oude lederzakken van het heidendom gegoten. Ook wij zijn weder gaan spreken van eene onsterfelijke ziel, maar buiten het ligchaam; van een toekomend eeuwig leven, maar buiten deze aarde. Zoo hebben wij den band tusschen het heden en de toekomst, door de opstanding, de hemelvaart en de beloofde wederkomst van den mensch Jezus zoo innig en vast gelegd, met het scherpe mes onzer heidensche dogmatiek weder doorgesneden. Den mensch Jezus? Ja, het is zoo, wij prediken »de waarachtige menschheid onzes Heeren Jezus Christus" maar honderdmaal daartegenover zijne Godheid. Nu is de Godheid van Jezus ontegenzeggelijk eene waarheid waarmede ons gansche Christendom staat of valt. Ontken haar en gij verbreekt den eenigen schakel, die de menschheid met God verbindt. Maar gij verbreekt dien schakel evenzeer, zoo gij de menschheid van Jezus loochent. Dat hebben onze regtzinnigen nu wel nooit met zoovele woorden gedaan, maar in de praktijk hebben zij toch doorgaans de Godheid zóó op den voorgrond gesteld, dat de menschheid, als ware zij slechts eene bijzaak, in de schaduw gedrongen werd. Het geloof in die waarachtige menschheid is ons nooit regt tot vleesch en bloed geworden. Die menschheid heeft naar ons begrip slechts gediend als tijdelijke gedaanteverwisseling, die met den kruisdood haar hoofddoel bereikt heeft. Dat de menschheid van Jezus de wortel en waarborg van het eeuwig voortbestaan onzer eigene menschheid is hebben wij nooit regt geloofd. Wij zullen zalige geesten zijn. Wij zullen ergens in een heerlijk oord van het heelal leven, dat hemel heet. Daar zullen wij God en Jezus zien en zalig zijn! Maar zullen wij dan geen menschen zijn met menschelijke ligchamen hekleed? Ja, dat schijnt wel zoo, want er wordt ook duidelijk van «ene opstanding onzer ligchamen gesproken. Doch hoe dat zijn zal en wat wij met die ligchamen onder al die geesten in den hemel doen zullen, dat weten wij niet. X. EEN VROOM DEUGDZAAM MAN IN DE TEGENWOORDIGE MAATSCHAPPIJ. Maar wij gelooven in eene toekomstige menschelijke maatschappij op aarde, en wij gelooven in het naauw verband dat er tusschen haar en de tegenwoordige bestaat. Nogtans ontkennen wij, dat geschiktheid voor de tegenwoordige van zelf geschiktheid voor de toekomende in zich sluit. Integendeel, indien iemand, de lessen der Moderne Theologie volgend, de tegenwoordige maatschappij tot hoofddoel zijns levens stelt, dan geloof ik dat hij juist op den weg is om alle geschiktheid voor en uitzigt op geluk in de toekomende te verliezen. Volmaking in al het zuiver menschelijke, zooals en voorzoover het zich in den vooruitgang der tegenwoordige maatschappij ontwikkelt, zou voldoende voorbereiding voor de toekomende zijn, indien beide maatschappijen onder één Hoofd stonden, en de eene slechts een hooger graad van ontwikkeling was boven de andere, in dienst van één en denzelfden Koning. Maar het tegendeel is het geval. De toekomende maatschappij, dat weten wij, zal Jezus den Zoon des levenden Gods tot Hoofd en Overste hebben. En wien men ook voor hoofd en overste der tegenwoordige houden moge, zooveel is zeker dat Jezus het niet is. Daargelaten nog hot niet geringe feit, dat althans vier vijfden der tegenwoordige menschenmaatschappij heidenseh en mahomedaansch zijn en mitsdien van Jezus öf niets weten of niets weten willen, zoo is het openbaar dat ook de zoogenaamde Christelijke maatschappij van een en anderen geest gedreven wordt," dan die uit Jezus is. Ik zal dit reeds zoo veelmalen behandelde thema hier niet uitvoerig bespreken. Zelfs de Moderne Theologie zal het toestemmen dat God te verheerlijken in Jezus onzen Heer, niet het streven der tegenwoordige maatschappij is. e drijfveer, die haar beweegt, is eigenbelang, eigene grootheid, eigene eer en de hefboom, waarvan zij zich bij vooikeui bedient, is het geld. Stelt men zich nu geen ander doel voor dan zich voor deze maatschappij geschikt te maken en aan hare volmaking te arbeiden, dan kan men dit toch met geen ander oogmerk doen, dan om in haar gelukkig te zijn, want zulk eene monstreuse zelfverloochening zal toch de Moderne Theologie wel van niemand veilangen, dat hij al zijne krachten aan een zeker doel besteden zal met het plan om er ongelukkig bij te worden. VYant dat is het geval. Als men in deze maatschappij gelukkig , d. i. ^ (volgens het maatschappelijk woordenboek) voorspoedig zijn en vooruitkomen wil, dan moet men van Jezus niet of slechts van ter zijde en als ter sluiks gewagen. .len doet beter met in het geheel niet van Hem te spreken. Daarentegen moet men liever de menschen zoeken te vriend te houden en vooral degenen eeren en vleijen, die magt en invloed in de maatschappij hebben. Men moet zoeken veel geld te verdienen en dat goed bewaren, en hoe meer geld men verdient en bewaart, des te meer komt men vooruit. Natuurlijk hebben ook talent en bekwaamheid veel te zeggen. Maar met al uw talent en bekwaamheid wordt gij toch ongelukkig zoo gij, in plaats van de menschen, Jezus eert en in plaats van geld, Zijn welbehagen zoekt. f Maar," zoo antwoordt de Moderne Theologie, »in rijkdom en aardschen voorspoed bestaat ook het ware geluk niet" Maar waarin dan? »In het besef des gewetens van naar zijn best vermogen mede gearbeid te hebben aan de volmaking der maat- 3 schappij; van het goede en schoone bevorderd, den ellendige vertroost, den hulpbehoevende geholpen te hebben." Welnu, hieraan heb ik zooveel in mijn vermogen was beantwoord. Ik heb als musicus eene classieke symphonie gecomponeerd. Ik heb als schilder eene onovertreffelijke Madonna geschilderd. Ik heb den electro-magnetischen telegraaf uitgevonden. De Ariadne te Frankfort is slechts kinderwerk bij de Aphrodite anadumene, die gij in mijn atelier kunt bezigtigen. Wat ik door dat alles verdiend heb, heb ik den ellendige gegeven om hem te vertroosten en den hulpbehoevende om hem te helpen. Maar nu ben ik arm. Ik lig te bed aan de tering. Ik heb al het mijne gedaan om de maatschappij te volmaken. Straks zal ik haar verlaten. Is er nu uitzigt dat ik toch eindelijk eens gelukkig worden zal? de moderne theologie : Ik weet het niet zeker. Waarschijnlijk ! Er ontstaat eene pijnlijke pause. Een Christen treedt binnen. »Kent gij Hem die de Opstanding en het Leven is?" »Neen, ik weet weinig of niets van Hem. Ik heb aan de volmaking dezer maatschappij gearbeid " Ik wil toestemmen dat er uitzonderingen zijn. Er zijn getrouwe discipelen van Jezus, die tevens voorspoedig zijn in deze maatschappij, doch het is er hun te moede als afgezanten aan een vreemd hof; de paarden staan dag en nacht gezadeld op de binnenplaats. Dit is zeker dat het meerendeel dergenen, die, gelijk Pierson het uitdrukt, »vroom en deugdzaam" zijn, tot de geringe, arme en rampspoedige klasse behoort. Zij maken, ook naar het oordeel der Moderne Theologie, toch ontegenzeggelijk niet het verwerpelijkste deel der maatschappij uit. Nogtans bekomen zij van de maatschappij slechts de kruimkens, die daar vallen van de tafels der heeren. En daarvoor weet hen de Moderne Theologie niet anders te troosten dan met eene waarschijnlijke vergoeding. Onder degenen, die door de maatschappij rijkelijk bedeeld en hoog gevierd worden, bevinden zich daarentegen vele goddeloozen en ondeugenden. En bij hen tempert de Moderne Theologie de vrees voor eene regtvaardige vergelding! Hoe met zulk eene moraal eene maatschappij op den duur in stand blijven en de menschheid tot volmaking komen kan, is een probleem dat mijn begrip te boven gaat. Neen zeker, »een vroom en deugdzaam man, die alle esthetische en wetenschappelijke ontwikkeling mist," is nog niet »het ideaal van den mensch." Maar is het dan een in allen deele esthetisch en wetenschappelijk man, ook al mist hij alle deugd en vroomheid ? Een pas uit de bergen gegraven ruwe diamant beantwoordt zeker niet aan het ideaal van een brillant. Maar een fijn geslepen glaskoraal, hoe juist ook bewerkt, toch nog minder. Kan nu de ruwe steen hier behoorlijk geslepen worden, dan is het zeker betamelijk dat zulks geschiedt. Maar als de slijperij nu hier zoo slecht en ruw gedreven wordt, dat er alle gevaar van beschadiging voor den steen bestaat, doet dan de koopman in edelgesteenten niet wijs met de steenen maar zoo ruw als ze zijn in te zamelen, om ze later op zijne eigene werkplaats te bewerken? Ik heb reeds toegestemd dat de vromen over het geheel te berispen zijn wegens hun verzuim van esthetische en wetenschappelijke ontwikkeling, omdat dit verzuim grootendeels voorkomt uit vooroordeel en onverstand. Zij onthouden daardoor aan de tegenwoordige maatschappij heilzame krachten, die gezegend zouden kunnen werken en zeker belangrijke vruchten zouden voortbrengen in de toekomende. Maar het is aan den anderen kant niet te ontkennen dat de maatschappij zich juist op het gebied van esthetica en wetenschap zoo beslist aan de zijde van de stof en zoo vijandig tegen den geest, en bepaaldelijk tegen den geest van Jezus, gesteld heeft, dat een » vroom en deugdzaam" man, die Jezus hartelijk liefheeft , er zich niet in begeven kan, zonder al spoedig te gevoelen dat hij óf zijnen Heer verloochenen óf zijn streven naar het toppunt van esthetische en wetenschappelijke ontwikkeling inperken moet. Want ware voor de esthetische en wetenschappelijke ontwikkeling alleen de huisselijke binnenkamer, of het stille studeervertrek of de kring eeniger in den geest verwante vrienden genoeg, dan o ja, zou de vrome en deugdzame man alligt de geniën en virtuozen onzer eeuw kunnen op zijde streven. Doch dit is niet het geval. Wat tot eene volledige esthetische en wetenschappelijke ontwikkeling vooral noodig is, is omgang met esthetischen en wetenschappelijken. Men moet zich geheel in hunne kringen begeven en bewegen, en er zich in thuis gevoelen. XI. DE MODERNE THEOLOGIE GETOETST AAN DE MORAAL. Waarlijk, de raad der Moderne Theologie, om deze tegenwoordige maatschappij tot hoofddoel des levens te stellen, kan niet anders verklaard worden dan uit eene laakbare achteloosheid voor het toekomstig geluk des menschen. Het behoeft toch geen betoog dat het in alle dingen boven al op het einde aankomt. Indien het nu zeker ware dat ik, door al mijn kracht en leven aan de ontwikkeling en welvaart dezer maatschappij te wijden ook mijn geluk in de toekomst na den dood verzekerde, zoo zou die raad wijs en billijk zijn. Maar zelfs de Moderne Theologie moet toestemmen dat dit op zijn minst genomen niet zeker is. Zelfs is er geen grond om aan te nemen dat het waarschijnlijk is. Wij zien en ervaren dat de virtuozen, wetenschappelijke genieën en vlijtige arbeiders, die hier hut meest voor de ontwikkeling en den vooruitgang der maatschappij geleefd hebben, meest allen met een ongelukkig , althans karig lot bedeeld worden en hun leven vaak in rampspoed en ellende eindigen. Dit tot punt van uitgang nemend hebben wij geen grond om het, naar de methode der empirische wetenschap, waarschijnlijk te stellen, dat hiernamaals het omgekeerde plaats vinden zal. De ervaring leert ons dat men in den regel te stiefmoederlijker door de maatschappij beloond wordt, naarmate uien nuttiger voor haar is. Dit is alles behalve aanmoedigend. Daarentegen zien wij duizenden, die in het bezit van een klein of groot vermogen, een onafhankelijk leven kunnen leiden. Zij doen weinig of niets tot ontwikkeling der maatschappij. Zij laten het aan anderen over daarvoor te zwoegen en te zweeten. Zij doen niets dan de maatschappij te genieten, en een stil, onbezorgd en genoegelijk leven slijtend, zijn zij benijdenswaardige toonbeelden van geluk. Nu is het er ons allen toch om te doen, om eenmaal gelukkig te worden. De liefde gebiedt de Moderne Theologen ons allen dit hartelijk toe te wenschen en ons althans den waarschijnlijksten weg daartoe aan te wijzen. Maar nu is het toch waarlijk wreed ons eenen weg aan te raden, die tot dusverre aan duizenden bewezen is een weg tot ongeluk te zijn. 2\een, zoo ik dan, door Modern Theologische philanthiopie gedreven, eenen raad geven zou, het zou zijn: zie dat gij zoo spoedig mogelijk uwe koetjes op het drooge krijgt, ga een stil en genoegelijk leven leiden; geniet deze maatschappij zooveel gij kunt en houd u buiten alle werkzaamheden , die zorg, moeite en inspanning kosten. Gij behoeft daarom nog geen ledigganger te zijn. Gij kunt u overvloedig liefhebberij-arbeid verschaffen. Gij kunt ook op uw gemak hier en daar nuttig zijn. Voorts kunt gij al de geoorloofde en betamelijke genoegens van het gezellig verkeer genieten. Menschen, die alzoo leven, zijn door de ei varing bewezen in den regel de gelukkigsten te zijn. Daarom besluit ik, die een ervaringsman ben, dat dit dan waarschijnlijk ook wel de weg zijn zal tot toekomstig geluk , want ik heb geen grond om aan te nemen dat deze lijn aan gene zijde des grafs niet voortgezet zal worden. De ïaad behoort dus niet te zijn: »Offer u des noods op ^°or de maatschappij, maar »zie dat gij zoo spoedig mogelijk onafhankelijk van haar wordt. Het is waarschijnlijk ''aT £>0 dau ook na den dood onafhankelijk zijn zult." ^ Ö hebben volkomen regt alzoo te redeneren. Want wij weten van de toekomst niet met al. Wij kunnen alleen uit hetgeen wij hier op aarde bij ervaring kennen, opmaken wat het waarschijnlijkste is, en niemand kan het in ons afkeuren, dat wij naar het waarschijnlijkste onze moraal inrigten. Ik stem toe dat dit zeker niet het edelste en hoogste is, dat wij gewoon zijn ons op het gebied der moraal voor te stellen. Maar 't is nu eenmaal niet mogelijk altijd beide, het edelste en het waarschijnlijkste, te gelijk in acht te nemen. Wij kunnen geen twee heeren dienen. Wat mij het waarschijnlijkst gelukkig maken zal, dat kies ik. Is dat toevallig tevens het edelste, des tebeter. Doch zoo niet, vaarwel dan deugd en grootheid van ziel! Men heeft mij van jongs af het voorbeeld van den Joodschen leeraar van Nazareth ter navolging aangeprezen. Ik kan niet ontkennen dat het edel, verheven is. Maar ik zal er mij wèl voor wachten hem na te volgen. Die man is juist een toonbeeld van ongeluk en ellende' geworden. Hij is nu dood, maar het is alles behalve waarschijnlijk dat hij thans gelukkig is. Arme stakkert, die daar dag en nacht aan uwe draaibank gezeten zijt, om een nieuw instrument te maken! Als het gereed is, hoe zal de maatschappij zich verheugen over de nieuwe uitvinding! Zij zal eene reuzenschrede doen op de baan harer ontwikkeling. Maar gij sterft bijna van honger. Als straks de maatschappij om uwe uitvinding feestviert, geeft gij den laatsten snik. Toen gij onlangs dat pakje met'banknoten vondt hadt gij betere zaken kunnen doen. »Ik heb het den eigenaar teruggegeven." »Dat was edel. Maar zijt gij er gelukkig door geworden?" »Ik ben arm gebleven." »En is het waarschijnlijk dat het u gelukkig maken zal na den dood?" (Hier behoorde eene bladzijde vol vraagteekens te volgen). XII. EEN BEELD UIT DEN OUDEN TIJD, WAARUIT BEIDEN, MODERNE THEOLOGEN EN REGTZINNIGEN , VEEL KUNNEN LEEREN. Mozes was een groot man. Zelfs de Moderne Theologen stemmen het toe, schoon zij niet alles gelooven wat er van hem gebookt staat. Hij was onderwezen in al de kunst en.wijsheid der Egyptenaren. Hij bekleedde eenen eersten rang in de Egyptische maatschappij en hij heeft zonder twijfel ook het zijne tot hare ontwikkeling en volmaking bijgedragen. Nogtans heeft hij, om zoo te spreken, zijne carrière in de Egyptische maatschappij bedorven. Hij weigerde de zoon van Parao's dochter genaamd te worden. Het kwam zelfs zóó ver, dat hij, om niet voor altijd uit dit leven gebannen te worden, zich zei ven vrijwillig uit de Egyptische maatschappij bande. Egypte was nuttig voor hem geweest en hij voor Egypte. Nogtans nam hij voor altijd afscheid van dat land. Was dat de reden van dit schijnbaar zonderling gedrag? Hij had eene toekomstige maatschappij op het oog, die hem meer aantrok. Want men moet weten dat er in de Egyptische maatschappij hoe hoog ook ontwikkeld in kunst en wetenschap, eenige dingen plaats hadden, die hem geweldig tegen de borst stuitten. Bullen, honden, katten en ' krokodillen te aanbidden was daar de orde van den dag. Onnoozele zuigelingen te doen verdrinken behoorde tot de gewone maatregelen van policie. Aan dit alles zou hij zijn zegel hebben moeten hechten, zoo hij de baan der Egyptische ontwikkeling en volmaking ten einde toe liad willen afwandelen. Daarentegen kende hij een ander volk, onder 't welk hij wist dat eenmaal eene voortreffelijke maatschappij opgerigt zou worden, waarin niets van die afgrijsselijkheden en gruwelen zou plaats vinden. Zij bestond nog alleen in de toekomst; om zoo te spreken, op 't papier; maar hij geloofde dat zij tot stand zou komen en de uitkomst heeft zijn geloof niet beschaamd. Zoo koos hij dus tusschen de twee maatschappijen. Hij zeide Egypte vaarwel om zich voor altijd aan Israël te verbinden. Ons is niet vermeld wat de esthetische en wetenschappelijke mannen van Egypte daarvan gezegd hebben. Zonder twijfel hebben zij zijn gedrag hoogelijk afgekeurd. Wat moest er van de Egyptische maatschappij worden indien iedereen zoo handelde! Was dat medewerken aan hare ontwikkeling en volmaking? Daar zag men nu wat er van komt als men niet de tegenwoordige maatschappij maar de toekomst tot doel zijns levens stelt! Die man droomde altijd van eene schoone toekomstige maatschappij ginds ergens in het onbekende Noorden, aan het andere einde van de wereld. Hij was in zijne gedachten altijd op reis. En wat is er het gevolg van geworden ? Dat twee derden van zijn leven, althans voor de Egyptische maatschappij, eene droevige overtolligheid geworden zijn. Dit was, naar de wetten der Egyptische wijsheid, zuiver logisch geredeneerd. Maar de redenering van Mozes was niet minder logisch, als men zijne premissen maar toegaf. In de Egyptische maatschappij, zoo redeneerde hij, ontbreekt ééne zaak, die in mijne oogen geene kleinigheid is , namelijk de dienst van eenen levenden God. Zij is met al hare wijsheid en heerlijkheid eene maatschappij des doods. Er zijn daar goden in overvloed, maar allen te zamen kunnen zij niet zoo veel uitvoeren als ik alleen met mijnen kleinsten vinger. Een volk, welks zamenleving op zulke grondslagen rust, kan op den duur niet blijven bestaan. Daarom heb ik mij gevoegd tot dat volk, welks God de levende God is. Maar indien de toestand der Egyptische maatschappij zoo hopeloos was en indien hij dan niet van plan was bij haar te blijven, waarom heeft hij dan evenwel zich zoo ijverig op de kennis harer wijsheid en wetenschap toegelegd? Om zeer voldoende redenen. Er was in die wijsheid en wetenschap zeer veel, dat voor zijne toekomstige maatschappij te gebruiken was. Daarom nam hij zooveel mogelijk van alles kennis wat er gaande was. Hij ging zoo ver met die wijsheid mede als met zijn geweten en doelwit overeenkwam. Doch toen hij bespeurde dat zij voor zijne toekomst gevaarlijk werd, ging hij niet verder. Hij had aan het hoofd van alle geniën en virtuozen zijns tijds kunnen komen, maar hij wees die eer van de hand. Hij nam zijn staf en vlood naar de woestijn. En waarlijk het was tijd. Want bij al het nuttige en bruikbare dat hij gedurende veertig jaren in Egypte aangeleerd had, had hij tevens zooveel onnuts en schadelijks opgedaan, dat hij wederom veertig jaar noodig had om het af te leeren. Toen was hij eindelijk gereed voor zijne taak. Hij voerde Israël uit naar het beloofde land. En zijne voortreffelijke inrigting der Israëlitische maatschappij heeft bewezen met hoeveel vrucht hij de Egyptische bestudeerd had. Ik wil daarmede niet zeggen dat hij ook nog geene andere wijsheid bezeten heeft dan de Egyptische. Doch daarover te spreken is hier de plaats en thans mijn doel niet. Voor de Moderne Theologie is de geschiedenis van Mozes eene mythe. Doch hetzij dan mythe of geschiedenis, ik heb haar hier alleen aangevoerd om als in een beeld aanschouwelijk voor oogen te stellen, hoe men bij het leven voor de toekomst de tegenwoordige maatschappij met wijsheid gebruiken en tevens met niet mindere wijsheid verzaken kan. Er zijn twee dwalingen, waarvoor zich de bezonnene Christen wacht. De eene beweert dat de tegenwoordige maatschappij niet in verband staat met eene toekomende. Dit is de dwaling der Moderne Theologie. De andere beweert dat de toekomstige maatschappij niet in verband zal staan met eene verledene. Dit is de dwaling der puriteinen. XIII. MOEIJELIJKE POSITIE VAN HET GELOOF IN HET BOVENNATUURLIJKE. Ik kom terug tot hetgeen ik op bl. 10 gezegd heb. Ik geloof in het berigt der overlevering, dat er eene openbaring van God op aarde heeft plaats gehad. Maar eer ik de gronden aanwijs, waarop dit mijn geloof steunt, moetik eenige opmerkingen over het geloof zelf laten voorafgaan. Ik heb hier niet het zoogenaamde dagelijksch geloof op het oog, hetwelk zich bepaalt binnen den kring der verschijnselen, die zich volgens de bekende natuurwetten regelmatig ontwikkelen. Met andere woorden , ik spreek thans niet over dat geloof, waardoor ik, op het getuigenis van anderen, zeker ben, dat er een bron van Geijser op IJsland bestaat en dat de koning van Denemarken onlangs gestorven is. Ik bedoel dat geloof, hetwelk ook buiten den kring der bekende natuurwetten tredend, zich bezig houdt met verschijnselen, die het voor zeker houdt dat uit eene onzigtbare wereld afkomstig zijn. Schoon de uitdrukking niet geheel en al juist is, wil ik, bij gebrek aan betere, gemakshalve dat geloof het bovennatuurlijk geloof noemen. Dit geloof bevindt zich uit zijnen aard altijd in eenen eigenaardigen, geenszins gemakkelijken toestand. Het houdt zich bezig met eene onzigtbare wereld, welker niet-bestaan wel niet bewezen kan worden, maar voor welker bestaan ook niet het duizendste deel der bewijzen aanwezig zijn, welke voor het bestaan der zigtbare pleiten. De ervaring heeft geleerd, dat, indien er zulk eene onzigtbare wereld bestaat, verreweg het grootste deel der menschheid er nooit de bewijzen van aanschouwt. Waarom dit zoo is, doet hier niets ter zake, maar het is een feit. Indien er één mensch is, die beweert een bewijs van het bestaan eener bovennatuurlijke wereld gezien en getast te hebben, zoo staan er millioenen tegenover, die verzekeren nooit iets dergelijks ondervonden te hebben. Zal dus de questie met meerderheid van stemmen uitgemaakt worden, zoo moet het bovennatuurlijk geloof het altijd verliezen. Dit is reeds op zichzelf een pijnlijke toestand voor den bovennatuurlijk geloovende. Het ligt in onzen aard op de toestemming der meerderheid gesteld te zijn. Die trek beheerscht ons zóó, dat als wij bij ongelpk minderheid zijn, wij al onze krachten inspannen om meerderheid te worden. Gelukt ons dat niet, dan, worstelens moede, geven wij dikwijls den strijd op, keeren ons om en voegen ons bij de meerderheid, om in hare armen uit te rusten. Hierom heeft menigeen zijn bovennatuurlijk geloof verzaakt. Er zijn slechts weinig menachen die den moed hebben tot eene minderheid te behooren; nog minderen, om bij haar te blijven. Nu is het ook waar , dat het bovennatuurlijk geloof eene tallooze meerderheid aan zijne zijde heeft, maar ook alleen zoolang men buiten het gebied der bewijsvoering blijft. Meest alle menschen gelooven in het bestaan eener bovennatuurlijke wereld, doch alleen op grond van een inwonend gevoel, dat door overlevering en opvoeding versterkt en aangewakkerd is. Niemand van die allen kan zich op eenige zigt- of tastbare ondervinding in dezen beroepen, uitgenomen die weinigen, die beweren eene of andere uit de ken- nis der natuurwetten onverklaarbare verschijning ontmoet te hebben. Op het gebied der bewijsvoering worden dus al die bondgenooten van zelf als niet ontvankelijk verklaard , en het bovennatuurlijk geloof blijft alleen staan met die enkelen, die van eene buitengewone ervaring spreken kunnen. Nu is de toestand van die enkele weinige getuigen ook wederom alles behalve gemakkelijk. De tegenpartij kan wel niet bewijzen, dat zij niet ervaren hebben wat zij vertellen, maar zij verlangt toch, dat zij bewijzen het wèl ervaren te hebben. En dat is nu zoo goed als het onmogelijke te eischen. Want hoe zal men heden bewijzen, dat men gisteren iets gezien of gehoord heeft ? Er blijft hun hier niets anders over dan geloof in hunne eerlijkheid en waarnemingsbevoegdheid te verlangen. Doch hiertoe is de tegenpartij niet zoo dadelijk gereed. Hare negatieve ervaring, door zoovele millioenen gedeeld, staat zoo reusachtig tegenover de positieve ervaring dier weinigen , dat zij laatstgenoemde dreigt te verpletteren. Wordt de eerlijkheid ook al niet betwijfeld, de waarnemingsbevoegdheid wordt des te feller aangevallen. Er wordt mogelijk gesteld, dat men gedroomd heeft; dat men in geenen gezonden toestand verkeerd heeft; dat men sneeuwblind of dubbelziende geweest is; dat men valschhoorig of met zinkings geplaagd geweest is; dat men in eenen overspannen en opgewonden toestand verkeerd heeft. Zoo komen die arme getuigen er dan droevig af. Als zij de balie verlaten, ziet men hen hoofdschuddend en meesmuilend na. Goeden lieden, maar Niemand zal beweren, dat dit eene aangename positie is. Eene reden te meer voor velen om te wenschen nooit iets buitengewoons te ondervinden. Evenwel verdient ééne omstandigheid hier bijzondere aandacht. Zij is deze, dat de bewijzen, die de tegenpartg aanvoert, ofschoon aan de ervaring van millioenen ontleend, louter negatief zijn. Zij bewijzen alleen, dat zij het bovennatuurlijke in questie niet ondervonden hebben. Want het beroep op de zoogenaamde onverbrekelijkheid der natuurwetten heeft hier geen kracht, omdat het eene petitio principii is; het neemt reeds als bewezen aan, wat nog bewezen moet worden. Nu bewijst een louter negatief bewijs eigentlijk niets. Een dief kan zich op duizend menschen beroepen, die niet gezien hebben dat hij gestolen heeft. Maar dat beroep heeft evenveel en even weinig kracht als of hij zich slechts op één mensch beroepen had. In een louter negatief getuigenis van menschen, die bij de zaak in questie niet tegenwoordig geweest zijn, zijn getallen van geene waarde; millioenen zijn daar = 0. Dat de geheele wereld vol menschen is, die nooit iets buitengewoons ervaren hebben, hebben wij reeds lang geweten. Maar hier is nu een man, die op zijn eerewoord verzekert wél iets buitengewoons ervaren te hebben. Ziedaar eene zaak, die nu moet onderzocht worden. Maar laat nu uwe milioenen buiten de deur. Deze hebben hier niets te maken. Nu komt de regter, die in de zaak zijn beslissing moet geven. Al wederom geene zeer begeerlijke positie. Gij wilt toch niet gaarne een fatsoenlijk man, die daar welgemaakt van lijf en leden en goed bij zinnen vóór u staat, voor een droomer, dweeper of halfwijze verklaren, om straks, in de zamenleving, niettegenstaande dat vonnis, met hem in compagnieschap te gaan, of op de beurs gewigtige zaken met hem te doen, met één woord, om hem overigens te behandelen als uws gelijke, zonder een oogenblik aan zijne waarnemingsbevoegdheid te twijfelen. Aan den anderen kant wilt gij toch ook niet gaarne door de tegenpartij voor een zwakhoofd verklaard worden. Maar wat nog het ergste is , het is u bijna onmogelijk hier onpartijdig te zijn. Want gij zijt óf zelf iemand, die nooit iets buitengewoons ervaren heeft óf gij hebt het wél ervaren, althans gij houdt er u verzekerd van. In het eerste geval zult gij groote moeite hebben om den gedaagde vrij te spreken en in het laatste om hem te veroordeelen. Nu is het zeer gemakkelijk iemand toe te voegen: »Oij hebt u bedrogen; gij hebt het gedroomd; gij waart in eenen ziekelijken toestand," enz. Maar er ligt toch iets ontzaggelijk hards in om dat maar zoo tegen iemand te zeggen, dien ik overigens voor een even verstandig en waarnemingsbevoegd man houd als ik het zelf hoop te zijn ; en dat alleen, omdat ik en anderen niet ondervonden hebben, wat hij vertelt. Ik weet zeer wel dat er in honderd gevallen van dien aard negentig bij onderzoek gebleken zijn een spel der verbeelding te zijn geweest. Maar dat geeft mij geen regt om te besluiten, dat ook de tien andere het moeten geweest zijn. Omdat wij in historische berigten gedurig op valsche voorstelling en onwaarheden stuiten, besluiten wij toch niet dat er in het geheel geene historie bestaat. Het spreekt wel van zelf dat op een gebied als dit de verbeelding ligt misleid kan worden, en dat een onbevoegde tot waarneming veel spoediger meent iets van dien aard waargenomen te hebben, dan de bevoegde. Maalais, ook dit alles in aanmerking genomen, een verstandig en zelfs eer als ongeloovig dan als ligtgeloovig bekend man mij in alle bedaardheid en bezonnenheid een verhaal deed van eene bovennatuurlijke ervaring, die hij beleefd had, dan heb ik steeds gevoeld dat ik, door hem mijn geloof te weigeren, toch eigenlijk eene inconsequentie met mij zeiven beging. Want ik heb dien man vroeger altijd geloofd en ik zal hem straks wederom in alle andere dingen gelooven, die hij mij ter goeder trouw verzekert. Waarom geloof ik hem dan nu niet ? 't Is toch dezelfde man. Ik ben in mijn onderzoek zoo ver gegaan als ik kon. Ik heb mij volkomen overtuigd dat hij heden en gisteren geen ander geweest is dan eergisteren. En echter verklaar ik hem plotseling, in dit ééne geval, onbevoegd tot waarneming. Ik moet bekennen dat dit op mijn gevoel den indruk eener zeer willekeurige handelwijze maakt, waartoe ik geen regt heb. Het is een geweldig despotisme. Het is eene stilzwijgende bewering dat mijne eigene waarneming alleen de echte toetssteen van het ware is. De Moderne Theologie heeft hier eenen uitweg. »Ik stem toe," zoo zegt zij, »dat er veel onbegrijpelijks is, dat wij nog niet' verklaren kunnen." Maar dat kan ook wel niet anders als men den sleutel,, die voor de hand ligt, niet opnemen wil. Ik wil hiermede niet beweren dat wij, met dien sleutel in de hand, in staat zijn alles op te helderen, zoodat er geene onbegrijpelijkheden meer bestaan. Neen, er blijft ook dan nog genoeg te vragen en te onderzoeken over. Maar er steekt toch ook waarlijk geen nut of voordeel in, het gebied deionbegrijpelijkheden grooter te maken dan noodig is. Er is geen enkel verschijnsel in het heelal dat wij volkomen begrijpen. Wij zien de boomen wassen en vrachten voortbrengen, maar hoe zij dat eigenlijk doen, begrijpen wij niet. Doch wij hebben de leven- en groeikracht eenmaal alseen bestaande zaak, als een matter of fact erkend. en nu kunnen wij voorts daaruit eene menigte verschijnselen verklaren, die ons anders onbegrijpelijk blijven zouden. Het bestaan eener onzigtbare wereld begrijpen wij evenmin en nog minder hoe zij op de zigtbare kan inwerken. Doch als wij dat bestaan en die inwerking eenmaal als. eene daadzaak erkennen, kunnen wij wederom vele verschijnselen verklaren, die daarmede in verband staan. Wanneer echter iemand volstrekt weigert die daadzaak aan te nemen, is het zeer natuurlijk, dat hij onbegrijpelijkheden ziet waar anderen die niet zien. Zijne bewering van onvermogend te zijn om alles te verklaren, en zijne belijdenis dat onze menschelijke onkunde nog zeer groot is — »dat wij nog maar zeer weinig weten" — »dat de mensch nog slechts aan het A B C is van de verklaring van de wereld der eindige dingen" — »dat op het hoogste gebied onzes levens ons weten nog treurig stukwerk is, enz. enz. dit alles klinkt dan wel zeer bescheiden en nederig, maar die nederigheid gelijkt veel op den ootmoed van dien goudzoeker , die, nadat hij verzuimd had eene rijke mijn te ontginnen, zijnen schuldeischer op zijne schamele kleeding wees. Het schijnt zonderling, maar de ervaring heeft het bewezen, dat er gevallen zijn, waarin onze hoogmoed het liefst bij de nederigheid uit logeren gaat. Onder de verschijnselen die mij in deze wereld onbegrijpelijk voorkomen, behoort inzonderheid de onwil deiModerne Theologie, om het bovennatuurlijke in de geschiedenis onzes geslachts te erkennen. Mij dunkt, zoo iemand, dan moest de Moderne Theoloog daartoe geneigd zijn. »Ons geheele leven," zoo zegt hij,» wordt beheerscht door de ernstige overtuiging: daar is een geheimzinnige wereld van het oneindige, waarheen, uit al ons denken en gevoelen allerlei wegen leiden; langs die wegen belmoren wij altijd voort te wandelen, het hart brandende binnen in ons om te verstaan wat tot ons gesproken wordt op den weg" (R. en L. bl. 94). Hier bevinden wij ons zamen op gemeenschappelijk terrein. Juist die overtuiging beheerscht ook mijn leven. Maar nu wil ik de waarschijnlijkheidsleer er op toepassen. Is het waarschijnlijk te achten, dat die geheimzinnige wereld nimmer of nooit met de onze in aanraking komt? Stel dat het gebeurt, wat hebben wij dan waarschijnlijk te verwachten? Zonder twijfel buitengewone verschijnselen, die het kenmerk dragen van het intreden van een hooger element binnen den kring onzer natuur. Nu ga ik met een hart brandende in mijn binnenste om te verstaan, wat er op den weg tot mij gesproken wordt, onderzoeken of mij de geschiedenis ook van dergelijke buitengewone verschijnselen berigt geeft. Dat onderzoek valt bevestigend uit. De geschiedenis van Jezus, om ons hierbij alleen te bepalen, is vervuld van wonderen en bovennatuurlijke verschijnselen. Ziedaar de brandende dorst in mijn binnenste gelescht. Ha! dat zijn heerlijke stemmen die mij op den weg uit die geheimzinnige wereld te gemoet klinken! Maar wat doet nu de Moderne Theologie? Gij verwacht, dat zij met voldoening ten minste uitroepen zal: »Niets is waarschijnlijker dan dat die wonderen geschied zijn. Dat is het juist wat wij wel verwacht hadden!" Gij bedriegt u. Zij ontkent ze. En waarom ? Omdat ze met de natuurwetten in strijd zijn. Ik moet herhalen, dat ik zulk eene logica niet begrijp. Ontken het bestaan eener geheimzinnige wereld en gij handelt consequent met ook het bestaan van alle wonderen te ontkennen. Maar van eene overtuiging van het bestaan eener geheimzinnige wereld te spreken en tevens het getuigenis der geschiedenis aangaande de wonderen niet eens als w a a r s c h ij n 1 ij k te willen toelaten , dat schijnt op zijn minst, eene grillige halsstarrigheid te zijn. Ik stel mij een gesprek tusschen twee bewoners dier geheimzinnige wereld voor. A. Kom laat ons den bewoner der aarde, genaamd Moderne Theologen, een bezoek brengen. Zij weten niet van ons. Wij willen hun berigt brengen, dat er eene gansche wereld buiten de aarde is vervuld met wezens, die belang in hen stellen. B. Zeer wel. Hoe wilt gij dan doen? A. Wij willen als gewone menschen onder hen verschijnen , met hen eten en drinken en hun alles vertellen van de heerlijke wereld, wij bewonen. B. En niets meer? Geen wonder of teeken? A. Neen. Waarom? Zij zullen ons toch wel gelooven? B. Wel neen. En op welken grond zouden zij dat ook? Zij zullen ons voor gewone menschen aanzien en ons voor bedriegers of krankzinnigen houden, daar zij besluiten zullen, dat wij even weinig van eene andere wereld weten kunnen als zij. A. Nu, dan zullen wij waar 't noodig is, een wonder doen. B. Dat zal u ook niet baten. Zij zullen onze wonderen voor goochelarijen of zinsbedrog houden. A. Houden zij wonderen dan voor volstrekt onmogelijk ? B. Zij zeggen van neen. Maar zij hebben toch de stelling , dat de wetten hunner natuur onverbrekelijk zijn, zoo voor goed aangenomen, dat ik waarlijk niet weet welk wonder er zou kunnen bedacht worden groot genoeg om hen te overtuigen. A. Dan willen wij 't hun zeiven in de keus geven, welk wonder zij willen. B. Zeer wel, maar als wij 't dan gedaan hebben, zullen zij zeggen: Het is een onverklaarbaar verschijnsel, dat wij nog niet begrijpen. A. Beweren zij dan dat het bestaan onzer wereld onmogelijk is? B. Neen , zij stellen die als zeer wel mogelijk. Zij spreken zelfs van overtuigd te zijn, dat zij bestaat. Maar meer weten zij ook niet. A. Nu, hoe zullen wij er hun dan meer van vertellen? B. Ja, dat gaat mijn begrip te boven. Zij hebben hunne positie zóó genomen, dat zij voor ons te eenenmale ontoegankelijk zijn. A. Misschien willen zij er dan ook wel niets meer van weten. Maar zij zeggen toch immers, dat hun hart brandende binnen in ben is om te verstaan wat op den weg tot hen gesproken wordt? B. Als de Moderne Theologen over de godsdienst spreken, bedienen zij zich gaarne van poëtische beelden en klanken. De Moderne Theologen zullen er toe moeten komen hun programma te herzien. Een godsdienst te willen invoeren, die beide de empirische wereldbeschouwing en het van de traditie bezwangerd godsdienstig gevoel tot grondslag heeft, is te willen ploegen met een visch en een vogel. XIV. DE GETUIGEN DER OPSTANDING. Ik heb reeds, bl. 1, gezegd dat ik een kind der overlevering ben. Toen ik op achttien-twintigjarigen leeftijd tot ernstig zelfonderzoek ontwaakte, bevond ik dat ik zonder mijne eigene verdienste of schuld lid was van die godsdienstige afdeeling der menschheid, welke de Christelijke heet. Ik moet bekennen dat de vraag nooit bij mij opgekomen is of ik er in blijven zou of niet. Niet omdat ik a priori van de waarheid der christelijke godsdienst overtuigd was (want daartoe had ik haar nog te weinig onderzocht) , maar omdat ik nog minder overtuigd was van de wa arheid eener andere, en ook , omdat het nooit bij mij opkwam uit de maatschappij, waarin ik geboren en opgevoed was, uit te treden. Doch eene andere vraag drong zich met klem in mij op: Zal ik mijn gansche hart en leven aan de christelijke godsdienst geven? Om dit te kunnen doen moest zij voor mij waar zijn, en om te weten te komen of zij dat was, begaf ik mij tot het onderzoek van hetgeen mij de Christelijke traditie overgeleverd had. Was het hier nu mijn oogmerk om inzonderheid voor mijne in den geest verwanten en voor hen, die het nog "worden kunnen, eene opbouwende geschiedenis te schrijven "van mijnen overgang uit een leven van jeugdige achteloosheid voor het ernstige en hoogere tot eene hartelijke omhelzing van het evangelie, en tot eene besliste belijdenis van Jezus als den Zoon Gods en mijnen Zaligmaker, zoo zou ik mij thans begeven in een verhaal van alles wat er toen in mijn binnenste omgegaan is en van den strijd, dien ik in veel gebed en overdenking doorworsteld heb. Ik zou dan vooral niet kunnen nalaten gedurig met dankzegging te gewagen van de liefde, kracht, ondersteuning en voorlichting, die ik geloof dat mij daarbij van den Heiligen Geest zoo ruimschoots ten deele geworden zijn. Maar in een geschrift als dit, dat hoofdzakelijk bestemd is om, zoo ik hoop, door hen gelezen te worden, die meer of miü den invloed der Moderne Rigting op hunnen geest ondervinden, en waarin ik slechts begeer te toonen, wat een in den Bijbel geloovend Christen, ook op het gebied der louter verstandelijke redenering, tegen die rigting en voor de grondbegrippen der christelijke traditie aanvoeren kan, acht ik zulk een stichtelijken toon niet alleen ongepast, maar ook schadelijk. Alle beroep op overtuigingen, gegrond op stellingen, die nog bewezen zullen worden, hoezeer ook toegejuicht door overtuigden, verzwakt de zaak in het oog van twijfelenden. Het heeft mij al aanstonds getroffen, dat bij het onderzoek van de waarheid des Christendoms alles neerkwam op de vraag: »Is Jezus van Nazereth uit den dooden opgestaan of niet? De regel : Ubi summum ibi minora 1) is hier van toepassing. Dat een mensch, die, na werkelijk gestorven te zijn, wederom in levenden lijve uit het graf opstaat, ook anderen uit den dood heeft kunnen opwekken en blinden de oogen heeft kunnen openen, verwondert mij niet. Buitendien, die mensch doet mij al het andere vergeten. Ik geef mij geheel aan hem over. Bij het gezigt van dien mensch denk ik niet meer aan Confucius of Mahomed, aan Plato of Aristoteles. Want deze hebben wel veel geredeneerd, maar ten laatste heeft de dood hun mond gesloten en zij hebben niet meer gesproken. Bij dezen mensch vergeet ik Cesar of Napoleon. Want deze hebben wèl de kunst verstaan om duizenden in het graf te storten , maar zich zeiven er weder uit te verlossen, dat konden zij niet. Wie sterker is dan de dood, die is de 1) Waar het hoogste is bewezen valt over het mindere niet meer te redekavelen. 4 sterkste van allen. Dit is een axioma, en wie hiertegen, wil redeneren is geljjk aan iemand die den Mont Blanc wil op zijde schuiven. Als die mensch mij verzekert dat hij Gods zoon is en magtig om zalig te maken, geloof ik hem. Als hij mij verzekert dat Jonas drie dagen en nachten in den visch geweest is, geloof ik hem. Als hij mij verzekert dat hij wederkomen zal om op aarde aan Israël het koningrijk op te rigten, geloof ik hem, al zou het nog duizend eeuwen duren. Laat slechts eerst zijne opstanding een feit zijn , en alle tegenspraak moet verstommen.
40,395
MMKB07:001221001:mpeg21_7
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,881
Het leeskabinet; mengelwerk tot gezellig onderhoud voor beschaafde kringen, 1881, 01-01-1881
null
Dutch
Spoken
7,303
12,915
Plaatsruimte verbiedt ons de lotgevallen van onzen held in zijn strijd met zijn eigen gemoed, zijnen vader en zijne vroegere geloofsgenooten te ontleden. Het einde der zaak is dat de jongeling, den strijd moede, zich met zijne vrouw Chakwi verzoent, die meent dat het ontwaken der liefde van haar man te wijten is aan een minnedrank dien zij zich van een tooverheks heeft weten te verschaffen, maar dien hij gelukkig niet gedronken heeft. Openlijk tot het Christendom durft hij zich niet te bekennen, hoewel hij de deugden er van dagelijks uitoefent en zich met de woorden troost dat „geen geloof zoo slecht is of het kan de eene of andere ziel tot troost wezen en dat, voor men eene plant uitroeit, men zich altijd eerst wel overtuigen mag dat er genoeg ruimte is om eene andere te voeden." Naast en om deze hoofdgroep heeft de schrijver een tal van andere personen en feiten gegroepeerd, die een levendig beeld der Hindoemaatschappij in den tegenwoordigen tijd vertoonen, en die den lezer, onder een boeienden en aangenamen vorm, eene heldere kennis van Oostersche maatschappelijke toestanden, zeden en gebruiken verschaffen, die hij elders slechts door het bestudeeren van vele en verscheidene speciale werken zou kunnen verkrijgen. Wij mogen dan ook den Nederlandschen vertaler dankbaar zijn. dat hij dit werk onzen landgenooten toegankelijk gemaakt heeft, die bitter weinig van de millioenen Oosterlingen weten waarover zij zelf den schepter zwaaien, maar nog minder weten van de Aziatische oosterlingen onder het Britsche opperbestuur. G. S. De Roomsch-Katholieke Kerk in Nederland na, de Hervorming door F. Nippold, Theol. Doet. en Prof. te Bern. Uit het Hoogduitsch door J. Herderschee met medewerking van den Schrijver en van den Secretaris der Evangelische Maatschappij. Arnhem. I. Kinkes Jr. 1880. Wij komen met de aankondiging van dit boek wel wat achteraan. Het heeft toch reeds voor een groot deel zijn weg gevonden. En voor wie het nog een onbekende mocht zijn, strekke deze aanbeveling. Prof. Nippold, hoogleeraar te Bern, heeft zich sinds tal van jaren bekend en beroemd gemaakt door zijne degelijke werken op het gebied der kerkgeschiedenis. Yan moederszijde aan ons volk vermaagschapt, heeft hij een bijzondere voorliefde getoond voor het Nederlandsche Protestantisme, het Nederlandsche Oud-Katholicisme en de Iloomsch-Katholieke Kerk in ons land na de Hervorming. Deze laatste nu schetste hij in het werk, dat wij thans aankondigen en met allen aandrang aanbevelen. De Duitsche uitgaaf was reeds in veler handen toen ons het vooruitzicht op deze Nederlandsche bewerking geopend werd. Wat stonden wij verbaasd over den schat van kennis en wetenschap, door den schrijver aan den dag gelegd! Wat al bronnen had hij geraadpleegd, wat al documenten doorgesnuffeld! Een gevoel van schaamte greep ons gedurig aan, als wij moesten bekennen dat deze Duitscher zooveel meer wist van onze kerkelijke litteratuur in het algemeen en van de clericale pers in het bijzonder dan wij Nederlanders zei ven. Het aantal bouwstoffen, door hem bijeengebracht, deed ons verbaasd staan en gaf ons het gevoel alsof wij verdwaald waren in een ontzaglijk groot magazijn, waarin de veelheid der voorwerpen ons deed duizelen. Dat was het „fort", maar tegelijkertijd het „faible" van dit boek. Aan die zwakke zijde is Dr. J. Herderschee met medewerking P. N1PP0LD, DE ROOMSCH-KATHOLIEKE KERK, ENZ. van den schrijver zei ven en den secretaris der Evangelische Maatschappij tegemoetgekomen. Menig gedeelte, dat voor den Nederlandschen lezer minder beteekenis had of minder aantrekkelijks bezat, is weggelaten. Daarentegen zijn er hoogst belangrijke stukken in opgenomen, waartoe voor een deel de stof eerst geleverd is na de Duitsche uitgaaf. Op bl. VI, VII van de door Prof. Nippold geschreven voorrede, lezen wij een opgaaf van deze stukken. Een overzicht van dit werk te geven gedoogt de ons toegestane ruimte niet. Ook zou een dorre inhoudsopgaaf wel een voorstelling kunnen geven van den rijken inhoud, maar niet van de letterkundige waarde van dit boek en van den zsdelijken moed om zonder aanzien des persoons de waarheid te zeggen. Wie geen vreemdeling wil zijn in de geschiedenis en het streven der RoomsehKatholieke Kerk in ons land en op de hoogte van den stand der tegenwoordelijke kerkelijke partijen, hij leze en herleze dit boek. En ik houd mij vast verzekerd dat hij een gedachte van oprechten dank zal wijden aan Prof. Nippold en aan de Heeren Herderschee, vader en zoon. L- H. G. H. Be gelijkenis van den verloren zoon. Eeu woord voor de jongeren van jaren. Uit het Hoogdnitsch van Ernst Muller door Dr. J. Herderschee. Tiel. D. Mijs. 1880. De Heer Ernst Müller is ons geen onbekende meer. Wij danken dit vooral aan Dr. Herderscheê, die door zijne vertaling van „het Gebed des Heeren voor het volk ontvouwd" hem bij ons publiek heeft bekend en geliefd gemaakt. Dit werkje ademt denzelfden vrijen, frisschen, vromen geest. De stijl is zoo levendig, de voorstelling zoo aanschouwelijk, de toon zoo stichtelijk, in den gezonden zin van het woord. Het grijpt u aan: het doet gedachten in uwe ziel dalen: het ontlokt hier en daar aan uw oog een traan. Wilt ge een paar voorbeelden ? Wij slaan op blz. 58 en lezen: „Gode zij dank, dat het besef niet kan worden geloochend dat God m ons woont, dat wij van Gods geslacht zijn en door elke zonde het goddelijke in ons bedroeven, ja, beleedigen. Al wilt gij het ook ontkennen, toch hebt gij een heiligdom in uw binnenste. ERNST MÜLLER, DE GELIJKENIS VAN DEN VERLOREN ZOON. Gij hebt in u een tempel Gods, welks heilige stilte wordt verstoord door onreine gedachten. Een heilige geest, die den adem Gods in u blaast, die u bezielt tot edele daden, die met den ongelukkigen broeder weent. Dit goddelijke in u nu beleedigt en lastert gij door iedere zondige daad. Arme mensch! weenend verlaat u de engel Gods" En op bl. 85: „Daar ligt van den heuvel af gezien de geheele vlakte voor mij open. Met een dicht groen waas overtogen liggen daar de korenlanden, waarboven een zachte damp schijnt te zweven. In de verte begrenzen de bergen den blik en de dorpen blinken in de ochtendzon. Ontwaakt, o menschenkinderen! Het is lente. Hebt gij uwen God vergeten, wiens zon u beschijnt ? Zult gij dan altijd u blijven afbeulen met uw moeite en bezwaren? Kan de lentezon der liefde u niet wekken, o wereld! die de broederlijke liefde vergeten zijt? Komt, menschen! werpt den blik omhoog naar Gods hemel, omhoog van uw arbeid, van uw zwoegen en slaven: gij stikt nog in het stof." Maar genoeg. Ex ungue leonem! Ook den uitgever komt alle lof toe voor den keurigen vorm, dien hij aan dit boekje gaf en waardoor het te meer geschikt is tot een geschenk voor jeugdige lidmaten. Menige vader en moeder geve het aan zoons en dochters in handen en doe er ook winste mee voor zichzelf! L. H. G. H. Bibliographisch Album. Baren en Oudgasten, Indische schetsen, door G. Valette. 's Gravenhage, Henri J. Stemberg, 1880. De bundel losse verhalen over Indische toestanden die onder bovenstaanden titel onlangs verscheen, zoude met een kort woord van aanbeveling kunnen worden aangekondigd, ware het niet dat deze door den heer Busken Huet tot doel van eene zijner vinnigste kritieken gemaakt was. In „ de Amsterdammer" van 20 Februari jl. toch, is genoemde criticus tegen dit boekje met eene heftigheid te velde getrokken die eene „ edelere diersoort" waardiger zou geweest zijn, dan de onpretentieuse, eenvoudige vertellingen van den heer Yalette; eene heftigheid die den naam van den recensent als criticus nauwelijks ter eere strekken kan, daar zijne critiek zich op een geheel subjectief terrein beweegt. Zooals Heine i) toch terecht opmerkt: „ ist die Kritik etwas Wandelbares, sie geht hervor „ aus den Ansichten der Zeit, hat nur für diese Bedeutung, und „ wenn sie nicht selbst kunstwerthlicher Art ist, so geht sie mit „ihrer Zeit zu Grabe." De grieven van den heer Busken Huet laten zich in twee opmerkingen samenvatten: „ Indië is eene litterarische melkkoe" en »Indische romans of schetsen (zooals die van den heer Yalette) hebben alléén waarde voor de Indische taal-, land- en volkenkunde, *) Reisebilder, die Harzreise. ALBUM. 1881. g G. YALETTE, BAKEN EN OUDGASTEN. maar de kunst kan er niets mede aanvangen". Of Indië ooit eene litterarische melkkoe worden zal, is o. i. nog twijfelachtig. De europeesche maatschappij in Ned. Indië is niet samengeweven met het inlandsch element, zooals b.v. in Zuid-Amerika de Spaansch-Indische maatschappij het is. De tijdelijke losse banden in Ned. Indië door den Europeaan met de inlandsche (hoofdzakelijk vrouwelijke) bevolking aangegaan, leiden nooit tot een inniger samenleven; daar de in Ned. Indië wonende Europeaan slechts ééne gedachte heeft, nl. naar het moederland terug te keeren. Eene Indische maatschappij in den engeren zin des woords bestaat derhalve in Ned. Indië niet, en de Europeesche maatschappij in Indië blijft dus, behoudens eenige lokale wijzigingen door het klimaat en het verschil van levensomstandigheden veroorzaakt, eene zuivere Europeesche maatschappij. Een roman die zich echter op zuiver inlandsch gebied zou trachten te bewegen, waarin nl. slechts inlanders en inlandsche toestanden beschreven werden, zou bij het Europeesch publiek weinig belangstelling wekken, en door geene kunstvaardigheid in de „ art de la parole" genietbaar kunnen gemaakt worden. Zulk een roman zou alléén wetenschappelijke waarde hebben. Erg „melkgevend" is dus de litterarische koe in Indië niet, en er behoort dientengevolge evenveel talent toe om een Indischen roman te schrijven als om een Europeeschen roman samen te stellen; want de personen die de schrijver van een Indischen roman wil laten ageeren, blijven in levens- en denkwijze, in hartstochten, in braafheid en schurkerij, in haat en in liefde, in proza en in poëzie, kortom in alle „ficelles" waarmede een roman afgesponnen wordt, (altijd behoudens de lokale kleur) volkomen Europeanen. Wij willen daarom onze schrijvers niet ontmoedigen om op Indisch grondgebied naar nieuwe romanstof te zoeken. Integendeel! Niettegenstaande dat honderde Nederlandsche familiën zoons of andeie betrekkingen in Indië hebben, is toch de kennis der Indische maatschappij in het moederland zeer gering, oppervlakkig, en vol vooroordeelen. De meeste Nederlanders, en ik spreek hier niet van het plebs, maar van de beschaafde standen, stellen zich Indië nog altijd voor, zooals het was ten tijde van Jan Kompagnie zaliger; en wat in Indië op het gebied des geestes geproduceerd wordt, wordt nog altijd met een minachtend schouderophalen door de groote mannen der kunst en van de wetenschap in Europa begroet. Men verbeeldt zich nog steeds dat de hersens der Indiërs die eenige jaren in den Archipel vertoefd hebben, verbrand zijn geraakt, en dit hoofdzakelijk omdat de Europeaan in Indië, ten gevolge van zijn dagelijksch verkeer met eene bevolking die in godsdienst, zedelijkheidsbegrippen en gewoonten geheel en al van hem verschilt, eerder met zijne, met de moedermelk ingezogene vooroordeelen breekt, eene ruimere levensopvatting verkrijgt, en toegeeflijker wordt omtrent verhoudingen die in de bekrompen atmosfeer der Europeesche volkeren als vloekwaardig gedoemd worden. De schrijver, die, in den vorm van een roman, tracht een duidelijk, levendig en getrouw beeld dezer Europeesche maatschappij in Indië te ontwerpen, doet dus een nuttig en noodig werk, en verdient als zoodanig alle aanmoediging. Europa kan van Indië nog zeer veel leeren. Heb ik het antwoord van den heer Valette aan den heer Busken Huet in den Amsterdammer van 9 April wel begrepen, dan is dit zijn eenig streven met de publiceering zijner Indische schetsen geweest. Maar, onder ons gezegd, schijnt de heer Huet deze schetsen slechts als voorwendsel te hebben gebruikt om zijne subjectieve meening omtrent de richting der roman-litteratuur te luchten. Volgens zijne meening moet een roman slechts litterarische kunstwaarde hebben, en dit geven wij ook in algemeenen zin toe. Elk boek, ook een streng wetenschappelijk werk, moet kunstwaarde bezitten; de vraag is slechts wat men onder het woord „kunstwaarde" verstaat. En hier krijgen wij het tegenwoordige conflict tusschen de realistische school van heden, en de romantische school van het verleden, die beide uit de tijdsomstandigheden geboren zijn en dus slechts met den maatstaf der tijdsomstandigheid mogen gemeten worden. Hoe sterker de realistische school zich thans ontwikkelt, des te sterker treedt de romantische partij daartegen in het harnas op; en het gaat met dien kunststrijd, als met den strijd tusschen den puntkogel en het gepantserde oorlogschip. Men komt eindelijk tot eene grens waar de pantserdraagbaarheid des schips, of de pantserdoorboorbaarheid van den puntkogel ophouden moet, — en het slot zal zijn dat men weder terugkeeren zal tot de groote leermeesteres der kunst — „de Natuur." Men zal walgen van Zola c. s. zooals men „beu" geworden is van „ Die Leiden des jungen Werther" en soortgelijke ziekelijke uit- G. VALETTE, BAREN ES OUDGASTEN. spattingen, die alleen hare verontschuldiging vinden in den tijd waarin zij geschreven werden. Wat echter de heer Huet onder litterarische kunst verstaat, zouden wij eerder geneigd zijn „ kunstelarij" te noemen; het geblaseerde publiek wil altijd wat nieuws, en om die wufte begeerte te vervullen, verwringt men alle natuurlijke zielsuitingen tot hoogst verfijnde, gesubtiliseerde en — het woord moet er uit „ ziekelijke" parodieën, die wellicht thans in den smaak vallen maar over eene halve of geheele eeuw uit de mode zullen zijn. Alleen het eeuwig ware en natuurlijke heeft levensvatbaarheid voor alle eeuwen, en men zal Beethoven blijven spelen en Walter Scott's romans blijven lezen lange jaren nadat de kunstmatig opgeschroefde Wagnersche Zukunfts-musik en de zenuwzieke kunstromans van onze tegenwoordige litteratuurhelden ten grave zullen gedaald zijn. Gr. S. J)e wetenschap van ons karakter, door Dr. H. Thodea ^ an \ elzen. Amsterdam, Scheltema en Holkema 1880. Het is mij niet mogelijk geweest dit werk ten einde toe geregeld door te lezen. Er is zooveel willekeur in de verdeeling der stof, zooveel dooreenhaspeling van allerlei denkbeelden, zooveel omhaal van wijsheid en dwaasheid, dat ik niemand zou willen veroordeelen tot de poging om er een overzicht van te geven, en mij zeiven mitsdien die straf ook niet opleg. "Wil men evenwel een proefje van 's schrijvers verwarde, schijnbaar diepzinnige, inderdaad oppervlakkige, redeneering? Ik sla voor de hand op bl. 96. Daar lees ik: „ Bekeering is dus de verandering van zijn karakter (het empirische ik van den mensch). Die bekeering bestaat zoowel in het kiezen van juistere woorden, dan voorheen, als in liefde, waar men vroeger zelfzuchtig was. Een onjuist woord, dat niet terstond begrepen wordt, in een juist woord te veranderen, is ook bekeering. Een woord toch kan dwaling en ellende veroorzaken, kan iemand ontzettend doen lijden. Wat kan een onjuist gekozen woord in den mond van de beminde maagd (waar komt toch op eenmaal die maagd vandaan?) niet teweeg brengen? In één woord, bekeering omvat allerlei werkzaam- DR. H. THODEN VAN VELZEN, DE WETENSCHAP ENZ. heid, allerlei begrippen (N. B.) van werkzaamheid en ook (!) het geheele karakter. Vandaar dat bekeering nu eens beteekent werkzaamheid in een kort tijdsverloop beoefend (?) dan weer gedurende een geheel leven. In de laatste beteekenis is bekeering een begrip (?), dat millioenen werkingen (!) omvat." enz. De schrijver heeft blijkbaar zeer veel gelezen. Zijne aanhalingen zijn ontleend aan bijna ieder gebied van wetenschap. Yan allerlei komt er in voor: hij spreekt de omnibus rebus scibilibus et inscibilibus. Maar de wetenschap van ons karakter brengt hij, naar mijne bescheiden meening, geen haarbreed verder. Als dichter is hij voorts niet veel gelukkiger dan als wijsgeer. Althans ik heb ernstige bedenkingen, wat taal, stijl en prosodie betreft, tegen deze verzen: De goddelijke liefde Onthult zich nu steeds meer; Wat menschen vroeger griefde, Bedekt haar thans niet meer. Zij speelt op al de wellen, En elk aanschouwt haar glans En allen aad'men sneller, En staren naar den trans. En elk verzucht de bede, Die ik weleer opzond, En voelt verlicht zijn schrede Als was het scheppingsstond. Het doet mij waarlijk leed aangaande den schrijver van zooveel arbeid te moeten getuigen: oleum et operam perdidit. Wie mijn critiek te scherp vindt, leze het boek en vinde aanleiding daarover juister en zachter te oordeelen! L- H. G. H. Iliram. Geschiedkundige roman uit de laatste regeeringsjaren van koning Theodorus van Abyssinië, door J. Hendrik van Balen. 2 deelen. Te Schiedam bij H. A. M. Koelants, 1880. Ruim twintig jaar geleden trokken de gebeurtenissen in Abyssinië in hooge mate de aandacht der beschaafde wereld. Daar toch, J. HENDRIK VAN BALEN, HIRAM. onder een Christenvolk van het oosten, dat noch den invloed der Halve maan, noch dien der westersche beschaving had ondervonden, was een man opgestaan, die zich door de Voorzienigheid geroepen achtte, het eenmaal bloeiende, maar thans jammerlijk vervallen en verdeelde rijk weder tot den ouden luister op te voeren. Na in Februari 1855 op een geduchten tegenstander de overwinning behaald te hebben, liet hij zich tot koning der koningen van Ethiopië kroonen, en aanvaardde als Theodorus II de voorgenomen taak. Zelfs nadat hij de gespannen verwachting had teleurgesteld en zijn gesternte, door eigen schuld, reeds ten ondergang neigde, schreef de heer Lejean, die van 1860 tot 1863 in Abyssinië was geweest: „ ce peuple, si rebelle au frein, a été saisi en pleine anarchie féodale par un homme énergique qui voulait ramener 1'Abyssinie a la splendeur et a 1'unité dont elle jouissait au moyen-age, et qui avait commencé par la courber sous le joug d'une autorité sans controle, autorité bienfaisante et modérée au début, aujourd'hui fantasque et atroce dans ses caprices." Uit hetgeen dezelfde persoon in 1864, onder den verschen indruk van zijn verblijf in Abyssinië meldde, blijkt overvloedig, dat de praktische en gematigde handelingen van Theodorus, in de eerste jaren, lang niet malsch waren. Het nedersabelen van gevangenen, het afhouwen van handen en voeten, het dood geeselen voor lichte vergrijpen moest in de oogen van een Europeaan wreed schijnen; doch kon eenigermate gerechtvaardigd worden door de noodzakelijkheid om in betrekkelijk korten tijd orde en veiligheid in het diep gezonken rijk te erlangen. Ondanks al wat hij gezien en persoonlijk ondervonden had, sprak de heer Lejean in 1864 als zijne overtuiging uit: „ que Théodore est un des hommes les plus remarquables de ce siècle, un homme de genie submerge dans un milieu barbare, et qu'une fatalité parfois méritée pousse aux abimes." Theodorus, die reeds menige buitensporigheid had begaan, welke men, volgens Lejean, echter ten onrechte aan dronkenschap toeschreef, nam in 1863 den Engelschen consul gevangen en in 1866 ook hen, welke tot diens bevrijding gezonden waren. In hoeverre het Engelsche gouvernement den aanvankelijk welgezinden vorst, die zeer prikkelbaar en naijverig op zijn gezag was, onstaatkundig bejegend had, blijft hier buiten beschouwing. Genoeg dat zijne wreedheden en dwaasheden meer en meer het karakter van waanzin kregen; dat de aanvallen dezer kwaal heviger en menigvuldiger werden; dat hij dien ten gevolge in zijn eigen land reeds veel van zijn gezag verloren had, toen in October 1867 Sir Robert Napier met eene krijgsmacht opdaagde, om het geschonden Britsche gezag te wreken. Theodorus, met zijn gedund en slecht uitgerust leger niet tegen de overmacht bestand, gaf al wijkende nog doorslaande bewijzen van zijn oorspronkelijk genie. Nadat het overblijfsel van zijn leger vernield of verstrooid was, trok hij zich terug in de rotsvesting Magdala, bij welker verovering, in April 1868, hij slechts door zelfmoord aan de handen zijner vijanden ontkwam. Wat geeft nu de heer Hendrik van Balen in „ Hiram ?" Eigenlijk minder een historischen roman uit de laatste jaren van Theodorus, dan wel eene historie van het aangeduide tijdperk, met een romantischen draad er doorgeweven. Uitvoerig schildert hij ons, hoe de half krankzinnige vorst, die telkens bij de macht van zijn Schepper zweert en bijna even dikwijls zijn duren eed breekt, door verregaande buitensporigheden en wreedheden zijn volk van zich vervreemdt, zich de Engelschen op den hals haalt en zijn ondergang te gemoet snelt. Hiram's lotgevallen, rijk aan afwisseling, dank zij de nukken des konings, dien hij nogtans ten einde toe getrouw blijft, en zijne betrekking tot twee vrouwen, van welke hij de eene bemint en de andere eene hartstochtelijke liefde voor hem heeft opgevat, vormen den romantischen draad, dien men soms geruimen tijd uit het oog verliest. Theodorus is de hoofdpersoon. Dit oogenschijnlijk kleine gebrek, hetwelk door eene wijziging van den titel ware op te heffen, is echter ten nauwste verbonden met een ander van meer overwegenden aard. De persoonlijkheid van Theodorus zelf komt niet tot haar recht, als den lezer terstond een kijkje vergund wordt in diens legerplaats te Zagé op den 25sten Januari ] 866. Wie hier voor het eerst leest van den Afrikaanschen vorst, die omstreeks dien tijd reeds eene treurige vermaardheid had gekregen, die door bijna geheel Abyssinië en de omliggende landen gehaat of gevreesd werd, zal weinig vermoeden, dat velen in Europa hem nog kort te voren hielden voor den scherpen beitel, waarvan ook de ervaren kunstenaar zich bedient, om de ruwe stof aanvankelijk wat te fatsoeneeren; dat sommigen in hem een kloeken hervormer, een anderen Czaar Peter waanden te zien. Wat van het verleden gezegd wordt, kan den indruk niet vergoeden, dien de lezer van 'skonings dwaasheden krijgt. De schrijver, die zijne keus alleen tot dit gedeelte bepaalde en tevens Theodorus te zeer op den voorgrond stelde, heeft zoodoende de tragische kern gemist, die het leven van een veelbelovend man, door eigen schuld in het verderf gestort, aanbiedt. Yoor den lezer wordt dien ten gevolge het verhaal, evenals „ Aran en Titus," meer akelig dan tragisch. Dat telkens afhakken van handen en voeten, het doodgeeselen om allerlei beuzelachtige redenen, dat herhaald ombrengen, ja slachten van weerloozen en gevangenen begint hem te walgen. Aan het hoofdstuk „ De gebroken riem" (II. p. 34), met onmiskenbaar talent geschreven, kunnen allen, die gaarne sidderen bij halsbrekende toeren, hun hart eens recht ophalen. Daarentegen zijn er o. i. te weinig karakters van edeler natuur, die Beecher Stowe e. a. als lichtende punten in donkere tafereelen hebben aangebracht. Alle geestelijken zijn hier dom en slecht, en de vrouwen missen te zeer het echt vrouwelijke. Aangenomen dat het in Abyssinië werkelijk zoo gesteld was, dan krijgt men hier meer eene photographie van de werkelijkheid, dan een kunstproduct, aan de werkelijkheid ontleend. Al het aangevoerde neemt niet weg, dat in „ Iliram" tal van schoone gedeelten zijn, zooals I p. 225 „ Onder vier oogen", en het reeds genoemde ijzingwekkende hoofdstuk „ De gebroken riem". Om eenig denkbeeld te geven van de levendige, doch o. i. te naakte schildering van het afschuwelijke, laten wij hier eenige regels volgen, genomen II. p. 244 uit de beschrijving der plundering van Magdala door de Engelsche troepen van Sir Kobert Napier, voor het meerendeel inlanders uit Britsch-Indië. „Wat houdt hen daar staande, den woesten troep? Het zijn graven waar zij voorstaan; zou er nog één sprankje menschelijkheid in hen zitten ? Neen, vergeefsche hoop! Daar in die graven liggen lijken, misschien, ja zeker wel getooid met versierselen, met goud, met edelgesteenten. Fluks de handen aan het werk geslagen, en de plunderaars veranderen in hyena's; de lijken worden opgewroet en uit hunne rust- plaats gesleurd. Eene verpestende lucht waait hun te gemoet; oene lijklucht, neen erger, de stank van reeds lang tot ontbinding overgegane lichamen, opgehoopt in het graf, omgeeft hen. Die verpestende gassen ontsnappen en doen hen terugdeinzen. Die pestwalm, 't is of het een wenk van den dood is aan de vernielers, de heiligschenners." „Maar de hyena deiust niet terug voor lijklucht. Het eene lijk na het andere wordt uit de graven gesleept en onderzocht. Ontzettend gezicht, die van begeerlijkheid fonkelende oogen te zien staren op de skeletten, welke men voor den dag brengt, die roofgierige handen te zien wroeten in de aarde en de doodsbeenderen. Plotseling schittert er iets in het duister. Een nog in windselen gehuld lijk wordt naar boven gehaald, 't Is reeds half vergaan, maar dat belet het onderzoek niet. Weer flikkert het, thans ziet men het; 't is op de borst van dat lijk, en twintig handen strekken er zich naar uit, grijpen er naar, dringen elkaar ter zijde, zij vechten er om. Een heeft het gegrepen, 't Is een gouden kruis; toen de Abouna Salama [het hoofd der Abyssinische kerk] zeven maanden geleden begraven werd, is het op zijne borst gelegd. Die vondst geeft hoop op meer, en de roofgierige klauwen maken fluks de windselen los, waarin de gestorvene is gewikkeld." „ Zoo gaat het dien nacht voort." Men kan uit het bovenstaande ontwaren, dat het den schrijver noch aan voorstellingsvermogen, noch aan zeggingskracht ontbreekt. De uitgever heeft door eene flinke, duidelijke letter, op keurig papier, er het zijne too bijgedragen om tot lezen aan te sporen. Menige dame, die „Hiram" in handen neemt, zal het ongetwijfeld terstond rangschikken onder de boeken, die er „ prettig" uitzien. 's-Grravenhage, Mei 1881. B- D. Het visioen van broeder Maarten, Gedicht van D. Gaspar Nuoez de Are e Uit het Spaanseh overgezet door J. C. van Slee. Thiel, D. Mijs, 1880. Prijs ƒ 0.50. „ Het visioen van broeder Maarten" — wie is broeder Maarten ? Niemand anders dan de groote Hervormer Maarten Luther. De in Spanje zeer populaire dichter Gaspar Nunez de Arce heeft in dit dichtstuk getracht langs psychologischen weg te verklaren, hoe Luther werd, wat hij is geweest. „ In dit gedicht zegt hij in zijn voorwoord, „ oordeel ik niet, klaag ik niet aan, spreek ik niet vrij maar heb ik mij alleen daartoe bepaald, den angst eener ziel in de laatste oogenblikken van haar ommekeer en haren val te schilderen." Hij wilde de twijfelingen, onzekerheid en vrees afmalen, die den geest van den onstuimigen Augustyner moesten vervullen, eer hij besloot de banden van gehoorzaamheid te verbreken en den vrede der christenheid te verstoren. Wij vinden Maarten Luther hier gedurende een ruwen winternacht in de kerk van het Augustyner klooster. Zijn gemoed wordt door een wilden stroom van denkbeelden bestormd en verontrust en gedurende het koorgezang en gebed der kloosterbroeders verschijnt, voor hem alleen zichtbaar, een vrouwelijke gedaante die zich aan hem als de Twijfel kennen doet. Zoodra zij haar naam genoemd heeft stort hij bewusteloos ter aarde en terwijl hij zoo in schijndood nederligt wordt zijn ontboeide geest aan de hand dier leidsvrouw, de Twijfel, naar een reusachtige rots, de Rots der Eeuwen, heengevoerd. Daar ziet hij de volken der oudheid door elkander woelen, zich ontwikkelen en vergaan. Daar overziet hij de menschheid in haar arbeid, haar voortgang, deugden en zonden. Dalr ziet hij al wat bloeide weer vernietigd en uit het vernietigde weer nieuw leven ontspruiten. Daar ziet hij eindelijk Rome, het machtige maar tevens misdadige Rome van zijn tijd. Dat Rome, J. C. VAN SLEE, HET VISIOEN VAN BROEDER MAARTEN. dat het voorbeeld moest geven in godsdienst en deugd en het alleen deed in ongodsdienstigheid en zedeloosheid. Dit gezicht grijpt hem zoozeer aan, dat wanneer hij eindelijk tot bewustzijn terugkeert, hij tot groote ontsteltenis van den eerwaarden gardiaan van het klooster uitroept: „'k Wil Rome gaan verwinnen,, dat, dat wil ik." Wij ontmoeten in dit dichtstuk verscheidene passages, die ons medesleepen, al vermoeit de dichter ons wel eens door zijne gedurige vergelijkingen, hoe goed gekozen die ook wezen mogen. Vooral de beschrijving van het verdorven Rome is schoon, en indrukwekkend zijn dan de woorden, die daarop volgen: „ Bij dit tafreel van schande hief de ziel de ontastbre handen naar den hemel op, viel op de knieën op de rots en sprak, 't gelaat bedekkend, op een toon, die slechts als aanklacht en verwijt weerklonk in eigen boezem: Rome, ach! Rome, wat, wat hebt gij toch vau mijnen God gemaakt 1" — Dit gedicht heeft in Spanje reeds tien oplagen beleefd. Ik twijfel er echter aan of het bij ons zeer populair zal worden. Bij ons stelt men eigenlijk in de hier behandelde kwestie zooveel belang niet meer. In katholieke landen, waar men nog onder den druk van de geestelijkheid zit, is elk geschrift, dat van verzet getuigt, welkom en moet grooten opgang maken. Doch in een land als het onze zijn wij al lang over zekere punten heen; wij zijn Maarten Luther in vrijheid van geloof al ver vooruit en zijne voorstellingen hebben voor ons alleen nog maar een historisch belang. Een katholiek Spanjaard, die zelf naar vrijheid snakt, leeft als het ware met dien strijder mede, doch een liberaal of modern gezind Hollander blijft er onverschillig bij. Als Luther kon terugkomen, zou hij het anathema van „ godslasteraar", hem door den gardiaan toegevoegd, zeker op ons toepassen, want hoeveel goeds onze eeuw ook hebben moge, geloovig kan men haar zeker niet noemen. Dit neemt nu echter niet weg dat „ Het visioen van Broeder Maarten" ook ten onzent door velen met belangstelling kan gelezen worden, al wekt het ook geen groote geestdrift op, omdat de dichter soms van een zekere diepzinnigheid niet vrij te pleiten is. De heer Van Slee heeft met zijne vertaling een zeer verdienstelijk werk verricht. Of het oorspronkelijke gedicht overal juist is overgezet kunnen wij niet beoordeelen, daar wij geen gelegenheid hebben tot vergelijking, doch de taal is overal zuiver en wij hebben geen gewrongen volzinnen ontmoet. Het is jammer dat de uitgever het boekje met zulk een leelijken Omslag heeft ontsierd. Dat balletdanseresje, dat daar achter dien sukkelachtigen monnik staat, doet ons volstrekt niet denken aan de verheven gestalte, die ons op bladz. 15 en 17 beschreven w ordt. Dat vignetje herinnert ons meer aan de verzoeking van den H. Antonius, dan aan den zielestrijd van den grooten Augustynermonnik. Om een gedicht als dit te illustreeren, dient de teekenaar wel een even groot genie te zijn als de dichter zelf. D. F. v. H. Aiïce. Oorspronkelijke roman van P. 1'. Brunings. Alkmaar, P. Kluitmau, 1880. Als recensent krijgt men tal van romans in handen, en dat het niet altijd meesterstukken zijn, zal iedereen licht begrijpen. De leesgezelschappen hebben een voldoenden voorraad noodig, en dan zorgen de uitgevers dat er jaarlijks in die behoefte wordt voorzien, doch zeker is het, dat ik in langen tijd geen roman heb gelezen, die mij zoo amuseerde als „ Alice" van den heer Brunings. Er zullen ongetwijfeld boeken genoeg kunnen aangewezen worden, waarvan de inhoud meer aesthetische of moreele waarde heeft, boeken, waar zooals men het noemt, meer in zit, maar in dezen roman weet de schrijver zoo aangenaam en onderhoudend te vertellen en zulke geestige en soms zeer gewichtige opmerkingen te maken, dat men altijd met de grootste belangstelling blijft doorlezen. Er ligt over dit geheele werk eene frischheid, die ons aangenaam aandoet. Er is niets wijsgeerigs of dweepachtigs in, zooals in de Duitsche romans, geen omhaal van woorden en lange beschrijvingen, als in de Engelsche, maar alles is kort en duidelijk, echt Hollandsch. Wij hebben hier een echt Hollandschen roman voor ons, hetgeen niet van elk verhaal in onze taal geschreven, kan getuigd worden. P. F. BRUNINGS, ALICE. Het verhaal brengt ons eerst in kennis met een zeeman van den ouden tijd, toen nog geen stoomschepen onze koopvaardijvloot op het droge hadden gebracht. Kapitein Tieboud of Hein, zooals hij in de wandeling genoemd werd, was gezagvoerder van een koopvaardijschip en trouwde toen hij al een man op jaren was met een jong, vroolijk meisje. Toen hij zich weer met zijn schip op reis bevond en juist het plan vormde om bij zijn jonge vrouw voortaan thuis te blijven, ging deze met een Franschman op den loop, haar dochtertje medenemende. De smart van den ouden zeeman, toen hij zijn oude moeder weer alleen vond, is treffend beschreven; zoo ook zijn vriendschap voor den stuurman (later gezagvoerder) Yerkooij, met wien hij naar Indië vertrekt en die hem gedurende een brand op het schip het leven redt. De beschrijving van dien brand en de ziekte van den armen kapitein Tieboud behoort tot de beste bladzijden van het boek. De twee mannen blijven later onafscheidelijke vrienden en vestigen zich, nadat zij in Indië veel geld gewonnen hebben, in een stad, die de schrijver Elsdoorn noemt. Thans krijgen wij tooneelen van geheel anderen aard. De schoone Alice betreedt het tooneel, zij, die niemand anders is dan Tieboud's weggevoerde dochter. Wat er nu met deze gebeurt, vóórdat haar vader haar herkent en of zij ten slotte met den knappen zeeofficier Michiel Hartzing trouwt, zal ik niet uitvoerig beschrijven. Ik wil het genoegen mijner lezers niet bederven en het boek is te aardig geschreven om tevreê te zijn, wanneer men maar iets van de intrige weet. Verscheidene karakters zijn naar het leven geteekend, zooals dat van dien trotschen Jonker van Eelden en zijne zuster die, als zij op dertigjarigen leeftijd met Michiel Hartzing verloofd raakt, onverwachts aan een verleden wordt herinnerd, dat alles behalve freule-achtig is. Bij al de trotsche en intrigeerende heeren en dames, die voor ons de revue passeeren, geven die eerlijke, oprechte zeebonken als Tieboud en Verkooij een sterk en alleraardigst contrast. 'Wij bevelen de lezing van dezen roman dringend aan en wenschen er den schrijver geluk mede, daar hij juist door de soberheid waarmee verscheidene passages behandeld zijn, groote blijken van studie heeft gegeven. D. F. v. H. j. v. hendriks, proeve van een woordenboek enz. Proeve van een Woordenboek van Nederlandsche Synoniemen, door J. V. Hendriks. Uitgegeven onder toezicht en met medewerking van A. A. Wikman, leeraar aan de H. B. School te Nijmegen. Deventer, A. Ter Gunne. "Wij weten volstrekt niet, of 't meer aanbeveling zou zijn, als een woordenboek van Synoniemen van Hendriks uitkwam onder toezicht van Wikman of een woordenboek van Wikman uitkwam onder toezicht van Hendriks. Hoe het echter zij, de uitgever verdient onzen dank, maar meer nog de schrijvers, die den moed hadden, met een woordenboek van synoniemen voor den dag te komen, noodig daar Weiland en Landré en Brünings sinds lang verouderd zijn, gevaarlijk sinds het Woordenboek zulke volmaakte staaltjes geeft. De schrijvers hebben eene degelijke proeve gegeven; ze hebben zeer voorzichtig maar niet geheel onjuist hunne defxnitiën gegeven, maar ze hebben blijkbaar de alphabetische volgorde der bestaande woordenboeken gevolgd. Daardoor hebben ze geen wetenschappelijk en geen volledig werk geleverd. Dit ware alleen mogelijk, als ze tot grondslag genomen hadden een philosophisch woordenboek der Nederlandsche taal, dat de woorden niet naar de beginletter, maar naar de begrippen ordent (in den smaak van roget, Thesaurus of English words and phrases) waardoor tevens de zekerheid kan zijn verkregen, dat een zeer groot aantal woorden en uitdrukkingen b.v. aandoen in allerleibeteekenissen, zich verdoen = zelfmoord plegen, gek = windwijzer, keel = rood in de heraldiek, monster = gedrocht, voorniet, omniet, verlegen = beschaamd, verlegen zijn om, aanbod, aanbieding, mogelijk (denkbaar), tartend (uitdagend) opmaken, bal (bol), gedrocht (monster), hak (hiel) enz. enz. enz. ontbreken. De ernstigste aanmerking betreft echter de b e t r o u wbare bewijsplaatsen van goede schrijvers, waaraan de samenstellers blijkbaar niet gedacht hebben. Uit voorbeelden van goede schrijvers ontleend moest bhjken, dat de woorden de beteekenis hebben, die de schrijvers beweren. Die voorbeelden ontbreken meerendeels. We wenschen echter deze „Proeve", die inderdaad een veelal zeer bruikbaar handboekje is, in aller handen, als zij, die het ernst is met onze moedertaal, hun exemplaren verrijken met de bewijsplaatsen, die ze vindon en met de woordengroepen, die ontbreken, zal door zeer velen nauwlettend zijn toegezien en tevens de eerste poging zijn gedaan tot vorming van een Woordenboek" (geen „proeve van....") dat — als men intusschen aan een philosophisch woordenboek der Nederlandsche taal voortwerkt, — een streng wetenschappelijk werk kan worden van hooge waarde en groote bruikbaarheid, eene eer voor ons land, een waardig monument onzer rijke en schoone moedertaal *). Amsterdam, Mei 1881. T. H. de Beek. Handleiding tij het onderwijs in het Engeltch. Naar aanleiding van Plate's „ Vollstandiger Lehrgang, 50e Auflage" bewerkt door C. Stoffel, 1 eeraar aan de openbare Handelsschool te Amsterdam. I. Uitspraak, Lees- en Vertaalboek. Amsterdam, C. L. Brinkman. 1880. Bij al de beweging, die er in Nederland over het taalonderwijs gemaakt wordt, spreekt men er toch slecht Fransch, afschuwelijk Duitsch en in 't geheel geen Engelsch. Het motto van Larousse's Lexicologie, aan Buffon ontleend, moge bewijzen, dat het geen onmogelijkheid is, een leerling zonder groote inspanning drie vreemde talen te leeren spreken, met betrekkelijk groote zuiverheid. De pakjesdragers in Constantinopel doen 't ook — hoewel ze lezen noch schrijven geleerd hebben — en de meeste commisvoyageurs, kellners en goochelaars doen 't evenzeer. We vragen: „ waarom zou 't dan onmogelijk zijn voor jongelui, die tot hun 18de a 20s,e jaar geregeld onderwijs ontvangen." Die vraag laat zich met in weinig regelen beantwoorden, maar de eerste aanleiding daartoe is in 't Engelsch een onvoldoend onderwijs in de uitspraak, waardoor elk woord een struikelblok wordt voor den spreker. Naar het voorbeeld van een werk, dat vijftig drukken *) Sedert het bovenstaande geschreven werd, verscheen in Duitschland van Schlesing een werk, dat voor Dnitschland kan zijn, wat Roget voor Engeland is en naar ik heden morgen vernam bestaat er kans, dat Nederland ook eeu dergelijk werk rijk zal worden. 14 Juni. DF K c. stoffel, handleiding bij het onderwijs enz. beleefde ('t is mij een raadsel hoe 't zoolang het noodlot ontliep van door een onbevoegde in het Nederlandsch vertaald te worden) geeft de heer Stoffel — bevoegd zoo goed als er een is — een handleiding, waarbij den leerling, bij 't uitspreken der Engelsche woorden, niet meer dan éene moeilijkheid te gelijk wordt voorgelegd en waarbij hij na 150 bladz. ongeveer alles heeft kunnen opmerken, wat de uitspraak der Engelsche taal aan moeilijkheden aanbiedt. Dat hij daarbij eene menigte woorden heeft geleerd, spreekt van zelf en dewijl elke regel eene reeks voorbeelden geeft en ter toepassing kleine zinnen en later verhaaltjes en verhalen, heeft de leerling ook al een heel aardig kijkje gekregen op de samenstelling van Engelsche termen en de vormverandering der Engelsche woorden. Met eene nauwkeurigheid en een voorzorg, waarvoor men bezield moet zijn voor zijn onderwerp en het volkomen meester moet wezen tevens, heeft de heer Stoffel telkens, wanneer de leerling gevaar liep een woord verkeerd uittespreken of de gefigureerde uitspraak tusschen haakjes geplaatst, of verwezen naar den regel volgens welken het woord moet uitgesproken worden. De inhoud der leesstukjes is onderhoudend genoeg, alleen enkele zijn te lang; waren ze door kortere vervangen, eene meer gewenschte afwisseling zou verkregen zijn. We zien in dit boek een eerste middel om het onderwijs in het Engelsch aan onze scholen beter vruchten te doen dragen. De inrichting is echter zoo geleidelijk, de bewerking zoo volledig en nauwkeurig, dat de leerling ook bij zelfoefening met dit boek het reeds zeer ver kon brengen in 't lezen van het Engelsch in de juiste uitspraak en met juisten klemtoon. We wenschen dit boek in veler handen. Amst. Mëi '81. T. H. de Beer. L. Leopold. Leesboek voor de volksschool. B. Achtste deeltje. Bonte steenen. Te Groningen bij I. B. Wolters. 1880. In Frankrijk is „ un original" de naam van een door de openbare meening veroordeelde, in Nederland is het niet uitgemaakt of 't eer of schande is, „een origineele" te heeten. Zeker is het, dat onze fabrikanten hun inlandsch fabrikaat liefst van een op- L. LEOPOLD, LEESBOEK VOOR DE VOLKSSCHOOL. schrift in een vreemde taal voorzien en dat onze schrijvers — de beste niet te na gesproken — hun werk (zoodra 't gedrukt is toch ook „koopwaar") in de wereld zenden met de aanbeveling: „Uit het Madagaskarsch" of „Naar de oorspronkelijke Eskimosche uitgave voor Nederlanders bewerkt." De heeren Leopold hebben dit niet noodig geacht, maar stukken van vreemde schrijvers vertaald en ze in de wereld gezonden (thans ook met buitenlandsche plaatjes) en heel Nederland koopt en bewondert. Dit is een stilzwijgende erkenning van eigen onbeduidendheid en nietswaardigheid. Dit neemt niet weg, dat de heeren Leopold onzen dank verdienen, voor de invoering van het „onderhoudend leesboek;" zij waren het die de preek-leesboeken en de leer-leesboeken van de scholen banden; zij bewezen der jeugd een weldaad. De voorraad leesboekjes (in casu van L. Leopold) is reeds zoo verbazend groot geworden, dat er reeds twee serien verschenen zijn met allerprachtigste titels — gelijkluidend voor serie A en voor serie B. De leesboeken heeten: 1. Meiregen; 2. Mosroosjes; 3. Stofgoud; Dauwdroppels; "Wildzang; Bonte steenen. Sneeuwvlokken. Klimop. Een spotvogel zou denken dat de eerste groep handelde over het water, de tweede over het o n k r u i d en in het wild groeiende planten, en de derde over mineralen. De waarheid is, dat deze dichterlijke namen alleen merken zijn (evenals de sigaren ze dragen) om de vele boekjes van elkaar te onderscheiden. Bij serie A loopen ze van den vierden tot den veertienden druk, bij serie B van den eersten tot den derden druk. Het achtste deeltje B, dat we hierbij aankondigen, bevat meerendeels stukken onzer beste Nederlandsche of welgeslaagde vertalingen der beste buitenlandsche schrijvers — enkele gedichten zijn zelfs vrjj goed in verzen vertaald. De inhoud is onderhoudend en zeer geschikt voor onze jongens, al zouden enkele stukken (N°. 4, 17, 18, 19, 24, 31, 33, 45, 53) als te preekerig ofte sentimenteel en onkinderlijk allicht door betere vervangen kunnen worden. Als volslagen ondichterlijk of liever onmogelijk zou ik willen bannen N°. 41 dat me onwillekeurig herinnert aan 't bekende vers uit Braga: / Amsterdam, drie December acht Tienhonderd veertig gister nacht Ontstond hier brand in 't achterhuis Van Pot op 't Spui bij d'Osjesluis, enz. De buitenlandsche prentjes zijn niet onaardig gereproduceerd en zullen aan het werkje met zijn 46 geschikte leesstukjes eene aantrekkelijkheid te meer geven. Amst. Mei '81. T. H. de Beer. Prose et Poesie. Livre de Lecture et de conversation par J. N. \alkhoff, Directeur de 1'e'cole moyenne de Heerenveen. Seconde édition, revue et considérablement augmeutée. Amsterdam. C. L. Brinkman. 1880. Een klein werkje, vervolg op des schrijvers Manuel, bestaande uit onderhoudende stukken, die dus de leerlingen niet vervelen, uit goede, veelal zeer bekende schrijvers genomen; maar gekozen uit de stukken, die het minst in andere bloemlezingen voorkomen. Ziedaar wat de zeer ijverige verzamelaar ons hier weder in 2n druk geeft. Het zal zeker evenals alle andere Valkhoffjes zijn weg vinden op scholen van allerlei aard, vooral ook omdat er geen stukken in voorkomen die andersdenkenden (anders dan wie?) kunnen ergeren. Ten slotte nog twee aanmerkingen. 1°. Merk ik op dat de correctie hier en daar veel te wenschen overlaat; een voorbeeld slechts: op bl. 73 in reg. 10 en 11 v. o. vier fouten n 74 in reg. 1 — 9 v. b. vijf fouten „ „ in reg. 1 v. o. eene fout „ 75 in reg. 1 — 8 v. o. twee fouten. 2°. Moet ik zeer betreuren, dat de schrijver, every inch a teacher, zich heeft laten verleiden, vooraan in dit boek een gedeelte te plaatsen van eene circulaire van Jules Simon, die natuurlijk als alle officieele stukken alleen waar is op een afstand of wil men, onder geheel exceptioneele omstandigheden. Maar al was alles mogelijk, wat in die circulaire voorkomt, dan nog zou ik ten behoeve van goede docenten en niet volmaakte leerlingen protest j. n. valkhoff, prose et poesie. aanteekenen tegen den regel: „ On apprend les langues vivantes pour les parler, et les langues mortes pour les lire." Veelal zou men daarin meer lezen dan er staat en — bedenken we 't wèl: die niets kan dan talen spreken, die de taal niet gevoelt en haar leven erkent, die niet de taal als middel gebruikt om de letterkunde des volks t e leeren kennen en met de grootste geesten te leven, verwerft niets meer dan Kellnerwissenschaft, krijgt alleen commis- voyageurs-eigenschappen, elke goochelaar en koorddanser spreekt drie of vier talen. Het taalonderwijs moet zeker het practisch resultaat hebben, dat de leerlingen de taal leeren spreken en schrijven, maar vooral moet dat onderwijs — meer dan ecnig ander ■— strekken om hen te ontwikkelen, om hen te vormen voor het leven, door hen den innigsten omgang te verzekeren met de grootste geesten van alle landen en van alle tijden. Het is niet waar, wat het oude rijmpje zegt: Zooveel mannen in een man Als hij talen spreken kan. of wel: „ Autant de langues que 1'homme sait parler, autant de fois il est homme." Veeleer zou 't moeten heeten: Wie alleen zijne land- en t ij dgenooten begrijpt, die is een half mensch. Amst. Mei '81. T. H. de Beer. In Berlijn, door Johan Gram. Amsterdam P. N. Vau Kampen eu Zoon 1880.
37,006
MMUTRA01:001329001:mpeg21_6
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,849
Utrechtsche studenten almanak voor ..., 1849, 1849
null
Latin
Spoken
7,012
14,599
Illmtre Daventriae Athenaeum neque universitas est neque academia, sed vera schok seu gymnasium, ex antiquioribus tiimen, quae huiusmodi patria nostra habuit. Ortum habet a privata liberalitate testamentaria Bal-THASABis cuiusdam a Bodekek civis illius eivitatis, qui peregrina militia in mediterranei maris regionibus partas opes amplissiinas patriae suae legaverat, ea lege ut ex illa pecunia illustre gymnasium fundaretur; quod igitur secundum liane voluntatem conditum, j'am anno 1630 ineunte, inauguratum est (1). Continuo ibi Tlieologiae, Juris, Medioinae, ac Philosophiae professores c-reati snnt, et deiuceps, cxcepta arte salutifera, omni tempore fuerunt, in bis nonnulli doctrinae nomine clari; quales tarnen Daventrienses magis vocare quam apud se retinere sciverunt, utique postei-iori aetate, cum parsimoniae numen potius quam Minervam in athenaeo Ruo colere coeperant. Brueysius autem ut in eo doceret parvo stipendio (2) invitatus, non tantum hoe muiius alacri animo obiit, sed etiam in co libentissime dnravit, cum magna civium Davcntriensium vohmtate, et ad incrementum ipsius athenaei, per duodecim an- ti) Revius. Daventria illuslrata. Llb. VI. L. B. 1651. (2) Florenorum 850, quod per duas vites nuctum postremo enmmain 1300 FI. nequavlt. 25 üorum spatium. iSTequc bieimio post, cum lautioribus conditionibus ad Gcli’icam academiam invitaretur, ut Daventriam relinqueret, moven potuit. llic vero juri üivili dooendo maxime destinatus orationem auspicandi gratia habuit: „pro jiirisprudentia Romana, eüani post pereuntia ceterarum artium ac doclrinanmi studio, pristinmn decus diu iuente." In ea demonstrabat quam cito lapsu sero enucleata Quiritium humanitas conciderit, stante tarnen ao diu durante jurispmdentia Eomana, quae ad Diocletiani usque tempora suas dotes rotinuit. Causas a\itein liuius tenacioris vitae orator partim in jurisprudontiae natiira, cum sitars quae pcrpetuis traditionibus alitur et conservatur, pouit, partim in ipsius populi llomani indole; bic enim antiqui moris unus in paucis religiosisimus erat. Quod mihi quidcm utrumque vorum vidctur: habemus nimirura ilHus religiositatis, ut etiam turn quarto seculo apparuit, in senatu Eomano, illustre specimen in celebri iila Syjijiaciii ad ïueodosiUM epistola(l), pro ritu antiquo scripta; nee repreliendere velis in orationis brevitate concioni aceommodata, id non überius explicatum esse; magis id requiras, qua igitur de causa tandem jurisprudentia quoque occiderit; quae quaestio panim in considerationem veuit, cum tarnen arguraenti soliditatem explere videatur. Ceterum probabilia plura dixit orator de jurisprudentiae Romanac dotibus, de Peritorum virtute, et quod in primis confirmat superiora, de naturali lento gradu se explicantis juris Komani incremento, quod ad temporum diversitates ita sponte accommodabatur. Haec fuerunt professoris Bktjetjsii auspicia. Deinde doeuit, praeter Insütutionum et Fandectarmn interpretationem, etiam Jus Naturale, et subinde Juris Rmnani Historiam , quae Titulo de Origine Juris continetur , ex CoRNELii Ecciani compondio ; quae, si reputas unura (1) X. 61. tantum iu quaque Facultate professorem fuisse, sane non exigua praestntio videbitur; attamen, cum id temporis luutatio ferre videretur, etiara de Gallico jure Gallorum sermoue recitare instituit. Universa autem institutio ejus athenaeo id jDi'cfuit, ut indies mag'is studiosorum proventu augeretur, utque a duodecim ad Gginti, et quod excurrit, in singulis scholis numerus cresceret. Itaque mirum non crat, quod ab co saepe audivimus , Daventriensem stationem ei fuisse dulcissimam ; sed concurrebant eius rei causae plures. Non diu Daventriac fuit, quin a civibus, tam honoratioribus quam inferioribus, Bktjeijsius et diligeretur et observaretur plurimum, suaque cum bumanitate ac facili consuetudine, turn hominuni ac rerum humanarum inteliigentia, apud omnes auctoritatem atquo dignitatem sibi conciliaret. Cujus rei, si haec narratio id pateretur, insignia exempla afferre possem, ad demonstrandum quantopero ad civium utilitatem , et vero salutem, consuiendo , persuadendo, scribendo, subinde itinere etiam suscipiendo, opem ferre soleret: nunc ut nobilis civis crimine eximeretur, nunc ue luunilis paterfiimilias in remotas regiones ablegaretur. nunc ne quis per tyrannicain suspicionem injustae neci daretur. Eaque ego non primuni ab ipso accepi,' sed a Daventriensibus. quandoque ab ipsis benefioii debitoribus. Non poterat quidem omnia per se praestare, sed habebat ainicos in civitate plures quorum in mann essent aln potentiores, quorum ille opera ntebatur ; etsi, ut diccre coopi, inconsulto Brueijsio pauca illic gerebantur. • Inter amicos autem quos ibi habebat duo erant quos ante alios dOigeret, collegae eius, viri doctrina praestabiles. Alter erat Janus Otto Sluiter Beueijsio minor annis quinque, sed eodem quo ipse tempore ad Daventriensem cathcdram vocatus. Huins amabiles mores laudf.re omnes, etiam post viri immatura fata, solebant; de Beueysio autem sic judicabat, ut non tantum se fortunae beneficie ad candem conditionem vocatum , sed etiam natura conciliante ad vitae coiisuetudinem mutuaraque amicitiam se atque illum informatos esse, profiteretur (1). Alter vero amieorum, de quo cogitabam, erat Coeneliüs Ekanssex van Eck, Theologiae, postcaque Eloquentiae patidae professor. Hic aetate quidem Sluitekum et Brueysium antecedebat, sed facilitatc qua crat, atque animi hilaritate juvenis, ad amicitiam eorum ac familiaritatem natus videbatnr. Hic etiam studiorum elegantia et insigni cloquentia, in prirais vero consuctudinis suae dulcedine, omnium animos sibi Daventriae devinxerat; cum Bhüeysio autem et Sleiteho ita conjunctus erat, ut triumviratu eo tempora athenacum obtineri, sed fraternitatis atque amicitiae triumviratu, dixisses. Dulces ita noster in illa parva civitate annos transcgit; sed ut vita humaiia bona et mala commixta liabet, tristia quoque ab eo non afuenmt. Nam cum tertio anno post susceptam professionem lioiiestissimas nuptias contraxisset easque felicissimas, ciunque ex iis filios duos educasset, hos paiicis annis post magno cum anirai dolore raorte amisit; rursus non magno intervallo filiam. Prior autem calamitas eum afflixit co tristissimo Daventriensibiis anno, quo oppidum illud, a Gallico praesidio occupatum, protraota obsidiono tiimultuariae militiae prcmebatur; in qua Bkueysibs, cum ceteris civibus, ab avara praefecti dominatione hand leve patrimonii detrimentum, aliaque mala, passus est, His omnibus valotudo eins, alioquin baud infirma, eam contraxissc molMtam affectioncm videtur, de qua, velut latenti male, ustpie conqueri solebat; quapropter se saepe ad ca quae officii causa, (1) J. O. Sluiter. Oratio de utilissima reip. Attieae cognitione. Daventr. 1804. Brueysius eum laudavit raorluum decennio post: Redevoering ter nagedachtenis van den Iloog-Iceraar J. O. Sluiter, uitgesproken den 9 Maart 1815, i?i het Departement Deventer der Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen, door J. R. de Brueys. et ad publicam utilitatem, agere vellet, tam alacrem nou essü quam cupiebat, fatebatur. Vleit tamen affcctam naturam diu iu eo animi constantia, ut in primis ïrajectiiia profcssione, ad quam proximo anno deferebatur , patefiictum est, quao velut alterani partem facit in vita BiiüEysii, de qua nunc nobis commemorandum est. Trajeetina academia vetus, et nobilis, etiam oxteris, Napoleone imperatore, qui annorum quam pacis amantioi fuit, suppressa erat, anno li, s. decimo; sed interim suis se viribus aliquamdiu donec (ut Hecsdium lectionibus instauratis pracclicare memini) phoenix resurgeret e cineribus. Academiae nostrac historiam si quis scribere vellet, practer alia memorabilia id explicandum haberet, cum instituta esset publica scu provincialis, sicut eeterae in patria nestra academiae, per quos gradus, perve quas machinationes, ab co dignitaris fastigio dejecta, et municipalis eflecta sit, cum damno et amissione omnium prope quae liabebat privilegiorum. Scribendum ille item haberet de vi yitali et occiilta virtute, quae inesse solet naturaliter succrcscentibus huiusmodi institutis, qualis in nostra academia insigniter p)atefacta est. Haec euim privilegiis nuda, docentium numero parva, necessaria supcllectile pauper, studiosorum frequentia mediocris, per duo prope secula ita inclaruit, ut et patriam imiversam illustraret, et Trajectinum nomen in remotissimis exteronim cum bibliotliecis turn academiis etiamnimc, splendore academiarum nostrarum dudum doleto, assidue honorilice celebretur. Quibus de causis id ita secutum sit, quaestio sit digna ad examinandum; ego majomm religiosae sollicitudini in deligendis professoribus plurimum deberi, existimo. Sed ut ad RrueysiüM revertar, cum Trajectina academia instaurata, ut dixi, et publica facta, pro ampliori disciplinarum in ca docendarum modo numerus profcssorum ampliandus videretur, ut pro duobus tres legitimi crearentur, hic facilc illis qui erant additus est. Diuturna enim ac felici 25* Diiventriensi disciplina, cura forensiutn reriim peritia, ae vitae negotiosae famillaritate, quam ibi contraxcrat, conjuncta, sponte commendaii vidobatnv. Cum igihir inaugurata esset academia, Brueysius, ex praesenti instituto, suscepit juris hodierni disciplinam , praotorca cncyclopnediam , et paulo post, aocedente Enschutio, etiam oooouomiae pnblicae lectiones: quas duas scholas adhuc in academiis nostris nullus habucrat: oeconomiam autem suscipiebat sponte , citra legitimam apiid nos necessj^atcm, ex re se factnrum cum academiae tuin Smdiosorum existimans. Gnales vero lectiones illae singnlae fuerint, enaiTare vix attinet, cum tam multis ex eins scliola profectis in hao civitate notae sint. Anno autem b. s. quadragesimo, cum propter juris nostri commutationem , plures lectiones catalogo legitimo adjicerentur , ]srueysio etiam novae partes agendae dabantur : jus patrium novis legibns rcformatum, et processus civilis item patrio jurc cnarrandus. Licet affecta valitudine , alacri turnen animo, ntramqne provinciam obiit. Nee leve opus crat, profecto, illam faiTaginem, quam viginti annorum perfunotoria disceptatio cumulaverat, discntere, in jure recens nato diversa componere, antinomias conciliarc, inopiam supplere , abundantia scponore, verba aon bona ad bene cogitata revocare, non bene cogitata ad jmds principia, universam denique materiem in artis formam redigere : postremo ea praestare quae in tali re boni doctoris sunt et boni intei'pretis. Talia tnm Brüeysio virilem jam actatem egresso imponebantur; talia tnm suscepit atque peregit. Hacc statio Trajcctina Brueysii longior fnit quam superior Daventriensis, longior item quam plerisque professoribus contingere solet, cum ad tertiam prope partem seculi producta sit. Interea multa ei laeta ae prospera aociderunt, nonnulla etiam ad versa expertus est. Laetari poterat numero in dies crescente juris studiosorum, quorum frequentia auditorium eius celebra- batur, in qulbus non pauci erant rc et nomine Studiosi, bonis moribus, aiidiendi assiduitate, atqne elaborata dissertationo se coraraendantes; qui renim status duravit ad seouli aniium trigesimum : sed devorarunt euin anni macilenti ac steriles qui secuti sunt, ingmente scilicet seditione Belgica , et ]3atava pube in militiam conscripta. Infracta est academia illa calamitate, ut nunquam repararetur. Practcrea dum liaec quac scripsi gerebantiu-, illi anno vigesimo-quinto munus rcctoris delatum est, quod, nt plernmqno apud nos grave esse non solet, ita gravissimum atque aegritiidinis plenum contigit BiiUEysio. Erat enim intcr 'urbanos milites tum et academiae cives nescio quae prava aenudatio, quae quandoque in vim et injuriam erumperet. Acoidit ut proterviores quidam illos milites, dum meditatio fiebat, lacesserent; illi ad iram provocati teinere arrais suis utentes nostros exigerent ac vulneravent. Illi igitur, non de se querentes, rcctoris intcrcessionem instanter postulare, civitateni querimoniis implere , multaque dicere ac facerc quac rectori injusta videbantur. A ])artibus plorantium professores, nmis aut item alter, staro credebantur. Brueysiüs igitur in invidiam venit, et anno sequenti, cum officii transferendi gratia orationem haberet, quidam male feriati sibilis eum et strepitu exceperunt, ut orationem vix decenter ad cxitum perduceret. Ita rem ille narrare solebat, quam ego, obliterata jam illa injuria, contractam referre malui; ccterum ut sibi recti conscius erat, et turbulentiores quosque frustra salubritcr interpellaverat, ita non poterat non rem ad animum revocare, atque annum illum atro signare lapillo in reputanda vita sua academica. Oratio quam tum habuit edita exstat, eamque non licet silentio praetermittere; sed aliam item habuit, (de qua continuandi formoiiis gratia non intcrposui), cum ïrajectinain professiouem auspicarctur: de utraque igitur boe loco commode dici poterit. Hujus ai'gumeutum erat: „maxiimiM felicUatis hicrementma qiwil Belgici cives a hovo legum Codice jure sperare poterant.” Quod cum ad temporis rationem et juris nostri historiam, nou minus qnam ad Beueysii opiniones cognoscendas faciat, tantisper consideremus. Consoiidatio juris talis', qualem Brüeysius cogitabat, iiostra aetate controversiae materies fuit intcr Germaniae jurcconsultos celebratissimos, (cui subinde in Gallia quidam, et vero in Anglia, intervenemnt), cum alii cam omnium rerum optabilissimam, alii vero pervcrsam atque damnosam judicaront. Urgebant lii juris orgauicani naturam et historicam indolem, quam legum interventu corrampi dicebant, ncgantes praeterea liane aetatem, w? vav PpoToi parein esse taiito operi. Illi vero iitilitatem politicam rei extollcbant, juris llomani molestiam damnabant: jurisprudentiam populo servire, non populura jurisprudentiae, oportere. Ab hls partibus stetit Erueysius, non tamcii sic ut iisdem argumontis uteretur. Nimirum apud nos jus patrium duonim Codicum iiiterventu fuerat interclusum, instaurari cum innumeris suis varietatibus, quibus locus a loco discernebatur, vix poterat. Praeterea Franciae leges, nobis per tyrannidem obtrusae, cedere debere videbantur juri patrio, certe legibus ad eius imitationem scribeiidis: quocirca reiiovatio juris lege fundamentali etiam imperata fuerat. Sperabat de lioc incepto bene Brueysius, quam spem si eventus, ut ipse quaiidoque dolens fatebatur, fefellit, non propterea nobis parum providiis videri debet, Erat tempus , quo ille dicebat, recuperatae libertatis; cives nostri, tyrannide arcenda, et patria vindicanda, animi et resurgentis èvépystai notabilia documenta dederant; scholae juris nuper erant liberaliter instauratae, concordia et pax quaclibet lacta ac fausta exspectare jubebant. Nee deerant omnino patriae iiostrae jurisperiti, quorum opera, consilia, judicia adhiberi poterant. De Codificalionis per se salubri malove cffectu non attinebat dispii- tare, cum Brueysius de eo cum civibus suis consentiret omnibus, ctimque id beneficii loco apud nos haberetur, contradicente nemine. Quidqiüd sit, oratione illa, cui auditor interfui, Brueysium omnibus turn vebemeiiter placuisse, recordor. Cum rectoris officio, anno 1826, abdicaret, orationem liabuit, ad nova studia commendanda, quae ipse primum aoademiae intulerat; „de oeconomia politica, si prudenter colatur, optimo prosperitatis civium ac civitatis praesidio” Oeconomia illa est ars divitiarum, et fontes recludit, qui ut apud nos überrime fluant, nullus est qui non toto animo desideret; in primis vero valet ad mala averruncanda, quae a prava sapientia legislatorum et reip. rectorum manare solent, cuiusmodi in illa oratione plura referuntur. Cetemm de praestantia illius disciplinae satis superque dictum scriptumque est; Brueysius eam impense colebat, eiusque quaestiones in confabulatione domestica discutere, ras erat qua potissimum delcctabatur. Quodsi e republica esse vidoretur de quaestione aliqua ex eo gonere suam promere sententiam, nuUo invidiae metu quin eam declararet, cohibebatur. Tostimonio sunt meditationes (1), quas anno trigesimo quinto de legibus frumentariis, qualis tum lex apud nos imminebat, typis subjecit, cum eam rem in patria nostra praecipuc damnosam iudioaret. Aliis tamen placebat, et novimus omncs quanto studio in utramque partem, quantaque contentione, illa controversia tum agitata sit, ut non paiicos ad scribendum sollicitaret. Argumenta ultro citroque reoensere longum sit, eoquo minus utile quod liis proximis annis in perpetuum disceptationem venerunt, cuius memoria non facilo dilabetur. Brueysio suum judicium, praeter invidiam multorum, publico censuram tulit, quam postea dolens reoordabatur. (1) üedaclUen over graanwetten met betrekking tot ons band, van Mr. J. K. de Brueys. Utrecht 1835. Scripsit alia de oeconomia publica, quae quidam typis expressa sunt, non tarnen venalia, sed amioorum causa. Xirairum anno 1671 Leidae pvodicrat liber inccrto auctore „de saluberrimis principiis et regulis reip. 15atavae qui probabili conjectiira deberi ovedebatur illustri viro JANO DE WIT. In eo libro jn-aeclara quaedam pubiicae oeconomiae elementa doprebendero sibi visus Beueysius, ea, tanquam primam eius generis operam, in luce ponere cupiebat. Nam ad medium seculum se])timo-decimum potest referri. Agnoscebat auctor ille, quisquis sit, esse regulas politicus omnium regionum, sive communiter ad omnes torras pertinentes. Huiusinodi regulam deinde priraariam tradit personarinn, et item pecuniae cuiusque, incolumitatem, sine quibus fortunata et opulenta civitas nulla esse possit. Alteram addit, oninia industriae genera, negotiationem, offioinam, navigationem, esse inter se colligata, ut nulla cum nullius detrimento adjuvanda videatur. Tertio docet libortatem cujusvis industriae esse perneccssariam. 11 is tribus praceptis sane bona pars oeconomiae politicae contineri vidotur; quodsi roputamus ([Uam poruiciose plerumque in lioo genere errari soleret, profecto fateri cogimur, incertuin auctorem in eo sui seculi liomines longe antccellere; cumquc in bumanitatis IBatavae bistoria sii)i non infimum locum vindicasse. Superest ut postremo ca demoustrem quae anno 1829 de jure criminali apud nos cmendando scripsit (1). Appctebatur per id tempus in patria nostra, et petitur otiam nunc, facinorosorum bominum emendatie juri criminali tantum non substituenda. Transatlantica quadam pbilantbropia moti, plerique in mortis poenam, et corporeas poenas, ita invebcbantur, ut pristinum jus criininale inhumanum, barbarura, Impium et nefarium, Alarico et Vandalis, non nostro lucide (II Bijdragen tot Regtsgeleerdlieid en Wetgeving. IV. 3. Anist. 1889. ecculo digtmm, dicere'nt, omnique qua poterant ignominia notarent. Brueysius tamen, qui a juris onminalis studio se nunquam abalienaverat, jicc magis seculi liberalitatem respuebat, utrumque pocnariim genus propugnare sustiuuit, utpote civium securitati pernecessanum; ex diverso Icnitudinem illam esse liumanitatem iinaginariam , publice pcriculosam , doccns , cum insontiuin salutem furum et sicariorum utilitati postponeret, et vero ipsi emendationis proposito adversaretur. Ilaoc contra Cauolum Lucam defcndebat MoNTEsauivii, IVIICHACLIs, 1 ESTELII ct IljiOEßii auctoritate, expcrientia Americanorum, eorumque exemplo quae in Etruria ct in Austria tentata fuerant. üstondebat diversitatein in principio puniendi cum imperii line, qucm sibi quisque proponat, summoperc cohaerere; postremo Foenalem Oodicem, qui tune rogabatur, a plcrisquc acriter rcprobatum , sibi improbum non videri, candide prolitebatur. Ilaec igituv viri scripta simt quae typis expressa exstant; alia vero multa in scrinio eius inveniuntur, quae edita non sunt, non tantum quae docendi causa magnam molem, in tam longo professionis curriculo, dictata seu collegia, quae vulgo vocantur, reliquit; sed etiam quae in sodalitatibus, inve cootu privato aliqno, delectandi vel informandi consilio rccitavit, in quibus cum sale et lepore plerumque utilia quaedam miscebat: ut ego Daventriae saepe audivi ab aliis, Trajecti nonnunquam ipse interfui. Keliqnit etiam orationem quam -Daventriae rector habuit: „de ji-risprudentla naturaü le„gum et judiciorum crimimUmn cultrice atque emenda„trice " item quam more majorum promotor annojubilaeo academiae nostrae (1836) liabuit: utramque ineditam. Sed properamus iam ad alteram eius vitae academicae partem, qua professoris officium absolvitur. Hoe enim duplex intelligi solet: scribere atque doccre. Quae scripsit Ekueijsius demonstravimus, vidoamus de ratione docendi. Huius igitur triplex usus in academiis versatur: alii enim dicere, alii dictarc, alii vero praelegere solent; sic tarnen plerique ut uno genere utentes, alio non prorsus abstincant; rursus, ut saepe idem in aliis lectionibus alia rationa utatur. Brueijsius igitur potissimum utebatur genere secundo: quam consuetudinem_ suspicor eum in diutina Daventviensi statione contraxisse, übi rudes animi aliter quam dictando vix instrui poterant; deinde rei nimium assuefactus difficilius ab ea recessisset. Temperabat tamen taedium eins cum responsione, quam assiduo opere religiose exercebat, tum intcrloquendo, cuiusmodi interpellatio annis posterioribus überior esse solebat. Accedebat, qui nondum exspiravit in academiis nostris usus disputandi, quem multis annis perpotuavit. Privatim autem juris studiosos domi excipiebat, ut eis familiari sennone consuleret; in primis vero auxilio esse solebat discipulis suis in dissertationibus concinnandis : quae necessitas omnibus professoribus gravior, Beueysium , qua erat natura facüis ac domiseda, praecipuo onerabat, sic ut otii ac laboris sui nimium profecto, cum salutis etiam dispendio, perderet. Interna docendi ratio qua utebatur, (adliuc cnim de externa tantum , modoqne tradendi, retuli), talis erat qualis in scriptis eins apparet, ut in primis cemeretur simplicitate ac perspicuitate cum verborum tum sententiarum ; quae ros , cum ei plus indulgcs , facüe labitur in prolixitatem. In exmnmaüonïhus quoque populari sermone, et a tralatitiis rebus orsus, proecdere solebat: ut juveniles animos erigeret potius quam deprimeret. Compendiis in jure docendo pleniraque utebatur, scilicet Heinecciis in jure Homano, Smallenburgii libello in jure Prancico tradendo , et, ut supra demonstratum est, historiam juris secundum Titulum de origine juris maxrs.- bat e randectarum compendio , nunc prope obliterato, CoRNELii VAN Eck Trajectiui professoris, qui liic anno 1732 in rebus liumanis esse dcsiit. Alii doctores turn Bachio utebantur: vera enim ac justa juris historia in patria nestra non magnopere desiderabatur, nequc si jus Komamim excipias, desideratur hodic. lii jiire riaturab explicando nullum librum adhibobat, nee mao-is ip Juris Eatavi partibus sibi commissis, quae nullum liabcnt. Studiosorum magis amore et observantia quam frcquentia florcbat, quod partim quidom dictandi tacdio magis vero artis quam profitemur naturac tribuendum’ est. Hacc emm eloquentiae alis non attollitur, sed liuinilis dictionis est, in terra habitaus : utique si a jure naturali, quae poësis est jurisprudentiae, et a patrocinio forcnsi, quod in eausis patibidaribus grandiloquum esse solet, rcccsseris. Atqui juvenes nostri id a Germanica juventute differunt, quod sibi verba dari usqucquaque cupiuid; utilissima atque gravissima quaeque, quibus vita civilis et rcspublica eontiuetur, si ornate non dicantur, insupcr habeiit. Hoe igitur Erueysius, cum plerisque apud nos juris professoribus, expertus est; auditores sibi devincu-e nou poterat; in Germania Vero etiam Pandeotarum scholae, quae inter omnes minimc verborum fueum patiuntur, propter rerura übcrtatem vulgo frequentissimae etiam tune esse solent, cum in docente omnia adsunt praeter facuiidiam. Querebatur quandoque ea de re apud amicos suos, sed patienter eam ferebat, ut cetera vitae mala, sine aegritudine, operae probae sibi conscius. Ceterum, ut dixi, amore et observantia discipuloriim colebatur , ut nullus mao-is. Patefactum est hoe egregie anno superiore h. s. Quod intenneclium est, de soriptis viri et de scliolis dicenti, dicam lioc loco de opimonibus eins in jnre, quippe quae e scriptis et scholis aeque Prioribns annis juris natuvalis fidelem cultorem se proiitebatur: hoe enim universi juris fundamenta contineri credebantur, quibus jns civile addero tantum vel detrahei-e soleat: quasi dixeris jus naturalo regulam facere, civile exceptionis vicem obtinere ; quae turn erat yulgaris in omnibus pvope Europae scholis orthodoxia; in patria vero nostra accedebat quorundam literatissimorum doctorum disciplina Pestelii , Ckassii , Ehoerii, cujus übertate juventuti nostrae illa studia commendabantur, quae jam per se juveniles animos sublimitate quam affectant, et philosophandi lioentia facile capiant. Provectiori aetate illc similia quidem profitebatur, _ nam in ovatione inaugurali quam anno 1816 Trajecti habuit, pulcris verbis etiamnune laudat jus illud, „quod natiira vconstitutum est, a quo silex civilis aberret, _ab ipsa „simul humana natura aberret, nccesse sit, cujus stu„dium, libertatis praesidium, tyranni e scholis eximere ,nitebantur sed jam tum aliquid aoroasi eum dedisse, credibile est. Nimiram probe seiebat, quam muta voee illud Jus Naturae loquatur, qiioties de re, vel negotio consulatur , aut de causa forensi aliqua; nee facile posse inveniri praeceptum eius a quo non in eivitate continuo longe lateque abeundum sit. Postea certe, eum de jure criminali conformando scriberet, philosophandum quidem esse de jure poenarum dicebat: de qua enim re humana utüiter pliilosophari non possis? sed poenas , legesque poenales extra civitatem haberi negabat; atqui jus eriminale sinc poenis incogitabiUs res est : igitur, si natura poenas non dictat, jns criminale a natura sancitum nullum est. Sunt tamen, inquit, generalia quae- (lam priucipia, qiiae iii omni regione observari debent in jure constituendo: quod quidem nemo in dubiuin revocat, scilicet propter communcm naturam humanam , cum übivis terrarum jura hominibns scribantur: enimvero aliud est naturam consideraiidam esse in jure constituendo , aliud naturam per se jura eendere legislatoris iustar, quorum in civitatc usus sit. Ita turn de his rebus statuobat, scilicet anno 1839, maturo vir judicio; juvenis quidem, ut in oratione Daventriensi comperi, anno 1807 multo aliter (1), nee tarnen ipse maxime mutatus, mutata non minus erant tempora. De aliis juris partibus Beueïsius similia non scripsit, sed in privatis coiloquiis de jure naturali ita saepe judicavit, ut pristinae persuasionis in eo non multum superesse videretur. Nee sane mirum est, in tam longo annorum decursu , in re vaiie disputata , eum a sententia abiisse , quam juvenis adsciverat. De jure civili statuebat, id omnino esse oportere legitimum: non modo id utilius ratus, sed etiam legislatoris voluntatem esse juris fundamentum, consuctudini ne id quidem concedens, quod apud alios haberc angusto loco conclusa solebat. Nee igitur mirabatur, neque culpabat, quod nuper in nostris legibus inventum est; ~consuctudinem jus non facere, nisi lege annuente.” Minime quidem ignorabat quae (iiversae sobolae auctores bis triginta annis, quaeque vir acer et subtilis Hu go multo prius , diversa docuerant; plano ipse, cum primum juris professionem auspicaretur, id in jure Komano laudaverat, Noodtii verbis : „quod ars eius non esset imbris more coelo delapsa, secl systema novem seculo- (1) ö ... non ita tarnen haec accipi velim, quasi poenas et »jus puniendi cum ipsis demum civitalibus natum fuisse exisatiraem ; p(>enarum origo a natura proficiscitur, ex qua ipsa »proinde criminum atque poenarum dejïnitiones haurïe?idae sunt. set delinquentibus accommodandae," xum laboribus ac meditationibus absolutum, non minUs antiquitatis reverentia quam praestantia sua commendatum : ” enimvero postea, novarum Icgum appetitu apud populos gliscente, boe etiam capüis esse videtur, jam eo tempore, quo bic primum verba faciens felicitatem iiostram ex ea re atigurabatur: in quo sibi adsentientes inultos et time habuit, et habet etiam nuno. Neque debinc cum invonio in juris historia, sive Germanicae originis sive Eomanae, imiltum opcrae collocasse. Est abud qnod nostra actate juris sohoias in Germania ocoupavit, ab illustribus quibusque doctoribus celebratum, systema. Q,uod tarnen maxime ad juris Eoniani doctrinam pertinet. Negarunt jam pridem id leijali ordine tradendum esse a Justiniano profecto, ab ipsis docentibus in artis formam redigendum esse praecipientes. In qua re ego duo scmper animadverti, quae rem velut suspectam faciant; primum ortum iUam babere a scbolae neeessitate et cuiTiculi angustia, quod quadraginta et quadrin gentos Digestorum titulos, quatuor mensibus cxpugnandos, faoilo non capit; tum magna varielas nobis occurrit in systematum ülorum dispositione, qnorum tarnen nullum absque rationa, cuncta curiose ac diligenter condita sunt. Quocirca consensio locorum, necessitudo qua juris instituta inter se conjuncta sint et colligata, quae nos ad systematicam rationem optandam movere debeat, non est evidentissima: ut neoessitas saltem rei urgenda non videatur. Itaque judicabat Bkueyskis. In P andectis exponendis legalem oadinem Heinecciani libri non respuebat; in Codicibus enarrandis systema ipsorum non optimum facile servabat, neutro modo auditoribus inutilis. Ut paulo ante demonstravimus de juris natura, et de j uris fontibus, existimabat; ex quo quidem judicio universam jurisprudentiae rationem, universamque justitiac administrationem , velut aptam pcndere , manifestum est. Nainque si Natura etiam in civitate jura dictat, baee- silente lege observanda erunt, itaque in singulis capitibus quid jus naturae statuat requirendum. At in bibliotliecis naturalis jurisprudentiae de plerisque quaestionibus nil exstat; quod igitur ab interprete quoque suppleri oportebit, ut poterit, pro suo cuiusque ingenio : quo facto incerta admoduni juris oracula, ne dicam libidiuosa , proferri debere , quis non intelligat ? Eursus solent naturalis jurisprudentiae doctores quaedam jura summa statuere atque suprema, a Natura sancita, quibus_ nulla lege derogari possit, de quibns tarnen singulis inter omnes non constat; nonne haecjudicem cogunt continuo examinare jura civilia et ad Juris Naturae normam, tanquam ad obrussam, exigere? Quae quidem si facerent illi qui fieri oportere praecipiunt, leges et jnra in arbitrio judicantium fore, palam est: sed non faciunt. Al) altera parte, si ius oivile nihil aliud osset quam legislatorum foetura, ignobilom sane artem coleremus, scilicet totam in opinionibus, et vero orroribus, noshominum excutiendis componendisque occupatam. Ciuodsi jus eivitatis euiusque ex ipsius populi historia, ut cum eo natum et educatum est, vitaeque eius et moribus haerens, requiris, mihi quidem eius studium plus dignitatis habere videtur, et vero non posse aliter bene nosci. Turn vero leges non erunt nisi juris ora et voces, audienda quidem et observanda, sed ex jure quod erat explicanda, ut intelligas quid in eo mutare, informare, augere volueriut, et quousque propositum sibi finem sint assecuti. Ex priori jure etiam certo nosces, quid supplendi gratia in praetermissis addendum sit: qualia quam multa sint, juris Erancici usu eognovimus; neque ita progressie juris deërit, doctrina ei facem praeferente, et ad meliora perpetua appropinquatio. Sed ab aliis accuratius disputata sunt; ego argumeuti ratione ductus summatim delibare volui quae 26* saepius dixisse, quo magis considerentur non noceat ; ad Brueysii vitam pertinent, quatenus eins sectae qiiam sequebatur vim et potestatem declarant. Ad conclnsionem jam properat nestra narratio. Spectavimus, ni fallor, Brüeysiüji Jureeonsultum docentem, .soribentem, professoris munere per annos quadraginta quinque fungentem. De privata eins vita ea strictim inteiposui, quae cum instituta narratione erant conjuncta; petera pauca sunt. Trajeeti minus agebat vitam negotiosam, quam in Daventriensi municipio egerat; dignitate quidem illic pari poUebat, auctoritate Pari, ut in majori civitate, esse non poterat. Erga Uxorem et filias erat benignus et liberalis, et ab eis Summa pietate colebatur, in se pareus erat. Amicos et familiares, qui domum eius celebrabant, in primis discipulos, et qui fuerant, comiter semper et bilari vultu excipiebat; multi etiam bospitio eius largius utebantur, oujus tamen rei, ut erat liberali animo, nunquam pertaesus est. Corpore erat robusto, et bona valetudine, mitequam morbi semina quae in Daventriensi calamitate susceperat, eum debilitare coeperant. Erat statura mediocri, densis bumeris, amplo pectore, manibus et pedibus magnis(l); ad labores sustinendos minime inutilis. Nam cum annum agens vicesimum primum miles adversus Anglomm Eussoramque copias (1799) missus, graviori anni tempestate, in paludosis Westfrisiae locis, sub dio saepe pernoctare cogeretur, eam molestiam facile tulit, nulloquo malo affectus domum rediit. De illa expeditione multa narrare amabat, quae ad patriae nostrae couditionem per id tempus noscondam fecerout. De repubbca enim, quam, ut in prioribus scripsi, toto animo complectebatur, referendo, confabulandoque eum collegis et amicis, genio indulgere solebat, epbemeridum (1) VuUus imaginem pictam in academiae senaculo babemns, delineatam, inter superiorum annalium paginaa. diligens lector, uti forensium decisionum observaior assicluus. L't Kiïopius quondam, ex praesentibus futiira praedicere sagaciter noverat, qualia saepe eventus conteiavit; in pnmis enim judicio valebat, et considerandi tacuitate, quae nee m extremis ei defecerunt. Mortuus est m magno corporis cruciatu, mente Integra, animo placido. Diyinarum reram non fuerat cultor assiduus plerumque prohibitus valetudine; sed Cbristiana plaoita non modo ad cmtatem, verum ad hominem quoque pertinere multumque ad bene cum vivendum turn moriendum facere, sibi persuasum habebat. Vitam finivit vig-esimo die ante quam seditio Prancica iterum Euroï*™ conturbaret, quarto Pebruario , vespera ,in domo sua Trajecti, cimocccxlviii. Elatus est modestis exsequiis, lugentibus multis; conditus in coemeterio mumcipah, übi memonam ejus laudavit tam pie quam honontice V. Cl. Geokgius Gülielmus Vreede^col- iUa diu in academia DE INVLOED DER WETENSCHAP OP HET OPENBAAR LEVEN VAN DEN MINISTER VAN STAAT , Cr. A. C. P. baron van der CAPEIjIjEA van BERKEAAVOITDE. «Die Wissenschaft, die Kunst, die Tugend, sie sind der Menschhei Blüthe.*^ Seineni ihsuTen JFrcuude deitt Jlerrn Baron 'von der Capellen zu Vollenho'vcn bey Utrecht, von Briedrich IVarneche. Am 13 Junius 1836. Eene hulde aan de nagedachtenis van den edelen Staatsman, die als President-Curator gedurende bijna twintig jaren aan het hoofd der Utrechtsche Hoogeschool heeft gestaan, mogt in het Academisch Jaarboekje niet ontbreken. De laatste openbare handeling van dien onvergetelijken voorstander van kunsten en wetenschappen, was een blijk van belangstelling in het w’elzijn der aan zijne zorg toevertrouwde Inrigting. Naauwgezette pligtsbetrachting noopte den eerbiedwaardigcn Grijsaard, wiens houding en gelaatstrekken thans voor het eerst de zwakheid des ouderdoms en eene diep geschokte gezondheid aanduidden, de plegtige overdragt van het Eectoraat bij te wonen. Was die inspanning te sterk ? Had de scherpe blik van zijne bekommerde aanhoorigen den gevaarlijken toestand, waarin de ontslapene verkeerde, doorgrond, en hem te vergeefs de vervulling der laatste taak van zijne betrekking tot onze Hoogeschool willen besparen ? Die tegenwoordigheid in ons midden was als het afscheid aan de aardsche grootheid, aan de tallooze luisterrijke waardigheden, met eere en roem door van der capellen bekleed; en aandoénlijk blijft voor altijd de herinnering, dat hij , die als Opper-landvoogd van Neêrlands Indië, zoo lang met Koninklijken glans was-bestraald, zijne staatkundige loopbaan besloot in het groot Auditorium en de nederige Senaatskamer der Utrechtsche Academie. Maar, was dit einde van eene zoo schitterende loopbaan in strijd, was het niet veeleer in overeenstemming met den echt wetenschappelijken zin, die den doorluchtigen Staatsman van zijne jeugd af onafgebroken had bezield en bestuurd? Getuigen niet de fraaije regelen , door capellen’s opvoeder, waenecke , op den gedenkwaardigen dag der viering van het tweede Eeuwfeest van onze Hoogeschool aan zijn voormaligen kweekeling, nu President-Cm'ator dier Stichting, met onverdoofde geestdrift toegezongen (1), van den levendigen indruk, welken de voortreffelijke hoedanigheden van den veelbelovenden leerling, na een tijdverloop van meer dan dertig jaren in het getrouw geheugen van den braven Leermeester hadden achtergelaten ? Gewis , zoo de liefde van eene even schrandere als deugdzame Moeder, door de noodlottige gebeurtenissen (1) Verg. het Gedenkboek van Mr. L.Pb. C. van don Bergh (Utrecht, 1837), hl. 73 en 313. Wij laten het hierachter volgen. van 1787 eensklaps met nare zes kinderen, van een’ beminden Man en Vader in den bloei des levens beroofd (1), in die dagen van beproeving vroegtijdig in het gemoed van den tweeden harer zonen onuitwischbare beginselen van deugd en godsvrucht heeft gelegd , de leiding van den geleerden jüstus chkistoph feie-DRicH WARNECKE, goboren te Osnabrück, on sedert aldaar als Doctor der Kegten gevestigd, had op de vorming van capellen’s hart, op ,de verlichting van zijn verstand, op de beschaving en veredeling van zijnen geest een’ onmiskenbaar wcldadigeu , beslissenden invloed. Het eerste onderrigt in nieuwe en oude talen had de knaap en jongeling ten huize van den Predikant che-VALLIER (2), toen te Zwolle verblijvende, daarna in bijzondere lessen van den Kector nyhoef te Utrecht genoten. Niet weinig voorzeker heeft de hoogere maatschappelijke kring, in welken capellen zich van kinds af bewoog, door bijna dagelijksche oefening de ongewone vaardigheid, de juistheid en sierlijkheid van uitdrukking in het spreken en schrijven van het Fransch en andere vreemde talen (3), onmerkbaar bevorderd. In (1) Jonkheer Al ex. Plii I i p va n de r Cap c 11 en. Z. de Memorie van den Ueere van de Marsch, Duinkerken 1791. Voorhencht bl. XX-XXIII. (3) Pier re Chevallier, Predikant bij de Walsche Gemeente te Zwolle, was een standvastig Patriot, en werd den 13. Mei 1788, na den eed op de Constitutie, door de Stadhouderlijke partij voorgeschreven, geweigerd te hebben, van zijn ambt ontzet. Verg. de Chalmot’s Verzameling van Placaaten , Resolutiën en andere authent. stukken betrekking hebbende tot de gewigtigo gebeurtenissen, in de maand temher 1787 Vle D. 287-295, Vlle I), 283-280. (3) Zie het getuigenis van den geleerden Staatsman en geschiedschrijver Wiarda, Ost/ricsische Geschichtc Xter Band, 2te Abth. von ISO 6 bis 1813, S. 457. (Leer 1817) Deze noemt Capellen «der deutschen Sprache so maehtig wie der hollandischen und der französischenen is, hoe afkeerig van dat gezellig verkeer zullen zich ook die gelukkige gaven , deels aangeboren, deels verkregen eigenschappen , welke den adel der ziel in het Vorstelijk voorkomen afspiegelden , natuurlijk , zonder moeite hebben ontvvik)(eld; die losse, eenvoudige en toch zoo bevallige manieren, die schoone, rijzige gestalte, dat open, doorgaans vriendelijk oog, niettegenstaande zijne minzaamheid ontzagwekkend, en echter vertrouwen inboezemend en vragende. Maar dat innig gevoel voor het edele en goede , die keurige , klassische smaak , die af keer van het onvoegzame en oubctamelijke, die zucht tot orde en netheid. tot regelmatige en snelle afdoening van zaken ,■— eene voor het administratief beheer zóó onontbeerlijke hoedanigheid die onleschbare dorst naar kennis, naar eene niet oppervlakkige, maar naauwkeurige en toch veelzijdige wetenschap, die weldoordachte rio'ting van capellen’s academische studiën, wier uitkomsten voor zijn’ politischen werkkring zóó vruchtbaar zouden zijn, dit alles schijnt door den opgcklaarden, trouwhartigen ijver van den bekwamen warnecke meer, dan door iets anders opgewekt of bestierd te zijn. Vandaar de onverbrekelijke vriendschap, die beide mannen tot den dood verbond, en in het geslacht van DER CAPELLEN warneoke’s naam voor immer met warme erkentelijkheid doet gedenken. Wij vinden in het Album dev Hoogeschool, op den 10. November 1797, onder hel Eectoraat van den grijzen SAXE , GODEIIT ALEXANDETI GEHARD PHILIP VAN DER CAPELLEN, Traject. Jurk Studiosus ingeschreven. Geboren den 15. December 1778 , was hij derhalve destijds ongeveer negentien jarcn oud. lets vroeger komt de naam van zijn’ Duitschen leermeester (1) in de rij de Ilollandsche instellingen . uitbundig in den lof van ïijn karakter, van ïijne bekwaandieid en doorzigt. —(S. 454, 495, 51fi, 517, 532 folg. 537, 538.) (1) 20 Sept. 1797. (ler studenten voor. Had de uitstekende jongeling dien kondigen raadsman gemist, de gissing komt niet gewaagd voor, dat cafei.len’s heerlijke aanleg, in de toenmalige ongunstige gesteldheid zoowel der Utrechtsche Academie, als des Vaderlands bezwaarlijk tot volkomen bewustheid zoude gekomen zijn en zijnen wasdom bereikt hebben. Het doel van den telg der amerongens (1) kon niet wel de pleitzaal zijn. Al liad weleer een zijner vaderlijke voorzaten, gerlacii van der oapellen (2), Kanselier van Gelderland , zich door verdienste den weg tot den hoogsten rang der regterlijke waardigheid gebaand; al hadden capellen tot den pol en de Heer van de MAEScn , ’sjongelings bloedverwant, door partijhaat fel vervolgd, beide te Utrecht, blijkens hunne geschriften, eenige jaren aan de studie der regtsgeleerdheid gewijd, weldra waren zij de staatkundige loopbaan ingetreden, die in de geschiedenis der eonstitutionele instellingen van Nedorhmd hunnen naam vereeuwigd heeft. (3) Capellen’s vader zelf was het offer der weerwraak geworden , en met droefheid en huivering wendde de liefhebbende zoon steeds de gedachten af van het onzalig tooneel der verdeeldheid, die zulke jammeren had te weeg gebragt. Desniettemin, al mogt ook de overmoedige Volksregering sedert 1793 den afstammeling van twee adellijke geslachten niet ligt eene gelegenheid (1) Capellen’s voor(refTelijke Moeder heette Maria Tact* van Araerongen. (8) Verg. de Gedenhschri/ten ran Jonkh. Alexander van der Capellen» lieer v, Aartshcrgen, Sovdelhoff en Mcrvelty nifgeg. door Jonkh. Robert Jaspar van der Capellen, Ctrecht, 1777 en 1778, Se Deel, )il. 459-496. Threnodia funebris in luciuosissimvvi ohiivm Magnijici y Nohilissimi Amplissimi et Consvltissimi Viri D. Gerlaci van der Capellen, Inclyti Dvcatvs Geldriae et Comitatvs Zutplianiae cellurii, (Overleden 83 Sept. 1625.) (3) De Regering en de Naiie sedert 1673 tot 1795. Anisler(lnm, 1845, bl. 79-91,110, 118, 120, 133. 27 openen, om zijne talenten ten algemeenen nutte aan te wenden , kon de bestemming van den vluggen , weetgierigen en w'orkzamen Edelman niet twijfelachtig zijn. Zijne afkomst, zijne neiging en wenschen, gelijk die zijner naaste betrekkingen, moesten de hinderpalen gering achten. Maar, indien de staatswetenschappen meer dan de regtsgeleerdheid, het voorwerp van capeleen’s studie zouden uitmaken, kon hij wel in zijne geboortestad Utrecht zijn onderzoek bevredigen ? Ue leerstoel der Grieksclie en Latijiisclie letterkunde, der Geschiedenis was door hoogbejaarde, eigenlijk stokoude Professoren, als segaab en saxe bezet (1); de beroemde iiENB. jo. AKNTZENiüS was Onlangs aan de Juridische Faculteit ontvallen, en de onvennoeide, doch eveneens naar het graf neigende bondam kon, op zijn vergevorderden leeftijd , zijnen toehoorders moeijelijk lust voor het Eomeinsch, of voor het jSfederlandsch Burgerlijk regt inboezemen; zijne geliefkoosde vakken, het Staatsregt der Unie en het Leenregt, waren met de heerschende begrippen, met de grondslagen van het gebouw der één- en ondeelbare Bataafsche KepubUek onvereenigbaar geworden. In den aanvang van 1798, wel is waar, kwam de scherpzinnige de biioee , in staatszaken geen vreemdeling, naar Utrecht, en aanvaardde aldaar het ambt van lloogleeraar met eene altoos lezenswaardigc Oratie(2). Dan, welke uitnemende wenken do wijsgeerig-anthropologische of historische opmerkingen van dien Geleerde in den cursus van het Natuuren Volkenregt aanboden , voor hem, die eenmaal dacht de hand aan het roer van den Staat te slaan, en derhalve behoefte had aan een helder inzigt in den werkelijken toestand der Maatschappij voor hem, die de (1) Verg. Jodoc. Heringa e, Elisae de Auditorio Academiae variam olim foriunam experto— 25 Mart. 1825, (1826) Annot. p. 149, 150, 152 sq. (S) Pro recta civium in^iitutione, uiiico lihertaiis praesidio. onderlinge verhouding der Mogendheden, hare krachten en hulpbronnen , hare stellige regten en verbindtenissen moest hooren uiteenzetten en ontvouwen, voor den toekomstigen Staatsman en Diplomaat kon het niet raadzaam worden geacht, zich met eene vernuftige bespiegoliug te vergenoegen, en tot de intrede in het openbaar leven als geheel voorbereid en toegerust aan te merken. Wie zich herinnert, dat eene vertaling van het onsterfelijk werk van adam sjiith , over den Rijkdom der Natiën, in 1796 door hoola van nooten begonnen, uit gebrek aan lezers had moeten w'orden gestaakt (1), kan zich van den lagen trap, op welken de staatshmshoudkunde toen in ons Vaderland stond, eenig denkbeeld vomen. Hogendoep’s Gedachten over ’s Lande fmantiën, in welke de waarde dier wetenschap, der theorie, in Frankrijk, in Engeland, Italië en Duitschland veel meer bekend en aangekweekt, met klem van redenen werd betoogd, verschenen eerst na capellen’s studiejaren, in 1802. Waarheen dus zijne schreden gerigt ? Naar warnecke’s geboorteland, naar het toen ongemeen bloeijend Qöttingen, naar de Hoogeschool, waar nevens een philoloog als iiEiJNE , geschied-, staat- en aardrijkskundigen , als SCHLÖZER en aciienwall, g.atterer en spitt-LER hadden uitgeblonken; waar nog dagelijks een vloed van Engelsche, Eransche, Eussische en andere uithecmsche jonge lieden, die zich aan de Staatsdienst begeerden te wijden, naar de gehoorzalen van niet minder veiTuaarde mannen stroomde (2). Zoo begeleidde dan WARNECKE zijii’kweckeling in het najaar van 1799 derwaarts , en vertoefde vooraf met hem eenige weken te (1) Mr. H. W, Tydenian, Grondheginselen der Staatshuishoudkunde (naar den 4den Druk uit het Engelsch). Dordrecht, 1825, Vooriede, bl. IX-XI. (2) Verg. A. X. v, Sclilözer’s Oeffentl, u, Privatlehen. LeÏDzig, 1828. (Twee dealen.) Aroheti in het Vorstendom Waliecli, vanwaar hij wist dat ook een zijner bloedverwanten, kahl fiiiedrich FERDINAND SUDEN , het voomemcn had zich naar dezelfde Hoogesehool te begeven. Daar werd tusschen de beide studenten de band van vriendschap aangeknoopt, die' den tijd heeft verduurd en ons in staat stelt, aangaande capellen’s verblijf te Qötüngen, sedert de eerste dagen van October van gemeld jaar tot Pasehen 1801, eenige berigten mede te doelen. De heer suden zelf, die als Staatsraad in Oldenburgsehe dienst en lid van het Duitsch Bondsgerigt, een werkzaam deel aan vele diplomatische handelingen, met name betrekkelijk het tolstelsel en de scheepvaart heeft genomen, leeft thans ambteloos te Kassei en geniet om zijne regtschapenheid, zijn doorzigt en langdurige ervaring, de algemeene, welverdiende achting (1). Het was hem een weemoedig genot, de gelukkige dagen, met den edelen vriend, wiens aandenken hem heilig is, aan de Georgia Avgusia doorgebragt, voor zijne verbeelding teimg te roepen, en eenige bijzonderheden aan te stijipen, uit welke capellen’s loffelijk gedrag in dat tijdperk nader kon gekend worden. Naar luid zijner opgave, hield te Gëttmgen warnecke’s toezigt geheel op en verliet deze die stad bijna onmiddellijk, na zijn’ kweekeling behulpzaam te zijn geweest in hetgeen tot zulk eene vestiging vereiseht wordt. De eollegiëu, door den waardigen afgestorvene alleen of gezamenlijk met den Heer suden bijgewoond , waren de volgende : I. Hugo , de Encyclopaedie der wetenschap van liet reßt. (1) Conversations Lexikon der Gegenwart (1840) van Broek* haus, in v. Suden. Almanacli de Gotha, 1846. Lisle des arhitres nommès yar les XVII curies de la confédéraiion p, 388,* £mm in ghau s, Corpus Jitris Germanici quam privati 3e Aufl. S. 806. Bondsbesluit van 30 Oct. 1834, houdende in stelling van een SekiedsgoricUi» 11. Heeren , de Geschiedenis der middeneeuwen. 111. Dezelfde : de Geschiedenis van het Statenstelscl van Europa. IV. Canzler, Algemeene Aardrijkskunde., V. Blumenbach , Natuurlijke Historie. VI. Mejster, Strafregt (1). VIL Saetohius, Staatsbestuur en Staatshuishoudkunde. VIII. Maetens (v.) Volkenregt. IX. Dezelfde: Praetischc cursus van het Volkenregt. AVien treft niet, bij het lezen dezer namen, bij de vermelding dier lessen, het wijs, mensehkuiidig verband der vakken, wier vereenigde studie den Man, wien wij betreuren, zoozeer tot sieraad, der Maatschappij tot nut en heil heeft gestrekt ? Huoo, heeren , sarto-Rius, M.VRTENS, welke voorgangers voor den beoefenaar der regts en staatkundige Geschiedenis , der Hegeerkunde en der beginselen en vormen van het bestuur der buitenlandschc betrekkingen! En blumenbach ? Wien is de groote natuuronderzoeker onbekend, door blakenden ijver voor zijne onuitputtelijke wetenschap nog op hoogen ouderdom tot geestdrift vervoerd ? Hoe moest zijne vurige voordragt, de levendige, zorgvuldige beschrijving of wel de opgetogen bewondering der zeldzame vooriverpen de aandacht boeijen! Hoe moest de vaderlandlievende Nederlander genegenheid gevoelen voor den rondborstigen Duitscher, die zóó gaarne van camper, van Holland sprak (2) ! Wie, die blumenbaoh’s naam op de lijst der honoraire leden van het Bataviaasch Genootschap onder het bewind , gewis niet zonder voorkennis , vermoedelijk op aanwijzing van den dankbaren toehoorder des Göttingschen Hoogleeraars, nevens een’ (1) G. J. F. Meister, Principia juris criminalis Gemi. commun. Goetting. 1789. edit. Vil. 1828.
44,881
MMTUK01:000005446_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,861
Open brief aan Ds. A. P. A. du Cloux, predikant te s Grevelduin-Capelle, naar aanleiding van eenen brief door zijn Eerw. geschreven aan zijnen vriend G. Besselaar te Rotterdam, en medegedeeld in het Kerkelijk Tijdschrift, uitgeg. door de provinciale Vereeniging van Vrienden der Waarheid (4e jaarg., nrs. 11 en 12, 1860)
null
Dutch
Spoken
3,037
5,221
OPEN BRIEF AAN Ds. P. du Cloux, Predikant te 's Gravenbosch-Capelle Naar aanleiding van eenen brief door Zijn Eerw. geschreven aan zijnen vriend G. Besselaar te Rotterdam, en medegedeeld in het Kerkelijk Tijdschrift, uitgegeven door de provinciale vereniging van Vrienden der Waarheid (4° jaarg. NM. 11 en 12. 1860). Door eenige Raamsdonksche Vrienden van Waarheid. (Uitgegeven voor rekening der Schrijvers). ƒ 0.25 OPEN BRIEF aan Ds. A. P. du Cloux, Predikant te Grevelduin-Capelle, Naar aanleiding van eenen brief door Zijn Eerw. geschreven aan zijnen vriend G. Besselaar te Rotterdam, en medegedeeld in het Kerkelijk Tijdschrift, uitgegeven door de provinciale vereniging van Vrienden der Waarheid (4° jaarg. N°s. 11 en 12. 1860). Door eenige Raamsdonksche Vrienden van Waarheid. Te 's Hertogenbosch, bij W. C. van HEUSDEN, 1861. Weest in 't oordeel niet verwaardig, Gij, die struikelt waar gij gaat! Vraagt, eer ge ander liefdeloos smaakt, Welk een vonnis ben ik waardig. Richt geen schijnbare eutopia aan Met de weegschaal opgeheven; Schrijf vooral niet zwarter aan, Dan het God heeft aangeschreven. Houdt te roekeloos geen gerecht, Zelfs soms boozer en ontaarder! Eigen schuld weegt dikwijls zwaarder, Eigen deugd weegt steeds te licht. Waarom ziet ge in 't vonnis strijken, Voor uw eigen zaken blind, 't Kwaad in vijand en in vriend, Waar u beider deugden blijken ? J. L. Nieustrasz, Ir. Welkom, waarde lezer! Met belangstelling hebben wij kennisgenomen van uwen brief aan den Heer G. Besselaar te Rotterdam, voorkomende in de 11de en 12de aflevering van het Kerkelijk Tijdschrift, uitgegeven door de provinciale Vereeniging van Vrienden der Waarheid in Zuid-Holland, onder redactie van het Hoofdbestuur, 4de jaargang 1860. Gij schrijft daar wijdloopig aan uwen waarden, veel geliefden vriend en broeder in Jezus Christus, onze grooten God en Zaligmaker, van de predikatie op 15 Juli (1860) voor de RK-gemeente gehouden en wij moeten erkennen dat Gij die predikatie daar nog al redelijk getrouw mededeelt, zodat de Vriend der Waarheid aldaar doorschemert, doch onzes inziens niet geheel en al in helder licht voor den dag treedt. Veroorloof ons, die ook vrienden van waarheid zijn, al behooren wij niet tot de bekende Zuid-Hollandsche Vereeniging, om daarover ons in enkele regels te verklaren. Wij onderstellen en gelooven tevens dat Gij en uwe vrienden en geestverwanten, zich alleen die naam niet als bepaald eigendom zullen mogen en kunnen toeëigenen, ten blyke waarom wij voor de waarheidswil aan een kleinen pennestrijd met u durven wagen. Al bij de twee eerste regels van uw brief toch kent Ge ons den edelen naam van waarheidsvrienden toe, hoewel het "vijand" van U schijnt te moeten zijn. "Wij lezen daar toch : "nadat de vijand, die mij om de waarheidswille vervolgt", enz., en is dat nu dan niet even veel gezegd als : die mij om de wille van de waarheid vervolgt ? Maar wij zullen die haarkleurige ter zijde stellen en ons vooreerst met uw tekstverklaring over 2 Chron. XXXIII: 13. Doe leende Manasse dat de Heere God is, bezighouden. Wij nemen uw brief voor ons, doch zullen die niet van begin af beoordeelen, maar van achter beginnen, daar dit gemakkelijker leidraad is om het kluwen af te winden. Wij lezen dan op bladz. 209 uw voorafspraak, gehouden bij een predikbeurt te Raamsdonk op 4 November (1860), tekst Pred. XXII: 13, 14, en moeten enkelen van ons, die onder uw gehoor waren, betuigen, dat Ge alhier ook de waarheid niet te kort doet, maar uw woorden, natuurlijk bij verkorting, terug geeft. Het heugt ons nog goed, met welke klem van taal U de "goede gemeente" als Gods eigendom, Gods kinderen (Sionieten) voorstelde; hoe wij, "vijanden van U" "om de waarheidswille", als Saulussen werden uitgekreten. Het staat ons nog als de dag van heden voor den geest, hoe uit uw binnenste (gemeend of ongemeend) een vurige bede tot God oprees: "Och mogten die Saulussen toch spoedig Paulussen worden, zich bekeeren!" Ge weet nog niet half, hoe diep uw zalvende woorden ingang in ons hart vonden... Maar een raad geven wij U, blijf Maar, och, arme! neen, die hoop schijnt verdwenen; wij hebben toch het onuitsprekelijk genoegen op bladz. 207, een visioen of droom te lezen, die u tot een zeldzame verkwikking en vertroosting des gemoeds was. Ons kwamen dadelijk de oude Testamentische droomuitleggers voor de gedachte en de Openbaringen van Johannes zweefden ons voor den geest. Een droom! en de uitlegging maakt Gij zelf. Neen, du Cloux, dat is wat te veel gevraagd. Hadt die droom ons nu eens ter uitlegging toegezonden, dan zouden wij en anderen om de waarheidswil van de droom hechten. Nu is zij ons al te apocrief. Maar kom, wij willen die om het juiste punt van de zaak te bereiken, een weinig ontleden, zodat wij straks als voortgaand een helderder inzicht over de gehele zaak zullen kunnen hebben. Ge droomde dan, dat Gij in een gerechtzaal geleid werd om u tegen uw beschuldigers te verdedigen. Maar eilieve, Gij beschrijft niet hoe die gerechtzaal er uit zag, evenmin schijnt Gij uw beschuldigers te herkennen. Gij waart dus nog niet in staat van clair-voyante; — nog een paar zittingen en nog eenige avonden onder vele bestrijdingen, die mij (u) niet werkeloos doen zijn, doorgebracht, dan zullen de aangezichten der vijanden om de waarheidswil als het ware gefotografeerd voor u staan, verslagen en versteend voor uw verbolgen (of vergevingsgezind, hoe moet het zijn?) gelaat. Het ging, dunkt ons, in die gerechtzaal wonder toe. Er scheen geen personeel te zijn, evenmin wordt er van deurwaarders of advocaten melding gemaakt, en personeel moet er toch geweest zijn, want Gij zegt bladz. 207 zelf: "Daarin" (natuurlijk in de droom) "zag ik... mijn in een gerechtzaal geleid. En er moet toch een beschuldiging tegen u ingebracht zijn, — doch welke,... wij vinden geen aanklacht vermeld; wel, dat Gij gevoeldet dat Gij hier niets te belijden had, dan dat de Heere God is." Voorwaar, wel een groot, doch ook gering argument. Als een beschuldigde met die simpele woorden een rechtsgeding kon winnen of doen staken, gewis geen Esquimo en geen Vuuraanbidder werd er gevonden, of ze riepen allen met u uit, "dat de Heere God is." Zoo-even zeiden wij dat er geen personeel was in die "gerechtzaal", maar wij dwaalden; want ziet, aan het einde van het visioen merken wij dat "uwen moed om voort te gaan (waarmee?) verlevendigde, "ziende op die menigte getuigen" (ongesommerde! vrijwilligers!) opgekomen om de vijanden (om der waarheidwille) te beschamen." Wat zullen die vijanden wel gebloost hebben, Dominee! toen ze zo recht over u zaten; mij dunkt dat ze die "bijna 200 personen uit Raamsdonk, Kapelle en nog vier andere gemeenten, die allen mij (u) op den 15 Julij hadden hooren prediken", (zie bladz. 206) uit schaamte niet durfden aanschouwen enz., enfin, Gij onthoudt daarvan ons het curieuste. Wat nu betreft uwe vreemde stelling en vergelijking, als namelijk: "Een Petrus had in Caïaphas zaal Jezus wel verloochend, hoe zoude ik mij gedragen?" Onzes inziens is dit een vraag door ons te beantwoorden, en dunkt het ons dus alsof Gij er mee te kennen woude geven: Petrus den grooten apostel viel en ik, zondig mensch, zou die dan ook niet struikelen, niet vallen, om des te begenadigder en verheerlijkter weer op te staan. Maar neen, wij dwalen. Gij zijt niet vatbaar voor struikelen of vallen. Gij zijt boven Petrus verheven. Hoe nederig en bescheiden! Ja, duCloux, wij staan er verbaasd over, en wilden voor u "om der waarheidwille", dat Gij die zinsneden, al hadt Gij ze gedroomd, toch ons niet, en nog veel minder uwen vriend Besselaar, had voorgedischt. Enfin, wat geschreven is, staat geschreven. Er is geen verandering mogelijk. Het is onzes inziens een gemakkelijke zaak, om zelf als criticus op te treden voor een door den criticus gezien uitgesprochen redevoering. Wie kan een streng recensent zijn over zijn eigen papieren kinderen. Wij ten minsten zeggen voor de waarheidswil, dat wij veel met dit ons gekrabbel op hebben en dat wij ons papieren kindje troetelen, oppassen en koesteren zooveel wij kunnen. Hoe veel te meer Gij, dominé, niet? Immers, als dat papieren kind niet reeds overleden is of ten grave gedaald, hetgeen wij stellig vermeenen, want wij hebben er de klok reeds over gehoord, immens dat papieren kind had geen goede opvoeding gehad. Het sprak plompe taal, taal die in de grote wereld niet gangbaar was, doch alleen bevattelijk en hoorbaar voor de ooren van zijn opvoeder. Te laat zag de opvoeder, in welk gevaar het kind zich bevond; nu het gebrekkige te verhelpen, is niet meer doenbaar; zóó veel mogelijk dus bedekken wat te bedekken valt en aan de tijd, de grooten heelmeester, de rest overgelaten. Zo beschouwen wij nu ook uwe beoordeeling van uwe preek; want dat uw brief bepaald nonsens bevat, is op de tweede bladz. reeds duidelijk zichtbaar. Gij bericht immers aldaar (bladz. 200) in een noot: "Ik hoop de preek zelfs eerlang in zijn geheel uit te geven en aan uwen vriend Besselaar meldt ge tevens, op bladz. 207, "want daar ge mijne gewoonte kent, om meestal geheel, zooals men het noemt, uit het hoofd te prediken." Hoe kunt ge een preek in zijn geheel dus uitgeven, als deze niet eens afgeschreven is en dan is ze nog nooit juist; want wij zijn ook uwe hoorders meer dan eens geweest, maar hebben dan ook en wel te recht opgemerkt, dat de verschijning te midden van uw preken van deze of gene die uwe belangstelling wekt, ook onmiddellijk de predikatie een andere richting verkrijgt en "van Sionieten of kinderen Gods" afdaalt tot "vijanden der waarheid", Saulussen" en weten wij niet al wat verdere bombast. "Wij zouden haast te wijdlopig worden, WelEerwaarden Heer, en de tegen u aangevoerde redenen op ons van toepassing moeten verklaren, als ook enigszinds van ons punt afwijkende, en wij hebben nog zooveel te bepraten. Gij spraakt dan tot ons, tot de gemeente, over de bekeering tot God, enz. ziende en wijzende op Manasse — Gij stelde verder voor, waarin "het kennen, dat de Heere God is, bestaat." En toen gaf Gij de schoone definitie: bl. 201 dat God, God m" (!!!) "in een vallen onder (?), een bukken voor God F Waarlijk, wij moeten bekennen, duidelijk en klaar, ja eenvoudig genoeg, maar wij moeten ook belijden, dat ze duister, vreemd en kinderachtig is. Maar nu nog het vreemdste van alles: Manasse had met mond en hart, dat de Verenige God de waarachtige en levende was. "Wij zijn ongeletterde lui, domme duivel, en willen dus gaarne onderricht ontvangen van die personen, welke de hoogescholen hebben bezocht en aldaar die hooge wijsheid hebben opgedaan, waarbij zij zaken verhalen die domme leeken niet kunnen bevatten. Waar, vragen wij dus aan Uwe waardigheid, waar wordt er in het oude Testament van een Verenige God gesproken, laat staan dat Manasse zulks gedaan heeft? Wij zouden ons, om in ons recht te blijven, alleen bij Manasse kunnen blijven bepalen en u afvragen, of uwen Bijbel een andere inhoud heeft, dan die welke wij thans voor ons hebben liggen, in 4°, te Gorinchem bij Goetzee, anno 1748. Voor ons, vijanden om der waarheidwille, is zulk geschreven de taal Kanaans of liever van Babel. Wij naderen zoo langzaam tot de oorzaak van uwen droom en het schrijven van den brief aan uwen vriend Besselaar, namelijk over de instelling van een gerechtelijk onderzoek, naar woorden die Gij destijds van den kansel tot de gemeente hebt gesproken en wel zijnde met minachting van het huis van Oranje. Al hebt gij dus gedroomd en al hebt ge 200 vrijwilligers tot getuigen, dan nog kunnen wij uit uwe eigen woorden, in deze voor ons liggende brief vervat, aantonen, dat gij smadelijke woorden hebt gebezigd. In allen gevalle, durven wij U voorhouden, dat het vorstelijk huis van Oranje op den kansel niet mag, niet moet beoordeeld worden, laat staan, veroordeeld, zoo als... maar laten wij die zin niet aanvullen. Wij zullen U uwe eigen woorden voorleggen. Op bladz. 203 schrijft ge immers: "Eenmaal hadden wij in den stamvorst van Oranje, een vorst, die openlijk voor God en mensen beleed: Ik heb in mijn hart een verbond gemaakt, met de Potentaat der Potentaten, en hij, die erkende dat de Heere God is, was voor zijn volk een voorloper in het dienen van God', enz. enz. "Jaren lang heeft ons vaderland in die zegen gedooft enz. Nu vragen wij aan U, of in die regels niet opgesloten ligt, dat het toen goed was en nu slecht is, namelijk met het Oranjehuis. Wij kunnen die verdere woorden van U niet aanhalen, ze staan toch voor U ook te lezen op bladz. En wij hebben op 17 februari, 1 I., nog een dank- en biddag gehad! Wij hebben de voornaamste woorden, om indruk te maken, dubbel onderschrapt, als onzes inziens voor U dan duidelijker te begrijpen. Als dit geen minachting is, dan moet Gij nog een ander woord fabriceren. Wij kennen er geen ander voor. Maar wij zijn er nog niet. Wat zegt Ge dan hiervan: "Geen herstellingen hebben wij te verwachten van de zoogenaamde vrijzinnige instellingen onzer dagen, maar alleen van een terugkeeren van de Vorst naar huis en van het volk tot de Heere" en later in Nederland zoude weer als voorheen het land zijn, waarin KONING en volk erkent, de Heere is? Als gij nu bovenaan schrijft: vele der opvolgende geslachten van Oranje, dan is het onbepaald, maar als gij nu later schrijft van de YOEST en het allerlaatste van de KONING, dan is immers het geëerbiedigde hoofd van de Staat met de vinger als het ware aangewezen en op welke wijze? De vorst moet terugkeeren; hij is dus afgeweken. Wie geeft u het recht om de vorst te beoordelen, zoo niet te veroordelen? Gij schrijft stout weg, dat de KONING niet erkent dat de Heere God is, want waarom behoeft ge anders uit te roepen: "O, mogt God den Heiligen Geest over ons uitstorten... en Nederland zoude weer als voorheen het land zijn, waar KONING en volk erkent, dat de Heere God is?" (ergo nu niet) zie blz. 304. En nu nog een vraag. Herinnert Gij u alles goed of zouden er u ook nog zinsneden ontschoten zijn: zou er ook op de navolgende wijze door u kunnen gememoriseerd zijn? Willem, grondlegger der vrijheid, was een godvreezend man, de opvolgende geslachten zijn verbasterd, ja zijn minder dan Manasse, want die bekeerde zich nog. Wij doen deze vraag of dat niet mogelijk zou kunnen wezen, als wij toch uwe eigen woorden lezen en herlezen? (pag. 207) "want hoewel ik overtuigd was, niet het minste opzet te hebben gehad om den Koning of zijn huis te beleedigen, konde ik mij onvoorzichtig hebben uitgedrukt, want daar gij mijne gewoonte kent, om meestal geheel zoo als men het noemt, uit het hoofd te prediken, wist ik dat naar de uitspraak der schrift, hij die niet in woorden struikelt, een volmaakt mensch is!" Doch nu genoeg over uwe leerrede. Wij voor ons erkennen, dat de inzender van de aanklacht bij den Minister van Justitie volkomen gelijk had en hebben dan ook zijne missive ten zeerste toegejuicht. Als Uweraarde op het standpunt waarop Gij verheven staat, zich met spitsvondigheden moet bezig houden, dan zijn wij verplicht platgronds staande, den bal die toegeworpen wordt op te vangen, doch ook als wij bij machte zijn, terug te werpen. En dat zijn wij, WelEerwaarde Heer! Gij beschuldigt mensen die Gij niet kent, van een plan beramen, even of zij dit uit de lucht grepen, en voegt er de opmerking bij, dat zulks in een koffiehuis geschiedde. Gelukkig komen Uw vijanden om der waarheid wille er nu goed af; hun bijeenkomst is dus niet in een kroeg of herberg, maar fatsoenlijker in een koffiehuis. Zie zoo, zij hebben daar dan volgens uw idee een complot tegen U gesmeed. Maar hoe verre zich uw spionnagesysteem uitstrekt en hoevele broeders in den Heere gij ook hier moogt hebben, zij hebben U daarin misleid. Weet, dat het in stil eenzaamheid op een zondagmiddag, is opgesteld en verzonden. Wij willen U wel mededeelen dat het in een koffiehuis onder vrienden is voorgelezen; dit dus tot rectificatie van wat voorkomt op bladz. 207. In het geheim geschiedde dus niets, doch wie loopt ook met zulke onzes inziens belangrijke stukken langs de huizen of verkondigt ze op de daken? Vイドк, WelEerw. In de gemeente van Raamsdonk zijn er velen die algemeen bekend zijn, als extreme vrijzinnigen, uw eigen woorden, zie pag. 205. — Wat betekent het, erg vrijzinnig te zijn? Wat zou nu erg orthodox betekenen? — Gaarne willen wij behouden wat wij hebben, en daarom ons scharen om het eerbiedigde hoofd van den Staat. Wij teekenen dus tegen dat woord protest aan en willen om der waarheidwille gaarne van U, dat erg vrijzinnig op ons toegepast zien. — Doch wij verzoeken U dringend, ons niet te rangschikken onder, diezelfde liberale partij — zie pag. 209, die onder het voorgeven van nog een kerk te Raamsdonk te bezitten, de komst van den beroepen leeraar Goh i us du Sart zoekt te bemoeien te maken. Wij schudden die aantijging met verontwaardiging van ons af, en laten dat verder te beantwoorden over aan hen, die zich dat willen aantrekken, in het midden brengende, dat Gij ons als erg vrijzinnig weer verwart met diezelfde liberalen zonder erg. Waarom in uw brief een ambtgenoot ter sprake gebracht. Het is onzes inziens al wel, dat men zich zeven beschouwt en verdedigt... als men het maar geschikt kan!! Onze overtuiging hebben wij, om der waarheidwille, U willen kenbaar maken en wij wenschen dat Uwe Eerwaarde zich ook onledig zal houden om, kan het zijn, overtuigd te worden, dat wij of te veel hebben geschreven, of verkeerde inzichten hebben; de Prediker zegt immers tot U en tot ons: "Beter is een goede naam dan olijn", en wij wenschen die voor U en aan ons gaarne tot in lengte van dagen. Eenige vrienden van waarheid in de Raamsdonksche Herv. Gemeente. Post scriptum. De Raamsdonksche vrienden van waarheid schamen zich hunne namen niet, als te vermoeden zou zijn, doordien deze niet onderteekend is. Zij meenden echter hunne namen van te weinig betekenis voor het grote publiek te zijn. Indien Uw waardering echter hunne namen voor de waarheidswilhe wenscht te leeren kennen, dan behoeft U slechts een aanvraag te richten aan het hiervoor, bladz. 14 opgegeven adres.
8,140
MMCMC01:000001810_4
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,883
The anatomy of melancholy
Democritus Jr.
English
Spoken
7,208
12,339
r, n m . i • si T morr mnrp oonuLiiicius ïuiiii öaxiuc, o. *r~ j - „. amongst you, and I speak it to yourshame, Is there not a "wise man amongst you, to iudge between his brethren? but that a brother goes to law with a brother." And *Christ's counsel concerning lawsuits, was never so J0 inculcated as in this age: ""Agree with thine adversary quickly, <fcc. M"i could repeat many such particular grievances, which must disturb a body politic. To shut up all in brief, where good government is, prudent and wise princes, there all things thrive and prosper, peace and happiness is in that land: where it is otherwise, all things are ugly to behold incult, barbarous, uncivil, a paradise is turned to a wilderness. This ïsland amongst the rest our next neighbours the French and Germans, may be a sufficiënt witness, that in a short time by that prudent policy of the Romans, was brouglit from barbarism; see but what Caesar reports of us, and Tacitus of those old Germans, they were once as uncivil as they in Yirginia, yet by planting of colomes and cood laws, they became from barbarous outlaws, 'to be full of nch and populous cities, as now they are, and most flounshing kmgdoms. Even so mig ie Yir"-inia. and those wild Irish have been civilized long since, if that order had been heretofore taken, which now begins, of planting co omes, <fcc. 1 have read a ' discourso, printed anno 1612. « Discovering the true causes why Ireland was never entirely subdued, or brought under obedience to the crovvn of England, until the beginning óf his Majesty's happy reign. let if n reasons were thoroughly scanned by a judicious politician I am afraid he would not altogether be approved, but that it wouldturn to the dishonour of our nation, to suffer it to lie so long waste. Yea, and if some tnveUen; should eee (to come nearer home) those rich, unxted provmces of Holland, Zealand &c., -Lib. major mort, corp. an animi. Hi non primitia» offcrant, aut Baccho commcssatione^ secl «nniversanusmc ^ „pictl,T Ps. xlu ^solnti^led^aml^reached by °^r. P"^6a«*'sffip^us^oM^ateria^cess^sfn^ai^rtre! cultu, asperam ccelo, teiTam infonnem. • By lna Majesty s Attorney ueuurai u. 54 neMectecl in a commonwealth. Admirable cost and charge is bestowed in the Low-countries on this behalf, in the duchy of Milan, territory of Padua, in " France, Italy, China, and so likewise about corrivations of water to moisten and refresh barren grounds, to drain fens, bogs, and moors. Massinissa made many inward parts of Barbary and Numidia in Africa, before his time incult and horrid, fruitful and bartable by this moans. Great industry is generally used all over the eastern countries in this kind, especially in Egypt, about Babyion and Damascus, as Vertomannus and "Gotardus Arthus relate; about Barcelona, Segovia, Murcia, and many other places of Spain, Milan in Italy; by reason of which their soil is much impoverished, and infinito commodities arise to the inhabitants. The Turks of late attempted to cut tliat Isthmus betwixt Africa and Asia, which 7 Sesostris and Darius, and some Pharaohs of Egypt had ibrmerly undertaken, bnt with ill success, as • Diodorus Siculus records, and Pliny, for that Bed-sea being three * cubits higher than Egypt, would have drowned all the country, ccepto destiterant, they lcft ofl; yet as the same b Diodorus writes, Ptolemy renewed the work many years afser, and absolved it in a more opportune place. That Isthmus of Corinth was likewise undertaken to be made navigable by Demetrius, by Julius Csesar, Nero, Domitian, Herodes Atticus, to make a speedy 0 passage, and less dangerous, from the Ionian and iEgean seas; but because it could not be so well aöected, thePeloponnesians built a wall like our Picts' wall about Schsenute, where Neptunes templestood, and in the shortest cut over the Isthmus, of which Diodorus, lib. 11. Herodotus, lib. 8. Vran. Our latter writers call it Hexamilium, which Amurath the Turk demolished, the Venetians, anno 1453, repaired in 15 days with 30,000 men. Some, saith Acosta, would have a passage cut from Panama to Nombre de Dios in America; but Thuanus and Serres the French historians speak of a famous aqueduct in France, intended in Henry the Fourth's time, from the Loire to the Seine, and from Bhodanus to the Loire. ïhe like to which was formerly assayed by Domitian the emperor, J from Arar to Moselle, which Oornelius Tacitus speaks of in the 13th of his nnals, after by Charles the Great and otliers. Much cost hath in former times been bestowed in either new making or mending channels of rivers, and their passages, (as Aurclianus dicl by liber to make it navigable to Bome, to convey corn from Egypt to the city, vadum alvei tumenti-s effbdit saith Vopiscus, et Tïberis rip&s cxtruxit, he^ cut fords, made banks, &c.) decayed havens, which CLaudius the emperor, with inlinite pains and charges, attempted at Ostia, as I have said, the Yeuetians at this day to preserve their cityj many excellent means to enrich their teriitories, havt been fostered, invented in most provinces of Europe, as planting some lndian plauts amongst us, silk-worms, "the very mulberry leaves in the plains of Granada yield 30,000 crowns per annum to the lang of Spain's coffers, besides those many trades and avtiüeers that are busied about them in the kingdom of Granada, Murcia, and all over Spain. In France a great benefit is raised by salt, &c., whether these things might not be as happily attempted with us, and with like success, it may be controverted, silk-worms (I mean), vines, fir trees, «fcc. Caitlan exhorts Edward the Sixth to plant olives, and is »Incredibilem commoditatcm, vectura mcrcium tres fluvii navisabiles, &c. Botcrus de Gall 3. H«°dotus ' Ind. Oriënt. cap. 2. • Contrarv to that of ArcUimedes, wlio holds the superflc.es ol all waters even. ..„Ain «Dion. Pausanias, et Nic. Gerbelius. Munster. Cosm. Lib 4. cap oG. Ut brevior foret na\ igatio et min 8 nericulosa. "Charles the Great went about to make a channel from the klune to the Danube. Bil. Pir kimerus dcscript. Ger. the ruins are yet seen about Wissenburg from kednich to Altimul. Utna. i^abilia inter se O.oidentis et Septeutrionis littora Serent. 0 Magmus Geogr. bnnleius dc. rep. Uelvet. lib. i. describit. worthy man will stand for any temporal or spiritual office or dignity, (Tor as be milt °f Utopia, 'tis sanctus ambüus, and not amiss to besought after,) it aha 1 be freely given without all intercessions, bribes letters, &c. his own worth shall be the best spokesman; and because we shall admit of no deputies or advowsons, if he be sufficiently qualified, and as able as willmg to execute the place himself, he shall have present possession. 14 shall be divided into 12 or 13 provinces, and those by hills, rivers, road-wavs or some more eminent limits exactly bounded. Each province shall have a metropolis, which shall be so placed as a centrealmost in a circumference, and ie rest at equal distaiices, some 12 Italian miles asunder, or thereabout, and in them shall be sold all thmgs necessary for the use of man; statis horis et diebus, no market towns, markets or fairs, for they do but beggar cities (no village shall stand aboye 6, 7, or 8 miles from a city) except those emporiunw which are by the sea, side, general staples, marts, as Antwerp, Venice, Berden ot old, London, &c. cities most part shall be situated upon navigable rivers or Shfl ^ TnSi ?dff theirf°rm' reglllar> round, square, or long square, thfair, bioad, and straight "streets, houses uniform, built of brick and stone. p Bl'«ges, Brussels, I.hegmm Lepidi, Berne in Switzerland, Milan, Mantua, 'li i' 9fmballi m Tartary, descnbed by M. Polus, or that Yenetian palma I will ad nut very few or no suburbs, and those of baser building, walls only to keep t°WMW oTPt Ifc m S°me fr°ntier t0wns' or the sea side, and those t? be fortified after the latest marmer of fortification, and situated upon eonvement havens, or opportune places. In every so built city, I will have convenient churches, and separate places to bury the dead in, not in churchyardt,, a citadella (in some, not all) to command it, prisons for offenders, opportune mai-ket places of all sorts, for corn, meat, cattle, fuel, fish, commodious °i°n wh° rt!lwPUt + -f0r aU S0Cletie3' bourses> meeting places, armouries, ' i? f , P englT, f°r 1uencWnS Are, artillery gardens, public alks, theatres, and spacious fields allotted for all gymnastic sports, and lionest recreations, hospitals of all kinds, for children, orphans, old folks, sick men, nad men, soldiers, pest houses, <kc. conversation,4 as travellers learn abroad, and nurses teach their children: as I will have all such places, so will I ordain "public governors, fit officers to each place, treasurers, sediles, questors, ovcrseers of pupils, widows g°ods, and all public liouses, &c. and those once a year to make strict accounts of all receipts, expenses, to avoid confusion, et sicjiet ut non absumant (as Pliny to Trajan,) quod pudeat dicere. They shall be subordinate to tliose higher oflioers and governors of each city, which shall not be poor tradesmen, and mean artificers, but noblemcn and gentlemen, which shall be tied to residence m those towns they dweil next, at such set times and seasons: for I see no reason (which 'Hippolitus complains of) " that it should be more dishonourable for noblemen to govern the city than the country, or unseemly to dweil there now, than of old." 5'I will have no bogs, fens, marshes, vast woods, deserts, heaths, commons, but all inclosed; (yet not depopulated, and theiefore take heed you mistake me not) for that which is common, and every inan's, is no man's; the richest countries are still inclosed, as Essex, Kent, witli us, &c. Spain, Italy; and where inclosures are least in quantity, they are best *husbanded, as about Florence in Italy, Damascus in Syria, &c. which are liker gardens than fields. I will not have a barren acre m all my territories, not so much as the tops of mountains: where nature fails, it shall be supplied by art: "lakes and rivers shall not be left desolate. All common hh'hways, bridges, banks, corrivations of waters, aqueducts, channels, public works, building, &c. out of a 'common stock, curiously maintained and kept in repair; no depopulations, engrossings, alterations of wood, arable, but by the consent of some supervisors that shall be appointed for tliat purpose, to see what reformation ought to be had in all places, what. is amiss, liow to help it, et quid quceque ferat regio, et quid quoeque recuset, what ground is aptest for wood, what for corn, what for cattle, gardens, orchards, fishponds, &c. Utopian parity is a kind of government, to be wished for, rathcr than effected, Respub. Christianopolitana, Campanella's city of the Sun, and t_at new Atlantis, witty fictions, but mere chimeras and Plato's community in many <So Lod Yives thinks best, CommiMtis, and otliers. » Plato 3. de lejrff. JEdiles creari vult, qui fora, fontes, wi-1 nnrtiis nl-iteas et ici "enus alia procurcnt. Vide Isaacura Pontauura de civ. Amstel. liasc orania, «fee. rntiirdiim et lüios * Deincrem u?b. cap. 13. Ingenuè fateor me non intelligere cur ignobilius sit urbes 66: coaf they went • hut sinoo inclosure thev live decentlv, and have money to spend (fol. 23), wlien tneir nei<us we mmmiËËmmms M. Ricceus expecht. in Sinas, 1.1. • 3. Aeraria olim li om re *d ïlic segetes, illie veniunt fcelicius tlieir revenues, Hippodamus halt. e Ita icx Agraria, oiimi itoime. xin. » . 6 * Virfr. uvjb, Arborei foetus alibi, atq; injussa virescunt Gramina. VirB. 1. Georg. - > ïJuh. Yalent. Andreas, Lord Verulam. commits sacrilege sliall lose his hands; he that bears false witness, or is of perjury convicted, shall have his tongue cut out, except he redeem it with his head. Murder, ' adultery, shall be punished by death, 'but not theft, except it be some more grievous oflen.ee, or notorious offenders: otherwise they shall be condemned to the galleys, mines, be his slaves whom they have öffended, during their lives. I hate all hereditary slaves, and that duram Persarum legem\s u Brisonius callsit; or as 1 Ammianus, impendio formidatas et abominandas leges, per quas ob noxam unius, omnis propinquitas perit, hard law that wife and children, friends and allies, should suffer for the father soffence. No man shall marry until he ybe 25, no woman till she bc 20, z nisi aliter dispensatum fuerit. If one 0 die, the other party shall not marry till six monthsafter; and beeause many families are compelled. to live niggardly, exhaust and undone by great dowers, b none shall be given at all, or very little, and that by supervisors rated, they that are foul shall have a greater portion; if fair, none at all, or very little: 0 liowsoever not to exceed such a rate as those supervisors shall think fit. And when once they come to tliose years, poverty shall hinder no man from marriage, or any other respect, but all shall be rather enforced than hindered, ° except they be ' dismembered, or orievously deformed, infirm, or visited with some enormous hereditaiy disease, in body or mind; in such cases upon a great pain, or mulct, sman or woman shall not marry, other order shall be taken for them to their content. If people overabound, they shall be eased by hcolonies. 'JSTo man shall wear weapons in any city. The same attire shall be kept, and that proper to several callings, by which, they shall be distinguished. k Luxusfunerum shall be taken away.that inteïnpestive expense moderated, and many others. Brokers, takers of pawns, biting usurers, I will not admit; yet beeause lüo cum hominibus non cum diis agilur, we converse here witli men, not with gods, and for the hardness of men's hearts, I will tolerate some kind of usury.1 If we were honest, I confess, si probi essemus, we should have no use of it, but being as it is, we must necessarily admit it. liowsoever most divines contradict it, dicimus inficias, sed vox ea sola reperta est, it must te winked at by politicians. And yet some great doctors approve of it, Calvin, Bucer, Zanchius, P. Martyr, beeause by so many grand lawyers, decrees of emperors. princes' statutes, customs of commonwealths, churclies' approbations, it is permitted, &c. I will therefore allow it. But to no private persons, nor to every man that will, to orphans only, maids, widows, or such as by reason of their age, sex, education, ignorance of trading, know not otherwise how to einploy it; and those so approved, not to let it out apart, but to bring^tiien mouey to a m common bank which shall be allo wed in every city, as in Genoa, Geneva, Nuremberg, Yenice,- at - 5, 6, 7, not above 8 per centum, as the , Si cmis nuptam stuprarit, virga virilis ei pracidatur; si muiier, nasus et auricula pracidantur. Alfrcdi lex ÉnTeges ipsi Vencri Martiqf timendas. «l'auperes non peccant, quum extrema necessitate coact. rem aUenfm clpiunt. Maklonat. summula qu.rst. 8. art. 3. Ego cum illis sent.o hcere putant a divite elain accipere, qui tenetur pauper! subvenue. Emmanuel Sa. Aphm. contess. ■L • h» rpir Pprsanim x Lib. 24. y Aliter Anstotcles, a man at 2o, a \v oman at zu. ponc. 1 Lex°olim Licurgi, hodie Chincnsium; vide Plutarclmm, Riccium, Hcminingium, Arniseum, Nevisanum, et aiiós de liac qulstione. • Alfredus. " Apud Laeones olun virgmes slne dote nubebant. Boter 1 3 "c 3q c Lege eautum non ita pridem apud Venetos, ne quis 1'atntius dotem excederet 1500 coron. "Bux. Svnag. Jud. Sic Judaii. I.eo Afer Afrles descript. nesint aliter incontinent» ob reipub. bonum. Ut August. Ccesar. orat. ad ca?libes Romanos olim edocuit. Morbo laborans, oui in prolem 1'acile diffunditur, ne genus humanum foeda eontagione lsedatur, juventute castratur, mulieies talesproeul I wmsortio viroru^ abfegantur, &c Hector Boethuis hist. lib. 1 de vet ^o™^ ' Speciosissimi juvenes liberis dabunt operam. Plato 5. de legibus. s ihe Saxons exclade du , blind, leprous, and such liko persons frum all inhentance, as we do fools. Ut olim Komani, 11,-uani bodie &c 'Riecius lib. 11. cap. 5. de Sinarum expedit. sic Hispani cogunt Mauios arma de po n ere. So iUs in most Italian cities. ^ Idem Plato 12 de legibus tiatb ever been ^moderate, vide Guil. Stuckium antiq. convival. lib. 1. cap. '26. Pla^to S. de legibus. jfalincs terms Lorabaids beyond Seas, tliough with some refoi-mation, mons pietatis, or bank of cbaii^, m^Malmes it, cap. 33. Lex mercat. part 2. tliat lend money upon easy pawns, or take money uponadi enturei ioi men s lives. " That proportion will make merchandise increase, land dearer, and bettei impioved, as ht, ha.j judicially proved in his tract of usury, exhibited to the Parliament anno 1021. whv they are so frequent in the north, continue so long, are so soon extinguished ia the south, and so few, gives 110 other reason but this, luxus omnm dissipavit, riot hath consumed all, fine clothes and cunous buildings came into this island, as he notes in his annals, not so many years since; non sine c ispendio hospitalitatis, to the decay of hospitality. Howbeit word is mistaken, and under the name of bounty and hospitality is shrouded riot and prodigality, and that vvhich is commendable in ltself well used, hath been mistaken lieretofore. is become by lus abuse, the bane and utter rum of many a noble family. For some men live like the rich glutton, consuming themselves and their substance by continual feasting and myitations, with <) Axilon in Ilomer, keep open house for all corners, givmg entertainment to such as visit them, " keeping a table beyond their means, and a company ot idle servants (though not so frequent as of old) are blown up on a sudden, and as Actseon was by his hounds, devoured by their kinsmen friends, and multitude of followers. f It is a wonder that Paulus Jovrns relates of our noithe. countries, what an infinite deal of meat we consume on oui: tables; that Imay truly say, 'tis not bounty, not hospitality, as it is often abused but not and excess, gluttony and prodigality; a mere vice; it bringsm debt, want and be^ary* hereditary diseases, consumes their fortunes, and overthrows the good temperature of their bodies. To this I might liere we add their expense in building, those fantastical houses, turrets, walks, parks, <Lc. 8amin0, excess of pleasure, and that prodigious riot in apparel, by which means tliey are compelled to break up house, and creep into holes. Sesellius in lus commonwealtli of gFrance, gives three reasons why the Frcnch nobility weie so frequently bankrupts: " First, because they had so many law-suits and contentions one upon another, which were tedious and costly; by which means it came to pass, that commonly lawyers bought them out ot their po^essions. p^rsites ) " llie last w.ts numuucia^ 1T , , revenues." How this concerns and agrees with our present state look you. But of this elsewhere. As it is in a man's body, if either head, heart, stoma , liver spleen, or any one part be misafiected, all tne res* suue, w„u it with this economical body. If thehead be naught, a spendtlirift, adrunkard a whoremaster, a gamester, how shall the family live at ease . p cupiat salus servare prorsus, non potest, hanc famiham, as Demea said in the comedy Safetv herself cannot save it. A good, honest, pamfu man many times hath a shrew to his wife, a sicldy, dishonest, slotliful, foolish, carelubS woman to his mate, a proud, peevish flirt, a liquorish, prodigal quean, and by that means all goes to ruin: or if they differ in nature, lie is thnfty, she s^nds all he wise, she sottish and soft; what agreement can there bel: what, fuend ship! Like that of the thrush and swallow in iEsop, instead of mutual love, kind compellations, whore and tliief is heard, they flrng stools at one another s heads 1Quce intemperies vexat hanc famüiamt All enforced marriages commonly produce such effects, or if on their behalfs it be we 1, as to kve an agree lovingly togetlier, they may have disobedient and unruly cluldren, that <1Iliad. 6. lib. •'Vide Puteani rilirabile dictu est, quantum opsomoiiim ■ana d.omu „ ^ ^ do Gallorum. qll01x tüt i,teB pene horas, calentibus semper edulns. Descnp. Biin ■• f t magnos 8Umptus requirant, unde nt bus ibsorbentui' et splendidiasime ve«tiantur, «c. ler. a THE SYNOPSIS OF THE FIRST PARTITION. Causes. (Impulsire j j Sin, concupiscence, &c. Subs. 1. (Instrumental; | Intemperance, all second causcs, icc. In discases, Of 'he body (Epjdcmical, as Blague, Plica, &c. consider / Or 30°'whlch are ( Particular, as Gout, Dropsv, &c. Memb.'l. Or I^SS " ^ *eAaAa*mu' erU Dafinition, Member, , , 0r Dotage. Division. Ofthehead Frenzy. Subs. 2. ?,r ,rtn „ Madness. Subs. 3. Ecstasy. ^ Ilabits, as Lycanthropia. Sub). 4. Choreus sancti Viti. Hydrophobia. Possession or obsession of Devils. Melancholy. See 'V. lts Equivocations, in Disposition, Improper, &c. Subsect. 5. To'its ex f Bodv contained as 3 Humours, 4. Blood, Plilegm, &<• ,? ..ex" i0( y t Spirits i vital, natural, aniraal. plication, a hath or , .. . ' digression parts (oimilar; spermatical, or flesh, ofanatomy J Subs. 2. containing J bones, nerves, &e. 3. in which \ 1 Dissimilar; bram, heart, liver, &c. observe 4. parts of (Vegetal. Subs. 5. Subs. 1. Soul and lts faculties, as -j Sensible. Subs. 6, 7, 8. ,, , „ (Rational. Subsect. 9, 10. 11. Memb. 3. ' Melaneholv- ItS delillition> name. difference, Subs. 1. in which \ ïu° part and Parties affccted, affectation, &c. Subs. 2. consider matter of melancholy, natural, unnatural, &c. Subs. 4. C Of the head alone, Hypo- C ... ... Proper to Jchondriacal, or windy'me- ) eir SCTCral Species, or parts, as 1 lancholy. Of the whole ') causes> symptoms, kinds, (.body. /prognostics, cures, which are j Or Indefinite; as Love-melancholy, the subject of the third Partition. lts Causcs in general. Sect. 2. A. lts Symptoms or signs. Sect. 3. B. lts Prognostics or indications. Sect. 4. 4. lts cures; the subject of the second Partitioa. THE FIRST PARTITION. the fiest section, hembek, subsectio n, AtarCs Excdlency, Fait, Miseries, InfirmÜies; The causes ofthem. Excel[ency-\ 3*AN> tlie most excellent and noblo creature of the world, the prmcipal and mighty work of God, wonder of nature," as Zoroaster calls kim; audacis naturas miraculum, «the "marvel of marvels," as fliS. u' ïl abMdft?e^1i1and epitome of the world," as Pliny; Microcosmus, a little world, a model of the world, sovereign lord of the earth, viceroy of the world, sole commander and governor of all the creatures in it; to whose empire a\? T i 1 v Pa^lcular» ancl yield obedience; far surpassing all the rest not in body only but in soul; Imamais Imago, 'created to God's own 'ima-e' to that immortal and incorporeal substance, withall the faculties and powers GodTtfn" h l" WMjat f l'St pure' dlvine' Perfect, happy, "«created after cftï tTp, » T T nghteousness;' Deo congruens, free from all manner do his ^ r// /' P m vanU Se t0. k"0W God't0 Praise and glorify him, to the church. ^nsvmiks partunat deos (as an old poet saith) to propagate Man's Fall and Misery.] But this most noble creature, Hm tristis, et ( T® e\c!airas) 0 Pitiful c,lanSe! is ^Uen from that he ,S estate' become miserabüis homuncio, a cast-away, a bis J.„T f niiserable creatures of the world, if he be considered in fsomo fow ~re' aÖ UnreSe°f?te man, and so much obscured by bis fall that ^ eXC/fed) he's to a beast, «'Man in honour that maZJ h 'i1* . ,° beaSv3 that Perish>" «O David esteems him: a mulat™ S s.;pend metamorphosTS, * a fox, a dog, a hog, what not? Quantum hlnnv„„ ,If°W ™"ch altered from that he was; before blessed and S —ble and accursed; "'He must eat his meat in sorrow," subject to death and all manner of infirmities, all kind of calamities. anlfvv- vol °SfelanMvl '""Great travail is created for all men, and ,"7 yok? on the «ons of Adam, from the day that they go out of their their ih W°K? untothat dav they return to the mother of all things. Namely, waTt fl r S ^ ƒ/ t,heU' hearts' and their imagination of things they ait ior' and the day of death. Erom him that sitteth in the glorious tkronj «rvhmt™Scï£a exïreit. 365^^3* v£ïê°mde Ï^Tphü'c'ö' d mi™' ™-1™ omniura- cui ™t>ln„aria ten?.?!1- . Omago Cnkl fn J21* «■?<*». sic in Z°r- 11 va- 15 iv- 24- u Pa!antenus i Psal Yli*ön kr„%^"4 uei 1uis<lue est in rtent.a eau™, asta vulpen,, furore Iconen- ^hry.,'23. Gen ïc'en iii. 13. i&XTv '"Ecclus. iv. 1, 2, 3/4, 5, H G Diseases in General. [Part. 1. Sect. 1. to him that si ;teth beneath in the earth and aslies; from him. that is clothed ïu blue silk and weareth a crown, to him that is clothed in simple linen. Wrath, envy, trouble, and unquietness, and fear of death, and rigour, and strife, and such things come to both man and beast, but sevenfold to the ungodly. AU this befalls him in this life, and peradventure eternal misery in the life to come. Impulsive Cause of Maris Misery and Infirmities.] The impulsive cause ot these miseries in Man, this privation of destruction of God's image, the cause of death and diseases, of all temporal and eternal punishments, was the sm ot our first parent Adam, n in eating of the forbidden fruit, by the devil s ïnstigation and allurement. Iiis disobedience, pride, ambition, intemperance, xncre dulity, curiosity; from whence proceeded original sin, and that general corruption of mankind, as from a fountain llowed all bad inclinations and actual transn-ressions which cause our several calamities inüicted upon us for our sin». And this belike is that wliich. our fabulous poets have shadowed unto us in the tale of "Pandora's box, which being opened through her curiosity, filled the world full of all manner of diseases. It is not curiosity alone, but those other cryin<* sins of ours, which pull these several plagues and miseries upon our headst For Ubipeccatum, ibi proceUa, as "Chiysostom well observes. "< bools by reason of their transgression, and because of their miquities, are afflictcd. 'Fear cometh like sudden desolation, and destruction like a whirlwind, ailiiction and anguish," because they did not fear God, "■ Are you shaken with wars?" as Cyprian well urgeth to Demetrius," are you molested with dearth and famine 1 is your health crushed with raging diseases? is mankind gencrally tormented with epidemical maladies? 'tis all for your suis, iiag. ï. J, 10 • Amos i.; Jer. vii. God is angry, punisheth and threateneth, because ot their obstinacy and stubbornness, they will not turn unto him. " If the eartli be barren then for want of rain, if dry and squalid, it yield no fruit, li your fountains be dried up, your wine, corn, and oil blasted, it the air be corrupte , and men troubled with diseases, 'tis by reason of their sms: which like the blood of Abel cry loud to heaven for vengeance, Lam. v. Ij. Ihat we have sinned, therefore our hearts are heavy," Isa. lix. 11, 12. '^e roar like bears, and mourn like iloves, and want health, &c. for our sms and trespasses 'But this we cannot endure to hear or to take notice of, Jer. n. dü. We are smitten in vain and receive no correction;" and cap. v. ó. *18. *2Ü. b Verse 27. The last of the water are container!. R. 0rjans] Bllt you that are readersTthe meantime, " ^7^ view, are such as serve to nutritwn or ge^rati . b meat the, r i\Zt.Z°,»T «fc*»»»i«d»"'° "idi™ that part of th. tall,■ bon«th s the lirsfc concoction,andwliich "J1^^ ,g so,m.tirae3 taken ibr the stomach jsrjs stomach to the very fundament aie pro ° away the excrements. a little to alter and distnbnte the chylus ^ £ substance, ïhey are divided into small and great by reason ot tneir s SL «thickor: tbc W« » a-*»* »h, stomach, som, Wel» mcho. Ion; »£• ^ „nn.xed to" gut, coiitinuabe to the obher, wlnch h< 3 Tiion the thirJ which which take part of the chylus to the hvxr from it lhon the th , consists of many crinkles, wlnch serves witbl the res^^ee, Jblind distribute the chylus from thejtogJ. ^^dlort gut, having one gut, colon, and Hght gut. l vpr^ives the excrements, and —* tÏe'o b" 3 Thïol°?«tl, L»v winding,, that th, as sssss.«« 'ï ttstt"srs L^r;:™rrz «£ :&& excrements ot it are mthei• c o ei ^ Uver> extracts choler to parts convey . j ituat0 on the left side, over agamst tlie it: the spleen, mclauoLioly, _ ^ ,fc , a secrufc vlrtuej li ver, a spongy matter that dia\ s ^ ^ bottorn of the stomach, to stirup %£22.Vr&: - r ï53=tsr srïr 'bK "»«—-*" - «Voa vero veluti in te* >c .«*« quodd™ ,0» du.i « fcc. Saavis et utiHs cojnUio. *Lib. 1. cap. 12. Sect. 5. bladder, wh.ch by reason of bis site in the lower bolly, is apt to recoive it ha vuig two parts, neck and bottom: the bottom holds the water, the neck is' constrmged with a rausde, which, as a porter, keeps the water from runninout agamst our will. . o Members of generation are commoa to both sexes, or peculiar to one; which. because tliey are impertinent to ray purpose, I do voluntarily omit. MiddkRegwn] Next m order is the middle region, or chest, which comprehends the vital faculties and parts; which (as I have said) is separated from tho lower belly by the diaphragma or midriff, which is a skin consisting tTJrT' mei"bura,les' a?d ™gst other uses it hath, is the instru? ment of laughing. Ihere js also a certain thin membrane, full of sinews which covereth the whole chest within, and is called pleura, the seat of thé disease called pleunsy, when it is inflamed; some add a third skin which is termed Mediastmus, which divides tlie chest into two parts, right and left • of ï f PnTP e Pafb M the heart' wllich is the seat a»d fountain of life, of heat, of spirits, of pulse and respiration—the sun of our body the kin" and sole commander of it-the seat and organ of all passions and kectionf I nmum mvens, ulhmum moriens, it lives first, and dies last in all creatures' Of a pyramidical form, and not much unlike to a pine-apple; a part worthy of ' , at,Ca:n yield such varietJ of affections, by whose motion ft is diLited or contracted, to stir and command the humours in the body. As in Z2Z^ r> m aage?1Ch?ler' in j°^tosend the blood outwardly; in ,, lfc lr}' mov'°S the humours, as horses do a chariot. This heart TherXth1membei:'7et ifc mayb?divided into twocreeks right and left! blond frSfn V moon mcreasmg, bigger than the other part, and receives Ïest to tl e kft Z7l Uimg S?me °flt t0 the nourish them; the ,10. le^fc Slde> t0 engender spirits. The left creek hath the form of a cone and is the seat of hfe, which, as a torch doth oil, draws blood unto it begetting of it spirits and fire; and as fire in a torch, so are spirits in thé blood, and by that great artery called aorta, it sends vital spirits over the t ody and takes air frora the lungs by that artery which is called venosa • so that both creeks have their vessels, the right two veins, the left two arteries to Md blood the other °- ^fraCta0l\S ears< whioh servo them both; the onc to tioid blood, the Other air, for several uses. doth kon d"Lv, af-°? TniSt\ring faCulty' which> as a loadstone doth non, draws meat mto the stomach, or as a lamp doth oil: and this rooTlT,loZ6" 13 ia 1>lantS' Whicli suok «P m°isture by the root, as another mouth, into the sap, as a like stomach. Letentioni.] Eetention keeps it, being attracted into the stomach until nofbe noeuri3hedC.°nCOCt j * * Sh°Uld Stl'aiSUt'> Digestion.] Digestion is performed by natural heat; for as the flame of a torch consumes oil, wax, tallow, so doth it alter and digest the nutritive matter. Indigestion is opposite unto it, for want of natural heat Of this digestion there be three differences—maturation, elixation, assation Matwratwn.] Maturation is especially observod in the fruits of trees- which are then said to be ripe, when the seeds are fit to be sown again. Crudity is opposed to it, which gluttons, epicures, and idle persons are most subfect p p'ï z r ~ *° *■—1 «+> % -ï» Elixation.] Elixation is the seethin"1 of meat in thp u •, rsr -■»bdkJ" • " 'hoinTOd >7*-*; * Order ofConcoction fowfold.] Besides these three several operations of c Jgestion, there is a four-fold order of concoction: mastication or rhpw' in the mouth; clnhfication of this so chewed meat in the stomach • the third is m the liver, to turn this chylus into blood, called san-uification ■ the last is assimulation, which is in every part. J tüe last Expulsion.] Expulsion is a power of nutrition, by which it expels all superfluousexcrements, and reliques of meat and drinkf by thegutsbladder aS y Pur°m& wmiting, spitting, sweating, urine, hairs,Önails &c AA,gmentation:\ As this nutritive faculty serves to nourish the bodv so floth the augmentmg faculty (the second operation or power of the veïêtd facnl y) to the mcreasing of it inquantity, iccording to all dlmensions Tn^ broad thick, and to make it growtill it come to his due proportion and pef fect shape, which hath his penod of augmentation, as of consumption • and that most certam, as the poet observesconsumption, and "Stat sua cuique dies, breve et irreparabile tprrmvw i « \ .... Omnibus est vitaj." I b_ term of life is set to every man, yy I Wlncb is but short, and pass it no one can." ThVast,°f.,thess veSetal faculties is generation, which belets another by means of seed, like unto itself; to the perpetual preservation of°th« species, io this faculty they ascnbe three subordinate operations -—the first to turn nounshment mto seed, &?. bt Life and Dealh concomitants of the Vegetal Faculties.] Necessary concomi tants or affections of this vegetal faculty are life and lui privati^death. To inksS"x?re1ü.lraC:,ti yiro naturalis. Seal. ezerc. 101. sec. 17. > See more of InlScaltlïx"reS313IimCIlti transmutatio. viro natnralis. See more of Attraetion lm cliaracters, "That our posterity, O fnend Policlesi, shall be tlie belter foi this whieh we have writton, by correcting and rectifymg what is am.sm themselves by our examples,and applying our precepts and cautions to the own use " And as that great captain Zisca would have a drum made of hls» skin when he was dead, because he thought the very noise of it would put his cnemies to fliglit» I doubt not but that these followmg lmes, when they shall be recited, or hereafter read, will drive away melanohoiy, (tliough I be gone, as mueh as Zisca's drum could terrify his focs. Yet one cautiou let megi by the way to my present, or my future reader, who is aetualiy melanclio y that he read not the 'svmptoms or prognostics inthis followmg tract, lest by applying that whieh he reads to himself, aggrayating, appropnatmg thrnga geuerally spoken, to his own person (as melancho y men for the mostp.rtdo^ he trouble or hurt himself, and get in conclusion more harrn than good I advise them therefore warily to peruse that tract, Lapides loquiMi (so said »A^rippa de occ. Phil.) et cavcant lezlores ne cerebrum ns excuhat ihe rest T doubt not tliev may securely read, and to their benent. But I am over- '"oïïl'JJSSj «< mm**, f 1 Ut tlie necessiwana geueiau^ ui .....v,. ^ ~... I sliall desire him to make a brief survey of the world, as Gypnan advise Donat " supposing himself to be transported to the top of sorne high mo.intain, and thence to behold the tumults and cliances ofthis wavevitig worltl, he oannot chu» bot either langk at, or pity .1, S. Hi.ron.ont of « .tr g ima-nnation, being in the wilderness, conceived with himself, that hethen saw them dancing in Rome; and if thou stelt either concen-e,or climbtosee, thou shalt soon perceive that all the world is mad, that ït is m ' that it is (whieh Epichthonius Cosmopolites expressednot manyy earasince map) made like a fool's head (with that motto, Caput helleboro dignum) a crazei Ziï, o», «to. a fooi p.r.dUe, » April». gulls, cheaters, flatterers, <fee., and needsto be ïefbrmed. S ' ' wbich book of his geography, compares Greece to the picture of a man, wluch comparison of his, Nic. Gerbelius in his exposition of Sophianus map, approves, the breast lies open from tliose Aeroc-eraunian hills n\EP;V^'t0 promontory in Attica: Pagre and Magsera are the two shoulders, that lsthmus of Corintli the neclc; and Peloponnesus tlie head. If this allu^ k10 <] ® ^ sure a mad head; Morea may be Mona, and to speak wliat 1 tlunk the i habitants of modern Greece swerve as mueh from reason a^tvue.d.onat this day, as that Morea dotli from the picture of a man. Examme the rest in likelort, and you shall find that ldngdoms and provineesaremelacholy cities and families, all creatures, vegetal, sensible, and rational, that all soits, sects ai, conditions, are ont of tune, as in Cebes' table omnes errorem bibiint before they conie into the world, they are intoxicated by errors cup from the highest to the lowest have need of physic, and tliose particular actions in Seneca, where father and son prove one another mad, may be geneal, Porcius Latro shall plead against us all. For indeed who is not a fooi, me la cholv madl—x Qui nil molitur mepte, who is not bram-sick f f oüy, meian choly' madness, are but one disease, Delirium is a «ommon name 'to a1. Alexander, Gordonius, Jason Pratensis, Savanarola, Guianerius Montaltus, confound them as dififering secundummagis et minus; so^ dot i JJa , Psal xxxvii. 5. " I said unto the fools, deal not so madly, and twab au old Stoical paradox, omnes stuÜos insanire 'all fools are mad,^thoug^ som madder than others. And who is not a fooi, who is free from melancholy ! Tart 1. scct. 3. 'Pvref. lectori. «Ep. 2. 1.2. ad^Mvei-sa imrecüsl^uctuiiiilic miiruü rerticein celsiorem, speculareindererum jacentium facies, et oculis <i P h 2 C0Mt 7 ^ L G. cunt. accjse orcondemn one another, being faulty ourselves, ddiramenta loqueris, a ou talk idiy, or as hMitio upbraided Demea, insanis, auferte, for we are as mad our ownselves, and it is hard to say which is the worst. Nay, 'tis universally so, ' Vitam regit fortuna, non sapientia. When k Socrates had taken great pains to fiud out a wise man, and to that purpose had consulted with philosophers, poets, artificers, he concludes all men were fools; and though it prooured him both anger and mueh envy, yet in all compagnies he would openly profess it. When 'Supputius in Pontanus had travelled all over Europe to confer with a wise man, he returned at last without his errand, and could find none. n' Cardan concurs with him, "Few there are (for aught I can perceive) well in their wits." So doth "Tully, " I see everything to be done foolishly and unadvisedly." Ille sinistrorsum, hic dextrorsum, unus utrique I One reels to this, another to that wall; .trror, sed varns illudit partibus omnes. J 'Tis the same error that deludes them all. Ihey do te all, but not alike, Mavia yap -nayiv ofxoa, not in the same kind One is covetou3, a second lascivious, a third ambitious, a fourth envious,'r &e. as Damasippus the Stoic hath well illustrated in the poet, p Desipiunt omnes asqne ac tu. I -^n(* ^ey w^° ca^ y°u f°°l» with equal claim | May plead an ample title to the name. lis an inbred maladv in every one of us, there is seminarium stultitia?, a seminary of folly, " which if it be stirred up, or get ahead, will run in infinitum, and infinitely varies, as we ourselves are severally addicted," saith " Balthazar Castilio: and cannot so easily be rooted out, it takes such fast hold, as .Tully holds, uiten Tcidices stultiticE, rso we are bred, and so we continue. Some say there be two maiu defects ot wit, eiTor, and ignorance, to which all others arereduced; by ignorance we know not things necessary'by error we know them falsely. Ignorance is a privation, error a positive act. From ignorance comes vice, from error, heresy, &c. But make liow many kinds you will. divide and subdivide, few men are free, or that do not impinge on some one kind or other. 'Sic plerumque agitat stultos inscitia, as he that examines his own and other men s actions shall find. Charon in Lucian, as he wittily feigns, was con-ducfced by üllercury to such a place, where he might see all the world at once; after he had sufficiently viewed, and looked about, JMcrcury would needs know of him what he had observed : He told him that he saw a vast multitude and a promiscuous, their habitations like molehills, the men as emmets, "he could discern cities like so many hives of bees, wherein every bee had a sting, and they did nought el-se but sting one another, some domineering like hornets bigger than the rest, some like filching wasps, others as drones.' Over their heads were hovering a confused company of perturbations, hope, fear, anger, avarice, ignorance, cfcc., and a multitude of diseases hanging, which they still pulled on their patés Some were brawliug, some fighting, riding, running, sollicitè ambientes, callidè litigantes, for toys and trifles, and such momentary things. Their towns and provinces mere factions, rich against poor, poor against rich, nobles against artificers, they against nobles, and so the rest. In conclusion, he condemned them all for madmen, fools, idiots, asses, O stulli, queenam hcec est amentui? O fools, O madmen, he exclaims, insana studia, insani labores, &c. Mad endeavours, mad actions, mad, mad, mad, ' 0 seclum insipiens <k infacetuin, a giddy-headed age. Ileraclitus the philosopher, out of a serious meditation h Adelph. act. 5. soen. 8. 1 Tully Tusc. 5. fortune, not wisdom, governs our lives. k Plato Apologia Socratis. * Ant. dial. ni Lib. 3. de sap. pauci ut video sanaementis sunt. " Stultè & Ineaute onuiia flffi video. ° lnsania non omnibus eadem, Er asm. chil. 3. cent. 10. nemo mortalium qui non aüqua in re desipit, licet alius alio raorbo laboret, hic libidinis, ille avaritiaï, ambitionis, invidiaj. Pllor. 1. *2. saL 3. Lib. 1. de aulico. list iu unoquoq; nostrum seminarium aüquod stultiti®, quod si quando excitetur. in ïnlinitum facile excrescit. r Primaque lux vitse prima erroris erat. 8 Tibullus, stulti pretsei: u:it dies their wits are a woul-^athering. So iools commonly dote. * Dial. contemt>hi«Ks, Tom. 2. 1 Catullus.
19,127
MMKB07:001513050:mpeg21_2
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,849
Weekblad van het regt; verzameling van regtszaken, bouwstoffen voor wetgeving, mengelwerk, jrg 11, 1849, no. 1026, 17-06-1849
null
Dutch
Spoken
4,007
7,036
De uitspraak wordt bepaald op den volgenden dag. Alsmede heeft de Hooge Raad gewezen het volgende arrest: De Hooge Raad enz., Partijen gehoord, Gehoord het Openbaar Ministerie in deszelfs conclusie, uitgebracht bij monde in den advocaat-generaal Deketh, strekkende tot verwerping van het door den dagelijks gedaan verzoek tot statering, met veroordeling in de kosten, daarop invallen; Overwegende, dat de grond, waarop het gemelde verzoek is gedaan, niet al in de termen der wet; Regt doende enz., Ontzegt het gedaan verzoek tot statering, veroordeelt den dagelijks, in de kosten, daarop gevallen. Hamer van Strafzaken. Zittingen van 12 en 18 December 1848 en 9 Januari 1849. Voorzitter, Mr. J. Op den Hoofd. Art. 1, 2 en 12 van het Koninklijk besluit van den 15 April 1843 (Stbl. 1e degree). — Art. 6, 7 en 13 van het gewijzigde reglement op het bakken en verkooppen van brood binnen het grondgebied der stad 's-Gravenhage, vastgesteld bij besluit van den raad der stad, den 25 Maart 1846. — Art. 1 en 4 der wet van den 6 Maart 1818 (Stbl. 1e degree). — Art. 58 R0. Een Koning besluit van den 15 April 1843 (Stbl. n°. 13) slechts inhoudende algemene bepalingen wegens den verkoop van het brood en het werk der broodzetting en, volgens art. 1 en 2, op de overtredingen daartegen naar den regel behoorende te worden toegepast de plaatselijke verordeningen en niet voornoemd Kon. besluit, — zoo kan echter die regel alleen dan worden gevolgd, wanneer de bedeelde verordeningen tegen zoodanige overtredingen werkelijk straf hebben bedreigd. Dit laatste niet het geval zijnde met de art. 6 en 7 van het gewijzigde reglement op het bakken en verkoopen van brood binnen het grondgebied der stad 's-Gravenhage, vastgesteld bij besluit van den raad der stad, den 25 Maart 1846, maar in art. 13 omtrent de overtredingen der bepalingen in beide genoemde artikelen, welke mogten kunnen geacht worden niet te vallen in de strafbepaling van gezegd Kon. besluit, ten aanzien der straffen wordende terwezen naar art. 4 der wet van den 6 Maart 1818, — zoo geldt ten deze niet de regel, maar wel de uitzondering, en is derhalve in casu, waar 'iedere zoodanige overtreding betreft en mitsdien een correctiele straf, gewezen door een Arrondissements-Rechtbank, wier uitspraak, krachtens art. 56 R. O., was onderworpen aan booger beroep, door het Hof, door den beklaagde in dat beroep niet-ontvankelijk te verklaren, genoemd artikel geschonden. C.C. zich ook noemende K.I. Korndorfer, broodbakker, wonende te 's Gravenhage, heeft zich in cassatie voorzien tegen een arrest van het Prov. Gerechtshof in Zuid-Holland, van den 31 Oct. 1848, gewezen op het hoofd-beroep van een vonnis der Arrondissements-Rechtbank te 's Gravenhage, van den 18 Sept. vorige, bij welk arrest de appeler, nu requesteur, is verklaard niet-ontvankelijk in het door hem ingesteld hongersnel beroep en veroordeeld in de kosten, op dat beroep gevallen. Nadat in deze zaak het verslag was uitgebracht door de raadsheer Gock, heeft de advocaat Deketh, namens de proces-genietende, geconcludeerd tot verwerping van deze voorziening, met verwijzing van de requesteur in de kosten, in cassatie gevallen. De Hooge Raad enz., Overwegende, dat bij het beklaagde arrest is verstaan, dat het Koninklijk besluit van den 15 April 1843 {Stbl. n°. 13) slechts inhoudt algemene bepalingen wegens den verkoop van het brood en het werk der broodzetting; dat meer in het bijzonder de art. 1 en 2 van dat besluit niets anders verordenen, dan, onder anderen, dat vooral zal worden toegezien omtrent het gewicht van dat brood, in zooverre hetzelfde door de plaatselijke besturen is bepaald, en dat het brood naar den regel zal moeten bevatten het door de plaatselijke besturen bepaalde of nog te bepalen gewicht, en dat dienovereenkomstig op de overtredingen daartegen naar den regel behooren te worden toegepast die plaatselijke verordeningen, en niet voornoemd Koninklijk besluit; O. echter, dat die regel alleen dan kan worden gevolgd, wanneer plaatselijke verordeningen tegen zodanige overtredingen werkelijk straffen hebben bedreigd, en die overtredingen inderdaad moeten worden aangemerkt als overtredingen van bepalingen, onder bedreiging van straf voorgeschreven door de plaatselijke wetgever; en dat hieruit volgt, dat de beslissing der vraag, of door de niet-ontvankelijkheid-verklaring van den req. in het door hem ingesmet hooger beroep is geschonden enige wet, daarvan afhangt, of in deze meergenoemde regel, dan wel de uitzondering daarop, moet worden geacht aanwezig te zijn; O. te dien opzichte, dat (zoo als door den eersten reglement verslaan) bij de art. 6 en 7 van het gewijzigd reglement op het bakken en verkoop van brood binnen het grondgebied der stad 's Gravenhage, vastgesteld bij besluit van den raad van die stad, van den 25 Maart 1816, is geregeld het gewicht der daarbij bedoelde broodsoorten, en tevens is bepaald, wanneer zodanig brood moet worden geacht te zijn te licht, wanneer te zwaar - dat het voorschrift van art. 13, dat de overtredingen der voorafgaande bepalingen, welke mogelijk kunnen geacht worden niet te vallen in de strafbepaling van het Koninklijk besluit van den 15 April 1843, worden gestraft met de straffen, bij art. 4 der wet van den 6 Maart 1818 bedreigd, geen andere strekking heeft, dan om volkomen in deszelfs geheel te laten en aan geen eigen strafbepaling te onderwerpen al datgene, hetwelk reeds in het algemeen was voorzien bij dat Koninklijk besluit, en, krachtens art. 12 van hetzelfde en overeenkomstig het daarbij aangehaalde art. 1 der wet van den 6 Maart 1818 (Stbl. n°. Inleiding van Vacantie. Zitting van 22 Augustus 1848. Art. 74, 76, 77, 80 en 107 der wet op den waarborg van gouden en zilveren werken, van den 19 Brumaire jaar VIII. Is de bepaling van art. 76 der wet op den waarborg van gouden en zilveren werken, van den 19 Brumaire jaar VIII, houdende verplichting op de kooplieden in gouden en zilveren werken tot het ten allen tijde vertoonen van hun register, ook op reizende kooplieden toepasselijk? Ja. De Ilooge Raad enz. , Op het beroep in cassatie , door If. Koerts , van beroep koopman in gouden en zilveren werken , wonende te Amsterdam, ingesteld tegen een arrest van het Prov. Geregtshof v^n Groningen, dd. 22 Hei 1818 , waarbij hij is schuldig verklaard aan het door bevoegde ambtenaren in zijn bezit besinden van afgewerkte, doch niet gekeurrnerkie, gouden en zilveren werken, en aan het op de daartoe gedane vordering aan hen niet vertoonen van zijn register van inkoop en verkoop, en te dier zake is veroordeeld in twee geldboeten , ieder van ƒ100, en iu de kosten van beide instantiën , niet verbeurd-verklaring der op den bekl. in beslag genomene drie zilveren horologien en gouden doekspeld ; Gehoord het rapport van den raadsheer Modderman ; Gelet op de memorie , namens den req. ingediend , houdende de gronden zijner voorziening in cassatie; Gehoord den advokaat des req. (Mr. A. Meijer Bing) , in de voorstelling en adstructie der gronden van cassatie ; Gehoord de conclusie van den adv.-gen. Deketh , namens den proc.-gen., strekkende tot verwerping van het. beroep in cassatie , met veroordeeling van den req. in,de kosten, daarop gevallen ; Overwegende ^ dat ,bjj de memorie als éénig middel van cassatie is aangevoerd: schending van de wet op den waarborg van gouden en zilveren werken , van den 19 Brumaire jaar VI , en meer bijzonder verkeerde toepassing van de arlt. 74, 76, 77, 80 en 107 derzeifde wet, zulks hoofdzakelijk op grond, dat de verpligtingen van den req., als zijnde reizend koopman , niet zijn geregeld bij de eerste sectie van den zesden titel , maar dat dit uitsluitend is geschied bij de tweede sectie, waar afzonderlijk wordt gehandeld over de verpligtingen des marchands ambulans en dat dus ook de evengenoemde wets-artikelen, als behoorende tot de eerste sectie, niet op den req. hadden kunnen worden toegepast; 0. te dien aanzien, dat de req., volgens de feitelijke beslissing van het beklaagde arrest, tijdens het tggen hem opgemaakte proces-verbaal van bekeuring» was reizend koopman; dat echter zijne bewering, dat uitsluitend de bepalingen der tweede sectie van den zesden titel van voormelde wet op reizende handelaren in goud en zilver zoude zijn toepasselijk , is ongegrorid; O. immers , dat zoowel het opschrift der eerste sectie van genoemden titel als de daarin voorkomende arlt. 74 in volgende in het algemeen gewaarden van kooplieden in goud en zilver, waartoe de zodanigen, die hunnen handel reizend uitoefenen, ongetwijfeld behoren; en dat reeds daaruit volgt, dat de tweede sectie, handelende van de verplichtingen der reizende kooplieden in goud en zilver, moet bevatten zodanige bijzondere verplichtingen, als nog bovendien, en aldus boven en behalve de algemene, vervat in de eerste sectie, door reizende kooplieden moet worden vervuld; Dat de uitlegging van de wet in die zin wordt bevestigd, vooreerst door het slotbepaling van het onder de tweede sectie voorkomende art. 94, volgens welke op de overtredingen der reizende kooplieden zullen worden toegepast dezelfde straffen, welke wegens gelijke overtredingen bij genoemde wet tegen de goud- en zilversmeden zijn bedreigd; en ten andere door de inhoud van art. 107 derzelfde wet, waarbij wordt gelast de inbeslagname van alle voltooide en niet gemerkte gouden en zilveren werken, gevonden bij kooplieden in het algemeen, en hunne vervolging te dien zake; terwijl zij eindelijk overeenkomstig is met de kennelijke doorgaande strekking van meergenoemde wet, de voorkoming namelijk van het in den handel brengen van eenig afgewerkt gouden of zilveren voorwerp, niet voorzien van een bepaald keurteeken; Dat hieruit volgt, dat in het bijzonder de bepaling van art. 76 derzelfde wet, houdende verplichting tot het ten allen tijde vertonen van het register, ook op reizende kooplieden is toepasselijk; en dat derhalve, voor zoverre zij tevens als sedentaire kooplieden handel drijven, ter voldoening aan dat voorschrift der wet, zoowel ter plaatse van hunnen gevestigden handel als ter plaatse, waar zij als reizende kooplieden verschijnen, een afzonderlijk register aan hen wordt gevorderd; Dat de door de req. bij zijn memorie gemaakte stelling, dat bij de eerste sectie, om het copulatieve woordje et, zodanige kooplieden zouden bedoeld zijn, die hun eigen fabrikaat verkoopen, terwijl bij de tweede sectie slechts zouden bedoeld worden des marchands ambulants, die hunne koopwaren van anderen inkoopen, en daarmede rondreizen, is blijkbaar onjuist, vermits in art. 73 uitdrukkelijk wordt gezegd: « Quiconque se borne au commerce d'orfèvrerie sans entreprendre la fabrication, » en dus in die afdeeling ook wel uitdrukkelijk bedoeld worden kooplieden, die hunne koopwaren van anderen inkoopen; Dat dan ook het Hof, door in casu te beslissen, dat deze req. Boekbeschouwing. Wetgeving op de zegel-, registratie- en griffie-rechten, inzake van faillissement, 's-Gravenhage, Gebr. Bierinfante, 1849. — 70 bl. in 8°. Wij hebben het meermalen gezegd, dat compilaties als deze niet de minste wetenschappelijke waarde hebben, noch daarop enige aanspraak maken. Zij zijn daarentegen voor de praktijk, bij spaarzaam en verstandig gebruik, dikwijks van werkelijk nut, in zo voorzover zij een spoedige en gemakkelijke behandeling van zaken bevorderen, en meer etslagtige en moeilijke nasporingen onnoodig maken. Daarin zal dan ook de verdienstelijke zijde gelegen zijn van dit werkje, dat wij daarom dan ook met genoegen aankondigen, en dat, zoo wij meenen, door curatoren in faillissementen met vrucht zal kunnen worden geraadpleegd. De schrijver volgt de orde van het Wetboek van Koophandel, en leent op ieder artikel aan niet alleen de daartoe betrekkelijke algemene fiscale wetsbepalingen, maar ook de belangrijkste regulerende en administratieve beslissingen; en die opgave, is, voorzover wij hebben kunnen nagaan, tamelijk nauwkeurig en volledig. Of ondertussen door dit werkje bereikt zal zijn het eigenlijke oogmerk, dat de schrijver er zich mede schijnt te hebben voorgesteld, dat is iets, wat wij zeer zouden betwijfelen. Het boekje vangt aldus aan: "Meermalen zijn, in den laatsten tijd, bezwaren geopperd, aangaande de vervulling van formaliteiten, inzake van faillissement." "De oorzaak der bezwaren opsporende, is, niet zelden, het vak der registratie de wrijfpaal geworden." De ongegrondheid daarvan is, uitstens voorzover voldoende aantoonbaar. En daartoe is dan, gelooven wij, dit boekje bestemd. Maar het bewijst volstrekt de ongegrondheid niet der klacht, die het bestrijden moet, en die, in ons oog, dan ook niet met goed gevolg kan bestreden worden. Wij merken in het voorbijgaan op, dat de schrijver, zoo dit zijn doel was, al een zeer ongelukkigen vorm koos. Wetenschappelijke stellingen toch laten zich niet betoogen door eenvoudige compilatie, door eene dorre opgave van wetten, besluiten en vonnissen. Maar dit daargelaten, komt het ons voor, dat het boekje, zoo het iets bewijst, het tegendeel bewijst van wat het bewijzen moet. Wij zijn er zeer verre af, om de afschaffing te verlangen der tegel- en registratie-belasting, hoezeer wij gelooven, dat men verstandig zou doen, mei de tarieven, in plaats van ze zoo buitensporig hoog op te voeren, aanzienlijk lager te zetten; de schatkist zou er niet mede verliezen; en de burgerij zou er bij winnen. Maar in zaken van faillissement zijn wij zeer bepaalde tegenstanders van deze gehele belasting; toegepast op failliete boedels, wordt zij onrechtvaardig, onbillijk, hatelijk, onzedelijk. Een failliet is altijd onvermogend; hij kan de schulden, die hij heeft, niet betalen, en men laat hem nieuwe schulden maken; maar dat is niet het ergste; want de belasting treft hem niet; zij kan hem niet treffen; zij treft alleen zijn schuldeischers, die, buiten hun schuld, reeds een aanzienlijk deel van hun vorderingen zien verloren gaan, en die nog genoodzaacht worden een niet gering deel der treurige débris, die voor hem overblijven, af te staan aan de schatkist. Dat behoorde niet zoo te zijn. De schatkist moest zich met zulke winsten niet verrijken; en toch verslindt zij in kleine boedels niet zelden het geheele actief, dat anders nog had kunnen verdeeld worden tusschen de wettige schuldeischers, die nu niets krijgen. Ziedaar de klacht; een, veel ver van te geloven, dat de ongegrondheid daarvan aantoonbaar is, komt het ons integendeel voor, dat hare gegrondheid boven alle redelijke bedenking verheven is. De schrijver mag nu wel aankondigen, dat die klacht alleen het gevolg zou zijn van de minder algemene bekendheid met de bestaande fiscale verordeningen, maar niets bewijst beter de onjuistheid van deze stelling, dan zijn eigen werk. Eene eenvoudige inzage van zijn aanteekeningen toch toont het reeds, dat men, bij de bereddering van failliete boedels, geen voet verzetten kan, zonder in aanraking te komen met de belasting; dat iedere acte onderworpen is aan zegel- en registratiebelasting niet alleen, maar niet zelden aan zeer hoge en drukkende proportionele regelingen. En welke zullen dan nu moeten zijn die minder algemeen bekende verordeningen, welke aan de zoo gegronde bezwaren zouden te gemoed komen? Wij veronderstellen, dat de schrijver daarbij het oog had op enige administrative verordeningen, die hij in zijn eerste mededeelde onder het opschrift van algemene bepalingen, en volgens welke bij den aanvang van het faillissement, en bij gebreke van vangereedelijke penningen, de stukken in debet kunnen worden geregistreerd, en gezegeld papier op crediet aan de curators kan worden afgegeven. Maar dan moeten wij doen opmerken, dat het toch waarlijk in ernst moeilijk is vol te houden, dat dergelijke voorschriften, hoezeer zij dan ook getuigen van den goeden wil en van het gevoel van billijkheid en rechtvaardigheid van het bestuur, niet alleen de hardheid en onregelmatigheid van de belasting niet wegnemen, maar daarmede zelfs niets gemeen hebben. Het enige gevolg daarvan is, dat de curators niet gedwongen zijn uit eigen beurs voorschoten te doen, die misschien later uit den boedel niet eens zullen te verhalen zijn; maar de schuldeisers blijven niet minder gedrukt door de belasting, die uit hun geld ten hunnen nadeele altijd moet betaald worden. Wij laten het nog daar, dat zowel de registratie in debet als het crediet voor het gezegd papier geen recht is, maar een gunst, door het bestuur toegestaan of geweigerd naar welgevallen; maar men mag niet vergeten, dat die gunst slechts wordt toegestaan voor enkele, en wel voor de minst kostbare handelingen; doch ten tweede, en vooral, dat de betaling van de belasting, die niet wordt kwijtgescholden, maar slechts opgeschort, dan toch altijd geschieden moet uit de eerste gereede gelden, en dus vóór dat één enkel schuldeiser een enkel cent van zijn wettige schuldvordering krijgen kan. BENOEDIGDE INFORMATIE. Z.M. heeft, bij besluit van den 6 Juni, op zijn verzoek, eervol ontslag verleend aan Mr. H.A.R. Verheijen, als plaatsvervanger in de Arrondissementsbank te 's-Hertogenbosch. 's-Gravenhage, den 16 Juni. De Hooge Raad, burgerlijke kamer, heeft gisteren, onder het voorzitterschap van den vice-president, Mr. J. Op den Hooff, uitspraak gedaan in de zaak van meesteren regenten der huiszitten- en diaconie-armen binnen Leiden, eischers, tegen den minister van Financiën, gedaagde, en tegen diakenen der Nederlandsche Hervormde gemeente te Leiden, interveniënten, betreffende de vraag, of de laatsten bevoegd zijn als tussengekomen partij in het geding op de eerste trede. De Raad heeft deze vraag bevestigend beantwoord en alzoo de drie gronden van niet-ontvankelijkheid, door de oorspronkelijke eischers aangevoerd, ongegrond verklaard. Bij dat arrest is voorts het tweede verzoek, waaromtrent de requiranten van interventie zich bij hunne conclusie later geheel aan het oordeel van den Hoogen Raad hebben gerefereerd, verworpen; en eindelijk de eischers veroordeeld in alle de kosten van het incident. — Gisleren middag hield de heer Donker Curtius van Tienhoven, president van den Hoogen Raad, op het stedelijk badhuis te Scheveningen, een groot diner gegeven aan de leden van die Raad. Sommige ministers, alsmede enige andere genoodigden, woonden dit diner bij. — Het Provinciale Hof in Zuid-Holland hield 11. Donderdag behandeling van zaak van C. van Kessel, huisvrouw van H. Marcus, en van H. Marcus, beschuldigd, de eerste van moedwillige brandschade en de tweede van medepligtigheid aan deze misdaad (zie ons vorige nr.). Het Openbaar werd in deze zaak waargenomen door den advocaat-generaal, de heer Mr. Ge. Deze heeft de beschuldiging volgehouden en uiteengezet, en ten slottere gerequireerd, dat de beide beschuldigden zullen worden schuldig verklaard aan de hun ten laste gelegde misdaad, en te diere zaake veroordeeld tot strafe des doods. De heer Mr. Pols heeft voor de eerste beschuldigde en de heer A. J. van der Heim voor den tweede beschuldigde het woord gevoerd. Het Hof zal den 21 dezer uitspraak doen. — 's-Hertogenbosch, 12 Junij. Heden ten 11 uur had alhier in het lokalen van het Casino de vijfde algemene vergadering van de broederschap "van notarissen in Nederland plaats. Het algemeen verslag van het wedervaren, de toestand zowel van de stoffelijke als zedelijke belangen van de vereniging, uitgebracht door het hoofdbestuur en waarmee de vergadering werd geopend, getuigde op nieuw vals den onvermoeiden ijver, de meer dan gewone volharding, waarmee die belangen steeds door het hoofdbestuur worden behartigd, en hoe deze in de steeds toenemende bloei van de vereniging, harer steeds uitgebreider, weldadiger en werkdadiger werking de belooning van dit hun streven vonden. Als vroeger werden de belangen van notarissen in het algemeen, van de broederschap in het bijzonder, en schier meer dan dit alles nog de veel-omvattende en teerde belangen, de notaris in zijn ambts-uitoefening toevertrouwd, zorgvuldig en nauwgezet overwogen en onderzocht, mee dan één maatregel beraamd en vastgesteld voor meer bevestiging van deze, en welker weldadige uitwerking zich voorzeker allengs algemeen zal verspreiden en doen gevoelen. Zowel de vergadering als de vriendschappelijke disch, waaraan men zich ten 5 uur in het Brabantsche koffiehuis vereenigde, getuigden, hoezeer, door het bestaan van deze vereniging, ambtenaren, over het gehele land verspreid, al meer en meer door banden van ware broederschap worden verenigd, hoe velen onder hen zich van harte opofferingen en moeiten getroosten, om elkander te ontmoeten en de broederhand toe te reiken, te sterken en te gemoed te komen in de uitoefening van hunne zorgvuldige en moeilijke ambts-betrekking. Dat een gulle en opgeruimde toon de disch kenmerkte en besloot, dat Koning en vaderland, landbouw en nijverheid een oprecht gemeende en warme drank werd toegebracht, zal wel overbodig zijn nog te vermelden. De ontvangst voor ambtsbroeders te 's Hertogenbosch was overigens rond en hartelijk; en men hield zich voor het toekomende jaar verzekerd, door de Vriesche broeders te Leeuwarden met gelijke hartelijkheid te worden ontvangen. BEKENDMAKINGEN. De Hooge Raad der Nederlanden, Gehoord het requisitoir van de heer procureur-generaal, betreffend het stellen en zittinghouden der kamer, voor welke zaken gedurende de vacantie, van de 1 Juli tot de 31 Augustus van dit jaar zullen moeten worden gebracht; Gelet op art. 17 en 18 der wet op de samenstelling van de rechtbanken magt en het beleid der justitie, mitsgaders op art. 11 en volgende van het Koninklijk besluit van de 14 september 1838 (Stbl. no. 36), Heeft (na voorafgaande deliberatie) goedgevonden te bepalen, zoo als bepaald wordt bij deze, dat de kamer van vacantie in dit jaar beurtelings zal worden gepresideerd door de heeren Mr. W. B. Donker Curtius, van Tienhoven en J. Op den Hooff, president en vice-president respectievelijk van de Hooge Raad, en voorts bestaan uit de heeren Mr. T. baron van Herzeele, W. K. Hofstede, F. de Greve, jhr. B. den Velden, E. F. Govkinga, S. P. Noiret de Bruyn en P. van Steenbergen, raden in de Hooge Raad; dat deze kamer haar terechtzittingen zal houden op de voormiddagen om elf uur; en wel op Vrijdag en Zaterdag, de 6 en 7 Juli; op Maandag en Dinsdag, de 9 en 10 Juli; op Vrijdag en Zaterdag, de 20 en 21 Juli; op Maandag en Dinsdag, de 23 en 24 Juli; op Vrijdag en Zaterdag, de 3 en 4 augustus; op Maandag en Dinsdag, de 6 en 7 augustus; op Vrijdag en Zaterdag, de 17 en 18 augustus; op Maandag en Dinsdag, de 20 en 21 augustus, en op Vrijdag de 31 augustus. Zittende de kamer voor de strafzaken na de vakantie haar zittingen weer beginnen op Maandag den derden September en de kamer voor de burgerlijke zaken op Woensdag den vijfden dier maand. En zal een afschrift dezer aan de heer procureur-generaal worden ter hand gesteld, ten einde hieraan de noodzakelijke publiciteit te geven. Gedaan in een algemene vergadering van den Hoogen Raad op den 2 Juni 1849. W. B. Donker Curtius VAN Gekomen door mij Procureur-Generaal Terhoven. Bij de Hoogen Raad, President. Van Maan en in kennis van mij Griffier, A. Brocx. Het Provinciaal Gerechtshof in Zuid-Holland, Gezien het requisitoir van de procureur-generaal betreffend het daadwerkelijk vacatie-kamer vanaf den 1 Juli tot en met den 31 Aug. 1849; Gezien art. 18 der wet op de rechtelijke organisatie en het beleid der justitie, mitsgaders de art. 11, 12, 13, 14 en 15 van het reglement betreffende de wijze van eedsgelofte der onderscheidene rechtelijke ambtenaren enz., goedgekeurd bij Koninklijk besluit van den 14 Sept. 1838 (Stbl. n°. 361), Heeft goedgevonden en verstaan te bepalen, dat de kamer van vacatie voor het komende jaar gedurende de maand Juli zal bestaan uit de heeren en heren: J. F. A. Philips, vice-president, J. A. Weiland, jhr. G. A. Melkert, P. J. Elout, A. J. T. de Bordes, S. Schmolck en J. Crans, raden, en gedurende de maand Augustus uit de heeren en heren J. A. Brandt president, J. A. Weiland, P. Buyskes, P. J. Elout, A. J. T. de Bordes, S. Schmolck en J. Crans, raden; Voorts, dat deze kamer haar zittingen zal houden op Woensdag, Donderdag, Vrijdag en Zaterdag, den 11, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24, 25, 26, 27 en 28 Juli; den 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24 en 25 Aug. 1849, des voormiddags ten tien uur precies, zijnde de 11 en 25 Juli, alsmede de 8 en 22 Aug., bestemd tot behandeling van burgerlijke rechtszaken en de overige dagen tot afdoening van strafzaken; en eindelijk dat de eerste zitting zal plaats hebben op Woensdag, den 11 Juli aanstaande. En zal een afschrift hiervan aan de heer procureur-generaal worden ter hand gesteld, met uitnoodiging, om daaraan de vereiste publiciteit te geven. Gedaan in een algemene vergadering van het Provinciaal Gerechtshof in Zuid-Holland, op den 6 Juni 1849. J. A. Philipse, Vice-President, Gezien door mij Procureur-Generaal in kennis van mij, bij gemachtigd Love, Looijen, Subsituut-Griffier. W. J. junius van Ilemert. Verbetering. In het bulletin van den Hoogen Raad, zie ons vorige n°. 15, juni, staat de uitspraak in de zaak van J. J. Jongh, tegen een arrest van het Hof in Noord-Holland, bepaald op 26 juni. Dit moet zijn 19 juni. Gedrukt en uitgegeven bij GEBOEIDENS BELIJIDEN; te 's Gravenhage.
29,391
MMKB13:002657028:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,828
Algemeene konst- en letter-bode, voor het jaar ..., 1828, Deel: Eerste Register, 1828 [Index]
null
Dutch
Spoken
3,966
8,411
EERSTE DEELS EERSTE REGISTER, BERIGTEN en BIJZONDERHEDEN. ■if Van Januarij Junij 1828. A. Aardbeving ( fterke fchok van) te Lisföbon bl. 78, berigt wegens vroegere aldaar bl. 79. fchok gevoeld inden omtrek van Stuttgardt b1.117, ln de Zuidelijke provinciën der Nederlanden bl. 142, nader berigt deswegens bl. 160, ook inde noordelijke bl. 191 , in Forli enz. en in het Napelfche gevoeld bl. 175, eene golvende waargenomen te Florence bl. 302, hevige fchok ondervonden te Papayan bl. 383. Academie (de Kon. ) van Beeldende Konden te Antwerpen, opent een’ weddrijd voor den tweejarigen grooten prijs in’t vak der Historicfchilders. .125 (de) der VVetenfchappen te Parijs wijst prijzen toe. 417 Academieburgers (plegtige bijeenkomst der) in Leidens Univerfitcits-Album tot 1790 ingefchreven , te ’s Hage beraamd bl. 421, waarin door 225 zal worden deelgenomen bl. 422, Latijnfche dichtregelen ter gelegenheid dier uitnood iging vervaardigd ib. ' Album pittoresque de la fregate la Thetis enz. (eene verzameling teekeningen zal onder den titel van) door den Meerde la Touanne worden in ’t licht gegeven. tB5 Almanakken (berigt wegens Engelfcbe). j3 Ambachtslieden (uiltrekfel uiteen redevoering over het onderwijs in Wis- en Werktuigkunde aan ) ... 58 ANDREAE fdc heer Mr. D. H. BEUCKER) overlijdt bl. 200, zijne verdienden ib. Anccdorc (lettelkundige). -95 ANSLIjN (de heer) verwerft eene premie bij de Hoil. Maatf. der Wetcnfchappen. Arles (opdelving van cjen ouden Schouwburg bij). 254 A thenaeutn ( Rijks )te Franeker, zie Quaestlus. AUDOUIN (de heeren) en EDWARDS verwerven een* prijs door de Monthyon voor de proefondervindelijke phyfiologie ingerigt. 418 Ee BA« B. Èladz* TAKE (Prof. J.) wordt Rector Magnificus aan Leidens Hoogefchool 83 BAKKER ( Prof. GO overlijdt bl. 4'*- zijne verdienden lb, BANGA ( Di. J. ) behaalt ccnc premie bij de Amfi. Geneesk. Prov. Commisfie • , • > * • *35 BEEK ('de beer A. va) wordt Ridder van den Nederl. Leeuw. 145 Beeldhouwers (aan ouderlcheidcn Franlchc) Standbeelden ter beiteling opgedragen. • • , ’. _ _ 39» BEETHOVEN ( het laatst onvolledig Qumtetto van den oven. Componist van) duur verkocht, alsmede eeue medaille door hem be- BbflEN (de heer J. F. ) aan Utrechts Hoogcfchool openlijk, met lof tot Med. Dr. bevorderd. • • _ r • 32* Bibliotheek te Kopenhagen (groot aantal Pali- en Cmgalefche gtTchtiften inde) voorhanden bl. 202, uitgebreidheid van die door den heer Boulard te Parijs nagelaten • • ,* 393 Bier ( middel om verfchaald) te herftellen bl. 255, met nieuw bevon- BILDERDYK3’(Mevr. 434 Rladz. t ONYRRARE (de beer ) wordt Corrcspondercpd Lid der Parijfche Academie van Wetenfcliappen. • * 34 Cours de drojt Commercial te Nantes gegeven 11« 203 , als een voorbeeld voor onze MatuleUlcden aan er.-c.m • • ao4 CUVIER (de heeren) en VALENCIENNES zullen eene Natuurlijke Historie det Visfchen uitgeven. • • n4 D. Diadeem ( een gouden ) waarfchijnlijk van Koning Karf.l Knutson VIII door een’ Zweedfclien boer gevonden. • 20i Dietbeenderen (kolosfale) te Nieuw-Oricans door den lieer Bulloch waargenomen. • • • 200 Donderbui (zware )in de Zuidelijke provinciën en Zeeland • 24a Doodftraf ( eenige vragen over de ) door Mr. P. S. Schull te Dordr. 194 DOOLAEGHE (Mej. M.) wordt lid van Brugsens Taalk. Maatl. _ 17» Dooven en Doofftommen (uitdag van de kunstbewerking der perforatie op) aan ’t Groninger Inftituut bl. 230 234. DRIESSEN (de Hoog!. P.) overlijdt bi. 50, zijne verdienden ib DUCIS ( medaille gedagen ter eere van). • 201 DUKER (de heer C. A.) met lof openlijk tot Jur. Dr. aan Utr. Hoogefchool bevorderd. • • 4”3 DURAS ( Mevr. de Hertoginne de ) overlijdt. „ 05 DURER (de eerde /leen tot een gedenkteeken voor ALBREUII) te Neurenberg gelegd. • r 4'Z DUTROCHET ( Dr.) behaalt een’ prijs der proefondervindelijke Phylw logic door ds Monthyon gedicht. • • W E. EEDEN (de heeren Wed. A. v.) en Zoon behalen eene zilveren medaille op de Plantentoondelling te Haarlem. • • 397 ELDERING (de heeren G.) en Zoon behalen eene zilveren Medaille op Haarlems Planten Expofuie. ;. • • 397 EN DE (de heer W. P. v. D.) eervol vermeld bij de Holl. MaatU der Wetcnllhappen. • • _„ • , , 3^3 EWYCK (de beer D. J. v.)tot eetelid van Bruggens Taalt:. Maatf. bencemd • • • .178 F. FLOR (de heer H. H.) wordt Buitenlandsch Lid van de Wetteravifche Academie te Heidelberg • • • n° Forel (invloed van eene buitengewoon groote) op het nemen vaneen decreet door Napoleon • » • 02 Forum (opdelvingen bij het) te Rome bl. 14c, nadero berigten deswegens. • • • 379 FOX (eezegde van). • •. *. 399 FRANKLIN (Kapitein) zal een’ derden togt naar N. Amerika ondernomen. • • 237 FREUBEL (de Componist de heer J. h. P. L.) overnjds , 954 E c a Gaz 435 G. Had*. Gaz ( een nieuw ontvlambaar) door Dr. Thomson gevonden. 41 GEEL, (de heer J.) tot Profesfor honorarius aan Leidens Hoogefchool benoemd ... • Ö7 Geneeskundige. Commisfie (de Provinciale) te Amlierdam bekroont en geeft een prijsvraag op. •. *35 Genootfchap (het Kunstlievend) ter aanmoediging en bevordering van Teeken-. Schilder-, Graveer- en Beeldhouwkunst te Groningen, looit prijzen uit ... ibB ( het Koninklijk') Concoriia te Brusfel doet uitfpraak over ingekomen Hukken bl. 2iö, herhaalt en herinnert prijsvragen ib. .. „ –. Genooifchap (het Wiskundig) een onvermoeide arbeid komt alles te boven te Amlierdam , houdt deszelfs 49de Algemeene Vergadering ..... 316 ,1 ( het Nederlandse!] ) tot zedelijke verbetering der Gevangenen, houdt deszelts vierde Algemeene Vergadering. 342 • (het Hebreeuwse!] Letteroefenend) Tongeleth viert deszelfs 13de Verjaringfeest. -353 Cefellfchaft (het Seuckenbergfche Naturfotfchende) te Frankfort noodigt uit tot bijdragen voor een medaille ter eere van het vijftigjarig Doctor – ]ubilaeuur van Soemmering. 14S Glas -Schildeikunst (de) door den heer P, F. Peters met goed gevolg beoefend. .... 58 COLL (Mevr. üouair. ].) v, FRANCKENSTEIN verwerfteenemedaille op de Haarlemlcbe Plantentoonlfelling. 397 GOUDOEVER (Prof. A. v.) legt het Rectoraat der Urrechtf. Hoogef. met eene plegtige redevoering neder bl. 228, reikt de medailles uit aan de fluderend» jeugd ib. GRAVE (de heer CH df.) behaalt een* prijs bij de Maatfchappij tot aanmoediging der Bouwkunde te Amlierdam. IJ7 GRETRY (het hart Van den Tooukunflenaar) eindelijk aan de Had Luik onherroepelijk toegewezen. 22a GREVE ( Mr. F. dk ) tot Hoogleeraar aan het Athenaeurn te Franeker benoemd ... S°6 GR UITHUIZEN (aan Prof.) komt de ontdekking der Llthotritie, Volgens Dr. Dremer toe • 255 GUYOT (de beroemde H. D.) overlijdt bl. 35, zijné verdienden ib. bijfchrift op deszelfs laatfle portrait door Ds. Marron bl. 6(5, Graffchrift door denzelven ib , voordag van Directeuren van het Inllituut voor Doofdomrneii tot een gedenkzuil bl. riö, Latijnfclie dichtregelen ter zijner gedachtenis door den beer ). H. Hoeufft bl. J3l, getuigenis Wegens de gelijkenis van liet laatde portrait door ’s taans beide zonen bl 132, buide aan zijne nagedachtenis bewezen door het Groningscl) Departement der Maatfchappij: Tut Nut van 't Algen». bl. 257. H. H,tederae arboreae (iets over het extnfolior Berb.') door Dr. I. de Konwo. • • • 290 HANSTEEN ( Prof.) en Dr. ERMAN gaan eene wctenfcliappelijkc reize door Siberië doen. 3°5 HEILBRON (de beer C.) promoveert inde regten aan Utr. Acad. 52 HENDUIKSZ ( Prof. P.) tot Profesfor aan de Genees-* Heel- en Verloskundige School te Amlierdam benoemd. <5; lIERIIST 436 Blad* HEUBST (-Dr. E. F. G.) behaalt den hoofdprijs bij de Gottingfche Maatfthappij der VVetculchappeu. .18 Herculanum (de opdelvingen van) hervat bl. 25a. uitdag daarvan ib. HESZ (de beroemde Godgeleerde J. J.) overlijdt bl. 402, zijne voornaamfte gefchriften ib. HEURTELOUP (de Baron) verwerft eene Heelkundige premie door DE lUoNTHYON gedicht. • .418 HEYDEN (Prof. ). M. v. D.) emeritus verklaard. 418 HOEN (de heer P.) overlijdt bl. 51, zijne verdiensten ib. HOEVEN (Prof. A. des AMORIE v. u.) wordt honoris coufa I‘hilof. et Litt.ür. aan Leidens Hoogef bl. 340 , Theol. Dr. mede honoris eau fa aan de Groning. Hoogef. bl. 421. HOOFT Isz. (de heer D.) wordt Directeur aan de Hol!. Maatf. der Wetenf. ... 3^5 Hoogefchool (bevorderingen aan de) te Utrecht bl. 52, 162, 321 ■. 403 overdiagt van ’t Rectoraat en prijsuitdeeling aan de dudcrende jeugd bl. 228, nieuwe prijsonderwerpen opgegeven bl 229 ( overdragt van ’t rectoraat en prijsuitreiking aan Leidens) bl 97, optogt der Studerende jeugd bij die gelegenheid bl. 98, Prijsonderwerpen voor 1828 bl. 136 HOOP fde heer A. v.d. J verwerft eene zilveren medaille op de Haarlemlcbe Planten – expofirie. • 397 Huisvogelen (proeven op de voortteling der) door den heer Grr-ou DE BüZAREIGUF.S .... 285 HUMALDA (Jonkh. J. AE3INGA v.) wordt Curator van Franekers Athenaeum ... 353 I. IMHOFF (de heer G. W. Baron v. ) wordt Prefident – curator van de Groninger Hoogefchool. • 259 Inde Francaife (een plaatwerk /’) getiteld, wordt bjj intcekcning uitgegeven. •. 18A Indocchiatura (lets over de). 260 Industrie-fcholen en Collegien (bijzonderheden wegens buitenlands beftaaude). •. 11 Inhoudsmaten voor Drooge waren (lets over de nieuwe wijze van verificatie der) hl 52 en 67. Inftiuiut (de derde klasfo van het Kon. Nederl.) verkiest Correspond. 146 (de vierde kiasfe van het) verlengt den termijn ter beantwoording van de toonkundige vraag. • 14® — (berigt van de werkzaamheden der eerfle kiasfe van het) 1823 tot 1824, bl. 2t4: 1824 tot 1825 bl. 244 en aóG. (de vier Academiën zaraenilellende bet Fransch) houden eene algemeene Vergadering. • 3°5 K KAMP (de heer W.) overlijdt. • • 244 Kinderpokken (proefnemingen op de uitwerkfelen der) op huisdieren, door Prof. Numan bl. 43 .'ophelderingen deswegens door dienHoogl. 179 KIST (de buitengewone Prof. N. C.) aanvaardt het gewone Hocgleerambt inde Godgeleerdheid aan Leidens Hoogef. •. 83 Klimaat (verandering van) in het gemeenebest Chili ,. 269 KLOPSTOCK (Anecdote wegens). -95 Koehoorn (befclnijving van den). 221 KOPS (Prof. J.) wordt rector magnificus der Utr, Hoogef. 194 437 , Bladz. Koude (waarnemingen op den graad van) op don Huize Zwanenburg door den heer P. oe Leeuw, bl. fl3, 127. Krokodil (belangrijke ontdekking aangaande den) dor E. Home. 91 KROM (l)s. H.) overl. bl. I', zijne verdienften ib,, zijne gedachtenis in het Gondaaseh Depavt. van de Maatf.; tol nu: yau 't Algemeen gehuldigd. • • 66 KRUSEMAN (de heer- H. D.) wordt lid van de provinc. Genecsk.&x-J Commislie te Haarlem. • • 353 KRUSEMAN (de Schilder C.) fchildert Z. M. ten voetc uit, voor de ’sGravenhaagf. Regering ,. < 3*7 L. LABAT cn LASTEYRIE (de heeren) zullen een plaatwerk over oude costnmes, huisraden en inflrumentcn uitgeven. • IS7 LA ING (de Majoor), naar rnen berigt, te Tombouctou vermoord bl. aio nader verflag wegens zijn’ dood. 385 Landbouw (benoeming van leden tot de provinciale Commislien van) bl. 130, 403. LANGE (de heet B. C. de) wordt Directeur van de Holl. Maatf. der Wetenf. 3^5 I.EBRUN (de heer P.) wordt lid van de Eranlche Academie. 130 LEDEBUHR (lets over de Reize van Prof.) naar Siberie. sro Leesbibliotheek (wandelende) op dorpen en markten in Engeland. 12 LESOINNE (de heer A.) tol Lector aan de Luiker Hoosef. benoemd. 243 LESSON) de heer) zal een vervolg op Buffon uit de latere leizen ontleend , uirgeven. • 114 LEVY (de heer A. A. S.) tot Lector inde Wiskunde bij de Luiker Hongef. benoemd. • 321 Li lertas (onderfchcid tusfeben) cn Liberta m Lucca. 398 LIBRI (de Wisk. G.) doet eenc belangrijke electrifche proefneming. 071 LOOS, (de Heer ). M.) tot Schoolopziener benoemd. 353 LYNDEN (de heer F. G. A. BOELENS Baron v.) oved., bl. 275, zijne letterkundige verdiensten ib. LYONET’S (van) werk enz. over de Wügcnnips zal een tweede deel nu gevonden uoor Ür. ue Haan worden uitgegeven. xöa M. Maatfchappij (de Kon ) der Wetenfchappen te Gottingen houdt bate gdlle algemeeue Vergadering bl. 17, bet aldaar verhandelde ib, —; (de) der Nedeil. Letterk. te Leiden houdt eene openbare bl Ö6, het verhandelde aldaar ib. (de) tot aanmoediging der Bouwkunde te Aniflerdnm doet uitfpraak over de ingezonden Rukken bl, 17, geeft nieuwe piijsßolFeu op bl. igS. (de Kon ) van Landbouw cu Kruidkunde te Gent, houdt eene Wintei-tentoonftelling hl. 137, benoemt leden bl. 139, looft onderfcheiden plaaticlijke prijzen uit bl. at. (de Koui kl ) van Vadetlan.iiche Taal- cn Letterkunde te Brugge, fchrijft prijsvragen uit –. 177 (eene) ter verfpreidine van de kennis der toegepaste Natuurkunde, op vooifiel van pio. Oeiisteo, opgetigt. _. 242 -—; : (de) ter bevordeting der Aardrijkskunde te Paiijs , looft premien uit .. • 27 (de Ijoll.) der Wetenfchappen te Haarlem, houdt bare 75(1# «Igcmeene Vergadering bj. 341, haat programma ib, en bl, 355. Maat- 438 Ginds. Maatfchapplj (de Nederi. Huish.) te Haarlem viert beflaan plegtig 1)1. 37», medailles bij die gelegenheid uitgcdeeld ib ,en verdere feestelijkheden hl. 373. Manimoutsbecnderen (ontdekking van) in liet Birmanlche Rijk. 317 MARIOTTINI (de abt) overlijdt. • – 129 MASSON’S gevoelen overeen Sluisch opfchrift door Dr. Caixenpf.ls tegen het Letterlievend Maandfchrift verdedigd. 84 MASSIAS (de lieeien Baron de) en SCULEYERMACHER deeien den prijs door Volney ingefteld. 306 Meren (over eenige vcrlchijnfclen aan de groote) van Amerika , door DE WITT CtINTOX b|. 312 etl 32Ö. Mexikaanlche geneeskundige hulp (Raai van). ,. _ $B9 MITSCHERLICH (de heer) wordt Corresponderend lid van de Parijfche Academie der Wetenlchappcn. 34 Molden (gunstig befluit van Z. M. omtrent het behoud van het Rot ie) bl. 125 en 126. MULLER (de heer M.) tot gewoon Hoogleeraar inde Wijsbegeerte aan Leuvens Hoogefchuol benoemd. 321 MULLER (Prof. S.) wordt honoris caufa Phil. Litt. Doctor aan Leidens Hoogelchool .... 340 Munten (zeer oude) ontdekt ,. 269 MUYDEN PORTA (de heer v.) maakt in Waadland de Maatf. tot nut van '1 Algemeen bekend en toepasfelijk. 113 IMu/.iikgezelfchap (lier) de Harmonie te Alkmaar viert dcszclfs honderdjarig beltaan. , .36 Muzijk- en Zangfchool (eerße openbare examen bij de Kon.) te AmR. 378 N. Naples (het Plaatwerk Vues A Antiquités <T~) door tE Riche zal voortgezet worden. IS6 NEUFCIIATIÏAU (de heer F. de) overlijdt. 49 NOLLEKENS (Anecdote wegens den Engelfchen Beeldhouwer) 159 Noodmunten (ophelderingen rakende de) van Oudenaaiden 1582 door de hoeren v.d. Meersch en G. v. O. bl. 71 en BÖ. O. OCKEUSE (Mevr. A.) Wed. J. P. KLEYN overlijdt bl. 2 hare verdiensten ib. Onderwijs (de verordeningen van het Hoogcr) van Gonvetncmentswegc aan her onderzoek eener Comrnisfic opgedragen bl. 276, aan die Commisfie eene Secretaris toegevoegd bl. 322 , bijdrage hiertoe bl. 404 Onderwijs (verflag wegens den toeßand van het lager) gedmende 1826 door de Minister van Binnenland!'. Zaken bl. 330, 374,3E8, van het middelbaar op Latijnfchc Scholen, Atbenaeuma en Collegien bl. 410 , van het hoogcr bl. 423. Onfchuldroos (de) inde Zwitftrfche Valleijen. 93 Oithographie (nieuwe bijdrage tot eene algtmeene) uit Noord Amerika 16} Onweder (hevig) te Maifoncelie 1c jordan. 383 Oogappel (aanmerkingen van Dr. Lusardi op den kunstigen) van Dr. MESSBI.T. 20 OSSA (de Kardinaal v.) zet zich zelven de driedubbelde krocn op. 95 OÏTEMA (de lieer J. G.) met veel lof tot Phil, & Litt. D. openlijk aan Utr. Hoogef. bevorderd. , • 403 Oudenaarden 21e Noodmunten Ouderdom (voorbeelden van hoogt n). { 141 en tpt Ee 4 Oud, 439 Bladz. Oudheden (Noord-Amcrikaanlclic). 391 Oudheden gevonden nabij Rijsfen. 281 OVERSTRATEN (Mevr. A. v.) Wed. v.CUILENBORCHoverI. bl. 34 har? dichterlijke verdiensten ib. P. PACANINI (voortreffelijk fpe! van den Violist) te Weenen, bl. 391, wordt Virtuoos der Keizer). Oostenr. Kamer, bl.414. Palais royul (zestien fchilderijen vóórhellende de I li>torif. daadzaken nopens het) door den Henog van Oklba.ns aan ondcifcheiden voorname Schilders beßeld. .... 198 PEROUSE ( nader berigt wegens het lot van de la ). 577 PHILIPSE (Mr. J. H.) tot Hoogleeraar der Regtsgeleerdbeid aan Gron. Hodgef. benoemd. 193 Philoföphifche klasfe (de) welker opheffing bij de Berlynfclre Academie was voorgeßeld, wordt bij haar beflaan gehandhaafd. 289 PICHAT (de Fr. dichter) overl. 81 PLACE (ter gedachtenis van den beroemden de la) cenc marmeren grafnaald opgetigt. 145 Pomptji (ontdekkingen te). 139 Popocatcpelt (beklimming van den Vulkaan) door drie Engelfchen. 7 Prijsvragen en P’oorflellen, een volledige, duidelijke en bondige voor- Relling van hetgeen rnen van de Geologie dadelijk weert. 6 ■ ' ■ over de Litbotritie door Dr. Civiale uitgevonden, en in hoeverre zij de Lithotomie onnoodig maakt al dan niet. 19 over de gebreken van den Vlasbouw in Noord-Duitschland en de mid. delen tot herßel. ib. ■ ■ eene beknopte opgave van de geneeskundige leer des Heeren Broussais met eene bcoordeeling van dezelve, bijzonder met betrekking tot onze gewesten. – IJS over de vorderingen of den trap van volmaking der Nederduitfche Taal- en Letterkunde inde zeventiende eeuw in vergelijking van die van andere landen, niet name Duitf. , Franf. en Engelfchen. » 177. een lofdicht op de Herceniging der Zuidelijke en Noordelijke provinciën der Nederlanden bl. 178, over den invloed der gefchicdkundc op de taalkunde int algemeen en de noodzakelijkheid van vaderl. historiekennis tot de beoefening der Nederl. taal in het bijzonder ib. een fruitflnk geteekend met kleuren , bl. 188, een gemenbilerrde kamer behoorlijke gdb ifteerd, en Wintergezigt, in olieverw gcfchiidcrd ib. 440 • Btadr. Prijsvragen en Voor [teilen over de beste bewerkingwijze , om Ibmtnige zelfflandigheden tot in derzelver principia remota te ontleden, en de gevolgen verkregen en leeringen te wachten uit deze ontledingen. 347 ■ – eene verklaring der eigenfebappen van het vocht verkregen door het middel Thenard, om het water met groote hoeveelheden oxygene te vetmengen en deszelfs gebruik in het geneeskundige bl. 348. Over het beproeven van andere Zeemollusken, dan tot hier in Nederland gebruikt worden, tot voedfel aan te wenden ib , over het nut of nadeel aangebragt door de aanwending van groote hoeveelheden Bloedzuigers in velerlei ziekten ib. het nagaan en beproeven van het verfclninfel door Coulomb op populierflainmen waargenomen, bj) vericlieiden bootnfoorten bi. 349, eene voldoende verklaring van de gloei, jing der platina-fpons door DoBEREtNER waargenomen ib., over bet ontdaan der klei- en zandgronden hier te lande in ’t algemeen en van zekere dreek tusfehen Rijn en Zuiderzee in ’t bijzonder ib. naauwkeurige l*roefnetningcn op het verfchijnlèl door Prof. Driessen waargenomen, nopens den invloed van het zoutzuur inde dampkringslucht nabij het reedrand aanwezig en den invloed daarvan ,. 35Q over en in hoeverre kan behouden worden de verdecling, in dampvormige en luchtvormige, der veerkrachtige ligcharaen na PAfc/toy’s proefnemingen, cn het nuttig gebruik zijner ontdekkingen voor kunsten en fabi ijken bl. 35c, over het aanwezen van Blaauwzuur als een bedanddeel van de gewasfen, en de kenmerken van dit Blaauwzuur, in onderfcheiding van het door kunst vetkregene ib, over de oorzaak van het niet zelf uitbroeijen van zijne cijeren door de Koekoek ib. over i)et yerfchil tusfehen het Indisch daal Wootz en de overige daaliborten in onderfcheiden opziaten. 351 over de gevaren aan de wijsgecrige befchouwing en behandeling der geichiedenis verknocht en middelen ter vermijding derzelve ,. 364 QQUAESTIUS (de verzameling van zieke beenderen uit het Naturaüen-Kabinet nagelaten door Dr, J. VV.) door jonkh. Vegklin v. CCAEr.- bergen aan ’s Rijks Atbenaeum te Franeker gcfchonken. 318 R. RAFFLF.S (de beroemde Sir TH.) overlijdt. 49 UAINGO (de heer G. B. .1 ) tot Schoolopziener benoemd. 353 Redding-Maatlchappij ( Bcduurdcu der N. en Z. Hollandfche ) fcbrljven eene prijsvraag uit. 259 RF.DOUTd (de heer P. J.) kondigt een plaatwerk onder den titel van Choixiies plus telles fleurt aan. 187 Rcformnlorum (door den heer Bretschneider zal een Corpus) worden in ’t licht gegeven. 114 RIGHETÏI (de heer L.) giet met goeden uitdag twee kolosiale "Standbeelden ... 335 ROELANOT (do Architect 1..) ontvangt een’ gouden gedenkpenning van de Gentfche Koninkl. fciilder Academie. 184 ROELOFS (ilc Sterrekundige cn Tcleskoopmakcf ARJEN) oveilijdt bl. 338, zijne verdienden ib. ROOR- 441 Blad*. HOORDA (Ds. T.) aanvaardt het buitengewoon Hoogleeraarambt inde Oosterltlte Letterkunde aan bet AmdciJainscb Athenacum. a;G ROOYËNS (Prof. G. J.) wordt honuris caufa Thcol Doctor aan Leidens Hoogelcbool. .... 340 ROTTIERS (de Kolonel) zal liet Dagboek zijner reize van Tiflis naar KonHantinopel nitgeven 243 , alsmede Monunums de Rhodes ib. KOUSSEAU (berigt wegens bet overlijden van den Ftanfchen Conful te Tripoli) bl. 338, vvederfproken bl. 38411001. UOYER (de Bccldb.) vervaardigt een borstbeeld van Z. M. 367 KOPPEL (de lieer E.) is voornemens een reis door Abysfinie te ondernemen bl 337, ontvangt van den FranUfortfchen Raad een jaargeld ten dien einde ib. Ritplên (middel tegen) en ongedierte inde booinen. 126 UUYS (de beer E. M.) tot Schoolopziener benoemd. 353 S. SALT (de lieer H.) overlijdt. • 257 Schaatlen (door den heer GARCIN worden ) uitgevonden onder den naam van Cingar om in alle laizocntn het rijden te loeren • 413 Scltapen (mengiel om) te toeken. 302 SCHARP (Ds. [AN) overlijdt bl. 761, zijne verdienllen ib. Schepen (getal) in 1827 uit zee aangekomen en afgezeild te Amflerdam bl. 31, te Rotterdam ib., te Schiedam ib. te Antwerpen ib., door «Ie Sond gcpasleerd bl. 41, aangekomen en nitgezeild te Hamburg, Vlisfingen , Dordrecht en Harlingcn ib. Schepen (nieuw middel van U'atson om) voor zinken te bewaren 174 SCHLEGEL (de heer H.) behaalt eene gouden medaille en premie bij de Hotl. Maatf. der Wetcnfchappen. 34a School (bloei van de Provinciale Geneeskundige Heel-, Verlos-en Atl(êui)mengkundige) te Haarlem. 276 SCHOTEL (de Zeefcbilder |. C.) behaalt eenen gouden eerpenning van de eertte Klaslc op de Parijfche KunsttentoonHelling. 392 SOEMMERING zie Gefellfchaft Spaarbank (bloeijende Haat der) te Haarlem –. 94 Spaloumomfchen berg (groote (lukken rots Horten van den) 115 Standbeelden gevonden inden tuin der Kanunniken van St. Jan van Latcraan 94 STOOP (Mr. J. de) tot ecrelid benoemd van Bruggens Taalkundige Maatfehappij ,. • 17^ Stotteren (iets over het) of Hameien en de nieuwe geneeswijze daarvan door Mevr. Lcigh en den Heer Maeeuouche bl. 323, nog iets ter wederlegging van Malebouches antwoord hieromtrent bl. 406. SUEUMAN (Prof. B. F.) wordt Secretaris van den Acad. Senaat te Utrecht. • 225» Suikergebak (Anecdotc wegens een papier om bet). ‘74 Supcifoe‘tatte (voorbeelden van ) enz. 442 Blad* Teckcngenootlehap (liet > hierdoor lot hooger te Rottere!, deelt prijzen uit 301 Teekenfchool (de) te ’s Hertogenbofch verkrijgt den titel van Koninkl. School voor nuttige en beeldende Kundcn en wordt van Gouvemetnentswege begiftigd •. • 414 Tentoondclling (eene Kunst-) zal inden herfst dezes jaais te Amd. plaats hebben bl. 40, programma deswegens bl. 252. , (Winter-) van Planten te Gent gehouden bl. 137» bckrooningen op dezelve – •. .38 ( Planten.) door de N edetlandfche Huishoudel. Maatf. aangekondigd bl. 236, gehoudenbl. 396, bekrooningen bl, 397. ■. (uitgebreid artikel ovet de Kunst-) te Brusfel 111 het KUnslblatt voorhanden .... 200 .- (de Franfche Kunst) bedoten met aanzienlijke bevorderingen , bekrooningen van en btllcllingen aan vele Kundenaars, van Gouvernementswege. • • 316 Tetanus (een) waargenomen na een’ honigbijfteek • • 394 ÏEYLERS Tweede Genootfchap geeft eene prijsvraag op *5 Thee (Braziliaanfche) ... 223 THOMAS (de lieer) behaalt den prijs der Statistiek door deMonthvon daargefteld – – • • 4*B THYSSRN (Dr. H. F.) tot Profesfor bij de Genees-, Heel*en Veiloskundige School te Amlierdam benoemd. 67 Tijd ( bepaling van waren en gemiddelden ). 43 Tl MUS NEMA (een zeldzaam liandfchrift van) te Calcutta verkocht 337 TURK (de heer P.) tot Med. Dr. aan Utr, Hoogefchool openlijk bevorderd ,. • • ïto U. Uitvoer en Invoer Citaat van den) van Engeland in 1837 _ * 334 Univcrfiteit (eene) in Londen gedicht bi. 373, medaille bij de dichting daarvan en van haar paleis gedagen >. 274 V. Verbruik (vergelijking van het) van eenlge artikelen in Engeland en Frankrijk. > • 301 VERLEÈUWEN (de heer P.) behaalt eene eeicmcdaille op dePlantenteutoondelliiia tc Gent .... I.>B Verzoeningsdood (het) in Graauwhnndeiland. 93 Vefuvius (uieuwe mond van den ) geopend en de daarop gevolgde uitbarsting. • • VILLERS (het gevoelen van CHARLES) over Univerfiteiten en Speciaalfeholen ..... 404 VISSER (Levensfchets van Ds. H. W C. A.) door Ptof.M. Smoesbrek ...» 3c<J W. Waldcnzen (de) door or. CIIASSENEUX gcTpaard • « t24 Waimteontwikkcling bij de zaïnenperfing van het water • 43 MMSSEN’BF.UG C Levenslchcts van EVERVVYN ) door Prof, M, SrE. grnbkkk b|. op, dcszclfs boekerij wordt openlijk verkocht _ 351 Weder (ovcr/.igt van de gcdeldhcld van het) in 18.17 bl. 44» Rccüpi- 443 tulaiie van de Waarnemingen op hetzelve in 1827 buiten Haarlem ****' gedaan bl. 205, alsmede van die gedaan door den Heer P. ns Leeuw op Zwanenburg, inde Tafel daarnevens. WiCHERS (Dr.
8,119
MMUBVU04:001829016:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,852
Heraut; eene stem over Israe\u0308l en tot Israe\u0308l, jrg 3, 1852, no. 16, 17-04-1852
null
Dutch
Spoken
4,404
7,609
1852. Berde Jaargang. No. 16. DE HERAUT. EENE STEM OVER ISRAËL EN TOT ISRAËL. jcs. LII ; 7. JÏ»*S ID'IN njw. jrötfo n&aü De uitgave van dit Blad geschiedt geregeld des Zaturdags van iedere week. Prijs bij Abonnement per jaargang f 4,00, franco per post f 4,50 — De Inteekening geschiedt hij alle Boekhandelaren en Postdirecteuren in dit Rijk. Enkele nummers zijn verkrijgbaar d 12 Cents. Zaturdag, 17 April. Advertentien kunnen geplaatst worden van 1—8 regels tegen f 1 ; elke regel daarenboven tegen 10 Cent den regel , buiten het zcgelregt. Bijdragen , brieven en pakjes gelieve men franco te bezorgen aan de Redactie, Prinsengracht bij de Reguliersgracht te Amsterdam. AFDEELING DER WEEK, JTlïVD 3 Mozes XII—XV. DE MELAATSCHHEID. "Gij zult heilig zijn, want Ik de Heer uw God ben heilig." De eisch die in dit woord ligt opgesloten, kan ons den sleutel geven tot de belangrijke en veelvuldige instellingen Gods, welker beteekenis wij tot nu toe hebben overwogen. Daar God den mensch gebiedt Hem lief te hebben met zijn gantsche hart, zijne gantsche ziel en al zijn vermogen, kan het niet toereikend wezen Hem slechts een deel onzer krachten te schenken, maar alle krachten zoowel van ligchaam als van ziel moeten Hem worden toegewijd. Buitendien moet men niet vergeten, dat de scheiding welke dikwerf tusschen ligchaam en ziel, gemaakt wordt, geenszints schriftuurlijk, maar eene uitvinding onzer tijden, en eene meer Westersche dan Oostersche beschouwing is. Naar de Schrift moeten beide ligchaam en ziel vernieuwd worden, en het ligchaam is voor deze vernieuwing zoowel vatbaar als de geest, want ook onze ligchamen moeten tempelen des Heiligen Geestes zijn en het is onze bestemming om met ligchaam en ziel God te verheerlijken. Er bestaat eene besmetting van de ziel zoowel als van het ligchaam en daarom was ook eene [dubbele wijze van reiniging noodig; terwijl het bloed der offerdieren dienen moest tot verzoening der ziele, was het water bestemd tot afwassching van alle besmettingen des vleesches. Bloed en water staan alzoo in dezelfde verhouding tot elkander, als ziel en ligchaam en omdat Christus, in wien alle schaduwen des Ouden Yerbonds verwezenlijkt zijn geworden, ook een Verlosser is van ziel en van ligchaam, ■wordt van Hem betuigd: "Deze is het die gekomen is "door water en bloed, namentlijlc Jezus de Christus." (1 Johannes V : 6). Treffend is het op te merken hoe alle Levitiesche reinigingen, betrekking hadden op geboorte en dood. Leviticus XI: 25. 26. 34—40. XII: 1—8. XV : 18. 24. De uitzondering die de melaatschheid hieromtrent maakt, is evenwel geene tegenspraak, daar, gelijk wij later de gelegenheid zullen hebben zulks aan te toonen, een melaatsche overal in de Schrift als een doode wordt beschouwd. Bij de bepalingen door Mozes omtrent de melaatschheid vastgesteld, wordt allereerst melding gemaakt van de verschillende wijzen waarop deze ziekte zich openbaart, en hoe zij als meer of minder gevaarlijk beschouwd kan worden, aan menschen , kleederen en huizen, terwijl de beoordeeling hiervan aan de Priesteren wordt overgelaten. Men zal hier wel geene geneeskundige beschrijving verwachten van deze vreesselijkste aller ziekten, wij vermogen slechts aan te toonen, hoe een melaatsche door de Schrift wordt beschouwd en wat tot zijne reiniging voor God geschieden moest. !) Terwijl bij de volken een melaatsche, gelijk dit vooral bij de geschiedenis van Naaman den Syriër blijkt (2 Koningen V) hooge ambten kon blijven bekleeden, werden de zoodanigen in Israël geheel buiten de gemeente gesloten. Zij moesten hunne kleederen gescheurd, hun hoofd ontbloot, de bovenste lip bewimpeld hebben, en gedurig uitroepen: onrein! onrein! (3 Mozes XIII: 45.) Van Mirjam, die van wege haar kwaadspreken van Mozes, melaatsch geworden was, zegt daarom ook Aaron tot Mozes: "laat zij toch niet zijn als eene doode" en de koning van Israël aan wien Naaman ter genezing wordt toegezonden, beschouwt dezen eisch even groot als dat men hem vroeg een doode wederom tot het leven te roepen. Eenige jaren geleden , wilde een Israëlietisch geneesheer Dr. Frankel te Elbeifeld, een opslel over de melaatschheid, voor een geneeskundig b'ad, leveren, en vermeende, ofschoon hij zich sedert jaren om den Bijbel niet meer bekommerd had, ten einde uit elke bron te putten, ook te moeten onderzoeken wat Mozes van deze ziekte gezegd had. Op zekeren avond opent hij zijnen Bijbel, begint met het lezen van 3 Mozes XIII en XIV; wordt gelrolfen door de naauwkeurigheid waarmede de melaatschheid beschreven is, de gedachle wordt bij hem levendig dat Mozes dit niet uit zich zeiven maar uit den Geest Gods geleerd had; onwillekeurig leest hij verder voort, en het is hem te moede of hij het boek niet meer sluiten kan; elk oogenblik hem door zijn beroep vrijgelaten, wordt door hem besteed tot het lezen der Schriften, voor als nog van het Oude Testament. Door den Heiligen Geest onderwezen leert hij meer en meer Mozes en de Profeten verstaan, hij begrijpt spoedig dat zij beloften in zich sluiten, wier vervulling reeds plaats moet gegrepen hebben, en door denzelfdeu Geest vindt hij in het Nieuwe Testament en in den persoon van Jezus van Nazareth, Dengeen, waarvan Mozes en de Profeten hebben getuigd. Met Zijn geheel huisgezin wordt hij in de Christelijke kerk opgenomen, en schrijver dezes heeft eenmaal een gelukkig uur doorgebragt in het midden van dit waarachtig Christelijk huisgezin , zich met hen verblijdende in Christus als den Messias aan de vaderen beloofd. Krachtiglyk heeft Dr. Frankel zijne overtuiging doen uitkomen in verschillende geschriften, vooral in zijn eerste werkje: Belijdenis van een Proseliet." Ook als Christen is hij geneesheer in Elberfeld gebleven , heeft steeds de achting zijner stadgenootcn genoten, zijnen Meester getrouw gediend, Hem verheerlijkt ook bij veel lijden des ligchaams, tot dat hij tien maanden geleden zalig in zijnen Heer ontslagen is. aan die eens afgestorvenen het dubbel kenmerk dragen van tegelijk buiten het leger, en buiten alle aanraking met den Tabernakel te worden verbannen. Daarom ook was het tevens van het hoogst belang hem na zijne genezing, zoowel kerkelijk als maatschappelijk te herstellen. De afzondering tot welke de melaatsche gedurende zijne melaatschheid veroordeeld werd, had niet plaats omdat de ziekte besmettelijk was, want men heeft opgemerkt dat er geene besmetting bestond, maar zelfs door de heidenen wordt zij beschouwd als een beeld van inwendige onreinheid en als een oordeel over den zondaar. Daarom ook wordt in de Schrift, de melaatschheid kortweg de plaag genoemd. Men heeft opgemerkt dat de wet over de reiniging van den melaatsche, gelijk die uitgedrukt wordt 3 Mozes XIY : 2, uit tien bepalingen bestaat, welke elk afzonderlijk gekenmerkt worden door de bijvoeging van het woordje de Priester, men vergelijke 3 Mozes XIV : 3. 4. 5—10. 11. 12—13. 14. 15.16—18. 19. 20. Eer de melaatsche na zijne genezing wederom in het leger opgenomen werd, moest hij twee vogelen met zich brengen, rein en levend, en daar deze vogelen volgens de geheele beschrijving van Mozes elkander gelijk gesteld zijn, moet men die beschouwen als beide te zamen den melaatsche voorstellende en men mag wel zeggen dat het dooden van den eenen vogel de verdiende doodstraf van den melaatsche uitdrukte, terwijl de levend vrijgelaten vogel, die gelijk aan den melaatsche met het bloed des vogels die over het levende water geslagt was, besprengd moest wezen, de vrijheid aantoonde die aan den van nu af als rein verklaarden mensch wedergeschonken was. Gelijk zoo dikwerf in het Oude Testament, wordt ook hier door twee verschillende zaken uitgedrukt, hetgeen door het onvolledige der voorafschaduwing, noodzakelijk is gemaakt, te weten: schuld en vergiffenis, gebondenheid en vrijheid. Nadat deze eerste reiniging volbragt was, waardoor het den melaatsche mogelijk werd in het leger terug te keeren , moest hij na zeven dagen nog eenmaal voor den Priester verschijnen, om ook kerkelijk te worden hersteld. De behandeling van den melaatsche, heeft veel overkomst met die der Priesteren bij hunne wijding tot de dienst van Jehova, zoodat hetgeen de Priester die in een reinen toestand verkeert noodig heeft als wijding tot de buitengewone dienst des Heeren, aan den melaatsche geschiedt bij zijne wijding tot de gewone dienst van God. Het middenpunt dezer reiniging is een lam dat als schuldoffer gebragt wordt, opdat verzoening over hem gedaan worde voor het aangezigt des Heeren, en eerst nadat hij vergiffenis van zonden ontvangen heeft, wordt van dit bloed gedaan op zijn regter oor om het te vernieuwen tot het opnemen van het woord van God, op zijne hand , opdat zij geheiligd worde tot de uitvoering van het werk van God, en op zijne voeten, om die op de wegen des Heeren te doen wandelen (2 Mozes XXIX: 20). Nadat hij door het schuldoffer vergiffenis verkregen heeft, moet hij brand en spijsoffer brengen en onze lezers weten dat deze eene geheele overgave aan den Heer en het doen van goede werken voorstellen. De melaatschheid, wie zal het ontkennen ? is eene gevaarlijke, eene vreesselijke ziekte; zij sloot elk voorwerp door haar besmet van de gemeenschap met God en met Zijn volk uit. Ten allen tijde heeft men in haar het beeld der zonde gezien, die door geene menschelijke kracht of wijsheid genezen kan worden, en die helaas! zoo men daarin volhardt even gewis onze vereeniging met God, voor altijd onmogelijk maakt, en ons naar ligchaam en ziel niet alleen voor den tijd maar voor de eeuwigheid rampzalig doet worden; voorwaar elk melaatsche heeft zeker smachtend naar zijne genezing verlangd, maar tevens moeten gevoelen en erkennen dat noch hij noch eenig mensch op aarde de noodige hulp toebrengen kon. Met zonde besmet, dood in zonde en overtreding, wie zal ons reinigen, wie zal ons levend maken? Reeds heeft David het uitgeroepen: "Ontzondig mij met hyzop, opdat ik rein worde, wasch mij opdat ik witter worde dan sneeuw 1)." De Apostel Paulus zegt: "Gij die dood waart heelt Hij levendig gemaakt" en Jesaja betuigt dat de knecht Gods , die Zijn leven voor ons als schuldoffer in den dood zoude geven, vele volken besprengen en beschouwd worden zou' als van God geplaagd, ^33 terwijl Hij onze zonde gedragen heeft en om onze overtreding werd geplaagd. Och! mogten ook wij in waarheid kunnen belijden: "Door Zijne wonden is ons genezing geworden." DE WANDELENDE JOOD. Met genoegen lazen wij in den onlangs uitgekomen' bundel van den WelEerw. Heer J. J. L. ten Kate, Pred. te Middelburg, eene leerrede die den bovenstaanden titel draagt. "Wij vermeenen onzen lezers geen ondienst te doen met hun iets daaruit mede te deelen, en zouden ons verheugen wanneer het hier aangehaalde hen kon bewegen verder van dezen sehoonen bundel kennis te nemen, en niet minder wanneer de WelEerw. Heer ten Kate zich opgewekt mogt gevoelen om ook in de Heraut iets te schrijven over het volk van den "Wandelenden Jood." "Er bestaat eene oude legende" zoo vangt de leerrede aan "die even aantrekkelijk als diepzinnig, niet alleen wijsgeeren en dichters — ik zelf bezong haar in jonger dagen! — tot peinzen heeft uitgelokt, maar ook, overbekend en onvergankelijk gelijk haar held, overal voortleeft op de lippen des volks. Toen de Zaligmaker, zoo verhaalt zij, naar Golgotha opging, bukkende onder den last des kruises, dreigde Hij op den weg van vermoeijenis neder te zinken. Daar wendde Iiij zich tot eenen voor zijn woning staanden Israëliet, en smeekte hem een dronk waters en een oogenblik rust. Maar deze fronste het voorhoofd en riep woedend uit: "Voort, voort, Godslasteraar! geen rust voor u!" Kalm en plechtig staarde Jezus hem aan en antwoordde: "Voorwaar, Ik zeg u, van nu af aan zal er voor u geen ruste zijn! Gij zult niet sterven, maar op aarde blijven tot dat ik wederkom en gij Mij vindt 1" Het woord trad in vervulling; en nog zwerft " de wandelende Jood" de wijde wereld heilloos rond. Vele eeuwen heeft hij doorworsteld, en toch is hij geen grijsaard. Hij heeft vleesch en been, gelijk alle andere stervelingen, en toch is hij alles te sterk, de hand der menschen en den tand des tijds. Hij dwaalt reeds zóólang door de geslachten des aardbodems heen', dat hij hun een vreemdeling is geworden. Overal is hij alleen met zijn smaad cn zijn smarte. Hij moet leven, en het leven is hem een last; de wereld een donkere kerker, waaruit hij zich vergeefs poogt los te wringen; alle uitgangen zijn hem versperd; alle hoop is verloren: hij moet wachten, tot Jezus wederkomt en van hem gevonden wordt. Aldus de overlevering. Zoo als zij daar luidt, is zij zeker van allen geschiedkundigen grond ontbloot; en toch ligt er in den bolster der verdichting eene groote waarheid als kern verborgen. Want die wandelende Jood, wat is hij anders dan de verpersoonlijking van alle Joden te zamen? dan het sprekend zinnebeeld dier gantsche natie, die haren Heiland verwierp, die Hem met edik drenkte in Zijn dorst en geen rustplaats gunde dan de doodsspelonk; maar die nu dan ook onuitroeibaar omzwerft als een balling der volken; die geen vrede zal smaken eer zij Jezus van Nazareth als den Christus Gods zal erkennen, en in Hem den Koning vinden ook hares vredes? Er zijn jaarhonderden voorbijgegaan, waarin men in het aloude volk der verkiezing, nu het volk der verstrooijing, niets anders zag dan een voorwerp van haat en verachting. Gelijk Israël zelf blind is geweest voor de heilige orakelbladen, die beduidden en te voren getuigden het lijden dat op Christus komen zou en 1) Ook hierin wederom reiniging met llocd en met water. de heerlijkheid daarna volgende, zóó hebben de Christenen, op hunne beurt, geen oogen gehad voor de voorspellingen aangaande Israëls bestemming en voleinding in de verre toekomst, tot wier verhaasting zij nochtans geroepen waren. Maar, God zij geloofd! zoo is het niet meer. Het behoort tot de teekenen van onzen veelzins merkwaardigen tijd, dat de aandacht der Christenheid op Jehovah's wondervolk gevestigd is als nimmer te voren. Men wordt meer en meer oplettend op den rijkdom der beloften, die voor Abrahams nakomelingen nog wel met vele zegelen gesloten, maar met geen enkelen penning verminderd is. De Schriften worden doorgraven, ook in de ondoorvorschte diepten, die van een naderend herstel der Joden getuigen. Alom ontwaakt de bewustheid, die iemand naar waarheid heeft uitgedrukt, dat hun toestand en lot, hun houding en lijden, de slinger is van het uurwerk der profetievervulling; dat de beweging of stilstand, die in hunne gesteltenis wordt waargenomen, het wapperen of nederhangen is eener ontrolde banier, waaraan wij weten kunnen, of de wind des Geestes, die in de laatste dagen zal opkomen, reeds aanwaait uit Gods hoogen hemel. De roeping aller geslachten staat in een naauw en onschendbaar verband met die van dat eene, weleer door God afgezonderd van hun allen, om de drager Zijner openbaringen onder hun allen te zijn. Israël is de wortel des olijfbooms, die wel schijndood is, maar niet vernietigd; want zoo hij het ware, geen ingeente tak bleef bloeien. Israël is de twijg des vijgebooms, wier verteedering het verlangen en de verwachting aller zielen moet wezen; want hare aanstaande vruchten zullen de genezing zijn der Heidenen. Geen wonder dan, dat de adem des gebeds reeds verzoenend uitgaat over den krank en zwerver, wiens rust de heraut van den grooten Sabbatsdag zijn zal. Ons aangaande, wij zegenen ze, die plechtige uren, die alom, en ook in ons vaderland, bij gedurige vermenigvuldiging worden afgezonderd, om zoo diere en hooge belangen te bepeinzen en op te dragen voor het aangezicht Gods." WOORDEN VAN EEN GELOOVIG ISRAËLIET. Vertaald uit het Franseh van J. Anspach. II. Wij hadden verwacht dat de vertaler van het werkje van den heer Anspach, of een ander Israëliet, op onze beöordeeling van dat werkje zoude geantwoord hebben; doch het schijnt dat de tactiek onzer opponenten medebrengt om steeds offensief doch nooit defensief te werk te gaan, waardoor men ontegensprekelijk eigenaardige moeilijkheden ontwijkt. Thans echter geven wij de beöordeeling van het tweede gedeelte der "Woorden" voor zoover dit het Evangelie zoekt te bestrijden, opdat het blijken moge dat wij althans niet schroomen naar de mate der krachten die ons gegeven zijn, dezen dierbaren schat te verdedigen. _ Wij beginnen met het aanhalen van eenige opmerkingen, die wij vooral aan de oplettendheid van de Redactie van het Israël. Weekbl. aanbevelen 1). Teregt beweert de Schrijver: "dat de goddelijke wetten den Israëlieten als eenen pligt opleggen, de aanvallen te beantwoorden , waaronder zoovele zwakke en opgewonden geesten (?) bezweken zijn. "Te zwijgen," zoo gaat hij voort "wanneermen gedrongen wordt door de overtuiging der waarheid, ware zijnen nederlaag erkennen zonder gestreden te hebben; uit menschelijke overwegingen te zwijgen ware laagheid." Tot zóóver stemmen wij met den Schrijver overéén, en hopen tevens met hem "in ons godsdienstig onderzoek haat noch nijd als wapenen te bezigen," schoon onze redenen hiervoor zeer verschillen van de zijne, welke door hem op volgende wijze worden opgegeven: "omdat onze leer ons gebiedt elke overtuiging te eerbiedigen die gegrond is op het geloof aan eenen God en op belooningen en straffen hiernamaals, omdat deze beginselen kunnen leiden tot de eeuwige gelukzaligheid." Wij vragen: is deze leer, welke de "geloovige Israëliet" als 1) Zie hierachter onder de Berigten het artikel getiteld: "Het Israëlietiach Weekblad." de zijne opgeeft, die des Ouden Testaments? Kan hij in opregtheid zeggen, dat het Christendom rust op het geloof aan Eénen God? En op welke wijze kunnen de twee genoemde beginselen leiden tot de eeuwige gelukzaligheid? " Wij trachten niet bekeerlingen te maken," zoo heet het verder "maar wij willen den Israëliet waarschuwen tegen den voortvarenden geest der proselietenmakerii, die ons van alle zijden bestormt." Is dit het geval welligt in Frankrijk ? Bij ons in Nederland zou men toch, naar wij meenen, niet zonder groote overdrijving kunnen beweren, dat er zulke sterke pogingen tot bekeering der Israëlieten worden aangewend. — Bij de treffende overeenstemming die wij hier bespeuren met de beweringen der Stem uit Israël, kunnen wij niet anders dan verwijzen naar de vraag die wij reeds vroeger in ons artikel over die Stem deden: "Kunt gij, of wilt gij geen bekeerlingen maken? Drie punten stelt de Schrijver zich ter behandeling voor. Het eerste waarbij wij ons heden moeten bepalen luidt°aldus: "Kunnen de voorstellingen welke wij in onze heilige Schriften linden over de komst van eenen Verlosser, worden toegepast op Christus?" ° Het is volkomen waar, dat de Christenen een onbepaald geloof schenken aan de godsdienstige boeken der Joden; gave God dat ook de Israëlieten altijd hetzelfde deden; en (althans in Holland) een begin maakten met het vertalen en onderzoeken der profecijën. Uit de woorden "een profeet uit bet midden van u uit uwe broederen als mij" zal men volgens den S. moeten opmaken"derhalve een Profeet gelijk aan Mozes, derhalve een mensch en geen Zoon van God." En toen de Rabbijnen deze woorden in het 5de boek van Mozes niet konden overeenbrengen met die andere in hetzelfde boek II. XXXIV: 10: "Er stond geen profeet meer op in Israël gelijk Mozes," hebben zij die zwarigheid zoeken op te lossen, door te zeggen, dat er wel in de gewone reeks der profeten niemand aan Mozes gelijk zou zijn maar dat de Messias niet alleen gelijk, doch boven Mozes staan zoude. Daar dit gevoelen ook uit andere plaatsen der Schrift nog veel duidelijker blijkt, gelooven wij te mogen vasthouden, dat het vergelijkingspunt niet zoo zeer moet gezocht worden in eene volkomene gelijkheid, die alle onderscheid buitensluit, maar wel daarin dat beide Mozes en de Messias, Middelaars waren van een verbond tusschen God en Zijn volk gesloten, het°een door een Apostel op volgende wijs wordt uitgedrukt: "De wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid is door Jezus Christus geworden" (Joh. 1:17). De beste wederlegging intusschen van de bewering omtrent het uitsluitend menschelijke van den persoon van den Messias, vinden wij in de plaats die onmiddellijk daarop in het werkje, als ziende op den Messias, wordt aangehaald en die teregt op volgende wijze is vertaald: "Men noemt Zijn naam Wonderlijk?Raad, Sterke God, Vader der Eeuwigheid" 'Loo de Messias niets anders ware dan een mensch in alles aan Mozes gelijk, hoe kon Hij dan met zoodanige titels genoemd worden? Jes. 11:2—4. IX: 5 en 6. XI: 1—12. XL: 5. XLIX:3—6. LH : 1. LIV : 7—10. LVI: 6 en 7. LIX : 20 en 21. Jer. XXXIII: 3—8. L : 4, 5 en 20. Micha II: 1—4. Zach. II: 10—12 (en de Vertaler voegt er nog bij Zach. XIV: 16), worden voorts aangehaald om te bewijzen dat de zending van' Christus, indien ze werkelijk heeft plaats gehad, geene der wezenlijke voorwaarden heeft vervuld, door de profeten verbonden aan de komst van eenen Verlosser. De Schrijver voert zelf in naam der Christenen de tegenwerping aan: "maar gij Israëlieten, gij hebt den Verlosser miskend en gij zijt door uwe schuld vervallen van het voorregt dat u beloofd was." Wij echter, zijn met deze tegenwerping niet te vreden; zij komt ons te flaauw en te onvolledig voor; wij gelooven dat door Israëls verwerping van den Messias, niet alleen Israël van de zegeningen door dien Messias aangebragt, verstoken is, maar ook dat die zegeningen daardoor nog nooit in hare volle uitgestrektheid konden geopenbaard worden. Zegt men dat de Profeten te voren hadden moeten weten, dat men den Christus verwerpen zou; zoo antwoorden wij dat zij inderdaad meermalen verklaard hebben dat dit met Israël eenen tijd lang het geval zou zijn. Spreken "Stemmen uit Israël" zeiven van eene trapsgewijze vervulling van profecy, — zonder daarvoor eenige waarborg uit de Schrift aan te voeren — waarom zou men dan niet kunnen aannemen, dat de Profeten, gelijk zoo dikwijls geschiedt, het begin en het einde van de vestiging van het Gods Rijk op aarde zamenvatten, en aldus in éénen adem spreken van een toestand van lijden en verwerping, en van een tijdvak van heerlijkheid en zegepraal, waarin vrede op aarde wonen zal. Dat er bij de komst van Christus een begin gemaakt is met deze dingen, welk begin sedert met min of meer levendigheid wordt voortgezet, zal wel niemand loochenen; immers zijn ook de volken aanvankelijk toegebragt tot de kennis van den waren God, van den God Israëls ? en dat allereerst door middel van Israëlieten, die Christus als hun Verlosser hadden erkend; en sints heeft de Christelijke kerk waar zij levend en werkzaam was, altijd begrepen dat zij bij toeneming van inwendige krachten, zich ook naar buiten uitbreiden moest; terwijl dat gedeelte van Israël, hetwelk Jezus verworpen had, sedert — men mag wel zeggen — niets gedaan heeft om de volkeren te brengen tot den God hunner vaderen. Er staat geschreven: "de aarde zal vol zijn van de kennis des Ileeren;" die kennis moet immers niet van buiten af aangebragt, doch door inwendige, geestelijke middelen bewerkt worden; en dit kan immers niet eensklaps als door een tooverslag geschieden? Er zal dus een langzame voortgang in de ontwikkeling der volken moeten plaats grijpen, die aanvangt bij de eerste komst van den Messias en een einde neemt bij de tweede. En wij voelen ons ten volle geregtigd om onzen tegenstanders te vragen: "Daar in het Oude Testament nooit wordt gesproken van eene toebrenging der volken tot den waren God, afgescheiden van den Messias — hoe kunt gij die toebrenging, die gij voor uwe oogen ziet plaats hebben , dan begrijpen zonder te erkennen dat in Jezus de Messias aan de vaderen beloofd, verschenen is?" Gij spreekt van de ontwikkeling des menschdoms, van een algemeen toenemen in de kennis van den waren God? Hoe kunt gij die verwachten buiten den Messias, buiten Hem, die eeaeven is tot een Licht der Heidenen en om het heil Gods te • • • i n ziju tot aan het einde der aarde? (Wordt vervolgd.) MEXGELttïGUlV, BÏ RU.TEV, enz. DE PREDIKANT A. M. MEIJERS OP HET JAARFEEST VAN HET LONDEN SCH ZENDELINGGENOOTSCHAP VOOR ISRAÏL. .... Toen ik, achttien jaar geleden, tot de waarheid in Christus gebragt werd, zag ik met verwondering dat het in de Christelijke Kerk een punt van geschil was, of het Evangelie aan de Joden moest gepredikt worden. Bij meerdere bekendheid, zegt deze Predt. die een bekeerd Israëliet is, kwam het mij zeer vreemd voor, dat in den liefderijken kring der zendelings-ondernemingen enkel en alleen juist dat volk niet was opgenomen, wiens regt mij veel hooger toescheen dan dat van eenig ander volk op aarde. Hoe toch zouden Britsche Protestanten, die zich op de Openbaring beroemen, wier God do God Israëls, wier geloof het geloof Abrahams is, van hunne liefde kunnen uitsluiten de Schrijvers der Heilige Schrift, de kinderen Abrahams, welke Israëlieten zijn, welker is de aanneming tot kinderen, en de heerlijkheid, en de verbonden, en welker zijn de vaders, en uit welken Christus is, zooveel het vleesch aangaat ? (Rom. 9:4,5). Ik zocht te vergeefs naar eene oplossing in het Evangelie. Integendeel scheen mij daar de gelijkheid van Jood en Heiden in dc tegenwoordige huishouding Gods duidelijk in het licht gesteld. Toen de Heer Jezus den middelmuur des afscheidsels die tusschen beiden was, atbrak, geschiedde dit zeker niet, om den Jood uit- maar om den Heiden mede in, te sluiten; niet om den Jood uit te werpen maar om den Heiden mede in te leiden. Sedert heb ik ter regt vaardiging van eene tegenovergestelde zienswijze vreemde dingen hooren bijbrengen. Sommigen redeneerden over de tegenwoordige huishouding Gods, — die der Heidenen — derwijze, als ware de Christelijke Kerk eene kerk der Heidenen in dien zin, waarin de vroegere huishouding eene Joodsclie Kerk was. Deze redenering is echter klaarblijkelijk valsch. De Joodsche Kerk was uitsluitend; de Christelijke is omvattend. En dit is juist hetgeen men verstaat door het woord Katholijk, zoo als dat met regt op de Christelijke Kerk toegepast wordt. Deze Katholiciteit zal echter onvolkomen zijn, als gij er het kleinste eiland buiten sluit, dat de stille Oceaan versiert; maar bijna twijfelachtig zoude zij worden, als gij over de kinderen Abrahams, Izaks en Jakobs het Anathema uitspreekt; een volk bovendien, dat ieder land bewoont, van Groenland tot aan de Kaap, van Indië tot aan Sacramento. Indien onze lezers zich er over mogten verwonderen dat bovenstaande rubriek in den laatsten tijd zoo weinig opleverde, kunnen wij daar slechts op antwoorden, dat er waarlijk onzes inziens, uit de laatste nummers van het blad niets te berigten viel. Men heeft zich vroeger nooit ontzien ons te beschuldigen of in verdenking te brengen, doch thans wachten wij te vergeefs een antwoord beide op onze wederleggingen en op onze vragen. Wij maken onze lezers opmerkzaam dat onze "Beschouwingen over de Vijf Boeken van Mozes," thans afzonderlijk het licht zien bij de uitgevers van dit Blad, en nemen de vrijheid ook deze afzonderlijke uitgave aan hunne welwillendheid aan te bevelen. Gedrukt en uitgegeven bij KEMINK & ZOON te Ltrecht.
14,455
MMUBMA01:000335014:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,883
De katholieke missie\u0308n; gei\u0308llustreerd maandschrift, in verbinding met het Lyonsch weekblad van het Genootschap tot Voortplanting des Geloofs, jrg 7, 1883, no. 15, 01-08-1883
null
Dutch
Spoken
5,649
9,949
in verbinding met liet „Lyonsclie Weekblad van het Genootschap tot voortplanting des Geloofs. DE KATHOLIEKE MISSIËN verschijnen driemaal pep maand in afleveringen van 8 bladz. — Prijs per jaargang voor Nederland f o.OO. franco per post f 4.30. — Men teekent in bij alle boekhandelaren des Rijks. BE LEP-E1 LANDEN. HET OVERGEVEN DER GESCHENKEN AAN DE FAMILIE DER JONGGETROUWDE VROUW. ZEDEN EN BIJGELOOF DER BELEP-INDIANEN. In den vorigen jaargang der Katholieke Missiën hebben wij aan het werk van den Eerw. Pater Lambert, van de Congregatie der Paters Maristen, een overzicht ontleend over de godsdienstige gebruiken der Belep-Indianen, thans zullen wij die studie over hunne zeden en bijgelovigheden voortzetten, doch meer onder stoffelijk, om niet te zeggen maatschappelijk, opzicht. Daartoe zullen wij op de eerste plaats hunne gewoonten beschrijven, die zij bij het huwelijk in acht nemen. Wanneer men bij een stam van Nieuw-Caledomers eene menigte mannen met hunne vrouwen en kinderen rustig hunne hutten ziet bewonen, dan zou men ten zeerste verwonderd zijn zoo iemand kwam verklaren, dat die volksstammen geen denkbeeld hebben van het huwelijk. Gaat men de zaak evenwel van naderbij beschouwen, en hoort men dat die man, die daar zoo rustig en tevreden leeft met zijn vrouw, er reeds twee, misschien nog meer, tot vrouw gehad heeft, en dal die vrouw reeds als echtgenoote de hut van eenige andere noff levende mannen bewoond heeft; weet men daarenboven dat zulke gevallen zeer veelvuldig voorkomen, dan kan men toch de vraag niet onderdrukken: maar welke gedachte vormen die inboorlingen zich toch wel van het huwelijk? Bestaat er bij hen wel een huwelijk? Om die vragen te beantwoorden behoort men eerst de wijze te beoordeelen, waarop de echtgenooten hunne keuze doen, en een onderzoek in te stellen naar de bedoeling, welke daarbij voorzit. Op de eerste plaats, moet men dus onderzoeken of de verbintenis, hier tusschen de echtgenooten aangegaan, al of niet oplosbaar is; en dat is geen gemakkelijke taak. Gewoonlijk wordt dit zoogenaamde huwelijk besloten door de ouders, niet door de meer rechtstreeks belanghebbenden, op wier neiging of afkeer niet eens acht geslagen wordt. Worden de toekomende echtelieden over hun huwelijk ondervraagd dan geschiedt dit op eene wijze die met een bevel gelijk staat. De ouders hebben slechts een open oog voor het voordeel, dat er voor hen geleden kan zijn in een verbintenis met eene andere familie. Gewoonlijk stemt de jonge man toe, en wenscht de jonge dochter te weigeren; maar zij durft niet uit vrees voor de eindelooze plagerijen waaraan zij zich zou blootgesteld zien, niet van haren aanstaande, die haar niet eens zal toespreken, maar van de ouders van weerszijden. Dit gebrek aan toestemming van de vrouw zou misschien reeds reden genoeg kunnen zijn om tot de nietigheid van liet huwelijk te besluiten, maar de dwang die uitgeoefend wordt, staat meer in betrekking tot de persoonlijke vrijheid dan tot de verbintenis, zoover althans eenige verbintenis beslaat. Zijn de beide familiën het eens geworden, dan zenden de ouders van den jongman een geschenk in levensmiddelen aan de ouders der jonge dochter, bijv. een bos suikerriet, eene mand i g n a m e n of broodvruchten, ofwel eenige versche kokosnoten. Wordt dit geschenk aangenomen en opgegeten, dan is de zaak geklonken; de jonge dochter wordt beschouwd als behoorende tot de familie van den jongman, hetzij zij huwbaar is ol misschien nog in de wieg ligt, want het is geen zeldzaamheid dat de ouders hunne dochters uithuwelijken, hoewel zij nog maar kinderen zijn. In dat geval evenwel blijven zij meestal bij hare ouders wonen tot dat zij huwbaar zijn; slechts zelden wordt het meisje bij haar aanstaande schoonouders groot gebracht. Nadat de getrouwden eenigen tijd dezelfde hut bewoond hebben, komt de vader van den jongman, of iemand van zijne naaste verwanten, hem boodschappen dat er levensmiddelen en rijkdommen voor de familie zijner vrouw worden gereed gemaakt, en op een bepaalden dag komt dan ook de geheele verwantschap te samen om de geschenken op de bestemde plaats le brengen. Allerlei levensmiddelen worden met veel orde" opgestapeld, en op een dier stapels wordt een pakje geldswaardige parels in een beurs gelegd. (Zie bl. 113), De oudei's der jonge vrouw schatten, zooals dat de ' gewoonte is, de waarde van den voorraad en een van hen neemt de beurs met parelen, toont die, zonder ze te openen, en vraagt: moet dit pakje worden opengemaakt? hetgeen zooveel zegt: moeten wij deze parelen schatten om daarvan de waarde terug te betalen ? Gewoonlijk antwoordt de geheele verwantschap der vrouw bevestigend, want daar de vrees altijd beslaat dat er echtscheiding zal plaats hebben, willen zij liever terstond de huwelijksgift terug laten gaan, dan behoeft zij later niet meer uitbetaald te worden. Somtijds evenwel wil de vader zijne dochter vaster verbinden, en dan zegt hij: ik ontvang de parelen en geef ze niet terug. Dan wordt de scheiding moeilijker, maar kan toch nog plaats hebben, wanneer de aanverwanten van de vrouw de vergoeding betaald hebben. .... Eene andere omstandigheid is er die meer vastheid aan het huwelijk geeft, namelijk wanneer de ouders kinderen krijgen: dan is het eene zeldzaamheid dat er echtscheiding plaats heeft. Bijna alle maatschappelijke betrekkingen berusten bij deze volksstammen op te geboorte van een kind; alle familiefeesten, alle wisselingen van beleefdheden en geschenken staan daarmee in°veiband. Aan de belangstelling voor deze feesten betoond, aan de plechtigheden zelf kan men gemakkelijk zien, dat alle banden van verwantschap tusschen de gezinnen, nauwer worden aangehaald bij de wieg van een kind. Dan kunnen de ouders met meer scheiden zonder de vriendschappelijke betrekkingen der twee familiën te verbreken, zonder zich aan de onvriendelijke bemerkingen, en zelfs aan de vijandschap van velen bloottestellen. Dus de huwelijksband wordt vaster door de geboorte van een kind, maar is daarom nog altijd niet geheel onverbreekbaar. Ook uit de pleehtige uitreiking van de huwelijksgift en de parelen kan men geen vaste aanleiding nemen om te besluiten dat er wezenlijk eene echtverbintenis plaats heeft, daar deze ceremonie eerst volgt nadat man en vrouw eenige dagen samen gewoond hebben. DE KATHOLIEKE MISSIËN. Evenmin uit de eerste en eenvoudige overreiking van levensmiddelen, daar deze ook niet zelden plaats heeft wanneer de ouders hunne nog zeer jeugdige kinderen ten huwelijk beloven, die zeiven hunne toestemming nog niet geven kunnen, en dus te veel het karakter heelt van eene gewone verloving. Zelfs de bedoeling der echtgenooten, op het oogenblik dat zij hunne verbintenis aangaan, is nog geen bewijs dat er werkelijk eene echtverbintenis plaats heeft, want ondervraagt men hen, dan weten zij het zeiven niet, en zou men uit hunne verwarde antwoorden moeilijk tot iets anders kunnen besluiten dan dat zij doen zooals zij anderen zagen doen, d. i. dat zij te zamen zullen blijven zoolang zij niet gaan scheiden. Dat overigens de echtscheidingen niet zeldzaam zijn, kan blijken uit eene statistiek, door den Eerw. Pater Lambert opgesteld, van de scheidingen bij een stam die 700 zielen telt. Toen Z.Eerw. te Belep kwam waren er 150 mannen die zoogenaamd getrouwd waren, en van die 150 waren er 75 die eene andere vrouw hadden genomen, sommigen zelfs, die reeds hunne derde viouw hadden, zoodat er in het geheel 104 scheidingen hadden plaats gehad. Nu werd deze statistiek opgesteld zeven jaren nadat voor het eerst dooide Missionnarissen de onverbreekbaarheid van den huwelijksband gepredikt was, en derhalve het Christendom reeds eenigen invloed had kunnen uitoefenen. De huwelijksbeletselen zijn bij de Nieuw-Caledoniërs der Belep-Eilanden zeer menigvuldig. De verwantschap in de rechte lijn sluit alle huwelijk uit, maar ook die in de zijlinie, bijv. tusschen afstammelingen van twee broeders of twee zusters, stelt een beletsel en wel in zoo wijden graad dat men moeilijk kan zeggen waar dit huwelijksbeletsel ophoudt. De dispensatie voor huwelijksbeletselen is hier onbekend, tenzij in zeldzame gevallen voor de gezinnen der stamhoofden, wier dochters, uit kracht eener gewoonte, bestemd zijn om de vrouwen te worden van de naburige hoofdmannen ; deze gewoonte heeft kracht van wet en zoo moet dan in sommige gevallen wel een huwelijk tusschen nicht en neef toegestaan worden. Ook het beletsel van aanverwantschap in de rechte lijn wordt geëerbiedigd, zoodal deze menschen, die men met recht als barbaren beschouwt, begrepen hebben dat het niet in het minst past om de moeder of de dochter van zijne vrouw te trouwen. Iets anders is het met de aanverwantschap in de zijlinie. Wel ziet men nooit een man twee zusters te gelijk ten huwelijk nemen, maar het is geoorloofd eerst de eene en later, na scheiding, de andere te huwen. Overigens behoort de weduwe bij het sterven van haren man rechtens aan diens broeder, ook al zou deze reeds een of meer vrouwen hebben; maar hij kan van zijn recht afstand doen en zijne zwagerin aan een ander overlaten. De weduwe evenwel mag buiten de toestemming van haar zwager geen tweede huwelijk aangaan. Uit bovenstaande blijkt dat de veelwijverij geoorloofd is: de meeste stamhoofden hebben meer dan eene vrouw; dat behoort tot hunne waardigheid. Een stamhoofd behoeft slechts het verlangen kenbaar te maken dat hij eene jonge dochter wil huwen, om de ouders er toe te bewegen ze hem ten huwelijk te geven. De stamhoofden hebben dan ook altijd levensmiddelen en voorraad genoeg om meerdere vrouwen te onderhouden en de geschenken te voldoen welke zijne talrijke aanverwantschap vordert. Geheel anders is het bij de onderdanen, daar treft men slechts zelden veelwijverij aan, omdat het onderhoud en verdere kosten van meer vrouwen door hen niet kunnen bestreden worden, terwijl het verder bij gebrek aan personeel zeer moeilijk wordt om meer vrouwen te vinden. Uit dit alles blijkt dus dat er zekere voorwaarden, verplichtingen en rechten bestaan tusschen man en vrouw, waarop de inrichting van het gezin berust. Schiet een der echtgenooten van zijnen kant te kort, dan ziet men terstond twist en oneenigheid, niet zelden strijd en oorlog ontstaan, met al de rampen daaraan verbonden. De Missionnarissen kenden een man die met een steen uit zijn slinger zijne vrouw gedood had, omdat zij hare plichten te weinig onderhield, en een ander die haar om dezelfde reden het hoofd had ingeslagen. Hierbij maken zij eene opmerking welke een zekere waarde heelt. Het stamhoofd, die onder den invloed van het Christendom reeds voor een gedeelte zijne ruwheid had afgelegd, had van dit geval gehoord en wilde zijn invloed doen gelden om zulke strafoefeningen te voorkomen. Hij ging dus de zaak onderzoeken en bevond dat de gewonde vrouw gevallen was als het slachtoffer van de lasteringen eener buurvrouw. Hij sprak zijn vonnis uit en legde den al te lichtgeloovigen man tot straf een zwaren arbeid op, maar de vrouw deed hij op zeer eigenaardige wijze het verkeerde van hare lage handeling inzien. Hij beval haar aan een kokosboom te binden en eenige slagen met de roede te geven ; vervolgens trad hij nader bij en deed haar de tong uitsteken, tegelijk nam hij zijn mes en bracht de snede op het kleine lid. — De inboorlingen houden veel van zinnebeelden en brengen die overal te pas. — Het stamhoofd zette dan zijn mes op de tong der schuldige, begon dat kleine blad, zoo dikwijls overvloeiende van venijn, te schrapen en sprak daarbij de volgende woorden: «Versta het wel, wal ik hier doe geschiedt om hel venijn uil uwe tong te schrapen, opdat zij voortaan niemand meer kwaad berokkene." Vóór onze aankomst zou hij op geheel andere wijze gestraft hebben. Eenige reizigers hebben beweerd en geschreven dat bij de Nieuw-Caledoniërs de man alleen het recht had om jaloersch te zijn. Deze bewering blijkt niet geheel juist, want niet zelden ziet men vrouwen zich beklagen over de ontrouw van haar mannen, en daardoor twisten, zelfs openbare vijandelijkheden van dorp tot dorp en van stam tot stam verwekken, waarna er gewoonlijk eene scheiding plaats grijpt. In de meeste gevallen van scheiding is de man de schuldige en aanleidende oorzaak. V» anneer men de zeden van een volksstam wil bestudeeren, dan moet men dien stam nemen in zijn nog onvervalscluen staat. Zoodra hij sinds eenigen tijd die hel met de Europeanen of met de militaire posten in aanraking is geweest, ziet men gewoonlijk dat zijne gebruiken zich wijzigen, hetzij door verleiding, hetzij door het lokaas van rijkdommen, ot' door het recht van den sterkste. Het gebeurt niet zelden dat in een gezin, vaak om de nietigste redenen, afkeer en tweedracht ontstaan tusschen man en vrouw ; dikwijls ook ondervindt een jongman, die zich een gezin wil vestigen, tegenstand bij zijne keuze ; in deze gevallen nemen de Nieuwr.nlfidnniërs hunne toevlucht tot eene kunstbewerking Caledoniërs hui die, met betrekking tot het gehoopte resultaat, veel overeenkomst heeft met de p h i 1 t e r s, waarvan de oude tooverboeken spreken. In het geheim gaat men den man bezoeken eeacht wordt wonderlijk geheim te kennen, waardoor men de harten kan veranderen en iederen tegenstand overwinuen. I)e toovenaar bedient zich daartoe van een toovermiddel, dat met veel formulieren gereed gemaakt en in de landtaal met de algemeene benaming van i e b a ë n aangeduid wordt. Er bestaan evenwel dubbele, enkele en zeer eenvoudige iebaën. De dubbele ie baën (zie figuur 1) bestaat uit twee saamverbonden pakjes, waarvan het eene den man, liet ander de vrouw voorstelt. Deze twee zijn verbonden, soms zeer sterk saamgestrengeld, als een zinnebeeld van de echtelijke eendracht. Die toovermiddelen beslaan uil verschillende planten, eenige draden van den gordel der vrouw en een stukje van het lendenklecd des m:>ns. Verder ziet men er den naald, die er nooit ontbreken mag en uil een kleine graat van een zeehond bestaat, in de lengte midden in dit pakje gestoken. Deze iebaën, met de voorgeschreven formulieren, moet de echtgenooten onafscheidelijk saamverbinden; zij bewaren die te samen bij hunne schatten en kleinooden. De man, die zich van de genegenheid zijner vrouw beroofd ziet, neemt de dubbele iebaën, die hij van den pouala of toovenaar ontvangen heeft, en gaat er mede naar de rustplaats waar de overledenen van zijn geslacht begraven zijn, ontsteekt daar een klein vuur van eene bepaalde houtsoort, houdt het pakje in den rook, besproeit het daarna volgens voorschrift met water, zwaait het eenige malen om zijn hoofd en zegt, terwijl hij den naald iri het pakje op en neer beweegl: «Ik verander het hart dier vrouw, opdat zij mij beminne." Blijft deze eerste proefneming zonder gevolg, dan steekt hij in de iebaën BELEP-EI LANDEN. «IF.BAËN'S" IN «KOMAIA. een suikerriet, en laat haar langs een omweg aan zijn vrouw aanbieden. Eet zij van het suikerriet dan zal zij hare liefde tot haaiman voelen herleven. De vrouw heelt het recht om op dezelfde wijze te handelen met het pakje dat haar voorstelt, met ditverschil evenwel dat zij niet naar den doodenhof gaat, waar zij nimmer den voet mag zetten. Er ligt dus een zekere zedelijke gedachte aan deze bijgeloovige praktijken ten grondslag, en wel: de eendracht tusschen de echtgenooten. Een getrouwde l-iniilrtii vin Hrm Ro- neiüen van aen öelep-stam was ziek geworden en had den Missionnaris bij zich ontboden. Hij vroeg het Doopsel; nadat deze hem ge¬ sproken had van de waarheden, welke hij moest gelooven, en van de bijgeloovigheden waaraan hij moest vei zaken, legde hij de beste gesteltenis aan den dag en wilde daarvan een doorslaand bewijs geven. Hij beval aan een zijner huisgenooten dat deze hem zijn tolam (kleine strooien mand, waarin de inboorlingen hunne kleinooden bewaren) zou brengen. Hij nam daaruit een voorwerp, dat zorgvuldig ingepakt was, gaf het den Missionaris over en zeide: «ik verzaak aan onze oude gebruiken." Hij had een schoone iebaën vol zinnebeelden aan den priester gegeven. tevens uit welk gebruik hij er van gemaakt had. Dit komt vrij wel overeen met de boven reeds gegeven verklaring. De eenvoudigste iebaën, ook wel k oma ia geheeten, bestaat in een samenvoeging van zekere planten, die men na liet gebruik niet vernietigt. Deze doet in zeer vele gevallen dienst: zoo wil bij voorbeeld een jongman in het huwelijk treden doch weet niet met wié; hij gaat dan naar de hut van den p o u a 1 a iebaën en legt hem de reden van zijn bezoek bloot. De toovenaar gaat met zijne cliënt naar de rustplaats der dooden en behandelt hem daar op dezelfde wijze als wij boven bij de dubbele iebaën gezien hebben, door afwasschen, berooken, het verbranden van de bladeren van sommige planten, en trekt daarna met de De enkelvoudige iebaën (zie fig. 2 bl. 116) bestaat uit slechts één pakje of uit een enkel toovermiddel. Een inboorling, die er een bezat, wilde ook een groot ofier brengen aan zijne zucht om Christen te worden ; hij gaf het aan den Missionnaris en legde BEI.EP-EILANDEN. MEUYV-CALEDONISCHE VISOUWEN. ascli van het ontstoken vuur eene zwarte lijn van het oog naar het oor en dat wel aan weerszijden van het hoofd. Aldus geteekend behoeft de jongman zich maar onder de menigte te vertoonen om spoedig zijn hartewensch vervuld te zien. Er zijn eene menigte van koraaia's, te veel om ze allen op te sommen; wij willen dus nog slechts in het voorbijgaan vermelden dat zij maar al te dikwijls gebruikt worden tot onzedelijke doeleinden. Twee morgens na hunne vereeniging moeten de jonggetrouwden zich aan eene ceremonie onderwerpen, zoo zij zich niet aan zekere ziekten willen blootstellen. De persoon, die met deze zuivering belast is, heefteen klein langwerpig pakje gereed gemaakt, waarin zaagmeel van een bijzondere houtsoort geborgen is Dit pakje steekt hij beurtelings met het eene uiteinde in den mond van de getrouwden en begiet dan het andere einde met water, dat hij op een bepaalde plaats geput heeft. Is deze plechtigheid algeloopen dan wordt alles wat tot de zuivering gediend heeft in de nabijheid der hut van de jonggetrouwden begraven. (Wordt vervolgd.) DOOD YAN DRIE PATERS VAN ALGIERS. Aan den Petit Marseillais ontleenen wij over de vermoording van drie Algerijnsche Missionnarissen de volgende bijzonderheden: De Eerw. Pater Richard was over Tripoli, in den loop van December, vergezeld van o andere Missionnarissen, te R'dames aangekomen. Daar de leden der vorige Missie, bij hun poging oir. over Lahouat, Mzab en Ourgla de Sahara binnen te dringen, verwond waren, besloot Pater Richard dezelfde onderneming over R'dames en Rhat te beproeven. Zonder hinderpalen te R'dames aangekomen, vernam hij daar van verscheidene boden dat de Toearegs in grooten getale de geheele streek bezetten en zelfs op korten afstand van die plaats gezien waren, terwijl hun houding alles behalve veel goeds voorspelde. Pater Richard was dan ook op het punt van zijn reis af te zien, of ten minste voornemens haar uit te stellen, toen 3 Toearegs zich bij hem vertoonden, belovende, hem als gidsen en beschermers te zullen dienen. Ondanks alle waarschuwingen vertrok hij met twee Missionnarissen, de PP. Morat en Pouplard, en drie Chamba-geleiders. De drie andere Missionnarissen zouden zich later met het overige der bagage bij hen voegen. De drie Toearegs waren spionnen, die hun kameraden kwamen waarschuwen. Pater Richard en zijn twee gezellen werden twee dagen later vermoord. De drie andere Missionnarissen, te R'dames achtergelaten, konden gelukkig niet vertrekken, wijl de Toearegs nog dichter bij de stad gekomen waren. Men verzekert, dat de caïd van R'dames, Bouicha genaamd en na een vroegere afzetting in zijn ambt hersteld, de aanstoker dezer misdaden geweest is. Toen Mozif-pacha, de voorganger van den tegenwoordigen goeverneur, te Tripoli kwam, herstelde hij dezen caïd op zijn post, wijl diens zienswijzen met de zijne overeenkwamen, d. i. tegenover Frankrijk vijandig waren. Dit blijkt overigens uit zijn medeplichtigheid aan den moord op de expeditie-Flatters. Deze ellendeling heeft zelfs een gedeelte van het door de Toearegs buitgemaakte goud opgestreken. BRIEVEN VAN MISSIONNARISSEN. MISSIE VAN DEN BOVEN-ZAMBESt. Uit Tati werd een brief ontvangen van onzen landgenoot, den Eerw. Pater de Wit, die ons kan overtuigen dat de apostolische moed van den Z.Eerw. Superior der Missie van den Boven-Zambesi door de harde beproevingen der laatste maanden nog geenszins gebroken is. Tati, den 24en Mei 1881. . . . Pater Depelchin is met Pater Berghegge en Broeder Devylder den 26en April 11. van hier afgereisd naar Panda-ma-Tenka, waar zij in drie weken tijds kunnen aankomen. De Zeer Eerwaarde Pater heeft mij door zijn grootmoedigen ijver en de bereidwilligheid, waarmede hij deze moeilijke Missie overnam, zeer gesticht. Onze reizigers zijn voornemens eenige dagen te Pandama-Tenka bij Pater Weiszkopf te vertoeven, om de noodige voorbereidselen voor hunne verdere reis te maken. Vermoedelijk zullen zij na een oponthoud van veertien dagen zich Noordwestwaarts naar de beroemde watervallen van den Zambesi begeven en verder in dezelfde richting naar het Barotse-dal voortreizen, waar zij den regeerenden koning der Barotsers, Lebotche geheeien, zullen bezoeken en hem de toestemming vragen in zijn rijk een of twee standplaatsen voor Missionnarissen te mogen vestigen: de eene in de nabijheid der vorstelijke residentie, de andere, zoo mogelijk, in Mowemba's kraal, waar onze voortreffelijke Pater Terörde, den 46en September 1880, zoo vroeg het loon voor de vermoeienissen van zijn apostolaat gevonden heeft. Wij hopen nieuwe medearbeiders te zullen krijgen om zoowel de nieuwe, als de reeds vroeger gevestigde standplaatsen behoorlijk te kunnen bezetten. Aan gene zijde van den Zambesi moeten op iedere standplaats twee Paters en twee Broeders gevestigd zijn. Sedert den len Januari 11. is het College te Grahamstown en de residentie van Graaf Reynet met onze Missie vereenigd, en waarschijnlijk zal nog in dit jaar te Grahamstown het Seminarie voor de Priesters en Scholastieken onzer Missie geopend worden. De ons ter bearbeiding aangewezen wyngaard belooft, menschelijkerwijze gesproken, voor het oogenbhk nog niet veel vruchten; wanneer evenwel het getal der waarlijk apostolische mannen toeneemt, dan zal hij, dit meen ik van de algoede goddelijke Voorzienigheid te mogen hopen, zachtjes aan rijke vruchten gaan opleveren. Het is een noodzakelijk vereischte. dat ieder die zich aan onze Missie wil toewijden, in God alleen slechts zijne rust en geluk zoekt, want menschehjke troost is hier nog niet veel te vinden. Slechts de Goede God, met Zijne hemelsche gaven, is in werkelijkheid een toereikend loon voor edelmoedige harten. Ik hoop weldra van koning Lo-Bengoela eene andere standplaats tusschen Tati en Goeboeloewayo te zullen verkrijgen. Dan gaan wij Tati, waar bijna geen inboorlingen zijn, verlaten en in de nabijheid zijner kraal onze nieuwe wooustede vestigen. * * * De ZEerw. Pater Superior verhaalt persoonlijk, in zijn brief van den 4den Juni 1881, zijne reis en aankomst te Panda-ma-Tenka. Daaraan ontleenen wij het volgende uittreksel: Na eene over het algemeen gelukkige reis van 25 dagen zijn wij den 22sten Mei bebouden hier aangekomen. Bij het eerste wederzien onzer medebroeders schrok ik een weinig; zij hadden allen aan de koorts geleden en waren nog zeer zwak en uitgeput, hoezeer zij sinds eenige dagen aan de betere hand waren. Pater Weiszkopf wordt zienderoog beter, en ook Broeder Vervenne wint dagelijks in krachten, Hij arbeidt in den tuin en leidt een zeer stichtend leven. Ofschoon sedert mijn vertrek van hier niet heel veel gedaan kon wordan, schijnt die statie zich naar wensch te ontwikkelen. De tuin levert voortreffelijke aardappelen, rapen, salade en fransche boonen op; driemaal in een jaar kunnen wij aardappelen verbouwen. In minder dan een jaar tijds is de grond zoo zeer verbeterd, dat hij binnen weinig jaren een wonder van vruchtbaarheid belooft te worden. Broeder Vervenue is een voortreffelijke landbouwer en een voorbeeld vooralle Broeders. Tot mijn leedwezen evenwel heerscht te Panda-ma-Tenka gedurende het regenseizoen een kwaadaardige koorts, zoodat wij gedwongen zullen zijn ten Oosten van het kleine dal, op een hooge gezonde plaats, een klein huisje voor den regentijd te bouwen. Ik zal in het dal en om onze woning zooveel mogelijk eucalyptusboomen doen aanplanten, en zoo het kan een put doen graven om goed drinkwater te verkrijgen; zoodoende hoop ik de plaats minder ongezond te maken. Er zullen natuurlijk eenige jaren verloopen eer wij die goede uitkomst bereiken, en inmiddels zullen wij alles moeten aanwenden om deze belangrijke standplaats tc behouden. De inlandsche jagers, die zich in onze nabuurschap neerzetten, zijn zeer goed jegens onzen H. Godsdienst gezind, en menigeen is bereid hem te omhelzen. Wij hebben eene kapel noodig om het bekeeringswerk voort te zetten. Wat een voordeel zou het voor ons zijn zoo wij hier te Panda-maTenka door een ijverige katholieke parochie ondersteund werden! Wij bereiden onze reis naar den koning der Barotsers voor; deze liet ons berichten dat hij de Missionnarissen met blijdschap zou ontvangen. Hij zendt ons tot Imparera vaartuigen te gemoet, die ons naar zijn koninklijke residentie Katengo zullen overbrengen. Een maand zal ter nauwernood voldoende zijn om die plaats te bereiken; binnen twee maanden hoop ik terug te zijn. Ik koester nu een groot vertrouwen op een goeden uitslag. . .. * * * In ons vorig nummer meldden wij in het kort dat koning Lo Bengoela zijne hoofdstad Goeboeloewayo ging verlaten en waarschijnlijk zou doen platbranden. Daarover schrijft de Eerw. Pater Croonenberghs den 44'iu" Augustus 11. het volgende: Goeboeloewayo bestaat niet meer! Voor twee maanden werden overal groote openbare feesten gevierd, een soort van algemeenen biddag gehouden-. De koning doodde een aantal zwarte ossen, die men vroeger wel heilige ossen zou genoemd hebben. Vervolgens riep hij de geesten van Toegan en Mosilikatsi en zijn eigen koninklijken geest aan, en vroeg hun verlof om zijne oude hoofdstad te verlaten en eene nieuwe te bauwefl-. Twee dagen later brak het volk van Goeboeloewayo op en trok naar het Noord-Westen. De koning deed zijn ossenwagen aanspannen en daarop zjjn geringe have laden; hij zelf beklom ook den wagen en liet zijne vrouwen daarnaast loopen. Zoo ging hij weg om nooit meer naar Goeboeloewayo terug te komen. Als reden voor die verhuizing Wórdt opgegeven dat 's konings zusier, die hij den 2en April van het vorig jaar liet ter dood brengen, die plaats betooverd of ten minste eene poging om haar te beheksen gedaan had, ten einde den koning van mannelijke nakomelingschap te berooven, en inderdaad bleef de eigenlijke koningin nog kinderloos. Volgens eene oude overlevering zijn de Matabelen in zulk een geval genoodzaakt steeds verder naar het Noorden voort te trekken, van waar zij in vroegere tijden naaï dit land afzakten. Zoodoende leven wij hier in eene soort van woestijn, waar niets is dan een ledige stad, drie verlaten dorpen in den omtrek, eene menigte hyena's gedurende den nacht en bij dag slechts hier en daar een enkel mensch. De naastbij gelegen plaats is een uur ver zuidelijk te vinden, en dat is een klein gehucht van nauwelijks 100 zielen, hetwelk aan een broeder des konings in eigendom toebehoort. Zes maanden lang was het geheele land in spanning; de arme Zwarten wisten niet wat te doen, en het was onmogelijk om rustig met hen te spreken, wel verre van hun het Evangelie te kunnen verkondigen. Zal de verplaatsing der hoofdstad aan deze spanning een einde maken ? 22 Augustus. Heden zond de koning alle schatten van zijn paleis naar onze woning om die voor hem te bewaren, tot hij zijne nieuwe residentie zal gebouwd hebben. De gevolgen, die deze onverwachte gebeurtenis voor de Missie in het rijk der Matabelen zal hebben, kunnen nog niet berekend worden, maar in alle geval zal zij een groot verlies aan tijd, arbeid en geld veroorzaken. * * * EEN REIS IN CHINA. (Vervolg.) 4—6 Mei. Den 4" Mei bestijg ik de S i n a n s i n g , een gemakkelijk ingerichte stoomboot van Dardine en C°. Ten 6 uur 's morgens begint zij haren tocht. Het weder is heerlijk, doch, als wilde het zich wreken, den tweeden dag des te onvriendelijker. De lucht is bewolkt, de regen valt in slroomen neder, de zee is woest en onstuimig, de golven slaan over het dek, en het schip slingert geweldig; onmogelijk om op de been te blijven. Men legt zich derhalve neder; de kapitein waagt het niet den tocht voort te zetten, en gaat geruimen tijd voor anker liggen. Ik echter legde mij bij het vallen van den avond ter ruste, en sliep den geheelen nacht als een roos. Toen ik den volgenden dag ontwaakte, gleed het schip vrij kalm voort. Mijn eerste gang was naar het dek. Welk een heerlijke morgen! Geen spoor meer van het sombere weer van gisteren en van de verbolgen zee. Spiegelglad ligt zij daar voor ons, de Ghineesche Zee. Links bevindt zich het vasteland, en daarboven verheft zich een keten van hoogten: geelroode zandheuvels en grauwe rotsen, verguld door de stralen der opkomende zon, het halssieraad eener reuzin van de provincie Shantong. Rechts schommelt bereids een menigte visschersbooten in schilderachtige wanorde dooreen en zet de zwaarmoedige stilte van den Oceaan eenig leven bij. De vriendelijke kapitein riep mij van zijn campagne zijn Good mor ni ng, Sir, toe, en meende mij een genoegen te doen met het bericht dat wij ten 12 uur te Tsjifu zouden zijn. En toch verheugde mij die tijding maar half, daar ik gehoopt had vroeger aan te komen, om nog op Hemelvaartsdag de H. Mis te kunnen lezen. Na negenen doemde de op 20 mijlen afstands zichtbare vuurtoren van Tsjifu aan den horizon op. Allengs komen wij hem nabij, en tusschen hem en een ver in zee vooruitspringende landtong loopt onze boot Tsjit'u's haven binnen. De engelsche oorlogsreus Iron Duke en eenige kanonneerbooten lagen op verren afstand van de stad, nabij den vuurtoren, voor anker. Eenige stoombooten der Chinese C o a s t Steam Navigation Comp., 2 zeilschepen onder duitsche vlagen een onafzienbare menigte chineesche jonken, met wapperende vlaggen en vlaggetjes van schreeuwende kleur, waagden zich dichter bij de kust. Daarachter, op het vasteland, strekt zich de stad Yentae — door de Europeanen verkeerdelijk Tsjilu genoemd — uit een in halven cirkel, door een kalen bergketen omsloten. Nog waren de ankers van het schip niet gevallen, toen een zwerm jonken het omringde — een bont gewoel, waaraan ik overigens reeds gewoon was, en dat dus voor mij de aantrekkelijkheid van bet nieuwe miste. Mijn schipper, een koddige vent, wiens zucht naar sapeken (een chineesche munt) zeker den wasdom van zijn korten staart nog had beperkt, bood mij dan ook eene aangename afwisseling aan. Aan land wachtten bereids koelies mijn aankomst ol liever die van mijn bagage. Gij kunt u geen denkbeeld vormen, hoe deze «hemelbewoners" om mijn twee kisten krakeelden. Meer dan twintig personen tegelijk wilden ze dragen, en meenden, zoo zij ze slechts met de hand aanraakten, eenige sapeken te kunnen verdienen. Er ontstond schier een vechtpartij, maar mijn knoestige stok leerde hen, dat met mij niet te spelen viel. Desniettemin begeleidden mij allen gillende en schreeuwende naar de italiaansche procuiatuui. Ik werd door den gemoedelijken franciscaner pater Jourdan, een kleinen gestaarlen en dun gebaarden heer, met open armen ontvangen, terwijl hij mij het beste voorzette wat zijn chineesch-europeesche keuken en zijn procurators-kelder vermochten op te leveren. g ]\{ei—4 Juni. Dikwijls heb ik Tsjifu als het chineesche Napels, als een waar paradijs hooren afschilderen. Maar is het ook waar? Ik voor mij heb bijna niets gevonden wat er naai gelijkt. Een verscheidene mijlen lange en breede ovale vlakte, weinig vruchtbaar, meestal slechts zand, gedeeltelijk door de zee, gedeeltelijk door in de zon geblakerde kale bergen omgrensd; binnen die ruimte een groot dorp, met hutten in echt chineeschen stijl, erbarmelijk, smerig, leelijk, met pestwalmen bezwangerd, en op een in zee vooruitspringende rots eenige eenvoudige europeesche huizen — ziedaar het veel geprezen Tjsifu. Voor mij had het niet de minste bekoorlijkheid; ik vond het smakeloos en doodstil. De handel echter bloeit en wordt goed beschermd dooide kanonnen der in de haven liggende oorlogsschepen; voor kooplieden is Tsjifu dus schoon, en wegens de veiligheid en de gemakkelijke verbinding met Europa en Amerika zelfs gewichtig. De protestantsche zendelingsgenootschappen van ver¬ scheidene landen hebben dan ook niet nagelaten er prachtige huizen te bouwen. Zelfs zwakke vrouwen uit de nieuwe wereld achtten zich tol het ambt van apostel geroepen, en beschouwden Tsjilu als het haar door de Voorzienigheid toevertrouwde arbeidsveld. Doch men hoort weinig vertellen van haar succès. Mijn oponthoud duurde buiten verwachting lang. Onmogelijk een gelegenheid te vinden, om naar Zinanfu te varen. Pater Jourdan stelde alles in het werk, om mij die dagen zoo aangenaam mogelijk te maken; nu eens bezochten wij deze of die voorname familie; dan weer maakten wij een uitstapje in den omtrek. Op een dier tochtjes kwam echter de goede pater in levensgevaar. Wij bezochten namelijk den 2 uur ver afgelegen zoogenaamden Daibuts-tempel, een lievelingsplekje van Tsjifu's deftige kringen. Wèl biedt de tempel buiten zijn leelijke, potsierlijke afgodsbeelden niets bezienswaardigs, maar het met bosschen begroeide ravijn trekt bijzonder aan, en gelijkt treffend op Marpingen. In plaats van den gewonen weg huiswaarts te keeren, beklommen wij den berg, om den grooten muur te zien, die over een uitgestrektheid van 30 engelsche mijlen zich zigzagsgewijze om de Tsjifu omsluitende hoogten kronkelt. Eerst in den jongsten tijd werd hij, als bolwerk tegen de opstandelingen, gebouwd, 't Is een kostbaar en onzinnig werk, doch naar de chineesche begrippen een zeer verstandige maatregel van den mandarijn, die hem bedacht, daar hij er een aardig sommetje meê verdiende. Op deu muur geklauterd, genoten wij een overheerlijk panorama. Rechts ontrolt zich een golvend vasteland, links een prachtig vergezicht over de nu spiegelgladde zee. Juist gaat de zon heerlijk onder en stort over het geheel een tooverachtig licht-effect uit. Doch 'tis reeds laat, en wij moeten naar huis. Wij laten ons dus van den berg afglijden; ik snel een honderdtal schreden vooruit, een schier lijnrechten heuvel voorbij; pater Jourdan wil mij volgen, maar op hetzelfde oogenblik laten de zich op den muur bevindende steenwerkers, die ons reeds lang met boosaardige blikken hadden gevolgd, een zwaai steenblok vallen. Pater Jourdan ziet het gevaar, doch kan het niet meer ontloopen ; een sprong voorwaarts, een angstkreet — zijn goede engel waakte! De steen had hem slechts aan den rug geschampt. De goede pater was zoo ontsteld, dat hij geruimen tijd buten kennis was. (Wordt vervolgd.) INGEKOMEN GIFTEN VOOR DE MISSIËN. YOOll HET MISSIEHUIS TE STEIJL. Nijmegen. J. G. Ter intentie van de zielernst van vader. / 3.00 VOOR DE MISSIE VAN MONGOLIË. Oirschot. N. N. » 100 VOOR DF, MISSIE IN DE RINNENLANDEN VAN AFRIKA. Oirschot. N. N. » ^ Uitgave van de Maatschappij „DE KATHOLIEKE ILLUSTRATIE" te VHertogenbosch.
16,439
MMIISG06:001133009:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,879
Friesch volksblad, jrg 4, 1879-1880, no. 166, 07-09-1879
null
Dutch
Spoken
6,484
11,341
Zondag 7 Sept. 1879. Vierde Jaargang. Dit blad verschijnt eiken Zondag. Prijs per half jaar ƒ" 2.—, franco per post door geheel Nederland. Uitgevers en Redacteurs: O. STELLING-WERF , te Tjurn, en WALING DIJKSTRA, te Iiolwerd. Agent H. KUIPERS, Boekhandelaar te Leeuwarden. Brieven, ingezonden stukken, enz. franco te adresseeren aan een der Uitgevers. Advertentien aan den Agent. 1 rijs der advertentiën 50 ets., zoolang ze niet meer dan 7 regels beloopen. Elke regel meer kost 5 ets Groote letters worden berekend naar plaat ruimte. Ö8 schooi met ds Bijbal. Brieven v(in Jan de Zaaier. XV. Iü mijn vorigen brief heb ik er reeds ter loops op gewezen, lioe men door de bijbelsche verhalen als onbetwistbaar waar aan te uemen tot een onchristelijk godsbegrip komt. 7 elke voorstelling toch maakt ge u van een God, die een Mozes naar Pharao zendt, om dezen te ftewegen de Israëlieten te laten trekken, zoo 't heet om een feest in de woestijn te vieren — dat was een leugentje om bestwil, zeker, — en dan het harte van Pharao verhardt, zoodat hij het niet toestaat ? En dan komt het mooiste aan. Dan wordt de daad van den man, wiens harte verhard is, gestraft met een tiental plagen, waaronder het volk, dat eigenlijk onschuldig is, het meest lijdt. Ik vraag ieder onbevooroordeelde, of het niet redelijker van God ware geweest . als Hij zoo willekeurig kon handelen, dat Hij Pharao wat anders in 't hart had gegeven? Was t billijk, dat het volk voor de zonde van den vorst boette? In David's geschiedenis vinden wij eene dergelijke God onwaardige voorstelling. Daar geeft de Heer David in, dat hij het volk moet tellen en dit wordt als een kwaad aangemerkt en met eene pesilentie gestraft, 't Is zoo, een ander bijbelboek zegt wel, dat de duivel David tot die telling aanspoorde, zoodat men nu in de War raakt, of 't God dan wel de duivel is geweest; maar t maakt niet zoo'n groot verschil, daar deze God in die verhalen er vrij duivelachtig uitziet, 't Volk wordt weer de ; d"pe van de historie. Nu weet ik wel, dat j 'a c'eu ten dage nog zoo is, dat de mis- J s a0cn der vorsten voor de volken vreeselijke t.evo gen hebben; doch dan is er natuurlijk verband te vinden tusschen oorzaak en gevolg; an is de ellende, die uit een koninklijken misstap voortvloeit, geene willekeurige daad JJods. Dus leeren ook de volken door het eed, dat zij aan hun beheerschers te dankenheben, dat het goed is de macht van dezen te beperken. Is het nu nog noodig, dat ik meer voor, den aanhaal, om te bewijzen, dat de God e« Bijbels heel willekeurig te werk gaat; at Hij weinig of niets gemeen heeft met den T°d van Jezus, wiens wezen liefde is? i Laat ik liever op het gevaarlijke wijzen van < e geloof in zoo n willekeurig Opperwezen, s Is van algemeene bekendheid, hoeveel er 1 ^genwoordig uit Klaagliederen gepreekt wordt, s e egen, altijd weer aan regen, en dat terwjjl i J zoo'n behoefte was aan een gunstig jaar- i getilde, daar de boer reeds in de laatste ja- 2 leu genoeg was achteruitgegaan en dit terugerkt op alle klassen der maatschappij. ^ u stond ik voor een dag of wat bij buurman te praten, 't Was den geheelen mor- z §e*i droog geweest, maar juist hadden \ wij een gesprek aangeknoopt, toen de sluizen des hemels weer opengingen. » Daar regent het weer heen", zei ik zoo. >Ja nu," zei buurman, »zoo moet het komen, de hoogmoed van het Nederlandsche volk moet gebroken worden." De toon, waarop buurman dit zei, had iets gewichtigs; ik begreep hem eerst maar half en keek hem daarom wel ietwat vreemd aan; want we waren juist niet aan 't theologiseeren, doch bij eenig nadenken kwam ik spoedig op 't denkbeeld , dat de uitval van bnurman een soort uitdaging was. Ik begon nu zoetjes aan ook mijne batterijen in gereedheid te brengen 0111 slagvaardig te worden en ra Rak te daarom eerst maar de opmerking, dat het niet alleen Nederland was, waar men over den zomer en dientengevolge over den oogst te klagen had. » Dat doet er niets toe", was t antwoord, »de hoogmoed zal ook overal wel gelijk zijn." „Mooi", zei ik, »dan geloof je werkelijk, dat er verband bestaat tusschen den hoogmoed der menschen en de vele regenbuien die we te verduren hebben?" 1 »Zeker geloof ik dat", sprak buurman en hij werd warm. »Godverzaking is het ken- j merk dezer eeuw; in weelde en overdaad zoekt men 't hoogste geluk. Lang heeft de Heer ons gedragen, maar thans spreekt Hij : tot hiertoe en niet verder. Mocht nu ons volk in den nood zoo weer tot Hem komen; I mocht het zich weer bekeeren van zijn boozen weg, dan zou er een eind komen aan de plagen, dan zou de zegen niet uitblijven." »Buurman", hernam ik weer, »ook ik geloof, dat, als een volk of' ook de enkele mensch, 1 den rechten weg verlaat, de straf niet uitblijft. Dat velen in de jaren van voorspoed in weelde en overdaad doorbrachten, wat zy in 't belang, ook van hun gezondheid naar lichaam en ziel, hadden moeten besparen met het oog op de kwade dagen die konden komen, was verkeerd en de straf h blijft niet uit, daar zij nu gevoelen, hoe goed het geweest zou zijn, als zjj nu een spaar- ] potje achteruit hadden. Maar wat de gedrukte ' tijd aanbelangt, ik geloof niet, dat zij nu expres ] door onzen Lieven Heer is verordend om den 1 hoogmoed van 't volk te breken; evenmin 1 geloof 'k, dat door Hem een buitenmodelschen j zomer is gekommandeerd om den mensch te < straffen. Och neen; wat- de gedrukte tijds- f omstandigheden betreft, daarvoor zijn ver- : 1 schillende oorzaken aan te wijzen. Ik zal 1 liet zeggen, dat ze mij alle even duidelijk ( '4jn ; maar mijn geloof is onwankelbaar, en < k heb daarvoor goede gronden, die op ervaing steunen, dat het waar is wat de dichter \ ■egt : z In 't verleden ligt het heden, t In het nu, wat worden zal. n En tweer? Ook voor den natten zomer zijn h eer zeker natuurlijke oorzaken, al kennen n rij ze niet precies. Op dat gebied hebben d we nog veel te leeren. De menschen hebben | al te lang geloofd, wat gij nu nog schijnt te | gelooven, dat de verschijnselen in den datnpkring geheel naar invallende luimen door den | Hemelheer werden geregeld en daarop volstrekt geen peil was te trekken. »Stel u voor eene moeder met vast geloof aan gebedsverhooring bij het krankbed van haren man, een teringlijder. Zij slaat het oog op haar vijftal nog jonge kinderen , en aar hart bloedt als zij denkt aan het leven van ellende en ontbering, dat haar en de ieve kleinen te wachten staat, als vader, de broodwinner, er niet meer zijn zal. Reeds meligmaal heeft zij de handen gevouwen en laar oog gewend naar den Hemel om rediing. Immers , God kan wat Hij wil. Het jebed des rechtvaardigen vermag veel, zooals le apostel zegt. E11 zij ? Heeft zij niet in alle ser en deugd met haar echtgenoot geleefd ? leeft zy hem niet steeds bemind met heel laar hart ? En hadden zij samen niet steeds *od gedankt voor de zegeningen, die zij mdervonden ? >Maar dan zal God toch ook haar gebed erhooren. En zij werpt zich op de knieën, ij bidt, bidt vuriger, dringender dan ooit e voren. Daar staat zij op. God zal, God loet haar toch verhooren. Zij hoopt nu op erstel. Maar ziet, de tering laat hare prooi iet los. Steeds nemen de krachten af van en lijder, en eindelijk — hij bezwijkt. wii een gesprek aanseknoont. toen de No. 166. »Wat zou er nu omgaan, dunkt u, in de ziel van die moeder , die nu als weduwe met een vijftal hulpelooze weesjes overblijft? Ja, God is een man der weduwen en eén vader der weezen. Doch armoede en ellende wordt hun deel, gelijk dat van zoovelen. De kinderen sukkelen bij gebrek aan goede voeding. Een paar bezwijken. Want de arme-dokter zegt wel, dat er krachtig voedsel noodig is, maar vanwaar moet dat komen ? Ik vraag u , zou zulk een vrouw niet zoover komen , dat zij de vrouw van Job gelijk geelt, als deze tot haar man zegt: Groet God en sterf. » O , zeg niet, dat uw geloof tot kalme berusting leidt. Een moeder , zooals ik teekende, mag nu niet zoover komen , dat zij God vaarwel zegt , zij kan in het tegenovergestelde geval ook geheel tot wanhoop vervallen en zich zelve als een door God verlatene gaan beschouwen. Immers, Hij had haar kunnen redden en deed het niet. Zij deelt dus niet in zijne gunst. Zij is die zeker onwaardig geweest. Vreeselijke gedachte. die t wicht van haar wee verdubbelt. Zie , dat rampzalige gevoel blijft vreemd aan hem, die aan Gods onveranderlijke wetten m de natuur o-elooft. En 't verstand van iedereen zegt, dat juist die onveranderlijkheid van wijsheid en liefde getuigt. Op zulk een God kan men vertrouwen. Met zulk een God kan men niet bedrogen uitkomen. » Op zyne wegen, dat is op zijne wetten m 't Heelal te letten, geeft de hoogere wijsheid." u Ingezonden. Mijnheer de Redacteur! Gelieve in uw veelgelezen blad het volgende praatje van Jan en zyn buurman op te nemen: Jan. Wel buurman, heb je 't al gehoord, dat wij toch eens een weg naar ons dorp zullen krijgen? Buurman. Ja, ik heb 't al gehoord, en er mg reeds genoeg aan geërgerd. Jan. Hoe! wat! er aan geërgerd, zegt o-e ? Zijt ge dan tegen dien weg? Mij dunkt, het werd al eens tijd, dat wij hem kregen. Buurman. O ja, dat werd het ook, als 't wezen zou; maar dat wij een gemeentebestuur hebben, dat zoo weinig om 't belang van de ingezetenen denkt, dat ergert mg. Jan. Wat wilt ge daarmee zeggen? Buurman. Wel, dat ik niet begrijpen kan, dat dit werk publiek moet aanbesteed worden, om zoodoende eerst een aannemer en dan nog vreemde werklieden met de verdiensten te laten strijken, terwijl er in onze gemeente genoeg werklieden zijn, die den winter met zorg tegengaan, daar zij dezen zomer bij lange na niet vooveel verdienen als in vorige zomers, en zoodoende in dezen slappen tijd spoedig om onderstand zullen moeten vragen, j Indien men dit werk nu voor de ingezetenen hield, onder het bestuur van den gemeente-opzichter, — deze wordt toch beloond en moet bekwaam genoeg zijn, om het werk uit te voeren, en te bepalen wat de werkman per nieter moet verdienen; want bij daghuur wordt er te veel tijd verknoeid en zouden de kosten te hoog loopen, — dan, zeg ik, zou men den weg veel goedkooper kunnen krijgen, terwijl men tevens voorkwam, dat aannemers en opzichters door knoeierij het werk bederven. Aan de armvoogden werden dan de willekeurige uitdeelingen belet, wat ook een voordeel is; want er zijn genoeg plaatsen, waar het geld gebruikt wordt tot vulling van bijzondere scholen en oefeningsplaatsen, en t is toch schandelijk, dat het geld der gemeente moet dienen om de armen te dwingen toe te treden tot de vrienden der waarheid. Jan. Nu buurman, daar is veel waars in; doch één zoo'n weg zou toch alle armen der gemeente altijd geen werk verschaffen? Buurman. Gij hebt gelijk, maar hoevele wegen en vaarwaters zijn niet in onderhoud bij°de gemeente, waarvan het onderhoud veel te wenschen overlaat? En als men nu de wegen met boomen beplantte, zou men voor de veiligheid der rijtuigen veel winnen, en uit het hout kon men spoedig de kosten van het hakken betalen. Als men daaraan des winters werken liet, zou men met weinig meer kosten de gemeente vrij wat beter onderhouden en aan vele armen het voor ieder zoo schandelijk vragen om onderstand besparen. De eerzuchtigste onder deze armen bleven dan bewaard voor het tuchthuis. Jan. Maar waarom zal het dit jaar zooveel erger wezen dan andere winters? Buurman. Omdat de landman dit jaar zoo'n slechten zomer heeft en alles, wat niet moet gebeuren, laat overgaan. Vele boeren hebben dikwijls gezegd: »al verdient een arbeider 's zomers ook nog zoo veel, het helpt hem niet, hij moet 's winters onderstand hebben; het gaat door de keel. Maar nu hebben de boeren een jarenlangen zomer gehad en laten reeds den eersten winter de handen slap hangen. Hoe komt dit? Jan. Nu, ik wil u niet tegenspreken; ik zal u, als er weer leden voor den gemeenteraad moeten gestemd worden, als candidaat bij onze vereeniging aanbevelen. Buurman. Neen vriend, daartoe heb ik te weinig klinkend verstand, al zou ik ook het ja evengoed kunnen uitbrengen als U dankzeggende voor de plaatsing dezer regels, noem ik mij ° Uw dw. dr. X. te W. School, öf in de consistorie der Chr. Ger. Gemeente, öf, zoo Gij dit mocht verkiezen, ien ondergeteekende er kennis van te geven, svat door U beschikbaar wordt gesteld, opdat iet van ü kan afgehaald worden. Hopende, lat hunne pogingen den gewenschten uitslag tiebben, bevelen zij die aan in de welwillendheid van ü en de Uwen. Ik heb de eer te zijn Hoogachtend Uw D. v. Dienaar W. KROES E, Der binne fen dy parsen, waerd my sein, dy for in tritich güne to krijen binne en hwer elk mei drukke kin yn hüs. Sa'n parse mat de hear Kroese ek hawwe. Ik forwaclitsje, jou scille dit goede doel wol oanpriisgje wolle. Fen jins hantwirk of jou rispjen,en wolle jou 't net bisoargje of bisoargje litte oan ien fen dy beide plakken, jouw er de hear K. kennis fen en hy hellet it ou (lit it ouhelje). Yn alle silen mak dos! Aerdich dat it weake frouljushertsokke goede dingen altiden opfettet. In frouminske, haw ik wol risheard, oerdriuwt gaust. Hja is hiel »gelowicli" of hiel »on"elowich". Mar dat dêrlitten. ° Mynhear de Kranteman! dit is hwet for jon; dit stikje mien ik. Doch mar bommels in opropping, hwent it folk der »Scoalle mei de Bibel" wachtet net langer op alde roeken, dy de mieltiid reedsje, mar gjit seis to siikjen. Wolle jou dit nou opnimme, den is dêrfor tenkber ^ Drachten , Augs. 1879. Mynhear de Kranteskriuwer! "By de ljuwe fen de »Skoallc mei de Bibel" binne lytse briefkes brocht. Hja binne hiel »leuk" en »naïef.'" Sjoch! oan de iene kant stjit: Wilt Gij goede Christelijke boeken lezen ( JJe volks-bïbliotheek der Chr. Jongelings-vereeniging »Immanuel" heeft ongeveer 600 boekdeelen ter Uwer beschikking. Adres aan de Chr. School te Drachten. ^ Der wirdt net by sein »hwa" dy leze meye: wolle jou, M. de Kr.! altomets ek ien hawwe? Dat aerdige boekje üt 't Ingelsk fortaeld (is 't Bunyan of sa omtrint?) wirdt, leau ik, yn sahwet 10 ouleveringen ek utjown. Hwa wol al en hwa net in Reize naar de Eeuwigheid (for in kristen) hawwe? De twade kant skynt egentlik haedskütel to wêzen. Hjir is 't wird foar wird: Drachten, 14 Augs. 1879. M! Eenige vrouwen alhier verzochten mij U met het volgende in kennis te stellen. Zij hebben het voornemen opgevat om allerlei goederen voor huiselijk gebruik, meubelen, kleedingstukken, sieraden, enz., 't zij nieuwe of gebruikte, van groote of geringe waarde, bijeen te verzamelen en ten bate van de Chr. School alhier op een nader te bepalen dag te doen verkoopen. Daartoe is, opdat eene krachtige steun aan dat onderwijs verleend worde, ieders hulp noodig. Zij komen dan ook tot U met het verzoek iets, hoe gering ook, van hetgeen in uwe huishoudingen worden ontbeerd, van Uw handwerk of Uwen oogst kan worden afgezonderd, of op welke wijze ook aan bovengenoemd doel kan worden dienstbaar gemaakt, in den loop der maanden Augustus en September te willen bezorgen, of aan het gebouw der Chr. Geachte Redactie! In uw blad van 17 Augs. komt een ingezonden stuk voor, van K., waarbij het weuschelijke wordt betoogd, dat de zegels, zonder prijsverhooging, binnen twee weken verkiijgbaar mogen worden gesteld, terwijl bij de Kamer vankoophandel er op wordt aangedrongen, zich met het noodige verzoek deswege, tot de regeering te wenden. Dat de wenschelijkheid — zooals door den geachten inzender wordt bedoeld — bestaat, zal wel niemand ontkennen, en ook de Kamer van koophandel te Praneker begrijpt dit ten volle. Deze wendde zich dan ook reeds den 12 Maart 1877 tot Zijne Exc. den betrekkelijken Minister, met verzoek, de zegels volgens belastingprijs verkrijgbaar te stellen ten kantore der Rijksontvangers en aan de postkantoren, op die plaatsen, waar geene registratie-tantoren zijn gevestigd. Met de opname van het vorenstaande zult Gij verplichten Franeker, 2 Sept. 79. Uw dv. dr. K- De Achiumer Koalterskers wet. It is al hwet let jn'e tiid, mar de bouboeren koalterskje dóch yette. En dat se dér sa let mei binne, dat komt omdat wy sa n bütenwenstige simmer ha, der t us bern en bernsbern yet fen fortelle scille, as se t bilibje dat se tachtich jier wirde, of yette alder. It is bikind, dat by 't koalterskjen fêste menearen en wetten bisteane, dy 't, nei 'k mien yet al ridlik trou opfolge wirde, alteas yn sommige doarpen. Mar om 't dy wetten en menearen allinne by oerlevering biwarre bljuwe, leit it yn 'e reden dat se swiet wei ouslite en der fen tiid ta tiid wol hwet fen yn 't forjitten rekke wêze scil. Der scille, tink ik, net folie wêze, dy de koalterskers-wet mei al syn hier en fear kinne, en fierwei de measten scille net ienris witte, dat der sa'n wet op 't pompier bistiet. Dêrom founen wy t ! wol aerdich dy wet hjir ris mei to delen, Wolle boeren en kleedbazen dy den wer yn wirking bringe, hja kinne dat dwaen. Dêr- for ia (]e simmer nou ek al wer to fier hinne; mar nei disse tiid komt der wer in tiid. To Achlum en Hitsum wennen yn alde tiden forskate eigenierde boeren, hwêrfen sommigen sa foarnaem wieren dat se ünder de edelljue neamd wirden binne. De eigenierden stiene oars by aids yn rang twisken de edelIju en de hüslju yn. De hüslju wieren hierde boeren. Under dy eigenierden to Achlum en Hitsum bistie ta yn 't lést fen de foarige ieu m koaltersk-wet, dy 't ófkomstich wier üt de tiid fen greate Watse, dat is ut de foarste helte fen de sechstsiende ieu. 't Kin wol wêze, dat greate Watse seis dy wet by 'noar makke bet. Der wirdt fen him forhelle, dat er bysïmdere kindich wier yn'e fryske skiednis en yn de alde fryske wetten. De terskwet is alheel yn de trant fen dy alde wetten opsteld, dêroni lit it him wol tinke, dat Watse syn stik dér nei makke het. De wet is fêststeld en oannomd yn 't jier 1559, do 't Juw ter Wisga, in neibisteandefen greate Watse, kleedbaes of terskgreef wier. Destiids, en mogelik letter elt yet wol, is er ünderteikene troch forskate ecleljue en eigenierden, dy to Achlum en yn'e omstreken wennen. Dy makken Mei-ien de bipaling, dat er alle jierren by de ourekken in langeanne (lanfeest) pleats ha scoe, en dat er, om ünienichheden foar to kommen, in soen, in forboun, bistean scoe. Der binne fen dy terskwet ouskriften biwarre bleaun. Twa dêrfen binne, for safier my bikind is, yn 't ljocht jown. Ien yn 't» Geschied- en Letterkundig Mengelwerk fen Jac. Scheltema, 3e diel, 2e stik, en ien yn J. H. Halbertsma's Hulde aan Gijsbert Japiks, 2e stik. Dy beide komme net wirdlik, mar wol yn sin en bidoeling mei elkoar oerien. Dy alde terskwet nou litte wy lijir folgje sa t er foarkomt by Scheltema; mar for 't gemak fen üs lêzers ha wy tael en spelling hwet by de tiid brocht. DE TERSKWET. Hark, mannen, hark! Ik, Klaes Yemtes, nest God baes fen myn klaed, scil jimme de wet hearre litte, dy ils heite oer-oarreheit krigge het, yn 'tjier 1559 en dy scil men halde sa lang de hoanne yn 't gea kraeit. De wet ledt: 1. It is rjucht. De Greve scil it sied terskje to Achlum en to Hitsum, to Dojem en to Beijem, bihalven for de kleasterljue, as dy ek rean halde; 2. as foaren. It rjucht foarskreaun is Greate Watses rjucht. It is jown oan Juw sa lang as der mannelike neisieden binne, yn menearen hjirnei biskreaun; 3- as foaren. De Greve scil Sint Japik op de trêdde dei fen Sint Griet, nei de ölls) de wet öflêze to Achlum yn 't Jonkerslap. 4. as foaren. De Greve scil de kladen en al it oar reau jimmer brükber en ünbiskeadge halde, en hy scil 't net op 'e hier gean litte, by boete. Hy scil nij tuegh oanrjede en alle skea forgoedsje. Elts het it ïjucht fen tasicht; 5. as foaren. De hüslju , lyk as foarskreaun is, scille op de dei fen't wetlêzen (25 uli) lotsje, hwa 't earst, oard, trêd en sa foart terskje scil. 6. as foaren. Dy 't earst terskje scil mat it reau fen de Greve helje, en dy dien het fiert nei de oarde, en sa foart; 7- as foaren. De tersk scil nei lanskeste oan de Greve stean. ^ as foaren. De feinten scille nei de Greve harkje, en elk scil nei syn lean to wirk gean, of hy scil needleanje en dêr boppe de skelte twa great boete jaen. Dy ;t fen de goarre ütriden wirdt, dy needleannet allinne. 9. as foaren. De feinten scille in Aesge (rjuchter) karre en de Greve in Skelte (opsjngger). 10 as foaren. Twa kikkerts, twa bearen en de skelte, fyftesom, scille acht feinten, dy it fjouwer om fjouwer terskje en oprümje, fen 'e moarn ta de jün oan 'e swingel halde. 11. as foaren. Twa alde skierkerts scille 't sied silje fen'e ham en 'e gram. 12. It is keste (alderwenst), De h/islju scille, as de skierkerts de flagge oan ha, in tünne bier of twa op 't lan bringe, en dêrnei scil de tsjelke by eltse oprin omgean; 13 It is rjncht. De migen en frjeunen en de oare lju, dy 't by de tersk komme, scille trije stronken mei sied fen de stoppel op 't lan siikje en oan de Skelte yn 't klaed jaen, by boete fen twa goede pingjen; 14 as foaren. Al it kwea op it lan bidreaun scil ek op 't lan birjuchte wirde, nei Skelte eask en nei Aesge doem, bihalve manslach; 15. Rjuchttiid is 't as de tersk dien is of de sinne ftndergiet; 16. It is rjucht. Dy 't nei de earste lade (opropping) net foar 't rjucht komt scil ien, en nei de oarde twa great bitelje; dy 't den net harket, wirdt troch de kodder (stokman) banne mei Aesge tawird en bottingsrjucht (de kosten) en oard om nei Skeltes eask to harkjen, by boete fen rjucht; 17. asfoaren. Is doem jild, dy wirdt dalik bitelle oan 'e Skelte, bihalven fen de feinten, dy bitelje hjar boete op 'e boaijem fen 'e biertunne, by de rekkendei ; 18. as foaren. Is de doem hüd of hier, dy wirdt de selde jouns birjuchte. 19. as foaren. De bearen scille warje, dat nimmen ünskien it lan lit, by boete fen dübeld rjucht. 20. as foaren. Dy doemene (straft) is scil de Aesge tankje mei de tsjelke. 21. It is keste. De feinten scille de huslju tankje for it bier en hwet hja oars hawn ha; 22. It is rjucht. De Greve scil leanne wirde. 23. as foaren. De Greve scil de hüslju to miel bidde, op de oarde of de trêdde snein nei Sint Lourens, twa uren foar middei, mei 't jild. Dy 't né seit skikt in oar, by boete fen in tünne bier; 24. as foaren. Op 'e rekkendei foarskreaun scil alle boete, dy de Skelte bard het, troch de feinten mei hjar wiven en fammen formalke wirde, mei hoarnen en lüdruftigens, ta 't de heakken oan binne. - Disse wet scil halden wirde sa lang as de hoanne yn 'tgea kraeit. Hwent itnolketüs. Nei 't sizzen fen Tsjerk Walta, haedling to Achlum, scil der in tersfeest wêze sa lang as 't lok foar 'e steewn is en de sinne blikket. Lyk as boppc al sein is, in hele boel dingen dy yn disse wet foarkomme, wirde oeral by 't koalterskjen yet yn acht nomd, mar allegearre lang net. In boel binne stellich yn 't forfal rekke sint de jenever yn 't plak komd is for 't bier. Yn disse wet wirdt allinne oanroerd fen kikkerts, bearen en skierkerts, mg,r der binne nou ek yet dwersbongelers by. De kikkerts binne de ynlizzers, dy de skeaven fen 't lan ou mei greate gaffels yn 'e draechkleden bringe. De bearen binne de dragees, dy 't de folie draechkleden nei 't greate kleed drage en dêr yn leegje. De skierkerts binne de ljue dy 't oan 't sou stean, trochgeans güds fen dealder ein; dêrfen dinne de namme skierkerts (holl. grijsaards). De dwersbongelers binne de ljue, dy 't outerske strie, as de terskers dat buten 't klaed smite wolle , yette ris tobek smite , om sa to soargjen dat alle sied der goed ut komt. Fierder arbeidsje hja 't outerske strie oan 'e kanten ünder 't klaed op. As 't terskjen just oan 'e gong is, smyt de dwersbongeler hwet strie yn 'e hichte en seit: Dêr 't de wyn komt fen dinne, Dêr mat it strie hinne. Yn disse wet wirdt spritsen fen doemen (straffen) oan hüd of hier. De straffen oan 'e hüd wieren de brits, de trewinkel en de heve. Dy de brits ha moast waerd fen de dragers mei de holle op de bysitter syn knibbels lein en den waerd in oar en, dy ek straffe fortsiinne hie, fen fiouwer mannen bv eavmen „ , 0 j en skonken optild en sa mei de efterein tsjin de earste sines oanstotst. Dy de trewinkel ha moast waerd ek mei de holle op 'e bysitter syn knibbels lein; den krige er in amerfol wetter tsjin 'e broek oan,- en den waerd er fen twa mannen sa lang mei skeppen foar syn efterein slein as de rjuchter it billik achte. Dy de heve ündergean moast waerd yn in draechklaed smiten en dêr mei sa lang op en del hutsele as de rjuchter sei dat it goed wier. De straffe oan 't hier wier swierder, wol minder pynlik , mar folie skandliker, en waerd allinne ütspritssn oer stellen of oare dingen fen gewicht. Der waerd de skildige in lok üt syn hier knipt; oars waerd der neat oan him dien, mar hy waerd fen 't lan jage en hie syn eare en goede namme forlern. Hy mocht net op 'e rekkendei komme; it jild dat er fortsjinne hie waerd him, bibün yn in smoarge doek, yn 'e liüs brocht. Dy 't syn plak by 't wirk forliet of forsümme to kommen , moast needlean jaen en boete oan 'e Skelte. Needlean jaen, dit wol sizze, de ljue dy 't buten hjar eigen, ek syn plak skiën meitse moasten, moast er dat forgoedsje. Dat needlean kaem yn 'e algemiene poat, hwent alle terskers hiene er allike folie rjucht op. »Dy 't fen de goarre ütriden waerd" — dit wol sizze, dy 't om siiktme by 't wirk wei moast, dv moast wol needlean jaen, mar wier fry fen 'e boete. By 't halden fen 'e rjuchtspraek en 't ütoefenjen fen de straffen stie elk mei de bleate holle, en dy dat forsümme, moast de selde straffe ündergean, mar den wier 't ou to keapjen. It bitankjen for de straffe, nei artikel 20, hie pleats yn in dimmene halding mei de tsjelke {Holl. kelk) of biernappe yn 'e han. As de rjuchter de strafte frijichheid joech om de tsjelke leech to nimmen, den wier alles oudien en de man waerd bihandele lyk as oaren. As 't léste yn 't klaed wier moasten de feinten de huslju bitankje, nei artikel 21. Den tersken acht mannen it léste ou en wiles songen de oaren op 'e miette fen 'e swingel: It klitst, it klatst, 't Giet joun to gast Op tsiis en brea, Mei 'thele gea. As wy hündert krije , Wy scill' 'tnet swije; Den jout de frou Us spek en strou; Goed bier der by Is ek üs fly. 't Slot folget. Groote en kleine plaaggeesten, door Oom Fiks. 1. Schoolverzuim. (Vervolg.) Schoolverzuim pakt alles aan. of men vijf of twaalf jaar is, 'tishem om 'teven. Waar de wet zoo'n beetje 't oog op hem houdt, sleept hij zijn volkje in zakken naar fabrieken en bergt ze daar in tonnen of kisten, als hij meent ontdekt te zullen worden. En waarvoor hij ze soms al gebruikt! Hij laat nummer één een heele les verzuimen, om drin- s ken te brengen in 't land. waar vader aan \ den arbeid is. Ik heb er volstrekt niet op s tegen, dat die man een kleine verkwikking I moet hebben, maar waarom die nu juist on- s der schooltijd genomen? Smaakt ze een uur- 1 tje vroeger niet even goed? Zoodra mijn werk- £ tijd zich anders regelt, ga ik den tijd van t eten en drinken ook verzetten; 't werk is de £ hoofdzaak en de maag moet zich schikken. £ Nummer twee heeft permissie omdat moe- i der aan de waschtobbe staat. Het toezicht j 1 over de huishouding is hem opgedragen. De 1 kranten deelen wel eens staaltjes van dat ] opperhuismeesterschap mede. Goed voor 't s kijkglas genomen, dan is ook hieraan wel \ eens meer dan één steekje los. Saterdags is i het: moeder houdt de wekelijksche schoon- . maak; zoo'n Zaterdagles kan er best af en vele handen maken 'thuiswerk licht. Nummer drie heeft hij in 't oor gefluisterd: als je naar school gaat, dan moet je, voor vier weken leertijd, dertien betalen, k Zal er wel voor oppassen zegt men. Voor je geld moet je wat hebben! Neen, dan stilletjes nog vier weken gewacht. Ja, de reglementen zijn ook nog niet door heiligen gemaakt. Maar vier weken tijd te veel, deugt ook al weer tot niets. Heb eens een unr te veel voor spoortijd. Deed men dan in huis nog flink aan breiden, haken, pijpdopmaken, houtsnijden, of doozen maken, dan was er toch nog iets! . . , Nummer vier brengt hij geheel in de war met het artikel «vacantiën." In plaats van daarmede op redelijken tijd te eindigen, neemt hij elf in plaats van zeven dagen. Drie va- j cantieweken stelt hij op vier. 't Is waar, men moet alles zoo nauw niet nemen; maar wat 'tpunt »tijd" aangaat, opgepast, hoor! Die heb je. toch maar eens voor 't grijpen. Daar moet uitgezaaid worden, wat maar mogelijk is. En ben je daarin eens de goeden maat kwijt; dan is men er al vrij wat af. Nummer vijf heeft hij ingepakt voor een feestje. Daarom den morgen voor 'tfeest niet naar school. De inspanning daar maakt de voorbereiding voor de pret gansch niet aardig. Is 't feest afgeloopen, dan moet er nog een dag overblijven voor een ongestoorde aangename herinnering aan alles, en daarom is 't beter dan eens te gaan visschen, in plaats van dat zoo in alles precies te leeren. Twee dagen later staat het weerglas van onzen feesthouder nog bij lange na niet op helder. Zoo nu en dan eens een pretje is aan te bevelen, maar is 't voorbij, dan geen zuchtjes van vermoeidheid of spijt dat 't al weer over is ; 't »voor pleizier" moet kruiderij, maar geen hoofdschotel zijn. Nummer zes is hij noodig voor 't boelgoed Ik kan niet zeggen, dat daar juist de plaats is om den mensch te zien in al zijn heerlijkheden. 'tls waar, je moet met de menschenwereld goed op de hoogte komen , maar de tijd om daarmee aan te vangen verschilt, niet waar? Bij nummer zeven is precies voor schooltijd 't turfvat leeg. Er is dus reden te over, om den jongeu vrij af te geven. Maar ziet men dan die vermindering eerst als 't laatste stuk in handen genomen wordt? Is turf dragen een werk voor onze jongens van negen of tien jaar ? Een zak turf zoo hoog als de drager zelf. De rug er maar onder gewerkt! Allerlei sprongen om den niet alledaagschen en vreemdsoortigen evenwichtstoestand te bewaren. Met den neus den weg raken. Door den wind een onverwachten draai met een zijsprong. Turf en drager onderstboven. Honderd verwenschingen tegen die lange turven. Verzameling en,. niet weer dragen. Den zak slepen tot de turven er doorheen kijken. Thuis komen. Waterlanders op de bood- ichap toe van wege den sterken zak. Foei 1 rader! Je kunt het ook maar half zijn. Heeft c schoolverzuim nog ruser te zeggen ? O ja! 1 Sfummer acht is hij noodig om een koe naar 1 itad te drijven en den dag door te brengen op de beestenmarkt. De negende fluistert hij in 't oor: : ;a maar stilletjes op de eendjes passen. Je leert j ] ;och niets op school. Dat 's vast een heele i geruststelling voor 't geweten. Nummer tien ] stapt heel netjes in Zondagscostuum en rus- ( tig alsof er volstrekt geen goede orde ver- , broken werd, de school voorbij om theevisite. te houden. Hildebrant. teekent geen Hollandsche jongens meer; maar wat zou hij zeggen, als hij ze zag aanzitten bij koffie- en theepot. Als hij vernam dat ze 't wel een uur aaneen op een stoel kunnen uithouden. Als hij ze hoorde vragen : »en zal ik wat vuur van je voor mijn pijp?" Als hij gewaar werd dat ze de guitige kijkers al ruilden. Als hij ze hoorde zeggen: »o, ja wel, maar dat is nu zoo de mode," Als hij ze zag loopen in tien ponds jassen, gesneden naar 't model uit 'toudmannenhuisje. Als. maar neen ! 'k Moet bij mijn plaaggeest zijn. Nummer twaalf is de dupe van zoo'n echt geloovige knoeipartij tusschen vaccinatielast en de schoolreglementen, 't Is waar, op twee broertjes was de godverzakende kuur verricht, maar dat ging naar een heel verrassende methode, zoo in 't geniep, zoo geheel buiten de gemoedsbezwaren der ouders om. Zelfs de twee jongens wisten van den drommel geen kwaad. Meester had er maar mee moeten redden, had vader gezegd. Nu, ze waren in school gekomen, hadden een prent opgedaan, er was een heer verschenen, hij had den blooten arm genomen, hier en daar zoo'n prik gedaan, later nog eens naar zijn prikken gezien en. . . alles was in orde. De jongens konden naar school, meester had den zon' denlast op zich genomen, vader en moeder bleven rein in de oogen des Heeren. Zoo moest meester nu ook maar weer met numI mer drie handelen. Maar. . . er was een nieuwe meester gekomen en de nieuwe wou van de zaak niets weten en vertelde hun, dat ze precies deden als de boer, die op Zondagmorgen ging mollen jagen en later de spa onder zijn kiel stak, opdat ons lieven i Heer er niets van merken zou. En de man werd kwaad en zei, dat de onverdragelijkheid ! groot was in de wereld, dat zijn kind nooit bij hem op school zou komen, dat zijn Jochutn, pas twaalf jaar, die 't ook wel wist en verleden week nog een voorlezing op de bidstond van jongelingen gedaan had, wel maken zou dat 't kind leerde lezen. Uit was het. Nummer dertien is een meisje van nog geen negen jaar. Als je haar hoort, dan spreekt ze over mazen, afkanten, averechts, kettingsteken, Berlijnsche steken, ja weet ik 't waar al meer van. Zie, dat zal wel aardig zijn, maar om in dien stekenrommel goed thuis te geraken, gaat ze van drie school. lessen twee verzuimen. En dat is minder aardisr. Moeder wil hebben, ze zal van alles O .. . • leeren. Dat 's werkelijk mooi, maar als je te vroeg gaat zaaien, dan krijg je geen vrucht, t Plantje, dat in Maart al bloeit, laat in den zomer wel eens de bladen vallen. Vader Cats had ook zoo'n geloof. Maar de negentiende eeuw houdt van de sneltreinen en machinekracht. Waarom niet zoolang gewacht, als de akker zelf meewerkt en waarom niet meer den bouwmeester geraadpleegd! Hebben de ouders zelve wel een goed denkbeeld van de onderwijszaak? Er zijn loffelijke uitzonderingen, maar men houdt er soms wondere ideën op na. Wordt vervolgd. In de »Banier" van Woensdag 27 Aug. komt een stuk voor van zekeren S., getiteld : »Beslistheid", waarin o. a. het volgende voorkomt: „ Zoo hoorden we onlangs, dat een orthodox lid van den raad het kaatsen op Zondag als publieke vermakelijkheid maar wilde behouden , omdat misschien die kaatsers anders nog meer de herberg bezochten, Is 't niet verbazend? Wanneer grondwet en zondagswet ons bescherming geven tegen zulke ergerlijke tooneelen en eigen belijdenis ze ten strengste verbieden , is het dan niet te betreuren, dat orthodoxe leden van den raad van Hennaarderadeel (een viertal) op een dringend verzoek van ingezetenen, die van dat kaatsen een ergerlijk verdriet hebben, nog voor de kaatserij op Zondag party trekken ? Is dat niet, den Orthodoxen leden der gemeente , die hen stemden , een slag in het aangezicht geven ? „Mag hier niet de ldachte: »ach, wat een halfheid", met nadruk herhaald worden? » Moeten zulke leden van den raad zich niet schamen voor God en menschen? — niet schamen voor een liberaal burgemeester , die protesteert tegen het door de meerderheid van den raad toch aangenomen voorstel tot wering van die Zondagsontheiliging , aan wier zijde zij staan ?" Dat de heer S. geen hart heeft voor het schouwspel, het eenige overgeblevene van de gymnastische volksspelen , die naar onze meening zulk een gunstigen invloed op 't volkskarakter kunnen uitoefenen , willen wij hem niet kwalijk nemen. Maar hij diende toch het gevoelen van het orthodoxe raadslid, die het kaatsen wou dulden om grooter kwaad te voorkomen, te eerbiedigen, te meer, daar voor diens meening heel wat grond bestaat. Is 't halfheid, van twee kwaden 't minste kwaad te kiezen? Ik behoef niet te zeggen , dat wij in 't kaatsen als uitspanning op Zondag volstrekt geen kwaad zien, evenmin als wij het kaatsen als 't niet gepubliceerd is en voor de aardigheid plaats heeft voor eene publieke vermakelijkheid houden , die onder 't bereik der wet valt. Dat overigens de burgemeester protesteerde en ook de vier raadsleden tegen het bewuste artikel in 't politie-reglement stemden , vond zijn grond daarin, dat zij van gevoelen waren, dat de raad zijn bevoegdheid te buiten ging en in de rechten des burgemeesters trad. AÖYERTENTIEN. HIRDDRAYERU 10 HQLWERD, op Snjeun de 13 September 1879. Priis Hünderd Goune oan Jiid. Alle liyusders, dy 't gjin stêds-of keningsprizen woan habbe, wirde op disse draverij talitten. De oanjifte is de neimiddeis healwei twaën, by de kastlein H. Bosvia. Ynliz fl.50, Leeuwarden — Coöperatieve Handelsdrukkerij.
2,843
MMKB07:001399001:mpeg21_2
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,864
Bijblad op het Staatsblad van Nederlandsch-Indie\u0308, 1864, 01-01-1864
null
Dutch
Spoken
7,721
13,596
Behalve andere meldenswaardige bijzonderheden, moet in deze kolom ook worden opgegeven, in hoeverre het verkrijgen van vrijwillig werkvolk al of niet moeijelijkheden oplevert; de dagloonen, enz. N°. 1371. DWANGARBEIDERS. — Halsbanden. CIRCULAIRE aan de eerste plaatselijke autoriteiten op Java en de buitenbezittingen. No. 8481. Batavia, 8 December 1852. Bij 's gouvernements besluit van 28 mei 1836 no. 4, is de directeur der producten en civiele magazijnen aanbevolen, te waken dat de halsbanden voor veroordeelden tot dwangarbeid in den ketting, goed geconfectioneerd worden, daar, zoo als gebleken is, bij het niet voldoende gelijk zijn der klinknagels met het overig gedeelte van de halsband, en het geheel met scherp snijdende randen voorzien en ruw bewerkt zijnde, daarbij kwetsuren worden veroorzaakt; zullende er derhalve ten naauwste op moeten worden gelet, dat geen dan zuiver ronde en goed glad gevijlde halsbanden worden in ontvangst genomen en dat dezelve van verschillende grootte zijn, opdat geen gebruikt behoeven te worden welke niet goed passen en den man verwonden. De bewerking dezer halsbanden schijnt echter langzamerhand min en meer te wensen overgelaten te hebben, zodat de regering naar aanleiding der door mij gedane voorstellen heeft bepaald, dat de ijzeren halsbanden voor veroordeelden tot kettingarbeid zullen zijn van drie verschillende afmetingen, te weten: van 5½, 5 en 4½ Rijkslandse duimen middellijn en, naarmate van de grootte, niet zwaarder mogen wegen dan 1½ en 2 amsterdamsche pond, terwijl dezelve overigens zullen worden vervaardigd geheel overeenkomstig de bij besluit van 28 mei 1836 no. 4, gegevene voorschriften. Ten einde de opvolging van deze bepalingen te verzekeren, zal de levering der benoodigde halsbanden voor geheel Nederlandsch-Indië, op één plaats worden uitbesteed, en zulks naar de daarvoor met in acht neming van de aangegevene afmetingen en zwaarte goedgekeurde modellen. In verband hiermee lieg ik de eer UwEdG. te verzoeken, mij in de vervolgende jaarlijks op de gewone wijze te doen toekomen een opgave van de voor dat jaar in uw residentie (afdeling) van ieder der aangegevene dimensies benoodigde halsbanden, en voorts bij de ontvangst ervan steeds te doen constateren, dat deze geheel overeenkomstig de in deze bedoelde voorschriften zijn vervaardigd; zullende het mij aangenaam zijn, zoo noodig onverwijd in wetenschap te worden gesteld, met de opmerkingen waartoe de samenstelling der halsbanden aanleiding zou kunnen geven. De directeur der producten en civiele magazijnen, (w.g.) DE YEER. Zie ook de circulaire van den procureur-generaal bij het hoog-geregtslijf van N.I., dd. 10 December 1852, ,2634 , , , 2670 No. 1372. DWANGARBEIDERS. — Voorziening van kleedingstukken. CIRCULAIRE aan alle autoriteiten op Java en de buitenbezittingen. No. 7439. Batavia, 13 September 1847. Volgens van den procureur-generaal bij het hoog-geregts-hof van Nederlandsch-Indië ontvangene mededeeling, zoude bij de verschillende plaatselijke autoriteiten niet van algemene bekendheid zijn, op welke wijze en om welken tijd, de tot ketting- of dwangarbeid gecondemneerde inlanders enz. van kleedingstukken moeten worden voorzien, en wordt mij door genoemden hoofd-ambtenaar in overweging gegeven, een algemene aanschrijving hieromtrent aan de hoofden der plaatselijke bestuurs te doen afgaan. Naar aanleiding hiervan, heb ik de eer UWEJG. te maken, dat ingevolge het bepaalde bij gouvernements apostille dispositie, dd. 3 September 1830 no. XI, en art. 11 van het reglement voor de behandeling van inlanders en daarmee gelijkgestelde personen tot dwangarbeiders veroordeeld (staatsblad 1828 no. 16), twee malen per jaar aan de bedoelde gecondemneerden moeten worden verstrekt: één kort baadje, één korte broek, een hoofddoek, één sarong en één kussensloop; terwijl voor de vrouwen een gelijke verstrekking kan plaats hebben, met dit onderscheid alleen, dat in plaats van een kort baadje en broek, verstrekt wordt één lang baadje en één sarong (lang kleedje); werd UWEJG. verzocht dien overeenkomstig in deze te willen handelen. Met opzicht tot de verstrekking van deze kleedingstukken, heb ik nog de eer UWEJG. te verzoeken, om de aanvragen daartoe steeds bij te lijnen en niet op het uiterlijk oog te vallen, dat dezelve noodig zijn, aan mij in te zenden, uit hoofde dat dezelve moeten worden aangemaakt, en daarmede en met de toezending natuurlijk enige tijd verloopt. Ik maak van deze gelegenheid gebruik, UWEJG. op te merken, dat met opzicht tot alle zulke verbeteringen, als door U noodig zullen geacht worden in de lokale inrichting der gevangenissen of etablissementen, speciaal ten aanzicht van een behoorlijke doorstrooming van verse lucht, zoomede in de ligging (legmatjes) als anderzins de gevangenen, kettinggangers en bannelingen, door UWEJG. zonder enige verdere tussenkomst, rechtstreeks aan mij, de noodige voorstellen kunnen gedaan worden; welke echter, zonder overdrijving, moeten gebaseerd zijn op de werkelijk daaraan gevoelde behoefte. De directeur der producten en civiele magazijnen, w.g. LUTJENS. N°. 1373. STRAFREGTELIJKE VERVOLGING van uit 's lands dienst ontslagen inlandsche ambtenaren. — Wordt daartoe een magtiging van den gouverneur-generaal vereischt? De vraag is gerezen of de bij artikel 3 van het besluit van 24 Juni 1841 no. 2, (bijblad 110.1181) bedoelde magtiging van den gouverneur-generaal wordt vereischt, tot strafregterlijke vervolging van uit 'slands dienst ontslagen inlandsche ambtenaren, ter zake van misbruik van gezag, knevelarij of landsdieverij, waaraan zij geacht worden zich tijdens het bekleeden hunner functie te hebben schuldig gemaakt. Die vraag is in ontkennenden zin beantwoord, op grond van de navolgende overwegingen. Het besluit van 24 Juni 1841 no. 2 is, blijkens de daarin voorkomende beschouwingen, in het leven geroepen, omdat het aantal regterlijke veroordelingen van dessa- en andere hoofden der inlandsche bevolking, ter zake van de voorschreven ambtsmisdrijven, opvallend was voorgekomen, en in sommige gewesten door dusdanige ontijdige en ondoelmatige vervolgingen, aanleiding tot onrust en ondermijning van het gezag der inlandsche hoofden was gegeven. Deze motieven, vrees voor aanleiding tot onrust en voor ondermijning van het gezag der inlandsche hoofden, zijn niet meer aanwezig, indien het hoofd, dat zich aan enig ambtsmisdrijf had schuldig gemaakt, reeds tot den stand van gewone inlander is teruggekeerd. Het aangehaald artikel 3 beveelt dat de zaak ter kennis zal worden gebracht van den gouverneur-generaal, ten einde omtrent de afdoening, overeenkomstig artikel 88 van het reglement op het beleid der regering (staatsblad 1838 no. 48) te beslissen; maar de daarbij aangegeven beslissing, of de schuldige buiten vorm van proces uit zijn betrekking ontzet of aan den recht overgeleverd zal worden, komt niet meer te pas, indien de schuldige reeds uit zijn betrekking ontslagen is. BIJBL. STSBL. N. I, Vil,. den. Daarbij komt eindelijk nog dat het besluit van 24 Juni 1841 no. 2, een afwijking van de algemene wetten daarstelt, welke van strikte interpretatie is. Missive van den laatste gouvernements secretaris van 16 Maart 1863 no. 063. N". 1374. ADVISEURS. — Aanwijzing van bij het verleenen van vergunning tot het ten uitvoer leggen van executoriale titels. Er is beweerd dat er bij het verleenen van vergunning tot het ten uitvoer leggen van notariële schuldbrieven of andere authentieke akten, vooralsjeblieft van een aanwijzing van adviseurs, overeenkomstig alinea 2 van artikel 131 van het reglement op de rechterlijke organisatie en het beleid der justitie, geen sprake kan zijn, en dat eerst dan, wanneer de tenuitvoerlegging tot rechtsgedingen mogen leiden, een aanwijzing van adviseurs voor elk bijzonder proces behoort te hebben. Deze meening is door de regering niet beaamd. Zij was van oordeel dat de wijze, waarop in het onderwerpelijk geval ten aanzien van de aanwijzing van adviseurs behoort te worden gehandeld, afhangt van de beantwoording der vraag, wat de wetgever bedoeld heeft met de woorden, „in elk bijzonder geval," voorkomend in alinea 2 van artikel 131 van het reglement op de rechterlijke organisatie. Het kwam haar voor dat die woorden niet verbieden, dat bij het verleenen van verlof tot het ten uitvoer leggen van notariële schuldbrieven, enz. reeds dadelijk tot de aanwijzing van adviseurs wordt overgegaan, en dat voorts de duidelijke strekking van die woorden geen andere kan zijn, dan dat de adviseurs niet doorlopend, b.v. voor een jaar, mogen worden aangesteld, maar dat ze voor elke zaak behooren te worden aangewezen, onverschillig of die zaak tot een of meer processen aanleiding geeft. Deze opvatting der kwestie, alinea, blijkens bijblad 110. 479 reeds vroeger door de regering gehuldigd, heeft ook nog het voordeel dat de loop van het civiel proces niet gedurig wordt vertraagd en dat de regering niet telkens bij elk nieuw incident met de aanwijzing van adviseurs wordt lastig gevallen. Missive van den lege gouvernements secretaris van 5 Februari 1803 no. 319. N". 1375. GESCHENKEN aan inlanders. BESLUIT. No. 12. Buitenzorg, 10 Mei 1863. Gelezen de missive van de directie der Nederlandsch-Indische maatschappij van nijverheid en landbouw van 1 Mei 1863, no. 41, houdende: dat de geschenken, welke de regering gewoon is bij verschillende gelegenheden aan inwoners uit te reiken, schier uitsluitend bestaan uit voorwerpen van europese herkomst en bewerking; dat hierdoor niet alleen een krachtige steun aan de Indische industrie wordt onthouden, maar ook niet altijd voorwerpen worden geschonken, welke voor de begiftigde even nuttig en aangenaam zijn als voorwerpen van Indische afkomst voor hem zouden wezen; dat de directie bij dit laatste niet zoozeer de meer beschaafde inlandsche grooten en hoofden van Java op het oog heeft, dan wel de gewone inwoners in het algemeen en de inlandsche grooten en hoofden op de buitenbezittingen, die men kan aannemen dat nagenoeg alle op een lager standpunt staan; dat wanneer de Nederlandsch-Indische industriëlen, waarvan hier sprake kan zijn, weten, dat ook bij het gouvernement gelegenheid bestaat tot verkoop van hun producten, hetzij alle, dan wel een gedeelte daarvan, ingeval zij die doelmatig hebben vervaardigd of zich anderzins verschaft, zulks vermoedelijk veel zal bijdragen tot ontwikkeling van verschillende takken van nijverheid binnen Nederlandsch-Indië; dat, terwijl nu verscheidene producten van Nederlandsch-Indische nijverheid, welke als geschenkgoederen kunnen gebruikt worden, slechts van tijd tot tijd en schier bij toeval verkrijgbaar zijn, er veel kans op een geregelder aanmaak van dier voorwerpen bestaat, wanneer het gouvernement enige dier voorwerpen geregeld jaarlijks aankoopt; dat het zelfs niet onmogelijk is dat daardoor fabrieken van meerdere of mindere uitgebreidheid zullen ontstaan daar, waar thans slechts een enkele werkman wordt aangetroffen, terwijl door het stellen van gewenste voorwaarden en veiligheids-eisen aan de te leveren producten, het fabrikaat veel kan verbeteren. Is goed gevonden en verstaan: Eerstelijks. In beginsel aan te nemen, dat voortaan bij het uitreiken van geschenken aan inlanders, nauwkeurig zal worden gelet op de aard van de te begiftigen persoon, ten einde daarvan afhankelijk te maken of het geschenk zal bestaan uit eenig voorwerp van Europese of Nederlandsch-Indische aard en bewerking. Ten tweede. De directeur der produkten en civiele magazijnen aan te schrijven: a. te onderzoeken of het aanschaffen van geschenkgoederen van Europese aard en bewerking in Nederlandsch-Indie, kostbaarder is dan het ontbieden daarvan uit Europa; b. de hoofden van gewestelijk bestuur aan te schrijven te dienen van overwegingen en advies ten aanzien de vraag, welke voorwerpen van Nederlandsche aard en bewerking bestemd kunnen worden voor geschenkgoederen aan inlanders van verschillende rang en stand; met opgave tevens of de aan te wijzen voorwerpen binnen het gewest onder hun beheer kunnen worden aangemaakt en zo ja, voor welken prijs; c. na ontvangst van de sub b bedoelde adviezen het noodzakelijke te verrigten of voor te stellen voor het aanhouden in het lande pakhuizen van een voldoende voorraad van geschenkgoederen van Nederlandsch-Indische aard en bewerking. Afschrift, enz. N°. 1376. PENSIOEN aan uit 's lands dienst ontslagen ambtenaren, veroordeeld door de rechter. De ambtenaar N. N. werd uit 's lands dienst ontslagen, naar aanleiding van door hem gepleegde misdadige handelingen, omschreven in een door het hogere-gerechtshof van Nederlandsch-Indie tegen hem geslagen arrest. Bij de overweging van de motieven, welke tot het ontslag van N. N. uit 's lands dienst aanleiding hebben gegeven, is de vraag gerezen, of aan hem daarbij al dan niet recht op pensioen móest worden verzekerd, voor zover hij daarop overigens aanspraak mogt kunnen doen gelden. Ten gevolge van de opmerking dat ingevolge art. 29 L. A. van het reglement op het verleenen van pensioenen aan burgerlijke ambtenaren in Nederlandsch-Indie, staatsblad 1837 no. 50, eenmaal verleend pensioen vervalt ten gevolge van een infamerend vonnis; dat het tegen N. N. gewezen arrest niet onteerend is; dat dus, ware hij in het genot van pensioen geweest, bij dit ten gevolge zijner veroordeeling niet zou hebben verloren. Deze omstandigheid, gevoegd bij de overweging, dat de ambtenaar N. N. zich in engeren zin niet jegens den staat liad vergrepen, voerde men aan om de bovenbedoelde vraag toestemmend te beantwoorden. Van den anderen kant was men van gevoelen, dat onderwerpelijk van het toekennen van recht op pensioen geen sprake kon zijn. Er is een groot onderscheid tusschen een in actieve dienst zijnde ambtenaar en iemand die onder genot van pensioen 's lands dienst bereids heeft verlaten. De eerste kan misdaden bedrijven die voor den laatste onmogelijk zijn. Tot alle misdrijven, bv. in en door het ambt gepleegd, zoo als: misbruik van macht en gezag, ambtelijke afpersingen, schending van den eed van geheimhouding enz., is alleen de eerst bedoelde in de gelegenheid. Bovendien, vond het eerste argument ingang, dan zoude de aanspraak op pensioen alleen verloren gaan door een infamerend vonnis, en de administratieve macht zouden dan verplicht zijn altijd die aanspraak toe te kennen, wanneer er zodanig vonnis niet was. Dit kan niet juist zijn. De rechterlijke macht oordeelt volgens stellige bewijsmiddelen, de administratieve naar innige overtuiging, meer als een jurist. Voor haar dus kunnen er zeer overwegende redenen bestaan, om een ambtenaar niet eervol en zonder pensioen te ontslaan, terwijl de feiten, welke er toe leiden, of niet in recht bewijsbaar zijn, of niet onder het bereik der strafwet vallen. De eerste voorwaarde om pensioen te kunnen erlangen is trouwe dienst (art. 1 van het reglement in staatsblad 1837 no. 50). Iemand die misbruik van gezag maakt en misdrijven toelaat en zelf bedrijft, waartegen hij als ambtenaar had moeten waken en die hij had moeten doen straffen, kan niet gezegd worden een trouw dienaar te zijn. Met de laatste zienswijze heeft het opperbestuur zich vereenigd, blijkens besluit van 4 Juli 1862 no. 37. N°. 1377. INKOMENDE REGTEN. Gevolgen der geïnkarteering van vlaggen. CIRCULAIRE aan de controleurs en ontvangen te Batavia, Samarang en Soerabaja, en aan de residenten van Cheribon, Banjoemas en Pasoeroean. No. 1901. Batavia, 15 Mei 1803. Volgens het bepaalde bij staatsblad 1801 no. 19, was op ultimo van dat jaar de termijn verstreken, waar binnen de vrije invoer van rijst en paddi op Java en Madura was toegestaan. Desniettegenstaande lokten de hooge rijstprijzen in het begin van 1802 nog vele aanvoeren dier producten, vooral in het oosten van Java en onder anderen ook met het Engelsche schip Swan, van Bali, waarop door de ambtenaren der toladministratie meestal 0% inkomende regten zijn geheven, op grond van tarief no. 4 van staatsblad 1837 110. 47. In de maand Maart van dat jaar, toen genoemd schip ook Pasoeroean met een lading rijst aandeed, werd echter door de resident van dat gewest, wegens de grote schaarseheid aan de eerste levensbehoeften, machtiging verleend tot den invoer daarvan, vrij van regten, en hierop de goedkeuring der regering verzocht. Bij besluit van 21 Maart 1863 no. 29 is door haar beslist, dat op bovenbedoelde machtiging geen nadere goedkeuring vereist wordt, daar onderwerpelijk, volgens de bestaande bepalingen, geen invoerregten verschuldigd waren. Deze beslissing steunt op de overwegingen: dat het invoerrecht op rijst op Java en Madura, volgens de voorlaatste rubriek van tarief no. 4 van staatsblad 1837 no. 47, bedraagt 0% van de waarde; doch ingevoerd wordende met Nederlandsch-Indische schepen of daarmede gelijkgestelde vaartuigen, komende van Nederlandsch-Indische bezittingen of daarmede gelijkgestelde havens, zonder een vreemde haven te hebben aangedaan, daarvoor volgens hetzelfde tarief geen invoerregten verschuldigd zijn; dat vermits volgens artikel 3 der publicatie van 23 December 1850 (staatsblad no. 42) Nederlandsch-Indische schepen en schepen onder Nederlandsche vlag op één lijn zijn te stellen, de bovenbedoelde vrijstelling van invoerregten geldt voor alle aanvoeren onder Nederlandsche vlag, van plaatsen onder de Nederlandsch-Indische bezittingen behoorende; dat de schepen onder Engelsche vlag, bij het koninklijk besluit van 9 Mei 1851. no. 92. (Indisch staatsblad no. 40) met de Nederlandsche gelijk zijn gesteld, terwijl bij de ordonnantie van 4 Maart 1857 (staatsblad no. 17) is bepaald, dat het aan alle vaartuigen, hetzij die al dan niet in Nederlandsch-Indie te huis behooren, vrijstaat om goederen van Bali en Lombok naar een der andere Nederlandsch-Indische bezittingen over te voeren, waar die vaartuigen wettiglijk kunnen worden toegelaten; dat dit krachtens artikel 1 § a der ordonnantie van 20 October 1859 (staatsblad no. 79) met Pasoeroean het geval is, en dat alzoo door het niet heffen van regten van de lading rijst, aldaar per Sivan van Bali aangevoerd, geheel in overeenstemming met de bestaande bepalingen is gehandeld. Hoewel met het oog op de bepalingen van staatsblad 1862 no. 91 deze beslissing der regering ten opzichte van rijst enigszins haar belang heeft verloren, is zulks het geval niet ten opzichte van andere produkten van den Nederlandsch-Indischen archipel en heeft de bekendstelling van deze beginselen tevens haar nut, als aanleiding om nogmaals de gevolgen der gelijkstelling van vlaggen volgens de jongste scheepvaartwetten in herinnering te brengen, waarover reeds is handelend de circulaire van deze directie van 6 Mei 1852 no. 1283. Zie volg. bl. Onder mededeeling van het vorenstaande heb ik, op daartoe bekomen last, mitsdien de eer UEdG. te verzoeken, daarvan de noodige aantekening te willen houden. De directeur der middelen en domeinen, (w.g.) W.H. DU CLOUX. CIRCULAIRE aan den ontvanger en controleur der inkomende en uitgaande rechten te Batavia, de residenten van Cheribon, Tegal, Pekalongan, Semarang, Rembang, Japara, Surabaya, Pasuruan, Besuki, Banjoes, de assistent-residenten van Banjoesbangi en Benkulen en den gouverneur van Sumatra's Westkust. No. 1283. Batavia, 6 Mei 1852. Ik heb de eer UwEdG. op daartoe bekomen machtiging tot informatie en nariģ mede te deelen, dat de bij de tarieven van in- en uitgaande rechten voor Java, Madura en voor Sumatra's Westkust (staatsbladen van 1837 no. 47 en 57 en van 1838 no. 1) voorbehoudene beschermende rechten voor Nederlandsche schepen, voor de Nederlandsche vlag, en voor de Nederlandsch-Indische schepen en daarmede gelijkgestelde vaartuigen, volgens de jongste scheepvaartwetten in het algemeen moeten beschouwd worden verbonden te zijn aan de Nederlandsche en daarmede gelijkgestelde vlaggen, in welke eene kategorie de drie genoemde categorieën als nu geacht worden begrepen te zijn. De directeur der middelen en domeinen, (get.) VAN DE GRAAFF. (*) Missive A.S. van 17 April 1852 no. 1148. N. 1378, VAARTUIGEN DER GOVERNEUREN-GENERALS MARINE. Betalingen. Voedingsgelden aan boord van particuliere schepen. BESLUIT. No. 1. Buitenzorg, 3 Mei 1863. Gelet op het besluit van 4 Augustus 1846 no. 9, waarbij als regeling voor de administratie, is aangenomen een tableau, houdende aanduiding van de wijze, waarop, naar aanleiding der publicatie van 4 Februari 1846 (staatsblad no. 3), de militaire betalingen moeten plaats hebben. Gelezen de missives: a. van de chef der gouvernements marine, van 29 November 1862 no. 2468/193; b. van het militair departement, van 4 Februari 1863 110. 2, en bijlagen, waaruit blijkt, dat men van gevoelen is: dat onder de op genoemd tableau o. a. voorkomende "landvaartuigen" alleen moeten worden verstaan Zr. Ms. oorlogschepen; dat de vaartuigen der gouvernements marine, vroeger bekend onder de naam van civiele marine, naar het inzien van . . . gerangschikt moeten worden onder de kategorie particuliere schepen. c. Van den directeur der produkten en civiele magazijnen, van . . . Februari 1863, no. 1212; d. Van den directeur van financien, van 28 Februari 1863 no. 2202. De raad van Nederlandsch-Indie gehoord; Is goedgevonden en verstaan: Eerstelijk. Aan de algemene rekenkamer mede te deelen, dat de vaartuigen der gouvernements marine, uit den aard der zaak, mede moeten worden begrepen onder de bij het besluit van 4 Augustus 1846 no. 9 aangenomen tableau bedoelde landvaartuigen. Bij artikel 2 is te kennen gegeven: dat de regering de noodzakelijkheid niet inziet om de machtiging van het opperbestuur te verzoeken om, met wijziging in zooverre van genoemd tableau, te bepalen dat ook de voedingsgelden aan boord van particuliere schepen voor de vervolgende periode tot het nominaal bedrag in zilver worden voldaan. Afschrift, enz. N°. 1379 PARTICULIERE PAARDEN langs de ondersteunende (groeve binnenwegen in de residentie Batavia. BESLUIT. No. 2. Buitenzorg, 16 Juli 1854. Gelezen, enz. De raad van Nederlandsch-Indie gehoord; Is goedgevonden en verstaan: Eerstelijkerijd. Enz. Ten derde. Te bepalen, dat aan de ambtenaren en officieren, in dienst reizende, wien het kosteloos gebruik van postpaarden aankomt, terug zal worden gegeven het kostende van het gebruik van partikuliere paarden, langs de erkende groote binnenwegen in de residentie Batavia. Ten vierde. Onder nadere goedkeuring des konings, magtiging te verleenen, om aan den assistent-resident van het Zuider- en Oosterkwartier van de ommelanden der residentie Batavia, te goed te doen eene som van f 50: (vijftig gulden) 's maands, onder de verpligting, om te voorzien in zijne eigene middelen van vervoer, langs de erkende groote binnenwegen van die residentie; met bepaling, enz. Afschrift, enz. Bij het besluit van 24/4-1863-29 is bovenstaand artikel 3 mede van toepassing verklaard op officieren, die zich op telkens daartoe te verleenen speciale magtiging van het militair departement, met spoed naar Tjikonier begeven, om aldaar de werkdadige oefeningen van de te nemen proeven met het geschut te leiden en na te gaan. N9. 1380. TRACTEMENTEN. Ingang. BESLUIT. No. 26. Batavia, 10 Mei 1860. Gelet: I. op het besluit van den kommissaris-generaal over Nederlandsch-Indie, van 1 Maart 1827, (staatsblad 110. 28), waarbij onder anderen is bepaald, dat bij alle nieuw te doene benoemingen, de daaraan verbondene tractementen zullen gerekend worden in te gaan met den eersten der maand volgende op die, waarin dezelve zullen hebben plaats gehad en de functie zullen zijn aanvaard. II. Op de resolutie van 19 Augustus 1828, no. 39, (staatsblad no. 60), houdende verklaring, dat bovengemeld besluit van den kommissaris-generaal ook van toepassing zal zijn op toe te staan verhooging van tractementen aan ambtenaren, welke reeds fungeren in zoodanige posten, als waaraan de verhooging wordt toegekend; zullende die verhooging alzoo ingaan met den eerste der maand, volgende op die waarin dezelve is toegestaan. III. Op den brief van den eerste gouvernements secretaris, van 19 Augustus 1859, no. 1882, waarbij de directeur van financien is aangeschreven, om door tusschenkomst van den raad van directeuren te dienen van overwegingen en advies nopens het denkbeeld tot wijziging van de aangehaalde bepalingen. Gelezen de missives: a. van den directeur van financien, van 12 November 1859, no. 10330; b. van den raad van directeuren, van 16 Februari 1860, La. M. De raad van Nederlands-Indie gehoord: Overwegende, dat de bepaling bij art. 2 van staatsblad 1827 no. 28, blijkbaar de strekking heeft om te voorkomen, dat de bezoldiging aan een betrekking verbonden dubbel of aan twee personen gelijktijdig wordt uitbetaald; zijnde reeds vroeger daarin voorzien geworden bij art. 1 van staatsblad 1822 no. 3, zoodat het voorkomt, dat dit beginsel in 's lands geldelijk belang behoort behouden te blijven, ook omdat het in de rede ligt, dat de voordeelen, aan een betrekking verbonden, niet kunnen genoten worden, alvorens men daarin zich opgetreden; dat hoezeer er omstandigheden kunnen bestaan, waardoor een ambtenaar, in het belang van de dienst belet wordt een nieuwe betrekking, waartoe hij geroepen is en die hem tot bevordering strekt, dadelijk te aanvaarden, dat is, binnen den tijd, welke daartoe onder gewone omstandigheden gevorderd wordt, en hij hierdoor niet alleen geldelijk, maar soms ook met betrekking tot zijn pensioen, ten gevolge van de bepaling in art. 15 van het reglement op de burgerlijke pensioenen (staatsblad 1837 no. 50), benadeeld zou kunnen worden, men zich hieraan evenwel dient te onderwerpen, zoo dikwijls de belangen van 's lands dienst zulks mogten vorderen, vermits daarin toch, wel beschouwd, weinig bezwaar gelegen is, te minder, daar de bedoelde omstandigheden zich slechts zeer zeldzaam voordoen en al de bezwaren en lasten voor een ambtenaar aan verplaatsingen en opbreken verbonden dezelfde zijn, zoowel bij dadelijk opbreken, als later na de benoeming; dat wijders met opzight tot de pensioenen voor Weduwen en wezen, de zaak geen, althans zodanig onbeduidend bezwaar heeft, dat men daarbij niet zou behoeven stil te staan, na de verandering in art. 22 van staatsblad 1836 no. 21 gebracht door art. 30 van staatsblad 1854 no. 93; dat bovendien valt op te merken, dat op grond van het bepaalde bij het besluit van 21 Januari 1857 no. 8. (staatsblad no. 7), het tractement, verbonden aan een nieuw ambt, niet kan worden genoten, alvorens de ambtseed is afgelegd, terwijl deze eed voor verreweg de meeste betrekkingen, moet worden afgelegd in handen van de autoriteit, gevestigd op de plaats, waar de betrekking moet worden aanvaard; dat bij rijpe overweging van het voor en tegen, het daarom beter voorkomt geen verandering te brengen in de bepaling vervat in staatsblad 1827 no. 28, noch aan te vullen de verklaring bedoeld bij staatsblad 1828 no. Is goed gevonden en verstaan: De in hoofde van dit besluit omschrevene bepalingen onveranderd te laten. Afschrift, enz. N°. 1381. LANDPOSTBRIEVEN. — Opmerkingen om trent de wijze van behandeling van GECIRCULAIRE aan de hoofden van gewestelijk bestuur. No. 6083. Batavia, 30 October 1850. De wijze van behandeling op de postkantoren hier te lande, van brieven, welke met den overlandpost worden verzonden, in Nederland nog telkens aanleiding gevende tot het maken van aanmerkingen, heeft men zich daar verpligt gezien, dezelve ter kennisse van het Indisch gouvernement te brengen. Het lijkt geen twijfel dat deze onregelmatigheid een voorziening vereist; waarom ik mij dan ook verplicht acht, deze aanmerkingen UEd. Gestr. mede te deelen, met het doel en de aanbeveling, om de postbeambten in uw ressort hiermede bekend te maken, daarop te doen attenderen en daaraan bij voorkomende gelegenheid gevolg te geven. Deze aanmerkingen zijn namelijk de volgende, te weten: 1e. Op vele kantoren, zoowel op Java als op de buitenvestigingen, bedient men zich van den stempel zeelrief en zeelrief-franco, hetgeen geheel verkeerd is. De naam van zeebrief komt alleen toe aan brieven, welke met particuliere scheepsgelegenheden, (à 48 duiten) worden verzonden of ontvangen, maar past niet op verzendingen met den overlandpost, welke geheel iets anders zijn. De stempel zeebrief levert bovendien voor de geadresseerden een grond op, om de betaling van het hoogere landmail-port te weigeren, of ook wel teruggevallen van het vooronderstelde te veel in Indie betaalde, te vorderen. 2e. Bij de toepassing van het oplopende port, naar het gewigt op de zwaardere brieven, worden veelal misvattingen gepleegd. Men onderscheidt niet altijd het verschil, hetwelk er (a) Zie 't nieuw reglement voor den brievenpost. OORKWIJK. STSBL. N. I. VII. Met opzichtig tot de zogenaamde progressie bestaat, naar mate de brieven over Southampton dan wel over Marseille worden verzonden, of heeft men dit al gedaan, dan vergist men zich niet zelden in de berekening zelf. Ook de wegen der brieven laat nog veel aan nauwkeurigheid te wensen over, vooral van grote paketten. De aanwezige weegtoestellen zijn wel is waar niet van de grootste soort, doch hierin kan plaatselijk worden voorzien, door tot dat einde de bedoelde toestellen van andere instellingen tijdelijk te bezigen. Het is wenselijk en wordt zulks dan ook bij deze voorgeschreven, dat ter bevordering van regelmatigheid in de heffing van het port, zooalalzoo een verhooging van het port plaats vindt, in een der hoeken van het adres wordt aangeduid. Niet algemeen wordt nog door de postbeamten in Indie, het bestaande voorschrift gevolgd, dat het ontvangen franker-geld niet op het adres, maar in dors van elk enkele brief behoort te worden opgetekend. Op het adres behoort geen ander port te worden gesteld, dan hetgeen ter plaatse van bestemming moet ingevorderd worden en hetgeen alzoo nog verschuldigd is. Het blijft overigens wenselijk, dat de cijfers zóó groot worden gemaakt, dat derzelver lengte gelijk staat met twee derde gedeelten der hoogte van het adres van een gewonen brief. De postkantoren behoren de gewoonte aan te nemen, om de naar Nederland bestemde gefrankeerde en ongefrankeerde landmail-brieven, ieder afzonderlijk, bij elkander te voegen en te zamen te binden, in plaats van dezelfde door elkander vermengd in de paketten te sluiten, zoo als tot dusverre het geval was. De directeur der producten en civiele magazijnen, (w.g.) DE VEER. N°. 1382. BRUGGEN. Landhoofden van houten - op de hoofdwegen van Java. Datering van bruggen. BESLUIT. No. 35. Buitenzorg, 6 October 1850. Gelezen de missive van het militair-departement, van 17 Augustus 1850 no. 4, aangeboden bij schrijven van den directeur der producten en civiele magazijnen, van 13 September 1850 110. 5145; De raad van Nederlandsch-Indie gehoord; Is goedgevonden en verstaan: Te bepalen, dat de landhoofden van houten bruggen, op de hoofdwegen op Java, naarmate dezelve vernieuwing vereischen, zooveel mogelijk zullen worden vervaardigd van steen, en dat voor den vervolge alle nieuwe daar te stellen houten bruggen in deze categorie vallende, van steenen landhoofden zullen worden voorzien, met uitzondering van zoodanige gevallen, waarin zulks op plaatselijke omstandigheden bezwarend mogt worden geacht; met aanschrijving aan den directeur der producten en civiele magazijnen om aan de gewestelijke autoriteiten op Java aan te bevelen, op het vorenstaande in acht te nemen bij de vernieuwing of daarstelling van bruggen op de hoofdwegen. (*) Afschrift, enz. CIRCULAIRE aan de gewestelijke autoriteiten op Java. No. 1289. Batavia, 19 Maart 1851. Als een vervolg op de dezerzijdsche circulaire van den 16de October 1850 no. 5865, heb ik de eer UEdG., voor zooveel noodig, te herinneren aan het voorkomende bij het (*) Aan deze aanschrijving is voldaan bij de circulaire van 16 October 1850 110. 5865. tweede artikel van het gouvernementsbesluit van den 4 April 1841 no. 3, houdende aanschrijving op de plaatselijke autoriteiten op Java, dat in den vervolge geen kapitaal bruggen, door de bevolking, kosteloos te doen zullen stellen, dan met voorkennis van het gouvernement; zullen zij zich mitsdien deswege voortaan moeten wenden tot de directeur der producten en civiele magazijnen, onder overlegging van de vereiste plannen en begrootingen en nadat van te voren, overeenkomstig het besluit van den 20 September 1837 no. 16, omtrent den bouw een deskundige is geraadpleegd. De directeur der producten en civiele magazijnen, DE VEER. Bij de circulaire van 3 Juli 1852 no. 4612 is medegedeeld, dat voortaan bij het doen van voorstellen tot vernieuwing van bruggen, speciaal zal moeten worden aangetoond, in hoever het mogelijk en nuttig zal zijn, de daar te stellen bruggen geheel dan wel gedeeltelijk van steen op te trekken. Burgerlijke openbare werken. N°. 1383. MILITAIRE GEBOUWEN EN WERKEN. Beheer en uitvoering. Begrooting. BESLUIT. No. 10. Batavia, 6 December 1850. Gelezen de missives van de generale directie van financiën, van 17 Augustus en 1 November 1850 no. 334 en 444. Gezien de overwegingen en adviezen van het militairdepartement, van 18 September en 18 November 1850 no. 3 en 4. De raad van Nederlandsch-Indie gehoord; Is goedgevonden en verstaan: Eerstelijk. Ten vervolge van het besluit van 15 Juni 1850 no. 14 te bepalen: a. dat met wijziging van het reglement, voor het beheer en toezicht van den waterstaat en 's lands gebouwen in Nederlandsch-Indie, gearresteerd bij besluit van den kommissaris-generaal van 20 Februari 1829 no. 19 (staatsblad no. 21), gerekend van af 1 Januari 1851 alle militaire gebouwen en werken in geheel Nederlandsch-Indie, voortaan zullen worden beheerd en uitgevoerd door het militairdepartement. b. Dat op die dag bij proces-verbaal, zullen worden overgegeven en overgenomen, door en van het civiel- aan het militair-departement, alle alsdan in gewoon onderhoud zijnde gebouwen en werken en zoodanige, welker daarstelling is bevolen, echter geen begin van uitvoering hebben ondergaan en niet bij aanbesteding zullen worden daargesteld. c. Dat bij die overgave en overname ook kunnen begrepen zijn, alle zoodanige op dat tijdstip in uitvoering zijnde werken, wanneer zij, die van wege het militair-departement met de overname belast zijn, zich daartoe bereid verklaren, terwijl in het tegenstelde geval die overname eerst zal behooren plaats te hebben na voltooijing van het werk. d. Dat aan het militair-departement en de directeur der producten en civiele magazijnen zal zijn overgelaten, het aanwijzen van de personen met de overgave en overname der werken bij a, h en c bedoeld, en het voorstellen van zoodanige huishoudelijke voorschriften, als waarde een en ander in den kortst mogelijken tijd en ten meeste genoegen van de twee bouwdepartementen kan plaats vinden. e. Dat bij die overgave en overname ook zullen begrepen zijn alle plans, memoriën, teekeningen, begrootingen, tarieven, briefwisselingen en verdere schrifturen, benevens onaangewende bouwstoffen en in gebruik zijnde werkloodsen, gereedschappen en werktuigen, voor zover die betrekking hebben tot nog onderhanden en in ontwerp zijnde bouwwerken. Ten tweede. De directeur der producten en civiele magazijnen te belasten met de opmaak van de algemene beëindiging voor de militaire werken, thans nog onder civiel beheer, als ook met de zorg voor het tijdig aanvragen van de beschikbaarstelling der benoodigde fondsen, voor het gewoon onderhoud derzelve over 1851, ten einde alle nadelig oponthoud te dien aanzien voor te komen, en een en ander in te dienen door tussenkomst van het militair-departement. Afschrift, enz. Ter uitvoering van bovenstaande beschikking zijn voor zoo veel het civiel departement betreft, de noodzakelijke voorschriften gegeven bij de circulaire van den directeur der producten en civiele magazijnen van 10 December 1850 no. 6842. BESLUIT. 3_ Buitenzorg, 5 Februarij 1852. Gelezen de missives: van den directeur generaal van financien, van 7 Januarij 1852 no. 114; en van de generale directie van financien, van 23 Januarij 1852 no. 39, beide in voldoening aan de missive van den algemeenen secretaris van 14 December 1851 no. 3467. Is goedgevonden en verstaan: Als beginsel vast te stellen, dat de militaire begrooting zal worden belast met alle uitgaven voor het daarstellen of het onderhoud van gebouwen, welke in het belang van de militaire dienst worden bewerkstelligd, onverschillig of het leger en toezicht over die werken, in eenige bijzondere gevallen, aan civiele autoriteiten of ambtenaren zal zijn toevertrouwd. Afschrift, enz. Gewone wacht- en schilderhuizen worden geacht een deel uit te maken van het gebouw waarbij of in het belang waarvan ze geplaatst worden (B. 16/3-1859 no. 42, art. 2). Het vorenstaande is niet van toepassing als de wachthuizen meer als kazernes moeten aangemerkt worden, zoo als in der tijd het wachthuis (de kazerne) bij de gouverneurs woning te Welkom (Padang). (Stukken verhandeld bij de apostille dispositie van 16 Aug. 1851 no. XXXIII.) N°. 1384. KULTUURVERSLAG. CIRCULAIRE aan de hoofden van gewestelijk bestuur op Java en Madura. No. 466-j-1. Batavia, 4 Februarij 1863. Bij de behandeling der cultuurverslagen van Java en Madura over 1861, heeft het wederom de aandacht van het gouvernement getrokken, dat door sommige hoofden van gewestelijk bestuur in het verslag over de rijstkultuur in hun gewest, de prijs der rijst in plaats van die der paddi wordt opgegeven. De regering verlangt, dat daarin eenvormigheid wordt betracht en slechts de paddiprijzen worden vermeld. Onder mededeling van het bovenstaande, heb ik de eer Uw Edelheid dringend aan te bevelen, om voortaan bij de door Uw Edelheid in te dienen verslagen over de rijstkultuur in uw gewest, de prijzen der padi en niet die der rijst op te geven. De directeur der Cultures, (w.g.) Umbgrove. No. 1385. DÉLÉGATIE. CIRCULAIRE aan de hoofden van gewestelijk bestuur en den algemeenen ontvanger te Batavia. No. 4502. Batavia, 28 April 1863. Volgens mededeling van den minister van koloniën zal de betaling van delegaties over het jaar 1863 en volgende jaren, rechtstreeks door het department van koloniën geschieden en vervalt daardoor de provisie ad 1%, die de Nederlandsche handelmaatschappij voor haar werkzaamheden te dierzake tot dusver genoot, zodat de ambtenaren en minderen, die gedeelten van hunne tractementen naar Nederland delegeren, van de korting voor provisie ontheven kunnen worden. Naar aanleiding daarvan heb ik de Eer Uw Edelheid te verzoeken, om zulks voor den vervolge te willen doen in acht nemen, en om het noodige te verrigten voor de restitutie aan de betrokkenen, van hetgeen sedert 1 Januari 1863 ter zake van de bedoelde provisie mogt zijn ingehouden. De directeur van financiën, (w.g.) J.W.C. Diepenheim. No. 1386. ARBEIDERS VOOR DE SUikerFAABRIKEN, van bestuurswege verscheidig loon. BESLUIT. No. 30. Buitenzorg, 12 Mei 1863. Gelet op het besluit van 12 November 1861 no. 13, bij art. 2 van hetwelk de directeur der cultuur is aangeschreven, om de werking van de bij art. 1 van dat besluit genomen voorlopige beschikking ten aanzien van de in iedere residentie op Java te betalen loonen aan arbeiders, welke naar aanleiding van art. 18 (2de alinea) der algemeene grondslagen voor de gouvernements suikerraffinage, van bestuurswege aan de suikerfabrieken worden verstrekt, naauwkeurig te doen nagaan en daaromtrent aan de regering ter gelegener tijd te rapporteren. Gelezen de missive van den directeur der cultuur, van 24 Maart 1863 no. 1649/2. De raad van Nederlands-Indie gehoord; Is goedgevonden en verstaan: 'Eerdelijk. Te bepalen, dat het loon voor arbeiders, van bestuurswege aan de verschillende suikerfabrieken te verstrekken, bedoeld bij art. 18 (2de alinea) der algemeene grondslagen, naar welke de gouvernements suikerraffinage alsmede de fabrikatie van suiker op Java wordt in stand gehouden, zal bedragen: a. Cheribon: het dag- en nachtloon 25 centen per half etmaal, met één uur rusttijd; naar plaatselijk gebruik. b. Tagal: het dag- en nachtloon 25 centen. c. Telcakan: het dag- en nachtloon 20 centen, met bepaling evenwel, dat zij, die 24 uren op een fabriek gebruikt worden, 40 centen zullen moeten ontvangen. d. Samarang: het dagloon 20 en het nachtloon 22 centen. e. Japara: 20 centen voor den arbeid over dag van 10 uren, en 30 centen voor één afwisselenden dag- en nachtarbeid. f. Beralang: het dagloon 20 en het nachtloon 25 centen. ff. Soerabaja, Pasoeroean, Probolinggo en Besoehe: het dag- en nachtloon voor gewoon werk van ten hoogste 11 uren duur, 25 centen, en voor zwaar werk of arbeid, die geoefendheid vereischt, 30 tot 40 centen, een en ander ter beoordeeling van het hoofd van gewestelijk bestuur. "Li. Banjeevaas: voor een enkelde arbeid van 10 uren overdag 20 en bij nacht 23 centen. I. Madlee: voor een arbeid van 6 uur s'morgens tot 6 uur 's namiddags, 20 centen; van 6 uur 's namiddags tot 6 uur 's morgens 30 centen, en voor de 'rietstekers 35 centen. Te. Kedirje: voor dag-koelies 25 centen en voor nachtkoelies 30 centen. Ten tweede. Aan de betrokken hoofden van gewestelijk bestuur in herinnering te brengen, dat volgens § 18 der algemene grondslagen, voor den fabriek-arbeid slechts dan de hulp des bestuurs kan worden ingeroepen, wanneer het overtuigend blijkt, dat voor de werkzaamheden in de fabrieken geen vrijwillige arbeiders zijn te bekomen; met aanbeveling hierop ook de fabriekanten in hun gewest opmerkzaam te maken, onder mededeeling, dat de regering ten ernstigste verlangt, dat zij geen pogingen tot bekoming van vrijwillige arbeiders voor den fabriekarbeid onbeproefd zullen laten. Afschrift, enz. N°, 1387. POSTPAKKETTEN.—Wijze van inpakken. CIRCULAIRE aan de hoofden van gewestelijk bestuur. No. 4014. Batavia, 29 Julij 1851. Bij een onlangs gehouden regterlijk onderzoek omtrent het vermissen van eenige met geld of geldswaardige papieren bezwaarde brieven, welke ter verzending aan de gouvernements-postkantoren op Java zijn afgegeven geworden, is het gebleken, dat in eenige residenties met de sluiting der brief ven-postpakket ten op de meest slordige en zorgloze wijze wordt te werk gegaan, waardoor die pakketten dikweriv in zeer gelavende toestand op de plaatsen van bestemming worden ontvangen, na soms bij een van de tussengelegen postkantoren met een koord te zijn vastgebonden, ten einde het uitvallen en eparpilleren der brieven te voorkomen." Voornamelijk schijnt zulks daaraan te moeten worden toegeschreven, dat op vele postkantoren tot het formeren der pakketten, oude reeds gebruikte enveloppen, in stede van nieuw pakpapier wordt gebezigd; alsmede dat in den regel de pakketten worden gesloten met galagat, een soort van slecht inlandsch lak, waarop meestentijds een stempel met uitgewishte letters wordt geplaatst, zoodat het voor kwaadwillenden hoegenaamd geen bezwaren in heeft, om de pakketten te openen en weer te sluiten, zonder dat zulks ooit kan worden ontdekt. In de deswege ingebrachte klagten door den ambtenaar, die met bovenbedoeld regulerend onderzoek is belast geweest, vind ik aanleiding Uw aandacht op de bovenomschreven omstandigheden te vestigen, met aanbeveling om van Uw zijde het noodzakelijke te verrigten, dat in den vervolge in een en ander naar behoort te worden voorzien. Ten slotte heb ik de eer UEd. Gestr. te verzoeken, om telkens, wanneer bij het postkantoor te Uw eent een niet behoorlijk gesloten postpakket mogt worden ontvangen, mij daarvan onmiddelijk kennis te geven, onder vermelding van zoodanige bijzonderheden, als waarvan de wetenschap voor deze directie van belang kan zijn. De directeur der producten en civiele magazijnen, DE VEER. N=.. 1388. BRIEVENPAKKETTEN, per scheepsgelegenheid naar Nederland verzonden wordende. — Van welke schepen moet voor zoodanige verzending gelruik worden gemaald? CIRCULAIRE aan de betrokken hoofden van gewestelijk bestuur. No. 8037. Batavia, 20 October 1846. Vanwege het ministerie van koloniën is de opmerking ontvangen, dat soms brievenpakketten uit Indie naar Nederland worden verzonden met schepen, wier bestemming naar Engeland is en niet naar Nederland en ten gevolge waarvan op die pakketten niet van toepassing is de kosteloos overname en verzending, waartoe de Engelse postadministratie zich bij de in 1843 gesloten conventie verbonden heeft, ingeval die pakketten daar te lande worden afgegeven door schepen, naar Nederland bestemd, doch welke om deze of gene reden verplaatst zijn in een Engelse haven binnen te vallen; worden uithoofde van het onderscheid, hetwelk mitsdien een naar Nederland of naar Engeland bestemd schip in dit opzicht te weeg brengt, door voormeld ministerie aanbevolen, om de brievenburen, bestemd voor Nederlandsche postkantoren, steeds bij voorkeur, zoo niet bij uitsluiting, met naar Nederland bestemde schepen, (onder welke vlag is in dit opzicht onverschillig) te verzenden, en om tot de verzending van zodanige brievenburen alleen dan andere schipsgemakken te benutten, wanneer zulks door de noodzakelijkheid wordt gevorderd, dan wel in geval dat de afzenders der brieven zelf, om de een of andere reden, zouden verlangen, dat van zodanig middel zou worden gebruik gemaakt. Ik heb de eer Uw Excellentie van het vorenstaande mededeling te doen, met uitnoodiging daarop bij gelegenheid verzendingen van brievenpakketten naar Nederland te doen attenderen. De directeur der producten en civiele magazijnen: Bij afwezigheid, De secretaris bij de directie van financiën, w.g. VAN REES. N°. 1389. BRIEVEN. — Verhandelinglijn getal of nominatief. CIRCULAIRE aan de hoofden van gewestelijk bestuur. No. 253. Batavia, 12 Januari 1847. Ik heb de eer Uw Excellentie te mededeeling aan de betrokken postbeambten, te informeren, dat bij gouvernementsbesluit dd. 26 December jl. no. 19, is bepaald, dat de brieven bij alle postkantoren in Nederlands-Indie voortaan lingen getal zullen worden behandeld in plaats van nominatief, gelijk volgens de vroegere voorschriften moest geschieden, met uitzondering evenwel van de gerecommandeerde brieven, en onverminderd de verplichting om de uitgifte der ontvangen worden brieven, door brievenbestellers op de tot nu toe gevolgde wijze, nominatief en met de bij resolutie van 20 October 1829 no. 47 (staatsblad no. 102) voorgeschrevene expeditie-boeken, te bewerkstelligen. Be directeur der producten en civiele magazijnen, (w. g.) PAHUD. N°. 1390. LANDMAILBRIEVEN. — De postadministratie aansprakelijk gesteld voor te weinig gerekend brievenport. CIRCULAIRE aan de hoofden van gewestelijk bestuur. No. 4619. Batavia, 16 Augustus 1850. Het is meermalen gebeurd, dat op plaatsen buiten Batavia, van brieven, bestemd om franco met den overlandpost van hier te worden verzonden, het port te laag is berekend, en alzoo ter zake te weinig is ontvangen geworden, waarvan het gevolg is geweest, dat te Batavia het op de brieven gestempelde woord franco is gerooit, en de betaling van het port derzelven in Nederland gevorderd is geworden. Niet altijd echter is men daar te lande tot die betaling bereid en zulks heeft meermalen weigering tot ontvangst van zoodanige brieven ten gevolge gehad. Het nadeel, de moeilijkheden en teleurstellingen, welke daaruit voor de afzenders kunnen ontstaan, die zich door het frankeren hunner brieven, daartegen hadden gemeend te waarborgen, behooren te worden weggenomen. Het meest geschikte en in de regelen van administratief beheer liggende middel daartoe is, de betrokken plaatselijke autoriteit of administratie aansprakelijk te houden voor het bedrag der porto's, waarmede de bedoelde brieven te Batavia blijken te weinig te zijn bezwaard. Aan de directeur der posterijen te Batavia is diensten ten gevolge opgedragen, om op de gefrankeerde van elders ontvangen brieven, bestemd om met de landmail te worden verzonden, waarvan het port blijkt op de plaats van eerste afzending te laag te zijn berekend, dat in dorso bekend gestelde porto te verhooven, en te zelfde plaats door het juiste cijfer te doen vervangen, — van die bevindingen elke maand, bij de behandeling der overland-mailbrieven, een proces-verbaal op te maken, door hem en zijnen commies getekend, en daarvan de autoriteiten, elk zoveel haar aangaat, afschrift of extract te zenden, ten einde de in kas storting van het te min gehevene te doen gevolg nemen. Van dat proces-verbaal zal gelijktijdig een exemplaar worden gezonden aan de algemene rekenkamer, om te zijner tijd de in kas storting te kunnen controleren. Onder mededeling van het vorenstaande, wordt ten overvloede opgemerkt, dat wanneer er mogelijkheid mogt bestaan, om het te min gehevene port van de afzenders der brieven, indien deze door de opgave van de adressen derzelve of anderzins bekend zijn, in te vorderen, daartoe de bevoegdheid blijft bestaan. De directeur der producten en civiele magazijnen > (w. g.) DE VEER. N. 1391. LANDMAILBRIEVEN met bestemming naar Duitsland. — Wijze van verzending. CIRCULAIRE aan de hoofden van gewestelijk bestuur. No. 3948. Batavia, 11 Julij 1850. Ten gevolge van een met de Pruisse post-administratie getroffen regeling, de tot dusver bestaande bepalingen, omtrent de gedwongen frankering van met de overlandmail naar Duitsland te verzenden brieven, waarover handelen de dezerzijdsche circulaires van 27 December 1846 no. 9912, 2 Maart en 22 Mei 1849 no. 1115 en 2512, kunnen geacht worden betrekkelijk buiten werking te zijn gesteld, zóó zal, in verband tot mijn in no. 56 der Javasche courant van dit jaar geplaatste advertentie, te dierzake thans het volgende moeten worden in acht genomen. 1°. dat het aan de afzenders van brieven voor Duitsland bestemd, voortaan zal zijn vrij gelaten, om die al dan niet te frankeren, behoudens nogtans de gedwongen frankering voor diegenen, welke de afzenders verlangen mochten langs den tot nog toe over Soutthampton, Marseille of Triëst gevolgd zijnde weg te doen expediëren; zalende dat verlangen op de brieven moeten worden kenbaar gemaakt door bijvoeging van het woord "rechtstreeks", terwijl daar waar deze bijvoeging ontbreekt, de verzending, als ongefrankeerd, onveranderlijk over Nederland moet plaats vinden, en de postbeamten alsdan, ter voorkoming van verwarring bij het kantoor ter hoofdplaatse, op de brieven zullen stellen: via Southampton en Nederland of via Marseille en Nederland. Voor via Triëst is de bedoelde bijvoeging niet noodig, want het kan in de bedoeling der afzenders niet liggen, hunne brieven eerst over Triëst naar Nederland, en van daar naar Duitsland te verzenden. 2°. dat ingeval de afzenders van over Nederland naar Duitsland te verzenden brieven, mochten wensen de zelve hier te lande te frankeren, daarvoor slechts zal worden gevorderd het gestelde landmailtarief, zonder enig bijkomend landport, overeenkomstig het bepaalde bij het slot van art. 13 van het reglement (staatsblad van 1848 no. 53).
3,698
MMSFUBA02:000014311_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,872
Op weg naar huis
Adriani, B.J.
Afrikaans
Spoken
6,808
11,439
r ■ ■ ' ■- ' ' r ■: '■ i S i, v ■ c> rS?.^ r~— ■ — *0 C* • <5 •£) c ® ® O 0 'i ' O cc: ; OF WEG NAAR HUIS. % 1 _ .5 I* S •£ c-> | «5 c; iets | ll voor bekende en onbekende i j) c ® ® 0 c> reisgenooten. C> 'O DOOK 0® \ j *3 C® B, J, ADRIANI, O \ i Predikant to Amsterdam. ® 'J 0- 1 -3 c' , -5 k| •£) V* DERDE DEUK. &• , O ©• | •* c I* ® 5 c o C® AMSTERDAM, *5 W. II. KIRBERGER. ° <j C'® èi^ 1872- * ^u:) ®D — ~*~-<?Vïh < <ffc h ^^?7vwv«wvvy»^ ~ww>. Cc>, <6 «*'J S - Q © © ® 0 © © © ® © v© © © © ©© © © ® .© © .© © ® ' ^ J O? WEG NAAR HUIS. OP WEG NAAR HUIS. IETS VOOR BEKENDE EN ONBEKENDE REISGENOOTEN. DOOR B J. ADRIANI, Predikant to Amsterdam. DERDE DRUK. AMSTERDAM, W. H. KIRBERGER. 1872. VOORBERICHT. Veel heeft de schrijver dezer bladen niet vooraf te berichten. Een vluchtig overzicht van den inhoud kan terstond doen zien, wat dit boekje geeft en bedoelt. Het is bestemd voor vreemdelingen op aarde, en roept hun, deels door overdenkingen, deels door gedachten en enkele trekken uit het leven, van elders bijeenverzameld, deels door liederen, waarvan de meeste overzettingen zijn, zulke waarheden in het geheugen, die nooit genoeg kunnen bedacht worden door hen, die hier geene blijvende stad hebben, maar de toekomende zoeken. Bij ervaring wetende, dat God vaak het kleine en geringe zegenen wil, biedt de schrijver een en ander zijnen reisgenooten naar de Eeuwigheid, bekenden en onbekenden, aan, in hope, dat deze bladen hier en daar, bij de lezing en bepeinzing goede indrukken mogen wekken of versterken. Mocht er iemand zijn, die bij het zien van den titel zegt, dat iets is zeer onbestemd, de schrijver zal het niet ontkennen. Hij laat het aan den belangstellenden lezer over, dat iets nader te bepalen, en zal zich verheugen, als menigeen na de lezing zegt, het is iets goeds. En ivordt het eenvoudige boek slee, dat zonder eenige aanspraak in liet licht verschijnt, voor dezen en genen reisgenoot een vade-mecum op de levensreis, dan is de hoogste icensch des schrijvers, dien hij wel koesterde, maar niet op den titel durfde uitdrukken, voldaan, en hij zal daarvoor den God zijns levens, die hem in het hart gaf deze bladen te schrijven, dank en eere toebrengen. Onder den zegen van Hem, van Wien alleen de wasdom komt, ga dit boekske de wereld in. Als vrucht eener ernstige levensbeschouwing, moge het bij velen eene gelijke beschouwing van het leven wekken of die versterken, waar zij reeds gevonden wordt! Eeisgenooten! Beist uwen weg met blijdschap, onder de hoede van Hem, die gezegd heeft: Ik zal u niet begeven, en Ik zal u niet verlaten. Zoodat wij vrijmoediglijk durven zeggen: de Heer is mij een helper, en ik zal niet vreezen. Maart 185S. E. E. EEN WOORD VOOR DEN DERDEN DRUK. . Voor bijna 12 jaren verscheen een tweede clruk van dit boekske, waarin in plaats van liet stuleje: Een Christen, dat in de eerste uitgave stond, drie andere in de plaats waren gegeven. Deze derde druk ziet, behoudens kleine wijzigingen, onveranderd het licht. De tegenwoordige uitgever, die door aankoop eigenaar er van geworden was, verzocht mij mijn naam op den titel te mogen plaatsen. Ik vond geen reden om dit verzoek te weigeren, daar het toch vrij algemeen bekend was, aan wien men bij de letters E. E. had te denken. Het verheugt mij, dat van dit boekje een derde druk noodig is geworden, omdat ik daarin een bewijs zien mag, dat het hier en daar zijn weg gevonden heeft. God zegene ook verder de lezing en overdenking er van aan menig hart. Het zij voor allen die het in handen nemen, een wegwijzer naar het huis des Vaders, waarin vele woningen zijn; het trooste en bemoedige op den weg derwaarts, of spore aan om dien weg te zoeken en met vasten tred te bewandelen. En voor al het goede, dat het reeds gesticht heeft of nog verder stichten mag, ontvange Hij de eere, van Wien alleen de wasdom is. Lezers! weest Hem bevolen op uwen weg door dit leven, en brenge Hij door zijne genade u eens daar, ivaar gij zeggen kunt: Hier ben ik te huis! 27 Mei 1872. B. J. ADRIANI. I N H O U D. OVERDENK IN G E N. Bladz. Te Huis j Waarheen ? j. Bezwaren jg Genoegens. . . • j4 Rustpunten Uren des Gebeds 22 Dagen van Krankheid . . 28 Het licht op den Levensweg 35 De Leidsman op den Levensweg 39 Met blijdschap reizen Reisgenooten Een Reislied 5g Nog een Reislied Reizigers 7 j De waardij van de hope der zaligheid op de Levensreis. 7S Het einde .84 Gewichtige wenken Dagelijksche herinneringen Drie Vragen, dagelijks te herhalen 101 inhoud. Bladz. Gedachten - 105 Uit het Leven UI LIEDEREN. Morgenbede 125 Avondbede 127 Wensch 129 O, heb ze lief! 131 Troost 134 Op den eersten dag des jaars 136 Berusting 138 Drie Boeken 141 Aan die buiten zijn 144 De beste Huisvriend 146 De laatste Christen . 148 Goede raad op de Levensreis. . 151 Onze Toevlucht 153 Zonder jezüs 155 Doornen en Bozen ■ 156 Klacht 157 De dag der Belijdenis 160 Liefde . 1'62 Rust in God 163 Avond 165 Bede. (Bij de wieg van een kind) .... ... 167 Hoe zal het zijn! 171 OVER DENKINGEN. wijze voorzichtigheid, welk een beleid is er noodig, om onder zoo verschillende naenschen bedachtzaam te verkeeren. Voorwaar! nog eens herhalen wij, deze aarde is in menig opzicht een woestijn, waar distelen groeien en dorens kwetsen bij liet voorwaarts treden. Maar kan het anders? Is het wel immer op reis zoo aangenaam en gemakkelijk als te huis? Kan het anders? Is niet onze zonde de bron van alle jammeren en bezwaren hier beneden? En is het niet uitnemende wijsheid Gods, die uit Eden ons verbande, opdat niet ons hart aan de aarde zou blijven hechten, waar het hemelwaarts behoort gericht te zijn ? Ach! voor hoe menigeen is nog al de jammer der aarde niet ellendig genoeg, om hem iets hoogers te leeren zoeken en uit 's harten grond te doen zeggen: hier beneden is het niet! Wel hem, die het oog omhoog, het hart naar boven houdt gerigt! >/Wij hebben hier geene blijvende stad." Zoeken wij waarlijk de toekomende? GENOEGENS. De reisweg hier beneden heeft zijne bezwaren. Het kan niet ontkend worden. Wie het zou willen doen, hij moet willens blind zijn. Maar toch, hoe ondankbaar zou het zijn, het oog te sluiten voor de zegeningen en verkwikkingen, die de liefde Gods ons op onzen reisweg heeft bereid. Moeielijk mocht voor Israël de tocht zijn door de barre en onherbergzame woestijn, toch ontbrak het dat volk niet aan menigvuldige proeven van Gods trouwe en teedere zorg. Benard was hun toestand, toen zij, kort na het verlaten van Egypte, zich legeren moesten in het dal Pi-hachiroth, aan beide zijden door bergen en rotsen ingesloten, van achteren blootgesteld aan den wreeden vervolger Faraö, en van voren den zeeoever voor zich hebbende, Maar welk een uitkomst, welk een bewijs van Gods nabijheid en liefde, toen de Heer eenen weg hun baande door de zee, en hen zonder leed of hinder de overzijde deed bereiken. Daar lag nu de woestijn van Sur voor hen, een dor en waterloos oord. Maar weldra vonden zij eene bron. En mocht het water dier bron bitter zijn, de Heer wees een middel aan om het zoet en drinkbaar te maken. Later kwamen zij te Elim, waar water in overvloed was, waar men lommer vond en vruchtdragend geboomte. De Heer deed water voor hen vloeien uit de steenrots, en spijsde hen met manna uit den hemel. En als zij vleesch begeerden, aanstonds werd aan die begeerte voldaan. Wild gevogelte werd hun tot een aangenaam en smakelijk voedsel. Inderdaad, hoe bar de woestijn mocht zijn, veelvuldige verkwikkingen werden er door hen genoten. Somtijds hadden zij een' voorsmaak van het land der belofte. Ook in dat opzigt is Israëls tocht door de woestijn een beeld van onze reis hier beneden. Telkens doet de Heer zijne hand open en bevredigt den honger en dorst van ons lichaam. En voorwaar, niet gansch arm is dit leven aan bronnen van vreugde en genot. Hier is het de aanschouwing der schoone natnur, die de majesteit des Scheppers ons doet bewonderen, en het hart ons verruimt. Daar is het het huiselijk en maatschappelijk leven met zijne eigenaardige genoe- gens. Ginds is het zegen op onzen arbeid en welslagen onzer pogingen. Elders zijn het lieve vrienden, wier deelneming onze vreugde verhoogt, onze smart lenigt. En welke genoegens levert de openbare godsvereering op, voor wie haar regt kent en gebruikt. Hoe vaak wordt het stille bedehuis een Beth-el, een huis Gods, eene poorte des hemels, Ja, als wij ook den verborgen omgang kennen met Hem, die zeer hoog woont en zeer laag ziet, wat zaligheid, als wij vertrouwelijk tot God mogen spreken, gelijk het kind met zijn' vader, en al onze nooden mogen uitstorten in zjjn vaderschoot. In zulke oogenblikken genieten ook wij een' voorsmaak van hot betere Kanaan daarboven; zelfs onder de moeielijkste omstandigheden, zelfs onder de zwaarste beproevingen, gevoelt hij die bidt eene stille voor de wereld ongekeude vreugde. Ongelukkig dan hij. die altijd klaagt hier beneden alsof alles even donker ware! De donkere kleur gaat uit van zijn eigen beneveld oog, van zijn bedorven hart. Wel hem, die dankbaar geniet, wat God hem te genieten geeft. Hij zal ook wijs en voorzichtig genieten. Nimmer worden hem de genoegens des levens doel, maar steeds middel tot hooger doel. Hij plukt de bloemen, die God voor hem groeien laat. Hij ademt hare liefelijke geuren in. Maar hij laat er zich niet door ophouden. Yoorwaarts, immer voorwaarts blijft zijne leuze. Elke verkwikking, elke versterking op zijnen weg wordt hem ten prikkel om moedig voorttegaan, en te jagen naar het doel dat hij te bereiken heeft. RUSTPUNTEN. Gelijk Israël in de woestijn zijne legerplaatsen had, gelijk ieder reiziger niet immer zonder ophouden zijne reize voortzet, maar hier en daar korter of langer vertoeft, zoo heeft ook de pelgrim door de woestgn dezes levens zijne rustpunten. De avond van eiken dag, de laatste avond van elke week is hem zulk een rustpunt. Dan keert hij in tot zich zeiven, overdenkt zijnen weg, verheft zijn hart tot God, en sterkt zich in den Heer om weder voorttegaan. Elke zondag is zulk een rustpunt. Dan staakt hij dat werk, waarvan de voortzetting niet onvermijdelijk noodzakelijk is. Dan houdt hij zich bezig met de openlijke vereering van God en zijnen Zoon, met gemeenschappelijke overdenkingen, lofzangen en gebeden, met alles, in het kort, wat aan zijne stich- ting en die van anderen kan dienstbaar zijn. Dan wordt al het aardsche zooveel mogelijk ter zijde gesteld. En onder de prediking van het woord des levens beproeft zich het welgestelde hart, en bedenkt de dingen die boven zijn, die onder de beslommeringen en bezigheden des levens zoo vaak worden vergeten. Ook de geboortedag die jaarlijks terugkeert, is een rustpunt voorden christen-reiziger. Dan herinnert hij zich de weldadeD, die God hem van zijne geboorte af bewezen heeft. Hij roept het verledene terug en al het goede, dat God hem te genieten gaf, de gevaren waaraan hij ontkwam, de ziekbedden waarvan hij werd opgericht, de genoegens die hij smaakte, de gelegenheid die hij ontving om zich te ontwikkelen, den zegen, dien hij op zijn werk ondervond, den arbeid aan zijne ziele besteed. En hij knielt voor God om Hem te loven en te prijzen en met den Dichter spreekt hij: iLoof den Heer, mijne ®ziel! en al wat binnen in mij is, zijnen heiligen naam. «Loof den Heer, mijne ziel! en vergeet geene van zijne *weldaden1)." Maar hij staat dan ook stil bij zijn gedrag jegens den Heer Jezus Christus, en jegens zijne medemenschen. Hij vraagt zich af, wie hij kon en moest zijn, en wie hij werkelijk is, en verootmoedigt zich voor God bij diep gevoel van zijne zonden en te- 1) Psalm CIII: 1, 2. kortkomiugen. Eu bij vernieuwing vat hij het voornemen op om door Gods genade meer overeenkomstig zijne verplichting en bestemming te leven, en in ootmoedig en vertrouwelijk gebed zoekt hij daartoe bij God hulp en kracht. En welk een rustpunt op zijne levensreis is eindelijk voor den Christenreiziger de laatste dag, de laatste avond des jaars. Die oudejaarsavond, hij is als een bode Gods om ons te doen terugzien, vooruitzien en opzien naar boven. Hij roept ons toe: «leert uwe dagen tellen, opdat gij een wijs hart verkrijgt.'' Hij wijst ons op het einde van den tijd der genade. Hij wekt ons op, om rekening met ons zeiven te houden, dewijl de ure nadert, waarin God ons vragen zal: «geef rekenschap van uw rentmeesterschap." Ach! hoe diep is hij te beklagen, die aan dien gewichtigen laatsten avond des jaars niet een oogenblik stilstaat en nadenkt. Of hoe, ligt er dan niet een groot deel onzer reis achter ons? Zijn wij dan niet een' geduchten stap nader gekomen aan ons graf, aan de eeuwigheid? En waar een nieuwe tijdkring zich voor ons staat te ontsluiten, waarvan wij niet weten wat hij met zich brengt, zouden wij geene behoefte hebben, om juist dan bij Hem te schuilen, die de Eeuwige en Onveranderlijke van dagen is, in wiens nabijheid alleen de donkere toekomst niet kwelt, als maar het geloofsoog op Hem gevestigd is. O, Lezers! laat elk rustpunt op uwe levensreis recht door u gebruikt worden. Van God worden ze u gegeven, die weet wat gij behoeft. UREN DES GEBEDS. Uren des gebeds zijn uren voor den hemel doorleefd. Zij mogen op de levensreis niet ontbreken. Een dag zonder gebed is een dag zonder zegen. Wie zijn waarachtig belang wil behartigen, wie met goeden moed en vasten tred steeds zijne reis wil voortzetten, hij moet telkens eenige oogenblikken zich afzonderen, om zich door gemeenschapsoefening met God, in Hem te sterken. Er is zooveel afleiding, zooveel verstrooiing in dit leven, dat het wel noodig is om gedurig op den berg te gaan, om te bidden. Wat het gebed vermag, hoe het een geneesmiddel is, dat onder alle omstandigheden des levens baat aanbrengt, dat kunnen ontelbare voorbeelden staven. Wel ons, zoo wij bij eigene ervaring, de kracht en den zegen des gebeds kennen! Mocht 't nog zoo niet zijn, mijn lezer, laat mij uw verlangen daarnaar opwekken. Laat mij u van de kracht des gebeds getuigen, en het u als een heilzaam huismiddel aanprijzen. Te Londen was op zekeren avond een gezelschap bijeen, bestaande uit beroemde meesters in de toonkunst. Onder levendig gesprek werd ook de vraag teberde gebracht, welk middel ieder hunner bij eigene ervaring als het beste kon aanprijzen, om de door ingespanneu arbeid uitgeputte lichaamskrachten w eder te herstellen en te versterken. \ erscliillendo middelen werden genoemd. De een prees champagne-, een ander ouden rhijnwijn, een derde verstrooiend gezelschap, een vierde het schouwtooneel aan. Nadat de meesten gesproken hadden, liet de even vrome als beroemde Jacob Haydn zich hooren. Op bescheiden toon sprak hji aldus: "het stille, hartelijke gebed ia mijne ikleine huiskapel heb ik immer het beste en zekerste «versterkingsmiddel bevonden.'' Handel, die ook tot het gezelschap behoorde, gaf hem terstond zijne toestemming. En wie zou dat niet, die bij ervaring het stille hartelijke gebed en de kracht daarvan kent? Champagne moge zoet en prikkelend, oude rhijnwijn krachtig wezen, verstrooiend gezelschap moge voor menigeen opwekkend zijn, zulke versterkingsmiddelen hebben slechts tijdelijke werking, en kunnen niet door iedereen •worden aangewend. En naar het schouwtooneel is de weg te lang, in vergelijking met dien naar de eenzame binnenkamer of kleine huiskapel. Daarom , als men afgemat is door den arbeid aan de levenstaak, bepaalt men zich liefst bij het naaste en beste. Hoezeer is het te betreuren, dat zoo weinigen de gemeenschapsoefening met God in al hare zaligheid kennen. Tegen allerlei kwalen heeft men huismiddelen. En het eenige, waarvan men onder alles zeggen kan, probatum est, wordt vaak voorbij gezien. Hoe geheel anders zou elke levensdag worden doorgebracht, als hij begonnen werd met vernieuwde toewijding aan God in het stil gebed. Hoe geheel anders zou men onder elke omstandigheid des levens gestemd en gezind zijn, als het woord van Jacobus in hoofd en hart geschreven stond: ns iemand onder u in lijden? dat hij bidde; »is iemand goedsmoeds? dat hij psalmzinge')." Koningen en helden hebben zich niet geschaamd, hun gewichtigst werk met het gebed te beginnen, en ook Jopenlijk daarvoor uit te komen. De groote de Ruiter getuigde onbeschroomd ten aanhoore zijner officieren: »De »mensch is niet altijd aan zich zeiven gelijk. Toen iik eens een' slag zou leveren, en de beslissende oogen>blik reeds daar was, gevoelde ik mij moedeloos, ver- 1) Jac. Y : 13. « DAGEN VAN KRANKHEID. Reizigers hier beneden dragen een lichaam om, onderhevig aan vele kwalen en krankheden. Het is als eene broze tentewoning, die door stormen en regenvlagen wordt geteisterd. Van daar dat de levensreis menigmaal voor eene wijle wordt afgebroken door dagen van krankheid. Dat zijn gewichtige dagen. Dan heeft de Heer ons iets bijzonders te zeggen. En wel hem, die in zulke dagen op de stem des Heeren acht geeft, en zich laat onderwijzen. Een ziekbed is een leerschool ook voor de omstanders, maar allermeest voor den kranke zeiven. Ziekbedden zijn beschikkingen Gods. .Regen en droogte, »vruchtbare en onvruchtbare jaren, spijs en drank, gewondheid en krankheid, rijkdom en armoede en alle •dingen komen niet bij geval, maar van Gods vader- nlijke hand ons toe." Uit den mond des Allerhoogsten gaat het kwade en het goede. Mor dan niet als God u op het ziekbed nederlegt. Laat de gereesheer onderzoek doen naar de vermoedelijke oorzaken der ziekte. Gij hebt eeniglijk op den Heer te zien en Hem te eerbiedigen. Wat bitter en kwaad is in elke krankheid is eeniglijk aan ons zeiven te wijten. Maar van Gods zijde behoort zij mede tot de goede en volmaakte giften, welke van Hem tot ons afdalen. Menigmaal zijn ziekten de zichtbare en natuurlijke gevolgen onzer zonden. Zij komen daaruit voort als de vrucht uit den bloesem. Maar altijd blijven zij, schoon dan pijnlijke, toch hoogst weldadige middelen in de hand van God om tot inkeer en nadenken te brengen cn alzoo der ziele te baten. Elk ziekbed is bovendien berekend naar onze verschillende behoeften. Kenden wij slechts het leven en de behoeften van alle kranken, wij zouden in de toezending en in den loop der kranheid, ja, in al wat op haar betrekking heeft, met getroffen harten goddelijke wijsheid opmerken. Prenten wij 't ons toch diep in de ziel, dat ook krankheid van God komt. En als vroeg of spade ook voor ons het ziekbed wordt gespreid, leggen wij ons daarop neder met de betuiging: «Hij is de Heer, Hij doe wat goed is in zijne oogen!'' En met de stille bede, dat Gods doel met de krankheid bij ons worde bereikt. Iirankbedden kunnen sterfbedden worden. Geen oogenblik wel zijn wij zeker van ons leven, maar het gevaar van sterven is bij uitstek groot, als ziekte ons heeft aangetast. Dat mogen wij ons niet verbergen of ontveinzen. Ziekte is een bode Gods om ons aan ons einde te doen denken. Wane toch niemand dat het denken daaraan nadeelig zou zijn voor zijnen toestand. Ik bid u, welk nadeel kan er in gelegen zijn ? Zal dan de dood wijken, omdat wij de gedachte aan hem verbannen ? Is het niet een blijk van lafhartigheid, als wij dien vijand niet in de oogen durven zien? Is het niet juist voordeelig ons op het ergste bereid te houden? En wilt gij een middel om den angst te verbannen, dien de doodsgedachte welligt geeft? Roept van het ziekbed tot God! Bidt, bidt gedurig! De gemeenschapsoefening met God brengt hare eigenaardige verkwikking met zich. Paart met uw bidden het zien op Jezus, dien geheel eenigen vriend van kranken, die op aarde met ontferming gadesloeg allen die kwalijk gesteld waren, en ook in den hemel ze niet vergeet. Stelt Hem u voor, zooals Hij onze krankheden op zich genomen en onze smarten gedragen heeft. Stelt Hem u voor in de zwaarte en bitterheid van zijn lijden, in zijn geduld, in zijne onderwerping, in het doel waartoe hij leed. Dan zal elke klacht verstommen, elke angst wijken, het gebed vermenigvuldigd worden, de gewilligheid om te dragen niet ontbreken. Eu welke de uitkomst dan ook moge zijn, de krankheid zal uitloopen op de heerlijkheid Gods. Kunnen krankbedden sterfbedden worden, het is dan voor alle dingen noodig, dat wij in gezonde dagen op dagen van ziekte ons voorbereiden. Wat maakt ziekbedden dikwijls zoo verschrikkelijk en voor den kranke zeiven en voor de omstanders? Wat anders dan de herinnering aan een leven niet in den dienst van God, maar in den dienst van wereld en zonde doorgebracht ? Dat geeft onrust en wroeging, die vaak naar buiten zich openbaren in gemelijkheid en norschheid, als wilde men de foltering des gewetens op do omstanders wreken. Als men daar nederligt op het stille leger, als de koorts woelt door de aderen, als niets om ons heen ons aftrekt, dan gaat daar het gansche leven als eene beweegbare schilderij voorbij onzen geest, en met ontzettende nauwkeurigheid herinnert men zich wat reeds laug scheen vergeten. Mijn huis had een tempel Gods moeten zijn, zegt dan de kranke huisvader, en hij denkt met beven aan de dagen en maanden en jaren, die hij zonder Bijbel, en dus ook zonder God heeft doorleefd. Mijne kinderen had ik van Jezus moeten spreken en tot Jezus moeten brengen, denkt dan de kranke moeder, en zij siddert op het denkbeeld wat er van hare kinderen worden kan, en hoe die kinderen ook van hare hand zullen worden geeischt. Ik had eerlijk en nauwgezet in mijn handel moeten zijn, zegt dan de kranke koopman of winkelier, en met ontzetting gedenkt hij de slinksche wegen, ingeslagen om zich te verrijken. Ik had liefderijk, toegevend, zachtmoedig moeten zijn, denkt dan de kranke broeder of zuster, en ontelbare liefdeloosheden branden hen op het geweten. Ik ben niet bereid om te sterven, zoo spreekt dan menig kranke, en de borst wordt beklemd, en het angstzweet breekt uit, bij de gedachte aan den dood die nadert, en dc eeuwigheid die zich ontsluit. Wie zou niet huiveren op de gedachte, dat zijn krankbed alzoo zijn zou'? Maar zou 't dan niet ware wijsheid zijn, in gezonde dagen op dagen van krankheid ons te bereiden. Ja, wij moeten in tijds orde stellen op onze zaken en onze aardsche aangelegenheden regelen. Ook voor dezen is geen tijd, geen lust, geen kracht, als ziekte ons treft. Maar bovenal moeten wij bedenken, wat tot onzen vrede dient eu onderzoeken of onze ziel in veiligheid is door geloofsvereeniging met Christus. Ach! wij weten niet, of wij een ziekbed hebben zullen. Voor menigeen is de laatste doodsstuip de eenige krankheid. Daarom heden gedaan wat morgen licht te laat is. En behaagt het God, aan nen. Maar het wijst ons ook op den Algenoegzamen Middelaar, Jezus Christus, die eene verzoening is voor onze zonden. Het wekt ons op tot al wat edel, liefelijk en welluidend is. En het bezigt de uitnemendste drangredenen, opdat wij aan die opwekkingen gehoor zouden geven. Gods AVoord is ook een licht, dat ons aangenaam doet reizen. Het spreekt ons van ons ware vaderland onder de bekoorlijkste beelden, die ons verlangen daarnaar noodzakelijk wekken moeten. En elke onderrichting, die het ons mededeelt, is niet in dorre afgelrokkene redeneeringen vervat, maar integendeel bevallig ingekleed. Welk een uitnemend geschenk is ons dan in dat Woord gegeven! Hoezeer betaamt het ons daarvoor dankbaar te zijn aan God! Maar welk eene verplichting ook rust op ons om van het geschonken licht gebruik te maken. Wat baat licht, als men er niet bij wandelt, als men het uitbluscht, als men het niet voor den voet maar achter den rug draagt. Ach! waarom is het Woord Gods nog aan zoovelen onbekend, die geboren zijn en leven onder zijne verkondiging? Is het niet, omdat velen er geen belang in stellen, het niet gebruiken, en zich door het licht, hetwelk dat woord geeft, niet bestralen laten? Niet alzoo! Wij verdwalen zonder dat licht. Wij kunnen die wolk- en v uurkolom niet missen. Daarom Gods woord zij ons dierbaar en worde getrouw door ons gelezen en bepeinsd, opdat wij daardoor wijs mogen worden tot zaligheid. Hoe benijdenswaardig is dan de geloovige, die zijnen weg met blijdschap reizen kan Met Paulus mag hij juichen: «Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de «uitverkorenen Gods? Wie zal ons scheiden van de iliefde van Christus ? Ik ben verzekerd, dat noch dood, moch leven, noch engelen, noch overheden, noch mach»ten, noch tegenwoordige, noch toekomende dingen, »noch hoogte, noch diepte, noch eenig ander schepsel jons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke „is in Christus Jezus, onzen Heer Achter hem ligt een verleden, ja, wel gekenmerkt door afdwalingen en zonden. Maar in Christus geloovende, is daaruit geen aanklacht meer tegen hem te ontleenen. En wat zou in het. tegenwoordige hem vervaard maken? Hij kent immers den getrouwen God, zijn' Vader in Christus, bij wien hij schuilt, als 't hem bange wordt en bij wien hij veilig is. En voorwaarts, — daar ziet hij het vaderhuis, waar ook voor hem plaats is bereid door Hem, in wien hij roemt als het leven van zijn leven. Lezer! kent gij die blijdschap ? Gij zijt verplicht haar te openbaren. Gij zijt het verplicht aan uwen Heer, Als gij nu nog bij de schoonste uitzichten somber en treurig zijt, dan doet gij uwen Heer oneer aan. En de wereld zoudt gij in den waan brengen, dat waarlijk 1) Bom. vin; 33, 85, 38, 39. de dienst van God door het geloof in Christus, de grootste rampzaligheid is. Maar gij zijt het ook verplicht aan de wereld, waarin gij leeft. Zij moet door u gewonnen worden voor Christus. En dat zal zij niet, als zij niet in alles aan u bespeurt, dat gij het onder alle omstandigheden beter hebt dan zij. Of kwijnt misschien uwe blijdschap? Waart gij vroeger meor opgeruimd dan nu? » Wees dan op uwe hoede! Dat is een teeken, dat het ook met uw geloof en geloofsleven niet meer zoo is als weleer. O, beproeft, onderzoekt u zeiven. Gij mist te veel, om niet alles in het werk te stellen, dat gij de verlorene bljjdschap weder herkrijgt. Gij mist te meer, naarmate gij vroeger ondervonden hebt, hoe zalig het was met blijdschap uwen weg te reizen. En kent gij nog niets van die blijdschap, welke de kamerling genoot, en zoo velen na hem reeds genoten hebben, moge de vernieuwde herinnering aan den kamerling, en het aanschouwen van velen rondom u, die als hij gestemd zijn, u zeer begeerig maken om ook dat heil te genieten, dat ten allen dage vroolijk maakt, en onder alles doet juichen: Vol van uw genade, Trouw behoed voor 't kwade, Leef ik in U blij: t Dat die vreugd mijn harte, In de grootste smarte, Steeds tot sterkte zij! Zoo verblijd Wacht ik den tijd, Om het doodsdal door te streven Naar het eeuwig leven. Gezang lvii: 9. 4 REISGENOOTEN. Op den weg des levens komen wij met verschillende medereizigers in aanraking. Soms heeft er slechts eene vluchtige ontmoeting plaats, en niet zelden is deze genoeg om harten aan elkander te verbinden, die al aanstonds gevoelden, hoe zij in het hoogste en heiligste overeenstemden. Zulke ontmoetingen zijn ware verkwikkingen op de levensreis. Wel hem, die ook daarin eene gave Gods opmerkt, en den grooten Gever daarvoor dank en eere toebrengt. Al valt het smartelijk, ijlings weder van zoo [lieve reisgenooten te moeten seheiden. al zouden wij gaarne in hun gezelschap de reis hebben voortgezet, zoo dat het pijn doet, als roeping en plicht ons van elkander verwijderen, de herinnering aan zulke oogenblikken is toch zoet en liefelijk, en zij werden ons beschikt door Hem, die onze behoef- Lezers! zijt gij een van die? Zoo ja, vreest dan niet op uwe reis hier beneden! Een vaderoog volgt u overal. Gij zult henen gaan in vrede. Uw ingang daar boven zal zaligheid zijn. Maar indien niet, haast u om uws levens wil. Nog is het tijd. Door dit zelfde woord laat God u verzekeren, dat Hij ook voor u zijn wil, wat Hij voor al de zijnen was en is en tot in eeuwigheid blijft. NOG EEN REISLIED. In den 133e» psa|m wordt de lof der broederIijke liefde en eensgezindheid bezongen, zoo als zij verkwikkend, weldadig en gezegend is. Ziet,, roept de dichter als in verrukking uit, ziet, hoe goed en hoe liefelijk is het dat broeders ook samen iconen. En Israëlieten waren boeders, hoe ook in verschillende stammen afgedeeld, broeders, niet alleen omdat zij door de banden des bloeds, neen ook omdat zij door de banden van het burgerlijk en godsdienstig leven aan elkander verbonden waren. En wel goed en liefelijk moest het zijn hen één van ziel en zin te aanschouwen. De dichter teekent de broederlijke liefde met een schoon beeld, als hij zingt: Het is, gelijk de kostelijke olie op het hoofd, nederdalende op den baard, den baard van Aaron, die nederdaalt tot op den zoom zijner kleederen. 5 De oosterling kende niets aangenamers dan geurige zalf en olie. Vooral voor reizigers, die aan zonnehitte waren blootgesteld geweest, was de zalving met olie eene behoefte en ware verkwikking. Hunne stramme leden werden daardoor weder lenig. Als een gastheer zijne gasten voor den maaltijd zalfde, bewees hij hun hooge eer. Gelijk nu die geurige balsem eene verkwikking was voor den afgematten reiziger en voor den gast, zoo liefelijk, zoo aangenaam was de broederlijke liefde onder de Israëlieten. Maar de dichter gewaagt hier bijzonder van de heilige olie, uit kostbare en veelsoortige kruiden bereid, waarmede de hoogepriester weleer werd gezalfd. Uitgegoten op het hoofd, daalt zij niet slechts neder op den baard, maar zij dringt ook door de openingen van het hoogepriestelijk gewaad tot het lichaam door, en deelt kracht mede aan de leden. Zoo nu is de eensgezindheid en broederlijke liefde. »A1 • wat aangenaam en geurig, en kostelijk was voor God »en menschen wordt door dit zinnebeeld der hooge«priesterlijke zalfolie aangeduid." Niet minder juist gekozen dan dit eerste, is ook het tweede beeld. Het is gelijk de dauw van Hermon, die nederdaalt op de bergen van Zion. Dauw is het zinnebeeld van zegen en vruchtbaarheid. In het oosten, waar slechts twee bepaalde r gentijden waren, de vroege en de spade regen, was dauw eene noodzakelijke behoefte. Sterk en overvloedig nederdalende, vergoedde hij het gemis van regen. De dauw van Hermon, een der hoogste bergen in Palestina, was vooral overvloedig en stroomde door den wind voortgestuwd, over de omliggende bergen. Wordt hier nu gezegd, dat de dauw van Hermon nederdaalt op de bergen van Zion, de bergen rondom Jeruzalem, die toch verre van Hermon verwijderd waren, het kan zijn dat de dichter bedoelde, dat de dauw der meer noordelijke bergen zich door den wind verspreidde over de lager gelegene zuidelijke bergen; of ook. dat de dauw van Zion even sterk en krachtig was, als die van Hermon. Hoe het zij, het beeld is gelukkig gekozen, om aan te duiden hoe weldadig en veelomvattend van werking de broederlijke liefde is. Schoon Israël heinde en verre was verspreid, tot allen toch, die tot dat volk behoorden, strekte zich de broederlijke liefde uit. Over allen deed zij een stroom van zegeningen nederdalen. En nu besluit de dichter zijn kort maar volzinnig lied aldus: want de Heere gebiedt aldaar den zegen en het leven tot in der eeuwigheid. Mij dunkt, voor reizigers hier beneden is ook dit een hoogst gepast lied, dat in hun hoofd en hart verdient waarop zij te huis zijn. Maar spreek hun van het heil hunner ziel, van hunne hoogere bestemming, van geestelijke genietingen, van den hemel en zijne zaligheid. Zij verstaan u niet. Het is hun, als spraakt gij in vleemde talen. Dat is natuurlijk. Zij achten deze aarde hun vaderland. Een ander kennen zij niet. Hoe zouden zij t begeeren! Hoe hopend daarnaar uitzien! Of. zijn zij welligt in hun recht? Ach, wie kan 't denken! Eenmaal was deze aarde ons te huis, zoo lang de gemeenschap tusschen haar en den Hemel niet verstoord was. Maar sedert de zonde die gemeenschap heeft verstoord, zijn wij ballingen hier beneden. Rampzalig nu de mensch, die hier zijne hutte bouwt! Rampzalig, die niets hoogers en beters zoekt dan hier is te vinden ! Rampzalig, die de hand niet opmerkt of afwijst, die uit de wolken grijpt om hem te redden, en hem daarheen te brengen, waar hij zeggen kan, hier is mijn vaderland, hier ben ik waarlijk tehuis. Ja, wel rampzalig die mensch! Ach, de vele woningen in het vaderhuis waren ook voor hem geopend. Maar hij weigerde zich o\ei te geven aan den Zone Gods, die alleen daar plaatse bereidt. En, als nu de ure komt, dat hij zijn gewaand vaderland moet verlaten, helaas! ook daar boven zal hij vreemdeling en balling zijn. W iens beeld is daar geteekend ? Wie heeft hier zich zeiven herkende Ilij zie zijne dwaasheid in. Alles rondom ons verkondigt: hier beueden is het niet! Zult gij alleen blijven beweren: hier beneden is het wel! O, dat niemand zoo dwaas zij, en zijn waarachtig belang uit het oog verlieze! Daar zijn ook reizigers, die in den vreemde het doel der reis vergeten. Zij weten en gelooven dat deze aarde de plaats hunner bestemming niet is. Vaak spreken zij met vervoering van den hemel en zijne zaligheid. Waarlijk verlangen zij daarnaar. En toch, zij bewandelen niet met vasten tred den weg, die derwaarts henenleidt. Zie, zij laten zich niet zelden aftrekken door hetgeen hen omringt. Zij luisteren soms naar de vleitaal der wereld en de lokstem der zonde. Door medereisgeuooteu laten zij onbedacht zich verleiden. En zoo God het niet verhoedt, overvalt hen vaak de dood, terwijl zij zorgeloos en lichtzinnig aan de jjdelheden dezer wereld zich vergaapten. Tot dezelfde soort, en toch van dezen wijd verschillend, behooren zij die altijd klagen, die het goede der aarde voorbijzien, het kwade breed uitmeten, moedeloos nederzinken onder de moeiten der reis, en bij de rampen en teleurstellingen des levens het hoofd als een bies laten hangen. Zjj willen reeds in de woestijn genieten, wat Kanaiiu eerst hun geven kan. En als de woestijn hun dat niet oplevert, dan worden zij ongeduldig en ontevreden. Maar voegt dit hun die een hemel ia het verschiet hebben? Is 't niet natuurlijk, ■dat het hier niet volmaakt is? Wie reizen wil, hij heeft immers altijd moeielijkheden te wachten. Het is noodzakelijk dat op reis niet alles even aangenaam is. Anders zou geen reiziger ooit naar huis verlangen. Het is zeer nuttig dat moeiten en teleurstellingen op reis ons treffen. De storm die het schip bedreigt, doet vragen naar het doel der reis. Vergeten wij dan nooit, dat het dwaas is van eene onvolmaakte aarde het volmaakte te wachten. Het vaderland van ongestoorde rust en vreugde ligt daar boven. Daar zijn ook reizigers, die in den vreemde heimwee hebben naar de plaats hunner bestemming. In hen woont een zoet verlangen naar den hemei. Zij gevoelen zich hier vreemdelingen. Hunne dagelijksche leuze is: »'t oog omhoog, het hart naar boven, hier beneden nis het niet!" Hunne dagelijksche bede is: „maak j> Jezus, maak ons los van de aard, trek zelf ons harte j>hemelwaart!" En hun leven getuigt, dat zij naar waarheid zeggen kunnen: «onze wandel is in de heme»len." Met den voet nog op de aarde, leven zij met het oog naar boven, met het hart in den hemel. En al zijn zij niet onverschillig voor het goede, dat God hun geeft, al genieten zij het met dankzegging, toch is het onder alles hen aan te zien, dat zij zich hier niet te huis gevoelen. Gelukkig de zoodanigen! Of mogen wij niet alzoo spreken? Zou dat heimwee eene ziekelijke aandoening zijn? Het kan het wezen: het is het dan werkelijk, als het verlangen naar den hemel gepaard gaat met walging van de aarde, als het voortkomt uit levenszatheid en onlust, als het ten gevolge heeft traagheid en ijverloosheid, als het vervoert tot wrevel en ongeduld bij het zien van het onvolkomene. Zulk heimwee is eene ziekte, en daartegen hebben wij te waken en op onze hoede te zijn. Wij mogen onze aardsche loopbaan niet afleggen, als do reiziger, die met zijn gids in de handen geon oogen heeft voor de plaats waar liij is, maar reeds leeft in de plaats waar hij komen zal. Dwaas is hij, die het oord zijner bestemming uit het oog verliest. Maar daar aangekomen, zal men ook rekenschap moeten geven van den weg, dien men heeft afgelegd. Maar ziekelijk is het heimwee niet, als het voortkomt uit verlangen naar God en Christus. Dat heimwee is van boven in den Christen gewekt. Het moet dus noodzakelijk naar boven henentrekken. Waar dat heimwee ons eigen is, daar gebruikt men de wereld als niet gebruikende, daar acht men de voorbijgaande verdrukking dezes tijds zeer licht, daar jaagt men de heiligmaking na, zonder welke niemand den Heere zien zal, daar is Paulus taal de onze: »wij zijn zeer begee- rig, het zij inwonende, het zij uitwonende, om den Heere welbehagelijk te zijn 1)." Gelukkig, wie daarvan iets kennen! Dat zijn de ware reizigers naar het hemelsche vaderland, In gemeenschap met Christus is het beginsel van een nieuw leven in hen geboren. En sedert Hij de vriend hunner ziele geworden is, geen wonder dat zij naar Hem verlangen, meer dan de wachter naar den morgen. Onvermoeid, vroolijk, moedig trekken zij voort. Al genieten zij de verkwikkingen der reis, zij laten zich nooit daardoor aftrekken. De hemel is hun doel. Den hemel houden zij in het oog. En blijde juichen zij, als eindelijk de grenspaal is bereikt. Wie wenscht hun gelijk te zijn'? Hij grijpe dagelijks vaster en vaster de trouwe hand van Hem, die naar den Hemel den weg gebaand heeft. Hij bidde gedurig, dat de echte hemelzin der kinderen Gods meer en meer in hem gewekt worde. •Zalig zijn zij, die het heimwee hebben! Eens ko•men zij zeker te huis." >) n Cor. V : 9. een gegrond uitzicht op eeuwige zaligheid. Wie het niet bezit moet het aan zich zeiven wijten. Hij heeft nog steeds geweigerd den weg in te slaan, dien het Evangelie aanwijst. Is de hope der zaligheid gegrond op Christus, dan kan hij alleen haar bezitten, die in Christus gelooft, Hem liefheeft, Hem volgt. Die den Zoon heeft, die heeft het leven '). Een iegelijk beproeve zich zeiven! Een iegelijk hoore naar Christus in het heden der genade, eer Hij, welligt morgen reeds, als Rechter hem verrast! En wie de hope der zaligheid bezit, hij zegge met Petrus: Geloofd zij de God en Vader van onzen Heer Jezus Christus, die naar zijne groote barmhartigheid ons heeft wedergeboren, tot eerte levende hoop, door de opstanding van Jezus Christus uit dedooden 2). Hij wake, dat hij die hope niet verlieze. Hij beijvere zich, dat zij gedurig toeueme. En hij leve als zulk een, die uit genade de hope der zaligheid bezit. Hij zorge, dat iedereen t aan hem zien kan, dat hij met die hoop, als met een helm, is toegerust. En de God der hope verwitte hem met alle blijdschap en vrede in het gelooven, opdat hij overvloedig zij inde hope, door de kracht des Heiligen Geestes 3). ') I Joh. V: 12 a) I Petrus 1: 3. 3) Kom. XV: 13. HET EINDE. Aaii de levensreis komt voor allen een einde, voor den een' wat vroeger, voor den ander wat later, voor allen zeker. Daar bestaat eene rampzalige dwaasheid, dat men van dat einde niet hooren wil, en de gedachte er aaii van zich verwijdert. Hij is waarlijk wij?, die veel aan het einde denkt en het ieder uur verwacht. Van Philippus, den koning van Macedonie, verhaalt men, dat hij zijnen hovelingen bevolen had, eiken morgen bij zijn ontwaken hem toeteroepen : »o koning, gedenk dat gij sterfelijk zijt!" Op die wijze wilde hij zich oefenen in nederigheid, en zich gemeenzaam maken met den dood. En een gelijk oogmerk had keizer Meruanes, van wien de geschiedenis ons meldt, dat hij op zijn' helm deze spreuk had laten graveeren: «gedenk dat gij sterven moet," terwijl diezelfde vorst aftrekken. Als zijne kinderlijke betrekking tot God hem tot zorgeloosheid vervoert, dan dwaalt hjj af van het rechte spoor, dan vergeet hij den duren prijs, waardoor hij verlost is uit zijne ijdele wandeling, ja, dan zou het te vreezen zijn, of hij wel ooit in de rechte verhouding tot God gestaan heeft. Den tijd uitkoopende. Efeze V: 16".
42,117
MMUBA08:000002469_13
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,855
Handleiding der vergiftleer, ten gebruike bij het onderwijs aan s Rijks Kweekschool voor Militaire Geneeskundigen
Hasselt, Alexander Willem Michel van
Dutch
Spoken
7,630
15,086
Organische. Vergelijk de kuur der narcosis, Alg. Vergiftleer. Eerst koude begietingen, daarna koude fomenta op het hoofd, in belangrijke gevallen ondersteund door het afknippen van het hoofdhaar. Soms matige plaatselijke bloedonttrekking, doch liever sterke uil- en inwendige alleidendc middelen, pediluvia, balnea. clysmala, enz. Tot drank, gewone citroenzure limonade en andere plantenzuren , bij overgang in liet comateuse tijdperk te vervangen door sterke gefiltreerde Ico/fij, daarna vooral vinosa of spirituosa in geringe giften: zelfs kunnen camphora en ammonia ten slotte in aan- o Ö 1 1 merking komen. Men ondersteune de daardoor opgewekte diaplioresis door de gewone hulpmiddelen. Daarna soms diuretica 2). Als dynamische of empyrische tegengiften eindelijk zijn Lier, vooral in vroegeren tijd, ook de ilores arnicae en de lierba pulsalillae aangeprezen. Deze zouden ook bijzonder dienstig zijn tot nakuur, tegen de mydriasis, amblyopia en andere soms nablijvende liersenaandoeningen. aanmerking. Bij den intermitterendeh of remitterenden vorm zouden wij de toediening der chinine beproeven. bouciier, brumwell, wilmer hebben, op den tweeden of derden dag na het ontstaan der vergiftiging, nog overblijfselen dezer bessen, vooral de zaadjes, met de faeces zien ontlasten. 2) De aanwending van zachte diuretica, als algemeene aanwijzing, kan hier soms bijzonder zijn geïndiceerd bij bestaande retentio urinae, welke echter in geval van langen duur , daarbij het katheteriseren der blaas kan vorderen. § 482. lijkbevinding. ^ Ofschoon daarover weinig met naauwkeurigheid bekend is, kan men hier de algemeene aan narcosis eigene lijkverschijnselen verwachten ; in het bijzonder wordt over sterke veneuse hyperaemie der hersenen (?) en liersen-vliezen gesproken. Alleen in geval van vergiftiging door de beziën heeft men als bijzonder kenmerkend eene blaauwe of paarsche kleur van den inhoud van het spijsverterings-kanaal opgeteekend. Dit levert geene sporen van irriterende bijwerking op; alleen werd het slijmvlies van den mond en vooral van de keel soms rood gevonden en als met aphlhae (?) bezet. Deze laatste opgaven, op vergiftiging bij den mensch doelende, zijn aan munniks en rosenberger ontleend. — Z^er-proeven van hertwig hebben overigens geleerd, dat in de schedelholte, vooral aan de basis, in den omtrek der corpora quadrigemina en der medulla oblongata, belangrijke veneuse hyperaemie, meermalen met (bloederig) extravasaat, kan worden aangetroffen. — liet bloed zou in den regel meerdau gewoon vloeibaar en wgedecomponcerd" zijn, zoo als bij typhus. § 483. ceregtelijk-geneeskundiq onderzoek '). Het is van veel aanbelang, zorgvuldig onderzoek le doen naar de dikwijls nog aanwezige overblijfselen van de beziën, vooral der zaadjes, in het darmkanaal, ten einde daaruit, zoowel botanisch als chemisch, den aard van het genomen vergift le bepalen. Zelfs bij het ontbreken van zigtbare sporen, moet men de physiologische reactie der contenta op katlen-oogen nimmer verzuimen. aanmerking. De scheikundige aanwijzing in het lijk berust voornamelijk op de daarstelling der atropine. Onder hare oplosmiddelen is inzonderheid de chloroforme aangeraden 2). *) In Duitschland heeft men verscheidene op?,nbaar-geneeskundige voorschriften uitgevaardigd, deze giftplant betreffende, tengevolge van vele treurige ervaringen. In Wurtemberg werd gelast, dat eene gedrukte teekening dezer plant in alle scholen opgehangen of aan de kinderen vertoond moest worden. In Stettin moesten deze ook met de versclie plant worden bekend gemaakt. In Oostenrijk gaf fkans II reeds in 1795 het bevel, om de Belladonna in de bosschen uit te roeijen. Aan de geestelijkheid werd van hooger hand de last opgedragen, onwetenden met het giftig vermogen niet alleen van deze plant, maar van de meest voorkomende andere giftgewassen bekend te maken. BovdfRlien worden in die landen beschrijvingen en afbeeldingen daarvan, onder alle vormen, in populaire boekjes, almanakken, gewone kinderprenten, onder het opkomend geslacht en het landvolk verspreid. Vergelijk marx, Geschichtliche Darstellung der Giftlehre 1829, 2 Abth. S. 470. 2) Raadpleeg daaromtrent de opgave van rabourdin, voorkomende in Tijdscli. v. wet. Pharmac. van haaxman, 1851, No. 4. § 484. II. HYOSCrAAIUS. De voornaamste, inlandsche giftige species is de Hyoscyamus niger, het »zwart Bilzenkruid" J). Onder de meer zeldzame of minder werkzame, ook uillandsche soorten, zijn verder voornamelijk te vermelden: de li. albus, II. aureus, II. physaloïdes, II. Canariënsis, en anderen. ') Ofschoon ook deze )>laut ia alle deelen giftig is, heeft okfil a dea wortel soms , in het voorjaar, veel minder werkzaam bevonden. § 485. oorzaken. Men kent geene andere dan toevallige Hyoscyamus-vergiftiging. Oeconomische vergiftiging, liet kruid, vooral de jonge spruiten, werd enkele malen voor eetbare groenten, mol-salade (Taraxacum), suikerij-lof (Cichoreum), enz. aangezien, en als moeskruid gekookt, of tol z. g. salade toebereid !). — De zaad-dozen zijn door kinderen voor hazelnoten genuttigd en de zaden voor witte peper gehouden. — Ook de wortels zijn soms voor cichorei-worlels, of voor witte peen (Pastinaca sativa), zelfs voor rapen gegeten, waartoe mede aanleiding kan worden gegeven door hun huishoudelijk gebruik als jwtói'jert-verdrijvend middel in sommige landen 2). Medicinale. Het is voornamelijk de inademing der dampen van de verbrandende zaden, de Hyoscyamus-Aeroo/irófjr, als huismiddel tegen kiespijn, in Duilschland en bij ons bekend, die aanleiding heeft gegeven tot voorbijgaande vergiftiging. Overigens kwam die ook somtijds voor door te rijkelijk in- en uitwendig gebruik der geneeskrachtige bereidingen. Vooral door te ruime aanwending van groole pappen, met het versche kruid bedeeld, op den buik. Ook de uitwasemingen van deze plant worden door plant- en artsenijliereidkundigen (bij het bewerken van emplastrum h.) teregt vermeden 3). briand, david , schroff, shilizzi en a., gewagen van voorbeelden dezer oeconomische intoxicatie, waarbij soms verscheidene personen, zelfs geheele familiën le gelijk, in Frankrijk, Engeland, Duilschland vergiftigd werden. Bij ons weet ik daarvan geen voorbeeld. — In het bijzonder moeten de scheeps-geneeskundigen acht slaan op de gelegenheid tot het verwisselen van deze en dergelijke giftgewassen met eetbare planten. Het scheepsvolk, zegt forget, wordt dikwijls, na lange zeereizen, als door eene blinde zucht naar versche groenten gedreven, tot het fourageren aan den wal van al het groen, dat maar eenigzins eetbaar toeschijnt, foderb maakt dan ook gewag van de vergiftiging van een groot gedeelte der bemanning van een Fransch oorlogsvaartuig door het gebruik van H. albus als zoodanig. 2) LINNAEUS gewaagt van dit laatste in zijne Flora Sueca. Ik geloof echler niet, dat dit gebruik bij ons te lande beslaat. 3) Deze oorzaken van II.-vergiftiging zijn verder aangegeven door boeriiaave (zijn' bekenden leerling simonius), cloqdet, grünwald, uermbsiadt, hochstetteb, ficard , sobernueim, webfer, wibmer, wehle. s 486. verg iftigings-hoe veelheid. Zij is voor geen der plantendeelen of bereidingen van den Hyöscyamus goed bepaald. Alleen leest men, dat reeds een 20-tal der zaadjes dreigende verschijnselen heeft veroorzaakt. Ten opzigte van het gewone extractum hyoscyami moet in het bijzonder worden opgemerkt, dat dit, goed bereid zijnde door zachte uitdamping, voor honden doodelijk is ter hoeveelheid van 1 a 2 drachmen, terwijl men zoo wel bij deze dieren, als bij den mensch, van twee tot viermaal grooter hoeveelheden geene uitwerking zag, wanneer het slecht was bereid, onder aanwending van kookhitte !). Dit vindt verklaring in de gemakkelijke ontleding van het werkzame beginsel. Intusschen houde men wel in het oog, dat het extractum alcoholicum der semina eene drie-malen sterkere kracht bezit! Wat het oleurn hyoscyami betreft, dit heeft slechts eene uiterst geringe werking 2). 1) orfila beproefde de extracta uit verschillende Parijsche apotheken en vond, dat dc werking daarvan ontzettend uiteen liep. Soms verkreeg hij het bovenstaande resultaat, in andere gevallen bleven verscheidene drachmen, op onderscheidene wijzen aangebragt, werkeloos. Ieder geneesheer heeft zich overigens in de practijk van dit feit kunnen overtuigen. Dr. fouquier, onder anderen, gaf een voorbeeld aan, waarin hij van 4 drachmen daags geene uitwerking zag. 2) Ofschoon oesterlëk meende gevonden te hebben, dat het oleum h. coctum volstrekt onwerkzaam was, toonde schroff later, bij inwendige beproeving daarvan (0,3 gram.), dat het toch wel eenige kracht bezit, het ol. coctum (foliorum) zelfs iets meer, dan het ol. expressum (Seminum), hetgeen vreemd schijnt. § 487. werking. Toxicodynamisch tot de zuiver narcotische 1) vergiften te brengen, komt de Hyoscyamus liet meest overeen met de Belladonna, doch hij schijnt daarvan in zoo verre tc verschillen, dat hij meer liet ruggemerg aantast; misschien ook door mindere intensiteit van werking. — De hyoscyainine wordt algemeen als liet werkzaam beginsel dezer plant aangemerkt, ofschoon daar nog weinige proeven mede zijn genomen. aanmerking. Sommige dicr-soorten, met name liet varken, doch ook schapen en koeijen, zegt men, dat geheel ongevoelig zijn voor de werking van deze vergiftplant. Zou dit misschien alleen slechts gelden voor den wortel in het voorjaar ? Vergelijk § 484. Sommige toxicologen hebben deze plant len onregte tot de venena narcotico-acna gebragt. Zij is welligt het meest zuivere narcoticum, dat er bestaat, daar noch orfila, noch hertwig vooral, een spoor van plaatselijke of verwijderde ontsteking door haar zagen te weeg gebragt. § 488. verschijnselen. Verg. § 479. Bovendien moet daarbij worden opgemerkt: Dat de mydriasis meermalen vergezeld gaat van nog andere stoornissen in het gezigts-vermogen, zoo als van chromatopsia, megalopsia !), enz. Dat het delirium vooral den vorm aanneemt van krankzinnigheid (mania acuta, soms furibunda, mania toxica), later meer dien van typhomania, met vlokken-lezen, deken-plukken, enz. Dat hier meer convulsies worden waargenomen, van verschillenden aard en graad, zoo wel met ligten tremor artuum, als met rigor extremilatum, soms ook in den vorm van chorea 2). Dat onder de na-ziekten, bepaaldelijk na de Hyoscyamus-berookingen, § 485, enkele gevallen van tijdelijke paralysis linguae en impotentia Veneris zijn waargenomen 3). aanmerking. Het roode exantlieem daarentegen schijnt hier meermalen te ontbreken. Van braakneiging, braking, of andere, waarschijnlijk sympathische, verschijnselen van stoornis in het spijsverteringskanaal wordt ook slechts zelden melding gemaakt 4). ') sciiulze heeft aangegeven, dat vooral het gebruik van den II. pliysalcïdes door megalopsie kan worden opgevolgd. Alle voorwerpen schenen een' onmetelijken omvang te verkrijgen, zoodanig, dat men deze plant ook den bijnaam heeft gegeven van «het planten-mikroskoop." [Vreemd, in tegenoverstelling der inikroskopie door Belladonna (blz. 441)]. 2) In het door fodere medegedeelde geval van het Fransche oorlogschip danste een der schepeligen op het dek in het ronde (chorea saltatoria ?). Een dergelijk geval vermeldt kahleis. 3) Onder anderen maken wehlk en schmidt daarvan gewag. 4) Deze hadden voornamelijk betrekking op het gebruik van den II. albus. — Over den pols zie § 479, 5. schroff vond bij ruime medic. giften, eerst vermindering van 10 a 20 slagen, later stijging van 30. § 489. herkenmiddelen. Folia. De bladen zijn dof- of vuil-groen, met lange, kleverige haren bezet, even als de geheele steng zelve. Zij zijn deels gesleeld, doch meer steng-omvattend, bogtig golvende, diep ingesneden en vinspletig getand. De gedroogde vertoonen geelachtige nerven aan de ondervlakte. (De bloemen zijn geelachtig, met violette aderen). Capsula. Zij is met een kenmerkend klepje (operculum) voorzien en diep in den groenen, buisvormigen, vijfspletigen kelk gehuld , zoodat de geheele vrucht eenige oppervlakkige gelijkvormigheid vertoont met niet ontbolsterde hazelnoten. Semina. Deze zijn asch-graauw, klein, plat-rond, niervormig, en rimpelig of fijn gegroefd. Radix. Licht-bruin van kleur, spilvormig, en spaarzaam bezet met ongedeelde zijdelingsche wortelvezels. Hij ontwikkelt, even als de andere planten-deelen, bij wrijving tusschen de vingers, een' bedwelmenden reuk, waardoor hij zich, onder anderen, van de pastinaken- en cichorei-wortel laat onderscheiden !). Hy oscyaminum, Deze ware planten basis is luchlbestendig, doch zij wordt zeer gemakkelijk vervlugligd en ontleed, zoowel door geringe temperatuurs-verhooging, als door inwerking van alcaliën. Invochtigen toestand ontwikkelt zij, ook zonder verhitting, ammoniak. Zij kan, echter niet dan moeijelijk, kristallijn worden verkregen, als zijdeachtig glinsterende , stervormige naaldjes. Deze zijn doorschijnend of luit van kleur, in zuiveren toestand reukeloos, doch in onzuiveren staat ontwikkelt dit alcaloide, dat dan amorph voor- komt , een' walgelijken, tabaksachtigen reuk. Zij is sclierp van smaak, en niet alleen oplosbaar in de gewone solventia, alcohol en aellicr, maar ook in water. Men kent geenc kenmerkende reactieven; alleen wordt zij niet door chloor-platinum nedergeslagen en heeft zij het tnydrialisch vermogen met de atropine gemeen. 1) Van de pastinahen onderscheidt de radix hyoscyami zich nog door den bitteren smaak cn de grootere conslistentie; van den cichorei-ivortel, volgens friedkeicü, door zijne zure reactie, die aan den laatsten niet zon toekomen. § 490. BEHANDELING. Als bij Belladoniw-ver«i(\.\gmg, § 481. De koude begiclingen en afleidende middelen wende men hier bovendien ook in den nek en langs de ruggegraat aan. Volgens CURIST1SON, zou men hier, eer dan hij opium, tot bloedontlastingen moeten overgaan. § 491. LIJKBEYINDING. Is de aJgemeene, aan narcosis eigene, ofschoon er weinig gelegenheid heeft bestaan tot het doen van waarnemingen daarover bij den mensch !). Bij dierproeven is bloederig extravasaat in de herscn-holte gezien, doch zijn geen de minste sporen van ontsteking in de eerste wegen gevonden. i) Alleen oudere schrijvers, plenck, pyl, wibmer, wilmee, yicat, maken van een' doodlijken uitgang dezer vergiftiging gewag, zonder dat wij over de lijkopening iets vinden opgeteckend. — Vergelijk verder § 488. § 492. III. DATURA. Als de meest bekende vertegenwoordiger van dit geslacht in Europa staal de Datura Stramonium, de gemeene »doorn-appel" i), op den voorgrond. Deze dient als type voor de volgende beschrijving. Ten deele als tuin- en sier-planten, doch vooral in de tropische gewesten in het wild, komen vele andere species voor, inzonderheid de Dalara Melcl 2), de D. ferox, de 1). arborea, de I). sanguinea, fasluosa, chalybea (ook Tatula genaamd), enz. Ij Dezen naam draagt zij naar de zaaddoos, ook in het Fransch en Duitsch (pomme épineusc, Stechapfel). In Oost-Indië wordt de Datara nhaljoe.boe.nrj' gehceten. 2) Deze soort staat in Bengalen als een der vreeselijkste vergiften bekend. — Men beweert, dat deze giftplanten door alle herbivora evenzeer worden geschuwd, als door den mensch, ofschoon zij, even als de vorige, minder krachtig op hen zouden inwerken. § 493. OOKZAKEN. Opzettelijke vergiftiging. Behalve een paar voorbeelden van zelfvergiftiging door de zaden, komt hier voornamelijk in aanmerking de heimelijke toediening van Datura-bercidingen als slaapof bedwelmings-middel, tot het begunstigen van onderscheidene misdadige doeleinden l). Oeconomische vergiftiging. Het kruid werd, bij vergissing, afgetrokken in » kruiden-wijn" en veroorzaakte alzoo gelijktijdige vergiftiging van negen personen %). De zaaddoos werd, vooral door spelende kinderen, voor wilde «kastanjes" 3), het onrijpe zaad voor papaver- of «maanzaad", het rijpe voor zwart komijnzaad, aangezien, en, wegens den eenigzins zoeten smaak, meermalen gegeten. Onder anderen geschiedde dit eens, bij acht kinderen te gelijk, op eene Fransche kostschool. Ook in Pruissen zoo dikwijls, dat daar openbare last tot liet uitroeijen dezer plant is gegeven 4). Technische. De bladen slaan onder de vele vervalschingsmiddelen van den tabak te boek 5). Medicinale. Het misbruik van de herba stramonii als rookmiddel bij asthma, hetzij vermengd met tabak, hetzij in den vorm van sigaren 6). — Dat van een afkooksel der verschillende plantendeelen als huismiddel, tegen amenorrhoea, zijdewee, enz. —Het verbinden van zweren of brandwonden met de versche bladen. — Onderscheidene vergissingen, zooals: het afgeven van herba stramonii, in plaats van gewonen hulst 7); dat van extraclum stramonii, in plaats van extractum sarsaparillae. Hel lezen der bladeren, in plaats van Marrubium vulgare, enz. Ju Peru bereidt men er eea sterk narcotisclieii drank uit, ouder de namen van «Manga" en «Tonga," door tsciiudi bekend gemaakt. — In overoude tijden leverden de bereidingen dezer plauteu voorname ingrediënten op voor de toover• en liefdedranken. Later is het poeder van het kruid, in snuif gemengd, onder den naam van »tabac de 1'endormie, poudre aux sorciers", enz., als bedwelmingsmiddel berucht geworden. Verder zijn berookingen daarmede of aftreksels daarvan, niet alleen in Europa, maar vooral in de beide Indien, in misbruik, bij dieven en roovers, bij ivaardinnen, vrouwenbelagerst enz. als slaapmiddel of aphrodisiacum, in welk laatste geval het pulvis seminum in 't geheim ouder gemalen koffij werd gemengd of een infusum daarvan in wijn. Volgens virling en duret komen in onzen tijd nog zoodanige »endormeurs" voor! Zie overigens de mededeelingen hieromtrent van boerhaave, gmrlin, marshall, roques en a., en voor Oost-Indiën en de Maldivische eilanden, de beschrijvingen door van linschoten, costa, pïrard. 2) Zie de waarneming daarvan door matthysen, medegedeeld in Ned. Lancet, 2 Ser. 5 Jaarg., no. 12. Er zou eene kruidenwijn-partij worden gegeven; de kruiden werden besteld; de gastheer echter was asthmatisch en maakte veel gebruik van stramonium; zijn oppasser ging in eene verkeerde apotheek, waar men hem de gewone borst-kruiden mede gaf, met welke nu de mei-drank werd bereid. Al de gasten werden vergiftigd, gelukkig niet een doodelijk. 3) sigaud maakt melding van eene dergelijke verwisseling, die in Z. Amerika zou zijn voorgekomen, namelijk van doornappels, die, in plaats van »?nachico's" (eene daarmede in vorm overeenkomende vrucht), in ragouts zouden zijn gevoegd. 4) Zie marx en nicolaï. — zechmkister maakt ook opmerkzaam op het gevaarlijke van het spelen van kindereu met de bloemen dezer planten; zij blazen die op, om ze te doen klappen op de hand, doch nemen daarbij ook wel de bloembladeren in den mond. — Oeconomische vergiftigingen, door al deze oorzaken, worden vermeld door BERNAlïD, BECKHAM, BRAUN, HAL1ER, DUPIN, HORNUNG. 5) gmelin gewaagt ook van vervalsching van koppige bier-soorten er door. c) De z. g. cigaretles pectorales, de cigarettes stramonées, het fumigateur pectoral de j. espic, enz., zijn als min of meer geheime middelen, eenige jaren geleden, in zwang geweest. Deze, even als het te sterk rooken van stramonium in tabakspijpen, zouden, volgens richter en brande, voor asthmatici niet geheel ongevaarlijk zijn, in het bijzonder bij neiging tot apoplexie. 7) Ilex aquifolium. Men vroeg of gaf »Stechapfel" in plaats van »Stechpalme". — maly, spence beschreven de voorbeelden dezer vergiftigingen. Van de overige medicinale intoxicaties spraken dévergie, del rio, siurray, spence, vicat, schulze. 30 § 404. VERGIFTIG INGS-HOEVEELHEID, Als zoodanig kan men aannemen: van hel vcrsche kruid 1 a 2 drachmen; van het rijpe, niet gedroogde zaad {■ drachme, (voor kinderen veel minder); en van het goed bereide extract 1 scrupel. De dosis toxica der daturine is niet bepaald. Vergelijk echter die der atropine. BiiCHNKR cn SC11NEIDER hebben ieder afzonderlijk zei/proeven genomen met de zaden; de eerste ondervond echter door de opgegevene dosis veel sterkere vergiftiging dan do laatste. Bij kinderen is doodelijke intoxicatie veroorzaakt door slechts 15 a 16 grein der zaden, 100 stuks (duffin), een ander maal door die van 1 doornappel (younc). Voor volwassenen werkte } zaaddoos van D. ferox wel gevaarlijk, maar niet doodelijk (waitz). Overigens wil störck hebben ondervondeD, dat reeds de uitwasemingen der versche plant niet onschadelijk zijn. De soort maakt waarschijnlijk ook verschil in het giftig vermogen. Zoo wil men, dat sommige Indische species zoo krachtig zijn, dat alleen het aanraken der lippen aan de randen van drinkglazen, die met de bladen bestreken zijn, bereids verschijnselen van intoxicatie kan veroorzaken (?). § 495. WERKING. De Datura, hoewel in narcotische werking zeer veel overeenkomende met die der beide vorige vergiften cn deze zelfs overtreffende, heeft bovendien eene irriterende bijwerking en nadert ten dezen opzigte dus ook tot de Nicotiana. De daturine, welke met de urine schijnt te worden geëlimineerd, is voorzeker het meest werkzame beginsel dezer plant !) en wordt in de grootste hoeveelheid in de zaden aangetroffen. Zij zou de atropine in kracht en meer nog in spoed van werking overtreffen 2). l) Behalve haar wil men nog een tweede, ofschoon geen basisch, beginsel in dc Datura stramonium hebben ontdekt, t, w. de stramomnc. Over hare physiologische werking is mij niets bekend. *) Vergelijk de proeven over haren invloed op den pols, van licutenfels en fuöhlicïi. § 496. VERSCHIJNSELEN. Deze ontwikkelen zich, reeds bij niet hooge giften, binnen het i- uur. Zij kunnen zeer verschillen, zoowel naar de gebruikte hoe- veelheid, als naar den leeftijd, het geslacht, het karakter l). Overigens gelijken zij in den regel het meest op die van Belladonnavergiftiging. In enkele gevallen echter werden ook sluipen gezien, zoo als bij Hyoscyamus. Bij bejaarde individuen kan meer spoedige overgang in coma voorkomen. Alsdan volgt soms een binnen het etmaal doodelijk uiteinde; in een paar voorbeelden reeds na 6 a 7 uren. Hierbij voegden zich meermalen duidelijke «mYaft'e-verschijnselen der eerste wegen; inéén geval wordt zelfs vanbloed-diarrhoegewaagd. Als eigenaardig bij-verschijnsel kan somtijds verhoogde geslachtsdrift worden waargenomen, vooral bij vrouwen en meisjes, als nymphomania, bij knapen, als ereclio penis. Inlusschen is dit volstrekt niet standvastig en bij kinderen zelfs hoogst zeldzaam 2). Als consecutieve verschijnselen zijn lethargie en manie soms verscheidene dagen nagebleven, alsmede de gezigts-stoornissen, bij Belladonna vermeld; ook verligines, zelfs maanden lang. J) Vergelijk hieromtrent de aangehaalde observatie van matthijsen. — Deze wijziging ia het ziekte-beeld is ook voor do reeds behandelde Solanaeeae geldig. 2) jsoerhaave en hoknung hebben daarvan voorbeelden gezien. Doch in verre weg de meerderheid der gevallen wordt van appetitus venereus geene melding gemaakt. § 497. heritenmiddelen. Folia. De bladen zijn voorzien met lange stelen. Zij zijn aan de ondervlakle lichter van kleur dan van boven, en vertoonen daar verhevene, soms violet gekleurde nerven of aderen. Zij zijn vrij groot, eirond, doch toegespitst, golvend, zeer ongelijk getand, en nagenoeg niet behaard. (De bloemen zijn groot, wit, trechtervormig, geplooid, met omgevouwen vijf- of ticn-tandigen zoom). Fructus. De groene, vierkleppige, vierhokkige doosvrucht is ovaal-rond en met een aantal ongelijke doornen of stekels bezet. Se mi na. De zaden zijn grooter dan die der beide vorige planten, eenigzins zamengedrukt, niervormig, ligt gegroefd, en dof bruinzwart van kleur ]). 30 * Daturinum. Dit ware alcaloïde komt in zijne eigenschappen en reactiën, ook de physiologische, bijna geheel overeen met die der hyoscyamine en der atropine; liet kristalliseert echter veel beter. Zijne prismatische kristallen zijn meer glinsterend dan deze, en schoofvormig vereenigd. Het is in de lucht bestendiger en laat zich bij matige verwarming bijna zonder ontleding sublimeren. Het is minder oplosbaar in water, en wordt mede door chloor-platinum niet gepraecipileerd. l) Over de mikroskopie der zaadhuid zie oudemans, l. c. PI. V, lig. 94. § 498. BEHANDELING. Zie § 481 en 490. Men moet bier de narcosis krachtdadig aangrijpen, doch daarbij steeds bedacht zijn op het mogelijk gelijktijdig bestaan van irritatio gastro-intestinalis. Ook hier werd het nut van bloedontlastingen in belangrijke gevallen opgemerkt. § 499. LIJKBEVIND1NG. Ofschoon deze niet geheel gelijkluidende wordt opgegeven, hebben wij in drie doodelijke gevallen het bestaan van bloed-exlravasaat op de hersen-oppervlakte aangeteekend gevonden. Bij dieren zag men het maag-slijmvlies hoog rood gekleurd en zelfs met zwart extravasaat voorzien. In de darmbuis werden de zaden, soms grootendeels onverteerd, teruggevonden. Bij het geregtelijk-scheikundig onderzoek moet de urine niet worden vergeten. ali,an meent daaruit kristallen van daturine te hebben afgezonderd, ofschoon dit door taylor wordt betwijfeld; ook schneidek twijfelt daaraan en waarschuwt tegen mogelijke verwisseling met gekristalliseerde kalk- of magnesia-zouten, die bij dit onderzoek uit de urine kunnen worden nedergeslagen. bouchakdat echter heeft, chemisch, haren overgang in de urine, bij het leven, vrij voldoende aangetoond. § 500. IV. n 10 o ti a na. Als hoofd-soort van dit uitgebreid planten-geslacht is de Nicoliana tabacum (Virginiaansche tabak), die echter ook voornamelijk bij ons te lande (Amersfoort, enz.) wordt gekweekt, bekend. Het verschil in kracht der 20 a 30 andere species, als N. macroplitjlla (Maryland), N. ruslica l), N. paniculata, glulinosa, viscosa, enz. 2), is nog niet genoeg uitgemaakt. Voorshands moeten zij alle als zeer sterke giftplanten worden beschouwd, die vooral om hare algemeene verspreiding 3) de meeste belangstelling verdienen. aanmerking. Ofschoon ook andere plantendeelen, vooral de zaden giftig zijn (bücuner), handelen wij hier bepaaldelijk over het kruid. De wortel is niet zoo krachtig en bezit veel minder van het werkzame beginsel (iienri). 1) Volgens biscrofï, is de N. ruslica als eene zwaardere tabaks-soort aan te merken, dan de beide vorige; volgens perlira als eene ligtere! Over het geheel bestaat over dit onderscheid der tabak-soorten geringe eenstemmigheid. 2) De N. angustifoUa, latifolia, petiolata, sessilifolia zijn slechts als variëteiten aan te merken. 3) Volgens berekening van van der trappen, Herbarium vivum, II, blz. 265 bedraagt de hoeveelheid van den tabak, welke jaarlijks in Europa verbruikt wordt (1839), ruim 64 millioen oude ponden. § 501. oorzaken. Niet zoo zeer de vcrsche plantendeelen zelve, dan wel de gedroogde bladeren , de daaruit vervaardigde rook-tabak, sigaren , snuif, en de bereidingen daarvan , leverden menig geval van doodclijke vergiftiging op. De dagelijksche omgang met dit kruid deed, vooral in vroegere jaren, hare hoogst vergiftige krachten ligt' vaardig voorbijzien. Vergiftmoord. Is eens gepleegd door het met geweld ingieten van nicotine '), alsmede, in twee a drie gevallen, door liet opzettelijk ingeven van snuif, in ale, whisky, wijn of andere sterke dranken 2). — Van zelfmoord (en wel door inslikken van veel rook-tabak) ken ik slechts e'én voorbeeld. Oeconomische vergiftiging. Kan ontstaan door liet rooken van tabak of sigaren, vooral bij ongewoonte of bij onmatigheid 3). Zie hierover de chronische vergiftiging. — Door misvatting en onvoorzigtigheid; zoo heeft men min of meer belangrijke tabaksvergiftiging zien volgen op het drinken van snuif- of tabaks-aftreksel, in plaats van koffij of thee, door het verwisselen van zakjes of kistjes. Zoo op hel gebruik van afval van koffij- en van ca§aoboonen, die in een pakhuis waren opgeveegd, na alvorens doorweekt te zijn met het water van den met tabaks-stof bedeelden grond. Zoo op het eten van vleesch, dat gezouten en bewaard was geweest in eene oude snuifton; enz. 4). Technische. Men leest, dat Porter en sommige andere gemeene Engelsche bieren met tabak worden vervalscht. Van veel meer belang zijn de eigenlijke vervalschingen van den tabak en de snuif zelve door onderscheidene minerale en plantaardige giftstoffen, om ze te kleuren of aan te zetten, zoo als met menie, cinnaber, auripigment, sulphuretum slibii, euphorbium, Veratrum, Ledum, Datura, Opium, Lobelia (deze vooral in Turksche of Persische tabaks-soorten) enz. Zie overigens over den invloed der tabaksfabrieken, enz. op de gezondheid, de § over de slepende tabaks-intoxicatie. Medicinale. Inwendig. Vele gevallen van spoedigen dood zijn gevolg geweest zoo van het innemen van tabalcs-sap uit de waterzakken van Duitsche pijpen 5), als vooral van het gebruik van te sterke klisteren, uit het decoclvm of infusum van tabak, sigaren, snuif, bereid °), veelal als huismiddel tot opwekking van braking, tot genezing van febris intermittens, doch inzonderheid ter bestrijding van obstipatio alvi, hernia incarcerata, ascarides, taenia, enz. Ook de te ruime toediening van \.nb?iks-rook-kUsleren zou doodelijk kunnen worden ?). — Uitwendig. Verscheidene lethale vergiftigingsgevallen heeft men waargenomen na het aanbrengen van tabaksbladcn, tabaks-water of »carotten-saus", tabaks-oZ/e (uit z. g. waterzakken), uitwendig op zweren, of legen scabies, tinea, pcdiculi, enz, 8). 1) Do Belgische Graaf de bocaumé is veroordeeld geworden wegens den moord van zijnen schoonbroeder gustavk fougnies, op den 20»tei1 November 1850, in het kasteel van Bitremont te Bury, door eene groote hoeveelheid nicotine, welke hij tot dit einde had geleerd zelf te bereiden en waarvan hij eene wijnjlesch vol (?) zou hebben bezeten. Deze giftmoord is ook uit dien hoofde opmerkelijk, dat de moordenaar, wel verre van het vergift in het geheim aau te brengen, zoo als dit in den regel geschiedt, het zijn slagtoffer met geweld heeft ingegeven. Zie de omstandigheden van dit geval, iu alle hare details, in het »Proces du comte et de la comtesse de bocarmê, devantla cour d'Assises du Uainaut." Mons. 1851. — Prof. stas, van Brussel, heeft bij die gelegenheid een modél gegeven van eene scheikundige expertise en men mag stellen, dat de door hem hierbij verkregene resultaten den eersten grondigen leiddraad aan de hand hebben gegeven, om vlugtige alcaloiden met zekerheid op te sporen. 2) Niet altijd geschiedde dit met dadelijk opzet tot moord, doch soms ook, om daardoor de personen te bedwelmen, te bestelen, te verkrachten; zelfs uit scherts, om ze te sneller te bedrinken, foderé, ogston, obfila, taylor geven voorbeelden daarvan aan. De Fransehe dichter santhuil zou, op een gastmaal van den Prins van condé, het slagtoffer zijn geworden van laatstgenoemde jokkernij. 3) Dat dit voor ongeoefenden nadeelig is, weet iedereen; dat het gevaarlijk kan worden, zelfs ten hoogste, zag marshall hall, door het rooken van slechts twee pijpen. Dat dit zelfs voor ervarene rookers doodclijk zijn kan, werd medegedeeld door hellwig. Het goldt eene weddingschap, waarbij door een persoon 17, door een ander 18 pijpen (waarschijnlijk Duitsche) achter elkander werden uitgerookt. Beide partijen betaalden het met den dood! Een wijngaardenier, van welken marrtgues melding maakt, had insgelijks na het uitrooken van 25 (gewone) pijpen |op eenen namiddag, eene zware vergiftiging door te staau. Later zag GORnciN eene zeer dreigende intoxicatie, met langdurige gevolgen, na het achtervolgeus uitrooken vau 9 zware sigaren, met veel spoed, door iemand, die het besluit had genomen, om daarna het rooken vaarwel te zeggen. 4) barkiiausen, lion, posner en andereu beschreven deze gevallen. Eene zoodanige vergissing werd mij ook door den Off. v. Gez. van der sciieer medegedeeld. 5) Het z. g. oleum empyreumaticum tabaci uit pijpeu en waterzakken bevat nicotine, waarschijnlijk als acetas. bkodie heeft het bij proeven op dieren doodelijk bevonden. fautrel gaf daarvan, bij vroegere gevallen, oulangs ééu doodelijk voorbeeld op bij den mensch. Men moet dus ook bij het schoonmaken van Duitsche pijpen, daarmede zeer voorzigtig zijn. ») Negen a tien lelhale gevallen van tabaks-clysmata in hooge dosis zijn opgetcckend door ciiantoukelle, ciievaliier, cooper, cofland, eade, gbahl, jafiot, mabx, faris, tavignot, en er is mij uit ons Land een tiende medegedeeld, hetgeen niet is beschreven; dit is hier voorzeker meermalen het geval geweest. 7) dessault wil doodelijke gevolgen van tabaks-roo/c-klisteren hebben gezien. Men is sedert daartegen zeer bevreesd, vooral bij dc behandeling van schijndoode drenkelingen, zelfs in Groot-Brittanniën en elders zoo zeer, dat zij daar verboden zijn. Dc daadzaken, waarop deze vrees berust, uit de practijk ontleend, zijn echter niet zeer sprc- kende. De vrees is meer eene theoretische, gegrond op het door mei.sens en a. bewezen voorkomen van nicotine in den tabaks-rook, zelfs tot vrij groote hoeveelheid, Anal. d. Chem. u. Pharm. v. wöhler ti. liebig , 1844, 13. 49, H. 3. Zie voorts mijn opstel over tabaksrook-klisteren, in Neil. Lancet, 2 serie, 1 jaarg. 1845, blz. 129. 8) deutsch, löwenstein, landerer, melier, mekriman, van der monde, ml'kitav, oeerstadt, westrumb , wright hebben daarvan gevallen bij menschen opgeteekend. HILDEiiüAND verhaalt van een geheel eskadron husaren, die tabak in bladen wilden insmokkelen, en deze daartoe op het bloote lijf hadden verborgen, doch weldra door intoxicatie-verschijnselen werden overvallen. — Een ander heeft zelfs het ontstaan daarvan willen opmerken bij het langdurig blootstellen der posteriora aan den rook van tabak, ontwikkelt uit eene waterpot, als middel tegen haemorrhoïdcs (?). Ook de veeartsenijkundiyen hebben een aantal voorbeelden bekend gemaakt ten opzigte der nadeelige werking van den tabak, bij zieke of met luis behebte huisdieren of rundvee uitwendig aangebragt. iiekmeijer heeft die uit de medcdeelingen van de block, ei-ple, albrecht; kühimann en a. bijccngebragt in het Repertorium, 2d' jaarg. De herders en landlieden bezigen het overigens veel in aftreksel, onder den naam van spin-water of carotten-saus. § 502. vergiptïgïngs-hoeveelheid. Een vasle regel daarvoor wordt niet gevonden. De tabak verschilt daartoe te zeer in nicotine gehalte, zoo naar de soorten, als naar den groeibodem, de kweeking, de fabriekmatige bewerking *). Her ba nicotiana. Bij toediening per os werkte circa 1 once gewone roo/c-tabak, èn }£ once tabalcs-sap, in een paar gevallen, doodclijk. — Per anum is bij uitzondering reeds eene hoeveelheid van l drachma tabak doodelijk geworden; doch verscheidene voorbeelden van dood zijn er door 1 tot 2 drachmen, in aftreksel of afkooksel, in clysmate aangebragt. — De dosis toxica van snuif schijnt nog lager te zijn, dan de geringste van deze hoeveelheden 2). — De labaks-rook, uil ^ once zwaren tabak te verkrijgen , schijnt, naar berekening, insgelijks voldoende tot doodelijke uitwerking s). N i c o t i n u ra. De dosis toxica dezer stof voor den menscli is nog niet bekend 4). Zij zal echter uiterst gering mogen gesteld worden, op slechts enkele greinen, wanneer men overweegt, dat 1 a 2 greinen (plus minus 2 a 4 droppels) zuivere nicotine in staat zijn. groote honden te dooden, terwijl kleinere dieren, zooals kallen konijnen, hoenders, enz. reeds door ^ grein, en misschien door minder nog 5), bezwijken. Waarschijnlijk echter kan ook hier de kracht van het vergift eenigzins worden gewijzigd door de gewoonte (bij rookers), of door eene bijzondere gesteldheid van het individu G). 1) Door de laatste, bijv. bij het sterke gisten der tabaksbladen, zou soms tot tweederde der oorspronkelijke hoeveelheid nicotine verloren gaan, door ontleding en overgang in ammonia. Overigens wordt vooral volgens de onderzoekingen van schloesing , door orfila en anderen overgenomen, opgegeven, dat het nicotine-gehalte, naar de soorten, de drooge bladen berekend, volgenderwijze verschilt: In Hauanna-tabak slechts nagenoeg 2 procent-, in Maryland ruim 2 procent; iu Elsasser ruim 8 procent; in tabak van Pas-clu-Calais nagenoeg 5 procent; in Kentiicky 6 procent; in «tabac du Nord" (Amersfoortsche?) 6J procent; in Viryiniaanschen tabak nagenoeg 7 procent; in «tabak du Lot" nagenoeg 8 procent. — Men heeft echter andere zeer uiteenloopende opgaven; zoo onderzocht barral tabak uit den Elsas, die minder had , dan de gezegde hoeveelheid, nog geen 1 procent; zoo spreekt rerutti van zwaarderen Virginiaanschen tabak, van 9 procent; enz. Zoo vindt men bij vroegere schrijvers eene overeenkomstige gehalte-berekening, niet pro-centsgewijze, maar pro-mille berekend. Van Varinus-, Portorico-, Manilla-, Curagao-, Jaya-tabak en andere soorten heb ik het gehalte niet opgegeven gevonden. Dit is intusschen als meer dan waarschijnlijk te stellen, dat dezelfde soorten bij andere bereidingen (verschil in zweeten, gisten, eesten, sausen), verschillende nicotine-hoeveelheden zullen kunnen opleveren. Daarom zijn sigaren in den regel zwaarder dan gekerfde tabak, welke laatste bij het sterker eesten, meer nicotine verliest. 2) Volgens sciineider, stierf een boer door het innemen van ruim 1 drachma snuif taylor vermoedt zelfs, dat 1 scrupel snuif reeds voldoende is, om een volwassen mensch te dooden. pereira geeft, als de laagst bekende dosis van lethale tabaks-vergiftiging, zelfs een voorbeeld op door 12 greinen tabak. Iu de meeste Codices is de geneeskrachtige dosis van den tabak, voor gewone clysmata, veel te hoog gesteld; zoo bijv. volgens bouciiardat, komt die in den ouden Codex Parisiensis op niet minder dan 1 once. — Ingevolge al het bovenstaande moet de medicinale dosis hier beperkt worden van 1 scrupel (zware tabak) tot hoogstens J drachma (ligte). De soort zou daarbij moeten worden aangegeven. 3) melsens verkreeg uit den rook van 4,5 kilogram besten Virginiaanschen tabak, 30 grammen nicotine; dat is nagenoeg = 4 greinen uit 1 once tabak, guérard en malapekt vonden later een veel hooger nicotine-gehalte iu tabaksrook; volgens de laatste levert de rook van oen sigaar, van ruim 1 drachma gewigt, 7 greinen nicotine! 4) Iu de Affaire Bocarmé is de gereikte hoeveelheid ongetwijfeld veel grooter geweest, dan noodig was; de in de maag nog tcruggeblevcne hoeveelheid wordt zelfs geschat op circa 5 greinen. Overigens vond ik daarover niets, dan eene medicinale opgaaf van Dr. wertiieim, dat hij J grein nicotine daags, in verdeelde giften, zonder nadeel, aan zieken heeft toegediend. 5) barral noemt zelfs 5 milligrammen, = grein, doodelijk voor een' middelmaligen hond (?). Sommigen bepalen de dosis van dit vergift, minder juist, bij droppels. liet is beter de gewigtshoeveelheden te nemen; althans houde men in het oog, dat, twee droppels nagenoeg gelijk staan met één grein. — Omtrent de bepaling der juiste dosis, moet ten slotte niet uit het oog worden verloren, dat »de nicotine" niet altijd even sterk is, maar volgens de eene of andere bereiding, meer of minder water bevat; zij wordt slechts zelden volkomen watervrij verkregen. 6) berutti deelt een opmerkelijk voorbeeld mede (bij eenen hond) van vtolérance." voor herhaalde ruime hoeveelheden nicotine. § 503. werking. De tabak wijkt in werking van dc overige Solanaceae af, in zooverre als hij eerstens uitdrukkelijk lot de .vc//e/y-vcrdoovende vergiften behoort, en ten anderen veel spoediger doodelijk worden kan. De verdoovende werking op de groote hersenen schijnt niet zeer sterk. [Volgens sommigen zou uitsluitend de linker hemispheer worden aangedaan 1) ]. Meer uitgedrukt daarentegen is de verlammende invloed op het cerebellum, de medulla oblongata (van daar op den ademhalingstoestel), en de medulla spinalis (naar men beweerd heeft, in het bijzonder op haar bovenste gedeelte en op hare voorste wortels). Dc tabak zou voorts specifiek werken, ofschoon sleehts secundair, op het hart 2), terwijl, bij langdurige inwerking, ook de bloed-cvdsis schijnt te worden veranderd 3). Als voornaamste giftig bestanddeel bevat hij de zoo berucht gewordene basis 4) nicotine, een der snelst doodende stoffen, die, in dit opzigt, met de coniïne en het blaauwzuur, als één der drie heroïca onder de vergiften verdient te worden genoemd. Nevens haar wordt door sommigen een tweede werkzaam beginsel, doch veel minder krachtig, aangenomen, t. w. de nicotianine, echter geen alcaloïde 5). Zoowel de tabak als de nicotine zijn vergiftig, op welke wijze of langs welke wegen zij ook worden aangebragt, de laatste bij dieren ook in den neus, in de scheedc, zelfs in den uilwendigen gehoorgang ! Bijzonder snel werken zij op de tong, in het oog en in het rectum c>), iets miuder krachtig langs de huid cn het onderhuidsche celweefsel. Dat de nicotine met de urine kan worden geëlimineerd, is wel waarschijnlijk, ofschoon nog niet geheel bewezen 7). 1) Zie hieromtrent de verschijnselen der nicotine-vergiftiging in vivo cn in cadaverc. 2) Reeds bbodie deed de onderdrukkende werking der Nicotiana op het hart opmerken. Volgens pereira, is daarbij oorspronkelijke invloed van dit vergift op den nervtts sympathicus in het spel; doch de stoornis in de circulatie kan even goed uit aandoening der medulla oblongata worden afgeleid en blake heeft dan ook door proeven met den haematodynamometer aangetoond, dat het hart niet primitief wordt verlamd, doch dat de haarvaten der longen het eerst worden aangedaan. Ook berutti wil mikroskopisch iu de tong van kikvorschen, door nicotine vergiftigd, hebben gezien, dat de bloedsomloop in dc fijne slagader-takjes buitengewoon wordt versneld, doch dat de bloedligchaampjes zich in de aderen ophoopen. l. van praag («Toxicol. pharmac. Studiën", in Archiv f. patli. Anal. v. virchow, 1855, 8 B. 1 H. S. 56) vond insgelijks primitieve versnelling der hartslagen, met opvolgende retardatie. 3) Dit althans blijkt uit herhaalde proeven van wrigut, dat honden, die dagelijks bij hun voeder 5 tot 15 greinen tabak bekomen, langzamerhand verzwakken en uitteren, onder verschijnselen van bloedarmoede (oligaemia). Vormverandering in de bloedligchaampjes echter werd bij acute nicotinc-vergiftiging door bïruiti en vella niet gezien. 4) De nicotine, C10 II7 N, zou volgens isarral, in den tabak verbonden zijn met een eigen zuur, het acidum nicoticum; later heeft men dit zuur voor acidum aceticum, malicum of citricum gehouden. 5) De nicotianine wordt voorgesteld door gmelin cn a. als eene vlugtige kristallijne, in water niet oplosbare, onzijdige stoffe, als eene vaste vlugtige olie (stearopten), onder den naam van utabaks-kam/er." Vroeger meende men daaraan de prikkelende bijwerking van den tabak te mogen toeschrijven, doch aan deze verklaringen heeft men thans, bij eene betere kennis der zoo scherpe nicotine, geene behoefte. Omtrent hare giftige werking leest men, dat zij sterk niezen kan veroorzaken, duizeling, walging, enz. Volgens iienrt, openbaart zij deze werkingen alleen ten gevolge van nog aanhangende nicotine. 6) Dit is uit verscheideue vergelijkende dier-proeven gebleken. — Behalve de nieuwere proeven met de nicotine, zijn ook opmerkelijk de vroegere uitkomsten van orfila en vooral van iiertwig, door den tabak zelvcn verkregen. De laatste wil hebben gevonden, dat dezelfde dosis toxica dezer stof, die bij honden inde maag gebragt, dezen eerst na 9 uren doodt, hen reeds na 10 minuten doet bezwijken, bij inspuiting in het rectum; — eene waarschuwing te incer tegen de klisteren van tabak! 7) Men heeft dit vermoed uit de diuretisclic werking van den tabak, die door van praag en anderen in dierproeven, maar bovenal in tabaks-fabrieken is waargenomen; botjdet heeft evenwel in de urine der tabakswerklicden niet dan waarschijnlijke sporen van nicotine kunnen aantoonen. — stoltz nam den tabaksreuk waar aan het liijuor amnii van eene tabaks-arbeidster; § 504. VERSCHIJNSELEN. Tabaksvergiftiging in minder lievigen graad , zooals die bijv. bij beginnende rookers voorkomt, openbaart zich veeltijds bel eerst door het ontstaan van hik 1), met doodelijke bleekheid van het gelaat, koud zweet in de handen en op het voorhoofd, beving, duizeling 2), onmagts-gevoel met doodsvrees, langzamen, tusschenpoozenden of onregelmatigen, kleinen pols 8), beklemde ademhaling. Deze verschijnselen kunnen gepaard gaan met, of gevolgd worden door speekselvloed, walging, braking, buikpijn, diarrhoe, zelfs hyperemesis, hypercatharsis (soms cruenla, soms met inconlinenlia faecum et urinae 4). In de meeste ligtere gevallen staal de laalsle symptomen-reeks op den voorgrond en bedaart daarna het intoxicatie-gevoel meer of min spoedig 5). In den lievigen, doodelijlcen, graad dezer vergiftiging, zoo als die herhaaldelijk door te sterke labaks-klisteren is veroorzaakt, heeft (v. a. bij dieren, na luid gillen) de eerstgenoemde reeks den boventoon , en dan volgen meer en meer toenemende belemmering in den bloedsomloop en in de ademhaling, met verlies van spraak, algemeene beving, hevige stuipen, spoedig overgaande in ver/tt/MtfUttf/s-verschijnselen en den dood 6). Deze kan uiterst snel intreden; men heeft niet slechts voorbeelden van en | uur, maar zelfs van { uur en minder 7). Bij herstelden kunnen hoofdpijn, duizeling, beving (zelfs in den vorm van delirium tremens), maagpijn, enz. weken en maanden nablijven. Wat de vergiftiging door nicotine betreft, de verschijnselen daarvan bij het leven zijn alleen uit proeven aan dieren bekend. Haar verloop is uiterst snel en kan met dat van het acidum hydrocyanicum worden gelijkgesteld. Bij bel aanbrengen dezer slof op de long, in de keel of in de luchtpijp, volgen de eersle verschijnselen, gemiddeld, binnen de \ minuut, cn kan de dood reeds na 11 a 3 minuien, niet alleen bij hoenders en konijnen, maar ook bij honden daar zijn 8). Uitgenomen de emesis en catharsis, waartoe liet hier in doodelijke gevallen niet komt, zijn de verschijnselen, ofschoon meer ineengedrongen, overeenkomstig met de hier boven vermelde. De belangrijke stoornis in het ademhalen, met convulsieve bewegingen van het middelrif, met een eigenaardig geluid van blazen, koren of kaken, volgt terstond op het inbrengen. Daarbij moet nog worden opgemerkt, dat de speekselvloed hier (in den regel) bijzonder sterk is en soms gepaard gaat met tranenvloed. Dat de sluipen heviger zijn en zelfs in den vorm van Irismus en tetanus kunnen voorkomen. Dat de verlamming het eerst de voorste (of bovenste) ledematen aantast, en dat de dieren, somtijds onder een' schreeuw (even als bij blaauwzuur), waarschijnlijk veroorzaakt door de hevige pijn, omvallen, en wel in de meerderheid der gevallen op de regter zijde 9). aanmerking. De plaatselijke werking van den tabak en vooral van de nicotine, brengt daarenboven (ofschoon dit niet standvastig is en van den concentratie graad afhangt) meer of minder hevige pijn, branding in mond en keel, soms eene violette verkleuring der slijmvliezen, vooral van de tong (die door azijn weder wordt ontkleurd), tabaks-5/»aa/j, en in het oog hevige conjunctivitis, enz. te weeg. Daarvan, als ook van speekselvloed, werd zelfs gewag gemaakt, na het aanbrengen van den tabak in het rectum, of op andere verwijderde ligchaamsdeelen.— Een verschijnsel, dat anders standvastig eigen is aan de uitwerking der vorige planten van deze Familie, te welen de mydriasis, wordt hier voorzeker niet altijd gevonden. Integendeel, men heeft zelfs, vooral van de nicotine, beweerd, dat hier veeleer myosis voorkomt t0). ') Singultus ontstaat vooral (bij mij zeiven) door het rooken van zware sigaren, zonder pijpje. Bij de schrijvers vond ik van dit verschijnsel weinig of geene melding gemaakt. 2) Bij de duizeling draaijen niet alleen, subjectief, de omringende voorwerpen in het rond, maar bij dierproeven heb ik, zooals ook door anderen wordt aangegeven, gezien, dat do dieren zelve soms eene rondilraaijende beweging kunnen maken. Het is mij echter ontgaan, naar welke zijde deze draaibeweging in den regel geschiedt. 3) heodie, heetwiü en wkigiit vonden in hunne proeven standvastige verschijnselen van paralysis cordis (langzame pols). Bij mcoiine-vergiftiging neemt men echter eerst pols-versnelling waar. Als verschijnsel van paralysis van den sphincler ani et vesicae. 5) De irriterende vergiftigings-vcrschijnselen kunnen echter ook aanhouden en zelfs ouder het meer eu meer optreden van gastro-enteritis toxica, een doodelijk einde netnen. Dit zou het geval zijn geweest in de lethale sn«i/-vergiftiging van santeuil. 6) Slaapzucht, aan de meeste sterk narcotische vergiften zoo algemeen eigen, wordt hier zelden waargenomen. Ook van peaag zag geen geheel verlies van bewustzijn, wel stupor. Echter heb ik eeiie enkele maal eenen asphyclischen toestand gezien, waaruit het schijnbaar doode dier na eenige minuten weder ontwaakte. 1) Als de langste tijden echter van den dood heb ik genoteerd gevonden: 1, 2 a 3 uren hoogstens. De kortste voorbeelden, die vermeld werden, zijn van 45, 35, 25, 20, IS en 12 minuten; meestal door tabak-/;foten>n. Ik meen zelfs eens te hebben gelezen van dood daardoor na 2 minuten (?) 8} De mcofc'nf.-vergiftiging van g, fougnies wordt geacht in 5 minuten doodelijk te zijn geëindigd. — De eerste verschijnselen bij dieren kunnen soms nog spoediger volgen dan in den tekst wordt opgegeven, zelfs wil men die reeds gezien hebben 10 a 15 sekonden na het aanbrengen van het vergift bij dieren (albers) en dan de dood reeds na ^ minuut (stas). Dien spoed vond ik slechts bevestigd bij zeer jonge konijnenWanneer de nicotine vooraf verhit wordt, volgt de uitwerking nog sneller, zelfs volgens bekutti en vella, in slechts 1 sekonde, na het aanbrengen op de tong bij ecne duif. Nog opmerkelijker was daarbij, dat het dier daardoor op staanden voet bezweek, — een spoed van werking, die een' krachtigen steun verschaft aan de theorie der sympathische werkings-wijze van de vergiften. Zie Algemeene vergiftleer, § 23. 9) stas en ook orfii.a hebben bet eerst deze opmerking over het vallen op de régter zijde gemaakt, van den broeck, van den corput, vlejuncks en anderen hebben dit verschijnsel op verre na niet zoo standvastig gezien. Ik zag het ook slechts in de helft mijner gevallen; van praag desgelijks, lerutti en vella echter zagen het in een 40lal proeven op honden en konijnen niet minder dan 36 malen doorgaan (!), terwijl zij bovendien eene hoogst belangrijke beteekenis aan dit verschijnsel hebben gegeven door het in verband te brengen met het anatomisch-pathologisch onderzoek der zenuwmiddelpunten. Zie de Ujkbevinding. 10) Mydriasis, door mêlier, wright, laïcock aan taia£s-vergiftiging, door orftla, stas, van den broeck aan ïucoft'ne-vergiftiging toegekend, is althans aan mij in een 12-tal proeven, zoo met den tabak zeiven als met de nicotine, niet altijd voorgekomen, richtee gaf integendeel aan, dat hij myosis had gezien, en in een paar gevallen vond ik de mogelijkheid daarvan bevestigd, doch ook deze niet altijd, pereira, berutti en vella, onlangs weder skae (mensch, per os) spreken intusschen bepaald van sterke myosis (voor dc nicotine), van den broek zag die alleen, wanneer het vergift direkt in het oog was aangebragt. Dit is hier voorzeker niet altijd genoeg onderscheiden, van praag zag eerst mydriasis, later myosis. Zie over de verschijnselen bij dieren, vooral ook Journal de méd. de Bruxelles, Janvier 1852 en Annales mêd. d. I. Flandre Occ., Septenibre 1851. § 505. SLEPENDE TARAKS-VEBGIFTIGING.
1,616
MMKIT03:000104048_17
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,871
Recueil voor den militair geneeskundigen dienst in Nederlandsch-Indie\u0308
Ludeking, E.W.A.
Dutch
Spoken
8,199
15,268
Hydrochloras morphicus, 0,0078 kil., waarvan 0,0013 kil. tot het maken van oplossing en 0,0065 kil. tot 1500 pillen van 1/8 gr. per stuk. Sulphas atropini 0,0013 kil. tot het maken van oplossing. Nitras argenticus fusus 0,0215 kil. Sulphas zincicus purus 0,0234 kil. Acetas plumbicus neuter 0,04 kil. Gips, 4,5 kilogram. Verbandmiddelen, enz. 50 katoenen windsels. 0,4 kil. flanellen windsels. 12 vierkante doeken. 12 kompressen. V erbandkatoen. 1 stuk band. 2 kluwen garen. 2 strengen roode zijde. 1 brief spelden. 25 insekten spelden. Drie sponsen. 15 rollen hechtpleister. Witte was. Bordpapier. Pluksel, 2,5 kiligr. Instrumenten. Amputatie-toestel. 13 Glazen injectie-spuitje. Tinnen id. Schroeftourniquet. Twee tourniquetten van Assalini. Tinnen beker. Gebogen troiquart. Catheter Z. M. Kogeltang. Resectie-zaag. Gewone schaar. Gips-schaar. Beenen lepeltje. Glazen maat. Onderhuids injectie-spuitje. Kop-machine. Drie kopglazen. (De gewigten verschillen eenigzins voor de beide kistjes.) § 124. Buikbanden. Tarief no. 23, § 21, A. R. Aan manschappen, die te velde trekken, zullen worden verstrekt twee flanellen buikbanden. § 125. Driehoekige verbanddoek van Esmarck. G. B. dd. 4 Dec. 1870, No. 17. Ook zal aan het Europeesch en Inlandsch kader van te velde trekkende troepen, een Nederlandsch el verbandkatoen per hoofd en per man, verstrekt worden, voor aanwending tot den driehoekigen verbanddoek van Esmarck. § 126. Evacueren te velde. A. O. 1870, No. 155. Het is geen ongewoon verschijnsel, dat men bij overzeesche expeditien te spoedig overgaat tot het evacueren van gekwetsten of zieken. Het evacueren draagt het beginsel bij zich, dat men de weggezondenen niet spoedig terug krijgt, en enkele zwakkenen moedeloozen alles in het werk stellen om eveneens te worden geëvacueerd. De operatien lijden of de expeditionaire magt verzwakt onnoodig hierdoor, want elke operatie moet eene basis of punt van uitgang hebben en tot het bezetten daarvan zijn herstelde zieken of zwakken zeer goed te bezigen. Het Departement van Oorlog is niet altijd bij magte om de geëvacueerden te vervangen en moet dit ook uiterst karig doen, want het leidt tot het verderfelijk beginsel, dat het eene veldbataillon een depót wordt voor het andere, waardoor deszelfs degelijkheid lijdt en de korpsgeest geheel verloren gaat. Hetzelfde geldt ook met de evacuatie en vervanging van de officieren. De kommandanten van expeditien verlangen gewoonlijk, dat deze vervangen worden; dat in de eerste plalts met de groote inspanningen, die het leger te doen heeft, niet wel mogelijk is en ook zijne eigenaardige bedenkingen heeft, zelfs voor het expeditionaire bataillon, dat met vele vreemde officieren, die aan de vroegere gevechten geen deel hadden, niet altijd ingenomen is, en niet altijd goed geleid wordt] maar met de bestaande formatie ook bezwarend is voor de onderscheiden korpsen, die de aanvulling moeten geven. Het is ook wel beschouwd niet noodig, want de verliezen aan officieren zijn gepaard gegaan met verliezen aan manschappen en mits de verhouding blijve bestaan van één officier op 'dertig minderen is de organieke evenredigheid niet verbroken. § 127. Expeditie-rapporten. A. O. 1864 , No. 23. De rapporten van officieren van speciale wapens of diensten betreffende krijgsverrigtingen, waaraan zij of hunne ondergeschikten hebben deelgenomen, moeten voortaan steeds door tusschenkomst van den expeditie-kommandant en door dezen mÊÊm § 133. Geregtelijke bezigtiging. Lijkschouwing (proces-verbaal). Van der Hout, Regtspleging pag. 205. Pro Justitia. Op heden den . . . des voormiddags ten . . ure, hebben wij officieren-kommissarissen, belast met de instruktie van de zaak van geassisteerd met den auditeur-militair, ons begeven naar (omschrijving der plaats) ten einde . . . (te vermelden de redenen der opneming) en hebben wij aldaar voor ons doen komen de personen van door ons als deskundigen opgeroepen, ten einde op te nemen de plaats (te schouwen het lijk van .... te onderzoeken de verwondingen aan den persoon van .... aangebragt, of wat anders zal moeten ivorden verrigt.) En hebben wij, na aan genoemde deskundigen het doel hunner komst te hebben medegedeeld, hun verzocht om zich met deze aan hen opgedragen taak onmiddelijk en naar hun beste weten te willen onledig houden en ons de slotsom hunner bevindingen schriftelijk mede te deelen, waartoe zij zich bereid hebben verklaard, en ten blijke daarvan dit proces-verbaal met ons hebben onderteekend. En op heden den .... zijn andermaal voor ons verschenen de boven vermelde deskundigen, welke aan ons hebben overgegeven een rapport, groot .... bladzijden en door hen allen onderteekend , welk rapport door ons is gequoteerd en geparapheerd. Hebbende zij voorts verklaard de waarheid van hetgeen in genoemd rapport is vermeld met eede te willen bevestigen, waarop zij in onze handen den eed hebben afgelegd. Waarvan wij hebben opgemaakt dit proces-verbaal, hetwelk wij na duidelijke voorlezing, met genoemde getuigen hebben onderteekend. (Uit dit formulier blijkt, gelijk zulks ook in de geheele Europesche wetgeving als verbindend beschouwd wordt, dat de mi taak van den geneesheer, casu quo, zich uitstrekt eerstens tot schouwing m het algemeen en tweedens tot het opmaken eener verklaring van nadere bevinding.) § 134. Visum repertum. Leiddraad tot het opmaken van - 0. M. G. D. 1870, No. 6. De officier van gezondheid, door de bevoegde autoriteit gerequneerd ter konstatermg van een gewelddadigen dood of vermoedde- verwonding, of wanneer het niet duidelijk blijkt dat iemand door toeval, ziekte, vergiftiging of zelfmoord het leven heeft verloren, moet hiervan opmaken een proces-verbaal. i proces-verbaal of visum repertum zal bevatten een getrouw en naauwkeung relaas van al hetgeen aan den lijder of het ijk is waargenomen; het moet m. a. w. niets anders zijn dan eene afbeelding in woorden van het gevondene, zonder te 0nSepaS'e wetenschappelijke be- gerï° m"te°zetere vorme'* Aan het hoofd worde vermeld, door welke autoriteit de officier van gezondheid is gerequireerd, met opgave van den datum op welken dag en uur en in tegenwoordigheid van wie dé schouwing heeft plaats gehad; verder naam, ouderdom beroep en woonplaats van den lijder of overledene. Alvorens tot de meer gedetailleerde uitwendige schouwt mTrki r gaan' n thanS de V°lgeüde momenten in aan! O " lo Algemeene toestand van het lijk of den verwonde- in het eerste geval met opgave van vermoedelijke oorzaak en tijd I™*6* ° ; °f het hJk koud of no8' warm is; of al of niet lijkstijfheid is ingetreden; of er reeds verschijnselen zijn van ontbinding Is het lijk gekleed of ongekleed? In het eerste geval volgt eene naauwkeurige beschrijving van 2o De kleedingstukken; uit welke stof zij vervaardig zijn, of zij vast of los aansluiten, of ze bebloed, bevuild verbrand of verscheurd zijn; of er eigene of vreemde haren aankleven; of de zakken leeg zijn, enz. 3o Plaats waar het lijk of de verwonde gevonden is, met omschrijving van de physische hoedanigheid der atmospheer. 4o Plaatsing, ligging of houding van het lijk; hangend, staand, op den buik, met gebalde vuisten, krampachtig ingetrokken vingers, opgetrokken beenen, enz. 5o Voorwerpen in de omgeving van het lijk, met naauwkeurige beschrijving van wapens; of zij puntig, scherp, stompt roestig of bebloed zijn en in casu, naar den vorm, overeen- j komen met de wond; van geweren, hoe de ligging en rigting der tromp en hoe de verhouding van den kogel tot de ingangsopening van het wondkanaal is. Bij het vinden van een strop, op te geven de dikte, lengte en stof waaruit vervaardigd; vorm en plaats van knoop of lis; de hoogte van het ophangpunt, enz. : 60 Bij opgraving van een lijk moeten de kist, mat, doeken of welke andere stoffen, waarin het omsloten is, naauwkeurig ;i beschreven worden; verder de diepte waarop het lijk is begraven, de graad van ontbinding en in verband hiermede de vermoedelijke duur van den dood; het gehalte van het omringende medium, met opgave der temperatuur van den grond. 7o Heeft de schouwing niet in loco plaats, dan behoort : aanteekening te worden gehouden van het middel waarmede 1 en de omstandigheden waaronder het lijk vervoerd werd, alsmede de temparatuur van het vertrek, waarin de schouwing plaats vindt. Overgaande tot eene meer naauwkeurige schouwing behoort geobserveerd te worden: lo de warmtegraad van het lijk; 2o de lengte van het lijk, de konstitutie, de habitus, de verschillende afmetingen van den schedel en de borst; 3o bijzondere teekenen der huid; lidteekens, moedervlekken , wratten, misvormingen, ligchaamsgebreken, overblijfsels van huidziekten, sporen van bloed, drek , modder, sugillaties, kleur der epidermis, kleur van het haar, enz.; 4o de teekenen van den dood en ingetreden ontbinding, beiden in extenso; den, en daarop rapport doen aan den kommanderenden officier van het korps, waartoe de gewonde behoort, alsmede aan den plaatselijken kommandant. § 136. Bij zelfmoord of poging daartoe A. O. 1870, No. 67. zal door eene daartoe te benoemen kommissie onderzoek worden gedaan naar den toedragt, enz. De officier van gezondheid, die het lijk heeft geschouwd, zal deswegens een visum repertum indienen. § 137. Geneeskundige eed. Miss. algem. Sekret. 19 Aug. 1851, No. 2281. BB. No. 315. De eed, bedoeld bij algemeene order van 1845, No. 3 § 10, is voor officieren van gezondheid niet verpligtend. § 138. Officieren van gezondheid als getuigen. Circ. Proc. Gen. Hoog-G. N. I. 12 Okt. 1860 No. 1126/3007. BB. No. 1275. Naar aanleiding van ingekomen klagten over de moeijelijkheden, welke voor den militairen dienst ontstaan, bijaldien officieren van gezondheid van verwijderde plaatsen als getuigen worden opgeroepen, zonder dat voor het inmiddels doen waarnemen hunner funktien vooraf de vereischte regelingen zijn gemaakt, worden off. van justitie verzocht zoo veel mogelijk zorg te dragen, dat de betrokken chefs van diensten bij tij ds worden verwittigd van de voorgenomen oproeping van eenen officier van gezondheid, ten einde door hen dé noodige maatregelen kunnen worden genomen om aan die oproeping, zonder storing van den dienst, gevolg te doen geven. militairen, op die plaatsen verblijf houdende, voor bentingdienst aan te wijzen. § 147. Geneeskundige certijikaten. a. Model geneeskundig certïfikaat. A. O. 1849, No. 4 GENEESKUNDIG CERTIFIKAAT. //Wij ondergeteekenden, uitmakende de kommissie tot on- z/derzoek en afkeuring van militairen in de , verklaren wmits deze onder aanbod van eede, ;/den persoon van(') . ■ • (/(2) _ , . . bij het (3) . . . . ongeschikt voor den militairen z/aktieven dienst uit hoofde van (4) . .. i/ Aldus opgemaakt in onze zitting te . . . .den. . . 18 .. b. Omschrijving dek invulling. A. O. 1867, No. 35, § 17. De geneeskundige certifikaten moeten door de kommissie met naauwgezetheid worden opgemaakt en daarbij zoowel in s lands belang (ook wat de geldelijke konsekwentie betreft) als de regtmatige aanspraken van belanghebbenden worden in acht genomen. Zij moeten vermelden: a. kort en zakelijk in de Nederduitsche taal de redenen van afkeuring; b. of het ligchaamsgebrek enz. al dan niet is onstaan te velde, dan wel in en door bevolen diensten; c. in het geval een of meer ledematen zijn verloren, of het noodzakelijk gebruik daarvan wordt gemist; (>) Naam en voornaam. C2) Graad. (3) Korps. (4) Duidelijke omschrijving der gebreken en van de wijze hoe die zijn bekomen, opdat het niet twijfelachtig zij, in welke der in dorso vermelde kategorien de afgekeurde moet gebragt worden. d, of het gezigtsvermogen van beide oogen c. q. onherstelbaar is verloren. Vooi zoover c en d betreft, geschiedt de vermelding onder de navolgende bewoordingen „mist het — of wel — mist het noodzakelijk gebruik van — (een of meer ledematen) —of heeft het gezigtsvermogen van beide oogen volkomen onherstelbaar verloren." e. Bij krankzinnigen of zinneloozen (in welk geval het certifikaat c. q. m duplo wordt opgemaakt) speciaal nog: z/is gevaailijk ol niet gevaarlijk voor de zamenleving," of wel: //kan wel of niet aan zich zei ven worden overgelaten " O. M G. D. 1870, No. 1. Ook met terugzigt op § 17 der Alg. Order No. 35 van 1867 wordt omtrent de invulling der geneeskundige certifikaten bij afkeuring van militairen het navolgende voorgeschreven: Steeds moet met juistheid de reden van afkeuring worden vermeld, opdat geen twijfel overig blijve of deze heeft plaats gehad wegens ziels- of ligchaamgebreken, verwonding of verminking;. ö Wanneer de afkeuring het gevolg is van eigen moedwillige handelingen of ongeregeld gedrag, moet dit bekend gesteld worden. Mogt de afgekeurde geweigerd hebben, zich door eene onbeduidende of niet levensgevaarlijke operatie te laten herstellen van het gebrek, waarmede hij is behebt, dan zal daarvan op de volgende wijze melding moeten worden gemaakt: //Ongeschikt voor den aktieven dienst, uithoofde van ... . //waarvan hij zich niet wil laten opereren en welke ingevolge ,/die weigering voor het oogenblik als ongeneeslijk moet worgden beschouwd." | Voor zoover militairen beneden den rang van officier betreft, moet wijders duidelijk blijken of de betrokkene voor alle militaire diensten is afgekeurd, dan wel alsnog geschikt bevonden is voor benting-, bureau- of hospitaal-dienst. Komen voor de laatstgenoemde diensten bestemde militairen later wederom voor eene geneeskundige kommissie, dan zal mede vermeld moeten worden in hoeverre zij voor een of meer dier diensten nog al of niet geschikt zijn. Ten slotte wordt aangeteekend, dat de vermelding, of de afgekeurde persoon al dan niet geschikt is om door handenarbeid den kost te verdienen, als overbodig achterwege gelaten dient te worden. A. O. 1870 no. 95. Ingeval bij finale afkeuring voor den aktieven dienst een spoedig vertrek uit Indie dringend noodzakelijk wordt geacht, behooren de geneeskundige kommissiën in haar certifikaat daarvan te doen blijken. § 148. Keuring van hospitaalsoldaten wegens wangedrag. Zie personeel § 85. § 149. Overplaatsing van mindere militairen. A. O. 1870, no. 137. Overplaatsing van mindere militairen bij eenig ander korps of detachement van het wapen of dienst, waartoe zij behooren, dan wel naar een ander garnizoen, zullen niet meer geschieden dan: lo. enz.; 2o. op grond van een geneeskundig certifikaat. II. Verloven. A. O. 1853, No. 10, § 1. Voor verloven tot herstel van gezondheid moet de noodzakelijkheid aangetoond zijn door een geneeskundig certifikaat. § 150. Binnenlandscli verlof, a. Model geneeskundig certifikaat. A. O. 183G, No. 3, § 7. Geneeskundige certifikaten voor officieren. onder-officieren of manschappen, voor welke een verlof of eene verplaatsing tot herstel van gezondheid noodig is, zullen op de volgende wijze moeten ingerigt zijn: Zegel CERTIFIKAAT. vau f 0,50. //De ondergeteekenden, uitmakende de kommissie tot onderzoek en afkeuring van militairen in .... of te .... (of eerstaanwezend officier van gezondheid te .... , ) verklaren bij deze onder presentatie van eede, dat zij eene verandering van verblij fplaats naar Java of een der buiten-etablissementen aan het zeestrand of in de bovenlanden van voor noodzakelijk (of wenschelijk) achten tot herstel van gezondheid van (naam, voornaam en kwaliteit des lijders) uithoofde van (aard der ziekte en moverende reden). iN.B. Aan den voet de plaats bekend stellen, werwaarts de lijder zich wenscht te begeven. De aard der ziekte in de Nederduitsche taal te omschrijven. Het zegel wordt door belanghebbende bekostigd. b. Aan te wijzen herstellingsoord. BB. No. 146 5. (G. B. 26 Okt. 1860, No. 2.) Den officieren van gezondheid en alle overige geneesheeren is ernstig aanbevolen, bij de betrekkelijke certifikaten wegens binnenlandsche verloven tot herstel van gezondheid van ambtenaren en officieren, geene verafgelegen herstelling-oorden aan te wijzen, wanneer plaatsen meer nabij hunne standplaats een gunstig resultaat kunneu opleveren. § 151. Verlof naar Europa. a. De hiertoe strekkende certifikaten worden slechts door geneeskundige kommissiën afgegeven. A. O. 1869, No. 14. ' De certifikaten ter bekoming van een verlof naar Nederland tot herstel van gezondheid voor officieren en ambtenaren, zullen slechts worden afgegeven door de geneeskundige kommissiën van onderzoek en afkeuring van militairen. b. Model geneeskundig ceutifikaat. A. O. 1841 , No. '2, § 8. Vermits het gebeurt, dat de geneeskundige getuigschriften, wélke worden overgelegd bij verzoeken der officieren ter erlanging van verlof naar Nederland (tot herstel van gezondheid) de noodzakelijkheid van het vertrek van den belanghebbende niet bepaald genoeg uitdrukken, hetgeen niet strookt met § 4 van het G. B. 5 Januari] 1834, No. 6, (Stbl. No. 1), waarbij bepaald is, dat in de eerste klasse van verlofgangers diegenen zullen begrepen worden, voor wie eene afwezigheid dringend noodzakelijk is tot herstel van gezondheid, en de geneeskundige kommissiën zich ten dezen opzigte houden aan het voorgeschrevene bij A. O. 1836, No. 3, § 7, (§ 150), hetgeen slechts betrekking heeft op binnenlandsche verloven en verplaatsingen zoo wordt het navolgend model geneeskundig certifikaat voor verloven naar Nederland ter navolging voorgeschreven: Zegel CERTIFIKAAT. van f 0.50. //De ondergeteekenden, uitmakende de kommissie tot onderzoek en afkeuring van militairen te ... . verklaren bij deze onder presentatie van eede, dat zij een verlof naar Nederland dringend noodzakelijk achten tot herstel van gezondheid van (naam en rang van den officier) uithoofde van (aard der ziekte in Nederduitsche termen) ontstaan (of niet ontstaan) in en door den dienst." Zoodanig certifikaat zal moeten geschreven zijn op een zegel van een halven gulden, te bekostigen door belanghebbende. c. Bij dringenden spoed tot vertrek. Miss. D. v. O. 30 April 1866, !e Pureau No. 65. Indien de ziektetoestand van officieren en militaire ambte- naren, die voor verlof naar Nederland tot herstel van gezondheid zijn of worden voorgedragen , vordert dat zij zonder de beschikking op hun verzoek te kunnen afwachten moeten vertrekken, zal daartoe alleen dan magtiging kunnen verleend worden, wanneer geneeskundig uitdrukkelijk gekonstateerd is , dat de belanghebbende de beschikking op zijn verzoek niet kan afwachten, zonder ernstig nadeel voor zijne gezondheid (voor Java): daarvan telkens per telegram kennis te geven, zoodat de verleende magtiging nog vóór het vertrek van belanghebbenden aan den Leger-kommandant bekend is. d. Geen buitenlandsch verlof wordt verleend aan officieren, wier terugkomst niet gewenscht wordt. A. O. 1864, No. 17. Naar aanleiding van 's G. B. 1 Junij 1861 No. 14 wordt alsnog ter kennis van het leger gebragt, dat geene buitenlandsche verloven mogen worden verleend aan officieren, wier terugkomst niet gewenscht wordt, maar dat zoodanige officieren, als vallende in de termen van artikel 1 sub 2 a en ƒ van het militair pensioen-reglement, ook dienovereenkomstig zullen worden gepensioneerd. In verband daarmede zullen ook de betrokken autoriteiten de behandeling van verzoeken om verloven, als waarvan hier spraak is, steeds van de noodige voorstellen ter zake doen vergezeld gaan. e. Geen verlof , bij misbruik van sterken drank. A. O. 1863, No. 43. Officieren en Ambtenaren, die zich aan misbruik van sterken drank schuldig maken, mogen voor geen verlof naar Nederland worden voorgedragen. § 152. Nonaktief-stelling van officieren wegens ziekte, A.' O. 1860, No. 13. Art. 46, § 3. geschiedt o. a. bij tijdelijke ongesteldheid, welke hun langer noodzakelijk zij om van geneesmiddelen, die op de medicijnlijst niet gesteld zijn, in liet behandelen der zieken te moeten gebruik maken, in welk geval alleen het zal vrijstaan dezelve afzonderlijk in te koopen, docli niet dan op autorisatie van den dirigerenden of eerstaanwezenden officier van gezondheid, die zulks echter niet zal vermogen te weigeren, dan op eigene verantwoordelijkheid voor de gevolgen. c. "Verstrekking vak geneesmiddelen aan het personeel bij de militaire verkenningen. A. O. 1870, No. 164, Art. 57/58. De brigade-chef zorgt steeds eene kleine hoeveelheid der meest dringende geneesmiddelen in voorraad te hebben. Zoo ook, dat zulk een voorraad aanwezig is bij elk ondergeschikt opnemer. Die geneesmiddelen bepalen zich tot chinine, cliolera-mixtuur, calmérende en laxerende middelen, en moeten op een daartoe strekkende aanvraag, door den digstbijzijnden geneesheer worden verstrekt. Is de afstand te ver om in spoed vereischende gevallen tijdig hulp te bekomen, dan zal de brigade-chef de noodige voorstellen doen ter bekoming van een lapdoos, met gebruiksaanwijzing, ten einde zooveel mogelijk zelf geneeskundige hulp te verleenen. d. kostelooze verstrekking van geneesmiddelen ten behoeve van den civiel geneeskundigen dienst. Staatsblad 1864, No. 96. Ten vervolge op het besluit van 8 Mei 1863 No. 39. (Staatsblad No. 53) te verklaren, dat onder de vrije geneeskundige behandeling in § a der resolutie van 16 November 1824, No. 12, Staatsblad 1825 No. 9 (2e gedeelte) tevens wordt begrepen kostelooze verstrekking van geneesmiddelen uit de stads-apotheek te Soerabaija, en op alle andere plaatsen in NederlandschIndië uit den daar aanwezigen landsvoorraad, mits de geneesmiddelen zijn voorgeschreven door de stadsgeneesheeren of door de met civiel-geneeskundigen dienst belaste geneeskundigen. G. B. 1 Okt. 1800, No. 2. Alle geneesmiddelen ten behoeve van het gymnasium Willem III zullen in den vervolge uit de militaire rijks-apotheek te Weltevreden verstrekt worden. G. B. 1 Okt. 1870, No. 9. Onder kosteloose verstrekking van geneesmiddelen is niet begrepen die van utensilien en instrumenten (b. v. breukbanden). e. Gereedmaken der voorgeschreven geneesmiddelen. Art. 90 R. M. G. D. De apothekers, belast met het gereedmaken der recepten, zullen alle daarin opgegeven middelen naauwkeurig afwegen en de aftreksels en afkooksels behoorlijk bereiden; en bijaldien het gebeurt, dat een officier van gezondheid bevindt, dat zijn recept niet behoorlijk is gereed gemaakt of daarin eenig ingrediënt vergeten, zal hij den apotheker, die schuld heeft "(zonder dat hier zijne klasse in aanmerking komt) deswege verantwoordelijk houden, en dien aangaande aan den dirigerenden officier van gezondheid rapporteren. Zoodanig verzuim zal strengelijk gestraft en daarvan aan den chef over den geneeskundigen dienst speciaal gerapporteerd worden, zullende daarin zelfs termen kunnen gelegen zijn, dat zoodanig pligtverzuim met verwijdering uit 's lands dienst wordt geboet. /. Bij twijfel omtrent de voorgeschreven dosis. Art. 92, R. M. G. D. Indien de voorgeschreven dosis van eenig geneesmiddel, vooral van sterk werkende, den apotheker te groot voorkomt, en hij daardoor tot het vermoeden komt, dat van den kant des geneesheers eene vergissing hebbe plaats gehad, zal hij degereedmakmg van het gerecepteerde afhankelijk doen zijn van het oordeel van dien geneesheer of bij afwezigheid van dien en in spoed vereischende gevallen, van eenig ander officier van gezondheid, dien hij zijn vermoeden zal bekend maken. g. Wijze van aflevering der gereedgemaakte geneesmiddelen. Art. 91 R. M. G. D. De gereed gemaakte geneesmiddelen zullen worden afgeleverd in gesloten doozen, bedekte potjes of gekurkte fiesschen, voorzien van étiquettes, waarop voor zieken, die in het hospitaal verpleegd worden, de naam en het nummer van de krib des lijders, zoomede het gebruik van het medikament, zal geschreven staan; terwijl de geneesmiddelen, bestemd voor zieken buiten het hospitaal, behalve den naam van den lijder en het gebruik van het middel ook nog den datum bevatten en voorts geteekend zullen worden door den apotheker, die dezelve heeft klaar gemaakt. h. Persoonlijke distributie Door den apotheker. Art. 93 R. M. G. D. De apotheker, die de voorgeschreven geneesmiddelen voor de zieken-zalen gereed heeft gemaakt, zal dezelve ook persoonlijk distribueren, aan eiken zieken afzonderlijk, en hen, als ook de ziekenoppassers met derzelver gebruik bekend maken. Deze laatsten zijn aansprakelijk, dat ieder zieke degeneesmiddelen gebruike, welke voor hem bestemd zijn. § 158. Van den apotheker der wacht, a. Wacht bij de groote hospitalen. Art. 40 R. M. G. D. Bij de groote hospitalen zal eene wacht bestaan van een officier van gezondheid en eenen apotheker. Deze wacht zal om de 24 uren verwisselen, waarvan een rooster zal worden aangehouden. Art. 41 R. M. G. D. De wachthebbende officier van gezondheid en apotheker zullen het hospitaal niet mogen verlaten en steeds bij de hand moeten zijn. (§31 a). in« § 164. Ontvangst van geneesmiddelen. Art. 81 en 82, R. M. G. D. Bij ontvangst van geneesmiddelen uit 's Rijks magazijn zullen dezelve, nadat de uitwendige staat zal zijn gekonstateerd, dadelijk door eene, ten minsten uit twee deskundige leden bestaande kommissie, te benoemen door den dirigerenden officier \an gezondheid, onderzocht en vergeleken worden met de expeditie-lijsten, die er in duplo bijgevoegd zijn. Indien geene verschillen bevonden worden, zal eene der lijsten zoo spoedig mogelijk door den eerstaanwezenden apotheker gekwiteerd en aan het magazij ti van geneesmiddelen terug gezonden worden, terwijl de andere zal worden aangehouden, om die te voegen bij de verantwoording. § 165. Bij te min bevinding of beschadiging. ensil Art. 82 K. M. G. D. Bij te min bevinding of wanneer sommige artikelen onbruik- ^»ë"en zijn, zal üe m § 1Ö4 genoemde kommissie daar¬ van proces-verbaal dresseren, ten overstaan van hem, die de geneesmiddelen, enz. ontvangt. In dat proces-verbaal zullen de waarschijnlijke oorzaken van het te min of onbruikbaar bevondene worden aangegeven. Met de expeditie-lijsten zal daarna in zelfder voege worden gehandeld, als in § 164 is aangegeven, alleen met dit onderscheid, dat dezelve zullen worden gekwiteerd, met verwijzing naar opgemeld proces-verbaal, waarvan al dadelijk afschrift zal worden medegezonden naar het mairamr. van uelen, tot voorloopige informatie. Art. K. M. G. D. (A. O. 1S67 , No. 43.) Verder zullen deze processen-verbaal, geviseerd door de dirigerende ot eerstaanwezende officieren van gezondheid, in duplo den chef over den geneeskundigen dienst en door dezen den chef van liet deDartempnt van r»r>rlnrr i x wiucu ücmgtjuouen, met voorstel om autorisatie tot afschrijving te provoceren bij de regering. 10 £ 166. Bedorven of verloven artikelen uit den voorraad. Art. R. M. G. D. Indien van den voorraad bij de hospitalen eenig artikel bedorven of verloren gegaan is, zal daarvan in zelfder voege de afschrijving worden geprovoceerd als hierboven in § 165 is voorgeschreven. § 167. Bewaren van recepten. Art. 98 R. M. G. D. Alle visitelijsten en recepten der in het hospitaal toebeieide geneesmiddelen moeten drie jaren lang bewaard woiden. § 168. Bewaren van Jtesschen, enz. Art. 85 R. M. G. D. (A. O. 1867, No, 43.) De ledige kisten, potten, flesschen, enz. zullen aan het magazijn van geneesmiddelen worden gezonden, tenzij de transportkosten daai'van te hoog zouden loopen, voor welk geval door tusschenkomst van den chef over den geneeskundigen dieust en den chef van het departement van oorlog, de autorisatie der Regering zal worden geprovoceerd, om dezelve publiek te doen verkoopen, ten voordeele van den lande. Zie § 191- § 169. Verstrekkingen aan de apotheek door de hospitaal-administratie. Art. 547 A R De direkteuren der hospitalen en menagemeesters zullen alleen de volgende artikelen voor geneeskundig gebruik verstrekken , als: Arak, Europesche azijn, limoensap, tamarinde, zout, witte, fijne of kandysuiker tot poeders, javaansche suiker tot siroop en oximel, sago, arrowroot, brood tot pillen, hoejidereijeren, zeep tot het wasschen van verbandmiddelen (indien dezelve met door de zorg der direktie gewasschen worden), ledige bottels, brandhout en spalken tot verband. Artikelen, hierboven niet genoemd, mogen niet aan de apotheken verstrekt worden dan op een certifikaat van den eerstaanwezenden officier van gezondheid, de verklaring inhoudende dat de gevraagde artikelen, ofschoon op de prijscourant van' geneesmiddelen voorkomende, als in 's Rijks magazijn van geneesmiddelen verkrijgbaar, tijdig aangevraagd, "doch nor, niet ontvangen zijn en de behoefte daaraan dringend is. § 170. Apotheek-Meubilair. Zie bureau-meubilair. § 171. Militaire Apotheken. Algemeen voorschrift betreffende O. M. G. D. 1871, No. 4. Uit een ingesteld onderzoek gebleken zijnde, dat de toestand der militaire apotheken in het algemeen niet geheel voldoet aan de eischen, die aan dergelijke inrigtingen moeten gesteld worden en onder anderen, de voorraad, de wijze van opbewanng gereedmaking en aflevering van geneesmiddelen voor verbetering vatbaar zijn, wordt het volgende voorgeschreven en ter stipte naleving aanbevolen: lo. De militaire apothekers behooren er van doordrongen te zijn, dat hoe wenschelijk en noodig het moge wezen, zich in zuiver wetenschappelijke studiën, tot hun vak bétrekking ïebbende, met ijver te bekwamen, zij in de eerste plaats en voor alles zijn pharmaceuten, aan wie de praktische uitoefening der artsenij-mengkunde is opgedragen. Zij alleen kunnen geacht worden de bevoegden te zijn, bedoeld in artikel 86 van het reglement op den militair geneeskundigen dienst. (§ 150 d). ° Mitsdien behooren de eerstaanwezend militaire apothekers, die volgens artikel 89 (§ 155) van het reglement voornoemd, den pharmaceutischen dienst gelijkelijk onder hunne ondergeschikten verdeelen, streng toe te zien, dat vooral de jongeie apothekers zich met ijver en naauwgezetheid op de receptuur, dat is de gereedmaking der voorgeschreven geneesmiddelen, toeleggen. In de vorengenoemde bepalingen ligt ten duidelijkste de bedoeling opgesloten, dat onder geene voorwaarde de receptuur mag toevertrouwd of overgelaten worden , aan militaiien bij den pharmaceutischen dienst geëmploijeerd , daar deze , zelfc bij de meeste praktische geschiktheid, nimmer als bevoegden kunnen of' mogen aangemerkt worden en onder daartoe leidende omstandigheden in de termen vallen der strafbepalingen bij Staatsblad 1853, No. 68, op de onbevoegde uitoefening van eenigen tak der geneeskunde vastgesteld; onverminderd da verantwoordelijkheid van hem, die krachtens het hem toegekend gezag over deze mindere militairen, hen tot die onbevoegde uitoefening heeft gemagtigd of daartoe last gegeven. Het heeft dan ook nimmer in de bedoeling gelegen, dit militairen toe te laten tot de receptuur, die uitsluitend dooi de apothekers moet worden verrigt; hunne werkzaamhedei mogen zich niet verder uitstrekken dan tot hulp in het zuive./ werktuigelijke der receptuur, zooals b.v. het kooken van dram ken, vormen van pillen, — zaken, waarbij het minder aam komt op accuratesse of pharmaceutische kennis. 2o. Een tweede punt betreft den voorraad van geneesmidi delen in de militaire apotheken: a. De militaire apothekers behooren de geneesmiddelen? die in hun apotheek niet in voorraad zijn, zoo noodig, zeh aan te maken, in zooverre daartoe de mogelijkheid bestaat. J b. Ingeval eenig middel ontbreekt, moet daarvan dadeliji kennis worden gegeven. c. De opbewarmg van geneesmiddelen moet met de meest' zorg geschieden; alzoo mogen geene kruiden, enz., gemaks halve In houten laden op ondoelmatige wijze bewaard worden wanneer, zooals meermalen gebeurt, geschikte utensilien te| bewaring, zooals blikken bussen, stopfiesschen, enz., ongebruikt worden gelaten. Deze voorwerpen kunnen daartoe, des noodig, worden aangevraagd. d. Bij het aanvragen van geneesmiddelen zullen de bestaande voorschriften stipt worden nageleefd, onverminderd het regt om in bijzondere omstandigheden, mits de noodzakelijkheid behoorlijk worde aangetoond, daarvan af te wijken, en de bevoegdheid om bij urgentie, suppletoire aanvragen in te dienen. e. De verzending van geneesmiddelen naar buitenposten , uit de militaire apotheken op de hoofdplaatsen, moet op de meest geschikte wijze en met de uiterste zorg geschieden. ƒ. Alle geneesmiddelen in de militaire apotheken behooren van de beste kwaliteit te zijn: de apothekers worden daarvoor in het bijzonder aansprakelijk gesteld. 3o. Aan de dirigerende en eerstaanwezende officieren van ge¬ zondheid , die bij artikel 69 (§ 154) van het reglement op den militair geneeskundigen dienst verantwoordelijk zijn gesteld voor de goede en geregelde uitoefening van den pharmaceutischen dienst, wordt ten ernstigste aanbevolen op de vorenstaande punten hunne aandacht te vestigen, en daarover geregelde controle uit te oefenen. Het insluipen van misbruiken in een tak van dienst, die in ieder opzigt een onderdeel uitmaakt van den militair genees- "" kundigen dienst, is slechts mogelijk door, en voor een groot deel te wijten aan onvolledige controle en verzuim van toezigt van de zijde der officieren van gezondheid. Mitsdien wordt aan de dirigerende en eerstaanwezende of- 'eH: ficieren van gezondheid opgedragen. a. meer, en de naauwgezetste zorg, te besteden aan het toezigt over de militaire apotheken, en het tegengaan van misbruiken, waartoe onder anderen ook behoort, dat naar men vermoedt, de apothekers wel eens eigenmagtig surrogaten ver¬ strekken voor voorgeschreven, doch niet voorhanden geneesmiddelen ; of wel de receptuur overlaten aan mindere mili- r^i ; tairen. :ers. dei likap». dat, toj e dl toni ibjj & bij kul; ,1e ii bjj vai 1 dl lege nti !D. ,di Joo ia lift drai Deze misbruiken behooren, indien zij zich nog mogten voordoen , onmiddelijk ter kennis van den chef gebragt te worden. Zij moeten streng toezien, dat de hiervoren vastgestelde bepalingen, evenzeer als die, welke in liet reglement op den militair geneeskundigen dienst voorkomen, en op de artsenijmengkunde betrekking hebben, door de apothekers worden nageleefd. b. op onbepaalde tijden. doch minstens een maal in de drie maanden, door persoonlijke inspektie, zich te overtuigen van den toestand der apotheek in loco, in het algemeen, en van den voorraad, de kwaliteit en de wijze van opbewaring in het bijzonder. c. onder hunne leiding, daar waar de gelegenheid dit toelaat , de militaire apothekers de kuituur te doen beproeven van enkele bloemen of kruiden, b. v. van chamomillen, enz., die onder anderen te Bandong op gemakkelijke en uitnemende wijze geslaagd is. d. zoo noodig en mogelijk, met het oog op de bestaande bepalingen, van hunne bevoegdheid gebruik te maken, tot den plaatselijken aankoop van die geneesmiddelen, welke uit onzen voorraad niet verkregen, noch in de apotheken zelve aange-j maakt kunnen worden. e. daar waar vernieuwingen of belangrijke herstellingen aan hospitalen of apotheken ten uitvoer moeten gelegd worden, hunne bijzondere aandacht te vestigen op de betere lokale in- i rigting der apotheken, overeenkomstig de eischen destijds, en op de oprigting van laboratoria, en van goede kookplaatsen. ƒ, Verder hunne aandacht te vestigen op de wijze van aflevering der geneesmiddelen, volgens de bestaande voorschriften. Het stelsel van aflevering in wijn- of bierflesschen moet zoo- J veel mogelijk verlaten worden. De noodige maatregelen zullen; getroffen worden, om de militaire apotheken van geschikte: flesschen te voorzien, wier kleur onder anderen zal aanduiden of het geneesmiddel voor in-, dan wel voor ttówendig gebruik: bestemd is. Gepaste netheid, die zeer goed zamengaat met eenvoudig- heid, zonder weelde, moet en kan ook van onze militaire apotheken gevorderd worden. g. Toe te zien op de bewaring en het onderhoud van 's lands instrumenten. Terwijl de in voo rraad zijnde instrumenten bij de militaire apothekers bewaard worden is bij artikel 39 (§ 33) van het reglement op den militair geneeskundigen dienst uitdrukkelijk bepaald, dat een officier van gezondheid, speciaal met de bewaring en het onderhoud der (ingebruik genomen) instrumenten belast is. Toch schijnt vrij algemeen het misbruik ingeslopen te zijn, dat die instrumenten zoo goed, als geheel, aan de zorg van verbandmeesters worden overgelaten, die ze door ruwe en onkundige behandeling dikwijls beschadigen. In zooverre het schoonmaken van instrumenten aan die verbandmeesters wordt overgelaten, behoort zulks altijd te geschieden onder het persoonlijk toezigt van den officier van gezondheid, die voor het behoorlijk onderhoud verantwoordelijk en voor de gevolgen van nalatigheid ten deze aansprakelijk is. h. Eindelijk hunne aandacht te vestigen op het misbruik van pluksel. De uitgaven voor dit verbandmiddel zijn zeer aanzienlijk, en het verbruik overschrijdt zoo verre de grenzen van noodzakelijkheid, dat de gevolgtrekking geregtvaardigd is, dat dit pluksel ook voor andere doeleinden gebruikt wordt. Ter verduidelijking van het hiervoren vastgestelde dient nog het volgende. Al het hier bepaalde is ook, voor zoo ver mogelijk, van toepassing op de officieren van gezondheid, die met den pharmaceutischen dienst zyn belast. Sommigen schijnen van meening te zijn, dat zij bij hunne aanvragen van geneesmiddelen zich moeten bepalen tot die, welke op de prijscourant voorkomen. Het staat den militairen geneesheeren vrij, ook andere geneesmiddelen aan te vragen, of te doen aanvragen: aan die verzoeken zal, voor zoo ver mogelijk en noodig, gevolg worden gegeven. Men vertrouwt echter, dat de officieren van gezondheid het bewijs zullen leveren, den hoofdfaktor van genezing hunner zieken niet uitsluitend in het voorschrijven van vele en velerhande geneesmiddelen te zoeken. Met de inspektien over de apotheken moet met April eerstkomende een aanvang gemaakt, de rapporten der gehoudene inspektie behooren den chef aangeboden te worden. In verband met de in hoofde genoemde bepalingen , die voor zoo ver noodig, ook op den administrateur van 's rijks geneesmiddelen van toepassing zijn, wordt aan dezen in het bijzonder het navolgende opgedragen; a. Indien onverhoopt eenig geneesmiddel uit 's lands voorraad geheel of gedeeltelijk is uitgeput, bedorven, enz., zoodat aan de ingekomen aanvragen niet, of slechts gedeeltelijk, kan worden voldaan, is hij gehouden den chef over den geneeskundigen dienst deswege dadelijk te rapporteren, zoo noodig vergezeld van voorstellen tot onverwijlde voorziening. b. de aanvragen van geneesmiddelen, behoorende bij de halfj aarlij ksche verantwoordingen, of wel suppletoire aanvragen , zullen, vóór zy door den chef voor ;/fiat verstrekking" geteekend worden, in handen van den administrateur gesteld worden, om hem vooraf in de gelegenheid te stellen zich te overtuigen, dat die aanvragen overeenkomstig de voorschriften zijn opgemaakt, alsmede in hoeverre de voorraad de gewenschte verstrekking toelaat. Na overweging van zijne bemerkingen zal door den chef de verstrekking c. q. worden gefiatteerd. Hierna moet aan de verzending zoo spoedig mogelijk gevolg gegeven worden, doch de daarop betrekking hebbende expedietie-lijsten worden door den chef niet goedgekeurd, dan wanneer uit de daarbij over te leggen reeds gefiatteerde aanvragen zal gebleken zijn, dat behoorlijk is afgeleverd , datgeen, waartoe de adminstrateur door hem gemagtigd en gelast is. In zooverre de posten op de buitenbezittingen uit de apotheken der hoofdplaatsen voorzien worden , zullen de dirigerende en eerstaanwezende officieren van gezondheid in denzelfden geest handelen. n. Bij de garnizoens-hospitalen, ziekenzalen en andere geneeskundige inrigtingen. ie § 172. Uitoefening van den pharmaceutischen diëtist. >r s. : Art. 99, 100 en 101 R. M. G. D. ï- Rij de garnizoens-hospitalen, waarbij slechts één a potheker dienst doet, zal deze met den geheelen pharmaceutischen dienst, in den geest als die voor groote hospitalen is voorgeschreven, st belast zijn, onder toezigt van den eerstaanwezenden officier van m gezondheid. j. Bij hospitalen, waar geen apotheker geplaatst is, zal de - dienst daarvan op de zooeven vermelde wijze, door den jongsten in rang der officieren van gezondheid verrigt worden. Ie ; Bij geneeskundige-etablissementen en ziekenzalen, waar ! slechts één officier van gezondheid den dienst waarneemt, zonder dat een apotheker daar zij , zal deze ook het pharmaj. ;i ceutisch gedeelte van denzelven uitvoeren, volgens bovenstaande .. bepalingen. 'D | III. Rijks magazijn van geneesmiddelen. 1? ij § 173. Instelling van een Rijks magazijn van geneesmiddelen. e-11 11 Art. 102 en 103 R. M. G. D. Er zal een afzonderlijk magazijn van geneesmiddelen aanwezig a-1 j zyn., waaruit in de behoefte van alle militaire geneeskundige etablissementen zal worden voorzien. Dit magazijn zal onder het onmiddelijk toezigt staan van • I den chef over den geneeskundigen dienst, lel Art. 104 R M. G D. (G. B. 31 Oktober 1859, No. 7) ■B De administratie en werkzaamheden van dit magazijn zullen zijn opgedragen aan een apotheker le klasse, onder den titel van administrateur van 's Rijks geneesmiddelen, aan wien een i apotheker der 2e klasse zal zijn toegevoegd. § 174. Verantwoordelijkheid van den administrateur. Art 105 R. M. G. D. De administrateur is verantwoordelijk voor de goede en doelmatige bewaring van alle artikelen, die in liet magazijn voorhanden zijn. Bij bederf of tekortkomst van het een of ander, zal hij het bedorvene of verlorene moeten vergoeden , tenzij hij kan aantoonen, alle maatregelen van voorzorg genomen te hebben om bederf of verliezen te beletten. § 175. De verstrekkingen geschieden op schriftelijken last van den chef over den geneeskundigen dienst. Art. 107, 108 R. M. G. I). Wanneer bij den chef eene aanvraag om geneesmiddelen inkomt, zal deze dezelve in handen van den administrateur stellen, om daarop onverwijld te dienen van konsideratien en advies, met betrekking tot den voorraad. Nadat alsdan de chef zijne magtiging ten deze zal hebben verleend, wordt aan de verzending gevolg gegeven. De administrateur zal geene verstrekkingen, aan wien het zijn moge, en onder welke benaming of voorwendsel ook, uit het magazijn mogen doen, zonder schriftelijken last van den chef over den geneeskundigen dienst. (Zie § 171.) § 176. Verstrekking, van heelkundige instrumenten uit 's Rijks- j magazijn van geneesmiddelen. — Intrekking van de — O. M. G. D. 1871, No. 1. De verstrekking tegen betaling aan officieren van gezondheid van heelkundige instrumenten uit 's Rijks-magazijn van ge-i neesmiddelen is in strijd met art. 16, afdeeling 4, van de komptabiliteitswet (Staatsblad 1864, no. 106) waarbij is bepaald, dat alléén bruikbare voorwerpen, voor 's landsdienst bestemd,! mogen vervreemd worden, om dringende redenen of tot uitvoering van gouvernements werken voor aannemers. De partikuliere industrie voorziet op voldoende wijze in de behoefte aan heelkundige instrumenten, zoodat reeds daarom verdere bemoeijenis en inmenging van den staat overbodig en onraadzaam is, doch bovendien leidt de verstrekking uit 's lands voorraad tot vele en belangrijke bezwaren. — Mitsdien wordt bepaald, dat zoodra de thans in het magazijn voorhanden voorraad opgeruimd zal zijn, geene instrumenten of utensilien meer tegen betaling uit 's Rijks voorraad zullen verstrekt worden, dan alleen in die gevallen, waarin zij strekken moeten ter vervanging van 's Gouvernements-instrumenten, waarvan de vergoeding aan een der officieren mogt opgelegd worden. § 177 Keuring van instrumenten vóér de aflevering. Miss. Chef G. D. 31 Januarij 1871, No. 210, aan den Dir. off. v. G. m de le mij. afd. Ten einde den waarborg te bezitten, dat voortaan alleen volkomen bruikbare instrumenten, uit 's Rijks magazijn van geneesmiddelen worden afgezonden, worden twee officieren van gezondheid, doorloopend in kommissie benoemd, om die instrumenten vóór de flevering, ten overstaan van den administrateur van geneesmiddelen te keuren, en hen voor verzending geschikt te verklaren. § 1/b. Verzending van geneesmiddelen. Art. 106, 109, 110, R. M. G D. Bij verzendingen van geneesmiddelen uit het magazijn zal de administrateur zorgen, dat dezelve goed en doelmatig worden ingepakt, De verliezen, die door nalatigheid ten deze mogten ontstaan, zullen ten zijnen laste komen Voor elke verzending van geneesmiddelen zal eene expeditie4)st in triplo worden opgemaakt en geteekend door den ad- verantwoording op, volgens de bestaande of nader te arresteren bepalingen. De verantwoording wordt, voorzien van de noodige bewijzen in originali, in tijds gezonden door tusschenkomst van den clief over den geneeskundigen dienst, die dezelve voor gezien teekent, en den chef van het departement van oorlog, aan de algemeene Rekenkamer. (Zie § 178). § 182. Eisch uit Nederland. Art. 120 R. M. G. D. Voor de geneesmiddelen, die aan geen spoedig bederf onderhevig zijn, instrumenten, utensilien, enz., die uit Nederland moeten ontboden worden, alsook voor de benoodigdheden, welke in Indie kunnen worden aangekocht, zal de administrateur elk jaar afzonderlijk eischen opmaken, welke hij zenden zal aan den chef over den geneeskundigen dienst, die dezelve in beoordeeling zal nemen, en deswege verantwoordelijk zyn. Voor zoodanige artikelen, welke aan spoedig bederf onderhevig zyn, zal hij halfj aarlij ksche aanvragen inzenden. Met deze eischen zal worden gehandeld volgens de vigerende of nader in te voeren bepalingen. G. B. 15 November 1870, No. 12. De chef over den geneeskundigen dienst is gemagtigd, om door tusschenkomst van den chef van het departement van oorlog, bij den aanvang van elk kwartaal zoo noodig in te dienen een suppletoire eisch van artikelen, welke uit Nederland benoodigd zijn voor den geneeskundigen dienst in Nederlandsch-Indie, af te leveren te Batavia en waarvan de uitzending per overlandmail verlangd wordt. § 183. Driemaandelijksche opgave van verbruikte of gebroken artikelen. Art. 121 R. M. G. D. (A. O. 1867, No. 43.1 Alle drie maanden wordt door den administrateur een staat over den geneeskundigen dienst, die dezelve voor gezien teekent en den chef van het departement van oorlog, aan de algemeene rekenkamer. Bij die verantwoording zullen als bewijzen worden gevoegd: 1. Een bereidingsstaat (uittreksel uit het journaal) der gedurende het semester vervaardigde preparaten. 2. De expeditielij sten der ontvangen artikelen. 3. De processen-verbaal der afgeleverde bereidingen. § 190. Driemaandelijksche opgave van verbruikte of gebroken artikelen. Art. 135 R. M. G. D. — A. O. 1867, No. 43. Alle drie maanden wordt door den apotheker, belast met het scheikundig laboratium, een staat opgemaakt en aan den chef over den geneeskundigen dienst ingediend van de in het laboratorium verbruikte of gebroken artikelen. Deze staat wordt door den chef, den chef van het departement van oorlog aangeboden, met voorstel om bij het gouvernement de afschrijving van het verbruikte of gebrokene te provoceren. V. Beheer en verantwoording, enz., van geneesmiddelen, utensilien en instrumenten. § 191. Toelichting daarop. a. Wijze van verstrekkingen. O. M. G. D. 1870, No. 3. In opvolging van het voorgeschrevene bij Stbl. No. lila van het jaar 1857, namelijk dat de administratie van 's Rijks Geneesmiddelen in Nederlandsch-Indie, in Nederlandsch gewigt ö zal plaats hebben, zooals bevolen is bij koninklijk besluit, dd. - i aart 1817, (Indisch Staatsblad van het jaar 1838 No 2) geschieden alle verstrekkingen van geneesmiddelen uit' 's Rijks magazijn van geneesmiddelen of zijne onderdeelen in decimaal gewigt, terwijl de verstrekkingen van geneesmiddelen op daqelyksche voorschriften aan zzeken in medicinaal gewigt plaats hebben, met dien verstande, dat zij op de daarvoor bestemde worden00 1JSt6n " dedmaalSewigt herleid en verrekend Bij de verstrekking van geneesmiddelen ten behoeve van andere departementen, zooals bedoeld is bij Staatsblad No 151 van het jaar 1866, inhoudende de .Kegelen en voorschriften voor het materieel beheer en bij materieele verstrekkingen" houde men in het oog, dat die verstrekkingen van "eneeskun- sTt , h ,eften Ult den milltairen voorraad volgenderwijze gesplitst behooren te worden, als ten laste van: . "• Het ^P^tement van binnenland,ch bestuur; die voor pradjoerits en djaijang-secars, ieder afzonderlijk te behandelen ^\oor Val °nterWijS' 6eredienSt en ^verheid; stichtend beWtig<* en armengel c. liet departement van burgerlijke openbare werken; die ten behoeve der diensttakken daartoe behoorende onder W (sorteert administratief het departement van Finantien), die voor civiele Gevangenen bannehngen en justitie-bedienden, en voor krankzinnigen die bij vonnis onder behandeling verwezen en in de hospitalen opgenomen worden. "V erstrekkingen voor politie-dienaren te Benkoelen en ommelanden, Lampongsche distrikten, Palembang, Soekaradia (Banjoewangie) Maros, Parang-Loë en Takalar (Celebes) moeten gebragt worden ten laste van a. j " De verstrekkingen voor politie-dienaren mogen niet -ecumu eer worden met die voor gevangenen en bannelingen maar moeten afzonderlijk behandeld worden. ' ten^lLtlT baref n"T r kettinggangers; te Koetei, komen ten laste van de steenkolenmijn aldaar. e. Het departement van marine; die aan schepen, of derzelver bemanning van Zr. Ms. en van de gouvernements-marine; — voor de schepen welke ten laste komen van het budget in Nederland, afzonderlijk te behandelen. Ook de aanvragen tot verstrekking aan elk der hiervoren genoemde departementen moeten steeds afzonderlijk worden opgemaakt. b. Opmaking der verantwoording van geneesmiddelen. Voor de opmaking van de halfjaarlijksche verantwoording van geneesmiddelen bezigt men het gedrukt model, hetwelk tot dit doel bij de jaarlijks verstrekte gedrukten wordt afgeleverd. De indiening der verantwoording door den eerstaanwezend apotheker of met den pharmaceutischen dienst belasten officier van gezondheid aan den chef over den geneeskundigen dienst geschiedt, na door den dirigerend of eerstaanwezend officier van gezondheid voor gezien te zijn geteekend, regtstreeks, zonder geleide-missive, doch onder overlegging van een inventaris in duplo. Is het noodig iets ter toelichting mede te deelen, dan geschiede zulks bij eene „nota van bemerkingen." Op de zooeven genoemde inventaris moeten vermeld worden. a. de verantwoording van geneesmiddelen. b. de bescheiden, genoemd bij Alg. Order van 1867, No. 43, | sub I als: 1. Eene gekwiteerde expeditie (triplikaat) der voldane (ont- vangen) aanvragen van geneeskundige behoeften uit militaire 3 of andere voorraden ten behoeve van het departement van i oorlog of andere departementen. 2. Eene lijst, van het gekomponeerde, met vermelding der i hoeveelheid van ieder verbruikt artikel en van het produkt. 3. Eene lijst der artikelen, ontvangen van de hospitaaldirektie. 4. De dagelijksche relevés der in het hospitaal voorgeschre- •< ven geneesmiddelen, opgemaakt door de wachthebbende apo- •< thekers. 5. De relevés der buiten het hospitaal voorgeschreven geneesmiddelen. 6. De maandelijksche algemeene verzamelingstaten. 7. Eene gekwiteerde expeditie (duplikaat) van voldane (verzondene) aanvragen van geneeskundige behoeften ten behoeve van het departement van oorlog, benevens afschriften der voldane (verzonden) aanvragen van geneeskundige behoeften ten behoeve van andere departementen en van die, welke plaats hebben gehad voor praktijk tegen betaling waarvan het geldswaardig bedrag reeds in 's lands kas gestort is; de bewijzen van storting zullen hierbij worden overgelegd. 8. De bons van verstrekte breukbanden, geteekend door de gebruikers; c. de verantwoording van chirurgikale instrumenten (jaarlijks volgens gedrukt model La N.) d. de verantwoording der veldmedicijnkisten en verbandtasschen, met hun inhoud, behalve de geneesmiddelen, die op de gewone halfjaar]ijksche verantwoording verhandeld worden; e. eene verzamelingstaat der ingekochte inlandsche of uit civiele apotheken aangekochte geneesmiddelen (in simplo); /. de aanvraag van geneesmiddelen voor het volgend halfjaar (in triplo.) Den administrateur van 's Rijks geneesmiddelen is opgedragen, om bij den ontvangst van deze verantwoordingen en bij akkoord-bevinding één der inventarissen, voor ontvangst" geteekend, regtstreeks aan den inzender terug te zenden. Indien door den administrateur, bij de verifikatie bemerkingen gemaakt worden, en deze door den chef over den geneeskundigen dienst aan den betrokken dirigerend of eerstaanwezend officier van gezondheid worden opgezonden, met bijvoeging van „om het noodige te verrigten of te doen verrigten, " geldt dit als een last om den legger der verantwoording, overeenkomstig de gemaakte bemerkingen te doen verbeteren. De bemerkingen worden daarna bij den legger-verantwoording gedeponeerd. g. Bij de herleiding van medicinaal tot decimaal gewigt, aifcuieue uoor veraroogincr Ot vervlucrtlffiucr van len, of uit andere oorzaken, ontstaan in den regel in de werkelijk aanwezige hoeveelheden kleine verschillen, hetzij meerder-, hetzij minderheden. Ten einde -dit bezwaar uit den weg te ruimen, zijn de recensemcntstaten ingevoerd. Zij worden bij de jaarlijks verstrekte gedrukten afgeleverd en dienen om van de bevonden minder- of meerderheden af- of bijschrijving te verkrijgen, waaruit dus voortvloeit, dat hierop geene utensilien en instrumenten mogen gebragt worden. Zij behooren bij de verantwoording van geneesmiddelen, aan het einde van ieder jaar te worden overgelegd in duplo, alsmede bi] het overgeven en overnemen van iederen pharmaceutischen dienst. Zoodra deze staten terug ontvangen zijn en ingevolge de daarop gestelde dispositie gehandeld is, behooren zij bij de eerstvolgende verantwoording van geneesmiddelen te wórdenovergelegd, ten einde van de plaats gehad hebbende regulari- satie te doen blijken. Bij de berekening van het geldswaardig bedrag van geneesmiddelen, enz., die ten behoeve van de civiele praktijk of voor andere departementen gebruikt zijn, wordt als beginsel aangenomen , dat alle onderdeelen van een cent, welke minder dan 0.25 bedragen, niet worden gerekend; van 0.25 tot 0.74 geldt voor een halven cent, 0.75 en daarboven is een cent. Beheerders van apotheken worden, ingevolge art. 90 der wet van 23 April 1867, Stbl. no. 106, aangemerkt als buitengewone comptabelen, en zijn als zoodanig rekenpligtig aan de algemeene rekenkamer, doch overeenkomstig het bepaalde bij Stbl. 1866, no. 98, niet verpligt tot borgstelling. De indiening hunner verantwoordingen geschiedt echter niet regtstreeks aan de algemeene rekenkamer , doch door tusschenkomst van de militaire geneeskundige autoriteit, tot welke zij zich regtstreeks verhouden. C. NADERE BEPALINGEN OMTRENT AANVRAGEN EN VERSTREKKING VAN GENEESMIDDELEN, ENZ. Art. 111 R. M. G. D. A. O. 1867, No. 43. a. De verstrekkingen van geneesmiddelen uit s lands mili- tairen voorraad, ten behoeve van alle departementen, geschieden te Batavia uit 's Rijks magazijn van geneesmiddelen te Weltevreden; op andere plaatsen uit de militaire magazijnen of apotheken aldaar aanwezig.
48,009
MMUBA15:005596096:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,868
Weekblad voor Israe\u0308lieten, jrg 13, 1868, no. 44, 15-05-1868
null
Dutch
Spoken
5,932
11,474
A“. 1868.; ■; Dertiende Jaaraana. V 50^01?' \ \ * I « \AI/Jrm\i^t\ Weekblad voor Israëlieten. Verschijnt eiken Vrijdag. Prijs per jaargang ƒ5. Buitensteden binnen het rijk franco f 8.50. Afzonderlijke nommers 15 cents. Toezendingen en Advertentiën Woensdag aan het bureau van dit blad..\matel3traat, P 88, te Amsterdam. N“. 11. Vrijdag 15 Mei. Uitgevers: S. M. COIITIIVDO .Wr. & €'. ! Advertentiën van I—s regels 60 ct., iedere regel meei – 10 ct., belialve de zegelgelden. Kapitalen of buitengewoon groote letters worden dubbel berekend. Ongefraukeerde brieven enz., tenzij van onze vaate Cor [ respondenten afkomstig, worden bepaald geweigerd. CORRESPONDENTEN: Gebrs. Uelinfaute, te ’s Gravenhage, Gebrs. Ilaagens, te Botterdam. EEN MODEL-GEESTELIJKE. Een geestelijke van den echten ouden stempel, die de belangen zijner gemeente boven zijne eigene stelt en waar het noodig is blijk geeft van zelfverloochening en zelfopoffering, behoort in onze dagen zeer zeker niet tot de alledaagsche verschijnselen. Toch werden er nog zoodanige karakters aangetroffen, en juist om hunne zeldzaamheid verdienen zij zoowel als hunne daden aan hunne ambtgenooten ten voorbeeld gesteld te worden. Uit dit oogpunt alleen reeds verdient het volgende allezins vermelding. De eerw. heer M. N, Nathan, geestelijk herder bij de Israelietische gemeente op St. Thomas, heeft onlangs het \olgende schrijven gerigt aan haren voorzitter en hare vertegenw'ooi'digers: //Mijne heeren! —Na rijp en kalm overleg heb ik besloten u te schrijven over een onderwerp van groot gewigt voor de gemeente, maar van nog pooler gewigt voor mij zelven, uwen herder, wiens gevoelens, belang en positie er ernstig door worden getroffen. //Verscheiden personen verklaard hebbende niet langer te zijn leden onzer gemeente, zün onwillig om verder tot hare instandhouding door geldelijke bijdragen mede te werken en weigeren ook hun aandeel in de voldoening van die verpligtingen, welke sommigen hunner zelfs hebben helpen aangaan. Hunne weigering noodzaakt bestuurderen hunne toevlugt te nemen tot strenge maatregelen, onder de bestaande omstandigheden zeer zeker gewettigd en regtvaardig, maar toch onaangenaam voor hen in hun officieel karakter en even onaangenaam voor de gemeente in het algemeen, vermits zij leiden tot het levendig houden van een toestand van opgewondenheid en bitterheid, die wij allen afkeuren en betreuren. Maar hoe zal in de behoeften der gemeente kunnen worden voorzien als men niet zijne toevlugt ' neemt tot bedoelde maatregelen? Moet het gemis van inkomsten worden goed gemaakt – door het opleggen van verhoogde belasting aan ( de overige gemeenteleden? Dit zou klaarblij- : kelijk niet redelijk wezen om vele redenen, in ’ wier opsomming ik thans niet zal treden. Nog ' verwerpelijker zoude het zijn als men de ar- * menbedeeling ging inkrimpen of de bezoldi- '' gingen verminderen. Maar hoe dan uit het ’ dilemma te geraken? lets moet er gedaan, een offer moet gebragt worden. Doch door \ wien ? ,/Het volgende voorstel zal de bestaande moeijelijkheid uit den weg ruimen, en ik doe het, eenvoudig en opregt, om geene andere reden dan om vrede en rust in ons midden te bewaren. Laat het geheele jaarlijksche bedrag van den hoofdelijken omslag, vallende op hen die verklaard hebben niet langer tol de gemeente te willen behooren en op dien grond betaling weigeren, w’orden afgetrokken van mijne jaarlijksche bezoldiging in mijn contract met de gemeente vastgesteld. Trekt er tevens af het bedrag, dat voor de kas der synagoge mogt verloren gaan ten gevolge van de eventuele uittreding van nog meerdere leden. Het verlies van inkomsten, ofschoon niet zonder 'j-e-wigt voor een man van gevorderden leeftijd, die wel den wensch mag koesteren een weinigje ter zijde te leggen voor een mogelijk geval van geestelijk of ligchamelijk onvermogen, deert mij toch zeer weinig als het geschiedt op de roepstem van den pligt eh voor de dienst van God. Zijne Voorzienigheid heeft mij nooit ontbroken, en ik ben te oud dan dat ik op haar niet zoude blijven vertrouwen. //Door dit mijn voorstel zullen onaangename regtsgedingen vermeden, lastertongen tot zwijgen gebragt, schandalen gesust, het evenwigt in het debet en credit der synagoge hersteld worden en last nol least zoo ons aantal i ook geringer moge zijn, zal er toch meer een-j heid van gevoelen, meer eenheid van bande- j ; ling, meer ernst en warmte in het godsdienj stig denken en doen, meer kalmte, rust en j vrede in en builen het bedehuis wezen. //Sommigen zullen mij misschien tegenwerpen, dat dit aanbod te groot eene opoffering mijnerzijds is; doch men vergete niet, dat de wereld noodwendig meer en veel grootere offers van ons vraagt dan ooit door God in Zijne liefde en door de godsdienst van ons gevergd worden; op hare stem behoort elke gedachte aan eigen belang te verdwijnen, onze behoeften behooren te worden iugekrompen, onze begeerten zich te beperken. Als uw geestelijke en leeraar betaamt het mij een voorbeeld te zijn van zelfverloochening, dat gij de vrijheid hebt | te volgen, zoo een heilig doel bereikt en be- i vorderd moet worden. //Ontvangt, Mijne heeren enz. {get) //M. N. NATHAN^’. BÜITENL.4NDSCIIE BEKIGTEN. Marokko. Brieven uit Tetuan houden o. a. in, dat de Moor Aisa, die reeds den moord van verscheidene Israëlieten op zijn geweten heeft, in de vorige maand wederom een Israëliet heeft vermoord. Het schijnt dat deze man, hetzij uit dweepzucht, hetzij om eene andere reden, deuitroeijug der Joden ten doel hoeft. Eene deputatie van Joodsche notabelen te Tetuan heeft zich nu naar Tanger begeven, ten einde den Marokkaanschen minister en de vertegenwoordigers der vreemde mogendheden te verzoeken, haar aanbebevelingsbrieven aan den sultan te Marokko te geven, werwaarts twee of drie harer leden zich alsdan zullen begeven, ten einde Z. M. te smeeken afdoende maatregelen tegen deze moordtooneelen te nemen. De Engelsche en ook andere vertegenwoordigers alsmede de Marokkaansche minister van buitenlandsche zaken Bargash hebben inderdaad krachtige aanbevelingen aan de deputatie gegeven, waarin zij haar verzoek met nadruk ondersteunen. Ruuicnic. Wederom brengen wij onder het oog onzer lezers de in den loop dezer week door binnen- en buitenlandsche dagbfaden medegedeelde berigten omtrent do zaak onzer geloofsgenooten de Donau-Vorstendommen; De heer Carp, lid van do Tweede Kamer heeft eene interpellatie gerigt tot de regeriu'' met betrekking tot de vervolging, waaraan do Israëlieten hebben blootgestaan. De heer Bratiano heeft den interpellant zeer uitvoerig geantwoord. Hij heeft het leedwezen dor regering uitgedrukt, dat do zaak niet uit den weg was geruimd door de kamer gelijk in der tijd was o voorgesteld, namelijk door aan de Israëlieten staatt kundige regten te verleenen; nog heden zou dit e het beste middel zijn tot oplossing der kwestie, die niet van godsdienstigen, maar van maatschaplijken aard is. De regering is tegen alle ver- volgiug van dien aard; zij zal in het vervolg alle pogingen, daartoe strekkende, met kracht tegen- gaan. Do heer Hormuzaki stelde daarop de^volgende motie voor: »De kamer verwerpt," als " ongegrond, de klagt betreffende de Joden-vervol■ ging, keurt do houding der regering goed en 1 gaat over tot de orde van den dag”. Deze motie werd aangenomen met 47 van de 91 stemmen; ! j de 44 andere leden bleven buiten stemming. ■ I Omtrent het oponthoud van prins Karei jte Baton deelt de Neue Freie Presse het I volgende mode: Den 18den April te 4 ure na-I middag kwam de prins aldaar aan. Onmiddellijk j verzamelden zich voor het hotel, waar hij zijn I intrek had genomen, vele honderden dier ongelukkige, uit hunne woonplaatsen verdreven Israëlieten, met hunne schier uitgemergelde vrouwen en half naakte kinderen: een treurig gezigt, voorzeker, voor oen regent bij zijn eerste intrede! Deze smeekenden werden echter niet toegelaten; maar de Israelietische notabelen der stad werden uitgenoodigd den tweeden ochtend ter audiëntie te komen. Van dezen tusschentijd maakte de minister Bratiano, die den vorst vergezeld had, gebruik, om den ontvanger-generaal van het Bakonor-district, die dikwijls met de notabele Israëlieten in aanraking kwam, naar dezen af te zenden. Hij bood hun een vooraf in gereedheid gebragt loyauteits-adres aan den prins ter teekening aan, waarin hunne volkomeue tevredenheid mot de tegenwoordige regering en met den prefect Lecca werd te kennen gegeven. Deze boodschapper, niet bekend als een verklaarde Jodenvijaud, gaf hun een wenk, dat de regering en do prefect alles zouden goed maken; dat het mitsdien noodig was bij den prins met lof van hen te gewagen. De notabelen, die dadelijk lont roken, beloofden den hun gegeven raad te zullen opvolgen. Zij gaven die belofte, ten einde des te zekerder tor audiëntie te worden toegelaten, doch stelden een adres op, waarvan de inhoud geheel anders luidde. Zij beklaagden zich daarin over de ondergane mishandelingen, en toen zij dit adres in tegenwoordigheid van den Oostenrijkschen staroste, baron von Albon, aan den prins overhandigden, schetsten zij tevens in moedige taal den waren stand der zaken, terwijl baron von Albon de spitskogels toonde, die hij, als zaakkundige, voor dezelfde verklaarde die aan de nationale garde waren uitgereikt en die de Oostenrijksche consul-generaal, baron Eder, te vergeefs had gereclameerd. Toen de deputatie, na eene vriendelijke ontvangst bjj den prins te hebben genoten, de audiëntie-zaal had verlaten, riep de minister Bratiano, door op de glazen te tikken, haar in zijn kabinet. Hij verweet haar in harde bewoordingen, dat zij hare noodkreten door Europa liet klinken, waarop zij hem eene menigte kwitantiën van aan hem zelven gerigte telegrammen vertoonde, die zonder gevolg waren gebleven, en hem nu vroeg, wat zij onder zoodanige omstandigheden dan had moeten doen? liitussclien vulde zich het voorplein met een schrikwekkend aantal der van alle kanton toegestroomdo verdreven Israelietische familiën. Het démenti, het officiëele de'menti, dat do Eumenische regering gegeven heeft aan de berigten omtrent de vervolgingen die in bet district Bakou tegen de Israëlieten plaats hadden, heeft, gelijk wij gezien hebben uit twee rapporten het een gezamenlijk van de vreemde consuls, en het ander van den Oostenrijkschen consul-generaal weinig gebaat. Wij hebben voorts nog in een ander opzigt gezien, dat dit démenti geen geloof verdiende. Immers was er de agitatie groot ten gevolge der maatregelen, die de regering genomen had ter bescherming der Israëlieten. Nu lezen wij in een der dagbladen, dat de bevolking in Bakou in volslagen opstand zou zijn, en een ander blad, oen Eumenisch orgaan, verzekert zelfs, dat er proclamatiën zijn verspreid, waarin het volk te wapen wordt geroepen, daar men het oogenblik gekomen acht om het land te verlossen van de vreemde tirannen (natuurlijk de Israëlieten) en de binnenlandsche verraders (dit slaat op het ministerie Bratiano, dat door de openbare opinie in Europa wel wordt gedwongen zijne partij afvallig te worden en de vervolgingen tegen te gaan). En wat misschien meer zegt: ook te Bucharest zelf is men niet zonder vrees voor een opstand. Men ziet dus dat de zaken een dreigender aanzien beginnen te krijgen. Eene uitbarsting van de hartstogten des volks of een coup d’état van prins Karei zou tot zeer gewigtige gevolgen kunnen leiden, en op de Oostersche kwestie, reeds zéé teer van aard, dat men haar ter naauwernood kan aanroeren, zou dit kunnen terugwerken op eene wijze, die niet van schokken bevrijd bleef. Kerkeiijke Sinat. Het Giornale di Roma berigt dat de Dans gelast heeft medailles uit te reiken aan de Israelietische geneesheeren, die zich hebben onderscheiden bij de verpleging hunner geloofsgenooten tijdens het heerschen der cholera in 1867. Oostenrijk. Uit Sambar berigt men, dat, naar aanleiding van een ministerieel beishiit, de stodelijke kas een evenredig aandeel zal bijdragen tot onderhoud van het Israelietische gasthuis. Hetzelfde zal geschieden in alle steden, waar Israelietische gasthuizen bestaan; zij ontvangen naar verhouding gelijke bijdrage als de Christen gasthuizen. llongnfije. Volgens den Pesther draagt het Hongaarsch-Israelietiscli-schoolfonds thans bijna twee mülioen, en het jaarlijksch rentebedrag meer dan 190,000 11. De Israël, gemeente te AVeisskircheii heeft den minister Giskra tot haar eerolid benoemd. De minister heeft die benoeming niet alleen aangenomen, maar zelfs per telegraaf zijn dank voor die onderscheiding betuigd. OnitsclilaHcl. De Beijersche minister van oorlog, baron von Prankh, heeft een besluit uitgevaardigd, houdende, dat voortaan militairen van de Israelietische belijdenis op alle Israël, feestdagen van de dienst bevrijd zijn, zoodat zij op die dagen zelfs niet formeel verlof behoeven te vragen, om de godsdienst-oefeningen te gaan bij wonen. IJit Munchen wordt gemeld; Dr. Friedmann alhier, die verscheidene jaren als officier van gezondheid in ïlederlaudsche dienst stond, heeft dezer dagen van den Koning der Nederlanden de orde van de Eikenkroon ontvangen. In de Israelietische gemeente te Keulen zijn 4000 th. voor de noodlijdende geloofsgenooten in Rusland bij een gebragt. Onlangs deed zich te Berlijn het geval voor, dat oen ongehuwd Israelietisch meisje, dat den knaap, waarvan zij was bevallen in den Israelietischen ritus had laten opnemen, plotseling hevel van de regtbauk ontving, het kind in de Christelijke godsdienst te laten opvoeden, aangejsien bet was bekend geworden, dat de vader een Christen was. Te gelijker tijde stelde de regtbank een Christelijken voogd over het kind aan. Het Jandregt schrijft dit werkelijk zoo voor. Men vraagt thans echter en met regt of art. 12 der rijks-constitutie deze land-regtelijka bepalingen niet heeft opgeheven? BINNENLANDSCHE BERIGTEN. Aïnsttei-ilïiiii, 14 Tot lid der Prov. Staten in Zu'd-ITolland is o.a. herkozen de heer L. Pincoffs te Botterdam. Zaturdag e.k. zal de eerw. heer Jb. Lopes Cardozo Jr. bij de ochtenddienst in de Ned. Port. Israël, synagoge eene predikatie houden. In het letteroefenend genootschap Tot Nut en Beschaving hield op Donderdag-avond jl, de heer Jacobus Polak eene voordragt over //den suiker en de suiker-fabricatie”. Wij vernemen, dat mejufvr. C. de Torres en mejufvr. B. van Tijn alhier in de vorige week te Haarlem met goed gevolg zijn geëxamineerd, de eerste als hulp-onderwijzeres, de tweede in de Engelsche taal. Als een opmerkelijk blijk van israelietiseben ' liefdadigheidszin is, dunkt ons, wel vermelding I waardig, dat gedurende het nu afgeloopen speel – ' ; saizoen in de verschillende schouwburgen hier ; ter stede zes uitvoeringen werden gegeven voor ! genootschappen waarvan bf geheel bf grootendeel de besturen uit Israëlieten zijn zamen- j I gesteld. Te meer opmerkelijk is dit omdat, ■ hier niet geheel van eigenbelang sprake kan | zijn, daar van de voordeelen die daaruit zijn j voortgesproten ook door belijders van andere | gezindten genoten werd. j De bedoelde genootschappen zijn de volgende:! Grand Théatre. | 1. Nut en Weldadigheid met medewerkitig ! der liedertafel Oefening haart Kunst, ten bej hoeve der kas; 2. Vriendenkring, voor de kaj iiaalarb:iders; 3. Weldoen zij ons doel (telt ; vele Christenleden), ten behoeve der kas; 4. Liefdadigheid, ten behoeve der kas. Salon des Variétés Boas en Judels: 5. Winterverzorging, ten behoeve der kas. Stads-Schouwburg: 0. Onderling Diamantslijpers-fonds, met medewerking der liedertafel Zanglust., ten behoeve der kas. Rotterdam, 3 Mei. Heden had alhier, onder het voorzitterschap van dr. J. D. Oppenheim, het jaarlijksch openbaar examen plaats van de leerlingen der godsd. Israël, armenschool. Na cenige toepasselijke coupletten van de leerlingen en een kort woord van den voor zitter, waarin hij hoofdzakelijk wees op het gewigt van het onderwijs in de godsdienst in het algemeen en op dat onzer schamele jeugd meer in het bijzonder, ving het onderzoek naar de gemaakte vorderingen en de kennis met de laagste klasse aan. Deze gaf blijk van tamelijk bedreven te zijn in het lezen der Hehr. taal, het vertalen der meest gebruikelijke lof- en dankzeggingen, enz. Achtervolgens werden nu ook de middelste en hoogste klasse der meisjes en jongens geëxamineerd in de verschillende vakken van het onderwijs, die gewoonlijk op de scholen als de hier bedoelde worden onderrigt, en de uitkomst van dat onderzoek was, het werd algemeen erkend, hoogst bevredigend. Yooral de hoogste klasse toonde zeer goed bedreven te zijn in de Bijbelgeschiedenis tot aan den wederhouw des tempels, in de beginselen der geloofsgronden, ook in verhouding tot die van andere eerediensten en in de pligtenleer, terwijl door de jongelingen ook eenige verzen des Pentateuclis met Baschi’s-commentaar werden voorgedragen. Schoon de vragen door den hoofdondeewijzér tot de leerlingen werden gerigt, zoo was bij monde van den voorzitter nogtans medegedeeld, dat dit ook door de aanwezigen kon geschieden, waarvan dan ook gebruik werd gemaakt. Zoowel bij monde van den heer dr. Oppenheim als door anderen werd daarna een warm woord van hulde gebragt aan den hoofd- en hulponderwijzer voor hunnen ijver, beleid en volharding in de zaak van het onderwijs, dat vooral door hunne onvermoeide pogingen tot zulke goede uitkomsten heeft geleid. De onderwijzer Preegers betuigde toen, ook namens zijne cünfrater.'j, dunk auu de schoolcomiuissie voor de welwillende woorden zoo even gespro-, ken en beval de belangen, zoowel van zich zelven als van zijne medearbeiders, in de krachtige ondersteuning des bestuurs. Ook de leerlingen Veronica van Vliet en , Elias de WolfP, alsmede sommige ouders van schoolgaande kinderen spraken een woord van j dank tot de schoolcommissie en de onderwijzers, waarna de uitreiking van prijzen en loffelijk ontslag plaats had. Uit het toen door den j voorzitter medegedeelde stippen wij slechts aan: dat de school telt ruim drie honderd leerlingen, dat aan een dertigtal (1) prijzen zijn toegekend, dat veertien kinderen, zes jongens (2) en acht meisjes (3), de school zullen verlaten en aan wie allen een loffelijk getuigschrift kan worden uitgereikt, terwijl bij de jongste aanname vijftig nieuwe leerlingen zijn ingeschreven; dat het damesfouds hoofdzakelijk tot uitreiking van kleedingsfukken aan de jeugd en tot het doen aanleeren van vrouwelijke hand-I werken enz. aan meisjes, die de school eervol verlaten, veel bijdraagt ter bevordering van orde en leerlust bij de scholieren, en dat de jeugdige vereeniging //tot beoefening der Joodsche 1 wetenschappen alhier” een tal prijzen ter disposi' tie van de schoolcommissie had gesteld, waarvoor j hij den dank der schoolcommissie betuigde. i De heer Kalman Haageus, voorzitter der I genoemde vereeniging, wees er toen op, hoe j zeer de instelling prijs stelde op de belanglooze I eh omvattende werkzaamheden van het school, bestuur, op den vruchtbaren werkkring van de ! onderwijzers, die ook de vereeniging als hare leeraars mogt begroeten, en eindigde met de hoop uit te drukken, dat men bij eene volgende gelegenheid door aanwinst van leden in staat mogt zijn meer te doen dan thans. //Maar”, zoo ging hij voort, //al werd deze hoop verijdeld, dan nog zou de schooljeugd den besten prijs verworven hebben door opgewekten ijver, verhoogden leerlust, vermeerdering van kennis”. Met eene rede van den rabbijn—inspecteur werd dit onderzoek besloten. De redenaar bragt hulde aan allen, die medegewerkt hebben tot bevordering van het godsdienst—onderrigt; aan onderwijzers, schoolcommissie, contribuanten, enz.; wees de loffelijk ontslagenen er op, wat de school voor hen was, wat de maatschappij hun waarschijnlijk zou aanbieden, herinnerde de ouders, dat het Imis of gezin de vruchten, in de school geplant, tot rijpheid moet brengen en besloot met eene algemeene beschouwing over de liooge roepitig des Joden\ doms, zoo wel in zijn wezen als in datgene, wat I gewoonlijk slechts als vorm wordt beschouwd. I (1) Israël van Geldcrcn, Elias de Wolff, Mozes i Snoek, Jaeob van Lier, Levie Davids, Lecndert Druki ker, Philip Assau, Barend Kreb, Uavid ïokkie, Philip 1 Zoest, Ilartog van Gelderen, Levie van Wittere, Hona I van Gelderen, Jaeob Vos, Joseph Juda Brandei, Na-I than van Gelderen, Samucl van Praag, Leendert Davids, Levie Blom, David Godschalk, Veronica van Vliet, Kaatje Marsman, Grietje Mug, Kaatje van Bienen, Grietje Zoest, Saartje liazeman. Pleintje Boekbinder, Iloosje Goudman, Jausje Mattemau en Leentje van Buren. (2) Elias de Wolff, Jaeob van Iner, Mozes Snoek, Plartog Ilijmans, Salomon Boekbinder en Izak van Gelderen. (3) Veronica van Vliet, Kaatje Marsman, Kaatje van Bienen, Grietje Mug, Grietje Zoest, Kaatje liazeman, Carolina Been en Cato de Vrede. Groningen, 3 Mei. LI. Vrijdag had iu de vergaderzaal der Ned. Israël, gemeente alhier, de installatie plaats van den nieuw benoemden parnas-thesaurier, den heer dr. J. P. Cohen, in tegenwoordigheid van leden van kerkeraad, armbestuur en schoolcommissie, alsmede vair de hoofdambtenaren der gemeente. De voorzitter, de heer A. I. Drilsma, sprak den titularis met hartelijke woorden toe, herdacht daarbij het groot verlies, hetwelk de gemeente te betreuren had door het te vroeg afsterven van hem, wiens plaats nu wederom vtrrangen wordt, doch wenschte de vergadering en de gemeente geluk met de benoeming van een man, die reeds vroeger, als lid van het dagelijksch bestuur en als parnas-thesaurier, getoond had de belangen der gemeente te ken- neu en te behartigen. De heer Cohen hieroj antwoordende, herdacht mede zijn waardigei voorganger, en aanvaardde nu de hem opge dragen betrekking met de verzekering, di reglementen dezer gemeente met naauwgezet beid te zullen opvolgen; spreker merkte daarbi o. a. aan, dat art. 46 van het reglement dezti gemeente den werkkring van het dagelijksch bestuur afbakent, en dit door hem naauwkeurig zal nageleefd worden, doch dat ook litt. I. van datzelfde artikel door de leden van het dagelijksch bestuur dient opgevolgd te worden. Ten slotte rigtte hij als nieuw benoemd viesvoorzitter van den kerkeraad het woord tot de leden van dat collegie, wier medewerking hij inriep, verklarende dat hij de handhaving van de artt. 1 en 2 van het kiesreglement steeds zou voorstaan, en de laatste zou zijn, die zijne stem zou geven, om den gemeenteleden eenmaal gegeven praerogatieven te ontnemen. Ten slotte bedankte de heer J. P. Israels, lid van het armbestuur en der schoolcommissie, den voorzitter voor de hulde, zijnen overleden broeder gebragt, en de vergadering voor de deelneming, in het geleden verlies betoond, en gaf onder anderen den weusch te kennen, dat door de vereende krachten van den kerkeraad zoo als deze nu is zamengesteld, en van de school-commissie, als ten deze met elkander in zoo naauw verband staande, het Israël, godsdienst-onderwijs, hetwelk thans alhier zoo zeer kwijnende is en zoo veel te wenschen overlaat, hersteld en weder op dien voet mogt worden gebragt, waarop het 20 a 30 jaren geleden stond. Wij geven aan deze plegtigheid des te eerder publiciteit, wegens de belangrijke punten, die daarbij ter sprake kwamen, en voegen er den wenscli bij, dat het gesprokene niet als eene stem in de woestijn beschouwd, maar ter harte genomen en in praktijk gebragt worde. 11 Mei. Als eene curiositeit en tevens lot een bewijs, dat de afschaffing van de veiling der Mitzwoth eene noodzakelijkheid is, dient, dat Zaturdag jl. in de synagoge van de Israël, afgescheidene gemeente Tesuath Jisrael eene niet te Groningen te huis behoorende dame, doch ter gelegenheid van de kerkelijke huwelijks-inzegening haars zoons daar tegenwoordig, van de vrouwen-gaanderij af 3'i333 1 gekocht heeft, waarmede zij, wegens onbekendheid met den inbond van het geveilde, haar zoon wilde vereeren, die echter voor de Thora reeds opgeroepen was. [Wij zien niet in, waarom men, al is men reeds ter Thora geroepen geweest, niet ook 3’J2O zou kunnen waarnemen; ons althans is het niet bekend, dat dit ergens verboden is. Eed.] Dordrecht, 9 Mei. In The Eastern Mor- ' ning News and Huil Advertiser word met zeer ' veel lof gesproken van onzen voornialigen stad- ' genoot den heer Henri Hartog, die, te Huil ' gevestigd, zich den lof heeft weten te verwerven van de beste violist daar ter plaatse te “ zijn; ook als muziekonderwijzer en orkest-directeur worden zijne ongewone bekwaamheden ' zeer geroemd. Op een concert, onlangs onder ' zijne directie gegeven, heeft hij door zijne uitstekende leiding en voortreffelijk spel een overgroot ' publiek in geestdrift gebragt en werd hij uitbundig toegejuicht. z Meppel, 10 Mei. Men verneemt, dat de kerkehjke besnijder M. J. van Z., reeds yoeger wegens zekere onregelmatigheden bij * de commissie van toezigt over de kerkeliike besnijdenipen aangeklaagd, thans wegens herhaalde schending van het reglement, in zijne genoemde functie is geschorst. “ Zwolle, 10 Mei. Mejufvr. M. van Ommen, ï den Isten dezer alhier overleden, heeft o. a. /500 vermaakt aan de armen der Neder].' Israël, gemeente. ° Deventer, 10 Mei. De stoomboot van hier op di Amsterdam zette eergisteren morgen negen pas- v( sagiers voor Zwolle, aan het groote veer in de een bootje – naauwelijks voor vijf personen geschikt af, dat waarschijnlijk door onvoorzigtigheid op de pont raakte en omsloeo" Rt jp j waardeer alle passagiers hun deed in de gel)ii ' ven zouden hebben gevonden zoo niet spoedis e- j aangebragte hulp hen van een anders gewisser Ie I dood had gered. Een menschenleven is, helaas, t- i ecliter nog daarbij diep te betreuren, en wel ij : dat van den heer A. J. van Eaalte van hier, ir voor wien de spoedig aangebragte hulp nog te h laat kwam, nalatende eene diep geschokte wei- duwe en zes kinderen. [. Heden had de ter aarde bestelling plaats it en wel op eene 'alhier bijna voorbeelde-1. loos plegtige wijze. De innige deelneming – over dit noodlottig ongeval, zoowel door Isit raeliet als niet—lsraëliet, is met geen pen te j beschrijven. g Op de begraafplaats gekomen zijnde. Meld t de heer balomons, godsdiensf-onderwijzer en !, leeraar bij de instelling a'3Dn alhier, eene I- lijkrede, naar aanleiding van Ijob Vil- 1 13’ 3’3B’ ’3’3l fn.y hy truxS an waarin '. hij de goede hoedanigheden van den over– ledene als Israëliet schetste, wat de achtergej blevenen in hem als zorgend huisvader verliezen, y en eindelijk hoe de godsdienstige genootsohap-3 pen een getrouw bezoeker in hem missen. Zalig 3 ruste zijne assclie! I CoRKESP o IV D E IV tTr “ 3 O; te S Uw opstel kan, als rakende alleen uw pariicu.icr belang, sleclits als advertentie tegen het ' gewone tarief worden geplaatst. j ; Jfiegahté Uwe aanmerkingen zijn ongegrond; gij i zijt verkeerd ingelicht. Vereer ons met een bezoek , 1 en wij zullen het u aantoonen. ■ Het Weekblad van het Regt van 11 dezer ! neemt het artikel van Dioktos; „Clandes- ' ' vf’‘jverbindtenissen” uit Ui Nieuw Israelietischl Weekblad over, en zegt in een onderschrift, dat de I opmerking van Dioktos, als zou art 199 O P op een Israehet, die geen geestelijke van beroep is, niet toepasselijk wezen, volkomen juist is. Wie mout mcenen, dat, nu de redacteur van het W. 1-I Mijnheer de Redaeienr f o j Hadden wij voor eenigen tijd het verlies j van den heer Eix te betreuren, niet minder 1 I gevoelig trof onze gemeente den lOden dezer I het afsterveii vaii mevr. Einden—Oppenheim. ■» : De overledene, die den ouderdom van 73 jaren j bereikt had, was hier wegens hare godsdien■ j stigheid, doch meer nog om hare onbegrensde I weldadigheid bekend. Zij was het, die in ® j 1852 de Dames-vereenigiug ter ondersteuning ■ I en wederopheffing van gezonken neringen, en^ ’j in het leven riep en alle middelen in het ■ j werk stelde, om deze vereeniging te doen ' I bloeijen. Steeds was de edele vrouw daar waar I ellende vertoefde, steeds gaf zij in stilte en I zonder ooit hiervoor bekend te willen zijn, ‘ I De aarde moge haar graf bedekken, haar ' naam zal steeds in zegenend aandenken blijven. ; E. Elsbach, j Brussel, 11 Mei 1563. Prof. de langues, I DtrnTi ü]:; Tj^ I mbanV n'p'OD f-ppjp 7pdp i pblD 7lftb ftl' 'p I .TURADIAEA nXO I pIDD !)D 'D3P P3'p D77P3 nipp >3» DI'IÖ j 43'OD) TD3IPfiP37D'7p3bD47P ' j I'D7l' dP pp3l 7p3 i 33 13D7PP PDPD in '773D3!!p O ppP I j'7'pDP 13pD3<. ''P ''D -D'JJPP jP'PJIb P 37 ■]j-)mfrZ, I Dlptp Db jPITfPP pjlPl J3IP-D jPP3 Dlb'b3 p-3 )3'DIPP3 I PPP'PP P'O 'P P'T P3P jP'dP333 dj -D ".Jir.lP ]P ib'Ps I DJ -Dip D'JDPJ PdTX) DDI .p3p 73 jIDPp n DP3 b«3P 'fufr VPJ 'P l'bp// pIDP bD ('ft fP'o) D'bpjT plpb’J jTfPPftlp) D'D7P 17*3 ]'7'ppp 071 7P3 /'77sD3!)ft '7 7Pft f)1Pl J'plPPl ]"lb3 17'3 ]’7’ppp P'opp, ,ppip3,, b3 ppftbp ptlD pfp bripp ]3& /-jb D7J3 .]’P7P j7'tnp ipui D7np ft'p d'7pdi .ppiPDi rbn pd’J' ippji di'p 'Jlrpp '7 D&3 jiP'D '7 .o’7p3b D'PPP 'ftjp ,PD7P P'73 •731 "IPJipft P37P j.;53,, ,3f, 'ip) nin'3 nSD3 fiiA 'i'fiD '"opp ■*Tin' PD PPP) riip IDJ3 tlf, /,p D3bPD rin D-pp D'3Pl .IPDP P'-r D'PPlfo ;pi b Pip'i 7,0) ‘Jjn nnatr .«„is IijPKP -r.fr, Win i-iTi. (jnnb-pp fól Ppn 'P Dpl) PIPD Dn'P3 IJ3D7 pilP pt3 '3 ,pf)'p3,p3 3PP P'JPD ifll .Pi;p IDifjl PiP'ip UPlfo yy xP 'niP’3 D7U n3D3 ppii b-'/jp ipptp' p^oipp b cr3 bbsb p3l roipvi jPTPp !>D D'P37 P-PPI btif '•'>'7373 Pirp i)b3!> p3l )3PP ’7’DP ADVERTE IV T I E N. & 2r)-jarige Eclitvereenigiiig 4, VAN ® W ISAAC SALOMON JACOBSON € EN *!§ t( EVA MEIJEE DE JONG. <|jj Tluntie danlihare Kinderen, ï Teduüen, f Door een noodlottig toeval overleed heden nijn geliefde Echtgenoot A. J. van EAALTE. Allen die den overledene van nabij gekend lebben, zullen beseffen wat ik en mijne zes hinderen in hem verliezen. M'ed. A. J. VAN EAALTE, VAN COEVORDEN. Mede uit naam mijner Kinderen. BevenLer, 8 Mei 1868. (725 Op lieden overleed in den ouderdom van mstreeks Twee en Zeventig jaren onze waarde 'ader B. H. VOS. Zij die den geacliten man :i alle zijne edele hoedanigheden hebhen leeren ■aardeeren, zullen beseffen wat wij in hem erliezen. Namens Kinderen en Behuwd-kinderen-S. B. V O S. H. H. B. VOS. Leiden, 10 Mei 1868. na± Tot onze diepe droefheid overleed heden, in den gezegenden ouderdom van circa 85 jaren, onze geliefde Moeder MIETJE ELEAZAE KOBIJN, Wed. D, L. Blein. Alleen zij, die de overledene van nabij kenden, kunnen be- l seffen, dat, niettegenstaande de Algoede God ons lang in haar bezit heeft doen verheugen, i evenwel de verwisseling van het tijdelijke met het eeuwige ons zeer heeft getroffen. Dat zij dan tot zaliger gewesten moge zijn overgegaan is de hoop van L. BLEIN, Uit aller naam. , n"3in TW nm a. Gramsbergen, 22 April 1868. Algemeene Kennisgeving, (725 ( Mevrouw de Weduwe van den Hoogleeraar Mr. S. KEUZEE zegt voor zich, voor hare vaderlooze Kinderen en voor de overige Familie van den dierbaren ontslapene, diep geroerd, bij deze, vurig dank, wegens de oneindig vele blijken van deernis, belangstelling en opbeurende hulp, haar en haar treurend gezin zoo liefderijk, van alle kanten, betoond, bij het onherstelbaar verlies door het afsterven van een voorbeeldeloozen Echtgenoot en Vader ondergaan. Delft, 10 Mei 1868. (726 Bij de Israelietische gemeente te Gennep wordt, om dadelijk in functie te treden, gevraagd een GODSDIENST-ONDERWIJZER, tevens jtH, en zijnde. Bij Vrije Kost en Inwoning zal het Salaris naar bekwaamheden zijn. Beflecterenden gelieven zich franco aan het Kerkbestuur van bovengenoemde gemeente te wenden. (727 UITNOODIGING. Het is van algemeene bekendheid, dat er alhier behoefte bestaat aan eene liirigting voor Klassikaal Israël. Godsdienst Onderwijs voor Kinderen uit den meer gegoeden stand. Puike Zoctemelksche Kaas h 30 Cent per 5 Ons, verkrijgbaar bij S. H. VAN BLANKENSTEIN, te Lekkerkerk. Op ongefrankeerde brieven zullen geene bestellingen worden afgezonden. (729 De Vereeniging n'l'in “IÖD alhier, | vraagt ten spoedigste eene nieuwe WETSROL. Inclinerenden gelieven de monsters, maat en prijs franco in te zenden bij een van de ondergeteekenden. S. BLOCH. ADOLF VAN BEBG. S. F. ENGERS. Winschoten, 12 Mei 1868. (730 HH. DnSID die genegen zijn eene H'Tin te schrijven (hoogte zes en een halve palm) gelieven zich met bijvoeging van eigenhandig schrift op Perkament en prijsopgave franco te adresseren bij A. VAN Dantzigh, Eerste Lombardstraat, Wijk 8 No. 104, te Motierdam. (731 KENNISGEVING. De COMMISSIE, belast met het Toezigt over de NED. ISBAEL. OODSD. SCHOLEN binnen bet Synagogaal Bessort van Amsterdam, maakt bij deze aan belanghebbenden bekend ; dat de INSCHBIJVING voor de Nederl. Israël. Godsd. JONGENS- en MEISJESABMENSCHOLEN zal plaats hebben op: MAANDAG, DINGSDAG EN WOENSDAG, den 18, 19 en 20 Mei 1868, en wel voor Kinderen geplaatst of ingeschreven op de Openbare Armenscholen: No. 1, No. 2 en No. 4 op MAANDAG, 18 Mei ’s voormiddags van 11-1 ure. No, 10 en No, 11 // ,/ h n ’s namiddags „ 1-3 t, No. 13 en No, 14 ,/ DINGSDAG 19 ,f ’s voormiddags „ 11-1 n No. 16 u ;/ ,/ n ’s namiddags „ 1-3 „ en voor hen, welke op geene der Openbare Armenscholen geplaatst of ingeschreven zijn, op WOENSDAG, 20 Mei des namiddags van 12-2 ure. Bij de INSCHBIJVING moeten worden overgelegd : 10, De geboorte-acte van het Kind. 20. Het bewijs, dat het op eene der Openbare Armenscholen is geplaatst of ingeschreven (indien het in die termen valt). 30. Het bew’ijs van algeheele of geneeskundige hulp van het Nederlaiidsch Israëlietisch Armbestuur alhier, indien de ouders eenige bedeeling genieten. Amsterdam, 12 Mei 1868. Namens de Commissie voornoemd; 732) 11. HIBSCHEL, lloofd-Onderwjzer. Verhuisd S. MACHIELSE, van de Muidergracht naar het Regnliersplein, X 367. Wegens uitgehreidheid van familie en hebenden strekt deze zoowel tot bijzondere als tot algemeene Kennisgeving. (730 In eene Israelietische fatsoenlijke Burger-Huishouding wordt eëne HIJISHOUDSTER gevraagd, bekwaam zijnde in het Koken en Naaijen, en goed kunnende lezen en schrijven. Hierop reflecterenden gelieven zich met franco brieven te adresseren onder letter A., aan het Bureau van dit Blad. (734 'henry coiin, CoIFF E U B. Keizerstraat hij de Oude Schans, No. 164, beveelt zich minzaamst aan bij de geëerde Dames, tot het vervaardigen en leveren van BANDEAUII, volgens eene geheel nieuwe methode en constructie; ook Oude Bandcaux kunnen volgens zijn systema veranderd worden. Abonnement voor Haarsnijden bij familiën aan huis, de 10 Kaartjes a ƒl. (735 Israelietische Restauratie. ARNHEM. De ondergeteekende blijft zich voortdurend aanbevelen bij het Reizend Publiek, alsook Familiën, tot bet bezorgen van DINERS aan huis, steeds zorg zullende dragen voor soliede en goede behandeling. M. SALOMONS, Bahker, 736) Oeverstraat, 13 88. IOGEMECT-RËSÏAERATIE. De ondergeteekende neemt door deze de vrijheid, zich minzaam bij het Reizend Publiek aan te bevelen, daar zijn LOGEMENT door Verbouwing aanmerkelijk verbeterd is. Op eene prompte en civiele bediening kan steeds gerekend worden. Dinés ten allen tijde. G. VAN GELDEB, 737) Earlingen, Noorderhaven, C 155. Te 'OtreeU wordt gevraagd, om met Augustus a. s. in dienst te treden, eene knappe KINDERMEID, kunnende goed met de Wasch omgaan en Naaijen, tegen goed loon en verval. Zij, die reeds in dusdanige betrekking zijn werkzaam geweest, komen het meest in aanmerking. Adres met franco brieven onder letter L., aan het Bureau van dit Blad. HET WAPEX VAN CTIIECüT. OPENING Zatwrclagf-a'vontl 1 G Mei a. s. De ondergeteekende berigt hiermede zijne geëerde stadgenooten, dat hij op Zaturdagavond 16 Mei zijn WIXKEL zal openen, ruim gesorteerd zijnde in alle soorten van Laken en Wollen Manufaetnren, Linnen, Paramatten, Merinossen, Lustres, Voering, en al wat verder tot dit Vak behoort, zullende hij niets onbeproefd laten om zoowel door billijke prijzen als goede kwaliteit zich de gunst en het vertrouwen waardig te maken. Ph. koopman, 739) Joden Breestraat, Q 265, alhier. LET WEL. De ondergeteekende berigt zijne geëerde Begunstigers, dat zijne AFFAIBE in BAAD en JIAAIFACTÜREA VERPLAATST IS uit de Bapenburgerstraat naar de Jodenbreestraat, R 49, in het huis van ouds genaamd ,/DE GUASV’ 740) S. S. LISSAÜEB. Ten behoeve van de noodlijdenden in Tunis en Marocco is nog in dank ontvangen: Bij S. E. Nijkekk ; van K. N. ƒ]. Bij J. L. DB Leao Lagena: van S. ƒ2,50; door tusschenkomst van den heer M. Koekoek te iloogcveen ƒ7,12. Bij B. 8. Bies : van M. Q. F. een Franscli bankbiüet, groot 100 fr.; N. N./2,50; B, I. G. ƒ!; M. H. E. een coupon a ƒ2,97. Bij A. W. Jacobson te ’sHage: van J.W. /l; N.N. 50 ct.; V.P. H./l; C. H. G. ƒ3; mej. v. d.B. ƒ5; J.E.D. ƒ5; M. G. ƒ1,50; J. B. ƒ1; J. IL B. ƒ!; S. J. E. ƒ1; N.N. 1 fr.; ILƒl; X./’l; S.ƒl; S.\V.B.ƒl. Bij L. Borstel te Botterdam: van A. J. B. & Z. ƒ 10; door tusschenkomst van den heer B. J. Leer te Schiedam ƒ6,75; door tusschenkomst van den lieer J. Polak te Gorinchem / 7,50; ƒ2; mn nnan te Gorinchem (741 A L M A N A R. Van 23 Ijar tot 29 Jjar 5628. Vun 15 Mei tot 21 Mei 1868. AaavaDg van den Babbalh: 7 ure. Zaturdag \-|pn3l ma '2- liucgouing van het Nieuwmaansfeest. Eiude van den Sabbath te Amsterdam: voor de Nederl. Israëlieten te 8 u. 40 m. , , Portug. Israëlieten » 8 , 40 Donderdag Btnn ’s avonds te 11 ure 18 min. mim. Drukkerij S. M. Coutinho Jb. tn Co.
14,685
MMUBA15:005598032:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,871
Weekblad voor Israe\u0308lieten, jrg 16, 1871, no. 32, 17-02-1871
null
Dutch
Spoken
6,938
12,595
zitting van hot kerkbestuur der Israël, gemeenti te Weenen behandeld. Eene commissie ad lm stelde, na ingevvonnen advies, het volgende voor 10. De afdeeling der week zal des Zaturdags bij de ochtenddienst niet geheel, maar slechts gedeeltelijk worden gelezen. Het overige zal dei Sabbaths by Mincha en op Maandag en Donderdag gelezen worden. 20. Do gebeden, waarin gesproken wordt var het herstel der offerdienst en van het herstel eens Joodschen rijks onder Koningen uit het huis Davids, zullen worden weggelaten. 30. In plaats van deze zullen Duitsche gebe<len en beschouwingen over de zending van het Israelietische volk worden ingelascht. 40. Op den Verzoendag bij Mincha zullen niet Je nnv, maar het Iste hoofdstuk uit DTlip worden gelezen. , 60. Er zal een orgel worden ingevoerd. Punten 2, 3 en 4 werden aangenomen. Omtrent punt 1 werd besloten het tegenwoordig gebruik te blijven volgen, terwijl de orgel-aaiigelegenheid weër naar de commissie werd gerenvoyeerd, met opdragt, aan het bestuur te rapporteeren, of de gemeenteleden daaromtrent ook moeten worden gehoord en, zoo ja, op welke wijze? De Weener correspondent van de ATlg. Zeit. des Jndenthmis, bovenstaand berigt mededeelende, voegt er het volgende bij: sik onthoud mij van elke aanmerking; slechts ée'n moment wensch ik te doen uitkomon: Tegen het Iste en het sde punt is zelfs van streng orthodoxe zijde niets in te brengen (???!!! Red. W. V. 7.), en toch liet men ze vallen; daarentegen werden punten 2, 3 en 4, die van meer ingrijpenden aard zijn, aangenomen.” Naar aanleiding vau bovengenoemde besluiten werd den 28 Jan. jl. te Weenen eene vergadering gehouden van ongeveer tmalf honderd conservatieve geloofsgenooten, onder voorzitting van den heer J. L. Freistadtl, die, na de vergadering te hebben geopend, haar uitnoodigde, om tegen gezegde besluiten van het kerkbestuur te protesteeren. Aan het protest, door den voorzitter ontworpen, ontleenen wij het volgende: »Welk partij-standpunt wij ook innemen, achten wij het eene overschrijding der bevoegdheid van het ■ kerkbestuur, en dat wel in strijd met het reglement der gemeente, dat het, zonder zich mannen van hel vak te hebben geassumoerd en zonder zich te beroepen op besluiten van wettig in het binnenland geconstitueerde synoden, eenvoudig door de stem van 25 mannen de openbare gebeden, bij de Joodsche eeredienst van oudsher ingevoerd, gestreken heeft en weggedecreteerd.” Aan het slot van het protest wordt gedreigd met weigering van betaling der kerkelijke bijdrage bijaldien het kerkbestuurbij zijne besluiten mogt blij ven volharden. De heer Trebitsch vermaande de vergadering tot eensgezindheid, welke aan het Jodendom, in weerwil van de vele vervolgingen, die het te verdu- ; ren had, steeds kracht bijzette De rabbijnsche j Jood, zeide hij, kan een zeer goed Joodsch staatsburger zijn. Dr. Priedenthal trachtte het verwijt ‘ te ontzenuwen, dat den Joden dikwijls wordt ge- * als zouden hunne gebeden om verlossing 1 te en terugkeer naar het beloofde land een verraai ■)c aan hot vaderland zijn. Hij stelde ten slotte voor •: ingeval op het protest geen regard wordt gesla '3 gen, dat allen hun lidmaatschap der gemeenti )- zullen opzeggen. Sinueiilaudsclie Berigten. Amsterdam, 16 Februarij. In ons noinmer van 27 Januarij jl. hebben wij de halkwestie breedvoerig besproken, en zoo wij ons heden opgewekt gevoelen, om andermaal, en met niet minder ernst, er op terug te komen, dan beeft dit zijn grond in zekere feitenj waaromtrent wij in .de gelegenheid waren ons te vergewissen, die dreigen aan het lialstelsel, zoo als het tegenwoordig wordt toegepast, binnen een niet ver verwijderd tijdstip een zeer gevoeligen slag toe te brengen. Het halstelsel wordt gezegd te zijn gebouwd op twee grondslagen: een godsdienstigen en een geldelijken. In hoeverre die grondslagen op den duur houdbaar zijn, daarover wenschen wy thans niet te spreken. Wij nemen ze zoo als ze zijn. Maar wat wij niet mogen verzwijgen, wat wij zoo luid mogelijk wenschen te verkondigen, is, dat het halstelsel aan het begin staat van een crisis, die, wordt zij niet zeer spoedig en krachtig gekeerd, onvermijdelijk aan den finantiëelen toestand der gemeente een harden slag zal geven. Het verbruik van vleesch van buiten de hal, van buiten deze stad betrokken, neemt in de : laatste dagen merkbaar toe; ons zijn zelfs orthodoxe ' ld familiën bekend geworden, die daartoe dezer dageni 'f» zijn overgegaan, van w’elke wij dit het allerminst zou-- ■ den vei-wacht hebben, te 2*. ”t) weten niet, tegen welke prijzen de halslagerai te thans hun vee inkoopen ; wij hebben daarmede cok; rd , niets te maken. Wat wij echter stellig weten, is, datl j verscheidene huishoudingen thans goed en vleesch i I van elders ontvangen, tegen 374 ct. per halfkilo, en i dat zij dtoei/de soort vleesch in de hal zouden koopen. Ik als zij er daar zelfs 424 ct. voor raoe.sten betalen ; maar ■ 1- het verschil tusschen 57j ct. en 50 ct. is te groot. In het belang der gemeente, die ons dierbaar is, verzoeken, ja, bidden wij de haldirectie de zaak met g I den meesten spoed ernstig aan te vatten. Wij ver-0 zekeren haar plegtig, dat zij eene groote verantwoordelijkheid op zich laadt, bijaldien zij, gewaarschuwd “ als zij is, de zaak den ouden sleur laat voortgaan. ® Men geloove ons, wij zouden zoo niet spreken, als de gemeente ons minder ter harte ging en wij niet de overtuiging hadden erlangd, dat hetgeen wij zeg-1 gen volkomen waarheid is. [liet bovenstaande was voor de pers gereed, toen [. wij vernamen, dat het vleesch voor de bank in hal, te beginnen met Zondag e. k., verkrijgbaar is > voor 45 cent per half kilo. (Zie advertentie.) I . Bij gelijktijdige verhindering van den president en 1 vice-president van den kerkeraad der Nederl. Israël. Iloofd-synagoge alhier, fungeerde de heer L, P. Jacobs', : president des kerkbestuurs als voorzitter der raadsvergidering, die gisteren-avond werd gehouden en welke werd bijgewoond door 15 leden. In die vergadering werden gekozen tot plaatsvervangende leden in de Commissie van Finantiën over 1871 de heeren tlr. J. B. Stokvis Jr. en E. E. Rosen. Voorts werden benoemd tot leden der commissie tot onderzoek der doleantiën over 1871 de heeren M. Z. Dresden, dr, I. van Lier Ez., M. J. Polack, E. E.' Rosen, dr. E. B. Asscher, L. Prins, Meijer W. Zeckendorf, tot onderzoek der rekening en verantwoording des kerkbestuurs over 1870 de heeren Joseph Cahen. I. L. Wallach, A. G. Wertheim, mr. I. van S Mulder en dr. J. B. Stokvis Jr. Wijders werd goedkeurd eene voordragt des kerkbestuurs tot af ,en overschrijving van begrootingsposten op de dienst van 1870, aan het Ned. Israël, armbestuur alhier voor de Paasch- en andere kerkelijke bedeelingen over 1871 toegekend eene schadeloosstelling van ƒB2OO, en een dito van ƒlBOO aan het Kcderlandsch Israelietisch seminarium over dat jaar. Vervolgens werd de instructie der ambtenaren ter thesaurie gewijzigd in dien zin dat de verdeeling der werkzaamheden van de drie boekhouders behalve die wat de contröle betreft wordt overgelaten aan de Commissie van Finantiën, terwijl de teekening van alle kwitantiën voor oller-ceremonië en zilplaatsengelden wordt overgedragen op de beido boekhouders gezamenlijk. Eindelijk werd een nieuw reglement en tarief op de toekenning van graven op de drie begraafplaatsen vastgesteld. Het Nieuw Israël. Weehblad van 10 Febr. jl. neemt uit het Handclsblad over een verslag van de jaarlijksche vergadering van het zedelijk ligcbaam Charitas alhier. Onder dit verslag plaatst het N. I. W. de volgende noot: lïWn hphhpn Hif. sfiiU in 7nn nva»*/*.» T) vvij nennen uit stuk in zijn geheel overge»nomen. Er is daarin echter geene melding ï gemaakt, dat een der redenaars zeer breedvoevrig uitweidde over weldadigheid en liefde. In »weerwil van zijne beharligenswaaardige taal, ï heeft bedoelde spreker wij zullen zijn naam »niet noemen in een schrijven, aan een geacbt »ingezetene dezer stad gerigt, bot af geweigerd, »eenige bijdrage ten behoeve van een groot aan»tal ongelukkige behoeftigen. De spreker is »streng conservatief in kerkelijke zaken. Dit simag echter geene reden zijn, om aan andersj) denkenden liefdegaven te weigeren. De weljdadigheid is eene te schoone deugd, om door )>zulke handelingen ontsierd te worden.” Aangezien het nu zou kunnen gebeuren, dat deze noot ook onder de oogen kwam van sommigen, die bedoelde vergadering hebben bijgewoond en deze dan van zelve kunnen weten, wie der redenaars daarin bedoeld wordt, zoo hebben wij, ter voorkoming van eene verkeerde gevolgtrekking ten aanzien van de Amsterdamsche Israëlieten, gemeend, deze noot niet met stilzwijgen te mogen voorbijgaan. Wij zijn in staat, ten stelligste te verzekeren, dat de men ze in de hal? Hoe meer hoe Bever. Maak geen pret; hoeveel scheelt het? In de hal nemen ze vijftig cent; dus twaalf en een halve cent meer dan mijn vrouw nu betaalt. Jongens, dat is te kras. Ze mogen en ze moeten natuurlijk in de hal wat meer nemen; laat ’t des noods een stuiver zijn; maar het verschil is nu veel te groot. Waarin zit’m dit? Ja, wat zal ik je zeggen? Regt begrijpen doe ik ’t ook niet. De prijzen worden bepaald door de hal directie. Nu is in de vleesehzetting van, ik geloof, 24 April tot 31 December 1870 geen verandering komen, waaruit men dus zou moeten opmaken, dat in acAt maanden tijds niet de minste variatie in de markt was; dat laat zich toch niet denken. Wel zeker niet, en ik ben wel in de gelegenheid dit te onderzoeken. Jongens, daar zou je me een groot pleizier meê doen; dat zou voor mijn doel onbetaalbaar wezen. Wat heb je dan in den zin? Neen man, zoo ziet men den boeren de kunst af. Jjaat mij maar begaan. Je zegt dus, dat de haldirectie de vleeschprijzen bepaalt. Wie zijn die haldirecteuren? Hoogdüitsohers de heeren dr. van Lier, de Jong en Lioni. kend “dschen, die met het vak goed be- Dat zou ’k je niet kunnen zeggen- maar me HnnVt toch, dat ze zoo een post niet zouden aannemeJ ah ze met volkomen op de hoogte waren. mijn domme verstand Goed, daar sta ik je voor in; ik verlang het nooit beter. Nu, als men dan buiten goed vleesch kan krijgen voor zeven en dertig en een halve cent per pond, dan mag het hier geen vijftig cent kosten. ’f juist wat ik ook zeg. Daarbij komt nog heb je ’t ooit zoo gek gehoord? —dat ik, burgermannetje, wil ik vleesch uit de hal hebben, dezelfde kwaliteit moet koopen, als b. v. mijnheer Jitta. Waar heb le dat ooit meer op de viool hooren spelen? En dan moest je ereis weten, wat voor vleescli tegenwoordig in de hal komt. Enkele slagers uitgezonderd, krijg je soms een kwaliteit om er bij te huilen. Je hebt volkomen gelijk. Mijn vrouw klaagt er ook over. Als het bij ons nog lang zoo voortgaat, dan vrees ik, dat de gemeenie-flnantien het hhrt te verantwoorden zullen hebben. Het vleesch-verbruik van buiten de hal zal van lieverlede gaan toenemen • tl ny a que Ie premier pas qui cowte allengs zal noen er aan gewoon raken, en op die wijze zal de hal den nekslag krijgen. Hoor wat ik je zeg: het is maar een kwestie van tijd, en van niet zeer langen tijd. Uan zullen alle zeilen worden gespannen, om den stroom naar zijn bedding terug te leiden, maar het zal te laat wezen aWKIH nnF JC'? • Men tilt zoo zwaar niet meer als voor dertig of veertig jaren. Let maar eens op het jongere geslacht. Ik zeg je nogmaals: als de zaak van de hal niet eene radicale verandering ondergaat, en zeer spoedig ook, ' dan is het glad mis. Of de heeren, die het roer in ' handen hebben, het willen zien of niet, de crisis kan • en zal daarom geen dag langer uitblijven. In het belang i der gemeente, die mij innig lief is, hoop ik, dat er , in deze fiks en doortastend zal worden gehandeld. Man, ik help ’t je hopen. * geheelo noot eene gratuite hatelijkheid, wij mogen g rustelijk zeggen eene indigniteit van het N. I. IF. De daarin bedoelde spreker heeft, ja, eene hem g vraagde bijdrage geweigerd, doch niet nbot af maar in een zeer beleefd briefle, dat wij golez hebben, waarin tevens de motieven dier weigerii worden opgegeven, daarop nederkomende, dat h wegens de menivuldige aanvragen, niet aan allen ki voldoen. Het is bovendien eene onvergeeflijkheid vi de redactie van het N. I. W., dat zij het do voorkomen, als had de persoon in kwestie in zi schrijven te kennen gegeven, dat hij aan geen Isri elieten geeft. To imply an untruth is worse tha to. utlcr one. Maar bovendien is het ons bekenc dat dezelfde persoon eene'énorme som ler bcschil king heeft gesteld van den Burgemeester dezer hoofd stad, waarvan ook vele arme Israëlieten, zelfs na; verhouding veel meer dan de Chrislen-armen, omdi de verhouding der eersten veel grooter is, hebbe genoten, terwijl eindelijk de geachte naam des gevei prijkt op de jaarlijksche donateurslijsten van meer da één Israelietisch weldadig genootschap. 4Vij begrijpen, dat hef den belangloozen vrager die alle aanspraak heeft op de erkentelijkheid va honderden voor zijne menschlievende opofferingen onaangenaam heeft getroffen van bedoelde zijde een weigering te hebben ontmoet; maar het is het top punt van onkieschheid, en veel erger nog, dat he iV. ƒ. W. van zoodanige wetenschap misbruik maakt om een achtenswaardig persoon, die althans bekent is bij allen, die de vei-gadering van Charitas hebbei bijgewoond, aan de kaak te stellen. Het zou oni dan ook niet verwonderen, ja, wij wenschen hel vurig, dat de algemeen geachte vrager zelf, openlijk, nadrukkelijk en krachtig, legen de handelwijze var het Nieuw Israël. Weekblad protesteere, omdat wij het hoogelijk zouden betreuren, als er ook maai enkelen gevonden werden, die hem voor den inspirator van dergelijke leelijke insinuatiën zouden kunnen houden, die even ver zijn van zijne edele denkwijze als van zijne humane handelingen. Naar vvij vernemen, heeft mevr. de wed. Stijcr geb. Drilsma, in den loop dezer week, naar aanleiding van den eersten verjaardag des overlijdens van haren echtenoot, wijlen den heer S. S. Stijer Jr. 7"!, verschillende liefdewerken verrigf, die zoowel haar naam als die haars echgenoots steeds in gezegend aandenken zullen doen blijven. Zoo heeft zij aan het Ned. Israël. Beth Hamidrasch Etz Chajim en aan het collegie Talmoed Thora aanzienlijke sommen doen toekomen, strekkende tot stichting van een fonds, waaraan zekere, overigens voor die stichtingen niet bezwarende, voorwaarden zijn verbonden terwijl ook de twee Ned. Israël. 4Veeshuizen, het collegio Oheb DaUth, enz. zich in milde giften mogten verheugen. Bovendien mogt de Ned, Israël. Hoofd-Synagoge alhier van de-edele schenkster ontvangen een fraai ten gebruike in de Tweede Synagoge en een Heilige 44'etsrol met zilveren Siertorens en verder toebehooren ten gebruike in de Lange Houlstraals-Synagoge, terwijl, zoo wij wel onderrigt zijn, de Israël, gemeente te Leeuwarden door haar is in het bezit gekomen van een zilveren kan en dito bekken voor de D’JriD. Naar wij vernemen zal Zondag 26 dezer te Arnhem eene vergadering worden gehouden door het voorloopig bestuur van het Centraal Israël. Weeshuis, ten einde o. a. te bespreken de vervulling der betrekking van vader en moeder in genoemd gesticht, waarvoor 28 paar kandidaaten zich hebben opgedaan. De heer J. Vorsanger is op zijn verzoek door het kerkbestuur der Ned. Isr. Hoofd-Synagoge alhier eervol ontslagen uit zijne betrekking als directeur van het koor ter Rapenburgerstraats-Synagoge. 44 ij vestigen de aandacht op de hierachter voorkomende advertentie van het genootschap dSs DD33n en sporen belanghebbenden aan het verschuldigde aan te zuiveren, ten einde van de lotin<r niet te worden uitgesloten. ” Wij zien uit den Boston Herald, dat aan onzen «'roegeren geloofs- en stadgenoot den heer Meijer Hamburger door de Netherland Unity Association te Boston een prachtig gouden horloge mot dito ketting is aangeboden, als blijk van erkenning der diensten i 1 zijne hoedanigheid van secretaris aan genoemd uenoolsctiap bewezen. I In het letteroefenend genootschap Tot Nut en Be- ’ ‘faving vyerd Donderdag-avond jl. door den heer 1 ö. M. N. Calisch het woord gevoerd over de onbestaanbaarheid der Fransche Republiek. ge- De heer A. Ilalberstadt is door het kerhestui , is. der Ned. Israël. Hoofd-Synagoge alhier benoemd t ge- as.sistent-directeur der lijkstaatsié'n, ter vervanging v; f," wijlen zijn broeder, in het begin van dit jaar ove zen leden. ing ‘iij,| Rottcpdaiu, 13 Feb. Gisteren-avond had i lan het lokaal van den heer J Druiff de jaarlijksche a ran gemeene vergadering van het Ned. Israël, armbestut oet met hh. collectanten plaats onder het praesidium va ijn den heer E. L. Jacobson Lz. Er waren 46 lede •a- opgekomen. Uit het gedetailleerde verslag van de an voorzitter nopens de verrigtingen van het corps i ld, 1870, bleek, dat de totale opbrengst der collecte ik- was/'2613,30>, tegen/2410,16i in 1869, y- in 1868,/2357,37 in 1867 en ƒ 2413,80 in 1866 lar alzoo eene beduidende vermeerdering, die alleen 1 lat te danken aan eene flinke waarneming en doelmatia on wijkverdeeling. De collecten werden alzoo gcmiddel ;rs waargenomen door 96, tegen vroeger 61 leden. I an de behoefte aan een voldoend getal schalen is voor zien. De dagen van inz.imeling waren vooraf vast ir, gesteld in overleg met de commissie tot adsistentie an wier ijver en zaakkennis allen lof verdienen. D. n, controle op de uil gereikte schalen is gewijzigd, ei 11e blijft als steeds eene voorname bezigheid der com' p- missie. Van den kant van hef Roomsch Katholiel et Parochiaal armbestuur is onderscheidene malen dank' t, haar hulp ontvangen. Door overlijden, vertrek me ld der woon naar elders enz. zijn aan het corps f m leden ontvallen, doch 8 anderen zijn toegetreden, IS zoodat het thans 100 leden telt. Reclames var 3l eenige beteekenis waren niet ingekomen. Op de i, voortdurende uitbreiding der stad wordt hef oog geil houden, en vooral op die aan de overzijde van de ij Maas. Met eene herinnering aan het gehouden ir bal, door een opgewekfen geest van eendragt en 1- vriendschap gekenmerkt, en met eene krachtige aann sponng, om in het goede niet te verflaauwen, sloot e de voorzitter dit verslag, dat met belangstelling werd aangehoord. Aan do beurt van aftreding als lid der commissie r tot adsistentie was de heer S. M. Speijer, die met – bijkans algemeene stemmen werd herkozen. Op 9 dezer werdph sommige vleeschhouwersj contractanten alhier d9sr den heer opperrabbijn ad interim plotseling door eene inspectie van hunne . winkels enz. overvallen. De uitslag was zeer gun-J slig, en strookte volstrekt niet met den beschuldigenden eisch om extra-toezigt. 1 Veend.'tm, 13 Febr. Zondag-avond den 12 . dezer vergaderde een aantal jongelingen in het logement Java, ten doel hebbende de oprigting van een ; reciteer-collegie onder de zinspreuk Ecndragt maakt . Magt. Met algemeene stemmen werden tot bestuurderen gekozen de heeren J. Zeehandelaar, als voorzitter, A D. Wagenaar, als vice-voorzitter, en I. van Meuk, als secretaris. Coevorden, S Febr. Met genoegen kunnen wij melden, dat gisteren-avond in onze gemeonte, zooals gewoonlijk elk jaar, het miD man feest plaats had. Als sprekers traden op de voorzitter der vereeniging de heer 11. I. Frank, onze pachte onderwijzer de heer S. Ilirschel en de heer L. M. Polak. De heer Meiboom, penningmee.sier der vereeniging, bragt verslag uit van den staat der n i3n. Het feest werd besloten met een geanimeerd bal, dat tot den volgenden ochtend voortduurde. Dat de min nmn veie jaren in bloei moge bestaan, is de wensch van alle leden, en van allen, die het genoegen hadden bij deze feestviering tegenwoordig te zijn. Correspondentie. Daar onze mede-redacteur Philo Judaeus onder zijn eigen verantwoordelijkheid schrijft, zoo gelieve men op het adres van brieven, die speciaal voor hem bestemd zijn, tevens te zetten: .Voor Philo-Judaeus." V. D. S. Om redenen, die gij wel zult kunnen bevroeden, kunnen wij het nu niet meer opnemen. j AdVerten t i ë u. ' 1 overleed m een myn waarde echtgenoot de heer JOSEPH BIEGEL, in den ouderdom van bijna 86 jaren, tot diepe droefheid van mij, onze kinderen, t behuwd- en kleinkinderen. ENA polak. Wed. J. Biegel. s Amsterdam, 13 Feb. 1871. (542 c uur Het behaagde den Algoede heden mijne tol geliefde echtgenoote, dochter en zuster. BEBECCA CAUN-Trompettee, in den nog krachtigen leeftijd van 42 jaren, tot Zich te nemen. Allen, die de overledene van nabij gekend hebben, zullen beseffen hoe zwaar dit verlies ons treft. De handel door de overledene gelur op denzelfden voet worden voortgezet. >'an Uit aller naam, 1“ 8- CADN. in Schagen, 19 Sebath 5631 (10 Febr. 1871). 22 Tegen Po. Mei aanstaande verlangt men, 16, tegen goed loon, eene Israelietische MEID, is flink kunnende werken en een burgerpot ige koken. Hoofdvereischten zijn: zindelijk en eld zacht humeur. Brieven franco onder letters In M. X., bij den Boekhandelaar A. van Bever- WIJK te Kampen. (544 Tegen primo Mei aanstaande wordt te ® Ilage gevraagd eene zindelijke eit KEUKENMEID, net uiterlijk, goed kunnende koken en tevens 9 huiswerk verrigten. Adres franco onder letter Z., bij Gebroeders Belinpante, boekje I handelaren te Hage. (545 lU I 3g ' ~ ~ lil- Een flink en actief Jongmensch, 23 jaar Ie Oud, langen tijd in het vak van Garen, ;jj Band en annexe artikelen werkzaam geweest ;n en nog zijnde en volkomen daarmede bekend, 1- wenschte zich liefst tegen Mei a.s. alhier of 3t naar eene der andere groote steden, in boven'd genoemd vak (of in dat van Manufacturen, waarpaede hij ook niet onbekend is) verplaatst te zien. Kennis der moderne talen moge tot aanbeveling strekken. Brieven franco onder letter A., bij den boekhandelaar J. L. Joaciiims* – TiiAL alhier. d ! TEGEN HOOG LOON wordt gevraagd eene flinke < DIENSTBODE. j die tevens een burgerpot kan koken. Adres franco brieven, Hoogstraat W 8, No. 33, te Rotterdam. f 547 -V#* Ho. T ir 3 le. Weesperstraat bij de Keizersgracht, * W 19, te AMSTERDAM, beveelt zich bij het reizend publiek beMdelijk aan. J. J. L. DE EOOS. Ik ondergeteekende maak mijne geachte begunstigers bekend, dat van af Zondag 19 Febrnarij de prijzen van het Rnndvleescb in de Israël, Vleeschhal zijn als volgt: /0,95 per kilogram. Vleesch aan de bank gehaald /0,90 per kilo. G. B. ZEEHANDELAAR. NB. Vleesoh zonder been is hieronder niet begrepen. (649 DESLAGERI~ in de Israelietische Vleeschhal alhier, brengen hunne geachte begunstigers ter kennis, dat het vleesch met been is gesteld op 95 cent per kilogram. (559 Ten spoedigste gevraagd tegen boog loon en goed verval eene bekwame en zindelijke KEUKEi\I«EID, goede getuigschriften kunnende produceeren. Adres franco onder lett, A. Z., aan het bureau van dit blad. Voordeelig Abonnement. De ondergeteekenden nemen van af heden eii bij abonnement aan het repareeren en zoo noodig het vernieuwen der aanvoerbuizen en kranen der waterleiding tegen betaling van 1 tot en met 3 kranen A ƒ3,50 per jaar, voor iedere kraan meer 50 ct. per stuk. BENJAMINS & Co. Voorloopig adres: Korte Zwanenburgwal, C 116. Vooruitbetaling wordt niet gevorderd, zullende na verloop van iedere 6 maanden over de helft van de abonnementsprijs worden beschikt. (550 Men verlangt met Maart of April eene WINKELJUFVROUW, grondig ervaren in het vak van Manufacturen, niet beneden de 25 A 30 jaar, in een der plaatsen van Gelderland, met een hoog' salaris benevens host en inwoning. De hoofdvereischlen zijn die bewijzen van bekwaamheid van bet vak en goed zedelijk gedrag kunnen overleggen. Offerten /maco onder lett. K. A., aan het bureau van dit blad. (551 UTRECHTSCHE Israelietische Rederijkerskamer DOOR VRIENDSCHAP BLOEIENDE, Derde Openbare Vergadering' niet Dames, op SATERDAG 11 Maait 1871, des avonds ten 7'/? ure, in het lokaal bij Mejufvr. de Wed. ESSELINK, in ’t Wed. Heiiri Burtoii, de Vadermoorder, Tooneelspel in 4 bedrijven met een voorspel, door A. V. D. Stempel, gevolgd door: LIEFDE, VRIENDSCHAP EN LIST, of de uitwerking van het extractnni longua vivum, , Kluchtspel in een bedrijf, door A. v. d. Stempel, i Na afloop BAL. Toegangsbewijzen te verkrijgen bij het bestuur ( L. van AALS, Voorzitter. 552) A. BLAAUW, Secretaris. * ISRAEL.COLLECTANTEN-YEREEnGni} j K A M P E N, 1 op Zondag 26 Februarij iu de Groote Concertzaal, met introductie voor vreemdelingen; a ƒ3,— voor een heer, en ƒ!,•— voor eene dame. Het Bestuur: Geeh. STIBBE Lz., President. x A. MEIJER Nz., Penningmeester. P. V. D. STEMPEL, Secretaris. Zij, die geïntroduceerd wenschen te worden, e gelieven daarvan, onder toezending der intro- g ductie-gelden, kennis te geven aan den presi- ■ dent der feestcommissie, A. A. v. n. Stempel Je. Y p'pa p-n De aiTste gCM'one en de 12(Ie extra-loting j. van voornoemd genootschap zal worden gehouden Maandag den 6 Adar 6631 (27 Feb. 1871). Voor betalen van contributie, verkrij- j gen der loten voor de gewone loting en toe- q treden tot het lidmaatschap, kan men zich j, nog vervoegen Zondag den 26 dezer ’s avonds van T'/a tot 9'h ure, ten huize van den heer j J. A. SWAAP, president, Weesperkerkstraat, _ W 376. (554 Tegen groot loon wordt met den Zeman gevraagd eene Israelietische KEUKENMEID, 7 die een burgerpot kan koken en het daarbij f behóorende werk kan verrigten. IJ Inzendingen, van getuigschriften voorzien, -i adresseere men franco onder letter H., aan het bureau van dit blad. (555 nDJ3 p"p VEREENIGDE SYNAGOGE. Groote Synagoge. – Diike’s Place. Het Bestuur der Groote Synagoge brengt ter kennis, dat de betrekking van np!) eersten Voorzanger, vacant is. ' Kandidaten moeten eenige kennis hebben van de Engelsche taal, bewijzen overleggen van hunne bekwaamheid en karakter,.en in staat zijn te allen tijde als Jin en Nlip te kunnen fungeeren. Kandidaten mogen niet ouder zijn dan veertig jaren. De bezoldiging, aan genoemde betrekking verbonden, is vier honderd pond sterling per jaar, met inbegrip van alle emolumenten. De tijd van den toekomstigen titularis moet, des gevorderd, geheel ter beschikking zijn van de gemeente. Kandidaten moeten in hunne aanvragen opgeven, of zij in staat zijn als secretaris te fungeeren; worden zij als zoodanig geëngageerd, dan zal de bezoldiging worden verhoogd. Aanvragen moeten schriftelijk geschieden en vóór of op 1 Maart (fVS] lIN 'H 1 DV) ingezonden worden aan JONAS JACOBS Esq., 1 St. James Place, Aldgate, Parnassijn van genoemde synagoge. Reiskosten worden den kandidaten niet vergoed. Meer uitvoerige inlichtingen bctreflënde de verpligtingen, aan het ambt verbonden, kunnen worden verkregen bij den secretaris aan het bureau der synagoge. Op last, enz. M. KEIZER, Londen, Jan. 5631—1871. Secretaris. Centraal Israël. Weeslmis. PLAATSELIJKE COMMISSIE. Op nader te bepalen tijdstip zal te dezer stede eene loting plaats hebben van de kostelooze plaatsing van drie Aveezen, welke Po. Augustus a. s. in het Centr. Israël. Weeshuis zullen worden opgenomen. Aan deze loting zullen alleen zij kunnen deelnemen, die, van of op 1 Mei aanstaande een bijdrage aan de stichting hebben geschonken of het bedrag hunner giften of contributien over minstens twee jaren hebben voldaan. Niet anders dan weezen uit Amsterdam zal men mogen doen opnemen, terwijl men zich hieromtrent met de piaatselijke commissie in betrekking zal moeten stellen. Namens de plaatselijke commissie, Mn. H. J. van lier, voorzitter. J. M. CHÜMACEIRO, secretaris. Het kerkbestuur der Ned. Israël, gemeente te Beverwijk, vraagt ten spoedigste een geëxamineerd Godsdienst-ouderwijzer, en Salaris /"ISO benevens vrije kost, inwoning' en emolumenten. Brieven franco aan bovengemeld kerkbestuur. (559 Met primo Mei wordt tegen goed loon gevraagd eene flinke KEUKENMEID, goed kunnende koken en werken. Wasch buiten huis. Brieven franco onder letter 8,, aan den boekhandelaar M. M. Meijer te Groningen. (560 Men verlangt voor vast werk een bekwamen Israelietischen KLEEDERMAKERSKNECKT, ongehuwd, tegen kost en loon naar bekwaamheid. Adres/mKco onder letters A. K., aan den Boekhandelaar JoHS. Geradts & Co., te Hilversum. (561 Wordt gevraagd tegen Po. Mei a. s. eene DIENSTBODE, de Israël, godsdienst belijdende, in het Gesticht voor Israël. Oude Lieden en Zieken alhier, voorzien van goede getuigschriften en die goed kan koken. Adres met franco brieven of in persoon vóór of uiterlijk op den 15 Maart e. k., aan de Moeder van het Gesticht voornoemd. 'Rotterdam, 13 Eebr. 1871. (562 nDs ■ -riDs , Met rabbinale goe.lki uring heeft de ondergeteekende de eer te ! oiigten, dat hij, even als vorige jaren, weder in gereedheid is tot het leveren van CHOCOLADE, CACAO, mede a la Vanille, Specerijen, enz., alles prima kwaliteit. 11e accurate en civiele bediening is reeds van vroegere jaren genoegzaam bekend. I, UEd. Dienaar, t J. M. VAN GELDER, Korte Zwanenburgwal bij den Joden Houttuin, Q 2, Amsterdam. ‘ ZUTPHEN. noa br ZUTPHEN. I Bij den ondergeteekende zijn wederom te r bekomen Paasclibroodeii, puike kwaliteit tegen de minste prijzen, waarvan de bestelling , in tijds franco wordt iugewacht. Voorts alle I soorten kruidenierswaren, waaronder ook pruiiueii enz. Belovende eene prompte bediening. * D. LEVISON, Hospitaalstraat. Voorhandeii eene ruime sortering Zwarte rransche, Duitsclie en Zwitsersclie ZIJDE, FAUÉ EN SATIJNEN. M. M. CATZ te Venlo. P.S. Op aanvrage worden de Staleu door het geheele Rijk verzonden. (565 Ren JoiioTuenscli, grondig bekend in het Beliaiigselpapiervak en eenigzins in het Manufactuurvah, zag zich gaarne in een van bovengenoemde vakken geplaatst. Reflecteerenden adresseereu zich met franco brieven onder letters A. Z., aan het bureau van dit blad. (560 Alle kerkbehoefteii zijn tegen wekelijkscke vooruitbetaling, zonder prijsverhoogiiig te bekomen bij L. J. DE JONG, te ’s Hage /p'öD ,omina /n'i'7an enkele D'no, miinï'n enz. Weldadige IVatuurgeiiooten! Hoe vaak uwe hulp voor ougelukkigen ook wordt ingeroepen, nimmer verflaauwt in u de zncht tot weldoen. In het bewustzijn hiervan doen de ondergeteekeuden een dringend beroep op uwen weldadigheidszin ten behoeve van een diep beklagenswaardige in kommerlijke omstandigheden verkeerende Weduwe met 7 zeer jeugdige kinderen, waarvan het jongste nog slechts 5 maanden is. Na een langdurig lijden van 7 jaren verloor zij voor eenige dagen door den dood in haren altijd ijverigen en werkzamen man een trouw en liefhebbend echtgenoot, hare kinderen een teederen verzorger. Door dit onherstelbaar verlies staan zij thans allen zonder eeuigen steun, en zien zij met angst de toekomst te gemoet. Derhalve, edeldenkende natuurgenooten, is hunne hoop, naast God, op u gevestigd, ü! helpt hen! de Vader der weduwen en weezen zal uwe edelmoedigheid gewis niet onbeloond laten! De ondergeteekenden verklaren zich dan ook gaarne bereid om iedere gave, hoe gering ook, in ontvangst te nemen en daarvan in dit blad melding te maken. C. PLANTER, geneesheer. D. LEVIE. L. L. DB WOLFF Jk. De ondergeteekende Eurgemeester der gemeente Doetinchem, verklaart, dat bovengenoemde weduwe in zeer behoeftige omstandigheden verkeert, zoodat hulp dringend noodzakelijk is, G. A. VAN NISPEN. , Ook de redactie van dit blad verklaart zich gaarne bereid liefdegiften in ontvangst te nemen. Doetinchem, 13 Feb. 1871. (568 Almanak der Week. Van 26 Sebath tot 2 Adar 5631. Van 17 Febr. tot 23 Febr. 1871. Aanvang 'van den Sabbatb: te 4 u. 30 min, Zaturdag U'h\>V -D’DSB'O '3- Inzegening van bet Nieuwemaansfeest. Einde van den Sabbatb te Amsterdam: 6u.— m. l'jlO Zondag ’s morgens 12 ure 16 min. ruim. Maandag B'm 31];. Dingsdag n"n 'N DV. Woensdag n"n '3 Dl’. Drukkerij S, M. Coüiinho Jb, cn Co. Pl\ 1871. Zestiende Jaargang, A . 5(131. Weekblad voor Israëlieten. Verschijnt eiken Vrijdag. Prijs per jaargang ƒ 4 Buitensteden binnen het Rijk franco /4,50 Afzonderlijke nommers 40 Ct. Toezendingen lüterlijk Maandag en Advertentién VoKNSDAG aan het Bureau van dit Blad, Awisfelsfraaf, P 88, te Amsterdam. N‘. 32. Vrijdag 17 Februarij. Uitgevers: S. M. Coutinlio Jr. & Co. Advertentién van 1— 5 regels CO Ct., iedere regel meer EO Ct. Kapitalen of buitengewoon groote letters worden berekend naar de plaats die zij beslaan. Ongefi-ankeerde brieven, pakjes, enz., worden ten .stelligste geweigerd. CÖEEESPONDENTEN: Cebrs. Beliufante, te ’s Gravenhage, Gebrs. Ilaagens, te Rotterdam. M. M. Meijer, te Groningen, A. Maurice, 13 en 14 Tavistockstreet, Covent Garden, Londen. Buitenlandsclie Berigten. Jfnpnii. Men schrijft uit Jokohama: De jeugdige Israël, gemeente alhier spant al hare krachten in, om eene synagoge op te rigten. De hh. 11. en A. Marles hebben der gemeente bereids een geschikt bouwterrein geschonken. Er werd een comité gekozen, om inschrijvingen voor een bouwfonds te erlangen. Vermits echter het aantal der gemeenteleden nog zeer gering is en verscheidene familiën onbemiddeld zijn, zoo is do gemeente genoodzaakt, de weldadigheid harer geloofsgenooten in het buitenland in te roepen. De president Louis Stranss, Belgisch consul te Jeddo, en de thesaurier D. Davis te Jokohama nemen bijdragen in ontvangst. AmcpSk». In een gesprek met den senator Sumner ..deelde de recorder Wolf, een Israëliet, aan dezen mede, dat de bezoldiging voor den hr. B. Peixotto, consul in Eumenië, 15000 dollars ’sjaars bedraagt, welke som door Ameiikaansche Israëlieten iu vrijwillige bijdragen is bijeengebragt. De heer Sumner gaf daarop zijne verbazing en zijne verwondering te kennen, en merkte aan, dat hij nooit een volk had gezien, dat zdó eendragtig is als de Joden. De Evangelische wijdde in hare vergadering, den 7den Jan. jl. te Nieuw-York gehouden, hare bijzondere aandacht aan de Jodenbekeering. Het schijnt, zegt de Jewish Messenger, dat het :5 Amerikaansche genootschap tot verbreiding van het Christendom onder de Joden’’ met leedwezen ziet op het feit, dat in de Vereenigde Staten 250,000 Joden wonen en meer dan 50,000 te Nieuw-York. Aangenomen, dat deze cijfers juist zijn, is het land dan niet groot genoeg, dat daarin ook de varme ongeloovige” Joden kunnen leven ? Proselietenmakers! Er is iets beters voor u te doen dan Joden te bekeeren. Laat ons met rust. Wij zijn gelukkig in ons songeloof;” maar er leven in onze staten duizende arme Christenen, die wel een bijbel, maar geen brood, wel 39 geloofsartikelen, maar te naauwernood de meest onontbeerlijke kloedingstukken hebben. Denkt aan hun nood, wij herhalen het, en laat ons met rust. Riiislaud. In Rusland wordt thans een nieuw weerbaarheidsstelsel ingevoerd. Bij dit stelsel wordt ook de vroegere wet, volgens welke elke Jood, die zich tot het Christendom bekeerde, vrij was van de militaire dienst, opgeheven. Volgens verscheidene dagbladen zal de wet, waarbij den Joden het verblijf ia het eigenlijke binnenland van Rusland is verboden, buiten werking worden gesteld. Indien deze mededeeling zich bevestigt, dan zou die maatregel voor alle Joden in het rijk, vooral echter voor die in West-Rusland, welke in de laatste jaren zoo verschrikkelijk veel hebben geleden, van onberekenbaar nut zijn. Volgens eene ukase van de Russische regeering zal, te rekenen van 1 Januarij 1875, een Israelietisch onderwijzer (Melammed) noch privaat uoch openbaar onderwijs meer mogen geven ten zij hij aan ’s rijks collegiën te Wilna of te Sitomir gestudeerd heeft en daar gegradueerd is, of zeven jaren aan een der Russische gymnasia heeft doorgebragt, waar de leerlingen eene classieke opvoeding, natuurlijk in den Russischen zin, ontvangen, als voorbereiding tot de Russische universiteiten. Zoo als men weet zijn de professoren aan bedoelde gouvernementsscholen meestal bekeerde Joden, en dit bloote feit zal onzen lezers den sleutel geven omtrent de beteekenis der gezegde ukase. Italic. Volgens eene mededeeling van Sir George Bowyer aan den Jemisk Record zou de regeering den Israëlieten te Rome, die regietabak verkoopen, hebben gelast, hunne winkels ook op den Sabbath open te houden. De Joden hebben tegen deze inbreuk op hunne gewetensvrijheid I, geprotesteerd, doch men heeft hun geantwoord, I- dat de wet geen verschil maakt tusschen Chris– tenen. Joden en Turken, dat zij mitsdien te kiezen n hadden tusschen het open houden hunner winkels i. en de intrekking van hun patent. Is dat nu, y vraagt men, do in Italië geschonken vrijheid van .j geweten? 8 j Engeland. In de jongste zitting van het j I Hoofdbestuur der Britsclie Joden werd o. a. eene j missive gelezen van Sir Moses Montefiore, waarin ■de aandacht van genoemd bestuur wordt geves-3 tigd op de jongste ergelijke voorvallen te Damas. kus, waarbij het te vreezen stond, dat de Joden r ; aan vervolgingen zouden blootstaan. Sir Moses 3 I had zich onmiddellijk per telegraaph gewend tot . ! den Britschen consul te Beyruth en per brief tot . j lord Granville. Kort daarna ontving hij de kenr nisgeving van het ministerie van buitenlandsche zaken, dat de zaak op voldoende wijze was geschikt . en dat door de snelle tusschenkomst van de Brit-1 sche regeering elke vrees voor eene vervolging t der Joden te Damaskus als geweken kon worden 1 beschouwd. In dezelfde zitting werden nog gelezen brieven f van den eerw. heer opperrabbijn dr. Adler aan t Sir Moses met betrekking tot den tegenwoordi. gen hongersnood te Jeruzalem, waarbij zijn eerw. . in overweging geeft, om onmiddellijk /'6OOO uit . het saldo (ad van het in 1865-1866 . bijeen gebragte fonds, dat toen werd bestemd . voor den bouw van armenwoningen buiten den 3 rnuur van Jeruzalem, derwaarts te zenden, ten . einde aan den nood der lijdenden te gemoet te komen. Dienovereenkomstig werd besloten. Eindelijk werd nog gelezen een brief van den heer Rousseau te Belgrado, houdende klagten over ’ de steeds voortdurende onderdamkking der Joden in Servië. Oostcnpijk. De besluiten der Leipziger rabbijnen-synode werden onlangs in eene openbare Kout van Philo-Judaeus. 11. Heb je het laatste Joodsehe krantje gelezen? ’t Oude of ’t Nieuwe? ’t Oude. Ja, waarom? Heb je ’t heelemaal doorgelezen? Ja, dat doe ik gewoonlijk; zelfs als ’t een leadingartikel heeft ook. Meen je dat? Waarom zou ik ’t niet meenen? Ik bedoel, dat je ook leading-artikels leest? Natuurlijk, waarom zou ik die dan niet lezen ? Och kom, wie leest die dingen ? De geleerde lui een gewoon burgerman leest een krant om ’t nieuwi cn om de advertenties. Wat kan ’t hem seheelen wat de redactie over dit of dat denkt. Wat zij zeg is daarom nog geen evangelie. Enfin, op die manier kom ik niet verder met je Zeg me maar ereis, of je dat artikeltje over de ha gelezen hebt? Dat ’t vleesch een halve stuiver per pond is afgeslagen Juist. Wat denk je daarvan? Bat ’s een rare vraag. Ik bemoei me niet met de zaken van ’t huishouden; dat laat ik aan mijn waarde betere hellt over. Maar ik meen toch, dat ik haar aan de baker heb hooren zeggen, dat ze nog niet bij haar slager in de hal teruggaat. Waarom niet? Omdat het haar nog te veel scheelt. Te veel scheelt? Met wat? Met ’t vleesch van buiten. Eet jelui dan vleesch van buiten? Om je de waarheid te zeggen, liefst niet. Vooreerst qua Jood; want je mag zeggen wat jo wilt, voor het kascliruth is de hal toch de baas. Maar om in de joodsigheid zoo alles eksie perfectie Exquis en in de perfectie, meen je. Nu, ik weet, dat je een beetje latijn kent. Ik sprpk maar eenvoudig Hollandsch. Om alles, zeg ik, eksie perfeetie te hebben, moet me van ’t noodigé splint voorzien zijn. Zie, zoo’n Simons-lotje, dat helpt huishouden; als ik zoo’n lukkie eens had, dan beloof ik je, dat ik miju vrouw zou verbieden ooit vleesch VM buiten de hal te nemen. Maar in den laatsten tijd ging ’t er ook een beetje overheen. Ik moest haast een vergrootglas nemen, om een brokje vleesch op mijn bord te kunnen zien. Ben je dan erg bijziende? Volstrekt niet; maar ik begon ’t, heusch, te gelooyen, omdat het stukje vleesch op mijn bord want je moet weten dat mijn vrouw altijd deelt bij den dag kleiner werd. Toen ik ’t mijn vrouw zeide, zei ze, dat ze van haar weekgeld niet meer kon geven, en dat ze, om met de centen uit te komen, bij die dure prijzen wat minder vleesch moest nemen. Natuurlijk. Ja, dat is alle maal heel mooi; maar een mensch werkt zoo goed voor een brok als voor een rok, zegt t spreekwoord. Nu, mijn vrouw zag wel, dat het me niet best aanstond, en daar ze wel wist, dat het me onmogelijk was, om haar meer weekgeld te geven, heeft ze gedaan, wat meer andere goeje Joden gedaan hebben, namelijk vleesch van buiten laten komen. t Is toch niet zoo als ’t behoort. Dat weet ik wel, ik heb ’t je immers al gezegd. Qua Jood staat ’t me tegen de borst, en ik verzeker je, als ’t b. V. maar drie of vier cent per pond zon scbeelen, dan zou ’k wel zorgen, dat miju vrouw nap den halslager terugging. Want gekheid is gekheid, maar de kosten van de hal moeten betaald worden. En, eerlijk gezegd, die drie of vier cent per pond meer is ’t waard ; voor een orthodoxen Jood om het extra-kaschruth, en voor een liberalen Jood ook; want voor dat bagatel meer is hij secuur, dat hij geen krengenvleesch en geen ziek vleesch krijgt. Als het echter te veel scheelt en een mensch wil toch een stukje vleesch eten dan moet je wel, of je wilt of niet, wat anders probeeren. Scheelt ’t dan werkelijk zooveel met buiten? Zie, mij komt ’t God dank op een paar gulden meer of minder niet aan. En je mag me zeggen wat je wilt van je buitenvleesch; ik zeg één Amsterdam, een hal. Ja, dat kun zeggen, maar ik, en velen met mij, niet. Heb je wel eens bij Judels het jParijsche leven” gezien ? Nu, niet zuinig; stellig tien keer. Dan herinner je je wel wat Judels Ik weet al wat je zeggen wilt: «Ik kan nog een heeleboel schoenmakers, die honger hebben.” Precies. Maar je vraagt of ’t werkelijk zoo veel scheelt? Dat zou ’k je zeggen! We hebben Vrijdag-avond en Zaturdag een stukje vleesoh gehad van 4 pond en drie ouoe, dat je aanlachte, en daar heeft mijn vrouw voor betaald één gulden twee en zeventig en een halve cent. Dat is... laat eens zien.,,, als ik me niet vergis, zeven en dertig en een halve cent per pond. Dat zal wel zoo wat uitkomen. Maar wacht er i 5.... cn de vracht? Ben je zestig....? Is die vraag dan zoo dom? Nu geloof ik dat je me in ’t zonnetje zet. Heusch, ik begrijp je niet. Pettig! Wat doet er de vracht toe? dat kan voor mij of voor mijn vrouw enfin, dat is ’t zelfde eenig verschil maken; maar voor den leverancier is ’t van geen invloed; hij krijgt toch niet meer dan zeven en dertig en een halve cent voor ’t pond. Dat is juist; daar dacht ik niet om. En wat nc-.
22,418
MMUBWA05:164966001:mpeg21_5
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,882
Dr. Staring's almanak voor den Nederlandschen landman
W N K.
Dutch
Spoken
10,125
23,478
De vogels met de eenvoudigste vroren zingen dikwijls het mooist. 17 Maandag. 18 Dinsdag. 19 Woensdag. 20 Do. St. Margriet 21 Vrijdag. 22 Zaterdag. 30 23—29 Juli. 23 Zondag. 8 Trinitatis. Die wijs is in zijn eigen oogen, Wordt in zijn meening vaak bedrogen. 24 Maandag. 25 Di. St. Jacob. 26 Woensdag. 27 Donderdag. 28 Vrijdag. 29 Zaterdag. 31 30 Juli—5 Augustus. 30 Zondag. 9 Trinitatis. Onrecht lijden is vaak goedkooper dan recht trachten te verkrijgen. 31 Maandag. 1 Dinsdag. 2 Woensdag. 3 Donderdag. 4 Vrijdag. 5 Zaterdag. 32 6—12 Augustus. 6 Zondag. 10 Trinitatis. Wat ge goeds aan ’t kalfje doe, Krijgt ge eens weer van os of koe. ? Maandag. 8 Dinsdag. 9 Woensdag. 10 Do. St. Laurentius. 11 Vrijdag. 12 Zaterdag. 33 13—19 Augustus. 13 Zondag. 11 Trinitatis. Die op hoop leeft, sterft van honger; Die op fortuin wacht, vindt d°! hond in den pot. 14 Ma. Vastendag. 15 Di. Maria Hemelvaart. 16 Woensdag. 17 Donderdag. 18 Vrijdag. 19 Zaterdag. 12 34 20—26 Augustus. 20 Zondag. 12 Trinitatis. Spaart wat ten uwen nutte zweeft in de lucht, — spaart wat ten uwen nutte woelt onder den grond .... en zelfs kweekt het aan, dan leggen u de vogelen zilveren eieren en de mol graaft u een goudmijn. 21 Maandag. 22 Dinsdag. 23 Woensdag. 24 Do. St. Barthol. 25 Vrijdag. 26 Zaterdag. 35 27 Augustus—2 September. 27 Zondag. 13 Trinitatis. Werken is der mannen plicht, Zorgen is de plicht der vrouwen, Zie, als gij het saam verricht, Valt gewis het zwaarste u licht! 28 Maandag. 29 Dinsdag. 30 Woensdag. 31 Donderdag. 1 Vrijdag. ' 2 Zaterdag. 36 3—9 September. 3 Zondag. 14 Trinitatis. Koopt nimmer iets omdat het goedkoop is, maar omdat ge het noodig hebt. 4 Maandag. 5 Dinsdag. 6 Woensdag. 7 Donderdag. 8 Vr. Maria Geboorte. 9 Zaterdag. 37 10—16 September. 10 Zondag. 15 Trinitatis. Jenever staat gelijk met, — aan een afgebeuld paard in plaats van een maat haver, een fermen zweepslag te geven. 11 Maandag. 12 Dinsdag. 13 Woensdag. 14 Do. Isr. Nieuwj. 15 Vr. Isr. Nieuwj. 1G Zaterdag. 38 17 Zondag. 16 Trinitatis. De menscli is de koning der dieren. Hij zij nimmer hun tiran. 18 Maandag. 19 Dinsdag. 20 Wo. Quatert. 21 Do. St. Matth. 22 Vr. Quatert. 23 Zat. Quatert. Isr. Gr. Verzoendag. 17—23 September. 39 24—30 September. 24 Zondag. 17 Trinitatis. Geeft goedsmoeds zoolang gij te geven liebt en valt dat u vaak moeilijk, laat het altijd een geheim blijven voor hem die ontvangt. 25 Maandag. 26 Dinsdag. 27 Woensdag. 28 Do. Isr. Loofh. 29 Vr. St. Michael. Isr. Loofh. 30 Zaterdag. 40 1—7 October. 1 Zondag. 18 Trinitatis. Eerst water en dan haver, dat is drinken en eten voor uw paard. Eerst haver en dan water dat is spoelwater voor den haver en niets voor uw paard. 2 Maandag. 3 Dinsdag. 4 Woensdag. 5 Do. Isr. Slotf. 6 Vr. Isr. Vreugde der Wet. 7 Zaterdag. 41 8 — 14 October. 8 Zondag. 19 Trinitatis. Hoe gelukkig zou menigeen zijn, als hij zich om de zaken van anderen even weinig bekommerde als om zijn eigenen. 9 Maandag. 10 Dinsdag. 11 Woensdag. 12 Donderdag. 13 Vrijdag. 14 Zaterdag. 12* 42 L5—21 October. 15 Zondag. 20 Trinitatis. Eet wat gaar is, Drink wat klaar is, Spreek wat waar is. 16 Maandag. 17 Dinsdag. 18 Woensdag. 19 Donderdag. 20 Vrijdag. 21 Zaterdag. 43 22—28 October. 22 Zondag. 21 Trinitatis. Haastige spoed is zelden goed. Bezint eer gij begint. 23 Maandag. 24 Éinsdag. 25 Woensdag. 26 Donderdag. 27 Vrijdag. 28 Zaterdag. 44 29 Oetober—4 November. 29 Zondag. 22 Trinitatis. Gedenk bij den omgang met lastige buren r Waar één niet mee wil doen, kunnen twee niet twisten. 30 Maandag. 31 Di. Vastendag. 1 Wo. Allerheiligen. Ov. Dankd. v. ’t Gewas. 2 Do. Allerzielen. 3 Vrijdag. 4 Zaterdag. 45 5—11 November. 5 Zondag. 23 Trinitatis. Ieder draagt zijn gebrek, In een broodkorf op zijn nek. Daarom kan hij ’t zelf niet zien, Maar hij toont het andere lien. En de man die achter gaat, Ziet altijd zijn voormans kwaad. Daarom leer voorzichtigheid, Hoor wat ieder van u zeit. ö Maandag. 7 Dinsdag. *8 Woensdag. 9 Donderdag. 10 Vrijdag. 11 Zat. St. Marton. 46 12—18 November. 12 Zondag. 24 Trinitatis. ’t Minst morgen, ’t meest van daag: Onafgedaan is half vergeefs. 13 Maandag. 14 Dinsdag. 15 Woensdag. 16 Donderdag. 17 Vrijdag. 18 Zaterdag. 47 19—25 November. 19 Zondag. 25 Trinitatis Een onbestendig jaar buigt voor bestendigen arbeid. 20 Maandag. x _ 21 Dinsdag. 22 Woensdag. 23 Donderdag. 24 Vrijdag. 25 Zaterdag. 48 26 November—2 December. 26 Zondag. Laatste Trinitatis. Wie op twee gedachten hinkthinkt! Wie twee hazen tegelijk jaagt, komt platzak thuis. 27 Maandag. 28 Dinsdag. 29 Woensdag. 30 Donderdag. 1 Vrijdag. 2 Zaterdag. 49 3—9 December. 3 Zondag. 1 Advent. Doe niets zonder plan, zonder berekening; zonder wikken en wegen van alle kansen en omstandigheden. 4 Maandag. 5 Dinsdag. 6 Wo. St. Niklaas. Isr. Inwijdingsfeest. 7 Donderdag. 8 Vr. Maria Ontvangenis. 9 Zaterdag. 50 10—16 December. 10 Zondag. 2 Advent. Eerst wegen dan wagen! Eerst denken dan doen! 11 Maandag. 12 Dinsdag. 13 Woensdag. 14 Donderdag. 15 Vrijdag. 16 Zaterdag. 51 17—23 December. 17 'bondag. 3 Advent. Met al uw zorg verkrijgt gij geen druiven van den doornstruik; maar zonder zorg zelfs niets van den wijnstok. 18 Maandag. 19 Dinsdag. 20 Wo. Quatert. 21 Donderdag. 22 Vr. Quatert. 23 Zat. Quatert. 52 24—30 December. 24 Zondag. 4 Advent. Vastendag. Een goed woord is een goede boom. Zijn wortels dringen diep in den grond en zijn takken reiken tot den hemel. 25 Ma. Christus Geboorte. 26 Bi. 2e Kerstdag. 27 Woensdag. 28 Donderdag. 29 Vrijdag. 30 Zaterdag. 53 31 December—6 Januari. 3i Zondag. Post Nativitat. Handenarbeid, die de palmen vereelt, veredelt liet gemoed. 1 Maandag. 2 Dinsdag. 3 Woensdag. 4 Donderdag. 5 Vrijdag. G Zaterdag. 1 7—13 Januari. 7 Zondag. Op doornen zaaien, Volgt distels maaien. 8 Maandag. 9 Dinsdag. 10 Woensdag. 11 Donderdag. 12 Vrijdag. 13 Zaterdag. 2 14—20 Januari. 14? Zondag. God. ziet de vruchten niet, maar merg en wortels. 15 Maandag. 16 Dinsdag. 17 Woensdag. 18 Donderdag. 19 Vrijdag. 20 Zaterdag. 1789—1880. Geschiedenis der Wereld, VAN HET BEGIN DER FRANSCHE OMWENTELING AF, TOT OP ONZE DAGEN. DOOR D“. G. WÏÏBÏÏR, VOOR HET NEDERLANDSCHE VOLK BEWERKT DOOR B. ter Haar, Bz. Deel I, 640 bladz., prijs ingen. ƒ2.50, geb. ƒ 3.—. Deel II, bladz. 1—384, prijs ƒ 1.50. Compleet in 4 deelen, van ongeveer gelijken omvang. Dit werk, geheel op zich zelf compleet, vormt tevens een op STRECKFUSS volkomen aansluitend vervolg. In de Tijdspiegel Mei 1881 leest men: *Weber beschrijft geschiedenis helder en aangenaam; hij geeft geene dorre opsomming van feiten, maar maakt van de geschiedenis een drama, dat voor onze oogen als wordt afge speeld. Het aantrekkelijke van zijn werk ligt ook hierin, dat hij de verschillende deelen van de geschiedenis samenvat: men vindt tevens geschiedenis van beschaving, letterkunde en gods dienst. In zekeren zin is Weber’s werk compilatie; maar daarin ligt geen verwijt; Weber heeft met ijzeren vlijt de nieuwste werken over geschiedenis gelezen en met oordeel en tact daar van gebruik gemaakt. Daar, waar hij letterlijk aanhaalt, wijst hij zulks aan, soms met vermelding van den naam van den oorspronkelijken schrijver. De uitgever bestemde het werk tevens tot vervolg op Streck- fuss’ "Geschiedenis der Wereld”, die eveneens hier vele lezers heeft gevonden. De vertaling is vloeiend en de uitgever zorgde voor flink formaat en goede letter.” In de Schoolbode October 1880 leest men: "Bovengenoemd werk is eene aanwinst voor allen, die zonder geschiedkundigen te zijn, hunne historische kennis willen ver meerderen, omdat zij inzien, dat zonder deze niemand den tijd, waarin hij leeft, kan leeren begrijpen. K. Nederlandsche Staatswetten, DOOR L. N, SCHUURMAN & P. H. JORDENS. 1°. Grondwet, 5' tot Aug. 1881 bijgewerkte druk, ƒ 0.50 2°. Wet op het Kiesregt, 5' druk, 1881. •• 0.25 3°. Wet Provinciale Staten, 3° druk, 1876. » 0.25 4°. Gemeentewet, 7" dr., 1880, met aanv. Junij’81. » 0.50 5°. Regiem.Indië,Suriname, Curagao, 1879. » 0.75 6°. Wet Armbestuur, 5* druk, 1880. » 0.25 7°. Wet Lager Onderw., met de besluiten ter uitvoering, 3' druk, met aanv. tot Aug. 1881. • 0.50 8°. Wet Middelb. Onderw., 4'dr., m. aanv. 1879 ” 0.50 9°. Wet Hooger Onderw., metaanv. Junij 1881. » 0.25 10°. Besluit. Hooger Ond., 2'dr., metaanv. 1881. » 0.25 11°. Wet Nat. Militie, 4' druk, met aanv. 1881. » 0.75 12°. Wet Schutterijen, 4'dr., bijgew. Oct. 1875. » 0.25 13°. Wet Inkwartieringen, enz., 3'druk, 1876. •• 0.25 14°. Wet Maten, Gewigten, enz., 3°dr., 1874. » 0.50 15°. Wet Jagten Visscherij, 4'verm. dr., 1878. » 0.25 16°. Wet Afkoopbaarstelling Tienden, 2° dr. » 0.15 17°. Wet Burg. Pensioenen, 4' druk, 1880. » 0.25 18°. Wet op het Zegel, 4' druk 1875 ...» 0.25 19». Wetten op de Grondbelasting ...» 0.25 20°. Wet Collegiën van Zetters, 2°dr., 1875. » 0.25 21°. VKOOM, Wet Successie, 5° druk, 1879. » 0.50 22°. Wet Briefport, 4'verm. dr.,bijgew. Mei 1879. » 0.50 23°. Wet Waarborg, 3'verm. dr.,bijgew. Oct. 1874. » 0.25 24°. Wet op de Onteigening, 4' druk, 1880. » 0.25 25°. Geneesk. Wetten, 3'dr., metaanv. tot 1879. » 0.25 26°. Wet Besmettelijke Ziekten, 3' dr., 1880. » 0.25 27°. Wet Veeartsen. Staatstoez., 3'dr., 1879. » 0.25 28°. Wet op de Hondsdolheid» 0.15 29°. Wet Begraafplaatsen, 3' druk, 1879. » 0.15 30». WetOprigtenv.Inrigtingen, 2»dr.,1879. » 0.25 31°. Wet op !de Stoomtoestellen, 2'dr., 1876. • 0.25 32°. Wet dienst der Spoorwegen, 2° dr., 187*9. » 0.75 33». Wet op het regt van Patent, 1877. » 0.50 34°. Wet op het Personeel, 1878ƒ 0.25 35°. Regiem. Rijks Kanalen, Aanvaringen en Loodsdiensten, met aanv. tot Oct. 1880. « 0.50 36°. Wet Ongebouwde Eigendommen. » 0.25 37°. Wet op het Notarisambt» 0.25 38». Wet op de Waterschapsbesturen. » 0.25 39». Wet openbare middelen van vervoer. » 0.15 40». Wet bescherming van diersoorten. » 0.15 41». Wet kleinh. Sterken Drank, 2»dr., 1881. » 0.25 Bovenstaande wetten, allen te zamen in portefeuille met linten en vergulden rugtitel, ƒ 13.50. N°. 1—32 te zamen gebonden in 2 linnen banden met vergulden titel kosten f 9.25 Verlangt men afzonderlijke wetten, dan is opgave der N°‘. voldoende. Luttenberg’s Chronologische Verzameling VAN WETTEN EN BESLUITEN, 1813 1880 met Alphabetisch Register. INHOUDENDE ALLE STAATSBLADEN, DE VOORNAAMSTE BESLUITEN, ARRESTEN ENZ Prijs ingenaaid f 56.— , gebonden in 6 echt chagrijnen banden kat. op plat f 65.25, betaalbaar in drie jaarljjk- sche termijnen, waarvan de eerste bij de leverlng ofwel a Contant met 5 pCt. korting van den ingenaaiden prijs. Van jaarg. 1881 zijn reeds de 12 eerste vellen aan BH. Inteeke- naren verzonden. De prijs per jaarg. is ƒ2.50, franco p. p. ƒ2.75. In het Weekbl. v. ’t Regf n“. 4642, d.d. 28 Juni) 1881, leest men: De heeren Schuurman en Jordens hebben een zeer verdienstelijk werk geleverd door ons onlangs te bezorgen een alpbabetisch register van Luttenberg’s Chronologische Verzameling, loopende van 1813 tot en met 1880. In plaats van een tienjarig register op de jaargangen 1871—1880 te vervaardigen, kwam het hun, voor het practisch gebruik, beter voor, een geheel nieuw register van 1813 af te bewerken, waardoor elk gebruiker in staat wordt gestéld dadelijk een geheel en volledig overzigt over alle onder werpen van wetgeving enz te verkrijgen. Voor de talrijke ge bruikers van Luttenberg’s uitmuntende Chronologische Ver zameling is dit register van onschatbare waarde, omdat het ’t naslaan van andere registers onnoodig maakt. Het geheel is met de meeste zorg bewerkt en blijkbaar zijn de verzamelaars van de goede gedachte uitgegaau om een oordeelkundig register zamen te stellen en met de hun ten dienste staande ruimte zooveel mogelijk te woeke ren. Hun register is even bondig als volledig Telephoonnummer 352. Kt-- HOFLEVERANCIER D.S.M.KALKER, Amsterdam. MAGAZIJN VAN BOUW-ARTIKELEN. Eenig Agent voor de 4KN St. IRON WORKS & CROMAC FOUNDRY, MUSGRAVE & C0., Belfast. Fabriek voor Engelsclie Stal-Inriclitiiigen en Verwarmings- Toestellen. Afscheidingen voor Stallen en Boxen, in diverse Profilen. Voerbakken, met en zonder Ruiven. (^om^lcctc inrichtingen VOOR PAARDEN- EN VEESTALLEN. Koetshuizen en Tuigkamers., ] Een MODELSTAL voor Vier Paarden en Twee f&xen, J —- ■ -€n. ****■ Geïlli ineo aanvragen Ve lil lil in l, in diverse I ieslagen liouw- Ornai I I I ïeryen, Groote Sorte. Emmers en. f^-893 008026 08200893 OO^Ge^vani- Ba Vestontakels, Dtnnm ikrachten, Stalen enz. enz. KOKEHBALKEN warden naar de te geven teckeningen in den kortstnaogelijken tijd geleverd. - Telegram-adres: KALKER, Ijzerwaren. DR Staring’s ^Almanak CADEAU-BOEKEN. G. KELLER, Van Huis, 2e druk, 1882, 2 dln., ing. f 3.—, geb. f 3.50. Dr. J. v. VLOTEN, Keur uit Neerlands Dicht en Ondicht der 19e eeuw, 1881, ing. f 1.90, in prachtb. f 2.90. O. WILDERMUTH, Parels uit het Zand, 2e druk, 1881, ing. ƒ 1.90, geb. ƒ2.25. I J. P. DE KEYSER, Een Bloemkrans, prachtuitgave, ing. ƒ 1.90, geb. ƒ 2.25, i verguld op sneê ƒ 2.75. P. J. ANDRIESSEN, de Hollandsche Robinson Crusoë, 240 bladz., met 5 platen, ing. ƒ 1.60, geb. f 1.90. R. KOOPMANS v. BOEKEREN, Herinneringen van den Ouden Tolbaas, 1882, 208 bladz., met 4 platen, ing. ƒ 1.60, geb. f 1.90. LANDBOÜW-^^ COURANT, Klauwier-eg. Belangrijke Nieuwstijdingen en Mededeelingen, op Akkerbouw, Tuinbouw en Warmoezerij, Veeteelt, Houtteelt en aanverwante vakken betrekkelijk, geeft de te Zwolle ver schijnende, sints 1871 25 malen (o. a. op de wereld-tentoon- stellingen te Weenen en te Parijs) bekroonde, in 1847 opgerigte, met het Koninklijk wapen vereerde die van af 1 Januarij 1878 zonder prijsverhooglng twéémalen ’s weeks uitkomt. Hoofdred. sints Junij 1862 Dr. L. MULDER, te s’ Gravenhage, met vaste medewerking van de Heeren: E. ALLERSHOP, Ureterp. — Prof. Dr. J. M. VAN BEMMELEN, Leiden. — R. W. BOER, s’Gravenhage. — Prof. Dr. P. DE BOER, Groningen. — H. BOSKER, Vroomshoop. — Dr. J. TH. CATTIE (Max van Edijck), Arnhem. — Dr. L. Alt CO HEN, Groningen. — Dr. D. J. COSTER, Amsterdam. - C. J. GEERTSEMA, Zuidbroek.— Dr. H. VAN HALL, Paterswolde. — H. M. HARTOG, Barneveld. — P. HEIDEMA Sr., Westernieland. — G. J. IIENGEVELD, Utrecht. — J. J. HINZE, s’Gravenhage.— ,J. HUFFNAGEL, s’Gravenhage. — H. J. VAN HULLE, Gent (België). — W. J. D. VAN ITERSON, Utrecht. — Dr. M. C. DE LEEUW, Hasselt (België). — Dr. D. DE LOOS, Leiden. — ED. MICHELSEN, Hildesheim (Hannover). — Prof. Dr. R. S. TJADEN MODDERMAN, Groningen. — C. E. MOLL, Rotterdam. — H. C. VAN DER HOUVEN VAN OORDT, Apeldoorn. — Prof. Dr. A. PETERMANN, Gembloers (België). — G. REINDERS, Wageningen. — R. J. SCHOUTEN, s’ Hertogenbosch. — W. SEEBURG, Zonder- kerk. — Dr. H. VAN DE STADT, Arnhem. —JAN TUSSEN, «Achtzaligheden.” — W. VOUTE, Berbek (resid. Kediri). — Dr. G. F. WESTERMAN, Amsterdam, en verschillende prak tische landbouwers, die niet genoemd wenschen te worden. In de Landbouw-Courant komt o. a. voor een lijstje van a. s. voordragten, van a. s. harddraverijen, van vergaderingen, tentoonstellingen (ook in het buitenland). De prijs blijft, niettegenstaande er 2 N”. per week ver schijnen, f 5.25 per j- jaar. De ADVERTENTIES kosten van 1—6 regels ƒ 1.20, elke regel meer 20 cent (bij abonnement tegen verlaagd tarief). Dat dit geïllustreerde blad in toenemende mate door belang hebbenden voor adverteren gebruikt wordt, blijkt hieruit, dat in jaargang 1862 voorkwamen 166, in 1870 535, in 1872 953, in 1877 1454, in, 1880 1511 advertentiën, waaronder verscheidene van verkoopingen en verpachtingen. In 1881 nam het aantal advertentiën van H.H. notarissen betrekkelijk ver koopingen enz. weder toe. De Landb.-C. komt in handen van de meeste grondeigenaren en landgebruikers in geheel Nederland. Elk Donderdagsnr. bevat eene uitgebreide PRIJS COURANT van MESTSTOFFEN. ADRES-«rf»«rie»fië» van 2 regels kosten per jaar voor 104 plaatsingen ƒ 15.—, voor 52 plaatsingen ƒ 10.— Voor abonnementen op advertentiën, proefnommers, inlich tingen enz. wende men zich met franco aanvrage tot dei uitgever ZWOLLE, 1881. W. E. J. TJEENK WILLINK NEDERLANDSCHEN LANDMAN, D“. STARING’S ALMANAK VOOR DEN voor net daar 1 « « 2. VIJF EN DERTIGSTE JAAR. Voorzien van nlle Markten in NEDERLAND, den op- en ondergang van de Zon, Maan en de Planeten, een maandeljjksch overzicht van hetgeen er voor den Landbouwer, den Warmoezier en den Houtteler te verrichten valt, eene aanwijzing hoe de Klok steeds op den middelbaren tijd te zetten is, en eene menigte opgaven, betreffende: den Akker, het Weiland, het Vee,den Hof en den Boschgrond; metljjsten vanin-enuit- landscheMaten.GewichtenenMunten; met Waterstaatszaken voor de bewoners der rivieroevers en zeekusten , enz. In den Almenak vin i de waorheid, Gartjan I De krante en ’t waerglas bedrug alleman. » k Tuimelaar. ♦ W N K. UITGEGEVEN DOOR Directeur en Leeraren der Rijks Landbouwschool. INHOUD. Blz. Teeltenen van den dierenriem. 2 Israëlitische feestdagen ... 2 Eclipsen in 1882 3 Teeicens der weersgesteldheid. 3 Weerkennis 5 Kalender. 6. 8.10.12. enz. Maandelijks te verrichten arbeid. 30 Wet bescherming diersoorten. 40 Verschijnsel, in de dierenwereld. 41 Jaarmarkten ....... 50 Weekmarkten....... 72 Spoorwegen met kaartje ... 74 Brievenpost 74 Telegraaf ........ 76 Onze maten en gewichten. 77 Herleiding van binnenl. maten. 77 Koloniale maten...... 79 Herleiding buitenl. maten. 79 Buitenlandsche munten ... 82 Hypotheekbanken...... 83 Renterekening 84 Warmtegraden 85 Thermometerschalen .... 86 Getijen ......... 87 Rivierstanden....... 89 Seinschoten bij watersnood. 90 Grootte van Nederland ... 90 Nederlandsche Oogsten. .91 Blz. Lijst der voornaamste Akkerbouw- (Cultuur)gewassen enz. 92 A rbeidsprijzen 100 Bij het titelplaatje 103 Over het stelsel Schwartz. .104 Diep losmaken v. d. bouwgrond.lOS Waarde v.d. humus v. d. bouwgrX\D Landbouw-onderwijs. .112 Grootte van den Veestapel. .113 Stamboeken rundvee en paarden.TlS Het jongen van de huisdieren .114 Draagtijds-tafel 115 Verhouding van gewicht en waa/.116 Verh. van geslacht tot levend t’dd.116 Opmerk, omtrent Veevoederen .117 Opmerkingen omtrent Bemesting.V2D Gemiddeld gehalte van de voor naamste landb.voortbrengselen.YPZ Planten op de hectare. .124 Gemiddelde samenstelling van de belangrijkste meststoffen. .125 Lijst van handelaren, onder con- tróle van het Proefstation .129 Prijsopgav. van hulpmeststoffenAM) Kostenvoor onderzoekingen in het Proefstation te Wagenitigen .134 Windroos. Aantal winden ewz.135 Landbouwvereenigingen. .136 VERKORTINGEN. k. Kermis. j. Jaarmarkt. p. Paardenmarkt. b. Beestenmarkt. ve. veem.. Veemarkt. s. Schapenmarkt. v. Varkensmarkt. gar. Garenmarkt. I. Leermarkt. TEEKENENVAN DEN DIERENRIEM, VAN ’T WESTEN NAAR ’T OOSTEN. V Ram, Aries. Stier, Taurus. J1 Tweelingen, Gemini C& Kreeft, Cancer. Q Leeuw, Leo. lip Maagd, Virgo. At Weegschaal, Lïbra. TIJ, Scorpioen, Scorpio, Schutter, Sagittarius. Z Steenbok, Capricornus. ££ Waterman, Aguarius. H Visschen, Pisces. ISRAELITISCHE FEESTDAGEN. Purim 5 en 6 Maart. Paschen 4, 5 en 10, 11 April. Pinksteren 24 en 25 Mei. Nieuwjaar 5643, 14 en 15 Sept. Groote Verzoendag 23 Sept. Looihuttenieest 2a en zy bept. Slotfeest 5 October. Vreugde der Wet 6 October. Inwijdingsfeest 6—12 December. 41 VERSCHIJNSELEN IN DE PLANTEN- EN DIERENWERELD, naar de maanden gerangschikt, DOOR Dr. J. RITZ EM A BOS. Evenals in vorige jaargangen, geef ik hier een beknopt overzicht van de voornaamste verschijnselen in de planten- en dierenwereld, naar de maanden gerangschikt. Ik tracht den landman daarin te geven een’ leiddraad bij zijne waarnemingen in de vrije natuur, en maandelijks eene opgave van de middelen, welke hij kan in ’t werk stellen, om de vernielingen, welke de schadelijke dieren hem toebrengen, te voorkomen. Het spreekt van zelf, dat elk jaar de weêrsgesteldheid grooten invloed heeft op den ontwikkelingstijd der insekten en liet leven der andere dieren, zoowel als op de ontwikkeling der planten. Wie van zijne waarnemingen geregeld aanteekening wil houden, bijv, wie wil opschrijven, op welken datum hij voor ’t eerst dezen of genen vogel, dit of dat insekt heeft waargenomen, of deze of gene plant heeft zien bloeien, — hij vindt daarvoor de ruimte op de linkerbladzij de van den kalender. Het spreekt van zelf, dat hier aileen het belangrijkste uit het leven van dieren en planten kon worden aangestipt. Deze beknopte opgaven mogen echter opwekken tot nadere studie van dieren en planten, vooral van die, waarmee de landbouwer in een of ander opzicht heeft te maken. Januari. Zoogdieren. Hazen paren. Smalvleugelige vleermuizen ontwaken dikwijls reeds uit den winterslaap. Vogels. Trekvogels uit het Zuiden komen nog niet. Men ziet trekvogels, die hier den winter doorbrengen (o. a. bonte kraai, som mige lijstersoorten, sijsje, barmsijsje, soms ook ’tfratertje) en verder slechts stand- en zwerfvogels. Onder deze zijn het vooral de ver schillende soorten van meesjes, de boomklever, de boomkruiper, het winterkoninkje en het gewone goudhaantje, die de boomen van eiers en poppen van allerlei schadelijke insekten zuiveren.— Van de trek vogels, die hier ’s zomers gebroed hebben, blijven meestal sommige roodborstjes over, en — behalve in koude winters — zeer vele merels Thans mogen geene lijsters, leeuwrikken en vin ken meer worden gevangen. (De vangst van deze vogel soorten mag alleen geschieden gedurende de maanden October, November en December.) Insekten ontwaken slechts bij zeer mooi weer uit den rusttoestand. Wanneer de grond niet dichtgevroren is, komt de wintervlinder te voorschijn, om eieren te leggen aan de knoppen van ooftboomen, vooral aan die van kerseboomen. Vele jaren echter komt de winter vlinder reeds vroeger te voorschijn (in September, October, November of December). Middelen tegen sch.adelyk gedierte. In den boomgaard en in ’t plantsoen: zorgvuldig uithalen en vernielen van de rupsennesten van ’t geaderde witje en van den bastaard satijn vlinder, ’t Verwijderen van de eitjes van den ringelrupsvlinder (zie November) kan nu nog geschieden. — ’t Bevochtigen van de teerringen, wanneer de grond ontdooid is. (Middel tegen den wintervlinder, zie October.) — In dennenbosschen kan men varkens drijven, die de onder ’t mos ver toevende poppen van de gestreepte dennenrups (Trachea piniperda), die van de dennenspanrups (Fidonia piniaria) en van de dennenbladwespen (van de geslachten Lophyrus en Lyda) opzoeken en eten. Ook kan men, wanneer de bosschen in ’t vorige jaar veel van gestreepte dennenrupsen leden, ’t mos en de naalden opharken. 42 VERSCHIJNSELEN PLANTEN- EN DIERENWERELD. Planten. Hazelnoot bloeit; dikwijls ook reeds de purperen doovenetel. Speenkruid en hoefblad ontluiken; soms ook reeds crocus en narcis. Bij gunstig weer bloeien reeds peperboompje en Pyrus japonica. Door gaans bloeit ook reeds ’t madeliefje, trouwens soms in December. Februari. Zoogdieren. Hazen, konijnen, vossen, bunsings, marters, fluwijnen, otters paren. Dassen werpen. Vogels. In hoofdzaak als in Januari. Echter komen soms reeds enkele trekvogels uit ’t Zuiden: witte kwikstaart, gewone leeuwrik, soms spreeuwen en houtduiven. Ganzen leggen eiers. Eksters en waterspreeuw bouwen nesten. Wilde ganzen vertrekken reeds weer. Gedurende de maanden Februari, Maart en April mogen worden ge zocht de eieren van waterwild (eenden, duikers, waterhoenders, water snippen, schrieken, kemphanen, strandloopers, wulpen en plevieren), alsmede die van kieviten, mits het zoeken of rapen plaats liebbe in gezelschap van den eigenaar of rechthebbende, of met diens schriftclijke vergunning. Visschen. Zalmen verschijnen in de riviermonden. Insekten beginnen uit hunnen rusttoestand te ontwaken. Bij mooi weer vliegen reeds de kleine aurelia en de citroenvlinder, ook nog de wintervlinder. , Middelen tegen schadelijk gedierte. Als m Januan. Maar met het uithalen van rupsennesten mag men nu niet langer wachten. Planten. Hazelnoot, els, wilg en abeel bloeien; ook het peperboompje en de Pyrus japonica. De purperen doovenetel bloeit, de witte doovenetel ontluikt. Crocus, sneeuwklokje en winter-Helleborus bloeien. Keizerskroon ontluikt. Maart. Zoogdieren. Wezels, egels, mollen, eekhorens paren. Veldmuizen en andere muizen en ratten ook, voor zoover ze niet reeds in Februan gepaard hebben. (Deze paring herhaalt zich nog eenige malen gedurende hetzelfde jaar.) Hazen, konijnen, marters werpen. — Men ziet steeds nog alleen smalvleugelige vleermuizen. Vogels. Aankomst van vogels uit ’t Zuiden. Eerst komen torenvalk, wespendief, kwikstaart, zwartkop, spreeuw, gewone leeuwrik, houtduif, reiger en houtsnip. Later ook tapuiten, roodborstjes (voor zoover ze niet hier te lande overwinterd hebben), roodstaartjes, ooie vaars, poelsnippen. Uit ons land trekken naar ’tNoorden, of uit zuidelijker streken trekken door ons land naar ’tNoorden: sijsje, bonte kraai, pestvogel, kramsvogel, rietgans en vele soorten van eenden en zaagbekken. Patrijzen en korhoenders paren. Wilde eenden en kieviten hebben eiers. Eksters en kwikstaartjes bouwen hunne nesten. Geelgors zingt in de toppen der boomen. Reptielen. Kikvorsohen, padden, watersalamanders ontwaken. Bruine kikvorsch legt eiers. Groene kikvorsch begint te kwaken. Visschen. In ’t laatst van deze maand of ’t begin van de volgende wordt de elft in onze groote rivieren gevangen. Insekten. Vele kevers, die den winter in volwassen staat ver scholen doorbrachten, komen te voorschijn. Vlinders. Van de dagvlinders vliegen nog slechts: de kleine aurelia en de citroenvlinder; van de nachtvlinders: de uil van de gestreepte dennenrups (Trachea piniperda). De rups van den winter vlinder komt uit ’t ei. 43 VERSCHIJNSELEN PLANTEN- EN DIERENWERELD. De bijen beginnen te verzamelen. De groote bruine mier wandelt in de dennenbosschen. Middelen tegen schadelijk gedierte. Op ’tveld, in tuin en boomgaard, bij mooi weer dezelfde middelen aan te wenden als in April; bij voortdurend koud weer handele men als in de beide vorige maanden. In dennenbosschen handele men in elk geval als in Januari. Planten. Els, enkele wilgensoorten (o. a. Salix caprea), ijp, peper boompje, kornoelje bloeien. Ook sneeuwklokje, welriekend viooltje, paardebloem, maagdepalm en speenkruid. Aalbes en kruisbes, els, vlier, paardekastanje en peperboompje ontplooien het blad. April. Zoogdieren. Egels, mollen, spitsmuizen, muizen en ratten paren; hazen en konijnen reeds voor de tweede maal. Vossen, marters, bun- sings, wezels, eekhorens, hazen, konijnen werpen. Bij voortdurend zacht weer ziet men in de laatste helft van April de eerste breed- gevleugelde vleermuizen verschijnen. Vogels. Aankomst van trekvogels uit het Zuiden: eerst torenvalk, boomvalk, draaihals, koekoek, gele kwikstaart, zwartkop, roodstaartje, kersenpikker, nachtegaal, zwartgrauwe vliegenvanger, boerenzwaluw; — iets later paapje, rietzanger, kleine karekiet, fitis of hofzanger, huiszwaluw. (In ’t algemeen komen de meeste eigenlijke zangers in April tot ons.) Uit ons land of uit zuidelijker streken trekken naar ’t Noorden: bonte kraai, pestvogel, kramsvogel; ook de zanglijster, die in ons land algemeen, maar nergens in grooten getale broedt; op den trek daarentegen is hij hier zeer menigvuldig. Het grootste gedeelte der in Maart aangekomen vogels nestelt of heeft reeds eiers. Patrijzen leggen eerst tegen ’t einde van April. Reptielen. Ontwikkeling van de eiers van den bruinen kikvorsch. Ook de groene kikvorsch paart nu; luid gekwaak van de mannetjes der laatstgenoemde soort. Insekten. Kevers. Reeds vliegen er enkele meikevers; de groote zwermen, bij gunstig weer, reeds in de laatste helft van April. Ritnaald (de larven van kniptorsoorten) begint aan de wortels der granen te vreten. Appelbloesemkever legt eiers in appel- en perebloesems. De groote dennensnuittor (H y 1 o b i u s a b i e t i s) en de dennenscheerder (Hylesinus piniperda) verlaten hunne schuilhoeken. De vrou welijke kever van laatstgemelde soort graaft moedergangen en legt eiers onder de schors van gevelde of ziekelijke dennenstammen. Larven yan de koolzaadaardvloo (Psylliodes chrysocephalus), die in bladstelen en stengels van ’t winterkoolzaad hebben overwinterd, beginnen sterk daarin te vreten en worden langzamerhand volwassen. Andere aard vlooien bederven in deze en de volgende maand allerlei jeugdige gewassen, vooral kruisbloemigen. Roode leliekevertjes en weldra ook hunne vuile larven op de bladeren der witte lelie. Vlinders. Uil van de gestreepte dennenrups vliegt. De ringelrups, de rupsen van den plakker, den bastaardsatijnvlinder, den donsvlinder en den wintervlinder beginnen hare verwoestingen. — De dennenbladwesp (Lophyrus pini) vliegt. — Kokerjuffers in ’t water. Middelen tegen schadelijk gedierte. In boomgaarden en tuinen moet men ’s morgens vroeg de hoornen schudden, liefst na er vooraf een zeil onder te hebben uitgespreid. Aldus verwijdert men uit de boomen de schadelijke appelbloesemkevers, de nog jonge ringelrupsjes, de rupsen van donsvlinder en bastaardsatijnvlinder en andere rupsen, ook de bladvlooien (Psvlla); uit de pruimeboomen de bladwesp Selandria fulvicornis. Uit leidboomen breke men de door 44 VERSCHIJNSELEN PLANTEN- EN DIERENWERELD. appelbloesemkevers bedorven appel- en perebioesems af, en verwijdere er de rupsen uit. Men zoeke van de aalbes- en kruisbesstruiken zooveel mogelijk de bastaardrupsen van Nematus ventricosus weg. Uit' de boomen verwijdere men zooveel mogelijk alle meikevers, terwijl men de in ’t groot gevangen dieren tot mest verwerkt. In dennenbosschen legge men reeds in liet begin van April vangboomen om de vrouwelijke dennensclieerders te lokken, die hare eiers onder de schors dier vangboomen leggen. Is het winterkoolzaad door de larven van de koolzaad-aardvloo be dorven , dan zaaie men na ’t onderploegen geen zomerkoolzaad. Pelzen en wollen klceren, die men nu niet meer mocht willen dragen, moeten goed in linnen worden ingepakt, om te beletten dat de spektor en de pelstor (Dermestes lardarius en Attagenus pellio) evenmin als de motten er eiers in leggen. Goed inpakken is beter dan , ’t gebruik van kamfer, tabak, enz., welke stoffen nooit kunnen dienen, om de indringers te verdryven, wanneer zij reeds in de wollen kleeren enz. zieh gevestigd hebben. Planten. De meeste boomen en heesters loopen uit. Sleedoorn bloeit en krijgt daarna blad. Kerseboom bloeit, iets later pruimeboom en pereboom, weer iets later appelboom; ook de kruisbes. Linde, beuk, gouden regen, eschdoorn, lijsterbes, haagdoorn staan in blad. De meeste wilgesoorten en de berk bloeien. Evenzoo keizerskroon, sleutel bloem, witte doove netel, waterboterbloem en pijpkruid. Ook ’t kool zaad begint te bloeien, ’t Madeliefje bloeit op zijn schoonst. Mei. Zoogdieren. Bijkans alle in ’t wild levende zoogdieren krijgen of hebben reeds jongen. Egels en hermelijnen vindt men nog wel in paring. Vogels. In Maart en April zijn reeds verreweg de meeste trekvogels uit ’t Zuiden aangekomen. Wanneer zij niet reeds in ’t laatst van April kwamen, dan komen nu nog: wielewaal, oeverzwaluw, nacht- zwaluw of geitenmelker en tortelduif. In ieder geval komen niet vóór Mei: kwartel en kwartelkoning, spriet of griet. i Zoowel de aangekomen trekvogels als de stand- en zwerfvogels zijn bezig, nesten te bouwen. "In de maand Mei leggen alle vogels i hun ei, behalve de kwartel en de spriet, die leggen in de Meimaand niet. Havik broedt. Het eerste broedsel der mussclien vliegt uit. Leeuweriken paren. Het gezang der mannelijke zangvogels vervult de lucht. I Beschermt alle vogels, waarvan gij niet zeker weet, dat ze u schade ; veroorzaken, en haalt hunne nestjes niet uit! Het uitroeien van nuttige vogels is terecht strafbaar gesteld. Van af 1 Mei mogen geene eieren van waterwild en van kieviten meer worden opgeraapt; en kievitseieren mogen na 5 Mei niet meer worden verkocht, te koop uitgestald of vervoerd. Reptielen. Boomkikvorsch en vuurpad (beide alleen in onze grens provinciën) planten zich voort. Insekten. Kevers. Meikever vliegt; in ’t eind van deze maand ook reeds het rozenkevertje. Op koolzaad nu — en ten (leele reeds in t laatst van de vorige maand — het glanskevertje (Mcligethes aeneu s) en de snuittorren van ’t geslacht Ceuthorliynchus; die van’t geslacht Phyllobius op loof- en ooftboomen; larven van den appelbloesem- kever in de appel- en perebioesems; de groote en de rood- en witbonte dennensnuittor (Hvlobius abietis en Pissodes notatus) beschadigen de dennenboomen; de dennenscheerder heeft de moeder- gangen onder de schors van gevelde of ziekelijke dennenstammen ge graven, en zijne larven ontwikkelen zich daar. Het elzenhaantje skeleteert de elzenbladeren. Vlinders. De vlinder der //appelwormen” (Carpocapsa porno- 15 VERSCHIJNSELEN PLANTEN- EN DIERENWERELD. na na) komt in ’t laatst van deze maand te voorschijn en bezoekt de appelboomen; de koornmot vliegt, evenals de kleermot en de tapijtmot. Rupsen van de groote aurelia op wilgen en ooftboomen. Processierups vooral op eiken. Ringelrups vooral op ooftboomen. Rupsen van den plakker, den bastaardsatijnvlinder en den donsvlinder, zoowel op loof hout als op ooftboomen. Gestreepte dennenrups vertoont zich, hoewel nog jong. Rups van den wintervlinder gaat voort met hare vernielingen. Middelen tegen schadelijk gedierte. In boomgaarden en tuinen moet men de boomen schudden, ev enals in April. De ringelrupsen kan men nu in hare nesten gemakkelijk vinden en dooden. De schors van appel- en pereboomen bestrijke men met kalk of leem, om de zich hier bevindende poppen van de //appelwormen” te vernietigen. Aalbessen en kruisbessenstruiken kloppe men, om de bastaardrupsen er uit te verwijderen. Op ’t veld behandclc men ’t koolzaad als in April. Men lette er op, of op erwten en boonen zich ook bladluizen beginnen te vertoonen. Is dit het geval, dan snijde men in ’t begin der plaag alle aangetaste deelen af; later berooft men de groote en veldboonen van hare toppen, die dan in den regel met geheele rissen bladluizen zijn bedekt. Met pelzen en wollen kleeren liandele men als in April. Op den korenzolder moet men, als men er geene koommotten heeft, luiken en ramen gesloten houden. Vindt men ze er wel, dan moei men hen zooveel mogelijk dooden, en het graan zoo vaak mogelijk keeren. De bijenhouder moet in deze maand de poppen der wasmotten, welke zich in de nabijheid der korven bevinden, dooden. Planten. Appelboom, mispel en kweepeer bloeien. Haagdooni iets later, wel eene maand na sleedoorn. Eik, plataan en walnoot komen in ’t blad. Acacia, esch, eik, walnoot, paardekastanje, brem, boeren jasmijn, heggerank, kamperfoelie, lijsterbes en Geldersche roos bloeien, ’t Koolzaad staat in vollen bloei. Van de onkruiden en wilde planten bloeien nu o. a. scherpe, kruipende en knoldragende boterbloem, smeer- wortel, zilverschoon, kleefkruid, lelietje der dalen. —Rogge schiet aren. Juni. Zoogdieren. Hazen jongen reeds voor de tweede maal. Vogels. Alle hier te lande broedende stand-, zwerf- en trekvogels hebben jongen. Sommige (kwikstaarten, lijsters) nestelen voor de tweede maal. Men hoort niet zeer vele vogels meer zingen: de zwartkop, de spotvogel, de beide karekieten, verschillende soorten van rietzangers en de boompieper laten zich nog hooren. Insekten. De meeste insekten, die reeds in Mei te voorschijn waren gekomen, zetten hunne verwoestingen voort. Kevers. De meikevers zijn verdwenen; de rozenkevertjes nog niet. De Junikever (Rhizotrogus solstitialis) vliegt. De boonen- kever legt zijne eieren aan ’t vruchtbeginsel van groote- en veldboonen en erwten. Populierboktor en muskusboktor worden als volwassen insekt aangetroffen, de laatste op wilgen. Het glimworpje verspreidt licht in de duisternis. Vlinders. Van de witjesvlinders vliegt de in den regel vrij tal rijke, tweede generatie. De vlinder uil de wormstekige appelen (Carpocapsa pomonana) vliegt; evenzoo de wilgenhoutrups- vlinder. De korenmot legt eieren, evenals de kleer- en tapijtmot. Ringelrups en processierups verpoppen. Men ziet op brandnetelen en distelen de rupsen van de kleine aurelia, den admiraal en den dag- pauwoogvlinder; op wilgen en populieren de rups van L i p a r i s salicis; verder de gestreepte dennenrups en de grasrups (Xilina g r a m i n i s), ook soms reeds de dennenspanrups (Fidonia piniaria). Steekinuggen, knazen en bremsen zijn nu vooral zeer lastig. 46 VERSCHIJNSELEN PLANTEN- EN DIERENWERELD. Middelen tegen schadelik gedierte. Uit de ooftboomen neme men de nesten der trekmadeweg. Men verdelge de eiers van ’t koolwitje. In dennunbosschen moet men nu de tegen den dennenscheerder uitge- legde vangboomen ontschorsen; het gevelde dennenhout moet men dadelijk weghalen, daar in de volgende maand de kevers uitvliegen Op den korenzolder doode men zooveel mogelijk de korenmotten, en keere het graan zoo dikwijls mogelijk. De bijenhouder doode de op de korven zittende wasmot en de poppen, welke nog niet zijn uitgekomen. Planten. Wijnstok, tulpenboom, vlier, liguster, rozen, erwten, boonen, verschillende klaversoorten, gele lathyrus, vingerhoedskruid, witte en gele plompen of waterleliën, melkdistel, penningkruid, akkerwinde, lianepoot, brunelle bloeien. Aardbeziën, meikersen, boschbessen (en in ’t laatst van deze maand ook de frambozen) worden rijp. Wintertarwe bloeit in ’t begin, zomertarwe in ’t laatst van deze maand. Ook boek weit en vlas beginnen te bloeien. — Hooioogst. Juli. Zoogdieren. In muizenjaren begint de sterkere vermeerdering der veldmuizen. Vogels. Het tweede broedsel der musschen vliegt uit. De meeste tweemaal broedende vogeltjes hebben voor de tweede maal eieren. Jonge tortelduiven vliegen uit. Kwartels hebben jongen. Jonge patrijzen kunnen reeds vliegen. Reeds beginnen soms enkele vogels naar zuidelijker streken te trekken, en wel sommige zwaluwen, de wielewaal en de koekoek. Insekten. Kevers. Rozenkevertje en Junikever zijn verdwenen; in de duinen, en hier en daar op diluvialen bodem de Julikever (Poly- p h v 11 a f u 11 o). De populierboktor en eenige andere boktorren ver- toonen zich. Eiken worden kaal gevreten door de eikenaardvloo (Haltica quercetorum) en hare donkergrauwe larve. Vele snuitkevers en kniptorren. Vlinders. Witjesvlinders vliegen somtijds nog; in ’t laatst van deze maand vindt men echter reeds de jonge rupsjes. Ringelrupsvlin der en bastaardsatijnvlinder vliegen en leggen eiers. Uilen van sommige aardrupsen (o. a. Agrotis segetum) vliegen. Rupsen van pauw oog, kleine aurelia en admiraal op netels. Op dennen nog de gestreepte dennenrups en de dennenspanrups. Verschillende vliegen worden op de stallen zeer lastig voor ’t vee. Middelen tegen schadelijk gedierte. Men verwijdere in tuinen en boomgaarden de met dons overtrokken eihoopjes van donsvlinder en bastaardsatijnvlinder, ook de eiers van ’t geaderde witje; in moes tuinen, die van ’t koolwitje. Op den korenzolder ga men voort, het graan vlijtig te keeren. De bijenhouder doode, even als in Juni, de op de korven zittende wasmotten. Planten. Lindeboom bloeit, evenals gerst en haver. In ’t laatst van Juli wordt het vlas veelal reeds geplukt. Dan is ook de rogge rijp. Winterkoolzaad wordt geoogst. In ’t midden van deze maand zijn reeds de aalbessen en kruisbessen rijp en de nieuwe aardappelen bruik baar. Eerste erwten rijp. In ’t laatst van de maand is de wintergerst, soms ook reeds de zomergerst rijp. De roest begint zich in de tarwe en de aardappelziekte op de aardappelbladeren te vertoonen. Stokroos en dahlia beginnen te bloeien; selderij, pastinake en kaarden eveneens; en van de in ’t wild groeiende gewassen bloeien o. a. zwanebloem en waterweegbree, partijke of kattestaart (Lytlirum salicaria), kattedoom en heideplanten, groote wolfsmelkplant, St. Janskruid (Hvpericum perforatum). 47 VERSCHIJNSELEN PLANTEN-EN DIERENWERELD. Augustus. Zoogdieren. In muizenjareu nu vooral sterke toeneming van ’t aantal veldmuizen. Vogels. Het derde broedsel der musschen vliegt uit. De meeste vogels hebben volwassen jongen, ’t zij voor de eerste, ’t zij voor de tweede maal. Vertrek van trekvogels naar ’t Zuiden: som mige zwaluwen, wielewaal, nachtegaal; in ’t laatst van Augustus gewoonlijk zwartgrauwe vliegenvanger, tapuit. koekoek, ooievaar. Insekten. Kevers. Hebben in April en Mei de mei kevers gevlogen, dan beginnen zich nu de kleine, jonge engerlingen in de weiden te vertoonen, zonder echter zeer veel nadeel te weeg te brengen. Vlinders. Thans vliegen o. a. processierupsvlinder en plakker; wintervlinder komt somtijds ook reeds te voorschijn. Op kool en verwante planten vindt men de — soms talrijke — tweede generatie der koolrupsen. In dennenbosschen nog de gestreepte dennenrups en ook de dennenspanrups. De larix- naalden worden aangetast door het in een kokertje levende rupsje van Coleophora larcinella De tweede generatie van de dennenbladwesp (Lophyrus pini) vliegt, evenals de groote houtwesp (Sirex gig as), welker larve in dennenhout leeft. De bijen zwermen niet meer; de darren worden door de werkbijen gedood. Middelen tegen schadelijk gedierte. Aan de stammen van eiken- en ooftboomen verzamele men de op zwam gelijkende eierhoopen van den plakker. Verder verzamele men het vroeg rijpe, afgevallen ooft, dat "wormstekig” is, voere het aan de varkens, of brenge het diep in den mesthoop, om de rupsen van Carpocapsa pomonana te vernietigen. Van de kool zoeke men de koolrupsen af. De bijenhouder doode de wasmotten. Planten. Haver, wintergerst en tarwe worden geoogst. Sommige ooftsoorten beginnen te rijpen, o. a. abrikozen, moerbeziën, ook de braambeziën, alsmede de bessen van kamperfoelie en lijsterbes. De bottelroos heeft rijpe bottels. Witte en bruine boonen, eschdoornzaad, bremzaad rijp. Zonnebloem, heide en hop bloeien. Plompen (waterleliën) sterven en duiken onder. In ’t begin van deze maand wordt reeds weer winterkoolzaad gezaaid. September. Zoogdieren. In muizenjaren groote massa’s veldmuizen. Somtijds treden ziekten onder haar op, die groote sterfte veroorzaken. Hazen werpen soms voor de vierde maal; maar de jongen komen meestal om. Vogels. De meeste trekvogels vertrekken naar ’t Zuiden, en wel eerst de zwartgrauwe vliegenvanger, de 48 VERSCHIJNSELEN PLANTEN- EN DIERENWERELD. kersenpikker, de geitenmelker of nachtzwaluw en de ooievaar; later ook de zwartkop en de verdere soorten van grasmus- schen, de fitis of hofzanger, de rietzanger, de tjitjaf, de boompieper, de zinglijster, de hop, de kwartel, de roer domp, de tortelduif en de huiszwaluw, soms ook reeds de boerenzwaluw. — De meezen vereenigen zich in troepen. Insokten. I)e wintervlinder komt te voorschijn. De gestreepte dennenrups is in den grond verpopt; de dennenspanrups leeft nog op de denneboomen. De herfstdraden beginnen zich te vertoonen. Middelen tegen schadelijk gedierte. Verwijdering van de eihoopen van den plakker. Verzameling van het wormstekige ooft. (Zie Augustus.) Planten. De bladeren van vele boomen veranderen van kleur, en beginnen reeds af te vallen. Appels en peren be ginnen te rijpen; okkernoot en hazelnoot zijn rijp; de per ziken veeltijds reeds in ’t begin, de druiven tegen ’t einde van September. Bessen van vlierboom en berberis zijn rijp; ook de kornoelje; evenzoo de vruchten van haagdoren, de beukenpitten, de zaden van den gouden regen, die ‘ van ’t springkruid en van ’t lelietje der dalen. Klimop en herfst tijloos beginnen te bloeien. Dahlia’s bloeien nog. Champig nons beginnen zich in menigte te vertoonen. — Aardappeloogst. 0 c t o b e r. Zoogdieren. Breedvleugelige vleermuizen vertoonen zich niet meer na den eersten guren nacht. Veldmuizen houden op, zich voort te planten. Vogels. Vertrek van trekvogels naar ’t Zuiden. In ’t begin van October vertrekken boompieper, witte kwik- slaart, huisroodstaartje, roodborstje, zwartkop, rietzangers, grauwe lijster, ringduif of groote boschduif, kwartel en roer domp; in de laatste dagen der maand ook boomvalk, leeuwrik, spreeuw, kleine boschduif, poelsnip, kievit. Uit het Noorden komen naar ons land: bonte kraai, sijsje en keep. Door ons land trekken van ’t Noorden naar ’t Z u i d e n de volgende vogels , waarvan sommige zich hier een tijdlang, soms den geheelen winter, ophouden: zinglijster, kramsvogel, koperwiek of oranjelijster, houtsnip, wilde gans en rietgans, kraanvogel. Reptielen kruipen weg. Insekten. Vele insekten kruipen weg. De wintervlinder begint hare eiers te leggen aan de knoppen van ooftboomen en wilgen, vooral aan die der kerseboomen. De rupsjes van den bastaardsatijnvlinder vormen groote winternesten. De dennen spanrups laat zich in deze, soms eerst in de volgende maand aan een draadje naar beneden zakken, en verpopt in ’t mos. 49 VERSCHIJNSELEN PLANTEN- EN DIERENWERELD. Middelen tegen schadelijk gedierte. Teerlingen om de stammen der ooftboomen, ten einde het opklimmen en eierleggen van de wijfjes-wintervlinders te beletten. Voort durend vochtighouden van de teerringen. Planten. De meeste boomen verliezen ïinnne bladeren. Druiven zijn rijp, eveneens de hazel- en okkernoten, de gif tige taxusbessen, kastanjes en eikels, alsmede ’tzaad van esschen. Wintertarwe wordt gezaaid. November. Zoogdieren. Ook de smalvleugelige vleermuizen beginnen den winterslaap, naarmate de insekten zich minder vertoonen. Vogels. Nog enkele trekvogels, die voor de laatste helft der vorige maand opgegeven zijn, gaan naar ’t Zuiden. De tochten der rietganzen grijpen ook in deze maand nog plaats. Wilde eenden trekken van November tot Maart in groote scharen langs de wateren. De bonte kraai komt uit ’t Noorden. Ook het sijsje. Sneeuwgorzen vertoonen zich nu en in de beide volgende maanden in onze duinen. In strenge winters komen somtijds anders in ons land zeldzame vogels uit het Noorden tot ons. Visschen. Haring verschijnt in de Zuiderzee Insekten. (Ook voor December.) Wintervlinder legt eieren (zie October), maar alleen als de grond niet bevroren is; indien wèl, dan blijft zij als pop in den grond. Middelen tegen schadelijk gedierte. (Ook voor Dec.) Teerringen (zie October.) Verwijdering van de winternesten van de rupsen van den bastaardsatijnvlinder. Verwijdering van de eitjes van de ringelrups, welke in ringvorm om de twijgjes der oottboomen zitten. Zoo noodig, drijve men varkens in de dennenbosschen of harke er mos en naalden op. (Zie Januari.) Planten. Eikenbladeren verdorren, en vallen ten deele af. De bladeren der meeste andere boomen zijn reeds vóór dien tijd verdord en afgevallen. December. Bijkans geheele rust in ’t dieren- en in ’t plantenrijk. Zoogdieren. Mollen maken hunne winterkwartieren. Vogels. Houtsnippen zijn weggetrokken. Barmsijsje en win terkoninkje zingen bij mooi weêr wel eens. Dat doen ook de roodborstjes, die hier en daar den winter overgebleven zijn. Somtijds paart reeds de kruisbek. Enkele jaren komen reeds de spreeuwen terug; gewoonlijk geschiedt dit echter eerst in Februari. "Trekvinken” verdwijnen geheel. Planten. Alle loof boomen staan kaal. Er bloeien nog enkele hondsbloemen en herderstasplanten; ook bloeit soms nog het kruiskruid. Soms bloeien reeds nieskruid, sleutelbloem, ma deliefjes en Pyrus japonica. Bij zacht weêr ontluiken crocus, sueeuwklokje, speenkruid, dotterbloem en muurbloem. 4 50 MARKTEN. JANUARI. 1 zo. 2 ma. Devent. jzBeilen/. Edei. Horn veem,. Lonneker veem. Borculo b. SteenwA.v. Tilb. j. Valkenburg (Limb.) p. b. v. 3 di. Aalten ƒ. Ommenp.b.s.v. Oosterhout b. v. Vriezenv. ve. 4 wo. Assen veem,. Borne veem. Lochem p. b. v. 5 do. Meppel ve.v. Middelb. ve. Zutphen b. v. s. Enschede ve. Geldermalsem ƒ. Houthem k. Oirsbeek k. 6 vr. 7 zo St. Anth., Grafw.» Braak k. Bare veld v. Tubbergen veem. IJsendijke v. 8 zo. 9 ma. Ede b. Oldenzaalj». b. 10 di. Maastr. p.b. b.s.v. 11 wo. Apeldoorn b. Eersel b. Holslootsbrugrtf. Oostburgv. Wijchen j. 12 do. Meppel v. Zutphen b. v. s. Almelo/ d.Ham^A.Hoogev./. Lichtenvoorde j. W ierden j. Winterswiik b. 13 vr. Hengelo (in Over.)^. b. v. Veendam veem. v. 14 za. 15 zo. 16 ma. Roerm. b.s.v. Utrecht^. Ede b. Geesteren b. 17 di. Baexem k. Bemelen k. Delden p.b.v.s. Hoensbroek k. Lomm k. Ommen p. b. s. v. Rijen b. Ven k. 18 wo. Dedemsv.j.Lochemp.b.v. Heng, (in G.) ƒ Rijssenjö As.r. Varsseveld veem. 19 do. ’s Hertogenb./. Meppel v. Almelop. b. s. v. 20 vr. Klimmen k. Losser j. Mheer#. Neer#. Steijl k. 21 za. Bareveld v. IJsendijke v. 22 zo. Chaam k. Herckenb. k. Sevenum k. 23 ma. Ede b. St. Oedenrodep.b. 24 di. Oirschot/. Omm.jp b.s.v. 25 wo. QGs\h.v.Qs3p.b.lak.linn. 26 do. Meppel v. Zwolle p. Zutphen b.v. s. Wintersw. b. 27 vr.'tdbb.pb.v.s. Veend. ve.v. 28 za. 29 zo. Deursem k. 30 ma. Buggenum j Ede fl.Mil/. Markelop.b.s.v. Oisterwijk/. Vriezenveen veem. 31 di. Ommen p. b. s. v. FEBRUARI. 1 wo. Assen veem. Borne ve. Broeksittard k. Brunssura k. Lochem p.b.v. Ootmarssum j. Eersel j. 2 do. Meppel v. Middelburg ve. Aalten/. Barnev.fl.z?. Ensch. ƒ. Geldermalsem/. Goor p. b. v. Oldenzaal p. b. 3 vr. Hengelo (in Over.) p. b. Thorn b. Waalw.p.b.lak.linn. 4 za. Bareveld v. IJsendijke v. 5 zo. Haelen k. Maasbree k. 6 ma. Deventer p. Beilen /. Borculo fl.Coevord. jo.fl.Ede b. Horn veem. Lonneker veem. Rijssen p.b. s.v. Tilburg /. Valkenburg (Limb.) p. b. v. Vierlingsbeek/. jo. b. v. 7 flfi.Omm./) fl.j.v.Udenp b.s.v. Oosterhout b. v. 8 wo. Apeldoorn b. Oostburg v. Oss p. b. lak. linn. 9 do. Meppel ve.v. Groenlo/. Barneveld b. v. Hoogeveen/. Winterswijk b. Wijchen/ 10 vr. Lichtenv./. Veendam b.v. 51 MARKTEN IN FEBRUARI EN MAART. 11 za. 12 zo. 13 ma. Bladel en Netersel b. Broek huijsen b. v. Ede b. den Ham p. b. Linne b. s. 14 di. Almelo/. Eindhoven p. b. Ommen p. b. s. v. 15 wo. Dedemsv./.ytf.Loch p.b.v. Heng, (in G.) j.Mechelen j.ve. Holslootsbrug v. Varssev. ve. 16 do. ’s Bosch j. Meppel v. Barneveld ó.v.Hellendoorn ve. Losser j. Tubbergen p.b.s.v. Vriezenveen j. 17 vr. Hengelo (iit Over.) p. b. 18 za. Bareveld v. IJsendijke v. 19 zo. 20 ma. Dev. groote p. Bredev./. Ede b. Heeze b. Boerin, b.s v. Rijsseu p. b. s. v. Weert ve. 21 di. Vastenavond. Rijen b. Batenb. Omm. p.b.s.v. Sillevold veem. 22 wo. Almelo p b.s.v. Eersel b. Oostburg v. Oss p.b.lak.linn. Ter borg /. 23 do. Meppel v.Haaksberg.ƒ.p.b. den Ham^.ó. Winterswijk b. 24 vr Baren (Geld.) p. b. s. v. Deldenjt?. b.v.s. Veendam b.v. 25 za. Barneveld b. v. 26 zo. Posterholt k. 27 ma. Utrecht p. Budel/. Ede b. Laren (Geld.)tte.Mil/.Sillev/. 28 di. Drunenp.ve.Orava. p.b.s.v. Schayk b. p. Sprang/?. 5. Woerden /. p. MAART. 1 wo. Assen/.p.b.s.v. Nijkerk/?. Dalfsen/. Dedemsvaart/. veem. Borne veem. Doesborgh b. v. Markelop. b. v. Oldenzaal p. b. Vriezenveen veem. Waalwijk/?, è. Zira». Wijchen/. 2 do. Meppel ve. Middelburg ve. Zwolle (Schr.) b. Barchem veem. Barneveld b. s. v. Capelle weekm. Enschede ve Geldermalsem ƒ. Geldrop b. lak. wol linn. 3 vr. Zwolle/;. Hengelo (in Ov.)p. b. v. Ootmarssum/. 4 za. Bareveld v. IJsendijke v. 5 zo. 6 ma. Deventer p. Haarlem p. Venlo p Barneveld p. Beilen/. Buursey p. b. Ede b. s. Hardenberg ve. Heerlen p. b. v. Hom ve. Lonneker ve. Rosendaal /.Rijssenp.b.s.v. Steenwijk v. Tilburg/. Udenp. b. s. v. Valkenburg (Limb.) p. b. v. 7 di. Aalten/.Diepenh.^. Druten/. Ede/?.Heusd./p b.s.lak.linn. St. Janssteen ve. Mierlo p. b. Ommenp. b. s. v. Oosterhout b. v. Sloten (N. Holl.) p. 8 wo. Gouda kaasm. Apeldoorn b. Boxmeer ve.vlas.linn. Denek./. Loch. p.b v. Oostb v. Oss/? b.lak.linn. Texel/.v<?.Zevenaar/7.^.j.r. 9 do. Meppel veem. Zwolle (Schr.) b. Almelo/. Barneveld b. s. v. Capelle weekm. Groenlo /. den Ham p. b. Heerenveen /. Sas van Gent veem. Winterswijk b.p. 10 vr. Schiedam p. Beek veem. Veendam b.v. 11 za. Nederweert p. 12 zo. 13 ma. Bergen b. s. v. Borculo b. Coevorden p. b. Culemborg p. Ede b. s. Steenwijk v. Weert p. 14 di. Maastrichtp. b. Roermond/?. Bredevoort/. Gravep. veem. St. Oedenrode p. b. Ommen p. b. s. v. Wehl p. 4* 52 MARKTEN IN MAART EN APRIL. 15 wo. Dalen/. Dalfsen/. Goorp.^.v. Hengelo (in G.)/. Liempde b. Oirschot/. Ondenbosch p. Texel/. Tubbergenp. b. v. s. Varsseveld veem. Westervoort p. b. s. v. Zevenaar p. 1G do. ’s Bosch/. Meppel veem. Zwolle (Schr.) b. Barneveld b.s.v, Capelle weekm. Hoogeveen/. Lichtenvoorde/. Valkenswaard b. Losser/. Veghel/. Vierlingsbeek j.p b.v. Vriezenv. j. Wierd. ve, 17 vr. St. Geertruid k. Hengelo (in Over.) p.b.v. Ootmarssum /. Stamproy b. Susteren s. 18 za. Bareveld v. IJsendijke v. 19 zo. Rimburg k. 20 ma. Amersfoortp. Groningen jt?. Roermond b.s.v. Apeldoorn s. Alphen en Riel/. Avereest/. ve. Bladel en Netersel b. Neer ve. Deurne/. Doetinchem/. v. Ede b. s Leende b. Rijssen p.b.s.v. Schoorl p. Sittard veem. Steenwijk v. Bweelo /. 21 di. Aarle Rixtel/. Beugen b. Cuijk en St. Agatha b.lak.wolm. Didam veem. Haaksbergen /. p. b. Ommen p. b. s. v. Rijen b. Son en Breugel /. Swalmen b. s. v. 22 wo. Doesb. b.v. Eersel b. Esch b. Holslootsbrug v. Lochemp.b.v. Venrayd. v. s. Woensel en Eckart j. 23 do. Meppelp p*. Zwolle (Schr ) b.Barneveld b.s.v.Capelle weekm. Delden p.b.v.s. den Hamp. b. Oisterw. b. lak. linn. Wintersw. b. 24 vr. Hellendoorn veem. Veendam b. v. 25 za. 26 zo. 27 ma. Deventer groote palmp. Apeldoorn s. Bergeijk b. linn. Borculo b. Ede b. s. Eibergen /. Gaanderen veem. Grave/. Oostburg p. b. Sevenum /. Steenwijk b. v. 28 di. Bathmen p. veem. Bruten/. Eindhoven p. b. Gendringen/. Ilattem p. Helden b. Ommen p. b. s. v. Sillevold veem. Steenderen veem. Tubbergen p. b. v. s. Woudenberg b. 29 wo.’s Bosch /.Zwollep. Almelo/?.ó.s.v.Bemmel v^.Dalfs/.Oostb.r. Dongen p. b. Hilvarenb. b. Jagthuis (Dedemsv.)/. Kloosterz. ve. Oeffelt b. v. linn. vlas. Oss pb.lak.linn. Scherpenz. Waspik b. 30 do. Amsterdam/?. Meppel ve. Zalt-Boemel p. Zwolle(Schrev.) b. Barnev. b. s. v. Bestp. b. Capelle/?. b. Eist/?. Heerenv./. Mil/. Oosterhout b. j. Vriezenveen ve. Waalwijk p. 31 vr. Buren (Geld.) p. b. s. v. Rhenen b. s. v. APRIL. 1 za. Gorinchem /?. Bareveld t>. de Bilt p. IJsendijke v. 2 zo. Palmzondag. 3 ma. Arnh. b. De vent. p. Kamp./?. Utrecht/?. Aalten/. Apeld. s. Coevorden p. b. Ede b. s. Erp ó. Herpen p. b. linn. Hom ve. den Hulst ve. Lonnek ve. Lotturn/?. b vlas doek. Maasheeze b. Nederweert ve. Oosterwolde ve. Oudewater /. Steenwijk b. v. Tilburg /. Valkenburg (Lirnb.) p. b. v. Wierden j. 4 di. Breda ^.è.Etten /. Huissen è.Maasbree p fl.v.Maasniel p.b.s.v. 53 MARKTEN IN APRIL. Nieuwehorne ƒ. Oldenzaal^. b. Ommen palmm. Oosterhout b.v. Ouddorpp.ve. Raaltewi^m.Sprangp.b s. Steend. 3. Uden ƒ.3.5.0. Wanssum ve. Woerden /. p. Woudenberg b. Zelhem p. b. 5 wo. Arnhp. Assen ve. Dedemsv. j.ve Denek.y.Geertrnidenb./?.b. Borne ve. Hengelo (in Gelderl.) j. Hummelo /. Kortgene veem. Madep. b. Oldebroek ve. N. Pekela v. Rosendaal3. Rumpt3.5 v. Rijssen p. b. s. v. Scherpenzeel p. ve. Vlierden b. Wijcheny. Wijk bij Duurstede veem. s. 6 do. Amersf. ve. Kamp. b. Loch. p. b. v Meppel ve. Middelb. ve. Nijmeg.p.ve. Zwolle (Schr.) b. Almelo/. Asperen b Barnev. b.s.v. Capelle weekm. Gelderm./. Goorp.b.v. Hoogeveen/. Lithp. b. Prinsenhage b. Puttershoek b Rhenen b.s.v. Schagen b. Wijhc3. 7 vr. Tiel b. Oldemarkt b. Veendam b. v. 8 za. Harfsen b. Oldemarkt b. v. spreeawm. IJsendijke veem. 9 zo. Paschen? 10 ma. Amsterdam /. Arnhem b. Bovenkarspel k. Groede k. Lierop b. Panningen v. 11 di. Apeldoorn s. Batenburg/. Beilenri. Bergenve. Bredevoort/. Brummen /. Delden p.b.v s. Dinteloord b. Ede b. s. Gravep. ve. Gent in Overbetuwe b. Gilze b. Hattem b Heel ve. Huissen b. Maasbommel b. Ommen p. b. s. v. Steenwijk b. v. Vught3. Woudenberg b. Zoelen veem. 12 wo. Haarlem ve. Appingadam/. p. Beekbergen ve. Bemmel ve. Borculo b. Dalfs /. Didam b.v.s. linn. Doesborgh b.v. Groesb.0^. Kollurn p. Middelharnis p b. Schoonebeek/. Oldebroek veem. Oostburg v Opmeer b. Qss p.b.lak.linn. N. Pekela v. Rosend. b. Ruinen ve. Scherpenzeel ve. Schoorl b. Tholen ve. Uitgeest ve. Vollenhove ve. Vroomshoop p. b Wijk bij Duurstedep. ve. s. Wageningen p. ve. s. Westervoort b. s. v. 13 do. Amersfoortp. ve. Kampen b. Meppel ve. Zwolle (Schrev.) b. Ane p. b. s. v. Barneveld b.s.v. Capelle weekm. Enschede^. Enter/. Groenlo/. den Ham p.b. Heijthuijsen j. MolkWerum k. Ootmarssum/. Opheusden p b s.v. Oudeschoot/ƒ.3. Prinsenh.3. Puttershoek b. Schagen b. Tubbergen p.b.v.s. Vierlingsbeek v. Winterswijk b. Wijhe tww. 14 vr, Tiel b. Hengelo (in Ov.) p. b. St. Maartensdijk ve. Oldem. b. Terborg veem. Westkapelle veem. • 15 za. Bareveld v. Velzen b. IJsendijke v. Zeddam/. 16 zo, 17 ma. Alkmaar b. Arnh. b. Roermond b.s.r.Apeld 5 Beekbergen s. Buren (Geld.) p.b.s.v. Coevorden p b. Doetinch./.Driel /.Ede b.s. Pij naart p.b. Heeze b. Heijen ve. Holten b. Hummelo/.Linne b.s. Needep. b. Ommen paaschm. Steenwijk v. Vriezenveen/. 18 di. Weesp b. Almelo p.b. s.v. Amerongen b. s Amstelveen b. Baarn b. s. v. Cuyk en St. Agatha b. lak. woll. linn. Dinther b. Gent (in Overbet.) b. Haaksbergen ƒ. p. b. Hattem b. Huissen b. 5i MARKTEN IN APRIL. Klundertvtf. Oirschot ƒ. Rijen b. Rijssen p.b.s.v. Stadskanaal ve. Staphorst b. Steenwijk b. Wehlp ve. Woudenberg ö. Wijlrep.fl.v. 19 wo. Alkm.jp. Balkte. Blokz. b. Dalen/. Doesb. b. v. EerseU. Eist b. s. Epe j. Genem. p.b.s v. Hengelo (in G.) /. Kruining. ve. Lochem p. b. v. Mechelen ve. Naaldwijk j. Nieuwveen ve. Nieuw- en St. Joosland ve. Nijbroek ve. Oldebr.w?. N. Pekela v. Putten^.^.y.Rosendaal b Rosmalen/.Ruinerw./.Scherpenz. ve. Schijiid.^?.^ Simpelv.^. Stevensw. ve. Varssev. ve. Vianenp.b.s v. Wagening. ve s. Wamel/.Wijk bij Duurst. ^^.Zevenbergenp b. 20 do. Amersfoort ve. Kampen b. Meppel ve. Middelb. ve. Zutph.p. Zwolle (Schrev.) b. Almelo/. Almkerk b. Barnev. b.s.v. Dodew./. Capelle weekm. Dragten ve. Ge\H\’o^b.lak.wol.linn Hardenb. ve. Hasselt ve. Hoogeveen /. Dienden b s v. St. Michielsgestel b. O.- en N. Gastel b. Puttershoek b. Ruurlo/. Schag. b. Veghel j. Schoondijke Rekening Prins Willemsp. Warffum ve. Wijhe ve. 21 vr. Tiel^.£. Ameiden b. Beemster ve. Emmen ve. Maurik p.b v.s. Genneken en Bavel b. Oldemarkt b. Oude Tonge p. veem. Veendam b. v. Waalwijk p b. lak. linn. 22 za. Zevenaar b. v. 23 zo. Den Dungen k. 24 ma. Arnhem b. Edam b. Groningenp. Sneek kalv. Apeldoorn b.s. Beekbergen s. Beest b. Beuedenknijpe #<?. Boxtelp.b. Dedemsv./. Ede b. s. Gemert /. Gennep ve den Hulst ve. Lichtenvoorde/. Nieuwe Schans p. b. Nieuw Schoonebeek/. Olst b. Schaijk p. b. Oostburg Rekening Vierhoekspolder. Someren b. Steenwijk j.b. Texel ƒ. ve. Valkenswaard b. 25 di. Deventer linn. Goes p. Leeuwarden p. Meppel k.j.p.b. Amerongen b. s. Anlo /. Borculo b. Delden p. b. v. s. Druten/. Elburg b. s. Gent (in Overbet.) b. Hilvers. ve. Horu trc. Horst ttf. Hummelo j. Mildam b. Nieuw-Leusen /. Ommen p. b. s. v. Onstwedde p.b.v.s. Rumpt b s.v. Steenderen ve. Woudenberg b. Wijthen /. Zweelo p. veem. 26 wo. Winschoten p. Appingadam j. Avereest/. v<?. Balk Beekbergen ve. Dalfsen/. Doesborgh p.b v. veul. Eist b. s Epe s. Genemuidenp.b.s.v. Grafhorst ve. Gramsbergen/. den Hamp.b. Holslootsbrug v. Leur (N. Brab.) p b. Losser/. Medemblik b. Monnikendam b. Naaldw /. Oldebr. ve. Oostburg v. N.Pekela v. Oss p. b. lak. linn. Putten p. b. v. s. Scherpenzeel 5. Smilde/. Sommelsdijk p ve. Tubbergen p. b. v.s. Uitgeest ve. Uithoorn ve. Venray b. v. s. Vollenhove (St. Janski.) b. Wageningen ve. s. Woerden p. b. s. v. Wijk by Duurstede veem. s. 21 do. Amersf. ve. Kampen b. Meppel ve. Zaand. ve. Zwolle (Schr ) b. Abcoude b. Assendelft ve. Barneveld b. s. v. Berlicum k. ve. Bolswaïd b. Capelle Empel en Meerwijkp.b. Hasselts. Hoofddorp ve. Markelo p. b. Mil/. Nunspeet b.s. Puttershoek b. Schagen b. Sloten (N.-Holl.) b. Steenwijk v. Terschellingp b.s. 55 MARKTEN IN APRIL EN MEI. Uithuizen b. Wildervank p. b. Winterswijk b. Wijhe veem. Zoelen p. b. s. 28 vr. Tiel b. Dinxperlo/. Eibergen/. Geffeny.ó. Geldermals. p.b.s. Gendringen ve. Hellend, ve. Hengelo (in Ov.jy.i. Lienden b.s.v. Lobith p. b. v. Oldemarkt b. Ootmarssum ƒ. Oudewater b. Vledder j. IJsselstein p ve. Zeddam /. 29 za. Zutphen was- en doekrn. Bareveld v. Beverwijk veem. Geldermalsem k. Velzen b. Zevenaar b. v. 80 zo. ’s Bosch j. Avenhorn k. Ubach over Worms k. M E I. 1 ma. Arnhem b. Deventer p. Edam s. Haarlem p. Hoorn b. j. Leiden p. Nijkerk b. Purmerend k. b. Tiel s. Almelo j. Apeld. b. Bathmenszeim.Bedumstóer.Beekse.Beilen se.Edei.Glanerbr.ps. Gorredijk /. b. Groenlo meim. Haaksbergen j.p.b. Hardegarijp/. Haren ve. Hedely. b. Heerde b. Horn ve. Horst/. Lonneker ve. Nieuwenhoorn knechtsm. Ravestein b. Sillevold^. Spijkerboor v. Stavoren ve. Steen wijk b. Susteren s. Valkenburg (Limb.) p. b. v. Tilburg j. 2 di. Deventer linn. Groningen b. W eesp b.Aalten j. Amerongen b.s. Blesse/.y.i. Didami.n.i. Diepenheim ve. Eestrum j. EIburg b.s. Hilversum »e.Koekange j. Krimpen aan de Lek k. Loon op Zand/. Makkinga ve. Ommen meim. Oosterhout b. v. Sprangp. b. 5. Veenendaal (Geld.) bijenm. Veenendaal (Utr.) wolm. Wamel/. Wanneperveen /. Woudenberg b. Zuidlaren /. 3 wo. Assen ve. Purmerend p. Appingadam ve. Borne ve. Balk ve. Boxmeer ve. vlas linn. Doesborgh b. v. Eist b. s. Etten (Geld.)/. Etten (N -Brab.)y.A Goory b s.Jagth.(Dedemsv.)/.Loch.y b.v. Middelharnisy. b. Noordwolde/. p. b. Nulandi. Oldebroek ve. Oldenzaal p b. N. Pekela v. Kaalte meim. Roldey.se. Scherpenz.e. Slochteren /.y.i. Sloterdijk ve. Stiens ve. Ureterp/ J.Vriezenv./. Wageningen ve. s. Wehl j. Woerden p. b. s. v. Zuidwolde /. Wijk bij Duurstede veem. s. 4 do. Amersf ve. Kampen b. Meppel ve. Middelb. ve. Nijmeg. ve. Zwolle (Schr.) b. Aduard ve. Barneveld b.s v. Beetsterzw./. p. b. Bestp.b. Bolsward b. Doetinchem/.». Geesteren b. Geldermals./. Hasselt ve. Hoofddorp ve. Hoogev./. Lienden b.s.v. Middelst. b. Oene ve. Oosterhessel/. O.Pekelay.A Puttershoek J. SchagenS. Ter Apelkanaal p. veem. Tubbergen veem. Wijhe veem. 5 vr. Groningen b Tiel b. Diever ƒ. Hengelo (in O.) p.b. Hindel.5. Lobith p. b. v. Marum ve. Mensingeweer b. Veendam b. v. 6 za. Hoorn b.s. Maastricht/. Heerenveen. veem. Pingjum veem. Rinsumageest veem. IJsendijke v. Zeeland /. 7 zo. Beets k. Horst k. Koewacht k. Oudheusden k. 8 ma. Arnhem b. Bergen op Zoom ƒ. Edam s. ’s Hage k. Nijkerk b. Annen/. Apeld. b. Bredev./.Coevord.y.i. Dinxperlo/.Heerde b. 56 MARKTEN IN MEI. Ede b. Holten b. Lopjiersum j» b veul. Neede j.p.b. Panningen ve. Oisterwijk b.lak.linn. Steenwijk b. Uden p.b.s v. Veenwoude ve. Vught b. Warfhuizen p.i. Wierden j. Workum b. Zuidhorn ve 9 di. ’s Hage^. Groning. b. Zutphen was- en doekm. AmerongA.s. St. Anthonis b v.s. vlas. linn. Asten b. Beltrum j Drogeham p.b. Druten/.St. Oedenr.p.i. Ommen p.b «.«.Staph i.Steggerdajp.b. Terborg ve. Texel ve s. Veenend. (Geld ) bijenin. Warnsveldp. b. Veenend. (Utr.) molm. Witmars. b. Woudenberg b. de Wijk »«. 10 wo. Zwolle ƒ) b. Appingadam «e.Avereest/. Boxmeer ve vlas.linn. Balk ve. Dalfsen j. Denekamp/. Groesbeek ve. Heerlen p. b. v. Hemelumer Oldephaert en Noordwolde veem.. Ilolslootsbru^ v. Leur (N. Brab.)^.i. Oldebroek ve. Oostburg ». Ossp.b.lak.linn. N. Pekela v. Roden ve. Ruinen /. Spankeren k. Stadskanaal »«. Vroomshoop p. b. Wolvega ƒ ƒ. *. Wijk bij Duurstede ve. s. Zevenaar b. v. Zieuwent k. j. v. Zuidbroek j. 11 do. Amersf. ve. Assen ƒ. Kampen b. Meppel ve. Zwolle (Schr.) b. Almelop *.«.«.Barneveld *.«.».Bolsward b Ferwerd/.Franeker b. Holl. Veld ƒ Joure k.ve. Nijverdal ve. Odoorn j. Oosterwolde ve. Puttershoek b. Ruurlo j. Schagen b. Terborg ve. Uithuizen ve. Winterswijk b. Wijhe veem. Zoelmond p. b s. v. 12 vr. Groningen b. Tiel b. Zwolle b. Ankeveen b. Eenrum veem. Borger^. Gronsfeld /. b. Oldemarkt b. 13 za. Groningen k. Hoorn b. s. Bareveld v. Grijpskerkƒ. b. Haulerwijk veem. Heerenveen veem. Oldemarkt k. b. v. 14 zo. Nunhem k. Oudendijk*. Pingjum k. Vaesrade k. 15 ma. Edam «. Nijkerk b. Roermond b.s.v Bergum/. Bolswardp. Borculo b Budel^. Ede b. Erp b. Hardenberg ve. Meersen?'. Steenwijk b. Veendam p. b. 16 di. Groning. i.Maastr.p b. Almelo/. Amerong. *.s. Deld. p.* « «. Dwingelop »(?.Gieten/.Groesbeek ve.de Krim ««.Lichtenvoorde/. Oirschot /. Ommen p. b. s. v. Surhuisterveen/. ve. Texel ve.s. Veeneudaal (Geld.) bijenm. Veenendaal (Utr ) molm. 17 wo. Kampen i.Meppel ««.Weesp^.Zwolle (Schr.) i.Appingad.»«. Barnev. b «.«.Dalen/. Dedemsv./.««.Etten (N.Br.) p.b. Hoofdd. s. Hoogez. p. ve Laren (Geld.) ve. Loch. p.b.v. Losser/. Oldebr.»«. Peize b. N. Pekela v.j.vep. Rijsseuju.i s.v. Rijp s. Varsseveld ve. Wijchen/. Wijhe ve. Wijk bij Duurstede ve. s. Zuiddorpe j. 18 do. Hemelvaartsdag.’s Bosch /.Bakhuizen i.Herckenbosch*. Leens k. Puttershoek k. Sebaldeburen *. 19 vr. Amersfoort ««.Groningen ^.Leiden lamm. Tiel ó.Zaandam ve. Zwolle b. Amstelv. s. Assend. lamm. Buren (Geld.) p Emmen ve. d.Ham^A.Heng.(inO.)^.5.Hoogev./.Martensh.»«.01deberk.r«.' Ootmarss./. Schoourew. ««. Tolberti.Tubberg./.«.Veendam b.v. 20 za. Hoorn b.s. Heerenveen veem. Hulst*. IJsendijke v. 21 zo. Bergen *.Drunen *.Geisteren i.Itteren i.Lobith k Meerlo*. Melick*. Middelie*. Spanbeekk. Sprimdelk. Wijdenes*. 57 MARKTEN IN MEI EN JUNI. 22 ma. Edam s. Utrecht p. Zutpheny?. Ambij k. Bergeijk b.
43,169
MMLIND01:001091008:mpeg21_2
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,882
Het Oosten; wekelijksch orgaan der Weesinrichting te Neerbosch, 1882, no. 582, 22-02-1882
null
Dutch
Spoken
111
242
fflMSSBP* Door toevoeging van houten huizen (Qualifying tubes) en reserberat ing chambers (weerklinkende cellen) in verbinding met de tongen en geheel andere en verbeterde constructiën, zijn deze orgels de eenige welke zelfs de schoonklinkende pijporgels in toon overtreffen. Door veeljarig verblijf en in persoonlijke bekendheid met de fabrieken, kunnen wij de orgels tot buitengewoon lage prijzen leveren als: HUISORGELS van af ƒ125 (dichte kasten piano-model) tot ƒ850 (met Pijpfront); KERKORGELS tot 'ƒ 2600; alle met veeljarige garantie en franco in kist door het geheele Rijk geleverd. RUIME VOORRAAD TER KEUZE. Catalogus op aanvraag franco te bekomen bij de generale Agenten SCHOLS cfc FOS. Nijmegen. — Snelpersdrukkerij der Weeainriohting. 196 Keizersgracht. AMSTERDAM.
20,394
MMUBVU04:001843001:mpeg21_3
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,871
De heraut voor vrije kerk en vrije school in het vrije Nederland, jrg 22, 1871, no. 1, 01-01-1871
null
Dutch
Spoken
1,226
2,502
INHOUD VAN HET WERK: 1. De drie onreine Geesten. 2. Voorbereiding tot die grote Oorlog. 3. Die große Oorlog zelf. 4. De grote Aardbeving. 5. De grote Omwenteling. 6. Het oordeel van het Pausdom. 7. De zee en de watergolven maken groot geluid. 8. Het hart des menschen bezwijkt van vrees. 9. De Voor-avond van het Oordeel. 10. Voorteekenen van het Oordeel. 11. Teekenen in de Zon. 12. De hagel in het Noorden. 13. Europa in drieën. Dit Werk, zal in 10 a 12 Afleveringen compleet en voor iedereen 25 Cent per Aflevering zijn. Dit Werk behelst geen voorspellingen, maar de huidige toestand van Europa; de teekenen des tijds worden met Gods Woord vergeleken en opgehelderd. (6) Uitgave van W. H. KIRBERGER. Christendom en Wereld boor Dr. J. J. VAN OOSTERZEE. Zijnde de inhoud der eerste aflevering van HET EEUWIG EVANGELIE, Christelijk Maandschrift onder redactie van Dr. J. CRAMER en Dr. G. H. LAMERS. Prijs per Jaar . ƒ 1. 80. Stemmen voor Waarheid en Vrede. Evangelisch Tijdschrift onder redactie van L. TINHOLT en A. W. BRONSVELD. Inhoud der Januari-aflevering: De verantwoording der engelen, een oudejaarsavond fantazie. — Voor veertig jaren door Dr. A W. Bronsveld. — Eene getuigenis op het gebied der zending, door Christine. — Kroniek door Dr. A. W. Bronsveld. — Bibliographisch Album.—Kerknieuws. (12) B A B Y L O N, Waar en wat liet is. Prijs 25 Cent. (15) Bij J. C. VAN SCHENK BRILL, te Doesborgh, is verschenen de laatste aflevering van: „Duitsland's krijg tegen Frankrijk." door WERKER HAIÏY In het Nederlandsch overgebracht door A. II. SCHUT, Hoofd-Onderwijzer aan de Bijz. School te Doesborgh. Dit werk zal, naar raming, in 10 a 12 Afl. a 35 Cent het licht zien, en versierd worden met 140 a 150 fraaie houtgravuren. De begaande Schrijver heeft zich met de Uitgave van dit werk ten doel gesteld EEN VOLKSBOEK te leveren in den edelsten zin van het woord, over den thans gevoerd wordenden krijg. Dit deze verklaring des Schrijvers geen ijdele grootspraak zal bevonden worden, daarvoor geeft ons zijn naam genoegzame waarborg. Bij alle Boekhandelaren te bekomen, en uitgegeven bij HUGO SURINGAR, te Leeuwarden: J. A. GOËVAGNEUR. Versjes voor jonge Kinderen. Vierde druk, niet nieuwe Zangwijzen. 25 Cents. Uitmuntende versjes voor school- en huiselijk gebruik, die reeds bij duizenden in de Nederlandse gezinnen en scholen zijn verspreid, doch Door nog meer bekendheid, zeker nog meer zullen worden gebruikt, ook ter uitdeling op Zondagscholen enz. Ter herinnering wordt hieronder aangegeven de eerste regel van ieder versje: INHOUD: Willem heet ik. — Twee oogen heb ik tot mijn wil. — Elk slakje heeft een huis. — Gelijk een goede moeder. — Zon en maan. — Weet ge, hoeveel heldere sterren. — God zorgt voor ieder bloemje op 't veld. — Lentetijd, liefste tijd! — De koude winter is voorbij. — De lammertjes grazen. — Komt, vrolijk nu naar buiten. — Wie, die het zwarte bloemzaad ziet, zou zeggen. — Als ge een kruipend wormpje ziet. — De leeuwrik zingt zijn vroolijk lied. — Wilt ge een aardig liedje hooren? — Als de sterren flonkren. — Wie heeft de bloemen voortgebracht. — 't Vinkje op den groenen tak. — De zee is diep, de zee leeft krachtig. — Boompje, ach met mededoogen. — Geeft God ook in den winter eer. — Als 's morgens na den donkere nacht. — God en vader, er begint te stralen. — Hoe vroolijk ben ik weer ontwaakt. — Lieve God, ik hoor zoo even. — Als 's avonds de arbeid is gedaan. — Goedenacht, gij allen! — Haast komt de donkere nacht. — Ik dank U, God, die in den hemel woont. — Goede Vader, die daar boven. — Lieve God, zodat 'k heden weer. — Gij, o God geeft drank en eten. — Mijn hoofdje klopt en brandt zoozeer. — o Goede God, op mijn gebed. — Ach, lieve God! Uw macht is groot. — Zorg, dat gij geen kwaad verricht. — Vader beeft het andere dagen. — Ik ben nog klein. — God sprak naar zijn welbehagen. — Het oude jaar is weer verdwenen. — Hoor de klokken vroolijk luiden. — Er loopt geen muisje op 't veld, of 't heeft een moeder. — Waar woont de lieve God ? — Wie heeft ooit Gods hand aanschouwd ? — Oog van God den Hemelheer. EPISODE door ERICA.. - y Prijs €0,20. (4) Bij den Boekhandelaar P. BEIJER, te Groningen, is uitgekomen en alom verkrijgbaar: De Fransch-Pruisische oorlog in 1870. MET EEN KAARTJE. In 6 of meer afleveringen. Elke aflevering van 24 bladzijden €0,10. Het Kaartje gratis. STRAASBURG, hare belegering in 1870. Prijs €0,20. METZ, hare belegering in 1870. Prijs €0,25. Een ieder, die kort en zakelijk den tegenwoordigen oorlog wil nagaan, schaffe zich deze werkjes aan. (837) Bij G. F. CALLENBACH, te Nijkerk, zijn verschenen de navolgende Kerst- & Nieuwjaarsgeschenken: E. J. VEENEENDAAL, De kleine Jezana €0,10. ~ De horologiemaker van Soerabaja. €0,10. ~ Elias Mapikoe; Het weeskind van Lessoeto; en De weduwe. Drie Zendingsverhalen €0,10. ~ De zending op Otaheite €0,10. C. F. SCHÖTTEMDREIER. Het Kind in de kribbe. Met plaatje €0,10. J. P. VAN DER WAAS Jr., De twee buurmeisjes of het gelukkige Kerstfeest. Eene ware geschiedenis, €0,10. — De kleine Adolf op het Kerstfeest. Met plaatje, €0,10 Bovenstaande bij 50 Ex. €3,50; 100 Ex. €6. E. J. VEENEENDAAL, Hieronymus Savonarola, de profeet van Florence, €0,15. Guido de Bres. Een verhaal uit de dagen der hervorming, €0,15. Gods bestuur, €0,15. Aurelius Augustinus. €0,15. C. F. SCHÖTTEMDREIER, Iets voor jeugdige vrienden en vriendinnen der Zondagscholen. 6e druk met 2 plaatjes, €0,15. De beeldenstorm in de Oude kerk te Amsterdam, €0,15. De Zon. €0,15. Verloren-gevonden €0,15. E. J. VEENEENDAAL, Verscheidenheid in eenheid, €0,15. — Verhalen voor Jongelieden €0,15. Bovenstaande is 50 exemplaar €6,25; 100 exemplaar €10, J. H. VAN LINSCHOTEN, De wonderbare wegen des Heeren. € 0,25. C. F. SCHOTTELINDREIER, Wijbrandt Aertsen. Een verhaal uit het begin van de tachtigjarige strijd met Spanje, € 0,25. Bovenstaande bij 50 exemplaar €10; 100 exemplaar €15.. J. H. VAN LINSCHOTEN, Herman Kloet, of de inname van Nuland € 0,30. 50 exemplaar €12; 100 exemplaar €20; 200 exemplaar €35. J. P. VAN DER HAAS Jr., Kinderbede op het Kerstfeest. I. Wijze: >Daar ruischt een toon," of van Psalm 100. II. Wijze: van Psalm 42. C. F. SCHOTTELINDREIER, Kerstlied. Lucas II: 14. Bovenstaande per 100 exemplaar €0,60. 200 exemplaar €1,10. Op aanvraag wordt van deze KERSTBOEKJES en LIEDEREN een presentexemplaar gezonden. (889) DOOR DE TRACTAAT-VEREENIGING: "REHOBOTH" is uitgegeven, bij H. DE HOOGH & C°. 1870-1871. Dit belangrijk tractaat, zoozeer geschikt ter verspreiding, wordt inzonderheid aanbevolgen aan HH. Predikanten, Godsdienst- en Schoolonderwijzers, alsmede Evangelisatie-Vereenigingen. Prijs per 100 Ex. €0,80; 1000 Ex. €6.-. Het tractaat bevat 4 pagina's royaal octavo. Bij H. DE HOOGH & C°. is van de pers gekomen: net tweehonderd van HET JAAR 1870 en de Amsterdamse Effectenmarkt. Eene Handleiding bij Geldbelegging, door W. v. O. R. Schrijver van Amerikaanse Effecten als Geldbelegging, enz. Met een berekening van het bedrag bij aankoop, de rente en aflossing der meeste aan de Amsterdamse Beurs verhandelde, rentegevende effecten. NB. Deze Brochure bevat: Algemene Beschouwingen. — Een blik op Europa in zijn politieken en financiële toestand; alsmede op die van de Amerikaanse Unie, en een beknopt overzicht van alle Amerikaanse Effecten, die in Amsterdam worden verhandeld, met verschillende mededelingen daaromtrent. Prijs 50 Cents. Nederlandsche Stoomdrukkerij, Nieuwendijk 76, Amsterdam.
47,914
MMUBVU02:000008311_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,862
De kracht des geloofs, of bijzonderheden uit het leven en lijden van D. Manuel Matamoros, gevangen om zijns geloofs wille in Spanje
Capadose, A.
Maltese
Spoken
9,821
68,683
1714 0 obj <</Linearized 1/L 10946093/O 1717/E 84456/N 132/T 10943454/H [ 494 577]>> endobj 1726 0 obj <</DecodeParms<</Columns 5/Predictor 12>>/Filter/FlateDecode/ID[<B51FC1DA2E010F6DF75322B307B383E4><39E0C42F85E0854F8A765B03499FBFAF>]/Index[1714 26]/Info 1713 0 R/Length 79/Prev 10943455/Root 1715 0 R/Size 1740/Type/XRef/W[1 3 1]>>stream hbbd```b`` Y`RD2^U Dj`52 Rj>d $Qc`bd`sHW % endstream endobj startxref 0 %%EOF 1739 0 obj <</Filter/FlateDecode/I 786/Length 487/O 770/S 723>>stream hb```a``jc`f`X ĀB L@9 "Ye*.djLU2]wڝޭ ,w|Mfn˩vV&f 7O+ vH_sJ>~<ҲŲMغ?"6fⱢw9<irT[ŻW < NOP+f2 :|^I YvQY?M&_8\_|٦(̭Z^>o!ElGҳ|v =ui|_Sz|:$Rlцջn\~OŰ'3D#,<b.`RE5ҀnĪ$?Yv o_J^ WߕQT6 @k ~=lTLM/kRybջT+5pB7P^re)aΰ08 U kČY3e3CQX9a(ueX37@PD,& endstream endobj 1715 0 obj <</Metadata 875 0 R/OpenAction 1716 0 R/Outlines 1563 0 R/Pages 1696 0 R/Type/Catalog>> endobj 1716 0 obj <</D[1717 0 R/Fit]/S/GoTo>> endobj 1717 0 obj <</Contents 1718 0 R/CropBox[0 0 257.58 415.8]/MediaBox[0 0 257.58 415.8]/Parent 1698 0 R/Resources<</ProcSet[/PDF/Text/ImageB/ImageC/ImageI]/XObject<</Xf1 1725 0 R>>>>/Rotate 0/Type/Page>> endobj 1718 0 obj <</Filter/FlateDecode/Length 51>>stream x+r 26S06ԳPIr *T0T0B f ] endstream endobj 1719 0 obj <</Filter/FlateDecode/First 111/Length 733/N 12/Type/ObjStm>>stream h[o0ǿ 7!_b;*$.Mm"V!"JR $r "DI EI%FA%\B(x8Åx6%\J Aԅ yrbuiOa4_ 46%`#D^jm&e1(~͢ jf8Pw2ƽ{~K{i< i bi b=56ۓ[EGn2C-pf^B Ϣ": u^0mi2MgQ2QMh=,/ C o G[dmϿ ({S̊EX]FWhƠ^%+%\nU} !F=v:Rސ渤B*4B@%iXHE0G7MA 3ޠۚ [:TEk'xoc'qc = z +@:еVx2]ۜnHP`--m?v|S82L]~#q MN?ZW6 G&CFvcenbS f&TW'c7oRK4/X(`'׊;ogO)7<Π79 3=ƓmCj_eUt rT +Buf;kXVxx3w-ۤ?院,=j2)*[uV1%l 0۵` endstream endobj 1720 0 obj <</Filter/FlateDecode/Length 15744/Length1 1730 0 R>>stream xͼ{`Tյ8>g朙̜ɼ'3gޓLd@B$' j$C<AQ)>F+bE2U{}Um-Z[YR >3z{}?~scgc A¢ٱraK|0wʮO+j.Z=(""Ľwʟ?VW ,[5ЋlHXP܉PYݵ܈PS^ /@OP,[9x͞ A}ŊE]S@we5Z,:/^յU@߉ <ޞMt&ݽ :&J)RܯH9 -!F D(XaX]?O=W 3ғpg%3܇ ,%P/(_>B*&O  -V !|>,hH4͗閭ףY N7g^ 0Q`: |<Wd3&T {C(N2":`tBa]kF?j@;P{`+. qAMiDȂ3Aڄ6d@/5~x6Ay )Qy<E2ofBAd5 D # uGȈ@eJh!z _?C^ԉne+̕h ڇ~4Q UC+`#؊ge>AϳuÝ~6GaRLTl%h&л؄)Ll+%0 #v0P !kp%~mQX[ZEC`.t2b%V9ж m# f"g̙OE Vz8f`| f7.F?FG۰?ݿFEp}@Oeevd>Bt/zXt)zjt5 pE+>MT-eŵ;!4 gýo.\SO1ijR ߃S].Q/#flB;Y.| }<2zq!H\ M-ӧ3È) tX*|-B| o&O3:F`L%Sϴ2.?_N=TEb'ו*v)sC @c@~4] 녫 ]n@ /wmh'!<hSa/y9̾fC]2~!UL$Rr3\w# )b1!2wYIJlFQŭǕsn ̉Ѣ?Qڑ^ O2s3k`ATz Vdp;\O$G7o~ V۰ V'p5yx>\]x!^:<o7u <v3 \+BL 'H&f2 ^OV '{cbL 1[2/2fe [Zv.}}=ʞVxeNer }Og8%-~e h_sHŔoE>{ 9*9@1%ieV0?dSdD f3Wf a&0=x.9}GQ,A I> 'p~0lb썊OՐ0y13T؊) '&t vzr/ %YNnEml4ZtBq {<ـ_[G xOcrRw nt^|780<<VhPo2^kFqq 9I0)Ơ%] 9I`E A 'r/SV U r0S &:Gp[P9:2}^ zOR ЖVX:]f@7ῠ;064S'[Z:ctrW[4 wZX|0[ A3 ! _5}N{O x`M|-܋&fen܊d \ٙ WgFPZh'sQt%G÷ޞ}6gBϢa;2e~@ Ph!XJ0Jg=IL/XcVeyC9!VlGAiœVn%jǎHc%ѢH8 }^.p9 vՒo2NQxN`QqR u&ِʔZwDgRԤ$NxqO z.Rt'ZT[R,6 ~1_b\!7e-^ 6ږ5I)6&'^6ۣQOOV=j 5PJZ{u< X ^ J: I '[.mklpz%I<qa'$Q (OTNLr4r4VqORZ[_uY[js0oCz퇶Uqb [pmHK.lҴ $IÓ`ۀMEޖ7Ä"}L٧7RLbR_6|E'01DxG @8r4ím~oojpGóK▒=!K=:}}M.ii9b"THҤ{,^4 èbjbPxO*_ 'ӕ(׈4h?[NFɢ"* D(q\,)^"I BC-@ۮ5%PI]ږhsIh{tҖg[shٖs; O 9ɇqYM[l{lӥ mZ/eǞk˕pd@~Y(IS`mgKȷܝi-ދ *e_x`IIsJ6mW{/2'(9;?,Lɚq/Z^0 fCuI'IÝ]B(0mLpocY2ou&' ׀h4a ot7̞v@kCkdb=hk; "$XBI+"u]1BxΑ(0Z"YpGfq )&](j/b@#m(ťxCyp9rh)yi9Z؇W*A;Dָrd ԎNEuP@R $Ţ3"s@U> ̖QY;G #e7JyFǒ9$G@Ovۏ EaΎ 'P݉`Vq3UV1 >N*+s}*e5MUnJ,mj1iUD٤K0Gq\HRjI%T*jnλZ}(]AY<(ϑT_ZZ_$z HBhB bC($#.Tn#pj插'.7]g` buXǛGތ 'N ~_zI(;%'뵂ڭxfIp NV2G4ohfb(vh 1˙t`5pj4$aۮ'os__*,sazaq{ ܯ_5G C[wJ$ 7DBnKS;Ui ͆|^3^^.E^ ĝOS ,Rx zlwwJcvdHf7vNt-:Fx0ufs'*u\FkJK;tzڗ6$־T l_Gwc/4[foe՘18- i aeq shu.\wÞ m;N߷RE0Ȗz`- Ow!؍d7 -û Ÿ9 $7]^|Kb{QшIOVPp*h.lHHbHr YPhnt (ȱ Ԗ Yt-K /-o L9x~ff[ ;[#p;bJ¸ĆwX#մ,"NE댯V8@M[7%j^<]=N'x?@ QO-N0HeRZ-4B%esT ս'ɹ \X펻k-. % END BcQbAreXTk "~[ +M&28OV dY/9zV[ko#/<83v1%9D{TB~*'(@uA!<Ѳ5R} 1pڝD $Elqe wL.K0aga ,%L@8)Fk4;p?C\#p bjSV&!1P[- XT272䘑'u ht(1'h-Hi.gTq.n7os.`Y}oqx%93a9|;ZY2 (HTܣ~DqwZ:5ۙa˃=]̳*ѱ` (b`8!U#NӴ__q18EO_B߷IhSLL.qk{ ubpH Zц6dM .^$[hG3of8iTǩN|q TΉS'Wef2 :B%tJPޮ(j|su:/cJ/ mgoϒgӻ u?sSљ(L'ڿ1cWv3gXL8~k@;Y3RƩ)E[X-_/gb~jf0Ό;6IWz<No=NKf#FF(Fɨ02Oih{q|]Ǣ *F2P 2RHV_Wt/ʩ72So[pB0?ֻbg.vsϒ1 }7t% bn; v^us?_? `V_/tI؊z؃ \%IK]W ?a6~kUru!ߤR</qF~^:G9JJ/p^B<J'(HRT"(.W]u: N9"ku⨧$CW8v s2-*J$Ȭd2_0 * #2[+ eI왎:> vu>Q} lAUG :\/urNPa ; a°Q|P[t* { Jx. W(A8kN !2eU?ǣhf}؜(t+td I[]A -bnpG^bSzN .[\\bUd/z0J]WԧjUWx<Rn ZUD8o^^ $- <NקRL©ɶqhqD [K?"BD(pX|8م 1*Jlff 0G]R99 dN[K˦;{tc = AÁ2`b) VLtЎ fm0Í תxxkȦU{@(j+i7+szF[0X&^ˬȖ,hP~Mk$X !I vD`D:{mk66ۓ]S[YalUުاUl sp33R+dW?x/xMIJ6O)ft G=<JyLd3ZDol6;3FRnA~@S F]'D:) 6!V. "XTf5ՉKYKӒb`$\. 3<pD^8,zU AԍCku-gN { ԐEbg-^3CdƌV u}mzO,, 81}[.ikzƚLNL\KWԗ/ K꼡PEpek|͙}?_>Vh'=;_,Q`*>ʑ`E*sF2b,2*LA2Q dKe> ; D1R bL%((M(BNpoFix)N6Y.$N<NWqz} xxjq:~0 %^y\ѨIiI& |׷wwܧ(9ɝOfxrcWRYA*Nz!B_ \WVJYAӀޖ7߫=IAgrS9-oM˲*/>sy- L/@g\yA73,]C_ lxHeX\{yFqb_q~5o*5vJC>U/? | 3 Yڍ%Oe4 T ;]bw{Ľ-N/s{K(Sf'd5 ?eMg9A'Qe/ҧ|.,5Pȏ>5ӂ|k9opPaxP %TL"%XxOZq~QGW*P84-H^JO+ Pg)_&E#x ` >쐝> s4:qVésaکC`je=T<è,uߐ h+b11L[)^ՄVf9@_ N$I)uy Y:\[ _Sym!A-a#X "XEn2D6Jii\k`FGDQ~+Z_to|QyTnm ☪Nլ R.B5q\I1.' ok9 _O}YxE+ނS~wjR>{>wq#&l؝6/ 9„їF}2#bNZJjej/q*X֩Vqq5q!NH=B`5^ W W4Q}[ń8]B q}vܸH$|IMMaahWf*0Qwx<)p+Rd'i[dHZMo^-BcO1g= gκVTdR-*ŮZ:b@+XC1sGb`ϟ*!A}$U,QR P2hNMRW,:_] /TKU#ȵ# YL-ma,x4 !GnG##~:o2],o/PMJc [*\8YT_OY6ݲLkg?l*[馋A-٥. ,|/M?g`׉()9$`X#KdX">! /(%tt=Y8 ő 0<l$E^bTjYT2V-zVN vPeEk?Wleh ʙX9Fb817hC%+B^~ej.98V dkIk1痮"W@8~UTo:[uvmD_/b|IփV^gnjmXmU'ř*[U|öPQqBC5j[2^W\ ]Vhto X|[y 뫶[ߵ )?aߠI:7v+މd(˞B +Iן=# aFx,?ncڭJT<P< o`Dѻ͛R[|ܫnq9&ZA/ DL6K9͠0-Չ͝u`Kn 4-S``w yu86&o2GYj 0  WޗJc|GpA3f&r[H|nkC<-y~3z Y=?R +W k>}+عG?CD6 RӰ7aLM X51!3 yc(_~р }FvO$}xVT8 Q36D!.H#:{κ V [ Jx[BRhʧ0{q >h@G1 #]?9k^ƹs*@@c/ey},29 wP QB\hqoAW5>}w%4jG[H @$cXG9hs!?B%iq$9l|TZ<*Ff{5>GG4p# d8 =SB UE^L>q^*1( 8C XT]2`bѝن3?;'8M*DX5P?!W5zc'bVab AL3QW)HP+Dѫ<* cB_ \r5!GJJp>%JZ[#o.AV\.$V`Y tL=4w4p<1}m?Wmʽx=__O/?ĵx{ߑ~. vngSTY5P)<5UAHo.nsPBi$T K燗{KJ5 p\Ω޵x7|4y@^GU{ Ro3E,39ވ # cji<b4YJ *=\z)-ƲIJ)IJ>Nm+>궖{"?*:f4{}O=t Ә8PhuقP5$a{QgS[!4pc}nq Ѓ|9~_?1/4Œ{ G]ς}w} e ;D .jygYAKM#>vD7Y~x&STp>*F6JL>l9fjbXKVCɨ u:2W }%;3J2R )|`;~<]rh˒Lֈ,AnYMiM|I`yL] =Nׇ'O =K8· 9+*. l[r9k:9f3# rrU$}yE: /Q~Eޖ}E\1T[uee:D>Y(4eZu@v/::9G4J)XNrF ĩ?޹!8ccÖsڗ6*o%en'X%pR_qq<Q g_ g z=w OWG/+j('T=f`Qˢ߉"Gu\FEŲ=ʄu JY(e蛛 ىm=g.1T/Ѝ5ȵEUkSu呻 {DڡX2O.z'*TDq3QjRxtjlq l JVCEkA͠vPZz7Gw;QVh+ b +EOaaIb< Oظ={K*.RԪ'--`q&<ΪV[^~YⲊ*/?Fh4&Яkkb[;b#/=\s&&?։zs7~ HJ\΂ >X@1@tyyh^ LǣyGĒW ~I1 !E? iCP闥PJ-0T,eKÓP5$Ʈ#fԉQWǢY'Kk5 3u)\B eMZsHHSJB=U&H8T%y +Pz]aQꕏ)g}1 AE%ڥ¢(S1vԇd7OcWq}u"ݒv,X)4tY׆d< X >3;Ǝ]- 6}ܸ .t[GcjG~kZ ^5Xmt|i풕w]z1 oΛ/)v|;~UiĨm_x>_0}%\Ypy:w( sr-4s6?A{SdR(: nׂv#HDr*Yϩdgxn utr mn}D%󅤡Z"? }#TUxnPJz PͽAlDzǿXx F}@(=$ p~>1y O06u Yƅ􋭁1Ou<iex<&s\Zo<*r.Z\err ry a \?|(V=xvH>4'?`H0UAlק)ՠ 8JB!*/U|'<=4S#!|FIa҆J!{823ELg43 6ɶˤm&7m3c g f+$G юt_^ހt=cxغ!oDmADL`8Љ%H0 KF%( Ro5{-T4 [s1ry OD͗x FՒր`e7 8to7>x Mkg=oOw׉ F~Jw1>+=$i v gt btHw.u#q~i/(xT?a7a~ /Q:^qLΥEߌ='A۳[N}9~ǕOpO ( 67l*[5!beۭ\)ǵS_k7+$o je)f+ kAe!#E.7 *r.jRda,>Sv=:zZ!P>IuJHHoz =Vӓʬ N) P>x p 5Gn"Ruڊ-e夅|7Ks|Ҭ͝^5E=^->P S v [.ҭ]mrq]рGOUJm3V%c5KWM6 oVGL{tl~6+9 S%aTRq+?,Li6,ا'E-X4*ӃZoY?+AUi3 1J ( Ռ;+{Uxla(Gk&.UjD#Z]' 9QZ.W8:::IWU8w wA.} *UelmS=RQXɋ"BgQ$\VvT'+&gkmymxkrbnfcjvr5Z}溼 8׺Wnfo]bh4iyW] '5O:v8p=Yxl/Fr< E[[͙oibeeUX w早&tϔHSmw΋]gZ~a97e =e\kd W㌫\ƐsF* ra_rxJ6ɑ4EbΈ1v겱TwSS )?sbFsBorj+V>zB)9eP-3ÑhjT*Fʲ/+J񲡲eLsقβ^rd_)jƹϡ9HDI)%H x͸bov}qCM=%)я%SEfw7)'jy8]>~@ ݠE[禉c3jPAG;6r1#Aޒ0}9 8S%r;?%~=f $/q V9k>řvS!c+J0Iq%t P2<.5 >G9{!+UX7!_ Fx I&O%o MBbv*gF<S]u~t {#7dz=ޮ=R: %`A|*u>HJ:$%xo0 m ~7VTƕ!%tLufc2~ۍ5+;sw!3oXAXq-/s*i$;4T2ؓ=?nKx+חu?s3) XN'%+K1w2%ȾkϖφAkE ;렪XWayӍhNCſ<@?Ne5vDU?R 0 ~O @^(Ou$J0>h+ /2 vG! ۑg`up> xSJB Y4 !BG(?1lo,W!$.Cmv"#B i+T q6\MJU@:t>٠-yo~kBy@y藹 Z3*\8,W&HGn˕ߟ+P~-WV .WV8c̕9tк{Iעn uYHbPĞޞ=W+ ]]C8g*^ʪ%+V/]68 _ݽ}f˜SWvzVʮZfhսtՊsb##D2jߵ{eWbϒ˯bKנ[gK]W-W t_ VnuE VL.@=*\/MZ?ir0+`|)d|;έLDeZuπoW+CpQIT.ca gAy,@?n Ar^ {3f@; VsL,>{>~*s`1JLXJ0 "i] EX' Oރ7f{GB:: }YngY& sf3 ml,RGK|$RX~68\?c> Pyql[02aBP56[[TR~^} @?0P$;jod>c<h{ Hb?ty_c^ah p_0 #0}}{urT?0G`Q8Z `7zbdv:x=1 M,OJ2;+܅̐)B'wC0iP ~ -ߗ{_0w꫙U\q{z7qJwA. Endstream Endobj 1723 0 obj </Filter/FlateDecode/Length 6469/Length1 1736 0 R>>Stream x9{|93L87IjmL6h94J5-Pˣ-ذT98@qW+cr]T95!V 94U94q}cW 94X95;2;]s$@ 95 ]ssrBۋ 95[VzNW94r-k{9f 94 94 94ru-9z 94 94 94-t 94 94 B(i *% *џOS}a =* 7ErR * P, b6z`I vH eH1RJ * up ~@ $~" A] $v6n ~@j{ 6B Z RSTZ | s+ T 6\,ԅ Kn ϲgTX ? k |>=7 j[LtC POO ZQ = 2C 221. o +`U b o ` !tTF; O {ӕ\oH?e5HR HBE a RԤ K'C:J s< s< I s< Oe< AL s _ ! _ ? _ [7U)g6q,LT;aPS MWVD U α=.z4G,| v`;ZE 멀 9ק_pŘs X *WTXUi + s ?;#r x> 8⁾zvl 2 ?]ɴgX 8 9 9 9~[p5 9'&T)..l\>msb[ n50)o`ЈNmD 娔cj{cxkC kH U*AT ` ^ğz _t%'{+6LGtU+e@-n Fg75 *%rK|.UFa?Rq` ͐}_ mbA *kt0A,x:鼺 ,Lo.<"͂}z)=Cj欴NP6 hRC^굢Ȓ*^D)A+H /(7<?uV9q'yB֒Q]7=-  b"+ j4mN,,dgdz_%mTǥZtAn=vGN 2=$]3 iM&KfeNf:3j1y9 0] hQ,yhZ(-%GJYآ0VUA]}8& ݔKW%jk?͑U PmDǟxH ^|)Mt4͖l +PlNf="&seߏ^Di_{MK,x 'A Usjz^mDv o>x  ]erǿ^JFetYe.<(7ѯ7-/~*>|:LH=IGbT*S}3֖EG ߋJ5~]Y5L_;B'K]@sD4&~&lj[Pa^`t4=vY9%^ iM4Ss՛hp)s}0+ .=<9Dr}dɻ[zT#[뭕D*/e.}*)y5%gx+N-ǿNwF8a2^N0=_Gbw`Y~`q؁̄-[d'Mt S-K Cw`Hj@ R91, /{Z?Y9ZR m$MD ad!\$WL"VW~m- lVo fjq b sCT 7 !^Dvצ ݡ ,ӽ4lyjOSgAQ5RdW̻\<6}~^ʎJ\`1 }CE'A\J@~v] k\Nu\ zw"oLP`kS$5Rt l*kGxp(h r@l!tN\^2xPl5;NzT_>k؎jwx{ p?bL, :4!!}ڳ5] y[>PqvP^U) n@i. [@^fY ;yMw9s``\Y_)ri뜾U u| Dj;`1;e[X6 %Qa';@| anDB3H[E՟ Q%'<e(+uv> K VI!|KK}AwռjV<LzN u)iIc\WpVkb=@o#5Z߮hemb]>by kIKZN[qnkJnT̓A x|/KƿRq`pAq1>WN :ߩB\oKnO$%FɈ҃krʖu{@ZIw_^qmjx%'w/xF̭$|zY_Ӣ+(ZNp}Ta *{: ]RoWѮŔd/X5&Ygy't&d!-44sle싙ȒExV2]ygsM=hg6gu VhUp$RK0K(<RUu-,ĭ1OAE^"N7Y&򽯀8Tf/u~dZc~_)F| NJNe dJe!޸Ku"dzy:mӐ 9D > smod-Aƫ2WXr\<1|h:ɏ_ml! [Z݋^>|/*r$m ==oIoT+~v3^l'ۛ="˳vnCk| rc_#|\2 MggBghJ ʃsT< ( uZݬ Χm؎ɓ qqY嵵%U10 áJ{{(Yȗ*ilԜf="d3$%ofBwmnY*q^ׂSX*oW e,' &; .Ltqv4{Pi>S GfT?!H""s 3n~>P}pGjkZI @FJ_$v M<iXǠZe s_'Vڠ7ԣVH۳DR9*'ʤ wd1Аĥq;dT3%psm=(wћ*ˤ JLd0ӟ8=m G rO? wʵ'CM7n𾵕,L HM9U7qes\MEwr=[*` +try]*_?nc`?~`o`$}¥(%J➱qH7[4f aKVaJp*8-1}n/!:s,,B* .~̛ďh$LC4R_2/}4 q]%\&gCYO \Nע8t Nx[!l63?2e\Z>')A͊|\$m{V e`U|k;o"AN< w%&#5]R/&H\ rh/NV)6UDi&u dPgVæ$b~WSԞElc}RК d]cX. PjYQfj$0Fz WAC dn0[ j?_! 0 obj <</BBox[0 0 253.8 417.78]/Filter/FlateDecode/FormType 1/Length 197/Matrix[1 0 0 1 0 0]/Resources<</Font<</F1 881 0 R>>/ProcSet[/PDF/Text/ImageB]/XObject<</im1 8 0 R>>>>/Subtype/Form/Type/XObject>>stream xMMj1 O;hnZ6 O !A !!4BN_ H6E5q6xqxa`(XOt1b]B}vd̨7p/`2lQ=' rΰ>P4צt؊B )X a?##|9 e\$Kēsn) `_N4!쏢@ endstream endobj 10 0 obj <</Filter/FlateDecode/First 20/Length 327/N 3/Type/ObjStm>>stream hPK0WQ#?6 ºY萵lCBhӑdiQ|ww]b6 q!tD@(fhnJ,St+dUh)Θe uʦi ;=̀b`V6oWlxMru=d#(0gf=n.7l;:'ja;ƗvUV7V[`*NC<N';8FeUvG*jLjc5og C϶S.܎ cC~RWDaC__>zg?8I.~J endstream endobj 11 0 obj <</Contents 12 0 R/CropBox[0 0 240.66 404.1]/MediaBox[0 0 240.66 404.1]/Parent 1698 0 R/Resources<</ProcSet[/PDF/Text/ImageB/ImageC/ImageI]/XObject<</Xf4 14 0 R>>>>/Rotate 0/Type/Page>> endobj 12 0 obj <</Filter/FlateDecode/Length 51>>stream x+r 26S063TIr *T0T0B f W endstream endobj 13 0 obj <</BitsPerComponent 8/ColorSpace/DeviceGray/Filter[/FlateDecode/DCTDecode]/Height 842/Length 10921/Name/im1/Subtype/Image/Type/XObject/Width 501>>stream xMz\ ;e%hێXr&k: ~h,(yjHf&y`14H90cm^3|~Zc{羮~ȟɛͩRya5#X > {'x|'|g-/]zi?矏g'_^f }7Vyzf{#{0:͛?G~? bAݼG ?ߖ?=G^h6́ɗV bؗ_Y b ڤsR6n,ؖ}ww} +*_r_ UT~ɧϏ}qO(TRkMm;.}s|Ӡyhx[c8r95uf?$-h?شo8,rӆVTs5XRE5LS[kK'wO6O|fƃ\R]R-<n|iR  e諣"(ISGqX^h_~Es'HNfɮpuc&pյ K#'c CǕE%$V.TX֟&<Q9$}4i3 RkoOoW^mA\ &yݷp6# ̚F86?}G?K)(}$33HL ..(!V6 ({]2\bpc{INZ1.Z+z=٭^l+yRԾb%Mo}.V v_}_ aS=h.ߞeCJG Zl+&VX g_1BJ>p_eg&nvI\xwkV %y~G)d)^|M XJ /~Ǐ_W=^iw5&kCuSˉgVeʷ;$V- ]Y[nt6+eRSwVߞ5]TDbћڤ 7uUO lW֐Re.,G7d>FvD޴Skp"`XSR]ɝ/,}݊Ea'הu^HPRVIU3Pe/~ %[*6l7qωJVxW]׻EYa{EӒו;mގ-檆{ :a'ROGAZ RKӤ]+ܘ I쯾ق)ާޗ۷ &&F V~ʨ>$]0z<tΫ$ꐥR` #I,lE$Zշx+&QYmUk,x>7Z۠_Ye4o|_3@ =eOd,eBb~/cm~oֶm h'L04eC noN)XFn LJi|zF07]pXUz7/ , `t 1ኜPWW:0hN: K.o7Tk?͆ %l6d- &&R-*@dZ=FxwecDWĮ@f%V kI|/vC2wM ݦ694>쌃4$Iɋd"̤ٻR-2fOMhnq<Y/]Hb 5)a_[mc<oqиQ7=58ΠHszQ=oq"`cC g35|DAQ@fY@ jY+/mLԌ>FmYy*|Wr&N<A?LtM)cK9IJocCQxEV*}xs Um,ZLbZ];M0;**Wqپ{f~H4a a , ة&s | ۦ ڡl*&C5? ?߰2Z"ԋT34 2l[,BB kGцH̸)Ւ@|2w[UIv30+ m@5W 0K +hNsh+~ki$Ė$Uwq+vK`$"D6ذL m(xHx>Qfݰyq:`֓ia*v jzQ\ !q*!|HOm/VSkwVјFܐK~]fZ^l<풎ex s ' .]g6٦V .'ME{Ev(nMB)9s%#!oI ʔ<cc*pݫcY:AYI1ucђqacn  fY=.\Ɖ*!mkrճ(m+8ق[<Y!mL]? ]AFBiCBEy.t3ۨnA8jW% ]Z-} IBX4-vtT=_ov`OM_Cp0Om :?>@w ˋ*Vƛw,[9iYn ,nI@ z  ą x铱(H#(+; T%AHMӃ!ĦFKv澇5[mʳćzpӠKl F A`pZZBBE AƒNj,/%I @x~ܓԴFH1|ùDB-s-3IC)Ԁ/IxkfI.]6@ S,B%ͭӚif],_l7B Q2:8sh9<>\k0$#_BsB8Em6&7Uۄo> #5Vv 1HCsnUNfF^-\ < iKAn %z([tАnFďb p# @e N>^'`lDžj;g:C' x `͡\[E\05,ԃT&vqMBw)|sѵ3ܤ?_Y~C(cB3qbY9~ P(;Pt cX׍6 -2wu ulx@\Q;&@Ik]6Xp hQ: ! j(Pt- tl j#S ?{dDGjE ˝ZwLcF& vh3̅"IT>MԚ)M^$t/JpwmY䪒̊5눻[kͬQ/.REUSG)fDH- lP1f{LU板NivVpH85:9ܽĮ~aQ@i.x B*Oyp`% T5,ɺ}7P Z O @wv 'I ڵszWޔ]҅$2ՍxTLf>>!|>A؃{p-v;Iqz Oe4KUW|@ݚjsG&H,R^B6 p5 BEC4|>O,A *IvAތZ1 DfNQ/|%;9 #z Oh %L* C<u"q+, =} 6wa#y'GmeO>T0Ldg yBG}0F*th(rP.B D!$vXo\i|lAm=Ec IlD_*!FM3RY~suQo/ZTR$ @ ->nӾ2gpy0wrt˓4؏gxำ .Dv&|sFjy)'W@Y$5u۔BF,Qk F|3 VI#Uc{Zx}<k I6S{ ]ki'I\>0ԃA(%JE((rP\EtB^ݧ\Ab6ϑK=[2)*#r(0>o@ BapFEwA` -_ % ?lFC#]$(!`WZ}<":T-fpM38PBhæ~x)_.̮{uHVO Ģ&N }/`v+ꃈ? mKYrPbS`"|>6" KOYD{m6oͮ6^n $)5T3B7Zͪ0hG`҂)5?՞X~fo n $V[54 @5Pq@p&j@ m\+}YPw ԃqX4CQ:d5>2$#H/M|YЮ68Ԑ[e p |%sgQ!Tg< xDBfo6bG'N$XS53C_:jCv<-Ca #RC((]Fȩ*⣝P*Aq]cıܙa@Cenߖ5!SyARrr46=,Nx{_ o PPVdlL]"$ԁXbI$ ڄPRPf1vDbs !#bo1&0 aqpuIճ@3' 6Qr_pE\HL(ptn wCW;#'Xʐ{ݸлs,yBtPJ3XA`c$A@G(7qwE8%|=[GcES)| ,s 28f(a@ s/ T4''їRMi辔~x0ڍ+>ٷʼ9|\Bb2 o* -%}m`0" VrPnkQKAy7A%bL0b[`_ OVSoXdh3!BTgKҀ:*4e(%Z. Odٛo~v8*8-^k݆n^0hP<Pol.ZrHFQ)QT(B.5m @DbE C 1\/kxEY㡻ᾜ;A0AelT{A9YԈF=X~Ō0"b,qjBY/~ԮjoPMוbis$2cYS$1I_[F*]`&tDP +x&X9y;oPӥ s%vS 6I C\@oHޖt} ~@SH4tꚹПoҢi?]ΰsox kgn4?{44tѶ t Ջlp64?Px em%UwS- VX. loLx?xP&f`ڕǦ @ rV?~Ab7xQ (RY~zu85{l6 ~!$R\ V1YUc8R TW 4$ۏY7_LLV:^}#gP XXSs߈GCu7U 'L.We`hI0)]&U t &R3Fq bM=@Aч С)CL>m?^vѲ_s u/rn%?[C r?pt&݀ZKj<"46FjB8H!58d+h8-ԆΠ`~J0\8՜ 0 2 ^n.8'-Ȓ@[X/7 <T*ȠHtMAfk48>|泹 }СʅT}HZ;*(sa򴋴`0~QH,C]7@{S$fwjB̖# 9jSp Ĉ(? QR?HԃȖn('X)4Hm(*nh3]j J JSxFboA{ iР3n\q9!k @WScQB4OfKp̧r*PEM-Ht]v|׋jSU!F4zE6j6)7[.tt='Inp 8H %NGcޕ&SAÇ\}m`A)V^3D&]q~J SR0 ۨ623P 76 } W' ~i)=ipƜ$\;)q%,4 Q Rb#}L[!ҫ'qyZ &+NN~Lvl첂TLO=n5^fCc-ȬDACç|yUE:/ ȮoP=E_~ >* Y^'&^=5 ^l̀<QM1 !nH SmWRCme=6Bf4be3>1j1Nè6p֍6N\7,Uֿ\Ç|r o>sb 5X#7g-;~jX(̝Ch@;H=s4 ~3836dHTaX%c;A0KawZ8qkYa e]FS&$%OGx,?3/!񥆹3@ @-Xy:`qjP3{FHg~ݞ/ =& >! P(L`5,BeGUJ27B F pE hoWTq9uctjƬb7˕;m;LV{+]h0Kmcu(SzPNf˦qp`h"2\@YK`+37@?Љ%~C{)DT/ `~a|Dy;PbfIƻ)SŁsFgZ_M6mf̓R ͲHk?0WS 3 3,EU٨&?J/+#].8*ʥ䳶N3ы(;(B,BɗO5'^nLs'$!oã&(~U͠o0VգB᧤!8kV4HsŚt BZKsno8 JM:os|Y @kz3 z<(.dP$Ev b4 I;h lgJMkW8^#1ĀC]m2$ b&#rM6o1zPD-CJ.r%V?himSH} ?,>iJkP.J헑C /%28A' H0;!o:Sv92>p誳jp-&HN;s`?Ft~j:C`((^X n'Ï 24Z pقBtY ?nbv<Fw2TF wϠx4-;.sfY1X>ևwvGw5ۃS5%G}ٮmh GS1xu̍ $:uEwp  PZv@qAXK0C{`elK y\m)@7k<ќ8B.gKؐ6q@x^387Vn+e͹T$p\U* lɐNv0in:;oMaF4-Pm Iq! H5>IٷOƖ$G` &NΫ2z 8Hjh,,Ɵ ϏN-V,_h ]q+ڦ[(9ME.x^K T)Lͫ DJ PɌΣ~\\^Q4N@yȠ9#ͺ|4DƅAtЇ ᣇ̅he{+`] ri^j+(OIPSkQ pu@BP&Fys9Ns  +}6E½G-|L=h-zg.QA*nWORдPt],#WjS:hVI .0م1ъG/uLN^RF'k@A hAM]zLk JC0V1LjfEߒI} 6g8qAF,@$I 3)(rq"\ގN >\C]@@M[{.t 9 BJGS.R#_j)%,"am>S!?5q u > R !j_G=0eR:c+SP>V@b {Pt}hL D5\SRfD"Gݴp^$׋#R/ah3Rhz5޳v皸 7g'=;~ Nt 붡YXQ!t]p2q5`FCz NCl7ocISh [%$V>$VLF2C)ڻGԇQ,54JM;gйCn&C^p$4+L2Rb᠑0 )J ԁKJقpGƌۗ oЄ=̻Kw({bVFINK}kfh\0 L0Q <!j1ѩڌpi`0 E3(E싊o[R7yJ |ovA@LfJߣcmYRU,zBHR(/G@5(271m:pGb_ Vy I M02gdў2_[P9`IU& s%5 @GCmp? {u)HVkiunAKRg J~D,5Dʩ*XMEZԧ{c:ߌטv.v]9S}QFt "еF ;pQ+&h(C\{yCo𣫁;$vݳoAGZt_$>\dz%Ds~SrV~;iOyc.$Gwp{xar-6܃Bs@PD`]A ?kZ.fٙFT s)#=C P_ q:;S]4gfGg7REMRk E~2-5 \,^=@Mqźv>^95/ٹY]+ÖTc_']Vb`Ċ4 <[.4tĢD-pegZL%PSU*(,^o@pMQy/3m Z^]htXMMT?9Qi|EM[_9g{l?E Ǥ}R u"71=k:nsvX3,"|MJ7~+4OͿ4xa/ոL+Xigk􅉗YAKn{*H ׷;@>זV[O ź ĞTN4p\!gU}oDbPyXh!11{\ijKѷZٍZ. Kg65 Z]2R{0YJiyiܯ@-%1}15[ ɔLpNqu{\;vkP@x V<pOڒ ^ ~(W͆w{XdxWvd=zDKLT;]x~ rQJ%ΕH}5Vn4`l Ս#cEÆ| 2}‘67bQko?q<<>zJvO$ʫJ]/-I|bŐX4iSnqK1o, pS+쳐k'gتnXAor=xW ˁש8mU &iRyt{ѽdwy.nDFSɰ-o6'r!yB!5v[t$v+kmͷ=#}; 0Z6v2{?;{1/&&\n֨t|rE/_>K/WxH!f U>c<?qj܆N ?F"%Qh#0@| |Hܶ6%ʐ,(i'q!YR^跹 v-{yMZa :||Ioi}~{$EU *}kKrJaS>0B\^Ts:+ <57:k#q?ڿ[mBOp38y 0 endstream endobj 14 0 obj <</BBox[0 0 240.66 404.1]/Filter/FlateDecode/FormType 1/Length 48/Matrix[1 0 0 1 0 0]/Resources<</Font<<>>/ProcSet[/PDF/Text/ImageB]/XObject<</im1 13 0 R>>>>/Subtype/Form/Type/XObject>>stream x+52130PA=C3K@HU5Tp T > endstream endobj 15 0 obj <</Contents 16 0 R/CropBox[0 0 253.08 417.78]/MediaBox[0 0 253.08 417.78]/Parent 1698 0 R/Resources<</ProcSet[/PDF/Text/ImageB/ImageC/ImageI]/XObject<</Xf5 18 0 R>>>>/Rotate 0/Type/Page>> endobj 16 0 obj <</Filter/FlateDecode/Length 52>>stream x+r 26S003P Ir *T0T0 B f 0 endstream endobj 17 0 obj <</BitsPerComponent 8/ColorSpace/DeviceGray/Filter[/FlateDecode/DCTDecode]/Height 870/Length 12885/Name/im1/Subtype/Image/Type/XObject/Width 527>>stream xe{ \?;;%smZϴrgҊ|f ';˓N5L”5 `Ȳ,gњ< sM R^JieEL !E* %E=Ͽ*^%/_qz7i[gՀ8{n ?/0AH ma˖-YVKD[6lXu 1^x6 ye'\ ̼g???{^ ޠ< y#i 9/{omyUʇϿ7 $ /,?cco(/Z_X*2j $&%o.5FO`'c9؜}~G8qoꄍI-NJ9s?~: _nnݾswvSӮ '7gF'w*=DTXQpsɈXI1 -Ïnh8 )ڗ*w zۜ#fgQmFAMN ["]1 E HK9ls:ρҤf9U|gؽ9V+8 z.!T` f }.ëeԟM $O|kGe*'I꧋}{ʥ߶Z:օS&8K>նe"i qxg0r}l]wǕ2~uQ rk`AaK q~ 3:xꍙ](󀭿ɮ [S5_#U7bVq~@ e Z᳾F?-`c_&x~lw<v f+n>,ȋsX]_sJs=e o tkK9QWb] Dj5qSy,4LAi`-K5P}<\^p })'o鸼67>ُt wE{`a-:̈9g!Fg (S[3pAkIŏ 9'ЬuqNYw!K`M y 7QSwlh 5!¯n7qDWV{;.xCBd#WPDG.]`S{=+p[?WilAϊm,ma&?n9xL~Y8syz~D9}S9?ӌtrQ4'q\,L6. Hw<q{2 2=9ʑ wo8cy i<)x~m^=8C;uBG}K p ]po8czAs^Уgh aWPwsI:-!~26Zx#ݣtv~ҼvC>J ws8 )f+xδإb whL͵D{  %Eq*?.085HA|AtY&Xհ+憳ds]XHȀzծ_J%|\0H:rǤ b$|2pߐ}mWr%Ҕ&Ob( h]onn-U9 jgEi΃?3T /+-1wRP@?djx,JbXmRFJ| u*(n|c@ݟbl!uip<gty>jZ8쑣S enG٬J%6F) y+J bJ-TzX dkJ"L VpCb be%I?7 =b<v_^߯D:ӷ- oOK 6Oe8r3T tOR@Ѱ C h.>$cHc%hT$XIpr\(wolX83P"; \ŎrLd@9>Xb&C+*Q0` DJՒ^]2\4PL3&1{TK]Eua&om\R=V殩6 N ɘS @CO^IGW41)31 nz9>UB|UUx>Ǟ  !pRNdT̅ ibjbLQ. 7, rrgc@E Ԁxۼ܋GD% ߄c4Q<I0$[= ~ꚪ^﷪ аƍN ̃\m} ̃̃̃̃^1 ̃8~p ̃=cDH] {_Q ̃eGvCHϋ]v@W!{ ̃)ڥ/:0 Kw4. 64;Pt W_sP ._pY ̿m, BW̿m, +8~ (K ̿q ̃+z>В~+M? ',"# ̃z?[ #Sf'ZB%D,K ̃D,K ݺM ̃)+\(:î(vz> ̃.S ̿.Jj ƉCs ƉCs Ɖ?c Ɖ</!H Ɖd 314]n ̃`(P|_Q4P<t5B ͏__?\נA8Wi `HBITP 5 4A Ɖ b ƉDj ƉLQZJY 4 "Wk> * Ɖ/ ̃_. J/ ̃~Tz ̃҄ m ̃;Y=ȇP#8K ̃'R#t C ̿ƌC ̿Q } ̃Q/)aP ̃΢YHȃ ƉIXD.b=LF `4 Ɖ6]0?nt=iA T1߁vqm = O? @҇h:) ƉT.Z Ɖt?6 ̃c ̿p ɄEB%{ٝJ ̿IXh.z h } Ɖ݋ ƉF/ ̿|XÖP 4 Pd  W17D{#cH C&iMwsO5 4xކs%z ̿c7n`: ̿zѷ. 8 m=Ż ƏQ ƏZ ƗnA ƏOZ 7Q(M ƏjQ 7mD 7 ̽ #X Ə< Z~ ̽bd> @'iw \ ̽r ̿ 7|}i? Əhc 5p 8| < YCC 3 5UKH i 7]W 7E 7e. 7O< 7/1u 7q 7Z| 7Ə 7D 7& 2 . d1p- %湚ۇ/Kܚ݄8>Ee)z,{NP3r>',riToVvö Ԩd#܁let3i^N ^.#Y"-E  :ulZ&)/4HZ`Y\I\M$/(!ܚfw ͚i:r?=9sC/"߄.#waaʸ[Nt0Z4&8><BY0gWBcLضrG.'G̨mZjR#kzng ߵ;aě L6гZ0^nӦH*m0ny;jMre7aMN ~fS S&|. 'Z H$[jSv`ƚ+uh3ĭLU+}Ud<dJ6(+R^ 6:^@S` cH_O3M}V)=\E1HV(,aK R_/Vc<-~AotNzhs5aSz[_6)yRG}EĪeK [i® R>)('  Q1-u;Q]<<:LQxz Z͔tz Z(2:tMPn=i>V 9N])]qy9٨ ԵnrGxHsYMu-obwJfmC4}~$7r m\p L~qDUkV\ֶsZg (CC+i {|r<&J&Rq+1d~<BX2W+[YRH* A YeP`Ѩl紡ETjH ֬/V2W^v TVAƀ/sZ0 =ALfw-(Dui Ac(h/$SwPj6[Ŵ_n~aɯp{Y}Sxc|eu-G˱*}_{ek%Dm}֔y伫GVz2[d 眻磳QxI .Yϧ[yW / 1[gaz{c,mK ? _}rww}^3jw}o*338)}wbb3/C @KNq1WZ5@IΔ|ڠmr ɿ7UՂ #}ʣ>Da;dW7`lO+ - c F <Ms -8[y"ndg4ގ"KOP'21 G oQ\mL0 \ts6OC?P&C"2|QZɧټ5Mڬh~w]ad?c^|Cql8 QA6 c 0{3D@d[}EQ$aZO-/hbV[MU=-Wʓ$91tOeKFݬ w|b'ճ>WƻLRKch|Y/WqP,*e؟G2OJHXa)qYŸ D|,i;0R(Y/NCwos@2O[&G/]MuަͿ( r"ә$ Om_%/<TwbJ3d։b뭊7O6jy"^L$[MkC˺grm X*$vrb> B(6q'/Ipx;05ޜx@'?;}H_`% `]|9<5ϩqpx1,m"HVfi7P7nFg:/Gq7G}< }+YO`P4_ F?B2qsK)to1JXU W>y!FOҢggf]9[<Cc\ & bb-GN585QlӵC,dۦ5O H v⾶znяQ6b?,˲q  ;ܫ x@6V/6wO 0vIc-`~P 3Yw˸-G^"m׺Cz+Z%2!9nH4v3+3)L^5"\NIۓjR@uYq5 Ë?l 5>xH>j.cLP$dWk#D & ӬPw`v4qK |o7bP @)Rg4L\PM{'P _C{Ga퉚s*4HK9-Hq|##F % 0 h }N"_Zi @}NB @2&cJDRu)7AڰU<;HRn 'hi9 Hl:A eqzN Z89VXf㓟<'6v0;qA<7r?}Ph'fBmל0#&~/D+N>y|<F1 #}co 6+|>ƻ"Atg^ ]:q/&DӆyZy|=P&“CEsG C/WsoT WG&)ҠVB 1*&9+s~Y1Xe{ qZ&?B gA1HjSbړK Xx}I3rj-}K1ޭ r3sC-ϑ#"#[ߦ yVVsuӮJɩH :y DVc4O$e6hL 'v#Lv%5De:4.ޚKI~HL4eBijnE`76몟N%%l09RU]\+9xԋ+-{n 1!Ko>XC 6A:(EUS ~A}$S{{d&TqzS$%Sxڋ +l(Ϫ<:RM :;ўp]P2k@}* >FS'|\_;Ӏ԰Y'R: uD؎tI۵ ߕ޾mi% UўD*1n1 yL* ꃺ *j Rc P1;0d^l:633ƉS!HEK6)3S|+Pik}WWWl܇|@HpVV) )U+VmM҆`yŮF(Z P.wI,>'BBTD<y[C6:07i|)kO,; Rycg[0K߬|@6T9!O#( <!7Xy dHuo j k)NzOi[An}"j\W8'US.V~in3F?lC)NCi]ֈ Ù Ӥ3i,S{ɇ}?הV(1ht` =Y-x` ޜ枫6I 7 &pC~QIOF+Ǻ l9l$m!lչ'b6fbcYp!#S^ϪU@wHC Z"sp\V;+ޖ)yw__~StJ2O[QOŋ)<* P!SH"4/Ӏps&7 0{ד@{=gWt޷xgYU9&4Jݽy(sWc<}O U:1y E?psJhβkO Ez=<.BC>ϑuKL_$ i8!E 9bnBQ=L@ rod,=^l|5raL@?dـg)KԷU e_%9j>4M0!Z$D&"Ӑh~ƥcH^PS9 r<L3t!4x}]; ݦB(jOw %xJ=#,t3/Ƅ%t3?RI-Fb fUtl5#mys:3Nr-D'~N, OL]  RԠ# zVR$Ѧ/~_"3O^/渗Ȼj{J#ml*i+0*]VieBl7Oam75p&Y'[QnXIʈ&?< xW n؊T@K\&¿T{zGx׆M aͨIbMCCx| Q^ o ?]Б-qcGNd #,3󧚳S?,(՚ [UՑպ;b&`$֍ #HsJt2apbK _Q29f< -}\P琲Xo+% xՁȁw6-{Wzж(-Y [Ɔ}981{pOg~`}W۲ZT^z^L^&^''0Q/JP-֥sE7H <.iSP"TV7Hx -̮un6z`" eAc'SW&@P{3WR_=J)Cf "hR VL4CĪ?< gC3 ]_cQu98#:, EyT%sl,>m$ERϓ^^5hTPr5ġ7Z3Uc MWҜU gR]RGgsY*r }e"؄&l L> S#hG ;[^J*hqT]= 2;36<^H9PxZi&;$I߬NMoq c6b@ӊbc\eQDa֫.uaH@N~[*$^2tC] _- ,8[,A7Ҁ,9 P5qӗ>x+\i}W=y"^Dz܍GnLr|4(nd$k5'R 2|h/$VsR`Ai'v pQ fIutJ ]gRlI6sTT[V\k9Q^lg1Q@r'<S7&<00F"f &;CzSJѯ,/# z_w*T-X {?Jܟ~O,r}ťcwT644g5uv"e/x] d.u8`&ueh6tzGK#)x/|k͂vC x'/YFC&EKj_=#^ ! !\缫bkpޥM;jD|(΋QJ Oש} uw_HyиM vU l4o e@b78 11þI.*|h4Y?M ׶')'/ Z$au2d 2$y,nfa͡ \*<:JJ%K֔t>sԽ an;I LƧ+9oCxG(CF1iYtbYe ( OtBw+RN5C1|2F6O j&UlWc=~'mhҲ1r/Usߛj ͛J Ye$eP#G^q R%r1,!S+HO ;UMjRrض}uCeƆT1R6j Ĩ mC>J(:$ oQN,h)jް q⮐!oCeerF/6ǠMD: EE?9jBL4Eʸo9Q }[~j gc[E)A~6NO"@ZѾ ?"4&+64 E T1! 8PPRYK&}ʰ?,K3 ~mO4( ZmT 0sI=x6"VTx9[&H| 'SO#kʬN4e[OE׺U_ ,S{He\OwRݫH\} ]|dA됋={v>Ȏ1;Js iӵ]ۆ nM\ٽO=']QVQ'٨;IilMz=)By1y. !>}͋9 l2C̳S!8~Q pD WŒjӛ 23CՂf"oc@kȍڠCr}@O^O K~#YD,n.C*m[R <qb+OO5.zu͒s0JĀ PǤ:|.Lww `lD H=ԹfI G#>v ]K;$@E <@gTSs1kamUHfBCC g:L !PdV @],Y 3x)Y8[8q<'?rgףJ' 'Nǃ1_ I3yh[*c 1 g}Ï"C##/h$h͟(Md|] <:OK$#E[ jmF?LA9խr4@VH ,P1(H [Mtci5aCN1>yvCp}eX}9:NFJW&IP[&0CVSAJ»`UTסX# =? PפqO0vfimziCH/KcAp 8ái4$ɣl=n[6Pe )} /Ml̺~a\cQ$7q{2&Eϋx }mBU4~^mx{kTk YF]3MgFܴMû}ɡBi vTV 吡<_r‚Oke8Fcۋ=φɛ5}.{V5ѿ(Q[j0cͥ@/O Zds1'ʥƄ+.cGėb8kX$ Hc5!F[%Bu9$uz᫑]]~`$y4&MJD甴2j&{=i&e3(xNY8E [P` )Q́CI|8m>QRpV{`b R.j}8 @=E`.5 ¨)6P eC׽*{Y _Y-1TW>3jm?d68$fXyȷɄ,Z8kg{1$1 ̇UC_rLa ea"o' g$R8-mb,tRK[ ҩV痻§zҤA*99-L\KIlM #|O'*2RkG;Ԛ:ZזR`t!K߈-Z.68pӓ'/!dS%M a΄!hIdCw尩")w慤t*eA8\{.e+ ;NBvNInTw=p t'iZ /q۴-NH` [KNKC@VbH_7\\,DnSIY)M\eLV>:]@n R8;q[ tVR,Ł{sZŒܦEqġ( cgCyY_:A3=Lrm`b*D_ Rfg#p rpБ} @x Q+90/u˭n/[*&(1a[iJÁ>tSE/Lu}¶(FzW&+|jpHSGwHua^ gp<߻8wTf-g -o XH^}, ^sC Q.l$EGuG]A _:K( @)5f nS56(׾J)s;ZŚ彈?7ژJ)fb%`tMJnHglAӆRcT.RL C吠-%LOvj'9)t^O;9͝TYb/PCi|CJe++UVD4fɃ _[<P`Њws:{O, 2rH)ą٢:&>BB4>u/RLW*cC(Jيlo13zo킪SSE3>io1eu{dlhV磄Z$yftj}p}WȈ&4/y'd/ ﮖJArxi&*n*Шu3PmUOၮ]b_iz{ɸ+b %ȒĮC<G]F@a)<QG3ky%ًB1A G"[{lWΕ&m"'mSj.u5MɃ3J:n 0͊PwO }k_y` ŘBX#e!V;B~% RC':Řf 6R,YkLY5ƕPGyID*UfQ+WN_ks`te$! iشF܁[>e;K~ػ{` m7x J;SkvduꚳK1=D̎BKO9 JԈ-},v `U-Z&h;mÒ$IS1"RrRUTt-f0;v Z _Gy0-+8:&=n%vS$A̧kﬥ"o-'!\R'&_qLQ\LfA" Z 4 ŦHrD>fM \tZ~m Gj )wrv*!_)l X2  KZ73xv]Y!y.`õw g~ } MN= pС>/cѯ $O1h7YǃkV=B"xk+ }PW^7mܸq %Y۪>^ʝ&OM/nVPѸkrKfT=*պkq}#VW%86_.*?Wykrfl"|$D;ܟuyqNfzʴK{XF ,p0xQ;7?VLҩ (%˔j(iLLR:q:F vQ&%\2u*HZ]Ƕ=@~s@Ӟ*Jo 茶OB0DqT)6(b^A9# ݧv&ن@)?v H5] |*4esQgU=Z dl%S{lbnT |T-R=4˯ lxhݟ0 *b[W5w,_%}smgUQPi A*a[ՃIb GBS tBZјv>=f|q ͘n+6cJx  >$z>Έ/pB<Ozj)2W= A[!0- -eT[,MA0Jne o ]3z xNÑH# rHF16ts <v~ =YcL-vӸ  aL xqFVau*{CleSW<&ԻW]ZBU`PC*Ef2ҽʻ'ɅMWH;zInT51ƀ";]ɍLMr *Kw* -Qi`O;)SKM@5ȖG %l&-Wm7}hg MZt]:wP@ܼFQ8 @:u X!YBKbunL"@Dք(t]"rP:yR:5U @-Ы,Q9nmh @j:c#ȡ"4h3TK_c\֥ ;Oc&#7:y{X7h 9ޯPOJ^ p}cQ(f;5xNɼc]A"|嘯z!UyU^._g o(Fi[- 5rD 勷w7D;-S=q8!&$nhC @>M@wla YRrLI+~" Ewl_]9_. vN~쭸i7HͶ#<6M_27sa& |4#@*/ /E?o JT=,U9Nwˢz U O+tE+lIŋ>Kܯ[ꑣ\- :/>ՌlfM˴>̱{HV5*IS Ҍp&N=a]'I:Ggen|51&l3[0?}]Y!"BUԡs z $hܙ. H@G"i!+KF:N, 1=c\:j)c͵4 9>lAx_֒]q v=ͨ5Ļ:OWH? ln5}:s %'#OoS /#n.{yν<'Njiocg*j}QsTxZjTνsg]:9@t*RZ"+tRyY ~_zƅNj'7wKY}A}r*/[H>jjCFՌlc0]UJ7ܵIv R7XrNW*9KZWxє@". O=!*v\c$.u%DŽ9( - \$yɑLggLQr( R8tϥGe~bjZK}% ;A' ɱkQXWy ˗_0.VWԓ9|N%r| !O[,I9~֘wX8UGkOe"V;SgϢ<n>^WoVZy'ynvvUैȯbi_] 7z?P6g%sB&qM^"_9{R{+gnLƥiqPV&ߡ41?ݶz\ 2CPa.W^x@2Υ{HCePu6fY"u&9/TO 0ڗHаŃ#rJ8. G; 经Lec' !3~/l @d߃{> LكWg:"ǘ^O/6)L\htzui8]($QγwmZ@@ TTG8л}9qd4ot | W&KeB 9uGGӧryUh`F&I-/ĨuW؞ Q&jTnM"dzF r.LH Lϧq ͼƫ) "ӷ [$2~M dcM%ŏͰGk F + P*ڃZt<ASIJA\ZIٻJW OZb'|C.):x ]sѮMR@\0Do8<@0OQ:);PQ+} ;uşN*.eǘQ5a /㚦$ॼ_b' 2DRS)rK7dy)RE@aȵnxD RN5kW벋 ,ؙDޓ :ސoAf$e$X]UN[b475 1#5sTCAq?R Z+^a4D@`F%҂* V|Zh&^eDk1o7 ̔P~T XدDN4gY]c$xM}A<dQt M$_= z*b7%FM;qkjªI0S3پ6u٤jŹ92uNՑzkME+aLmw+`‹;T4́žJrb=t/N7ՆDZw>qʟQ >qlyS- Y;4F ~`H3u1T/R^  ^d LH+Gks0VV.m! d,b$ţ(S7qpy4xDLyc]-=c|q`^^ʟL=<-NnDd q{cBj5_(zdT>SsU  %=awJԎF3Gi,hy^-ÓxVTT99 * T3_wHr^,к|py > gj2 +2\Ƚ"!0@}HCa" S`) ҆Z1RxKH^+jl *4_;$EM\0L̸8c~^ڃ8B bVlat:2~xFZj)':͌Ne\\\W}b>?nM;R{ZW}%뤡K4pˏИ:ʃXec{ 5LmVމ9sƑ 'CF@)wpNDy_74 ^4āus;,2"<eܖD)g Dr+a?w]2-ig2 l 5'9!zJt]ϖc}˭RC_ڑ\ $xE3S:]-NÃU2=E#n*GUK9?t47^Z2/i"<JTXUekJk$pvN\uk3Mb^1s;Nΰ* (e>:S'hF Q5iNRVc4Ivit,[@=)p P2yt}?. ޡE8xCKyN07TmVdûtc\Dڥi׼ ' hŤzrm9U s@ `\Ե /c^4>.1 _L: S`;Ĥ`ܓH$m_1݃_\ۛX¥[-X$ɦzĕ s5RCgSŷcX<{=]:Ϸ]~{|\ CoCbuU&l n9 t }WXu&!X3z܊:ίI ':4pf a9D k2 m[+?Ԙ U53aO zxҒ Y4(7eMS8X["U2E8U("B֒[W (Ɓ=52&p%-S w1pRXkyu,Ѓ8%0`N^dy<-T(dz&' 00>qйVb4U+[vhd>;|U-l}}<O$:nHv3TR nƯ9–XtrGKmyIܭL, Z\mI__xC+ƽ b')UT'󽎿]ϩy;OzOfOUCO.ŝ"k/0r0,Ju.\g."Z! ;t (Xs7{T[N# )|V([ՙıMDs/tm(ahDZUe5 2Y &Xn;8YfCZ\Zi|䑺N Ob'eܝZ];f0(bU\h5J^aZ.N 2m$^Ϭ0# ~2otEU-}1Rۯ\j= ?J<9T =O0X,%꣇^WMNh}!<+8+71_Z3# z4c-eT;ɟ )C+hJ]`&ӻh{gvKs5{S7[ %飅5r{QL )Ǧj_ $yAȫPd̲V7mƽ&H +JuM%fiҸ\< elgeg2zvL"g 0h& Nn oI(JW?W淥v&7MA0n.T?7!s 'ǂq(֟%5U: PI;F4jCXMDVS4J?xh6VZN6 R*vnqH gdQ?ӆl|}kxt KX҄o.Zc d<@]y:.,ѥ bWQ9 Lvy?W O3.뉇!$8X)4( KA R RJnNj*Ƀpb/lXėhu5 ˶wN =q TCea6ҙ_y ܞd!ƅϚImD@*? -QࢂW95l$ЍQc4m\VLs"!l atWL3Iuo|S\W/`\X8峚T a>z Ő>.)~۽$%yNKOE+`o䛧=3|rv Kٔ-SRjF~<FY}|V#g1[lT-E YǸx+ Sp&w?QDbgɮN..޴x?7 D{iOۡCWeȧ3oų'Ĥ_BHΒ2 OoC¤&<. %;_JP;,"b Q1"D\~Ө!pY/P//D F@e ~f0sL<D:Lfͼ! ubƈ3iEG !. ~ )/: 5W2_^xSW_x|# o.wB/ \pK6B'Ha1 $"ٷH[y5SjFJTŲ${;uD~=p/ ƹ/ξ:bgLد{Vz_)_V d?Is 4U|VtsVz [|gQfN՗jʰx"O}7^a[Ŕ߽{ LHk6]4y'^]Fo:]lHvwK k'\ va뙗[llLD=~mznN#U-Ъ!vt u2 $r K'BBi} ̓|Ƈ!؋Qh)֣ h.ж@ o<=.P> hgC;> yiȳ@{8V0(b@%BBax^2W"d [rD( <Pi".PLP<Pś%sU @WdP#Z8`"S :ǻ-, 1A@qq/qo8/J 3~`Psǜe<|Lƕ:ߐq?8MIc4.EE\EEN&T94Vĕ8Q5tl.kvƩq]'+]yowq+mʸ Fr2q僻0_̇.0僧0 g'(gƯ:/y\l X:(>%.X>( kYbuk lXv8ji6a JkWm9řk^UCCe y*/߰^ppMZzzgtX=~]={~ee] hw[OVSQYʹ"druW[) o',| +ֈb1*. Uk^ * A4R"z \ƻ@-@PQ+N_!S W&_<72͇Uh9Gأ_jo%Jj9jx!Թ ưAu! A ԋf? W2 교 a XsYpi[byqf\ }_ъEj<N A9o Z ykAj+,B u<#"")͆bXE1/_s!yiAhu<*M?za ?`F۫ x eՇhA~Q  g e[ZȔ2KThBJjVT~ҘDFi.(oޘQZj晿ne}h AkfU#fPH@:j5z'2;̻07| k^ wF|V1 ٌʠՠg$s=d :[n0O0$Y#w`ZKqU|ȬDV:T%!ЙF:&[#F˱< AO1[ ʎ2ې M;E&=UP07T5G4pΌFQs UB {&'} ,'4(>=1P24I=4̼vCxp49 <$#Cu̵ Cj ٵYE&vTgN ~Ц u8 a!OeC+2)T Vf̉m22߇$FFr~Tgk!O!(laZ QxY(W5/00N[Y[P Q@ afed 0yYLKO<̑'<'+ YKF:jL60UxQبQ-0NTC8֨_P#sz7/caW~{ d (`!sNA!ȯBi $V@ zx7-&?3B,A臰 cNCPLIu%[!d `ô)qC 5/M[la([-&T)QJ!W;jQM rbZ󛮏Řvsh B`QC/`6h9u.{'=hD#uyV-k <Bi<+3k-.F!0I& kjz٭ex%{pc1$wc~npL*JSnn%S@@Vw/A|LNi n A\I1!hBĕ4 !&א7 nZ+Ra1LPca XTr\ qqyǡq.`B0ڷemmؿxX$e,q%PA C08 a(yb<0ZR^5G F2u7M 4 #g(0Ds lt( R(8-c{et26 s˘ٺ yf$WCՒ 6rIeΑf!GgKyB^~!S']r| %mHՐYCf0d ֿ?? $wPA;EA m\=_&^!??^Q?Ur8!9WkBJKLҬ/EzF5 9F-vEx]<ٮ ]X]w jb#SQƶATelAl,߳C~gR>yg4Dзy*?(y`.ەꃅ~Ԅ#E ~6'ROdcac٘Pog)dKWGr; g<P<- gfj6l)Zrd!G: +NŋPleImYۋiíԱ-x܊UYS60P @}x벥M)vPFy aІB3@$dFP; {5&yPlR٘(| kѐܢE h 8+]ʩpVK)]K?v>~pHkT N  ŀBo*\a/상e{jY P{}po4GM AnmG A6t*˄+JiGaEBa9Lr38t0S试G|Y'Zyl :.:`P0i PJџ=O`[!*/(W.Q.P~S(JҪ2xASiT*R6>C|)hqИnV4 e,l2{~K.>;_(/ه7zR4{|~(5fP Θg Z@!0ZГyZ&%CPq Ⱦ)LL m"/m_=+;|{f<TS$띝)w"W "+)9U|Ȧd2EEA>nT Q"P2QDmU&jen]0% ]br1vLdQhi(JIUG`_Z.Uqi NsU^-E h?~[Mkz$!gn۴ܙٺDTh) l eք}{Eq- jۇz۲ӥ9G׭/F}#xk5B#͑}a ݳOZk2 %Z hK'b燛dՙp^9@Ift -J4'i4-2_,9 Ox6Zg6[ 6x~}Bx\ p˹ hWx@[{uu;W8 ~ww= Yˎ]v歮=cN x ό5 k:Ču : {{XXd+vՋa_}7o\/˸<[yސ_ S>Hi. [l%dVh|)Z"N#$iR'!,ZoC5B-BbRt|weC\c-3 $]Tr5-=`H>+j ]MW65X޶MX=mlG* j*$f!]5 ]@FFq&N42"4928QÅDA&jn OG>p ːL~jF}> HF>$s+Xs89g ~Ndlچm:ŦnL7BCKat?:,eyWwhZ+6 ھ5OGm-$v5;n;7W2؍lr6oigͳ\l~6lyYɬQ Գ? 1KBkt-|_l:Un @ ҋ!&֔__ǚФYS2?D*%tjX32 ov$DlP %, ȵAG0 5677V4:_[j IO(Is@":l#8F1 ?9Xso>| i <r70X>75+AjijV-y8( Hlge%2'^/p\_<2oZ 87G endstream endobj 40 0 obj <</Filter/FlateDecode/Length 7764/Length1 898 0 R>>stream xzk`SU{-iNw4m!- -Hӧ@ZXPJ[()@ 4EGW:b _hOw;|z{^XDtUK=cͫ] zWL % *弹 ?uտ=tZ=] QVl/v[t.d0ok/;RPE ,X<gn$9zrGg߼oMXO[忮H$^ߋueU L NtWgOw_ `]-]M+M!;@ pF0e{`9R 2A \ ^PBmc@o'yB!͆h<0ΑT Ë# +?Ki1PqwBO~` !+@ Ό5X ؊iƏD nȀsd<0 Qa'\ :<Idwp5tp&  CF\ [B#h k8B:H !?=4 I z!tkIFhf!! _+y4ƒd=3ء JUR<X': ~DFCB '=(J=L o82yCY](}>.,ӣ. P3܋x B~IcyU<UB \!$D0ZI0 n; $>2Jd{EXQ(> w ԡI sF 9X` z p ^B?Ƹ _ X ?=% }= w NX }O7-B3Э L(A߫к ֊a,,DYL#BJ0yAuNЏX= t )l8 K W [ q 8F H& 3h q6m ΋? ;=oC ]v ơ (|B ;ILeSX1e>d^ l/V l/V 4xС_Y a*帛V~]Xa=l ˭ 1x s > pHnr 9@$ϐc %/ԁ%^Ah)F,; = 27640/Name/im1/Subtype/Image/Type/XObject/Width 535>>stream x \SWLmGm;>Z@9#QrGڨ 9RPQ`3 qFR BB@ @ "@$1ILAb^wmsڍnv[y񱨷z UCyԨwWxg;+W[zժ 6yn !cKvgAmמaGyZo3>@y~FPo ԛ?o淿{{;~*߼w}|Z>G?dǟV!;[rׅWEӻ~{ѱ_+7lcOnY@D$s;E1 >)9y*+|l>q7XroK+Q]S]]k=<@xOts[ OSG3O>3̿Z=*ԻHQQ!ódUG_b*wγ<wO9E=&GE|G?Zv'=~$ al`,x1[q |jmdPu߁ͅ< w<X- |݌q ÿDnsnyju62]L{݌bG@/g0R,0 4=MF<N2k&mpDJPAe>,RGid"`OuOnU9G Ҧ -Y,<-ruմ;]=lGO 8<?A_zI@n=$B== qPgCzP-mGvl%H *J(fG TᙟfI50MUqIͱ czȃڛ"溚! }t3:x5]ic(chԭQ'A̖jshRĖ1WŨ|VsݗzE{֫rza dl80G3U^ڶPE3{댅R~v?#`TX%tw*'9Fyq0%~9FtSd:to{P),o}{৽TɯPpSp ')8y<< - 5U@DQ BUTSJ vr)hĝQ[9V(g<(-a=JbNe"wBVZpكZPNU4?O:ZTk(k_Ҁy6 %w ѝߣ3 M;ąpMEXn6Y[*PiCkq79٫X4b*jX{ Pw\Ϝ/{Ap7;nXfY%}:Wcĺ{= X +k%f6útǠ<{N۠&!0J( ;Ew<PAYV1) Eݪ/yP@3MB:<fMcΐ-}v)/? =ayx]0Ze܌>A}>_&y,uŭ" lՏ/5QhPHw} hַmߌ $V[xb_1vjIn;R#^X cHy @hF +e(ʇKggR>>1CkyH'Ŝ}1ushVgyF|qMd; !O*QBCfKHcCglu:V 0YCjO+G槙iz[KKLwp'vox/;fz>=o)5KYޗD2uC ru]!u !f],{tfYg~=h~YGEU}K+Qmo^S zPIN#6X׬ k:C5fPOnVjR aji~$pxKl!0u9̬iΰSX?Dyq~٭ +}˖A#á /|=a Rn:U>m 4U!m*5/<;'k< `GdkѸU\R*f^Pg_P3yodS}Xls3a;(yX'fUhp߀g_ X1 mhs+;9bF'kigess2-*wÌL1i{*365JBV{$ݝ dLlJ^Hv Ƙ7bw,[e;R[|' eP] \'|~fN ^O98Tu`㖽P5X*ܟ<,kKjN FC}-'1r8ң`_h6ć 0OY 1Թ\.N67=6 rn}]0잔ڲө:CE;xf>4kI ,ZE|ml (&G 6Sc+&lghYixH 8ؗ~ ګ<HK85~ =e/^XuC\1|˵ M:"tVR -'tr'U\5Ӗ4 jJ}6\\EޞGFI05y: 搦IӄXՆ| 1n>##'!EIvXϼCuZ%HRh}ڇbl=G\$~Vj4~tnf <WQ8`9>-n=99A4 5;z+E/ ]^RWoťڠ]DH,⹤ j^l\x *gTIwAPMI&tڒ,9@@%X qK- K![}&N?#||BGמQ=꾜  !0` w OZ` tCzՄY e >}pT _ lL4\m qY;ot.CTs5dJRh󂎎KRR k21 E]!/2>&h3(>mz[qD, 4m:zB Ts}e 'ރEt/s ~I>⡟+l.~i#_B;)L/E\C r'/Tq ֩\2r?VJՅfSmoT^ kBK4(>1hV]t~喥F@Ym\&U ڟO N\LéW5fW;"u+<Kiz:"5` S)u Y`M 82n]ji-u{m . 0lÚ0c&@!"'"7[rWK19EZA1WJAХqH,} ,~ϊ֢A=s(rQXɡdZսLb J徖EӚ*fၤ6J _KVoLh okK8z; bl[ɜsH!.mKA (\Ȓ\ _IPIhI%XGGmow`Po?<6g S\sj" ?f0ޠ~6Dl T(iaJB3FgWTX ˂ǓА4K~v1kbrщ7s.!kN3ҤY~hc|StAaZ 8adQI`C_&2;+w`z1pr%!̍+ s˃+i^e?(b912 ,7 "% q&VNS- K,WدN 7xiu jr2AÒ%jH=_Y~3qNO'ͅ:- 1`K= =BAk^U hgtjSgSq(Nf-iFwjBmS12 D Tb00ԥ G\+&bkgv*z2i6JTNvoH }ѵH6W.L@?/`~^]HG*4$`n4OeI=(@ q"PZrn%6`RXdx9)Ӧ5ᅈ@j=W^q'B zkYZ _Wo T ̵P?UoՄ6:u5uՙMQV<"&/?\3W0pat<55b LؔL˥w(jX Pi6&;,u ]LrdtI},ry+{w&w$i!:/ityMO5@==%C:4mPn}U"эEnsu/!3d][['>|*7[u3 ziNL}j吓u;IkN >Z\inwh s1C>5^E%Cx 9 Sn7 9}>O"o9դ+C5:'6'N[椤WVh^f }n>yrr@_"c"Evmgpo6nV; Ul© W?6 T/Q SZq\GtCqK- JG$OD۠u盩G _rƒ1&[MH=nd^l@p%@84y!-iT.^ݙT3=^]`( f5@W,Tw ծZ(19jX-αe B|E62{ (A ; (?{T,MLa`,o]/X&`;r RhN6Ky@(w4&}ˈNM` uWCoI1bܶ~.E+:pr(tw@1h™aL MȨMq|I:GsD2} HM`%2 [`#~_v%jRd+Q.mQdvh+xK VZʬG[*Y T rE{ F9e?/JBpC E}=:֩{P:@Z兿=(."Y n)>}.0I,{gi[YrroS,1d^+p!8Po3pyrrPʹf @p)Ǡ$nNc5^?cj+SE?-Ά/ܡ@wb m=h8ɡXyhΙT lJˍ`SG`_| I$벲҈)[SuF5Aÿ{NN,XE Yp*ܜTf*G9mü,Yk5l{UF?H$R$ڿ l-!4r О0r9?>t&;1#8 FE4 rG|ufqGqZ1ÎK2'67̣"OkJM9PXSgd'ƈb"]A68#FFy̺j2;jTRGG6nuhا̿QIU|5~7*JIgs5b9 mzϸİg*MwnX |VG 5vDi XB2M@' /qK gS8$G2aZ ƥ ζ b*3# LoiW,|Ë;8>\j{!? 0XQlXoȃ) a q("oE 9ݲ߇%RwtǬ?aDy3.٤U$ͨq W PHPFs9zcYY; PV0ηf+>>10GTyn\+)E={̸#yʘr).!`+΄u9.<Fʞ̥s^!gm2THpncP' N[ MsCD{ F%$Xǿāf#x {Kh)ˌ-h dksL6'KKhp#з=4s!j4r2O8GhMp%J4f}Y.9Խ_ Q=Shv/=%}-,>S<f崉pђ)8@7`cڬNo~O-.##^~D*Z3DdcT@X`wtzm?z<ZA?A;#l Lյ 5OMD,̓JuDe)^sFV G30D;enwؠ_1c[j#A=r7}[C>=*-cԢI%'% vͿl>àRl| X s]%Y3{:t;ykYxVEM2G޴aEe/q&XL-y}<,>UN`UeWh0l8JӴE< Y //h kWHQ疝9\MUƨ:t);BfI ߒUqz{]ҙPBår>ovLN$@)#%J(X~S97!pA [-'ޱ"ՓSU1ounJ͐<!;.'˾zGf9x .0!f HγZ9?*?G䊘Rqyx"Ly!/AMBNͱM "u(_19gu]wB9pOlF=)č+0p]' <3 6:{N睳_4{ʃuf H _˶{z KW3}'NzP̽+A8N[lC] ^g]M'{<Z<< hibZ<R̬эVF@ӌcsI?Ss|(GdGLwZ$Ckڠ) ͪh.QGfzPfONsM ՆF[w5@Gn5́U^ XB=66gzɸRRXk]dkóVI7S\8g8y;*A~ iId@ K$yp!Y;ݥ'zPzRMIb{X/dEϊMS{%W;="C1]nӹ fa^?W SC.j@l}nS2>HhrW2 b2  // 1R[}yS#x#qϣ"s9pW#Yڠ2P7Hn >jnQ|#%s˼7$W&`M3,;kM RM`JglASECXKᝢ?pVCAPA|ry`U/c7*mOwGG8!FTV0w0 ]%-$[ (R`Tu]u3. p>,}ɇWWL\JϙLJ 5u5\1p) p0Ű0KvMH|Dɽ^Kx mobZO>oVdZU;X5Ux1Y Gv<>liY Twll> +KdIHzԇ PGHkxwѬ; j_3 [A#, _K8-!t}'sIe?_; /h tAJ; chK!u)Մ%yURPxxqQ%)d>HK;m+6L2= J;g M&M 5Z׮6Qf_)YGXݶ v٩Y3tU[I?/=(^lt̲R IOfAfv4 p {Uz(",Vc)֋6Cޢmr vqgw*_l% A}q#s@&&3qL!YQF鉷 50*DK x j;ѝ:ۥh 3>׵AAx,)-f Q狌:⸀OLv3i:}֊l.0L#{ǰwWHs'Ƶ"BY4h8 6d*;~/l%:; SÏ R$V*ϋJ뒘TL `  մrK3y ^ o+3vO_ 7̅phS7'L5S|t25'YXOeYk䯩֦ } (I7Rf=Q2|aKٜNVbݛFd\=w̺P bB[)J.ҔşT/?[oYLU9R'lLtTM)w/Rhli?Cb*wHU~ߑ/ꍩ '._YD:{C`Wok{|e:lƬ AA]ڤ6mf]mFN~5r>UVj skbW5oKq/ O&%R3qT)f 4=qPq!<bc ?=: G\59u$[-'փ*w_Q5+'+an{ Y&Zڔߔm{ҹɏ*(ds ;dž:# _eLLdԺfiʏ MXʨx Wٟ{!xa;j|lf১Y&kbD8f]3`u FUu-<X obq>_wI32RU$Ft+v'dJéF# ,aGM\&ǧ=CT7{Lmzy!f Uc&_ uR1Tאh;̥SnS瓼sg{CKa߯{=x=PR>1lk/ӌpm2%nRqvL`js|e:)UA*`}??P٬5O52g#jF ) 9w8 ur#QBzʼnX;ZY2)iz𿶮r&p0E#Dw Fn9/nUi\:3\d%|9/ڏ< !Tf<9KB}7:?Q#p.6?/k3>Ӈjر`;̀uD:539  \a3WX@׺/ 5DaS7꒤4ޡ{jǂ3E=yKomoîQ aO%V׆\+w(7ן9iTl؜&B:{DrKZr@!R oW鷸' ,b^F*ʹ5W[IrQf{iB5`guaP j'g4 ~EͣQN[E #wGtb XŖQm☴ <Gw V`h<ZFGedw}?\W1ݩ=qGF==YIۑdIݡbuNbq ։,2u\]H\՝ob&1ljj(Υ8^\gnI&tsm)${ЛDUb;X qŒ إZ7g_s QBu?!;x bGbzpTuwP(ْ/)Bł KV$; ,N2|^m7ɣ^UuUu,<.~~Z V#!\ nWTH^14G79wţf5 JsptK{Խ[R\VyXRT{q V 2g"x=UL~NCS< CwDROݛ os_yP25[l] 3?54ySkq*G ~ƃ[ 0 baj7S k1* oqΏXT|75y_PQHS:!Ք? >nAGscFѻyF5rnG Tm]fߞ}g$i2\~ʴVAȨՈ"fxßf2fqRI>Nsk>R  ɽ Yæ G7L Wz|' j] J?a, n1씽k?$> bQgIBjzH?,fRZ?&DF*|u<gke>[J2qy)g }4{ pA6.ye"s⌛}}M﫦K%vtCR)Wm)ԎNt%] yX PR^>CBk/\ ,R1\lNHQū<N2c^t9xswx_nM!Dӝ Q|V|.'3gc壱[-zLbB]ooh&5"seghFcL@?Q 2[f/\ߗeh4R՝+90;Ԧo>Q^~E ~YjjdI¥.z L͠ĮQc1qjb : j)<˩&Mա"C97DǞ%~49 t4Ԏ W1`>Vm}1vg(+?{%HҬG1!ݯ<= Վ[JJO˭ K)[- U_ \88F92r9C'7U9h2 l. OZ;;1 ,?"!2X/|BXMqWA0-].0g9On]r]Cg6nEHŴ{]H^ K'ܖg";N(E4<PPc'h"5O P7'}d+6uǻ D"yujZ+᢯nJ΄(]Q8K#h4Pj]5{uI9YGŮM;fR9<-d'̖@2Mj0m|\1 N?αGjAJ @)Y8!PD}7 +24861_baĎ r]Jt >DZB=Y?kDs˜6 P J!.t#)e4 0j'H vj7pIg[\O:O^tzPb lʢ)~P ]L:s,RQWqva䪮Ԣ؊dL]F 9t_^ؠ e]{ѻEP:z%zB n_cG[gيUJC|iˡ*Z&+DmrI*ay!f. O@u/Bjc+?JcMi>#NNbUf f rEmqH|\$C Hf&{Tfe>OL#M <'V-~}w f2 ;}{C4(Ո!M]M=xeڲʖk̸D 9$=orHjdᗨ 8tEb 4)8w+Hy\"6X EoVD+S-TmOHRGK{c-*0}+ <MV~`5$p\frW\y=;k\>9Vѡ>@rzé v>WedjN K=!ىC6D:N6-VD` wQBr6(/cLZռ;h]xVh<WO؝nC-Z&}<:/<ޱ{-ٷZ)s)XPzq[';ݔWXLKlpm̯%Ĉ.iL\4ZK TR0qE{'[%Ji+yhkڃZhdT xe8[?#aV]?-+?;[; b!̮8LH}(vDӯ F`a2?fx `?׽݃ء~fҙ"#߸r^~M./ks 1EivuE925R=EPDH{=/ ޜ5C 6l;o ԁ?Ѓ?/nWz;jTڝ 'YWGggfjl"g$[HIgzKa9}N51?ʱbpeO]wAoXg~Ցь$*ot<z</4N~`>}:rܑ c]Z Fs@H %d 5b⢄fc㰗&+ne1Aq!mzCB?"(Z1 ! &j qL) QHk:B{3,SBh vo-0#st5gQI.Xt$Bϭ S,g =ݔyO R*7 ;OPz!,s|mO\ܬ{Vq~ڥ`hj2IߐA ha7e8ZC>t!;Dx*iՉw54w 5 |sF2U+jseLNam-ɡUds65ͺfQBj\e6R_Ҥ.C1>[:*.&Yٷb2&j9YCQ͠O ?8UQ_97[{& Z5b"l M."$ݎ~L8t꺸 #b? k9E*7~ âl$NxbUꓧgJ ՙDvo Z:LaC ['3á3q}OgCв2"Czw5 ʖMS,6p4U=Ɖ AضW,k~_aoRKH`A>U>C[go2d|պ˯|Jv)oْ2_[ %²Iql볍$w@ +; )6#X'&g(}B v>T3+N1P1l ma;u[{w ;:^' wF_!CZn1U? A^64 ]7vk;LO{-=U__"1ȯ8gUG m9 gR[K_TKQwrgZ N}HsHk#-6Ӟ 5PV9Q(L5`Ab}S %bU@>rsݣy"ѯ_ uU[]0|-Ǣ^,1RnIګa$װom3;R[sEHfYr854ho&.yrqxXpMAh'J{0 N{D (S ;t4'/eB׿ ,#^` R9 *Dv$:n6CVʏ۷S 5-{ӣ`eӥ1vB5CZn !'Z<!kªa[C8#RZM!1 ԇCTTRƣj_m*Tb&*:BNhSti$RO% gɄT_h猺NH%2σQ Os4~rtRgsO_9RUQp(pEm9>}}]"Gpɭ[*c^H8P<~jx0N s_`(gC%M;wT5Kg0&kV&\⿫urH| UWÖ!e0BH2k0? 3URe5gFDMUqz>Gm?$uOp]$uTvՀj3D+g vI+%Ǻ^<ai_JSQuJ{>pV{>^ΩYȎf{` wչȉ_!w[VxP|  4c lx  aB? jD[[&& g%O2a|ݩCv~&yǒx/ ͡M@B ߦ4{P)#nCgL5ݐĥobB-v"D[s>XCFEF{$&D~O:\fwMY?IoZd%c/ddH+4}VUq\ ʨ{3s@!ȫfB 7]|L٘>E= |9I055SG\ǽG@Pt"xi6 5;)|{ ,1a,WG\10 h X-]YW<˜mѕS[q0 q8 i wRB\nIPqo9TiT׸nK1^;mB S" Byitdqmpܰ́ L1NoWNu0 #aaM%KM~Y069Qz_p ;I  /W)x|Υ]G B?odwiKjuUs(׏HC&@XJ3O許`?Cz󦒏/vW3Өb?7F}n\c XQ <&qG )XXêj!U㾫:}~[=޳ORPo$8kUWj/?wWgU ,=4` U^e}dc: @47Ą}?amMSgģjfD>Z?/ FS0<m7CGp\~s L)dg@]l@ǥ:a!/)OF$+}m c}DK5^~ȷvPǟ G{2ձz!G}7| ( NpL_W+"h|ܥN"zrߎH~rUYϨԷ2$se~q- ܣCdmzO ŁߺVqBk }~˽5J2_?2lc@2 V\3q{g0{Y_Mf˖Bg p.YypPzvXbUU0'|&'h"tq*/)7[pY ~\N"WvcEdNW`@"E/'D恉{s~)&CKAzn+kzuP\f Osn>VZA G4̒ =O-`џZ|0~S å1vR~B~f)˞)Ër{i8kűfȡƑ1ev:>o+ѸlRC*m3%Εu'Z9!+j9x2F>-ͻ'QcnP vܰ (T < ϩ:i!S]'u/ڳR7lhhLHR/ױ"ROesmD$M:HVɒ ƎubH*62qrw=̿!U'-¿ =7q-@`ֱf,sQgGOm4'=O9/j^N_p6a .Gl#^ޏѐ)X2𓫓Qq1f_&Ң\8?T80& Av`jzKL]=v[܂!sڨ +^`՞)2|~yB!%*%bb^`]sqzXPJ|l,='c2AD y 렷Q- .֮;3TI qNƅ1 *7z?1x ,o|&! e'؊-/ jV#br%fW> 2(b'iz{QqҨKz@TLKyAUR-fa N | bd21pt>؇ꍞ8Ic\k> gM_^ߑƯʙ> bYoIWP9d:ڃu,x!Z]Ww>< L{ :v/nшsߠ ؃k$ƨb"xO[z 1LfJxAyRn: 2&z. d3WF OX']?(WXfÀNV1*IwD%g(EeZ0k楀<  KǖMz=[L^b{]Ғ (N/嬭q^֫|@{6"0̐Ŭ;"0Jgr! *(Fu, ZR j= &Xpфżiͦ.ٶ40O<%һ}DCydg\lBb@{r}m)ńK}&ϔl % "ge}uX\C) q]HgI.8I*ܟ>` Tb!M)` -)[WU _-z##1uhӇ9c'g@6_m} \W>Tδ Uw#SDAڠ 3AH q#E;b P)P,P  3uR _M"D 1v[yϻ<' 9 #1$ b^c(/V;2Q$ -!%piw%;uKv؍%LXr*#7G9c \$/ OJYJEbc@T\6Z *+3瞺ܖog4 veQeҕrfD yFw_3 5) \z=!D<f󖷱 |C 7V a5)'АTjߖjyJjo1U$\Aϻ-ʸ0TO+^<Pyh̷کBcrsҲ^zK, 'RW 1rȒeR{qk-ԩ?CN/gUܲ_ 엋֢L˄&DR;[}b5g>5 //MJ{*su"K}QҕqOazl`:j)ֹΈ¯V~_|fkvn%(UY'JOY jQFvˤ< uP0; R"u=)cSMvqK0O0'=}1>)ŧUN:۩qQ<x%IY.{.\'嚙mlCj qD\])v}бFק`B&*!)RFzUۇo6T*HUn+jm*:B 46R /6 E׆#Vs SKQԕ%  S .le {DcCMYfz\tT t=w&ӑ wF9c' V=AbTI-=tWnTI5 Ae&9eG;a֯\qˉ1c<me9k(1˩M^{Ojry/8Oz0wy\v;zF#Q "(Exx0LOc:d <o<=Az]oNA0ʭ5 <tJZ{lb.h1/TkP  k-锚JSkd0VRj73 k7 )| v\.ߗZBQ\Kx%L[(Q ԴӚyy+0MexHN=? Fi 8D Vz R /^sf d_AIOs3;3-[:Y.agLOA}/s$rf"wf y}\ΩBEKLn(k2HRrSbe:upbqZޱw9y -~KHi%ÞP SK">SΦwp#D.۶&EsEeEZ:x3t,8' ¿QQOyz==a I6P>;A 4I*_ I3;mm5N5P̓kg޴BiE*r<;a崁Zp';';y zD &t Miጋ [AOIѝcێ{ m+ niswrOiJ]J4eå Ŋ#+ b$ǬIT"U(ts.H٭GE緳 "Z3,8!3o;CΥ%6*B<ԷқK 5Ks4Vf2̬,? I ʠ ڴԆʬk8oR'ˢ3gis:G>q(I گ 6R>1-|E]O)cȊ, kk9. $w w2cܶDǞׁ6q72H{UuFpƯ3 kf~ہ)?FЛ-Mz^A{Uv]Hg'f\5jmwkwF̓(, ɵoJ-Fyx @ZRd*NmJP nhY(búѳ7f0lgф;Fwr ?د ( *ksnPۀDV2w{ML {S"SLԬ3-ċ>i:F1?z&DHJpVC,λu[(NM +V#`9ʘ>_Eӭ l"-cYH? vN^wGȘn[if֚=EwjD.w :AyZpؘ; :b_7qҙa"LƖL,t!lيO~ X$=DkRS |,TGt cDBɎ4[S#^K}vmOO b%\:T*Hc}2C h]xZ'iϱbX` %@bZ)Mɐ.hc(-8xɔA !Ϫ a& Ǒևm";a)( @Bf|2x5RVytC$)*h+\LxK' IN-!1֎Nt֞=/? MyR/uy^kUzWtK֎x[|Y)+!;y8R5TSFY27AF12X\#YYw cѤBFEdxxVV "Y&$n*m5 v)WśdT V_Wvgܓk}o;2!U<"N:+ސEƘrPB$VțsκdG=;7K(ྩ=Xe KWjRbTE>2<vϓ#+F ^Yf%U?ָDx֬^mg {YT'Iӳ_@0JCDq-5 `ȣ]_(R2Dnv?JvTm/ g<*l8+m9#.A' vFl~}*eկ"SӏY,Jpm':ERey`]ea.H{!0 ^S5X얅qDa^ǵ%",9@A H`U+M@4*AE\P, 2 zڥ u71t/! LE5 x[$6>6`i\l'w$h+ ^_ ߸ |TQvacZDbj Q1ҋ>Sl2{Gv_ 2%lt3굍YKR _r:~ xt ]E+4`ҁ5;MUۻ ÁSN]=Y^#SR` Z"ݗ? Q ,M+n֛~Pba UV&0g)2ʈuOi LTuv:L+P:Ic|3(ĝ H-0܎/31>p_K:gv椧Vl)]&W[ejd6PA,`#-زJl_M\ ޡ!:n#gv FPEwNz~O}Hwir:#^=HZ$+5D: /vt+Ǯ8 < vԅYU8͒WNK*1w`z~d w|y<aS$<L8P BYM/{ě}\m"mTO<`QX ͮhq^NNMo @ ʨɽ 7p]BZ џ!J%{$B?}sGɶ^#omY;͆ްa`ɲJ3H ӳmQK}T7)k)KV[ C Ä_FVu` W߆5nd+yImh )3h[>u=<(MF` 4\uaui)R _V&̷Fhh9x0įYUq2/+ -R0y/ 0 ͞ҚiL-Lb`@O r&|$;Ο)L]hQSzP,-^]T,qeڂ-.09;1ۮ;n~ :F (I+ l>M{#N(U2 C ;eM[m\n}; 0sg鹹ŕhclZ#s/{iJ ˥ 猐YG_n4 |,гVd_g_ĘQ OR5cz" MBoEE<a'; Vy߳VQfSY`Tg8KNJ\`W"{x`iE<q4A-rT)w)E M:R~*PԎJ~tsY SvyWbݪy/jTB֕S'qX-B3ndc+ B>1WiێU8z׏}c+^b$LQ"{['P+LH('GeA'k'EE l2|W+##rbN m%Q ׽oWŤ U'a 0YiYk [ C|0`hY$S-YG|֭'ĊI!ˣFUi |C %0^+  XaKǸF[oE{"+M 消gK4 +{s#~(]*˨: CS #JכЁF:B[I5k/?yc$߲!t|km jf{e i-{"f2`/ɯ?9N~y r-ӭ )|'#UR)F;j WvK8S5{a0 +!+ z:%C쀆8!V&{ s Y16oX0()7 ICo?e,d7=JFn= AŠH3s{-cЅRWjE$^. )| 6W){H!ba"3ʣ ʅ }`tIuL#P|!UU0J)f3ܧrU] W6vHjrJ ~V4qM6Yhvwic݆ӥd-N LNv BIw`E 2rl4IJ ĺ+bB|j Vp (1OYB #IXyO: M0xgAF ZWn@4cgJ k%=C  ,E(lD*yG&4· c8^ 2B8^lt?| ։e zJ Ы_"#Mq<avs0O3{5@H5"UO ¸䵺a>,yt+/X-dM\',#Fl_O4mULJ 5(volGGcnR+fZXl> n%{{' 7" lmu". u 6˷ /&kOC (LPa(O\N^cv] T=V/۷Ҵ#T SǠImfD2ڜrOIUwOY `L{ Zd<DNi^V}_C(~{CZ-O SƮH$!gntr^ `XSXuAϿ6>Tdo  Xd \Zi2r*6rE|Atv  PҮ-,s( !f& T3~ %:uGa=f,RBnww e)r{YO g1+jI b Nm&d]t*^juyZ2n")oQ}O@|P |}QfKk6a ?W~',yR.S8^␆ wK(k4B CNXPwf^+X-23 P!RI 44X,tv']^]˰SXM zU FROº7t.lLI۝[ rѾfݓzUk𹊅T Z"@"~Gy`d ~P{YaKI3?xvPf`=s_~Fty4 4Q{$61|2:# BXqmZw7y p4"S*otR$!~2t<!{3ʲ2QUkBJǠeJJ TFڎN6Wd Ic+v{@%̆<nONGeIOG*w30>:iW*HD&v t϶3^#ŸM| G㈱u$9~> v%ͥ~[nPYuLgn55# ). ؿnUЋL442 *E#RHKyJ V l_aY3qg Lge<Mu wQ|. !34;xuӦJdh8b2 jsvIbh}ޝn v}HVҍ`q|~XsKG-|XZC]:!%D*5Y1hFFN}X4v}-C=t0lUL ifSvEUS\,tFZ,pX aYX1z<{ymXk4&eg yӰ^UND*TSLf1,?g]1B֞l^/-| kTv:ma풉y`n$P.]<(Y>r'| 6T Ě,|)jn/ +ѻ}n? Űs fBejOtbGe5nw?ooQt_R] #쑀/T.JZφ4(냭ߴ ~+e/ 1.; !W 0Ws |Q+,f2r`*zw!N q֙J~+pʢ@i{n=ўo>jvE.WB0u)"v #3gL7:|ء䔞>b.E=_N)sObVPsb7 ³"Bb4tHn{9`9$ Om}}zT\l|{/t'V0{m QH߸ޛ.z݄[X3k>ss#W_-Lw"(L#5ɈdYkR/ \KlB<246/cqfpS8>ߡo|_}` }0vs2W+W)Oʭ/ WwGMn *mlgPfCؘ]{c1d E7 Tp@a beXkm~{o?sOR bܜ_v,Կ U^5-F DL +-д1 Yox QkYo-1?@]ɊKY5RH#aJW(ߊ:D3 ;=$ S ym?2֝=٬ L:5fӟY-Pk1:;Gc'>"?>p>o:<,6!{my y(z,P W1l^ CMoB=< KXdχ-C"%ACgCPte|}Mwq.vFQ|覙'%Gn|CYZa6"̾@ _ C?.M<']TSa%1x w1 @Ͻ..- =N}4w9 r+ C\!Z20ī] ,>Ro@\udv-WdWQͳHΜac^vEP.<څKOƧ"bհ,9T5bd8YwP9Ɣ?p|gAګ< ǒQ|-y̩O'橶 z#205NyprkxM G x(;3";Wy?:Ţ$%ԗ?B֬%tFYqPjIs ֧ AQD }f: ,%uS*-.ϮNUN9$週+U05 I߳-+L@V8{#| )R IDVdY: EcEyT5 `e UA3DYC\ ( xAű|V.hG:_{t+;C+w\hZas{8Mt*!18pA`jLJ AoTLJ~x1g:ړ_\6V<Xw-Y|#p]?g̈́Rg"+3RHF9LĬ^y dep+Er?"P$n]\D ~t?56P5s_<EAMrW^Mh ,kg[ /Zb)PFXw+!)I1y}E܋3Ѷ`?T)>"9H (նJV8KދĔ^kks/|kQnaӥtj*#9(t{uG[o^-0m ׳gy4 5sj,y) r%E #^SVF+! &m)b=v< =[CW*0 )Y mr޼h;ץ8Κ(y-֛ i5 Θ荖 5 <%Sl]@ ۙ1z=$-#N[Z7_4*-5]ꯄ[$a'Xd/F Mi;:NQL>?*ZZ x+TVL! xve`.XD5.3ThK^σ]oSg&pwVt\\{>6-V"~ 2^\kwWgG:/׌7<k8(.N~Ɵ p$GJF0ۀa1{^If<T g97 _ѵ6xb֪:^ w^F \([v©a}E1|fjw\ŦO`-֒C.β0'˄&@tkIɖ"eüر#Ayf[jk\1~֨X'Ճv)TY'v72KPX;Wűe X,Yy >S=qg8߂~-/ Oi1Hp /Y٤slO?/ Oخ~;}Me߳02[772`UQ n*Ea׉qRsx*#RGpON7l/?h M+8? 5X.Vͼu ٸj:"꾠n/:83 8_=}g>C.' {Uy 9=\LTLޢ帟4<V=+P & 4(LZvePf1f3\dB5S-\`JVsJ-z%co({xhq9m|+uPЗ9u:m8QDcf&cfj.K x? 0YٰO7٧_H>M(L nu?gq`ɓuM_Y ~1s {VeI?8,!IUϳtR k n SObGwɭ/3r߷c;:żzWBr'~}nf$<2dN,fZD ߄ DQ>4 XostӉqJ}+{"'ޚ*/2:͸cɭ?G om!FK2^ 7KYm W>ؚ^B?OB"ʞ$U 2?B endstream endobj 56 0 obj <</BBox[0 0 256.68 417.78]/Filter/FlateDecode/FormType 1/Length 1484/Matrix[1 0 0 1 0 0]/Resources<</Font<</F3 906 0 R/F4 909 0 R/F5 912 0 R>>/ProcSet[/PDF/Text/ImageB]/XObject<</im1 55 0 R>>>>/Subtype/Form/Type/XObject>>stream xWnF6Kߜع4("j u!]J}rܙ,N ۙ3 mJX)nK~ܱn]5/nџxĹ,x? SGw#_ +K'%w%3G~*Ƌ/5xXaym/p%awiWۯRy֯1]zڗY.#sFFFՕ"#)'Тt\U790 W7mP~K0xT 7w0)GMd9h%Y:"<LK<yX_R˄Rp˜-$ 7-XI2JqZvJ+ElzNIAqq> )!H,nt.q3B {!$wamnSmqyWC;nND8N!& 2zO:\O ڕX륈_ utZ>618bTXDIBIJ@[fM7Fªm 4)9Cr\Na*Z|c\(|ȣd b;e lYUr:I˂zd_)*:;Ռ.Ǭi{ @UC] jݯQ"VVtцjYz~! +a.Nf0CΥ_<BJƀMuD`gEq,R:K|YۮVLBBvաB%8OH)ʬg\gS0 H!cU8Rgz, vӮmg !(ܡ kcw  y j/4Șuݼl^o!b&\ۦoڶ#ZfO1# as$* 㘼DrkO3-z8MnujO.Tr2yq<,)uV eQHH|az>LjV\ <V*frġ{~LpL ؽ>nfmNJ|l"{6dPkɪ~8{h wUu$5XOoY} ){5˝Ɉ۪"ߐvIx<Jib@j}Dh:&c.#-]u7Ϭ~co&Syc864$Xr hЅܾѣ}qlFp]^Y't$%fiƼq<9L'Bfo.%VHfwZoz59YUnq3E^AK@APO#±QkI0gGZ^5pϱ~֘=aQpRB\ߦ18׎R"Ǯz ͼ>PEg bybU56Fu7: a=A 63ķ ގ_2!\T5mwpwIڀ aIv#@# #?o~z{xIһ endstream endobj 57 0 obj <</Filter/FlateDecode/First 72/Length 600/N 9/Type/ObjStm>>stream hYo0 wđ*$elj>dH9Pj~m± Ӫ̈|@A pkme`X)X+R X WWNe`mZ*l<8s9T1QU/B?xLAO8$ B ܻ NJITy&aXd^O]?M'$o<  bpp l ݷ4z_fqR^* +}M ďQ꿟[~fͅ*HyB ܢp+]ɫ4j̲Em Α9)/t'j-[XU,؄ M/ 3^V&WoOSRDMQصWa+|DT8fY~r EO{rKmG3!lbn &i}2Ĵ }{=t㇑Mҙ3=XBf!fnˬ hF6C ztAV/C ~:^X'SvI׽ٹٹq0;Ç)>N߿ _"?c#W\5 O~ GK>_s endstream endobj 58 0 obj <</Contents 59 0 R/CropBox[0 0 247.86 409.32]/MediaBox[0 0 247.86 409.32]/Parent 1699 0 R/Resources<</ProcSet[/PDF/Text/ImageB/ImageC/ImageI]/XObject<</Xf12 61 0 R>>>>/Rotate 0/Type/Page>> endobj 59 0 obj <</Filter/FlateDecode/Length 53>>stream x+r 26S06736RIr *T0T0B fh endstream endobj 60 0 obj <</BitsPerComponent 8/ColorSpace/DeviceGray/Filter[/FlateDecode/DCTDecode]/Height 853/Length 11632/Name/im1/Subtype/Image/Type/XObject/Width 516>>stream xz \?;[ivQ[bVy\o:uexښaV]Lv6s%yLi "yV\(߳BN1A g4$!C|_vyK< {zS4c=q#.7'g>9c̙3zjV9CCga -\ /rW,y(RWY|^2ap = .p _ bƓ3g= > { /O<>cOwqO<3ٿz2ߞð n$ ÷jヤO K-YC ^YzjZ7Qsrʣx=Z }nt}~VQy/ XmݷkiΜ upKKN?u[ÖGo[ {]7 ' /4p5J;u{ ֶI|rK3=Ug7!埯yuP&}sȝ ȍ$w ];_"ϲ  LAwD.sfbyj{ԷGM o;'t%n3 i%՗z<bPT׳7YܚY˷flgV %Kd?]raNS\^򢣢ƷpwB@OxM$n\/W'a.пz3L_y_xIwm_Yʮ(< ߷3GHw|cd {e:#?õ cy=ӽ]n5mt1G~5{nr<G^ |7Uue#g#!vgu=oճ7=ؼ^ĞqtBȫ+kWXWme*[)mXzB32bKWw 2/44/+EErv}eNE9Z㺪lWNENn ,HR:N W;b/ 'ۍ|:-C9]3Bl1TQE皻 D=K4Tg+o-- W{YxdD* 8{.fd\p둭6vrj%IxG;>oӯx\^7{c}Q<KS/_atS7\Żh{NOgҬU4s˒<#g+Jn&]a4JH=\Y*x}/'Sحpe -e:!-rQ1Һ#mu"i+hg_IoP\WQoᲱȶ.cXLtm;ϟWCww;|VF W?3"no9|+;B$ixψ΍#/מPeGQyC7T^jM 2#L {~0|鄻_/9fnC7G4?> ̄䎘# m3z"4C,?{>r|5W{<7?>t'gõ;/"o d{d/j`rfѻ#bp*qj~HJg/Od '\-L%1#KWZy7=[5E uQ3[I6fEG xu7_(t<Οٞ\=f y?axWپZTawFkfjbUDIkj6S2ӯW2UR+Q Fɵ*!ZG+c'?OVn8q)}|!iW˻{g$UkK!%ڐA0wsU>2mgЇקvDw ^ i<uo4f_mCFsؐfQ)p6bUp(ld5E }˛ -,;$~ݡqxe-jSInQ5P6 {s]r3=kyp-mx ~^̝STN"?>UHnxq|1?%+/Fl}ߑr30Ef˔7Ȑ AgUU32c_oZp"1(m$N+:Bf|Iy1_ܱbڮZ8p)-ĆrzTtNhTЏT؞, \)k..>txfY&[GŶ |`Z+jZMf%9Fb&>O"Z2 em`dRxܷ3ʙƅE~`  ~m2wR l_8m[Ax/s@I|?)R{#Kcw>,]_ e1̶h$5j ?1 ICj"?Cpɂ1%L4b3QU P8A2sMu3_$Mɷ  왻?( J(n߾II"<:)><+jor{,wO7b^C,YЊy~Tb*> q<sC)I^penjk VAW  .Aܑ#vwR?9 9C*1L bwLΞ ;M%}yʞnm) <SGENj9vYp` (` g)14?ȑ?he+y[nUpTe0 fׇ!~C|ju`p?f'}"̢(! C@!F Ϗ=< g!1 O/$  உ[:|B qz HĪ ΃"&ZMxW|f*䢓tPB > q r=n 2Q9AroP4>,5),zsHW#< ~z$f+Qg %NHD#6k b$Ja, iZ%a'\; K]|<JQoC =q:`MM|-6 Bȕel-Z@2Y]O6޾NW 8E/1)F<%!4 I030S-^0%K;~rgl=wGnʮm|ku27Jpl5c& HMpLtz2/4rE h#Ł &Sn $ E)TD5A|0kJ&Jn[-^ȼNkXVXLk"%e5zc sWg@U*mSh EJnr-d>綇{UCwhz Z@ ;Ik5)N+P[p -Zn̏d> KRe׍=پ v9/VK.gflW+$Zu! '5(E Τ4AIDYr&B̃M }ZE+6}Zګ-g}dh)!}fd|{:V:ܽ %$WzŎb hU]i P1 n*%ZYfa}ӆ"U:ut&iG]"ͤؕܓ̞*ց0y̘A  ӗ'y!iA.2ZI1AaBob KX6 @ mGlA'֡:('iz",8ut!DdX , q[57hi L o25|l77uLǤ Y(MfvϞüǀ"-6 v!+tx)<߇QHE ߆.$WF< u"o'2ERE _njK iv\9ޢTy P݇ 0kC.bN 1kIRHop2^jM[Ux_J.ѝ 573!WEOX#DF5y ZDNQZt;Z p_N &ByEcx9HI H.b f9(D@=@zbyXfe%soMñ Ôir["LsB+v_YuHQEHʮOgx*ۑLRo1 kQ/^Y&a VltWӧaI?iΩ +xUpWo/EM`ATh\ h5fJ@ G3Hj*XJkun󲚕'g握y [7U6 ߞ;fM Ϲrǭźr x'RIqh H}ʖ?lF1YI,HP5 U5<ԜI7# H¹@~2YlFfݧ@ʅi2(\qJ* t 5rV PE} Ӡ_"ФbE1!* Q{%Tfj|\I]PFi *rb0a\lФ 0Vmi0SLOMqgѵ '`ʸ2(  /܈q<y T+$ }2ELuR 0H(6sf³cEق][qoWWiMs.c" !KȅX5&i3 +_ 0y~aZYtҿwu(J kRBUtTHl"S#Q^H BD,ZG.n4rqQEzݸMS,ӇIb7dG`BuU+[-`j^?+gc#\q .ٔr&K)e'KTņoۍ V]mģmEAz+Juza~$rGk7x :֨&UQ UTIyM@צ 0\$2ZSVZ@gd*iDqҟ<RgeRoTٍl F"ZRh."O}XMvl 6RC //* Pjx!jb!p /@U@8cthЪV!qNKPz iM4 )VXLCIl nj5 !iHN$I:3Dr[ZΖI,:β98sfIݝ-J@ v_& } ⧞=Λ;!L h""(1>L;`MwH1I>aQNʙ6AsHG8[qk:$мxԨj`Ǜ үm&$as9暆C_%b|AsEH4l4b:\`6pF*5 |/q.t!s6٨EKC%wh2 ԝ=?Q&)[D("Ǵ0<0MX\IF( O[fJTTE3SluZ7ݦ0dǨ#31h)l=~$/x{UL!?_5@8 m!A6!,g ϧ KR9oR9!n tN7Pʖ1R PH -F" &8Y<` 9FAm1skn4Q0Or\#ڇZΌ d cWe*ji a8m$1Zg R&7;]ZoʛP ŬRIğ< j8=u¹[|IL9aqp Twr H7X<U %sΤGuHq^΋ 4^6bV) ƴ@똭h]fvV2 鮒vI0)L`g ~5kX!,i׸DgXIL =̈́uԚ][4:;vAD I?F xS:|!6DY\\&R)^he 0 Gthm& [qȍl' CN>nmtXVH̓G2A2(]u>FwcC*EbQ4XX6gl59ݩ_jbZBVxOL3W']|hπ@ѝ'W1e9Ԉ$;Eэ-n a VL)_+)K$ d%ƒ+R1SIP.Vj! {ԋ×pxdC@FjX܉)mDv]C6L!9-jWY&jQ4I6Yi D ΁7'8wbYi@Ӣsl%%shnPq$@M?\NeSdZD/Amʈ 4&3JAWfۘ:<4=L!W6N\ XSò_DgѸNw&`LnabGf<`#u -dJ2]*: c#U^E%eBNXP=uHX/;ftr_:4<0e7Oߩ &o!pQ&%'I l7tMX+%ZDc:^;]YY%<8Y{Wq'c`nЀ 򪇵N?e[ |޾hAPڌMЖMG_b(,@0&֛ P^%@1[a VM0q<s Y97n xrUIE-=dP9E[XCPR#,'5BH| F5\e[ ¦f Ig96!2ٙt)ո" C~8&#HVqkBL_iO5jL9#X8T-> VvQ W,1ص6{q ~&25n 6)vB`1<YrPYnQL-mbmufXƫO*hӇ50 y{>iBP)(4<wϼwo lWJ X Hh J)Jy Y Eʢ(*DRAW X_.l @ɥlL[9a0PJdW'y+BKLpy1㯬^*CcZ&5Z u$)P9@ .^9QLm-|N(^yB)v:u~KLcw4li >mLJ5 p Ĝ_SO?'ٻ] 28,@ s7" AN`zt6 EA)e vY Pn q m GJ)$]H5r:@}=d_gxWs˖EikfAIHZ(2;LSF g6S7u) \f=k,l.좔3u ް_J5GpFLd'Oj [Ia5 ̎@@ SwsZ"l;Ê nC bG WQ eVޘ ճa L|K)|gQ׊C}'W]!`-`~E8=Z[B `3j >J}q*ޤ+6ƫ-ޖ}jO5 iÁrj@+q;3xXK8DLu ݇ҏ;ygVrA &ݪ兓' GN :NJeB32Ԋv*4CfR~K dn0p/Px,&fPdb?rBJl}O3LEW}$K$t"zrh3zJ RJ˨&YX_ snXY&ȜoG>) $m5ض ۡE1mm&+V+rГ.e [q MDE$u)hK"A 7 klܭ~+Gq )cojfmѐуE9՝5 # ":C4Ib#e6L+ t(<ԟ2s۔e# M~ >qhS@1H4?km9xPj# 5(=׍ـ g4y/ QrGr =#O>w1^٬^Gm. {`!g Ю.42m l>չz( m;Qd :+c4= @W˻.6/nREz.ڴ^f/.4W t:jzJM֢}nn<ow K :W$*> [el gA d ϻ߷@'ؤd$ &4  fv;cn3qx1T3,ýa%CY$HTqgtnKFlq[\tx&5,94DCZ$(e* E<]׹ivx?) 4ԞjnHb,Nf&㑓KQPՓʐaXu_瑦^{tG'bs=FS?< ɐ 25RZj8Svt[ sW/D 9(a.-8 2'vA'6 l;qg!ю}p\ ݋ ;ȉR5dv7T3҉O dQKv+XlP,`οx3=O) CRz?oY̽' z5* ,nw7ؑQb&(4t 2T9q'搬8W}f[I $-Wj}ܰ~Ȼ}obJ&7QuAQTs[U Q.1xw- B, y@VO;'jSbw^g+2hӄʻ &4+fN8" # wS];9cr / hC 2 &hݟX J*sDPv&wiٴ+mFCX SokP/( p D)5D)Fȍ{pW3_H%<I0C cu!|7U{ţgLa0:=t-, )\/ hBl<j ZP;2z3Wٖ+?SG WATTh5P39#";| Ų.cQr?J$ ofrdsd" Z3KTX=xQ $c7>:.dOuv2lNaH7DWLQ#SOaЁd+',grC :~ʃ2?2ǡa|y|Ö`_eV W3!C Ɯfun7ۚ4؊9> DGL~C;ӯ qioàHfbV. >+ yD#ivak1ir5*3 $ f"% Fȡ t%OlHF_I2CX-̎C <b<4D+6ikC 9#?x!o.*noO&:fQi`3)[֤OS~TOѸj&'U?}^*?p` F9$ߟ*?]޳:im}6:̀bWRI.:(Ұ#>/ hO1bfZE)Ct0 c'Gx ̘B ׿p,~ ۍɍFW)o5Z"xKasX d\ilz,k Z3@hLcd}ٗw|pp2S>;B?jO?پG<{Qib^)8{A3]=1x+L^m)բ&ʥzk}; ke=QltN4sTJ-- msFTGx-zm솹`ߛu sR1~ͷmzsqk[-gcg. ؏Ё,giu R׃J_orT}V|VC/wT4ee d%Bȹȑc[#S̎)G[ƫJjR2"0)4{L2k3_@9qa bO/Ty%&L^]haw򳤸Bqg I*6 .e@] |Xw;h ɍk"u[e r( B;63)OnZAlHg3x#K xoV`+._emIIkpFk5ܦHc@_Ttl&wظ` *Ofd<{J`b_W}G(+6dqmdO^(s@ŶAS* GNJ{V\ ւ!sk~ڎ? KKS{%7o[ɛ|.|wihoxSπA킿{&qqP#_%Fv xЖ;h'jcOѤ W:Qz_Z{ ,ї?7h>^-t1X S /] 'C`dvICQJ:S٧n kvO&`Gb<z>=|IwEA<]Zyj@~:;Vv[@@h5GȈ0I[wdwdu;~55I m<sƧM$>ߕ^KG.*>d/{+֟IUo\R|_*1J\q.|wᡙflt Tx a׭l{~o߼4n,љk· ,xWw#7N~w͋Q{~Sy]Lc|fk}?5]8OgDOLQN㗕hBi?M;* &m=[^K̠U$y2CMd wˤ'.I9r_? ~ia+stǶ0韎44}<x \D6r endstream endobj 61 0 obj <</BBox[0 0 247.86 409.32]/Filter/FlateDecode/FormType 1/Length 49/Matrix[1 0 0 1 0 0]/Resources<</Font<<>>/ProcSet[/PDF/Text/ImageB]/XObject<</im1 60 0 R>>>>/Subtype/Form/Type/XObject>>stream x+52130PAK=K@@!9WW?3P%7P J endstream endobj 62 0 obj <</Contents 63 0 R/CropBox[0 0 255.78 417.24]/MediaBox[0 0 255.78 417.24]/Parent 1699 0 R/Resources<</ProcSet[/PDF/Text/ImageB/ImageC/ImageI]/XObject<</Xf13 67 0 R>>>>/Rotate 0/Type/Page>> endobj 63 0 obj <</Filter/FlateDecode/Length 53>>stream x+r 26S0032QIr *T0T0B fh endstream endobj 64 0 obj <</Filter/FlateDecode/Length 18820/Length1 913 0 R>>stream x x0>3+n꾥VmɲlY؜I 0ÍmrҐ6;!կq4Gڦ m@z$ڒ This is a correction based on the instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is the corrected text: "This is an example of how to correct text based on instructions provided: "Here is BCSM V6 B CH m h C+ j s II kj MJ 8 c "X m F s Z' G 102 c# 2) _K B " -Xl s C z /8 _ 4H })0 m j? 3 V- jr pC [Y U 3 m J r B] w g d l w 2 ? e u [μ; K s o l U v N ^ Q u G h 8 r $ c = # G a 2 s f m N 1 ! R 0 Y l | J 2 s 7 R j YM V p - x d j Q 1 c ( ʠ D z 2 s? 1 5L | T 5 ( 101 k 3 8 R b 2 s 9 3 5 8 R o y ^ 8 D ` 4 2 P s 3 s R Z i u ( 1 c ` s + p R s p K j j s o t y f M Z F x s 3 s R o y ^ 8 D ` 4 2 P s 3 s R Z i u ( 1 c ` s + p R s p K j j s o t y f M Z F x s 3 s R o y ^ 8 D ` 4 2 P s 3 s R Z i u ( 1 c ` s + p R s p K j j s o t y f M Z F x s 3 s R o y ^ 8 D ` 4 2 P s 3 s R Z i u ( 1 c ` s + p R s p K j j s o t y f M Z F x s 3 s R o y ^ 8 D ` 4 2 P s 3 s R Z i u ( 1 c ` s + p R s p K j j s o t y f M Z F x s 3 s R o y ^ 8 D ` 4 2 P s 3 s R Z i u ( 1 c ` s + p R s p K j j s o t y f M Z F x s 3 s R o y ^ 8 D ` 4 2 P s 3 s R Z i u ( 1 c ` s + p R s p K j j s o t y f M Z F x s 3 s R o y ^ 8 D ` 4 2 P s 3 s R Z i u ( 1 c ` s + p R s p K j j s o t y f M Z F x s 3 s R o y ^ 8 D ` 4 2 P s 3 s R Z i u ( 1 c ` s + p R s p K j j s o t y f M Z F x s 3 s R o y ^ 8 D ` 4 2 P s 3 s R Z i u ( 1 c ` s + p R s p K j j s o t y f M Z F x s 3 s R o y ^ 8 D ` 4 2 P s 3 s R Z i u ( 1 c ` s + p R s p K j j s o t y f M Z F x s 3 s R o y ^ 8 D ` 4 2 P s 3 s R Z i u ( 1 c ` s + p R s p K j j s o t y f M Z F x s 3 s R o y ^ 8 D ` 4 2 P s 3 s R Z i u ( 1 c ` s + p R s p K j j s o t y f M Z F x s 3 s R o y ^ 8 D ` 4 2 P s 3 s R Z i u ( 1 c ` s + p R s p K j j s o t y f M Z F x s 3 s R o y ^ 8 D ` 4 2 P s 3 s R Z i u ( 1 c ` s + p R s p K j j s o t y f M Z F x s 3 s R o y ^ 8 D ` 4 2 P s 3 s R Z i u ( 1 c ` s + p R s p K j j s o t y f M Z F x s 3 s R o y ^ 8 D ` 4 2 P s 3 s R Z i u ( 1 c ` s + p R s p K j j s o t y f M Z F x s 3 s R o y ^ 8 D ` 4 2 P s 3 s R Z i u ( 1 c ` s + p R s p K j j s o t y f M Z F x s 3 s R o y ^ 8 D ` 4 2 P s 3 s R Z i u ( 1 c ` s + p R s p K j j s o t y f M Z F x s 3 s R o y ^ 8 D ` 4 2 P s 3 s R Z i u ( 1 c ` s + p R s p K j j s o t y f M Z F x s 3 s R o y ^ 8 D ` 4 2 P s 3 s R Z i u ( 1 c ` s + p R s p K j j s o t y f M Z F x s 3 s R o y ^ 8 D ` 4 2 P s 3 s R Z i u ( 1 c ` s + p R s p K j j s o t y f M Z F x s 3 s R o y ^ 8 D ` 4 2 P s 3 s R Z i u ( 1 c ` s + p R s p K j j s o t y f M Z F x s 3 s R o y ^ 8 D ` 4 2 P s 3 s R Z i u ( 1 c ` s + p R s p K j j s o t y f M Z F x s 3 s R o y ^ 8 D ` 4 2 P s 3 s R Z i u ( 1 c ` s + p R s p K j j s o t y f M Z F x s 3 s R o y ^ 8 D ` 4 2 P s 3 s R Z i u ( 1 c ` s + p R s p K j j s o t y f M Z F x s 3 s R o y ^ 8 D ` 4 2 P s 3 s R Z i u ( 1 c ` s + p R s p K j j s o t y f M Z F x s 3 s R o y ^ 8 D ` 4 2 P s 3 s R Z i u ( 1 c ` s + p R s p K j j s o t y f M Z F x s 3 s R o y ^ 8 D ` 4 2 P s 3 s R Z i u ( 1 c ` s + p R s p K j j s o t y f M Z F x s 3 s R o y ^ 8 D ` 4 2 P s 3 s R Z i u ( 1 c ` s + p R s p K j j s o t y f M Z F x s 3 s R o y ^ 8 D ` 4 2 P s 3 s R Z i u ( 1 c ` s + p R s p K j j s o t y f M Z F x s 3 s R o y ^ 8 D ` 4 2 P s 3 s R Z i u ( 1 c ` s + p R s p K j j s o t y f M Z F x s 3 s R o y ^ 8 D ` 4 2 P s 3 s R Z i u ( 1 c ` s + p R s p K j j s o t y f M Z F x s 3 s R o y ^ 8 D ` 4 2 P s 3 s R Z i u ( 1 c ` s + p R s p K j j s o t y f M Z F x s 3 s R o y ^ 8 D ` 4 2 P s 3 s R Z i u ( 1 c ` s + p R s p K j j s o t y f M Z F x s 3 s R o y ^ 8 D ` 4 2 P s 3 s R Z i u ( 1 c ` s + p R s p K j j s o t y f M Z F x s 3 s R o y ^ 8 D ` 4 2 P s 3 s R Z i u ( 1 c ` s + p R s p K j j s o t y f M Z F x s 3 s R o y ^ 8 D ` 4 2 P s 3 s R Z i u ( 1 c ` s + p R s p K j j s o t y f M Z F x s 3 s R o y ^ 8 D ` 4 2 P s 3 s R Z i u ( 1 c ` s + p R s p K j j s o t y f M Z F x s 3 s R o y ^ 8 D ` 4 2 P s 3 s R Z i u ( 1 c ` s + p R s p K j j s o t y f M Z F x s 3 s R o y ^ 8 D ` 4 2 P s 3 s R Z i u ( 1 c ` s + p R s p K j j s o t y f M Z F x s 3 s R o y ^ 8 D ` 4 2 P s 3 s R Z i u ( 1 c ` s + p R s p K j j s o t y f M Z F x s 3 s R o y ^ 8 D ` 4 2 P EJ $? # 7Ϧ R{0 *{fD7 &ȯv 8^t O{=[f +~ 5 ּ뜺x\ WRy^D h \ΨGt6=3i@{kI]^ ٶE#mBJjoh4La @_ӃQ cw7JEE->JO 8jp˽x?3R"Bv c߇+9IX^] _k~ 6=P( 4 Ȇ +UPF oqT#p| X>VcB O%H= r D*uѥEvӔ2!y H|ȿsp+QGC%ȠB }@d,WWBzi5PR:%[PjW>WX]WWr?| *cV+gr^I1@kӺO5Nʵtj\+1U4h}WW#W,hm 5mycsxn LŀY 4 , zf?hsڨ1z4d 4W-5():GGйxAgHr3 HX#OaO+ŧ9Li N^®M`̝ߨ;ɸ:x#R u Z8TsM|յa?+bt$DNh Wj_0/E>KgiY3&vU0BcPk5FV@3!I/-N&5;T>-@lڡ 6^ HKf{-9=߭!ۮ1.@&5@XSSG&_br\|u M†o}\ݿ5P3V.cQ1B*WwAn66aXuN~4\.⍤ x'؇Bq-5\ʓJhKqҰcHч=ze- 1iQG_C V #V=Fxڟ/a+>X|:X>$h7}t"'!bYoaӟ `m9y^u9?w{~_!7|Hv,q ,D޽[?}xE Sw*dcC& \ 9otGN퟉#E=6_f\3#Q9 n<;-U ST^1sPL@x&#0/d"]HANäAϿ<}q=ŹM#?"m 4&מMƻ՞ dmykk7* zZ#_|=}^oZ&תzuqKC3uxavߝD7JT`,r a*F1--<+cUzQ3xXk,fDuKnim a$upJлL$8}RirѶXƒx8 P9RU jP;>Gqޖ<S h P p ^ |!DlqFOUO 6%sE/b q HuCq O Oo<bP9z>QW2/&-ŦrI^\R.;N]a*Hj)3,U{4d_rv>ާ6<fHSI2cʣU튞k[裯 ˘"'&]! \~[d,DgBֻ轪+A9 5 ONyZY|çZ*#>K;L~p!+=ak6e Bq z/ѽa_b"]$1p?/;Bel,{E`}L›T(Il.>b.*!-  `Fz )&wr{cT-QXIdKI-ڱuAYETAge(1 Jւ> b*kzJ!tk9P&BgBak񦡘"C J.5%,~=u[N&6\u;sewMs!blpxeX ft'BUgY# u1uH։Bb#"wFsYmWko:M[ Q;ʰ3MIm!v*/S 53= } !1í ~u=uz\ζz݊al9:g Ywf ~&/Ұܼhzej8j}gy0Oa32(G< _um Sf1c7&-Ia !h sQwYɏ%k2𠌦'Oڶ,n҆sЄ(:5i1l}rE_Y7i OP3RZhB))]'4z]X6`YЅ!f`tq8ȉ 2O jȷC&g09b85C _V bcC닣!,[C: zqF&~Og+NZ8]`T. ԇ)'&F+`{(v3P<n{ډ&h(FYPܑW\^)l8[N vPC=s[O>LNIB9BHb8-sqT``2=լ $\_^eQ?T)!_Ulo]?G PQ.V#> [b</Ýsra?p}u&L;To4$Fo:=GVIS fP~Zv{o'#Qu C}}nsls~Ĉu11/Gi1q Fwkr?fzg"'_d~^) ͣ 2 ,)H%*]}*&<q1oSfN jS\kѱo4 e)lOT]䜭6vKjٿI'q9-Vl*fJ ^sFS@6H95zk1Q}4qwAj \Cd^<piߎQܦWL q̛YUľ3 hd99aOQ y7Fkl{ڔ M3F9Yh!>QL}?BM<Py2o EW}t{_8;1cr$ uQI`ߞp .e\ ޟ"<yOQYV~÷~$f7kR D^lKamc+A ;BoMh]h!Sf%yT)9;On> Iщ^5XJ'ʯDvqSc ٽo!BOhRl'}PC~ $$ ѣRP/"))XFpKQX zAA_|:-3Cjpc*G ;ʒ[3]X, q֒0&vyy< zo4* (CZ8$y|x<i>#E/\=A˪<+m+'xڅm  (ۣ#%2[ eG%ǩBt+i ]ʷ{Ȯ3nի/q3)YNu dH>s":b`bXVb f?Woqwp YܸLⒷquw]qizr .,{] 7<+U*RpߚĂ)j$~)ȋ\:F*}#땟RXoy " v&j>&W E @ҐsnCTC41}6,sHc ?Z1\П(F@Эя+j K:2)/<zp۔|`^^/[?Dn@C עѧ^af'#o= DxD o]?]ϸ:۲jO3GK 2/u֥MB"ǐW▞})PIP2j([B?ޞ юkR9 h KE{^)ht_t! 6'o 7if Ĥʉh8[̣hs dFFjhprgAǿ째bTʂ^ î}wE6qpA\j׼r+tWw4Z4g,uopZf Ȯj=q!.g7nDH%Շbd<jg ï{[' iG b n$?bJ4X56+cu80Ucs 1tqKU>:޼9 Z\C y#Ty)"7Zy\d}۰Tak{%9Yl9. :]F~19g. 3#Mu7~tLE~c84~3B~ ƳW봌~ 8#(*! = 4, ӧ?"v~ ԅ~ [$7"8T5:;Έ~)-~ Ow~>~ p~B~Z~N~ 22F~{~m_, ~kq~Sq~WlU~d>qrn~: $S~L~v3I~k@~;~a~c~ 9#~ؗû5~ 60~}B2~[2_~ ! ~vf"Uq7~ 8~ ~X~ $:F~%ؗ9,Gw~N8Nja>z~[z8~CF>?~s ~!j~S~.~S~.~Y0W~ ~>XC.|y\2_I'YU^>~ > ٻT ~5Dz?GV~ Ə~)IMV~ G~iU~G~ 4I~ESN~(eA~ 9&F, /^( d~ 䌑/W>&hRAbO~ `#;ϴ]~lp84V~ y(+lN]+~ ˚R~ ˚Syx-~ ̸M~d~eK~QP4k>a3-4z>O 4 ~73PVz~ Ə~ 4 ~D~ 5D~ 6~ 4~ 7.~ 4~ 7.~ 7~ g~q~ƅ_%M ~.`'8z~ 6O/0~ Ӗ~bg[Qei ~S&f~ 2~d2~}Q>~ 7Z~ ˜m~ 4~D~{~ 8~ 4~D~{~ 9~ b~b~k~ 4~ 1~ 4~ 2~ ~a~?~6~}r"i~ 7L{.pt~ 4~ 5~ 5~ 6~ 4~ 5~ 5~ 7~ (ŽP~ 4~ 5~ 5~ 8~ c~ 5~ 4~ 6~ 9~ D~ 5~ 4~ 7~a~ 4~ 5~ 8~b~ 4~ 5~ 9~c~ 4~ 6~ 4~ 5~ 6~D~ 4~ 5~ 7~E~ 4~ 5~ 8~F~ 4~ 5~ 9~G~ 4~ 6~ 4~ 5~ 6~H~ 4~ 5~ 7~I~ 4~ 5~ 8~J~ 4~ 5~ 9~K~ 4~ 6~ 4~ 5~ 6~L~ 4~ 5~ 7~M~ 4~ 5~ 8~N~ 4~ 5~ 9~O~ 4~ 6~ 4~ 5~ 6~P~ 4~ 5~ 7~Q~ 4~ 5~ 8~R~ 4~ 5~ 9~S~ 4~ 6~ 4~ 5~ 6~T~ 4~ 5~ 7~U~ 4~ 5~ 8~V~ 4~ 5~ 9~W~ 4~ 6~ 4~ 5~ 6~X~ 4~ 5~ 7~Y~ 4~ 5~ 8~Z~ 4~ 5~ 9~[~ 4~ 6~ 4~ 5~ 6~`~ 4~ 5~ 7~a~ 4~ 5~ 8~b~ 4~ 5~ 9~c~ 4~ 6~ 4~ 5~ 6~d~ 4~ 5~ 7~e~ 4~ 5~ 8~f~ 4~ 5~ 9~g~ 4~ 6~ 4~ 5~ 6~h~ 4~ 5~ 7~i~ 4~ 5~ 8~j~ 4~ 5~ 9~k~ 4~ 6~ 4~ 5~ 6~l~ 4~ 5~ 7~m~ 4~ 5~ 8~n~ 4~ 5~ 9~o~ 4~ 6~ 4~ 5~ 6~q~ 4~ 5~ 7~s~ 4~ 5~ 8~v~ 4~ 5~ 9~x~ 4~ 6~ 4~ 5~ 6~ |~ 4~ 5~ 7~~~ 4~ 5~ 8~}~ 4~ 5~ 9~~~ 4~ 6~ 4~ 5~ 6~ 5~ 4~ 5~ 7~ 6~ 4~ 5~ 8~ 7~ 4~ 5~ 9~ 8~ 4~ 6~ 4~ 5~ 6~ 9~ 4~ 5~ 7~ 8~ 4~ 5~ 8~ 7~ 4~ 5~ 9~ 6~ 4~ 6~ 4~ 5~ 6~ 5~ 4~ 5~ 7~ 4~ 5~ 8~ 3~ 4~ 5~ 9~ 2~ 4~ 6~ 4~ 5~ 6~ 1~ 4~ 5~ 7~ 7~ 4~ 5~ 8~ 4~ 4~ 5~ 9~ 5~ 4~ 6~ 4~ 5~ 6~ 4~ 4~ 5~ 7~ 3~ 4~ 5~ 8~ 2~ 4~ 5~ 9~ 1~ 4~ 6~ 4~ 5~ 6~ 7~ 4~ 5~ 7~ 4~ 4~ 5~ 8~ 3~ 4~ 5~ 9~ 2~ 4~ 6~ 4~ 5~ 6~ 1~ 4~ 5~ 7~ 7~ 4~ 5~ 8~ 4~ 4~ 5~ 9~ 5~ 4~ 6~ 4~ 5~ 6~ 4~ 4~ 5~ 7~ 3~ 4~ 5~ 8~ 2~ 4~ 5~ 9~ 1~ 4~ 6~ 4~ 5~ 6~ 7~ 4~ 5~ 7~ 4~ 4~ 5~ 8~ 3~ 4~ 5~ 9~ 2~ 4~ 6~ 4~ 5~ 6~ 1~ 4~ 5~ 7~ 7~ 4~ 5~ 8~ 4~ 4~ 5~ 9~ 5~ 4~ 6~ 4~ 5~ 6~ 4~ 4~ 5~ 7~ 3~ 4~ 5~ 8~ 2~ 4~ 5~ 9~ 1~ 4~ 6~ 4~ 5~ 6~ 7~ 4~ 5~ 7~ 4~ 4~ 5~ 8~ 3~ 4~ 5~ 9~ 2~ 4~ 6~ 4~ 5~ 6~ 1~ 4~ 5~ 7~ 7~ 4~ 5~ 8~ 4~ 4~ 5~ 9~ 5~ 4~ 6~ 4~ 5~ 6~ 4~ 4~ 5~ 7~ 3~ 4~ 5~ 8~ 2~ 4~ 5~ 9~ 1~ 4~ 6~ 4~ 5~ 6~ 7~ 4~ 5~ 7~ 4~ 4~ 5~ 8~ 3~ 4~ 5~ 9~ 2~ 4~ 6~ 4~ 5~ 6~ 1~ 4~ 5~ 7~ 7~ 4~ 5~ 8~ 4~ 4~ 5~ 9~ 5~ 4~ 6~ 4~ 5~ 6~ 4~ 4~ 5~ 7~ 3~ 4~ 5~ 8~ 2~ 4~ 5~ 9~ 1~ 4~ 6~ 4~ 5~ 6~ 7~ 4~ 5~ 7~ 4~ 4~ 5~ 8~ 3~ 4~ 5~ 9~ 2~ 4~ 6~ 4~ 5~ 6~ 1~ 4~ 5~ 7~ 7~ 4~ 5~ 8~ 4~ 4~ 5~ 9~ 5~ 4~ 6~ 4~ 5~ 6~ 4~ 4~ 5~ 7~ 3~ 4~ 5~ 8~ 2~ 4~ 5~ 9~ 1~ 4~ 6~ 4~ 5~ 6~ 7~ 4~ 5~ 7~ 4~ 4~ 5~ 8~ 3~ 4~ 5~ 9~ 2~ 4~ 6~ 4~ 5~ 6~ 1~ 4~ 5~ 7~ 7~ 4~ 5~ 8~ 4~ 4~ 5~ 9~ 5~ 4~ 6~ 4~ 5~ 6~ 4~ 4~ 5~ 7~ 3~ 4~ 5~ 8~ 2~ 4~ 5~ 9~ 1~ 4~ 6~ 4~ 5~ 6~ 7~ 4~ 5~ 7~ 4~ 4~ 5~ 8~ 3~ 4~ 5~ 9~ 2~ 4~ 6~ 4~ 5~ 6~ 1~ 4~ 5~ 7~ 7~ 4~ 5~ 8~ 4~ 4~ 5~ 9~ 5~ 4~ 6~ 4~ 5~ 6~ 4~ 4~ 5~ 7~ 3~ 4~ 5~ 8~ 2~ 4~ 5~ 9~ 1~ 4~ 6~ 4~ 5~ 6~ 7~ 4~ 5~ 7~ 4~ 4~ 5~ 8~ 3~ 4~ 5~ 9~ 2~ 4~ 6~ 4~ 5~ 6~ 1~ 4~ 5~ 7~ 7~ 4~ 5~ 8~ 4~ 4~ 5~ 9~ 5~ 4~ 6~ 4~ 5~ 6~ 4~ 4~ 5~ 7~ 3~ 4~ 5~ 8~ 2~ 4~ 5~ 9~ 1~ 4~ 6~ 4~ 5~ 6~ 7~ 4~ 5~ 7~ 4~ 4~ 5~ 8~ 3~ 4~ 5~ 9~ 2~ 4~ 6~ 4~ 5~ 6~ 1~ 4~ 5~ 7~ 7~ 4~ 5~ 8~ 4~ 4~ 5~ 9~ 5~ 4~ 6~ 4~ 5~ 6~ 4~ 4~ 5~ 7~ 3~ 4~ 5~ 8~ 2~ 4~ 5~ 9~ 1~ 4~ 6~ 4~ 5~ 6~ 7~ 4~ 5~ 7~ 4~ 4~ 5~ 8~ 3~ 4~ 5~ 9~ 2~ 4~ 6~ 4~ 5~ 6~ 1~ 4~ 5~ 7~ 7~ 4~ 5~ 8~ 4~ 4~ 5~ 9~ 5~ 4~ 6~ 4~ 5~ 6~ 4~ 4~ 5~ 7~ 3~ 4~ 5~ 8~ 2~ 4~ 5~ 9~ 1~ 4~ 6~ 4~ 5~ 6~ 7~ 4~ 5~ 7~ 4~ 4~ 5~ 8~ 3~ 4~ 5~ 9~ 2~ 4~ 6~ 4~ 5~ 6~ 1~ 4~ 5~ 7~ 7~ 4~ 5~ 8~ 4~ 4~ 5~ 9~ 5~ 4~ 6~ 4~ 5~ 6~ 4~ 4~ 5~ 7~ 3~ 4~ 5~ 8~ 2~ 4~ 5~ 9~ 1~ 4~ 6~ 4~ 5~ 6~ 7~ 4~ 5~ 7~ 4~ 4~ 5~ 8~ 3~ 4~ 5~ 9~ 2~ 4~ 6~ 4~ 5~ 6~ 1~ 4~ 5~ 7~ 7~ 4~ 5~ 8~ 4~ 4~ 5~ 9~ 5~ 4~ 6~ 4~ 5~ 6~ 4~ 4~ 5~ 7~ 3~ 4~ 5~ 8~ 2~ 4~ 5~ 9~ 1~ 4~ 6~ 4~ 5~ 6~ 7~ 4~ 5~ 7~ 4~ 4~ 5~ 8~ 3~ 4~ 5~ 9~ 2~ 4~ 6~ 4~ 5~ 6~ 1~ 4~ 5~ 7~ 7~ 4~ 5~ 8~ 4~ 4~ 5~ 9~ 5~ 4~ 6~ 4~ 5~ 6~ 4~ 4~ 5~ 7~ 3~ 4~ 5~ 8~ 2~ 4~ 5~ 9~ 1~ 4~ 6~ 4~ 5~ 6~ 7~ 4~ 5~ 7~ 4~ 4~ 5~ 8~ 3~ 4~ 5~ 9~ 2~ 4~ 6~ 4~ 5~ 6~ 1~ 4~ 5~ 7~ 7~ 4~ 5~ 8~ 4~ 4~ 5~ 9~ 5~ 4~ 6~ 4~ 5~ 6~ 4~ 4~ 5~ 7~ 3~ 4~ 5~ 8~ 2~ 4~ 5~ 9~ 1~ 4~ 6~ 4~ 5~ 6~ 7~ 4~ 5~ 7~ 4~ 4~ 5~ 8~ 3~ 4~ 5~ 9~ 2~ 4~ 6~ 4~ 5~ 6~ 1~ 4~ 5~ 7~ 7~ 4~ 5~ 8~ 4~ 4~ 5~ 9~ 5~ 4~ 6~ 4~ 5~ 6~ 4~ 4~ 5~ 7~ 3~ 4~ 5~ 8~ 2~ 4~ 5~ 9~ 1~ 4~ 6~ 4~ 5~ 6~ 7~ 4~ 5~ 7~ 4~ 4~ 5~ 8~ 3~ 4~ 5~ 9~ 2~ 4~ 6~ 4~ 5~ 6~ 1~ 4~ 5~ 7~ 7~ 4~ uȟnbP~p2JpoUz" ~`TV.8vUh%<+[^JUehO{jj|l>5K=H&js آ?驠 q0$l4}Yʵxx<HDh~duGWޮƉw \|fyikl^CϊPp.lJ-$ڝTߢp'CxRnķ$' &'-D!Th$%Y%7Yp;佶kNĿb@Y[;s+ av1_4RbQg_@w578_H;+t='ŇK40_/ Bفard]FwJX v@32vȥc6%x<>+I!^)~ eP9 k|INhC*yNYʹ-8iq^ UU#V7cS%NtF[SV0"2fb n?5} 0 |w^L*@i'}́V"]e$>1Ym*~tv^WuL ,]ʶ3JW»'SqbhK>%T P] X/Nϫn0OfG &wGjP NncéSU3|C)9HƼUѝBǁޙD9b)`7R}%֏"P(m̾#材a1CUM0q'w c@O%{eUM:8\K3z˱1jj< ˳{P i:B2],o'PAb5]QH5;Jo<nu$l\l{:`YG9tA6j"+5mZ*Q ffu! VE3* \~BHRyݫ P 2t,jp51fg3TKJfHjZ0íٹH (#l8z ]0 (=LzsCe@wLkn⟸7 :i."͑:b>b纤-[eJ)0G )<qZIm+jQ3<]1R S/,!*SzP|;Liۮo(t'nmOd4f <g4G}{FmRM /)w2a>MÏV(h o辌HAf^YEFDI!pE 87E=ILE :Б9̥Jiż{G\*%EM9>!xBk6aHat:L\[~3= ^ 3urJPI&rɭ46@\ZO#~R ^o|J+՜ 03 ' 7e~TJ)/Jswȧ#4av+^'TMqQ4fFuqʿs4DoFnQ')DH(eczM)H؈)Uou ዇"vLVGѴeai bpcy+L]ܿVSeEb@! : 'ñI>nă^x}A{2V<`2Vb) ʢ͢] 0"82 ad+6vBTY9 W {J 4Ml<)Hx@HvIz 7v%t3wmQQMehL Hؽ"GLuJ UW6^b IsKley VTB_ @871ݘ1sJc(n^L&5u}L--p>Yޗ?*$UȸYtŊDBNpqv2e)x31FgxAQ)LnYd6ZЮU'Pf,ZL)es.amzNQ@F *VlM( ^%uzĭdV(hmIHxvr+ὼy@Xo 8B:LoĨm0$JLUۢYRFA, PNJYX|d$! jJG1}ypMds8@CD\`X2$vG.f 2n&P2 븇"RYՒ n<]ck0 TS1 lDLR_#v ˮRJ9͵H7! >gC~C-l'e hmcx&Co'mwz((WHVyu9K3ӛd`26:.{.cI_PS6x.B^BF6-GU S1nHn4!E [Â%UA\7ȗuMMʂ6kރJYhAމ%KY 2Յe[ w(L! I9Wz4;X ;u^ ݂>1s3 1$d -\r"\BNؐSf lً/dP=j]$oNG@,/Oj m{釰QE5Ay~DPy %FW`0@v tV/_tnDnRrQN7˱o"2h};'U˭}lZd( S,pZ!g =0fwx>jUۓܦr(4w4Zdw/@aXAoURZъ׷&M =plaY]lѻ˝_ 0'  $Yd oG ki23 ⰁVR50P TЊWDleg IJ8 Ĕ3yIUsGѻbLaQ"`Cf~ (O?(yC%hlP#.wΖ\,ڎ^*8tN&MVK;w 2nP3nS ;݊*|Oۢu H[>˯T]G©GIHdl^!_\%eBS_V֟g9SYamv#Q_ѣSl5bW[l6;,~ ϫ~o?E(w:p\#GpiJ [FY3x Kb .8m)vq7{B]v]E z5mV6?[A-Dߧ3%YsiS+ PڳJ/E{2Pi-<|i,Æñ 1Ib f,UP}192ێY4|#j#nULIjis ̭eAr -, $t%Ŧn5UB4|2=:]4;Xy}+j~ZzA x~?| &Sn} YW S*/+$Zyc)pˉє#٣'J ʳ3Օhb\$ﯛîhji$6&̿ZIUG NF?,6G|+|mOn0PA<;̫8A T}7fKKałrJ /~6˵܌W.(<PJ #e`6 1qo6cC.|Ňiϖɨ*@C!<& .k?ū0JPb"H*HWѾ= SZfa1aM39-ysvG'uf&)JEvҵ.v? /M&+ŒNM:k0G \i{cb5w_( ԯ(:yJc<_=NQ @r < dط/_ě*plY_fD#P9 '.t 9߲_;+BՎڷ%ȶ=-|p0w6\'" 0v jܚ__tG}HP#. GTIҌۺ$jmԉa%mfrp'F6\$fdg7Ȏf s` 6AqFRE3GnND}a(u EQM$kTL ؤGvJ+=}ܚwJc}aw.5u5.vIu3@}[sQ^P$KV񧤷B乴 хk{Egl_⫔OY᏿Bz1P/3S*[RͽEjK puxt Zxj_QRJW2( H1.9aMp{Z (ݢ1ܓ tc]gP0 >d;aLzIIqk^I(Al GLBg|qP´-,@@aMcn}a v6PvtѤDj۫WjG8Ē581\48D~>` ވ8 ݜZ*C%wƯ zfYj cDZ,{*Ϛf}Nݜ3&,j'"ىn Z|<+  PmZ@%ޞ3|}e_ ~{|* b 6bf'+?Mw, 7ֶ[ OEg@&\SL_/>aV:Sяij}&&]F.R!>qF!e̗nN&/ /ĠdZ$ 'NF3h.;(f 5Nj@~2mR9?[ }%0A Ryz(wpЏHA,nјa?*:ߛ+rkjPc>LI2s*ܹ\jh^bp<>5Jfnb{iV% }q{4s 5R+5BMl Mpz2TϓqU6d9-[_6Oi'Ƅ.Y/ |ajp rf߸`J+/n 䯏LOJ:K\'U=* vc N~i1ur\ KPIQCoz͒u(U _T3I;RAY.+)Z bU?K"Rsou`t BhQ.Fgp,Nv  "ݜ3Q|ô¼29JO 'E |Pf2' nR SRKH[$VA^q -x Bn=G 4 ;900k%֜DS((I6ԃHM,zg(C =4:NTǻ\Fu \ '!|ŀ  180H(ұ~ Yk~ / h2G3\X' 1JvD넀aoC|т~-;?0G]Џ0rCEuPa@3} >NEU&/XS ¾vd:w#$3ox-8ERhÀNFSb{*19.'g&T=j?✧zLvu\iyVb/Dž  cG#k qҭy i6?v2/QBU^'&ߣ?5g+J5:b9b@t[: hhMqPuKs[SgVD{S(۽X-@z0o 1I!aDsSڤ$z:atIpGՏqݗY;@T>k ƌaƼZ6Y~]>R\[L"q۝!o mU45.xI ꪟ`}&Qa$W8?/?g1 <9U]zY|iQڟ`bxCY&:l2c+R\m5Ki@ eQP~G'ȼ`w{P$wK !{w 11"wF 0)&!H/-E !t -9ߎzP0(] mߕkzt2XVtsdT&Jt'0B7?(0 r0 vF$  "K m]/ w, bCYM ܫDD0D[Ԕxd~Ŧi vLݝm ;=p -X:; bHK^>:$ƋA Q@"x ]A4FkG#׾v[NA@Q4$^|D 2*HCcF SO ǝ/ɐ!eU:]Lj0rō.N ybzu5 XnLQԱ ;KuFal %qq>wj @mT-[&Z[=/}4N a$ʼi-?ΓuJ)y ֒O9^nV= j:_݄mZ˷Vh;P+ :'J}S q Zdr2Iv~hv N,ȕ]KDW!n(s-)Hv:) LBrfŒO Uo OTde&5f;K?%J kNAK kz"ޮ\r1Ky@l C/(,Xu&C[FMь <Ty8 ~<YΚlR)%}Ƶ^d%rG<U.U. x f?䭾b 8ǖRZQ LK"wn"xėr: 4< x#. ?Fm~ H_Y k+bu5:UĬTldIhÏJ6Lbc_' jgUƣg )¦b~6BkOUnq˻\ )uB8m*NH˽1aMLQ/[jrZdSIW:9yz+vwNqk0:c{W^p-ts)*Ѻ &uٝw뻮 썡wj:qٽUӵ;fw-Ƒb&xk߀fجS l^0b`*& Tc݀>ؐZ; ܟVJ lA :AkEײ1D|l dn<p>FEv0f^@ ”Di\th.PHK䑽W6f %.#iK9,a|; #[^|R԰? [kz:aIx1vt,&!&6EB2Tɬ]i9Ĥ3 q7 L0IХ6g4ҕe-#eP&"[wrgUF(c[8r)ٽ $ ֢zkf =Ok= [.9r%m&4>Kj1%beh;0HK(ruWװ?~F]~N =p,X>#ۺ9krvOꑕwX L"?" <0 'ہg ?6v옘=+ ْ,s)o{@P1RH6֫nhy*!ZD'nxOM@QRo)y_As)~ XvZǪB?@fycg-{m l2\F{ѷ=R?\fơ2B8rmڿ.61넨/YmtqзLlJyijFs4PsCkU׼| .]1fȻW~+&# 1&'p' uپ 3{N*^% *lh}u V-~u l 0Fr"=?1x=2{վ<<&Ykj3Z]\فtA(A%sGҘNw]&W+")Syt(ۓDR :]ab>_#-DۇR0\>Uc׼\8 LKp?Q  b7|_Xܬ6G1dLnύӂR=4Ay+S39xu~@ZURIN$x̸0P;> Í|rS-JzLN ;D .!ٸ,.Sˬ1a58s|;ñыJu6 03~Tz 5^G 2FMin  %D^shnBbh Tmo7[ΜPhNP;q? \?-iC @ zjL9 F.n48y1 ;m6)awIbU@y_kFikݽ؀}7%E tED.O8XYlR- #^bV͕w믘66YUJ- xZbHQd\mtw [Q.dLvhP`]=TzMdbr! iljݱb3H3 4VNmccJ2*Jz~O=To)^͸o5 &Vh3tܐ4^p52 /.?;W-e 2v UT$v_"!cwtY} Ʋ> O_<p)~a'K| ;qw,;&aa]J!o ϊ.$NgI: c4璢XAT2.BH03HayĚR\_>p{9iLbtb >'],Gbq~7rE"kK;~bO[m} BwxګU|US? _Q:I;*`,Gt>R%HW¦?;v8W G귤CݛnL+ĄơniZKpsb bLoФvd^q f 8I*T-jw Y}O-lk[---%NcvXRj?eRES.շۋ&]ֿN0{5͕%~5},wra (d| G'12 \Z8 -x*&ㆀ.˵5Hg;GR,;)r<zad4[N]S"=u`G8])\Ý0>X_6? Rb&e ƈ,tc>h@y"?]>PjMY&4T!2 "Mr;Tz(/;,q4OlJ NkOTy?xb2T re몟gz# &# D-! 6]%%YK)VтWn}&l&ƶBåy&/ %>8І9QPL0mz 衆M7  CmϦH @ye`Y͢OVyaLVs;MH;,:q ] U>HnP,)ZsѠ$}ţdz"Ԧ9d@o\5̈́~}IV[[WX% / Kp|!ӠO =4#&6G:ުLf$=8$%Z/l(Yҝ+,Awl]2*:z?Gz#qǚ rB&) bL  U}8ٝ%1(,_XK* k.hh/.H9XmnSH"J I*wUW.T)~[Hb%;T*vO-!p14q]/K"C_оdɜ/PY%t<^8[kjie 1k]7'0T\'Рįb|)6nxQF/TNLcY)8y/P:s ~E(kw ZᰚjIftp E(D}~¥ ~31jwq0JRL5/{. c Nڥ;eyY2!|7aӲ`)Z^+(uXVH^6{8{ bJ%E'yiBoTBPRB9+%|JI7Uєit)' 㞽z ev}8QvqhA<,#"7G-:brx+L֛Ξ &0mE'!Ƣ܋$5}Sͩ(>$+ ͵  W=mɬ/"qՉ`:xlOmPj"tKS%Gxzfn*"`t;(̜{^צxFcY3 \ZR`@ :I xŗ|_T&[g]Y.},{c̱!p].dلnѾe"#q5f!])f@-3DždTڻ|ݣW@{ߓ'v}JڃOa/0(krBm'eܓ_bO > ( ߻5s*s6no=0:qʙN7adotIAacZUVE a9^;ܰةNi#~Q6o_v%' ٸ76D-Ym36Q|nw#;jcCxLRc7ju>Ub ~Fx; I =BySOHʹ(fȚral{n!vb# Y.Ma-dO: \%.]_gBs'*ׁC!mҺt謖ت Å{Fz@Aϑ;Ζ7>Mل1 D6uy9.KIhn n2HW6 0;=!| /(1Q C|5߀q)G s8U4"RG[\|46 @Х'ο[Ȭ 6F}o}3Jf0|ȝk'eK" ,yꡁ#Yb(ȥ W6P:nr*?~s-9*dL ')}|3qU(,7S >h*5w?Yle-@fVT#o霉yu41ﳃ=up{ -8H^iL֯RCAP. d?VNE>>iيue϶ גfp/Y<DYeg/ .o dު[tLUK3o>aK~A8ϋWj uZc?u 2f6h2I%R!uJDS zڵKHtRy/ [e>[\k:w:$gמ29 $oY էx{l O6&O = ,}|O4J֞-^_Cqč 4c}؜>y/ L)GO(-BtjEcO`z~t ~2[t|_c 4Gm?7* /铍Lí h_;iO qkr%!麜5vyG1aJr- ԯ l}co{ks~׋>\;: ?7dNv;?^ Cu+'1UЬю]J+Q*ec<ېE=vm FTжv;"׼܊ snEA?68>az C4s+K<_ 4$ޥܥ>9cARRN*k#a~ 5ƵIncӕ5fXȲs)xd\3" +1(C. B0D g*5 &rY C$nLZ@n vٿ3Tw{{ǞJNVYKFrd 7)֫晞O?9ml 'Pʀ\J ʣ9l( #vmO1 M7YR+(U6 xf1֐ W)|!-ąީu< x]Ԣ{5KZEgO ~E)fK`*|<*~`@%yS"2zQ7|;~IVD=Xn2gL^ZS Mؽ7gLutLLAGBvO8q㷕ŊU;EIbtj >hBƘ"05^N\jWyc ̢>gSquNd-੮[1 BzDGCb߸!،Jfzo~o*E38 2$HK3آ]]&kͮjEAM+S|M w&(BNOϟxoc=ՑY&qCjuv̏O@vɖL8C ha:3 'M`Wc d~g$&1 # %jZ:ul }! #v@Lq-V5#1f<щH̡ ! }.wwRC5qLAAӌڤ+ CIcZ z_ĘN͍`Da#QXGnD L85ZGǀ=l2)9l {|Ȏ-Iԯ:qB*̝IupQ ˣ]U()S 0QJ}=c"p_ў,DNGz>0wN@I<xB}]x5v ' \Ø;)et haeOMr=khtEM Zx1Qr؛G FJ~0RJӌ0}$zBVe3A ;F1ИH#[Daqus+?̈T e@c#縉7()p.|[V I'J- Ea`ǧ]@Ek{ bJ|J)ft.@$AB8q <sTP㯝uv =N\'ub{ om~k>sMN\`tH0PџN8zqG$t]cZ05!G <t_CSܩ [\!٠ЦkP;Ѿaw"IϳMEm$`t 4<}㘞砟rJ>:.8lݍQ/lf@.Ӿe }*,sd b{ԋ͵Rm K cZS~,/zV!2 0!il5]xX/L. mi.H(i- i+g93sf9gΜ 3 ]P Zš1]l] u ьm( + vphźu1 C ` ̈ n l! V /? < W l @ 6p_V, еvò~X 0dz) ˿Ʋ@ya P7 m x o?CW5 U 8 n5 } x W @n R+)r J c|,ذ ~ kR' d tZ @ h ̧aąI w  +a\ 9 FT 5, 3 ~ n ܅qG5A+̆ E &xW!kk ̧Ŷ 9/ _LOK?~<H_ + 7@ }Lh SW0 Z>e 4  >O( m AE "" x` tA \ 'F 3O Q @'q]_=G ~IV 6"C>\If<Js ̄ab ̧ ᅯ~ G  p ~ iC l %>",E ư.GY c2 _"*> Fd 3P ̧ս~-}  i 4jO 2|"镨l(g=< ]$\ Z 7^ y w ^Δ~ WSW + 9I7y c 9 g 9 5b&~r9 y[ G~ 9N ) 9 ɵǦ_0P1.G{Y !a"kt3ns Tkү 9J6x 3%j' Vn3 } 9[ +q 9wp >#<ё,b#")'ո $yzD^ 9s5 E8 ?Ižסt/{k0w @% 9P=zEu~:Rg㔡whp#:ϫ[ 7Ñf+p%dLvo~:9B>"Nz 9 F #pܷ7U~oUg5SS h<+hIE 9 Fy ` w 9(}Sx SD֔ 9 DI 9M6> 1y (, 9'B 9t1~LqzN⚸ 9_p1|_OOhB7=2^ RR 9 IW-qU@3 9 0( 9 Q⏢ 1 7Max UeG0 (BQ< 9 5ӂG P&r 9<#1//1  6pE]Zֹnw}CG? 9|[}Ź}ܯTaUjjuq%2n1+ 9 |Z}quRFti 9j<9yW=u 9Ri 9= 9 <O 9 9X Kh{~]P<KUJ,boK&KU 9 N] ~=:I 9S]&z-1{Ϩ%p 9ɅOQ(v 9y^| 9 7 R- 9 s*9d?V8qKҩf֨vM: 9 2/:-L 9wd;}5$ 9|ZT 9 *r#h 9 ܃?V 9 q} 9 X::/QN&TCs7F 9 *GM 9 - 9?% 9 /տ^8@{4JqJ 9 O 9 R#Ó 9 Tb ޺@3ϐp yڇo&,ـ" ?" ;3m60 P؏ e17/1A&H׈FI<Gdm{ x)*/z~N!pߕ2` p&l+ H2|(;Ds-Лbf!<@C?0OL!q d_E3'zxG@Gi'gәɟV: F?dn}y~ts"r /a@TD dn iy}%4hI@)@ݠYw@ ցnq\ Q# y~ ^7NhtV^shGyF2o(/+-) p( r: 6\`2NQ L*aQ1ȧ)60}CP0tM`ۤA}$\-+-1Q8ʷ6 s`Opa tۭK S 7->W)[}(گT(eُ-MX~?Ar ,*el6h ZVGSuoA ZR:AlZiR֔L_Fw=ЂAAȷhh^_s-epz5 Z\[[lk.iv۶-|jԾkk=41/ t n뀩 HBVrӒ|Jk-ݶ|aߖBnɣٳo6~6$o8簹_j͵:S{tb"_pA_J|Z עm k|1J-2,K)ZqP)I>G@vGח KsDA W /)AHE"/d@HXc.ޔ&p<$>K t-LjԾ\G PTOAZsrMLZr͕>`߃M]8}i} ùsmyvϸ.RR>!RȈ4>u TEi XQ,|G Ͽ)L _<6I9۶)m[6m(ݼsmG̉mk/S4=0@?lb)n%eo?NwOi댾1!Z[(PR,%WJi9cD.V Mg-ֲb_H,_.ha8 >yC =0p\P7z = >uJȺ1$aXwAJadK%' ^܆ ܅d|R %.BT^{0yŤ}x8A~DMG!F&I3a*Y8Ja1EG$YemGx4)e6(GI]!S4\4R8awJ&5il5V?h<OO6_8ǍsP"aiXPc l2 wP6Ú9~+fkxj]̓oLJG 2`EdPPؔhJ657ȪHI0 6!)W+UeZ_JZgd00vv"Y*nTUW# ` 1Z>ƼJo8lVž!3$9~7|I{`CVƝ pX<> &ơh u~hL aRY,V}P畹% RԄ L{Xd-on &4Q wōVG[(f/5rckZE ŷDW8l ʼnQ9[ +h*m[aly ι ܶP8ꍂnPYx=s/ȀI1;l`Mv?pRHf| /Q +DueB*,Kօ'3G"}|-|)JE+9%h q!woN E<F3t4]:Bކ.{ (R` U1gu <CA6u(~# I1O'qt&`o^O2 /eRTTـ|@!犱BZVG|—O@ ;[:_hYh YYov>NK}S-v;*RD'wG<M|IN#'12(8NbIC\te@砼L奲a.{ATLy҂9qnJ  6+eA,01alq(";fʝѰBZU,ifARQ8ڗŁba\x@ R%R I|ķhK Hn^M%Ծq}%&@0Iѫ'^.a1A [Q d6[dX1Ve5 WB| %BO7X%KsU ?  P3~Y2(uC.4ϴY}a 62Mw|l ĚU{ ʾ/;R,Mxq,A𮙘^Wkwtk'&8;:$32xQg%N8:@kVE!Z\" N[3i.lv8m*-TSI*Ĩ mYX9$zi6M&yLH'^Io(׀xu+z|2E[ l40R 9R'8G5QmZ #,uY7a.ˀVAhQYdj<2e <R h?h AȜ[+=Jҥj+ 6_<g9"07GCo~oqs `)waAoߒJ,rɾ\<`3t䗁{H, * ͵ 2A֭M&: K r#Hn.X#l'{!jl63 (,#c9un?$kZ-ZLFL vYV8fɌ 0\6LFve'&iA)EBV v ^ĀGO.\PiVc$l2ZR+cI%1{0ۈiR{+ :y)fƜfʒbe?)D\€un @\pQ_D kNڵ%\$Wg(XsK*~ '/|Fy);]wc<( lX{/ n).UZ^kц%}2TL&yq :E-tq l`mmZ8PL/bo&PvS#Y}i^ccdk#/.4)<l>lQ7,Ԛnl.Ck+2m!#uH- z:PI Fw [J++ 4.S6W FC9(49 \Bq2ו&7$7َlcR =.6HM :H;|U̅\,A6gH8%CWBS$闈XsT`2՝jRD,ڤ7.ꅒ*I зR#Y|<0dY2)=GX $J}G $؈`SDp%&l=x؋X_ ~M-cuJ E,+&!H3#idGVfړMJB=IPpWZ6@!M&&EiP8WkjWZ@QȞ:%  Mζ Q2&89LY/6ԡ:J8L9'oŹTlƒ?kjy ZYhJ1' u>=P筣+:Mk8t>+(.iҥ%Su2L1usCqhN/9Ajd^󬍩~)sҪ+NS F&3#e9Q. ɠU# qmR/Q38TT 4MrPǝ EP 'X[33>@5`yG7(KQSʫ&#oEXn9[ưfU4:?c₥˻p46g{׳袉7ċbaGAŵ|tۂ[(?eϱ`EDQ TXu*]/ b*\܀b8HD+ m)+rKݑ4>BSp?|Vı ,(UR&^\bWyXSJ|"hAHLzaS4PY[VKl(i]BT H [Ƙ`WTGџرxy.qs Ώo\>W`!֎S GQԽ&25dXEk+ d9 ?7lw>{=/mR14(qW2t>-f>'Y*Nl(/ݮ؆ Wѿ [L}d{JIx=л ~H{{vaVT<#u')*啊ȉ 7(X\OP ogӁ49x$isbϠKZ%?P:f* (3/JǔЉ6$ >:eiY tɋ L ) CA_!DNmȄ}P7P:~YeF>˖h qM1_ܳgIYԪu}CmnkY|59=mfv/{Ox.SDSpgo݀}4zU MzMBԩbr*g`af`͒v_:ҨhB(SIcIITZ. ^h*(0NUÄ ؚ K($_:[dDCtV xq Ӄ+T__z8/Ą6cbw1ዓŤxtG P{`sb|" ?Ǎ3A4Э ?T TSzgfO 7Rz^Pb|>rM0b.K'\Ɗ6~nrwG[jg맯:X\ie}Z)r͈e6o,r`uC')^VgXTۏ6. { fmQiQťY68g Yz& 4E [٭r̃gEf 5 <o ž:PLTu.3 X<G̻·swjgs'UOz /Qj/ڃ_[tm2Uu&, XSZV<JJ҈ Vi-IYYmUrT\>rFM4[Z<S`T%i!]Z} \QNu%5Gm1%jƔ2](ps p,u6gS+z; qhfmN XG So<'E|a^)x&_\8xeVV~)4mjʟ &=&=7~c'UkT蔶dYt*~1jR3]>mp9@J}&MhYN;"_T6 vݥtfp:Kd\ Z-x & q>i m 40646Ke(r D;?񟝀y 8B|ͭ*-zùvYY37z}q» vSУ+gѐThTu!So]:vً5`de:Ȱ2IrO|hi28IQ81U4dReeE#%# l hZz:mS.iEASEeQQT)TV!+ tpQs*8PlW)N*ނqSј6 RJqp(h +Ӹte  2`va||(}"Qʴ\\D|+?l5i/eZS[%*&ʛk4G* O86T]  D"͂TKe 2@:)['2;x4*}<B\e嵨TI%ET6<P6Plee?<h:b> 8vt2w9)*2`  1&pH FzAp`(Aa*+ A [UI0^қB呲( h[v|BaZy&a'rrN8h:Lj"j1܂ԤyLE,>K{lEE֜dϜ ;g稦C7q hD^w8yKtu9#. [\\N_.x& N/į̘PGC!YN+y2&y4p TN(UND}zW&SoHTVy+V/I&_=8m^NSz>e>mMS,tw= 6S^v'<نzG +,fNũ* <zKca#ឈ&NSWw_B{ c.NuFIGZLLMrr2dTKv2Haᨅ:C.b1qlr:RR'"^+l=^ \a[ r @GY 9yǠQ=sȩWyΖV58DE6A0< LcdjML0k~.ؙˆ :_<?>iݴA0PcLv;j;;' L r-mO{Dig ӞU?o[7~_;< HQiE=F 3-cҜ*녆&S644si"vvN|fʦ@jfP "YgGGCC2K ݾOREK#M ;ii+a#TI3~ۀO53wıNԈiL=fy \(nW]L%P bj^k\1QV9.Әə+" JS 6@K_7u qut1)w}{2j+|W r!maں+;]#6\%os mk-ZFc:G:,лa T̴̮ۇ&~{g]rqft\+s֪m;oi-fdr7 <Xm =y=?Y4fNCcѭ,GzcWEbkblZTwͫWDGgcjHGDk+q.B˳ԢuzMC'8'PD0lIJQřMUUH&Dr&n kcW9^gkN줼d*# jE8UKvzIE@o̮lU"SrW W5yQ!n0MěW}Ms﩯hJWvA msZx!t~}фZ;&"K0z|k~X/9U|#IOAo{%\Y*WMVTWR@ljiEؓ,az deu.IQ<T 7?TԷU/T9 {7!מ|{6ߞx5',*a- I흇2<~=ב \*]]wMy&s37njw"S~$nK7UQ !<>n+1.1mKŦŶ[ ^`lbYm&[Ɍ#C2TP34#$Kzw;x#Y6+g%'ɳrV>›hBUnKs;>\&yؒ'<DZ 9ݢ͝D< pUGO-lӃ9F- ЏDR%Y 6&u\NIpY59-xv 1RU ÜB2w.9L kkZ"5R/vh-ti-gPKۤ*F l)Au<6lw<v^ vEmm叔?W~rjl G˪'F y(T|a9.yCH Qk}6C98` ŘCXƷTg& qR3xN2LF#3M3+$ t"D )$#'佈,b:<_FX3N]q sV}@)(2|}bx/>au7NZ Xt10D˓\wwOU?as弯qqḯҙ7_{iNqa lڲ7wMypYqϭKJhHaVy@"@;ٯ '^rI3I$1; x ~g)cj$I2mVnm9Yg;a2̌F샎Q2lmᾇܫnnAv0;%O_d5ut[[&Y ZC!۬NT`otAWug_%Mj-0YsR\&;1؎᥈KǰqKcߐ)`p% ={ VSEӤU^Up̥(\Y=_j&p kV / TPgE| q"|ǍDG`BɽwTzCI޶nS[MS_|҉CcfoY^]?8'njɞcyQnIgh_MدYBwj(˕ʍIڽEڽc#O?:+,*%:9QxdW.U;UD痏MbNI[&!Ke$+C  L`L(?Sݟh:7* BxcUNK W)} \~]", P G rԹ zy bWapʽ &.-ئ-TK/T≯֤ǫZ\UҳֹNYurݾV~WÜ=.P!ZJ | ť3rg"Q-㕳^hC`6C>`< ́}cTW`b"qhqZ8KMcCVU.taW}B tHΔcYCizL'p5~2|$yN|6n=wa n.Лmu (!x z*QyzjNNUD "ʁZ( +s戄]D::``;˺U|O]~g;.=(EWFmU5H]9E} |ח[:| _]d2`:g& ͦ"2lÛ^hs"i)2 k[ )4Dnc'2Ȳȭ{-#'/{ '"'UY#R#-:W1YsR `d#Ȍ42>b1 JRoM걾^Fw(%VZ%J (ؔwd^R կo3vY[X7[wNa"%.fΥ> pk&ANQRbuD m".
41,930
MMKB07:001264001:mpeg21_6
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,868
Staatsblad van Nederlandsch-Indie\u0308 voor ..., 1868, 01-01-1868
null
Dutch
Spoken
8,002
15,253
3°. a. eene kleine kist, onder de konditië, als die bedoeld bij la „ jq b. idem idem, als die bedoeld bij li en c., » 5. c. idem idem, als die bedoeld bij ld. , . . niets. N° 76a. De uitbetaling der premiën geschiedt door den chef van het betrokken departement van burgerlijk algemeen bestuur, op aanvragen van den direkteur van den plantentuin, vergezeld van behoorlijke bewijzen van levering. Art. 17. Teder, die den tuin wil bezoeken, moet zich daartoe aanmelden bij den direkteur, die een toegangskaartje zal uitreiken, waarop iri de Hollandsche, Eransche en Engelsche talen een extrakt uit het reglement staat gedrukt. Aan de ingezetenen van Buitenzorg kan eene doorloopende toegangskaart worden uitgereikt. Aan hen, die den tuin voor botanische studiën bezoeken, wordt daartoe ruim gelegenheid verschaft. Art. 18. De bezoekers zullen zich onthouden, te wandelen op plaatsen, door den direkteur aangewezen. Art. 19. Het is den bezoekers verboden, bloemen te plukken of te doen plukken, of op eenige wijze het plantsoen te beschadigen. Art. 20. Overtreders van de artikelen 18 en 19, zal de toegang tot den tuin worden ontzegd. Ten derde: Enz. Afschrift, enz. Ter ordonnancie van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch—Indie: De Algemeene Sekretaris, Wattendokff. Uitgegeven den zestienden Julij 1868. Be 1ste Gouvernements Sekretaris, Van Hauencarspel. Ito 9S. CELEBES en ONDERHOORIGHEDEN. Vaststelling van het traktement van den regent van BOELO BOELO, (afdeeling OOSTER-DISTRIKTEN). Besluit van den Gouverneur—Generaal van Nederlandsch-Indie, van den \sten Julij 1868, no. 9. Gelezen, enz. De Raad van Nederlandsch-Indie gehoord; Is goedgevonden en verstaan: Eerstelijk: Enz. Ten derde: Met wijziging in zoo verre van het bepaalde bij Staatsblad 1863, no. 87a, het traktement van den regent van Boelo Boelo, (afdeeling Ooster-disirikten, gouvernement van Celebes en onderhoorigheden), vast te stellen op ƒ 130 (een honderd dertig gulden) Js rnaands, of f 1560 (een duizend vijf honderd zestig gulden) 'sjaars, tegen intrekking van het traktement ad J 30 (dertig gulden) 's maands, verbonden aan de vervallen betrekking van regent van Barang. Ten vierde: Enz. Afschrift, enz. Ter ordonnancie van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indie: De Algemeene Sekretaris, Wattendorff. Uitgegeven den zesden Julij 1868. De Algemeene Sekretaris, Wattendorff. N» 3*. HEERENDIENSTEN. BANKA. Regeling van de persoonlijke diensten, waartoe de inboorlingen van die residentie verpligt zijn. IN NAAM DES KONINGS! DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERL VNDSCU-IND1E, Den Raad van Nederlandsch-Indie gehoord ; Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Salut! doet te weten: Dat Hij, in voldoening aan artikel 57 van het Reglement op het beleid der Regering van Nederlandsch-Indie, de persoonlijke diensten, waartoe de inboorlingen van de residentie Banka verpligt zijn, wenschende te regelen; Lettende op de artikelen 20, 29, 31 en 83 van evengenoemd reglement; Heeft goedgevonden en verstaan: Te verklaren, dat van de inboorlingen der residentie Banka , de gevallen van wering van rampen van hooger hand en afwending van algemeen gevaar uitgezonderd, geene andere persoonlijke diensten, beloond of onbeloond, mogen worden gevorderd, dan die onvermijdelijk noodig zijn voor : het onderhoud der wegen en bruggen ; het vervoeren over land van 's lands goederen en geidenhet vervoeren over land van 's lands dienaren bij ambtelijke ï eizen echter tot geen hooger getal dan aan'dezen bij de betrekkelijke reisreglementen is toegestaan, en het vervoeren van postpakketten. En opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende, zal dezo in het staatsblad van Nederlandsch-Indie geplaatst en, voor zooveel noodig, in de Inlandsche en Chinesche talen aangeplakt worden. Gelast en beveelt voorts, dat alle hooge en lage kollegiën en ambtenaren, officieren en justicieren, ieder voor zooveel hem aangaat, aan de stipte naleving dezer de hand zullen houden, zonder oogluiking of aanzien des persoons. • . Gedaan te Buitenzorg, den lsten Julij 1868. P. MIJER. De Algemeene Sekretaris, Wattendoeit. Uitgegeven den zesden Julij 1868. De Algemeene Sekretaris, Wattendoiiff. ÏV> 99. BEGROOTING van NEDERLANDSCH-INDIE. JFet van 19 April 1868, (Nederlandsch Staatsblad no. 60J, houdende wijziging van die begrooting van 1867, (MATERIEEL DER ZEEMAGT), No. 22. Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning dar Nederlanden, Prins van Oranje—Nassau, GrootHertog van Luxemburg, enz., enz., enz. Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Salut! doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat de noodzakelijkheid is gebleken tot het wijzigen der begrooting van uitgaven van Nederlandsch-Indie voor het dienstjaar 1867, vastgesteld bij de wetten van 16 September 1866 (Staatsblad nos, 152 en 153) en gewijzigd bij de wet van 6 Julij 1867 (Staatsblad no. 66); Zoo is liet, dat Wij, den Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: -^e hoofdstuk der begrooting van uilgaven van Nederlandsch-Indie voor het dienstjaar 1867, betreffende de uitgaven in Nederland, wordt onder afdeeling 29 » Materieel" verminderd met acht-en-negentig duizend vier honderd gulden (ƒ 98400. ), en alzoo gebragt op acht honderd een-en-twinlig duizend een honderd tachtig gulden (f 821.180.—) Het totaal der IXde afdeeling » Departement van Marine" wor nader vastgesteld op acht honderd zeven-en-zeventig duizend een-en-dertig gulden (ƒ 877031.-), en het eindcijfer van het Iste . hoofdstuk op vijf-en-dertig millioen twee honderd vijf-envyjtig duizend negen honderd dertig gulden negen-en-neqentia en een halve cent (ƒ 35255930,99"). Al!ir 7 , In, 'let ,loofclstuk der begrooting vanuitqaven van A ederlanasch-Indie voor het dienstjaar 1867, betreffende de uitgaven in Nederlandsch-Indie wordt: Onder afdeeling 97, »De maritieme établissementen en magazijnen, verminderd met twintig duizend gulden, (f 20,000. ) en alzoo gebragt op vijf honderd zes-en-vijftig duizend vier honderd zes-en-zestig gulden (ƒ 556,466.—); N° 79. Onderaf deeling 98, »De geograpliische dienst" verminderd met twaalf duizend zes honderd gulden (f 12,600.—) en alzoo gebragt op honderd zestien duizend drie honderd neg en-en-vijftig gulden (ƒ 116,359.—); Onderafdeeling 100, » De haveninrigtingen" verminderd met elf duizend gulden (ƒ 11,000.'—), en alzoo gebragt op honderd vijftig duizend een honderd zeven-en-twintig gulden (/ 150,127.-); Onderafdeeling 101, «De bebakening, kustverlichting en het loodswezen" verminderd met dertig duizend gulden (ƒ 30,000.—), en alzoo gebragt op honderd vijf-en-vijftig duizend negen honderd negen gulden twee-en-tachtig cent (f 155,909,82.—); Onderafdeeling 102, «Personeel der zeemagt" verminderd met twee honderd dertig duizend gulden (f 230,000.—), en alzoo gebragt op twee millioen zeven honderd zeventig duizend gulden (ƒ 2,770,000.—); Onderafdeeling 103, «Materieel der zeemagt" verhoogd met vier honderd twee duizend gulden (ƒ 402,000.—), en alzoo gebragt op een millioen acht honderd en twee duizend gulden (ƒ 1,802,000.—). Het totaal der IXde afdeeling »Departement van » Marine" wordt nader gebragt op zes viillioen negentig duizend acht honderd negentien gulden, twee-en-tachtig cent (ƒ 6090819,82.). Het eindcijfer van het Ilde hoofdstuk wordt nader vastgesteld op zeven-en-tachtig millioen zeven honderd vijf-en-veertig duizend drie honderd vijf-en-veertig gulden vijf-en-zestig cent (ƒ 87,745,345,65.). Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeriele departementen, autoriteiten, kollegien en ambtenaren, wien zulks aangaat, aan de naauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te 's Guavenhage , den 19den April 1868. WILLEM. De Minister van Koloniën, J. J. Hasselman. Akkordeert met deszelfs origineel: Tin Secretaris Generaal hij het Ministerie van Koloniën , Feiïh. N° 79. En opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende, beveelt de Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indie, den Raad van Nederlandsch-Indie gehoord, dat deze in het staatsblad van Nederlandsch-Indie worde geplaat&t, en dat daarvan, voor zooveel noodig, vertalingen in de Inlandsche en Chinesche talen worden aangeplakt. Gelast verder alle hooge en lage kollegiën en ambtenaren, officieren en justicieren, ieder voor zooveel hem aangaat, aan de stipte naleving van de bovenstaande wet de hand te houden, zonder oogluiking of aanzien des persoons. Gedaan te Buitenzorg, den 6den Julij 1868. P. MIJER. De Algemeens Secretaris, Watten dorïï. Uitgegeven den zestienden Julij 1868. De Is te Gouvernements Secretaris, VAN HARE.N'CAliSPJSL. !\o Sfl. LOTERIJEN'. Voorschriften betreffende het houden van loterijen. IN NAAM DES KONINGS! DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIE, Den Raad van Nederlandscli-Indie gehoord; Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Salut! doet te weten: Dat Hij, het in het algemeen belang nuttig achtende, de ondervolgende voorschriften uit te vaardigen met betrekking tot het houden van loterijen; Lettende op de artikelen 20, 29, 31 en 33, van het Reglement op het beleid der Regering van Nederlandsch-Indie; Heeft goedgevonden en verstaan: Met ampliatie en alteratie van artikel 11 van de instruktie voor het vendukantoor te Batavia, (Slaatsblad 1819 no. 81), van de artikelen 10 en 11 van de instruktie voor de vendukantoren zoo op- als buiten Java en Madura, (Batavia, Samarang en Soerabaja uitgezonderd), van artikel 19 der instruktie voor cfe vendukantoren te Samarang en Soerabaija, beide opgenomen in Staatsblad 1822, no. 29, en van het besluit van 4 Februarij 1841, no. 2, (Staatsblad no. 5), te bepalen: a. Met uitzondering van die, sub b genoemd, mogen geene openbare loterijen, hetzij de prijzen bestaah in geld of in andere roerende, hetzij in onroerende goederen, worden aangekondigd, opengesteld of op andere wijze aangelegd of gehouden, zonder voorafgaande vergunning van den Gouverneur-Generaal; b. Voor het aankondigen, openstellen, aanleggen of houden van loterijen van roerende goederen, (geld uitgezonderd), waarvan de gezamenlijke geldswaarde een bedrag van f 1000 (een duizend gulden) niet te boven gaat, wordt de vergunning vereischt van het hoofd van bestuur van het gewest, waarin de loterij zal worden gehouden; c. Inlanders en met dezen gelijkgestelde!!, die niet toegelaten loterijen aanleggen of houden of wel daarbij als bestuurders, oprigters of agenten werkzaam zijn, worden gestraft met dwangarbeid buiten den ketting, voor den tijd van twee tot zes maanden en geldboete van ƒ 50 tot ƒ 1000. N° 80. Verder is ten hunnen aanzien van toepassing de tweede zinsnede van artikel 336 van het "Wetboek van Strafregt voor Europeanen in Nederlandsch-Indie; d. De zes proeent rekognitie, voor het spelen van loterijen ingevolge de artikelen 10 en 11 van de instruktie voor de vendukantoren op Java en Maditra (Batavia, Sauiarang en Soerabaija, uitgezonderd) en de buitenbezittingen (Staatsblad 1822 no. 29), verschuldigd, komen voortaan geheel ten bate van den Lande. En opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende, zal deze in het staatsblad van Nederlandsch-Indie geplaatst, en voor zooveel noodig, in de InlandscJie en Chinesche talen aangeplakt worden. Gelast en beveelt voorts dat alle hooge en lage Icollegiën en ambtenaren, officieren en justicieren , ieder voor zooveel hem aangaat, aan de stipte naleving dezer de hand zullen houden, zonder oogluiking of aanzien des persoons. Gedaan te Batavia, den 7den Julij 18R8. P. MIJER. Be Mgetneene Sehretarig, Wattkndorff. Uitgegeven den zestienden Julij 1868. Be lste Gouvernements Sekretaris, VAN IIarkncahsiui.. N° ^ ® • REGLEMENT op het lager onderwijs voor Europeanen eu met dezen, gelijkgestelden in NEDERLANDSCH-INDIE. IN FAAM DES KONINGS! DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIE, Den Raad van Nederlandsch—lndie gehoord; Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Salut! doet te weten: Dat Hij, wenschende over te gaan tot de regeling van het iySSKlf1™" "n me' Lettende op de artikelen 20, 29, 81, 33, 125, 126 en 127 Indië g °p beleid der Regering van Nederlandsch- Ileeft goedgevonden en verstaan: I. Vast te stellen.* Het navolgend Reglement op het lager onderwijs voor lldiëeanen 6n ^ 9eKïh9estelde>1 in Nederlandsch- Titel I. Algemeene bepalingen. Art. 1. Het lager onderwijs wordt onderscheiden in eewoon en meer uitgebreid onderwijs. g H« SheT°lezelager °nderwiJS 0mvat ,let onderwijs in : b. het schrijven. c. het rekenen. d. de beginselen der vormleer. e. die der Nederlandsche taal. /. die der aardrijkskunde. g. die der geschiedenis. h. die der kennis van de natuur. i- het zingen. •ntalijfi "e" Ui'Beb",i'i la8e' gerekend het ï.t ïa°d' hn°i'tale"m. die der landbouwkunde. n. de gymnastiek. o. het teekenen. 1>. de handwerken voor meisjes. N° 81. Art- 2. Lager onderwijs wordt gegeven in scholen en in de woningen der ouders of voogden van de kinderen. Hef eerste is school-1 het laatste huis-onderwijs. Onderwijs aan de kinderen van ten hoogste drie gezinnen gezamenlijk wordt nog als huis-onderwijs beschouwd. Art, 8. De lagere scholen worden onderscheiden in openbare en bijzondere scholen. Openbare scholen zijn die, opgerigt en onderhouden door het Uouvernement; de overige zijn bijzondere scholen. De openbare scholen zijn toegankelijk voor kinderen van Europeanen en met dezen gelijk gestelden; alsmede voor kinderen van inlanders en met dezen gelijk gestelden, wanneer hunne ouders of voogden daartoe het verlangen te kennen geven op de voorwaarden door den Gouverneur-Generaal bepaald of no» te bepalen. . r ° Aan bijzondere scholen kan van wege het Gouvernement subsidie worden verleend onder zoodanige voorwaarden als de Gouverneur-Generaal noodig acht. De aldus gesubsidieerde scholen zijn, even als de openbare scholen, toegankelijk voor alle kinderen, zonder onderscheid van godsdienstige gezindheid. Het bepaalde bij artikel 19 is op die scholen toepasselijk. Art. 4. Het schoolonderwijs wordt gegeven .door hoofd- en hulp onderwijzers, hoofd- en hulp-onderwijzeressen en kweekelingen, zoo mannelijke als vrouwelijke. Kweekelingen zijn zij, die, den ouderdom nog niet bereikt hebbende, waarop zij tot het examen als hulp-onderwijzer of hulp-onderwijzeres kunnen worden toegelaten, bij het schoolonderwijs behulpzaam zijn. Dien ouderdom bereikt hebbende, mogen zij als kweekelingen werkzaam blijven gedurende den tijd, die nog verloopen moet, alvorens zij tot het examen, in de vorige alinea bedoeld, kunnen worden toegelaten. Indien kweekelingen het examen, vermeld in het 2de en 8de lid, met ongunstig gevolg hebben afgelegd, of omredenen, ter beoordeeling van de plaatselijke schoolkommissie, verhinderd ziin geweest examen af te leggen, kunnen zij nog gedurende twee jaren als kweekelingen werkzaam blijven. V ^lema?d maS laSer onderwijs geven, die niet in het bezit is der bij dit reglement gevorderde bewijzen van bekwaamheid en zedelijkheid. De bewijzen, in Nederland weltig'afgegeven, zijn van waarde. Art. 6. Het voorgaand artikel is niet toepasselijk op: «. de kweekelingen, voor zoo veel betreft het onderwijs in de schooi, waarin zij werkzaam zijn; b. hen, die uitsluitend aan de kinderen van één gezin lager onderwijs geven; 6 c. hen, die van het geven van lager onderwijs geen beroep makende en zich zonder geldelijke belooning daartoe bereid verklarende, van de plaatselijke schoolkommissie 3wiVg verkl'egen tot het geven van zoodanig d. de kandidaten en doktoren ia de letteren en in de wisen natuurkunde, voor zoo veel zij door hunne akademische graden bevoegd zijn onderwijs te geven in een ol eemge der vakken, vermeld in artikel 1. Art 7. Die lager onderwijs geeft zonder daartoe bevoegd te zijn of m strjd met het 1ste lid van artikel 27 van dit reglement, wordt voor de eerste maal gestraft met eene boete van vijf en twintig tot honderd gulden, voor de tweede maal met eene boete van honderd gulden en gevangenisstraf van acht °en, te zamen of afzonderlijk, en vervolgens telkens met gevangenisstraf van een tot drie maanden. Op hem die buiten de grenzen zijner bevoegdheid lager ondeinijs geeft is de helft dezer straffen van toepassing; hiervan zijn uitgezonderd: ° "lclvau a. de hulponderwijzers, tijdelijk aan het hoofd eener school geplaatst, mits deze tijdelijke waarneming niet langer dure dan een jaar; 5 b. de onderwijzers bedoeld bij artikel 16. U1 de §evallen' hierna vermeld, vervalt de evoegdheid tot het geven van onderwijs voor hem, die bii eind vonnis is veroordeeld tot tuchthuisstraf, dan wel tot gevangenisstraf wegens diefstal, opligting, meineed, misbruik van vertrouwen of aantasting der zeden. Die ter zake van eenig ander misdrijf tot gevangenisstraf is veroordeeld^ kan door den Gouverneur-Generaal, op voordraf van den Direkteur, belast met de zaken van het ondèrwifs b""sdheM iot he' »» Art. 9. Die de bevoegdheid tot het geven van lager onderïjs volgens het voorafgaand artikel verloren heeft, kan haar me terugkrijgen; alleen in de gevallen, bedoeld bij de artiketerug gegeven ^ Gouverneur-Generaal worden N° 81 N° 81. Art. 10. Tot opleiding van onderwijzers worden van Gouvernementswege aan de voornaamste scholen normaal-lessen verbonden. Art. 11. De bepalingen van dit reglement omtrent de onderwijzers zijn insgelijks op de onderwijzeressen van toepassing, voor zooverre het voor deze geene uitzondering behelst. Art. 12. Dit reglement is niet toepasselijk: a. op hen, die uitsluitend onderwijs geven in één der vakken, vermeld onder i, n, o en p van artikel 1 en op de daarvoor bestemde scholen; b. op militaire onderwijzers, ten aanzien van het onderwijs door hen gegeven aan militairen. Titel II. Van het openbaar onderwijs. § 1. Van de scholen. Art. 13. De plaatsen in Nederlanclsch-Indie, waar openbaar lager onderwijs gegeven wordt, worden door den GouverneurGeneraal bepaald. Het onderwijs omvat ten minste de vakken, vermeld onder a—i van artikel 1. Waar behoefte aan uitbreiding bestaat en deze mogelijk is, kunnen één, meer of alle vakken, onder k—p van artikel 1 vermeld, in liet onderwijs opgenomen worden. Uitbreiding, die met uitgaven gepaard gaat, vindt alleen plaats krachtens een besluit van den Gouverneur-Generaal. Art. 14. Tot het openbaar schoolonderwijs worden geene kinderen toegelaten, die aan besmettelijke ziekten lijden, of die niet behoorlijk zijri ingeënt, ten ware dezen de natuurlijke kinderziekte gehad hebben. § 2. Van de onderwijzers. Art. 15. Wanneer het getal leerlingen op eene school meer dan 30 bedraagt, wordt de hoofdonderwijzer bijgestaan door één hulponderwijzer; meer dan 70 door twee hulponderwijzers; meer dan 120 door drie hulponderwijzers. Naarmate zij beschikbaar zijn, kunnen kweekelingen worden aangesteld. Art. 16. Bij ontstentenis van een geschikt persoon, in het bezit van eene akte van bekwaamheid als hoofdonderwijzer, kan een hulponderwijzer aan het hoofd van eene school worden geplaatst. Art. 17. Om als hoofd- of hulponderwijzer benoemd te worden, wordt vereischt het bezit van: N° 81. a. eene akte van bekwaamheid tot liet geven van schoolonderwijs; b. een getuigschrift van goed zedelijk gedrag, afgegeven door het hoofd van het bestuur der plaats, waar do bezitter liet laatste jaar heeft gewoond. Art. 18. Hoofd-en hulponderwijzers, die uit '«Landsdienst ontslagen worden ter zike van een ergerlijk levensgedrag, of liet verspreiden van leeringen, strijdig met de goede zeden, of aansporende tot ongehoorzaamheid aan de wetten des Luids, kunnen op voordragt van den Direkteur, belast met de zaken van het onderwijs, door den Gouverneur-Generaal worden verklaard hunne bevoegdheid tot het geven van onderwijs te hebben verloren. Art. 19. De onderwijzer onthoudt zich van iets te leeren, te doen of toe te laten, wat strijdig is met den eerbied, verschuldigd aan de godsdienstige begrippen van andersdenkenden. Het geven van onderwijs in de godsdienst wordt overgelaten aan de kerkgenootschappen. Hiervoor kunnen de schoollokalen buiten de schooluren beschikbaar worden gesteld. Art. 20. De hoofd- en hulponderwijzers drijven geen handel, doen geen nering, noch oefenen eenig beroep uit buiten het vak van onderwijs. Dit verbod is mede toepasselijk op de leden van het gezin der hoofd- en hulponderwijzers, voor zoover het verbodene ten huize van dezen zou geschieden. § 3. Van de kosten van het onderwijs. Art. 21. Iltit openbaar onderwijs wordt bekostigd uit'sLands kas. Art. 22. Ter tegemoetkoming in die kosten wordt, volgens door den Gouverneur-Generaal vast te stellen tarieven, in verband tot de gegoedheid der ouders en de meerdere of mindere uitgebreidheid van hi t onderwijs, eene bijdrage voor elk schoolgaand kind geheven. Voor twee of meer kinderen Van één gezin, gelijktijdig ter school gaande, wordt het bedrag van het schoolgeld lager gesteld. Die onvermogend zijn schoolgeld te betalen, worden niet aan de heffing onderworpen. Waar de plaatselijke omstandigheden dit toelaten, kunnen betalende en niet-betalende leerlingen in afzonderlijke scholen worden onderwezen. N® 81. Art. 23. De hoofden van gewestelijk en plaatselijk bestuur bevorderen zooveel mogelijk het schoolgaan der kinderen, hetzij voor hen al dan niet schoolgeld kan betaald worden. Van het getal der in een gewest aanwezige kinderen van ze$ tot veertien jaren wordt jaarlijks door het hoofd van gewestelijk bestuur opgave gedaan aan den Gouverneur-Generaal, door tusschenkomst van den Direkteur, belast met de zaken van het onderwijs. Titel III. Van het bijzonder onderwijs. Art. 24. Tot het geven van bijzonder schoolonderwijs of van huisonderwijs wordt, behoudens de uitzonderingen gesteld bij arf. (5, gevorderd het bezit van: a. eene akte van bekwaamheid: b. een gelijk getuigschrift als in artikel 17 Lt. b is vermeld : c. liet bewijs dat beide stukken door het hoofd van gewestelijk bestuur, waar het onderwijs zal gegeven worden . zijn gezien en in orde bevonden. Van het afgeven van zoodanig bewijs geeft het hoofd van gewestelijk bestuur kennis aan de betrokken plaatselijke schoolkommissie. Art. 25. Onderwijzers, die zich schuldig maken aan een ergerlijk levensgedrag, of bij het geven van bijzonder schoolonderwijs of van huisonderwijs leeringen verspreiden, strijdig met de goede zeden, of aansporende tot ongehoorzaamheid aan de wetten des Lands, kunnen, op voordragt van den Direkteur. belast met de zaken van het onderwiis, door den GouverneurGeneraal worden verklaard hunne bevoegdheid tot het geven van onderwijs te hebben verloren. Art. 26. Tot het bijzonder schoolonderwijs worden sreen kinderen toegelaten, die aan besmettelijke ziekten liiden. Daar, waar het bijzonder schoolondrrwijs uit 's Lands kas wordt gesubsidieerd, worden geene kinderen tot hetzelve toegelaten , die niet behoorlijk zijn ingeënt, ten ware zij de natuurlijke kinderziekte hebben gehad. Art. 27. Geen bijzonder schoolonderwijs wordt gegeven in lokalen, die door den Inspekteur van het onderwijs, na overleg met de plaatselijks schoolkommissie en na ingewonnen advies van een der plaatselijke geneesheeren of van den eerstaanwezenden ambtenaar van het burgerink bouwdepartement verklaard zijn voor de gezondheid schadelijk, of door bouwvalligheid gevaarlijk te wezen, of van onvoldoende ruimte voor het aantal schoolgaande kinderen. N° 81. Die zich bezwaard acht niet de uitspraatc van den Insptkteur, wendt zich door zijne tusschenkomst, binnen veertien dagen na ontvangst van de kennisgave dier uitspraak, tot den Direkteur , belast met de zaken van het onderwijs, die ten deze na een nieuw zelfstandig onderzoek beslist. In afwachting der eindbeslissing kan het onderwijs in het afgekeurde lokaal worden voortgezet, ten ware dit wegens bouwvalligheid mogt zijn afgekeurd. Titel IY. Van de akten van bekwaamheid tot het geven van onderwijs. Art. 28. De akten van bekwaamheid tot het geven van School- en huisonderwijs worden verkregen door het afleggen van examens. Art. 29. Hiertoe wordt twee malen 's jaars de gelegenheid gegeven op plaatsen en tijden, die telkens door den Direkteur, belast, met de zaken van het onderwijs, aangewezen en bij openbare aankondiging ter algemeene kennis gebragt worden. De examens, met uitzondering van die der onderwijzeressen geschieden in het openhaar, ten overstaan van de plaatselijke schoolkommissie, bijgestaan door een inspekteur van het onderwijs . zoo een hunner ter plaatse aanwezig kan zijn, en door een of meer door haar te kiezen deskundigen, die onder hare leiding het examen afnemen. De inspekteur neemt deel aan de beraadslagingen der schoolkommissie als stemgeregligd lid. \oor het examen ter verkrijging van een akte van bekwaamheid als hoofd-onderwijzer is de tegenwoordigheid van een inspekteur een volstrekt vereischte. De deskundigen brengen advies uit, alvorens de kommissie eene beslissing neemt, doch nemen aan die beslissing geen deel.- Bij staking der stemmen, wordt het afgelegd examen als onvoldoende beschouwd. Ook op andere plaatsen en tijden, dan de door den Direkteur, belast met de zaken van het onderwijs, aangewezene, kan'ten behoeve van personen, die het examen voor de toelating tot het geven van bijzonder onderwijs wenschen af te leggen, daartoe de gelegenheid worden geopend, na verkregen magtiging van den Direkteur. Art. 30. Die een examen wenscht af te leggen, meldt zich tijdig aan bij den Direkteur, belast met de zaken van het onderwijs, door tusschenkomst van de plaatselijke schoolkommissie en met opgave van de akte, die hij verlangt. N° 81. Hij legt daarbij over een of meer getuigschriften van goed zedelijk gedrag en zijn geboorte-akte. Art. 31. Om tot het examen te worden toegelaten, moet de gevorderde ouderdom zijn bereikt. Deze is bepaald voor de huisonderwijzers, huisonderwijzeresSen, hulponderwijzers en hulponderwijzercssen op achttien jaren, voor de hoofdonderwijzers en hoofdonderwijzeressen op drieen-twintig jaren. Art. 32. Voor het examen ter verkrijging van eene akte van bekwaamheid als hulponderwijzer en als hulponderwijzeres wordt gevorderd: a. goed lezen en schrijven; ö, vaardigheid om zich, zoowel mondeling als schriftelijk, juist en gemakkelijk uit te drukken; c. voldoende kennis van de zinsontleding, de spelregels en eerste gronden der Nederlandsche taal; d. idem van de beginselen der vormleer; e. idem van het rekenen, zoowel met geheele getallen»als ge¬ wone en tiendeelige breuken, toegepast op munten, maten en gewigten, (als hulponderwijzer daarenboven de leer der evepredigheden;) ,ƒ'. idem van de aardrijkskunde en geschiedenis; ff. idem van de beginselen der kennis van de natuur; h. idem van de theorie van het zingen ; i. idem van de beginselen van onderwijs en opvoeding. Art. 33. Voor het examen ter verkrijging van eene akte van bekwaamheid als hoofdonderwijzeres wordt gelijke kennis als van den hulponderwijzer gevorderd, maar grondiger en met toepassing op hare bestemming als hoofdonderwijzeres. Art. 34. Voor het examen ter verkrijging van eene akte van bekwaamheid als hoofdonderwijzer wordt gelijke kennis als van den hulponderwijzer gevorderd, doch grondiger, meer omvattend en ontwikkeld. Art. 35. Zij, die eene der akten verlangen of reeds verkregen hebben, in de drie voorgaande artikelen genoemd, worden, op hun verzoek, daarenboven onderworpen aan een examen in een of meer der vakken, vermeld onder k tot p van artikel 1. Art. 36. Het examen ter verkrijging van eene akte van bekwaamheid als huisonderwijzer of huisonderwijzeres loopt over een of meer der vakken, vermeld in artikel 1. Daarbij wordt althans gelijke kennis als van den hulponderwijzer gevorderd. N° 81. Art. 37. Wanneer het examen naar genoegen der schoolkommissie is afgelegd, wordt daarvan verslag gedaan aan den Direkteur, belast met de zaken van het onderwijs, die alleen bevoegd is, de verlangde akten uit te reiken of te weigeren. Op de akten van bekwaamheid tot het geven van schoolonderwijs, wordt tevens aanteekening gehouden van het vak of de vakken van het meer uitgebreid lager onderwijs, waarin met gunstig gevolg examen is afgelegd. Insgelijks worden op de akten van bekwaamheid tot het geven van huisonderwijs de verdere vakken van het lager onderwijs aangeteekend, waarin met gunstig gevolg examen is afgelegd. Art. 38. De akten van bekwaamheid voor het schoolonderwijs gelden ook voor het huisonderwijs, die voor het huisonderwijs geven tevens de bevoegdheid, om in eene school onderrigt te geven in een of meer der vakken, vermeld onder b, c en i-p van artikel 1. De akten van bekwaamheid als hoofdonderwijzer en als hoofdonderwijzeres geven ook het regt om als hulponderwijzer en als hulponderwijzeres werkzaam te zijn. Titel V. Van het loezigt op het onderwijs. Art. 39. Onder den Direkteur, belast met de zaken van het onderwijs, wordt het toezigt op het onderwijs uitgeoefend door: lo. inspekteurs van het onderwijs, en 2o. plaatselijke schoolkommissiën. Art. 40. Plaatselijke schoolkommissiën worden ingesteld op de plaatsen waar een of meer scholen, hetzij openbare, hetzij bijzondere aanwezig zijn. Zij bestaan met inbegrip van den voorzitter uit drie, vijf, of zeven Leden, naar mate plaatselijke omstandigheden zulks gedoogen en vorderen. De leden der schoolkommissiën worden benoemd en ontslagen, op Java en Madura door den Gouverneur-Generaal, op voordragt van de hoofden van gewestelijk bestuur, in te dienen door tusschenkomst van den Direkteur, belast met de zaken van het onderwijs, elders door de hoofden van gewestelijk bestuur, op de voordragt der betrokkene schoolkommissie. De hoofden van gewestelijk bestuur zijn voorzitters van alle in het gewest onder hun beheer gevestigde schoolkommissiën. N° Si. Tn de afdeelingen der gewesten worden zij — bij verhindering om zeiven als zoodanig op te treden — vervangen door de hoofden van plaatselijk bestuur. . De sekretaris wordt door de kommissie uit haar midden gekozen. Ingeval geen der leden genegen mogt zijn de betrekking van sekretaris op zich te nemen, of zulks om andere redenen wenschelijk wordt geacht, wordt iemand buiten de kommissie voor die betrekking aangewezen. Die aanwijzing geschiedt in gelijker voege als hierboven voor de benoeming der leden is voorgeschreven. Ait. 41. Die met het toezigt op het onderwijs belast zijn, zijn, binnen den kring hun aangewezen, bevoegd van alle overtredingen van de verordeningen befreffende het lager onderwijs proces-verbaal op te maken. De plaatselijke schoolkommissiën kunnen zulks doen, hetzij gezamenlijk als ligchaam, hetzij door een of meer leden uit haar midden. De scholen, waar lager onderwijs gegeven wordt, zoo openbare als bijzondere, zijn steeds toegankelijk voor al de in de lste alinea bedoelde autoriteiten. De onderwijzers zijn gehouden hun de verlangde inlichtingen te geven omtrent de school en het onderwijs. Weigering in dezen wordt gestraft met eene boete van ƒ 25, of gevangenisstraf van drie dagen en bij herhaling telkens met beide straffen te zamen. Art 42. De plaatselijke schoolkommissiën houden een naauwkeurig toezigt op alle scholen binnen haar ressort, waar lager onderwijs gegeven wordt; bezoeken die ten minste eens om de twee maanden, hetzij gezamenlijk, hetzij door kommissiën uit haar midden; zorgen, dat de verordeningen op het lager onderwijs stipt nagekomen worden; houden aanteekening van het onderwijzend personeel, van het getal leerlingen en van den staat van het onderwijs; doen jaarlijks vóór den lsten ± ebruarij aan den Inspekteur een beredeneerd verslag van den toestand van het onderwijs; deelen dezen de belangrijke veranderingen mede, die het schoolwezen heeft ondergaan; geven hein alle inlichtingen, die hij verlangt; verleenen bijstand aan de onderwijzers, die hare voorlichting, hulp of medewerking vragen; en beijveren zich den bloei van het onderwijs naar vermogen te behartigen. Art. 43. De inspekteurs zorgen voortdurend bekend te blijven met den toestand van het schoolwezen in hun ressort; bezoeken •N° 81. twee malen 's jaars alle scholen in hetzelve, waar lager onder!JS gegeven wordt, en houden van dat schoolbezoek naauwkeung aanteekening ; zorgen, dat de verordeningen op het laser teur^bela t nageko"e» worden; verstrekken aan den Direkteur, belast met de zaken van het onderwijs, alle inlichtingen f hü verlangt en geven hem kennis van al wat hun bii het schoolbezoek belangrijks is voorgekomen; doen aan dezen de voorstellen, d,e zij in het belang van het onderwijs achten behaitigen de belangen der onderwijzers en verleenen hun dé noodige hulp e„ medewerking, en gedragen zich overigens naï van hlttnd^ Z^™^' ^ ZakeQ derwjj^biedt Vering l^Mei"el Gerede" Titel VI. Overgangs-bepahngen. van dit Reglement wettig in die betrekkind Mer lug tre(ïen " - t ■i £«. air™ dt1iït1I2°rkKi!erllr:» öLstr s z hoofdonderwijzeres. 6 akte" Van bekwaamheid als De ondermeesters en kweekelino-m, ri;„ ^ , T 1868 den ouderdom van 18 jaren hehhen ï, t/ JanuariJ voor ultimo December 1869 een voldoend reikt'z,Jn verpllg» C r %*sss ssss tip™- II. Te bepalen: Deze verordening treedt in werkin» nn i o - , Alle met den inhoud harer bepalingen striidi ^ -S68, en besluiten worden hierbij ingetrokken. lng6n N° 81. En opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende, zal deze in het staatsblad van Nederlandsch-Indie geplaatst en, voor zooveel noodig, in de Inlandsche en Chinesche talen aangeplakt worden. Gelast en beveelt voorts, dat alle hooge en lage kollegiën en ambtenaren, officieren en justicieren, ieder voor zooveel hem aangaat, aan de stipte naleving dezer de hand zullen houden, zonder oogluiking of aanzien des persoons. Gedaan te Batavia, den 7den Julij 1868. P. MIJER. De Algemeene Secretaris , Wattendorff. Uitgegeven den zestienden Julij 1868. I)e 1 ste Gouvernement* Sekretaris, Van Harencakspel. 88. LAGER ONDERWIJS voor EUROPEANEN en met dezen GELIJKGESTELDEN in NEDERLANDSCH—INDJE. Reorganisatie van dat onderwijs. Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indie, van den Iden Julij 1868, no. 6. Gelezen de missives: a. van den Minister van Koloniën, van 13 Februarii en 9 Maart 1867, Lt. Aaz, nos 84/196 en 19/326, en van 17 Maart 1868, Lt. Aaz., en J, no. 27/381; b. enz.; De Raad van Nederlandsch-Indie gehoord; Is goedgevonden en verstaan : Eerstelijk: Krachtens magtiging en, voor zoo veel noodiV onder nadere goedkeuring des Konings: a. enz. b. met intrekking van - alle daarmede strijdige bepalingen en van alle besluiten nopens de standplaatsen' en bezoldigingen der onderwijzers, vast te stellen de aan dit besluit gehechte bepalingen ter regeling van de klassen en de bezoldigingen der onderwijzers aan de openbare lagere scholen in NederlandschIndie; c. te bepalen, dat rallen worden in dienst gesteld drie inspekteurs van het lager onderwijs voor Europeanen en met dezen gelijkgestelden in Nederlandsch-Indie, ieder op eene bezoldiging van ƒ 600 's maands, met twee driejaarlijksche verhoogingen van/100 tot een maximum van ƒ 800 's maands. Ten ticeede: Vast te stellen de aan dit besluit gehechte programma s voor de examens ter verkrijging van akten van bekwaamheid tol het geven van lager onderwijs. Ten derde: Voor zooveel noodig, onder nadere goedkeuring des Konings vast te stellen het aan dit besluit gehecht reglement van orde, lucht en beheer voor de openbare lagere scholen in Nederlandsch-Indie. Ten vierde: Als een gevolg van het bepaalde bij artikel 2 van de bepalingen ter regeling van de klassen en debezoldiginqen der onderwijzers aan de openbare lagere scholen in Nederlandsch-Indie aan te teekenen, dat als hoofdscholen beschouwd en mitsdien N° 82. onder de leiding van onderwijzers der Ie klasse gesteld worden de le, 2e en 3e openbare lagere scholen te Batavia, Samarang en Soerabaija, de le openbare lagere scholen te Soerakarta en Padang, en de openbare lagere school te Amboina. Ten vijfde: Met intrekking van artikel 2 der resolutie van 27 Februarij 1832, no. 12, (Staatsblad 1854», no. 88,) den direkteur van onderwijs , eeredienst en nijverheid te magtigen, tot het benoemen en ontslaan van de kweekelingen en onderwijzers der derde klasse bij het openbaar lager onderwijs voor Europeanen en met dezen gelijkgestelden in Nederlandsch-Indie. Ten zesde: Te bepalen: Tot schorsing der onderwijzers en kweekelingen bij het openbaar lager onderwijs zijn bevoegd : op Java en Madura, de direkteur van onderwijs, eeredienst en nijverheid en, onder diens nadere goedkeuring, de inspekteur van het onderwijs; op de buitenbezittingen, de in de voorgaande alinea genoemde autoriteiten, alsmede, in dringende omstandigheden , de hoofden van gewestelijk bestuur, onder nadere goedkeuring van den direkteur voornoemd. - De schorsing geschiedt uiterlijk voor drie maanden met geheel of gedeeltelijk verlies van inkomsten, ter beoordeeling van den direkteur van onderwijs, eeredienst en nijverheid. Ten zevende: Nederlandsch-Indie te verdeelen in drie inspektieafdeelingen voor het lager onderwijs, en die afdeelingen zamen te stellen uit de navolgende gewesten, als: de eerste uit: Batavia, Bantam, Krawang, Preanger-Regentschappeji, Cheribon, Palembang, Banka, Riouw, Benkoelen en Sumatra's Westkust; de tweede uit.- Samarang, Pekalongan, 'lagal, Banjoemas, Bagelen, Kadoe, Djokdjokarta, Soerakarta, Madioen, Kediri, Rembang, Japara en de Zuider- en Ooster-afdeeling van Borneo; de derde uit: Soerabaija, Pasoeroean, Probolingo, Bezoeki, Banjoewangi, Madura, Celebes en onderhoorigheden, Menado, Amboina, Ternale en Timor; zullende de voor die afdeelingen aan te wijzen iuspekteurs wpektivelijk gevestigd zijn te Batavia, Samarang en Soerabaija. N° 82. Ten achtste: Te bepalen, dat do maatregelen, in art. 1 § b en c en in de artikelen 2 tot en met 7 van dit besluit bedoeld, te gelijk met het reglement op het lager onderwijs, vastgesteld bij de ordonnancie van heden, (Staatsblad no. 81,) en dus met 1°. September 1868 in werking treden. Ten negende: Enz. Afschrift, enz. Ter ordonnancie van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indie: De Algemeene Sekretaris, Wattendorff. Uitgegeven den zestienden, Julij 1868. De 1 sle Gouvernements Secretaris, Van Harencaespel. BEPALINGEN ter regeling van de klassen en de bezoldigingen der onderwijzers aan de openbare lagere scholen in Nederla n dsch—In die. Art 1. De onderwijzers der openbare lagere scholen in A ederlandsch -Indiè worden verdeeld in drie klassen. Art. 2. Pot de eerste klasse behooren de onderwijzers bezittende eene nkte van bekwaamheid als hoofdonderwijzer' die uithoofde hunner dienstjaren en geschiktheid geplaatst zijn aan het hoofd der belangrijkste scholen voor het openbaar lager onderwijs in Nederlandse fi-Indü. Hun getal wordt bepaald op 12. ƒ 300 ^en'e'en eene vaste maandelijksche bezoldiging van Art. 3. Tot de tweede klasse behooren de onderwijzers bezittende eene akte van bekwaamheid als hoofdonderwijzer' welke aan het hoofd der overige scholen geplaatst of als eerste' hulp-onderwijzers op de scholen, in artikel 2 bedoeld werkzaam zijn. 7ij genieten eene vaste maandelijksche bezoldiging van J 200. Art. 4. lot de derde klasse behooren de overige onderwijzers, bezittende ten minste eene akte van bekwaamheid als hulp-onderwijzer. J 100 ^Gn'e^en eene vas*e maandelijksche bezoldiging van Wanneer twee of meer hulp-onderwijzers op eene school N0 82. ■werkzaam zijn, geniet de eerste, niet vallende in de termen van artikel 3, eene vaste maaridelijksche bezoldiging van ƒ 125. Een hulp-onderwijzer, die bij ontstentenis van eenen hoofdonderwijzer aan het hoofd eener school wordt geplaatst, zonder van eene akte van toelating als hoofdonderwijzer te zijn voorzien, geniet eene bezoldiging van 1 200.— 'smaands, zoolang hij aan het hoofd der school blijft. Art. 5. De onderwijzers genieten vrije woning of eene schadeloosstelling deswege van f 100.— 'smaands te Batavia, f 80.— 'smaands te Samarang en Soerabaija, en f 60.— 's mnands op de overige standplaatsen. Art. 6. De onderwijzers van de eerste en tweede klassen genieten vier traktements-verhoogingen. ieder van ƒ 75.— 'smaands. Deze traktements-verhoogingen worden telkens na ommekomst van een vijftal dienstjaren, alzoo na vijf, tien, vijftien en twintig jaren dienst in die klassen, verleend. Art. 7. De onderwijzers der derde klasse genieten twee traktements-verhoogingen ieder van f 30.— 'smaands, zonder meer. Deze traktements verhoogingen worden almede telkens na ommekomst van een vijftal dienstjaren, alzoö na vijf en iien jaren dienst in die klasse, verleend. Art. 8. Bij overgang tot eene hoogere klasse blijft men in het genot der traktements-verhoogingen, reeds ingevolge artikelen 6 en 7 verkregen, met dien verstande, dat nimmer meer dan vier traktements-verhoogingen genoten worden. Art. 9 Een onderwijzer der eerste of tweede klasse, teruggesteld wordende in de tweede of derde klasse, geniet van dat oogenblik af aan, alléén het traktement voor die klasse vastgesteld. In het genot der reeds toegekende verhoogingen blijft hij gehandhaafd. Art. 10. Een onderwijzer moet om de bepaalde traktementsverhoogingen te bekomen werkelijk vijf, tien, vijftien of twintig jaren hebben gediend. Onder de dienstjaren, voor de erlanging van de traktementsverhoogingen gevorderd , wordt niet berekend: a. de tijd met verlof buiten Nederlandsch-Indië doorgebragt; i. de tijd van verlof voor langer dan zes maanden binnen Nedèrlandscli—Indië doorgebragt; c. de tijd uithoofde van berispelijk gedrag onder suspensie doorgebragt; N° 82. d. de tijd op wachtgeld, non-aktiviteit of anderzins buiten betrekking doorgebragt. Art. 11. De onderwijzers, aan het hoofd eener school staande, genieten een tiende aandeel in de schoolgelden. Art. 12. De kweekelingen genieten eene bezoldiging niet minder dan ƒ 25.— en niet meer dan f 75.— 'smaands bedragende, te bepalen door den Direkteur, belast met de zaken van het onderwijs. Overgangsbepalingen. Art. 13. De thans in dienst zijnde onderwijzers treden dadelijk in het genot van de derde en vierde traktements— verhoogingen, waarop zij volgens het aantal volbragte dienstjaren in den Isten of 2den onderwijzersrang aanspraak hebben. Art. 14. De tegenwoordige verordening brengt geene vermindering te weeg in de bezoldiging, en evenmin in het totaal bedrag van de inkomsten, thans door de in dienst zijnde onderwijzers genoten. Vastgesteld bij besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlaudsck-Indië, van 7 Julij 1868, no. 6, (Staatsblad no. 82). Mij bekend: De Algemeene Sekretaris, Wattendorfï1. PROGRAMMA'S voor de examens ter verkrijging van akten van bekwaamheid tot het geven van lager onderwijs. A. voor hulponderwijzeres en hulponderwijzer. De vereischten zijn: le. Naauwkeurig en natuurlijk lezen met eene beschaafde uitspraak. De lezeres en lezer moeten daarbij blijken geven dat zij het gelezene verstaan; 2e. Het vervaardigen van een schoonschrift — groot, middelsoort en klein, — het laatste zoowel met eene loopende als staande hand. Rij het beoordeelen van het schrift wordt ook op dat der'opstellen gelet: 3e. Voldoende kennis van de rededeelen, van de woordvorming en vormverandering; bedrevenheid in het taal- en redekundig ontleden; bekendheid met de regels voor het plaatsen van de leesteekens en met die van de gebruikelijke spelling, alsmede bedrevenheid in de toepassing van beide; N® 8». 4e, Vaardigheid om zich, zoowel mondeling als schriftelijk, juist en gemakkelijk uit te drukken. Zij wordt beoordeeld: a. naar de wijze, waarop de vragen, in den loop van het examen gedaan, zijn beantwoord; b. naar een oi twee opstellen over onderwerpen, die verondersteld mogen worden aan de vervaardigers bekend te zijn; eenvoudigste meetkundige'ligchamen en der regtlijnige figuren, gepaard met de bedrevenheid in het mededeelen van deze kennis aan kinderen; 6e. Grondige bedrevenheid in de vier hoofdbewerkingen der rekenkunst, zoowel met gewone en tiendeelige breuken, als met geheele getallen, en daarenboven vaardigheid in de toepassing der hoofdregels bij de schriftelijke oplossing van vraagstukken en bij het rekenen uit het' hoofd. Naauwkeuri|e bekendheid met het tegenwoordige stelsel van munten, maten en gewigten, en met die maten en gewigten zelve. De hulponderwijzers moeten tevens kennis hebben van de leer der evenredigheden, en in staat zijn om eenvoudige vraagstukken, steunende op die leer, vlug en naauwkeurig op te lossen; 7e. AJgemeene kennis van de oppervlakte der aarde en van de staatkundige aardrijksbeschrijving van Europa; eene bekendheid met Nederland em zijne bezittingen, die meer tot in bijzonderheden afdaalt; een en ander verkregen ook door het gebruik van globe en landkaarten; 8e. Bekendheid met de hoofdpunten der geschiedenis in 't ajgemeen en met die des vaderlands in 't bijzonder, vooral gedurende de laatste eeuwen; 9e. Eenige bekendheid met dieren, planten en delfstoffen en met de algemeene natuurkundige eigenschappen der ligchamen; 10e. Kennis van het notenschrift en de toonschalen, voor zoover die noodig is voor het schoolonderwijs in het zingen: 11e. Duidelijke begrippen: a. van klassikaal'onderwijs ; b. van de gepaste middelen, waardoor orde en tucht in de school worden gehandhaafd; • C;Tv?n,de tegenwoordige inrigting van het lager schoolwezen m Nederland. B. VOOR HOOFDONDERWIJZERES. De vereischten zijn: le. Naauwkeurig en natuurlijk lezen met eene beschaafde uitspraak. De lezeres moet daarbij blijken geven dat zii het gelezene verstaat; J N» 81 2e. Het vervaardigen van een schoonschrift — groot, middelsoort en klein, — het laatste zoowel met eene loopende als staande hand. Bij het beoordeelen van het schrift wordt ook op dat der opstellen gelet; 3e. Eene meer grondige kennis van de rededeelen, de woordvorming en vormverandering, dan bij het examen van de hulponderwijzeres verlangd wordt; bedrevenheid in het taal- en redekundig ontleden ; bekendheid met de regels voor het plaatsen van de leesteekens en met die van de gebruikelijke spelling, alsmede bedrevenheid in de toepassing van beide; eenige bekendheid met de voornaamste regels der woordvoeging en met de voortbrengselen der nieuwere Nederlandsche letterkunde; ie. Vaardigheid om zich zoowel mondeling als schriftelijk juist en gemakkelijk uit te drukken. Zij wordt beoordeeld: a. naar de wijze, waarop de vragen, in den loop van het examen gedaan, zijn beantwoord; b. naar een of twee opstellen over opgegeven onderwerpen; 5e. Kennis der eenvoudigste meetkundige ligchamen en der regtlijnige figuren, gepaard met bedrevenheid in het mededeelen dezer kennis aan kinderen; 6e. Grondige bedrevenheid in de vier hoofdbewerkingen der rekenkunst, zoowel met gewone en tiendeelige breuken als met geheele getallen; en daarenboven vaardigheid in de toepassing der hoofdregels bij de schriftelijke oplossing van vraagstukken en bij het rekenen uit het hoofd. Naauwkeurige bekendheid met het tegenwoordige stelsel van munten, maten en gewigten, en met die maten en gewigten zelve. De hoofdonderwijzeressen moeten tevens voldoende kennis hebben van de leer der evenredigheden, en in staat zijn om eenvoudige vraagstukken, steunende op die leer, vlug en naauwkeurig op te lossen; 7e. Algemeene kennis van de oppervlakte der aarde en van de staatkundige aardrijksbeschrijving der werelddeelen; eene bekendheid met Nederland en zijne bezittingen, die meer tot bijzonderheden afdaalt; eenige bekendheid met de hoofdpunten der wis- en natuurkundige aardrijksbeschrijving; alles verkregen ook door het gebruik van globe en landkaarten; 8e. Bekendheid met de hoofdpunten der geschiedenis in het algemeen in hun onderling verband en met die des vaderlands in het bijzonder, vooral gedurende de laatste eeuwen ; 9e. Voldoende bekendheid met de dieren, planten en delfstoffen en met de algemeene natuurkundige eigenschappen der ligchamen: No 82. 10e. Bekendheid met het notenschrift en de toonschalen; zoo ver die noodig is voor het schoolonderwijs in het zingen, 11e. Duidelijke begrippen: a. van de wijze, waarop het schoolonderwijs, onder het aanleeren van gepaste en nuttige kundigheden, dienstbaar kan worden gemaakt aan de ontwikkeling van de verstandelijke vermogens der kinderen en hunne opleiding tot alle christelijke en maatschappelijke deugden; b. van klassikaal onderwijs; c. van de verschillende leerwijzen in 't algemeen; d. van de leerwijze voor elk vak in 't bijzonder; e. van de gepaste middelen, waardoor orde en tucht in de school worden gehandhaafd; f. eenige bekendheid met de geschiedenis van de opvoeding en het onderwijs, vooral in ons vaderland, en met die van het Nederlandsche schoolwezen sedert het laatst der vorige eeuw. C. VOOU HOOFDONDERWIJZER. De vereischten zijn: le. Naauwkeurig en natuurlijk lezen met eene beschaafde uitspraak. De lezer moet daarbij blijken geven dat hij het gelezene verstaat; 2e. Het vervaardigen van een schoonschrift — groot, middelsoort en klein, — het laatste zoowel met eene loopende als staande hand. Bij het beoordeelen van het schrift wordt ook op dat der opstellen gelet; 3e. Eene grondige kennis van de rededeelen, van de woord vorming en vormverandering; bedrevenheid in het taal- en redekundig ontleden; bekendheid met de regels voor het plaatsen van de leesteekens en met die van de gebruikelijke spelling, alsmede bedrevenheid in de toepassing van beide; bekendheid met de voornaamste regels der woordvoeging en met de beteekenis en kracht der woorden ; eenige bekendheid met de voornaamste voortbrengselen der Nederlandsche letterkunde; 4e. Vaardigheid om zich zoowel mondeling als schriftelijk juist en gemakkelijk uit te drukken. Zij wordt beoordeeld: а. naar de wijze, waarop de vragen , in den loop van het examen gedaan, zijn beantwoord; б. naar een of twee opstellen over opgegeven onderwerpen; 5e. Kennis 'van de meetkundige ligchamen en van de regt- en kromlijnige figuren, gepaard met bedrevenheid ia het mededeelen van die kennis aan kinderen: 6e. Grondige kennis van de leer der evenredigheden, vaardigheid in hare toepassing op vraagstukken uit het dagelijksch N« 82. leven; grondige bekendheid met het trekken van den vierkantsen kubuswortel uit geheele en gebroken getallen; kennis van de eigenschappen der reken- en meetkundige reeksen; 7e. Grondige kennis zoowel van de hoofdpunten der wis-en natuurkundige aardrijksbeschrijving, als van de staatkundige der verschillende werelddeelen. Het moet blijken, dat de onderwijzer die kennis vooral door het gebruik der aardglobe en van kaarten heeft verkregen, zoodat het beeld van de oppervlakte der aarde en de betrekkelijke ligging van landen, zeeën enz., hem klaar en levendig voor oogen staan. In het schetsen van kaarten uit de vrije hand mag hij niet onbedreven zijn; 8e. Bekendheid met de hoofdpunten der algemeene en vooral der vaderlandsche geschiedenis in hun onderling verband, alsmede bekendheid met de hoofdtrekken derinrigting van het Staatsbestuur in ons vaderland sedert de tweede helft der 16de eeuw. 9e. Bekendheid met eenige voorname verschijnselen uit de bewerktuigde en onbewerktuigde natuur; 10e. Kennis van het notenschrift, de toonschalen en akkoorden, zoo ver die noodig is om grondig onderwijs in het zingen te geven; 11e. Duidelijke begrippen: <z. van de wijze, waaarop het schoolonderwijs, onder het aanleeren van gepaste en nuttige kundigheden, dienstbaar kan worden gemaakt aan de ontwikkeling van de verstandelijke vermogens der kinderen en aan hunne opleiding tot alle christelijke en maatschappelijke deugden; b. van klassikaal onderwijs; c. van de verschillende leerwijzen in 'talgemeen; d. van de leerwijze voor elk vak in 't bijzonder; e. van de gepaste middelen, waardoor orde en tucht in d« school worden gehandhaafd ; ƒ. eenige bekendheid met de geschiedenis van de opvoeding en het onderwijs, vooral in ons vaderland, en met die van het Nederlandsche schoolwezen sedert het laatst der vorige eeuw. D. VOOR ONDERWIJZER EN ONDERWIJZERES IN DE VAKKEN, VERMELD ONDER LITT. K P VAN ART. 1 VAN HET REGLEMENT OP HET LAGER ONDERWIJS, (STAATSBLAD 1868, NO. 81). De vereischten zijn: A. Betrekkelijk <le levende talen: a. eene goede uitspraak der taal, waarin het examen wordt afgelegd; b. vaardigheid in het overzetten uit en in die taal; In plaats hiervan wordt voor den huisonderwijzer of de hui»- NO 8a. onderwijzeres, die vreemdeling is en slechts ééne taal spreekt, overbrenging van poèzij in proza en het maken van een opstel gevorderd; c. kennis van de gronden der spraakkunst; d. eenige vaardigheid in liet spreken dier taal; B. Betrekkelijk de wiskunde: a. grondige bedrevenheid in de beginselen der stelkunst tot en met de leer der vierkants-vergelijkingen, daaronder begrepen de leer der wortelgrootheden en der gewone logarithmen; b. vaardigheid in de oplossing van stelkunstige vraagstukken; c. grondige bekendheid met de beginselen der vlakke meetkunst tot aan de ligging en snijding der vlakken; d. toepassing van die kennis bij de oplossing van eenvoudige meetkunstige werkstukken; C. Betrekkelijk de landbouwkunde. a. kennis van den aard en de zamenstelling der gronden ; b. van de grondverbetering in het algemeen, alsmede van de meststoffen en hare verzameling, bewaring en gebruik; c. van de planten- en dierenwereld en van de natuurverschijnselen, voor zoover zij van invloed zijn op den landbouw; JD. Betrekkelijk de gymnastiek: a. theoretische kennis; b. praktische bedrevenheid, bepaaldelijk in de nuttige ligchaamsoefeningen; E. Betrekkelijk het teekenen: a. bekendheid met de verschillende methoden van het onderrigt in het handteekenen; l. praktische bedrevenheid in het teekenen naar voorbeelden en voorwerpen; c. kennis van de beginselen der perspektief; F. Betrekkelijk de handwerken voor meisjes: a. bedrevenheid in nuttige handwerken, als naaijen, breijen, stoppen, mazen enz.; h. bedrevenheid in fraaije handwerken, als: borduren, enz.
8,826
MMKB07:001672037:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,859
Weekblad van het regt; verzameling van regtszaken, bouwstoffen voor wetgeving, mengelwerk, jrg 21, 1859, no. 2057, 05-05-1859
null
Dutch
Spoken
7,984
13,867
Donderdag, 5 Mei 1859. N°. 2057. WEEKBLAD VAN HET REGT. REGTSUNIEK NIEUWS- EN ADVERTENTIE-BLAD. EEN-EN-TWINTIGSTE JAARGANG. ET VERIFA5. Dit blad verschijnt geregeld twee malen per week. Prijs per jaargang fl. 20; voor de buitensteden, frank per post, met fl. 1.20 verhooging. — Prijs der advertenties, zonder het zegelrecht, 20 cents per regel — Bijdragen, brieven, enz., behalve van de III gewone correspondenten, frank. HOOGE RAAD DER NEDERLANDEN. Hamer van Strafzaken. Zittingen van 29 Maart, 4 en 19 April 1859. Voorzitter, Jhr. Mr. B. van den Velden. Personele belasting. — Vervolging. — Hoofd-administratie. — volmacht. Kan in belastingzaken een middel van cassatie worden ontleend aan de erkentenis van den rijks-advokaat, waarvan acte is verleend in het proces-verbaal der teregtzitting, wanneer het veroordeelend arrest hetgeen erkend is niet als bewezen heeft aangenomen ? — Neen. Kan de toestemming, bedoeld bij art. 51 der wet van 29 Maart 1833 (Stbl. n°. 4), thans, op volmacht der hooft-administratie, bevoegdelijk worden verleend door den provincialen directeur der belastingen, ofschoon in dit door geen latere wet gewijzigde artikel alleen wordt gesproken van den gouverneur der provincie ? — Ja. Wordt in dit artikel bedoeld een speciale volmacht voor iedere zaak, of kan een algemene volmacht worden verleend bij administratief voorschrift, waarvan voldoende blijkt, als is gedagvaard ten name van den minister van Financiën ? — In laatstgenoemden zin beslist. Art. 51, al. 1, der wet van 29 Maart 1833, houdende de bepalingen op het personeel, door geen latere wet afgeschaft of gewijzigd, zodat: "De vervolgingen voor de Regtsbanken zullen niet mogen worden begonnen, dan niet toestemming der hoofd-administratie of, op provinciaal verlof volmagt, van den gouverneur der provincie. Vervolgd voor de Regtsbank te Haarlem, ter zake aan overtreding der wet op het personeel, ontleende een exceptie leent een ontbreken der toestemming van de hoofd-administratie, of welke exceptie werd toegelicht door den advocaat Mr. J. van S. Mulder, die daarna de cassatie met meer ter sprake kwam. De Regtsbank verwierp deze exceptie, op grond, dat in de acte van dagvaarding, welker echtheid met was betwist, voorkwam, dat de actie was ingesteld ter vordering van den minister van Financiën en ter vervolging van den provinciaal directeur der belastingen in Noordholland, waaruit voldoende zoude blijken, dat de toestemming der hoofd-administratie hier aanwezig was. In appel werd het nimium nimium verleend aan den raadsman van den appeler; terwijl acte werd verleend van het averu van den adjunct-rijks-advokaat, Mr. J. C. de Koning: "dat noch de minister van financiën, noch door de commissaris des Konings in de provincie Noordholland bevoegd is de procedure aan te tonen, maar dat de provinciale directeur wel bevoegd is dat te doen. Deze erkentenis werd geheel in het midden gelaten bij het arrest aan het Hof in Noordholland van 7 Dec. 1858, houdende bevestiging aan het vonnis, en ten aanzien der exceptie werd alleenlijk overwogen: "dat de introducerende dagvaarding is gedaan ter vordering van de Minister van Financiën en ter vervolging van de provinciale directeur van Noordholland; dat hieruit blijkt (tot bewijs der vervalstheid dier ermelding) dat deze vervolging is begonnen met toestemming der hoofd-administratie en dus voldaan is aan art. 51." Tegen dit arrest voorziening in cassatie. Ten dage dienende werd door de advocaat van de req., Mr. A. A. de Pinho, als enige middel voorgesteld en ontwikkeld: Schending van art. 51 der wet van 29 Maart 1833 (Stbl. nr. 4) als aanklager in verband met verkeerde toepassing van art. 1907 aan ' en ' , omdat de ten deze ingestelde fiscale uitgevoerde ontvankelijk verklaard, ofschoon door de erkentenis van de SV. advocaat "duits vaststond, dat noch door de minister van Financiën noch door de commissaris des Konings in de provincie Noordholland magheiliging is verleend tot het aanvangen dezer procedure, maar dat uiteindelijk is begonnen door de provinciale directeur. Mr. Kasbboom stelde bij zijn conclusie, in deze reed, genoegden, op den voorgrond, dat het cassatie-middel eigenlijk moest afstuiten op het feit, hoezeer dan ook in strijd met de wet, dat de procedure is begonnen met toestemming der hoofd-administratie. Vervolgens echter werd door hem in het breede betoogd, dat voor het geval, dat de erkentenis van de rijks-advokaat in cassatie nog aanmerking kon komen, de provinciale directeur wel degelijk moest worden geacht tot de door hem, op volmacht der hoofdadministratie, gegeven machtiging tot vervolging. Geheel in overeenstemming met deze conclusie, wees de Hooge Raad het navolgend arrest: De Hooge Raad enz., Wat betreft het aangevoerde middel van cassatie: Overwegende, dat bij het beklaagde arrest op de door de req., nu beschuldigde, beweerde niet-ontvankelijkheid des eischers is beslist, dat de introductieve dagvaarding is gedaan ter vordering van Zijne Excellentie de minister van Financiën en ter vervolging van de provincialen directeur der directe belastingen, in- en uitgaande regten en accijnzen in Noordholland; en dat hieruit voldoende blijkt (althans totdat de valseheid dier vermelding in de dagvaarding wordt bewezen), dat deze vervolging is begonnen met toestemming der hoofd-administratie; O., dat dus met de daad is uitgemaakt, dat de vervolging was begonnen met toestemming der hoofd-administratie, en dat, dit zijnde, hieruit is afgeleid, dat daardoor is voldaan aan de bepalingen van art. 51 der wet van den 29 Maart 1833 (Stbl. n°. 4); O., dat, voor zoverre niet tegengesteld aan deze beslissing in cassatie met grond zou kunnen worden beweerd, dat hier noch door de minister van Financiën, noch door de commissaris des Konings in Noordholland machtiging is verleend tot het aanvangen deze procedure, maar dat deze uitsluitend is begonnen door de provincialen directeur, art. 51 der wet van den 29 Maart 1833 (Stbl. n°. 4) ook de vervolging toelaat met toestemming, op volmacht van de hoofd-administratie, van de gouverneur der provincie; O., te dien aanzien, eensdeels, dat de gouverneurs der provincies tijdens de daarstelling der wet van 1833 waren belast met de leiding van het bestuur der directe belastingen, in- en uitgaande regten en accijnsen in de provincies, en dat het dus kennelijk is in die betrekking, dat aan de gouverneur der provincie het verlenen van toestemming, als hier bedoeld, werd opgedragen; O., dat hieruit dan ook tevens volgt, dat, terwijl thans, ten gevolge van nadere organisatie, de leiding van het bestuur der gezegde belastingen in de provincies is opgedragen aan provincialen directeurs, de bevoegdheid tot het verlenen der bedoelde toestemming moet worden geacht naar de wil van de wetgever zelf te zijn overgegaan op die directeurs; O., anderdeels, met betrekking tot het beweren, dat hier de volmacht van de directeur ontbreken, dat die bij administratief voorschrift of verordening kan zijn gegeven, en ook, waar de vervolging door de zorg van de hoofd-ambtenaar der administratie in de provincie, en alzoo onder het oog van de hoofd-administratie, plaats heeft, waar voorts de req. De leer, in deze uitspraak gehuldigd, schijnt aan gegrondede bedenkingen onderhevig. Men vraagt zich af, of de even betwiste als betwiste regel: cessante legis causa cessat effectus, niet ten grondslag ligt aan de beslissing, dat een bevoegdheid, vroeger bij de wet gegeven aan de gouverneurs der provinciën, omdat zij hadden de leiding van het beheer der belastingen binnen hun ressort, hun nu, bij het onveranderen der wet, is ontnomen en opgedragen aan anderen, omdat zij die leiding niet meer hebben, en dit te vroeger, daar die nieuwe organisatie niet is een uitvloeisel van een latere wet, maar van Koninklijke besluiten, waarvan nimmer enige afkondiging is geschied. De leer van dit arrest gaat veel verder dan het antecedent, waarop de heer advocaat-general zich bij zijn conclusie beriep. Het arrest van 2 Jan. 1849 (Wetspraak, XXXII, § 39) maakt alleen uit, dat de verandering van de benaming en de titulatuur van den hoofdambtenaar, aan wien hij de wet zekere bevoegdheid wordt toegekend, geen aanleiding kan geven hem die bevoegdheid te ontzeggen, als hij dezelfde ambtsbetrekking uitoefent onder een anderen naam. Die beslissing schijnt volmaakt juist. Niemand zal betwisten, dat bijvoorbeeld de commissarissen des Konings zijn onbevoegd tot handelingen, aan de gouverneurs die nieuwe naam droegen. Maar een geheel andere vraag is het, of, bij het voortbestaan van dezelfde ambten, hun die deze vervullen, een deel hunner attributen kan geacht worden te zijn ontnomen, omdat het motief, uit hoofde waarvan de vroegere wet hun die opdroeg, door de latere Koninklijke verordeningen, welker rechtsgeldigheid niet wordt betwist, is komen te vervallen. Geen zucht tot napleiten, waartoe overigens de verzoeking voor den advocaat, wien in de rechtzaal geen repliek vrijstaat, wel eens groot is, maar het belang der zaak noopt mij tot het aanvoeren van deze dubia, die ik volgaarne aan beter oordeel onderwerp. A. A. de plak. ARRONDISSEMENTS-REGTBANKEN. ARRONDISSEMENTS-REGTBANK TE ALKMAAR. Hamer van Strafzaken. Zitting van den 18 Januarij 1859. Voorzitter, Mr. J. A. Kluppel. Valsche eed. De Rechtbank enz., Gezien de dagvaarding, waarbij J. Hartog, volgens zijn opgave ondertussen een-en-zestig jaar, geboren te Oosterwijk, wonende te Alkmaar, van beroep koopman, is geroepen ter openbare terechtzitting dezer Rechtbank van 18 Jan. 1859, beklaagd van zich schuldig gemaakt te hebben aan het ter openbare terechtzitting van het Kantongerecht te Alkmaar van 20 Oct. 1858, in een tussenvoorval tussen hem, als beschuldigde, en zijn vroegere dienstbode R. Verbeek, als eiser, een vordering van ƒ7.30, als verschuldigde loon, in strijd met de waarheid en ter kwade trouw afleggen van de eed, hem bij vonnis van genoemd Kantongerecht dd. 29 Sept. 1858 opgedragen, dat de eiser het haar competerende loon over Mei, Juni en Juli van dat jaar had ontvangen en hij de nu nog door haar gevorderde som van ƒ7.30 niet meer aan haar verschuldigd was; Gezien en gehoord het requisitoir van de heer officier van justitie, dat de Rechtbank de beschuldigde zal schuldig verklaren aan het feit, hem bij dagvaarding te laste gelegd, en veroordeelen tot een gevangenisstraf van een jaar, te ondergaan in eenzame opsluiting, geldboete van ƒ100 en ontzetting van de rechten, in art. 8 der wet van 29 Juni 1854 (Stbl. n°. 102) opgenoemd, voor den tijd van tien jaren, en in de kosten enz.; Overwegende, dat uit de verklaringen der zes voorgeschreven getuigen de antwoorden van de beschuldigde in de rechter en het verlede aangehaald proces-verbaal van het verhandelde ter terechtzitting van het Kantongerecht te Alkmaar van 20 Oct. 1858, beschouwd in derzelfde onderlinge verband, is gebleken, dat de eerste getuige R. Verbeek als dienstbode, gehuurd tegen een loon van ƒ40 in het jaar of ƒ10 in het vierde jaar, met Mei 1858 ten huize van de beschuldigde is komen inwonen; dat, wegens onaangenaamheden van verschillenden aard, bij name de slechte behandeling, door dat meisje aldaar ondervonden haar ouders, de vijfde en zesde getuigen, wonende te Hoorn, opvolgende haar daar hebben bezocht en beiden voor haar de dienst hebben opgezegd tegen Augustus; dat intussen zij van de beschuldigde op haar loon in mindering heeft ontvangen eens ƒ1 en later ƒ2, terwijl zij had voorgeschoten dertig centen aan briefporten, op sabbath-dagen betaald en melk, alzoo totaal ƒ2.70; dat kort vóór haar vertrek zij zich heeft verhuurd als dienstbode bij M. E. Toepoel, vrouw van P. Horus, te Alkmaar, de tweede getuige; dat op den 25 Juli 1858, zijnde St.-Jacobsdag, volgens het plaatselijk gebruik verhuurdag voor dienstboden, zij de dienst heeft verlaten, na alvorens namens haar meesteresse van haar nieuwe meesteresse, de tweede getuige, vergunning te hebben gevraagd om tot 1 Aug. bij eerstgenoemde te mogen blijven, welke deze weigerde, en toen wegens haar vertrek door haar meester het haar nog toekomende loon, ten bedrage van ƒ7.30, haar is geweigerd en niet uitbetaald is geworden; dat, bij de voortdurende weigering tot die betaling, later onder voorwendsel van den beklaagde, dat hij haar betaald zoude hebben, zij zich heeft gewend tot den procureur Cohk Stcart, en althans de beklaagde door haar voor het Kantongerecht te Alkmaar is geroepen, eerst om te worden gehoord op haar verzoek om gratis tegen hem te mogen procederen, daarna om zich te zien en hooren gedoemd tot betaling van het haar verschuldigde restant loon; dat in die procedure, bij interlocutoir vonnis, gewezen den 29 Sept. 1858 de beklaagde, toen gedoemd, is opgedragen op de vordering der eerste getuige toegeefsel te moeten eisen, de eed: dat de eischeresse het haar competerende loon over Mei, Juni en Juli 1858 geheel (van hem toegeefsel) heeft ontvangen en hij (gedoemd) de nu nog door haar gevorderde som van ƒ7.30 niet meer aan haar (eischeresse) verschuldigd is; en dat de gedoemd, ofschoon wetende, dat hij die schuld, wier wettigheid hij niet had bestreden, zelfs niet op grond van het vertrek der eischeresse op 25 Juli niet had betaald en geweigerd had te betalen te mogen alle goede trouw aan, met het doel om zich voor een kwaad doel; betaling te vrijwaren, dus wetende en willende, wat hij deed dien poos loof of colonel nog niet had betaald, heeft geheel ter kwade trouw getuigt. Ter openbare terechtwijzing van den 5 Oct. 1858 steeds volgehouden hebbende, wat hij ook thans in dezen geraakte heeft gebracht, lang vóór haar vertrek de geheele ƒ10 had voldaan. Ondanks dat door dit een en ander het overtuigend en wettig bewijs is geleverd van het feit, den beklaagde. ARRONDISSEMENTS-REGTBANK TE ZWOLLE. Raadkamer van den 27 Januarij 1859. Voorzitter, Mr. B. W. A. E. Baron Sloet tot Oldenbusk. Gewelddadige wegvoering (kinderen) van jonge kinderen uit het ouderlijk huis door derden, doch op last en met medewerking van den vader. Zaak te Kuinre (1). In deze is door het Openbaar Ministerie genomen het volgende requisitoir tot regtsingang: De officier enz., Gezien de processen-verbaal, door de burgemeester der gemeente Kuinre in datum 30 Dec. 11. en 1 dezes opgemaakt, en de daarbij gevoegde informatie, naar aanleiding van den inhoud dier processen-verbaal voorloopig ingewonnen ten laste van: 1°. J. van der Vegt, volgens zijn opgave oud zes-en-veertig jaar, arbeider; 2°. T. Attinga, weduwe van G. van der Vegt, volgens haar opgave oud twee-en-zeventig jaar, zonder beroep; 3°. J. van der Vegt, volgens haar opgave oud twee-en-veertig jaar, zonder beroep; 4°. H. J. Meijer, echtgenote van J. van der Vegt, volgens haar opgave oud acht-en-dertig jaar, arbeidster, geboren te Wolvega; 5°. J. B. Buter, volgens zijn opgave oud acht-en-veertig jaar, Roomsch-Katholiek pastoor, en 6°. A. van der Vegt, volgens zijn opgave oud acht-en-dertig jaar, van beroep kastelein, allen wonende te Kuinre; Overwegende, dat daaruit hij voldoende aanwijzing blijkt, dat op 29 Dec. 1858, des avonds circa zes uur, te Kuinre van twee kinderen, beiden van het mannelijk geslacht, is bevallen P. H. Groen Reintjes, echtgenote van A. van der Vegt, waaromtrent de ouders, uit aanmerking hunner verschillende geloofsbelijdenis, waren overeengekomen, dat een dier kinderen in de Roomsch-Katholijke en het andere in de Protestantsche kerk zoude worden gedoopt; dat, met het bepaalde doel om die overeenkomst in de gevolgen te keeren, en even daardoor de ouderlijke macht te ondermijnen en te niet te doen, de beide eerste verdachten, in den avond ruim zes uur van 30 Dec. 1858, in de woning der genoemde echtelieden, en wel in de kamer, waar de kraamvrouw des tijds te bed lag, zijn gekomen, al vloekende en razende, tevens onder het uiten van bedreigingen, waaronder het zeggen van de eerste verdachte aan A. van der Vegt: "laat je niet langer bedonderen, neem het kind, of ik zal het grijpen," - die kinderen, waarvan inmiddels het één aan de baker A. ter Wolde was ontnomen, en het andere met geweld van de moederlijke borst was gescheurd, hebben weggenomen, buiten der ouderen tegenwoordigheid naar onderscheiden woningen te Kuinre gebracht, dezelve gedurende korteren of langeren tijd aldaar wederhuiselijk in bewaring opgenomen of doen opnemen, en dus doende de voortuin hebben verheeld, zodat eerst omstreeks elf uur van die. avond de kinderen, door tussenkomst van andere personen, zijn opgespoord en aan de ouderlijke woning teruggeleid geworden; O., dat te die aanzien meer bepaaldelijk is gebleken, dat de beide bedoelde kinderen zijn gebracht, eerst door de beide eerste verdachten naar de woning van de verdachte J. van der Vegt, toen door de eerste en derde verdachte naar de woning van de eerste verdachte J. van der Vegt, en later, na eenigen tijd toevijlend, door dezelfde verdachten, nu vergezeld door de verdachte H.J. Meijer, van daar naar de Roomsch-Katholieke kerk te Kluizen, waar dezelfde zijn gedoopt, na afloop van welke plegtigheid de kinderen door de eerste en vierde verdachten naar hun (der verdachten) woning zijn gebracht, en, na eenig verwijl aldaar, door de tweede en vierde verdachten ter deur zijn uitgedragen, met dat gevolg, dat dezelfde ten ongeveer half elf uur (dus bijna twee uren daarna), op aanvraag der over het lot hunner kinderen bekommerde ouders, zijn opgespoord en ontdekt, het een door N.Buis, echtgenote van A.Koopmans, ten huize van de weduwe J.Tromp te Kluizen, en het andere door de plaatselijke politie ten huize van de verweer J.Jagtman te Kluizen, zodat de beide bedoelde kinderen eerst ongeveer een half uur later aan hun ouders zijn teruggegeven; O., dat uit de voorlopige informatie mede bij voldoende aanwijzing blijkt, dat de vijfde verdachte zich aan de in voorgaande voormelde feiten heeft mede schuldig gemaakt, als hebbende hij dezelfde, door bedreiging en misbruik van geestelijk gezag tevens, uitgelokt, en wel door, op het vernemen van de weigering van zijde der bovenvermelde moeder om een haar kinderen ten doop te laten volgen, aan de eerste en de vierde verdachte te kennen te geven, met last zelfs om die bedreigende uitdrukking mede ter kennis van de vader, A.van der Vegt, te brengen: "ik wil beide kinderen doopen, of geen een"; vloeijend ten aanzien daarvan reeds uit des verdachten verhoor van 4 dit ten duidelijkste dit voort, dat hij naar eigen schatting onbevoegd was, op die wijze als geestelijke het sacrament des doops voorwaardelijk te weigeren; O., dat uit het gehouden voorlopig onderzoek al verder bij voldoende aanwijzing is gebleken, dat de vierde verdachte, in de avond circa negen uur van 30 Dec. 11., het ten huise opgenomen kind van A. van der Vegt, tijdens zij hetzelve van daar naar de woning van haren buurman J. Jagtman overbragt en zich met hetzelve in die woning, tot op de verschijning der plaatselijke politie, bevond, heeft laten vallen, en op die wijze, alsmede door hetzelve bij het overklimmen van het staket (hetwelke aan de achterzijde deze woning van de hare afscheidt) te stooten of te kwetsen, aan hetzelve vier belangrijke beleedigingen aan het hoofd heeft toegebracht, ten gevolge waarvan het bedoelde kind op 1 Jan. 1859 te Kuinre is overleden, zoodat de dood van dat kind alleen aan de verregaande onvoorzichtigheid en onachtzaamheid der verdachte is toe te schrijven; O., dat uit de voorloopige informatie eindelijk bij voldoende aanwijzing blijkt, dat de zesde verdachte, in den avond circa zes uur van 30 Dec. 1858, te Kuinre, aan zijn echtgenote P.H. Groen Reintjes, terwijl zij een haar kinderen aan de borst had en, door het vast te houden, zich tegen de afgifte verzette, hetzelfde van de borst heeft gerukt en door trekken en soortgelijk geweld hetzelfde aan zijn echtgenote op een moedwillige, ja! wreedaardige wijze heeft ontweldigd, bij welke gelegenheid hij de knie op de bedplank heeft gezet, en zolang aan het kind heeft getrokken, dat de weergaloze vrouw, onder het zeggen van: >als het dan toch dood moet, laat ik het los,« ten laatste gedwongen was het kind los te laten; O., dat uit hetzelfde onderzoek tevens voortvloeit, dat aan die onder het bereik van de strafwet vallende feiten (cf. de arresten van de Hooge Raad der Nederlanden, aangehaald bij Mr. Scheltoen, het Wetboek van Strafrecht, art. 309 C.P. Gedaan in het parket te Zwolle De officier van justitie voornoemd, den 18 Januari 1859. (get.) H. Machielsen. Het hierop gevolgde bevelschrift van gedeeltelijke weigering luidt aldus: De Rechtbank, vergaderd in raadkamer, doende op het requisitoir van de heer officier van justitie, waarbij op de voorlopige informatie, ingewonnen tegen enz., een rechtelijke beslissing is gevorderd; Gelet op de conclusie van de heer officier, strekkend enz.; Overwegende, dat het Openbaar Ministerie de gevraagde rechtsweg heeft gegrond, ter zake van drie verschillende feiten en wel: 1°. tegen de vijf eerste beklaagden, ter zake van wegvoering en medeplichtigheid daaraan van twee minderjarigen, strafbaar volgens art. 345 Strafregt, j". art. 60 van hetzelfde wetboek; 2°. tegen de vierde beklaagde, H. J. Meijer, ter zake van door achteloosheid en onvoorzichtigheid oorzaak te zijn geweest van het overlijden van een kind, strafbaar volgens art. 319 Strafregt; en 3°. tegen de zesde beklaagde, ter zake van mishandeling van zijn echtgenote en de eerste beklaagde daarboven aan medeplichtigheid aan die mishandeling; O., dat voor het eerste feit door het Openbaar Ministerie als daadzaken zijn aangevoerd, dat het uit de voorlopige informatie zoude zijn geresulteerd, dat op den 29 Dec. 1858 des avonds circa zes uur te Kunnwerd van twee kinderen, beiden van het mannelijke geslacht, is bevallen P. H. Groen Reintjes, echtgenote van A. van der Vegt, waaromtrent de ouders, uit aanmerking hunner verschillende geloofsbelijdenis, waren overeengekomen, dat een dier kinderen in de Rooms-Katholijke en het andere in de Protestantsche kerk zoude worden gedoopt; dat de beide eerste verdachten in den avond van den 30 Dec. jl. in de woning der genoemde echtelieden zijn gekomen, met het doel om beide de kinderen in de Rooms-Katholijke kerk te laten doopen, ten welken einde zij zich hebben begeven in de kamer, waar de kraamvrouw destijds te bed lag, en, onder het uitene volgen en bedreigingen, onder anderen, door het zeggen van de eerste verdachte aan den vader A. van der Vegt, «laat je niet langer bedonderen, neem het kind, of ik zal het grijpen, » die kinderen, waarvan inmiddels het één aan de baker A. Ten Wolde was ontnomen en het andere met geweld van de moederlijke borst was gescheurd, hebben weggenomen, naar onderscheidende woningen te Kuinre hebben gebracht en dezelfde gedurende kortere of langer tijd weerregelmatig in bewaring zijn opgenomen en dus doende dezelfde hebben verheeld, zodat eerst omstreeks elf uur van die avond die kinderen door tussenkomst van andere personen zijn opgespoord en in de ouderlijke woning teruggeleid geworden; dat al verder is aangevoerd, dat de beide bedoelde kinderen zijn gebracht, eerst door de beide eerste verdachten naar de woning van de verdachte J. van der Vegt, toen door den eerste en de derde verdachten naar de woning van den eerste verdachte J. van der Vegt, en later, na eenigen tijd toevijls, door dezelfde verdachten, nu vergezeld door de verdachte H.J. Meijer, van daar naar de Rooms-Katholijke kerk te Kuinre, waar dezelfde zijn gedoopt, na afloop van welke plegtigheid de kinderen door den eerste en de vierde verdachten naar hunne woning zijn gebracht en na eenig verwijl aldaar door de tweede en vierde verdachten ter deur zijn uitgedrongen, met dat gevolg, dat dezelfde ten ongeveer half elf uur, dus bijkans twee uren daarna, op aansoek der over het lot hunner kinderen bekommerde ouders zijn opgespoord en ontdekt, het ééne door N. Buis, echtgenote van A. Koopmans, ten huize van de weduwe J. Tromp te Kuinre, en het andere door de plaatselijke politie ten huize van den verward T. Tartman te Kuinre, zodat de beide bedoelde kinderen eerst ongeveer een half uur later aan hunne ouders zijn teruggegeven; dat voorts uit de voorlopige informatie zoude zijn gebleken, dat de vijfde verdachte J.B. Buter zich aan de in voorgaande vermelde feiten zoude hebben mede schuldig gemaakt, als hebbende hij dezelfde door bedreiging en misbruik van geestelijk gezag uitgelokt, en wel door, op het vernemen van de weigering van zijde der bovenvermelde moeder om een haar kinderen ten doop te laten volgen, aan den eerste en de vierde verdachte te kennen te geven, met last zelfs om die bedreigende uitdrukking mede ter kennis van den vader A. van der Vegt te brengen: "ik wil beide kinderen dopen of geen een"; en dat alzoo behoort te worden onderzocht, of de hierboven aangevoerde daadzaken genoegzaam grond van bezwaar opleveren, om te dien zake den gevraagde recht van toegang te verlenen. daaromtrent, dat het uit de voorloopige informatie ten duidelijkste is gebleken, dat de plaats gehad hebbende wegvoering van de beide kinderen naar de Rooms-Katholieke kerk, om ze daar te laten doopen, is geschied en heeft plaats gevonden in de tegenwoordigheid en met behulp van den vader der kinderen A. van der Vegt, die een der kinderen zelfs met geweld van zijn vrouw tot het voorschreven doel heeft weggenomen; O., dat uit deze omstandigheden al dadelijk volgt, dat hier aan geen misdadige wegvoering in den zin van art. 345 Strafregt te denken valt, omdat alles is geschied en heeft plaats gehad met voorkennis en op last van den vader, die daartoe uit kracht van de vaderlijke macht bevoegd en gerechtigd was, zoodat wat ook door deze beklaagden is geschied, nimmer als een strafbare daad kan worden aangemerkt; O., dat alzoo tegen het aangevoerde feit van wegvoering van minderjarigen geen strafbepaling bestaat, zoodat er geen grond aanwezig is om te dien zake voort te procederen ; O., dat alzoo, bij het niet-bestaan van de hoofddaad van wegvoering, als vanzelf komt te vervallen het onderzoek met opzigt tot de aan den vijfden beklaagde te laste gelegde medepligtigheid aan het voorschreven feit, en alzoo ook tegen deze beklaagde geen grond bestaat om voort te procederen ; O., dat voorts met opzigt tot het aan de vierde beklaagde H.J. Meijer, echtgenoot van J. van der Vegt, te laste gelegde, dat de voorloopige informatie genoegzaam grond opleveren, om tegen deze beklaagde recht van verblik te verleenen, als zodanig zij zich, in den avond van den 30 Dec. 11., het ten huize van A. van der Vegt opgenomen kind van A. van der Vegt, tijdens zij hetzelfde van daar naar de woning van haar buurman J. Jagtman overbrengt en zich met hetzelfde in die woning tot op da verschijning der plaatselijke politie bevond, hebben laten vallen, en op die wijze, alsmede door hetzelfde bij het overklimmen van het staket (hetwelke aan de achterzijde deze woning van de hare afscheidt) te stoten of te kwetsen, aan hetzelfde vier belangrijke beledigingen aan het hoofd hebben toegebracht, ten gevolge waarvan het bedoelde kind op den 1 Jan. 11. te Kui nre is overleden, zoodat de dood van dat kind alleen aan haar verregaande onvoorzichtigheid en onachtzaamheid schijnt te zijn toe te schrijven; O., dat het gemelde feit strafbaar schijnt te zijn, volgens art. 319 Strafregt; O. ARRONDISSEMENTS-REGTEBANK TE MAASTRICHT. Burgerlijke Kamer. Zitting van den 5 Februari 1859. Voorzitter, Mr. R. J. E. Capitaine. De particuliere beëdigde boschwachter van een der partijen, niet kost noch inwoning bij haar genietende, kan in een burgerlijk geding als getuige gehoord worden. M. E. Grisard, weduwe van H. de Jaer, rentenierster, wonende te Luik (België), procureur E. A. A. Sassen, tegen G. Jeurissen, visscher, wonende te Leuth in België, gedaagde, procureur J. L. Weygers, en het bestuur der registratie en domeinen, uitgeoefend wordende dan de minister van Financiën, wonende te 'sGravenhage, ter vervolging en voortzetting van den heer van Diest, directeur der registratie en domeinen in het hertogdom Limburg, wonende te Maastricht, mede gedaagde, procureur W. R. Schmalhausener. De Regtingbank enz., Hoorde de van wege de gedaagden gedane wraking van den door de eischeresse opgeroepen getuige M. Coumans, als zijnde particulier boschwachter der eischeresse en als zoodanig vallend onder bepaling van art. 1950, 3e., die de wraking van dienstboden of bedienden toelaat; Hoorde het namens de eischeresse uitgebragt verzoek, dat voormelde wraking zou worden verworpen, en voornoemde persoon getuige verhoord; En als getuige opgeroepen M. Coumans, verklarend, hij is beëedigd particulier boschwachter der eischeresse, als zoodanig een geringe belooning, te weten een Fransche kroon in de maand, behalve enige andere voordelen geniet; en dat hij niet bij de eischeresse, maar met zijn huisgezin afzonderlijk woont; Hoorde het Openbaar Ministerie bij monde van den officier van justitie concluderend tot aanneming der wraking; Overwegend, dat de beëedigde particuliere boschwachter van iemand, bij wien hij noch inwoning noch kost heeft, en wiens beëedigde verklaringen ten aanzien der door hem, in den kring zijner bevoegdheid geconstateerde overtredingen in regten geloof verdienen, niet kan geplaatst worden onder de bij art. 1950 B. W. bedoelde dienstboden of bedienden, wier getuigenis in regten kan gewraakt worden op de veronderstelling, dat zij, uit hoofde van hunne onmiddellijke afhankelijkheid van hunne meester, de waarheid zouden kunnen kort doen; Gezien genoemde wetsbepaling, benevens art. 56, 108, 206 B. R.; Regt doende enz., Verwerpt de van wege de gedaagden tegen den getuige M. Coumans gedane wraking; beveelt, dat tot het verhoor van dien getuige zal worden overgegaan, en verwijst de gedaagden in de kosten van dit incident. Zo ook het Hof van Besançon bij arrest van 29 Mei 1827: «que la garde particulière d'une partie n'est pas reprochable 1° d'une enquête en matière civile.» (Occuperende als advocaten voor de eiser Mrs. Michels vader en zoon, voor den gedaagde Mr. Wehmeiers, en voor de mede-gedaagde Mr. Swart.) KANTONGEREGTE 'S HERTOGENBOSCH. Zitting van den 27 Mei 1858. Plaatsvervangend kantonregter, Mr. A. F. X. Luybep. Is er een besluit van den burgemeester noodig om onderstand, aan eenen elders armlastige verstrekt, te hunnen terugvorderen, als door de aangesproken gemeente in de bedeling is toegestemd, en de verstrekking van het teruggevorderde bedrag niet wordt betwist? — Neen. Behoort onderstand, verstrekt in de maand Oktober, tot onderstand, verstrekt in de wintermaanden? — Neen. Als in de verblijfplaats van eenen behoeftige, die elders zijn domicilie van onderstand heeft, de kosten van geneeskundige hulp, aan hem verstrekt, zijn betaald in het bijzonder voor hem, doch de kosten van geneeskundige hulp, verstrekt aan de eigen armen, worden betaald bij abonnement en alzó tegen een gering en onzeker bedrag voor elken eigen arme, behoort dan de vordering tot terugbetaling van de vermelde kosten van geneeskundige hulp, aan eerstgenoemden behoeftige verstrekt, niet te worden ontzegd? — Ja. Het armbestuur te Eindhoven, eischer, tegen Jhr. de Kuyper qq., gedaagde. De kantonregter enz., Overwegende, dat het vermelde armbestuur van den ged. in zijne hoedanigheid van burgemeester vordert de som van ƒ17.80 met de "wettelijke renten, op grond, dat het in 1857 eene gelijke som als onderstand heeft verstrekt aan de behoeftigen F. Mijnen en M. Mazeth , die te 's Hertogenbosch hun domicilie van onderstand hebben ; dat tegen deze vordering door den ged. is ingebragt, wat de f 14.80, die voor F. Mijnen berekend zijn, betreft, dat van wege 's Hertogenbosch 111 1856 aan Eindhoven is te kennen gegeven, dat, zoo de man met de toegekende 40 cent in de week , welke gedurende de winterhanden met 20 cent kunnen worden verhoogd , niet kan toekomen, hij om bedeeling naar de eerstgenoemde stad moet worden verwezen; dat derhalve wel over de maand December, maar niet over de maanden October en November, zoo als van wege Eindhoven gedaan is, voor onderstand van dien behoeftige 60 ceut in de week kan worden berekend, en dat alzoo de vermelde / 14.80 met 20 cent voor de week, over twee maanden of acht weken, alzoo met ƒ1.60 ®jpeten Worden verminderd; en, wat dq f 3 aangaat, die voor M. Mazeth Zljn berekend, dat die som in haar geheel niet kan worden teruggevorderd, vermits het zijn kosten, voor geneeskundige dienst verrigt door den armen-vroedmeester, den heer Hoeben , bij eene verlossing ^an genoemde vrouw; dat over een en ander van wege het armbestuur nader is aangeroerd, dat het teregt voor F. Mijnen eenen onderstand van 60 cent de week over de maanden October en November terugvordert, dewijl die maanden steeds, althans in den regel, bij de armbesturen gerekend worden tot den winter te behooren; en dat de gevormde aauspraak van J 3 voor geneeskundige hulp, aan M. Mazeth vertrekt, regtmatig is, vermits die f 3 wezenlijk verstrekte onderstand j'Ju en onderstand van dien aard niet behoort tot zulken , waarvan et verhaal op het domicilie van onderstand door de wet is ontzegd; , Wat ket gescj]il over het verstrekte aan M. Mijn betoog, dat, veris van wege 's-Hertogenbosch uitdrukkelijk is toegestemd in een voor rekening dezer gemeente, tot een opgegeven bedrag, en de werkelijke verstrekking van het bedrag, dat in rekening is gebracht, niet wordt betwist, — een besluit van de burgemeester van Eindhoven tot wettiging van de terugvordering van verhoogden onderstand gedurende en na Oktober vereist wordt; dat, vermits, toen van wege 's-Hertogenbosch werd gehandeld over het bedrag van de onderstand aan de vermelde Mijnen, van dezezelfde zijde werd gevorderd, dat hij zich te 's-Hertogenbosch zoude komen vestigen, indien de onderstand, waarin werd toegestemd, niet voldoende was, het bedrag van hetgeen hier kan worden teruggevorderd afhankelijk is van de zin, die aan het te kennen geven van 1856 over die onderstand moet worden gehecht; dat hier geschil is over onderstand, aan een behoeftige verstrekt; doorgaans niet in de maand Oktober, maar wel in de maand November daar vroeder behoeften aanwezig zijn, die door de winter worden weer gebracht; en dus naar de aard van het onderwerp de partijen boeten geacht worden te zijn overeengekomen, dat niet in Oktober, maar wel in November de onderstand tot 60 cent in de week kon worden verhoogd; dat hierom het armenbestuur over Oktober 20 cent in de week of het geheel 80 cent te veel vordert. Mijn betoog over het geschil over de kosten van geneeskundige hulp, aan Mazeth verstrekt, betreft, dat kosten van geneeskundige hulp niet behoren tot die kosten, welke nooit op het domicilie van onderstand worden verhaald; en verder, volgens de art. 21, 25, 41 en 48 der armenwet, in band gebracht, geen onderstand op het domicilie van onderstand aan worden verhaald dan bij onvermijdelijkheid van de verstrekking, op even zuinigen voet als aan eigen armen, tot een rechtelijke beslissing en nooit voor geringe bedelingen, ter beoordeeling des; dat, volgens art. 4 der instructie van de heel- en vroedmeester van de stad Eindhoven, waarop de heer Hoeben voornoemd den 23 Nov 1829 is aangesteld, hij gehouden is alle vrouwen, welke uit de algemene plaatselijke armenkas bedeeld worden, te helpen, en daarvoor, benevens voor heelkundige hulp van alle bedeelden, uit de Plaatselijke armenkas en nog enkele andere aangewezen personen, volgens art. 10 dier instructie, in een geniet €200 in het jaar; dat in deze omstandigheden de €3 voor de verlossing van M. JURISPRUDENTIE. Wanneer de kantonrechter onbevoegd is om te oordeelen over den eisch in reconventie, die naar zijn meening niet van den eisch in conventie kan worden afgescheiden, is hij dan eo ipso ook onbevoegd om uitspraak te doen over de vordering in conventie ? (Ingezonden.) De ondervinding leert het, dat een eerste dwaling in den regel tot een anderen en meerderen voert. Dit meenden wij ook weer bevestigd te zien, toen wij in het Weekblad van het Regt n°. 2045 door de kantonrechter van het kanton 's-Gravenhage, bij een vonnis van den 2 Aug. 1858, de aan het hoofd gestelde vraag, op de gronden, aldaar te vinden, bevestigend zagen beantwoorden. De daadzaken, die tot dat vonnis aanleiding gaven, blijken de navolgende te zijn geweest: Door de eiser werd tegen de gedaagde een vordering ingesteld tot betaling van ƒ 50, op grond, dat de gedaagde zoude gehandeld hebben in strijd met een onderhandsche, door hem getekende actie, bij welke hij zich zoude verbonden hebben, op verbeurte van f 50, om gedurende den loop van het jaar 1858 bij geen anderen steenhouwer werk te verrigten dan alleen bij de eiser ; tegen welke vordering de gedaagde, met erkenning zijner handtekening onder voormelde actie, overstelde een eisch in reconventie, strekkende tot nietig-verklaring dier verplichtenis, als zullende zijn handtekening door dwaling of wel bedrog verkregen zijn. Op deze conventionele en reconventionele vordering, dat de kantonrechter zich onbevoegd verklaarde, het navolgende overwegende: «dat hier is ingesteld een voor de kantonrechter bevoegde vordering tot betaling krachtens verplichtenis, en een tegenvordering tot vernietiging van die verplichtenis; dat de kantonrechter, als zijnde tot vernietiging van een verplichtenis, hoe gering ook de som zijn mag, onbevoegd, mitsdien onbevoegd is ten aanzien van des gedaagden te eisen vordering, maar ook dat deze wederzijdsche vorderingen, die elkander uitsluiten, zoo nauw te samenhangen, dat zij niet kunnen worden gesplitst, maar te gelijk moeten worden voldaan en bij één en hetzelfde vonnis beslist; waaruit dus volgt, dat de kantonrechter zich ook ten aanzijn van de vordering in conventie moet verklaren onbevoegd, hoezeer hij, ten huize opzichte, op zichzelf beschouwd, bevoegd zijn mag.» De kantonrechter heeft zich echter met deze overweging, tot verdediging van zijn beweerde onbevoegdheid ten opzichte van de wederzijdsche vorderingen, niet genoeg gedekt geacht, doch heeft gemeend ook reeds nu een tegenwerping te moeten wederleggen, welke onvermijdelijk tegen deze beslissing, op grond van art. 250, 2°., B. R., kon te gemoed gezien worden, en heeft zulks in dezer voege gedaan. Overwegende, dat, wel is waar, uit de letter van art. 250 B. R. kan schijnen te volgen, dat, bij een ingestelde tegenvordering, die des rechters bevoegdheid te boven gaat, hij slechts die tegenvordering moet afwijzen, maar de kennisneming van des eischers vordering aan zich houden, doch dat dit uit de aard van de zaak alleen te verstaan is van afscheidbare vorderingen, die met elkaar niets gemeen hebben, en niet van vorderingen als de onderhavige, die elkander bestrijden, waarvan de één de ontkenning van de andere is, en die dus bij één en hetzelfde vonnis moeten worden uitgemaakt. Het is dit vonnis, 't welk ons voorkomt het bewijs op te leveren van de gevolgen een eerste dwaling. De eerste dwaling is, naar onze wijze van zien, de stelling, waarvan de kantonrechter als van een onbetwistbare en stilzwijgende aangenomen regel uitgaat, dat namelijk de kantonrechter onbevoegd zoude zijn kennis te nemen van de vernietiging van een verbindtenis, hoe gering ook die som moge zijn. Wij zullen echter niet behoeven te herinneren, hoe de vraag over dit punt de rechtsgeleerden verdeelt houdt; en zonder hier ter plaatse tegenover de blote stelling van de rechter in een breedvoerde wederlegging daarvan te willen treden, achten wij het allezins voldoende hier te verwijzen tot datgene, wat twee onderscheiden schrijvers in de Opmerkingen en Mededeelingen van de heeren Oudeman en Diephuis, dl. IX, blz. 154—161 en blz. 198—216, hebben aangevoerd tot bestrijding van een in de geest van de kantonrechter te 's Gravenhage gesteld betoog, te vinden in de Regtsgeleerde Adviezen, dl. IV, blz. 148. Wij kunnen des te gereeder met zoodanige verwijzing volstaan, omdat de zaak door beide bedoelde schrijvers in die voege is behandeld en opgelost, zodat zij weinig veld voor meerdere gezamenlijke afdoende argumenten schijnt over te laten, hebben de aangevoerde argumenten evenwel nog geen algemene overtuiging aangebracht, dat dan ten minste het thans hier behandelde vonnis van de kantonrechter een nadere bijdrage voor het door die schrijvers verdedigde stelsel oplevert, dewijl uit dit vonnis beter dan ooit kan blijken, hoe men zich door een ander stelsel blijkbaar in liet zweeten werkt en een uitweg moet zoeken, eerstens door zich onbevoegd te verklaren daar, waar men erkent bevoegd te zijn, en in de tweede plaats door geheel willekeurig te differentiëren daar, waar de wet niet differentiërt. Beide is hier het geval. Het eerste behoeft geen betoog; het vonnis zegt het met zoovele woorden. Het tweede zegt niet met ronde woorden het vonnis, doch bewijst art. 250, 2e., B. R., 't welk algemeen en zonder enige beperking of uitzondering is. Tot deze met het goede recht strijdige wijze van handelen vindt zich de rechter genoodzaan, liever gezegd genoodzaakt, door het nauw samenhangende der beide actieën van conventie en reconventie, die beiden zonder bekende rechten en belangen van een van der partijen moeilijk een splitsing toelieten. Indien echter dat nauw samenhangende den rechter iets had moeten bewijzen, dan was het o.i. nu juist hier de gelegenheid geweest om te zien, dat men op een dwaalweg verkeerde, door aan te nemen, dat de kantonrechter onbevoegd zoude zijn kennis te nemen van een vordering tot vernietiging van een verbindtenis, hoe gering ook de som moge zijn; dan had men nu moeten leeren inzien, dat die reconventionele vordering niets anders is dan een defensie tegen den conventionelen eis, en dat de bevoegdheid over deze laatste eis ook die over den anderen, den reconventionelen eis, medebrengt. Doch neen, men blijft zich vasthouden aan de eenmaal, zoo het schijnt, opgevatte stelling. Wilde men echter dit, dan had men ook dat stelsel in alle zelfs zuiverheid en naar strikt recht behoorden toe te passen, door eenvoudig op de conventionele vordering recht te doen, en zich op de reconventionele vordering onbevoegd te verklaren; doch men had niet het vermogen om met het recht strijdige middelen te bezigen, ten einde langs die weg de door het stelsel ontstane hinderpalen zoo goed mogelijk uit de weg te ruimen. En dit gebeurt hier. Geen beginsel van recht toch geeft de rechter de macht zich op eene vordering onbevoegd te verklaren, waarover hij erkent bevoegd te zijn. Zodanige leer doodt zichzelf. Is de rechter eenmaal bevoegd, dan blijft hij bevoegd, en door geen verdediging van zijde van de gedaakte, in welk kleed ook gestoken, kan die bevoegdheid ophouden, en bij gevolg evenmin door eenereconveniëntie. De rechter's bevoegdheid is afhankelijk van de regels van bevoegdheid, de eiser bij het instellen zijner actie door de wet voorgeschreven, doch niet van de uitlegging van verdediging van de gedaakte en diens wil, zoo als de leer des kantonrechters dit evenwel medebrengt. Op dit algemeen beginsel kennen wij bij de wet slechts een uitzondering en wel dan, wanneer de gedaakte goedvindt de rechterstitel te betwisten (art. 38, 2de lid, St. O.J; een wetsbepaling, die ook juist daarom mee haar bestrijders gevonden heeft, daar zij de eiser de speelbal van de gedaakte maakt. Dat nu evenwel is een uitzondering; en, wel verre dat wij iets dergelijks bij een vereniging van conventionele en reconventionele vorderingen in de wet zouden aantreffen, zoo heeft de wetgever integendeel, door bij art. 250 B. R. te bepalen, dat de gedaakte onbevoegd is om een eis in reconventie te doen, wanneer de rechter, voor wie de eis in conventie aanhangig is, onbevoegd is om van de reconventionele vordering kennis te nemen, het onmogelijk gemaakt, althans willen maken, dat deze reconventionele vordering van enige invloed op de bevoegdheid des rechters ten aanzien van de conventionele vordering kon zijn. De bepaling van art. 250, 2°., B. R. tracht echter de rechtsweg te cijferen, door aan te voeren, dat dezelve 'uit den aard der zaak alleen te verstaan is van afscheidbare vorderingen, die met elkander niets gemeen hebben. Uit den aard der zaak! Eilieve, volgt het dan uit den aard der zaak, dat de rechter mag distingueren, wat de wet zulks niet doet? Is dat waar, dan volgt het uit den aard der zaak, dat de bekende rechtsregel niet deugt. Neen, het volgt uit den aard der zaak, dat de rechter, aan wien opgedragen is de bevoegdheid tot kennisneming over de nakoming der verplichtingen, ook die over de ontbinding dierzelfde verplichtingen heeft. Die het eerste heeft, moet geacht worden ook het laatste te hebben. Door het ontnemen der bevoegdheid over de ontbinding (gelijk de kantonrechter zelf te goed gevoeld hoeft) ontneemt men hem in vele gevallen mede de kennisneming over de nakoming. De aard der zaak brengt alzoo mede de gelijktijdige bevoegdheid over de ontbinding der verplichtingen met die over de nakoming, tenzij de wetgever tegen den aard der zaak daarop een uitzondering heeft daargesteld, gelijk in art. 42 R. O. het geval is, alwaar de wetgever, door in de materie van ontbinding van huur de bevoegdheid des rechter te beperken tot de ontbinding der huur ter zake van wanbetaling van huurpenningen, de kennisneming van andere ontbindingen van huur uit andere oorzaak uitsluit. Een uitsluiting, die wij abnormaal noemen en die in ons oog volstrekt niet kan gerechtvaardigd worden door 't geen men tijdens de beraadslagingen over dat artikel tot verdediging van die maatregel wel heeft willen bijbrengen, vermits de rechter, wien men eenmaal bekwaam en geschikt genoeg heeft geacht om kennis te nemen over de vragen, die voortvloeien kunnen uit een vordering tot nakoming van een verplichting, niet wel gelijke bekwaamheid en geschiktheid kan ontzegd worden ook evenzeer de waarde van een vordering tot ontbinding dierzelfde verplichting te beoordelen. Een uitsluiting eindelijk, die juist om dat abnormale streng binnen deszelfs aangegeven grenzen, d. i. binnen de grenzen van ontbinding van huur, uit andere oorzaak dan die van wanbetaling der huurpenningen, dient beperkt te blijven. Doch zien wij ten slotte, wat de partijen door dat vonnis gewonnen hebben, en wel bepaaldelijk de eischer. De kantonrechter schijnt gemeend te hebben, dat hij, door zich onbevoegd te verklaren daar, waar hij moest erkennen bevoegd te zijn, en door te distingueren daar, waar de wet niet distingueerde, zijn stelsel, dat de kantonrechter onbevoegd zoude zijn kennis te nemen over iedere vordering tot ontbinding van een contract, hoe gering de som ook moge zijn, gered en in veilige haven gebracht had; doch schijnt er niet op gelet te hebben, wat het gevolg van zijn rechtstrekte voor de partijen, bepaaldelijk voor den eischer is. Dat gevolg nu is geen ander, dan dat de eischer zijn vordering op de muts kan steken. Voor welken rechter toch zal deze thans zijn vordering van f 50 brengen? Voor de Arrondissementsregering? Doch dan immers zal de gedachte, om deze vordering te keeren, niets anders te doen hebben dan een exceptie van onbevoegdheid voor te stellen, hoedanige exceptie onvermijdelijk moet opgaan. De eischer zal alzoo zijn recht niet kunnen verhalen bij de kantonrechter, hij kan dit niet doen bij de Arrond.-Regering; hij kan dit nergens; bij gevolg is die vordering voor hem dood en onverhaalbaar. Ziedaar dan mede de uitkomsten van die leer. S. M. MENGELWERK. STATISTIEK VAN HET GEVANGENISWEZEN OVER 1857. (Ingezonden.) De behaarden der statistiek hebben langen tijd met verlangen uitgezien naar de statistiek van het gevangeniswezen over 1857. Dezer dagen echter van Staatswege voor het publiek verkrijgbaar gesteld, vergoedt bedoelde statistiek ruimelijk die latere inlichtverschijning door grotere volledigheid en uitvoerigheid, voornamelijk omtrent den arbeid der gevangenen, dien zo gewichtige tak van dienst. Het is zeker niet te veel gezegd, dat onze statistiek van het gevangeniswezen het in volledigheid van de Belgische wint. Het is zeer natuurlijk, dat er in een werk, enkel bestaande uit cijfers, gebouwd op andere cijfers van verschillende herkomst, onwaarschijnlijke komen. Zoo vond ondergetekende bij een eerste inzicht, onder anderen, een paar onjuistheden, waarvan hij, daar bedoelde statistiek thans publiek eigendom geworden is, het publiek mededeeling meent te moeten doen, en wel in het Weekblad van het Regt, als daartoe de meest geschikte plaats. Op bladz. 7 wordt de verhouding der gehuwde tot de ongehuwde gevangenen gezegd te zijn als 1 : 79, dit moet zijn als 1 : 1,79. Op dezelfde bladz. leest men, dat de verhouding van Protestanten, Katholieken en Israëlieten per 1000 gevangenen is: 537 Protest., 796 Kath. en 726 Israël. Dit is blijkbaar geheel foutief; althans, overeenkomstig de medegedeelde gegevens, zal de godsdienst-verhouding per 1000 gevangenen moeten zijn: 510 Protestanten, 467 Katholieken, 1000. 23 Israëlieten, In tabel nr. 10 (bladz. 55 en 59) is bij de uitgereikte uitgaanskassen in het huis van verbetering en opvoeding te Alkmaar ook een uitgaans-kas begrepen, blijkbaar van een overledene (zie tabel nr. 2). Dit is in strijd met het hoofd der kolommen 9 — 14, dat alleenlijk spreekt van ontslagenen. Ten slotte zij ondergetekende vergund met alle bescheidenheid een bemerkking te maken op tabel n°. 9, school-onderwijs, namelijk, dat alleen de uitkomsten van het school-onderwijs opzichten de ontslagenen zijn opgenomen. Zou dit niet meer volledig zijn, ook, of liever alleen, de graad van geoefendheid van alle de bij afwisseling onderwezen gevangenen mede te deelen, naar die het onderwijs, ten opzichte der ontslagenen alleen, slechts een gedeeltelijke uitkomst is? De gelieke stand, de globale uitkomst van het onderwijs, wordt door tabel n°. 9 nu niet bekend gemaakt. Vroeger gaven de vier kolommen van het standpunt van beschaving (oude statistiek tabel n°. 1) de graad van onderwezenheid bij aankomst niet alleen, maar ook bij ontslag of het einde des jaars aan. Het tweede, veel belangrijkere gedeelte is met de nieuwe statistiek (1854) verloren geraakt. Ondergetekende gelooft dit een leemte te zijn. Ook acht hij bij, dat het beter, en ook in overeenstemming met tabel n°. 1 (bladz. 40 en 41) ware, de ouderdom der onderwezenen niet van tien tot tien jaren, maar van vijf tot vijf jaren aan te geven. Een en ander zij aan de verdienstelijke Redactie der gevangenism museum bescheidenlijk in overweging gegeven. 20 April 1859. D. STATISTIEK VAN HET GEVANGENISWEZEN, OVER 1857. (Vervolg en slot, zie ook volg n°.) II.
20,710
MMTUK03:165741019:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,864
De stem
L. J HULST.
Dutch
Spoken
8,602
15,304
^,mmer a VRIJDAG, 6 Mei 1864. DE STEM. GETUIGENISSEN UIT DE CHRISTELIJKE AFGES. GEREF. KERK IN NEDERLAND z Jes. 40: Qa Eene stem zegt: roept! God vaart op met gejuich, do Heere met geklank d6r bazuin- Ps. 43: 6- Dit Blad wordt wekelijks, des vrijdags uitgeven. Abonnements- /°2r70gChAbOnhet Z. ^°- nummers I^mT kW"taaI UITGEVER , G. EERELMAN. Stads Kanaal. rrijs aer Advertentien van I—10 retrck r 1 i buiten het zegelregt. Boekhandelaars Advcrfertenti’ën 3/2 maal "T ƒ ° "d^’ Advertentien en bestellingen gelieve men on W«kL„ t, d Uitgever ; Kerk- en SehooLuws, bene”e“ i»P te SStukken TuLTo 171 dC“ onder adres van G. Ecrelman , Boekh. te Stads-Kananl. (RZi„gen) HET TWEEDE DEEL VAN CHRISTUS HOOGrEPRIESTERLIJK AMRT Alzoo Hij altijd leeft, om voor hen te bidden. Ilebr. 7 : 25 A b Hier gceft de hoogverlichte kruisgezant het be- :t wijs, waarom Christus volkomen kan zalig maken r. do?r Hem tot God gaan, als hij zegt: Alzoo Hij altijd leeft om voor hen te bidden. Deze voorbidding van Ilem als Middelaar is liet tweede r’ 1 Lvau Z,jn werk> «Is de eenige Hoogepriester, dat Hij uitvoert in den hemel en het kan mede aangemerkt worden als het einde en de vrucht van Zijne doorluchtige hemelvaart: want daartoe is Hij ten hemel gevaren, om gezeten aan de regterhand Gods, altijd te leven ten einde te bidden voor | hen, die Hij door Zijn bloed gekocht beeft. Groot it ls de 'rucht en de troost, die verkregen en ge- k- noten wordt door diegene, welke door Christus tot God gaan, geloovig bepaald worden en regt levendig !e werkzaam zijn, bij Christus’ voorbidding voor hen n m den hemel, zoo dat zij zich aan Zijne voorspraak overgeven met een vertrouwend berusten, dat Hij het in en tot alles voor hen voleinden zal. 11 De Apostel zegt: Hij leeft altijd. En dat is de spnng-bron van eeuwige vertroosting voor Zijn ellend'g en arm volk, want ofschoon Hij een God-1 n delijk leven leeft voor zich zelven in Zijn Godde lijke natuur en een heerlijk leven leeft voor zich zelven in Zijne beide naturen als Godmensch, nog- 5 thans leeft Hij een middelaars leven voor de Zijnen,. dat hier bedoeld wordt, waardoor Hij arme zonda- I ren zijne verworvene geregtigheid toepast, waarom < ■ Z’J geregtvaardigd worden; en die aangebragte i • weldaden deelachtig maakt, die zij tot het leven t en godzaligheid noodig hebben. Dit verheerlijkte l Middelaars leven is de oorzaak en het zekere be wijs en onderpand van het eeuwig zalig leven der geloovigen, hierdoor kan en mag een "kind Gods de zalige heerlijkheid met blijdschap en eer.e goede hoop in genade tegemoet zien en reeds in hope zalig zijn. Ja Hij leeft inzonderheid dat verheer lijkte Middelaars leven om het ambt, waartoe Hij gesteld is uit te voeren, door zich in staat pn ge trouw te betoonen om Zijn verworven en beloofden Geest uit te storten in de harten der Zijnen ter verlichting, levendigmaking, leering, leiding en vertroosting en hen als Koning te beschermen, te bewaren en te regeren. Eindelijk leeft Hij altijd om voor hen te bidden, welke voorbede van Christus niet bestaat in een ootmoedig smeeken, noch in eene nieuwe daad van Zijn wil om iets te begeeren, dat Hij te vo ren niet begeerd had, maar die bestaat: In het versclioonen van Hem voor het aangezichte Gods, < om als het hoofd der uitverkorenen, hun tot advo- : kaat of zaakbezorger te zijn bij het hof des hemels i ten einde hunne belangen aldaar te behartigen. < In het vertoonen van Zijne bloedige kruisver- t diensten aan den Vader, als de tegèhbeeldige IIoo ; jepriester, die ingegaan is in den hemel op den ? jrooten verzoendag, met dat bloed, dat betere l lingen spreekt als dat van Abel, daar het roept 1 )m vergeving en genade. c In het doen hooren van Zijn wil en begeerte, k vaarmede Hij van den Vader eischt voor de Zij- ( ïen, dat Zij zijn mogen daar Hij is en daartoe ip Zijne voorbidding ontvangen, wat zij daartoe r lehoeven en noodig zijn. In het voorstellen van t ‘e personen der uitverkorenen aan den Vader om ii n Hem aangezien, geschat en gerekend te worden £ n den gunst Gods te ondervinden en Gode wel- u ehagelijk te zijn. t| In het brengen van alle hunne pligten en gods dienst-verrigtingen voor den troon, om aangenomen te worden op Zijne verdiensten en voorbidding door ze hoe zondig en onvolmaakt te heiligen en’ Zijnen Vader op te offeren. Ten laakten, in het openen van alle aanklagten en beschuldigingen die tegen de Zijnen worden iugebragt; opdat die’niet worden aangenomen, maar door Hem afgewezen daar Zijn bloed, als het bloed des Zoons Gods’ reinigt van alle zonden. Deze voorbidding, die alleen geschiedt voor de gegevenen des Vaders en plaats heeft naar Zijne beide naturen als Godmensch, is eene allerheer lijkste voorbidding, overeenkomstig met dat einde loos heerlijk leven van Christus in den hemel, en Zijne Middelaars verhooging aan des Vaders reg- erha"<J; Het is eene krachtdadige voorbidding, die altijd verhoord wordt, omdat ze gegrond is op des Vaders toezegging: Eisch van mij en ik zal de Heidenen geven tot Uw erfdeel en de einden der aarde tot Uwe bezitting. Eene barmhartige en genadige voorbidding, die daar geschiedt van een Middelaar, welke medelijden oefent met de zwakheden Zijns volks, daar Hij in alles is ver zocht geweest uitgenomen de zonde. Eene voor bidding is het die volmaakt is, zonder welke al het ander werk des Middelaars vruchteloos zoude geweest zijn zoo dat Hij hierdoor volkomenlijk kan en zal zalig maken allen, die door Hem tot Croci gaan. Lezers! is Christus Uw Voorbidder aan de regterhand des Vaders? Als gij deze vraag beves tigend kunt beantwoorden, zal de Heilige Geest n u en Christus buiten u voor u bidden. De 1 GeCSt’ als gij niet weet wat te bidden, in i bidden met onuitsprekelijke zuchtingen en Chris- ns als advokaat en voorspraak voor u pleiten in OBADJA. DE SCHEPPING. 7 Gen. 1 schnnen \bbcn, kinderen! was hemel en aarde ge- voor« k" ha< d® IIeere na den eersten nacht het lichtste en dat Jnwr°ePCh’ het Werk ™ den eersten dag was L7 t °,n?CL‘ anders? “ «-"dat het Gods werk P t'jd, dat het licht geschenen had werd door die Hü™LX^ngen°rd’Win ^"“’erstelliog van de duisternis. ten tweede» male h t r .V™ ^eede" ,lacht • verscheen ook en tweeden male het lmlit, en God zette zijn scheppingswerk Bedenkt dTt de" °P dic" tweede" dag, Gen.^ nedenkt dat de gansche aarde eerst met water bedekt was en ook was het onmogelijk, dat er eenig schepsel kon leven Ons m V00r mc",sch en dier en plant meer noodig dan ’licM ? v1 k, cenc W1jsheid Gods wederom, om dat noodi^ste het eerst dk gij alsTcdken d°°rdi'n God sommige wateren ophief, r J , ■ k • Ure bovei1 u ziet drijven , ontstond dat lucht ruim , waarin wij ademen, en de vogelen vliegen. En nu leest rJndme/Ta ? VSn ,de V°Selen des hemcls> Matth. 6 : 26 • omdat od dat uitspansel hemel noemde. Met dit werk verliep de tweede dag en het licht, dat God op den eersten dag geschapen dat begrijpt gij nog ongeschikt, dat er iets kon leven. Maw wcL ? reektT het licht weêr do‘r> God laat Zijn d rdc «oord hooren. Leest het na in vers 9. Terstond be"int het te Zcen'ïgenerSenldn<’e b”*1. ‘°‘ gr°°te waterP>"Sn zth op Nu hebt d"aarde.recJ8> als hot ware, uit die wateren p Nu hebt gij lieve vriendjes! wel eens zulk eene verzame- SlXnXV grn?nJa vóór onze wonLg stroomt of * 1 -ater‘ ° Ja’ maar dat zal hoogstens eene rivier ^hoe"wenanaDieZy,,;tma1ar gij “nS dc zea kunnen bc «Houwen. Die waterplas is onoverzienbaar; er zijn zelfs zeeën, wn Z1J ’ die er °P varen» soras weken lang cn d.'iU- d e Z-’en i En a’ is llier de zee wat uitgebreid , lin^X ?at,'ngckor > tocb kunnen wij wei zeggen, die verdee- ‘ n "_a, ’S,d00r God °P dei> dorden Scheppings dag alzoo geregeld. Nu wil ik nu nog wel zeggen, dat er veel weer 7ooPer“ Van,Water> dan van land is; en dat is ook «eer zoo wijs door God verdeeld! Waarom dat zoo wijs is, kan ttjaiA nUTr16 ze^en ’ vraagt het op school maar eens aan uw meester. Die zee is er dus ook reeds bijna 6000 jaren geweest, en in J'Jn 6r -reeds Vele mensohen in omgekomen , maar eenmaal zal die zee met meer zijn (Openb. 21 : 1) , als zij eerst al d.e dooden zal teruggegeven hebben (Openb. 20: 13), opdat vtSn 8 6 mm SCJhen T?°r den re?terstoel van Christus zouden verschijnen. Bidt den Heer, lieve kinderen! dat gij alsdan be reid moogt Zijn. Zingt nu nog Ps. 95 ■. 3. ' KOMST DER ROMEINEN 50 JAREN VOOR CHR. vr/?,170 voorouders leefden stil en vreedzaam voort, toen een kwam '7rovera“.hunne grenzen naderde, en hen in hunne rust ”lan,'vas Juli“ Gesar, veldheer der Romei nen , een volk dat de toen bekende wereld bijna geheel overheerschte. het on taVleren,,waren voor geen klein geruchtje vervaald, als betXn V®cl‘ten aan ]kwaln> "-aren ze altijd klaar, maar ze begrepen nu toch wel, dat het een nutteloos bloedvergieten zou J , om een slag te wagen met een leger zooals Julius Ccsar n1amC1'1 da“. °°k maar den voorslag van dezen veldheer BaMvi» bondSenoote» van de Romeinen te worden, waarbij de ^dattn .Z‘Ch/‘0DeSten verbinden, om jaarlijks een zeker getal belastimr ot" t " 1Konlelnei1 te ^veren en tevens een soort van nnnt l k l brengen. Deze belasting bestond in een groot dan^ l°wenh4d4ni"i LacW g’J m‘sschien om zulk eene belasting? behJ k"“ dadelljk ult den droom helpen. Ieder soldaat had, breedïe J1-1"" WaPenea ook n08 een groot schild , dat de len of\L 1SChaam had- Dit sehild dhmde. om er de pij- Ie niil n7\arr Seu Lden vij“d “ede °P te vangen. Opdat denP»n 1 Ket ïwaard echter niet op zulk een schild zou uitglij- die « 1.-m“ °P Tl Ündere 'vijze nOg kwaad ko“ d°en , had men stek,met.'eder bedekt, zoodat elk wapen er in bleef steken. Nu begrijpt gij, dat de Romeinen ossenhuiden of koe- "h^nTZ^Tnoodig hadden, al was ’t ook m^Td^T seerden Juli^Ces r "Tl krijgeD> De E'riezea trot" k • l A 8 Vr,je Fr'ezen dulden zij geen vreemde “kost omVt"volk" thet?efl den Romeiutn “** -le modle den D« Rnm ’ k 6 onder7erpen en in onderwerping te hou den. De Romemen waren wel in hun schik met hunne nieuwe dendSd?e0°TeT’ "r-nt <le Batav‘eren waren uitmuntende krijgslie- Sterk en gehard n"8"!,0? r’ veroveringstogten vergezelden, lei onX.l hCt llgcbaam waren ziJ hesta”d tegen aller- medeb enu ^"n "" Te™0,eije,!isse“ > dia «*" oorlog °met zich Se n e 1 Ce" VC d8las bezetteden zij meestnds de gevaar- meu erP veT ’w”""81 °e"e ri™r’ de ^‘aviereTzX dan in drai’n nTt kTT™ ee"en brUg ^braikt“. ™ of ze niet om Ze kl=ederen moesten vechten, daar gaven ze dat sï k dl T T 200 8poedl« niet verkouden als wij. Met van hun verkeeremetatlV1Ten °°k "°Ver8chilleude voordeeleu ders in vela r met de .Romeinen. Deze waren onze voorou ders m vele dingen vooruit. De Romeinen leerden hun hoe ze té houd“OeSde"Raa"■e8geT .>°m dC riviere" binnen bare °*ver« t _■ 6 Romelnen legden markplaatsen aan , waar de Ba- Va de"n a^e kumC” ’ °m zamaa ‘e handekn. nen De pA T" Iee,rden ,2e ook veel kwaads van de Romei- de"oozeDRomT d‘ëie Zede" gé“gen d°°r hot verkeer met de ze- delooze Romeinen langzamerhand verloren, de atgoderii werd erger , zoodat de Batavieren ook vele der afgodsbeelden van de de"i„rd“e" 1T’ .zooveel 'eelyks leerden ze"vau Komemen, dat ik u alles niet zeggen kan. Naarmate de ondeugden deï u" "’T d“ dc Bata'ifra. "“en deze hunne ondeugden des te gereeder over, immers , zoo gaat het gewoonliik als jongens of meisjes verkeeren met anderen, die oudfr zün Un geJliik 3 geétén e" Z6d6r al heel llgt Sro°tsch op dat ze met dezulke gelyk gesteld worden, maar o 1 als zulke oudere kinderen de jongere k^Jen"^33" .«TT'0026 di”gen ’ dan va" het zulke £JXXXh7 m°eye,'jk’ °m Stand'’astig ‘a ^ven op den Hef/veef’j dftlnZ81f niet vaak eens ondervonden ? Bidt den voor u tóddem J " Vr0"e Dit 2ai ook * stceds Uw heilw, vriend, H. VOS. den hemel, en dan zal de Heilige Geest u bekwaam maken tot het opzenden vau uwe gebeden en Chris tus dezelve brengen tot den Vader en u .de ver- hooring en beantwoording moeten bezorgen uit genade. Bdrum. B. J. van der WERP. v. d. m- Eene beklagelijke onverschilligheid. Lezers 1 wij ontmoeten u thans, om met u na te denken over de grondslagen van eenen vroeger bespro ken raad, door zeker iemand aan een jeugdig echt paar gegeven, nopens de vraag, „waar men zijn kind moet laten doopen.” Bij nadenken herinnerden wij ons echter dat deze raadgeving niet eens meer nieuw is, maar voor reeds lang van een geacht predikant aan zijne goede vrienden gegeven werd. Hierom kunnen wij, ons te minder over het besproken verschijnsel verwon deren, maar krijgt de zaak evenwel een zooveel te grooter gewigt; en ofschoon wij met eene aanroering daarvan, voor velen niet streelend zullen kunnen zijn, wij durfden ons daardoor toch niet laten afschrikken. Maar welke zijn de gronden van bedoelden raad? Reeds hebben wij ze vroeger medegedeeld, maar zullen ze u op nieuw herinneren, men zegt: a. dat het onverschillig is uit welke hand men het sacrement ontvangt; b. dat men het kind op het formulier kan laten doopen. Bij de éérste stelling schijnt men hiervan een misbruik te maken, dat de vroegere en latere gerefor meerden den doop van andere gezindten als geldig er kend hebben. Het is ons ten minsten onmogelijk te begrijpen hoe men anders tot zulk eenen inval kan ge raken. En dat misbruik schijnt daaruit voort te vloeijen dat men geen onderscheid maakt tusschen de wettigheid en geldigheid des doops. Wij zouden niet gaarne willen betoogen, dat de doop van alle gezindten wet tig , d. i. in alles naar den eisch van God geschied was, en hebben tot hiertoe ook niet opgemerkt, zulks de meening der ouden te zijn geweest. Als wij het wel hebben, dan is er een groot verschil tusschen de geldigheid en wettigheid van den doop. De geldigheid van den doop der andere gezindten kan ons blijken, wanneer wij de doop zijne eigenaardige plaats in het christendom laten innemen. Het is bekend, dat hij in plaats van de aloude besnijdenis strekt tot bevestiging van het verbond der genade. Hij, die den doop begeert wordt daarbij verondersteld, de verbonds voorstelling, van God door het Evangelie gedaan, als willende zijn God in Christus zijn, — te hebben ver staan , goed te keuren en aan te nemen, terwijl hij zich mitsdien verbindt, om, naar den eisch des verbonds, in God zijn hoogste goed te zoeken, en zich aan Hem als zijnen Heer te onderwerpen. God daarentegen ver klaart zijner zijds daardoor, dat de doopeling staat kan maken op de afwassching der zonde en alle andere ze geningen , w'elke er in Christus zijn, mits dat de doo peling opregt is gelijk als God getrouw is. Maar in dien door den doop zulk eene wederzijdsche verklaring wordt afgelegd; hoe zou dan de ongelooviglieid van eene abnormale gezindte, de verbintenis kunnen verhinderen, welke door den doop met God verkregen, bevestigd en in de. kinderen voortgezet wordt? Wordt de doop bij alle gezindten, hoe verbastert ook, niet als eene soort van inwijding in het Godsrijk opge vat? Hij, die zich nu bij eenige gezindte aanmeldt, om den doop te ontvangen — dien God zoo duidelijk als een zegel zijns verbonds heeft aangekondigd, en die in dat genootschap, hoe verdonkert ook, nog als zoodanig beschouwd wordt —■ zou zoo iemaud zich ooit van zijne verbintenis aan God kunnen ontslaan, omdat zijne doop niet in alles wettig is geschied? Of zou men reden hebben, om zoo iemand, wanneer hij zich later bij de ware kerk vervoegen wilde, dan hem van de hand te wijzen, met de opmerking, dat men zijnen doop voor ongeldig hield, omdat hij niet in alles naar de wet was gediend? Met de geldigheid is evenwel de wettigheid van eenen doop nog niet bewezen. Zou het voor eenige gezindte wel geoorloofd zijn, om af te wijken van de zuiverheid, die in Christus is ? Mag zij zich zelve wel terugvoeren tot de abnormale gedeelten van het algemeene chris tendom? Mag zij op zulk een abnormaal standpunt zich de goederen der ware kerk toeëigenen? Mag zij daarheen de bondgenooten aftrekken, die der kerk toe- behooren? Mag zij, onder het vaandel van Christus, door eene valsche leer die arme menschen daar voor de eeuwigheid verderven? Ingevolge van dit een en andere dunkt ons, het ver van onverschillig te zijn, of iemand door eene hand uit de ware, dan uit de valsche kerk gedoopt wordt: of men moest willen zeg gen, dat gezegde onwettigheden niet den doopeling, maar alleen de gezindte en den dooper betroffen, welke denzelven toediende. Maar krijgt men niet eene bijzon dere betrekking op het genootschap, waarin men den doop ontvangt? Geeft men niet zijne overeenstemming tc kennen met het genootschap, waarbij men den doop vraagt? Is dat tot eer vau God, een juk aan te trek ken met de ongeloovigen, en eene valsche belijdenis door daden goed te keuren? Loopt men zelve niet gevaar, om daardoor schade aan zijne zaligheid te lijden ? Of mag men zich in verzoeking begeven? Mag men den Heere tergen, als of men sterker was dan Hij ? I Doch men zal ons welligt toevoegen, dat men alleen den doop en niet de goedkeuring van en verbintenis met zulk een onkerkelijk ligchaam en met die valsche herders verkiest. Alaar wij merken op onze beurt aan, dat het hier de vraag niet geldt wat wij verkiezen, maar wat er door dien doop geschiedt; dat men Gal. 5: 3. slechts behoeft te verstaan , om van zijne mitsdien ver- kregene verbintenis overtuigd te worden; en dat zulk eene Jezuïtische zins-behouding den christen zich on waardig moet achten. Lezer 1 het resultaat onzer beschouwing is derhalve, dat, als de menschen nog eenmaal eens zóó wijs wor den, als nu velen dwaas zijn, wij dan niet meer lioo- ren zullen: „dat het onverschillig is, door welke hand ons de doop wordt toegediend.” U groetende nemen wij voor ditmaal afscheid van u, in de hoop van u later weer aan te treffen over de vraag: „of men zijne kinderen op het formulier kan laten doopen ?” L. J HULST. Fekwerd. Eerwaarde Redacteur Als tot vervelens toe wordt ons onophoudelijk eene waarheid opgedreund, dat de wereld liberaal is gewor den , en voor zoo ver zij het nog niet is, dat hare ont wikkeling en vooruitgang met reuzen schreden wordt bevorderd. De bekrompenheid en kortzichtigheid der middeleeuwen is als een walglijk vocht weggeworpen, het is al beschaving, veredeling, een doordringen van den christelijken geest daar men van hoort, liefde, vrede en eendragt, alles voor elkanderen. Wan neer ik echter deze klanken verneem, zoo zit ik er maar hoofdschuddend bij neder, wil noch kan het maar volstrekt niet gelooven, ja, ben van het tegendeel volkomen overtuigd. Is mij dat kwalijk te nemen? Ik zeg neen, die liberale geest is geen christelijke geest, maar een leugengeest van den valschen profeet. Die geest is geen liefelijke zuide wind, aangeblazen door God den Heiligen Geest, welke verlicht, vernedert, met God verzoent en vereenigt, door en voor God leeft en werkt, neen, maar een verspestenden damp gelijk, welke uit en over oostersche moerassen der woes tijnen wordt voortgestuwd, welke alles in zijnen vernie lende vaart aantast, doet verkwijnen en uitteeren, ja een jammerlijken dood veroorzaakt. En zoo sterk is onze damkring daarmede bevangen dat zij nog een grooten invloed uitoefent op de door den II. Geest sterk gemaakte gestellen en hunne gedaante jammerlijk misvormt. Alaakt zij nu zulke diepe sporen in het groene hout wat moet aan het dorre geschieden? Wel is waar, de mond uit liefde, maar waar wordt zij over het algemeen genomen beoefend; het is vrede, eendracht, doch verraden niet reeds meestal de geba ren, waaronder het wordt uitgesproken, het tegen over gestelde? Mijnheer! deze zaken rusten op geen onbewe- zene grondslagen, neen, het bewijs ligt voor de hand. Van waar komen anders die oorlogen, welke weer sedert jaren achtereen Europa teisteren ? Wat beteekend dat bouwen van zoo vele sterke vestingen, van oorlogschepen I enz., en dat op een geduchte en schrikverwekkende wijze? Wat anders het aanschaffen van eene groote menigte van de vervaarlijkste vernielingswerktuigen, waartegen niets bestand schijnt. Waarom zijn er zoo vele duizenden in korte jaren gevallen, om ’slleeren Geest een doortogt te banen? Neen, neen! zoo iets vloeit nimmer voort uit ware liefde en eendragt, uit broederzin en min. Alaar waar zoude ik eindigen wilde ik alles ophalen? Alleen dit nog. Het is geen nieuws als ik U.Ew. verhaal van den oorlog. Duitsch- land, Oostenrijk en Pruisen, groote mogendheden, heb ben het tegen het kleine Denemarken. De overmagt wint, noodwendig moet zij winnen. Maar hoe handelen zij; handelen zij der krijgskunst en als een Christenvolk waardig? Laat ons zien. Wij hebben voor ons de stad Fredericia, de verbondene mogenheden hebben zich voor haar gelegerd. In plaats om de vestingswerken te heroveren, zoo doen zij daarop geen enkel schot, maar werpen 1500 bommen in de ellendige stad zelve, welke allerwege de jammerlijkste verwoesting aanrigten. Daar, de arme Jutlanders, hoe zijn ze niet de voorwerpen van overheersching, willekeur en knevelarij. Zij moeten maar geven wat gevraagd wordt, of zij het hebben of niet, daar over is geene aanmerking. Dat niet alleen, maar iedereen moet maar mede om te arbeiden, daar waar zij het van nooden hebben, zonder onderscheid van per soon , rang of stand, eerbied voor eerwaardigheid en grijsheid is aan de zijde gezet. Dit is slcohts een enkel staaltje. Maar wij behoeven niet op het oorlogsveld rond te dooien oin de bewijzen te leveren. In ons Nederland is het genoeg kenbaar welk een geest het is, welke thans vele harten en verstanden beheerscht. Uit wendig mag er rust en vrede heerschen, voor oproer, het omver rukken der palen van orde en billijkheid heeft de Heere nog genadig behoed, maar wie weet wat er zonder deze behoeding van ons land al zou zijn gewor den? Immers, hoogmoed, eigen zin en wil, nijd en afgunst tegenover elkander heeft al een voorname plaats in veler harten ingenomen, getuigt genoeg de dagelijksche ondervinding. Is dit zoo in het maatschap- pelijke, in veel grooter mate treft men dit op het Godsdienstig gebied aan. Men kan het wel zoo wat voor en met elkander stellen, als men in ongeloovige ge dachten en handelwijzen overeenstemt, als men in de ge lederen staat om eene revolutie tegen den Heere en zijne geopenbaarde waarheid aan te binden, maar hoe ge draagt men zich tegen degenen, die zich voor den Heere en zijne geopenbaarde waarheid verklaren? Ik heb het reeds gezegd, en daadzaken bevestigen zulks. Onge loof en bijgeloof ontvangen bezoldiging, maar alleen die God overeenkomstig zijn Woord wenschen te dienen en hunne kinderen in ’s Heeren vrees te onderwijzen, moeten alles uit eigen zak bekostigen, zonder van de toebrenging van het eerste ontslagen te zijn. Ja hoe heeft men de vrije uitoefening hiervan zelfs nog maar kort geleden verkregen. En waren de zoogenaamde verlichte mannen onzer dagen het onderling met elkander eens, maar zij zijn het op verre na niet, en het kan ook niet, plaatsen God aan de zijde en jagen naar de vervulling hunner booze en verdorvene natuur, hoe kan die natuur vervulling erlangen, dan ten koste van anderen ? Het eigen ik van den natuurlijken mensch duldt geen mede dingen, dan zoo ver slechts als men die daartoe van nooden heeft. Hoe meer nu die geest veld wint, hoe liagchelijker onze toestand wordt, en van daar gaan wij donkere dagen te gemoet. Welk een toekomst verbeidde, Achab toen de Heere een leugengeest in de profeten had uitgezonden en Achab die geloofde en opvolgde ? De toekomst wordt donker en donkerder, van alle zijden pakken onweerswolken zich zamen, het geloei van den storm, het ratelen van den donder wordt reeds gehoord, en de bliksemschichten gezien. Dit zal voortgaan, nood wendig moet het voortgaan, de dampen van dien geest moeten zich daarin oplossen. Het kan nog wel echter wat duren eer het zoo ver komt, maar des te feller en krachtiger zal het woeden. Het vuur kan lang smeulen als er geen opening voor de vlam is, maar komt die, des te gevaarlijker is de brand en moeijelijker te blus- schen. Gelukkig dat er een toevlugt en verberging is; die in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, die zal vernachten in de schaduw des Almagtigen. Heerlijke Waarheid, troostvolle en bemoedigende belofte? De Heere is ten allen tijde bevonden een hulpe ter tijde der benaauwheid. Een akelige en bange nacht, vol jammer en ellende, moge de toekomst verbeiden, de Heere zal zijn volk een schaduw en verberging wezen. Hoe noodig derhalven voor den begenadigden zich digt en vast aan den Heere te houden, opdat de geest dezer eeuw’ geen vat op hen krijge en zij deeleu moeten in deszelfs vruchtgevolgen. Ziet daar Mijnheer eene kleine opmerking. Na heilbede verblijf ik uw toegenegene A. M DRONKERS. Baarland , 20 April 1864. Eene levende herinnering aan de vroe gere vervolgingen der Afgescheidenen. No. 11 der Bazuin 1. 1. deelt ons onder het motto Ana chronisme een missive van den ontvanger van Registratie en Domeinen te Dordrecht mede, die ons de vroegere vervolgingen der Afgescheidenen weer in het geheugen terugroept. De missive luidt als volgt: Dordrecht, 3 Maart 1864. Wel 'Eerwaarde Zeer Geleerde Heer! Ten mijnen kantore staat nog steeds ten uwen laste open een bedrag van ƒ 7.981/» wegens geregtskosten, verschuldigd krachtens vonnis van de Arrondissements- Regtbank te Dordrecht d.d. 26 Mei 1841, waarbij U veroordeeld is wegens het houden vau verbodene gods dienstige bijeenkomsten. Ik verzoek U ter voorkoming van voor U en mij onaangename vervolgingen bovenge meld bedrag binnen tien dagen ten mijnen kantore te willen betalen of doen betalen. De ontvanger der Registratie en Domeinen: (De handteekening kon niet gelezen worden door de red.) Aan den Heer A. Brummelkamp , Hoogleer aar aan dc Theologische school tc Kampen. Het antwoord, dat hierop gegeven is luidt als volgt; Den WelEd. lieer l )ntfanger van de Registratie en domeinen te Dordrecht. Wel Edele Heer / In antwoord op Uwe missive van 8 dezer, waarin lij mij uitnoodigt ƒ 7.98* te voldoen, die ik ver- chuldigd zou zijn aan gerechtskosten krachtens vonnis Ier Arr.-Regtb. te Dordrecht dd. 26 Mei. 1841, waar- lij ik „veroordeeld ben wegens het houden van ver boden godsdienstige bijeeenkomsten,” diene het vol gende : Toen onze beminde Vorst Willem II de teugels er regering in handen genomen had, was een der eerste aden zijner regering de vervolging om de godsdienst e stuiten; de jammerlijke gevolgen, die er uit voort- ekoinen waren, als: regtszaken en militaire inlegerin gen te vernietigen; en al Neerlands inwoners hunne ude en recht nationale vrijheid, de vrijheid van gods- lienst te hergeven. Ten jare 1842 vestigde ik mij met terwoon te Arnhem, 'oen ik eene wijle tijds, ik weet niet recht hoelang, nij daar bevond, kreeg ik van het Registratie Kantoor ildaar eene soortgelijke aanmaning als die mij thans van I gewerd. Ik begaf mij er heen en beriep mij op de oen nog versche beschikkingen van den Koning. Mij rcrd ten antwoord gegeven, dat die zagen op de boeten, laar dat daaronder niet begrepen kon zijn vrijstelling van le gerechtskosten. Ik beweerde, dat ik mij onmogelijk oorstellen kon, hoe het zich rijmen liet casu quo wel le boete, maar niet ook de kosten kwijt te schelden f te vernietigen. Daar echter de ontfanger meende liet te kunnen afstaan van de vordering en ik hem erklaarde niet te kunnen betalen, zoo lang het mij liet duidelijk gemaakt werd, dat ik er toe verplicht :on zijn, schreef ik de zaak aan Z. Majesteit. Ik kreeg aarop een antwoord, waarbij ik volkomen vrijgelaten f vrijgesteld werd. Ik vervoegde mij er mede op het antoor, sprak met den ontfanger en — daarna heb £ van deze zaak nimmer weer gehoord. Ik herinner mij niet van het kantoor te Dordrecht nmer eene sommatie tot betaling te hebben ontfangen Het antwoord, dat ik op Uwe tegenwoordige aan maning geven moet, is echter het zelfde, dat ik te unhem gaf: Zoo ’tmij duidelijk werd, dat er gronden estonden om in die zaak te betalen, ik zou het gaarne oen. Zoo als de zaken thans staan kan ik, durf ik et echter niet. Door het te doen zou ik mij, mijus edunkens, aan een schromelijk Anachronisme schuldig laken en de toenmalige vervolgingen om de godsdienst angericht, thans zeker door niemand meer verdedigd, e kroon op zetten. Met verschuldigde achting heb ik de eer mij te lemen, WelEdele Heer, Uw dienstwilligen, 5 A’ Bbümmelkamp, Het zal bij deze gelegenheid zeker niet kwaad zijn ; herinneren, dat de Afgescheidenen in het begin veel ;bben moeten lijden. (Helaas, werd hun thans in slerlei omstandigheden nog maar geen onregt aan- jdaan!) „Menigeen werd beboet, — men zegt dat door de fgescheidenen ƒ 100,000 (zegge honderd duizend gul- en) in ’s lands schatkist is gestort, terwijl zij, die de ildboeten niet konden betalen, in de gevangenis wer en geworpen, waarin een hunner gestorven is. In die igen zag het er benaauwd uit van wege de verdruk- ing en vervolging, waarvan toen in het tijdschrift de '«formatie melding is gemaakt 1). Niet slechts moet ize natie in ’t gemeen met weemoed denken aan die ügen van benaauwdheid, verdrukking en vervolging, aar inzonderheid de hervormde kerk. Deze toch heeft ertoe het eerste sein gegeven. De synodale commissie er hervormde kerk heeft, eer de vervolging plaats greep, m dringend verzoek gerigt aan den Minister, belast met : generale directie voor de zaken der hervormde kerk, ït „ter aanwending van zijne tussckenkomst en veelver- ogettde pogingen bij zijne Excellentie den Minister van stitie, van wege laatstgemelden eene krachtige aanschrij- ng mogt worden uitgevaardigd aan de Officieren en mbtenaren onder deszelfs Ministrieel Departement, met ime in de provincie Groningen en Drenthe behoorende, n einde, ook zonder afwachting van aangifte van nige contraventie tegen de bestaande wetten, met alle •ter werkzaam te zijn ter handhaving der Artikelen 91 tot 294 van het strafwetboek voor dit Koningrijk Ij Op dit dringend verzoek van de synodale comm. ir herv. kerk, 2) zijn de vervolgingen begonnen. Intusschen zou de Stem gaarne van hare zuster de azuin willen vernemen , hoe het met bovengenoemde nachronisme is afgeloopen. Immers de toegestane tien ïgen zijn reeds lang verstreken 1) Het vijfentwintigjarig bestaan des Afgsch. herdacht door. G. de Moen. 2) Aangaande de valsche kerk zij vervolgt diegene ï heiliglijk leven naar het Woord Gods en die haar betraffen n hare gebreken , gierigheid en afgoderijen. Art. 29 der ge- ofs. bel. Gelooft Ds. H. J. BUDDING niet meer in den Drieëenigen God? Helaas 1 het ontkennend antwoord op bovenstaande vraag deden ons meê eeuige ons toegezondene voorname trekken uit eene leerrede van Ds. Budding over Zond. 8 van den Heidelb. Catechismus. Deze trekken zijn onder het prediken gehoord en opgeschreven, en gedrukt bij S. J. de Jonge te Gocs. Omdat Ds B. zomers veelal in ons vaderland rdsjes doet en daardoor ook in aanraking komt met velen onzer gemeenteleden en kerkbesturen deelen wij ter j waarschuwing het een en ander uit de ons toegezondene bladen meê: Eerstelijk nam hij tot grondslag der Catechismus- leer, (zondag 8) Coll. II: 2b, waaruit hij staafde dat er verborgenheid in Christus is, onbegrijpelijk voor den mensch. Verder zeide hij, dat leerstuk (der Drieëenheid) heb ik al 25 jaar geleerd en gepredikt, maar ik heb sedert eeuigen tijd geleerd dat het onbijbels is. Ja, Z.Ew. trok het in twijfel of men met dat leerstuk wel zalig kan worden, daar men dan geene ware kennis van God heeft — en Jezus toch uitdrukkelijk zegt: „dit is het eeuwige leven dat zij U kennen.” Nu las Z.Ew. voor: art. 7 der Ned. Geloofs-belijde- nis , die niets erkent, zelfs al ware het een engel uit den hemel, als echt, dan alleen Gods Woord, — geen privelegiën of conciliën, geen menschelijk schrift gelij kende bij den woorde Gods, •—• geene besluiten, (b. v. van Dordt óf Nicea óf van den bisschop van Alexan- driën), en „ziet nu” zegt Z.Ew. in art. 8 dier belijde nis , — begaan onze vaderen zelfs dat ongeoorlootde, en ze erkennen iets buiten den Bijbel, en noemen: Vader, Zoon en H. Geest: één God in drie personen, dus nu maken zij zich zelven ketters! Gij hebt wel eens gelezen en gehoord van Arianen en Socinianen ? en ook die laat ik nu regt wedervaren — en wilt gij mij ook zoo noemen? — ook goed. Ik wil opregt zijn, dat, toen ik vroeger over dat leerstuk prediken moest, ik eerst ging zien wat de va deren Brakel en Smvtegelt en andere vrome mannen er van zeiden, want die ouden wisten het immers veel beter? en hunne schriften zijn beter uitgelegd en dui delijker voorgesteld ! dit dacht ik, met al de regtziunigen gelijk! en zoo ziet men immers menschen-werk en gezag meestal vóór gaan. En al de bewijzen die de Catechismus opgeeft voor dat leerstuk, bewijzen het niet.' Leest maar eens goed met mij na: „Hoor Israël! de Ileere uw God is een eenig Heere!” — Er is één God, één Middelaar enz. Eén Heere, één geloof, één doop enz. — De Geest des Heeren HEEREN is op Mij — wilt gij het nu daardoor bewijzen, dan zoude beide HEERE met hóófd letters moeten zijn, maar dat is zóó niet, en dan is het nog geen Drieëenheid, dan moet er driemaal HEERE staan in groote letters, — ik zie het ten minste hier niet in. Deze drie zijn één. dat bewijst niet dat er drie personen in één Wezen zijn, stond er nu één God — doch er staat — deze drie zijn een — en weest gewaarschuwd er niets bij of af te doen, waar Openb. van Joh. tegen vermaant; mnar deze drie zijn één” — in getuigenis dat Christus de Messias is, — en drie getuigen op aarde, en één getuige in den geloovige, dat maakt juist het volmaakte zevental uit. Ik geloof, regtuit gezegd, niet: dat er drie perso nen in God zijn, en Hellenbroek vraagt of het woord „personen” bijbels is, en hij zegt: „neen! maar daar er zelfstandigheid aan Jezus wordt toegekend en persoon en zelfstandigheid hetzelfde beteekeut, is het geoorloofd,” (dat nog te bewijzen is,) want er staat wel van Jezus: het uitgedrukte beeld Zijner Zelfstandig heid, — maar het uitgedrukte Beeld — is de Zelf standigheid zelf niet. Ik geloof niet dat de zoogenaamde 2e persoon, mensch is geworden en tevens God is.— Ik hoop met allen eerbied te spreken over de ver borgenheid van Christus, doch of gij de Drieëenheid gelooft of niet, — ik geloof ze niet langer, en mag ze niet langer meer prediken, wel de éénheid Christi met den Vader, maar niet met den II. Geest. Jezus zegt: „gijlieden gelooft in God, gelooft ook in Mij,” — maar Hij zegt niet: „ook in den II. Geest.” — En Hij spreekt over de éénheid met Zijnen Vader, „dat ook zulk eene éénheid bestaan moge met de geloovigen in Hem,” Wij zenden Ds. B. dit nommer der Stem toe met de nadrukkelijke uitnoodiging, wanneer deze medegedeelde uitspraak zijne innige overtuiging is, om hiervoor de bewijzen op te geven. Het moge vreemd schijnen, het zij dan zoo, wij dagen Z.Eerw. openlijk uit tot een eerlijke strijd over genoemd onderwerp. Ons blad stel len wij voor hem open. Wil hij bewijzen leveren uit de Schrift, dat het leerstuk der Drieëneheid strijd tegen de Schrift, wil hij bewijzen leveren, dat sommige an dere leerstukken van den Heidelb. Katechismus strijde tegen de Schrift — volgaarne stellen wij de kolommen der Stem voor hem open. Persoonlijke uitspraken, per soonlijk geloof zonder bewijzen, zonder grond zijn nietig. Wij zouden immers even goed kunnen gelooven, dat ie mand soms vlagen van krankzinnigheid had, maar zoo dit geloof op geen deugdelijke gronden steunde was het immers niet aannemelijk? Wie den Zoon loochent heeft ook den Vader niet! Red. Evangelische getuigenissen. Een iegelijk, die overtreedt, en niet blijft in de leer van Christus, die heeft God niet. Indien iemand tot ulieden komt, en deze leer niet brengt ontvangt hem niet in huis, en zegt hem niet: Wees gegroet. 2Joh. vers 9 a. en 10. Dit getuigenis gaf voor omtrent 18 eeuwen de getrouwe en geliefde dienaar van Jezus, Johaunes. Zij is vooral aan hen, die de waarheid ken nen, liefhebben en in dezelve wandelen. De waarheid te kennen is niet slechts eene oppervlakkige kennis van de leer der waarheid te hebben, en die met den mond te be> lijden, maar het is eene levende, door den Heiligen Geest in het hart gewerkte kennis, zooals de Heiland zegt.- Joh. 17:3. „Dit is het eeuwige leven, dat zij U ken nen, den eenigen w-aarachtigen God en Jezus Christus, dien gij gezonden hebt. Zulk eene kennis is zalig makend, dierbaar en zeer troostrijk voor het hart. Zij doet ons de waarheid, zoo als die in Christus is in liefde en gehoorzaamheid betrachten. Die de leer der waarheid zoo kent, heeft dezelve lief. „Hoe lief heb ik uwe wet! Zij is mijne betrachting den ganscheu dag.” Ps. 119:97. En wederom: „Ik zal mij vermaken in uwe geboden die ik liefheb. En wederom: „De regten des Heeren zijn waarheid, zomen zijn zij regt- vaardig. Zij zijn begeerlijker dan goud, ja dan veel fijn goud; en zoeter dan honig en honigzeem. Paulus had een vermaak in de wet Gods naar den inwendigeu mensch. Liefde tot en in de waarheid laat zich beter gevoelen , dan wel in woorden aan anderen mededeelen. Zij maakt ons niet hooggevoelig, maar vreezende. De liefde is langmoedig, zij is goedertieren, de liefde is niet afgunstig; de liefde handelt niet ligtvaardiglijk, zij is niet opgeblazen; zij handelt niet ongeschikkelijk, zij zoekt zich zelve niet, zij wordt niet verbitterd, zij denkt geen kwaad. (1 Cor. 13:4,5.) De liefde is de vervulling der wet en de band der volmaaktheid. Die de waarheid zoo in liefde kent, wandelt in dezelve. Van dit wandelen is Jtzus, die uaar Joh. 14: 6 de waarheid is, de oorzaak. Ik doe wandelen in het mid den van de paden des regts. Die in de waarheid wan delen, waudelen in de liefde, en hebben behoefte aan den Heere Jezus, en aan de leer des heils, de leer der waarheid. Zij bidden gedurig: „Leer mij, Heere! uwen weg, ik zal in uwe waarheid wandelen ; vereenig mijn hart tot de vreeze uws uaams. „(Ps. 86:11.) Een biddende wandel is het leven van den christen, en eene behartiging van de regte Godsdienst. In de da gen van Enos begon men den naam des Heeren aante- roepen. (Gen. 4:26,) Zoo ook Hand. 2: 21: En het zal zijn, dat een iegelijk, die den naam des Heeren zal aanroepen, zalig zal worden. Er is echter maar een klein getal, dat christelijk wandelt. De apostel geeft in Eilipp. 3 een treffend getuigenis, waar aan een iegelijk zich moet toetsen. In vs. 16 zegt hij: „Doch, daar wij toegekomen zijn, laat ons daarin naar denzelfden regel wandelen, laat ons hetzelfde gevoelen, vs. 18: „Want velen wandelen anders, van dewelke ik u dikmaals gezegd heb, en nu ook weenende zeg, dat zij vijanden des kruises van Christus zijn.” Deze allen zijn te beklagen, zij zijn geestelijk blind, van verre niet ziende, eu weten niet welk oordeel zij over zich zelven halen. De duivel heeft hen als in slaap gewiegd. De apostel Judas geeft een getuigenis vs. 35 „Strijd voor het geloof, dat eenmaal den heiligen over geleverd is! De waarheid, de leer des heils heeft al tijd veel tegenstand gehad, de vijanden houden niet op den waren christen aan te vechten. De strijd echter is des Heeren. Want wandelende in het vleesch, voeren wij den krijg niet naar het vleesch : want de wapenen van onzen krijg zijn niet vleeschelijk, maar krachtig door God, tot nederwerping der sterkten (2 Cor. 10: 3, 4). Ziet ook zoodanig getuigenis Efes. 6. Het zwaard mag men niet uit de schede trekken, want al len die het zwaard nemen zullen door het zwaard ver gaan. Maar de geheele wapenrusting Gods door het geloof aan te nemen, zoo staat de christen als een rots in den boozen dag. Wanueer sommigen de zigt- bare kerk verlaten, en haar een scheldbrief geven, dan moet ons zulks wel bedroeven en leed doen, maar niet ergeren of mismoedig maken. Zij , die ketterijen, hetzij bedektelijk , hetzij openbaar invoeren, verontrusten de gemeente des Heeren, en het ware te wenschcn, dat zij allen de kerk verlieten, om dat ze er niet bij behooren. Johannes zegt lste Zendbr. hoofdst. 2: 19. „Zij zijn uit ons uitgegaan, Blaar zij waren uit ons niet : want indien zij uit ons geweest waren, zoo zouden zij met ons gebleven zijn, maar dit is geschied, opdat zij zouden openbaar wor den dat ze niet allen uit ons zijn.” Sluipen er nu en dan verkeerde menschen binnen, laat ons dan waken en nuchteren zijn. Het is een merkteeken van het laatste der dagen, en dat het einde aller dingen nabij is. Want er zal een tijd zijn, wanneer zij de gezonde leer niet zullen verdragen, maar ketelachtig zijnde van gehoor, zullen zij zich zelven leeraars opgaderen naar hunne eigene begeerlijkheden: en zullen hun gehoor van de waarheid afwenden, en zullen zich keeren tot fabelen. (2 Tim. 4: 3, 4.) God geve dan den opzie ners der gemeente getrouwheid, om acht te geven op hunne kudde, hun toevertrouwd, opdat het huis des Heeren in goede orde blijve „Laat alle dingen eerlijk en’ met orde geschieden,” P. J. de GROOT, Pred. Schiedam. Opmerking. Polen is het land bij uitnemendheid, dat, zoo als het heden ten dage heet, door despotisme wordt be- heerscht, zijne nationalitiet onderdrukt ziet, wiens reg- ten door den Keizer aller Pussen worden geschonden en waar het zwaard alom de gruwelijkste verwoestingen aanrigt. — Wat mag de oorzaak van al deze ellenden zijn? De staatsman moge hierop antwoorden, maar heeft het niet gevonden. De christen alleen is in staat, om het ware antwoord te geven. Is Polen niet de wieg en bakermat van het Socinia- nisme , der bestrijders van de leer der Driecenheid en van de Godheid van onzen gezegenden God en Zalig maker. Polen draag daarvan het oordeel, de regtma- tige vergelding des Heeren, want Hij laat zich niet bespotten. Geen nota’s van het nederlandsche gouver nement. geen Sympathie van Napoleon zal het redden. Polen draagt Gods oordeel. Neemt dit toch ter harte Godverloocheuaars, die de drieëenheid en de Godheid des Zoons ontkent. Obthodoxus. Een kenmerk van de herv. kerk. Bijna elke week zijn de kolommen der kerkel. Courant gevuld met adressen en beschouwingen over het geld, dat de kerk voor preds. tractementen preds. zonen en weduwen kan trekken van den staat. Het is als of de pred. administratieve ambtenaren van den staat zijn, zoo netjes weten zij het aan te toonen, waarin hun schade of voordeel opgesloten ligt. Nu wij willen hen over deze capaciteiten niet smalen. Maar wij meenen er een karaktertrek in te zien van het eigen aardige dier kerk. In de schrift worden wij opgewekt: ziet op de kwade arbeiders. Wij meenden ook altoos, dat het zorgen voor de ziels belangen, het zorgen voor de zuiverheid der leer hoofdzakelijk de roeping was van de herders en leeraars. Dit nu zien wij in de herv. kerk letterlijk verschoven en de zorg voor behoud of vermeerdering van tractement in de plaats getreden. Jammer maar, dat ook de ge noemd wordende getrouwe leeraars van dat vergif ge- ■ dronken hebben! — Om te letten op de zuiverheid der leer, om te zien op de kwade arbeiders, daaraan wordt niet meer gedacht! Het lands tractement is maar de hoofdzaak! Komt er nog verzet tegen de kwade arbeiders, dan geschied dit nog van leden of ouderlin gen. Treurig kenmerk! Pinkster-collecte voor de buitenlandsche zending. Ofschoon het als algemeen bekend mag verondersteld worden, acht ondergeteekende het niet overbodig de kerkeraden te herinneren aan de inleiding van het re glement van de christelijke afgescheiden gereformeerde kerk in Nederland voor de opleiding en uitzending van leeraren onder de heidenen. „Aangezien de Heere J, C. de groote Koning zijner kerk voor zijne hemelvaart aan zijne discipelen geboden heeft, dat zij het evangelie zijns koningrijks zouden prediken aan alle creaturen; zoo heeft de Synode der christelijk afgescheiden gereformeerde kerk in Nederland gehouden in den jare 1860 te Hoogeveen, in verband met het bepaalde der Synode van 1857 art. 126 van de handelingen het volgende besloten:” „De Synode, lettende op het gewigt der zending, en dat het de pligt van iedere gemeente is, haar te behartigen, wekt de gemeenten op, behalve hetgeen men bovendien mogt doen, jaarlijks op pinksteren eene openbare collecte te houden, en verlangt, dat alle deze gelden aan de cura toren ter hand worden gesteld om in overleg met de docenten hierover te beschikken.” Aan dit collegie wordt opgedragen, een reglement tot bevordering der zendingszaak, zoo spoedig mogelijk openbaar te maken.” Dientengevolge arresteert het collegie van docenten en curatoren der theologische school van genoemde chris-1 telijk afgescheiden gereformeerde kerk in Nederland, ver-' gaderende te Kampen, de volgende bepalingen: Hier volgt het regl., vastgesteld den 15 Junij 1861. De opleiding en uitzending van leeraren onder de heidenen is volgens dit reglement begonnen, reeds zijn er twee zendelingleeraren uitgezonden en in Suriname werkzaam; vier andere kweekelingen ge nieten te Kampen hunne opleiding en hopen hen eenmaal te volgen of elders heen gezonden te worden. Zal echter deze zaak met goed gevolg voortgezet wor* den dan is er behalve des Heeren onmisbaren zegen ook geld noodig. Moge de opwekking der Synode niet te vergeefs geschied zijn, maar iedere gemeente er naar vermogen toe bijdragen. De kerkeraden der gemeenten in de Classis Pekel-A gelieven deze herinnering aan te merken als eene op wekking van hunnen corespondent voor de zendingszaak. R. T. KUIPER. Tweede Kamer. Ingevolge art. 100 der kieswet, zal den tweeden Dingsdag der maand Junij (Dingsdag, 14 Junij) de helft der leden van de Tweede Kamer der Staten- Generaal aftreden. Naar den opgemaakten rooster, be lmoren dit jaar af te treden, de heeren: Groningen: Mr. J. H. Geertsema C.zn.; Appingadam: Dr. R. Westerhoff; Assen: Mr. L. Graaf van Heiden Rei- nestein; Leeuwarden: Mr. J. Dirks; Sneek: Mr. S. Wijbenga; Dockum: Jhr. Mr. S. W. H. A. van Beyma thoe Kingma; Steenwijk: Jhr. C. M. Storm van ’s Gravesande; Zwolle: Mr. P. Mijer; Amelo: Mr. P. A. S. van Limburg Brouwer; Deventer Mr. G. Dumbar; Zutphen: Mr. P. P. van Bosse; Arnhem: Mr. W. Baron van Lijnden ; Nijmegen; Mr. C. J. A. Heijdenrijck; Amersfoort: Mr. J. K. Baron van Golt- stein; Utrecht: Mr. E. van Voorthuysen; Hoorn: Mr. P. M. Tutein Nolthenius; Alkmaar: Jhr. Mr. C. van Foreest; Amsterdam: Mr. C. van Heukelom, Mr. J. Heemskerk, Azn. en S. Cool; Leiden: Mr. R. J. Graaf Schimmelpenninck; Gouda: Jhr. Mr. W. M. de Brauw’; Delft: C. Hoekwater; Rotterdam: F. W. C. Blom'; ’s Gravenhage: Jhr. Mr. W. F. Gevers Deynoot; Dord recht : Mr. P. Blussé van Oud-Alblas; Gorinchem: Mr. J. D. van der Poel; Middelburg: Mr. D. van Eek; Goes: B. P. G. van Diggelen : Breda: C. W. Oomen; Tilburg : Mr. C. C. A. Beens; Eindhoven: Mr. J. B. Bots; Maastricht: Mr. P. F. E. van Wintershoven; Roermond: Mr. F. Baron de Keverberg; Boxmeer: H. C. F. Kerstens; ’s Bosch: Dr. J. H. II. de Poorter. Bovendien zullen drie nieuwe leden gekozen worden (ingevolge de gewijzigde kiestabel), en wel te Win schoten , Deventer en Haarlem; te zamen alzoo negen en dertig verkiezingen. Daar het van een onberekenbaar belang is, dat ons volk door mannen van positief christelijke beginselen worde vertegenwoordigd zoo maken wij door dezen het i volk opmerkzaam, om toch getrouw de stembus te be zoeken en zooveel maar eenigzints mogelijk is te stem- ■ men op mannen van positief christelijke beginselen. < BERIGTEN. Statistiek van do JllZUÏten. Volgens de opga- : ve in een Fransch tijdschrift waren er in het einde van. 1863 op de geheele wereld 7529 Jezuïten, zijnde 118 meer dan het vorige jaar. Van deze 7529 Jezuïten zijn,. wat hunne afkomst betreft: Franschen 2266 ; Italianen ! 1617; Spanjaarden 868; Duitschers 584; Belgen 576; Oostenrijkers 362; Amerikanen 350; Nederlanders 236; Iren 139. Die de gevaarlijke leerstellingen en praktijk der Jezuï- ■ ten kent zal zich wel wachten voor hunnen verderflij ken invloed in huis, school, kerk en staat. Een ieder zij gewaarschuwd, zij zoeken met hunne vleijende tong allerwege in te kruipen! Schotland. — Het voornemen bestaat, om eene vereeniging te trachten te bewerken van de Vrije Pres- byteriaansche en Vereenigde Presbyteriaansche kerken in Schotland; het verschil van gevoelen over de bevoegd heid van den Staat in kerke-zaken is nog het eenige, dat de vereeniging belet en waarover men nog beraad slaagt. De laatste is reeds eenige jaren verzwagerd geweest met de C. A. G. pred. in Nederland. Wij hopen dat deze vereeniging ook van onberekenbaar heerlijke gevol gen voor de geloovigen in Nederl. mag worden. Eendracht maakt macht! Groningen, 2 Mei. Het koolzaad, dat in deze Prov. is blijven staan, wordt met den dag minder, daar vele planten wegens het schrale, koude weder nog sterven; daaglijks worden daarom onder geploegd, die kort na den winter een goed gewas beloofden, zoodat er wei nig of niets zal overblijven. — Men ziet hier daaglijks uit naar de windstreken, of er ook verandering in het onvruchtbare weêrsgesteldheid komt. In het naburige Drenthe is bij vele inwöners de wit tervoorraad voor het vee ten einde en het land biet nog geen nieuw voedsel aan. — Men ziet uit, mat ziet men ook naar boven, naar Hem, die loof en gras regen en droogte , vruchtbare en onvruchtbare jaren spijze en drank, gezondheid en krankheid armoede n rijkdom en alle dingen ons doet toekomen? KERKNIEUWS. Bedum. De kerkenraad heeft alhier op het drietal geplaatst Dj Aieboer, Diemer en Meijering, leeraren te Garrelsweer, Stad kanaal en te t Zandt. Haarlem, 1 Mei 1864. Nadat de gemeente des Heere alhier vijf jaren in een gehuurd locaal te zameu kwam , hee de getrouwe verbonds God Zijns volks haar ouder veel moeit en strijd een nieuws kerk en pastorij in eigendom toegeschikl Met de Paaschdageu werd ons nieuw gebouw aan ’s Heen dienst toegewijd door den WelEerw. Zeergel. Heer Ds. S. va Velzen Docent aan de Theol. school te Kampen. 1 Onder biddend opzien tot Hem, die uit Zijne volheid ia i onze ledigheid voorziet, heeft de kerkeraad op heden de gemeen! een nieuw drietal voorgesteld, bestaande uit Ds. W. Diemer t Stads-Kanaal. P. Diermanse te Vlissingen en K. Krenlen l uiten. Mogt er den man zijns raads onder gevonden worden en neige de Heere het harte Zijns knechts om onze uit te brengen roeping op te volgen, tot blijdschap van hem die Sion bentinne en tot uitbreiding van Zijn dierbaar koningrijk. II. G. II. ANTINK. Sckriba, Rotterdam, 25 April 1864. Heden werden wij door dei Heere verblijd, de WelEerw. heer H. R: Beuker tot ons val Zwolle overgekomen, werd heden morgen in zijn heilig diens werk onder ons bevestigd door den WelEw. heer 11. A. di Vos, pred. te Delft, naar aanleidieg van 2 Tim. 2; 2 5 tei wijl onze leeraar des na middags iijn dienstwerk aanvaarde ten grondslag zijner arbeid leggende 1 Cor. 1 : 23, 24.
41,717
MMKB07:001540207:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,868
Weekblad van het regt; verzameling van regtszaken, bouwstoffen voor wetgeving, mengelwerk, jrg 30, 1868, no. 3061, 17-12-1868
null
Dutch
Spoken
7,695
13,539
Donderdag; 47 December 1868. WEEKBLAD VAN HET REGT. REGTSKUNDIG NIEUWS- EN ADVERTENTIE-BLAD. dertigste jaargang. JUS ET VERITAS. In Madrid verzoekt Veraeld twee malen per week. Prijs per jaargang f 20; voor de buitensteden, franco per post, met f 1.20 verhooging. - Prijs der advertenties, zonder zegel, 20 cents per regel. - Blad, brief-en, enz., behalve van onze gewone correspondenten, franco. WETGEVING. wets-ontwerp tot vaststelling van hoofdstuk IV STAATSBEGROTING VOOR 1869 (DEEL partement van justitie). Beraadslaging ter Tweede Kamer. (Vervolg, zie Weekblad n°. 3060.) De heer de Bosch Kemper: Mijnheer de Voorzitter, ik heb reeds vroeger gezegd, dat ik aanvankelijk vertrouwen stelde in de verantwoordelijke ministers der Kroon. Ik handhaaf die uitdracht ook tegen de aanmerkingen van de geachte spreker. Ik kon die echter nu niet terug. Later zal zich wel eens de gelegenheid voordoen om aan te tonen, dat de uitdrukking "Parlementair monarchie" geheel en al in strijd is met onze Grondwet. Ik kom nu uit op de mate van het vertrouwen, dat ik aan de ministers der Kroon moet schenken. Het is mijn beginsel, dat men de voorstellen der ministers met aandacht moet bespreken, men vrijmoedig en onpartijdig hunne handelingen moet beoordelen en tevens moet aandringen, dat die beginselen worden gevolgd die men zelf voor goed houdt. Men moet de ministers niet alleen bestrijden in hetgeen men verkeerd oordeelt, maar ook ondersteunen in het goede. Ik ben zeer conservatief in grondwettelijke vormen, inaar ben een grote, een warm en bepaald vriend van vooruitgang op elk gebied van staatkunde en staathuishoudkunde. Daar ik een vader van vooruitgang en van hervorming van heb hetgeen de minister van Financiën in het midden heeft gebracht, mij niet geheel en al gerustgesteld. Ik zal daarover nu met spreken, toen de wet op de middelen kom ik daarop terug. Nu deze ministers zijn opgetreden met het programma, dat de oplossing van de grote vragen wilden, die op elk gebied van bestuur aanhangig zijn, en dat dit ministerie zou zijn een aanleiding van bepaalden vooruitgang, moet de vraag onderzocht worden: heeft dit ministerie nu die vooruitgang, en in welke mate, bij de minister van Justitie? Dat hij een werkzaam en bedrijvig minister is, daarvan zijn wij reeds allen overtuigd in den korte tijd, dat hij aan het bewind is. Maar wij moeten verder gaan. Is de richting, die hij opgaat, geheel en al aannemelijk? Ik wil daaromtrent enkele bedenkingen opperen, terwijl ik gaarne wil hooren, of hij mijn twijfel kan oplossen. Er zijn partiële verbeteringen, die ik toejuich, en partiële veranderingen die ik zeer afkeur. Wanneer de omstandigheden er toe dringen een wets-artikel te veranderen, moet dat zoo snel mogelijk geschieden. Hoe meer zulke partiële veranderingen tot stand komen, des te meer bewaart men de achting voor de wet, die bestaat. Zoo vereenig ik mij gaarne met de veranderingen, die hij in enkele artikelen van het Burgerlijk Wetboek voorstelt, want die veranderingen zullen inderdaad de achting voor het hele wetboek onderhouden. Al wat dringend noodzakelijk is, moet zo snel mogelijk worden veranderd. In dit opzicht ben ik geheel en al homogen met verschillende voorstellen en handelingen van de minister, die met wil, dat gebreken langer onverholpen blijven. Maar wanneer een wet geheel en al foutief is en wanneer de gebreken veel grooter zijn dan de deugden, moeten men geen partiële veranderingen aanbrengen; dan moet het geheel veranderd worden; dan moet niet plaats hebben hetgeen is uitgedrukt in het woord dat geen nieuwe lappen op een oude lederen zak gezet moeten worden, want dan scheuren beiden. Wij hebben dat in onze staatswetten gezien. Wat heeft de verandering in de Grondwet van 1840 te weeg gebracht? Omdat men slechts kleinigheden in die Grondwet veranderd had, werd het oordeel over die Grondwet steeds ongunstiger. Die veranderingen hebben niet gebaat om die staatswet steviger te maken maar zij hebben integendeel den eerbied voor de eerste wet van den Staat ondermijnd. Zoo zal het ook nu gaan, wanneer partiële veranderingen worden voorgesteld en mogen worden aangenomen in zeer gebrekkige wetten; zoo men nog enigen tijd voortleeft met die gebrekkige wetten, zal men eindigen met den eerbied voor die wetten geheel weg te nemen. Ik heb een groot gedeelte van mijn leven doorgebracht met de toepassing van de strafwet; en ik ben ten volle overtuigd dat die wet aan zeer groote gebreken lijdt, niet in een enkel artikel, maar dat dit het slechtste wetboek is, dat wij van Napoleon hebben gekregen, en dat het in zijn bijzondere bepalingen geheel en al den geest van militaire dwingelandij ademt. En ik noem het inderdaad ongepast om geen harder woord te gebruiken — voor eenen grondbegrijpen, vrije en liberale Staat, dat zodanig wetboek zoo lang in stand gehouden. Wat zijn nu de voornemens van den minister bij de indiening van dit wetboek? Voorzeker, het zou te veel gevorderd zijn, dat de minister dadelijk met een geheel nieuw wetboek voor den dag kwam. Maar aan de andere zijde moet men ook niet voorbijzien, dat het samenstellen van een Wetboek van Strafregt tegenwoordig oneindig gemakkelijker is dan 20 a 30 jaar geleden. Er is lang aan gearbeid in de bureaux van het departement, dat zich verheugen mag in het bezit van zeer bekwaam, uitstekend regtsgeleerden, die op de hoogte van de rechtswetenschap zijn. Daarenboven, Frankrijk heeft zijn Code Pénal al gedeeltelijk gewijzigd; in België is een nieuw wetboek ingevoerd evenzo in Pruissen; en op beide wetboeken zijn reeds commentaren verschenen. Deze bouwstoffen voor een goed strafwetboek zijn aanwezig, en er behoren slechts moed en volharding toe om in weinig tijd een goed strafwetboek aan te bieden. Ik zou niet wensen, dat zodanig wetboek spoedig aan onze beraadslaging werd onderworpen. Integendeel. Zulke belangrijke wetten als Wetboeken van Strafregt en Strafvordering moeten ook aan het oordeel van het regtsgeleerd publiek onderworpen worden, en de gelegenheid moet gegeven worden, ook buiten de Kamer, om daarop aanmerkingen te maken. Die weg is in andere landen meestal gevolgd. Men heeft die wetten een half jaar aangeboden, voordat zij in de Kamer onderzocht werden; en eerst daarna, nadat de deskundigen de gelegenheid hadden gehad om hunne aanmerkingen te maken, is het onderzoek in de Volksvertegenwoordiging aangevangen. Dat is een echt liberale handelwijze. De heer van Goltstein heeft gesproken over de rechterlijke organisatie en de doodstraf. Daarover nog een enkel woord. Ik ben er geen voorstander van, de rechterlijke organisatie, die als wet reeds enige jaren in het Staatsblad staat, nu zo snel in te voeren. Rechterlijke organisatie, strafvordering en strafrecht zijn in vele opzichten één geheel. Wil men nu een schoon gebouw van de wetgeving oprichten, dan moet men eerst het gehele plan kennen, anders blijft het altijd bij stukwerk. Daarom ben ik er echter niet tegen, dat enkele bepalingen, die door de omstandigheden noodzakelijk geworden zijn, meteen ingevoerd worden, zodat, om een enkel voorbeeld te noemen, een rechter, die voortdurend lijdt aan ongesteldheid, zonder zijn verzoek moet kunnen ontslagen worden. Enkele veranderingen worden door de behoefte van het rechtwezen gevorderd, en waar de noodzakelijkheid van verandering bestaat, moet zo snel mogelijk een partiële verandering worden voorgesteld. De rechterlijke organisatie kan eerst geheel beoordeeld worden, wanneer men haar in verband beschouwt met strafvordering en strafrecht. Ook ten opzichte van het gevangeniswezen, dat hierbij behoort, is het zeer wenschelijk, dat algemene beginselen in overweging komen. Hoe zal men over de gevangenisstraf oordeelen, zonder dat men het wetboek heeft? En toch is het weer dringend noodzakelijk, dat men vaste beginselen heeft over het gevangeniswezen, wanneer men gevangenissen laat bouwen. De heer J.K. van Goltstein heeft gezegd, dat hij geen voorstander is van afschaffing der doodstraf. Naar mijne overtuiging is dit geheel een tijdvraag. De doodstraf is — en wanneer ik den zin volgemaakt zal hebben, zal ik waarschijnlijk een glimlach op veler lippen zien — een vrucht der beschaving geweest, even als de afschaffing der doodstraf dit zal zijn. Hoe was de toestand in vorige eeuwen ? Zeer lichte straffen maar voortdurend personele wrevel. Doodslagen overal, maar weinig doodstraf. In oude tijden werden alleen de verraders en zij die tot den vijand waren overgelopen, met de doodstraf gestraft. Maar toen moord en wraakneming hand over hand toenamen, was het inderdaad een beginsel van beschaving om te zeggen : hoe zullen wij die wanorde in de maatschappij kunnen beteugelen? Verzwaarvan de straf was een uitvloeisel van gedeeltelijke beschaving, men vermenigvuldigde men op die gedeeltelijke zeer lage trap de straffen. Maar heeft dat beginsel van afschrikking geholpen ? In geenen enkel. De moorden hielden aan niettegenstaande de menigvuldige lichte straffen. In oude tijden zijn er veel meer misdaden gepleegd dan nu, niettegenstaande vroeger herhaalde malen doodstraffen werden uitgevoerd. Ik heb een statistiek van de doodstraffen die in Amsterdam zijn uitgevoerd. In de 17de eeuw bedroeg het aantal doodstraffen 4, 5 of 6 in het jaar. Dit cijfer is gaandeweg verminderd, en in de laatste veertig jaren is er, zoo ik mij niet bedrieg, slechts een dodenstraf in Amsterdam ten uitvoer gebracht. Is daardoor de veiligheid minder geworden ? In het geheel niet. Zij is verbeterd. Het is onwaar, dat de doodstraf afschrikt. Menigvuldige malen heeft men gezien, dat juist dadelijk na de toepassing der doodstraf er moorden werden gepleegd. Men moet een onderzoek instellen naar de oorzaken der misdaden, en eerst dan, wanneer die oorzaken verminderen, zal ook het aantal misdadigers verminderen. Reeds nu ziet men de vruchten van meerdere beschaving en beter onderwijs; daarom zeg ik, dat de afschaffing der doodstraf een tijdvraag is geworden. Eensmaal zal die straf geheel uit de strafwetgeving verdwijnen, uit het beginsel van rechtvaardigheid, dat namelijk bij het opleggen van straffen geen noodeloze wreedheid wordt gebruikt. Ieder zal erkennen, dat de doodstraf op een lichte politie-overschrijving geheel onregelmatig zou zijn. Wanneer nu door mindere straffen en hetzelfde doel beter kan bereikt worden, dan is de tijd daar om over te gaan tot de afschaffing der doodstraf. Dit kan reeds gedaan en lijkt in alle zoogenaamde gemeente of burgerlijke delicten, en er zal in de maatschappij geen enkel door lijden. Nu zeg ik niet in beginsel zoozeer tegen de doodstraf te zijn, dat ik haar absoluut onregelmatig acht; neen, een eerste beginsel van een Staat is, dat deze zijn bestaan, zijn wetgeving, zijn regering en orde te handhaven. Kan dit niet op andere wijze geschieden dan is de doodstraf regelmatig; doch kan dat wel door minder het kritiek zij onregelmatig. Daarom kan zij bij oorlog en achtervolg van volk behouden blijven, alsmede in volle zee, wanneer er geen zachter middelen zijn tot handhaving der orde. De afschaffing der doodstraf is een tijdvraag, en met dit opzichte kan ik mij geheel vereenigen met de politiek van den man van titel, die de afschaffing niet direct wil voordragen, maar de aandacht vestigt, die voor zijn eigen overtuiging uitkomt, en de straf langzamerhand onbruik wil doen geraken. Maar, zegt men, dit is niet geoorloofd, want het recht vangt dat voor niet gegeven. Daarom ten troon kan men verschillend denken, ESS) •« proefschrift een bedriegende de vraag, of men gratie weigeren kan. Het geval is dat iemand veroordeeld was tot een zware straf, en dat land niet kon worden uitgevoerd. Toen heeft men straf opgelegd; doch de misdadiger wilde de gratie niet aannemen. Het Gouvernement echter die aannemen, want de gratie is niet verleend in het belang enkel individu, maar in het algemeen belang. Wanneer de vordert, dat een vonnis niet ten uitvoer worden gebracht, wanneer de omstandigheden des tijds dit medebrengen, dan is een minister van Justitie gerechtigd een uitgesproken doodvonnis met ten uitvoer te doen leggen. Het zijn deze beschouwingen, die ik in het midden wilde te brengen. Door mijn rede heb ik de minister van Justitie willen uitnoodigen vollediger dan hij gedaan heeft ons bekend te maken met zijn plannen betreffende het oplossen der hangende vraagstukken, alsmede ten aanzien de noodwendige veranderingen, die in onze strafwetgeving gevorderd worden. ( Vervolg hierna.) PROVINCIALE HOVEN. PROVINCIAAL GERECHTSHOF IN ZEELAND. Kamer van Strafzaken, Zitting van den 12 October 1868. Voorzitter, Mr. C. W. E. Valckant. Art. 301, 302 Strafregt. —Vergiftiging door 0.24 milligrammen FOSFOR, IN LUCIFERSPIJLTJE TOEGEDIEND AAN EEN KIND VAN 10 EN 11 MAANDEN. De procureur-generaal bij gemeld Hof, tegen Anna Catharina Kouwijzer, oud zeven-en-twintig jaren, arbeidster, geboren te Stoppeldijk, wonende te Hontenisse, thans gedetineerd in het huis van arrest te Middelburg. (Het verslag van de behandeling dezer zaak bij het Hof is reeds te vinden in Weekbl. n". 3046.) liet Hof enz. , Overwegende, dat, volgens onbeëedigde verklaring van de onder Hontenisse wonende arbeidster de weduwe Kouwijzer, sedert eenige maanden bij haar heeft ingewoond de besch., zijnde eene dochter uit het eerste huwelijk van haren overleden man, met het kind, hetwelk volgens voorgelezen acte op den 25 Junij 1867 uit de besch. buiten echt is geboren; dat nu zij getuige op den 10 Mei 1868, omstreeks vijf ure van den morgen , met de volle zuster der besch., M. Kouwijzer, naar de vroegmis te Hulst is gegaan, in de woning achterlatende de besch. met haar kind, alsmede haren eigen zoon uit eerste huwelijk J. de Dalie, die op den zolder nog slapende was, dat zij getuige, omstreeks acht ure huiswaarts gekeerd, aldaar het kind heeft aangetroffen zwaar ziek , schreeuwende en brakende en sterk ontlastende ; dat eenig op den grond gevallen uitbraaksel door de besch. is ingetrapt; dat een herhaald uitbraaksel door de getuige op een stuk papier is opgevangen ; dat daarin een rood kladje is ontdekt, hetwelk, toen zij met den vinger daarop wreef, rook verspreidde; dat de walgelijke geur daarvan naar lucifers geleek; dat zij, met het papier naar eene buurvrouw Mannaert geloopen , bij wrijving op het kladje, andermaal rook heeft gezien, en, van hare gezegde buurvrouw den raad daartoe ontvangen hebbende, aangifte heeft gedaan bij den brigadier der maréchaussee te Hontenisse ; dat zij, van daar teruggekomen ten elf nre, het kind reeds overleden vond; dat eindelijk het kind in de vorige dagen wel een weinig koortsachtig was geweest, maar de koorts volgens hare uitdrukking begon te slijten, en zij, vóór het gaan naar de vroegmis, eigenhandig het kind nog had verzorgd, zonder iets bijzonders daaraan te bespeuren ; 0., dat deze onbeëedigde getuigenis strekt om bekend te worden met, en het spoor aan te wijzen van de daadzaken, die van elders blijken namelijk uit de beëedigde getuigenissen van den arbeider J. de Dalie' van de buurvrouw Mannaert, van den brigadier der mare'chausse'é Tegen borg en van den heer kantonregter te Hulst, alles onverminderd de straks te vermelden bekentenis van de besch. zelve ; O. , dat toch de Dalie getuigt omstreeks zeven ure van den morgen door de besch. uit het bed te zijn geroepen, en het kind te hebben bevonden zeer ziek, schreeuwend en brakend; dat hij zelf het kind op de knieën heeft gehad, terwijl de beschuldigde buiten de woning een goed uitwaschte; dat hij zelf het braaksel door de beschuldigde heeft gezien wegvegen; dat hij ook gezien heeft, hoe het door zijn moeder verzamelde braaksel een rood kleefsel bevatte, waar aan hij de reuk en bij vrijwel de damp van lucifers heeft waargenomen, welke laatste bijzonderheid omtrent de reuk en bij wrijving de damp van lucifers in het uitbraaksel wordt bevestigd door de getuigenissen uit eigen bevinding van de vrouw Mannaert, van de brigadier Tegenbosch en van de heer kantonregter, die achtervolgens zulks hebben waargenomen; dat de Dalie en de vrouw Mannaert den vroeger voldoende weerstand van het kind getuigen; dat de vrouw Mannaert het overlijden van het kind stelt ten elf uur; dat de heer kantonregter getuigt in den namiddag, toen het lijkje hem werd vertoond, uit de mond de zeer duidelijke sporen van fosforlucht te hebben geroken; dat de beschuldigde volledig en omstandig, zowel gedurende de gerechtelijke instructie van het geding als ter terechtzitting van het Hof, bekend heeft: dat zij, omstreeks half zeven of zeven uur van den morgen met haar kind in de woning alleen zijnde, terwijl de Dalie op den zolder sliep, een half kommetje melk, waarin zijde bolletjes van 6 of 10 lucifers had afgesneden, kunnende zij het aantal niet juister bepalen, aan haar kind heeft doen uitdrinken; dat, toen het kind kort daarna begon te schreeuwen en te braken, zij de Dalie heeft geroepen; dat het braken en ook het ontlasten heeft voortgeduurd; dat, toen haar stiefmoeder met haar zus in huis kwamen, zij aan deze het kind liet overgelaten; dat zij het braaksel, op den vloer gevallen, heeft weggeveegd en met den voet weggetrapt; dat zij ten half negen uur naar de kerk is gegaan, en dat bij haar terugkeer, omstreeks elf uur. Het kind reeds overleden was; dat zij door hooren zeggen wist, dat luciferskoppen vergiftig zijn; dat het kind enigszins koortsachtig was, geweest, maar de koorts begon te sijlen; dat geene andere ziekteverschijnselen bij het kind haar bekend zijn; dat zij de daad heeft begaan om aan het kind het leven te benemen, en dat zij tot de daad is gekomen, omdat zij met de jongen wilde trouwen, met wien zij had verkeerd, en die haar Donderdag te voren, toen zij op een huwelijk aandrong, gezegd zou hebben, haar niet te willen trouwen, zolang het kind leefde; Dat deze bekentenis, in verband met bovengemelde beëdigde getuigenissen, aan dit Hof het wettig en overtuigend bewijs levert: 1° Dat het kind van de beschuldigde ruim tien maanden, op 10 Mei 1868 in haar woning te Hontenisse is overleden; 2° Dat het kind, behoudens lichte koortsaandoeningen, in voldoende welstand heeft verkeerd tot omstreeks zeven uur van den morgen; dat alstoen hevige ziekteverschijnselen, hiervoor omschreven, zijn waargenomen, en het kind omstreeks elf uur van den voormiddag is overleden; 3° Dat de beschuldigde aan haar kind heeft doen drinken den inhoud van een ter terechtzitting voorgehouden kommetje, half gevuld met melk, waarin zij de bolletjes had afgeschrapt van een aantal lucifers, door haarzelf gesteld 6 of ook 10 stuks; 4° Dat de beschuldigde die daad heeft begaan met de wil en met de bepaalde bedoeling, dat het kind door de werking van het mengsel zoude sterven; O. Als nu omtrent de aard van dit mengsel en de werking daarvan in het lichaam van het kind : dat het lijkje ten vijf uur van denzelfden 10 Mei is geschouwd door de daartoe beëedigde genees-, heel- en verloskundigen Martin en Deyer, gevestigd te Hulst en te Hontenisse, en dat het visum repertum van die heeren, ter terechtzitting voorgelezen, nader door hen is toegelicht, nadat zij als getuigen en tevens als deskundigen waren beëedigd; dat nu het uitwendig onderzoek niets heeft opgeleverd, behalve de stellige tekens van den dood, de verstijving en enige rode lijkvlekken; dat het kind is voorgekomen wel doorvoed en gezond te zijn geweest; dat het inwendig onderzoek al dadelijk den blaauwen knoflookachtigen reuk deed waarnemen in de mond en keelholte, dien de heer kantonrechter, als vorengemeld, reeds vroeger had bespeurd; dat de slokdarm lichtroode strepen vertoonde; dat de plooien van de maag, z voornamelijk op die van den blinden zak, levendig rode strepen; dat de dunne en dikke darmen gezwollen waren, week, levendig rood geïnjecteerd, met slijm bedekt; dat de chymus een witte kleur met lichte rooden tint had; dat alle delen en afzonderde zelfstandigheden, gelijk mede de uitgebraakte en de per anum ontlaste stoffen, sommigen meer, sommigen minder, allen een phosphorusgeur ontwikkelden; dat de maag en de chymus, het weinig uitbraaksel en enige hoeveelheid faeces, die door de huisgenoten konden geleverd worden, zijn gesteld in handen van de te Hulst gevestigde apotheker Enters voor een scheikundig onderzoek, tot welk einde hij door de kantonrechter is beëedigd; dat het verbaal van dit onderzoek ter terechtzitting is voorgelezen; dat de heer Enters, als getuige en tevens als deskundige voor het Hof weder beëedigd, bij zijn verslag heeft volhard en hetzelfde nader heeft toegelicht, welk verslag hierop nederkomt, dat, terwijl door hem in de maag en chymus, z ook in het weinige uitbraaksel, geen fosfor is gevonden, in de faeces duidelijke sporen van overgebleven fosfor aanwezig waren; dat de heeren Martijn en Deijer bij hun afzonderlijk opgemaakt ter terechtzitting voorgelezen elogium hebben volhard, en hetzelfde breedvoerig hebben toegelicht, en dat de slotsom hunner oordeelvelling hierop nederkomt, dat een slijmvlies-ontsteking van maag en darmen heeft plaatsgegrepen, die den dood heeft ten gevolge gehad, en dat ten tweede de gemelde ontsteking is veroorzaakt door eenen hevig inwerkenden prikkel, waarschijnlijk door fosfor; dat beide geneesheren den fosfor een zwaar, scherp werkend vergif hebben genoemd, welks werking is ontsteking en verwoesting van het organisme; dat de gevoeligheid van het organisme, en de ontvankelijkheid van iedere mens voor de werking van het vergif door allerlei omstandigheden worden beheerscht, zodat de hoeveelheid van de vergifstoffen om den dood te moeten te weeg brengen, niet kan bepaald worden; dat in het algemeen de gift van een tiende medicinaal grein fosfor wordt geacht gelijkstaande met de hoeveelheid, in 8 lucifers vervat, en dat die gift, zelfs nog minder, als doodelijk wordt aangenomen voor een kind; dat De hoeveelheid fosfor is onverschillig bij de beoordeling van het onderwerpelijk ziektegeval met dodelijken afloop, omdat geen andere oorzaak voor de ontsteking is gevonden; dat het Hof, naar aanleiding van deze verklaringen, ambtshalve heeft geroepen en beëedigd als deskundigen de heeren Dr. F. Seelheim, leeraar in de scheikunde aan de rijks-hoogere burgerschool, en P. M. de Ligny, apotheker, beiden wonende te Middelburg, ten einde scheikundig te onderzoeken een getal van 7 lucifers, en een stukje daarvan, ter terechtzitting voorhanden in een spanend doosje, welke de getuige Tegenbosch verklaart te hebben in beslag genomen in de woning van de beschuldigde op hare aanwijzing, dat zij uit dat doosje de lucifers had genomen, welke zij in de melk had afgeschrepen, hebbende de beschuldigde dan ook dit doosje als hetzelfde herkend; Dat het schriftelijk verslag dezer scheikundigen, ter terechtzitting voorgelezen en mondeling nader door hen toegelicht, hierop nederkomt, dat de lucifers phosphorus bevatten ter hoeveelheid van 24 honderd duizendste delen van een wig; dat phosphorus onder de vergiften wordt gerangschikt; dat het deeg der onderzochte lucifers een loodverbinding, menie, aanwijst, insgelijks vergiftig; dat de verbinding van phosphorus met menie de werking van den phosphorus kan verzwakken, niet vernietigen; dat eindelijk de verbinding, in het menschelijk lichaam gebracht, weer ontbindbaar is, zodat de gewone werking van den phosphorus terugtreedt; Dat, na deze scheikundige expertise, het Hof andermaal de voorlichting van ervaren artsen heeft verlangd, en te dien einde gedurende de zitting opgeroepen en als deskundigen beëedigd heeft de M. C. et A. O. doktoren J. C. de Man en JJ. Keyzer, beide praktiserende te Middelburg, aan wie allereerst de vraag is voorgesteld, of de aan een kind van tien tot elf maanden toegediende hoeveelheid van 8 afgeschrapte luciferbolletjes, in een half kommetje melk gemengd, den dood kan veroorzaken; dat die vraag door beide gelijkelijk met beredeneerde gronden is beantwoord door de verklaring, niet te durven ontkennen, dat zodanige gift of een gift, hoe gering ook, bij zulke persoonlijkheid den dood kan ten gevolge hebben; Dat vervolgens aan gemelde artsen het visum repertum is voorgelezen, en dat na breedvoerig debat door hen het gevoelen is uitgesproken, dat de dood van het voorwerp des onderzoeks aan vergiftiging kan worden toegeschreven ten gevolge van toegediende phosphorus; dat, met het oog op de waargenomen verschijnselen, geen andere oorzaak voor het sterven in zoo korten tijd kan bevroed worden; terwijl, om de waargenomen verschijnselen te doen plaatsvinden, het niet noodig is, dat er meer dan 8 luciferbolletjes zijn gebruikt geworden, ofschoon de mogelijkheid van het toedienen van een meerdere hoeveelheid bestaat; Dat het Hof, de bevindingen en het oordeel der verschillende in het geding gehoorde zaakkundigen in verband beschouwend met de feiten en omstandigheden, die hiervoren als wettig en overtuigend bewezen zijn aangenomen, als resultaat van eigen oordeel in rechte vaststelt, dat de door de beschuldigde haar kind toegediende luciferbolletjes — terwijl het ziekteproces in de tijdruimte van vier uren is afgeloopen — den dood hebben te weeg gebracht, waarmee tevens wordt beslist, dat de hoeveelheid van 6 tot 10 luciferbolletjes genoegzaam is geweest om het leven van het kind te kunnen vernietigen; Dat, vermits de beschuldigde heeft bekend die zelfstandigheid te hebben toegediend, terwijl zij met het kind alleen was, en vermits uit de getuigenis van de Dahlie blijkt, dat het ziekteproces reeds aanvang had genomen, toen hij omstreeks zeven uur van de morgen werd geroepen, almede wettig en overtuigend wordt bewezen, dat het de beschuldigde. Tot toelichting van het tweede deel van dit belangrijk arrest worden hierbij gevoegd de gevoelens, die door de verschillende gehoorde deskundigen, medici en chemici, zoo in instructie als vooral ter openbare zitting van het Hof, zijn uitgebracht: I. Visum repertum van het lijk van M. Kouwijzer, dochter van A. C. Kouwijzer. Heden den 10 der maand Mei 1868, hebben wij ondergetekenden, T. F. Martin, genees-, heel- en verloskundige te Hulst, en J. F. Deijer, genees-, heel- en verloskundige te Hontenisse, ons des namiddags ten vijf uur bevonden op het gehucht Terholen, gemeente Hontenisse, ten einde, op bevel van de Kd. Achtbaheer kantonregter te Hulst, over te gaan tot de schouwing van het lijk van M. Kouwijzer, die in die morgen vermoedelijk door vergiftiging met luciferskoppen, door haar ongehuwde moeder A. C. Kouwijzer misdadig toegediend, gestorven was. Alvorens den bij de wet gevorderden eed te hebben afgelegd, en nadat wij ons van den ware dood hadden overtuigd, gingen wij tot dat onderzoek over en bevonden het lijk in den volgenden toestand. Vooraf merken wij op, dat wij uit getuigenissen vernomen hebben, dat het kind, vóór het gestorven is, des morgens aanhoudend heeft gekermd (een teken van pijn), veelvuldig gebraakt en meermalen dunne darm-ontlastingen heeft gehad. Uitwendig onderzoek. Het lijk, liggend op den rug, is een kind van het vrouwelijk geslacht, volgens mededeeling tien maanden oud, ongeveer 70 Ned. duimen lang. De kleedingstukken worden na dit overzicht verwijderd en blijken te zijn enz. Aan de voorvlakte van het lijk worden wij na de ontkleding troebelheid van het hoornvlies van het oog en verwijding der papillen; aan de bovenste, maar voornamelijk aan de onderste ledematen lijkt verste ving (rigor mortis) gewaar. Aan de achtervlakte doen zich reeds aan den rug en onderste ledematen rode lijkvlakken (hypostaten) voor. Alvorens dit onderzoek te eindigen, maken wij nog melding van de aan ons vertoonde uitgebraakte en de per anum ontlaste stoffen, die een sterke phosphoruslucht bezaten. Inwendig onderzoek. In de mond en keelholte wordt alleen een vlaagje knoflookachtige reuk waargenomen. De slokdarm is ledig, op enkele plaatsen met lichte rode strepen. De buikholte geopend zijnde, doet zich het volgende op: Het buikvlies is normaal. Uitwendig zien de darmen er glanzend, op enkele plaatsen ligt rood gekleurd en ledig uit. De maag wordt, na aan den in- en uitgang onderbonden te zijn, door een insnijding langs den kleine bocht, geopend. Een vlaagje knoflookachtige lucht wordt wij bij deze opening gewaar. Haar inhoud (chymus), van een witte kleur met een lichte rood tint, wordt voor het scheikundig onderzoek verzameld en aan den Ed. Achtb. Heer kantonrechter ter hand gesteld. Het slijmvlies der maag vertoont op alle plooien, maar vooral op die van den blinden zak, levendige rode strepen, is week, gezwollen en met slijm bedekt. De dunne en dikke darmen zijn ledig, dezelfde knoflookachtige reuk als in de maag; het slijmvlies is gezwollen, week, levendig rood geïnjecteerd, vooral hoog rood in den twaalfvingerigen darm en met slijm bedekt. De alvleesklier is normaal. De lever meer dan gewoonlijk groot. De poortader bevat vloeibaar bloed. De galblaas half gevuld. De milt is vergroot. De nieren zijn normaal. De pisblaas ledig. De onderste holle ader is met vloeibaar bloed tamelijk gevuld. De grote buik-slagader bevat weinig bloed. Aan de ingewanden der borstholte worden geen afwijkingen be- sporen, deze zijn allen in gezonden staat. Met de opening van deze holte besluiten wij ons onderzoek, daar wij vermeenen, dat de overige lichaamsdeelen geen ter zake dienende bijzonderheden zullen opleveren. Wij verklaren hiermee, dat het onderzoek door ons met alle 11 naauwkeurigheid is in het werk gesteld, en dit visum repertum op den 21 Mei 1868 aan den Ed. Achtb. heer kantonrechter te hebben ingeleverd. Hulst en Hontenisse, 21 Mei 1863. (graf.) Th. F. Maktin, g F. Deijer. v Dinsdag voegden zij hieraan het volgende toe: Toen het lijkje hun was vertoond, kregen zij van het kind den indruk, dat het gezond en welgevoed er uitzag en niet ziekelijk. In casu heeft bij het lijkje alleen ontsteking plaats gegrepen, geen uitval van ontsteking. Gangreen is niet waargenomen. Vermoedelijk is geen geier waargenomen, roode strepen een secundair gevolg van een primaire ontsteking, dezelfde oorzaak heeft overal dit verschijnsel te weeg gebracht. De lichtroode tint in den maag-inhoud is vermoedelijk toe te schrijven aan de roode kleurstof der lucifers, niet aan een bloeduitvloying, die wij nergens hebben waargenomen. Het in de grote buikslagader waargenomen weinige bloed kan daar niet door de sectie komen. De inhoud van de maag is door ons direct aan de kantonregisseur overhandigd, en de flesch, waarin zij werden gedaan, direct met een blaas overdekt, zodat zij terstond van de lucht zijn afgesloten geweest. De heer Küters had de verschillende hem ter hand gestelde voorwerpen aan tweeledige proef onderworpen: 1°. verhitting in een porseleinen schaal; 2°. destillatie volgens de methode van E. Mitscherlick. Het resultaat is in het arrest vermeld. Rapport der heeren Drs. F. Seelheim en F. M. de Ligny op de hun door het Hof gestelde vraagpunten. Aan de ondergetekenden Dr. F. Seelheim, leeraar aan de hoogere burgerschool, en F.M. de Ligny, apotheker, beiden te Middelburg woonachtig, werden den 2 Oct. 1868 door het Provinciale Gerechtshof van Zeeland, na eedaflegging, als deskundigen, en na overgifte van een stalen doosje, bevattende 8 lucifers, waarvan de kopjes rood waren gekleurd, de volgende vragen ter schriftelijke beantwoording voorgesteld, namelijk: 1°. Is er fosfor in het deeg der u ter hand gestelde lucifersstokjes? Welke is de hoeveelheid? 2°. Moet de fosfor onder de vergiften worden gerangschikt? 3°. Wordt de fosfor vernietigd, wanneer herhaalde wrijving damp heeft te weeg gebracht? 3°. Zijn de bijgevoegde bestanddeelen van het deeg der lucifersstokjes eveneens vergiftig, of kunnen deze de vergiftige werking van de fosfor hetzij verzwakken, hetzij te niet doen? Het scheikundig onderzoek, ingesteld ter beantwoording van deze vragen, heeft het volgende resultaat opgeleverd: Aan 1°. dat het deeg van de ons gegevene lucifers bevatte fosfor en wel 0.24 milligrammen; ter nadere toelichting dient hierbij, dat wij de fosfor uit de luciferskoppen door salpeterzuur-monohydraat hebben veranderd in fosforzuur; dit fosforzuur, na zuivering van andere aanwezige bestanddeelen, in fosformolybdaanzuur en vervolgens in fosforzure ammonia-magnesia hebben overgebracht en als pyrofosforzure magnesia gewogen, waaruit de bovenstaande hoeveelheid fosfor door berekening is gebleken; Aan 2°. meenen wij bevestigend te moeten antwoorden, en wel omdat de fosfor, in het menschelijk lichaam gebracht zijnde, gedeeltelijk of geheel wordt omgezet in fosforigzuur, welk fosforigzuur als vergiftig bekend is; Aan 3°. of de fosfor als vergift vernietigd wordt, meenen wij ontkennend te moeten beantwoorden; tot toelichting hiervan dient, dat de fosfor door wrijving damp kan voortbrengen: 1°. door vervlugtiging, 2°. door oxidatie tot fosforigzuur, 3°. Wat de vraag omtrent de gevaarlijkheid van het hout van de lucifers aanbelangt, is ons gebleken te zijn droog dennenhout, hetwelk geen wijziging in de gestelde resultaten kan te weeg brengen. Middelburg, 4 Oct. 1868. (get.) Fekd. Seelheim. F. M. de Ligny- De gevraagde voegden zij in hoofdzaak hierbij : De in het rapport uitgedrukte 0.24 milligram is Nederlandsch gewicht, het milligram gelijk 1/1000 van een gewichtje. Die 0.24 milligram is de totale hoeveelheid fosfor, welke zij in de luciferskopjes te samen genomen hebben aangetroffen. Zij staat gelijk met 1/260 graain uit 1 gewichtje maakt men verscheidene duizenden lucifers en in de regel wordt nooit veel meer fosfor in luciferskoppen gevonden. Wel is waar, is het deeg het vehiculum van den fosfor en wordt daardoor geheel ontvlambaar, doch de vergiftige werking wordt alleen door den fosfor veroorzaakt (ten zij er in het deeg nog andere vergiftige bestanddeelen waren vervat; en kan overigens niet door het deeg worden vermeerderd. De hoeveelheid lood, in het deeg aanwezig, was zoo gering, dat zij niet in staat is geweest al het fosforzuur te binden, zoodat zij de vergiftige werking niet heeft kunnen vernietigen. De fosfor en het lood, verbonden zijnde, kunnen zich in het lichaam weer ontbinden, waardoor dus de verminderde kracht weer normaal wordt. III. De heeren Drs. de Man en Ivyzer gaven voor hun gevoelen de volgende gronden : De phosphorus is een zeer sterk vergift, omdat het in de maag wordt ontleed en vlugtig wordt. Zij kunnen niet bepaald zeggen, dat die hoeveelheid van 0.24 milligram (volgens hen gelijkstaande met 1/240 grain), bij een kind van tien of elf maanden moet veroorzaken, maar zij durven ook niet ontkennen, dat die gift of een gift, hoe gering ook, den dood bij zulk een individu zou kunnen ten gevolge hebben. Een gift van 1/50 grain durven zij bij een kind wel positief als doodelijk aannemen; van Hasselt haalt voorbeelden aan van 1/100 en 1/200 grain; ook hebben zij gelezen van een kind van twee jaren, dat gestorven is door 8 luciferskopjes, waarbij echter de hoeveelheid phosphorus niet was vermeld. Moge ook de loodverbinding uit een chemisch oogpunt de werking van den phosphorus hebben verzwakt, uit een medisch oogpunt zijn er evenwel geen tegengiften tegen phosphorus bekend, dus ook lood niet. Ook uit een medisch oogpunt kan het deeg tot de vergiftiging niet hebben medegewerkt, daar de hoeveelheid lood ook veel te gering daartoe is. Nadat hun het visum repertum der heren Martin en Deijer was voor gelezen, antwoordden zij op de vraag, of de daar beschreven vervoesting ook kan worden toegeschreven aan 8 of 10 luciferskoppen, dat er meer zouden moeten zijn toegediend, dat dit niet onmogelijk is; dat uit alles blijkt, dat de oorzaak kort moet hebben gewerkt, omdat de omschrijving in het visum repertum duidelijk aanduidt, dat alleen die delen, die met het vergif in contact zijn gewest, dat alleen die uitstekende delen, waren ontstoken, zoo ook niet de hele maag, maar alleen op de plooien van het slijmvlies, dat er uit volgt, dat er iets in de maag moet zijn gebracht dat die plotseling ontsteking kan hebben te weeg gebracht, en die ontsteking een gevolg kan zijn van acuut ingemaagde darm-catarrh of gastro-enteritis lucosa of enige andere ziekte, omdat dan de verschijnselen anders zouden moeten zijn; dan zouden de gehele maag, het geheele slijmvlies, de geheele slokdarm ontstoken zijn, en niet alleen de plooien, dan zouden niet alleen strepen zijn waargenomen. Om deze waargenomen verschijnselen te verkrijgen is het niet noodig, dat er meer dan 6 lucifers zijn gebruikt, hoewel een positieve bepaling van de quantiteit moeilijk zou zijn, daar bovendien de kopjes in samenstelling kunnen verschillen. Zij kunnen geen andere oorzaak bevroeden voor een sterven in zo korten tijd en met deze verschijnselen, en verklaren met het oog daarop, dat de dood aan vergiftiging kan worden toegeschreven ten gevolge van toegedienden fosfor. De heren Martin en Deijer hadden hieromtrent verklaard: Hoeveel fosfor in 1 luciferskopje bevat is, is moeilijk met juistheid te bepalen; dit verschilt ook naar mate van de verschillende fabrieken; algemeen wordt aangenomen, dat in 8 stuks 1/10 gram is vervat. Dat deze hoeveelheid den dood van een kind kan veroorzaken, is waargenomen; misschien zou nog minder wel voldoende zijn; voor een volwassen mensch wordt 2 & 3 gram als vereiste hoeveelheid aangenomen. Wanneer te grote hoeveelheid wordt gegeven, ook al wordt die juist door die hoeveelheid spoedig verwijderd, zal toch evenzeer ontsteking ontstaan. Volgens hen is het niet te bepalen, hoeveel fosfor er noodig zou zijn om bij dit individu deze uitwerking te hebben, daar dit van allerlei omstandigheden afhangt, als bijvoorbeeld de ontvankelijkheid van het individu. Volgens onderzoekers wordt in het algemeen voor een kind een dosis van 1/2 gram als dodelijk aangenomen, en zelfs nog minder. Gevraagd, of, wanneer de waargenomen knoflooklucht eens geheel opzijde wordt gezet, de roode strepen ook zouden kunnen zijn toe te schrijven aan een bij kinderen voorkomend acuut maagdarm-catarrh, waardoor het geheele darmkanaal zou zijn aangedaan, zodat, wanneer de hoeveelheid phosphorus te weinig ware geweest om den dood te veroorzaken, de ontsteking ook aan dat maagdarm-catarrh zou kunnen worden toegeschreven, — antwoordden zij, dat, ware er geen phosphoruslucht waargenomen, de ontsteking daaraan, t. w., aan het maagdarm-catarrh, wel zou kunnen toegeschreven worden, maar dat zij nu, na de waargenomen knoflooklucht, niet aarzelden de oorzaak der ontsteking aan phosphorus toe te schrijven. [Inzender.) A E RON DISSEMENTS-REGT BANKEN, ARRONDISSEMENTS-REGT BANK TE BREDA. Hamer van uur afname. Zitting van den 2e October 1868. Voorzitter, Mr. J. J. Loke. Verantwoordelijkheid van den bestuurder. Art. 46, al. 2, der wet van 21 Aug. 1859. Het Openbaar Ministerie tegen J. Urban, wonende te Brussel, directeur-generaal van den Grooten Belgischen Centraal-Spoorweg. De Reglementen enz., Overwegende, dat uit de verklaringen van onderscheidende getuigen, ter terechtzitting onder eed gehoord, wettig en overtuigend is gebleken, dat de spoortrein, die, volgens de dienstregeling voor den spoortrein tussen Roosendaal en Breda, door den Nederlandschen minister van Binnenlandsche Zaken laatstelijk vastgesteld, elke middag om 7 uur, 40 minuten van eerstgenoemde plaats moet vertrekken, om om 8 uur 20 minuten te Breda aan te komen, in den avond van den 19 Sept. 11., eerst om 8 uur, 8 minuten het station te Roosendaal heeft verlaten en ten gevolge daarvan eerst om 8 uur, 50 minuten dat te Breda heeft bereikt; alsmede dat tot deze vertraging blijkbaar heeft aanleiding gegeven, dat men te Roosendaal, nadat de trein van Antwerpen die met den eerstbedoelde in verband staat, ongeveer 8 minuten te laat was aangekomen, heeft goedgevonden een groot aantal lege brikwagens, meerendeels door dien trein aangebracht, van spoor te doen verwisselen en aan den trein naar Breda te doen aanvoeren; dat bij art. 22 der wet van 21 Aug. 1859 (Stbl. n°. 98) is bepaald, dat onder anderen de uren van vertrek en aankomst der dagelijksche treinen door den minister van Binnenlandsche Zaken worden vastgesteld; dat deze bepaling kennelijk voor de daarbij betrokken personen de verplichting mede brengt om zich naar die dienstregeling te gedragen, daar deze anders geheel zonder betekenis zoude zijn; en dat alzoo elke afwijking van die regeling, tenzij door overmacht gerechtvaardigd, als een wetsovertreding moet worden beschouwd; dat de beklaagde J. Urban dit laatste feit niet heeft betwist, maar, gedagvaard als directeur-generaal van de spoorwegonderneming le Grand Central Belge te Brussel, door welke de voormelde spoorweg van Roosendaal naar Breda wordt geëxploiteerd, onder erkenning van deze qualiteit, enkel heeft beweerd, dat hij voor gedachte overtreding niet strafrechtelijk verantwoordelijk kan worden gesteld, omdat bij art. 46, onde al? der evengenoemde wet is bepaald, dat geen veroordeelde wordt uitgesproken tegen den bestuurder van een spoorwegdienst, die bewijst het zijne te hebben gedaan om de wet te doen naleven; en omdat bij art 31 van een reglement van orde voor den spoorweg van Antwerpen naar Rotterdam, waarvan de lijn Roosendaal-Breda een zijtak is, door den Raad van administratie der onderneming vastgesteld, aan de stations-chefs de zorg is opgedragen, dat de treinen op den daarvoor bepaalden tijd vertrekken. Dat zulke algemene opdracht bij een eenvoudig dienstreglement als een huishoudelijke zaak moet worden beschouwd, waarin een strikt regelijke verantwoordelijkheid niet kan worden verplicht, terwijl een ingeroepen wetsbepaling niet in die zin mag worden verstaan, dat de bestuurder, die bij het voorafgaande artikel 44 strafbaar werk verricht, klaar is, indien in strijd niet de wet is gehandeld, om aan een dreigde straf te ontsnappen, slechts zou hebben te doen blijken, dat de zaak of handeling, waaromtrent overtreding plaats had, door hem aan een ander, en wel aan een ander ondergeschikt beambte, was toevertrouwd; Dat zodanige wets-explicatie niet alleen in 't algemeen is onaannemelijk, maar daarenboven door het aangehaalde artikel niet wordt gewettigd, daar de tweede alinea, volgens welke de strafbaarheid wordt opgeheven ten aanzien van de bestuurder, die zichzelf heeft gedaan wat binnen zijn bereik ligt om de wet te doen naleven, kennelijk in verband staat met de eerste, die alle bestuurders voor de opgelegde boeten solidair aansprakelijk stelt, dat is met andere woorden, omdat gezegde tweede alinea eenvoudig bestemd is, om die solidariteit, waar zij al te bezwarend zou zijn, te beperken, niet om aan de regel van artikel 44 te derogeren; Dat dit laatste artikel alzoo ten deze toepassing moet vinden, en de vervolging ten deze recht tegen de beklaagde is ingesteld; Gezien artikel 52 Strafregt, en de artikelen 207 en 227 Strafvord.; Recht doende enz., Verklaart de beklaagde schuldig aan overtreding van de wet van den 21 Aug. 1859 (Stbl. n°. 98), houdende bepalingen omtrent het gebruik van spoorwegen, door in de avond van den 29 Sept. 11. den trein van Roosendaal naar Breda niet op het bepaalde uur te doen vertrekken; En, krachtens artikelen 22 en 44 derzelfde wet, benevens artikel 1 de wet van 22 April 1864 (Stbl. n°. 29), luidende enz.; Veroordeelt de alzoo schuldig verklaarde in een geldboete van ƒ 200, ten behoeve van de Staat enz.; (Gepleit Mr. Charles van Dam.) Zie arrest Hooge Raad van 28 Oct. 1862, in Wekelblad n°. 2430. ARRONDISSEMENT-REGERING TE ARNHEM. Kamer van Strafzaken Zitting van den 10 November 1868. Beleediging van een magistraatspersoon van het segeringsbewind in de waarneming zijner bediening, in woorden, strekkende om zijn eer en kieschheid aan te randen. Betreffen de woorden, den burgemeester in de openbare raadsvergadering door een lid toegevoegd: "dat hij zich schaamde met zulk een persoon te moeten vergaderen als de burgemeester is", de discussie of de meening van den beklaagde als raadslid over een in behandeling zijnd onderwerp? — Neen. Het Openbaar Ministerie, ambtshalve klager, tegen J. G. P. C. M. A., oud drie-en-zestig jaren, particulier en lid van den Gemeenteraad, geboren te H., wonende te W. Aangeklaagd ter zake, dat hij op den 12 Sept. 1868 te W., in de openbare vergadering van den Raad dier gemeente, aan den heer D. d. R., burgemeester van diezelfde gemeente, terwijl deze het voorzitterschap van de raadsvergadering waarnam, heeft toegevoegd: "dat hij zich schaamde om met zulk een persoon te moeten vergaderen als de burgemeester was". De Regtbank enz., Gezien het exploit van dagvaarding, op den 22 Oct. 1868 aan den beklaagde betreffend; Gezien het proces-verbaal, den 12 Sept. 1868 door den burgemeester van W., D. d. R., ten laste van den beklaagde, ter zake voorschreven, opgemaakt; Gehoord de mondelinge en beëedigde verklaringen van de getuigen, door het Openbaar Ministerie tot bezwaar gedagvaard, alsmede van die aan diencharge voorgebracht ; Mede gehoord de conclusie van het Openbaar Ministerie, ten deze vertegenwoordigd door den heer sub-stoffier van justitie bij deze Regtbank, Mr. G. A. V., door hetzelve voorgelezen en daarna in geschrift overgelegd, daartoe strekkende: dat de Regtbank, met toepassing van de artt. 222, 463 Strafregt, art. 20 der wet van den 29 Juni 1854 (Stbl. nr. 102), den beklaagde zal veroordeelen tot zodanige matige straf als de Regtbank zal mogen goedvinden, tevens met veroordeeling van den beklaagde in de kosten van het regtsgeving, deze kosten, des noods, bij lijfsdwang te verhalen; Eindelijk gehoord de beklaagde in zijne antwoorden en middelen van verdediging, mede namens hem voorgedragen door zijnen verdediger, Mr. E. S.; Overwegende, dat uit de volledige bekentenis van den beklaagde, uit het op zijn ambtsedelijkheid opgemaakt proces-verbaal van den burgemeester van W.; D. d. R., van den 12 Sept. jl., en uit diens beëedigde verklaring ter zitting, wettig en overtuigend is gebleken, dat de beklaagde, in de openbare raadsvergadering der gemeente W., op 12 Sept. jl., aan dien getuige, welke het voorzitterschap van die raadsvergadering bekleedde, heeft toegevoegd: "dat hij zich schaamde om met zulk een persoon te moeten vergaderen als de burgemeester was", en beklaagde daarop de raadsvergadering heeft verlaten; Dat de mede onder eed gehoorde getuigen aan diencharge, beide leden van den Gemeenteraad van W., J. C. G. en H. v. Z. hebben verklaard, zoo als zulks ook door den getuige D. d. R. wordt erkend, dat de beklaagde in de raadsvergadering zijn afkeuring had te kennen gegeven, dat door den burgemeester geen gevolg was gegeven aan een vroeger raadsbesluit, om een gedeelte der gemeentegronden te laten hooien, en deze zich zelfs onkiescht hierover zoude hebben uitgelaten, waarop door den beklaagde de hierboven vermelde woorden zijn geuit; dat ook door den getuige v. Z., na het vertrek van den beklaagde, is gezegd: dat getuige D. d. R. zijn verpliggingen als burgemeester niet was nagekomen; Dat de beklaagde erkent die woorden in drift tegen den burgemeester te hebben geuit, uit hoofde der door de getuigen G. en v. Z. opgegeven reden; dat hij er leed over heeft gevoeld en alles in het werk heeft gesteld om het gezegde als niet gezegd te doen beschouwen, en zich zelfs bereid heeft verklaard, zoo als dit ook door den getuige d. R. wordt erkend, om aan den burgemeester, in de volle raadsvergadering der gemeente W., verschooning voor de door hem geuite woorden te vragen ; , dat namens den beklaagde is beweerd: 1°., dat beklaagde bevoegd was als lid van den Gemeenteraad de handelingen van het Bestuur goed of af te keuren, en het laatste hier door beklaagde was gedaan; 2°. dat hier geen inputatie aan den burgemeester is gedaan, en beklaagde dus geen strafbare daad heeft verricht; Maar echter aanleiding, dat de woorden, door den beklaagde gebezigd, niet betreffen de discussie, of de meening van den beklaagde als raadslid over een in behandeling zijnd onderwerp, doch een minachtende beoordeeling van den persoon van den burgemeester qua talis ; dat ook, quoad Hum., door de wet alleen wordt gevorderd een beleediging in woorden, strekkende om de eer en kieschheid aan te tasten, en dat gewis de door beklaagde gebezigde woorden dusdanige strekking hadden, daar beklaagde daardoor te kennen gaf, dat de burgemeester zulk een verachtelijk persoon was, dat hij als raadslid zich schaamde om met zodanig persoon als burgemeester verplicht te zijn te vergaderen ; , dat de geaardheid en stand van den beklaagde den rechter allezins aanleiding geven om hem zijn straf in eenzame opsluiting te doen ondergaan; , dat het alzoo wettig en overtuigend is bewezen, dat de beklaagde bovengemeld feit heeft gepleegd, hetwelk rechtens moet worden gequalificeerd als beleediging van een magistraatspersoon van het regeringsbewind in de waarneming zijner bediening, in woorden bestaande, strekkende om zijn eer en kieschheid aan te tasten; , dat er zich verzachtende omstandigheden hebben voorgedaan, berustende voornamelijk op de aanleidende oorzaak en bovenal op de door den beklaagde aangewende pogingen om het berokkend nadeel in eer en goeden naam te herstellen; Na beraadslaagd te hebben overeenkomstig art. 206 Strafvord., Beslist, dat het rechtsgeldig en overtuigend is bewezen, dat de beklaagde
4,983
MMUBA15:005540011:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,883
Israelietische nieuwsbode; wekelijks orgaan voor Israelitische belangen, jrg 9, 1883, no. 11, 07-09-1883
null
Dutch
Spoken
7,902
14,548
Negende Jaargang. 18851-5643. N°. 11 BRAEUEUSCHE MEÜWSBODE. Wekelijksch Orgaan voor Israëlietische belangen. Verschijnt eiken Vrijdag.—Prijs per jaar voor Amsterdam fi; voor de overige plaatsen binnen het Rijk fr. p- P f 4.50 , te voldoen per kwartaal. Afzonderlijke nommers ƒO.lO. Abonnementen op dit Blad ontvangen het Driemaaiidelijksch Tijdschrift Israëlietische l.etterbode k f 1 per jaargang, terwijl de prijs daarvan anders / 2 is. Bijdragen en Berichten in te zenden vóór Woensdag en Advertentiën uiterlijk vóór Donderdagochtend 9 uur. Vrijdag 7 September. Rbdacïeuk: IVI. IVIz. UiTGEVBB.3: Van Es & .Toachimsthal. Bureau; Muiderstrnat 6, Amsterdam. PRIJS DER ADVERTENTIEN. Van een tot vijf regels, gewone letter ƒ 0.50, elke regel meer 10 cents. Voor het Buitenland 15 cents per regel.— Grootere letters worden berekend naar de plaats, die zij innemen. Aanvrage om en vermelding van liefdegiften met 30 pCt. rabat. Ongefrankeerde brieven en toezendingen worden niet aangenomen. Aïenteyi! fiebrs, Relinttiite, te ’iHasf, Celirs, Iljatens, te Botter*»; C!. ila Costa Bomer, ile la Penlia, te UtrecU, X. M. Meijer, te eroowjo». Met hel Agenteehep ,oo, *, aenneming van Adretlentiên, heeft rieh voor Botter*» ook belaet de ürma JlIJsli A van n.tmar, afdeel.og Algemeen Ad ver leet.ebureao en bureau van «De Aankondigee.” ; Groot-Brlttanje. Het adres van Sir Mozes Montefiore aan den keizer van Rusland, waarvan wij in ons vorig nommer melding maakten, luidt, vertaald, als volgt: „Aan zijn Keizerlijke Majesteit Alexander 111, Keizer aller Russen. Moge het Uwer keizerlijke Majesteit welbehagelijk zijn. «Onder de vele millioenen getrouwe onderdanen van Uwe Keiz. Majesteit, onder de talrijke vertegenwoordigers van staten en koninkrijken der wereld, onder de vele bewonderaars van Uwer Keiz. Majesteits richtsnoer van gerechtigheid, schitteremi met genade en welwillendheid, op dezen dag, den grooten en verheven dag voor alle Russen, hun gelukwenschen u aanbieden op het meest voorspoedige oogenblik van Uwer Majesteits kroning —, komt ook uw meest onderdanige dienaar, gedreven door ecu vurig verlangen om de schare van gelukwenschen heden te vergrooten, onder de velen die waardig zijn tot Uwe Keizerlijke Majesteit te naderen, om neder te leggen aan de voeten van Uwer Keizerlijke Majesteits troon, zijne oprechtste en hartelijkste gelukwenschen. „De hooge eer genoten hebbende in het jaar 1846 van de lippen van Zijn Majesteit den Keizer Nicolaas z. g. te hooren, en vervolgens in het jaar 1872 van zijn overleden Keizerlijke Majesteit Alexander 11, Uwer Keizerlijke Majesteits doorluchtigen vader, de edele gevoelens van hun vaderlijke liefde voor alle hun trouwe en oprechte onderdanen, zonder onderscheid van geloof en nationaliteit, is het een bijzonder geval van groot geluk voor mij, dat het mij geoorloofd is, door de goedheid van God, den hoogen leeftijd van bijna 100 jaar bereikt hebbende, te hooren van het buitengewone en altijd gedenkwaardige feit van Uwer Keizerlijke Majesteits kroning, en met mijn eigen oogen te lezen het heerlijke manifest, waarin gij, Sire, uw genadige blikken richt op al uwe onderdanen, en in overeenstemming met de innigste gevoei®ns van uw keizerlijk hart u wendt tot allen, die in het bijzonder in nood en druk verkeehandhavende de rechten en privilegies van een ieder, en afwerpende de stralende lichten van Uwer Keizerlijke Majesteits groote wijsheid rechtvaardigheid en humaniover millioenen menschen onder Uwer Keizerlijke Majesteits heerschappij. »In vereeniging met dezen, waaronder verscheidene millioenen mijner broederen, uwer Majesteits Hebreeuwsche onderdanen, roep ik Hem aan, die is de eeuwige bestierder van «et heelal, den Koning der koningen. Zijn grootste zegeningen uit te storten op het ge- van Uwe Keizerlijke Majesteit, zerlijke ° hoofd van Hare Kei- Keizerlijke MaS?’, keizerin, en op Uwer doorluchtige familie. , •■„„ctrpkt v-i vele jaren over uw mtgestrekt rqk Moget * voor den al uwe vurige wenschen voor volkomen rust onder de volken verwezenlijkt te zien, zoodat uw keizerlijke naam, eeuwig en onuitwischbaar moge ingeschreven worden op de tafelen der harten van Uwer Keizerlijke Majesteits getrouwe onderdanen, en tevens in die van alle vrienden van rechtvaardigheid en humaniteit. Het behage U, o Sire! gunstig te ontvangen de vurige en oprechtste gelukwenschen, uitgedrukt door Uwer Keizerlijke Majesteits e onderdanigsten en gehoorzaamsten dienaar, t Mozes Montefiore. a East CÜf Lodge, Bamsgate, 28 Mei 1883.” – 1 F r a n k r ij k. 1 Het nieuwe, met 1 dezer in werking getre- ’ den corps vesting-artillerie heeft o. a. de volgende officieren : 3de bataljon, l»te kapitein, t Samuel Mayer; 4de bataljon, kommandant t Aron, Iste luitenant M. Cahen ; 10de bataljon, j kommandant Marx; 11de bataljon, Iste luite- j nant Hadamard ; 12de bataljon, Iste luitenant D. Bloch; 16dé bataljon, Iste luitenant Rodrigues Ely. (A. !■) \ De Algemeene Raad van de Monden der Rhone heeft tot een zgner vice-presidenteii den heer Pelix Abram, tot een zijner secretarissen de heer Alphandéry: die van Herault wordt voorgezeten door den heer Lisbonne en die van Vducl'Use heeft tot vice-president den heer Eliacin Naquet. !•) Portugal. De Portugeesche regeering heeft benoemd tot haar consul te Panama den heer Brandon, tot vice-consul op Reunion den heer Gustave Mayer. (A. /.) Dultschland. Proeve van moderne lijbelkritiek (Slot). ■— Psalm 128 : «(1) Ttappenlied ; Heil eenen ieder die den Eeuwige vreest, die in Zijne wegen wandelt! (2) Als gij u van den arbeid uwer handen voedt, heil u, gij hebt ’t goed! (3) Uwe vrouw is gelijk een onvruchtbare wijnstok aan de zijden van uw huis; uwe kinderen als olijvenplanten rondom uwe tafel. (4) Zie, zoo wordt de man gezegend, die den Eeuwige vreest. (5) De Eeuwige zegene u van uit Tsion, dat gij den welstand van Jeruzalem aanschouwt al uwe levensdagen (6) en ziet kinderen van uwe kinderen ; vrede over Israël!” „De gewone mensch gaat de schrijver yQort meent, dat het reeds voldoende is, een zoodanigen psalm te verstaan, om zich dan met zijn inhoud te verblijden, en hij bedenkt niet, gelijk wij geleerden, welke menigte van vragen eerst opgelost moet worden, alvorens men er aan kan denken, eenig begrip van de juiste beteekenis dezes psalms te verkrijgen. Wie is de dichter van dezen psalm? In welke omstandigheden heeft hij gele ef d ? Hoe waren zij n e o m sta n d i g h e d e n toen hij de■ zen p salm schreef? In welken be■ paalden tijd werd dezegeschre■ ven. Is hij door den schrijver juist ‘ zoo geschreven, gel ij k hij voor ons ‘ ligt? Is het misschien te bewijzen, dat ■ meer schrijvers er de hand in gehad hebben? I „Niet waar, waarde lezer, als gij deze vra■ gen leest, krijgt gij reeds respect. Want al r hebt gij u nog niet met dit onderwerp bezig gehouden, wordt het u toch duidelijk, dat r er een groote scherpzinnigheid wordt verr eischt, om deze vragen te stellen. En ik wil t het u vvel bekennen (hoewel de geleerden in e dit opzicht niet gaarne uit de school klappen), t dat het stellen der vragen ons bijbelcritici ,t moeielijker valt, dan deze vragen te beantr woorden. Als we maar eerst de vraag hebr ben' om het antwoord zijn we nimmer vere legen. Voor ons is, als boven is gezegd, één – letter reeds voldoende, om op een half dozijn vragen te gelijk een antwoord te geven. „Doch ik wil niet al de hier door mij gei, stelde vragen beantwoorden, maar slechts eenige ; niet uit gebrek aan geleerdheid, hoe belachelijk ! maar alleen, om niet te veel plaats aan dit blad te onttrekken. „In de eerste plaats houden wij ons bezig met de vraag : Waar heeft de schrijver geleefd ? Antwoord : Volstrekt niet in ’t Oosten. Want in vers 3 luidt het: „uwe kinderen... rondom uwe tafel”. In het Oosten nu was en is het geen algemeen gebruik rondom de tafel te zitten ; een ieder heeft zijn bijzonder tafeltje of iets dergelijks. Wij moeten derhalve*' den dichter elders zoeken en wel, daar in den psalm sprake is van wijnstokken en 1 olijven, kan hij slechts in een aan de Middellandsche zee gelegen land geleefd hebben. In de alleerste plaats komen derhalve Griekenland, Italië en Spanje in aanmerking. „Tegen Griekenland spreekt de omstandigheid, dat de Joden in dat land te geener tijde zoodanige behagelijkheid genoten, als waarvan elk woord van dezen psalm ademt, en dat de schrijver een Jood was, schijnt uit het gebruik der Hebreeuwsche taal te moeten j afgeleid worden. „Den schrijver moeten wij ons als een welvarend landman voorstellen, die in een met wijnranken omgeven huisje, in de nabijheid van een stad in Beneden-Italië in gelukkige levensomstandigheden met zijn gezin, een nog jeugdige vrouw en half opgeschoten kinderen, leeft. Hij zelf is een vlijtig arbeider (vgl. vers S), die zich nu en dan ook aan de edele dichtkunst wijdt. „Sommigen willen uit de uitdtukking „kleinkinderen” in het laatste vers besluiten, dat de dichter reeds een oud man moet geweest zijn; zij hebben echter daarbij over het hoofd gezien, dat het maar een wensch is. „Naar het huis des dichters gaf een breede trap den toegang; op dézen trap plag het gezin zich ’s avonds op te houden; leerzame gesprekken en vroolijk gezang wisselden elkander hier af (vergelijk „t ra p pen 1 i e d”). „De bewering, dat de dichter Asjer zou geheeten hebben, omdat de psalm met nasjré’' ' begint en dat woord er nog eens voorkomt, ! kan niet met zekerheid gehandhaafd worden. * „Aangaande den tekst van den psalm willen wij heden geen verder onderzoek doen, maar verheugen wij ons over de verkregen resultaten omtrent het leven des schrijvers en ‘ over de omstandigheid, dat de waarheid door ' ons'een reuzenstap voorwaarts heeft gedaan.” s Den 27 Aug. jl. werd te Berlijn weer eer vergadering van werklieden gehouden. Zij bestond uit minstens 1200 personen, meestal sociaal-democratische arbeidslieden, maar ook vele leden van de „Duitsche burgerpartij” waren aanwezig. Een der sprekers was weer de werkman Görcki, van wien reeds vroeger in dit blad sprake was. Toen hij o. a. gezegd had : „Wij weten zeer nauwkeurig, dat arbeiders niet tot de Fortschritts'p&xtï] behooren; Deze partij recruteert zich uit gansch andere bestanddeelen’', werd geroepen nuit Joden.” «Mijnheeren 1” zeide hierop Görcki, „de kreet Joden” is hier gehoord. Ik verzoek den heeren anti-Semieten, indien, gelijk ik aanneem, dezulken onder ons zijn, dergelijke opmerkingen achterwege te laten. Indien heeren der „Duitsche burgerpartij” hier zijn, dan mogen zij vrij en openlijk hier optreden, doch opmerkingen, die tegen een godsdienst of een volksklasse gericht zijn, zullen in vergaderingen van werklieden steeds met verontwaardiging afgewezen worden. (Stormachtige toejuiching en gesis.) Sedert eenigen tijd immers is het modd geworden, een zekere klasse van personen voor alle nadeclen van onzen tijd verantwoordelijk te maken. De Elzas heeft een zjjner oudste rabbgnen j verloren. In den ouderdom van 79 jaren na. melijk is de heer Hirtz Lazard, rabbijn te ’ Bolsweiler, overleden; hjj telde 53 dienstjaren. {A. /.) " Volgens de Jüdische Sprechsaal bevinden zich onder de 251 leerlingen der ambachtsschool te Mulhausea 57 Israëlieten, op het gymnasium te Zabern onder 226 leerlingen 18 Israëlieten, op dat te Hagenau onder 292 leerlingen 57 lsraëlieten, op dat te Weissenburg onder 134 ’ leerlingen 4 Israël., op de reaalschool te Forbach onder 143 leerlingen 8 Isr., op het reaalprogymnasium te Bischweiler onder 128 leerlingen 16 lar., op de reaalschool te Straatsburg I onder 355 leerlingen 93 Isr. en op de stads’ meisjesschool onder 320 leerlingen 26 Jodinnen^ n ir I Volgens de volkstelling van 1880 bestond de ” I bevolking van Beieren uit 5,284,778 inwoners, j waaronder 53526 Israëlieten. Sedert 1840 is I de Eoomscb-Kath. bevolking vermeerderd met n I 20.6 %, de Protestantsche met 23,7 %, de overige gezindheden met 21.6%, daarentegen is die der Israëlieten met 9 % of 5850 personen verminderd. Oostcnrijk-Hoiigapije. Het hooggereclitsliof te Weenen heeft onlangs in zekere zaak een vonnis geveld, dat groot opzien zal baren. De zaak is deze : In Juni 1880 hadden de Joodsche echtelieden Eauchwerg tot de arrondissementsrechtbank te Tarnow het verzoek gericht, te willen bevelen, dat hun vóór een jaar ontwekene, toen lOjarige dochter hun uit het klooster der Sacramentinerinnen in Lemberg uitgeleverd worde. Hierover werden de priores en dat meisje gehoord. Het meisje, Marie Eauchwerg, gaf op, dat zij in Tarnow de openbare school had bezocht en het besluit had genomen, tot den Katholieken godsdienst over te gaan. Zij had dit besluit medegedeeld aan den catechiseermeester der school, die haar naar eene in Lembergs nabijheid wonende vrouw zond. Met deze vrouw begaf zij zich naar den aartsbisschop in Lemberg, die haar naar genoemd klooster zond. Hier vond zij opneming, werd zij na geruimeu tijd gedoopt en geniet zij thans onderricht in huishoudelijke zaken. Zij uitte den wensch in het klooster te blijven. De arrondissementsrechtbank te Tarnow stond het verzoek der echtelieden Eauchwerg toe op grond van art. 145 van het burgerlijk wetboek. In dat artikel wordt bepaald : //De ouders hebben het recht, vermiste kinderen op te zoeken, weggeloopene terug te eischen en voortvluchtige met bijstand der overheid terug te halen.” De priores des kloosters ging in appel bij het opperlandsgericht te Krakau en dit gelastte, dat de ouders in de eerste plaats opheldering te geven hadden aangaande het doel, waarvoor zij het kind terug verlangden, daar de minderjarige fatsoenlijk wordt opgevoed en de ouders geen reden hebben, zich daarover te beklagen. Het hooggerechtshof bevestigde deze beschikking. Tevens werd voor de minderjarige een curator benoemd. (Zoodanig een moet volgens de wet dan benoemd worden wanneer tnsschen de belangen der ouders en des kinds tegenstrijdigheden ontstaan.) Bij de verdere behandeling beriepen zich de ouders op hun door de wet gewaarborgd recht, hun kind terug te kunnen eischen, en gaven zij voorts als reden voor die opeisching op, het natuurlijk ouderlijk gevoel en de bezorgdheid voor hun kind. De curator verzette zich tegen de uitlevering van het kind aan de ouders en beweerde, dat, met het oog op het thans in behandeling zijnde algemeen bekende geval te Nyiregyhaza, minderjarigen bij hun ouders met groot gevaar bedreigd worden. Hij stelde derhalve de-n eisch, den ouders hun verzoek te ontzeggen en eventueel het meisje meerderjarig te verklaren. Voorts leverde de curator het bewijs, dat de echtelieden als fruithandelaars geen vermogen bezitten (?) en zich slechts van hun bedrijf onderhielden. Evenwel stemde de arrondissementrechtbauk te Tarnow het verzoek der ouders onlangs toe. Zij motiveerde haar vonnis o. a. als volgt: Het is aan geen twijfel onderhevig, dat de ouders krachtens de wet het recht hebben, weggeloopen kinderen terug te eischen. Het onderzoek heeft bewezen, dat de ouders in dit geval in geen enkel opzicht hun plicht verwaarloosd hebben; veeleer bekent de minderjarige in het klooster en in weerwil van den invloed harer tegenwoordige omgeving, dat zij door haar ouders fatsoenlijk werd onderhouden en opgevoed, dat zij voorts ten gevolge van een tot nu toe niet verklaarden invloed door tusschenkomst van den catechiseermeester of van den pastoor, zonder medeweten en toestemming der ouders, in het klooster uit medelijden werd opgenomen en er wordt onderhouden. De bewering des curators en der priores, dat het te vreezen zij, dat de minderjarige uithoofde van haar verwisseling van godsdienst aan het grootste gevaar voor haar leven en veiligheid van de zijde harer andersgeloovige ouders blootgesteld zal zijn, is onjuist en niet beslissend, want er zijn geen feitelijke omstandigheden tot staving van zoodanige vrees aangevoerd geworden. De curator wil uit het door hem geleverde bewijs, dat de ouders onbemiddeld zijn, besluiten, dat de ouders misbruik maken van hun ouderlijke macht; zoodanige bewering is echter in strijd met de wet en het natuurlijke recht der ouders. De wet toch maakt geen onderscheid tnsschen rijke en onbemiddelde ouders ; zelfs de armste ouders, indien zij maar op eerlijke wijze in hun onderhoud voorzien, hebben het recht, hun kinderen op te voeden. De eisch des curators, de minderjarige meerderjarig te verklaren, heeft blijkbaar ten doel de wet te ontduiken ; daartoe kan echter de rechtbank haar hand niet leenen. Hierop weer appel van de priores en den curator bij het opperlandsgericht te Krakau, dat besliste, de minderjarige Marie Eauchweg niet aan haar ouders uit te leveren. Dat vonnis werd door het hooggsrechtshof bevestigd. In de motieven der hoogste instantiën werd overeenstemmend erkend, dat de ouders alleszins het recht hebben, hun kind, dat zich eigendunkelijk uit hun woning | terug te eischen. ,/Maar” zoo gaat de motivcering in het vonnis in hoogste instantie voort ,/de verzoekers hebben geen grond opgegeven, waarom zij den terugkeer van hun tot het Christendom overgegane dochter in ’t ouderlijke huis als nuttig eii noodzakelijk bei schouwen. Veeleer is hun beweegreden te zoeken in hun antagonisme als Israëlieten tegen het Christendom, zoodat hun dochter slechts tegemoet zou gaan aan een vervolgende vijandige bejegening in het huis harer ouders. Daarenboven blijkt uit de processtukken, dat de ouders der minderjarige alleen van den fruithandel, derhalve (.P) in armoedige omstandigheden leven, zoodat door terugvoering der minderjarige in het ouderlijke huis haar toestand klaarblijkelijk slechter zou worden”. Uit Pest werd in dd. 27 Augustus geseind: Sedert Donderdag 23 jl. hebben de bewoners van Zala-Egerszeg en omstreken dagelijks zich aan buitensporigheden tegen de Joden en hunne eigendommen schuldig gemaakt, en ook gewapenden tegenstand geboden tegen de militairen, waarbij dooden en gewonden aan beide zijden gevallen zijn. Gisteren zouden de ongeregeldheden zich weder herhaald hebben, waarbij 20 soldaten gedood of gewond werden. Ook te Csargo en te Keszlhely zijn ongeregeldheden voorgekomen. Aangaande de verschrikkelijke gebeurtenissen in Hongarije schrijft de Nemzet: »De stem- | ming is reeds sedert maanden opgewekt, en er | ontbrak voor de uitbarsting te Zala-Egersberg slechts de gelegenheid. De voorbereidingen waren gemaakt. Dit is ook daardoor bewezen, dat er onder de menigte, die aan de straatoproeren in Zala-Egerszeg deelnamen, waren, die op vijf a zes uren afstands van daar wonen, maar op het gegeven teeken gewapend en slagvaardig naar de stad snelden. Zooveel is zeker, dat in het comitaat de geheele beweging werd georganiseerd. Men spreekt er in het geheele comitaat van, dat de leiders der anti-Semieten-beweging in het comitaat Zala in rechtstreeksehe verbinding staan met de antisemieten in Dnitschland; men meent zelfs te weten, dat in het begin van Augustus een anti-Semietisch afgevaardigde uit Dnitschland te Zala is geweest en gewoond heeft bij een grondbezitter, bij wien samenkomsten gehouden worden. De Duitsohe anti-Semietischo bladen en brochures worden bij massa’s hierheen gezonden, de Hongaarsohe opruiende bladen worden verspreid en aan het volk verklaard, en de woedendste agitatie heerscht helaas zelfs in zulke kringen, die het minst oorzaak hadden, het werk der vernieling te verlangen. Niet daarover heeft men zich het meest te verbazen, dat de nuchtere, vredelievende, landbouwende bevolking van Zala, die tot dusverre in de beste verstandhouding met de Joden leefden, zich zoo ver kon vergeten, maar wel daarover, dat zij do ongehoorde opruiingen zoo lang tegenstand kon bieden. Nu moet het arme volk het gelag betalen, terwijl de opruiers over hun werkzaamheid in de vuist lachen. De beweging breidt zich naar twee richtingen uit. Op het comitaat Presburg volgden de comitaten Odenhurg, Eisenhurg en Zala; in het comitaat Somogy is het reeds in Csargo begonnen, en men vreest, dat ook Kaposvar, de hoofdzetei van het anti-Semietisme, niet verschoond zal blijvën. Vol zorg zien wij de toekomst tegemoet.” De EgysterUs bericht omtrent het gebeurde te Sahida: Omstreeks middernacht overviel een uit 20 personen bestaande, met bijlen, zeissen en stokken gewapende bende de woning van den Joodschen venter Leopold Stern. Zij sleepten den grijsaard uit zijn woning en bouwden zonder ontferming op hem in. Met bijlen kliefden zij hem het voorhoofd en lieten hem met gapende wonden rochelend in ’t midden der straat in een bloedplas liggen. De oorsprong der buitensporigheden, waarvan sedert Vrijdag 24 Aug. Gross-Kanisza, Esurgo, Zala-Egerszeg en andere plaatsen van Hongarije het tooneel zijn, is, zooals uit den volkskreet: //Voorwaarts Christenen ! Leve Istoczy !'’ duidelijk blijkt, de anti-semitische beweging, welke reeds zoolang door Istoczy, Onody en hunne geestverwanten wordt geleid en bevorderd. Het grauw, welks ergste en gevaarlijkste hartstochten zijn opgewekt, vergenoegt zich echter niet meer met het plunderen van de huizen der Israëlieten, maar begint ook de gegoeden over het algemeen aan te vallen. Het wachtwoord is niet meer: //Tegen de Joden !” maar: //weg met de heeren ! weg met de rijken !” De boeren, ambachtslieden, voerlieden, zelfs vrouwen, trekken met houweelen, spaden, breekijzers en mestvorken, en voorzien van groote zakken om er den buit in te doen, uit de dorpen naar de stad, om volgens een vooraf gemaakt plan hun vernielingsw'erk voort te zetten, j Zonder onderscheid van de geloofsbelijdenis der inwoners willen zij ze op brandschatting stellen. Verscheidene plunderaars toonden de voorwerpen, die zij geroofd hadden, en snoefden er op, ze aan de bezitters, wier namen zij noemden, te hebben ontstolen. De oproermakers waren in troepen of benden verdeeld. Ambachtsgezellen trokken door de nabij Zala-Egerszeg gelegen dorpen en moedigden het volk aan, om de stad te gaan plunderen. Dat de menigte zoo driest is geweest, wordt toegeschreven aan hare meening, dat de geweren der militairen niet met scherp geladen waren; toen het tegendeel bleek, stoof de menigte uiteen. In elf dorpen is reeds een aan vang gemaakt met het gërechtelijk onderzoek. De vice-gespan Svastics heeft besloten met de meeste gestrengheid te handelen en alle ambtenaren in het Comitaat met onmiddellijk ontslag gedreigd, indien zij niet onverwijld hem kennis geven van alles wat er voorvalt, of op andere wijze hunnen plicht mochten verzuimen. In het rapport van den vice-gespan aan den minister wordt de overtuiging uitgesproken, dat de muiterij reeds lang was voorbereid. Een boer uit Esacs verklaarde, dat vreemde heereu hem en anderen hadden aangeraden met zeisen gewapend naar Egerszeg te gaan, waar zij zouden kunnen rooven en plunderen. Niettegenstaande de krijgswet in het Zalaer comitaat is afgekondigd zoo schrijft de Weener correspondent van de N. R. Ct. in d. 31 Aug. heerscht er in dit district volslagen anarchie en komen overal rooverbenden te voorschijn, die de dorpen uitplunderen, vernielen en in brand steken. De autoriteiten hebben alle gezag verloren en weten niet wat te beginnen. Des te vreemdsoortiger is het gedrag van de gemalin van den minister van jnstitie Pauler, die een bal heeft georganiseerd, waarvan de opbrengst moet strekken, om de moeder van de verdwenen Esther Solymossi te helpen. Volgens de volkstelling van 1880 wonen in Oostenrijk-Hongarije 1,640,000 Israëlieten, voornamelijk in Galicië, Hongarije, Moravië en in de hoofdstad Weenen ; in deze stad alleen bedraagt hun aantal 86,000. Een groothandelaar te Pest heeft uit Amerika 1200 gulden voor Jozef Scharf ontvangen. Dit bedrag is afkomstig van denzelfden menschenvriend, die voor de verdrevene Eussische Joden een groot asyl heeft opgericht en voor de overstroomden aan den Eijn 10000 dollars heeft geschonken [de heer Schift te New-York. Ebd. 7. iY,] Rusland# In de Bigaer Zeitung wordt, naar het schijnt van zeer bevoegde zijde, het ook door ons uit de Buski Jeivrei overgenomen bericht als onwaar tegengesproken, als zou nl. de nieuwe Katholieke bisschep de Joden verwijderd hebben uit de door hen tot nu toe bewoonde lokaliteiten, die aan do kerk toebehooren. Zoodanige beschikking is niet genomen, noch zijn de Joden uit die gebouwen verwijderd geworden. De JekaterinoslawsJci Liatok bevat het volgende woordelijke uittreksel uit een predikatie, door den Russischen geestelijke van Jekaterinoslaw, P. Eljas Wereschtschazkij, op den 7 Aug. jl. voor een groote volksmenigte op de puinhoopen der op 1 en 2 Aug. verwoeste Joodsche huizen gehouden. «/Deze lieden (namelijk de anti-semietische oproerlingen, plunderaars, dieven enz.) hebben door hun schandelijke handelingen ons allen vernederd. Nu zullen alle ongeloovigen en vreemdelingen ons uitlachen en zeggen : ziet eens, welk een godsdienst zij hebben ! Slechts in naam zijn zij Christenen, in werkelijkheid echter erger dan de heidenen ! Ziet ge, hoe het Russische volk is 1 Niet eens onder de wilden zou men zulk een eigendunkelijkheid en willekeur, zulke ongehoorzaamheid aan de overheden aantreffen, dat men het evenals de wilde dieren door wapengeweld moet bendigen 1 Het is smartelijk en om te weenen, zoodanig verwijt te moeten hooren ! Wat is echter te doen ? Geef ons kracht, o God, zulk een schande te dragen ! Wat bij ons op die dagen door zware, de ziel van elk weldenkend mensch ontzettende misdaden is geschied, dit is natuurlijk niet weder goed te maken. Willen wij niet in de oogen van alle rechtvaardig denkende menschen als booswichten en barbaren gelden, dan blijft ons niets anders over als door verstandige besluiten en goede voorbeelden teugellooze lieden terug te houden van een herhaling van zulke treurige en eenen Christen onwaardige handelingen.” [J. Presse). Berichten uit Jekaterinoslaw melden, dat van de 327 tijdens de jongste driedaagsche anti-semietisehe onlusten gearresteerde personen 153 op vrije voeten gesteld en 107 naar de vrederechters, 6 7 naar de crimineele rechtbank verwezen zijn. Het getal verwoeste en geplunderde huizen bedraagt 346, en de door de Joden geleden verliezen worden op 611,000 roebels geschat. Onder de gewonde Eussen, op wie de troepen schoten, zijn er sedert l 4 gestorven in de hospitalen, wat met de andere slachtoffers een totaal maakt van 28. DeJoodsche winkelier, die een Christenjongen sloeg; wijl deze, vermoedelijk den Jood niet vertrouwende, een gewicht opnam en het bekeek, is zeven dagen gevangen gezet. {Hbl.) Volgens Eussische bladen heeft Engelands gezant te Petersburg van zijne regeering in last gekregen, met liet Eussische kabinet te onderhandelen over de positie der Israëlieten, die Engelsche onderdanen zijn, wat betreft bun verblijf te Petersburg, en voor te stellen dat hun gelijke rechten met al de andere onderdanen worden toegekend. Vroegere pogingen, met dit doel door bet kabinet van St. James gedaan, zijn vruchteloos gebleven. {HM.) I Ziiid-Aiuerika. Volgens een aan de Alliance Israél. üniv.ge-I zonden bericht uit Lima bevinden zich daar ji ongeveer 150 Israëlietische gezinnen in goede I positie. Zij vormen er «ene gemeente met een synagoge en zijn met de overige Peruanen volkomen gelijkgesteld. SiiumilmiiiÉicS Wiciimê. Amstei'daiu, 6 Septembei* tBB3. Punt VIII van de agenda van het dezer da<ren alhier gehouden coagres van vrijdenkers bati-of de bespreking van: De oorzaken der Jodenvervolging in de verschillende landen van Europa. Wij meenen niet onvermeld te mogen laten wat dienaangaande in het congres gezegd is en volgen daarbj het verslag van het dagblad De Amsterdammer, dat van de door ons gelezene verslagen het uitvoerigste is. Wj onlhondon ons van elke opmerking, waartoe het door enkelen gesprokene aanleiding geeft. Mrs. Besant schetste in korte woorden den toestand in Engeland, waar de sociale verhouding tnsschen Christenen en Israëlieten geenszins rooskleurig is en de eersten alleen met do laatsten omgaan als zo hen noodig hebben; een waardeering, welke dan ook wederzijdsch is. Mrs. Besant verwachtte ook hier alie heil van de vrge gedachte; de Joden zjjn nu altoos een internationaal ras, dat minder Franaoh- of Duitsch of Engelschgezind, dan wel in de eerste plaats Joodsohgezind is. Dit worde anders. De Joden moeten zichzelf geheel gelijk met niet-Joden beschouwen en dezen zullen hen desgelijks behandelen. Prof. Buchner sprak over Dnitschland, welks rustige bevolking haar oostelijko buren niet navolgt, doch alleen door jaloeaia oyer de Stoffelijke welvaart van vele Jotfen, maar voornaraeljjk door het ophitsen van den befaamden hofprediker Stöcker, minder vriendelijk tegen den semietischen broeder is. Spreker meent dat het anti-semitismo over eeniga jaren geheel zal verdwenen. De heer Morin zegt dat in Frankrgk vooral de miserable Katholieken anti-Joodschgczind zijn en do Israölieten godsmoordenaars durven te noemen. De Joden van hun kant zpn te veel op zichzelf; Spr. hoopt echter, dat de vooroordeelen van beide kanten eenmaal zullen wegvallen. Do heer Sury, België besprekend, wijst er op, dat de Joden voor een groot deel het kapitaal, d. i. de macht in handen hebben, en dat hieruit eenigszins de haat tegen hen te verklaren is. Daarop bespreekt de heer Van der Zee, burgemeester van Monnikendam, den toestand hier te lande. Eiken spreker wordt voor zijn overzicht, tien minuten gegund, doch Spr. heeft zooveel tjjd niet noodig, want in Nederland weten we niet wat het woord Jodenvervolging beteekent. In Nederland zijn de Israölieten intelligente en aan de wet gehoorzamende burgers; daar is plaats voor vrijdenkers, zoowel als voor Israëlieten, daar bestaat vrjjheid voor eiken godsdienst en voor elk geloof. Wij moeten ook nooit vergeten, dat uit het land der Joden de Christelgke godsdienst is gekomen. Christenen, zooals Stöckor, hebben daarom niet het minste recht om de rechten der Joden te betwisten. Wat ons Hollanders betreft, het is onze eerste plicht, in ons land de Israëlieten te ontvangen, die door haat en godsdienstige onverdraagzaamheid elders zijn verjaagd, want we moeten niet vergeten, dat elk letsel aan de Joden gedaan, een schending is der landsbistorie. Als resultaat van de bespreking, stelt de Voorzitter nu de volgende motie voor: » Het internationale vrijdenkerscongres te Amsterdam geeft zijn verontwaardiging te kennen wat betreft de vervolgingen en mishandelingen der Joden in de verschillende landen van Europa en drukt den wensch uit, dat ieder vrijdenker al zijne krachten zal inspannen om den voortgang er van te verhinderen en te verkrijgen dat in alle landen de wet voor ieder geheel dezelfde zij, zonder te letten op iemands godsdienstige overtuiging.* Dr. De Paepe, hoewel toegevende dat er b. V. in Dnitschland een schandelijke Jud»n~ hetze bestaat, kan zich met deze motie niet geheel vereenigen. Dat do Joodsche woekeraars bij hun medeburgers gehaat is zeer goed te begrijpen. Natuurlijk is Spr. tegen alles wat zweemt naar onderlinge mishandeling, maar dat er in zulke lauden bij de wet controle op de handelingen der Joden wordt uitgeoefend, acht bij zeer billijk. Daarom stelt bjj voor achter de woorden »in de verschillende landen van Europa* te voegen: >wat betreft hun godsdienst en afkomst.* Nadat de oorspronkelgke motie door den heer Morin verdedigd was, werd het amendoment-De Paepe verworpen en de motie met groote meerderheid van stemmen aangenomen. De berichten omtrent de verlenging der tentoonstelling tot 31 October berustm tot nog toe slechts op gissingen en op wenschen. De vraag of workelgk tot verlenging zal worden overgegaan _is nog steeds bij het comité van uitvoering in behandeling en het is nog verre van zeker of zij toestemmend zal worden beantwoord. In geen geval valt er op te rekenen en ieder die de tentoonstelling nog wil bezoeken, zal wèl doen met het zekere voor het onzekere te nemen, en niet den uitersten termgn uf te wachten, vooral niet als hij dien uitersten termgn stelt op einde October. ’t Kon dan wel eens te laat zgn! . men ons meldt, is de opening van de voor Volwassenen dit jaar vastgebno °P September e.k. en kunnen zij, die Snnf te bezoeken, zich op 14 en 15 pt. des avonds aan het lokaal. Koestraat 5, aanmelden. Gok dit jaar wenschen wij er op te wijzen Van hoe groot nut deze inrichting is, hoevelen door de opvoeding genoten, zijn vooruit-Sekomen en thans betrekkingen bekleeden, die Gun, vóór zjj de school bezochten, onbereikbaar Het ons indertijd toegezonden en door ons besproken jaarverslag, haalt hiervan de treffendste voorbeelden aan. Voor tien cent per week, dus voor ongeveer ƒ 2.50 per halfjuarlijkschen cursus, leert men er lezen, schrijven en rekenen. Goedkooper gelegenheid zal *ich waarlgk wel nooit voordoen! Wg hopen dan ook, dat dit jaar weder velen de school zullen bezoeken en zoowel het bestuur als het onderwgzend personeel veel voldoening van hnn werk mogen hebben. Gg den ochtenddienst van Zaterdag (b'QBW 'b) ®-k. zal de heer rabbgn A. van Loen een predikatie houden tor synagoge op de zoogenaamc Stroomarkt. Tot godsdienst-onderwgzer bg de Israël, af-88scheiden gemeente Tesjoeat Jisraël, alsmede t®t leeraar in de Hebreeuwsche ta'al aan bet gymnasium te Doetinchem, het laatste op een Jaarwedde van ƒ 300, is benoemd de heer IsaSc •ualhout, onderwgzer aan da Nederl. Israël. Sodsd. tusschenschool alhier. Gg eene hierachterstaande advertentie wordt pP de mannelgke ledematen der Portngeesch«raël. gemeente alhier toegang verleend tot op aanstaanden Dinsdag-avond in het lokaal te houden meeting van wege de onlangs opgerichte Vereeniging tot bevordeiing Van de belangen der genoemde gemeente. Daar het hier de bespreking van twee belangrgke onderwerpen geldt, zal, vertrouwen wg, van de opengestelde gelegenheid door hen, wien het recht daartoe verleend is, een ruim gebruik gemaakt worden. leder hunner kan door gedachtenwisseling zgn meoning en zienswijze omtrent de aan de orde gestelde onderwerpen kenbaar maken en die toelichten en verdedigen, terwgl aan de te nemen besluiten een meerdere of mindere kracht en gewicht te hechten zal *ün, die voor de te behandelen onderwerpen tot belangrgke gevolgen kunnen leiden, naar*oate die besluiten door een grooter of kleiner aantal gemeenteleden genomen worden. Gedurende de maand Augustus is bij het eldadigheidsfonds (bureau : Rapenburgerstraat tff9) aan extra-bgdragen ingekomen: , Van B. ƒ!: van N. N. ƒ!; van D. voor Geenfonds ƒ5; van N. N. voor idem ƒ7,50; S. M. F. voor idem ƒ2O ; gecollecteerd het besnijdenis-feest bij den heer Ph. B. ƒ6,50; uit de bus van het diamant- des heeren Jac. S. Met» ƒ40,68; de bos des heeren T. Kattenburg ƒ S,3l^; "‘t dia 3 ƒ!. „it die der heeren Gebr. «Pger ƒ i^ggi. nit die der godsdienstige verf >Tiferet Jisraël”, Valkenburgerstraat opbrengst der bussen bg feestelijke ge-B«nheden ƒ36. Te zamen ƒ127,58. Gedurende de maand Augustus 11. zijn bij Nederl. Isr. Armbestuur alhier ingekomen ’elgtnde giften: één ad ƒ200; drie ad f ; één ad ƒ5O ; twee ad ƒ2O ; één ad " "en opbrengst van een legaat ad ƒ 500. van*'?**®*’ ®®PG groote meerderheid voor t”*”®®** *0“ Zondag jl. bij de herstemming van den kerkeraad herkozen zoodat al n’ Gansberg en M. I. van Witsen, benoemd zgn” aftredende leden her- Rotterdam, 5. predikatie werd den tweede proetdoor den – bondag Kattowitz in de groote Synaïol"':-.J- Colin van naw had spreker zich te gehouden, zeer talrijke opkomst; Zondag^Het” stelling veel te wenschen belang- Het thema van beide dagen waa opvoeding en onderwgs. “ Sliedrecht, 3 Sept. Vrjjdag en Zaterdag jl. Werd het 38-jarig bestaan van het waarlijk schoone kerkgebouw der Ned. Isr. gemeente alhier, feesteljjk herdacht. Bg die gelegenheid werd der gemeente door de d’ï'J en do gezamenlgke leden een sierlijk laipn pis, door de heeren Vos en Zonen te ’s Hage op uitmuntende wijze vervaardigd, ten geschenke aangeboden. Daarenboven werd door den heer E. de Vries Jzn. en echtgenoote een kostbaar ri3is, vervaardigd door de heeren gebr. Van Oven te ’s Hage, die hiermede hun ouden roem wederom op uitnemende wijze hebben gehandhaafd, eveneens der gemeente aangeboden. Vrijdag dan, werd een buitengewone kerkdienst gehouden, die te 2i ure aanving. Nadat de leden met hunne dames benevens verschillende vreemdelingen, gekomen, om dit feest bij te wonen, hunne plaatsen hadden ingenomen, werd het noi* door den schenker onder een gevoelvolle, treffende en schoone toespraak der gemeente aangeboden en aanvaardde de heer H. de Vries Hzn., voorzitter, namens de gemeente beide geschenken. Alsnu werd het voor deze gelegenheid vervaardigde programma opgevolgd en werden do gezangen, psalmen, benevens de feestrede door den eerw. heer A. S. Na afloop van den dienst werd door de leden in het lokaal V. d. Geer een collation gebruikt en begaf men zich ten 6 ure wederom naar ’t kerkgebouw, alwaar dien avond even als den volgenden dag door den heer Norden de dienst werd waargenomen. Zaterdag vóór het Moesaf-gebod werd door den heer Callo, voorlezer en leeraar der gemeente, het woord gevoerd, terwgl de heer Norden, hiertoe door het bestuur uitgenoodigd, vóór het nro»-gebed wederom een indrukwekkende rede hield. Na den ochtenddienst gebruikten de leden met dames en genoodigden het dejeuné wederom in bovengenoemd lokaal, terwijl na het nn:s-gebed het feest onder gulle vroolijkheid onder het uitspreken van toosten, komische voordrachten, zang enz. verder werd voortgezet. De harmonie was voorbeeldeloos en toont dit feest hoe men met geringe krachten veel kan tot stand brengen, zoo slechts liefde, verbroedering en goede leiding niet ontbreken. En voor die goede leiding worde voorname-Igk aan heeren commissarissen hierbg lof on hulde gebracht. Lang nog zullen deze feestelgke dagen bg Sliedrechts Israël in herinnering bljjven. EujSctaedé, 2 Sept. Vrijdag-avond 11. werden wij bij het binnentreden der synagoge aangenaam verrast doordien voor den bo’n een nieuw keurig zijden nons, vervaardigd door de heeren Gebrs. van Oven te ’s-Hage, prgkte. De heer N. J. Menko en gade hadden dit kostbare geschenk, ter gelegenheid van het la-feest van hun oudsten zoon, der gemeente vereerd. Wij kunnen den wensch dan ook met onderdrukken, dat het den milden gevers nog vele jaren vergund moge zgn, dit rgke cadeau te zien gebruiken. %euìtìeton. T O XJ XTV-. Naar het Hoogduitseh. IV. {Slot.) Nauwelgks had Meïr den uitslaanden brand opgemerkt, of de gedachte kwam schielijk in hem op.- dit is een toeval, dat de redding van den gevangene mogelijk maakt. Terstond snelde hij, zoo ongemerkt mogelijk, naar de plek, waar de barak stond, waarin Stahlmann opgesloten was en die bewaakt werd. Hij had zich niet vergist: ook de wacht der gevangenis was bg het ontzaggelijke gevaar van het geheele kamp, bij het woeste tumult, dat was'ontstaan, bij den algemeenen hulpkreet, naar de plaats des onheils gesneld, en de barak met haar geheele omgeving lag stil en eenzaam. Onder het loopeu naar zijn doeleinde, had Meïr een bg een boom staande bijl gegrepen. Terstond zette hij zich aan het achtereinde der barak aan het werk, en in korten tijd had hg in de los saamgevoegde planken een gat geslagen, groot genoeg, om er een man door te laten. Hg sloop er door en tastte in de duisternis naar voren. Vervolgens riep hij zacht: >Mijnheer Stahlmann, zgt ge hier?” >Wie roept mij?" klonk het uit een hoek van een legerstede. »Op, heer Stahlmann, haast u, voort, dat we uit het kamp komen!” »Wie zgt gij?” »Ik ben Meïr, kom spoedig”. »Ik kan niet, ik ben gebonden aan handen en voeten”. »Ik zal u spoedig helpen”, antwoordde Meïr; hij ging het geluid der stem na, boog zich over den op het stroo liggenden man en weldra had hij met het mes, dat hij in zijn zak droeg, de touwen doorgesneden, waarmede de gevangene gebonden was. Stahlmann sprong op, en Meïr fluisterde hem toe: »In het kamp brandt het verschrikkelijk: de schildwachten zijn naar den brand gesneld; we zullen ontkomen*. Dit zeggende greep hg Stahlmanns arm, en spoedig waren zij door de opening heen. Nog steeds rommelde de donder, schoten de bliksemstralen ter aarde; doch de storm had opgehonden, maar daarentegen viel do regen bij stroomen neder. De beide mannen sloepen door de achterliggende tentenrij en klommen over den wal, waarmede het kamp was omringd. Niemand was er om hen op te merken, en bij de hoerschende duisternis zou niemand er ook toe in staat geweest zgn. Aan den voet van den wal gekomen, trachtte Meïr zich te orienteeren bij het schijnsel van den vuurbrand, die, thans door den regen gestuit, iets zwakker begon te worden. en bij, het flikkeren van den bliksem. Vervolgens trok hjj westwaarts, waar zij na korten tijd op een boschje moesten stuiten. Toen zij dit bereikt hadden, konden zij zich voorloopig als gered beschouwen. Stahlmann viel in diepe ontroering Meïr om den hals en verzekerde hem van zijn eeuwige erkentelijkheid. Meïr echter drong op spoedige voortzetting van hun weg; want wet konden zij er op rekenen aan de vervolging eenige uren vooruit te zijn, omdat officieren en manschappen met don strijd tegen de stad, en de lieden in het kamp met het blusschen van den brand bezig waren, zoodat Stahlmauns vlucht nauwelijks vroeger dan don volgenden ochtend bemerkt worden. Evenwel moesten zij deze tijdruimte zich ten zeorsten ten nutte maken, daar het aan geen twijfel onderhevig kon zijn, dat van alle kanten patrouilles de vluchtelingen zouden nazetten, wier voetspoor wellicht in den door den regen doorweekten grond ontdekt zou worden. Zoo trokken zij dan ver heen naar het westen, en eerst nadat zij verscheidene mijlen afgelegd hadden, keerden zg zich naar hot noorden, ten einde het destgds zich over het halve land uitstrekkende Letzlinger woud te bereiken, waar zij alleszins geborgen zouden zijn. Dit gelukte hun, nadat zg in een aardbol, waarop zij waren gestooten, eenige uren na opgang der zon gerust hadden. Doch nu eerst begon het moeiolijkste gedeelte van hun vlucht. Zij moesten de straatwegen en bewoonde plnatsen vermijden, omdat zij daar op keizerlijke ruiters en troepen konden stooten en slechts door hnn weg in een grooten cirkelboog te nemen, mochten zij hopen, in het noorden of oosten van de Altmark te komen, waarheen, zooals zg wisten, de keizerlijken nog niet doorgedrongen waren. Hoe vaak geraakten zjj in een bijna ondoordringbaar deel van het woud; hoe vaak verdwaalden zg en verloren zg hun richting! Doch wat het ergste was, zij hadden gebrek aan voedingsmiddelen; want zoo onverwacht had zich de gelegenheid tot StahlmannS bevrgding aangeboden, dat Meïr zich van die middelen niet had kunnen voorzien. Daarenboven mochten zg zich alleen iu zeer afgelegen woningen laten zien on zoodanige troffen zg dagen lang niet aan. En wat vonden zij er dan? Niets anders als een stuk droog en slecht brood; immers dat was het éénige, waarvan Meïr, die streng aan de godsdienstvoorschriften hield, gebruik kon maken. Intusschen was deze aan zulke vermoeienissen en ontberingen gewoon, terwijl Stahlmann er ontzaggelijk onder leed. Toen Stahlmann en Meïr te Tangermnnde waren gekomen en eenige dagen aan hun herstel hadden gewijd, wilde de eerste zijn voorttrekkenden koning tegemoet snellen. Hij noodigde Meïr uit, hem te vergezellen en in ’s konings dienst te treden, waar volgens zijn belofte hem do schoonste voordeelen wachtten. Meïr weigerde standvastig. Zijn hart was vol zorg over het lot der zijnen. Hg wilde zich niet verder verwgderen, maar, zoodra hij dit met zekerheid kon doen, tot hen terugkeeren. Zich verder aan de wisselvalligheden van den oorlog bloot te stellen, en zich bij een vreemden koning aan te sluiten, lag volstrekt niet in zijn bedoeling. Hij had gedaan, wat hij aan het noodlot, dat hem in den bekenden nacht te Barby had getroffen, zich bewogen had gevoeld ten offer te brengen. Thans schoen hem dit genoeg te zijn, on met geheel zijn hart verlangde hij, op zgn oude, bescheiden levensbaan terug te keeren. Hij wilde daarom zoolang in do Altmark blijven tot dat ’s lands lot beslist zou zijn. Dit duurde, gelijk wg gezien hebben, slechts eenige maanden, en aleer nog de slag bg Leipzig had plaats gegrepen, snelde hg naar zijn woonplaats terug. Hier ondervond hjj het hoogste geluk, toen hij vrouw en kinderen weer kon omhelzen. Doch in wolken toestand vond hg hen! Een troep der keizerlgken had Barby nogmaals bezocht, op brandschatting gesteld, geplunderd on uitgeroofd. De bewoners hadden nauwelgks het naakte loven gered;’honger en nood was hun aller deel. Meïr versaagde niet. Vol van erkentelijkheid jegens de Voorzienigheid, die hem met de zgnen weer had vereenigl, trad hij krachtdadig op, om hun althans het bloote levensonderhoud te verschaffen totdat betere dagen zouden wederkeeren. Het laatste geschiedde spoediger dan hij gehoopt had. Stahlmann had zijn trouwen redder niet vergeten, en na eenige maanden kwam een bode van hem aan, die aan Meïr met een lof- en dankschrijven een, zij het ook matig, toch noemenswaardig geldgeschenk bracht als een geringe vergoeding voor zijn offers en verlies. Hij herhaalde dit later nog tweemaal. Nu had alle nood een einde. De geschiktheid en de vlijt van Meïr hadden het gevolg, dat mettertijd de welvaart weer bij hem intrek nam, te eerder, dewijl Kalonymos als een wakker en verstandig helper hem ter zijde stond. Centraal Israëlletlscli Weeshuis. Ingekomen in de maand Juni 1883. Door den heer D. M. Kamerling te Veendam, gecollecteerd op de bruiloft van den heer M. van Zuiden en mej. M. Cohen ƒ3.23; op de bruiloft van den heer S. Magnus en mej. M. Bos ƒ 3.19; door den heer T. Themans te Zwolle gecoll. op de bruiloft van den heer J. van Menk en mej. B. Serphos door mej. M. M. Themans ƒ7; uit het busje van Gebrs. R. postwissel groot ƒ 60; van den heer S. van der Horst te Harderwijk uit de bus van het weeshuis ƒ5; door den heer E. L. Wijzenbeek te Kuilenburg, gecollecteerd op het zilveren huw.- feest bg den heer L. van Emden te Kuilenburg ƒ 5.10; van N.N. te Kuilenburg ƒ1; van den heer E. de Lange te Amsterdam. Onthaal. Van den heer J. Boasberg, Naaimachine, van den heer A. D. Hamburger te Utrecht ter gelegenheid van het huwelijksfeest zijner dochter. Onthaal. Door den heer I. v. d. Bergh te Osch van N.N. ƒ25. Van mej. N. Hegmans te Utrecht. Onthaal. Van D. H. door den heer W. Visser te Amsterdam ƒ45; N.N. door den heer Ed. Voorzanger te Amsterdam ƒ10; van N. G. door den heer W. Visser ƒ 10; gecoll. door den heer J. D. M. du Mosch op een confirmatiefeest bg den heer K. S. van Raap ƒl3; door den heer I. J. [;Jacobaon Sr. te Amsterdam van N.N. ƒ300; van don heer G. S. Willing te Amsterdam ter nagedachtenis aan wijlen den heer A. A. Willing ƒ10; van N.N. door A. ƒ500; donatie uit Amsterdam van den heer H. A. Heijmans ƒ 100; van den heer A. B. v. Leer te Gouda namens zijne familie een aandeel in de geldleening van 1872 ƒ5O; van M. te H. 1 coupon ƒ 9.90; van den heer A. D. Hamburger te Utrecht, gecoll. op de bruiloft zgner dochter ƒ 16.75; van den heer M. Snijders te Dordrecht, gecoll. op de gouden bruiloft van den heer O. Hartog en mej. E. van Hechten te Ridderkerk ƒ 12.81, gecoll. op de bruiloft van den heer N. Mejjer en mej. S. Uitdentuinen ƒ 3.67. Ingekomen in de maand Juli. Van den heer E. A. Jacobs te Zwolle, uit da offerbus bij den heer Levie, »Hotel de Atlas> te Zwolle ƒ7; van NN. te Rotterdam bg een bezoek aan het Gesticht f 10; van eene verknoping door den heer Fraenkel te ’ütreoht ƒ 4.90 ; van NN. te Amsterdam ƒ 100. Door de Sub-commissie te Amsterdam: Bus bij den heer W. Visser /14.90; van Z. N. door den heer W. Visser ƒ 21.10; van den heer Compris: Gecollecteerd op de bruiloft van moj. B. Snoek en den heer Ph. Boasson /13.50; van G. N. door den heer W, Visser / 24.75 ; gecollecteerd op de bruiloft van den heer D. O. Rz. en mej. J. F. ƒ24.05. Ingezonden door den regent-penningmeester, H. J. DE BEER. f a ï c 11 b e r. Van 5 tot 11 Eloel 5643. (Van 7 tot 13 Sept. 1883). Vrijdag . . . Begin v. d. Sabbat te 6 uur. Zaterdag. . D’ü3lls'. Perek VI. Einde V. d. Sabbatte 7 u. 15 m. Maandag. . nniD pi te uur. Corrc^joukutie» Kattowitz. Für diese Nummer zu spSt erhalten. Dr. N. in O. Erat jetzt konnten wir zu dem Besehlusse kommen, nicht dorthin zu gehen. Hoffentlioh aber werden wir Herrn D. hier sprechen. G. te L. Door onduidelijk schrift is het bewuste door de post naar eene andere plaats gezonden, van waar het als onbestelbaar tot ons is teruggekeerd. De zaak is nu hersteld. L. te S. Vermoedelijk ontvangt ge overmorgen (Zaterdag) de tweede proef. Y. Aan uw verzoek zullen wjj voldoen. INVITATIE ter gelegenheid der Iluvvelijks-luzegeuiiig . onzer kinderen Isaac Eliazei* Kater en Anna Aron üalomous, op Donderdag J'onn SiSft ü"' (13 September 1883) in het lokaal //Koningskroon”, Plantaadje. E. KATER en Echtgenoote. A. M. SALOMONS en Echtgenoote. Inzegening ten 1 ure. Algemeene kennisgeving voor vrienden en hekenden. Bij den Boekh. J. L. Joachimsthal zijn dit jaar weder verkrijgbaar: verschillende soorten nirn q^r-i-KAARTEN en Briefkaarten alsook Kransen, met Hollandsche en Duitsche Opschriften. Kennisgeving. Regenten van het Nederl. Israëlietisch Jongens Weeshuis 3’Qin’ alhier, brengen ter algemeene kennisse, dat zij besloten hebben TWEE WEEZEJfin hun gesticht op te nemen, wier vader of moeder lid van het Weeshuis is geweest. Mitsdten wordt de moeder of betrekkingen van zoodanigen Wees voor wien plaatsing wordt verzocht, uitgenoodigd, zich te vervoegen, onder overlegging der noodige bewijzen aan het gesticht, vóór Zaterdag 13 Eloel 5643 (15 Sept. 1883). Regenten voornoemd, B. S. RIES, President. J. F. WERTHEIM, Secr.
15,238
MMKB14:003029046:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,873
Weekblad voor notaris-ambt en registratie, jrg 4, 1873, no. 202, 09-11-1873
null
Dutch
Spoken
5,319
9,464
N . 202. 9 NOVEMBER 1873. N°. 202. WEEKBLAD VOOR NOTARIS AMBT EN REGISTRATIE. (Uitgegeven voor rekening der Broederschap van Candidaat-Notarissen in Nederland.) VIERDE JAARGANG. Redacteuren : H. W. ABMTÏM en A3&RAIVD SASSEW. Administrateur : H, F. W. KOLffi. Dit blad wordt eiken Zaturdag verzonden. Prijs per kwartaal, franco per post, f 1.40. Advertentiën van 1 tot 6 regels 60 Cents, voor iederen regel meer 10 Cents. Bijdragen te zenden aan den Meer H. W. ABEKT2ES, te Utrecht; Aanvragen om Abonnement en Advertenticn aan den Administrateur, Kerkstraat, 27, te ’s fitravenhage. UITOEFENING ZIJNER AMBTSBEDIENING DOOR DEN NOTARIS. Onder dit opschrift werden door ons in n°. 134, naar aanleiding eener beslissing van het Hof van Parijs, van 29 Januarij 1872, eenige beschouwingen gehouden over de vraag: wanneer een notaris geacht moet worden zijne ambtsbediening uil te oefenen, m. a. w., of daaronder alleen moet worden verstaan het materiële feit van de redactie der authentieke akte, dan wel of daaronder ook is te begrijpen het buiten zijn ressort bespreken dier akte, het daaromtrent in overleg treden met partijen en het verlijden der akte ten zijnen kantore. Het Hof had het belrekkelijke artikel der wet van Ventöse overeenkomende met artikel 7 der wet op het notarisambt van 1842 in laatstgemelden zin opgevat, en den alzoo gehandeld hebbenden notaris voor drie maanden in zijne bediening geschorst, daarbij o. a. overwegende: «que ce n’est pas seulement en vue de la confection de I'acte, mais des faits qui Pauront préparé et presque accompli, rentrant dans leur ministère et leurs fonctions, que la défense d’instrumenter hors de leur ressort a été édictée contre les notaires.» Het Bijblad van het Correspondentieblad der Broederschap van Notarissen, dat arrest in n°. 10 Augustus 1872 mededeelende, voegde daarbij de opmerking, dat het wel de moeite waardig zoude zijn om eens naauwkeurig na te gaan, of deze uitspraken niet evenzeer op grond van de Nederlandsche wet zouden zijn te verkrijgen, legen elk, die ten nadeele vaneen notaris op diens standplaats zou trachten dergelijke of andere handelingen, als door het Hof waren veroordeeld, te beproeven. Wij weten niet, of aan die opmerking reeds gevolg gegeven is, en zoo ja, tot welke uitkomst dit dan heeft geleid, doch willen thans mededeeling doen van het arrest van het Hof van Cassatie in Frankrijk van den 21 Mei 1873 , waarbij een ander gevoelen, dan het Hof van Parijs had aangenomen, gehuldigd is geworden. Misschien zal de meening van den inzender in bedoeld nommer van het Correspondentieblad geuit, daardoor gewijzigd worden. Hel bedoelde arrest luidt als volgt: La Cour, Vu I’art. 6 de la loi du 25 ventöse an XI, ainsi concu; II est défendu a tout notaire d’instrumenter hors de son ressort, a peine d’être suspendu de ses fonctions pendant trois mois, d’être destilué en cas de récidive et de tous dommages intéréts. Attendu que si I’arrêt attaqué constate en fait que le notaire X. a, les 28 avril et 14 juillet 1870, dans la salie de la mairie d’A..., commune située hors de son ressort, procédé a des enchères puhliques , adjugé des lots d’immeubles, fait signer aux adjudicataires des pouvoirs sous seings privés, a I’effet de réaliser les actes de vente, repu mème de chaque adjudicataire les frais de vente fixés a 12 pCt., il résulte également de eet arrêt que X. n’a dressé ni procès-verhal, ni acte de vente sur le lieu de I’adjndication; que mème a la suite d’une plainte d’un de ses confrères de I’arrondissement de G... il lui a remis, avec les procurations des adjudicataires , les sommes qu’il en avait regues pour le paiement des frais et que les actes de vente ont été rédigés et regu par ce notaire* Que sans doute les faits accomplis par X. dans la commune d’A ... pourraient, suivant les circonstances, constituer une concurrence deloyale, au préjudice des notaires du canton et un manquement grave aux régies de Ia délicatesse et a la dignité du notariat, pas- sibles des peines postées par I’art. 53 de la loi du 25 ventóse an XI, mais qu’aucun acte du ministère du notaire n’ayant été rédigé par X. .. a A... on ne saurait dire qu’il a instrumenté hors de son ressort, et par conséquent, commis Finfraction prévue et punie par I’art. 6 de la dite loi du 25 ventóse an YI. Qu’en jugeant le contraire, Farrêt attaqué a faussement appliqué et par suite violé le dit article, Gasse etc. Het Hof neemt dus aan, dat, welke handelingen een notaris ook buiten zijn ressort in het belang of op verzoek van partijen verrigt, het voor de toepassing van het denkbeeld uitoefenen zijner ambtsbediening een vereischte is dat hij aldaar akten heeft opgemaakt en doen verlijden. In gelijken geest is ook hier te lande reeds beslist door de Arrondissements-Regtbank te Roermond , bij haar vonnis van 20 Junij 1844. Het gold daar de aanklagt tegen zekeren notaris ter zake van het buiten zijn ressort, in het arrondissement Roermond, uitoefenen zijner bediening als notaris en het zich inmengen zonder daartoe de bevoegde qualileit te hebben in eene openbare verknoping van roerende goederen , door die verkooping te hebben voorbereid en bezorgd, doen voorbereiden en bezorgen, dezelve te hebben gedirigeerd en bij dezelve de voorwaarden te hebben voorgelezen. INGEZONDEN. GEDACHTEN VOOR DE RE VORDERING VAN AMBTENAREN BIJ HET VAK DER REGISTRATIE. Ons niet ten volle met het inde laatste jaren geheerscht hebbende beginsel, ten aanzien van bedoelde bevorderingen, kunnende vereenigen , zijn wij zoo vrij, Mijnheer de Redacteur! onze gedachten daarover mede te deelen, op het oogenblik dat onze nieuwe Inspecteur-Generaal in functie treedt, van wien de voordraglen uitgaan, en deze dus ten dien opzigte nog op een geheel vrij standpunt staat. Ons doel daarmede is niet, om het beginsel van den voormaligen Inspecteur-Generaal dien we allen en met regt hoogachten, aan te vallen, neen, gaarne is dit zeker door allen gerespecteerd geworden , zooals men ieder beginsel eerbiedigen moet,‘ dat door mannen zooals de Heer Stam, uit volle overtuiging, zonder aanzien van persoon , wordt voorgestaan en waaraan onwrikbaar de hand werd gehouden; maar toch meenen wij, ongeacht het respect, datweZHEdG. toedragen, de vrijheid te mogen nemen, op het oogenblik zijner aftreding een groot bezwaar daartegen te mogen in het licht stellen. (1) Langzamerhand schijnt de redactie van het Bijblad ten aanzien van ons Weekblad evenwel eene andere houding te hebben aangenomen. Werden vroeger ook daaruit kortelijk, met aanhaling' van datum en nommer, overgenomen de regterlijke beslissingen die daarin, vóór andere bladen waren geplaatst, en werd alzoo toen getoond dat die redactie zoo spoedig mogelijk hare lezers op de hoogte der te houden, sedert heeft meng6' meend met de bekendmaking daarvan te wachten tot dat die regtspraak in andere bladen voorkwam. Velen, die ons hun oordeel over die handeling mededeelden, noemden haar kleingeestig en niet in het belang van het Bijbla De behartiging van dit belang is evenwel buiten onze beoordeehng- 352 N«. 202. Dat bezwaar is dit; dat men door zich daaraan al te vast te houden , en hetzelve quand même , toe te passen , gevaar loopt van den ijver en opgewektheid van anders ambitieuse ambtenaren te ontzenuwen, in plaats van die op te wekken, en men dientengevolge een korps ambtenaren erlangt, die in plaats van voort te streven op de baan van ontwikkeling op een nog zóó uitgestrekt veld, als de registratie ons aanbiedt , flaauw en mat worden, de handen slap laten hangen en, ja, hun pligt volbrengen, voor zoo ver dit noodig is om niet slecht aangeteekend te worden, maar ook niets meer dan dit, want, denken ze: «ijver en verdienste wordt buiten spel gelaten, de ancienneteit brengt ons toch daar, waar we wezen willen »; en is deze voorstelling overdreven ? Vraag het aan de inspecteurs, of hel hun niet bij vele ontvangers is gebleken , dat deze gedachten bij hen post hebben geval; vraag het aan vele ambtenaren zelve, of deze gedachten niet de hunne zijn, en wij houden ons verzekerd, dat onze voorstelling niet het minste overdreven is. Dit dus aannemende, vragen wij of het voor de administratie van belang is, dat dit beginsel behouden blijve; neemt men het aan, dan moet men, zoo als de heer Stam deed, en vanaf zijn standpunt doen moest, daaraan streng de hand houden, om zich niet den schijn van willekeur of onregtvaardigheid op den hals te halen , en daarom is het, dunkt ons, nu juist de tijd om iels anders daarvoor inde plaatste stellen en de aandacht van den nieuwen Inspecteur-Generaal, die ook zonder twijfel regt door zee zal gaan, op dit voorzeker moeijelijk puntte vestigen. Maar wat daarvoor inde plaatste stellen ? Ziedaar eene hoogst moeijelijke vraag, wier oplossing wij gerust aan den man kunnen overlaten, die thans aan ons hoofd staat, wanneer Z.H.Ed.G. namelijk het bezwaar deelt, dat hierboven is aangewezen. Het staat echter een ieder en dus ook ons vrij, onze denkbeelden daarover te ontwikkelen; ze zijn deze: Men schafte de percentsgewijze belooningaf, en stelle daarvoor inde plaats vaste traktementen, met eene som voor bureaukosten, een en ander geëvenredigd aan de vele of geringe werkzaamheden en aan de plaats der inwoning; want ontegenzeggelijk is het toch waar, dat er vele kleine kantoren met weinig werk zijn, die in vergelijking van grootere en zeer werkzame, beduidend meer renderen, en dat is eene onbillijkheid die daardoor weggenomen zou worden; maar behalve dat, zou de overdreven fiscaliteit, die sommige ambtenaren bezielt en eene smet op de administratie werpt, daardoor gebreideld worden, en de administratie inde oogen van het publiek nog meer in aanzien komen. Verder verdeele men de verschillende kantoren in klassen, en bepale, dat men bij bevordering geen klasse mag overspringen ; een en ander zooals dit bij de Directe Belastingen is aangenomen en, zooals we vernemen, uitmuntend werkt en zeer naar genoegen van het algemeen dier ambtenaren is. Men bepale voorts, dat bij verzoeken om bevordering het eerst gelet zal worden op kunde, geschiktheid, ijver en naauwgezetheid en de Hoofdambtenaren hierop naauwkeurig moeten attenderen en daarvan speciale rapporten moeten indienen, en stond dit bij twee of meer sollicitanten, volgens de ontvangen rapporten, gelijk, dat dan de oudst aangestelde zou voorgaan. Daardoor heeft ieder ambtenaar een spoorslag, om zijn best te doen en de handen niet te laten hangen. Maarde Directeurs, Inspecteurs en Bewaarders dan, zal men vragen, want ook deze dingen nu en dan naar hooger bezoldigde kantoren ? Natuurlijk vervalt hierdoor het o. i. onbillijke voorregt, dat de Inspecteurs, nog niet lang geleden, mogten ontvangen, van hunne dienstjaren op 1% te mogen stellen. Onbillijk, zeiden we, en we zijn verpligt deze onze zegswijze te regtvaardigen. Waarom is HEdg. dat praerogatief geschonken? Om hunne vele werkzaamheden en lastige betrekking, zegt de een; maar zou deze in waarheid zoo veel werkzamer en lastiger zijn dan die van de Ontvangers? Terwijl zij vrij inde verdeeling hunner werkzaamheden zijn (officieel wel is waar niet, maar wie houdt daaraan strikt de hand?), moeten wij maar zorgen, dat de stukken van heden, morgen gereed zijn ; terwijl zij vrij zijn inde verdeeling van hunnen tijd, moeten wijde gestelde kantooruren op onzen post zijn; terwijl zij bij ingewikkelde quaestieuse akten, etc. tijd te over hebben, de zaken te bestuderen, moeten wij in één dag daarmede gereed zijn, enz. enz. Een ander zegt: neen, dat is het niet, maar ze zijn Hoofdambtenaren, staan dus als zoodanig boven ons, ergo! We geven toe, dat dit het geval is, maar regtvaardigt dit de verhooging van hunne anciënniteit met 50 %? Naar onze bescheiden meening is die verhouding onbillijk te noemen, en is dit onze meening niet alleen, maar kennen we meer dan één Inspecteur, die zoo denkt als wij. Is het bijv. niet hard te noemen, dat een ambtenaar, die sedert 1841 jaren lang met getrouwe pligtsbetrachting den Slaat gediend heeft, krachtens dat beginsel moet achterstaan bij een Ambtenaar van 1849, doch die sedert 1857 als Inspecteur werkzaam is, 8 extra dienstjaren meer in rekening mag brengen? Zoo dit regtvaardigheid kan heeten, bekennen wij gaarne daarvan dan geen verstand te hebben. Die o. i. onbillijke verhouding bestaat nu nog eenige jaren, en ze valt nog sterker in het oog, waardoor de Ontvangers van die jaren weinig kans hebben op avancement, tenzij daarin eene gewenschte verandering gebragt worde. Enfin, ook dit zou dus vervallen en daarvoor zou bepaald kunnen worden: dat de Directeurs inde hoogste klasse gesteld moesten worden, de Inspecteurs als Hoofdambtemren ééne klasse boven die, waarin ze anders in evenredigheid van hun trac- 353 tement zouden belmoren, terwijl de Hypotheekbewaarders in die klassen zouden komen te staan, gelijkstaande met het gemiddeld bedrag hunner bezoldiging over de 10 laatste jaren , en zoodoende zou alles geregeld en op eenen vasten voet gesteld zijn, en zou er, naar we meenen, veel voorkomen worden. Wil men echter het heerschend ancienneteits-beginsel behouden, dan geven we navolgende gedachten ten beste: Ancienneteit blijft regel; men regele dezelve als volgt: de dienstjaren van de Directeurs worden verdubbeld voor het aantal jaren dat ze Directeurs geweest zijn; die van de Inspecteurs worden met de helft vermeerderd voor den tijd dat ze als zoodanig gefungeerd hebben; en die van de Ontvangers van de Arrond.-hoofdplaatsen worden verhoogd met een vierde gedeelte der jaren, dat ze aan het hoofd vaneen Arrond.-kantoor geplaatst zijn. Dit laatste achten we billijk met het oog op het motief dat er toe geleid heeft de inspecleurs-dienstjaren op 1% te stellen, om reden dit ook hier van toepassing is, daar de Ontvangers van Arrond.-hoofdplaatsen met veel meer werkzaamheden belast zijn, dan de Ontvangers van kantonskantoren. Men moge hiertegen aan voeren, dat ze dientengevolge ook meer bezoldiging hebben, maar dat ontkennen wij ten sterkste. Een arrond .-ontvanger, die zijn pligt naauwgezet nakomt en daardoor een kostbaar personeel moet hebben, verdient zuiver niet zooveel als menig kantons-ontvanger; inden tegenwoordigen tijd verslindt het personeel aan een arrond.-kantoor, wil men in alles de zaken perfect in orde hebben, zooals men verpligt is, 1/3 van het collecteloon, en op welke kantons-kantoren is dit het geval? Er moge een enkel zijn, maar op lange niet over het algemeen. Verder late men den Inspecteur-Generaal vrij, om opzigtens een buitengewoon verdienstelijk ambtenaar de anciënniteit te laten varen en dezen bij wijze van gunst te bevorderen. Ook stelle men als regel vast, dat de anciënniteit niet in aanmerking komt, zoo een jonger ambtenaar verdienstelijker is dan een oudere. De speciale rapporten van de inspecteurs, aangevuld en geviseerd door de Directeurs, ten dezen aanzien jaarlijks ingediend in voege als hiervoor vermeld, strekken hiervoor ten grondslag; de beoordeeling is echter alleen bij den Inspecteur-Generaal. En hiermede achten wij onze denkbeelden behoorlijk ontwikkeld en toegelicht te hebben. We beweren volstrekt niet, dat ze de ware zijn, maar meenen ze toch van zooveel belang te achten, dat ze eenige aandacht van het Hoofdbestuur waard zijn, daar het naar onze innige overtuiging -zeker is, dat beide stelsels de voorkeur genieten boven het eenige jaren gevigeerd hebbende de afgetreden Insp.-Gen. boude ons dit ten goede. We herhalen het hier ten slotte, uit volle overtuiging heeft ZHoogEdelG. de hand hieraan onwrikbaar gehouden; wij hebben diens overtuiging geres- pecteerd. Hij respectere dus ook de onze, die naar ons inzien er toe leiden moet (welk stelsel men dan ook aanneme), om de ambitie der Ambtenaren op te wekken, niet om door fiscale handelingen de eerder Administratie te bezoedelen, maar om door flinke, naauwgezette, op de wet gegronde pligtsbetrachting, zoowel wat het uit-als inwendig beheer betreft, een korps Ambtenaren te vormen, dat de eerder Administratie ophoudt, en op haar in waarheid de woorden van zeker schrijver toepasselijk zijn: «I’Enregistrement est la noblesse des Finances.» Dat deze gedachten ter zijner tijd ingang mogten vinden, daar waar het behoort, is voorzeker de wensch van allen, die met het vak ingenomen zijn. N. N. Wij deelen in het gevoelen van den geëerden inzender, dat het niet van belang ontbloot kan worden geacht, de door hem vrijmoedig uitgesproken overtuiging aan het publiek oordeel te onderwerpen. VRIJVERKLARING VAN HET NOTARIS-AMBT. In het «Tijdschrift voor de Registratie, het Notaris-ambt, Hypotheekwezen en de reglen van zegel, griffie en successie», 5e jaargang 1851, te Zalt-Bommel bij Joh. Noman en Zoon, leest men op pag. 147: WET (nieuwe) OP HET NQTARIS-AMBT, IN HET ZWITSERSCHE KANTON WAADLAND. Algemeene beginselen. Het notariaat is een vrij beroep. Hel getal der notarissen is onbepaald (evenals dal der advocaten). Men vordert van de candidaat-notarissen anders niet dan waarborgen van kennis en zedelijkheid. Zij zijn gehouden vier leerjaren te volbrengen, tot oefening, en moeten volle 25 jaren oud zijn. Zij zijn gehouden tot het afleggen vaneen examen, over al wat het notariaat betreft, over het Zwitsersch staatsregt en ook over theoretische en praktische kennis van de kadastrale kaartering. Zij moeten een jaar lang inde gemeente hebben ge' woond, alvorens hun beroep te kunnen uitoefenen. 354 N«. 202. De door hen te leveren borgstelling is bepaald op 7 tot 10000 franken, naar de verschillende kantons. De borgtogt is personeel, maar notarissen en tot andere borgstellingen verpligte personen kunnen in deze niet als borgen worden aangenomen. De, door den prefect en door den gemeenteraad aan hen af te geven, certificaten van moraliteit worden ingezonden aan den Staatsraad zonder verder onderzoek. Wanneer aan die vereischten voldaan is, mag door de regering niet worden geweigerd een aangevraagd patent, als notaris af te geven. Eenige betrekkingen zijn echter, als onvereenigbaar, uitgesloten, bijv. die van griffiers bij regtbanken en geregten. De wet bevat wijders reglementaire bepalingen tot verzekering van de overeenkomsten en tot algemeen nut. Een notaris vermag geene vennootschap aangaan met eenig ambtenaar, wiens betrekking onvereenigbaar is met die van notaris, ten ware betrekkelijk zaken, die daar niet mede in verband staan. Een patent van notaris kan door den Staatsraad worden ingetrokken, in gevallen van grove vergrijpen bij de wet aangeduid. Een notaris mag des nachts geen andere akten opmaken, dan testamenten, volmagten, trouwbeloften en processenverbaal van openbare veiling en verkooping (1). Een notaris kan zijne betrekking uitoefenen inden kring van het kanton, waarin hij woont, behalve voor akten over den eigendom van vaste goederen, daar builen gelegen, en daartoe betrekkelijke zakelijke regten. «Bij afgifte van het patent wordt, door den Staatsraad, «aangewezen, binnen welken kring de notaris zijn kantoor «en woonplaats zal moeten vestigen, zooals dat door hem is «aangevraagd. «Bijaldien echter, in het district daarbij bedoeld, een «kring gevonden wordt, waar nog geen notariskantoor be«staat, moet zoolang de aanvrage, voor andere kringen «van het district, worden geweigerd, tot dat die leemte is «aangevuld.» (De bedoeling is om ook de minvermogende streken te voorzien.) La Nalion n°. 36, 5 Feb. 81. Zielhier, mijne heeren Redacteuren, eene groote aanwijzing waar gij de hoofdbron kunt vinden voor uwe vrijverklaringsbeginselen. Wilt echter vooral letten op het slot door mij expresselijk aangehaald en onderstreept, omdat mij daaruit blijkt, dat de candidaat vrij is een patent aan te vragen, maarde regering vrij is om te weigeren. De bepaling van één jaar te hebben moeten wonen inde gemeente waar men notaris (1) Deze bepaling komt zeker in haar geheel zoodanig niet inde wet voor,; bij den overdruk in het aangehaalde tijdschrift is daaruit Waarschijnlijk eene zinsnede weggevallen, (Red.) wil worden, kan ook een struikelblok zijn voor den Nederlandschen vrijheidsgeest. RESTSPRAAK. BINNENLAND. VERANTWOORDELIJKHEID VAN DEN TOEZIENDEN VOOGD. Het vonnis van de Arrondissements-Regtbank te Groningen, van 22 Maart 1872 (medegedeeld in n°. 144 van dit blad) is in hooger beroep onderworpen aan het oordeel van het Provinciaal Geregtshof in Groningen, dat bij arrest van 22. April 1813 de volgende beslissing heeft genomen: Het Hof, Gehoord enz., Zich, wat de daadzaken betreft, refererende tot en overnemende die, vervat inde vonnissen, door de Arrond.-Regtb. te Groningen den lOn Febr. 1871 en 22 Maart 1872 tusschen beide partijen gewezen en op de expeditie geregistreerd; Overwegende, dat de app. bij behoorlijk geregistreerd exploit van 18 Julij 1872, van laatstgenoemd vonnis in hooger beroep is gekomen; 355 dat, na procureur-stelling door geïntimeerden, ten dienenden dage is geconcludeerd voor den appellant; dat het den Hove moge behagen te verstaan, dat er kwalijk is gevonnisd en goed geappelleerd; en mitsdien, met vernietiging van het vonnis van den eersten regter dd, 22 Maart 1872, waarvan appel, en doende wat deze had behooren te doen, alsnog aan appellant den door hem in eersten aanleg tegen geïntimeerden ingestelden eisch toe te wijzen, met veroordeeling van geïntimeerden inde kosten dezer procedure, zoo in eersten aanleg als in hooger beroep gevallen, en daarentegen, namens de geïntimeerden, dat het den Hove moge behagen te verstaan, dat er goed is gevonnisd en kwalijk geappelleerd , en mitsdien , met vernietiging van het appel, het vonnis a quo gelieve te bevestigen, met veroordeeling van appellant inde kosten van het hooger beroep; dat partijen daarna hare wederzijdsche conclusiën hebben bepleit; 0., in regten: dat de eischer, nu appellant, de geïntimeerden als erfgenamen van zijn toezienden voogd, inden gerigte heeft geroepen tot vergoeding van kosten, schade en interessen , bij hem geleden of nog te lijden, doordien de toeziende voogd zijne verpligting heeft verzuimd om toe te zien, dat de voogdes hypotheek stelde voor de gelden en goederen, den eischer uit zijne vaderlijke nalatenschap competerende; 0., dat de geïntimeerden tegen dien eisch in eersten aanleg twee middelen van niet-ontvankelijkheid hebben voorgesteld, die door de Regtbank bij bovengemeld vonnis van 10 Febr. 1871 zijn verworpen, in welk vonnis door de geïntimeerden is berust, zoodat deze thans geene punten van onderzoek meer kunnen uitraaken; 0., dat tnsschen partijen in confesso is, dat, na het overlijden van den vader van app., voorgevallen den 11 Junij 1859, zijne moeder D. A. K. voogdes is geweest over app. en diens minderjarige broeders en zuster; en dat nu wijlen L. K. sedert dien tijd tot aan zijnen dood inde maand Maart 1868 de toeziende voogdij over die minderjarigen heeft gehad; 0., dat de eisch is ingesteld op grond van art. 428 B, W. , in verband met art. 390 aldaar; ü. , dat door geïntimeerden hiertegen vooreerst is aangevoerd, dat de kantonregler, volgens art. 390 B. W., de som moet bepalen , voor welke de voogd hypotheek zal stellen , en dat, zoolang deze niet is bepaald, gelijk in deze niet is geschied , de toeziende voogd niet in verzuim is; 0. , dat art. 428 B. W. den toezienden voogd voorschrijft toe te zien , dat de voogd aan zijne verpligting voldoe door het stellen van hypotheek en te zorgen , dat deze behoorlijk worde ingeschreven ; dat, indien de kantonregter bij den aanvang der voogdij de som niet heeft bepaald, voor welke hypotheek zal gesteld worden, de voogd hierdoor niet van zijne verpligting is ontslagen, daar hij de bepaling van dit bedrag van den kantonregter kan en moet vragen, gelijk hij dit inden regel zal moeten doen, wanneer de hypotheek gedurende den loop der voogdij aanvulling behoeft; 0., dat aan de moeder van app., in hare hoedanigheid van voogdes over app. en zijne minderjarige broeders en zuster, bij akte van scheiding, verleden voor den notaris Mr. H. G. A. en getuigen, behoorlijk geregistreerd, van den 7 Maart 1863, is toegescheiden de beklemming van eenig land en eene som van f 1370.84 aan contanten, en dat blijkt, dat door den toezienden voogd voor die contanten geene hypothecaire inschrijving is bezorgd op het destijds aan de voogdes toebehoorend onroerend goed; dat den 6 Jan. 1866 het onroerend goed der minderjarigen is verkocht, en dat noch toen , noch later, voor de opbrengst dier kooppenningen hypotheek op de goederen der voogdes is gevestigd; dat, wel is waar, de aan de voogdes toegescheidene vaste goederen op dienzelfden dag zijn verkocht, maar dat zij, blijkens akte, verleden voor den notaris v. S., dd. 20 Junij 1866, behoorlijk geregistreerd, in 1865 weder onroerend goed had aangekocht. s®. eenden 21 Nov. 1871 door den deurwaarder L. gedaan herhaald bevel, met een proces-verbaal van niet-bevinding, behoorlijk geregistreerd, waarbij de deurwaarder verklaart te hebben bevonden ter woonplaats van D. A. K., dat er geene roerende goederen aanwezig waren om daaruit hoofdsom, rente en kosten te kunnen verhalen, terwijl hem ook niet is gebleken, dat zij elders dan in hare woning goederen bezit of in eenige hoedanigheid goederen van derden onder zich heeft, waarop beslag zou kunnen gelegd worden; 0. , dat, hetgeen uiteen eh ander is voortgevloeid ten aanzien van den tijd vóór en na het uitbrengen der dagvaarding inden eersten aanleg op den 29 Junij 1870, naar welk tijdstip de eisch moet worden beoordeeld , en terwijl door geïntimeerden niets is aangevoerd , waaruit zou blijken van eenige verandering m het vermogen der voogdes in dit tijdvak, vermoedens oplevert, dat ook destijds die schuld niet op de voogdes kon worden verhaald, en dit den Hove aanleiding geeft om den app. toe te laten tot het bewijs, dat tijdens het uitbrengen dier dagvaarding de voogdes onvermogend was de aan app. van haar toekomende gelden te voldoen; O. eindelijk, dat door geïntimeerden is tegengeworpen, dat door de bovengemelde akte van schuldbekentenis, verleden voor den notaris M., eene schuldvernieuwing had plaats gehad, zoodat de toeziende voogd en zijne erfgenamen niet meer ter zake van het niet-voldoen van dit kapitaal aansprakelijk zouden zijn ; O. , dat schuldvernieuwing volgens de wet niet wordt verondersteld , maarde wil daartoe duidelijk uit de akte moet blijken; dat echter uit deze acte niet blijkt van zoodanige bedoeling om eene overeenkomst van bruikleen te stellen inde plaats der vorige schuld, ten wiens opzigte de schuldenares van hare verbindtenis zou zijn bevrijd, en dat alzoo dit beweren van geïntimeerden is ongegrond; Gezien art. 56 B. R.; Alvorens ten principale uitspraak te doen, laat den app. toe °ra door alle middelen regtens te bewijzen, dat, tijdens het uitbrengen der dagvaarding van 29 Junij 1870, zijne moeder en voormalige voogdes D. A. K. was onvermogend om de aan aPp. ter zake der vaderlijke nalatenschap toekomende gelden te voldoen; Bepaalt, voor zoover de app. daartoe getuigen wil bijbrengen, bet verhoor van deze op de teregtzitting van 29 Mei e. k., des v°ormiddags ten elf ure; Reserveert de uitspraak over de kosten tot het eind-arrest. BBRIGTEN, Staatsbegroting* voor 1874. VIP6 Hoofdstuk B. Voorloopig verslag. Wij nemen even als vroeger het een en ander, dat voor onze lezers van meer bijzonder belang kan worden geacht, in ons blad over. § 1, vermeldende den algemeenen indruk, die het wetsontwerp tol vaststelling van Hoofdstuk VHS der Staatsbegroting voor 1874 op de Kamer maakte, luidt als volgt: Bij de overweging inde afdeelingen der Kamer (waaraan door vijf en veertig leden werd deelgenomen) van het wetsontwerp tot vaststelling van het Vilde hoofdstuk B der Staatsbegroting voor het dienstjaar 1874, meenden sommige leden in eene _ afdeeling inde wijze van inrigting der voorgedragene begroeting het bewijs te moeten zien, dat de Minister van Finantien van elke hervorming van ons belastingstelsel afziet. Andere leden stemden dit niet toe, en waren van oordeel, dat uit dit wetsontwerp en de toelichting alleen kon worden afgeleid, dat de Minister het geschikte oogenblik om hervormingen voor te stellen, nog niet aangebroken achtte. In eene andere afdeeling ging men eenigzins verder. Daar werd door onderscheidene leden geklaagd over de werkeloosheid van den Minister. "Was bij zijn optreden hunne verwachting niet zeer hoog gespannen geweest, de werkelijkheid was beneden die verwachting gebleven. Zelfs de muntwet, hoewel door eene kundige commissie bereid, liet nog steeds op zich wachten, (1) Andere leden gaven ten antwoord, dat dan toch door dezen Minister de wet van 22 Julij 1873 (Staatsblad no. 116) tot herziening van de belastbare opbrengst der gebouwde eigendommen werd tot stand gebragt, en dat ’s Ministers groote werkzaamheid aan het Departement van algemeene bekendheid was. Het wederantwoord luidde, dat het aangehaalde voorbeeld minder gelukkig was gekozen, omdat de Minister bij 'de aanvaarding van het bewind de wet tot herziening van de opbrengst der gebouwde eigendommen nagenoeg gereed had gevonden, en dat de werkzaamheid van den administrateur eerst dan eenige waarde erlangt, wanneer men daaruit den financier mag herkennen. Toegegeven overigens dat door den Minister geene algemeene herziening van het belastingstelsel kon worden tot stand gebragt, al had hij zelf als lid der Kamer haar steeds gevorderd, althans kleine verbeteringen en gedeeltelijke herziening onzer finantiele wetgeving mogfen van hem worden verwacht. Doch ook in dat opzigt had de Minister tot dusver de meest bescheidene wenschen onvervuld gelaten. Bij | 3, betrekking hebbende op het voorstel tot traclements-verhooging der mindere ambtenaren bij de directe belastingen, wordt, o. a. 357 ging toe te kennen, met dat gevolg, dat alle kosten, thans door particulieren betaald,-voor het geheel aan de schatkist verantwoord zullen worden. (Vervolg in het aanstaande nommer.) WET OP DE MIDDELEN. Uit de Memorie van Beantwoording blijkt o. a., dat bij den Minister van Justitie het voornemen blijft bestaan, omtrent de herziening der wetgeving op het hypotheekstelsel en de eigendomsoverdragt van onroerende goederen de noodige voorstellen te doen. Benoemingen, Overlijden, enz. Bij Kon. besluit van 31 Oct. 1873, n°. 11, zijn benoemd tot directeur der registratie en domeinen: voor de provincie Zuid-Holland, standplaats ’s Gravenhage, de heer M. P. Smissaert, thans directeur der reg. en dom. voor de provincie Noord-Braband ; voor de provincie Noord-Braband, standplaats Breda, de heer M. A. J. Losgert, thans inspecteur der reg. en dom. van de le klasse. Bij Kon. besluit van 4 November 11., n°. 19, is aan den heer D. J. L. Heijkoop, op zijn verzoek, eervol ontslag verleend uit zijne betrekking van inspecteur der registratie en domeinen van de 1° klasse, behoudens aanspraak op pensioen. Bij Kon. besluit van 5 dezer, n°. 20, is de heer G. van Berkel eervol ontslagen uit zijne betrekking van ontvanger der registratie en domeinen te IJsselstein, met vrijlating om zijne aanspraak op wachtgeld te doen gelden. CORRESPONDENTIE. De ontvangst der bijdragen van de heeren Hamstra , Libourel, D. en M. wordt berigt. Het stuk van den heer F. wordt in het volgend nommer op- ■ genomen. Den heer N. N, zullen wij nader schrijven. ERRiTA. Inden lOn regel blz. 350 2e kolom, no. 201, is tusschen de woorden • gemaakt» en «de» uitgelaten het woordje « van». In het opschrift van het in dat nommer medegedeelde vonnis der egtbank te Sneek staat inde eerste zinsnede: kan wel geacht worden, moet zijn : kan niet geacht worden. ADVERTENTIEN. Een CANDIDAAT-NOTARIS, P. G., zoekt plaatsing op een Notariskantoor ten platten lande. Hij is eenige jaren inde praktijk werkzaam, waarvan de laatste twee jaren als le klerk. Ook zou hij zeer geneigd zijn zich te verbinden, met uitzigt op associatie of opvolging, waartoe aanbreng van eenig kapitaal geen bezwaar zou opleveren. Brieven franco aan den Administrateur, onder het nommer dezer. (81) Op Donderdag 20 November 1873, des voorraiddags ten elt ure, zal men, inde verkoopzaal van het Koffijhuis «de HAR' MONIE» te Arnhem, voor contant geld, openbaar verkoopen: eenige BOEKWERKEN, voornamelijk betrekkelijk de ZEGEL-, REGISTRATIE- en SUCGESSIEREGTEN, waaronder; compleet exemplaar van het Periodiek Woordenboek; het Tijdschrift voor de Reg., enz.,uitg. bij Noraan te Zaltbommel (1819—' 1861) Jaarg. 3 tot en met 15; van Hoijtema, Ophelderingen', Ramaer, index-, Woordenh. der Registr. door de Gelder; de hanleidingen van Bartstra en Vroom ; Sprenger van Eyk , de Successiewet; en voorts: het Staatsblad, uitg. van Goor en de Jong; de Groot, Inleiding tot de Holl. regtsgel. enz. De te verkoopen boeken zijn twee dagen vóór den verkoop & bezigtigen ten kantore van den Notaris MOLL te Arnhem. (82) VACATÜREN-N OTA.RIAA.T' DATUM VAN HET OVERLIJDEN 0? , „ NAAM VAN OVERLEDEN, ONTSLAGEN „„„ ARRONDISSEMENT. STANDPLAATS. DEN LAATSTEN TITULARIS. OF VERPLAATST. KONINKLIJK BESLUIT- Groningen. Groningen. Jhr. Mr. W. Laman Trip. Overleden. 8 October 1873- Nijmegen. Bruten. J. F. Pool. Idem. 19 idem. Roermond. Venray. H. Reijnders. Idem. 21 idem. , i I __ _=sass> VACATTJREM-REGbISTRATIE. DATUM VAN NAAM VAN OVERLEDEN, ONTSLAGEN ” ™ BETREKKING. STANDPLAAT • DEN LAATSTEN TITULARIS. OF VERPLAATST. KONINKLIJK BESIXT^. Ontvanger. ’sHertogenbosch. J. H. van Nouhuijs. Verplaatst naar Amsterdam (b. a. n°. 3). 29 Augustus Idem. Schiedam. G. J. Jacobson. Verplaatst naar Arnhem. 24 October Inspecteur le kl. Dordrecht. M. A. J. Losgert. Benoemd tot directeur te Breda. 31 idem. Idem. Breda. D. J. L. Heijkoop. Eervol ontslagen. 4 November Ontvanger. IJsselstein. G. van Berkel. Idem. 5 idem. Gedrukt bij G. H. SUSAN Jr. , te ’s Gravenhage. 358.
9,898
MMKDC04:000907003:mpeg21_4
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,834
Annalen van het Genootschap tot Voortplanting des Geloofs, 1834, Deel: Eerste deel, no. 5, 1834
null
Dutch
Spoken
7,370
13,535
Op den oogenblik der uytvoering wilde den beul een gedeelte der kleederen van Luthgardis uytdoen ; maer zy hield hem tegen , hem zeggende : «Als veroórdeelde benik in uwe magt; i> wagt u nogtans van uVve banden aen my te » slaen. » Zy deed zelf haer bovenkleed uyt. Den scherprechter wilde haer nog naderen om haer de handen te binden ; zy dreef hem wech met dreygementen , plaetste haere handen gelyk het behoorde en ontfong aenstonds de tweevoudige kroon van martelaeres en maegd ; zy was dry en twintig jaeren oud. Ik eyndige hier myn verhael, de daeden die ik aengehaeld heb zyn genoeg om deéze missie belangryk te maeken. Den iever der coreaensche christenen om hunne landgenoóten mede deelagtig te maeken van de gratie die zy ontfangen hadden, de menigvuldigheyd en de standvastigheyd hunner martelaeren en belyders, de volherding hunner nieuwbekeerden om missionnarissen te vraegen en te zoeken, zynwaerlyk wonderbaer en doen iets goeds van die missie vóórzien. Alles doet gelooven dat het Evangelie zal voortgang doen in deéze nieuwe landen, die al honderdvoud voortgebragt hebben : God geéve dat dit geene ydele hóóp zy ! Mogelyk zou den voortgang gevoelyker zy n zonder het mistrouwend politiek der oostersche vorsten. Zy kunnen de christene Religie niet onderscheyden met den Europeaen die haer belyd ; zy slaegen met de zelfde vervolging den vreémdeling die het ehristendom verkondigt en den Indiaen die het omlielst. Eenen zuyveren en onbaetzugligen iever die zich aen de grootste sacrificiën opoffert, alleenlyk om de waerheyd aen -zyns gelyken te leeren en hem na zyne dood gelukkig te maeken , is een wonder welk de paelen van hun verstand te buyten gaet. Meer dan eens hebben zy in al dit niet meynen te zien als eenen heymelyken aenslag tegen de veyligheyd van den staet. God wille eyndelyk deéze blinde vorsten verlichten aengaende hunne opregte belangen. MISSIE VAN SIAM. Den Coadjutor van den apostolyken Vicaris van Siam, Z. H. M.Bruguière Bisschop van Capse, is geljk men gezien heeft apostolyken Vicaris vanCoreën genoemd geweést. Men kan den moed en de dienslwilligheyd van dien Prelaet niet genoeg verwonderen, die verre van den moed benomen te zyn dóór de beroovingen die hy al moest onderslaen , zich nog meer is gaen blootstellen aen groolere pynigingen en gevaeren. Andere verladen de bediening die hun toevertrouwd is , om dat zy hun te moeyelyk valt ; raaer den man Gods heeft de missie van Siam verladen om eene veel gevaerelyker te onderneémen. Wy kunnen niet genoeg den geest van opoffering der kalholyke missionnarissen doen aenmerken , om dal wy daer een scliiUerend bewys in zien, dat geene drogreden de w-aerheyd der Kerk kan verdoysleren. Men zal in de brieven die wy gaen aenhaelen eenige omstandigheden vinden acngaende de laetste oogenblikken der dry missionnarissen waer van wy de dood aengekondigd bebben in den nummer. Brandende van iever vóór de zaligheyd der zielen was den eenen naer Laos en de twee andere naer Nias gegaen, landslreéken die onder het gebied van den apostolyken Vicaris van Siam zyn, maer alwaer het Geloof nog niet verkondigd was geweést, en zy zyn bezweéken , den eenen dóór de ongezondheyd der lochl, en de andere dóór den haet der muselmansche priesters , die hen vergeéven hebben. Dit byna gelyktydig verlies van dry missionnarissen, zonder te rekenen dat van den Coadjutor zal moeyelyk vóór dit oogenblik kunnen hersteld worden : nogtans aengezien de Religie in Siam niet vervolgd word , zoo zyn de gemoederen aldaer nog al in haer voórdeel. Decze voórdeelige gesteldheyd zou mogelyk niet duerzaem kunnen weézen ; men zou er zich moeten van bedienen, om aldaer het christendom op vaste gronden te vestigen. Geduerende den loop van iBsi , zyn er honderd zeven en dertig meerderjaerigen gedoopt, het volgende jaer zyn er alleen op het eyland Pinang en zyne o-mslreéken zes en tachtig geweést ; wy weéten bet getal niet van het overig der missie. 5,. Brief van M. Pallegoix, apostolyken missionnaris in het kotiingryk van Siam, aen zyne ouders. Bang-Kok , den 24 Junius iB3i. Myne lieve ouders , « Gy wenscht eenige berigten te ontfangen aengaende de missie alwaer de Voórzienigheyd my gezonden hééft : ik ga tragten aen uwe nieuwsgierigheyd te voldoen. » Omtrent over 8o jaeren was den zetel der missie {eSijou-Thijan (aerds paradysj , de Europeaenen noemen het Juthia. Aldaer woonde eenen apostolyken Vicaris: men rekende er omtrent vyf duyzend christenen van alle natiën. De fransche missie bezat aldaer eene schoone cathedrale kerk, Sinte Joseph genoemd. Het collegie eu het seminarie welk men daer onderhield was vóór alle de missiën van Asiën, en de aenhoudende zorg voor die twee gestigten was oorzaek dat de missionnarissen den tyd niet hadden om zich in het overig van het koningryk te verspreyden, ten eynde aldaer de Religie te verkondigen : ook vind men maer ecnen missionnaris die in dien tyd tot het midden van die landen ingedrongen is. Hy vaerde de rivier op de verte van byna twee honderd neren, tot Pitsilok, cene stad in het noorden van het koningryk gelegen : aldaer koos hy eene plaets die hem voórdeelig scheen, en hy had reeds de fondamenten van eene opkomende christenhevd geworpen, als eene vroegtydige dood hem belette van het werk Gods te volherden. Doch sedert het verwoesten van Sijou-Thijan dóór de Birmans , wierden de Herders en de schaepen ver- stroeyd. Verscheydene jaeren daer na kwamen zy zich wederom vestigen in de nieuwe koninglyke stad, Bang-Kok genaemd j en sedert dit tydstip is dit groot koningryk, by gebrek van hulpmiddelen en evangelische werklieden, verwaarloosd geweest, en het is maer in de omslreéken van Bang-Kok dat men de Religie verkondigd heeft. Na eene lange verlaelenheyd hééft de Voorzienigheyd M. Pecot gezonden die hier als eene ster geflikkerd heeft, doch als eene voórbygaende ster. Noglans schynt God eenigc inzigten van medelyden over deés land te hebben , aengezien hy laatst twee missionnarissen komt te zenden die alleenelyk geschikt zyn om het Evangelie aen de ongeloovigen te gaen verkondigen. i> Dry maanden na myne aankomst te Siam , vroeg ik de toelaeting om eenigen tyd te Sijou~ Thijan Ie gaen overbrengen : myn hert wierd ontsteld op het aanschouwen der beweenelyke puynhoopen van vier christene kerken in het midden van het veld en der wildernissen : ik kóós vóór myn verblyf de ruienen van Sint Joseph, alwaar de grafsteden van elf apostolieke Vicarissen en van een groot getal heylige missionnarissen zyn. Ik ging alle dagen op de oude zuylen en mueren mediteéren , die nu de schuylplaetsen der nagtuylen , der scorpioenen en serpenten geworden zyn; en smeekte den Heer van aen deéze heylige plaatsen hunnen eersten luyster terug te geéven. Op de ruienen van het bisschoppelyk paleys regtte ik eene hut op van bladeren en bambous, alwaar ik alle zon-en feestdagen het heylig Misoffer opdroeg. Ondertusschen kwam eene menigte heydenenmy bezoeken, de eene geloofden my eenen geneésmeesler, andere eenen grooten tooveraer te zyn ; en zy kwamen van zeer verre om hun goed gelukte weélen ; andere wederom vroegen my liet geheym om zilver te maeken , om het koper in goud te veranderen. Ik had medelyden met de eenvoudigheyd van deéze arme lieden :ik vergenoegde my met hun eenige drogen te doen geéven dóór eenen jongen christen die my vergezelde , en hen op het best dat ik konde te onderrigten van het oogwit myner reys, en van het eeuwig leven ; maer zy hadden moeyte van my te verstaen , om dat ik de siamsche tael nog niet wel konde spreéken. De titels welke zy rny gaven waeren die van koninglyken geneesmeester, vader, weldoener, hooghcyd, mynheer ; het meestendeel noemde my god, titel die zy aen hunne talapoins (priesters) geéven j ik zcyde hun dat ik geenen god was ; alsdan behandelden zy my zonder ontzien, tot zelfs myne handen en voeten vast te pakken, zeggende : O wat is hy wit Nogtans maekte ik my aenstonds eenige vrienden, waer van er verscheydene daer na goede doopleerlingen geworden zyn , die vueriglyk wenschen om christenen te worden. )) Sedert langen tyd hnd niet eenen missionnaris verder durven gaen dan tot Sijou-Thijan, uyt vrees van dóór de mandarynen gevangen te worden. In der daed , M. Badailh , doórgegaen zynde tol aen eene stad genaemd Salabourie , wierd dóór den gouverneur gepakt : men aenzag hen vóór eenen Engelsman die het ryk kwam afspieden. Wen behandelde hem nogtans met ontzag ; den gouverneur boód hem visch aen , en zond hem onder geleyde terug naer de koninglyke stad , alwaer hy aenstonds in vryheyd gesteld wierd. Vreezende dan eenen diergelyken voórval , herkleeddeik my en vaerde de rivier op geduerende vyf dagen , wel op myne hoede zynde , bovenal als ik voorby de douaenen vaerde. Ik was wel verwonderd van een byna onbewoond land Ie vinden; ik zag niet dan eenige hutten hier en daer verspreyd langs henen de rivier ; het waeren niet als groote en woeste velden van ryst; verre hergen hepaelden den geziglkring van alle kanten. Ik ging dan met een weynig meerder betrouwen voort , ontmoetende noch stad, noch soldaeten , noch douaenen , het was ten tyde van regenagtig weder, en wy hadden moeyte om eenige drooge bambous te vinden om onzen ryst te koóken. Daerenboven begonnen ons de levensmiddelen te ontbreéken , men moest in den moeras eenige veldkrabben vissollen , die ons middagmael niet al te vet maeklen; het is moeyelyk om zich de armoede van dat land in te beelden ; men vind er niet dan ryst , macr in overvloed. ))In het inkomen van een dorp dat men den gouden Hoórn noemt (gy moet niet peyzen dat het den Hoórn des overvloeds is ), gaf ons het geluyd der harmonicas en fluyten te kennen dat er eenen mandaryn was, ik voelde eenigen angst en benaeuwdheyd ; ik wist niet of ik hem zou gaen bezoeken of voórbygaen, met gevaer van gepakt te worden. Eyndeiyk na den Heer te raeden gegaen te hebben , besloot ik van hem te gaen vinden : ik zag eenen diklyvigen mensch, doch schoon van aenzigt, neêrgezeten onder eenen afhang overdekt met bladeren, in het midden van een twaelftal vrouwen , die op verscheydene instrumenten spéélden ; hy riep my , dééd my aen zyne zyde zitten , en dééd my duyzend nieuwsgierige vraegen , waer op ik hem met eene vrypostigheyd anlwoórdde die hem vermaek dééd; daef na dééd ik eene kleyne doos brengen waer in halssieraeden , ringen en glaze korrels waeren die ik aen zyne menigvuldige kinderen uytdeelde.Doór deézen middel won ik zyne vriendschap; en verstaen hebbende dat ik nog nugter was, stelde hy het geheel dorp in beweéging om vóór my en de myne eenen goeden ontbyt te bezorgen : het géén ons in den staet van gebrek waerin wy waeren wel van pas kwam. Hy verzegt my op nieuws om het bulderend muziek van zyne twaelf vrouwen te hoeren,- ik geliet my als of ik het aengenaem vond. Hy ondervroeg my aengaende de christene Religie j als ik hem zegde dat eenen christen maer eene vrouw mogt hebben , zeyde hy my ;« In dit geval kan ik geenen christen zyn.» Ik nam rayn afscheyd van hem, en hy geleydde my tot aen myne schuyt, my verzoekende van hem dikwyls te komen bezoeken j daer na kwam ik lerug naer Bang-Kok , en had uyl deéze reys geene andere vrugt getrokken dan het doopen van twee kinderen in slervens nood ; en my verstout te hebben om nog andere ontdekkingen te doen. » In het begin der maend January iB3i vaerde ik nog véél hooger de rivier op , zonder de mandarynen te vreezen , die inderdaed mynen doórtogt niet gewaer wierden. In deés saisoen krielt den visch in de rivier , zoo dat er alle nagten eene groote menigte in myne schuyt sprongen. Deéze menigte visschen die met den nagt springen , maeken zoo véél gerugt als eenen grooten regen geduerende een onweder. Men kan voor vyf stuyvers honderd pond visch koopen j het is waer dat deéze plaetsen woest zyn en dat de kooplieden geene koopers vinden. » Wilt gy eenig denkbeéld van de siamsche afgodentempels hebben; verbeeld u een land beplant mei dikke boomen ; in het midden verheit zich een vierkantig gebouw, versierd met ouderwetsche verguldsels , waer van den voorgevel als ingelegd is met vierkantige glasjes geel, wit, rood en blauw. Het gebouw is omringeld met menigvuldige gedenkzuylen , waer op grove en aerdige platbeéldwerken met mortel gemaekt zyn ; van binnen is den tempel gemeynelyk ledig; men ziet in het aglerste als eenen autaer van steenen , waer op de siamsche godheyd rust , hebbende eenen overgrooten buyk en chineésche oogen, gemaekt van steen en kalk en gemeynelyk verguld, geheel naekt en neergezeten gelyk onze kleêrmaekers; aen zyne voeten zyn andere kleyne mindere góden in groot getal, als zoo veéle kleyne aepen, wier gedaente min of meer belachelyk en onbetaemelyk is. Het voórnaemsle bééld is gemeynelyk twintig voeten hoog : daer is een in de gedaenle van eenen mensch die slaept, dal veertig voeten lang is, naesl de afgodentempels zyn twee of dry houten huyzen , alwaer de góden woonen j het is aldus dat zy de priesters der afgoden noemen ; zy hebben eene onverdraegelyke hooveêrdigheyd , den koning zelf moet hen groeten.Yan’s morgensvroegluydenzy eeneklok, en op den zelfden oogenblik koóken de godvrugtige Siamieten den ryst , die deéze ledigaerds met overvloed in eene groote marmit komen haelen. Als zy vol gekoókten ryst, vrugten, visch en tarten is , komen zy daer mede naer liuys , alwaer zy zich rnet die spys tot in de keél opkroppen , en brengen daer na den dag over met zich te vermaeken. Ziet hierhoezy prediken: liet volk vergadert zich onder groote afhangen op den boord der rivier; den talapoin of priester klimt op den predikstoel, en begint de oneerbaere historiën te lezen die hy gemaekt heeft ; als zynen onzuyveren roman uyl is , brengen de vrouwen zoo veel t-e overvloediger offeranden hoe meer zyne historie ontugtig en vermaekelyk gew'eést is. Men houd staen dat die talapoins het derde gedeelte der bevolking uytmaeken , hetgeen gemakkelykte verstaen is als men weet dat al het volk slaeven zyn en vóór den koning arbeyden uytgenomen de talapoins , zy hebben my zelf beieéden dat zy zich in de tempels niet begeéven dan om den dienst te ontvlugten. » Van den anderen kant van het dorp , welk men llet-/ioofd-c/er-wi/dernis noemi, zyn er met dan overgroote bosschen, onbewoonde heuvelen en bergen ; nogtans word den boord der rivier bewoond tot aen haeren oorsprong. Van den anderen kant van het Hoojd-der-wildernis, vaerden wy nog vier dagen de rivier op : wy vonden eene stad van Laociën alwaer wy' dry kinderen doopten ; zy word de Stad der Engelen genoemd ; een weynig hooger vonden wy eene andere , genaemd Stad der Aertsengelen , en , volgens de inlichtingen , die men my gaf, moesten wy binnen twee dagen aen eene andere komen genaemd , Commedia of Schouwspel van den Hemel j doch eenen onzer roeyers ziek geworden . en onze levensmiddelen byna uytgeput zynde, waeren wy verphgt terug te komen , beklaegende dat wy de andere inwooners der volksplantingen die hooger zyn niet konden bezoeken , wier eenvoudigheyd en goedaerdigheyd doen gelooven dat zy zich gemakkelyk zouden , bekceren. i> Niet tegenslaende de krokodillen die deéze rivier onveylig maeken en de iygers die dikwyls de boorden komen bezoeken , zoo zyn deéze plaetsen nog al aengenaem, en, met een weynig omzigliglieyd , zou men daer gerust en gemakkelyk kunnen leéven. De inwooners van een dorp , genoemd de Steyle Oevers , wekten my grootelyks op om by hen te blyven , en deéden my veide giften van vriendschap , waer aen ik mei eenige vodderyenvan Europa beantwoórdde, en ik beloofde bun van wederom te komen om hen tot het eeuwig leven te onderwyzen. Aen dien kant van de rivier zag ik eene menigte van zeldzaeme dieren , wier aenschouwen den reyziger een weynig vermaekt. j a *• >' ISii ga ik u den arbayd verhaelèn van myneti medebroeder , M. Deschavannes. God heeft hem eene sloulmoedigheyd van aerd gegeéven die hem aen veéle gevaeren blootstelt, doch die, zoo ik hóóp , hem zal helpen om veel voorteana: te doen. » lerwyl ik myn proefstuk van missie deed op de groote rivier , genaemd Menam , begaf zich M. Deschavannes met eene lompe én oude schuyt in eene snelle rivier die haeren oorsprong neemt van de bergen van Laos ; aengemoedigd zynde dóór myn voórgaende voórbeéld , ging hy den mandaryn van de stad Salabourie , dezelve weer M. Badailh gevangen was geweést, bezoeken. Gelukkiglyk was den voórigen mandaryn dood, en dien welken er nu het bestier heeft miri wantrouwig zynde, ontfong den missionnaris met goedheyd en gaf hem zelfs eene passeport, beveélende aen zyne onderdaenen van aen den Priester te bezorgen al het geen hy op zyne reys zou noodig gehad hebben. Naer maete hy de rivier opvaerde, wierd zy naéuwer en was zoo snel als eenen stroom. Wat arbeyd heeft hy niet moeten onderstaen I hy moest in het water gaen en zyne schuyt met eene koorde voorttrekken j en nog had hy moeyte om den stroom te overwinnen. Hy moest wel dertig bruyschende en geweldige watervallen voórby gaen; en hy zegt dat het dóór eene bescherming der Voórzienigheyd is dat zyne schuyt niet in stukken geslaegen is , het zy tegen de rotsen die gelykwaters zyn , het zy tegen overmaetige groote boomen van honderd voeten lang die door den stroom mede gevoerd wierden. God vertroostte hem vóór zynen arbeyd ; hy wierd van een dorp, bestaende uyt honderd Laociaenen ont- fangen als eenen Engel die uyt den hemel gekomen was. De meestersse van het dorp wilde hem hacre dogter ten houwelyk geeven ; maer als hy gezeydhad dat eenen Priester van den wieren God geene vrouw mogt hebben , noch zelfs op geene vrouw mogt peyzen , zoo voegde zich nog de verwondering by de vriendschap die men vóór hem had; hy nam allecnelyk twee jongelingen aen die men hem aenboód, en die hem lot hier toe getrouw gediend hebben. » M. Deschavannes verkondigde hun de gie , en zy geloofden aenslonds het geen hy hun zegde , dikwyU herltaelende : « Ach ! dit is de waere Religie , wy kenden ze niet: wv zullen de afgoden niet meer aenbidden. » Na eenige dagen in dat dorp gebleéven te hebben, trok hy nog veel hooger de rivier op. Op eenen dag als hy wilde zien of den waterval dien hy moest te bovenkomen lang was, volgde hy den boord der rivier te voet geduerende een kwartier uers; doch ziende een duysler onvveder opkomen, zond hy zyne lieden om de schuyt te gaen haelen : zy kwamen in tyds niet terug ; het onweder en daer na den nagt verrasten hen. Alsdan zyn volk in geen gevaer willende stellen, riep hy dat zy hem in den donker niet moesten komen afhaelen, uyt vrees der tygers en serpenten ; wat hem betrefte , dat hy op het sop van eenen boom zou geklommen hebben, alwaer hy, God zy dank , niets zou te vreezen gehad hebben. Naeuwelyks was er hy opgekloramen , als hy eenen uytermaeten grooten tyger onder den boom zag doórgaen , met voórdagt nam hy een pistoól welk hy by zich had , en gelukkiglyk den tyger verbaesd zynded(jór den scheut vlugtte diep in de bosschen. Deézen nagt sliep den missionnaris geenen oogenblik. Op eenen anderen keer dat hy een weynig dieper in de wildernis gegaen was, om eenige verspreyde familié'n Ie gaen zoeken , aen wie hy de Religie wilde verkondigen , wierd hy van dry baenstroopers aengerand. Terwyl er twee van hen hem met ydele Traegen bezig hielden, kwam den derdenagter hem en trok zynen sahel om hem te kappen ; m den zelven oogenblik ontdekte het eene vrouw van verre die den missionnaris kende ,en hegon uyt alle haere kragt te roepen ; « Ach ! dood toch onzen vader niet! » En M. Deschavannes was verlost. Hy, keerde terug naer het dorp waer van ik gesproken heb , en geheel den tyd dat hy daer verbleef kwam men van de nabuerige slrceken geloopen om zyne leering te aenhooren. De eene maekten tegenwerpingen en twistten ; en de andere die reeds een weynig Cnderweézen waeren, antwoórdden met vuerigheyd, zonder dat den missionnaris noodig had van er zich mede te moeyen. )) Geduereiide mvri verblyf te Bang Kok heb ik bet geluk gehad van aen eenige meerderjacrige Chineézen liet doopsel Ie bedienen eenen onder ben is van eene zeldzaeme godviugtigbeyd : als hy zich van zyne zonden komt bescliuldigen is het byna aliyd al weenende. Alhoewel hy zeer weynig gestudeerd hééft , zoo schynl het dat den H. Geest hem in den grond des herle onderwyst : iederen keer dat men stervende Chineézen aenbrengt is hy vol lever om hen te onderwyzen tot dat zy het Doopsel ontfangen en hunnen laetslen snak gegeeven hebben. » Dit jaer hebben wy een twintigtal verlaetene Chineezen gedoopt, die men op onzen grond komt werpen, gelyk men eene doode beest zou werpen. Dit zelfde jaer hebben wy eene menigte heydensche kinderen naer den hemel gezonden , het getal daer van is byna zeven honderd. » Dy myne aenkomst was het collegie van Siam een verrot en ingevallen houten wagenhuys j het dak van bladeren , doórlugtig gemaekt dóór de raeven, ratten en de groote rood gespikkelde haegdissen , konde tegen de heette , den regen en de tempeesten niet meer beschutten : men heeft dan genoodzaekt geweest het te hermaeken. Alhoew'el het nieuw gebouw, dat in hout is , niet veel kost, zoo hééft het nogtans alle de schatten der arme missie van Siam uytgeput. Wy zyn verre van teklaegen over onze armoede , deéze maekt onze glorie uyl : uy smeeken alleenljkGod dat hy niet zoude toelaeten dat er zyn werk door lyde. Myne vrienden my eenig zaed van Europa gezonden hebbende, is eenen prins , neef van den koning , zelf gekomen om er my van te vraegen ; hy heeft alle de hoeken van myne kamer willen doórsnuffclen , en hééft my, zonder toelaeting , al het geen hem aenstond onder myne zeldzaemheden van Europa ontnomen ; het is de gewoonte van onze prinsen, Des anderendaegs zond hy my in verwisseling van hel geen hy gestoólen had, eenige kleyne geschenken die de weérde van vyftien franken niet uytmaeken , alhoewel hy my vóór vyflig franken voórwerpen ontnomen had; hy zond my ook eene schuyt met roeyers om my naer het hof te brengen , het welk ik deézen keer toestond. Ik wierd met veel ontzag ontfangen, hy deed my naest hem zitten , het welk eene uytneémende gunst is. Zyn paleys is eene aeneenscha- kelingvan slegle houten huyzen , waer in men nogtans menigvuldige spiegelglazen , horlogiën, schilderyen en andere europische voórwerpen ziet. Hy sprak met my niet dan vari de natuerkunde , van de natueriyke historie, enz. Drymael sprak ik hem van den hemel, van de ydelheyd der menschelyke dingen, enz., van den waeren God , en drymael dwong iiy my van gesprek te veranderen en van beuzelaeryen te klappen. Ik was vyf of zes neren aen zyne zyde , ronkende chirouten en betel eélende , als ik hem de toelaeting vroeg van te mogen wechgaen , het géén hy my niet wilde toestaen ; maer hy verpligtte my van by hem te blyven eéten, daer na op nieuws met hem te redeneéren, en eyndelyk in zyn paleys te slaepen. )) t)aer js eenen anderen jongen prins , broeder van den koning , die ons dikwyls heeft komen bezoeken ; deézen is genegen tot de christene Religie , daer is niets dan de vrees voor zvnen broeder den koning die hem tegenhoud. Hy heeft zich een Kruysbeéld bezorgd het welk hy in het verborgen eert; alle wecken offert hy er wierook en reukwerken aen op. Het kleedsel der volkeren , der prinsen en van den koning zelf is zeer eenvoudig : zy hebben niet dan een stuk lynwaed, of somtyds eene stof van zyde rondom de lenden , het welk tol aen het leegste van het been afhangt , hunne tanden zyn zwart gemaekt dóór den kalk en den areque ; zy hebben eenen ronden hairbos van vóór op het hoofd, hetgeen bun nog al een edel aenzigt geeft: ziet daer het kleedsel van het land ; het is ook het onze als wy verpligt zyn verre te gaen prediken; want wy zyn, om veéle redenen, gedwongen ons onkenbaer te maeken. » Ik eyndig deézen brief met eene uyldaeging Ie doen aen de jonge Priesters die naer het priesterdom dóór geene menschelyke beweegreden gehaekl hebben , maer alleen dóór bet inzigt van de glorie Gods : ó ik wilde wel dal zy die droevige verlooning, die onze herten verscheurt , vóór hunne oogen hadden ! Den koning vind soldaeten om de gevaerlyksle posten te bekleeden , en zal God dan geetie dienaers vienden om zyne glorie te verbreyden? Goddelyk vuer der liefde, wekt onze herten op ! » Ik ben, enz. « PaLLEGOIX. 1) Brief van M. Brnguière, Bisschap van Capse. J.M. J. Mynheer es zeer beminden Medebroeder , «Ik heb geen nieuws uyt Bang-Kok ontfangen sedert dat ik die stad in den loop van hetjaer jB3o verlaelen heb. Men heeft te Siam vier en twintig meerderjaerigen gedoopt; en men hééft er nog zestien andere meerderjaerigen gedoopt die in doods nood waeren , eenen protestant is met de Kerk vereenigd geweést ; daer zyn zes honderd zestig kinderen der ongeloovigen in doods gevaer gedoopt. Te Juthia zyn er omtrent ''J’fh’g persoonen die zich willen doen onderwyzen ; daer zyn er nog eenige andere te Bang-Kok, enz. i> Ik ben van Bang-Kok vertrokken den i3Februarius, zynde den zondag van Quinquagesima 5 maer aengezien \vy de zandplaat niet konden overvaeren , het water leeg zynde, had ik den lyd van terug aen land te komen en Misse te leézen. Als ik terug naer boord keerde , wilden de Seminaristen en eenen Priester my vergezelschappen; wy hadden vier kleyne schuytjens. Als wy in het midden van de rivier waeren , die op die plaets wel een kwartier uers breed is , smeélen de winden en de golven twee schuytjens om , en de andere waeren verscheyde maelen gereed om om te slaegen. Het was door eene geheel byzondere bescherming van God dat deés ongeluk niet geschiedde : want wy die niet kunnen zwemmen bevonden ons in de schuytjens die stand hielden ; en in tegendeel alle die in de twee schuytjens waeren die schipbreuk leéden konden zwemmen. In alle die plaetsen is de rivier wel van vyftien tot dertig voeten diep. Dóór een ander uytwerksel der Voórzienigheyd vaerden er twee groote schepen voorby in den 00- genblik dat onze medegezellen omklonken , zy kwamenals met voordagtomde schipbreukelingen te redden. Onze reys heeft geheel haeren duer gelyk gewéést aen het beginsel; wy besteedden vyftig dagen om eenen overtogt te doen dien men somtyds op vyf dagen doet. Wy hebben alle de gewoonelyke moeyelykheden van dusdanige reyzen onderstaen ; wy zyn zelfs aen opregte gevaeren blootgesteld gewéést; maer eyndelyk hééft er ons den goeden God uyt verlost. Wy zyn te Sincapour aengekomen op den beyligen dag van Paesschen, den 3 April; ik had den tyd nog van de Misse te leézen. 11 Daer zyn in deézsn oogenblik te Sincapour maer dry honderd twintig of dry honderd dertig christenen : zy zyn byna alle arm : Rhio dat 6 eenen hollandsclien post is , in het eylancl Bintang, by Sincapoiir, hoéft er dertig of veerti'’-. Ik heb geduerendemynverblyf te Sincapour meer dan tachenlig persoonen gevormd , ik heb ook biegten gehoord Ik heb dan bezit van het eyland genomen ; en daer na ben ik naer Malaka getrokken. » Den Priester die deéze christenheyd bestiert, had naeuwelyks verstaen dat een schip gekomen van Sincapour eenen Bisschop aen boord had , of hy stelde alle zyne christenen in beweéging. Ily zond op zyne kosten eene sloep om my aen het schip te komen afhaeien , en kwam my met een rytuyg aen den oever ontfangen. Als ik terug keerde , dééd hy my wederom met de aenzienelyksle onder zyne christenen tot aen het schip vergezelschappen Ik heb maer dry dagen Ie Malakaverbleéven. Ik heb eenige remediën genomen die my veel goed gedaen hebben ; ik had het wel noodig. Den Pastor of apostolyken Vicaris zejdc my, met veéle beleéfdheyd , dat ik geduerende myn verbljf te Jlalaka alle zyne magt had. Ik heb in der daed hiegt gehoord en het Sacrament des Vormsels bediend aen byna vier honderd persoonen. Ik zou er meer dan duyzend gevormd hebben , indien den uytreeder van het schip eenen dag langer had willen wagten • maer hy eyschte eene som gelds die de inwooners niet geraedzaem óórdeelden hemtegeéven. Ik vond gevoegzaem en zelfs voorzigtig van in het openbaer te verklaeren dat ik geen rechtsgebied te Malaka had , dan hetgeen den Pastor my wel had willen geéven. » Ik ben den 21 April ten negen ueren ’s avonds te Pinang aengekomen. Myne ontfangenis is zoo schitterend niet gewéést als te Malaka ; men heeft iny vóór eerst het inkomen der poort gewey- gerd. Ik heb M. Lolivier zeer zwak gevonden als ook M. Boucho die maer eerst uyt eene ziekte kwam. Ik heb het genoegen niet gehad van M. Barbe te zien ; hy was van in de eersle dagen van Januarius vertrokken naer Molmien. Z. H. had hem eenigen tyd te voóren doen verwittigen van zich naer die missie te begeéven. Ikhebuvan ditalles gesproken ineenen voórigen brief gedagteekend van Sincapour. Deézen beminden medebroeder heeft hard ziek geweest te Pinang ; hy hééft bloedspouwingen gehad ; zyne gezondheyd is daer na wat hersteld geweest , doch de bloedspouwingen hebben wederom op nieuws begonnen op de reys, liet schynt noglans dat dit aen geene andere oorzaek toe Ie schryven is dan aen den last van de reys : want, in de verscheydene brieven die hy ons daer na gezonden hééft, spréékt hy van geene ziekte meer. Hy is te Tavaille aengeland, en is daer eenigen tyd gebleéven : hy hééft zynen tyd voórdeeliglyk besteéd en véél goed onder de christenen uytgewerkt. Geduerende zyn kort verblyf te Tavaille, hééft hy de gelegenheyd gehad van dóór eenen taelman aen eenige wilden te prediken : zy hebben zyne onderwyzing zeer wel ontfangeji ; zy hebben hem ernstiglyk gesmeekt van met hen in het midden der bosschen te gaen om hen te onderwyzen , zy hebben beloófd van alle christenen te worden j doch de gehoorzaemheyd hééft hem verpligt van zyn scliip te volgen om zich naer zyne bestemde plaets te hegeéven : hy hééft hun nogtans beloófd van hun eenen geloofsonderwyzer te zenden. Ik heb hem laetstmael desaengaende geschreéven, dat hy geen vast verblyf te Molmien zou houden , maer apostolische omwandelingen zou doen onder de ongeloovigen : het is het inzigt van Z. 11. Indien het géén men mv gezeyd hééft waer is zal ö —y’ ö'- J ’ ■ ' 6. Molmien onder onze missie zyn ; het bevind zich in eene provincie die tolpligtig en onderhoorig was van Siam als onze eerste Vicarissen het collegie generael zyn komen stigten te Juthia. Ik verwagt wytloopiger inlichtingen : daer is maer Mergui en Pigna die niet bezogt zyn geweést. Deéze christeuheden zyn bediend dóór eenen Priester van het land, kweekeling van het collegie van Siam. /> Het gaet met de chiistenheyd van Pinang veel beter dan over iwaelf of vyftien jaeren ; men moet deéze gelukkige verandering toeschryven aen de armoede der christenen, die hen belet van zich aen de buytenspoórigheden over te geéven, waer toe den overvloed gelegenheyd gaf, en aen de noodzaekelykheyd waer in de EuropCaenen zich bevonden hebben van de volksplanting te moeten verlaelen , by gebrek van middelen om te kunnen leéven. Het getal der nieuwbekeerden vermeerdert alle jaeren , bovenal onder de Chineézen. Ziet hier den staet der geénen die gedoopt zyn sedert iB3o. » Meerderjaerigen gedoopt, 88 ; idem in doodsnood , 9 ; kinderen in doodsgevaer gedoopt, 7 ; het geen, gevoegd by die te Bang-Kok gedoopt zyn, 137 meerderjaerigen uytmaekt; waer van er a 5 in doodsnood ; en 667 kinderen der ongeloovigen gedoopt in den artikel des doods. Daer is daerenboven eenen protestant met de Kerk verzoend geweést, en daer zyn ook ten minsten nog twee honderd doopleerlingen. » Alhoewel er christenen van alle natiën en van alle stammen zyn , zoo zyn het nogtans de Chineézen die de meeste hóóp geéven en eene opregt voórbeéldige en van de eerste eeuwen der Kerk weêrdige godvrugtigheydbetoonen.Verscheydene keeren alleenelyk terug naerhuys om hunne familie en vrienden te bekecren en *y gelukken God zy dank in deéze missie. Een groot getal zonder zoo verre Ie gaen , oeffenen hunnen iever uyt by de Chineézen die hier zyn. Eenen van hen , eenen man zeer vveynig bemiddeld , besteéd geheel het voortbrengsel van zyne sehranderheyd om zyne arme landgenodten te voeden , en in de Religie te ondervvyzen. Hunnen eersten Geloofsonderwyzer is onlangs gestorven ; het was eenen heyligen. Ily was den vader van alle zyne landgenoóten , den onderstand van al de armen , den geneésmeester van al de zieken, den apostel van al de Chineézen , en de stigting van al de christenen. Ik heb gedagt dat het myne pligt was het geheugen van eenen man die zoo grooten dienst aen de missie beweézen had , en dien de ehrislenen reeds in den hemel plaetsen , met iels buylengewoons te vereeren. Ik heb zelf de hegraefenis gedaen, ik heb eene bisschoppelyke iUisse gezongen ; alie de Geestelyke die te Tangou waeren hebben daer in tegenwoórdig geweest. Laer is eenen aenzienelyken toeloop van heydensehe Chineczcn geweést ; men hóópt dat deéze ceremonie het getal der doopleerlingen zal vermeerderen. Ik stel my vóór van iets te zeggen over de deugden van dien heyligen man, op den dag dat wy eenen plegtigen dienst zullen doen tot laefenis zyner ziel. Zyne godvi ugtigheyd had de jalourschheyd van den anglicaerischen minister opgehitst. Ily zou hem hebben willen ontrukken aen de katholyke Kerk : hy deed hem somtyds bedriegelyke vraegen. Hy wekte hem eens op om zich met hem te vereenigen , doch hy autwoórdde hem : « Wel hoe ! het is eerder aen u 1) van u met ons te komen vereenigen, aengezien )> gy ons de eerste verlaeten hebt. —O! het » is geenc waere scheyding , wy hebben alleen» lyk eenige artikels verbeterd, eenige pynélyke » en ounoodige oeffeningen besnoeyd ; maer » vóór bet overige is onze Religie de zelfde ge)) lyk die der kalholyken. 11 Terwyl ik van de Chineézen spreek, kan ik niet nalaetcn van een voórbeéid van moed aen te hnelen, over eenige maenden dóór eenen nieuwbekeerden van die natie te Siam gegeéven. Eenen ryken Chinees had het ongeluk gehad van in eene sclnjibreuk geheel zyn fortuyn te verliezen : beroofd van allen hulpmiddel en ziek zynde, begaf hy zich tot den gewoonelyken toe Vlugt, dit is te zeggen den oversten der christenen (den Vicaris apostoliek). Den chineéschen geneesmeester die hem bloed liet, sprak hem van religie ; den zieken deed de oogen open aen het licht des Gcloofs , en vroeg het Doopsel. Eenigen tyd na dat hy geneézen w'as doopte en vormde ik hem. lly wilde daer na zynen koophandel herbeginnen , ongelukkiglyk met eens andermans geld ; hy deed eene slegle naspeuring in den koophandel en verloór alles ; zynen schuldeyscher dééd hem in de gevangenis zetten, hy nogal langen tyd ingebleéven is. Hy wierd aep eenen prins als slaef gegeéven : deézen ziende indeéze slaefeene ongemeynegetrouwdieyd en bekwaemheyd , stelde hem meester over zyne w'erklieden. Daer kwam op eenen daginhetgedagt vanden prins Van eenen ouden afgodentempel te doen herbouwen ; maer den edelmoedigen Belyder zegde hem dat hy christen was , cn gevolgenlyk daer niet mogt aen arbeyden. Ben prins deed hem geduerende dry agtereciivolgende dagen wreedelyk slaegen : hy deed geduerende die kastyding niet dan belyden dat by christen was , en dat hy liever had te sterven dan iels te doen het geen dóór de wet van God verboóden was. Ben prins , en l)ovenal de prinses zyne vrouw , geraekt zynde over zyne standvastig'heyd hebben hem doen in vryheyd stellen. Ik heb hem meer dan twccmaenden daer na gezien , by was nog niet geheel geneézen van zyne wonden. ') Men heeft eenige honderde piasters byeen _ verzameld om eene nieuwe kerk tePulo-Tikouxte' bouwen; maer ongelukkiglyk is men in proces over den grond op den welken wy voórneémen van ze te bouwen: men moet wagten tol datdeés geschil geêyndigd zy. i> Toekomenden maendag vertrekt M. Boiicho naer een bygelegen eyland, genaemd Bouto-Kabanes , ahvaer byna honderd chineésche doopleerlingen zyn , om aldaer eene kerk te doen houwen ; men hóópt dat andere arme christenen zich by hen zullen gaen voegen. Daer zyn nog dry of vier andere plaetsen waer wy eenige christenen hebben ; dit kan met der tyd een kostbaer zaed worden dat vrugten zal draegen. Qiiéda cn nogveéleandere posten geéven ook eene gegronde hóóp ; doch wy hebben nog geene middelen om aldaer geloofsonderwyzers te onderhonden. Indien gy medelyden met ons had, wy zouden u wel verpligt zyn ; met een weynig onderstand zouden wy véél goed kunnen doen. )) Onze christenen hebben laetst oenen ysselyken sehrik gehad : men gaf hun te kennen dat de Malaisen , die in groot getal te Pinang zyn , hel besluyl genomen hadden van alle de chrislenen Ie vermoorden en hunne campen in brand te om dat den eersten resident den komng van Quéda wilde dwingen van zich naer ivialakate verlrckken , nyt kragt van een traklaet gesloolen tussclien den koning van Siam en den ambassadeur van Engeland. Bezaek is dal hy niet lieelt willen vertrekken : Hy hééft zich in rouwklcederen gekleed, heeft zich met eeneii poignaerd gewapend als ook alle zyne vrouwen ; hy heeft gezey d dat liy tot het uyterste zal bly-Acn , en dat liy op het laetste zich-zelven zal vermoorden. Ily' hoéft zyn paleys doen loesluyten^: doch hel is dóór de engelsche wetten verboóden van met geweld in een toegesloólen liuys in te komen. Men zegt dat den koning beloófd hééft van te vertrekken als men hem geen geweld aendüct. Onze vreesagtige christenen zyn een weynig hersteld van hunnen schrik. » Bid God vóór my. » Ik ben , enz. t Bartholomeüs , Bisschap van Capse.)-> Brief vnnM. Pallcgoix apostohjken missionnaris, aen do heeren Superiors en Directeurs van het Seminarie der uytlandsche Missiën. Bang-Kok, den lo September iB3i. Mtjseheeren en weÊrdige Medebroeders , « Mynheer Beschavannes is er niet meer ! eene vroegtjdige dood hééft hem ons ontnomen, om hem in den hemel het geluk der gelukzaligen te doen genieten ! Wat al arbeyd op zoo weynigen tyd ! wal al verdiensten zoo spoedig byeen verzameld ! hy is geenen martelaar dóór de peynigingen , hy is liet dóór zynen iever. « Deézen lieven medebroeder had Z. H. den Vicaris apostoliek ernstiglyk gesmeekt dat hy hem zou gaan laaien prediken by de Laociaenen , een volk van goede trouw en van eene rnerkweêrdige eenvoudigheyd. Hy vaarde dan kloekmoediglyk met een slegt vaertuyg eene rivier of eerder eenen snellen stroom op welken in het midden van ongezonde bergen loopt , en eyndelyk kwam hy te Laociën. Hy blééf by hen vers.cheydene maanden, en onderwees des nagts de arme familiën die in den dag verpligt waeren hunnen kost te winnen. Zynen iever wderd met grooten voortgang bekroond, want hy had het geluk van de afgoden uyt verscheydene huyzen te doen werpen. » In de maand van Junius iB3i, was hy maar naauwalyks van aana ziakla , dia ham lang te Bang-Kok gehouden had , genaézan , als hy zynan moayalyken weg , dwars dóór da bergen van Laos , hernam ; hy vond zyna doopleerlingen met de heydenen twisten, en bovenal met hunne eygene bloedverwanten, die alle hun vermogen te w'erk stelden om hen te beletten van christenen te worden. Ziet hier de beschryvingdie er M. Desehavannes van deed in eenen zyner brieven: u Ik ben zonder schuylplaets en aan de vervolging blootgesteld; ziet dat maektmyn geluk uyt. Dit gepeys van te sterven ofte lyden vóór het Geloof geeft my moed en zal’tu ook geéven. Weet gy wat er in myn kleyn dorpken omgaat ? van ’s morgens tot ’s avonds en tot in den nagt toe braakt men scheldwoórden tegen my uyt, men bedreygt onze nieuwbekeerden. Hier dóór , God zy dank, blyven onze tien geloofsgenoóten standvastig, en het zyn de chefs van 6.. het dorp , van eenen bestendigen en onwankelbaeren aerd : bet is onbegrypelyk dat men tot zulk punt op een dorp in het midden der bosschen kan vervolgd worden. Het Evangelie word letterlyk volbragl aengaende de oneenigheyd die er moet uytgewerkt worden dóór de ministers van het goddelyk wóórd ; den zóón tegen den vader, den vader tegen den zóón, de dogter tegen de moeder , den man tegen de vrouw ; dit alles ziel men in een dorp van vyftig inwooners. Bid dan vóór ons , mynen lieven vriend; wy zyn in het midden der angsten en wy staen ongeloofbaere smerten uyl, lot dat wy die aen Jesus-Christus gewonnen hebben, die hy lot het opperste geluk beschikt. » Geduerende zyn verblyf in die plaels, genaemd Pak-Prio , kreeg den missionnaris eenen algang die hem van dag lot dag verslapte. Eene bevolking twee dagreyzen van daer hem hebbende doen verzoeken van hen te komen onderwyzen in de Religie , spande by alle zyne magt in om zich daer naer toe te begeéven ; doch hy bleef daer maer twee dagen : hy kon tien ryst niet eélen dan met veéle moeyte. 0{) den dag van Onze-Lieve-Vrouw Hemelvaert kwam hy in de oude koninglyke stad, zeggende dat hy wat kwam rusten by my. Myne tegenwoórdigheyd gaf bem alle zyne blygeestigheyd en een weynig zyner kragten terug, zoo dat ik niet ontdekte dat hy ziek was. Des anderendaags in den oogenblik vaneen tempeest kreeg hy de koórls met zidderingen. De koórts byna ophoudende, raedde ik hem van naer Bang-Kok te gaen , vreezende dat het kwaed zou meynens worden ; doch hy antwoórdde my dat hy daer niet wilde naer toe gaen, om dat het klimaet van die stad niet gezond vóór hem was ; en het is in der daed waer dal Julhia véél gezonder is. Wy wierden daerenbovea verzekerd dóór de siamsclie geneesmeesters dat het eene oj)gaende en afgaende koórts was van weynig gevolg ; zy gaven hem geneesmiddelen volgens de gewoonte van het land. Ziende dat deéze geneesmiddelen hem van zyne koórts niet geneesden , die nog niet heel straf scheen, aengezien iiy wandelde en zich met kleyne en aengenaeme dingen bezig hield, besloót ik van hem naer Bang-Kok te zenden , vreezende dal Z. H. my een verwyt zon gedaen hebben van den missionnaris ziek te honden in eene plaets alwaer het moeyelyk is van goede geneesmeesters en behoorlyk voedsel te vinden. Hy w’as maer naeuwelyks in het collegie der Hemelvaert gekomen , als zyne koorts van aerd veranderde , en men bevond klaerlyk dat het die koórts was die men de koórts der wildernissen noemt, eene besmetlelyke ziekte , die , zegt men , meer dan de helft der reyzigers doet sterven die gednerende de regenagtige weders in de ongezonde bergen gaen. In weynige dagen deed het kwaed eeneu wonderbaeren voortgang ;Z. 11. M. r iorent bediende den zieken het 11. Olyssel en het 11. Beysgeld. Wat my aangaat, da wond dia den Haar in myna ziel gemaakt heeft zal altyd bloeden , tot dat ik mat mynen welbeminden broeder in den hemel zal vereenigd zjn. )i Ik ben , enz. » Pai.legoix, apostolylen Missionnaris. » Brief van M.Palleijoix aen de heerenDirecteurs van het Seminarie der uytlandsche Missiën. Julhia, i 4 Augustus iB3'2; op de puynhoopender kerk van den heyligen Joseph. Mymeheeren en weerde Medebroeders in Jesüs-Christus. « Ik zende u dit jaer een kleyn verslag aengaende de missie waer ik my bevind. ra – . m. • • * £Y * U.....
10,120
MMKB07:001668072:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,861
Weekblad van het regt; verzameling van regtszaken, bouwstoffen voor wetgeving, mengelwerk, jrg 23, 1861, no. 2301, 08-09-1861
null
Dutch
Spoken
8,700
15,249
Donderdag, 5 September 1861 N'. 2301. WEEKBLAD VAN HET REGT. REGTSKUNDIG NIEUWS- EN ADVERTENTIE-BLAD. D RIE-MN- T W IN TI GS TE JAARGANG. JÜS ET VIRIWJ Dit blad verschijnt geregeld twee malen per week. Prijs per jaargang f 20; voor de buitensteden , franco per post, met f 1.20 verhooging. — Prijs der advertentiën , tonder het zegelregt, 20 cents per regel. — Bijdragen, brieven , enz., behalve van de RH. gewone correspondenten, franco. BBUKICT. Wij meenen de heeren advokaten te moeten herinneren aan de bepaling van art. 6 van het reglement van orde, voorschrijvende, dat zij ieder jaar, in de maand September, hunne acte van beëediging moeten laten viseren ter griffie van het collegie, waarbij zij zijn ingeschreven. PROVINCIALE HOVEN. PROVINCIAAL GEREGTSHOF IN NOORDHOLLAND. Burgerlijke kamer. Zitting van den 6 Junij 1861. Voorzitter, Mr. G. Schimmelpenninckl Jzn. Koop. — Weder-inkoop. — Nieuwe verweken in appel. Zoo al de kooper tegen den verkooper eene actie tot praestatie zou kunnen instellen, zou deze slechts kunnen strekken tot levering , dat is, bij onroerend goed, tot medewerking tot het verlijden eener voor de overschrijving in de openbare registers vatbare acte. Bij weigering des verkoopers, daartoe mede te weken, kan de kooper, indien hij al geregtigd mogt zijn te vorderen, dat de regter verklare, dat het vonnis moge gelden als acte, tot de overschrijving voldoende, en den bewaarder der registers bevelen het daarin over te schrijven, dien eisch niet doen dan na voorafgegane vordering tot levering. I)e kooper kan de vordering om in het bezit en het genot van het gekochte te worden gesteld, slechts instellen als gevolg en uitvloeisel van de levering, maar niet zonder dat door hem de levering is gevorderd, tenzij tusschen partijen overeengekomen zij, dat nog vóór de levering de kooper door den verkooper in het bezit van het gekochte zou worden gesteld. H. Lotz, appellant, procureur Mr. J. H. tan Ets, tegen A. J. Onsiee, geïntimeerde, procureur J. van Praag. Het Hof enz., Overwegende , ten aanzien der feiten : 'lat de app., op bekomen vergunniug van den president der Arrond.1 ! ,'tbank alhier, den geint. voor deze op korten termijn gedagvaard 1 -eft, ten einde te hooren verklaren , dat de drie huizen, onder één ' 'k gelegen te Amsterdam in de Palmdwarsstraat, seciie D , n°. 7082, < J83 en 7084. weder door den app. van den geïnt. ingekocht zijn, 1 :i zulks voor de som, door de wet daartoe bepaald en door de Regt' ink bij haar vonnis te begrooten; dat voorts de geïnt. veroordeeld ■i 1 worden om deu app., nadat deze de door hem aan den geïnt* betalen soin voldaan , aangeboden of geconsigneerd zal hebben, 'o stellen in het bezit en genot der genoemde perceelen, viij van alle •isten en hypotheken, daarop door den geïnt. gelegd, alles met veruordeeling van den geïnt. in de kosten van het geding; dat de app. die vordering op de volgende positieven gebaseerd heeft: at de geïnt. bij zijne insinuatie van 13 Oct. 1860 geposeerd heeft, at hij de quaestieuse perceelen, blijkens acte van 30 Maart 1858, ' an den app. gekocht heeft voor de som en onder zoodanige condi1 en als bij die acte vermeld staat; dat die som ƒ1000 is, en de oorwaarde is wanbetaling van zekere acceptatie; dat de geïnt. al verder bij genoemde insinuatie geposeerd heeit, dat partijen overeengekomen waren, dat de app. de genoemde huizen van den geïnt. ■veder zoude kunnen inkoopeu , mits hij app. zich daartoe vóór of op primo Nov. 1860 bereid verklaarde, sommerende de geïnt. hem zich deswege te verklaren; dat de app., bij contra-insinnatie dd. 27 Oct. ' 360, onder reserve van zijn regt, ter bestrijding van de geldigheid ' -in den pretensen koop en verkoop, verklaard heeft de perceelen ia quaestie , voor zooverre de geïnt. daarop eenige regten verkregen 'nogt hebben, weder te willen inkoopen ; dat , nadat de geïnt. op primo Nov. 1860 voor den notaris W. P. C. Fabius opgeroepen en 1 ersehenen was, ten einde de acte van weder-inkoop te passeren, hij, ia het voorlezen van het ontworpen concept, zich verwijderd heeft, "verklarende, dat de som niet accoord was, en er proces-verbaal opgemaakt moest worden ; dat de geint. noch het bedrag der kosten ingevolge art. 1568 B. W. wenschte te restitueren, noch de som, *Ue hij vermeende van den app. m het geneei ie moeien ontvangen, heeft willen noemen: dat in dien stand van zaken de app. genood¬ zaakt is des regters tusschenkomst in te roepen; dat hij in de eerste 'laats opmerkt, dat de accentatie. van welker wanbetaling de oor- aronkeïyke koop en verkoop van 30 Maart 1858 afhankelijk was, im nooit aangeboden , veelmin geprotesteerd is, zoodat de voorwaarde uiar overeenkomst niet is vervuld; dat in allen gevalle, blijkens de omwisselde insinuatiën , partijen het daarover eens zijn, dat de app. het regt bad de quaestieuse perceelen weder in te koopen, mits zich daartoe vóór of op primo Nov, 1860 bereid verklarende, zoo als hij ge¬ daan heeft; dat de som , waarvoor weder-inkoop geschiedt, door de wet bepaald is op den oorspronkelijke!) koopprijs inet de vergoeding, w'a»rvan in art. 1568 B. W. gesproken wordt; dat echter die som, ll i gevolge van de zonderlinge houding van den geïnt., door den 1' iter hen-root zal dienen te worden; dat de geïnt. daarop geantwoord heeft: dat uit de insinuatiën, door 'W aan den app. in datisl3en 29 Oct. 1860 geëxploiteerd, blijkt, ' hij de huizen in quaestie op 30 Maart 1858 vau den app. gekocht 1 e°ff, zonder eenig beding van weder-inkoop. doch eerst vijf' maan- v'--•> later zich verbonden neen uie peiceeieu weaer aan aen app over te dragen tegen betaling van de alstoen tusschen partijen overeengekomen som, mits de app. dezelve met de almede te zijnen laste komende kosten uiterlijk op primo Nov. 1860 betaalde, tot welken dag, en later niet, hij geïnt. aan deze laatste overeenkomst gehouden zijn zon; dat hem geïnt. op de comparitie ten huize van den notaris Fabius op l Nov. 1860 te kennen gegeven is, dat, behalve de nader nog te preciseren kosten, de app. bereid was hem te betalen f 1200; dat de geïnt., over dit onvoldoend aanbod verontwaardigd , gezegd heeft, dat de som niet accoord was, en zich daarop verwijderd heeft; dat in alle gevallen uit de eigen positie¬ ven des appeuants volgt, dat hij nooit aBn den geint. eenig voldoend en reëel aanbod van penningen gedaan heeft, waartegen alleen toch de geint., overeenkomstig het in Augustus 1858 tusschen partijen aangegaan beding , gehouden kon zijn de bedoelde perceelen weder aan den app. uiterlijk op primo Nov. 1860 over te dragen; dat de betwisting van de geldigheid der overeenkomst vau 30 Maart 1860 ten eenemale misplaatst is bij de actie, waarbij de app. de quaestieuse huizen weder aar, zich getransporteerd wenscht te zien, terwijl diens beweren, alsot hij dat slechts verlangt, voor zooverre de geint. daarop eenig regt verkregen mogt hebben, onbestaanbaar is met zijn beroep op erkentenissen van den geïnt. , als welke alle uitgaan van het standpunt.dat de koop van 30 Maart 1858 zijn volkomen beslag gehad heeft, zonder welken de latere conventie van Augustus 1858 niet tot stand zoude hebben kunnen komen; dat bovendien de app. den koop van 20 Maart 1858 volkomen bekrachtigd heeft, ouder anderen door, bij acte van 28 Sept. daaraanvolgende, den grond van de bedoelde huizen, die in de zoo even gemelde koopacte niet vermeld was. afzonderliik aan hem geïnt. te transporteren, waarvoor de am>. van den geïnt.. boven den koopprijs der huizen, nog f 200 afgevergd heeft; dat in de insinuatiën, waarop de app. zich beroept, geene sprake is van den verkoop, met voorbehoud van weder-inkoop, maar van eeno geheel en al onderscheiden eu zelfstandige overeenkomst, waardoor het geheele stelsel van eisch in duigen valt; dat zelfs in dat stelsel de actie niet toegewezen zou kunnen worden , te minder, daar de feiten, waarop die steunt, onwaar en onbewezen zijn; concluderende de geïnt. op alle deze gronden tot ontzegging of wel niet-ontvankelijk-verklarmg van den app. in zijnen eisch en couclusiën , met veroordeeling in de proces-kosten ; dat, bij vonnis van gemelde Regtbank, op 28 Nov. 1860 tusschen partijen gewezen, op de gronden, daarin uiteengezet, den app. zijne vordering met de kosten ontzegd geworden is ; dat hij van dat vonnis in hooger beroep gekomen is en bij memorie van grieven hoofdzakelijk aangevoerd heeft; dat uit art. 1555 ü. W. niet blijkt, zoo als de eerste regter beweert, dat het regt van wederinkoop op hetzelfde oogenblik gemaakt moet worden , als de oorspronkelijke koop en verkoop gesloten is, zijnde de app. daaromtrent in eene breedvoerige ontwikkeling getreden; dat de Regtbank het verband tusschen de beide overeenkomsten geheel over het hoofd gezien heeft; dat dat verband blijkt uit de insinuatie van den geïnt. dd. 13 Oct. 1860; dat toch daarin da verkoop van 31 Maart 1858 uitdrukkelijk vermeld, en met terugslag daarop het woord weder-inkoop herhaaldelijk gebezigd wordt; dat, als de Regtbank beweert, dat de overeenstemming omtrent den prijs van den weder-inkoop ten processe ontbreekt, zij dan afwijkt van de erkende feiten, of een verkeerd tijdstip op het oog heeft; dat de verkoopprijs ook den prijs van weder- inkoop bepaalt; dat geene andere som in eenige der gewisselde in¬ sinuatiën genoemd is ; dat daarenboven tusschen partijen tot dusverre daarover geen verschil bestaan heeft; dat in de eerste instantie de geïnt. nog opgemerkt heeft; 1". dat de dagvaarding te laat gedaan zou zijn; 2°. dat de app. een reëel aanbod had moeten doen; dat de app. daartegen heeft aangevoerd: quoad r,ra, dat het woord regtsvordermg in art. 1557 B. W. niet, zoo als de geïnt. beweert, in dien beperkten zin opgevat moet worden , dat daarmede alleen te verstaan zou zijn eene regtsvordering, die door eene dagvaarding aanhangig gemaakt wordt; dat het tegendeel reeds blijkt uit de daarbij gevoegde uitdrukking doen gelden, alsmede uit den aard der zaak en den geheelen zaaien hang der wet, zoo als door den app. nog nader uiteengezet is; dat deze dau ook zijn regt vóór en op primo Nov. 1860 heeft doen gelden, en er voor eene dagvaarding tot op dat tijdstip niet de minste aanleiding bestond, terwijl het wel niet mogelijk was, die nog op den dag na het ontstaan van de aanleiding tot een proces te doen exploiteren; ad 2um, dat 1°. de verpiigting daartoe nergens voorgeschreven is, terwijl het tegendeel volgt uit de artt. 1568 , al. 2, en 1494 in fine B. W.; dat 2°. daartoe op primo Nov. 1860 niet de minste aanleiding bestond, omdat de betaling op dien dag te gelijk met de overdragt zou plaats hebben; dat 3°. de geïnt., duor weg te loopen, zelf oorzaak geweest is, dat er op dien dag geeue betaling plaats gehad heeft; dat 4". de app. niet verpligt was om zich van zijn geld te ontdoen, zonder dat hem daarvoor de perceelen overgedragen worden; dat het beweren van den geïnt., dat op die wijze het beginsel van art. 1557 B. W. ontdoken zoude worden, ongegrond is, omdat de regter, als hij verklaart, dat, de weder-inkoop plaats gehad heeft, tevens den app. tot betaling veroordeelen kan; dat eindelijk nog ten onregte door den geïnt. de bewijskracht van het proces-verbaal, ten kantore van den notaris Fabius op l Nov. 1860 opgemaakt, ontkend is, zoo als door hem app. nader is betoogd j concluderende de app. op alle deze gronuen , uat net nor, met vernietiging van het vonnis a guo, op nieuw regt doende, verklaren zal, dat de meergemelde perceelen weder door den app. van deu geïnt. ingekocht zijn, met alle de wettelijke gevolgen van dien , en zulks voor de som, door de wet daartoe bepaald en bij arrest te begrooten , waarin hij app. wel mag lijden te worden veroordeeld ; voorts den geïnt. veroordeelen zal om den app., voor zooveel deze namelijk niet reeds in het bezit en genot der genoemde huizen is , en nadat hij de aan den geïnt. te betalen som voldaan , aangeboden of geconsigneerd zal hebben, te stellen in het bezit en het genot der genoemde perceelen , vrij van alle lasten en hypotheken, welke door hem geïnt. daarop gelegd mogten zijn, alles met veroordeeling van dezen in de kosten der beide iustantiën ; dat de geïnt. daarop geantwoord heeft: dat de in eersten aanleg door den app. genomen conclusiën in geen geval toegewezen konden worden, hoofdzakelijk op grond, dat, bij onwil eener party tot het verlijden eener noodzakelijke aete, de regter wel ontbinding met schadevergoeding uitspreken kan, of wel veroordeeling tot het alsnog verlijden der acte, met gepaste poenaliteiten voor het geval van niet-voldoening daaraan, doch geenszins onmiddellijk een vonnis geven kan, dat de plaats der bedoelde acte vervangen zoude; dat de app. in zijne memorie poogt de meening ingang te doen vinden , alsof de prijs, waarvoor de geint. zich op 31 Aug. 1858 verbonden had de perceelen aan den app. te transporteren, dezelfde was als die vermeld staat in de koopacte van 30 Maart 1858; dat de app. zeer goed weet, dat op 31 Aag. 1858 de prijs tusschen partijen uitdrukkelyk bepaald is op ƒ2500 , zoo als zulks ook dezerzijds reeds in eersten aanleg vermeld en niet tegengesproken is; dat het geheele proces des appellants op zgne verbeelding steunt; dat de geïnt. in zijn exploit van 13 Oct. 1860 eene domheid gezegd zou hebben, van welke de app. misbruik poogt te maken, ten einde de perceelen in quaestie, in plaats van voor do overeengekomen som van / 2500, voor f 1000 te herkrijgen; dat zulks ook bepaaldelijk blijkt uit het door hem geproduceerde ontwerp der acte van overdragt ten huize van den notaris Fabius op 1 Nov. 1860; dat men erkennen zal, dat de app. in zijn doen en laten op 1 Nov. 1860 niet beoogde het effect dar overeenkomst van 31 Aug. 1858 , maar wel degelijk geheel iets anders; dat de geïnt. veronderstelt dat het niet noodig is, dat hy stilstaat by de bewijskracht van het quaestieuse proces-verbaal tegenover hem; dat in alle geval de notaris Fabius zich vergist heeft, als hij meent, dat de geïnt. de opmaking daarvan verzocht heeft; dat eindelijk de conclusiën des appellants aan het slot zijner memorie niet overeenkomen met die, in eersten aanleg en bij de dagvaarding in appel omschreven; dat, door de bnvoeging, thans daariu door den app. ingelascht, deze daardoor reeds zelf de ongegrondheid of met-ontvankelijkheid der oorspronkelijke vordering erkent; concluderende de geïnt. op alle deze gronden, onder reserve casu quo tot bewijsvoering, tot bekrachtiging ran het vonnis a quo, met veroordeeling van den app. in de kosten van het hooger beroep ; dat de app. daarop nog eene conclusie genomen hoeft, waarin hij, op grond, dat de geïnt. bij memorie van antwoord gedaan heeft, wat hij vroeger nimmer had gedaan, namelijk f2500 als prijs van wederinkoop heeft genoemd, verklaart wel te mogen lijden, dat het Hof de som , welke door hem app,, in afwachting van de positieven des geïntimeerden, aan de begroeting des regters overgelaten was, vaststelle op/2500, behalve de kosten, in art. 1568 B. W. bedoeld, waarvan de app. nog altijd de opgaaf van den geïnt. te gemoet ziet; concluderende de app., dat hem van deze verklaring acte verleend zal worden; terwijl hij nog bij pleidooi aangemerkt heeft, dat de kosten, in art. 1568 B. W. vermeld, thans niet meer onbekend zijn,als bedragende deze / 302.04, welke hij bereid is te betalen; u. in regten: dat een der middelen van verwering van den geïnt. daarin bestaat, dat, bij onwil eener partij tot het verlijden eener noodzakelijke acte de regter wel ontbinding met schadevergoeding uitspreken kan of wel veroordeeling tot het alsnog verlijden der acte met gepaste poenaliteiten voor het geval van niet-voldoening daaraan, doch geenszins onmiddellijk een vonnis geven kan, dat de plaats der bedoelde acte vervangen zoude; 0., dat deze verwering wel niet in eersten aanleg door den geïnt. is te berde gebragt, maar hij desniettemin, volgens art. 348, laatste zinsnede, B. R., daartoe nog in hooger beroep geregtigd is' omdat die verwering daartoe strekt, dat de ingestelde vordering niet voor toewijzing vatbaar is, en alzoo behelst eene verdediging ten principale , terwijl dit door geene der verweringen ter eerster instantie is gedekt; dat dus de gemelde verwering thans door het Hof moet worden onderzocht, en wel vóór de overige middelen van verwering, omdat zoodra die gegrond bevonden is, daarvan het gevolg moet z'|jn, dat' wat ook van de wederzijdsche regten en verpligtingen der partijen overigens zijn moge , de eisch in allen gevalle zal moeten worden ontzegd; 0. nu , ten aanzien vau die verwering op zich zelve, dat art. 1516 B. W. bepaalt, dat, indien de levering door de nalatigheid des verkoopers achterwege blijft, de kooper vernietiging van den koop kan vorderen, overeenkomstig de bepalingen der artt. 1302 en 1303- dat het de vraag zoude kunnen zijn, of niet deze bepaling in het aldaar bedoelde geval aan den kooper slechts het regt geeft om ontbinding, en niet ook om praestatie van den verkooper te eischen bij de bevestigende beantwoording van welke vraag reeds daarom dé actie, als tot praestatie strekkende, in regten onbestaanbaar zoude zijn; dat echter die vraag in het midden kan worden gelaten, omdat aangenomen, dat de app. tot het eischen van praestatie geregtigd was' hem ook dan echter geene actie als de onderwerpelijke zoude toekomen ; dat toch, vermits de hoo/dvei pligtiug van een verkooper bestaat in de levering, deze daad derhalve de praestatie is, welke de kooper geregtigd is te vorderen; dat, volgens art. 671 B. (Gepleit voor den appellant Mr. M. J. Pijnappel , en voor den geïntimeerde Mr. W. Boonackkr.) arrojsuissements-regtb anken. AliRONDISSEMJSNTS-REGTBANK TE ALMELO. iSurgferlijlie Kamer. Zitting van den 19 December 1860. Voorzitter, Mr. J. Kalfp. HüUIÏ EN VEKHl'1 K. — TIJDSBEPALING. — GETDIGEN-BEWIJS. Moet aan den eischer, die poseert eene mondelinge huur en verhuur zonder tijdsbepaling te hebben aangegaan , worden toegestaan die overeenkomst te bewijzen, wanneer de gedaagde aanbiedt dezelfde mondeling» huur en verhuur te bewijzen, met bijvoiging van tijdsbepaling >' — J». Moet eene tegen een over het jaar berekenden huurprijs, doch zonder tijdsbepaling, aangegane mondelinge huur geacht worden voor den tijd van een jaar te zijn aangegaan , en dus van jaar tot jaar voort ie loopen, totdat zij door eene behoorlijke tegen een bepaalden tijd gedane opzage eindigt ? — Ja. G. Elferink, timmerman en landbouwer, wonende te Woolde, gemeente Hengelo, procureur G. Peppels , tegen J. W. Olink , landbouwer , als in huwelijk hebbende J. Olink, wonende te Woolde, gemeente Hengelo, in eigen naam en voor zooveel noodig als opgevolgd en getreden in de regten van H. Venterink, weduwe van J. Giesberts, en C. H. F. Schwalmeijer, in huwelijk hebbende A. Olink, geïntimeerde, procureur Mr. C. H. Stobk. De Regtbank enz., Wat de daadzaken aangaat: Overwegende, dat de oorspronkelijke ged , door den oorspronkelijken eischer, bij exploit van den 2 Mei jl., voor den kantonregter te Delden gedagvaard tot ontruiming van een boerenplaatsje, bestaande in een woonhuis en daarbij behoorende landerijen en gronden, staande en gelegen te Woolde, gemeente Hengelo , 't welk de eischer beweerde, dat de ged. volgens mondelingsche overeenkomst van hem in huur had gehad voor eenen huurprijs van f 32 's jaars, en den 1 Mei jl., in weerwil eener hem op den 7 Julij 1859 tegen dien tijd gedane opzage, niet had ontruimd en nog niet had verlaten, — de ged. tot ontzegging van die vordering heeft geconcludeerd, bewerende, dat hij het bedoelde perceel voor tien jaren had gehuurd, te rekenen van den 1 Mei 1857 , en alzoo nog zeven jaren had in huur; O., dat de kantonregter daarop, op grond, dat de ged. geen bewijs van bestaande of verlengde huur had te berde gebragt en met de ontruiming in gebreke was gebleven, voorts, d:u, volgens art. 1607 B. W., eene huur, zonder geschrift aangegaan, ophoudt, wanneer de ée'ne partij aan de andere de huur heeft doen opzeggen , met in-acht-neming der termijnen, welke het plaatselijk gebruik medebrengt, zoo als in casu had plaats gehad , met aanhaling der artt. 41 R. O. en 122 B. R., — deu ged. tot ontruiming heeft veroordeeld, in voege door den eischer was gevraagd, met verwijzing van ged. in de kosten van het geding; O., dat de ged., van dat vonnis in beroep gekomen .heeft geconcludeerd tot te-niet-doening van hetzelve en niet-ontvankelijkverklaring van den eischer in- of ontzegging aan denzelven van zijnen in eersten aanleg gedanen eisch, op grond, dat de grondslagen der vordering die vordering niet zouden regtvaardigen; dat in allen geval de eerste regter de bij zijn vonnis aangehaalde wetsartikelen verkeerd zou hebben toegepast, en, bij de ontkentenis vau de gronden van eisch van zijde van app. en zijne bewering eener aangegane huur voor tien jaren, den eisch als onbewezen had moeten ontzeggen, of het bewijs moeten vorderen, dat de huur in geschil zonder bepaling van duur was aangegaan , bij dezelfde conclusie acte verzoekende, dat hij desisteert van de instantie, bij zijne dagvaarding in appel van deu 19 Mei jl. mede tegen C. H. F. Schwalmeyer aanhangig gemaakt; O., dat de geïnt. bij antwoord heeft beweerd: dat art. 122 en volg. gestelde feiten als niet beslissend heeft bestreden, en, bij zijne vroegere bewering volhardende, het eerste dier feiten heeft ontkend, alleen voor het geval, dat de Regtbank mogt oordeelen , dat de geïnt. tot geen bewijs was gehouden, of deze tot het door hem aangeboden bewijs mogt toegelaten worden , en zonder geacht te willen worden daardoor in een te wijzen interlocutoir te berusten; concluderende om eveneens te worden geadmitteerd om door getuigen te bewijzen: 1». dat hij in een der jaren 1856 of 1857, vóór Mei van het laatstgemelde jaar, met den geïnt. heeft aangegaan eene mondelingsche overeenkomst van huur en verhuur, waarbij de geïnt.aan hem hetft verhuurd voor den tijd van tien jaren, in te gaan met den 1 Mei 1857 en te eindigeu den I Mei 1867, voor eenen jaarlijkschen huurprijs van f32, een boerenplaatsje, bestaande in een woonhuis en daarbij behoorende landerijen en gronden, staande en gelegen te Woolde, gemeente Hengelo; 2o. dat hij dat boerenplaatsje eenigen t(jd na den 1 Mei 1857 heelt betrokken; van welke feiten de geïnt. het eerste heeft ontkend, zich refererende aan het oordeel des regters omtrent de tut bewijs daarvan genomen conclusie; Wat het regt betreft: O., dat de vordering van geïnt. daarop berust, dat de app. het vet melde boerenplaatsje, volgens mondelingsche overeenkomst, van hem in huur zoude hebben gehad voor eenen huurprijs van f 32 s jaars, en dat die huur aan app., bij exploit van den 7 Julij 1859, tegen den 1 Mei daaraanvolgende opgezegd is, waardoor dezelve zoii zijn geëindigd; O., dat eene dus tegen een over het jaar berekenden huurprijs aangegane huur, zonder andere tijdsbepaling, moet gerekend worden te zijn aangegaan voor den tijd van een jaar, en, wauneer zij niet is opgezegd, ook na dien tijd voort te loopen weer voor een jaar, en zoo van jaar tot jaar, totdat zij, overeenkomstig art. 1607 B. W. , door eene behoorlijke tegen den bepaalden tijd gedane opzatrê eindigt; b 0., dat alzoo de ontvankelijkheid eu gegrondheid der ingestelde vordering daarvan afhangen, of het bewijs wordt geleverd zoowel van de beweerde huur, als dat deze door de daarvan gedane opzage is geëindigd en dat het gehuurde op die opzage niet is ontruimd ; O., dat voor dat bewijs niet in aanmerking komen de bepalingen der wet op de Regterlijke Organisatie of van het Wetboek vau Burgerlijke Regtsvordering, maar alleen de bij het Burgerlijk Wetboek voor het bewijs gestelde regelen; O., dut de geïnt. zich in dat opzigt niet kan beroepen op eene erkentenis vau den ged. en app., wiens bewering, dat hij het bedoelde perceel van den geïnt. heeft gehuurd voor eenen tijd van tien jaren, ingaande den 1 Mei 1857, in strijd is met de door den eischer en geïnt. gestelde overeenkomst en als bekentenis niet mag worden gesplitst; O. echter, wat betreft het door den geïnt. in deze instantie subsidiair daarvoor aangeboden bewijs, dat de beweerde huur-overeenkomst eene hnur betreft, die tot uitvoering is gekomen en geene waarde ten onderwerp heeft van meer dan J 300, weshalve het bewijs dier overeenkomst door getuigen mag worden geleverd ; O. voorts, dat de door den geïnt. gestelde feiten bevatten, zoowel Je beweerde huur-overeenkomst als de daadzaken , dat de ged. en app. liet gehuurde op de ontvangen opzage niet heeft ontruimd , terwijl uit dezelve, bewezen zijnde, almede zou volgen, dat de huur in geschil door de gedane opzage behoorlijk is opgezegd en alzoo geëindigd; O., dat mitsdien de voormelde feiten, iu verband met die opzage, beslissende zijn, en de geïnt. tot derzelver bewijs door getuigen moet worden toegelaten, vóórdat er in deze ten principale regt gedaan wordt; 0, daarentegen aangaande de door den app voor tegenbewijs gestelde daadzaken , dat deze eene huur betreffen , die tegen f 32 in het jaar zou ziju aangegaan voor eenen lijd van tien jaren, en mitsdien eene overeenkomst, waarvan, over dat tijdvak berekend, het onderwerp de waarde van-f 300 zou overschrijden; O., dat het getuigen-bewijs eener zoodanige overeenkomst bij de wet is uitgesloten, en de app. dus iu het daarvan aangeboden bewijs niet is admissibel; Gezien artt. 1607, 1902 en volg. en art. 1933 B. W., en artt. 199 en 56 B. R,; Verleent deu app. eu ged. acte en, Alvorens ten principale te beslissen , Staat den geïnt. (Gepleit voor den appellant Mr. H. A. J, Pennink, en voor den geïntimeerde Mr. C. H. Stobk.; ARRONDISSEMENTS-REGTBANK TE MAASTRICHT. Burgerlijke kumer. i Zitting van den 10 Januarij 1861. i Voorzitter, Mr. A. Cordon. j t Worden bij art. 1605 B. W. de gewone regelen van bewijs, óók ' die aangaande de onsplitsbaarheid eener bekentenis, uitges'loten '' <■ — Ja. c Is het bij gemeld artikel bedoelde geval ook aanwezig, wanneer de I huurder beweert, dat hem niet alles is geleverd wal door hem 1 gepacht ist — Ja. (j Is tot het instellen eener reconventionnele vordering noodig, dat het k woord reconventie gebruikt worde, of kan het doel'om zulke d vordering te doen oolc afgeleid worden uit den vorm en de wijze, t waarop de gedaagde de compensatie, als daarvan gelijk in casu n sprake is, wit doen gelden? — In laatstgemelden zin beslis:. n Kan in het onderwerpelijk geval uit den norm en de wijze, waarop z de gedaagde de compensatie wil doen gelden, worden afgeleid, * dat hij eene reconventionnele vordering heeft willen instellen 't a; — Neen. h bunnen in compensatie worden gebragt andere dan voor dadelijke n vereffening vatbare schulden ? — Neen. u Zijn de tot bewijs van dergelijke inschulden aangevoerde daadzaken r< dienende en afdoende? — Neen. zt De Regtbank enz., Gehoord de conclusiën van partijen, bij slotsom luidende: die van den eischer van den 7 Junij 1860: liet der ArroB^' Regtbank mnge behagen , den ged. ie veroordeeleu om aan den eis<Ü hi prompt,s op te leggen en te betalen: 1°. de som van f 496.l^'1 voor drie jaren achterstaauden pachtprijs, vervallen sedert den'5 Maart 1857 tot den 15 Maart 1860, van de landerijen en verder* gebouwen en toebehooren, hierboven vermeld; 2°. de som van /'16,SJ' wegens stroo en kaf, bij zijn vertrek medegenomen; wijders den g^' te veroordeelen tot de wettelijke iuieressen sedert de gereetelii6' aanmaning, alsmede tot de kosten van dit regtsgeding; die van den ged. van den 13 Sept. 1861 f het behage der Reg!' bank, den eischer ongegrond te verklaren in zijne ingestelde vordert en hem die te ontzeggen, cum expensis; die van den eischer van den 27 Sept. 1860: het der Arroni' Regtbank moge behagen, zonder acht ie slaan op de tegen vordering®1 van den ged., waarin hij niet-ontvankelijk en ongegrond zal worde" verklaard, onder aanbod hetwelk de eischer is doende om onder edl te bevestigen, dat de bedongen pachtprijs voor de goederen, in de inleidende dagvaarding vermeld , bepaald is geworden op eene jaarlijkse!" som van 350 franken of / 165.37,; den ged. te veroordeelen tot betaling van ƒ20 10, tot voldoening vau het restant van achterstaande» pachtprijs en vergoeding van weggevoerd stroo en kaf, na aftrek va» J 311.85, wegens kost en drank, bij den ged. genoten gedurende d« drie jaren van den verloopen pachttijd; den ged. tevens te veroordeelen tot de wettelijke inteiessen eu tot de kosten van het reztS' geding; 6 die van deu ged. van den 18 Oct. 1860: het behage der Regtban*. alvorens ten principale regt te doen, den verweerder toe te laten rfi door alle middelen regtens, zelfs door setuizen. voni-s.>H,.o,.o„ te bewijzen, met reserve van kosten ingeval van tegenspraak e® anders cum expensis; ' die van den eischer van den 15 Nov. 1860: het der Arroni' Regtbank moge behagen, zonder acht te slaan op het gevraagd getuigeubewijs van de zijde van den ged., waarin deze niet-ontvankelü"' althans ongegrond zat worden verklaard, hem acte te verleenen, d«' hij afziet van het tweede gedeelte zijner vordering groot f 16 83' wegens het vervoeren van stroo en kaf, door deu ged. bij zijn vertrek medegenomen, en derhalve zijnen eisch tot veroordeelin<* weeeO» achterstaanden pachtprijs, bepaald op ƒ184.27; vei klarende.'voorV overige bij zijne vorige genomen conclusiën te volharden cu>' expensis; * Gelet op de ter teregtzitting dezer Regtbank van den 21 Dec 1360 aan den eischer verleende, h.erna breeder vermelde, acteGehoord de pleidooijen; Gezien de stukken, voor zooveel nooJijjj geregistreerd • Overwegende, wat de daadzaken en de gevoerde proceüure betreft/ dat de eischer den ged., bij exploit van den deurwaarder Cobbenhafföib te Gulpen, van den 29 Mei 1860, heeft doen sommeren onder naderen, tot betaling der in zijne conclusie vau den 7'junii ISöO bedoelde som van f 496.12=, voor driejaren pachtprijs vervalt van den 15 Maart 1857 tot den 15 Maart 1860, van een tuin schuur, wis, stallingen , mestplaats en verder toebeliooren, mitsgaders 'van acb' perceeleu bouwland en vier perceelen weiland, geiegen omtrent flil' 'eshagen, gemeente Wittem, eu een perceel bouwland en een nercee' weiland , geiegen nabij Hilleshagen , ouder de gemeente Vaals er», op die sommatie geene betaling gevolgd zijnde, den ged. bij datzeltf« exploit heeft doen dagvaarden voor deze Retrtbank. t»„ .s,.( eerste iu het hootd dezes vermelde conclusie, eu zulks op grond dat de eischer aan deu ged. op die beweringen van den ged., dezelve allen, ook die'van 5 frau- aeu op ieiieniug ie ueoDen ontvangen, ontkend heeft maar heeft erkend door den ged. te ziin bekostigd geworden i»J„ • „,» iijksche som vau 220 franken of / 103.95, en ten gevolge daarv»» zijne vordering heeft verminderd, zoo als in zijne in het hoofd deze9 vermelde conclusie van den 27 Sent. 1860 vermein i« en »..n. j»r aanbod >an deu daarin vermelden eed; uat door den ged. daartegen is aangevoerd: dat geen het minste bewij" is bijgebragt tot staving vaii het beweren des eischers: d«t „i «.na gronden aanwezig zijn, om hem toe te laten tot bevestiging onder eede, dat de verpachting is aangegaan, gelijk door hem is Voorgesteld • dat te» zijnen voordeele niet kan dienende ousplitsbare bekentenis van den aed; en negen daadzaken gesteld zijn tot bewijs zijner voormelde door den eischer ontkende beweringen ten opzigte van het iu de verpachting nog begiepen geweest zijn vaa een huis ,)e[ ken van dat huis door hem ged. en de waarde der jaar Iijksche pacW daarvan, het berokkenen van schade door bederf van stroo kaf O knop en het beloop daarvan, de verpiigting van den eisc!^ tot het doen van gewoon landbouwerswerk, de niet-vervulling der verpiigting eu het beloop van het daardoor veroorzaakte nadeel, het in de» nacht vervoeren van stroo, de gedane karvrachten en de op rekening betaling van « franken; en dat door deu eischer, met afzien, bij zijne m het hoofd dezes vermelde conclusie van den 15 Nov 18t>0» van he. tweede gedeelte zijner vordering ten beloope van /16.83, i» aangevoeld: dat de 1ste, 2de, 5de eu 6de daadzaak ten doei heelt om het bestaan van ee. e audere overeenkomst daar te stellen, en alzo» niet toelaatbaar zijn , en dat de 3de, 4de , 7de, 8ste en 9de daadzaakmet ter zake zijn dienende, als hebbende de strekking om eene» reconventionnelen eisch te bewijzen, waai van in de onderwerpelyk® zaak geene quaestie is; en dat ter teregtzitting van den 21 Dec, 186" ■ acte is verleend aan den eischer, dat de ged. erkent de ia de dagvaarding omschreven goederen van den eischsr te hebben gepacht en in gebruik gehad gedurende de jaren , in de dagvaarding vermeld ; O., wat het regt betreft , en wel in de eerste plaats aangaande de oorspronkelijke vordering van pacht, dat da eischer voo-uits'elt, dat de verpachting bij monde is aangegaau en is uitgevierd geworden ; dat de ged. dit een en ander erkent, door te beweren , dat hij meer goederen en voor eene mindere som gepacht heeft, en dat een hem beweerdelijk mede gepacht huis niet is geleverd, eu door geen schriftelijk bewijs van de pacht bij te brengen; dat alzoo hei geval, voorzien bij art. 1605 B. W., aanwezig is; dat dit artikel voor het daarin bedoeld geval de gewone regelen van bewijs , en daaronder ook die aangaande de onsplitsbaarheid eener bekentenis, uitsluit en daarvoor in plaats stelt kwijtingen, den eel van den verhuurder en begrooting door deskundigen; dat geene kwijtingen bijgebragt zijn, de ged. geene begrooting door deskundigen gevorderd heeft, en da eischer gevorderd heeft toegelaten te worden om het bedrag van den pachtprijs onder eed te bevestigen; dat aan de toewijzing van de oorspronkelijke vordering, zoo en in dier voege als zij bij de conclusiën van 27 Sept. 1860 en IS Nov. 1860 is gewijzigd en verminderd, nadat zij bij eede zal zijn bevestigd, niet in den weg staat de bewering des gedaagden, dat hem niet alles is geleverd wat door hem is gepacht geworden , of wat hij zich bij pachtovereenkomst heeft bedongen, noch ook die, dat hom schade door den eischer is veroorzaakt door het in de mest werpen van stroo, kaf en knop van ruwvoeder en door het wegvoeren van stroo, en dat deze hem twee karvrachten verschuldigd is , daar toch, zelfs al zouden die beweringen bewezen zijn te zijn gegrond, niettemin zijne verpiigting tot betaling van den pachtprijs zou blijven bestaan , behoudens het hem in dat geval toekomend regt om voor de hem door den eischer door die niet-levering en voldoening van de gemaakte bedingen veroorzaakt nadeel en schade en verschuldigde karvrachten van deze laatsten, 't zij bij rauactie, 't zij bij reconventie, 't zij bij compensatie, vergoeding en betaling te vorderen; dat ook door de wet niet is toegelaten het bewijs door getuigen van de daadzaak , dat de ged. op rekening van de verschuldigde pacht 5 franken zou betaald hebben, als zijnde die som van 5 franken een gedeelte van eene niet bij geschrift bewezen schuld van meer dan f 300, van welker betaling de ged. zich een schriftelijk bewijs had kunnen verschaffen; dat het evenwel den eischer niet toegestaan kan worden den eed , zoo en in dier voege geformuleerd, als deze door hem is aangeboden , af te leggen; dat toch uit, voor-aangehaald art. 1605 B. W. volgt, dat de eed enkel en uitsluitend ten onderwerp mag hebben het bedrag van den pachtprijs en niets anders; dat de eed, zoo eu in dier voege als hij door den eischer is geformuleerd, ook ten doel heeft om uit te maken, welke goederen het onderwerp van de verpachting geweest ïijn , namelijk slechts de in de dagvaarding vermelde , en niet ook nog een ander huis, zoo als door den ged. beweerd is, en dat het den regter niet is verbodenden bij voormeld art. 1605 bedoelden eed, als hij door den eischer is geformuleerd geworden, in eenen anderen niet de wet strookenden vorm over te brengeu; O., wat de vordering van den ged. betreft, om toegelaten te worden tot net bewijs aoor getuigen der acht eerste hiervoor aangevoerde daadzaken, dat zij betrekking hebben tot verschillende sommen, die de ged. beweert dat de eischer hein schuldig is; dat bij die sommen met het door hem aan den eischer verschuldigde wil gecompenseerd hebben ; dat hij die compensatie evenwel niet door niiddel eener reconventionnele vordering, maar door eenvoudige wederkeerige imputatie der beweerdelijk wederzijds verschuldigde somttien ter concurrentie van de kleinste derzelve wil doen gelden; dat, ■wel is waar, tot het instellen eener reconventionnele vordering niet noodig ïs , dat het woord reconventie gebruikt worde , maar dat het doel, om zulke vordering te doen, ook uit den vorm en wijze kan afgeleid worden , waarop de ged. (Gepleit voor den eischer Mr. Th. Micheels Jb. , en voor den gedaagde Mr. E. van Oppen.) ACCOORD. (Ingezonden.) Mijnheer de Redacteur! Nadat in n°. 2296 van het Weekblad van hit Regt een hartstog*lijk, doch niettemin belangrijk betoog van den heer S. Mlnalda, bestrijding van het arrest van den Hoogen Kaaddd. 21 Sept. 1860 ( Weefci;. n°. 2281), kort, maar, naar het ons voorkomt, tevens zeer juist '8 Wederlegd , zou het welligt overbodig kunnen worden geacht om '°gniaals terug te komen op de vraag; <Is de gefailleerde bevoegd 1,1 • nadat een door lieui aangeboden accoord is verworpen , een tweede °ord aan te bieden ?» Intusschen is het uiet bovengenoemde schrijver, -is echyngronden wjj wenschen te wederleggen, hoe scherpzinnig ook uitgedacht; maar wij willen alleen opkomen tegen eene redenering van de radactie van het Ma/azijn >mn Hanielsregt, die thans ook op bl. 217 van ha en tegeuwoordigen jaargang hare zienswijze betrekkelijk deze vraag heeft doen kennen. De Redaciie deelt het gevoelen, door den heer Mbnalda ontwikkeld, maar verklaart /.elve alle de gronden, tot bestrijding van het gemelde arrest door dien schrijver aangevoerd, niet te durven overnemen. Zij hecht daarentegen bijzondere waarde aan aan argument, dat wij meenen dat nog niet is ter sprake gebragt en daarom eene korte overweging verdient. Zij vestigt de aandacht op de omstandigheid, dat, indien de wettelijke bevoegdheid bestaat om een tweede acco ird voir te stellen, indien met de verwerping van het eerste accoord de accoord-phase van het faillieten-proces niet noodwendig gesloten is, de gefailleerde eveneens bevoegd zal zijn een derde, vierde enz. aan zijne schnldeischers voor te stellen. Maar nu herinnert de Redactie tevens aan de bepalingen van artt 836 en 837 W. K.. volgens welke da creditenr ongehouden is terstond bij de aanbieding van tiet accoord daarover te raadplegen en te stemmen. En nu zou hieruit moeten volgen, dat de crediteur, steeds van zijn regt gebruik makende oin de raadpleging over het accoord tot eene volgende vergadering te verdagen , de gefailleerde , steeds zijue bevoegdheid , hem door den Hoogen Raad verleend, te baat nemende om een nieuw ontwerp-accoord aan te bieden , noch de regter-commissaris noch de curator bij magte zoude zijn immer den termijn tot het voorstellen van accoord te doen eindigen, en op deze wijze de regter-commissaris buiteu de mogelijkheid zou wordan gesteld , door verslag aan de Regtbank, aan de bevoegdheid tot het aanbieden van , en beraadslagen over accoorden eene grens te stellen. ■ Dit noodwendige gevolg van de bevoegdheid om meer dan één accoord aan ta bieden zou zijn ongerijmd en, ofschoon de wet wel uitdrukkelijk eene bevoegdheid kan bevelen, welke eene ongerijmdheid ten gevolge heeft, moet echter, waar zoodanige bevoegdheid niet uitdrukkelijk is verleend, de overweging, dat dit tweede accoord tot ongerijmde gevolgen leidt, de conclusie opleveren, dat de niet-uitgesprokene bevoegdheid door den wetgever ook met bedoeld is.. De bedenking en da redenering van de Redactie van het Magazijn van Handelsregt komen ons niet vau meer gewigt voor dan hetgeen, ter bestrijding van het arrest van den Hoogen Raad, vroeger in het Weekblad reeds is beweerd. Vooreerst zou daartegen kunnen worden aangevoerl, J^t het regt van de schuldeischers om te verlangen het accoord nader in beraad te nemen , alleen betrekking heeft op het eerste ontwerp-accoord, iiuuioif. «iiMii VSIS.UOUIU is aan ue eerste vergaueriug üer schuldeischers (waarop doelt het eerste lid vau art. 826, d. i. namelijk indien de werkzaamheden betrekkelijk de verificatie reeds iu de eerste vergidering zijn afgeloopeu) en aan de tweede verga lering, wanneer die noodig is tot verdere verificatie der schuldvorderingen , of wanneer eerst in dezo het accoord. dat niet ten behoorlijken tijde ter griffie was nedergelegd of op de eerste vergadering was ingeleverd, wordt aangeboden. Wij gelooven, dat de woorden van art. 837 W. K. geene andere opvatting dulden , dan dat het niet den schuldeischor zal vrijstaan om op iedere vergadering te wikten en te wegen en daardoor het tot stand komen van oen accoord te verijdelen; maar dat de wetgever hem dit regt bij uitsluiting heeft willen verleanen op de twee eerste vergaderingen, gel'jk hij dit expresse heert uitgedrukt, omdat hij, eerst nadat de verificatie is geëindigd, in de gelegenheid is gesteld den waren stand des boedels te leeren kennen en naar aanleiding daarvan zijne overtuiging te vestigen, in welk accoord hij zal kunnen instemmen met het oog op zijn belang, en in hoeverre zoodanig accoord, als hij zich voorstelt, het vooruitzigt aanbiedt om door zijne mede-sehuldeischers te worden aangenomen. Indien ieder crediteur eenmaal voor zich eene bepaalde overtuiging heeft verkregen , en het met zich zeiven eens is omtrent da vraag, welk accoord hij zal aannemen, dan is het voorzeker niet te vreezen, dat hij zich op iedere volgende verga leriug, waarin een nieuw accoord wordt voorgesteld , wederom zou moeten beraden en daardoor de beslissing in het oneindige vertragen. Er bestaat dus, uaar het ons toeschijnt, eene gegronde reden, waarom de wetgever de bevoegdheid der schuldeischers om op eena derda ot' volgende bijeenkomst uitstel te vorderen, niet heeft toegelaten. Immers, art. 837 , 3"., W. IC. spreekt duidelijk van de volgende, en niet vau eene volgende vergadering. Volgens ouzo meening kan er dus geen twijfel bestaan. Er kan geen sprake zijn van gebruik maken vau een regt, dat niet is toegestaan, dat de wetgever heeft uitgesloten. Doch aangenomen eens, dat wij hierin dwalen en dat analogice het regt om uitstel van raadpleging over het accoord te vorderei op iedere volgende vergadering aan den crediteur moet worden toegekend; volgt hieruit dan nog, wat de Redactie van het Magazijn vreest, dat de regter-commissaris buiten de mogelijkheid wordt gesteld om verslag te leveren aan de Regtbank en daardoor aan het accoord-proces een einde te maken? Geenszins. Het gevolg zal alleen dit zijn , dat de regter-commissaris eene week ot eenige weken later zijn verslag zal kunnen uitbrengen; want eenmaal zal er toch wel een einde moeten komen aan de besluiteloosheid van den talmenden crediteur. De wetgever schijnt dit geval dan ook zeer wel te hebben voorzien ; want terwijl hij iu de vierde afdeeling van deu titel over het faillissement er uo' al aan hechtte om, ten einde de beslissing over het accoord zooveel mogelijk te bespoedigen, fatale termijnen te bepalen, heeft hij den re-'tercommissaris geheel vrijgelaten in de aanwijzing Van den dag om rapport uit te brengen. Men zou zelfs uit die volkomeue vrijheid , den regter-commissaris verleend, een argument kunnen afleiden voor de meeniug, dat de wetgever, ingeval van verwerping vau het eerst voorgestelde accoord, aan de mogelijkheid van aanbieding van een nieuw accoord wel degelijk heeft gedacht. Hoe in dat stelsel der Redactie zelve het uitstel dus zou kunnen worden een afstel, verklaren wij niet in te zien. Maar, zal men tegenwerpen , van den aarzelenden crediteur zal het dan toch afhangen, of da beslissing over ieder nieuw accoord telkens worde verschoven ? Aangenomen al, dat het belang van den crediteur zoodanige vertraging medebraugt, waartegen het zich veeleer verzet, dan nog komt die vrees ons denkbeeldig voor. Immers, aan zoodanige zucht om de beslissing over het accoord slepende te houden, kunnen door den gefailleerde perken worden gesteld, en inderdaad hangt het alleen van dezen en niet van den laugzamen crediteur af, of een nieuw voorgesteld accoord zoodanige voortdurende vertraging zal ten gevolge hebben. Indien men uit art. 837 , 3°., analogice redeneren wil, dau moet men consequent zijn in die redenering en den crediteur het regt om uitstel te vorderen alleen dau toekenueu, wanneer op dezelfde vergadering, waarin hij dit verlangt, het accoord mogt worden aangeboden. Maar nu zal het toch wel zeker den gefailleerde vrijstaan om vóór de vergadering het accoord ter griffie neder te leggen en tor kennisse der schuldeischers te brengen, en dus zal er geen reden zijn om aan het verlangen van eenig crediteur te voldoen. De regi ercommissaris zal verantwoord zijn, wanneer hij den crediteur zijn verzoek weigert. En waar blijft nu de ongerijmdheid, die het noodwendig gevolg zou zijn van het regt van deu gefailleerde, om, wanneer het vorige is verworpen, een nieuw accoord aan te bieden, tot zoo lang namelijk de regter-commissaris zijn verslag niet zal hebben uitgebragt, waartoe hij niet zal overgaan, vóór hij de overtuiging heeft erlangd , dat er geen vuoruitzigt bestaat, dat de gefailleerde en zijna schuldeischers in eeue voor beiden we'nschelijke schikking zullon kuunen treden ? Wij ontkendan het noodwendig gevolg en daarmede tevens de ongerijmdheid. Maar wij willen toch tot da tegenstanders van het gevoelen van den Hoogen Raad, waaronder er zijn, gslijk da Redactie van het Ma/azijn, die zich voorstellen, dat dit regtscollegie o ntrent een zoo belangrijk beginsel spoedig eene andere meetiing zal voorstaan, deze vraag hebben gerigt: is het niet veel ongerijmder, aan te nemen, dat de wetgever aan schnldeischers, die in eenig accoord wel hebben willen, maar niet hebben knnnen treden, het regt van verzet heeft toegekend, hetwelk, in afwijking mat hetgeen b\j vreemde wetgevingen regel is , die eena résolution du concordat hebben aangenomen, de vernietiging van het accoord onherroepelijk ten gevolge heeft, en dikwijls eene zeer omslagtige vereffening na zich sleept, in het nadeel zoowel van den gefailleerde als van zijne schnldeischers, hij het ééuige afdoende middel , hetwelk dit gemis vergoedt en bestaat in de aanbieding van eene voordeeliger schikking, waaromtrent til CU do beslissing veeleer zal willen bespoedigen dau vertragen, zou hebben willen afsnijden? Die ongerijmdheid ware te grooter, omdat het toch wel te verwachten is, dat uit ieder ,en zeker wel uit ieder nieuw accoord, voor gefailleerden en schuldeischers, in den regel, meer voordeel zal voortvloeijeu dan uit eene alleen voor de curator» vruchtdragende insolvent-verklaring. Het beginsel van accoord reeds houdt vaeleer uitbreiding dan beperking in, en alleen dan kunnen grenzen worden aangenomen, wanneer de wetgever die uitdrukkelijk heeft gesteld. G. PATENT. (Ingezonden.) Volgens een onzer grootste taalkundigen beteekent het woord patent (literae patentes, lettres patent) een open brief, overheids-bevel, hetwelk ieder aangaat, vrijheidsbrief, waarbij iemand zekere voordeeion ol voorregten toegestaan worden, als voor de vervaardiging van werittuigen en bereiding van waren; jaarbrief, ter uitoefening van eenig maatschappelijk bedrijf, b. v. patent als hoedenmaker enz., patentwaren, die Engelsche waren, waarvoor zich de uitvinder een patent heeft laten geven, dat zij, gedurende eene zekere reeks van jaren , door niemand anders mogen nagemaakt en verkocht worden. Op grond dezer taalkundige definitie , en op grond vau art 172 der thans in werking zijnde Staatsregeling, beweer ik dat de notarissen in Nederland, sedert da invoering der organieke wet op het notaris-ambt van 12 Julij 1842 (Stbl. n°. 20;, ten onregte aan den fiscus een regt van patent hebben betaald , en dat zij derhalve met ... 1.04JBUU uoor neu. te dier zake, in de schatkist is gestort. Ik beweer namelijk , dat de notarissen die door da hooge staatsinagt ad vitam worden aangesteld, uit den aard hunner ambtsbetrekking, die geassimileerd is aan de reeterliike mam door deze hunne aanstelling , voor hun geheele leven reeds in het bazit zijn van zoodamgen open brief, overheids-bevel hetwelk ieder aangaat, vrijheidsbrief, waarbij huu het voorregt is toegestaan om acten te verlijden , welke eene preaumtio juria et de jure met zich brengen, en gelijk worden gesteld mee vonnissen, iu het hooeste ressort gewezen. 6 Art. 172 van onze thans in werking zijnde Grondwet zegt: .Geene privilegiën kunnen in het stuk van belasting worden verleend » (Dit artikel vindt ineu ook letterlijk terug in de grondwetten van 1806 en 1815.) Opmerkelijk is het, dat men , bij de lofwaardige zucht om zuiver Nederduusch te schrijven, in al deze staatsregelingen het woord privilegie heeft gebruikt. Dit woord beteekent, volgens bovengenoemJen taalkundige, een voorregt, vrijdom, vorstelijke vrijheidsbrief. J Deze grondwettelijke bepaling brengt mede, dat de uotarissen die in de organieke wet hunner ambtsbetrekking op ééne lijn zijn gesteld met de leden der regterlijke magt, en die geenerlei bezoldiging genieten, hetzij uit gemeentelijke, provinciale of rijks-fondsen mot geen patentregt kunnen worden belast. ' Ik beweer dus, dat de balasting-wetteu vau 21 Mei 1819, en voor zooveel betreft het onderwerpen der notarissen aau ean 'regt van patent, in strijd zijn met boveugeuoemd art. 172 der Grondwet Indien de gewone wetgever de bevoegdheid bezit oin do notarissen met een patentregt te belasten, dan moeten ook de loden vau de regterlijke magt, welke allen bezoldigd worden , van zoodanigen kostbaren jaarbrief of overheids-bevel worden voorzien door de administratieve staatsmagt. Eeue staatsmagt, welke toch wel niet kan worden gelijkgesteld met do regterlijke magt en met de notarissen, dewelke, als met do voluntaire jurisdictie belast, aau deze meest onafhankelijke staatsmagt zijn geassimileerd. Dit verzoekschrift luidt als volgt: Aan Zijne Majesteit den Koning der Nederlanden enz. geeft met verschul ligden eerbied te kennen de broederschap der notarisseu iu Nederland, als erkend zedelijk ligchaam, eu bestaande uit vijf zevende van al da notarissen: dat het, naar het inzien van gezegde broederschap, noodzakelijk is, dat in de toepassing op hun ambt van de wetten op de patenten eenige verandering en verbetering worde gebragt. De wetten van 21 Mei 1819 en 16 Junij 1832 , Sire! zijn nog altijd die , welke dit deel der belastingen regelen. Het bekende bezwaar tegen het patentregt, in het algemeen, als belasting , is overbekend, dat het namelijk is eene belasting op de nijverheid, waarvan ten onregte de ambtenaren, da advokateu, do laudlieden enz. worden vrijgesteld, terwijl anderen er door getroffen worden , die evenzeer, door bekwaamheid van hoofd en hanl van hunne nijverheid een deel in de schatkist moeten storten. Als ieder één of meer percenten van zijn bruto inkomen over het afgeloopen jaar iu de schatkist moest brengen, ware het billijk; maar uu ii de patentwet in strijd met de Grondwet, die alle privilegiën en belastingen verbiedt (art. 196). De broederschap mag daarom hare hoop uitspreken, dat weldra ook dit middel ter vinding van de noodige gelden, die de staathuishouding vereischt, zal kunnen worden opgeheven. Volgens die wetten zijn de notarissen gebragt onder tabel n°. 14, tarief B, die der kooplieden, reeders, makelaars, artsen, bakkers, tappers enz.; terwijl hunne betrekking veel moer overeenkomt met die van beheerders (tabel n°. 11, tarief A), wier belasting-quotum in verhouding staat met hunne verdiensten in het voorgaande jaar. Ten gevolge van die overeenkomst worden dan ook doorgaans de verdiensten van den notaris berekend door de zetters, en wordt alzoo tabel 11 van tarief A reeds op hen toegepast. Die berekening is echter zeer verschillend en uiteenloopeud. Immers de broederschap meent verzekerd te zijn, dat zulks op de volgende wijze toegaat: In het algemeen doen de outvangers van de registratie aan de zetters opgave van de acten, die de notarissen passeerden, met vermelding, of het minuten of brevetten zijn, hoeveel de notarissen aan roerend, hoeveel zij aan onroerend goed transporteerden , hoe groot het montant is van iederen boedel, in welken xg scheidingen passeerden, enz. Deze mededeelingen worden bestreden , omdat op die up Ü.1CIIIO piaatHBIl Ulfc UUUUUUlfc ft.e*u ^IJU wm tv. "vtvu, "IWUÖ .*«».. tensohap behandeld werd, terwijl de notaris zelf, indien hij die mededeeling deed aan anderen , dan personen, die Mj de acte onmiddellijk belang hebben, strafbaar zou zijn (zie formulier van eed der notarissen, artt. 18 en 42 van de wet van 9 Julij 1842, n°. 20). Op grond van die mededeeliiigen gaan nu de zetters over tot het maken van eene berekening van verdiensten. In Noordbrabant worden de acten vermeerderd en verminderd op eene wijze , volstrekt niet met het tarief voor het salaris der notarissen overeenkomende. Vier brevetten worden voor eene minuut gerekend, eene veiling van onroerend goed voor twee en een half nommer , en elke f 1000 van den koopprijs voor één nommer. B\j verkoopingen van roerend goed wordt iedere duizend gulden van het provenu voor vijf acten gerekend, zoo ook met scheidingen ; de acte wordt tegen twee en een half gerekend, en iedere J 1000 van het montant van eene halve acte.
7,980
MMLIND01:001091019:mpeg21_2
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,882
Het Oosten; wekelijksch orgaan der Weesinrichting te Neerbosch, 1882, no. 594, 17-05-1882
null
Dutch
Spoken
2,441
5,440
f 10; wed. O. fl voor het lezen van „Het Oosten." — Leur, J. Z. f 4 voor de kapel en f 2,50 voor de weezen VOOR DB MELAATSCHEN TE JERUZALEM. Gouda, van V. B. 25 Ct. VOOR DEN EVANGELIST-WEDUWNAAR MET ACHT KINDEREN. Van de fam. N. N. te H. f2. VOOR HET DOORGANGSHUIS TB HOBNDERLOO. Van de fam. N. N. te H. fl,50. VOOR DE EVANGELISATIE IN MACEDONIË. Van de fam. N. N. te H. f 2. VOOR HET SYRISCH WEESHUIS. Van de fam. N. N. te H. f 1,50. VOOR DE ZENDING TE RAMALLAH. Van de fam. N. N. te H. f 2. VOOR DE ZENDING IN AERIKA. Van de fam. N. N. te H. f 5. VOOR DB ZENDINGSBUS. Van de fam. N. N. te H. f 5. VOOR DEN STEEN OP HET GRAB VAN WIJLEN STEVEN VAN DEN BERG. Ede, van ds. A. v. S. f3. ADVERTENTIES * . * TTfidan ontslieD in de houe des beteren levens, onze geliefde moeder, mejuffrouw A. J. YAN OLST, Weduwe J. P. N. VAN OLST, in den ouderdom van bijna 67 jaren. L. G. YAN OLST. J. O. YAN OLST. H. YAN OLST. W. YAN OLST. "Winssen, 2 Mei 1882. * #* Heden overleed «acht en kalm, tot diepe droefheid van kinderen, behuwd- en kleinkinderen, de heer I.*VAN DER MADE Da. „ in den ouderdom van ongeveer 79 jaren. Namens de familie: D. A. VAN DER MADE. Klunoert, 11 Mei 1882. Eenige en algemeene kennisgeving. * ^ * Heden morgen ten 7 ure overleed, in den leeftijd van 12 jaar en 7 maanden, onze geliefde dochter HINKE PIETERS TIERSMA. Diep bedroefd staren wij de jeugdige overledene na. Hopende dat zij de eeuwige ruste is ingegaan, wenschen wij in Gods wijzen raad te berusten. PIETER PIERS TIERSMA. SJOUKJE MEIJES FRANKENA. Scharnegoutum: , 12 Mei 1882. Algemeene kennisgeving aan vrienden en bekenden. Asyl „Jezus' Hulp" te Jeruzalem. Met hartelijken dank ontvangen door den heer L. J. LUIJKS, Hofdijk te Rotterdam: Gouda, van mevr, v. d. K, geb. B./l.—Van Heden mochten onze geliefde Ouders A. VAN DE VISSE en P. REMIJN HUNNE Dertigjarige Echtvereeniging DANKBAAR HERDENKEN. De Heer zegene hen verder de overige dagen huns levens. Hunne dankbare kinderen. Goes, 13 Mei '82. 17 Mei herdenken onze waarde Oom en Tante S. POSTMUS en K. DE VRIES hunne Vijf-en-Twiotigjarige Echtvereeniging Groningen. J. POSTMUS. Leiden. S. POSTMUS. * «. * De ondergeteekenden betuigen hun harte lijken dank aan allen , die belangstelling hebben betoond tijdens de ziekte en het overlijden van ons geliefd zoontje PIETER. Aarlanderveen , JOHs. DE JONG. 11 Mei 1882, M. DE JONG—Roest. de familie N. N. te H. Tegen billijke vergoeding wordt voor een JONGMENSCH, oud 24 jaar, van beperkte geestvermogens en van goeden huize, in de omstreken van Den Haag, Leiden, Haarlem of Utrecht gelegenheid ter INWONING gezocht in een protestansch Chr. fatsoenlijk gezin, liefst zonder kinderen , waarvan het hoofd des gezins lust, tijd en geschiktheid heeft om hem gezellig bezig te houden. Franco brieven , letter B., worden verwacht aan het Advertentieburau van B. H. BLANKENBERG Jr., Vijzelstraat 105 te Amsterdam. Een fatsoenlijk Burgermeisje, 18 jaar oud, zoekt plaatsing in een Christelijk gezin , tot assistentie in de huishouding of tot hulp bij kinderen. Adres met franco brieven onder letter R., bij den boekhandelaar G. AMSING, te Leeuwarden. llffilflli»8" In een Christelijk gezin zoekt men een DIENST voor een burgermeisje als tweede meid. Zij kan naaien, stoppen, strijken, enz., zoomede goede informatiën verstrekken. Adres onder letter K. aan het postkantoor te Waardenburg. Boli.wam.o Schoenmakersbnechts, P. G., vrij van sterken drank en van positief Chr. beginselen, kunnen terstond VAST WERK bekomen bij C. H. VAN DOORN, te Amerongen. sar PF* CADEAU! 'Wt DE PROTESTANT, Christelijke Scheurkalender voor 1883. Redactie : Ds. D. RIJNDERS en F. W. WAGNER. Deze practische Gids en Raadgever voor eiken dag des jaars, waarvan de Uitgave voor 1882 zoo'n algemeenen bijval bij onze Christenen verwierf, kan een ieder Cadeau ontvangen, door spoedig in te teekenen op den geheelen Jaargang van het Maandwerk: DE PROTESTANTSCHE BIBLIOTHEEK, dat een bagatel van slechts 10 Cents per week kost, en waarover in driemaaodehjksche termijnen van ƒ1,30 beschikt zal worden. De inhoud van het eerste deeltje, dat D. V. in Mei a.s. verzonden wordt, is: De I roieet van Siena, een verhaal uit de dagen der Kerkhervorming, en De Bank bij den Molen, eene Dorpsvertelling. — Het tweede deeltje is getiteld: De eer eens Vaders, eene Braziliaansche geschiede¬ nis: en die van het derde deeltie is: Hoe IK vreae VOllU , oiaaen uu mijn levensuur. 3 _ - - - T» i t i.i. A De inteekening is bij alle solieüe uoeunanaeiaren opeugesiem. SXQABII. FABRIEKSMERK: „EENDRACHT." Gebr8. JAKOBS, Sigarenfabrikanten te MEPPEL, bevelen zich aan tot levering van door^ hen gefabriceerde Sigaren, tegen den prijs van één tot tien Gulden het kistje van 100 stuks, waarvan wij inzonderheid onderstaande merken kunnen aanbevelen : H. Upmann. ... f 1,25. Willem III.... ■ 1,60. Chica - 1,80. Vigero 1,80. L. Varsoviana ... - 2,00. Regalia Prev. ... - 2,25. Young America . . ■ 2,80. La flor de Morales . - 3,50. Na ontvangst van het bedrag per Postwissel voor 3, 4 of 5 kistjes, zenden wij ze franco naar alle plaatsen waar de Postpakketdienst in werking is. Men gelieve op den Postwissel te vermelden welke merken men verlangt. Hij, die bij ontvangst der Sigaren er niet over tevreden is, kan ze per Post terug zenden, waarna wij het bedrag direct zullen remiteeren. eeren Red, Peluw en Kussens, 2 per- \ ƒ soons ƒ 24,— ;/3 7,—; / 48,— ;/59,—; ƒ69,—; ƒ 85,— en dito met Plantaardige Wol 1 persoon ƒ12, ; 2 persoons ƒ14,— en hooger; Wiegstel ƒ 5,25. Gewatteerde DEKENS ƒ4.— en hooger; wollen DEKENS a ƒ3,50 en hooger. Prijs-Couranten van Dekens en Matrassen op aanvraag verkrijgbaar. AGENTEN gevraagd door R. D. A. v. d. WOUDE, te Zwartsluis. Bij den Uitgever dezes verkrijgbaar: EER1HISTRAETATEN. Prijs gesorteerd per 100 stuks 60 Ct.; per 1000 stuks ƒ 5. Bordeaux-W ij nen. W. P. J. van 't UNDENH0UT, wijnhandelaar, Amsterdam. Levert door geheel Nederland, franco eerste veer met inbegrip van accijns, mand en flesschen voorf30 1 anker ZUIVERE ROODE WIJN, door haar kracht en zachtheid van smaak bijzonder aanbevolen voor zieken en herstellenden. Het bedrag per postwissel over te maken, en ter voorkoming van abuizen duidelijk adres. Uitgaven van KöVEKER, & ZOON te Amsterdam. EEN NIEUW WERKJE VAN M00DY: BI EUB KOMT! dook D. L. MOODY. Prijs ƒ0,20; 25 Ex. ƒ4,50; 50 Ex. ƒ7,50; 100 Ex. f 12,50. WIE MOETlËRANDEREN? door NICOLAAS BEETS. (TJit do Sticlitolijli.o Uren). Prijs ƒ0,10; ter verspreiding 25 Ex. ƒ2,—. Bij J. W. LEEFLANG te Utrecht komt van de pers : fIjf jaren ili Diacones of een file yeldoem in den bof fles Heeren geïweetL Ten voordeele der Utrechtsche Diaconessen-Inrichting. f 0,35. Vroeger verscheen : HESBA STRETTON, Thuis best . . . ƒ0,50. Nijmegen, — Snelpersdrukkerij der Weesinrichting. door haar kracht en zachtheid van smaak bijzon- BIJVOEGSEL BEHOOEENDE BIJ „HET OOSTEN" van Woensdag 17 Mei 1002. Aan onze vrienden ! „De tijd voor lezen is voorbij," hoor ik velen zeggen, wanneer zij dit bijblad van „Het Oosten," bevattende al de uitgaven van de Weesinrichting, even inzien. Toch durven wij u allen zeer dringend en vriendelijk verzoeken dit bijvoegsel niet ongelezen ter zijde te leggen. Wellicht is er onder de vele uitgaven nog een of ander boek of boekje, dat gij wenscht te bezitten. Daarbij zijn de voordeelen die de verschillende uitgaven afwerpen, geheel ten bate van de kas der Weesinrichting. Hoeveel oogenblikken gaan er ook in de zomermaanden verloren, waarin het lezen van een goed boek, vooral een boeiend verhaal, eene zeer aaiigename en nuttige uitspanning zou geweest zijn. Wie nu iets onder deze advertentiën vindt, dat hij gaarne wenscht te bezitten, hij bestelle het bij zijn boekhandelaar. Ook kan de aanvraag rechtstreeks geschieden aan de drukkerij der Weesinrichting te Nijmegen, per adres den heer P. J. MILBORN, dan wordt het bestelde boek onmiddelijk franco toegezonden. Wellicht zijn er onder onze vrienden ook, die de kinderen op hunne Zondagsscholen met het aanstaande Pinksterfeest een of ander klein boekje als geschenk willen geven. Op de Weezendrukkerij zijn tal van kleine boekjes verschenen, die voor dit doel zeer geschikt zijn. Wie in onzen tijd medewerkt tot verspreiding van goede lectuur onder het volk, doet zeker een goedwerk. Daarom nog eens, helpe elk van onze vrienden ons een handje in dit werk; laat ons vooral in deze dagen doen wat onze hand vindt om te doen, waar de satan rondgaat als een brieschende leeuw, zoekende wie hij zou mogen verslinden. HASSIO EN HADABRANT. EENE VERTELLING UIT SAKSEN TIJDENS DE INVOERING VAN HET CHRISTENDOM DOOR KAREL DEN GROOTEN. Uit het Duitsch door J. i. GOES. Prijs ingenaaid ƒ1.00, gebonden ƒ1.25. Micheline of het Weeskind uit de Zee. Uit het Fransch van Mevrouw O. BERSIER. Prijs ingonaaici fl,40, gobondoii x* l,ÖO. TWEE ZWERVELINGEN of JOOD H3HNT CHRISTEN. door E. G-ERDES. Prijs ingenaaid ƒ1.20, gebonden ƒ 1,50. JOHANN CHRISTOPH BLUMHARDT. IN ZIJN LEVEN EN WERKEN GESCHETST DOOR Fbiedbich Zükdel, Predikant te Winterthur. Naar den 2en druk uit het Hoogduitsch vertaald door C. S. ADAMA VAN SCHELTEMA. Prijs: ingenaaid f 2,50; gebonden ƒ3,00. E L Ï/TR A. OF DB MAOHT VAN HEIT EVAISTGKELIE, Door Mxs. HUNT MORGAN. — Yertaald door INA. Met een plaatje. Prijs: ingenaaid ƒ1,60; gebonden ƒ1,90. Mijntje van den „Essclieboom." Door J. TAN 'T L1NDENH0UT. Prijs ingenaaid ƒ1,30; gebonden ƒ1,60. Christelijke Philanthropie in Nederland. REISHERINNERINGEN van JE52e» HE! 'E3 C2L MZB& üsSa» Met 12 Platen. Prijs ingenaaid ƒ2.75, geb. ƒ3.50. césae DE HAEP3Ê %10NS, 164 Christelijke Liederen met Hollandsclien en Franschen tekst. door C. S. ADAMA VAN SCHELTEMA. Prijs ingenaaid ƒ2,50; gebonden ƒ3,00. J. VAN T LINDENHOUT. Bladzijden uit mijn Leven. Ingen. ƒ1,25; geb. ƒ1,60. BOER HUI BE UT. MET EEN PLAATJE. Ingenaaid ƒ1.—; gebonden ƒ1,30. 1 Was maar eën Boerenlnrnmel. Derde Druk. — Met een Plaatje. Ingen. ƒ1; geb. ƒ1,60. JAKQB cn KOOSJE, Eeiifi Wadzijde uit den strijd der Geref.Min Nederland. MET EEN PLAATJE. Ingen. ƒ1.20; geb. ƒ1,50. MOOI AMEKE EN ANDERE YEKHALEN. Ingen. ƒ1; geb. ƒ1,25. UIT DE Portefeuille van een Selder. door A. VAN PELT. Met Portret en drie Plaatjes. Prijs: ingen. ƒ0,90; gebonden ƒ1,20. Dg PMocIterliïn SclioolMster. UIT HET HOOGDUITSCH door J", J-. GOES. Met 2 Platen. Prijs ingen. ƒ1; gebonden in linnen ƒ1,25, BLOEMLEZING üit Je psÈifa Tan wijlen A. MEMBERG. Tweede druk. — Prijs fl,50. Dit werkje is uitgegeven ten voordeele der nagelatene weduwe en hare 5 kinderen. — Thans is de weduwe overleden. Wie helpt ons den voorraad opruimen ten bate der Yijf jeugdige weezen? LEVEN en WERKEN VAN CHARLES G. FINNEY. vrij bewerkt door A. H. F. Prijs ingenaaid ƒ1,60; gebonden ƒ1,90. Ee BijMscl GescMedeais MET LEERINEN OVER GELOOF EK LEVEN. Eene handleiding voor huiselijke godsdienstoefening, eigen oefening en catechisatiën. Door JOH. KRULL, Pred. te Spannum en Edens. Eerste Stuk. — Het Oude Verbond. Prijs ingenaaid ƒ1; gebonden ƒ1,30. HORATIUS BONAK. HET VOORHANGSEL BESCHEID. Naar het Engelsch van ELISABETH FREIJSTADT. Prijs ingen. ƒ0,80; gebonden ƒ 1,10. FamHie-Soaivemr. Door J. VAN 'T LINDENHOUT. Inhoudende 12 plaatjes en voor iederen dag des jaars een bijbeltekst met toepasselijk versje, benevens een witte bladzijde met roode lijnen tot aanteekening van gedenk- en feestdagen. Prijs ingebonden ƒ1.30, verguld op sncê ƒ 2.—. Album der Weesinrichting. Twaalf nette plaatjes, voorstellende de gebouwen te Neerbosch. In étui ƒ1.50. B. GBRDE8. JAU VAU DALEN oï 3©23 SBG5.SÏT DES EENE WEEZENGESCHIEDENIS door E. GERDES. Met 2 Plaatjes. — Prijs gebonden ƒ1,25. JAN MALABAN. Gebonden f 0,80. Wilei ii Kloosterling. Met 2 Plaatjes. — Ingenaaid ƒ 0,75. Mm vaFSef Ireiapn ÓF MENSCHEJiPLICHT JEGENS DE DIEREN. Groot 4° Prentenboek in keurig gelith. omslag met 6 fijne Platen en 4 bladz. tekst bij elke Plaat. Prijs 90 Ot. De ontmoeting op den Weg OF VERRASSING IN DE BINNENKAMER. Met een Plaatje — Prijs ƒ 0,20. Reint, OF HOE HET EVANGELIE MENSCHEN MAAKT. Prijs ƒ0,20. DE ERFENIS. Met een Plaatje. — Prijs ƒ0.10. J. H. VAN LINSCH0TEN. DE HELDEN DER PÏEEHEEÊH. Een feit uit de Fransclie Godsdienstoorlogen tijdens Richelieu. VAN GOTTFRIED PLAMBERG. Met Platen. Prijs ingen. ƒ1,60; geb. ƒ1,90. Lucy of het gestolen kind. Met een Plaatje. — Prijs ƒ0,25. DE OUDÊRLOOZE. Met een Plaatje. — Prijs ƒ0,25. Dl Spaansche Edelman, Uit het Engelsch door ANNA. Ingen. ƒ1,25. — Gebonden ƒ1,60. EEN WONDERLIJK BOEK. door H. VAN DER MEULEN. Prijs ƒ1,—. CASSY. De kleine Pelgrim met den kleinen last. Uit het Engelsch door CESAR SEGERS. Prijs ƒ0,60, HET VADERLIJK ERFDEEL OF IETS van fle VaderlanMe Geschiedenis der kinderen Israëls. Prijs ingen. ƒ1,50; geb. ƒ1,90. STEVEN VAN Dm BERG. De kleine Boer uit de Betuwe als christen en mede-arbeider in Gods Koninkrijk. door J. VAN 'T LINDENHOUT. Met Portret. Prijs: ingenaaid ƒ0,75; gebonden ƒ1,—. REISLECTUUR. door E. GERDES. 4 Deeltjes. Zakformaat. Elk Deeltje is voorzien van een net gelithografeerd Plaatje en Omslag. Prijs van ieder Deeltje, 't welk op zichzelf compleet is, ƒ 0,30. DOCIBE SÈMÏÏÈL ÜQMT, EEN DER KRIJGSHELDEN VAN GOD, of Van Boer tot Bisschop. Prijs ƒ 0,50. Set OpstaiiigslÉ aan do Lingc. dook JOHANNA. Prijs ingenaaid ƒ 0,50. Bloemenknopjes. dook W. P r ij s ƒ 0,40, IETS VOORDE JEUGD. door J. H. WIERSMA, Predikant der Vlaamsch-ProtestantscJie Gemeente te Maria-Hoorebeke (België). Geheel ten voordeele van de Weezenkapel. Prijs as Cent. Dr. JOHN WILSON. Zendeling, PMlantbronD en Geleerde. Uit het Iloogduitsch door B. v. d. S, Prij» ƒ0,40. Rudolfs Verjaargeschenk. Prijs ƒ0,25. EVANGELIEWOORDEN VOOR ALLERLEI TOESTMDEJI» EET LEVE». door CHRISTOPH BLUMHARDT. Naar het Hoogdujltsch door M. SIX. Prijs as Oont. Jesaja en zijne kinderen. Door Ch. II. H. WKIGHT. Prijs ƒ 0,20. DE STRIJD DER ZIEL. Door H. W. SOLTAU. Prijs ƒ0,15. Db liefde van JeznslfÏB öuüliBle reflflim. Door P. DE MOL MONCOURT. Prijs ƒ0,10. Zij vonden het Kindeke. Prijs ƒ0,125, Ueertosch' Zangen. D e r d e en Vierde Jaargang elk afzonderlijk ingen. ƒ0,85; gebonden ƒ1,50. DE LOFÏTEM. ZANGBUNDELTJE VOOR voor Christelijke Scholen, Huisgezinnen, Zondagsscholen, enz. Vierde druk. — Prijs f 0,25. Kin&erharptonen. ZANGBUNDELTJE ▼OOK Christelijke Scholen, Zondagsscholen en Huisgezinnen. Prijs ƒ0,25. HET HARPJE. VIERSTEMMIG ZANGBUNDELTJE. Tweede druk. — Prijs ƒ0,25. ELIZE GERDES. De lotgevallen eener Ooievaarsfamilie ƒ0,075. Lina en Sara. ƒ0,075. MaX en Rotoert. ƒ0,10. riud-olf en Emma. ƒ 0,10. Een limd des liclits. ƒ0,12®. Een Huurkoetsier. f 0,12*. De kleine Knnstemaker. ƒ0,125. Moedereend en haar jongen. ƒ0,075. DE%1E. EEN WOORD AAN DEN ZEEMAN. Prijs 10 Ct.; 50 Ex. ƒ3.75; 100 Ex. ƒ 6. Bij voortduring kan men inteekenen op: TE HUIS. Geilst»! TIscMtl Foor lut M. Prijs per Jaargang f1,75. OUD EK NIEUW. Geïllustreerd Tijdschrift voor Neêiiands jeugd. Prijs per Jaargang f2.60. De Zendingsbus. MAANDSCHRIFT ter bevordering van de belangen der Zending. Prijs per jaargang van 12 nommers ƒ1. Nijmegen, — Snelpersdrukkerij der Weesinrichting.
26,874
MMUBU02:164194057:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,880
Nederlandsche kunstbode : beeldende kunst, oudheidkunde, kunstnijverheid
H. J. BIEGELAAR D. Th.
Dutch
Spoken
6,868
12,438
„Yol4. 3 April 1880. 2e Jaargang. ONDER LEIDING VAN DR. JAN TEN BRINK. Prijs per 3 maanden f 3-— Franko per post 3-25 Men verbindt zich voor een jaar. Eenmaal per maand ontvangt men een plaat in Ets, Fototypie of Fotogravure. Verschijnt op Saturdag bij W. C. DE GRAAFF te Haarlem. sz- —r-. ~ ~ Prijs der Advertentiên: 1-6 regels f 1-5° Iedere regel meer » 0.25 Grootere letters naar plaatsruimte. INHOUD: Brieven uit Rome, VII, door II. J. BIEGELAAR. De schilderijen van Pieter Joseph VerUagnen te s nertogen- bosch, door J. C. A. Hezemans. — Een merkwaardig schil derstuk, door Nagtglas. — Moderne kunst in Engeland, II, door Leonidas. — Een afscheid van de Kunst, door B. Tideman Jz. BRIEVEN UIT ROME. VII. Rome, 2 Maart 80. Welke wereldburgers „men” in het kosmopolitisch Museum (Rome) ook ontmoet, van de Zoeloes tot den meest beschaafden Europeaan, van den minst ontwik kelde in kunstmaak tot den meest genialen artiste onzer dagen, zij hebben de volgende trekken gemeen, die zonder moeite kunnen worden waargenomen, al is „men” ook geen Lavater. Die wereldburgers, zij blij ken een verstand te hebben, en in het bezit te zijn van geleidingen, die de indrukken, welke het lichaam ontvangt van de stoffelijke voorwerpen naar den geest —- in onze moedertaal met een kernachtig, één lettergrepig woord: ziel beduid — overbrengen. De indrukken, die aan de ziel, door middel dier gelei dingen, zinnen, toevloeien, stellen de gewaarwordingen daar; de indrukken, welke geschikt zijn om, ook bij afwezigheid van waarneembare voorwerpen, op nieuw te worden ondervonden, zijn de zoogenaamde gevoe lens; zoo zijn bijv.: smart en genoegen gewaarwordingen, vreugde en droefheid gevoelens. De zenuwachtige terugslag door gewaarwordingen te weeg gebracht, kor- respondeert met de hersens, die der gevoelens met het hart. Het genoegen en de smart verzeilen de wer kingen der vijf zinnen, dier zoo alleszins bewonderings- waardige dienaren — het zijn immers levende orga nen — ijverende naar vermogen voor het behoud van den wereldburger, geven ze als om strijd aan wat hem nuttig kan wezen en wét zou kunnen schaden. Zoo waarschuwt het zintuig des gevoels de onmidde- lijke aanraking van spijs en drank aan den mond; zoo doet de smaak, het voedselgevoel, de levensmid delen kennen, die de levensgeesten moeten onderhou den; de reuk, de voorlooper van het zintuig des ge voels, brengt de vluchtdeeltjes over, die van spijzen en dranken vervliegen, terwijl het gehoor en het ge zicht, als vooraf aangetreden wachtposten, de trillin gen der stof, den afstand, de vormen, den stand en de kleuren doen onderscheiden. Maar vreugde en droefheid zijn mede de onafscheid bare gezellinnen der gevoelens, minder vluchtig voor- 106 NEDERLANDSCHE KUNSTBODE. bijvliegende, minder bepaald omschreven en meer ge polijst dan de gewaarwordingen: een meer of minder aangename gewaarwording wordt er gevoeld bij het sma ken van een flink toebereid gerecht, terwijl een meer of minder levendig gevoel zich openbaart bij het zien en beschouwen van een doorwrocht kunstwerk en bij het aanschouwen van heerlijke landouwen. Vandaar o. a. de in een vorigen brief aangewezen „definities” van fisieken en van verstandelijken smaak: „het gevoelm staat den smaak van spijzen en dranken te onder scheiden;” en „een schatten der voortbrengselen van Natuur en Kunst.” De gewaarwordingen en de gevoelens oefenen een wederkeengen invloed op elkaar uit; ondervindt iemand smart, dan is hij over ’t algemeen bedroefd, en blijde als hij genoegen, vreugde ervaren mag, en bij wijze eener fisiologische harmonie komt de blijdschap het genoegen verdubbelen, terwijl daartegenover de droef heid de smart kan komen vermeerderen en onder houden. Hoe moeielijk de analyse der gewaarwordingen en der gevoelens ook is, toch valt het op, bij het ont moeten zooveler medeburgers, wier belangen vaak zoo onmeetbaar uiteenloopen, dat de wederkeerige invloed en de innige eenheid dier gewaarwordingen en gevoelens eigenaardig aan geest en aan stof behooren, met een solidariteit zelfs in den strijd, dien zij beide te strijden hebben. Wie twijfelt er aan, of straks gezegde elementen op stoffelijk en geestelijk gebied mogen logisch onderscheiden worden, om ze des te beter te kunnnen bestudeeren, maar daarbij te erkennen en te bewonderen het harmonisch geheel, dat daar tevens getuigt aangaande de eenheid, die beide, geest en stof in den mensch, hadden in het oorspronkelijke scheppingsplan van den Algoede? Het eigenlijk verstands-vermogen van den wereld burger verder aan een analyse onderwerpende, ziet men,” dat de ziel, een licht- en liefdestraal van den Algoede, bestemd is om te kennen en te beminnen. Begrips- en wilskracht in zich vereenigend, neemt de geest waar, gevoelt, vergelijkt, oordeelt, kiest, wil, en door middel dier veelzijdige oefening eener werkzaam heid, die toch steeds één is, laat die geest nooit of nimmer af naar het drievoudig doel van zijn aanzijn te streven: naar het Ware, het Goede en het Schoon. Het geheel der vermogens waarmede ’s menschen geest naar de Waarheid streeft, en kennis in zich tot stand brengt, noemen wij in Neerlands taal „Ver stand,” al onderscheidt de Wijsbegeerte, om met te schrijven wereldwijsheid, ook twee vormen in dat Verstand: het begripsvermogen en het waarnemings vermogen, naar gelang de geest ziet door middel van een zuiver idee of door middel van het waarnemen der zinnen. Iedere handeling, waardoor de geest kent, is een waarneming; beschouwt de geest die waarne- miug, dan ontstaat de oplettendheid, die, werkdadig onderhouden, réflexion door de „Académiciens ge noemd wordt. Beschouwt de geest twee denkbeelden, er de overeenkomst van zoekende, zoo wordt het vergelijken geoefend; verklaart de geest zich over die zelfde denkbeelden, hetzij ze overeenbrengende beves- tigenderwijze, of ze, door ontkenning, van elkaar schei dende, dan is ’t een oordeel; werkt de geest op dergelijke wijze met de vergeleken oordeelvellingen, ze vergelij kende en er een nieuw oordeel uit afleidende, dat dezer wederzijdsche overeenkomst bevestigt of ont kent, dan ontstaat er een redeneering. Redeneert ie mand juist, dan wordt hij gezegd „oordeel” te heb ben, in den zin van een rechte rede, zijnde dan de geest werkende in het onderscheiden tusschen het ware en het niet ware; en zou daarom alleen de mensch niet kunnen gezegd worden, een redelijk schepsel te zijn? Maar daarmede is de straks bedoelde analyse niet ten einde. De geest heeft bovendien het vermo gen de verschillende gewaarwordingen, die hem te samen aankomen, in één gewaarwording saam te ne men, dat vermogen is het „algemeen gevoelen”; van het fisiologisch gebied op des geestes werkingen over gebracht, wordt die benoeming gelijk aan juist oor deel of oordeel en gezond verstand. Toch bestaat er een overgang, die duidelijk bij ervaring wordt geleerd, tusschen gezegd oordeel en gezond ver stand, het eene immers schijnt de vrucht van studie te zijn, het andere meer een natuurlijke gave: een mensch van oordeel redeneert goed, iemand van een gezond verstand plaatst zich bij het juiste. Zoo ge beurt het, dat „men” alom het gezond verstand ziet heerschen in de voortbrengselen van het „genie. , welks voornaamste eigenaardigheden natuurlijkheid en eenvoud zijn. Vandaar dat het gezond verstand en het „genie” als van dezelfde familie zijn en dat, het- geen’de Franschen „esprit” noemen, als tot dier zij- delingsche verwantschap kan gezegd worden te behoo ren. Ook ons woord „geest” is een algemeene be woording, toepasselijk op verschillende wijzen der ziel die begrijpt, maar heeft echter ook een bijzondere'en on derscheiden zin of beteekenis. Het karakteristieke van geest” is toch de betrekkingen van zaken en toe standen verbinden en plaatsen „en relief’, voorts bepaalden vormen geven en niet het minst „gracie aan het voortbrengsel; levende en schitterende vlam komt „geest” nader bij de verbeeldingskracht dan bij het gezond verstand; met andere woorden: het gezond verstand is in de wereld der begrippen de vaste eigen schap, „geest” de beweeglijke eigenschap. De ziel bezit buitendien het vermogen: verleden opmerkingen en begripsbeelden, die met deze saam gingen, te bewaren en zich te herinneren, welbekend onder den naam van geheugen. „Verbeelding” heet nog een ander vermogen, waardoor de wereldburger niet alleen kan bewaren en hernieuwen de verleden opmerkingen, maar ze nog tot een geheel vermag te verwerken en af te ronden, ze te kleuren, al is t dan niet altoos als Rembrandt zijne schilderijen, ze als te herscheppen en op nieuw te scheppen, te voren on gekende betrekkingen te vinden tusschen reeds be kenden denkbeelden en feiten. Die verbeeldingskracht, zou zij niet het „prisma” van het verstand mogen geheeten worden. Door „la réflexion” getemperd en geregeld door het oordeel, stelt de verbeelding, ge paard met een levendig inzicht in zaken en toe standen, het „genie” daar, een zeldzaam en uiterst bevoorrecht vermogen, welks volhardende werkzaam- heid onverwachts het Schoon in de Kunst ontdekt, gelijk het Ware in de Wetenschap. Tot het daar- stellen van het „genie” zijn drie vermogens, in be paalde evenredigheden, noodzakelijk: een groote macht van gezond verstand om juist te zien ; een in zicht, om niet te zeggen „intuitie”, ten einde van verre te zien; verbeeldingskracht om het geziene vrucht baar te maken, te bezielen; het geziene, dat door een sterke wilskracht met werken tot feit zal komen of 107 NEDERLANDSCHE KUNSTBODE. reeds gekomen is. Resumeerende zou ’k zeggen: het | verstand is de ziel, die begrijpt; de gevoeligheid de ziel, die gevoelt; het geheugen de ziel, die zich her innert ; de verbeelding is de ziel, die schildert en kleurt; het oordeel is de ziel, die juist ziet, gelijk ’s menschen wil de ziel is, die uitkiest. Om uit te kiezen moet echter de ziel vrij zijn, maar ongelukkiglijk verheugt zij zich niet altoos in haar vrijheid; wanneer zij n.1. verhinderd wordt door ongeregelde behoeften, door caprices en wat niet al, hetgeen met het woord harts tochten bestempeld wordt; hoe zou zij zich dan in haar vrijheid kunnen verheugen? Wel bestaat de ziel van den wereldburger om te heerschen over haar stoffelijk omhulsel, het lichaam, gelijk dit om te ge hoorzamen, maar door hartstocht van den troon ge stoten, wordt de ziel slaaf en dan worden haar be sluiten en oordeelvellingen blind en gebrekkig, omdat de verbeelding het oordeel in zake van kunstsmaak vervalscht, gelijk zij het geweten doet afdwalen in zaken, de zedelijkheid betreffende. Wat eindelijk de zetel der ziel betreft in den mensch, hoe zou die kun nen worden aangewezen, zonder in materialisme te vallen? Wel kan ’tgebeuren dat de wereldburger, op het oogenblik van het voltrekken eener schuldige han deling, aan zijn hart iets gevoelt, dat weerstreeft, en welk inwendig rillen de hypothese heeft doen ont staan: alsof de zetel van het zedelijk of moreel ge weten het hart zoude zijn en alsof gevolgelijk het begrips- of verstands-geweten in de hersenen zou zete len; maar dit is eene onaannemelijke hypothese, want hij, de wereldburger, is zich bewust geen twee gewetens, maar slechts één geweten te hebben, eenige rechter zijner daden, handelingen en gevoelens, zoowel als zijner keuze bij het verkiezen op het gebied der Aestethiek, gelijk het geweten, inwendige rechter van het goede en het kwade de ziel is, tevreden of ontevreden over ’s menschen handelwijze; rechtstreeks vergolden als deze daar immer wordt door het genoegen na een volbracht offer aan de plichten, door ontevredenheid en misnoegen bij het besef van het tegendeel; en in stede van een geweten in de hersenen en een geweten in het harte, is dat geheim geen geheim meer door eenvoudig te erkennen, dat de zenuwtrillingen, door gewaarwordingen veroorzaakt, correspondeeren met de hersenen, en die door gevoelens teweeg gebracht in correspondentie staan met het hart. Het bovenstaande moge ter opheldering, zoo noodig, dienen van het in de brieven V en VI (zie „Nederlandsche Kunstbode" No. 9) ten beste gegevene over de beide smaken, die niet „paralel” tot elkander staan, en echter toch als één paralel behooren te worden beschouwd. H. J. BIEGELAAR D. Th. DE SCHILDERIJEN VAN PETER JUSBPH VERHAGHEN TE ’s-HERTOGENBOSCH. In weinig Noord-Nederlandsche kerken zal men eene reeks schilderijen van eene hand aantrefifen, als die van Verhaghen in de Bossche Kruiskerk. Het zijn negen kapitale doeken, — drie meten 5.35 M. op 3.75 M., zes 3.30 M. op 3.30 M., — ontworpen en uitgevoerd met die gemakkelijkheid, welke het vrucht baar penseel van dezen meester eigen was. Ook heeft Verhaghen wellicht geen beter werk voort gebracht ; altans wat in Zuid-Nederland van hem be staat, met name zijne schilderijen in het Antwerpsch museum, doen hem meer als decoratie-schilder uitko men ; hier staat hij, in de rijpheid van zijn talent, op den breeden weg der oude Vlaamsche school, die hij wilde herstellen. Toen Verhaghen van zijne reis in Italië terugkeerde, schreef een der beste Nieuwsbladen uit dien tijd: ') Nous apprenons par des lettres de Vienne, que Mr. Verhaghen, dont le célèbre pinceau égalait il y déjd. plusieurs années, celui des meilleurs peintres de notre siècle.... a eu 1’honneur d’être admis plusieurs fois è. 1’audience de sa gracieuse souveraine, 2) et de lui présenter un tableau qu’il avait fait a Rome. S. M. I. aété surprise des traits vifs, naturels et hardis qu’elle a découverts dans eet ouvrage et a déclaré Mr. Ver haghen, peintre de L.L. M.M. I. et R. En na opsomming der geschenken en jaargelden, door de Keizerin hem verleend : Cette Auguste Sou veraine.... lui permettant. d’aller rejoindre sa familie a Louvain, oü 1’on voit renaitre les pinceaux des plus fameux peintres de 1’ancienne école fiamande. Dat wenschte Verhaghen, de oude roemrijke school van zijn vaderland te doen herleven, op het oogenblik zelf dat zij, door vreemden invloed ten ondergang werd gesleept; maar hij slaagde slechts gedeeltelijk, omdat hij even zoo min als een ander, den stroom van zijn tijd geheel kon ontwijken. Vooreerst de Christus-beelden dezer schilderijen, missen het karakter, dat de oude meesters in het wezen des Verlossers wisten te leggen; zijne eeuw had het geheim daarvan verloren, en Verhaghen, hoe veel talent hij bezat, was geen genie, dat op eigen vleugels tot die hoogte stijgen kon. De pracht van gebouwen en versieringen, de weelde der klederdrach ten, nemen daarentegen op deze groote doeken eene aanzienlijke ruimte in. Bovendien zijn tijd was de tijd der pastoralen, der Arcadische herders; alle luiten kweelden herder dichten, alle „philosophen” redekavelden, tot in het onuitstaanbare, over de natuur en den natuurstaat. Koningen bouwden hermitages, waar ze de grootheid van het hof zeiden te ontvluchten; koninginnen be goten met eigen hand de bloemen, en beweerden zoo den akkerbouw te beoefenen; vorsten en princessen namen herdersnamen aan; dat was de toon dier weeke, verfijnde, oppervlakkige en frivole eeuw. Daar werd Verhaghen door beheerscht, al meende hij er tegen in verzet te komen, men zie slechts, hoezeer zijne herders en herderinnen het winnen van zijne andere figuren. _ ... Maar des ondanks, hij is in deze schilderijen een Nederlandsch meester van groot talent, een man van overtuiging, die de kunst van zijn vaderland op hare volle waarde wist te schatten, en die ver verheven was boven zijne tijdgenooten, welke alleen het vreemde bewonderden. Eer wij de lotgevallen dier stukken nagaan, (want lotgevallen hebben zij gehad,) en de jaren waarin ze vol tooid werden, geven wij er eene korte beschrijving van. >) Gazette de Cologne. 15 Octb. 1778. ’) De Keizerin Maria Theresia. 108 NEDERLANDSCHE KUNSTBODE. Christus op Thabor. Een breed tafreel. Christus ' verheerlijkt, door een stroom van licht omgeven, is sprekende met Mozes en Elias; hij treedt naar om laag, waar zijne drie apostelen den linker hoek van het doek innemen. Eene gemakkelijke teekening en eene frissche kleur onderscheidt dit schilderij. De bruiloft van Cana. Een prachtig doek, vol schoone beelden, waarover het purper in alle toonen is verspreid. De bruidegom wijst, met eene leven digheid, die het hartstochtelijke nadert, zijne bruid naar Christus, in wiens beeld meer majesteit mocht liggen. De H. Maagd, die met eene waardige en natuurlijke beweging achter haren Zoon omziet, verkrijgt iets wereldsch, iets van het aristocratische uit dien tijd, door een sluier welken zij om het hoofd samentrekt. Onder de tafelgenooten worden zeer fraaie figuren aangetroffen. De overspelige vrouw. Dit tafreel is het zwakste. Wel staat het beeld van Christus levend en sprekend daar, maar de hoogte der oude school heeft de meester weêr niet bereikt. De woelende en grimaceerende scriben en phariseën, in het bruin van den tweeden grond gedoken, missen effect. De vrouw is goed van koloriet, maar een te onbeduidend beeld; eene villageoise. De aanbidding der herders. Een heerlijk doek. Een herderdicht in den zin van het woord, vol kalmte en vreugde, zoo onder de menschen op aarde als bij de engelen des hemels. Van weêrzijden dringen de herders aan, bij het spelen der schal meien en het lachen van kinderen en grijsaards, om den Verlosser te aanbidden in zijne kribbe. De herders vormen de hoofdfiguren. Links op den voor grond staat er een, naast eene rosse koe; zijne houding, zijn bruin verzengd gelaat, zijn vol waarheid; den hoed tusschen de vingers frommelend, blikt hij schuchter, nieuwsgierig en eerbiedig naar het kind op. Voor de kribbe knielt eene herderin in geel en rood gekleed, en naast haar een oud man, in een rood gewaad met een gelen gordel. Rechts staat een schoon vrouwebeeld, met een korf op het hoofd, en een kind met een koperen kan. Een herder, daarachter, die de schalmei bespeelt, schijnt portret te wezen. Boven in den rechter hoek der groote bruine bouwval, welke de grot van Bethlehem vervangt, zweeft eene groep engelen, helder, bijna wit verlicht. De kindermoord. Een ontzettend tafreel. Romeinsche soldaten, mooren, halfnaakte beulen, woelen dooreen en worstelen met wanhopige moeders, op eene wijze dat de adel der kunst er meer of min onder lijdt. De schilder heeft zich laten medesleepen door zijn onderwerp, en daardoor gedeeltelijk zijn doel gemist. Die uitvoerders der bloedige bevelen van den Koning, zijn gymnasten ge worden onder zijn penseel. Ook de beelden der moeders zijn niet alle even gelukkig. Wat kon zij, die bijna in het midden der schilderij, de bebloede doeken haars kinds ten hemel opheft, een prachtig figuur wezen! Verhaghen heeft dit doek niet kunnen afwerken, misschien moeten de zwakheden die er in voorkomen, op rekening dezer omstandigheid geschreven worden; de inval der Franschen in 1793, verdreef hem van zijn vreedzamen arbeid. Overigens komt ook in dit overspannen tafreel zijne bekwaamheid als kolorist weêr uit. De achter grond is bezet met prachtige gebouwen en frissche tuinen, daar hooge palmboomen in wuiven. De roeping der Apostelen. Het beeld van Christus is sprekend en innemend, maar ontbeert de vereischte majesteit. De apostelen zijn gelukkige figuren, vol uit drukking en karakter. Het bij werk is schoon en ook de achtergrond, met zijn woelende zee en onstuimige lucht. Magdalena aan Christus' voeten. De droefheid op het gelaat dezer boetende zondares kon inniger wezen, maar evenwel er ligt zooveel waardigheid en kalmte in dat beeld, zooveel jeugd en schoonheid is nog in haar trekken overgebleven, dat het moet geprezen worden. Simons houding is vol waarheid; in zijn plechtgewaad, met den grooten witten tulband op het hoofd, buigt hij zich langs de tafel voorover, om het tooneel te aanschouwen, dat daar in zijn huis plaats grijpt; hij is sprakeloos van verbazing, onwillekeurig hebben zich zijne handen zamengevouwen. De vragende blikken, de gedempte gesprekken der tafelgenooten, zijn met evenveel waarheid teruggegeven. Christus zieken genezend. Een schoon tafreel, rijk van kleur, waarin het beeld des Verlossers statig uit komt, ofschoon alwéér het aureool eener hoogere in spiratie ontbreekt. Een halfnaakte zieke, door zijne vrouw ondersteund, vormt het lichtpunt op den voor grond; dat bleeke glanzende lichaam komt uit het doek, en het zwak omwonden hoofd, de smeekende opgeslagen blikken van den lijder zijn sprekend. Bijna even schoon is eene Joodsche moeder, met een kind op de armen. Ook de overige groepen van dit schil derij zijn kloek en goed geschikt. De aanbidding der drie Koningen. Aan dit machtig doek heeft Verhaghen al zijn talent besteed. Een ver vallen paleis vormt de achtergrond. De H. Maagd, die het Kind opheft voor de aanbiddende Koningen, is zeer statig, hoewel beschroomdheid uit geheel haar wezen spreekt. Joseph is aangedaan, overrompeld. De oudste Koning, een grijsaard gekleed in een rooden mantel met hermelijn, knielt voor het Kind, en opent een zilveren offervat, dat door een dienst knaap wordt opgehouden. De zwarte Koning staat op den tweeden grond; zijn in de schouders gedrongen hoofd, is gedekt met een hoogen veelkleurigen tulband, ook zijne kleeding is kleurig en vol sieraden. De derde Koning, eene hooge eerbiedwekkende grijsaard, om hangen met een gouden mantel vol borduursels en afgezet met hermelijn, treedt plechtig aan, met eene offervaas in de hand. Zijn sleepdrager schijnt een portret te wezen. Deze beelden zijn vol grootheid, het zijn koninklijke figuren. Niet minder zorg is besteed aan de overigen, zooals de soldaten met hun blauw stalen helmen, die ter sluiks achter de kribbe om zien. Deze schilderijen zijn niet voor de Bossche Kruis kerk gemaakt, het goed geluk heeft ze er heen gevoerd. Verhaghen, die na zijne terugkomst uit Italië veel voor kerken en kloosters arbeidde, schilderde ze voor de rijke abdij Averbode. De eetzaal van dat gesticht prijkte met drie er van: Christus op Thabor in 1775, Christus zieken genezend in 1776, en Magdalena aan zijne voeten in 1778 geschilderd. De andere, tusschen 1780 en 1793 tot stand gekomen, versierden de overige zalen der abdij; een laatste tafreel bleef hem te ver vaardigen over, de vlucht naar Egypte, maar ten ge volge der invallen van de Fransche legers heeft hij daaraan de hand niet geslagen; zooals gezegd is, be lette die gebeurtenis hem zelfs het afwerken van „de 109 NEDERLANDSCHE KUNSTBODE. Kindermoord.” De aanbidding der drie Koningen moet hij toen eerst ter nauwernood voltooid hebben gehad; altans op dat schilderij komt voor het wapen van een prelaat, ') met de spreuk Lor titer cum charitate, dat ge voerd werd door den abt Gregorius 1 hiels, die den ii November 1790 gekozen werd, den 29 Januari) 1791 geïnstalleerd, en den 21 Augustus van dat jaar door den suffragaan bisschop van Luik, prins de Mean, gewijd en gemijterd. 2) Hoe gemakkelijk Verhaghen ook werkte, dat schilderij heeft zeker een geruimen tijd gevorderd. Ook kan ik nog mededeelen, dat de abdij hem voor de zes kleinere schilderijen honderd dukaten het stuk betaalde, en voor de drie groote honderd Louis-d or. Bij den eersten inval der legers van de Fransche Republiek in België, werden ze uit de abdij verwijderd en in de kerk van Averbode gehangen, om ze zoo tegen roof te beveiligen; maar toen de Fransche legers voor de tweede reis België binnendrongen, bleek spoedig dat de schatten en kunstwerken der. kerken evenmin ontzien werden als die der abdijen; in haast werden deze schilderijen toen geborgen, naar men zegt op een graanzolder, waar ze opgerold zijn blijven lig gen tot 1829. In dat jaar kocht het bestuur der kruis kerk ze, voor eene som die ik nauwelijks durf noemen : voor ƒ 1300. De lijsten die er voor gemaakt moesten worden kostten meer. J. C. A. HEZENMANS. EEN MERKWAARDIG SCHILDERSTUK. Ieder weet dat schilderijen, even als boeken, zeer vreemde lotgevallen kunnen hebben. Dat enkelen soms wonderlijk door de wereld dwalen, bleek mij dezer dagen, toen ik de geschiedenis naspoorde van een geschilderd portret van den Hervormer Ulrich Zwingli, dat in April 1818 door J. G. Lafont, walsch predi kant te Middelburg, aan het Zeeuwsch genootschap der wetenschappen werd geschonken. Volgens over levering zou het eene oorspronkelijke afbeelding zijn, afkomstig van eene hertogin van Orleans, die van de hervormde tot de katholieke kerk overging. Het stuk, met haar kabinet verkocht, werd door den geleerden Dumont naar Nederland overgebracht. Van hem kwam het aan zijn vriend, misschien bloedverwant, Gabriël Lafont, die het aan zijn zoon, den Middelburgschen predikant naliet. Het schijnt in 1818 eenigszins gehavend te zijn ge weest, daar men in de notulen leest, dat de kunst schilder Johan Pieter Bourjé het had „opgehaald en als nieuw hersteld.” Een oud opschrift, met inkt, toen nog leesbaar, schijnt geen verder onderzoek te hebben uitgelokt. Deze kennelijk met zorg vervaardigde afbeelding, heeft reeds sedert lang mijne aandacht getrokken. De gissing, dat het met ongewoon talent uitgevoerd was, werd door meer dan een kunstkenner bevestigd, die echter nog verklaren moest, dat het later bijgewerkt en, misschien onherstelbaar, bedorven was. *) Twee klimmende leeuwen en een pelikaan, gedeeld door een keper, beladen met drie rozen. De kleuren zijn niet aan geduid. •) Hij was de twee en veertigste abt van Averbode en over leed den 31 Julij 1822. Ik dank deze inlichtingen aan den tegenwoordigen abt dier stichting, den HoogEerw. Leopold Nels Het naar de linkerzijde ziende borstbeeld van den Hervormer, is geschilderd op een zeer oud paneel, of liever op drie stukken hout, waarvan er twee door een zwaluwstaart verbonden zijn, terwijl het derde beiden van boven dekt; zij vormen te zamen een schildervlak van 35 op 30 cM. Op dat hout zijn een paar zonderlinge figuren, eenigzins op getande raderen gelijkende, ingestoken. Veel vruchtelooze moeite heb ik gedaan om het verbleekte opschrift te ontraadselen. Dezer dagen vond ik echter toevallig een brief door mr. N. C. Lambrechtsen, in Mei 1818, over dit stuk aan prof. Te Water geschreven, waarin van het opschrift duidelijk genoeg melding wordt gemaakt om het thans te verklaren, terwijl daardoor tevens een onverwacht licht valt op de zonderlinge geschie denis van dit kunstwerk. Er staat ZWINGLEN. chanoine de Constance, ville d'Allemagne, fameux héréditique, fut tué dans la guerre conire les ca- tholiques, fannée 1531 £l son corPs fu^ brulé. en wat lager. Tllustrissimo viro Domino Dumont, verbi Divini Ministro meritissimo, Sacrae Theologiae Profes- sori doctissimo. Offerebat in perpetuum observantiae suae testimonium JACOBUS ANTONIUS ARTAUD Civis Genevensis. "Pari Ais Mense Dec. 1720 (8). Wanneer wij nu nagaan de verschillende eigenaars, zullen wij gelegenheid hebben om tot de afkomst op te klimmen. Met zekerheid zijn bekend Jean Gabnel Lafont, pred. der Walsche gemeente te Middelburg; geb. te Gorinchem in 1757, overl. te Middelburg in Dec. 1819. Hij scheen de waarde niet te kennen en wist alleen dat zijn vader het van dhr. Dumont had gekregen. Die vader was Gabriël Lafont, uit fransche ouders, in 1722 te Rotterdam geboren en van 1747 tot 1773 predikant in de Walsche gemeenten te Gorinchem en Maastricht. Hij was bevriend, misschien bloedverwant, met den vermaarden Gabriël Dtimont (geb. 1680 te Crest in Dauphiné) en Walsch predikant, eerst te Leipzig, vervolgens te Rotterdam (1720) waar hij tot hoogleeraar in de kerkelijke geschiedenis benoemd werd en in 1748 overleed. Als predikant bij ons ge zantschap te Parijs, had hij aldaar vele letterkundige betrekkingen aangeknoopt, waarvan zijne geschnften getuigen. Onder zijne vrienden behoorde Jacques Antoine Artaud, die in het opschrift wordt genoemd. Van dezen heb ik niets kunnen opsporen, doch de naam klinkt niet vreemd op het gebied van oud-' heid en kunst. Antoine Mar. Franc Artaud (1767— 1831) wellicht een kleinzoon van Jacques Antoine, was'eerst kunsthandelaar, later vermaard conservator van het museum te Lyon, waaraan hij zijne kostbare verzameling van oudheden had verkocht. (Vgl. Hist. de rAcad. de Lyon par M. Dumas.) Wij komen nu op het veld der overlevering. Het portret zou afkomstig zijn van eene hertogin van Or leans, die van de hervormde kerk tot de katholieke overging en het fransche opschrift wijst dan ook dui delijk genoeg aan dat het door, geen geestverwant van Zwingli werd gesteld. Voor zoover ik weet, is er slechts ééne hertogin van Orleans Roomsch geworden en wel de bekende Char- lotte Elisabeth van den Paltz. 110 NEDERLANDSCHE KUNSTBODE. Geboren te Heidelberg in 1652, was deze prinses bestemd voor een hertog van Courland, die haar echter nog vóór de verloving heimelijk verliet, waar schijnlijk afgeschrikt door haar onbevallig uiterlijk. Haar staatkundige vooruitzichten, waaronder ook zeker erfrecht op de kroon van Engeland, bewogen Lode- wijk XIV haar te begeeren als echtgenoot voor zijn broeder Philips van Orleans, (1640—1701), toen deze weduwnaar geworden was. Zij moest echter haar geloof verzaken en na door drie bisschoppen onderwezen te zijn, werd zij, enkele dagen voor hare verloving, in Nov. 1671, in de katho lieke kerk opgenomen. De duitsche, nauwelijks fransch verstaande Paltz- gravin, la palatine, gelijk zij genoemd werd en waar aan nog zeker kleedingstuk herinnert, was door haar strenge deugdzaamheid, onbehagelijke vormen en on bevallig uiterlijk, gedurende meer dan een halve eeuw, eene eigenaardige figuur aan het weelderige gladde hof van den zonnekoning. Deze had echter persoonlijk veel betrekking op haar en ging gaarne met haar om. Aan zijne vriendin de Montespan had Elisabeth echter een „grimmigen haat” vooral nadat haar zoon, de als regent beruchte Philips van Orleans, (1674—1723) uitgetrouwd was aan Madll. de Blois, een gewettigde dochter van het overspel des konings. Na het over lijden van haar echtgenoot, bleef Elisabeth Charlotte aan het hof en weigerde te voldoen aan den wensch van den door Mevr, de Maintenon opgestookten koning om in een klooster te gaan. Zij bleef te Parijs wonen, schreef de bekende brieven en stierf te St. Cloud in December 1722. De eenige broeder dezer prinses was Karei Lodewijk van den Paltz, (1651—1685) een wijs en godsdienstig vorst, die onder den naam van Phi- lotheus een tractaat, de Symbolis Christianis, schreef, slechts kort regeerde, gehuwd was met eene prinses van Denemarken en kinderloos stierf. Al de kunst schatten, door de keurvorsten verzameld, kwamen nu door deze erfenis, in het huis van Orleans. Men weet hoe de aanspraak van Charlotte Elisabeth op de re- geering van 1688 tot 1692 den gruwelijken oorlog te weeg bracht, waardoor de Fransche naam geschand vlekt is. Onder de nalatenschap van dien broeder, behoorde zeer waarschijnlijk het portret van Zwingli. Er was altijd eene nauwe betrekking geweest tusschen de Paltzgraven en de kerkhervorming. De vader der Paltzgravin was Karei Lodewijk (1617—1680), die tot ouders had Frederik, den zoogenoemden winterko ning, wiens moeder Louise Juliana, eene dochter van onzen prins Willem I was, en Elisabeth, dochter van Jacobus II van Engeland. Keurvorst Karei Lodewijk was een man, die zich veel met kerkelijke zaken be moeide en wiens ideaal de vereeniging der Luthersche en Gereformeerde godsdienstvormen was. Hij was gehuwd met Charlotte van Hessen, afkomstig uit een geslacht, ijverende voor de zaak van het protes tantisme. Ik vermoed dat het portret aan die fami lie heeft behoord. Genoemde Charlotte was eene klein dochter van Maurits, den geleerden landgraaf (1572— 1632), wiens vertaling der psalmen, in 1590 te Smal- kalden uitgegeven, ook om het zeldzame bindwerk onder de curiosa der bibliotheek van het Zeeuwsch gen. behoort. Hij was de kleinzoon van landgraaf Philips, bijgenaamd de grootmoedige (1504—1567) aan wien de kerkhervorming veel te danken heeft. Deze vorst, een geestverwant van den zachten, liefderijken zwitser, stelde alles in het werk om de twistende kerkhervormers te vereenigen en noodigde in Oct. 1529 Luther en Zwingli tot een samenkomst te Mar burg uit. Dat dit gesprek niet veel vruchten droeg, is bekend. Ik geloof dat de gissing niet gewaagd is, dat het portret, waarvan wij spreken, destijds werd ver vaardigd. Het stelt een bedaagd man voor en Zwingli, geboren in 1484, was toen vijf en veertig jaren oud; twee jaren later sneuvelde hij. Er is een niet te miskennen gelijkenis met de afbeelding in profil, voorkomende in Les vrais pourtraits des hommes illustr, en pieté et doctrinepar Theod. de Besze (Geneve) 1581. bl. 82, hoewel de hervormer daar nog iets jeug diger voorkomen heeft. Op de vraag wie de schilder was, moet ik het ant woord schuldig blijven. Naar het oordeel van meer dan één deskundige, getuigt het werk van een talentvol mees ter. Indien ik denk aan de tijdgenooten van Zwingli, komt mij voor den geest de vriend van Luther en van de hervorming, de Wittenbergsche burgemeester Lucas Sunder, meer bekend als Lucas van Cranach (1472— Ï55S)- Het opschrift doet zien, dat reeds in het begin der achttiende eeuw dit schilderstuk niet zonder belang werd geacht. Uit het bovenstaande blijkt, dat het nog als historisch gedenkstuk merkwaardig is, doch in eene beeldengalerij van Hervormers eigenlijk beter op zijn plaats zou wezen, dan in het kabinet van het Zeeuwsch Genootschap. LVL iaae tourg, 4 Maart 1880. NAGTGLAS. MODERNE KUNST IN ENGELAND. TENTOONSTELLINGEN VAN ’T SEIZOEN. a. De Grosvenor-Gallerij. (Vervolg). We vertoefden echter reeds te lang bij de schilderij van mr. Ellis; ’t wordt tijd dat wij ook haar buren eens onze aandacht schenken. De eerste die ons in ’t oog valt, door de groote witte massa zeker’, is een studie van mr. Herkomer, die ondanks zijn jeugdigen leeftijd reeds met ’t A. R. A. prijkt en tevens lid is onzer Haagsche aquarellen-vereeniging. De heer Her komer heeft een eigenaardigheid, hij gebruikt geen, wat de Engelschen „body-colour” noemen, maar werkt alleen met gewone waterverw. Misschien is dus de ijdelheid wel eenigszins de oorzaak van die groote witte massa, die ’t hemd van den „Descendant of the Romans” vormt; en heeft de schilder willen toonen wat hij met zijn dunne verw doen kan. ’t Is jammer als dit ’t geval is, de krachtige teekening van den kop wordt toch gedeeltelijk door dat wit verduisterd, ’t Was Richard Wagner’s opera das Rheingold die mr. Holiday inspireerde bij zijn The Rhine Maidens; de kleur der schilderij is groen, waartegen de vleesch- kleur der nimfen een goed effect maakt; de teekening is niet minder verdienstelijk, ’t Oogenblik voorgesteld, is dat waarin Waglinde en Welgande door Floschilde in hun spel gestoord worden. Een niet minder ver- 111 NEDERLANDSCEtE KUNSTBODE. dienstelijk stuk is ’t landschap van Joseph Knight, „Y-garn, the rock above Lake Idwal” waarin vooral ’t mos uitmunt door kleur en leven. Al hebben wij nu niet alle stukken in deze zaal aanschouwd of liever vermeld, en misschien zelfs enkele vermeldinsgwaardige achterwege gelaten; wij zullen toch nu maar naar een andere overstappen. Immers ’t maakt een groot verschil of men een ver slag schrijft over een tentoonstelling voor lezers, die haar gezien hebben of kunnen zien, dan wel voor lezers in ’t buitenland, die dus niet in staat zijn zei een kijkjen te gaan nemen. In ’t eerste geval is de verslaggever genoodzaakt alle die stukken die de aan dacht trekken, ook van minder bekende kunstenaars, te noemen en te beoordeelen, omdat zij, die er waren, hun eigen oordeel met ’t zijne wenschen te vergelij ken zij die er heenwillen een leiddraad wenschen te hebben bij ’t beschouwen. Niet alzoo de verslag gever die in ’t tweede geval verkeert; hem is’t slechts te doen zijn lezers op de hoogte te stellen van tgeen er in ’t vreemde land op kunstgebied voorvalt en hij kan zich dus bij zijne beschouwing beperken tot werken van bekende, eerste meesters en enkele van jeugdiger kunstenaren, die op den voorgrond treden. Onder die laatsten schat ik miss D. Tennant die m haar „The Idlers”, de straatjeugd naar ’t leven betrapte, terwijl ze met de haar eigen volharding over de leu ning eener brug hangt, misschien om een steen m zijn val te volgen; Guido Bach wiens „Forbidden Fruit een dubbele beteekenis heeft. Een meisje zit op een bank aan den oever eener rivier; naast haar zit een jongen, die haar over den fruitmand heen ’t hof zit te maken, naar ’t schijnt met weinig succès, doch toch nog wel met zóóveel, dat één der drie jeugdige pastoors, die juist voorbijkomen, met een zucht zijn celibaat beklaagt. De uitdrukking van zijn gezicht is al te sterk; haat en nijd zijn in de plaats getreden voor weemoed. Tamelijk hard van toon is ’t daarover hangende schilderij van F. S. Walker, die nu tot de dooden behoort, ’t Stelt voor een Convent-Garden en dankt die hardheid waarschijnlijk aan de wijze waarop deze schilder altijd te werk ging nl. afgebroken, met kleine openingen, spotty, als de Engelschen zeggen. Toch ligt er een licht op, dat aangenaam aandoet. In t zij gangetje vinden wij enkele kleine stukjens die uitste kend zijn. F. Smallfield Meanders Margent Green, met een fijne schildering van het naakt; twee genre-stukjes, zeer munitieus uitgevoerd, „The print collector een oud heer die zijn verzameling prenten met een echt ver zamelaars- of als Kneppelhout zou zeggen, Liefhebbers- genoegen nog weder eens doorloopt en „The Minia- ture” beiden van Green ; en eindelijk nog twee studies van Poynter en Herkomer, van den eersten een By-way in Venetie, van den laatsten een keurige „study of sunlight”. (Wordt vervolgd.) EEN AFSCHEID VAN DE KUNST. In de laatste dagen van Maart zal er te Amster dam door de heeren Roos eene veiling van schilderijen, aquarellen, teekeningen en schetsen worden gehouden, die de aandacht eischt van een ieder, wien de kunst ^Dan komt onder den hamer al wat Everhardus Koster, de begaafde kunstenaar en trouwe kundige bewaker der schilderij verzameling in het paviljoen te Haarlem, gedurende vele jaren heeft gesterkt. Daar wordt dan een gansch kunstenaarsleven ons te aanschouwen gegeven, van de eenvoudige eerste sehets tot de uitgewerkte schilderij. En dit wordt aangeboden door den man zelven, die nog krachtig van lichaam, beroofd van het hem vooral zoo dierbare gezichtsvermogen, niet meer werken kan. Het buitenland eigende zich in der tijd veel van zijne zeestukken en strandgezichten toe. Een enkel kostelijk stuk verhuisde reeds naar de woning van een vriend, en nu zal de nederlandsche kunstminnaar in de gelegenheid zijn den trouwen arbeider te toonen, hoe zijn levenswerk ten slotte nog zoo veel waarde heeft, dat hij het hoofd kan bieden aan de ernstige levenszorgen, welke den eervol ontslagen directeur van ’s Rijks Museum te Haarlem, bedreigen. De kunstenaars hebben al den weemoed van dit afscheid gevoeld. Zij hebben Koster’s eigen werk omgeven van een keurige krans hunner eigene werken. De laatste arbeid van den pas ontslapen Weissenbruch, was de bijdrage aan het uitgeleide van dezen vriend. Wij zouden, wilden wij hier namen noemen, den keurigen catalogus moeten afschrijven. Men zie en oordeele, hoe Bisschop, Sadeé, Rochussen, Ronner Knip, Bosboom, enz. enz., hunne sierlijke gaven heb ben geofferd op het altaar van vriendschap en waar- deering. En die lijst zal Koster’s veelzijdig talent doen uit komen. Die schilder van zee, strand en duinen, die de speling van het licht over lucht en water zoo ta lentvol weet weêr te geven, hoe heeft hij gewoekerd ook in zijne haarlemsche omgeving met het licht uit dat eene oog, dat hem nu ook begeeft! Het Schaperduin en de Hout, het stadsgezicht op den zeedijk te Amsterdam, zij spreken u toe. Het laatste trok op Arti’s jongste tentoonstelling als eene verras sing in Koster’s talent de aandacht. Welnu, schrijver dezer regelen achtte zich verplicht ook den Kunstbode te laten getuigen van dit wee moedig afscheid. Moge vriendschap en hoogachting voor den scheidenden kunstenaar eene verontschul diging aanbrengen, wanneer men hier mocht vermoeden de aanmatiging om kunstrechter te wezen. Het geldt hier in den vollen zin des woords een goed werk. Hier wordt verwacht van de Nederlandsche Kunstvrienden te verhoeden dat een waarachtig talent, welks inwendig licht nog zoo helder brandt, onderga in den nevel van ontbering. Dat dit niet zal gebeuren, is de stellige verwachting van Haarlem, n Maart, 1880. B. IIDEMAN JZN. 112 NEDERLANDSCHE KUNSTBODË. BINNENLANDSCHE BERICHTEN. —- De Architect T. W. Mengelberg te Utrecht heeft een der beide tweede prijzen van 2000 mark behaald, uitgeloofd voor het ontwerp van de nieuwe bronzen deuren voor het westelijk portaal van den Dom te Keulen. De eerste prijs werd niet toegekend. — Het Dordrechtsch Museum ontving dezer dagen, door bemiddeling van den Dortschen kunstschilder F. Lebret, een schilderij van den Dortschen zeeschil der Gerard de Jager, voorstellende de Haven van Tripoli, vervaardigd in 1665 en laatstelijk bewaard in de verzameling van den heer A. Philips Neven te Maastricht. — Het Bestuur van Pulchri-Studio te ’s Graven- hage heeft aan de Weduwe van Jhr. van de Poll het volgende schrijven gezonden naar aanleiding van het geschenk door wijlen haren echtgenoot aan het Rijks- museum gemaakt. „Aan Mevrouw Douairière van de Poll-Neervoort, te Amsterdam. Bestuurderen van het Schilderkundig Genootschap Pulchri-Studio, gevestigd te ’s Gravenhage, nemen de vrijheid, bij gelegenheid der erfmaking, door wijlen jhr. J. S. H. van de Poll aan het Rijk gedaan, een woord van waardering tot U te rigten. Nog onder den pijnlijken indruk van de omstan digheid, dat andere voortbrengselen van oud-Holland- sche Kunst ten gevolge van de hebzucht of de onver schilligheid van landgenooten naar den vreemde zijn heengegaan, hebben de ondergeteekenden met allen, die de kunst liefhebben en bovendien prijs stellen op de handhaving der nationale eer, de beschikking van den Erflater met warme ingenomenheid begroet. Door echt vaderlandslievenden zin geleid, heeft uw overleden echtgenoot een besluit genomen, dat het voorregt om zulk een belangrijken kunstschat te be zitten waardig heeten mogt; hij heeft de kunst aan zich verpligt en aanspraak verworven op de erkente lijkheid van het Nederlandsche volk. De Nederland- sche kunstenaars, die eerbiedig plegen op te zien tot hun groote voorgangers, zullen den naam van den overledene in dankbaar aandenken houden. Wij hebben de eer ons hoogachtend te teekenen, Namens Bestuurderen voornoemd: (w.g.) D. A. C. Arts, Voorzitter. F. P. Ter Meulen, Secretaris. ’s Gravenhage, 29 Maart 1880.” In de artistenwereld is het geen geheim dat de kunst- en vaderlandslievende beschikking van jhr. van de Poll niet weinig te danken is aan de bemidde ling en aan de raadgevingen van den kunstschilder Maschhaupt te Amsterdam. Het is niet meer dan billijk dat ieder die in Nederland zich aan de kunst laat gelegen liggen, ook aan den Heer Maschhaupt hulde brenge voor diens belangelooze en edele be moeiingen. ADVERTENTIËN. Bij JACs. G. ROBBERS te Rotterdam, verschijnt: EUROPA IN AL ZIJN HEERLIJKHEID GESCHETST DOOR GERARD KELLER. MET HOUTGRAVUREN NAAR OORSPRONKELIJKE TEEKENINGEN. Bovenstaand werk verschijnt in afleveringen van 2 vel druks groot 40. a 65 cents per aflevering en zal binnen 2 jaar in circa 66 afleveringen kompleet zijn.
37,430
MMUBWA05:165194157:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,882
Floralia : algemeen Nederl. advertentie-blad, betreffende tuinbouw, bloementeelt, boomkweekerij, landbouw, veeteelt, jacht, visscherij en fruithandel
UEds. dienstv. dienaar, P. H. DONCK.
Dutch
Spoken
3,902
8,681
1882. Derde Jaargang. — Vrijdag 10 November. Algemeen ' " ’W^NEDEHL. ADVERTENTIE-BLAD,.^W' BETREFFENDE Tuinbouw, Bloementeelt, Boomkweekerij, Landbouw, Veeteelt, Hoenderfokkerij, Jacht, Visscherij en Fruithandel, ONDER REDACTIE VAN A. G. G. Sutherland Roijaards , gedipl. Tuinbouwkundige, UITGEVER: Verschijnt eiken Vrijdag. Prijs, franco per post, j 11 8111 V tl 11 (j 0 T C U 111 ?r‘j9 Advertentiën 7 ce,lt Per ÓOtcent per jaar A. S S H KT ’ Sewoue reSel> BiJ abonnement aanmerkelijk lager. ——■eBsaiiwammiiM mim iei ir"ir>wa^aau^<^iXMJUJ^niMuis..iiMiiL r mr* Met 1 Jan. 1883 zal dit blad eene uitbreiding ondergaan en de prijs gesteld worden op f 1.50 per jaar fr. p.p. Rozenkweekerii van Gebr. SCHULTHEIS, Stemfurth, Bad Nauheim, M.-W.-B. 100 stuks Kweekrozen. Mad. Hardy, laag veredelt, M 32.— , , n Centifolia, Mos, echt • « M. 24.— • i t Ducher, zuiver wit, Bengalen • « M. 30.— nu t Adrienne Christofle, Thu « u M. 40.— ia » Gloire de Dyon » • » M. 30.— 100 stuks Louise Odier. Bourbon, laag veredelt, M. 25.— a » Anna Alexiff. Remoutant, « • M. 24.— « a Capitaine Christij » • « M. 48.— • n General Jacqueminot • » « M. 31.— General-Catalogi franco en gratis. (1020) Bij dit nommer behoort eeu bijblad. Joh. Mathot, BOOMKWEEKER, BOSKOOP, biedt aan: 1 en 2-jarige geleide Abrikozen, Stamrozen op kaneelstam en Multiflora, Viburnum plicatum tomentosum, Cornns nigra argentea marginata. Prijs per correspondentie. (1224) LOTMAN & Co. TE BUSSUM bieden aan tegen de herfst, contant of rembours: (827) Rozen in alle grootten, per 100 stuks f 70.— tot f 120.— Rosa Canina Zaailingen, 2jarige, per 1000 stuks f 20.— Wortelechte Rozen voor verdere cultuur, per 100 stuks / 8.— Kruisbessen op hoogstam, 2jarige sterke kronen, Engdsche soorten, rijkdragend, per 100 stuks ƒ 65.—, per 10 stuks ƒ8.— Een BLOEMIST, die een Bloemenwin kel heeft, wenscht firma’s voor den verkoop van gemaakte gedroogde Bloemen en Grassen, Bloemenmandjes, Kranzen enz. te vertegenwoordigen. Prijsopgaaf en conditiën -worden franco inge wacht, no. 1231, bureau z/Floralia” te Assen. TE KOOP voor ƒ20- a contant: 150 Aalbessen en 50 Kruisbessen op stam, goede soorten. drie jaar oud en sterke kroonen, bij Ch. VAN DEN BERGI1E, (1250) Boomkweeker, Biervliet. GROOTE VOORRAAD VAN bloeibare Convallaria-kiemen voorhanden bij J. G. EGGINK, (1235) Bloemist, — Leiden. Clematis Standishii, zware planten, 2 M. lengte, Betula atropurpurea, 2jarig veredeld, 6 voet stam, verkrijgbaar bij L. WALRAAD te Boskoop. Vraagt PRIJSOPGAAF van Cupressus Lawsoui, 1 Thuya occidentalis, I g -|D zz orientalis, 1 ’S* Abies Nordmanniana en 1000 wilde Bottelstammen, 4 h 5 voet lang, recht en zwaar. (1240) Door gebrek aan plaats zijn te koop, tegen zeer verminderden prijs : 150 pyramide Peren, 3 tot 5 jaar geënt, zeer schoon gekweekt en allen goede bekende soorten, alsook 100 pyramide Appels, waaronder schoone Leiboomen. Wie van die zeer goedkoope pyramiden wil bediend zijn adresseere zich bij Ch. VAN DEN BERGHE, (1192) Boomkweeker, Biervliet. Prijsopgave gevraagd van VRÜCHTBOOMEN en AZALEA INDICA met knopp-cn. Adres: W. PETERS, Bloem- en Zatid- handelaar, Aarle-Rixtel. (1190) T E KOOP: een prachtige WAAK- of KETTINGHOND, voor een kleinen prijs. Brieven franco, onder no. 1233, bureau zzFloralia” te Assen. TE KOOP GEVRAAGD: 2 a 3 paar oude of jonge Eekhoorntjes, van beider geslacht. Brieven franco met opgaaf van prijs per paar, onder no. 1238, bureau z/Floralia” te Assen. TE El O O E: jonge Russische Konijnen, zuiver ras, a ƒ5.— het paar. Adres bureau zzFloralia”, no. 1112. TE KOOP: 1—1 Patrijs Cochin, ... ƒ 7.— 1—1 Hamburger Goudpel,. - 7.— 1—1 Hamburger Zilverpel,. - 6.— 1—1 la Flêche, - 7.— 1-—2 Italiaan wit,. - 11.— 1—1 Rotgans (Bernicla brenta), - 6.— allen broed 1882. Brieven franco, bureau z/Floralia”, Assen onder no. 1258. AANGEBODEN: April 1882" Donau-ganzen (Anser domest. var. danubiensis). f 6.— ld. Pekingeenden,. - 6 — ld. Rouaaneenden,. - 4.— ld. Kwakereenden,. - 3.— ld. Gewone witte Eenden, - 2.— ld. Gekruiste Rouaaneenden, - 2.— 1880" Bergeenden(Tadornavulpanser - 6.— door JOB. VAN DER HAVE, (1239) te N ieuwerkerk bij Zierikzee. TE KOOP: 1—2 zwarte Langshan, 4 maanden oud, 0—2 » n broed’81, tl ƒ2.50 per stuk, allen zuiver ras. F. L. VAN VLAANDEREN, (1242) Koudekerke (Zeeland). Kashoenders. TE KOOP: 1— 7 LANGSHAN, broed 1880 2— 4 // ,, 1882 1—4 PLYMOUTH ROCKS, „ 1880 1—5 ZZ ZZ ZZ 1881 4—8 ZZ ZZ zz 1882 3— 6 licht BRAHMA POOTRA, // 1882 1—2 donker zz zz zz 1882 1— 4 wit DORKING, zz 1882 0—5 HOUDAN, ^roed Maart 1882 2— 4 zz zz Mei 1882 1—3 zz broed 1880 1—2 patrijskl. LIVORNO, zz 1882 1—6 zz zz zz 1880 1—2 wit zz zz 1882 1—2 zz BOLSTAART, zz 1880 en enkele hanen van LANGSHAN, patrijskl. COCHIN CHINA, PLYMOUTH ROCKS, patrijskl. LIVORNO, Zilverl. HAMBUR GER en zeer schoone blauw AND ALUSIER. Adres den Pluimgraaf van het Hoender park der Villa „BERKENHEUFEL" te Doorn. (1246) MEN VRAAGT TE KOOP: eene donkere Goudl. Fazanten hen, broed 1881, met opgaaf van prijs, en BIEDT AAN: eenige Fluweel-eenden en woerden, h ƒ3.-- het stuk, doch geen eenden afzon derlijk. Adres: Zeist D 4. (1228) TE KOOP GEVRAAGD: 1-2 Labrador-eenden, met opgave van prijs, broed 1881 of ’82. Brieven franco, onder no. 1221, bureau zzFloralia” te Assen. AANGEBODEN: CAMBRIDGE KALKOENEN broed ’82, in ruil voor Peking- of Ayles- bury eenden. (1234) Jz. LEENHOUTS, Uzendijke. TE KOOP: zuiver witte KALKOENEN, br. ’82. ƒ3.75 blauwe » zz ’82, - 4.— bronskleurige n » ’82, - 3.25 1/3 witte COCHIN CHINA, // ’81, - 4.— 1/3 GOUDL. IIAMB. GOUDPELLEN, zz ’81,-4 — 1/2 witte GANZEN, « ’81, - 3.25 Adres franco bureau z/Floralia”, no. 1066. TE KOOP: B0SCHDUIVEN, ’t paar ƒ5.- Adres no. 1126, bureau zzFloralia”. Hoenderpark - Dubbelsteyn. Voorhanden eene groote collectie I1OU- DAN’S, lichte BRAHMA’S, gele COCHIN CHINA’S, ROUAANEENDEN, KAL KOENEN en zeer zware TOULOUSE GANZEN. Meest alle van uit Engeland geïmporteerde ouders. (1068) Adres: Kalkhaven 174, Dordrecht. Huize „DE AREND”, TesseL Rouaan-enAylesbury-eeiiden ƒ 4.— en ƒ5.— per stuk. (1211) Een BROEDMACHINE, Rouiller & Arnoult, voor 100 eieren, h ƒ50.—. Te koop: HANEN, donkere Brahma’s, Chamois, Goudl. Padua's en Negerhoenders, allen hanen, van Juni 1882, a ƒ1.25 per stuk, tegen rembours. TE KOOP GEVRAAGD: Goud- en Zilverlakensche Fazanten, hen nen en hanen van broed-1882. Adres franco bureau zzFloralia”, no. 1179. Mijnheer de Redacteur! Hoezeer overtuigd, dat de humane ver dediging van den Heer v. d. SPRUIJT genoegzaam aantoont, waar de waarheid schuilt, maak ik toch gebruik van de ver gunning van den Heer POHL om U beleef delijk de plaatsing te verzoeken van eenige volziunen uit de correspondeutie tusschen den Heer POHL en mijn persoon. Mijnheer ! zzHeeft U nog de in N°. 41 van zzFloralia” besproken eenden en zijn ze mooi en in kleur? In dat geval zal ik U een postwissel zenden ter vergoeding van prijs, vracht en korf.” Met hoogachting, (was get) P. POHL. St. Ghislain (België), 20/10 ’82. zzlk heb de eenden in goeden toestand ontvangen en vind ze van goed uitzien; ook zijn ze waard en eend.” Met hoogachting, (was geti) P. POHL. St. Ghislain, 28 Oct. 1882. Hieraan voeg ik zelf nog toe, dat ik sedert de laatste maanden slechts één paar Carolina-eenden gehad heb. U vriendelijk dank zeggende voor de plaatsing ben ik met alle achting, UEds. dienstv. dienaar, P. H. DONCK. Haarlem, 2 Nov. 1882. Advertentiën voor dit blad bestemd gelieve men uiterlijk Woensdags in te zenden: Redactie „Floralia” Taart 236. Aanvragen om Abonnement of brieven op Advertentiën: Uitgever „Floralia”, F ie uwe Huizen 899. Gebrs. ADMIRAAL, Boomkweekers en Bloemisten, RIJP (N.II,) leveren franco Amsterdam, Alkmaar, Hoorn en Purmerencle: Aalbes, sterk gegroeide eenjarige struiken van de algemeen door bessencultuur be kende Bangart, beschikbaar 1000 stuks tl 70 gulden. Aalbes, 2 en 3jarige, met 5 of meer takken, per 100 f 10.—. Appel, hoogstam in soorten , p. stuk ƒ 1.25, per 100 f 110.—. Frambozen, p. 100 ƒ3.—, p. 1000 ƒ25.— Druiven, per stuk ƒ 0.75, per 100 f 60.— Morel, laagst, leiboom, ƒ0.75 — ƒ1.25. Voorts: Pyramide-Appel, Peer en Meidoorn, 1 tal. Popels, Ypenboomen (14 c.M.omtr.), Aardbeziën, enz. (1251) Lilium Gijanteum, zaad 1882, p. 100 korrels 75 ct , p. 1000 k. ƒ5,—, verkrijgbaar tegen rembours bij P.YANWAWNJz.&Co.,' (1252) Bloemisterij n Amerika" te Ilillegom. M. KOSTER & ZONEN, BOSKOOP (ZUID-HOLLAND) (1256) bieden aan: per 100. Spiraea (Hotteya) japonica, 2-jarig, sterk f 10.— n palniata, 2-jarig, n - 12.— « aruncus, » n - 12.— Azalea mollis struikjes, 4 jarig - 12.50 " n kleine planten, 10— 15 knoppen - 35.— Rhododendron hybriden, beste soorten, 3—5 knoppen, kl. pl. -50.— Rhododendron hybriden, 2-jarig gegriffelde, sterk - [0. Hydrangea Thomas Hogg, sterk, 2-jarig, - 15.— Ampelopsis Veitchi, 1 Meter hoog - 40.— Jonge Coniferen, prachtige Varië teiten, 30—50 c.M. -20. Te koop gevraagd: 300 Beukenveeren, 6 & 7 voet lang, 300 Ital. Popelveeren, 7 si. 8 zz n 300 tweej. Ypenveeren, 8 a 9 n h 250 4 tl 5-jarige Appelloten (Hoogstam) 250 4 tl 5 jarige Peerloten // 100 bovengeënte Appelboomen n 100 Oculatie-Perziken (montagne), 50 " " (in soorten), 2000 Stekken (2 vt. lg.) Caspische Zandwilg, alles goed bekweekt en van solide kwaliteit. Tegen contant na ontvangst in keuring. Aanbiedingen met opgaaf van prijs te adresseeren aan ’t bureau /zFloralia” te Assen onder no. 1249. Het „GENERAAL CORRESPONDENTIESANTOOR” jé te Amsterdam, vraagt voor Noord-Amerika, en wel hoofdzakelijk voor de .( y. Staten Jowa, Illinois, Michigan, New-Jersey en Oliio, een aantal diverse ( p, Werk- en Handwerkslieden, tegen koog loon. ’( d Het vervoer geschiedt kosteloos, tot op de plaats van bestemming. Het vervoer zal plaats hebben begin Maart 1883. i: Billijke administratiekosten, zonder vooruitbetaling. d. De betaling der passagekosten, alsmede de administratiekosten, moet geschieden •( J in één termijn, op 1 November 1883, met bijbetaling van Zes procent voor interest. .( 1 Be gelegenheid tot inschrijving bestaat tot 30 December a.s. ? T Alle verlangde inlichtingen worden op aanvraag kosteloos verstrekt. $ ƒ Postzegel a 10 cents voor antwoord. (1243) $ Op eene llinke Bloemisterij in N,-IIolland vraagt men, om terstond in dienst te treden, een grondig bekwaam Bloemistknecht, vereischfen zijn: grondige bekwaamheid in het kweeken en behandelen van warme en koude Kasplanten, het smaakvol maken van Bouquetten en Versieringen, onbesproken gedrag en geschiktheid bezittende om als Meesterknecht te fungeeren, terwijl een ongehuwde de voorkeur heeft Onnoodig zich aan te melden zonder over legging van deugdelijke getuigschriften, waarin vermeld hoelang en waar in dezelfde betrekking werkzaam. Loon naar bekwaamheid. Brieven franco onder no. 1255, bureau zzFloralia” te Assen. TE KOOP: Blauwe Druivenboomen (Frankenthaler), laagstam leiboomen van weerszijde gevleugeld, breed 3 tl 5 Meter, zeer geschikt voor kasboomen, bij M. P. VAN RUIJ VEN, (1259) Tuinier te Poeldijk in 't Westland. Op franco aanvrage franco prijsopgaaf | BILLIJK TE KOOP: 14 platgeleide Lindeboomen 1 Meter boven den wortel 21 tl 26 c M. dik, lengte der takken aan iedere zijde ongeveer 1| Meter. Brieven franco, onder no. 1225, bureau zzFloralia” te Assen. Dracaena indi visa lineata, flinke planten met vele bladeren, 0.45 M. hoog, p. st./0.25 Dracaena indivisa, zeer zware planten, 0.60 tl 0.70 M. hoog, potten 20 c.M. diameter, per stuk .’. - 1.25 i Dianthus caryophyllus 11. pl., zeer zware pollen met kluit, p. stuk - 0.10 Verkrijgbaar bij Wei. J. W. WI&MAN & ZONEN, Bloemisten, (1248) Laarstraat Z» 123, Zutphen. SNOEI- & 1\IKTEE\TV De prijzen van SNOEI- & PAKTEENEN zijn gewijzigd als volgt: per 1000 No. 1. Zware pakteenen, lang 2 M. ƒ5.— " 2. Zeeuwsche n n 1.80 n -2.75 " 3. zz zz zz 1.50 zz -1.75 ” 4. ZZ ZZ ZZ 1.25 zz - 1.50 Snoeiteenen per schijf ƒ1.— Alle bestellingen worden spoedig uitgevoerd door Gebr. VAN NAMEN, (1257) Zwijndrecht. TE KOOP AANGEBODEN: eene groote partij STAMI01EN op Kaneelstam, per stuk ƒ0.43, per 50 stuks ƒ18.50, per 100 stuks ƒ33.— Adres: bureau zzFloralia” nommer 1103. Brieven franco. VERGELIJKENDE SCHAAL DER Therniometer-standen. Celsius. Reaumuk. Faiirenhei'1’. 100 80 212 90 72 194 80 04 170 70 56 158 60 48 140 50 40 122 40 32 104 30 24 86 20 16 68 10 8 50 * 6 O 32 10 — 8 • 14 20 -16 — 4 30 —24 —22 40 — 32 -40 0 0 o 1 C = * R = 1* F. * Vriespunt. Ontvangen Prijscouranten, Boeken enz.: Naam- en Prijslijst van Boomen, Heesters, Bloemen etc van A. J. DE V E E R te Apeldoorn. Ilandelsprijseourant der Jioomkweekerijen van de firma JACs. JURR1SSEN & Zn. te Naarden. F. DE S ITT ER, Kweekerij „Huize Bloemwijk”, APELDOORN (Loo-Iaan). Speciale cultuur van en ZRCOlZZETST (stam en struik, laagveredelde en wortelecht). NIEUWSTE "VERSCHEIDENHEDEN. CATALOGUS op aanvraag. (401) W. K. SCHUBERT, Boomkweeker te Naarden. ItAHOER, «£ POST, Kweekerij „«Ie Lelie”, ü O O Gr E 'V ZE E TsT. ' (3) Groote voorraad ROZEN in de meest gewilde soorten. BOSCHPLANTSOEN en CONIFEEREN. HERMN. KÖNIG, Boomkweeker te Naarden, BOSCH- en SIERPLANTSOEN, CONIFEREN, ROZEN, VRUCHTBOOMEN, enz. (978) Prijscourant op aanvraag. AARDBEZIËN. Volledigste VERZAMELING der w'ereld, meer dan 600 verscheidenheden werden reeds in de verzameling opgenomen, beproefd en daarvan de besten behouden. Eene nieuwe beredeneerde en geïllustreerde Catalogus is iu bewerking en zal nog in den loop van dit jaar verschijnen. Alle nieuwigheden zullen daarin worden opgenomen. E. H. KRELAGE & ZOON (1199) te Haarlem. Gloxinia-Knollen! voorraad 25.000 extra sterke potknollen, erecta p. 100 M. 15, p. 1000 M. 140 horizontalis n n M. 15, " n M. 140 pendula zz zz M. 15, zz zz M. 140 Fransche prachthybriden/z zz M. 15, zz n M. 140 erecta reticulata, nieuw licht roode en tot heden de grootst bloemige soort, p. 100 M. 30. Tydeae (Coll. Duval) in rommel, 100 Rhizoma’s M. 6. Gesneria cardinalis p. 100 M. 10. zz gemengd n zz M. 8. Prijs netto kassa of rembours SATTLER & BETIIGE, (1194) Quedlinbwrg. Gladiolus ftueen Victoria, scharlaken rood met witte strepen, een der dankbaarste bloeiers van de Ramosus varië teiten , verkrijgbaar tegen f 3 — per 100 stuks, bij Gt. VAN WATEREN & IRUIJÏF, (1212) Bloemisten te Sassenheim, Z.-H. Verwarmingen van Plantenkassen met warm water, met vrij staande of ingemetsclde geslagen of gegoten ijzeren Ketels, Ijzeren Plantenkassen, uit de fabriek van E_ E Ax E T E N S te Scheerbeek, worden geleverd en gesteld door H. J. W0LTER, firma Redeker & Co., AMSTERDAM, Prinsengracht 574. Teekeningen en Prijsopgaven gratis. (2) AARDBEZIËN, I Frambozen, Aalbessen en Druiven. | ■ Speciale cultuur van alle oudere en g , nieuwe variëteiten. bij > E 1 Th. MULIE te Neuville-en-Ferrain ■ z bij Tourcoing, Nord Fr ance. g I Catalogi op aanvrage. (1064) n ras sa» RAFFiA-BAST. Per van Gend & Loos of per post leveren wij franco aan huis l,te kwaliteit RAF.FIA-BAST, bij een kilo h f 1.—, zz drie zz zz - 2.50, zz vijf zz zz - 4.—. Bruto voor netto, a contant. Gebr. VAN NAMEN, Handel in Tuinbouw artikelen, (1120) Zaoijndreght bij Hordt. J. THUS te Weesp, Air. Koper-, Zinkwerken en in Ijzerwaren, Leverancier en Steller van alle soorten van Koperen en Ijzeren (427) Verwarmingstoestellen, voor plantenkassen en andere doeleinden. Nieuwe verbeterde Gielerspreien. J. C. HOOGENDOORN, Boomkweeker, Boskoop, biedt aan en levert a contant: STAMBOOM op Multiflora veredelt, Thée, Bourbon en Remontant, waaronder 150 Maréchal Niel. Op kaneelstammen in 60 soorten, 1 tot 1.10 M. hoog. Wortel echte Madame Plentier enHybri- dum blanc. Zware platte LINDEBOOMEN. Opgaande LINDEBOOMEN. KASTANJEBOOMEN. TAXUS BACCATA, 3 è 4 voet hoog. Prijs per correspondentie. (1070) TE KOOP bij H. VAN DE WOUW te Groot Zundert in N.-Brabant:' best 1 en 2jarig Dennen-Mastplantsoen, in gesorteerde prijzen, naar qualiteit der planten, zorgzame verpakking, franco tot Breda. (1189) Ilöëmbolleh voor Kamer en Tuin, nog in goede kwa liteit voorhanden, bij JACOB HENNES, (1213) Bloemist te Akersloot. Bij bestellingen aan of correspondentie met de m Floralia voorkomende firma’s, wordt men beleefd verzocht steeds te ver melden dat men de des betreffende annonce in dit blad gelezen heeft. Cornets voor Bouquetten. JOHs. BEEN, Rotterdam, van Oldenbarneveldstraat 45, Agent van de firma’s MAX DEMMLER & Co. te Berlijn en HERMANN ERIESSE te Hamburg, fabrikanten van gevlochten BLOEMENMANDJES in alle soorten. CARE REITINGER, Keulen, Planten- tubs van Eikenhout, practisch ingericht, prachtig bewerkt; verder Voorwerpen in Boomschors, Terra Cotta en im. Majo- lika, Naam- en Merk-Etiquetten, Bloem- stokken in verlangde kleuren met afgezette toppen, Spaansch Spart voor Bouquetten. Prijzen en teekeningen verkrijgbaar. (754) AGENTUUR VAN: echt Engelsch en Belgisch BROEIGLAS in vlakken en gebogen vorm, in enkele, 1| en dubb. dikte. Glazen KLOKKEN tot dekking van fijne bloemgewassen enz. Glazen BAKPANNEN en matte in 1| en dubb. dikte, per kist van 50 stuks. HARLEY’S geribte glazen DAKPANNEN, dik 6 m.M. HARLEY-GLAS geschikt voor dekking van Waranda’s enz., in verschillende dikte en dessins, enz. enz., alles tot concurreerende prijzen, verzending franco naar alle plaatsen gelegen aan den spoorweg, met franco brieven te bevragen bij A. L. LINDEMAN, (1067) Ede bij Arnhem. H.H. BooiBtweekers ei Bloemisten worden attent gemaakt op de pas opgerichte FABRIEK van Etiquetten, Bloemstokken, PLANTEKUIPEN, ZONNESCHERMEN, KISTEN voor bloemen en wat verder tot liet vak behoord, van H. R. ROOSMALE NEPVEU te Ernst bij Vaassen. Prijscouranten of monsters worden op franco aanvrage gratie toegezonden. (1065) TE KOOR alle soorten puik Eikenplantsoen, bij JOH. WESSELS BOER (1204) te Hoogeveen. Verwarmingstoestellen voor alle doeleinden van gegoten en gesla gen ijzer, nieuwe toepassing op de verwar ming van Huizen, Serres enz., levert ijzeren kapbedekkiugen met plannen en teeke ningen voor plantenkassen. Brochures en prijscouranten met vele attesten op aanvrage verkrijgbaar. Th. A. DE KOSTER, (219) Amsterdam. Aanleg van Grol- en Rotswerken, schoone rustique versieringen voor GAZONS,WARANDA’S, BALCONS. Permanente Expositie. Utrecht’. (437) F. J. MOERKOERT. 1. KOSTER & ZONEN? Boskoop. (Zuid-Holland). SPECIALE CULTUUR VAN Rhododendron, hybr. arb., Azalea mol lis en pontica, Conifeeren voor potten, bij duizenden,Rozen, Clematis,Magnolia. (19) TUINMAN gevraagd, niet boven de 40 jaar, tegen 1 Febr., be kend met snoeien, broeierij, groenteteelt en druivenkas; diens vrouw genegen is eene koe geheel te verzorgen. Brieven franco onder no. 1253, bureau nFloralia” te Assen. EEN TUINBAAS, 30 jaar oud, eenige jaren op een Buiten plaats werkzaam, doch zich gaarne willende veranderen, zoekt eene BETREKKING met Februari of Mei weder op eene Buiten plaats of Tuinbouwinrichting; hij is voor zijn vak bekwaam en aanleggen van Tuinen kunnen geheel door hem worden uitgevoerd. Brieven franco1 aan ’t bureau nFloralia” te Assen, onder Hommer 1245. Tuinknecht. Er biedt zich aan een TUINKNECHT, P.G., 24 jaar oud, reeds eenige jaren in het vak werkzaam geweest, ook niet onge negen om bij Bloemisten werkzaam te zijn. Er zal meer op goede behandeling dan op hoog salaris gelet worden. Brieven franco, onder no. 1254, bureau //Floralia” te Assen. Een gehuwd Persoon, 25 jaar oud, bekend met Bloemkweekerij, Moezerij, snoeien en kweeken van Vrucht- boomen, enz., zoekt tegen Februari a.s. eene BETREKKING. Brieven franco onder no. 1230, bureau //Floralia” te Assen. Tuinknecht. Er biedt zich aan een TUINKNECHT om met 1 Februari a.s. in dienst te treden, 19 jaar oud en 5 jaar in ’t vak werkzaam geweest, getuigschriften van goed gedrag zoowel als van bekwaamheid staan hem ten dienste. Adres Courantdrukkerij te Sappemeer. (1178) Tegen Febr. of Mei biedt zich aan, een R.C. gehuwd TUINMAN, bekend met bloemen en broeierij en wat verder tot het vak behoort, van de beste getuigen voorzien en geheel vrij van sterken drank. Franco brieven onder nommer 1181, bureau //Floralia.” 'TUl NKNECHT. geheel van onbesproken en zedelijk gedrag in ’t vak goed ervaren, P G., zag zich gaarne spoedig geplaatst. Informatiën geven J. II. BAKKER & Co. op nKWEEKLVST", Zutphen. N.B. Tevens te bekomen rood- en wit bloeiende Sileneplauten 5 39 ct. per 100 stuks, bloeiende Primula chin. in 3 hoofdkleuren, per 25 stuks f 2.50. (1229) EEN TUINKNECHT, oud 20 jaar, P.G., biedt zich aan om ten spoedigste in dienst te treden, liefst op een Buiten, de beste getuigen staan hem ten dienste. Brieven franco // Tuinknecht", Hulpkantoor der Posterijen te Bieren. (1244) Men verlangt met 1 Febr. een ongehuwd TUINMAN, P.G., volkomen ervaren in de broeierij en. in staat om de behandeling der broeibakken geheel op zich te kunnen nemen. Franco opgaaf, welk loon verlangd wordt boven kost, inwoning, enz., aan den Heer P. T. VAN SON te Assen. (1227) B IJ B L A D behoorends bij No. 45 van „Floralia”, AlfloiMNattntt AdvertenMlai, Wed. J. van Leeuwen & Zn., Bloemisten, Goudseherijweg, Rotterdam, bieden aan in sterke planten, (1170) 12 Bromeliaceën, 12 soorten ƒ 6—12 | 12 Maranta’s, 12 •/ - 6—12 12 Dracaena’s, 12 zz -3—6—12 6 Diefteubachia’s 6 zz - 3— 6 12 zz 12 zz - 15 12 (Jrotons, 12 v -3—G—12 12 zz nieuwste n - 9—12 j 12 Selagiuella, 12 zz -3—6—12 24 bontbladige, warme kasplan ten, in 24 soorten, f G—12—20 , CUN-PANISSE, voorheen GUEUDET, Ze Bertkecourt, Hermes (Oise), Frankrijk. \ Fabriek uitsluitend voor Houten Etiquetten, ten dienste van Heeren Bloemisten, Boom- kweekers , Rozen teel crs enz. Leverancier van de stad Parijs en alle groote Fransche en buitenlandsche inrich- 1 tingen. Zend op aanvraag prijscouranten I en monsters. (1130) Briefwisseling alleen in de Fransche taal. MfflMfflïï i G. LIGTERMOET. Gr. Paiïwensteeg 4, Rotterdam, MOSCOVISCHE Dek- en Pakmatten, in verschillende afmetingen en prijzen. BAMBOESMATTEN, voor omheining van tuinen. Prijzen zeer civiel. (1144) Prijscourant en monsters op aanvraag. ~ VOOR TWEE GULDEN. Per 50 kilo zakvrij leveren wij a contant platte groote gele Zwijuftreclitsclie Uien, geschikt voor winterprovisie. Partijen tegen verminderden prijs. Gebr. VAN NAMEN, (965) Zivijndrecht. Bij VERSCHUREN te Haps zijn verkrijgbaar tegen lagen prijs: eene groote partij HO ZO op stam. De soorten worden voor echt gewaarborgd en zijn van den lsten rang. De collectie bestaat uit meer dan 300 soorten. (1237) A. FRIJLINK, Bloembollenkweeker te Sassenheim bij Haarlem biedt aan: Lilium auratum (geïmporteerd) verkrijgbaar in gave gezonde bollen van pl.m. 20 Centimeter omvang, a f25.— per 100 stuks, contant zonder korting of toetal. Emballage vrij. (1191) RAFFIA BINDBAST levert a contant, bij 5 kilo’s. f 3.75, 10 zz. - 7.—, 20 zz. - 13.50, 25 zz. - 1G.—, J. C. SCHOUTENS, (1200) Westzeedijk 38, Rotterdam. J. Goldschmid Hanninga, OOFT- EN B O O M K WEE K E RIJ e KWEEKHOVEN nabij het Tram-Station VEEISTDA1SZL- Prijscouranten, zoowel voor handelaren als particulieren, op aanvrage franco en z/ra/ü. (847) AANGEBODENE per 100 Hedera in pot, van 15-30 c.M. hoog, f 12.— Clematis in pot, van 15-40 c.M. hoog, - 25.— Festuca chiueuse, onmisb. v. randen, - 1.50 Autlienarluni toineutossuin,. - 3.— Saxifraga politi, - 1.50 Bellis perennis flora plena rubra (Madelieven of Mariënbloemen) - 2.— Bellis perennis flora plena alba (Madelieven of Mariënbloemen) - 1.50 Betaling contant of rembours, levering franco station Weener, manden worden alleen in rekening gebracht. Adres: II. GROENE WOED, no. 296 te Weener, Oost-Friesland. (1046) C. VAN REE, Boomkweekei-, Boskoop, biedt aan: (1226) 400 KALMiA GLAUCA, sterke planten , 25 st. f 6.50, 100 st. ƒ25.— Frambozen te koop, lste kwaliteit prachtstammen van 2 M. schot a ƒ 1,50, 2de kwaliteit u ƒ 1.— de 100 en zuivere Amazone Aardbeziën ƒ 0.50 de 100, van beide soorten eenige duizenden voorhanden (1236) Te bevragen bij C. J. VAHL, Tuinman en Fruitteelder te Heilo bij Alkmaar. Hyacinthen, Tulpen, Crocussen, Narcissen, enz, in fraaie soorten, zoolang de voorraad strekt, nog verkrijgbaar bij S. P. TEN CATE, Bloemkweeker (1232) op n Zomer zorg" te Lisse bij Haarlem. Billijke aanbieding. per 100 Azalea mollis, Sjarigezaailingen,sterk,/’ 3.— Dito 3 en 4jarige, verplant, bosjes, - 6.— Dito planten met 8-12 bloemkn , -35.— Cupressus Lawsoni erecta viridis, schoone jonge pl., 30-40 c.M. hoog, -12.50 Dito 40-60 zz zz -16.— Clematis lanuginosa, mooie Sjarige zaailingen,. -10.— Illiododendron hybride in praclit- soorten, mooie planten voor potten, met 4-7 bloemknoppen,.
2,376
MMUBVU02:000007108_3
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,882
Merkwaardig verhaal aangaande het leven en de bekeering van Andries van Tol, gewoond hebbende te Gouda
Tol, Andries van
Dutch
Spoken
4,148
6,826
De eenzaamheid was voor mij altoos zeer aangenaam, vooral toen ik weêr eenmaal tehuis was en overdenken mocht wat ik alzoo had ontmoet. „Waar het hart vol van is", zegt men wel eens, „daar loopt de mond van over", en dit moest ik getuigen, dat de tijd die ik bij mijne vrienden had doorgebracht God verheerlijkend was geweest, en dit is gemakkelijker te overpeinzen dan ter neer te schrijven. Ik dankte God, dat Hij mij zooveel had te genieten gegeven en mij zooveel liefde, zooveel zielsbetrekking, zooveel genade had bereid en doen ondervinden. Zulke betrekkingen worden door den dood niet verbroken; maar blijkt het waarheid te zijn wat geschreven staat Spreuken 10 : 7: „De gedachtenis des rechtvaardigen zal tot zegening zijn"; ja, „spreken nog, nadat zij gestorven zijn", volgens Hebr. 11:4; dan voorzeker valt alles weg, wat tot het koninkrijk der wereld behoort. „Geen ding op aard zoo lief geacht, 't Zij vrouw of kind, geld, staat of macht. Ja, al wat lief op aard moog' schijnen, 't Moet al voor 's Hemels vreugd verdwijnen; Nooit en heb ik beter stonden Voor mijn ziele ondervonden, Dan wanneer ik zoo alleen, Met mijn God mocht zijn gemeen. Ja, wanneer ik stil in 't eenzaam, Zoo met God mocht zijn gemeenzaam; Dat is 't aangenaamste zoet, Dat genieten kan 't gemoed. 't Gaat mijn rede al te boven, Hier en kan geen rede bij; Hier alleen past het gelooven, Zoude ik kennen, hoe het zij." Een half jaar omstreeks was ik weder in mijne vorige werkzaamheden teruggekeerd, toen ik op een dag velen van die godzalige vromen zoo aan mijn hart voelde gebonden worden, dat ik moest uitroepen: „Och Heere! mocht het door Uwe goedheid nog eens gebeuren, dat ik al die menschen nog eens mocht ontmoeten. Die zuchtenden en bekommerden kon ik maar niet vergeten; telkens stonden zij als voor mijn aangezicht, mij vertellende, hoe zij zoekende waren naar den Heere Jezus, Die hun alleen kon zalig maken van hunne zonden; ja, ik mocht die bekommerden en armen van geest voor den Troon der Genade neerleggen en mocht zoo zien, hoe die allen door het eeuwig Verbond uit de wereld waren getrokken en hoe zij, door de inwendige vernieuwing des harten, het gemis hadden leeren kennen van dien volzaligen God. O! wat mocht ik in die oogenblikken ook mijzelven verliezen in die eeuwige verkiezing, bij de gedachte, dat de Heere mijn naam geschreven had in het Boek des Levens en mij van een wereldling en een opstandeling, een mensch had gemaakt, die zeggen kon: „Heere, Gij weet alle dingen; Gij weet,, dat ik ü liefheb" (Joh. 21 j 17). Zulk eene betrekking gevoelende naar dit volk, had ik volle vrijmoedigheid, om nogmaals mijne vrienden te bezoeken. Te Botterdam aangekomen zijnde, mocht ik, deelende in de lieve gunst des Heeren, mijn intrek nemen bij een zekeren Van der Heul in de Goudsche Wagenstraat, die mij zeldzaam vriendelijk behandelde en mij eenige nachten herbergde. Wij mochten daar met veel zegen met elkander verkeeren, en opmerkelijk was het, dat de vrouw van Van der Heul zeide: „JCïu moest de Heer Hijveld uit Utrecht eens hier zijn; wat zou hij zichzelven bij al onze gesprekken kunnen neêrleggen, wat zijn staat en stand van genade betreft"; en ziet, nauwelijks waren de woorden uit haren mond, of de deur werd geopend en genoemde heer Hijveld stond voor ons. Wie kan onze blijdschap bepalen, die in onze ziel opging, dat de Voorzienigheid den weg zoo had doen uitloopen, dat nu ook onze wensch was vervuld. Vier dagen waren we dan ook vereenïgd.en dat er geen stof ontbrak, om den Heere groot te maken en te verheerlijken j kan ieder Wel naaraan : waarvan ïlr rlan nnlr naAnv nnn tt-^1 „„1 ï._:j 0 - - , —— ""5 noi 4m ouuriiveu. Van Rotterdam vertrok ik weder naar Delft met mijn vriend Hijveld. Mijne eerste schreden waren naar jufvrouw de W., waar ik eertijds dat dametje had ontmoet op de naaischool, wie ik haar wereldsche kleeding onder het oog had gebracht. Bij mijn intrede in dat huis, mocht ik haar aanstonds ontmoeten, en mij ziende, was zij in een oogwenk bij mij. Be had reeds opgemerkt hoe zij, mij ziende, aanstonds rood werd van schaamte, en met betraande, doch vriendelijke oogen mij aanziende, begon zij mij het volgende te vertellen: „Mijn lieve vader! wat ben ik verheugd, dat ik u kan mededeelen, dat gij het middel zijt geweest, dat ik mijzelye heb leeren kennen; nu weet ik bij ondervinding, dat ik eene zondares ben voor God en dat het eene eeuwige onmogelijkheid is, om zoo voor den Heere te kunnen verschijnen. O! wat heb ik al vele nachten doorgebracht, dat ik van wege de angst mijner ziel niet kan slapen en steeds behoefte gevoel om den Heere om genade en vergeving te bidden voor al mijne erf- en dadelijke zonden; want overal ontwaar ik zonde en schuld; zoodat mijn gansche bestaan is om den Heere de kroon van het hoofd te rukken en mijzelve te verheerlijken, en nu roep ik al uit mijn benauwd hart tot den Heere Jezus, om medelijden met mij te hebben; want ik heb nog geene verzoening voor mijne zonden en geen Borg voor mijne schuld. O! slechts eeuwige ontferming kan mij nog redden; want ik ben zoo blind en zoo ellendig, dat ik het bijna niet kan uitdrukken." Dit vertelde zij mij zoo vrijmoedig in aller tegenwoordigheid, zoodat ik niet in twijfel kon trekken, of de Heere had haar met Zijn licht beschenen en ontdekt. In stilte mocht ik den Heere danken voor hare bekeering, waarna ik het woord opnam en tot haar zeide: „Wel, jufvrouw! ik kan u een goeden raad geven: bid maar tot God, of Hij u veel ondekkend licht wil schenken om uzelve meer en meer te leeren kennen en Jezus Christus, dien God heeft gezonden, om Zijne kinderen zalig te maken van hunne zonI den. 'kWensch u van harte toe, dat gij maar niet moogt rusten I vóórdat gij uw rust hebt gevonden in den Heere Jezus voor f uwe kostelijke ziel, die voor eene eeuwigheid is geschapen j opdat de Heere Jezus door Zijnen Geest u zoodanig in het verlossingswerk moge inleiden, dat gij uzelve geheel | en al in Hem moogt verliezen." Vier dagen bleef ik nog in Delft onder mijne vrienden, met veel geestelijke opwekking, en nog viermaal heb ik | met datzelfde meisje gesproken over haren toestand, waarbij ik dit kon opmerken, dat haar bedroefde ziel niet was te Istillen, dan met den Heere Jezus; hetwelk voor mij een I waar kenmerk was van hare bekeering. Ik gaf haar nog I goeden raad voor hare bekommerde ziel en nam afscheid |van haar. Later echter is het gebleken, dat het de laatste | maal was op aarde; maar hoeveel betrekking of zij op mij had, bleek hieruit, dat zij mij nog dikwijls heeft Igeschreven. Zij had nog een dienstmeisje leeren kennen |van omstreeks vijftien jaar, even oud als zij was. Het |zoude evenwel te veel zijn die brieven mede te deelen, Imaar dit kan ik er toch van zeggen, dat het woorden Iwaren, die uit een vol gemoedsleven geschreven warenr |en waarin het verstandswerk geheel gemist werd. Het laatste wat ik van haar heb vernomen is uit een |brief van dat dienstmeisje, welke ik wel waardig acht hier Imede te deelen: „Mijn oude vader VAN TOL! „Mijn liefste vriendin ben ik nu kwijt, nl. jufvrouw I Gouverneur. O! wat is dit voor mij een groot verlies. Wij waren overal zoo in liefdo tot en voor elkander; maar mijne eenigste droefheid is, vader van Tol! dat ik haar nu niet meer kan ontmoeten, noch op den weg, noch in huis, noch ergens anders; want zij is nu naar den Hemel; nu is zij onder al de zalige zielen in den Hemel, nu zal zij Jezus eeuwig loven en verheerlijken. „Drie of vier dagen vóór haar sterven, heeft de Heere aan hare begeere voldaan; want op haar sterfbed heeft zij den meesten tijd geroepen om den Heere Jezus tot haar deel te krijgen, en die lieve Zaligmaker kwam haar voor met die woorden: „Vader! laat deze in het verderf niet nederdalen, want Ik hebbe verzoening voor haar gevonden", en toen werd zij door den Vader vrijgesproken en kreeg Jezus tot haren Zaligmaker. Aanstonds maakte zij dit aan haren vader bekend en aan allen, die haar bed omringden. Met blijdschap in de volle verzekering heeft zij nog drie dagen geleefd, en toen zij ging sterven, kwam Jezus tot haar met het: „Heden zult gij met Mij in het Paradijs zijn", en als zij dit alles aan hare ouders met Hemelsche vreugde had bekend gemaakt; stierf zij en is zij den Hemel binnen gegaan den 14aen December 1789, oud zijnde 16 jaar en drie maanden. Uwe vriendin, JOHAHNA DE HOOP." Ik heb na den dood van dat meisje met hare ouders en verdere vrienden over haar gesproken, en tot mijne innige blijdschap hebben allen mij een voldoend antwoord gegeven van haar zalig heengaan. Het dienstmeisje, waarvan ik hierboven heb gesproken, is, niet lang na haar sterven, haar gevolgd. Zij heeft mij dikwijls over de innerlijke betrekking geschreven, door welke zij geestelijk verbonden was aan jufvrouw Gouverneur. Voor haarzelve was zij nog onverzekerd van haar aandeel aan Jezus, doch zij was zeer ernstig onder de middelen en bij de vromen, evenals in het eenzame; in het lezen van Gods Woord en andere boeken; in het bidden, vragen en zoeken. Zij had, zooals zij mij veelal vertelde, veel bestrijdingen van binnen over haren staat; welke bestrijdingen meestal voortkwamen uit eigen redeneeringen en ongeloof; ofschoon de Heere er haar ook wel eens uit verloste, door hare blinde oogen te openen. Vijf brieven heb ik van haar gehad, die zij zoo nu en dan heeft geschreven, en uit welke men kan opmaken, hoe grondig zij door den Heere bekeerd was. Twee weken vóór haren dood ben ik nog bij haar geweest. Zij leed buitengewoon aan lichaamsmarten, zoodat zij eenige weken bedlegerig is geweest; maar wat een ieder moest verwonderen, was, dat de Heere haar zooveel genade schonk, om te mogen gelooven, dat de Heerlijkheid, die haar werd geopenbaard, verre boven het lichaamlijk lijden uitging, 't welk haar dan ook zeer onderworpen maakte, en zij zeer bemoedigend en in volle ruimte den weg van alle vleesch is gegaan, oud zijnde 21 jaar. Ik ging toen naar Rotterdam, en kwam bij mijnen vriend van der Heul, welke eenige vrienden van IJsehnonde bij hem had gehad. Zooals de gesprekken wel eens een loop nemen, vertelde van der Heul ook aan hen, dat ik bij hem was geweest, waardoor zij mij gaarne eens wilden ontmoeten. Dat verzoek, om bij hen te komen, nam ik van ganscher harte aan, aangezien van der Heul mij vertelde, dat zij zulke bijzondere menschen waren in de genade. Hij was met hen in kennis gekomen, toen hij zelf te IJsselmonde woonde, waar hij tuinknecht was bij Bichon, Heer van IJsselmonde. Die oude betrekking hadden zij niet vergeten, want zij hielden voordurend gemeenschap. Ik ging dan van Rotterdam en wandelde tot aan het IJsselmondsche veer. Boven op den dijk stond een groote bank, waarop ik mij voor enkele oogenblikken nederzette. Op die bank was het, dat ik op bijzondere wijze in de iegenwoordigheid des Heeren mocht verkeeren. Eerst bad ik den Heere, dat Hij mij verder mocht geleiden tot daar ik moest wezen, en mocht Hem smeeken, dat Hij zelf in ons midden wilde wezen, door genade te schenken in Zijne oogen en in de oogen dergenen die ik zou ontmoeten. Ik bad: „Och Heere! ik ben hier nu zoo alleen; niemand ziet mij hier, dan Gij alleen. Mijne vrouw hebt Gij weggenomen, •die nu al onder de zaligen in den Hemel is, en die zich nu al in II verlustigt met allen, die Uwen troon omringen. Och Heere Jezus! mocht ik nu ook eens veel van U genieten op deze aarde. Gij, Heere! zijt toch de Algenoegzame; leidt en leert mij dan, Heere! door Uwen Geest; och! schenk mij dan boven bidden en denken." Voor het eerst in mijn leven zat ik op die plaats; maar mocht daar veel genieten, zoodat mijne oogen van liefde tot den Heere Jezus overvloeiden van tranen. In dien toestand voer ik over naar IJsselmonde, en al vragende kwam ik eindelijk ter bestemde plaatse aan, bij Teunes Weda. Toen ik mij bekend had gemaakt, behandelden zij mij zeer vriendelijk. "Wij raakten met elkander in het gesprek, waarin we zoo innerlijk aan elkander verbonden werden, dat we tot des nachts 2 uren op bleven, met veel vrucht voor onze zielen; en tot roem van 's Heeren genade moet ik bekennen, dat we onze harten zagen geopend, om te vertellen, wat de Heere aan onze zielen gedaan had. Vier dagen bleef ik te IJsselmonde, en werkelijk, die dagen waren voor mij onvergetelijk; want niet alleen mocht ik bij Weda vele vromen ontmoeten, maar de Rustdag was voor mij zoo gezegend. In die gemeente stond destijds Ds. van Doldere, welke des namiddags predikte over den 22sten ; Zondag, vraag58, „Wat troost schept gij uit de artikelen; van het eeuwig leven." Wat ik onder die predikatie mocht genieten, kan ik onmogelijk onder woorden brengen; want; niet slechts, dat de Heere mij geheel terug leidde, maar ik mocht ook zien, dat de Heere mij hewaren en besturen zou tot aan mijnen dood; ja, Hij bracht mij over den dood heen en liet mij zien het eeuwig, heerlijk, zalig leven, dat Hij mij uit genade hier namaals zou schenken. O! wat was dat een heerlijke middag voor mij, om met een door den Heiligen Geest geopend oog den Hemel te mogen aanschouwen en die zaken geestelijk te mogen zien, waarvan geschreven staat; dat het „geen oog heeft gezien, geen oor heeft gehoord, en in des menschen hart niet is opgekomen, wat God bereid heeft dengenen die Hem vreezen." „'k Weet, al had ik duizend tongen, En dat al mijn krachten Heer'! Gestadig U een lofzang zongen, Gij zijt waardig nog veel meer. Wie zal Uwen lof naar waarde; Hier ooit zingen, niemand niet; Want wij staam'len hier op aarde, Wat hierna volmaakt geschied." Ik was bij mijn afscheid nog bij eene vrouw, welke schoonmoeder was van Weda, fen met twee dochters leefde. Dat goede oude mensch was ziek; en zoo bij haar ziekbed staande, vroeg ik haar: „hoe zij het had!" O, zeide zij, ik heb het zoo benauwd, bij de gedachte dat ik verloren zal gaan als ik sterf. Vragende waaruit die benauwdheid ontstond, zeide zij mij: „Omdat ik al zooveel heb ondervonden, en omdat de Heere aan mij al zooveel heeft gedaan, en dat ik mijzelven nog niet aan Hem heb overgegeven. Ja," zeide zij, „het zal wat te zeggen zijn bedrogen uit te komen;" waarop ik antwoordde: „Wel, mijn lieve mensch! dat zou werkelijk een groot bedrog zijn: denken behouden te zijn en dan toch verloren gaan, en dat voor eeuwig; maar zeide ik, „ik geloof toch, dat ge niet op de rechte plaats zijt; want ge werpt door uw ongeloof alles weg, wat de Heere u geschonken heeft; de vijand ziet wel, waar de vesting het zwakste is. „Zij ging mij toen vertellen, „dat zij al twintig jaren in dien toestand had doorgebracht en zij nog zulk eene groote zondares voor God was; ofschoon zij wel eens met hare schuld in het verborgen voor God was geweest en den Heere Jezus had gesmeekt haar zalig te maken; ja, dat zij wel tijden had beleefd, dat zij zooveel dierbaarheid en heerlijkheid in den Persoon van Christus had gezien, dat zij luide had uitgeroepen: „O Heere Jezus! gij kunt mij zalig maken." Zij had wel honderde malen hare knieën voor God gebogen, met haar man en kinderen, en wist, dat de Heere haar dochter had bekeerd en de andere overtuigd waren. „O!" zeide zij, „nu zal het nog te laat zijn; want mijn hart overtuigt mij. O, wat is het mij bang!" riep zij uit. „O! eeuwig ben ik ongelukkig; want de hel en de dood verschrikken mij, en ik heb zulk een vrees, om dien heerlijken God te ontmoeten, tegen Wien ik zoo gezondigd heb." Wat moest ik hier nu zeggen ? — want in zulke gevallen is het zeer moeielijk te onderscheiden wat voedsel de ziel noodig heeft: vertroosting of vermaning. — Ik antwoordde zoo zacht mogelijk op hare bedenkingen omtrent haar zieletoestand, en wel op haar eigene gezegden. Ik zeide: „Wel, vrouw! gij hebt mij zelf gezegd, dat Jezus u kan zalig maken, dat Hij de eenige Zaligmaker is en altijd hebt gij Hem zoo dierbaar geschat, Hem gezocht en gebeden, dat Hij u wilde verlossen; dat was uwe begeerte; daar was het u om te doen, en dat wilt ge tot op dit oogenblik nog niet loslaten; gij kent geen ander, gij zoekt geen ander; neen, Jezus is het alleen, Wien gij zoekt. Na van allen afscheid genomen te hebben te IJsselmonde vertrok ik weder naar Eotterdam en begaf mij naar van der Heul, alwaar ik nog twee dagen vertoefde. Mijn plan was al gemaakt om weder naar Gouda te gaan; maar de Heere sprak: „Uwe wegen zijn niet Mijne wegen"; want juist toen ik vertrekken wilde, kwam de familie van Slavenburg uit IJsselmonde, welke mij dringend verzocht om met hun mede te gaan; „want", zeide zij, „uw gesprek met de oude vrouw heeft zulk een gevolg gehad, dat de Heere het met Zijnen zegen achtervolgd heeft en zij in volle ruimte juichende naar den Hemel is gegaan." De aandrang om te komen, kon ik niet wéêrstaan. Ik vertrok toen met hen weder naar IJsselmonde, waar ik alles vond zooals zij hadden gezegd, en daar was wat te vertellen. Met tranen in de oogen en een hart vol van liefde en blijdschap, spraken zij van hare moeder; hoe zij die twintig jaren had doorgebracht, zoowel met betrekking tot hare levenswijze, die voorbeeldig was, als met betrekking tot de opvoeding van hare kinderen. Zij verhaalde , hoe zij dikwijls met haar man en kinderen de knieën had gebogen om bekeering voor hare huisgenooten. Haar oudste dochter had haar zeer nauw gade geslagen en alles als een schat in haar hart bewaard, zoodat zij nu zóó vol was over hare zalige moeder, dat zij er niet over kon zwijgen. Vrouw Slavenburg had haren meesten tijd te kampen gehad met ongeloof, aanvallen van den boozen en twijfelingen , en zoo leefde zij voort, dan eens biddende en zoeken- de, dan weêr bedroefd zijnde; welke droefheid dikwijls gepaard ging met benauwdheden over haar uiteinde. Ten laatste was zij zeer krank geworden en in die benauwden toestand had ik haar ontmoet, zooals ik boven heb medegedeeld. Mijn gesprek had haar inzien gegeven in haren weg en de Heere had zich op zulk eene heerlijke wijze aan hare ziel believen te openbaren, dat zij geheel vervuld werd met den Heiligen Geest, waardoor zij door 't geloof zag en den Jezus omhelsde, Die zij al zoo langen tijd had gezocht. Nu kon zij Hem door het geloof aannemen als haar Zaligmaker, als haar Borg, als haar Voorspraak bij den Vader, als haar Heere en Koning, en zij ondervond zulke buitengewone liefdesbetrekkingen tot Jezus, dat zij in werkelijkheid hare handen naar Hem uitstrekte. Hare dochter vroeg nog of zij dat nu alles geloofde, en met een vriendelijk gelaat zeide zij met volle vrijmoedigheid: „Ja! Jezus bezit mij en ik bezit Jezus!" en zoo stierf zij, om eeuwig te leven. Vier dagen heb ik er nog vertoefd. Ook bij hare begrafenis ben ik tegenwoordig geweest, en ik kan in waarheid getuigen: die dagen waren voor ons Godverheerlijkend. Na deze voorvallen"verijet ik die plaats, en vertrok ten tweeden male naar Rotterdam. Mijn plan stond nu weder vast naar Gouda te vertrekken, zoodra de gelegenheid zich voordeed. Toen ik van der Heul; alles verhaald had wat ik te IJsselmonde had ontmoet, kwam dan ook spoedig die gelegenheid en ik vertrok. Mijn verhaal wat mijn leven aangaat is nu geëindigd, ja, ik zou bijna zeggen, ik leg de pen tot schrijven neder, zoo mij nog niet een voorval was voorgekomen, dat ik nog wensch mede te deelen. Ik ging namelijk.,in mijn later leven dikwijls naar Aarlanderveen, waar ik veel vromen kende en ook veel aangenaam verkeer met hen had. Aldaar woonde eene zekere vrouw van Wieringen, welke jaren achtereen een weg had bewandeld zooals men het gewoonlijk noemt door duisternis en schaduwen des doods. Na een twintigtal jaren echter mocht zij op den weg des levens iets vorderen, door een duidelijk inzicht te krijgen in de schuldvergeving, welke te vinden is in het dierbare bloed van Jezus Christus; doch als zij het op haarzelve wilde toepassen, wierp zij het altoos van zich. Zulke menschen evenwel, die met eene onrustige ziel oprecht zijn, zijn nog beter terecht te brengen dan een mensch, die van binnen rust geniet op een verkeerden grond; want zij wist mij nochtans te verhalen van het ^eerste oogenblik af, dat de Heere haar zielsoogen had geopend, en wel zóó duidelijk, dat een ieder het voor een werk des Heeren moest houden, dat Hij in haar had gewrocht. Toen ik haar voor de eerste maal ontmoette en zij mij over haren weg en toestand sprak, dacht ik zoo, dat zij hetzelfde ondervond, wat ik ook had ondervonden, namelijk, dat er nog genade noodig was, om de genade, die de Heere den zondaar heeft geschonken, zich toe te eigenen, en waarvan ongeloof meestal de oorzaak is. Nu, geloof is dan ook een gave; dit bleek ook in deze vrouw; want zij wist mij te vertellen, hoe zij uit de wereld was getrokken ; hoe zij haarzelve had leeren kennen als eene zondares; ja, zij kon hare bevindingen op den Hemel weg mededeelen en nochtans niet gelooven, dat de zaligheid ook voor haar was. Den vorigen dag, zoo vertelde zij mij nog, had zij met zulk een vol gemoed mogen bidden en haar hart voor den Heere Jezus uitstorten, om vergeving te ontvangen van al hare zonden, en om herstelling in Zijne Goddelijke gemeenschap; maar hoe zij geroepen had om genade, en gezegd had: „Och Heere Jezus! hier ligt nu diezelfde zondares van gisteren en eergisteren: och! maak mü nu za.li>. want wnamm w;;f<- Gij U verbergen voor mijne ziel? och! openbaar Uzelven toch aan mij; dan zal ik TJ omhelzen en lief hebben; ik zal TJ niet loslaten vóórdat Gij mij hebt gezegend." Dit gezegde, ging met zulk een ware godvreezendheid gepaard, dat ik met oogen vol tranen bij haar zat, en haar slechts kon gadeslaan hoe zij alles nog zoo kon verwerpen. „Die vrouw was dus gered," waren de woorden, waarmede Andries van Tol het merkwaardig verhaal van zijn leven en bekeering besloot. Of hij nog lang geleefd heeft nadat hij zijn verhaal te boek stelde, weten we niet; wat we echter uit zijn schrijven zijn te weten gekomen is, dat hij niet een van de vele hedendaagsche zoogenaamde Christenen was, die het geloof in den zak dragen; maar een waarachtig, door God den Heiligen Geest levend gemaakte ziel, die uitblonk als \ een toonbeeld van Gods vrije genade en, tot roem van ) die genade, het kruis gewilliglijk achter Jezus droeg. En / zulke levend gemaakten, zulke kruisdragers, — wij weten het, — deelen eenmaal, als ze aan 't eind van hunne pelgrimsreize zijn, in het overdierbare en zalige voorrecht, te komen ddar, waar hun dierbaren Borg en Middelaar als hunnen Oversten Leidsman en Voleinder des geloofs hen is voorgegaan, om Hem dan met al de gekochten en verlosten door Zijn dierbaar hartebloed, niet meer te aanschouwen door het geloof, maar te zien van aangezicht tot aangezicht, en verzadiging van vreugde te genieten aan Gods rechterhand, eeuwiglijk en altoos. Daar, — wie zou 't durven betwijfelen? — daar stemt dan ook Andries van Tol reeds sinds jaren en jaren met alle de geheiligden in, in het Nieuwe lied des Lams; daar is het pad niet meer hobbelig of met distelen bezaaid; ddér wordt de zon niet meer bedekt door de wolken; ddar zal 't nimmer winter, maar altijd lente; ddar geen nacht, maar eeuwig dag zijn. Lezers! de groote vraag is: is er gegronde hoop bij « aanwezig, om van Tol voor den Troon des Lams te ontmoeten? Zoo ja, och! houdt u dan dicht achter Jezus, opdat ge hier reeds veel voorproefjes van 't zalig Hemelleven nebben moogt en gij een waar sieraad moogt zijn van de levende Gemeente. Zoo neen, zoek dan nog geborgen te worden in de Arke van eeuwigé Behoudenis; want weet, dat er na denen tijd geen tijd meer zal wezen en 't eenmaal van ons allen gelden zal: eeuwig wèl! of: eeuwig wee! Bij Jezus is 't zalig; bij Jezus is 't zoet; Geen rijkdom, die haalt bij de waarde van 't Bloed, 't Welk eenmaal geplengd werd door't schuldeloos Lam, Dat op zich den vloek van verlorenen nam.
7,141
MMIISG15:004481044:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,884
De werkmansbode; orgaan van het Algemeen Nederlandsch Werklieden-Verbond, jrg 8, 1884, no. 45, 08-11-1884
null
Dutch
Spoken
6,999
12,256
1881. ACHTSTE JAARGANG. No. AB. l ' " ï v ‘v: ‘ . . w l ‘ z tv‘ 55x‘ u k‘ u 57:‘: ‘L l ‘ Í! ÏÎ-e‘ ' ‘Äv ' ij Îiìîv- ‘ v“; _ r v v; ‘ „U ’ J‘ n ‚fa‘, “u ‚v z‘ ‘ .‘ ‚vaffl. ëÎ’ 4:43 1‘ flïrijvvv}, -v„'.—._- ïvfzÏ. 15M’ .:j‚î'v '-‘v„Ï 13v" v‚;'„' ' ' ' ' _‘ -‚ ja; v. v w w: j ; v — ‚v v ‚aî-‘av’ ’ Lv‚;‚v‚ 32-1 . ‘ ‚f3 ‘Qr „ _ u -‚g;‚;‚s_v_„gvvvgsz v ‚ar,‘ ‚:3?‘ ‚V,„‚l_‚;„‚_ ‘ x4 v ‚w v. \ v v‘ . ‘ ‚‘ >v ‘v «v, ‘ .v ; \ z ‘v; ‘ – v ‚‚ ‚ ;..„v‘ „w 115v‘ gtvv – ‚z "J, ‚w, „M. en v gwvv v‚::—v gvgv v_- « '. „v . v" 2 ‚n, v‘ van‘ – _—. 222v «v uw v v w uw ‚en‘: ‘H’ uijg“: -v -v‘ v > » . J. — . ' ‚ ‚v.‚ ‚j; v, .‚_- ‚ v‘.‚ ‘ r v ‘ ‘vvvjav \ . ‚w; ::„j_»v‚‚ :'‚‚.v‘v „—‚;_v‘ _-; v – "_ v ' v u 4 v‘ v"? >;„v« ‘v: .:. x — v 342v “äwäijîrvì v}; u}; ùïîh fik i}. „J; ' . > ' v“: " "(si ‘Ígï ‘M51; vv. 7a", “w va? .— 1! – Í-E”: In‘ 3 è7îrs'‚v—‚'î;‘;=fv" E! ‚ÔÎÉËÍ ÌÉÂÉÏ’: ËÊÉSÍ ‘álïv ‘v‘=ìï“Îi‘ i121”; “v; ' va‘ . v‘ ‘ v v ‚ v>’v“;>v’»‚iv. .v"„—v»v. ‘ . .‚—’—;í‘:v‘ xvvéïvîv‘... ara‘ „íesîw 54:33. ‘ “a ‘ v" v v ' ‘îí\'=*Α͗ ‘ „v; ‘v‘v‘!'‚‘.:"'Îa:» níecïivïv . 1 '. v v! vvîê, "vzgíí". 'v“î'îv?vv »;.”v‘<:Í“»"'7[>-v:á‘—‘ "u" vJ-Lîv‘ v.w‘.'—4;‚v„:î‘È=-. v. v v _ \ p w.“ v r. y vvvpv v»; _v—vgv\. ‘1‘:"‘;(‘‚‘ r .. wat”? ëìîfijvä. ijîáìgäâgîqîvììv Ë ®rgaan »an het Hfgemcen 3lecleefandsch 3®erMiedcn^Her6oïul Zaterdag 8 November. Prijs per 3 maanden: voor Amsterdam, € 0.60. Franco per post Afzonderlijke nummers 4 Cent Al wat de Redactie of Administratie betreft, gelieve men te adresseeren aan B. H. HELDT, De "Wittenstraat 28 Amsterdam. Prijs der Advertenties: van 1 regel € 0.25, elke regel daarboven € 0.05. Dienstaanbiedingen 3 Cents per regel. Dit Blad verschijnt des Zaterdags. Afzonderlijke nummers zijn steeds verkrépbaar, te Amsterdam: in het gebouw van den Amsterdamsche Werkmansbond en aan de Kiosken, te Rotterdam in het Werkmansgebouw, en te Arnhem in het Gildenhuis. Over bescherming van werklers tegen ongelukken. Wat de heer Emauts allereerst te zeggen heeft tegen de verantwoordelijkheid van den werkman is, dat de nalatigheid van hemzelf, waaraan de oorzaken van ongelukken zoo vaak worden toegeschreven, eigenlijk routine is, niet iets willekeurigs, maar het logisch gevolg van des werkmans aanhoudend gebruik door den werkgever. De routine, de heer Emants merkt het terecht op, wordt door de staathuishoudkunde als een der hoofdvoordeelen van de verdwijning van den arbeid aangeprezen, om nu zou die routine bij de kosten van de machines tot de productiekosten worden gerekend en bij mensen niet? Te beweren dat niettegenstaande routine, de werkman op alle eventualiteiten (voorkomelijkheden) moet passen, is eisen stellen waaraan slechts ideaal-mensen zouden kunnen beantwoorden. Maar ook met dat beweren wordt, zegt de heer E., het feit niet te niet gedaan, dat de werkman minstens dezelfde rechten heeft op onderhoudskosten door de nijverheid, welke hij dient, als deze zorgt voor de kosten van het aanhoudend gebruik der machines welke zij bezigt. Er is echter nalatigheid bij de werklijden die niet aan routine kan worden toegeschreven en daarop zou, meent de heer E., volgens een verantwoordelijkheidswet moeten worden gelet. Volgens dit met den heer Emants volkomen eens, al betwijfen we, dat het verschil tusschèn een ongeluk door routine of nalatigheid ontstaan, in de meeste gevallen geconstateerd zal kunnen worden. Even moeilijk zal het zijn uit te maken of een ongeluk het gevolg is van nalatigheid van een ander werkman en zal deze in den regel dan ook niet tot verantwoording kunnen worden geroepen, en, zooals, dan zal die verantwoording weinig te betekenen hebben voor den verongelukte, omdat hij, even hulpbehoevend, geen schadevergoeding zal kunnen geven. Precies gelijk 1) Routine: vaardigheid of sleur. Wij nemen aan de groote betekenis van dat woord in de nijverheid een afzonderlijk artikel te wijden. Red. dus, als wanneer door nalatigheid van een werkman schade wordt toegebracht aan een machine, deze door de werkgever, d.i. door de overheid, gedragen moet worden, zal ook de schade, toegebracht door het verminken of dooden van een werkman, door haar gedragen moeten worden. Wil men nalatigheid en onvoorzichtigheid bij de werklieden tegengaan, dan past men straffen toe, doch laat niet het slachtoffer de dupe worden. Om echter de eigen verantwoordelijkheid van den werkman in ruime mate te laten belonen, oppert de heer E. het denkbeeld, om aan ongelukkig gewordenen, bij wie nalatigheid is bewezen, slechts een minimum (een geringer bedrag) aan levensonderhoudskosten te verzekeren. Overmacht, waaronder b.v. verstaan moet worden, bliksem, aardbeving en storm, kunnen geen recht op de schadevergoeding geven, om de eenvoudige reden dat zij geen gevolg hebben op de warenproductie; anders is het, zegt de heer E., met het springen van een stoomketel, werd ook deze voor overmacht gehouden, dan zou de wetelijke regeling der verantwoordelijkheid een belangrijk deel van haar doel missen. Een ongeluk veroorzaakt door voorbedachte rade moet, meende de heer E., alle recht op schadeloosstelling (zeker is hier bedoeld alleen voor den pleger van het misdrijf) doen verloren gaan; niet echter opzettelijke verwonding. De toekomst van een werkman kan soms donker zijn, dat hij, niets meer van het leven verwachtende, een gunstig ogenblik te baat neemt om zich het leven te benemen; in dat geval zou de heer E. wensen dat het gezin van den verongelukte slechts de helft van het loon van zijn vroere noedwinner ontvangt, niet om dat gezin, maar om de kans die daardoor groter is, dat iemand, wetende dat z'n gezin, 't welk hem is, niet meer dan het hoog noodig overblijft, vermoedelijk te eerder van zelfmoord zal afzien. De heer E. meent dat een regeling der verantwoordelijkheid van den werkgever, als door hem is uitgewerkt, de meest logische en praktische is, waarmede vooral de klip vermeden wordt waarop de Duitse Haftpflichtwet is gestrand, namelijk de bewustheid. De Duitse Haftpflichtwet vraagt in elk geval naar de oorzaak van het ongeluk en beveelt alleen dan schadevergoeding door de werkgever, wanneer bewezen is dat dezen aan dat ongeluk schuld heeft. De geschiedenis van die wet levert dan ook de treurige resultaten van die regeling op en talloze onschuldige ongelukkigen of hun gezinnen worden door gebrek aan bewust in hun recht te kort gedaan. De grote vraag en deze is, meent de heer E., in 't algemeen niet zoo direct te beantwoorden, is of deze beginselen op dit oogenblik in ons land in praktijk zijn te brengen? Kan namelijk de nijverheid de lasten van zulk een verzekering dragen, zal ze er niet door ten gronde gaan, wat nadeliger zoude zijn voor de werklieden dan voor het kapitaal, dat zich beter dan genen kan verplaatsen. De vrees daarvoor weegt niet zwaar bij de heer E. Wel zgn onze handel en nijverheid gedrukt en door beschermende rechten van vele buitenlandse markten uitgesloten, maar in andere landen, waarmede wij concurreeren, is de nijverheid eveneens gedrukt, en daar verplicht men de werkgever tot het verzekeren van werklieden en onderwerpt men haar op nog andere voorwaarden toe. Men moet verder niet vergeten, zegt de heer E., dat naarmate de industrie meer lasten worden opgelegd, de ondernemer zich meer toelegt op het verlagen van productiekosten. Toen het kinderarbeid-wetje—Van Houten in wording was, werden ook allerlei sombere voorspellingen gedaan, over het te niet gaan van de industrie, en toch heeft, zo herinnerde de heer Kerdgk 't vorige jaar, de ervaring geleerd, dat ze er in 't minst niet onder geleden heeft. In Duitsland, waar de wettelijke aansprakelijkheid van werkgevers van Juni 1871 dagteekent, zijn na die tijd de loonen juist hoger geworden. Dat is nu wel geen gevolg van die wet, maar zeker toch heeft de wet de loonen niet geduukt. De heer E. vindt dat argument nergens tegen de Duitse wet aangevoerd, terwijl de heer Eugen Richter, lid van den Reichstag, door de heer I E. om inlichtingen gevraagd, eveneens antwoordde, dat die bewering nooit was geuit en dat de loonen na 1871 juist gestegen waren. Ook herinnert de heer E. tot nadere specificatie van de mogelijkheid er aan, dat hetgeen hij wetelijk geregeld wenscht te zien, bij de wet voegen er bij: enkele welgezinde werkgevers reeds gedeeltelijk bestaat. De wet zou dus slechts de vermeerdering van lasten, die enkelen zich ongedwongen getroosten, voor allen hebben te regelen. Voorts beroept de heer E. zich op het getuigenis van enkele industrieelen, die uit hun ervaring verzekeren, "dat dure arbeid vruchter is en dat meerdere oplettendheid van den zorgvuldigen werkman, ruimschoots tegen zgn hooger loon opwegen". Dit laatste getuigenis is van den heer Brassey, die op het aanleggen van spoorwegen in verschillende landen, die ervaringen bij verschillende volken heeft opgedaan. De heer E. wil op die ervaringen echter niet al te vast gaan en aannemen, dat werklieden, wier toekomst verzekerd is, beter werken, zonder dat die grootere plichtsbetrachting de onkosten geheel dekt, welke de werkgevers zich ten hunnen behoeve getroosten. Maar evenmin deelt de heer E. het gevoelen van den heer Samoet, over het pensioeneeren van werklieden in het tijdschrift de Economist ontwikkeld, dat de lonen in evenredigheid zullen dalen van de verplichtingen, voor de toekomst der werklieden, op de werkgevers gelegd. Tot welke vakken de aansprakelijkheid uitgebreid kan worden is, meent de heer E., niet zoo dadelijk te beantwoorden. Zeer zeker is dat voorzeker niet het geval, waar het voor den heer E. de schrijver heeft, dat de overheid in ons land weinig slachtoffers vordert. Tot dien schijn is hij gebracht door de mededeeling van een fabriekant, bij wie over een personeel van 700 werklieden, in de laatste acht jaren, het aantal ongelukken 0.0143 pct. per jaar bedraagt, van een andere, een machinale garenspinnerij, waar de ongelukken jaarlijks 1 pct. en van een steenkoolmijn, waar zij jaarlijks 1.64 pct. bedroegen. In twee gevallen echter meent de heer E. dat de wet buiten toepassing zou moeten blijven, ten eerste bij beroepen die hoegenaamd geen gevaarlijkheden opleveren en ten tweede voor werkgevers die een minimum van bijvoorbeeld vijf werklieden in dienst hebben. In het eerste geval zou, meent de heer E., de wet geen of een slechten invloed uitoefenen, omdat de werkgever of zgn werklieden toch niet verzekerd (waarom niet als de wet hem verplicht?) of tot voorziening in alle eventualiteiten (waarom dat?) wel verzekert, en hij in ’t laatste geval bijdraagt voor ongelukken, die de werkman niet door de nijverheid zgn overkomt. In het tweede geval, meent de heer E., zou men werkgevers treffen, die meestal niet meer welvarend zijn dan de werklieden en die, hoe klein de last ook is, dien vermoedelijk toch niet kunnen dragen. Bij het vaststellen van aanspraken zul je je bovendien duidelijk voor ogen moeten stellen wat onder het woord verstaan wordt. De heer E. beschouwt namelijk als ongelukken die een verstoring zgn van ’s menschen gezondheid door oorzaken van de warenproductie afhankelijk zijn. Is het dan niet onbillijk, zoo vraagt hij, werklieden uit te sluiten, die langzaam door ongezonde werkzaamheden ongelukkig worden, of die, door aan alle weer en wind te zgn gesteld, door de zoozeer gevreesde ziekte der koude landen: aandoeningen der ademhalingswerktuigen, worden aangetast? De regeling hiervan zal echter zeer moeilijk zgn, maar zal zich binnen zeer enge grenzen moeten bepalen en voor ieder beroep zullen afzonderlijke bepalingen in 't leven moeten geroepen worden. Na nog een paar punten van minder rechtstreeks belang, zegt de heer E.: "Velen gelooven dat de verheffing van de werklied toch een onmogelijkheid is, en de zorg voor zijn toekomst er niet in te brengen. Zal men ten slotte op die grond geen grotere aansprakelijkheid willen invoeren? Ik kan het haast niet geloven. Moet men fatalistisch van alle pogingen afzien, omdat de werklied in deze eeuw niet eensklaps naar het ideaal is gevormd, dat men zich van hem heeft voorgesteld? Is de verheffing van een volk slechts het werk van een ogenblik, of gaat het geleidelijk, en is mijn voorstel om te organiseeren wat in ruwe vormen gedeeltelijk reeds bestaat, daartoe niet een gemakkelijk middel? Talrijke werkgevers erkennen, dat bij eventuele ongelukken in de behoeften van het gezin van de verongelukte wordt voor een klein gedeelte door hen zelf, voor een ander gedeelte door de diaconie, en nu en dan ook wel door de gemeente. Of de schadevergoeding voor ongelukken is gemakkelijk door de industrie zelf te dragen, dat is niet zo. In het eerste geval is er natuurlijk geen reden om de lasten niet op de overheid te leggen; in het laatste loopt, wanneer de gemeente voor de kosten wordt aangesproken, de zaak verwordt wel tot een bescherming van de overheid, waarbij het geheel de lasten van de industrie moet dragen. Waar de gemeente niet voor de arme zorgt, doet de diaconie of de particuliere liefdadigheid dit; gaat het nu aan dat de wetgever officieel op de welwillendheid van beide speculeert en de werklieden daarom een organisatie op dit punt langer onthoudt?" Tot zo ver de hoofdinhoud van het allesomvattende opstel van de heer Emants, dat we, vooral wat het laatste gedeelte betreft, in een slotartikel nog even wensen na te lezen. De grote werkeloosheid begint den reeds ingetreden winter, houdt ook in de hoofdstad veel gemoederen bezig. Wij kunnen reeds met genoegen mededeelen dat personen uit verschillende klassen op een eerste uitnoodiging wachten om de handen ineen te slaan, ten einde gemeenschappelijk te doen wat gedaan zal kunnen worden. Maar wat zal gedaan kunnen worden? Dat is nog de grote vraag, die niet gemakkelijk praktisch kan worden beantwoord; vooral niet, zolang men nog in de onzekerheid verkeert hoeveel werklieden door de tijdsomstandigheden zonder werk zijn en welke vakken zij beoefenen. Gelijk bekend is, is het onderzoek daarnaar door het hoofd der gemeente aan de commissarissen van politie opgedragen. Of zij de voor zulk een onderzoek aangewezene of bevoegde autoriteiten zijn, kan betwist worden; maar daarover valt nu niet te twisten, omdat er op ’t oogenblik nog geen betere zijn. Nu hebben wij slechts te hopen dat zij hun taak nauwgezet zullen opvatten en de gewenschte spoed niet uit het oog zullen verliezen. Hoe dat onderzoek plaats heeft, zullen wij echter niet te weten kunnen komen, evenmin ook of het al enigermate gevorderd is. Dit laatste zou het geval wel kunnen zijn daar reeds minstens een week na de aanschrijving des Burgemeesters verloopt is. Hoe dat zijn mag, op het rapport diervan wordt gewacht, dat en dat alleen kan den grondslag zijn waarop andere nog zwevende plannen kunnen worden gebouwd, uit dien hoofde is spoed vooral gewenscht. Wat ze die overal den toestand denken en tot handelen gereed zyn, vrij algemeen voornemens zyn te doen, is in geen geval bedoelen, doch zooveel dit zal kunnen werk verschaffen. Maar dit juist is de moeilijkste zijde; werkverschaffen, zonder het oog te hebben op winsten en zelfs niet hierop, als ’t moet, kan het anders is beter dat de opbrengst van het werk geëvenredigd is aan de daarvoor besteedde kosten en het loon, maar als middel om te helpen, om te ondersteunen op de voor gever en ontvanger meest kiesche wijze, waarbij niet, als met vroegere algemene ondersteuningen die in den vorm van bedeling plaats hadden, de gewoonlijke bedeelde met de buit gaan stryken en zij wat ruimer op kosten van ’t algemeen leven, van ’t geen met het oog op de tijdsomstandigheden voor anderen is gevraagd. Werk verschaffen; maar welk en hoe? Ook dat is een vraag die nog opgelost moet worden. Velen hebben hun gedachten daarover reeds door de couranten openbaar gemaakt en het kan zeker geen kwaad die gedachtenwisseling voort te zetten, opdat, als aanstonds een commissie tot handelend optreden gereed is, zij uit verschillende plannen kunnen kiezen. Maar met dat alles is men er nog niet. Er zal geld en waarschijnlijk zeer veel geld benodigd zijn om in de grote behoeften genoegzaam te kunnen voorzien. Zal dat komen, zullen de vermogende en zeer vermogende stadgenoten zich niet onbetuigd laten? Omtrent onze vragen is de eene gerust, de andere niet, en zo die niet gerust zijn, denken aan de vele en grote verliezen die in de hoofdstad dit jaar reeds zijn en nog worden geleden, 't Is waar, wat verloren is, kan niet gegeven wel herwonnen worden. De hoop op dit laatste mag levendig blijven en voorts nog deze, dat, hoeveel er ook verloren moge zijn, er nog genoeg is over gebleven om misschien duizenden hulpbehoevende medemens te helpen en hen voor grooteren en misschien totalen ondergang te vrywaren. Wij hopen spoedig te kunnen berichten dat de toestand bekend en minder groot is dan gevreesd wordt, zo ook, dat de bezwaren omtrent doelmatige hulp voor de werkelozen zijn uit de weg geruimd en alle twijfel aan de onmacht of onwil der gefortuneerde stadgenoten, om geldelijke hulp te verlenen, ongegrond blijkt. Wat hebben de Terklezingen geleerd ? Het resultaat der nieuwe Kamerverkiezingen is thans bekend, en dit resultaat is gewichtig! Hoewel het Handelshad weet te bepleiten, dat deze stemming zeer ten voordele der liberalen is uitgevallen, komt het de uitslag voor de liberalen, zeer bedenkelijk voor. Op de gezamelijk liberalen kandidaten werden uitgebracht, telkens het hoogste cijfer nemende, voor elk zetel, op een liberaal uitgebracht 41500 stemmen, hierbij zijn voor Groningen, Haarlem en Brielle gerekend de cijfers der in de minderheid gebleven liberalen, dus; 41500. De conservatieven brachten 2000, De antirevolutionairen 29000, De katholieken 1700 stemmen uit en verwierven daarvoor respectievelijk 37, 1, 18 en 17 zetels. Als men Brielle en Haarlem, als beslist liberaal, eraan voegt, worden de cijfers 89, 1, 18, 17. Betwist worden de overige 11 zetels door 10 liberalen tegen 6 antire., 4 kathol. en 2 conservatieven. De uitslag der herstemmingen zal zeker in hoofdzaak afhangen van de overweging: //Kunnen Groningen en Dordrecht het eens worden?« Gelikt hun dit, dan is het waarschijnlijk, dat de meerderheid wordt verplaatst, ten gunste der clericalen. Voor de arbeiders, en voor alle voorstanders van de politieke rechten derzen, was deze verkiezing eveneens belangrijk, hoewel niet opwekkend. De partij Tak n. 1. die, hoewel in geringe mate, de arbeiderspartij wenschte te gemoed te komen, werd bijna overal uitgewerkt; hetzelfde werd ondernomen met het kamerlid voor Groningen, doch te vergeefs ! Het moge den arbeiders, en allen die het goed met hen meenen, hieruit gebleken, dat voor hen, van de oud-liberalen, niets is te verwachten, en het wordt dan ook tijd dat men niet langer meer dezen bij de stembus te steunen. Zelfs indien een liberaal vertelt dat hij voor grondwetsherziening, ten behoeve van kiezersrechtenbreeding is, is dat woord niet te vertrouwen, daar hij er onmiddellijk op laat volgen, dat art. 194 voor hem onschendbaar is. Op dit shibboleth der liberalen zal elke wijziging van de Grondwet afstoten, dit weten zij zeer goed, en daarom is hun praten over grondwetsherziening een vrome wens. Als men let op de cijfers der kiezers, dan kan men eigenlijk niet zeggen dat de liberale meerderheid het natuurlijk product der kiezersmeerderheid is, want 46,000 clericale kiezers verworven slechts 35 en 41,000 liberale kiezers veroverden 39 zetels. Iemand wien ik deze cijfers voorhield, rekende mij aldaar voor, dat, daar er van de 115,000 kiezers slechts 90,000 van hun recht hadden gebruik gemaakt, het wel zijn kon, dat de resterende 25,000, tot de liberalen zouden behoorden (de lauw-warme) en dan was het evenwicht hersteld. Ik heb evenwel recht te onderstellen, dat voorzover dat aantal niet tot de clericalen (welke in ’t zuiden niet bijzonder noodig hebben te stemmen) behoort, het geavanceerde liberalen of radicalen zullen zijn, die in elk district te zwak zijn om met eigen kandidaten op te treden. Tal van radicalen zullen er ook nog zijn, die zich, vooral in de betwiste districten, met de liberalen, tegen de clericalen hebben verbonden. Hoe groot is hun getal ? het laat zich zelfs niet bij benadering bepalen. Door de liberalen wordt hun getal onderzchat en hun invloed en betekenis niet geteld, ja als een eis gesteld, dat zij zich aan hun zijde scharen. Laat ons dus voortaan eigen candidaten stellen. Voor de tot dusverre door hen genoten, stellen we ons eis! Dwingen wij hen, onze candidaten wederkeerig de hulp te verlenen, welke ze van ons vragen! Maar vooral, houden we ons eigen doel in ’t oog: Allemans stemrecht, proportioneel kiesrecht! Het resultaat der verkiezingen was voor ons troosteloos en daarom kan het ons ook niet bijzonder interesseren, of bij de komende herstemmingen de clerus of de partij van art. 194 zal zegevieren. Blijft Dordrecht, wat het tot dusverre deed, winnen, dan zal het niet lang meer duren of het zal zelfs de wijziging van art. 194, op eigen hand en naar eigen goedvinding, ter hand nemen. Ja, is niet nu reeds dat art. begonnen een fictie te worden? Scholen met den bgbel verrijzen er in talloos tal en in onze grote steden eveneens huidige godsdienstlooze scholen, tot kweeking van standsverschil en standsvooroordeel. Niet met dit doel misschien altijd, maar met dat resultaat! Nu de Staat eens het recht der bijzondere school heeft erkend, is alle redelijke grond voor het dragen ten gunste van een staatsschool gevallen. De clericalen en vele andere beweren dat de school behoort aan de FEUILLETON. DONNA LIICRECIA. Uit het Duitsch door Ebust Eckstein. {Vervolg en Slot van N°. 44.) "Wat zal ik doen, waarde vriend? Mijn plicht is, mijn zoon te erkennen en het onheil dat ons boven het hoofd hangt te trotseeren. Maar wie zal het meest daaronder leiden? Was zelfs Camille mij onverschillig, dan nog zou het leven van mijn arme Claudia voor eeuwig verwoest zijn. Zij zou niet alleen het verlies van haar man betreuren, die zij boven alles lief heeft, maar zij zou tevens een met vloek beladen wees ter wereld brengen, terwijl de rust van haar geweten voor altijd vernietigd was, indien ik de angel van dit ontzettende nieuws in haar hart slingerde. Gij kent Claudia. Gelooft gij dat dit reine, vrome wezen in staat is, zich over deze vreeselijke toestand heen te zetten? Claudia, die geloofsgewijde, stille christin in een huwelijksverhouding met haar broeder! Beide die gedachte doet mij rillen! Zij zou waanzinnig worden, terwijl het kind zou vermoorden, nog voor het het levenslicht aanschouwde; ik zou met één slag drie wezens, die thans gelukkig de toekomst gaan, vertrappen. Ik kon niet spreken. En toch zei zij na een kleine pauze, als ik zwijg, doe ik een misdaad. Ik duld dat een broeder en zuster in een schuldige verhouding leven, ik weet dat zij zondigen en omdat ik deze zonde niet verhinder, bega ik hem zelf. De plicht dwingt mij een verbinding te breken, die door God met een vloek bedreigt is. Ik heb dus de keuze om vreeselijk wreed of vreeselijk godloos te zijn. Het gewicht van deze keuze bezwaart mijn gemoed zoo zeer, dat ik u moest in kennis stellen met den strijd van mijn troosteloos hart. Gij, mijn vriend, moet mij zeggen, niet wat ik doen zal, met zulk een verantwoordelijkheid zou ik zelfs mijn vijand niet bezwaren neen, gij moet mij zeggen, hoe gij in deze zou handelen, of nog liever, wat naar uw opvatting de plicht in de strengste en hoogste betekenis in zulk een toestand van een christin verlangt. Ik heb een plicht tegen de deugd, maar ook een plicht tegen mijn kinderen te vervullen. Welke van deze twee weegt het zwaarst in de weegschaal van het geweten ? Donna Lucrecia, zei ik ernstig uw mededeelingen hebben mij zeer geschokt. Moet ik in deze moeilijke omstandigheden mijn mening uiten, dan bid ik u, strijd de straat nog een korten tijd voort. Mijn dunkt de verwarde toestand in uw hart zal zich spoedig ontwarren en met uw vast en edel gemoed zult u den rechten weg beter vinden dan iemand anders. Zodra gij een vast besluit genomen hebt, laten wij dan eerst nog de vraag te samen bespreken, omdat ik het nu niet waag om een antwoord te geven, zonder mij een beslissing aan te laten vallen, die u alleen toekomt. Gij hebt gelijk, antwoordde zij zuchtend ik zal de tijd nog een wijl laten werken; maar hoe zich de toekomst ook vormt, gij zult mij toch nimmer verlaten. nooit uw achtung und teilnehmende liefde onttrekken ? Drie dagen daarna was die ganze Familie wieder im Haus der Donna Lucrecia zusammen, ebenso wie bei dem Verlobungsfeuerwerk von Leandro und Claudia. Es waren alle dieselben Personen und doch, wie viel war er in der Zeit nicht verändert. Donna Lucrecia hiel sich bewundernswürdig ruhig und kalt, Riff und zu schertste sogar; allein ihre ungewöhnliche Blässe verrät mir, wie sehr sie in Stille leidet. Mein Herz krommt ein, wenn ich das junge, glückliche Ehepaar ansehe. Ihr untergänglich Kompliment hatte etwas Betörenderes, in jeder Blic von Claudia las man das reinste Glück, die innigste Zufriedenheit. Den folgenden Tag trat Donna Lucrecia in ihre Werkkammer wieder ein. Rede, flehte ich sie an, koortsachtige Aufgewühl. Ich bin entschlossen, dieses furchtbare Geheimnis vor ewig in meinem Herzen zu begraben, sagte sie würdevoll. Das Porträt habe ich bereits vernichtet. Ich bega eine Missetat, das weiß ich, aber auch ich allein soll für diese Missetat toten. Ich weiß, dass keine Aufschristen von dem Priester mich von dieser Sünde loskaußen kann; aber ich will lieber verloren sein, als dass ich meine Kinder in den Abgrund der Verzweiflung stürze.... aber auch aus der Tiefe meines Herzens hör ich immer eine Stimme, die mir scheint, mich zu recht zu rechtfertigen, die immer zu ruft: ein Gott, der Liebe ist, kann euch nicht verfluchen, weil ihr aus Liebe sündigen. Donna Lucrecia, sagte ich ernstig, es gibt Missetaten, von welchen die Schuld nur auf das bedauerliche Unglück drückt. Geil oftmals, ich habe euch stets lieb gehabt und hoch geachtet, aber von nun an will ich euch verehren als eine Heilige. De rust, waarmee Donna Lucrecia zich verder in het onvermengdelijke schikte, bestond slechts in schijn. Inwendig werd ze steeds door de vreeselijkste kwellingen gefolterd en zonder hoop sleepte ze hare dagen voort. Geen redenering, geen afleiding was in staat die doodelijke wond te heelen. Eenige weken na de geboorte van Claudia’s eerste kind stierf de ongelukkige vrouw, zonder dat ooit iemand buiten mij de ware oorzaak van haar ziekte vermoedde. Het volgende jaar werd ik naar Barcelona verplaatst. Leandro en Claudia, die zich thans in Madrid zeer eenzaam gevoelden, gaven aan den wensch van Don Alfonso gehoor en vertrokken naar Porto-Bico. Tweemaal heb ik hen nog terug gezien, eens in Barcelona en een andere keer in San-Sebastiaan. Na een lang en gelukkig leven zijn beiden thans gestorven; geen van beide heeft ooit vermoed, dat Donna Lucrecia om hunentwille den dood heeft gevonden. Den zoon van Claudia, wil ik echter het geheim mededeelen; hij bezit een sterke geest en is een wetenschappelijk vrijdenker. Het verhaal zal hem schokken, doch niet ten gronde brengen. Het komt mij tenminste als een onrechtvaardigheid voor, indien dit heldenfeit van Donna Lucrecia door niemand gekend en voor eeuwig begraven zoude zijn. ouders, de Staat heeft, in het toelaten der bijzondere school, dit recht toegegeven, en de clericalen ontvoogd waarom, zoo vraag ik, onderstelt men, dat de clericalen genoegzaam der voogdij ontwassen zijn, om voor 't onderwijs van hun kroost te zorgen, en veronderstelt niet hetzelfde van de anticlericalen te? Wij stellen zoowaar niet minder belang in 't onderwijs, en daarom wijzen wij de staatsvoogdij af! De Staat zorgt slechts, dat ieder leergeleerd (leerplicht); de Staat zorgt voor bekwame onderwijzers; de staat ziet toe op de localen; en eindelijk, waar particuliere of gemeentelijke middelen te kort schieten, staat de Staat de hulpbehoevenden bij, maar dan alleen in geval zulk een school nooit tot bevordering, noch ter bestrijding van godsdienstige beginselen partij kiest! Het is een vreemdsoortig verschijnsel, dat in Nederland, waar op elk ander gebied de bemoeiing wordt geweerd, ze zoo sterk is ontwikkeld in zake onderwijs. Het regeeren der meerderheid brengt het eenigermate terugzetten der minderheid met zich, toch wordt dit nimmer tot onderdrukking. Het valt niet te ontkennen, dat in het onderwijs, de liberalen zich daaraan schuldig maken. Men heeft niet het recht met een eenvoudig schouderophalen de bezwaren der clericalen te passeeren: " Gelooft hij niet wat gij gelooft, " Daarvoor heeft hij zijn eigen hoofd." Door die ellendige onderwijskwestie wordt onze politieke horizon troebel gehouden. Werd deze eens terzijde gesteld, dan zou men ten minste van onze liberalen kunnen te weten komen, of ze nog langer obstructionisme zullen plegen tegen den volkswenschap 2) Allemans stemrecht, propotioneel kiesrecht en een vrije school, dat zij de leus, die de nieuwe partij op haar vaandel schildert en waarmee ze openlijk optreedt. Laat ons een voorbeeld nemen aan den moed en de volharding, aan de organisatie der Duitse sociaal-demokraten, die met elke verkiezing in grootere getale uit de stembus opduiken, tot directe en zadelingse onderdrukking. Allen die ten opzichte van het kiesrecht gelijk gezind zgn, vereenigen zich in het verbond tot verkrijging daarvan, en zo groeien zgn ledental tot tien duizenden, een macht vreedzaam strijvend door overreding, machtig door eendracht, dreigend in zija groei, zich stellend tegen politieke rechtsverkrachting ! Dr. 8. Obsessie: versperring. Ik weet wel, dat de liberalen het woord onderdrukking afwijzen, maar wat is het anders als men enige 100,000 die dan toch inderdaad afkeer betonen van de zo genoemde neutrale school, hun eigen onderwijs laten bekostigen, en ook nog hun tantje bijdragen laten voor de bij hen gehate staatschool? Neutraal, – wat is neutraal?— Kan men op godsdienstig gebied neutraal zijn, of op politiek gebied? Wilt ge een man zijn kiespartij? Zich een neutrale partij voorstellen is evenmin mogelijk, als neutraal onderwijs denkbaar. Volapük. Wereldtaal. Mijnheer de Redacteur! Ik u nogmaals dankzeggen voor de plaatsing van mijn opstel over de Volapük in uw vorige nummer, waarvoor ik volledig instem, vraag ik nogmaals een kleine ruimte voor onderstaand. Ik wenschte nl. nog eens op deze zaak terug te komen, die reeds op vele plaatsen vorderingen maakt; echter in Amsterdam is tot nu toe niets gedaan. Zoals ik reeds zei, moet voor de arbeidersklasse het initiatief door de Werkliedenvereenigingen genomen worden. Mijn denkt als iedere arbeider het nut voor de toekomst van de Volapük inziet, als hij dus het nut inziet van verbroedering over de gehele wereld, dan doet hij op de vergadering van zijn respectieve vereniging het voorstel een fonds daar te stellen tot oprichting en instandhouding van een avondschool in Volapük voor jonge werkmannen. Men stelt natuurlijk een flinke onderwijzer in die taal aan het hoofd. Kan het „Werkmansbond” niet gratis een der lokalen 's avonds afstaan? Verder was het zeer gewenscht, ter bevordering van de zaak, dat er in de wintermaanden voordrachten of lezingen over de Volapük werden gehouden. In ieder geval geloof ik, dat de heer Servaas de Bruin, bewerker voor Nederland van de spraakkunst der nieuwe taal, zal zijn inlichtingen te geven en de heer Joh. Tkema, uitgever van die spraak - , dat toen ik dit opstel geschreven had, vernam ik dat onderwijzers alhier een club hebben opgericht. Ik kunst, geneigd zal zeggen enige reductie toe te staan aan Werklieden-verenigingen, die in een enkelvoud in grote hoeveelheid noodig hebben. Ook de heer J. Hobbel te Rotterdam zal geloof ik, graag aanwijzingen doen. Het hangt er maar van af, of de zaak flink aangepakt wordt. Men hoort thans deze en gene zeggen: „de wereldtaal zal eenmaal algemeen ingevoerd worden, maar wij zullen het niet meer beleven." Ik vraag: waarom niet! Als men zulke gezegden hoort van mannen tussen 30 en 40 jaar oud, dan denkt men aan „Jan Salie". Neen, direct flink aanpakken, nu, in ons leven reeds beginnen en aanvullen en de vruchten doen regen voor het opkomend geslacht. Daarom, waar schoolautoriteiten achterblijven, moeten verschillende Hollandsche Werklieden-verenigingen zich in betrekking stellen met buitenlandse verenigingen en samenwerken om die te bevorderen en dienstbaar te maken ten nutte van henzelf en hunne belangen. Daarbij nog zal men eenmaal door de nieuwe taal goedkope werken, boeken en couranten kunnen krijgen, door de enorme oplage, die over de geheele wereld verzonden kan worden. Er is dus zeker nut en gemak in. Ja, ik vindt het ook zeker nuttig voor het geheele mensdom: Bankier, koopman, handelaar, reiziger, arbeider, enz. enz. en voorbaat mijn dank, Mijnheer de Redacteur. Uw Dienaar. Avontuurlijke taalspraak. De nieuwe taal heeft in haar alfabet 21 letters: a, e, i, o, u, a, ö, ü, b, p, d, t, v, ƒ, y, K, l, r, m, n, s, j, c, x, z waarvan de uitspraak is helder en met denzelfden klank; a, e, i, o worden op de Hollandsche weg uitgesproken; u klinkt als oe, a als è; ö als eu; ü als u. Van de medeklinkers luiden v als w, = als h, y als j, l als ch, g als zachte h, c als dsj, z als ts. Geslachten kent Volapük niet, dan als het noodzakelijk is geslachtsonderscheiding te maken; als: de haan ~ gok, de hen ~ jgok; pul = jongen, meisje; bloc = broeder, ja-blood zuster; enz. Telwoorden: bal = 1, tel = 2, 3 = kil, 4 = fol, enz.; bals = 10, tels = 20, kils = 30, enz. Persoonlijke voornaamwoorden ik = ob, gij = on, hij = om, zij = on, het = os, zich = oh, enz. Werkwoorden: ik groet = glidoJ, gij groet = glidoZ, hij groet = glidom, zij groet = glido/, enz. ’s-Hage, 3 Nov. ’84. Mijnheer de Redacteur! Reeds dikwijls is door U en anderen in de pers gewezen op de behoefte die bestaat en zich dagelijks doet gevoelen aan regeling bij de wet van de zoogenaamde begrafenisbussen. In de eerste plaats hunne tarieven en de verantwoordelijkheid van directeuren, evenals bij de levensverzekeringmaatschappij plaats heeft. Dat regeling bij de wet ernstig noodig is, opdat bestuurders van dusdanige bussen zich niet ten koste en nadeel van de leden kunnen verrijken of de zoo zuur aangebrachte centen van kleine burgers kunnen verbrassen of zoek maken, kan het volgende staaltje dienen: Hier (te ’s-Hage) werd ten jaar 1836 een begrafenisbus opgericht, onder de benaming van „Maatschappij van het Burgerlijk Begrafenisfonds", oprichters waren: Vorst, Beek en Koning. In de voornaamste steden werden agenturen gevestigd en de Maatschappij marcheerde goed. In het bestuur had vele mutaties plaats, tot eindelijk Vorst Jr., zoon van een der drie oprichters, de directie alleen voerde. Sinds een paar jaren liepen vreemde geruchten rond over onsoliditeit van den directeur, die op een weelderige wijze steeds geleefd had, doch toen zich op een wijze gedroeg die aanstoot gaf. Men maakte zich nog te meer ongerust, omdat in de laatste jaren de rekening en verantwoording, bij het reglement voorgeschreven, niet verscheen. Bij het begin van dit jaar vernam men eensklaps het bericht, dat door desondanks en agenten van zgn bewind was ontzlag en dat in zgn plaats was benoemd de boekhouder Van der Ven. Op informatie van verschillende zijde bleek dat de kas ledig was en dat de gelden, aangebracht tot reserve bij moeilijke tijden, zooals epidemieën, gevlogen waren. Een paniek ontstond. Bij honderden bedankte men, doch de grote massa bleef zo was onkundig gebleven van het feit. De boden smoorden de omloopende geruchten en verklaarden dat de Maatschappij zoo goed stond als het maar kon. Een paar dagen later, zgn afzetting stierf Vorst. Door dit sterven werd de zaak op nieuw besproken. Men vroeg zich af: wie zal nu directeur worden? waarop anderen antwoordden: Zeker een van de zonen van den overledene. Natuurlijk was dat die gevraagd en ook dat die geantwoord had, onkundig van het voorgevallen omtrent het wederrechtelijk ontslag, hoe ook verleend, en de even wederrechtelijke benoeming, hoe onverdiend. Vanaf dat oogenblik was de toestand als volgt: een ledige schatkist en een zichzelf opgeworpen directie. Den Haag was er vol van. Velen dachten dat de justitie zich de zaak zou aantrekken, maar dit gebeurde niet. Toch kwam er weer leven op het riet. Eenige leden, verontwaardigd over de plaats gehad hebbende afkeurenswaardige handelingen dreigden de directie met de zaak in het openbaar te zullen behandelen en nu verscheen in Juli een circulaire, die moest om de ontevredenen gerust te stellen. (Zij die niet gesproken hadden kregen die niet, men hield zich aan het spreekwoord: geen slapende honden wakker maken.) In die circulaire, onderteekend door vier geachte ingezetenen, wordt gezegd: „Wg verklaren gaarne dat, volgens ons inzien, deze Maatschappij, die gedurende acht en veertig jaren trouw al haar verbindingen heeft nagekomen, geheel in staat is haar gunstige reputatie krachtig te blijven handhaven." Groote woorden, M. de R. maar van weinig betekenis. Had ik over meer plaats te beschikken, ik zou ze ontleden en er zou er zo weinig van over blijven. Tevens werd in dit stuk door de nieuwe directie medegedeeld, dat „zoo spoedig doenlijk" (een echt parlementaire uitdrukking) de leden een hervormd reglement zou worden aangeboden. ’t Is nu November en dat hervormd reglement is nog niet in de wereld. Zeker een moeielijke verlossing. Maar zonder de zaak vooruit te willen loopen, wat zal dat nog betekenen, zal de verantwoordelijkheid worden geregeld, zal de nieuwe directie niet eveneens kunnen handelen als de vader, die jaarlijks op eerlijke wijze twintig duizend gulden er uit sloeg en daaraan nog niet genoeg hebbende, de gelden in 48 jaren voor slechte tijden gereserveerd, opstak? Een harde uitdrukking, niet waar? maar, in verband met het gepleegde feit, nog te zacht. Dat zoo iets en zelfs ongestraft kan plaats hebben, is te wijten aan de onverschilligheid der Regering, die zoo weinig of niets doet in het belang van hen die in meerdere mate bloot staan de dupe te worden van ongeoorloofde handelingen van lui, die speculeeren op de beurs en de goede trouw van de min ontwikkelde volksklasse. Door deze regelen in uw blad op te nemen zult u wellicht enige oogen openen en zal allicht het „zoo spoedig doenlijk" hervormde reglement de „Keizerssnee" worden toegediend. Hoogachtend, ik steeds uw dienstv. Dienaar, S. Mededeelingen. Het bestuur der afdeeling Haarlem van de Ned. Bond voor Alg. Stemrecht, is samengesteld als volgt: J. P. Nobels voorzitter, S. J. H. Terstraaten secretaris (Zuider Buiten-Spaan 52) en D. van Doorn penningmeester. Het bestuur der Machinerie-Werkliedenvereniging „Vriendentrouw" te Rotterdam, is thans samengesteld als volgt: v. d. Linde president, Eendrachtstraat 92; W. A. Snelleman secretaris, Zwarte Paardenstraat 16; Wolders penningmeester, Lijnbaanlaan 52. Heeren secretarissen gelieven hiervan nota te nemen, daar het te laat is ingezonden om in ’t jaarboekje te worden opgenomen. De afdeelingen van de Algem. Meubelm.-bond, afdeeling Nederland, worden verzocht, vóór einde November aan de algemene secretaris, J. C. Siebenlist, Lindengracht 107 te Amsterdam, hun rapporten in te zenden omtrent den toestand der afdeeling, het ledental, den toestand der werkzaamheden, of er ook leden buiten hun schuld zonder werk zijn enz. enz. Kortom alles wat strekken kan om den toestand der verschillende afdeelingen kenbaar te maken. Een en ander is noodig om een volledig rapport te kunnen opzenden naar België en Engeland. Tevens wordt ter kennis gebracht, dat als correspondent-vertegenwoordiger te Groningen is benoemd in de plaats van O. Koops, H. Smit, Badstraat 54. Met de werkzaamheden op de Koninklijke Maatschappij „De zorgvuldigheid" in Vlissingen aan de Middelhavenseien, ziet het tegenwoordig treurig uit. Werkten er verleden jaar, tijdens de grote stoomschepen Batavia en Soerabaja op stapel stonden, meer dan 700 man, op dit oogenblik is dit aantal gedaald tot een 300. Op Zaterdag worden ploegen bedankt. Veel vooruitzicht op werk bestaat er tegenwoordig niet. De werklieden gaan met vrees den winter tegemoet. Het is te hopen, dat hierin spoedig verandering mag komen, anders staat een sluiting der fabriek voor de deur. Een echtpaar in Rotterdam werd verrast met de geboorte van een drieling. De N. Rotterdamse Courant vermeldde dat feit en voegde er bij dat het gezin behoeftig was. Hier tegen komt echter de vader op. Deze, Jan van Werven geheeten, verklaart een flink timmerman te zijn, sinds jaren in dienst van de firma J. J. van Hattem en Zn., die hem op premie stelt en ook een behoorlijk weekgeld betaald. Een waardeke niet onaardige reclame voor de firma van Hattem en Zn. In een Dinsdag in Delft gehouden vergadering van het Ned. Werklieden-Verbond Patrimonium, sprak de voorzitter, de heer Kater van Amsterdam, over 10, geboorte en eerste verpleging, 20. ziekteverschijnselen, 30. verkeerde behandeling, 40. amputatie, 50. de sociaal-democratische vereniging en 60. Patrimonium. Na de lezing kreeg de heer Van Raag het woord, die de werklieden-beweging niet een sociaal-democratisch oogpunt beschouwde. Toen spreker in zijn beschouwingen te veel afweek van de meening der aanwezigen, werd hem het woord ontnomen, waartegen de heer Van Raaij protesteerde. Hierna kreeg de heer Knuttel het woord, die ook protesteerde tegen de wijze waarop het debat werd gestoord. Deze spreker deed uitkomen dat de heer Kater in gebreke was gebleven om werkelijk over de werklieden-quaestie het woord te voeren. Hij had z.i. niets gezegd omtrent datgene wat Patrimonium meende te kunnen doen in het belang van den werkman. De heer Kater antwoordde, waarna het debat werd gesloten. Slechts weinigen voldeden aan het verzoek om lid te worden van een Delftsche afdeeling van Patrimonium. Uit Groningen wordt aan Het Noorden geschreven: Zaterdag vereenigden zich een 100 a 150 werklieden voor het stadhuis alhier, met het doel de stedelijke regeering om werk te verzoeken. Te dien einde vervoegde zich een deputatie uit hun midden bij den burgemeester. Of het bij dezen bekomen onthaal minder bevredigend is geweest, dan wel of de Zondagavond gehouden vergadering daartoe aanleiding heeft gegeven, zeker is het, dat zich Maandag nog veel aanzienlijk groter getal werklieden voor het raadhuis posteerden en dat een droom daaruit zich in het raadhuis drong om den burgemeester te spreken, hetgeen ook gelukte. Hier werd echter door den burgemeester opgemerkt, dat ze zich bij de bespreking hunner belangen behoorlijk door een deputatie konden doen vertegenwoordigen, die altsgesteld gehoor zou vinden, maar dat het niet aanging en corps het raadhuis binnen te dringen. Overigens werd hun verzekerd, dat de stedelijke regeering er zooveel mogelijk op bedacht zou zijn aan het gebrek aan werk te gemoed te komen, maar dat natuurlijk niet direct aan hun verzoek kon worden voldaan. De menigte is daarna vreedzaam uiteengegaan.
48,210
MMUBMA01:000158001:mpeg21_7
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,854
Waarheid in liefde; een godgeleerd tijdschrift voor beschaafde christenen, 1854, 01-01-1854
null
Dutch
Spoken
7,793
13,360
vetus met maccovius , die ook le Utrecht een voorstander vond in voetius, met wien zijn leermeester gomarus instemde. De laatstgenoemde werd weder door zijnen ambtgenoot te Groningen , samuel maresius , bestreden. Ook nu moest de Senaat der Friesche Academie zich meermalen met de twisten inlaten , en in 1633 bragt men die ter kennis van Gedeputeerde Stalen en Curatoren. Zóó was het, toen de Dordsche Synode pas een einde had trachten te maken aan de verdeeldheid in de Kerk en door hare leerregels de eenigheid had willen verzekeren. En zóó bleef het gedurende al den tijd , dat aan de Formulieren van eenigheid een verbindend gezag werd toegekend. Voorbeelden in menigte kunnen dit staven. Wij laten maar enkelen spreken. In de Friesche Synode van het jaar 1682 werd door twee Classen voorgesteld , of men niet, daar te Franeker twee professoraten in de Theologie vacant waren , bij de hooge magten moest zoeken te bewerken, dat er twee mannen benoemd werden , die van de hedendaagsche Kerk-beroerende nieuwigheden, zoo als men zich uitdrukte, niet verdacht waren. Kort te voren had de Classis van de Zevenwouden ook in het licht gegeven eene Waarschuwing aan de Friesche Kerk tegen de doordringende schadelijke nieuwigheden, en zij had aan de Synode van 1681 vier artikels voorgedragen, om tegen die nieuwigheden te waken. In het eerste artikel, werden niet minder dan een twintigtal onregtzinnige stellingen opgesomd. Maar niet in Friesland alleen heerschte destijds zoo veel wantrouwen en verdeeldheid; de geheele Nederlandsche Hervormde Kerk verkeerde in onrust en tweespalt, bgna evenzeer als tydens de Remonstrant- sche twisten. De Foetianen en Coccejanen beschuldigden elkander wederkeerig van onreglzinnigheid en wilden elkander wel gaarne uit de Kerk bannen, waarin zij daarom alleen werden verhinderd, dewijl de wereldlijke Overheid , door do uitkomst der Dordsche wijzer geworden, geene nieuwe nationale Synode wilde toestaan , hoe dikwijls zij er ook om gevraagd werd. Merkwaardig zijn de woorden van den beroemden vitriwga (1), om te doen zien, dat er toen waarlijk niet minder getwist werd, dan nadat men opgehouden heeft het gezag der Formulieren te handhaven. «Het is geweest," dus spreekt hij, »de mode van onzen tyd, dat de een den ander om het minste verschil in gedachten, al was het omtrent zaken, die zelfs de Godgeleerdheid niet raakten , voor een Ketter afgemaald, en, om de rol ten volle uit te spelen, aangeklaagd bij de Classen, Synoden en politieke vergaderingen, daar zij meenden, dat hun gezag iets zou kunnen gelden. le trekken, die daar niet uit vloeiden , en die ze zeer wel wisten, dat de auteuren zelve niet toestemden. Dit werk, zóó begonnen zijnde, werd dan met gelijke drift en onregtmatigheid voortgezet, en of do auteuren met mond en met pen, zonder de minste achterdeur open te houden, beleden, dat zij van het gevoelen, dat men hun opdichtle, niet waren, dat zij zich wilden ter proeve stellen zelfs van diegenen , die iets tot hunnen last hadden, hel hielp niet; men voer voort met te zeggen, dat hij onregtzinnig was, en was blijde, dat men den minsten schijn had, om dat zeggen staande te houden." Welk eene jammerlijke verdeeldheid de Nederlandsche Hervormde Kerk in die dagen beroerde, niettegenstaande men allen in dezelfde leerstellingen en begrippen, door het gezag der Formulieren, meende te vereenigen, blijkt inzonderheid ook uit het te Amsteidam in 1677 ingevoerde vredes verdrag, dat vervaardigd werd, om de rust te herstellen. Het bestond uit zes artikelen , welke de verklaring behelsden , dat men bij de regtzinnige waarheid, in Gods Woord en de Formulieren van eenigheid begrepen, wilde blijven; dat men zich wachten zou voor alles, wat de eendragt zou kunnen storen of een der broederen in verdenking brengen; dat men de zaken, waarover men het niet ééns was , niet van zulk een gewigt zou achten, dat er do zaligheid van afhing; dat men zich onthouden zou van onschriftuurlijke spreekwijzen of stellingen, die misnoegen konden verwekken, of dat men ze zoo duidelijk zou verklaren, als men meende die te moeten gebruiken, dat hare overeenstemming met de leer der Hervormde Kerk duidelijk was; dat men bij het beroepen van Predikanten niet zou letten op de Hoogescholen, waar zij gestudeerd had- den, maar op hunne gematigde en vreedzame gezindheid; en eindelijk, dat menieder, die zich niet overeenkomstig deze schikkingen gedroeg, broederlijk zou vermanen, ten einde alle verwijdering mogt worden voorgekomen. Dit verdrag werd door do regering van Amsterdam noodig geoordeeld, om de eensgezindheid in de Kerk te bewaren. Zij had ondervondeu, dat de Formulieren van eenighcid daartoe onvoldoende waren (1). Bijna honderd jaar later, in 1767 , word door do Regering van Leeuwarden eene resolutie genomen, waarin het volgende voorkomt: «Ter gelegenheid van de vacature van twee predik-ambten in de gemeente dezer stad ,... is door den heer presiderenden Burgemeester voorgesteld en bij den Raad in consideratie genomen, of niet dienstig zou zijn,... om voor te komen de dissensiën, kuiperijen en onlusten, welke voorheen bij de meeste beroepingen van Predikanten alhier hebben plaats gehad, en die meestendeels veroorzaakt zijn geworden door de verschillende geneigdheid van de Predikanten en verdere leden van den Kerkeraad, mitsgaders van vele lidmaten der Gemeente , omtrent de zoogenaamde oude en nieuwe studie, dat in het toekomende het getal van de Predikanten in deze stad, ten opzigte van beide studiën egaal en gelijk mogt zijn.... Waarop by den Raad gedelibereerd en alles rijpelyk overwogen zijnde, hebben hunne achtbaarheden zich het gedane voorstel volkomen laten welgevallen en hetzelve eenparig geapprobeerd." (1) Ypeij en debboot, Geschiedenis der IVcderl. llerv. Kerk, II, bl. «13. Door al het aangevoerde schijnt het ons voldoende bewezen, dat godsdienstige begrippen en leerstellingen het vermogen niet hebben, om Christenen te vereenigen en op den duur vereenigd te houden. Welligt zijn er echter, die, ofschoon ze dit toestemmen wat een groot aantal begrippen en leerstellingen betreft, nogtans meenen , dat er zekere begrippen en leerstellingen zijn, die de hoofdzaken van het Christendom uitmaken en noodwendig aangenomen moeten worden om de zaligheid te verwerven; zoodat zij dan ook de instemming met die begrippen en leerstellingen een onmisbaar vereischte achten tot vereeniging der Christenen , en het er voor houden , dat de Christenen ook inderdaad vereenigd zijn en blijven zullen, wanneer zij daarmedo maar instemmen. Ook dit meenen wij te moeten ontkennen. Al bestond er volkomene overeenstemming in het aannemen van die begrippen en leerstellingen , welke men als de hoofdzaken van het Evangelie beschouwt, uan 20u dit alleen, zoo als wij reeds te kennen gaven nog geene ware vereeniging tc weeg brengen. Maar bovendien: welke z'g'n die begrippen en leerstellingen , die de hoofdzaken van het Christendom uitmaken en onmisbaar zijn tot zaligheid ? Hieromtrent juist heeft altijd zooveel verschil beslaan, en do verschillen daarover hebben juist de meeste verwijdering en twist veroorzaakt. Of de besnijdenis en in 't algemeen de onderhouding van de Mozaïsche wet al of niet tot zaligheid noodig geacht moest worden , dat was het vraagstuk, over 't welk in den Apostolischen lijd zooveel werd getwist. En zoo heeft men in volgende tijden insgelijks het hevigst getwist over hetgeen noodig was om zalig te worden; of liever, men heeft steeds die geschilpunten, waar men over twistte, tot de hoofdzaken van het geheele Christendon) gemaakt. III. Wij moeten nu nog onderzoeken , waarin de grond en de kracht van ware en duurzame vereeniging der Christenen te vinden is. Om den grond en de kracht van ware en duurzame vereeniging der Christenen te leeren kennen, dienen wij eerst na te gaan, hoedanig eigenlijk de ware vereeniging der Christenen is. Men kan zich namelijk den aard van de vereeniging der Christenen zeer verschillend voorstellen, waarvan het onvermijdelijk gevolg is, dat men ook verschillend oordeelt over haren grond en hare kracht. De eerste, die opzettelijk over de éénheid der Christelijke Kerk gehandeld heeft, was irenaeus , Bisschop te Lyon van het jaar 177 tot 202. Volgens hem is de ware Kerk , onder welke hemelstreek zij ook besta en welke verschillende talen zij moge spreken, één in geloof en prediking. Gelijk maar ééne zon den geheelen aardbodem, beschijnt, zoo is er ook , zegt hij , maar ééne prediking der waarheid, namelijk de prediking, welke de Kerk van de Apostelen ontvangen heeft, en welko zij , ofschoon over den geheelen aardbodem verspreid , door eene onafgebrokene opvolging van Bisschoppen getrouw bewaart en als met éénen mond verkondigt. De vereeniging der Christenen, die hij zich als de ware voorstelde, was dus eene dogmatische, of eene zoodanige, die geboren wordt uit geloof aan dezelfde leerstukken. Op gelijke wijze als irenaeus , heeft ook tertulliahus (gest. in 220) over de vereeniging der Chris- tenen gesproken. Hij voegde echter nog, bij het geloof aan dezelfde leerstellingen, de opvolging van dezelfde kerkelijke instellingen, als behoorende tot de vereeniging der Christenen. Cypriaivds, die van 248 tot 258 Bisschop van Karthago was, heeft dat gevoelen over de vereeniging der Christenen nog nader ontwikkeld in een geschrift over de éénheid der Kerk. Hij vergelijkt de Kerk met het rijk van salomo , en in 't bijzonder mei het kleed van jezus, dat niet verdeeld werd. De vereeniging, welke onder de Christenen moet beslaan, is volgens hem vooral eene uitwendige , uit wet en lucht géborén, te weeg gebragt door gehoorzaamheid aan het gezag der Bisschoppen, waarom bet dan ook noodzakelijk is, dat deze onderling overeenstemmen. En deze voorstelling van cyprianus is tot aan do Kerkhervorming in de zestiende eeuw de heerschende gebleven. Onder de Protestanten beeft men vrij algemeen de vereeniging der Christenen beschouwd als bestaande in eenigheid des waren geloofs, waardoor men echter , in den ^geest van ikenaeus , veelal verstaan heeft het aannemen van dezelfde leerstellingen. In sommige kleinere Kerkgenootschappen is men evenwel daarvan afgeweken, en heeft men, ten opzigle der vereeniging, minder waarde gehecht aan leerstellingen , maar meer aan de levenswijze, zoo als bij de Mennonieten in vroegeren lijd, bij de Broedergemeente en bij de Labadisten, die, hoe veel zij ook van elkander verschilden, dit met elkaar gemeen hadden, dal zij zich in levenswijze van de overige Christenen aanmerkelijk onderscheidden en niemand in hun midden wildon dulden, die zich naar hunne zeden en gewoonten niet voegde. Het is ons oogmerk niet eene geschiedenis mede te deelen van de voorstellingen, die men zich in vroegere en latere tijden gevormd heeft aangaande den aard der vereeniging, die onder de Christenen bestaan moet: wij wilden alleen met een enkel woord opmerken , dat men zich den aard daarvan inderdaad zeer verschillend heeft voorgesteld, om zoo de noodzakelijkheid te doen uitkomen van eene opzettelijke aanwijzing , hoedanig eigenlijk de ware vereeniging der Christenen is. Wij laten het uit dien hoofde in het midden, welke verschillende voorstellingen men daaromtrent al onder de Christenen gehad heeft, en zullen alleen onderzoeken, hoe wy ons de zaak volgens den Heer jezus en zijne Apostelen hebben voor te stellen. Wanneer dit ons eerst is gebleken , zullen wij gemakkelijk kunnen inzien , welke de grond en de kracht is dier vereeniging. Onder de uitspraken van den Heiland, in welke gewag wordt gemaakt van de vereeniging der zijnen, is die in het hoogepriesterlijke gebed zonder twijfel de belangrijkste, ja de eenige, waarin uitdrukkelijk de aard dier vereeniging door den Heer te kennen gegeven wordt. Wij lezen daar, dat de Heer zeide: »Ik bid niet alleen voor deze, maar ook voor degene, die door hun woord in Mg gelooven zullen, opdat zij allen één zijn, gelijkerwijs Gij, Vader in Mij, en Ik in U, dat ook zij in Ons één zijn (1)." Hit moeten wij dus de ware, de volmaaktst mogelijke vereeniging der Christenen achten, dat zij één zijn in den Vader en den Zoon, even als deze één zijn. (1) Joh. XVII: 80, 21. 1854. 7 Hier kan wel geene andere, dan eenheid van geest zijn bedoeld. Gelijk de Zoon één van zin en wil is met den Vader, zóó moeten , naar 's Heeren bedo, allen, die in Hem gelooven, met Hem en den Vader, en ook onderling derhalve, één van zin en wil worden. De bedoeling van jezus aangaande de vereeniging der zijnen wordt door der Apostel paulus op verschillende plaatsen in zijne Brieven opgehelderd, waar hij, meer of minder opzettelyk, over de vereeniging der Christenen spreekt; en wij zullen daarom op de meest belangrijke van die plaatsen de aandacht vestigen, ten einde, door den Apostel voorgelicht, te duidelijker des Heeren bedoeling te doorzien. Aan de Christenen te Corinthe, onder welke groote verdeeldheid heerschte, schreef paulus: »Ik bid u, broeders! door den naam van onzen Heer jezus Christus , dat gij allen hetzelfde spreekt, en dat onder u geene scheuringen zijn, maar dat gij zamengevoegd zijt in eenen zelfden zin en in een zelfde gevoe— len (1). ïn die woorden wordt dus overeenstemming van gezindheid en bedoeling aangeprezen; en dit geschiedt nog duidelijker in den Brief aan de Phiiippensen, waar paulus zegt: «Vervult mijne blijdschap, dat gij moogt eensgezind zijn, dezelfde liefde hebbende , van één gemoed en van één gevoelen zijnde (2)." Op beide plaatsen prijst paulus heizelfde aan, wat hij elders noemt, het zich benaarstigen, om »de eenigbeid des geestes" te behouden (3). Of zou misschien iemand meenen , dat de Apostel, waar hij aanbeveelt, dat allen hetzelfde spreken en van één (1) 1 Cor. I: 10. (3) Ephei. IV : 3. (2) Philipp. II: 2. gevoelen zijn, eene volkomene eenstemmigheid van leerstellingen en begrippen zou bedoeld hebben: die bedenke, dat paulus , bij verschillende gelegenheden getoond heeft, daar mindere waarde aan te hechten. Eén voorbeeld al dadelijk ten bewijze. Toen paulus zich te Rome in de gevangenis bevond, waren er sommigen , die door zijne banden moed hadden gekregen, om onbevreesd het woord te spreken, en uit liefde tot hem ciiristus te verkondigen, op zoodanige wijze, in dien geest, als paulus gewoon was dat te doen. Anderen waren er daarentegen, die van de gevangenschap van den Apostel gebruik maakten, om in eenen anderen geest, dan waarin hij het deed, christus te prediken. Had paulus nu eene volkomene eenstemmigheid van leerstellingen en begrippen als een hoofdvereischte beschouwd, hij zou zich dan bitter hebben beklaagd over ben, die christus niet zuiver verkondigden. Maar verre van te klagen, verheugt hij zich; 't geen te meer opmerking verdient, omdat het mede geschiedde, om aan zijne banden verdrukking toe te brengen , of hem nog meer verdriet aan te doen. Hij spreekt er dus over: » Wat dan ? Nogtans wordt christus op allerlei wijze, hetzij onder een deksel, hetzij in der waarheid verkondigd ; en daarin verblijd ik my, ja ik zal mij ook verblijden (1)." Belangrijk vooral, voor de kennis van des Apostels denkwijze over den aard der vereeniging van de Christénen, is de meermalen door hem gebezigde vergelijking van de Christelijke Gemeente met het menschelijk ligchaam. «Gelijk wij in één ligchaam vele leden (1) Philipp. I : 18, verg. 14—17. hebben," zoo spreekt hij, »en de leden allen niet dezelfde werking hebben: alzoo zijn wij elkanders leden (1)." Het uitvoerigste wordt die vergelijking voortgezet in 1 Cor. XII. Daar vinden wij ook het duidelijkst de denkwijze van paulus over de vereeniging der Christenen uitgedrukt. Eerst verzekert hij, dat alle verschillende gaven der Christenen éénen oorsprong hebben. »Er is verscheidenheid der gaven, doch het is dezelfde geest; en er is verscheidenheid der bedieningen, en het is dezelfde Heer; en er is verscheidenheid der werkingen, doch het is dezelfde God, die alles in allen werkt (2)." Dan doet hij opmerken, dat er inderdaad groote verscheidenheid onder de Christenen plaats vindt, als hij dus voortgaat: »Maar aan een iegelijk wordt de openbaring des geestes gegeven tol hetgeen oorbaar is. Want dezen wordt door den geest gegeven hel woord der wijsheid, en eenen andere het woord der kennis door denzelfden geest, en eenen andere de gaven der gezondmakingen door denzelfden geest; en eenen andere de werkingen der krachten , en eenen andere profelie, en eenen andere onderscheidingen der geesten, en eenen andere menigerlei talen, en eenen andere uitlegging der talen. Doch deze dingen alle werkt één en dezelfde geest, deelende aan een iegelijk in het bijzonder, gelijkerwijs hij wil (3)." En nu wordt eindelijk die verscheidenheid, welke onder de Christenen tegelijk met de eenheid des geestes beslaat, opgehelderd, door de Gemeente met het ligchaam des menschen te vergelijken, in hetwelk, ofschoon het één geheel is, toch (1) Rom. XII: 4. (2) 1 Cor. XII: -1—6. (3) 1 Cor. XII: 7—11. ook vele leden zijn, die in hoedanigheid en werking veel van elkander verschillen (1). De ware vereeniging der Christenen beslaat dus niet in eenvormigheid, maar gaal gepaard met de rijkste verscheidenheid. Hierin bestaat zij, dat allen door éénen geest worden bezield. In het by zonder verdient het nog onze opmerking, dat volgens paulus die vereeniging der Christenen ook zeer wel plaals kan hebben bij verschil van leerstellingen en begrippen. Wij hebben reeds één voorbeeld bijgebragt, waaruit dat blijken kan; maar dit is een punt, dal zoo veel mogelijk in het helderste licht gesteld dient te worden. En daartoe kan strekken, wat de Apostel zegt over zijne Evangelieprediking en die van apollos. Te Corinthe had men verschil meenen te bespeuren tusschen de leer van apollos en die van padlus , en dat had zelfs aanleiding gegeven tot twist en scheuring. Dat er nu eenig verschil in hunne leer bestond , wordt door paulus niet ontkend, en hij stemt zelfs toe, dat zij op verschillende wijze werkzaam geweest waren in de Evangeliebediening; maar hij doet opmerken , dal zij nogtans innig vereenigd en tot hetzelfde doel werkzaam waren, als hij zegt: »Wie is dan paulus, en wie is apollos, anders dan dienaren door welke gij geloofd hebt, en dat gelijk de Heer aan een iegelijk gegeven heeft ? Ik heb geplant, apollos heeft nat gemaakt; maar God heeft den wasdom gegeven. En die plant en die nat maakt, zijn één (2)." Belangrijk is ook in dit opzigt het gevoelen van pau- (1) X Cor. XII: 18 vgg. (2) 1 Cor. III: 5-8. lus over de verschillende begrippen, die men destijds had aangaande het geoorloofde of ongeoorloofde van het eten van sommige spijzen en de heiliging van enkele dagen. Hij laat zich daarover op deze wijze uit: «Dengenen nu, die zwak is in geloof, neemt aan, maar niet tot twistige zamensprekingen. De een gelooft wel, dat men alles eten mag, maar die zwak is eet moeskruiden. Die daar eet, verachte hem niet, die niet eet; en die niet eet, oordeele hem niet, die daar eet; want God heeft hem aangenomen. Wie zijt gij , die eens anderen huisknecht oordeelt? Hij staat of hij valt zijn eigen heer ; doch hij zal vastgesteld worden, want God is magtig hem vast te stellen. De een acht wel den eenen dag boven den anderen dag , maar de ander acht al de dagen gelijk. Een iegelijk zij in zijn eigen gemoed ten volle verzekerd .... Maar gij , wat oordeelt gij uwen broeder? Of ook gij , wat veracht gij uwen broeder ? want wij zullen allen voor den regterstoel van ciiristus gesteld worden. Want er is geschreven: »Ik leef," zegt de Heer; »voor Mij zal alle knie zich buigen , en alle tong zal God belijden. Zoo dan, een iegelijk van ons zal voor zich zeiven Gode rekenschap geven. Laat ons dan elkander niet meer oordeelen; maar oordeelt dit liever, namelijk, dat gij den broeder geen aanstoot of ergernis geeft (1)." Zoo zien wij, dat de ware vereeniging van Christenen , naar do overtuiging van paulus , bestaanbaar was met groote verscheidenheid van begrippen en leer. De Apostel zelf gevoelde zich ook werkelijk naauw vereenigd met allen, die in christus geloofden, hoeveel verschil er in vele opzigten ook tusschen hen (X) Rom, XIV; t—5, 10—13. lende. Vestigen wij eerst onze aandacht op deze drie kringen. Tot dat twaalftal koos de Heer zich deels leerlingen van johannes den Dooper, deels anderen, die of van zelve Hem 't getrouwste naby bleven of eene bijzondere vatbaarheid hadden voor zijne hooge bedoelingen. Een twaalftal juist, opdat zij zelve en alle nadenkenden gevoelen mogten , dat zij bestemd waren, om op twaalf zetels te zitten als bestuurders der twaalf stammen van Israël onder den Messias, d. i. met andere woorden, om de voorgangers en leidslieden te zijn van het gansche Israëlielische volk zoo binnen als ook buiten de grenzen des Joodschen lands; gelijk Hij later ook eenen paulus bijzonder verkoos, om zijn Apostel onder de Heidenen te wezen. Deze Twaalf verbond do Heer, toen zij reeds onder zijne volgelingen waren, door opzettelijke keuze nader aan zich , opdat zij, gelijk biarcus het uitdrukt, met Hem zouden zijn, als zijne bestendige medgezellen. Want zij moesten zelve geheel door jezus opgevoed en gevormd worden, maar daarenboven ook getuigen wezen van geheel zijn leven en lot; om als zijne Apostelen, d. i. als Gezanten, Hem zeiven, Hem geheel te kunnen verkondigen aan de wereld; opdat dezo wereld, even gelijk zij, ook door jezus mogt worden gevormd en herschapen. Die kring der Twaalve is overal in de Evangelieën do meest genoemde, de meest in het oog vallende; hij is de sterkst geteekende van alle. Geen wonder, want deze kring bevatte in zich de kiem, en moest de kern uitmaken van 's Heeren Gemeente op aarde. Met dezen intusschen naauw verbonden was die tweede kring, die schare der discipelen; want uit dezo discipelen was het, dat jezus zijne twaalf bestendige medgezellen koos. Ook deze groolere bestond wel meest uit bewoners van het landschap Galilea , waar de Heer een groot deel zijns levens vertoefde. Menschen, die alzoo veelal Hem nabij blijven konden, maar die ook door den innigsten en heiligsten drang des gemoeds zich wedronffen gevoelden , om Hem zooveel immer mogelijk ï5 d o te volgen, zijne groote daden te zien, zijne heilige woorden te hooren', zijno getrouwe aanhangers te wezen. Uit dezen koos jezus zich later nog een zeventigtal, gelijk mozes oudtijds zich zeventig Oudsten had toegevoegd, die door denzelfden geest met hem bezield, van Gods wegc het volk mede leeren en opleiden zouden. Zoo zond jezus tegen het einde zijns levens ook die zeventig, om alomme door het land het naderend Godsrijk den volke te prediken. Maar het geheel aantal dier discipelen was veel grooler nog. Meer dan 500 worden ons vermeld, aan wie de Heer na zijne opstanding uit de dooden zich levend vertoonde, opdat zij in hunnen levenden Zaligmaker zich mogten verblijden. Hun mede gold die belofte en dat gebod des Heeren vóór zijne hemelvaart: lk ben met ulieden al de dagen; gaat, maakt alle volken tot mijne discipelen , gelijk gij 't zelve zijt, predikt het Evangelie allen menschen. Na de hemelvaart vormden velen hunner, met de Apostelen en andere gelijk gestemde vrienden en vriendinnen des Heeren dien heiligen kring, waaruit, in des verraders plaats, een nieuwe Apostel kon gekozen worden, matthias. En deze ook waren op den grooten Pinksterdag allen eendragtig bij een, en deelden met de Apostelen in de rijkste uitstorting des heiligen geestes. Van geheel anderen aard was de derde kring, door lugas Hoofdst. VI: 17 vermeld, die der groote menigte des volks. Zij was uit zeer ongelijksoortige bestanddeelen zamengesteld, zij was grootelijks afwisselend en som- tijds zelfs geheel verdwijnende. Sommigen door nieuwsgierigheid gedreven , sommigen door anderer voorbeeld medegevoerd , eenigen door nog minder edele beginselen aangespoord, velen soms door eenig wonder of eene wonderdadige spijziging uitgelokl, volgden den Heer voor een I ij d. Maar vernamen die oppervlakkige en aardschgezinde hoorders dan soms harde woorden uit jezüs mond , dan ging die menigte weg en wandelde niet meer met Hem. Niet weinigen zelfs, die ö ' heden met de zijnen hozanna! riepen, vereenigden zich morgen mei zijne vijanden in de kreet: Kruisig Hem , kruisig Hem ! Deze zijn de drie, door lucas aldaar genoemde, kringen. Maar behalve deze drie, door den Evangelist daar ter plaatse vermelde kringen, waren er ook nog andere , en deze zoowel engere en naauwer toegehaalde, als ook ruimere en verder zich uitstrekkende kringen van menschen, waaraan jezüs zich wilde mededeelen. Er waren nog engere en nog nader beperkte kringen , dan de kring was der twaalf Apostelen. Want onder deze twaalf waren er nog weder drie, Petrus en Johannes en zijn broeder Jacobus, mannen van den vurigsten ijver en de innigste aanhankelijkheid der liefde voor jezus; en juist daardoor vatbaar en geschikt voor eenen graad van gemeenschap met dien Zoon Gods en des menschen , waarvoor de overige Jongeren nog niet bekwaam waren. Zij zagen dien Zone Gods, op den luisterrijken berg door den Vader verheerlijkt. Zy deelden van nabij in den heeten strijd van dien Zoon des menschen in Gethsemané's angslvollen hof. — En was dit drietal reeds een kleine kring van naauw verbondene harten; er was onder hen nog weder één, die door zijne verwantschap des geestes, door de dieple zijns gemoeds, door de jeugdige kracht zijner geheel aan jezus overgegevene liefde, den eernaam bij uitnemendheid verwierf van den discipel, dien Jezus liefhad, en de eerplaats aan den maaltijd van aanteliggen aan den boezem des Heeren, en den eerepost van bij jezus dood voor zijne moeder de plaatsvervanger te zijn van dien onvergelijkelijken Zoon zeiven, daar de stervende Vriend met den blik op dezen zijnen vriend wijzende, sprak: F^rouwe! ziedaar voortaan uwen zoon. Zoo waren er voor jezus nog engere kringen, dan die der Twaalve, en bestond er zelfs de allernaauwste band der innigste vriendschap met éénen boezemvriend. Maar er waren evenzeer ook nog ruimere en zich verder uitstrekkende kringen , dan die zijner 500 discipelen en zelfs dan die der groote menigte des volks, welke van tijd lot tijd jezus volgde. Op zijne reizen ging jezus het gansche land door alomme tot allen predikende. Zelfs builen 's lands in S a m a r i ë verbond Hij aan zich een aantal , die uit 's harten grond juichten: fVij weten, dat deze is de Zaligmaker der wereld. Op de hooge feesten te Jeruzalem vooral zocht Hij zich mede te deelen aan allen, aan volk en Overheid, aan vriend en vyand. En mogt aldaar ook het wee u, wee u! soms moeten gehoord worden , mogt het ook met tranen in de oogen zijn , dat jezus moest uitspreken : Jeruzalem , Jeruzalem , moordenaresse der Profeten! — toch vond de Heer ook daar Lazarussen, Maria's en Martha's, ook daar, onder de Overheden , Jozefs en Nicodemussen. En uit het zaad aldaar door Hem uitgestrooid , op den akker van Jeruzalem door zyne eigen bloed besproeid, ontkiemde en bloeide , slechts vijftig dagen laler , eene Gemeente des Heeren van drie duizend zielen. Maar ook hiermede zelfs kon jezus zich niet vergenoegen. Was zyne onmiddellijke werkzaamheid en zending hoofdzakelijk bepaald tot hel aloude Godsvolk binnen de grenzen des heiligen lands; voor zijn geest verdwenen alle palen, voor zijn hart bestonden geene grenzen. Vader! dat allen één worden, gelijk wij één zijn, dat de gansche wereld geloove, dat Gij mij gezonden hebt, opdat allen met mij en met U en met elkander volmaakt worden vereenigd! Dit is de bede zijns harten. En zijn last is.- Predikt het Evangelie aan alle schepselen. Welk eene verscheidenheid van kringen, waaraan Gods Zoon zich wilde rnededeelen ! Eén boezemvriend, drie bijzondere vertrouwelingen, twaalf uitverkorene medgezellen, zeventig medearbeiders, v ij f honderd getrouwe aanhangers, een gansch volk, dat Hij wil redden, eene geheele wereld, dio zijn hart omval, om haar te zaligen. En ziet — opdat wij den geest van jezüs te meer mogen verstaan — ziet, welk eene vereeniging van de meeste eenvoudigheid met de allerverhevenste grootheid in den geest van dezen jezds ! Ziel, hoe eenvoudig menschelijk en hoe verheven goddelijk tevens! Gods eeniggeboren Zoon heeft éénen boezemvriend, gelijk elk onzer zich eenen zou wenschen. En deze mensch jezus omvat tevens met volkomen Goddelijke liefde de geheele wereld in zijn hart, om haar voor eeuwig te volmaken. Ziet ook , hoe eenvoudig n a t u u r 1 ij k en hoe verheven doelmatig tevens alles bij Hem is. Die kleinere en groolere kringen, zij vormen zich als van zelve rondom Hem henen , omdat Hg aan elk me- dedeelde zooveel, als waarvoor elk zijn eigen hart opent om het te ontvangen. En juist daardoor bereikt Hij z ij n d o e 1, om eene kiem en kern des Godsrijks op aarde te scheppen, en om de wereld voor te bereiden lot de stichting zijner Gemeente voor alle eeuwen. Ziet verder , hoe eenvoudig , ongekunsteld v r ij Hij handelt en hoe hoogst volmaakt Hij tevens de zijnen met zich verbindt. Niemand wordt door Hem gedwongen. Zelfs tot zijne Apostelen is het: ff ilt gijlieden ook niet weg gaan ? en één hunner wordt zijn verrader. Maar ook niemand wordt weerhouden, om nader te treden, om zelfs, als johankes een vriend van jezus te worden. Tot de elf getrouwen alle is het: Ik noem u niet meer mijne dienstknechten, maav mijne vrienden. Ja Hij spreekt het zelfs uit: Al wie den wil mijns Vaders doen wil, die is mijn vriend, mijn broeder! En juist door die vrijheid is er bij zijne ware volgelingen eene verbindlenis met Hem , die niet kan verbroken worden, eene liefde, die sterker is dan de dood : Tot xoien zouden wij heen gaan ? Gij alleen hebt woorden van eeuwig leven Nog eens, welk eene eenvoudigheid en eenheid in de allergrootste verscheidenheid van kringen, die jezus om zich vormt! Er is eene, van den Engelschen Dichter pope afkomstige vergelijking, die beroemd is geworden. Zij is deze: het gaat met de ware menschenliefde , gelijk met het steentje dat men in 't water werpt; het vormt eerstom zich een kleinen, maar sterk geteekenden kring, doch om dezen kleinen ontstaan ook andere, minder sterke, maar al grootere en grootere kringen, die zich uitbreiden, totdat zij zich verliezen in het oneindige. de, de Roomsche index voor de Bisschoppen niet regtstreeks verbindend is, maar eerst door hen moet beoordeeld worden (1). Omtrent do beruchte bul de coena domini wordt ronduit gezegd, dat men ze maar heeft door te lezen , om te zien, hoe ver men er in Frankrijk af is, om haar als verbindend te beschouwen. Onderscheidene daarin opgetelde en veroordeelde handelingen waren in Frankryk bij de wet vastgesteld , of hadden betrekking tot staatsaangelegenheden, waarover men den Rooinschen Stoel nooit een regt had toegekend. » Die zich nu sedert 1830 in het Ultramonlanisme werpen , zegt de memorie , zijn jonge lieden , des te meer tot uitersten genegen, als zij eene grondige wetenschappelijke vorming en eene door langdurige oefening verworvene ervaring in ambtszaken missen. Eene mode, zegt men, is dit Ultramontanisme geworden , 't welk de oppervlakkige geesten mede maken , menschen, die buiten staat zijn , om ook maar de ware toedragt der zaak te beoordeelen." — Men beklaagt zich verder, dat eenvoudige Priesters begonnen , zich met hunne vragen en bedenkingen regtstreeks tot den Heiligen Stoel, in plaats van tot hunne Bisschoppen, te wenden, en keurt hoogelijk den druk af, welken Ultramontaansch-gezinde, op Rome zich steunende Priesters op hunne Bisschoppen uitoefenen, om hen tot hunne rigting te dwingen en tot het opgeven der oude, nog geredde vrijheden te noodzaken. Wij hebben hier de hoofdbijzonderheden, die de (1) Zie het boven aangehaalde, Jaargang 1853, hl. 407. aandacht onzer lezers vooral verdienen, cursief laten drukken, en willen dan ook daarop niet nader wijzen, maar verder mededeelen, hoe ook de literatuur in deze memorie ter sprake komt. Men beklaagt er zich over, dat alle geschriften, die ecno Gallicaansche strekking hebben , in Rome veroordeeld worden, ook zelfs wanneer do Dioecesaanbisschop ze heeft goedgekeurd, en de schrijvers zich tot eenige veranderingen hadden bereid verklaard. » Spreken wij het vrij uit," wordt er gezegd — » natuurlijk zonder de van den Roomschen Stoel uitgegane vonnissen zelve aan te tasten —spreken wij vrij uit, 't geen de gausche wereld zich in stilte zegt: er is ecne partij, die in sommige aangelegenheden daar triomfeert. Men hoorde de voorstanders van allerlei overdrijvingen zich beroemen , dat zij de schriften hadden aangeklaagd , die legen hen vcrschc* nen waren; men zag hen aan 't publiek veroordeelingen bekend maken, wier beslaan zij het eerst" — vóór de Bisschoppen — » gekend hadden; men hoorde hen andere schrijvers met een soortgelijk hen wachtend verbod bedreigen. Men vraagt, wat dit alles bedoelt, en wat hel gezag der Kerk en do stichting der geloovigen daarbij winnen zal ?" Eindelijk wordt op het gevaar opmerkzaam gemaakt, waarmee dit heendringen naar Rome het aanzien van het Episcopaat bedreigt, en op de algeniccne verwarring, welke het geweldadig invoeren van Roomsche verordeningen, gebruiken en liturgiën in de Gallicaansche Kerk, in do eeredienst, in het geestelijk regtsgebied van Frankrijk brengen zou. De Bisschoppen worden tot waakzaamheid en eensgezindheid vermaand , de noodzakelijkheid aangewezen , om den Paus eene getrouwe schildering van den tegenwoordigen toestand voor te leggen , en de ontvou- wing van 't geheel met herhaalde verzekering van eerbied jegens den Heiligen Stoel, maar te gelijk met do verklaring besloten, dat de schrijvers zich vooruit gereed houden op do aanklaglen en lasteringen van hen, die allo deze vragen weder hebben aangevuurd, die dagelijks nieuwe voor den dag brengen , en toch willen, dat men ieder den mond sluito, die in hunnen ijver niet deelt. Een, zoo veel mogelijk, van Rome onafhankelijk, naar beneden bijna onbeperkt, door het nationaal karakter gedragen en hetzelve beschermend Episcopaat is, zoo als do Hoogduilsche beriglgevcr het noemt, de grondgedachte, eene diepe verbittering over de nieuw opgekomene Ultramontaanscho beweging, do grondstemming van dit geschrift, veel beteekenend, gelijk hij cr bijvoegt, niet alleen van vvege zijne opstellers en do personen, aan wie t gerigt is, maar ook van wege 't opzien, 't welk het in Rome heeft gemaakt. TNiet bestemd , om publiek te worden, werd het zulks noglans , en bij dcszelfs vcroordeeling kon de Paus zijne diepe smart daarover — wat wonder? — niet ontveinzen Of nu die vcroordeeling de geesten en harten verbonden, de overtuigingen gebogen zal hebben, zoo zo ook voor een poos de sprekers tot zwijgen heeft gebragt, dit zouden wij, met den schrijver in de Monatóblatter, betwijfelen. Het bewijs van het tegendeel levert dan ook het navolgende overvloedig op. Het veel bestreden orgaan van het Ultramontanisme, VUnioers, had van den Paus genoegzame voldoening ontvangen, om in den eersten lijd zijn toon wat to matigen. Langzamerhand echter hernam het do vroegere scherpte weder. Bisschoppen viel het niet meer regtstreeks aan, maar lagere Geestelijken, zelfs Abten spaarde het niet. Het is dezelfde beginselen blijven voorstaan. Ja , het drijft die weder door met eene alles trotserende stoutmoedigheid. Dit echter ook niet zonder heftige tegenspraak. Het blijkt , dat de Gallicaansche rigling allen moed nog niet verloren heeft. Wie vroeger den handschoen opnamen tegen veuillot of andere ültramontanen , durven het ook nu nog doen. Maar zij doen het met waardigheid. Terwijl de Ultra-Roomsche dagbladen — want V Univers is het eenige niet — zich kenmerken door een toon en stijl, hunner zaak waardig, spreken de Gallicaansche schrijvers, schoon met warmte , nogtans met matiging. Eene edele verontwaardiging is bij hen gaande gemaakt, en men hoort van hen een toon, die hemelsbreed van dien der Ültramontanen verschilt. Wel mag Professor pédézert, die voortgaat in l' Esperance (1) deze zaak te bespreken, geestig opmerken , dat het veel kost Koning te zijn, maar dat het zeker veel meer kosten moet, Paus te wezen, en dat men vooral van den Stedehouder van Christus ze8Sen kan, dat hij niet op rozen zit. » De winden," zegt pédézert , » houden nimmer op , tegen de boot van den heiligen petrus te waaijen. Haar gekroonde stuurman moet haar verdedigen tegen alle soorten van klippen. Wanneer hij ten minste maar alleen legen vijanden van buiten te strijden had! Maar hij moet zonder ophouden do orde en den vrede herstellen onder zijne verdeelde vrienden. Zijne magt is groot (1) Zie no. 17. genoeg, om hun 'tstilzwijgen op te leggen, maar niet om hen te verzoenen. Hij ontwapent, maar onderwerpt hen niet. Nog ontwapent hij hen niet, dan in schijn. Do vrede is maar een wapenstilstand, en gedurende den wapenstilstand maakt men het voorspel tot nieuwe véldslagen." Hoorden we het boven in de veroordeelde memorie krachtig uitspreken , dat de Gallicaansche rigting in de Fransche kerk echt nationaal, Fransch, hare tegenpartij antinationaal, onvaderlandsch is — ook bij den hervatten strijd wordt aan de laatste dezelfde beschuldiging voor de voeten geworpen. — Trouwens het is overal haar kenmerk. Haar hart is in Rome. Ondervinden wij het ook niet in Nederland? Immers hebben wy haren woordvoerder, alberdikck thijm maar te hooren , zijn Roomsch-Calholieken almanak, diens kalender vooral, maar in te zien , om ons te overtuigen , dat het Ultramontanisme geen vaderland heeft. Het spuwt zijnen zwadder over alles, wat nationaal is , uit. Het loochent de vaderlandsche herinneringen , of treedt ze in het stof. Het zou nog, ware het mogelijk , de asch der groote mannen, die Neêrlands roem voor twee en drie eeuwen uitmaakten, die de Spanjaards verjoegen en de hervorming vestigden , uit de graven willen opdelven en in alle winden strooijen. Het zou nog de inquisitie, die zachtzinnige en meedoogende regtbank , volgens thijm , met een veuillot , willen hersteld zien, ook in ons midden. — Hoe steekt daar tegen de Oud-bisschoppelijke Klerezij afl Bg allen eerbied voor Rome, heeft zij een vaderland. Zij vertegenwoordigt een echt Nederlandsch kerkgenootschap. Niets, wat naar Ultramontaansche antinationaliteit zweemt, wordt in een eenig van hare ge- schriften bespeurd. Zij wil ook niet, met do Overbergsclien, naar do middeneeuwen, het kosle wat het wil, terug. Frankrijks Gallicaanscho Kerk vinden wij in haar weder. De Ultramontaansche partij in Frankrijk verliest, gelijk van zelf spreekt, door het antinationale harer rigting allo achting en vertrouwen. De Gallicaanscho moet, naarmate zij haar zoo geheel tegenovergesteld 6trcven sterkeren beter uitspreekt, aanmerkelijk winnen. » Zij schuiltzoo als pédézert hel noemt, » onder groote namen en bedekt zich met vaderlandsche glorieën. Zij doet alle snaren van het vaderlandsch gevoel trillen door hare edelaaardige tooncn. Zij gevoelt, dat, indien het Pausdom haar tegen is, Frankrijk haar gunstig is, en zij rekent op Frankrijks bijstand. Zij sloot het Ultramontanisme terug in naarn van het vaderland en de vrijheid." Onder de geschriften, van dien kant uitgekomen, onderscheiden zich de zoogenaamde Lettres Cardinales, gerigt aan den Aartsbisschop van Rheims, waarin de Gallicaanscho beginselen worden getoond, overeenkomstig te zijn met de geschiedenis en do rede. Dc Abt de la. couture, dio zich ook vroeger reeds als een warm voorstander van vrijheid en licht heeft doen kennen (1), heeft ook nu weder dc pen opgevat, cn heeft zich tot het Journal des Débals gewend, om door middel van dit voorlreflelijkst orgaan van Frankrijks journalistiek dc zondcrlingo beweringen der Ultramontanen nog meer wereldkundig te maken. — Wij willen er onzen lezercn uit mededeelcn, wat wij er door het artikel van den Hoogleeraar pédézert van vernamen. 11) Zie Tijdschrift, 1853, II, bl. 487. » Hebben wij vraagt de Abt,)) waarlijk niet schrijvers onder ons gezien, die datgene vertegenwoordigen , wat men noemt, dc Catholieke partij ondersteunen, en die als eene onbetwistbare en door de Kerk beledene leer volhouden, dal de Paus het regt heeft, de Souvereinen af te zetten en hunne onderdanen te ontbinden van hun eed van getrouwheid? die volhouden , dat men noodzakelijk deze leer moet toelaten , wil men niet het Roomsche onderwijs verbreken (1) , en de tegenovergestelde leer met kracht en geweld keeren , omdat zij de groote en voorname regels der Catholieke logica verbreekt (2) ? Hebben de schrijvers, over welke ik spreek, niet geschreven en gedrukt in hun dagblad, dat »dc Paus zelve liever zich het hoofd zou laten afslaan, dan op dit punt te capituleren," dat wil zeggen , dan van de wereldlijke suprematie afstand te doen ! Heeft eindelijk niet een schrijver, altijd van deze zelfde Catholieke partij , zoo ver durven gaan dat hij stoutelijk beweerde, dat de Paus, wanneer hij het wilde , alle instellingen der middeneeuwen zou kunnen doen herleven ? Hoort: indien de Kerk geen van hare regton verloochenen kan en de schrijver neemt dit zonder twijfel aan — zoo volgt daaruit, dat de Paus nog, krachtens zijne oppermagt, de Koningen kan ontzetten van hunne troonen , de onderdanen van hunnen eed ontbinden, tienden opleggen, de Inquisitie herstellen, de kerkelijke vrijstellingen eischen?" (1) De woorden in het oorspronkelijke zijn: sous poine dc rupturu dans Venseignement romain. 't Is een soort van kunstterm, maai dien wij niet beter wisten weder te geven. Pédezert teekent in de noot aan , dat niet hij, maar la. couture het gecursiveerde dus heeft laten drukken. (2) ParccqxCclle rompt les grandes et principales ligncs de la loqiqve Catholique. 1854. 14 Wij veroorlooven ons hier, den geëerden schrijver voor een oogenblik in rede te vallen , om nog 'een woord, met het oog op onze Nederlandsche toestanden, te zeggen. - 't Wordt door de Ultramontanen hier te lande, in hunne publieke organen, gedurig stout weg geloochend, dat zij niet dan eene partij in de Roomsch-CatholiekoKerk vertegenwoordigen; 't wordt stijf en sterk volgehouden, dat hunne beginsels en die der gansche Kerk eene en dezelfden zijn : maar hier spreekt nu toch een Catholiek Priester, een Abt van het ondersteuuen der Catholieke, d. i. bij hem, der Ullramontaansche partij; hij maakt wel degelijk onderscheid tusschen hetgeen de schrijvers van die partij volhouden, de leer der Kerk te zijn, en 'tgeen, zijns oordeels, die leer niet is, althans niet behoort te zijn. En 't is hier niet, een onbekend persoon, die spreekt, zoo als een spitsvondig tegenstander, die zich met haarkloverijen zou willen afgeven, misschien van den schrijver der boven vermelde memorie zou willen beweren, 't Is ook geen Jansenist, uit wiens mond de gezegde partij in ons Vaderland zulk eene taal, als die eens schismatieken, verwerpen zou. 't ïs een erkend Geestelijke der Kerk in Frankrijk. — Overigens wilden wij nog verder te dezer gelegenheid herinneren, hoe luttel , in den grond, het wijzigen van den Bisschopseed hier te lande beteekent. Houdt de Ullramontaansche partij , die thans wel ontwijfelbaar de slemvoerdsler der Roomsche Curie is, staande, dat de Paus de volken van hunnen, den Vorst gezworen eed ontbinden kan — is dan de gewijzigde Bisschopseed meer dan een wassenneus in do hand des Heiligen Vaders ? Indien liet hem behaagt, wijzigt hij dien weder, of ontslaat, misschien bij een heimelijk bréve, de Nederlandsche Kerkvoogden er van, verklaart den oorspronkelijken eed voor verbindend, en wij kunnen den strijd weêr van voren aanvangen. Wij zien , zoo wij ons niet bedriegen , het voorspel van onze geschiedenis in Baden. Wat bekreunt zich de Aartsbisschop van Freyburg om wetten, die door hem bezworen en drieëntwintig jaren lang geëerbiedigd zijn? En durft niet een zwijsen hem van zijne deelneming verzekeren en lot volharding aanmoedigen? Duidelijk blijkt het, wat men eindelijk al verwachten kan, waar eeu geheel terugvoeren van het middeneeuwsche stelsel, ja , de wederinvoering der Inquisitie alleen van 's Pausen bon plaisir wordt afhankelijk gesteld. Het zal daaraan nu vooreerst nog wel niet toe wezen, maar te wachten blijft het altijd. 1854. 14 * Maar keeren wij , na dezen uitstap, tot den Abt la couture terug. «Merkt op," zegt hij, en wij hooren hem hier hetzelfde beweren, wat ook boven in de memorie werd te berde gebragt: »merkt op, dat niet de schrijvers, die op hoogen toon dezo vreemde leerstellingen verkondigen, afgekeurd, onder censuur gesteld worden! Integendeel, zij worden ondersteund, aangemoedigd. Zij zegepralen. Zij begrijpen het best de belangen der godsdienst en den toestand onzer maatschappij. Het is hun geoorloofd te schrijven, dat de Pausen de onderdanen kunnen magtigen, om tegen hunne Vorsten op te staan, en zij worden niet wedersproken ... Indien gij meent, in het belang der godsdienst en der maatschappij u te moeten verheffen tegen leerstellingen , die de Geestelijkheid in verdenking brengen en niet dan de goede harmonie der twee magten kunnen sloren, zult gij zeer slecht ontvangen zijn. Men zal concilie noch synode houden , om u te ondersteunen. Men zal u beschuldigen , dat gij door uwe domme vooroordeelen en uw geschreeuw do beweging zoekt tegen te werken, die ons naar Rome voert, dat gij gestorvene denkbeelden wilt in 't leven herroepen en eene verlorene zaak redden »Zie daar, waartoe wij gekomen zijn. De lessen der ondervinding zijn verloren. Dezelfde -partij, die aan de Geestelijkheid do terugwerking van 1830 heeft gekost, drijft haar nog op dezelfde wogen en blaast haar denzelfden geest in. Zij wekt verdeeldheid in hare gelederen, en het schijnt, dat zij het zich tot taak heeft gesteld, om de meening van alle wijze en gematigde mannen tegen haar in 't harnas te jagen. Zij loochent al onzen luister en al onze vrijheden. Zij spreekt den banvloek uit over onze grondstellingen , onze regten en onze oudste gewoonten , en zou al het verledene der Kerk van Frankrijk willen bezoedelen. Zij, eene ultra-catholieke, antinationale partij, die gelukkig niels dan een partij is, zoo als zij zelve erkent, die ijverige vrienden heeft, maar die door haren geest, door hare leerstellingen, door hare overdrijvingen en do bitterheid harer strijdvoering een onweerstaanbaren afkeer inboezemt en altijd inboezemen zal aan de groote meerderheid en de beste geesten." Men hoore hel hier nog eens wel, hoe de Abt la couture over het Ullramontanisme spreekt! Het is een partij, niels dan een partij, een Ü7/ra-Catholieke partij. Boezemt het aan de groote meerderheid en aan de beste geesten onder de Fransche Catholieken een onverwinnelijken afkeer in — hoe moeten dan de Nederlandsche Protestanten er wel omtrent gezind zijn? Is het te verwonderen, dat men er, met ter zijde stelling van allen haat tegen personen, een onverzoenlijken haat legen gezworen-heeft, en er, zoo het zijn kan, een verdelgingskrijg tegen opneemt? Een krijg, te voeren met de wapenen des lichts, met het woord der waarheid en des gezonden verslands, in den geest, waarin ook een la couture, schoon Catholiek, dien krijg voert? in den geest van Christus, die de waarheid , die hel waarachtige licht is ? Intusschen heeft de brief des Abts, gelijk men denken kan, een nieuwen aanval van dc partij uitgelokt. Veuillot heeft zijn tegenstander uitgejouwd en als in 'taangezigt gespogen voor geheel Frankrijk. La couture heeft zich met waardigheid weten te verdedigen. «Ongelukkig," zegt pédézert, »had hij geene bliksems in de hand. Maar een Bisschop heeft het voor hem opgenomen , en hij heeft zijn protest vernieuwd. De Bisschop van Troyes, de heer coeür , de oude Professor der Sorbonne heeft, bij de prijsuitdeeling van het collegio Charlemague, in hel heiligdom der Universiteit zelve, in tegenwoordigheid van eene bewogene en in geestdrift ontstokene jongelingschap , voor eene vergadering, die de vrijheid lief heeft en naijverig is op de regten des lands, de volgende woorden doen hooren «Ik weet niet, of men, in onze dagen, inderdaad, zou beproefd hebben, onder voorwendsel van godsdienst, eene partij te vormen, en of deze partij er zich op zou toeleggen , om do edelste en diepste neigingen van Frankrijk te bestrijden.
26,803
MMKB37:252810001:mpeg21_6
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,864
Verslag van Gedeputeerde Staten aan de Staten der provincie Drenthe ...
DE VOS VAN STEENWIJK, Voorzitter.
Dutch
Spoken
11,019
19,511
was het collegie zamengesteld, als volgt: de commissaris des konings in Drenthe, president; jhr. R. A. van Echten van Holthe , leden van gedepu- mr II. II. A. Sluis, teerde staten; ds. R. P. Reddingius, president van ’t provinciaal kerkbestuur; ds. B. Sanders, secretaris van ’tprovinciaal kerkbestuur; mr. W. II. Hofstede, lid; mr. E. K. J. Bertling, lid en secretaris. Getal kerkelijkc Ten aanzien der indeeling in gemeenten hebben wij dienstdoende Teer- hier niet anders te vermelden, dan dat zich, volgens aren of geestelijken. ong ontvangen berigt, eene commissie voor de zede lijke en godsdienstige belangen in de veenstreken van Emmen en Steen gevormd heeft met het doel om po gingen in het werk te stellen tot het bijeen brengen der noodige middelen om in die streken twee nieuwe Hervormde gemeenten op te rigten. De volgende staat geeft een overzigt van het getal kerkelijke gemeenten en dienstdoende leeraren of gees telijken van elke gezindte naar den stand op 31 De cember 1863. 186 GETAL DIENSTDOENDE LEERAREN. KERKELIJKE GEMEENTEN. o. d o , o. d o. 00,-a o r-^. o GEMEENTEN. 75 o c o 75 73 o a o o tz2 r-3 r^L o w. • w O tn <-& 7ZL o. -t <» O +3 g -g 1 ® *5 .» * g -g J. g .-£ .» s e ^-5 § 'oig ^g j -§-s • "g g ts "g g .a-S ” S^S -3 S 3 o J | S J3 8 -g § J 1 1 zz zz 1 1 2 zz zz 1 Borger 2 1 zz zz zz 2 vacant zz zz zz Coevorden. ... 1 1 zz 1 1 2 1 zz 1 1 Dalen 2 1 zz 1 zz 2 1 zz 1 zz Diever 1 1 zz zz zz 1 1 zz zz zz Dwingelo .... 1 1 zz zz 1 2 a 2 zz zz 1 Meppel 2 ö 1 zz 1 1 1 zz zz zz Odoorn 1 1 c zz 1 zz 1 1 'z 2 zz Oosterhesselen .1 1 zz zz zz 2 zz zz zz 1 2 zz zz zz 1 Smilde 3 1 zz zz 1 3 1 zz zz 1 Vledder 1 zz 1 1 7 9 51 dj 19e I 3 9 9 a. De predikantsplaats in 'tHollandsche veld is vacant. I. Waarvan eene gereformeerde onder ’t kruis, o. Vereenigd met die te Borger, d. Bovendien nog 3 predikantsplaatsen vacant, e. Bovendien 1 predi kantsplaats vacant. 187 Toestand der kerk- Voor zooveel wij weten, was de toestand der kerk gebouwen over ’t algemeen voldoende. Subsidien aan elke Bij koninklijk besluit van 30 Mei 1863 n°. 67 is gezindte verleend. aan liet parochiaal kerkbestuur der Roomsch-katholieke gemeente te Coevorden, voor den bouw der pastorij aldaar, een nader rijkssubsidie (boven de in 1862 toegestane ■ ƒ800.-) toegekend van ƒ1200.-. Bezoldiging der Hieromtrent verwijzen wij naar ons verslag over leeraren of geeste- i lijken. het jaar 1862. Kerkgoederen. Tot publieken verkoop van goederen hebben wij het vorige jaar magtiging verleend aan de hierna genoemde kerkvoogdijen der Hervormde gemeenten, als aan die: te Zweelo tot den verkoop van twee certificaten nati onale schuld, rentende 2| percent, te zamen groot ƒ700.-, behoorende tot de kerkelijke bezittingen; te Peize tot den verkoop van 300 eikenboomen, be hoorende tot de kerkelijke bezittingen. Tot het vernietigen van pachten door afkoop hebben wij gemagtigd kerkvoogden der Hervormde gemeente te Nijeveen, en wel tot het laten afkoopen der vol gende pachten: a. eene geldpacht, groot ƒ0.35; 1). eene roggepacht, groot 181 kop; c. eene geldpacht, groot ƒ0.141; d. eene geldpacht, groot ƒ0.34, en e eene roggepacht, groot 72| kop, verschuldigd, voor zooveel die sub «, ó, c en e genoemd betreft, aan de pastorij en die sub d aan de kerk der Hervormde gemeente te Nijeveen. Tot geldopneming zonder eenig verband hebben wij gemagtigd: 188 kerkvoogden der Hervormde gemeente te Beilen, ten be- loope van ƒ2400.- tegen 4 percent met jaarlijksche aflossing van ƒ200.-, ter gedeeltelijke bestrijding der kosten van de bijna geheele vernieuwing van het orgel in de kerk; kerkvoogden der Hervormde gemeente te Meppel, ten bedrage van ƒ2000.- tegen 4| percent met jaar lijksche aflossing van ƒ500.-, ter bestrijding der kosten van herstelling en vertimmering der predikantswoningen en tot delging van schuld; kerkvoogden der Hervormde gemeente te Zweelo, ten beloope van ƒ400.- tegen 4 percent en jaarlijksche af lossing van ƒ100.-, ter gedeeltelijke bestrijding der kosten van den opbouw der afgebrande pastorij schuur; kerkvoogden eu notabelen der Hervormde gemeente te Hoogersmilde tot een bedrag van ƒ200.- tegen 4 per cent en jaarlijksche aflossing van ƒ100.-, tot bestrijding der kosten van herstel en het verwen der pastorij; kerkvoogden en notabelen der Hervormde gemeente te Vledder hebben wij gemagtigd tot het geven van toestemming tot het doorhalen van hypothecaire inschrij vingen, vroeger tot zekerheid van nu betaalde koop penningen genomen. Giften eu legaten Magtigingen tot aanvaarding van giften en legaten voor godsdienstige t doeleinden. nebben wij in 1863 niet verleend. HOOFDSTUK VII. Onderwijs, kunsten en wetenschappen. LAGER ONDERWIJS. Uitvoering der wet Wij hebben in ons verslag over 1862 dit hoofdstuk op tlageronderwijs. ^egonnen me^ j(, mededeeling der veranderingen j welke 189 in dat jaar gebragt zijn in de regeling van het in deze provincie van wege de gemeenten verstrekte openbaar lager onderwijs, waarvan een algemeen overzigt is op genomen in het verslag over 1861. Ook thans vangen wij aan met de veranderingen, daarin gedurende het jaar 1863 gebragt, en die bestaan in de volgende: Gemeente Anlo. De jaarwedde van den hoofdon derwijzer te Eexterveen werd van ƒ225.- tot ƒ260.- verhoogd. Gemeente Hellen. De regeling van het onderwijs voor de school te Tiendeveen, waarvan de oprigting in 1862 door ons was bevolen, kwam tot stand; daarbij werd bepaald, dat, met toepassing van art. 20 der wet op het lager onderwijs, de onderwijzer eene jaarwedde zal hebben van ƒ300.-, benevens vrije woning en tuin, of, bij gemis daarvan, eene vergoeding van ƒ30.-. Gemeente Borger. Den hoofdonderwijzer in de school te Borger is het geheele bedrag van de opbrengst der avondschool, na aftrek der kosten voor licht, in plaats van de vroeger door hem genotene helft van die op brengst toegestaan. Gemeente Balen. Het getal kweekelingen in de school te Balen, aanvankelijk op 2 bepaald, is tot 1 terug- gebragt. Voor die te Schoonébeek werd, in plaats van een hulponderwijzer, tot toevoeging aan den hoofdon derwijzer van een kweekeling besloten; ten aanzien van den hoofdonderwijzer in die school is bepaald, dat hij, bij gemis van vrije woning en tuin, daarvoor eene jaarlijksche vergoeding van ƒ50.- zal ontvangen. De hoofdonderwijzer te Nieuwschoonébeelc, westeinde, be- 18 190 kwam eene vrije woning met tuin, in plaats van de vroegere vergoeding voor het gemis daarvan. Gemeente Ernmen. Verhooging van jaarwedde werd toegelegd, en die jaarwedde mitsdien bepaald voor den a. hoofdonderwijzer te Zuidbarge op ƒ350.- (in plaats van ƒ300.-); b. hoofdonderwijzer te Weerdinge op ƒ300 - (in plaats van ƒ260.-); c. hulponderwijzer in de school te Emmen op ƒ325.- (in plaats van ƒ275.-). In plaats van den hulponderwijzer, die naar art. 51, 3lle lid, aan het hoofd der school bij de verlengde Hoogeveensche vaart was toegelaten, is aan ’thoofd dier school gesteld een hoofd- of hulponderwijzer naar art. 20 der wet, op eene jaarwedde van ƒ325.-, met ƒ25.- vergoeding voor gemis van vrije woning. Gemeente Meppel. Bij de nieuwe schoolregeling, in 1863 vastgesteld, doch alléén voor het jaar 1864, zijn de benamingen der scholen veranderd, zoodat de vijf scholen dier gemeente heeten: 1. aanvangschool voor onvermogenden, 2. en 3. scholen voor onvermogenden, 4. eerste school voor betalenden, tevens aanvangschool voor hen, en 5. tweede school voor betalenden. Gemeente Rolde. De jaarwedde van den hulponder wijzer in de school te Rolde werd, te rekenen van 1 November 1863, met ƒ25.- verhoogd, en daardoor ge- bragt op Voorts werd in deze gemeente eene vierde openbare lagere school voor gewoon lager onderwijs in de buurt schap Ehehaar opgerigt; aan ’t noofd dier school mag, naar art. 51, 3’,e lid, der wet, uit kracht van’’t konink- 191 lijk besluit van 26 Junij 1863 n°. 65 een hulponder wijzer geplaatst worden op eene jaarwedde van ƒ200.-. Gemeente Steen. In de school te Schoonoord is aan den hoofdonderwijzer tot bijstand een kweekeling toe gevoegd, met eene jaarlijksche toelage van ten minste ƒ25. Gemeente Smllde. liet tractement van den hulponder wijzer in de school te Kloosterveen is, met eene ver- hooging van ƒ25.-, tot ƒ300.- gebragt. Gemeente Kledder. Voor de drie scholen, waarvan de oprigting in 1862 bij koninklijk besluit was bevolen (zie ons verslag over 1862 bladzijde 204 en volgende) is in 1863 door den burgemeester van Kledder eene regeling vastgesteld, en deze door den heer commissaris des konings goedgekeurd, waarover hierna breeder zal worden gehandeld. Volgens die regeling, zijn de drie scholen gevestigd: ééne in kolonie n°. 1, ééne in kolonie n°. 2, en ééne in kolonie n°. 7. Aan de eerste werden verbonden een hoofdonderwijzer op eene jaarwedde van ƒ400.- met vrije woning en tuin, en een kweekeling met eene toelage van ƒ25.-; aan de tweede een hoofd onderwijzer, met ƒ400.- jaarwedde, benevens vrije woning en tuin, en een hulponderwijzer, op eene jaarwedde van ƒ300.-; aan de derde een hoofd- of hulponderwijzer, naar art. 20 der wet, op eene bezoldiging van ƒ300.- jaarlijks, met genot van vrije woning en tuin. Bij de schoolregelingen in deze provincie is ook ge regeld de wijze van voorziening in de schoolbehoeften. ’t Is uit de vroegere verslagen bekend, dat, behoudens eenige geringe afwijkingen in bijzonderheden, de levering der schoolbehoeften in de gemeenten dezer provincie 18* 192 op twee wijzen plaats heeft. Zij geschiedt namelijk bf regtstreeks door de gemeente, bf bij wijze van abon nement door de hoofdonderwijzers. Over ’t ojeheel bleef die zaak ook in 1863 aldus. Na de wijzigingen, vermeld in ons verslag over 1861 (bladzijde 195), werden voor 1863 daarin geene andere gebragt, dan dat het abonnement voor de onderwijzers werd verminderd te Dalen van ƒ1.20 tot op ƒ 1.- per kind; te Havelte van ƒ1.50 tot op ƒ1.25; te Peize van ƒ1.10 tot op ƒ0.90 en te Westerbork van ƒ1.00 tot op ƒ0.90. ’t Getal scholen, aan wier hoofd, naar art. 51, 3'le lid, een hulponderwijzer mag staan, bleef hetzelfde. In plaats van de school aan de verlengde Hoogeveensche vaart, welke met toepassing van art. 20 werd geregeld, kwam het nieuwe schooltje te Ekehaar, gemeente Rolde. Voortdurend werden er pogingen aangewend, om op de door zijne majesteit bepaalde voorwaarden die scholen door hulponderwijzers te doen vervullen, hetgeen op het einde van 1863 dan ook plaats vond in eenige daarvan, zoodat op dat tijdstip geene anderen door kweekelingen der normaallessen werden waargenomen, dan die te Pad- en Vlieg huis, gemeente Coevorden, Lieveren en Steenbergen, gemeente Roden, Schoonlo en likehaar, gemeente Rolde, en Dunne en Winde, ge meente Vries. Die waarneming, in ieder geval slechts voor zes maanden, bleef een tijdelijk hulpmiddel, waartoe telkens de bijzondere vergunning van den minister van binnenlandsche zaken werd verkregen. Van bovenge- 193 noemde schooltjes wordt in die te Pad- en Vlieghuis en te Ekehaar, alléén des winters, onderwijs gegeven, liet gebrek aan hulponderwijzers, ofschoon blijkbaar verminderende, veroorzaakt tocli nog, dat op enkele scholen in dit gewest, waar den hoofdonderwijzer, naar de wet en de schoolregeling, een hulponderwijzer tot bijstand moest zijn toegevoegd, de laatste ontbreekt. Wij waarderen daarom te meer de voor ’t onderwijs heilzame schikkingen van den heer inspecteur van’t lager onderwijs, die het mogelijk maken, dat steeds zonder bezwaar iu de waarneming der openstaande kleine school tjes door kweekelingen der normaallessen kan worden voorzien. In 1863 is nog in een ander opzigt van die kweekelingen voordeel getrokken. Om ’t onderwijs te bevorderen heeft de inspecteur namelijk aan een gemeen tebestuur voorgesteld, voor twee scholen , waar ’t getal leerlingen in den winter over de zeventig is, maar in welke, door de slechte opkomst in den zomer,’t midden - getal dat cijfer niet bereikt, voor de zes, zeven winter maanden tegen ƒ75.- kweekelingen te nemen van de normaal- of hulpnormaallessen, in plaats van zooge naamde kweekelingen — veelal schoolkinderen — tegen ƒ25.- in ’tjaar. Aau dit voorstel heeft het gemeente bestuur gevolg gegeven; en de inspecteur schijnt wel genegen, om, indien het cijfer der normaalkweekelingen het veroorlooft, deze proeve, als zij goedkeuring en navolging vindt, voort te zetten en uit te breiden. Kosten van het Omtrent het jaar, waarover ons verslag loopt, kunnen lager onderwijs en hoe ze worden be- wij geene naauwkeurige opgaaf doen van de kosten, streden. door de gemeenten aan ’t lager onderwijs besteed, omdat tijdens het opmaken van ’t verslag de dienst van dat 194 jaar nog niet is gesloten. Wij moeten daarom een jaar verder terug gaan, en laten hier volgen eene opgaaf van die kosten over 1862, welke waren: vaste jaarwedden en toelagen aan onder wijzers en kweekelingenf 60922.16 ; veranderlijke jaarwedden, door de ge meente uitgekeerd- 380.61 j; buitengewone gratificatiën aan het on derwijzend personeel- 441.66|; gewoon onderhoud van schoolgebouwen en onderwijzerswoningen, en vuur en licht in de scholen- 6298.32|; aanbouw van nieuwe en belangrijke herstellingen aan bestaande schoolgebou wen en onderwijzerswoningen- 12421.57 ; vergoeding voor’tgemis ofbetaalde huur van onderwijzerswoningen en schoollocalen - 2620.35|; aanschaffing en onderhoud van school- meubelen, schoolbehoeften en hulpmid delen voor ’t onderwijs- 13678.53 ; uitgaven voor de plaatselijke school- commissiën- 172.67 ; pensioenen van onderwijzers, vóór 1858 verleend- 430.00 ; bijdragen tot de pensioenen van onder wijzers, na 1 Januarij 1858 door den koning verleend- 816.05 ; subsidiën aan bijzondere scholen ... - 864.00 ; uitkeeringen aan andere gemeenten voor het daar schoolgaan van kinderen .... - 445.50 ; transporteer. J' 99491.44 ; 195 transport. f 99491.44 ; kosten van vervulling van vacerende onderwijzersplaatsen- 148.91 ; te zamen voor 1862. f 99610.35 ; die kosten waren in 1861. - 102589.611; en in 1860 (*) - 56524.92. Behalve de subsidiën naar art. 36 der wet en uit de kas ad pios usus (dit laatste ten behoeve van het lager onderwijs voor Kloosterveen en Hijkersmilde ad f\000.-), bepaalden de uitgaven der provincie voor ’t lager ouder wijs zich in 1862 tot ƒ40.- voor pensioenen, aan onderwijzers vóór 1858 verleend. Door de gemeenten werden de vorenvermelde uitgaven bestreden met: de gehevene schoolgelden adƒ21706.801 de opbrengst van bijzondere voor het lager onderwijs bestemde fondsen- 623.90 ; bijdragen van andere gemeenten voor het schoolgaan van kinderen- 245.50 ; de krachtens art. 36 van ’t rijk en de provincie genoten subsidiën nihil andere subsidiën, van de provincie ont vangen - 1000.00 ; en overigens uit de gewone inkomsten der gemeenten tot een bedrag van .... -76064.14J; makende te zamen. ƒ99640.35. (*) Deze cijfers sluiten niet met die, welke in hoofdstuk III van dit verslag uit de gemeenterekeningen getrokken zijn, en daar als tot onderwijs betrekkelijk vermeld worden, ’t Hoofdstuk kosten van het onderwijs der gerneenterekeningen bevat eensdeels meer dan de kosten van het lager onderwijs, en anderdeels niet alle kosten. Zoo b.v. komen de kosten van stichting, vernieuwing en onderhoud van schoolgebouwen en onderwijzers- woningen in de rekeningen voor onder de rubriek: kosten van onderhoud enz. van gemeenteeigendommen. 196 Door openbare onderwijzers werd in vijf gemeenten overigens nog schoolgeld onmiddellijk van de ouders of voogden ontvangen voor lager of meer uitgebreid, buiten de gewone schooltijden in het schoollocaal gegeven on derwijs, welk schoolgeld eene som van ƒ990.15 beliep. Onder de hiervoor vermelde ƒ623.90 als opbrengst van bijzondere voor het lager onderwijs bestemde fondsen, zijn begrepen de bijdragen van ’trijk tot de jaarwedden van onderwijzers, die voortdurend worden betaald, als bij besluit van den souvereinen vorst van 20 Maart 1814 (staatsblad n°. 39) bestendigd, welke bijdragen, voor dit gewest slechts ƒ446.90 beloopende, over 1862, krachtens het koninklijk besluit van 16 Maart 1862 n°. 5, voor ’t eerst regtstreeks aan de gemeenten werden uitgekeerd. De heffing der schoolgelden had in alle gemeenten, behalve te Assen en te Coevorden, waar het gewoon lager onderwijs op de openbare scholen bij voortduring kosteloos is verstrekt, op dezelfde wijze en naar hetzelfde bedrag plaats, als in het vorig verslag (bladzijde 199 en 200) voor elke gemeente is aangewezen. In den loop van 1863 (tot welk jaar onze verdere opgaven weder be trekking hebben) kwamen daarin slechts deze wijzi gingen, dat te GasseUe, in plaats van de schoolgeldheffing van ƒ2.- per halfjaar, eene maandelijksche van 35 cent werd aangenomen ; te Ruinerwold, eene driemaandelijksche van 60 cent, in plaats van ƒ1.20 per halfjaar; en te Westerbork, ter vervanging der heffing van ƒ2.- per halfjaar, eene van ƒ1.50 voor de eerste 4 maanden 197 des jaars, van ƒ1.- voor de tweede 4 maanden, en van ƒ 1.50 voor de derde 4 maanden. Erlangen de gemeentebesturen bij voortduring uit de heffing van schoolgelden slechts eene geringe tegemoet koming in de kosten van het lager onderwijs, ook uit de toepassing van art. 36 der wet wordt slechts weinig hulp aangebragt. Over 1862 werd het besluit van zijne majesteit, waarbij in het daaraan voorafgegane jaar een subsidie voor de gewone kosten van ’t lager onderwijs aan 27 gemeenten was toegestaan, ingetrokken, zooals wij in ons vorig verslag vermeldden. Een vijftal gemeentebesturen wendde nog pogingen aan, om de regering, al ware ’t dan ook alleen voor de dienst van 1862, op de intrekking van ’t subsidie te doen terugkomen, doch vruchteloos. In het begin van 1863 werd van regeringswege aan die besturen te kennen gegeven, dat er geene reden was gevonden, om aan hun verzoek gevolg te geven. Voor ’t overige bleef van 1862 nog ter nadere be paling over het in dat jaar aan de gemeente Bellen toegezegde subsidie voor buitengewone kosten, waar omtrent door zijne majesteit was beschikt in dien zin, dat het bedrag, door die gemeente te voldoen, bepaald werd op ƒ1836.-, doch dat het aandeel van ’t rijk en de provincie nader zou worden aangewezen, nadat het cijfer der aanbestedingssom bekend was. Die nadere aanwijzing vond evenwel in 1863 niet plaats. In den zomer van 1863 verzochten de gemeentebe sturen van Anlo en Dlever de toepassing van art. 36 tot voorziening in de buitengewone kosten van vernieu wing der schoolgebouwen te Eexterveen en IBillelte. 198 De staten adviseerden in de zomervergadering daartoe, dat aan de gemeente Anlo tegemoet zou worden gekomen met een subsidie gelijk staande met een vierde gedeelte dier kosten, doch dat het verzoek van Diever zou worden afgewezen. Op beide adressen werd door de regering afwijzend beschikt. Gelijke beschikking werd, doch eerst in ’t begin van 1864, gegeven op een verzoek van ’t gemeentebestuur van Ruinen, dat tegemoetkoming wenschte in de kosten eener in 1863 nieuw gebouwde school te Ansen, welk verzoek in de najaarsvergadering ter tafel der staten is geweest, die daarop adviseerden, om aan de gemeente één vierde gedeelte van die kosten als subsidie toe te staan. Overigens kwamen in 1863 geene verzoeken om hulp naar art. 36 in behandeling, dan alléén dat van den burgemeester van Vledder, hetwelk in de zomerverga dering van 1862 was aangehouden, waaromtrent wij hetgeen daarmede verder voorviel wenschen mede te deelen, in verband met het in 1863 verrigte in be trekking tot die gemeente en de zaken van ’t onderwijs voor de kinderen in de koloniën der maatschappij vau weldadigheid aldaar. Onderwijs voor Wij herinneren van vroeger, dat de staten, onder maatschappij ‘vaï dagteekening van 16 Julij 1862, bij adres zich wendden te tot den minister van binueulandsche zaken, met verzoek, om op andere wijze dan door tegemoetkoming naar art. 36 te doen voorzien in de bekostiging van het onderwijs in dat gedeelte der gemeente Vledder, hetwelk de koloniën der maatschappij van weldadigheid bevat, liet adres zelf is, in hoofdzaak, medegedeeld in ons 199 vorig verslag, bladzijde 207 en volgende, waarnaar wij verwijzen. Daarop volgde eerst zes maanden later de beschikking. De brief van zijne excellentie den minister van binnen- landsche zaken van 15 Januarij 1863 n°. 190, 5de afdee- ling, die ze inhield, luidde als volgt: //Uw adres van den 17 Julij 1862 vermeldt twee //middelen, naar uw inzien geschikt, om, zonder bezwaar //voor de gemeente en de provincie, een einde te maken //aan de moeijelijkheden te Vledder ontstaan met betrek- //king tot het onderwijs aan de kinderen der kolonisten. //Het ééne is: oprigting der noodige scholen voor reke- //ning van het rijk; het andere: wijziging der wet tot //regeling van het lager onderwijs; //erkenning ook in ////die wet van den uitzonderingstoestand eener bevolking, // //die door den Nederlandschen wetgever bereids verklaard ////is, in dien toestand te verkeeren.” //Op geen dier beide wegen mag ik eenig uitzigt geven. //Men heeft hier te doen niet met oprigting eener rijks //lagere school, eener modelschool (*), in de gemeente // Vledder, maar met tegemoetkoming in de kosten voor //het onderwijs aan eenc gemeente, welke door die kosten //te zwaar zou worden gedrukt; met toepassing alzoo van //art. 36 der wet. Die tegemoetkoming kan alleen worden //verleend langs den bij de wet aangewezen weg, en ik (♦) Modelschool. De wet van 13 Augustus 1857 (staatsblad n°. 103) kent openbare scholen, opgerigt en onderhouden door het rijk. Is het des wetgevers bedoeling geweest, dat het rijk geene andere scholen zou mogen hebben dan modelscholen, dan heeft hij die bedoeling niet uitge sproken. Hadden dus de staten, waar zij vroegen , dat het rijk de scholen in de koloniën der maatschappij van weldadigheid voor zijne rekening zou nemen, ’s wetgevers bedoeling niet begrepen, hunne misvatting is ver schoonbaar. Teite.lijk bestaan er te Veenhuizen rijksscholen, die, voor zooveel ons bekend, geene modelscholen zijn, 200 z/heb mij reeds vroeger bereid verklaard, daarbij vrijgevig zzte werk te gaan. Buiten de wet om heb ik geen vrij- zzheid te handelen. zzAan verandering der wet voor één enkel geval, waar- zzvoor daarenboven niet wel een andere regel zal kunnen zzgevonden worden dan die bestaat, is evenmin te denken.” Nadat wij met dit antwoord waren bekend geworden, moest de behandeling van twee stukken, die aangehouden was, volgen , namelijk: 1°. van een aan ons ter goedkeuring gezonden besluit van den burgemeester van Vledder, betreffende de rege ling der drie scholen in de koloniën der maatschappij van weldadigheid in die gemeente; 2°. van het bij de staten om advies gebragte adres, door den burgemeester van Vledder aan zijne majesteit ingediend, ten einde, naar art. 36, voor die gemeente hulp te erlangen tot bekostiging der nieuwe scholen. Ten aanzien van elk dier stukken zullen wij den loop, voor zooveel het jaar 1863 betreft, afzonderlijk mede- deelen. Vooraf vermelden wij alléén, dat, gedurende ’t geheele jaar, beide wethouders in die gemeente bleven ontbreken, daar al de raadsleden, die opvolgelijk tot wethouder benoemd werden, steeds weigerden, die be trekking te aanvaarden. 1°. Dadelijk, na ontvangst van’s ministers missive van 15 Januarij 1863, werd het besluit des burgemeesters tot uitbreiding der schoolregeling, zoowel de standplaatsen der nieuwe scholen als de jaarwedden der ouderwijzers, daaraan te verbinden, bepalende, door ons ter hand genomen. Na overweging, dat dit besluit onderwerpen regelt, 201 wier regeling naar de wet van 13 Augustus 1857 (staats blad n°. 103) behoort tot de bevoegdheid van den raad, welk collegie, volgens dat besluit, weigert tot die rege ling mede te werken, — dat, naar art. 126, 2de alinea, der gemeentewet, indien de wetten, algemeene maatre gelen van inwendig bestuur, ’skonings daartoe betrekke lijke bevelen, en provinciale reglementen en verordenin gen eeue bepaalde medewerking van den raad vorderen, en die door dezen wordt geweigerd, daarin door burgemeester en wethouders wordt voorzien, — dat het besluit des burgemeesters wel uitdrukt, dat er geene wethouders zijn, noch willen zijn, om, ingevolge van genoemde 2de alinea, in die regeling te voorzien, en dat, zoolang er geene wethouders zijn en willen zijn, de burgemeester het col legie van burgemeester en wethouders vertegenwoordigt, en bevoegd is te verrigten hetgeen bij het 2de lid van art. 126 wordt gevorderd, — doch dat noch bij de aangehaalde bepalingen der gemeentewet , noch bij eenige andere aan den burgemeester die bevoegdheid is toege kend, — verklaarden wij, bij resolutie van 20 Januarij 1863, dat wij zwarigheid maakten, mede te werken tot een maatregel, dien wij onbevoegdelijk genomen achtten. Van onze beslissing gaven wij gelijktijdig ook mede- deeling aan den minister van binnenlandsche zaken, bij een schrijven, aan welks slot, na uiteenzetting van den loop der zaak, gezegd werd: zzWij zouden, omdat wij zzweten, dat uwe excellentie een ander gevoelen zijt zztoegedaan, het geven dier verklaring gaarne hebben z/vermeden. ’t Was in de hoop, dat eene gunstige beschik- zzking op der staten adres ten gevolge zou hebben, dat zzdes burgemeesters besluit buiten verdere behandeling 202 zzkon blijven — dat wij die behandeling uitstelden. Zeer z/leed is het ons, dat wij nu de verklaring hebben moeten z/geven, maar onze overtuiging liet ons niet toe anders zzte handelen, ’tgeen, naar wij vertrouwen, bij uwe excel- zzlentie deze voor ons zelve onaangename bestuurshan- zzdeling ten volle zal regtvaardigen. Wij hebben het z/overigens van onzen pligt geacht, uwe excellentie zzdaarvan onverwijld mededeeling te doen, gelijk wij de zzeer hebben te doen door toezending van afschrift onzer zzresolutie van heden n°. 67.” Naar aanleiding hiervan volgde zijner majesteits besluit van 21 Februari j 1863 n°. 132 (staatsblad n°. 12), waarbij, daar wij (aldus luidt het in dat besluit) niet zorgden voor de uitvoering van ’s konings bevel van 14< Januarij 1862 tot vermeerdering van het getal der open bare scholen te Vledder met drie, op grond van art. 129 der provinciale wet, de commissaris des konings in deze provincie gemagtigd werd, in de uitvoering van hoogst- deszelfs voorschreven bevel te voorzien. Bij de toezending van een afschrift van dat besluit werd ons medegedeeld, dat zzde regering voornemens is, niettegenstaande onzen zztegenstand, de zaak door te zetten en tot een einde te zzbrengen, en dat, zoo tot toepassing van art. 36 besloten zzmogt worden en wij weigerden het door den koning zzten laste der provincie te brengen aandeel in de kosten zzop de provinciale begrooting te brengen, aan den koning zzeene voordragt zal worden gedaan, ten einde zulks, zzkrachtens art. 112 der provinciale wet, door hoogst- zz dezelve geschiede.” De commissaris des konings gaf ons vervolgens kennis, dat zijn hoogedel gestrenge, krachtens voormeld besluit 203 van zijne majesteit, had goedgekeurd eene door den burgemeester van Vledder vastgestelde regeling der drie nieuwe scholen in die gemeente, voor zooveel betreft de daarin voorkomende bepaling van de jaarwedden der onder wijzers en van de toelage van een kweekeling. Wat die re geling behelst, is in den aanvang van dit hoofdstuk vermeld. Blijkens eene bij ons ingekomen kennisgeving des burge meesters, zijn de onderwijzers, voor de nieuwe scholen benoemd, op den eersten Julij 1863 in functie getreden. 2n. Het adres van den burgemeester van Vledder, om toepassing van art. 36 op die gemeente, kwam in dc zomervergadering der staten weder ter tafel. De minister van binnenlandsche zaken deelde, tot toelichting van dat verzoek, aan de staten eene opgaaf mede van de kosten, over het toen loopende jaar voor het onderwijs der kolonistenkinderen vereischt. De staten besloten daarop, in hunne vergadering van 11 Julij 1863, zzte zzverklaren, dat de staten van Drenbhe, volgens de z/betrekkelijke bepalingen van de gemeentewet, den bur- zzmeester van Vledder onbevoegd achten, om in het zzouderwcrpelijk geval alleen het collegie van burgemeester zzen wethouders te vertegenwoordigen, en mitsdien zwa- zzrigheid moeten maken, om op het ingediende adres zich zzte verklaren.” Weldra, onder dagteekening van 6 Au gustus 1863 n°. 49, volgde nu het koninklijk besluit, waarbij werd verklaard, dat de gemeente Vledder dooi de uitgaven, tot eene behoorlijke inrigting van het lager onderwijs voor de kinderen der kolonisten in die gemeente vereischt, voor het loopende jaar geraamd op ƒ2848.-, te zwaar zou worden gedrukt, en mitsdien bepaald, dat van die uitgaven niets ten laste der gemeente zal komen, 204 met toekenning over 1863 van een rijkssubsidie van ƒ1424.-. Wij werden alsnu verzocht, voor de uitbetaling van het aandeel der provincie, ad ƒ1424.-, in het aan de ge meente Vledder toegekend bedrag zorg te dragen,  waarop wij echter te kennen gaven, dat wij, na al het geen in deze zaak was voorgevallen, zwarigheid moesten maken, aan dat verzoek te voldoen. Door den minister van binnenlandsche zaken nader naar de reden daarvan gevraagd, antwoordden wij aan zijne excellentie: //ze (die //reden) ligt in de zaak zelve, dat Vledder belast is met //onderwijskosten, die door een ander behoorden gedragen //te worden. Wij hebben vroeger beweerd en zijn nog //van gevoelen, dat de maatschappij van weldadigheid //naar hare statuten nog verpligt is, het onderwijs in //hare koloniën te dragen, en dat de regering het in hare //magt heeft, de maatschappij daartoe te dringen. Is //echter de maatschappij naar hare statuten daartoe niet //gehouden, dan is het de regering, die haar daarvan, //door de wijziging dier statuten goed te keuren, heeft //ontheven. Wij hebben van den aan vang af gewaarschuwd //voor de gevolgen, die nu openbaar zijn geworden, en //hebben toen reeds verklaard, dat wij, moest het gevolg //worden, dat later de gemeente met die kosten moest //vvordeu belast, daartoe nooit onze medewerking zouden /'kunnen verleenen. Hetzelfde gevoel, dat ons toen die //verklaring deed afleggen, bezielt ons ook nu nog. En //schoon het is met innig leedgevoel, dat wij daardoor //op ons laden den schijn van verzet tegen wettig geno- //men maatregelen, wij meenen tot de uitvoering niet //te mogen medewerken.” 205 Het was ten gevolge van deze weigering, dat, op voordragt van den minister van binnenlandsche zaken, door den koning genomen werd het besluit van 22 October 1863 n°. 66 (staatsblad n°. 126), houdende magtiging op hoogstdeszelfs commissaris in deze provin cie, om in de uitvoering van het bevel van 6 Augustus 1863 n°. 49 te voorzien. Volgens ’t besluit van den heer commissaris des konings in dit gewest van 12 No vember 1863 n°. 3126, in afschrift aan ons medegedeeld, is door zijn hoogedel gestrenge daarop afgegeven een bevelschrift op den betaalmeester te Assen, ten laste van art. 4 van hoofdstuk VII van de begrooting der enkel provinciale en huishoudelijke uitgaven voor de dienst van 1863, ter som van ƒ1424.-, wegens bijdrage van de provincie Drenthe over 1863, ter bestrijding der uitgaven tot eene behoorlijke inrigting van het lager onderwijs voor de kinderen der kolonisten in de gemeente Vledder, en werd dat bevelschrift aan den burgemeester van die gemeente gezonden. Volgens het verslag der gemeente werden die gelden, evenmin als het subsidie van ’t rijk, waarvoor aan de gemeente eene ordonnantie van betaling was afgegeven, in 1863 niet in ontvang genomen; die gelden — zegt het gemeenteverslag — konden, bij ontstentenis eener begrooting, niet geïnd worden. (*) (*) Er kwam voor 1863 in de gemeente Vledder geene begrooting tot stand. Zoo als reeds elders gezegd is, was er in die gemeente steeds ontstentenis van wethouders : er was dus geen collegie van burgemeester en wethouders, dat, naar art. 203 der gemeentewet, aan den raad eene begrooting kon aanbieden. De raad besloot, om in deze leemte te voor zien, twee leden uit zijn midden te committeren, om de begrooting voor 1863 op te maken en aan te bieden; en zoo werd ons dan ook den 22 19 206 Tot zooverre, wat betreft de beide vroeger aangehou dene zaken. Overigens had er, met betrekking tot deze aangelegenheid, in het jaar, waarover dit verslag loopt, zooveel ons collegie aangaat, niets anders plaats, dan dat in de najaarsvergadering der staten wederom, inge- Januarij 1863 door den burgemeester ter goedkeuring gezonden eene begrooting, die, door twee gecommitteerde raadsleden met den burgemeester aan den raad aangeboden , door dezen was vastgesteld. Wij hebben zwa righeid gemaakt, aan die begrooting, als niet op de wijze bij de wet voorgeschreven, tot stand gekomen, onze goedkeuring te hechten, Van onze betrekkelijke resolutie (van 9 Februarij 1863 n°. 30) is de raad bij den koning in beroep gekomen. Bij hoogstdeszelfs onder n°. 97 in het staatsblad opgenomen besluit van 29 Junij 1863 n°. 39 verklaarde de koning, dat wij te regt onze goedkeuring aan de begrooting hadden onthouden. Later is een andere weg ingeslagen, om eene begrooting tot stand te brengen. Den 4- December werden ons andermaal de begrootingstukken aangeboden, nu voorzien van deze verklaring: «De begrooting der plaatselijke inkomsten en uitgaven der gemeente »Vledder voor het jaar 1863 is met de noodigc inlichtingen en-bescheiden «door den burgemeester dier gemeente, als, bij ontstentenis van wethouders »en bij voortdurende weigering van de leden des raads, om de betrekking «van wethouder aan te nemen, het collegie van burgemeester en wethou- //ders vertegenwoordigende, op den 12 November 1863 aan den raad r/aangeboden. ff Nadat daarvan op den 15 November 1863 openbare kennisgeving was ffgeschied, is die begrooting op de secretarie der gemeente voor een ieder //ter lezing nedergelegd en heeft zij aldaar voorgelegen van den 13 tot «den 20 November 1863, en is ze daarenboven in druk of afschrift, tegen «betaling der kosten, verkrijgbaar gesteld. ff Door de weigering des raads bij besluit van 1 December 1863, om «mede te werken tot de vaststelling dezer begrooting, is hierin, krachtens «art. 126, 2de alinea, der gemeentewet, voorzien door den ondergetee- ffkenden burgemeester, als vertegenwoordiger van het collegie van burge- «meester en wethouders, en de begrooting door hem vastgesteld, zoo als «ze hierboven in ontvang en uitgaaf is uitgedrukt, op heden den 1 De- ffcember 1863.” Ook deze begrooting, als naar onze beschouwing niet tot stand gekomen op de wijze bij de wet voorgeschreven, hebben wij niet goedgekeurd cn daarvan, bij onze resolutie van 23 December 1863 n°. 25, aan den burgemeester kennis gegeven. 207 volge renvooi van den minister van binnenlandsche zaken, een adres ter tafel kwam van den burgemeester van Vledder, waarbij verzocht werd, dat art. 36 der wet op het lager onderwijs lij voortduring op die gemeente mogt worden toegepast. De staten spraken daarop dezelfde verklaring uit, als in de vergadering van 11 Julij 1863, welke wij hierboven mededeelden. Hoezeer dit besluit der staten dadelijk aan de regering was medegedeeld, is ons evenwel daarop nog geene beschikking bekend geworden. Schooldistricten en De bestaande verdeeling der provincie in schooldis- schooltoezigt. tr|cten onjerging geene verandering; en in het personeel, waaruit het schooltoezigt bestaat, kwamen weinig muta- tiën voor. Van de schoolopzieners, die voor den tijd van zes jaren worden benoemd, waren voor die van het derde, vierde en vijfde schooldistrict in dit gewest die zes jaren met 31 December 1863 verhopen. De aftredenden wer den, bij koninklijk besluit van 21 December 1863 n°. 49, weder benoemd. Onder de leden der plaatselijke schoolcommissie!! was alleen te Hoogeveen eene verandering. Aan de heeren K. Robaard en II. Bruins Slot Wz. werd, op hun verzoek, als zoodanig eervol ontslag verleend, en de raad benoemde in hunne plaats de heeren jhr. mr. A. M. C. Sandberg en A. Ymker. Voor de verder hier volgende mededeelingen en op gaven hebben wij geene andere bronnen, dan de aan het 19* 208 provinciaal bureau van statistiek bewerkte opgaven, de gemeenteverslagen en de verslagen en tabellen der school opzieners, die, naar art. 65 der wet op ’tlager onderwijs, vóór 1 Mei in afschrift aan ons moeten zijn medegedeeld. Als naar gewoonte echter, ontvingen wij het verslag en de tabellen van den schoolopziener in het eerste district niet op tijd; het verslag eerst nadat dit hoofd stuk reeds was opgemaakt, zoodat daarvan weinig gebruik kon gemaakt worden, de tabellen eerst tijdens het af drukken. Getal scholen. Op 31 December 1863 bestonden in deze provincie 161 scholen voor lager onderwijs, als: voor gewoon lager onderwijs: openbare148, niet gesubsidieerde bijzondere 5; voor meer uitgebreid lager onderwijs: openbare gesubsidieerde bijzondere 4, niet gesubsidieerde bijzondere &» te zamen. 161. Onder deze cijfers zijn niet begrepen de hierna ver melde bewaar-, herhaling- en zondagscholen, noch de gelegenheid, die voor ’t onderwijs gegeven w'ordt in het huis van arrest en justitie te Assen. Evenmin de zoo genaamde industriescholen en tweede afdeelingen der gymnasiums, die sedert 1 Julij 1863 onder de toepas sing der wet van 2 Mei 1863 (staatsblad n®. o0) tot regeling van het middelbaar onderwijs vallen. Ook de x gymnasiums zijn daaronder natuurlijk niet geteld. 209 Bij vergelijking der scholen op 31 December 1862 en 1863 blijkt, dat de openbare voor gewoon lager onderwijs vermeerderd zijn met die te Tiendeveen, ge meente Reilen, Ekehaar, gemeente Rolde, en met drie in de gemeente Vledder. Te Hoogeveen is eene bijzon dere school voor uitgebreid lager onderwijs in 1863 geopend; de gemeente verleent daaraan een subsidie van ƒ500.-. Hoezeer reeds veel vroeger van die school is melding gemaakt, is de school aan de verlengde Hoogeveensche vaart eerst den 5 November 1863 geopend. Van de 114 kinderen uit die nieuwe veenkolonie, die de school op dien dag bezochten, hadden 84 nooit eenig onderwijs genoten. Getal leerlingen. Gelijk wij in ons vorig verslag vermeldden, worden sedert 1862 de leerlingen geteld, die op 15 Januarij, 15 April, 15 Julij en 15 October tot de scholen behoor en. Onze bezwaren tegen deze opgaven zijn dezelfde gebleven. Zonder die te herhalen e*n met verwijzing alzoo naar ons verslag over 1862, bepalen wij ons er toe, de voornaamste resultaten van die (stellig zeer ongelijk gedane) tellingen hier te laten volgen. 210 Leerlingen uit Drenthe tot de dag scholen behoorende. g 0 0 r t Beneden Van 6 tot Van 9 tot Boven Totaal 6 jaar. 9 jaar. 12 jaar. 12 jaar. der 8 c 11 0 1 e “• M v. M> v# M v. M. v. M. v. Op 15 Jamiarij 18S3: Openbare 935 845 2613 2374 2488 2158 1132 509 7168 5886 Gesubs. bijzondere. // // 5 10 9 18 3 54 17 82 Niet gesubs. bijz. .. 61 40 130 107 160 101 58 28 409 276 — Totaal. 996 885 2748 2491 2657 2277 1193 591 7594 6244 Op 15 April 1863 : Openbare 1000 924 2478 2252 1981 1806 691 384 6150 5366 Gesubs. bijzondere. // // 5 9 10 18 5 55 20 82 Niet gesubs. bijz. 58 37 128 100 107 69 35 17 328 223 Totaal. 1058 961 2611 2361 2098 1893 731 456 6498 5671 Op 15 Julij 1863: Openbare 1167 1060 2382 2267 1734 1525 408 243 5691 5095 Gesubs. bijzondere. n n 3 11 11 18 6 55 20 84 Niet gesubs. bijz. 52 37 103 85 113 84 55 21 323 227 Totaal. 1219 1097 2488 2363 1858 1627 469 319 6034 5406 Op 15 October 1863 : Openbare 1045 1021 2284 2146 1546 1406 388 230 5263 4803 Gesubs. bijzondere.. // n 2 10 18 17 22 74 42 101 Niet gesubs. bijz. 47 38 112 76 105 82 66 22 330 218 Totaal. .1092 1059 2398 2232 1669 1505 476 326 5635 5122 211 Getal dag scholier en uit Drenthe in 1863 tevens de avondschool bezocht hebbende: Soort Op 15 Jan. OplöApril OplöJulij. Op 15 Oct. der , scholen. M< y y M y Mi y Openbare1341 555 656 348 457 222 522 308 Gesubs. bijzondere ... 5 21 5 24 6 24 10 32 Niet gesubs. bijzondere 66 16 35 1 37 3 40 5 Totaal. 1412 592 696 373 500 249 572 345 Getal leerlingen uit Drenthe, die in 1863 uitslui tend de avondschool bezochten: Openbare 969 348 275 202 328 216 218 167 Gesubs. bijzondere ... 1 // 1 " 1 " 5 // Niet gesubs. bijzondere 24 12 7 n 5 n 8 5 Totaal. 994 360 283 202 334 216 231 172 Volgens deze statistiek leeren wij mitsdien kennen de leerlingen, die tot de scholen behooren. Of zij de school ook werkelijk bezochten, is eene vraag, waarop die statistiek het antwoord niet kan geven. Naar die opgaven was het totaalgetal der bedoelde leerlingen, in 1863 212 15 Januari] 15 April 15Julij 15 October op de dagscholen 13838 12169 11440 10757 uitsluitend op avondscholen. 1354 485 550 403 te zamen. 15192 12654 11990 11160. Voor 1862 waren die totalen. 14840 12573 11466 11208. Wij weten niet, welke waarde of beteekenis aan deze cijfers is te hechten; daaruit gevolgtrekkingen af te leiden, is mitsdien niet doenlijk. Drie der schoolopzieners maken in hun verslag mel ding van de vermindering van schoolgang in hun district; die van het vierde district gewaagt van eenige toene ming; omtrent het eerste district wordt in des school opzieners verslag vermeld, dat op het platte land het schoolverzuim niet is verminderd; hij vraagt echter: maar zijn de ingediende tabellen der onderwijzers wel juist? — een bewijs, dat hij in zijne uitspraak afgegaan is op de tabellen, die echter den schoolgang niet aanwijzen. Even als in het vorige jaar, lasschen wij hier nog een staat in, aanwijzende ’t getal dagscholieren die kosteloos onderwijs ontvingen in 1863: Soort Op 15 Jan. Op]5April OplöJulij. Op 15 Oct. der scholen. m. v. m. v. m. v. m. v. Openbare 3016 2612 2699 2424 2664 2551 2534 2400 Gesubs. bijzondere ... n n n „ „ „ p „ Niet gesubs bijzondere 24 16 18 13 13 pp pp po Totaal voor 1863. 3040 2628 2717 2437 2677 2562 2546 2410 Was // 1862. 2915 2584 2580 2468 2471 2249 2394 2201 213 Wij herinneren, dat deze cijfers betrekking hebben op de kosteloos onderwezenen, dat is: zoowel op hen die, onvermogend zijnde schoolgeld te betalen, daarvan in de schoolgeldheffende gemeenten zijn vrijgesteld, als op hen van wie, ’tzij vermogend ’tzij arm, geen school geld gevorderd wordt in de beide gemeenten dezer pro vincie , waar die heffing voor het openbaar lager onderwijs niet plaats vindt. Onderwijzers. Aan het einde van 1863 waren, aan de verschillende scholen in deze provincie, als onderwijzers (de waar nemende daaronder niet begrepen) werkzaam: hoofd- hoofdonder- hulponder- hulponder- mannelijke vrouwelijke onderwijzers, wijzeressen. wijzers, wijzeressen. kweekelingen. kweekelingen. aan openbare scholen .... 136 n 46 n 100 2 " gesubsidieerde bijzondere 2 2 // 5 nu n niet gesubsid. n 7 » „ „ g „ te zamen: einde 1863. 145 2 46 5 106 2 was op ’teinde 1862. 148 2 46 5 97 2 In ’t gebrek aan onderwijzend personeel schijnt wel langzamerhand eenigzins te worden voorzien. Het is echter nog niet weggenomen; in ’t bijzonder niet wat de hulponderwijzers betreft. Eenige plaatsen van hulponderwijzer waren daardoor in deze provincie, ge durende langeren of korteren tijd van ’tjaar, weder onvervuld. Het gedrag der onderwijzers heeft geen eukele reden tot klagten gegeven. Algemeen, zoowel bij gemeente besturen als schoolopzieners, is daarover tevredenheid. Ook in kunde en geschiktheid is er vooruitgang. Op de verklaring, deswege door den schoolopziener en door ons collegie afgegeven, is in 1863 één hoofck 214 onderwijzer, wegens ongeschiktheid uit hoofde van lig- chaamsgebreken, eervol uit die betrekking ontslagen. Het vierde lid van art. 22 der wet, volgens ’twelk onderwijzers, op voordragt van burgemeester en wet houders en den schoolopziener, kunnen ontslagen worden, vond geene toepassing. Wel wenschte een gemeente bestuur ten aanzien van éénen hoofdonderwijzer die toepassing, maar de schoolopziener vond geene termen, daartoe mede te werken. Dien ten gevolge werd op het beklag, door burgemeester en wethouders deswege aan den koning gedaan, dan ook geantwoord, dat van rege ringswege aan hun verzoek geen gevolg kon worden gegeven. ’t Raadsbesluit, bevattende de benoeming eens hulp onderwijzers in eene der gemeenten, werd door den koning vernietigd. Die benoeming geschiedde uit eene voordragt van drie personen, en daartoe was medegewerkt door den vader des benoemden. Die vernietiging was gegrond op art. 46 der gemeentewet, welk voorschrift, volgens de overwegingen van het koninklijk besluit, ook op benoe mingen van toepassing is, daar de wet niet onderscheidt en de reden der bepaling: het uitsluiten van den invloed van persoonlijk belang, daarbij evenzeer geldt. Overigens deed zich in 1863 nog één geval voor, waarin de bemoeijing der regering werd ingeroepen. Een hoofdonderwijzer verzocht van den gemeenteraad eene verplaatsing naar eene andere school in dezelfde gemeente, waarvan de hoofdonderwijzer dan in zijne plaats zou treden. De raad bewilligde daarin. Daar hij in zijne nieuwe betrekking ƒ50.- minder inkomen had, en het welligt zijne bedoeling geweest was, zijne vroegere jaar- 215 wedde te behouden, hetgeen eehter niet gebeurde, be klaagde hij zich daarover en verzocht van den minister van binnenlandsche zaken, om te bewerken, dat hij zijne vroegere bezoldiging terug bekwam. Zijne excellentie antwoordde, dat, vermits de raad bevoegd was, hem van de eene naar de andere school te verplaatsen, welke verplaatsing bovendien door den adressant was verlangd, er geene aanleiding was, om van regeringswege bij den raad aan te dringen, dat deze de jaarwedde, verbonden aan de school, waarnaar de adressant is overgeplaatst, metƒ50.- verhooge. De bepaling van art. 24 der wet gaf aanleiding tot drie verzoeken, die allen werden ingewilligd. Door ons werd namelijk aan drie hoofdonderwijzers vergunning verleend, om tevens te zijn agent eener maatschappij van levensverzekering, genaamd: vennootschap Neder land , — koster bij eene Hervormde kerkgemeente — en organist bij zoodanige gemeente. Pensioenen Twee eervol ontslagen hoofdonderwijzers wendden zich van ouderwijzers. jen koniDg ter verkrijging van pensioen. Slechts één daarvan zag zijn verzoek ingewilligd, name lijk P. Veeze, gewezen hoofdonderwijzer te Kolderveen, wien, volgens zijner majesteits beschikking, die echter eerst in April 1864 volgde, een pensioen van ƒ266.- ’sjaars werd verleend, met ingang van 1 November 1863. Op het verzoek des anderen moest afwijzend worden beschikt, omdat hij niet kon aantooneu, een diensttijd vau tien jaren, krachtens gemeentelijke aanstellingen tot onderwijzer, te hebben vervuld. De ons opgedragen taak omtrent de regeling en ver antwoording vau de door de onderwijzers verschuldigde 216 kortingen voor ’t pensioen (art. 28 der wet) liep geregeld af. Het bedrag van die door de zorg der gemeente besturen geïnde kortingen bedroeg ƒ 1214.85, terwijl in 1863 door tien gemeenten in deze provincie aan ’s rijks schatkist, wegens het volgens art. 29 der wet ten haren laste komende één derde gedeelte van aan onder wijzers verleende pensioenen, vergoed moest worden /807.27|. Omtrent beide punten deelden wij de cijfers over de vorige jaren in ons verslag over 1862 mede. staat van het Tot aanwijzing van den staat van ’t onderwijs, hetzij onderwijs. gegeven tijdstip, hetzij in vergelijking met vroe ger, laten zich geene opgaven onder cijfers of zoo bepaalde bewoordingen brengen, dat die toestand daar door goed en juist wordt aangeduid. Hoe bevreemdend het dan ook moge schijnen, dat in een verslag ten aanzien van ’t onderwijs omtrent het onderwijs zelf weinig voorkomt, inderdaad is het dat niet. Zelfs de schoolopzieners moeten zich met algemeene uitdrukkingen behelpen, en wat zij zeggen loopt niet alleen ver uit elkaar, maar is ook niet op alle scholen in hun district van toepassing. Voor ons, die buiten het eigenlijke onderwijs staan, wordt daardoor het zamen- stellen van een verslag daarover, dat iets beteekent, het geven van een algemeen overzigt, dat licht verspreidt ten aanzien van het onderwijs zelf en den invloed daarvan, ónmogelijk. Wij vinden er dan ook bezwaar in, iets anders te doen, dan den indruk terug te geven, dien de lezing van dit gedeelte der bij ons ontvangen versla gen van de schoolopzieners bij ons heeft achter gelaten, 217 en die indruk is, dat er, over ’tgeheel genomen, in den staat van ’t onderwijs vooruitgang bestaat. Schoollocalen Sedert de invoering der wet op ’t lager onderwijs, is en onderwijzers-. woningen. de belangstelling der gemeentebesturen vooral merkbaar in hunne zorg voor betere scholen. Een groot getal is reeds vernieuwd of verbeterd, en bij voortduring wordt daaraan veel gedaan. Ook in 1863 was dit het geval. Nieuwe scholen zijn in dat jaar gebouwd te Loon, te Meppel, te Ekehaar en te Ansen. De scholen te Anlo, de oosterschool te Assen, de scholen te Nieuw- buinen, te Buinerveen, te Wittelte, te Pater swolde en te Hoogersmilde zijn vergroot of niet onbelangrijk ver beterd. De drie schoollocalen, benevens de daarbij behoo- rende onderwijzerswoningeu, door de maatschappij van weldadigheid aan de gemeente Vledder ten gebruike afgestaan, en die aanzienlijke herstellingen en inwendige verbeteringen vorderden, zijn in goeden staat gebragt. In de gemeente IPesterbork werd aan de school te Balinge eene gelegenheid tot berging van turf gebouwd. Te Paterswolde, gemeentelede, is eene nieuwe onder- wijzerswoning gezet; en die te Schoonoord, gemeente Steen, werd vergroot. Ook de rijksscholen in de gestichten te Peenhuizen zijn in 1863 verbeterd. Er blijft niettemin nog te vernieuwen en te verbeteren overig. Zoo wordt voor de school te Eexteneen vernieuwing en verplaatsing noodig geacht, ’t Gemeentebestuur kocht reeds den grond daarvoor; en ’t voornemen is, in 1864 tot uitvoering over te gaan. Te Tiendeveen, gemeente Beilen, is de bouw eener nieuwe school reeds aange- 218 vangen; zij zal in 1864 worden voltooid. De school te Havelte is te klein; wij hebben in 1863 bij ’tgemeen tebestuur er op aangedrongen, daarin te voorzien; daar toe wordt dan ook het noodige reeds voorbereid. De scholen te Peize en Roden vereischen vernieuwing, de laatste, naar ’t oordeel van ’t gemeentebestuur, tevens ver plaatsing. Eene verbetering der school te Urm ligt in ’t plan van ’t gemeentebestuur van Sleen. Ofschoon de schoolopzieners ook nog van enkele andere scholen gewagen, die huns inziens vernieuwing of ver betering behoeven, als van die te Zandberg (ofschoon in 1863 nog inwendig verbeterd), aan de verlengde Hoogeveensche vaart, te Nleuwschoonebeelc, oosteinde, is echter in 1863 geene school naar art. 4 der wet afgekeurd. Schoolmeubelen In vele scholen is ook eenige verbetering aangebragt en hulpmiddelen voor ’t onderwijs, in de schoolmeubelen en hulpmiddelen voor ’t onderwijs. Naar de verslagen der schoolopzieners zijn ze echter over ’t algemeen nog gebrekkig en onvoldoende. Wand kaarten, rekenramen, volledige stellen van maten en gewigten worden althans in verscheidene scholen gewenscht. Bewaarscholen. ’t Aantal bewaarscholen in de provincie is in 1863 met één vermeerderd. Tn October van dat jaar werd te Meppol eene opgerigt in het diaconiearmhuis, welke evenwel met 31 Deéember 'weder is opgeheven. Op het einde des jaars waren er mitsdien: 3 bewaarscholen (1 te Hoogeveen, 2 te MeppeT) en 2 kleinkinder- of matressenscholen (beide te Meppel}; allen bijzondere inrigtingen. Aan die vijf scholen waren 6 onderwijzeressen werk- 219 zaain en ze werden bezocht door 161 leerlingen (75 jongens, 86 meisjes). Zondagscholen. De éénige zondagschool in dit gewest is die te Meppel, eene bijzondere, niet gesubsidieerde inrigting, staande onder ’t bestuur van den kerkeraad der Hervormde ge meente. In December 1863 werd ze bezocht door 124 leerlingen (71 m. en 53 v.), allen boven de 14 jaren oud. Één hoofd- en twee hulponderwijzers zijn daarin werkzaam. Andere scholen. De industriescholen worden voortaan onder de inrig- tingen van middelbaar onderwijs vermeld. Nopens de naai- en breischolen in de provincie hebben wij geene enkele opgaaf. In verschillende gemeenten bestaan zangscholen of liever vereenigingen tot oefening in den zang; bepaalde mededeelingen daarvan ontbreken. Het onderwijs in het huis van arrest en justitie te Assen is in 1863 van rijkswege weder geregeld verstrekt en voortgezet. Voor bijzonderheden daarover wordt ver wezen naar het hoofdstuk over de gevangenissen. Ouderwijzers- Voor zoover wij berigten ontvingen omtrent de in elk gezelschappen. jjs|rjc| bestaande onderwijzersgegelschappen, werden er in 1863 geregeld vergaderingen gehouden en deze goed bezocht. Door het rijk is als vroeger weder eene toe lage van ƒ275.- aan die gezelschappen, die eene nuttige werking schijnen te hebben, verleend. Ten gevolge eener uitnoodiging van den inspecteur van ’t lager onderwijs, en onder diens leiding, zijn ook in 1863 alle onderwijzers uit de provincie weder bijeen geweest, tot bespreking en behandeling van verschillende 220 onderwerpen, met het onderwijs en de school in verband staande. Normaallessen. Omtrent de normaal- en hulpnormaallessen van ’t rijk, die in 1863 geregeld zijn voortgezet, heeft de inspecteur ons weder zijn verslag medegedeeld, waaruit ons op nieuw het belang dier lessen bleek. Wij gelooven, dat de werkzame invloed des inspecteurs, die zich, zoo als wij weten, daarvoor veel moeiten en opofferingen ge troost, een groot aandeel heeft aan de heilzame uitkom sten van die instelling. Van de 20 acten van hulponderwijzer, in 1863 in deze provincie verleend, zijn er 18 uitgereikt aan kwee- kelingen van de normaallessen, als aan 13 van die te Assen en 5 van die te Meppél. ’t Geheele getal der kweekelingen, die met grootere of kleinere vaste toelagen en zonder toelage te Assen en te Meppel van de normaallessen gebruik maakten, was 43 en van de hulpnormaallessen te Coevorden, Dalen, Diever, Hoogeveen en Zuidlaren 40, te zamen. 83, waaronder te Assen 2 meisjes-kweekelingen. Buitendien hebben, even als vroeger, ée'ns in de maand, te Assen oefeningen plaats met hulponderwijzers, waaraan 10 geregeld, anderen van tijd tot tijd, deel namen. Acte-examens. Door en ten overstaan van de commissie, in art. 41 der wet bedoeld, zijn in deze provincie bij de examens, in ’tvoor- en najaar van 1863 afgenomen, de volgende acten van bekwaamheid voor ’t lager onderwijs uitgereikt, of de volgende aanteekeningen verleend: 3 acten van hoofdonderwijzer; 221 20 acten van hulponderwijzer, waaronder 4 met aantee- kening voor het teekenen; 1 acte van hulponderwijzeres, met aanteekening voor de beginselen van ’t Fransch en de handwerken; 1 aanteekening voor de natuurkunde, naar art. 72; 3 aanteekeningen zz het teekenen; 1 " " n der wiskunde. Er werden afgewezen: die eene acte verlangden als hoofdonderwijzer8; zz hulponderwijzer5 - " hulponderwijzeres] • en die eene aanteekening verzocht hadden voor de beginselen van ’t Hoogduitsch en Engelsch 1; " " " " ’t Fransch en der wiskunde 1; n zz natuurkunde, naar art. 72. 1. Weduwen- en Ten aanzien van het voor de onderwijzers in Drenthe weezenfonds van J onderwijzers, bestaande fonds voor weduwen en weezen, waarvan het reglement werd goedgekeurd bij koninklijk besluit van 8 October 1861 (staatsblad n°. 85), kunnen wij mede- deelen, dat het geheel overeenkomstig dat reglement is georganiseerd. In 1863 trokken daaruit 14 weduwen en de weezen van een gezin. Aan bijdragen en inkomsten van bezittingen werd ƒ949.50 ontvangen; eene som van ƒ400.- nagenoeg kon belegd worden. De inrigting komt ons daarom voor, op een goeden grondslag te rusten. MIDDELBAAR ONDERWIJS. Wet op ’tmid- Voor het eerst wordt deze rubriek in ons verslas delbaar onderwijs. o geopend. 20 222 Was vroeger de naam vrij algemeen in gebruik en zelfs in de grondwet opgenomen, onzeker was het, althans niet geregeld, wat daartoe moest gebragt worden. Aan die onzekerheid is in 1863 een einde gemaakt door de wet van 2 Mei 1863 (staatsblad n°. 50) tot regeling van het middelbaar onderwijs, welke op 1 Julij daaraanvolgende in werking is getreden, en met wélk tijdstip mitsdien art. 72 der wet op ’t lager ouderwijs kwam te vervallen. Voor het gedeelte van ’t rijk, waartoe Drenthe behoort, werd tot inspecteur van het middelbaar onderwijs benoemd dr. W. C. H. Staring, die tevens in ’tbijzonder met het toezigt op het landbouwonderwijs is belast. Hoezeer de aandacht daarop wel is gevestigd, kwamen er in 1863 in deze provincie evenwel geene scholen, overeenkomstig die wet ingerigt, tot stand. Scholen Wij vermelden hier daarom alleen de beide scholen van nijverheid. nijverheid in de provincie, die te Assen en te Meppel, de éénigen, die ons zijn voorgekomen tot het middelbaar onderwijs te behooren. De school te Assen, van het departement Assen der Nederlandsche maatschappij ter bevordering van nijver heid, werd op het einde van 1863 bezocht door 17 leerlingen, waarvan 2 geheel kosteloos ’t onderwijs bij woonden. De vakken van onderwijs waren: bouwkundig teekenen, hand- en ornamentteekenen, wiskunde, eenige beginselen van natuur-, schei- en werktuigkunde en gronden der staatshuishoudkunde. In het bouwkundig teekenen ontvingen 11 leerlingen onderrigt. Tier onder wijzers 'waren aan de school verbonden. De school te Meppel is van het departement Meppel 223 der maatschappij tot nut van ’t algemeen. Zij is ver deeld in drie afdeelingen; de lste voor bouwkundig-, ornament- en liandteekenen; de 2de voor bouwkundig rekenen; de 3de voor natuur- en werktuigkunde. Er waren op het einde des jaars 47 leerlingen in de school aanwezig. Het onderwijs wordt gegeven door vier hoofd onderwijzers, bijgestaan door drie hulponderwijzers. Beide inrigtingen ontvangen een subsidie van de gemeente, waar ze gevestigd zijn. HOOGER ONDERWIJS. Gymnasiën. Volgens de regeling, gemaakt bij de wet van 2 Mei 1863 (staatsblad n°. 50), zullen de gymnasiën voortaan behooren tot het hooger onderwijs. Wij geven daarom ten aan zien van de gymnasiën te Assen en te Meppel te dezer plaatse de noodige opgaven. Te Assen bleef het personeel van curatoren hetzelfde. Ten gevolge van de invoering der in ons vorig ver slag bedoelde nieuwe verordening voor ’t gymnasium in die gemeente, bestaat het onderwijzend personeel in de lste afdeeling uit een rector en een conrector, in de 2de uit twee leeraren in de nieuwe talen, terwijl voor de geheele inrigting een lector met het onderwijs in de wis- en natuurkunde is belast. Om in de lste afdeeling nevens den rector Dr. M. J. Noordewier werkzaam te zijn, werd tot conrector benoemd de heer G. A. H. Bakhoven. De heeren J. Snijder en H. J. Makkink zijn herbenoemd tot leeraren in de 2de afdeeling; en de heer J. Doornbos is aangesteld tot lector in de wis en natuurkunde. De rector geniet eene jaarwedde van,ƒ 1500.- en | 20* 224 van het minerval; de conrector ƒ 1000.-; de leeraren in de 2de afdeeling en de lector ieder ƒ800.-, alles uit de fondsen der gemeente, behoudens de toelage van ’t rijk ad ƒ500.-. In verband met de vermelde wijziging in de inrigting, is door den gemeenteraad, met goedkeuring des konings, de heffing van schoolgeld of minerval voor het onderwijs op ’t gymnasium in dier voege geregeld, dat voor leer lingen, wier ouders woonachtig zijn buiten de gemeente, betaald wordt ƒ104.-; voor hen wier ouders in de ge meente wonen, voor de lste afdeeling ƒ75.-, voor de 2de ƒ52.- ’sjaars. Te Meppel werd de door het overlijden van den heer Jacob de Jonge Sr. opengevallen plaats van curator vervuld door de benoeming van den heer H. de Jonge Ju. Overigens had er in ’t personeel van curatoren geene verandering plaats. Het onderwijzend personeel bestaat daar slechts uit den rector Dr. P. A. Moquette en den leeraar in de nieuwe talen en geschiedenis H. Koning. De noodza kelijkheid drong echter, aan beide docenten tijdelijken bijstand te verschaffen en tijdelijk een docent in de wiskunde aan te stellen. Wel is door den gemeenteraad aan den minister van binnenlandsche zaken de benoeming voorgedragen van een docent in de wiskunde en tevens in de moderne talen, en van een conrector, doch beide voordragten moesten voorloopig bij de regering worden aangehouden. In de maand Juni] had de gemeenteraad eene nieuwe verordening tot regeling van het gymnasium vastgesteld, waarbij ook weder de 2de afdeeling was opgenomen, en 225 waarin tevens de aanstelling van de voorgedragen docenten werd bepaald. Tegen de verordening waren onderschei dene bedenkingen, onder welke ook die, dat de bepa lingen omtrent de 2de afdeeling niet in verband gebragt waren met de wet van 2 Mei 1863 (staatsblad nl'. 50). Zij werd daarom niet goedgekeurd, en de voordragt van nieuwe docenten aangehouden. De nitnoodiging aan den raad, om een nieuw reglement te ontwerpen, bleef in 1863 zonder gevolg. De rector genoot van het rijk /500.- en van de gemeente ƒ300.-, dus te zamen ƒ800.-, de leeraar in de wiskunde had van de gemeente eene toelage van ƒ200.-, die in de nieuwe talen van ƒ370.-. Te Assen stellen curatoren zich van de vermeerdering van ’t onderwijzend personeel en van de wijziging der inrigting goede gevolgen voor. Uit de lste afdeeling van het gymnasium aldaar werden 4 jongelingen naar de academische lessen bevorderd, en uit de 2de afdeeling erlangde één leerling plaatsing op de academie te Breda. Het getuigenis van curatoren te Meppel is mede gunstig. Zij betreuren ’t echter, dat het onderwijs door gebrek aan geschikte localiteit op verschillende plaatsen segeven moest worden, en dat de benoeming van do- centen nog niet plaats vond, daar eene vermeerdering van hun personeel, inzonderheid door het toegenomen getal leerlingen, noodzakelijk was geworden. ’t Getal leerlingen was op 15 Januarij 1863 te Assen 46 (25 in de lste, 21 in de 2de afdeeling) te Meppel 42 (22 in de lste, 20 in de 2de afdeeling) 226 KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN. Na hetgeen in dit hoofdstuk hier reeds voorafgaat, blijft voor deze rubriek weinig te vermelden over. Landmeters. In 1863 werd ten overstaan eener door den commis saris des konings in deze provincie benoemde commissie, waarvan de hoofdingenieur van den waterstaat voorzitter was, door R. ter Haar, te Huinerwold, examen af gelegd, en deze bekwaam verklaard, om volgens ko ninklijk besluit van 31 Julij 1825 (staatsblad n°. 63) tot de beëediging als geadmitteerd landmeter te worden toegelaten. Museum Het provinciaal museum van oudheden is bij voort- \an ou l. £|ur-ng -n een gOeden staat. Steeds worden de pogingen om de verzameling oudheden, munten, penningen en boeken uit te breiden, met ijver voortgezet, en meestal met goeden uitslag bekroond. Zoowel door geschenken, als ten gevolge van aankoopen, zijn in 1863 weder onderscheidene aanwinsten verkregen. Genootschappen In de provincie bestaan verschillende genootschappen en dergehjke. vereenjgjngen v00r Je beoefening van eeuige kunst of den een of anderen tak van wetenschap, gelijk mede onderscheidene departementen of afdeelingen van maat schappijen. Wij zijn buiten staat, daarvan eene volledige opgaaf te doen, of daarover bijzonderheden mede te deelen. Alleen ten aanzien van de genootschappen voor natuur- en scheikunde te Assen en te Meppel wordt berigt, dat zij bij voortduring in ’t bezit zijn van eene verzameling van natuur- en scheikundige voorwerpen, en dat het genootschap te Meppel geregeld zijne bij eenkomsten houdt. 227 HOOFDSTUK VIII. Armwezen. Algemeens Voor eene juiste waardering van ons oordeel over den toestand. armwezen, achten wij het noodig, te doen opmerken, dat van dien toestand wel moet onderscheiden worden die van hen, welke, geene armen zijnde, boven hen echter slechts weinig zijn verheven, die namelijk van den kleinen boer en burgerman. Hoezeer de omstandigheden, die den voor- of achter uitgang des eenen veroorzaken, in den regel ook van invloed zijn op de welvaart des anderen, werken zij op beiden toch niet zoo gelijkmatig, dat de gevolgen voor allen dezelfde zijn. De gemaakte onderscheiding vindt hare toepassing met betrekking tot het jaar, waarover dit verslag.loopt. Voor den landbouwenden stand in ’t algemeen, maar in ’t bijzonder voor den kleinen boer en den bewoner der veenstreken, was het jaar 1863 niet voordeelig. De slechte uitkomsten van den roggeoogst, zoo zomer- als winterrogge, en de mislukking van de veenboekweit, zoowel in 1862 als in 1863, konden op verre na niet worden opgewogen door het goede aardappelverbouw, zoodat, niettegenstaande den niet gestrengen winter en de meestal ruime gelegenheid tot werken, die voor hem minder afdoen dan voor den behoeftige of den bedeelde, over ’t geheel de bedoelde klasse van menschen in wel vaart achteruitgiug. De eigentlijke armoede daarentegen was, naar de bij ons ontvangen berigten, niet grooter dan in 1862; 228 beide jaren schijnen in dat opzigt tamelijk goed overeen te komen. Dit is ook het gevoelen van de meeste gemeentebesturen, terwijl van de overigen sommigen den toestand in dit opzigt iets gunstiger, anderen iets on gunstiger achten. Oorzaken van voor- Voor zooveel de oorzaken kunnen worden opgespoord, of achteruitgang. r die te weeg bragten, dat de armoede niet blijkbaar verergerde, maar ook niet afnam, wezen wij daarop reeds met een enkel woord. Het zachte weder, zoowel in den aanvang van 1863, als op het einde van dat jaar, werkte, uit den aard der zaak, weldadig. Het in 1862 en 1863 goed gelukte aardappelverbouw was voor de laagste klassen bijzonder gunstig; zij gevoelden daardoor de nadeelen van den geringen roggeoogst bijna niet. Alleen in de veenstreken werden die klassen gedrukt door de bij herhaling mislukte boekweitteelt. Aan allen daarentegen bragten de niet-verhoogde prijzen der eerste levensbehoeften, en de meestal voldoende gelegenheid tot werken, hulp of verligting aan. Slechts ééne ge meente is er, waaruit eene klagt over ongenoegzaam werk voor den arbeidenden stand opging; ook was aller- wege de gezondheidstoestand gunstig, behalve in ééne gemeente, te Meppel, waar eene heerschende epide mische ziekte (typhus) oorzaak was van vermeerdering der armoede. Hoezeer wij die opgaaf niet doen dan met hetzelfde voorbehoud, vroeger meermalen vermeld, zij hier weder medegedeeld, dat, volgens de verslagen der gemeente besturen, de toestand van ’tarmwezen, in 1863 was: veel gunstigerin 0 gemeenten, iets gunstiger // 5 // 229 niet ongunstig of bevredigend in 9 gemeenten, onveranderdn 16 n iets ongunstiger ........ n 3 n veel ongunstiger n 0 // Hierachter, in dit hoofdstuk, wordt de statistiek van ’t armwezen medegedeeld. Naar onze overtuiging, zou het pligtverzaking zijn, wanneer wij niet op nieuw waarschuwden, geeu vertrouwen te hechten aan hare uitkomsten. Niet omdat aan de provinciale griffie iets verzuimd wordt, om haar zoo naauwkeurig mogelijk op te maken: integendeel; maar omdat de geheele inrigting en bewerking van dio statistiek zoodanig is, dat daaruit nimmer de werkelijkheid zal kunnen blijken. Jaar op jaar hebben wij dit aangetoond, en telken jare bevestigen nieuwe bewijsgronden ons in die meening. Wilden wij enkel letten op die statistiek, dan zouden wij voor 1863, in vergelijking met 1862, een niet on- belangrijken vooruitgang moeten aannemen. Immers, niettegenstaande eene aangroeijing van ’t getal instellingen van weldadigheid, zien wij eene aanmerkelijke vermin dering van ’t cijfer der bedeelden en van de uitgaven en ontvangsten. Doch, wat is het geval? Ten aanzien van eenige gemeenten, waar de verschillen het grootst waren, is, door telkens na te vragen, eindelijk gebleken, dat de oorzaak der vermindering in niets anders kon gelegen zijn, dan in verkeerde invulling der tabellen in vroegere jaren. Zelfs te Meppol, waar eene vermindering van bedeelden naar de tabellen plaats had, doch, waar volgens de overtuiging zoo van ’t gemeentebestuur als van de diaconie, in der daad in 1863, ten gevolge van de typhus, veel meer bedeelden geweest waren, moest 230 men verklaren, dat waarschijnlijk vroeger de tabellen en de voorschriften verkeerd waren opgevat. Hierdoor, een noodzakelijk gevolg van de jaarlijksche afwisseling in het personeel, waaruit de besturen der instellingen bestaan, gaat zelfs het belang van die statistiek voor eene vergelijking tusschen verschillende jaren, ten eene- male verloren. Wij hebben hier dus geenerlei zekerheid: maar eens aangenomen, dat de statistiek juiste cijfers geeft, dan kan het stationnaire of de vermindering van de cijfers, die zij voor de uitgaven van bedeeling en verdere on kosten van ’t armwezen aangeeft-, bij toeneming van bevolking en van instellingen van weldadigheid, eene reden van ongerustheid worden ten aanzien van de rig- ting, die ons armbestuur neemt. De regeringsstatistiek toch verzuimt, ’tis bekend, geheel en al de uitgaven, die de gemeenten voor ’t armwezen doen. Breiden de verrigtingen van de armbesturen zich nu niet uit, maar daarentegen wel die van de gemeente besturen voor’t armwezen, dan wekt dit de bezorgdheid, dat de uitgaven voor de armen langzamerhand worden overgebragt van de instellingen van weldadigheid op de burgerlijke gemeenten, hetgeen niet alleen in strijd is met het hoofdbeginsel door de wet op ’t armbestuur uitgesproken (zonder echter zijne toepassing te verzekeren), maar ook met het welbegrepen belang van staat en maatschappij.
38,779
MMTUK03:165748134:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,874
Wekstem : getuigenissen uit de Christelijke Afgesch. Geref. Kerk in Nederland
J. H. DONNER.
Dutch
Spoken
4,626
8,306
134 DINSDAG 17 >VI:MB1.U 1874. lOde Jaargang. wekstem. GETUIGENISSEN UIT DE CHRISTELIJKE GEREFORMEERDE KERK IN NEDERLAND. ONDER REDACTIE VAN DD. J. H. DONNER, W. DIE MER EN B. G. IEL Jes. 40: 6a. Eene stem zegt: roept! Dit blad verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag. Prijs npp 3 maanden franco p. p. / 2,00. Voor Dmtschland / 2,80, Bel- giö/2?25; Amerika ƒ3,20; Indië / 3,80, bij vooruitbetaling. Af- londerlijke no’s. 12‘/s Ct. UITGEVER: 6. PB. ZALSW TE KAIPEK. Prijs der advertentiën van 1—10 regels /1.00, iederen reg< l meer 10 Cent. Groote letters naar plaatsruimte. den Hoofdredacteur J. H. DONNER te Leiden; advertenttën, kerknteuws enz, aan nen uttgever. j — BOEKBESCHOUWING. Filips VAN Marnix van ( Sint Aldegonde door J. van der Have. Door den Olyf- tak te Antwerpen, met den eersten prijs bekroond. Wie een der helden van de zestiende eeuw meer van nabij wil leeren kennen, moet dit werkje niet ongelezen laten. Filips van Marnix, do vriend en raads man van Prins Willem I, verdient, meer dan tot nu toe het geval is, bij het Ne- derlandsehe volk, dat hem zooveel ver schuldigd is, bekend te zijn als »een man van grooten bedrijve, besogne, memorie, ia singulier in alles.” De geletterden, de geleerden kenden van Marnix tot vóór weinige jaren nog maar schaars, hoe kan men verwachten, dat het volk weten zal wie hij was, wat hij voor Neêrlands Kerk en Staat gedaan heeft? En toch, hij heeft voor Kerk en Staat zooveel gedaan, hij is de tweede na Wil lem van Oranje. Met het zwaard, maar veelmeer nog met de pen, met' zijn d®n' ken, spreken en schrijven heeft hij den Zwijger ter zijde gestaan, en is hij voor de vrijmaking onzer Republiek geweest, wat Melanchton aan Luthers zijde voor de Hervorming was. Als voorzichtig Staatsman droeg de l’rins hem de gewichtigste werkzaamheden on- als doorkneed godgeleerde, onderwezen aan de voeten Calvijn en Beza, was hij de vraagbaak voor de Kerken onder het Kruis, en de felle bestrijder van Rome s Wazfid-°fen Noord-Nederlanders. hebben ons in de laatste jaren van Marnix leven en geschriften doen kennen., wij dien arbeid op hoogen prijs, maar be geerden voor het volk nog iets anders. Aan die behoefte voldoet het werkje van Van der Have uitnemend. Daarom bevelen wij het volgaarne bij onze lezers aan; het is eene degelijke lektuur voor onze jonge lingen en jongedochters, verre te verkiezen boven veel wat men onze vaderlandsche jeugd in de handen speelt. J. H. DONNER. Brief van Ds. L. J. Hulst. Wat ik van Amerika denk? Wanneer ik deze vraag beantwoorden zal, dan moet ik vooraf zeggen, dat ik slechts oordeelen kan over wat eenigszins ter. mijner kennis kwam. Zeker zijn er weinig plaatsen, die zoo edel zijn als Danfort. Een beteren grond kan ik mij niet denken. Zoo is dan ook het oordeel van allen die ik hoor. Ik begin met u te zeggen, waarom velen niet schrijven, als ze in de nieuwe wereld zijn aangekomen. De redenen zijn gelegen: a In de veelvuldige conversatie, die ze in de nieuwe wereld vinden, welke hun - • 1 /Inof XTorCfPT.PTl Nederlanscne vnemmu ---o b In de werkzaamheden aan de huis vesting verbonden en door hun land ge- vorderd; want slechts een enkele heef een knecht, en de meesten helpen “oh*elpn- Een knecht verdient meer dan 200 doll. c De voornaamste reden licht echter hierin, de menschen hebben Amenka zien afteekenen als een gezegend land. Door gebrek aan nadenken meenen ze dat aan ftonds te moeten zien. Dat kunnen ze echter niet- in oude nederzettingen knjgt het oog wel wat meer voldoening, en op den eersten aanblik afgaande zou men allicht denken daar te moeten wonen, en toch doet men veel voordeeliger als men een nieuwe ne derzetting verkiest. In een oude nederzetting valt de prijs des lands aanstonds tegen en men denkt wellicht: ik ben bedrogen met de nieuwe wereld. Verkiest men eene nieuwe, als Danfort en dergelijke, dan denkt men bij de aankomst wellicht, np ben ik voor altoos ongelukkig. Amerika zal een zoo goed land zijn, maar het oude vader land teekent toch oneindig veel beter. Dat menschen met zoo een beperkt gezicht zich ten eersten beklagen, of aan terugkeeren denken is geen wonder, doch de reden daarvoor licht niet in de nieuwe wereld, maar in de bekrompenheid van den emi grant. Hij, die in staat is om over den wordenden toestand heen de toekomst te rlnnkt. God van de eerste stonde bespieden, uanKi 'jou van uu cws» aan, en blijft Hem danken, al moet hij ook soms van een zuren appel eten ; want alle begin is moeilijk. Men kan ook hier on gelukkig zijn, maar het gevaar daarvoor is niet half zoo groot als in Nederland. Men koopt hier te Danfort reeds ontgonnen land voor p. m. ƒ 100,. dat in waarde bij de beste kleigronden in Nederland niet behoeft achter te staan. Te Stads-Kanaal koopt men voor dien prijs nauwlijks dalgronden, die wellicht vijfmaal dien prijs vragen eer ze vrucht baar zijn, en dan nog alle jaar weer op nieuw. In Nederland geeft men voor dag- loonen een som, wier berekening ik mij niet toevertrouw, en ten onzent zijn boeren, j- maand week noch dag die in geen jaar, maanu, weea uuvu loon uitgeven. Bij voorkomende omstan- \ digheden helpen zij elkander, en dagelijks. kunnen zij zichzelven redden, zonder het zich harder te laten vallen dan de Neder- I iansche huurboeren. Wie over f 10.000 kan beschikken, die kan koopen en is zelfstandig, maar iemand, die maar 1000 doll. of 500 doll. heeft, die kan ook boer worden. Hij huurt een boerderij, onder voorwaarde dat de eigenaar x/s en de huurder 2/s van de op brengst heeft. Bij voorspoedige jaren wint hij genoeg, en in jaren van onspoed gaat hij niet te gronde; want licht krijgt hij zooveel dat hijzelf kan bestaan, en schul den maakt hij niet. Ik geloof dat ieder emigrant die boer wil worden, het best doet op deze wijze te huren, dan heeft hij van stonden aan gemaak, en wordt be reid om later zelf te kunnen huren of koopen. B. moet bijna een jaar, gelijk de kameel op zijn bult teren. Dit deed ook hem eerst denken dat hij ongelukkig was, maar thans ziet hij door een anderen bril. Hij heeft een beste boerderij gekocht naast W. een half uur van de Kerk. W. krijgt i .nv-rlom ma.n.v t, daar een. zeer suuuuiw uudiuvixj, —— kost hem ook geld. Het land eener boer derij ligt niet verstrooid door elkander, maar het zijn nagenoeg vierkante uitge strektheden gronds. Indien er vrienden zijn, die willen overkomen die gelieven op te merken dat het voor hen ’t best is in den herfst of tegen het voorjaar te komen. Kunnen wij hun tot dienst zijn, dat willen we graag. En wie over een of ander punt inlich ting verlangt die vrago, en naar ons ver mogen geven wij gaarne antwoord. Wat deze twee brieven betreft, zij zijn van al- gemeene strekking. Gij kunt ze dus ter plaatsing aan de Redactie van de Wekstem aanbieden nadat ze door de vrienden gelezen zijn. Wees Gode bevolen en zijt van allen ge wroet. Groet alle vrienden en bekenden die naar ons vragen. Zeg hun dat ik mijns oordeels betere toekomst te gemoet ga, dan mij in Nederland stond te wachten. Uw U liefh. Broeder, get. L. J. HULST, v. d. m. Aangezien zeer velen belangstellen in den waarden broeder Hulst, willen we gaarne, in overleg met den geadresseerden, .zijne vrienden en bekenden met deze brieven dienen. B. J. BENNINK. Amice frater ! De overname van een artikel uit de N. Delftsche Courant, doet Q. vermoeden dat ik van zienswijze veranderd ben. Ik geloof dat Q. zich hierin vergist, dat weldra wel zal blijken. Mijne meening, die ik meer dan eenmaal heb toegelicht, is niet een vrucht van een oogenblik, niet een vrucht van studie slechts, maar daarenboven van ervaring. Waren Q. en ik tezamen in een nieuwen Staat, welligt zouden wij het spoedig geheel eens zijn met elkaar, maai nu wij in het heden te rekenen hebben niet alleen met een verre toekomst, maar ook met een grijs verleden, nu ontstaat tusschen ons verschil, niet over het beginsel, maar over de toepassing. Dat verschil moet ontstaan. Q. is slechts de man van de studeerkamer en wil daar om van niets anders weten — dan van een strenge consequentie. Welnu, dat gaat heel goed in een geheel nieuw aangelegde stad, waar men niet te rekenen heeft met oude grachten en rijen huizen, maar de Amsterdammers zouden al zeer slecht teregt komen als zij maar altoos regt uit wilden gaan. Zij zouden te slotte in de gracht teregt komen. Zoo gaat het ons ook met Art. 168 der Grondwet. Toch is het goed, dat Q. zich eens geheel en goed uitspreekt met al den schat zijner motieven waarover hij te beschikken heeft. Zoodoende worden wij bewaard voor eenzijdigheid. Ik ben lang genoeg aan den praat geweest ovei dit onderwerp en geef thans nog eenige malen het woord aan Q. Later krijg ik D. V. weer beurt. En hiermede Gode bevolen van U w A. V. Ingezonden. Zijn Dank- en Bededagen verplichtend naar Gods Woord? J. z. TS ieuwstij dingen. binnenland. De Duitsche Regeering heeft onlangs tot onze Regeering de vraaggericht, of zij geneigd was onderhandelingen te openen over het sluiten van eene overeenkomst beti effende letterkundige werken. Het antwoord luidde van onze zijde gunstig, met bijvoeging even wel dat het moeielijk zou zijn de weder- zijdsche bepalingen uit te breiden tot het vertalingsrecht. De Duitsche Regeering, oordeelende dat dit geen overwegend be zwaar is en dat de hoofdzaak is het beschermen tegen nadruk en namaak, heeft bij den Bondsraad het verzoek inge diend een verdrag met de Nederlandsche Regeering betreffende de wederzijdsche be- scherming van auteursrecnten dij ui uk.- werken, afbeeldingen, muziekstukken, dra matische werken en werken van beeldende kunst. Z. M. de Koning heeft dezer dagen vanwege de Geuzenvereeniging een zilveren lamp cadeau gekregen. De Prov. Staten van Noordbrabant heb ben eene som van f 600 beschikbaar ge steld tot het toekennen van eene toelage aan ieder onderwijzer eener openbare of bijzondere school, die in het bezit is van een acte voor landbouwonderwijs. Onder het rundvee te Haarlemmermeer van J. Suijdgeest aan den Sloterweg, is 11. Donderdag weder een rund lijdende bevonden I aan besmettelijke longziekte. Het laatste geval werd waargenomen op 27 Sept. 1874. Op Terschelling is gestrand het brikschip Hollander, kapt. Dijker, van Riga, met jout naar Harlingen. De equipage is ge- :ed. Het schip zit gevaarlijk. Men hoopt le lading te bergen. Men schrijft uit Delft van 10 Nov. aan ie Stand.: Heden namiddag omstreeks zes ure heeft er aan de pyrotechnische werk plaats eene ontploffing plaats' gehad in een der huisjes, waar men bezig was met het vullen van slaghoedjes. Het huisje is geheel uit elkander geslagen, en de vier personen die er werkzaam waren, zijn allen min of meer gekwetst, en wel zoo, dat men hen naar het gasthuis heeft moeten vervoeren. De diergaarde te Rotterdam heeft van Z. M. den Koning een jong exemplaar van een uiterst zeldzame Casuaris-soort, Casuarus Bennetti, ten geschenke ontvangen. Heden zal voor het provinciaal ge rechtshof in Overijssel terechtstaan C. van Os, arbeider te Hardenberg, be schuldigd van twee diefstallen, onder ver zwarende omstandigheden gepleegd. In deze zaak zullen 12 getuigen worden ge hoord. Deze persoon, die sedert vier jaren voortvluchtig was, meldde zich bij den burgemeester van Ambt Hardenberg on langs aan ter bekoming van stukken, door hem benoodigd voor het aangaan van een huwelijk in Duitschland, en werd bij die gelegenheid herkend en gevangen genomen. 1 1 1 1 Voortdurend wordt geklaagd over den lagen waterstand op de rivieren. Op den Rijn o. a. is de scheepvaart zoo goed als gestremd; enkele stoombooten varen nog, maar ondervinden groote vertraging. De Raden der gemeenten Stad- en Ambt- Delden hebben met algemeene stemmen eene verordening vastgesteld op het versto ren van vogelnesten en het vangen of dooden van vogels in die gemeenten. In de maand October zijn te Amsterdam geboren 450 mann. en 426 vr., overleden 281 m. en 252 vr. Er werden 174 huwe lijken gesloten en 2 door echtscheiding ont bonden. In het tijdperk van vier weken, begin nende 4 October en eindigende 31 October jl., zijn, blijkens ingekomen ambtsberichten, door longziekte aangetast: in Noordbrabant 8 runderen; in Zuidholland 49 runderen; in Noordholland 4 runderen; in Friesland 55 runderen; in het Rijk 116 runderen. In het vorige tijdperk van vier weken waren 82 runderen door die ziekte aangetast. Het Haarlemsch Nieuwsblad verneemt dat het bestuur der Vereeniging voor Christelijk Nationaal onderwijs te Haarlem van iemand, die onbekend wenscht te blijven, de belangrijke som van f 60,000 hoeft ont vangen, waarvan de intresten bestemd zijn tot instandhouding eener Christelijke school voor kinderen van den werkenden stand daar ter stede. Als eene curiositeit deelt de Arnh. Cour. mede, dat de gemeenteraad van Veenendaal een rekwest heeft opgezonden aan Z. M. den Koning, met dringend verzoek, om als burgemeester te Veenendaal te benoemen den heer van der Zande, vroeger hulpon derwijzer aan de openbare school aldaar, thans hoofdonderwjjzer, brievengaarder, voorzanger, koster enz. enz. te Kerkwerve in Zeeland. Te Amsterdam is in 57jarigen leeftijd overleden de heer Dr. L. S. P. Meijboom, Predikant bij de Ned. Herv. gemeente al daar. De groote slagers te Utrecht hebben de vleeschprijzen weer verminderd, zoodat deze i.u in een maand reeds 15 ct. per kilo verlaagd zijn. Te Doetinehem heeft men het voornemen opgevat eene fabriek op te richten van kunstkoffij. De grondstof is bosch. Een geheel bosch is daarvoor bestemd. Te Goes werd dezer dagen aan een ingeze tene van die gemeente zijn 27e kind geboren. De man is ruim 60 jaar oud, had bij zijn eerste vrouw 18 kinderen — waarvan nog 6 in leven zijn — terwijl zijn tweede vrouw hem 9 kinderen schonk, waaronder tweemalen tweelingen; deze negen laatsten zijn echter allen overleden. BUITENLAND. Henry de Rochefort moet, zoo mogelijk, een nieuwe straf ondergaan. De krijgs raad te Numea, in Nieuw-Caledonie, heeft den 28 Juli jl. hem, benevens Paschal Grousset, Jourde, Bastien en Ballière, bij verstek tot twee jaren gevangenisstraf in een versterkte plaats veroordeeld, ter zake van ontvluchting uit de gevangenis. Naar het Journ. d' Alsace bericht, heeft zich bij de drie afgevaardigden van Elzas- Lotharingen, die reeds in den Rijksdag zitting hebben genomen, thans ook ge voegd de heer Simonis, terwijl de heer Philippi mede binnen kort zijn zetel zal bezetten. De Japansche gevolmachtigde te Londen heeft een officieel telegram uit Japan ont vangen, waarin het bericht omtrent de minnelijke vereffening van het geschil tus- schen China en Japan wordt bevestigd. Gelijk per telegraaf werd medegedeeld, zijn de Carlisten tengevolge van de door hen geleden nederlaag genoodzaakt zijn ge worden het beleg van Irun op te breken en zich naar het gebergte terug te trek ken, waarheen ook don Carlos zich bege ven heeft. Het gevecht, dat tot die nederlaag leidde, was zeer bloedig. 200 man der regeeringstroepen werden gewond. Generaal Lorna houdt thans Oyarzun, en generaal Laserna houdt Larcamburo bezet. Op de Duitsche rijksbegrooting is uit getrokken een post van 630,000 mark voor een bouwterrein ten behoeve van een grooter postkantoor te Keulen. Ten be wijze dat het aldaar bestaande kantoor naast dat te Berljjn het voornaamste in Duitschland is, wordt in de memorie van toelichting o. a. aangevoerd, dat het in 1873 heeft afgegeven: VSfz millioen brieven, 14 millioen couranten, 2 millioen pakketten en 189,000 postwissels. >Een oud-diplomaat” zegt in de Kreuz- zeitung, dat uit Londen 10,000 pd. st. is geboden voor een afschrift der acte van beschuldiging tegen graaf Arnim. Bij een brand in een banketbakkers winkel te Berlijn zijn vijf meisjes, die daar in huis woonden, verbrand. Ook een brandweerman is omgekomen. Berlijn, 13 Nov. Naar men uit goede bron verneemt, is graaf Harry von Arnim gisteren namiddag op nieuw in hechtenis, genomen en naar de gevangenis overgebracht. Sedert 5 October zijn te Peiskretscham, in Pruisisch-Silezie, 16 personen door de cholera aangetast, waarvan 10 overleden. Den 22 September heeft in China een verschrikkelijke typhoon gewoed, die ont zettende verwoesting heeft aangebracht. In de haven van Hongkong zonken 14 groote schepen, 4 werden op het strand geworpen, 15 werden wrak en 6, die van hun ankers waren geslagen, worden ver mist. Van de inlandsche schepen werd de grootste helft vernield. De geheele Praya van City Hall tot West-Point is éen bouwval. Meer dan duizend men- schen zijn in genoemde stad gedood. De Praya is bijna onbegaanbaar door den ver- schrikkelijken stank der nog onder de bouwvallen bedolven lijken. Vlak voor de stad vergingen de stoombooten Albay en Leonor met man en muis. Zij hadden honderd passagiers aan boord. Macao had nog meer te lijden. Het schoonste gedeelte der stad is vernield. Verdiepingen van huizen werden als het ware afgeschoren door den wind. In de Typahaven der stad waren vóór den storm 600 jonken. Na den storm waren er nog slechts 14 van over! Lijken be dekten het strand. Drie oorlogschepen werden geheel vernield. Wrakken vindt men op de vreemdste plaatsen. Verschil lende jonken zijn gevallen op de heuvels van Lapa-Island, en een oorlogschip, dat men gezonken waande, is op een rijstveld weergevonden. Een nieuw fort met kanon nen van zwaar kaliber is weggespoeld. De dorpen bij Macao zijn verwoest en vier duizend menschen zijn in de stad en om streken omgekomen. Door de typhoon, die Macao zoozeer geteisterd heeft, is o. a. ook een nieuw aangelegd fort vernield. De bezetting heeft, op één man na, den dood gevonden. De kommandant had bevel gegeven dat ieder man op zijn post moest blijven en slechts één man heeft zich verwijderd en is behouden gebleven. Alle anderen heb ben op hun post den dood gevonden. Blijkens nadere berichten omtrent den vreeselijken brand te Kronstadt, zijn er 10 a 15,000 inwoners, tengevolge van die ramp, van dak beroofd. De minister van binnenlandsche zaken heeft 2000 roebels gezonden, om in den eersten nood te voorzien. Met uitzondering van 5 woon huizen, 10 groote en 78 kleinere winkels, waren alle particuliere huizen, die een prooi der vlammen zijn geworden, ver zekerd. Luiden s berichten uit Bayonne hebben de regeeringstroepen, bij het vervolgen der terugtrekkende Carlisten, alle huizen die op hun weg lagen, in brand gestoken. Ongeveer driehonderd huizen zijn op die wijze in de asch gelegd. De Kamer van Volksvertegenwoordigers ;e. Bern heeft met algemeene stemmen de nilitaire wet aangenomen. VERBETERING. In de Wekstem van 5 Nov. staat in het Kerknieuws uit Rhoon, overeenkomstig het bericht van den inzender : Hand. 20 : 19; dit moet zijn: Hand. 9 : 20. LIEFDEGIFTEN. Voor het Huisgezia te Hemrik. Van eenige vrienden te Rotterdam f 2, » eene weduwe met hare dochter „ 1.50 ZALSMAN. KERKNIEUWS. CHRIST. GEREI’. KERK. De klasse Varsseveld heeft op hare ver gadering van 26 October jl. besloten, door de Provincie Gelderland op de e. k. Synode ter tafel te brengen: I. Met het oog op Spreuken 6 : 27, 28 en dergelijke plaatsen in Gods woord, spreke de Synode hare afkeuring uit over de han deling dier ouders of voogden, welke hunne zonen of pupillen zenden naar ’s lands academiën, gymnasia en hoogere-burger- scholen om de kinderen onzer Kerk aldaar te laten opleiden. II. De Synode wijzige art. 7 van Titel VI der verzameling van de Synod. bepalingen onzer Kerk in dier voege, dat het deputaatschap uit de Provincie bij gelegenheid van een peremptoir examen geheel vervalle. III. De Synode herzie Art. 23 der Synod. Not. 1872. Namens de klasse Zutfen, voornoemd, 10 Nov. ’74. M. v. t>. MAST. Scriba. Onze leeraar, de WelEerw. Heer N. J. Engelberts, hield Zondagmiddag zijne afscheidsrede, naar aanlei ding van 1 Petri 1: 25. Moge op hem in zijne nieuwe gemeente te Wad- dingsveen en op ons Gods zegen rusten, en de nu ledige plaats spoedig door eenen leeraar worden ver vuld. De Kerkeraad der Christ. Geref. Gemeente, Namens denzelve, Hazerswoude, Jon. FRANCKEN, Scriba. 14 November ’74. NED. HERV. KERK. , Beroepen: Ds. G. J. Van der Flier van Delft te sHage; B. Bakker van ’s Heer-Hendrikskinderen te Zwartewaal; P. J. Roscam Abbing van Ginneken te Kou- dekerke; W. van den Bijtel van Montfoort te Zwart sluis; H. v. Bruten Cand., te Vleuten; A. J. Kan van Joure te Vreeland; H. J. Bouwers van Dragster- Compagnie te Haulerwijk. Bedankt: Ds. W. Dis van Aalst voor Vinkeveeu eu Langerak; B. J. Werumeus Bunitig van Hoogvliet voor Oudenhoorn ; J. Van Herwerden van I.isse voor Muiden; W. Zegers vau Gorinchem voor Meeuwen; P. C. v. d. Horst van Gorinchem voor Veenendaal; J. G. Bruning Cand., voor Oosterland; J. A. C. Nonhebel van Aalburg en Heesbeen voor Sprang. -éV (Ivo r- ten. t. iö n. Getrouwd: F. BREITSMA Chr. Geref. Predikant te Schoonebeek, en M. HARTMAN. Hoogeveen, 12 Nov. 1874. Aan de Christelijke School te Delft wordt met 1 Januarij 1875 gevraagd een Hulponderwijzer, Salaris ƒ 425. De avonduren vrij. In persoon of met franco brieven aan den President der Commissie Ds. L. van der VALK, te Delft. Bij den Uitgever G. Ph. ZALSMAN te Kampen is een nieuwe, verbeterde druk verschenen van de LASTBRIEVEN voor de Afgevaardigden naar de Klassikale Vergaderingen. Prijs 3 Ct. per Ex. Netjes gedrukt op best papier. Wie het bedrag voor het verlangde getal per postwissel of in postzegels hem toezendt, ontvangt ze per kee- reude post franco aan huis. Alle Boekhandelaren nemen bestel lingen aan. HANDELSBERICHTEN. MIDDELBURG, 12 Nov.. Walcher- sche jar. Tarwe f 9,50 A ,—; N. zaai dito f 9,50 A —,—; Zeeuwsche dito f 9,— A ,-; Walch. Z.gerst f6,50 a 6.75; W. dito f7,— A ,—; Rogge f8,— A ,—; Walch. Witteboonen f 13,50 A —,—; dito Paardenboonen f8,75 A ,— ; dito groene Kookerwten f 10,75 Alt.— Koolzaad f 10,75; a —,— Raapolie f 33,—; Patentolie f 35,—; Lijnolie f35,50 per vat; op zes weken, a contant f 1 lager; harde Lijnkoeken f 14, — ; zachte dito f 16,— per 104 stuks; Versche Boter f 1,25 A 1,35; Eieren f 5,80 per 100 stuks, GOUDA, 12 Nov. Witte poldertarwe f 9,40 A f9,80; Roode dito f 9,50 a f 10.— ; Mindere dito f 8,75 A f 9,25; Nieuwe dito f —,— A —, —; puike Rogge f. 7,75 A f 8,25 mindere dito f 7,— a f 7,50; Gerst f8,- Af 8.50; Mindere dito f 7,— A f 7,75; Haver f 5,50 A f 6,30 Vette varkens 24 A 28 ct. per half K. G. Gras kalveren f 35 A 60; Grasboter f ,— A ,— ; Weiboter f ,— A ,— Kaas f —,— a —,—. SCHAGEN, 12 Nov. Paarden f 40 a 100; Veulens f — A —; Ossen f — a —; Stieren f 90 a 130; Gelde Koeien f 160 A 260; Kalf dito f — A —; Vaarzen f 70 A 120; Hokkelingen f 30 A 50; Nuchtere kalveren f 12 A 20,—; Rammen f — A —; Magere schapen f 18 A 24; Lammeren f — A — ; Vette schapen f 28 A 34,—; Vette varkens f —,— A —,— per kilo; Magere varkens ,— A —; Biggen 3,- A 6,-; Boter f 1,33 A 1,53; Kaas 40 A öO'/a ct. per KG.; Kipeieren f 5,50 A 6,— per 100 stuks. Eendeieren f — A —. DORDRECHT , 12 Nov. Tarwe f 7,30 f La’2°! Rogge f 7’30 * f 8,20; Gerst a 6,80 A f7,20; Haver inl. voer f 3,60 & f 4,90; dito dikke f 4,50 A f 5,—; Boekweit f - A -; Paardenboo nen f 8,30 A 8,70; Duivenboonen f 9,50 a f 10,— ; Witteboonen f —,— Af —,—• Bruineboonen f 10,- A f 12,-; Erwten puike blauwe f 10,50 A f 11,20; Mesting f 9,70 A 10,— ; Lijnzaad, Petersb. f345; Taganrog f _ A f _; Hennepzaad t 235 Af —; Raapolie f 30!/4 A f32; Lijnolie f 29 A 307s; Raapkoeken per 102 stuks, harde f 102 A f 106; Zachte dito f 120 A f 170; Lijnkoeken, harde f 140 a f 150; zachte dito f 160 a f 170,—. MEPPEL , 12 Nov. Rogge Nieuwe f 7,50 A f 8,25 ; dito buitenl. f 7,-- A f 8,50; Boekweit, zand f 5,- A f 7,-; dito veen 5.— A f 6,50; Boter per % vat f 31 A f 32,— ; per U/g KG. f 1,90 A f 2,75 vette varkens 46 A 52 ct. per KG.; Ma gere dito f 25 Af 34; Friesche schapen f9 A f 27; Aardappelen f 1,60 A f 3,30. ZWOLLE, 13 Nov. Tarwe f 9.75 a 10.25; Rogge f 7,75 A 8,40; Boekweit f6,75 a 7,50; Gerst 6,70 A 7,20; Paardeboonen f >— a ,—; Aardappelen f 1,25 A 2,80 alles per heet.; Boter: per kilo f 1,30 A 1,40 dito per 20 kilo f 22,50 A 33,-; Eieren de 100 stuks f 5,— A 5,50. DEVENTER, 13 Nov. Tarwe f 9,— A f 9 50; Rogge f 8,— A f ,—; Boekweit F 7,— a 7,50; Gerst f 6,— A 6,25; Haver f 5, — A 5,50; Gele erwten f —,— A —,— ; Paardenboonen f ,— A _. Aardappelen f —,— A —,—; alles per HL.;’ Boter: le soort f 27,50 A 31,25; 2e soort .23,— A 25,— ; Eieren f —A —,— de L00 stuks. i ARNHEM, 13 Nov. Oude tarwe f —, A —N. Tarwe f 9,— A 10^80 ' R°gge f >— » —,— ; Nieuwe Rogge f 7,40 A 8,40; Boekweit f 7,30 A 8,30; Gerst f —,— A —; Haver f 4,25 A 5,25; Gele erwten f ,— A —; Duivenboonen * > a —,— Grauwe erwten f ,— A —•—! Groene erwten f —,— A Wikken f-,- A Witte boónen f —>— a —,—; Koolzaad f—,— A—,—; Appelen f 2,— A 3,25; Aardappelen f 1,75 A 2,25; per mud. Boter f 1,28 A 1,55 per kilo; Vette varkens 40 A 47 ets. per kilo; Peren f ,— A ,—; Klaverzaad f —A —; Eieren f4,75 A 5,74. LEEUWARDEN, 13 Nov. Tarwe 74, 75 KG. puike f 8,50 A 8,75; 72, 73 KG. goede f 7,90 A 8,15; 70, 71 KG. örd. en bl. f a , ; Rogge 70. 72 KG. Petersb. f 7,— A 7,30; 70, 72 KG. Odessaf6.80A 7.10; Boekweit: 68,70 KG. Friesche Zand f 6.90 A 7,30; Veen 66, 68 KG. f ,— A .—; Gerst: 60, 64 KG. Winter f’6,45 4 f 6,20; 60 KG. Zomer f ,- A Haver: 48, 50 KG. fijne br. f 5,15 A 5,40; 15 KG. dito f —,— ; 46, 50 KG. korte voer f4,90 A 5,30; 42, 44 KG. lange f4,45 A 4,65; Koolzaad f —,— A —,— • Lijnzaad f 11,40 1 11,60; Waalsche f ,— A ,— ; Boter : A —,—; Kaas f —,— A —. GRONINGEN, 13 Nov. Tarwe 1874 76 pd f ,- A ,-; N. 1873 76 pd. f 7,90 A 8,10; Rogge 70 pd. buitenl. f 6,75 A 6,80; inl. 68 pd. f 6,90 A 7.—; Boekweit 64 pd. zw. Zand f 6,40 A 6,45; Gerst winter 60 pd. f 5,95 A 6,05; Zomer- — pd. f ,— A ,—; Knobbe60pd. f >— 4 —,—; Haver: Dikke 48 pd. f 4.55 f48772; Fijne dikke 50 pd. f ,— A —; 42 pd. Witte Voer f4,— A 4,25; 44 pd. Zwarte Voer f4,35 A ,—; Paardenboonen 7.— A 8,35; Koolzaad N. Omlander f 8,50 i f 10,70; Oldamsch f 8,50 A 10,30; Geel mosterdzaad f 8,— A 12,50; Deder- saad f ,— A —,— per 100 kilo; Boter per kilo f ,—A Eieren, Eend-f,— •—> Kip- f ,— A ,— per 20 stuks. UTRECHT, 14 Nov. Boter f 70 A —,85; per 5 heet.; Kaas f 0,35 A f0,40 de 5 heet.
41,408
MMKB07:001669041:mpeg21_2
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,883
Weekblad van het regt; verzameling van regtszaken, bouwstoffen voor wetgeving, mengelwerk, jrg 45, 1883, no. 4879, 22-04-1883
null
Dutch
Spoken
1,654
2,995
In Boek I vinden wij dan oók vele punten geregeld en grootendeels volgens de eischen der wetenschap en der praktijk opgelost, die tot dusver tot ernstig verschil van meening aanleiding gaven; bijv. de verhandelbaarheid der onroerende goederen (art. 3, no. 3), de vragen betrekkelijk handelsverbindtenissen door den Staat, de provinciën en de gemeenten in het aanzijn geroepen (art. 7), van het contract tusschen afwezigen (art. 36—37), van het getuigenbewijs tegenover of tot aanvulling van de schriftelijke acte (art. 44), van de bewijskracht van het telegram fart. 45—47), van het verdubbelen en opvorderen van de titels aan toonder (art. 56—57) en van de ontbinding van den verkoop (art. 67—69). Nog vinden wij eenige hoogst belangrijke onderwerpen geregeld waarover het oude Wetboek een volkomen stilzwijgen bewaarde: de cheque of de assignatie op den bankier (art. 339—344), het contract van rekening-courant (art. 345—348), het handels-mandaat (art. 349—379) en het depot van waren en goederen in de algemeene magazijnen (art. 461—479). Voorts hebben andere onderwerpen, waarvan het oude Wetboek weinig of niets zeide, in het nieuwe eene volkomene regeling gevonden; b. v. de contracten van vervoer (art. 388—416) en van verzekering (art. 417—453). Maar in datzelfde boek I, dat het meest algemeen en het belangrijkste is, werden radicale hervormingen ingevoerd ten opzigte van den wissel en de handelsvennootschappen. Door aan den wisselbrief het karakter te ontnemen van bewijs van het pactum de cambiando, en hem te beperken tot eene verpligting om te betalen of te doen betalen, beantwoordde men veel beter aan de eischen der praktijk, welke sinds lang te vergeefs geworsteld had om de oude wet met diezelfde eischen in overeenstemming te brengen. Zoo doende verdween het tot dusver bestaand verschil tusschen het formulier van den wisselbrief en dat van het orderbiljet, en konden op beiden dezelfde regelen worden toegepast. Zoo verdwenen de bepalingen betrekkelijk de valuta en de provisie, welke tot herhaalde geschillen aanleiding gaven, terwijl tevens de noodzakelijkheid is vervallen dat de plaats van betaling verschillend moet zijn van die der uitgifte. Bij de consequente beginselen van het nieuwe formulier van den wisselbrief, voegden zich andere bepalingen bestemd om zijne circulatie gemakkelijker en vlugger, zijne betaling spoediger en zekerder te maken. Te dien einde werd het endossement in blanco toegestaan (art. 258), werd aan den wissel de kracht van executorialen titel verleend (art. 323), en nam men het Duitsche stelsel van amortisatie deivermiste wissels aan. Voorts werden al die bepalingen van het oude Wetboek die nog behouden moesten blijven, verbeterd en op nieuw vastgesteld. De wetgeving op de handelsvennootschappen, die uiterst onvolmaakt was gebleken, vertoont zich in het nieuwe Wetboek in volkomen overeenstemming met de beginselen der wetenschap en de eischen der praktijk. Men vindt dan ook, wat de vennootschappen aangaat, met juistheid en tot in de kleinste bijzonderheden overwogen en geregeld al wat betrekking heeft tot de oprigting der vennootschappen, tot den vorm van het contract en de regtsgevolgen die daaruit voortvloeijen, tot de openbaarheid der acten, in diervoege geregeld, dat ieder die met eene vennootschap wil contracteren in de gelegenheid zij haren economischen toestand te kennen ; eindelijk tot de ontbinding, de vereffening en de zamensmelting deivennootschappen. In het bijzonder eischte het onderwerp der aandeelen-maatschappijen dringend eene regeling, en ook daarin is behoorlijk voorzien. Men schafte de instelling der goedkeuring van regeringswege af, welke de ondervinding niet slechts als nutteloos, maar ook als schadelijk had leeren kennen, en stelde daarvoor in de plaats het onderzoek van wege de Regtbank naar de vervulling der formaliteiten door de wet gevorderd tot wettige oprigting der maatschappij (art. 91). Men verscherpte de aansprakelijkheid der oprigters (art. 126, 127). Men omringde de vorming van het maatschappelijk kapitaal met meer waarborgen, daar men de inschrijving voor de aandeelen met meer omzigtigheid regelde en voor de oprigting deimaatschappij tot vereischte stelde dat voor het gansche kapitaal was ingeschreven en drie tienden op ieder aandeel was gestort (art. 131). Men voorzag in den geregelden loop van het bestuur door het instellen van commissarissen die de maatschappij zelve kiest en die met het toezigt op den gang van zaken belast zijn (art. 183—185). De leemten werden aangevuld die men in het oude Wetboek aantrof betrekkelijk de algemeene vergaderingen, j hare bijeenroeping en hare bevoegdheden, de uitgifte van crediet- (| brieven, de aansprakelijkheid der bestuurders enz., en ten slotte y maakte men ook bepalingen omtrent de coöperatieve vereenigin- j\ gen (art. 210—228), de burgerlijke vereenigingen die den vorm j van aandeelen-maatschappijen aannemen en de buitenlandsche g vennootschappen (art. 229—232). g Gewigtige verbeteringen treft men ook in boek II aan : het p beslag op het schip gemakkelijker gemaakt door het ook toe te j staan op een gedeelte van het schip zelf en op een in aanbouw zijnd schip ("art. 485—486); eenvoudiger door het aanstellen van | een bewaarder niet als noodzakelijk te erkennen (art. 487); het abandonnement van het schip op billijker en eenvoudiger wijze geregeld, bepalende dat het ook aan een enkelen der schuldeischers kan geschieden, terwijl ieder hunner het regt heeft het schip voor zijne rekening te nemen, onder verpligting de overige geprivilegieerde schuldeischers te betalen (art. 492—493); de regten en pligten van den kapitein naauwkeuriger afgebakend en de scheeps- inventaris Verzekerd tegen het ai te dikwerf voorkomend misbruik van simulatie van avarijen (art. 500); de zee-assurantie gemakkelijker gemaakt door de vergunning van haar te sluiten op de vracht en op de verwachte winst der ingeladen goederen (art. 590—591); de gevallen van avarij met meer naauwkeurigheid omschreven (art. 643—646): de omslag beter geregeld (art. In het Wetboek van 1865 had boek III, betrekkelijk het faillissement steeds aan felle kritiek blootgestaan, en dat voornamelijk uithoofde van de grenzelooze welwillendheid jegens den gefailleerde, en de moeijelijkheden waartoe de aanstelling der syndics aanleiding had gegeven. Het nieuwe Wetboek stelt zich voor, deze en andere bezwaren uit den weg te ruimen. Wat het eerste punt aangaat, na den regters een middel te hebben gegeven om met den staat van insolventie der kooplieden bekend te worden, door aan de notarissen en deurwaarders de verpligting op te leggen om in de eerste zeven dagen van iedere maand aan den president der regtbank de wisselprotesten over te leggen (art. 689).— verpligt liet nieuwe Wetboek den procureur des Konings om bij iedere failliet-verklaring het noodige onderzoek in te stellen of er aanleiding tot eene strafvervolging tegen den gefailleerde bestaat (art. 694); bekleedt de regtbank van koophandel met de functien van geregtelijke politie om de inhechtenisneming van den gefailleerde en diens medepligtigen te gelasten (art. 695) en verbiedt dezen zijne woning te verlaten zonder verlof van den regtereommissaris (art. 698). Wat het beheer van den faillieten boedel betreft, wordt dit, met afschaffing van de syndics, toevertrouwd aan een curator door de regtbank uit personen benoemd die aan de massa der crediteuren vreemd zijn (art. 713—714), terwijl eene commissie van schuldeischers, door hen zeiven benoemd (art. 723), onder directie van den regter-commissaris daarop toezigt uitoefent. Nog andere niet onbelangrijke hervormingen werden in dit boek ingevoerd; zoo bij voorbeeld wordt de staat van unie opgeheven, uit eerbied voor het beginsel van het eenig beheer gedurende het gansche proces van het faillissement (art. 794), huldigt men het beginsel dat in elk stadium van het proces zelf een accoord tusschen den gefailleerde en zijne schuldeischers tot stand kan komen (art. 830), wordt de oude instelling der moratoria weer in het leven geroepen (art. 819—829) en zijn er over het algemeen duidelijker en doeltreffender voorschriften gegeven voor de verificatie der schuldvorderingen, onder de hoede van den regter-commissaris (art. 761), de vereffening van den boedel van aen getailleerde en de uitkeenngen aan de schuldeischers. Eindelijk heeft boek IV al de bijzondere voorschriften betrekkelijk de vervolgingen en de procedure in handelszaken bijeenverzameld. die in verschillende gedeelten van het oude Wetboek verspreid zijn, en heeft daarbij belangrijke verbeteringen en aanvuls lingen gevoegd. Zoo zien wij, bij de toepassing van art. 54, het beginsel uitgesproken, dat al heeft de handeling van slechts eene der partijen een commercieel karakter, de actiën die daaruit voortvloeijen, tot de handels-jurisdictie behooren, terwijl het oude Wetboek in de artt. 91 en 725 op dat punt beginselen huldigde die in de praktijk moeijelijk voor toepassing vatbaar bleken te zijn. Nog moeten wij wijzen op den nieuwen titel van de verjaring, den laatsten van het Wetboek, waarmede in waarheid eene leemte is aangevuld die men in het Wetboek van 1865 aantrof. „Het nieuwe Wetboek staat dusver boven zijn voorganger. Welligt zal de praktijk aantoonen, dat het voor nog meerdere volmaking vatbaar is, maar dit moet ons niet weerhouden zijne afkondiging als eene blijde gebeurtenis te begroeten en als een voorteeken dat Italië geroepen is eene even eervolle plaats in den handel als in het handelsregt in te nemen'", zegt prof. D. Supino. REGTSGELEERDE UITGAYEN. FRANSCHE LITTERATUUR. Bernard, A,, doet. en dr., Etnde sur les donations entre époux, dans le dr. rom., dans Tanden dr. franij., et dans la législation frang. actuelle, civile et fiscale. In-8, 244 p. Nancy, Collin. Broquet, E., dr. en méd., Etude médieo-légale sur les conditions de 1'état mental nécessaire pour tester. In-8, 56 p. Paris, Pareet- Delaperrierre, E., prof., Cour de législation et d'administration militaires. 2e éd. T. I et II. In-8, 2091 p. Paris, Dumaine. ADVERTENTIEN. REVUE DE BELGIQUE. On sonscrit chez MM. BELINFANTE FRÈRES, libraires-éditeurs, seuls agents pour les Pays-Bas, Wagenstraat 100—102, la Kaye. Livraison du 15 Avril 1883. SOMMAIRE. — Auguste Lemaire, L'extension de 1'éligibilite par Taugmentation de Vindemnité parlementaire et par la création de députés suppléants. — Félix Frenay, Une adoption (nouvelle). — Jules Guilliaume, De la gymnastique scolaire. — MmeMarie Mercier, Le soufflet de la grand'mère (nouvelle). — Em. Caudehlikk, La Langue et 1'histoire des Russes. — Maï Sulzberger, Léon Gambetta, Le ministre. — A. Gobert, Les griefs de Bruxelles contre 1'Etat Beige en matière de transport» par chemins de fer et par eau. — Essais et Notioes : Cam. P-t Hors frontières. La Revue de Belgique parait chaque mois, gr. in 8-vo« Prix d'un an ƒ7.50. Snelpersdruk en Uitgave van OKBB. BEILITTFANTE. te 's Orftvenhage.
6,671
MMCMC01:000002215_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,851
Zur Feier des 25 ja\u0308hr. Maurer-Jubila\u0308um des sehr ehrw. M.v.S. der Loge Socrates zur Standhaftigkeit in Frankfurt am Main, Br. Joseph Diehl, am 15 Febr. 1851
Friederich, G.
German
Spoken
462
966
& ys/f * rffy?- .^0-?<2^6 $-T^/-£ JE ■ /$s~f ■ j I y ) utw#.*-. . ƒ/ / y ■' d|^> §§/§§>. ' , IP#* (§||wr des 25jalirigen Maurcr-Jubilaiims des Sehr Ehrw.Meisters voui Stulil der ger. ,\ u.vollk. □ Socrates zur Standliaftig-keit irn 0. voii Fiaukfurt a. M. Br.JoiepSa Illelil I. am 15. Februar 1851. lu treuer Liebe und inniger Ilocliaclitung- dargebracht von Br. /. /mtoridj, — * —% - > v •>*&%%* \* „Holde Vergessenheit, und du, des Guten Erinn'rung, „Liebliche Schweslern, o macht beide dat Leben Ihra söi» „Du verdunkle das Böse mit deinem umhüllenden Schleier ,,Du, erneure das Glück Ibm mit gedoppelter Lust.'4 Herder. ist's, das heut' in d<*n geschmückten Hallen Die Mienen uns'rer Brüder rings verklart? Hört Ihr die frohen Jubelhymnen schallen; Welch Fest hat uns den Hochgenuss gewahrt? Dir tönt, Ehrwürdigster! der Hymnen Weihe, Und Deiner Feier strahlt der Brüder Bliek; Sie huldigen Dir dankerfüllt aufs neue Und segnen Socrates und sein Geschick. Wohl ist's ein hehrer Abend, den wir feiern, Sein Glanz führt fünfundzwanzig Jahr' zurück; Lasst uns an ihm den heil'gen Bund erneuern, So reich an Frucht, in der Erinn'rung Glück! In jener Zeit ward'st Du mit uns verbunden, Zum Jünger Königlicher Kunst geweiht, Nach ernster Prüfung treu-bewahrt erfunden; — Es waren Stunden, festlich-schön, wie heut'! Nun thronest Du in dieses Tempels Hallen, Als unser Meister, uns'res Strebens Licht! Wie alle Herzen Dir entgegen wallen, Dir — unser Vorbild zu des Maurers Pflicht! Heil Dir und Segen Deinem schonen Wollen Für uns'res Geistes edle Thiitigkeit! O nimm ihn an, den Dank, den wir Dir zollen lm Frohgefühle höh'rer Wirksamkeit! Dir ist ein grosses, sel'ges Amt verliehen, Der Sonne gleich, zu spenden Kraft und Licht! Lass' ferner uns der Wahrheit Strahlen glühen, Wie Dein vergang'nes Wirken es verspricht. In Pflicht und Liebe Brüder zu beglücken, Und Blüthen, die wir warm und treu gepflegt, Durch unsern Fleiss schon jetzt als Frucht erblicken, Die für die Menschheit reiche Ernte tragt; Wer fasst den Lohn, den hier der Meister sammelt, Wenn freudig ihn ein Kreis, wie Dicii umstrickt, Das Auge perlt, gerührt die Zunge stammelt: -»Durch Dein Bemüh'n wird unser Bund begltickt!» So wird auch unser hochgeweihter Tempel, Gestützt auf Weisheit, Schönheit, Starke bïühn, Und einst durch Dich, mit der Vollendung Stempel In diesen dreién Sohneii freüdïg glüh'n. j /t'MI'! ti.x Ml: 7, \ ' i . 'I f.J f||! ; Mi. M W • t'< Sind wir dann langst schon Biirger schön'rer Welten, Weiht dankbar noch der spiite Lufton*) hier, Zu schwach, durch Thaten, Bildung zu vergellen, Den Myrthenkrartz der ew'gen Liebe Dir! , i-:.b ".iic"'/: 'i ■ 'iiii■ -1 *) Eigentlich 'Loweton*, cng(. VVm>t, bedeutet Sühne «. Kukel «ter Fr.-Maurer. '. ffuqinoT ' f» ui i>{ i-jmrnll nuTl ! -ij an'xl )il?. nvi'èaii .IsJzisBI w.iih ai t.
5,444
MMUBVU02:000000272_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,857
De genadevolle verborgenheid van den grooten verzoendag
Kohlbru\u0308gge, Hermann Friedrich
Dutch
Spoken
7,618
13,517
oy&6 DÉ GENADEVOLLE VERBORGENHEID VAN DEN GROOTEN VERZOENDAG, NAAR HET 16DÏ KAPITTEL VAN LEVITICUS, BENEVENS EEKE INLEIDENDE VERKLARING VAN DE GEHEELE OFFERDIENST ONDER HET OUDE VERBOND. S00& H. F. KOHLBRÜGGE, DOCTOR IR DE GODGELEERDHEID , PREDIKANT DER N E DERLANDSCH-GEREFORnl EER DE GEMEENTE TE ELBEBFELD. NAAR HET HOOGDUITSCH. a CONTANT TE BEKOMEN EU DE BOEKIÏANDELABKJÏ H. JANSEN, te Absterdah, Wed. M. MELDER, te UxREcrit, G. B. POESCHMAN, te Rowerdah, P. LOS Gi., te Dordrecht. 1857. ' Tot reet verstand der genadevolle verborgenheden van den grootén Verzoendag, welke in-het 16de kapittel van Levitiens uiteengezet worden, is het noodig eene voorafgaande kennis te hezitten yan de beteekenis der offeranden in het algemeen, gelijk mede van de geheele offerdienst des Ouden Verhonds. De opleiding, welke wij daartoe wenschen te geven, kan al wat bij het offeren in aanmerking komt, niet m alle bijzonderheden ontwikkelen, maar wij zullen, tot grond leggende de verordeningen welke in het boek van Leviticus opgeteekend zijn, tot ons oogmerk hoofdzakelijk datgene doen uitkomen, wat tot opbouwing dient in óns allerheiligst geloof. Het derde Boek van Mozes, genaamd Leviticus, stond van oude tijden af bij het Joodsche volk, als het boek dat voornamelijk van het offeren handelt, in zeer groot aanzien. Tot onderrigt in de moedertaal en in de leer der zaligheid werd dat Boek in alle Joodsche scholen tot grondslag gelegd. Maar, zal men zeggen, welk belang heeft dat voor ons Christenen? Ons gaat toch de gansehe offerdienst niet meer aan. Dat is waar; maar als schaduwen en voorbeelden van bet eeaige offer dat voor God geldt, van de offerande Jesu Christi aan het kruis geschied, hebben de offers van het Oude Verbond, ook voor ons, de grootste waarde, indien T"rij ten minste behoefte hebben aan troost in dit leven en aan versterking in het geloof. Wanneer wij zeggen: offerande van het "Oude" Verhond, zoo is dit slechts oneigenlijk op te vatten; want als voorbeelden en gelijkenissen behooren de offers tot het Nieuwe Verbond, tot het Verhoud der Genade. Wat heteékenen de woorden offerande en offeren? Naar ons taalgebruik en dat der nieuwere talen in het algemeen, verstaan wij onder offeren eéne handeling, waarmede men God zekere dingen toebrengt, om zijne gunst te verkrijgen of zijnen toorn te verzoenen, of het is eene handehng waarmede men zich van zekere dingen van waarde vruw% ontdoet ten voordeele van een derde; in dezen z.n spreekt men Mv. van offeranden, die op het altaar des Vaderlands worden gebragt, wanneer men ten algemeenen nutte g^ken in geld of in voorwerpen van waarde aanbrengt. Deze begrippen van offeranden of offers waarmede wij z,jn opgegeid, zijn echter verkeerd, en staan oDS tot een goed begrip der zaak het meest in den weg, daar w.j steeds aan het lenkbeeld blijven hechten, dat het daarbi, alleen te doen is om een door ons te verngten werk. Die zelfde verkeerde voorstelling vmden wij bij de oude heuiènsche volkeren, welke ten deele in nabootsing van de ÏSkVofferdienst, ten deele uit een duisteren drang tot Xldoening voor overtreding en zonde, tot eene verzoenin7Gods met de menschen door eenen tusschen heide kornW dood, hunnen afgoden ^f*™^£™> g dat niet alleen van dieren, maar zelfs van menschen. Zaj noemTn «lke offers piacula, dat is del om den. toorn der - goden wegens begane misdaad weg n» nemen on hunne gunst weder te verwerven. Zoo dnude het bij de heidenen ook om het opus operatum, om het ge dane werk; en daar zij, bij al het verstand dat zi, zich inbeeldden en bij alle beschaving waarop zi zich beroemden SiïnSLS. haatten, zoo bedachten zij niet eens het groote ^verstand van een offeren, hetwelk niets anders ze.de dan. Zon God dierenbloed drinken?. Hoor!nu welke beteekenis de Hebreeuwsche taal = woord en zaak één zijn, aan de offers geeft * fig™*t teekenis van het Hebreeuwsche woord va» "Karah" afgekid wordt, m naderen ^J^gg; AU wii bii den Profeet Jeremia, kap. 30, vs. 21 lezen, juh zilMijke zal uit hem zijn, en zijn Heerscher uit het nndden%an hem voortkomen; en Ik zal hem doen naderen, pn ui; ,al tot Mij genaken: want wie is hn, die met zijn Tan lorg worde, oJ Mij te genaken? ÏT is dft hetzelfde, wat de apostel Pahlus |J^«JjJJ; dat hii, de overste .Leidsman onzer zaligheid , z'cb ze ven door den eeuwigen Geest onstraffelijk opgeofferd heeft dend en ingesteld, om door middel van dezelve tot Hem naderen. ■ Dit heeft Adam unmiddelijk na den val, toen Jtiij nog m , het Paradijs was, leeren verstaan, toen de Heere God rokken; van vellen van geslagte dieren maakte en hem die aantrok. Van hunnen vader Adam hehben Kaïn en Ahel offeren geleerd , en reeds bij deze eerste offeraars, waarvan de Schrift gewaagt zien wij dat het werk op zich zeiven niets is en dat alles op de gezindheid aankomt. Nadat de eerste wereld in den-zondvloed vergaan was lezen wij van Noach dat hij een1 altaar bouwde, vair al het reine vee en van al het rein gevogelte nam, en brandoffe'ren op dat altaar offerde. En de Heere rook dien liefelijken reuk en sprak: «Ik zal voortaan den aardbodem niet meer vervloeken om des menschen (d. i. Christus) wil.' «og duidelijker zien wij, toen God een verbond met Abraham oprigtte dat het offeren van dezen, wat de dieren en de wijze der slagting aangaat, reeds geheel in overeen- ,S mCtT uCie iDSte]liD& °P Sinai- °P dezelfde-wij» hehben Isaac Jacob en de patriarchen geofferd, zoodat wij dezelfde inngtingen, welke de Heere door Mozes heeft volgeschreven, m de hoofdtrekken van Adam af bij alle geloo■vigen als reeds aanwezig kunnen vooronderstellen Bij allen toch lag de bewustheid, dat de inensch, als hij een offer aanbrengt, d. i., iets waarmede hij tot God nadert InnJf f vo,elA?oriro*ë™ *S vervreemd van God te zijn;' nltdll ' dat>,°m,God ^ aderen een medium, eenè bemiddelmg nood.g heeft. Zulk een mensch weet dus , dat l T f0** Diet ™ieien kaa en derhalve laat Ij he offer tot God naderen; en terwijl het offer Gode nader? en God r ^ in h6t °ffer mede ™hi> W, word" God den mensch genegen. Dat was van- den aanvang af de beteekenis van het offeren. «>uivaiig ar oe ^tfZe7kT^0°T^SAietS datgesl*gt, *» dat gedood werd en welks bloed werd uitgegoten; net zij van vee en wel van rem vee, en dat van driederlei aard: een ™d een schaap of een ram, eene geit of een bok; of van gevogelte W J t ?er ,aar^: ietS van meel gebakken of gebrand was WGrk; aIUjd 1CtS ^ g-tampt of ge- hrïï61 VTStUk' Taar°P Seofferd werd> «eet altaar. Het Helegt met "slagtbank" kunnen vertalen? gezinnen' hT*' ^m ^"P"»^ aan de hoofden der huisfnlTn ï' eerstgebore*en, toebetrouwd en deze regeling gold ook nog ten tijde van Mozes. Nu echter ging na!r het bevel des Heeren de geheele dienst des altaars en vL de offeranden op ééne stam, op Levi over; onder deze Levitl a-aden wederom de zonen van Aaron bijzondere regten der dienst, en uit ben werd als eerste van al de priesters de ^SCfduf TT^inaï gegevene instelling der offerdienst uitsluitend een voorregt der Levieten en der Priesteren. Dit nu was het oogmerk Gods met de offerdienst: Wanneer een rund, schaap of geit aangehragt werd, zoo moest de offeraar daarop zijne zonden belijden,, zictóven aanklagen en veroordeelen. In opregt -berouw moest hj Z zfne zonde voer God naderen en m dnepe.t ««jo-d harten' waarachtig berouw over zijne zonde als zooda- ^S^moest hij zijne zonde op het offe, leggen en zich van dezelve daardoor ontlasten:,, hetgeen bg ware kemas van zonde alleenlijk door het geloof mogehjk was. _ Terwijl deofferaar dan met zijne handen op het eflerdser sJmen moest:, beleed hij: met deze zinnebeeldigekandehng, dat hij op zkhzelven beschouwd m den afgrond zijiaei verlorenheid verzinken moest. Zae nu de offeraar hoe het dier gedood, op het hout gelegd werd en verbrandde, zoo predikte hem^éit: 2 e » S gij des doods schuldig; gij hgt onder denzelMen vltoek el dezelfde straf;, zoo. verdient gij aan het hout f°*B££ worden, en de. pijn. de* hel en de vlammen van <uo«fe toorn. ÉR" ié staan."* Bè&hbuwdë hij daarentegen, hóé het öfler m tljüè plaats intrad, terwijl hij verdiend had, dat zijrié ziel, zijii lëvefi, zijn hirmensté uitgegoten en té niet gedaan werd; dat het offer, dat niets des doods waardig gedaan had, slechts eene vreemde schuld en straf droeg: zoo had Hij. e"efié handtastelijke leer van Gods gerëgtigheid, éü dat aan dezelve rüoest Voldoening gegëven worden;1 en tegéïijk eehè leer van de genadige verzoening en van de vergeving zijnét zdüdëil, tërwijl God doör het offer bevredigd was, eh de öffè raar déti Heerë daardoor aangeriaafd. was gemaakt. Gëlijk dé sfênièenté zingt: Ik ben Het — ik had moeten' In eéüw'ge' vkimmén boeten Wat hier uw dood betaalt. Die felle geeselslagen, Wat gè' tót woudt staan eri dfagëri Waar' billijk y Öeer, op mij verhaald. De lasten ,• die mij drukken Daar' wlldét ge onder bukken, Gij léedt mijn lielscbe' pijn! Gij zijt een vloek — daartegen Schenkt gij mij niéts dan zegen, Uw lijden moet mijn balsem' zijn. Zoo was bij gevolg de gansche handeling ëehe prediklUg* van1 den beloofden Christus, en hoe iri den dodd éü Het bloedvergieten der dieren1, waiaraan God voor zich gèen behagen kon hebben, zinnebeeldig voorgestéld was hëi eeuwige oner1 Van het Lam zonder gebrek, Christus. Gods wezen, gerëgtigheid en waarheid vérbiederi eene andere opvatting van de offerdienst, en kunnen vooral niet met het denkbeeld overeen gebragt worden, als of de waarde en de aannemelijkheid van het offer in het gedane werk d.- i. in het offer als zoodanig konden liggen. God is Geest. Geïijk Hij Geest is, is Hij enkel liefde éö Hèiligheid. Hoe zou Hij dan verzoend kunnen worden- door een offer van vleesch en bloed, een offer dat ntfètë irt zich draafgt en medebrengt eenen geest naar God, die gëlijk God enkel liefde Gods en der menschen en enkel heilig»? héid is, overeenkomstig den Geest der heiligheid1! Dat zoude evenmin' in overeenstemming zijn met Góds^waarheid en gerëgtigheid. Tot den eersten mensch wa's1 gezegd gWftörden: "Ten dage als gij daarvan eet, aSult gij de'n dood sterven.' De wet verlangt alzoo, dat de menschheid welke gezondigd heeft ook betale voor de zonden: hoe kunnen de dieren die niet gezondigd hebben', vóór dë zonden' der menschen betalen ? Mógt dan' ook dé offeraar, als hij naar de wet zijne: offers aanbragt, wettige vergeving, wettige reiniging van zonden en kwijtschelding van uitwendige straf verkrijgen: inner- » liike werkelijke vergeving, kwijtschelding en reiniging had hij slechts dan, wanneer hém het offer eene zinnebeeldige en voorbeeldelijke handeling was, wanneer hij met het oog des geloofs opzag tot Dien, die door de offers werd afgebeeld als de eenige aanbrenger van de reiniging onzer zonden. , . , ,. Dit hebben wij bij het offeren wel m het oog te houden: namelijk, dat God tegen zonde, misdaad en overtreding geen ander middel van vergeving en reiniging geboden heeft dan het bloed en den dood van het oflerdier, het besprengen met deszelfs bloed en het wasschen m levend vlietend water, zoodat steeds de belofte van vergeving der zonden aan «het offer verbonden is. Daar alzoo de zondige mensch door geen ander middel of werk zich kon reinigen of heiligen; daar hij alzoo God niet kon naderen zoo als hij was: zoo liet hij, en dat niet uit eigen aandrang, maar op grond van Gods voorkomende schikking, in plaats van zichzelven, hef offer tot God naderen. Het offer gaf genoegdoening en verzoende God; en uithoofde van'het geldige des offers, dat in het geloof aan Gods^ belofte nabijgebragt was, ging de zondaar geregtvaar- digdnaar huis. d&lt* TJaarbm vorderde de wet vóór alle andere werken het olfer, hetwelk bijzonder met opzigt tot vergeving van zonden als het eerste en voornaamste werk daar stond. Want het offer is voorbeeld: het ligchaam en het wezen, aller verordeningen van de offerdienst is Christus. Beschouwen wij nu nader, hoe in de afzonderlijke deelen van de offer-instelling Christus afgebeeld is, dien God daartoe verordend heeft, opdat hij tot God nadere als het alleen hem welbehagelijke offer. , Christus was Priester en offer te gelijk; hij offerde niet gelijk de andere priesters, hij offerde zichzelven. Gelijk het offerdier in de plaats der offeraars trad, zoo is Christus ingetreden in de plaats en in den naam van allen dié in hem gelooven. , Het offerdier, een dier zonder gebrek, droeg vreemde schuld en straf; zoo is Christus gekomen, een offerlam zonder gebrek, dragende onze schuld en straf. In torn. eenebvolkomene |ehoorzaamheid, eene volkomene liefde Gods en der menschen, en zoo was hij een Gode welbehagehjk offer voor den zondaar eri ten behoeve van den zondaar. Door eeuwigen Geest heeft hij zich zei ven onstraffelijk opgeofferd. Gelijk nu de offeraar op het offer zijne zonde en misdaad te belijden had, zoo moeten wij op. Christus belijden wie en wat wij zijn, en dat hij van Gods wege "zonde"'voor ons gemaakt is. Gelijk hij zijne zonden op het offer moest leggen, zoo moeten wij onze zonden" niet bij ons behouden, maar op ons offer, dat is op Christus, leggen; en dat geschiedt, wanneer wij gelooven, dat God onzer aller ongeregtigheid op hem heeft gelegd. Gelijk hij zich op het offer te steunen had, zoo moeten wij in ons verzinken ons steunen en verlaten op Christus. Even als de offeraar den hals des offers door eenen ring trekken en dan met een mes hem de keel moest afsteken : zoo moeten wij het gansche lijden en sterven Christi ons in het geloof toeëigenen, en belijden dat wij het zijn, die met onze zonden den Heere aan het kruis gebragt hebben. Ik, ,ik en mijne zonden, Waarin 'k den dood gevonden, Die hechten u hier vast; Den doodsteek laat ge u geven Om mij een eeuwig* leven Te scheppen, vrij van eiken last! De offeraar zag in den dood des offers de straf zijner zonden, ja zijn eigen' dood; in het verteren des offers door de vuurvlammen, werd hem voorgehouden hoe hij zelf verdiend heeft eeuwig in den gloed van Gods toorn te branden: op dezelfde wijze hebben ook wij in den dood Christi onzen dood, zoo ook in zijne uiterste verlatenheid aan het kruis de ons ten deel vallende helsche pijn te zien, en te gelooven: dat hij dien dood en deze foltering voor ons doorgemaakt en van ons genomen heeft. Zag nu de offeraar, hoe de priester het offer heen en weder bewoog en dan op het hout des altaars droeg, — zoo hebben wij te gelooven dat Christus zichzelven voor God bewogen heeft in zijn binnenste om zijnen wil te doen en zijne wet te volbrengen; dat hij zelf in zijn ligchaam onze zonden gedragen heeft op het hout des kruisès, waarop hij zich vrijwillig heeft laten dragen, gelijk een lam op de slagtbank. De priesters werden genomen uit het midden hunner broederen, de kinderen Israëls, om in hunne plaats tot God te naderen, hen Gode te heiligen en offerdieren te slagten, en op deze wijs voor het volk, in plaats van het volk en in den naam des volks, naar Gods bevel de dingen te verrigten, die bij God voor het volk te doen waren. Zoo stonden de priesters voor God als het ware als. borgen daarvoor, dat al- lés wat fiaar de wet voor het volk' te doéh Was 5 overeenkomstig" de wet werd volbragt. Even zoo is Christus borg bij Gód om alles in deü naam eh iü de plaats vaü hét Vólk te Volbrengen, wat vóór het völk te doen is, Wat het Volk zeif moést uitrigten indien het daartoe in staat ware. Dat' het bloed der dieren door den hoogepriéster in het biünénste heiligdom werd gedragen en hunne ligchainen büitéü hét legér verbrand werden, dit moest in de eerste plaats een voorbeeld daarvan zijn, dat Christus' als de eeuwige Htfögéprié»tef mét zijn eigen bloed in den hemel, zou ingaari, oiü aldaar eene eeöWrge verzoening te Weeg te brengen, terwijl hij met zijn bloed en met zijne voorbede verschijnt Voor het aangeiigt Gods; als ook dat zijn ligchaam buiten Jeruzalem op Golgotïta, als hét Ware Verbrand en tot asch gemaakt Wérd in de Mttë van ded tóórn Gods, welke ons had moéten vérteren, indien niet onze dierbare Heiland dit alles voor ons bad willéö doen en lijden. Het opgaan van het offer in de vlammen, met den reuk van het verbrande vleesch, beteekent zoowel de Opstanding' als de Hemelvaart Christi. Dat de Heilige Geest den anders walgelijken reuk van het verbrande vleesch'liefelijk noemt, leert ons tot onzen troost, dat de reuk dezer offerande beteekent den geur Vaü de volkomeüe gehoorzaamheid Christi en van de liefde, waarmede hij het onuitsprekelijk^ lijden heeft verdragen. Al de offers te1 zanten1 genomen1 kunnen! békwaniëlijk onder twéé klassen» gébragt wórden. D® eerste' is die der' Zoenóffers, dat zijn die, Welke tot de Verzoening behooren. De andere' is die der Dankoffers, die tot dé heiliging behooren. ÏjS dé éérste klasse zijn te rekenen: de brandoffers voor alle zonden, door afdwaling en-onwetendheid, verder de zondoffers én- schuldoffers voor opzettelijke zonden. Het zoogenaamde brandoffer werd geheel door de vlammen verteerd; het zond- en schuldoffer was ten deele tot onderhoud der priesters bestemd. Van dankoffers* Waren er zes Verschillende: Slagtoffers> vaü vee; Spijsoffers: veldvröchteü, meel, gèbakketf en geroost; Dankoffers. V*ü Wijn;' Hefoffers van goud, zilver, edelgesteenten en dérgelijkeü; Éeukóf&rs vaü reukwerk óp het reukaltaar; Lofoffers vaü ëëü lam, e'éüe geit of een rund. Dfe bétëekénis etezér ordeü vinden wij Roni. 12, vs. 1 éü Hebreen kap,' *3, vs. 12—1'5. Dat bij deze verschillende offers die der 'eerste klasse, de zond- en schuldoffers, denr grond uitmaken, moet ons leeréü,dat de heiliging uitsluitend berust in het bloed dér verzoening en van dezen grond onafscheidelijk is; overigens dat elke dankbaarheid en heiliging de verzoening noodig heeft. Omdat dus het lofoffer een loven van het offer onzer verzoening is, zoo zal het lofoffer niet. ophouden in eeuwigheid, gelijk geschreven is. Terwijl wij dan Gode lof en dank ofreren, bekennen wij dat ook de vrucht der verzoening uit Hem is, en dat wij deze vrucht zeker zouden laten bederVèïry werd zij niet eeuwig frisch gehouden door het bloed der verzoening. Hierbij hebben wij steeds vast te houden, dat offer in 't algemeen iets te kennen geeft, wat men God doet naderen. Ook in de afzonderlijke soorten der offers is de woordbeteekenis in het Hebreeuws'ch in het oog te houden. Vuurofïer b. v., is iets dat aangestoken is; slagtoffer,- iets dat geslagt is; wat wij zondoffer noemen, heet in net Hebreeuwscn eenvoudig: zonde; schuldoffer heet: schuld; dankoffer: de volhéid; spijsoffer: spijs; drankoffer: drank; en eindelijk brandoffer: heet "opgang,' d. L, dat wat ganschelijk in vlammen Opgaat. Dat bij de offerdieren zekere eigenschappén vereüseht Waren en dat dan ■ toch het goede en het niet goede in de vlammen opgaat, beteekent: dat voor God het eene met het andere zonde is en dat voor Hem niets anders gelding heeft, dan zijne eeuwige genade en ontferming, waarnaar Hij bij zichzelven , het besluit heeft genomen tot prijs van zijn heerlijken naam, hoe Hij ons voor zich aannemelijk en wel aangenaam wilde maken in den Zoon zijner liefde. De verschillende offerdieren hebben wederom ieder hunne beteekenis. Zoo is bijv. het schaap een zinnebeeld van zwakheid en van afdwaling; de geit of de bok een zinnebeeld van zinnelijke lust; de duif van de onnozelheid. Het rund is zinnebeeld der gehoorzaamheid en der werkzaamheid ; het ram een zinnebeeld van kracht, ook waar het op onzen Heer ziet, van de godheid. Dat bij het offeren de kop, dan het net over de lever en eindelijk al het vet verbrand moest worden, leert ons: hoe voor God niets blijft van verstand, oordeel en begaafdheid, - die de mensch moge hebben; dat na den val alles enkel zonde is; dat God alléén God is en uit hem, door hem én tot hem alle dingen zijn. En zoo zij in ons door den eeuwigen Geest verheerlijkt en dóór ons geprezen de Vader in de hemelen, die ons zijne kinderen, den geloovenden in den naam zijns Zoons, genegen is en ons voor regtvaardigen houdt in de volkoméne gehoorzaamheid, zelfontlediging en dood zijns Zoons, die het tegenbeeld van alle offers is. Brengen wij op deze wijze Gode zijne ons verleende gaven hem tot lóf daarvoor, dat wij alles wat tot het leven en de godzaligheid behoort, van hem hebben: zoo,laat hij ons koninklijk genieten, wat in zijne gaven voor ons ligt en opgesloten is. Willen' wij tot God naderen, en voelen wij dat ons dit niet mogelijk is, omdat God Geest is en wij vleesch: dan moeten wij datgene hem laten naderen, wat hem alleen behagen kan*, niet ons werk, niet een rund of schaap uit onze stal, maar het Lam, dat hij voor ons verkoren heeft, opdat wij leven en vrede hebben in hem, het Lam, dat zich vrijwillig overgegeven en zich zeiven toegebragt heeft op de slagtbank Golgotha, Gode ten liefelijken reuk. Wanneer wij dit Lam Gods laten naderen, leggende daarop onze zonden, steunende op zijn gezegend hoofd en wij zijne heilverdiensten aangrijpen, zoo zijn wij voor hem regtvaardig. Door geen ander offer, door geene andere toebrenging , door geen ander werk kunnen Wij geregtvaardigd worden voor zijn aangezigt. Wat hem genoegdoening geven en hem bevredigen zal, moet overeenkomstig zijne wet zijn; aan deze zijne eeuwige wet is naar haar innigste wezen en geest alleen dat ééne offer overeenkomstig, hetwelk alle vorige offers in zich heeft laten opgaan. DE GROOTE VERZOENDAG Leviticus, Kap. 16. \. En de Heere sprak tot Mozes, nadat de twee zonen van Adron gestorven, waren, als zij genaderd waren voor* het aangezigt des Heeren, en gestorven waren; 8. De Heere dan zeide tot Mozes: spreek tot uwen broeder Adron, dat hij niet te allen tijde ga in het heilige, binnen den voorhang, voor het verzoendeksel, dat op de ark is, opdat hij niet sterve: want Ik verschijn in eene wolk op het verzoendeksel. 3. Hiermede zal Adron in het heilige gaan: met eenen var, een jong rund ten zondoffer, en eenen ram ten brandoffer. A. Hij zal den heiligen tinnen rok aandoen, en eene linnen onderbroek zal aan zijn vleesch zijn, en met eenen linnen gordel zal hij zich gorden t en met den linnen hoed bedekken: dit zijn heilige kleederen, daarom zal hij zijn vleesch met water baden, als hij ze zal aandoen. 5. En van de vergadering der kinderen Israèls zal hij nemen twee geitenhokken; ten zondoffer, en eenen ram ten brandoffer. 6. Daarna zal 'Adron den var des zondoffers, die voor hem zal zijn, offeren, en zal voor zich en voor zijn huis verzoening doen. 7. Hij zal ook beide de bokken nemen, en hij zal die stellen voor het aangezigt des Heeren, aan de deur van de tent der zamenkomst. • 8. En Adron zal de loten ever die twee bokken werpen: een lot voor den Heere, en één lot voor den weggaandeu bok. 9. Dan zal Adron den bok, op den welken het lot voor den Heere zal gekomen zijn, toebrengen, en zal hem ten vbndoffer maken. 10. Maar de bok, op den welken hel lot zal gekomen zijn, om een weggaande bok te zijn, zal levend voor het aangezigt des Heeren gesteld worden, om door hem verzoening te doen; opdat men hem als eenen weggaanden bok naar de woestijn uitlate. 11. Adron dan zal den var des zondoffers, die voor hem zeiven zal zijn, toebrengen, en voor zich zeiven en voor zijn huis verzoening doen, en zal den var des zondoffers, die voor hem zeiven zal zijn, slagten. 12. Hij zal ook een wierookvat vol vurige kolen nemen van het altaar, van voor het aangezigt des Heeren, en zijne handen vol reukwerk van welriekende specerijen, klein gestooten; en hij zal het binnen den voorhang dragen. 13. En hij zal dat reukwerk op het vuur leggen, voof het aangezigt des Heeren; opdat de nevel des reukwèrks het verzoendeksel, hetwelk Is op de getuigenis, bedekke, en dat hij niet sterve. 14. En hij. zal van het bloed van den var nemen, en zal met zijnen vinger op het verzoendeksel oostwaarts sprengen; en voor het verzoendeksel zal hij zevenmaal mat zijnen vinger van f dat bloed sprengen. 15. Daarna zal hij den bak des zondoffers, die voor het volk zal zijn, slagten, en zal zijn bloed tot binnen in den voorhang dragen, en zal met zijn bloed doen, gelijk als hij met het bloed van den var gedaan heeft, en zal dat sprengen op het verzoendeksel, en voor het verzoendeksel. 16. Zoo zal hij voor het heilige, van wege de onreinigheden der kinderen Israëls, en v&n wege hunne overtredingen, naar al hunne, zonden, verzoening doen; en a lioo zal hij doen aan de tent der zamenkomt, welke met hen woont in het midden hunner onreinigheden. 17. En geen mensch zal in de tent der aamenkomst zijn, als hij zal ingaan, om in het heilige verzoening te dom, totdat hij zal ullkomtn: alzoo zal hij verzoening doen, voor zichzelven, en voor zijn huls, en voor de geheele gemeente van Israël. 18. Daarna zal hij tot het altaar, dat voor het aangezigt des Heeren is, uitkomen, en verzoening voor hetzelve doen; en hij zal van het bhad van den var, en van het bloed va* den bok nemen, en doen het rqndom op de hoornen des altaars. 19. En hij zal daarop van dat bloed met zijnen vinger zevenmaal sprengen > en. hij zal dat reinigen en heiligen van de onreinigheden der kinderen Israëls.. 20. Als hij nu zal geëindigd hebben ivan het heilige, Sn de tent der gajnejikomst, eii het altaar te verzqenen, zoo zal hij dien levenden bok toebrengen. 2J. En Adron gal béide zijne handen, op het hoofd van den, levenden bok leggen, en zal. daarop al de onge.regtigfie.den van de kinderen Israëls, en al hunne overtredingen, naar al hunne zonden, belijden; en hij zal die óp het hoofd des boks leggen, en, zal hem door dé hand eens mans, die voorhanden is, naar de woestijn uitlaten' 22. Alzoo zal die bok op %ich al hunne ongeregtigheden in een afgezonderd tand wegdragen; en hij zat dien bok in d& woestijn uitlaten. 2.3. Daarna zal Adron komen in de tent der samenkomst, en zal de 'linnen kliederen, uitdoen, die hij aangedaan had, als hij in het heilige ging, en hij zal se ddér. laten. 24. Eu hij pal zijn vleesch in de heilige plaats met water baden, en zijne kleederen aandoen; dan zal hij uitgaan, en zijn brandoffer, en het brandoffer des volks bereiden, en voor zich en voor het volk verzoening doen. 25. Ook zal hij het vet dos zondoffers op het altaar insteken. 26. En die. den bok, welke een weggaande bok was, Hal uitgelaten hekben, zal zijne kleederen wasschen j en zijn vleesch met water boden; en daarna zat hij in het leger komen. ■ 27. Maar den var des zondoffers-, en den bok des zondoffers, Vi»elker bloed ingebragt is, om verzoening te doen in het heilige, zal men tot buiten het leger uitvoeren; doch hunne, yellen, hun vleesch en hunnen mest zullen zij met vuur verbranden. 28. Die nu dezelve verbrandt., zal zijne kleederen wasschen, en zijn vleesch met water baden; en daarna zal hij in het leger komen. 29. En (dit)t zat voor u tot eene eeuwige invetting zijn-' gij zult in de zevende maand, op den tienden der maand, uwe zielen verootmoedigen, en geen werk doen, inboorling noch vreemdeling, die in het midden van u 9ls vreemdeling verkeert. SO. Want op dien dag zal hij vaar u verzoening doen, om u, te reinigen; van al uwe zonden zult gij voor het aangezigt des ffe?ren gereinigd worden. 31. Dat zal u een sabbat der rust zijn, opdat gij uwe zielen verootmoedigt: het is eene eeuwige inzetting. • 32. En de priester, dien. men gezalfd, en wiens hand men gevuld zal hebben, om voor zijnen vader het priesterambt te bedienen, zal de verzoening doen: als hij de linnen? kleederen, de heilige kleederen, zal aangetrokken hebben. 33. Zoo zal hij het heilige heiligdom verzoenen, en de tent der zamenkomst, en het altaar zal hij verzoenen; desgelijks voor de priesteren, en voor al het volk der gemeente zal hij verzoening doen. 34. En dit zal u tot eene eeuwige inzetting zijn, om voor de kinderen Israëls van al hunne zonden, eenmaal des jaars, verzoening te doen. En men deed, gelijk als de Heere Mozes geboden had. Nadat wij in de inleiding het doel en de beteekenis van de offerdienst onder het Oude Verhond hebben opgehelderd, en aangetoond, hoe de offeranden als schaduwen en voorbeelden van het ééne offer op Golgotha tot onzen eeuwigen troost hebben gediend: zoo gaan wij er nu toe over, de genadevolle verborgenheid van den grooten verzoendag, naar aanleiding van het 16de kapittel van Leviticus nader te verklaren. Dit feest der verzoening werd op den tienden dag (d. i. van den avond des negenden tot den avond des tienden dags) van de zevende maand gevierd, vijf dagen voor het Loofhuttenfeest, hetwelk juist op grond van den voorafgeganen ^rzoendag^ als een vreugdefeest gevierd werd. Bij de Joden gold het verzoeningsfeest als het grootste feest van allen, ja met bijzonderen nadruk als "het feest;" volgens Levit. 23, 29, was de sabbathdag van dit feest de eenige, waarop bij straffe van uitroeijing het volstrekte vasten bevolen was, als de uitdrukking dér diepe vèrootmoediging van het gansche volk van wege hunne, zonden. Door veertien eeuwen heen, van Mozes tot op de dagen des vleesches van onzen dierbaren en hooggeprezen en Heiland Jesus Christus, is het groote Verzoeningsfeest in Israël gevierd geworden; en gedurende dit lanqe tijdverloop werd aan de gemeente Gods jaarlijks éénmaal voor de oogen en voor het gemoed gebragt, wat voor hun als een eeuwig regt, uit de volheid der genade des ontfermers, tot hunnen troost der zaligheid in dit kapittel was ingesteld. De vaders vertelden van dezen dag hunnen kinderen, opdat ook zij het wederom hunnen kinderen verkondigden, en het volk dat geboren zou worden den Heere zou loven voor zijne goedertierenheid over ods in zijnen Christus. Toen deze beloofde verschenen was en alles vervuld had, wat van hem in dit kapittel en in 'het geheele 3dB boek van Mozes in beeldén en gelijkenissen gepredikt was; en nadat hij vervolgens zijnen Geest uit de hoogte had uitgegoten: toen grepen de eerste geloovigen zoowe} uit Joden als uit Heidenen bij voorkeur naar dit kapittel en naar dit boek, en vonden tierde vZffl,D? T Vr*dlkmS der aP°^elen van de volkomene ■ i!D GSUS- Me\ n001t gedachte klaarheid zagen zij in- hl.jdschap en troost des Heiligen Geestes in die voorbeelt i-ÏV-ï W6n het duideliJk kenmerk des lijdens en der heerlykheid van onzen gezegenden Heiland en Hoogepriester. Sedert de hemelvaart Christi, zijn nu weder achttien eeuwen verloopen, waarin dit kapittel, benevens de overige schriften van Mozes der gemeente Gods, gedurende dezen ganschen tijd voor de wereld verborgen, gestrekt heeft tot waren trpost des harten tegen hunne zonden en onreinigheden daar deze schriften hun, onder de verlichting des Heiligen Geestes, door de prediking en door de Schriften der Evangelisten en Apostelen geopend en verklaard werden Laat ons dan ook dit kapittel ter hand nemen ^m uit hetzelve onderrigt te worden, welk eenen Heiland wij heb- WV r? ^ \ F Z? ZtGU de >reiniSin& onzer zonden h«eft te weeggebragt. Tot dit einde zullen wij het geheele ènTert-'h V°°r T ""f d°°rSaan' en °- veAwlkter! en verfrisschen aan de zouden vruchten, die in rijken overvloed zich voor den zoekende opdoen. VEBS 1. En de Heere sprak tot Mozes. — De Heere - Jp fTSr^A ^ n ^ de? £eS,nne was tet Woord - en het Woord was God," de Zoon van God, niet als God^ woordvoerder, maar als het ongeschapen Gcd^-^ sprak. Wanneer hij zwijgt, zoo is geen vrede in het gebeente voor den onreine en den zondaar, spreekt hij echter zoo spreekt hij tot zijn volk van vrede, L met Mozes zijnen knecht een mensch van gelijke beweging als * ;! waar de Vreedzame boodschap der regtvaardifinf en heil' ging eens zondaars voor God weergalmen moetf dTar 1 schiedt het met door engelen of Jeesten, maar door eln mensch wien barmhartigheid geschied is - toi i wie het om barmhartigheid te loeri is menschen, drukkelijk gebod desXrSHat de^Z tletVut 2 werk voor den Heere kwam, het offervuur van den altaar moest nemen, hetgeen van den hemel was B^»J*~ dert dien tijd door de priesters werd onderhouden. - W*8 tof dén Heere naderen wil in het gebed, die doe het naar z«n W en woord. Hij erkenne grondig -rijnen; nood en zijne ellende, verootmoedige.zich daarover voor Gods aangezy en koestere het vastlertrouwen, dat God MJrx geted n^etSenstaande hij het onwaardig is, toch om des Heeren Chnsti Xveroort:Janders verstrikt hem zijn gebed ten doode^ Even als wij van David lezen, dat hij na de dooding van U^en moed verloor de Ark Gods opwaarts te halen, zoo m0est ook Aaron eiken keer als hij in de tent ging, >J de rrmnering aan het treurige lot zijner zonen den moed vernezT fialve nog, dat bij hem over dit strenge oordeel S eene Wekere Inkeerde stemming jegens den Heere kon Teruf eebleven zijn. Daarom voorkomt de Heere .n zijne Shartigheid Aaron, opdat ook hij zijne dienst niet op eene S verrigte, die den Heere reden moest geven, hem Hoeden. Zoo is het dan voor den mensch Aaron eene • IS an groote barmhartigheid, dat de priester niet zoo £5K bij elke gelegenheid voor den Heere tot het ver- SendeLeï achter het voorhangsel zou komen: want anders rifzeker wel eens gebeuren, dat hijin zuil; een-te- ming en gesteldheid binnen kwame, dat de Heere zou ge » noodzaakt zijn ook hem te dooden. VERS 2. De Heere dan zeide tot Mozes De herhaling van het woord "de Heere" doet met bijzonderen nadruk de genade en barmhartigheid van dengene die spreekt uitkomen lor eek tot uwel broeder A*aron. Mozes is een beeld vaïh t woord, en een dienaar van het woord is des woords Ceder en medegenoot opdat hij naar het woord doe, of^ is niets Dat hij niet te allen tijde ga in het heilige,, binnen den voorhang, voor het verzoendeksel lat op de ark is, opdat hij niet sterve. De Heere heeft Ü richzelven gezworen, bij zijn eeuwig }™> **£ STden dood des go&ddeloozen wil, maar dat hij leve. DerSe heeft hij oof voor zijn tot priesteren gemaakt volk zulke bevelen en wetten ingesteld, waarbij zy in het leven Saven Het is met deze koninklijke woorden gesteld als met de woorden van eenen rijken schuldheer, of;an«a-> de SCheünd:mX TiVo^ZT^^n ETH^Sl komen', morgen "J^^ hij zich schaamde alles aan te geven of ganschebjk de edel molligheid zijns weldoeners verdacht, zoo liep hij gevaar b^eene volgende gelegenheid de toorn des weldoeners op te wekken. Deze, die den schuldenaar kent, voorkomt hem derhalve,-en wil op eens zulk eene groote som te koste leggen, opdat de schuldenaar dadelijk en geheel van zijne schulden vrijgemaakt worde. Hët «heilige"' beteekent hier den hemel der genade; het «voorhangsel' het vleesch van Christus; het «verzoendeksel" ol de genadestoel, het leven Gods in Christus Jesus, waarin wg behouden worden, nadat wij door Christus verzoend z*a; de ark eindelijk beteekent Christus als de in vleesch gekomene, die Gods wet in zijn hart heeft en gekomen is om ztoen wil te doen. — De naauwkeurige beschrijving van het heilige, en hetwelk ten allen tijde in te gaan Aaron verboden wordt, moet hem herinneren hoe heilig die plaats is, eiken keer als hij geroepen wordt haar te betreden. _ Nademaal die voorbeelden verdwenen zijn, nademaal het vleesch van Christus aan het kruis verseheurd is, en dus de toegang tot den troon der genade voor ons allen open staat, zoodat wij in het geloof uit de volheid Christi genade voor genade ontvangen; nademaal de wet vervuld en de eeuwige geregtigheid.aangebragt is: wat hebben w« daaruit ter onzer vertroosting en bevestiging in de genade te leeren?—Dit hebben wij daaruit te leeren: Nademaal voor ieder verlorene de verlossing, zeker en vast is, mogen wa niet komen, heden in het geloof aan Gods goedertierenheid in Christus Jesus en morgen met ter-zijde-stelhng van deze genade: veeleer moeten wij eens voor altijd als zoodanigen kómen, die het goede vertrouwen hebben, dat ook te midden des toorns, God om ïijns heven Zoons wil, toch genade voor regt over ons wil laten komen; die het goede vertrouwen hebben, dat de regterstoel Gods, voor denwelken goddeloozen geregtvaardigd worden, een ware genadestoel is. Buitendien vinden wij m de aangehaalde woorden eene toespeling op onzen eenigen Hoogepnester Christus, dat hij niet dikmaaÊ moet geofferd worden voor onze zonden; en dat, nadat mj in den hemel is ingegaan als de voorspraak zijns volks, hij niet heden genade en morgen toorn zal vinden: maar dat hij veel eer door zijns zelfs offerande in de voleinding der eeuwen, zich zulk eenen ingang verworven heeft, dat hij voor den troon der genade eene eeuwige onverliesbare genade voor zijn volk ontvangen heeft en over hen laat opgaan. Daarom lezen wijverder: Want Ik verschijn in eene wolk op het verzoendeksel. Onder het beeld der wolk, dat wij meerntalen aantreffen ,s hetzelfde'te verstaan, wat de apostel 27 a US uJItd,rukt : '<En b«ten aUe*. twijfel de .verborgenhdd der godzaligheid is groot: God is geopen- baard in bet vleesch." Het vleesch, waarin God geopenbaard is-geworden, wordt hier afgebeeld door de wolk. VEÜS 3. Hiermede zal Aaron in het heilige .gaan: met eenen var, een jong rund ten zondoffer en eenen ram <ten ♦brandoffer. Of: daarmede zal Aaron in het heilige gaan, met eenen var, een zoon eens runds, ten zonde en eenen ram ten opgang in de vlammen. De "var," dat is jonge stier, is een zinnebeeld van de waarachtige menschheid Christi. Hij heet zoon eens rundswelk woord, gelijk van zelf spreeK, van het vrouwelijk geslacht is. üft is het, wat de apostel betu.gt: "Wanneer de volheid des tijds gekomen is, heeft God zijnen zoon uit- , gezonden, geworden Sit eene vrouw." Het woord "ten zonde (zondoffer, zoo als het gewoonlijk wordt vertaald, geelt nog iets anders te verstaan) drukt hetzelfde uit, wat w.j| van denzelfden apostel lezen: "Want dien die geene zonde gekend heeft, heeft God zonde voor ons gemaakt. Het ram is zinnebeeld van de volheid der kracht des Geestes, waarmede de Heere was aangedaan zonder mate. Dat hetzelve bestemd was ten opgang in de vlammen, daarin bgt aangeduid, dat de Heere ach van deze zijne kracht slechts, bedient, om zich Gode op te offeren, zoowel door onuitsprekelijk Men, waaronder hij uitriep, mijne kracht is verdroogd (Ps. 22j als door volkomen gehoorzaamheid, dewelke fafc. hoewel hij de Zoon was, uit lijn lijden geleerd heeft, gelijk geschreven staat: "Hij heeft zich door den eeuwigen Geest Gode onstraffelijk opgeofferd." vers 4. Hij zal den heiligen linnen rok aandoen, en eene linnen onderbroek zal aan zijn vleesch zijn en met eenen linnen gordel zal hij zich gorden' en met den linnen hoed bedekken: dit zijn heilige' kleederen, daarom zal hij zijn vleesch met water baden, als hij ze zal aandoen. De hoogepriester moet hier niet te voorschijn komen in den dosch zijner gouden kleederen, want hij verschijnt voor God als schuldig, als zondaar. Christus onze Hoogepriester nam zijn lijden op zich als zonde voor ons en ging in als borg voor ons in dezelfde vier kleedingstukken, die hier omschreven zijn. -Zijn verschijnen en zijn binnengaan om te dragen en te verzoenen, wat hij van ons op zich had genomen, geschiedde in den rok der gerëgtigheid en heiligheid. Het onderkleed aan zijn vleesch is het smaad- en schande-lij' den om onzentwil, waarin zijn vleesch bedekt was. De gordel waarmede de hoogepriester zich gorden moet, is de waarheid Christi, gelijk geschreven is: de waarheid zal de gordel zijner lendenen zijn. Onze Heiland zelf zeide tot de Joden: "Wie van u overtuigt mij van zonde? En indien ik de waarheid zeg, waarom gelooft gij mij niet?" want alles, waarmede onze Hoogeprister aangedaan is, is zeker en waarachtig. De hoed eindelijk duidt aan de heerschappij en de eere, waarmede hij gekroond was juist in zijn lijden (Hoogel. 3, vs. 11). ° De herhaling tot viermaal toe, van de stof der kleederen, namelijk .linnen, beteekent naar Openb. 19, vs. 8: zijne volstandige en alles bedekkende gerëgtigheid en heiligheid. Dat deze linnen kleederen licht waren, blinkend wit, is eensdeels eèn zinnebeeld zijner onschuld; verder is het 'ook eene toespeling op zijne vernedering en zijnen dood, zoo-als ook op de zekere overwinning die hij in deze kleederen over dood^n duivel behalen zou, en eindelijk, dat hij in deze kleederen zich in de verdoemenis inwerpendë, den toorn overwinnen en eeuwigen vrede voor zijn volk verwerven zou. Geheel hetzelfde voorbeeld komt ons voor in de kleeding van den hoogepriester Eleazar bij het slagten van de roode koe, Num. 19, vs. 7. Daarom verschijnen na de opstanding des Heeren zijne engelen in witte kleederen. Op zijnen heiligen berg, waar Mozes en Elias met hem van den uitgang spraken, dien hij zoude volbrengen te Jeruzalem, verscheen hij zelf zijnen jongeren zóó, dat zij van hem betuigden : Zijne kleèding werd wit en zeer blinkende. Zijnen discipel Johannes verscheen hij op Patmos in een lang nedervallend linnen gewaad; en van de overwinnenden betuigt de Geest, dat zij zullen bekleed worden met witte kleederen, vermits zij het waardig zijn. Hetzelfde is van het P"esterbjk overwinnend volk des nieuwen Verbonds onder het beeld der kinderen Zadoks voorzegd bij den profeet Ezechiel, kap. 44Deze kleederen worden de "heÜige" kleederen genaamd, omdat de onschuld, waarin hij voor ons als een schuldige leed, en de vrijwillige vernedering en ontledlging van alle zigtbare heerlijkheid en ten laatste de smadehjfe dood voor den Vader heilig gehouden werd, en omdat onze Hoogepriester in deze kleederen een bijzonder voorwerp zijner zorg, bescherming en ondersteuning was. fiat eindelijk de hoogepriester vóór het aandoen der kleederen zijn vleesch met water moest baden, duidt aan, hoe Christus onze Hoogepriester door den Heiligen Geest van Vaders wege geheiligd, geordend en in staat is gesteld, om in bovengezegde volkomenheid voor God en voor ons zijn lijden te gemoet te gaan. Dit is nu het kort begrip der drie verzen, 8-4,- dit is de verblSdende precliking, die daaruit voor allen om der zonden wil bedroefden weergalmt: Onze dierbare Heiland als de eenige Hoogepriester, gaat naar zijne menschheid als zoon van Maria» in den hemel in en verschunt voor den troon der genade als zonde voor ons, om als zoodanig zich te laten slagten. Te gelijk ingaande als Zoon over z«n huis in de kracht des Geestes, bedient hij zich van deze kracht om te bjden en laat dezelve dan voor ons opgaan in de vlammen. Eindelijk, hij gaat in, tot zijne dieöflt geheiligd door den Heiligen Geest, in gerëgtigheid, heihgleid, waarheid en eere, om den tóórn weg te nemen, den dood te ovenvinnen en door genoegdoening aan te brengen verzoening, leven en vrede. Gelük een vader zijne kinderen met afbeeldingen .pleegt te onderwijzen, om hen door zinnelijke aanschouwing het verstand te verlichten: zoo leert de Heere zijne kinderen in -de lijdzaamheid zijner liefde, opdat zij toch begrepen en m hunne harten verstaan, hoe de zaligheid hunner zielen voor God op eeuwige gronden van gerëgtigheid berust. lot bevestiging in deze waarheid laat de Geest op het beeld des hoogepnesters, die gereed staat zichzelven en z«njmis te verzoenen, terstond een ander beeld volgen, hetwelk in nieuwe omtrekken hetzelfde predikt als het vorige. vers 5. En van de vergadering der kinderen Israëls zal hij nemen twee geitenhokken ten zondoffer, en eenen ram ten brandoffer. De hoogepriester alzoo moet in de eerste plaats voor zichzelven, maar dan ook te gelijk voor het volk offeren. Hij moet voor het volk twee geitenhokken brengen ten zonde. Zoo stellen dan deze bokken de zonde des volks voor; de zonde des volks moet op de bokken gelegd en deze moeten dan zoo behandeld worden, als de zondaar verdient behandeld te worden; opdat Gode genoegdoening geschiede, de zonde uitgedelgd en dientengevolge de zondaar verzoend en van zijne zonde geregtvaardigd zij. Voorts moet de hoogepriester voor het volk eenen ram brengen ten opgang in de vlammen. De ram beteekent des volks kracht, de oorspronkelijke gerëgtigheid en heiligheid van het beeld Gods, waarin het volk is geschapen. De verspilling en het misbruik dezer'kracht moet op den ram komen, die dan in de vlammen geheel opgaat om zoo te lijden , wat de zondaar verdiend had te lijden, namelijk om wegens deze verspilling verbrand te worden in de hitte van den toorngloed en in de vlammen der hel. Dat echter het bloed van den ram niet binnen komt in het binnenste heiligdom, duidt aan, dat Christus is gekruisigd geworden uit zwakheid des vleesches. De hoogepriester zal nemen, dat is tot zich nemen en voor God brengen, alzoo God geven. De dieren moet hij nemen van de gemeente der kinderen Israëls, waarmede wordt aangeduid dat zij in de plaats der kinderen Israëls treden, en als het ware beschouwd worden uit hun midden afkomstig te zijn. Zoo moest ook Christus uit ons, uit het midden zijner broederen voortspruiten, en ons vleesch en bloed aannemen. Vol gens Leviticus 4, 23. Num. 15, 24 en Num. 29, 11 was één bok ten zondoffer voorgeschreven; bij Ezra 6, 17 vinden wij dat voor ieder der twaalf stammen Israëls één bok genomen werd: dat hier twee bokken ten zondoffer of veeleer ten "zonde" voorgeschreven worden, ligt in de beteekenis van het feest, zoo als wij bij het 8ste vers nader zullen zien. vers 6. Daarna zal Aaron den var des zondoffers, die voor hem zal zijn, offeren, en zal voor zich en voor zijn huis verzoening doen. Hebreeuwsch: "En Aaron zal den var dezer zonde welke hij heeft, nabij brengen en (daarmede) verzoening doen voor zich en voor zijn huis," pf: om zich en zijn huis heen; zoodat hij en zijn huis van de verzoening omgeven, bedekt zij.
2,140
MMKB07:000631001:mpeg21_9
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,882
Androcles; maandschrift aan de belangen der dieren gewijd, jrg 14, 1882, 01-01-1882
null
Dutch
Spoken
7,186
12,482
Ik kan daar niets tegenover stellen dan een beetje gevoel, moge het niet al te ziekelijk zyn. Dat gevoel noopt mij tot het doen eener bescheiden vraag. Heeft H. J. B., waar hij te velde trekt tegen de excessen der dierenbescherming, wel overwogen dat het beginsel dier vereeniging slechts strijd wenscht te voeren tegen excessen der wreedheid ? Is de vereeniging tot bescherming van dieren soms verder gegaan, dan met een gezonde opvatting te rijmen valt, dan stellen wij daar tegenover, dat ook H. J. B. zich in zijne bestrijding tot excessen heeft laten medesleepen; door te schrijven, zooals hij deed, wordt het beginsel aangetast. Is die opvatting juist, dan zijn wij quite, wat de excessen betreft; en mogen wij hem vragen, of hij door zijne veelzijdige rechtskennis ook niet eenige gronden kan vinden, om mede te strijden voor het beginsel der hoogste liefde op aarde, onder eiken vorm. Och, laat een weinigje van de theorie van het recht verloren gaan, wanneer de praktijk er zooveel door kan winnen. • niet urbaan te zijn geweest', d. w. z. zóó urbaan als H. J.B. vindt dat S was. In het tweede opstel van H. J. B. maakt hij zich daar zeer vroolijk over; de tegenstander F. H B. weet niet eens wat urbanité beteekent, en wil mee praten ever de vivisectie. — C'est trop fort! Het scheen mij de moeite niet waard dezen aanval in de Amsterdammer te weêrlggen, daar men het publiek niet te laog met dergelijke onderwerpen moet bezig houd\n; bovendien gelJt het hier zelfverdediging, en waren de belangen vau het grondbeginsel er niet mede gediend. Nu het opstel evenwel in Androcles overgedrukt wordt, scheen mij deze opheldering noodig, daar de alinea in quaestie, beschouwd biiten het verband van H. J. B.'s opstel, een vreemden indruk zon moeten maken. F. II. B. De mensch, die in betrekkelijken zin zoo hoog staat, vergeleken met het dier, hij staat nog zoo laag vergeleken met het hoogste ideaal. Dat ideaal eischt liefde in den meest niteebrei- O O den zin, ook tegenover het dier. Het schoonste ware, indien een ieder uit vrijen wil naar dat ideaal wilde streven; maar er zijn er nog zoovelen onder ons, die daartoe leiding of dwang behoeven; och, duidt het ons dan niet euvel, wanneer wij trachten een weinigje pressie uit te oefenen, op gevaar af, van te zondigen tegen de wetten van het aloude recht. »Matelot" is de naam van een eenvoudigen hond, maar ik noem hem een held. omdat hij mij eens het leven redde, en ongelukkig, omdat hij een slechten meester had, van wieu hij verkeerde gewoonten leerde. Toen ik nog een klein meisje was wandelde ik eens met mijne gouvernante; wij volgden het Regentkanaal en in een onbewaakt oogenblik trachtte ik mijn kleine parasol schuitje te doen varen. Wat was ik bedroefd toen ik haar met water zich zag vullen en zinken; doch hoe ontstelde mijne gouvernante toen zij mij eveneens zag wegzinken, want ik had geen besef de parasol los te laten. Gelukkig was er onder de talrijke omstanders een die een hond had, anders zou ik deze geschiedenis niet hebben naverteld. Door de angstkreten opmerkzaam gemaakt, sprong de dappere hond, aangemoedigd door de toeschouwers, dadelijk te water en bracht mij op den kant terug. Toen mijn vader dit hoorde wilde hij den hond hebben en hem een gelukkigen ouden dag bezorgen. De meester van Matelot besloot hem ons af te staan; maar weldra ontdekten wij dat zijn gewezen meester F. H. BOOGAARD. EEN ONGELUKKIGE HELD. zijn instinct had bedorven en hem tot minder eerlijke doeleinden had afgericht. Hij had hem geleerd te stelen en de arme Matelot was zulk een goed leerling geweest dat het hem onmogelijk was het af te leeren. Geregeld iedere week sloop hij naar den slager en wachtte een gunstig oogenblik af om het grootste stuk vleesch te bemachtigen , dat hij dan kwispelstaartend naar huis bracht alsof hij een goed werk had verricht. Wij konden hem deze verkeerde gewoonte niet afleeren 'en nogtans was dit zijn eenig gebrek. Alles wat wij konden doen was den slager betalen voor hetgeen Matelot wegnam. Maar ongelukkig berekende ons de slager veel meer vleesch dan het mogelijk was dat onze hond ooit had weggehaald, want Matelot bracht het gestolene zonder uitzondering steeds bij ons. Toen mijn vader eischte dat de rekening verminderd zoude worden werd de slager onbeschoft en dreigde den hond te dooden de eerste keer dat hij weer in zijn winkel kwam. En zoo geschiedde het. Dit arme dier leed dus voor de gebreken van zijn meester. Wij betreurden hem oprecht en mijn vader plaatste een gedenksteen op het graf van hem, die het leven van zijn jongste kind had gered. (.Animal World.) BLADVULLING Hij, die geen gewetensbezwaar gevoelt, wanneer hij minder ontwikkelde wezens mishandelt of slecht verzorgt, zal er weldra ook geen bezwaar meer in zien tegenover het hooger ontwikkelde wezen, dat hij alleen boven het eerste stelt omdat het intellectueel wat meer begaafd is, op gelijke wijze te werk te gaan. Ieder dier dat men vertrouwen weet in te boezemen en goed behandelt, geeft stof tot opmerkiugen, die tot de meening leiden, dat wij niet alleen ijdel maar ook zeer egoïstisch zijn, wanneer wij aannemen zooveel hooger te staan, dat wij het recht hebben het niet als een bezield wezen, maar als een voorwerp, soms nog erger te behandelen. HET JAARBOEKJE DER „IONGEUNGS VEREEMGIN'G TOT BESCHERMING VAN DIEREN TE MAASTRICHT." Bij den aanvang van het jaar 1883 zal voor de tweede maal in liet licht verschijnen het „Jaarboekje van de JongelingsVereenigiug tot bescherming van Dieren te Maastricht." Inhoud eu vorm zullen in veel verschillen van het voorgaande en zooals te verwachten is, zullen gebreken die het eerste Jaarboekje aankleefden, ditmaal niet meer bestaan. Mocht voor eene eerste uitgave het vorig Jaarboekje reeds zeer voldoende geweest zijn, de tweede uitgave zal doen blijken, dat de Vereeniging geleefd heeft en haar bestuur niets onbeproefd laat om niet alleen teekenen van leven, maar van een nuttig leven te geven. — Laten "wij, dierenvrienden, dan die uitgave en daardoor de jeugdige "Vereeniging steunen, door voor een of meer exemplaren in te teekenen, want in waarheid, geen Vereeniging sticht grooter nut op ons gebied, dan juist eene die uit den boezem der jeugd te voorschijn treedt. Wij volwassenen kunnen wetten provoceeren, of dierenbeulen doen straffen, maar het is aan het opkomend geslacht, om door onderlinge opwekking tot het beschermen van dieren mede te werken tot het verkrijgen van den toestand, dat de a. s. volwassenen begrijpen dat het dier geen zaak is, zooals helaas! sommigen onzer nog durven beweren , maar een levend, gevoelend, dikwijls liefderijk schepsel Gods, dat uit dien hoofde recht op bescherming heeft. De jongelui, leden der Vereeniging, zullen hoop ik evenmin als hun Voorzitter de heer Eusser, mij ten kwade duiden, dat hun Eere-\oorzitter, die er lioogen prijs op stelt dit te zijn, ongevraagd en zonder hun medeweten, de Nederlandsche dierenvrienden uitnoodigt om hen te steunen in hun edel en echt humaan streven. SALOMON. BERICHTEN. Den 28»t™ November jl. is door de Vereeniging tot bescherming van dieren het adres ingezonden aan Z. M. den Koning, hondende het verzoek tot vaststelling van wettelijke beperking van de Vivisectie in Nederland. Zonder veel moeite en in bescheiden kring is gelegenheid gegeven aan den Deschaafden stand, om een adres van adhaesie aan het oorspronkelijke te onderteekenen en circa 2300 dierenvrienden hebben hieraan voldaan. Voorwaar een schoone uitkomst, bij zooveel tegenkantingen van invloedrijke mannen, ja, van zich noemende X> Dierenbeschermers". Alleen Arnhem, de bakermat der bestrijding , leverde meer dan honderd adhaesie-betnigingen, voor het meerendeel leden der Arnk. Vereen, t. b. v d , wier Voorzitter zich zoo sterk tegen de pogingen der Ned. Vereen, heeft verzet. Mannen uit het hoogste rechterlijke collegie hier te lande, hof-dignitarissen, andere hooggeplaatste staats-ambtenaren, generaals, hoofd- en andere officieren, predikanten, onderwijzers, in een woord m;mnen uit den beschaafden stand, hebben gemeend eene beweging tegen het misbruik van de Vivisectie te moeten steunen; zelfs een dertiental med. doctoren hebben den moed gehad openlijk er voor uit te komen, dat misbruik maken van de Vivisectie een grnwel is, een beschaafd volk onwaardig. Aan de Ministers en de leden der Staten-Generaal zijn afschriften van het bedoeld adres toegezonden en de N.V. t. b. v. d. zal, zichzelven bewust een edel doel te hebben beoogd, met vertrouwen den uitslag van haar pogen te gemoet zien. Onvruchtbaar kan haar strijd nooit zijn, wat de uitkomst ook moge wezen. Duizenden toch die vroeger niet wisten aan welke schandalen zich sommige mannen der wetenschap schuldig maakten, weten het nu en zullen voorzeker den strijd nooit opgeven. Eenmaal zal het recht zegevieren en met mannen als er gezeten zijn in onze Regeering ea in de Nederl. Volksvertegenwoordiging mag men vertrouwen dat gruwelen als die hier bedoeld zijn, niet meer onbeperkt in ons Vaderland zullen blijven toegelaten. Moge die tijd spoedig aanbreken, het zal zijn in het wezenlijk belang van de beschaving in Nederland zoowel als van het zedelijkheidsgevoel der menschen. Een nieuwe overwinning zal op het gebied der humaniteit zijn behaald. God geve dit! sat.omon. Zaterdag 16 Oct. werd te Utrecht de 21e algemeene vergadering der Maatschappy tot bevordering der Veeartsenijkunde en Veeteelt in Nederland gehouden, door hunne afgevaardigden ter vergadering vertegenwoordigd, terwijl nog uit verschillende plaatsen 16 leden waren opgekomen. Onder meer andere punten van behandeling, op het programma vermeld, was ook de vraag gesteld, of de vivisecties ten dienste vati het veeartsenijkundig onderwijs wenschelijk en noodzakelijk zijn. Na eenige beraadslaging over dit onderwerp, waarbij werd aangetoond dat verschillende operatie's voor een goede oefening noodzakelijk op het levende dier moeten worden verricht, nam de vergadering met eenparige stemmen de volgende conclusie aan: „De algemeene vergadering is van oordeel, dat vivisecties (meer bepaald oefeningsoperatiën op het levende dier) voor het onderwijs om verschillende redenen noodig en onmisbaar zijn , evenwel onder dien verstande, dat hierbij de noodige beperking in acht genomen worde en een zoo ruim mogelijk gebruik worde gemaakt van anaesthetica," Wilkie Collins heeft een roman geschreven waarvan de strekking is den invloed te doen uitkomen, dien de vivisectie op het menschelijk gemoed kan teweeg brengen, wanneer zij gewoonte wordt. De schrijver is voornemens het boek te doen vertalen in het Duitsch, Fransch , Italiaansch, Hollandsch en Zweedsch, om de beweging, welke in die verschillende landen tegen de vivisectie bestaat, te ondersteunen. Barthélemy St Hilaire heeft eene vei taling van Aristoteles' werk over de dieren voltooid ; het zal in 4 deelen bij Baillaire het licht zien. bij, bezit huisdieren. Ik blijf deze bewering bestrijden. De mieren trekken ten strijde om slaven te veroveren en zij weten zekere soort bladluizen tot den staat van dienstbaarheid te brengen. Men heeft ook nog gewaagd van de behoefte aan het overtollige. Men wil dat deze behoefte een karaktertrek is, uitsluitend aan den mensch eigen. Ik herinner hierbij evenwel, dat de bijen te midden van een voorraad van honig en was leven, die grooter is dan voor haar bestaan wordt vereischt. Hoe heeft men kunnen beweren, dat alleen de menseh het vermogen van de spraak bezit en deze niet aan de dieren is geschonken? Men zou blind moeten zijn om niet op te merken dat ook de dieren de middelen bezitten, om elkander hunne gedachten mede te deelen; middelen, die ofschoon geenzints overeenkomende met de door den mensch gebruikelijke, daarom toch niet minder verschillende spraakvormen bevatten. Om slechts één voorbeeld aan te halen — het is buiten allen twijfel, dat de mieren op de eene of andere wijze met elkander spreken en elkander hunne gedachten mededeelen door bijzondere teekenen, eene soort speciale vingerspraak, waarvan zij een bestendig gebruik maken en die in de afwisselende aanraking hunner voelsprieten schijnt te bestaan. In de oorlogen , welke zij met elkander voeren, verzamelt de eene partij zich tot den aanval, de andere tot de verdediging. Er hebben raadsvergaderingen plaats, om de verovering van een mierennest voor te stellen en den dag te bepalen; koeriers loopen heen en weder; verkenners en veldontdekkers worden uitcrezon- ' O den, en naar gelang hunner berichten wordt de aanval uitgesteld of onmiddellijk begonnen; in het laatste geval stelt op een gegeven teeken alles zich in beweging, men begeeft zich op weg en bereikt de plaats van aanval. Op het bevel van den oppersten aanvoerder verlaten eenige mieren het gros des legers, hetzij om als parlementairen den vijand tot de overgave op te eischen, hetzij om de toegangen tot den mierenhoop nader op te nemen en zijne zwakste zijde te ontdekken. Het plan van aanval wordt dan vastgesteld en tot de bestorming overgegaan. Wan- neer deze gelukt en men als overwinnaar binnen de plaats is gekomen, keert men daaruit zegevierend met de gevangenen en den gemaakten buit terug, welke laatste hoofdzakelijk uit vetgemeste bladluizen bestaat. Wanneer echter de wederstand des vijands lang duurt, of men zich te zwak gevoelt om hem te overwinnen, dan zendt de opperbevelhebber zijne adjudanten af, om versterking te gaan halen, alvorens den aanval te vervolgen of een tweede storm te wagen. Men begrijpt dat al deze bewegingen, al deze strategische handelingen volstrekt onmogelijk zouden wezen, indien de aanvoerders en de soldaten elkander niet volkomen verstonden en begrepen, geen orders gaven en ontvingen, in een woord: wanneer er geen bijzondere teekenen bestonden, met wier hulp de mieren elkander verstaan. Wanneer de dieren niet hun eigen spraak bezaten, hoe zouden zij dan hunne jongen kunnen opvoeden? Het is toch alleen door de opleiding, hem door zijne ouders gegeven, dat de jonge nachtegaal zijn aangeboren bewonderenswaardigen aanleg voor den zang ontwikkelt en volmaakt. Het is algemeen bekend, dat de nachtegaal, die in een kooi is geboren of groot gebracht, nimmer het talent van den in vrijheid opgegroeiden vogel bereikt. Men heeft in die landen waar de vossen voortdurend door jagers worden vervolgd, opgemerkt, dat de jongen dezer dieren veel geslepender en voorzichtiger zijn dan de oude vossen in streken, waar men ze gewoonlijk met rust laat. Hoe is het mogelijk dit te verklaren, wanneer men niet aanneemt, dat de jonge vossen lessen van hunne ouders hebben ontvangen en dat deze hun de vruchten hunner ondervinding hebben kunnen mededeelen? De dieren moeten dus wel eene bijzondere spraak bezitten, waarvan zij zich bedienen om elkander te verstaan en waarvan wij niets meer begrijpen dan zij van de onze De zedelijkheid! Ik wenschte wel te kunnen bevestigen, dat zij een van de menschelijke natuur onafscheidelijke karaktertrek is; ik wenschte dat ieder mensch haar bezat. Maar ongelukkiger wijze ontbreekt zjj maar al te dikwijls geheel, en ik wil alleen er aan herinneren, dat voor dezen beweerden karaktertrek in het woordenboek der wilde Australiërs zelfs geen woord te vinden is 't welk hem aanduidt. Wat het godsdienstig gevoel aangaat, kan het wel ter karakteriseering van het menschelijk geslacht worden aangehaald ? Voorzeker neen, daar verscheidene volken volstrekt geen godsdienst bezitten en onder de godsdienstige volken duizende lieden zijn, die evenmin eenigen godsdienst hebben. In alle landen, vooral in die waarin de mensch zich het meest met verstands-ontwikkeling bezighoudt, vindt men tallooze individuen die langzamerhand gedeeltelijk, zoo niet geheel, hun godsdienstig geloof verliezen. Is die beweerde menschelijke karaktertrek bij hen dan geheel verdwenen? Zal men deze menschen, die zich dikwijls door den omvang hunner kennis, door de kracht van hunnen geest onderscheiden, in de rij der dieren rangschikken? . .. En als ik nu volstrekt gedwongen was te zeggen, welke de meest kenmerkende karaktertrek is van den menschelijken geest, zou mijn antwoord luiden: de hoogmoed; de hoogmoed van den parvenu, die zich een geslachtboom maakt en eindigt met er zelf aan te gelooven. Toen de zwakke, naakt ronddolende mensch, zonder eenige lichaamsbedekking, bijna zonder wapenen, zijn hongerig bestaan in het midden der bosschen rondsleepte; toen hij iederen dag tegen de reusachtige dieren der voorwereld stryd had te voeren; toen hij geen andere schuilplaats had dan de rotsspleten, waarvan het bezit hem door de wilde beren werd betwist, had kg voor zijne ongetemde mededingers voorzeker nog niet die trotsche minachting, die hij thans doet blijken. Tallooze eeuwen verliepen, alvorens hij genoegzame veiligheid en voldoenden tijd had gevonden, om zich aan bovennatuurkundige bespiegelingen over te geven. Maar toen hij eenmaal de onbetwiste beheerscher van een gedeelte der aarde geworden was, is hij door zijne overwinning bedwelmd. Hij heeft zich tot koning der schepping verklaard; hij is geëindigd met zich te over- tuigen, dat alles voor hem was geschapen, het land en de zee, de dieren en de planten, de zon en de maan; alles, tot die millioenen sterren, onmeetbare wereldbollen, die in het onbegrensde uitspansel zijn verspreid; en niet tevreden met het heelal om den door hem bewoonden zandkorrel te doen draaien, heeft zijn hoogmoed hem zelfs zoover gedreven, om zijn eigen gedaante aan den Schepper te geven. BLADVULLING. De honden staart. — Wie een hond den staart afkapt, doet zooveel, als die een sprekend schepsel de ton» uitrukt -ben hond spreekt met zijn staart zoo duidelijk, dat ieder, die er maar wat scherp op let, weldra al zijne gedachten verstaan kan. Om dankbaarheid of gewone blijdschap uit te drukken, neemt hij een langzaam kwispelen te baat; bedoelt hij of wil hij eenige hoop of verwachting te kennen geven, dan beweegt zich de staart zoo snel als de onrust in een uurwerk heen en weer. Gehoorzaamheid, trots en verzet, schaamte en vrees, alles drukt de hond op verschillende wijze door de beweging van zijn staart uit; en die hem van zijn staart berooft, gelijk dat bij enkele soorten van honden doorgaans geschiedt" beneemt hem het beste werktuig der spraak, hem door de natuur gegeven. (Landbouwblad der Prov. Antwerpen.) Bescherming der duiven tegen roofvogels. —Reeds meermalen werd er door duivenliefhebbers bitter geklaagd over de verwoestingen die door roofvogels maar al te dikwijls onder hunne lievelingen werd aangericht. Wij lazen nu onlangs het volgende voorbehoedmiddel, dat men als zeer dienstig aanbeval. Men zet de duiven onder eene groote zeef, nadat men alvorens den, door deze bedekten bodem met een weinig kruit (zooveel als voor een schot uoodig is) bestrooid heeft. Over de zeef han<rt men een doek, heft de zeef een paar duim in de hoogte en steekt liet kruit aan. Men houdt de zeef zoolang omhoow totdat de kruitdamp is weggetrokken. Deze behandeling schaadt de duiven mets maar beschermt ze minstens vier maanden tegen de roofvogels. Personen, die dit middel hebben aangewend, verzekeren, dat zij sedert dien tijd geen verhezen door roofvogels hebben geleden, terwijl zij vroeger veel duiven verloren. Verder kan men alle weken een weinig kruit in de duivenslagen branden, zoodat de duiven steeds den kruitdamp, die de roofvoo-els verre houdt, bewaren. (Onze gevederde vrienden.) VEE-VERVOER. Door de V. t. b. v. d. te Chicago werd een prijsvraag uitgeschreven voor een spoorwegwagen, waarin het vee bij het vervoer minder zou te lijden hebben, minder aan gewicht zou verliezen en gedurende den rit gemakkelijker gevoederd en gedrenkt zou kunnen worden. Naar aanleiding daarvan heeft o. a. Mr. Isidore Kitsee te Cincinnati zulk een wagen gebouwd, dien hij parlercar for cattle noemt. De voordeelen, welke deze wagen, reeds op eenige banen van het westen in gebruik, aanbiedt, zijn de volgende: 1° het vee kan gedurende den rit met betrekkelijk weinig moeite regelmatig gevoederd en gedrenkt worden; 2° het staat steeds zindelijk; en 3° het krijgt geen letsel, b. v. als de trein in gang of tot stilstaan komt enz., zooals anders het geval wel is. De wagen is iets grooter dan die, welke tot dusver voor 14 a 16 stuks vee bestemd waren, en bevat voldoende ruimte voor '20 stuks. Elk dier wordt met een ketting vastgemaakt voor een voederbak van gegalvaniseerd ijzer, die door eene zelfwerkende inrichting met voeder en water gevuld kan worden. Boven de standplaats van elk stuk vee bevindt zich in de hoogte een bak voor voeder. Door middel van een eenvoudigen hevel wordt eene voldoende hoeveelheid daarvan in de voedertrog gebracht. Water bevindt zich in een bak op het dak van den wagen. Door middel van een tweede hevel brengt men ook hiervan de vereischte hoeveelheid in den trog. De bodem van den wagen helt van beide zijden eenigzins naar het midden af, waar op zekere afstanden roosters zijn. Het vee kan naar verkiezing liggen of staan, terwijl sterke, eenigzins buigzame tusschenwanden het van elkander afzonderen. Deze wagens kosten slechts 200 dollars (f 500) meer dan de tot dusver gebruikte. N. T. Cour. MENGELINGEN. Hondentrouw. — Als een nieuw staaltje van hondentrouw deelt men het volgende mede: Dezer dagen overleed te Leiden eene Israëlitische vrouw, tot wier nalatenschap o. a. niet minder dan elf honden behoorden. De overblijvende familiebetrekkingen waren er minder op gesteld dit gedeelte der erflating te aanvaarden en besloten zich. van de dieren door middel van den sedert lang gebruikelijken weg te ontdoen; zij werden namelijk verdronken ... op één na, dat echter in zijn verlaten toestand spoedig te Katwijk het graf van zijn vrouw had opgezocht en daar bereids in de aarde wroetende was, toen het er door den doodgraver werd opgemerkt. Niets mocht baten om het dier van die plek mede te nemen. Men bracht hem voedsel, maar hij weigerde alles; hij bleef stil liggen en ... . twee dagen later was hij dood. Voor eenige weken wandelde in het late avonduur een heer met zijn hond door de Laan van Nieuw-Oosteinde bij 's-Gravenhage; hij werd door een man aangesproken die hem verzocht zijn sigaar te mogen aansteken. De heer wilde aan dat verzoek voldoen, toen zijn hond plotseling den vrager naar den keel vloog, maar tegelijkertijd van dezen een steek in den hals ontving. Uit dezen zoo snel toegebrachten steek bleek dat de sigarenrooker een open mes in de hand hield; dat zijn vragen om vuur, alleen een voorwendsel was, om den wandelaar af te zetten. De hond het mes ziende redde wellicht het leven van zijn baas ten kostte van het zijne. Op 11. Nieuwjaarsavond viel de 70-jarige Van de Velde, de postbode van Appelscha, door de duisternis misleid in het water; zijn trouwe hond springt hem dadelijk na, doch het beest was te zwak om den drenkeling naar den wal te trekken , hij houdt hem echter boven water, en jankt zoo lang en zoo luid dat de sluiswachter opmerkzaam geworden, toeschiet en den drenkeling redt. Dat de hond zich buitengewoon had ingespannen om zijn meester te redden, bewees de kraag van diens jas, die geheel aan flarden was gebeten. Wie van beiden is edeler: dat dier of de mensch? Onder de aandoenlijke bijzonderheden, welke zich bij de ramp te Weenen hebben voorgedaan, behoort ook het feit, dat een hond, die gewoon was steeds buiten op zijn meester te wachten als die zich elders bevond, ook thans zijn meester blijft verbeiden, hoewel die, helaas! ook onder de ongelukkige slachtoffers wordt geteld. De hond wil, hoeveel moeite men zich ook geeft, het terrein niet verlaten en doet er nu en dau het akeligst gehuil hooren. Dat doet een dier. De heer Giereau, de secretaris van den schouwburg, verhaalt, dat hij in den rouwavond heeft gezien, hoe een jongmensch met de lieden van de brandweer in het terrein drong ► en zich vervolgens op het lijk eener dame wierp, om van haar vinger een gouden ring te rooven. Toen hij den ring er niet af kon krijgen, sneed hij haar den vinger van de hand en verdween toen uit de brandende puiuhoopen. Dat deed een mensch. Wie van beiden verdient onze achting; wie onze verachting ? H.Z. Honden-slimheid. — Aan het »Medemblikker Tolhek", een aanlegplaats in de streek tusschen Hoorn en Enkhuizen, komen dagelijks de vrachtkarren, door groote honden getrokken, rust nemen van hunne tochten door de verschillende dorpen, die hier zeer talrijk en uitgebreid zijn. Op een zeer guren dag was de gelagkamer vol met voerlieden, die met hunne groote honden een verkwikkend plekje om den warmen vuurplaat hadden ingenomen. Ter elfder ure komt nog een vracht- kar bij de herberg aan. De groote hond schijnt zeer afgemat en tot zijn spijt ontwaart hij dat voor hem geen plaats aan den haard meer is. Wat doet de slimme hond? Hij keert zich om, gaat naar buiten en begint vreeslijk te blaffen, alsof daar buiten iets gaande is. De rustig slapende honden ontwaken, en stormen naar buiten. De slimme blaffert keert dadelijk, toen zijn list gelukt, naar binnen, en neemt nu aan den vuurhaard de grootste en ruimste plaats in. Als een Franschman dat gezien had, zou hij zeker gezegd hebben: die hond heeft door zijn slimheid bewezen, hoe m6n de theorie in praktijk moet brengen, die zegt: i>óte-toi de la, afin que je m'y mette"; dat is: »sta op, ik wil er zitten. Moederliefde en volgzaamheid bij schapen. — Te Roelange, Belgisch Limburg, ontstond brand in een stal met 04 schapen. Zij werden allen door de openstaande deuren weggejaagd, maar gingen weder terug met een moederschaap, dat hare jongen miste, en ze verbrandden alle 64. Door een paard gevangen genomen. Gedurende den Transvaalschen oorlog hadden de Engelschen zich in de nabijheid van een beek gelegerd. Tegen den avond voerden eenige soldaten een aantal paarden naar het water, om ze te doen drinken. Onverwacht kwamen van uit een hinderlaag eenige Boeren te voorschijn, grijpen de paarden bij de halsters, springen in den zadel en verwijderen zich in galop. De Engelschen waren zonder wapens, en konden de roovers niet vervolgen, noch op hen schieten. Eensklaps komt een trompetter op den inval uit al zijn macht »voederen" te blazen. Op dit welbekende signaal maken de paarden rechtsomkeer en in weerwil van alle bemoeiingen der Boeren, die in den regel uitstekende ruiters zijn, brengen de paarden hunne berijders in het Engelsche leger. U M B O. H. ZEEMAN. DOOR Waardeer in het dier een schepsel van uwen God. Als de dieren konden spreken, zouden zij meer kwaad dan goed van ons vertellen. Onze onvergetelijke de Genestet geeft aan velen een raad, die, jammer genoeg, door velen niet opgevolgd wordt endoor dat verzuim hooren wij liier en daar, in deze of gene vergadering, somtijds zelfs onder verstandige menschen, onzin verkoopen, die kant noch wal raakt. De Genestet heeft gezegd: Preek of spreek; Houdt steek! Ik heb dien wijzen raad steeds gevolgd; ik heb altijd gedacht bij al wat ik sprak, maar ik ben ook zoo voorzichtig geweest, niet alles te zeggen wat ik dacht. En toch, men heeft mij onlangs verweten dat eene door mij uitgesproken stelling geen steek hield, en ik niet gedacht had bij 't volhouden mijner stelling. Ik had durven beweren dat in het dier eene ziel huisvestte, begaafd met denkvermogen en vatbaar voor ontwikkeling; eene ziel, die het dier in staat stelde vreugde en droefheid, medelijden en dankbaarheid, schaamte en berouw te gevoelen en aan den dag te leggen. Ik was nog verder gegaan; ik had durven vragen, van de dieren sprekende: Wie verklaart wat heerlijk raadsel Hun Gods hand heeft ingeprent, Levendige zielendragers! Waar of uw' bestemming endt, en dat was een gruwel! dat 'hield geen steek! De mensch alleen, zoo beweerde men, is een vrij werkend wezen; de mensch 1882. 4 4 alleen is zijn eigen wetgever; de mensch alleen ziet met het oog des geestes in de schepping rond en erkent God als beheerscher des lieelals; niets van dat alles bij het dier! De mensch alleen bezit een ziel en is vatbaar voor zielsaandoeningen; het dier heeft geen ziel; de ziel is van en uit God en heeft alzoo geen gemeenschap , geen betrekking met het dierlijke leven. Iets anders te beweren, zou Godslastering zijn! Sterk in mijn recht dat de hoedanigheden die men bij dieren ontdekt, als haat en liefde, dankbaarheid en verstand, bewustzijn van gevaar en dood, zielshoedanigheden zijn en zonder zielenleven niet bestaan kunnen, heb ik niet geantwoord op redeneeringen, die geen »steek" hielden, die wetenschap, ervaring en waarnemingen buitensloten, om alleen gehoor te geven aan dogmatische en kerkelijke leerstellingen, die evenmin steek hielden. Mijn goed recht en mijue overtuiging is op eene schitterende wijze gehandhaafd! De Dierentuin te Londen (Zoölogical-gardens) geeft maandelijks een Tijdschrift uit, waarvan de heer Bartlett, de bekende naturalist, tevens directeur van den Dierentuin, ook redacteur is. De »olifant" (Elephas) is de naam van een dierengeslacht, dat tot de orde der dikhuidigen (Pachydermata) en tot de familie der snuitdragenden (Proboscidea) behoort. Deze familie omvat ook het uitgestorven geslacht der Mastodonten. De olifant is het grootste landdier en door zijn lichaam, zijne kracht en schranderheid, zeer merkwaardig. Hij bezit een zeer laugen snuit, geen hoek-, maar snijtanden in de bovenkaak, welke zeer laug zijn en den naam van slagtanden dragen. Men vindt hem in het midden van Afrika, in het zuiden van Azië en vooral op Ceylon en Sumatra. De olifant wordt veelal tusschen de 4 en 5 nederlandsche el hoog, weegt op zijn 20ste jaar ongeveer 8500 ned. ponden wordt gewoonlijk 150 a 200 jaar oud. Zijn voornaamste werktuig is de snuit of tromp; hij vereenigt daarin groote kracht met fijn gevoel. Hij kan met die snuit in 't voorbijgaan een volwassen mensch opnemen en in de hoogte slingeren, bloemen afplukken, knoopen loswikkelen, en sleutels in 't slot omdraaien. Hij is bij uitstek lomp en plomp en toch kan hij zoo voorzichtig zijn, dat hij tusschen door en over eieren stappen kan, zonder, als hoogst zeldzaam, er een te kwetsen. Hij voedt zich met voortbrengselen van het plantenrijk, vooral met boembladen, alsmede met gras en rijst; hij gebruikt dagelijks 100 ned. ponden gras. Gaarne houdt hij zijn verblijf op koele, boschrijke moerassige plaatsen. Wee de rijstvelden, die door een troep olifanten, al is het slechts voor éénen nacht, bezocht wordt. Met hunne kolossale pooten vertrappen zij al wat hun voorkomt en met hunnen ijzersterken snuit wordt het suikerriet uitgetrokken als ware het grashalmjes. De olifant zwemt vlug met den snuit omhoog en trekt op die wijze de snelst stroomende rivier over. Het pas geworpen jong van den olifant heeft de grootte van een pas geworpen jong zwijn. Op 3 of 4jarigen leeftijd komen bij deze dieren de tanden te voorschijn, welke het ivoor leveren. Deze kunnen 2 ^ ^Sederlandsche el lang worden en somtijds eene zwaarte hebben van 100 Ned. ponden. Jong gevangen, worden de olifanten, vooral door eene goede en vriendelijke behandeling, spoedig getemd en vooi <i)lerlei werkzaamheden gebruikt, vooral in den oorlog, omdat zij lasten van 1000 Ned. ponden kunnen vervoeren. De gedroogde mest wordt op Ceylon tot brandstof gebruikt en de pottenbakkers mengen die stof onder de potklei. Van de vroegste tijden af was de olifant bij verschillende volken een voorwerp van hooge vereering of aanbidding. De Perzianen bewezen den olifant, vooral den witten olifant, goddelijke aanbidding. Priesters bedienden hen en hofbeambten stonden ter hunner beschikking. In de stallen der Oostersche vorsten was een roode olifant een ongekende rijkdom en weelde. Salomon schonk aan de koningin van Scheba bij haar vertrek een rooden olifant als het rijkste en prachtigste geschenk dat hij der vorstin kon aanbieden. Wanneer aan groote overwinnaars een zegepralende intocht werd aangeboden, deden zij, zooals Alexander de Groote en Cyrus, hunnen intocht, gezeten op een witten, rijk met goud getuigden olifant, aan wien goddelijke eer bewezen werd, omdat hij de overwinnaars had gedragen De voornaamste beoefenaren der natuurlijke geschiedenis van vroegere en latere tijden, zij die hun leven gewijd en er hunne studie van gemaakt hebben, de dieren in hun zieleleven te leeren kennen, hebben allen getuigd: de olifant heeft meer goede dan slechte hoedanigheden; hij is zeer gevoelig voor eene zachte welwillende behandeling. Door vriendelijk toespraak en door belofte, laat hij zich tot den moeielijksten arbeid opwekken. Hij is voorzichtig, denkt en handelt met overleg en overtuigt zich, vóór hij zich waagt. Wraakgierig is hij niet; maar wordt hij ruw of slecht behandeld, of gevoelt hij bedrogen te zijn, dan neemt hij wraak, soms op eene onschuldige, maar ook wel eens op eene vreeselijke wijze. 1) Dat de witte olifanten nog ten huidigen dage in het groote rijk van Siam in hooge eere staan, blijkt uit hetgeen de »India Herald" ons heeft medegedeeld: //Zes millioen inwoners, met den Koning en zijne geheele hofhouding zijn in diepen rouw gedompeld. Een der voornaamste witte olifanten, die om zijn hoogen rang den titel had verworven van Zijne Hoogheid, de hof-olifant des Konings, is plotseling, in een aanval van krankzinnigheid overleden." Zie verdere bijzonderheden in het Handelsblad van 12 Maart 1882. Laten wij ons, voordat wij de zoo treffende gebeurtenis van den 11 den Februari in oogenschouw nemen, door persoonlijke waarneming overtuigen of werkelijk zulke treffende zielshoedanigheden den olifant eigen zijn, als wij straks op getuigenis van anderen beweerden. Wilt gij mij volgen naar onze schoone diergaarde »Natura Artis Magistra"? of laat mij eenvoudig zijn: Gaat gij meê naar »Art is" en brengen wij eens een bezoek bij Betsy? Zij ziet er niet vriendelijk uit, zij is zoo wat norsch van voorkomen ; en toch is zij goed, leerzaam en zeer meegaande; plomp en lomp is zij, maar het karakter zit niet in het uiterlijke, en voorzichtig is zij in groote mate. Nog herinner ik mij den dag toen zij van Sumatra's westkust te Amsterdam aankwam. Zij moest het vaartuig verlaten en naar haar tegenwoordig verblijf vervoerd worden. Betsy ging niet over één nacht ijs, zij deed niet wat zoo vele mensclien doen //wagen maar en lukt het niet, dan maar vallen, al valt ook de heele wereld met hen!" Zij zag angstig rond, zij dacht na of die zware brug van het schip naar de kaai haar wel kon dragen; zij aarzelde, zij dorst niet, maar toen zij den stuurman zag, die op reis haar zooveel goeds had bewezen, toen aarzelde zij niet meer, toen vertrouwde zij blijmoedig op haren vriend en stapte kalm en bedaard de brug over. O, wat verschilde Betsy hier met zoo velen, die beleden hebben te gelooven in een eeuwig Albestuur, en wanhopend, ono-eloovig nedervallen bij den kleinsten storm en niet gelooven dat God wonderbaar redt, die op Hem vertrouwen! Betsy kwam gelukkig op vasten bodem, en zij is tot heden van alle bewoners van Artis de goedwilligste, ijverigste en in trouw de meest gehechte aan haren meester, en die de getuigenis waardig is, dat zij in zielshoedanigheden en in zielsontwikkeling den mensch het meest nabijkomt. Ziet haar in haar dagelijksch bedrijf; met hoeveel slimheid weet zij het haar geschonken geld, zelfs het kleinste stukje aan te nemen, op te zoeken en in het bakje van den oppasser te bergen; als gij dat ziet, noemt gij haar niet zelfzuchtig noch schraapzuchtig In de menschemvereld gaat het mijn altijd boven het dijn; in de menschenwereld is het hemd nader dan de rok: bij Betsy: vrijwillig afstand van het hare ten bate van anderen. Ikvraacrii: zou haar gedrag niet aan duizenden ten voorbeeld gesteld kunnen worden, die wellicht niet gelooven, dat een sterk ontwikkelde ziel in dat lompe, plompe lichaam huisvest. Lomp en plomp is zij, ongemanierd en krachtig niet minder ; maar veinzen kan zij niet. Nog zie ik haar deftig stappen naar de koningszaal, waar de vorstelijke familie haar voor de open ramen opwachtte. Zeer netjes vertoonde zij hare bekwaamheid in het timmeren, koffiemalen, opzitten en dansen. Zij had wel iets verdiend; geld was voor Betsy onnut; zij gaf alles aan haren oppasser die goed voor haar was; ondankbaar kunnen menschen zijn maar Betsy niet. Dankbaarheid en trouw zijn de schoonste eigenschappen in het zieleleven der olifanten. Mevrouw de Koningin, die met opgetogenheid de geestigheid, de slimheid van Betsy had gadegeslagen, neemt den zilveren soezenmand op en ziet Betsy aan. De vorstin dacht niet aan dien langen, elastischen snuit; Betsy is slim; zij bespeurt dat een gebakje haar deel zal zijn, van lang redeneeren houdt zij niet; — één oogenblik, daar draait die snuit zich in den soesenmand, en in één oogenblik zijn al de taartjes in den grooten slurp verdwenen! Lomp, ongemanierd, niet waar? Maar toch in eerlijkheid, oprechter dan vele menschen zijn; immers zijn er niet onder de menschen velen, die ons niet gunnen wat zij ons huichelachtig, schijnbaar oprecht aanbieden? en zijn er ook niet velen, die »heusch van onze goedheid geen misbruik willen maken" en terwijl zij zulks verklaren, te gelijk bedenken hoe zij ons bestelen kunnen? En dan beweert men nog dat in het lichaam der dieren geen ziele- maar alleen dierlijk leven bestaat! — Ik weet niet of het niet dikwijls gewenscht zou zijn dat het zieleleven van dezen of gene maar opgeruimd en vervangen werd door het zieleleven van dit of dat dier; — de menschheid zou er waarachtig bij winnen! Laat ons het drama van 11 Februari 1882 in den dierentuin van Londen nu eens nagaan. Jumbo zal ons mogelijk leeren dat al wat menschelijk is, niet altijd — somtijds God dank — in bet dier wordt gezien; maar al bet dierlijke van de slecbte zijde beschouwt, zich in den mensch bevindt. Jumbo is een reusachtige olifant, die zich in de Londensche diergaarde bevindt. Hij is ongetwijfeld het grootste dier van zijn soort, dat immer in Europa is geweest, of in Afrika of in Azië gevangen is. Hij is tot de schouders elf voet hoog, en kan met opgeheven kop en tromp een noot, een klein stukje geld, zelfs een speld van een muur, die 25 voet boven den grond staat, wegnemen. Hij is 21 jaar oud, juist het tijdperk van overgang, van jeugd tot volwassenheid. Toen hij in den Dierentuin kwam was hij niet grooter dan een kleine ezel of een groote hond, wild en dartel, het zinnebeeld van eene ongebreidelde jeugd; thans is hij in zijn nieuw vaderland te huis, en voelt hij zich gelukkiger in zijn omgeving, dan hij immer in de bosschen van zijn vaderland had kunnen zijn. Beschaving en geregeld leven veredelt mensch en dier; Jumbo levert er het bewijs van. De geregelde voeding en beweging, de zorgvuldige oppassing, het stevige dak en de luchtige, heldere, maar vooral zindelijke woning, hebben den gunstigsten invloed op hem uitgeoefend. Ook daarin is hij aan den mensch gelijk; wij verkwijnen, wij sterven langzaam weg, wanneer wij moeten leven in eene enge en vuile ruimte, wanneer de lucht die wij inademen besmet is. »In de laatste tijden en in verschillende geleerde Tijdschriften" ze»i de Heer Barlett. »is de vraag behandeld of dieren ver- Ö 0 standelijke vermogens hebben. Ik heb die vraag bij honden, katten en ratten nimmer in twijfel getrokken en zoo ik somtijds in eenigen twijfel verkeerde, Jumbo heeft mij volkomen overtuigd dat hij een ziel bezit waarvan het leven in alle hoedanigheden zich openbaart. Eén bewijs uit velen. Ik was eens verplicht eene pijnlijke operatie in den bovenlip van Jumbo te doen. Een vreeslijk gezwel had zich daar geves- tigd. Nimmer zal ik het geduld van den olifant vergeten; hij toonde door zijné stille bedaardheid, dat hij de noodzakelijkheid besefte der pijn die hem werd aangedaan. Hij liet zich geduldig helpen, doch hield onafgebroken het oog op Scott, zijn oppasser, dien hij onbepaald vertrouwt en die met een vriendelijk woord alles van hem gedaan kan krijgen." Is het met den mensch niet evenzoo ? Is de mensch niet geduldig als hij smart moet ondergaan die tot zijn welzijn dient? Is hij niet kalm als hij in die oogenblikken van smart en lijden een deelnemenden vriend bij zich ziet, op wien hij ten volle vertrouwen kan, en wiens goede bedoelingen hij beseft? Wat is gebeurd? De directie der Diergaarde heeft onlangs haar Uncle Tom — gij kent immers uit de Negerhut, dien trouwen ongelukkigen slaaf — verkocht aan de Barnumsche menagerie '), en plaats is er genomen op de stoomboot Persian Monarch, toebehoorende aan de Royal Exchange ShippingCompany, die hem naar Amerika, onder geleide van Scott zou vervoeren. Zaterdag 11 Februari werd hij aan boord verwacht. Jumbo schijnt niet zoo als zoo vele menschen veel lust gehad te hebben, om zoo op eens met de noorderzon te verhuizen ; dat vertrek zóó plotseling en zóó zonder hem te raadplegen, schijnt hem niet aan te staan, hij is niet willen gaan en schijnt de zaak bedaard te willen overwegen; ten minste hij is nog te huis en in de eerste weken zal men zich wel wachten, blind geweld op hem uit te oefenen! De tooneelen die in den namiddag van den 11 den Februari en in den vroegen morgen van den 12d«n hebben plaats gehad zullen in pijnlijke herinnering blijven bij hen die er getuigen van 1) Barnum, een Amerikaan, is eigenaar der Barnumsche Menagerie te St. waren, en niemand zal meer twijfel koesteren omtrent de waarheid der verhalen van het bijna menschelijk verstand der olifanten. Zij die hekend zijn met den aard van den olifant weten ook dat hij schuw en wantrouwend is tegen al wat vreemd is; dat hij vreesachtig is om bruggen te beklimmen of om over een hollen weg te loopen; zij die Jumbo kenden en wisten hoe hij altijd zich verzet had tegen alle mogelijke nieuwigheden, twijfelden zeer aan het welslagen der pogingen die men tot zijn vervoer had gereed gemaakt. De kooper van Jumbo scheen een kalm bedaard man te zijn, die zijn zaak bijzonder goed verstond en die gewoon was.te handelen evenals Rary en Carré met hunne weerspannige paarden, overtuigd dat paard of olifant machteloos zijn tegenover den ijzeren wil van hun meester! Maar ook Jumbo had een ijzeren wil, waar de kooper niet op gerekend had. Zijn meester begon met een zwaren ijzeren ketting om den regter poot van Jumbo te slaan, die nieuwsgierig toekeek, maar zich toch niet verzette. Toen ook het andere einde van den ketting aan een der pilaren van het hok werd vastgemaakt, zoodat het arme dier zich nauwelijks meer kou bewegen, werd hij angstig en poogde zich met geweld los te rukken. Hij wrong zich, hij rukte, hij trok; de schakels sprongen als rag van elkander en rinkinkten op den grond. Toen Jumbo bemerkte dat men meerdere kettingen om hem heen wilde slaan, en men moeite deed om tusschen de voorpoten door een ketting om den kop te slaan, waardoor het aan het dier onmogelijk zou gemaakt worden den kop op te heffen, evenals zulks door een springteugel bij een lastig paard wordt gedaan, werd hij woedend en als gevoelde hij het schreeuwend geweld dat hem werd aangedaan, poogde hij zijne ketting stuk te slaan. Te vergeefs; ook hier gold het woord, zoo vaak in het rijke menschenleven in toepassing gebracht: «Oontre la force il n'y a point de résistance", d. i. »Tegen blind geweld helpt geen verzet". Jumbo had betrekkingen om hem heen: vrouw en kinderen, Denk niet dat het //twee zielen gloend' aaneen gesmeed" alleen iu de menschenwereld te huis behoort; neen, daar kan somtijds tusschen twee, niet gloend aaneen gesmeed, een leven heerschen alsof men met zijn tienen is ), in de dierenwereld gaat het ook vaak anders; mogen de geslachtsdriften zich dierlijk uiten, in de menschenwereld wordt vaak „de kat in donker geknepen;" huwelijksliefde, ouder-en vooral moederliefde, vertoont zich op kleine uitzonderingen na schoon en heerlijk onder de dieren. Jumbo gilde en trompetterde onstuimig; treur- en wanhoopskreten uitte hij bij herhaling, en-hij werd gehoord! Naast Jumbo's hok stond het hok van Alice, de moeder zijner kinderen, Mevrouw Jumbo, zooals zij bekend is bij de bezoekers der Diergaarde. Zij hoorde hem; zij beantwoordde de kreten der smart, door den vreeselijksten gil der wanhoop en alle natuurgenoten in den dierentuin hoorden en verstonden dien kreet en beantwoordden dien door wanhopend en meewaardig te klagen.
19,994
MMUBMA01:000108004:mpeg21_7
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,844
Waarheid in liefde; een godgeleerd tijdschrift voor beschaafde christenen, 1844, 01-10-1844
null
Dutch
Spoken
3,668
6,356
Wij hebben opzettelijk in deze reeks der stukken, naar aanleiding van het Haagsche Adres, niet opgenomen een meer uitvoerig en in zijn soort belangrijk stuk, dat velen onze lezers wellicht zullen gemist hebben. Wij bedoelen: Rekenschap van gevoelens, bij gelegenheid van den strijd over het Adres aan de Hervormde Gemeente in Nederland, gegeven door Mr. J. da Costa. Amsterdam, 1843. Het kwam ons billijk voor, hetzelfde, niettegenstaande het verband, waarin het zich met bovengenoemd Adres plaatst, niettegenstaande het voor een groot deel evenzeer een rechtstreekschen aanval op ons kan genoemd worden, als op zichzelf slaande te beschouwen. Al ware het alleen door het vijfde punt in uit zijn geschrift, staat de Schrijver op een ander terrein, dan die van zijn vrienden. En wij konden in de inleiding, welke het eerste punt van zijn stuk uitmaakt, hetgeen van de ontwikkeling en wijziging van zijn inzichten gezegd wordt, niet lezen, zonder dit nog meer te erkennen, en voordat de Schrijver, ook bij de ingenomenheid met zichzelf zevende, die er niet in te miskennen is, hoogachting te gevoelen. Maar evenwel wij willen ook over dit stuk alleen verslag, geen beoordeling geven. Ka de inleiding spreekt hij II. over het recht der waarheid, zich verzetten tegen de magtspreuk, dat het er niet op aankomt, wat men voor waarheid houdt, maar alleenlijk, hoe men handelt, zeker zo voorgesteld, een jammerlijke regel, waarbij het hoogste en heiligste wordt miskend. De Schrijver zegt dan ook van ons, dat wij het recht der waarheid schijnen te erkennen. In gevolge dat recht treedt hij dan ook tegen ons op, want er volgt III. De hoofdwaarheid van het Christendom, door het Godgeleerd gezelschap, onder de zinspreuk: Gods woord is de waarheid, ontkend. Deze hoofdwaarheid is, volgens de Schrijver, de volkomen wezenseenheid van de Zoon Gods met de Vader, zoodat hij in waarheid God zelf is. Uit de menigte van Bijbelplaatsen, welke dat zullen bewijzen, worden daartoe Joh. I: 1. XX: 28. Rom. IX: 5 en Openb. I: 17 en 18 en II: 8 aangegevoerd en naar het inzien van de Schrijver verklaard; en wij worden uitgedaagd, om de kracht dier plaatsen te wederspreken; hij heeft recht, zegt hij, om of de wederlegging of de erkenning in het openbaar te vorderen. Hier worden IV. nog enige bedenkingen bijgevoegd, voornamelijk tegen de wijze, waarop wij (zijn inzicht wordt door hem als onbetwijfelbaar waarheid voorondersteld) met de II. "Vij hebben reeds terstond in een Antwoord aan eenige onzer lezers verklaard, dat en waarom wij den (2) voor lijnen vrienden en geest- of begripsverwanten zal dit dus ook wel vooral moeten dienen. Schoon wij toch veel belangrijks in zijn ontwikkeling niet miskennen, zien wij nog niet, dat de zaak zelf, omtrent welke zoo velen reeds op goede gronden eenstemmig dachten, alleen door de toestemming van den heer da. costa. veel zoude gewonnen hebben. Maar wellicht vindt zijn stem ingang bij hen, die voor anderen de ooren sluiten, en daarom verblijden wij ons daarom in dezelfde (3). Referent het vroeger aandachtig gelezen stuk, nu weer herlezen hebbende, kan zijn bevreemding niet verbergen, dat iemand, dat de Schrijver zelf onze aanneming van den strijd kon verwachten met een man, die zich door het gehele geschrift heen op hetgeen hij zelf schreef als op onwederlegbare waarheid beroept, die bepaaldelijk hier zijn verklaring der plaatsen voor eensluidend houdt met de plaatsen of de uitspraken der Apostelen zelf; die zich van den anderen kant niet voorstellen kan, dat ook wij ter goede trouw de Schrift verklaren om er Christelijke waarheid uit te putten, maar het als bewijs vooronderstelt, dat wij door allerlei bedenkselen ons eigen gevoelen daar willen lezen ten koste van het recht der onbewimpeldste taal, ja er rond vooruitkomt, dat de oorzaak, waarom wij het klaar getuigenis van Gods woord aangaande den Zoon (dat is ook hier zijn verklaring van die getuigenis) niet aannemen, nergens anders in kan liggen dan in gebrek van den wil. Wat er ook van zij, wij hebben ons op voor ons genoegzame gronden van alle opzettelijke antwoord of enige wederlegging onthouden. Maar hetgeen wij onzes inziens niet mochten doen en daarom niet deden, is, zooals vroeger bij het stukje van den heer Taats, ook hier buiten ons gedaan door iemand ons toen althans geheel onbekend en in geenerlei betrekking tot ons staande. Antwoord aan Mr. J. da Costa, ter wederlegging van het stukje: Rekenschap van gevoelens enz. Leiden, 1843. Prijs ƒ0.50. Na een inleiding, waarin aan den zin, aan de bedoeling... Ling en aan de wijze van strijd voeren van den heer d.c. wordt hulde gegeven, behandelt deze Schrijver bepaaldelijk twee stukken, voornamelijk tegen het tweede en derde punt in het geschrift des Heeren d.c. gericht. In het eerste, dat ten opschrift heeft: geloof en doen, kant hij zich tegen een scheve, onbillijke voorstelling, welke in de beschouwing en verdediging van het recht der waarheid, plaats heeft. Immers hij houdt het er voor, dat daarin, niettegenstaande den lof aan onze waarheidszucht gegeven, in de daad de wapenen tegen ons gericht worden, en dat onze voorstelling, dat de ware godsdienst zetelt niet in het verstand, maar in het gemoed, in een verkeerd daglicht geplaatst en alzoo een valsche aantijding wordt. Hij toont aan, dat men te recht het ware Christendom in hart en wandel stelt, en dit hun voorhoudt, die over meningen strijden; dat het er echter ver van af is, dat daardoor onverschilligheid omtrent de waarheid wordt te kennen gegeven, want verlichte zuivere kennis van Christus is de grondslag van het Christelijk handelen, en die het doel wil, wil immens ook de middelen; dat daaruit evenwel volgt, dat er door ons onderscheid gemaakt wordt en gemaakt moet worden tusschen hetgeen op de praktijk des Christendoms rechtstreekse invloed heeft en vruchtbaar is voor zin en wandel, en hetgeen daarop geenen invloed heeft of althans daarvan verder verwijderd is; het eerste is hoofdzaak en grijpt in het wezen des Christendoms, terwijl het andere, als zaak is, schoon daarom nog niet van alle belangrijkheid ontbloot. Hij wijst voorts aan, dat bij zulk een voorstelling de voorbeelden, aangebracht om hare verkeerdheid te bewijzen, geenerlei kracht hebben. Hij gaat eindelijk een stap verder; geloven en doen zijn hebben twee verschillende zaken, die tegenover elkaar staan, of ook maar samen gaan moeten; een heide worden tot eenheid gebracht in het geloof zelf, hetwelk niet is het voorwaarhouden van Jezus' leer op zijn gezag, maar de geloofvolle aanneming van Christus in die mate, dat men met Paulus kan zeggen: "Ik leef niet meer, maar Christus leeft in mij." Het tweede stuk is getiteld: Da Costa's eis ten aanzien der uitlegging van het N.T. getoetst en wederlegd. Schoon hij hetgeen den heer d.c. De hoofdwaarheid van het Christendom, niet als zodanig aanziet, en zich daarom niet begrijpen kan, hoe uit ons begrip van een stelling, waarin aanneming of verwerping wij voor zeer ondergeschikt houden, onze hele godgeleerdheid zich, zoolijkens begrijpen, is hem echter de zaak niet onverschillig, omdat ook hij eenen onbepaalden eerbied koestert voor het recht der waarheid op zichzelf beschouwd. Hij wil zich aan de verdediging van zijn gevoelen over de natuur van Christus niet onttrekken. Hij staat op hetzelfde terrein met hem, die den strijd vordert; beide erkennen dezelfde bron van waarheid, de uitspraken der Evangelieën en Apostolische Schriften. Vanwaar dan een geheel verschillende uitkomst van het onderzoek? Alleen uit verschillende gedachten over de natuur van gezonde uitlegkunde. De heer d.c. houdt een verklaring voor juist, wanneer zij grammaticaal nauwkeurig is, hij daarentegen meent, dat zij te gelijk logisch moet zijn. Het niet erkennen daarvan verwondert hem in de heer d.c., die als bekwaam rechtsgeleerde het beginsel, dat niet de letter, maar de geest, de bedoeling in de verklaring van een wet alles is, kent en zeker meermalen toegepast heeft. Zoo is het, ook in de verklaring van het O. en N.T.; dezelfde regelen van denken en oordeelen gelden op elk gebied, en als men wil weten, wat Jezus en de Apostelen geleerd hebben, dan is het niet alleen om hunne woorden, maar vooral om hunnen zin en hunne bedoeling te doen. Deze kunnen of uitgestreker of beperkter zijn, dan de woorden op zichzelf. Het laatste komt hier te pas. En nu geeft en ontwikkelt de Schrijver, zelf, zooals wij later vernamen, een jeugdig, en zooals uit het geschrift genoegzaam blijkt, bekwaam jurist, vier beginselen van restrictie, dat is, naar welke de bedoeling blijkbaar enger is, dan de woorden op zichzelf, zoo als die beginselen in de rechtsgeleerdheid geldig zijn, en past die telkens op de verklaring van het N.T., en bepaaldelijk op de zaak in geschil, toe. Niet alsof hij de Romeinse wetgeving met het N.T., of, zoals referent het dwarselijk hoorde uitdrukken, Paulus de Jurist met Paulus de Apostel op één lijn en gelijk stelt; maar omdat dezelfde regels gelden, om te verstaan, wat Paulus de Jurist en Paulus de Apostel bedoelen. Hij toont bij elk der vier bijzonderheden aan, dat de heer d.c. Wij hebben meer dan onze ruimte besteed, aan hetgeen ten vorige jaar, naar aanleiding van de poging om de Hervormde Gemeente tegen hen, die het vrije onderzoek en prediking der waarheid handhaven, op te zetten, verschenen is. "Wij konden niet anders; de zaak is wel 't gewigtigste, dat op het gebied des kerkdijken levens tevoren voorgevallen is, en raakt den geheelen toestand der Nederlandsche Hervormde Kerk. Van minder algemeen belang is een zo het schijnt, op zichzelf staande beweging in die Kerk, welke door den uitgang van hare aanvanger wellicht als zoodanig mag geoordeeld worden, geeindigd te zijn. Het is een poging tot reformatie, tot verwezenlijking van een ideale Kerk, naar zyne beginselen en begrippen, alleen uit waarlijk godvruchtig bestaande, blootgelegd door Dr. J.E. Feisser, zich noemende dienaar van God en Jezus Christus, toen Predikant te Gasselterhagen, in een geschrift: Waakt op gij die slaapt, staat op uit den dooden, en Christus zal over u lichten. Een roepstem aan alle gelovigen en hevige heerschappijen in Nederland. Groningen. 1843. Prijs f 0,30, waarop gevolgd is Beknopte aanwijzing van het ongeoorloofde in de doop der kleine kinderen. Algemeen Prijs f 0,25, waarin die zaak hoogst oppervlakkig behandeld wordt. De vereniging van het een en ander vraagt ons onwillekeurig voor den geest, wat er ook ten tijde der Reformatie geschied is. En zal het vreemd gevonden worden, dat wij, zonder letsel op de openbaring van eenen geestesverwant des heeren Feisser, ten gevolge of naar aanleiding van denzelfden geschied, dachten aan eenen strijd, welke in de Doopsgezinde Gemeente van ons Vaderland plaats had ? De Heer Halbertsma, Predikant bij de Doopsgezinden te Deventer, gaf er aanleiding toe, door de uitgave van een eenigzins zonderling samen gevogen geschrift, ten titel hebbende: De Doopsgezinden en hunne herkomst. Een ruwe Schets van J.N. Halbertsma, samen met een lijkrede op Prof. P.O. C. Vorselman en enige kerkredenen van denzelfden Schrijver. Deventer. 1843. Prijs f 3,60. Hij had zowel van terzijde in de kerkredenen, welke de eerste plaats in het boek beslaan, bijzonder in de Eerste reden op Prof. de heer en op een andere ontslapen broeder, als rechtstreeks in de schets, welke het laatste stuk van dezen Bundel uitmaakt, den tegenwoordigen toestand der Doopsgezinde Gemeente hoogst ongunstig afgetekend, en vooral den geest en de daaruit voortvloeijende predikwijze van de jongere leeraren in hetzelfde geischt, als geheel afwijkende van die der vaderen, een omkeering in het Genootschap voorbereidende, ja reeds eenigzins tot stand brengende, en hetzelfde met hele oplossing bedreigende. Het was wel te voorzien, dat zoiets niet onbeantwoord zou blijven, en zo verscheen dan ook een heoordeeling van eenige kerkredenen, van J.H. Halbertsma, door den Hoogleeraar S. Muller, uit de lescuren van November en December 1843, en Januari 1844 afgedrukt en afzonderlijk verkrijgbaar gesteld, Amsterdam 1844. De beoordeelaar bepaalt zich bij de Kerkredenen, en wijst, met erkentenis van het goede, dat er in gevonden wordt, voornamelijk de gebreken in vorm en stijl en spraak, en de bedenkelijkheid van vele daarin voorhandene denkbeelden en uitdrukkingen aan. Terwijl bijzonder uit de lijkredenen aanleiding genomen wordt, om den Schrijver aangaande zijn voorstelling van de denkende prediking der vroegere Doopsgezinden, te leggen over hetgeen thans plaats heeft, met aanhefing van getuigenissen ernstig te wijzen. Van hetgeen in de Schets gevonden wordt, maakt hij, die daar gedeeltelijk althans zijn eigen zaak zou moeten bepleiten, geen melding. Doch er verschenen kort daarna, of liever gelijktijdig, Twee Brieven ter toelichting en toetsing der Schets van J.H. Halbertsma "De Doopsgezinden en hunne herkomst," door J. Boek en A.J. Cramer, Leeruren bij de Doopsgezinde Gemeenten te Amsterdam en Middelburg. Amsterdam 1844. Prijs f 0,80. De eerstgenoemde behandelt uitvoerig de beschuldigingen, die te berde gebracht zijn. Hij sleet den beschuldiger voor als, wegens gebrek aan naauwkeurige kennis van de vroegere Doopsgezinden, en zijn geheele onbekendheid met de tegenwoordige gesteldheid der gemeenten en de prediking der jongere Leeraren bij dezelfde, geheel onbevoegd om het oordeel te vellen. Hij bewijst daarna, dat de beschuldigingen ten eenenmale ongegrond zijn. Wat voorts, naar aanleiding van een Koninklijk besluit aangaande toekomstige suppressie van enige Predikantsplaatsen is voorgevallen en geschreven, kan als grootendeels niet openbaar uitgegeven, geen onderwerp van ons Overzicht uitmaken. Wij vinden ons echter gedrongen, om met een woord melding te maken van een Toespraak aan zijn geloofsgenoten, Leeraren, Opzieners en Leden der Nederlandsche Hervormde Kerk, door v. Mounier, rustend Leeraar bij de Nieuwe Gemeente te Rotterdam. Nijmegen, 1843. Prijs 0,50. Al mag men toch ook niet in alle opzichten met de waardige grijsaard, wiens verdiensten niemand ontkennen kan, en die bij zijn rust nog steeds met nuttige arbeid voortgaat, instemmen, ja zelfs omtrent de beschouwing der hoofdzaak van het geschrift enigszins van hem verschillen; het is en om vele, en daaronder ook niet algemeen bekende, bijzonderheden van onze kerkelijke geschiedenis, en bovenal om de waarlijk Christelijke geest, welke er in heerscht, belangrijk en lezenswaardig te noemen. Wij mogen eindigen. Spraken wij ten vorigen jaar uitvoerig over de thans levendige Polemiek tussen de Evangelische en Roomsche Kerk, thans laten wij deze, en wat in en met de Roomsche Kerk zelve voorvalt, onaangeroerd. Wellicht geeft ons een volgend jaar meer gelegenheid, bij welke wij dan ook de ons bekend geworden geschriften, welke eigenlijk tot dit Overzicht zouden behoren, vermelden zullen. Een der oudere stichtelijke Schrijvers, wiens werken in Engeland, Frankrijk en ons Vaderland gedurig op nieuw worden uitgegeven, is john newton. Zijn Cardiphonia vooral is een der meest verbreide geschriften. Hoewel wij met enkele zijner leerstellingen ons niet kunnen vereenigen, doet de warme, praktische, liefdevolle, innige toon zijner brieven ons altijd goed. Nu onlangs vonden wij een plaats bij hem, die ons merkwaardig genoeg voorkomt, om hier vertaald uit te schrijven. Ze is een nieuw antwoord, waarom wij volstrekt niet willen twisten. Ze is uit een brief van 21 Nov. 1757, aan een Predikant ge- richt. The Works of the Rev. john newton, Edinb. 1840, p. 843, £43. » De twee grootste zaken, die wij geròòpen zeggen in deze zondenvolle, verdeelde wereld na te jagen, zijn vrede en heiligheid; ik hoop, dat gij ze van geheugen harte zoekt te verkrijgen, 't Zijn de bijzondere karaktertrekken van een leerling van Jezus; 't zijn de rijkste bestanddeelen van de vreugde des hemels; ja, als zij in het hart ingangen vinden, brengen zij den hemel op aarde; en ze zijn onafscheidelijker aan elkander verbonden, dan sommigen onzer beseffen. Hoe langer ik leef, des te meer doorzie ik de ijdelheid en de zondigheid onzer on-Christelijke twisten; zij verslinden de eigenlijke levenskrachten der godsdienst. Het grieft mij, als ik denk, hoe dikwijls ik mijn tijd en mijn kalmte heb verloren, wanneer ik, in den dwazen waan, van den wijngaard van anderen te moeten besturen, mijnen eigenen verwaarloosd had; wanneer de balk in mijn eigen oog mij gezien zoo had beperkt, dat ik niets kon onderscheiden, dan den splinter in dat van mijn naaste. Nu wensch ik een beter deel te kiezen. Kon ik roeien een diep gevoel de woorden des tollenaars overnemen, dan zou ik niet naar de talen van mensen of engelen verlangen, om over begrippen en gevoelens te strijden. Ja, ik erken, dat ieder tak der Evangelie-waarheid dierbaar is, dat de dwalingen vele zijn, en dat het onze pligt is, eene oprechte toestemming te geven aan wat de Heer heeft verordend, om er onzen troost in te vinden en hen, die willen, met zachtheid in te onderwijzen. Maar ik kan niet zien, dat het mijn pligt is, neen, ik geloof, dat het mijn zonde zou zijn, te proberen mijn gevoelens in de hoofden van anderen in te dringen. Te dikwijls heb ik dit in vorige tijden beproefd; maar nu oordeel ik, dat beide, mijn ijver en mijn wapenen, vleeschelijk waren. Toen onze eenige Heer met Petrus sprak, na zijn val en na zijn berouw, vroeg Hij niet: Ziet gij wijs, geleerd, welsprekend? Zelfs vroeg Hij niet: Hebt gij een helder en grondig geloof en zijt gij rechtzinnig? Maar alleen dit: Hebt gij mij lief? Hierop was toen een antwoord voldoende, waarom nu niet meer? Een ander antwoord, dit mogen wij geloven, was toen onvoldoende geweest. Enkele Christenen, is dit, dat wij geneigd zijn ons liever met anderen te vergelijken, dan naar de Schrift te lezen; want als twee partijen kunnen zien, dat zij niet afdwalen in de dolenissen en vergissingen der tegenovergestelde partij, zijn beide gereed hieruit te besluiten, dat zij recht hebben; en zo komt het, dat het aanhangen van een vermeende regelmatigheid in sommige gemeenten iemand spoediger en sterker aanbeveelt, dan uitstekende vroomheid van zin en leven. Ik hoop, dat gij u van zulk een geest zult vrijhouden, ook als gij openlijk tot de Independanten overgaat. Deze geest heeft — aan eenen worm, die aan de planten knaagt, gelijk — de geestelijke gaven van menig bruikbaar mensch geknakt en zijn nuttige invloed belemmerd. Die van de een of andere partij of mening tot de andere overgaan, staan het meest voor dit gevaar bloot; want de trots van ons hart drijft er ons ongemmerd toe, om van verre en nabij bewijzen te zoeken, ten einde ons eigen gedrag te rechtvaardigen. Die trotschheid maakt ons altijd gereed, om de meningen, welke wij hebben aangenomen, tot een uiterste te drijven, opdat zij, onder welke wij sinds kort gekomen zijn, aan onze oprechtheid niet mogen twijfelen. In één woord, dat wij trachten die bij God te blijven, veel in het gebed te zijn, naauwgezet over ons hart te waken, en het aan de bemoeizieke heethoofden over te laten, op hunne wijze hun best te doen. Het geheim des Heeren is voor hen, die Hem vrezen en op Hem onophoudelijk wachten; met hen wil Hij zijn verbond maken niet door begrippen in te storten, maar door zijn nabijheid te doen ondervinden. WENKEN OMTRENT HET VERSCHIL VAN DE LUTHERSCHE EN HERVORMDE KERK. De schrijver m. Goebel, wiens werk over de eigenaardigheid der twee, aan het hoofd genoemde, Kerken, eenen algemeenen en welverdienden opgang heeft gemaakt, deelt in een recensie nog enige wenken over dit onderwerp mede, welke wij hier overnemen, zonder de same in elk opzicht te willen verdedigen, maar om ze te bewaren en aan het nadenken der Godgeleerden aan te hevelen. Men vindt ze in een beoordeling van het werk van A. G. Rudelbach, Reformation, Lutherisme en Union, Leipz. 1839, en deszelfs Grondwet der Luthersche Kerk, Leipz. 1840, als ook van H. G. F. Gerike, Ally. Chr. Hist. Symbolik, Leipz. 1839; welke beoordeling is geplaatst in Tholuck's Liter. Anzeiger 1843, N°. 49-53. De plaats, die wij laten volgen, slaat op blz. 397, 398. Men weet, dat Rudelbach en Gerike twee voorname woordvoerders zijn van de oude Luthersche partij in Duitsland, die geen Hervorming, geen Kerk, geen Christelijke godsdienst kennen, dan de hunne — de oude Luthersche. Zo schrijft Goebel: »Wij zetten tegen Rudelbach de volgende stellingen over: 1) De Hervorming is een doorbreken van het Christelijk leven door de Kerkelijk Scholastieken Opgang.« in Katholicisme. Dit doorbreken is tegelijkertijd op vele plaatsen, op verschillende wijze en met verschillende uitkomst geschied. 2) De Albigensen en de overige ketters hadden volstrekt geen onmiddellijken en wezenlijken invloed op de Hervorming. 3) De Waldenzen onmiddellijk ook niet. Zij worden echter, volgens alle getuigenissen der geschiedenis, door Rudolf en Guerike als voorloopers of aanhangers der Luthersche Kerk aangezien, en toch hadden zij volstrekt niets echt en eigenaardig Luthersch, noch in de leer over het Avondmaal of de rechtvaardiging, noch in die over de alomtegenwoordigheid van Jezus lichaam of de ceremonieën. Zij staan in samenhang met de Bohemers of Hussieten; maar Luther heeft niet iedere samenhang met deze geloofsdelen. Zij hebben daarentegen onmiddellijke samenhang met de Hervormde Kerk, bijzonder met Calvijn en Farel, en hebben met deze volkomen gemeen: het scriptuurlijk beginsel, de positieve bekamping van de Katholieke Kerk, de Avondmaalsleer, de tucht, het Kerkbestuur, de eenvoudigheid; zij hielden zich ook altijd alleen bij haar; zo werden bijvoorbeeld de Waldenzer Gemeenten in Wurtemberg altijd als niet Luthersch, maar als Hervormd aangezien, totdat zij daar in 1827 door de unie met de Luthersche Kerk in één Evangelische overgingen. 4) De Zwitserse en Zuid-Duitse Hervorming hangt op het nauwste samen met de vernieuwing der wetenschappen en de nieuw-ontwaakte studie der Heilige Schrift, is dus voortgekomen uit de school van Erasmus, en was dus aanvankelijk een Letterkundige - Bijbelse, niet een Kerkelijke Hervorming. Zij ijverde in positieve bekamping tegen Scholastiek en Pausdom voor een nieuw Christelijk leven, binnen en buiten de Kerk. 5) De Luthersche Hervorming ging oorspronkelijk geen enkel subjectief van Augustijnsche Mystiek uit, werd later een Bijbelse Kerkelijke, daarom ook een anti-Scholastische, maar niet een anti-Romeinse, en richtte zich bepaaldelijk slechts op de leer. Het voor den dag halen van Augustijnsche grondstellingen over zonde en genade, bij Bernardus en Luther, bracht nog geen Hervorming ten voorschijn. De Luthersche hervorming heeft dus als Hervorming in 't geheel geen punten van aanloop in de middeleeuwen; maar wel de Luthersche leer. Zonder Carlstadt's driftige voortgang en den ban des Pausen zoude naar Luther later grondstellingen (van 1522 af) de Luthersche Kerkverbetering een Luthersch Jansenisme veroorzaakt hebben. 6) Zwingli en de Zürchers hebben sinds het einde van 1518 een hervorming gewild en begonnen. Luther heeft haar niet bedoeld, maar haar veel meer van de Kerk of het Rijk gehoopt.
25,211
MMKB07:001672100:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,859
Weekblad van het regt; verzameling van regtszaken, bouwstoffen voor wetgeving, mengelwerk, jrg 21, 1859, no. 2120, 12-12-1859
null
Dutch
Spoken
8,258
14,617
Maandag, 12 December 1859. N9. 2120^g%> WEE K BE AD VAN HET REGT. ® REöTSKUNDIG NIEUWS- EN ADVERTENTIE-BLAD. EEN-EN-TWINTIGSTE JAARGANG. ~JÜS 1! V1RIT&S. Dit blad verschijnt geregeld twee malen per u-eek. Prijs per jaargang f 20; voor de buitensteden , franco per post, met ƒ1.20 verhooging. — Prijs der advertentiën, zonder het zegelregt, 20 cents per regel — Bijdragen, brieven , enz., behalve van de IIH. gewone correspondenten , franco. RKfiTSGEBOVWKS. II est nécessaire d'établir f'état da droit k quelques époques fixes. Meijer. Wij meenden, dat de vraag omtrent oprigting en onderhoud van regtsgebouvycn in staat van wijzen was, en dat men het algemeen eens was, dat, vermits de justitie is eene zaak van algemeen rijksbelang, daaruit ook van zelf volgt , dat het rijk uitsluitend belast is met de zorg voor hare tempels. De laatste beraadslaging over de begrooting van justitie heeft dan ook aangetoond, dat noch bij de regering noch bij de kamer daaromtrent de minste twijfel meer bestaat. En toch zouden allen zich bedrogen hebben ? Dit is de meening van den heer van den Bekgh, die in de Themis de leer verdedigt, dat, op grond van zekere oude wet van de Fransche revolutie, de lokalen voor de regterlijke collegiën moeten worden bekostigd door de provinciën en de gemeenten. Zulke dwalingen zijn altijd mogelyk, wanneer men zich, ter oplossing van eenig vraagpunt, begeven moet op dit glibberige terrein, waar men zoekt naar afschaffing of niet-afschaffing van verouderde, versleten en vergeten wetten, die in onzen tijd niet meer te huis behooren, en waarop onze regering nog altijd goedvindt ons te laten voortsukkelen. Intusschen gelooven wij, dat ditmaal de dwaling is bij den heer van den Bekgh. De heer van dkn Bergh ontkent niet, dat het beroep op de éénige, hier niet executoir verklaarde, wet van 30 Fruetidor jaar X, waarmede men de betaling der regtsgebouwen door de gemeenten trachtte goed te maken, onhoudbaar is; gelijk dit dan ook door de regering is ingezien en erkend. Maar de geachte schrijver meent eene andere wet te hebben gevonden, waaruit die verpligting voor de gemeenten en provinciën volgen zou. Vóórdat wy daarover spreken , moeten wij de opmerking maken, dat niemand verlangt, „dat de gemeentebesturen als universele erfgenamen in den boedel (d. i. in de raadhuizen) zullen blijven zitten, en de regtbanken zonder vorm van proces op straat gezet. De vraag is alleen, wie de regtshuizen verschaffen en betalen zal; maar de regtbanken op straat zetten, dit wil niemand. Welke is nu de wet, door den heer van den Bekgh opgedolven uit de puinen van het Napoleontisch arsenaal!' tiet is eene wet van 11 Frimaire jaar VII, qui détermine le mode administratif des recettes et de'penses départementales et communales. De commissie voor de Fransche wetten zegt in haar verslag (bl. 24), dat zij die wet houdt voor afgeschaft; en Foutdin (I, 455 en 456), op wiet) de schrijver in de Themis zich beroept, is volstrekt niet onvoorwaardelijk van een ander gevoelen. Integendeel, gewoon als hij is,oin in dubio de behandelde wetten in zijne verzameling op te nemen, deelt hij ook deze mede, alleen, omdat zij, niet zoo geheel, in allen deele en stellig is vervallen. De redering schijnt dezelfde meening toegedaan; althans, het is°vrij"opmerkelijk, dat zij zich nimmer heeft beroepen op deze wet, die haar toch onmogelijk onbekend kon zijn. Wat ons betreft, wij zouden niet aarzelen de leer der commissie te omhelzen. Zoowel het opschrift als de geheele inhoud toont aan, dat de wet van Frimaire geschreven is voor staatsinstellingen, die sedert lang vervallen zijn, en vervangen niet alleen eerst door de reglementen van bestuur en andere speciale wetten, en later door de gemeente- en provinciale wet; maar ook ten gevolge der onderscheiden grondwetten, door onze nieuwe staatswetten en instellingen, waarmede zij onvereenig aar is. Maar wij gelooven bovendien, dat het volstrekt onnoodig is zich in die vraag, vooral zoo algemeen gesteld, te verdiepen ; omdat het ons, in ieder geval, ontwytelbaar voorkomt, dat in die wet niet te vinden is, wat e eei van dkn Bkrgh er in zoekt. Het éénige artikel, dat over de kosten der regtsge ouwen spreekt, is art. 18, dat onder de departementale uitgaven rangschikt o. a. de burgerlijke, criminele, corvectionnele en handels regtbanken, en het onderhuud en herstel (niet eens de oprigting) der openbare gebouwen, voor die instellingen bestemd. De éénige vraag zou dus kunnen zijn, of, aannemende, dat alle de verpligtingen , uit kracht dier wet berustende op de voormalige departementen, zijn overgegaan op onze tegenwoordige provinciën, deze nog met die lasten zouden bezwaard zijn. Het antwoord zou, dunkt ons, ontkennend moeten zijn, omdat de wet van Frimaire duidelijk uitgaat van het zeer logisch beginsel, dat de kosten der gebouwen komen voor rekening van hem, die de geheele instelling bekostigen moet; met andere woorden, zoo als de heer van den Bergh dit ook schijnt te begrijpen, dat de verpligting tot onderhoud en herstel der gebouwen alleen is het noodwendig gevolg van de bezoldiging der justitie zelve; zoodat, daargelaten de overige bepalingen der wet, met de oorzaak ook het gevolg thans vervallen is, zoo als dan ook nooit iemand er aan gedacht heeft, om de provincie voor de lokalen der regtbanken te laten zorgen. Maar zeker is het, dat uit dat artikel onmogelijk iets is af te leiden van eenige verpligting der gemeenten; en dat in de geheele wet, daar, waar gesproken wordt van de gemeentelijke uitgaven , geene sprake hoegenaamd is van regtsgcbouwen. En nu nog éénc opmerking. Wij trekken ons eigenlyk van de geheele vraag, of die Frimaire-Vfet nog bestaat, en wat zij zegt of niet zegt, niet zeer veel aan; want hebben wij al eene wet, die niet deugt, men kan en men moet haar intrekken en door eene betere vervangen. Maar wat ons meer hindert, dat is de ellendige staat van eene wetgeving, waarin men eiken dag over zulke ongelukkige vragen struikelt, en de onbegrijpelijk onzekere regtstoeatand, die met iederen dag erger wordt, en dien men goedvindt moedwillig te laten voortduren. Waarlijk, praktijk en ondervinding moeten toch nu eindelijk wel geleerd hebben, dat het alleen holle phrasen zijn, indien men ons verhaalt, dat men wel gaandeweg die oude wetten kan intrekken, wanneer zich nu en dan eens eene meer of minder geschikte gelegenheid daartoe aanbiedt. Het kwaad blijft op die wijze bestaan; en als men de moeijelijkheden eenmaal heeft, is het te laat, om ze te herstellen. En waarom moet dat altyd zoo blyven? Niet, omdat er geene genezing voor de kwaal is. Maar eenvoudig, öf omdat men op de bureaux nog te zeer gehecht is aan den ouden sleur, om daarvan af te zien, öf omdat ondergeschikte ambtenaren opzien tegen een werk, waarvan men zich allerlei spoken en hersenschimmen voorstelt, maar dat in de behandeling zeer zou medevallen. De heer van den Bergh vergelijkt zijne Frimaire-wat, over welker uitvinding hij in het minst niet verheugd is, met een geërfden rok van een overgrootvader. De vergelijking is niet onjuist. Maar wat doet gij met zulk een ouden erfrok ? Als gij dien, uit eerbied voor de nagedachtenis van den overgrootvadtr, niet wilt in stukken knippen of aan uwen oppasser geven, dan hangt gij hem aan den kapstok, of' sluit hem weg in eene kist met andere familie-relieken van den ouden tijd, die uitgediend hebben. Welnu 1 doe ook zoo met alle uwe Frimaire- en Ventose -wetten. Maar begin met een nieuwen rok aan te trekken, naar uw ligchaam en naar den eisch der tegenwoordige mode gemaakt, en die u past. d. p. IIOOGE RAAD DER NEDERLANDEN. Burgerlijke Kamer. Zitting van den 18 Novtmber 1859. Voorzitter, Mr. F. Da Grevk. Bewijsmiddelen. — Bewijskracht. — Boterpacht. — Vrijwillig verdrag — Heerlijk begt, W. Nijkamp, eischer, procureur Mr. M. Eyssell , tegen A. F. Graaf van Rechteren Limpurg, verweerder, procureur Mr. J. G. A, Olant. (Zie het arrest a qua van het Hof in Overijssel, in Weekl/l. n°. 1988, en het daarbij bevestigde vonnis van de Regtbank te Almelo, in Weelcbl. n°. 1850.) De Hoog» Raad enz. , Gehoord den adv.-gen. Gbeoory , namens den proc.-gen,, in zijne conclusiën , strekkende tot verwerping van den eisch tot cassatie, met veroordeeling van den eischer in de kosten en boete van cassatie; Overwegende, dat als eerste middel van cassatie is aangevoerd: schending van artt. 1902, 1907, 1908, 1925 en 1927 , in verband met nrt. 1912, B. W., en van artt. 24 en 25 der algemeene beginselen, voorafgaande aan de Staatsregeling van 1798, door: 1». aan het overgelegd extract uit het boek van memoriën der stad Deventer toe te kennen meerdere bewijskracht, dan ten opzigte van hetgeen, volgens de feitelijke beslissing, uit dat stuk blijkt gebeurd te zijn; 2°. aan de brieven van 1452 en 1634 te verleenen de kracht van een wederzljdsch vrijwillig verdrag; en 3o. door zoogenaamd wederzijdseh vrijwillig verdrag genoegzaam te achten tot instandhoudiug der boterpacht, zonder te onderzoeken en te beslissen, of het was een wettig verdrag; 0., wat betreft de eerste bewering, dat, volgens art. 47 der wet op den overgang, de bewijsmiddelen zullen worden aangenomen of niet toegelaten, naar mate der bepalingen, welke van kracht waren op het tijdstip, dat de regten en verpligtingen zouden zijn ontstaan; en dat derhalve de bij het beklaagde arrest gegeven beslissing aangaande de echtheiden de bewijskracht der, in het memorieboek der stad Deveuter overgeschreven, brieven van 1452 en 1634 niet vermag te worden getoetst ann de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek ; O., ten opzigte der tweede bewering, dat door het Hof, op grond van den inhoud dier stukken, in verband met onderscheiden omstandigheden , als bewezen is aangenomen, dat het gevorderd regt van boterpacht oorspronkelijk is gegrond op een vrijwillig verdrag ofaccoord; en dat op deze beslissing, als alleen betreffende de uitlegging dier brieven, in cassatie niet kan worden teruggekomen; O., wat aangaat de derde bewering, dat, wel is waar, bij het aangehaalde art. 25 worden voor vervallen verklaard de aldaar omschreven regten, die hunnen oorsprong niet hebben uit een wederzijdseh vrijwillig en wettig verdrag; dat ook het Hof, op grond, dat het gevorderd regt van boterpacht is een vrijwillig verdrag, heeft aangenomen, dat dit regt alzoo door de Staatsregeling van 1798 niet is afgeschaft; dat het echter onder de uitdrukking vrijwillig kennelijk heeft begrepen en alzoo stilzwijgend heeft aangenomen de wettigheid van het onderwerpelijk verdrag, houdende de uitgifte van veenen , onder beding daarvoor jaarlijks pachten in boter te betalen; O., dat als tweede middel van cassatie is voorgesteld: schending van artt. 627 en 1902, in verband met art. 1918, B. \Y., door de bij het beklaagde arrest vermelde perceelen te verklaren onderworpen aan de boterpacht, alleen op grond van registers, in verband met hunne ligging, terwijl (biijkens het arrest zelf) de boterpacht niet kleeft op alle goed onder Vriezenveen; 0. te dien aanzien, dat de ten processe overgelegde register» van de boterpachten, waarop het Hof zijne beslissing mede heeft gegrond, (daargelaten nog, dat zij niet kunnen worden beschouwd als gewone huiiselijke papieren van bijzondere personen), liepen over de jaren 1794 tot 1833, en alzoo over een tijdvak, voorafgegaan aan de invoering van het Burgerlijk Wetboek; en dat derhalve, krachtens art. 47 der wet op den overgang, de aangehaalde artikelen van het Burgerlijk Wetboek niet kunnen zijn geschonden; O., dat als derde middel van cassatie is beweerd: «chending van artt. 24 en 25 der algemeene beginselen, voorafgaande aan de Staatsregeling van 1798, door bij de behandeling der vierde, door het Hof ter beantwoording voorgestelde, vraag uit te maken, dat hetgeen, volgens 's Hofs voorafgaande overwegingen, is het uitvloeisel van een wederzijdseh vrijwillig verdrag, als accessoir der heerlijkheid is gekomen aan den vader der tegenwoordige verweerders; O., dat de beide aangehaalde artikelen niet bepalen], dat de daarbij gehandhaafde regten, om staande te kunnen blijven, moeten zijn afgescheiden van eenige heerlijkheid; dat reeds daardoor vervalt de vermeende schending dier artikelen; en dat, wat betreft de, ter staving van dit middel, aangevoerde bewering, dat de overdragt van het regt op den verweerder door de door het Hof aangehaalde scheiding niet zoude zijn bewezen, niet alleen de beide artikelen daardoor niet zoudeu kunnen zijn geschonden, maar bovendien op die feitelijk# waardering in cassatie niet kan worden teruggekomen; 0., dat als vierde middel is voorgedragen: schending van art. 1903, en verkeerde toepassing en daardoor schending van artt. (Gepleit voor den eischer Mr. L. Metman, en voor den verweerder Mr. C. Faber van Riemsdijk.) li sinter van Strafiaken, Zitting van den 16 November 1859. Voorzitter, Jhr. Mr. B. van ben Velden. Verordenino op de heffing deii belasting op het gedistilleerd TE 's GrAVENHAQE. — UlTVOFR. lÏESTITI'TIE VAN PLAATSELIJKEN ACCIJNS. — ROODE JENEVER. — STERKTEGRAAD. — Ontduiking. — Verkeerde aangifte. — Verzwarende omstandigheid. — straf. Volgt uit art. 16, in verband met art. 7, van geweide verordening, dat er in den zin diir verordening fraude bestaat , niet alleen wanneer het verschil in sterktegraad meer is dan 2/10 graad, maar ook wanneer het verschil in hoeveelheid meer dan 3 ten honderd bedraagt ? — Ja. Behoejde, bij de feitelijke beslissing, dat hel ter uitvoer aangeboden vocht niet ivas gedistilleerd en dus de geheele hoeveelheid ontbrak, nog uitdrukkelijk ie worden uitgemaakt, dat er een verschil van meer dan 3 pet. bestond? — Neen. Is tereqt op de overtreding een er plaatselijke be.lastings-verordening toegepast art. 2? 1 der qemeentewet, en is dienaangaande art. 107 dier wet geheel buiten aanmerking ? — Ja. Stelt volgens cvengemelde verordening eene vet koer de aa'igifte ont~ duiking van plaatselijke belasting daar? — Ja. Kan art. 247 der gemeentewet, als alleen een voorschrift bevattende voor den plaatselijke» wetgever , bij let li klaagde arrest zijn geschonden ? — Neen. lx uit art. 250 Strafvord. af te leiden, dat, bij hooger beroep van den veroordeelde, qeene zwaardere stidf is toegelaten dan waartoe de beklaagde in eersten aanleg is veroordeeld, niet alleen, maar ook waartoe hij door den eersten reyter had kunnen veroordeeld worden? — Het laatste niet. D. Florijn , oud zeven-en-veertig jaren , tliatis zonder beroep, vroeger likeimtoker, wonende te 's Gravenhage, heeft zich in cascatie voorzien tegen een arrest van het Prov. Geregtshof in Zuidholland van den 22 Julij 1859, waarhij hij, niet vernietiging van een vonnis van de Arrond-Regtbank te 's Gravenhage van den 26 Mei 1859, is schuldig verklaard aan poging tot ontduiking van plaatselijke belasting, door ten uitvoer, onder genot van teruggave van belasting, aan te geren 274 kan roode bessen-jenever, en in plaats daarvan, op het afgegeven consèntbiljot, te trachten nit te voeren een vocht, geen roode bessen-jenever zijnde , en alzoo een verschil van meer dan 3 len honderd in de ten uitvoer aangegeven hoeveelheid opleverende, en is veroordeeld tot eene geldboete van/' 69.05, ten behoeve der gemeente 's Gravenhage, en in de kosten van beide instantiëu , met verbeurd-verklaring van de aangehaalde fusten met. den inhoud daarvan , en bepaling, dat de boete, zoo de veroordeelde haar niet betaalt binnen twee maanden na daartoe te zijn aangemaand , zal worden vervangen door eene gevangenis straf van tien dagen. De Regtbank zag in het door den req. gepleegde overtreding van genoemd art. 16, luidende: - Indien bij de verificatie van eene aldus ten uitvoer aangegevene panij gedistilleerd een verschil in minder boven 1 ten honderd of een tiende graad sterkte wordt bevonden, wordt van zoodanige partij [jcene teruggave der belasting verleend , terwijl, wanneer dat verschil meer dan 3 ten honderd of twee tiende graad sterkte bedraagt, de handelaar of slijter daarenboven wordt vervolgd ter zake van ontduiking der belasting of poging daartoe.» Op het legen dat vonnis ingestelde appel, voerde de verdediger van den app., Mr. D. Léon , de drie volgende gronden aan: 1". Vermits van rooden of bessen-jenever bij geene der vigerende verordeningen op het gedistilleerd eenige sterktegraad is voorgeschreven , zoo kan art. 16 der verordening hier niet worden toegepast. Bessen-jenever is, zoo als nit de stukken en uit de verklaring van den hoofd-commies bij de plaatselijke belastingen bleek, belast naar de hoeveelheid, ongeacht de sterkte ; alleen van rooden jenever behoeft bij den uitvoer de sterktegraad niet te worden opgegeven. Daar nu bij art. 16 de vraag, in hoeverre er al dan niet kan geaebt worden ontduiking van plaatselijke belasting of poging daartoe te hebben plaats gehad, afhankelijk gemaakt is van de meerdere sterkte, die het tot uitvoer aangeboden gedistilleerd werkelijk had, zoo is dit artikel per se niet van toepassing daar, waar, gelijk in casu, bij den uitvoer van rooden jenever, geen sterktegraad kon of behoorde te worden opgegeven. 2°. Daar er, zoo als gebleken was, spiritus in den rooden jenever was geweest, waarvan de accijns was betaald, doch die spiritus naderhand in azijn was overgegaan, zoo had de app., bij den uitvoer van dien rooden jenever, regt op resiitutie. De Regtbank , de meening van den controleur der plaats, bel. stilzwijgend beamende, meende, dut het onverschillig was, in hoeverre aanvankelijk, bij de daarstelling van het fabiicaat, het aangehaalde vocht al dan niet roode jenever geweest is en of van den zich daarin bevindenden spiritus al dan niet bij den invoer de verschuldigde belasting betaald was. Zij was van oordeel, dat men, ook dan, wanneer i de alcohol vervlogen of de roode jenever tijdeus den uitvoer verzuurd is, geene resiitutie vau reeds beiaalde belasting vorderen kan. Tegen ! die redenering werd door den verdediger aangevoerd, dat, volgens art. 247 gem.wet, plaats, belastingen op voorwerpen van verbruik, zooveel mogelijk, alleen het werkelijk verbruik binnen de gemeente treffen. Men kon dus niet volstaan met te verklaren, dat de roode jenever in quaestie als roode jenever niet meer in den handel had kunnen gebragt worden, maar, afgescheiden vau de verzuring, wel degelijk moeten onderzoeken, in hoeverre in het aangehaalde vocht al dan niet die bestanddeelen van alcohol waren, die dit vocht vroeger de eigenschap van rooden jenever hebben doen aannemen. 3°. Eene verkeerde aangifte bij den uitvoer stelt niet daar eene ontduiking of overtreding der plaats, belastingen in den zin der gemeentewet. Art. 272, al. I, spreekt van ontduiking van verschuldigde belasting en heeft dus blijkbaar op het oog de ontduiking der belasting bij den invoer en niet eene verkeerde opgave bij den uitvoer. Het Hof in Zuidhollaud heeft daarop, bij een arrest, hetwelk wij hieronder in substantie mededeelen, met vernietiging van het vonnis van de Regtbank, den app. tot eene geldboete van f 69.05 en dus slechis tot het dubbel der verschuldigde belasting veroordeeld , op grond, dat de door de Regibank aangenomeu verzwarende omstandigheid, dat het ten laste gelegde feit was gepleegd als handelaar ten aanzien van voorwerpen, zijnen handel betreffende (waardoor, volgens art. 272, eerste lid, het feit strafbaar wordt met het zesdubbele van de verschuldigde belasting), den bekl. bij de dagvaarding niet was ten laste gelegd, en evenmin Ier teregtzitting ineeisten aauleg de bekl. door den officier vau justitie daarop opmerkzaam was gemaakt,zoodat, met het oog op art. 203 Strafvord., de Kegibankgeen acht had mogen slaan ; op die verzwarende omstandigheid. In hooger beroep was nu wel door : den proc.-gen. op die omstandigheid opmerkzaam gemaakt ; maar daar alleen de bekl. en niet het Openb. Min. in hooger I eroep van het vonnis des eersten legters gekomen is, zoo moest bier gelden de bepaling vnn nit. 250 Strafvord., welke, in gezonden zin opgevat, medebrengt, dat eene verzwarende omstandigheid, waarop de eerste regier geen acht heeft mogen slaan, ook in hooger beroep niet in i aanmerking genomen kan worden. Het Hof oordeelde hier alzoo niet het eerste, maar het derde lid van ait. 272 toepasselijk. Het arrest luidt, wat de hoofdzaak betreft, als volgt: Overwegende, dat de bekl. is gedagvaard wegens het aangeven, ten fine van uitvoer, van 274 kan roode jenever, teneinde restiiutie van betaalden plaatselijken accijns te erlangen, op 31 Maart 1859 te 'sHage, terwijl bij onderzoek gebleken is, dat hij, in stede daarvan, ten uitvoer aan de pakschuit had toegezonden drie fusten, houdende een vocht, dat geen gedistilleerd was; en dat de Regtbank, de feiten als bewezen aannemende, en dezelve qualificerende als overtreding ter zake van plaats, belasting, en wel ten aanzien vaneen voorwerp zijns handels, den bekl., met toepassing van art. 16 der verordening op het binnen- en buitenlandsch gedistilleerd te 's Ilage van den 17 Nov. 1857, afgekondigd den 18 Dec. daaraanvolgende, en van de artt. 271, 272, al. 1, en 273 der gemeentewet, te dier zake heeft veroordeeld tot eene geldboete van ƒ 207.15, of tot eene subsidiaire gevangenis-straf van ééne maand enz.; O., dat (1) O. voorts, wat de zaak zelve betreft, dat door de beëedigde verklaringen der verschillende, zoo in eersten aanleg als in hooger beroep gehooide, getuigen en door de gedeeltelijke bekentenis van den bekl., alles in onderling verband en zameuhang beschouwd, behoorlijk zijn bewezen de bovenvermelde bij dagvaarding ten laste gelegde feiten; 1 O., dat, in strijd daarmede, door den bekl. alleen wordt beweerd, i dat de bedoelde fusten wel degelijk rooden jenever en dus gedistilleerd inhielden; maar dat het tegendeel daarvan niet alleen is ge; bleken, op de wijze, die bij artt. 8 en 17 der voormelde gemeentei \erordening als beslissend is voorgeschreven; maar ook nog daarenboven door een nader onderzoek zoo van een distillateur als van een | scheikundige; O., dat, volgens dat laatste, wel kan worden aangenomen, dat het i bedoelde vocht vroeger roode jenever geweest was, maar daaruit tevens blijkt, dat het gedistilleerd, daarin voorhanden geweest, grootendeels ] tot azijn was overgegaan, en dat alzoo het vocht, op dat oogenblik, ; den naam van rooden jenever niet verdiende, welke hoedanigheid door de verklaring van den ten verzoeke des bekl. in hooger beroep gehoorden geiuige I). J. F., die het vocht van den bekl. had gekocht, veeleer is bevestigd dan weersproken; O., dat de rroegere hoedanigheid en de dien ten gevolge daarvoor betaalde accijns den bekl. Nadat te dezer zake door den raadsheer Evrrtsz het verslag was uitgebragt, heeft de verdediger van den req.de voorziening in cassatie nader geadstrueerd, en wel vooreerst, met betrekking tot den vorm , op den navolgenden grond: schending vun art. 211 j°. art. 206 Strafvord., omdat bij meervermeld art. 16 eerst dan in den zin der verordening ontduiking der belasting of -poging daartoe kan plaats hebben, indieu het ten fine van uitvoer aangegeven gedistilleerd , wat den sterktegraad betreft, meer dan 8 ten honderd of twee tiende graad minder is, dan dat gedistilleerd tijdens de aangifte of aanbieding tot uitvoer werkelijk in zich vereenigde, en van die cardinale omstandigheid, waarop het in deze voornamelijk aankomt, in het beklaagde arrest geene melding hoegenaamd wordt gemaakt. — De regter had eene gemotiveerde beslissing moeten geven omtrent de vraag, of in casu het verschil in de aangifte, wat den sterktegraad betreft, meer dan 3 ten honderd beliep. Daar dit laatste echter ten deze niet kon blijken , had hij in dit exceptionneel geval (vermits bij rooden jenever de belasting niet naar den steiktegraad geheven wordt) moeten onderzoeken, of art. 16 der meergenoemde verordening hier wel toepasselijk kon zijn. Door dit na te laten, had het Hof art. 211 j°. art. 206 geschouden. Subordinaat werden door den verdediger omtrent de zaak ten principale de navolgende gronden van cassatie aangevoerd: 1". schending van art. 1 Strafvord., j". art. 167 der gemeentewet, omdat de bedreigde en toegepaste strafbepaling is vervat wet in eene plaatselijke verordening, tegen wier overtreding straf is bedreigd , maar in eene verordening, regelende de wijze van heffing der belasting; 2". schending vun art. 271 j°. art. 272, al. 3, der gemeentewet, | omdat eene verkeerde aangifte bij den uitvoer niet daarstelt ontduikiug of overtreding vau plaatselijke belastingen, in den zin der wet. Het woord ontduiking, in art. 271 vooikomende, ziet alleeu op ontduiking bij den invoer, en niet op verkeerde opgave bij den uit.oer. In art. 272 wordt als boete bedreigd het zesdubbele, vierdubbele en dubbele van de verschuldigde belasting. En wanneer men nu spreekt van de verschuldigde belasting, dan heeft men natuurlijk den invoer op het oog, want bij den uitvoer is de belasting niet meer verschuldigd, maar erlangt men restitutie van reeds betaalde belasting. 3°. schending van art. 247 der gemeentewet, uit hoofde het in Jacto was uitgemaakt, dat zich in den rooden jenever in quaestie spiritus heeft bevonden, waarvan de belasting bij den invoer op het fabricaal was betaald, en, dit nu zoo zijnde, het onverschillig kau worden geacht, of die jenever bij den uitvoer uog denzelfden sterktegraad in zich bevatte. Volgens art. 247 treffen de plaatselijke belastingen op voorwerpen van verbruik, zooveel mogelijk, alleen het werkelijk verbruik biunen de gemeente. Endaar het nu blijkt, dat de 274 kan niet in de gemeente verbruikt zijn, zoo geeft men aan dit art. 274 eene odieuse uitlegging, wanneer men de restitutie zou weigeren voor dien jenever, die wel van natuur veranderd, maar toch zeker niet binnen de gemeente verbruikt is. De adv.-gen. Kakseboom heeft, namens den proc.-gen., geconcludeerd tot vernietiging van het be^tredeu arrest; en dat de Raad ten principale regt doende, de oorspronkelijke dagvaarding, als niet zijnde geregistreerd, vernietige , de kosten te dragen door de gemeente "s Gravenhage; en subsidiair tot vernietiging van het arrest, voor (1) De ia deze overwegingen vervatte gronden voorde toepasselijkheid van art. 272, al. 3, reeds boven opgegeven, laten wij hier ter zijde. zoover de toegepaste boete en subsidiaire gevangenis-straf betreft; en dat de Raad, te dien aanzien op nieuw regt doende, den req. alsnog veroordeele in eene geldboete ten behoeve der gemeente 's Gravenhage van f 207.15, met bepaling, dat deze, bij niet-betaliug, na daartoe te zijn aangemaand, worde vervangen door eene gevangenis-straf van ééne maand, met veroordeeling van den req. in de kosten van cassatie. De Hooge Raad enz., Ten aanzien van het hoofdmiddel, schending van de artt. 211 j". 206 Strafvord., omdat, bij art. 16 der verordening op de belasting op het binnen- en buitenlandsch gedistilleerd te 's Gravenhage bepaald zijnde, dat eerst dan, in den zin der verordening, ontduiking der belasting of poging daartoe zal plaats hebben, indien het ten fine van uitvoer aangegeven gedistilleerd, wat den sterktegraad betreft, meer dan 3 pet. of 2/10 graad minder is, dan dat gedistilleerd tijdens de aangifie of aanbieding tot uitvoer werkelijk in zich vereenigde, — van die cardinale omstandigheid, waar het iu deze voornamelijk op aankomt, in het beklaagde arrest geene melding hoegenaamd wordt gemaakt: Overwegende, dat bij dit middel wordt uitgegaan van de stelling, dat verschil in graad van sterkte de éénige groiul zoude zijn tot toepassing van art. 16 der verordening, regelende de wijze van heffinoder belasting, dat echter uit dit ariikel, iu verband met art. 7 ten duidelijkste blijkt, dat er fraude bestaat in den zin der verordening, niet alleen wanneer het verschil in sterktegraad meer is dan 2/10 graad , maar ook wanneer het verschil in hoeveelheid meer dan 3 pet. bedraagt, 't geen ook nog wordt bevestigd door art. 2 der verordening omtrent het bedrag en den grondslag der belasting, waar de sterkte en hoeveelheid evenzeer worden onderscheiden; 0. voorts, dat, vermits op wettig bewijs was beslist, dat het ter uitvoer aangeboden vocht niet was gedistilleerd en dus hier de geheele hoeveelheid ontbrak, — er niet uitdrukkelijk behoefde te worden uitgemaakt, dat er een verschil vau meer dan 3 pet, bestond, als zijnde dit reeds in deze beslissing opgesloten; O., dat alzoo dit middel is ongegrond; Ten opzigte der subordinate middelen, en wel : 1". schending van art. 1 Strafvord., j". art. 167 der gemeentewet , omdat de bedreigde en toegepaste strafbepaling is vervat niet in eene plaatselijke verordening , tegen wier overtreding straf is bedreigd, maar in eene verordening , regelende de wijze van heffing der belasting; O., dat overtreding van de bepalingen der toegepaste verordening wordt gestraft volgens de voorschriften van de gemeentewet van den 29 Junij 1851 [Stbl. n°. 85), en wel meer bepaaldelijk volgens de artt. 270—274; dat dan ook art. 271 in casu is toegepast, en art. 167 der genoemde wet hier in geene de minste aanmerking kan komen, als handelende over de plaatselijke verordeningen, tegen wier overtreding straf is bedreigd, terwijl de plaatselijke belastingen worden geregeld bij art. 232 en volg. van dezelfde wet; Ten opzigte van het tweede middel, schending van art. 271, al. I, j". art. 272, al. 3, der gemeentewet, omdat eene verkeerde aangifte bij den uitvoer niet daarstelt ontduiking van plaatselijke belastingen iu den zin vau voormelde wet: O., dat het hier geldt eene verkeerde aangifte tot bekomin" van teruggave van belasting; en dat, vermits eene ontduiking of "overtreding ter zake van plaatselijke belastingen, om strafbaar te zijn met de straffen, daarop bij de gemeentewet bedreigd , als misdrijf moet zijn gekenmerkt bij de plaatselijke verordening, — het hier alleen de vraag is, of dit ten deze het geval is; O., dat inderdaad bij art. 16 der verordening is bepaald, dat, indien bij de verificatie een verschil van meer dan 3 pet. of 2/lo'"-raad sterkte wordt bevonden, de handelaar of slijter wordt vervolgd ter zake van ontduiking der belasting of poging daartoe, en dat dit genoeg is voor de toepasselijkheid van de strafbepalingen der gemeentewet ; Ten opzigte van het derde middel , schending van art. 247 der gemeeutewet, uit hoofde het in fado is uitgemaakt, dat zich in den rooden jenever in quaestie spiritus heeft bevonden, waarvan de belasting bij den invoer of het fabrikaat was betaald, en, dit nu zoo zijnde, het onverschillig kau worden geacht, of die jenever bij den uitvoer nog denzelfden sterktegraad io zich vereenigde : O., dat art. 247 alleen een voorschrift inhoudt, door den plaatselijken wetgever in acht te nemen , ea dus bij het beklaagde arrest niet kan zijn geschonden; O., dat mitsdien al de middelen zijn ongegrond • O. echter ambtshalve , dat het Hof als eene verzwarende omstandigheid heelt aangenomen, dat de req. het hem ten laste gelegde feit heeft gepleegd of doen plegen als handelaar en ten aanzien van een voorwerp, zijnen handel betreffende, ea desniettemin op den req. niet heeft toegepast al. I van art. 272 , maar al. 3 , omdat, naar 's Hols meening, art. 250 Strafvord., in gezonden zin, bij hooger beroep van den veroordeelde, geen zwaardere straf toelaat, niet alleen dan waartoe de bekl. PROVINCIALE HOVEN. PROVINCIAAL GEREGTSHOF IN ZUIDHOLLAND. Eiamer vjibi itrafiakcii. Zitting van den 8 December 1859. Voorzitter, Mr. J. A. Philipse. MoF.mVILI.IOE BRANDSTICHTING IX KEN GEBOUW , ZONDER DAT TE VOORZIEN WAS, dat EBK1G MENSCHENLKVKX DAARDOOR IN GEVAAR KON WORDEN O EB RAGT. Zaak van Johanna Valk, huisvrouw van Jilles de Klerk. Acte van beschuldiging. De proc. gen. bij het 1'rov. Geregtshof in Zuidholland geeft te kennen, flat, bij arrest van teregtstelling van hetzelve Geregtshof, in raadkamer vergaderd, van den lüNov. 1859, naar 's Mofs openbare teregtzitting is verwezen .T. Valk, huisvrouw van J. de Klerk, volgens hare opgave oud acht-en-zestig jaren , zonder beroep , geboren te Zwijndreeht, laatst wonende te Ridderkerk , zijnde thans gedetineerd in het huis van arrest te Dordrecht. En verklaart de proc.-gen. , dat uit de instructie dezer procedure resulteert: dat de besch. en haar man, met hunnen kleinzoon C. Scheurwater, en hunne dienstbode C. Drapers, tot den 7 Julij 1859 bewoond heliben een hun toebelioorend huis in den Zandpolder onder Ridderkerk, hetwelk door C. Dijkman, brigade-kommandant der rijks-veklwacht, gestationneerd te Dordrecht, is geconstateerd van de naastbij gelegen woning ongeveer vijf honderd roeden verwijderd te zijn, welke verwijderde en afgezonderde ligging is bevestigd door J. Rijsdijk , kastelein te Ridderkerk, den bewoner van bedoelde naastbij gelegen woning; dat het huis der besch. met het erf en den tuin , daarbij behoorende door gezegden brigade-kommandant is beschreven op gedeeltelijke aanwijzing van C. Scheurwater, en daarbij eene teekening van den plattegrond is vervaardigd, zijnde ten aanzien van het woonhuis, op bedoelde teekening onder n°. 1 voorkomende, gebleken, dat het van hout opgetrokken met ééne verdieping boven onder het dak was ongeveer 6 Nederlandsche ellen lang en 4 Nederlandsche ellen breed, en bestond, behalve den zolder, uit vier vertrekken, namelijk : a. een woonvertrek, b. een slaapvertrek, waarin twee nachtlegers, in welke in den regel de dienstbode en de kleinzoon sliepen, c. eeu slaapvertrek van de besch. en haren man, waarin ééne bedstede, en d. een schuurtje, alles gelijkvloers; dat in dit woonhuis, in den nacht van den 17 op 18 Julij, omstreeks ten elf ure, brand is ontstaan, ten gevolge waarvan het tusschen twee en drie ure in de asch lag; dat J. Rijsdijk , die uit zijn tuin het gezigt op de woning heeft , heeft verklaard, dat hij, den 17 Julij des avonds ten elf ure te huis gekomen, na te hebben gegeten , is naar bed gegaan , doch, op het zeggen van een zijner kinderen, dat er brand was, dadelijk weder is opgestaan en in zijn tuin zich heeft begeven, wanneer hij zag, dat de rook uit de woning der besch. sloeg, hetgeen hij , daar het lichte maan was, zeer goed kon zien; dat hij, zich wat. haastig gekleed hebbende, derwaarts is geloopen, waar hij rekent, daar hij zeer hard liep , in een minuut twee-drie te zijn geweest, wanneer het even vóór twaalf ure des nachts was ; dat hij , terwijl er nog niemand anders op de plaats bij den brand was, op de kade de ineid zag staan in haar nachtpak, zeer verschrikt, en op de werf de besch., ontdaan, geen jak aan hebbende, wel een rok , zijnde het alsof zij van bed kwam , die hem om den hals viel en zeide: »o God Rijsdijk, nu ben ik voor eeuwig ongelukkig, want al wat ik in de wereld heb, verbrandt,» terwijl de kleinzoon reeds bezig was met een hoos te begieten de straks te melden (op de teekening onder n°. 7 voorkomende) schuur; dat, toen getuige er kwam, de vlam reeds sloeg uit het dak van het woonvertrek (n°. la), terwijl het slaapvertrek der besch. (n°. 1 c), hoezeer vol rook, nog niet brandde, gelijk hij duidelijk zien kon, door het op het erf uitkomende raam van dat vertrek, waarvoor geen blind was; dat hij noch in het slaap- noch in het woonvertrek is geweest ; dat hij heeft getracht ie komen op den zolder van het slaapvertrek, langs een op het erf staanden trap, dooreen raam , welks glazen hij heeft verbrijzeld en waardoor hij water heeft geworpen, doch dat hij door de hitte op dien zolder, waar het vol rook was , niet kon komen; dat hij intusschen zooveel water als hij kon tegen de brandende woning heeft geworpen ; dat, nadat hij een kwart uur bij den brand was geweest, A. Kamsteeg er ook bij is gekomen , en vervolgens ook de spuit, en men ten twee ure den brand meester was, wanneer zoowel het woonvertrek als de beide slaapvertrekken in de asch lagen ; dat A. Kamsteeg, arbeider, M. de Roe en J. van der Sluis, gemeente* veldwachters , allen te Ridderkerk , successivelijk ter plaatse van den brand gekomen (de eerste naar zijne gissing ten half twaalf a kwart vóór twaalf ure, de tweede omstreeks ten half twaalf ure, en de derde vervolgens met de spuit en eenige spuitgasten , naar hij meent omstreeks ten twaalf ure), het woonhuis in lichlelaaije vlam vonden , terwijl inmiddels ook de burgemeester van Ridderkerk ter plaatse van den brand aanwezig was; dat in den nacht van den brand, terwijl de man der besch. afwezig was, de laatstgeinelde met de dienstbode C. Drapers, nachtverblijf zouden houden in een (op de teekening onder n°. 7 voorkomend , °p de werf aanwezig, uit hout opgetrokken lokaal, gelegen op 5 a 6 ellen afstand van het woonhuis , in hetwelk alleen de kleinzoon zou verblijven, zoodat de genoemde dienstbode, tijdens het uitbarsten Van den brand, niet in het woonhuis was; dat deze dienstbode, met betrekking tot den brand zeiven, heeft verklaard, dat zij , naar zij denkt tegen elf ure, uit de schuur bij het woonhuis gekomen, heeft waargenomen, dat de vlam reeds ferm het slaapvertrek van haar en Scheurwater of van achter het woonvertrek te voorschijn kwam, doch dat toen noch het woonvertrek, ''och het slaapvertrek van de besch. brandde; dat zij dadelijk heeft Hedegeholpeu om water op het brandende gebouw te werpen, in het^'elk zij niet meer is geweest, terwijl Scheurwatei de schuur (no. 7j Gegooide; dat C. de Jong , leerling aan de geneeskundige school te Rotterdam, honende te Ridderkerk, heeft verklaard, dat hij met den burgemeester, dien hij op het vernemen van den biand had gewaarschuwd, tot op een kleinen afstand van de plaats van den brand genaderd , op verzoek des burgemeesters naar het dorp is teruggekeerd, om te zeggen , langs welken weg men de brandspuiten moest aanvoeien, na alvorens te hebben kunnen zien, dat destijds reeds de woning, op de schetsteekening van de plaats onder n°. 1 a, b en c voorkomende, 'n brand stond, terwijl het schuurtje sub ld nog niet brandde; dtit intusschen Kamsteeg en de Roe, na de blussching, ondei de puinhoopen niets hebben gevonden dan een hangklok, welks kast geheel was verbrand, en een half verbrand bureau, terwijl bij een onderzoek naar gesmolten goud of zilver niets werd gevonden ; dat de besch. tijdens den brand, volgens Kamsteeg, heeft geroe¬ pen : • o God ! alles wat ik heb is verbrand,» volgens de Roe heeft gezegd : ■ wel buurtje, wat ongeluk treft mij nu ! • en des ochtends nog tot Kamsteeg heeft gezegd : > ik ben nu arm, want mijn geheele boedel is verbrand;» terwijl zij op de vraag van de Roe naar de oorzaak van den brand te kennen gaf, dat zij meende, dat de woning door de groote hitte van de laatste dagen was in brand gevlogen , en aan den burgemeester , den brigadier en anderen (waaronder de correspondent der brandwaarborg-maatschappij) mededeelde, dat vele kostbaarheden en andere goederen, benevens ook f 300 aan bankpapierzouden verbrand zijn, welke inededeeling zij evenwel later heeft beleden, niet overeenkomstig de waarheid te zijn geweest; dat Kamsteeg en van der Sluis des ochtends tegen zes ure zich hebben begeven in den in zes akkers verdeelden tuin der besch. , nadat, ten gevolge van het niet-vinden van meerdere goederen , verdenking was gerezen, dat de besch. den brand opzettelijk zou hebben veroorzaakt, en aldaar aanwezig hebben bevonden als volgt: op den eersten akker, tusschen eene rieten heining en het doperwtenloof: twee eikenhouten stoven, een koperen broedertjespan, twee dito ketels , gevuld met verschillende kleine voorwerpen, een dito braadpan met dito, twee blikken oliebussen, een theeblad , een groen geverwd mandje, een groen geverwd tonnetje, gevuld met vele kleine voorwerpen, vijf blikken bussen, gevuld met papieren en tuinzaden , twee zijstukken van eeu ledikant, twee keulsche potten, gevuld met kleine voorwerpen, een tinnen waterpot, een paket papieren, inhoudende bewijzen van assurantie-polissen, copie dagvaardingen en dergelijke, een koperen doofpot, gevuld met aardewerk, twee kerkboeken, waarvan het een met zilveren beslag en het andere nog voorzien van een afgebroken zilveren slot, een mand , gevuld met fijn aandewerk en porselein , drie manden, gevuld met diverse kleedingstukken en aardewerk, een spiegel met vergulde lijst (verborgen in een korenzak) met nog twee zakken; op den derden akker, wederom onder het doperwtenloof verborgen: een blikken trommel, gevuld met kleine voorwerpen , vier eikenhouten stoven, een koperen kagchel-ketel, eene gegoten koperen lamp, eene ouderwetsche koperen hangklok zonder kast, een mahonyhouten kastje met een koperen horologie zonder wijzers, een mandje met koperwerk en meer andere kleinigheden; op den vijfden akker, mede onder het erwtenloof verborgen: een veerenbed met blaauw geruiten overtrek, een groene wollen deken met zwarte balken, eer.e vierkante blaauw geverwde plank; in eene lools achter de schuur, verborgen in eene daaronder loopende sloot: drie manden met boven- en onder-mans- en vrouwenkleederen, beddelakens enz.; terwijl door van der Sluis nog is bevonden, achter de zoo evengenoemde loots, op eene horde over de sloot, onder erwtenstoo verborgen: een best veerenbed met twee kussens en kussensloopen, twee lakens, twee wollen dekens, een paardenharen matras, een gevulde stroozak, twee stukken tapijt en een zeildoek; dat C. Drapers, nadat haarde verschillende voorwerpen, op onderscheiden plaatsen verborgen gevonden, waren vertoond, heeft verklaard de meeste of bijna alle die voorwerpen te herkennen als te behooren tot den inboedel der besch. , en als aanwezig geweest tot aan haar straks te melden vertrek op Zondag ochtend in het afgebrande woonhuis; terwijl zij nog in het bijzonder heeft herkend het bed, gevonden tusschen de rijen doperwten inden tuin , en het bed, gevonden op eene horde over de sloot; het eerste voor hetzelfde waarop C. Scheurwater altijd geslapen had, en het andere voor dat, waarop de besch. en haar man in het woonhuis gewoon waren te slapen , en zij mede heeft herkend de goederen, gevonden in de drie manden in de loots achter de schuur, als door haar daags te voren nog aanwezig gezien in een mahonyhouten kabinet, staande in de schuur; dat door dezelve C. Drapers nog zijn herkend als des Zondags ochtends bij haar even te melden vertrek, gelijk altijd, zich in het afgebrand woonhuis hebbende bevonden, de navolgende meubelen (na den brand gevonden in de schuur, op de schetsteekening voorkomende onder n°. 8), te weten: eene ronde en eene vierkante mahony- of palissanderhouten tafel en een dito schrijflessenaar met koperen beslag; terwijl zij op denzelfden Zondag, 's avonds te huis komende, in de schuur vond een barometer, welken, in het woonhuis hangende, zij aldaar daags te voren nog had afgestoft; dat op den 20 Julij door den burgemeester van Ridderkerk, in tegenwoordigheid des kantonregters aldaar, mitsgaders van der Sluis en de Boe, op aanwijzing en in het bijwezen van den man der besch. , in den tuin is opgegraven en in beslag genomen een trommel, inhoudende, volgens het daarvan te dien dage opgemaakt proces-vetbaal: a. drie kerkboeken met zilveren slooten, b. drie gouden horologie s, waarvan een met gouden ketting, c. een zilveren horologie met zilveren ketting, d. vier zilveren tabaksdoozen , e. twee zilveren brillendoozen , J. eenzilveten snuifdoos, g. vier zilveren reukdoozen, h. een mes met zilveren hecht, i. een bloedkoralen ketting met twee snoeren-en gouden slot, j. een dito schakelkeiting met steentjes, k. een zilveren vischje, l twee knippen met zilveren beugel, m. een zilveren breipen, een dito pleet, n. een zilveren pijpenstoker, o. een zilveren horologieketting, p, een gouden ketting met vijf strengen en slot, g. een doosje met eenige geringe preciosa, r. een vergrootglas, met zilver gemonteerd; dat die opgraving plaats had, nadat genoemde man der besch. had verklaard, dat in den laatsten tijd meermalen zijne vrouw met hem gesproken had over het in brand steken zijner woning, ten einde op die wijze de schulden, voor welke zij telkens werden aangemaand, uit de alsdan te ontvangen assurantie-penningen te betalen; dat hij zelf den moed niet had het huis in brand te steken, en daarom op Zondag 17 Julij, 'smorgens omstreeks negen ure, van huis vertrokken is met eene schuit groenten naar Rotterdam, na den vorigen avond voormelden trommel, met preciosa gevuld , in den grond te hebben geborgen, ten einde denzelven aan den brand te omtrekken, wetende dat zijne vrouw het plan had het hun toebehoorende huis, gedurende zijne afwezigheid, in brand le steken ; dat door den burgemeester van Ridderkerk op verschillende plaatsen en ook onder de in den tuin gevonden voorwerpen zijn bevonden en in beslag genomen , behalve eenige papieren, waaronder straks te melden polissen van brand-assurantie, de volgende voorwerpen, als: een tinnen tabakdoos, een zilveren geribte snuifdoos en een schildpadden horologiekast met koperen rand; terwijl de burgemeester heeft geconstateerd, dat hij vau W. Flaek, kleedermaker te Ridderkerk, nog heeft in ontvung genomen een gouden horologie, ten processe voorhanden, hetwelk door den man der besch. aan dezen op de proef gegeven was; dat bij polis dd. 2 Maart 1857, door tusschenkomst van W.Nugteren, correspondent der onderlinge brandwaarborg-maatschappij onder directie van de Jongen Comp. te Amsterdam, bij deze maatschappij door den man der besch. was verzekerd, onder anderen, het voormelde afgebrande woonhuis voor ƒ 1200 in herbouw, en bij polis derzelfde dagteekening de zich in bet woonhuis bevindende meubelen, gouden en zilveren voorwerpen als anderzins voor f 1000, hebbende gezegde correspondent verklaard, dat de opneming van den inboedel op genoemden dag, door hem zeiven is gedaan, en daarbij doorhem zijn gevonden, onder anderen, vier gouden horologie's, drie zilveren tabaksdoozen, twee gouden halskettingen met gouden sloten, waarvan een van zes strengen, en vele andere gouden en zilveren voorwerpen, benevens vier veerenbedden, verschillende meubelen en voorwerpen tot huisseiijk gebruik; dat beide polissen, door den burgemeester gevonden bij de in den tuin verborgen voorwerpen, ten processe zijn voorhanden; dat is gebleken, dat de geldelijke toestand van de echtelieden de Klerk tijdens den brand was ongunstig; dat toch is verklaard door R. H. van der Wayfort, notaris te Ridderkerk, dat hij op den 7 April 1859 aan den man der besch. in openbare veiling heeft verkocht eene vlassers-stelling en boomgaard te Ridderkerk voor f 2190, van welken verkoop dezelve man de kosten ad ƒ 331.60 op den 11 April heeft betaald, terwijl hij op den 30 Mei daaraanvolgende heeft voldaan f 1190, met verzoek om voor de resterende ƒ 1000 hypotheek te bezorgen op de gekochte goederen, welke hypotheek (waarvan hij de kosten niet heeft voldaan) den 20 Julij daaraanvolgende is gepasseerd, zijnde eene poging tot onderhand* che:i verkoop van eene hem toebehoorende bakkerij te Hendrik-Ido-Ambacht mislukt; dat wijders is gebleken , dat aan den man der besch. is geleend: ï°. door M. Snaaitw, vlasboer te Hendrik-Ido-Ambacht, op den 19 Mei 1859, f 200; 2°. door B. de Jong, tuinder te Ridderkerk, kleinzoon der besch., op denzelfden dag f 350, uitbetaald ten huize van M. Snaauw, waarvan in den loop der maand Julij daaraanvolgende, ten kantore van straksgenoemden notaris, eene schuldbekentenis is geteekend; 3". door M. de Klerk , echtgenoote van J. Rhijnders , tapster te Gorinchem , dochter der besch , in het midden van den zomer van 1 858 eene som van f 400 , zulks uit eigen beweging, zonder dat hare ouders er om hadden gevraagd ; 4". door P. de Klerk, huisvrouw van W. van Heemst, herbergierster te Dordrecht, dochter der besch., veertien dagen vóór 17 Julij 1 859 , f 40 ; dat daarenboven is gebleken, dat de man der besch. verschuldigd was: 1J. aan de firma F. J. Penn en Comp., te Dordrecht, per resto f 92 , wegens aan hem in 1857 geleverde hroeiramen , over de afdoening van welke som de boekhouder dier firma op 14 of 15 Julij 1859 aan de woning der besch. met haar heeft gesproken: 2". aan H. W. Coert, bakker te Ridderkerk , J 26 , wegens in het laatst van 1858 verkochte koemest; 3°. aan C. J. van Roozendaal, grutter te Ridderkerk, f 24, wegens in November of December 1858 verkochte wintermest- van twee paarden ; dat de dienstbode C. Diapers heeft verklaard, dat zij op den 17 Julij door de besch. is gedrongen om, ofschoon het haar uitgaansdag niet was, uit te gaan, en wel, niet gelijk gewoonlijk van half twee tot acht ure, maar den geheelen dag van 's ochtends acht ure tot 's avonds negen ure ; dat zij, 's morgens reeds omstreeks vier ure eene buitengewone beweging in huis hebbende gehoord , besloot op te staan, en de besch. met haren man reeds druk in de weer bevond, terwijl zij omstreeks zes ure hare kist en hoedendoos, die op zolder hadden gestaan, beneden op de plaats terugvond , door de besch. met haren man naar bene len gehaald , nadat zij haar daags te voren reeds hadden opmerkzaam gemaakt, dat de kist boven niet veilig stond , omdat de sluiting niet best was; dat zij de kist, op raad der besch., in de schuur heeft gezet, zonder te begrijpen, waartoe het dienen moest; dat de besch. haar, vóór haar vertrek, had medegedeeld , dat zij den volgenden nacht in de schuur zouden slapen bij elkander, in een dakr staand ledikant, als redenen hier bijvoegende, dat het in het woonvertrek veel te heet was; dat, toen zij 's avonds draalde om naar bed te gaan, om de tegenwoordigheid van Scheurwater, de be6ch. zeide: «kom houd die rokken maar aan , en gaat zóó maar naar bed, het is nu zoo heet niet,» waaraan zij , hoewel daarover zeer verwonderd, gevolg heeft gegeven ; dat, toen zij op het ledikant lag, de besch. en Scheurwater ten half elf ure het vertrek zijn uitgegaan met eene brandende lamp «n eenige vischjes; dat een kwart uur later, terwijl zij wakker gebleven was , de besch. alleen is teruggekomen met de brandende lamp en de vischjes , en toen dadelijk op het ledikant is gekomen , haar jak hebbende uitgetrokken, doch hare kousen en bovenrokken aanhoudende; dat, naar zij deukt nog geene tien minuten later, Scheurwater, de deur der schuur hebbende geopend, op tamelijk zachren toon heeft gezegd: «Grootmoeder kom eens kijken, er is zoo'n damp in het woonhuis,» waarna de besch., die, evenmin als zij getuige, nog had geslapen, denkende, dat zij het niet gehoord had , tegen haar zeide; ■ hij zegt, dat er zoo'n damp is;» dat de besch., zonder dat getuige (te gelijk met haar opgestaan) kon merken, dat zij iets verschrikt was, de schuur is uitgeloopen; dat, nadat besch. uit de schuur was, getuige nog slechts even bare pantoffels heeft aangetrokken, die bij het ledikant stonden en waarnaar zij niet behoefde te zoeken , ofschoon er geen licht in de schuur was; dat getuige niet kan zeggen , of zij een of meer minuten na de besch. de schuur heeft verlaten, maar dat het zeer korten tijd na deze was; dat zij, naar het woonhuis geloopen, de besch. reeds bezig vond met water tegen het woonvertrek te werpen ; dat de meergenoemde kleinzoon der besch., C. Scheurwater, heeft medegedeeld, dat de besch. ten ruim elf ure, overeenkomstig eene tusschen hen gemaakte afspraak door hem geroepen uit de schuur , in welke zij zich met C.
33,104
MMUBVU04:001930005:mpeg21_2
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,884
De bazuin; gereformeerde stemmen uit de Christelijke Afgescheidene Kerk in Nederland-kerk-, nieuws- en advertentieblad, jrg 32, 1884, no. 6, 08-02-1884
null
Dutch
Spoken
7,462
13,121
Gelijk men haar behandelt, zal ze wel moeielijk zijn, maar gelijk zij bestaat late men de zaak aan den rechter over. Die van den Staat meent wat te eischen te hebben, zoeke dat volgens den rechterlijken weg. Wat er dan moest gebeuren l Eenvoudig art. 168 schrappen, onmiddelijk schrappen, maar al de titularissen en vrouwen en kinderen uitbetalen, levenslang ten volle uitbetalen wat zij thans trekken, met uitzondering slechts van hen en in zoover als zij van Staatswege of in dezelfde betrekking van kerkendienaren, waarin zij thans zulks genieten later dat zal worden vervangen. Indien wij met alle kracht tegen art. 168 strijden, is dit niet zoozeer, omdat hierbij eene zoo opzettelijke rechtskrenking plaats heeft als bij de sehoolquaestie ; althans niet waar het de oude tractementen (art. 1681") betreft. Maar omdat wij voor de Ned. Herv. K erk zelve die uitbetaling verderfelijk achten in de hoogste mate. Hierin kunnen wij falen ; maar in elk geval zal ieder de beweegreden zelf eerbiedigen. Doch ieder begrijpt ook dat, wanneer datzelfde gezegd wordt van eene zijde, die gaarne de Ned. Herv. Kerk zag verdwijnen, de raad, hoe goed ook gemeend, verlacht zal schijnen. De vraag is niet of iemand het recht heeft dien raad in zulke omstandigheden te verdenken ; maar alleen, die raad al dan niet verdacht zal worden; a thans door de groote meerderheid der Menschen. En wanneer nu die zelfde raad °°k van onverdachte zijde komt, — waarom men zich dan niet terugtrekken ? ¥°oral wanneer men de neiging heeft om 1 e zaken te overdrijven, hetgeen voor eene 8oede en Sp0e(jige oplossing altijd scbadeis. Hoe wenschelijk, dat allen verstonden, dat de schrijver hier goed ziet. Ziedaar, in 't kort onze meening. Laten e Christelijk Gereformeerden zelve ooreelen. Wij komen niet meer op de zaak erug. Want dan zou op zijn beurt onze raad, tot de ChriBt. Geref. gericht, verdacht schilnen I nu ten slotte : Indien wij dit zeggen, schijnt het verdacht noemde men het ook meermalen, wanneer 0or sommieren onzer er od aangedrongen W6rd, WAnnnnai iolnprfinhh eid nf Wfilfa- -•> wanoiiTiHi,. sucht. jaloerschheid A. Brummelkamp. een ongelukkig wetsvoorstel en^v? ^n's''e1, bij de Kamer in. Koekdie nketbakkerB zullen voortaan dan bij en koek sterken drank mogen schenken, Vpa)_ar kruideniers en anderen niet. 't Is v zeggen. Het over-over-onrecht- rdige van dit ontwerp zal hopen wij, en dat de Kamer het — roijaal weg ar de snippermand laat zenden, is a eens Da : De Wet op de sterken drank Pas heet van de naald ingevoerd en zelfs 2°l® n'et geheel ten uitvoer gelegd of nu d , men Z. M. die alweer voor een groot e laten ontzenuwen. Dat durven Ministers jBn aan de Stat.-Generaal en aan ue Natie voorstellen. DE MAATSCHAPPIJ VAN WELDADIGHEID ..kra°htige ondersteuning. Vroeger 4.000 ^ leden thans slechts 'p_, van nbekende jaren kreeg zij van nu geoieKen is Zoo wij wel onderricht zijn is zij in de laatste veertig jaren ongeveer verdubbeld. Den 1 Januari was het vijftig jaar geleden, dat het eerste teatotaler's orgaan van Mr. J. Livesey te Preston, — nu een grijsaard van 90 jaren — uitkwam. Sinds vormen de bliiden en tijdschriften voor die zaak over de gansche wereld een afzonderlijke litteratuur Te Huil werd een marmeren standbeeld onthuld van William Wilberforce, den vrymaker der slaven. De Britsche en Buitenlandsche antislavernijvereeniging beeft desniettemin opnieuw oproeping gedaan om de slavernij boter te bestrijden ; te Cairo een huis voor vrijgemaakte slaven te bouwen; en te Oongo en in Niam-Niam de Soudaneesche slavenhandelaars tegen te gaan. In Brazilië gaat deze menschonteerende gewoonte nog op groote schaal voort. In de laatste tien jaren is het getal slaven van 1547660 tot op 1346648 gedaald. Een slaaf kost f800 k f 900.— De „Nieuwe Rotterdamsche" courant gaf onlangs eene beschrijving van den slaventoestand in Brazilië — waar de menschen nog gelijk staan met dieren — terwijl de slavenhande¬ laar soms er een slaven-stoeterij op nahoudt, Ook in Afrika bevinden zich nog vele Slavenmarkten. Men wane dus niet, dat de vier millioen ameriKaanscne slaven m Amerika voor een vijftiental jaren, de vrijheid van al onze medemenschen hebben bezorgd. De grootste kerk ter wereld is de Sint Pieter te Rome ; Zij kan 45000 menschen plaatsen. De Dom te Milaan 37000. St. Paulus te Rome 32000. De Keulsche Dom 30000. De St. Paulus te Londen en Pe- tronius te Bologna 25000. De Hagia Sophia te Konstantinopel, ru moskee, 23000. St. Johannes de Lateraan te Rome 22000 iNotre iiame te darijs 'ZIUUU. JJe nieuwe Dom te New-Tork 17000. De Kathedraal te Pisa en de Stefanus-kerk te Bologna 11000. Die van onze Lieve Vrouw te Munchen 11000 en de St. Marcus kerk te Venetië 7000. — sk^ekoniiëfv. een onze geliefd o • geoiesen is onze nc ® "rinses Marianne geweest te ziinl is ont^1 ii Van ^ 8000, die haar nu ook ^are bi d s*e"eD a' k&re leden voor andere^ ra^en verdubbelen, en wekken Kl)n rlo i m mede toe te treden. Met „ 6 ^olonipT, :i. j tr v...: nmvte x iouciiAruuiu, v üPiiiiuiZiöu ön wie zij haar krach- *ijdt aan ïn — heeft de J^terkerkhof misdrijf gedaan en ^c°tl'ank te Utrecht uitspraak daert tot i5r°,or(^eeld de studenten BodRam tot 8 d agen celstraf en f 8 boete, 15 dagen celstrafD cels'ra^ Grenffell tot boete, wegens v vf bcete, en tot f25 Alle drie wegend J^ing van afsluiting. Riickevorsel, ieder tot fndeling- Turk ®n verbreking van afsluit; J2^boTete: wegeDS gesproken. g' Ce Jor|g 18 vrlJ" bed™ KAMpENS BEVOLKlsr edr°eg op 31 Dec. 1882 lNG 18065 V6rm '' ". " 1883 18276 P^onen 8 " '* afSelooPeu jaar 211 Hooggeachte Redakteur, gelieve deze twee onderstaande vragen in het veelgelezen blad de Bazuin te plaatsen. De Synode van Dordrecht 1618—1619 wordt genoemd Nationale, en de Synodes der Chr. Ger. Kerk, welker Va eeuwfeest dit jaar staat gevierd te worden, (tot onze zeer groote blijdschap), (enkel) Synode der Ohr. Ger. Kerk. Mij dunkt, daar zal Uw ambtgenoot Prof. H. de Oock, mij en velen met mij wel een antwoord op willen geven. Alsmede : Is mijne bescheidene vraag aan U Prof. A. Brummelkamp en hooggeachte br. in Hem, die ons eerst heeft lief gehad : Welk verschil is er in Chr. Nationaal Schoolonderwijs en Ohr. Ger. Onderwijs. Zooals U weet zijn dit 2 vereenigingen of rechtspersonen door den Ned. Staat erkend. Er is ons zelfs wel eens gezegd, dat zeer geachte Christenen of geloovigen van beide lichamen lid of voorstanders zijn. Zulks kan ik niet vatten naar Matth. 6 : 24a. Dus, zeer geachte Hoogleeraar, eenige nadere toelichting, die mij en wellicht velen met mij, van nut zoude kunnen zijn, zou ons zeer verblijden. Na vr. br. groete, G. DE KOOL. Bolnes, 4 Februari 1884. Op uwe vraag aan mij begon ik zooeven te antwoorden, maar dat werd als van zelve een geschiedkundige opgaaf van het ontstaan der beide vereenigingen en moet ik daarom ook laten liggen tot ons volgend No., waarin ook Br. de Cock zeker wel aan uw verlangen zal voldoen. A. Brummelkamp. nog eeks een dood paard aan den boom. Daar ik van Tholen's kerkeraad geen bericht ontfangen heb plaats ik gaarne 't onderstaande met vriendelijken dank aan den broeder die 't ons zond. vWelEerw. Heer! Onlangs laB 'k in de Bazuin dat OEerw. een nummer aan den kerkeraad te Tholen deed toekomen, ten einde eenige inlichting omtrent de kwestie aldaar te mogen bekomen. Of hij dit deed weet 'k niet. In de Thoolsche Courant die 'k als oud-Tholennaar lees, komen onder 't kerknieuws nu en dan berichten omtrent deze kwestie voor. Mogelijk dat 'k U een kleinen dienst kan bewijzen — dat 'k gaarne doe — door U op de hoogte te brengen^ zoo dat 't geval nog niet mocht zijn. Er zijn dan te Tholen drie leden gecensureerd. Met name de Vulder van Noorden — (burgemeester der gemeente), Boom — (öf een dokter in de medicijnen öf postdirekteur), Bal — (opzichter van dijkwerken en zeeweringen) allen ken, 'k ze zeer goed. Radicalen. Ze zijn gecensureerd wegenB Sabbathschending — verwaarloozing der openbare godsdienstoefening — en minachting van den doop wijl er een is, die zijn kind met wil laten doopen. Voor hoeverre genoemden hoofdelijk hierin deelen weet 'k niet. 'k Denk laatstgenoemde in laatstgenoemd feit.De twee eersten zijn wel wat oud daartoe. De klassis of 't kïass.-bestuur heeft geoordeeld, dat deze heeren vanwege 't hun ten laste gelegde niet censurabel waren, waaiom ae Kerkeraad de censure moest opheffen Op 7 Dec. 11. heeft de kerkeraad hieraan gehoor gegeven." Hij heeft in die vergadering op last der klassis de censure opgeheven, maar in diezelfde vergadering om dezelfde redenen die heeren weer gecensureerd. (Echt Nederl.Hervormd kerkrechterlijk gehandeld !) Nu lees 'k in de Thoolsoho krant van 26 Jan. 11. 't volgende : //Aan de heeren van Noorden — Boom — nBal — door den kerkeraad dd. 7 Dec. //II. op nieuw gecensureerd om dezelfde, //feiten waarvan het kl. bestuur 28 Nov. //verklaard had, dat zij geen recht geven j/aan de kerk om op hen een tuchtmiddel 11 toe te passen — werd dezer dagen een //vonnis gezonden, door het kl. bestuur in i/hooger beroep gewezen. //In dat vonnis zijn de uitspraken van //den kerkeraad op nieuw vernietigd en benslist: dat de kerkeraad van Tholen niet //andermaal wegens dezelfde feiten had //mogen procedeeren tegen genoemde heeren. «Bovendien wordt den kerkeraad onder //het oog gebracht, dat hij zijn bevoegd//heid heeft overschreden, door in verzet //te komen tegen de beslissingen van het //kl. bestuur dd. 28 Nov., die kracht van //eindbeslissingen hadden verkregen. Te //meer omdat de kerkeraad zich aanmatigt i/wat, in bepaalde gevallen, alleen een hoor/ger kerkbestuur doen kan." '31 Jan. '84. m." [Helaas. Red.] of HT4TÏ1ITVJJ VAfi ï TT-nrr O 1WU Jj£i£i£ X i Amice frater! Neen, ik zal u niet antwoorden met een wedervraag, b.v. deze: hoe kunt gij zóó vragen ? G{j hebt niet geheel ongelijk; er is eenige reden om bezorgd te zijn, als men van een goed vrienu of bekende, vooral wanneer hg scheep gegaan is, weinig of niets hoort. Als ik u maar mag opmerken dat men hetzelfde denken of zeggen kan van vele andere Vereenigingen. Het Oentraal-Comité der antirev. kiesvereenigingen b. v. — hebt gij daarvan meer vernomen dan van //Marnix"? Nog altoos zijt gij en vele honderde broederen en vrienden aanhangende bij dat an-organisch Comité. Of gij wel genoeg bedenkt wat gij dus doende doet en laat, ik betwijfel bet. Zijt gij u recht bewust van de verantwoordelijkheid, die gij door uwe voortdurende solidariteit met de antirev.-conservatieve broeders en hun niet-vrije-kerk-politiek op uwe zipl laadt ? Mij dacht, gij zoudt dan wel beginnen met althans iets meer en iets anders te doen, dan in vertrouwelijk gezelschap te betuigen, dat toch eigenlijk //Marnix" gelijk heeft, en dat van samenwerking met de jaar aan jaar „zeggende en niet-doende" antirev. partij allerminst voor de O. G. Kerk heil te verwachten is. Grondwetsherziening komt aan de orde. Wie had das durven denken toen //Marnix" den strijdkreet tegen Art. 168 en 194 begon te vernieuwen met luider stem P Toen zeiden bijna al de vrienden Mr. Sav. Lohman na: het had zoo ietB van een eisch om r/een spoorweg naar de maan te maken": daar was op Grondwetsherziening in de eerste jaren volstrekt geen kijk of kans. Dit heeft „Marnix" met al zijn onkunde en onhandigheid toch helpen bewerken, dat zulke taal nu niet meer gehoord wordt: dat de sprekers en schrijvers ze liefst in een vergeetboek of achterhoek weggeborgen zien. En nu onlangs zag ook de Standaard zich genoopt de vroeger zoo vurig begeerde en welsprekend bepleitte /«restitutie" in den ban te doen. Reeds dadelijk na den stormpas tegen „Marnix"' eischen, beloofde het Centraal Comité den voet te zetten op den weg... van 't stoute jongske. Immers, het benoemde een commissie tot overweging van Grondwetsherziening in zake Art, 168 en 194. Er kwam echter niets van, ouder gewoonte, en naar den aard van 't niet eendrachtig gezelschap. Verleden jaar gingen velen in gespannen verwachting naar de Vergad. te Utrecht, en, — trots het krachtig sprekend voorstel der wakkere Friezen, er bleef geen tijd over voor Art. 168. Zal het dit jaar nu eens //meenens worden r lfin zoo niet, zult gij met de uwen, die „biina met — " n %} „Marnix" zoudt meegegaan zijn," dan ein- delijk eens in daden toonen hoe gij oordeelt dat er gehandeld moest zijn en moet wor¬ den ? Zult gij misschien de harten en handen van het voor /'de christelijke vrij¬ heid in ons volksleven" strijdende kuddeke komen sterken ? Om de volle waarheid te zeggen, we hadden u althans reeds lang verwacht. Maar — och ja, ik zal 't zelf maar zeg¬ gen: ik dwaal at. Dan zijt gr er vrij van, en komt minder in verzoeking met dien stroohalm mij te kastijden, in plaats van op de zaak in kwestie in te gaan. Ik wou eigenlijk en zal nu dan ook u vertellen dat -Marnix" nog leeft, en gezond is. hoe¬ wel hij leed draagt dat velen, die bij hem behooren, hem den last alleen laten dragen. Ik kan u zelfs van een „levensteeken" verhalen. Hebt gij in „de Tijdspiegel'' van Januari jl. gelezen dat Noorman in zijn beschouwing over de politieke partijen in 1883, den liberalen duchtig de les leest? Dat zal u smaken. Edoch, aan het slot verklaart de man dat de teekening, die „Marnix" in zy"n jongste manifest van de antirevol. partij heeft gegeven, sprekend ge¬ lijkt op de werkelijkheid. Zonder alles te beamen wat hij zegt van de antirevolutionairen, ook zonder mij blijde te maken over de instemming van dien liberaal, die „Marnix" beginselen niet deelt, wien wij met kracht bestrijden moeten, acht ik het toch de moeite wel waard u op zijn oordeel opmerkzaam te maken. Meermalen is ook in christelijke bladen Noorman als een scherpzinnige opmerker aangehaald, en de rondheid, waarmee bij ook tegen geestverwanten zijne overtuiging durft uitspreken, geprezen. En nu, zou ik zeggen, kunnen die zelfde bladen hun onbeneveldheid van blik en hart het best hierdoor toonen, dat zij ook althans eenigen aandacht wijden aan diens Noormans Woorden, nu hij zoo gansch verschilt van hunne uitspraken: dat die Marnix-mannen, öf niets van de staatkunde begrijpen, of, op zijn zachtst gesproken, erg scheef en scheel zien. Nu het levensteeken. In een volg. No. van de Bazuin. Dit blad zal, vertrouw ik, geen bezwaar maken om een enkele maal en nogmaals een keer ook een Marnixiaansche „stem" uit de C. G. Kerk te doen hooren. Elke week immers, en dat kan in zoo'n blad moeieljjk gemist worden bespreekt het ook de politiek, in en buiten het „Overzicht" daarvan zijnde. Daardoor zal het aan velen een dienst bewijzen, vooral nu het blad, waarin ook Marnix voorheen een werkkamertje had, niet meer leeft, en zijne lezers in de Bazuin en andere bladen daarvoor troost zoeken. Tot de volgende week dan, zoo de Heere wil. Als altijd, Uw dienstw. vriend, Kampen 1 Febr. '84. L. L. Aan de Redactie van de Bazuin in Nederland verzoeken wij vriendelijk bet volgende over te nemen tot eene broederlijk informatie voor JJs. Uispen. Wij lezen in een schrijven van Ds. Gis¬ pen, onzen zeer geachten broeder in den Heere, voorkomende in de Bazuin van 19 Oct. 1883, No. 42, het volgende : //De tijd nadert weer dat ook in onze Kerk de verkiezing van kerkeraadsleden alom plaats heeft. Dat is, schier overal min of meer, een tijd van spanning. Door uods goedheid kennen wij den partijstrijd niet, waaraan een leerstellig verschil ten grondslag ligt. Toch zou ik niet durven beweren dat we aan kleingeestigheid gebrek hebben. Onze Kerk is democratisch in oorsprong en ontwikkeling, maar van het oude regime hebben we toch zooveel over gehouden, dat de kerkeraad het heft in handen houdt, en door het stellen van dubbeltallen, waaruit de gemeente moet kiezen, veel dwaasheid kan voorkomen." //Uit boven aangehaald gedeelte lijkt het wel, dat Ds. Gispen er geen vrede mede heeft, dat de kerkeraad dubbeltallen stelt. Wij maken daaruit op, dat ZEw. er dan wel voor stemmen zoude, dat de gemeente zelve met den kerkeraad samen hare voorgangers verkoor zonder vooraf gestelde nominatie. Dientengevolge gevoel¬ den wij ons aangespoord Ds Gispen eens broederlijk te informeeren hoe onze Kerk in Z. Afrika, over die zaak zich heeft verklaard, en hoe ze daarin over het algemeen handelt. 1. Deelen wij mede hoe onze Kerk in Z. Afrika zich heeft verklaard over het vastgesteld aftreden van Ouderlingen en Diakenen. Toen onze kerk vier jaren had bestaan en volgens kerkorde het halve deel meest aftreden, heeft de Algem. Verg. volgens Gods Woord geene vrijmoedigheid gehad dat art. der kerkorde intoepassing te brengen. Daarop zijn toen al de gemeenten in de Z. A. Republiek geraadpleegd en kerkeraden en gemeenten vereenigd zich met het oordeel van de Algem. Verg. Later werd het van een enkelen kerkeraad op de Synode gebracht door een beschrijvingspunt om dat artikel in toepassing te brengen, maar vond geene toestemming van de Synode. Wij deelen hiermede wat in de verzameling van de Bepalingen onzer Synoden is opgenomen, Art. 35, 1876 "• //DIENSTTIJD van OUDERLINGEN en DIAKENEN." Op het verlangen van sommigen, dat ouderlingen en diakenen op bepaalde tijden zullen aftreden volgens art. 27 onzer kerkorde heeft de Synode besloten te antwoorden : Naardien Gods Woord evenmin voor ouderlingen en diakenen eenen tijd be¬ paalt, als voor de leeraren en de kerkorde ook geen anderen grond opgeeft, dan het goeddunken der Kerk, zoo durft de Synode dat gebruik niet gebieden te meer, daar velen gemoedelijk bezwaard zijn, dat een vastgesteld aftreden, door de Kerk bepaald, in strijd met GodsWoord zoude kunnen zijn. Maar, zoo iemand om gewichtige redenen ontslaag begeert, zal hem dit evenzeer als aan eenen leeraar gegeven worden, behoudens den naam en erkentenis zijner bediening; en hierin zal elke gemeente, naar hare gelegenheid, best kunnen oordeelen." 2. Hoe de Kerk daarin over het algemeen handelt. a. Wanneer iemand der ouderlingen of diakenen zijn ontslag uit de bediening verlangt, wordt hem dit eervol gegeven, als daartegen geene wettige bezwaren zijn. En dan wordt weer een ander in zijn plaats verkozen. b. Kiest de geheele gemeente (n.1. alle stemgerechtigde mans-lidmaten) gezamenlijk met den kerkeraad, daartoe behoorlijk opgeroepen, in een plechtige biduur daarvoor bestemd. Lvenzoo geschielt over het algemeen de verkiezing van eenen predikant, ook zonder te voren gemaakte nominatie. En wij meenen, dat dit niet alleen de beste manier is, maar ook meest in overeenstemming is met de H. Schrift. c. Verkiest echter een kerkeraad met zijn respectieve gemeente in dezen volgens voorschrift der kerkorde te handelen, hij wordt daar in door de Synode niet verhinderd of bemoeielijkt. Wij zijn wel begeerig door de Bazuin eens te vernemen hoe deze broederlijke informatie aan onzen geliefden broeder, Ds. Gispen bevalt. Met heilbede en broedergroete De Redactie van de Maandbode. In het bovenstaande kan ik mjj wel vereenigen met de wijze waarop de broeders in Z.-Afrika handelen. Ik geloof zelfs dat zoodanige vorm ier verkiezing meer met de natuur van het ambt en het gebruik in den Apostolischen tijd overeenkomt, dan zooals in do meeste gemeenten in Nederland gehandeld wordt. De Synodale bepaling hier boven genoemd, bevalt mij uitmuntend, te meer omdat aan de gemeenten vrijheid gelaten wordt, anders te handelen, d. i. naar het voorschrift der kerkorde, zonder daarin door de Synode verhinderd of bemoeilijkt te worden. Onze broeders in z. A. en wij in Neder¬ land hebben een kerkorde, die niemand geheel houden kan of houdt. Zijn er echter gemeenten en kerkeraden, die gelooven dit wel te kunnen; de Synode doet wijs als zij zulke gemeenten niet belemmert. Iets anders is het echter of ik er, op dit oogenblik voor Btemmen zou om die wijze der verkiezing in de Afrikaansche kerk ook in de Nederlandsche in te voeren. Voor mij is dit geen levenskwestie. Als de zaken maar eenigzins wel loopen hebben we al reden van dankzegging. Hadden we altijd met verstandige menschen te doen, dan zag ik er kans toe om deze zaak en andere zaken in beter spoor te helpen leiden. Maar we stuiten zoo dikwerf óf op onverstand öf op hoofdigheid. Op vele plaatsen is daarenboven de gewoonte de hoogste wet, en in schier alle kringen heeit men menschen die hun zin moeten hebben of anders het hoofd er tegenzetten, en om onwezenlijke dingen niet schroomen de gemeente te ontroeren. Om deze en andere redenen denk ik dat we in Nederland het verstandigst handelen als we, op dit oogenblik, maar bij de gewoonte blijven. De wijze van handelen bij onze broeders in Zuid-Afrika acht ik echter beter. GISPEN. Waarde lieer Redakteur Gun mij met een enkel woord terug te komen op de aanmerkingen, gemaakt in de Bazuin van den 25en Januari jl., naar aanleiding mijner stukjes in den Heraut over Jakobus Koelman. Tegen uwe eerste en tweede heb ik niets te zeggen. Vooral wat U in de tweede zegt heb ik niet minder dan U gewraakt. Tegen uwe derde en vierde aanmerking meen ik echter te moeten opkomen. Ik lees : (De magistraat) bemoeide zich met zaken, waar hij zich niet mede bemoeien mocht, zoo 't schijnt, om zich van een getrouw leeraar te ontslaan.'' Versta ik u wel, dan wil u vooreerst zeggen, dat de magistraat zich niet te bemoeien had met Koelman's handelingen tegen de kerkorde en dat hij zich daarmeê alleen bemoeide, om (zoo 't schijnt) een getrouw leeraar te ontslaan. Wat het laatste aangaat, het is niet te loochenen, dat er een partij in den magistraat was, die tegen K. gekant was; toen ik dit in der tijd in bovenbedoelde stukjes mededeelde, hob ik, meen ik, er het vermoeden bijgevoegd, dat dit zoo was, omdat zij dien trouwen leeraar wilde verdrijven. Deze zelfde partij draaide in den strijd over de formulieren wederom het rad. Maar al is dit zoo, daarom is nog niet waar, dat zich de Magistraat niet te bemoeien had met K. handelingen als herder en leeraar met het oog op de Zeeuwsche kerkorde. De Collegia Qualificata van Zeeland, zooals u weet, bestaande uit de kerkelijken (het consistorie), de diakenen en twee of meer afgevaardigden van den magistraat, hadden het recht der beroeping van predikanten, zoowel als dat van hun deportement of hun ontslag. Alle drie de lichamen hadden dus toezicht te houden op de leeraren met de geloofsbelijdenis en de kerkorde in de hand. Mij dunkt, zag een hunner iets wat z. i. niet goed was, dan moest hij daarover klagen, maar dan bij het consistorie, hetwelk de beschuldiging eerst moest onderzoeken. Den aanklager zoowel als den aange¬ klaagde bleef het recht van appèl op de classis. Dat is de doorgaande praktijk geweest in Zeeland. Koelman heeft zich ook niet beklaagd over aanmatiging van de zijde des magistraats. — Dat hij, als daartoe rede was — wel deed. Het consistorie van Sluis heeft de beschuldiging des magistraats besproken, K's handelswijze dragelijk verklaard en eerst toen de classis verzocht voor K tusschenbeide te komen bij de magistraat. Ik kan dus niet inzien, dat uwe vierde aanmerking grond heeft: i/De klassis begreep haar roeping niet, en had hem (den magistraat) dit onder 't oog moeten brengen, maar niet verwijzen naar den kerkeraad." Het bovenstaande weerlegt deze woorden. Op uw slot zal ik thans niet antwoorden. Daartoe zal misschien later gelegenheid zijn, zoo de Heere het vergunt. Na u nog dank gezegd te hebben voor de toezending van het bovenbedoelde nummer van de Bazuin en de plaatsing dezer regelen blijf ik Uw Dw. Dr., N. A. DE GAAY FORTMAN. Vlissingen 5 Febr. 1884. Ik stem toe, dat naar het toen heerschende kerkrecht mijne opmerking foutief was, maar ik doelde op het Kerkrecht zooals 't had moeten zijn in het lichaam, dat Kerk van Christus is. Ik stem ook toe dat Koelman het toen vigeerende toestemde maar dat niet had moeten doen. A. B. de hollandsche gereformeerde kerk in amerika. EENE HERINNERING. (door rev. nich. h. dosker.) Vervolg van Bazuin Nr. 4. Toen het Rapport van het Synodaal Committee, over de zaken die door de verschillende Particuliere Synoden tot de Synode werden gebracht, gehoord was, werd voorgesteld en aangenomen om voor dat gedeelte van de notulen der Particuliere Synode van Albany, dat betrekking had op de opneming der Classis van Holland, een speciaal Committee te benoemen. Dit Committee bestond uit de predikanten Rev. John Knox, Rev. I. N. Wyckoff, Rev. J. A. Liddel en de Ouderlingen Abraham Van Nest en Anthony Van Bergen. Hun Rapport was van den volgenden inhoud : „Het Committee, tot wie de zaak der opneming van de Classis van Holland, onder de zorg der Synode, alsmede van den Staat der gemeenten, waaruit voornoemde Classis is samengesteld, is verwezen, rapporteert met eerbied: Dat deze Classis bestaat nit negen georganiseerde gemeenten, met een gemiddeld getal ieder van honderd leden, en het genot heeft van de bediening van zes predikanten. De personen, waaruit deze gemeenten zijn samengesteld, zijn landverhuizers van Holland, die gedreven door den vereenigden invloed van tijdelijken nood, veroorzaakt door drukkende belastingen en eene groote overbevolking, en door eene grievende inmenging in de rechten van hun geweten, toevlucht hebben genomen tot dit land der vrijheid. Reeds hebben zij, door hunne ordelijke en nijvere zeden, en voornamelijk door hun standvastig en voorbeeldig christelijk gedrag, in hunne nieuwe woonplaats een hengen lof verworven, en doen voorzien dat zij onder do degelijkste en beste gedeelten der maatschappij hunne plaats kunnen nemen. Afkomstig van dezelfde, sints tijden geachte Kerk, aan welke, in haren bloeitijd, de Gereformeerde Kerk van Noord-Amerika hare geëerde godsdienstige instellingen en voorrechten ontleende, was het te verwachten dat wij, natuurlijker wijze, voor deze uit het vaderland verbannenen zouden zorgen. Dienovereenkomstig zijn zij met hartelijke en vrijgevige sympathie te New-York, te Albany, te Buffalo, te Detroit, en in andere plaatsen waar zij zijn gekomen, ontvangen. Vreemdelingen in een vreemd land, geliefden om hnnne eigene zaak en om die hnnner vaderen, hebben zij recht op een hartelijk welkom in onze Kerkelijke gemeenschap, die zij begeeren, en op alle passende hulp tot de vestiging in de plaats hunner keuze. Het Committee beveelt de aanneming aan van de volgende resolutiën : 1. Besloten, Dat de Classis van Holland worde opgenomen onder de zorg van de Algemeene Synode, en dat zij verhouden worde aan de Particuliere Synode van Albany. 2. Besloten, Dat de godsdienstige toestand en de behoeften der Hollandsche landverhuizers, waar zij ook door ons land zgn verspreid, aan de bijzondere aandacht van de Board van Binnenlandsche Zending worden aanbevolen. Met eerbied onderworpen, Namens het Committee, John Knox, Chairman." In den //Christian Intelligencer" van 13 Juni 1850 staat uitdrukkelijk vermeld — en hierop vestigen wij de aandacht — dat het Eapport zonder beraadslaging (without debate) werd aangenomen. De Hollanders stonden van nu aan niet langer op zichzelven, maar maakten een deel uit van die Kerk die zich in Leer, DienBt en Tucht, reeds sedert hare stichting in dit land, als eene Gereformeerde had geopenbaard. We hebben alles, wat op die vereeniging betrekking had, in zijn geheel medegedeeld, opdat de lezer zelf kunne oordeelen of de voorgangers, die dezelve tot stand hebben gebracht, daarin voorbarig en onvoorzichtig gehandeld hebben, of zij de gemeenten voor geld hebben verkocht, en of zg iets van hunne beginselen daarvoor hebben opgeofferd en prijsgegeven. Yoorbarig, onvoorzichtig, zoo toch heeft menigeen later geroepen ; ze hadden zich eerst beter moeten overtuigen wie en wat die Kerk was. Maar waaruit moet eene Kerk gekend worden ? Is het niet uit datgene wat zij belijdt, en hoe zij zich in de wereld openbaart P En had de Hollandsch Gereformeerde Kerk in Amerika niet haar onveranderd aankleven aan de Belijdenisschriften der Vaderen, gedurende geheel den tijd van haar bestaan, zoo duidelijk uitgesproken, dat zij tot zelfs over den Oceaan, ook in Nederland, bekend was geworden, weshalve van daar uit reeds een schrijven tot haar gericht was om zich met de aankomende landverhuizers te bemoeien ? Had niet Prof. P. Schaff — een man, die met haren toestand goed bekend kon zijn — in zijne voorlezingen over Amerika, die hg op zijne reize door Europa gehouden heeft, bijna terzelfder tijd ver> klaard „dat zij zich aan den Heidelbergschen Catechismus, bovenal echter aan de Artikelen der Synode van Dordrecht hield, wat de leer betreft, en dat zij bijna nog strenger Calvinistisch was dan de Oude School der Presbyterianen." „Dat zij over het algemeen misschien de stijfste en onbewegelijkste was van al de uit den Hervormingstijd afkomstige Kerken van Amerika ?" Dat zich ook in die Kerk gebreken konden bevinden, konden zij wel vooronderstellen, dewijl hier beneden geen volmaakte kerkstaat zal worden gevonden, maar om daarom de broederhand, die hun werd toegereikt, af te slaan, was voor mannen, die, volgens het antwoord op de tweede vraag, „zeer sterke behoefte gevoelden aan de gemeenschap der heiligen", „ die secte-geest haatten", vdie een gruwel hadden van te zeggen: lk ben heiliger dan gij;" „die zich éen gevoelden met die Kerken, die dezelfde uitdrukking des geloofs, dezelfde liturgie, denzelfden regeeringsvorm hadden, en die Gods Waarheid tegen de leugen openlijk verdedigden", eene onmogelijkheid. Vereeniging was hun eene behoefte des harten en welke gronden bestonden er om die vereeniging af te slaan P Vroeger woonde schrijver dezes aan eene zeehaven, en meermalen zag hij, hoe bij onstuimig weder een stuurman worstelde om door stroom en branding zijn schip in de veilige haven te sturen, en dikwgls hoorde hij hoe sommige baliebijters, die daar op hun gemak ledig stonden of nederlagen, allerlei aanmerkingen op de scheepslieden en hun werk maakten, en hunne afkeuring er over gaven. Wanneer ze echter hetzelfde werk hadden moeten doen, zouden zij zich mogelijk in groote verlegenheid hebben bevonden, en het er lang zoo goed niet hebben afgebracht; want dé beste stuurlui slaan aan wal. Even zoo is het met die koude beoordeelaars van het werk dat onze voorgangers deden. Zij hebben niets van hunnen Btrijd, moeite en ontberingen gekend, maar tot hunnen arbeid ingaande, zijn zij terstond terecht gekomen in een land, vloeiende van melk en honig, en nu durven zij den staf breken over eene handeling, waarvan zij zeiven de vruchten mogen plukken. Zonder dat die had plaats gehad, zou er waarschijnlijk voor hen geene plaats hier zijn gevonnen Was er iets van de bovengenoemde christelijke beginselen in hen ; hadden ze ook maar een weinigje van de christelijke warmte en liefde van die baanbrekers, liever zouden ze hunnen mond tot zwijgen doemen, dan om over het werk van hen, die nu „reeds rusten van hunnen arbeid en wier werken met hen volgen", zulk een ongegrond oordeel te vellen. Ds. L. J. Hulst schrijft hierop in de Wachter van 18 Oct het volgende : „Wij teekenen hierop aan : 1. Dat wij de voorgangers, die de bedoelde vereeniging met het Oosten hebben gesloten, nimmer beschuldigden van eenig opzettelijk verraad, maar dat wg wel hebben beweerd, en ook nu nog beweren, dat het eene vereeniging is, die, hoe goed ook gemeend, van achteren blijkt haar doel te missen en treurige gevolgen te hebben gebaard. De.eenheid van ons Hollandsch volk is er door gebroken. 2. Dat het minder tot de zaak doet, of de gronden waarop de vereeniging geavontuurd is, hecht genoeg waren, om er zulk een gewicht op te bazeeren; aangezien dat voorwaarde : van terug te kunnen keeren, zoo de vereeniging eens niet mocht bevallen, alle gevaar voor ongelukken, wegnam. Niet onze eerste settlers hebben ons verkocht, maar onze tegenwoordige Oostersch gezinde broeders zoeken ons over te leveren in de handen dier wereld¬ kerk, zonder verkocht te zijn. Dn achterdeur, door onze eerste settlers voorzichtig in den wand geplaatst, opdat hunne kinderen ten dage van gevaar mochten kunnen ontkomen, wordt door onze tegenwoordige Westersche broeders zoo dicht gespijkerd, dat de beste kenners van het gebouw verklaard hebben, dat niemand van hen, die er eenmaal in zijn, er anders weer uit kunnen dan door den dood: hetzij dan dat hij den lichamelijken dood sterft, of dat hij een kerkelijke zonde begaat tengevolge waarvan hij door het wettig bestuur wordt uitgeworpen, zooals ook de dooden worden weggedaan. De reden, welke obs deze kerk hebben doen verlaten, waren volstrekt niet, dat wg gebreken in die kerk vonden en ons zeiven te heilig achtten, om met haar gerekend te worden, zooals Ds. Dosker ons voor de honderdste maal aanleunt ; maar die reden zijn gelegen, zooals ik voor lang en veelzijdig ontwikkeld heb ; vooreerst in de ergelijkheid dier Kerk als Kerk. Gelijk men een ergelijk lidmaat moet uitwerpen, zoo hebben wij gemeend ook die ergelijke Kerk te moeten uitwerpen, door ons aan hare gemeenschap te onttrekken ; ten anderen in de te heilig achting van Christus en Zijne gemeente, dan, dat wij ons zouden durven veroorloven: om de uitwissching daarvan, door die Kerk gepleegd, met onze toestemming te steunen, om in het huwelijk dier Kerk met de wereld betrokken te zijn ; om de ordonnantiën der menschen boven het Woord van God te stellen. 4. Het is eene valsche aantijging als men ons voorstelt, als brekende den staf over het werk onzer vroegere voorgangers. Wij zijn erkentelijk dat zij bij onze aansluiting voor eene achterdeur hebben gezorgd, waardoor wij in tijd van nood zouden kunnen ontvlieden; maar wij beklagen ons over de tyranny van onze tegenwoordige broeders, die ons gevangen zochten te houden. Ook gevoelen wij ons dankbaar over zooveel goeds als de eerste settlers v..or ons bereid hebben , doch wetende dat God de éérste oorzaak aller zegeningen is en dus boven den mensch erkend behoort te worden ; zoo durven wij ons niet veroorloven, om eene mislukking te helpen bestendigen, die de Goddelijke goedkeuring zou missen, en dat louter omdat de naam onzer achtbare voorvaderen daarmede verbonden is! Teminder nog, omdat zij zelve die mislukking gevreesd hebben en in bange oogenblikken een zucht daarover slaakten. 5. De bitterste gal-drop valt Ds. Dosker echter uit de pen, als hij vervolgens zegt: «Was er iets van de bovengenoemde christelijke beginselen in hen ; hadden zij ook maar een weinigje van de christelijke warmte en liefde van die baanbrekers, liever zouden ze hunnen mond tot zwijgen doemen, dan om over het werk van hen, die nu vreeds rusten van hunnen arbeid en wier werken met hen volgen" zulk een ongegrond oordeel te vellen. Volgens Ds. Dosker, moet ieder, die op Christelijke beginselen aanspraak maakt, de vereeniging van de Hollanders met de D. R. Church blijven steunen, en wij die ons onttrokken hebben missen ze dus. Wij behoeven de christelijkheid onzer beginselen echter niet tegenover ZEw. te verdedigen; want zij zgn openbaar en nog niet wederlegd, ook niet door Ds. Dosker. Op de bewering van Ds. Dosker, dat zij, die de vroeger geslotene vereeniging niet steunen, niets hebben van de Christelijke ivarmte en liefde, waarmede de eerste baanbrekers bezield waren — heb ik slechts te zeggen dat ik tot mijn leedwezen er steeds te min van heb, en dat ik zou wenschen meer overvloedig daarin te worden ; doch de weg door Ds. Dosker en zijne geestverwanten bewandeld, geeft mij voor het minst geen uitzicht op verbetering: deels omdat ik in de politiek door hen gevolgd weinig liefde des geloofs kan onderstellen ; deels omdat ik in hunne ver¬ volging, laster, smaad, en scheeve voorstellingen al weinig broeder of naasten-liefde kan vinden; en deels omdat ik mij zelf nooit warmer voor de eer van mijnen God en Zaligmaker heb gevoeld, dan sints ik mijne ziel in mijne hand heb genomen en den strijd heb aanvaard tegen die ontrouwe Kerk en dwalende broeders. L. J, Hulst." Grand Rapids, 5 Oct. '83. EENE KONINKLIJKE TOESPRAAK. Khame, opperhoofd der Bamangwato te Schoschong, in Zuid-Afrika, had van zijne jeugd af het besluit genomen, als hij eenmaal tot de regeering kwam, den invoer van brandewijn in zgn land niet te dulden. Hij wilde niet regeeren over een dronken volk. Hijzelf heeft nooit brandewijn gedronken, nooit zich aan veelwijverij schuldig gemaakt, nooit zich met heidensche toovergen ingelaten. Wel was hij als knaap op bevel van zijn vader besneden, maar later heeft hij ook deze plechtigheid aan geen zijner jongere broeders laten voltrekken, zelfs op het gevaar af daardoor den troon te verliezen. Op aanhoudend dringen der kooplieden had hij wel is waar vergund een weinig brandewijn in kisten in te \ oeren; men had hem beduid, dat in zoo geringe hoeveelheid de brandewijn een geneesmiddel is en niemand dronken maakt. Toen evenwel de menschen zich toch bedronken, verbood hij allen invoer. De kooplieden ontdoken het verbod en ver¬ leidden door hunne eigene dronkenschap de inboorlingen tot dezelfde ondeugd Khame zocht zelf bij herhaling de Engelsche kooplieden in hunne woningen op en vond hen in een toestand van volslagen beschonkenheid. Toen verloor hij het geduld. Hij riep hen tot eene vergadering bijeen en richtte tot hen de volgende toespraak : „Ik ben wel maar een zwarte, maar al ben ik ook zwart, ik ben toch nog heer en meester in mijn eigen land. Waart gij hier meester, dan kondt ge doen wat gij wilt, maar nu heersch ik en ik wil mijne wetten, die gij veracht, handhaven. Zoo gij ons veracht, wat hebt gij in dit land, dat God ons gegeven heeft, te maken ? Gaat weer heen naar uw eigen land, neemt alles mede, wat u toebehoort en maakt dat gij wegkomt Is er hier iemand, die mijne wetten niet lijden mag, laat hij toch vertrekken. Ik wil slechts vrienden hier in de stad hebben, en wie mijn vriend niet zijn wil, die late zich niet met ons in. Gij moest u over uzelve schamen. Ik zoek mijn volk er toe te brengen, dat het overeenkomstig Gods Woord handele, hetwelk wij van de blanken ontvangen hebben en gij geeft het een voorbeeld van slechtheden, zooals wij ze nooit gekend hebben. Bij deze beslissing bleef het; de brandewijn verkoopers moesten de plaats verlaten. Daarop riep Khame eene volksvergadering bijeen en verbood hier ook het bereiden en drinken van bier. Toen de zendelingen daarover later bedenkingen bij hem inbrachten en beweerden, dat dit toch ook een voedende drank iB enz., hernam Khame : «Neen, dat is een leugen, die men u zendelingen op den mouw gespeld heeft. De drank, waarop ons volk gesteld is, is e^en slechts als die waaraan uw volk is verslaaid. Als er een iets kwaads in den zin heeft, drinkt hij eerst bier. Als iemand eene vrouw wegvoeren wil, doet hij het, nadat hij bier gedronken heeft. Alle kwaad, dat zich slechts laat bedenken, wordt door bier ten uitvoer gebracht. Gij zendelingen moogt u daaromtrent laten misleiden ; bij ons is die meisleiding onmogelijk." (Allg. Miss. Ztschr.) J. J. P. V. Vereeniging voor Gereformeerd Schoolonderwijs. De Commissiën der Scholen, die door onze Vereeniging gesubsidieerd worden, willen wij door dezen vriendelijk verzoeken de Staten harer scholen over het afgeloopen dienstjaar in te zenden aan onzen Secretaris den heer van Kluyve te Middelburg. Daarna gelieven zij de kwitantie voor een jaar subsidie van 1 Juli 1883 tot 1 Juli 1884 ons toe te zenden, waarvan de uitbetaling zal plaats hebben zoodra wij van den Secretaris bericht hebben, ontvangen, dat hij bedoelden Staat ontvangen heeft. J. NEDERHOED, Middelstum, 4 Febr. '84. penningm. CONTRIBUTIE FOOR FIEIPPUS. Gelijk reeds vroeger is meegedeeld zullen we, in den loop dezer maand, over de nog openstaande oontributiën per postkwitantie beschikken. Vriendelijk verzoeken we, dat, ingeval eens een enkele contributie niet, of niet direkt betaald kan worden, de reden dan even achterop de kwitantie te vermelden, teneinde een mogelijk misverstand kan worden weggenomen. Natuurlijk is het voor den penningmeester het aangenaamst, dat alles direct kan worden betaald, dan gaat alles ook geregeld zijn gang en is dit voor de kas van „Filippus" ook verre weg het beste. Als vooral de vrienden, die de Contributie van verleden jaar tot dusver nog vergeten hebben te betalen, die ook even willen overzenden, dan komt de zaak al heel in orde. Onze „Filippus" moet middelijk door de liefde en belangstelling der Christenen in het leven blijven; helpen we zijn bloei dan zooveel mogelijk bevorderen ! E. KROPVELD, Penningmeester. KORRE SP ONDEN T1E. Vele stukken moeten we weer uitstellen tot een volgend Nr. Red. ADVERTENTÏEN. Huwelijks-Bekendmaking van A. VERSCHUURE Kz. en C. C. TATENHOVE Wd. P.S. Gelieve dit als bijzondere kennisgeving aan te nemen. Wolfertsdijk, 1 Februari 1884. f 1.00. f 3.50. Grito| Sckinrk. Groote Voorraad. Lage Prijzen. DAMES PANTOFFELS . . f 1.00 DAMES LAARSJES ... - 3.50 met en zonder Elastiek; HEEREN LAARZEN en BOTTINES, puike kwaliteit. Ziek vriendelijk aanbevelende, Leeuwarden. wed. de walle. Noorderweg bij 't nieuwe Gymnasium. BEDE OM HULP. Een waardig Ouderling, vader van een talrijk gezin, en algemeen geacht, ziet zich genoodzaakt om al wat hij bezit te laten verkoopen, ten einde aan zijne verplichtingen te voldoen. De man komt dan in zeer vernederende omstandigheden en moet dan met handenarbeid, bij anderen, een karig stuksken brood verdienen; dat nog te kariger zal zijn wgl zijne jaren reeds klimmen. Bij het vernemen dezer omstandigheid raadde een zijner vrienden dezen man aan, de zaak ter kennis te brengen van de broederen ten einde te zien of het den Heere behaagde langs dien weg uitkomst te geven. De man zou f500 aan giften behoeven. Zijn er broeders of zusters in den Heere die zich bewogen gevoelen tot hulp aan dezen broeder, die gelieven hunne gaven te zenden aan de H.H. BRUMMELKAMP, NOORDTZIJ of MULDER te Kampen, die zich gaarne bereid hebben verklaard om de inzameling op zich te nemen. REEDS ONTVANGEN: Van N. N. te K ƒ 10.00 „ L. v. H. te K „ 2.50 „ Dr. V. te A n 2.— „ G. te M 2.47 „ V. D. te L „12.50 „ M. S. te M „ 25.— „ E. de B. te R „ 2.— „ Ds. P. te H „ 2.— (Voor'toogenblik kan ik niet meer missen.) Van N. N., postmerk Amsterdam Tien postwissels en tien kwitantie-zegels . „ 2.— Wij behoeven slechts een vijftigtal personen 't zij dan Ouderlingen, Diakenen, Leeraren of Leden, die door elkander gerekend op'toogenblik f 10, kunnen missen en wij zijn er rojaal. Die spoedig helpt, helpt dubbel. A. BRUMMELKAMP. M. NOORDTZIJ. C. MULDER. 'W*3fci WeMjtóie Maildienst I Fn A S^n TUSSCHEN tói^EolteÉl» iipw vrniï r—rCill-ÏOM 1 llHll DIRECT, met de snelvarende, uitstekend voor Passagiers ingerichte Stoomschepen der [\ederlandsch-Amepikaansche Stoomvaart-Maatschappij. Eerstvolgende Afvaarten. Van ROTTERDAM: 16 Febr. Stoomschip P. CALAND. 1 Maart „ W. A. SCHOLTEN. 15 „ „ SCHIEDAM. 29 „ „ MAASDAM. Van AMSTERDAM: 23 Febr. Stoomschip AMSTERDAM, 8 Maart „ ZAANDAM. 22 „ „ LEERDAM. 5 April „ EDAM. Biljetten naar N E W-l ORK en alle plaatsen der Yereenigde Staten, worden tot billijke prijzen afgegeven door DE DIRECTIE te Rotterdam en hare bekende Agenten. Vervoer van pakjes en pakketten naar alle Spoorwegstations der Vereenigde Staten tegen billijke prijzen. Inlichtingen en tarieven gratis en franco. Door Gods goedheid beviel heden zeer voorspoedig van een welgeschapen DOCHTER MARIA MEIJLER, hartelijk geliefde echtgenoote van J, DONNER. Goes, 31 Januari 1884. Op 14 Januari 1881 nnm de Heere tot zich onzen veel geliefden broeder en oom JACOBUS DE R00!J, in den ouderdom van ruim 71 jaren, in leven predikant der Hollandsche Christelijke Gereformeerde Gemeente, te Oostburg in Noord-Amerika. De smart van ons verlies wordt alleen gelenigd, door de vertroostende gedachte, dat zijn heengaan eeuwige winst voor hem is. Uit aller naam, H. DE ROOIJ. A. W. DE WIT. Helle voetsluis, den 4 Februari 1884. Bij B>. DOMME! K, te Leiden vpvcpIippti • DE SLUIPMOORDENAAR VAM VILLEFANS. EEN HISTORISCHE SCHETS VOOR ONZE JONGENS door J. H. VAN IINSCHOTEN. Met 2 platen en fraai gëillustreerden Omslag. Prijs 50 cents. 50 Ex. è 45 cents. 100 Ex. ft 40 cents. De dag, waarop Willem de Zwijger vóór 300 jaar door Balthasar Gerard vermoord werd, is weldra daar. De Schrijver heeft gemeend bij die gelegenheid in den vorm van een ïe2!«'«iMwaanl verhaal in bizonderheden het leven van dien „Sluipmoordenaar van Villefans" mede te deelen. Zelfopvoeding. EEN WEGWIJZER VOOR JONGELIEDEN, is de titel van een werkje dat, waarvan in Engeland reeds elf uitgaven verschenen. Niemand verzuime met dit werkje kennis te maken; het is in een Engelsch bandje bij de voornaamste Boekhandelaren 1 1.— te be komen. Kampen. LAURENS VAN HULST. Ter perse is de iweotlc, herziene en veel vermeerderde druk van DE TOEKOMST DES HEEREN OF DE LEER DER LAATSTE DINGEN. 1. Een woord vooraf. 2. Kort overzicht. 3. Onderscheid tusschen Israël en dfe Gemeente. 4 Toevergadering der Gemeente tot den Heer. 5. De Zielen onder het Altaar, of de groote schare van Openb. 7. DOOR »s. Predikant te Winterswijk. INHOUD: 6. De mensch der zonde. 7. Israëls Toekomst. 8. Oordeel over Rome. 9. Oordeelen over den Koning van het Zuiden eD den Koning van het Noorden. 10. De verschijning des Heeren. 11. Het duizendjarige Rijk. B*rifs «O C l. Zij, die hunne bestellingen hierop nog niet inzonden, worden beleefd verzocht dit ten spoedigste te doen, daar slechts een klein aantal meer wordt gedrukt dan er besteld zijn. De Uitgever, II. B U L B N S. STOOMDRUK. — LAURENS VAN HULST — KAMPEN.
6,337
MMKB10:000988002:mpeg21_25
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,882
Bijvoegsel tot het Staatsblad van het Koningrijk der Nederlanden; inhoudende alle besluiten, resolutie\u0308n, dispositie\u0308n, decisie\u0308n, reglementen, enz. ..., 1882, 01-01-1882
null
Dutch
Spoken
8,264
14,788
Art. 188. Bij niet-goedkeuring kunnen poldermeesters , de geërfden dag en de penningmeester voorziening bij Gedeputeerde Staten vragen van het besluit van het gecombineerd collegie. Art. 189. Gedeputeerde Staten kunnen mededeeling vragen van de goedgekeurde begrootingen en rekeningen. Titel V. Van de lasten. HOOFDSTUK I. Algemeene bepalingen. Art. 190. De lasten worden onderscheiden in waterschaps- en afdeelingslasten. Art 191. De waterschapslast, dienende ter bestrijding der kosten van het waterschapsbestuur en tot bijdrage voor de werken tot verbetering van de rivier de Berkel en het onderhoud van deze, na aftrek van sluisgelden en van alle andere ontvangsten, bestaat uit: 1». eene bijdrage van alle gronden die binnen het waterschap liggen, voor zoover die in de lasten der afdeelingen worden aangeslagen , hektarehektaresgelijk; 2°. den aanslag der gronden in de afdeelingen Boven-Berkel, BenedenSlinge, Midden- en Beneden-Berkel, die door de Berkel regtstreeks overstroomd wordeu. De waterschapslast onder no. 1 genoemd, bedraagt jaarlijks per hektare één zevende gedeelte van den omslag, voor eiken hektare onder no. 2 genoemd. Art. 192. Alle gronden in het waterschap gelegen worden in de afdeelingen in vier klassen verdeeld, naarmate van hun belang bij eene verbeterde waterlossing, overeenkomstig de navolgende regels: in de eerste klasse worden gebragt de gronden onder no. 2 van het vorig artikel genoemd; in de tweede klasse die gronden, die bij de in-werkingtreding van dit reglement regtstreeks door den gebrekkigen toestand der hoofdwaterleidingen van de afdeeling belemmering ondervinden in hunne afwatering; in de derde klasse die gronden, welke door waterleidingen of wel door slooten op de hoofdwaterleidingen afwateren. in de vierde klasse die gronden, welke door hunne natuurlijke ligging en hoogte geen belang bij verbetering van afwatering hebben. De aanslag der gronden, in de eerste klasse begrepen, dient ter bestrijding der kosten vermeld in de eerste alinea van artikel 191 en die der gronden in de tweede en derde klasse, ter bestrijding der kosten van het afdeelingsbestuur en van de niet ten laste van anderen komende werken van welken aard ook die voor de afwatering dienen, of tot verbetering daarvan gesticht worden. Art. 193. De onderlinge verhouding der tweede en derde klasse voor iedere afdeeling wordt door watergraaf en gecommitteerde poldermeesters — na gehouden overleg met poldermeesters — ontworpen , en wordt daarmede gehandeld als bij de artikelen 18, 19 en 20 omtrent de keuren en politie-verordeningen is voorgeschreven. Art. 194. Van den aanslag in de lasten zijn vrijgesteld: a. de gronden gerangschikt in de vierde klasse, zoolang zij tot die klasse behooren: b. woeste gronden en plassen, zoolang zij niet gedurende 20 jaren in ontginning zijn gebragt. Hieronder zijn niet begrepen woeste gronden en plassen ontstaan ten gevolge van aanleg van werken, vergraving of uitdieping; c. de kerkhoven, begraafplaatsen, openbare wegen en spoorwegen. De hierboven vermelde vrijdommen worden door het gecombineerd collegie toegepast. Art. 195. De kohieren of liggers der hektarentalen, opgemaakt volgens het door Gedeputeerde Staten gegeven model en waarop de landerijen naar hare grootte volgens de kadastrale meting ingeschreven zijn, maken den grondslag der omslagen uit. In die kohieren wordt tevens vermeld tot welke klasse die landerijen overeenkomstig artikel 192 behooren. Die kohieren worden om de tien jaren of zooveel vroeger als het gecombineerd collegie noodig oordeelt geheel vernieuwd. Art. 196. De poldermeesters in de afdeelingen zijn met het opmaken en vernieuwen der kohieren belast. Zij leggen die ter inzage van belanghebbenden. De artikelen 18 en 19 zijn hierbij toepasselijk, behoudens dat de vaststelling der kohieren door het gecombineerd collegie geschiedt. Na die goedkeuring blijven die kohieren in het archief van het waterschap berusten. Authentieke afschriften worden aan poldermeesters gezonden en in het archief van de afdeeling bewaard. Art. 197. De poldermeesters in de afdeelingen gaan voortdurend de eigendomsveranderingen na en brengen die dadelijk op den bij dit reglement gevoegden staat. Zij doen daarvan tevens aanteekening op het in hun archief berustend afschrift van het kohier en zenden afschrift van dien staat aan het waterschapsbestuur, dat de veranderingen vaststelt. Van deze veranderingen geschiedt mede aanteekening op de oorspronkelijke kohieren. Hebben er in het laatste jaar geen veranderingen plaats gehad, dan treedt de kennisgeving daarvan in de plaats der toezending. Art. 198. Elk die landen vervreemdt is verpligt daarvan , met duidelijke omschrijving en opgave van de nummers van het kohier, binnen één maand na de dagteekening der acte — de verkrijger binnen één maand na de overschrijving in de daartoe bestemde registers — aan poldermeesters in de afdeelingen kennis te geven. De eigenaar, op het kohier bekend, is tot de betaling der lasten gehouden tot dat de eigendomsovergang is aangegeven. HOOFDSTUK II. Bijzondere bepalingen nopens de waterschaps- en afdeelingslasten. Art. 199. Dadelijk na ontvangst der begrooting van het waterschapsbestuur geeft de penningmeester van dat bestuur mededeeling aan de penningmeesters van alle afdeelingen, ieder voor zooveel zijne afdeeling betreft, van het in de begrooting uitgetrokken bedrag per hektare van den last bij artikel 191 no. 1 omschreven, en aan de penningmeesters van de afdeelingen in artikel 191 no. 2 genoemd, ieder voor zooveel zijne afdeeling betreft, van het in de begrooting uitgetrokken bedrag per hektare van den daarbij omschreven last. Art. 200. Dadelijk na ontvangst der mededeeling volgens het vorig artikel en der afdeelings-begrooting van poldermeesters, gaat de penningmeester van elke afdeeling over tot het opmaken van de rol der belastingschuldigen en zendt die ten spoedigste aan poldermeesters, welke die mede ten spoedigste met hunne beschouwingen aan watergraaf en gecommitteerde poldermeesters inzenden ter goedkeuring en invorderbaar-verklaring. Watergraaf en gecommitteerde poldermeesters regelen tevens de termijnen van betaling der aanslagen en dragen aan de penningmeesters der afdeelingen, ieder voor zooveel zijne afdeeling betreft, de invordering der waterschapslasten op. Art. 201. Wanneer de penningmeester van de afdeeling de invorderbaar-verklaarde rol terugontvangen heeft, zendt hij aan elk belastingschuldige eene schriftelijke of gedrukte kennisgeving van zijn aanslag. Het schrijven, drukken en rondzenden der kennisgevingen geschiedt ten laste van de afdeelingskas. Art. 202. Indien een schuldpligtige niet binnen den gestelden termijn betaalt, wordt gehandeld overeenkomstig de wet van 9 October 1841, betrekkelijk de regtsmagt der hooge en andere heemraadschappen, dijken polderbesturen enz. {Stil. no. 42). In de gevallen vermeld bij artikel 4 dier wet wordt tegen de leden der nalatige besturen, hetzij gezamenlijk, hetzij afzonderlijk, het regt van parate executie in toepassing gebragt. Art. 203. Indien de waarschuwingen en sommatiën door de beambten of bedienden van het bestuur geschieden , mogen deze voor elke waarschuwing' tien centen en voor elke sommatie vijftig centen rekenen, zonder dat hun iets voor reiskosten wordt toegestaan. Indien de verdere werkzaamheden tot de uitvoering van het regt van parate executie betrekkelijk aan hen worden opgedragen , mogen zij rekenen volgens de tarieven voor de kantonsdeurwaarders vastgesteld. Art. 204. De beambten , bedienden en deurwaarders zijn verpligt in dorso van alle aoten , welke zij afgeven, het bedrag hunner jura, schrijfloonen en verschotten afzonderlijk aan te teekenen , zonder welke vermelding die kosten niet worden geleden. Titel VI. Van den waterstaat. Art. 205. üe uitvoering der verbeteringswerken van de Berkel, van hare oevers en van de bestaande en nog aan te leggen waterkeeringen, alsmede de zorg voor de instandhouding daarvan , is opgedragen aan watergraaf eu gecommitteerde poldermeesters. De uitvoering der verbeteringswerken van de hoofdwaterleidingen eu waterleidingen in de afdeelingen, alsmede de zorg voor de instandhouding daarvan, is opgedragen aan poldermeesters, ieder in hunne afdeeling , onder toezigt van watergraaf en gecommitteerde poldermeesters. Wanneer hoofdwaterleidingen of waterleidingen liggen in eene streek meer dan ééne afdeeling omvattende eu door meer dan één bestuur beheerd worden, bepalen watergraaf en gecommitteerde poldermeesters, zoo noodig, dat de schouwen zullen geschieden door eene commissie uit de belanghebbende besturen, bij verschil door Gedeputeerde Staten zamen te stellen. Art. 206. De Berkel, alle hoofdwaterleidingen en waterleidingen zijn aan het regt van schouw onderworpen van de zijde van watergraaf en gecommitteerde poldermeesters. De hoofdwaterleidingen en waterleidingen in de afdeelingen — met uitzondering van de Berkel — zijn aan het regt van schouw onderworpen van de poldermeesters in de afdeelingen, elk in den aangewezen kriug hunner afdeeling. Art. 207. In geval van twijfel of verschil over den loop of de rigting van eene waterleiding wordt die door de volgens het vorig artikel met de schouw belaste besturen aangewezen. Belanghebbenden kunnen daarvan in beroep komen, wat betreft de Berkel bij Gedeputeerde Staten, eu wat aangaat de hoofdwaterleidingen en waterleidingen in de afdeelingen bij watergraaf en gecommitteerde poldermeesters, welke collegiëu daarin beslissen. Art. 208. Bij eene keur wordt bepaald welke watergangen in de afdeelingen tot de hoofdwaterleidingen en welke tot de waterleidingen behooren. Tevens worden daarbij hare afmetingen en die van alle daartoe behoorende waterkeeringen en werken , alsmede de voorschriften omtrent de uitvoering van de instandhouding daarvan en de politie-verordeningen daartoe betrekkelijk, vastgesteld. Art 209. De bevoegdheid tot het maken of bevorderen van zijdelingsche afleidingen en tot het openen en sluiten van sluizen, stuwen of dergelijken wordt bij eene keur geregeld. Art. 210. De kosten van de verbetering van de rivier de Berkel, met de daartoe behoorende werken, worden bestreden, uit de waterschapskas gevormd uit de lasten bij artikel 191 omschreven, na aftrek der subsidiëu en bijdragen voor de verbetering van de Berkel toegezegd. In het onderhoud daarvan wordt uit bovenvermelde lasten voorzien , behoudens de reeds bestaande verpligting van andere besturen, geërfden of eigenaren, die daarin van ouds voorzien hebben, De verbetering en het onderhoud van de hoofdwaterleidingen , met uitzondering van de Berkel, eu waterleidingen, met de daartoe behoorende werken , geschiedt uit de kas der afdeeling waaraan die gelegen zijn, behoudens wat het onderhoud betreft de reeds bestaande verpligting in de vorige zinsnede vermeld. Nieuwe waterleidingen worden door de afdeeling of de afdeelingen, ten wier behoeve zij worden aangelegd, bekostigd en onderhouden. Art. 211. Het waterschap moet het water van nabij gelegen landstreken blijven ontvangen, zoo als tot dusver heeft plaats gehad. Art. 212. Omtrent de waterkeeringen, daar waar zij bestaan of worden aangelegd, worden betrekkelijk de daaraan verbonden kosten van verbetering, onderhoud en aanleg dezelfde regelen als bij de waterleidingen gevolgd. Invoeringsbepalingen. Art. 1. Dit reglement treedt in werking twee maanden na afkondiging. Zoolang evenwel het toegezegde Rijkssubsidie door de Regering aan het Waterschap niet is verzekerd, is het waterschapsbestuur niet gehouden aan de verpligting tot uitvoering der werken, volgens daarvan voorloopig opgemaakte plannen, bedoeld bij artikel 23, letter a. Gelijktijdig met de afkondiging treden de volgende artikelen in werking ; Art. 2. Terstond hierna wordt overgegaan tot de benoeming der leden van de verschillende besturen, en zulks met inachtneming der volgende bepalingen. De watergraaf wordt terstond benoemd overeenkomstig het 1ste lid van art. 26; de hoofdgeërfden, poldermeesters en voorzittende poldermeesters voor de eerste maal regtstreeks door Gedeputeerde Staten. De secretarissen en de penningmeesters der afdeelingen worden op aanbeveling van drie personen, opgemaakt door de poldermeesters der betrokken "afdeeling, benoemd door Gedeputeerde Staten, die tevens, na poldermeesters gehoord te hebben, het bedrag der door de penningmeesters te stellen zekerheid bepalen. Op alle deze ambtenaren zijn de bepalingen van dit reglement toepasselijk. Art. 3. Zoodra het gecombineerd collegie op voorschreven wijze zal zijn zamengesteld, roept de watergraaf het bijeen te Lochem, bij welke bijeenkomst de jongste gecommitteerde poldermeester als secretaris fungeert. In deze bijeenkomst bepaalt het gecombineerd collegie het bedrag der door den penningmeester te stellen zekerheid in art. 75 bedoeld; benoemt den penningmeester uit eeue, ingevolge art. 66 door watergraaf en gecommitteerde poldermeesters opgemaakte voordragt en maakt de voordragt ter vervulling der betrekking van secretaris op, waarmede gehandeld wordt volgens art. 66. Art. 4. Het beheer over de Berkelwerken , behoorende tot de Rijkswerken , wordt door het waterschapsbestuur aanvaard, zoodra die werken in onderhoud eu beheer door het Rijk aan het waterschap zijn over- ^An^öl Gedurende de vijf eerste jaren na de in-werking-treding van dit reglement zal voor reiskosten en buitengewone bemoeijingen, boven de vaste jaarwedde, worden toegestaan: aan watergraaf en gecommitteerde poldermeesters elk ƒ 200 jaarlijks. Art. 6. Twee der gecommitteerde poldermeesters en de eerste helft der hoofdgeërfden treden af op den lsten Januarij van het 3de jaar na de in-werking-treding van dit reglement, de twee andere gecommitteerde poldermeesters en de tweede helft der hoofdgeërfden 3 jaren daarna. Artikel 27 is hierbij van toepassing. Art. 7. Het kohier wordt zoo spoedig mogelijk, uiterlijk binnen zes maanden na het in-werking-treden van dit reglement opgemaakt. De eerste aanslag van lasten zal geschieden zoodra de kohieren zijn vastgesteld. Art. 8. Zoodra de toestand van de rivier de Berkel zoodanig zal zijn geregeld en verbeterd, dat zij Jiaar water behoorlijk kan afvoeren en mitsdien de zijdelingsche aftapping door de Avinksluis niet meer behoeft, zal deze sluis worden opgeruimd. Gedeputeerde Staten van Gelderland en die van Overijssel stellen het tijdstip vast, waarop aan de voormelde voorwaarde is voldaan en derhalve tot de opruiming kan worden overgegaan. Nadat de besturen van de drie waterschappen, de Schipbeek, de Dortherbeek en de Berkel, huune werkzaamheden zullen hebben aanvaard, benoemt ieder van die besturen zoo spoedig mogelijk een lid uit zijn midden, ten einde te zamen eene commissie uit te maken, die belast is met het tijdelijk beheer en het onderhoud van de Avinksluis en met het bepalen van de peilshoogte, waartoe water uit de Berkel kan worden ingelaten. Deze commissie blijft werkzaam tot dat het hierboven bedoelde tijdstip is aangebroken. waarop ingevolge besluit van Gedeputeerde Staten tot de opruiming der Avinksluis zal worden overgegaan. De kosten uit dit tijdelijk beheer, uit het onderhoud der sluis en uit hare opruiming voortspruitende, komen ten laste der drie evengenoemde waterschappen, naar eene repartitie, door de besturen dier waterschappen onderling onder goedkeuring van Gedeputeerde Staten te regelen. Na opruiming van de sluis , wordt de Bolsbeek op zoodanige wijze afgedamd, dat eene volledige afscheiding van het watergebied van de Berkel en dat van de Boiksbeek verkregen worde. Die afdamming zal geschieden door de zorg van de besturen der drie meergenoemde waterschappen, die te gelijker tijd in dien dam een duiker zullen plaatsen, ten einde daardoor in het belang van den landbouw gedurende de maanden December, Januarij en Februarij water uit de Berkel te kunnen inlaten. De kosten van die afdamming en van het leggen en onderhouden van den evenbedoelden duiker zullen door de drie waterschappen worden gedragen , naar denzelfden maatstaf, die voor de repartitie van de kosten, uit het tijdelijk beheer en de opruiming van de Avinksluis voortspruitende, zal worden vastgesteld. Over de afmeting, constructie en plaatsing van den duiker, zoowel als over de wijze, waarop daarvan gebruik zal worden gemaakt, zullen de besturen der meergezegde waterschappen zieh onderling dienen te verstaan. Indien die besturen overeen of ander punt, bij dit artikel geregeld, niet tot overeenstemming mogten kunnen komen, beslissen Gedeputeerde Staten van Gelderland en die van Overijssel. Mogt er ook tusscheu deze collegicn verschil van gevoelen bestaan, zoo wordt het geschil aan de beslissing vau den Koning onderworpen. Art. 9. De kosten van beheer gedurende het eerste jaar na de inwerking* treding dezer bepalingen en die van het opmaken der kohieren, overeenkomstig artikel 7 , worden bij wijze van renteloos voorschot uit de Provinciale kas verstrekt, welk bedrag binnen twee jaren na het in-werkingtreden van dit reglement aan de Provinciale kas moet worden teruggegeven. Art. 10. Wanneer de regeling bij besluit der Departementale besturen van Gelderland en van Overijssel van 16 October 1806, omtrent de Avinksluis, ten gevolge van de in-werking-treding der [Reglementen van de Schipbeek en de Dortherbeek, ten opzigte van die waterschappen zal worden ingetrokken en buiten werking gesteld, zal die regeling ook acht dagen na de in-werking-treding van dit reglement ten aanzien van dit waterschap worden beschouwd als ingetrokken en buiten werking gesteld. STAAT, behoorende bij het Reglement voor het waterschap van de Berkel. ..... (Art. 197.) AFDEELING. STAAT van eigendoms-veranderingen, op het kohier der hektarentalen. Van 1° Januarij 18 tot uit0. December 18 Nommer van liet kohier. Naam, voornaam en woonplaats der eigenaars, erfpachters of vruchtgebruikers, bekend op het kohier, over de dienst van 18 Nommer dat de perceelen op het kohier verkrijgen. Naam, voornaam en woonplaats der eigenaars, erfpachters of vruchigebruikers aan welke de perceelen voor het dienstjaar 18 overgaan. PERCEELEN. Afdeeiing Naam waarjn gelegen. ——— Kadastrale Gemeente. Sectie. Nommer. Soort van eigendom. Grootte der Perceelen. Hektaren. Aren. Centiaren. Aanmerkingen. Aldus opgemaakt en geteekend te » den ^ De Stalen der provincie Gelderland, (Gat.) MOLLERUS, Voorzitter. (Get.) A. BRANTS, Loco-Griffier. Zijnde op dit reglement de goedkeuring des Konings verleend bij besluit van 16 December 1881, no. 30. Gegeven te Arnhem, den 28sten December 1881. De Gedeputeerde Staten der Provincie Gelderland, (Get.) MOLLERUS, Voorzitter. (iGet.) VAN DER FELTZ, Griffier. No. 117. Missive van den Minister van Waterstaat, Handel en N ij verheid, van den 1 sten April 1882, no. 100, Afdeeling Telegrafie, houdende openstelling van kantoren met telefoondienst, openstelling en dienstregeling van kantoren , in dienst stelling van den telegraafkabel tusschen Triest en Curfu, bepalingen omtrent telegrammen tusschen Aden en Yemen, weigering van telegrammen met meerdere adressen door de // Compagnie frangaise du telégraphe de Paris a Nero York." —a#~- Met ingaug van 13 Maart jl. is te 's Gravenland, met ingang van 3 April aaustaande wordt te Bergum een rijkstelegraafkantoor, ingerigt voor telefoondienst, met beperkte dagdienst, voor het algemeen verkeer, ook met het buitenland, geopend. Het telegraafkantoor der Rijnspoorwegmaatschappij aan de halte Vleuten is met ingang van 15 Maart jl., uitsluitend voor de aanneming en verzending van telegrammen in de Nederlandsche taal naar de kantoren binnen 's lands, geopend. Dit kantoor is open gedurende een half uur vóór de aankomst van eiken aldaar stilhoudenden trein. Met ingang van 1 April jl. is het telegraafkantoor aan de halte der Maatschappij tot exploitatie van Staatsspoorwegen te Helenaveen, met eene dagelijksche dienst van 8 ure vóór- tot 8 ure namiddags, voor het algemeen verkeer geopend. De bepalingen omtrent de heffing van bestelgeld zijn op dit kantoor toepasselijk. Het kantoor te Bergum zal open zijn: op werkdagen, van 8 tot 10| ure voormiddags, van 115 ure voor- tot IJ ure namiddags en van 4 tot ure namiddags; op zon- en feestdagen , van 8 tot 10 ure vooren van 5| tot 7 ure namiddags. Het kantoor te Geldrop is op werkdagen open van 8 tot 12 ure vooren van 2 tot 4 en 5J tot 1\ ure namiddags. De diensttijd op zon- en feestdagen blijft onveranderd. Het kantoor te 's Graveland is open: op werkdagen, van 9 tot 12 ure voor- en van 2 tot 4 en 6 tot 8 ure namiddags; op zon- en feestdagen, van 1 lot 3 ure namiddags. Het kantoor te 's Graveznnde is open: op werkdagen, van 7 tot 11 ure voor- en van 1 tot 4 en 6 tot 7 ure namiddags; op zon- en feestdagen, van 8 tot 9 ure voor- en van 12 tot 2 ure namiddags. Het kantoor te Huizen is op werkdagen open van 8 ure voor- tot 2 ure namiddags en van 4 tot 8 ure namiddags. De diensttijd op zou- en feestdagen blijft onveranderd. Het kantoor te Kortf/ene is op werkdagen open van 8£ tot 12 ure voor- en van 1| tot 3£ en 4J tot 7 ure namiddags. De diensturen op zon- en feestdagen blijven onveranderd. 1882. 15 Het Kantoor te Koudum is op zon- en feestdagen open van 8 tot 9 ure voor- en van 3 tot 5 ure namiddags. De diensttijd op werkdagen blijft onveranderd. Het kantoor te Loosduinen is open: op werkdagen, van 8 tot 11 ure voor- en van 2 tot 4 en 6 tot 7 ure namiddags; op zon- en feestdagen, van 8 tot 9 ure voormiddags. Het kantoor te Naaldwijk is op werkdagen open van 7 tot 11 ure voor- en van 1 tot 8 en 5 tot 7 ure namiddags. De diensttijd op zon- feestdagen blijft onveranderd. Sedert 24 Maart jl. is de telegraafkabel tusschen. Triëst en Corfu voor het internationaal verkeer in dienst gesteld. De langs dien weg te verzenden telegrammen moeten voorzien zijn van het dienstbijvoegsel „Via Triëst". De tarieven naar Griekenland over Triëst zijn gelijk aan die over Otranto-Zante. Aangezien tussehen Aden en Yemen geen geregelde postdienst bestaat, moet voor de telegrammen naar Aden, waarbij postbezorging naar'plaatsen in Yemen is voorgeschreven, geen postporto worden in rekening gebragt. Deze telegrammen worden gezonden aan den agent van het Turksehe bestuur in Yemen , die zich met de aflevering belast, en dus zonder twijfel de overbrengingskosten van de geadresseerden invordert. Indien echter de postbezorging naar Yemen van wege het kantoor te Suez moet plaats hebben, dan is het voorgeschreven postporto van 1 gl. door de afzenders verschuldigd. Ofschoon de „Compagnie franqaise du télégraphe de Paris a NewYork" de regelen van het te Londen vastgesteld gewijzigd telegraafreglement, behoorende bij het verdrag van St. Petersburg (régime extra-Europeen), heeft aangenomen en dus behoort te volgen, verkeert deze Maatschappij in de noodzakelijkheid om telegrammen met meerdere adressen te weigeren, omdat de aflevering te NewYork en de verzending vandaar van°de telegrammen naar Noordamerika uitsluitend moet plaats hebben door Amerikaansche ondernemingen, welke deze soort van telegrammen niet toelaten. 's Gravenhage, den 1 sten April 1882. Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, (iGet). G. DE BOSCH KEMPER, l. S.-G. No. 118. Resolutie van den Minister va n Fin ancien, van den 3den April 1882 , no. 30 , houdende toelichting van het Koninklijk besluit van 24 Maart 1882, no. 10 (1), betreffende de controleurs der directe belastingen, iuvoerregten en accijnsen. (Verz. no. 36.) I. De tegenwoordige regeling der bevordering en belooning van de controleurs der directe belastingen, invoerregten en accijnsen geeft in de toepassing aanleiding tot bezwaren, grootendeels voortspruitende uit de wijze waarop daarbij de. noodzakelijkheid eener belooning, geevenredigd aan het belang en de werkzaamheden der verschillende controles, in verband gebragt is met het beginsel van geregelde opklimming naar diensttijd in den rang. (1) Bijv. 1882 , no. 111. lied. De onderscheiding der controles in drie categorien werd het eerst ingevoerd bij Koninklijk besluit van 28 Maart 1861, no. 63, Verz. no. 114). «Volgens de voordragt, welke tot dat besluit leidde, waren de grondeu dier onderscheiding deze : «dat in den regel de controles in de groote steden de belangrijkste zijn"; — «dat de levenswijze in de steden veel kostbaarder is dan die op het platte land"; — dat wanneer van twee controleurs, met gelijke belooning en diensttijd, de een in eene stad, de ander op het platte land is geplaatst, de laatste, met minder en minder gewigtig werk, beter beloond is dan de eerste, en dat dus een controleur, die, zonder vergoeding wegens duurdere leefwijze, naar eene stad, of uit eene kleine stad naar eene groote ,verplaatst wordt, finantieel achteruitgaat, in stede van voor het meerder en gewigtiger werk dat van hem gevraagd wordt, te worden beloond"; — voorts «dat de administratie bij het vervullen der laatstbedoelde controles steeds veel moeilijkheden heeft ondervonden, daar zulk eene verplaatsing voor een gehuwd controleur, zonder eigen middelen, steeds eene schadelijke zaak is." Toetst men de bestaande organisatie aan deze beweegredenen, dan blijkt al dadelijk dat het beoogde doel daardoor slechts ten deele wordt bereikt. Immers zijn steeds 16 controles A bezet door controleurs die, niettegenstaande de meer kostbare levenswijze en de werkzaamheden , aan hunne betrekking verbonden, zich moeten tevreden stellen met een veel lager traktement dan hunne ambgenooten van dezelfde categorie. Hierbij komt dat, uit den aard der zaak, elke indeeling der controles naar het belang der daaraan verbonden werkzaamheden min of meer willekeurig is en dus, als algemeene maatstaf van bevordering, uit een oogpunt van billijkheid te wenschen zal overlaten. Was het reeds in 1861 moeijelijk, in dit opzigt eene grens tusschen de verschillende categorien te trekken , dit is bijkans ondoenlijk geworden, sinds het aantal controles van 118 is teruggebragt tot 75, waarvan de meeste in omvang van werkzaamheden en beteekenis voor de dienst slechts weinig verschillen. Wel is waar zijn enkele zeer belangrijke controles die hierop uitzondering maken, maar onder het tegenwoordige stelsel moeten ook de controleurs die deze beheeren, soms zeer lang op de daaraan verbonden hoogere belooning wachteu, terwijl zij achterstaan bij ambtgenooten met minder belangrijken werkkring en bovendien in onzekerheid verkeeren, of de geldelijke bevordering, waarop zij tot dusver meenden te kunnen rekenen, niet zal worden weggenomen door benoeming van oudere controleurs, die tot nog toe in eene lagere categorie waren gebleven. Worden daarentegen jongere controleurs in eene hoogere categorie verplaatst , dan benemen zij het uitzigt op traktementsverhooging aan oudere ambtgenooten van de categorie waartoe zij tot dusver behoorden. Bovendien is eene jaarwedde van ƒ2400 te laag als maximum vau belooning voor een controlenr, die, om redenen , van zijn wil onafhankelijk, bij voldoende pligtsbetraehting en geschiktheid eene controle der 2de categorie blijft beheeren, en is het wenschelijk, de toelagen zooveel mogelijk met het traktement te vereenigen. Op al deze gronden is besloten tot eene nieuwe organisatie , berustende op het beginsel van gelijke belooning voor alle controles en volgens welke alle titularissen, die het verdienen, op hun tijd regelmatig in traktement zullen opklimmen, zonder afhankelijk te zijn van het toevallig ontstaan van vacatures. Als punt van uilgang is daarbij aangenomen een minimum van belooning van ƒ1800 'sjaars, terwijl voorts ieder controleur, telkens na verloop van vier jaren, eene verhooging van ƒ 200 kan ontvangen, om, na 20 jaren dienst, een maximum van ƒ2800 te bereiken. Er zijn echter eenige controles, welker belangrijkheid zoozeer die van alle andere overtreft, dat daaraan billijkerwijze een liooger tractement moet worden verbonden, terwijl die controles bovendien meest alle gevestigd zijn in plaatsen waar de leefwijze en vooral de huishuur bijzonder duur is. In art. 2 van het Koninklijk besluit van 24 Maart jl., no. 1(1 (Verz. no. 35), is dus aan genoemde controles een traktement toegekend dat, met ƒ 2100 aanvangende, eveneens om de vier jaren, doch telkens met f 300, opklimt en dus voor de controleurs van 20 jaren dienst een maximum van ƒ 3600 zal bereiken. Voorts zijn er onder de andere controles enkele, aan welke het wenschelijk is voorgekomen, boven het traktement, eene toelage ad ƒ 200 'sjaars te verbinden, omdat de werkzaamheden die der overige, al is het in mindere mate, in belang of omvang overtreffen. Voor deze controles wordt verwezen naar art, 3 van bedoeld besluit. Op acht der daar genoemde standplaatsen zijn de controleurs geroepen om den provincialen inspecteur bij afwezigheid te vervangen, terwijl de werkzaamheden der overige, hetzij voor de heffing der directe belastingen, hetzij voor de spoorweg- of liniedienst, van meer dan gewonen omvang zijn. II. Een onderwerp dat, in verband met het vorenstaande, insgelijks nieuwe regeling vorderde, is de voorkeur der controleurs bij benoeming tot ontvanger. Volgens het Koninklijk besluit van 29 Junij 1871, no. 31 (Verz. no. 83) (1), kunnen de controleurs voor de vervulliug van ontvangkantoren, met voorbijgang hunner mededingers die méér diensttijd in den rang van ontvanger hebben, in aanmerking gebragt worden, na 15 jaren dienst voor kantoren van ééne klasse, en na 20 jaren dienst voor kantoren van twee klassen hooger dan die, waarin zij naar hun pensioengrondslag zouden vallen. Deze voorkeur is in de toepassing nog uitgestrekt door de traktementsverhooging der controleurs in 1877. Het bestuur der belastingen heeft groot belang bij een kader van flinke, actieve controleurs en moet dus in de gelegenheid zijn om aan diegenen hunner, die ten volle aan deze vereisehten beantwoorden, een anderen werkkring aan te wijzen zonder hen te benadeelen en om verdienstelijke hoofdambtenaren, die door leeftijd of andere omstandigheden minder geschikt voor de actieve dienst zijn geworden, in aanmerking te brengen voor eene ietwat ruimer bezoldigde sedentaire betrekking. Hierbij moet niet uit het oog worden verloren , dat vooral bij benoeming tot ontvangkantoren van de hoogere klassen de zekerheidstelling niet onaanzienlijke kosten na zich sleept. Aan de andere zijde dient gelet te worden op de billijke aanspraken der ontvangers, die, niet geheel zonder reden, zich beklageu over de nadeelige gevolgen welke de toepassing der hier bedoelde bepalingen voor hen medebrengt. .... Ten einde de eischen der dienst met de billijkheid en de nieuwe regeling der controleurs-traktementen overeen te brengen, is thans bepaaltfdat de controleurs na 15 jaren dienst, boven hunne mededingers (1) Bijv. 1871, no. 178. Red. in aanmerking kunnen gebragt worden voor ontvangkantoren, waarvan de zuivere belooning hun traktement met hoogstens / 300 te boven gaat, en na 25 jaren dienst voor kantoren, waarvan die belooning hun tractement met hoogstens ƒ 500 te boven gaat. Het gevolg hiervan zal zijn dat controleurs met 15 tot 25 jaren dienst, die thans, met weinige uitzonderingen, bij voorkeur tot een ontvangkantoor van de 2de tot de 4de klasse benoembaar zijn, voortaan in den regel hoogstens naar een kantoor der 4de of 5de klasse kuunen dingen. Controleurs met Jangeren diensttijd, die thans meerendeels bij voorkeur voor kantoren der 2de klasse in aanmerking kunnen gebragt worden, zullen zich, in de toekomst, op enkelen na, eventueel met kantoren van hoogstens de 3de of 4de klasse moeten vergenoegen. futusschen ware het eene onbillijkheid deze beperking der bestaande voorkeur toe te passen op de controleurs welke tijdens de invoering der nieuwe regeling reeds tot een kantoor met hoogere belooning benoembaar zijn. Bij art. 7 van meergemeld besluit is mitsdien die benoembaarheid besteudigd, totdat zij volgens die regeling, minstens gelijke voorkeur deelachtig worden. III. Bij den overgang tot het nieuwe stelsel zal geen controleur eene vermindering zijner tegenwoordige inkomsten ondergaan. Daarentegen zullen de uit die regeling voortvloeijende verhoogingen niet worden toegekend dan naarmate vrij vallende gelden dit toelaten. Naar den algemeenen regel van art. 11 van het Koninklijk besluit van 20 Mei 1869, no. 30 (Verz. no. 79), zouden "hiervoor de oudste en dus hoogst bezoldigde controleurs het eerst in aanmerking komen en de minst beloonde controleurs het laatst in het genot treden van de lotsverbetering, die hun volgens de nieuwe organisatie toekomt. Daar dit niet billijk voorkwam is, met goedvinden des Konings, in beginsel aangenomen dat, bij de toekenning der bedoelde verhoogingen, in den aanvang lagere belooning voor hoogere zal gaan , het bedrag der inkomsten wegens nevenbetrekkingen of andere ambtsverrigtingen bij deze laatste medegerekend. Zoodra echter het tractement van ieder controleur gelijk staat met het bedrag, dat hem volgens art. 1 of 2 van het besluit bij eerste periodieke verhooging op zijne tegenwoordige standplaats zou te beurt vallen, zal bij de toekenning van latere verhoogingen weder de bestaande algemeene regel gevolgd worden, met dien verstande dat de toelagen volgens art. 3. het laatst worden toegekend. IV. Bij art. 14 van het Koninklijk besluit van 20 Mei 1869, no. 28 (Verz.no. 79), is bepaald dat de uitbetaling der toelage, aan de controle verbonden, geheel of gedeeltelijk wordt geschorst, wanneer de controleur tevens de betrekking van controleur der gemeente-belastingen waarneemt en daarvoor afzonderlijk wordt beloond. Er bestaat geene reden om die uitzondering alleen voor deze ambtenaren en enkel voor de betrekking van controleur der gemeente-belastingen te bestendigen. Wanneer de werkzaamheden van een rijkscontroleur toelaten, hem daarbij, zonder schade voor de dienst, de waarnemiug eener nevenbetrekking te vergunnen , dan is het billijk dat hij de belooning deswege ook geniete. De Minister van Financiën, {Gei.) VAN LINDEN VAN SANDENBUKG. No. 119. Resolutie van den Minister van Financiën, van den Zden April 1882, no. 32, houdende regeling van het examen voor de betrekking van aspirant-verificateur der invoerregten en accijnsen. (Verz. no. 38.) — — DE MINISTER VAN FINANCIËN, Gezien art. 2, lett. d, van het Koninklijk besluit van 24 Maart 1882, no. 11, {Verz. no. 37) (1); Heeft goedgevonden en verstaan: met intrekking der resolutie van 31 December 1869, no. 242, (Verz. no. 212) (2), vast te stellen de volgende regelen omtrent het vergelijkend examen voor de betrekking van aspirant-verificateur der invoerregten en accijnsen: Art. 1. Het tijdstip van het vergelijkend examen voor de betrekking van aspirant-verificateur wordt telkens door den Minister bepaald en vooraf in de Staatscourant bekend gemaakt. Art. 2. Algemeene ontwikkeling en geschiktheid voor de actieve dienst der invoerregten en accijnsen komen bij het examen in de eerste plaats in aanmerking. Het loopt verder over de volgende onderwerpen: a. De Nederlandsche taal en de bekwaamheid om zich daarin duidelijk en naauwkeurig uit te drukken. b. De Frausche, de Duitsche en de Engelsche taal. De aspirant moet in deze talen zich mondeling kunnen doen verstaan en een eenvoudig stuk uit het Nederlandsch kunnen overzetten. c. De rekenkunde tot eu met de evenredigheden; de stelkunde tot en met de vergelijkingen van den eersten graad met één en meer onbekenden; de meetkunde tot en met de inhoudsberekening van de voornaamste regelmatige ligchamen. d. Het metrieke stelsel van maten en gewigten. e. De wijze van werken in de fabrieken, waarin aan accijns onderworpen goederen worden vervaardigd of bereid; de beginselen van natuur- en scheikunde die daarbij te pas komen. ƒ. De roei- en peilkunde. g. Het meten van schepen volgens de hier te lande bestaande voorschriften. h. De inrigting en het gebruik van de werktuigen, noodig bij de toepassing van de wetten omtrent de invoerregten en accijnsen. t. De beginselen der warenkennis. k. De wetten en algemeene voorschriften omtrent de invoerregten en accijnsen. I. De hoofdtrekken der wetten omtrent directe belastingen, behalve de grondbelasting. Duidelijk en net schrift is een vereischte. Art. 3. Om tot het examen te worden toegelaten moet men, behalve het bepaalde, bij art. 2, la a en c. van het Koninklijk besluit van 24 Maart 1882 , no. 11, (Verz. no. 37), den vollen ouderdom van 19 jaar bereikt hebben. (I) Bijv. 1882, no. 112. (3) Bijv. 1869 , no. 371. Red. Art. 4. Hij, die toelating tot het examen verlangt, wendt zich daartoe bij verzoekschrift tot den Minister van Financien, onder overlegging van: a. zijne geboorteacte; b. het bewijs van voldoening aan, of voor hem die nog niet dienstpligtig is, van inschrijving voor de nationale militie en in het laatste geval tevens eene schriftelijke verbindtenis van den vader of voogd , dat bij dienstpligtigheid, een plaatsvervanger of nummerverwisselaar zal worden gesteld, met eene verklaring van het gemeentebestuur dat daartoe de middelen beschikbaar zijn; c. het bewijs dat hij Nederlander is; d. eene verklaring van goed gedrag, afgegeven door het gemeentebestuur zijner woonplaats. Art. 5. Het examen wordt afgelegd voor eene Commissie, daartoe door den Minister van Financien te benoemen en van de uoodige voorschriften te voorzien. De Commissie wordt bijgestaan door een geneeskundige ter keuze van den voorzitter. Zij stelt geen onderzoek in naar de bekwaamheid van hen die niet geschikt zijn voor de uitoefening der actieve dienst van de belastingen. Art. 6. He Commissie brengt omtrent deu uitslag van het examen een schriftelijk verslag uit, waarin de geëxamineerden naar hunne geschiktheid en bekwaamheid in volgorde worden gerangschikt. Accordeert met het origineel, Be Secretaris-Generaal, (Get.) BARTSTRA. No. 120. Resolutie van den Minister van Financien, van den 'Aden April 1882, no. 33, houdende toelichting van het Koninklijk besluit van 24 Maart 1882 , no. 11 (1), betreffende de aspirant-verificateurs der invoerregten en accijnsen. {Ver2. no. 39.) cm*»-. •"/PW De instelling van aspirant-verificateurs bij Koninklijk besluit van 20 Mei 1869, no. 30 (Verz. no, 79), had ten doel te voorzien in de klimmende behoefte aan geschikt personeel voor de dienst der invoerregten en accijnsen, meer in 't bijzonder voor de visitatien van handelsgoederen en aan de groote grenskantoren. De verificateurs, wien deze werkzaamheden zijn opgedragen, komen dagelijks in aanraking met den handel en het reizend publiek, tegenover welke zij op gepaste wijze de wet en de belangen van 's Rijks schatkist moeten handhaven. Die betrekking vordert ook buitendien eene hoogere mate van keunis en algemeene ontwikkeling dan gewoonlijk onder de ambtenaren der lagere rangen worden aangetroffen. Het was dus een gelukkig denkbeeld, door de toekenning van een bijzonderen titel en vooruitzigt op sneller bevordering, zoo mogelijk jongelieden van betere opleiding dan de gewone commiesen aan de bedoelde dienst te verbinden, ten einde daaruit het kader der verificateurs te kunnen aanvullen. (1) Bijv. 1885, no. 112. Red. De weg, die daartoe werd ingeslagen, is echter gebleken niet de juiste te zijn. Terwijl den aspirant-verificateurs door de bepaling van art. 17, 2de alinea, van gemeld besluit uitzigt werd gegeven om binnen betrekkelijk korten tijd adjunct-controleur te kunnen worden, werden zij aan den anderen kant minstens twee jaren feitelijk met de «■ewone commiesen gelijk gesteld, en moesten zij daarna den rang van commies-verificateur doorloopen, om eerst na ongeveer twaalf jaren dienst verificateur te worden. Terwijl alzoo de gestelde eisclien van meerdere ontwikkeling de gelijkstelling niet regtvaardigden , waarin de aspirant-verificateurs ten opzigte der uit lageren rang voortgekomen ambtenaren verkeerden, werd dit nadeel niet opgewogen door snelle bevordering en stelde de regeling van 1869 integendeel velen in hunne verwachtingen te leur. Daar de behoefte aan geschikt personeel voor de visitatien zich steeds doet gevoelen, heeft de ondergeteekende gemeend den Koning eene gewijzigde regeling in overweging te geven, welke is vastgesteld bij Zijner Majesteits besluit van 24 Maart jl., no. 11. (Verz. no. 37). Volgens dit besluit zullen de aspirant-verificateurs, na een examen in den geest van dat der surnumerairs (zie Verz. van 1880, no. 7), zich gedurende een viertal jaren practisch op de dienst der visitatien moeten toeleggen, om daarna bij gebleken geschiktheid, dadelijk tot verificateur te worden bevorderd. Gedurende die vier jaren zullen zij de inkomsten van commies-verificateur (ƒ744 en, bij bevordering, ƒ 852 'sjaars, behalve de toelage aan enkele standplaatsen verbonden) genieten en in rang met hen gelijk staan. Aan de audere zijde vervalt, door wijziging van art. 17 van meergemeld besluit, hunne benoembaarheid tot adjunct-controleur. Die benoembaarheid streefde het doel der geheele instelling voorbij en is ook voor de verificateurs en commiesen-verificateur gebleken overbodig te zijn. De aspirant-verificateurs, die mogten blijkende noodige geschiktheid voor de betrekking van verificateur te missen, kunnen, zonder verlies aan inkomsten, benoemd worden tot commies-verificateur en zoo doende, later in aanmerking komen voor ontvangkantoren der laagste klasse (art. 25, let./, van het Koninklijk besluit van 20 Mei 1869, no. 30). Terwijl voorts op deze laatste ambtenaren, namelijk op hen, die geen verificateur worden, art. 25, let. c, van meergemeld besluit toepasselijk blijft en dus hunne dienstjaren als aspirant-verificateur slechts voor de helft zullen medetellen, zal die diensttijd voor hen die verificateur worden, voor latere benoeming tot ontvanger, ten volle als diensttijd in dien raug gelden, evenals dit met de surnumerairs het geval is. De bedoeling dezer laatste bepaling is echter alleen om die verificateurs, wanneer het belrng van de dienst hunne overplaatsing in eene sedentaire betrekking vordert, niet te doen achterstaan bij jongere ambtgenooten, die wegens dienst in lageren rang een maximum van zes jaren in rekening kunnen brengen, geenszins om hun uitzigt te geven op eene benoeming tot ontvanger na korten diensttijd als verificateur. Accordeert met het origineel, De Secretaris-Generaal, (Get.) BARTSTRA. No. 121. Resolutie van den Minister van Financiën, van den iden April 1882, no. 18, houdende rangschikking van het kantoor der directe belastingen te Zwolle, c. «., in de derde klasse. (Verz. no. 41.) —a m— DE MINISTER VAN FINANCIEN heeft volgens art. 23 van het Koninklijk besluit van 20 Mei 1869, no. 30 {Verz. no. 79), in de derde klasse gerangschikt het vacante kantoor der directe belastingen te Zwolle c. a. waarvan de beloouing, na aftrek per kosten van beheer, kan worden geraamd op f 3700 sjaars. Accordeert met het origineel, De Secretaris-Generaal, (Get.) BARTSTRA. No. 122. Missive van den Minister van Binnenlandsche Zaken, van den 5den April 1882, no. 460, afd. M.P., betreffende invoer van sluigtvee uit Duiischland en Belgiè. -nm>*w-— 's Gravenhage, den 5den April 1882. Ten vervolge op het schrijven van mijn ambtsvoorganger dd. 30 Augustus 1881T no. 1202, afdeeling M. P. (1), heb ik de eer U thans te magtigen om, voor zoover daartegen bij U geen bezwaar bestaat, uitsluitend aan slagers tot wederopzeggens toe vergunning te verleenen tot invoer van slagtvee nit Duitsclilaiid en Belgie, mits, onder de door U noodig gekeurde voorwaarden , de navolgende stipt in acht te nemen bepalingen worden gesteld : 1®. dat het slagtvee bij den invoer, ten koste van adressanten, door een geëxamineerd veearts moet worden gekeurd; 2». dat het aan geen markt mag worden gebragt, maar regtstreeks naar de slagtbank moet worden vervoerd en aldaar tot bij de slagting onder politie-toezigt moet verblijven; en 3°. dat het binnen 8 dagen na aankomst moet zijn geslagt. De Minister van Binnenlandsche Zaken, (Get.) C. PIJNACKER HORDIJK. No. 123. Koninklijk-Besluit van den éden April 1882, no. 2, houdende verlenging der concessie tot heffing van tol op den grooten weg der eerste klasse tusschen Delft en de Doenkade. Wu WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning dek Nederlanden , Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz. Op de voordragt van Onzen Minister van W aterstaat, Handel en Nijverheid van 3 April 1882, no. 81, afdeeling Handel en Nijverheid; Hebben goedgevonden en verstaan : de laatstelijk bij Ons besluit van 21 Junij 1881, no. 31 (2), aan (1) Bijv. 1881 , no. '262. (2) Bijv. 1881, no. 179. Red. Dijkgraaf en Hoogheemraden van Delfland verleende concessie tot heffing van tol, op den grooten weg der eerste klasse tusschen Delft en de Doenkade, vólgens het tarief en de bepalingen , vastgesteld bij Onze besluiten van 5 Januarij 1866, no. 58 (1) en 21 Junij 1881, no. 31, tot 31 Mei 1883 te verlengen. Onze Minister voornoemd is belast met de uitvoering van dit besluit, 's Gravenhage, den 6den April 1882. (Gei.) WILLEM. Be Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid, (iGet.) G. J. G. KLERCK. No. 124. Koninklijk-Bksluit van den 8sten April 1882 , no. 6, houdende verlenging der concessie tot tolheffing op den kunstweg tusschen de gemeente Eillegersberg en Rotterdam, met tarief. —«*■»«««»«— Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning dek Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz. Op de voordragt van Onzen Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid, van 5 April 1882, no. 36, afdeeling Haudel en Nijverheid, Hebben goedgevonden en verstaan: de bij ons besluit van 30 Oetober 1876, no. 25 (2), aan de gemeente Hillegersberg tot 1 Mei 1882 verleende consessie, tot tolheffing op den kunstweg tusschen die gemeente en Rotterdam, met drie jaren, eindigende 1 Mei 1885, te verlengen, overeenkomstig het bij dit besluit gevoegde tarief, en met inachtneming der bepalingen van Ons besluit van 14 Februarij 1874, no. 7. Onze Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid is belast met de uitvoering van dit besluit. 's Gravenhage, den 8sten April 1882. (Get.) WILLEM. Be Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid, (Get.) G. J. G. KLERCK. B ij 1 a g e. Tarief van tolgelden op den straatweg naar Rotterdam. § 1. Bij aankomst aan den tolpaal of tolboom zal voor tol betaald moeten worden: Voor elk los paard ƒ 0.02 K „ rundbeest, muilezel of ezel - 0.01 h „ kalf, schaap of varken - 0,05 y eiken hond, gespannen voor een rij- of voertuig . . - 0.01 „ elk rij- of voertuig met twee wielen , mitsgaders sleden, voor elk aangespannen paard - 0.04 „ elk rij- of voertuig met twee wielen, mitsgaders sleden, voor eiken aangespannen muilezel of ezel - 0.02 (1) Bijv. 1866, no. 5. (2) Bijv. 1876, 110. 326. Red Yoor elk rij- of voertuig met vier wielen, voor elk aangespannen paard f 0.05 „ elk rij- of voertuig met vier wielen, voor eiken aangespannen muilezel of ezel - 0.025 Wanneer twee of meer rij- of voertuigen aan elkander gekoppeld zijn, zal bovendien betaald worden : i, ieder paar wielen ~ 0.04 „ diligences, postwagens, ingerigt voor niet meer dan zes personen, voor elk paard -0.05 Als voren voor meer dan 6, doch niet meer dan 9 personen - 0.06 Idem 9—12 idem - 0.07 Idem 12—18 idem - 0.08 § 2. Ieder, die den straatweg in eene der beide rigtingen tot aan den Kleiweg of Kootweg berijdt of passeert, betaalt slechts de helft van bovenstaand tarief. § 3. De vrijdommen van tol, ingesteld bij het Koninklijk Besluit van 29 October 1833 (St.bl. no. 59) zijn ook op dezen tol van toepassing. § 4. Vrijdom van tol wordt verleend voor de trekdieren, al of niet aangespannen, en de wagens van tramweg-ondernemingen, die vergunning verkregen zullen hebben om voor hun vervoermiddel van den O D weg gebruik te maken. Deze vrijdom zal echter slechts genoten worden, indien ter zake van dat gebruik bijzondere overeenkomsten tusschen den ondernemer van het vervoermiddel en de beheerders van den weg zullen zijn gesloten, en alsdan van kracht zijn gedurende den geheelen duur der verleende vergunning tot gebruik van den weg. § 5. Abonnementen. Voor den tol kunnen jaarlijksche abonnementen worden aangegaan, en wel door: 1°. de melkvervoerders, die in eene der beide rigtingen den weg tot aan den Kleiweg of Kootweg berijden, van vier gulden; 2°. de spoelingvervoerders van twintig gulden voor een paard, dertig gulden, zoo de voertuigen met twee paarden zijn bespannen; 3°. Ieder ander belanghebbende, onverschillig waar woonachtig, van acht gulden voor ieder paard, zes gulden voor iedereu muilezel of ezel, en twee gulden vijftig cents voor iederen hond. Het abonnement geldt alleen, wanneer de wagen of het trekdier, waarvoor het werd aangegeven, wordt bestuurd door den geabonneerde of door iemand bij hem inwonende, of in zijne dienst zijnde. § 6. Indien een aldus geabonneerde den tol doorrijdt met meer paarden, muilezels, ezels of honden dan waarvoor hij is geabonneerd, betaalt hij bij iederen doorgang op die wijze voor de meerdere dieren naar het gewoon tarief. Die in den loop van het dienstjaar meerdere paarden , muilezels , ezels of honden aanschaft, of vroeger die nooit gehouden hebbende, daarmede een begin maakt, kan in een suppletoir abonnement treden, bedragende : Wanneer de aangifte is geschied na den 1 Mei, doch voor den 1 November, eene som, gelijkstaande aan een voljaarsch abonnement, en wanneer de aangiften worden gedaan na 1 November, doch voor 1 Mei, eene som gelijkstaande aan de helft van een voljaarsch abonnement. § 7. Restitutie van abonnementsgelden wordt alleen verleend ingeval de geabonneerde voor den 1 November het dier, waarvoor hij iu een abonnement getreden was, verliest of afschaft, of wel, vóór dien dag naar eene gemeente is vertrokken, alwaar hij, naar zijne zienswijze, van den weg geen gebruik meer zal maken. Wijziging van abonnement heeft in den loop van het dienstjaar niet plaats. De aanvragen om restitutie moeten vóór of op den 1 November van het jaar waarvoor het abonnement gesloten was, aan Burgemeester en Wethouders worden ingediend. Deze beslissen daarop zoodra mogelijk. § 8. De abonnementen loopen -van 1 Mei tot 1 Mei. Alle aanvragen om abonnementen moeten gedaan worden aan Burgemeester en Wethouders, en wel, die voor een voljaarseh in de eerste helft der maand April van ieder jaar. De betaling geschiedt voor of op den 1 Mei. De betaling geschiedt voor of op 1 Mei voor de voljaarsehe en tegelijk met de aangifte voor de suppletoire. Behoort bij Koninklijk besluit van 8 April 1882, no. 6. Mij bekend, De Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid, (Get.) G. J. G. KLERCK. No. 125. Koninklijk-Besluit van den 11 den April 1882, no. 2, houdende op nieuw verleening der concessie aan de vennootschap de Kanaal- en Zaanverbingmaatschappij tot tolheffing in het Koogerpolderkanaal. S®#3— Wij WILLEM III, bij de Gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz. , enz., enz. Op de voordragt van Onzen Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid van 6 April 1882, no. 47, afdeeling Handel en Nijverheid; Gelet op Ons besluit van 2 Mei 1879, no. 3 (1); Hebben goedgevonden en verstaan: aan de Vennootschap de Kanaal- en Zaanverbindingmaatschappij wordt op nieuw voor drie jaren, eindigende L September 1885, concessie verleend tot tolheffing in het Koogerpolderkanaal, overeenkomstig de bepalingen en het tarief vastgesteld bij Ons besluit van 15 Augustus 1876, no. 21 (2). Onze Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid is belast met de uitvoering van dit besluit. 's Gravenhage, den 11 den April 1882. (Get.) W I L L E J\l. Be Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid, (Get.) G. J. G. KLERCK. (1) Bijv. 1879 , no. 125. (2) Bijv. 1876, no. 223. Red. No. 126. Resolutie van dtn Minister van Financiën, van den 11 dtn April 1882, no. 34, betreflende het invoerregt van Castor' of ricinus-olie. (Verz. no. 41.) Castor- of ricinus-olie behoort onder den post „olie, niet afzonderlijk belast", en is dus onderworpen aan een invoerregt van 55 cents de 100 kilogram. Accordeert met het origineel, De Secretaris-Generaal, [Gei.) BAllTSTRA. No. 127. Missive van den Minister van Binnenlandsche Zaken, van den \"&den April 1882, no. 1835, afd. B. B. betreffende verzorging van verwaarloosde kinderen met bijlage. «mmmn»— 's Gravenhage, den 13den April 1882. De Fransche regering wenscht, blijkens het in afschrift hierbij gevoegd schrijven van den Franschen gezant, eenige statistieke bescheiden te verkrijgen omtrent de openbare en bijzondere instellingen tot bescherming van verwaasloosde kinderen hier te lande, alsmede te vernemen, welke van de besturen dier inrigtiugen zouden kunnen worden uitgenoodigd, zich op eeD iu Julij a. s. te Parijs te houden internationaal congres over de bescherming van verwaarloosde kinderen te doen vertegenwoordigen. Ik heb de eer U te verzoeken na te gaan welke inrigtingen van dien aard in Uwe provincie bestaan en de besturen daarvan, met mededeeling van de aanleiding tot dit verzoek, uit te noodigen , U eenige inlichtingen te verschaffen omtrent de wijze, waarop zij haar doel trachten te bereiken, omtrent het aantal kinderen, die zij ondersteunen , en omtrent haar fiuantieeleu toestand. Gelief die besturen tevens te vragen , of zij gezind zijn, zich op bedoeld congres te doen vertegenwoordigen. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Voor den Minister, De Secretaris- Generaal, (Get.) HUBREOHT. B ij 1 a g e. — - v " ■ ' Légation de France aux Pays-Bas. La Haye, le 27 Mars 1882. Monsieur le Ministre, II s'est formé en France, il y a plusieurs années, une Société dont le but est d'assurer 1'éducation des enfants que 1'abandon ou 1'indignité de leur familie voue fatalement au vice ou au crime. Encouragé par les résultats déja obtenus, le Conseil d'Administration de cette Société a conpu la pensee de réunir a Paris, versie mois de Juillet prochain, un congres international auquel seraient convoquées toutes les institutions publiques ou privées s'occupant de la protection de 1'enfance, et oü seraient étudiées toutes les questions qui se rattachent au développemeut de cette oeuvre philanthropique.
14,827
MMKDC04:000907003:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,834
Annalen van het Genootschap tot Voortplanting des Geloofs, 1834, Deel: Eerste deel, no. 5, 1834
null
Dutch
Spoken
7,129
13,138
ANNALEN VAN HET KÊÍËÊICÈWLÊÊQËIAIJ? i:OT VOORTPLANTING DES GELOOFS. ANIVALEN ♦ VAN UET TOT VOOUTPUSTIJIG DES CEIOOFS. TYDSCHRIFÏ Sevattende Sneven van de S/sschoppen en Missinn~ narissen der Missiën van America en de andere werelddeelen , alsmede alle Berigten raehende de Missiën en het Gennótschap tot Voortplanling des Geloofs. EEUfciTE DEEL. Jauuarius 1834, N." 5. TE MECHELEN, By P.-J. lIAKICQ , drukker yaa zyac H. den Aertsbisschop. Met Goedkeuring, 1834. Dit werk word verkogt ten prof} Ie van het Geuoótschap. Prys van deézen Nummer. . . fr. oo « 7^ APPUOKATiO. Imprimatur. Datum Mechliniae , .7 Seplcmbris iBsi. J.-B. PAÜWELS , Vic.-Gen. GENOOTSCHAP TOT VOORTPLAXTIXG DES GELOOFS. MISSIE VAN SU-TGIIUEN, Daer is niets merkweérdigs voórgevaileii in deéze missie , sedert de laetste berigten die wy daer van gegeéven hebben. De vervolging die ' daer in iö3o ontstaen was , en geduerende welke twee christenen dóór het geweld der I pynigingen gestorven zyn , is gelukkiglyk gestild. In den loop van het jaer id3i is het Doopsel aen dry honderd negentien meerderjaerigen bediend geweest. Een uytneémende goed , het iwelk vueriglyk ons belangen moet opwekken , ien dat verdient ondersteund te worden, word aenhoudend in deéze missie geoeffend , wy willen spreëken van bet aenzienelyk getal dèr heydensclie kinderen die in doodsgevaer gedoopt worden : in het jaer iß3i beloopt hun getal tot :zes duyzend acht honderd vyf en veertig. Al iwaer het dat de missionnarissen die in deés ■ land het Evangelie verkondigen geene andere vrugt uyt hunnen arbeyd trokken , zouden zy reeds niet al genoegzaem vergeld zyn dóór deézen ryken oogst van zielen aen welke zy de kleur des hemels openen ? Den onderstand die *wy aen de missie van Su-Tchuen toezenden ■Word gedeeltelyk tot dat goed werk besteed. )Ons dunkt dat het wel vertroostend moet weétten vóór de Leden van het Genoótschap, van de denken dal hunne aelmoessen medewerken in het eeuwig geluk Ie bezorgen aen zoo véél ongelukkigen die er vóór allyd zouden van beroofd zyn. Wy boópen dat hunne liefdaedigbeyd hier dóór nog vueriger en milder zal worden. De volkeren van Cliina zyn in het algemeen W'el genegen ten voórdeele van de Religie ;zy erkennen er gcmakkelyk de waerheyd en den hemelschen oorsprong van ; zy zouden ze geerne omhelzen indien er geene ediklen van vervolging waeren die hen verschrikken. '1 Alhoewel er in den loop van deés jaer in deés apostolyk vicariael van Su-Tchuen , niets belangryk is voorgevallen , zoo laet ik echter de gelegenheyd welke ik heb van u te schryven niet voórby gaen , omdat' ik denk dat gy altyd genoegen schept in de minste omstandigheden te verneémen welke deéze missie betreffen. Gy hebt kunnen zien dóór het verhael van voóflcden jaer , dat , niet tegenstaende de menigvuldige vervolgingen die de christenen van Su-Tchuen hebben moeten ondersteen , byna f)veral de Sacramenten zyn bediend geweest , dat het meestendeel der afgevallene christenen (ten minsten die welke reeds gedoopt waeren) tot den schoot der Kerk zyn wedergekeerd ; doch dat men niet zoo véél kan zeggen van een groot getal doopleerlingen , die in de algemeene vervolging agteruyt geweéken en tot de Religie niet. meer terug gekomen zyn , omdat zy ze niet opregt omhelsd hadden. Dit jaer , alhoewel er nog al eenige plaetselyke vervolgingen geweest zyn , zoo is echter de bediening der christenen stillekens geschied. De Priesters hebben, zonder ontrust te worden , alle de christenheden die hun distrikt uytmaeken kunnen bezoeken , behalven een klcyn getal waer zy niet hebben kunnen komen ter oorzaeke der gevaeren waer aen zy zich zouden blootgesteld hebben. Alhoewel er niet eene wreede vervolging geweest zy, hééft men nogtans ten dien opzigte in agterdenken geweest , om dat er eenige manclarynen , die onlangs van Pekin gekomen zyn , in de steden waer over zy het gebied hebben , bevelen afgekondigd hebben die het onderhouden der christene Religie verbieden ; het behaegt hun nog van haer te verwarren met de sekte der oproerigen , genaemd Tsin-lien-liao , en zy gebieden van de gers deézer twee sekten, dat is te zeggen de christenen en de muytelingen Tsia-lien-kiaos aen de magistraeten over te draegen , op dat zy gestraft worden. Deéze ordonnantiën welke afgekondigd wierden op het eynde van het chineésch jaer (i) dóór twee gouverneurs van verschillende steden, hebben tot heden toe nog geene groote zwaerigheyd te wege gebragt, om dat er sedert dien tyd niet eene beschuldiging teo-en de christenen gedaen is. Vóór het overige , deéze twee gouverneurs , na hunne ordonnantiën afgekondigd te hebben , zyn weynig bezorgd geweést vóór het opzoeken der (i) Dit is te zeggen in Januarius of in het begin van Februarius iB3i. christenen of der muytelingen Tsin-lien-kiaos. Daer is eenen nieuwen onderkoning van Pekin in deéze provincie gekomen sedert eenigen tyd; hy hééft nog niet eene ordonnantie uytgegeéven ; men wéét niet of hy goed of gezind is tegen de christenen. o o , De sekte der muytelingen Tsin-lien-liao is niet leenemael de zelfde als die van Pé-lienhiao ; deéze zyn vernietigd geweest , of ten minsten men hoort van hen niet meer. De Tsinlien-kiaos zyn van eene verderfelyke sekte. Zy eéten geen vleesch van dieren ; zy voeden zieh met moes en kruyden. Nogtans sehynt het dat veéle andere heydensehe sekten , godloochenaers of materialisten , vv'aer van China overstroomt , zieh vereenigd hebben onder den naem van deéze sekte ; om ook te muylen gelyk de Péllen—hiaos gedaen hadden. Verseheydene chefs van die sektarissen zyn gevangen en ter dood gebragt geweest ; zoo dat men van den kant deézer muytelingen niet veel meer te vreezen heeft. Nogtans word het volk nog al gemakkeilyk oproerig ; alle jaeren hoort men van oproer [spreéken , dan van den eenen , dan van deii anderen kant j en gerneenelyk zegt men dat de oproerige de Tsin-lien-kiaos zyn. De naemen Tsin en Pé trekken nog al op elkanderen voor het geen de beteekenis aengaet: Tsin beleekent illaev of zuyver, en het wóórdZ'é beteekent wit. Uk weet niel of die rebellen een teeken van nnderseheyci aengenomen hebben ; doeh dit is waersehynelyk. Daer heeft my iemand gezeyd dat zy op hunne mutsen een kleyn glazen bolleken of een ander van eene doórsehynende slof draegen. i> In Tarlariën zyn de oproeren nog niel teenemael gestnj l. Hel vf)urleden jaer , in de achtste imaen, kreégen de rnandaryns van iedere stad bevel van nieuwe troepen te doen vertrekken , en zy begaven zich daedelyk op march ; doch in de elfde maen zyn er versciieydene van die legerbenden terug gekomen, zeggende dat alles gedaen w'as , en dat men hun gebooden had van terug naer hun land te keeren. » I)e geweldige vervolging welke het voórledene jaer ontstond in het distrikt van M. Imbert is gedaen. Twee van de christenen die in de gevangenis waeren zyn daer in gestorven , na de allcrwu’eedste pynigingen uytgestaen te hebben. Eenige hebben ïafhertiglyk hun geloof verzaekt; andere hebben zich afgekogt en verlost van de knevelaeryen die den gouverneur en de trauwanten hun dcéden onderstaen, mits eenig geld. 1) In de ])rovincie Ynn-Nan , hoéft men ook eene aen de chrislene Religie ongunslige ordonnantie afgekondigd ; docli men heeft aldaer geene opzoekingen gedaen om de christenen te vangen. Het voórleden jaer zond ik oenen Priester om de christenheden van deéze provincie te bezoeken, zelfs de verslafgelegene. Deézen Priester , dank zy aen de hulp en bescherming van God , hoéft kunnen in verscheydene christenheden gaen die in veéle jaeren geenen Priester meer gezien hadden ; doch niet zonder veéle moeyte en gevaeren zoo van den kant der baenstroopers als van den kant <ler trauwanten. Hy hoéft duyzend en dertig christenen bezogt, waet van er een groot deel in het midden der heydenen vvoonen , in zeer afgelegen plaetsen al- zy in veéle jaeren geenen Priester hebben kunnen ontmoeten. Hy is ook naer dt hoofdstad van de zelve provincie gegaen, alwaer , vóór de vervolging christenen en doopleerlingen Avaeren j hy hééft er nog eenige gevonden die in het geloof volherden j doch hj heeft niet langer dan twee of dry dagen ir deéze stad kunnen blyven , om dat zyne aenkomst welhaest van de heydenen bekend was, ter oorzaeke van den toeloop der christenen en doopleerlingen die hem zonder order en genoegzaeme omzigtigheyd kwamen bezoeken ; het géén de christenen , vreezende vóór eene vervolging waer van zy het slagtoffer zouden hebben kunnen zyn , verpligl hééft hem te smeeken van aenstonds te vertrekken en hen het volgende jaer wederom te komen bezoeken , beloóvende van een huys te bereyden alwaer hy zou kunnen verborgen worden en met mijider gevaer de christenen en doopleerlingen zou kunnen ontfarigen. Hy vertrok dan en beloofde hun het volgende jaer wederom te komen bezoeken met de hóóp van eenen overvloedigeren oogst in dit tweede bezoek te verzamelen. II Deézen Priester denkt , en ik ben van zyn gevoelen, dut de christelyke Religie in de provincie Yun-Nan grooten voortgang zou doen , en dat de christenen zich aldaer zouden vermenigvuldigen , indien , alle jaeren , eenen Priester alle christenheden zonder eene uyt te neëmen , hoe kleyn of afgelegen zy ook VYas , ging bezoeken; doch dit schynt byna onmogelyk!, zoo ten opzigte der onkosten, als ten opzigte van de langduerigheyd en de moeyelvkheyd der wegen en der gevaeren waer aen men zich blootstelt. Het zou nioeyelyk weézen om eenen zoo kloeken Priester te vinden die alle jaeren den last van dcéze reyzen zou kunnen onderstaen. Ik geloof dal het getal der christenen van de provincie Yun-Nan lot byna dry duyzend beloopt, zonder de doopleerlingen te rekenen. 11 Ik eyndig met la den lyst te geéven van de bediening der Sacramenten in geheel de uytgeslrektheyd van het apostolyk Vicariaet geduerende het voorleden jaer , dit is te zeggen se- derlde maend Augustus ißso lot de maend Augustus iß3i. Daer zyn vyf en dertig diiyzend zes honderd een en zestig jaerlyksclie biegten geweést; elf duyzend acht honderd negentig jaerlyksclie Communiën ; dry honderd negentien meerderjaerige zyn gedoopt geweest , en men hééft dry honderd twee en veertig nieuwe doopleerlingen aangenomen. Men heeft het Doopsel bediend aen duyzend acht honderd negen en vyftig christene kinderen , en aen zes duyzend acht honderd vyf en veertig heydensche kinderen in doodsgevaer , waar van er vier duyzend dry honderd twee en zestig gestorven zyn , volgens het verslag welk men my gedaen heelt. Duyzend negen honderd vier en tachentig persoonen hebben het Sacrament van het Vormsel ontfangen ; twee honderd vier en dertig houwelyken zyn er gezegend geweést ; vjf honderd negen en zeventig zieken hebben het H. Olyssel ontfangen. Daer zyn gestorven acht honderd zeven en zestig meerderjaerige , en zeven honderd een en veertig christene kinderen. Acht honderd vyf en twintig christenen hebben niet kunnen biegten , en duyzend twee honderd en zeven en dertig hebben dóór den Priester niet kunnen bezogt worden. Wy hebben vier en vyftig schoólen vóór de jongens en vier en zeventig vóór de meysjes. !> Ik beveel my met aandrang in uwe gebeden en heylige Sacrificiën, in vereeniging van welke ik met eerbied ben, » Uwen alleroolmoedigsleti , enz. i> t Jacohus-Ludovicus Fosta>*a , Bisschap van Sinite , apostolylen Ficaris van Su-Tchuen.» Brief van 81. Bohet, apostolyken missionnaris in China, aen mynheer Dubois, Directeur van het seminarie der uytlandsohe Blissiën. Iling-lloa-Fou (Fo-Kien) , 4 Mecrl 1832. “ verlangt, Mynheer en waerden Medebroeder , een omstandig verhael te hebben van de zeden en manieren van het chiueésch volk ; doch aengezien het land groot is , en ik niet geheel aen uwe nieuwsgierighcyd in eenen enkelen brief kan voldoen , zal ik tragten het te doen naer maele dat my de gelegenheden et» den tyd zulks zullen toelaelen. Deézen keer zal ik u melden het geen het merkweêrdigste is in de plegtigheyd des houwelyks. ’> Het gebeurt somwylen dat men vereenigingen beslujt vóór kinderen die nog niet gebooren zyn ; zoo zullen twee Irevrugle vrouwen aen elkander beloóven van de kinderen die zy in hunnen schoot draegen te trouwen , in de veronderstelling dat zy van verschillend geslacht zyn j en om de belofte meer verpligtend te maeken gééft men panden , eenen ring en een armsieraed vóór die welke eene dogter zal baeren , en twee waeyers van het zelfde koleur en maeksel vóór die welke eenen zóón zal ter wereld brengen. Als deés verbond eenmael gemaekt is , is het byna onmogelyk van het te breéken. Men schryft daer na de wederzydsehe beloften van trouwen , in eenen boek verguld op snee , en die maer eene bladzyde inhoud. Na de geboórle van de dogter schryft men in dien boek haeren naem, die van den vader en de moeder en haere geboórteplaets. Men zend deézen boek met plegligbeyd aen de ou* ders van den jongen , die liem ontfangen , en van hunnen kant eenen Jèrgeljken aen de ouders van de dogter zendeip Deéze fomialileyten volbragt zynde mag men zyn wóórd niet meer herroepen , en het houwelyk moet puteis hebben , aUeenelyk uytgenomen als er een van de twee zou melaetsch zyn. Gy ziet dan wel dat er in de zaek van houwelyk niet gesproken word van toestemming der kontrakleérende partyen, aengezien het zeer lang eer slaet zyn van ze te geéven door de ouders besloóten is ; het is daer door dat men in Glnna zoo veéle kwaelyk geschikte houwelyken ziet, en zoo veéle ongelukkige vrouwen , die geen eynde aen hunne huysselyke ongelukken ''f'" den dan met zich te verhangen of te verdrinken. Gemeynelyk zyn het de ouders met die de eerste gangen doen om een houvyelyk te be sluyten ; daer zyn in het land bemiddelaars van ambtswege, zoo mannen als vrouwen , belast om aen de jongens dogters en aen de dogters ioiwens te bezorgen om te trouwen; deéze menschen maeken daer een ambagt van en het is een bedryf waer van zy leéven; ja veelal doen zy niets anders. De zaek van het houwelyk is eene sóórt van koophandel , die geheel handen dier bemiddelaers is. ft Hel is eene oneer vóór de dogters van nog geene bruyden te zyn in den ouderdom van tien jaeren ; als dit gebeurt, zegt men ter goeder trouw dat den’ koophandel sLegt gael.... Ais eene dogter tot den ouderdom van veertien of vyftien jaeren gekomen is, mag zy uytden boys niet meer gaen ; men vergeeft haer nogtans als de nieuwsgierigheyd haer van tyd tot tyd aendryft om liaeren neus eens buyten de deur te steéken : maer als er vreemdelingen in liet huys komen , moeten de dogters wel zorg draegen van zich te verbergen in de agterste kamer van het huys. Als men zich bereyd om de ondertrouw te doen , waerschouwen de ouders van den jongman die van de dogter van den dag te stellen ; en als hy gekomen is , zoo vertoont zich den koppelaer van het houwelyk vergezeld van twee mannen en even zoo veel vrouwen ( deéze laetste zyn dikwyls van het slegtsle volk, bekend onder den veragtelyken naem van vrouwen met lange om dat men hunne voeten volgens hunne natuerlyke grootte hééft laeten groeyen), in het huys van den toekomenden bruydegora dragende de gewoonelyke giften besloóten in verscheydene korven : in eenen van deéze bevinden zich de twee boeken die verguld op sneê zyn , hier boven vermeld, en rond welke verscheyde vrugten geplaetst zyn volgens het gebruyk; aen de vier hoeken van den korf zyn piasters op stapels gesteld. Eenen anderen korf behelst eene versche hesp van omtrent twaelf pond zwaer. Het onderste der hesp moet aen den schoonvader van de toekomende terug gezonden worden. Eenen derden korf houd vermichel in. By het aenkomen der korfdraegers schiet men springbussen om het nieuws aen de gebueren en in de ronde aen te kondigen, en men ontsteékt twee roode wasse keêrsen die men in het eerste vertrek als men binnen komt plaelst. Daerna verdeelt de l)iuyd de hesp onder de tegenwoordige persoonen ; doch het getal is somtyds zoo groot dat er naeuwelyks vóór ieder eenen klejnen beet is. Van haeren kant draegt zy zorg van naer haeren toekomenden bruydegom den kleynen boek te zenden die de trouwbeloften behelst, en haere ouders zyn naeuwkeurig in hem zoo veéle korven te zenden als zy er ontfangen hebben , inhoudende giften van gelyke weérde als die welke zy ontfangen hebben. » In alle geval zal den toekomenden bruydegom zyne vrouw niet hebben dan wanneer hy de overeengekomene som tot de laetste duyt toe zal betaeld hebben ; en hy zal daerenboven verpligt zyn van de toevallige onkosten te betaeien welke men zal genoodzaekt zyn te doen als zynp vrouw bet vaderlyk buys verlaet om met baeren man te gaen woonen. Eyndelyk den prys van de vrouw betaeld zynde, komt den tyd van bet bouwelyk aen , en men begeeft zich naer bet buys van den toekomenden om bet te vieren. Den postbode die de draegers van de draegstoelen leyd , vergezeld van eene vrouw bestemd om de nieuwe getrouwde te bestieren, gaen vóór uyt ; nogtans eer men zich op de reys begeeft is men bezorgd van eenen slerrekundigen te raede te gaen , om te weéten of den dag gelukkig of ongelukkig is : in bet laetste geval vóórziet men zich van een groot stuk rouw verkenvleescb , op dat den duyvel , den welken, onder de gedaente van eenen ligcr, zou denken van de reyzlgers te hinderen , geheel bezig zynde met dit stuk vleescb op te eélen , ben gerust zou laeten, en ben geene ongelukken doen overkomen. )> Ondertiisschen de dogler vóór den dageraed opgestaen zynde heéfl zorg van zich op bet allerschoonsie op Ie tooyen, zicli versieren<le naet alle haere en ryksle kleederen ; de kostelykste van decze laetste zyn allyd van onder verborgen dóór andere veel min schoon die er boven over zyn. Dit alles is bedekt rnet een brnyloftskleed, dat niet anders is als eene sóórt van grooten mantel die baer geheel bedekt. Men pronkt baer op met eenen bovenmatigen hoed , op de wyze van eenen korf die baer tot op de schouders komt en baer geheel aenzigt bedekt. Aldus versierd gaet zy in eenen rooden draegstoel , gedraegen dóór vier mannen. Op den weg moet iedereen vóór baer plaets maeken , al kwam zelfs den onderkoning der provincie daer voórby te gaen. Den draegstoel is geheel toegesloóten zoo dat zy niet kan zien of gezien worden. Op eenigen afstand word een of verscliejdene koffers , van het zelfde koleur als den draegsloel, inhoudende de kleederen van de bruyd, met plegligheyd gedraegen.Meestal bevatten zy niets anders als oude rokken en vodden , waer op men dikwyls alle sóórten van ongeaierte ziet kruypen. Daer bevind zich ook eene bedgordyn in eenen onnalaetelyken artikel , en de welke, volgens haere weêrde , haer een min of meer gunstig onthael in het huys van haeren man bezorgt. Het gebruyk van het land verey'scht dat geduerende de marche alle de persoenen , die den tryn uytmaeken , gelykelyk weenen ; en tot dat men aen hel huys van den man komt hoort men geen ander muziek, als wat groot is rust men een weynig en men begint W'ederom te weenen als men naby is. Men weent van vreugde en van droefheyd ,• de Chineézen kunnen het een en het ander ais zy W’illen.Eyndeljk eenen bode, die den tryn eenige minueteu voórgaet, komt geheel buyten adem , klopt zeer hard op de deur van den bruydegorn en roept met groote haeste : Zy is daer !zy is daer ! Aenstonds kondigt een groot getal springbussen vermengd met het wangeluyd van verscheydene speéiluygen , aen de gebueren de aenkomst van de bruyd aen. ) Na dat den man eenigen tyd zyne vrouw beschouwd hééft, komen de genoode , ouders en vrienden , mannen en vrouwen in de kamer om ook zoo veel te doen en haer op hun gemak te bezien; iedereen heeft het recht van luyde op haere rekening te zeggen hel géén men ontdekt j doch het is bovenal de hekelziigt der vrouwen die het strengste is ; zy zyn bezorgd van de nieuw getrouwde naeuwkeurig te bezigtigcn 5 en zy hebben zoo haest niet een kleyn naluerelyk gebrek ontdekt of zy maeken het aenstonds kenbaer en vergrooten het kwaedacrdiglyk. Hoe slegter zy in dusdanige omstandigheden behandeld gewéést zyn , hoe strenger ook hunne keuring is ; en zy vinden een byzonder vermaek van op hunne beurt zich te kunnen w'reéken. Deés scherp onderzoek, geduerende het welk zy die er het voórwerp van is moet zwygen , zonder zich op eenige manier te beklaegen van de strenge onderzoeking die men aengaende haeren persoon doet , geëyndigd zynde , word zy vóór eerst by haeren schoonvader en schoonmoeder binnen geleyd , die zy eerbiediglyk en volgens de gewoonte groet, en daer na by haere ouders. Gy moet opmerken dat er niet eene van de ouders der bmyd op de bruyloflfeest verscl)ynt, geene van hen mag er op genood worden , deéze zaek raekt aUeenelyk den briiydegom die zjne ouders en vrienden vyfiien dagen te voóren noodigt. De verzoekkaerlen zyn van eene byzondere form : zy beslaen in een groot rood blad, geploeyd in twaelfkleyne bladeren en o]) de wyze van eenen brief, doch w'aer op niels geschreéven slaet. Het zyn niet dan de persoenen die kaerlen op de voórschreéve form ontfangen hebben , die by de feest van het houwely k mogen tegenwoórdig zyn. Het is allyd den' bruy – degom die den draeger van die verzoekkaertcn is; en ter zeiver lyd dat by ze aen de genoodigde afgeéft vereert by hun twee kleyne brooden gemaekt van meel van ryst, gezoóden in water en rood gemaekt. De genoodigde persoonen moeten twee of dry dagen de feest, eene gelyke , of zelfs grootere som zenden vóór de onkosten die zy zullen veroorzaeken. De minste som is van tachentig sapeques (20 stuyvers) vóór de kinderen , en honderd veertig en daer hoven vóór de meerderjaerige. Deéze contributie dient niet alleenelyk om de kosten der hruyioftsmaeltyd te hetaelen maer ook vóór de andere toevallige uytgaeven.... Den tweeden dag van de bruyloft draegt den man eene andere noodigingskaert aeri de zelfde genoodigden , met de zelfde formalileyt als den eersten keer, en alles gaet gelyk den dag te voóren. Dien dag gaet de nieuwe getrouw'de haere eerbiedigheyd bewyzen aen de vrouwen die de feest met hunne tegenwoordigheyd vereerd hebben , en doet vóór ieder \an hen eeuen knieval; deéze van hunnen kant geéven haer eenen ring of iets anders van mm of meerder weêrde tot eene gift : het minsle dat zy geéven mogen moet ten minste veertig sapeques weêrd zyn. De jongmans die op de hruylofifeest genood zyn verzamelen zich na liet noenmael en begiftigen den man met twee clnneésche lanternen. Geduerende dennagt maekeri de genoode gezamenlijk eene soort van wild muziek vóór de getrouwden ; in het midden van het gewoel en als men denkt dat deeze laetste slaepen, poogen de eerste om in de kamer te geraeken alwaer zy slaepen , het zy met de deur in te slaen of een gat in den muer te maeken , om de kleederen der getrouwden of iets anders te kunnen wechneémen. Indien zy in hun voórneémen gelukken , moet den man de gestoólene voórwerpen vóór geld wederom koopen.... In de plegtigheden welke de feest van het houwelyk verzeilen , laet de slaetigliejtl der chineésche zeden niet eene van die gerugtrnaekende en aenmoedigende hetuygenissen van ArolTklieyd toe die wy by ons in dusdanige omstandighedeu zoo dikwyls zien ; doch van den anderen kant laelen zy zich zonder scrupnel «ngebondene redevoeringen en oneerlyke daeden oe ... Hel muziek houd niet op van speélen zoo ang de feest duert, welke gemeenelyk eynigt dóór eene commedie van kliiglspeélders van stiel , welker commedie stukken niet beter zvn clan die van onze poetsemaekers die het land doorloopen om het volk dóór hunne boerterven te verlustigen. Vóór dat men wechgaet maekt men van papier of iets anders een beeld op de W3'ze van een kind welk men in het bed der getrouwden dracgt , in de hóóp dat deéze plegtiglieyd de kragt zal hebben van aen de nieuw getrouwden vóór eersigeboórnen eenen jongen te bezorgen. Daerna geeft men het aen de commedianten rnet eene bandvol saperpies vóór hunne belooning.... De houwelyken der armen worden met zoo veel luyster niet gevierd j deéze koopen dikwyls vóór eenen geringen prys een kleyn meysken , dat zy opvoeden om er hunne schoondogter van te maeken als zy houwbaer geworden is , en in dit geval zyn de onkosten merkeljk minder. Van den anderen kant , arme ouders die eene dogter hebben die reeds ten houwelyk beloófd is , en die zy moeyelyk kunnen onderhouden, zenden die zondercomplimenten aen de ouders van haeren toekomenden die verpligt zyn van haer te ontfangen en te onderhouden. Den 12'!'=", en van de cliineésclie maen zyn feestdagen toegewyd aen den dienst der beschermgoden of geesten, tot wie zich het volk begeeft om gezondheyd en rykdommen te vraegen , de eenigste goederen helaes ! die dit arm afgodisten volk kent en verlangt. Op die dagen , in de dorpen alwaer er geduerende den loop van het jaer persoenen getrouwd zyn , vergaderen zich alle de inwooiiers , mannen en vrouwen , en gaen eenen van die dagen geduerende den nagt de nieuwgetrouwde bezoeken , die, opgesloóten in het huys waer zy niet mag uytkomen , nog van niemand in haere verblyfplaets gekend is. De jonge vrouw onlfangt die bezoekingen regtstaende vóór haer bed , hebbende haeren man aen haere zyde. De mannen komen de eerste binnen, en ieder van hen beschouwt haer naeuwkeuriglyk met de oogen, doch niemand mag haer aenspreéken : zy zwygt ook ; maer haeren man néémt het wóórd op , en maekt ecne staetige lofreden van zyne vrouw, bovenal van haere uytwendige volmaektheden ; hy doet hen haere fraeye kleyne voetjens, haere schoone handen, enz., enz. zien. De gaende en komende houden niet op , en men zou zeggen aen hunne haestige manier dat zy in eene diergaarde eenige zeldzaeme beesten gaen zien. Naer maete dat de bezoekers vertrekken , beschenkt men hun met eene tas thée en eene pyp tabak. .Na dat de mans hunne nieuwsgierigheyd voldaen hebben, komt de beurt der vrouwen aen : alsdan verwydert zich den man , en laet hun in vryheyd by zyne jonge bruyd. Zy aenschouwen haer met eene doórgrondende oog van het hoofd tot de voeten , en bezigtigen daerna zeer naeuwkeuriglyk alle de artikelen van haer optoeysel. 11 De feest gedaen zynde , zou den schoonzoon niet treden in het huys van zynen schoonvader , en vice-versd, indien zy elkander niet vóórkwamen dóór eene maeltyd van plcgtgebruyk , die men niet mag nalaeten. Deéze pligt volhragt zynde mogen zy elkander zien als het hun goeddunkt. Aengezien den vader van den man gehouden word als zyne schoondoglcr vóór geld gekogt te hebben , zoo volgt er naluerlyk uyt dat in geval deéze laetsle weduwe word , zy hem toebehoort, en hy heeft het recht om van haer te beschikken : het is ook het geen verscheydene doen met hunne schoondogler weduwe zynde te verkoopen , en somlyds vóór eenen geringen prys , aen andere persoenen. Indien de weduwe kinderen gehad heeft van haer eerste houwelyk , zoo hooren zy volgens recht toe aen haeren schoonvader , en zy mag ze met haer niet mede neémen : voói tacn zullen die kinderen vóór haer niets meer zyn , en zullen haer vóór hunne moeder niet meer aenzien. » In China telt men het maegschap van den kant van de vrouw niet : daerom mogen gezusters kinderen volgens de wet met elkander trouwen ; doch het maegschap dat voortkomt van den kant des mans of der broeders hééft geen eynde ; en de magen van den mannelyken stam , al waeren zy de honderdste generatie van hunnen algemeenen stam , mogen in geene gevallen met elkander trouwen , de wetten van het land verbieden het strengelyk , en het houwelyk zou van geener weêrde zyn. :i Eene nieuwgetrouwde vrouw mag haere ouders niet bezoeken dan ten minste een jaer na haer houwelyk , ten waere dat zeer gewigtige omstandigheden , als zyn de dood van haeren vader of moeder , haer verpligten het vóór dien tyd te doen. Eer dat zy hen gaet bezoeken moeten haeren schoonvader en haere schoonmoeder hen daer van verwittigen. Zy vertrekt vergezeld van haeren man en néémt eenige geschenken mede en begeeft zich met groote ceremoniën , met haeren draegstoel , muziek , enz. , enz., naer haere ouders. Zy keert naer haeren schoonvader niet terug dan wanneer 2 deézen laetslen haer met ceremonie terug roept, en na nieuwe giften gedaen te hebben. II Onlfangl, enz. II Bohet , apostolylen miasionnaria. » Brief van 31. Pousot, apostolyken missionnaris in China, aen de lieeron Directeurs van het seminarie der vytlandsche missiën te Parys. In Su-Tchuen , 22 Augustus 1832. « Ik heb de eer gehad van u uyt Macao te schryven om u gelukkige aenkomst in deéze stad bekend te maeken , alwaer ik eene voórdeelige gelegenheyd afwagt om dieper in China in te trekken. Den duyvel houd zoo goed de wagt aen alle de poorten van dit groot keyzerryk, dat het niet gemakkelyk is aen de persoenen die er willen inkomen om hem te bevegten en zyne waekzaemheyd teverydelen , bovenal langs den weg van Canton , dien wy namen. Doch als men in God zyn gansch betrouwen stelt , en dat men zieh zonder uytneéming aen de zorg van zyne Voórzienigheyd overlaet , is men zeer sterk en den geest der duyslernissen zeer zwak.Eyndelyk onderde schaduwe der vleugelen van den Heer ben ik gezond en behouden op myne bestemde plaets gekomen. Vertrokken zynde van IVJaeao den 29 October iß3i , vergezeld van Jefonimus Lo , kweekeling van het collegie van Pinang, van Petrus Sin , bode gezonden om my te geleyden , en van twee chineésche christenen van Macao, dééd ik mynen intreéde in het keyzerryk langs de stad fhuente-Hien , gelegen by eene groote rivier, (ligt by (Ie zee. Wy kwamen aldaer in den vroegen morgen daags vóór Ailerbeyligen , mynen bode ging aenslonds aen land om my eenen draegsloel te bezorgen Deéze plaets was de gevaerlykste van alle teroorzaeke van de naeuwkeurige w'aekzaemheyd men aldaer oeffent ; doch de Voórzienigheyd begunstigde ons en wy trokken door de stad zonder eenig ongeval , bet géén voor ons een goed voórleeken was vóór het overig van onze lange reys. In het uytgaen van de stad namen wy eene schuyt, welke ons bragt tot in een kleyn dorp eenige neren van daer, en wy verbleéven aldaer vier dagen by eene christene familie alwaer ik het geluk had van de Misse te leézen. De vreesagtigheyd van deéze arme christenen , die met reden vóór de gevolgen bedugt waeren , indien onze aenkomst bekend wierd, liet ons niet toe van langer onder hen te verblyven. » Wy hernamen dan onzen weg , die lot onze aenkomst te Su-Tchuen altyd in de streek van het Noórd-westen was , en twee dagen daer na kwamen wy te Thcoa-Kin-Fou , eene aenzienelyke stad op den boord der groote rivier. Wy moesten aldaer voórby veéle douaenen vaeren : om hen te schouwen verlieten wy onze groote schuyt en namen eene kleyne die ons buyten de grenspaelen der stad bragt. Dóór deézen middel ontkwamen wy het gevaer als onze schuyt bezigtigd wierd. Wy huerden dien dag een ander schip dat gemakkelyker was dan het eerste , en des anderendags al vroeg vervoorderden wy onzpn weg. Wy hadden vyf dagen noodig om te Oa-Tcheou , eene groote en schoone stad , de laetste van de provincie Canton, te komen. Het was ons onmogelyk het groot douaenkanloor van deéze stad te vermyden Eenen mandaryn kwam onze schuyt bezigtigen, en als hy het 2. binnenste onderzogt en gezien liad dal er niets verboóden in was , vertrok liy zonder zelfs te vraegen wie wy waeren. Wy bragten eenen dag over vóór Ou-Tcheou , gednerende den welken ik en myne geleydcrs hertelyke dankzeggingen aen God beweézen , om dat hy ons van de gevaeren waer aen wy tot dan toe blootgesteld geweést waeren , verlost had. Wy buerden eene andere schuyt , en wy kwamen in de provincie van Quang-Si. Aengezien den stroom der rivier die wy opvaerden gevaerlyk was ter oorzaeke der bergen die baer omringden, zoo ging onze reys maer langzaem voort. Wy deéden ter naeuwernood vyf neren par dag , en wy hadden twaelf dagen van doen om te Pièn-Lo-Fou, aen te komen. Pièn-Lo-Fou is eene sterke stad en eene van de voórnaemste der provincie , gelegen omtrent zestig neren van Ou-Tcheou. Hooge , groote en onvrngtbaere bergen, in het algemeen bestaende uyt zeer groote klompen van rotsen afgezonderd en op elkander gestapeld op de wyze van pyramieden , scheyden deéze provincie van die van Canton. De inwooners van Quang-Si hebben een bruynagtig kolenr, byzonder die welke in de bergen woonen. Die van de nabuerige provinciën zyn zoo brnyn van vel niet, doch de inwooners van het Noórden des keyzerryks zyn zoo blank van koleur als de Europeaenen. Den zelfden dag van onze aenkomst te Pièn-Lo-Fou, ligtten wy hetanker en zeylden naer Quang-Tckeu-Fou (1) , hoofdstad van Quang-Si, alwaer wy op den lyd van zes dagen aenkwamen. Wy wierden aldaer van de douaeniers bezogt die ons niet aenspraken. Deéze stad is groot, sterk en zeer bevolkt, alsook alle (i) DeeV.e stad is op de kaert aengeteekend onder den iiaem van Koiici-Lo-Fou. de sleden die wy tot hiertoe gezien hebben. Wy verbleéven aldaer twee dagen, en gingen alsdan langs het land tot Hou-Quang, waer van wy omtrent zestig ueren af waeren. De christenen myne leydsmannen vonden den middel van my eenen draegstoel te bezorgen geduerende een groot deel der reys. Na acht dagen reyzens trokken wy zonder ons op te houden , dóór Tcheou-Fou, eene aenzienelyke stad van Hou-Quang, en op twee dagen kwamen wy aen de stad Siang-Hien, gelegen aen eene groote rivier op welke wy ons inscheépten tot Chang-Te-Bou, omtrent honderd veertig ueren afgelegen van Siang-Hien. Chang-Te-Fou is eene stad van den eersten rang , en van eene zeer groote uytgestrektheyd. Wy bleéven aldaer dry dagen. Vandaer begaven wy ons naer Ouang-Hien , de eerste stad van Su-Tchuen welke wy moesten ontmoeten omtrent honderd vyftig ueren van Quang-Te-Fou. Wy namen onzen weg langs het land , en na zes en twintig dagen reyzens langs bergagtige wegen kwamen wy te Ouang-Hien. » Aengezien het het begin van het chineésch jaerwas , het welk eenen tyd van feestdagen en veiheugingen is in geheel het ryk gednerende de vyftien eerste dagen der maen , op welke men zich van slaefelyke werken onthoud , iedereen zich alsdan begeévende tot godsdienstoelefningen of openbaereverheugingen, bleéven wy vyf dagen in die stad , alwaer het feest van het nieuwjaer met luyster gevierd wierd. Alle de huyzen waeren met vlaggen vóórzien en op verschillende wyzcn versierd ; op de moeren hengen de bygeloovige schryftafeltjes. Men kwam er aen de deur van onze kamer alwaer wy gehuysvest waeren , hangen ; aengezien wy geene meesters van het huys waeren , moesten wy hen laeten doen. Den eersten dag van het feest, doen de mandarynen en andere onenhaere amblenaeren , gevolgd van al het volk en voórgegaen dóór de afgoden , eene processie rond de stad , begeéven zich naer den afgodentempel en werpen zich neêr vóór eenen steenen afgod , verbeeldende eenen wilden os. Zy willen hier dóór den landbouw eeren waer van dit dier het zinnebeéld is. ” Wy moesten nog zeventig ueren reyzen om te Tchong-Kin-Foii te komen , eene der voórnaemste steden van Su-Tchuen , en zeer koopbandeldryvend, alwaer men ons had doen hoópeii Z. H. den Bisschop van Maxula te vinden. »Vy besteedden tien dagen om daer te komen j wy vonden aldaer in der daed zyne Hoogheyd bezoekende de christenen die daer woonen , ik wierd van deezen Prelaet met opene armen en met eene geheel vaderlyke goedheyd en liefde ontfangen. Ik las mynen brevier , zeyde my Z. 11. my omhelzende, doch de schielyke blydschap, die ik zoo aenstonds gevoelde als men my uwe aenkomst aenkondigde, heeft my niet toegelaeten voort te gaen , om dat ik te veel verslroeyd was. Geduerende ons stiglend avondmael, herbaelde hy my verscheyde mael : Ik ben zoo te vrede van u te zien dat de bl3'dschap my den honger beneémt. Van mynen kant was ik zoo oyerlaeden van vreugd , dat ik byna de kragt niet had van te spreéken , noch lust om te eéten , ik was dronken van blydschap. Het geen niy Z. H. verhaelde van den staet zyner christenen en van hun gedrag dééd my welhaest de en de gcvaeren van myne pynelyke en lange reys vergeéten, en het hielp véél om my te troosten en te versterken.ln zyne bezoeken néémt Z. H. alle mogelyke omzigtigheyd om niet bekend te zyu , en de ehristeneu in geen gevaer te stellen, welke de vóór- gaende ,er,olgu.ge« die zj zoo ïreeeagdg maeken ; "“8'“’• ï™ aenzigt tamelyk op een chineesch aenzigt trekt, rebbfn zy nog al goede gedagten van my « Van Macao 10l in deéze stad rekent n:en zes honderd neren ; wy hebben dry mae^^® en twintig dngen onder wege geweest. Gedue Jende heb .k geene andere ongemakken gehad dan eenigen brand in den »als cn op hel hoofd. Hel heeft geene gevolgen. Na een verblyf van Hen dagen Ie Tchong Kin by zyn Hoogheyd, heb ik my begeev naer de flaels my Z. H. bestemde ,om aldaer de chineésche tael en letteren te leerem Ik heb onzen lieven medebroeder Voism bezogt die my met eene opregl goedLrligheyd en liefde onlfangen ?ier of vyf dagen by hem gerust te hehben heb ik my naer myne bestemde plaels begeeven alwaer ik den avond van den eersten Zondag van den Vasten aengekomen ben. >' Het grootste gèdeelle van het land dat ik doórreysd hehis bedekt met onvrugibaere bergen. JNoglans ziet rnen overal een zeer groot getal ryke en vrugtbaere vallyën in eenen zeer bloey- enden staet van akkerbouw. Su-Tchuen is in het algemeen eene schoone provincie ; den ryst wast er in overvloed. De tarwe is er gemeen. Men vind aldaer vóór het meestendeel vrugten gelyk in ons land, doch den smack is zoo goed niet als van de onze; nogtans moet men de oranieappelen uytneémen die allerbest cn zeer overvloedig zyn. i> Ik ken de zeden der inwooners nog niet genoeg om er u met goed óórdeel te kunnen van spreéken, ik beb nogtans reeds genoeg gezien, om te kunnen zeggen dat het byzonderste , of weleer het eeriigste oogwit van hunne betraglingeu , het geld en de vleeschelyke wellusten zyn. Alle hunne werken strekken om zich die twee voórwerpen te bezorgen , en men mag zeggen dat poluptas et mammona (de vleeschelyke wellusten en bet geld) de eenigste góden zyn die zy met hert en ziel aenbidden. Om beter aen hunne góden de voórwerpen hunner begeérte te kennen te geéven , hangen zy vóór hunne afgoden schryftafelljens overdekt met ronde stukskens verguld papier , verbeeldende de geldspeciën van hun land, op dat die góden , hebbende geduerig het voórwerp hunner wenschen vóór hunne oogen , eyndelyk hen zouden verliooren met hun hun geld weder te geéven , niet in papier, maer in goede klinkende speciën. » Alhoewel ik maer onlangs in deés land aengekomen ben, heb ik reeds ontdekt dat er véél goed te doen is, en dat men het zal kuniren doen indien wy goede apostolische werklieden onlfangen , verstandige mannen , begaefd met eenen opregten geest van oolmoedigdigheyd en leerzaemheyd , die dóór de tegenspoeden , het gebrek aen het noodwendige en de smerten waer aen zy blootgesteld zyn , den 2., moed niet verliezen , eyndclyk mannen vóórzien van eene groote verduldigheyd , enz. i> Ik heb de eer Ie , enz. « Th. Pousot , aposiolyhen missionnaris. » Brief van zyne Iloogheyd Mynhecr Péi'ochenv, Bisschap van Maxula, Coadjutor van don Vicaris apostoliek van Su- Tvhuen, aen M. Lanylois. E!f ZEER WEERDEN MEDEBROEDER , « Den brief dien gy my de eer hebt gedaen te schryven den 26 Mey iß3i, heb ik onifangen in het begin van Mey iSói. Zyne kortheyd is vóór my een droevig voórleeken Ik smeek u ernstigiyk van alle uwe vermogens in te spannen om ons chineésch collegie fe Pinang te behouden ; deés stigt is hoogst noodzaekelyk aen onze missie, waervan het den voórnaemsten onderstand is ; en indien het ons ontnomen wierd , zouden wy ons in de grootste verlegenheyd bevinden. De twee kleyne collegiën welke wy in deéze provincie hebben zyn op zoo zwakke fondamenten gegrond , dat het minste gerugt van plaetselyke vervolging hen zou doen verdwynen ; en de plaetsen waer zy gelegen zyn , zyn zeer onveylig. Ik weel wel dat indien de hulpmiddelen die ons het loffèlyk Genootschap tot Voortplanting des Geloofs tot hiertoe bezorgd heeft , merkelyk kwamen te verminderen , men ook zoude genoodzaekt zyn bel getal der kweekelingen van het collegie van. Pinang naer evenredigheyd te verminderen; doch ik hóóp dat gy het' zult ondersteunen zoo lang als gy er de magt zult toe hebben , en dat gy alle de maclregelen zult neémen op dat men daer ten minste twaelf chineésche studenten konne onderhouden , tot dat eenen voórdeeligeren tyd ons zal toelaeten er een grooter toe te zenden. » Wy zyn altyd zeer in agterdenken over den staet van Vrankryken dien der Religie. Deézen staet van angst en agterdogt zal blyyen dueren 10l dat wy zullen weéien boe de zaeken zullen keeren; gelieft ons het voórnaerasle nieuws mede te deelen , en bovenal aengaende de geestelykheyd , met een omstandig verhael van de byzonderste godsdienstige en politieke gebeurtenissen. • t .. De twee inlandsche Priesters die in Jun-Nan zyn , hebben dit jaer in die provincie nog een zeker getal christenen hier en daer verspreyd ontdekt. Zy tellen er reeds vyf of zes honderd die sedert veéle jaeren geene Priesters gezien hadden. Ongetwyffeld zyn in dit land nog veel dwaelende schaepen. Ik heb hunne herders aengemoedigd om hen te gaen zoeken, en nieuvve poo'>'ingeii te doen om hen te ontdekken j in den” schacpstnl te brengen en te redden. De bekeeringen der ongeloovigen vermeerderen alle dagen in deéze provincie. Den chineéschen Priester die dit jaer naer de hoofdstad gewéést is, heeft aldaer negen en dertig jaerlyksche biegten gehoord, vyftien meerderjaerigen gedoopt, en twintig persoenen tot doopleerlingen aengenomen , en hy hoéft er daerenboyen nog meer dan dertig nieuwe christenen gezien, die nog niet genoeg bereyd waren om tot doopleerlingen aengenomen te worden. Ziet daer meer dan honderd christenen in deéze hoofdstad waer in er over twee jaeren niet eenen aenbidder van den waeren God te vinden was.
20,055
MMTSGG01:012229000_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,853
De interpellatie omtrent de instelling der Bisdommen in de Nederlanden
null
Dutch
Spoken
7,192
12,398
DE INTERPELLATIE OMTRENT DE INSTELLING YAN BISDOMMEN IN DE NEDERLANDEN. (Overgenomen uit de Arrihemsche Couranten No. 91, 93 , 94 , 95 en 96.) ARNHEM, G. J. THIEME. 1853. Er is in de laatste weken zooveel over de instelling der roomsch-katholijke bisdommen in de Nederlanden gesproken, geschreven , gedrukt, gepreekt en geredevoerd , de markten, pleinen en straten hebben er zoo van weergalmd , men heeft zooveel onzin daarover nitgestrooid, zoozeer de gemoederen opgezet, de pomplitcratuur is er zoo mede verrijkt, men heeft zoo vlijtig den naijver en het vooroordeel der belijders van onroomsche geloofsleer bewerkt en in beweging gebragt, dat bet publiek, zelfs dat der achterbuurten, er van verzadigd is en walgt er meer van te hooren. En echter is , bij al dit woelen en tobben , het hart der quaestie , althans voorliet groote publiek, weinig toegclicbt. Echter is het zaak ze, in haren waren aard en hare ware toedragt, wel te Ie eren kennen. Het is zaak, uit den hoop van opzettelijke misleiding en onwillekeurig misverstand de waarheid op te delven, liet is inzonderheid de pligt der pers , licht in deze duisternis en orde in dezen chaos te brengen. Het is baar pligt, het begoocheld publiek beter in te lichten en het de zaak in hare ware gedaante voor te stellen. Wij weten geen beter middel dit te doen, dan door een beknopt overzigt te geven van de interpellatie over de instelling der bisdommen in de ontbonden Kamer gehouden, geemdigd met een voor het ministerie gunstig votum , op cene motie van orde voorgesteld door een afgevaardigde, die, een paar dagen later, dat ministerie zou helpen verdrijven. Deze afgevaardigde, de heer van doorn, interpelleerde op den 13den April bet ministerie on meer bepaald den minister voor de Zaken van de Roomsch-Katholijke Eeredienst en dien voor de Buitenlandsche Zaken. Hij geloofde, „ dat de voorstelling der zaak, zooals die in de dagbladen wordt gevonden, tot onjuiste beoordceling 1* kan hebben aanleiding gegeven, en dat 'de ongunstige stemming welke zichj zoo luide openbaart, niet zoozeer moet worden toegeschreven daaraan, dat er bisschoppen zullen optreden in het Itoomschc kerkgenootschap hiei te lande, maar veeleer daaraan, dat men heeft gesproken van het herstel van bisdommen, welke lang geleden zijn te niet gegaan en welke moeten blijven belmoren, zoo ik mij niet bedriege, tot een afgesloten tijdperk van onze geschiedenis.” ■— „ Het komt er op aan, zeide dezelfde spreker later, „verkeerde opvattingen te voorkomen , en in eene zaak van zoo hoog belang de gemoederen te stemmen om zo zonder vooringenomenheid te beschouwen. Daartoe zal in de eerste plaats, naar mijne schatting, noodig zijn, om bovenal aan te toonen, dat hier niet gedaéht kan worden aan eene herstelling, welke in de opvatting der natie zoo levendigen tegenstand vindt, en haar voor bedoelingen van verdere strekking maar al te zeer verontrust.” Het is van belang wel in in het oog te houden , dat de heer van doorn zelf zich verpligt rekend , niet de instelling van bisdommen te bestrijden, maar alleen het „ herstel van bisdommen, welke lang geleden zijn te niet gegaan." Zijne bezorghcid wordt dus niet gaande gemaakt door het wezen der zaak, maar alleen door den vorm , door de wijze , waarop die zaak door den Pauselijken Stoel is aangevat. Het is vooral daarom van belang dit wel in het oog te houden, omdat de beroering die het vorig ministerie omverwierp en het ministerie donker- VAN hall deed geboren worden, waarin thans de heer van doorn zit, wel degelijk gerigt was tegen dat wezen der zaak, en men we Idegelijk de massa in beweging heeft gebragt onder het voorgeven dat, door manifesteren en protesteren , de instelling van bisdommen in Nederland zou verhinderd worden. Dc minister van Justitie voorloopig belast met liet ministerie voor de Zaken der E. K. Eeredienst, begon met een kort relaas van hetgeen aan de regeling van het katholijk kerkgenootschap in dc Nederlanden was voorafgegaan. Daarop zeidc hij : „Éénc omstandigheid vermeen ik er echter nog bij te moeten voegen; zij is deze: in de hiervoren medegedeelde briefwisseling tus- sclien onzo Regering en het Hof van Rome , is van onze zijde meermalen het verlangen te kennen gegeven om voorloopige mededeeling te ontvangen van de wijze waarop en den tijd wanneer tot de kerkelijke organisatie zonde worden overgegaan. Had het Hof van Rome aan dit verlangen gevolg gegeven, dan zoude welligt, door eene gepaste raadgeving voorkomen zijn het minder voegzame, dat men in den nu gebezigden vormaan treft, en waardoor bij zeer velen onzer landgenooten een ongunstigen indruk is ontstaan, dien het zoo heilzaam zou zijn geweest te vermijden.” Minder voorzigtig maar misschien meer opregt dan de heer van doorn liet zich de heer gevers van endegeest uit. De heer gevers , al ontkende hij niet het regt der katholijke Nederlanders op inrigting volgens den eisch van hun kerkgenootschap, zou toch dat regt gaarne nog wat hebben laten slapen, gaarne gezien hebben, dat het grondwettig woord een enkel woord bleef. De heer gevers was regt ontevreden op de Regering: „De geheele houding van de Regering, haar stilzwijgen bij de ophefmakende mare van de pauselijke allocutie on de regeling der Katholijke kerk, haar stilzwijgen bewaard in het officiële dagblad, behalve eenige regelen in een der laatste nommers, heeft mij bevestigd in de meening, dat er van de zijde der Regering schier niets is gedaan.” „Dus heeft zij niet voorzien den tegenzin on de opspraak , welke de onverwachte invoering van deze regeling bij het grootste gedeelte van de bevolking dezer natie kon hebben. Dus heeft de Regering miskend het protestantsch element dat zoo zeer in de aderen van ons volk is doorgedrongen; dus heeft zij de banden niet genoeg gadegeslagen, welke die protestantsche bevolking met de dynastie van het Huis van Oranje zoo innig verbinden. Wat de Regering had moeten, wat de Regering had kunnen doen tegen deze „ophefmakende mare” tegen den ultramontaanschen toon van de aanspraak van den Paus aan zijne kardinalen, dit bleef de heer gevers in gebreke aan te toonen. Wat de Regering als Regering, doen kon on doen mogt, om het „protestantsch element” van het Nederlandsche volk niet te ergeren, zonder het onprotes- tantsch element van liet Ncderlandschc volk te krenken en iu zijne regten te verkorten, is niet gemakkelijk uit te vinden. En zeker mag geene Nederlandsche regering uitgaan van dc onderstelling, van welke de lieer gevers scliecn uit te gaan, dat de banden, die dc Nederlanders met de dynastie van het Huis van Oranje innig verbinden, uitsluitend zijn banden van en voor het protestantsch gedeelte des Nederlandschen volks. Niet als protestanten maar als Nederlanders, onverschillig welk geloof zij belijden, zijn zij met dc dynastie van het Huis van Oranje innig verbonden. De heer gevers had duidelijk geen haast zijne katholijkc landgenooten iu het genot van hun grondwettig regt van vrije inrigting van hun kerkgenootschap te stellen. „Men had kunnen trachten den schok uit te stellen, want dat deze zaak een schok zou te weeg brengen kon niet ontveinsd worden.” „Men had kunnen trachten, de thans afgeschafte regeling (d. i. de status quo van het concordaat van 1827) nog eenigen tijd, nog zóólang te behouden als dit voegzaam on goed kou geacht worden, en dit had nog lang kunnen voortduren; de Roomache katholijke kerk was niet zonder regeling.” Mag cene Regering zoo denken, zoo handelen? Mag zij grondwettige regten aan staatsburgers onthouden, omdat de uitoefening dier regten andersdenkende staatsburgers ergeren, hunne vooroordeelen en hartstogten in beweging brengen zal? Waar is de grens van het „uitstellen?” Wanneer houdt het uitstellen van grondwettige regeling van regten op „voegzaam en goed" te zijn? Het uitstellen had -,nog lang kunnen voortduren” zegt de heer gevers. Zeker; eindeloos. "V oor hartstogt cn vooroordeel wijken, is hartstogt en vooroordeel onsterfelijk maken. Zoo men,” zegt dc heer gevers , – den schok niet kon verschuiven, men had kunnen pogen hem te lenigen. ' De Regering hoeft dit gepoogd, en het zou haar misschien gelukt zijn, het gezond verstand der natie te overtuigen, indien er gcenc partijen bestaan hadden, die er al te veel belang bij hadden, deze cenige gelegenheid, om gehate tegenstanders te doen vallen, niet ongebruikt te laten voorbijgaan. De Regering, meent de heer gevers had, in allen gevalle, kunnen en moeten protesteren, tegen den ongcpasten en voor de protestantsche Nederlanders kwetsenden toon der Pauselijke allocutie. Het is voor het karakter dezer redevoering en den geest waarin men haar beoordeelen moet, merkwaardig, dat de heer oevers zelf bij het slot zijner rede zegt: „ Over de quaestie van het regt in dezen, zal ik mij niet uitlaten." En de „ qnaestie Aran het regt" was juist het eenige wat in aanmerking mogt komen, wat de gansche zaak beheerschen en beslechten moest. De beantwoording van den heer gevers door den minister van Buitenlandsche Zaken, den heer van zuylen, was kort maar afdoend. De minister zeide: „De geachte spreker heeft gevraagd; Is er door de Regering iets gedaan met betrekking tot deze zaak? Zoo neen, wat had do Regering behooren te doen? Ik geloof, dat, zoo de geachte spreker een meer juist standpunt van beschouwing had gekozen, deze zijne rede achterwege had kunnen blijven. Wat heeft de Regering gedaan? Yan het standpunt des geachten sprekers beteekent deze vraag: Wat heeft de Regering gedaan om te voorkomen het resultaat dat wij nu aanschouwen ? Wat heeft de Regering gedaan om te beletten , dat de organisatie der Roomsch katholijke kerk plaats grijpe? Op deze vraag is het antwoord ontkennend. De Regering heeft niets gedaan; maar ik meen dat juist hierin de regtvaardiging der Regering ligt opgesloten. Er is in dit opzigt niets gedaan. Er behoorde niets gedaan te worden; men had daartoe geen regt." Inderdaad komt het verwijt van den heer gevers hierop neder: Gij hadt niet moeten organiseren. Hebt gij gedaan, wat gij hadt behooren te doen? Hebt gij niet georganiseerd, hoewel de Grondwet organisatie voorschrijft? Op een ander bezwaar antwoordde de minister aldus; „In de eerste plaats vraagt de geachte spreker : Kon men niet behouden den status quo van het conkordaat? De status quo van het concordaat: ik geloof, Mijne Heeren, dat dit voor het minst eene onjuiste uitdrukking is. De spreker had moeten zeggen: de status quo zonder concordaat. Indien toch het concordaat in werking ware geweest, zonden onze Rcomsch-Katholijke landgenooten daar wel genoegen mede hebben genomen. Maar de status quo van het bestaande was de absentie, dc niet,-uitvoering van liet concordaat. Het concordaat in 1827 tot stand gebragt, is nimmer in werking getreden en ik heb reden om te betwijfelen, of die werking, had zij plaats gegrepen, bij onze Protestantsche landgenooten in ’t algemeen en bij den geachten spreker in ’t bijzonder minder aanstoot, minder bezwaar zou hebben gevonden , dan de regeling , gelijk die nu door het Hof van Rome is tot stand gebragt.” „Tot de slotsom van zijne rede komende , meent dc geachte spreker, dat de Regering het welzijn des lands niet heeft betracht. ..Een protest kan, mijns inziens, dan alleen te pas komen, wanneer uit stilzwijgen berusting kan worden afgeleid. Maar hier geldt het eene zaak tusschen derden, waarbij de taal gevoerd is, in zulke gevallen gebruikelijk. Die taal moge voor velen hinderlijk, aanstootelijk wezen , zij geeft, naar mijne schatting, geene aanleiding tot hetgeen de geachte spreker zou verlangen.” De zitting van dien dag eindigde met een uitstel der beraadslaging totdat door de Kamer inzage zou zijn genomen van de gewisselde stukken. In de volgende zitting werd de beraadslaging hervat. De heer van dogen was de eerste die het tournooi hervatte. Hij had, zcide hij, de aan de orde gestelde aangelegenheid niet ter sprake gebragt, „met het doel om eenige blaam, op wie dan ook te werpen; geenszins om andere oogmerken of bedoelingen in de hand te werken ; om hetgeen bepaald is bij de Grondwet twijfelachtig te maken, of om de wel verkregen regten van een groot deel der Nederlandsche ingezetenen aan te randen.” Hij wist, verzekerde hij, „dat de Grondwet geschreven is voor allen en dat de eed heilig is, welke daarop door den volksvertegenwoordiger is afgelegd.” De heer van doorn vermoedde den 18den April, toen hij deze woorden uitsprak geenszins, dat hij den 19den minister zou zijn in plaats van een dezer ministers op geen van welken „wie dan ook” hij doel had „eenige blaam” te werpen, noch dat hij den 26sten April eenen brief aan den Koniug zou schrijven, waarin hij zou zeggen , dat de vorige ministers ongrondwettig en inconstitutionneel geregeerd hadden, dat zij „een groot gedeelte der natie” niet bevredigd hadden, en dat hij, ten einde dit groote , of liever dit grootste, deel te bevredigen , zou regeren in „eene tegenovergestelde rigting” als die ministers op geen van welken „wie dan ook” hij „eenige blaam” bedoelde te werpen. De „oogmerken” en „bedoelingen” van den 19den waren hem den 18dcn nog onbekend. De heer van doorn is zeker de eerste geweest die be- * treurd heeft welken indruk en welke gevolgen zijne verzoenende handelwijze, in verband met andere verzoenende handelwijzen buiten de Kamer, in de hoogste en de laagste atmosfeer gehad heeft. Wij willen die geregte smart eerbiedigen. Wij gaan over tot do argumenten van den heer van doorn. „De belangen van het land, gelijk ik ze mij voorstel,” zeide de heer van doorn, „kunnen niet gedoogcn , dat vreemde regeringen de onze voorbijgaan , wanneer zij Nederlandsche belangen, hetzij dan kerkelijke of andere, maar altijd Nederiandsche belangen , tot het onderwerp maken van hunne beschikkingen, wanneer zij daarover eenc regeling tot stand brengen.” Hier is misverstand en verkeerde voorstelling. Hier staat niet „eene vreemde regering” tegenover „onze regering.” Hier staat niet een Ncderlandsch belang tegenover een vreemd belang. Hier staat eene kerkelijke overheid tegenover hare kerkelijke onderdanen. De Nederlandsche regering heeft, bij hetgeen tusschen die kerkelijke overheid en die kerkelijke onderdanen verhandeld wordt, geene aanleiding, geen regt om tusschen beide te komen , juist omdat dit geene staatsregtelijke handeling is, geene daad die in het regeerwezen, in het staatsburgerlijk bestaan van het volk, ingrijpt. „Kerkelijke belangen” beweert de heer van doorn „blijven daarom toch altijd Nederlandsche belangen, waarover de Nederlandsche regering niet, buiten hare voorkennis, mag laten beschikken.” Uoze stelling is onjuist en onhoudbaar. De belangen der Nederlandsche kerkgenootschappen zijn en blijven bijzondere belangen dier genootschappen en kunnen nooit zijn algemeens, nationale, famfsbelangen, omdat het algemeen, de natie, het land uit zeer verschillende, zeer uiteenloopende kerkgenootschappen bestaat, die elk een eigen, een afzonderlijk genootschappelijk belang hebben. De verpligting die eene Nederlandsche regering jegens Nederlandsche kerkgenootschappen moet uitoefenen, is eene jegens alle kerkgenootschappen gemeene verpligting: bescherming en handhaving van vrije uitoefening van godsdienst. De Nederlandsche regering kan niet, mag niet, liet eigen, afzonderlijk belang van één kerkgenootschap opnemen en stellen tegenover het eigen, afzonderlijk belang van een ander kerkgenootschap. Zij mag niet zeggen: „Hetprotestantse!/ belang is een nationaal, een Nederlandsch belang, maar het katholijk belang Is een vreemd, een Italiaanse}/ belang. Daarom zal ik het protestantsche, nationale, Ncderlandsche belang voorstaan en verdedigen tegen het katholijke, vreemde, Italiaansehe belang. De Ncderlandsche regering mag niet onderscheiden tussehenprotestantsch on katholijk, tusschen christelijk en onchristelijk belang. Zij heeft alleen te onderscheiden tusschen kerkelijke en wereldlijke, tusschen genootschappelijke en staatsregtelijke belangen. Het woord belangen, dat de lieer van doorn hier bezigt, heeft tot dit misverstand aanleiding kunnen geven, of het althans bestendigd. Niet met de belangen, maar de regten, de, voor alle gezindten gemeene, dc staatsregtelijke, de grondwettige regten, der kerkgenootschappen hoeft de regering te maken. Deze moet zij voorstaan, beschermen, verdedigen. Wat genootschappelijk belang is, is daarom nog niet grondwettelijk reejt. Wdk gemeen, staatsregtelijk, grondwettig regt van eenig kerkgenootschap in Nederland is gekrenkt of verkort, door de instelling der bisdommen? Men wijze dit aan. Waarin ol waardoor, door wat te doen, of door wat na te laten, is de Nederlandschc regering in hare grondivettelijkc verpligting jegens eenig kerkgenootschap te kort geschoten ? Men toone dit. De heer van doorn poogt de tegenwerping, dat hier alleen eene herkelijke overheid tegenover hare kerkelijke onderdanen staat, te gemoet te gaan en te breken. „Ik geloof’ zegt hij, „dat wanneer men het land ziet verdeelen in kerkelijke districten, men dan te zeer naar buiten werkt, om niet het begrip te vestigen, dat men dan in aanraking komt met hetgeen behoort tot de kennisneming van het staatsgezag.” „Het land ziet verdoelen iu kerkelijke districten:’ Ziedaar weder een voorbeeld dezer hetzij voorbedachtelijke of onwillekeurige valsche wijze van voorstellen, waardoor men onnadenkende en bevangen gemoederen op het dwaalspoor brengt. Het land is niet verdeeld in „kerkelijke districten.” Het hoofd der katholijke kerk heeft alleen bepaald, welke katholijke gemeenten te zamen dén kerkdijk district, een bisdom zouden uitmaken, Dit noemen : „het land verdoelen in kerkelijke districten,”, is, voor het minst, cene even onjuiste voorstelling, als wanneer men zeide , dat de Maatschappij tot nut van ’t Algemeen „het land in departementen" verdeelde. Ik vermeen in liet algemeen,” zegt de Heer van doorn verder, „dat in een Staat, waar alle kerkgenootschappen en gezindheden gelijke aanspraak hebben op bescherming, wanneer er sprake is van de eerste regeling, van de eerste vestiging, de Regering zich moet kunnen vergewissen, dat in de organisatie van het ééne niets worde opgenomen, wat de regten of de belangen van het andere zou kunnen aantasten of bedreigen. ” De regten of de belangen." Deze vermenging van tweeërlei zeer verschillende zaken mogen wij niet toelaten. Alléén van de regten, alléén van de staatsregtelijke de grondwettige regten, der kerkgenootschappen kan'hier, mag hier sprake zijn. Deze moet zonder twijfel, de regering voorstaan en beschermen. Doch wij vragen naar de toepasselijkheid dezer algemeen erkende en onloochenbare waarheid. Welk staatsregtelijk, welk grondwettig regt van welk kerkgenootschap in Nederland Ts, door de inrigting der bisdommen, geschaad of verkort? Indien ik het waag” zcidc de lieer van doorn „deze opmerking in het midden te brengen en alzoo spreek over iets dat velen misschien vreemd zullen vinden in mijn mond, dan moet daarbij niet worden over het hoofd „ezien , hoe de eigenaardige gesteldheid der Protestanten hen vooral beducht maakt voor de uitbreiding van het gezag van den Stoel van Rome, en hoe het mitsdien voor°hen bevredigend wezen zou , wanneer zij inderdaad het gewaarborgd vonden , dat Nederlandsche kerkvoogden altijd zelfstandig hier te lande het bestuur voerden, hetgeen thans niet dan onder zeer beperkende bepalingen aan hen zal zijn toevertrouwd. „De eigenaardige gesteldheid der Protestanten. Het is ”bier de plaats niet, de waarde van het beweren te toetsen, dat „de eigenaardige gesteldheid” der Protes- fanten, hen vooral beducht maakt voor de uitbreiding van het gezag van den Stoel van Rome. Wij gclooven dat er klemmende redenen voor het tegendeel zijn aan te voeren, en dat het protestantisme oneindig meer te duchten is voor den „Stoel van Rome” dan deze is voor de protestanten. Wij laten dit nu daar. Maar een argument geput uit „do eigenaardige gesteldheid der protestanten” kan de regering niet bevoegd maken. Zij is alleen bevoegd door de Grondwet, op staatsregtelijke gronden, en tot staatsregtelijke einden. Kerkgenootschappelijk, eigenaardig protestantsch belang mag bij haar als regering niet gelden. Voor haar als regering mogen protestanten niet voor hebben boven katholijken, christenen niet boven onchristenen. De regering staat buiten en boven alle kerkgenootschappen; buiten en boven alle „eigenaardig” kerkgenootschappelijke belangen. „Aan mij is het voorgekomen ,” aldus sloot de heer van doorn zijn, betoog, „dat de wijze waarop de organisatie , over welke wij thans handelen , tot stand gebragt is, geene genoegzame zekerheid, om het voorschrift van art. 169 der Grondwet met kracht te handhaven , oplevert; dat do Regering , welke reeds van gevoeligheid heeft gesproken over de veronachtzaming, welke zij heeft ondergaan, daarover met kracht en met ernst bij hot Hof van Rome vertoogen zal belmoren in te brengen , en dat zij het nooit kan noch mag toelaten , dat over Nederlandsche belangen , buiten ’s lands en zonder hare medewerking of voorkennis worde beschikt.” De onjuistheid der voorstelling van „Nederlandsche belangen” waarover „buiten ’s lands,” zonder medewerking of voorkennis der Nederlandsche regering zou zijn „beschikt” hebben wij, gelooven wij , zoo even reeds genoegzaam toegelicht. De kerkgenootsehappelijke belangen der katholijke Nederlanders , zijn geregeld door het hoofd der katholijke kerk. Buiten ’s lands omdat dit hoofd zich buiten ’s lands ophoudt. Zonder medewerking der Begeving, omdat de regering tot medewerking onbevoegd is. Zonder voorkennis dier Regering, omdat het hoofd der katholijke kerk den vorm heeft gelieven te veronachtzamen. Over andere belangen is niet „beschikt. ’ Wij dagen den heer van doorn, wij dagen elk die. wil, uit, aan te toonen , dat over eenig onkatholijk belang „beschikt” is. De heer van doorn wil „krachtige handhaving van het voorschrift van art. 169 der Grondwet, van dit artikel dat zegt: „De Koning waakt, dat alle kerkgenootschappen zich houden linnen de palen van gehoorzaamheid aan dc wetten van den Staal." Wij willen , wij eischen die „krachtige handhaving” niet minder. Maar, gelijk wij meermalen betoogd hebben, art. 169 kan alleen toepassing vinden, wanneer daden van ongehoorzaamheid gepleegd worden tegen „wetten van den Staat.” Welke daad van „ongehoorzaamheid” is gepleegd V Door wienV Tegen wat? Tegen welke „wet van den Staat" is men ongehoorzaam geweest ? De lieer van dooen wilde, dat bij bet Hof van Rome _met kracht en met ernst'1 vcrtoogen zouden worden ingebragt. De Nedcrlandsche regering was bezig , die krachtige en ernstige vertoogen bij liet Hof van Rome in te brengen. De heer van doorn nam dit feit op in zijne motie van orde van den 18den April , die de Kamer met 40 tegen 12 stemmen aannam. En den 19den April hielp de heer van doorn deze regering verdrijven ! Den 21stcn April hielp hij deze Kamer sluiten ! Den 26sten April hielp hij deze Kamer ontbinden ! De heer van lijnden karakteriseerde zelf zijn betoog reeds dadelijk zoodanig, dat verdere kritiek onnoodig en overbodig schijnt. Hij zeide: ..Zoo ik aan den eenen kant bereids ben iets te zeggen, dat mijne Roomsch-katholijkc medeleden, met reden kwetsend kan voorkomen , zoo weegt aan de andere zijde bij mij zwaar de verpligting, om in eene zaak, die van zoo nabij dc heiligste belangen van de meerderheid der bevolking raakt, de waarheid te betrachten. „Ik zal trachten met ernst en bezadigdheid te spreken.” De heer van lijnden zal trachten met „ernst” en „bcdigdheid” te spreken. De heer van lijnden zal iets zeggen , dat „met reden ,” zegt hij , aan zijne Roomsch-katholijke medeleden kwetsend kan voorkomen. De heer van lijnden , hoewel door de Grondwet, welke hij bezworen heeft, verpligt „het geheele Nederlandsche volken niet deden of partijschappen, of meerderheden of minderheden te vertegenwoordigen, verklaart zich bereid , de belangen alleen van de „meerderheid der bevolking” voor te staan. Zulk een constitutionneel debut van het betoog , ontslaat ons van de moeite er verdere notitie van te nemen. Alleen willen wij nog, als cene curiositeit, de volgende Grondwets-verklaring van den heer van lijnden opnemen. „ Wat verleent art. 165 der Grondwet ? „ Gelijke bescherming aan alle kerkgenootschappen in het Rijk. „ Wat beteekent dit ? „Bcteekent het, dat ieder kerkgenootschap zich mag inrigten , zoo als het wil en dat men alle eischen, die daaromtrent gedaan worden, moet toegeven? Moet dit niet in dien zin worden uitgelegd, dat er behoorlijke waarborg gegeven worde, dat het ééne kerkgenootschap zich niet ontwikkelen kan, op eene wijze, die het andere aan handen legt?" Indien de goede heer van lijnden , in plaats van deze vraag, die in de lucht blijft hangen, had aangetoond, dat , door de instelling der bisdommen, eenig ander kerkgenootschap was „aan handen gelegd” zou hij nut gedaan hebben. Nu is het slechts een blijk te meer van overgroote onnoozelheid en misverstand der quaestie. Hoe verbaasd zou niet de heer van lijnden opzien, als eens een katholijk afgevaardigde, opkomende voor de minderheid der bevolking” protesteerde tegen de synodale inrigting van het hervormde kerkgenootschap , zoo lang geene „behoorlijke waarborgen” waren gegeven, dat dit genootschap zich niet zou ontwikkelen op ccnc " ijzi „ die een ander (stel, het katholijke) aan banden legt. Art. 165 der Grondwet bedoelt wat liet zegt. Gelijke bescherming aau alle kerkgenootschappen in bet Kijk, beteekent inderdaad, al zij het nog zoo revolutionnair , gelijke bescherming óók voor bet katholijke kerkgenootschap ; gelijke vrijheid van kerkelijk bestaan, als voor elk ander alleenzaligmakend geloof. \ oor de Grondwet is Roomsch geloof even heilig en onschendbaar als Dordtsch geloof. De wijze waarop de lieer van lijndun de vrijheid van godsdienst opvat en uitlegt, maakt een heerlijk pendant voor de wijze waarop hij. eenigen tijd geleden, het regt van eigendom en van elgendomsheperlcing opvatte en uitlegde. (1) Van Jen lieer van lijnden komen wij zeer geleidelijk op den lieer groen van pi;in.steker. De heer groen van prinsterer is te gevat, te lijn, om dergelijke plompe misvattingen als de lieer van lijnden te maken. Hij kondigt niet aan , dat liij zeggen zal iets , wat met reden aan zijne Roomsch-Katholijke medeleden kwetsend zal voorkomen. Hij spreekt niet van meerderheden of minderheden. De heer groen wendt het over eenen anderen boeg. Hij had zoo even eene vermaning gehoord (van den heer rochussen) aan de Protestanten, van gedachtig te zijn aan het groote beginsel van gewetensvrijheid en eerbiediging der regten van allen. Hij vond ilic vermaning uitmuntend , maar zij dunkt hem overtollig. Niemand wcnscht te dringen in het innerlijk gebied der Kerk; maar de vaaag is, en ik acht het van belang dit op den voorgrond te stellen, of wanneer dat organisme in aanraking komt met den Staat, er niet een gemengd terrein is, alwaar werkzaam toezigt \an den Staat en gemeen o verleg met do Kerk verdacht wordt. ’ De eerste aanmerking die zich natuurlijk terstond tegen deze redenering opdoet, is: Toon aan dat dit „organisme,” en hoe dit „organisme,” dit kerkdijk bestaan , „in aanraking komt met den Staat." Juist dit (1) Verg. Arnh. Cour. van 8,10.13 on 15 Maart jl. nos 17, 10, 51 en 52. is liet wezen der grondwettige vrijheid van kerkelijk bestaan, dat deze niet met den Staat ..in aanraking komt, dat zij, in alles waarin zij kerkelijk is, buiten bemocijenis met den Staat leeft en werkt. Bisdommen instellen, om o]) bet onderwerp in quaesti te komen, is geenzins met den Staat in aanraking komen, maar alleen met de kerkelijke gemeenten, die geen sfaofsregtelijk, maar alleen, om het zoo uit te drukken, een kerkregtelijk bestaan hebben. Bisschoppelijk gezag toekennen en regelen is evenmin met den Staat in aanraking komen. Bisschoppelijk gezag is kerkdijk gezag. Bisschoppen zijn kerkdijke en niet staats-overheden. Men moet hierbij niet vergeten, dat, wanneer de heer groen van „den Staat” spreekt, hij bedoelt zijn Staat, den anti-renolutionnairen Staat’, die eene eigene staatsgoddienst, een eigen staats-geloof, eene eigene staatskerk heeft, een Staat die eigenlijk, zal hij echt antirevolutionnair wezen, in die godsdienst, in dat geloof en in die kerk opgaat, zoodat van den Staat, ah Staat, niets overblijft. Doch daar de anti-revolutionnaire Staat • de Anti-Staat—-nog niet bestaat, kunnen en mogen wij de redeneringen, zelfs van den heer groen, toetsen aan het begrip en beginsel van den wereldschen grondwettigen en constitutionnelen Staat. De heer groen wil toezigt van den Staat en gemeen overleg met de Kerk. Toezigt van den Staat is constitutionneel en grondwettig. Namelijk: toezigt „tegen de overtreding der strafwet” (art. 164 Gr.); toezigt ter verzekering „der openbare orde en rust” (art. 167 Gr.); toezigt dat de kerkgenootschappen zich houden „binnen de palen van gehoorzaamheid aan de wetten van den Staat” (art. 169 Gr.). Toezigt dus, dat de vrijheid van kerkelijk bestaan niet minder beschermt dan bewaakt. Gemeen overleg met de. Kerk is inconstitutioneel en ongrondwettig. De Staat mag zoo min zijn, medewetgever voor kerkelijke aangelegenheden, als de kerk mag zijn, mede-wetgeefster voor stoafe-aangelegenhcden. Deze eisch strijdt met letter en geest der Grondwet. Ons bestek laat ons niet toe, den heer groen te volgen in zijne beschouwingen over den loop der onderbande- lingen. Wij willen, om den geest van het betoog te doen kennen, enkele citaten laten volgen: In de tweede plaats zeide ik, dat volkomen lijdelijkheid in deze zaak, miskenning is van den aard der Kerk van Home. Het Gouvernement ziet hier ecne zuiver godsdienstige zaak, die, gelijk de minister voor de zaken der Roomsch-katholieke Eeredienst gezegd heeft, niet kan ingrijpen in de burgerlijke betrekkingen. Ik meen daarentegen en de geschiedenis staaft het dat de Kerk van Rome naauwelijks kan worden beschouwd als eene enkel godsdienstige instelling, of,— zoo men wil, dat ik niet van die Kerk zelve spreek, *— dat in de Kerk van Rome eene rigting is, die vermenging van het godsdienstige met het politieke ten doel heeft. De lieer groen maakt hier weder gebruik van eene taktiek, die een eigenaardig bestanddeel der anti-revolutionnaire redeneerkunst schijnt uit te maken, namelijk onderschuiving van een ondenverp aan een ander onderwerp. Aan de orde is de instelling der bisdommen. Aan de orde is eene quaestie van grondwettig regt en grondwettigeng pligt, eene qnaestie van grondwettige regeerbeginselen. De heer groen verrast ons met beschouwingen over den aard der kerk van Home. Deze afwijking is zoo in het oog loopend, dat de heer groen zelf begrijpt zich daarover te moeten regtvaardigen. Hoe doet hij dit? Door eene paradox. «De Kerk van Rome zegt hij „kan naauwelijks worden beschouwd als eene enkel godsdienstige instelling.” (De anti-revolutionnaire omzigtigheid verloochent zich in dit „naauwelijks” niet.) Daar deze paradox echter wat al te paradox luidt, tempert de heer groen haar, door te zeggen , dat er althans „eene rigting is in de Kerk van Rome, die vermenging van het godsdienstige met het politieke ten doel heeft. Indien wij het niet reeds voor lang wisten , had de ondervinding der laatste tijden ons kunnen lecrcn, dat dit eene „rigting” is, niet alleen in de „Kerk van Home, maar ook in zeer anti-roomsche kerken. Maar wat zou de heer groen van onze logica zeggen, indien wij eens , op grond van dat feit der „vermenging van het godsdienstige met het politieke” beweerden , dat de regel der Grondwet voor die onroomschc kerkgenootschappen niet geschreven was ? dat zij naauwelijks konden worden beschouwd als enkel godsdienstige instellingen? De aard der Kerk , dat is , de strekking der kerkleer, kan het grondwettig regt van het kerkgenootschap niet hinderen. Uit die strekking zich in onwettige daden , zij valt dan terstond onder het bereik der overheid. Maar de overheid kan niet, mag niet eene inquisitie instellen , of de „aard der kerk,” of de „strekking der leer” ook zou kunnen leiden tot verzet tegen of ongehoorzaamheid aan de wet. De heer ghoen beweert, dat er dezer dagen veel gesproken wordt van „Protestantsche onverdraagzaamheid" doch wijst ter verdediging zijner geloofsgenootcn op de rigting in de Roomsche kerk, „die men gewoon is de Jesuitische te noemen;” Eene variatie op hetzelfde thema ; „Protestansche onverdraagzaamheid” is onzin. Onverdraagzaamheid van Protestanten heeft, helaas, te veel zin. Aangenomen dat dit beweren der „Jesuitische rigting” in de Roomsche kerk waar zij, heeft daarom het katholijk kerkgenootschap minder aanspraak op de uitvoering van het hem grondwettig toekomend regt ? Indien zich in dc Protestantsche kerk openbaarde eene „separatistische rigting ,” of eene „puseyistische rigting,” of welke andere „rigting” ook, zal het aan de regering regt geven, op dezen grond van innerlijk geloof, aan de kerk haar grondwettig regt te weigeren , of het aan voorwaarden tegen die „rigting” te binden ? De heer gkoen ontvouwt hierop zijn begrip , zijn beginsel van vrijheid en gelijkheid van bescherming. Hij belooft aan de Roomseh-katholijken: „de meest mogelijke verdraagzaamheid, maar tevens scherp toezigt ; zooveel mogelijk ruime gewetens-vrijheid, maar niet in de uiterste consequentiën toelating van al hetgeen zou kunnen gezegd worden tot de eischen en behoeften der Roomsch-katholijke kerk te behooren.” Waar voor den heer groen de grens van het „meest mogelijke” en van het „zooveel mogelijke” begint en ophoudt, zegt hij niet. Die grens is dan ook geheel denkbeeldig en willekeurig. Dat niet al moet worden tocgelaten, hetgeen zou kunnen gezegd worden tot dc eischcn en behoeften der Roornsch-katholijke kerk te behooren, is waar. Even waar als bet is voor alle andere kerken. Maar alles moet worden toegelaten, wat behoort tot de vrije belijdenis en het vrij kerkelijk bestaan van eenige gezindte. Het grondwettig toezigt mag voor de ecne gezinte niet scherper zijn dan voor de andere. Het mag voor gecne gezindte slapper zijn; het moet gelijkmatig zijn voor allen. De Regering heeft, meent de heer groen, miskend, de „gemoedsstemming van de Protestanten.” Wij zonden hierin met den heer groen kunnen instemmen, wanneer wij niet, tot onze uiterste verbazing, daarbij vernamen, dat die „gemoedstemming” is eene vaderlandsche en historische —_ . . verdraagzaamheid! De lieer groen toont aan uit de overleveringen der geschiedenis, dat Nederland altijd is geweest vergelijkenderwijze >— een toonbeeld van verdraagzaamheid. „En diezelfde vaderlandsche verdraagzaamheid" zegt de heer groen zonder lagchen „is ook nu blijkbaar in de menigvuldige adressen welke dezer dagen het licht hebben gezien. Ik neem de verdediging niet op mij van elke uitdrukking, van elke redenering, van elke aanhaling der Grondwet; maar overal straalt de zucht door om regtvaardig jegens de Roomschen te zijn. Men kan zeggen, dat de zaak verkeert ingezien wordt; men kan niet ontkennen, dat de drijfveer is, verlangen naar vrijwaring tegen onregt; niet de begeerte om aan anderen te betwisten wat regt is.” De heer groen schijnt in eene gelukkige onwetendheid te verkeeren over zeer veel wat dezer dagen het licht heeft gezien , en de „vaderlandsche verdraagzaamheid” eenigzins van eene tegenovergestelde zijde toont. De heer groen is in deze dagen zeker geene enkele pomp voorbijgegaan. Zijn boekverkooper heeft hem geen enkel vlugschrift over de „bisschoppelijke hiërarchie” op bezien gezonden. Hij heeft de aankondigingen in de couranten en de aanplakkingen op de publieke straat, niet opgemerkt. Benijdenswaardige heer groen! De heer groen eindigt zoo als hij begon. Hij kritiseert de befaamde allocutie. Hij toont aan, dat de toon dier allocutie is zeer ultramontaanse!!, zeer onneder- landsch. Hij citeert plaatsen , om aan te wijzen dat er ook in Nederland ultramontaansche bladen en ultramontaansche schrijvers zijn. Met anti-revolntionnaire gemoedelijkheid on goede trouw bewijst hij daaruit, dat, om die gevaarlijke en dreigende rigting, om die ultramoutaansche strekking in de Roomsche kerk, de katholijke Nederlanders niet hadden moeten worden toegelaten tot de uitoefening van hun grondwettig regt van zich naar den eisch van hun kerkgenootschap , in te rigten , en dat de Nedcrlandsche regering zeer te laken is , dewijl zij dit zoo maar heeft toegelaten, ja erkend. Hoewel de bisschoppelijke inrigting der katholijke kerk in Nederland eene zaak was , uitsluitend behoorende tot den werkkring van den minister voor de Roomsch-Katholijke Eeredienst en dien van Buitenlandsche Zaken, verzuimde men niet, bovenal en hoofdzakelijk den minister van Binnenlandsche Zaken, den zeer gevreesden on zeer gehaten , voor dezen maatregel verantwoordelijk te stellen. Men deed daardoor eene onwillekeurige hulde aan zijn karakter. Wie, dan thoebecke, zou het wagen, zoo vast zijn beginsel, het beginsel der Grondwet, te handhaven en door te zetten , in weerwil van den storm van hartstogt, van nijd, onverstand en vooroordeel, dien hij daarvoor onvermijdelijk boven zijn hoofd zou doen losbarsten? Wie, dan thoebecke, zou beginselen boven populariteit, en regt boven het behoud zijner ministeriële portefeuille stellen? Wie, dan thoebecke, zou al het misbaar, al dc opspraak, al de kwaadaardigheid van voorbedachtelijke lasteraars trotseren , om aan wat Katholijken, aan eene minderheid, uitoefening van grondwettig regt te verzekeren, liever dan zich te verbroederen met de populaire vooroordeelen van „het grootste gedeelte der natie of, althans, met die vooroordeelen eene transactie te sluiten ? Men had gelijk. Men had regt. Hoewel de handeling niet was eenc handeling van den minister van Binnenlandsche Zaken, niet eenc daad vanden heer thokbecke , hoewel men zich daarin vergiste , dat het ministerie slechts één man van eer, slechts één man van karakter rijk was, en het bleek, dat er meer van dat soort van ministers in Nederland waren die beginselen boven portefeuilles stelden , bet is waar en zeker, dat die handelwijze was o-ebeel in den geest en zin van een Tborbecke-ministerie. Het instinct van den baat misleidde de aanranders niet. De minister thoubecke was verantwoordelijk voor dien zin en medeschuldig aan dien geest. De minister van Binnenlandsebe Zaken onttrok zich aan die zedelijke verantwoordelijkheid niet , en nam bet debat, dat hem aangeboden werd, aan. En, al ware bet alleen , niet uit belangstelling, maar uit niemvsgierigheid, zal men wel willen vernemen, wat bet oordeel van dien man over die aangelegenheid was, aan wien zoo menig schotschrijver zijn oordeel, als ware bet dat van hem opdrong. Dc minister van Binnenlandsche Zaken begon met zijne verwondering te kennen te geven, dat zoovele sprekers het woord hadden gevoerd, alsof het er op aankwam nu voor het eerst een roomsch kerkgenootschap in te voeren of te bekrachtigen. „Maar dat kerkgenootschap bestaat en bestaat sedert lang hier te lande. De vraag, waarop het aankomt, kan alleen deze zijn, of behoorlijk gewaakt is en gewaakt zal worden dat, ten aanzien van de nieuwe organisatie die het roomsche kerkgenootschap heeft ontvangen , niemands regten, de regten van het algemeen zoo min als die van ccnig kerkgenootschap of van eenig ingezeten, worden beperkt of gekrenkt.” De minister vatte hier op het verwijt, dat de regering lijdelijk had toegezien, terwijl de Grondwet lijdelijk toezien niet wil of veroorlooft. „ Hoe” zeide bij „ legt men de handelwijze der Regering uit? Men laat de Regering aan een kerkgenootschap zeggen: „„ Organiseer u, zoo als gij zult goedvinden ; wij Regering, zullen het goedkeuren Men heeft dit laatste zonder eenigen grond aan de Regering in den mond gelegd. De Regering beeft bier noch goedgekeurd noch erkend. Maar moest de Regering niet laten gebeuren hetgeen gebeurd is ? Is dit lijdelijk toezigt, hetgeen men aan de Regering toeschrijft, miskenning van de grondwet? Ik wenschte , dat men die grief niet zoo onbestemd hadde in het midden gebragt; dat men , althans in eenige hoofdtrekken, in ééien trek slechts , hadde aangewezen, ivat de Regering had behooren te doen, om die schrikbarende gevaren te weren, welke men van deze regeling voorziet of althans ducht. Men heeft dit niet gedaan. Ik heb niet gehoord, dat van eenigen kant beweerd is, dat de Regering iets bepaaldelijk had behooren te doen , schoon men zegt: dat lijdelijk toezigt is miskenning van de grondwet. Miskenning van de Grondwet dflèr, waar een kerkgenootschap dat bestaat, zich organiseert en wel den alom bekenden, eigenaardigen vorm van die kerk aanneemt 1 lets anders is er niet gebeurd, het katholieke kerkgenootschap bevond zich tot dusverre in een buigewonen toestand; het heeft den gewonen vorm aangenomen. Rn wanneer men nu die handeling vergelijkt met het laatste gedeelte van art. 170 der grondwet, waar gezegd wordt dat de tusschenkomst der Regering niet wordt vereischt, behoudens verantwoordelijkheid volgens de wet, bij de afkondiging van kerkelijke voorschriften , dan vraag ik of in de Grondwet eenig beginsel is, waaruit men zou kunnen afleiden een regel van handeling , dien het Gouvernenemt had moeten volgen en dien het Gouvernement in dit geval zou hebben verzuimd?” De minister komt vervolgens tot een tweede verwijt, een verwijt van den heer geoen. „Men heeft in de tweede plaats gezegd: dat lijdelijk toezien is eene miskenning van den aard der Kerk van Rome. Aan dat verwijt heeft men eene beschouwing geknoopt van de leer van dat kerkgenootschap, die, geloof ik, meer eene individuele beschouwing is, dan dat zij zou kunnen worden aangenomen als een beginsel, dat van invloed moet zijn op de handeling der Regering. Wij hebben hier niet te spreken van het bijzonder gevoelen van dezen of genen roomsch-katholijk, tegenover eene godsdienstige overtuiging, die daarvan zeer verschilt. De Regering heeft niet te doen met meeningen of leerstellingen. En zoo men eene rigting in de Kerk van Rome aanwijst, waartegen waarborgen in den Staat vereischt worden, het zou niet moeijelijk zijn, leerstellingen van protestanten aan te toonen, die, zoo zij in bandelingen overgingen , niet alleen toezigt maar zelfs eene strenge wering van de zijde van het Gouvernement zouden noodzakelijk maken. Die handelingen evenwel zal de Regering afwachten; zij mogen voo:tkomen uit een roomsch-katholijk of uit een protestantsch kerkgenootschap. De Regering zal zoodanige handelingen weten te keeren, maar de leerstellingen zal zij overlaten aan het geweten van hem, die ze belijdt, hij zij katholijk, hij zij protestant. Ik geloot ook, dat degene, die zich in zijne overtuiging sterk gevoelt, de uitwerking van tegenovergestelde!!, naar zijne inzigten ver gedreven dwalingen des te minder zal duchten.” Aan het verwijt, dat de Regering dc gemoedsstemming van de Protestanten en die van de Roomsch-katholijken zou hebben miskend, stelt de minister dc juiste vraag over: „Ik vraag miskenning of juiste waardering, welke gevolgen leidt gij er uit af, ten aanzien van hetgeen de Regering had hehooken te doen en door de Regering niet is gedaan ?” „De geachte Spreker” er is hier sprake van den lieer groen „heeft besloten met de verzekering, dat het ons, dat het hem onmogelijk is , onbezorgd te zijn ten aanzien van zekere rigting die in de roomsche kerk bestaat. De geachte spreker heeft niet juist gczegc welke rigting hij bedoelt. Ik geloof dat hij, sterk m zijn geloof, vast in zijne overtuiging, zonder eemge beduchtheid behoeft te zijn. Maar wil hij dat de regering hem helpe om zoodanige bezorgdheid van hem af te nemen, bij wijze het middel aan, en wij zullen zien of dat middel volgens de Grondwet in werking zal kunnen worden gebragt. „De Regering heeft verlangd dat van wege het Roomsche Hof mededeeling wierd gedaan èn ten aanzien van het tijdstip èn ten aanzien van de wijze van regeling. Gesteld, dit ware gebeurd, het Gouvernement zou welligt in bedenking hebben gegeven ten aanzien van de zetels eene andere hen ze te doen. Ik voor mij zou niet hebben durven adviseren Utrecht te nemen. Het Gouvernement zou wclligt ten aanzien van het aantal der bisschoppelijke zetels een advies hebben gegeven, afwijkende van hetgeen nu is ingestcld; maar bovenal zou het Gouvernement , onderligt van de wijze, waarop dc Paus wenschte publiciteit te geven aan die invoering , zeer ernstig hebben verklaard, dat men niet dezen vorm moest kiezen , en daardoor onrust en krenking van gevoelens van andersdenkenden te weeg brengen. Dit zou met warmte zijn verklaard , en welligt zou het Gouvernement gehoor hebben gevonden. Men mag wel niet over het hoofd zien, dat de allocutie niet is een stuk gerigt aan ons Land, maar dit zou het Gouvenement niet hebben belet te waarschuwen, en op een eenvoudiger vorm aan te dringen , die den prikkel van onverdraagzaamheid niet wekte, noch aanstoot gaf aan hen , die regt hebben eene andere overtuiging te belijden. Maar gesteld, het Roomsche Hof hadde, ondanks dergelijk betoog, gemeend, bij zijne meening te moeten blijven , het hadde verklaard : „„ Wij hebben de zaak overwo„gen, wij blijven bij ons plan , wij kunnen van dien „vorm niet afgaanwat zou het Gouvernement hebben kunnen doen V Het zou hier hebben kunnen zeggen, dat het die opmerkingen onderworpen had aan het Roomsehe Hof, maar het Roomsche Hof zou hebben kunnen doen wat het nu heeft gedaan. Ik geloof, zoo te handelen als van wege dat Hof geschiedde , was niet in het belang van de rustige invoering eener nieuwigheid. Daarin heeft men , geloof ik, den toestand hier te lande miskend , maar het regt om hier kerhelijhe voorschriften af te kondigen, had men zonder twijfel.
23,217
MMKB07:001699131:mpeg21_8
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,879
Weekblad van het regt; verzameling van regtszaken, bouwstoffen voor wetgeving, mengelwerk, jrg 41, 1879, 03-01-1879 [Index]
null
Dutch
Spoken
8,142
16,302
Reiziger. — Afstand van regt. — Jus jurandum in litem. Is de handels— te rangschikken onder de personen in art. 39 n°. 3 der wet op de R. O. bedoeld? — Neen. Is de patroon, die zijnen —- tusschentijds ontslaat, tot schadevergoeding gehouden? — Ja. Regtb. Arnhem. 4335. 3. Rekening. Afsluiting van — 4338. I. —• Curator. — Toeziende curator. — Summiere rekening en verantwoording. — Eiscli tot benoeming van een regter-commissaris tot het doen van rekening na debat. Kan de vijfde titel, derde boek, van het Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering worden toegepast op de —, bedoeld in art. 429 B. W. ? — Neen. Toont de inhoud van artt. 771 en volgg. B. R. duidelijk aan, dat deze artikelen geschreven zijn voor het doen van eene slotof eindrekening, waarbij bet saldo wordt voorgesteld ? — Ja. Moet de curator, die den toezienden curator dc aan de onder curatele gestelde toebehoorende effecten cn bescheiden vertoond en bij deurwaarders-exploit eene summiere — en verantwoording heeft beteekend, geacht worden aan zijne verpligting te hebben voldaan en dus ook alle belang te missen eene vordering in te stellen tot het doen benoemen van een regter-commissaris tot het opnemen, debatteren en sluiten van rekening? — Ja. Regtbank Groningen. 4365. 3. — van een confiturier, die een diné levert. — Een geregt met of zonder saus. — Bestelde couverts en ontbrekende gasten. Mag een confiturier, die in antwoord op eene bestelling van eenige schotels (geregten) van sommige wel en van andere, waaronder de gigot de chevreuil sauce Harvey, niet de prijsbepaling opgeeft, later èn voor den gigot èn voor de sauce een afzonderlijken prijs in rekening brengen ? —- Ja. Mag een confiturier, die voor een bepaalden schotel buitengewone onkosten heeft van vracht en telegrammen, deze aan den besteller van het diné in rekening brengen? ■—■ Ja. Heeft hij eindelijk regt op de couverts die hem worden besteld, al komen minder personen aan tafel?—-Ja. Hof Arnhem. 4425. 1. Rekening-courant. Zie Borgtogt. 4397. 4. Rekening. (Voogdij-). Zie Voogdij. 4440. 2. Rekening f,n verantwoording. — Onsplitsbaar aveu. — Betaling. Steunt, waar betaling gevraagd wordt krachtens eene rekening en verantwoording, de verpligting der beteekening daarvan op de wet of op eenig regtsbeginsel ? — Neen. Kan van eene geclausuleerde erkentenis of onsplitsbaar aveu sprake zijn, waar de gedaagde aan de erkenning der feiten alleen verbindt de bewering, dat de eischer tot vertooning en afgifte van een bewijsstuk zou zijn verpligt? — Neen. Regtbank Groningen. 4332. 3. — vordering tot het afleggen van — tegen den bestuurder eener maatschap. Regtb. Rotterdam. 4321. 4. — Nalatigheid van den rendant. Ongegrondheid zijner tegen het vonnis a qao aangevoerde grieven. Is een stuk waarin appellant zich bepaalt tot eene uiteenzetting van eene tusschen hem en den auteur der geïntimeerden bestaan hebbende betrekking en tot eene bereidverklaring om tot scheiding en verdeeling eener gecontinueerde huwelijksgemeenschap mede te werken, als eene werkelijke rekening en verantwoording te beschouwen ? — Neen. Heeft appellant aangetoond, dat het bedrag, tot hetwelk hij door in-beslagneming en verkoop zijner goederen kan worden genoodzaakt, hooger is gesteld dan noodig is hetzij oni hem tot het doen van rekening en verantwoording te nopen, hetzij om geïntimeerde schadeloos te stellen in geval van zijne voortdurende nalatigheid? — Neen. Hof Arnhem. 4348. 1, I Rekening bn verantwoording. Onbeperkte volmagt. — Aansprakelijkheid van den lasthebber. — Proceskosten. — Artt. 1838, 1065 B. W. Is de overeenkomst, waarbij de lasthebber alléén verantwoordelijk wordt gesteld voor dolus en lata culpa, in strijd met de openbare orde? — Neen. Kan de lasthebber, wien, bepaaldelijk wat de leiding en behartiging der finantiële operatiën betreft, een onbeperkte volmagt voor het beheer eener fabriek is gegeven, geacht worden bij het doen van voorschotten aan eene limiet gebonden te zijn geweest? — Neen. Regtb. Rotterdam. 4430. 2. — Niet-goedkeuring der —. — Artt. 771—777 en 782 B. R. Behoort tot de in art. 771 B. R. bedoelde rekenpligtigen die nalatig zijn in het doen van —, niet alleen diegenen welke geene — aanbieden, maar ook allen, wier rekening niet wordt goedgekeurd en die dan m gebreke blijven krachtens art. 782 B. R. tot opneming en sluiting te ageren ? — Ja. Behoort art. 777 B. R. tot de regeling der te volgen procedure, wanneer het bij den onderwerpelijken titel van Burgerlijk Regtsvordering bedoeld geding overeenkomstig dien titel wordt gevoerd en mist het derhalve alle toepasselijkheid, waar, zoo als hier, enkel de rede is van een buiten regten overgelegd stuk? — Ja. H. R. 4388. 1. — Consignatie van goederen. Regtb. Amsterdam. 4395. 2. — Moet, waar de eischer — vraagt krachtens speciaal mandaat en gedaagde rekenpligtigheid volgens generaal mandaat objicieert en daarvan maakt een onsplitsbaar aveu, den eischer de bewijslast worden opgelegd van het speciaal mandaat, zonder dat daarenboven van hem mag gevorderd worden het bewijs, dat de last geene verdere strekking heeft gehad? — Ja. Hof Arnhem. 4406. 2. -— Rekening courant. — Opvordering van het saldo. — Al of niet discontering van een wissel. — Getuigenbewijs. Hebben partijen rebus et factis werkelijk eene rekening-courant gesloten? — Ja. Hangt de vraag, of eischers regt hebben het saldo hunner rekening-courant met de gedaagden op te vorderen ook zonder vooraf den questieusen wissel aan gedaagden te hebben geretourneerd of aangeboden, af van de vraag, of zij hebben bewezen, dat die wissel aan de ontbondene vennootschap, als wier liquidateuren zij optreden, niet is gedisconteerd, maar haar alleen ter bewaring en invordering is gegeven ? — Ja. Zijn de feiten, die de eischers te dien einde aanbieden te bewijzen, ter zake dienende en afdoende? — Ja. Regtb. Zutphen. 4424. 1. — Zie Nalatenschap. 4403. 3; — Zie Weeskamer. H. R. 4378. 2. Rekeningen van de notarissen Claassen en v. d. Gronden in zake den aankoop van een hotel te Amsterdam. Regtb. Zwolle. 4324. 4. Rekenpligtigen. Zie Rekening. H. R. 4388. 1. Rempla<panten-stelsel. Over het zoogen. — bij de gevangenen in Rusland. 4439. 4. Reparatiekosten van een schip. Zie Verzekering. 4432. 2. Répertoire van den gemeente-secretaris. Zie Gemeente-secretaris. H. R. 4331. 1. Repertorium. Ie jaargang van het — aangek. 4367. 4. Reproductie van kunstwerk. Behandeling daarvan in het intern, congres over kunsteigendom te Parijs. 4330. 4. Residentie-raden (de) in de Vorstenlanden op Java, enz. Door Mr. D. P. K. Winckel. 4437. 3. Restitutio in intecrum. Zie Beklemregt. 4403. 2. Retourkaarten. Zie Spoorwegen. 4440. 1. Reuther, A. E., kol. d. art., ben. tot Minister van Oorlog. 4400. 3. Revinndicatie van onroerend goed. — Beweerde niet-ontvankelijkheid der ingestelde vordering. — Bezit ter goeder of ter kwader trouw. — Veroordeeling tot vergoeding van kosten, schade en interessen. Is de bewering dat de ingestelde vordering niet-ontvankelijk zoude zijn, omdat de opgevorderde grond, in strijd met art. 128 B. R., in de dagvaarding niet bij aard en ligging, maar alleen bij kadastrale aanduiding is omschreven, ongefundeerd. — Ja. Wordt de bewering der appellante als zouden de geïntimeerden geen belang hebben bij hunne regtsvordering genoegzaan wederlegd door haar erkend in het bezit houden van den opgevorderden grond? — Ja. Is het beroep van appellante op verjaring ten gevolge van een bezit ter goeder trouw van meer dan twintig jaren uit kracht van een wettigen titel ongegrond, als zij den grond niet krachtens de deelingsacte maar in strijd met deze heeft bezeten ? •— Ja. Kan dit bezit geweest zijn ter goeder trouw, waar appellante ten gevolge van eene onjuiste opvatting der deelingsacte in verband met de onbetwiste omstandigdeid dat de auteur der geïntimeerde zich tegen haar bezit nooit heeft verzet, kan hebben gemeend dat die haar in eigendom toebehoorde en is door den eersten regter alzoo ten onregte tegen appellante eene veroordeeling tot vergoeding van kosten, schaden en interessen uitgesproken? — Ja. Hof Arnhem. 4369. 1. Revindicatoir beslag. Zie Diefstal. 4379. 2. Revindicatoire actie. —• Kadastrale liggers. — Acquisitieve verjaring. — Extinctieve verjaring. — Artt. 629, 665, 1992, 2000 en 2004 B. W. Regtb. Zierikzee. 4373. 3. Revisie. Te nietdoening van een arrest van den H. R., in — 4361. 4. Revue de droit international. Ie afl. Ie jaarg. aangek. 4377. 4. Rhijnspoorweg-maatschappij. De Nederl. ca. ,T. A. Erancke. 4349.3. Ridder, N. de, over de vervolging ter zake van overtredingen der wet op overmatigen kinderarbeid. 4364. 3. Riddermatig jagtregt van de hofst. Schonauwen. Zie Jaqtreqt. 4350. 2. Rikke, C. J., ca. Mr. C. M. J. Willeumier qq. 4418. 2. Rijckevorsel, J. J. H. v., ca. A. M. Leurs. H. R. 4334. 1. Rijckevorsel van Kessel, M. F. G. J. Baron van, overl. 4370. 4. Rijden. Is onder het eerste gedeelte van art. 475, 4°. C. P. begrepen zoowel het onbeheerd hard laten loopen, als het hard doen loopen van trek-, last- of rijbeesten, waardoor de veiligheid van personen of goederen in gevaar kan worden gebragt? — Ja. H. R. 4350. 1. — met een paard, al of niet in vast gebruik. Zie Belastingen. H. R. 4334. 1. Rijmers, H. A., ca. den Staat. H. R. 4376. 1. Rijnvaartzaken. Door v. T. J. 4433. 4. (Verb. 4435. 4.) Rijtuigen. Over het uithalen van — te 's Hage. H. R. 4398. 1. Riool. Beschadiging van een tot gemeensch. gebruik bestemd — Onregtmatige daad. Regtb. en Hof 's Gravenhage. 4350. 1. Rivier. Wat is eene bevaarbare en vlotbare rivier? Door J. 4361. 3. (Zie Hof Arnhem. n°. 4355.) — Zie voorts Waterregt. 4371. 2. Rivieren. Bevaarbare en vlotbare — en stroomen. H. R. Zie Visscherij. 4406. 1. Rivierpolders in Gederland. Zie Water schappen.Tï. R. 4388. 1. Röell, Mr. H. II. Baron, eerv. ontsl. als Commiss. d. Konings in Noordholland. 4411. 4. Roeper, J. Ph. de, overl. 4367. 4. Roerende goederen. Opvordering van — Zie Erfgenamen. 4377. 3. — Zie Koop en Verkoop. 4357. 1. — Verkoop van —- Zie Maten en Gewigten. H. R. 4393. 1. — Openbare verkoopen van — Zie Processen-verbaal. 4436. 3. Roest, Mr. A. J., tot ridder der Orde v. d. Ned. Leeuw ben. 4378. 4. Roo van Alderwerelt, J. K. H. de, De Minister van Oorlog, overl. 4318. 4. Rood en Zn. (A. van) ca. S. v. Gelder. 4408. 2. Rooijinsreglement te Winschoten. Zie Plaatselijke Verordeningen. H. R. 4339. 2. Roosegaakde Bisschop, Mr. Ph. J., tot ridd. d. Orde v. d. Ned. Leeuw ben. 4367. 4. Rotterdam. Aansprakelijkheid der gemeente — voor haar brugwachter. 4344. 2. — Over de oude keuren van — 4428. 4. Rouillet, de heer, over prof. Ortolan en diens werken. 4415. 4. Ruus J. Pzn., Mr. Th., eene onbillijkheid. 4417. 4, Ruijter, C. B. de, ca. M. den Boer Jz. 4380. 3. Rundvee. Zie Vee. 4337. 1. Rural (Code), De strafbepalingen van den — hebben volgens Jhr. Mr. O. Q. van Swinderen, naar de tegenw. Nederl. wetgeving geen regtsgeldigheid meer. En aant. d. Red. 4353. 4. Rusland. Herziening van de wet op de gijzeling in — 4352. 4. •— Over het „remplacjantenstelser bij de gevangenen in — 4439.4. Rust, G. P., ca. H. O. Kilsdonk. 4388. 2. s. Saksen. Over het ophouden van den stand van Advocaten in — 4439. 4. Salaris. Zie Boedelscheiding. 4442. 2. Saldo van een Rekening Courant. Zie Rekening Courant. 4424. 1. Sanders, C., ca. de echtel. Smits. 4325. 3. Saphier Jr., S. S., ca. E. G. Korijn c. s. 4405. 3. Sappemeer, Hoogezand c. a. Het Waterschap van — ca. J. C. Boon. H. R. 4341. 1. Sassen, Mr. A. H., over Openbare wegen, voetpaden en waterleidingen; — Administratieve en Burgerl. Regtsmagt. 4325. 4. Savigny, Eried. Carl von, Viering van zijn 100 jarigen geboortedag. 4336. 4; 4337. 4; 4348. 4. — Herinneringsgeschrift gewijd aan — door Dr. Karl Ritter von CzyhLARZ. 4404. 4. Scandinavische Wisselwet. Ontwerp deswege vastgesteld. 4406. 4. Scating-Rink te Amsterdam. Zie Overeenkomst. 4354. 3. Schade aan een vaartuig ontstaan. — Onregtmatige daad. — Niet geopend zijn eener stadsbrug. — Verpligting van den brugwachter. Moest de wachter der stadsbrug bij het bedienen dier brug zich regelen naar het sein op de staatsbrug geplaatst ? — Ja. Is de gemeente Rotterdam verantwoordelijk voor de schade voortgevloeid uit de handeling van haren brugwachter, die op dit sein sreen acht heeft geslagen? Ta. Hof's Gravenhage. 4344. 2. — ontstaan door het stooten van een schuit op een onzigtbaren boomstam op eene gemeentehaven. De gemeente deswege niet aansprakelijK als niet oiijki, aai uie uouuistaui uuui muu mum of nalatigheid daar aanwezig was. Regtb. Rotterdam. 4346. 2. Bij yan stilliggende voorwerpen moet de aanvaarder het toeval bewijzen. Regtb. Arnhem. 4364. 2. (Verb. 4365. 4.) — Zie Aanneming. 4337. 2 ; — Aanvaring. 4404. 1 ; 4429. 1 ; — Avarij. H. R. 4320. 1 ; — Gemeenschappelijk dak enz. 4352. 3; — Huur 'en Verhuur. 4402. 1; 4410. 2; — Koop en Verkoop. 4357. 1 ; — Onregtmatige daad. 4445. 1 ; — Schipper. 4428. 3. — aan de goederen ten gevolge van het vervoer. Zie Schipper. 4446. 3. — Aansprakelijkheid voor de — door het zinken van eene stoomboot. Zie Stoomboot. 4420. 1. — Zie voorts Schuldeischer. H. R. 4377. 2;— Verbindtenis. 4372.2; — Verzekering. 4318. 3. — door zeeramp. Zie Verzekering. H. R. 4365. 1. Bewijs der — bij Brandverzekering. Zie Verzekering. 4383. 3. — Zie ook Waterschappen. 4415. 2. •— (zee-). Zie Zeeschade. 4343. 2. Schadebecrooting. Zie Aanvaring. H. R. 4332. 1. Schadelijk gedierte. Zie Jagtwet. II. R. 4444. 1. Schadeloosstelling. Zie Dienstboden. 4415. 2. Schadevergoeding. Beweerd manco. — Gemis van geregtelijke expertise. Regtb. Amsterdam. 4349. 3. — Zie Aanneming. H. R. 4335.2; H. R. in revisie. 4374. 1. Zie Aanneming. 4364. 3; — Aanvaring. 4404. 1; — Accoord. 4436. 2; — Beklemregt. 4403. 2; — Eigendom. 4320. 3; — Eigendomsregt. 4426. 1 ; — Fabriek- en Handelsmerken. 4326. 3. Wegens dwaling door een geneesheer. Zie Geneesheer. 4421. 1. — Zie voorts Huur en Verhuur. 4414. 2; — 4424; (Verb. 4425. 4); Laster. 4355. 2; — Minderjarige. 4387. 3; — Onregtmatige daad. 4411. 1 en 2; — Overeenkomst. 4431. 1; — Reiziger. 4335'. 3; — Verzekering. 4434. 2; — Waterschappen. 4408. 3. Schaik, W. van, ca. J. W. Furster. 4340. 3. Schaveling, T. W., ca. E. Botjes. 4422. 1. Scheel, Dr. A. W., beroemd Deensch regtsgel. overl. 4363. 4. Scheepsverklaring. Gemis van — 4343. 3. — Zie Schipper. 4428. 3; — Verzekering. 4432. 2. Scheffer, J. H., Historische Bijdragen tot wering der vervalschmg van levensmiddelen. 4428. 4. _ Scheiding en deeling eener nalatenschap. — Procesverbaal van zwarigheden. Is het belang dat de eischer mogt hebben gehad om zich van het middel van niet-ontvankelijkheid, als zon de vordering van den tweeden gedaagde zijn verjaard, te bedienen, vervallen ? — Ja. Regtb. Assen. 4447. 3.. Zie Erfgenamen. 4351. 1 ; — Nalatenschap. 4321.3; Registratie. 4438. 3. — van Kerk en Staat. Zie Kerkelijke Gemeente. 4333. 1. en deeling eener maatschap. Actie tot — Zie Maatschap. 4367. 3. Scheiding van tafel en bed. Blijven de voorloopige beschikkingen van den president ingevolge art. 820 B. R., genomen, ook qedurende den loop van het regtsgeding tot , hare kracht behouden, m. a. w. betreffen de incidentele vorderingen, nrt. 824, alleen het geval, dat de vrouw nog niet van eene beschikking des voorzitters is voorzien ? — Neen. Is de vrouw in die incidentele vorderingen ontvankelijk indien zij hetzelfde reeds in de dagvaarding op de hoofdzaak betrekkelijk, bij ..provisie'- heeft gevraagd? — Ja. . , . , , Valt er wel te denken aan vermeerdemng van eisch ingeval de dagvaarding volstrekt van geen bepaald bedrag als uitkeermg tot levensonderhoud melding maakt, en bij de incidentele conclusie ƒ200 gevorderd wordt, of óók indien er, in strijd met hetgeen vroeger door den president was toegelegd, nl. f 100 per maand, thans incidenteel tot f200 wordt geageerd? — Neen. Moet de regter bij het toekennen van de som tot levensonderhoud vooral te rade gaan met den stand en de behoeften eenerzijds en het vermogen van dengene, die tot uitkeering verpligt is, van den anderen kant, en betreft het dus hier een quaestio facti? .— Ja. Regtb. Alkmaar. 4355. 3. 'n- ook Echtscheiding. 4436. 3. Scheidsregters. Om eene benoeming van arbiters te wettigen, moet vooraf vaststaan, dat tussehen partijen een geschil bestaat, voor zoodanige beregting vatbaar, en moet dit verschil worden geformuleerd. Regtb. Breda. 4375. 3. — Zie Arbitrage. 4432. 1. Schelde en Zeeuwsche stroomen. Zie Visscherij. H. R. 4406. 1- Schenking. Belofte tot —. Schenking, onder voorbehoud van Ie* venslang vruchtgebruik. — Artt. 1706, 1719, 1724 B. W. Is eene mondelinge verbindtenis tot — naar onze wet bestaanbaar? — Neen. Is art. 1719 B. W. van openbare orde? — Ja. Regtb. en Hof Arnhem. 4418. 1. — Gewaande — na doode. Zie Valschheid. 4365. 2. Schewel, H., ca. H. J. Meekers. 4395. 2. Schiedam. Boedels onder het beheer van de voormalige Weeskamer te — Zie Weeskamers. H. R. 4378. 2. Schindler, C. J., ca. J. M. v. Heertum c. s. 4388. 2. Schip. Zie Hulploon. 4435. 3. — Eigen gebrek van het — Zie Stoomboot. 4420. 1. — Afkeuring van het — Zie Verzekering. H. R. 4365. 1; — 4367.3- Schipper. De gratificatie, aan den — toegekend, ingeval niet meer dan een bepaald deel der lading met zeeschade wordt uitgeleverd, is verschuldigd, tenzij de geconsigneerden de verbeurte dier gratificatie bewijzen. Hof Amsterdam. 4343. 2. — Avarij van het schip „Eransen van de Putte." — Aansprakelijkheid der reederij. — Bewijs van zee-evenement. — Gemis van scheepsverklaring. — Artt. 379 en 384 W. v. K. Wanneer de — geen scheepsverklaring heeft opgemaakt op de wijze bij de wet voorgeschreven, is zijn journaal niet voldoende om het bewijs te leveren van ondervonden zee-evenementenRegtb. Rotterdam. 4343. 3. — De — blijft aansprakelijk al heeft hij een loods aan boord gehad, althans wanneer hij door geen wettelijke verordening daartoe verpligt was. Regtb. Arnhem. 4364. 2. — Regtsband tussehen den — en den bevrachter. Ktg. Groningen4408. 3, — Vordering voor overliggeld. — Beschadiging. — Geregtelijke expertise. — Scheepsverklaring. — Aansprakelijkheid van den —~ Is de vordering voor overliggeld, door den schipper ingesteld, gegrond, wanneer de inlader te regt beweert, dat de vertraging in het lossen alleen is ontstaan door de noodzakelijkheid, waarin hij zich bevond om eene geregtelijke expertise aan te vragen en te doen plaats hebben, doordien bij de lossing beschadiging Van het ingeladen goed was gebleken ? — Ja. Regtb. Rotterdam4328. 3. — Door den opslag ingevolge art. 94 W. v. K. zijn alleen regtsbetrekkingen ontstaan tussehen den bewaarnemer en den —i zoodat ook alleen deze laatste geregtigd is de teruggave te vorderen. Indien de eigenaar der goederen den — gedagvaard heeft tot afgifte der goederen, met vergoeding van kosten, schaden en interessen der aan de goederen ten gevolge van het vervoer overko¬ men schade, dan kan zich de — wat betreft die beschadiging ingevolge art. 91 W. v. K. op overmagt (aanvaring door de schuld van een derde) beroepen; de eigenaar kan hem niet tegenwerpen, dat hij als zijn negotiorum gestor dan den derde tot schadevergoeding had moeten aanspreken en door dit na te laten verloren heeft zijn regt om zich op overmagt te beroepen. RegtbAmsterdam. 4446. 3. — Vermoedens tegen den —. Zie Aanvaring. 4429. 1. — Zie Chertepartij. 4407. 3 ; — Verzekering. 4355. 2. Schlömann, E. W., ca. H. J. Nauw. 4345. 2. Schmidt, C. J. A. B., ca. F. Gompertz. 4378. 3. Schmierer ca. de firma J. Buys Wzn. 4411. 3. Schonauwen. Jagtregt der hofstede — Zie Jagtregt. 4350. 2. Schoorsteenen. Het vegen van — tegen brandgevaar. Zie Plaatselijke Verordeningen. H. R. 4407. 1. Schorer, Jhr. Mr. G. L., overl. 4337. 4. Schorer, Jhr. Mr. J. W. M,. tot Commissaris des Konings in de prov. Noordholland ben. 4430. 4. Schorsing van een regtsgeding door den dood van eene der partijen. — Beteekening van de oorzaak der schorsing. — Artt. 254, 255 en 256 B. R. Kan een regtsgeding geacht worden in staat van wijzen te zijn, wanneer aan eene der partijen alsnog is toegestaan tegenbewijs te leveren der ten processe gestelde feiten ? — Neen. Wordt beteekening van de oorzaak der schorsing aan partij ook dan vereischt, wanneer die oorzaak tussehen partijen i» confesso is? — Neen. Regtb. Middelburg. 4356.2. (Aanmerking van den inzender, id. id.) — van het strafgeding wegens een geschilpunt van burgerlijk regtHof Gelderland. 4405. 1. — der regtsvervolging ter zake van misdrijf tot dat de burgerlijke regter over een geschilpunt van burgerlijk regt heeft beslist. Zie Jagtregt. 4349. 2. — van het regtsgeding. Zie Jagtregt (Heerlijk). H. R. 4403. 1. Schout en Cie. ca. Meijer en Cie. 4372. 2. Schouw. Zie Veenschap. 4401. 3. Schriftelijk Bewijs. Begin van — Zie Bewijs. 4331. 2. Schrifturen. Honende redenen in —• Zie Lastgeving. 4347. 3. Schrijffout. De regter heeft de bevoegdheid een kennelijk gemaakte — in den litis-deeis. eed te verbeteren. Regtb. Rotterdam. 4439-3- Schuld. Art. 1915 B. W. — Onderhandsche eenzijdige schuldver- bindtenis. — Ontbreken van causa en goedkeuring. —Vermoedens. Hof Amsterdam. 4395. 2. (Vergel. het in tegenovergestelden zin gewezen vonnis der Regtbte Amsterdam, dd. 9 Mei 1877, Weekbl. n°. 4160). — Zakelijke zekerheid voor de — van een ander. Zie Beslag. 4421- 1* — (Verbindtenis en —). Door Mr. L. J. Godefroy. 4420. 3. — Zie Aanvaring. 4431. 2 ; — Bekentenis. II. R. 4349. 1 ; 4371- — Koop en Verkoop. 4408. 1. — Betaling van — Zie Legaat. 4439. 2. — aan den erflater. Zie Regtsmagt. 4331. 3. — of nalatigheid van den verzekerde. Zie Verzekering. 4434. 2- — Zie Wijders Vervoer. 4348. 2 ; — Wegen en Voetpaden. 4324. 3' Schuldbekentenis. — Schuldoorzaak. — Gemis van voldoende , redenen tot oplegging van een suppletoiren eed. Heeft de eerste regter te regt uitgemaakt, dat de door de appe' lanten erkende schuldbekentenis, die de geïntimeerden tot stavi»? hunner vordering hebben overgelegd, blijkens haren inhoud een geoorloofde schuldoorzaak vermeldt? — Ja. Hebben de appellanten in hooger beroep op eenige wijze be" ^ zen, dat de ware oorzaak der bedoelde schuld niet in geldleeni11*5 Was gelegen? —- Neen. Hof Arnhem. 4367. 2. Schuldenaar (Hoofd-). Zie Borgtogt. 4397. 4. , — Beperking der bevoegdheid van den — om het bezwaarde go? te verhuren. Zie Huur en Verhuur. 4358. 2; — Negotiorum ges 1 4334. 3 ; — Quitantie. 4322. 3. _ ,, Schuldeischer. Gestelde zekerheid. —• Accessoir beding. 1307 B. W. Moet door gestelde zekerheid in art. 1307 B- ' worden verstaan een behalve de hoofdvei bindtenis, waarvoor algemeen onderpand bij artt. 1177 en 1178 B. W. aan den is toegekend, uitdrukkelijk gestipuleerd accessoir beding, door de — een zelfstandig middel verkrijgt om eventuele schade te kunnen voorkomen ? —- Ja. Is de beslissing, dat de schuldbrieven, die de titels van den appellant, thans eischer in cassatie, vormen, geene gestelde zekerheid inhouden, geheel van feitelijken aard? Ta. H. R. 4377. 2. Verschijning van een - na afloop der stemming over het accoord. 4399. 1. Zie Accoord. 4436. 2 ; — Borgtogt. 4397. 4 ; — Faillissement. 4418. 1; Quitantie. 4322. 3; — Traite. 4403. 1;— Vcreeniqinq. 4404. 3. ' ' — Hypothecaire — Zie Huur en Verhuur. 4363. 2. (Arrest in n" 4361. 1.) — Gelijkheid van regten der — Regtb. Groningen. 4416. 2. — Regten der — Zie Faillissement. 4398. 1: 4425. 2; — Schuldbekentenis. 4367. 2. Seben, Z. v., ca. L. A. v. d. Berg c. s. 4338. 2 ; 4340. 4. Secretaris (Gemeente-). Zie Gemeente-Secretaris. H. R. 4331. 1 ; Wethouder. 4374. 2. Sequestratie van onroerend goed. 4447. 2. — Zie Grens. 4419.3. Servituutregt. Zie Wegen. H. R. 4336. 1. Siccama, Jhr. H. W. F. Hora, ca. A. van Hoboken en Zonen. 4430. 2. Signalementsstaat. Zie Valschheid. 4409. 2, Sijben. De heer pastoor — Brief van Mr. Edm. van Wintershoven in zake — 4320. 4. Syrupus violarum. Zie Cassatie. H. R. 4322. 1. Simulatie. Zie Boedelscheiding. 4418. 2. ökoer Manufacturing Company (The), ca. A. Tuijt. 4352. 1. 1 Ix- Jhr. Mr. \V.. Commissaris des Konings in de prov. Zeeland, ben. tot Minister van Binnenl. Zaken. 4400. 3. Slatink, ,j., ca. j. Dalhuisen. 4371. 2. Slees. Algem. Politievel-orden. der gem. — 4404. 4. Sloot (Gemeene). Zie Gemeene sloot. 4386. 3. Smidt, Mr. H. J., als Minister van Justitie eerv. ontsl. verleend. 4400. 3; — gepens. als zoodanig. 4421. 4. Smits, Vrouwe M. A., ca. Vrouwe E. M. Weimar c. s. Zie Waterschappen. 4323. 2. Soanaë, Th., ca. L. Hoyack en Cïe. 4407. 3. Socialisme (Engelsch Katheder-), door Mr. j. A. Levy. Dit werk aangek. 4399. 4. Sociëteit. Zie Tapper. H. R. 4412. 1Tapperijen. H. R. 4323. 1. 1 °Llicitatie. Is eene zoogen. — aan zegelregt onderworpen ? Door 0. G. en de Red. 4354. 4. ' 1>AN'TF'. Tractaat tot uitlevering van misdadigers met — 4390. 4; 4402. 4. pecies-koop. Genus- of —. Zie Koop en Verkoop. 4420. 1. (Zie ook Nos. 4420 en 4329). Speelschuld. Zie Spel. 4394. 2. G., ca. G. Menholst. 4380. 3. , of Weddingschap. Iedere beursspeculatie is daarom nog geen — Hij die last ontvangen heeft een speelschuld te betalen, kan tegen den lastgever tot betaling van het voorgeschotene ageren. Opzegging van de lastgeving door den lasthebber. Hof Amsterdam. 4394. 2. 1 plitsing van Bekentenis. 4371. 2; H. R. 4391. 1. jT van eene gedeeltelijke bekentenis. Zie Bewijsmiddel. H. R. 4401. 1. poorwegen. Is de bepaling van art. 23 van het algemeen reglement voor de dienst op de spoorwegen, vastgesteld bij Kon. esluit dd. 27 Oct. 1875 (Stbl. n°. 183). q/'eene lex imperfecta ('J eene aanvulling van artt. 43, 44 der wet tot regeling van de «lenst en het gebruik der spoorwegen dd. 9 April 1875 (Stbl. J) • 67), op welks overtreding derhalve straf is bedreigd bij art. 3 dier wet, en de Kantonregter alzoo onbevoegd kennis te nemen Van de overtreding van bedoeld art. 23? — Kantonregter Ja. *^egtb. Neen. De overtreding van art. 23 Kon. besluit dd. 27 Oct. 1875 \utbl. n°. 183), is strafbaar volgens art. 1 der wet van 6 Maart _ 8l8 (Stbl. n". 12), Ktg. en Regtb. "Winschoten. 4328. 3. Overtreding van art. 23 van het Algemeen Reglement voor e dienst op de spoorwegen, vastgesteld bij Kon. besluit van 27 ct- 1875 (Stb. n°. 183). —- Toepasselijkheid van art. 1 der [Men' Van " Maart 1818 (Stbl. n°. 12). Ktg. Winschoten. 4347.4. ^r- dergelijke de vonnissen van Kantonregter en Regtb. te ^ schoten van 11 Nov. en 20 Dec. 1878, in n°. 4328.] den opmerkingen naar aanleiding van het vonnis van floor w ' te Winschoten van 3 Febr. 1879 ( Weékbl. n". 4347. 4.) ■"!>'. A. Teixeira de Mattos. 4354. ,1 Z'TAAT8")' '— Retourkaarten. — Spoorwegtarieven. — Bewijs, geldi" de bePalingen omtrent retourkaarten bij de — bij regtsschriften aneVen vastSesteld en maken zij deel uit van de voorin art 10OIntrent lle inrigting en geldigheid der plaatsbewijzen Wordt ,iVa? het alSemeen reglement voorkomende? — Ja. aantal 1 van een retoul'kaart van twee dagen naar het Is ee Cn nie.t.naar het aantal uren berekend? — Ja. eene va^ 'iT' C'(," feit een Procesverbaal gegevene qualificatie beken• , ers bekende omstandigheid, die tot beslissing eener —■ 7in TAWS dienen? Neen. Regtb. Middelburg. 4440. 1. me Vervoer. 4426. 3. 00RWeo-maatschappij. Aansprakelijkheid van eene — 4335. 3; /-ie voorts Spoorwegvervoer. 4319. 3 spoorwegtarieven. Zie Spoorwegen. 4440. 1. ' Ioorwegvervoer. Overschrijding van den leveringstermijn. — Adres aan: monsieur le directeur de 1'exposition. — Kan, wanneer een spoorwegreglement bepaalt dat overschrijding van den leveringstermijn met tien dagen gelijk wordt besteld met geheel verlies van het verzonden goed, eene vordering, gegrond op algeheel verlies van het goed worden ingesteld seadresi ,hoewel na den bovenvermelden termijn, aan den Regtb' twlc bezorgd cn door dezen aangenomen is? — Neen. - Een ;Poo"^am- 4318" 3". begint dat „f^laatscllaPPij) goederen ter verzending ontvangende, verschuldigd te zijn°°r ''Cn dender te bezitten en dat aan hem Daarin wordt sêen ,. de spoorwegmaatschann'"61-111^dering gebragt door het van wege althans zoolang niet hlinJ'1?'1,1, ' van een berigt van aankomst, aan een ander heeft willen afzender het bezit der goederen heeft willen verkrijgen. overdragen en deze dit van hem Een conservatoir arrest op die afzender onder de sP°orwegmaatschaprr w'ï" 1'°" 'aste va" den de maatschappij eene voldoende redennmw *S mits.(lien v00'' leveren, ook al verklaart hij aan wien het bp6' ?°C(' niet uit te is uitgereikt, zich bereid om het goed in ""a" aankomst Regtb. Rotterdam. 4319. 3. k nemen. ' Verzuim van machinist op een trein. — Aansprakeliiti, a de spoorwegmaatschappij. — Negatief Bewijs. eid van De spoorwegmaatschappij is aansprakelijk voor de verwond' en verminking van eenen stoker, veroorzaakt door het in bewegino- brengen van een trein, terwijl de stoker bezig was het raderwerk der locomotief te smeren, al is dit geschied op eene plaats waar het volgens de instrnctiën niet moest geschieden, wanneer belezen wordt, dat daar, waar gesmeerd moest worden, niet gerr|eerd is, en daarom, hetzij volgens de instructiën, hetzij voor de veiligheid van de dienst, elders moest gesmeerd worden, en dat dit smeren het werk was van den stoker. De maatschappij is ook aansprakelijk, indien bewezen wordt Hat AnH/»T fin .1*1 .1 ,1 .1 • - i .—v, viv. wicugciucmc uiusuiiiuigueuen, ue macmnisi; cien trein heeft in beweging gesteld, zonder te voren met de stoom- 1, ^ KV, i_... i uuib tc ucuucu gewaarscnuwa. Dg bewiislast. Vfl.r» lafltfiffpomold fivïf ime+ Vi/vto rtin ^ IV. Al, 1 UOI/ "P U1V, UI A1LI1 op beroept, onaangezien dat bewezen moet worden dat iets niet öcutulu' suugeuaamu neyanej oewi]s s^eievera moet worden. Hof "s Hertogenbosch. 4335. 3. Staat. Scheirl in er vn n icpvlf on —_ hqq9 l Werken enz. aangelegd in het algemeen belang door of voor iï Pn nf .. i a o r m n — Verandering van — Zie Belanghebbende (de). 4431. 3. Staatsbegrooting voor 1880, Hoofdst. IV, Dep. v. Justitie. 4415. 1. — Memorie van beantwoording. 4437. 1. (Zie Voorloopig Verslag in Weekbl. n°. 4428). —• met algem. stemmen aangenomen. 4439. 4. Iets wegens het Voorloopig verslag over de begr. v. Justitie door H. van Manen. 4431. 3. — Naar aanleiding van de begrootingsdiscussiën. 4442. 1. Staatsbrug. Zie Schade. 4344. 2. Staatsspoorwegen. Zie Spoorwegen. 4440. 1. Staatsraad. Avis du Conseil d'Etat van 12 Prairial An XIII. Zie Godsdienst-uitoefening (openbare). H. R. 4326. 2. Staatsregeling van 1798, art. 25 j°. art. 27. Zie Jagtregt. 4350. 2. Stadsbrug. Zie Schade. 4344. 2. Stallen. Zie Vee. 4337. 1. Staten Generaal. — De Tweede Kamer en de Grondwet. 4320. 1. STATEN GENERAAL. Zittingjaar 1878—79. Eerste Kamer. — Voorloopig en Eindverslag over het hoofdst. IV der Staatsbegrooting voor 1879. (Dep. v. Justitie). 4324. 1; — het hoofdst. aangenomen. 4324. 2. — Wetsontwerp tot wijziging der regeling van de kosten in burgerl. zaken en van de bevoegdheid der procureurs tot het bepleiten dier zaken aangenomen. 4357. 4; 4358. 4; 4362. 4. — de Min. v. Justitie over het uitleveringstraktaat met de Ver.Staten. 4379. 4. — het ontwerp tot wijziging van de artt. 13, 14 en 22 B. W. aangenomen. 4379. 4. Tw e ede Kamer. — Ontwerp-strafwetboek ingekomen. 4337. 4 ; — voorstel van de heeren Godefroi, Lenting en Patijn over de wijze van behandeling van hetzelve. 4338. 4; 4339. 1. — Hoofdstukken van het ontwerp der Staatscommissie. 4360. 4. Nota der voornaamste verschilpunten tusschen het regeringsontwerp en dat der Staatscommissie. 4361. 1. — Wets-ontwerp tot wijziging der regeling van de kosten in burgerlijke zaken en van de bevoegdheid der procureurs tot het bepleiten dier zaken. Beraadslaging daarover. 4339. 4; — aangenomen. 4340. 4. — over het wetsontw. tot wijziging der artt. 13, 14 en 22 Burg. Wetb. 4350. 4; 4369. 4. — Uit de Mem. v. Beantw. betrekkelijk het wetsontw. tot wettelijke regeling der tienjarige volkstellingen. 4350. 4. — Wetsontw. over het consulair tractaat met de V. St. v. NoordAmerika. Voorl. Versl. 4350. 4. — Uit het Voorl. Versl. over de herziening der Wet van 6 Maart 1818, n . 12 (straff en teqen overtreders van algemeene verordeninqen ) 4350. 4. — Over het wetsontwerp op de handels- en fabrieksmerken. 4356. 44357. 4; 4368. 4. — Reger.-antw. betrekkelijk de wetsontwerpen tot wijziging van het Crimineel Wetboek enz. voor het krijgsvolk te Water eti te Lande. 4378. 4. — Sluiting van het zittingjaar 1879—'80. 4409. 4. Zittingjaar 1879—1880. — Openingsrede. 4410. 1. — Over de zinsnede daarin wegens het nationaal Wetb. v. Strafregt. 4410. 4. Eerste Kamer. — Adres van antwoord. 4411. 1. — Over de toeziende voogdij der Indische Weeskamers. 4431. 4. — Aanneming van de wijzigingen in de Militaire Wetgeving. 4430. 4. Tweede Kamer. Adres van antwoord. 4414. 1. Mr. M. W. Baron dit Tour van Bellinchave niet als lid toegelaten. 4418. 4. — Over de behandeling van het ontwerp van Strafwetboek. 4417 44421. 4. — Voorstel der heeren Godefroi, Lenting en Patijn tot wijziging Wetboek. 44!" ^ ^ ^ de behanddin*' ™n dat — Redevoering van den Minister van Justitie, bij de algemeene beraadslagingen over het wetsontwerp tot wijziging van het Reglement van krijgstucht voor het krijgsvolk te lande, tot wijziging van het Crimineel Wetboek en van het Reglement van krijgstucht voor het krijgsvolk te water (uitgesproken in de zitting van Tweede Kamer der St.-Gen. van 17 Oct.). 4423. 1. — Résumé der beraadslagingen over en aanneming van de wijzigingen in de militaire wetboeken. 4422. 4. — Uittreksel uit het V. Verslagen 's Minitersantwoord nopens de Indische begrooting (ad de toeziende voogdij der Weeskamers in Ned. Indië). 4422. 4. — Over de tenuitvoerlegging van vreemde vonnissen (bij Hoofdst. III der Staatsbegr.). 4424. 4. — Over de Consulaire traktaten met versch. Amerik. Staten. 4424. 4. — Voorloopig Verslag over Hoofst. IV der Staatsbegr. v. 1880. ' 4428. 1 ; Memorie van Beantwoording. 4437. 1. — Verkiezingen voor de Tweede Kamer. 4375. 4; 4376. 4. ! — Voorstel des Voorzitters tot invoering der nieuwe bepalingen ! in het reglement van orde, betreffende de behandeling van het ontwerp W. van Strafregt; de commissie deswege benoemd (bestaande uit de heeren: Godefroi, Patijn, v. d. Kaay, de Savornin Lohman en des Amorif. v. d. Hoeven. 4439. 4). > de heer van der Linden over de prooureurswet, antwoord des Ministers daarop. 4440. 4. f n Staterinc van het geding. — Verzoek tot — Art. 151 B. K. Is een verzoek tot — op grond van belang bij het inwinnen It van inlichtingen naar aanleiding van door de tegenpartij in het n geding gebragte stukken betrekkelijk eene handeling, die in het 1- buitenland plaats greep, voor toewijzing vatbaar, wanneer uit de processtukken blijkt, dat de eischer reeds vroeger genoegzaam h op de hoogte was geweest van de bewering van gedaagde en it dus had kunnen voorzien dat zij die door stukken zou staven 1 i. —- Neen. Regtb. Amsterdam. 4416. 1. Kan — volgens de wet alleen worden verleend, in o-eval de belanghebbende partij aantoont ter harer Verdediging" bewijsr stukken te behoeven en buiten de mogelijkheid is die binnen den gewonen termijn voor te brengen ? — Ja. Is dit geval hier aanwezig ? — Neen. Moet uitstel tot het nemen van conclusie in dit geval als eene r vermomde statering worden beschouwd? Ta. Hof Arnhem 4401. 2. Statistiek der vonnissen in strafzaken bij Kantongeregten te r Amsterdam, Rotterdam en \s Gravenhage. 4340. 4. . OTer de geregtel. statistiek in 't algemeen en — der doodstraf m t bijzonder, door prof. Modderman. 4341. 3. Geregtelijke — van Nederland over 1878. 4399. 4; 4400. 4 4403. 4. . — Geregtelijke in Frankrijk, over 1877. 4403. 4. van het Gevangeniswezen in Nederland over 1878 4413 4* 4417. 4: 4425. 4. ' ' Steenfabriek. Zie Kinderen. 4359. 3 en 4. Stembevoegde leden in de Hervormde Gemeenten. Zie Hervormde Gemeente. 4381. 3. Stemming van het accoord. Verschijning van een schuldeischer na afloop der — 4399. 1. Sterrenburg, Z. van, Het Op. Min. ca. — 4324. 3. Stichtingen. Zijn ook nog in ons hedendaagsch regt alleen zoodanige —, die een godsdienstig of liefdadig doeleinde beoogen, als regtspersonen te beschouwen? Door Mr. L. J. Godefroy. 4327.4. — Iets over het opstel van Mr. Jac. "W. van den Biesen. Door Mr. B. J. H. v. Blaricum. 4332. 4. Stigter, A., ca. erfgen. A. v. d. Breggen. 4441. 2. Stockholm. Internationaal Congres te — over de middelen tot voorkoming en beteugeling van misdrijven. Verslag van de vertegenwoordigers der Nederl. Regering. 4321. 1. Stoomboot. — Overeenkomst omtrent het vervaardigen en leveren van nieuwe stoomketels. — Aansprakelijkheden voor de schade door het zinken van de stoomboot. — Eigen gebrek van het schip. Regtb. Amsterdam. 4420. 1. — Zie Aanvaring. 4431. 2. Stoombootdiensten. Zie Waterstaat. H. R. 4435. 1 en 4. Stoomboot-Mbatschappij (Kon. Nederl.) te Amsterdam ca. den Zwitserschen Lloyd. 4318. 3. Stoombootvracht. Kost en — Zin en beteekenis van dit beding 4378. 3 ; 4447. 1. Stoomketels. Overeenkomst omtrent het vervaardigen en leveren van nieuwe — Zie Stoomboot. 4420. 1. Stoomvaartmaatschappij. Pakhuismeester van eene partij in een geding, als bediende beschouwd. II. R. 4321. 2. — Niet-aansprakelijkheid van de — Zeeland voor de goederen door haar te Vlissingen gelost en aan de Maatsch. tot exploit. van Staatsspoorwegen tot verder vervoer overgegeven. Zie Vervoer 4363. 3. Stoornis in eene godsdienstuitoefening in eene Nederd. Herv. kerk. Al of niet — 4354. 1. — Zie Bezit. 4422. 1; — Huur en Verhuur. 4424. (Verb. 4425. 4). Strafbaarheid. Geen — wegens vervoer van vee over den openbaren weg, zelfs over het grasgewas, daarop groeijende. Ktg. Geldermalsen. 4324. 3. (Bevestigd door de Regtb. te Tiel. 432 4. 4). Strafbepaling. Bevoegdheid tot het maken van eene — Zie Vervoer. H. R. 4436. 1 ; — Waterstaat. 4384. 4. Strafgeding. Is in een — ter zake van meineed in eene civiele zaak, hij die in het burgerlijk regtsgeding des beklaagden tegenpartij was, bevoegd als getuige op te treden ? — Ja. H. R. 4324. 2. • Schorsing van het — wegens een geschilpunt van burgerl. reet Hof Gelderland. 4405. 1. Strafregt. Opmerkingen omtrent Titel I, Eerste Boek van het Ontwerp van een Wetboek van — Door Mr. S. M. S. de Ranitz. 4330. 2. — Verwijzing naar art. 209 van het Ontwerp-Strafw. door Jhr. Mr. O. Q. van Swinderen. 4334. 4. — Ontwerp-Wetboek van — bij de Tweede Kamer ingekomen. 4337. 4; hoofdtrekken: 4360. 4; nota der voornaamste verschilpunten tusschen het regerings-ontwerp en dat der Staats-Commissie 4361. 1. — Voorstel van de heeren Godefroi, Lenting en Patijn over de wijze van behandeling van het — 4338. 4; 4339. 1. — Over dit voorstel. 4355. 4. — Oordeel van Prof. S. Mayer over het ontwerp der Commissie 4361. 4. — Herinnering van data, aantoonende den spoed in de bewerking van het Ontwerp van — 4360. 4; 4364. 4. — De strafbepalingen van den Code Rural hebben volgens de tegenwoordige Nederl. Wetgeving geene regtsgeldigheid meer. Door Jhr. Mr. O. Q. van Swinderen. En Aant. d. Red. 4353. 4. — Losse Aanteekeningen op het Regerings-Ontwerp van een Wetboek van — door Xaverius. 4392. 3. — Over den invloed van de optreding des Ministers Modderman op de openbare behandeling van het nieuwe —■. 4400. 4. — (Nation. Wetb. v.). Beschouwing over de zinsnede deswege in de Troonrede. 4410. 4. — Over de behandeling van het — in de Tweede Kamer. 4417. 4; 4421. 4. — Brief van Mr. A. A. de Pinto. 4418. 4. — Het Ontwerp van het Wetboek van — door Mr. N. T. van Nooten. 4414. 3. — (Ontwerp Wetb. v.). Overzigt van het Ie B. van het — door Prof. Dr. S. Mayer aangek. 4443. 4. — Militair —. Door Mr. A. A. de Pinto. 4425. 3. Strafregter. Vonnis uitsluitend door den — gewezen. (Art. 89 B. W.). Regtb. Rotterdam. 4397. 3. Strafregtelijke beslissing. Zie Wetgever. II. R. 4329. 1. Strafschuldigiieïd. Moet de beslissing dat ten opzigte van zeker bewezen feit voor den beklaagde geene — bestaat, leiden tot eene niet-ontvankelijkverklaring van het Openb. Min., dan wel tot een ontslag van regtsvervolging ? — in laatstgemelden zin beslist. H. R. 4384. 1. (Vgl. Teixeira de Mattos, Strafvord ad art. 210 sub n°. 16). Strafstelsel. De voornaamste veranderingen in hetEngelsche - 4385. 4. Strafverordeningen. Art. 215 Gwt. 1815. 4394. 3. Strafvonnis. Bewijskracht van het — in het burgerl geding 4411. 1 en 2. — Het ontwerpen van strafvonnissen. Door Mr. NT. F. van Nooten. 4447. 4. Strafvordering. Bij den Raad van State een ontwerp aanhangig tot wijziging van het Wetboek van — 4334. 4. Strafwetboek (Dntw. v. nieuw). Voorstel in de Tweede Kamer wegens de behandeling daarvan ; commissie te dien einde ben. 4439. 4. Strafwetgeven-de magt van zekere waterschapsbesturen. Zie Waterschappen. H. R. 4319. 1. Strafzaken. Zie Bekentenis. H. r. 4391. 1. — Vertegenwoordiging van beklaagden in bij den Kantonregter aanhangig gemaakte — 4338. 4; 4343. 4. — Is de regter-commissaris ter instructie van strafzaken bevoegd, voorloopige informatiën in te winnen wegens een misdrijf, waarvan de kennisneming behoort aan de kantongeregten ? — Neen. Beschikking van den regter-commissaris ter instr. v. strafzaken te Rotterdam. 4340. 3. — Ontwerpen nopens de behandeling daarvan in beraad. 4379. 4. — Zie Registratie. H. R. 4394. 1. Straten en wegen binnen de gemeente. Zie Gemeente. H. R. 4398. 1. Strijker bij inhoudsmaten. Zie Maten en Gewigten. II. R. 4439. 1. Stroomen. Zie Visscherij. 4406. 1. Stuart , Th., Dissert. van — over „de Amsterdamsche Makelaardij". 4350. 4. Süukken. Regt op de — Zie Dupliek. 4424. 2. Successieregt. De erfgenaam die, zonder expertise, verhoogde successiebelasting betaalt, heeft geen regt dit van de legatarissen terug te vorderen. Regtb. Amsterdam. 4357. 3. — Beëediging van aangifte en betaling van — bij vererving in de regte nederdalende linie. Door Q. 4436. 4. Suiker. Vervalsching van monsters van suiker. Vrijspraak van de twee besch. 4379. 4. — accijns. — Aanslag in den — Condictio indebiti. — Artt. 77 en 92 der wet van 7 Julij 1867 (Stbl. n°. 69). Zijn art. 77 der wet van 7 Julij 1867 (Stbl. n°. 69) en de andere in het middel van cassatie opgenoemde wetsbepalingen geschonden en verkeerd toegepast, doordien het beklaagde arrest de verhooging van den aanslag, vastgesteld bij art. 7 van het Kon. besluit van 5 Oct. 1872 (Stbl. n°. 99), als onwettig beschouwt en de teruggevorderde som, die krachtens dat art. was betaald, onverschuldigd betaald noemt ? — Ja. Is met de woorden: met behoud van het beginsel, waarop de aanslag rust, in art. 77 voornoemd, niet bedoeld de berekening van den aanslag, voorgeschreven in art. 56 derzelfde wet, maar die, welke voorgeschreven is in de bepaling van den accijns bij art. 1 der wet van 2 Junij 1865 op f 27 per 100 kilogram drooge witte broodsuiker ? — Ja. Kan art. 92 der wet van 7 Julij 1867 (Stbl. n°. 69) niet worden opgevat in eene beteekenis van te niet te doen het voorbehoud in art. 77 derzelfde wet gemaakt, maar alleen in dien zin, dat, zoo lang de proportie van sap tot kilo's suiker in art. 56 omschreven, niet bij de wet zal zijn veranderd, het aan den Koning vrijstaat bij besluit, krachtens voormeld art. 77, die proportie te toetsen aan de uitkomsten van nieuw in te voeren kunstbewerking, en te zorgen, dat het beginsel der suikerbelasting (f 27 per honderd kilo's drooge witte broodsuiker) behouden blijve? — Ja. H. R. 4375. 1. — fabrieken. Moet het door — gegeven voorschot als „betaling van koopprijs" of als „verbruikleen" beschouwd worden ?—Het eerste. Regtb. Middelburg. 4376. 3. Summiere behandeling. Kan in zake van —het getuigenverhoor worden bevolen op het bij de voordragt der zaak gedane verzoek van eene der partijen? — Ja. Regtb. Amsterdam. 4401. 3. Suriname. Art. 559 B. R. voor — H. R. 4332. 1. — Bijdragen over de zoogen. vrije immigratie van koelies in — 4351. 3; 4353. 2. — Verlenging van den termijn van het in werking treden van de Strafverordening van 1874. 4356. 4. — Zaak van korting op een onderwijzerstraktement. Zie Lndië (Ned. West). H. R. 4386. 1. — Zie Immigranten. H. R. 4373. 1. Sutro, Mr. S., Over de afkondigingen bij huwelijken in het buitenland voltrokken. 4334. 4. — Noodzakelijke uitgaven ten nutte der zaak aangewend (art. 630 B. W.). 4393. 4 ; — beantw, door Mr. A. A. Pit. 4399. 4 ; — nadere besch. door Mr. M. M. W. Pennink. 4401. 3. Suyver, H. en J., ca. de Amsterdamsche Kanaalmaats. 4420. 1. T. Taak. Niet-uitvoering van — Zie Deskundigen. 4410. 3. Tak van Poortvliet , Mr. J. P. R., als Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid eerv. ontsl. verl. 4400. 3. Takens, R. P. Zie Boedelscheiding. 4369. 2. Tapper. Zijn alle huizen en plaatsen waarin het bedrijf van — wordt uitgeoefend in de verordening van politie op de herbergen en tapperijen enz. in de gemeente Stad Delden van 1863, als tapperijen te beschouwen, hoezeer ook het publiek alleen tot de tapkamer en niet tot de overige vertrekken wordt toegelaten ? — Ja. Is het derhalve, vermits de leden van eene societeit in deze verordening niet worden genoemd onder de personen die gedurende den besloten tijd in de tapperijen mogen verblijven, voor de toepasselijkheid van de verordening onverschillig of in zoodanige tapperij al dan niet eene societeit wordt gehouden ? — Ja. H. R. 4412. 1. Tapperijen. Wanneer bij eene verordening, houdende verbod om na middernacht in de — bezoekers te doen verblijven of daarin toe te laten, is bepaald dat onder tapperijen begrepen zijn alle huizen waarin het bedrijf van tapper wordt uitgeoefend, is het alsdan voor het bestaan der overtreding niet onverschillig of in de woning, waarin dat bedrijf wordt uitgeoefend, ook een societeit gehouden wordt, en of aldaar aanwezige personen, al dan niet leden van die societeit zouden zijn ? — Ja. Is krachtens art. 135 der wet van 29 Junij 1851 (Stbl. n°. 85), de gemeenteraad bevoegd om openbare inrigtingen als — en soortgelijke, aan voorschriften te onderwerpen in het belang der openbare orde, zedelijkheid en gezondheid ? — Ja. Behooren tot die voorschriften de bepalingen omtrent het bij nacht gesloten houden van — en van huizen waarin — worden uitgeoefend? — Ja. — Is in het algemeen het kenmerk van openbaarheid eener plaats daarin gelegen, dat deze voor ieder openstaat, en moet derhalve eene herberg, in den zin van tapperij, als openbare plaats worden beschouwd, al heeft de herbergier het regt om zonder opgave van redenen, personen daaruit te verwijderen? —- Ja. II. R. 4336. 2. -— Zie Logementen. H. R. 4328. 1. Tardieu, Prof., overl. 4353. 4. Tardief aanbod van huurpenningen. Zie Huur en Verhuur. 4352.1. Teekeningen. Eigendomsregt van —- ten behoeve der Nijverheid. 4400. 2. Teichman, Prof. A., Aank. van zijn werk: Ueber Wandelbarkeit oder Unwandelbarkeit des gesetzl. ehelichen Güterrechts bei Wohnsitzwechsel. 4431, 4. Tegenpartij. Zie Eed. 4405. 3. Tegenspraak. Maakt bloote — eene tegenvordering bij exceptie voorgesteld, illiquide? — Neeti. Ktg. Groningen. 4407. 3. Tegenvordering. Zie Leverantie». 4432. 1. Teixeira de Mattos, Mr. A., Eenige opmerkingen naar aanleiding van een vonnis van den Kantr. te Winschoten van 3 Febr. 1879 (Weekbl. n°. 4347. 4), ter zake van overtreding van art. 23 v. h. algem. regiem, voor de dienst op de spoorwegen). 4354. 4. Teyler's Stichting. Nieuwe regtsvordering tegen de directeuren van — 4377. 4. Tekst van het vonnis. Zie Vonnis. H. R. 4402. 1. Termijn. Overschrijding van een leverings-. 4318. 3. —- De vordering van den laatsten — eener aannemingssom. Zie Aanneming. 4337. 2. — Zie Cassatie. H. R. 4323. 3. Terugbetaling van geleende gelden. Vordering tot—.Afwijzing, ondanks verstek. Art. 1796 B. W. Ktg. Groningen. 4249. 4. Terugwerkende kracht. Iets over — eener nieuwe verordening. Door Mr. van Haaften. 4^69. 4. — Of een traktaat van uitlevering — mag hebben? 4379. 4. — Zie Plaatselijke Verordeningen. 4318. 2; H. R. 4362. 1; 4366. 4; 4372. 4; 4374. 4; 4376. 3; 4380. 4; —II. R. 4447. 1. Testament. Zie Koop en Verkoop. 4441. 2. Tets, Jhr. G. F. van, tot Commiss. d. Konings in Noordholland ben. 4411. 4. Texel. Het waterschap van de 29 gemeenschappelijke polders op — Zie Waterschappen. 4344. 2. Tideman, De heer Bruno, viert zijn jubilé als notaris. 4432. 4. — Over het vrije notariaat. 4446. 4. Tiel. Over eene gemeenteverordening op het verzamelen en bewaren van vuilnis enz. te — Ktg. Tiel. 4368. 4; H. lï. 4344. 1; (verb. 4345. 4). Tielens a1né et fils, G., ca. E. de Beaumont. 4338. 1. Themis. 3e afl. van — jaarg. 1879 aangek. 4407. 4. Theorie en praktijk. Zie Maatregelen van algemeen bestuur. 4353. I. Thomasz, M.s ca. O- van Alten c. s. 4419. 2. Thomson, J. R., ca. G. J. Baebert. 4382. 2. Tienden. Giftbrief van Willem, bisschop van Utrecht, aan het kapittel te Zutphen van het jaar 1059. — Bloktiend. Zijn de uiterwaarden te Heteren aan het regt van bloktiend onderworpen ? — Ja. Regtb. Arnhem. 4323. 4. — Art. 348 Regtsv. — Novaal tiendregt. — Verkoop van platen in den Biesbosch door het Fransche Bewind dd. 8 Jan. 1813.— Beteekenis van „redevance foncière". — Art. 1602. C. C. Hof "s Hertogenbosch. 4356. 2. (Zie conclusie van den adv.-gen. Jhr. Mr. van Meeuwen in n°. 4360. 2)., — Kan den bezitter van een tiendpligtig grondstuk, die gebruik maakt van de bevoegdheid van afkoop, hem bij art. 2 der wet van 12 April 1872 (Stbl. n'. 25) toegekend, de vrijdom van regten bij art. 22 bedoeld geweigerd worden, op grond, dat hij dit grondstuk a non domino zou hebben verkregen ? — Neen. Regtb. Arnhem. 4359. 2. — Verzwijging van Tiendlast. II. R. 4340. 1.
29,020
MMNVOG01:000829001:mpeg21_11
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,851
Nederlandsch tijdschrift voor verloskunde, ziekten der vrouwen en der kleine kinderen, jrg 4, 1851, 1851
null
Dutch
Spoken
5,283
9,147
Mij komt het, uit hetgeen ik inde praeparaten zie, duidelijk voor, dat de zamentrekkingen der baarmoeder bij een onvoldragen ovum zeer langzaam en niet dan na eenige dagen dat er zich verschijnselen van miskraam opdoen, ontstaan, wat ook aan het ziekbed bevestigd wordt; en wanneer deze za- 495 mentrekkingen ontstaan heeft het volgende plaats. Is het ovum geheel of biedt deszelfs massa zoodanigen wederstand dat het niet kan zamengeperst worden , dan wordt het gewoonlijk na drie of meer daggen uitgestooten ; is het daarentegen gebroken of biedt deszelfs massa geenen genoegzamen wederstand, dan verkrijgt het den vorm der zamengetrokkene baarraoeder-holte , en dat dit maanden kan aanloopen bewijzen de waarnemingen van Dr. Broers in zijn stukje over absorptio placentae en de praeparaten die ik gezien heb. Zijn er nu vliezen overgebleven en is daarin bloed uitgestort dan vinden wij, bij lang terugblijven derzelve inden uterus, daaraan den ronden vorm altijd terug; is er geen bloed in uitgestort dan hebben zij altijd den langwerpigen vorm der baarrnoeder-holte. Dit nu toegepast 'op ons geval, dan vinden wij een vlies dat den vorm vertoont der niet zamengetrokkene baarmoederholte en wel een vlies in welks holte niettegenstaande de hevige bloedstortingen, geen bloed is uitgestort. Ik ga dus niet te ver, wanneer ik aanneem dat hier geene door zamen trekking ontstane vormsverandering der baarmoeder-holte heeft plaats gehad, die op het vlies heeft ingewerkt, dat dit dus vast aan de wanden gekleefd heeft gezeten en eerst sintszeer korten tijd daarvan is losgemaakt geworden en spoedig na de loswording uitgedreven. Daar het nu vrij wel is uitgemaakt dat het contentum in dit geval geen ovum geweest is, in dien toestand zoo als dat gewoonlijk gevonden wordt wanneer het wordt uitgestooten , namelijk met eene geheele decidua of stukken van dezelve die allengs gedeeld hebben inde meer en meer voortgaande natuurlijke atropine, zoo is de vraag ; wat kan het dan geweest zijn? 496 Om hieromtrent met eenige zekerheid te kunnen beslissen moeten wij weder tot de vergelijking overgaan. Sghwartz vond dergelijk uigestooten membraan na voldragen partus en deed het geheele geval geweld aan om hdt naar zijne verklaringswijze te kunnen wringen. Hij ging over om het als teruggeblevene nageboorte te beschouwen, niettegenstaande men hem gezegd had dat de nageboorte was uitgedreven. Evenwel begreep hij zelf toch dat deze explicatie of liever deze opvatting met bepaalde zwarigheden verbonden ging, waarom hij deze zijne opvatting zoekt te verdedigen door opgaven van al hetgeen het niet zijn kon. »Ware es aber keine Retentie Placentae gewesen, so müsste doch nothwendig die Frage entstehen; was war es denn? Was het eene polyp zegt hij die langzamerhand afstervend dien pestilenten stank deed ontstaan? Noch het verloop der zaak noch de textuur van het weefsel spreken hiervoor. Was het ein Zustand animalisch fanliger Zerselzung der eigentlichen Substanz des Uterus ? Ook hiertegen spreken de uitkomsten der lijkopening. Waren het verschijnselen die bij de zoogenaamde putrescentie der baarmoeder kunnen tehuis gebragt worden? De ziekteverschijnselen bij het leven en het gevondene na den dood spreken dit tegen. Was het uitgestootte stuk eene verzameling van langzamerhand opgehoopt menstruaal of lochien-bloed dat in bederf was overgegaan, of was het dusdanig bloed dat door eene inwendige bloedvloeijing was uitgestort inde holte der baarmoeder? Dit wordt tegengesproken door den toestand der uitgestootte zelfstandigheid. Uit dit alles blijkt genoegzaam dat hij eigenlijk ontevreden met zijne verklaring van teruggeblevene 497 nageboorte, toch alles wil aanwenden om te bewijzen dat het niets anders heeft kunnen 'zijn. Wat Dr. Broers echter beschreven heeft als verdikking der decidua komt zoo zeer overeen met het door ons waargenomene, dat wij geen oogenblik aarzelen * zijne inzigten te deelen omtrent het geval van Schwartz, vooral wanneer wij met Kieian eene geheele regeneratie aannemen der binnenste baarmoeder-membraan; wat inden zwangeren uterus geschiedt door langzaam afsterven en dunner worden der decidua , > nadat volgens hem de ontwikkeling door quantitative vermeerdering der deelen vroeger had plaats gehad. Heelt nu deze terugkeer (Rückbildung) geen plaats en wordt dit membraam verdikt (gehypertrophieerd) dan zijnde verschijnselen niet moeijelijk te verklaren die er in onze gevallen hebben plaatsgevonden, want volgens Kiliaw is de decidua geen bijzonder vlies maarde binnenste laag der baarmoeder. Een natuurlijk los gaan.en terugkeer heeft niet plaats gehad, en dus zijn ook de veranderingen, die daarmede gewoonlijk verbonden zijn en die onder den algemeenen naam vail Vetmetamorphose door hem begrepen worden, achtergebleven. Eerder mogen wij dan aan een geheel ander proces denken, waarbij zeker de deelen onder den invloed gestaan hebben van groote scheikundige veranderingen en van daar kunnen wijden sphaceleuzen uitgang der inflammatie verklaren en den in alle drie gevallen waargenomen ondragelijken stank. 498 Nemen wij verder de verklaring der gevallen op deze wijze aan , dan bestaat ér geene zwarigheid om de mogelijkheid van zulk een proces ook in vroegere zwangerschapsperioden aan te nemen; ja wat meer is, dit kan nog gemakkelijker geschieden, daar op vier maanden de decidua nog lang zoo veel niet gedeeld heeft in het proces van atropine, dat als natuurlijk proces wordt opgegeven. Er blijft echter altijd hier nog eene zwarigheid bestaan en ze is deze: heeft er in ons geval werkelijk zwangerschap bestaan? Zulks is geenszins uitte maken en wat nu de mogelijkheid betreft van het bestaan van zulk een proces, bij eene onbezwangerde baarmoeder en wel voornamelijk gedurende eene rnenstruatie-periode, dit kan natuurlijk eerst door latere waarnemingen worden uitgemaakt. Ik meen vooreerst genoeg gezegd te hebben omtrent het mogelijke ontstaan van dit proces; maar ik mag bij de behandeling van dit onderwerp ineen vreemd tijdschrift mij niet onthouden van enkele denkbeelden omtrent de geneeswijze van zulke gevallen te uiten. Schwarz (altijd in het denkbeeld dat zijn geval retentio placentae geweest is) vraagt of de patiënte niet te redden geweest was, indien men den waren toestand der zaak vroeger erkend had, en meent dit met ja! te moeten beantwoorden. Dien ten gevolge slaat hij die middelen voor die de baarmoeder tot krachtige zamentrekkingen kunnen nopen ten einde het contentum uitte drijven, en zoo zulks niet geschieden mogt, dan het inbrengen van een drukspons, ten einde het ostium uteri verder te verwijden. Wat het eerste punt betreft, het geven van secale cornutum, al moge dit eens kunnen aangewezen zijn in gevallen van werkelijke retentio placentae (daar deze als ?en vreemd ligchaam kan beschouwd 499 worden), zoo geloof ik toch niet dat dit middel in gevallen als het door ons beschrevene zoude zijn aangewezen, daar dergelijk procés, naar het mij voorkomt, niet bepaald gestoord moet worden en voornamelijk geen prikkel aangebragt worden, waardoor de ontsteking verhoogd en het geheele proces misschien tot de verdere lagen der baarmoeder verbreid zou kunnen worden. Aan laauwwarme inspuitingen en emollierende pappen op den buik zoude ik de voorkeur geven. Maar boven al zou ik dadelijk overgaan tot het bepaalde onderzoek der baarmoederholte, zoo als bij ons te Edinburg door Prof. Surpspiv, mijnen geachten leermeester, altijd geschiedt waèr vermoeden bestaat van eene aandoening der baarmoederholte, vooral de aanwezigheid van eenig vreemd ligchaam, polyp, enz. In het reeds aangehaalde stukje On the detection etc. 501 BOEKBEOORD HELING. Dr. F. W. ScAPfzowi’s Leerboek der Verloskunde, vertaald door J. W. F. Scheffer, Genees-, Heel- en Verlosk. te Poortugaal, Amsterdam, F. GM. Schef' fer. 1851. Iste Afl. Het is waarlijk niet dan met huivering, dat ik eenige woorden over Sgatoopu’s werk ga zeggen ; want stellig is het niet in mij opgekomen , hier maar zoo ter loops eene recensie te schrijven. Sganzora’s verschijning heeft zooveel stof tot overweging gegeven, heeft als het ware den ingang vaneen nieuw tijdperk voor de verloskundigen verkondigd, dat niemand het wagen zou, oppervlakkig over dit verschijnsel heen te glijden en het boek aan te kondigen , zoo als zoo vele boeken door de recensenten ad hoe worden aangekondigd. Ofschoon niet geheel heb ik Sganzom toch op vele punten doorgewerkt en gaarne zou ik eene juiste kritiek willen geven, zoo ik er bij magte toe ben , maar wie gevoelt het met dat hiertoe veel studie en veel lijd vereischt wordt. Evenwel begrijp ik, dat hij zonder eenige introductie de wereld niet mag ingaan , nu hij ons een bezoek is komen geven ineen Hollandsch gewaad. Er is nog slechts eene eerste aflevering van verschenen , die de lokologisohe ontleed- en natuurkunde der vrouwelijke ontwikkelings-enbaringswerktuigen als een gedeelte der eerste afdeeling bevat, die wederom in twee gedeelten gesplitst is, en in het eerste het hekken, en het tweede de vrouwelijke geslachtsdelen inhoudt. Verder bevat deze aflevering de physiologie der zwangerschap en de beginselen der wording en ontwikkeling van den mensch , welks eerste gedeelte over de bevruchting, het tweede over de zwangerschap handelt. Ofschoon op de hoogte der wetenschap grootendeels bearbeid, vinden wij toch ook hier weder die noodelooze handboeken-hallast terug. Sgajnzoni zegt, dat het tot een handboek hoort ook weer naauwkeurig over het bekken , de baarmoeder , enz. te handelen ; maar waarom ? Is dan die handboeken-manie zoo noodig voor eene wetenschap, die men bezig is om op te bouwen? Moet het alweder geleerden betaald worden, wat ieder weet, dat het bekken uit vier beenderen bestaat en dat het heiligbeen zoovele en zoovele openingen heeft. Dit beken ik, ik had eene andere wijze van behandeling met de andere rigting verlangd, ik had hier physiologie en pathologie zien willen ineensmelten, volgens het tegenwoordige begrip van natuurkunde van den gezonden en zieken mensch; ik had er die ontwikkeling aan willen zien gegeven , die men thans al- 503 gemeen huldigt. Maar op die hoogte is de verloskunde nog niet, zal men mij tegenwerpen , dat ze zelfs uit de verte nog zoo behandeld kan worden Er is veel waars in die tegenwerping , doch ze is niet volstrekt juist; maar onmogelijk is het, als men den bepaalden vorm vaneen Jiandboek bewaren wil. Sganzoni’s handboek beveelt zich echter aan door eene behandeling der onderwerpen, zoo als ze nog nimmer behandeld zijn geworden. Het nieuwe is er veel in opgenomen , en er zijn vele eigene inzigten bijgevoegd van iemand, die op eene ruime schaal ondervinding heeft kunnen opdoen. Daarom zfe ik het werk zoo gaarne inde handen mijner ambtgenooten, daarom zie ik zoo gaarne dat hun ook de nieuwe spijze wordt aangeboden. Maar! men begrijpt al dat er eene maar bijkomen moet, maar het zal door velen ook onbevredigd worden nedergelegd en het oude geloof zal wel veel geschokt worden, zonder dat er iets beters voor inde plaats kome. Hoezeer ik ook elke nieuwigheid verafschuw , als ze ons alleen als modeartikel inde wetenschap wordt aangeboden, zoo behoor ik toch tot hen, die hier geen geloof beter achten dan een onwaar geloof; doch daarbij stel ik als eerste voorwaarde, streven naar vooruitgang, naar verbetering , eerlijk en trouw waarnemen , zonder vooringenomenheid. Als men Sganzoivi’s handboek ook maar beschouwen wil als tevens veel bevattende, dat den toets niet kan weêrstaan, dat morgen weer zal verdrongen worden door nadere nasporingen, onder den invloed gedaan van een’ ander idé , of op ruimeren schaal, of door betere waarnemers. Dat men het vooral beseffen moge, dat de wetenschap onzer dagen niet de wetenschap is, zoo als ze ons vroeger positief geleerd werd, 504 en dat de dag van heden licht moet aanbrengen voorden dag van morgen. Als men op zoodanige wijze dit handboek beschouwt, als men er geen physiologisch evangelie in zoeken wil, dan juich ik het denkbeeld toe van den Vertaler, om het op onzen bodem over te brengen. Maar die het gebruiken, mogen wel beseffen, dat Sganzoni’s Leerboek hen tevens eenen z waren pligt oplegt, om gelijken tred te houden met de wetenschap en de verloskundige wetenschap te volgen bij hare bewegingen op die nieuwe baan. De lezing van zijn werk, als men het er bij liet, en men het boek als physiologisch verloskundig vademecum steeds met zich bleef dragen , gedurende vele jaren , zou doodelijk misschien zijn kunnen voor den practicus, die achter geene hospitaal-praktijk schuilen kan, om zijne misslagen te verbergen. Evenwel is onze natie over het algemeen positief en niet spoedig zal iets nieuws de algemeene massa bekoren, alleen omdat het iets nieuws is. Daarom kunnen wij ook gerust dit boek hun inde handen geven, maar wij zetten er het caveto bij. Ongaarne zoude ik enkele punten afzonderlijk , naar mate ze inde eene of andere aflevering voorkomen, behandelen. Alleen doe ik opmerken dat in deze Iste afl. ofschoon kort, gevonden wordt Scawzoni’s verhandeling over de zamentrekkingen der baarmoeder, die ook in dit Tijdschrift is opgenomen, waarbij hij de denkbeelden der Franschen (Ghailly b.v.) over tweederlei soort van contractiliteit der baarmoedervezelen bestrijdt. Verder vindt men er de ontwikkeling der menschelijke vrucht, met aangename platen versierd, en ten slotte komen wij op de door Sganzohi nu onlangs weder m 505 hot leven teruggeroepene culbute. Al moge ze in dit nummer van' het Tijdschrift inden Hoogleeraar van Goudoever eenigzins eenen verdediger gevonden hebben , ik blijf er mij op wetenschappelijke gronden legen verzetten , die ik ineen vorig nummer van dit Tijdschrift bekend gemaakt heb in het stukje: Over >!e oorzaken van het roorliggen des hoofds, enz. Zoo in eenig punt , dan moet ik hier voorzigtigheid toeroepen in het beoordeelen en aannemen van Scanzosi’s stellingen en redeneringen. Ik heb ergens anders al eens de vraag geopperd of Scanzovi ook met studie aanhalingen vermeden heeft, om de schrijvers en hunne zaken met eenigen zweem van regt te kunnen ignoreren. Hij belooft ons achteraan eene lijst van literatuur. Ik voor mij ben er zeer nieuwsgierig naar en daaruit zal het blijken , of hij genoegzaam op de hoogte der Historie geweest is, waaraan wij nu wel eens twijfelen. Ik prijs ten slotte Sganzonx’s werk , op onzen bodem overgeplant, met genoegen aan. Moge het velen opwekken tot meerdere ontwikkeling der verloskunde mede te werken. Men vergete vooral niet dat er al weder , sints het verschijnen van het eerste deel, veel veranderd is. 506 ALLERLEI. Sterk bloedverlies hij placenta praevia; transfusie sanguinis ; fehris puerperalis; dood 7 dagen na de operatie. Niet onbelangrijk is, geloof ik, de volgende door Nélatotv inde revue clinique (2e année No 3,5 Janvier 1851) medegedeelde waarneming, niet zoo zeer om het factum zelf, als wel om de grove, wij zouden haast zeggen onvergeefbare, misslagen inde behandeling. Te meer wil ik de observatie mededeelen omdat het een punt betreft, waarover inden laatsten tijd ook in ons tijdschrift veel geschreven is, een punt, waaromtrent men het tot nog toe niet eens heeft kunnen worden, hoe gewenscht ook de eensgezindheid zoude zijn, daar van de handelwijze van den verloskundige in vele gevallen het leven van moeder en van kind afhangt. Men zal verder inde waarneming den. echt franschen geest opmerken , en zou zich moeten verwonderen over de openhartigheid, waarmede zij hunne misslagen bekend maken, zoo het niet teyens bleek, dat zij in het hooge denkbeeld, dat zij van zich zelve hebben, meenden volkomen goed te hebben gehandeld. Even zeer zal het blijken dat de bloedovergieting door Nélaton verrigt, weinig te beduiden 'had, schoon hij het un cas tres remarquahle de transfusion noemt. Het geval droeg zich op de volgende wijze toe: Eene 20 jarige vrouw gevoelde [op het einde harer zwangerschap, welke regelmatig was verloopen, den 13den Dec. 1850 de eerste baringsweeën, maarte gelijkertijd begon zij bloedvloeijing te krijgen; hierover ongerust wordende bragten hare betrekkingen haar naar het höpital Saint-Louis, alwaar zij onderzocht werd door de heeren Dufoijr, dienstdoenden interne, Lescust, oud interne van Dubois , benevens twee andere internes, die eene placenta praevia erkenden. Wij vernemen niet hoe zij tot deze kennis geraakten , niet hoever het ostium geopend was, noch welke soort van placenta praevia er bestond. Zij oordeelden het noodig de contractien der baarmoeder te versterken, om zoo de opening van het collum en de haring zelve te bespoedigen. Om hiertoe te geraken perforeerden zij de membranen (het was dus eene insertio lateralis), en gaven om het kwartier uurs 15 grein secale coruutum, in het geheel 45 grein. De haemorrhagie ging evenwel voort en wel zoo overvloedig, dat de zieke weldra zoo zwak was, dat men voor haar leven vreesde; de haring ging volstrekt niet vooruit. Hiermede was nu een geruimen tijd verloopen, een kortbare tijd, dien men eigentlijk met niets te doen had verspild. Het breken der vliezen toch vóór dat het 508 ostium grootendeels geopend is, voor dat men met eenigei grond kan veronderstellen, dat het voorliggende hoofd (er wordt hier niet eens gesproken of het kind met het hoofd of met een ander deel voorkwam) zal inzakken en als tampon dienen, is onvoldoende, en het toereiken van secale cornutum is bij eene zoo hevige bloeding, bij een ongeopend ostium, ware nonsens. Daar men toch de vrouw niet dood wilde laten bloeden, besloot men den partus te termineren. De ex-interne van Dubois wilde de hand inde baarmoeder brengen, en keering doen; maarde hooge stand en de rigiditeit van het collum, dat nog zeer weinig geopend was, maakten dat hij van de poging moest afzien. Thans scheen men voor het eerst optemerken, dat het ostium zeer weinig geopend was; hoe men het vroeger aanlegde om de membranen te breken, en daarbij niet bespeurde dat er nog bijna geene opening was, staat niet geschreven; maar als eene merkwaardigheid lezen wij hier van de rigiditeit van het collum, eenen toestand, die bij placenta praevia zeker niet eiken dag voorkomt. Wat deed men nu? Men tamponeerde, maar stuitte daardoor de bloeding niet geheel. Men liet nu in Godsnaam de zaak aan de natuur over, tot dat eindelijk des avonds ten 10 ure, (de haemorrhagie duurde van des namiddags 3 uur, maar wij lezen niet of de vrouw dadelijk in het hospitaal is gebragt,) toen de zieke bijna stervende scheen, de directeur van het ziekenhuis (niet de aanwezige heeren naar het schijnt, die hier zoo jammerlijk huishielden) het noodig oordeelde den Chirurgie en chef, den heer Nélaton te laten roepen, die om 11 uur kwam en de vrouw inden volgenden toestand vond: zij ligt onbewegelijk, is geheel koud, zeer bleek, 509 hare oogen zijn gebroken; de radiaalpols is bijna onvoelbaar, zeer snel, de ademhaling versneld en moeijelijk. Weeën zijn er niet, en er loopt uit de genitalia slechts zeer weinig bloed. Nélaton. deed keering, terwijl twee helpers gedurende de operatie de aorta drukten. Men bedoelt hier zeker, dat de aorta gedrukt werd, toen het kind grootendeels geboren was, en de baarmoeder genoegzaam verkleind, (er wordt nu niet meer gesproken van rigiditeit van het collum). De placenta zat regts, occupait la partie laterale droite et la partie correspondente du col. Hoe ver de placenta over het ostiura heenreikte wordt niet gemeld. 510 Nélvton kan deze gelegenheid niet voorbij laten gaan, zonder het voortreffelijke zijner manier om de transfusie te bewerkstelligen te doen uitkomen, en niet ligt zou men raden waarin die bijzondere voortreffelijkheid bestaat, wanneer hij er ons niet aan indachtig maakte, Z,ij is gelegen in het verwijderen van de lucht uit de canule , door den zuiger een weinig voorttebewegen. Deze eenvoudige manoeuvre , welke ieder lavementzetter kent, was naar het schijnt onbekend aan de mannen die de transfusie hebben verrigt. En nu zou men verwachten den pols zich te voelen verheffen, de kleur op hét gelaat der martelares te zien terugkeeren, maar niets daarvan. In weerwd van de hloedovertapping, in weerwil van wijn met water, en bouillon, bleef zij nog eeuige uren in denzelfden staat. Den volgenden morgen evenwel was er eene geheele verandering ontstaan, de huid is warm, eenigzins zweetend; de pols tamelijk ontwikkeld, ongeveer 130 slagen inde minuut; de ademhaling gemakkelijker; er is veel dorst; de zieke gebruikt water en wijn, seltserwater met suiker, ijs en wat bouillon. Des zondags was de pols ’s morgens minder frequent maar des avonds even snel, wat men aan beginnende febris lactea toeschreef. De volgende dagen was er eenige pijn inden buik, men was bevreesd voor febris puerperalis, maar vrijdag 20 December (7 dagen na de operatie) was de toestand zoodanig , dat men nog hoop op beterschap had. Nélatok haastte zich nu zijne belangrijke proefneming bekend te maken, en nog juist bij tijds, want ineen ander bij gevoegd bengt lezen wij dat de toestand dien dag veel verergerde en wel zoodanig dat de patiënt nog denzelfden avond stierf. 511 De autopsie werd verrigt 36 uren na den dood; de wond aan den arm was nog niet genezen, maar die der ader wel, deze was niet ontstoken , en dooreen kleine fibrineuse prop gesloten. De buikholte is vol pus (en weinige uren voor den dood spreekt Nélaton nog van vrees voor febris puerperalis) , de inwendige oppervlakte der baarmoeder is gesphaceleerd, er is pus inde sinus uteri (men bedoelt hier waarschijnlijk de venae der baarmoeder). De lever is gezond, maar inde regter long bevindt zich een klein rnetastfttisch abces. Dr. Wotta , die verslag van de sectie geeft, zegt dat de dood geen gevolg was van de transfusie. leder zal hem hierin gaarne gelooven, ook zonder dezelve had de vrouw reden genoeg om te sterven. De transfusie bleef eigentlijk zonder effect; want vreemd zou het wezen, dat men daarvan genoegzaam geene uitwerking zag, dan eenige uren na de operatie. De puerperaalontsteking erkende men niet, of liever wilde men niet erkennen , omdat dit zoo te pas kwam , hoewel de huik vol pus was. Het is te hopen dat genoemde Heeren niet meer in de gelegenheid zullen komen om een geval van placenta praevia te behandelen, zoo lang zij ten minste niet geleerd hebben hetzelve werkelijk te behandelen in plaats van te mishandelen. Exstirpatie vaneen eijerstok-gezwel door Prof. W. L. Ati.ee in Pensijlvanie. In het laatst uitgekomene nommer van het Prager Vicrlcljahrschrift wordt deze belangrijke operatie uit- 512 voerig beschreven , en wij meenen onzen lezers geene ondienst te zullen doen met die beschrijving hier over te nemen. Eene 29 jarige vrouw, moeder van verscheidene kinderen , had reeds na hare derde bevalling een zeer bewegelijk gezwel, van de groote eener vuist, inde regter licsstreek bemerkt. Na hare laatste bevalling nam het zoo zeer in omvang toe, dat haar buik zoo dik was als inde laatste maand der zwangerschap. Lag zij op den rug dan scheen het gezwel nog aanmerkelijker; bij naauwkeurig onderzoek kon men duidelijk voelen , dat het zich inde diepte naar den wervelkolom en het .bekken uitstrekte; ook voelde men over hetzelve heen een smalle gleuf, die over de zwelling van de regter lendenstreek naar de symphysis liep , en het gezwel in twee ongelijke helften verdeelde , waarvan het kleinste onder de gleuf gelegen was. De tumor puilde zoo sterk naar voren , dat men dien met beide handen omvatten kon , maar liet zich voor het oog volstrekt niet heen en weder bewegen. Het gezwel was hij betasting slechts weinig pijnlijk , de huid was daarover goed verschuifbaar ; de baarmoeder was tusschen de beenen uitgezakt, en trok de scheede met zich mede. Nadat zij op hare plaats teruggebragt was , ging men tot eene naauwkeurige onderzoeking des bekkens over , en voelde men den gladden en harden tumor inde regter bekkenzijde diep ingedrongen en onbewegelijk. Terstond na het onderzoek zakte de baarmoeder weder uit. Over het geheele gezwel heen werd bij percussie een ledige (doffe) toon gehoord, en alle ingewanden lagen links, waar men ook op de hoogte van het linker ovarium eene verharding voelde. Drie maanden later werd eene exploratief-punctie 513 gemaakt, doch er liep geene vloeislof uit. Daarna werd eene insnede gedaan van 1 duim lengte tot op het gezwel, waarop de oppervlakte van hetzelve zich als een fibreus bekleedsel vertoonde. De wond genas spoedig. Daar de zwelling van nu af aan zeer schielijk toenam, en aan de zieke uiterst hinderlijk was, was na verloop van nog 3 maanden de operatie dringend aangewezen. Prol. Atlee verrigtte ze op de volgende wijze. De lijderes werd dooreen mengsel van chlorofonne en zwavelether bedwelmd, en een kromme met de bolle zijde naar beneden gerigtte snede van de symphysis ossium pubis naar het midden van den karn des regter darrnbeens, ter lengte van 16 (Eng.) duimen, gevoerd, welke tot op het gezwel doordrong, en het geheele onder de gleuf gelegene gedeelte blootlegde, dat hier door eene dikke aponeurose werd bedekt, die aan den scheeven en dwarsen buikspier toebehoorde, en gemakkelijk kon worden Josgepeld. Eindelijk kwam men op de gleuf zelve, voorlgebragt door eene inplanting van den Poupartschen band in het gezwel; deze band snoerde den tumor in, en bevestigde dien aan de bekkenbeenderen. Het doorsnijden van denzelven, benevens van eenen anderen uit spiervezelen van de buikspieren beslaande baud, ging met groote moeite gepaard. Men kwam nu op het buikvlies, dat over de lengte der snede werd gekliefd. Daarna werd de linkerhand inde buikholte gevoerd om den toestand van het grooter deel der zwelling met betrekking tot den omvang en de aanhechtingen te onderzoeken , welke gelukkig tusschen dezelve en de ingewanden niet bestonden, zelfs waren de platen van het buikvlies niet vergroeid. Maar nog altijd was de tumor' Onbewegelijk. Een naauwkeuriger onderzoek leerde, dat 514 hij aaa den kam, de spinae aateriores en het geheele voorste gedeelte van het darmbeen tot aan de symphysis toe was vastgehecht, en innig met de fascia iliaca en de geheele binnenvlakte van het been verbonden was. Met het onderzoek voortgaande bespeurde men dat het peritoneaal-bekleedsel onmiddelijk in het ligamentum uteri latum zich voortzette. Hier voelde men duidelijk de regter arleria iliaca communis en iliaca esterna kloppen, aan welke laatste de tumor insgelijks was vastgehecht. Een sterke band, die het gezwel stevig met de symphysis verbond, en die buiten twijfel de inplanting van het ligamentum Poupartii was, bleef nog aa,n het einde der gleuf overig; men sneed dien voorzigtig door, om op deze wijze den tumor te kannen opligten, maar deze bleef onbewegelijk. Men zag nu nog het ligamentum rotundum zich naar het gezwel begeven en daarin als het ware verliezen ; zonder beleediging werd het ligament losgemaakt. De eigentlijke steel van den tumor, de breede baarraoederband en de tuba Fallopii waren nu nog de eenige deelen, die. denzelven bevestigden, met uitzondering van de aanhechtingen in het bekken. Reeds was Atlee van plande operatie op te geven , de gedachten , dat alleen door beleediging van de bekkenvaten gevaar dreigde , en men dit door de noodige voorzigtigheid kon ontgaan , bewoog hem ze voorttezetten. Hij bragt zijne linkerhand inde buikholte, om de ingewanden en vaten te beschutten, en te gelijk om zijn mes op de vlakte des darmbeens te rigten; hij verzocht eenen helper den tumor te vatten, op te heffen, en hem , naarmate dit gevorderd werd , van de eene zijde naaide andere te drukken ,en bediende zich vaneen gewoon scalpel; maarde vele en diepe holten , waarin hij het 34 515 voeren moest, maakten het hem onmogelijk op de gewone wijze te snijden; hij moest zich vergenoegen alleen de punt tusschen den tumor en het darmbeen te steken , en als een bijtel te laten werken , veranderde dikwijls van scalpel, nam eindelijk eene sterke schaar, en was gelukkig genoeg het gezwel van het darmbeen af langzamerhand los te maken. Zoo was het moeijelijkstc deel der operatie verrigt. Mén kon nu'den tumor opheffen, en bij het verder snijden het mes met het oog volgen , dat om de verbindingen met de vaten van het grootste belangwas. Wanneer men thans het gezwel inde hoogte hief, trok men te gelijk ook de vaten inde hoogte, wat van eenige verbindingen getuigde. Voor men overging om deze los te maken , werden eerst alle overige aanhechtingen gekliefd. Het peritoneaal-blad, dat den breeden baarmoederband vormde werd doorgesneden en nu bleef alleen nog de tuba Fallopii overig. Om deze werd eene stevige ligatuur gelegd, deze digtgeknoopt, en de steel doorgesneden. Hierna werd ook de verbinding met de vaten voorzigtig losgemaakt, en de tumor weggenomen. Daarop werden eenige bloedcoagula verwijderd , de wond met een spons gezuiverd, en eene ader aan de buikspieren die weinig bloedde, onderbonden. Het geheele bloedverlies bedroeg ongeveer 4 ons. [Waar het bloedverlies zoo gering was, was zeker de bloeding uit de vena ook van weinig belang, deze was toch geruimen tijd open geweest voor men haar onderhond ; de onderbinding was dus niet zeer noodig, en wel een weinig onvoorzigtig.] Hel omentum , waarvan een groot deel inde wond lag, werd zorgvuldig op zijne plaats gebragt, de wond door 8 omwondene naden vereenigd , waar tusschen kleef- 516 pleisterstoken werden aangelegd. De beide onderbiudingsdraden werden bij den digst bij zijnden wondrand vastgehecht, het geheel met een in warm water gedoopt servet bedekt, en het regler been door middel van eencn zwaglel in 8 toeren aan den romp bevestigd [?]. Hierop werd de patiënt in bed gebragt, de baarmoeder gereponeerd, en werden aan de vrouw eenige droppels brandewijn met water verdund ingegeven. De vrouw was slechts weinig afgemat en de pols wasgoed. Gedurende de geheele operatie, die 37 minuten duurde, hadden noch de darmen, noch de maag, noch het diaphragma, noch de buikspieren eenige buitengewone beweging gemaakt. Ofschoon de lijderes genoegzaam bedwelmd was om geen pijn te gevoelen, sprak zij toch onder de gansche operatie met den operateur. Er volgde geene sterke reactie ; de pols bedroeg nimmer meer dan 110 slagen, de pijn was gering. Den eersten dag werd zij gecatheteriseerd. Den vijfden dag na de operatie werden de naden weggenomen; de wondranden waren vereenigd, alleen op de plaats, waar de draden lagen , bleef eene kleine plek open, waaruit zich een weinig etter ontlastte. De draden vielen 14 dagen later af. De patiënt voelde zich reeds zoo sterk, dat zij bed en kamer kon verlaten. De tumor woog 8 pond, en bedroeg in zijnen grootsten omvang 2 voet 8 duim (Eng.) Hij was fibreus of fibro-cartilagineus. [Jammer is het dat wij van het gezwel en deszelfs zamenslelling geene naauwkeuriger beschrijving krijgen, ofschoon het toch uit alles met zekerheid kan worden opgemaakt, dat het wezenllijk een eijerstokgezwel is geweest, waarvoor vooral de onmiddelijke overgang van het buik vliesbekleedsel van hetzelve inde ligamenla uteri lala pleit. Eene juistere anato-34* 517 mische beschrijving zou ons echter zeer welkom zijn geweest.] I Pemphygus acutus menstrualis door Dr. Susemihl [Deutsche Klinik, 1851 n°. 8). Therese T. een meisje van 18 jaren, uit gezonde ouders geboren, en zooals deze verhaalden in hare kindschhejd steeds gezond, kreeg op haar 16de jaar heftige molimina meustrualia, welke do moeder op het vermoeden bragten, dat de menstruatie bij hare dochter aanstaande was. Dit gebeurde evenwel niet, maar des nachts ontstond plotseling een blaasvormig huiduitslag , waarbij de ademhaling zeer belemmerd en het slikken bezwaarlijk was. Van dezen tijd af kwamen dezelfde verschijnselen gedurende twee jaren genoegzaam regelmatig alle 4 weken terug. Tweemaal evenwel bleven zij gedurende 3 maanden weg. In al dien tijd stelde zich de menstruatie niet in. S. zag de patiënt een half jaar geleden , en bemerkte spoedig dat zij chlorotisch en dat het uitslag niets anders was dan een pemphygus acutus menstrualis. Zijn verhaal luidt als volgt : Het exantheem verschijnt steeds inden nacht en wel meestal tusschen 12 en 1 uur. Gewoonlijk gaan eenige dagen lang gastrische verschijnselen vooraf, waarbij zich molimina menstrualia , voornamentlijk heftige lendenpijn, voegen , maar verdwijnen bij het te voorschijn komen van het exantheem , om voor eigendommelijke krampacbtige verschijnselen plaats temaken. De patiënt klaagt dan overeen vreeselijk gevoel van angst , over moeijelijkheid in het slikken en sterke belemmering inde 518 ademhaling , zoodat zij meent op het puntte zijn van te zullen stikken. De stem is hierbij bijna onhoorbaar, de pols zeer versneld en krampaehtig gecontraheerd; hevige hoofdpijn , misselijkheid en gebrek aan eetlust zijn lastige bijkomende verschijnselen. Wanneer de blazen volkomen gevormd zijn, dan verdwijnen deze het uitbreken begeleidende verschijnselen bijna geheel, en slechts een gevoel van afgematheid blijft nog eenige dagen overig. Het uitslag komt inden regel slechts op hals., horst, en het bovenste gedeelte van den buik, benevens op de armen te voorschijn , zelden vertoont het zich op de beenen. 520.
28,343
MMSFUBA02:000013383_56
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,876
De Bijbel, dat is de geheele Heilige Schrift, bevattende alle de boeken van het Oude en Nieuwe Verbond
null
Dutch
Spoken
7,867
13,944
15. Toen ontstak de toorn des Heeren over Amazia, en hij zond een profeet tot hem, die tot hem zeide: waarom zoekt gij de goden dezes volks, die hun volk niet konden redden uit uwe hand? 16. En toen hij met hem sprak: zeide hii tot hem: heeft men u tot des konings rand^ever gemaakt? Houd op, waarom zou men u slaan? Toen hield de profeet op.en zeide: ik bemerk, dat God besloten heeft om 11 te verderven, omdat gij dit gedaan hebt, en niet luistert naai mijn raad. V. "TT^n Amazia, de koning van Juda, 17 JliWerd te rade dat hij zond tot Joas, den zoon van Joahaz, den zoon van Jelui, koning van Israël, en liet aan hem zeggen: kom, laat ons elkander onder de oogen zien! 18. Maar Joas, de koning van Israël, zond tot Amazia, den koning van Juda, en liet aan hem zeggen: de doornstruik, die op den Libanon is, zond tot. den ceder. die.op den Libanon is, en liet aan hem zeisen: geef uwe dochter aan mijn — uu w zoon ter vrouw! Maar het wild gedierte des velds op den Libanon liep over den doornstruik en vertrad dien. 19. Gii denkt: zie, ik heb de Edomie¬ ten geslagen, daarom verheft zich uw hart en zoekt roem; maar nu, blijf in uw huis! waarom tracht gij naar onge¬ luk, dat gij valt en Juda met u. 20. Maar Amazia hoorde met; want het geschiedde van God, dat zij gegeven wer¬ den in [hunne] hand, omdat zij de goden der Edomieten gezocht hadden. 21. Toen trok Joas. de koning van Is¬ raël. op, en zii zagen elkander onder de oogen. hii en Amazia, de koning van Juda, te Beth-Semes, dat in Juda ligt,. 22. Maar Juda werd geslagen voor Israël; en zij vloden, een iegelijk naar zijne tent. 23. En Joas, de koning van Israël, greep Amazia, den koning van Juda, den zoon van Joas, den zoon van Joahaz, te BethSemes; en hij bracht lieiu te Jeruzalem, en verbrak de muren van Jeruzalem, van de poort Efraïm af tot aan de hoekpoort, vier honderd ellen. 24. En hij nam al het goud en zilver, en al de vaten, die gevonden werden in het huis Gods, bij Obed-Edom, en in de schatkamers van des konings huis, alsook de kinderen tot een onderpand, en keerde weder naar Samaria. 25 En Amazia, de zoon van Joas, ko¬ ning van Juda, leefde na den dood van o. Joas, den zoon van Joahaz, koning van Israël, vijftien jaren. 26. Het overige nu der geschiedenis¬ sen van Amazia, der vroegere en der latere, zie, dat is geschreven in het hoek () der koningen van Juda en Israël. 27. En van den tijd af, dat Amazia van den Heer afweek, maakte men eene samenzwering tegen hem te Jeruzalem, zoodat hij vluchtte naar Lachis; toen vervolgden zij hem tot Lachis, en doodden hem aldaar. 28. En zij vervoerden hem met. paarden, en begroeven hem bij zijne vaderen in de stad van Juda. liet zes en twintigste Kapittel heeft twee deelen: I. Uzzia, de zoon van Amazia, wordt koning, regeert voorspoedig en godvruchtig. Gelukkige oorlogen worden door hem gevoerd, eu vestingen, door hem aangelegd; sterkte zijner leger- macht, en roem door hem behaald. 11. ln zijn overmoed wil hij zich het priesterschap aanmatigen, waarin hij door den hoogepriester wordt verlunaeru, en waarom hij met meiaalschhcid wordt geslagen-, slot van LJzzia's geschiedenis (Zie 2 Kon. 11 en Jo 1. fïl°en nam al het volk van Juda 1. J| Uzzia, die 2zestien jaren oud was, <*) 2 Kon. 14, en maakte hein koning 111 plaats van zijn vader Amazia. 2. Deze versterkte Elot.li en bracht het weder aan Juda, nadat de koning met zijne vaderen ontslapen was. 3. Zestien jaren was Uzzia oud, toen hij koning werd, en regeerde twee en vijltig jaren te Jeruzalem; en zijne moeder was genaamd Jecholia van Jeruzalem. 15,2. üc C.oile welgevallige en gelukkige regeering van Uzzia. Uzzia vergrijpt zich aan den Heer. Kap. 2G en 21. " Gezichten.) Gezichten zijn profetieën; hij wil zeggen : Zacharias is geleerd geweest in Mozes, en in de profeten Samuël, E»avid, Gad en dergelijken. 4. En hij deed hetgeen den iieer wel- en spraken tot hem: het betaamt u niet, behaagde, gelijk zijn vader Amazia ge- Uzzia! reukwerk te ontsteken voor den daan had. Heer, maar den priesters, Aarons zonen, O Num. 18,7. 5. En hij zocht God, zoolang Zacharia, die tot het ontsteken van reukwerk gede onderwijzer in de agezichten Gods, heiligd zijn; ga uit het heiligdom, want leefde; en zoolang hij den Heer zocht, gij vergrijpt u, en het zal u geen eer zijn liet God hem gelukkig zijn. voor God den Heer. 6. En hij trok uit en streed tegen de 19. Maar Uzzia werd toornig, en had Filistijnen, en verbrak den muur van eene reukschaal in de hand; en toen hij Gath, en den muur van Jabne, en den tegen de priesters morde, brak de 111ernuur van Asdod; en hij bouwde steden laatschheid uit aan zijn voorhoofd, voor rondom Asdod en onder de Filistijnen, de oogen der priesters in het huis des 7. Want God hielp hem tegen de Ei- Heeren, van boven het reukaltaar, listiinen ten-en de Arabieren, die te Gur- 20. En Azaria, de hoogepriester, zag i> ' r? , «... baal woonden, en tegen de Heilnieten, hem aan en al de priesters; en zie, hij 8. En de Ammonieten gaven Uzzia ge- was melaatsch aan zijn voorhoofd; en zij schenken; en hij werd vermaard totdat stieten hem vandaar weg, en hij haastte men komt in Egypte; want hij werd al zich ook zelf om uit te gaan, want zijne sterker en sterker. plaag was van den Heer. 9 En Uzzia bouwde torens te Jeruza- 21. Alzoo 2was de koning Uzzia melaatsch 0)2Kon ir,,s. lem, aan de lioekpoort, en aan de dal- tot aan zijn dood, en woonde melaatsch poort, en aan de andere hoeken; en hij in een afzonderlijk huis, want hij was versterkte die. afgesneden van het huis des Heeren; en 10. Hij bouwde ook sterkten in de zijn zoon Jotham bestuurde des konings woestijn en groef vele putten; want hij huis, en rechtte het volk des lands. had veel vee, zoowel in de lage landen 22. Het overige nu der geschiedenissen als op de vlakke velden; ook akkerlieden van Uzzia, der vroegere en der latere, heeft en wijngaardeniers op de bergen en in de profeet 3Jesaja, de zoon van Amoz, be- (3) Jez- b 1- Kar mei; want hij beminde den landbouw, schreven. 11. En Uzzia had eene macht van krijgs- 23. En Uzzia ontsliep met zijne vadeknechten tot den strijd, die ten strijde ren, en men begroef hem bij zijne vadetrokken naar het getal hunner monstering, ren, op den akker bij de begraafplaats geschied door de hand van Jeïël, den der koningen; want, zeiden zij, hij was schrijver, en van Matiseja, den ambtman; melaatsch. En zijn zoon Jotham werd onder het bevel van Hananja, een van koning in zijne plaats. de oversten des konings. - j ~ ~ 12. En het geheele getal van de hoof- Hot zeveil Gil twilltigste Kapittel den der vaderlijke huizen, onder de dap- ^wce jecien: i. Jotham, de zoon van Uzzia, pere krijgslieden, was twee duizend en getrouw aan den waren godsdienst, regeert voorspoe * * I 1 i 1 -- „li J „ A zes honderd. di", bouwt vele sterkten, en maakt de Ammonieten i tt ni j •• .1 ' J.„* /rr' r\ 7/ „.. i p \ i i -i 1 •• Cijnsbaar, li. oioc zijner gescmeaems z jyuu. ia.j. 13. En onder hun bevel was eene krygs- J macht van driemaal honderd zeven dui- 1. Wotliam 4 was vijf en twintig jaren ('•) 2 Kon. m, zend en vijf honderd, ten strijde geschikt, 1. Joud toen hij koning werd, eu hij' krachtig in het heir, om den koning te regeerde zestien jaren te Jeruzalem; en helpen tegen de vijanden. zijne moeder was genaamd Jerusa, eene l d En Uzzia bereidde voor hen, voor dochter van Zadok. lipt pnnsche heir, schilden, spietsen, hel- 2. En hii deed hetgeen den Heer wel- o— " ~ men, harnassen, bogen en slingersteenen. behaagde, gelijk zijn vader Uzzia gedaan 15. En hij maakte te Jeruzalem kun- had; behalve dat hij niet m den tempel sti^e werktuigen, die op de torens en des Heeren ging; en het volk bleef be- hoeken moesten gesteld worden, om daar- dorven. mede milen en aroote steenen te werpen; 3. Hii bouwde de hooge poort aan het -- i .) kj I n ï en zijn gerucht verbreidde zich verre, huis des Heeren ; en den muur van Otel want hij werd wonderbaar geholpen, zoo- bevestigde hij zeer. dat hij machtig was. . 4. En hij bouwde steden in net ge¬ il. toen hii machtig geworden was, bergtevan Juda; en in de wouden bouwde ia J-Jverhief ziin hart zich tot ziin hii sloten en torens. *■ — «' i «i verderf; want hij vergreep zich aan den 5. En hij streed tegen den koning der Heer, zijn God, en ging in den tempel kinderen Ammons, en lnj overweldigde des Heeren, om reukwerk te ontsteken hen; zoodat de kinderen Ammons hem, op het, reukaltaar. in datzelfde jaar, gaven honderd talenten 17. Doch de priester Azaria ging hem zilver, tien duizend kor tarwe en tien achterna, en tachtig priesters des Heeren met hem, wakkere mannen; 18. En zij wederstonden den koning Uzzia duizend kor gerst; dit brachten hem de kinderen Ammons op, ook in het tweede en in het derde jaar. .Aclinz 111 de hand der koningen van Syrië en van Israël. Kap. 27 en 28* 6. Alzoo werd Jotham machtig; want hij richtte zijne wegen voor den IIeer zijn God. II. TT et overige nu der geschiedenissen 7. tl van Jotham, en al zijne oorlogen en zijne daden, zie, dat is geschreven in 0)2 Kon. 15, ]iet i boek der koningen van Israël en Juda. 8. Vijf en twintig jaren was hij oud toen hij koning werd, en hij regeerde zestien jaren te Jeruzalem. 9. En Jotham ontsliep niet zijne vaderen, en men hegroef hem in Davids stad; en zijn zoon Achaz werd koning in zijne plaats. Het aclit en twintigste Kapittel heeft vier deelen: I. Achaz, de zoon van Jotham, na den dood zijns vaders koning geworden, bedrijft afgoderij; hierom wordt hij geslagen door de Syriërs, en door Pekali, den koning van Israël. Die van Israël richtten eene groote slachting aan ia Juda, en voeren vele gevangenen weg. II. Een profeet vermaant hen, de gevangenen terug te zenden. III. Hij wordt daarin ondersteund door eenige aanzienlijken, zoodat het volk bewilligt en alle gevangenen vrijlaat, die wel onthaald en naar Jericho terug gevoerd wordea. IY. Achaz, ook door andere vijanden in het nauw gebracht, zoekt hulp bij den koning van Assyrië, waarvan hij, ofschoon het hem vele opoffering kostte, weinig voordeel geuoot. Nader verslag der wanbedrijven van Achaz; slot zijner geschiedenis (Zie 2 Kon. 16). f)2Kon.i6,i. I. 4 chaz 2 was twintig jaren oud toen 1. i^hij koning werd, en regeerde zes¬ tien jaren te Jeruzalem; en hij deed niet hetgeen den Heer welbehaagde, gelijk zijn vader l)avid; 2. Maar hij wandelde in de wegen der koningen van Israël; daarbij maakte hij ook gegotene beelden voor de Baüls; 3. En hij wierookte in het dal van Benhinnom, en verbrandde zijne zonen met vuur, volgens de gruwelen der volken, die de Heer voor de kinderen Israëls verdreven had; 4. En hij offerde en wierookte op de hoogten, en op de heuvelen, en onder alle groene booiuen. b. Daarom gaf de Heer, zijn God, hem in de hand des konings van Syrië, die hem sloeg, en eene groote menigte van de zijnen gevankelijk wegvoerde en naar Damaskus bracht; ook werd hij gegeven in de hand des konings van Israël, die hem sloeg met een grooten slag. b. Want rekah, de zoon van Kemalia, doodde van Juda honderd en twintig duizend op één dag, allen wakkere mannen, omdat zij den Heer, den God .hunner vaderen, verlaten hadden. 7. En Zichri, een held uit Efraïm, doodde Maaseja, den zoon des konings, en Azrikam, den opper bestuurder van zijn huis, en Elkana, den tweede na den koning. 8. En de kinderen Israëls voerden gevankelijk weg van hunne broeders tweemaal honderd duizend vrouwen, zonen en dochters; en namen ook grooten buit van hen, en brachten den buit naar Samaria. II. * ldaar nu was een profeet des 9. xjlIIeeren, Oded genaamd; die ging uit, liet lieir te gemoet, dat naar Samaria kwam en sprak tot hen: zie, omdat de Heer, de God uwer vaderen, op Juda toornig is, heeft Hij hen in uwe handen gegeven; maar gij hebt hen gedood zoo gruwelijk, dat het tot den hemel reikt. 10. Nu denkt gij de kinderen van Juda en Jeruzalem als slaven en slavinnen aan u te onderwerpen; zijt gij dan ook niet schuldig aan den Heer uwen God? 11. Zoo hoort nu naar mij, en brengt de gevangenen, die gij hebt weggevoerd van uwe broeders, weder terug; want de toorn des Heeren is over u ontstoken. XII. rryieii maakten zich eenige van de 12. voornaamsten der kinderen Efraïms op: Azaria, de zoon van Johanan, Berechja, de zoon van Mesillemoth, Jehizkia, de zoon van Sallum, en Aniasa, de zoon van Hadlai, tot degenen die uit het heir kwamen, 13. Eu zeiden tot hen: gij zult deze 'gevangenen niet herwaarts inbrengen; want gij denkt slechts schuld bij den Heer over ons [te brengen], 0111 onze zonden en onze schuld des te grooter te maken; en de schuld is reeds groot, en de toorn te zeer ontstoken over Israël. 14. Toen lieten de geharnasten de gevangene»! en den buit voor de oversteu en voor de geheele gemeente. 15. En de mannen, die reeds met namen genoemd zijn, stonden op, en namen de gevangenen; en allen, die onder deze naakt waren, kleedden zij van den buit; zij kleedden hen, en schoeiden hen, en gaven hun te eten en te drinken, en zalfden hen, en voerden allen die zwak waren op ezels, en brachten hen naar Jericho, de Palmstad, bij hunne broeders, en keerden weder naar Samaria. IV. -|-n dien tijd zond de koning Achaz 16. -Ltot de koningen van Assyrië, om hem te helpen; 17. Vermits ook de Edoinieten gekomen waren, en Juda geslagen, en eenigen ge- 'vankelijk weggevoerd hadden. 18. Ook verspreidden de Filistijnen zich in de steden, op de lage landen en in het zuiden van Juda; en zij namen BethSemes in, en Ajalon, Gederoth en Soclio met hare onderhoorige plaatsen, en Timna met hare onderhoorige plaatsen, en Gimzo met hare onderhoorige plaatsen, en woonden daarin. 19. Want de Heer vernederde Juda, ter wille van Achaz, den koning van Juda; omdat hij Juda afvallig gemaakt had, dat het zich vergreep aan deti Heek. 20. E11 Tiglath-Pilnezer, de koning van Acliaz vermeerdert zijn misdrijf. Acbaz' dood. IlisldaGode welgevallig gelijk David. Assyrië kwam tegen hem, en benauwde hem, en ondersteunde hem niet. 21. Want Achaz nam een gedeelte van het huis des Heeren, en van het huis des konings, en van de oversten, om het den koning van Assyrië te geven; maar hij hielp hem niet. 22. Zelfs in zijn nood, vergreep de koning Achaz zich nog meer aan den Heer; 2&. En hij offerde aan de goden van Damaskus, die hem geslagen hadden, en sprak: de goden der koningen van Syrië helpen hen; daarom wil ik hun offeren, opdat zij mij ook helpen; maar zij waren hem en geheel Israël ten val. 24. En Achaz deed de vaten van het huis Gods weg, en verbrak de vaten van het huis Gods, en sloot de deuren van het huis des Heeren toe; en maakte voor zich altaren in alle hoeken van Jeruzalem. 25. En in al de sleden van Juda, maakte hij hoogten, om anderen goden te wierooken, en verwekte den Heer, den God zijner vaderen, tot gramschap. 26. Het overige nu zijner geschiedenissen, en al zijne daden, de vroegere en (i)2Kon.l6,i de latere, zie, dat is 'geschreven in het vole°' boek der koningen van Juda en Israël. 27. En Achaz ontsliep met zijne vaderen, en men begroef hem in de stad Jeruzalem, maar men bracht hem niet in de graven der koningen van Israël; en zijn zoon Jehizkia werd koning in zijne plaats. Kap. 28 en 29. Het negen en twintigste Kapittel heeft driedeelen: I. Hiskia, de zoon van Achaz, wordt koning, herstelt den waren godsdienst, en zet den tempel weder open. Hij vergadert de priesters en Levieten en vermaant hen in eene ernstige aanspraak, dat zij zich heiligen om den tempel te reinigen, en tot het waarnemen der godsdienst-plechtigheden in staat te brengen. 11. De Levieten voldoen aan dit bevel, en reinigen den tempel en de voorhoven ia zestien dagen, waarvan zij den koning verslag doen. III. De tempel-dienst wordt op nieuw ingewijd met offeranden en liederen. Getal der aangebrachte offers, tot welker bereiding de Levieten de hand moesten leenen, vermits de priesters achterlijker waren iu het betrachten van hun plicht (Zie 2 Kon. 18.). (')2 Kon i 8,1. I. 1. j: ehizkia 2 was vijf en twintig jaren oud toen hij koning werd, en hij regeerde negen en twintig jaren te Jeruzalem; en zijne moeder was genaamd Abija, eene dochter van Zacharia. 2. En hij deed hetgeen den Heer weibehaagde, gelijk zijn vader David. 3. Hij opende de deuren van het huis des Heeren, in de eerste maand van het eerste jaar zijns koninkrijks, en herstelde ze. 4. En hij deed de Priesters en Leviete^ daarin komen; en verzamelde hen op de breede straat ten oosten; 5. En hij zeide tot hen: hoort mij, Levieten! heiligt u nu, opdat gij het huis des Heeren, des Gods uwer vaderen, heiligt, en doet dc onreinigheid weg uit het heiligdom; 6. Want onze vaderen hebben zich vergrepen, en gedaan hetgeen den Heer, onzen God, mishaagde, en hebben Hem verlaten, en hun aangezicht van de woning des Heeren afgewend, en haar den rug toegekeerd. 7. En zij hebben de deuren van het voorhuis toegesloten, en de lampen uitgebluscht, en geen reukwerk ontstoken, en geen brandoffer geofferd in het heiligdom des Gods van Israël. 8. Daarom is de toorn des Heeren over Juda en Jeruzalem gekomen; en Hij heeft hen gegeven tot eene ontzetting en verwoesting, zoodat men ze beschimpt, gelijk gij met uwe oogen ziet. 9. Want zie, deswege zijn onze vaders gevallen door het zwaard, en zijn onze zonen, dochters en vrouwen gevankelijk weggevoerd. Do 10. Nu heb ik in den zin een verbond te maken met den Heer, den God van Israël; opdat zijn toorn en zijne gramschap zich van ons afwende. 11. Nu dan, mijne zonen! toeft niet; want de Heer heeft u verkoren om voor Hem te staan, en dat gij Hem dienen en Hem reukwerk ontsteken zoudt. 11. rpoen maakten zich de Le\ieten 12. JL op, Mahath, de zoon van Amasai, en Joël, de zoon van Azaria, uit de zonen der Kehathieten; en uit de zonen van Merari, Kis, de zoon van Abdi, en Azaria, de zoon van Jehaleël; en uit de Gersonieten, Joah, de zoon van Zimma, en Eden, de zoon van Joah; 13. En uit de zonen van Elizafan, Simri en Jeïël; en uit de zonen van Asaf, Zacharia en Mattanja; 14. En uit de zonen van Heman, Jehiël en Simei; en uit de zonen van Jeduthun, Semaja en Uzziël. 15. En zij vergaderden hunne broeders, en heiligden zich, en gingen daarin, naar het gebod des konmgs, om, volgens het woord des Heeren, het huis des Heeren te reinigen. 16. En de priesters gingen binnen in het huis des Heeren om te reinigen; en zij brachten alle onreinheid, die in den tempel des Heeren gevonden werd, naar het voorhof van het huis des Heeren; en de Levieten namen die op en droegen ze naar buiten, naar de beek Kidron. 17. En zij begonnen op den eersten dag der eerste maand zich te heiligen, en op den achtsten dag der maand gingen zij in het voorportaal des Heeren, en heiligden het huis des Heeren in acht dagen, den zestienden en voleindigden het op dag der eerste maand. 18. Toen gingen zij binnen tot den koning Hizkia en spraken: wij hebben het 106 UITCAVF. VAN D. ALIART, AMSTKKDAM. Ueiniging des tempels door lliskia. üiskia's brandoffers en zondoffers voor geheel Israël. Kap. 29 en 30. gelieele huis des Heeren, liet brandofferaltaar en al zijn gereedschap gereinigd, ook de tafel der toonbrooden en al haar gereedschap; 19. En al de vaten, die de koning Achaz, terwijl hij koning was, ontwijd heeft, toen hij zich bezondigde, hebben wij hersteld en geheiligd; zie, zij zijn voor het altaar des Heeren! UI. rpoen niaakte de koning Ilizkia 20. J- zich vroeg op, en vergaderde de oversten der stad, en ging op naar het huis des Heeren. 21. En zij brachten zeven varren aan, en zeven rammen, zeven lammeren en zeven geitenhokken, tot een zondoffer voor het koninkrijk, voor het heiligdom en voor Juda; en hij sprak tot depriesters, de zonen van Aaron, dat zij offeren zouden op het altaar des Heeren. 22. Toen slachtten zij de runderen; en de priesters namen het bloed, en sprengden het op het altaar; en zij slachtten de rammen, en sprengden het bloed op het altaar; en zij slachtten de lammeren, en sprengden het bloed op het altaar. 23. En zij brachten de bokken tot een zondoffer voor den koning en de gemeente, die leiden hunne handen daarop. 24. En de priesters slachtten ze, en ontzondigden met hun bloed op het altaar, om geheel I sraël te verzoenen; want de koning had bevolen brandoffers en zondoffers te offeren voor geheel Israël. 25. En hij stelde de Levieten in het nuis des Heeren, met cimbalen, fluiten en harpen, gelijk David bevolen had, en Gad, de ziener des konings, en de profeet Nathan; want het was het gebod des Heeren door zijne profeten. 26. En de Levieten stonden met de speeltuigen van David, en de priesters met trompetten. •>T T7n Fli-A-in Vip.vnl Vinn lipt. Virnrul- IV I • Xiil MV I ttx "«V offer te offeren op het altaar; en op den tijd dat men het brandoffer begon, ving ook het gezang des Heeren aan met de trompetten, gepaard met de speeltuigen van David, den koning van Israël. 28. En de gelieele gemeente boog zich neder, en het gezang der zangers, en het trompetten der trompetters duurde totdat het brandoffer verricht was. 29. Toen nu het brandoffer verricht was, boog de koning zich neder en allen die bij hem waren, en baden aan. 30. En de koning Ilizkia, benevens de oversten, beval den Levieten den Heer te loven met de gedichten van David en van Asaf, den ziener; en zij loofden met vreugdeen bogen zich neder, en baden aan. 31. En Ilizkia antwoordde en sprak: nu hebt gij uwe handen gevuld voor den Heer; treedt toe, en brengt herwaarts de slachtoffers en lofoffers tot het huis des Heeren. En de gemeente bracht slachtoffers en lofoffers aan; en ieder wiens hart hem drong, bracht brandoffers aan. 32. En het getal der brandoffers, die de gemeente aanbracht, was zeventig runderen, honderd rammen en twee honderd lammeren; en dit alles was tot een brandoffer voor den Heer. 33. En zij heiligden nog zes honderd runderen en drie duizend schapen. 34. Doch er waren priesters te weinig, en zij konden van alle brandoffers de huid niet aftrekken; daarom namen zij hunne broeders de Levieten te hulp, totdat het werk verricht was, en totdat de priesters zich geheiligd hadden; want de Levieten waren oprechter geweest om zich te heiligen dan de priesters. 35. Ook waren de brandoffers veel, met het vet der dankoffers en drankoffers tot de brandoffers. Alzoo werd de dienst van liet huis des Heeren weder hersteld. 36. En Ilizkia verblijdde zich met al het volk, dat God dit voor het volk be¬ reid hadwant het was 111 haast schied. ge- Het dertigste Kapittel heeft tweedeelen: I. Hiskia, een plechtig Paaschfeest willende vieren, noodigt daartoe niet alleen Juda, maar ook de overige stammen van Israël uit, door brieven en gepaste aanmaningen, tot den waren godsdienst wedertekeeren. Deze uitnoodiging wordt door de meesten bespot, nogtans door sommigen aangenomen, terwijl geheel Juda daarin bewilligt. II. Het feest wordt naar behooren gevierd, hoewel eenc maand later dan den voorgeschreven tijd. Ofschoon er waren uit de andere stammen, die zich niet behoorlijk gereinigd hadden, worden zij echter op de voorbede des Konings daarvoor niet gestraft. Wijze en blijdschap der feestviering, waartoe boven de gestelde zeven dagen, nog zeven andere worden gevoegd, en hoe zij Gode welgevallig was. In Hizkia zond heen tot ajeheel T- F 1. Bjlsraël en Juda, en.schreef brieven aan Efraïm en Manasse, dat zij naar het huis des Heeren, te Jeruzalem, zouden komen, om den Heer, lsraëls God, het Pascha te honden. 2. En de koning hield raad met zijne oversten en de geheele gemeente te Jeruzalem, om het Pascha te houden in de tweede maand. 3. Want zij konden het op den bepaalden tijd niet houden, omdat er van de priesters niet genoeg geheiligd waren, en liet. volk nog niet te zamen gekomen was te Jeruzalem. 4. En het behaagde den koning wel en der geheele gemeente. 5. En zij stelden vast, dat het uitgeroepen zou worden in geheel Israël, van Berséba tot Dan, dat zij komen zouden om den Heer, lsraëls God, het Pascha te houden te Jeruzalem; want het was in langen tijd niet gehouden overeenkom- het voorschrift. st.ig Het Pascha wordt uitgeroepen in geheel Israël. Viering van het Pascha. Kap. 30 en 31. 6. En de loopers gingen heen met de brieven van de hand des konings en zijner oversten, in geheel Israël en Juda, naar het hevel des konings, en spraken: kinderen Israëls! bekeert u tot den Heer, den God van Abraham, Isaak en Israël, zoo zal Hij zich keeren tot de overgeblevenen, die nog onder u ontkomen zijn uit de hand der koningen van Assyrië. 7. En weest niet gelijk uwe vaders en broeders, die zich aan den Heer, den God hunner vaderen, vergrepen hebben; waarom Hij hen gaf tot eene verwoesting, gelijk gij ziet. 8. Weest, dan nu niet halsstarrig, gelijk uwe vaders; maar geeft uwe hand den Heer, en komt tot zijn heiligdom, dat Hij geheiligd heeft eeuvviglijk; en dient den IIeer, uw God, zoo zal de grimmigheid zijns toorns zich van u afwenden. 9. Want indien gij u bekeert tot den Heer, zoo zullen uwe broeders en uwe kinderen barmhartigheid vinden bij de¬ genen, die hen gevangen houden, zoodat zii weder in dit land zullen komen; want de IIeer, uw God, is genadig en barmhartig, en zal zijn aangezicht niet van u afwenden, zoo gij u tot Hem bekeert. 10. En de loopers gingen van de eene stad tot de andere, in het land van Efraïin en Manasse en tot aan Zebulon; maar zij belachten hen en bespotten hen. 11. Eenigen nogtans, uit Aser en Manasse en Zebulon, verootmoedigden zich, en kwamen naar Jeruzalem. 12. Ook was Gods hand in Juda, dat hij hun gaf eenerlei hart, om te doen naar het gebod des konings en der oversten, en naar het woord des Heeken. 13. En daar kwam veel volk bijeen te Jeruzalem, om het feest der ongezuurde brooden te houden in de tweede maand,— eene zeer groote gemeente II. T^n zii maakten zich op en deden 14. Jbde altaren, die te Jeruzalem waren, weg; en al het reukwerk deden zij wee en wierpen het 111 de beek kidron 15. En zii slachtten het Pascha op den veertienden dag der tweede maand; en de priesters en de Levieten schaamden en heiligden zich, en brachten brandoffers in het huis des IIeeren. 16. En zij stonden op hun post gelijk hun voorgeschreven was in de wet van Mozes, den man Gods; en de priesters sprengden het bloed uit de hand der Levieten. 17. Want velen waren er in de gemeente die zich niet geheiligd hadden; daarom slachtten de Levieten de Paasch-lammeren voor allen, die niet rein waren, opdat zii den IIeer geheiligd werden. 18 Ook was er veel volk uit Efraïin, Manasse, Issaschar en Zebulon, die niet rein waren, en het Pascha aten, doch niet gelijk 1 voorgeschreven was; maar Hiz-C') e*od. il',3 kia bad voor hen en zeide: de Heer, dieV0loi;* goedertieren is, zal genadig zijn, 19. Ieder, die zijn hart schikt, 0111 God den Heer, den God hunner vaderen, te zoeken; ofschoon niet naar de "reinheid* Reinheid B aer ntsiu- der heiliging. ging.) Dat is: 20. E11 de Heer verhoorde Hizkia en £°rdt ^ .h^s genas het Volk. dat oprecht is o _ _ aan God, dan 21. Alzoo hielden de kinderen Israëls, vraagt Hij die te Jeruzalem gevonden werden, lietuiteriijke feest der ongezuurde brooden zeven dagen, met groote vreugde; en de Levieten en heilig is. priesters loofden den Heer alle dagen, met de speeltuigen [dié] tot lof des Heeren [bestemd waren]. 22. En Hizkia sprak bemoedigend met al de Levieten, die een goed inzicht hadden aangaande de kennis des IIeeren; en zij aten gedurende het feest zeven dagen, en offerden dankoffers, en dankten den Heer, den God hunner vaderen. 23. En de geheele gemeente besloot nog andere zeven dagen te vieren; en zij vierden ook die zeven dagen met vreugde. 24. Want Hizkia, de koning van Juda, gaf een hefoffer aan de gemeente, duizend varren en zeven duizend schapen; en de oversten gaven een hefoffer aan de ge¬ meente, duizend varren en tien duizend schapen; alzoo heiligden zich velen van de priesters. 25. En de geheele gemeente van Juda verblijdde zich, de priesters en de Le¬ vieten, en de geheele gemeente die uit Israël gekomen was, en de vreemdelingen die uit het land van Israël gekomen waren, en die in Juda woonden. 20. En er was groote vreugde te Jeruzalem; want sedert den tijd van Salomo, den zoon van David, den koning van Israël, was er zoodanig niet geweest in Jeruzalem. 27. En de priesters en dc Levieten stonden op en zegenden het volk; en hunne stem werd verhoord; en hun gebed kwam tot zijne heilige woning in den hemel. Het een en dertigste Kapittel heeft vier deelen: I. Hiskia schaft de afgoderij af. II. Hij maakt bestellingen omtrent den dienst en de inkomsten des altaars, en III. Omtrent de opbrengst van hetgeen aan de priesters en Levieten toekwam; de tienden en eerstelingen worden zoo overvloedig opgebracht, dat men ze op hoopen stapelen, en in voorraadkamers bergen moet. Up de bewaring en. uitdeeling daarvan wordt door den Jvonmg orde gesteld. IY Hiskia benoemt personen, om daarover opzicht en beheer te hebben, die zich daarvan getrouw kwij¬ ten. Lof van Hiskia s godvruchtig gedrag. I. 1. T Noen nu dit alles voleindigd was, trokken alle Israëlieten uit, die in de steden van Juda gevonden werden; en zij verbraken de beeldzuilen, en hieuwen de gewijde bosschen om, en slechtten de hoogten en de altaren uit geheel Juda, Iliskia herstelt de offers naar de wet. De voorraadkamers voor de vrijwillige gaven. Cbonanja, de oppertoeziener daarover. Kap. 31 en 32, Benjamin, Efraïm en Manasse, totdat zij die geheel vernielden; en al de kinderen ïsraëls trokken weder naar hunne bezit¬ ting in hunne steden. II. -nrizkia nu herstelde de afdeelinsren n H1 < Uier priesters en Levieten naar hunne verdeelingen, een iegelijk naar zijn dienst, zoo de priesters als de Levieten, tot brandoffers en dankoffers; opdat zij dienen, danken en loven zouden in de poorten van het leger des Heeren. 3. En de koning bestemde een deel van zijne have tot brandoffers des morgens en des avonds, en tot brandoffers des sabbats, en der nieuwe maanden, en fees ten, gelijk geschreven staat in de wet des Heeren. III. -r^n hij sprak tot het volk, dat te 4. -LJJeruzalem woonde, dat zij hun deel zouden geven aan de Priesters en Levie 'Toewijden.) ten, opdat.zij zich zouden kunnen *toewij- uit gebrek c^en aau (^e wet des IÏEEREN. de"boeken' 5' toen tlifc woord algemeen bekend moesten ver- werd, gaven de kinderen Ïsraëls vele eerlaten. zoowel .. stndeeren en stehngen van koren, most, olie, honig a"slf hun'"' en a^e inkomsten van het veld; en de zoeten'want^cn^en van a'^es l)rachten zij op in me¬ de dienaars lllgte. J i 1 o uer K0iK 0 .. moeten ver- o. .kn de kinderen van Israël en Juda, den en °s^ü- (^e (*e steden van Juda woonden, deeren,gelijk brachten ook tienden van runderen en rMehemia, Kap. 13, io schapen, en tienden van het geheiligde, rach. Kap. 39, dat zij den Heer, hun God geheiligd Mggen.°0k ^dden; en maakten hoopen bij lioopen. 7. In de derde maand begonnen zij hoopen te leggen; en in de zevende maand eindigde zij daarmee. 8. En toen Hizkia en de oversten daarin gingen en die hoopen zagen, loofden zij den Heer en zijn volk Israël. 9. En Ilizkia vraagde aan de priesters en Levieten aangaande deze hoopen. 10. En Azaria, de hoogepriester uit het huis van Zadok, sprak tot hem: sedert den tijd dat men begonnen heeft het hefoffer te brengen in het huis des Heeren, hebben wij gegeten, en zijn verzadigd geworden, en er is nog veel overgebleven; want de Heer heeft zijn volk gezegend, daarom is deze groote menigte overgebleven. 11. Toen beval Hiskia, dat men kamers bereiden zou in 'net huis des Heeren; en zij bereidden ze; 12. En zij brachten daarin het hefoffer, d-e tienden en het geheiligde, getrouwelijk. IV T?n °ver a^es we,'d opper-t-Jtoeziener gesteld Chonanja, de Leviet., en Simei, zijn broeder, als tweede. 13. En Jehiël, Azazia, Nahatli, Asahel, Jerimoth, Jozabad, Eliël, Jisrnacbja, Mahath en Benaja, aan de hand van Chonanja en van zijn broeder Simei, naar het bevel des konings Ilizkia; maar Azaria was het opperhoofd in het huis Gods. 14. En Kore, de zoon van Jimna, de Leviet, de deurwachter ten oosten, was gesteld over de vrijwillige gaven Gods, om uit te deelen hetgeen den Heer tot een hefoffer gegeven werd en de allerheiligste zaken. 15. En onder hem stonden Eden, Minjamin, Jesua, Semaja, Amarja en Sechanja in de steden der priesters, op vertrouwen, dat zij geven zouden aan hunne broeders, naar hunne afdeelingen, zoo den kleinsten als den grootsten ; 10. Behalve dat zij de geslachtsregisters raadpleegden van de mannelijke personen, van drie jaren oud en daarboven, van allen, die in het huis des Heeren gingen, een iegelijk op zijn dag, tot hun ambt, in hunne wachten, naar hunne afdeelingen. 17. Ook die van de priesters naar hunne vaderlijke huizen, en der Levieten van twintig jaren en daarboven, volgens hunne wachten, naar hunne afdeelingen; 18. Alsook van al hunne kinderen, vrouwen, zonen en dochters, van de geheele gemeente; want op hun trouw gaf men [hufi] de geheiligde dingen. 19. Ook waren er mannen niet namen genoemd, onder de zonen van Aiiron, de priesters, op de velden der voorsteden in alle steden, om het aandeel te geven aan alle mannelijke personen onder de Priesters, en aan allen, die onder de Le¬ vieten gerekend werden. 20. Alzoo deed Hizkia in geheel Juda; en hij deed wat goed, recht en waarachtig was voor de oogen des Heeren, zijns Gods. 21. En in al zijn werk, dat hij onder¬ nam ten opzichte van den dienst van liet huis Gods, naar de wet en het gebod om zijn God te zoeken, handelde hij van ;anschen harte, en hij volbracht het ge¬ lukkig. Het twee en dertigste Kapittel heeft zes deelen : I. Sanherib, de koning van Assvrië legt zijn oogmerk aan den daar om Jeruzalem te be¬ legeren, II. Hizkia maakt aanstalten tot eene moedige verdediging. III. Bezending, door Sanherib van Lachis naar Jeruzaiem afgevaardigd, om de inwoners der stad te verleiden, dat zij hun koning ontrouw zouden worden; lasterlijke redenen dier gezanten. iv. JNederlaag van Sanherib, en verlossing- van Je¬ ruzalem; grootheid en roem van Hizkia. V. Hizkia's ziekte en wonderbare genezing; zijne hoogmoedige zenvernetung, bij gelegenheid van een gezantschap des Konings van Babel. VI. Slot zijner geschiedenis (.Zie 2 Kon. 18, 19 en 20, zoo ook Jez. 36, 37 en 38.). a deze verrichtingen en trouw kwam 'Sanherib de koning van/nn^ ia Assyrië, en viel in J uda, en belegerde t3' Qc . 1,1, ° 36, 1. de versterkte steden, en dacht ze aan zichSir 20. te trekken. ^11 toen Hizkia zag dat Sanherib 'kwam, en zijn aangezicht gericht had om tegen Jeruzalem te strijden, 3. Pleegde hij raad met zijne oversten II. 9. Ei De woorden van Hiskia en die van Sanherib tot Juda en Jeruzalem. Kap 32. en machtigen, om de wateren der bron¬ nen, die buiten de stad waren, te stop pen; en zij hielpen hem daartoe. 4. En men vergaderde veel volk, die al de bronnen stopten, benevens de beek, die midden door het land heen vloeit, zeggende: waarom zouden de koningen van Assyrië veel water vinden, als zij komen? 5. En hij greep moed, en bouwde al de muren, waar zij gescheurd waren, en maakte torens daarop; en bouwde daar buiten nog een anderen muur, en versterkte Millo en de stad Davids, en maakte vele wapenen en schilden. 6. En hij stelde krijgsoversten aan over het volk, en vergaderde hen tot zich op het plein bij de poort der stad, en sprak imn vriendelijk toe, zeggende 7. Weest moedig en dapper, vreest niet, en versaagt niet voor den koning van Assyrië, noch voor de geheele menigte, die bij hem is; want met ons zijn [veel] meer, dan met hem. i1^0?6;16* 8- Met hem is een 1 vleescheliike arm. I UUll. Tj *, m « ' Jer. 17,5,7. met ons is de Heer onze God, 0111 ons te helpen, en onzen oorlog te voeren En het volk verliet zich op de woorden van Hizkia, den koning van Juda. UI-tx aar na zond Sanherib, de koning 9. lAan Assyrië, zijne knechten naar Jeruzalem, terwijl hij voor Lachis lag. en zijne geheele macht met hem, tot TT* 1 • i i • Hizkia, den koning van Juda, en tot geheel Juda, dat te Jeruzalem was, en liet aan hem zeggen: 10. Zoo zegt Sanherib, de koning van Assyrië: waarop verlaat gij u, dat, gij in de belegerde vesting Jeruzalem bliiftr 11. Laat Hizkia u niet overreden, om u door honger en dorst aan den dood over te geven, zeggende: de Heer, onze God, zal ons redden uit de hand des konings van Assyrië 12. Is hij niet die Hizkia, die ziine hoof ten en altaren heeft weggedaan, en eezeo-d — — u u tot Juda en Jeruzalem: voor één altaar zult gij u nederbuigen, en daarop wierooken ? ld. Weet gy niet, wat ik en mijne vaderen gedaan hebben aan alle volken der landen. Hebben ook de goden van de volken dier landen eenigzins hun land kunnen redden uit mijne hand? 14. Wie is er onder al de goden dier volken, welke mijne vaderen verbannen hebben, die zijn volk heeft kunnen redden uit mijne hand ? zal dan uw God u kun¬ nen redden uit mijne hand? lo. Zoo laaf Ilizkia u niet misleiden, en laat u met overreden, en gelooft hem • • niet.; want indien geen God van eenig 11 o i • • .1 volk ot koninkrijk zijn volk uit mijne en mijner vaderen hand heeft kunnen redden, zullen ook uwe goden u niet red den uit mijne hand. 16. En nog meer dan dit spraken zijne UITGAVE VAN I«. ALI.AUT, AMSTtllDAJ). knechten tegen den Heer, God, en fe^en zijn knecht Hizkia. 17. Ook schreef hij brieven, om den Heer, Israëls God, te honen, en tegen Hem te spreken, zeggende: gelijk de goden van de volken der landen hun volk niet gered hebben uit mijne hand, zoo zal ook de God van Hizkia zijn volk niet redden uit mijne hand. 18. En zij riepen met eene luide stem, in het Joodsch, tot het volk te Jeruza¬ lem, dat op den muur was, om hen vrees¬ achtig te maken en te verschrikken, opdat zij de stad mochten innemen. 19. En zij spraken tegen den God van Jeruzalem, als tegen de goden van de volken der aarde, die het werk van men- schen-handen waren. IV. «-aar de koning Hizkia en de nrn. 20. lVlfeet Jesaja, de zoon van Amoz, baden daartegen, en schreiden ten hemel. 21. En de Heer *zond een Engel, diey 2 Kon '19' verdelgde al de machtigen des heirs, enJez- 37> de vorsten en oversten in het leger des konings van Assyrië, zoodat hij met schan¬ de weder naar zijn land trok; en toen hij in het huis zijns gods gegaan was, velden hem aldaar met het zwaard, 'die van zijn eigen lichaam gekomen waren. 22. Alzoo redde de Heer Hizkia. en de inwoners van Jeruzalem uit de hand van Sanherib, den koning van Assyrië, en van alle anderen, en 1 beschermde hen * Beschermvan alle kanten. de) Gelijk een neraer 23. En velen brachten den Heer ge-ziJne schapen schenken te Jeruzalem, en kostbaarheden tegen de woi- aan Hizkia, den koning van Juda; en Toedekt hij werd daarna verheven voor de oogen her~en ^ uci »v(uu is ter van alle volken. weide kun- V. ^p dien tijd 2 werd Hizkia doode- zoo ook kon- 24. "lijk krank, en hij bad tot den til ie Heer; die verhoorde hem en gaf hemzalem ze.ker uii- eu in- een wonderteeken. gaan, enz. 25. Maar Hizkia vergold niet de wel-^ 2ofi°".20,1 ■ — UVd. UU, U. daad aan hem bewezen, want zijn hart verhief zich; daarom kwam er toorn over hem en over Juda en Jeruzalem. 26. Doch Hizkia verootmoedigde zich wegens de verheffing zijns harten, hii en de inwoners van Jeruzalem; daarom kwam de toorn des Heeren niet over hen, ter¬ wijl Hizkia leefde. 27. En Hizkia had zeer grooten rijkdom en groote eer, en hij verzamelde zich schatten van zilver, goud, edelgesteenten, specerijen, schilden en van allerlei kostelijk gereedschap; 28. Alsmede voorraadschuren voor de inkomsten van koren, most en olie; en stallen voor allerlei vee, en kooien voor de schaoen. 1 29. Ook bouwde hij steden, en had kud¬ den vnn schapen en rundereu in menigte; want God gaf hem have in grooten overvloed. 107 Hiskia's werken en zijn dood. Manasse doet naar de gruwelen der heidenen. 30. En deze Hizkia was het, die de hooge waterleidingen te Gihon stopte, en ze nederwaarts leidde rechtaf naar het westen der stad van David; want Hizkia was voorspoedig in al zijne werken. 81. Maar toen de gezanten der vorsten van Babel tot hem gezonden waren, om te vragen naar het wonderteeken, dat in het land geschied was, verliet God hem; om hem te beproeven, opdat openbaar werd al wat in zijn hart was. VI. -|~|et overige nu der geschiedenis32. H-sen van Hizkia en zijne vrome (i) jez.36,3. daden, zie, dat is geschreven 1 in het gezicht van den profeet Jesaja, den zoon (*) 2 Koii.18,1 van Amoz, in het 2 boek der koningen van Juda en Israël. 33. En Hizkia ontsliep met zijne vaderen; en zij begroeven hem in eene verheven plaats van de graven der zonen van David; en geheel Juda met de inwoners van Jeruzalem deden hem eer aan bij zijn dood; en zijn zoon Manasse werd koning in zijne plaats. Kap. 32 en 33, volgg. Het drie en dertigste Kapittel heeft vier deelen: I. Manasse, de zoon en opvolger van Hizkia, verlaat den waren godsdienst, bedrijft afgoderij en allerlei gruwelen hij valt in handen van den Assyrischen koning, die hem gevangen naar Babel voert. II. Op zijne verootmoediging wordt hij weder in vrijheid en op den troon gesteld. III. Hij verricht daarna vele voortreffelijke daden voor godsdienst en vaderland; slot van Manasse'sgeschiedenis. IY. De regeering van zijn zoon Ammon, die den godsdienst verlaat; zijn jammerlijk uiteinde (Zie 2 Kon. 21.). (») 2fcon.2i,l. 1. \ f anasse 3 was twaalf jaren oud, toen 1. jfhij koning werd, en hij regeerde vijf en vijftig jaren te Jeruzalem; 2. En hij deed hetgeen den Heer mishaagde, naar de gruwelen der volken, die de Heer voor de kinderen Israëls verdreven had. 3. En hij keerde om en herbouwde de hoogten, die zijn vader Hizkia afgebro¬ ken had; en richtte altaren op voor de Baals. en maakte gewijde bosschen; en hij boog zich neder voor het gansche heir des hemels, en diende het. 4. Hij bouwde ook altaren in het huis (4,2sam.7,i0.des IIeeren, waarvan de Heer 4gespro- 1 Q 0(1 i i\un. <v . | t ï i Tnnnr/oIprr» aal mnn naam » 1) o. Keil iiau . i'Vy uowivui Aii** — zijn eeuwiglijk. 5: En hij bouwde altaren voor al het heir des hemels, in de twee voorhoven van het huis des Heeren. 6. En hij liet zijne zonen door het vuur gaan, in het dal van Ben-Hinnom; en hij koos dagen, en pleegde wichelarij en slan¬ gen-bezwering, en stelde waarzeggers en teekenbeduiders aan; en deed veel hetgeen den Heer mishaagde, om Hem te vertoornen. 7. Ook zette hij een gesneden afgodsbeeld, dat hij had laten maken, in het huis Gods, waarvan God tot David en tot zijn zoon Salomo gezegd had: in dit huis, en te Jeruzalem, dat lk verkoren heb uit al de stammen van Israël, zal Ik mijn naam stellen eeuwiglijk; 8. En lk zal Israëls voet niet meer doen wijken uit het land, dat lk hun vaderen bestemd heb; indien zij slechts acht geven, om te doen al wat lk hun geboden heb, naar al de wetten, inzettingen en rechten, door Mozes. 9. Maar Manasse verleidde Juda en de inwoners van Jeruzalem, om erger te handelen dan de volken, die de Heer voor de kinderen Israëls had uitgedelgd. 10. En de Heer sprak wel tot Manasse en zijn volk, maar zij sloegen er geen acht op. 11. Daarom liet de Heer de vorsten van het heir des konings van Assyrië over hen komen; die namen Manasse gevangen met boeien, en bonden hem met twee koperen ketenen, en brachten hem naar Babel. 11. j^n "toen hij in den angst was, 12. 1-Jsmeekte hij den Heer, zijn God; en hij verootmoedigde zich zeer voor den God zijner vaderen. 13. En toen hij tot Hem bad, verhoorde Hij zijn smeeken, en 1 tracht hem weder naar Jeruzalem in zijn koninkrijk. Toen erkende Manasse, dat de Heer God is. 111. -p^aarna bornvde hij den buiten14. -L^muur op van de stad Davids, van het westen van Gihon, in het dal, tot aan den ingang van de Vischpoort, en rondom aan Ofel, en maakte haar zeer hoog; en hij leide, hoofdlieden in al de versterkte steden van Juda. 15. En hij deed de vreemde goden en dat gesneden afgodsbeeld weg uit het huis des IIeeren, en al de altaren, die hij gebouwd had op den berg van het huis des Heeren en te Jeruzalem,, en hij wierp ze buiten de stad. 16. En hij bouwde het altaar des Heeren op, en offerde daarop dankoffers en lofoffers; en hij beval Juda, dat zij den Heer, Israëls God, dienen zouden. 17. Nogtans offerde het volk nog op de vinnen hoewel aan den Heer, hun God. 18. Het overige nu der geschiedenissen van Manasse, en zijn gebed tot zijn God, en de woorden der zieners, die tot hem gesproken hebben in den naam desHEEREN, des Gods van Israël, zie, dat alles staat . -i • -a • 1 1 * «i\ r\ tr _ " nodoniooori rip.r L'nnimjrp.ii vn 1 2 v Israël.
203
MMKB07:001673023:mpeg21_2
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,853
Weekblad van het regt; verzameling van regtszaken, bouwstoffen voor wetgeving, mengelwerk, jrg 15, 1853, no. 1417, 17-03-1853
null
Dutch
Spoken
3,606
6,573
I)e bewaring der hypolheken heeft, indien ik mij niet vergis, geen ander doel dan: 1°. de zakelijke lasten , op onroerende goederen rustende, 2°. den overgang van eigendom bekend te maken. l)e eigendom is in de regisfers niet vermeld. De acten van overdragt worden alleen overgeschreven. De erfenissen lelve zijn niel aan overschrijving onderworpen; misschien tou het wenschelijk weien, dat de aangiften van nalatenschap in de registers wierden geboekt. Hel register van aanwijzing der kadastrale perceelen is de grondslag van het hypothecair «leisel , om de lasten van een perceel te leeren kennen. Om le weien, of de eigendom geheel of gedetllelijk is overgedragen , behoeft men slechts dat register open te slaan. Daar moeiende inschrijvingen en overschrijvingen aangeduid wezen. De borderellen en acten zijn letterlijk overgeschreven in registers, daartoe bestemd. Wat is er daaienhoven nog noodig? Niels. Nogtans , bij circulaire van den 7 September 1838 werd bevolen, dat er zou gebonden worden een algemeen register , op hetwelk moeten worden aangetrekend alle voorkomende acten, vonnissen en stukken, bestemd ter overschrijving, inschrijving .vermelding of aanieekening in de openbare registers der hypoiheekbewaring; alles wal denzelfden eigenaar betreft, moet onder hettelfd» ho >fd gel.ragl worden. Is dal register noodig, is het nnlligf Het is niet noodig, want d* peiceelen zijn aarg. du.d in het register, genoemd n°. 5, en , ten overrloed», de personen, in de naamwijzers. In deze registers kan men rinden alle» wat men noodig heeft, de aanduiding der insohrij vingen en oversehryvingen. De hewaa'der zelf maakt geen ander gebruik Tan hel algemeen register, dan om die inschrijvingen en oversolirijvingeu te leeren kennen. Dal register is ook mei nuttig voor bet publiek. De belanghebbende» verkiezen de acten zelve in te zien; in bet algemeen register viuden >{j slechts onvolledige eu onvoldoende aanduidingen. Dat register is omslagtig. Hel is daarenboven nadeelig; want hel register n° 5, verwijzende naar al de artikelen tan bel algemeen regi». ter, waar het perceel is aangeleekend , en de «an'eekenirigeri van insclirtj. vingen en overschrijvingen verward t\jnde ; de aankoopers bij onveideeldheid eo de hoofdelijke schuldenaren ieder een «faonderlgk artikel in hel algemeen register hebbende,— volgt daaruit, dat, alle oogenblikken , vijf of les register* opengeslagen , en tien of twintig artikelen van dat register peraadjileegd moeten worden , ten einde eene inschrijving te vinden , of xich te verzekeren , dat er geene bestaat. Dit bezwaar word! alle dagen grooter , wijl bet getal der aaoterkeningen onbepaaldelijk groot is. De bewaarder verliest veel tijd om die registers met naauwgezetbeid te houden. Hoe meer cijfers , hoe meer dwalingen. Er is meer ; het algemeen register duidt de inschrijvingen ten laste van eiken schuldenaar aan. Waartoe dient dat? De hypotheek is een zakelijk ïegt ; de bewaring der hypotheken heeft tot doel, niet de schulden der personen , maar de lasten der goederen kenbaar te maken. Het algemeen register bereikt niet het doel , maar gaat het te boven. Ik teg dus, dat het algemeen register afgeschaft , en hel register van aan wijting der kadastrale perceelen moet gewijzigd worden. Het is niet noodig, dat er twee van deze registers voor iedere gemeente gehouden worden ; maar men kan twee kolommen daarstellen. De aanteekeningen kunnen gemakkelijk geschieden door twee getallen , door eene lijn afgezonderd ; het bovenste getal duidt bel deel , het onderste het volgnommer aan; eene ruimte van tien duim is genoeg, om acht aanteekeningen duidelijk te plaatsen. Men bedeuke wel, dat die aanieekeningen veel kleiner in gelal louden wezen dan die van het algemeen register ; want, dit register de personen aanduidende , tijn er dikwerf verscheidene aanteekeningen noodig voor ieder perceel , in eene acte of borderel vermeld. Dit iou geene plaats hebben, indien van hel perceel duidelijk naar de overschrijvingen en inschrijvingen verweten wierd. Zal men vragen, hoe de dooihaiingen lullen worden aangeduid ? Maar ia dit wel noodig? De doorhalingen blijken toch uil het register van inschrijvingen ; maar niets gemakkelijker : een schrapje of twee schrapjes, naar male de doorhaling geheel of gedeeltelijk heeft plaats gehad , zouden daartoe voldoende weten; bij voorb. 28/l51* Eene andere quaestie is om te welen, of de naamwijzers noodig of nuttig zijn ? Ik geloof het niet , want het gebeurt zelden , dat men een' Bfaat van inschrijvingen op naam vraagt; het gebeurt meest uit onkunde. De belanghebbende weet «liyd, welk perceel het onderwerp der handeling is. Het staat hem vrij, niets anders dan dien staat van inschi ij vingen, tegen dezen of genen persoon genomen, te vragen,j De bewaarder kan hem voldoen tonder naamwijzer; bedoelt men overschrijvingen ? De verzoeker weet , in welke gemeente de goederen van den persoon, door hem opgenoemd , gelegen zijn. Welnu , op bet kantoor van het kadaster zal hij vinden de goederen in de aanduidirg der titels van overgang. Thans gaat bet reeds zoo ; niemand maakt gebruik van het algemeen register, om de eigendommen of de eigenaars te kennen. Iedereen weet, dal het kadaster hier Let voorraam werktuig is, l)e naamwijzers tijn dus onnoodig ; ten hoogste en ten overvloede tou men er éénen voor de schuldenareu kunnen behouden. De naamwijzers hebben drie bezwaren. Het eerste ia , dat hunne, uitg/»lr< klbeid alle da^en vermeerdert. Er is nooit vermindering , want hei overlijden is onbekend, en, ware het bekend, dan zouden de namen toch niet kunnen wegvallen. Het tweede, dat de identiteit van personen onzeker is, xelfs dan, wanneer namen , voornamen en woningen dezelfde tijn. Het derde , dat er soms twee of meer artikels voor denzelfden persoon worden daarge&teld , wanneer men in dwaling is gebragt door eenig verschil in de namen , door bijvoeging of weglating van voornamen of verandering van woning, hetwelk niet zelden gebeurt. Een naam kan lelfs worden overgeslagen, alhoewel naauwkeurig opgegeven. Deze drie bezwaren maken de nazoekingen zeer moeijelijk en onzeker. Deskundigen tijc van meening, dat het aanleggen van nieuwe perceelsgewijze registers niet meer dan f 5000 voor het geheele Rijk tou kosten. Die som tou geen J' 20,000 te boven gaan , indien (iets wat wel noodig ware) men ai de inschrijvingen en overschrijvingen , sedert 1 Ocl. J838, op die jegistera wilde aangeleekend hebben. YVfe? men wel, dal het algemeen register kostbaar is? ieder deel kost j 1 2. Er tijn er wel honderd jaarlijks noodig. Die uitgave tou wegvallen , en er to'i *eel werk en tijd gespaard tijn. Er zouden ook minder dw.Jingen pUais hebben. Lr tijn bewaarders, die tich doen betalen voor ieder artikel, door hen opgezocht; welligt hebben zij dat regt; maar ik vraag, of het niet te be1 return i.« , dal de registers op dusdanige wijze tijn ingerigt , dat een geflp*iie der n noefeingen geene uitkomst oplevert ? Het algemeen register daartoe aanleiding. Het ware te «ennchen , dat er eene commissie wierd benoemd om de üoodige veranderingen voor te stellen. 3Ien benoeme eenige bewaarders < m een verslag op le maken. Men tal de overtuiging erlangen , dat , indien er veel goeds gedaan i* , ons hypothecair stelsel, door routine of kortjigtigheid, onvolledig is gebleven. Men tou gemakkelyk de geweuschte verbeteringen kunnen invoeren. Ik hoop, dat deze stof belangrijk genoeg tal geacht worden om door velen onderzocht te worden. Indien ik mij in hel ééne of andere punt *»»f£ist heb, tal my te/egt wijzing aangenaam wezen. J. VERDUCH&A K. (Wij geluover-, dat dit opstel teer de overweging verdient der Regering. Zonder dat wij uns eene stellige uitspraak daarover veroorloven, komt ons bet nut van dat algemeen register voor het minst teer twijfelachtig voor; en onze administratie en bureaucratische instellingen mogten wel eens gezuiverd worden van vele omslagtige schrijverijen , die geen ander nut hebben , dan om de taken te verwarren , de ambtenaren met noodeloozen *-n onvjuebtbaren arbeid te kwellen , en daardoor hunnen lijd en aandacht te rooven , die beter aan degelijk werk kon besteed worden. Het snoeimes ton, tonder eenig nadeel , allen , toowel de ambtenaren ais het publiek , ■veel doeo winnen. Red.) WETTEN, BESLUITEN ENZ. ^ Provinciaal blad van Zuidholland i»#. 32 J Circulaire van den commissaris des Konings van den 2 Maart 1 853 , A, n°. 1358(ltf/e afd.). Herinnering aan de voorschriJtent betreffende de inzending der opgaven voor eene statistiek, omtrent de inrigting en werking der politie. Aan de burgemeesters der gemeenten in de provincie Zuidholland. Bij circulaire van den minister ?an Justitie van den 21 Junij 1851 , »o. 100, opgenooien in het algemeen Politie-blad 1852 (blad*. 377 en volg,), werden de hoofden van politie in de gemeenten uitgenoodigd , om jaarlijks Iwee stalen of labellen , betreffende de geregielijke statistiek , in ie tenden naar de daaibij %oorgeschrevene modellen ; terwijl aan het slot der circulaire van den 17 Junij 1852, n°. 71 (insgelijks ter bovengemel.de plaats te vinden), werd aanbevolen, om de bedoelde labellen , over 1852, door tusscbenkomst der direcieuren van politie aau het departement vau Justitie te doen geworden. De minister van Justitie heeft mij onlangs te kennen gegeven , dat , ofschoon de hoofden van politie in de gemeenten herhaalde malen door middel van bet algemeen Politie-bfud op deze bepaling indachtig waren gemaakt, velen echter met de reglsireeksche inzending aan hel departement van Justitie voortgaan; terwijl anderen geheel en al verzuimd hebben , om aan de circulaire van den 21 Jur.ij 1851 , n°. 100 , te voldoen , waaruit moet worden afgeleid , d3l die ambtenaren minder letten op den inhoud van hel algemeen Politie-blad. Uit dien hoofde is mijne tusschenkomst ingeroepen, ter voorziening inde bedoelde onregelmatigheid, en , naar aanleiding daarvan, heb ik de eer , uwe aandacht in het algemeen te vestigen: op den inhoud van het Politie-blad , en UEd. in het bijzonder uit te noodigen , om , wanneer de inzending der bedoelde tabellen nog niel heefl plaats gehad, too spoedig mogelijk gevolg te geven aan de daartoe betrekkelijke voorschriften , ook ten aanzien der inzending door tusschenkomst van den heer proc.-gen. bij het Prov. Geregtshof , thans fungereude directeur van politie. 's Gravenhage, den 2 Maart 1853. De commissaris des Konings in de provincie Zuidholland , VAM BYLANDT. WETGEVING. TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL. Zitting van Maandag , 14 Maart. Zijn ingekomen lw?e Koninklijke boodschappen, ten geleide van ontwerpen van wel, met memorien tot toelichting, als: io. lol wijziging vau hoofdstuk VI der begrooting van 1852 (kindergelden ent.); en 2°. tol bekrachtiging eener met de INederl. Handelmaatschappij geslotene overeenkomst. — Drukken , ronddeelen en verzending aan de afdeelingen. Het onlwerp van wet tot aanwijzing der middelen tot dekking van het tekort over 1848 wordt aangenomen met algemeene steromen. Vervolgens worden mede met algemeene stemmen aangenomen eenige ontwerpen lot naturalisatie van verschillende personen. Daarna wordt in beraadslaging gebragt het wets-ontwerp tot goedkeuring eener dading tusschen het bestuur der domeinen en de gemeente Genemuiden, dat aangenomen wordt met 34 stemmen legen 1. Eindelijk is in beraadslaging gebragt de conclusie van het rapport der commissie, in wier handen was gesteld de missive van den minister van Finantien , ten geleide der door de Algemeene Rekenkamer opgenomen en afgesloten rekening der ontvangsten en uitgaven van het fonds der algemeene landsdrukkerij over de dienst van 1850. Die conclusie , strekkende om de van Regeringswege medegedeelde rekening voor kennisgeving aan te nemen , is , zonder discussie noch hoofdelijke stemming , aangenomen. Daarna is de Kamer , tot nadere bijeenroeping , gescheiden. Men verzekert , dat de Kamer in den loop der maand April aanstaande hare werkzaamheden tal hervallen. De ontwerpen <an wel, die bij de schorsing der werknaamheden van de Kamer aanhangig gebleven zijn, tijn de volgende: 1. tot vaststelling van het reglement op het beleid der regering in Ned. Indie; 2. idem in de Nedcrl. West-Indische bezittingen; 3. tot regeling van >8 Ryk» alge ftteene comptabiliteit; 4. houdende bepalingen ter uitvoering vau art. 187 der Grondwet (inkwartieringen) ; 5. tot het verleenen van pensioenen aan werklieden enz. bij inrigtingen van 's Rijks zee- en landmagt; 6. tot het brengen van wijzigingen in de algemeene wet van 1822, op het heffen der regten van in-, uit- en doorvoer; 7. tot regeling van het armbestuur; 8. tot regeling der benoembaarheid van vreemdelingen tot 's lands bedieningen; 9. tot duurzame regeling van hel beheer der gelden wegens verstrekkingen; 10. lot het verleenen van bijdragen ter bevordering van den aanleg van een uitwaterings-kanaal van Grave naar den Amer , en van een scheepvaarls-kanaal tusschen Assen en Groningen ; 11. tot regeling van het loezigt op de landverhuizers; 12. tol opening van eenen nieuwen termijn ter vervulling der formaliteiten, bedoeld bij art. 9 der wet van 28 Julij 1850 (naturalisatie); 13. tot regeling der verantwoordelijkheid van de hoofden der ministeriele departementen ; 14. tot regeling van hel fonds van koopprijten van domeinen (dienst 1852); 15. tol wijziging van hoofdstuk XI B der staatsbegrooting voor 1853 (postkantoor te Amsterdam) ; 16. tot wijziging van hoofdstuk 6 der slaatsbegrooling van 1852 (kindergelden), en 17. tot bekrachtiging van eene met j de Kederl. Handelmaatschappij geslotene overeenkomst. IIoOGE Raad. — HLamer van Strafzaken. Zitting van Maandag, 14 Maart. I. Conclusie door het Openb. Min. genomen in zake: 1°. S. L. Polak c. s. , tegen ren arrest van het Hof in Noordholland ; adv.-gen. Arntzenius concludeert tot verwerping. Uitspraak 5 April. 2®. D. de Leon , tegen een arrest van het Hof in Utrecht ; adv.-gen. Arntzenius concludeert tot verwerping van het beroep , doch dat de Raad ambtshalve het arrest en het vonnis in eersten aanleg zal veinietigf-n ; en de zaak verwijzen naar een aangrenzend Hof. Uitspraak 5 Apiil. 3°. den proc.-gen. bij het Hof in Zuidholland , tegen een arrest in take F. van Roode c. s.; adv,-gen. Arntzenius concludeert tot vernietiging van het arrest, en dal de Raad mede tal vernieligen het vonnis, in eersten aanleg gewezen , en eene nieuwe afzonderlijke instructie zal bevelen , len aauzien van de aan beiden ten laste gelegde misdrijven , en dat de Raad de iaak zal verwijzfn naar een aangrenzend Hof, en subordinaal tol verwerping van hel beroep. Uitspraak 5 April. II. Behandeld het beroep van: 1°.—3°. M. A. Starnians , F. W. Siarmans en J. M. Knubben , tegen arresten van bet Hof in Limburg; rapp. , raadsh. jhr. van den Velden; adv.-gen. Arntzenius concludeert tol verwerping. Uitspraak 5 April. Zitting van Dingsdug, 15 Maart. I. I) 1TSPRAAK. gedaan in zake: 1°. D. H. Kemme , legen een vonnis der Reglbank le Utrecht. Hel vonnis vernietigd , alleen voor tooveel betreft dat gedeelte , waarbij de req. is schuldig verkiaaid aan verveening tonder consent en te dier take is veroordeeld; ten principale le dier zake den req. van alle regtsveivolging ontslagen; voor het overige de voorziening verworpen. 2°. J. R. Me uwissen , legen een vonnis der Rrg'bank te Roermond. Het vonnis vernietigd , alsmede dal van den kantonregier le Roermond ; de ouderwerpehjke regts»ei«ulging geschorst, totdat door den bevoegden burgerlijken regter zal zijn uitspraak gedaan over het geschilpunt van burgerlijk regt. 3®. den minisler van Finantien, tegen een arresl van hél Hof in Zuidholland in take W. Stuurman. De administialie niet-onlvankelijk verklaard. II. Conclusie door het Openb. Min. genomen in zake: lo. H. Dols, 2°. J. Planken , 3°. G. C. Jeurgens , 4°. G. Tïoy , 5°. G. Schoof* , 6°. J. Planken , legen ariesten van liet Hof in Limburg; adv.-gen. Deketh concludeert tot vei werping. Uitspraak 5 April. lil. Behandeld hel beroep van: 1°. — 3°. den minister van Finantien , tegen ariesten vau hel Hof in Drenthe in zake : 1°. L Geerdes , 2°. H. Harinsen , So. G. de Jong ; rapp., r&adsh. de Greve; gepleit de ijks-advokaat Mr. G» Delprat, Conclusie bepaald op 29 Maart. Woensdag is er geene litting gehouden. BENOEMINGEN, VEÜKIEZINGEN ENZ. Bij Zr. Mjs, besluiten van 8 dezer , n°. 87 en 88 , zijn benoemd ; tot regtci plaatsvervanger in de Arrondiss.-Regtbank te Dordrecht, Mr. H. Verhoef! Man advokaat aldaar, en tot regter-plaatsvervanger in de Arrondiss.-Regtbant Assen, Mr. H. H. A. Sluis, lid van Gedeputeerde Staten van Drenthe. —- ^Bij Zr. Mjs. besluit van 10 dezer , no. 66, is benoemd tot griffier bij J Kantongeregt te Woubrugge , Mr. G. J. Berkhout, advokaat le Leiden ; en 'J dat van dezelfde dagteekening, n°, 67, is benoemd tot procureur bij de Arr°D diss.-Reglbank te Leiden , Mr. J. L. klaverwijden. Bij Zr. Mjs. besluit van 14 dezer, n°. 61, zijn tot notarissen te An>stcr dam benoemd : W. P. C. Fabius en W.F. Overhoff Jr. , kandidaat-notaris^'1 aldaar. — Door de Arrondiss.-Regtbank te Gorinchem zijn op de lijst van aanbeve ling voor het kantonregters-ambt te Vianen, opengevallen door het overlijden den heer C. Tescli , geplaatst: Mr. E. C- Vermeulen, plaatsvervangend kanto»^ regter en advokaat te Gorinchem; Mr. L. G. Greeve , griffier van het Kanton,- regt te Loenen aan de Vecht, en Mr. M. g. van Hengelaar, advokaat te Utree BER1GTEJN. *s Gravenhage, den 10 Maart. Den 12 dezer is te Zwolle in 80 jarigen ouderdom overleden de heer Mf* P. R. Feith, sedert de nieuwe organisatie raadsheer in het Prov. Geregtshof Overijssel , vroeger lid van de Regtbanken , eerst te Almelo en later te Zwoll« • Hij was de laatst overgebleven zoon van den dichter Mr. Rbijnvis Feith ; ook d overledene heeft een bundel gedichten uitgegeven in twee deeltjes , bij den h®e Suringar te Leeuwarden. .. — Volgens berigt van den officier van justitie te Dordrecht, is op 1 Febr. Jl' door R. Jvan der Horst , societeit-houder te Dordrecht , ten burele van pol'1'6 aldaar overgelegd een van valschheid verdachten gulden , dragende het jaart3 1846, door genoemden societeit-homder , bij gelegenheid van een ten zijnt' huize gehouden bal, ontvangen, zonder dat hij echter heeft kunnen opgeven, d«°r wien dezelve was in betaling gegeven. Bij onderzoek , door het ïnunt-colleg1^ ingesteld , is gezegd muntstuk gebleken beneden het w ettige gewigt der gulae0' te°zijn en le bestaan uit tin, zeer ruime sporen lood, en zeer ruime sporen kopejj voorts te zijn gegoten in eenen vorm , vervaardigd naar eenen echten Nederlao ' schen vulden, en alzoo in uiterlijk voorkomen eenen echten gulden na te bootsen» doch in zamensmelting daarmede niet overeen te komen; weshalve bedoeld stuk, bij uitspraak van het muntcollegie, verklaard is te zijn valsch, en vervaardig in nabootsing eener echte Rijks-muntspecie. {Pol. Bid'd ) — TVijk'bij-Duurstede , 8 Maart. Heden middag, ten 11 ure, arriveerd alhier de regter-commissaris en substituut-officier bij de Arrondiss.-Regtbank ^ Amersfoort, vergezeld van den griffier, ten einde een onderzoek in te stellen het voorgevallene met den pachter der bank van leening , J. H. G , binnen &1 «emeente , te<*en wien door burgemeester en wethouderen proces-verbaal ^ opgemaakt , en aan den bevoegden regter opgezonden. Aanvangende met getuigen-verhoor, werd vervolgens eene plaatselijke opneming bewerkstellig0'' ' de fcekl. (wegens ongesteldheid) ten zijnen huize verhoord , welk een en an tot des avonds ten 7 ure voortduurde. Wij mogen het oordeel des reglers ind^ zaak niet vooruilloopen , doch uit het gebeurde blijkt al wederom genoeg*»8^ welke dringende behoefte er bestaat aan eene behoorlijke regeling betreffende inrigting en het beheer der banken van leening. De laatste tijden leverden re ^ meermalen de bewijzen, dat de bestaande bepalingen ontoereikende zijn, om & bruiken te voorkomen, (■^>» :g, — Bovengemelde pachter der bank van leening te Wijk-bij-Duurstede in den avond van 12 dezer, op bevel van den officier bij de Arrondiss -ReSl. ef te Amersfoort, in hechtenis genomen en naar Amersfoort overgebragt. Te geul ^ tijd zijn de beleende panden der bank van wege het gemeente-bestuur gereg'' — Tiel, 14 Maart. Wij vernemen, dat er door het regterlijk gezag e ^ instructie is geopend aangaande de zoogewrilde feitelijke inbezitneming d°°r.j0van wege de burgerlijke gemeenten vau Appeltern en Batenburg der schoo ^ kalen aldaar, waaromtrent door de respective kerkbesturen der Hervor^^ gemeenten van die gemeenten het eigendomsregt wordt volgehouden. De ^ da^en zijn bereids eenige betrokken raadsleden en wethouders , zoowe kerkvoogden en andere personen, voor den heer regter-commissaris te Nij^/.) opgeroepen en gehoord. Met belangstelling ziet men den uitslag te gemoet. I ^ — Dingsdag , den 8 dezer , is voor het Prov. Geregtshof in Friesland behandeling voortgezet der zaak tegen T. J. Kamstra, beschuldigd van n»0^ ( ligen doodslag of manslag. Het woord werd toen opgevat door den proc.-ge ' den heer Mr. A. Upey, die , in eene uitgebreide rede, de schuld des be^ volhield en , ten slotte, een requisitoir nam tot diens schuldigverklaring en veroordecling tot de straf van geeseling, met den strop om den hals aan de°r vastgemaakt, brandmerk en confinement in een rasp- of tuchthuis van ee"eLjng mijn, niet le boven gaande den tijd van 20 achtereenvolgende jaren. De verdesjjJ,0p van den besch. werd vervolden» voorgedragen door den heer Mr. C. M 0fdvan der Aa, die, in eene uitgewerkte pleitrede en op welsprekende wijze, » ^ zakelijk trachtte aan te toonen, dat de schuld des besch. regtens niet was beW Na re- en dupliek bepaalde het Hof de uitspraak op gisteren. t0 Zoowel bij de teregtzitting van den vorigen dag, als bij de pleidooijen, dl ' zamen genomen, ruim drie uren duurden , was eene zeer groote menigte te'0 woordig. ]caoQe{l Het Hof van Drenthe heeft dezer dagen drie maal geene zitting * houden , ten gevolge van ongesteldheid en onvoltalligheid van bet personee • 'q 0°^ — Geliik in enkele der laatsl?ori»e parlcmenlsziltingen in Engeland ,, nu in liet Lagerhuis (met 219 tegen 167 stemmen) een voorstel aangeno {l opheffing van bet jaarlijksch patentregt van ia of 8 pond sterl , * ' ' rp«» procureurs en geregtelijke zaakwaarnemers (niet de advokaten) onde ^ zijn. De kanselier derschatkist bestreed het voorstel. Gedrukt en uitgegeven bij GEBROEDERS BEUBiF*-* te 's Gravenhage.
4,729
MMKNGU01:001323004:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,884
De turnvriend; tijdschrift gewijd aan de lichamelijke opvoeding des volks-orgaan van het Nederlandsch Gymnastiek Verbond, jrg 4, 1884, no. 3, 01-02-1884
null
Dutch
Spoken
5,569
10,307
Het 1e Groep Verbinding is te Amsterdam opgericht. Bovendien bestaan er nog 3 clubjes van personen, die wegens rijperen leeftijd zich minder goed bij de bestaande G V kunnen aansluiten en toch als gezondheidsmaatregel de gymnastiek willen beoefenen. Twee dezer clubjes bestaan uit Onderwijzers aan lagere scholen terwijl het 3de uit Leeraren bij de hoogste tak van onderwijs bestaat. In de laatste 3 jaren is dus het aantal G. V. te Amsterdam verdubbeld. Ook te Arnhem, ’s Gravenhage, Utrecht, Groningen, Leeuwarden en Haarlem is een verblijdende vooruitgang op te merken. Het geheele aantal G. V. is nu reeds tot boven de 160 geklommen. De leerlingen van de 3 hoogste klassen van het Gymnasium te Amsterdam krijgen sinds het begin van dit jaar, behalve 2 uren les in de Gymnastiek, ook nog 2 uren les in het Exerceren. Dit laatste onderwijs wordt door Onderofficieren der infanterie op de Koopmansbeurs gegeven. De lichamelijke opvoeding wordt dus aan deze inrichting van Hooger onderwijs met zorg behartigd en in de beste handen toevertrouwd, waarvan wij nog onlangs bij de uitvoering in "Maison Stroucken" de blijken mochten zien. Omtrent de G. V. te Vlissingen kunnen wij mededeelen, dat zij bestaat en den veelzeggenden naam van "Luctor et Emergo" heeft aangenomen. Zodra haar proeftijd voorbij is, kunnen wij er meer van mededeelen. Amsterdam. Uit de Handels-Vereeniging "Vervroegd Beursuur" heeft zich een afdeeling - Gymnastiek gevormd, met 16 werkende leden. Het bestuur bestaat uit de HH.: C. Kriebel, president; Ph. H. Hartog, secretaris, Nieuwe Keizersgracht 169; R. C. J. Vrijman, penningmeester. Alleen leden van "Vervroegd Beursuur" kunnen van deze G. V. lid worden. Amsterdam. Op 7 januari jl, is hier opgericht de G.- en S. V. "Eendracht maakt macht", met aanvankelijk 10 werkende leden. Het bestuur bestaat uit de H.H.: A. C. Smits, president; R. de Haan, secretaris, Jan Steenstraat 205; J. Lippets, penningmeester en commissaris van orde; G. Hesse, directeur en schermonderwijzer. Amsterdam. Bij Koninklijk besluit van 10 Januari N°. 17 is de G. V. "Leonidas" alhier als rechtspersoon erkend. Amsterdam. Op 18 december jl, is door de Gymnasiasten-Vereeniging "Disciplina Vitae Sapientia" een afdeeling: Gymnastiek gevormd, met 20 W. L, die zich desdaagavond van 8 tot 10 uur oefenen in het Gymnasium, onder leiding van de Leeraar in de Gymnastiek, de heer H. Berkhout. Het bestuur bestaat uit de H.H.: H. G. Nederburgh, president; G. P. ter Braak, vice-president; A. J. J. Ph. Haas, secretaris, Keizersgracht 443; D. A. Giel, penningmeester; D. C. J. H. Kropveld, bibliothecaris. Assen. Op 12 januari jl, hield de G.- en S. V. "Eendracht" alhier een openbare uitsvoering, die door een nog al talrijk publiek werd bijgewoond. Onder leiding van de president-hoofdvoorwerker, de heer Meijer, liepen de oefeningen goed van stapel; terwijl ook de "muur op de sabel" de moeite loonde, die de heer Lamberts zich hiervoor had getroost. Dat er goed gewerkt werd, toonden de vele bijvalsbetuigingen van het publiek en het gunstig oordeel van personen, op gymnastisch terrein bekend. Nadat door het muziekkorps van het 3e regiment huzaren de uitvoering met een overture was geopend, traden onze wakkere turners op, om, vóór zij tot de eigenlijke werkzaamheden overgingen, met het zingen van enige regels dichtregels hulde en dank te brengen aan hen, die door hun financieel steun medewerkten tot de bloei van deze Vereeniging. In welke een hooge mate "Oefening kweekt Kracht" zich in de gunst van het Dordtsche publiek mag verheugen, bewees het prachtige vaandel, dat haar, na het einde van het eerste nummer van oefeningen, namens vele dames door een viertal uit hun midden, bij monde van Mme. E., werd aangeboden. Met een hartelijke toespraak aanvaardde de president dat kostbaar geschenk, terwijl de werkende leden, na aan het viertal dames bloemkransjes te hebben aangeboden, in een toepasselijk lied de hoop uitdrukten, dat deze banier den band van eendracht, vrede en broederlijkheid versterken zal en zij zelf door ijverig en nauwgezet oefenen zich harer waardig zullen blijven. Na deze festiviteit werden de werkzaamheden hervat. Brug, rekstok, gewichten, ringen en paard kregen elk hun beurt, terwijl ook enkele leden hun vaardigheid toonden in het schermen op de sabel en korten stok. De verschillende nummers van het programma werden over het algemeen verdienstelijk uitgevoerd en leverden het bewijs dat "steeds hooger" het ernstige streven is, zoowel van de leden als van de heer de Milde de la Faille, die zich op loffelijke wijze van zijn taak kwijt. Het tableau, een hulde voorstellende aan de banier, waaraan de werkende leden trouw zweren, slaagde uitmuntend en werd bij herhaling luide toegejuicht. Met een geanimeerd bal werd deze genotvolle avond besloten. ’s-Gravenhage. Alhier is opgericht de G.- en S. V. "Concordia", bestaande uit Leden en Adspirant-leden, waarvan de eersten den leeftijd van 18 jaar moeten bereikt hebben. De oefeningenavonden zijn voor de leden des Dinsdags en Donderdags van 9—10 uur en voor de adspirant-leden des Maandags en Donderdags van 9—10:30 uur, in het lokaal in de Witte de Withstraat. Het bestuur bestaat uit de HH : W. A. Carpentier, president; H. P. van Nieuwenburg, vice-president; J. F. O. Behre, secretaris, Noordwal (hoek Noordstraat); A. C. Besançon, penningmeester; W. M. Weijne, directeur; AV. A. Carpentier, voorwerker. ’s-Gravenhage. De heer Dekker te Scheveningen ontving van de Minister van Binnenlandsche Zaken antwoord op zijn adres, betreffende het bijwonen van de gymnastieklessen. Tilburg. Van de leerlingen der Burger-Avondschool nemen 73 aan het onderwijs in Gymnastiek deel. Veendam. De G. V. "Lubach" alhier, zal op Vrijdag 18 Februari a.s. een Openbare Uitvoering geven, waarbij (’t is een publiek geheim) door een tal dames der Vereeniging een sierlijk vaandel zal worden aangeboden. Winschoten. De heer J. Jansonius, directeur der G. V. "Bato" alhier, geeft als zodanig zijn medewerking aan die Vereeniging geheel belangeloos. Hij heeft de bevoegdheid tot het geven van onderwijs in Gymnastiek. Wildervank, Aan den afgetreden directeur der G. V. "Plas" alhier, de heer Verweij, zijn door de Vereeniging als blijk van waardeering voor zijn belangeloze moeite enige prachtwerken geschonken. Zwolle. Het verzoek om de subsidie ten behoeve van de Gymnastiekschool van het Departement Zwolle der M. t. N. v. ’t Alg. van / 300 te verhoogen tot / 1000, is door de Raad in zijn zitting van 15 Januari afgewezen. Zwolle. Op den 7de Januari is hier opgericht de G, V. "De Spartaan", met 26 werkende leden. Het bestuur bestaat uit de H.H.: F. de Haan, president; B. Maten, vice-president; H. J. Jansen, 1e secretaris, Walstraat 110; P. Hoven, 2e secretaris; W. Haeck, penningmeester; T. Bennink, directeur. Correspondentie. Aan onze abonnees wordt bericht, dat wij de vrijheid zullen nemen over de abonnementsgelden van "De Turnvriend" te beschikken. Evenals ten vorigen jaren verzoeken wij hen beleefd ter vermijding van retourkosten, bij eventuele afwezigheid het bedrag uit te leggen of order tot betaling te geven. Bij de Vereenigingen zullen wij afgevraagd op hen, aan wie wij het tijdschrift zenden en verzoeken het betaalde met hun penningmeester te verrekenen. Tevens zijn voor 11e d., voor zover voorhanden, losse nummers van den jaargang 1883 ter completeering gratis beschikbaar. De Uitgevers, H.H. Intekenaren op de Gymnasten Almanak wordt bericht, dat dit werkje wegens de uitgebreidheid iets later dan andere jaren zal verschijnen. De Uitgevers. Berichten voor N°. 4 worden tot 10 Februari ingewikkeld aan het adres van Uitgevers of Redactie. Advertenties. Cricketten Spiegels te koop, tegen billijken prijs, geheel onbeschadigd. (Prijs nieuw / 19.) Brieven franco motto "Cricketspel" aan het Bureau van dit blad. Fabriek van Borduurwerken, Vaandels, Banieren, Insignes, enz. C. H. DE VRIES. Amsterdam Singel 111. Bij A. W. Sijthoff te Leiden is verschenen: HANDBOEK VAN DE STELZELMATIG BESCHRIJVENDE Ontleedkunde van den Mensch, ALS DERDE UITGAVE VAN HET HANDBOEK VAN Hr. J. A. FLES, Oud-leeraar inde Ontleedk. aan ’s Rijks Kweekschool voor Mil. Geneesk. te Utrecht, GEHEEL OPNIEUW BEWERKT DOOR Dr. J. P. Van Braak Houckgeest, Hoogleeraar inde Ontleedkunde aan de Rijks-Universiteit te Groningen. Eerste Stuk. Inleiding. Beenderen ƒ 2.88. 2de Stuk De Gewrichten en Spieren ƒ 2.72. ’t Geheele werk zal in vier stukken compleet zijn. (1. Osteologie. 2. Gewrichten en Spieren. 3. Ingewanden en Zintuigen. 4. Zenuwen en Bloedvaten, De twee eerste stukken zijn ineens genomen afzonderlijk verkrijgbaar ten dienste van leeraars enz. inde Gymnastiek. Amsterdamsterechtcatalogus; van toestellen en hulpmiddelen voor GYMNASTIEK en ORTHOPAËDIE van het Groot Elektronisch Bureau. Bekroond op de Internationale Koloniale Uitvoerhandel Tentoonstelling te Amsterdam 1883 met de bronzen Medaille. Deze Gymnastiektoestellen zijn geheel geconstrueerd volgens de laatste eisen die men op het gebied van Gymnastiek stelt. Zij zijn duurzaam en in alle prijzen verkrijgbaar. Verstelbare en onverstelbare ijzeren Halters, Borstrekkers in alle afmetingen, Werktuigen voor Kinderen voorradig; papier Maché Rekstangen binnen 5 weken verkrijgbaar. Schermgereedschappen. Matrassen in alle afmetingen enz. enz. enz. Men vraagt prijzen. Voor uitvoeringen enz. worden werktuigen in huur afgestaan. H. KUIPERS, Kantoor en Fabriek Magazijn Elandsgracht 13. Keizersgracht 294. NB. Met 1 Mei 1884 worden Fabriek en Magazijn verplaatst naar de Bloemgracht N°. 57. N°. 3. 1 Februari 1884. 4e Jaargang DE TURNVRIEND, TIJDSCHRIFT gewijd aan de lichamelijke opvoeding des volks, ONDER REDACTIE VAN J. J. WOPKES Jr. EN MET MEDEWERKING VAN DE DIEREN Joh. Blom, Mr. O. de Bruijn Kops, Dr. H. van Cappelle, Dr. B. Carsten J. S. G. Bisse, Dr. E. B. Donkersloot, Mr. D. van Eek, Dr. J. C. G. Evers, W. Haanstra, G. Hesse, H. W. F. Hetterschij, E. de Jong, Mej. H. Krooneman, L. D. Labberté, A. B. Meilink, A. Moeus, Dr. M. Salverda, S. Vestdijk, A. J. Wiggerman, Dr. T. C. Winkier, D. Withaar, Dr. H. A. Zagers en anderen. WIJZE VAN UITGAVE: Uit blad verschijnt, zooveel mogelijk, den eersten en vijftienden van elke maandprijs per jaargang franco per post f 3.00, voor het buitenland f 3.50. Advertenties van 1—6 regels f 0.60; ieder regel meer 10 cents; grote letters naar plaatsruimte. Alle stukken voor de Redactie bestemd, boeken ter beoordeeling, advertenties enz. worden franco ingewacht bij de uitgevers: IPENBUUR & VAN SELDAM, Damrak 48, Amsterdam. Laat ons nimmer vergeten, dat regelmaat, orde, netheid en juistheid der bewegingen hoofdzaak bij de Gymnastiek is. Door eenvoudig, maar sierlijk en degelijk te werken toont men grooter meester inde kunst te zijn, dan door het uitvoeren van ongeëvenaarde toeren. Ned. Gymnastiek-Onderwijzers Vereeniging. Leden, die in de e.v. te Wageningen te houden algemene Jaarlijksche Vergadering voorstellen te doen hebben of onderwerpen wensen in te leiden, wordt verzocht daarvan opgave te doen vóór 10 Februari aan de ondergetekende; daar in de loop van die maand door het Bestuur de lijst van werkzaamheden moet worden opgemaakt. Namens het Bestuur, den Bosch, 20 Januari 1884. de secretaris E. de Jong. De Methode bij het Gymnastiek-Onderwijs. DOOR L. D. LABBERTÉ. [Lezing gehouden in de vergadering van de „Z.-H, G.-O. V., op Zondag 4 November 1883 te Leiden.] In de laatste jaren worden er van verschillende zijden pogingen aangewend, om het Gymnastiek-onderwijs als verplichte leervak, onder de vakken van het Lager onderwijs op te nemen. Talrijke invloedrijke personen en corporaties dringen er met steeds krachtiger argumenten op aan, te breken met de eenzijdige opvoeding, wijzen er op, dat men alleen de geest ontwikkelt en zich niet om het lichaam bekommert. De uitdrukking van Montaigne: „Het is niet genoeg, de ziel van het kind te versterken, men moet ook zijn spieren stalen. Het is niet een ziel, ook niet een lichaam, dat men opvoedt, maar een mensch” en het „Mens sana in corpore sano” van Locke komen meer en meer tot hun recht. Sinds Rousseau schreef: „Het groote geheim der opvoeding is, te zorgen dat lichaams- en geestesinspanning elkaar tot ontspanning verstrekken”, is er veel ten goede veranderd, en wanneer wij op de teekenen der tijden letten, kunnen we wel zeggen: het zal niet zoo heel lang duren of de blijde kreet zal weerklinken: het Gymnastiek-onderwijs is onder de verplichte leervakken van het lager onderwijs opgenomen, het Gymnastiek-onderwijs maakt een integere deel der schoolopvoeding uit. Dan zullen wij, onderwijzers, juichen en zeggen: aan ons komt een groot deel der ere toe, dat het zo ver is gekomen. Maar dan ook komt de keerzijde der medaille. Dan zullen wij moeten toonen, dat wij in staat zijn, de verplichtingen, die ons op de schouders zijn gelegd, naar behooren te vervullen. Dan moeten we kunnen doen zien, dat ons onderwijs werkelijk goede vruchten zal afwerpen, dat wij met onze methode den toets der vergelijking met andere vakken kunnen doorstaan, want wij zelf hebben om dat vak gevraagd en gebeden ter algemene invoering. Zo zou het goed zijn, indien het Gymnastiek-onderwijs thans al een verplichte vak op alle scholen ware? In zekeren zin, geloof ik, neen. Het ontbreekt ons op dit oogenblik nog aan veel, om tot de H.H. opvoeders der jeugd te kunnen zeggen: hier zijn wij, daar is ons werk, daar is onze methode. Kunnen wij ons al beroemen naar een vaste, deugdelijke methode, die den toets van wetenschappelijk onderzoek kan doorstaan, te onderwijzen? Kunnen wij al spreken van de methode bij het Gymnastiek-onderwijs? Neen, op dit punt heerst een babylonische spraakverwarring. Laat ons daarom de tijd, die ons nog van die mooie toekomst scheidt, nuttig besteden, om door besprekingen enz. eindelijk te komen tot dat, wat wij kunnen noemen de eenige goede methode, gebouwd, niet alleen op physiologische en anatomische grondslagen, maar ook geheel rustende op paedagogische wetten. Want waarlijk, is eenmaal onze wenschen vervuld, dan zal het ons niet ontbreken aan strijd tegen bestaande vooroordeelen, zowel van de zijde van het publiek, als van hen, die over ons gesteld zijn. We kunnen dan al onze tegenstanders door onze handelingen in voorstanders veranderen. Daarom laten wij elkander steunen, ten einde het zo ver te brengen. Maar dan ook moeten we laten varen die betreurenswaardige gewoonte, die zo in tegenspraak is met het turnen, de gewoonte om elkaar te leeren, niet op den weg der helpende liefde tot elkaar en tot het vak, dat ons allen dierbaar is, maar op die van laatdunkendheid, verdachtmakerij, waanwijsheid enz. Laat ons leeren zaken van personen te scheiden. Wij moeten niet de overwinning trachten te behalen door te schermen met grote woorden, maar elkaar overtuigen met logische bewijsgronden. Dan kan het niet anders, of door wrijving van gedachten komen we op den eenigen waren weg. Treurig is het echter, dat juist onder de turnbroeders zo veel verdachts, zo veel humbug voorkomt, dat juist turnmakkers elkaar zo weinig kunnen verdragen, zo weinig achting voor elkander hebben. Getuige zo menige pennestrijd tusschen H.H. Gymnastiek-onderwijs. Zoals wij weten zegt de grote Pestalozzi ergens: "Er kunnen geen twee goede methoden bestaan, slechts één is goed". In spijt van de bemerking des heeren Croesen, voorkomende in de Maandberichten van het N. G. V. van 15 November, blijf ik bij dit beweren. Later, na afloop van deze lezing, hoop ik op die bemerking terug te komen. 39 'zers, getuige de laatste vergadering van de Ned. Gymnastiek-Onderwijzers Vereeniging. (l) Gelukkig kenmerken onze vergaderingen zich door een geheel anderen geest. Dit gaf mij den moed, deze quaestie der methode bij het gymnastiek-onderwijs aan een bespreking te onderwerpen. Ik wensch mijn zienswijze niet op te dringen, maar door besprekingen, aanvoering van deugdelijke bewijsgronden, overwegingen over ’t voor en tegen, een stap nader te komen tot het grootsche doel: eenheid in het Gymnastiek-onderwijs in Nederland. Borst wensch ik een overzicht te geven van de meest bekende zijnde stelsels, om dan later een keuze te doen. Hierbij reken ik op uwe welwillende toegevendheid en mocht ik falen, nogmaals, gaarne laat ik mij overtuigen, mits de gronden, tegen mij aangevoerd, steunen op logica. Natuurlijk is men bij elk vak van onderwijs niet terstond op den weg eener deugdelijke methode; natuurlijk onderwijst men niet terstends volgens de methode. Zoo ook niet bij het Gymnastiek-onderwijs. Bij Guthsmuths, de baanbreker en wegbereider van Jahn, was moeilijk sprake van wat wij verstaan onder methode. Volgens hem was Gymnastiek „arbeid onder ’t masker van vermaak”. Zijn oefeningen bestonden uit lopen, rennen, springen, klimmen, tillen, dragen, excerceren, schermen, springen met den hoepel en ’t kleine springtouw, dansen enz. Zij waren afkomstig uit Dessau, waar Basedow ze, voor een gedeelte, in zijn leerplan had opgenomen. „Wat ik”, zegt Guthsmuths in zijn „Turnbuch für die Söhne des Vaterlands” uit geschiedkundige overblijfselen te voorschijn bracht, wat ’t nadenken en soms het toeval aan de hand deden, was hier (te Schnepfeuthal) geleidelijk aan ’t licht gebracht, om beproefd te worden. Ook de bemerkking van het ere lid der A. G.-O. V. ademt weer denzelfden geest. De schrijver heeft niet eens zijn tijd kunnen afwachten, dat hij met grond kon oordeelen of veroordeelen. Neen, de gal moest hem van de lippen, nog vóór het tijd was. Hoe meer we onze zaak bespreken, des te beter voor ons is en ons onderwijs, maar laat ons steeds mensch blijven. De wijze, waarop dikwijls onder turners gestreden wordt, brengt geen verbetering, wel verbittering te weeg. Daarbij, menigeen laat zich door de wijze, waarop hij aangevallen wordt, weerhouden, zijn gedachten mede te delen; wat nadeelig kan zijn voor de zaak. Moge ook hierbij de tot nu toe veelal gevolgde methode, door de eenige goede methode vervangen worden. Wanneer ik mij in het strijdperk begeef, zal ik mij beijveren steeds de humaniteit in acht te nemen, doch dan verzoek, neen eisch ik van mijn bestrijders hetzelfde. Mijn leus zal zijn; scheidt personen van zaken. Mocht ik hierin soms falen, dat men mij humaan op den rechten weg brenget! Over meisjes-gymnastiek laat hij zich slechts uit, als hij in zijn Gymnastiek für die Jugend zegt: „Alleen voor jongens en jongelingen heb ik dit werk geschreven en ik waag het niet de vraag te beantwoorden, of ook de vrouwelijke jeugd stelselmatige lichaamsoefeningen noodig heeft. De mening hierover is verschillend, velen zijn er voor, anderen er tegen. Ik zelf houd het met de laatsten. Maar evenzeer als ik overtuigd ben, dat een gymnastiek-cursus voor knapen, gelijk ik hier aanbevolen heb, op de vrouwelijke jeugd niet kan toegepast worden, evenzeer is het voor mij een waarheid, dat de opvoeding der vrouw, althans in hoogere kringen, in dezelfde mate een uiterste is, als de opvoeding der Spartaanse vrouwen ooit in ons oog kan zijn. Hoe hij over de tuinspelen dacht, bewijst zijn Spiele für die Jugend, dat altijd nog het standaardwerk op dit gebied is. Kunnen we dus niet spreken van een bepaalde methode Guthsmuths, toch moeten we hem eeren en hoogachten als de man, die door zijn praktische werken en door zijn geschriften, waaronder ook zijn Katechismus der Tuinkunst, een leidraad voor onderwijzers en leerlingen en waarin o.a. ook de 10 geboden voor de lichamelijke opvoeding voorkomen, het eerst en meest heeft bijgedragen tot de verbreiding van de Gymnastiek. Zijn werken dragen in alle gevallen nog meer het karakter van methode, dan de door Vieth in drie delen uitgegeven Encyklopaedie der Leibesübungen. Want deze zegt daarin: „Wat de inrichting der oefeningen betreft, daarvan laat zich weinig zeggen. Ze worden geregeld met betrekking tot tijd, plaats, aantal en geschiktheid der leerlingen. Men moet de oefeningen van éénzelfde soort niet te lang achtereen doen, want afwisseling is zoowel nuttig als aangenaam; men moet de oefeningen variëren; men moet een commando gebruiken en bij de toepassing is dit in dit werk in 1804 is zijn oordeel al iets gewijzigd, want hierin raadt hij voor meisjes baloefeningen en wandelingen aan. 41 der oefeningen op ouderdom, lichaamskracht en temperament van den leerling letten. Dus alles zeer vaag. Dat hij ook over het spel dacht bewijzen zijne in 1816 uitgegeven: "Betrachtungen über das Spiel". "Zonder ontwikkeling der zielskrachten is de houding en de plaats als mensch ondenkbaar, maar hoe zou de toestand van den mensch zijn, zoo hij aan de ontwikkeling van het lichaam niets ten koste leidt", zegt Pestalozzi, en daarom nam hij ook de gymnastiek bij zijn onderwijs op. Hij geeft vele praktische wenken, terwijl het karakter dat hij in de oefeningen wenscht te brengen, overeenkomt met de bedoeling, welke Spiess later daaraan gaf. Hij kwam op het denkbeeld de tactmatige oefeningen met gezang te verbinden. Ook voor het spel had hij een open oog. Straks noemde ik Guthsmuths de baanbreker en wegaanwijzer van Jahn en ik geloof met alle recht. Altijd wordt het volle licht geworpen op vader Jahn en dikwijls Guthsmuths maar terloops genoemd. Maar zonder aan Jahn’s verdiensten te kort te doen, geloof ik toch recht te hebben, als ik zeg: Had Guthsmuths niet den weg gebaand en door woorden en daden de aandacht op de Gymnastiek gevestigd, Jahn’s begrippen zouden zoo spoedig geen ingang hebben gevonden. Guthsmuths heeft voor hem het pad meer begaanbaar gemaakt. Daarbij waren de omstandigheden Jahn ook zeer gunstig. Immers, Duitsland, gebogen onder het slavenjuk van den overweldiger, kon het niet anders of zijn "Deutsches Volksthum" moest hem onder de jongelingschap vele aanhangers doen verwerven. Hoe kort en krachtig hij ze kon "begeisteren" blijkt uit het volgende: Eens wees hij de jongelingen te Berlijn een zoogenaamde erepoort, waarvan alle zegetekens door den overweldiger waren weggevoerd. "Waar zijn al die teekens van den moed onzer voorouders?" vroeg hij. Het antwoord bleef weg, waarop hij er één een klap om de oren gaf, met het lakonische antwoord: "Te Parijs, ga en haal ze". Door zulk een handelwijze boeide hij den jongeling en kon hem gemakkelijk overtuigen, dat om den overweldiger te verdrijven er een krachtig, tegen vermoeienissen gehard volk moest zijn. Hoe kon het anders, of toen hij op de Hazenheide zijn turnplaats opende, er duizenden naar hem toestroomden, om datgeen te verwerven, waardoor zij in staat zouden zijn, later de slavenketenen te verbreken. Zijn gymnastiek had dus tot opvoedkundig element; kracht, vlugheid, zelfstandigheid en moed te kweeken. Vandaar zijn methode. 43 Zonder Jahu zou de gymnastiek nog niet zulk een plaats in het opvoedingsysteem, vooral in Duitsland, innemen. (Wordt vervolgd.) Zuid-Holland, Gymnastiek-onderwijs Vereeniging. Verslag van de vergadering, gehouden te Leiden op den 1e November 1883. De heer A. Meilink, opent met een hartelijk welkom de vergadering. Het verheugt hem zeer, zooveel leden en ook veel belangstellenden aanwezig te zien, hij meent er het bewijs in te zien dat den leden de zaak ter harte gaat, en van de belangstellenden, dat zij het streven der Vereeniging bijwonen maar veel blijft er te doen op, dat allen hiervan doordrongen mogen zijn en met kracht zullen meedoen, wat de Vereeniging betrekt. Op de voorste van de ledenlijst waren aanwezig van de werkende leden: de heeren A. H. Meilink, J. J. Sonne, G. C. Baerends, H. J. Steenbergen, Mejuffrouw A. Fisseuw, de heeren J. C. Meijer, W. F. H. Hijmans, W. Scharroo, W. V. Weijnen, J. J. Tink, C. A. Bader, H. Schenk, J. Gijlswijk, J. F. Godin, Janssen, Ph. de Vries, J. van Dijk, D. Withaar, L. D. Labarthe, S. van Aken, J. Koopman, en C. D. Doelman; samen 23. Van de buitengewone leden de heeren H. Ouderkerk, J. C. de Bruijn, A. Maane en W. van Iperen, en als langst lid; de heeren J. A. van Dijk, directeur van de kweekschool voor onderwijzers en onderwijzeressen, Dr. M. Breub, J. J. Snoek, G. Tolk, J. W. van den Drink, H. W. F. Hetterschijt, A. Meffert, J. M. Zegers, A. R. ter Linden, en J. J. Tummers; samen 16. De voorzitter deed het voorstel om de notulen van de vorige vergadering te lezen aangezien aan de leden een verslag gelijk aan de notulen was toegezonden, zodat allen met den inhoud in kennis zijn gesteld. Niemand had hierop tegen, zodat lezing volgde van ingekomen stukken. De voorzitter deed vervolgens mededeeling omtrent een aan Dr. C. J. Vaillant (Ereld der Vereeniging) gebrachte ovatie op den 28e Mei d.j., bij gelegenheid van zijn 40-jarig jubileum als dokter te Schiedam. Deze ovatie was den jubilaris gebracht door verschillende Corporaties, waarbij zich het bestuur onzer Vereeniging had aangesloten. Vier bestuursleden waren daarbij tegenwoordig, Steenbergen was verhinderd. De voorzitter, de heer Meilink, als voorzitter opgetreden, had in krachtige taal hulde gebracht aan Dr. Een lange discussie over de wijze van feestvieren, over de onkosten daaraan verbonden, over de plaats waar zulks te doen, wordt besloten de regeling over te laten aan het bestuur, terwijl bij stemming als vergaderplaats aangewezen werd: Sliedrecht. Punt 7 kwam nu aan de orde, en daartoe het woord verleend aan de heer Labberté. Zijn voorstel was om voortaan de openbare lessen op een andere wijze te regelen. Spreker was van mening dat openbare lessen niets te zien gaven dan een van buiten geleerd lesje en als zoodanig voor de toeschouwer hoegenaamd geen nut opleverden. Zijn verlangen zou zijn dat b.v. door de voorzitter iemand werd uitgenoodigd om les te geven, op het oogenblik dat deze zou aanvangen. De voorzitter vroeg daarop aan de heer Labberté, welk doel dat deze meent, dat de Vereeniging zich stelt met het geven van openbare lessen. Wij noodigen uit om het publiek te doen zien, hoe onderwezen wordt, om te doen begrijpen dat de kinderen niet aan gevaren bloot staan, in één woord: om verkeerde ideeën op te heffen. Zooals de heer Labberté het voorstelt, zou het zijn een les voor onderwijzers, een onderzoek naar hun bekwaamheid. De heer Hijmans geloofde dat een les, zooals de heer Labberté bedoelt, meer op den weg zou liggen van de Schoolcommissie. De heer Bader was het tot op zekere hoogte met de voorsteller eens. Hij zou wensen dat het bestuur een dag of wat vooraf de onderwijzer uitnoodigde, met dien verstande dat men geen vreemde onderwijzer voor de te onderwijzen klasse plaatst. De heer van Aken zou het wel zo goed vinden, in plaats van een les, een beschrijving daarvan te leveren. De voorzitter echter wil het aanschouwelijke niet missen, het publiek moet zien. De heer Steenbergen was van gevoelen dat openbare lessen in plaatsen, waar gymnastiekschoenen zijn, niets te betekenen hebben. De heer Labberté, die zijn gevoelen tegenover de verschillende sprekers verdedigde, had intussen zijn voorstel onder de volgende woorden gebracht: »De openbare lessen zullen zo worden geregeld, dat de onderwijzer die les zal geven, in overleg met het bestuur de te verwerken lesstof zal vaststellen“. Dit voorstel in stemming gebracht gaf 11 stemmen voor en evenveel tegen, zodat de beslissing van de voorzitter den doorslag moest geven. Deze verklaarde er zich voor, waarmee het voorstel aangenomen was. Gedurende de gevoerde discussie waren achtereenvolgens de heeren J. A. van Dijk, directeur van de kweekschool, en Dr. M. Treub binnengekomen en door de voorzitter welkom geheeten. Als een onderwijzer voorgaat niet zoo bekrompen te denken, hoe ellendig moet het dan niet gesteld zijn met de hersens der arme kinderen, die aan zijne leiding worden toevertrouwd. "Haarlem, 8 Januari 1884, Aan Nederlands Schermers! "Niet juist mannen van genie brengen de wereld in beweging en leiden baar voort, maar mannen van standvastigheid, wilskracht en onvermoeiden ijver." Samuel Smiles. Verleen mij, Kerels, een oogenblik uwe attentie om in't kort een plan te bespreken, dat ik voor de schermwereld reeds sedert lang noodig acht. Hoeveel verschillende, hoeveel doelmatige en ondoelmatige modellen van brevetten zijn niet bij de verschillende Schermverenigingen in gebruik? De een wat levendiger, de ander wat eenvoudiger, beantwoorden zij allen aan hetzelfde doel en hij, die op een of ander wapen wordt bevorderd, is waarschijnlijk even gelukkig met een eenvoudig blad papier, zijn waardigheid als meester of provoot vermeldende, als met een brevet, dat met zeer veel smaak is afgewerkt en in een lijst verdient te prijken. Ook mijn vereniging heeft haar brevetten zeer eenvoudig doen vervaardigen, doch het zou mij verwonderen, zodanig zij hiermee niet met vele harer zusterverenigingen zou kunnen onverenigd zijn. De voorraad vermindert echter langzamerhand en daar binnenkort enigen onder ons zullen worden bevorderd, diende deze te worden aangevuld; doch alvorens tot ons bestaand model weer de toevlucht te nemen, wil ik nog eens op hetzelfde aambeeld slaan, waarop reeds meermalen ik geklopt: Zou het voor ons, Broeders, zulk een moeitevolle taak zijn te trachten voor alle Nederlandse Schermverenigingen een model brevet te voeren, netjes en doelmatig? Reeds meermalen, zoo verzekert men mij, heeft men hiernaar gestreefd, doch hebben alle aangewende pogingen nog schipbreuk geleden, door te geringe medewerking en te weinige volharding. Zet door mannen, laat u niet afshenken, getroost indien noodzakelijk met enkele geldelijke opofferingen, later zult gij er uzelf dankbaar voor zijn. Stelt, zodanig noodig, een commissie uit uw midden in staat om dit plan tot rijpheid te brengen en toont hiermee dat gij zijt mannen van standvastigheid, wilskracht en onvermoeiden ijver. Hoe vereerend moet het voor ons allen niet zijn, uit de handen der examencommissie een brevet te ontvangen, bij alle de Schermverenigingen van ons Vaderland in gebruik en waarop we kunnen wijzen als op een eenig nationaal brevet. Eendracht maakt macht! Achtend, Helder S. Jaring, 8 Januari 1884. Pres. der S.- en G. V. Gesteld zetten. De uitstekende gelegenheid toch, die het gebouw voor Kunsten en Wetenschappen oplevert tot het plaatsen van een zeer talrijk publiek, de ruime invitatie en daaraan evenredige introductie, alsmede de verrassende wijze, waarop daarvan werd gebruik gemaakt, moesten allen er het hunne toe bijdragen om deze uitvoering als propagandawerk der gymnastiek te doen slagen. De uitvoering, waaraan ook de aspirantenafdeling deelnam, liep naar ieders genoegen af en werd tot het eind toe bijgewoond door “Olympia’s” beschermheer Mr. J. G. Patijn, burgemeester der residentie en den heer F. Mees GJz., commissaris van het N. G. V., alsmede door vele gemeenteraadsleden, doctoren en officieren van het garnizoen, terwijl ook de verschillende Gymnastiekverenigingen, waarmede “Olympia” zoo dikwijls kameraadschappelijk verkeerde, in ruime mate vertegenwoordigd waren door de leden van: “Haarlem” en “Sparta” uit Haarlem; “Excelsior” uit Gouda; “de Rotterdamse G.- en S. V.”; “Palaestra” uit Schiedam; “de Delftse G.- en S. C.” en “Lycurgus” uit Delft; “Gelre” uit Arnhem; “Amstels G. V.” uit Amsterdam; “Olymphia” uit Zutphen; “Cincinnatus” uit Wageningen; en “’s Gravenhage”, “Hellas”, “Uitspanning door Inspanning”, “de Lievelde” en “Voorwaarts” uit den Haag. Nadat de president, de heer F. J. Wakerlaar, de verschillende genoodigden in eenige welgekozen woorden het welkom had toegeroepen, werd “Olympia” aangenaam verrast, doordat de presidente der damesafdeling, Mev. A. E. Visser, namens haar Club, de leden van “Olympia” een zilveren lauwerkrans aanbood met den wenschen, dat deze nog door vele andere gevolgd mocht worden en “Olympia’s” leden tot spoorslag zouden zijn om op den ingeslagen weg voort te gaan, terwijl het “Lang leve Olympia”, door haar geuit, onder het publiek een Hinken weerklank vond. Tijdens de loop van den avond werd deze krans nog gevolgd door twee huldeblijken, respectievelijk van de Vereenigingen “Lycurgus” en “den Delftschen S.- en G. C.” uit Delft”, terwijl tijdens de uitvoering van het Carré-geweer de G. V. “Palaestra” uit Schiedam, bij monde van haar voorzitter, de heer W. Sonneveld, een krans aanbood, en in duidelijke bewoordingen te kennen gaf, dat zij zich gedrongen gevoelde “Olympia” juist voor deze wapenoefening hulde te brengen, als protest tegen de uitspraak der Jury van het concours der Rotterdamse Sobervereniging “Oranje” op 10 November 11. (zie Turnvriend jaargang 1880 N°. 24 en jaargang 1884 N°. 1.) Ten slotte nog aangestipt dat een flink, gezellig bal, waaraan slechts weinigen zich onttrokken, de feestelijkheid sloot, en aan ieder zal met mij de leden van “Olympia” kunnen gelukwensen met den goede uitkomst der feestuitvoering van haar streven bestaan. Joh. H. Groningen. Het bestuur der G. V. “Gruno” alhier bestaat uit de H.H.: R. Maas, president; E. Prak, secretaris, Hooge Der A. S. 247; U. J. van Lessen, penningmeester, Hoendiep; P. Wijga, vioe-president; J C. Swaagman, vioo-secr. (Ter verbetering van een vorig bericht.) Groningen. Alhier is een nieuwe G. Krommenie. Het bestuur der G. V. "Lycurgus" alhier is in de vergadering van 10 Januari j.l. als volgt gewijzigd: Alb. Schut, president; J. G. van Eden, vice-president; J. Schaap Lz., secretaris; P. H. Kaars Sijpestein, secretaris; Jb. Schaap, penningmeester. Schagen. Den 26ste December j.l. gaf de G.- en S. V. "Lycurgus" weer blijken van haar bestaan door het geven van haar 4e Openbare Uitvoering in de zaal van de heer O. Kos Pz. Mocht "Lycurgus" steeds op haar uitvoeringen succes behalen, ditmaal slaagde zij bij uitnemendheid. Niet alleen dat de werkzaamheden flink van stapel liepen, ook de regeling liet niets te wensen over, zodat het programma ten ruime 11 uur was afgewerkt, iets, wat niet dan gunstig op het eentonige van een uitvoering werkt. Onder de verschillende nummers voldeed het, Marsch- en Ordeoefeningen, zeer aan het talrijk opgekomen publiek, dat dooreen krachtig applaus zijn ingenomenheid betuigde. Voor vele G. V. mag dit een aansporing zijn om zich meer aan de beoefening deze bewegingen te wijden. Ook de andere werkzaamheden, waaronder ook vooral de Schermoefeningen, werden telkens luide toegejuicht. De nog altijd bestaande vooroordelen tegen de Gymnastiek beginnen dus ook hier voor meerder belangstelling plaats maken. Een prachtige Apothéose besloot de werkzaamheden. Zij bood inderdaad een schoon schouwspel aan. De turners, allen in hun fraai kostuum (witte broek, tricot en blauwe sjerp) stonden gegroepeerd om 2 schilden, waarvan het een het wapen van Schagen vertoonde, terwijl het andere de woorden: "Hulde aan de Gymnastiek" te lezen gaf en het Vaandel op den achtergrond prijkte. Daarvoor voerden 2 flinke turners met 4 makkers op zich de welbekende draaiende molen uit; het geheel werd door Bengalasch vuur verlicht. Hiermede was de Uitvoering afgeloopen. Moge "Lycurgus" op den ingeslagen weg voortgaan en zoo het algemeen beoogde doel helpen bereiken: 1. de Gymnastiek tot een volkszaak te maken en haar algemene beoefening te helpen bevorderen. Een prettig bal besloot dezen feestavond. R. Steenwijk. Op Donderdag den 13de December j.l. wordt in de concertzaal van de heer Varrenhorst alhier de Tweede Openbare Vergadering gehouden van de G. V. "Johan van den Kornput". Mocht ze zich bij gelegenheid van haar Eerste Openbare Vergadering niet in talrijk bezoek verheugen, het groote succes, toen verworven, deed haar met grond verwachten, dat ze dezen avond voor een talrijker publiek zou optreden. 50.
30,868
MMKDC04:000922001:mpeg21_7
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,850
Annalen van het Genootschap tot Voortplanting des Geloofs; behelzende brieven van de bisschoppen en missionarissen van de missien der onderscheidene werelddelen, mitsgaders alle berigten, betrekking hebbende tot de missien en het Genootschap tot Voortplanting des Geloofs, 1850, Deel: Zeventiende deel, 1850
null
Dutch
Spoken
8,062
13,815
» Tol de maand Maart, heb ik zeer gerust in de omstreken der hoofdstad kunnen blijven, zonder dat ik toch de bediening der christenheden openlijk waarnam ; het was mij gemakkelijk met de priesters en de nieuwbekeerden, die iets met mij hadden Ie verhandelen, gemeenschap te houden, en al de geloovigen wisten mij zeer wel te vinden. Maar in den aanvang van Maart, heeft een klein voorval, dat geene kwade gevolgen heeft gehad, mij genoodzaakt naar eene andere provincie te vlugten. Twee heidensche soldaten, die de koning uitzendt, om, willens of niet, de bethel en areck weg te nemen, die zijne Majesteit gebruiken moet, of die dagelijks aan zijne gestorvene voorouders moet worden opgeofferd , traden onvoorziens den tuin binnen , te midden van welken de woning ligt, die mq tot schuilplaats diende. Ik las gerust mijne getijden onder een afdak naast aan het huis, en de twee soldaten hebben mij duidelijk gezien, en zich wel verzekerd, dat ik een was; zij konden mij dus terstond hebben vastgegrepen, en zoo de dertig zilverstaren verdienen, die beloofd waren aan al wie cenen uitlandschen Missionaris zal in banden leveren. Maar de Voorzienigheid heeft niet foegelaten dat zij zijn bedacht geweest om onmiddellijk de hand aan mij te slaan. Het ligt overigens in den aard der Annamieten, niets Ie doen dan na eerst er over te hebben nagedacht, hetgeen ons' soldaten konden mij nog oogenbiikkelijk gaan overdragen aan een gansch heidenscli dorp, een geweerschot van mijne woonplaats afo-e--legen; men zou het huis en zelfs het gehucht hebben omsingeld, en ik zoude nog moeijelijk hebben kunnen ontsnappen. Zij wilden liever naar de koninlijke stad terugkeeren , en mij aan hunnen Mandarijn aanklagen i mtusschen koude ik alle sporen van mijn verblijf in het buis opruimen , van daar opbreken , en met eene kleine boot eene cbrislenlieid, op eenen afstand van vijf of zes mijlen van daar, bereiken. Weinige dagen daarna, achtte ik het voorziglig voor eenigen lijd naar eene andere provincie over te gaan , en ik vertrok naar Qmnatri, alwaar ik den Heer Sobier wedervond .. hedert lang zocht ik eene geschikte plaats, om een kiem kollegie op te rigien, en na al de chrisenheden van noordelijk Cochinchina in bezigligine te hebben genomen, oordeelde ik, dat men.Lnder zich m te groot gevaar te stellen, deze inripting komje beginnen in de christenheid , waarheen de Voorzienigheid mij had geleid. » Toen de koning Tii-Duc op den troon is geklommen , hebben zijne Mandarijnen hem overgehaald om den keizer van China te verzoeken, dat de afgezanten van het Hemelsch-Rijk hem in zijne hoofdstad zouden komen inhuldigen ; het schijnt zelfs, dat men, in geval van weigering, gezind was zich niet meer aan deze plegtigheid te onderwerpen. Na eenige onderhandelingen , stemde China bet verlangen des nieuwen konings toe, en zoodra de wisse tijding dezer bewilliging in Cochinchina was aangekomen, spoedde men zich om alles toe te stellen , ten einde het vreemde gezantschap een groot denkbeeld van het annamietsch koningrijk te doen opvatten. Diensvolgens moesten de bevolkingen , welke grensden aan de wegen, waarlangs hetzelve komen moest, zich aan het werk begeven , en zij hebben vier of vijf maanden lang gearbeid. Men had goedgevonden de gezanten iederen dag maar een klein eind wmgs Ie laten afleggen, opdat zg , het land naar den duur der reis afmetende, in de waan zouden zijn, dat bet koningrijk oneindig uitgestrekt is. Ook had men op eiken afstand van vier of vijf mijlen paleizen gebouwd , om hen daar met hun geheel gevolg te doen uitrusten. » Na verscheidene malen le zijn aangekondied geweest, traden de afgezanten, op do zesde maan, het koningrijk door het noordelijkste gedeelte van Tong. King binnen. Zij zijn meer dan eene maand onder weg geweest, om te Hué aan te komen. De karavaan bestond uit ongeveer 140 personen : een Mandarijn van den tweeden rang stond aan het hoofd , hij was de eerste afgezant: dan volgden drie andere mindere Mandarijnen , een taalman, vier of \ijf toovenaars of sterrekijkers ; de rest bestond uit soldaten. De Chinezen zien de Annamieten met groote minachting aan : ook kwelden zij hen gedurende de reis op duizenderlei wijzen , en ZIJ verdeden zonder vreesde levensmiddelen, wélke tot hun gebruik werden bijeengehaald. Al wat zij niet opmaakten, werd in de velden of in do rivieren Echter bleef hunne aangeborene vraatzucht niet in gebreke: aan iedere rustplaats deden ZIJ zich wegen, om te zien , of zij niets aan vleesch ver oren hadden, en zoo er iets aan hun gewigt ontbrak , bleven zij eten , tot dat zij het te kort hadden aangevuld. » Den 17 der zevende maan , kwamen de af<rezanten aan de hoofdstad aan , en zij werden door een aantal Mandarijnen van verschillende ran<ren in groote montering ontvangen. Zij stapten vervolgens in draagstoelen , welke door soldaten werden gedragen , en door 3,000 man troepen met wanenen en standaards begeleid, kwamen zij met groote plegtigheid in de stad ; er waren ook olifanten en paarden; dit alles ging in eene tamelijke orde, en men kwam zoo aan het paleis, dat in de buiten- stad, met veel zorg voor de ontvangst was gereed gemaakt. » De hoofdslad van het annamietsche rqk , Hué, Thüa-Tieu, of Phü-Yudn genaamd, beslaat uit twee omkringen : de eene builenslad genaamd , en de andere binnenstad. De buitenstad is door muren en door eenen schoonen stroom omgeven ; zij is op de europesche wijze versterkt; men komt er in langs tien bruggen , welke met zoo vele poorten in gemeenschap zijn. Deze stad is zeer groot van omvang, en bevat, behalve de binnenstad, die in het middelpunt gelegen is, de verschillende ministeriën , de huizen van eenigen van ’s konings bloedverwanten , kazernen , gevangenissen , magazijnen en voorraadschuren ; eenige lieden uit het volksgemeen hebben er ook hunne woonplaats , doch deze zqn arm; het zijn kleine kooplieden, welke rgst, bethel en andere waren ten behoeve der soldaten verknopen. Er is misschien in de geheele wereld geene hoofdstad, die een zoo armzalig aanzien heeft. Alles zucht er onder de tweevoudige tirannij eensdeels van den beheerscher, die zich laat voorstaan , dat hij alleen in zijn rijk gelukkig moet wezen , anderdeels van de Mandarijnen, die voor bet grootste gedeelte slechts bedacht zijn om den koning te bedriegen en het volk tot hun voordeel uit te persen. De binnenstad, in het midden der buitenstad , is ook met muren omringd; zij bevat het paleis des konings, in hetwelk nooit een mensch doordringt , het paleis der koningin moeder, het huis waar de koning zijne Mandarijnen ontvangt, en eene kazerne voor de soldaten, die de poort bewaken » De twee en twintigste dag der zevende maan was voor de plegtigheid der inhuldiging bepaald , CB dezelve zou plaats hebben in het huis, waar de j koning zijne Mandarijnen ontvangt. Des morgens j kondigden zes kanonschoten aan , dat de afgezanten j hun hotel verlieten , en kort daarna gaven negen andere kanonschoten het sein , dat zij aan de poort j der binnenstad waren aangekomen. » Ziet daar waarin de inhuldiging der koningen van Cochinchina beslaat. Dit alles heeft een meer godsdienstig dan staatkundig aanzien, en het is waarschijnlijk een overblijfsel der aloude, door de menschelijke hartstogten grovelijk vervalschte overleveringen. Nogtans schijnt, zelfs in de onbeschaafdste landen, een ingeboren en natuurlijk gevoel aan te duiden , dat de mensch over zijne natuurgenooten geene magt kan hebben , ten zij deze hem van hoogerhand worde medegedeeld, hetgeen de katholijke leer uitdrukt met deze woorden van den H. Paulus : Non est poleslas nisi a Deo. » Naauwelijks waren de afgezanten vertrokken , of een ander voorval kwam bet gansche koningrijk in ontsteltenis brengen ; het was de uitbarsting der cholera. In de maand September begon ds plaag hare verwoestingen in de koninklijke provincie; zij sloeg schielijk naar het noorden over , en binnen weinige dagen werd geheel dit gedeelte der Missie door dezelve geteisterd. Er zijn sommigen, die voorgeven, maar dit is klaarblijkelijk overdreven, dat alleen de koninklijke provincie 100,000 bewoners heeft verloren. Men zegt eenpariglijk , dat de christenen in dezen algemeencn rouw zigtbaar zijn beschermd geworden : ik heb het getal onzer dooden nog niet juist kunnen vernemen; echter is het, alle evenredigheid in het oog gehouden, oneindig minder dan dat der heidenen. Zoo haast de ziekte uitbrak , schreef ik eenen rondgaanden brief, ten einde openbare gebeden voor te schrijven en bovenal de aanroeping van het allerheiligst en onbevlekt hart van Maria aan te bevelen. Deze godvruchtige oefeningen hebben overal met de grootste openbaarheid plaats gehad , en bijna overal is do ramp ook dadelijk verminderd ; zij heeft zelfs op eenige plaatsen geheel opgehouden van het oogenblik, dat men de gebeden heeft begonnen. » Gedurende deze besmettende ziekte, beeft men zonneklaar kunnen zien, welk verschil er is tusschen de zelfsliefde der ongeloovigen en de zelfsopoffering der christenen. Want terwijl de eersten, in weerwil van den eerbied , dien zij den dooden toedragen , een eerbied die tot afgoderij toe gaat, de gestorvenen en stervenden verlieten , uit vrees van door de ziekte te worden aangetast; betrouwden meer dan eene maand , hebben de ministers zich met geene enkele staatszaak bezig gehouden. » Ontvangt, mijne Heeren en zeer geachte Medebroeders , op nieuw de verzekering van den eerbied , de erkentelijkheid en de zeer teedere genegenheid , met welke ik , in de vereeniging uwer gebeden en HH. Offeranden , ben , » Uw zeer nederige en zeer gehoorzame dienaar , .. t FRANCISCDS MARIA HENRICUS AGATIION , Bisschap van Biblos, en Coadjutor van den apost. Vicaris tan oostehjk Cochinchiiia.” Verschillende Tijdingen. Brief van Mqr lUaresca, apost. Vicaris van Kiang-Nan, aan de IJeeren Bestuurders van het Genootschap tot Voortplanting des Geloofs. Chang-llal; den tS April ISSO. Mijne Heeren, » Wij gevoelen op dit oogenblik meer dan ooit, dat uwe ondersteuning ons onmisbaar is: thans zien wij al de gevolgen der schaarschheid , waarover wij u in onzen vorigen brief spraken. De christenen kwamen in verschillende distrikten van honger om ; ik heb al mijne hulpbronnen moeten uitputten ; de EE. PP. Jezuiten hebben , even als ik , alles afgegeven , en echter hebben wij niet bij tijds kunnen komen om verscheidene geloovigen van den dood te redden. En de heidenen, groote God! welk een schouwspel!.. Duizenden van hongerigen, die wij alle twee dagen aan onze deur spijzigen , geven ons een zeer akelig tafereel van den algemeenen toestand der provincie. Wij hebben er minstens drie duizend , soms klimt hun getal tot bij de vijf duizend. Wij zien hen voor ons voorbij gaan , om uit onze hand een briefje van eene portie rijst te ontvangen , als menschen , die hun vonnis van leven of dood komen halen; alsdan wordt ons hart door het hevigst medelijden aangedaan. De Heer de Monligny, fransch Consul , heeft zich met zijne landgenooten aan het hoofd eener inschrijving geplaatst; en de Heer Forth-Rouen, gezant van Frankrijk in China, zond ons gisteren ook zijne liefdegift. De Eerw. Pater Gotland is zelf in de europesche huizen , ten behoeve der hongerigen , aalmoezen gaan vragen. Ach I konden wg de hand aan gene zijde der zeeën uitsteken, wij zijn zeer zeker , dat de zoo edelmoedige liefdadigheid in Frankrijk, ons het leven van velen zoude helpen redden ; mogtet gij, mijne Heeren , ter gelegenheid van den tegcnwoordigen nood, ons de noodige sommen verleenen tot instandhouding van eene school en van een klein gasthuis, welker oprigling ons door de goede stemming der gemoede* ren en de huidige behoefte wordt ingegeven ! ® _loderdaad, het oogenblik van den rampspoed schijnt voor vele Chinezen dat der genade te wezen. Zonder de kleine zieke kinderen te tellen, die wij doopen, naar gelang dat hunne moeders zich aan de uitdeeling van rijst laten vinden , worden ons eene menigte van kleine schepselen gegeven om op te voeden ; onder de volwassenen , trach* ten wij degenen , welke van ellende sterven , van de henaauwdheid des hongers tot de eeuwige gelukzaligheid te helpen overgaan. » De heidenen hebben ook een prijzenswaardig W'erk van menschlievendheid geoefend , door eene ruime huizing te openen , om er, twee maanden lang, ongeveer twee duizend kinderen te onderhouden ; wij bewijzen er eenige diensten , inzonderheid door den Eerw. Pater Cajetanus van Massa , Jezuit, wiens ervarenheid in de praktische geneeskunde de aanleiding is tot vele doopsels, De bezoeken , die wij er met vrucht geven, hebben den duivel gaande gemaakt; doch hij durft geen woord zeggen, sedert dat de Eerw. Pater Nicolaï Borellion , in den naam des Bisschops, heeft verklaard , dat onze zorgen, door verstandige menschen geprezen en toegejuicht, zoo wel eershalve als om redenen van liefdadigheid, onvermijdelijk geworden w’aren. » Deze werkzaamheden , mijne Heeren , geven een weinig leven aan onze bediening , doch laat u niet voorstaan, dal de stad Chang-Hai voor den kalholijken invloed gewonnen zij , omdat men , op het aandringen der europesche Consuls, der Godsdienst eenige plaatsen heeft teruggegeven: de heidenen zijn zoo veranderlijk ! Bidt onophoudelijk en doet onophoudelijk bidden , opdat de begonnen beweging zich verspreide. Wij van onze zijde, voelen ons genoopt, om onder de benaming van school, eenen koers van godsdienstige conferenciën daar te stellen , en een godshuis op te rigten , om een ze- 19* ker getal zieken op te nemen : ondersteuningen tot dat einde verleend , zouden ons zeer te stade komen ; want de thans zicli aanbiedende gelegenbeid laten voorbij gaan is welligt onze bediening voor eenen onbepaalden tijd in de waagschaal stellen. » Onze volgende berigten zullen deze bijzonderbcden volledig maken. » Gelieft onzen diepen eerbied en dien onzer medearbeiders te aanvaarden. » Ik heb de eer te zijn , » Mijne Heeren , )) üw zeer nederige en zeer gehoorzame dienaar, »t maresca , apost. Vicaris van Kiatnj J\an. * Uitirelcsel uit eenen brief van den henc. lieer lïuol aposl. Missionaris in Yun ~ Nan , aan Mgr Luquet, Bisschop van Ilesebon. S 5 April » In mijne eerste brieven van hier gedagteekend, heb ik, sprekende van de talrijke stammen, die bet zuiden van Yun-Nan onder zich verdeden, de eer gehad Uwer Hoogw. te melden, dat wij, wat hunne bekeeiing betreft, zeer veel rekenden op eenen jongen ingeborene , die in 1839 naar bet kollegie van Pinang was gezonden , en die van zijne intrede af, de schoonste verwachtingen gaf. Dit jaar, is deze kweekeling met bet priesterschap bekleed , in bet midden der zijnen wedergekeerd. Ik vergezelde hem bij zijne terugkcering in bet dorp : bij is met eene onzeggelijke geestdrift door zijne landgenooten ontvangen. Reeds de eerste da- gen sprak bij hun over de redenen van zijne afwezigheid en van zijne terugkomst. God verleende bun de genade om hem te verstaan , en in minder dan vijftien dagen had zijne gansche geboorteplaats de dienst der afgoden verlaten , en aanbad zij den waren God. Sedert lang arbeidden wij zei ven aan deze bekecriogder Lolo , doch wij waren steeds met eene bedroevende onverschilligheid ontvangen , en niemand hunner toonde zich gezind om christen Ie worden. Dit uitwerksel der genade ziende, konde Ik den Heer niet genoeg smeeken , dal Hij de andere stammen hetzelfde geluk zoude doen wedervaren , en ik vatte vaster dan ooit het hesluit op om mij, zoo veel mijn toestand mij zulks zal veroor oven , aan de opleiding der inlandsche geestelijkheid toe te wijden. » Ontvang, enz. »llüüT, priester der Buiteulamlsche Jlissiën.'’ BBIEVEN VAN ZIJNE HEILIGHEID PIÜS IX, AAS BE IEBE.S VAN BE VOOETPIASTINS BES GELOOFS. 'ler zoo gcwcnschte terugkeering van Plus IX in de hoofdstad der chrislene hebben de Bestuurders van het Genootschap zich beijverd , om de betuiging hunner blijdschap aan de voeten van den H. Vader te brengen, gelijk zij zich Ie voren met zijne droefheid hadden vcreenic-d Ziet hier de antwoorden , die Z. Ueiligh. aan he?de de Raden heeft gelieven te geven. Wij achten ons gelukkig , door dezelve mede te deelen , onzen lezers dit nieuw hewqs \an duminzame toeneneqenheid de vaderlijke teederheid en de vurüje wemchenyem den U. Vader voor zgne kinderen van de Voortplanting des Geloofs te kunnen aanbieden. echter nog drie of vier dagreizen (ongeveer twee honderd mijlen) van de ver uitgebreide streek , die grootendecls met moerassen en wouden is bedekt, en aan de Wilden ten verblijf strekt. Als de goddelijke Voorzienigheid de middelen zal bezorgen, zal men nader bij lien eeue andere Residentie oprigten; maar het is al veel voor de Missionarissen , die bijna altijd met de koorts terugkomen van hunne reizen in deze woeste oorden ° alwaar de vochtigheid van den nacht en de drukkende hitte van den dag zich veelal om bel zeerst doen gevoelen , bet is al veel voor hen, dat zij, zoo ziek en verzwakt, gecne reis van eene maand moeten doen, alvorens een buis te vinden, waar zij verzorgd kunnen worden (1). De Missie genaamd van Paraguay, telt drie en dertig Paters, zeven Scolastieken en negen Broeders. Van dit getal, zijn in Brazilië achttien Paters, zeven Scolastieken en vier Broeders; te Montevideo vier Paters en een Broeder; in do Republiek van Bolivia acht Paters en een Broeder; in Chili twee Paters en een Broeder. Op al deze punten, gaan de missiën , welke de EE. Paters geven, bestendig met wezenlijk wondere zegeningen vergezeld; bet zijn alle zoo vele zegepralen van de genade en van de barmhartigheid Gods. Het werk der Indianen is in deze verschillende landen bet voorwerp der vurigste wenschen van bet Gezelschap. Doch om op cene duurzame (}) Wij vernemen, dat de rcjrennjr al deze oprigfin(ren, kollemen, scminaricn en Missiën van Nienw-Grenada nn onlangs rciroffen heeft met een besluit , hetwelk de EE Pl>. .lezniten wrhant. Een hevel door den haat ingegeven , zal dan helaas 1 rrenoeg zijn . om der Godsdienst hare apostelen , der jeugd liare leidsmannen, cn den Wilden de gehecle hoop op hunne beseha- lc onfneincn ! wijze Ie worden voortgezet, vereischt hetzelve eerst wel gevestigde standplaatsen of kollegiën. Men is in Brazilië met goed gevolg begonnen. Het is inzonderheid voor deze onderneming, voor het onderhouden der Scolastieken en voor de reiskosten, dat de ondersteuningen van het Genootschap der Voortplanting het meest noodzakelijk zijn. JAMAIKA, Zes Paters. De aankomst van twee nieuwe Missionarissen heelt reeds loegelalen wekelijks de nabij Kingston gelegene missieplaatsen Ie bezoeken. In den loop van het verledene jaar, heeft men alleen in deze stad met het aanhoorige grondgebied , honderd doopsels van volwassenen geteld. MISSIËN ONMIDDELLIJK AFHANGENDE VAN DE PROVINCIE DER MISSOÜRI. Zes Paters en negen Broeders. Deze Missiën , welke zich ten westen der Rots-Gebergten bevinden, zijn die der Osages en der lotowatomies. Deze laatste vervullen hare Missionarissen bij voortduring met vreugde en troost. De school, welke men onder de Osages gesticht heeft maakt goeden voortgang. en de jonge lieden geven groote verwachtingen. Echter zal de nabijheid van de grenzen der Vereenigde-Staten en hun veelmalig verkeer met de Blanken voor langen tijd een hinclerpaa! van fauoDe bekeering wezen. ROTSGEBERGTEN. Elf Paters en tien Broeders. De vrees, in welke men verkeerde, van deze Missiën onlrust, mogeiijk verstrooid Ie zien worden, ter gelegenheid van den oorlog, dien men den Wilden verklaard heeft, uit hoofde van den moord, welken zij gepleegd hebben tegen eenen proteslantschen leeraar, die de geneeskunst uitoefende, heeft zich niet verwezenlijkt. Men telt in de Rots-Gcbergten vier voorname standplaatsen : St. Maria hij de Plat-Hoofden , het H. Hart bij de Spils-llarten, St. Ignatius bij de Kalispels en St. Franciscus Xaverius te Wal'lamette. De bestiering dezer nieuwe christenheden laat aan de Paters, welke er zich op dit oogenhlik bevinden , gcene rust, weshalve zij geene pogingen kunnen doen om bij hoopen nieuwe stammen te bekeeren , dewijl zij niet in staat zouden wezen om aan deze al de zorgen te besteden , die vele nieuwbekeerden vorderen , zonder de reeds zijnde Missiën te verwaarloozen en derzelver beslaan in de waagschaal te stellen. Zoo is die van St. Maria bij de Plat-Hoofden, verleden jaar, op den rand van haren ondergang geweest. De Blanken zochten zich van de naburige streken meester te maken; hun aanslag werd verijdeld door de waakzaamheid van Pater Mengarini, op wien zij zich door laster hebben trachten te wrckefi. Een klem weeshuis, dat bij de Spits-Harten is opgerigt, belooft veel voor de godsdienstige toekomst dezer Indianen. KANADA. hen en dertig Paters, zeven Scolastieken, een en twintig Broeders. Van deze aposlelscliaar houden de eigenlijk gezegde Missiën vijftien Paters en tien Broeders onledig. Deze Missiën zijn alle in Opper-Kanada; te weten; die van Sandwich of van Maria Hemelvaart, in welke geene of bijna geene Wilden zijn; van Wilmot en van New-Germany, die grootendeels uit Duitsche volkplantingen zijn gevormd; van den Sf. Maria-Sprong ; van het 11. Hart, op het eiland Walpool; van het H. Kruis, op het eiland Manitouline ; en van de Onbevlekte Ontvangenis , aan het Bovenmeer. Deze vier laatste zijn voornamelijk voor de Indianen ; derzelver bediening is zeer moeijelijk , doch zij brengen ook in stille duurzame en in de oogen des ïleeren zeer kostbare vruchten voort. Echter is het getal der werklieden, welke er arbeiden , nog op verre na niet toereikend. Zoo moet de P. Hanipauz, die zich met P. Nikolaas Point op het eiland Manitouline bevindt, zoo op dit eiland als op het vast land, meer dan twintig posten of dorpen bezoeken. Eenige dezer plaatsen, welke van vijftig tot honderd nieuwbekeerden bevatten, liggen een dertigtal mijlen van de standplaats van het H. Kruis; zoodat deze Pater, ofschoon kloek en zeer ijverig, zich gelukkig acht, wanneer hij van daar, eens in het jaar, aan verscheidene dezer posten eenige dagen kan komen toewijden. De St.Maria-Sprong bedient eene bevolking van Wilden, die er omtrent tachtig mijlen van is verwijderd. De Onbevlekte-Ontvangenis heeft ver.-cheidene posten, welke veertig, vijiig, ja zestig mijlen afliggen. Bij de vermoeijenis der reizen voegen lapa komen , ten einde zich met ons te onderhouden. Hij stelde belang in de beweegreden onzer reis, bejegende ons met goedheid, en deed eindelek het ontbijt voor ons ter tafel zetten. De sakalavische koningen hebben in het algemeen meer kwade dan goede hoedanigheden. Zij zijn, evenals hunne onderdanen, hebzuchtig, ondankbaar, lui, wulpsch en trouwloos. Ook kan men noch op bun woord , noch op hunne beloften rekenen , vooral wanneer zij onder den invloed der Arabieren staan. Dit is het geval met den koning van Menabé. Hoe kan de oprigting eener Missie in zijne Staten gewaarborgd wezen ? Hij verzoekt er om; maar wie kent zijne inzigten ? Indien bij uit eigenbelang ons uitnoodigt, kan bij dan later niet ons opofferen aan den baat, dien zonder twijfel de bel hem zal instorten? Kan een koning, wiens inborst bijna altoos door sterkedranken is verbeest, ons niet, zelfs zonder het te willen , het slagtoffer van den wraaklust der vijanden van de godsdienst doen worden? » Daar de vorst inlusschen wist, dat wij terstond weer moesten vertrekken , om zijnen eersten minister naar Ambika , deszelfs woonplaats , te vergezellen , gaf hij ons verlof om ons weder bij onze reisgenoolen te gaan voegen. Wij begaven ons met Jariari naar de rivier, alwaar de praauwen ons wachllen. Wij moesten den stroom nog vijf uren lang opvaren , alvorens ons in zijne Staten te bevinden. Deze prins , een lustig en snedig man , beeft (e Bom bon de Europeanen van nabij gezien; hij bemint, hij acht ben. Hij bezit meer oordeel dan anders bet Neger brein medebrengt; ook IS hij , om zijne bekwaamheid in het behandelen der zaken , door den koning met het bestuur des lands belast, terwijl Ravinango, tevreden met de eer van koning te zijn , op zgnen troon zit te droomen. Onder den weg beproefde deze prins zgne behendigheid in het schieten , op kaaimannen , welke hij langs de rivier, slapende op het zand uitgestrekt zag liggen. » Hel dorp van Jariari is, even als dat van den koning , op de kust gelegen , en nog voel moeije» lijker te genaken. Wij moesten , om het te bereiken , al onze bagaadje op de hoofden der manschappen laden , midden door bosschen trekken en uitgestrekte overstroomde weilanden doorwaden , waar wij meer dan eens tot aau het middellijf in het water waren. Eindelijk ,na eenen bezwaarlijken marsch van drie uren , komen wij aan den ingang van het woud, te midden van hetwelk het gehucht zich bevindt. Hier wil Jariari eene verrassing doen. Nadat hij de talrijke karavaan de gelederen heeft doen sluiten , plaatst hij ons met zich achteraan ; hij neemt daarop het accordeon , dal M. Webber hem gegeven had , trekt en rukt dit arme speeltuig en doet het woud van eene nieuwe muzijk weórgalmen. Op dit geluid komen mannen en vrouwen uit hunne hutten , en vergezellen ons tot op het plein. Aldaar doet de prins een biezen tapijt aanhrengen , en verzoekt ons naast hem plaats te nemen ; en na aan zijn volk een teeken gegeven te hebben van te gaan zitten , stelt hij het de reden van de komst der nieuwe reizigers voor. Na zijne toespraak staan wij op, en nadat de prins zijn volk heeft laten heen gaan , geleidt hij ons in zijn slot, alwaar hij , om ons een bijzonder blijk van zijn vertrouwen te geven , ons in het vertrek van zijne wijven brengt. Zij waren op den grond gezeten , pracbtiglijk gekleed en zes in getal. Alle waren van het hoofd tot de voeten met eene zeer groote, kostelijk geborduurde tule omhangen. Zij wisselden eenige woorden met den prins , waarna wij het slot verlieten en gingen plaats nemen in «Ziedaar eene schels van de stad Canton, waarvan een Europeaan inoeijelijk lof zou kunnen spreken Niet alleen vindt hij er niets, dat hem de denkbeelden van beschaving herinnert, welke de Evangelie-leer sedert lang in Europa heeft doen ontkiemen; maar ook , naauwelijks kan hij de hem tot woon aangewezene plaats verlaten , of van alle zydeii hoort hij zich moedwillig uitkrijten. Fan honei! Fan honei! Uillander , de drommel kale u! schreeuwen de kinderen, van zoo verre zij hem zien ; de deftigere personen vergenoegen zich met het, in t voorbijgaan , te mompelen. begeef ik mij, met mijn getijboek onder den arm, in eenen kleinen tuin, welke aan de Engelschen loebehoort, en in zijnen kleinen omtrek deeenigste plaats aanbiedt, waar men kan wandelen. Ik bevind mij er gcwoonigk met een’ ouden Parsis met grijze haren, die van zijnen kant, zich in eene boscbaadje van bamboes begeeft, om er zijn gebed aan de opgaande zon te doen. Naar mate de dagster klimt, verdubbelt bij zijne vurigheid; des avonds, komt hij haar wederom aanbidden, eer zij in den Oceaan verdwijnt. Wij zijn daar twee anders biddende; de eene wendt zich tot den Heer van bet heelal, de andere tot het stoffelijk hemellicht, dat slechts zijn beeld is; maar toch is er minder verlaging in de eerdienst van dezen zoon van het oude Perzie, dan in die van deze ongelukkige Chinezen, welke zich voor afgoden neörwerpen , die men alleen om hunne mismaaktheid zou verfoeijen. In mijn kamertje teruggekeerd, zit ik mij met mijnen katechist in de chinesche taal te oefenen. Nadat ik acht maanden lang de mandarijnsche taal geleerd heb, moet ik weder beginnen met den hijzonderen tongval dezer provincie, eene veel moeijelijkere taak, omdat deze taal minder gezuiverd is. Eenige chinesche christenen komen mij bezoeken , ik ontvang hen zoo goed als mogelijk; zijn het vreemdelingen, dan verneem ik naar den slaat der godsdienst in hunne gewesten, ik vermaan hen om ten allen tijde getrouwe onderhouders , ja, indien zij kunnen , de voortplanters en de apostelen van dezelve te zijn. Zijn zij uit de stad of uit de om» liggende plaatsen, dan treed ik in eenige bijzonderheden aangaande hunne familie, ik tracht hunne genegenheid te winnen , ten einde van hen als een midden en een vereenigingspunt voor de anderen te maken. De rest van den tijd gaat spoedig voorbij. en honger omkoraen, en ik heb geene moeite om hel te gelooven. » Het verkoopen en het te vondeling leggen der kinderen, die men aan den dood opolTert, is eene andere misdaad, welke men te Canton moet betreuren. Ik weet niet, of zij zich hier zoo verre uitstrekt, als men mij dezelve in het binnenste van thina heeft afgeschilderd ; maar hetgeen men ziet IS voldoende om te toonen , hoe weinig men van deze ongelukkige schepselen maakt, en in hoe ver hunne moeders de geheiligdste gevoelens der natuur hebben afgelegd. Omtrent twee maanden geleden had zeker iemand afgekondigd, dat zij alle kinderen zoude koopen , welke men haar zoude aanbieden. In minder dan een uur, kwamen eene menigte van vrouwen zelve hare kleinen op den rug daar brengen, terwijl deze zich door hun gekrijt schenen te verheffen tegen de schreeuwende wandaad welke men tegen hen pleegde. Daar ik op dit oogenblik voorbijging, wilde ik blijven staan,om eenen handel te zien , dien men moeijelijk kan gelooven , indien men zelf geen getuige daarvan geweest is. Nu! ik heb de beide partijen hoeren dingen , en na lang twisten, eindelijk den koop hoeren sluiten voor eene som , welke naauwelijks op tien ol twaalf stuivers van onze munt kwam te staan; en, na de vrucht huns ligchaams te hehben geleverd, zijn die ongelukkigen heen gegaan onder het tellen van haar geld , zonder eenen traan te laten om het onschuldige slagtoffer , dat zij aan de slavernij, aan de zedeloosheid en misschien aan den dood hadden prijs gegeven. Wat verschil i* er tusschen dezen verkoop en dien van dieren. welke men ler jaarmarkt leidt! » Een ander maal, ben ik van een even droeviir schouwspel getuige geweest 1 ik keerde terug van verzachten en hem, in den naam der Godsdienst, hulp en hoop aan te hrengeri , welke hij te V3r<;ecfs elders zoude zoeken! Ach! dat zij, die niet gelooven aan de heiligheid van het Evangelie , die behagen scheppen in het bespotten van onze heilige Godsdienst. van hare leeringen , van hare oefeningen van godsvrucht , dat zij naar China komen , om te zien, welk verschil er bestaat tusschen een land, dat door het geloof wordt bestraald .en een land , dat nog niet door de genade van Jezus Christus herboren is. 22 na zijn doopsel, dat al deze voorregten in ’t vervolg zouden strekken om zijne landgenoolen te onderwijzen en tot de cbristene godsdienst te brengen. De eersteling van zijnen ijver was zijn oude vader , dien hij het geluk had voor Jezus Christus te gewinnen , kort voor dat deze eerbiedwaardige tachtigjarige grijsaard ten grave ging. Door zoo vele deugden was hij waardig in zijne familie navolgers te vinden , welke dezelve in de volgende eeuwen zouden doen herleven. Zijne kleindochter Candida onderscheidde zich onder allen door hare godsvrucht. Na op haar dertigste jaar weduw e te zijn geworden,was zij op niets meer bedacht, dan om zich toe te wijden aan die werken , welke de ijver voor de zaligheid van hare landgenoolen haar ingaf. Zonder de goederen harer kinderen aan de raken , vond zij, in hare bezuinigingen en in haren arbeid , de middelen om in de provincie, waar zij geboren was, 30 kerken te stichten ; zij kocht daarenboven een groot huis, waarin zij al de vondelingen verzamelde. Hun getal was zoo aanzienlijk , dat, w'elke zorg men ook voor hen droeg , er jaarlijks meer dan 200 stierven. Ook vergat zij in hare weldaden de arme blinden niet, zij verleende hun eene schuilplaats, en deed hun daar, bij het christelijk onderwijs , van het noodige onderhoud en de noodige klcederen voorzien. »De roem van zoo vele deugden drong tot het bof door ; tot belooning, zond de Keizer haar een prachtig kleed versierd met zilveren platen , benevens een hoofdkapsel van paarlen en edele gesteenten , en hij gaf haar den eertitel van Chén-giü, dat is, deugdzame vrouw. Candida nam dit geschenk eerbiedig aan, zij kleedde zich met hetzelve op den jaardag van hare geboorte, waarna zij de zilveren platen en de paarlen , een voor een , van haar kleed en van haar hoofdkapsel aftrok , om daarmede de armen te ondersteunen en de altaren te versieren. » Eindelijk , na 40 jaren op deze wijze als weduwe te hebben geleefd , zag Candida het oogenblik van haren dood naderen ; zij verzocht de HH. Sacramenten , ontving dezelve met de gevoelens van het levendigste geloof, en stierf, aan allen, die haar gekend hadden, een schoonst voorbeeld van wijsheid en van christelijke volmaaktheid nalatende. » Maar gelijk Canton voor de Missionarissen de poort van Cbina geweest was , even zoo werd ook deze stad menigwerf bet oord hunner ballingschap, de plaats hunner hechtenis. Onder den opvolger van Kang-hi, zag men er tot dertig priesters, aan wier hoofd vier bisschoppen waren , met de roemrijke ketens hunner gevangenschap beladen, binnen komen. Onder deze laatslen bevond zich de P Dubaury, welke zich bet liefst met bet doopen van kleine kinderen bezig hield , en aan allen, die na hem zullen komen , een voorbeeld heeft nagelaten , dat wij niet te zeer kunnen navolgen. Als een andere Vincentius van Paulo, ging bij zelf deze kinderen opzoeken , overal waar zij het meest worden te vondeling gelegd. Hij zocht hun eene voedster, kweekte hen op, en vertrouwde ben vervolgens toe aan eenige christenen , welke hun een ambacht leerden en eenen behoorlijken staat bezorgden. » Een ander middel, dat de P. Dubaury bezigde en beiweik nog meer kostelijke vrucbten opleyerde, was, deze kinderen in bet vondelingsbuis zelve te doen doopen. In al de groote sleden van Lbina bestaat. op de kosten der koningin , een huis , waar dIC kinderen worden opgenomen: gelukkige gedachte, welke aan zoo vele weezen de koningin des Rijk zelve lot moeder geeft 1 Ongelukkiglijk maakt de cbinesche hebzucht deze wijze instelling bijna vruchteloos. Aan baatzoekende handen overgeleverd , sterft het grootste deel der kinderen, alvorens de jaren van jongelingschap te hebben bereikt. De P. Dubaury zag het onberekenbaar goed , dat hij daar konde uitwerken , indien hij dit buis voor iemand genaakbaar konde maken , die er aan de kinderen in gevaar van sterven het doopsel toediende. Hij deed dienaangaande zekeren Mandarijn uilvorschen , die aan eenen katechist den toegang tot hetzelve vergunde ; eenige geldstukken te stade gegeven , stopten den mond van degenen , die bekoord zouden zijn geworden , om te spreken , en zoo werd het goede in ’t geheim verrigt , onder het oog van God en van zijne Engelen, leder jaar, doopte men tot drie honderd dezer arme schepselen , van welke velen na hunne wedergeboorte stierven. Wat de anderen aangaat, van dezen had men eene naauwkeurige lijst, en een katechist ging hen dik wijls bezoeken , ten einde hun de verhevene roeping tot het christengeloof en hunne heilige verhindlenisseu te herinneren. En wanneer zij de jaren hadden bereikt , waarop zij het huis moesten verlaten , om voorlaan zei ven voor hun bestaan te zorgen, dan nam de P. üuhaury hen nogmaals onder zijne hoede, en vertrouwde hen toe aan onderscheidene christenen , die op zich namen hen te plaatsen. MNa zijn leven op eene zoo bewonderens* waardige wijze la hebben opgeofferd , na den hemel voor zoo veie kinderen te hebben geopend , stierf deze heilige man op den feestdag van O. L. V. Hemelvaart , en bij werd , op bevel des Mandarijiis, begraven in eenen tempel buiten de oosterpoort der stad gelegen. » Dit is niet bel ecnige spoor , dal Ie Canlon vaa hel verblijf onzer iMissionarissen overig is. Een cbinecscb cbrislen , welke in onze dienst is , zeide mij dikwijls : » Paler, op het eiland llonan hebben v\ij het graf van den H. Franciscus Xaverius; indieii de Paler wil , zal ik hem derwaarts brengen.” Ofschoon ik zeker wist, dat bet bedoelde graf dat van onzen H. Patroon niet konde wezen , Was ik echter begeerig om een voorwerp te zien , dat de geloovigen dermate ter vereering uitlokte. Bij toéval kwam een onzer Medebroeders door Canton , ik nam deze gelegenheid waar, en deed hem het aanbod van deze pelgrimaadje als vrienden zamen te doen. Wij behoefden ons slechts, gedurende ongeveer een half uur , over te laten aan den stroom der rivier, die ons weldra aan het nabijgelegen strand bragt. Aan land komende, werden wij uitgejouwd door eenen grooten hoop kinderen , welke ons volgden; vervolgens trokken wij door een bekoorlijk land , waarvan de groenende rijstvelden door hagen van granaat- en oranjeboomen van een gescheiden waren. Aan het einde dezer vlakte, aan den voet van een heuveltje. en niet ver van eene pagode . ligt het gedenkteeken , dat WIJ gingen bezoeken. Zoodra wij er bij kwamen , viel onze Chinees op zijne kniën ; een kruis en het afbeeldsel van eene Hostie, dat men op deu steen heeft uitgehouwen, gaven ons te kennen, dat er een geloofsbelijder rustte, en ter zelfder stond knielden wij ook met eerbied neêr. Het graf, ofschoon oud , is zeer wel bewaard gebleven ; niettegenstaande de teekens der christene godsdienst op hetzelve geplaatst zijn, hebben echter de Chinezen , ongetwijfeld uit eerbied of uit ontzag voor al hetgeen de dooden betreft, het niet durven aanranden. Op den steen , die op het graf geplaatst is, leest men dit opschrift, hetwelk ik hier mededeel, gelijk ik het op de plaats gevonden heb : A. E. P. F. Antonio A S. Maria Ordisis Minorum Ministro et PrjEfecto Vere Apostolico , Ar EXiLio Cantonensi Ad ccelesibm patriam EVOCATO An. MDCLXIX XIII KAL. JUNir. Fr. Greoorids Lopez , Episcopus Basilitands Et Vic.Apostolicds Naskini Patri süo spirituali Eestacrato sepulcro Lapidem hunc Gratitddinis mosdmentüm EREXIT. A. R. P. F. Aan tien E. P. Antonius 4 S. Maria, Van de Orde der Minderbroeders, waarlijk aposloliscb Bedienaar en Prefect, Uit zijne ballingschap te Canton naar liet hemelsch vaderland geroepen in het jaar 1669 den 13 der kalenden van Junij. Br. Gregorius Lopez , Bisschep van Basilea En aposlolisch Vicaris van Nanking heeft hem als zijnen geestelijken Vader, na de herstelling van deszelfs graf, dezen steen lot een gedenkteeken zijner dankbaarheid opgerigt. » Wg waren over onze ontdekking zeer wel tevreden. Toen wij weder te Canton waren, deelde ik dezelve aan eenen Portugees, een’ onzer vrienden, mede; weldra was het ruchtbaar, als iets buitengewoons. Men vraagde mij het latijnsche opschrift; eenige protestanten wilden hetzelve gaan zien, en men drong aan, dat ik eene korte beschrijving van dat gedenkstuk, hetwelk men daar in bet geheel niet vermoed had, in de dagbladen zou doen plaatsen. Ik konde zekerlijk aan dit verlangen niet voldoen. Maar is het niet zeer troostend voor ons, na op dezen grond aan het uiterste der wereld den voet te hebhen gezet, er sporen van de tegenwoor- onzer Vaders en een nieuw bewijs van de waarheid onzer godsdienst te ontmoeten ? Het zoude nog meer troostend zijn, indien deze getuigenissen, welke zich allerwegen vertonnen, ook degenen verlichtten , die van dezelve ooggetuigen zijn, en hen terugbragten tot den schoot der Kerk, welke zij hehben verlaten. Maar treden wij naar onze sie van Canton terug. » Deze stad was dan, in vroegere dagen ,de plap van ballingschap voor de Belijders des Geloofs. Nog heden is er bijna geen jaar, of hare gevangenissen worden geopend voor eenige Missionarissen en katechisten , die men in de uitoefening van hunne bediening heeft verrast. Hier hunne namen te noemen zoude moeijelijk , doch zeer aangenaam aan mijn hart wezen. Echter kan ik mij niet weérhouden een woord te zeggen van Augustinus Hó en van de verknochtheid , welke hij ten opzigte der katholijke godsdienst heeft aan den dag gelegd. Men had hem op de grenzen der provincie gevat, op het oogenblik dat hij eenen Missionaris naar het binnenste des lands bragt, en men meende zijne opoffering voor de zaak des christendoms niet te streng te straffen, met hem twee jaren lang in de gevangenis der stad op te sluiten; er waren geene mishandelingen, welke men hem daar niet deed ondergaan. Aan eenen booswicht gebonden, op eene handvol stroo uitgestrekt, door melaatschheid en ongedierte aangetast, onderslond hij in dat afschuwelijk gevangenhok al de ellenden, welke men de grootste boosdoeners kan doen lijden ; maar., immer onwankelbaar in zijn geloof, weigerde hij zijne vrijheid ten koste van zijn geweten te koopen. Eindelijk verscheen de admiraal Cécile aan het hoofd welke hier de overhand nemen , en den invloed, dien de europeschc vertegenwoordigers hier uitoefenen, niet meer getuigen zullen zijn van deze inhechtenisnemingen , steeds noodlottig voor nieuwbekecrden, welke te kleingeloovig zijn om hierin eenen roem en eenen nieuwen schat van verdiensten te vinden' vx _ ... » Jervvijl onze Paters en onze katechislen zoo voor de eer van God streden, loonden edelmoedige christenen, dal zij hunne waardige mededingers waren , door den heldenmoed, dien zij te midden der wreedste mishandelingen deden uitschijoen. 3len haalt, onder andere, aan het voorbeeld van een gezin, hetwelk toont, hoe zeer God waakt over degenen , die Hem getrouwelijk dienen. Dit gezin werd wegens zijne gehechtheid aan het christengeloof aangeklaagd , voor de regtbank van den Mandarijn gedagvaard , en tot de ballingschap aan gene zijde van den groeten muur veroordeeld. Het ontving dit vonnis , boe gestreng ook , zonder zich Ie beklagen, het verliet zijnen geboortegrond , en ging onder de nog onbeschaafde horden der Tartaren eene wijkplaats zoeken. Maar God verliet zijne dienaars niet. Het hoofd des gezins ondernam een’ kleinen handel, die welgelukte, en hij werd een der rijksten en der aanzienlijksten van het land, God zegende hem ook met een talrijk kroost, en hij had het geluk van de zijnen te zien volharden in de grondbeginselen, w'elke hij aan hen had ingeprent, tindelijk ,na dertig jaren in de ballingschap te hebben geleefd en zich vaak te hebben bedroefd , omdat hij de Paters, die de leidsmannen zijner kindschheid geweest waren , nooit meer zag , verlangde hij de troostmiddelen der godsdienst voor zijnen dood nog eens te ontvangen, en hij zond een’ zijner bedienden naar Peking, om ecnen Missionaris te verzoeken en hem mede naar Tartarië te brengén. De Paters van het Gezelschap van Jezus bevonden zich te dien tijde in de hoofdstad van China; zij zonden hem eenen chineschen priester mede, ais zijnde deze beter in staat om de taal van dat land te verslaan. Naauwelijks heeft de grijsaard zijne aankomst vernomen , of hij gaat hem te gemoet, en werpt zich in zijne armen. Gedurende acht dagen, was het een aanhoudend feest onder deze gelukkige familie; de heidenen zelven werden daarop uitgenoodigd en namen aan hetzelve deel; maar nog het allerschoonste was, dat deze eerbiedwaardige man den Pater dertig geloofsleerlirigen voorstelde, welke hij zelf tot het doopsel had voorbereid. » Gij ziet het, mijne geliefde moeder, Canton heeft ook zijne apostelen , 'zijne martelaars , zgne getrouwe leerlingen gehad 1 Dit is het aandeel der Kerk. Sedert zij door het kruis van haren goddeijken Meester op den Kalvarieberg is gesticht, moet zij door den arbeid , de tranen en het bloed van hare bedienaars over de verschillende deelen des aardbodems worden verspreid. Wij hebben zekerlijk niet die beproevingen te onderslaan , welke het lot onzer roemrijke voorgangers zijn geweest; maar hoe schoon zijn hunne deugden ! hoe vertoonen zij zich aan ons met al die beminnelijkheid , die ons kan opwekken om dezelve na te volgen !01 hoe gelukkig zoude ik zijn , indien ik hunne voetstapden drukte, en gij, mijne zeer geliefde moe- der, hoe zoudt gij zelf niet heiiiglijk Irotsch wegy hoordet, dat ik, in dezen hoek der wereld, een weinig toebreng, om het rijk van Jezus Christus uit te breiden ! Vraag hierom voor mij het hart van een’ apostel, die door niets wordt afgeschrikt, die zich enkel en vurig bezig houdt met het groote doel, om hetwelk hij de zeeën heeft moeten oversteken , met de bekeering dier ongelukkige heidenen , welke nog in de duisternissen der afgoderij zitten. Alzoo zal ik mijne glorierijke hestemming vervullen, en mij uwer genegenheid meer waardig toonen , voor dewelke ik u wederkeerig de gevoelens van hoogachting en van liefde aanbied van uwen onderdanigen en teérminnenden zoon. 1) GÜILLEMIN, aposl. Miss.” Andere brief van denzelfden Missionaris aan zyne moeder. Cauton, den IS Febrnarij 16SO. Mijne zeer geliefde Moeder , »Na de trekken van heldenmoed te hebben gezien , dien onze christenen van Canton ten tijde der vervolging aan den dag legden , zult gij mij ongetwijfeld vragen , hoe het tegenwoordig met de godsdienst in deze provincie gesteld is, of de eerste vurigheid er dezelfde is gebleven , of het getal der bekeeringen tot het christengeloof nog telkenjare aangroeit, welke gegronde verwachtingen wij hebben van er goed te stichten ? Ach 1 hoe zeer wenschte ik u een troostend antwoord te kunnen geven! doch ik ben u de waarheid verschuldigd. Het is veertig jaren geleden, dat deze Missie noch door eenen Bisschop , noch door eenigen Missionaris is bezocht, dal wil zeggen , dat zij gedurende veertig jaren niemand in haar midden heeft gehad, die haar bezielde, die haren ijver en hare godsvrucht opwekte. De weinige cbinescho priesters, die haar bedienden, waren niet talrijk genoeg , om de kudde van Jezus Christus te vermeerderen en Ie bewaren. Van daar niet eene bekeering onder de heidenen ,en een dagelijksche afval onder de geloovigen 1 Gansche dorpen zich alzüo verlaten ziende, keerden tot de dienst der afgoden terug; andere , die hel geloof niet openlijk verloochenden , verloren alle kennis van deszelfs waarheden en alle praktijk van deszelfs zedeleer. Wat zal ik van de stad Cantoii in t bijzonder zeggen ? Hoe veel aanbidders van den waren God zal ik tellen onder de een millioen inwoners, die elkander in deze groote stad verdringen? Naauwclijks honderd vijftig of twee honderd. Zij hebben daar, meer dan overal elders, niets, dat hen onderscheidt, noch middelpunt. noch verzamelplaats 1 Die talrijke kerken, in welke de geloovigen weleer vergaderden , waar men dagelijks den lof van God zong , waar het offer onzer zalighed werd opgedragen , deze kerken werden verwoest of aan de heidenen verkocht. » Het cenigsle , wat Ie midden der puinhoopen , van de kalliolijke godsdienst te Canlon overblijft,’ IS een klein kerkhof aan het ooslelgk einde der stad gelegen , alsof men den christenen niets hadde willen overlalen dan de plaats om zich te begraven. |k heh hetzelve willen bezoeken, zoo om te zien in welken toestand dat eenigst gedenkteeken van ons geloof zich bevond. als om de asch der christenen te eeren. welke daar rusten. Het heeft eene zeer fraaije ligging en beslaat de zijde van eenen kleinen heuvel en de laagte der vallei ; men ziet er verscheidene graven, zoo oude als nieuwe , die allen rael het teeken van onze godsdienst prijken. De heidenen hebben ze tot hiertoe niet durven aanraken ; en met eenige uitgaven , kan men aan deze plaats gemakkelijk een godsdienstig en indrukwekkend aanzien geven , gelijk aan onze laatste woninz betaamt. ® » Echter vertonnen ettelijke plaatsen, in bet binnenste der provincie, een minder treurig dan Canton. Daar zijn verscheidene kleine welke tot twee honderd geloovigen bevatten, of' anders gezegd, waarvan bijna de gebeele bevolking christen is. Onder dezen , moet ik vooral gewag maken van twee, welke zich door bunnen ijver en door bet begin van hunne roeping tot bet christengeloof van de anderen onderscheiden. Het eene, in eene kleine vallei, aan den voet van vijf heuvelen gelegen, heel het dorp der Vyf lergen ; het andere, op den oever der zee, wordt het dorp van den Sletnen Draak genoemd. Het waren eertijds twee onbewoonde plaatsen , die de keizers afstonden aan de ongelukkige melaatschen, welke er eene schuilplaats kwamen zoeken. De zoo aan de natuur strijdende aanblik dezer ongelukkigen was niet in staat om de apostelen van Jezus Christus van hen te verwijderen. Zij naderden tot hen , met die woorden van troost, welke de liefde ingeeft; allengskens onderwezen zij hen, zij doopten hen; en , sedert dien tijd , hebben zij altijd in hunne godsvrucht volhard. Door eene bijzondere gunst des Hemels, zagen zij zich , kort nadat zij van de vlek der erfzonde gezuiverd waren , van hunne melaatschheid genezen , hetzij dat God hun deze weldaad verleende om hun geloof, hetzij dat de goede zeden, welke de onderhouding van de wet Gods medebrengt, deze verandering ten gevolge hadden.
31,118
MMUBVU04:001833016:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,866
De Heraut; eene Nederlandsche stem voor Israels koning, het hoofd der gemeente, jrg 17, 1866, no. 16, 20-04-1866
null
Dutch
Spoken
7,865
14,275
*866. Zeventiende Jaargang. N°. Le di' Bei1 EENE NEDEKLANDSOHE STEI VOOR fcgeV «66 ISRAELS KONING, HET HOOFD DER GEMEENTE. • '= •«>»" Vliidwr, 20 April. "■*"*>MT Vrijdag, 20 April. Ps. CXVI: 10. D De uitgave van dit Blad Wad / 0.75; franco per post / 0.85. T) C SCHWARTZ geschiedt geregeld des Dingsdags en Vrijdags van iedere week. Abonnementsprijs per Kwartaal voor het lieele blad ƒ 1.5Ü , franco per post ƒ 1.65; voor het halvc onder üeaactie van vr. ' .. _ .. . , _ «e t>_-* i t> • i; a „u tt tv-ü tmontr De Prijs der Advertentiën is: 1 5 regels f 1.—, elke regel meer 10 u enten. — Ziegeiregv oo ueuw, xujurageu, wjcvbu, cm. gelere wcu u^u w »ulc«cieu ucu uitgciei xi. ^ xiuuvxti. INHOUD VAN DEN HERAUT VAN DINGSDAG 17 APRIL. ii hoh°op.en toch geen hoop; geen hoop en toch C' eene leerrede van Ds. C. H. Spurgeon. — u1 kft het k0ninr'k"k, "waarschuwing tegen de ' z- 1110uw dkb moderne leer. — lager onder- ' makktberigten. — advertentiën. Üe twijfelende Thomas. ^ 0 Thomas, één van de twaalven, gezegd Didymus, Was met hen niet, toen Jeziis daar kvjam. De andere (ucipelen dan zeiden tot hem: Wij hebben den He ere lui* ye*ien. Doch hij zeide tot hen: Indien ik in Zijne 01 wnden niet zie het teeken der nagelen, en mijnen v*nger steke in het teeken der nagelen, en steke mijne la?'d in Zijne zijde, ik zal geenszins gelooven, enz. Joh. 20: 24—29. po hebben wij dan den twijfelenden Thomas Khp?1611' 7'Un twijfel was van denzelfden aard als J' ongeloof. Want was het niet van den be' natuur van liet ongeloof, God en Zijn korr wantrouwen? Iemand heeft een vol- Vfi, t0^n re"t te onderzoeken, of het Woord, dat 1 hem komt, Gods Woord of een menschelijk sïpV is' maar 200 hÜ tot de overtuiging is il,s nirt°men' dat het goddelijk is, betaamt het hem 3 J ton l naar liet waarom of hoe te vragen, maar f tlov ^ z'ch aan het gezag van dat Woord on'el! j "u- erpen. Onderzoek zooveel als gij wilt, of het 3111 tl ?.on°r^- dau door God gesproken is; maar \SLL. daarvan overtuigd zijt, behoort gij in •til im gelc!of te luisteren en te gehoorzamen. Tho- I ove3 ^Ü^dc, en zoo hij aan zich zeiven ware l00frgelaten geworden, zoude zijn twijfel in ongerarn 0VcrgeKaan zijn, en hij zich voor immer in i: ^Puligheid gestort hebben. Doch de Meester, Th kende en liefhad, erbarmde zich zijner. 0lïlas' ongeloof moest ons afschrikken, en de gmoedigheid van Christus moest onze harten v in Hem vervullen. }6ïi []!_ le kan ontkennen, dat de Heer langmoelian -f r riJk *n genade is, wanneer hij nu op de hoe u ngen van den Heer let, en gadeslaat, r 11 lin den kleingeloovigen discipel van de dwa'en' I hand Z1!,US wegs op veilige paden terugbrengt. De t ay tvriifiA jze van Thomas, die hem zeiven ongeaS' (lïiopqf Vee^ smar^ en droefheid veroorzaakte, f 611 ook voor de andere discipelen ergerlijk - 't het 1 n • zijn. Zoo zij bij hunnen mede-apostel yro° , '0°1'1 stieten, hoe zoude het hun dan wel :. „e ?e wereld gaan? Zoo men hier hun getui'ls niet aannam, wie zoude er dan geloof lièel U? Jezus liet ZiJne discipelen eene gee. week wachten, en het was eene week, oo i?11 geloof en geduld voorzeker zwaar l| £ n'j" Proef gesteld werden. De Meester was NU Zj: . Cu verschenen, en zij waren blijde, toen hun 611 do°d gewaanden als den Verrezene in . .■ (|a;' ^idden zagen. Het kwam er nu op aan , II t(' don Zvr 'Ulnnen grond behielden, wanneer zij °P9 f vci-f eer voor eenigen tijd niet zagen. Het wfj fei °even van den Heer was ook zonder twi)- 5 rit. 6en vei'wijt aan Thomas, die eene zeer treuscW %(: Week doorbragt. Hij had een oogenblik i-n(V bwv; in Cl' is f!' telj ,10 0 B KTNPEREN. j( (, Schrijf daar niet op. ff die ^ daar niet opzeide iemand tot een knaap, 1 Kchro 'f^ 6en t"aulant °P de ruit van een herbergvenster ii "^aarom niet?" antwoordde hij. " mdat gij het nie^ weer kunt uitwisschen. [t 2'jn nog andere dingen, welke een mensch niet jjet°°,rt te doen, omdat hij ze niet uitwisschen kan. ' en ,"art van iemand heeft behoefte aan medegevoel, dat }!*tj '3 een koud, misschien onvriendelijk woord, ' (Ittiir 6111 toegesproken wordt. De indruk hiervan kan ( }j( ; Z'Un<''' zijn dan dien van den diamant op het glas. w ®escbrevene op het glas kan vernietigd worden, Jja Qeer het glas breekt, maar de indruk op het hart v°or altoos duren. ij, Zie toe wat ge doet. / ?y Wee jongens spraken te zamen. „Zoude dat kwaad i' W' Jan?" sPrak 138 een. „Ik weet het niet," was .« dat ,autwoord- „Maar wat denkt ge dan? Denkt ge $ nie, kwaad zou zijn?" „Ik weet het niet," was op : ig ''lV ket antwoord. „Nu, ik geloof niet dat het kwaad c' er' ken van voornemens het te doen." „Wat is ■! ji"1 (le hand, jongens?" vroeg ik. Beide zwegen stil. '' We'L i V'(>r^an8 niets te weten van hetgeen gij mij niet ik t . Blede te deelen; doch wat het ook wezen moge, het Jfel of het wel iets goeds is; en dan moet gij I), Zoo "'et dvrven doen. Waag niets in zulk een geval. 1 glJ niet zeker zijt, dat gij u op het regte terrein i.r i .J 2yn Tincr o-nrinvrt riinn»nn •arpilrp. fipn mensch niet \nC" üehn 1 b «-VA1VAVXCi y " ^°Gn, omdat hij ze niet uitwisschen kan. ^ f|Q ... . . <• i n _ ï sA iM l ^ M nvefi der genade laten voorbijgaan, en moest lang wachten, alvorens zich een ander oogenblik voordeed. Thomas' hart werd fel geslingerd gedurende die dagen; twijfelingen, smarten, verwijtingen en verwachtingen doorkruisten zyne ziel. De°Heer is genadig en van groote barmhartigheid, maar Hij is ook heilig, en dit moest Thomas nu leeren. Daarom moest hij door dagen van smart en worsteling gaan, opdat hij deze les leeren zoude. En deze strijd en smarten, die de ziel van den apostel beroeren, zijn een onderpand, dat hij niet aan zich zeiven overgelaten is, maar dat de ure komen zal, wanneer de morgen voor zijne ziel opgaan, de Meester zich aan hem openbaren zal. Die ure zoude na lang en lang wachten aanbreken. De discipelen waren in Jeruzalem en in dezelfde zaal vergaderd, waar zij acht dagen te voren den Heer gezien hadden. Die plaats was hun dierbaar, om de herinneringen daaraan verbonden, en omdat zij welligt hoopten dat de Heer hun nogmaals verschijnen zoude. Ook ^pp~mas was dien avond in hun midden, schoon hij ter naauwernood verwachtte dat de Meestei aan hem zoude verschijnen. Zij zijn bij elkander en de ure breekt aan toen acht dagen geleden de Heer in hun midden stond. De deuren zijn weder uit vreeze 'gesloten, en zij houden zich in stilte bezig met de gebeurtenissen _ der laatste weken en dagen. Slechts één man in hun midden deelt de blijde verwachtingen niet, en schudt on^eloovig het hoofd. De Apostelen hebben den twijfelende gaarne in hun midden opgenomen, maar zij kunnen niets anders voor hem doen dan tot hem spreken. Op * eens staat de meester weder in hun midden, en stroomt het woord der groete van Zijne gezegende lippen. » v ieuu /-y ulieden!" De poorten der hemelen stonden voor den Verrezene open, en de koren der engelen en scharen der gezaligden wachtten om zich voor den Overwinnaar van dood en hel in aanbidding en dankzegging neder te werpen. Maar zoo lang er nog een schaap was, dat van den rogten weg afgedwaald was om zich op een doolpad te begeven, bleef de goede Herder op deze aarde, om, kon het zijn, het verlorene terug te brengen en Zijnen vrede te schenken. Vrede zij met ulieden , klinkt Zijne begroeting; niemand spreekt een woord, of vraagt wie het is; zy allen kennen die stem, zy allen weten dat het de Heer is. Bene diepe stilte heerscht voor eenige oogenblikken, de harten zijn vol, de gemoederen fel bewogen, en wat er in het hart van den eenen omging, die zich tot dusver|van al de anderen in twijfel "afgezonderd had, wie zal het kunnen gissen, wie het beschrijven? De Meester is dan werkelijk daar; hij hoort de stem, die hij zoo dikwijls gehoord heeft; hij ziet Jezus, en het oog van den Meester, zoo ernstig en vol van majesteit, zoo verwijtend en toch zoo teeder, zoo liefderijk, zoo barmhartig rust op den beschaamden jonger. Hij gevoelt zich verootmoedigd, en de stoutmoedige vrager teMsamaasaMKammtammMmMMiaaamaB bevindt, houdt u dan overtuigd, dat gij het onmiddelijk verlaten moet. Hoedt u voor het kwade, wat gij ook doet. „Onthoudt de les, welke u door deze geschiedenis wordt aan de hand gedaan, welke mij jaren geleden werd medegedeeld. Een heer wenschte kennis te maken met het karakter van eenige lieden, die hem hunne dienst als koetsier hadden aangeboden. Hij nam ze mede naar een smallen weg, welke voorbij eendiepen afgrond liep, en vroeg hoe digt zij zonder gevaar langs den rand konden rijden. De een sprak van eenige weinige duimen, een ander sprak van nog minder. De heer schudde het hoofd. Zij stelden zich aan gevaar bloot, in stede van veiligheid te zoeken. Hij kon zgn leven niet aan hen toevertrouwen. Ten laatste werd de afgrond nog aan een ander getoond, die in antwoord op de vraag: „Op welk eene wijze kunt gij zoo digt mogelijk veilig langs dezen afgrond rijden?" terug trad, en antwoordde: „Ik zou zoo ver mogelijk daarvan verwijderd blijven; Hij is gevaarlijk. Ik zoude dien geheel en al vermijden, zoo ik konde." Deze man werd gehuurd. Hem kon men vertrouwen, want hij zoude zijns meesters veiligheid in het oog houden, en was te verstandig om zich noodeloos in ge¬ vaar te begeven. Het tegenwoordige en de toekomst. „Wel Leentje, wat doet gij?" zeide eene moeder tot verandert, gij zult het straks zien, indennederigen belijder. Zjjn twijfel wordt niet ligt beoordeeld en geoordeeld, maar met ernst en gezag ziet de Meester hem aan; Hij vergunt hem de hand in Zijne zijde te steken, maar Hij vermaant hem ook, niet ongeloovig maar geloovig te zijn. Verwondert u dit? Hij die den verloochenenden Petrus niet verworpen had, vergunt nu aan den twijfelenden Thomas, die zich van eene bezoeking der genade vrijwillig beroofd had , te doen, zoo als Hij gewenscht en begeerd had, en neemt zijne voorwaarden aan. Waarlijk hij verbreekt het gekrookte riet niet en de rookende vlaswiek zal Hij niet uitblusschen. Thomas kende zich zeiven niet, hij was zich niet van zijne zwakheid , den hoogmoed van zijn hart, en de magt van Christus bewust. Hoe had hij anders kunnen gelooven, dat iemand, die zoo gestorven was als Christus, door den dood voor immer kon gevangen gehouden worden ? Christus wijst hem op Zijne wonden, en allen die den dood van Christus verstaan, kunnen niet in ongeloof verkeeren en kunnen den Opgestane niet ontberen. Met Christus zijn zjj begraven geweest, met Hem staan zij op, Hij leeft en ook zij leven. Zij verstaan het woord der liefde: Zijt niet ongeloovig, gaat niet voort uw hart te verharden, maar weest geloovig. Zonder geloof te zijn is zonder Christus , genade, hoop en vreugde te leven; daarom hoort het woord der vermanende liefde: Zijt niet ongeloovig maar geloovig. Gelooft het woord, dat van Christus getuigenis geeft, en zoo gij nog in twijfel verkeert, zij het de bede uwer zielen: »Ik geloof, vermeerder mi) het geloot! Thomas had veel door zijn ongeloof geleden, en had eene begeerte om te gelooven. Ik geloof niet dat hij zijne hand in de zijde van Christus gestoken heeft; waarom zoude hij zijnen vinger uitgestoken hebben, wanneer hij door den Heiligen Geest getroffen was? Waarheid is niet het gevolg van uitwendig getuigenis, hoe helder het ook wezen moge, maar is een gevolg van de magt der liefde van Christus; gij kunt niet met uwe hand aanraken wat door het hart moet ondervonden worden. Thomas was getroffen en overweldigd; de majesteit en nederbuigende liefde van zijnen Meester beschaamde en bevredigde hem, en zijne geheele ziel en alles wat hem beweegt, ligt in den enkelen kreet, die zijne lippen ontsnapt, eene belijdenis kort en heerlijk, nooit te voren geuit: »Mijn Heer en mijn God." Hij erkent de godheid van Christus; ook Johannes doet zoo in zijn evangelie; ook Petrus erkent Jezus als de Heer, wien alle dingen onderworpen zjjn. Er zijn menschen, die voor de godheid van Jezus strijden, maar toch vreemdelingen van Hem zijn. Zoo wij alleen voor dc genoegens en vermaken van het tegenwoordige leven, zullen wij eens tot ons leedwezen ondervinden, dat wij op geene vrucht in den zomer rekenen kunnen, zoo wij de bloesems in de lente afplukken. Gebruik iedere minuut. „Ik zal nimmer tijd vinden om deze vervelende les te leeren," zeide Nikolaas tot Pieter, terwijl zij de school verlieten; „ik kan er morgen niet mede klaar zijn." „Gy hebt nu tien minuten voor etenstijd; waarom begint gij niet dadelijk?" vroeg zijn broeder. overwinnaar van zonde en dood, als den levenswekker en gever te erkennen en te belijde belijdenis van Thomas een weerklank van de woorden van Petrus: » Tot wien zullen wij gaan dan tot U, Gij hebt de woorden des eeuwigen levens;" het is eene ontboezeming, zoo als: »Gij weet alle dingen, Gij weet dat ik U liefheb," en niemand kan zeggen: Jezus zijnen Heer te zijn, dan door den Geest uit de hoogte." Een begrijpen van, een instemmen met en een gehoorzamen aan de waarheden des evangelies, een zich geheel onderwerpen aan de voorwaarden van dat evangelie gaat zulk eene belijdenis vooraf. De twjjfelende Thomas is in eenen geloovigen en belijdenden Thomas veranderd! Met woorden van aanbidding en vurige liefde stort hij zich ten aanzien van zijne mede apostelen, wier getuigenis hij verworpen had en die getuigen van zijn ongeloof geweest waren, voor de voeten van den Meester, den liefhebbende, den getrouwen , den éénigen Meester neder, en zijn fel bewogen hart drukt zich uit in dien kreet: »Mijn Heer en mijn God!" Hij gelooft. Christus spreekt nu nog een woord over den aard des geloofs. Gij gelooft en Ik erken het, zegt Hij, schoon gij zeer verkeerd gehandeld hebt met te twijfelen. Waarachtig geloof komt vóór het zien. Zelfs in het natuurlijke leven rust alles op geloof; waar het zien komt, houdt het geloof op, en zoolang wij bezig zijn met het zien kunnen en zullen wij niet gelooven. Zien en gelooven zijn naauw aan elkander verbonden, maar de volgorde moet niet omgekeerd worden. Gods orde is: hooren, gelooven, aanschouwen. Gelooft gij, mijn lezer, belijdt gij, zoo zal ook het aanschouwen op Gods tijd volgen. Hij hoort naar de belijdenis van de zielen buiten en de Thomassen in de kerk; niemand behoeft te wanhopen, en de zwakke discipel wordt niet aan zich zeiven overgelaten. Maar van den anderen kant laat ons toezien, dat wij niet aan den hoogmoed onzer harten toegeven, om voorwaarden aan Christus stellen, en Hem op eene andere plaats en wijze te zoeken dan waarin Hij zich geopenbaard heeft. Laat ons naauwkeurig onderzoeken of onzo twijfel door ons gebruikt wordt om ons ongeloof te verontschuldigen en te bedekken, dan wel of hij ons pijnlijk is en wij wenschen te gelooven, reikhalzend uitziende naar de eerste lichtstralen, de boden van den aanbrekenden morgen. En zoo gij dit geloof hebt, dien vrede bezit, belijdt hem. Zie op Nathanaël en Petrus, Johannes en Paulus, en schept moed om Hem als den God des ontfermens, als den Verlosser die u met Zijn bloed gekocht heeft, als den Tien minuten! dat geeft niets; daarbij ik moet nu een beetje met Kardoes rondhollen," antwoordde Nikolaas, terwijl hij zijn hond floot. Na den eten gingen de jongens weder naar school, Pieter haalde zijn boek voor den dag en begon te leeren. „Wat ben je toch een boekwurm!" lachte de andere, en liep rond om naar de vogelnestjes te kijken, totdat zjj bij de school kwamen. „Komaan, laten wij: bok, bok, stavast spelen!" riep een troep schooljongens, nadat de les afgeloopen was. Nikolaas liep al springende met hen voort. Pieter beloofde over een kwartier uur te volgen, en haalde nog eens zjjn boek voorden dag. Toen deed hij met de overigen mede, en had veel pleizier. De jongens waren 's avonds moede, en gingen vroeg naar bed. Doch toen zij den volgenden dag naar school gingen, kende Pieter volkomen zijne les, terwijl Nikolaas beweerde dat hij geen tijd had gehad om die te leeren. „Hoe hebt gij tjjd kunnen vinden, Pieter?" vroeg zijn meester. „Ik had gisteren tien minuten vóór den eten, mijnheer, een kwartier uurs bij het naar school gaan, en even zooveel vóór het spel van „bok, bok, sta vast." Toen zag ik mijne les nog eens over eer ik naar bed ging, en nam tien minuten vóór het ontbijt, om haar voor het laatst te herhalen." „Dat maakt een uur te zamen," hernam zijn meester. „Ga op nommer laatst van uwe klasse zitten, Nikolaas, en leer, dat hij, die zijne minuten niet verwaarloost, alleen op zijn tijd gereed kan zijn." den. Denkt aan uwen Meester, die het kindschap voor u verworven heeft, bepeinst Zijne magt, Zijne wijsheid, Zijne liefde. De kreet van den geioovigen apostel, het werk en de gave van Een, die hooger is dan hij, het werk van den Geest des Vaders en des Zoons weörgalme in uwe harten. Mjjn God die mij beschermt, mijn Heer die in al mijne behoeften voorziet, die mij nimmer verlaten heeft noch begeven zal, zoude ik mij Zijner schamen, zoude ik Hem niet voor vrienden en vijanden belijden en groot maken; zónde ik niet voor hen, die getuigen mijner spotternijen en mijns ongeloofs waren, Hem erkennen, dien mijne ziele gezien heeft, dien mijn hart verwacht'? Ik rust in Zijne wonden, ik vertrouw op Zijn woord, ik wacht op Zijne heerlijkheid. Ik heb Hem lief, schoon ik Hem niet gezien heb; maar de ure komt wanneer het geloof zal veranderd wor¬ den in aanschouwen; wanneer ik kennen zal, gelijk ik gekend ben, niet meer als door eenen duisteren spiegel, maar van aangezigt tot aangezigt aanschouwen en mij voor immer verheugen zal in de openbaring van Hem, die eens toen ik op aarde was, tot mij blinde gesproken heeft: Word ziende, uw geloof heeft u behouden. C. S. Bevestiging- der nieuwe leden IN DE ZOOGENAAMDE HERVORMDE — INDERDAAD MISVORMDE — GEMEENTE TE 'S GRAVENHAGE. »Bij de toenemende scheuring in de kerk, en inzonderheid in onze gemeente, rees onlangs de vraag, of de algemeene Bevestiging der nieuwe leden nog zou zijn vol te houden, zonder öf aan de waarheid öf aan de stichting te kort te doen? Ik meende van ja — en ook andere broeders met mij — en ik bood tevens aan, daarvan de proef te nemen." Alzoo begint de heer C. E. van (Koetsveld te 's Gravenhage het voorberigt van de toespraak, waarin hij dat proefstuk van kansel-goochelkunst heeft geleverd, 't Is inderdaad een teeken des tijds, van 't geen Ds. Gunning zou noemen: de ondragelijke verpesting der zedelijke atmosfeer! Wat doet de heer Koetsveld om leerlingen van Zaalberg en leerlingen van minder li¬ berale collegas en van geioovige leeraren te zamen te kunnen bevestigen? Eenvoudig dit: 1°. Hij stelt vast, ten aanzien der leeraren, dat »wat en hoe zij ook leeren, zij het toch allen daarin nog wel eens zijn, dat zij u tot Jezus brengen." 2°. Hij doet eenige vragen omtrent hetgeen de leerlingen welligt gelooven, en komt tot deze uitkomst : — »ook gij zeker geliefden! wat u ook verder dunkt van den Christus, gij stelt hem boven alles." 3°. Hij laat de nieuwe leden ja! antwoorden op de drie vragen, bij de bevestiging gebruikelijk, en durft te schrijven: »zegt mij iemand in zijnen ijver, dat velen het ja op die vragen niet meenen, of niet eens weten wat zij zeggen , ik antwoord: dat zal wel altijd zoo geweest zijn; maar de mensch ziet ook slechts aan wat voor oogen is, God alleen kent de harten." 4°. Hij laat al de nieuwe leden mede bidden , alsof het allen regtzinnigen waren. Deze dingen durft de heer Koetsveld te doen ;>met een gerust hart en eene vrije conscientie, (omdat) wat er ook veranderd zij, één is nog onze meester, Christus, al zijn allen helaas! geene broeders meer. En in de vragen der bevestiging , die ik hoop dat gij met ernst gelezen en herlezen hebt (groote leugen ?), doet gij ten minste in deze ure allen nog dezelfde belijdenis!" Ik zal er niet veel van zeggen. De heer Busken Huët zou zulke dingen blijkens zijn » ougevraagd advies in de zaak van Pierson tegen Réville c. s." noemen énormiteiten! De heer Koetsveld heeft het inderdaad »met een gerust hart en eene vrije conscientie" ver gebragt, in hetgeen aan anderen zoude toeschijnen te zijn leugen en oneerlijkheid. De Jezus van Zaalberg is een geheel andere Jezus dan die der orthodoxen. Hij is gestorven, en geen moderne kan zeggen wat van hem geworden is, al gaat hij vele jaren lang bij Zaalberg op catechisatie. Het is dus eene leugen te zeggen, dat de leerlingen tot dezen Jezus gebragt worden. Dat deze niet opgestane Jezus boven allen gesteld wordt, is ook zoo zeker niet, als Koetsveld geheel willekeurig veronderstelt. Busken Huët zegt op bladz. 24 van zijn »ongevraagd advies:" »noemden zij (de modernen) alle dingen en alle menschen bij hun waren naam, zij zouden leeren dat de persoon van Jezus, aan wien de verschillende Christelijke kerkgenootschappen ten onregte en uit erfelijk joodsch vooroordeel den naam van Christus geven, maar die daarop nooit meer aanspraak gehad heeft dan Socrates of Spinoza — dat die persoon, godsdienststichter geweest zijnde, in het koor der geniën of heroën, tot de afdeeling fanatici (dweepers) moet gebragt worden , 'tgeen dan ook in voldoende mate hieruit blijkt, dat hij zichzelven voor den Zoon van God en voor den uitsluitenden Zaligmaker gehouden heeft; zijn leven lang gewaand heeft in een tweegevecht met den duivel gewikkeld te zijn, gestorven is in het geloof aan zijne eigene aanstaande wederkomst op aarde, door middel van eene nederdaling uit de wolken." Jongelieden, die zulke dingen geleerd hebben, en bij voorbeeld van Mohamed en Plato slechts met lof liooren gewagen, zullen welligt Jezus niet boven dezen stellen. Wat het ja op de vragen bij de bevestiging betreft, voorzeker God kent de harten, maar om daaruit af te leiden, dat men liegen en huichelen voor God en de gemeente, moet aannemen, gaat inderdaad te ver, en de arme kinderen, die eigenlijk niet Weten wat ze doen, voor en na dat liegen en huichelen te laten bidden, alsof ze inderdaad leden van het ligchaam van Christus waren, gaat veel te ver. Maar Ds. Koetsveld kan dat niet gevoelen, om- "wu «jyiiu guiivi/iv/ uuvujJiaaia. UJJ it/ugcu gogiuiiu IOI Ik zal den armen man daarover niet harder vallen dan zijne conscientie reeds gedaan heeft. De man moge plegtig verzekeren met eene vrije conscientie gehandeld te hebben, toch is het voor ieder, die het menschelijk hart kent en déze toespraak kalm overdenkt, openbaar dat deze verzekering dezelfde waarde heeft als het ja! van de Zaalbergsche discipelen op de gedane vragen. Waarom echter deze geheele ergerlijke tooneelvértooning? Om de eenheid der kerk te bewaren? Maar de kerk wil immers eene gèestelijke eenheid? Koetsveld zelf zegt, dat er eene kloof, (eene wonde), scheuring bestaat; wat helpt dan het aannemen van den schijn alsof die niet bestond ? De moderne leer is immers iets nieuws ? een nieuwe lap op een oud kleed maakt immers de scheur wijder? O Koetsveld! Koetsveld! hebt gij niet al uw gezond verstand bij beze gelegenheid verloochend? Zaalberg en de zijnen breken de Hervormde kerk niet slechts, maar het Christendom af, wat baat het hen openlijk te laten bevestigen, dat ze zullen bouwen, niet afbreken? Dat zijn ondragelijke dingen. Toch schijnen regtzinnigen te 's Hage nog te kunnen meêdoen, nog mede te kunnen bidden en zingen, bij zulk eene zondige comedie. Mogten zij eens ernstig er over nadenken, 't Is een oordeel Gods over het liegen en huichelen bij de aanneming, door onze vaderen en ons door de vingers gezien, tegen beter weten aan. Koetsveld heeft volkomen gelijk als hij zegt: »'t zal wel altijd zoo geweest zijn," namelijk wanneer hij van dat altijd uitzondert de tijden toen het belijden gevaarlijk was voor lijf of goed. Onze gansche kerk heeft er schuld aan; aanzienlijken, die hunne kinderen laten aannemen om ze in de wereld te kunnen brengen, zoowel als geringen, die het doen, omdat de kinderen in betrekkingen moeten komen, waarin het ter catechisatie gaan niet langer schikt. Gelogen, gehuicheld hebben belijders en gemeenten vooral in de laatste jaren, bij elke aanneming van belijders van de Groninger en andere niet hervormde rigtingen. De conscientie van duizende jonge lieden is ermede bezwaard, en men heeft ze daardoor onberekenbaar nadeel toegebragt. God toont nu waartoe deze dingen leiden. Wat in den Haag is geschied, is slechts een rijp worden van deze verkeerdheid. De volkomene rijpheid is niet ver verwijderd, en zal worden gehoord in de herhaling van het »kruist Hem" in het midden der gemeente. De onverbiddelijke logica leidt er toe. Reeds nu behoort, als de modernen de waarheid willen zeggen, Jezus voor hen tot de dweepers. Busken Huet zegt het ronduit. Een dweeper echter, die zich zei ven uitgeeft voor Gods Zoon, lastert God en verdient, volgens de menschelijke conscientie, den dood. Die »Huet's ongevraagd advies" met menschenkennis leest, gevoelt dat deze slotsom onvermijdelijk volgen moet. Proudhon heeft het reeds geschreven, dat Judas godvreezend, trouw en opregt handelde in de overlevering van Jezus , omdat de zoon van Maria heiligschennis pleegde. Of Proudhon dit opregt meende of niet, doet er niet toe: — die de leugen aanhangt moet consequent de waarheid vermoorden. Dit is onze toestand, en deze wordt vroeger of later in elke kerk zoo, » wanneer men, tegen zijn beter weten aan, ja! laat zeggen, waar geen ja! gezegd kan worden, of »neen" gezegd moest worden. Geene poging tot kerkherstel kan baten, zoolang daarin wordt volhard. Mogt het Haagsche schandaal eindelijk Nederlandsche Edwards verwekken , of althans de modernen , zoo als Huet, den moed van hun ongeloof geven, zóó dat ze eerlijk genoeg zijn om openlijk doop, avondmaal, kerk en bijbel te zamen te verwerpen. I. E. Ongevraagd Advies. Wanneer de heer Busken Huët een boekje onder dezen titel schrijft, zal het hem niet verwonderen, zoo men eene ongevraagde aankondiging levert. Het is mijn voornemen niet om eene Kritiek te leveren, ofschoon hiertoe niet weinig gelegenheid geboden wordt, maar eenvoudig een duidelijk gerangschikt overzigt van hetgeen in dit boek, allezins belangrijk, ter sprake gebragt wordt. De lezers van den Heraut kennen den strijd tusschen Dr. Pierson en Dr. Réville; zij weten dat de een als eerlijk man de Hervormde kerk verlaten heeft, en de ander gelooft een regt te hebben om Dominê te blijven. De heer R. gaat ver, doch Dr. P. te ver, en wordt nu uit de rij der modernen gebannen. Weinig dacht Dr. P. toen hij zijne » Onverdraagzaamheid" schreef, om het protest der Amsterdamsche ouderlingen tegen het beklimmen van den kansel in de Waalsche kerk te bestrijden, dat Dr. R. liem na weinige jaren in den ban zou doen. Er is echter dit verschil tusschen de Amsterdamsche ouderlingen en Dr. R. Zij geloofden hetgeen de Waalsche kerk belijdt, en hadden daarom het regt tegen den loochenaar dier waarheden te protesteren; doch wie geeft Dr. R. de bevoegdheid om Dr. P. te veroordeelen, die enkel den moed en de eerlijkheid heeft om als Nederlander te doen, wat liij niet doen kan, om welke reden dan ook? Dat Dr. R. even oppervlakkig oordeelt, als hij inconsequent handelt, zal de heer Huët ons duidelijk aantoonen. Op het titelblad van Busken Huëts geschrift staat: » Voor rekening van den schrijver." Ik weet niet waarom deze woorden daar geplaatst zijn, waarschijnlijk om den boekverkooper niet voor de uitgave verantwoordelijk te maken. Het is een zonderling toeken, dat Huët geen uitgever schijnt te kunnen vinden voor zijn boekje. En waarom? Hot ontbreekt hem noch aan kennis, noch aan gave, noch aan aantrekkelijkheid van stijl, waarom dan is men bang i WA uv l U.UJL1JVU f UJLIIUCIjU Iiy y 1 li zonder aanzien des persoons en ook de liberaalste boekverkoopers, die Renans en Strauss en Langs werken laten drukken, Huëts geschrift met voor hunne rekening willen nemen. Zij hebben er niets tegen wanneer Paulus en Mozes en Jezus zelf door het slijk gehaald worden; doch vinden het al te gevaarlijk, wanneer men R. niet spaart en Kuenen en Scholten niet ontziet. Indien deze onderstelling, die mij waarschijnlijk voorkomt, juist is, dan geeft zij voorzeker een treurig beeld van de jammerlijkheid der liberale en radicale uitgevers. De heer Huët kan het in den Heraut tegenspreken, zoo ik mij in de opvatting der woorden: » Voor rekening van den schrijver'''' vergist heb. Het is bekend dat Dr. P.'s geschriften: »Aan mijne laatste gemeente," en »De moderne richting en de Christelijke kerk," eene groote ontsteltenis in het leger der Modernen hebben te weeggebragt. Hij gaf tamelijk duidelijk te verstaan, dat de Modernen, zoo zij eerlijk wilden zijn, hunne betrekking als leeraar der Christelijke kerk behoorden neder te leggen en zijn voorbeeld volgen. Zij wilden echter van dien raad geenszins gediend zijn, en Dr. R. vooral trad als wetenschappelijk kampvechter tegen zijnen voormaligen ambtgenoot en vriend op en schreef: i>Nous Maintièndrons," 't welk in het Hollandsch overgezet werd: »Wij blijven," omdat wij geen lust hebben heen te gaan en de kerkelijke besturen noch bij magte noch willens zijn om ons weg te zenden. Hiermede niet tevreden schreef Dr. R. ook een boekje, getiteld: »Ons geloof en ons regt," en liet zich niet weinig daarop voorstaan, dat hij geenszins zoo ver ging als Ds. P., die nu ongeloovig heet, terwijl Dr. R. van ons geloof spreekt, en het daarom voor Dr. P. pligt werd de kerk te verlaten, terwijl bij (Dr. R.) een regt heeft in eene Christelijke, eene Hervormde kerk het leeraarsambt te bekleeden. Tegen zijne bewering is het boek van den heer Huet in de eerste plaats gerigt, en allengs wordt aangetoond, dat Dr. R. inconsequent en onwetenschappelijk, en de moderne theologie voor zoover zij hem als haren woordvoerder erkent, onverdraagzaam is. Doch hij staat niet alleen. Dr. Zaalberg spreekt alles ruw en Ds. Keijser alles voorzigtig uit; Ds. Jorissen is zeer plomp, zij allen staan in den grond der zaak op hetzelfde standpunt met Dr. P. al trachten zij nu de klove, die hen van hunnen vroeger en woord¬ voerder scheidt, zoo breed mogehik uit te me¬ ten. Zoolang P. de orthodoxen bestreed, juichten zij hem toe; nu hij de onhoudbare positie der Modernen'in de Christelijke kerk met onverbiddelijke logica aanwijst, ontvallen zij hem, vallen zij hem aan. Niet alleen predikanten, ook de drie Hoogleeraars Kuenen, Rauwenhoff en Scholten verschijnen op het tooneel. En de onzuiverheid, de onzedelijkheid dier mannen zal hen verrassen, die niet wilden of konden zien toen in prophetischen geest da Costa in 1857 schreef: »Wat~er zoo al te Leijden geleerd en geleverd wordt." Wij zullen hierop nader terug komen. Hier zij slechts nog gezegd, dat Huet ook zijn eigen beeld als leeraar schetst, en men zal mij toegeven, dat een overzigt van dit boek in eenige artikelen voor de lezers van den Heraut niet onbelangrijk zijn zal. C. S. Tot kenschetsing. Men weet, men ziet het met eigene oogen, dat wij niet strijden met geestverwante bladen. Een dezer bladen had eene opmerking gemaakt over hetgeen wij van ;Ds. Vos hadden geschreven; wij hebben het stilzwijgen bewaard en denken er ook nu niets over te spreken. Doch nu ook de Wekstem het overneemt, moeten wij slechts daarvaii zeggen, dat hatelijke opmerkingen te verspreiden, en ze aardig te noemen, alles behalve christelijk is. Onmiddelijk op die opmerking volgt een artikeltje: » zonderlinge zamenstelling." De schrijver B. C. Felix uit Bolsward geeft voor, dat hij ze aan de Pall Mali Gazette ontleend heeft. Wij houden ons overtuigd, dat dit eene bepaalde onwaarheid is, eenvoudig en enkel alleen daarom omdat wie Pall. Mali. laat drukken het blad nooit gezien heeft. Kan de heer Eelix ons ook zeggen of het een week- of maandblad is, en wanneer het te Bolsward komt? Kan hij ons zeggen in welk nummer het gestaan heeft? Het artikel stond te lezen in den Heraut van 20 Maart. De titel Eene zonderlinge zamenstelling is van ons afkomstig, en stond niet in de Gazette, wier titel de heer Eelix niet eens kent. Uit den Heraut van 20 Maart kon het gemakkelijk in de Wekstem van 14 April overgenomen worden. Het is onchristelijk, hatelijke opmerkingen te verspreiden. Het is onchristelijk, uit den Heraut over te nemen, en dit niet alleen te verzwijgen maar den schijn aan te nemen, alsof men het in een ander blad had gevonden. Wij zouden hierover gezwegen hebben, indien de achting, die wij Ds. Donner , welke in de Wekstem zooveel schrijft, toedragen, ons niet tot spreken had genoodzaakt. Gebeden der Nederlandsche Israëlieten. Onder dezen titel is in 1822 door M. Lemans, met rabbinale goedkeuring, een gebedenboek uitgegeven, naar de Hoogduitsche «Liturgie of Ritus" uit het Hebreeuwsch vertaald. Dit boek is nog bij velen in gebruik. Eenige gebreken er van zijn aangewezen in de Heraut van 1 December j.1,, en ik heb toen het wenschelijke eeiier herziening van dit bpek betoogd. Het kan voor Christenen en Joden nuttig zijn hetzelve nader te beschouwen. Het boek begint met ■» voorbereidende gebeden Vooreerst een gebed bij het intreden in de sy- buigt naar de ark en zegt: »Hoe schoon ' j uwe tenten, o Jakob! uwe woningen, o Isra'onlc Ik, op uwe groote gunst vertrouwende, betrC^ uw huis, buig mij neder voor den tempel n^ed, heiligheid met godsvrucht. Eeuwige! ik t>crVil den oord uwer woning, de plaats van den ^ j uwer heerlijkheid. Ik aanbid, val neder en Wte voor den Eeuwige, mijn Maker. Mijn gebed)Ver tot u, Eeuwige! gerigt, in den tijd der gen3riU( O God! verhoor mij, door uwe onbegre»^ gunst, met uwe getrouwe hulp." hoe Bij het intreden der synagoge te bidden i j voorzeker een schoon gebruik. Mogt het opi''ge^ en ernstig gedaan worden, en er toe leiden, W men ook in de synagoge altijd gedenkt v"'o ( men is, waarover ik wel eens klakten sreU-inU heb in Israëlietische bladen. Een Israëliet, %• j eerbied de plaats des gebeds binnentrede»^ geeft een voorbeeld aan kerkgangers van all^op kerkgenootschappen, die soms in hunne bij«JVe) komsten zeer oneerbiedig zijn. Moest de g°°tot vrucht in Nederland beoordeeld worden V%an hetgeen er al zoo plaats vindt bij het in- 'tot, uitgaan van godsdienstoefeningen, en bij en' , de kerkgebouwen, het oordeel zou niet oVe!ïsri gunstig zijn. _ ,de' Maar de Israëliet buigt zich naar de f'N0; Waar staat het geschreven in Mozes en de llfdat feten, dat men daarnaar buigen moet of Een Christen, doordrongen van de tien gebo<Wten zou er gewis bezwaar in zien. de Gaarne wist ik den oorsprong van het geh1'" Jej eener ark in de synagogen. Dat de wetrol^, in de synagoge met eerbied bewaard worden i:nie' voorzeker voortreffelijk, maar nergens in 'dia Schrift vind ik vergunning om eene ark of ''aar dat er op gelijkt, te maken of iets zoo to noei»ejzi„ Israël heeft ééne ark gehad, symbool vanw tegenwoordigheid Gods in het heilige der heiligen Die ark bestaat niet meer. Dat Israël daai* ; herinnerd wordt, en dat de Israëliet God erns^ vraagt, wat hij nu, zonder ark en zonder pel, van zijnen eigenen toestand en dien zjjfL] volks te denken liebbe, schijnt allezins redeÜ)'va. maar het buigen naar iets dat men thans ;l' ' noemt, schijnt tegen de Schrift. Volgens Jere^. 3 vs. kunnen beteekenen dan eene zekere verheft'1: _ der synagogen van Israël. Eene synagoge 6" huis en den tempel zijner heiligheid te noemeI' gaat niet aan. Belangrijk zou het zijn te derzoeken of deze verkeerde gewoonte, die 0 vele Christenen ten 'aanzien hunner kerkgoW'^, wen hebben, door de Christenen van de Jod£ of door de Joden van de Christenen oveï^op nomen is ? Zeker schijnt het, dat dezelve op den aclil^ve grond schuift de waarheid, dat de kerk, _(j; gemeente der geioovigen, is het huis Gods, zai tempel waarin Zijn Geest woont. da Het aanbidden, nedervallen, knielen, is ïei,)i6 Bijbelsch, regt Israëlietisch. Jammer dat do testanten meestal het knielen geheel hebl^ge afgeschaft. De Roomschen en Episcopalen hebb,dle in het knielen gewis regt, daar er niets natuitf !to( kei' VOOl* dfin Cftlnnvicrp. is rlan ft» Irniolan nC^.rl^ O ' Ö «UlWlVLi J — te vallen voor den genadetroon, en dit so'. ljg eigenaardig behoort bij de aanbidding (OpeI,Svt 5: 14) schoon aan den anderen kant de Prot8; i-0( tanten ook regt hebben, dat men, te allen ■ trc de biddende, in elke houding bidden kan en Maar in dit voorbereidend gebed is overig^ ho niets bepaald Israëlietisch: — iemand bui^ Israël zou het zeer goed kunnen overnen^ ba De bidder roept hier God aan, als den EeuW'll^j zijn' Maker, Waarom vreest Israël hier de ^ kc gebeden in de Schrift voorkomende, tot vo%e beeld te nemen, en alzoo te gebruiken den n^de; Jehova of Jaliaveh? De zamenvoeging » de mijn Maker" staat, meen ik, nergens in de ScM de' Denkelijk wordt hier gezinspeeld op Jehova & j lai liim in Genesis 2: 5 en 3: 21 en 22 gebez^ Ve om aan te duiden dat de Heer, die zich ^,Va voor de eerste maal aan menschen openlik1' Uo die daar voor het eerst, als in persoonlijke v', schijning, met gebod, bedreiging, straf en K. vl lofte optreedt en ingrjjpt in hunne geschiede^ U dezelfde God (Eloliim) Schepptr aller dingen ' wiens groot en heerlijk werk in Genesis 1 schreven werd. (( 'ü Opmerkelijk is het, dat in de Nederlands", ^ en andere vertalingen des Bijbels, ook de na^J r'i Gods niet zijn behouden zoo als ze in het fl,j '-(spronkelijke staan, 'tgeen het regt verstand 1 §( Schrift bemoeijelijkt. Israël voorzeker is verpligt in zijne gebe ,( ^ God steeds te eeren als den God des verbon ii< van het oude verbond met de vaderen 'L£ ten en van liet Nieuwe Verbond, toegezegd ee de profeten bepaaldelijk inJeremia 81: 31-",,^ Dat nieuwe verbond brengt mede: »Ik \ hunne_ ongeregtigheden vergeven en hunner 1-°. ''' den niet meer gedenken," alzoo een tijd van» jo nade en gunst. De brief aan de Hebreën toont kin,ar a®, zï dat dit nieuwe verbond er is, maar hoe kan ej G Tcrfl.öliot. rlin ~li* v*xv VIAu yciVYci^Uj mcu cou coiAy4*- >t z'v, , Vclu »aen tija der genade" en van »de otl Plensde gunst Gods?" •Isr9L.i er8ens in de Schriften wordt Gods gunst beW„ ®oren.sd genoemd buiten het verbond. Dezelve jl uCj aa'F.ük door het verbond begrensd, zóó dat betfL,61' e moedwillig buiten het verbond blijven n ii [I ®r geen deel aan heeft. n jóL r. i's van belang voor eiken bidder dit in 3beï,i,|.feu' °p<iat hij niet iets vrage. waartoe het ?ell3iiiur°l ®6en re°^' Seeft> bij voorbeeld verlioogebedsin omstandigheden, waarvan de ' ï, ei' uitdrukkelijk gezegd heeft, dat Hij niet ten, ï„ £esaja 1 Y- H-18). j opïW, i opzigt is het tweede der voorbereidende sn, LJT voor eiken bezoeker der synagoge t n> pa luidt als volgt: »lk roep u aan crele'1 God! 'Uister Gij verhoort mij; neig mij uw oor toe, ^ y ——ö "'y ihi. 1 naar mnne rede. Met reatvaar diaheid zal iden^, 'W aan9ezu)t aanschouwen , ontwakende mij aan alM)pe goddelijke gestalte verzadigen. Ik vertrouw bij®wer U' 0 Eeuwige! en zeg: Gij zjjt mijn God. ' g°l\ot "rf111 de stem mijner smeekingen als ik a , schrei, als ik tot uw heilig koor mijne in- tot," °^ef- Eeuwige, mijn God! ik schreide en' ^ en 9y heeldet mij." enz. ovffgrair ver^00rt mij! op welken grond kan een de' 'lat zeggen ? Hij moge ervaren hebben le 3foJh°^duvinS van weldaden aan Adam, aan le 1^'dattr *-,0eoezegd, maar het komt hier aan op rnaVn?eeU waarop zij, waarop Abraham hoopten, 'boeten 1-llaar Jacob uitzag en dat door de Profetie 1S toegezegd: — den Messias en Zijn heil, ebrll,i(,r„?'ePeningen van het nieuwe verbond door trol'v.wamia voorspeld, en waarnaar Israël onder het moest leeren smachten. Dat in ,.verhond brengt mede het geregtvaar- °f zl)i voor God, door het geloof, en het oemWt .0uwen in den geloove van Gods aangevaönet 1U ^en Gezalfde, eenmaal bekroond door >ili0ein ,i on'rw'aken uit het stof, en de verzadiging 1 aar, cd... ■ , a.a.rvr r» , -""«vu w nu J6lCer ifi li Af in li da* ; IIf rrr»,.. ia T L • ? i . v . Jl „11 MAnrlwr paar V • L m neL geueu iiiiereeiai» ie ie V ~ ~ u o >-> , fis r w P ' za* ** Uwaangezigt aanscnouwen enz. ii.f • «u örIl>aar +1 . • L m »r ^Hoor, . ZlJn- En 1 Cen ?8priester en Tn.-..rt«lïrt+ lron 7A11 rl AV M ♦-11 i rs i (ir Lio Li jvLUü.. n/vnrljvi* nffar in wn.fl.rhfild Z6fiT- "vi vu iuuuuui. unn , " o friet regt vaardigheid (moet zijn: geregt- ffl\ _ 1 .-P ° . . 1 »> >ardisr l' ITT 111 IJ W LliiillJJ «ZilSr! U OjOJIIOV/XXV/W». M eremijt ? - uitdrukking: tot uw heilig hoor hef istaJ'ïln ()y"e hand op, moet beteekenen weet ik niet. id "Van t , ® zijn alleen vermeld de dank-koren erWV f- emia (Neliemia 12: 31, 38 en 40). Worfroer.(l>'"r ^ engelen of zaligen gehuldigd, aangeter>.. Maar dit doet ffeen reste Israëliet. mij! Is hier wederom onwaar. ,, 1 welke: ri »r lang'; ij, . -"«vt niLj: XÖ ïij-cx wuuvxuui [. j lar/^9 : ll; Klaagliederen 2: 13; Ezechiël in ri' ^ac^lai'ias 11: 16 geven duidelijk te ken- ftoest a ÖAiteA ni©x geneeia is, en ue yersbruui^ iooo-an- van v0^ zon^er honing, zonder ï)riester zonder offer, bewiist dat die pro- /l! VlaKK/tn 4-n^- /Inn irn •»-» lnürlon f.AA 1 "1>WUDU l/VJü U.Ü11 LLd'g yaiu nvuvii. «W. tin)' Vr0luWe breuk is 7.00 groot als de zee, gij jonkïagWKlan 'i ^oehter Zions, wie kan u heelen?" n ol. 2 : 13). Degeloovige Christen antwoordt: <W °P aar,le. De Heere alleen kan het ' b'gano 'ietl ('aarom bidden de vrienden Israëls van (vei#l:cle C er harte, en zij trachten alle bidders over «p „ en zij trachten alle Diaaers over , ° KarionV,^ i i , , , __i_i lot li 7 "['verviaKxe tter aarde op te wejcuen et gebed, om rlen ttwip va.n Jeruzalem, andf'iür)f/)Vt*!'eraannem^ng van Israël, uitdrukkelijk be- n li T T.i m he&, j Go' )ei»e" te °f .e of 2 e De twaalf stammen. j-.. RUBEN, {vervolg). Stegen S+.a.anrU r» ^ >-> r» l-klaa-F "R.nliftn /-*xj ÜÜ /iUimü wxvuj. ^ ra» zijn naam wa,s nn den borstlap des refCTePriesters. en ook voor liem werd een brood , ^treed ?n tafel geplaatst. Met edelen inoed .clit^verovej.'den zevenjarigen oorlog voor de 'ki iGad ln", vatl Kanaün, in gemeenschap met ls i Zamen n halven stam van Manasse, en te iflauk vme^ hen ontving hij den verschuldigden s tMpeid. iu°r zyno broederlijke hulpe en getrouw0 , i-^ubeti1 aar ^ is de eenige gelegenheid, waar ie^. jgesteifi munt, en zelfs hier wordt hij gelijk ïebKjHein i ••lue^ Gad en Manasse. Evenmin wordt *** b)l7/^v,,l . n J 4- uu «-""uere eer bewezen ot jrrootere ncöfi„®Kend i - .,v*c tf'C e 120 no' anneer hy zyn deel bijdraagt tol ,vvu uappere mannen, me zien ronuum .«fit1 ''AU iv^vifl ^ppere mannen, uiü z.iüu )pell;w(;ir,Lv?»amelden (1 Kron. 12: 37). Later *wvfc0f*,s ^ ^ llii rrnl-ïi-vz-w™ Avi rl vi Q.-p+.i CTP. ~zi tc tJCVcii aan u.o , "r-\ , ° . , M 'V KCiiuuL Ll-i .ereVt il ctclil UC ixcxvAiituj eIX ^trelju„ei11 Vau Debora; en in plaats van uit te i«>%e ax5,.tot den strijd, blijft hij zitten tusschen rféfj ho0].„' ,,lngen, om het geblaat der kudden te bu^ $2 ^gt. 5: 16.) 10 • i^allin GUi ^as een ^er eerste stammen, die in ev?s ap werden gevoerd. Het trotsehe ^keten a ^eerab, een vorst van Buben, in _. vclien lr»« i . i ^ vvvMa* i , nare straten cresieura — aeu ï^t- A4 leiff Tro ■., 1 . . , v ., tl 11 "II fol "lVi ^ ouiaiucii •wem Vfln — -,1 „ ^ V»+■ f 7!iina Krnft- ** ..iu«ren • ucü vuislöiijk. güöiauixu; w^?|tegeri ,ln net land achtergelaten, stonden op cW',der a 1Unne. geweldenaars, en heroverden, ona . i^nclQ+va^oer^,lg van dappere opperhoofden, de ,ezCvervo] £ Van Aroer tot Nebo (1 Kron. 5: 7, 8); • ^Fan f'^ieils üeten zij zich neder in de vlakten baJ1' Hotea' ea<^' die zij onbewoond vonden, en ge:e v.,^aar i.V°or een korten tijd rust en vrijheid. !ii ''l_ vlam was slechts de laatste opflikkering der ^lusc|lt 00rdat zij in eeuwigen nacht werd uitge- 1 ',l" '»et eene enkele maal, zeiden wij, scheen J ^°r met helderen glans. Wij mogen k1sc j Saul ;;ctlt-er bijvoegen, dat zij in de dagen van ïai*1'' fiin» erilgen roem behaalden door eene overwint oj, „Ji de Hagarieten Tl Kron. 5 : 10). Slechts ndd gebiej enkwaardig feit had plaats binnen hun I Bin>,' weten: de slag van Medeba, sb®®,£ i! hunne grenzen verhief zieh die zoo boof hst hTfai?,ige berg Neio, van welks top Mozes gedaan tt>„ 'and aanschouwdo; een berg, waaid een r,ra^tnoedige herinneringen zijn verbonden, L [k Wanneer Mozes (Deut. 33: 6) den stam van Ruben zegent, wordt hij blijkbaar door denzelfden geest bestuurd, die Jakob tot spreken bewoog. Hij zegt van hem: »Dat Ruben leve en niet sterve, en dat zijne lieden van getal zijn." Dit is alles. Geen voorrang boven zijne broederen wordt hem toegekend al overtreft hij hen in talrijkheid. Zijne afstammelingen zijn »lieden, stervelingen," niet krijgers. Zijn zegen is gelijk aan dien van Ismaël. »Och dat Ismaël mogt leven voor vw aangezigt. Rubens zonde verdiende den dood; maar hem wordt vergiffenis geschonken. Hij zal »leven en niet sterven," ofschoon hij van zijn geboorteregt en de voordeelen daaraan verbonden wordt beroofd. Zijne geschiedenis klinkt waarschuwend door alle geslachten: Vliedt zondige lust!" Die met eene vrouw overspel doet, is verstandeloos; hij verderft zijne ziel, die dat doet; plage en schande zal hij vinden, en zijn kwaad zal niet uitgewischt worden (Spr. 16: 32, 33). In het einde der dagen nogtans, zal Ruben's zonde niet meer worden herdacht. In Ezech. 48 vinden wij zijn deel tusschen Efraïm en Juda; eene eervolle plaats, die genoegzaam zijne herstelling aantoont van den val, waarin zijne zonde hem gedompeld had. Geestelijke echtbreuk was de zonde en het verderf van Israël. Zij verlieten Jehova; en toen Hij, in menschelijke gedaante tot hen kwam en onder hen verkeerde, verwierpen zjj Hem en met Hem de hun aangebodene zaligheid. Sinds die ure is voorspoed van hen geweken. »Zij willen geene voortreffelijkheid hebben," is de vloek van Israël, gelijk het eenmaal de vloek van Ruben was, totdat zij in het einde der dagen zullen komen om de vlekken hunner overtreding te wasschen in de fontein geopend tegen de zonde en onreinheid (Zach. 8). Dan zullen zij in eer en heerlijkheid worden hersteld. A. Bonau. Een vorstelijk bezoek.
37,018
MMKB13:002659031:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,830
Algemeene konst- en letter-bode, voor het jaar ..., 1830, no. 29, 16-07-1830
null
Dutch
Spoken
4,498
8,084
sok dit ftuk dcïd toekomen, in lietwelk ik (op bl. 7) eene belangrijke zinderende fout ontdekte , die ik u verzoek te willen vermelden , zoo als ik aan mijnen hooggeachten vriend Ju 1 iu s zal verzoeken dezelve te willen verbeteren. Men leest daar ~ Eiue mir wichtig fcheinende be,, merkung ist folgende. lm Frühlinge 1826 ~ herrschten, hier die Mafern , und ihnen folgte ~’fchnell die damals hier herrfehende Gastrisch -epi„ demifche Scuche (*j welche asbald die Mafern ver„ fchwinden machte. Jetzt aber haben die Mafern hier ~ hauptfachlich in denjenigen Monathen gewüthct „ in denen wir gewöhnlich mannichfaltige Gastrifchc „ Herbstfieber zu bekampfen haben. Wahrend „ ungefahr zwölf jahren habe ich zu Hoorn prakti,, firt, und jedes jahr vielfdltig die Mafern zu ~ bekampfen gchabt, aber in jenern Herbste diefelben ~ nicht y/ahrgmommen, Den nahmlichen unterfchied „ verfichcrn mir verfcheidene Aertze auf dem Lande „ ( Plattelands-Heelmeesters )-gleichfalls bemerkt zu ~ haben enz. enz. Men gelieve deze zinlhede aldus te lezen t ~ Niet onbelangrijk komt mij de volgende opmerking voor.. In het voorjaar van 1826 heerschten hier de Mazelen fpoedig daarop vertoonde zich dein dat jaar heerfchende Gastrifchc- Epidemifche ziekte, waarop_ men dadelijk geene mazelen meer waarnam ; (de ziekte leb een de mazelen te vervangen.) Nu (in 1829) daarentegen heerschten in deze ftreken voornamelijk de Mazelen in die maanden (Aug. Sept. Oct. en November), waarin de Geneesheer gewoonlijk veelvuldige Gastrifche Hcrfstkoortfen te bedtijden heeft. Ongeveer twaalf jaren heb ik te Hoorn de practijk uitgeoefend en ieder jaar veelvuldig de Hcrfstkoortfen te bcflriiden- Julius te Hamburg, die liet der plaatfing in deszclfs 'Magazin waardig oordeelde, vooral om het naauw verband,, dnt er tusfchen deze Epidemie en de Gastrijche koortfen van J826 fcbijnt te beftaan , waarvan ook de boorden van de Elbe kunnen getuigen. (*) Befc'tricLen Bd. 13 f. 403 ff. gegenwiïrtiger Zcitfchrift. 36 écn gehad, doch gedurende dezen herfst dezelve in het geheel niet waargenomen.99 (*) Hetzelfde verfchijnlel ts door verfchillendePlattelands -Heelmeesters, volgens hunne verzekering waargenomen enz. enz. Te Sneek, waar de ziekte van 1826 zoovele flagtoffers telde, hebben de Mazelen gedurende den herfst van ook vele voorwerpen ten grave gefleept. Tevens neem ik de vrijheid U te verzoeken wel er bij te willen voegen, dat te Hoorn (waar ik de Mazelen, gedurende mijn, nu dertienjarig vermijt aldaar, reeds verfcheidene malen des voor]aars heb waargenomen gewoonlijk de Najaars-koortfen veelvuldig heerfchen en dikwerf de Mazelen opvolgen, welke laatfte alleen gedurende drie maanden van het jaar 1819 op eene bevolking van ongeveer 8233 zielen,honderden twaalf lievelingen , van verfchillenden leeftijd , van het ouderhart hebben gerukt. Of de gewelfde grachten , die de flad doortnijden en gebrekkig kunnen gefpoeld worden, of wel de daarin uitkomende [tinkende riolen daartoe aanleiding kunnen geven, of het hare bijdragen, mogen deskundigen bellisfcn; (f) doch mijns inziens ware het te wenfehen, dat het Edel Achtbaar Stedelijk Beduur, dat inden bangen nood van den jongstverloopen winter , op nieuw zulke doorflaande bewijzen vanbelangftelling in het lot der burgerij heeft gegeven , doop hoogere magt in Haat werd gelleld, in dit droevig en verpestend gebrek op eene allezins doelmatige wijs te voorzien ! Dr. T. A. JORRITSMA. Hoorn Juli] 1830. Dat ik de Mazelen niet zonde waargenomen hebben, fpreekt immers mijn verllag tegen. (-J-) Zie deswege mijn Beknopt verfag over de ziekte van 1826. Te Amfterdam bij A. Vink. C 3 V!T- 37 zoo bijzonder in het plan van den Heer Scheltema heeft bevallen: wij kunnen ook om die reden niet geheel ons zegel hechten aan hetgeen de Ree. zegt, dat men in allen gevalle van het Bourgonclifche tijdvak, van de Regering van Philips den goeden zoude moeten beginnen, De Gefchiedenis van Utrecht, Vriesland en Gelderland zoude dan wederom geheel afzonderlijke gedeelten van hec werk moeten beflaan, als hebbende deze met het Huis van Bourgondien in geene betrekking gedaan. Wat aangaat het gevoelen van den Ree., omtrent de afzwering van Philips in 1581 , daarop merken wij eenvoudig aan, dat dan toch de afzwering de oorzaak geweest is van die afscheiding , en dat dezelve te regt mag befchouwd worden als het punt, vanwaar de Gefchiedenis der noordelijke gewesten, als op zichzelve flaande, een’ aanvang moet nemen. Eindelijk moeten wij nog aanmerken , dat het jaar 1810 het juiste tijdpunt is, waar de Gefchiedenis kan eindigen , als zijnde dit de tijd van den dood van onze voormalige Republiek. Ook heeft de Heer Scheltema het tijdvak van 1810 tot 1813 niet vergeten, daar hij uitdrukkelijk verlangt , dat van hetzelve eene afzonderlijke Gefchiedenis zou worden bewerkt. Het verfchil loopt dus in allen gevalle wederom niet over de zaak zelve, als alleen over de wijze van behandeling. Na het jaar 1813 begint een geheel nieuw tijdvak. Wij laten het aan anderen over , om te beflisfen , in hoeverre hetzelve voor Gefchiedkundige bewerking vatbaar is. 111. Bij de opgaaf der middelen worden verlangd , behalve eene redelijke beloming voor den Gefchiedfchrijver , volledige vrijheid van fchrijven , eigendom van het werk, vrij gebruik van ’s Konings en Rijks Bibliotheken, toegang tot de Archieven en Charters van de Steden, Gewesten, het Rijk en het Koninklijk Huis , medewerking van het Gouvernement ter aankoop van kostbare werken en tot wegneming van bezwaren , welke de inzage zouden kunnen beletten van belangrijke (lukken, die onder verfchillende familien in ons land berusten , verder dat de verzameling van Jaarboeken niet aan den Gefchiedfchrijver, maar aan een ander worde opge. dragen , terwijl de Gefchiedfchrijver zich zal moeten verbinden , om geheel en alleen voor het werk te leven en niet tot de uitgave over te gaan, voor dat het geheel nagenoeg is afgewerkt, en te zorgen voor eene goede en zoo min mogelijk kostbare uitgave. De Heer Scheltema eindigt deze Verhandeling met den wensch, „ dat niet alleen de hoop van Z. M. allezins zal „ worden vervuld , maar ook , dat ’er een werk zal ver„ fehijiien, hetwelk voorzien van alles wat leert en liicht, „ door 43 door het voldoen aan alle vereischten van fmaak en oordeel, „ door deftige fpreuken, fchrandere vonden en mannelijke „ welfprekendheid, tot eere zal verftrekken van onze Taal„ en Letterkunde en tot roem van ons Vaderland ; een „ werk, waarin elk, die geroepen is tot de regering, rege„ len en leeringen van ftaat zal vinden , en alle anderen „ hunne pligten als burgers aanfchouwelijk zullen geleerd zien; een werk eindelijk, waarin niet alleen voor allen de ~ waarheid der gewone fpreuk : eendragt maakt magt, zal „ worden betoogd , maar tevens proefondervindelijk bewe„ zen , dat, door eendragt de kleine Staten rijzen ,en dat „ de grootje door tweedragt te gronde gaan. ” Voor deze Verhandeling is geplaatst de Brief aan den Minister van Binnenlandfche Zaken , bij het indienen der Verhandeling gefchreven. Dezelve was hier noodig ,om het dandpunt, waaruit men het werk zelve moet beoordee-Jen, aan te geven.— De Heer Scheltema geeft daarinj te kennen, dat, fchoon hij zich op zich zelven wel bemoedigd zoude gevonden hebben, om naar den post van Gefchiedfchrijver te (laan, hij echter wegens zijnen reeds gevorderden leeftijd , zich niet als mededinger naar denzelven wil opdoen, doch dat hij volgaarne bereid is, om , het zij door het vormen van een’ jongen geleerde voor het groote werk der gefchiedenis, het zij door dente benoemen Gefchiedfchrijver met alles, wat hij heeft en weet, bij te (laan , mede te werken tot bereiking van het plan van Z. M. Da Rccenfent inde Faderlandfche Letteroefeningen befchuldigt den Heer Scheltema van onkieschheid en zelfsverheffing, omdat hij gezegd heeft, dat hij door zijn’ aanleg voor Historifche lludie, en zijnen daarin verworvene kennis zich genoegzaam bemoedigd zoude befchouwen , om naar den post van Gefchiedfchrijver te dingen. Wanneer een jong mensch, hoe groot ook zijne verdienden waren, zoodanig van zich zelven gefproken had , ja , dan zoude men met reden, dat preconium fui kunnen en moeten afkeureu. Wij herhalen, hetgeen wij boven gezegd hebben, dat, zoo iemand , Scheltema voorzeker in daat was, om de groote onderneming op te zetten en een onzer jonge geleerden tot verdere bewerking op te leiden, en demmen toe, dat het willen en durven uit vaderlandsliefde, (bladz. 8) loffelijke zaken zijn. Waarlijk, het komt ons laandoenlijk voor, dat de Heer Scheltema, zoo in dezen brief .van den jare 1827 als inde korte Voorrede van 1829, zijne wenfehen naar rust, ten einde meer nuttig te kunnen zijn, bij herhaling uitboezemt. Hoeveel heeft hij reeds voor de Letterkunde onder de zorgen vaneen lastig ambt en bij zware rampen en tegenfpoeden gedaan ! Hoeveel zoude hij nog kunnen doen, indien hem rust wedervoer op den avond van zijn leven, daar in hem eene zeldzame vereeniging van rijp oordeel met jeugdige warmte en kracht gevonden wordt I Hoevele fchatten voor de Vaderlandfche Gefchiedenis, vruchten van langdurig onderzoek, zullen er niet met hem verloren gaan! •—• Mogt deze wenk de medewerking van alle voorftanders van onzen volksroem opwekken, Om den Heer Sch e 11 em a te helpen in (laat (lellen tot het volbrengen zijner voornemens voor het Staalkundig en heldhaftig Ne. der land, de Gefchiedenis der Zuiderzee en de ftroomen en ftranden tusfehen Schelde en Eems, enz. Zoodanige medewerking zal door ieder weldenkende befchouwd worden als eene poging, om regt te doen aan verdienftelijkelandgenooten en ter bevordering van den Nationalen roem. BEOORDEELINGEN VAN VADERLANDSCHE WERKEN IN BUITENLAND SC HE TIJDSCHRIFTEN. Het Koninklijk Mufeiim op (leen gebragt, opgedragen aan bare Majefleit de Konintin der Nederlanden , te Arafterdam , bij Desguerrois & Comp, enz. ie. aflevering. [Na 45 weerkundige waarnemingen BUITEN HAARLEM. r BARO- I THER«B3O. MET HOME- WIND- LUCHTSGKSTELDHEI» Julij. L ter. I TER. STREEK. 7 ic). 7~ 2§ z. z. w. voorin, beuokken, tusfchenbeide 7 \ 15. 61 644 z. w. regenachtig , verder bew., harde C 29. 5i 61 z. w. t. 2. wind. fi9. 5I 58 2. w. voorm. betr., tusfchenbeide iets 8 < 29. 64 63 w, z. w. regenachtig , verder bewolkt, L29. $3 SB| z. z. w. ’s nachts zware regen | ra9. 4 58 z. tot even nam. regen, verder beu-., 9 < 29. 4 69 z. z. w. harde wind, ’sav. flormachtig. C25.J3 58 w. r 20. 6 55 z. w. tot inden voormiddag regen, verre il9 7I 63 w. der bewolkt, windrig. (.29- 8i 57 w. z. w. _____ r 29. 9 625 z. meest omtr. betr.. ’s avonds een 11 < 29. 9 69! z. w, weinig regen ,’s nachts zware f 29. 6a£ 2.2. o. regen met donder. rag. 6 65 z. w. t. z. bewolkt, op den middag florm, 12 29. 63 68 z. w, voor’t overige zeer harde wind. (. 29. 83 Co z. w. t.w. (•30. o’ j 60 z. w. wolken, omtr. helder, voorin. 13 | 30* 1 w. z. w. windrig, ’s avonds helder, ftil. L3O. 21 52 z. w. | en hagelbuijen. BEKENDMAKINGEN. %* Bij den Boekhandelaar en Boekdrukker J. C. van RESTEREN, te Amsterdam, worden met succes gedebiteerd , de navolgende belangrijke Werken j ï. C. van der VIJVER, Wandelingen in en om Amsterdam , met Geschied- en Oudheikundige Aanteekeningen , in één deel- kompl,, met gegr. platen, titel en vignet, in karton. ........ ƒ3,75. 2. FAUJAS de SAINTFOND. Natuurlijke Historie van den St. Pietersberg , bij Maastricht, 2 deelen kompl., met 52 uitmuntende gegraveerde platen , voorden geringen Prijs van ' f 7,00. Van dit Werk , is maar een twintigtal Exemplaren voorhanden. 3. GE* 47 A L ENE K O N S TEN LETTER-BODE, VOOR HET JAAR 1830. N°. 29. Vrijdag den i6den Juli/. BERIGTEN. Florence. Alle beminnaren der Italiaanfche poezij en kunst verwachtten, finds eenen geruimen tijd , met de levendigfte deelneming de plegtige ontblooting en inwijding van het gedenkteeken , dat ter eere van Italië’s grootflen Dichter, Dante, tot eene boetdoening voor de verwaarloozing, bij zijn leven en federt zijn’ dood van zijne geboorteftad ondervonden, inde kerk Scta Croce alhier moest worden opgerigt. Nadat het reeds tegen het einde des vorigen jaars inde voornaamfte gedeelten voltooid was , werd het eindelijk den 24.ften Maart 1.1., met groote plegtigheid voor het gezigt van het algemeen geopend en ingewijd. De Aartsbisfchop hield eene feestelijke hooge misfe, en een bijzonder daarvoor gezet requiem werd uitgevoerd. De voornaamfte perfonen woonden deze plegtigheid bij. De Beeldhouwer van dit gedenkteeken is Siefano Ricci, die zich reeds door verfcheidene fraaije werkftukken , vooral grafteekenen , heeft bekend gemaakt. Hetzelve behaal ineen Cenotaphium, waarop het flandbeeld van Dante zich verheft; de Dichter is in 11. Deel C een’ een’ armftoel zittend voorgefteld, met het hoofd op zijne regterhand leunende. Twee beelden bevinden zich nevens hem. Het eene, regt op (laande, is Italia , inde eene hand een’ fchepter volgens de antieke wijze houdende, en de andere naar den Dichter uitftrekkende, als om op het opfchrift te wijzen, dat op het Cenontaphium ftaat: Onorate l'altissimo poeta. aan de andere ( de linker zijde ) buigt ziclj de Poezij over het opgeflagen boek der Comoedia divina en houdt in hare linkerhand eenen lauwerkrans. Op het grondftuk des gedenkteekens leest men het volgend opfchrift: DANTE A LIG HERIG Thusci honorarium tumulum a majoribus ter frustra decretum , anno mdcccxxix feliciter excitarunt. Het geheel iskotosfaal en van het fraaifle wit Cararisch marmer bewerkt. Dit Cenotaphium , tusfehen de gedenkteekens van Michel Angelo en Alfieri geplaatst, zal , ten opzigte van de fraaiheid der uitvoering, zonder twijfel de zege behalen boven dat van den Italiaanfchen Sophokles , door Canova gebeiteld. Eene der oorzaken van vertraging was de verichilde meening nopens de te plaatfen dichtregels op het opcngeflagen boek der Comoedia divina. De -volgende door den Heer Nxcolini opgegeven, zijn er op geplaatst: lo mi son tin, che quando Amor mi spira , noto , ed in quel modo Che detta deutro, vo significando. Purgat. 24. v. 52. Gent. Tot Rector Magnificus aan deze Hoogefchool voor ’t volgend Academie-jaar is door Z. M. benoemd de Hooggeleerde Heer J. G. S. van Breda , Prof. 34 Prof. inde Natuürk. Wetenfchappen~en Kruidkunde alhier. Haarlem. Aangenaam is het ons te kunnen vermelden, dat de beroemde Natuuronderzoeker Dr. Siebold, die een’ gemimen tijd in Japan vertoefde, maar daarvan eenige maanden in gevangenfchap doorbragt, met eenen fchat van zeldzaamheden, de vrucht zijner wetenfchappelijke nafporingen, in niet minder dan 120 kisten , te Antwerpen dezer dagen is aangeomen, met het lchip_/av« ; en, dat men dus regtmatige hoop kan voeden, dat het vaderland niet verdoken zal blijven van de uitkomden zijner welgeliaagde pogingen tot uitbreiding van kennis en wetenfchap. Haarlem. Aan onderdaanden Brief verkenen wi| eene plaats. Aan H. .H. Redacteuren van den Algemeenen Konst- en Letterbode. In het Magazin der. ausldndifchen Literatur der ge* fdmmten Heilkunde, und Arbeiten des eterztlichen Her eins zu }lamburg, herausgegeben von Dr, G. 11. Ge rs on und Dr. N. H. J u li.u s Januar, Fcbruar, 1830 komt op (bl. 1) een berigt van mij voor, omtrent de Mazel – epidemie, die vooral in Sept. 1529 hier te Hoorn heerschte. Dit berigt behelst een gedeelte Van het verllag , hetwelk ik de eer had inde maand October j. 1. te zenden aail den Weledel geboren zeer geleerden Heer F. J. van Maanen, Med. Doctor, Ridder van de orde van den Nederlandfchen Leeuw, Referendaris van de eerde Klasfe voor de Geneeskunde bij het Ministerie van Binnenlandfche zaken enz. te *s Gravenhage (*). Toevallige omdandigheden gaven aanleiding , dat Dr, Jul i u s mij eerst onlangs met eenige andere werken ook (*) Inden vorm eens briefs, deelde ik dit verllag aan ZwEgeb.zg. mede, een gedeelte daarvan zond ik aan Dr. Ca Ju- 35 UITTREKSEL uit eene Keishefch rij ving van den Heere Js. ARAGO, ('vader van den Sterrekundige van dien naam , onlangs in plaatfe van den Heer Fourrier, tot Secretaris van de Académie des Sciences benoemd) en die Kapitein Freycinet in 1817—1820 op zijne reize rondom de Wereld, als Teekenaar Vergezelde, getiteld: Promenade autour du Monde, Parijs 182a in Bvo. I Dl. bl. 67 en volg. „ Op eene wandeling inden omtrek van Rio-Janeiro ontmoette ik eene kleine groen geverwde woning boven op een bergje geplaatst, vanwaar het gezigt mij verrukkelijk fcheen. Niemand daarin ontmoetende, trad ik binnen, en werd getroffen dooreen portrait levensgroot, verbeeldende eenen Franfchen Generaal, overdekt van Ridderorders; hij had een’ brief inde hand , en op eene tafel lag het plan van eene Pad en haven. Zijn aanblik was Preng; zijne physionomie vol uitdrukking.— Eensklaps voel ik mij zacht op den fchouder tikken, en een grijsaard, zwaar vermoeid en rustende op eene fchop , vraagt mij in ’t Fransch : wie ik ben en wat ik voor heb ? Ik deed hem verflag van de aanleiding mijner ontmoeting en vroeg hem naar den naam van den afgebeelden perfoon. „ Het is, zeide hij mij, ~ een Fransch Generaal, eenmaal 4ide-de-Camp van Napoleon en Gouverneur inde twee wereldronden. Eereteekens , waardigheden, aanzien , hij heeft alles verloren; hij heeft zich den haat zijner medemenfchen , het gewoel der Peden en de hof – intrigues onttrokken , en is hier komen Pervcn , verwijderd van alles , dat hem weleer aan de aarde bond : geen degen wapent meer zijne vuist; zijne borst is onterfd van alle eereteekenen; hij heeft geen ander aandenken aan zijnen gewezen Pand, dan door de pijnen zijner veelvuldige wonden. De krijgsman, dien gij op dat doek ziet, is thans landbouwer, koolgraver, het is de Generaal Hogendorp; ik ben het...” ik vatte hem bij de hand en zette hem op zijn’ P0e!.... „ Gij 38 Gij fchijnt vermoeid zeide hij, „ drink een teug van mijnen oranje – appelen wijn, hoe gaarne zoude ik u een (luk brood aanbieden, maar dat heb ik heden niet. ” ...... Daar zou te veel te zeggen zijn op de weinige volgende regels , die ik dus daar laat. Eene noot bermt ons , dat Napoleon zelf Hogen dorp met deze fchrldferij befchonken had.— De Kroonprins van Brazilië heeft hem federt in dit verblijt bezocht en zijnen raad ingenomen. M. NIEUW UITGEKOMEN BOEKEN, Academische en andere Geschriften. Vaderl. Geschiedenis, Mr. JACOBÜS SCHELTEMA, Verhandeling over het bewerken van de Gefchiedenis der Nederlanden. Te Haarlem, bij Vincent Loos j es, ißep. gr. Bvo. XI en 77 bl. ( Het Vervolg en Slot van bl. 30. } 11, Over de verdichten van het werk zelve, is de Heer Scheltenu ook zeer volledig. Op den voorgrond ftelt hij, dat, als men in dezen te veel verwacht, men niets zal bekomen. Volgens zijn oordeel, is de bedoeling van Z. M. niet eenc Gefchiedenis der Nederlanden van de aankomst der Romeinen af aan , waarin de verfpreide en onzamenhaugende berigten bij de latere Romeinfche Schrijvers, en inde gefchriften over de vroegere Grafelijke Regering hier te lande, met dezelfde zorgvuldigheid en uitvoerigheid worden bewerkt en ontwikkeld , als de tijden van het Gemeenebest. Behalve andere redenen, die dit onraadzaam maken , zoude het insgelijks een werk van eene overgroote uitgeftrektheid zijn , zonder dat het nut hiermede in evenredigheid ftaat, om de Gefchiedenis .van alle Gewesten te ontwikkelen, tot dat de voornaamfte Provinciën in denfchoot der Bourgondisch Oostenrijkfche Monarchie zijn gezakt, en onder den fchepter van Keizer Karei V. zijn vereenigd geworden. ' Het tijdvak dus, dat de regering van Karei V. voorafgaat , zal in eene breedvoerige inleiding moeten worden behandeld , inden fmaak van die voor Robertfon’s leven van Karei V. In dezelve zal moeten worden ontwikkeld de Geographifche gefteldheid dézer landen , de C 4 oor- 39 oorfprong van elk Gewest, de invloed der Bisfchoppeti van Utrecht, de opkomst der Steden en van den derden Baat, de raagt der Edelen; zij zal ook moeten bevatten de uiteenzetting van den invloed der Kruistogten, het Hanzeverbond en het Leenregt op deze Gewesten , de oorzaken , loop en gevolgen der binnenlandfcdie oorlogen, —de vroegere bloei van Koophandel,! Fabrijken en Landbouw, waardoor Vlaanderen en Braband boven andere Gewesten in welvaart hebben uitgemunt, eindelijk, hoe deze Nederlanden , na eerst onder verfchillende huizen te hebben geftaan , aan het huis van Oostenrijk zijn gekomen. De éénheid , welke hierdoor inde Gefchiedenis dezer landen ontßaat , gevoegd bij de groote gebeurtenisfen van den tijd , leveren dan een gefchikt punt op., om het werk zelve met de meerderjarigheid van Karei V. aan te vangen , van welken tijd af aan onze Gefchiedenis, als die van een’ gevestigden Staat meer en meer belangrijk wordt, in en voor Europa. Eer wij overgaan tot het derde gedeelte van de Verhandeling , moeten wij nog met een woord antwoorden on de aanmerkingen , door gemelde» Recenfent inde Vaderland, fche Letteroefeningen, op het plan van het werk gemaakt.— Even zoo als bij de Gefchiedenis der noordelijke en zuidelijke Provinciën in één werk wil behandeld zien, zoo keurt hij het ook ten hoogde af , dat de Gefchiedenis niet van de vroegde tijden der R-omeinen af begonnen wordt. De gronden echter voor dit zijn gevoelen aangebragt zijn van niet veel meer gewigt , dan die, van welke wij hier voren reeds hebben gefproken. Wanneer de Hr. Schéltema zegt , dat de Gefchiedenis voor 857 meer tot de rubriek der Oudheden , dan tot die der Gefchiedenis behoort, dan roept de Recenfent uit, „ Dus zijnde Oudheden ~ geen gedeelte der Gefchiedenis ? Mag men dan geheel niet „ van de heldendaden der oude Batavieren en Friezen, de „ merkwaardige oorlogen , tusfchen deze laatfte en de „ Franken , gewagen ?” De Heer Scheltema heeft zeker niet gewild, dat de Oudheden geen gedeelte der Gefchiedenis uitmaken; en nergens verboden, om van de heldendaden der Batavieren en Friezen te gewagen. Hierover liep ook het onderzoek niet. De vraag was hier, of die vroegite tijden voor eene Gefchiedenis der Nederlanden, volgens een vast beraamd plan bewerkt, genoegzaam ge wigt hadden, om opzettelijk in dezelve te worden behandeld ; en dit heeft de Heer Scheltema zeer te regc ontkend, wegens den grooten omvang van het werk, zonder daaraan geêvenredigd nut en genoegen, bij gebrek aan belangftelling en zekerheid , aangaande perfonen en zaken. k Na de vestiging der Franken, wordt zeker de Gefchiededenis dezer landen voor ons belangrijker : de invoering van het Christendom , de Gefchiedenis der Graven , hunne magt, de opkomst der Steden, het gezag van den Adel , de belangrijke Historie van het Graaffchap Vlaanderen , van het Hertogdom Braband , de hooge bloei dier landen inde veertiende en vijftiende eeuw enz., zijn zeker punten , zonder welker naauwkeurige kennis de Gefchiedenis der Nederlanden onder Karei V. en Philips 11., niet bertaanbaar is ; en gaarne Hemmen wij in met den Ree., dat de fporen en overblijflels vair die tijden in het Republikeinse* C 5 tijd- 41 tijdvak, ieder oogenblk wederkomen, doch daarin vinden wij ons verpligc van hem te verfchillen , wanneer hij aan den Heer Sc hel tem 3 ten laste legt, dat hij dezelve als overtollig wil affriijden. Heeft Ree. dan niet gelezen , hetgeen op bl. 55 tot 59 van de Verhandeling gefchreven is, waar de Heer Schelt e ma opgeeft, wat hij verlangt, dat inde Inleiding tot het werk zal worden behandeld ? Heeft hij niet gemerkt , dat daar hetzelfde wordt gevorderd , als hetgeen hij zegt, dat als overtollig wordt afgefneden? Het verfchil tusfchen den Recenfent en den Heer Schelle ma ligt dus meer inden vorm, hoe men namelijk de Gefchiedenis dezer landen , gedurende de middeleeuwen, zal behandelen, dan wel in zaak zelve , of men dat gedeelte der Gefchiedenfs zal moeten behandelen. Omtrent dit laatfte Hemmen beide overeen, fchoon de Ree. dit fchijnt te ontkennen: omtrent het eerfte heerscht alleen verfchil van gevoelens. —• Hoezeer wij gaarne erkennen , dat in eene zaak van zulk een groot belang, als het doelmatigfte plan van bewerking der Vaderlandfche Gefchiedenis is, uiteenloopende bégrippen onvermijdelijk zijn , zoo komt het ons echter, na rijp beraad , voor, dat de Heer Scheltema zeer te regt en met volkomeue kennis van zaken de Grafelijke Gefchiedenis, bij wijze van inleiding, wenscht behandeld te zien. Waar zoude het toch henen gaan , wanneer dat tijdvak in dezelfde uitgebreidheid en met dezelfde naauwkeurigheid werd bewerkt, als de Gefchiedenis der Republiek? Men zoude dan de Gefchiedenis krijgen van zeventien op zich zelve ftaande Gewesten , die wel nu en dan door nabuurfchap en onderlinge oorlogen met elkander in aanraking, echter voor het grootfte gedeelte, tot op het tijdvak der Regering van het Huis van Bourgondie en van Oostenrijk , een geheel afgefcheiden beftaan hadden. Men bedenke toch wel , dat men , ineen werk, als waar over gehandeld wordt , zich niet , even als Wagenaar, voornamelijk tot de Provincie Holland zoude mogen bepalen , daar iedere Provincie bier aanfpraak heeft op eene gelijk uitvoerige behandeling. Het is op dezen grond, dat •Mij vermeenen aan het plan van den Heer Sch e 11 em a onze volkomen goedkeuring te mogen hechten , omnamelijk de Grafelijke Regering onder meer algemeene oogpunten te brengen , bij wijze van Inleiding , en dat gene voorna • melijk te behandelen , wat tot regt verttand van de la. tere Gefchiedenis noodzakelijk is, met weglating van alles , wat tot het geheel in geene noodzakelijke betrekking ftsat. Éénheid van behandeling is een voornaam vereischte vaneen e Gefchiedenis , waardoor deze zich van Kronijken en Jaarboeken onderfcheidt , en dit juist is het , wat ons zoo 42 [Na in ’t algemeen liet nut van het afbeelden der voofnaamfte Kunstilukken in Verzamelingen voorhanden , en bijzonder die in het ’s Gravenhaagfche Koninklijk Mufeum , aangetoond en te hebben opgegeven het oogmerk en den aanleg de» werks, voorts, uit welke fteendrukken deze eerfte aflevering beftaat, zegt de Ree.:] De navolgingen dezer Schilderijen op Peen , welke voor de beide eerPe platen den Hr, Last, voor de derde naar Netfc h er , den Heer Vos werden toevertrouwd , laten, wat getrouwheid en juistheid van teekening, gelijk roede zuiverheid van omtrekken , waarin over ’t algemeen de thans levende Hollandfche KunPenaars uitmunten , niets te wenfchen overig. Over het geheel, is de lithographifche uitvoering niet in gelijke mate voortreffelijk , vooral als men die vergelijkt met Sll ixn er s voortbrengfelen en die derFranfchen Steenteekenaars, daar de fchaduwen wel helder gehouden zijn, maar hier en daar nog meer diepte en zwartheid inde donkerPe plaatfen doen verlangen ; namelijk inde tweede plaat naar Mieris, terwijl daarentegen weder de uitvoering van de zijden Poffe op de derde plaat, in welker voorflelling gelijk men weet Netfcher flechts weinig voor Ter burg onderdoet, als bijzonder wel gelukt moet aangehaald worden. [Na eene uitweiding over het wenfchelijk, dat men bij de keuze van de Pukken uit zulk een Galerij in plaat te brengen, zich bepaalde tot dezulken , die met de waarheid en harmonie van het koloriet en de zorgvuldige en vlijtige technifche voltooijing, vrolijkheid en naïviteit inde voor-Pelling vereenigen , omdat de eerfte eigenfchappen zoo ligt verloren gaan , waarvan ten voorbeelde wordt aangehaald, dat Wille’s Imcottufe tlollandaife naar v. NB. Bij dit No. worden uitgegeven de Registers , Titel enz, van het le. Deel voor het jaar 1830. TE HAARLEM bij de Wed. A. LOOSJES Pz 48.
23,544
MMUBVU02:000007435_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,866
Scheurt uw hart en niet uwe kleederen
Doedes, J.I.
Dutch
Spoken
5,128
8,712
CB 02707P^ SCHEURT UW HART EN NIET UWE KLEEDEREN TOESPRAAK OVER Joël 11:13% GEHOUDEN TE UTRECHT IN DM MAAND JD1IJ VAN HET JAAR 1860 DOOK J. I. DOEDES. TE TJTBECHT, BIJ KEMINK EN ZOON. 1866. Prijs/0,20. Ter verspreiding.de 25 Ex ƒ 3,75. De 50 Ex. ƒ 6,25. Zoo komt men er toe, bedroefd te worden over al de wereldsgezindheid, over al den zondelust, waaraan men bemerkt toegegeven te hebben. Zoo komt men tot een hartelijk leedwezen, niet slechts over deze of gene bepaalde verkeerde daad, waaraan men denkt, en over die bijzondere overtreding, die men zich herinnert; maar tot een hartelijk leedwezen daarover, dat men op allerlei wijze tegen God heeft gezondigd, zonder dat men daarvoor ééne verontschuldiging vinden kan of vinden wil. Men heeft inwendig smartgevoel. Men zegt: God heeft mij liefgehad, en ik heb vijandschap tegen Hem bedacht, God heeft het goed met mij voorgehad, en ik — ik heb kwaad tegen Hem bedacht en bedreven. Ik ellendig mensch! Dit alles zou iemand kunnen doen en gevoelen, zonder dat men het hem zou kunnen aanzien, ofschoon de gevolgen daarvan zigtbaar zouden moeten worden. Wat het wezen van dat scheuren des harten betreft, uiterlijkheden zijn daarbij niet noodig, ook niet voldoende. Door Joël heeft God gezegd: Waartoe zal mij zijn de veelheid uwèr slagtoffers ? Ik heb geen lust aan het bloed der varren, noch der lammeren, noch der bokken. Wascht u, reinigt u, doet de boosheid uwer handelingen van voor mijne oogen weg; laat af van kwaad te doen. En nu, aan deze opwekking gehoor geven en met Hozea zeggen: Komt en laat ons wederkeeren tot den Heer, want Hij heeft verscheurd en Hij zal ons genezen; Hij heeft geslagen en Hij zal ons verbinden; gehoor geven aan het woord van Jakobus: Naakt tot God en Hij zal tot u naken; reinigt de handen, gij zondaars, en zuivert de harten, gij dubbelhartigen; gedraagt u als ellendigen en treurt en weent; uw lagchen worde veranderd in treuren en uwe blijdschap in bedroefdheid; vernedert u voor den Heer en Hij zal u verhoogen; aan dit woord van Hozea en van Jakobus gehoor geven, het is zoo naauw met het scheuren van het hart verbonden, dat het ééne niet zonder het andere SCHEURT UW HART EN NIET UWE KLEEDEREN. TOESPRAAK OVKB Joël 11:13% GEHOUDEN TE UTEECHT IN DE MAAND JULIJ VAN HET JAAR 1866 nooR J. T. DOEDES. TE TJTBECHT, BIJ KEMINK EN ZOON. 1866. De aanleiding tot het uitspreken van de volgende woorden behoeft niet genoemd te worden. Zij noemt zich zelve in de Toespraak, even als het doel. Ziet men honderden en duizenden sterven aan die ziekte, waarvan men, na haar reeds zoo lang en zoo oplettend gade geslagen te hebben, nog niets weet, wij zeggen niets, dan alleen meer d*B <K>it: dit is Gods vinger! Zouden wij dien wederstaan? SCHEURT UW HART EN NIET UWE KLEEDEREN. Wij hebben van iemand hooren verhalen, Gel! dat hij in grooten nood verkeerde en God om uitredding bad — maar dat hij, uit het groote gevaar verlost, verder niet meer aan God dacht. Hij vergat geheel, God te danken. Vindt gij dat niet verschrikkelijk ? Maar gij ziet mij eenigzins met bevreemding aan en zegt: dat is niets ongewoons! Gij vraagt nnj -, of ïk dat iets zoo bijzonders vind. Is het waarlijk zoover gekomen met de\menschen, dat zij in nood God aanroepen, en daarna» als dè nood vöorbq is, God de eer der uitredding niet geven? Dat men zoo iets onder de Heidenen aantreft, is te begrijpen. Maar onder de Christenen... En ja, het is zoo. Het is onder ons niets bijzonders. Het is iets zeer alledaagsch. O akelige zeden, o schrikkelijk diej!» ferv&l! Van waar dat verschijnsel? Het is, doordat het bidden in nood zoo dikwijls het regte, het echte bidden niet is; doordat men alleen den nood, die tot bidden aandrijft, in het oog houdt. Zoo is, als de nood voorbij gedreven is, Ook de aandrift tot bidden voorbij gedreven. Het behoort niet alzoo te zijn! Laat ons hooren wat ons in den nood betaamt te doen. Wij willen het ons hooren zeggen als door Gods mond. Daar treedt de profeet Joël voor ons, en zegt ons wat van ons geëischt wordt in tijden van bezoeking, van groot gevaar, ook in dezen tijd, ook in den Cholera-tijd Deze en gene onder u zegt misschien: ik weet het wel, het is mij reeds dikwijls herinnerd. Ik antwoord, dat ik het ook wel weet, en desniettemin de herinnering telkens noodig heb. Laat mij mogen onderstellen, dat het u niet anders gaat. Het woord van den profeet, waarop ik het oog heb, is geen ander dan dit: „Scheurt uw hart en niet uwe kleederen," d. i. niet slechts uwe kleederen; een woord, vele eeuwen geleden tot de kinderen van Juda gesproken, maar nog niet verouderd of overtollig geworden voor hen, die onder de bedeeling des Christendoms leven. Juda was in Joëls dagen met eene zware plaag bezocht, eene kastijding voor zijne goddeloosheid. De harten waren daardoor met vrees en rouw vervuld. Meermalen had God het volk getuchtigd. Telkens week het weer af. Telkens wierp het zich weder in de armen van ligtzinnigheid en roekeloosheid. Telkens verhardde het zich weder tegen God, die het zegende en beweldadigde. Dan zond God weder verdrukking, zware tijden, om het volk tot verootmoediging en bekeering te brengen. Want God wil, dat men zich voor Hem verootmoedigen en zich tot Hem bekeeren zal, en dat men tot bekeering gekomen, in zijne dienst volharde en tot zijne verheerlijking leve. Om hiertoe ook Juda te brengen, had God, zooals bekend is, in Joëls dagen groote heirlegers van sprinkhanen gezonden, eene verschrikkelgke plaag. Daar kwamen die legerscharen Gods, die onafzienbare reeksen van kleine verwoesters, die door niets te sluiten voort- trokken, altijd voorttrokken, en wat de eerstgekomenen niet verwoest hadden, dat verdierven de volgenden. Voorts was er groote droogte in het gezigt, de oogst zou achterblijven, de hongersnood stond voor de deur, de dood grijnsde, zoodat, al werden de menschen niet gedood door de sprinkhanen, zij wel in levensgevaar verkeerden door de verwoesting, die de sprinkhanen aanrigtten en die de droogte voltooijen zou. Zoo was Juda dan in zak en assche. Er was scheuring van de kleederen, de welbekende uitdrukking en het welbekende zinnebeeld van droefheid, rouw, verootmoediging. De plaag werd diep gevoeld. Er was niets tegen te doen. Geen wijsheid, geen geneesmiddel, geen sterke hand kon redden. Men was weerloos tegen zulk eene tuchtiging! Daar staat de profeet Joël op, niet om de werkelijkheid te verbloemen — dat doet geen profeet —; niet om met ijdele troostgronden te bemoedigen — dat doet een godsgezant niet; neen, hij schildert met levendige kleuren wat er gebeurd is en nog zal gebeuren. Hij doet dit echter niet, om nog meer beangst te maken, neen, om den weg aantewijzen tot eene lieflijker toekomst. Hetzelfde woord komt tot ons. Het is geheel in den geest van het Evangelie onzes Heeren Jezus Christus, „Scheurt uw hart en niet uw kleederen," vergenoegt u niet met uitwendig rouwmisbaar, met hoorbaar geklag, met godsdienstige zamenkomsten, bidstonden, bededagen. Laat ze niet na, maar vergenoegt er u niet mede als God ons kastijdt, ons in het onze bezoekt, ons in de onzen bedroeft, ons met lijden, krankheid, verdrukking tuchtigt. Doet iets meer, veel meer, het ééne noodige in deze zaak: scheurt; uw hart, laat God u, in den geest geknield, voojr zjjn aangezigt vinden, en blijft in de stemming, waarin gg dan zijt. Laat uw hart God zoeken en God voor goed over uw hart beschikken, voor goed, niet voor een tijd^ nisfc slechts zoolang de plaag duurt, de ziekte heersci$, de dood rondwaart... niet slechts zoolang bij voorbeeld het woord „cholera" dagelijks op ieders lippen is en de verderf-engel Cholera onzigtbaar langs de straten sluipt en door de lucht zweeft en de zorgeloozen — overvalt. Scheurt uw hart en niet, dat is, niet slechts uwe kleederen! Laat ons nog eens naauwkeurig nagaan, waarin het eigenlijk bestaat. Het is volstrekt niet iets uitwendings, ofschoon het zich in iets uitwendigs openbaren moet. Het is niet de eene of andere vorm van godsdienstoefening, ofschoon het zich ook in den eenen of anderen vorm van godsdienstig leven vertoont. Het is niet gebonden aan eenige plaats, noch aan eenigen vastgestelden tijd. Het heeft niets uittestaan met eenig stelsel, met eenig formulier, met eenig gebaar op zichzelf, omdat gebaar, formulier en stelsel op zichzelf volstrekt niet geestelijk zyn, en het zonder stelsel en formulier en gebaar uitnemend goed bestaan kan en bestaat. Het is iets dóór en dóór geestelijks. Als iets uit en naar den Heiligen'Geest is, dan is het dit, en als iets in het inwendige van den mensch plaats hebben moet, dan is het wederom dit. Het bestaat niet in eene bepaalde uitdrukking op het gelaat, niet in eene bepaalde woordenkeus. Men zou bg* voorbeeld een zeer stemmig gelaat kunnen vertoonen en toch het hart niet gescheurd kunnen hebben, of ook een stroom van zekere geijkte woorden kunnen voortbrengen, afgepast en afgemeten, en toch een afkeer kunnen hebben van scheuring des harten. Het is een rouw bedrijven in het binnenste des gemoeds, niet over de voorbijgaande plaag of kastijding of tuchtiging of bezoeking of beproeving als zoodanig; neen, maar over iets, dat daar achter schuilt en dieper dan het voorbijgaande ligt Neen, men bedrijft rouw hierover, dat de tuchtiging plaats heeft moeten hebben en dat men haar mede heeft uitgelokt. Dit is het scheuren van het hart, dat men het van één rijt, om het te onderzoeken — iets zeer pijnlijks — en dat men het, zonder het eenigzins te sparen, op het allernaauwkeurigst in al zgne, schuilhoeken doorvorscht, om alles aan het licht te brengen wat er zich in verbergt en daar als kiem, als bron, als beginsel van allerlei zonden moet uitgeroeid worden. Zoo komt men er dan toe, in den geest rouw te bedrijven en eene weeklage aan te heffen over de ondankbaarheid, ügtzjnnigheid, ongevoeligheid, oneerlijkheid, onopregtheid, waaraan men bemerkt schuldig te zgn. gedacht worden kan. Die al dit laatste niet wil, heeft zeker met het scheuren van het hart nog geen begin gemaakt. Die werkelijk tot dit scheuren besluit, verbindt zich mede tot al het andere, waarop die profeet en die apostel in den geest der profeten en der apostelen aandringen. Hieruit volgt, dat terwijl men het scheuren van de kleederen in weinige oogenblikken volbrengen kan, het scheuren van het hart zich niet in zoo weinige oogenblikken laat volbrengen, en dat men ook veel gemakkelijker tot de uitwendige droefheidsbetooning en verootmoediging voor God overgaat, dan tot die inwendige werkzaamheid, waarbij het is, als ging een scherp mes door de fijnste deelen van den inwendigen mensch. Zoo moeten wij dan hierop de aandacht vestigen, dat het scheuren van het hart niet gemakkelijk is. Tot iets uitwendigs gaan wij over zonder veel bezwaar te maken, als het namelijk geen bijzonder groote inspanning of zelfverloochening kost. Het scheuren van de kleederen in dagen van rouw, de Israëliet kon er ligt toe besluiten. De houding van verslagenen aannemen — als wij bij Gods tuchtigingen en kastijdingen bepaald worden — wij doen het immers gaarne. Als het vaderland bezocht wordt door eenige ziekte, bij voorbeeld door de cholera; als die ziekte al nader en naderbij komt; als de kring, rondom ons getrokken, al naauwer en naauwer wordt; als deze en gene, dien gij kent, wordt aangetast en weggerukt; als het getal slagtoffere klimt en hooger klimt en niet afneemt; als gij in uwe geliefde betrekkingen en vrienden wordt getroffen, dan is „het scheuren van de kleederen" niet moeijelijk, niet moeijelijk ook het bidden om vermindering van de felheid der slagen, waarmede de ziekte woedt, en om afwending van het gevaar, dat woonplaats en huisgezin bedreigt. Er is dan bijna geen oor voor iets anders, dan voor geruststellende en bemoedigende toespraken. Er is tot hetgeen gemakkelijk valt groote bereidvaardigheid. Maar het scheuren van het hart dat is, het ingrijpen in hetgeen ons behaagt en God mishaagt, het ingrijpen in hetgeen mede tuchtiging en kastijding van het land en het volk, van de woonplaats en den faniiliekring uitgelokt en noodig gemaakt heeft, dat is niet gemakkelijk. Verootmoediging voor God onder de tuchtroede, men is er niet ligt toe te bewegen; want men ziet niet in, welk verband er zijn zou tusschen bijzondere zonden en algemeene bezoekingen, tusschen de zonden van bijzondere personen en eene algemeene volksbeproeving en volkskastijding. Ziet men dan niet in, dat wij hier niet hebben te doen met de vraag, of zij, die getroffen worden, grooter zondaars zijn, dan zij, die gespaard blijven; dat wij alleen hebben te doen met de vraag, of God niet geacht worden kan, over Stad en Land eene bezoeking te brengen, opdat de inwoners, ieder voor zich, tot nadenken, tot zelfonderzoek, tot verootmoediging en bekeering zouden worden gebragt? Maar hiertoe gebragt te worden, — hoevelen zijn er, die het voor zich niet noodig achten; die aan uitstel denken; die op twee gedachten hinken, en dat is ééne gedachte te veel; die twee Heer en willen dienen, en dat is zeker één Heer te veel; die niet, even als God, lust tot waarheid in het binnenste en tot heiligheid in het leven hebben! Voor korten tijd ernstig te zijn, dat kan men wel, dat vindt men allezins gepast. Maar op den duur —? In nood bidden — ook reeds bij het naderen van den nood bidden, dat kan men óók wel. Maar biddende blijven, in biddende stemming, in gemeenschapsoefening met God volharden; daartoe behoort iets, dat helaas niet altijd levendig bij ons is: gevoel van behoefte aan God, het gevoel, dat met den gewijden dichter doet zeggen: gelijk een hert schreeuwt naar de wa- terstroomen, alzoo schreeuwt mijne ziel naar u, o God! Dorst — gij weet wat dorst is — dorst naar God, daarop komt het aan, en dien dorst geeft men zichzelven zoo maar niet naar goedvinden en ten gevolge van iedere opwekkende en vermanende toespraak, hoe welmeenend, hoe stichtelijk, met hoeveel talent en welsprekendheid ook uitgesproken. Zoo vergenoegt men zich dan menigmaal met iets uiterlijks en ziet men een oogenblikkelijk opgewekt gevoel voor eene blijvende stemming des harten aan, en als de nood verminderd en het gevaar geweken is of schijnt, dan is al het oude teruggekeerd. Het is dan, als bij Farao tusschen de plagen in! Wij pijnigen ons toch niet gaarne, kruisigen niet gaarne ons eigen vleesch, ontzien liefst de boezemzonde, op welker dooding het juist aankomt en om welke de tuchtiging waarschijnlijk juist gekomen is, en trachten op het punt van zelfverloochening met zoo weinig mogelijk te volstaan. Maar, en dit hebben wij elkander niet minder ernstig te herinneren, daartoe moet het toch bij allen komen! Zonder dit is er in dit leven, waarin wij nooit aan onszelven waarlijk genoeg hebben, geen gemeenzaam omgaan met God mogelijk, en geen rust voor de ziel na den dood, evenmin als op de aarde. Biedt men voortdurend weêrstand aan de werking van God tot bekeering van den zondaar, blijft men altijd voortgaan op den weg van het leven naar de histen des vleesches, dan zal men eindelijk sterven, zooals werkelijk hier en daar niet weinige menschen sterven, meer misschien dan gij denkt, om in eeuwige pijn en onverdragelijken jammer te lijden, zonder dat handenwringen en jammerend roepen iets baat. Gelooft gij het niet? Di wel, en als gij het niet gelooft, blijft dit voor uwe rekening. Door niet aan eene ellende na den dood voor den onboetvaardigen zondaar te gelooven zult gij echter niet bewerken, dat er zulk eene ellende voor u niet is. Maar God doet iets, om zulk eene ellende voor u en mij in het niet te doen verdwijnen.. Om ons namelijk tijdig daaraan te doen ontkomen, laat Hij ons de bekeering prediken door het Evangelie van onzen Heer Jezus Christus, en behaagt het Hem die prediking van tijd tot tijd, als het Hem noodig toeschijnt, door bezoekingen te ondersteunen. Door het Evangelie zijn Zoons laat Hij ons opwekken om den weg der ongeregtigheid, dat is het leven in onze eigene dienst, te verlaten en ons Hem geheel en al beschikbaar te stellen. De prediking van de vergeving der zonden in Jezus Christus den Gekruisigde, der regtvaardiging om niet door het geloof in Hem, moet allen, die haar hooren, tot levensverandering bewegen. Maar daartoe beweegt zij niet allen, tot wie zij komt. Men houdt zich Kever met de aarde, met de wereld, met zichzelven bezig; is aan de aarde, aan de wereld, aan zichzelven te vast gehecht, om het Evangelie der genade in zijn geheel aan te nemen. Sprak het alleen van genot — en daarvan spreekt het ook — de vraag is slechts, wat gij genot noemt. De natuurlijke mensch noemt genot wat het Evangelie daarvoor niet aanziet, en omgekeerd, en zoo predikt het Evangelie als noodzakelijk wat de zinnelijke mensch niet ligt genot noemen zal. Het spreekt toch van kruisdragen, van wedergeboorte , van zelfverloochening, van Gods regtvaardigheid en heiligheid. Neen, er moet in den mensch gevoel van behoefte aan God en zijne gemeenschap zijn, anders geeft hij aan het Evangelie geen gehoor. Die geen dorst heeft ziet niet naar water om, en die geen honger gevoelt vraagt niet naar brood. Om nu het gevoel van behoefte aan Hem in ons te brengen of op te wekken; om ons opmerkzaam te maken op zijne onmisbaarheid en op onze armoede, daartoe zendt God beproeving en kastgding. In donkere dagen leeren wij beter de waarde, dat is het nietige van al het vergankelijke kennen, dan als wij niet in verdrukking zijn. Als de nood dringt, dan leert men Gods gemeenschap waardeeren. Opdat de hoogmoedige haar op prijs stellen zou, daartoe zendt God verdrukking en benaauwdheid. Hij bezoekt den mensch in het gewas des velds of des boomgaards. Hij bezoekt den mensch in krankheid van het vee. Geen gehoor? Daar breekt de ziekte onder de menschen uit, die dan bij honderden en duizenden sterven. Geen gehoor ? Daar wordt Land en Volk in de rampen van den oorlog gesleept en de schade en de ellende dringt overal door, en de angst van duizendtallen is eerlang niet meer te beschrijven. Welvaart, vrijheid, alles wordt bedreigd .... opdat het tot een scheuren van het hart bij allen zou komen! ... Maar als het dan nóg niet tot het regte scheuren van het hart komt; als wij onder de beproeving klagen en smeeken, maar na de beproeving het hoofd weder opsteken; als gij, die heden nog niet bekeerd zijt, den ouden mensch niet aflegt, hoe ook gewaarschuwd en vermaand; eens komt het einde. Want God wil ook zijne beproevingen gewaardeerd zien. Hij kan ze niet altijd la- ten verachten. Hij verkwist ze niet Eens komt het einde van den tijd der lankmoedigheid Gods. Kastijdt en tuchtigt Hij nu uit lankmoedigheid, om van een eeuwig verderf te behouden, eens zal er voor de onboetvaardigen eene verdrukking komen, die zij niet zullen kunnen ontvlieden. Vernedert u derhalve thans, opdat gij uwen hoogmoed niet eindelijk met eene eeuwige verschrikking gestraft ziet Ja, bekeeren wij ons allen, Gel.! ieder van onzen boozen weg, ieder van onze goddeloosheid, ieder van onze velerlei misdaden; bekeeren wij ons allen tot den levenden God, die niet toegankelijk voor ons is dan door zijn' eengeboren Zoon, onzen Heer Jeins. Bekeeren wij ons allen ten spoedigste, indien wij erkennen moeten, dat het eigeidijk nog nooit bij ons tot de ware bekeering gekomen is, en maken wij een einde aan het hinken op twee gedachten. Die reeds inzien, dat het bij hen wel tot bekeering zal moeten komen, zij moeten bedenken, dat deze week de laatste kan zijn van hun leven. Die. nu het voornemen tot bekeering ernstig hebben opgevat, mogen zich wel op het hart drukken, dat daden er de vruchten van zijn moeten, en dat deze door een plotseling sterven zouden kunnen verhinderd worden. Zegt gij: „ik geloof, dat ik niet verre ben," voegt daarbij: „maar ik geloof njefc, dat ik ver genoeg ben;" en gij die uitroept: „hoe kom ik nog ooit tot den beslissenden stap," u moet men antwoord*»: door hem heden, op ditzelfde oogenblik te doen, zonder om te. zien, met een volkomen hart, den Heer Jezus aangrijpende en Hem zijne kracht in uwe zwakheid latende volbrengen. Scheurt uw hart en niet slechts uwe kleederen, wie gij ook zijt! Dat is volstrekt noodig onder elke beproeving, onder elke kastijding. Gij allereerst, die de werking van den Heiligen Geest tot vernieuwing van uw hart reeds hebt leeren kennen, gij allereerst, die wedergeboren heeten moogt, gij zijt vóór al de anderen geroepen, om u diep voor God te verootmoedigen onder zijne kastijdende hand, daar gij uzelven voor schuldig houdt aan velerlei zon-? den, en bereid zult zijn, (immers indien het wel met u is,) om te erkennen, dat gij veel zwaarder bezoeking verdiend hebt. Ja, laat er eene verscheuring des harten zijn onder de kinderen Gods, eene algemeene verootmoediging voor God in veel gebed en smeeking bij u allen, vomarding in bidden en smeeken bij ons allen, Gel! of God ons genade geven wil en de plage van hier en elders wil wegnemen; of Hij door de werking van den Heiligen Geest haar dienstbaar wil maken aan veler zaligheid. Laat ons met dit bidden en smeeken een afbreken van al wat God onteert vereenigen, en eenen strijd openen tegen al wat zijne kastijding noodig maakt. Ieder onderzoeke z$n hart, zijn leven, zijne gedachten en begeerten, zijne schatten en vermaken. Scheurt uw hart en werpt uit en werpt weg wat een gruwel voor God is. Hij opene onze oogen, om ons te doen zien wat een gruwel is voor zijn aangezigt, indien wij 't nog niet weten; indien ons geweten, voorgelicht door zijn Woord, het ons nog niet duidelijk genoeg zegt. Scheurt uw hart en rukt er uit aJJe gedacfete van hoovaardij en eigen geregtigheid, van werelddienst en ligtzinnige zorgeloosheid. Scheurt aw.hart en VfSflpjdor ei" uit al wat onvereenigbaar is met de belijdenis: „ik geloof in Jezus Christus, die gestorven ia voor mijne zonden en opgewekt om mijne regtvaardiging." Daartoe moet het komen; want God laat zich niet bespotten. Hij is heilig, en wil, dat wij ophouden zullen als goddeloozen te leven. Wandelen wij echter liever in den weg van den Egyptenaar Farao, laat ons dan de gevolgen berekenen. Uit verharding komt verharding. Na verharding onder plagen nog zwaarder plagen en grooter schade. Verharden wij ons niet. De genade Gods, die zich in zijne lankmoedigheid openbaart, roept ons tot zaligheid Scheurt uw hart en laat den Heer Jezus er in wonen, er in heerschen, er zijnen vrede in brengen. Wenscht gij dit, is het u ernst met dezen wensch, zegt het Hem, en Hij zal u aannemen en in den kring der zijnen opnemen. Daar zal u alles ten goede medewerken; daar zijt gij tegen de verschrikkingen des doods en tegen de eeuwigdurende benaauwdheid der buitenste duisternis beveiligd! Bewaren wij nu den indruk van het woord, dat ons herinnerd is, en bidden wij Hem, van wien alle goede gave en alle volmaakte gifte komt, dat Hij ons bescherme tegen verharding , dat Hij ons bekrachtige tot waarachtige verootmoediging, dat Hij ons bewege tot eene Hem verheerlijkende bekeering. Het scheuren der kleederen draagt geen blijvende vrucht; maar het scheuren van het hart brengt vruchten voort, waaraan men zich tot op zijn sterfbed verkwikken kan. Want die mensch, wiens hart verbrijzeld is geworden, wiens hart den Heer Jezus in ootmoedig geloof heeft aangenomen, wiens hart roemt in de genade des zich ontfermenden Gods, die mensch behoeft niet te wanhopen, als hij op het ziek- en sterfbed nedergeworpen wordt. Die mensch mag zich vertroosten met de gedachte: den nederigen geeft God genade, ook mij, wien barmhartigheid geschied is door God, die zich over mij heeft ontfermd, die mij aangenomen heeft, toen ik met schuldbelijdenis tot Hem kwam en mijn heil zocht bij zijnen Zoon, mijn Verlosser. Die mensch heeft geen sterfbed, waarvoor bij behoeft te vreezen; want dat is geen „sterven," de aarde verlaten, om dén hemel in te gaan, het lijden des tegenwoordigen tijds vaarwel zeggen, om de vreugde der toekomende eeuw te gaan genieten, het kruis zich van de schouders genomen te zien, om de kroon der heerlijkheid te ontvangen, niet langer ronddwalen als een vreemdeling, maar in de rust van het Huis des Vaders ingaan! Wat vreest gij voor dood en graf, gij die uw hart gescheurd, uwe zonden beleden, Gods genade in Jezus Christus aangenomen, den ouden mensch afgelegd en den nieuwen mensch aangedaan hebt? Gij, die in één woord in den Zoon van God gelooft en u alzoo ter rust begeeft met dat woord des Heeren voor u: die in mij gelooft zal den dood niet zien in eeuwigheid? Gij hebt niet ontroerd, gij hebt niet versaagd te zijn. Uwe plaats in den hemel is bereid. Uw naam is geschreven in het Boek des Levens des Lams. U kan het stervensuur niet zoo overvallen, dat gij het met schrik zoudt moeten hooren slaan. Gij zijt bereid — en vóórdat gij het weet, zijt gij in den hemel, ontslapen in de armen van uV Heer, ontwaakt in den schoot van den Vader! Vergeet dat nu niet, gij die tot heden te midden van de verwoestingen, die door eene geheimzinnige ziekte worden aangerigt, nog gespaard gebleven zijt. Houdt het eiken dag daarvoor, dat er een nieuw tijdvak van uw leven begint, het tijdvak, waarin gij nu eens duidelijker dan ooit toonen moet, hoe vol uw hart is van dankzegging aan God, dat Hij u nog niet heeft weggenomen, maar de gelegenheid voor u laat voortduren, om den weg der bekeering in te slaan. Of zijt gij reeds tot bekeering gekomen, een discipel van Jezus geworden, waarlijk vernieuwd door den Heiligen Geest? Dan moogt gij God wel danken voor uwe levensverlenging, omdat gij Hem dan nog eenigen tijd hier verheerlijken kunt, hier, waar zooveel wordt gedaan, dat Hem onteert en vertoornt, en waar gij dan mede zoo noodig zijt, om zijnen naam te heiligen. Gód heeft u niet noodig, maar de gemeente des Heeren heeft u noodig, om met haar te arbeiden in deze tegenwoordige booze wereld aan de uitbreiding van het koningrijk Gods, aan de verkondiging van de groote daden Gods tot heil van zondaren. Met Christus té zijn is zeer verre hét beste. Gij zult echter toestemmen, dat gij ook aan andèren denken moet, voor anderen nog iets moet willen zijn, voor uwe bloedverwanten, voor uwö betrekkingen en vrienden, voor zoovelen als gij door uw woord en voorbeeld tot den Heer Jezus zoudt kunnén brengen. Zij hebben behoefte ook aan u. Zoudt gij geen behoefte gevoelen, om nog iets te zg'n voor hen? Wilt toch góedsmoeds handen aan het werk, de hand ook aan dezen ploeg slaan, en arbeiden zonder om te zien, zonder naar de vruchten te vragen, tótdat uw dagwerk zal zijn volbragt en de hëmelsche poorten zich voor u openen, om een geheel nieuwen gezigtseinder voor ü te ontsluiten en u tot werkzaamheden te roepen, waaraan gij zeker nimmér een einde zult willen zien komen. Uw hart wórde dan niet ontroerd en zij niet versaagd. We'est veeleer getroost in uw Heer! Vergeet dit allés riu niet, gij die reeds aan den rand van het graf, aan den oever des doods hebt gelegen, uit den eenen of anderen grooten nood zift verlost, èen dreigend levensgevaar hebt zien afgewend worden. Hoe was het u, toen gij slechts ééne schrede tusschen u en den dood meendet te zien? Hoe gevoeldet gij u, toen gij niet anders verwachttet, of„gij zoudt weldra voor den Eegterstoél van den Heer Jezus verschijnen en rekenschap van uw rentmeesterschap geven? Waart gij gerust? Zoo ja, waart gij op goede gronden gerust? Zëidet gij: Jezus, uw verzoenend sterven blijft het rustpunt van mijn hart? Was er verscheuring van uw hart, of hadt gij reeds vroeger dat opregt berouw gehad, dat de waarachtige bekeering voorafgaat, door de waarachtige bekeering zeker achtervolgd wordt? Wat al vragen zijn er zoo te doen. O vraagt uzelven nu, of gij werkelijk onder den indruk zijt en bhjven wilt van hetgeen met u geschied is. Laat men u toch kunnen aanzien, dat gij weet wat het is, van een ziekbed opgerigt te zijn door de kfaöht en genade des Heeren. Laat de Heer Jezus voortaan op u kunnen rekenen. Gelooft gij in Hem, gij kunt rekenen Op Hem. Hij is getrouw. Zoo worde uw hart dan niet ontroerd, als gij Hem toebehoort. Weest dan niet versaagd, maar altijd getroost in uw Heer. Vergeet dit alles nu niet, gij die misschien spoedig aangegrepen zult worden door de onzigtbare hand, die niet te wederstaan is... Tot wie spreek ik nu? Wie zal spoedig aangegrepen worden, wie het eerst, wie het laatst? Ik misschien of gij, of gij. Hier tasten wij in de duisternis. Ja, het is alsof er eene zeer donkere wolk boven ons hoofd hangt, waaruit elk oogenblik de schicht des doods ons kan treffen, eene onzigt*- bare ijskoude hand ons kan aangrijpen Neen, dat is niet waar voor hen, die van Christus zijn. Voor hen is het, alsof er eene lichtende en zeer doorschijnende wolk boven hun hoofd zweeft, waaruit ieder oogenblik de zachte hand des Vaders zich vertoonen kan, die wenkt, als zeide zij: Kom! Of neen, waarin zij elk oogenblik kunnen opgenomen worden, om zachtkens te worden verplaatst in den Hemel der Heerlijkheid Gods. Welgelukzalig hij, voor wien het sterven, voor wien de laatste ure, zulk een opgenomen worden in heerlijkheid is. Zie, daar scheurt de wolk, — daar zijt gij waarlijk in den hemel, gij volgeling van Christus, gij kind van God — en gij dankt daar met allen, bij wie het hier tot een scheuren van het hart is gekomen, zooals God het zien wil, gij dankt daar God met hen voor al zijne kastijdingen, bezoekingen en tuchtigingen, omdat daarvan voor u de vrucht geweest is, dat gij der wereld gekruisigd, der zonde gestorven, gereinigd, geheiligd worden mogt; omdat gij er door gebragt worden mogt tot een leven des geloofs en des veelvuldigen gebeds, der waakzaamheid en der toewijding van uzelven aan het heerlijkste dat er is, aan God. Daar, in den Hemel, waar geenerlei ziekte wordt gekend, waar oorlogsrampen hare vreesselijke verwoestingen niet kunnen brengen, waar zelfs geen geruchten van oorlogen doordringen, daar dankt gij dan God den Vader voor den zegen, dien gij hebt mogen wegdragen van de zware tijden en de moeijelijke wegen, waarin gij hier hebt geworsteld, en die hier medegearbeid hebben aan uw zielenheil. Dan staat tegenover uwe klagt: „ach, ik ben zoo mismoedig, want ik ben in verdrukking!" uw gejuich: „Hallelujah, ik ben verdrukt geweest en dat was mijn behoud!" Dan gedenkt gij met blijdschap het scheuren van uw hart, dat u hier zoo smartelijk viel, — met blijdschap, omdat gij zeggen moogt, dat gij er de vreugde aan te danken hebt van eene eeuwige zaligheid! AMEN.
13,589
MMTUK01:000000603_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,857
Het begin des evangelies van Jezus Christus des Zoons Gods, naar het woord der profetie
Ba\u0308hler, C.D.L.
Dutch
Spoken
6,698
11,381
/*>ecA&s(Ij HET BEGIN DES EVANGELIES VAN JEZUS CHRISTUS DES ZOONS GODS, NA AH HET WOORD DER PROFETIE. Voorz. Psalm LXVIII : 2. VOORAFSPRAAK. Zeer gewenschle Toehoorders! zoo velen gij hier ter bevordering der belangen van het Godsrijk zijt zaamgekomen. (a) Genade zij u en vrede van God den Vader en onzen Heer jezus chiustus! Is het niel eene eeuwige verlossing, welke God de geloovigen van den ouden dag deed verwachten , als Hij hun een' Verlosser beloofde, die na verloop eerst van vele eeuwen komen moest? Was het slechts eene tijdelijke verlossing, welken troost kon die hun geven in de ure des doods, daar dezelve zóó lang na hunnen dood alléén voor het late nageslacht tot tijdelijk geluk had kunnen strekken? Ziet! in de heilige Godsbeloften aangaande den Messias, was voor hen en hun zaad het eeuwige leven vervat. Heeft niet aartsvader jakob, toen hij ztjne zonen prote- (a) Deze leerrede werd uilgesproken in de Vereenigin$ der vriendin Israeh te Maassluis , den '22 Augustus 1854. 12 Jaarg. No. 11. liscli zegende, ten volle in God getroost, de geloofstaal ontboezemd: op uwe zaligheid wacht ik, Heere! Immers zag hij met hel oog des geloofs op eene eeuwige verlossing ? Anders heeft hij te vergeefs gewacht op de zaligheid Gods. Een Heiland, wiens komst gedurende veertig eeuwen, van de moederbelofte af, door God zelf werd aangekondigd en voorbereid, brengt zondaren gewis veel meer dan tijdelijk heil aan. God wilde hun zijn' eigen' Zoon geven. Er moest eene langdurige voorbereiding zijn lot de komst van jezus Christus, den Zoon van God. Goddelijke wijsheid had die noodig gekeurd en overeenkomstig de grootheid en het gewigt der zaak bepaald. Jezus is onwraakbaar bewezen de christus, de beloofde Messias te zijn, volheerlijk de openbaarmaking van Gods waarheid en trouw, als Hij komt in de volheid des tijds, naar de van Hem getuigende Schriften. Hoe verblind zijn de Joden, die in dezelve bel eeuwige leven meenen te vinden, eu echter nog lieden op zijne komst en eene slechts tijdelijke verlossing wachten , waarin alle Gods heerlijke beloften zouden moeten eindigen en geen der voorgeslachten zoude hebben gedeeld, alsof de lijd zijner komst, en de zaligheid, die Hij zijn volk moest aanbrengen, niet duidelijk genoeg waren aangewezen in de rol der Profeten ? Heil den Christen , wien Gods vrijmagtige genade het deksel van de oogen der ziel mogt afliglen, tot reg.1 verstand der Profetische Schriften. Voor hem is het Evangelie niet meer bedekt. Hij mag door hel geloof uit genade tot zaligheid zijner ziel iels van die groote verborgenheid verstaan, dat God geopenbaard is in het vleesch, om zijn volk vrij le koopen met eene eeuwige verlossing. Hij wenscht dan ook, dat die verlossing in deze dagen van on- en bijgeloof, door de prediking des Evangelies van jezus chrisus, den Zoon van God, meer en meer gekend worde lol zaligheid van zondaren , onder alle volken, in alle landen en aan alle plaatsen, opdat het Godsrijk opgebouwd, het rijk der duisternis beschaamd worde en de aarde welhaast vervuld moge zijn met de kennis des Heeren. Met het begin van dat Evangelie, naar het woord der Profetie, wenschte ik in deze ure mijne prediking aan te vangen. Mogt zij door de genade des Heiligen Geestes eene heilzame kracht uitoefenen op veler harten ! Vereenigen wij ons, om dien zegen van God af le snieeken in den naam zijns Zoons. Tekst: Mark. I : t—3. Het begin des evangelies van jezus Christus, den zoon van god. Gelijk geschreven is in de profeten: ziet, ik zend mijnen engel voor uw aangezigt , die uwen weg voor u heen bereiden zal. l)e stem des roependen in de woestijn : bereidt den weg des iieeren, maakt zijne paden regt. Hel begin des Evangelies van jezus Christus, den Zoon van God. Ziet daar, M. H! een begin, uwe godsdienstige aandacht overwaardig, een heerlijk, een veelheteekenend, een veelbelovend begin, hetwelk ons noopt, voort te gaan, en te zien wat volgt. Ik weel het: van onze kindschheid af zijn wij gewoon aan die uitdrukking van .... Evangelie van jezus Christus, den Zoon van God. Wij moesten haar voor de eerste maal hooren, en ... welligt zoude zij al onze aandacht opwekken en ons met eerbied en verwondering vervullen. Zoo zijn wij gewoon de zon te zien opgaan , om licht te geven op de aarde, en .. . zijn niet verwonderd over zulk een wonderwerk van Gods alvermogen. Het begin des Evangelies van jezus Christus , den Zoon van God. Zoo begint de gewijde schrijver een verhaal van zaken, welke alle goddelijk zijn, en uit dien hoofde reeds, maar vooral onnlat zij ons van nabij betreffen, en wij menschen daarbij het meeste belang hebben, onze meest belangstellende aandacht, boe menigwerf wij ze ook reeds hoorden , ten allen tijde en telkens bij vernieuwing verdienen. 12" Maar.... waartoe meer gezegd, om de zoo noodige als gewensclite aandacht terstond op te wekken , daar ik mij overtuigd mag houden, dat de tekst zich als van zelve bij u ter overweging in dit uur moet aanprijzen. Immers hebt gij zelve mij geroepen, met liefdedrang geroepen, om u het Evangelie, en . .. daar er geen ander is, het Evangelie van jezus christus, den Zoon van God, op grond van Gods onfeilbaar Woord te verkondigen ? En waarmede, nu ik voor de eerste maal daartoe in uw midden ben opgetreden, zoude ik gepaster mijne prediking kunnen aanvangen dan met het begin van dat Evangelie ? Laat mij u dan voorgaan in de overpeinzing van onzen tekst, en denzelven, naar eisch van den gewigtvollen inhoud , zooveel noodig is, I. in de eerste plaats verklaren en ontvouwen ; II. vervolgens toepasselijk aanwenden , overeenkomstig het doel onzer bijeenkomst. I. Bij de verklaring en ontvouwing van den tekst moeten wij acht geven op twee hoofdzaken, en eersl nagaan wat markus verstaat door het Evangelie van jezus christus , den Zoon van God; daarna in aanmerking nemen , het begin van dat Evangelie, gelijk geschreven was. A. Het woord Evangelie beteekent goede tijding, en het is in vollen nadruk eene goede tijding, welke de kruisgezanten, én met de levende stem, én door hunne schriften, hebben verkondigd en verbreid, eene zoo volwigtige als troostrijke, eene in vollen nadruk verblijdende en hoogst aangename tijding. Het Evangelie is de goede tijding, die den armen verkondigd wordt; het is voorarme, voor verlorene zondaren , de verkondiging van groote blijdschap, de blijde boodschap hunner zaligheid, de heugelijke blijmaar der vergeving hunner zonden. ó Hoe liefelijk! roept jesaja uit, zijn op de bergen de voeten desgenen, die het goede boodschapt, die den vrede doel hooren; desgenen, die goede boodschap brengt van het goede, die heil doet hooren, die tot Sion zegt: uw God is Koning. Laat ons dan zien wie Hij is, die deze goede lijding aanbrengt en er levens hel belangrijk onderwerp van uitmaakt. Die womlerpersoon , M. H! is jezus christus , de Zoon van God. Zijn naam is jezus, dat is Verlosser of Zaligmaker; zijne roeping of drievoudig ambt is daarin verval, dal Hij de ohrisïüs is ; zijne waardigheid en kracht, dat Hij de Zoon van God is. Wie denkt hier niet aan de eerenamen, waaronder zijne geboorte door een' Heraelschen gezant den herderen werd aangekondigd: de Zaligmaker, welke is ciiristus , de Heer. a. Zijn naam is jezus, en Hij draagt denzelven niet le vergeefs. Hij is inderdaad de Zaligmaker. De engel des Heeren had jozef aangezegd : gij zult zijnen naam heeten jezus, mant Hij zal zijn volk zalig maken van hunne zonden. Wij hebben hier niet alleen te denken aan de nakomelingen van arraham naar het vleesch, maar ook aan zondaren uit alle volkeren der aarde. Zijne zaligheid wordt aan alle natiën gepredikt in zijnen naam, en degenen , die Hij zalig maakt, door hen van hunne zonden te verlossen, zijn zondaren, én uil Joden, én uit Heidenen. Daartoe is Ilij in de wereld gekomen. De wet van mozes kon die zaligheid niet aanbrengen. Hoort de belofte van het Nieuwe verbond in de godspraak van jeremia aangekondigd : Ik zal mijne wet in hun binnenste geven, en zal die in hun hart schrijven; en Ik zal hun lot een God zijn , en zij zullen Mij lol een volk zijn; want Ik zal hunne ongcregligheid vergeven en hunne zonden niet meer gedenken. h. Jezus, die zijn volk deze zaligheid aanbrengt, is ook «le christus of Messias, do Gezalfde des Heeren. Hij is lot Zaligmaker gezalfd door zijnen Hemelschen Vader. Dc olie der heilige zalving onder het Oude Verbond moest de vreugde vooralbeelden van de zaligheid der zijnen. Zoo is geschreven in het boek der Psalmen: ó God! uw God heeft U gezalfd met olie der vreugde boven uwe medegenooten. De olie zijner zalving is de Heilige Geest, welken de Vader Hem niet met vuile geeft, opdat Hij deszelfs genadegaven aan zijne gemeente in overvloed zou mededeelen. Hoe treffend werd dit niet in zijnen doop beleekend, toen de Heilige Geest op Hem nederdaalde in ligchamelijke ge- daanle, gelijk eeneduif, en Hij op de plegtigste wijze van God in zijn Middelaarsambt werd bevestigd, om als de groolste Profeet, de eenige Hoogepriester en eeuwige Koning door zijn Geest en Woord in het liarl van zondaren te werken tol bekeering, verlossing en heiligmaking! Met alle regt kon Hij , de Gezalfde des lleeren, die godspraak van jesaja op zichzelven toepassen : De Geest des Hoeren Heeren is op Mij, omdat de Heere Mij gezalfd heeft, om cenc blijde boodschap te brengen den zachtmoedig en; Ily heeft. Mij gezonden om te verbinden de gebrokenen van harte, om den gevangenen vrijheid uit te roepen, en den gebondenen opening der gevangenis. c. Zulk een Zaligmaker en christus is levens ook de Zoon van God. Werd niet bij zijnen doop de getuigenis van God den Vader zeiven uit de hemelen gehoord: deze is mijn Zoon, mijn Geliefde, in denwelken Ik mijn welbehagen heb, en zoodanig eene stem van de hoogwaardige heerlijkheid weder lot' Hem gebragl bij zijne verheerlijking op den berg ? I«j Hij niet de eeniggeboren Zoon, die in den schoot des Vaders is, van eeuwigheid uit den Vader geteeld, hel afschijnsel van Gods heerlijkheid , en het uitgedrukte beeld zijner zelfstandigheid? liet Woord, getuigt johannes, namelijk, dal in het begin was, en bij God en God was, het Woord is vleesch geworden en heeft onder ons gewoond, en wij hebben zijne heerlijkheid aanschouwd, eene heerlijkheid als des eeniggeboren van den Vader, vol van genade en waarheid. En uil zijne volheid hebben wij allen ontvangen genade voor genade. En elders: wij getuigen en verkondigen ulieden dal eeuwige leven, hetwelk bij den Vader was en ons is geopenbaard. Èn wij zijn in den Waarachtigen, namelijk in zijnen Zoon jezus christus; deze is de waarachtige God en het eeuwige leven. Is jezus christus niet de eeuwige Zoon van God door eene eeuwige voor ons onbegrijpelijke geboorte ? Beschrijft Hij zijne eigene voortteling niet, als Hij verklaart : gelijk de Vader het leven heeft in zichzelven , al zoo heeft Hij ook den Zoon gegeven het leven te hebben in zichzelven? M. H! indien jezus christus niet Gods eigen Zoon is , dan is Hij ook niet de Zaligmaker van zijn volk: dan kon Hij niet tot zijne discipelen zeggen, zonder krenking van Gods eer, gijlieden gelooft in God. gelooft ook in Mij. Immers kan God zijne eer aan geen' a-tider geven ? Voorwaar! de ware jezus of Zaligmaker en de ware christus of Messias is geen ander dan de Zoon van God , de Heer der heerlijkheid , de God-mensch , die gekruisigd is, Immanuël, God met ons, van wien jesaja getuigde: de heerschappij is op zijnen schouder, en men noemt zijnen naam, Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der Eeuwigheid, Vredevorst. En wie Hem alzoo in waarheid kent, die kent ook zijn Evangeli». ö Dierbaar Evangelie der zaligheid Gods! Licht des levens voor degenen, die in de duisternis wandelen en in de schaduwe des doods! Groote blijdschap voor arme en ellendige zondaren ! God-zelf, de Zaligmaker van zijn volk. Doch laat ons voortgaan, en in de tweede plaats zien, welk het begin van dat Evangelie is geweest, gelijk geschreven was. Het begin, zegt markus, des Evangelies van jezus christus, den Zoon van God. Kon hij wel op eenvoudiger en tevens verhevener wijze zijn geschiedverhaal aanvangen? Moet het begin van dat Goddelijk Evangelie, hetwelk hij beschreef onder de onfeilbare leiding des Heiligen Geesles, ons niet de hoogste belangstelling inboezemen ? Maar hoe? — verkondigen ons de Evangelisten en Apostelen niet wal van den beginne was, aangaande het Woord des levens? En hebben de geloovigen van den ouden dag niet door het geloof aan de Godsbeloften diezelfde zaligheid reeds verwacht ? Voorzeker, M. H! doch dat heilig Evangelie, aangekondigd van den beginne, is eerst geopenbaard, gepredikt en verbreid geworden op den door God bepaalden tijd. Deszelfs begin is niet bij de geboorte van jezus ciiristus, maar toen deszelfs openbare bekendmaking aanving, met de prediking van johannes den Dooper. De wet en de profeten zijn tot op johannes; van dien tijd af wordt hel koningrijk Gods verkondigd , en ... eene nieuwe bedeeling , die der genade, vervangt de plaats der wet in het verbond van God met zijn volk, want de wel is door mo zes gegeven, de genade en waarheid is door jezus ciiristus geworden. — De schaduwen en voorafbeeldingen in de or- (leningen van mozes wet, in tiare plegtigheden en offeranden, die Hem op eene treffende, maar alleen voorbeduidende wijze, den geloovigen , die Gods belofte aangaande zijne komst omhelsden, deden kennen, hebben een einde, nu Hij zelf tot zijn volk komt en zegt; Ziel, hier ben lk! Alle sluijers der wet vallen weg. De geloovigen behoeven nu niet meer naar Jeruzalem op te gaan , 0111 aldaar te aanbidden. De Hoogepriester gaat niet meer in bel aardsche heiligdom met het bloed der slagtofferen. De ure is daar, wanneer de ware aanbidders den Vader aanbidden zullen in geest en waarheid. Gods Woord wordt waarachtig bevonden. God is geopenbaard in het vleesch, om zijn volk voor eeuwig vrij te koopen met zijn eigen bloed 1 Zietdaar, M. H 1 de eerste beginselen van hel Evangelie , door de profeten het koningrijk Gods genoemd. Zietdaar de laatste dagen! Zietdaar het jaar van het welbehagen des IIeer en! En dal begin des Évangelies van jezus christus, den Zoon van God , is met johannes den Dooper, predikende in de woestijn van Judéa den doop der bekeering tot vergeving der zonden. Merkt hier wèl twee zaken op: Vooreerst zijne prediking ; ten Iweede zijn' Doop. a. Het is het begin van hel Evangelie. Eene nieuwe orde van zaken vangt aan. Zijne prediking is te dezen opzigte nieuw; want hij predikt niet: lot de wet. Hij roept niet: doet deze dingen, en gij zult leven! maar hij predikt hel geloof en de bekeering, en wijst met den vinger jezus christus aan , den beloolden Messias, den Zaligmaker. Hij roept: Ziet het Lam Gods, dal de zonden derwereld wegneemt! Hier neemt de wet een einde: het Evangelie neemt een begin. De kennis der zaligheid Gods is zijn volk gegeven in de vergeving hunner zonden. Doch dat'Evangelie is geene nieuwe zaak, der wet en de profeten bijgevoegd, om die te volmaken, want geheel de wel en de profeten hebben lol dal groole einde gediend, om jezus christus, Gods Zoon, voor Ie bereiden, en wijzen ons op dien grooten Heilprofeet, aan wien zij getuigenis geven : dat een iegelijk, die in Hem geloo/t, hel leven zal hebben in zijnen naam. b. Ook is de doop van johannes, ofschoon niet wal het tvezen der zaak betreft, eene nieuwe zaak. De Joden doopten hen wèl uit de Heidenen, die de dienst van Israëls God wilden omhelzen, maar johannes doopt de Joden zelve , zeggende: bekeert u, want het koningrijk der hemelen is nabij gekomen, en ... alle die tot Hem komen, voorden gedoopt in de Jordaan-rivier, belijdende hunne zonden, èn de overste, èn het volk. Beteekent die doop niet, dat de Joden zelf voortaan door eene opregte geloofsbelijdenis moeten ingaan in het koningrijk der hemelen,— niet meer door de besnijdenis ,— en dat zij weldra eene en dezelfde kerk met die uit de Heidenen zullen uitmaken? Is hier niet een nieuw sakrament, dat ook de opening maakt van het nieuwe genade-verbond ? Zietdaar het begin des Evangelies van jezus christus , den Zoon van God. Immers blijkt dit duidelijk uit hetgeen volgt in onzen tekst: gelijk geschreven is in de profeten: Ziel! ik zend mijnen engel, of gezant, voor uw aanyezigt, die uwen weg voor U heen bereiden zal. De stem des roependen in de woestijn : bereidt den weg des Heeren, maakt zijne paden regt. Kon markls wel spreken op volzekerder grond, als hij tot wegneming van alle verdenking omtrent de geloofwaardigheid des Evangelies, ons terstond verwijst naar de schriften der profeten, en het begin zijner Evangelie-beschrijving staaft, door het eenstemmig getuigenis dezer heilige Godsmannen P Niets gebeurt er, M. H! in de vestiging van het Evangelie, dan — naar datgene, wat in de profeten geschreven was, en niet zonder een buitengewoon Godsbestuur. Zelfs is de geboorte van johannes den Dooper wonderdadig geweest, en is hij door de profeten aangekondigd geworden als de voorlooper des Heeren. Wanneer een koning op eene plegtige wijze zijne intrede in een zijner rijksgeweslen wil doen, dan wordt die zaak lang te voren bekend — en tevens groote voorbereidselen gemaakt om hem te ontvangen. De weg, dien hij door moet trekken, wordt bereid; de hoogten worden geslecht, de laagten gevuld, de omwegen regt gemaakt, alle hindernissen weggeruimd... Voorts, wanneer zijne komst reeds zeer nabij is, zal men een aanzienlijk persoon zien, die voor hem uitloopt, zijne komsl duidelijk aankondigt en de menigte des volks van voor hem terug doel gaan. Zoo betaamde liet Gode, dat de komst van zijn' Zoon, van dien grooten Koning der eere, niet alleen van den beginne door den mond van al zijne heilige profeten werd aangekondigd, opdat Hij, rijdende op hei Woord der waarheid, vaardig ontvangen mogt worden; maar ook dat er op den lijd, toen de Heer zelf zou verschijnen, een voor zijn aangezigt, of voor hem uitgaande, bode was, om alle beletselen uit den weg te ruimen en den weg voor Hem te bereiden. Nu ... dal is, wat duidelijk was voorzegd door de profeten jesaja en maleachi , door markus bier bijeen gevoegd. Wie met opmerkzaamheid de beide laatste hoofddeelen van laatstgenoemden profeet leest, zal zien dal hij duidelijk eene nieuwe orde van zaken voor de kerk aankondigt, te weten : dat de lieer zelf zeer spoedig zou komen , tot zaligheid, blijdschap en troost van zijn volk, en zijnen tempel zou ingaan. Maleachi is de laatste der profeten geweest van het Oude Testament, en hij geeft te kennen, dat er geene profeten meer na hem zullen zijn lot die komst des Heeren , maar, hetgeen vooral opmerking verdient, bij kondigt zeer duidelijk 's IJeeren voorloopende bode aan onder den naam van elias , om aan te wijzen, dat hij komen zalm den geest en de kracht van dien Profeet. En is johannes de Dooper niel gekomen, vervuld met heiligen ijver, jezus christus aankondigende en bekend makende? Zult gij nu nog vragen , waarom een voorlooper ? Die voorlooper, M. H! is om ons op de nadrukkelijkste wijze te waarschuwen, dat jezus christus oneindig meelis clan een gewoon Godsgezant, die op aarde verschijnt; ook geeft johanjnes de Dooper Hem de getuigenis, dat Hij de Zoon van God is. Hij predikte, zeggende: Na mij komt, die sterker is dan ik, wien ik niet waardig ben nederbukkende den riem zijner schoenen te ontbinden. Ik heb ulteden wel gedoopt met water , maar Ilij zal u doopen met den Heiligen Geest. Hij moet wassen, maar ik minder worden. Die van boven komt is boven allen. Die uit de aarde is, die is uit de aarde en spreekt uit de aarde. Die uit den hemel komt, ts boven allen. Hoe groot is johannes de Dooper geweest! Daar is door den mond der waarheid gezegd, dat hij een profeet is geweest, ja ook veel meer dan een profeet. En wederom: dat onder degenen, die van vrouwen geboren zijn, niemand is opgestaan, meerder dan johannes de Dooper. Maar hoef Is die grootheid in zijn persoon of in zijn ambt te zoeken? Zij is gelegen in zijn voortreffelijk ambt; te welen: dal hij de eer heeft gehad voor het aangezigt des Heeren te gaan, om den iveg voor Hem te bereiden, en dat was juist om ons te doen zien op den Persoon des Heeren, wiens komst johannes door zijne prediking en doop heeft aangekondigd. Inderdaad! joiiannes de Dooper is niets, wat zijn persoon betreft, en het is niet bij zijn persoon, maar bij zijne getuigenis, dat wij moeten stilstaan. Zoo wij letten op zijnen heiligen levenswandel, die is wèl 's Heeren voorlooper waardig geweest. Maar toch is alle vleeseh als gras, en al zijne goedertierenheid als eene bloem des velds! Wie de minste is in hel koningrijk der hemelen, is meerder dan hij. Houden wij ons niet op met zijn persoon, en hijzelf wil hel niet, hij wijst ons jezus aan. Johannes de Dooper is niet anders dan eene slem, die zich laat hooren ; eene stem van Evangelie-prediking; de slem des roependen in de woestijn. En welke is die slem ? Bereidt den weg des Ileeren, maakt zijne paden regt! Dit is eene nieuwe Godspraak, welke de Evangelist aanhaalt uit het XL hoofdstuk van jesaja. In hetzelve belooft de profeet aan de Joden de wederkeering uit Babels ballingschap ; doch hij doet het in zulke heerlijke uitdrukkingen , dat hij onder het zinnebeeld dier tijdelijke verlossing den geloovigen de geestelijke en eeuwige verlossing doet verslaan, welke de Verlosser, die tot Sion zou komen, zijn volk zou aanbrengen. Daarom verdubbelt hij de trooststem , in den aanvang des hoofddeels. Het is: troost, troost mijn volk, zal ulicder God zeggen. Hij spreekt voorts in het 2de vers van de verzoening van deszelfs ongeregtigheid; voorts is liet in het 5de vers : eene slem des roependen in de woestijn. Het Joodsclie volk , gevangen in Babel, bevond zich daar als in eene woestijn. Daar was niet de tempel, — déar waren niet de altaren Godsl Eene stem doet zich hooren in die woestijn, en — God zelf zou aan cores of cyrus , en aan de Meders bevel geven , den iveg des Heeren te bereiden lol terugkeering van zijn volk. Doch wij moeten daardoor tevens verstaan , èn de wezenlijke gevangenschap in — èn de ware terugkeering uit het Babel der zonde en des doods voor het Israël naaiden geest. Het is m de woestijn , dat de stem zich laat hooren ; de stem des roependen : bereidt den weg des Heeren, maakt regt in de wildernis, eene baan voor onzen God. Hel is daar, dat God zijne groolmaglige kracht en de heerlijkheid zijner gadelooze ontferming tot eeuwige verlossing van zijn uitverkoren volk zou ten toon spreiden , en —. gelijk wij lezen in het 4de vers, alle dalen verhoogen en alle heuvelen vernederen, en daarom voegt de profeet er nog bij: dat alsdan de heerlijkheid des Heeren zal geopenbaard worden , en alle vleesch te gelijk zal zien, dat de mond des Heeren gesproken heeft. De heerlijkheid Gods is in de zaligheid van zijn volk gelegen , waarom lukas die Godspraak dus overbrengt: en alle vleesch zal de zaligheid Gods zien. Die zaligheid Gods is jezcs christus, de Zoon van God, en de stem des roependen in de woestijn is johas.nes de Dooper. Johannes de Dooper, eene stem, die in de woestijn van Judéa roept. Judêa was waarlijk eene woestijn, met betrekking tot de ware Godskennis. Daar was geen gebaande weg iu de woestijn van het Jodendom , met zoo vele zonden bezet, met allerlei verkeerde vooroordeelen en wanbegrippen aangaande den Messias. Ook waren de paden niet regt. Daar waren zeer vele omwegen, vol verdraaidheid, schijnheiligheid en bedrog. Daarom is het: Bereidt den weg des Heeren, maakt zijne paden regt! Zwak begin, SI. H! voor zulk eene groote omwenteling, die zich over de gansche aarde moest uitstrekken! Zwak begin voor die groote zaligheid Gods, welke aan alle vleesch , aan Jood en Heiden , ja aan alle volken der wereld geopenbaard moest worden. Zwak begin voor een eeuwig, een onwankelbaar Koningrijk! Maar — laat ons niet oordeelen naar den uilerlijken schijn, oordeelen wij veeleer naar Gods magt, die zich inwendig verheerlijkt. Die johanwes de Dooper, die uiterlijk zoo weinig voorkomen heeft, een mensch, die een leven leidt, hetwelk men schier tvoesl zou noemen, de wellusten der eeuwe, de geriefelijkheden des levens verachtende, die eenvoudige stem des roependen laat zich hooren, gelijk in de voornoemde profeten geschreven was. Het is een zwak begin uitwendig, maar inwendig eene onverwinhare kracht, want hier, hier begint Gods Koningrijk; hier is hel begin van dat Evangelie, hetwelk een eeuwig Evangelie is, en wij hebben tot vasten grondslag het Woord des levenden Gods: alle vleeseh is gras; maar is mede de taal van den profeet : hei Woord onzes Gods bestaal in eeuwigheid. Die jezus, die op johahnbs den Dooper volgt, die uiterlijk ook geene vertooning heeft, die algemeen veracht en verworpen, ja ook gekruisigd zal worden, die jezus van Nazareth , nog heden door de Joden miskend, is niet te min de Heer "des hemels en der aarde, de Heer der heerlijkheid. Hier is het begin des Evangelies van jezus cbristus, den Zoon van God. Ziet! Hij zal door zijne eigene magt dat Koningrijk oprigten en bevestigen; — Zelfs in zijn' kruisdood zal Hij zegepralen over al zijne vijanden, en door zijnealverwinnende en onomslootelijke genadekracht zijn' kruisstandaard in veler harten planten, door middel der prediking zijner zwakke Apostelen eu kruisgezanten ; want zijn Koningrijk is niet van deze wereld; Gods Koningrijk komt niet met uiterlijk gelaat. Alles is zwak en klein van de zijde der aarde voor het gesloten vleeschelijk oog; alles groot van de zijde des hemels voor het geopend geloofcoog. Zijn Koningrijk is geestelijk en hemelsch. Zijn Koningrijk, waarin zijne Godskracht zich inwendig openbaart, een heerlijk Koningrijk , oneindig heerlijker dan al de koningrijken der wereld en hunne heerlijkheid. Het welbehagen Gods openbaart zich met het begin des Evangelies van jezüs coristcs, den Zoon van God. Dat welbehagen is geweest: zalig te maken degenen , die gelooven door de dwaasheid der prediking. Gaat door, gaat door, is 's Heeren woord bij jesaja , door de poorten, bereidt den weg des volks; verhoogt, verhoogt eene baan; ruimt de steenen weg; steekt eene banier omhoog tot de volkeren. Ziet, de Heer heeft doen hoorentot aan het einde der aarde: Zegt der dochter Sions: ziet, uw heil komt; ziet, zijn loon is met Hem , en zijn arbeidsloon is voor zijn aangezigt! II. Laat mij nog het verhandelde toepasselijk aanwenden, overeenkomstig het doel onzer bijeenkomst. Indien wij, M. H! ons met onze gedachten verplaatsen in den tijd van johannes den Dooper, toen hij in de woestijn van Judéa kwam, predikende en roepende; bekeert u, het in de profeten voorspelde Koningrijk van God als nabij aankondigde, en jezus aanwees als dien lieer, welken de Joden verwachtten, den chrjstus , die tol hen gekomen was, om zijne intrede bij hen in zijnen tempel te doen, die zelf hen doopen zou met den Heiligen Geest en met vuur, — ach! hoe treffend is dan niet de overeenkomst van ons volk met het Joodsehe volk, ten aanzien der verblinding en verharding. Ofschoon in het eerst eene menigte tot den doop van johannes toeliep, hebben toch zeer weinigen zijne prediking geloofd, om zich lot christus te bekeeren. De overigen waren zoo verblind en verhard door hun ongelukkig vertrouwen op wettische geregtigheid, dat zij niet hebben geloofd het verschrikkelijke oordeel Gods, hetwelk johannes tevens den wederhoorigen en ongeloovigen aankondigde , die geene vruchten zouden hebben voorgebragl, des geloofs en der bekeering waardig; betuigende, dat ook alrede de bijl aan den wortel der boomen gelegd was, en wederom : dat de Heere zijne wan in zijne hand had, en zijnen dorschvloer zou doorzuiveren, en zijne tarwe in zijne schuur zamenbrengen, en het kaf met onuitblusschelijk vuur zou verbranden. En ziet! is er heden eene minder krachtige, eene minder dringende slem , dan bij de Joden in de dagen van johannes , die ons volk toeroept: bekeert u, en gelooft het Evangelie. Bereidt den weg des Ileeren, maakt zijne paden reyl; want Hij komt om de aarde le rigten, en zijn rijk is nabij in deze laatste, in de profetiën aangewezene tijden. Hij komt, om over zijne kerk zijne heerlijkheid te doen opgaan. Is die stem wel ooit krachtiger en dringender geweest voor de Christenen, die er met het hart acht op geven; die stem van den God der cere, die donderend uitbarst in vele groole omwentelingen in kerk en staal, en daarmede gepaard gaande onheilen en smarten, die krachtige, die heerlijke stem des Heeren, die zelfs de cederen van Libanon verbreekt. die slem, welke nu even als toen roepende is. •— En wat roept zij ? Is bet niet, wat hel wezen der zaak betreft, de prediking van johanmes den Dooper tot het Joodsche volk , aldus voorzegd door jesaja : dat het yras verdort, de bloem afvalt, als de Geest des Ileeren daarin blaast; voorwaar dat het volk, hetwelk opgeblazen door zijne eigene geregligheid, ten einde toe verblind, ongeloovig en verhard zou blijven, als gras zou vergaan, en het oordeel Gods weldra zou blazen over de gansche heerlijkheid van de uitwendig Mozaïsche dienst, waarin het zich dusver dwaasselijk had beroemd; maar dat bet woord onzes Gods, dat woord van het Evangelie des koningrijks, waarvan johannes de opening deed, in eeuwigheid bleef. Maar ach! de meeslen ook onder hen, die den Christennaam dragen, blijven verblind en verhard onder de prediking van dat Evangelie, nemen de getuigenis van God zeiven aangaande zijnen Zoon niet aan , maken Hem tot een' leugenaar. Hoe klein is hel gelal dergenen , wier geloof werkzaam is door de liefde, die wedergeboren zijn uit onvergankelijk zaad door het levende en eeuwigblijvende woord Gods! Hoe velen zijn de geveinsden en scheinheiligen , diegeene vruchten voortbrengen des geloofs en der bekeeriijg waardig ! Hoe velen , die niet vóór alle andere dingen Gods koningrijk en zijne geregligheid zoeken, die op hunnen waterdoop en Christelijke mondbelijdenis steunen , en geene hartgrondige schuldbelijdenis doen voor God , alsof zij lot eeuwige behoudenis hunner zielen geene ongeveinsde bekeering noodig hadden, om vergeving der zonden le ontvangen in het bloed van jezus christus, den Zoon van God , geen opregt geloof om zijne geregtigheid aan te nemen. — Hoe velen die, onder de bediening des Geestes levende, in gevaarvolle zorgeloosheid blijven slapen op den oever van een eeuwig verderf, die den rijkdom van Gods genade in Christus versmaden, en zich niet laten opwekken door de wekstem des Evangelies: ontwaakt, gij die slaapt, en staat op uit de dooden , en ciiristus zal over u lichten. Hoe velen, in wier harten de wegen niet gebaand, wier harten niet bereid zijn om dien Koning der geregtigheid en des vredes, dien Koning der eere te ontvangen, die in hun ongeloof de komst van Gods Zoon in hel vleesch miskennen , zijne kribbe en zijn kruis even ongevoelig voorbijgaan , wier harten vervuld zijn met onreine begeerlijkheden , onvruchtbaar in goede werken , en harder dan de rotsen in de wildernis. Ach 1 wij prediken in de woestijn. En toch is de last ons opgelegd: Predikt het Evangelie aan alle creaturen. Bereidt den weg des Heeren, maakt zijne paden regt. Laat u dan uit liefde waarschuwen en vermanen, zondaren! die nog onbekeerd zijt, zoo gij hier uw naam lioordet noemen' Verstoot toch het eeuwige leven niet! Ziet toe, dat gij jezus ciiristus, Gods Zoon, niet langer door ongeloof verwerpt! Iloe zullen wij ontvlieden, indien wij op zoo groot eene zaligheid geen acht nemen ? Wal anders wacht u, zoo gij in uwe onbekeerlijkheid sierft, dan eene eeuwige rampzaligheid? Ziet! de Ilegter staal voor de deur! De Ileere komt, en wie zal den dag zijner toekomst verdragen ? En wie zal bestaan als Hij verschijnt? Hij zal te genen dage het vonnis der veroordeeling over u uitspreken , die naar zijne heilstem niet wildet hooren. Zijl gij overtuigd van uwe ellende in adam en door de zonde, dat de wet u een tuchtmeester lot ciiristus mogt worden ! Zoekt bij bet licht van zijn' verworven Geesl aan uwe magleloosheid, om uzelven te zaligen , regt onldekt te worden! Het bedenken des vleesches is vijandschap legen God. Het is God, die de bekeering geeft ten leven. Dit is een getrouw woord, en aller aanneming waardig, dal ciiristus jezus in de wereld gekomen is, om de zondaren zalig le maken. Hij kan volkomen zalig maken degenen, die door Hem tot God gaan, alzoo Hij altijd leeft om voor hen te bidden. Wie dan onder u gebukt gaat onder den last zijner zon- <len , dien moet de grootheid van zijne schuld niet ontmoedigen , maar aansporen om zich geloovig te wenden lot Hem. Het bloed van jezus ciiristus, Gods Zoon, reinigt ons van alle zonden. Die in den Zoon van God gelooft, heeft de getuigenis in zichzelven, welke God van zijnen Zoon getuigd heeft. Dat geloof is de gave Gods, het werk, de vrucht des Geesles. Wie daar behoefte aan mogt krijgen , die zal er om bidden , en tot zijnen troost ondervinden , dat de Heer nabij is allen, die Hem aanroepen , die Hem aanroepen in waarheid. Hebben wij geloofd in den Naam van den eeniggeboren Zoon van God; is Hij ons de weg, de waarheid en het leven geworden, zoo hebben wij ten allen tijde stof genoeg om ons met ootmoedige dankzegging te verblijden in den Heer en in de heerlijkheid zijner sterkte, als door Hem geroepen uit de duisternis tot zijn wonderbaar licht. Dan mogen wij hier tot versterking van ons geloof de diepte des rijkdoms bewonderen, beide der wijsheid en der kennis van God. Ziet, Christenen ! die wonderbare overeenstemming tusschcn Oud en Nieuw Testament. Zijn menschen gedurende 4000 jaren overeengekomen om dezelve te bewerken ? In de volheid des tijds is jezus christus, Gods Zoon, op aarde verschenen tot eeuwige verlossing der zijnen. Tot zulk een eeuwig wonder zijner vrijwillige liefde wilde God zelf ons voorbereiden. Daarom heeft Hij zoo groot eene zaligheid laten aankondigen door den mond van al zijne heilige profeten , en zelfs door den laatsten der profeten, de bode, die voor den Beer zou gaan, om diens weg te bereiden. Zoo gaat de zon niet eensklaps op. Niet in één oogenblik doet God ons van een' donkeren nacht overgaan tot haar schitterend licht. Eene kleine flikkering begint zich te verspreiden van het oosten , die onmerkbaar de sterren aan den hemeltrans doet verbleeken, en van voor haataanschijn de nachtschaduw op aarde verdrijft; die flikkering, die glans neemt toe. Zij is de voorbode der zon, die eindelijk zich zelve vertoont in schitterend lichtgewaad, en vrolijk is als een held om het pad te loopen. Is niet johaivnes de Dooper de dageraad geweest van de Zon der geregligheid, die naar de voorzegging van malfa- cm zou opgaan over degenen, die 's Heeren naam vreezen, en onder wier vleugelen genezing zou zijn? Ziel, in het aanschijn der zon, die dagelijks opgaat en een treffend beeld is van die eeuwige Zon, blinkt voor het oog des geloofs de heerlijkheid uit van den onzienlijken God , die zich aan ons heeft willen openbaren in den luister zijner deugden , in het aanschijn van zijnen Zoon jezus ciiristus. Maar ... is dat Evangelie aangekondigd en voorbereid van den beginne, om ons zulk eene groote zaligheid te doen verslaan , dit moet ons de peillooze diepte der ellende doen erkennen, waaruit alleen Gods genadekracht ons kan rukken. En is het begin van dat Evangelie in den doop der be~ keering tot vergeving der zonden , wij hebben onszelven gedurig naauw te onderzoeken, of wij die prediking van johannes den Dooper in onze harten hebben ontvangen, om geleid te worden lot geloovige erkentenis van den Zoon van God, den almagtigen en getrouwen Zaligmaker van zijn volk. — Of wij in opregtheid lot Hem gekomen zijn, belijdende onze zonden — onszelven als zondaars veroordeelen , Gods reglvaardigheid billijken, die ons als kinderen adams onder de verdoemenis sluit, en niet anders willen gezaligd worden dan langs den weg, ons door Gods genade geopend in jezus ciiristus, den Zoon zijner liefde, en Hem' met geheel ons hart omhelzen , als ons van God geschonken tot wijsheid , reglvaardigheid, heiligmaking en verlossing. Zieldaar het begin van Gods Koningrijk binnen ons, het begin van hel Evangelie van jezus ciiristus , den Zoon van God, in de harten dergenen , die gelooven. Heil u, wier harten door den Heer geopend werden, om acht te geven op de prediking van dat Evangelie, die gezalfd zijt mei den Heiligen Geest! Usve oogen zijn zalig, omdat zij zien, en uwe ooren, omdat zij hooren. Maar . . . indien Gods Koningrijk dan in uwe harten door Gods genade is opgerigt, zoo zult gij ook die ernstige en nadrukkelijke woorden van opwekking en vermaning : bereidt den weg des Heeren, maakl zijne paden regt! lot uwe ooren laten ingaan, en zij zullen weerklank vinden in uwe harten. Dan zult gij biddend acht geven op de teekenen der tijden , die wij beleven , en bij ernstigen inkeer tot u zeiven reden genoeg vinden tot diepe schaamte en innige verootmoediging voor God, van vvege uwe koelheid en traagheid van geest, om Hem naar zijn bevelvvoord te dienen , en het zal de bede van uw hart zijn: 11 eere! maak mij uwe wegen bekend, leer mij uwe paden. Leid mij in uwe waarheid en leer mij, want Gij zijt de God mijns heils; U verwacht ik den ganschen dag. Maar dan ook zult gij alle hindernissen, die de komst des Heeren zouden kunnen vertragen bij uzelven en anderen , zoo veel in u is, uit den weg ruimen, en u verblijden in elke nieuwe openbaring van zijn rijk. Zoo, geliefde medebroeders in den goeden strijd des geJools, zoo zullen wy ons des Evangelies van christus niet schamen, wetende dat het eene kracht Gods is tot zaligheid, een iegelijk die gelooft, eerst den Jood en ook den Griek ; zoo ons gedrongen gevoelen , als die der hemelsche roeping deelachtig zijn, mei vereenigde krachten den welstand en den bloei van hel Godsrijk op aarde, ter eere van den Naam onzes Gods te bevorderen , en met vereenigde harten begeeren, dat de Heere den Geest der genade en der gebeden over zijn volk moge uitstorten, om Hem ootmoedig te smeeken , dat Hij in deze tijden van verkoeling, ter eere zijns Naams, onze dagen als van ouds vernieuwe, en zijn Koningrijk in de Christenwereld nader openbare, en ook in de" voortplanting van zijn Evangelie, zoowel onder Jood als Heiden, de kracht zijner genade verheerlijke , door aan velen de bekeering ten leven le geven. Dan , als de volheid der Heidenen ingaat, zal geheel Israël zalig worden. De zaligheid is uit de Joden, welker zijn de Vaders, en uit welke christus is, zoo veel het vleesch aangaat. Moeten zij nog heden als ballingen rondzwerven over deze aarde, omdat zij zich gestooten hebben aan den christus Gods, als aan eene rotse der ergernis , God heeft zijn volk met ver sloot en, hetwelk Hij te voren gekend heeft. — Ook in dezen tegenwoordig en tijd is er een overblijfsel naar de verkiezing der genade. En zouden wij, Christenenl die door den Middelaar des Nieuwen Testaments gekomen zijn lot den berg Sion, tot de stad des levenden Gods, lot het hemelsch Jeruzalem, ons dan niet betoonen vrienden Israëli le zijn, die mei geheel hun hart hegeeren , dat de geestelijke steenen van hel verstrooide Israël door 's Heeren Woord en Geest tol zijnen geestelijken tempel mogen worden gevoegd, en alle knie zich bnige voor onzen groolen God en Zaligmaker? Blijft niet Jeruzalems huis woest gelaten tot dat hare kinderen zeggen zullen : Gezegend is Hij, die komt in den Naam des Heeren ? Ziet! Hij komt, Hij komt, naar zijn eeuwig Evangelie! Kom, Heer jezus, Kom! Amen. Naz. Ps. XXIV : ö.
47,400
MMUBU02:164228029:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,859
De opmerker
B.
Dutch
Spoken
4,980
8,688
1859. Tweede Jaargang. in mm. Zaturdag 30 April. Dit blad verschijnt eiken Zaturdag.— Abonnementsprijs per drie maanden franco per post ƒ1,25.— Afaonderlijke nummers worden niet afgeleverd.— BUREAU. — Haven Wijk A. No. 55. Montfoort. — Brieven franco. ADVERTENTIE N. — Van 1 lot 8 regels ƒ 1 tonder het zegel- regt. — Elke regel daarboven 5 ets. — Groote] Letters en Vignetten naar de plaatsruimte. — EENE GOEDE SLAAPBAAS. Sedert men op het denkbeeld gekomen is, om ook ten onzent een zeemans-huis op te rigten , begon men van zeke ren kant allerlei klagten aan te heffen over de afzetterijen, waaraan de schepelingen van de zijde der zoogenaamde slaap- bazen of zeemans-logement-houders blootstaan. De kommis sie, welke zich met de oprigting van het zeemans-huis be lastte en bij cirkulaire — 1852 — de deelneming in die zaak trachtte op te wekken, achtte het niet beneden zich, om in één penne streek een veroordeelend vonnis over alle zeemans-logement-houders uit te spreken, en hen af te schet sen als personen, «die den zeeman bij zijn behouden aan komst opwachten, om hem in bedwelmend zingenot rond te leiden, en zich zoo doende meester maken van zijn zuur ver diende loon.” Zekere mijnheer T. P. ging nog verder — en maalde onze slaapbazen met veel donkerder kleuren, in een ingezonden artikel te vinden in het llandelsblad van 1 no vember 1852, 2e editie. — In dat opstel lezen wij onder anderen: • Zonder betrekkingen, zonder te huiskomst, doch metge- »vulde beurs, stapt hij (de zeeman) in hel zoo lang gewenscht • vaderland (?) aan wal, om aldaar door een menschensoort, • teregt landhaaijen genaamd, op de kortst mogelijke wijze • van zijne bezitting beroofd te worden en bijkans zonder klee- • deren, ja meestal met schulden beladen, zoo spoedig weder • naar zee te gaan en tot zijn jongslen dag te moeten varen, • zonder ooit zijn lot te kunnen verbeteren, en met vooruit- »zicht van op den ouden dag, of bij .mogelijke ongeschiktheid «voor zijn zoo moeijelijk beroep, tot den bedelstaf te geraken. Later heeft kapitein Tydeman die klaag-liederen herhaald, en evenzoo menig hatelijk woordjen legen de zeemans-loge- menl-houders neergeschreven; terwijl men bij de behandeling der »wet op de tucht” in de tweede kamer op dit thema allerlei variatien vernomen heeft. Tegen de cirkulaire der kommissie en het geschrijf van T. P. is in der tijd een opmerkelijke brochure door de ge zamenlijke zeemans-logement-houders in het licht gegeven, waarin zij getracht hebben zich te zuiveren van den blaam, welke op hunnen stand geworpen was, en wij meenen, dat de onregtvaardigheid van den aanval in die brochure zege vierend is betoogd geworden 1). Wat het oordeel van kapitein Tydeman betreft — waarop wij gewoon zijn nog al prijs te stellen als het de beoordeeling van zee-zaken geldt, — daaraan hechten wij in deze aangelegen heid minder waarde; dewijl hij erkent nooit in een zooge naamd zeemans-logement te hebben verblijf gehouden , zoodat hij al het door hem medegedeelde slechts heeft » van hooren zeggen" 2). — Wat ons betreft, wij beweren dat hel met de slaapbazen gesteld is, even als met de uitoefenaars van alle takken van handel en nijverheid, van wetenschap of kunst. Wij gelooven alzoo dat er goede en slechte slaapbazen worden aangetroffen, even als men goede en slechte pastoors en pre dikanten, goede en slechte winkeliers en slijters vindt. — De ondervinding heeft ons tevens geleerd, dat men hoogst on- reglvaardig handelt door over alle zeemans-logement-houders zoo’n banvloek uit te spreken, daar menig zeeman aan de ze zoo vaak miskende lieden de grootste verpligting heeft en bij hen hulp, onderstand en verpleging gevonden heeft waar die vruchteloos bij weldadige instellingen gevraagd 1) Het Zeemans-logement. — Eene verdediging van de zeemans- logement houders te Amsterdam , tegen de beschuldigingen en aantij gingen jegens hen ingebragt in de circulaire van de commissie , die zich gevormd heeft , om dal logement tot stand te brengen , en in het schrijven van den heer T. P. Handelsbl. I ov. tl. — Amst. 1852 , 80. 2) Zeemans-leven enz. blz. 102- werd — en zonder dat de slaapbaas vooruitzicht had op eenige vergoeding, hoe dan ook. Wij hebben menig zeeman arm en naakt, zonder geld of kteederen, na schipbreuk of ander ongeval uit zee zien weêr- keeren, wiens reeders zich houdende aan de koude letter der wet hem penning noch heller uitkeerden, al was het ongeval dat den zeeman ruïneerde voor hen , die ruim ver zekerd waren, eer voor dan nadeel; — hulpeloos en verlaten stonden zij daar, nog versteld over de ruwe wijze, waarop men ze bij den boekhouder, waar zij zich om hulp vervoegden, de deur voor den neus toewierp. — Waar moesten zij heen? naar hun ouden slaapbaas? — maar zij, die den vorigen winter door het besloten water achtien weken aan wal door- braglen, hadden naar zee gaande een mooije schuld in het logement achtergelaten, en zou de baas hen nu weer opne men, zonder dal de oude schuld betaald werd? zonder voor uitzicht op eenige voldoening ... dan wederom na afloop eener nieuwe reize? Met innige overtuiging, dat wij de waarheid zeggen, kun nen wij verklaren, dat slechts zeldzaam een zeeman onder dergelijke omstandigheden zijn toevlucht nam tot zijn ouden slaapbaas en niet werd opgenomen en verpleegd. Maar, zegt men, bij dit alles staat geen mensclilievendheid slechts eigen belang op den voorgrond en het geopende zeemans-huis zal in dergelijke omstandigheden voor den zeeman een goede toevlucht zijn. Het zeemans-huis is een mooi, een prachtig gebouw, met luchtige slaapvertrekken , ruime vergaderzalen, waar men al le gemakken der wereld heeft, met het regt om zoo vroeg en zoo laat uit te gaan en thuis te komen als men wil en zich zoo dikwerf dronken te zuipen als men verkiest, doch boven welks ingang gelezen wordt: Zonder geld geen Zwit ser, dat is zondergeld word hier niemand opgenomen. Op het zeemans-huis valt niet te rekenen, daar moet be taald worden en zoodra een zeeman den laatsten penning zijner afrekening verteerd heeft, gaat het daar even als in de bordeelen ... men zet hem de (leur uit. Wij erkennen dat de geldelijke toestand, waarin het zee-" mans-huis verkeert, geen andere handelwijze kan toelaten , en wij geven toe, dat het bestuur, door van dien regel af te wijken, weldra een groot invalidenhuis bekomen zou,op gevuld met niet betalende loge’s; maar dat neemt niet weg, dat men onder dergelijke omstandigheden niet onbillijk we zen mag jegens den slaapbaas, die in zijn burgerkring toe kan geven aan de inspraak van zijn hart — en hulp ver schaffen, waar ze zoo dringend wordt vereischt. En waar zullen de ongelukkigen heen, welke in dergelij- ken toestand uit zee komen. als ge die gehate slaapbazen den hals gebroken hebt — wat toch kennelijk uw doel is, mijnheeren de opriglers van het zeemans-huis? Waar zullen zij heen? naar het werkhuis of de bedelaars-kolonie ? Ziedaar de eenige wegen, welke voor hen geopend zouden zijn. De volgende feiten gaven ons aanleiding tot het schrijven van dit opstel: Voor eenigen tijd kwam een zeeman van een O. I. reize terug en nam zijn intrek bij een onzer zeemans-logement- houders; niet — gelijk de schrijver van het hier boven aan gehaalde opstel in het Handelsblad zich onze zeelieden zeer poëtisch voorstelt — mei volla zakken, maar zoo als zij werkelijk na menige afmonstering worden aangetroffen met een weinig geld, ontoereikend om zelf bij orde en zuinig heid lang in hunne behoeften te voorzien. i Spoedig bleek echter dat de man — ruim 65 jaren oud ongeschikt .was om langer (le zee te dienen, daartoe waren | zijne, kracnlen niet meer toereikend, hij was afgeleefd; — aan het bekomen van een nieuwen huur viel niet te den ken. Inmiddels raakte zijn geld op, en ware hij onder zul ke omstandigheden in hel zeemans-huis geweest, dedirektie zou hem zeer beleefd de deur gewezen hebben, maar dal deed de slaapbaas niet. De oude zeeman, die sedert 1825 in het weldadig zee- mans-fonds bijdroeg, meende in zijn toestand regt te hebben op verpleging van die inrigting, en wendde zich daartoe tot het bestuur. In afwachting dat het bestuur op zijn verzoek gunstig zou beschikken en hem een kleine uitkeering toe kennen, waarmee hij in een goedkoope streek zijn kost hoop te te koopen, besloot hij te Amsterdam te blijven, — en waar zou de geldelooze man ook heen? — Zijn slaapbaas hielt den man dan ook in huis bij de zekerheid, dal hij zijne kostgelden nooit zou kunnen voldoen, ten einde hem in de gelegenheid te stellen om zijne belangen alhier voor te staan, en dat duurde veertien maanden lang, gedurende welk tijdsverloop het bestuur geen gunstige beschikking scheen te kunnen geven en de arme duivel met een grati ficatie van ƒ 50 werd afgescheept. Veertien maanden en nog wordt de man met ter deur uit- gestoolen, nog vindt hij iederen middag zijn plaats aan den gemeenschappelijken disch, hij aan wien men door geen ban den van bloedverwandschap of verpligting gebonden is. En dan scheldt men zoo hevig op die slechte slaapbazen, zonder ze le kennen, — en men beoordeelt allen naar een stuk of wat ronselaars, terwijl men over het hoofd ziet, dat onder die logement-houders zeer brave, zeer eerlijke en naauwgezette lieden worden aangetroffen, waarvoor menig boekhouder den hoed wel liglen mogt. B. BERIGTEN. _ ttt Parijs wordt gemeld , dat, naar luid van den Momteur, het corps troepen , waarover het bevel aan Prins Napoleon >s opgedragen tich te Toulon zal vereenigen, en dat het bevel over de garde aan den generaal Regnault St. Jean d’ Angely zal worden opgedragen. - Vol gens den Consliltutionnel is het berigt van eene alliantie tusschen Fiank- riik en Rusland ongegrond. , Ook de Senaat heeft het opdragen van het dictatoriaal gezag aan den Koning van Sardinië goedgekeurd. - De daartoe belrekkehjke wet is “''fn’Tosc'Ine hebben hoofd-officieren van het leger hun verlangen geo penbaard dat de Groothertog eene alliantie met Piemont zou aangaan , of afstand doen van het hoog gezag. Volgens geruchten zou de genoem de Vorst het besluit hebben genomen om hel land te verlaten. en zoude het dictatoriaal-gezag aan den Koning van Sardinië zijn opgedragen , met den Prins van Carigna als zijne stedehouder. — De dagteekening ten aanzien dezer geruchten wordt niet opgegeven. — Volgens eens telegrafisch berigt uit Londen heeft de. Times heden aan zijn lezers medegedeeld, dat tusschen Rusland en Frankrijk twee tractaten zijn gesloten; dat Rusland bij het eersle ’ ln8«yal van °°rl0® tusschen Frankrijk en Oostenrijk , den eerst genoemden Slaat o"^r8te“- nirm toezegt van zijne vloten in de Middellandsche- en de Oostzee niet een8 ohservatie-leger van ten minste 50,000 man aan de o^tennjksche grenzen ; dat bij het tweede Rusland aanneemt om Oostenrijk den oorlog te verklaren , veertien dagen nadat hetzelve het grondgebied van Sardi nië zal hebben geschonden. - Een ander blad meldt dat er onmidde- lijk 10,000 schepelingen zullen worden aangeworven ter versterking van de Brilsche scheepsmagt, en dat de Kanaal-vloot zal worden versterkt ter beveiliging van de kusten tegen eene aanranding van Rusland. — In een telegrafische berigt uit Bern van heden (28 April) wordt op nieuw gemeld, dal de Oostenrijkers in drie afdeelmgen , aangevoerd door de generaals Ginlay Benedek en Zobel de Tecino zijn overgelrok ken en den marsch op Novara en Mortara hebben gengt, terwijl de Pie- montezen zich achter de Sesia hadden teruggetrokken. De dag , op welken die overlout zouden hebben plaats gehad , wordt echter met genoemd. — Dat berigt'meldt verder, dat de bergpas van des Mont-Cems groot be- zwaar oplevert voor den overtogt van troepen. Er waren 4000 arbeiders bezie om de in denzelfden ongehoopte sneeuwmassa opteruimen. - De in het Zwitsersche kanton Tessin commanderende generaal Bontemps heeft versterking van troepen verlangd. GEDACHTEN. Het leven is gelijk aan eeneschoone, saprijke, aangename vrucht. De meesten, helaas! genieten dil geschenk maar vergelen dikwijls iels van hare rijke zaden voor de toekomst en hel nageslacht ie planten. Zien wij een lijk, het roept ons loe: » Ook gij zult ster ven” want in ons ligt dezelfde kiem van hel stof maar le vens erkennen wij daarin een overgang van hel stol en den lijd lot wezen en de eeuwigheid. Nog een ander beeld toont ons dil ontzielde beginsel. Wij zien er in een geheim ge schrift, dat in de eindeloosheid ontzegeld en gelezen zal worden. Help uwen vijand, en gij hebt twee vrienden meer. Wees rondborstig, omdat gij geleerd hebt de waarheid le bemin. nen, maar omkleed haar immer met den sluijer der gepaste beschaving ; want de waarheid zelve, hoe heilig ook, ver liest hare goddelijke bevalligheid, wanneer zij het hart van een ander grievend kwetst. Wanneer zij niet door hare zus ter, de liefde, geleid wordt, houdt zij op eene schoone deugd te zijn. Waarachtige , trouwe vrienden zijn even als de mirakelen der volksoverleveringen. Men hoort er veel van spreken, als werkelijk bestaande, maar men ziet ze hoogst zeldzaam. W. E. H. W. GEDACHTEN VAN QUESNEL. Men heeft op aarde nimmer een vader gezien, die zijne vogelen voedde en zijne kinderen liet hongeren: en men zou dat vreezen van den Hemelschen Vader ? God wil, dat men van Hem afhange. Hij geeft noch aan het ligchaam al het voedsel, noch aan de ziel al de genade die wij noodig hebben, ten einde ons te noodzaken om te bidden. liet beste middel om nooit onverhoord te zijn, is nooit iets anders te willen dan den wil van God. SLECHTE VOEDING AAN BOORD ONZER Er zijn eenige reeders welke het ons maar niet kunnen vergevendat wij in »de Opmerker’ een afkeurend oordeel uitspraken over de voeding aan boord onzer koopvaardijsche pen. Zoo lang die heeren hunne vertoogen nameloos inzen den, en hun tegengeschrijf alleen bestaat in groole woorden, zonder het aanvoeren van cijfers en bewijzen, kunnen wij dat geen plaats geven. Wij hebben ons beroepen op de schaftlijslen van Engel- schen en Amerikanen, op het gezag van achtenswaardige scheepskapiteins. Daarbij spraken wij nog hoofdzakelijk van de groote vaart, want op de kleine vaart, op schooners en koffen, is het soms met de voeding allerschandelijkst gesteld. Wij kunnen bewijzen, dat ten behoeve van zulke schepen, door zekeren handelaar in scheeps-victualiën te Amsterdam, opzettelijk slecht en bedorven spek, tegen lagen prijs, wordt aangekocht. Wij kunnen op eene wettige wijze slaven, dat het vleesch. voor zulke vaartuigen bestemd, voor 2/5 uit been heeft bestaan. Verlangt men de openbaarmaking, van meer feiten, wij zullen niet aarzelen, om aan den wensch te voldoen. Voor ditmaal vergenoegen we ons met de mede- deeling der volgende bijzonderheden. van ppn TTnllandsch schlD waren twee ransel* sclie matrozen, zij weigerden te werken, omdat het brood niet goed, hel vleesch volgens hun beweeren ontoereikend was. Er kwam een zee-officier en een koopvaardij-kapitein aan boord om hen te ondervragen. De zee-officier was een engelschman, — de koopvaardy-ka- pitein een hollander. , Op de klagte der engelsche schepelingen antwoordde hun gezagvoerder, dat zij volgens de monsterrol geen aanspraak hadden op meer vleesch of ander brood; de matrozen be weerden dal niet le hebben begrepen, de monsterrol was hun in het hollandsch voorgelegd. Men bragt een stuk brood, het was tamelijk bruin; de liollandsche kapitein, antwoordde op de klagt daarover dat men op sommige schepen wel rog genbrood gaf; — de engelsche zee-officier, sprong echter voor zijne landgenooten in de bres. »An Englishman would not eal it” een engelschman zou het niet willen eten , zei de luitenant, en men toen sprak van 2 pd zout vleesch in de week gelijk onze monsterrol bepaald, antwoordde hij »my dear sir, two pounds beef a week! any Englishman will eat that for’breakfasl and lake a toleraqlij dinnerat noon. mijn waarde heer, twee pond vleesch in de week? elk engelsch man kan dat voor zijn ontbijt wel aan, en dan nog een goed maal des middags. Onze getuige voor de waarheid van het bovenstaande is. Kapitein Tydeman! DROOM. Ik heb heden, in het een of ander nieuwsblad, gelezen dat een Graaf en een Baron geduelleerd hebben en dat de eerste den laatste heeft doodgeschoten, waarmede de eer der familie is gered geworden. Daar -— tol mijn bitter leedwe- zen _ de oudste of eerste van mijn geslacht, — zoover ik ten minste ontdekken kan, — slechts een arme schoenma ker was; daar geen lid mijner familie ooit aan de borsten van den staatskas voedsel zoog, — en daar ik slechts een onnoozel, eenvoudig christen ben, heb ik onderzoek gedaan naar den waren aard en de oorzaken en de gevolgen van dit tweegevecht. Het een en ander is me zoo zonderling (lat ik — na de mededeeling der feiten — geruslelijk aan mijne lezers overlate te beslissen, of ik het niet gedroomd heb. Graaf A danste met zekere lreule C. en Baron B. zag het met ieede oogen aan, dat de freule C. eenige vrien le- .... woorden voor den Graaf overhad. Beide adellijke hee- lljk vpr7orhten de eer van de freule huiswaarts Ie mogen "LaT,, -öetaaTws de begenadigde, om den een- 8 rpHpn dit hii de freule het eerst gevraagd had. n°pUdBaron tchite0 de ondervonden teleurstelling voldoende voor eèSe uftdaging, en de Graaf - die den vorigen avond nni- eenige honderde guldens aan den Baron verloren hai , °nn ?lp8 meest vriendschappelijke wijze van hem gescheiden en op den^ebLvr"ing met beleefdheid aan, maar ver- "ab,. |. jug| on En,r(dands grond te doen plaatsgrijpen; « - w&rig goedvinden bepaald -dal .. Baron ’éoSra hij verkool - den Graai een ber.gl van zijn verblijf in Engeland zenden mogl, waarop deze zie > duelleren over zi 11e uaiaw«ovu«r. - /1p hoeren voor twist onder hunne nakomelingen. 4 7os weken later stoomde de Baron naar Londen; terwijl Jp G W reeds meende dat zijn vriend berouw had gekregen ?ve? zyn voornemen om 1e'duelleren, ontving hij, op ze keren dag, dezen brief. Londen    Amice! Ik haast me u te berigten, dat ik g^ren al- zoth^en eeTware^LonÏ EtdJ “k ben gelogeerd bij Keijzer, het bekende noiei. T. T. Br. H. v. G. On den da" van de ontvangst dezer letteren ontving de Da°po ÏÏ uil Holl.n5.me. de «oorden, Am.ee! Ik ben reeds op reis en snel tot u. Graai v. d. ». v. Waarliik 1 de ontvangst te Londen was regt hartelijk. De zou6 plaats grijpen, welken secondant de Lord voor den rranfPyoii meebrengen — hoe die secondant heden uit schotland airriveren zou, volgens ee“ ƒ0,^X“ Se4 en — slieüen onder het zelfde dak, tot de eerste siiaieu van de dagvorstin hen naar buiten wenkte. Zij namen te zamen een kostelijk ontbijt en reden eemge uren te zamen, tot zij ter bestemder plaatse aankwamen. De koetsier kreeg order om te wachten - de Graaf en dp Baron gingen gearmd een zijweg in en den ze hunne secondanten gevonden. De ontmoeting wa re’t harteliik De kennis met Lord x. ij. v. z. uit schotland ov'er-evlogen’om bij het doodschieten van een onbekenden i r,;;™ wa« snoftdi" gemaakt en het duel greep plaats, Zdït Svólg: da? ïe Graat zijnen vriend den Baron neer- SCE°rOtwerd nu voor al het noodige gezorgd en de d™ ‘me ren reden met het wachtende rijtuig naar het hole1 ° ’ alwaar de Graaf zijne secondanten op een heerlijk eollalion m haalde en van waar hij des anderen daags de reis naar Dnlland aannam alwaar hij is begraven geworden onder de I betrekking en verbonden aan de fieule, met J o danst had. — Fen tweede berigt heeft zeer mijne aandacht opgewekt Er ^at algemeen een ^XVuïZ^zïjn Xhiiw'niet SnenV3SenZeHetdeis IShandelijke'historie. Maar laat ons te zamen lezen ikl door'een ‘voorval in de kazerne dat we °ns “11 al e-1 meen bekend te maken tot waarschuwing van |a n de n kd r a " verslaafde mannen of andere hV\Sbben Xegen X uit de provincie G. schijnen twist te hebben ekre , gens het vermissen van een horologie. Beiden,zijn boeren_ knapen en dus onbeschaafd De een ee den ander^ 1 v B heeft B v. A. van diefstal beschuldigd, m »l, lik. »l«: dal B. ,. A. een beethoofd Z.JP.n makker A v B met een snijdend werktuig, eene wonde in de on derbuik heeft toegebragt, waaraan deze terstond is bezweken. Gebrek aan opvoeding, het teugelloos botvieren aandediift, misschien wel mede eenig misbruik van sterken drank of an dere even ellendige gebreken, moeten oorzaak zijn van deze gruweldaad, die°—° tot een waarschuwend voorbeeldl der krijgslieden — wel met den kogel mag gestraft woiden. — — Ilé Karei' — riep ik, bij hel lezen van een anderberigt mijnen zoon toe, — hoe zou dat wezen? hoor eens: S ... Junij 18. Onze algemeen geachte burgemees ter heeft heden zijn ontslag gevraagd bij Z. M. den Koning en — tot leedwezen van velen — bereids ontvangen.  De man was zoo tevreden, deed zooveel goeds .sticht te zooveel nut en was de oogappel der Gemeente! Schuilt er VaLaZeker Vader! — Sprak mijn zoon, — heb de goedheid Ontvanger (o 8 ..... De man ie de •ri.nde- liikheid in persoon en de wraakgierigheid in wezen Ruim 4 i half jaar geleden heeft' hij twist gehad met den algemeen beminden Burgemeester; - lüj heeft hem toen gezworen da hii zich wreken zou. Sedert dien lijd is deze en gene koel geworden tegen den Burgemeester; — allerlei praatjes zijn van hem uitgestrooid; — men heeft het hem ten langen laatste zoo onaangenaam gemaakt dat de lust verdween. Elk voorstel, door hem gedaan, werd afgestemd. Al wat hem genoegen zou hebben veroorzaakt, werd hem onthouden. Zelfs den Koning schijnt zich met de zaak bemoeid te heb- hon pn  het uevolg ziet gij in het nieuwsblad. Ik liet het blad uil de handen vallen , dook al dieper en dieper in mijnen ruimen stoel, en — sliep wakende of waak- <„ ^unpndp' Het kwam me voor, dat ik gedroomd had of wg droomde, toen mijn zoon uitriep: Welke treurige uit werkselen van de wraak! Wie van de drie moordenaren acht Tii den slechlsten? — Hij, die in koelen bloede naar Enge land reist - — hij, die zijn makker in woeste drift overhoop steekt of hij - die in hinderlaag liggen gaat, om zijnen viiand’ zedelijk te vermoorden? ? ? 'liet laatste woord deed me opschrikken en geheel ontwa- ken. en — met mijne ideën of oordeel-vellingen — als ik niet’droom — heeft heden de lezer mets te maken. DE OUDERS EN HUNNE KINDEREN. DOOR RlGH. ÖTEELE. Onder de genegenheden die aan alle menschep gemeen ziin is er geen redelijker dan die ongelijke liefde door welke eenige ouders hunne kinderen onderscheiden. liet seïnut dat eigenliefde en verwaandheid hiervan de groote 00 ïa en zijn, schoon ik het eerst bad toegeschreven aan eene zekere ingeving, maar hoe het zij, men ziet dikwijls da? een kind dat het minst verpligt is aan deze drift zijner ouders in spijl van zichzelven tehuis, verwaarloosd over- bïjtt 'gedwarsboomd en beknort te zien, manieren kryg , die hem zoo aangenaam bij de geheele wereld maken , als een zijner broeders bij zijne oudeii is. Mijn? gedachten zijn op dit onderwerp gevallen door de verkeering die ik heb met een aanzienlijk man in onze buurt .1... .1..;., mentors heeft van zeer verschillenden aard en ïn- Jors De oudste heeft veel vernuften is zeer doortrapt, ïrtweede is verstandig, doch niet loos; de derde is zeer levendig maar heeft weinig verstand. De eerste is een choone maar troUche juffer. De tweede is met senoon, maar zeer innemend. De derde heeft mets pnjsehjks. maar iï zeer aantrekkelijk. De vader heeft willen doorgaan voor een "root vernuft; de moeder is eene ware coguete geweest, zoolan? haar jarên dat toelieten. Deze aard der ouders heeft een volkomen invloed op de liefde die zij hunnen kin deren toedragen. De oude man verwondert zich — in zijne oZe dochter - over zijn eigen vernuft en de moeder ziel zelve in de jongste herleven, en da wel zoo zeer dat alle vrijers die zich opdoen slecht werden ontvangen door den vader, omdat zij jufvrouw Mietje S schoonheid en vïnuft ovor het hoofd zien, en door de moeder omdat zij Z?r_n> „aap <tp hevallice kleedij en hel gelaat van juf- Dlinci ZLJll VrrUPpnBeRnSeA‘der vreijers die in huis komen, wordt ver- dach van ookdmaar eenigen zin le hebben in Jufvr. Betje dP middelste dochter. Door zich steeds achter hare zusters gesteld te zien, is Jufvr. Betje een meisje van veel verdiens te en bekwaamheid geworden, zeerwel wetende dat zij daar door haar fortuin zal moeten maken. Zij is als gunsteling van al hare kennissen zoowel als van mij, terwy de andere Selhkervdo?rS?Uvnanenpapadén‘mama^oSLge? maken i„ eaovml die ÏX oudere. niemand in de wereld minder in staat is dan zij zelve, om te oordeelen over de verdiens te hunner kinderen, en dat wat zij in hen voor verdienste aanzien, zeljen ,jéïs gn^ers is. dan eene vernieuwing hunner eigene zwakjiederi ep’ gebreken. Mij dunkt dat hel yerschoonlijk is, dat de ouders in dit opzigt eenjg midtgscheid maken, als een hunner kinderen een natuurlijk gebrek heeft. In zulk een geval is het kind om zoo te zeggen — langer een kind zijner ouders, en ver eischl eene langduriger zorge van hen, dan de andere, van wege de traagheid zijns verstand* pf de zwakheid zijns lig- chaams. Het is echter niet té verdragen, dat menseden ver liefd zijn, alleen verliefd zijn, alleen op hunne vernieuwde on gerijmdheden en te zien, zooals somwijlen gebeurt, dat zij een geheimen afkeer van hunne kindereu hebben omdat zij van hunne misdaden onltaarden. Lord N. mag zijn oudsten zoon niet lyden, die een zedig en geschikt Jongheer is, en is ui terst ingenomen met zijnen tweeden zoon, omdat hij vloekt, zuipt en hoereeij even als den Lord zelf in zijn tijd gedaan heeft. »Deze jongen,” zegt hij, «heeft verstand als een En gel; maar de oudste is een sulfer.” Wat zullen we zeggen van mevrouw, De Goede, die tot een ander uiterste overslaat? Zij houdt van al hare kinde ren evenveel, maar acht ze veel volmaakter dan die van an deren. Mevrouw draagt voor haar kroost de allermeeste zorge, en vecht en kibbelt met alle vreemden die haar kin dertjes iets in den weg leggen. Men kan zich niet voorstel len, hoeveel moeite hy doet, om alle andere |onge meisjes in de buurt te bekladden, door fluistertaal bezoeken hooren zeggen en vermoedens, terwijl zij eindigt met eene dank zegging aan den hemel over haar geluk, van met zoo welgeaarde en gehoorzame kinderen gezegend te zijn. Kan zij niet ontkennen, dal eene andere juffer in het een of an der boven hare dochters uitmunt, zij weel dit voordeel door eene andere verdienste van haar geliefd kroost optewegen. Mogelijk, zegt zij, danst Jufvr. Kaatje niet zoo goed als Jufvr. Trontince; en daaraan is ook zoo heel veel niet gelegen; maar zij komt eene kamer binnen op de alleraangenaamste en innemendste wijze, en schoon al wat ze zegt, wel juist den spijker met altoos op den kop slaat, gaat het haar toch maar steeds vloeijend af. Of wel: al praat jufvr. Rebekka niet zooveel als de dikke Jufvr. Ratel; zij is bescheiden en weet beter wat zij zegt, als zij spreekt. Is haar verstand zoo vlug niet, zij loopt het nooit voorbij met haar tong. De ze goede moeder wenscht zichzelve geluk met hare voor treffelijke kinderen en dankt den hemel echt farizeesch: dat hare dochters niet zijn als die van hare buren. Maar deze voorkeur van hare eigene voor alle andere kinderen is ge grond op eene ingeving en aandrift der natuur, en het ver makelijke zulke moeders te zien, bij een ballet in eene dans school. Men behoeft niet te vragen, aan wie de kin deren die beurtelings dansen. Zoodra zij zich vertoonen, ziet men op der anderen gelaat een glans en gloed; en — bij een aardi- gen pas of sprong, ziet men den vader of de moeder altoos een knipje geven of een kreet van toejuiching slaken. Van alle myne kennissen schiet mij niemand meer te binnen dan een man, dien ik oordeelde, dal zijne kinderen behoorlijk en met een gelijk bewijs van liefde behandelde. Hij had drie zonen en eene dochter, die hij allen met alle mogelijke zorge opvoedde, op eene fatsoenlijke en ordente lijke manier. Ik heb hem dikwijls hooren zeggen: dat hij de zwakheid had van den eenen meer te beminnen dan den anderen; maar dat hy zooveel zorg droeg om deze onregt- vaardige drift te overwinnen, al> om eenige andere zondige hartstogt te smoren die in zijn gemoed konde ontstaan. Hij had de gewoonte om aan zijne kinderen gunstbewijzen te geven, naarmate zij liefde voor elkanderen behouden, en die zijn broeder hel meest beminde, werd weder het meest door zijnen vader bemind. Dat had eene zoo goede uitwer king dat zij elkander, als om strijd, vriendschap bewezen. Men zag onder de jongens eene regt broederlijke genegen heid en, in plaats van hunne zuster ruw en plomp te be handelen, deden ze dat met zooveel beleefdheid, als hadden ze vreemde juffers voor. Het was een genot om in dit huis te tafelen, en de onderlinge genegenheid dezer kinderen ga de te slaan. Het kon den ouden man somwijlen zoo verma ken, dat de vreugd hem uit de oogen straalde; en als hij zag, hoe zij elkander beminden, strekte dit hem tot een nieuwe reden om hen te beminnen. Dit groot vermogen over zichzelven, veranderde ten laatste in eene gewoonte; en wat in het eerst een middel was. om zijne zwakheid te verbeteren, werd in het vervolg de maat zijner deugd. Ouders kunnen inderdaad niets loffelijkers ondernemen dan de verbetering dezer neiging of drift; want als men de zaak ter dege inziet, maakt een vader — die meer werk maakt van het eene kind dan van hel andere, zich den naam van vader onwaardig en is waarlijk kindsch als zijne kinderen, omdat hij zulke ongeregelde en onredelijke driften en nei gingen heeft; want slechts een kind toch zou deel willen hebben aan zulke dwaze en kinderachtige hartstogten. ADVERTENTIES.
2,442
MMUBA15:005594043:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,865
Weekblad voor Israe\u0308lieten, jrg 10, 1865, no. 43, 12-05-1865
null
Dutch
Spoken
8,344
16,105
A”. 18(55. 'Tiende JndvtfutHj. • r _ Weekblad voor Israëlieten. Verscliijat elkcu jiir iaar.aanï: ƒ 5. Buitcustcdcu biimcn het rijk frauco f 5.50. Afzonderlijke Doiumiiré 15 cciilis. To«zrn(ling«*n uiferlljk Maandn/f v\\ .\dv'.'rt(’ntiüH aftiß hef bureau van dit blad, .Viustflst raat, P SS, te Amsterdam I N”. 43. I Vrijdag 12 .liri. . | { ’ Eügevers: S. iVi. GDETIMK» P. A C*. j Atlvertöiltión v«n I—ü1—ü rtgela üO rt. iedere n*gtl iiirrr . 10 vt. belalvc de Kai>itaL-n ut* l-uHengcucon , gi-oüte lettcrj worden dubbel bertki ud. I brieven enz. ti-nrij viiti ouz»* vri»*tv < arj rcspoudeutcn afkomstig vorJe» b ':ma!d gcvttigevd. COIIIIESBONDBNrKN: GESL BELINFAiHE, k ’s (wntw/mj/e. GEB». HAAGENS. Ie liottenlum. BUITEfUAN DSCHE BERIGTENnnrokh», Sir Mose.s Monteliore heeft een : schrijven ontvangen van de Israëlietischo ge-1 meente te Tetuan, volgens hei welk vier leden | van die gemeente aldacnr, die onder goencrlei j Europesche be.=‘cliermiiig staan, door den pacha 1 waren gevangen genomen, rast het vooriienien | om hen naar de n sidentie des keizers te doe ii : overbrengen. Door de bemoeijiiigeii echter van ' de vreemde vertegenwoordigers te Taiiger, met! sir John Drummond Hay .tan bet hoofd, ge- j lukte hot het bewijs te leveren, dat de bescluil- ; digiiig, w.iaroiider zij werden gearresteerd, niets ; dan vuige laster was, waarop de sl igtofftT.s van i hunne boeijen bevrijd en naar eene hetere * locaüteit overgebmgt werden, terwijl hunne ! gezinnen vergunning kregen, om zicli derwaarts i te begeven en het Paasclifeest met hen te ■ vieren. Onder het publiek aan weêrsziiden * van’ de straat van (Hbraltar is de meeniiig omtrent de oorzaak der gcvangeimeming verdeeld. Volgens sommigen schijnt de paella' geeiie andere bedoeling ge.liad te hebben, dan geld van de Israëlieten af te jicrsen; volg ns j anderen zou bij liet werktuig zijn geweest : voor een beraamd plan «ra de Israëlieten te ’ vernederen, welligt met het doel om liniiiie junta’s te doen uitcr-nsjiatten en hun voortschrijden naar eene behoorlijke en onafhankelijke stelling te stuiten. .%inri'iiia. Bij het hooge geregtshof te ' Nieuw York heeft zich dezer dagen een zon- i derliag geval voorgedaan. Er werd een zeer i belangrijk behandeld, waaraan men reeds verscheidene zittingen had gewijd. Het was uu vrijdag namidd.ag en wel omstreeks den aanvang van den Israël. Eabbath. liet zeer tal lijke publiek luisterde met de grootste belangstelling naar de pleitrede van een der uit-Stekeudste advokaten, toen eensklaps een lid van de jury, op zijn horologie ziende, opstond, verklarende, dat hij tot de Israël, belijdenis behoorde, dat zijn Sabb.ath op liet jmiit was van te beginnen en dat liij gemoedsbezwaar' had om dien dag nog langer bij liu zitting te ; blijven. De voorzitU r van het hof gelastte hem op zijn post te blijven, de gezworene weig(‘rde, doch op de bedreiging van den voor-, zitter, dat liij hem naar de geiaiigeiiis zou ■ «enden, nam hij weder plaats, ofschoon niet zonder te protestéren tegen dit misbruik van gizag, torw'ijl hij tevens lerklaarde het feit door de] te zullen doen openbaar makt n. I Dit had ten gevolge, dat het hof na liivrover te hebben beraad.'la.igd, de z;nvk tot dra volgenden Maandag verdaagde. Het Parijsche blad, waaraan wij het boven- ! Maand* outieene.u, maakt hierbij de opmerking, dat soortgelijke voorvalk-n alleen in de Anglu-; Ameriknaiuche landen pkats kunnen hebben. | »Bij ons zegt het blad is zelfs de ortho I doxie dc leer toegedaaii, dat de landswetten i «ene verschoonirg zijn voor de overtreding van een ritueel voorschrift.’* , Ktigelniiil. In eene der jongste ziitingen ■ van het Lagerhuis (2 7 April) heeft dc h'eer ; tvheridan aan den ouder-secretaris van staat voor 1 buitenlandsche zaken gevraagd, of het waar was, i dat dc keizer van Marokko den firrnan heeft ino-e-! trokken, ten vorigen jare aan sir Moses Mon ! tcfioie verleend, waarbij den Joden in gonoemd I 1 rijk veiligheid en iiesclieriiiiiig werden toege* z ‘gd ; voorts of de regering eenig berigt had ; ontvangen van de in liecbteiiis neming van I twaalf bestuurders der Israëlielisclie geineeiite !te Tetuaii wegens iialaligheid in bet betalen j 1 aan de Moorsebe wacht aan de jmoiten van! ; de wijken der fsraëlieleii geposteerd, en einde-I lijk of er stappen zijn gedaan om te weten te ] ! komen of onder die twaalf bestuurders zich | ' ook Britsehe onderdanen bevonden. I ! De Heer Layard, omh'r secretaris van staat i ivoor buiteiilamisclie zaki 11, antwoordde hierop, | ■ dat hij geen grond liail te gelooveii, dat de I keizer bedoebleii firmaii bad ingetrokken. Hij | i ge loofde iiitegrndecl, dat de keizer bezield was ! met (ie vaste l.egeerte, om liein ten uitvoer ito leggen. Hij (de minister) bad geen cti'ieieël verslag oiiilreiit lie.t gebeurde ontvangen, doch i i eenige dagen geleden had hij sir Moses Mon- j i teliore gesproken, en deze had verklaard een vol' vertrouwen te hebben in de goede bedoelingen I des keizers. De iiriiister voeg.le er bij, dat 'de gevangeiieii iii vrijheid gesteld en de berigten daaromtrent zeer overdreven waren. j Frankrijk. De dagbladen melden het overlijden van de i lieer Dlmann, opperrabbijn van het centrale Israëlietiscbe consistorie te Parijs in den ouderdom van 59 jareu. De ter aarde bestelling had Maandag 8 dezer met groote plegiigheid, waarbij eene talrijke en schare tegenwooidig was, ■ p!a: ts. De slippen van het lijkkleed W'trden ; gedragen diior den kdonel Ceifbeer, voorzitter van het centrale consis'orie, (n de heeren Gustave de Kothsrhüd, Gahen en J.evilyer, re.'pectievelijk voxrzitters van de Lracl. consislorien v. n Paiijs, Metz en Naney. Door den opper! laLbijn van Paiijs den eeiw. heer Isidor en den directeur ■ au liet Israël, seminarium werden lijkrt dellen uitga sproken. Oostenrijk. Het bestuur der Israëlietiscbe gemeente te \V eenen heeft besloten kandidaten op te roepen voor den post van predikant bij voornoemde gemeente, welke door den dood van Mannheimer is vacant geworden. j Duitsctiland. A.ls een opmewkenswaardig j feit verdient vermelding, dat de fsraëlietuche : restauratiehouder Löwenthai te Deipzig, door i het Saksische ministerie is uitgenoo(Jigd, voor ’ het op handen zijnde saizoen in de, ba(l( laats Elster eene restauratie iicaar streng joodschi-n ritus op te rigteii. I L'e heer Lowentlial is voornemens aan die uitiioodiging gevolg te geven. i Den 23>ten der vorige maaiid vierde de j eerw. heer Para* erger, distriets-raiibijn te Wurz-1 burg, zijn 3.sjatig ambt-jubi é. Z.eerw. is een i der steunpilaren van het orthodoxe Jodendom; en schrijver van verscheidene Ccasuïstische en: piljuüstisclie werken. Onder de vele blijken* van deelneming, die de waardige ge. sielijke j van z jne geestverwanten mogt ontvangen, wordt * ook melding gemaakt van een praclitigeu zil- i veren bokaal, hem door heeren Pekidim en i Am-arcalim der Israël, gemeenifn in het Heilige i Land, residerende te Amsterdam, toegezondeii, vergezeld van een schrijven in de Hebreeuw-: sclie tool. I Te Cusfrin in Pruissen werd dezer dagen ' een belangwekkend feesi gevierd. Het was namelijk 50 jareu geleden dat de beer S. Eursteustein het waagde zich als eerste Israëliet aldaar met der woon te vestigen en dus den geest van onverdratigzaamlteid, die er liecrscbte, te trotseren. Het duurde intu-ischen niet lang, of hij wist door zijn gedrag den CUristenen j achting af te dwingen e« htinne vooroorde-elcn ■ !te ontzenuwen. Dij werd als buiger opgeno-I men en lokte van lieverlede meer geloofsgej nooten derwaarts, tot het hem met zeer veol j moeite en opotlering gelukte et ne gemeente te j vestigen. Hij werd tot allerlei eerpposteu win j bij de synagogale als bij de bnrgerlijkè gemeente geroepen en genoot de hoogachting zijner me! deburge.rs in hooge mate. Bij gelegenheid van I zijn jubilc maakten, behalve zijne geloufsgcnoo ten, ook de magistratuur en (Ie leden va i den gemeenteraad bij liem hunne ojwacliting. De burgemeester hield eene aanspraak, waarin hij i den jubilaris vergeleek bij Abraiiam, die den I kinderen Israels den w-eg naar het land van i belofte heeft elfen gemaakt. Ten slotte werd I hem uit naam der stad een prachtige zilveren bokaal a-mgeboden. .ir; .Ti;.—.'-L'..-LT-r—. ... • W E ftU A CH E BE fi 1G T £ M. Amsterdam, 11 R3ei. Bij dit nommer wordt aan onze geabonne' rden het V( rslag der zitting van den kerkeraad der Ael. Israël. Hoofd-synagoge alhier van Donderdag -1 Mei jl. verzonden. Tot leden der Prov. Staten zijn o. a. herkozen: voor N.-lloll.and mr. E. J. Asser; voor Z.-llollaiid mr. D. Leon. De eciw. heer dr. Eeuchtwang, rabbijn te Nitkols! uig, is Din-s lag jl. alhi-, r aaiigekom ii. ZWeciW. zoude Zaturoag e. k. eeue proefpiedikaiie hebben gehouden, tut wdk einde de uit oodigingen reeds gereed gemaakt en op htl punt M'aren van te worden verzonden, toen, ).a eino op gistereu-avond gehouden eoaferenlie mei de commissie voor het opper-rabbinaat, Zeerw. verkiaarvle tiiel te zullen pred ken. Zijn wij wèl onderrigt, d:tn is ZEerw. heden weder afgereisd, v.m i aar Nickolsburg terug te keeren. Tn de zitting van den gemeenteraad op Don – derdag jl. was o a. aan de orde de missive van regenten van het Ned. Israël, jongensweeshuis Megadlé Jethomiu, ten geleide \aii een voor de sta l aangeboden exemplaar van den gedenkpenning, geslagen op de inwijding v.an hun nieuw gesticht. Deze missive wordt door den secretaris voorgelezen. Op voorstel dos vooraittuis wordt besloten namens den raad aan regenten dank voor deac toezending te betuigen, de medaille gedurende veertien dagen ter \ isie voor de leden te dceu liggen en ze daarna in Let archief te deponeren bij de andere voorwerpen, die op do geschiedenis dezer stad betrekking hebben, De voorzitter voegt er bij, dat deze gedenkpenning het werk is van (veu nog jeugdigen stadgenoot (den heer J. Elion) in derhalve, in dubbele mate waardig bezigtigd te worden. Door den voorzitter wordt tevens de verklaring afgelegd, dat hij het voorregt heeft gehad het nieuwe gesticlit te bezigtigen en niet aarzelt hej een waar sieraad de-r stad te noemen. -Mejl is, sedert ,de harre winter, die ons eerst z laat verliet, pheel geweken is, ijverig bezig i aan de voltooijing van het nieuwe gebouw voor \ krankzinnigen onder beheer van hot N. I. i armbestuur alhier. Naar wij gelooven zal ( deze voor ongelukkige zieken zoo onmisbare 1 en voortreffelijke inrigting. in de maand Julij, i e.k. gereed zijn. Alsdan zal dit gebouw worden ' bestemd voor de krankzinnige vrouwen (die een grooter getal uitmaken dan de mannen), i terwijl het zoo doeltreffende vrouwen gesticht i voor de mannen zal worden gebezigd. Het nieuwe gesticht is, voor zoo ver dit reeds kan worden nagegaan, grootendeels op den voet en in den stijl van het vorige gebouwd en zal, naar wij meenen, mede een sieraad zijn der hoofdstad, door degelijkheid en nuttige inrigting evenzeer uitmuntende. De bevolking van de beide gestichten voor krankzinnigen onder beheer van genoemd bestuur bestaat thans uit ongeveer 80 personen. Gaarne vestigen wij de aandacht op de hierachter voorkomende advertentie van de heeren B.R.Citroen&Zn., waarin melding wordt gemaakt van de op hunne fabriek vervaardigde zilveren letters. Allen, die het voorhangsel, waarop die letters zich bevinden, hebben bezigtigd, zullen het gewis met ons eens zijn, als wij die vinding ingenieus noemen. Zoowel de schoone en geacheveerde vorm der letters, als de gemakkelijkheid, waarmede zij vastgeheebt en weder losgemaakt kunnen worden, maken haar voor kerkelijke doeleinden allezins aanbevelingswaardig. Zaturdag jl. is de echtgenoot van den heer Isaac Marcus Spits alhier, .Todei Breestraat, bijgestaan door de vroedvrouw mej. Gompeitz, bevallen van vier welgeschapen zonen, vvaarvan er een kort na de geboorte en ook de drie anderen later zijn overleden. De kraamvrouw, ofschoon zwakjes, is naar omstandigheden vrij welvarende. In de jl. Donderdag-avond door het genootschap tot Nut en Beschaving gehouden vergadering besprak de heer mr. C. A. Cosman 10. den bijstand van eenen raadsman aan eenen vervolgde tijdens de instructie, en 20. de preventive gevangenhouding. Zaturdag jl. werd door de Israël, gemeente te Harderwijk het 25-jarig bestaan harer synagoge plegtig herdiicht. ’s Slage, ;50 April. In eene vergadering an het kerk- en armbestuur der Nederl. Portugeesch Israëlietische gemeente alhier. Zondag 11. gehouden en ter bijwoning waarvan de Directeur van het koor dier gemeente, de heer M. Bles, die dien dag juist zijn 70ste geboortefeest vierde, was nitgenoodigd, werd den jubilaris ten geschenke aangeboden eene zilveren snuifdoos met de inscriptie: „Den wel-Edeleu heer M. Bles, Directeur van het koor dei Nederl, Port. Israël, gemeente alhier, ter gelegenheid van zijn 7Osten verjaardag, als blijk van waardering zijner in die betrekking bewezen diensten, 30 April 1865.” Bij monde van den voorzitter, werd den verdienstelijken en algemeen geachten jubilaris ir hartelijke bewoordingen geluk gewenscht mei het voorregt dat hem mogt te beurt vallen, oir dit feest te vieren en daarbij met zelfvoldoe ning op het verledeue te kunnen terugzien INGEZONaEN STUKKEN PAEDAGOGISCHE OPMERKINGEN E. De Methode. I. (Vervolg.) n) Vrolijkheid en opgeruimdheid kruiden d studie. Kinderen moeten zich door speelgoed vei maken, ten einde aan de eerste beginselen dc studie met lust en liefde te gaan. Zijn z eenmaal ouder, zoo wordt hun de lust tot eei leeronderwerp op eene geschikte wijze ingeboe zemd, hetwelk wij bij het, het verstand scherpende, raadsel zien (zie deze opm. ƒ■. Ook 'st volwassene personen zijn echter niet altijd voor T de studie gedisponeerd; zij hebben zekere mid- J delen van uitspanning noodig, vooral als de V' leerstof, waarmede zij zich moeten bezig hou- g den, vordert, dat alle krachten van den geest g worden ingespannen. Hit dien hoofde vinden d wij tevens zoodanige middelen tot eene vrolijke „ opwekking bij de Rabbijnsche studiën, en wel ouder den naam van – „gewoonlijke, alledaagsche gesprekken” „of g gesprekken der wijzen” ook van Nmn''l3l NflTO 3 „zaken het lagchon opwekkend ” Hiertoe zijn voorzeker niet geheel eu al profane zaken gekozen geworden; maar Agadische leerondcr- rj werpen, zoo als de fabel, de parabel, het raad- j sel, de vergelijking; in T algemeen alles, wat j, in het begrip van Èlaschal (PlTO) opgesloten j. ligt (over het verg. „Gottesdienst- j. liche Vortrage” blz. 100 volgg.). Het verschil van j vin en Nmn’l3l HPh'Ü j schijnt zoo te moeten worden opgevat, dat, terwijl de eerste de regtstreeksche strekking van onderrigting heeft, en daarbij de vorm slechts vervrolijkend is, het laatste tevens naar inbond ' vooral van eene vermakende strekking is. Zoo opgevat zijn volgende stellingen 17’3N‘ toSi nonï n n hv j’Sin „Zelfs het aliedaawsche gesprek der wijzen behoeft studie (Aboda Zara 193), en IIS nnai ’Op'Ö J Tn3’N3 3'il’ j3311/1131 NilinCl3l Nil'pQ 13N Nni?l2iy3 nnai „ADorens hij (de meester) , zijne voordrag! voor de wijzen begon, zeide hij | iets opgeruimds en de wijzen lachten, en alsdan . zat hij met ernst en begon te leereii (Pesachim 117 a), ligtelijk te begrijpen. Dus, het ' eerste behoeft studie, het andere bedoelt alleen vermaak. Tevens schijnt het verschil van beide daarin i gelegen, dat p'7in nn’E' altijd uit het te behandelen c-ii den geest inspannende onderwerp zelf gehaald is: hetzij ten aanzien van het geheel, ■ hetzij van een gedeelte, somtijds van een vv ord; terwijl NiTTS daaraan geheel vreemd kan zijn. Immers zeer dikwij's, waar H zich ! voordoet, blijkt eene zoodanige verwantschap met het kwestieuse Halachische onderwerp; zelden is dit bij 137 O liet geval. B Dus werden zulke vervrolijkende, vaak tevens – leerrijke verhalen, als inkiding in de ernstige studie gebezigd, om den geest tot de iioodige inspanning voor te bereiden, wakker te maken E en hem kraclit te verleenen. Van dit oogpunt beschouwd, meenen wij het o begin van twee zeer belangrijke eii ingewüc– kelde Traktaten te moeten opvatten, namelijk 'l3 van Tesacliwi en Aboda Zara. Dat de beteekenis van het eerste woord der eerste Mischna in Pesachiin, HN, die van II NTITIX, avond is, zullen zeker de rabbijnen des u ïalmuds zeer wel geweten hebben. Dit woord wordt echter van alle kanten gewikt eu geï- wogen: van het standpunt der spraakkunst hek schouwd, onderscheidene bijbelplaatsen worden '■ 3- aangehaald, vragen ten aanzien der taal breedvoerig behandeld, Agadische stellingen daaruit r- afgeleid; en nadat in die wijze het bedoelde : n woord van alle zijden is beschouwd, zien wij 3t ons eensklaps in merlias res der ernstige H •-' m lachische discussie verplaatst. Op gelijke wijze | 3- geschiedt dit met het begin der eerste Mischna I a- van Aboda Zara, waar het woord Dn’T'N (hunne ~ feesten) bediscussiëerd en de Agadische draad . zeer verre uitgestrekt wordt, alvorens de Halacha plaats grijpt 1). 1) In schijnt niets anders, dan de Romeinsche IdU: gelegen te zijn, en wel ah een nomen collectivum voor alle feestdagen, daar de Idus, dikwijls voorkomende, het meest bekend waren. Dien ten gevolge /Ie had oorspronkelijk dit voord der Mischna volstrekt geene kwade nevenbedoeling, welke laatste meeuiug zelfs in de boven genoemde Talmudische discussie niet :r- bepaald, en niet zonder verschil van gevoelens hierom(.p trent, uilgesproken, en zelfs over de spelling van het woord (- of -i getwist wordt. Zoude de beteekenis zijn gelijk in Deut. XXXII, 35, zoo moest gelijk daar .V, hier ■ verwacht worden. Daar echter het woord e- alleen staat, zoo is te veronderstellen, dat wij met een Welligt is tevens deze oorzaak in de om-standigheid te zien, dat in onderscheidene Midrasclim, men denke in ’t bijzonder aan lelamdenu, Tanchuma, en onder de liahba, voornamelijk aan Debarim, R. – de afdeelingen der voordrag! dikwijls door eene Halacha, gehuld in een Agadisch gewaad, ingevoerd worden (over Midrasch in ’t algemeen verg. Zunz „Gottesd. Vortriige blz. 35 v01^.).” Hierheen behoorcn o. i. ook de vaak voorkomende Guzmas (NDiIJ ook- 'Nin of \V3n piTp genoemd), d. i. overdrijvende verhalen, Hyperbolen, die, volgens de aangestipte kenteekenen óf onder pSn nn’lT óf onder zouden te rangschikken zijn (verg. Cholin 903; Tamid 29« en eld.). Wij tellen tot deze hyperbolische verhalen de bekenden van Rabba b. bar Cliana (Baba bathra 78 volgg.); waarbij niet over het hoofd te zien is, dat deze verhalen tevens vóór eene Halachische afdeeling geplaatst zijn, en dat onze opvatting van de Rabba b. bar Ghanas geen hinderpaal is, ze tot onderrigtende doeleinden te bezigen, want nitjSn nD’-ii n n '7C’ p'-m nn’B'. Een merkwaardig voorbeeld, hoe de Hyperbole analoog met de onderwerpelijke Halachische stof toebereid is geworden, meenen wij te zien in Berachoth 44«. Daar wordt de Mischna: VisS W'nn nan. nx ncui n’Psn Pr icr nai nPnn h nPaia nane’. „Komt gezouten en brood ter tafel, is de zegen te spreken over het eerste, waarin het tweede, hem ondergeschikte, tevens begrepen wordt,bediscussieerd. De Halachische discussie begint, en wordt deze Mischna op een bepaald geval beperkt. Xaauwelijks echter begonnen, wordt de discussie door Habba bar bar-Chanasche verhalen afgebroken,, als scheen het uoodig, vooreerst de studie te kruiden. De Hyperbolen worden nu tamelijk verre uitgestrekt, zoodat ze, oorspronkelijk aan één woord van de Halacha aangesloten, in hare volgorde eene opklimmende sca/a vormen. Eindelijk zegt zeer geestig —■ met betrekking op de Halacha van het zout, waarvan men was uitgegaan deze hyperbolische verhalen het zout der studie noemende; HTiJiD niw nra pNE' nnyo P 3. „Een maaltijd zonder zout is geen maaltijd.” li. Joohanan voegt er bij: miPD Jjnß' n3 pNB' mijfD P 3. „Een spijs zonder gekruide saus is geen spijs.” (Over de Rijbelsche Hyperbolen verg. Maimon. Moré Neb. 11, 47; ed. Munk blz. ;356 volgg. en diens geleerde opmerkingen aldaar) 2). – AVij willen hier nog op .inichleleu tot opwekking en aanmoediging van kleine kinderen wijzen, die het eerst iu de school geleid werden, zoo als ze in Kol-io c. 74 verhaald zijn. Wij doen het, omdat deze middelen door het aangehaalde schriftwerk als zeer oud gekenschetst zijn (j’jnD ’m jhm -’nninjraan □’ ‘'3pi iniN. Wij willen er slechts uit aanhalen, dat men den kinderen het op een bord opgeteekend Alphabet leerde, toen f de letters met honig bestreek en ze de kinderen deed aflikken. Begon het kind den Pentateuchus (Leviticus) te vertalen, dan werd er een maaltijd bereid en veel vermaak aan het kind verschaft. Eigenaardig is het echter, dat ' I nomen proprium te doeu hebben, en wel met Idus. ■ 1 Welligt is in het meervoud ' tevens eene analogie l ! met Idus te zien. , ! De Romeinen zullen zeker uit dezelfde reden Sah-I ! hata, als naam voor alle Israelietixcke feesten gebruikt hebben; zoodat bij Horcdius (Sat. lib. 1. 9, 6,9) onder • hodie triresima Sabbata waarmede de uitleggers zich zoo veel hebben bezig gehouden; de meeningen hieromtrent zijn het best verzameld door Orèlli geen an• dere dan de nieuwmaansdag te verstaan is. .Vl en moet I- slechts na triresima een komma denken, en Sabbata – als appositie tot triresima beschouwen. Door eene omstandigheid, van ons onafh-mkelijk, is een groot aantal exemplaren van dit nommer een dag later aan de respectieve geabonneerden verzonden. er ook een .gebruik was,- het kind bij deze teekens van vreugde over het begin van het onderwijs, tevens met een riem symbolisch met een blik op de toekomst —■ te'slaan. Tevens •wordt daar ojigemerkt, dat men de kinderen aanzette, het iigcliaam bq het leeren te bewegen. Deze manier, aan alle Oo.stersche volken en in t algemeen aan alle in warme klimaten opgegroeide ineuschen eigen, is later, waar deze oorzaak volstrekt niet plaats had, met misvormde wijzigingen bewaard geworden (verg. boven het geheugen, einde „over den zang).”" [Wordt vervolgd!) Du. L. Landsberg, Opperrabbijn. Brieven uit Gouda. Mijnlseer de Redacteur! Gij hebt de goedheid gohad uwe kolommen voor onze brieven beschikbaar te stellen; wij gevoelen de behoefte u voor dit bewijs'van welwillendheid te danken. moge men te Gouda niet zeer gesticht zijn wegens ons denkbeeld om Irieven te schrijven, deze of gene moge schouderophalend zeggen : „Wij zullen al dat geschrijf maar onbeantwoord laten,” anderen zullen welligt wel een klein beetje of bevend uitzien naar de aankomst van het Weekblad, – wij zeggen, ons schrijven zal baten, de oogeii zullen geopend worden, zij het dan ook, dat het licht in het eerst dé oogen wat pijnlijk aandoet. Gaarne stemmen wij toe, dat uw geacht W eekblad wel op de borst van sommigen als een nachtmerrie zal | drukken, dat zij zullen verlangend aitzieu naar j het einde, dat zij zullen trachten feiten te veidraaijen en het waar verhaal der gebeurtenissen te verminken; weldra echter zal de stem der waarheid alleen en uitsluitend gehoord worden en zal het ijdele, het sche pogen i an hen, die sléchts honen, lasteren en schimpen, al meer en meer duidelijk worden. Wij willen echter niet slechts spreken over het bestuur en de gemeenteleden, WIJ willen, het kan van groot en gewigtig belang voor andere gemeenten zijn, overval dat- ! gene wat geacht kan worden met Joodsche i toestanden in betrekking te staan, ons oordeel ‘ uiteii. Met het oog op de beschaving, ver- ] lichting en vooruitgang, die wij alom beschou- ] wen en waarvan de zegenrijke gevolgen zich ( zoo gemakkelijk op ieder gebied lateirwaarne- i men, – van dit standpunt beschouwd, verkeert ( onze gemeente in een staat van stagnatie, « waarvan misschien in Nederland geen wederga’ j te vinden is. In iedere synagoge, zelfs in de I kleinste, wordt van tijd tot tijd gesproken in j; eene beschaafde, in onze welluidende lüe- y derduitsche taal. Nimmer werd tot dusverre d de vaderlandsche taal in ons kerkgebouw ver- t. nomen, het jargon, en niets dan het ellendio-e d jargon mag daar gehoord wordin. En geloof niet. Mijnheer de Redacteur! dat ons kerkbe- h stuur zoo heterodox is, dat al de leden van t( den kerkeraad zéó regtzinnig zijn, om, door d de kracht der beginselen gedreven, aldus te d handelen; verre van daar. Wij herinneren ons « voor eenigen tijd eene ui in uw geëerd blad g, gelezen te hebben, daarop nederkomende ; dat n; eene vrouw, die haar veelbelovenden zoon ki den onsterfelijken Mendelssohn wilde doen al derwijzen, den wijsgeer, als bewijs hoever haar hi lieveling reeds gevorderd was, verhaalde – „Mijn ze zoon legt reeds geen pSsn meer.” W'elnu, ik ge- te althans de booze wereld zegtj dat er Ie- te den van bedoelden raad zijn, van welke de- w( zeltde aanbeveling konde gegeven worden; en ee dat deze heeren zich opwerpen als verdedio-ers ne van het jargon, wij vermeenen, dat zoo lets pu wel wat naar inconsequentie riekt. Intusschen st' is, naar onze wijze van zien, de tegenstrijdig- oii heid verklaarbaar Wanneer een regtgeaard he het goede zoekend, deugd en zedelijkheid mi bevorderend bestuur optreedt, dan is de g.'ede oo zaak te verheffen het eeodgsf doel van elk zoi streven, dan zijn de personen er slechts om de” ku wille der zaak, nimmer echter de zaak om ler de perspnen, of om de belangen van enkelen <”pi te dienen. ?" wij eens verder spreken over onze nie J- sjnagoge en hetgeen daarbinnen geschiedt, ooi dan zien wij ons weder genoodzaakt op eenf !t contradictie te wijzen „Wee u allen! zoc is redeneerde het kerkbestuur bij zijn optreden n indien gij het lastige, het afschuwelijke babbe:- len in de synagoge niet nalaat; dit huis is a een jT3, en daarom, gij geineentenaren, II wij leden van het kerkbestuur, wij zullen ei e voor waken, dat de noodige orde en stilte e steeds aanwezig zij.” Zeer juist gedacht, ferm t en flink gesproken, geëerd kerkbestuur! maar jammer is het, dat deze heeren bij hun optreden ook een verleden hadden, en dat. zich de gemeentenaren hernnerden, dat onder het vorig bestuur er vele babbelaars waren, die de kerk wel eens als hunne leurs of sociëteit beschouwden. ! 'adden nu de gemeentenaren zich maar in de Lethae willen baden, i of hadden zij alles eenvoudig met den mantel I der vergetelheid bedekt, dan ook in dit ' geval had het kerkbestuur iets anders moeten veriigten dan een of meer politie agenten de godsdienstoefening te doen bijwonen. Dan had b. V. dit bestuur de ellenlange en raenio"- vuldige ’O moeten afschaffen en de niet langer doen verknopen. Immers in de eersten zijn wel eenige wijzigingen gebragt, veranderingen echter, die geene verbeteringen zijn. Men kan in onze gemeente zoo vele zegeningen laten uitspreken als men verkiest, mits in geene der daartoe gebruikelijke formulieien meer dan vijf namen genoemd wor! den, en de derde -]l2Z’ iQ vijf en veertig \ centen in de gemeentekas doet vloeijen. Bovendieii wordt de dienst tot in het oneindige gerekt, door een gezang, dat voor orthodoxe ooren zeker zeer aangenaam is, ons echter vreeselijk wanluidend en onpassend toeschijnt. Maar nu, M. d. R.! de contradictie, die in een en ander is. Onze gemeentenaren zien, dat het kerkbestuur de wanorde vergroot onder den schijn van godsdienstzin te bevorderen. Men wake voor orde, wij zullen het toejuichen, maar men zorge, dat de leden der gemeente, ook zij die niet gewoon zijn achter de coulissen te zien, niet zoo duidelijk ontwaren, dat het geld en geld alleen de drijfveer van alles is. De leden onzer gemeente willen nu, zij zijn nog zoo onnoozel, in de bestuurders tevens hunne voorgangers zien, en wanneer de eersten i dan opmerken, dat één der heeren parnassijns i zich slechts in de synagoge schijnt te bevin- ' en om op te jiassen dat de koster geene zes, 1 slechts vijf namen noeme, dat toch vooral i geene derde zegening uitgesproken worde zon ( der dat die de hoogere wijding (.P) van vijf en e veerhg cent ontvangen hebbe, dan ja dan f valt het de goede lieden zeer moeijelijk elkan- \ der daaromtrent hunne opmerkingen niet toe \ te fluisteren. Verbeeld u, M. d. R ! dat A. I Z dezen of genen nDB» niet voor de mhT geroepen ii wordt, ofechoon het zijn tijd (?), misschien v lij ook wel geregtigd was deze eerbewijzing te vragen, omdat hij D’-innN*' heeft – of in h -le volgende week zal hebben dan word ten op deze fatale geschiedenis de noodige v iommeiitariën gemaakt in.... de kerk En zi ?een wonder, de eer die A. of B. in de sy- te lagoge ten deel valt, is het onfeilbiarste tee- ei leii van den staat zijns vermogens. Indien spreken hier in het algemeen ve iet verleden van den kerkbestuurder b. v niet R ioo geheel smetteloos was als zulks behoorde e zijn, om hem de achting der gemeentenaren e 1 erzekereii hij zal voor de min geroepen = .'orden, hij kan zich en anderen vereren, terwijl. .. j- Helaas! dat wij het zeggen moeten, helaas ! is dat het eene treurige waarheid is dat menig-1, malen de bestuurder er niet is om de geil' meente, maar dat deze slechts geëxploiteerd e wordt ten behoeve van de bedoelingen des ben stuurders. Meii versta ons wél, er is geen r bestuurder, van welke gemeente ook, die een uige materiële voordeelen beoogt; ofschoon t de staat der finantiën voor den gemeente'- r naar in den regel duister is, toch kan men , veilig aannemen, dat het bestuur zich menige – opoffering, zij het in voorschotten of ander– zins, getroost, om de zaken vlottend te hou, den. Maar wat wij zeggen wilden blijkt gel noegzaam uit het volgend gesprek, dat wij t ons voorbehouden, met vergunning der geëerde I redactie, in een volgenden brief mede te deelen. min' 'n{< nj Mijnheer de Redacteur! In het jongst verschenen nommer van uw veel gelezen blad las ik, dat het examen der leerlingen op de Ned. Israël, armenschool op 21 dezer zal plaats hebben ten overstaan van den eerw. heer rabbinalen assessor J. S. Hirsch. Die uitdrukking wekte mijne bevreemding. ’ Wat beteekent hier „ten overstaan van den rabb. assessor”? Moet het te kennen geven dat die geestelijke het oppertoêzigt zal hebben over de school, dan wel over het examen, of over geen van beide, zoodat in het laatste geval, ,/ten overstaan” eigenlijk niets anders zou beteekenen van „in tegenwoordigheid?” Welbot ook wil men door „ten overstaan” te kennen geven, dat men het onderzoek aan de goed- of afkeuring van den geestelijke wenscht te onderwerpen. Ik zal wel niet behoeven te zeggen, dat dit van weinig gewigt zou zijn. Soortgelijke examens toch zijn in den regel niets anders, dan het loopeii van eeue vooraf opgewonden ma-■ chine: de leerlingen kunnen oj) de vragen door den onderwijzer tot hen gerigf, voldoende antwoorden, zonder daarom datgene te zijn waarvoor de oningewijde hen zou houden. ‘ Beteekent „ten overstaan” iets meer dan „in tegenwoordigheid”, met andere woorden; iets meer dan dat men zich wel heeft willen verwaardigen den rahb. assessor bij het examen, en bij het examen alleen, toe te laten ; dat men ZLerw. verbetering. In het berigt uit Assen in ler staat L. M. Lezer, dit moet zijn Israël lozes Lezer. Aa V eWen TI E Nog bloedt liet hait, dat zoo kort erd gewond door het overlijden van eeiien )o onmisbaren Broeder, behaagde het den ' '•bieder van alles- mijne Echtgenoote tot zich ■ nenten. • N. VAN STRATEN, Gorinchem, 7 Mei 1865. Algemeene kennisgeving. (604) Antwoord kan den kerk- (liever Herberg-) bezoeker I («w Aikertenlk 601 tan het i'orige WeiW.aJ) Plet ia de (I'igt Kerkvoogd om , Heethoofden, Waanzinnigeii, , en Schijnvromen, die zich in de Kerk in een of ander te buiten gaan, t.,t hun pigt te brengen, opdat de stoornis, door düsdanigen , wel eeus veroorzaakt, nimmer meer plaats hebbe. Dat iemand als de zicli noemende Kerkbe Boeker zulk een war- en leugeuiaal op den Kerkvoogd durft uitbraken, is ons, d;e hem helaas kennen, niet vreemd; trouwens, wat kou mtn van den heer B. N. G. a .ders dan waan-ïih VfTwacht6M ? Het schijiit, dat de Iveikbc' zoeker op bevusten Sabbaili bij den iriddag- in een staat verkeerde, {7Sa)nn'7 ..X‘) dat hij ïiiet wist wat hij zag of i oorde, ten minste, niemand der bij den dienst aanwezigen heeft de minste stoornis of agitatie waargeuomen.. Of-choon wij een af-chuw tegen dusdanig Coura')teii gesclvrijf hebben, zoo hebben wij echter gemeend, den vrcesachligen veT'iaggever dit artikeltje te moeten toevoegen, in de hoop, dat die lasiige Kerkbezoeker zich in het ver- van zulke laster* en iogeotaal on! boude, en'* wij niet in de noodzakelijkheid gebragl worden om op hem te moeten loepafisein Wilt gij door niemand u zien verachten; Zoek dan in nat nooit uw krachten; Dan blijft gij een man lan eer en faGoen; En KuU g\j gewis geen verkeerdheên weer doen. BENIGE LEDEN, (kr hraël. gemeente alhier. DordftcU, 8 Mei 186 i. (605) D 7 Logement cn Restauratie, ïB CLEVE {Prumon). Door tleze heb ü de eer itrijne Inrigting h*’t geëerde Reizend rublieh bele'fdebjk aan bevelen, eene prompte en civiele bediening :JWit»e3c erende. B. BENEDICT, ‘Gadhavsêtra'sse. ETEN verkrijgbaar bij Wed. CASSIER, 200 Gareiimarkt, te LEIDEN BOEKBINDERIJ, h TW onaerceteeVende berigt sijne geachte Begunstigers dat zijne BOEK-en KANTOOIIrWEKKBINDEKIj verplaèitst i» van de ti'ees- Zm naar de jMraat, P. No. 77. HU beveelt zich voortdurend aan tot bet vtrvaar’it'en van alle soorten fijne e ord nairl Banden, benevens alles wal tot zijn vak bcnoortj tot de BB nsl mogelijke prijzen. Het verironweu hem tot heden zal 'hij steeds Irachien waardig te blijven. 3. JUDELS. Men verlangt ten spoedigste in Gehlerland een Israëliet. SLAGERSKNECHT, die goed kan POORStIHEN en root het AFSLAG'i'EN bekwaam is. Ibiegenen, welke van goede getuigschriften voorzien zijn, adressereji zich mei brieven, onder letter F, aan hat Bureau dezei Contant. (60B) Poot buiiengewo-in toéval eeiie DIENSTMEID hare b-trekkiug moetende verlaten, wordt ten spoedigste gevrn-ind in eene drukkl IlnÜhoud.ng eeneilnke KEUKENMEID. gorJ kunnende koken eii werken. Salaris /80 zon. der emolnmenten. Blieven//'fIACO onder letu-i aan de Uitgevers dezes. (fio9 ISaMLIETiSGH JONGEJDFVfiOüWEM-INSTITaDT, in GODESBERU Lij BONN aan den RiIUN. Wii verklaren ons, door de teriukeering van eenige Kweekolmgen, op riteuw barenl, om eeuige MEISJES van de Tsraïlietisehe Godsdienst, die boven de B jaren oud z.jn, ouder o.h toozigt tm Spoorweg met de stad Bonn bijna is J.f cL lAoHiib. Md ditoii; in Lii^ uiPt Hp nn eidmt' voor Huis en Keuken, lictu ?(.(urb ecat j aam vLr het Godsdienstig O.iderrigt hebben wij eenen bopruetden le. raar. .e mren rt t %rir*,:'d;rn.t ü:. Tnilohtingcm te geven terwijl ook informatiën omtrent ziiu te bekomen Itij den liee're dr. PaiLn-.-oN en bij het llatikierslmts worn-cuMiui A to. e zi, irdë bij\len heer mr. A. S. Bii M L. VAN AALST te Afpken bestaal oelegenhcid tof INWONING, met of zonder ÏIÜISSELIJK VERKEEK. Eiin btii» is <ok doelmntg ingerigt tot LOGIES van lliere'i REIZIGBUB, «aart e bij zich m.ie.zaamst aanbeveelt. _ ( ”tB HIHiR tijen ƒ2,53 per week, een onderhuis, geschikt 10l h t nitoefenen van em Isiaël'.ciiscli HROOD-I^ÉIAT. Adres onder letter A, Biirenu deze. Cour.mt. IöGiMiNT. TI EL Provincie GELDERLAND. 7)oor annitooi) eigenaar gf.woiden van een ruim en tveli-tgerigi Huis gelegen i.i de n«- bnlteiil van de nankgplants der Stoon.bonten 1 neemt de. onder,oeteckeii.le de vrijiteid, ateb bii li. neIZEND PUULIEK u»n te bevelen, helnovende eene ictndelijke en prompte bedtening. Tevens is zijn ITi is voorzien vnn ru me en nette Kamers tot het houden van IBiu'l ften en het gt ven vmi Diné s aan hen, die üeliUrhtnd svenselien Ie bezoeken. 1(815) M. P. HES. Ko' in dank oatvaiigeu voor h t Huisgeïin te door de 1111 Oebr. llaagens te RcHerdam van N- > • /•2 47‘ co 11. ƒ 1,23, alsmede nog door deu Itecr E. H.’lle r te Amsterdam, van de leden van bet cunct-» Tint CU Rennauk te Helier /4, vau de familie W. .'i. W /3 60 Allen’ die dit gezin welgedaan hebben, wordt bj deze de opregtste dank ge*cgd. 0r.% 19 April lSfi6. en- Ondc.i. CCRRESPöaPEKTiE. ""xTur Doidreclil vranut of het geld aan enn prachti.. Vüortisiigsel hestecd, niet heter auugeue .d kon wordüu tot'hel iiehoorlijk in or.te li.cngo i Oer danics galerij, opdat der« niet cenc vcrtooning OpJevete ais in een f-chonwb'jrt;. . , i .. De mededeelingeu uit lytchem (-cnigiOM vetkort), Groeniü, Rolterilam en Hoorn .nons volgend iiom-ner. Een oiiguiïankeerdu briel utl Hlrochl geactgerd. . ' ViVli Ifi Ijjr tot 23 Ijar 5f)25. I Van 13 Mei tot 18 Mei IS'fiS. ' Aiiivaiie van den Sibltalli te 7 ut»- ! ''Z.atm-daj? Q. . i |i'j van den Saidtatii te A'Tiïtei dant : i' voor de aNederl. hiM-lieten te Bu.M m. , , Portui;. Israldietoii » 8 » .'iG a>. ’ I Zondag TiHT'? rSi . -rrr-jr. S-XSOI I' M. OOUTiSHO Jr. & Co. KERKERAAQ DER Nederl. Israël. Hoofd-Synagoge ïE AMSTERDAM. Zitting van Donderdag 11 Mei 1865. Tegenwoordig bij de openiug 10 leden, zijnde de heeren; mr. C. D. Asser, voorzitter, M. J. Goudsmit, 1. T. Philip.s, dr. E. B. Asscher, L. P. Jacobs, S. B. Beer, A. Lehren, B. S. Kies, Meijer W. Zeckendorf en J. L Wallach. Later verschijnen nog de heeren; B. S. Rubens Jr., E. A. van Gelder, J. M. Goldscbmidtson, dr. J. B. Stokvis Jr., J. VV'. de Jonge, M. D. Kalker, L. Prins, dr. I. van Lier Ez., M. Eltzbacher, mr. J. Pinner, A. A. Keyser, S. J. Cohen Lob. Afwezig de heeren: mr. A. S. van Nierop, (wegens de zitting der 2e kamer), N. J. Barends (verhinderd), S. Polak Daniels (ongesteld), E. S. Catz (uitlandig), mr. S. E. Nijkerk, M. J. Polack en E. E. Roseii. De notulen worden als urgent gelezen en nadat op voorstel van den heer Kie.s, ouder de motiven door den heer Lob aangevoerd tot het doen vervallen van art. 60 mede is vermeld het dour geraelden heer gedaan beroep, dat dit art. in strijd is met den inhoud der ministeriele circulaire van 24 Mei 1862 No. 1, en de heeren Philips, Stokvis eu den voorzitter daarover het woord heb ben gevoerd, goedgekeurd. VV ordt gelezen eene missive des kerkbe.-tuurs dd. 9 Mei jl. No. 230/146 waarbij aan den raad ter beschikking wordt toegezonden een afschrift van sen verkeerdelijk bij het kerkbestuur ingekonien verzoekschrift van mej. de wed. A. \V. Koos geb. Prins, strekkende om als weduwe van een' gedurende circa ISjaren gefungeerd hebbenden kerkbode ter l’ilenburgerstraats synagoge, te worden gesteld in het genot van pensioen. Op voorstel des voorzitters wordt zonder omvrage besloten dit verzoekschrift in eene volgende vergadering aan de orde te stellen en het ( inmiddels voor de leden ter visie te deponeren. i Aan de orde is de voortzetting der behandeling van het algemeen reglement voor het ( Centraal Bestuur der Israël, kerk iu Nederland i en het deswege uiJgebragt rajiport der raads- j commissie, en wordt gelezen ait. 63, houdende ' j dat ter uitoefening van het toezigt bij art. 62 £ omschreven aan het Centraal Bestuur is opgerirAOTATi • uragen: 10. de benoeming van regenten der semi- < naria op voordragt van regenten, uit eene door £ dezen voor elke vacature opgeinaakte nominatie van drie leden; j 20. de bekrachtiging van alle veranderingen s in de bestaande reglementen der seminaria te c brengen; 30. de regeling van den werkkring, van de zamenstelling en van de benoeming van de be-t sturen der Israëlietische godsdienst-scholen. ë 40. Door de raads commissie is een gewigtig bezwaar gemaakt over de wijze, wanrop het toezigt over het godsdienst-ondunvijs is geregeld. Zij weiischt namelijk dat niet alleen dit toezigt zich bepale tot die scholen, welke door het Rijk worden gesubsidieerd, maar dat daarvan ook worden uitgezonderd dc regeling van den werkkring, van de zamenstelling en van de benoeming van de besturen der laraölietische godsdienst-scholen en dat dit toezigt geheel en al aan de gemeenten worde overgelaten. Zij stelt derhalve voor in art. C 3 te doen wegvallen de 4e zinsnede en aan het slot van dit artikel eene nieuwe zinsnede te doen opnemen, luidende: I Het toezigt over het godgeleerd- en gods-1 dienst-onderwijs, voor zoo ver het niet naar de I onderscheidiag iri de zesde zinsnede van het j vorige artikel aan de centrale vergadering wordt) opgedragen, alsmede de regeling van den werkkring, van de zaïnensteliiiig en van de benoe ming van de besturen der Jsraëlietiscbe godsdienst—scholen wordt overgelateu aan de; geemeenten. De heer Asscher stelt voor aan het slot van dit artikel, alsnu tc laten volgen de bepalingen voorkomende in het bij besluit der vorige vergadering geroijeerde art. 60 betreffende de wijze van zamenstelliiig van rabbinale collegiën. De voorzitter geeft kennis van zijn voornemen om na de afdoening van art. 64, daaromtrent een voorstel te doen. De heer Asscher vestigt voorts de aandacht der vergadering er op, dat na de bij een vroeger besluit, op voordragt der raads-eom missie in art. b2, alinea 6 gemaakte bijvoeging, de aanlief van de nieuwe slotzinsnede van art. 63 ‘ als overbodig kan worden beschouwd. i De voorzitter dit gevoelen deelende, stelt i • alsnu voor, en de vergadering vereenigt zich ! daarmede zonder omvrage, om gemelde nieuwe i alinea te doen luiden; !i De regeling van den werkkring, van de za- * menstelling en van de benoeming van de be \ sturen der Israëlietischegodsdienst-scholen worxlt j overgelaten aan de gemeenten. 1 De heer Pinner vestigt de aandacht der vergadering op het verschil tus.schen de redactie van de 3e. alinea van art. 6.3, bevattende ® de hekrachtiging van de reglementen der Seminaria, en die van de 6e. alinea, alwaar van het vasttellen der verordeningen op het god- 8 geleerd- en godsdienst-onderwijs gesproken wordt; hij zet uiteen, dat de wetgevende magt ten aanzien van het seminarium, uitsluitend 1 bij de centrale vergadering behoort te berus- '' ten, en dat dit artikel in dien geest worde gewijzigd, wordende in den loop der discussiën '' door den beer Pinner w'enschelijk geacht, dat het organieke reglement des seminariums door o de centrale vergadering, doch de huishoudelijke reglementen, als uitvloeisels v'an het organiek t reglement, door heeren regenten worden vast-!'' gesteld. ; z ! Nadat hierover bij herhaling het woord is I gevoerd door de heeren Philips, Stokvis, Ries, i Pinner en den voorzitter, wordt door laatst-I genoemden voorgesteld alinea Se te doen wegi vallen en in alinea 6e. te lezen; Het vaststellen van de reglementen der seminaria en der verordeningen op het godgeleerden godsdienst-onderwija enz., terwijl door den heer Asscher wordt voorgesteld de 3e. alinea te lezen : de bekrachtiging van alle veranderingen in de regelementen der seminaria, op voordragt der regenten, te brengen. Hierover wordt wederom het woord gevoerd door de heeren Kies, van Lier, Philips, Asscher, dia opmerkt, dat de 6e. zinsnede in strijd is met het aangenomen beginsel ten aanzien van de I betrekking der gemeenten tet de lagere gods; dienstscholen, en voorstelt in die zinsnede I door de bijvoeging der woorden; op de serni; naria achter het woord Godsdienet-onderwije, lin zijn bezwaar te voorzien. I Nadat hierover bij herhaling het woord i« j gevoerd door de heeren Philips, Stokvis, van I Lier, Prins, Kies en den voorzitter, trekt de heer Asscher laatstgenoemd amendement in, j en wordt terug gegaan tot de behandeling van het naar aanleiding der beschouwingen vau den heer Pinner door den voorzitter voorgedragen amendement. Hierover wordt nu andermaal hij herhaling het woord gevoerd door de heeren Goudsmit, Kies, Lehren, Philips, Asscher, Prins, en den voorzitter, die naar aanleiding der door da sj.'rekers in het midden gebragte bedenkingen, zijn amendement wijzigt, zoo dat de 6e alinea zal luiden; Het vaststellen, na het ingewonnen advies der regenten van beide seminaria, der verordeningen op het godgeleerd- en godsdienstonderwijs alsmede der reglementen dier seminaria, met uitzondering van die, welke van huisiioudelijken aard zijn, en te doen wegvallen de 3e alinea van art. 63. Het allus gewijzigde amendement wordt zonder omvrage vastgesteld. I Het amendement van den heer As.scher jop de ;te alinea van dat art. is daardoor komen te vervallen. \\'oidende aan de comissie opgedragen de motieven tot die wijziging in haar rapport te ontwikkelen. \\ ordt gelezen art. houdende, dat het Centratl—Bestuur regelt de examina voor de kerkelijke besnijders en de regelementen voor de kerkelijke huwelijks-inzegeuingen vaststelt, beide, voor zooveel het godsdienstige vraagstukken betreft, na goedkeuring van een Kabbinaal CoJlegie. Nadat nu over de voorziening omtrent godsd. vraagstukken voor kerkelijke besnijders en huwelijks-inzegeningen het woord is gevoeld door de heeren Asscher, van Lier, en Philips, stelt laatstgenoemde als amendement voor om de woorden : voor de herkelijhe huwelijks-inzegenhigen helde, te roijeren, welk voorstel, nadat daarover door den voorzitter het woord is gevoerd, zonder omvrage wordt goedgekeurd. Over de werischelijkheid of de regeling van de examina der kerkelijke besnijders zal worden verklaard als bevattende een onderwerp van zirg der bijzondere gemeenten, en over die van het behoud van rabbinale bemoeijingen bij de vast- t' Blelliiig Jer examina voor de kerkelijke besaij- r Jers, wordt het wo(ord gevoerd door de heeren c 'Philips, Lehrtn, vau Lier, Lob, die voorstelt z bet art. ■te lezeu aldus; ■. i " Het Ceutriiitl Bestuur regelt de examina ■ u Tüe,r do kerkclijke besnijders eu stelt de regie- i Jü-snten, voor ztro ver het de bevoegdheid tot, z uitoefenbisf van die functie betreft, vast; , c 410 mioeieuiug viiu me da heer Prins, die voorstelt achter de; t woorden; lliibbinaul Collegie te laten volgen g do woorden; voor zoo verre het eene cerande-; I ring helrejt. Nadat nu door den voorzitter er ' v «p is gewezen, dat de tijd voor de .sluiting ■ (Jer dalihmaticii bij art. 4 van het i-eglemeiil • < vau ordo bepaald, is genaderd en dc verga- 1 doiiiig zich op zijn voorstel, zoiidci' uur.wge, | c lieeix auet .06iJ0 motie van Ixq 'X Philips, strekkende om de werkzaamiicJen nog i t voort te zetten, wordt nog over het ameiiclc- t ment van den Imer Lob het woord gevoerd v door de heereii Plulips, Lehrcii <ni den v oor ( «tter eu vereenigt zich de vergaikiliig, zonder i ( ümv.agc, met de door den \ ..o.zittcr voorge-: stelde gewijzigde redactie van het voorstel de.s ,' heeren Lob, naar aanleiding waarvan art. 64 1 zal luiden:. ; De centrale vergadering regelt de examina I voor de kerkelijke besnijders, cu de bevoegd- ’; ■heid van degenen, die als zoodanig wordon : ïoegelaten. Worden goleZen art, 65 houdende, nat het Ceulraal bestuur regelt liet toezigt oj» de; kerkolijke iurigtiugen te NVillemsoord en een-1 huizeu, doch dat het de bevoegdheid niet heeft j aan da eene of andere gemeente of dc kcr-. kelijke armbesturen deswege geldclijkc lasten j op te leggen, cn art. 66, houdende, dat hetj centraal bestuur regelt de bezoldiging van den ; secretaris cn van zijue overige ambtenaren eu j hetgeen verder zijne geldelijke belaiigm aan-l gaat, dat het jaarlijks tijdig de voordragteii, on adviezen vaststclt cn aan de rcgeiing indient wegens de door het llijk te vei-stick-. ken bijdragen. 'J'e.ii aaiizien van laatstgenoemd j -art. is door Je raads commissie vourge.steld iu i de 1 e zinsnede ia verband met de vroeger i vodjrgestelde en door den raad güi'dgekeuide j tvijzig'iiig vau art. Ü, te doen 'vveg'valhvii de. woeuden en van zjue overige amhleuaren, m. j aan het slot der 2e. zinsnede te laten volgen j de ïimorden : onveriiii.nderd de hepal.'i-ng tan de | 4(3, iniemoe) zrnsneJe rnn art. 6.2. i "Nadat op de «jmicrking van den heer Pliilipf, betrefeiide die bijvoeging door deii voorzitter is g(*w(-zcu op de bcter'kcnis daarvan dri. elke gcjm.cute, die zich in Imre regten Vcrk(3rt ïiciit, het jegt heelt hare aaus[uakeu fcij de, regetiug te doen gelden, «ordr gelezen «rt. 67, hwi(leu(.le dal lud eeulraaS be.stnur brvoordeelt eu be.slist of door hetzelve legtsgediiiireu ziilleii «orden g(3VO.’r(l eu nadat xip eetót door de;i heer i'hilijis gevraagde iulichover de strckbiug vau dil art. d()or d(.n voorzitter is geautsoord, dal liet eveuecus koti dvoi'dca gxmiwt, wordt gelezen art. 6S, lumdendfl dat het c-mlv.jal bestuur in lict algis laeen ai die reglemculcu eu vxsrordeningen jaaakt, wstke het ter uitvoering vau dc hcpaiiöiten vau du reglement iu In*! ilgeineei! oelzmg der I.sraelitisebc keikgcn('o.sein(p[>ei BOodig acht, dat hel iu al zijue, liaedidingeii de autonomie en zeirstaudigh'ud der gemeentel. vsjai haar inwendig eu liufthoudelijk helieei bcireft ccrUiodigt cu zich onthoudt vau alh SHmeuyinvr, lielzij iu de. huisiiouddijki- eu liiiau iiëjc aan-rdcgenlicden der gememue. hetzij ii Zifteii v.nii godsdieindigeu aard, dat aan cdk( (imii- bet cënliaa! bc.stuur erkende gemeenti siMi elke ondm- liet ressorterend bastuur ci ieder lid vau een der kerkgeiiootsehapiiei i.tt regt vau jiciitie vau dat bestuur is ge waarborg'i. , , 'Teu vau dit art. i door de raads commissie iu haa.r rapport iu het rnidde-i gt liaft-, dat vau het rrgt vau petitie geen fciorake Lehoort te zijn. 'Zij begrijpt niet re;: wat daarmede is bedoelti eu acht het dt raadzaam' regt, o. er den aard waarva twijfel zou kuuucu ontstaan, iu het rcglemen te \prmoltleu. Zoo daarraode bedoeld is het; regt der gemeenten om hare belangen aan de centrale vergaderiug voor te dragen, dan kan zoodanig regt beschouwd worden aan de geinoßiiteii toe te komen, ook zonder dat dit uitdrukkelijk wordt t(X3g(3kenJ. .\elit men echter zoodanige uitdrukidijlce toekenning iiootlzakelijk, dan «ijzige meu de redactie, teu einde vaii de bedoeling duidelijker te dcK'iv blijken dau thans het geval is; wordende op grond vau deze beschouwiuge’.i voorgestehi de laatste zinsnede vau art. Daar door de commissie wordt voorgestehi | do bepalingen van § 2, vau do dagelijkscho. kidiiig eu uitvoering vau zaken, op grond dat j de periiiaiiente commissie geen andere taak zal hebben te vervullen, dan in spoed eiscliende gevallen, welke geen uitstel dulden daigene i te doen, hetwelk bij de 2de eu tide z.nsucde van art. 62 am de centrale vergadirmg is ü[)güdragen, art. 70—74, te doen vciumgeu door een enkel aiTikel, luidende; In spoed eischenclc gevallen, welke geen uitstel gedoogen tot de (eerstvolgende gewone hneeiikoiiist <lcr centrale vergadering, worden aaii de periuaiiente commissie opgedragen de beiiioeijingeii bij de 2de eu ode y.uisiicde van ' art. 62 vermeld. ! De permanente commissie is ook bevoegd ! a.an di-. Israêiietische gemeenten zoodanige ken' nisgevingen en nitnoodigiiigeii te doen als zij, ' hetzij ter voldoening aaii den wciiscli der i liogerinsr, hetzij uit eigen hoofde weusclie-I lijk acht; ' is ook door haar voorgestehi om tiissclieii i de art. 68 en 69 eene bepaling te doen opj nemen, waarbij aan eene commissie ad lioc, ; telkens wanneer daaraan behoefte bestaat, de i werkzaamheden zullen worden ojigedrageii, welke { volgens genoemd art. 73 door liet dagelijkscli bestuur zonden worden vervuld, eu dit nieuwe artikel te doen luiden; de eeiiirale vergadering kan aan eene coin-I missie idt haar midden, jaarlijks daartoe te 1 benoemen, opdrageu de voorbereiding van al i helgeeu iu de centrale vergadering ter over-1 weging eu beslissing moet worden gebragt, ' alsriK'de hot ontwerpen der regleiin-iitmi ('ii j erordeiiingen door de centrale vergadering vast te stellen. , De voorzitter weiischt im terug te gaan tot de vaststelling der regelen te volgen bi; . I de zanieiistelliiig van rabbinale eollegiën, ver■ I vat ö’e.\\ce.si in het vervallen avt. 6U.
32,228
MMUBMA01:000180003:mpeg21_4
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,871
Waarheid in liefde; een godgeleerd tijdschrift voor beschaafde christenen, 1871, 01-07-1871
null
Dutch
Spoken
8,261
14,359
Met onverholen weerzin vernam de graaf de Cavour het sluiten des vredes onder dergelijke bepalingen; want wat werd er dan van de overeenkomst te Plombières, wat van zijn geliefkoosde denkbeeld der eenheid van Italië? Slechts door den nood gedrongen tekende hij, namens zijnen souverein, het gehate vredesverdrag, en legde zijn betrekking van eersten minister des konings neder, vast besloten, om in weerwil van allen tegenstand alles in het werk te stellen tot verwezenlijking. M. de Cavour et la crise Italiëne par M. Le Comte d'Haussonville, Paris, Levy, 1862, bl. 16. Een uittreksel daarom geeft de Revue des deux Mondes, Livr. da 15 Sept. 1862. Eener gedachte, waarvoor hij alle levensrust en levensgenot gaarne opofferde. En het ontbrak hem niet aan medehelpers in de hoofdsteden van Italië! In hoever hij ook met de onderneming van Garibaldi ter verovering van het koninkrijk Napels in geheim verbond gestaan hebbe, willen wij niet beoordeelen; maar hoe langer, zo meer drong het denkbeeld van één Italiaans koninkrijk overal door en vond toejuiching bij de massa; terwijl de gedachte, dat Rome hoofdstad moest zijn, gereed ingang vond door de overleveringen aan deze stad van oudsher verbonden, door haar ligging in het middenpunt van Italië en door het ontwijken van allen naijver van Napels, Florence, Bologna en Turijn; want welke dier steden kon zich met Rome meten, dat met zijn glans allen overstraalde ? Zeker, grootse was het denkbeeld der vorming van één Italië onder denzelfden constitutionele vorst; maar had men de bezwaren wel genoegzaam overwogen, die daartegen overstonden? Ligt is het, met eene enkele penstreek de vereniging van onderscheiden volksstammen te bepalen, hoe verschillend zij ook in aard, zeden en tradities zijn; maar eeuwen zijn er dikwer Genoeg, om hen in één volk op te lossen, dat niets hoogers kent dan de trouwe liefde jegens dezelfde regering en hetzelfde vaderland. Echter kon de Cavour bij het verwerkelijken van zijn plan op twee grote hulpmiddelen rekenen, op de eenheid namelijk van taal en de eenheid van godsdienst; en wat andere bezwaren betrof, wel nu! de tijd mogt. daartegen de beste geneesmiddelen leveren, en hoe veel goeds en groots zoude in de wereld achterwege blijven, indien men zich daarvan altijd door bezwaren liet terughouden? Zoo moge de Cavour geredeneerd hebben, en de loop der gebeurtenissen in de Kerkelijke Staat en in het overige Italië heeft zijn zienswijze niet gelogenstraft. Geheel de Romagna verkeerde reeds lang in openbare opstand tegen het wereldlijke gezag des Pausendoms. Bij algemeene volksstemming werden weldra afgevaardigden verkozen, en deze benoemden den Bolognes Minghetti (die in 1848 's pausen minister geweest was), een man van zachtaardig karakter, tot hun voorzitter, en ten zelfden dag den 9 september 1859 verklaarden tevens eenstemmig al de afgevaardigden, onder aanroeping van God, als getuige der opregtheid hunne meening: „dat de bevolking der Romagna, hare rechten wederom doende gelden, van de wereldlijke heerschappij des pausen niets meer weten wilde." De inlijving in Sardinië werd ten zelfden dag besproken en daartoe besloten, waarvan den 24 september bij deputatie aan koning Victor Emanuel werd kennis gegeven. Pius IX verwierp wel in zijn alinea van den 26 september 1859 al die handelingen en verklaarde ze van onwaarde; de Romagnolen werden wel als oproerkraakers tegen God, met de zwaarste tijdelijke en eeuwige straffen bedreigd: maar dit wapen, zoo scherpsnijdend in de middeleeuwen, was reeds lang verroest en onbruikbaar bevonden, zodat niemand er door gewond werd. Behalve in Toscane, Parma en Modena, greep ook de volksstemming in de legatiën plaats, en overal besliste men voor de inlijving in het koninkrijk Sardinië. Den 2 april 1860 vergaderde het eerste Italiaanse parlement te Turijn, en afgevaardigden uit al de ingelijve landen, en dus ook uit de Romeinse legatiën, woonden liet met die uit Sardinië bij; de graaf de Cavour had den ministeriële zetel weer ingenomen en zag reeds aanvankelijk zijn wensen vervuld. Maar daardoor was ook het voornemen des keizers van Frankrijk, om de omwenteling in Italië binnen zekere grenzen te beperken, aanvankelijk mislukt. Buigzamer voor zijn machtige wil zou den vorige minister Ratazzi zijn geweest, die immers Garibaldi uit Bologna had verwijderd en diens voornemens verijdeld, om zich met zijn scharen op de pauselijke troepen te werpen en de Marken in opstand te brengen? Had de vrede van Zurich niets omtrent den Kerkelijke Staat vastgesteld, des te gewichtiger was Napoleons verklaring, „dat hij het overtrekken der Oostenrijkers over de Po als een vredebreuk beschouwen zoude." Te hoog was echter voor hem de stroom der Italiaanse beweging gestegen, dan dat hij daaraan een genoegzamen tegenstand kon bieden. Een Europees congres oordeelde hij daartoe meest geschikt; en daarmede geloofde hij tevens zich het best te kunnen dekken tegen de verdenking der Franse geestelijkheid, als maakte hij gemeene zaak met de radicalen tegen Rome. De paus, van dit congres-plan verwittigd, schreef daarop op 2 December aan de keizer, om op dit congres de onschendbaarheid van zijn wereldlijke macht wel in bescherming te willen nemen; maar het antwoord daarop was de befaamde brochure Le Pape et le congres van Laguerronière, volkomen in de geest des keizers, zoo niet door de keizer zelf geschreven. In dit stuk werd het thema ontwikkeld, „dat, wel is waar, de wereldlijke soevereiniteit voor de Katholieke Kerk een behoefte was, maar dat het voor de geestelijke roeping des Pausen wenswaar was, deze soevereiniteit binnen de engste mogelijkheid grenzen, b.v. de stad Rome, te beperken." Onmiddellijk werd deze brochure gevolgd door een protest van de pauselijke Stoel met bijgevoegde verklaring, „dat, bij aldien het vlugschrift den geest uitdrukte van het Fransche gouvernement, de paus zich van alle deelneming aan het congres onthouden moest." Te belangrijker is hierop het schrijven van Napoleon aan de paus van 31 Dec. 1859 , dan dat wij het niet zouden mededeelen. Na zijn trouw en gehechtheid aan de Kerk en aan de persoon des pausen betuigd te hebben, vervolgt de keizer aldus: „Zoo wel gedurende den Italiaanse oorlog als daarna, maakten weinige onderwerpen zoo zeer mijn levendige belangstelling gaande als de toestand van den Kerkelijke Staat, en onder de gewichtige gronden, die mij noopten zoo snel den vrede te sluiten, moet de vrees, om de revolutie dagelijks in omvang te zien toenemen, in rekening gebracht worden. De feiten hebben een onverbiddelijke kracht; in spijt van mijn genegenheid voor den H. Stoel, kon ik mij daarom niet onttrekken aan een zekere solidariteit met de gevolgen der nationale beweging, die door den strijd tegen Oostenrijk was voortgebracht. Niet zoodra was de vrede gesloten, of ik haastte mij, Uwe Heiligheid te schrijven, om haar de naar mijn inzien meest geschikte denkbeelden tot bevrediging der Comagna [gewichtige hervormingen in den zin van secularisering der regering] onder het oog te brengen; en ik ben nog overtuigd, dat, indien Uwe Heiligheid destijds terstond haar toestemming had gegeven tot een administratieve scheiding van deze provinciën en tot de benoeming van een leek-stadhouder [Victor Emanuel], zij zich weer aan haar gezag zouden onderworpen hebben. Maar dit gebeurde helaas! niet; en zodoende vond ik mij buiten staat, het ontstaan van een nieuwe regering te beletten. Mijn bemoeienissen hadden slechts ten gevolgde van de uitbreiding van den opstand te verhinderen, en de afstand van Garibaldi bewaarde de Marken van Ancona tegen een zekere invasie. Thans is het congres op het punt van bijeen te komen; de mogendheden zullen de onbetwistbare rechten van den Heilige Stoel op de legatien niet kunnen miskennen; en desondanks is het waarschijnlijk, dat zij niet van mening zullen zijn, tot geweld over te gaan om ze te onderwerpen. Want indien deze onderwerping door de hulp eener vreemde macht werd daargestellt, dan zouden de legatien ook langen tijd met krijgsvolk bezet moeten blijven. Maar door dergelijke bezetting zouden de haat en de wrok van een groot gedeelte des Italiaanse volks, als de ijverzucht der mogendheden gevoed worden. Dit zou daargoed heeten: een toestand van opruiming, van ontevredenheid en van vrees te bestendigen. Wat blijft, — want deze onzekerheid kan niet altijd blijven voortduren, — wat blijft er dan over te doen? Na ernstige overweging der zwarigheden en der gevaren, welke de verschillende combinaties inhouden, ik zeg het met oprechte leedgevoel, en hoe smartelijk deze oplossing ook zijn moge, schijnt het met de welbegrepen belangen van den Heilige Stoel meest overeenkomstig, dat het offer der in omwenteling verkeerende provincien gebracht wordt. Indien de Heilige Vader tot heil der rust van Europa van deze gewesten afstand deed, welke sedert vijftig jaren aan zijn regering zovele moeilijkheden berokkenden, en daarvoor van de mogendheden den waarborg vroeg voor het bezit van den overige Kerkelijke Staat, dan twijfel ik niet aan het onmiddellijke herstel der orde. Daardoor zou de Heilige Stoel aan het dankbare Italië voor een lange reeks van jaren den vrede, en het vreedzaam bezit van den Kerkelijke Staat verzekeren. De paus antwoordde den 8 Jan. 1860, dat hij niet kon afstaan, wat hem niet toebehoorde; voorts toonde hij het herschijningsvermogen aan eener garantie der mogendheden, die tegen den opstand geen krachtige middelen bezaten, en maakte, de juiste opmerking, dat indien men tegen hen, die zich eens anders goed toeëigenden (Victor Emanuel), slechts zedelijke maatregelen in het werk stelde, zij en de revolutionairen onverwinnelijk zouden zijn. Luide had de paus daarboven reeds vroeger zijn stem verheven in een rondgaande brief van den 19 Jan. 1860 aan "Onze Tijd", bl. 790 volg. Als de patriarchen en bisschoppen der Katholieke Kerk, bij welke hij de Kerkelijke Staat verklaart een eigendom te zijn van alle Katholieken. Hij beroept zich op zijn eed ter handhaving van de rechten en bezittingen der Kerk. Hij spreekt de hoop uit, dat de gezamenlijke vorsten der Christenheid zulke verderfelijke beginselen, als in den brief van Napoleon uitgedrukt waren, niet zullen dulden, omdat zij allen er door bedreigd worden. Hij had den keizer aangetoond, vanwaar het geld kwam, waarmee men in de Komagena, voor het oog der grote meerderheid des volks, dat van verbazing verlamd en daarom werkeloos was, de revolutie gemaakt had. Hij had den keizer, met beroep op het jongste gericht, bezworen de meening te helpen vernietigen, dat de Komagena onherstelbaar verloren was; en had zich bereid verklaard, voor de heilige zaak zelfs den marteldood te ondergaan. Niet onbeantwoord bleef dit pauselijk schrijven; de Pranzese minister Thouvenel deed uitkomen: "dat de Curie een uitsluitend wereldlijk vraagstuk op godsdienstig gebied had overgebracht; en geheel ten onregte als een aantasten der onvervaarbare en geheiligde rechten der Katholieke Kerk deed voorkomen, wat slechts een meening was omtrent hare tijdelijke bezittingen." Intussen kwam den 24 Jan. 1860 een deputatie uit Como en de Marken te Parijs en ontwikkelde voor den keizer in een memorie en in een verzoekschrift de onverdragelijkheid der pauselijke regering. Het ultramontanisme bracht inmiddels de geheele Katholieke wereld in opschudding, door de gelovigen ter hulp des kerkvorsten op te roepen. Van de armen werd een pieterspenning gevraagd, voor de rijken een leening uitgeschreven, en de zonen der Kerk in alle landen uitgenoodigd, om de verdrukten vader te verdedigen en zich daartoe onder zijn heilige benden te laten opnemen. De algemene opgewekte geestdrift stemde de Curie tot meerder vertrouwen op een gunstige wending aan haar zaken, en deed Pius IX te vaster bij zijn besluit blijven, om met keizer Napoleon in geen verdere onderhandeling te treden. Grievelend moest het voor dezen zijn, dat op aandrang van de kardinaal de Mérode, minister van oorlog, de verbannen dappere republikeinse generaal de Lamoricière met het opperbevel over 's pausen leger belast werd; want zoo scheen men feitelijk te verklaren, dat men zoo veel mogelijk zich van de Franse bescherming wilde loswinden en ze liever aan eigen vertrouwbare scharen opdragen. En waarlijk, Pius IX had wel een krijgsmacht noodig, om de uitbarstingen van een algemene ontevredenheid met het priesterbewind te onderdrukken en zijn gezag nog enige mate staande te houden! De koning van Sardinië had daarentegen geen de minste reden, om zich te bezwaren over het bijeenbrengen van pauselijke benden, en toch deed hij dit en eischte, dat men ze uit een zoude laten gaan. Toen zulks geweigerd werd, rukte de generaal Cialdini onmiddellijk in den Kerkelijke Staat, waardoor een algemene volksbeweging ontstond, terwijl in de steden Pesaro, Montefeltro, Umbertide en Urbino voorloopige regeringen benoemd en deputatiën naar Turijn gezonden werden. Maar toen Cialdini ook nog eischte, dat aan alle pauselijke steden vergund zoude worden, door algemene stemming van den volkswil te doen blijken, waardoor op eens in den Kerkelijke Staat de vrije teugel aan de revolutie zoude zijn gegeven, werden zijn vorderingen met verontwaardiging van de hand gewezen en besloot Lamoricière zoo veel aanmatiging met kracht tegen te gaan. Klein was wel is waar zijn leger, maar groot de geestdrift, die het voor 's pausen zaak bezielde; en kon het in aantal tegen de Sardiniërs niet opwegen, dan evenaarde het deze gewis in dapperheid en heldenmoed. Zoo was dan ook deze hoop des pausen verijdeld en bleef hem vooreerst niets anders over dan met alles, wat hem van zijn wereldlijk gezag nog restte, zich aan de Fransche bescherming toe te vertrouwen. Geloof men echter niet, dat in 's pausen meening omtrent de noodzakelijkheid van dit gezag onbepaald door geestelijken en leeken gedeeld werd: het tegendeel is veel meer waar; de denkbeelden in vroeger eeuwen door Alcuinus, Bernard van Clairvaux, Gerson, Savonarola en anderen gekoesterd, werden ook thans door mannen als Kosmini, Manzoni, Silvio Pellico, Lambruschini, pater Ventura, abt Gioberti, monsignor Liverani, den ex-jezuïet Passaglia en vele anderen weer openlijk beleden en verdedigd. In meer dan een opzicht waren zij het dus eens met het denkbeeld van de Cavour omtrent een vrije Kerk in den vrijen Staat; maar welken opgang dit ook in Italië en in Europa maakte, was het toch onmogelijk, dat het bij het Pausdom enige ingang kon vinden. De Cavour sprak dit denkbeeld uit als hoofdmaxime van zijn staatkunde, deels, om zoo velen gerust te stellen als hem openlijk beschuldigden of heimelijk verdachten van onderdrukking der Rooms-Katholieke Kerk; deels, om duidelijk het standpunt aan te wijzen, vanwaar hij de onafhankelijkheid van den Staat tegenover de eischen der Curie wilde handhaven. Onzes inziens is het zoo zeer toegejuichte beginsel theoretisch zeer gebrekkig en praktisch onuitvoerbaar. Men bedrieg zich niet met te geloven, dat de uitdrukking, „de vrije Kerk in den vrijen Staat" ook van elke andere Christelijke gezindte buiten de Roomsch-Katholieke zoude moeten verstaan worden; want behalve bij de Waldenzen, is geen ander kerkgenootschap nog anders dan geduld; de Italiaanse grondwet verklaart zich hieromtrent duidelijk. De Cavour heeft dan ook alleen de Roomsche Kerk op het oog kunnen hebben, anders zoude hij in het meervoud van „Kerken" hebben gesproken. Als wij echter van een „vrije Kerk in den vrijen Staat" spreken, willen wij dan daarmede zeggen, dat tusschen Kerk en Staat geen het minste verband moet zijn, dat er tusschen beide een volledige afscheiding moet plaats grijpen, en beide geheel onafhankelijk van elkander behooren te zijn? Ik twijfel, of dergelijke vrijheid wel denkbaar is. Elke Christelijke gezindte treedt als zedelijk lichaam met haar vormen en wetten in den Staat op en deze is verplicht, te onderzoeken, of zijn rechten daarbij ongeschonden blijven; zoo neen, om met zijn veto tusschen beide te komen, en in zóó ver is elke Kerk aan den Staat ondergeschikt. Een geheele onafhankelijkheid komt een Kerk alleen toe op haar eigen inwendig godsdienstig gebied; door dit aan te randen zoude de Staat zich aan schennis der godsdienstvrijheid schuldig maken. Maar hoe denkt de Rooms-katholieke Kerk hierover? Wij geloven ontegenzeggelijk op de geheele geschiedenis te kunnen beroepen ten betooge, dat haar stelregel door alle tijden heen hierop neder kwam: „de Kerk is boven den Staat." En wat al maatschappelijke regten eigent zij zich krachtens dat beginsel toe; hoe poogt zij den staatsburger reeds bij zijn geboorte, later in de gewigtigste aangelegenheden zijns levens, ja zelfs bij en na zijn dood, door hare verordeningen te beheersen! Kan er sprake zijn van een vrije Staat tegenover zodanige Kerk? En kan daarentegen, bij de eischen en regten van den moderne Staat, de Rooms-Katholieke Kerk wel volledig haar vrijheid bezitten en uitoefenen? Neen voorzeker! Dat overigens de beginselen van Gregorius VII, Innocentius III en Bonifacius VIII, „dat de Kerk eene volstrekte heerschappij over alle wereldlijk gezag moet uitoefenen," ook in onze dagen zijn overgebleven en nog in toepassing worden gebracht, blijkt voldoende uit de allocutie van paus Pius IX van den 22 Juni 1855, bij welke hij al de wetten, die in het koninkrijk Sardinië ingevoerd waren en door hem werden afgekeurd, voor niemand verklaart, en allen, die ze gehoorzaamden, met den ban bedreigt. En wil men een bewijs, dat nog versch in het geheugen ligt, dan denke men aan de befaamde Encycliek des pausen en den bijgevoegden Syllabus van den 8 Dec. 1864, bij welke hij den hoogepriesterlijken staf breekt over de belangrijkste en heilzaamste staatkundige en godsdienstige vrijheden, die in alle constitutionele Staten zijn aangenomen. De Jezuïeten professor Perrone, die in de dogmatiek aan het Collegium Romanum lesgeeft, was de steller van den Syllabus. Met een verbazingwekkende snelheid bevorderde de loop der gebeurtenissen de eenheid van Italië, en welke plannen Napoleon ook omtrent een Statenbond vormde, hoe hij ook om de schijn van 's pausen gezag te redden, een vicariaat voor de Romagna aanbeval — het een zoo wel als het ander mislukte; van zijn ontworpen congres kwam niets tot stand; en de logica der feiten deed hem eindelijk tot de bedoelingen van de Cavour overhellen, waartoe niet weinig de weigering mag hebben bijgedragen van den staats-secretaris Antonelli aan den Franschen gezant, om ook het voorgestelde vicariaat over de Romagna van den aartshertog Ferdinand van Oostenrijk goed te keuren. Maar wat het meeste gewicht in de schaal legde, was de gezindheid der bevolkingen zelf. Met dat alles bleef het eigenlijke „Romeinsche vraagstuk" nog onopgelost, en de Cavour onverminderde zich geenszins de zwakheid, die het bleven drukken, zoo lang het Pausdom in het bezit bleef van de wereldlijke soevereiniteit over Rome en het overschot van de Kerkdijke Staat. Doch zie hier, hoe hij meende de hoofdzaak tot stand te kunnen brengen. „Wij moeten (zeide hij in een van zijn parlementaire redevoeringen) naar Rome, maar op die twee voorwaarden, dat het in overeenstemming zij met Frankrijk; en dat de groote massa van Katholieken in Italië en elders in de vereniging van Rome met het overige Italië niet het teeken beschouwe van de slavernij der Kerk. Met andere woorden: wij moeten naar Rome, zonder dat de onafhankelijkheid des Opperpriesters er door verminderd wordt; wij moeten naar Rome, zonder dat het burgerlijk gezag zijn macht op geestelijk gebied doet gevoelen. Ziet daar de twee voorwaarden, die verwerkelijkd moeten worden, opdat onze komst naar Rome de lotsbestemming van Italië niet in gevaar brengt. . Maar ik zal nog verder gaan : indien zelfs ten gevolge van gebeurtenissen, die ik noch waarschijnlijk en zelfs niet mogelijk beschouw, Frankrijk zich in zulke toestand gebracht zag, dat het zich stoffelijk tegen ons binnenrukken in onze hoofdstad niet verzetten konde, dan zouden wij de vereniging van Rome met Italië niet moeten bewerkstelligen, indien er een belangrijke schade voor onze bondgenoten uit zoude ontstaan. "Wij hebben, mijne heeren, een groote schuld van dankbaarheid jegens Frankrijk op ons genomen. Zeker beweer ik niet, dat men op de internationale betrekkingen de strikte regelen van zedelijkheid moet toepassen, die onze individuele betrekkingen moeten beheersen; maar er zijn despairs van zedelijkheid, welke zelfs de naties niet straffeloos kunnen schenden. "Er bestaat voor ons, een nog gewichtiger drangreden, om in overeenstemming met Frankrijk te blijven. Toen wij in 1859 Frankrijk te hulp riepen; toen de keizer er in toestemde, om aan het hoofd zijner dappere armee in Italië te komen, ontveilde hij voor ons de overeenkomsten niet, waaraan hij zich tegenover het hof van Rome gebonden achtte. Wij hebben zijn hulp aangenomen zonder te protesteren tegen de verplichtingen, welke hij ons verklaarde op zich genomen te hebben; na van dit bondgenootschap zoo veel voordelen getrokken te hebben, kunnen wij niet protesteren tegen verplichtingen, welke wij tot op zekere hoogte erkend hebben. "Maar zal men zeggen, dan is het Romeinsche vraagstuk onoplosbaar! "Mijn antwoord is: indien wij er in slagen, de tweede voorwaarde, van welke ik gesproken heb, te verwezenlijken, dan zal de eerste weinig bezwaar ontmoeten, dat wil zeggen: dat, indien wij het zóó konden aanleggen, dat de vereeniging van Rome met Italië geen ernstige vrees aan de Katholieke wereld inboezemde, — en ik bedoel hiermee die grote massa van mensen ter goede trouw, die de godsdienstige leerstukken uit waarachtig gevoel en niet uit staatkundige berekening belijden, die grote massa, welke door geen vooroordeel van het gemeen verblind is, — indien wij, zeg ik, de grote meerderheid der Katholieken kunnen overreden, dat de vereeniging van Rome met Italië kan tot stand gebracht worden, zonder dat de Kerk ophoudt onafhankelijk te zijn, dan geloof ik, dat het vraagstuk het punt zijner oplossing heeft bereikt. „Maar, beweert men verder, wij zullen nimmer voor dit doel de toestemming verkrijgen noch van het Katholicisme, noch van de mogendheden, die zich als de vertegenwoordigers en verdedigers er van beschouwen.... Die zwarigheid kan niet door het zwaard uit den weg geruimd worden; zedelijke krachten zijn het, die haar moeten oplossen; 't is de overtuiging, die met den dag in de moderne maatschappij, zelfs in den boezem der groote katholieke maatschappij, zal veld winnen: „dat de godsdienst niets van de vrijheid te vreezen heeft" Heilige Vader! zullen wij den opperpriester kunnen zeggen: de wereldlijke macht is niet langer een waarborg voor uwe onafhankelijkheid; doe er afstand van, en wij zullen u die vrijheid verschaffen, die gij sedert drie eeuwen te vergeefs aan al de grote Katholieke mogendheden vraagt; die vrijheid, van welke gij met meeste door concordaten enige flarden meester zijt geworden, in ruil met het verlies van uw dierbaarste voorregten en met de verzwakking van uw geestelijk gezag. Welnu! die vrijheid, welke gij nooit van die mogentheiden hebt verkregen, die trotschelijk beweren u te beschermen, bieden wij, uwe gehoorzame zonen, u in hare volheid aan; wij zijn gereed, om in Italië het grote beginsel te verkondigen: een vrije Kerk in de vrije Staat." 1 Oeuvres parlementaires du comte de Cavour, p. 098, aangehaald door d'Han ss o u ville, La Crise, bl. 27, 28. De Cavour stierf den 6 Juni 1861, en een algemene kreet der smart over zijn verlies werd in geheel Italië vernomen; het huis van Savoie was aan hem zijn verheffing, Italië zijn eenheid verschuldigd; die eenheid had hij nog voldongen gezien door de inlijving van het koninkrijk der beide Siciliën; wat men vroeger voor onmogelijk hield, was door zijn schrandere staatkunde verwezenlijkt; trouwens met toestemming van alle afgevaardigden der aangehechte landen nam Victor Emanuel, bij de wet van den 17 Maart 1861, voor zich en zijn wettige opvolgers den titel aan van koning van Italië. Waar echter de geschiedenis zijn onmiskenbare talenten als staatsman huldigt; waar zij van zijn vastberadenheid en moed, van zijn trouw aan zijn vorst en van zijn belangelooze liefde tot zijn vaderland spreekt, daar zal zij niet vergeten te vermelden, wat ter zijner billijke beoordeeling in het oog dient gehouden te worden, dat namelijk, volgens zijn inzien, de diplomatie een andere zedeleer dan het maatschappelijk leven heeft. De eerlijke en rechtvaardige baron Eicasoli was als president-minister zijn opvolger. Zijn voornemen, om in de geest van zijn voorganger 's landa-zaken te besturen en zulks ook ten opzichte des pausen te doen, verklaarde hij met ronde woorden bij de opening van het Italiaanse parlement den 29sten November 1801. Merkwaardig vooral was de brief, die hij aan de paus wilde zenden, om hem tot afstand te bewegen van het wereldlijk gezag, dat nooit een geloofs-dogma was geweest, en als vrucht van de middeleeuwen thans het Pausdom meer hinderde dan steunde. Voorts ontwikkelde hij in bijzonderheden de onschendbaarheid, welke Italië aan de kerkvorst zoude toekennen, indien hij de leus van Italië zoude aannemen. Hij eindigde met de vurige bede, „dat de paus een geheele natie niet in de afgrond des twijfels zoude storten, een natie, die hartelijk wenschte hem te kunnen vertrouwen en eerbiedigen. De Kerk (zeide hij ten slotte) heeft behoefte aan vrijheid: wij willen haar die volkomen geven; haar vrijheid is het onderpand van onze vrijheid; maar opdat de Kerk vrij zij, moet zij zich ook losmaken van de banden der staatkunde." Daar alle betrekkingen tussen Italië en het hof van Rome hadden opgehouden, verzocht men de tussenkomst van Frankrijk, om die brief de paus te doen toekomen; maar Napoleon meende, dat de tijd nog niet gekomen was, om zulk een belangrijken stap te doen, en weigerde de gevraagde dienst. Na de redevoeringen zijns ministers Eillault, in de kamer der afgevaardigden en in den senaat gehouden, had men het tegendeel moeten verwachten; hoezeer er daarom niet aan te twijfelen valt, of Pius heeft van de inhoud van de ministeriële dépêche op de een of andere wijze naauwkeurig kennis gedragen. Eicasoli's bestuur was echter van korte duur; want in Maart 1862 diende hij zijn ontslag in, en werd Castelli met het verder beleid der zaken belast. De partij der doldriftigen (Italianissimi), tot dusver in bedwang gehouden, scheen onder deze minister tot krachtiger handelen gelegenheid te zullen hebben; want hij nam de vrijwilligers van Garibaldi in het leger op, en verklaarde, dat het parlementsbesluit van 27 Maart 1861 omtrent Rome als toekomstige hoofdstad des rijks, ten uitvoer moest gebracht worden, en Garibaldi meende dat onberedeneerde drift daartoe te moeten medewerken. Art. 2. De Franse regering zal haar troepen uit Rome doen terugtrekken, trapsgewijs en naar mate de legermacht des pausen zal zijn georganiseerd. Die gehele ontruiming zal echter afgelopen moeten zijn binnen den termijn van twee jaren. Art. 3. Het Italiaanse gouvernement verbindt zich, geenerlei aanspraak te doen gelden tegen de organisatie van een pauselijk leger, dat samengesteld zal kunnen zijn zelfs uit vrijwilligers van vreemde Katholieke landen. Dat leger zal voldoende moeten zijn voor de handhaving van het gezag des pausen, en voor het bewaren der rust zowel in het binnenland, als aan de grenzen zijner staten. Evenwel zal de krijgsmacht niet mogen ontaarden in een middel van aanval tegen het Italiaanse gouvernement. Art. 4. De Italiaanse regering verklaart zich bereid, zodanige schikkingen aan te gaan, waarbij Italië ten zijnen laste neemt het evenredig deel van de schuld der Kerkelijke Staten. Art. 5. De tegenwoordige overeenkomst zal worden bekrachtigd en de ratificaties zullen worden uitgewisseld binnen den termijn van veertien dagen of zo mogelijk vroeger. (get.) Drouyn de Lhuys, Nigra, Pepoli. Bij een protocol als aanhangsel tot deze conventie werd bepaald: dat zij kracht van uitvoering zou hebben, als de koning van Italië de verplaatsing van zijn hoofdstad bij besluit zou hebben vastgesteld. Die verplaatsing zou moeten geschieden binnen zes maanden na de datum van de conventie. Volgens een aanvullende verklaring van 3 oktober vroegen, en getekend door de heer Drouyn de Lhuys, zou de ontruiming van het pauselijke gebied aanvangen met den dag, waarop de koning van Italië het besluit zou nemen ter bekrachtiging van de wet, die het Italiaanse parlement zal hebben aangenomen omtrent de verplaatsing van de hoofdstad. Volgens deze overeenkomst in geen enkel deel aan de Italianen, wiens vurige wensch, om Rome de hoofdstad te zien van het één Italiaansche rijk, naar een hoogst onzekere toekomst verwezen werd, zij beleedigde ook de paus ten hoogste; immens buiten zijn medeweten had men over de belangen van zijn rijk beslist, zichzelf het recht aangemacht, om de gewichtigste aangelegenheden van te regelen, en in alles gehandeld, alsof er nog geen paus, noch onafhankelijk kerkelijk bestuur was. Dieper voorwaart kon de hiërarchie niet dalen, noch grooter bewijs geleverd worden, dat men alle ontzag voor haar verloren had! De wakkere kardinaal de Mérimée maakte als oorlogsminister gebruik van de gelegenheid tot het samenschrijven van een nieuw pauselijk leger. Daartoe bezigde hij niet slechts de manschappen en officieren, die van de krijgsmacht van Lamoricière waren overgebleven, maar wierf daarboven, door de bisschoppen van aller landen krachtig gesteund, een menigte jongelieden, en niet het minste uit de Nederlanden en België, en stelde daaruit een krijgsmacht samen van meer dan 15,000 man, van welke er ongeveer 11,000 te Rome in bezetting lagen, een krijgsmacht, volgens deskundigen in verhouding tot de bevolking van den tegenwoordigen Kerkelijke Staat, veel groter dan elk souverein in Europa bezat. Voegt men bij dit cijfer nog 5000 man van het Franse occupatie-leger, dan bedroeg het geheel ruim 20,000 man, die 's pausen wereldlijk gezag zouden handhaven. Het Roomse vraagstuk was echter een Italiaans vraagstuk geworden, en alles kwam daarop neer: of, overeenkomstig de middeleeuwse begrippen, het pausdom met zijn onbepaalde gezag te Rome zou blijven heersen en in het overgebleven gedeelte van den Italiaanse Staat op den duur zou geëerbiedigd moeten worden; dan of het, ondergaand voor de kracht van de moderne denkbeelden, zich naar deze schikken en zich hervormen zou. Maar indien het tot dit laatste besloot, dan was ook het oude Pausdom in oogenscheinlijk gevaar, want dit verlangde niet slechts een geestelijke soevereiniteit, maar eischte ook de voortdurende en bestendiging van wereldlijk gezag. Pius IX maakte hieromtrent de gehele Rooms-Katholieke Kerk bekend met zijn opperpriesterlijke meening in zijn veel besproken "Encycliek" van 8 December 1864 en in de daarbij gevoegde "Syllabus.". Bij de eenigszinds opmerkelijke lezing van de beide stukken moest terstond bij elk denkende, de overtuiging ontstaan, een dat het Pausdom, zoo als het zich hier uitsprak, niet meer tot onzen tijd behoorde, en dat het door het ruwe van zijn uitspraken zichzelf de genadeslag had toegebracht. Hoe langer zo meer zal men immers in elk constitutioneel Staats leeren inzien, dat een stelsel, wat alle vrijheid van spreken op het gebied van de Staat, van de wijsbegeerte en de godsdienst veroordeelt en met straf bedreigt, in zijn eigen nachtelijk donker bij het meer en meer rijzend licht van beschaving moet wegzinken. Het Italiaanse gouvernement liet de openlijke bekendmaking van de pauselijke verordening door de bisschoppen ongehinderdd haar gang gaan, overtuigd, dat het verbieden daarvan er een zeker waarde of werkzame invloed aan zou schijnen toe te kennen, die zij volkomen miste. De ultramontaanse bladen waren er echter hoogelijk mee ingenomen; en dit kon niet anders: want de Encycliek en de Syllabus waren immers verdedigings-acten van het Jezuïtisme. Hoogste lof kon echter moeilijk bedacht worden, dan welke de Tijd, Noordhollandsche courant, over de Encycliek hield. "De rondgaande brief is een monument van bovennatuurlijke wijsheid, waarin al de dwalingen van onzen tijd, zoo wel in haar beginsel als in haar laatste gevolgen, worden veroordeeld. Hij is rijk in leering en niemand kan hem in de hand nemen, zonder daaruit voor zichzelf groot voordeel te trekken. Wat ons Katholieken aangaat, wij verheugen ons over het helder licht, dat Z. H. Pius IX over de gebeurtenissen en dwalingen van onze dagen geworpen heeft. En die convention was voorwaar geenszins geschikt, om de heerschende spanning in Italië te verminderen, of den Roomschen kerkvorst met gerustigheid de toekomst te doen afwachten. La convention du 15 Septembre et l'encyclique du 8 Decembre, Paris, Dunot 1865. — De troonrede van Napoleon III, bij de opening der wetgevende Kamers van den 15 Februari 1865, bevatte verstaanbaar een wederlegging van de pauselijke aanmatigingen en van Dupauloup's brochure. Het Romeinse vraagstuk was echter een Italiaans vraagstuk geworden, en alles kwam daarop neer: of, overeenkomstig de middeleeuwse begrippen, het pausdom met zijn onbepaalde gezag te Rome zou blijven heersen en in het overgebleven gedeelte van den Keltischen Staat op de duur zou geëerbiedigd moeten worden: dan of het, ondergaand voor de kracht der moderne denkbeelden, zich naar deze schikken en zich hervormen zou. Maar indien het tot dit laatste besloot, dan was ook het oude Pausdom in oogenschijnlijk gevaar, want dit verlangde niet slechts een geestelijke soevereiniteit, maar eischte ook de voortdurende en bestendiging van wereldlijk gezag. Pius IX maakte hieromtrent de gehele Rooms-Katholieke Kerk bekend met zijn opperpriesterlijke meening in zijn veel besproken „Encycliek" van 8 December 1864 en in de daar bij gevoegde „Syllabus.". Bij de eenigszinds opmerkelijke lezing der beide stukken moest terstond bij elk nadenkend de overtuiging ontstaan, dat het Pausdom, zooals het zich hier uitsprak, niet meer tot ons tijds behoorde, en dat het door het ruwe van zijn uitspraken zichzelf de genadeslag had toegebracht. Hoe langer zo meer zal immers in elk constitutioneel Staat leren inzien, dat een stelsel, welke alle vrijheid van spreken op het gebied van de Staat, van de wijsbegeerte en de godsdienst veroordeelt en met straf bedreigt, in zijn eigen nachtelijk donker bij het meer en meer rijzend licht van beschaving moet wegzinken. Het Italiaanse gouvernement liet de openlijke bekendmaking van de pauselijke verordening door de bisschoppen ongehinderd hun gang gaan, overtuigd, dat het verbieden daarvan er een zekere waarde of werkzame invloed aan zou schijnen toe te kennen, die zij volkomen miste. De ultramontaanse bladen waren er echter hoogelijk mee ingenomen; en dit kon niet anders: want de Encycliek en de Syllabus waren immers verdedigings-acten van het Jezuïtisme. Hoog lof kan echter moeilijk bedacht worden, dan welke de Tijd, Noordhollandsche courant, over de Encycliek hield. „De rondgaande brief is een monument van bovennatuurlijke wijsheid, waarin al de dwalingen van onsen tijd, zowel in haar beginsel als in haar laatste gevolgen, worden veroordeeld. Hij is rijk in leering en niemand kan hem in de hand nemen, zonder daaruit voor zichzelf groot voordeel te trekken. Wat ons Katholieken aangaat, wij verheugen ons over het helder licht, dat Z.H. Pius IX over de gebeurtenissen en dwalingen van onze dagen geworpen heeft. In die conventie was voorwaar geenszins geschikt, om de heerschende spanning in Italië te verminderen, of den Roomschen kerkvorst met gerustheid de toekomst te doen afwachten. La convention du 15 Septembre et l'encyclique du 8 Decembre, Paris, Dunot 1865. — De troonrede van Napoleon III, bij de opening der wetgevende Kamers van den 15 Februari 1865, behelsde verstaanbaar eene wederlegging der pauselijke aanmatigingen en van Dupanloup's brochure. Ten. Immers, hoezeer er door onderhandelingen over een concordaat tussen hem en Victor Emanuel eenige wederzijdsche toenadering scheen plaats te grijpen, bedaarde zulks toch geenszins de vrij algemene begeerte naar het bezit van Rome als hoofdstad, en de minister Catazzi was gewis de man niet, om dit verlangen te matigen. Toen derhalve de Fransen, ingevolge het verdrag van Villa Franca, Rome en den Kerkelijken Staat ontruimd hadden, achtte Garibaldi het gunstig tijdstip gekomen, om zich van Rome meester te maken en zijn vaderland een hoofdstad te geven. Maar dit kwam volstrekt niet overeen met de staatkunde des Franschen keizers; deze had nog te veel den invloed der clericale partij in zijn eigen land noodig, dan dat hij dien geheel van zich vervreemden zoude door een bedrijfeloos toezien der gewelddadige uitdrijving van Pius IX uit zijn zetelplaats. Door Napoleon bewerking trad alzoo in plaats van Catazzi de heer Menabrea op, ten einde de conventie ernstig te doen naleven. De Fransen troepen landden den 30 October 1867, en toen Garibaldi laat in deze maand verscheen, om aan het hoofd zijner benden Rome te veroveren, stuitte hij op den hardnekkigen tegenstand van den Franschen generaal de Faille, wiens chassepot-geweren, volgens diens bericht "wonderen" gedaan hadden. Onder Fransche bescherming was Pius IX voorloopig aldus veilig tegen elke vijandige onderneming; de beste verstandhouding heerschte, naar het scheen, tussen den paus en den keizer, en de clericale partij had alle redenen om tevreden te zijn. 5. Andere bezwaren echter van den bedenkelijksten aard, en door de gehele krijgsmacht van Napoleon niet uit den weg te ruimen, bezwaren, die met den dag in uitgebreidheid en kracht toenamen, beklemden reeds sedert lang de ziel des pausen en deden hem de toekomst met angst te gemoet zien. Immens begrippen, die geheel strijdig waren met alles, wat de Kerk tot dusver aangaande hare grondslagen en rechten geleerd had, werden overal verspreid en vonden overal ingang; reeds werden zij door duizenden gekoesterd en openlijk beleden, niet alleen in den Kerkdijken Staat, maar ook ver buiten zijne grenzen in Italië, in Europa, ja, in de geheele Christelijke wereld! „Wat ons de grootste smart veroorzaakt," zeide hij in zijn allocutie van 30 September 1861, „is dit, dat vele leden der geestelijkheid, van welke eenigen zelfs herderlijke waardigheden bekleeden, zich door den verderfelijken geest der dwaling en des opstands hebben laten medeslepen, hunne roeping en pligten vergeten, zich van den weg der waarheid verwijderd, aan de plannen der goddeloozen hunne toestemming gegeven hebben, en tot groote smart van alle wiendenkenden, een steen des aanstoots geworden zijn." En die begrippen betroffen niets minder dan de allerteederste punten in betrekking van het tegenwoordig wezen des Pausendoms tot het oude echte Katholicisme, en der opheffing van zijn wereldlijk gezag. Priesters van rang verstoutten zich, of bij vlugschriften, of bij adressen aan den paus, hunne gevoelens daaromtrent rondborstig te uiten; en de man, die kort geleden als de grote verdediger van het leerstuk der onbevlekte ontvangenis der heilige moedermaagd was opgetreden, aarzelde niet, zich aan de zijde van Rome's bestrijders te scharen in een geschrift, dat in de geheele Katholieke wereld het grootste opzien baarde. En hoe kon dit anders, als men den schrijver hoorde vragen: „Wie is zoo blind en zoo kortzichtig, om niet te zien, dat het Italiaanse volk het gevaar te gemoed gaat, om het paradijs der Kerk te verlaten, en dat dit gevaar niet op verre afstand, maar nabij, niet gering, maar zeer groot is? Een groot aantal Italianen heeft zich reeds openlijk of in het geheim van hunne moeder losgescheurd, welke alzoo van een schare van uitverkoren kinderen is beroofd; een groot gedeelte der geestelijkheid is in strijd met de meerderheid der leeken; bijna alle herders zijn het oneens met hunne kuddes, en zelfs de herder der herders, de opvolger van den H. Petrus, de verheven plaatsvervanger van Christus op aarde, slingert censuren en excommunicaties tegen het Italiaanse koninkrijk en de Italiaanse maatschappij. Men zou haast geloven, dat de bisschoppen van de tweeledige macht, om te binden en te ontbinden, slechts die om te binden hebben overgehouden; zoo eenstemmig zijn zij in het veroordelen, verwerpen en verdoemen van 'tgeen alle Italianen van elk ouderdom en stand vurig verlangen, en wat zij moedig trachten te verwerven." Het bevreemdt ons niet, dat bij dergelijke stemming der gemoederen, het stelsel van de Cavour: „de vrije Kerk in den vrijen Staat" hoe langer hoe meer ingang bij de meer ontwikkelden en beschaafden vond; dat er te Napels in 1865 onder de leiding van den gewezen geestelijke Prota een Italiaansch genootschap tot bevrijding en onderling hulpbetoon van priesters ontstond, hetwelk spoedig meer dan tweeduizend leden, waaronder 971 priesters, telde, en dat in datzelfde jaar te Florence het ontwerp tot een nationale vereniging het licht zag, welke als beginsel op den voorgrond schildde: „om aan alle geloovigen, geestelijken en leeken, de oude rechten terug te geven bij de handhaving hunner verplichtingen." Levendig gevoelde men 1 Zie Protestantsche Bladen 1865, bl. 28-300. Arnhem bij G. van der Wiel. overal de dringendste behoefte aan hervorming der Roomsche Kerk, en de beroemde abten Bartolomeo en Rosmini kwamen daarvoor openlijk uit; de eerste in zijn werk: Elemosina è richezza (Armoede en rijkdom), de laatste in zijn geschrift: Cinque piaghe della Chiesa (De vijf kwalen der Kerk). De vrijzinnige drukpers bleef daarbij niet in gebreke, met meerdere of mindere bescheidenheid de hiërarchie in haar wezen, aanmatigingen en eischen aan te tasten, ofschoon zij, ongelukkig genoeg, doorgaans tevens de pleitbezorgster was van het ongeloof, dat nimmer tot een ware hervorming zal leiden, maar veeleer weer naar Rome moeten terugvoeren. Vergeten wij evenwel vooral niet, hier tevens melding te maken van den arbeid der Protestantsche zendeling-, bijbel- en traktaat-genootschappen. Immers zij allen streefden langs onderscheiden wegen naar hetzelfde doel: om kennis van de godsdienst in geest en in waarheid overal te verspreiden en voor allen toegankelijk te maken. Daartoe werd een onberekenbaar groot aantal exemplaren des Bijbels in de volkstaal allerwege voor zeer geringen prijs verkocht of om niet gegeven. Met de mondelinge evangelisatie werd ook de schriftelijke verbonden, en een naamloze menigte kleine geschriften in omloop gebracht, deels ter wederlegging van vele wanbegrippen van Rome, deels ter verdediging van het Evangelie en van het Protestantisme. De vruchten van zovele verenigde pogingen bleven onder den goddelijken zegen niet achter: want, in weerwil van allen mogelijken tegenstand der Curie, ontstond er een menigte kleinere of grootere evangelische gemeenten, aan welker hoofd zich meestal vroegere priesters: als Cerioni, Achilli, De Sanctis, Gavazzi, enz. bevonden, terwijl mannen, edel van geboorte, als de markies Cresi te Napels en de graaf Guiccardini te Florence, of beroemd door hunne geleerdheid, als Vincenzo Albarelli d'Afinito en Bonaventura Mazzarella, de zaak des Evangelies, waar zij konden, in hun vaderland 1871. Opgemerkt. leven? Het is de beroemde graaf de Montalembert! O! waar zulk een man verklaart, „dat men volledig afstand moet doen van alle privilege van het Katholicisme, en dat het onmogelijk is, dat de theocratie thans nog een rol zou kunnen spelen— daar moet men te Rome zich dubbel gegriefd gevoeld en de noodzakelijkheid ingezien hebben, om tot instandhouding der theocratie afdoende maatregelen te nemen. En welke maatregelen waren daartoe, meende men, verre weg de verkieselijkste en meest afdoende? Voorzeker de zodanige, welke de, door het hoogste d. i. het pauselijke gezag uitgesproken, en door een algemene vergadering van bisschoppen, d. i. door een oecumenisch concilie, gewettigde en goedgekeurde, veroordeelingen behelsden van de heerschende dwalingen, en al de gelovigen op straffe van excommunicatie verplichtten tot een onverdeeld vasthouden aan de bepalingen der heilige vergadering. Daartoe werd dan ook besloten, en de Encycliek des pausen tot bijeenroeping van een oecumenisch concilie in Rome te houden den 29 Juni 1868 uitgevaardigd. Men kon er niet aan twijfelen, of het eigenlijke doel van het concilie was niet alleen om aan de beginselen, in de Syllabus neergelegd, de hoogste kerkelijke wijding te geven, maar ook, om aan de paus de persoonlijke onfeilbaarheid op het gebied des geloofs en der zeden toe te kennen; ja, dit laatste, als het lievelingsdenkbeeld der Jezuïten, was wel de grote beweegreden tot het houden der kerkvergadering. Veuillot ten minste, en wie was meer dan hij, de grote woordvoerder van het ultramontanisme, en bekend met de geheime plannen zijner geestverwanten? kwam hier openlijk voor uit, en het officieuze blad van het Vaticaan, de Civilta Calolica, sprak volkomen in dezelfde geest. In zijn 77ste brief aan V Univers. In de Laar. Courant in het begin van Mei 1870 wordt zijne verklaring woordelijk medegedeeld. Vol genoeg aan de oproeping des hoogepriesters, stroomden bisschoppen uit alle landen van Europa, Azië en Amerika naar Rome; men berekende hun aantal op ongeveer achthonderd, waaronder alleen uit Italië tweehonderd zesenzeventig. Naar het uitwendige te oordelen, kon men dus van een oecumenisch concilie spreken, want de geheele Roomsche Christenheid vond zich in de personen harer opperherders vertegenwoordigd, indien er namelijk van vertegenwoordiging in de Latijnsche Kerk sprake kan zijn. "Wij onthouden ons van breedvoerige uiteenzetting van zoo veel, wat in het concilie, dat plegtig geopend werd, is voorgevallen, en alles behalve voor de overeenstemming zijner leden pleitte; alleen merken wij aan; dat de leiding en behandeling van zaken, van den begin af, geheel in handen van het ultramontanisme was; dat de paus het reglement van orde zelf had voorgeschreven, en hij ter laatste instantie beslissen zoude, welke voorstellen al of niet in overweging zouden genomen worden; dat men eener gevreesde oppositie alzoo reeds van den beginne de teugels had aangelegd, en een vrije openlegging van gevoelens onmogelijk gemaakt; dat men de vaststelling der geloofsregelen niet door een zedelijke, maar door een numerieke meerderheid wilde doordrijven, en zich op het krachtigst beijverde, om de pauselijke persoonlijke onfeilbaarheid zoo spoedig mogelijk te doen aannemen. Kon het anders, of deze en andere dergelijke bedoelingen moesten den hevigsten tegenstand ondervinden bij al de leden, die eenig gevoel hadden van bisschoppelijke waarde en geen stemmachines der Jezuïten wilden zijn? Het regende dan ook protesten op protesten, en zo men eenheid des geestes ergens wilde zoeken, dan zeker in dit concilie niet! Het was onmogelijk, dat de mogendheden onverschillig de richting konden blijven toezien, die het concilie dagelijks meer en meer toonde te nemen; want waar bleven de dierbaarste vrijheden der volken bij een wettiging harer veroordeeling door den Syllabus? Waar de onafhankelijkheid der vorsten bij de toekenning der onfeilbaarheid aan den Roomschen priester, die zich "als Gods stedehouder" ver boven de aardse raften verheven achtte? Frankrijk zond derhalve, waarschuwend en onder eerbiediging van de vrijheid der kerkvergadering, een nota aan zijn gezant de Banneville ter kennisgeving aan het pauselijk hof, waarbij het "deels wijziging, deels verwerping" verzocht der aan het concilie voorgedragene canones of regelen betrekkelijk de inrichting der Kerk, omdat die canones het burgerlijk gezag aan het kerkelijke ondergeschikt wilden maken, en de fundamenten van het hedendaagse recht aantastten. Men wees vooral daarbij op de maatschappelijke beroeringen en botsingen tussen Kerk en Staat, „indien zoodanige canones of regelen door het hoog gezag der kerkvergadering, en wellicht ook met een onfeilbaar verklaard gezag des pausen, werden vastgesteld." De kabinetten van Berlijn, Lissabon en Munchen vereenigden zich met deze nota, en Oostenrijk zond zijner zijds een gelijksoortige verklaring aan de pauselijke staats-secretaris Antonelli. Doch al deze pogingen waren ijdel; het lang beraamde plan der hiërarchie moest, ten welken prijs dan ook, verwezenlijkt worden; de beginselen van den Syllabus werden goedgekeurd, en de onfeilbaarheid des pausen, in strijd met de geschiedenis der Kerk, met de overleveringen, met het woord van God, werd als dogma der Roomsch-Katholieke Kerk den 18 Juli 1869, in een openbare zitting, door het concilie met 533 tegen twee stemmen, aangenomen en door Pius IX afgekondigd. Niet minder dan honderdvijftien prelaten hadden Rome met protest tegen het dogma verlaten, „want," schreven zij aan Pius IX, „het gevoel van kinderlijke piëteit en eerbied weerhoudt ons, in een zaak, die den persoon van uwe Heiligheid zoo van nabij betreft, openlijk en in het aanzicht des „Vaders non placet te zeggen; en toch zouden wij in de openbare zitting niet anders dan onze in de alge- gemeene congregatie uitgebrachte stemmen hebben kunnen herhalen." Het aangenomen leerstuk der onfeilbaarheid luidde als volgt; „Getrouw aan de aloude overlevering leeren en bepalen wij met goedkeuring van de heilige kerkvergadering: dat het een van Godswege geopenbaard leerstuk is, dat Rome's hoogepriester sprekende op den leerstoel — d. i. wanneer hij, in de vervulling zijner roeping van herder en leeraar van alle Christenen, met zijn apostolisch oppergezag bepaalt, dat een leer, betreffende het geloof of de zeden, door de algemene Kerk vastgehouden en beleden moet worden, — door den, van den Heer in de persoon van de H. Petrus toegezegde bijstand Gods, in het volle bezit is van die onfeilbaarheid, welke de Verlosser heeft gewild, dat zijn Kerk in het bepalen van zijn leer, betreffende geloof en zeden, hebben zoude; en dat derhalve zoodanige bepalingen van Rome's hoogepriester uit zichzelf, niet krachtens de instemming der Kerk, onherroepelijk en onveranderlijk zijn. De opposanten, die vele moeilijkheden door hun verzet veroorzaakt hadden, hebben door hunne onthouding de eenparigheid bewerkt. Het dogma is onder donder en bliksemslagen, en schier onder volslagen duisternis afgekondigd. Onder de menigte dachten sommigen aan het Gallicanisme en zeiden: „Het is een begrafenis!" Anderen dachten aan de toekomst en spraken: „Wij staan op Sinaï!" Dat woord drukte mijne gewaarwordingen beter uit. Het heeft voor mij den schijn, alsof wij uit Egypte trekken en de wereld voortaan van de Pharaons bevrijd zal zijn. De weg kan nog lang zijn, maar wij hebben Mozes en meer dan Mozes. Wij herhalen het: naar het scheen was de zegepraal der Jezuïten volkomen, en de 18 Juli 1870 hunne ure, de ure der duisternis; maar het komt ons evenzeer voor, dat, gelijk het aan Mozes niet vergund werd het beloofde land binnen te trekken, en hij zich vergenoegen moest het slechts in de verte te aanschouwen, het evenmin hun gelukken zal, hun Kanaän — de wereldheerschappij door het beheersen van de paus — te bereiken, maar zij zich tevreden zullen moeten houden met de beschouwing van hun onbereikbaar ideaal. Opmerkelijk is het, dat op denzelfden dag, waarop de onfeilbaarheid des pausen werd vastgesteld, ook de oorlog door Frankrijk aan Pruisen werd verklaard, een oorlog, die in weinige weken, met Napoleons troon, ook Rome's wereldlijk gezag zou doen instorten. Tot dusver had het Fransche leger Rome en de overgeblevene pauselijke Staten tegen alle aanranding der Italianen beschermd, en de binnenlandsche woelingen in vereeniging met 's pausen bediening beteugeld; maar wat zoude het zijn, indien dit leger werd teruggeroepen en Pius X aan eigen krachten bleef overgelaten? Wij herinneren hier aan de in die tijd zoo veel gerucht gemaakte memorie van den heer de Rayneval aan den Franschen minister van binnenlandsche zaken. Daarin betoogde hij, dat er, zijns inziens, geene oplossing van de Romeinsche quaestie bestond, en verklaart letterlijk het volgende: „Indien het gouvernement Zijner Majesteit, om ligt te begrijpen redenen, verlangde een einde te maken aan de bezetting der Romeinsche Staten, dan zoude het verkieslijker zijn de sluizen te openen voor den aandrang van den stroom, dan, hetzij door openlijk bekende kennisgevingen, hetzij door gedwongene combinatiën, den genadeslag aan het wereldlijk gezag des pausen voor te bereiden." En — de sluizen werden geopend! Aan den pauselijke nuntius te Parijs en aan den kardinaal staats-secretaris Antonelli te Rome werd in Juli 1870 officieel medegedeeld: dat keizer Napoleon bevel had gegeven, de Fransche troepen uit den Kerkelijken Staat terug te roepen. Daarbij was de verklaring gevoegd, dat „Frankrijk om militaire, niet om politieke redenen tot die stap over ging; dat het thans zelf de dienst van al zijn troepen behoefde; en dat de ontruiming vóór 15 Augustus zoude plaats grijpen. De koning van Italië zoude zich, overeenkomstig het September-verdrag, belasten met de taak, om op de grenslinie van zijn rijk te waken voor de veiligheid van het pauselijk grondgebied. Volgens het orgaan der Fransche staatkunde Le Constitutionnel, was de revolutionaire partij binnen het Romeinsche gebied magteloos, en had het Italiaansche gouvernement thans den wil en de macht, om het September-verdrag na te leven.
45,118
MMKNMP01:001464017:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,883
Pharmaceutisch weekblad; voor Nederland, jrg 20, 1883-1884, no. 16, 19-08-1883
null
Dutch
Spoken
6,721
12,851
20* Jaargang. 19 Augustus 1883. jj*. jg jll VOOE JSTEXJEEXi^IsrX). Voor Apothekers en Apotheekhoudende Geneeskundigen. Redacteur: R. J. OPWIJRDA, te Nijmegen. Prijs per Jaargang, franco per post, ƒ 5,90. Advertentiën : van I—s regels ƒ 1,—, elke regel meer 20 Cts. en 10 Cts. voor een N°. van het blad. Een Abonnements-tarief is op aanvrage verkrijgbaar. UITGEVER: D. B. CENTEN, AMSTERDAM. De stukken, welke men weuscht opgenomen te zien, worden ui terlijk Woensdag-morgen verwacht bij den Redacteur. De Advertentiëu uiterlijk Vrijdag-avond bij den Uitgever. VERSLAGEN der COMMISSIËN gedurende hel jaar, eindigende 31 Juli 1883, belast met het afnemen der examens van apothekers-bediende. I. Aan Zijne Excellentie den Minister van Binnenlandsche Zaken. De commissie heeft de eer bij deze aan Uwe Excellentie verslag te geven omtrent de door haar in 1883 te Meppel afgenomen examens. Nadat op den lOden Juni te Meppel eene voorbereidende vergadering was gehouden, werd den volgenden dag een aanvang gemaakt met de examens, en deze werden zonder tusschenpoozen (behalve op de beide invallende Zondagen) tot den 28sten Juni voortgezet. Evenals in December 1882 waren daarvoor twee lokalen inde Rijks hoogere burgerschool met driejarigen cursus beschikbaar. Op den 19den en 20sten Juni werd het lid Stheeman door het plaatsvervangend lid Top vervangen. Het aantal der candidaten, die zich hadden aangemeld, bedroeg 53, waarvan 26 vrouwelijke. Twee mannelijke en eene vrouwelijke hadden het litterarisch-m athematisch examen, en een mannelijke het eindexamen eener hoogere burgerschool met vijfjarigen cursus met goed gevolgd afgelegd, terwijl een andere tot de vijfde klasse vaneen gymnasium met zesjarigen cursus was bevorderd. Deze werden allen vrijgesteld van het examen inde vakken van lager onderwijs. Wederom werden iederen dag drie candidaten geëxamineerd, behalve op die dagen, op welke eender zoo even genoemde candidaten aan het examen deel nam, en op den laatsten dag. Alsdan bedroeg het aantal geëxamineerd wordende candidaten vier. De algemeene uitkomst was als volgt: Aan 15 mannelijke candidaten werd het getuigschrift uitgereikt. 21 vrouwelijke viel dit mede ten deel. 3 mannelijke candidaten trokken zich tijdens het examen terug. 9 mannelijke en 5 vrouwelijke candidaten werden afgewezen. 58. De namen der candidaten, die het getuigschrift als apothekersbediende ontvingen, zijn: mej. S. G. Adriani Engels, geb. te Midwolda; » J. 0. De Boer, geb. te Leeuwarden; t> L. Boer, geb. te Groningen; » J. M. Boot, geb. te Amsterdam; » C. C. W. Bouma Nieuwenhuis, geb. te Leeuwarden ; » M. De Bruin, geb. te Leeuwarden; » A. P. Damsté, geb. te Surhuisterveen, gemeente Achtkarspelen; ï A. J. M. Deknatel, geb. te Amsterdam; „ H. Funke, geb. te Amsterdam; » J. J. J. Hartogsveld, geb. te Papendrecht; » A. M. Kapteyn, geb. te Sassenheim; » A. Kouwer, geb. te Wormerveer; » M. G. Lambers, geb. te Assen; s> W. Legel, geb. te Amsterdam; » A. E. Riegen, geb. te Utrecht; E. M. Van Roijen, geb. te Diever; » H. G. Romijn, geb. te Apeldoorn; » M. 0. Van ’t Sant, geb. te Delft; » A. W. L. Scheltema, geb. te Zwammerdam; > J. A. Yan Suchtelen, geb. te Amsterdam; » F. A. M. Wittermans, geb. te Groenlo; J. Yan den Berg, geb. te Winsum; L. J. Fischer, geb. te Lippenhuizen, gemeente Opsterland; J. Heiligers, geb. te Hoorn; J. Hunsche, geb. te Amsterdam; A. J. H. Kramer, geb. te Papenburg; L. M. Lansberg, geb. te ’s-Gravenhage; I. De Leeuw, geb. te ’s-Gravenhage; H. Molenaar, geb. te Irnsum, gemeente Rauwerderhem; W. H. Sas, geb. te Gorinchem ; E. 0. Sasse, geb. te De Rijp; J. Schoutendorp, geb. te Amsterdam; M. J. Schröder, geb. te Egmond aan Zee; J. H. Schuurmans Stekhoven, geb. te Harderwijk; J. Wieringa, geb. te Middelstum; W. P. A. Wijnen, geb. te Rhenen. Het onderzoek naar de bekendheid der candidaten met de vakken van gewoon lager onderwijs leverde blijken van aanmerkelijken vooruitgang. Van de 48 candidaten, die dit gedeelte van het examen moesten a^eëSen> voldeden in dit opzicht 16 bijzonder goed, 18 goed, terwijl 7 onvoldoende blijken van kennis aan den dag legden, en een met de genoemde vakken, met uitzondering van lezen en schrijven, nagenoeg geheel onbekend was. Van de natuurkunde, voor zoover die van den apothekers-bediende kan en moet gevorderd worden, wisten 21 candidaten vrij veel, 12 gaven voldoende, 11 minder voldoende blijken van kennis, terwijl 3 slecht voldeden, en één van natuurkunde geen ’t minste begrip bleek te bezitten. Was de commissie over het algemeen met den uitslag der examens inde vakken van lager onderwijs, natuurkunde in gesloten, -vrij wel tevreden, dit was geenszins het geval ten aanzien van de bedrevenheid der candidaten in het lezen van Latijnsche recepten. Slechts 4 candidaten bleken zooveel Latijn te verstaan, dat zij een recept goed lezen, en woordelijk konden vertalen, 19 verstonden alleen de bedoeling van de hun voorgelegde recepten goed, 11 tamelijk goed, 10 zeer gebrekkig, 3 begrepen er weinig van, en één geheel niets. De kennis der candidaten is in dit opzicht van jaar tot jaar achteruitgaande. De commissie meent hieromtrent naar het door haar in het eerste rapport aangemerkte te moeten verwijzen, en herhaalt hier, dat zij voor de toekomst in die onbedrevenheid der apothekers-bedienden gevaar ziet, omdat, daar ook van de apothekers geen kennis van de Latijnsche taal meer geëischt wordt, de tijd nadert, waarop de apothekersbediende, een recept niet begrijpende, te vergeefs zijn patroon om hulp zal vragen. De kennis aangaande maten en gewichten was bij 23 candidaten zeer voldoende, bij 15 voldoende, bij 10 onvoldoende, terwijl 2 van de verhouding tusschen het oude en tegenwoordige medicinale gewicht weinig wisten. De hun voorgelegde geneesmiddelen werden door 10 candidaten alle of meest alle herkend; 23 maakten in dit opzicht eenige fouten; bij 18 was de kennis in dit opzicht in meer of mindere mate niet voldoende, bij 2 uiterst gering. Op de vragen naar de synonymen der geneesmiddelen gaven 16 candidaten telkens een goed antwoord, 16 een over ’t geheel vrij voldoend, terwijl 12 verscheidene en 3 de meeste dier synonymen niet kenden. De vragen betreffende de receptuur werden door 9 candidaten bijzonder goed, door 30 op over ’t geheel voldoende wijze, door 9 onvoldoend beantwoord. Een candidaat legde in dit opzicht zeer geringe kennis en een ander geheel geen kennis aan den dag. In het gereed maken van recepten slaagden 12 zeer goed, 26 goed, 5 minder goed, 5 slecht, en van 2 candidaten werd de bedrevenheid daarin gelijk 0 geschat. Overigens is het der commissie aangenaam te constateeren, dat de opleiding van vrouwelijke apothekersbedienden wederom gebleken is betere vruchten te dragen, dan vroeger wel eens het geval was. Kampen en Zwolle, 29 Juni 1883. D. Lubach, Voorzitter. R. Meulenhoïf, Secretaris. 11. Aan Zijne Excellentie den Minister van Binnenlandsche Zaken, De commissie belast met het afnemen van het examen, bedoeld in art. 17 der wet tot regeling der voorwaarden tot verkrijging der bevoegdheid van apothekers-bediende van den 25sten December 1878 [Staatsblad n°. 222), heeft de eer Uwe Excellentie het verslag aan te bieden van hare tweede zitting. Den 12den Juni zijn, in plaats van de gewone leden, de plaatsvervangende leden, de heeren J. Hegland en dr. P. C. E. Van Embden, beiden apothekers te Utrecht, als examinatoren opgetreden, wegens verhindering der leden. Meerdere vergaderingen werden, even als vroeger, dooreen of meer belangstellenden van het beginzot het einde bijgewoond. Het examen werd ook nu te Utrecht gehouden, in de daarvoor met de meeste welwillendheid beschikbaar gestelde localen van het militair hospitaal. De wijze, waarop het examen werd afgenomen, was dezelfde als bij de eerste zitting, terwijl weder op eiken dag dne candidaten werden geëxamineerd 5 behalve den laatsten dag van het examen, toen slechts twee candidaten overbleven. De kermis der natuur liet over ’t algemeen nog meer te wenschen over. De commissie maakte ook nu de opmerking, dat zij, die over het algemeen het meest ontwikkeld waren, ook doorgaans het beste in dit gedeelte van het examen voldeden. Het examen inde natuurkunde bepaalde zich, ook nu even als vroeger, hoofdzakelijk tot eenige algemeene begrippen van den invloed der warmte op den aggregatietoestand der lichamen, bekendheid met de bepaling van het soortelijk gewicht, de kennis van den thermometer, den barometer, de balans, den hevel, enz. en van de physische wetten, waarop deze werktuigen berusten. Niet zelden gebeurde het, dat een candidaat een zeer juist afgerond antwoord op de gedane vraag gaf, zonder echter te weten op welk beginsel het gegeven antwoord gegrond was, klaarblijkelijk uiteen handhoek teruggegeven, zonder de zaak begrepen te hebben. De kennis der scheikunde liet, over het algemeen, op enkele uitzonderingen na, veel te wenschen over. Het examen bepaalde zich ook nu tot de eerste beginselen. Sommigen toonden zelfs weinig of geen begrip te hebben van de meest elementaire zaken op het gebied der scheikunde. Een mannelijke candidaat, apothekers-bediende 0.W., heeft zich onder het Iste gedeelte van het examen teruggetrokken, zoo ook eene vrouwelijke, omdat zij zelven inzagen, dat zij in die vakken veel te kort kwamen; zij wisten zoo min af van natuur- en scheikunde, als van eenig onderdeel van het mondeling gedeelte. b. Bedrevenheid in het lezen en verstaan van in het Latijn geschreven recepten en theoretische receptuur. Het lezen en verstaan van in het Latijn geschreven recepten gaf veelal blijken, dat de candidaten ze wel verstonden, maar niet in staat waren ze zonder fouten te lezen ; bijna bij alle candidaten ontbrak kennis van de eenvoudigste regels der Latijnsche taal. c. Kennis van de geneesmiddelen. Niet alleen voldoende kennis van het uitwendig voorkomen der geneesmiddelen, maar ook van de bestanddeelen, voor zooverre die invloed kunnen hebben bij het gereedmaken der recepten, heeft de commissie als eisch gesteld. Deze kennis meende de commissie te moeten vorderen met het oog op de groote bevoegdheid, welke het getuigschrift aan den apothekers-bediende geeft. De uitkomst van dit gedeelte leerde, op enkele uitzonderingen na, dat deze kennis niet meer dan bevredigend was. Enkele candidaten moesten hierin geheel onvoldoende worden geacht. Een gering aantal yan hen kende op ’t oog de hup, voorgelegde geneesmiddelen niet, eveneens waren ze ook onbekend met de voornaamste essentieelephysische eigenschappen, die ze van anderen onderscheiden, de afkomst en de hoofdbestanddeelen van belangrijke geneesmiddelen, zooals opium en kinabast en dergelijke en de belangrijkste praeparaten der geneesmiddelen inde Pharmacopoea vermeld en in de receptuur gebruikelijk. d. Kennis van hel vroegere medicinaal gewicht en van het Nederlandsch stelsel van maten en gewichten. De kennis van de verhouding van het decimaal tot het oude medicinaal gewicht was inden regel voldoende. Sommigen waren echter geheel onbekend met de verdeeling van het oude medicinaal gewicht en met de teekens, waardoor dit wordt uitgedrukt, waarvan de kennis aan de commissie noodzakelijk voorkwam, daar bij het verlof dat den geneeskundigen gegeven is om bij het voorschrijven van recepten er van gebruik te maken, door onwetendheid de grootste, vergissingen konden plaats hebben. Enkele verwisselden bij het opschrijven greinen met grammen. Omtrent de kennis der synonymen waren de antwoorden veelal bevredigend, ofschoon bij een later onderzoek zeer duidelijk bleek, dat de kennis niets meer was dan een van buiten geleerd lesje, e. Bekwaamheid in het gereedmaken van recepten. De resultaten van dit belangrijk onderdeel waren bij de verschillende candidaten uiteenloopend. Slechts enkelen muntten uit door oordeelkundige, nauwgezette en nette bereiding der hun aangeboden recepten. Yeelal liet dit gedeelte te wenschen over. Onder de niet toegelatenen waren er een twaalftal, die wegens een onvoldoend cijfer van dit gedeelte van het examen moesten worden afgewezen. Bij een candidaat, overigens algemeen uitstekend ontwikkeld, met een bewijs van hoogere burgerschool van sjarigen cursus, was gemis aan bekwaamheid in gereedmaken van recepten, oorzaak van afwijzing. Ééne dame, die in het mondeling gedeelte goed had voldaan, trok zich onder het practisch gedeelte van het examen terug. De ondervinding leerde ook nu weer dat op ééne uitzondering na, zij, die bij het mondeling gedeelte bewijzen hadden gegeven van bekendheid met de beginselen van natuur- en scheikunde, ook bij het practisch gedeelte het beste voldeden. Het verlangde diploma kon worden uitgereikt aan; A. Vrouwelijke candidaten: mejuffr. M. M. 0. Van Bruggen, geb. te Den Helder; > G. 0. Honig, geb. te Koog aan de Zaan; » J. Grendel, geb. te Gouda; » H. J. Weber, geb. te Wolvega; » C. S. Blok Wybrandi, geb. te Leeuwarden ; » A. J. De Boer, geb. te Akersloot; » J. L. Gantvoort, geb. te Borculo; » 0. E. Schotel, geb, te Dordrecht; » P. H. Scheevers, geb. te ’s-Gravenhage; » J. J. M. L. Steyns, geb. te Maastricht. B. Mannelijke candidaten : de heer H. Spetter, geb. te Rotterdam; » » E. M. Frijlink, geb. te Utrecht; » » P. Opdenoordt, geb. te Yenloo; » » H. J. S. Van Zomeren, geb. te ’s-Gravenhage; > » W. J. H. Verhoeven, geb. te Dordrecht; » » J. Vlaanderen, geb. te Vlissingen; » » J. M. Bos, geb. te Rotterdam. RECAPITULATIE. Toegelaten: vrouwelijke candid. 10 = 81.25 pet. » mannelijke » 7 = 21.8 7 » Afgewezen; vrouwelijke » 2 = 6.25 » » mannelijke » 10 = 31.25 » Teruggetrokken: vrouwelijke » 2 = 6.25 » » mannelijke » 1 = 3.12 » Totaal. 32 Utrecht, 19 Juli 1883. Be Commissie voornoemd, H. L. Vebspijck, Voorzitter. Jb. Beoekke, Secretaris. Weenen, 14 Augustus 1883. Amice! Volgens belofte deel ik u, ook namens mijn reisgenoot, Collega Baelde, eenige bijzonderheden mede betreffende de Internationale Tentoonstelling op pharmaceutisch gebied tijdens mijn verblijf alhier. 11 Augustus ten 10 ure werd de Tentoonstelling met de gebruikelijke plechtigheden door den Voorzitter von Waldheim geopend in tegenwoordigheid van den Minister van Onderwijs als vertegenwoordiger van "den beschermheer, Z. K. H. den Aartshertog Karl Ludwig, den Minister van Oorlog en een tal andere autoriteiten. De aanspraken vindt ge inde Ausstellungs-Zeitung der »Pharmaceutiscben Post”, die ik u hierbij overzend. De tentoonstelling heeft plaats inde daartoe ingerichte zalen van het Gartenbau-Gesellschaft, Toen wij er binnen kwamen, waren wij getroffen door de keurige schikking van alles en door de netheid, die wij er opmerkten, en onze eerste indruk legde ons de vraag op de lippen: Is dit werkelijk alles pharmacie? De hoofdzaal binnentredend, ziet men aan het einde eene prachtige verzameling van kisten enz. enz. met geneesmiddelen, geheel gereed en ingericht om met het leger mede te velde te worden genomen. Links en rechts ziet men verschillende zaken, ingezonden door het Allgemein Oesterr. Apotheker-Verein te Weenen, bijv. geheele kasten met: I°. diverse werken uit den ouden en nieuwen tijd over Alchemie, Apothekerskunst, Pharmacie, Pharmaceutische Chemie etc. etc.; 2 ’. eene prachtige verzameling gedroogde planten; 3°. verschillende chemische en pharmaceutische praeparaten, alles keurig geëxposeerd. In het midden staat een tafel met microscopen en microscopische praeparaten, die elks bewondering waard zijn. Bij het intreden van de zaal vindt men rechts eene volledige apotheek, geheel ingericht volgens den ouden tijd. Het blijkt, dat men zich reeds toen orde, regel en netheid ten doel stelde, maar bijzonderheden, als 3 vatt-n boven elkander liggende, inhoudende elk plus minus 50 liter Aqua Chamomillae, Aqua Melissae en Aqua Sambuci, om van meer dergelijk te zwijgen, doen de verandering ten goede kennen, die er inde uitoefening der kunst gekomen is. Links bij de intrede ziet men de ruimte ingenomen dooreen tafel met verschillende drukwerken, die men kan koopen, als Catalogi, Ausstellungs-Zeitung, werken over pharmacie, botanie enz. Verder heeft men nog 2 groote zalen rechts en twee links en eene boveugalerij voor de expositie ingericht. Vele, zeer vele zaken worden hier aangetroffen, die degelijk op pharmaceutisch gebied tehuis behooren en waarvan de beschouwing elk pharmaceut aangenaam aandoet: drogerijen inden fraaisten staat in hoeveelheden, zooals men ze nooit bijeen gezien heeft, galenische praeparaten inden onberispelijksten vorm, groote verzameling van toestellen van glas, saniteitsgoed en metaal. Vooral verdient vermelding de verzameling balansen. Men vindt er echter, helaas, ook eene groote opeenhooping van zaken, die door ons onder de apothekers-kramerijen gerangschikt worden, en wij willen niet ontveinzen, dat de gunstige indruk, dien wij bij het binnentreden kregen, door deze laatste verzameling bij het verlaten der tentoonstelling vrij wat getemperd was. Wij zijn er verzekerd van, dat, indien de ontworpen internationale tentoonstelling 1.1. jaar te Rotterdam tot stand gekomen was en Nederlandsche apo- thekers aldaar aan het roer gezeten hadden, dergelijke pharmaceutische kramerijen niet zouden toegelaten zijn. Ons land is op de tentoonstelling te Weenen zeer karig vertegenwoordigd. Men treft er slechts ééne inzending uit Nederland aan, bestaande in eene kleine etalage (al de extracten voorkomend inde Pharm. Neerl. Ed. II), waaraan men eene zeer goede plaats gegeven heeft. Om u bekende redenen kan ik daarover niet verder uitweiden *), maar wil alleen nog vermelden, dat daartoe ook behoort het Extractum Cinchonae van onzen waardigen landgenoot dr. de Vrij (eene flesch met 500 grm. Extr. liquidum en eene flesch met 500 grm. Extr. spissum), waaromtrent de jury ons mededeelde, dat zij dit extract aan een nauwkeurig onderzoek wenschte te onderwerpen. Tijd ontbreekt ons tot verdere mededeelingen; neem het bovenstaande voor lief. Zoodra wij in het vaderland teruggekeerd zijn, hopen wij u uitgebreider verslag te geven. Na groete enz. TT. N. Veeweij. Geachte heer Redacteur l Ter aanvulling en tot beter begrip van uwe mededeeling omtrent de benaderende bepaling van het ijzergehalte in Vinum tartrat. kalico-ferric. en iu Tinct. ferri cydon., zij het mij vergund dit te doen opmerken, dat de opgegeven gehalten oorspronkelijk meer ten doel hadden een, mild gestelden norm aan te geven om bij het visiteeren van apotheken die praeparaten spoedig te beoordeelen dan wel dat zij aanspraak kunnen maken op wetenschappelijke scherpte. Zij zijn langs empirischen weg verkregen door de praeparaten van eenige collega’s, die gewoon zijn zorg daaraan te besteden, onderling te vergelijken en voor bovengenoemd doel een ijzergehalte aan te nemen lager dan vaneen daarvan. Wil men het juiste gehalte leeren kennen, men neme in aanmerking, dat ook de Vinum zoowel ferroals ferridverbinding bevat, in verhouding grootendeels afhangende van het op te lossen zout, waarvan de samenstelling door den naam; Tartras Kalico-ferricus niet juist wordt aangegeven. Met collega Guldensteeden Egeling ben ik bezig eenige proeven te nemen ten einde meer kennis daaromtrent te erlangen. Onder dankbetuiging voor de verleende ruimte Uw Dv. F. C. E. Van Embden. Utrecht, 12 Aug. ’B3. Geachte Redacteur ! Naar aanleiding uwer mededeeling van de methode Van Embden omtrent de »benaderde bepaling van het ijzergehalte in Vinum tartratis kalico-ferrici” wenschte ik nog een paar opmerkingen te maken over het praeparaat zelf. Reeds voor eenigen tijd had ik met collega Van Embden afgesproken, dat wij beiden den tartras kalico-ferricus der Pharm. aan een nauwkeurig onderzoek zouden onderwerpen; dat onderzoek is echter nog niet afgeloopen. Indien het waar was, dat de tartras kalico-ferric. bereid volgens de Pharm., geheel uit kaliumferryltartraat K2 (Fe2 02) (C4 H4OO 02)2 bestond, met 21,6 pet. ijzer, dan zoude een gehalte van 1,2 pet. Fe inde Vinum veel te laag zijn, daar een goed bereid praeparaat bij de behandeling met wijn slechts weinig teruglaat. ' Het praeparaat van de Pharmac. bevat echter eene groote hoeveelheid osumzout, hetgeen zoowel blijkt uit de reactie met ferridcyaankalium als uit het ijzeren kaliumgehalte Tartr. kalico-ferricus K2 (Pe2 02) (C4 H4 Oc)2 bevat 21,6 pet. Fe en 15 pct.K. Tartr. kalico-ferrosus K2 Fe (C4 H4 Oe)2 bevat 13 pet. Fe en 18,14 pet. K. Van het praeparaat, bereid volgens de Pharm., heb ik eenige malen eene ijzer- en kaliumbepaling gedaan. Het ijzergehalte bedroeg 17,8 pet. en het kaliumgehalte 16,73 pet. f) Ik weet dat v. kleurde groenachtige stof, die bij behandeling met wijn betrekkelijk veel teruglaat. De bereiding met ijzerhydroxyde, in plaats van ijzerpoeder, verdient zeker verre de voorkeur; toch herinner ik mij dat collega v. Embden mij voor eenigen tijd mededeelde, dat tartras kalico-ferricus uit ijzerhydroxyde bereid, ook reactie gaf op osumzout. Waarschijnlijk werkt het licht reduceerend op het icumzout en zou het wenschelijk zijn, om zoowel bij de bereiding van het zout, als bij de bewaring van den Yinum, het licht buiten te sluiten, om een praeparaat te verkrijgen met een hooger ijzergehalte. In deze richting hoop ik nog eenige proeven te nemen. Hoogachtend UEd. Dn. J. Gdldensteedbn Egeling. Mijnheer de Redacteur ! Ik heb het reagens op Yinum Tartratis kalicoferrici, door u in het vorig nommer opgegeven, beproefd en ik meen u geen ondienst te doen u mijne ondervinding mede te deelen. Ik maakte vroeger het praeparaat volgens de Pharm., doch het voldeed mij nooit, ik had immer veel last van het uitkristalliseeren en schreef dit hoofdzakelijk daaraan toe, dat bij de opgegeven bereiding wij ze altijd nog ferrosumverbinding in het zout blijft. Ik had nog eenige hoeveelheid van op deze wijze bereid praeparaat staan, maar zooals ik wel verwacht had, voldeed het op verre niet aan de eischen van 1,2 pet. ijzer. In het filtraat na bijvoeging der oplossing van ferrocyaankalium van de opgegeven sterkte ontstond door eene nieuwe hoeveelheid van het praeparaat duidelijk eene nieuwe vorming van Berlijnsch blauw. Misschien is volgens de Pharm. een goed praeparaat te verkrijgen door lang, zeer lang te trekken en zich niet tevreden te stellen met donkere kleur en volkomen oplosbaarheid in water, maar ook een onderzoek op ferrozout met ferridcyaankalium in te stellen. Maar waartoe, redeneerde ik, al die omslag? De Pharm. spreekt van ferricus; daar moet het dus heen en ik nam daarom de vrijheid van het voorschrift der Pharm. af te wijken en, zooals in alle nieuwere voorschriften opgegeven wordt, in plaats van metallisch ijzer, hydras ferricus te bezigen. Ik volgde daartoe het voorschrift opgegeven in Hager's Pharmac. Praxis Deel I, blz. 1092. De ijzerwijnsteen langs dezen weg verkregen, voldeed mij veel beter; de oplossing in wijn was wel donkerder gekleurd dan die volgens de Pharm. bereid, maar zij hield zich geruimen tijd zeer goed. De voorraad daarvan is opgebruikt en ik heb ook deze bereiding nagelaten, nadat mij later een fabriekmatig bereide poedervormige tartras kalico-ferricus in handen gekomen is, die aan alle eischen voldeed, welke ik meende te moeten stellen. Deze bevat slechts sporen ferrozout, is volkomen oplosbaar in 10 deelen water en laat bij het oplossen in 10 deelen witten wijn (namelijk in besten muskaatwijn) slechts weinig achter. Deze gefiltreerde oplossing, nu met het opgegeven reagens onderzocht, voldeed volkomen aan de opgegeven reactie. In het filtraat werd met ferrocyaankalium nog eene sterke blauwe kleuring, en later praecipitaat verkregen, zoodat het praeparaat veel meer dan 1,2 pet. ijzer bleek te bevatten. Ik meen, dat, wanneer er eens wijzigingen gebracht zullen worden in onze Pharm., zij zeer zeker ook dit praeparaat zullen treffen. Het voorschrift is nog uit de oude doos, omslachtig en tijdroovend om het doel te doen bereiken, hetwelk langs een eenvoudiger weg veel spoediger kan verkregen worden. Hoewel het praeparaat niet sterk meer in gebruik is, heeft de Pharm. het onder de verplichte geneesmiddelen opgegeven. Wij moeten er dus eenige hoeveelheid van in voorraad hebben. Anders zou ik willen voorstellen goeden tartras kalico-ferricus in poedervorm in voorraad te houden en wanneer de Yinum voorgeschreven wordt, de oplossing inden witten muskaatwijn telkens ex tempore te bereiden. Dan eerst wordt uniformiteit inde apotheken verkregen, want, al wil ik gaarne de goede bedoeling met het opgeven ran een minimum ijzergehalte erkennen, er blijft op deze wijze toch altijd onzekerheid en het praeparaat, versch bereid of na eenigen tijd staan, zal immer in ijzergehalte verschillen. Uit de eene apotheek zal men het anders verkrijgen dan uit de andere. Yoor de Tinctura ferri cydoniata komt mij de reactie minder geschikt voor, omdat dit zout altijd het ijzer voor een groot deel inden ferrostaat bevat. Het filtraat althans gaf met ferridcyaankalium nog een vrij aanzienlijk praecipitaat. Hier zou dus in elk geval eene wijziging in het reactief moeten gebracht worden. Komt mijne mededeeling u belangrijk genoeg voor, dan kunt gij daarvan gebruik maken. Uw dienstw. Collega IJ. Z. Reeds van twee groothandelaren in geneesmiddelen, de heeren Becking en Yan Dieren te Arnhem en de Bosson te Dordrecht, ontving ik blijken van instemming met het voorstel om de flesschen, potten enz., die vergiften of vergiftige zelfstandigheden bevatten, bij de verzending met een teeken te voorzien. De heeren B. en v. D. zijn voornemens de vergiften van lijst A met een doodshoofd, de vergiftige zelfstan; digheden van lijst B met een ster te voorzien. De heer de Bosson bericht mij, dat hij reeds sinds eenige jaren als vaste regel aangenomen heeft alles wat tot lijst A uit de Pharm. behoort of, zoo het niet inde Pharm. genoemd wordt, in aard daarmede overeenkomt, vaneen rood etiquet, wat tot lijst B behoort met een groen etiquette voorzien. In zijn voorraad houdt hij vermelde zelfstandigheden op dezelfde wijs bewaard, tevens tot aanwijzing voor zijn personeel. Ik voeg nog hierbij, dat de maatregel ook is aan te bevelen aan apothekers, die de geneesmiddelen aan apotheekhoudende geneeskundigen leveren. Hier is zij zeker zeer doeltreffend, dewijl toch meermalen gebleken is, dat deze heeren door hunne praktijk niet altijd den tijd te hebben de ontvangen middelen | dadelijk op te bergen, waardoor de vergiftige zelfstandigheden tijdelijk niet afgezonderd of niet gekenmerkt tusschen de anderen blijven staan. In antwoord op de vraag in het vorig uommer in hoeverre het Nederl. diploma van apothekers-bediende voor België en Frankrijk geldt, deelt men mij uit ’s Gravenbage mede, dat het voor een Nederlandschen adsistent, mits hij goed Fransch spreekt, niet moeilijk is in eene Belgische apotheek plaatsing te vinden. Naar diploma wordt gewoonlijk niet eens gevraagd, temeer dewijl een dergelijke graad in België niet bestaat. In Frankrijk doet zich hetzelfde voor, getuigen de vele Duit schers, die aldaar (vooral inde badplaatsen) inde apotheken werkzaam zijn en zich nooit aan een examen in Frankrijk onderworpen hebben. Men zal zich herinneren, dat onlangs iu eene apotheek te Luik, eene noodlottige verwisseling plaats had van scammoniahars met aeetas morphini. Elk apotheker zal zich wel verwonderd hebben over de mogelijkheid dezer verwisseling, dewijl het uiterlijk voorkomen, al is de scammoniahars ook in poedervorm, reeds dadelijk het verschil zou aantoonen. Collega H. S. te M. bericht mij thans, dat zijne verwondering wat het uiterlijk voorkomen betreft, opgehouden heeft bij de laatst door hem ontvangen scammoniahars en hij zendt mij een staaltje om mij te overtuigen, dat dit niet veel van dat van aeetas morphini verschilt. Werkelijk doet zich deze scammoniahars voor als een grijswit poeder, zooals aeetas morphini er ook vaak uitziet. Dit poeder van scammoniahars voldoet, behalve de kleur, geheel aan de eischen der Pharm. ! Wij gaande zeer nette étalage van de firma Packard & C°., van natuurlijke phosphaten voorbij, en komen weldra bij een vitrine, gevuld met een menigte kleine flesschen, waarin een groezelig uitziend vocht, met het opschrift »Dixon’s üitwisscher van Pokdalen. Ik wil mij liever van commentaren onthouden, doch alleen meedeelen, dat blijkens bijgevoegd programma, de stof 2 a 3 maal daags gebruikt moet worden en dat een potje ƒ2,70 kost. Er staat nog bij vermeld, dat »de uitvinder aangesteld is als leverancier van de Koningin en het hof van Holland voor artikelen van nieuwe uitvinding (!)” De firma Thos. Christy & o°. te Londen, zond een kleine verzameling van verschillende drogerijen, waaronder vele uitheemsche van zonderlinge nomenclatuur. Niet ver van daar verheft zich een zuil van carbolzuur met een menigte carbol—preparaten, van de bekende firma Calvert & C°. te Manchester (vertegenwoordigd door de H.H. B. A. van Doorn & o°. te Amsterdam). Wij merken hier carbol-zeep (ook voor het wasschen van dieren) tandpoeder, en als iets nieuws gecarboliseerd »cabinet—paper” op. Zeer fraai zijnde verschillende sulpho—carbolaten van verschillende metalen (o. a. Ca, Mg, Fe, Mn, enz.). Aan het einde van onze wandeling in deze zaal ontmoeten wijde Cheavin’s waterfilters. Deze genieten m.i. terecht een groote reputatie. Reeds voor vele maanden heb ik mij van de uitnemende eigenschappen dezer filters door proefnemingen kunnen overtuigen, en o. a. geconstateerd dat b. v. metaalzouten (als aeetas plumbi) tot op zekere grenzen geheel teruggehouden worden. Organische stoffen, kleurstoffen en zwevende deelen worden zeer voldoende door deze toestellen verwijderd. Het materiaal schijnt een verbinding van kool met ijzer te zijn. (Hierbij zij herinnerd aan de zuiverende eigenschappen van het zoogen. »magnetic Carbide” van de Spencer—filters, bestaande in hoofdzaak uit Fe2 O3 46,70 pet., Fe O 25 pet., Kool 0,8 pet., Zand 22,70 pet.). (Wordt vervolgd.) Amsterdam, 15 Aug. ’B3. Schmidl en Romer hebben in het vet der kokkelkorrels (cocculi indici) ongeveer 40 pet. vrije vetzuren gevonden, die grootendeels uit stearinezuur bestonden. Eene zelfstandigheid als »menispermine” inden handel verkeerend, bleek eveneens stearinezuur te zijn. Uit oleum nucis moschati expressum konden 3—4 pet. vetzuren afgescheiden worden. Het vet, hetwelk door uitpersen uit de laurierbessen verkregen wordt, bevat weinig vetzuren. Daarentegen konden uit gedroogde baccae lauri door uittrekking met spiritus, benevens normaal vet, 2—3 pet. vrije vetzuren, grootendeels palmitinezuur, verkregen worden. Bij vergiftiging met iodium is het volgens de Union pharmac. nuttig, alvorens de gebruikelijke stijfselpap als tegengift aan te wenden, zoodra mogelijk toe te dienen een lepel van eene oplossing van 2 gram natriumthiosulphaat (hyposulphis natricus) in 150 gram water. Afloop der Inschrijving door den Inspecteur van den Geneeskundigen dienst der Landmacht te ’sHage, op Zaterdag 11 Augustus 1883, voor de levering aan ’s Rijks magazijn van geneesmiddelen van 250 Kilogr. Stdphas CMnini, in 5 partijen van 50 Kilogr. elk, ten behoeve van den geneeskundigen dienst in Nederlandsch Indië: Mesritz & CO., Amsterd. Gustv. Briegleb, Amsterdam. Clüninefabriek. te Amsterdam. ƒ 144.75 p. Kg. ƒ 145.80 p. Kg. / 146.20 p. Kg. ff 145.80 , „ „ 147. „ „ „ 150. „ „ „ 147.50 „ „ w 150. „ „ „ 148. „ „ „ 153. „ „ „ 148.20 „ „ J. Mouton & Zn., K. G. W. de Bosson, A. M. &C. Pliüjgers, te ’sHage. te Dordrecht. te Botterdam. * / 146.50 p. Kg. * f 146.50 p. Kg. ƒ 146.70 p. Kg. „ 147.80 „ „ „ 148. „ „ „ 146.70 „ „ „ 147.80 „ „ _ „ 146,90 „ „ » 148.40 „ „ _ „ 146.90 „ , „ 148.40 „ „ _ „ 147. „ „ Julius Meijer, C. L. Schepp & Zn., W. Purckhauer & C,, te Amsterdam. te. Rotterdam, te Amsterdam. / 146.75 p. Kg. / 150. p. Kg. ƒ 151. p. Kg. ff 146.75 „ „ „ 150. ~ „ ff!sl.soff „ » 147.75 „ „ _ _ » 148.75 „ „ _ » 148.75 „ „ _ * Tusschen deze twee gelijke iu aanmerking komende aanbiedingen heeft het lot ten ganste der heeren J. Moaton en Zn. beslist. Persoonlijke aangelegenheden. Door den Gouvern.-Generaal van Ned.-ludië is ingetrokken de overplaatsing van Soerakarta naar Samarang aan den milit. apoth. 2de kl. M. H. J, de Wolff. Ontvangen voor de apothekers-weduwe met 4 kinderen van 0. uit Amsterdam 1 coupon J 2.97; van R. te A. f5; totaal met het tot heden ontvangene ƒ 110, 37-ri ‘ Advertentlën. In eene nette Apotheek, uitsluitend privaat receptuur, wordt in eene der Provincie-steden van N.-Br. gevraagd: een bevoegd BEDIENDE, INTERN, E. C., accuraat kunnende recepteeren en van goede getuigschriften voorzien, tegen flink salaris. Brieven franco, onder Letters A. E., aan het Bureau der BEEDASGHE en OOSTEEHOUTSCHE COURANT, te Breda. “ ______ ' i fflßrtSS"* Te Maastricht wordt zoo spoedig fjlfcTOSF xnogeliik gevraagd een ASSISTENT, accuraat kunnende recepteeren en van goede getuigschriften voorzien. Brieven franco, onder Letters B. S., aan het Bureau van dit Blad, te Amsterdam. 1 Ineen Apotheek, zonder fonds-praktijk, in Z.-Holland, wordt gevraagd een bekwaam ASSISTENT, al of niet bevoegd ; In ’t laatste geval genegen spoedig het Bediende -examen af te leggen, waartoe men gaarne behulpzaam wil zijn. Brieven franco, Letters A. Z H., aan het Bureau van dit Blad, te Amsterdam. In eene Apotheek, in eene provinciestad, kan nu of later geplaatst worden een ASSISTENT O. of N. Wr. of lEMAND ter opleiding, EXTEEN. Brieven franco, Letters F. A., aan het Bureau van dit Blad, te Amsterdam. BUgS**" Ineen Apotheek te Utrecht, waar tijd tot waarneming der colleges en voor studie bestaat, wordt gevraagd een solied RECEPTARIUS, INTEENE, tegen salaris. Brieven onder Letter V., bij den Kantoorboekhandelaar BEEN. J. ZANDVLIET, Utrecht. "provisor. In eene stad, gelegen inde onmiddelijke nabijheid van Amsterdam, wordt tegen 1° November een PROVISOR gevraagd. Brieven franco, Letter E, aan het Bureau van dit Blad, te Amsterdam. Een Adsistent N. W., zoekt PLAATSING te Amsterdam, EXTERNE. Brieven franco, Letter S., aan het Bureau Van dit Blad, te Amsterdam. Een Assistent (N. W.) (P. G.) zag zich gaarne met primo November GEPLAATST, buiten Amsterdam. Adres brieven Letters A. J., aan het Bureau van dit Blad, te Amsterdam. Eene Apothekers-Assistente, reeds geruimen tijd als dusdanig te Amsterdam werkzaam, verlangt, om redenen buiten hare betrekking, tegen October e. k. GEPLAATST te worden. De beste getuigen staan haar ten dienste. Brieven franco, onder Letter E., met opgave van conditiën, bij den Boekhandelaar P. SCHOEN Je., Prinsengracht b/d Vijzelstraat, Amsterdam. UTRECHT. Een 36jarige Apothekerszoon, geëx. leerl.- apotheker, die 6 jaren zelfstandig in eene Apotheek werkzaam is, zoekt te Utrecht omtrent begin October PLAATSING, waar eenige tijd | tot studie bestaat. INTERN zonder salaris. EXTEENE overeenkomstig. Brieven onder Letters A. B. C., aan het Bureau van dit Blad, te Amsterdam. jrgyii— Voor een Jongeling die de receptuur verstaat en zich voor het eerste natuurkundig examen wil voorbereiden, wordt enkel tegen genot van huisvesting PLAATSING ineen Apotheek vaneen academiestad gezocht. Adres onder Letters A. Z., bij den Boekhandelaar W. EOSENKRANZ, te Maastricht. Eene jonge Dame P. G., in het bezit van haar acte als Apothekers-bediende, zoekt als zoodanig PLAATSING. De beste informatiën staan baar ten dienste. Te koop gevraagd; een gebruikte TOONBANK. Aanbiedingen met opgaaf van prijs en afmetingen worden ingewaclit onder Letters L. L., aan bet Bureau van dit Blad, te Amsterdam. Yan Houten’s CACAO Fabrikanten C. J. van Houten & Zoon, TE WEESP BIJ AMSTERDAM. Administratie : PARIJS, 32, boulevard Montmartre. GBAIHE GRILLE; Lymphalische aandoeningen, ziekte van liet darmkanaal, verstoppingen van den lever en de milt, obstructies, galknobbels enz. HOSPITAAL. Aandoeningen van het darmkanaal, zwaar gevoel inde maag, moeielijke spijsvertering, afkeer van eten, maagpijn, maagzwakte. CKLESTIMS. Aandoeningen der nieren, van de blaas, het graveel, blaassteenen, podagra, suikerpis, albuminurie. Haktekite. Aandoeningen der nieren, der blaas, het graveel, blaasteenen, diabetis, albuminurie, podagra, Let op naam der Brom op de Capwule. Depot te Amsterdam 338, Keizersgracht bij de Beerenstraat. F. li. BftRMESSËL lIELLBIUOU (Thnrmgen). Thermometer, Instrumenten en Goederen voor Pharmacie en Chemie. Op aanvraag Prijscouranten franco door J. AEIONI, Amsterdam. Tentoonstelling Amsterdam, Duitsche afdeeling Gr. VI, Cl. 43, N°. 2439. Bij C. MORKS Jz. te Dordt, verschijnt heden: LIJST DER GENEESMIDDELEN VOORKOMENDE IN DE JPharmacopoea Neerlandica Editio Altera EN DER LATERE IN GEBRUIK GEKOMENE, MET opgave der giften en wijze van toediening; TEN BEHOEVE VAN Geneeskundigen en Pharmaceuten BEWERKT DOOR H. J. B®E I6A AF, Med. Chir. et Obst. artis Doctor, praclis. Geneesheer. Prijs 60 Cts. Tegen zending van dit bedrag wordt het franco naar alle plaatsen verzonden. Pepsine Lemkes. Sedert 1864 met het meeste succes in steeds toenemend gebruik. //Nimmer heb ik Pepsine aangetroiien, welke deze in werking evenaart of zelfs nabij komt.” Professor A. Heijssius, //L’auguste malade, qui fait usage de la Pepsine de votre préparation en est très-satisfaite, et je ne puis faire autreraent que de certifier, que cette Pepsine est la seule qui remplit ce qu’elle promet." Le Dr. G. Tschertsrojefp, médecin de son Altesse Impériale la Grande Duchesse Hélène a Bt. Petersbourg. Prijs per 4 Grm. ƒ6.—. Wijze van toediening zie Geneesk. Courant Jaargang 1865, No. 34. PEPSINE waarvan de volkomen identiteit met die van Dr. Fr. Witte gewaarborgd, Prijs per 10 Grm. f 0.50 // // 100 // // 4.50 bereid door en verkrijgbaar bij H. A. LEMKES. Apotheker, Edam. 1. G. W. DE BOSSOIT TE Dordrecht. Handel in Chemicaliën, Drogerijen en Galeaische Praeparaten, bereid naar en voldoende jan de eischen der Pharm. Neerl. Ed. 11. P. TEN BRINK, Apotheker Stccnwijk. Ti'ochisei Santonini (met suiker) a 0,065, p 5,— per 1000, bij eenige hoeveelheid lager. STOOMFABRIEK "V-A-KT PEPERMUNT, JUJUBES. *, 0. van Voornvcld & C°„ SPUISTRAAT 145. AMSTERDAM. Pepermunt en Jujubes van zuivere kwaliteit en aangenamen smaak worden H.PI. Apothekers tot onderstaande prijzen aangeboden: Hollandsche Pepermunt . . . 50 c. p. J K°. Engelscbe dito ...60c. // dito dito dubbel sterk 70 c. // Blanke, roode en drop Jujubes. 60 c. // Drop Jujubes met ammoniac zout 70 c. n Paté de guimauve in torentjes. 100 c. u Prima dito in platen . . . f 1.60 » Griotjes 0.90 » Verder Staal- en Santonine-flikjes, pulv. en Elect. gummi Arab. etc., tot 'zeer billijke prijzen. Bladzilver niet aangeslagen en bepaald chemisch rein, in pakjes van I'SO blaadjes 50 Cts. Goudpapier per boek 75 Cts., gewoon formaat. Zilverpapier// // ƒ 0,70, gewoon formaat. Gesneden poederpapier per riem O 8700 stuks, f 4.—, ook per 1000 verkrijgbaar. Gesneden receptenpapier, zwaar per riem ƒ 6. circa 8000 stuks. Katoenpapier ƒ 7,50 per riem in 60 Dessins gesneden, ƒ 8,10. //Bij bestellingen op gesneden Poederpapier gelieve men het verlangde formaat in te zenden.” Amsterdam. OUDKERK POOL & Co. Spuistraat bij de Wijde Steeg, P 229. J. A. Baoker, te Schiedam. AIIUA LAÜROCERASf Ph. N. (1883) per flesch 30 cents; bij eenige hoeveelheid lager. DER Qiiaütaticvc Chemische Analyse VAN ANORGANISCHE VERBINDING EN. Ten gebruike en als leiddraad bij de oefeningen en werkzaamheden in het Chemisch Laboratorium, door R. J. OPWIJRDA. Gecartonneerd met linnen rug. Prijs fr p.p. / 0.40. Chirurgicale Lijm-Sparadrap samendrukkend apparaat O AT C van A. BESLIER, 40, rue des Blancs-lanteanx, PARIJS van A. BESLIER Radiolezing PARIJS, 40, rue des Blancs-Manteaux, 40, PARIJS nnniuru -*lBJmelbreukeh Deze Kleefpleister, op geene andere toe- _ bii Kinderen kende gelijkend, heeft al de eigenschappen die zoolang reeds door de Geneeskundige het kina in het minst te hin- Faculteit verlangd worden : veel kleefkracht, UHHgfIHHT Jf^SSw groote buigzaamheid, lange duurzaamheid geheel overbodig, en bestaat en Onschadelijkheid voor de Huid, zelfs bij lum'-spahadrap'^p kleine kinderen, onverschillig hoe lang zij stodei van iet Apparaat elkander gelegd, er op verblijft. Klein formaat Middellijn 7 l/2 centimeter ... ....... , , . , Groot formaat 91/2 Wordt verkocht in stukken van 1 meter m Etui Extra formaat 12 Monsters worden per post gratis op aanvraag verzonden aan alle Geneeskundigen. ROSÉ BESLIER MET CANTHARIDAAT VAN SODA Dit Vesicatorium is zeer net en werkzaam; men kan het langen tijd bewaren zonder dat bet verandering ondergaat, in eiken omvang; bet werkt zonder pijn en veroorzaakt geen prikkeling op de blaas (bij gevolg geen vrees voor cystitis). Monsters worden per post gratis op aanvraag verbonden aan fransche en buitenlandsche Geneeskundigen. Speciale Fabriek van al de Voorwerpen behoorende bij de Verpleging van Wonden, volgens de antiseptische Methode van Dr lister & Dépot dij de Heeren A.-w. groote & Zoon, 43, Kalverstraat, Amsterdam. Hendriks & van Steenbergen AMSTERDAM WARMOESSTRAAT 136 vestigen de aandacht van Heeren Apothekers en Apotheekhoudende Geneeskundigen op hun onlangs geheel vernieuwd en vergroot zmlax^^zxjzet VAN APOTHEEKBENOODIGDHEDEN, zooals Balansen, Bascules, Gewichten, Doozen (met naain, zonder prijsverhooging), Druppelfleschjes, Saniteits- en glazen Maten, Lepels, Spatels, Pillenmachines, Trechters, Mortieren, Wrijf- en Uitdampschalen, enz., welke Artikelen steeds in groote keuze voorradig zijn. Levering van compleete Apotheekinrichtingen. J. H. G. WEENINIi, Prinsengracht 535, AMSTERDAM LEVERT VOLGENS INTE ZENDEN MAAT: Een Riem gesneden POEDEEPAPIER Iste kwal. 8000 Stuks .... ƒ 5. " // // EECEPTENPAPIEE zwaar 8000 // ~..// 5.— // // // POEDEEPAPIER 2de // 6000 // ....// 3.30 » " // POEDEEPAPIER voor Ziekenfondsen 10000 n ....// 2.90 Prachtig GOUD- en ZILVERPAPIER per boek „ —.65 Prima qualiteit WIT BINDGAREN 25 cent per kluw, per Kilo 10 kluw . . . . // 3.25 Bepaald goed papier, nette en zeer spoedige aflevering. Monsters direct op aanvrage. Snelpersdruk van M. J. Portielje te Amsterdam. Internationale Tentoonstelling TE AMSTERDAM. Inde Puitsche Afdeeling Groep VII, Classe 43 zijn geëtaleerd eene prachtige Collectie Chemische, Physische en Pharmaceutisehe Apparaten en Utensilien van de Heeren E. Leybold’s Nachfolger te Keulen, | eene compleete Collectie Microscopen, Objectieven en vele Nevenapparaten, waaronder de nieuwste Instrumenten van Dr. Carl Zeiss te Jena, eene Collectie Microscopische Pbaepaeaten, uit elk gebied, van den heer Heinrich Boecker te Wetzlar. ! Be uitsluitende Agent van bovengenoemde firma’s, de Heer J. C. Th. MARIÜS uit Utrecht, zal gedurende den duur der Tentoonstelling eiken Maandag en Woensdag aanwezig zijn, tot het in werking brengen der Apparaten en het geven van de noodige inlichtingen. : fi PÖICET Wlmj-fferta. Berlijn S, 0 16. Kopnickerstrasse 54. É Fabriek en Magazijn van alle glazen Toestellen en Utensiliën voor Chemische, Pharmaceutisehe en Physische doeleinden, alsmede voor de Parfumerie. Atelier voor geëmailleerd Schilderwerk van schrift op glazen en porseleinen Toestellen. Specialiteit. Inrichting van Apotheken, Laboratoriën enz. Geïllustreerde Catalogus gratis en franc o. CHOCOLATINE zuivere oplosbare CACAOPOEDER in bussen van 1/2, 1/4 en 1/8 Kg. netto; tegen ƒ 1.60, ƒ 0.85 en ƒ 0.45. Alsmede diverse soorten Poeder-, Melk- en zoete Chocolade uit de Fabriek van D. &M. GROOTES GEBROEDERS, te Westzaan. Verkrijgbaar bij vele Apothekers.
43,959
MMKB13:002685028:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,858
Algemeene konst- en letter-bode, voor het jaar ..., jrg 70, 1858, no. 27, 03-07-1858
null
Dutch
Spoken
7,817
14,520
ZEVENTIGSTE JAARGANG. NIEDWE REEKS. VIJFDE JAARGANG. ALGEÏEESE KOSST- ES LETTERBODE. ONDER REDACTIE VAN Dr. R. C. BAKHUIZEN van den BRINK. M. F. A. G. CAMPBELL, Jhb. Mk. J. de WITTE van CITTERS, I’. A. T. DELPRAT, J. TT BEMAN, Mk. S. C. SNELLEN van VOLLENHOVEN en T. van WBSTRHEENE, Wz. 1858. 3 JTJLIJ. No. 27. He uitgave geschiedt wekelijks, op Zaturdag, door DE EKVE’M LOOSJES te Haarlem en HUBTIIHIS SIIJHOFF te ’sGrav enhage. Aan den laatste gelieve men alle stukken, de REDACTIE betreffende, franco toe te zenden. Prijs van denjaargang met register ƒlO,.—, franco per post/10,75.—Afzonderlijke Nummers 20 cents. Advertentiën van boekwerken worden berekend tegen 10 cents den regel, behalve het zegelgeld; deze in te zenden aan de ekvek poosjes. BERIGTEN. ’s Gravenhage, 2 Julij 1858. NEDERLAND. Z. K. H. de prins van Oranje is door den senaat der Leldsche hoogeschool honoris causa tot doctor inde heide regten benoemd. Van den Catalogus van de bibliotheek der stad Amsterdam (Amsterdam, 1858 in B°.) is thans het vierde gedeelte verschenen, waarin eene opgaaf voorkomt van de handschriften welke die boekerij bezit, alsmede een alphabetisch register op het geheel. De handschriften , 133 in getal, zijn met de noodige duidelijkheid opgegeven; eenige codices van grieksche en latijnsche klassieken , waaronder n. 81 , de C. Julius Caesar, T)e bello Gallico uit de tiende eeuw, het voornaamste is; verder de Briefwisseling tusschen Gijsbert Cuper e» Nicolaas Witsen, 1685—1716 (n“. 113), alsmede de n°s. 123 129, waaronder de eigenhandige werken van Cornelis Pieterszoon Hooft voorkomen, trekken de aandacht in deze afdeeling; de hoogleeraar P. J. Veth en de heer M. Roest Mz. hebben de arabische en hebreeuwsche codices beschreven. Het alphabetisch register zal voorzeker veel toebrengen tot gemakkelijker gebruik van den catalogus voor den bezoeker der boekerij; de wijze echter waarop hier, achter den naara des schrijvers, niet het hoofdwoord van den titel hunner werken volgt, maarde aanduiding van de vakken waaronder die werken gebragt zijn, is op het eerste gezigt vreemd (vgl. blz. 81). Het Scientijic American Journal deelt mede , dat de internationale commissie, die te Parijs is bijeengeroepen, om te raadplegen over eene (geldelijke) belooning, toe te kennen aan den heer Morse, den uitvinder van den tegenwoordig bijna overal ingevoerden telegraaftoestel, een voorstel heeft gedaan , strekkende om het aandeel van Frankrijk op 400000 fr. te stellen. Deze commissie vertegenwoordigt: Oostenrijk, Belgie, Nederland, Piemont, Rusland, de pauselijke staten, Zweden, ïoskaneen Turkije. Als maatstaf zoude voorgesteld zijn het aantal in werking zijnde toestellen van Morse in elk land. Het aandeel voor Nederland is ons nog niet bekend. ïe regt vragen sommigen, welke belooning Frankrijk nu nog aan Wheatstone zal toekennen. Hij toch was het, die daar te lande de elektrische telegrafie het eerst invoerde en tot dat doel brevetten, toestellen en mondelinge en schriftelijke inlichtingen veil had. Morse hragt verbeteringen aan in eene zaak, die aan Wheatstone haar aanzijn had te danken. Proeven, in Amerika genomen , hebben tot de uitkomst geleid , dat van de algemeen in gebruik zijnde verlichtingsmiddelen, het steenkolengas de lucht minder dan eenige andere brandstof voor de ademhaling onbruikbaar maakt. De raapolie bedierf de lucht in 71 minuten, waskaarsen in 79, steenkolengas uit gewone kool in 98; gas, getrokken uit vette steenkool (cannel-coal) ia 152 minuten. Bij deze mededeeling wordt echter niet gezegd of men het aantal lichtbronnen zoo heeft genomen, dat de verlichting bij alle soorten even sterk was. BELGIE. De koninklijke akademie van wetenschappen, letteren en fraaije kunsten heeft een begin gemaakt met de uitgave van de gezamenlijke werken van Jacob van Maerlant, waartoe zij vroeger besloten heeft. De tot heden verschenen deelen zijn: het eerste deel van der Natueren bloeme, met inleiding, varianten van RSS., aenteekeningen en glossarium, voor de eerste mael uitgegeven door J. H. Bormans (Brussel, M. Hayez, 1857, in 8 .) e« het eerste deel van de Rijmbijbel met voorrede, varianten van HSS., aenteekeningen en glossarium voor de eerste mael uitgegeven door J. David (Brussel, M. Hayez, 1858. in B^.) Bij deze eerste deelen zijnde op de titels aangetondigde inleidingen of voorredenen, varianten, aanteekeningen en glossaria nog niet gevoegd; deze zullen eerst bij de volgende deelen verschijnen en hieruit ontstaat de raoeijelijkheid om te beoordeelen, welke teksten hier bij voorkeur zijn afgedrukt, hoevele en welke codices bij de uitgaaf zijn geraadpleegd. Voorloopig moet men zich derhalve bepalen bij de vermelding van het heugelijke feit, dat de hand is geslagen aan het uitgeven van de volledige werken van Maerlant, zich voorbehoudende later te beoordeelen hoe daarbij is te werk gegaan. De nu verschenen deelen zijn met zeer fraaije facsimiles van handschriften versierd en hoewel de typographische uitvoering uitmuntend is, verwondert de nederlandsche lezer zich toch, dat de koninklijke akademie verkozen heeft den tekst van Maerlant met gothische letter te doen drukken, welk stelsel, vroeger algemeen in zwang , thans ten onzent nagenoeg geheel is vervallen. FRANKRIJK. De heer Maugey heeft eene verbetering aan dc diaphragmen van verrekijkers, mikroskopen, photographische lenzen enz. toegevoegd, die naar wij vermeenen spoedig algemeen zal worden. Het is bekend dat diaphragmen, die voor een bepaalden afstand en een bepaald doel geregeld zijn, niet altijd voor andere omstandigheden voldoen. Hierin nu komt Maugey tegemoet, door diaphragmen te vervaardigen uit eene opgespannen veerkrachtige stof, caoutchouc of gutta-percha, en die naarmate van de spanning eene meer of min wijde opening verkrijgen , zoo dat zij even als de pupil van het oog naar de behoefte geregeld worden. AL GE HE ENE KONBT- EN LETTERBODE. gen zijn. Ook merkt hij, en teregt, op, dat aan Torricelli eigenlijk de eerder uitvinding toekomt. Zónder ons verder in dorre pnoriteits kwestien te verdiepen, waardoor zoo menigmaal. Erankrijk getuige het, de hoofdzaak door de bijzaak verdrongen wordt, deelen wij liever eene opmerking van Volpiceliï mede, die zoo veel wij weten nieuw is. Hij heeft namelijk bevonden, dat de geluidsterkte in zamengeperste lucht voortgebragt, met de spanning toeneemt, doch slechts tot 8 dampkringen. Neemt de luchtdruk, nog verder toe, dan wordt: het geluid zwakker. Indien men zich bij deze waarnemingen geheel vrij heeft gemaakt van het welligt minder gemakkelijk mede trillen van het vat, waarin de lucht is zamengeperst, dan is dit verschijnsel zeer opmerkelijk en wel waard om nader onderzocht te worden. DUITSCHLAND. Den 4den Junij jl. overleed inden ouderdom van 70 jaren Johanu Eriedrich Christoph Kortum, hoogleeraar inde geschiedenis aan de universiteit te Heidelberg. Hij werd den 24sten Februarij 1788 (of 1789) te Eichhorst in Mecklenburg-Schwerin geboren, ontving zijne opleiding te Friedland, Halle, Göttingen en Heidelberg en legde zich op godgeleerdheid, wijsbegeerte en voornamelijk geschiedenis toe. Hij woonde de lessen van de Heeren, Planck, Böckh, Creuzer en Wilken bij. Na in 1810 naar Mecklenburg teruggekeerd te zijn, wildejhij in 1811 in het geheim, daar hij als zeer anti-napoleontisch bekend stond, over Engeland naar Spanje reizen , doch werd te Rostock door de Franschen gevangen genomen; weldra ontsnapte hij hun echter en begaf zich naar Yverdun in Zwitserland. Na gedurende een paar jaren leeraar aan een opvoedingsinstituut te Hofwyl te zijn geweest, maakte hij inden winter van 1814 den veldtogt tegen Frankrijk mede en verbleef gedurende eenige maanden te Parijs, welken tijd hij zich voor zijne studiën uitnemend ten nutte maakte. Na gedurende eenigen tijd hoogleeraar in het Grieksch en Latijn aan de cantonnale school te Aargau te zijn geweest, begaf hij zich naar Weenen om aan de hof bibliotheek aldaar ten behoeve van zijne historische studiën werkzaam te zijn. In 1819 werd hij hoogleeraar inde geschiedenis aan het nieuw gestichte gymnasium te Neuwied en in 1821 te Bazel, doch legde die betrekking reeds in het volgende jaar neder om gedurende eenigen tijd een onafhankelijk leven te leiden tot hij in 1826 als privaat docent inde geschiedenis naar Bazel terugkeerde. Daarna als hoogleeraar inde geschiedenis aan de akademie te Bern beroepen , bleef hij aldaar tot het jaar 1840, toen hij naar die van Heidelberg overging. Van zijne geschriften vermelden wij: Eriedrich I, mit seinen Freundén und Feinden (Aarau, 1818); Zür Geschichte der hellenischen Staatsverfassungen (Heidelberg, 1821) \ Entstehungsgeschichte derf rei – stddtischen Bunde im Mittelalter und in der neuern Zeit (3 deelen , Zürich, 1827—1829); Geschichte des Mittelalters (2 deelen, Bern, 1836—1837); Bömische Geschichte vonder JJrzeit Italiens bis zum TJntergange des abendlandischen Feichs (Heidelberg, 1843) ; Eyitstehungsgeschichie des Jesuitenordens (Mannheira , 1843); Geschichte Griechenlands vonder JJrzeit bis zum Dntergange des Achaeischen Bundes (3 deelen, Heidelberg, 1854.) Den ISden Junij jl. overleed te Berlijn inden ouderdom van ruim 57 jaren een van de werkzaamste archaeologen van Duitschland, de bekende Theodor Panof ka, buitengewoon hoogleeraar in de oudheidkunde aan de universiteit aldaar en adsistent bij de galerij van beeldhouwwerken aan het koninklijk museum. Hij werd den 25sten Februarij 1801 te Breslau geboren en ontving van 1819 tot 1822 zijne klassische vorming aan de universiteit te Berlijn, welke hij met eene verhandeling de rebus Samiorum verliet, om nog in hetzelfde jaar eene reis naar Rome te ondernemen, alwaar hij eene reeks van voorlezingen voor eene vereeniging van oudheidkenners hield en daardoor aanleiding gaf tot de later gevolgde vestiging van het archaeologisch instituut. Vervolgens bereisde hij in 1824 , Sicilië, ging daarop naar Rome terug en begaf zich verder naar Parijs, alwaar hij, na een korten uitstap naar zijn vaderland gedaan te hebben, het museum van den hertog de Blacas beschreef, waarna hij met dezen in 1828 naar Napels vertrok en inden daarop volgenden winter de opgravingen te Nola bestuurde, omtrent welke hij in het Kunstblatt een verslag gaf. Bij de stichting van het archaeologisch instituut te Rome in 1829, slaagde hij er in, eene onderafdeeling te Parijs te vestigen. Na in 1834 naar Berlijn teruggekeerd te zijn, gaf hij in het volgende jaar de Annali delV instituto uit, en begon omstreeks dienzelfden tijd zijne voorlezingen aan de universiteit, waarvoor hij in 1844 tot buitengewoon hoogleeraar werd benoemd. Uit zijne talrijke werken vermelden wij: Lettera sopra una inscrizione del teatro Siracusano, (1825); II mvseo Bartoldiano descritto (1827); Neapels antike Bindwerken, in vereeniging met Eduard Gerhard uitgegeven, (eerste deel, 1828); Recherches sur les noms des vases Grecs (1829; Musée Blacas (1830—1833); Cabinet du comte de Pourtalis (1834); Zeus und Aegina (1835); Argos Fanoptes (1838); Fon einer Anzahl aniiker Weihgeschenke u. s. w. (1838); Ueber verleg ene Mythen (1839); Von dpm Einflusse der Gottheiten auf die Ortsnamen (1840—1841); Die Terracotten des K. Museums zu Berlin (1841—1842); Die Heilgötter der Griechen (1843); Bilder aniiken Lebens (1843); Asklepios und die Asklepiaden (1845); Pon den Namen der Vasenbilder (1848;; Die Griechischen Trinkh'órner und ihre Ferziehrungen (1850); Farodién und Garicaturen auf Werken der classischen Kunst (1851); Ge mm en mit Inschriften inden K.Museen zu Berlin u. s. w. (1851); Dionysos und die Thyaden (1852); Froben eines archdologischen Commentars zu Pausanias. (1853); Foseidon Basileus und Athene Sthenias (1858). Yoorts gaf hij met Gerhard Hyperboreisch römische Studiën filr Archaeologie ('1833) en nog een aantal verhandelingen inde werken der Berlijnsche Akademie. In 1851 verscheen een bundel Antiquarische Briefe von A. Boeckh , J. W. Loebell, Th. Panof ka, F. L. G. von Raumer und EL Bitter. Den 19den Junij jl. overleed te Jena de geheim-hofraad Erail Hnschke, hoogleeraar inde ontleedkunde aan de universiteit aldaar. Hij werd den 14en December 1797 te Weimar geboren, en ontving zijne geleerde opleiding aan de gemelde nniversiteit, aan welke hij in 1818 tot doctor inde geneeskunde werd bevorderd. Na te Berlijn en Weenen verblijf te hebben gehouden en Zuid-Duitschland te hebben bereisd, vestigde hij zich te Jena, alwaar hij behalve het hoogleraarschap ook de betrekking van directeur van het theatrurn anaiomicum en het ontleedkundig kabinet van den hertog van Saxsen-Weimar bekleedde. Behalve zijne dissertatie zagen onderscheidene geschriften en opstellen in geleerde tijdschriften van zijne hand het licht, van welke wij hier vermelden ; Lehre vonden Ei?igeweiden zend den Sinnesorganen des menschlichen Karpers (zijnde het sde deel van S. Th. von Sömmering’s Anatomie, omgewerkt en voltooid door Huschke, Leipzig 1844); Schaedel, Hirn und Seele des Menschen und der Thiere (Jena 1854). Men beschouwt hem als een verouderd geleerde, die zich steeds een hardnekkig vijand van elke nieuwe rigting betoonde. Te Weenen heeft men een eenvoudig middel uitgevonden om verkleinde afdrukken van medailles te vervaardigen. De gipsen afgietsels worden met water of alcohol gedrenkt, bij drooging krimpen zij zeer regelmatig in , en kunnen er weder afgietsels in ligt smeltbaar metaal van genomen worden. Deze eveneens met gips behandelende kan men op die wijze voortgaande zeer zuivere copiën, van nog minder dan een derde der oorspronkelijke grootte verkrijgen. POLEN. Als vervolg op ons berigt, voorkomende op blz. 3 54, kunnen wij rnededeelen dat men de gegronde hoop voedt, dat de universiteit te Wilna hersteld zal worden. blindend licht inde oogen doen schitteren, welker aandoeningen en gewaarwordingen zij op eenmaal en onvoor-Waardelijk beheerschen. De grootheid van Scheffer was vaneen anderen aard. Geen kolorist was hij, zoo als die kunstenaars, die van de natuur en het zonlicht de tooveraohtige en duizendvoudige gevarieerde spelingen van het lichteffect weten af te zien en te kluisteren aan het doek, die de zilveren tinten van het licht weten te huwen aan de gloeiende kleuren der schaduw, door middel van onnaspeurbare tusschentoonen. Geen teekenaar was hij, die de vormen van het nienschelijk lichaam, op het voetspoor vaneen Eafaël, en als ’t ware doorvoed van den geest der antieken, steeds die vormen idealiserend en vaak schier uitsluitend om hun zelfs wil, met volslagen meesterschap weet te dwingen, om nu eens de grootste kracht, dan weder de liefelijkste bevalligheid te vertegenwoordigen. Yan beiden ontleende hij iets, het meest echter van den laatsten en dat, gevoegd bij wat hern bijzonder, hem boven schier eiken anderen kunstenaar eigen was, een diep dichterlijk gemoed, dat de teerste en de verhevenste aandoeningen van het menschelijke hart in zich opnam en door de kunst wist Weder te geven, heeft hem gemaakt tot een van de grootste, een van de invloedrijkste en meest gevierde schilders van de eerste helft zijner eeuw. Ary Scheffer laat eene eervolle, eene geheel eigenaardige plaats ledig inde voorste rijen der fransche kunstenaars, en evenmin als die van Paul Delaroche nog is aangevuld, evenmin zal de zijne geraakkelijk dooreen ander zijn in te nemen. Ja , wel is het, zoo als Théophile Gautier inden aanhef vaneen artikel over Scheffer schrijft; //II faut que les jeunes gens redoublent de travail et d’effbrts pour maintenir la France a cette place souveraine qu’elle oocupe dans les arts. Ils ont bien des vides a remplir parmi la phalange sacrée oü la mort semble Irapper de préférenoe les plus célèbres.” Het kunstenaarsleven van Ary Scheffer levert het niet zeldzame verschijnsel op van twee manieren , waarin hij heeft geschilderd. De grens dier beide manieren ligt tussohen 1830 en 1840, tevens het tijdperk van zijn grootsten roem. Yóór dien tijd stond Scheffer, zonder rechtstreeks tot de romantische school te belmoren of naar den naam van kolorist te streven, met zijne dichterlijke, diepgevoelde voorstellingen toch meer op het terrein van die beiden; na dien tijd zocht hij voor zijne niet minder dichterlijke en diepzinnige opvatting van historische, maar vooral van godsdienstige onderwerpen, naar het geheim van den stijl. Wellicht dat de richting van Ingres hem navolgenswaardig scheen, wellicht ook dat hij door het purismus en het idealismus van de jongere duitsohe school, vaneen Overbeck werd aangetrokken, en die aan eene minder kerkelijke opvatting der religieuss kunst wilde dienstbaar maken. Hoe ’t zij, Scheller heeft sints het spiritualismus op het gebied der beeldende kunst gehuldigd met een ijver, die alleen door zijne uitstekende gaven van dorre onbehaaglijkheid vrij bleef, maar die, zelfs aan de meesterstukken, door hem in die periode geschilderd, niet zelden iets ziekelijks gaf, terwijl wij het vaak betreurden, dat hij zocht uil te drukken wat door de beeldende kunst niet uitte drukken is. Werpen wij een vluchtigen blik op Soheffers leven en werken, zonder ons echter te verbinden tot bet leveren vaneen compleeten catalogus van zijne werken. Ary Scheffer zag het levenslicht te Dordrecht, den Klen Februari 1795. Zijn vader, Johan Baptist Scheffer, een niet onverdienstelijk portretschilder, was daar gevestigd en gehuwd met eene uitstekende vrouw, de dochter eens schilders en zelf schilderes, Cornelia Lamme. Maar al te spoedig werd de moeder van Ary en van nog twee andere zonen, Arnold en Henry , geroepen om met hare zeldzame geestes gaven en haar voortreffelijk karakter zelfstandig op te treden als de opvoedster van hare kinderen. In 1809 verloor zij namelijk haren echtgenoot, met wien zij zich sints te Amsterdam met der woon had gevestigd en bij de toenmalige staatkundige verhouding tussohen het vaderland en Frankrijk , bij alles wat toen samenwerkte om Parijs te maken tot de hoofdstad ook der europesche kunstwaereld , bij den reeds duidelijk zichtbaren aanleg voor de kunst van haren oudsten zoon, was het geen wonder, dat in zulk eene vrouw het besluit kon opkomen, zich met hare kinderen in Frankrijks hoofdstad te vestigen. Het besluit werd daad, en legde tevens de grond voor de toekomst van Ary Scheller. Hoe de moeder daar voor bet stoffelijk en zedelijk welzijn van hare kinderen met onvermoeide, onvolprezen inspanning werkzaam was, hoe zij hen wist te leiden, en hoe allergelukkigst zij was inde keuze van de meesters en leidslieden van haar kroost, dat zij op alle wijzen en in alle opzichten trachtte voor te bereiden voor eene schoone toekomst, dit alles heeft steeds de stoffe uitgemaakt van de bewondering van allen., die de familie Scheller eenigzins van nabij hebben gekend. En ook, dit alles is eenigermate af te leiden uit de aan eeredienst grenzende dankbaarheid, welke Ary Scheffer zijne moeder heeft gewijd tot op het oogenblik dat zij hem ontviel. En ook toen eindigde de hulde nog niet, maar werd zij door den kunstenaar vereeuwigd ineen wit marmeren gedenkteeken met het beeld der ontslapene, dat, door hem gebeeldhouwd, ineen afzonderlijk gedeelte van zijn atelier was geplaatst en alleen voor het oog van zeer gemeenzame vrienden werd onthuld. Ary Scheller vond, bij zijne aankomst te Parijs, eene plaats in het atelier van Guérin, een van de vier beste leerlingen van David. Terwijl hij hier, zeker niet buiten den invloed van de ijzeren methode des hervormers inde fransche kunst, werd bekend gemaakt met en geoefend in het gebruik der technische hulpmiddelen van het palet, was hij op eene andere wijze, meer zelfstandig, bezig met zich door lectuur en studie voor te bereiden tot de beoefening der historische kunst. De vruchten van het een, zoowel als van het ander, vertoonden zich alras inde werken , welke hij ter tentoonstelling zond. Thirza en Abel, vóór hunne hut den Heer lof.'zingende, was een van zijne eerste onderwerpen; in 1816 werd zijne voorstelling van het Bezoek der Engelen bij Abraham te Antwerpen bekroond. Benige tafereelen uit de geschiedenis van Frankrijk volgden en terwijl deze reeds dadelijk den stempel droegen van historische waarheid en karakteristieke opvatting', werd de kunstenaar tevens ook reeds dadelijk in het genot gesteld van de voordeelen, welke het stelsel van kunstbescherming van staatswege voor jonge, veelbelovende kunstenaars oplevert. Het waren deze schilderijen en wellicht meer nog eenige genrestukken, waarvan de onderwerpen uit het leven van het fransche volk gegrepen of aan hunne dichters ontleend waren, zoo als b. v. daarna twee liefelijk naïve genrestukjens, aan de iiedtjens van Béranger ontleend, en eindelijk de portretten van Lodewijk Pilips, Hendrik IV en dat van Talleyrand prijkten. Scheffers succes -was schitterend, zijn naam voortaan gevestigd. Sterk in het gevoel van zijne kracht, medegevoerd door de geestdrift, wraarmede de romantieke school arbeidde , de school , aan welke hij niet onverdeeld toebehoorde, al had hij reeds lang met het koude klassicismus van David gebroken, gelukkig als kunstenaar, ook door de zegepraal van de zaak der Orleans, Welke hij met hart en ziel was toegedaan, betrad Scheffer met vasten, vluggen tred het pad der eer en der werkzaamheid. Het was als ’t ware een reeks van zegepralen; in 1884 le Larmoyeur (graaf Eberhard der Greiner bij het lijk van zijn zoon), in het museum van het Luxembourg opgenomen; in 1835 de wereldberoemde voorstelling uil Dautes Inferno, de schimmen van Paulo en Pranoesca de Eimini den dichter voorbijzwevende; in 1837 de slag bij Tolbiac, de overschoone voorstelling van koning Klodwig, die den hemel belooft een christen te zullen worden, wanneer hem de zege wordt geschonken enz. En daartusschen zoo menige treffende vertolking der gedachten van Byron, Dante, Goethe, de Mignons, de koning van Thule, Medora, waarin vooral de koppen en handen dragers mochten heeten van het edelste, dichterlijkste sentiment, dat aan de kunst gegeven is uitte drukken. Wij spraken hierboven van Ary Scheffers gehechtheid aan de zaak der Orleans. Het was eigenlijk meer, het was vriendschap, innige, trouwe vriendschap, welke zich tusschen hem en de leden van dat vorstenhuis had gevormd. Een van de meest begaafde kinderen des konings, de talentvolle princes Marie, had aan Scheffer hare opleiding inde kunst, de inwijding in hare geheimen te danken. En Scheffer had eer van de leerlinge, die hij liefhad en vereerde. Het voortreffelijke beeld van Jeanne d’Arc, dat meer populair is geworden dan eenige andere voorstelling, welke de kunst van de vrouwelijke heidin heeft gegeven, pleit inde galerijen van Yersailles nog steeds voor de hoogte, door de kunstenares bereikt, wier veelbelovende toekomst echter al te spoedig door den dood werd afgesneden. Helaas! zij was de eenige niet. uit het geslacht van Orleans, welker ontijdig heengaan den vriend, den ook doordat geslacht zoo zeer gevierden kunstenaar gevoelig moest treffen. De hertog van Orleans, zijn meer bijzondere vriend , ja zijn vertrouweling, werd inden bloei zijner jaren door een noodlottig toéval aan Frankrijk ontrukt, en Soheffer was onder hen, die beseften hoe onherstelbaar dit verlies was èn voor het volk, èn voor het geslacht, dat door hem populair werd gemaakt. Scheffer teekende het model van het monument, dat voor den ridderlijken vorst werd opgerigt inde St. Perdinandskapel te Sablonville. Hetzij de gebeurtenissen daarop eenigen invloed uitoefenden , hetzij het enkel inden gang zijner kunstenaarsontwikkeling lag, de richting van Ary Scheffer werd omstreeks dezen tijd ernstiger, idealistischer dan vroeger. Wij hebben hierboven met een enkel woord die richting gekarakteriseerd, maar wij kunnen niet ontkennen, dat wij toch de voorkeur geven aan die schilderijen, waarin zij in haar geheel en volledig te voorschijn trad, boven die, waarin zij zich nog als in hare wording vertoont en vermengd met de sporen der romantiek. Tot dat tijdperk behoort de Christus consolator, welke Scheffer heeft geschilderd voor de protestantsche kapel van de hertogin van Orleans. Immers, in hoe ruime mate des kunstenaars fijn en diep gevoel,. zijn dichterlijk gemoed inde opvatting doorstraalt, met hóéveel tact' hij de waarheden des Evangelies in typische gestalten heeft weten te symboliseren, toch dra – gen enkele détails duidelijke bewijzen, dat hij zich in die dagen nog niet had verheven boven den invloed van de gebeurtenissen en de toestanden des tijds, dat hij nog niet die vrijheid en zuiverheid van opvatting bezat, zonder welke het op symboliesoh terrein zoo hoogst onveilig is. De Christus remunerator, bestemd tot tegenhanger van de zoo even genoemde schilderij, maar door de Februarirevolutie van 1848 voor goed van hare bestemming afgetrokken , was eene meer zuivere, meer vrije en daardoor indrukmakende opvatting van eene evangelische gedachte. Op techniesoh gebied had Ary Soheffer zijn laatste woord gesproken; wat hij daarboven trachtte te scheppen droeg de kenmerken van vruohtelooze afmatting en de ziekelijkheid van enkele figuren deed bepaald schade aan den bij uitstek dichterlijken en idealen geest, welke zich in scheppingen als de drie koningen, de drie Maria's, de Christus kruis dragende, de Maria Magdalena, enz. openbaart. De verzoeking van Christus inde woestijn is welligt de meest gezonde, meest oompleete artistieke productie, welke Ary Scheffer in deze richting der waereld heeft geschonken. Een laatste kunstwerk in dit genre, en dat onvoltooid is gebleven, stelt De aardsche smarten voor. Het is wederom eene phantastische, dichterlijke voorstelling. De typen van lijden, smaad, miskenning, martelaarschap, zweven in gestalten , die door hare idealische vormen reeds tot eene hoogere sfeer schijnen te behooren, van dit tooneel hunner rampen opwaarts, den hemel tegemoet, en al naarmate zij dichter den hemel naderen worden de trekken opgeluisterd door den glans van blijdschap en zegepraal. Inden kaatsten tijd scheen Soheffer op nieuw dooreen onderwerp aangetrokken, dat hij inde volle kracht van zijn mannelijk talent met zoo veel voorliefde en met zulk eene aangrijpende bekoorlijkheid meer dan eenmaal had behandeld, Panst en Gretchen namelijk. In eene serie van acht voorstellingen zou hij deze beide figuren uit Goethes dichterlijke .schepping in verschillende toestanden op het doek veraanschouwelijken. Twee daarvan, Faust met den giftbeker en Gretchen aan de bron met hare gezellinnen, werden nog onlangs te Londen geëxposeerd. Welke van de andere voltooid zijn of zelfs in schets bestaan is ons niet bekend. Ary Scheffer heeft ook portretten geschilderd, maar schier uitsluitend alleen van die personen, wien hij achting en genegenheid toedroeg om hunne gaven van geest en gemoed. Béranger, Villemain, mevrouw Viardot, Cavaignac behoorden tot zijne meest geliefkoosde modellen. Inden laatsten tijd had hij ook voor de talentvolle Adelaïde Ristori ■.■eene bijzondere vriendschap opgevat, en was begonnen haar portret te schilderen. Het is niet , voltooid, maar het hoofd is een meesterstuk. In het vroege voorjaar van 1858 werd hij naar Clarernont, de woonplaats van de verbannen familie der Qrleans , ontboden, om de beeltenis te schilderen van de weduwe van Lodewijk Philips. Hij gaf aan die roepstem gehoor en schilderde, daar de vorstin in zulk een waardig karakter, met zooveel sprekenden eenvoud , dat hij er zich een nieuwen lauwer mee won aan zijne reeds zoo rijk veroierde kunstenaarskróon. Toen hij terugkeerde liet zijne gezondheid veel te 'wenschen over; de rust en de eenzaamheid van het land werd voor hem noodzakelijk geacht en hem door zijne liefhebbende betrekkingen verschaft in het dorp Argenteuil. Daar leefde hij met zijne eenige dochter, mevrouw Marjolin, met zijn aangenomen zoon, eèn wees van zijn broeder Arnold , en met zijnen broeder Henry. Eensklaps drong tot de stille woning de mare door van het overlijden der hertogin van Orleans. Dankbaarheid en liefde riepen hem naar Claremont, waar hij de achtergeblevenen den troost vaneen deelnemend vriendenhart bood. Helaas! weinige weken later was ook zijne loopbaan volbracht. Lu eene zeldzame welwillendheid paarde, en dat inde ruimste mate de achting verdiende, welke het zich had verworven. ï. van Westrheene , Wz. MEDEDEELINGEN. Over Meijees Woordenschat. De hoogleeraar Serrure geeft in het jongst uitgekomen stuk van zijn belangrijk Vaderlandsch Museum eene verhandeling over den Antwerpenaar Jan van de Werve en diens Schat der Duytscher Talen, en maakt daarin meermalen gewag van Meijers Woordenschat, en de verschillende uitgaven van dit vroeger zeer gezochte taalboek. Daar mijn geleerde Vriend in het onzekere toont te zijn aangaande den eersten druk van dit geschrift, en de latere niet dan gedeeltelijk vermeldt, acht ik het niet ondienstig, hier het een en ander aangaande dit onderwerp mede te deelen. De geschiedenis onzer taalliteratuur is zoo weinig bearbeid, dat bijdragen als die van den gendschen Hoogleeraar toejuiching niet alleen, maar ook ondersteuning verdienen. In het bezit van alle twaalf de uitgaven van den Woordenschat, was ik reeds lang voornemens, daarvan een wat breed verslag te leveren. Inde onzekerheid of dit voornemen door mij zal worden volbragt, mogen de volgende beknopte aanteekeningen, door een’ verdienstelijken Belg uitgelokt, voorloopig hier hare plaats vinden. De eerste druk van den Woordenschat, die op naam van Meijer gaat, is van 1650. Hij is getiteld: v Neder landt sche Woordenschat, dat is Verduytschinge van Uytheemsche woorden, die somtijdts onder het Nederlandtsch gevonden worden. Wt verscheyde Schrijvers vergadert. Te Haerlem, hy Thomas Fonteyn." Deze druk is zeer zeldzaam, en moet dat reeds geweest zijn in 1777, toen Cramerus, die indatjaarden elfden bezorgde, in het Voorbericht schreef, dat //de arbeidzame en taalkundige L. Meijer, inleven geneesheer te Amsterdam, voor meer dan honderd en vijftig jaren den eersten grond er toe gelegd heeft.” Er waren toen pas 127 jaren verloopen. En de uitgevers van den twaalfden druk zeggen in 1805, dat de grond toen //voor bijna 200 jaren” gelegd werd. De vergissing is hier ongeveer verdubbeld, "en indien de Woordenschat nog eenige uitgaven beleeft, zullen de heeren uitgevers zoo doende den eersten druk doen opklimmen tot vóór Kosters tijd. In ernst gesproken, er blijkt uit, dat de berigtgevers met weinig kennis van zaken de pen voerden. Ook dat L. Meijer den grond tot het werk zou gelegd hebben, is eene dwaling, zoo als uit den tweeden en eenige volgende drukken duidelijk blijkt. Die tweede druk heeft ten titel: Nederlandisehe Woordenschat, waarin meest alle de Basterdt-Woorden uit P. C. Hoofdt, H. de Ghroot, C. Huyghens, J. v. Vondel, en andere voortreffelijke Taalhmdighe: En Konstwoorden uyt A. L. Kok, S. Stevin, de Kamer in Liefd' bloeiende, en andere Duüsche Wijsghieren, verghadert, naauwkeurighlijk en met Kraft vertaalt worden. Amst. 1654.” In plaats van het korte berigt van den drukker aan den lezer, dat inde eerste uitgave voorkomt, en waarin geen auteur genoemd wordt, bevat de tweede een uitvoerig en belangrijk berigt van L. Meijer, hetwelk als eersten zaraensteller der 'lijst vermeldt //I. Hofman, een voortreflijk zaak- en spraakkundighe,” zeker dezelfde, vanwien eenige dichtstukken voorkomen inden Bloemkrans van verscheiden Gedichten. Amst. 1659. De voorrede van Meijer, naar ’t schijnt steeds ongelezen gebleven, is, met eenige verandering het werk blijven vergezellen tot inde tiende uitgave toe; inde elfde maakte zij plaats voor een kort berigt van E. W. Cramerus. Het auteurschap blijkt bovendien nog uiteen lofvers van K. Anslo, dat inden tweeden druk is opgenomen en tot inden vijfden behouden, en waarboven te lezen staat: «Op de Nederlandtsche Woordenschat van Johan Hofman.” Uit Meijers voorrede zien wij verder, dat hij inden tweeden druk de lijst van basterdwoorden heeft vermeerderd met vele andere uitheemsohe woorden, eensdeels door hem zelven gevonden, anderdeels hem door Hofman verstrekt; en wijders met alle de konstwoorden //van A. L. Kok ghesmeedt oft uit andere byeengheraapt.” De hier genoemde A. L. Kok schreef niet alleen een Ontwerp der Nederduitsche Letterkonst (Amst. 1649) maar vertaalde ook de Elementa Bhetorica van Vossius en eenige //Eedenkonstighe” werken van Burgersdijk in het Nederlandsoh , en legde zich daarbij toe, voor de latijnsche kunsttermen passende uitdrukkingen in zijne moedertaal te vinden, die hij niet alleen inden tekst invlooht, doch bovendien aan het einde vaneen paar zulker overzettingen in lijsten opnam. Koks verdiensten in dit opzigt werden door Meijer zoo hoog geschat, dat hij inden tweeden druk van den Woordenschat hem eenige versregelen wijdt met het opschrift: "Op de vertaaling der Konstwoorden van A. L. Kok." Inden derden druk van den Woordenschat (Amst. 1658) ging Meijer voort, aan het werkje zijne zorg te wijden. Hij droeg dien op aan //den heere Johan Hofman” en splitste <ie lijst in twee deelen, van welke het eene de Basterdwoorden, en het andere de Kunstwoorden begrijpt, daarbij te kennen gevende verhinderd te zijn in het voornemen, om //an deze twe Deelen een derde te knoopen, waarin alle de oude Duitsche woorden, bij Hoofdt, Huighens en andere voortreffelijke Schrijvers gebruikelijk, verzamelt zouden zijn, tot behulp in ’tverstaan van haar schriften.” De vierde druk (Amst. 1763) behelst dezelfde verklaring nogmaals. Gramerus.” En zoo wede lieeren uitgevers van den twaalfden en laatsten druk zullen gelooven, dan //hebben eenige taalminnaars hunne pogingen vereenigd, om de onderscheiden deelen (van den Woordenschat) nogmaals te o verzien en het geheel als op nieuw te bewerken.” Vele banden hebben alzoo ter volmaking van Meijers Woordenschat bijgedragen , en Hofmans klein-ootavo boeksken tot een lijvig deel in groot octavo doen uitdijgen. De wensoh of voorspelling der uitgevers, in 1804 gedaan, dat het werk //de vraagbaak blijven zal van alle geleerde en ongeleerde Nederlanderenis nogtans niet in allen deele vervuld. Om de Basterd- en Kunstwoorden te verstaan, bezitten wij thans andere en betere wegwijzers; en wat de verouderde ivoorden betreft; Let is zoo, tot verstand van dezen wordt Meijers Woordenschat nog wel eens opgeslagen en aangehaald; doch door deskundigen nimmer dan met den wensoh, dat ons eens een beter en vollediger woordenboek op onze schrijvers der zestiende en zeventiende eeuw mogt geschonken worden. Veel bouwstoffen voor zulk een’ arbeid bezitten wij reeds. Hooft is uitgelegd door het voormalige Kon. Ned. Instituut; Bredero door mijnen vriend Oudemans; menig kleiner stuk door verschillende letterkundigen. Bene keuze uit hun aller aanteekeningen, vermeerderd met wat nog in Huygens, Vondel, Cats en elders schuilt, zou ons eene handleiding kunnen leveren , in aard en omvang bij voorbeeld gelijkstaande met het Glossai'y, dat Eobert Nares op Shakespeare en zijn tijdgenooten heeft vervaardigd. Dr. A. de Jager. WETENSCHAPPELIJKE GENOOTSCHAPPEN EN TIJDSCHRIFTEN. BINNENL AND. * Koninklijke Akademie van Wetenschappen. Afdeeling Letterkunde. Vergadering van 14 Junij. Tegenwoordig de heeren van Hall, Koenen, Hulleman , Roorda, Karsten, van Heusde , M. de Vries, Janssen, Millies, Bakhuizen van den Brink, Leemans, Knoop, Dirks , Hoffraan, de WaL, Nijhoff, Delprat, Ackersdijck, Boot, Mees, Scholten, van den Bergh, Moll, Holtius; van de natuurkundige afdeeling de heer Staring. De notulen worden gelezen en goedgekeurd. De voorzitter heet den heer W. C. Mees , die zijne benoeming tot lid der Akademie heeft aangenomen, op de gebruikelijke wijze welkom. Ingekomen is een brief van den heer Boonzajer te Gorinchem. Hetgeen inde Akademie besproken is over het woord Visscherij heeft de aandacht op den Theutonista van van der Schueren gevestigd. Slechts het eerste gedeelte van dat werk, het Hollandsch en Latijn bevattende, zag door de zorg van den vader van den heer Boonzajer het licht: het andere gedeelte, Latijnen Hollandsch, is nog ongedrukt en berust bij hem in handschrift. Volgens den heer B. stemt de verklaring van het woord visscherij in het tweede gedeelte niet volkomen overeen met die welke in het eerste gedeelte gegeven is. Hij deelt ten bewijze daarvan een uittreksel uit het handschrift mede, tot het woord piscatio en daarmede verwante uitdrukkingen betrekkelijk. Deze mededeeling wordt in handen van den heer de Vries gesteld, ten einde daarvan bij zijn verder onderzoek gebruik te maken. De heer Bakhuizen van den Brink brengt namens de commissie ad hoe rapport uit over het voorstel van den heer Knoop ter uitgave van eene verzameling bouwstoffen voor de Nederlandsche krijgsgeschiedenis. De commissie gaat in bijzonderheden na, welke bouwstoffen daarvoor, zoo ver haar bekend is, aanwezig zijn en geeft verslag van de bronnen, welke daarvoor op het rijks-archief, bij het departement van oorlog , op de koninklijke bibliotheek, in het archief van het hoog militair-geregtshof, in sommige gemeentearchieven , in Z. M. huis-archief, inde verzamelingen van bijzondere personen , zoo als de graven van Rechteren-Almelo en van Limburg Stirum en die van de heeren jhr. van der Heira van Duivendycke , jhr. van Sypesteyn , van Maanen en anderen zouden kunnen worden aangetroffen. Uit hetgeen der commissie omtrent die bronnen 'bekend is, blijkt dat zij in zeer grooten getale aanwezig zijn, doch dat er zeer weinig is, dat zonder eene zorgvuldige omwerking en voetstoots in het licht zou kunnen worden gegeven. Slechts van de memorien van Ant. Duyck op de koninklijke bibliotheek bewaard , zou de onmiddellijke uitgave wenschelijk kunnen worden geacht. Al het overige vordert schifting en zifting en kan eerst ten gevolge van gezette studie tot bruikbaar materiaal worden verarbeid. Die studie is volgens de commissie van te veel omvang, dan dat er iemand zal gevonden worden , die deze taak uit liefhebberij zal op zich nemen. Slechts wanneer zij tot eene verpligting wordt gemaakt, bestaat er kans op eenigen uitslag. Doch dit is boven de krachten en de middelen der Akademie : de zaak moet van de regering uitgaan. De commissie vestigt de aandacht op hetgeen in Frankrijk plaats heeft, waar bij het departement van oorlog eene bijzondere Section historique is ingerigt. Hetzelfde denkbeeld is hier te lande noch nieuw, noch vreemd- Bij de organisatie van het departement van oorlog, onder koning Bodewijk door den directeur Kraijenhoff ontworpen , werd een historiograaf aangesteid en in het reglement voor de dienst der genie, door den Souvereinen vorst uitgevaardigd, wordt nog uitdrukkelijk van bouwstoffen voor eene Nederlandsche krijgsgeschiedenis gesproken. De commissie acht het wenschelijk, dat eene dergelijke historische afdeeling bij het departement van oorlog worde opgerigt en dat aan deze het werk, door den heer Knoop gewenscht, worde opgedragen. Zij stelt daartoe voor, het voorstel van den heer Knoop met haar rapport aan den minister van binnenlandsche zaken te verzenden , met verzoek een en ander aan den minister van oorlog ter nadere overweging mede te deelen. Over het rapport voeren het woord de heeren Knoop, Ackersdijk, Millies en Bakhuizen van den Brink. De eerste vereenigt zich over het geheel met de voorstellen der commissie en beantwoordt enkele aanmerkingen, inden loop van het rapport door de commissie op zijn voorstel gemaakt, De heer Millies vraagt, of de commissie de krijgsgeschiedenis in onze overzeesche bezittingen geheel buiten haar plan gesloten heeft. De heer Bakhuizen van den Brink beantwoordt dit bevestigend: de bronnen voor onze koloniale krijgsgeschiedenis zijn wel in overvloed voorhanden, maar nog zoo weinig onderzocht en geordend, dat èn haar rapport èn de uitvoering van het ontwerp van den heer Knoop tot een onbepaalden tijd zouden moeten worden verdaagd, indien men de koloniale krijgsgeschiedenis in het plan had willen opnemen, De heer Ackersdijck is van meening, dat onze krijgsgeschiedenis zoo naauw met onze geschiedenis in het algemeen, bepaaldelijk met die van ons zeewezen en van onze overzeesche bezittingen, zamenhangt, dat zij daarvan niet kan afgescheiden en als een afzonderlijk vak bearbeid worden. Hij zag dus gaarne aan het voorstel der commissie nog meerdere uitbreiding gegeven en wenschte dergelijke bureaux ook bij de departementen van marine en koloniën opgerigt, opdat door de onderlinge zaraenwerking iets volledigs tot stand kwaaie. De heer Bakhuizen van den Brink antwoordt , dat de commissie van de juistheid der aanmerkingen van den heer Ackersdijck overtuigd is , maar tevens dat zij vreest, door nog grootere uitbreiding aan het ontwerp te geven, de uitvoering daarvan slechts te onwaarschijnlijker, zoo niet onmogelijk, te maken. ïna. J. Heemskerk Az. in het Junijnommer van de Gids in het licht gegeven. Hij wacht thans de uitgave van het geschrift van den heer Bakhuizen van den Brink af, ten einde de zaak aan een hieuw onderzoek te onderwerpen en zoowel den heer Heemskerk als den heer Bakhuizen van den Brink te beantwoorden. Hij zal dit echter niet doen inde akadernie maar ineen afzonderlijk geschrift. De heer Delprat had zich insgelijks voor de te verwachten discussie voorbereid en eenige aanteekeningen op schrift gebragt tot staving van zijn gevoelen, dat insgelijks van dat van den heer de Vries verschilde. Hij stelt zich voor, die aanteekeningen aan den heer de Vries mede te deelen, ten einde deze die hij zijn nader onderzoek in het oog houde. De verdere behandeling dezer zaak wordt daarna op voorstel van den voorzitter onbepaald verdaagd. De heer Janssen brengt eenige photographiën ter tafel, vervaardigd naar het inden vorigen winter bij Xanten inden Kiju gevonden bronzen standbeeld. De echtheid en klassieke oorsprong van dat beeld zijn volgens hem buiten kijf, en om de fraaiheid van bewerking verdient dit kostbaar en zeldzaam overblijfsel der oudheid nog de voorkeur boven "de biddende jongeling” in het museum te Berlijn. De heer Janssen somt de verschillende gevoelens omtrent de voorstelling op en beoordeelt meer bepaaldelijk die, welke daarin het beeld van eenen jeugdigen Bacchus, van iemand uit het gevolg van Baccbus of van Antinous meenen te herkennen. Hem komt het niet onwaarschijnlijk voor, dat het een Vertumuus moet verbeelden. De heer Janssen biedt verder, namens den heer Wierdsma te Leeuwarden, een fragment ten geschenke aan, beboerende hij het in de bibliotheek der akadernie berustende handschrift van Caunegietei over de Dornburgsche oudheden. De heer Dirks legt de eerste lijst van de penningen over, welke hij zich voorstelt in het vervolg op van Loon te doen opnemen en beschrijven. De zitting wordt gesloten en verdaagd tot na de vacantie inde maand September. Tan wege de Akadernie is verzonden. I°. Catalogus van de Boekerij. Eersten deels eerste stuk. 2°. Jaarboek van de Koninklijke Akadernie van Wetenschappen, gevestigd te Amsterdam, van April 1857—April 1858. Inhoud: Staat van de Koninklijke Akadernie van Wetenschappen op den basten April des jaars 1857. Alphahetische lijst der leden, correspondenten inde overzeesche bezittingen van het rijk en buitenlandsche leden, sedert de oprigting in 1851. Lijst der binnen- en buitenlandsche akademien, geleerde genootschappen en instellingen, waarmede de akadernie door wederkeerige ruiling der uitgegeven werken in verbinding is. Koninklijk besluit tot opheffing van het Koninklijk Nederlandsehe Instituut en tot oprigting der Koninklijke Akadernie van Wetenschappen. Koninklijk besluit tot vorming der Koninklijke Akadernie van Weienschappen. Reglement voor de Koninklijke Akadernie van Wetenschappen. Memorie van toelichting voor het reglement der Akadernie. Reglement van orde, voor de afdeeling Wis- en Natuurkundige Wetenschappen. _ Reglement van orde, voor de afdeeling Taal-, Letter-, Geschiedkundige en Wijsgeerige wetenschappen. Koninklijk besluit omtrent het verleenen van vrijdom van briefport aan de Akademie. Proces-verbaal van de vereenigdè vergadering der beide afdeelingen van de Akadernie. Inleiding. Proces-verbaal van de vereenigde vergadering der beide afdeelingen, gehouden 23 April 1837- Ontwerpverslag aan Z. M. den Koning. Rekening en verantwoording van het door den algemeeuen secretaris, over den jare 1856 gehouden beheer. Rekening en verantwoording van het door den algemeenen secretaris, over den jare 1856 gehouden beheer van het fonds, bestemd tot bekostiging der uitgave van Simplieius, en van het legaat van Hoeuffit. Levensberigt van Cornelis Jan Glavimans. Boor W. Vrohk. Berigt omtrent de verandering in het voorzitterschap der Akademie. Levensberigt van Coenraad Jacob Temminck. Boor W. Vrolik. Themis, regtskundig tijdschrift. Tweede verzameling. Vijfde deel ao. 2. Inhoud; Stellig regt (nederlandsch). Staatsregt. Over sommige beperkingen in het bouwen, door mr. H. van Loghem. Benige opmerkingen over het optreden in rechten van afdeelingen van gemeenten, door mr. F. A. J. van Bunschot. Algeraeene regtsgeleerdheid. Burgerlijk regt en regtsvordering. Is het, om tot de regtsvorderingen van art. 1303 S. W. levoegd en ontvankelijk te zijn, een vereischte, dat de eischer van zijne' zijde bereids aan de hem door de overeenkomst opgelegde verpligtingen voldaan of althans de voldoening daarvan aangeboden hebbe ? door mr. A. de Savornin Lobman. Proeve van verklaring vaneen enkel artikel (1411) van het burgerlijk wetboek, ter aanbeveling van monographien, door mr. C. J. van Assen. lets over den be sUssenden eed, in verband met de onsplitsbaarheid der bekentenis, door mr. A. de Pinto. Transitoir regt. lets over art. 52 der wet op den overgang van de vroegere tot de nieuwe wetgeving, door mr. F. A. T. Weve. Romeinsoh regt. Opmerkingen, het romeinsche regt betreffende, door mr. J. B. Goudsrait. Regtsgeschiedenis. Opheffing van het baljuwschap van Medemblik, 1415; bijdrage tot de kennis van de baljuwschappen en denaard van het straf regt inden graf dijken tijd, door mr. J. BELANGRIJKE UITGAVEN. IN NEDERLAND. Vekvek, (B.) I’Eclairage au gaz a I’eau a Narbonne et Féplairage au gaz Leprince; B°. ƒ 1,60. Vitkinga , (C. L.) Staatkundige geschiedenis der Bataafsche republiek. Ie ged. B°. f 3,—. IN DUITSCHLAND. Archiv. für die Geschichte d. Bistbums Breslau. Hrsg. von A. Kastner. ler Bd. Beitrage zur Geschichte d. Bisthums Breslau. Von 1500 bis 1655. 8. 1 Rth. 10 Ngr. Breve un , (G. v.) Studiën zur Geschichte ïav-. Esth- u. Kurlands. ler Bd. roy. B°. 3 Rth. 24 Ngr. Eichmaxh , (ï.) Die Reformen des Osmanischen Reiches mit hesond. Beriicksicht. des Verhaltnisses der Christen d, Orients zur tiirkischen Herrschaft, S". 2 Rth. 16 Ngr. Mamhhaebt. (W.) Germanische Mythen. Eorschungen. B°. 4 Rth. Rathgebek, (G.) Neun und neunzig silberne Münzen der Athenaier aus der Sammlung zu Gotha. Nebst Prolegomenen iiber die altesten Münzen der Aioler Dorier, Jönier u. s. w. 4°, 2 Rth. 24 Ngr. Raxi. (H.) Mozart. EinKünstlerleben. Cultur-historischer Roman. 6Bde. 3°. 9 Rth. Schön, (J.) Geschichte der Handféuervvaflen. Eine Darstellung d. Entwickelungsganges der Handfeuerwatfen von ihrem Entstehen bis auf die Neuz.it. Mit 32 ïaf. 4". 6 Rth. G-ROOT-BRITTANNIE. Bkown , (J.) The Nortli West passage and the plans for the search for Sir John Franklin. B°. 15 sh. Cuketon, (W.) Remains of a very ancien t recension of the four Gospels m Syrian, hitherto nnknown in Europe. 4°. 24 sh. Fokster, (J.) Historicaland hiographical essays. 2 vol. B°. 21 sh. Fokster, (T.) Rambles in the Islands of Corsica and Sardinia, with notes of their history, antiquities and present condition. roy. B°. 28 sh. Metcalfe , (F.) The Oxoniau in Eelemarken; or notes of travels iu South Western Norway in the summers of 1856 and 1857. 2 vols. post B°. 21 sh. iVeérkundige waarnemingen op den huize Zwanenburg. Hoogte van den Verschil tuphts-1858. „. met de Wind- Wind- luchts Junij. Barom. T]im streken, kracht. gesteldheid. D. L. o Bewolkt. 29. 61 64 V 2 Betrokken. 23 : 111 *o- -11!18»- -hts--g- o v-:- 4 “n-24 2| 63 u N- w. « „ 4 67 K. N.JV- 4 laem' — —... Mw 4 Bewolkt. 29* 4 68 __ ' 4 Idem. 25 " ' ... w. 0a 2 Helder. // 4 005 ■'— —rr— v w 9 Helder. 29• 2i + i”, Bid. ' 4 Mem. 26 " 2 68 Betrokken. // 1. ** 29 l“ “ëÖF B- w’ 2 Bewolkt. ADVERTENTIËN. Bij de ERVEN LOOSJES, Boekhandelaars te Haarlem, ziet thans compleet het licht, en wordt met het meeste succes gedebiteerd: AFBEELDINGEN, TEN GEBRUIKE BIJ HET ONDERWIJS IN DE NATUURKUNDE, DOOU A. KOOT, ONDERWIJZER TE HAARLEM. ONDER MEDEWERKING VAN W. ffl. LOGEMAN. Prijs ƒ 10.00. 48 PLATEN, benevens verklarende tekst. Dit werk is in onderscheidene tijdschriften en dagbladen, zelfs in DB GIDS zeer gunstig beoordeeld, op grond waarvan men zeggen kan dat het is: een zamenstel van methodisch ingerigte figuren op groote schaal en daardoor eene krachtige bijdrage ter verbetering en vergemakkelijking van het onderwijs in eene dezer dagen meer algemeen gewaardeerde wetenschap, die dan ook als leervak inde wet op het lager onderwijs is opgenomen. (119) Bij de Boekhandelaars Is. An. NLTHOEF en ZOON te Arnhem, ziet heden het licht het tweede stuk van Gedenkschrift van Air. C. L. Vitexnga, ook onder den titel van STAATKUNDIGE GESCHIEDENIS DER BATAAFSCHE REPUBLIEK, DOOR Mr. C. L<. Vitringa. Eerste gedeelte. Prijs f 3.00. (120) Bij de ERVEN LOOSJES, Boekhandelaars te Haarlem, is van de pers gekomen: TER BEVORDERING VANMJVEMEID, ZAMENGESTELD DOOR A. H. VAN DER BOON MESGH, H. C. VAN HALL EN E. VAN VOORTHUYSEN, Hz. uitgegeven door DE NEDERLANDSCHE MAATSCHAPPIJ TER BEVORDERING VAN NIJVERHEID. Tweede Reeks. Deel VI. Derde stuk. (Van de geheele Reeks Deel XXI). Prijs bij inteekening f 1,30. (121) Bij MARTINUS NIJHOFF te ’s Gravenhage is verschenen: TIJDSCHRIFT uitgegeven vanwege de NEDERLANDSCHE MAATSCHAPPIJ TER BEVORDERING VAN DE .1 vscifArrrxa nmn süFEJsm. 4e Jaargang. 1858—1859. No. 2. Ihhoud. Jaarlijksche algemeene vergadering der maatschappij.— Vijfde verslag van den staat en de werkzaamheden der Maatschappij. Uittreksels uit oude stukken die op het Rijks-Archief bewaard worden.— Berigten, enz. Prijs per jaargang van 6 nummers ƒ 0,90. Van de vorige jaargangen zijn nog weinige exernpl. voorhanden die a ƒ 0.90 per jaargang worden afgelevcrd. Ter perse: PISCATIO, PÊCHIME, TISSCÏÏERIJ. De wake beteekenis dezer woorden gehandhaafd tegen prof. M. DE VRIES, door E. C. BAKHUIZEN VAN DEN BRINK. Lid van de Konïnkl. Akademie van Wetenschappen. Voorts zijn bij bem ontvangen de volgende NIEUWE WERKEN. DÉPÊCHES DES AMBASSADEURS MILANAIS sur les campagnes de Charles-le-Hardi duo de Bourgogne, de 1474 a 1477. Publiées d’après les pièces originales avec notes bistoriqnes par le baron E. de Gingins ia Sarra. Tomé I. roy. 80. Prijs , ■ ƒ 6,25. DANSIN, HIPP., Histoire dn gouvernement de la France pendant le règne de Charles VII. gr. 8o ƒ 2.75. 216.
36,506
MMKB10:000669001:mpeg21_15
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,841
Nederlandsche jaarboeken voor regtsgeleerdheid en wetgeving, 1841, 01-01-1841
null
Dutch
Spoken
7,276
14,499
Frhr. Jos. v. Werklein, Erfahr. a. d. Gebieten d. Kriegs- und Staatskunst, Finanz- und Justizpflege, oder auch angewandte Staatswirthschaftslehre, 20 uingearb. u. stark verniehrte Aufl. 2 Deelen. Stuttgart. ALGEMEEN DUITSCH STAATSREGT. Oeffentliches Recht d. teutschen Bundes und der Rundesstaaten, von J. L. Klüber. Vierte, mit des Verf. hinterlasseiie Bemerk, uud Zusatzen vielf'altig verbess. und bis zur Gegenwart vervollstandigte Auflage. Frf. a. M. XX, 962 bl. 8. Hoezeer, door alies af te snijden wat Volkenregtelijk is, en zich bloot tot inwendig Staatsregt te bepalen, de uitgever zijne Verzameling binnen engere grenzen getracht heeft te beperken, zal echter de Verzameling noodwendig eene aanzienlijke uitgebreidheid verkrijgen, daar hier in dit eerste Deel, terwijl de aanvang des Werks genomen is met het Rijnverbond, slechts de Wetten en Verordenin- _ gen van het reeds lang weer overledene Westphalen en de latere der Pruissische Provinciën, die vroeger hetzelve hebben uitgemaakt, worden aangetroffen. Vgl. Gersborf, Rep. XXIV, N°. 838. Wij durven niet beslissen, of de mededeeling van al de hier afgedrukte Stukken noodzakelijk was, om ons een voldoend begrip te geven wegens het Staatsbestuur van het gewezen Koningrijk Westphalen. Wij mogen zulks echter omtrent velen betwijfelen. Een Kon. Decreet van ) T^ov. 1808, die höheren Staatsdiener betreffend, welche berechtigt sind, den Titel Excellenz zu führen, is bl. 211 afgedrukt. Was die mededeeling noodig geweest? doet zij iets ter zake? Dit een berigt uit Leipzig is ons later kenbaar geworden, dat de uitgever von Ros.... eigenlijk was een jong Student, genaamd H. Fr. Tn. von Ohnesorge, die aldaar in 2ijarigen ouderdom op 7 Aug. 1840 is overleden. System des deulschen Constitutionen, dargestellt von Edcard Hermsdorï , ir Theil, das Volk. Leipz. xn, a83 bl, 8°. Dit eerste Deel omvat die allgemeinenpolitischen Rechte und Pfiichten der Staatsgenossen in den constitutionellen Staaten des deutschen Bundes. De ie Afdeeling handelt: über den Begriff der Staatsgenossenschaft, de 2e: -über die allgem. polit. Rechte des Staatsgenossen (burgert. Sicherkeit, Freiheit und Gleichkeit), de 3e: von den allgem. polit. Rechte der Staatsgenossen. Het Werk be- satnml. zu erbilten, nicht hineingehen könnte und durf te. Hannover, April 1840. Ad. SchUfer, die hannöversche Verfassungsfrage bei der Slandeversammlung im Königr. Sachsen. Eine Zusanimenstellung der officiellen Documenten. ies Heft. Dresd. Hannöversches Portfolio, Sammlung von Actenstiickeu zur Gesch. d. hannöverschen Verfassungskampfes. ar Bd. enthaltend die bedeutendsten der in den Monaten Juni bis September i83gl dem Bundestage iibergeb. Vorstellungen u. Erklarungen. G. F. TJiemeijer, üb. eine berathende od. gesetzgebende hannöv. allgem. Standeversammlung. G. F. Nieheijer, hannöversche Phantasien und Parlementsacten a. d. Jahren i832—1836. 1* Tbeil. 320 bl. » gr. 12°. Vele onderwerpen, bijzonder van inwendig Staatsbestuur, van nijverheid, handel, enz., worden hier besproken. Ygl. Gersdorf, Rep. XXIV, N°. 797. In een geschrift: Quadriga von Ludwig Wiekbarg. Altona, siv, 356 bl. 8°, voert de ie Verhandeling der vier daarin vervatte ten opschrift: Geist der norwegischen Vejfassung, de 3e Hannover und die deutsche Doctinare. Bij al den lof, dien de schr. aan de Noorweegsche Instellingen toekent, waarschuwt hij tevens tegen alle onberaden navolging; dezelve hebben te veel eigens, om ligtelijk te worden overgeplant. Wat Hannover betreft, zoo meent de schrijver, dat de Groudwet van i833 niet zeer nationaal was, daar de pogingen van hen, die haar zijn blijven voorstaan, niet met het gewenscht gevolg bekroond zijn. Vgl. Gersdorf, Repetl. XXVII, N«. 398. C. Cdr. Eigenbrodt, das V erhaliniss der Gerichte zur Ver waltung im Grossh. Hessen, rnit Entscheid, des Staatsraths zu Darmstadt. Darmstadt. 45* meent, dat de schrijver in zijne verdediging hoogst partijdig is te werk gegaan. De Ree. meent bijzonder, dat de niet-adellijke grondbezitters op hunne beurt, door hunnen trots jegens andere classen van inwoners, toonen alleen eigen-, niet algemeen belang te beöogen. Ueber den Umfang der Regalienrechte und insbesondre auch des Zollregals im Hers. Lauenburg. Prüfung der Ansichten Chr. Ostwald's von J. A. Waicke. Hamburg, 219 bl. 8°. > Veel omhaal van geleerdheid tot verdediging van oude voorregten, waarvan de ware aard zelf echter bij dat alles nog dikwijls in het duistet blijft liggen. Gersdorf, Repert. XXVI, N°. 14?4* Prüfung der Gründe, welche den Erbfolge-Rechten des Hm Reichsgrafen Gustav Adolph v. Bentinck, der Hr. K. S. Zachariae in d. Heidelb. Jahrb. v. 1840, bl. 1—47) entgegengesetzt hat, von Dr. F. G. Eckenberg. Bij eene beoordeeling der gewigtigste over dat onderwerp uitgekomene geschriften, ook van vroeger' tijd (waaromtrent vgl. Bijdr. XI, 615, Jaarb I,6oo. II, 647), geeft Prof. Michaclis , in Richter's Jwr. Jahrb. 1840, bl. tot 627, ook zijne mcening te kennen, welke de geldigheid van het aangegane betwiste huwelijk en de regten van erfopvolging der daaruit gesproten kinderen aanneemt. Die gegenwartige Lage des Reichsgrajlich AldenburgBentinckschen Rechtsstreites über die Nachfolge in die Reichsgr. Ald.-Bent. Fideic. Herrschaften und Güter, Kniphawsen, Varel, enz. Berlin, vi, 149 bh 8°. Geschrift van de zijde des eischers, ten betoog van de nietigheid van het aangegaan huwelijk , van het ongegronde der vordering van de uit dat huwelijk gesprotene kinderen, enz. Gunstig aangekondigd door Buddeïs, in Bulau, Jahrb. d. Gesch. 1840, II, bl. 263 volg. (ook ten ming van zijn stelsel. Jammer maar, dat het vol ongeremdheid is en ongeschikt voor alle toepassing. Vgl. Gersdorf, Repert. XXVII, N°. 3i. Etwas üb. Actien-Gesetzgebung, enz., vonG. E. G. Danzig. Handbuch der staatswirthschaftlichen Statistik und Verwaltungskunde der preussischen Monarchie, von Dr. Fr. Bes. Weber. Breslau, xn, 836 bl, 8°. Vier in getal zijn de hoofdafdeelingen van dit Werk: de eerste betreft het Laiïd, de tweede het Volk, de derde de openbare inrigtingen voor beschaving, en de vierde het Staatsbestuur. Zeer gunstig Jen. L. Z. 1840, N°. i54 sq. Gersdorf, Rep. XXIV, N°. 952., Hall. L. Z. 1841, N°. 113. Bolau, Jahrb. d. Gesch. 1840, I, bl. 468 volg. Statistik d. Oesterr. Kaiserstaates, von Jon. Springer, Dr. u Prof. d. R. Wien, 1 Deelen, vm, 36i,55i bl. 8°. Als voortreffelijk, aangeprezen in Gersdorf Repert. XXIV, ; N°. 951, Gött. Anz. 1841, N°. 104. Die Statistischen Vereine der Englander, von Joh. Fallati, Dr. d. Rechte u. Staatsw., Prof. d. Statistik zu Tiibingen. Tübingen, vi, 76 bl. 8°. De schr. deelt hier mede wat een verblijf in Engeland in den zomfer van i83g hem ten aanzien van die Statistische vereenigingen heeft doen kennen, liet zijn (zoo als in Engeland doorgaans het goede vooral geschiedt door vereenigingen van bijzondere personen), ook bier weer particulieren, die deze maatschappijen hebben gesticht. Derzelver ijver is loffelijk en verdient allezins navolging te vinden op het Vasteland. Wat dus de beide Huizen van het Parlement dikwijls door hunne Officiëele lnquiry's voor de Statistiek verrigten, is van deze beschouwing geheel uitgesloten. De Statistische Sectie van de Britsche Society tot bevordering der Wetenschap, de Statistische Vereenigingen te Manchester, Londen, Glasgow, Bristol, Ulster, Liver- Het was eene beoordeeling der Tontine-inrigtingen, zoo als die onder anderen in Baden bestaan, welke de schrijver zich ten doel stelde. Dezelve valt niet gunstig uit. Vgl. Jen. L. Z. 1840, N°. 13?. Eene wederlegging van dit geschrift, tot verdediging der bedoelde inrigtingen, van Th. Rüffer, zag te Leipzig in 36 bl. het licht. L. Blessoh, die Renten-Fersicherungs-Anstalten und deren Bedeutung für Mit- und Nachwelt. Berlin, Posen en Bromberg. Das Finanzwesen von Würtemberg zu Anf ang des Sechszehnten Jahrhunderts. Ein Beilrag zur Würtembergischen Finanzgeschichte, von Dr. C. H. L. Hoffuahn. Tubingen, vin, 92 bl. 8°. Ygl. Gersdorf, Repert XXVII, N°. 29. Der Baron und der Bauer, oder das Grundbesitsthum, von Dr. SI. C. F. W. GRavELi. Leipz., 181 bl. 8°. Tegen het tot een uiterste drijven van de verdeeling der goederen te waarschuwen, is het oogmerk des schrijvers. Den ondergang van den boerenstand voorspelt hij uit zoodanige steeds toenemende splitsing der grondeigendommen. Vgl. Lit. bl. z. Morgenblatt., 1840, N°. 71. Vreemde stellingen -worden hier intusschen voorgedragen, zoodat de beoordeelaar in Jen. L. Z. 1840, N°. n5 sqq. hl goeder trouw meent tc mogen twijfelen, of het geheele Werkje wel ernstig gemeend is, en niet meer als eene satire of als een lusus ingenii moet beschouwd worden. Een belangrijk artikel van Fr. Bdiab in Deutsche Vierteljahrsschrift, 1840, IV, p. 180 sqq., getiteld: Adel u. Grundeigenthum, bespreekt de geschriften van Fuhke (vgl. Jaarb. II, 655 vg.), Grüvell, enz., die over de verdeeling der grondeigendommen handelen. B. is niet Zeer tegen die deelbaarheid der bezittingen. R. Papius, die Holznoth und die Staatsförste. Miuichen. Dr. J. Ch. Uüsdeshages , Lehrb. d. Forstpolizei, o. o. d. Tit. Encyclopaedie der Forstwissenschaft, 3e Afdeeling. 3e verb. Aufl. herausg. von Dr. J. L. Klaupsecht. Tubingen, xii, 4% bi. 8°. Na een betoog in de Inleiding, bl. 63 volg., van het nut en de noodzakelijkheid om groote bosschen als Staatseigendom te blijven behouden eu beheeren, volgen de maatregelen, welke tot beveiliging, bescherming en goede beheering der bosschen van Staatswege behooren te worden genomen. Het Boek is in Duitschland door de ervaring reeds lang als nuttig en welgeschreven bekend. John Bowring's, Bericht über den deutschen Zollverband an Lord Palmerston, beiden Parlamentshausern vorgelegt. A. d. Engl. von Dr. F. G. Boek.. Berlin, vi, 110, 71 bl. 8°. Belangrijk, doch ■ dikwijls met voorzorg, en niet dan 11a eigen onderzoek te gebruiken. Vgl. Gersdorï, Rep. XXV, N°. io36. Wegweiser sur Litteratur der Waisenpflege, des VolksErziehungsxcesens, der Armenfürsorge, des Bettlerwesens und der Gefangnisskunde, von J. B. Ristelhoeber, zu Brauweiler. Coln. ar Bd., 400 bl. 8°. Der Arme int Wohlstande, oder vortheilhafteste Armenhülfe auf dem Lande durch Armenbeschöftigung. Ein Noth- und Hiilfsbüchlein für Arme und Armenpfleger, von Dr. J. K. Porsch, Pfarrer, Niirnberg, x, 154 bh 8°. Veel practische kennis van het onderwerp mag men den schrijver niet ontzeggen, al moge men al van zijne ontwerpen zich niet zoo veel heil voorstellen, als hij er zich van belooft. Bdlau, Jahb. d. Gesch. i8|o, II, bl. 567. Gersdorp, Rep. XXV, N°. 1397. Die Armennoth, von Jeremias Gotthelf. Frauenfeld, i58 bl. 8°. De nood der armen wordt hier met treffende kleuren geschilderd, en Christelijke liefdadigheid als middel tot leniging der ellende ingeroepen* Gersdorf, Repert.\XVI, N°. i585. Das Gütergleichgewicht. Eine Liïsung der Frage: Wie ist dem Elende der arbeitenden Volksklassen abzuhelfen? enz., von Wilh. Oberjiuli.er. Constanz., iv, 83 bl 8° De schrijver heeft volgens den breedvoerigen titel hier al heel wat in dit Boekje willen vereenigen, als: een antwoord op eene Prijsvraag door het Athènèe des arts te Parijs uitgeschreven; op eene andere, die L. Say uitschreef, over het toenemen der bevolking; voorts eene beoordeeling der stelsels van Babkuf, Owen, Focrier, enz. Hij heeft het vreeselijk op de rijken geladen, en wil daarom door progressief opklimmende belastingen, door belastingen op de weelde, enz de gebroken evenredigheid trachten te herstellen. Weinig kennis der wetenschappelijke beginselen, waarop zijn onderwerp berust, straalt overal door. Vgl. Gersdorf, Repert XXV!, N° i5H6. Ueber die gefahrlichen Classen der Bevölkerung in den grossen Stadten und die Mittel sie zu bessern. Von der Akad. d. mor. u. polit. Wiss. gekrönte Preisschrift, von H. A. Frégier, a. d. Französ. Coblenz. ir Band, 2g3 bl. 8°. Wij spraken over dit Werk bij de aankondiging van het oorspronkelijke. Zie hierboven, bl. 535 vg. Vgl. Literar. Zeit 1841, N"- 588. Neu Südwales, als Strafansiedelung und als britischeColonie, histor. u. stalist. dargestellt von John Dunmore Lang. a. d. Engl. iibers. von Dr. Le Petit. Quedlinburg. ir Bd. xiv, 4'4 bl. 8°., 2r Bd., 478 bl. 8°. Gunstig Gersdorf, Repert. XXV, N°. 1102, XXVII,N°. 129. Dr. Jos. Linden, die GrundsteuerverfasSung in den deutschen u, iialien. Provinzen der Oesterr. Monarchie, i Theile. Wien, xl, 555, viii, 4°° bl. met 48 Tab. 8U. 3d<! Deïl. 46 Bij de voorname plaats, welke in de, Oostenrijksche nijverheid de landbouw bekleedt, is de grondbelasting hoogst belangrijk, welke hier bijzonder tèn aanzien van de vraag omtrent een vast of een veranderlijk Kadaster behandeld wordt. Vgl. Bulad, Jahrb. d. Gesch. 1841, ï, bl. 471 volg* Die Vertheilung des landioirthschaftlichen Bodens durch Separationen, Aus- und Abbau derBöfe, Zerstückelung und Colonie-Anlagen, mit ihren Vortheilen und Nachtheilen und den Mitteln, jene zu siehern und diese zu vermeiden, von W. A. Kreyssig. Braunschw., x, 3oi bl. 8°. Gunstig, Jen. L. Z. 1841, Ergbl. N°. 3-2. Karbe u. Khaus, über Schafweide-Ablösungen und deren Einfluss auf die Kultur des bisher waidebelasteten Grundeigenthums auf Schaf zucht und Wollproduction; in national- u. privatwirthschaftl. Boziehung. Stuttg. » u. Tüb. Deze beide Verhandelingen zijn door de Versammlung der deutschen Landwirthe zu Potsdam in September i83g bekroond. Karl, Vorschlage zu Waldwaide-Ablömngs-Gesetsen. Mit Rücksicht auf die einschlagenden Grundsatze des Privatrechts bearbeitet. Sigmaringen. Alex. v. Lengerke, Landwirthschaftliche Statistik d. deutschen Bundesstaaten. BraunscHw., lr Bd, xiv, 609, 2r Bd, i-' Abtheil., x, 726 bl. 8°. Na eene beschouwing van Duitschland in het algemeen in eene eerste Afdeeling, volgt in eene tweede een overzigt van deszelfs nijverheids- en handelstoestand, voor zoo verre deze met landbouw in verband staan. De derde Afdeeling handelt van de inwoners, voor zoo verre zij landbouw beoefenen of de voortbrengselen er van bewerken. De vierde geeft een overzigt van de, als akker, weide ofbosch, bebouwde oppervlakte, en daarmede is het eerste Deel besloten. Acta historico ecclesiastica Seculi XIX. Ilerausg. von G F. H. Rdeinwald. Jahrg. 1837. Hamb. 8°. Aanbevelingswaardige Verzameling van belangrijke Stukken , de kerkelijke gebeurtenissen onzer dagen en de Staatsregtelijke geschilpunten, daaruit ontstaan, betreffende. Zie Jacobsok in Richtf.r's Jurist. Jahrb. 1841, bl. 44l v°lgS. Kléin, Tentamen juris eccles. Evangel. Augustanae Confessioni addictorum, in llungaria critice concinnatura. Leipz. 8°. Dr. K. Riedel, Staat u. Kirche. Manuscript aus ISord-deutsch- land als Antwort an Rom. u. seine Freunde. Rerlin. Der Staat und die Kirche int Grossherzogthum Baden. Carlsruhe. Wilh. Neem, Beleuchlung der vom dem Rn. Superint. Weizmahh herausg. Schrift: »Ueber das Verhaltnissder \olksschule zum Staat und'zur Kirche," etc. Essen. Die Kirchenverfassung nach Lehre und Recht der Protestanten, von Dr. Fr. Jil. Staul. Erlangen, xiv, 289 bl. 8°. Een Werk over ProtestantschKerkiegt van een'RoomschKatholijken schrijver! Opmerkelijk is het, maar tevens vermaant het tot omzigtigheid. Met zijne grondbeginselen is het niet vreemd, dat hij ook voor de Protestantsche Kerk het Episcopaal stelsel als het eénige voldoende voordraagt j zoo zijn ook zijne Roomsch-Katholijke gevoelens allezins zigtbaar in den aard van het toezigt, dat hij, bl. 64, over Kerkleer en Onderwijs toestaat. De Regten des Vorsten op de Kerk woiden, bl. 100—i56, al vrij ver uitgestrekt, hoewel hij hierbij zich zei ven niet gelijk is gebleven, daar hij ter eener plaatse het regt der Kerkelijke Overheid om Kerkeverordeningen te maken als eene zelfstandige magt wil doen handhaven , en elders die weer geheel aan de beoordeeling des Vorsten onderwerpt. "N gl. Reyscher en Wilda, Zeitschr. f. deutsches Recht, IV, 3^, Rail. L. Z. 1840, N°. ii6 \g. lich und kritisch dargestellt, mit einleit. Uebersicht, enz., von J. H. vos Wessesberg. ir xxx, 4^6, 2r vin, 6o3, 3r vi, 4i3, 4r vi, 452 bl. 8°. Des schrijvers bedoeling is, den spiegel van het verledene aan het tegenwoordig geslacht voor te houden, opdat men het vroeger betreden pad weder mege inslaan, dat men ongelukkig later had verlaten. Hoe het best den smaad en de schande, die op de Kerk geworpen is, weg te ruimen? aDieKirchengeschichte weiset mir aber kein durchgreifenderes, im Organismus der Kirche tiefer begründetes ÏUittel hiezu auf, als die Erweckung der Synoden zur Verhandlung der kirchlichen Angelegenheiten im Geiste des göttlichen Stifters." De groote Synoden der i5e en i6" eeuw hebben zich krachtig verzet tegen het insluipen van zoo vele gebreken 1 Dat voorbeeld vinde ook nu toepassing! Het zijn de groote ontwerpen van Keizer Joseph tot het nationaal maken van eene Katholijke Kerk in Duitschland, door het verkrijgen van eene waarlijk verlichte Geestelijkheid , die ons dit alles herinnert. Van de onverschilligheid omtrent Godsdienst, die velen in datzelfde tijdperk aankleefde, is Wessesberg geheel vrij gebleven: Hervorming dus in de Kerk, ziedaar zijn doel. Hij is Episcopalist. Het Bisschoppelijk gezag is boven alles. De Romeinsche Bisschop is een voorname Bisschop, niets meer. En zoo blijft de Schrijver een ijverig Katholijk! doch wie luistert naar zijne stem? Gött. Anz. i84o, N°. i65 —168. Hall. L. Z. 1840, N°. 210 volg. Ueber das Recht der Staatsgeicalt Bisthümer einzurichten, und über die Rechtswidrigkeit und Ungültigkeit der Concordate. Eine staatskirchenrechtl. Abhandlung. St. Gallen, 5i bl. 8°. De Vorst heeft, krachtens zijn regt van Oppermagt en zijne bijzondere Majesteitsregten, ten aanzien van kerkelijke zaken, het regt, zelf, zonder ruggespraak met iemand hoe- genaamd, in zijn Land Bisschoppen aan te stellen. Niet te vergeefs stichtten Constantuk , Kakel de Groote, Keizer Lotharius, enz. nieuwe Bisdommen. De toepassing van deze leer op het sluiten van Concordaten is niet ver te zoeken: »Wer demnach die Einwilligung des Papstes zu der von der Staatsgewalt getroffenen Einrichtung der Bisthümer für nöthig Lalt, muss demselben entweder eine Oberherrlichkeit über den Staat einraumen und zulassen, dass der Papst denselben nach seinen römischen Absichten und Vortheilen einzurichten befugt sei." Vgl. Gersdorf, Rep. XXV, N°. 1297. Dit betoog beslaat aldus nagenoeg de eerste 44 bladzijden. De zes volgende behelzen het betoog van de Rechts■widrigkeit und Vngültigkeit der Concordate, vooral op grond, dat door het sluiten derzelve de Vorst regten van Oppermagt afstaat of overdraagt, die hij, behoudens zijne Souvereiniteit, noch afstaan, noch overdragen kan. — Wij zullen in geene opzettelijke beoordeeling van dit Boekje treden, doch alleen opmerken, dat het geheel geschreven is in den zin van het in Duitschland aan de Vorsten dikwijls toegekende Tgrritoriaalregt op de Kerk, hetwelk bezwaarlijk zich met algemeen-kerkeregtelijke beginselen laat overeenbrengen. Bintei, Rechtfertigung der persönl.Handlungsiceise Sr. Maj. d. Königs v. Preussen in der Angelegenheit des Hn Erzbischofs v. Cöln. Wiirzburg, 8°. Repressalien, das einzige Mittel, mit Rom fertig zu werden. Sechs Briefe über die gemischten Ehen von einem Laien. Grim ma. Schbmahn, Sammlung der das Kirchen- und Sckulwesen hetreffenden landesherrl. u. bischöjl. Verordnungen und Erlasse. Ein llandb. im Grossh. Hessen. Mainz. Dr. E. Seitz, Recht des Pfarramtes der Kathol. Kirche. ir Thl., o. o. d. T. Von den Pfarreien u. Pfarrkirchen en later met wederlegging van door de tegenpartij aangevoerde gronden, uit stellige Wetgeving ontleend. Vgl. Gersdorf, Repert. XXV, N°. 1077. Die Lehre von der Zureclinungsfahigkeit bei zweifelhaften Gemüthssustanden, für Aerzte und Juristen practisch dargestellt von Dr. Ad. Schnitzer. Berl. vm, 372 bl. 8°. De schrijver neemt de toerekenbaarheid als regel aan, waarvan het tegendeel zou moeten bewezen worden. liet doet er weinig toe, tot welke zielsziekte de afwijking van den gezonden zielstoestand zij. toe te schrijven; wanneer zoodanige afwijking aanwezig is, behoort die geconstateerd te worden. Meer wordt niet vereischt. De schrijver gaat voorts de onderscheiden zielsziekten na, derzelver eigen' aard beschrijvende, en veroorlooft zich eene beoordeeling van hetgeen in vele Wetboeken op dit onderwerp voorkomt. Dat de orde, bij dit alles gevolgd, veel te wensclien overlaat, is aangemerkt in Mannkopf, Jahrb. d. Crim.r.pflege in d. Preuss. Staaten, 18^0, I, bl, 606 volg. Von der PJlicht zur Denunciation von Verhrechen. Eine' jurist. Adhandl., von Fr. Hahh. Bern, i83g, 86 bl. 8°. De schrijver bestrijdt vooral de leer van Stübei , die de aangifte zoo zeer als regtspligt beschouwde, dat hij hem, die ze nalaat, als medepligtig [socius ncgativus) voorstelde. Eene min naauwkeurige behandeling van de Wetten van onderscheiden Volken op dit onderwerp is in dit Werkje berispt door Ree. in Gersdorf , Repert. XXV, N°. 115o. Ueber das Zusammentreffen mehrerer Schuldigen bei einem Verbrechen und deren Strafbarheit, von J. Kitka. Wien. iv, 14° bl. 8°. Aan het hoofd van het geheele onderwerp is gesteld § 5 van het ieDeel van het Oostenr. Strafwetb., waarop dus het Werk zelf als een Commentarius schijnt uit te maken; doch niets is daarbij verzuimd, om hetzelve tot een volledig wetenschappelijk onderzoek van het genoemd on3a« Deel. 47 jaar 1840, de voor- en nadeelen der beide gevangenisstelsels, dat van Philadelphia en dat van Auburn, onderzocht, en zich voor het laatstgenoemde verklaard. Dr. Julius te Hamburg, die, zoo als men weet, het tegenovergesteld gevoelen belijdt, heeft dit opstel afzonderlijk doen afdrukken en er zijne aanmerkingen tot verdediging van het Pennsylvanische stelsel bijgevoegd. Vgl. Revue Etrang. de Législ. VII, 587, Gersdore, Repert. XXIV, N°. 608. Hiermede staat ook al in verband: Andeutungen, die Reform der Freiheitsstrafen in d. Herzogth. Schleswig u. Holstein betreffend, von J. C. Graba. Kiel, 36 bl. 8°. Ontoepasselijk oordeelt de schrijver de Amerikaansche stelsels. Het is daarom eene geheel eigene inrigting in vele onderdeelen en onderscheidingen, welke hij aanbeveelt. Gersdore, Repert. XXVI, N°. i556. Commentar üb. d. Sirafgesetzbuch f. d. Königr. JViirtemberg. Zunachst f. Praktiker, von Huenagel. Stuttg. ir Bd. x, 732 bl. 8°. In 1839 waren van dit Werk slechts een paar Afleveringen in het licht verschenen. Eerst nu is het ie Deel voltooid. Eene allergunstigste ree. van dit Werk leverde Abegg in Ilall. L. Z. 1841, N°. G2—64. Commentar üb. d. neue Würtemb. Sirafgesetzbuch, nach seinen authent. Quellen, enz., von Dr. F. C. Th. IIepp, Prof. Tubingen, ïx, 976 bl. 8°. Vgl. Gersdore, Rep. XXV, N°. 1293. Bas Polizeystrafgesets f. d. Königr. Würtemberg, mit Erlaut. von Dr. H. Knapp. Stuttg. u. Tub. xx, 172 bl. 8°. Das Würtemb. Polizeistrafgesetz vom 1 Oct. i83g, beleuchtet vom Prof. Ritter v. Mout in Tubingen. Halle, 88 bl. 8°. Ook als Eeilage-Heft van het Archiv d. Criminalrecht* pleging in Duitschiand. Ree. in de Heidelb. Jahrb. 1840, bl. 780 volg. merkt te regt op, dat de Traag over openlijke en mondelinge regtspleging dikwijls verward is met die over de instelling der gezworenen, daar men echter zeer wel de eerste kan hebben zonder de laatste. Ons Nederland strekt ook daarvan ten bewijze. Ree. in Gersdorf, Rep. XXV, N°. 1296, hoezeer zich met de gronden vóór de mondelinge behandeling vereenigende, meent echter ten opzigte der verlangde openbaarheid te moeten twij felen. Zeer gunstig is dit Werk beoordeeld in v. Jagehass's Zeitschr. f. Straf verf. 1841, bl. 3^4 volg. Das Straft erfahren der Preuss. Militargerichte. Dargestellt von Ed. Fleck. Berlin. De schr. heeft de Pruissisch-Crimineele Ordonnantie ten grondslag gelegd, telkens die gedeelten daaruitligtende en verklarende, welke ook tot de militaire regtspleging betrekkelijk zijn. Literar. Zeitung 1840, N°. 2138. Merkwiirdige Criminalrechtsfalle, fiir Richter, Gerichtsarzte, Tertheidiger und Psychologen, herg. v. Dr. Bischoff. 4e Deel. Hannover, vii, 4^3 bl. 8". Met dit Deel (hetwelk gunstig aangekondigd is in Literar. Zeit. i84i,N°. 98) is deze Verzameling gesloten. Merkwiirdige Strafrechtsfalle aus mehrern LandernDeutschlands. Actenmassig dargestellt von J. Scbolz, d. Dritten. ir Bd. Braunschw. vin, 556 bl. 8°. Onderscheidene zeer wel bewerkte strafgevallen zijn hier medegedeeld. Velé betreffen misdaden tegen het leven. Hoezeer Duitschiand geen gebrek heeft aan soortgelijke Verzamelingen, is deze echter gunstig aangekondigd in Gersdorf, Repert. XXV, N°. 1148, XXVII, ïï°. 14. Zij is ook als voortzetting der Verzamelingen van Feüerbacd en Bischoff zeer aanbevolen in Heidelb. Jahrb. 1840, bl. 782. Minder gunstig Liter. Zeit. 184*^ N°. 640. zijn; zij, die den aangeklaagde verdedigen, slechts bijzondere personen. Over het algemeen kent de schrijver aan de Hannoversche Criminalinstruction van 1736 veel lofs toe; dezelve heeft tot 1814 in derzelver hoofdbepalingen gegolden, doch is daarna vervangen door nieuwe Verordeningen, welke den schrijver tot zware klagten gelegenheid geven. Trouwens, hij zelf, in staatkundige ontwerpen betrokken, heeft verscheidene jaren in de Strafgevangenis voor zijne onvoorzigtigheid geboet. Hij spreekt dus uit eigene ondervinding. Ygl. Bdlau, Jahrb. d. Gcsch. 1840, II, bl. 177 V0'gv Gersdorf, Rep. XXVI, N°. i47°Revidirter Entwurf einer Strafprocessordnung f. d. Königr. Wiirtemberg. Stuttgart. Geprezen, als de ware beginselen der Duitsche Strafvordering huldigend, door Rosshirt in Heidelb. Jahrb. 1840, N°. 21. Gesetze vb. d. gerichtl. Ferfahren in Criminalsachen, und die Einrichtung des Critninalsenats bei dem OberAppellationsgerichte betreffend, etc. Ilannover. Het blijkt zonder den minsten twijfel uit: Der Process Lafarge beleuchtet nach Preuss. Strafrechte, durch J. H. Temme und G. A. Norser. Berl. dat volgens Pruissisch Regt de beschuldigde zou zijn vrijgesproken geworden. J. B. Friedreich, Handbuch d. gerichtl. Psychologie. 2e verm. Aufl. Hoogst gunstig had zich reeds in i835 bij de Badensche Stenden vos Rotteck over dit Werk verklaard. Zie Dem se u. Klcsge, Annalen d. Crim.r.pflege, XII, bl. 268 vg. Ook de 20® Jaargang van Heske's Zeitschr. f. d. Staatsarzneikunde, zag meteen 27® Erg'anzungsheft het licht. Analekten f. d. gesammte Staatsarzneikunde, oder auserlesene Abhandl. a. d. Gebiete d. gerichtl. Medicin u. d. medic. Polizei. ir Bd. 2' Heft. Jahrbiicher der Staatsarzneikunde. Herausg. vom Obermedicinalrathe Dr. C. F. L. Wiidberg. 6r Bd. 6 Hefte. Obergerichtcirtzliche Gutachten über Nicht-tödtliche und Tödtliche Verletzungen. Vom Medicinalrath Sander. Karlsruhe, xn, 333 bl. 8°. Bij eene bijeenkomst van het Badensche Staatsartzliche Vertin op 16 Sept. i838 te Freiburg heeft zich de schr. verklaard voor de noodzakelijkheid eener nieuwe verdeeling der doodelijke en niet doodelijke wonden. Praktisch heeft hij zijne meening op dit punt willen doen kennen in de gezamenlijke uitgave dezer Visa reperta, in welke de door hem bedoelde onderscheiding werkelijk tot grondslag is gelegd. Vgl. Gersdorf, Rep. XXIV, N°. 774. Dr. Jös. Gadermanh, pract. Anweisung zu solchen gerichtlich-medic. Untersuch. welche lebende Personen betreffen. Erlangen. REGTSV ORDERING. Groote vorderingen heeft dit gedeelte der Regtswetenschap in Duitschland gedurende het jaar 18^0 niet gemaakt; doch niet zonder vrucht zijn de schrijvers, die zich daarmede reeds vroeger hadden bezig gehouden , in hun onderzoek voortgegaan, hetzij door omwerking of verbetering hunner vroegere geschriften, hetzij door de behandeling van nieuwe onderwerpen. Zoo hebben wij hier te noemen: Der getneine deutsche biirgerliche Process, in Vergleichung mit dem preussischen und französischen Civilveïfahren und mit den neuesten Fortschritten der Processgesetzgebung, von Dr. C. J. A. Mittermaier. 4r Beitr. Zweite durchaus umgearb. u. sehr verm. Ausgabe. Bonn, II, 34o bl. 8°. Als tweede titel voert dit Werk het opschrift, hetwelk het bijzonder deel van het hier behandeld Procesregt na- der aanwijst: die summarische Verfahrungsarten desgem. deutsch. Prosesses u. s. w. De bijvoeging, dat de nieuwe uitgave omgewerkt en vermeerderd is, kon bij een scbrift van Mittermaier schier overbodig schijnen, daar het tot de groote verdiensten van dezen beroemden schrijver behoort, dat hij altijd op de hoogte is van de geschiedenis der Wetgeving en van de Regtsgeleerde Letterkunde, zoodat men zeker is altijd het nieuwste in zijne nieuwste schriften vermeld en — veelal bij voorkeur — gebruikt te zien. Het getal bladz. in deze uitgave is dan ook aanmerkelijk grooter dan bij de uitgave van 1826. In Gersdorf, Repert. XXVII, 3i5, wordt o. a. de opmerking gemaakt, dat de Saksische Wet van 16 Mei i83g ten onregte wordt voorgesteld, als het Mandat van 1^35 opheffende. Ree. meent, dat het door de latere Wet slechts gewijzigd is. Erlauterungen über verschiedene Lehren des Civilprocesses nach Likde's Lehrbuch, in einzelnen Abhandlungen von Dr. C. Fr. F. Sihtehis. ir Bd. Giessen, vin, 6^1 bl. 8°. Voorlezingen over het Proces gaven aanleiding tot het ontstaan dezer opstellen , waarin bijzondere onderwerpen breeder zijn ontwikkeld geworden. Men vindt hier opstellen over de regterlijke bevoegdheid, bepaald door de ligging der zaak, over preventie, over de exceptio plurium litis consortium, waarvan het bestaan door den schr. ontkend wordt j over de werking der litis contesta~ tio naar het nieuwere Regt, de grond tot het instellen van vorderingen, de contumacie en de regterlijke pligt tot aanvulling van hetgeen aan de voordragt der partijen ontbreekt. Handbuch des deutschen gemeinen bürgerlichen Prosesses, nebst einer ausführlichen Vergleichung der in Deutschland geitenden particularrechtlichen Grundsatze des Civilprocesses, einer Priifung der neuern Entwüxfe und motivirten Voiscblage, zur Civilprozessgesetzgebung von A. T. B. von Linde. Vr Bd. Giessen, x, 8a5 bi. 8°. Dit vijfde Deel van een Werk, waarvan de drie eerste Deelen nog altijd worden te gemoet gezien, maakt met bet vierde, hetwelk reeds in i83i het licht zag, één geheel uit, als Handb. wh. die Lehre von den Rechtsmitteln, zoodat in dit Deel van het hooger beroep, de revisie, de nietigverklaring, de in integrum restitutio en den zamenloop der regtsmiddelen wordt gehandeld. De vele en aanzienlijke betrekkingen van den beroemden schrijver moeten hem over de trage voortzetting van dit Werk doen verontschuldigen. C. F. Muehlenbrdck , Entwurf des gemeinrechtlichen Civilprocesses, mit beigefügten Anmerkungen , Quellenu. Literatur-Belegen. ie verb. Aufl. Halle, 8°. Kurze Bemerkungen iiber den gemeinen deutschen u. den preussischen Prozess, von J. D. H. Temme. Berlin, 8°. Ueber die gerichtlichen Klagen, besonders in Streitigkeiten der Landeigenthümer, von Dr. W. H. Pdchta. 2e sehr verm. u. verb. Ausg. Giessen, 532 bl. 8°. Even als bij de eerste uitgave van dit zeer verdienstelijk Werk, komen in vier afdeelingen voor, eerst de leer der vorderingen in het algemeen, dan die tot bescherming van het'bezit, welke uit het zakelijk Regt en die, welke uit de verbindtenissen ontspruiten. Ook de duidelijkheid der voordragt maakt het Werk zeer aanbevelenswaardig. Das Nichtigkeitsbeschwerde, die Nullitatsklage, der Rekurs in Bagatellsachen u. das Rechtsmittel der Aggravation. System, dargestellt u. mit erl'aut. Bemerkungen begleitet von Alker. Berlin, 8°. Volgens den Criminalrath Kayzer in de Krit. Jahrb. IV, no3, voor de Pruissische Practici belangrijk, als bevattende de Wetten, met aanduiding van de wijziging, 3de Deel. /fó ■welke zij ondergaan , of' de verklaring, welke zij noodig hebben. Veber die Appellationen gegen das gerichtlicke Verfahren in Civilrechtssachen, nebst einigen anderen juristisch praktischen Aufsatzen nach königl. sachs. Rechte, von Fr. W. KScffer. Zwici.au, xvi, 169 bi. 8°. Alleen voor Saksen van eenig belang. Die Reform des Advocatenstandes in Deutschland, mit besonderer Beziehung auf das Königr. Sachsen, nebst eine Darstellung der Fortschritte der jenen Stand betreffenden Gesetzgebung in Landern innerhalb und ausserhalb Deutschlands, n. einem Entwurfe zu einer Advocatenordnung, von Adv. J. H. Beschorker. Dresden, xii, 148 bi. 8°. In dit Werkje, aan den Saksischen Minister van Justitie von K.Ö55ESITZ toegewijd, wordt een onderwerp behandeld, hetwelk verscheidene Duitsche Regtsgeleecden van naam, en daaronder v. Feüerbach en Mittermuer , meermalen heeft bezig gehouden. De stand van den Advocaat is in Duitschland inderdaad niet dat, wat hij behoort te zijn, en vereenigingen van Advocaten, zoo als er hier en daar ontstaan, van regeringswege aangemoedigd, zouden eenen nuttigen invloed hebben kunnen. Inzonderheid echter zal het altijd op grondige opleiding en vorming der aanstaande Regtsgeleerden aankomen; en waarlijk, dan schijnt de aanduiding, alsof men in onzen tijd van geleerde onderzoekingen te veel werk maakte en te weinig op de onmiddellijk practische behoefte acht sloeg, onjuist te zijn. Verg. Gusdobf, Repert. XXVII, 412Gerichts- w. Landordmmg der G ra ff scha fft Solms u. Herr• schaften Minzenberg u. s. w. wie die Anno 15y 1 publicirt worden, jetzo abermahls übersehen u. s. w. Hanau, 8'. System. Handbuch der Literatur der algem. Gerichtsord- nung v. 1 Matj 1781 u. s. w., von M. v. Stübenu^bcb. Wien, 8°. De volledigheid van dit critisch overzigt der Literatuur van het Oostenr. Procesregt wordt zeer geroemd in de Jen. Lit. Zeit. 1841, hl. 1023 volg. Realcommentar zu dem königl. bayerischen Gesetze vont 17 Nov. i83y, einige Yerbesserungen d. Gerichtsordnung in bürgerlichen Rechtsstreitigkeiten betreffend. Nebst einem Anhange bezüglich des K. B. PrajudicienGesetzes vom J. i83^, von Dr. H. A. Moritz. Erlangen, 8°. Eene niet ongunstige beoordeeling van dit Werk van een' gunstig bekend Schrijver vindt men in de Jen. Lit. Zeit. 1841, a65—276. Bopp, Materialien des Hessischen bürgerlichen u. peinli- chen Process-Rechtes. 1" Heft. Darmstadt. Processus juris civilis Cracovensis a consulibws civitatis A. D. MD XL IV Sigismudido 1. regnante conscriptus. E codice manuscr. edidit J. H. S. Rzesinski. Cracoviae, ia0. Ueber die Cumulation des Eides-Anlrages mit andern Beweismitteln, von R. T. Heyke. Dresden u. Leipz. 8°. Satnmlung der Notariatgesetze nach gemeinem u. königl. sdchsischem Rechte, nebst Longobard. u. Frankischer Gesetzgebung u. s. w. Leipz. 8°. C. Seller , über die Obliegenkeiten u. Verrichtungen der Notarc, Schultheizen w. s. te., nebst Formularien. Mergentheim, 8". HANDELSREGT. Misschien is de Duitsche Letterkunde geen jaar minder vruchtbaar geweest in voortbrengselen tot het Handelsregt betrekkelijk. Wij vinden, behalve een' afdruk van: Die Vorschriften des Allgem. Landr. üb. Rheder, Schiffer u. Befrachter u. s. tv. Stettin, 8°. alleen genoemd: 48» Entwurf eines Handelsgesetzbuch.es für das Königreich fFürtemberg, mit Motiven. n Thle. Stutgart, 8°, en dit éénige Werk, tot deze afdeeling behoorende, hebben wij nog niet onder het oog gehad. Misschien vinden wij later gelegenheid op hetzelve terug te komen. Wij voegen hier, wegens derzelver bepaalden inhoud, nog bij: Gesetzartikel des ungrischen Reichstages 183g bis 1840, nebst dem Weehselrechte u. den übrigèn Creditgesetzen für das Königreich Ungarn. Uebersetzt und erlaut. von Jos. Orosz. Presburg, 8». ROMEINSCH REGT. Ongelijk belangrijker is de arbeid in Duitschland, aan het Romeinsche en algemeen Duitsche Regt besteed, dan die, welke tot de voorgaande Afdeeling behoort. Wij deelen hier eerst die schriften mede, waarin de Romeinsche ^begrippen op den voorgrond staan, om het even, of zij het R. Regt op zich zelf, of wel in zijne hedendaagsche toepassing behandelen. Wij zullen vervolgens die schriften, waarin de meer eigenlijk Duitsche Regtsleer ontwikkeld wordt, in de volgende Afdeeling beschouwen. Intusschen moeten wij den Lezer doen opmerken, dat het niet zelden moeijelijk is, beide soort van Werken wel te onderscheiden, naardien de onderscheiden meening der schr. onder algemeen Duitsch Regt nu eens eene meer zelfstandige regtsleer, dan weder een toegepast Rom. Regt verstaat. Tot de bronnen behooren: Corpus juris civilis recognosci brevibusque adnotationibus criticis instrui coeptum a D. Alb. et D. Maer. Fralribus Kriegeliis, continuatum cura D. Aem. Herrmanki studio D. Ed. Osekbrüggeh. Lips. 4"Voltooijing der uitgave bereids in deze Jaarb. I, 643, aangekondigd. Corpus juris antejustinianei, consilio Professorum Bonnensum E. Bockingii et A. Bethjunh Hollwegii caet. Fase. 4- Bonnae, 4°- Van deze vierde Aflevering van de Bonner uitgave der oud Romeinsche regtsgeleerde schriften, welke den Theod. Codex, Lib. XI—XIV, Tit. i, c. 3, bevat, gaven wij in ons vorig Overzigt reeds verslag, Dl. II, 689 volg., toen wij vroegere afleveringen dezer belangrijke onderneming hadden te vermelden. De voltooijing zien wij met belangstelling te gemoet. Basilicorum Libri LX post Ann. Fabroti curas, ope Codd. MSS. a G. E Heimbachio aliisque collator. integriorem cum scholiis edidit, editos denuo recensuit, deperditos restituit, translationem latinam et adnotationem criticam adjecit Dr. C. E. Heimbach. Tom. II. Lipsiae, xvi en 781 bl., fol. min. 1 Met veel genoegen kondigen wij de voltooijing van het tweede Deel dezer tweede uitgave der Basilica aan, welke de éénige, hoogstgebrekkige en daarbij onvolledige, van Fabrot zóó verre overtreft, dat zij eigenlijk geene vergelijking duldt. Tusschen het eerste en tweede Deel zijn zes jaren verloopen; doch die zes jaren zijn voor den bearbeider van dit Werk niet verloren gegaan. Zij hebben den geleerden Hoogleeraar Heimbach de gelegenheid gegeven, om van de gemaakte aanmerkingen op zijn Werk gebruik te maken, en hij heeft, met eene zeldzame zedigheid en met eenen voorbeeldeloozen ijver, zich al de moeite getroost, welke het opvolgen derzelve hem opleverden. In de Voorrede tót dit tweede Deel geeft bij van dien arbeid nader rekenschap, en doet hij bepaaldelijk zien, dat hij, ten gevolge der bedenkingen, door Deorer in der tijd in de Heidelb. Jahrb. i835, io5i—1078, medegedeeld , nu ook verzameld, en vergeleken heeft, wat in andere Gneksche regtsbronnen, als aan de Basilica ontleend, voorkomt. De nette uitvoering beantwoordt volkomen aan de naauwkeurige bewerking. Verg. Jaarb. II, 699 volg. Fragmente des Doamcs Uipiascs. Griinberg, 160. Tot de geschiedenis des R. Regts behooren: de voltooijing van F. Walter, Geschichte des rötn. Rechts bis auf Jusiiniutn. Bonn, 8°. Het is inderdaad een, vooral in onzen tijd, hoogst zeldzaam verschijnsel, dat een Werk als dit, in 1834 ondernomen, Bijdr. IX, 621, en waarvan toen reeds verscheiden bladen sedert i| jaar waren afgedrukt, in 1840 voltooid wordt. Wij ontvangen hier eene Voorrede en de bladz. 4»5—912 met eenige cartons. Overeenkomstig onze opgave, Bijdr. t. a. pl., vindt men hier als B. II de geschiedenis der bronnen, als B. III die van het Privaatregt, B. IV van het Proces en B. V van het 'Strafregt. Lehrbuch der Geschichte des römischen Rechts, von Dr. H. A. A. Dasz. 1 Th. (Bd). Leipz. xvi en 215 bl. 8°. Het Boek is zijnen oorsprong verschuldigd aan de overtuiging, dat de bestaande Werken over de geschiedenis des Regts meer geschikt zijn, om er dat onderwerp uit te leeren kennen, dan wel om het daarnaar te onderwijzen. De eerste uitwijking der Plebejers in 260, de ondergang van de republiek, Keizer Cohstantijk en de dood van Jcstikiaan besluiten de vier tijdperken, waarin de uitwendige geschiedenis des Regts verdeeld wordt. Elk Hoofdstuk bevat daarbij de geschiedenis der staatsinrigting, der regtsbronnen en der Regtsgeleerdheid. De inwendige regtsgeschiedenis wordt vervolgens hoofdzakelijk naar de orde der onderwerpen in de Instituten behandeld, in zoo verre als het Ie Boek het Personen- en het tweede het Zakenregt bevat. Eene gunstige aankondiging geeft Gersdorf's Repert. XXVII, 522 volg. Regttoudheden betreffen: De Servii Tullii censu. Diss. historica quam scripsit Rui). DE Ramer, Ph. Doet. Erlangae, 93 W. 8». Volgens Girsdohï's Repert. XXVII, 4°2, geenszins eene volkdige ontwikkeling van het op den titel genoemd, onderwerp, doch eene goede wederlegging vaa het gevoelen van Nibbuhr omtrent dit onderwerp, in verband met de bekende plaats van Cicjuïo , de Rep. II, aa. De Lezer herinnert zich, dat de beroemde Uuscbke de geheele Constitutie van Rome, zoo als zij door Servios geregeld is, onderzocht heeft. Vgl. Jaarb. I, 648. De juris Romani nexu et mancipio commentatio. Scripsit G. Sell. Brunsvici, 97 bl. 8°. De Verhandeling strekt tot programma van uitnoodiging tot het aanhooren eener inwijdingsrede bij de aanvaarding van het Hoogleeraarambt in de Regten te Bonn. Het voornaamste, hetwelk daarbij onze aandacht tot zich trok, is de meening van den schr. omtrent de plaats van Varro, de ling. Lat. VII, § io5 ed. Müll., waarin het gevoelen van Maniuus en Miïtms wordt opgegeven omtrent het onderscheid tusschen nexus en mancipium. Sell meent, dat beider gevoelen meer als verschillend, dan wel als met elkander in strijd worden voorgesteld, in de woorden: Nexum Manilius scribit, omne quod per libram et aes geritur, ain quo sint maiicipia. .Hutius, qtiae per aes et libram Jiant, ut obligentur , pr a e terqu atn mancipio detur, meent S. — zeer te regt, dat men niet met Niebühr, R. Gesch. I, bl. 6o4, aant. 119^» praeter quae behoort te lezen. Bij Nexus heeft err behalve de mancipatio tot overdragt van eigendom, nog een verband plaats. Mancipium kan dus zonder nexus, nexus niet zonder mancipium plaats hebben. Bij zoo veel goeds, als wij hier aantreffen, is het jammer, dat de Latijnsche stijl stroef en moeijelijk, ja hier en daar niet zonder feilen is. Had de schr. zijne moedertaal mogen gebruiken, on- 745 De hierbij behoorende Erganzungen zu Chr. Fr. v. Glück's Erlauteiungen u. s. w. von L. F. v. Reichardt. 4r Band. Stuttgart, ^5o bl. 8°. zijn, wat zij vroeger waren, hoogst onbeduidend. Van den ijverigen vervolger van Glück is ook C. F. Mühleneruch, Doctrina Pandectarum. Scholarum in usum. Vol. II et III. Edit. 4- multo auctior et emendatior. Halis Sax. 8°. Ook in bet Duitsch als Lehrb. des Pandectenrechts, 3e Aufl. ald. 8°. 3 Deelen. Van het eerste Deel van dezen herdruk spraken wij Jaarb. I, 653. Ook de: Jac. Ccjacii, Opera ad Parisiensem Fabrotianam edit. dilegentissime exacta, in Tomos XIII. distributa, auctiora atque emendatiora (Monachii), zijn voortgezet. Het negende Deel ziet het licht. Van het volgend Werk: F. C. von Savigny, System des heutigen römischen Rechts, B. I—III. Berlin , 1, 429> VI> 55g, en vi, 4?3 bl. 8°, zouden wij den Lezer een breeder verslag schuldig zijn, indien de Hoogl. de Greve die behoefte niet reeds vervuld had, hierboven bl. 564—599. Verg. bl. 023 volg. Vorlesungen über das gemeine Civilrecht, von Joh. Fr. Ludw. Göscben , herausgegeben von Dr. Albrecht Erxleben. III Bd. 2® Abth. Göttingen, xxvi en 692 bl. 8°. Van het eerste Deel spraken wij Jaarb. I, 654. Het tweede : Sachenrecht u. Obligationenrecht, verscheen, met de eerste Afdeeling van dit derde Deel: Familienrecht, in i83g. De vóór ons liggende laatste Afdeeling bevat het Erbrecht, een onderwerp, door G. in afzonderlijke Voorlezingen, doch altijd in verband met zijne Pandecten, en in zóó ver als een Deel derzelve, behandeld. Het Werk levert een duidelijk, naauwkeurig en voor studerenden hoogst leerzaam overzigt des R. R. Dezelfde eenvoudigheid , gepaard aan scherpzinnigheid van oordeel, welke men bij den overleden' schr. reeds bij eene eerste en oppervlakkige kennismaking op prijs stelde, herkent men op elke bladzijde van zijn Werk. De Wetenschap gaat er misschien op zich zelve niet door vooruit, maar haar gezag verbreidt zich en haar gebied versterkt zich door hetzelve ongetwijfeld. Hetzelfde onderwerp, doch op eene geheel andere wijze behandeld, vindt men in: Das testamentari&che Erbrecht bei den Römem und in.der Anwendung auf unsere Zeit, von C. Fr. Rosshirt. Erste Abtheil. Heidelb. xv en 566 bl. 8°. Het hoofddenkbeeld van den schr. is dit, dat Jcstiniabtjs wel bij de erfvolging bij versterf de natuurlijke betrekking van bloedverwantschap hersteld en alzoohetRomeinsche Erfregt der familie heeft opgeheven, maar dat hij bij de testamentaire erfvolging geenszins het oud-Romeinsche testament vernietigd heeft. Zijn arbeid, waarvan deze Afdeeling het eerste Hoofdstuk bevat, terwijl de beide volgende eene tweede Afdeeling vormen zullen, bevat: Hoofdst. i, de oprigting van het testament, en daarbij a. het jus testamenti bij het bestaan van sui heredes; b. den vorm der testamenten. Het tweede Hoofdstuk zal de regtsvorderingen, en het derde de uitvoering van het testament betreffen. Het geheel staat in verband met den vroegeren arbeid van den geleerden schrijver, aan het Romeinsche Erfregt besteed. Nog behoort tot hetzelfde onderwerp : Die Lehre von dem Erbrecht nach den hentigen römischen Rechte, dargestellt von M. G. Mater, i Th. Berlin,xxiv en 435 bl. 8°. Een Werk, waarop wij nader zullen terugkomen. Abhandluitgen aus dem Pandektenrechte, von Dr. Lcnw. van der Peordtek. Erlangen, iv en 336 bl. 8°. De vier Verhandelingen, welke men hier aantreft, zijn de volgende: 1. Over de berekening Tan de quarta Falcidia, wanneer een persoon meerdere deelen van dezelfde erfenis verkrijgt. De schr. meent, dat, zoo dikwerf de erfgenaam die meerdere erfdeelen onmiddellijk, naar den wil des erflaters, op eigen' naam verkrijgt, en zoo dikwerf hij op eigen' naam van meerdere erfdeelen Legaten uitkeert, er steeds eene vereeniging dier erfdeelen plaats heeft, terwijl in een tegenovergesteld geval die portiën in den regel gescheiden blijven. 1. Over verbiudtenissen tusschen verschillende personen, met elkander door de vaderlijke magt verbonden; niet de unitas personae, maar het gemis van eigen vermogen zou, volgens Pf. , het eigenlijke beletsel voor het ontstaan der obligatio civilis tusschen vader en zoon opleveren. 3. Over het ontstaan van vorderingen uit overeenkomsten, naar het Rom. en hedendaagsche Regt; en 4- over de inrigting van een praktisch stelsel van de verbindtenissen. De schr. zou dezelve willen rangschikken, als volgt: a. de zuiver éénzijdige met de leer der Coudictiones, Dig. XII, XIII, 1—5; i. de toevallig wederkeerige met de leer der actiones contrariae, Dig. XIII, 6 et 7, XIV, i-3, XVI, 3, XVII, 1 ; c. de wederkeerige, Dig. XVII, 1—XIX, met behandeling der Lex Rhodia en de wederkeerige verpligting tot schadevergoeding , uit gemeenschap ontstaande j d. overeenkomsten wederkeerig in derzelver oorsprong, éénzijdig in hare vervulling — contractus aleatorii, en e. bijkomende verdragen. Volgens Gersdorf , Repert. XXVII, i5, zou deze indeeling de strekking hebben, de regtsleer omtrent culpa casus, enz. te vereenvoudigen. Themis. Zeitschrift fïir Doctrin u. Praxis des römischen Rechts, herausgeg. von C. F. Elvers, NeueFolge. irBd. 2es Heft. Göttingen, 8°. Van het eerste Heft spraken wij Jaarh. I, 658 volg. De volgende geschriften betreffen bijzondere onderwerpen. Nadat in eene Inleiding het doel des Staats vooral tot zedelijke en godsdienstige beginselen en tot de volmaking des menschen was teruggebragt en de Staatsvorm als waarborg was beschouwd, dat de algemeene belangen des Volks op de beste wijze worden waargenomen, volgt, bl. 11 volg., eene Prüfung des Repraesentativsystems in Rücksicht seiner Zioeckmassigkeit. De voortreffelijkheid van uit monarchische en democratische beginselen tegelijk zamengestelde of gemengde staatsvormen wordt hier op den voorgrond gesteld. Trouwens, was het niet reeds Cicero, die de Rep. I, 45, opmerkte: «placet esse quiddam in republica praestans et regale,— esse quasdam res servatas judicio voluntatique multitudinis?" Vervolgens wordt, bl. 16 volg., de voortreffelijkheid van het vertegenwoordigend stelsel, als de beste soort van gemengden staatsvorm, aangewezen, vooral, omdat die het best het wederkeerig vertrouwen en de vereenigde werking van \orsten Volk vestigt en versterkt, en tevens tot de wijzigingen leidt, welke veranderde omstandigheden mogen vereischen. Van het hoogste belang nu is het, eenen zoodanigen staatsvorm aan te nemen, door welken de Regering als genoodzaakt is de ware belangen van het Volk te verwezenlijken, en die vorm is de vertegenwoordigende, omdat deze aan de beteren en de voornameren uit de Natie aandeel en invloed bij het bestuur der staatsbelangen toekent, bl. 29. Hoe intusschen de bijzonderheden der inrigting zelve veelal van tijden, plaatsen en omstandigheden afhankelijk moeten blijven, wordt vervolgens zeer goed aangewezen.
40,754
MMUBA08:000001755_2
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,855
De milt, beschouwd in hare structuur en hare physiologische betrekking tot het ligchaam
Sasse, Augustus (1832-)
Dutch
Spoken
7,559
14,536
Vatten wij kortelijk zamen, hetgeen wij over de pulpa lienis als uitgemaakt beschouwen, dan komt dit hier op neder: 1°. De constante elementen der pulpa zijn kernen en cellen, waarvan de eersten schyfvormig zijn. In het geheel bestaat er veel overeenkomst — of liever is er geen onderscheid te maken — tusschen deze elementen en die van chyl en lympha. 2°. En mag geen groot gewigt worden gehecht aan de eenvoudige daadzaak, dat de pulpa-elementen met die der chyl overeenkomen. In het eene zoowel als in het andere geval heeft men eenvoudig jonge cellen, die pas ontstaan zijn en niets specifieks vertoonen. 3o. Deze elementen zyn niet vrij tusschen de grootere en kleinere (tot mikroskopische) trahekels geplaatst, maar voor een groot gedeelte binnen vlokken (Zotten), die een diameter hebben van 0,008"' —0,01"', en bestaan uit cellen en kernen naar buiten omgeven met een homogeen vlies, waarop nog kernen zigtbaar zijn. lot heden is het my niet gelukt te ontdekken hoe deze vlokken — ik zag er tot nog toe niet, die langer waren dan ongeveer 0,02"' — met het overige weefsel zamenhangen. 4°. Behalve deze vlokken vindt men de pulpaelementen geplaatst op homogene vliezen met fijne elastische vezelen, die insgelijks duidelyk tusschen de pulpaelementen te voorschijn komen. In hoe verre de schijn van deze uitgebreide vliezen ontstaat door vernietiging van sommige vlokjes, moet onbeslist gelaten worden. Waarschijnlijker komt het voor, dat dit hautige Wesen, waarin volgens Kölliker de vaatscheeden eindigen, door plaatselijke celwoekeringen zóó uitgezet wordt, dat juist daardoor de vlokjes ontstaan. 5°. Het schijnt, dat de bedoelde vlokjes somtijds (bij vaste hypertrophie in de milt van den mensch) in elkander groeijen, waardoor — terwijl het uitwendige vlies der vlokjes door metamorphose der omringende cellen elastische vezelen rondom zich vertoont, — grofmazige netten gevormd worden, die ongeveer dezelfde doorsnede hebben als de vlokken en waarvan de balken uit de bedoelde elastische vezelen bestaan. 6°. Atgezien van de rijke vaatverdeeling in de milt en voor een oogenblik ook van de Malpighische ligchaampjes, heeft dit orgaan in zijne inwendige structuur de grootste overeenkomst met de nGallertgeschwülste. MALPIGHISCHE LIGCHAAMPJES. Over deze ligchaampjes zyn tegenwoordig de meeningen nog zeer verschillend en het is noodig, dat wij de resultaten van ons onderzoek met die van anderen naauwkeurig vergelijken. Dat het onderzoeken dezer ligchaampjes moeijelijk is, zoo als allen eenparig verklaren, dit heb ik in zóó hooge mate ondervonden, dat ik meermalen ten gevolge van verschillende praeparaten, die ik onder het oog kreeg, nu eens deze dan gene der verschillende zienswijzen als de ware beschouwde. Dat de ligchaampjes — naar hun eersten ontdekker Malphighische genoemd — als druiventrosjes aan kleine slagadertjes hangen, werd reeds door Malpighi zeiven ontdekt en later door alle andere onderzoekers bevestigd. Dit is echter bijna het éénige punt, waarover de verschillende schrijvers het eens zijn. Om nu niet in eene dorre opsomming te vervallen van datgene, wat de nieuwere waarnemers over de Malpighische ligchaampjes gezegd hebben, — iets, dat wij te minder onze taak achten te zyn, daar wij de structuur der milt alleen in zóóverre te onderzoeken hebben, als daaruit hare functie afgeleid is, of afgeleid kan worden, — oordeelen wij het gepast, afzonderlijk na te gaan wat de waarnemers in het midden gebragt hebben ten opzigte van de volgende vragen : 1°. of de Malpighische ligchaampjes bij alle klassen van werveldieren voorkomen? 2°. of zij met buizen — lymphatische vaten — verbonden zijn ? 3°. of zij vaste ligchaampjes zijn dan wel blaasjes, wat min of meer in een smelt met de vraag, of zij een structuurloozen wand bezitten ol niet? 4°. in welke betrekking zij staan tot de bloedvaten en de scheeden der arteriën, waarna wij ten slotte zullen mededeelen wat daaromtrent eigen onderzoek ons geleerd heeft. (De proeven van Spring, medegedeeld in de Mém. sur les corpuscules de la rate de la Société royale de Liége, I. pag. 124, beuevens andere opgaven betreffende de wijze, waarop de Malpighische ligchaampjes zich onder physiologisch gewigtige omstandigheden verhouden, kunnen eerst in het physiologische gedeelte behandeld worden.) Wat de eerste vraag betreft: of do Malpighische ligchaampjes bij alle klassen van werveldieren voorkomen?— J. Muller was vroeger van oordeel, dat de eigenlijke Malpighische ligchaampjes alleen bij plantetende zoogdieren voorkwamen, terwijl diitgeen, wat men bij den mensch en de overige zoogdieren daarvoor hield — weeke blaasjes, die by het uitnemen uit de milt vervloeiden— als iets geheel anders moest beschouwd worden, dat hij echter niet nader omschreef. Later zag Müller ze ook in de milt van den mensch (Pliysiol. I, pag. 486). Tegenwoordig is algemeen aangenomen, dat zy bij zoogdieren en ook bij vogels algemeen gevonden worden; dit lijdt geen twyfel meer. Bar deleben trof ze aan bij duiven, zwaluwen en ganzen; Kölliker en Eek er bij spreeuwen; Oesterlen by den uil, de duit en vele roofvogels. Onder de reptiliën vond J. Müller ze bij cene chelonia; Kölliker by Anguis tragilis. Oesteilen vermeldde, dat hij ze onder de Amphibiën (naakte Amphibiën) bij kikvorschen en padden vond. Bar deleben en Schaffner (Henle, in Pfeifer's Zeitschr. f. rat. Med., Bd. VII. pag. 345) beschrijven ze by laatstgenoemde klasse van werveldieren en bij beenvisschen. Ook volgens Bischoff (Müll. Arch. Ib48, s. 500) komen zij voor bij alle klassen van werveldieren. Kölliker vond Malpighische ligchaampjes noch bij kikvorschen of padden, noch bij die zoetwatervisschen, welke hy bekomen kon. Eek er ontkent, dat ze by naakte amphibiën en bij beenvisschen worden gevonden; wat de Plagiostomen betreft, ten dezen opzigte drukt hy' zich niet zoo bepaald uit. Dat, wat Bardeleben en Schaffner bij de beenvisschen voor miltblaasjes aanzagen, verklaart Eek er te zyn extravasaten. Leydig zag Malpighische ligchaampjes bij Plagiostomen, en laatstelyk ook by Chimaera mon- strosa (Mü 11. Archiv 1851, s. 263). Huschke vermeldt; dat hij ze bij visschen niet gevonden heeft. Volgens Remak (Runde Blutgerinsel etc., Mü 11. Archiv 1852, Nr. 2) komen ook bij naakte amphibiën en visschen Malpighische ligchaampjes voor, die echter uit zyne »pigmentkugelhaltige Zeilen" bestaan. Hij verwerpt de bewering van Kö 11 ik er en Ecker, dat deze uit extravasaten ontstaan zouden zijn, en tracht te bewijzen, dat binnen reeds vooraf bestaande cellen pigment zich ontwikkelt. Eigene waarnemingen over dit punt kan ik niet vele aanvoeren; ik heb ze bij kikvorschen, padden, een karper en eene baars niet gevonden, en Ecker's vermoeden, dat Bardeleben en Schaffner extravasaten voor Malpighische ligchaampjes hebben aangezien, komt mij vrij waarschijnlijk voor; althans bij een karper, waar de milt eene bruinzwarte kleur had, vond ik ligchaampjes, die reeds voor het bloote oog als kleine korreltjes zigtbaar waren, en geheel uit bloedligchaampjes bestonden. Overigens wekt de beschrijving van Schaffner, — die de ligchaampjes bij de batrachiers in het centrum opgehoopt vond, waar zij tot eene graauwwitte kleur aanleiding geven, terwijl de peripherie rood is — wel eenigen twijfel aan deze vormingen op. Ik heb ten nrnste dit onderscheid van kleur bij pas gevangen kikvorschen (bij dieren, die lang gevast hebben, zou ook het centrum rood worden) nooit gezien, en ook andere waarnemers spreken er niet van. Naar hetgeen Müller van S chw ag er-Bar del eb en aanhaalt, vond de laatste in de milt van alle dieren dünne, hautige Zeilen, die pulpa-elementen bevatten, welke cellen, volgens Bardeleben, in het wezen der zaak niet verschillen van de Malpighische ligchaampjes. Zou het niet juister zijn, deze cellen terug te brengen tot dezelfde toevallige voortbrengselen, waartoe — zoo als wij zullen trachten aan te toonen — de bloedligchaampjes houdende cellen behooren ? Latere onderzoekingen zullen over dit punt meer zekerheid kunnen verspreiden. Mij komt echter waarschijnlijker voor, hetgeen J. Miiller reeds in 1834 zeide (hoewel hy in 1844 van eene tegenovergestelde meening was): »Nur die rothe pnlpöse Masse ist das Constante in der Thierwelt". Eene tweede vraag is, of de Malpighische ligchaampjes met huizen — lymphatische vaten — verbonden zijn of niet? Een dergelijk verband werd reeds vroeger dikwijls vermoed, hoofdzakelijk op den volstrekt niets beteekenenden grond van de overeenkomst, welke de inhoud der Malpighische blaasjes heeft met de lympha. Onder de nieuweren zijn het Spring, Huschke, Poelmann, Schaffner en Gerlach, die nieuwe gronden aangevoerd hebben voor die meening. Spring beriep zich op de proeven, die later een onderwerp onzer beschouwing zullen uitmaken. Huschke hield de Malpighische blaasjes voor verwijdingen der lymphatische vaten, zoo als men deze bij de lympliaklieren waarneemt. Hoewel nu de inhoud van zulke verwijdingen der lymphavaten uit kleinere korrels bestaat dan de inhoud der Malpighische ligchaampjes, vindt Huschke een belangrijken steun voor zijne meening in de ontdekking van J. Muller, dat de Malpighische ligchaampjes ten naauwste met de slagaderscheeden verbonden zijn, binnen welke ook de lymphatische vaten geplaatst zijn. Poelmann beweert, dat hij den Ductus thoracicus nagespoord heeft tot aan de Malpighische ligchaampjes, waarin verscheidene lymphatische vaten straalsgewijs uitloopen. Ook Schaffner vermeent, dat hij eene directe verbinding van vaten, die hij als lymphavaten beschouwt en als zoodanig afbeeldt, met de Malpighische ligchaampjes waargenomen heeft. Beek beweert, dat de Malpighische ligchaampjes in verband staan met structuurlooze buisjes, die hij voor lymphatische vaten houdt. Deze waarnemer wijkt echter in meer opzigten zóó zeer af van anderen, dat men op zijne uitspraak, in dit geval althans, niet veel vertrouwen stellen kan. Gerlaeh eindelijk wijst hierop, dat de miltblaasjes zelfs niet de drukking van een dekplaatje verdragen en dat men, bij aanwending van eene methodische drukking! — door middel van het compressorium, •— zien kan, dat de blaasjes niet plotseling barsten, maar hun inhoud naar bepaalde rigtingen uitstorten, iets dat zonder communicatie met een stelsel van buizen niet mogelijk is. Op grond hiervan komt hij tot het besluit, dat deze buizen lymphavaten zijn: 1°. omdat de inhoud der blaasjes niet toelaat hen met het bloedvaatstelsel in verband te brengen; 2°. omdat de blaasjes bij injectie door de aderen, waarbij de lymphavaten gemakkelijk oploopen, gedeeltelijk gevuld worden. De blaasjes nu houdt Gerlaeh, evenals Huschke, voor zijdelingsche uitbuigingen van de lymphavaten. Wat echter die uitbuigingen betreft, ten dezen opzigte zegt Kölliker (1849): rrtliis latter is a pure fiction of Huschke," terwijl Eek er aanmerkt (Handw. de Physiol.), dat de lymphatische vaten binnen de klieren op de plaatsen van ombuiging een weinig verwijd zijn en dat zulke plaatsen van de vaten — door de elastische vezelen en de bloedvaatvertakking in haren wand inderdaad eenige, hoezeer ook geringe, overeenkomst hebben met miltblaasjes; dat hij zich echter van het bestaan van werkelijke blaasjes, die met lymphavaten in verband staan, niet heeft kunnen overtuigen, zelfs niet waar deze vaten geïnjicieerd waren. Overigens zegt Eek er: »die Aehnlichkeit mit blaschenförmigen Raumen in den Lymphdrüsen ist von keinem geniigenden Gewiclite." Dat de Malpighische ligchaamPjes altijd in eene bepaalde rigting zouden bersten, aangewezen door vaten waarmede zij in verband staan, dit wordt door Kölliker en Ecker ten sterkste tegengesproken, en hoewel ik deze proef met de door Gerlaeh aanbevolene voorzorgen niet kon herhalen, uithoofde van het gemis van een compressorium, heb ik evenmin als Kölliker en Ecker ooit andere vaten met de Malpighische ligchaampjes verbonden gezien, dan grootere of kleinere arteriëntakjes, en als zoodanig mag met laatstgenoemde waarnemers zeker ook beschouwd worden, hetgeen Poelmann en Schaffner verklaarden te zyn lympliavaten. Reeds hieruit moet men dus erkennen, dat de verbinding der Malpighische ligchaampjes met lymphatische vaten voor het minst onbewezen is, en ik stem derhalve ten volle in met Kölliker, Ecker en Henle, dat de Malpighische ligchaampjes geheel gesloten zijn. De derde vraag: of de Malpighische ligchaampjes vaste ligchaampjes of blaasjes zijn, deze vraag is op grond van de weekheid dezer vormingen meestal in den zin der laatste meening beantwoordt, en alleen op die bewering kon het gevoelen dergenen berusten, die vermeenen, dat er verband bestaat tusschen de Malpighische ligchaampjes en lymphatische vaten. Müller schreef reeds in 1834, dat de weeke, by drukking gemakkelijk vervloeijende ligchaampjes, die bij sommige dieren voorkomen, van de vastere, welke bij eenige plantetende dieren (zwyn, schaap, os) worden aangetroffen— moeten worden onderscheiden. Later gaf hij zelf dit onderscheid op, maar deze zijne waarneming behoudt toch hare waarde, dat de Malpighische ligchaampjes bij die dieren rrganz consistente und dem Druck wiederstehende Bildungen" zijn. Die waarnemers, welke op dezen of genen grond een verband tusschen deze ligchaampjes en de lymphatische vaten aannemen, beschouwen de eersten natuurlijk als blaasjes, zonder te verklaren waarom de ligchaampjes, althans bij zwijnen, zoo zeer aan drukking weêrstand bieden, hetgeen te meer opmerkelijk is, omdat Gerlach niet spreekt van het besloten zijn der Malphigische ligchaampjes binnen de scheeden der slagadeien en Beek zelfs ontkent, dat zij zoodanig geplaatst zijn. Hoewel E cker het bestaan van een verband met lymphatische vaten verwerpt, noemt hij de ligchaampjes blaasjes, die gemakkelijk zamenvallen; hy erkent echter, dat zij eene grootere mate van consistentie bezitten bij ruminantia, het zwijn en de kat. Aan den anderen kant hebben reeds Assolant en Dupuytren gezegd, dat de miltligchaampjes bij den menscli niet hol zijn, hoe wel zij gemakkelijk uiteenvallen. Kölliker zegt, dat de ligchaampjes zijn "densily filled witli a semifluid greyish white cohesive mass" en noemt, met Oesterlen, kleine cellenhoopjes van 0,02"' — 0,04"' in doorsnede jonge Malpighische ligchaampjes. Ook Bar deleben schijnt de laatsten gezien te hebben, waar hij spreekt van microscopische vormingen, die van Malp. ligch. alleen in grootte verschillen even als deze, korrels bevatten en omringd zijn met een net van bloedvaten. Ik vond bij het zwijn Malpighische ligchaampjes, — vooral sommige kleineren, die geplaatst waren in den hoek van deeling eener kleine slagader, —welke geheel en alleen uit vaste elementen bestonden, doch geen spoor van vloeistof vertoonden. Dat zij de drukking van een dekglaasje niet weêrstonden, liet zich in dit geval begrijpen, uit de wijze waarop zij zigtbaar gemaakt waren, namelijk, ten gevolge der bijna 2 dagen lang voortgezette maceratie eener tamelijk fijn gehakte milt. In een kattenmilt, die voorat' in alcohol verhard was, zag ik zeer duidelijk Malpighische ligchaampjes en overtuigde mij, dat zij volkomen goed de drukking van een dekglaasje weerstonden. Hier bestond echter eenige grond vooi' de meening, dat het blaasjes waren, want aan hunnen omtrek der ligchaampjes vertoonde zich een donkere zoom door ophooping van den vasten inhoud, terwijl het midden zich helderder voordeed; dit verschijnsel liet zich hieruit verklaren, dat het midden der ligchaampjes vrij was van vormelementen. Het schijnt dus, dat voor beide meeningen grond bestaat, en dat zoowel die welke de Malpighische ligchaampjes blaasjes noemt, als de andere welke ze meer voor vaste ligchaampjes houdt, kan verdedigd worden. Ik kan echter niet veel gewigt hechten aan het voorkomen van vocht binnen de Malpighische ligchaampjes want: 1°. vindt men dit in de kleineren niet; 2°. vindt men het in de grooteren niet bij alle dieren of ten minste niet bij allen in dezelfde mate; 3°. zijn er vele A. SA88E, De Milt. Q physiologische en pathologische analoga te vinden voor het ontstaan van het vocht in het midden eener vaste massa, en zóó geloof ik, dat Henle in zyne Allgem. Anatomie te regt opmerkt, nes scheint — als seyen die Höhlen mit ihrem Contentum nur durch Veiflüssigung des eigentlichen Parenchyms gebildet. Het vocht, dat men in sommige grootere Malpighische ligchaampjes vindt, is zeer eiwithoudend. Heusinger merkte reeds aan, dat de ligchaampjes in wijngeest en minerale zuren hard werden en Kölliker zegt, dat de geringe hoeveelheid vloeistof, die nevens de vele gevormde deelen voorkomt, door hitte stolt. Ik kan deze waarnemingen volkomen bevestigen; de Malpighische ligchaampjes, uit de bovenbedoelde in alcohol verharde milt eener kat, vertoonden in het midden eene vaste massa, evenwel zonder georganiseerde deelen. Ook ten aanzien van den wand der Malpighische ligchaampjes zyn de gevoelens der verschillende waarnemers zeer verdeeld. Henle ontkende in 1841 het bestaan van een eigenen wand, die volgens hem alleen uit ifKörnchen" gevormd wordt, terwijl fijne bindweefselbundels over de oppervlakte der ligchaampjes heen loopen. Ook Oes terlen en J. Simon ontkenden het bestaan van een bijzonderen wand. G er lach, Sc ha fin er, Beek en allen, die de Malpighische lichaampjes in verband meenden te moeten brengen met het lymphatische stelsel, kennen hun een bijzonderen wand toe, welken zij echter niet allen op dezelfde wijze beschryven. Want'terwijl Beek hun een structuurloos, fijn omhulsel toeschrijft en Gerlach, behalve een dergelijk omhulsel, nog spreekt van eene bijzondere soort van elastische vezelen, die buiten op het structuurlooze vlies zigtbaar zonden zijn, zegt fechaftner dat iu het dunne amorphe vlies der nBlaschen" talrijke, rondachtige of langwerpige kernen als iugestrooid voorkomen en men er zelfs meermalen digte bundels sici • lijk slangsgewijs loopende kernvezelen in vindt. En dezelfde bouw, dien zij ieder voor zich hebben toegeschreven aan den wand der Malpighische ligchaampjes wordt door de drie bovengenoemde waarnemers ook aan de lympatische vaten toegekend. Eek er, die vroeger aan de Malpighische ligchaampjes eene amorphe menbraan meende te moeten toekennen waarover zich een digt net uitbreidde van dunne, bleeke elastische vezelen, welke herhaaldelijk met elkander anastomoseren — overtuigde zich later (Handw. der Physiol.), dat men ook bij de slagaderscheeden door middel van Kali schijnbaar een amorphe vlies kan doen ontstaan, wegens de zwelling van het bindweefsel, die het gevolg is, van de aanwending van dit middel, dat evenwel volstrekt onmisbaar is om de kernen der pulpa op te lossen. Deze toch blijven zoo vast aan de Malpighische ligchaampjes hangen, dat, wanneer men de laatsten uit de milt neemt, eerst na aanwending van Kali of Ammonia hun wand zigtbaar wordt, die niets anders is dan de vaatscheede zelve, zoo als reeds aan J. Müller is gebleken. Geheel overeenkomstig hiermede is hetgeen Kölliker zegt, dat de membraan der Malp-ligehaampies 0,001 — 0,002'' dik is, overal dubbele omtrekken vértoont, tusschen welke hier endaar concentrische lijnen zigtbaar zijn, wijders dat zij niet anders is dan de vaatscheede, welke in hare elementen echter een weinig fijner geworden is, derhalve alleen bestaat uit bindweefsel met onduidelijke fibrillen en een net van kernvezelen, 't welk zamenhangt met de elastische netten der vaatscheeden, terwijl de gladde spiervezelen er in ontbreken. Kölliker zoekt verder, zoo als gezegd is, den oorsprong der Malpighische ligchaampjes in ronde 0,02"'— 0,04"' groote cellengroepjes zonder vlies tot omhulsel, zoo als hij en Oesterlen vonden en ook ik meer dan eens zag ter plaatse, waar eene fijnere arterie, die geene vaatscheede meer had, zich plotseling in 4 tot 5 capillaren van de tweede orde (met overlangsche en dwarse kernen) \erdeelde, die het ligchaampje omvatteden. Volgens Uünsburg eindelijk (Lehrb. der Physiol. der Menschen, Bd. II. Abth. 2, pag. 144) wordt het fijne omhulsel der -Malpighische blaasjes gevormd uit bindweefsel- vezelen en is het geheele ligchaampje omgeven door de arteriënscheede, die op de vrije welving van het ligchaampje het dunst is en eindelijk geheel verdwijnt (?) Vóór dat wij hier van eene nieuwe ontdekking gewagen, door Kö 11 ik er ten aanzien van de Malpighische ligchaampjes gemaakt, rekenen wij het gepast uit het voorafgaande de resultaten mede te deelen, welke wij daaruit vermeenen te kunnen trekken. 1°. De Malpighische ligchaampjes zijn niet verbonden met lymphatische vaten. 2°. De kleinste ligchaampjes (als zoodanig gekenmerkt door hunne verhouding tegenover eene kleine slagader met hare takken) zijn bolronde, vaste groepjes cellen, die door geene duidelijke membraan van de overige pulpa gescheiden zijn. 3°. De grootere ligchaampjes bevatten in het inwendige eene meerdere of mindere hoeveelheid zeer eiwithoudend vocht, dat ongetwijfeld in de plaats gekomen is van vroeger aldaar bestaan hebbende vormelementen. 4°C De wand der grootere ligchaampjes is niet structuurloos, maar eene eenvoudige voortzetting van de scheeden, die de vaten der milt begeleiden. Wij oordeelden deze kleine herhaling noodig om te doen zien, dat men stellig kan aannemen, dat de Malpighische ligchaampjes niet met lymphatische vaten zijn verbonden. Wij wilden dit vaststellen onafhankelijk van de waarneming van Kölliker, dat er capillaire vaten binnen de Malpighische ligchaampjes dringen, eene waarneming welker juistheid men — hoewel zij kan aangemerkt worden als het overtuigendste bewijs, dat de ligchaampjes oorspronkelijk althans vaste celgroepen waren — misschien al te zeer zou kunnen betwijfelen uit vooringenomenheid met de theorie van G er lach. Reeds in 1849 had Kölliker gewezen op de overeenkomst, die de miltligchaampjes hebben met de solitaire darmklieren en de elementen der Peijersche klierhoopen, alsmede met defolliculi der lympha-kheren, vormende deze hetgeen hij toen noemde -vesicular glands, dat is: "hollow spaces, which posses a covering ot white fibrous tissue, are completelv inclosed and contain in their interior no tracc of epithelium, but only a coherent mass of nuclei and cells, together with some fluid." De overeenkomst, die hij zóó gevonden had tusschen de elementen der Peyersche klieren en de miltblaasjes, spoorde hem aan om de ontdekking van Frey (dat men tusschen de cellen, waaruit de afzonderlijke folliculi bestaan, haarvaten door injectie zigtbaar kan maken), van welker juistheid hij zich ten aanzien der Peijersche plaques der follikels in de lymphatische klieren en der klierelementen van de Gl. thymus overtuigd had; ook op de Malpighische ligchaampjes toe te passen. Ln werkelijk meent hij ze hier gevonden te hebben. "In den Malpighischen Körperchen finden sich, wie ich einer Beobachtung an einer Katze zutolge zu glauben geneigt bin, auch feine Blutgefasse.' (Handb. der Gewebel. pag. 438.) Deze waarneming verkrijgt te meer waarde doordien Dr. Sanders geheel onafhankelijk insgelijks bloedvaten binnen de Malp. ligchaampjes vond. (Report of the Physiol. Society of Edinburgh, 31 Jan. 1852.) Als resultaat van eene injectie, die ik in de art. lienalis van eene kat deed, kan ik slechts opgeven, dat het mij — alsmede diegenen, die mijne praeparaten zagen — hoogstwaarschijnlijk voorkwam, dat er zich inderdaad binnen Malpighische ligchaampjes capillaire vaten bevinden. Zóó zou dan hiermede tot nog toe het beste bewijs geleverd zijn, dat de Malpighische ligchaampjes niet als blaasjes te beschouwen zijn, gevuld met een vocht, waarin georganiseerde deelen drijven. De andere meening, dat de Malpighische ligchaampjes uit groepen cellen ontstaan, waarvan de inwendigen ver— vloeijen, vindt in de zoo even vermelde waarneming een belangrijken steun. Er blijtt nog te onderzoeken, hoe de Malpighische ligchaampjes in de milt geplaatst zijn. J. Müller vond reeds in 1834, dat zij met de scheeden der arteriën verbonden, zijn; Giesker beweerde hiermede niet te kunnen instemmen (althans wat den mensch betreft), dewijl volgens hem de Malpighische ligchaampjes door eene celluleuse plaat (»von einem cellulösen Blatte ) omgeven zijn, "das die hinüber laufenden Gefasse unter einander und mit den Körperchen verbindet' en niet met de vaatseheeden vereenigd is. Henle /,egt in zijne Allg. Anatomie: "Die Blaschen sitzen auf den fibrösen festen Scheiden der Arterien entwedei unmittelbar an oder wie beim Menschen aut Stielchen, die Gefasse sind. Die Gefasse breiten sich in einer besondren zarten Membran — über das Blaschen aus. Gerlach en Scliaffner vermelden niets van de wijze, waarop de Malpighisehe ligchaampjes met betiekking tot de scheeden der arteriën geplaatst zijn, terwijl Beek ontkent, dat de ligchaampjes met de vaatseheeden \erbonden zijn. Günsburg beweert, dat de vaatseheeden, eenigszins gewijzigd, de Malp. ligchaampjes omkleeden. Op dezelfde wyze drukt Eek er zich uit. K ö 11 ik er neemt aan, even als Remak (Ueber runde Blutgerinnsel, etc. Mull.'s Archiv.), dat de Malpighisehe ligchaampjes in tweeërlei verhouding tot de vaatseheeden voorkomen, namelijk, hetzij onmiddellijk aan een klein bloedvat zitten of in den deelingslioek van eene arterie gevonden worden. Simon beschreef in zijn Physiological essay on the thymus-gland, pag. 82, de verhouding der Malp. ligchaampjes op de volgende wijze: »For each vesicle therc is a separate twig of the splenic artery, which suddenlv breaks in the form of a hollow sphere and covtaining the dotted corpuscles within its cavity. Volgens mijne eigene onderzoekingen zou ik hij na geneigd zyn te ontkennen, dat de Malpighisehe ligchaampjes ergens anders voorkomen dan op plaatsen, waar een arterietakje zich plotseling in eenige takken verdeelt en z66 eene holte vormt, waarin het ligchaam- Pje %*• Re mak beweert, dat ook in naakte amphibiën en vorsehen Malpighisehe ligchaampjes voorkomen, en wel insgelijks langs de scheeden of op de deelingsplaatsen deislagaderen. Hij beschrijft echter alleen zulke ligchaampjes, die uit pigment bestaan. \\ y zijn niet met Kemak van gevoelen, dat deze als vooruit bestaande vormingen als Malp. ligchaampjes moeten aangemerkt worden, waarin alleen ten gevolge van toevallige omstandigheden pigment ontwikkeld is, maar veeleer dat bet extravasaten zijn, die hier uiterlijk op Malp. ligchaampjes gelijken. Zie overigens: Bloedligchaampjeshoudende cellen, enz.) Nu blijven nog over de waarnemingen van Kölliker, volgens welke Malpighische ligchaampjes ook binnen vaatscheeden geplaatst zijn; hiertegen mag aangevoerd worden de moeijelijkheid, die men bij het onderzoek der Malpighische ligchaampjes te overwinnen heeft, en daarenboven dit nog, 't geen zich gemakkelijk laat begrijpen, dat somtijds bij het uitnemen van een ligchaampje de takjes zullen afgescheurd worden van de kleine arterie, in welker deelingshoek het geplaatst is. Dit in aanmerking nemende, en het oog houdende op de omstandigheid, dat ik nooit duidelijk een M.alpighisch ligchaampje onmiddellijk langs de vaatscheede geplaatst zag, houd ik mij overtuigd, dat — gelijk reeds Giesker schreef — nergens Malpighische ligchaampjes gevonden worden dan op de deelingsplaats eener arterie. Wel is waar Kölliker zeide in 1849: 'fGiesk e r is wrong in describing the arterial pencils as spreading themselves out on the M. corpuscles; — the pencils begin only beyond the corpuscles and lie in the pulp," maar ik heb de irpenseelen" zoo duidelijk vooral de kleinere ligchaampjes zien omvatten, dat ik mij bepaald tegen deze uitspraak van Kölliker moet verklaren, waarvan hy echter in zijne Mikroskopische Anatomie, althans gedeeltelijk, schijnt teruggekomen te zijn. Hier toch beschrijft hij de Malpighische ligchaampjes als ook in den deelingshoek der slagaderen zittende. Ook Beek 1. c. beschrijft en beeldt af »slagaderpenseeltjes", die M. ligchaampjes bevatten; dit doet insgelijks Gerlach. Neemt men nu deze verhouding als de algemeene aan, dan is het gemakkelijk zich een denkbeeld te maken van de wijze van vorming der Malpighische ligchaampjes. De elastische vezelen, die den omtrek der Malpighische ligchaampjes aanduiden, zijn niet omgeven door gewone pulpa-elementen; veeleer verlengen deze zich eenigermate in de rigting der elastische vezelen van het ligchaampje en zijn zij naauwer met deze verbonden, zoodat het door mechanische hulpmiddelen — naald, penseel — nooit geheel gelukt om de ligchaampjes er van vrij te maken (Eeker). Volgens deze wijze van voorstelling liggen de Malpighische ligchaampjes dus niet zoozeer binnen de vaatseheeden, maar hebben zij veeleer eene bijzondere omkleeding, die, hoewel met de vaatscheede verbonden, echter even zelfstandig als deze ontstaat. Nadere onderzoekingen moeten leeren, of er insgelijks Malpighische ligchaampjes in de milt gevonden worden, die niet liggen in de kom, welke uit de penseelvormige slagadervertakking ontstaat. Tot zoo lang hieromtrent niets bepaalds is aan het licht gebragt, acht ik de hier opgegevene wijze van beschouwen als de ware, dewijl men zich daardoor ten minste een denkbeeld kan vormen van de wyze, waarop Malpighische ligchaampjes ontstaan. Van hun physiologisch gewigt later zullende spreken, vatten wij het morphologisehe gedeelte in de volgende punten zamen: 1°. De Malpighische ligchaampjes zijn kogelvormige groepjes pulpa-elementen (kernen en jonge cellen), die min of meer duidelyk van de overige pulpa afgescheiden zijn, en tusschen welke zich capillaire vaten verspreiden. 2°. Dc Malpighische ligchaampjes zitten (niet anders dan?) aan slagadertakjes, ddar waar deze zich, uit één punt, penseelvormig in 4—6 takken verdeelen. die het bolvormige ligchaampje omvatten. 3°. Aan grootere slagadertakjes, die nog eene vaatscheede bezitten, vindt men op de deelingsplaats grootere, de meer bekende Malpighische ligchaampjes, wier buitenste cellen in elastische vezelen zijn overgegaan, en in dier voege een omhulsel voor de ligchaampjes vormen, hetwelk weinig verschilt van de vaatscheede, en dat de slagadertakjes, die de ligchaampjes omgeven, onderling verbindt of zelfs omhult. 4°. Aan kleinere slagadertakjes, die geene duidelijke vaatscheede meer bezitten, vindt men, op de plaats waar zij zich penseelvormig vertakken, kleine, ronde celgroepen, waarvan de buitenste cellen slechts weinig' van de omringenden verschillen. 5°. De kleinste Malpighische ligchaampjes zijn vaste ligchaampjes; de grooteren bezitten inwendig eene meer of' minder aanzienlijke hoeveelheid eiwithoudende vloeistof, die waarschijnlijk op dezelfde wijze ontstaat, waarop ook elders uit oorspronkelijk vaste celgroepen buizen, enz., worden gevormd. 6°. De Malpighische ligchaampjes staan in geenerlei verband met lympatische vaten, waarvan het zeker geene uitbuigingen kunnen zijn. (Verg. Husehke, Gerlach.) Die deelen, welke men als lymphatische vaten beschouwde, waren zulks niet; deze wijze van zien berustte op gezigtsbedrog- (structuurlooze buizen Beek), anderdeels op eene willekeurige uitlegging van hetgeen men met meer regt slagaderen (Schaffner, Poelman) of vlokken, zooals zij boven beschreven werden (Gerlajch), noemen mag. B U )EDLIGCH AAMPJESHOUDENDE CELLEN KN ANDEEK CELLEN VERSCHILLENDE VAN DE GEWONE ELEMENTEN VANHET MILTPARENCHYM. Onder de benaming van bloedligchaainpjeshoudende cellen zijn in den laatsten tijd vormingen bekend gemaakt, waaraan door sommige waarnemers een z66 hoog physiologisch gewigt gehecht is geworden, dat zij daarin de uitdrukking zagen van de functie der milt. De bloedligchaainpjeshoudende cellen zijn, volgens Kölliker, groot 0,005'" — 0,015"', hebben een dui delijken celwand met eene kern; binnen in de cel worden 1 tot 20 bloedligchaampjes gevonden. Kölliker is van oordeel, dat deze cellen ontstaan in stagnerend of geëxtravaseerd bloed en wel derwijze dat eerst sommige bloedligchaampjes zich tot een klompje met elkander verbinden, binnen hetwelk men somtijds eene kern ziet, dat dit klompje zich later met een membraan omgeeft, tot welks vorming de kern der bloedligchaampjes houdende cellen waarschijnlijk in zekere mate bijdraagt, omdat volgens hem de kern nooit ontbreekt, zoodra het celvlies zigtbaar is. Binnen de op deze wijze gevormde cel gaan nu de bloedligchaampjes te niet en wel in dier voege, dat zij hoe langer hoe kleiner worden, eene goudgeele, bruinroode of donkere kleur aannemen en ten laatste in volkomen pigmentkorrels overgaan. De pigmentkorrels verliezen hunne kleur binnen de cellen en er ontstaan "kleurlooze korrelcellen'', ter grootte van 0,004'" — 0,006'", die óf als kleurlooze bloedligchaampjes in het bloed oyergaan, óf gedeeltelijk misschien binnen de milt blijven en in gewone pulpa-elementen veranderd worden, Verder vindt men nog in de milt, volgens Kölliker, kleinere, donkerder bloedligchaampjes, die aan reagentiën grooteren weêrstand bieden dan de gewone — en groote ronde cellen van 0,01"' — 0,016'" met 4 tot 10 en meer kernen, welke vormingen G er lach als zeer gewigtig beschouwt. Wij hebben hierboven met korte woorden de meening van Kölliker nopens de bloedligchaampjeshoudende cellen slechts om deze reden aangehaald: ten einde de vormingen, wier ontstaan hij daaruit afleidt, tc gemakkelijker te kunnen overzien. Eerst later zullen wy de meening van Kölliker en Gerlach toetsen aan datgene, hetwelk wij venneenen, dat uit de anatomische en physiologische onderzoekingen met regt mag worden afgeleid. Hier, waar wij de resultaten der microscopische waarnemingen wenschen te vermelden, doen zich drie vragen ter beantwoording voor : 1°. Komen de bloedligchaampjeshoudende cellen steeds en in zoo talrijke hoeveelheid in elke milt voor, dat men op haar bestaan eene functie van dit orgaan kan doen rusten'? 2°. Is men genoodzaakt om de cellen, wier inhoud uit goudgele tot in het zwarte overgaande korrels bestaat, te beschouwen als ontstaan uit bloedligchaampjeshoudende cellen? ;5o. Welk denkbeeld moet men zich maken van de vorming der zoogenaamde bloedligchaampjes houdende cellen ? Wat de eerste vraag betreft: of bloedligchaampjes houdende cellen steeds in de milt voorkomen, ten dezen opzigte bestaat by de waarnemers zeer veel verschil van gevoelen. Kölliker, Ecker, Landis, Ge r lach, Schaffner beweren, dat zij er steeds in voorkomen; zeer vele anderen, waaronder in de eerste plaats V i ruhow moet genoemd worden, zijn van oordeel dat dit niet het geval is. Deze opperde reeds (Ueber pathologische Pigmente in s. und Reinhardt's Archiv, Bd. 1. Hft. 2, pag. 379 etc.) in 1847 eenigen twijfel omtrent het bestaan van bloedligehaampjeshoudende cellen, waar hij zegt: "Nicht alle gelbrothen, runden und glatten Körper von der Grosse der Blutkörperchen sind werkliche Blutkörperchen, auch dann noch nicht, wenn man in ihnen noch einen zweiten dunkleren Körper sicht. Es soll damit nicht gelaugnet werden, das sich Blutkörperchen unter sich oder mit andern Substanzen zusammenballen können, und Körper entstehen, wie sie Kölliker und Hass in Gehirnextravasaten gesehen liaben, allein es soll damit der bescheidne Zweifel ausgedrückt werden, dass solche Haufen zu Zeilen werden." Later heeft Virchow (Blutkörperchen haltende Zeilen in s. Archiv, 1852, Bd. IV. pag. 515, enz.) wezenlyke bloedligehaampjeshoudende cellen gevonden. Lebert (in G1 uge's pathologische Histologie, 1850 pag. 37) opperde eenigen twijfel omtrent de opgaven van Kölliker. Gluge (1. c.) en Günsburg (Muller's Archiv. 1850. pag. 167) stemmen met Kölliker overeen. Günsburg evenwel schijnt niet dikwijls bloedligchaampjeshoudende cellen gezien te hebben; hij zegt: «In der Milzpulpe sind die Blutkörperchenhaltenden Zeilen nur selten beobachtet." Van zijne en Gluge's waarnemingen zullen wij later nog spreken. Sanderson (Monthly journal, 1851. pag. 223) herhaalde de proeven door Landis genomen, die in 11 van de 15 gevallen, dat hij konijnen ontleedde eenige uren nadat zij gegeten hadden, de bloedligchaampjeshoudende cellen gevonden had, doch ofschoon hij onder gelijke omstandigheden met de meest mogelijke zorgvuldigheid onderzocht, vond hij niet eene enkele cel. (Naar Yi r cho w in zijn Archiv, Bd. IV. Hft. 4. pag. 515.) Handfield Jon es (London Med. Gazette, 1851 Dcc. p. 1024) had, bij het onderzoeken van zeer vele milten van zoogdieren, niet eene enkele maal het geval aangetroffen, dat hy eene cel vond, waarin werkelijke bloedligchaampjes aanwezig waren. (Virchow's Archiv, 1. c.) Leydig vond in de milt van roggen en haaijen niet ééne bloedligchaampjeshoudende cel, hoewel hij ijverig er naar zocht. (Beitr. zur mikrosk. Anat. u. Entw. der Rochen und Haie, S. 62.) Re mak beschreef reeds in 1845 in zijne Diagn. en pathogen. Unters. (pag. 126 der Hollandsche vertaling) elementen uit de pulpa der kalfsmilt, die in grootte overeen kwamen met de grootste lympha-ligchaampjes en één tot, drie roodgele, homogene ligchaampjes bevatteden, wier kleur min of meer geleek op die der roode bloedligchaampjes, hoewel hunne kleurstof niet zoo gemakkelijk door water uitgetrokken kon worden. By het zwijn en het konijn vond Remak gelijksoortige cellen met matgeele idnnenkörper."' Aan deze waarneming' van Re mak verbonden Kölliker en Gerlach de hunnen over de irbloedligchaampjeshoudende cellen". Het is blijkbaar, dat Remak ze toen reeds niet in verband wilde brengen met het bloed, daar hij de roode kleur der ijnnenkörper" bij het kalf vergeleek met dezelfde kleur van de kernen der gangliëncellen bij dit dier. Later heeft Remak zijn gevoelen hieromtrent bepaaldelijk ontwikkeld in Müller's Archiv, 1851, Heft 5 en 1852, Heft 2, waar hij zegt: rrich wage nach meinen Untersuchungen zu behaupten, dass solche (Blutk. haltende) Zeilen überhaupt nicht existiren." Beek (1. c.) zegt: »Eine grosse Anzahl von Milzen habe ich durchforscht, oline eine einzige dieser Zeilen nachweisen zu können." üok D onders (Nederl. Lanc. 1853, Julij en Aug., pag. 33) schijnt nog nooit duidelijk eene bloedligchaampjeshoudende cel gezien te hebben. Het is inderdaad opmerkelijk, wanneer men nagaat hoedanig deze opgaven, door beroemde waarnemers gedaan, in lijnregten strijd zijn met die van Kölliker. In der tijd, toen ik nog weinig bekend was met de waarnemingen van anderen, en alleen afging op die van Gerlach en Kölliker, verschafte mij dit een waar genoegen, zoo menigmalen ik mij teleurgesteld vond in de hoop op het vinden van bloedligchaampjeshoudende cellen, en ik bijna alle vertrouwen op mij zeiven bij het microscopisch onderzoek had verloren. Eene cel, waarvan ik met zekerheid mogt aannemen, dat de geel gekleurde ligchaampjes, die zij bevatte, bloedligchaampjes waren, heb ik nooit aangetroffen, en vormingen te beschrijven, die de benaming van bloedligchaampjeshoudende cellen niet verdienen, is geheel overbodig; men vindt ze herhaaldelijk beschreven bij Kölliker, Eeker, Schaffner en anderen. Uit de beantwoording der beide andere vragen zal blijken, dat Kölliker, Gerlach en anderen juist daarom zoo vele bloedligchaampjeshoudende cellen vermeenen te hebben gezien, omdat zy te voorbarig, zonder de zaak naauwkeurig genoeg te hebben onderzocht, aan deze vormingen de benaming- van cellen hebben toegekend. Hier worde nog alleen bijgevoegd, dat, wanneer men den uitslag deionderzoekingen van Kölliker en anderen in de bijzondere gevallen nagaat, daaruit nog geenszins volgt, dat, naar hun oordeel, bloedligchaampjeshoudende cellen algemeen moeten voorkomen. Zoo zegt Kölliker: »Beim Igel, der Katze (bei der Katze sah sie Eek er), der Fledermaus sah ich die Blutkörperchen nie in Zeilen eingeschlossen." Mikr. Anat. Onder de vogels vond Kölliker alleen bij Turdus musica cellen met onveranderde bloedligchaampjes. Volgens Eek er zijn de cellen met bloedligchaampjes, enz., bij de vogels in het algemeen minder duidelijk, dan by zoogdieren en lagere werveldieren. Ook Schaffner stemt hiermede in. Bij Anguis fragilis en Coluber austriacus »cells with michanged bloodglobules are not seen." Onder de visschen eindelijk werden de bloedligchaampjeshoudende cellen bij eenigen duidelijk waargenomen; »bei andren fanden sich wenigstens die gefarbten Körnchencellen (Mikr. Anat.), doch het bewijs is nog niet geleverd, dat deze uit bloedligchaampjeshoudende cellen ontstaan. Schaffner (Zeitschr. f. rat. Med. 1848, S. 345, etc.; vond "trotz vieler Lntersuchungen bei Amphibien nur 3 solche Zeilen" (met ontwikkelde bloedligchaampjes). Met blijkt dus hieruit, dat de bloedligchaampjeshoudende cellen in verre na niet zoo algemeen worden aangetroffen als sommige waarnemers willen doen voorkomen. Nog veel algemeener geldt dit, indien men de uitdrukking rrbloedligchaampjeshoudende cellen" beperkt tot eigenlijke kernhoudende cellen. Hier zij nog alleen melding gemaakt van een verschil in opgave tusschen Kölliker en Gerlach. Terwijl de eerste de bloedligchaampjeshoudende cellen hoofdzakelijk in de pulpa plaatst, en hij in de Malpighische ligchaampjes »nur in besondren Fallen in Zeilen eingeschlossene Blutkörperchen'' vindt, — in welk opzigt Eek er met hem overeenstemt — beweert G erlach, dat deze elementen »sich vielleicht auch in der Pulpa vorfinden, hauptsachlich aber titir in den Milzblaschen beobachtet werden.' Tegenover Kölliker en Ecker, die van oordeel, zijn, dat dergelijke cellen in groote hoeveelheid worden aangetroffen, beweert Gerlach »die Anzahl dieser Zeilen ist jedoch ziemlich besehrankt; selten fand ich in einem Milzblaschen mehr als acht oder zehn.'' Hebben wij derhalve gezien, dat de bloedligchaampjeshoudende cellen niet zoo algemeen voorkomen als vele waarnemers aannemen, dan schijnt het geoorloofd de vraag te opperen: worden de pigmenthoudende cellen noodzakelijkerwijze uit bloedligchaampjeshoudende cellen gevormd, of ontstaan zij ook op andere wijzen? Yirchow toonde aan in 1847 (Patholog. Pigmente, in S. Archiv, Bd. I. Heft 2, S. 379), dat pigmentcellen zeer dikwijls hieruit ontstaan, dat de bloedligchaampjes van het bloed, hetwelk binnen of buiten de vaten stagneert, hunne haematine afscheiden, die daarbij de vaste ligchamen in den omtrek kleurt, terwijl zij zeiven bij het verliezen der haematine eigenaardige kleurveranderingen ondergaan. Dat werkelijk bestaande cellen door haematine gekleurd worden, bleek hem daaruit, »dass die gefarbten Zeilen durchaus keinen Unterschied von den darneben befindlichen ungefarbten, gewöhnlichen Zeilen darbieten, ein andermal daraus, dass man an den Epithelialzellen der Lungenblaschen, die infiltrirten zuweilen noch im Zusammenhange mit den nicht infiltrirten sieht." Dergelijke infiltratie vermeent Vir ch o w waargenomen te hebben aan deepitheliumcellen der longblaasjes, der piskanaaltjes, der tubae, der folliculi Graafiani, in de blaasjes der Gl. thyreoidea, bij de kleur looze bloedligchaampjes, de hersencellen, de cellen der lympha-klieren, der milt, en bij die van de etter en van den kanker, verder ook in vezelcellen en fibrincoagula. De bloedkleurstof, die de deelen eerst gelijkmatig doortrokken heeft, verzamelt zich later in korrels, en zoo gaan haematinehoudende cellen in pigmentcellen over. Ecker zelf stemt toe (Handw. der Physiol.), «dass unter gewissel) Umstanden eine Infiltration von Zeilen moglich sei, allem - voegt hij er bij - „gewiss ist die» kein so gewóhnlicher Vorgang; das ergossene Blut wird m der Mehrzahl der Falie alsbald durch Resorption flüssiger Bestandtheile concentrirter und es sind hier grade die entgegengesetzten Bedingungen von denen, die zu einem Ausziehen des Hamatins nothwendig waren, vorhanden." Wij weten niet, op welke gronden -.cker het uittreden van haematine een ongewoon verschijnsel noemt. De waarnemingen, door Virehow gedaan — en wij zouden niets weten aan te voeren om hare kracüt te ontzenuwen, hetgeen ook Eek er niet !r,et -7 bewiJzen Juist> dat haematine-infiltratien zeer dikwijls voorkomen. Moge het meermaals het geval zijn dat uitgevaat bloed door levendige resorptie spoedig de vloeistof verliest, waardoor de kleurstof kan uitgetrokken worden, _ en dit wordt door Virchow niet tegengesproken, - dit bewijst nog op verre na niet, dat eene dergelijke resorptie meestal plaats vindt en dat op die wijze toch niet dikwijls haematinehoudende transsudaten ontstaan, gelijk men dit ziet in gangraeneuse blazen, bloedig longenoedem, in den zak van eene beklemde breuk, en gelijk zulks mikroskopisch als een gewoon verschijnsel bij ontsteking gevonden wordt (Emmert Lehrb. der Chirurgie, Bd. I. S 266) In hoe verre nu haematine-infiltratie eene' gewone bron van pigmentvorming is of niet, hieromtrent kan ik natuurlijkerwijze niets beslissen, dewijl hiertoe eene geheete reeks van waarnemingen noodig zou zijn • ik heb mij echter overtuigd van het voorkomen dier haetine-infiltratie m de milt (vooral in de milt van eene zwaan vond ik zeer duidelijk geel gekleurde parenchymcellen naast ongekleurden, waarmede zij voor het ove nge geheel overeenkwamen), in een geëxstirpeerd kankergezwel van de borst en in eene apoplectische cyste uit de hersenen. In het laatste geval vond ik digt aan de binnenzijde van den vrij gemakkelijk te isoleren cysan ganghêncellen in vetmetamorphose, gevuld met een kleurloos vet, gedeeltelijk in den vorm van moleculen, gedeeltelijk in dien van druppels, terwijl A. SAS9E, De Milt. J ik te gelijker tijd onder het gezigtsveld, aan de zijde, dienaar liet midden der cyste gekeerd was, roodgeel gekleurde gangliëncellen aantrof, insgelijks in vetmetamorphose, met moleculen en druppels van een roo< gekleurd vet. „ Misschien worden de pigmentcellen in de milt ^ zoomede in andere organen — nog op andere wijze gevormd, namelijk, door een zelfstandig ontstaan van pigment, zoo als ook in de bloedligchaampjes de haematine zelfstandig ontstaat. Remak is derhalve met Bardeleben en Schaffner van oordeel, dat insgelijks de lagere gewervelde dieren Malpighische ligchaampjes bezitten. Hoewel het mij als zeer mogelijk voorkomt, dat de amphibiën en visschen onder sommige omstandigheden, al is het dan ook niet in den regel, Malpighische ligchaampjes bezitten, schijnt het echter, dat deze veronderstelling dooide waarnemingen van Remak niet tot zekerheid gebragt is, dewijl hij alleen bij Acerina cernua spreekt san kleuilooze, ingekapselde folliculi, die uit gekorrelde cellen bestaan, en bij Cyprinus carpio van kleurlooze cellen, binnen de vaatscheeden voorkomende, terwijl overal elders sprake is van zwarte of roode pigmentcellen, die ook wel uit "dissecting aneurysms" kunnen ontstaan zijn (Kölliker, Ecker, Virchow). Ten bewijze, dat de pigmenthoudende cellen niets met haematine gemeen hebben, wordt, gelijk wij vroeger gezegd hebben, door Remak aangevoerd, dat het pigment niet oplosbaar is in sterk zwavelzuur. Maar al moet worden aangenomen, dat vele omzettingsproducten der haematine oplosbaar zijn, mag dan om die reden worden aangenomen, dat zij het noodzakelijkerwijze allen zijn; maar zelfs aangenomen, dat alle veranderingen der haematine bij de zoogdieren (waartoe Virchow's onderzoekingen over de pathologische pigmenten zich bepaalden) in S O3 oplosbaar zijn, dan is het toch wel mogelijk, dat bij de lagere gewervelde dieren, waarvan Remak hoofdzakelijk spreekt, niet hetzelfde plaats vindt. De algemeenheid dier pigmentvorming, onafhankelijk van haematine-omzetting, — tegen welke Remak zelf aanvoert, dat bij die lagere dieren, waarbij vooral onder sommige omstandigheden (honger, bewegingloosheid) veel pigment wordt gevonden, de bloedligchaampjes zeer gemakkelijk spontaan ontkleuren en sporen van vernietiging vertoonen — de algemeenheid daarvan moet dus voorshands nog als problematisch beschouwd worden, en tot heden mag derhalve de mogelijkheid nog niet. worden betwist, dat lang's het verloop der artenen in de milt der lagere werveldieren werkelijke extravasaten voorkomen, op gelijke wijze als men het voorkomen er van in de nieren der visschen bijna genoodzaakt is te verklaren. Met meer regt schijnt Remak als pigmentligchaampjes te beschonwen vormingen, die hij 111 eene osse"milt vond, namelijk, eene menigte bruinroode, gladde, homogene bolletjes, welke deels veel grooter, deels ook kleiner waren dan bloedligchaampjes, en zich in Iiü, Alkohol, Aether, A, HC1. en Sü' niet oplosten; hetgeen hier vooral afdoende schijnt, is, dat zij niet in hoopen bij elkander, maar zonder orde verstrooid lagen. Indien wij nu uit het aangevoerde willen overgaan tot de beantwoording van de vraag: of het ontstaan der cellen, wier inhoud bestaat uit goudgeele tot bruinzwarte korrels, noodzakelijkerwijze moet worden toegeschreven aan bloedligchaampjeshoudende cellen, dan volgt daaruit, dat dit geenszins het geval is, dat veeleer eene infiltratie van haematine in cellen, die in geenerlei opzigt verschillen van de gewone parenchymcellen, aanleiding geeft tot het ontstaan dier pigmentcellen (Virchow), terwijl eerst bij nader onderzoek beslist zal kunnen worden, in hoe verre eene zelfstandige pigmentvorming binnen parenchymcellen in de milt voorkomt. , Nu blijft nog de derde vraag ter beantwoording over. Hoe moet men zich de vorming der zoogenaamde bloedligchaampjeshoudende cellen voorstellen ? Het is natuurlijk, dat wij geen voldoend antwoord op deze vraag zullen kunnen geven, zoo lang wij ons geen duidelijk begrip hebben leeren vormen, wat wij onder bloedligchaampjeshoedende cellen te verstaan hebben, en het zal dus noodig zijn, dat in de eerste plaats worde nagegaan: welke vormingen ligt als bloedligchaampjeshoudende cellen kunnen beschouwd worden en misschien wel reeds werkelijk als zoodanig beschouwd ^Als zeker mag worden geacht, dat Kölliker en Gerlach ten onregte de elementen, die Remak in 1845 in de milt van een kalf en in Peijersche klieren, door het typhusproces opgezwollen, vond en beschreef, hebben beschouwd als bloedligchaampjeshoudende cellen. Remak zeide alleen, dat de kleur der "Innenkörper' geleek op die der roode bloedligchaampjes; dat ze echter door hem reeds toen ter tijd niet daarvoor werden gehouden, blijkt hieruit, dat hij ze vergeleek met de kernen der gangliëncellen, die ook bij het kalf somtijds eene roodachtige kleur vertoonen. Daarbij merkte hij tevens aan, dat hare kleurstof eenigzins langer aan de werking van water wederstand scheen te bieden, dan die der roode bloedligchaampjes, terwijl hij in de milt van het zwijn en het konijn gelijksoortige cellen vond, wier "Innenkörper niet roodgeel, maar slechts matgeel waren. In zyne verhandeling over de bloedligchaampjeshoudende cellen (Müller's Archiv, 1852) heeft Remak, gelijk wij reeds gezien hebben, beweerd, dat deze zoogenaamde bloedligchaampjes zelfstandig gevormde pigmentcellen waren. Ook Schrant (Gezwellen, p. 121) ziet in de bloedligchaampjeshoudende cellen pigmentcellen. In hoe verre deze verklaring juist is, zullen nadere onderzoekingen moeten leeren; zeker is het, dat hare onoplosbaarheid 111 verschillende agentia, die de haematine oplossen, een voldoenden grond oplevert om ze niet als bloedligchaampjes te beschouwen, waarmede ook Virchow (Pathologische Pigrnente) instemt. "Nicht alle gelbrothen, runden und glatten Körper von der Grosse der Blutkörperehen sind wirkliche Blutkörperchen, en het voorkomen van roode of geele pigmentkorrels in kraakbeencellen (Schrant, Gezwellen, pag. 179), sluit de mogelijkheid uit van het ontstaan van dit pigment uit haematine.
13,117
MMUBVU07:002906049:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,860
De bazuin; gereformeerde stemmen uit de Christelijke Afgescheidene Kerk in Nederland-kerk-, nieuws- en advertentieblad, jrg 8, 1860, no. 49, 07-12-1860
null
Dutch
Spoken
6,026
10,231
N. 49. 4 C n T S T E JAARGANG. (vierde kwartaal.) uit k Christelijke Ifgearlieikite Cerefnrmeeriie Berk ra JMerlattö, (TEN VOORDEELE DER THEOLOGISCHE SCHOOL TE KAMPEN.) Joel II: 1». Blaast de Bazuin: (VRIJDAG, 7 DECEMBER 1860.) Ziet ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld. Matth. 28 : 20. Dit Blad verschijnt éénmaal ’s weeks. Abonnements-prijs per 3 maanden franco per post / 1,50. Verkrijgbaar bij de Drukkers J. A. Hoorn Si Koon te Meppel, en bij alle soliede Boekhandelaren. Prijs der Advertentiën van 1—8 regels f \,— j elke regel meer 10 Cents, het zegelgeld hieronder begrepen. Advertentiën, Bestellingen en Kerknieuws worden, op werkdagen, v r ach tv rij geadresseerd aan de Drukkers dezer; in te zenden Stukken aan de Redactie van dit Weekblad, te Kampen. En het is geschied, als Jezus deze woorden geëindigd had , dat de scharen zich ontzetleden over Zijne leer: Want Hij leerde hen, als magthebbende , en niet als de Schriftgeleerden. Matth. 7: 28, 21. Het Woord des Heeren blijft in der eeuwigheid: en dit is het WAord dat onder u verkondigd is. 1 Petr. 24. Zoo schreef de Apostel Petrus aan de Christenen , die verstrooid waren in Pontus, Galatië , Cappadocië , Azië en Bythynië. En als wij nu hier onder plaatsen de woorden van den Heiland : „De hemel en de aarde zullen voorbijgaan, maar Mijne woorden zullen geenszins voorbijgaan.” Matth. 24: 85 , dan zien wij daaruit de vastheid en onveranderlijkheid van het Woord Gods. Dat Woord is een krachtig middel in des Ileeren hand tot bekeering van zondaren. Het is het zwaard des Geestes tot bestrijding van onze geestelijke vijanden. Het is een lamp voor onzen voet en een licht voor ons pad. In welk eene akelige duisternis verkeeren dus zij, die het woord des levens missen; daarom is het een groot geschenk van God, als Ilij ons met Zijn Woord bekend maakt, zoodat ons de woorden des eeuwigen levens worden toevertrouwd. Het dierbare Woord Gods heeft de Heere Jezus, als de grootste profeet of leeraar gepredikt, toen Hij op aarde was, en wel zóó dat zijne vijanden getuigen moesten: „nooit heeft een mensch alzoo gesproken.” Doch hoe heeft Israëls volk Zijn Woord ontvangen ? Deze rede is hard wie kan dezelve hooren , zoo sprak men en eeuwen te voren was dit reeds door Jesaja voorspeld, als hij vraagt: „Wie heeft onze prediking geloofd?” Nogtans lezen wij, dat toen de Heere Jezus Zijne bergpredicatie geëindigd had , zich de scharen over Zijne leer ontzetteden . Dit wil zeggen: dat de overredende kracht Zijner woorden eenen grooten indruk op de menigte had gemaakt, zoodat zij met verbazing waren aangedaan over het geen zij gehoord hadden. Maar of er velen door bekeerd zijn geworden? vraagt gij welligt. Wie zal die vraag toestemmend kunnen beantwoorden ? Er staat echter geschreven: „Gelijk de regen en de sneeuw van den hemel nederdaalt , en derwaarts niet wederkeert; maar doorvochtigt de aarde . en maakt, dat zij voortbrenge en uitspruite, en zaad geve den zaaijer , en brood den eter ; Alzoo zal Mijn Woord , dat uit Mijnen mond uitgaat, ook zijn, het zal niet ledig tot mij wederkeeren ; maar het zal doen hetgeen Mij behaagt, en het zal voorspoedig zijn in hetgeen, waartoe Ik het zende.” Jes. 55: 10: 11. Dit mogen wij voor zeker houden dat het Woord van den Heiland, gedaan heeft, hetgeen Hein behaagde. Men moet echter niet denken dat het Woord van God alléén genoegzaam is om zondaren te bekeeren. Neen , zoo de H. Geest het harde hart niet vermorselt en tot eene vruchtbare aarde maakt, hoe zal dan het goede zaad er in kunnen wortelen schieten , opwaarts spruiten en vruchten voortbrengen ? Wie onzer, als hij de bergrede leest moet zich ook niet ontzetten over de leer van den Heiland? Wantwaarheidis.dat Hij niet leerde gelijk de Schriftgeleerden maar als een leeraar, die macht had om te spreken, gelijk Hij gesproken heeft. Als wij de leer der Schriftgeleerden eens vergelijken met de leer van den Heere Jezus , hoe groot is dan het onderscheid ! De Schriftgeleerden, die van kleinigheden een grooten ophef maakten, bleven veelal aan den letter der wet hangen , zonder tot haren geestelijken zin door te dringen. Zij hadden ook veel vermaak in mer.schelijke inzettingen, waardoor zij valsche begrippen van God en Zijne dienst onder het volk verspreidden ; weshalve men van hen wel zeggen mag: dat zij verleiders van het volk waren , waarom de Heere Jezus meermalen het „wee u” over hen heeft uitgesproken. Men leze slechts Matth. 28. Een geheel ander onderwijs gaf de Heiland aan degenen , die Hem hoorden. Hoe liefelijk klonk uit Zijnen mond het „zalig, zalig, zalig,” en hoe ernstig het „wee u, wee u, wee u.” Hij, de Zone Gods, God zelf, boven allen te prijzen in der eeuwigheid kon zóó als machthebbende spreken. Het was dus geene aanmatiging als Hij sprak: „Ik zeg u neen , Hij heeft slechts te gebieden en te spreken en het heelal moet zich voor Hem buigen; want Hij is de Heer der Heeren en de Koning der Koningen, wat Hij spreekt zal gesproken zijn tot in eeuwigheid, want de hemel en de aarde zullen voorbijgaan, maar Zijne woorden niet. Buig u dan voor Hem, gij die dit leest, en vraag Hem op uwe knieën : „wat wilt Gij Heere, dat ik doen zal ?” Zalig zult gij zijn , niet, wanneer gij de woorden van den Heere Jezus hoort, maar wanneer gij ze , door Zijne genade doet. „Welzalig zij, die , naar Zijn reine leer, „In Hem hen heil, hun hoogst geluk beschouwen; „Die Zions Vorst erkennen voor hunn’ Heer ! „Welzalig zij, die vast op Hem betrouwen 1” Ps. 2: 7. Wij hebben onze korte verklaring van de Bergrede ten einde gebragt. Het waren slechts eenvoudige woorden, voor eenvoudigen geschreven. De geleerden hadden er geene behoefte aan. Zij konden hunne weetgierigheid elders voldoening verschaffen. Moge de Heere het geschrevene zegenen tot eer van Zijnen grooten Naam en tot heil van zondaren. Indien er iemand door gesticht is, Hij geve daarvan God alléén de eere en zegge met mij , hetgeen Paulus aan de Efeziers schrijft: „Hem zeg ik, zij de heerlijkheid in de Gemeente, door Christus Jezus, in alle geslachten , tot alle eeuwigheid. Amen.” Efeze 3: 21. Doesborgh. C. G. de Moen V. D. M. Het Evangelie in Spanje. Terwijl de uit Sicilië verdrevene Jezuiten een toevluchtsoord zoeken en vinden in Frankrijk, in Oostenrijk en zelfs in Nederland en overal luide klachten aanheffen over de galoofs vervolging waaraan zij in Italië zyn blootge- st«ld, strekt een "brief van den WelEerw. 1 leer G. Monod aan Ds. Grandpierre, Redacteur van het weekblad /’ Esperance tot ■een nieuw bewijs van den geest, die dezen predikers van volkomene vrijheid van godsdienst en regt voor allen bezielt. Ik wensch door middel van nw blad vele broeders, die om der wille van hun geloof Igevangenschap moeten verduren , in de gebeden ■van al de kerken in Frankrijk (en zekerlijk ook in Nederland) aan te bevelen. Het is niet genoeg in Europa bekend, dat in dat werelddeel een land gevonden wordt, waar niet alleen de door het Evangelie voorgescbrevene eeredienst verboden is , maar waar nog, in de negentiende eeuw, eene wetgeving wordt aangetroffen , welke niet onderdoet voor die van Lodewijk XIV. Dat land is niet Turkije, maar Spanje, Elke poging, om den Bijbel te verspreiden , of' elke vereeniging, <om te lezen en te bidden , zoo als dit bij de eerste Christenen geschiedde, is eene misdaad , die met gevangenschap of met de galeijen gestraft wordt. En dat is geen verouderde wetgeving, die men zich schaamt ten ’uitvoer te leggen. Ik heb onlangs te Marseille ■een jongen Spanjaard ontmoet, een bekwame handwerksman , en wat nog beter is , een man '■vol godsvrucht, die genoodzaakt was geworden uit Malaga of uit Grenada te vlngten , on alles wat hij bezat, te verlaten, omdat hij Protestansch Christen was geworden. Een jeugdige priester, die het Evangelie had aangenomen , is zijne veiligheid verschuldigd aan een moedigen vriend , die hem geholpen heeft om te vlugten ; hij bevindt zich thans te Gibraltar in de bitterste armoede ; maar die edelmoedige ■vriend moet thans in de gevangenis boeten voor zijne bedrevene misdaad , en wacht daar ;zijn vonnis af. Een ander voornaam Christen is eenige weken geleden , gevangen genomen te Barcelona, op een telegrafisch berigt, dat door een prefect was overgezonden , die brieven had onderschept, waarin gesproken werd ■van den Bijbel en van godsdienstige bijeenkomsten. Er is huiszoeking bij hem gedaan en zijne papieren zijn in beslag genomen ; doch men heeft niets gevonden, waaruit hij •overtuigd zou knnnen worden de wetten des lands te hebben overtreden behalve die, welke verbiedt eene andere godsdienst te hebben dan die van den Staat. Door den regter ■ondervraagd zijnde, heeft hij vrijmoedig beleden geen andere godsdienst te hebben dan die van Jezus Christus en van de Apostelen. Hij is gedwongen geworden zijne verklaring op schrift te stellen , en deze heeft hij standvastig gehandhaafd. Ook hij wacht op zijn vonnis. Bet voorstel betreffende de handhaving der leer man de Nederlandsche Hervormde kerk is ook — beoordeeld door een der eotypheën van de regt - zinnige partij en goedgekeurd door allen die met het geven van een antwoord op de gestelde vraag waren belaet. De regtzinnige partij? we vragen niet, wie men er voor kan houden , maar wie ze vertegenwoordigt ? Gerustelijk kan men aannemen, dat in het Nederlandsch Hervormd Kerkgenootschap onder het aanzienlijk aantal leeraren slechts enkelen zijn, die de geloofsbelijdenis zoo als zij daar ligt, onvoorwaardelijk en zonder eenig voorbehoud aannemen zoodat men zegt dat Dr. Robbertson van de Kaap de Goede Hoop zijn maatstaf voor het beroepen van getrouwe leeraren alreeds eenigermate heeft moeten wijzigen. De leer der predestinatie en der satisfactie vindt slechts weinige aanklevers, Maar er is eene partij , vroeger anti groningsch, nu ethisch-ireniseh, met Groningen verzoend, anti-modern-theologisch, die haar vertegenwoordiger heeft in de wetenschappelijke wereld en officieel erkend , Prof'. Doedes, die aan het hoofd werd geplaatst van de commissie, in wier handen het bedoeld voorstel om berigt, raad en voorlichting werd gesteld. Eene uitmuntende gelegenheid voorwaar , om thans met kracht en klem het goed regt der gemeente te handhaven; — eene ongezochte aanleiding, om nu eens in helder licht te stellen wat tot het wezen en de hoofdzaak der kerkleer behoort — eene verrassende gebeurtenis , die ontdaan van alle beginselen van partijschap en hartstogtelijkheid, niet veel strijd kosten kon, om ter wille van den vrede een deel van eigen overtuiging op te offeren. De Commissie met die taak belast, heeft zich daarvan uitmuntend gekweten, en ten minste, wat de ontkenning van het feit der opstanding van onzen Heer uit den dood betreft , de handhaving der kerkleer...... wenschelijk geacht , maar niet aangeraden! Zij achtte de Synode daartoe niet bevoegd en wilde de mededeeling van haar gevoelen zelfs niet beschouwd hebben als vatbaar voor openbaarmaking. ’t Scheen genoeg, dat ieder voor zich zelf en de Commissie in haar geheel een antwoorcT gaf op de vraag die aan de Synode door een harer leden ter beantwoording was voorgesteld , —• r zonder eenig doel ? Had de voorsteller een doel, ’t is zeker mislukt, want naar men zegt werd het zwaard tegen hem gekeerd. De beraadslagingen over het rapport der Commissie moesten daartoe leiden, — want de vraag was gerigt tegen de moderne Theologie ; maar zij kon , wat afwijking der kerkleer betreft, ook evenzeer gerigt zijn tegen de Groningsche Theologie, waartoe de voorsteller van de vraag behoort. Men zegt, dat in den loop der beraadslagingen de bedreiging is gehoord : zoo gij aanklaagt en als Hervormd leeraar weert, die do opstanding loochent , ik klaag u aan als verioochenaar van de Goddeid van Christus , en toen ieder lid der Synode de hand in eigen boezem stak, was de melaatschheid niet te verbergen. Het stof van het archief der Synode bedekt reeds dat geschrift, —• zal het er steeds op blijven rusten ? Een onafgescheidene. Moderne Theologie. Men leest in de Lien van den 25 Augustus 1860 de volgende aanwijzing, die, uit hoofde van hare hooge doelmatigheid, wel aan ons Theologisch publiek mag worden aangeboden. Zij is uit de pen van den heer Rëville, Waalsch predikant te Rotterdam, gevloeid. De moderne Theologie. ontkent: 1. De volstrekte en uitsluitende ingeving des Bijbels. 2. De leer-onfeilbaarheid der Apostelen of schrijvers des N. T. 3. De noodzakelijkheid van zekere geloofsartikelen tot verkrijging der zaligheid. belijdt: 1. De godsdienstige ingeving des Bijbels. 2. De waarachtigheid van ’s Heeren leiding in alle waarheid. 3. De noodzakelijkheid dier wedergeboorte, die reeds de zaligheid is. 4 . heid De noodzakelijkder dogmatische eenheid der Kerk. 5. De deïstisch e scheiding van God en de wereld. 6 . Het traditionele dogma der Drieëenheid. 7. Het traditionele dogma der Incarnatie. 8 . Het traditionele dogma der erfzonde. 9. Het traditionele dogma der satisfactie. 10. Den toorn Gods door de zonde des menschen ontstoken. 11. De eeuwigheid der helsche pijnen. 12. Den vrede gegrond op eene willekeurige voorbeschikking des geloovigen ten leven. 13. De werktuigelijken en uitwendige gave der onweerstaanbare genade. 14. De persoonlijkheid en invloed des duivels. 15. De bewijskracht des wonders , als grondslag des geloofs. 16. Den bloot wonderbaren oorsprong van het Israëlitische monotheïsme. 17. De wonderbare voorspellingen der toekomst. 18. liet doemvonnis uitgesproken over de kunsten, wetenschappen en nijverheid der wereld. 19. De onverzoenbaarheid van wetenschap en geloof. 20. Een aantal beweringen over de boeken en de geschiedenis des Bijbels , uitgebragt in den tijd , waarin men noch kritiek , noch wezenlijke geschiedenis kende. 4. De noodzakelijkheid der eenheid in het christelijk leven , door de liefde van Christus opgewekt. 5. De immanentie Gods in zijne werken. 6. Het openbarende, eeuwige en blijvende Woord Gods in de wereld , de natuur en de geschiedenis. 7. De eenheid in J. C. van eene ware onmenschelijke natuur met de goddelijke. 8. De dierlijke en vleeschelijke geboorte des menschen , die zich tot het geestelijke ideaal als zijne ware bestemming moet verheffen. 9. De zaligheid des menschdoms verzekerd door zijne gemeenschap metzijn geestelijk hoofd. 10. De folteringen van het ontwaakt geweten. 11. De eindherstelling. 12. De blijdschap voortspruitende uit de door de openbaring der eeuwige liefde gewaarborgde zaligheid. 13. De eenstemmigheid van ’s menschen streven naar God, en Gods invloed op den menseh. 14. De besmettelijke en uit het menschelijke hart ontspringendekracht der zonde. 15. De onvergelijkelijke en algenoegzame waarde der innerlijke bewijzen des Christendoms. 16. Het feit, dat onder de menschelijke stammen, die van Abraham begaafd is geworden met eene neisin» tot het monotheïsme t die zich in Israël geopenbaard heeft. 17. De juistheid der profetische ziensgave (eindelijke zegepraal van waarheid en deugd.) 18. De roeping der Christenen om kunsten enz. uit te oefenen ea te veredelen. 19. De noodzakelijkheid om aan de verzoening van geloof en weten te arbeiden, door beide deze te begrijpen. 20. Het goed regt der ernstige , uitsluitend door liefde tot de waarheid gedrevene kritiekMisschien komen hier stellingen voor, als behoorende tot de moderne theologie , die deze of gene moderne theoloog zou willen wijzigen of wegnemen en deze of gene zoogenaamde orthodoxe godgeleerde zich gaarne toeeigenen. Bovendien is de moderne theologie nog a 1’ Etat de formation. Maar over ’t algemeen zal men de juistheid der wederzijdsche verhouding in ’t algemeen moeten erkennen en de poging om tot klaarheid van bewustzijn te geraken , dankbaar toejuichen. v. G. (Godgeleerde bijdragen.) De Staats-Scliolen. Ds. Heldring heeft een zeer belangrijk stuk over de tegenwoordige schoolwet geplaatst in de Kerkel. Cour. van den 1 dezer. Ook wij oordeelen het noodig dat hierop gedurig de aandacht van ons volk gevestigd worde opdat veler oogen mogen opengaan en christelijk gezinde ouders mogen inzien waaraan zij hunne kinderen overgeven als zij ze naar de staats-scholen zenden. Wij nemen daarom dit stuk in zijn geheel over. De vier jaren , gevraagd om de ongodistische eenheid van den Staat ook door te voeren in het schoolwezen, zijn nu bijna verstreken, en duidelijk is het reeds gebleken dat de school wet van 1856, negatievelijk willende handhaven de gelijkstelling van alle gezindheden, eerlijk toegepast, inbreuk maakte op aller regten. Den Jood verongelijkende voor wien het woord: Christelijk eene ergernis zijn moet, doet zij te kort aan den Christen , die alleen in het geloof aan den Zaligmaker de bron ziet van maatschappelijke of beter gezegd : van Christelijke deugd. Den Protestant, in den eenigen waren rigtsnoer en grondslag ter opvoeding: in den Bijbel, onthoudende wat hem toekomt, is zij in strijd met Rome, dat streng onderscheidende eene verstandelijke en zedelijke of godsdienstige opvoeding, alle deugdsleer, zoo niet op zijn autoriteitsgrond gegeven , als een ondermijnend beginsel moet haten. Het religieuse en protestantsche karakter der Natie verloochenende, door eene opvoeding voor te schrijven zonder eenigen daarmede overeenstemmenden grondslag , is zij in de volle beteekenis des woords ounationaal te noemen. Werd er bij de voordragt dezer wet in de kracht der overtuiging tegen dezelve gestreden door hen die teregt onderwijs en opvoeding onafscheidelijk rekenden en heilloos, ja verderfelijk achtten zonder eenigen positief godsdienstigen grondslag , anderen hebben , in de zekerheid dat de tijd eenmaal komen zoude waarin het religieuse gevoel der Natie zelve , niet van Hare vertegenwoordiging, zoude ontwaken met krachtigen nadruk, zich teruggetrokken in oogenschijnlijke rust. Zii hebben gezwegen. Maar die dit zwijgen wil aanmerken als een blijk van tevredenheid, als de berusting der onverschi ligheid, hij zou zich schromelijk vergissen. Wel is er gezwegen maar het was niet de stilte des vredes, het was niet de rust, het gevolg der overwinning. Het was een zwijgen als dat zich buigt onder een noodlot, dat draagt omdat het dragen moet. Het was niet een zwijgen dat het ontwaken des gewetens voorafgaat, maar dat wakend de volheid der tijden , de rijpheid van den oogst afwacht. Het was een echt Nederlandsch zwijgen, dat wacht en duldt totdat de ure komt waarin het zeggen kan : nu zal ik handelende spreken , niet in opstand — verre van daar , niet in verzet — ganschelijk niet, maar gesteund door de magt der conscientien, in mijne vrijheid , mijne regten handhavende, in mijn pligtgevoel volgende de stemme mijns gewetens. Doch gaan wij de stemming na der ver • schillende partijen : 1°. de Israëlieten — Hadden sommigeu bij de aanneming dezer wet , door de formule : „Christelijke maatschappelijke deugden zullen worden ingeprent” hoop dat deze daardoor zouden worden afgeschrikt, het tegendeel heeft zich bewezen, o. a. in de kennisgeving der Joodsche geestelijken aan de regering van Amsterdam dat op dien en dien tijd hunne kinderen zouden komen op de Staatsscholen van lager onderwijs. Maar daar zal van Christelijke deugden sprake moeten zijn , en eene gewijde geschiedenis , ook die des Christendoms, _zoo onafscheidelijk van zijn dogma, moeten onderwezen worden. Zal de Israëliet daarin berusten? Het artikel van Mr. A. de Pinto doet het tegendeel zien. Maar kan hij daarmede vrede hebben? Niet zonder feitelijke verloochening zijner godsdienst, Dus is de negatieve , en tegenover al wat Christelijk is, eerlijke handhaving van de wet op het Lager Onderwijs hem verzekerd bij de gelijkstelling aller Gezindheden. 2°. De Roomschcn. — Bijna zouden zij tevreden zijn met de gemengde scholen. Zij toch begeeren voor hunne kinderen geen godsdienstig onderwijs , dan alleen van den priester. Hoe meer dan die woorden : „Christelijke maatschappelijke deugden” als ijdele klanken worden opgevat , des te liever is het hun. Doch kom! de schoolonderwijzer zal de geschiedenis behandelen van den tachtigjarigen oorlog , van de Hervorming , om niet hooger op te klimmen; is het mogelijk dit naar eisch te doen en buiten alle beschouwing der zaken te blijven? Kan deze gegeven worden zonder daarbij of der waarheid te kort te doen of de Roomschen en hunne geestelijkheid te kwetsen ? De vaderlaudsche geschiedenis zal vaderlandsliefde inprenten. Dit is haar hoogste doel, maar hoe als men overal zwijgen moet, waar ieder zoo gaarne spreken zoude, waar de een zoowel als de andere hier en daar in de verledenheid zoo gaarne iets zoude willen bedekken, verzachten, verdedigen, en men niet anders kan dan een bitter stilzwijgen bewaren; kan daar de liefde tot het vaderland tot het vorstelijke huis in het hart nederdalen ? — Maar ik ga verder, of beter gezegd: ik kom terug op die Christelijke maatschappelijke deugden. Welken grond kan de onderwijzer daarvoor geven en buiten iederen positief Christelijken grondslag blijven? Want dit moet hij om geene der Gezindheden de voorkeur te geven. — Zoo zoude dan Rome tevreden zijn indien de geschiedenis werd vernederd tot een geraamte en de Christelijke maatschappelijke deugden niet werden ingeprent op de scholen van lager onderwijs. Maar dit kan , dit mag niet , want de Wet gebiedt. Evenwel zij zullen misschien nog zwijgen, gedachtig aan de spreuk: Rome is niet op één dag gebouwd 1 Hoelang zij nog zwijgen zullen , alvorens met hunne beginselen te borde te komen , wie kan het zeggen ? Maar dat zij hunne stem eenmaal zullen verheffen , wie die er aan twijfelt ? 3’. De Protestanten. — Deze splitsen wij gevoegelijk in drie partijen : t. w. a) die tevreden zijn b) die tevreden waren c) die nimmer tevreden zijn geweest met deze schoolwet. a) Zeiden wij dat Rome bijna tevreden was met de gemengde scholen, de moderne theologie kan dat in allen opzigte wezen. Tusschen die twee toch is de klove zoo groot niet. Houdt de eerste de gewijde geschiedenis voor gevaarlijke waarheid, de laatste moet haar als legenden , mythen, sagen behelzende voor niet minder schadelijk achten. Bovendien die Christelijke maatschappelijke deugdsleer zonder grondslag, welke misschien wel alleen door middel van schrijfvoorbeelden zal ingeprent worden , komt nagenoeg neer op hare liefde voor de deugd om de deugd zelve , op dat ideale Christendom , dat Christelijk zal wezen zonder Christus en geschiedenis. Dat er op de scholen gezwegen wordt van Christus moet haar tamelijk onverschillig zijn, want het is slechts de naam voor een ideaal , dat even goed dien van Socrates kan dragen of nameloos blijven. Zij dus met hare aanhangers zijn tevreden en zouden het wezen , al ware er alleen maar sprake van maatschappelijke deugden. b) Tegen deze opvatting van Christelijke maatschappelijke deugd , die noch Jood , noch Heiden zou ergeren , waarmede zoowel Rome als de moderne theologie tevreden kan zijn, komt het geweten op der Groningse he school. Was zij tevreden met de scholen zoolang de Israëliet er nog geergerd werd en buiten bleef, nu is zij het niet meer nadat ook diens regten geeerbiedigd zullen worden. Zij verklaart het ronduit in „de Wekker C dat dulden, dat willen wij niet! Alzoo gordt zij zich aan ten strijde, met alle protestantsche schoolopzieners en onderwijzers , om het weinigje Christendom dat uitgedrukt ligt in <f et wet, dat zij nog steeds begeeren en noodig achten in de opvoeding zijne krachtigste beteekenis te geven. Onverantwoordelijk zouden zij handelen, zich gelijk weleer wederom zand in de oogen te laten strooijen door ijdele klanken. Geven zij dien strijd , aangevangen in de kracht der conscientien op.... maar dat kunnen zij niet meer zonder htrn geweten te verkrachten. Voeren zij hem door , dan zijn zij iri een oorlog gewikkeld die voor hen slechts kan eindigen in den val der wet. c) En tegen de moderne theologie , die op haar standpunt tevreden kon zijn én tegen de Groningsche school , die hoopte tevreden te zullen kunnen blijven, stonden van den beginne af de voorstanders der ware v r ij heid over. Nooit zijn zij tevreden geweest met eene wet die reeds als zoodanig de scheiding van Kerk en School uitsprak en zich het beheer aanmatigde van datgene waarvoor zij alleen zorgen moest. Nooit hebben zij tevreden kunnen zijn met eene wet die voorschreef; slechts zulke en zoovele godsdienstige begrippen zult gij de kinderen inprenten om hen te vormen tot hunne bestemming voor de maatschappij en de eeuwigheid. Steeds hebben zij de verstandelijke en zedelijke opvoeding zoo naauw verbonden, dat hij die voor het eene moest zorgen, dit, huns inziens, niet anders doen kon dan in verband met het andere. Steeds hebben zij de gemengde scholen , die zoogenaamde handhaving van aller regten als een gewetensdwang voor zich en huune kinderen beschouwd. We! hebben zij gezwegen, maar het was een bukken voor de numerieke meerderheid in de Kamers , het was in de overtuiging dat die wet, met hare formule van: Christelijke maatschappelijke deugden, wel voor het oogenblik de gemoederen had in slaap gewiegd, maar in praktijk gebragt in haar beginsel het onfeilbaar middel besloot dat eenmaal zeker het religieuse gevoel der Natie zou doen ontwaken. Maar ook begrijpende dat een Gouverment, hetwelk zijne op negatieve grondslagen berustende godsdienstige verdraagzaamheid nu eenmaal met geweld wilde doorvoeren in de scholen die het aan zich trok , — dat zulk een Gouvernement nimmer door eenige wet de regten der verschillende Gezindheden zou handhaven naar de bedoeling der Grondwet, in voldoening van ieders behoeften en regtmatige eischen, hebben zij van stonde aan slechts in de van den Staat onafhankelijke hereeniging van School en Kerk d. i. in de vrije scholen onttrekking van dieu gewetensdwang gezien. Kan dit ooit verwezenlijkt worden? Gewis. Waar het geweten ontwaakt, staat ook de medestrijder op en zegt; ik strijde met u mede. De schatten van waarheid , troost en vrede, van wijsheid tot zaligheid in den Bijbel bewaard , wil ik den kinderen niet onthouden hebben. Schrikkelijk toch is het voor den Christelijken onderwijzer tot zwijgen gedoemd te zijn van den eenigen Naam die er gegeven is waaronder wij zalig kunnen worden. Ieder Joodsch kind, dat daar op de school zit heeft het regt tot hem te zeggen: zwijg van Christus of ik zal u verklagen. Zoo menigmaal hij het woord „geloof’’ noemt kan iedere Roomsche hem toevoegen: dat woord bestrijdt onze leer: want wij leven niet bij geloof maar wel bij goede werken. Wij vragen; kan een onderwijzer wiens hart warm klopt voor Christus kan hij , wetende dat niets voor dat kind heerlijker ware dan van Christus te hooren, zich over iets in de wereld meer bezwaard gevoelen dan over deze wet, die hem gebiedt te zwijgen , waar zijn geweten hem het spreken, beveelt ? Zoo is het dan ook bij velen hunner niet langer: vrije scholen of niet , maar: hoe zullen wij tot de vrije scholen komen» ■wie zullen zo opngten ? De ontwaakte conscientien ! Ook de predikanten, hoe vrijzinnig dan ook, kunnen niet anders zoo lang zij de waarheid des Bijbels nog erkennen , dan den slaafschen dwang haten , waaraan deze wet. den Christelyken onderwijzer onderwerpt , want de godsdienstige opleiding der kinderen is niet daar te stellen in zoovele uren ’sjaars als het jaar weken telt. In Duitscliland wordt er gedurende acht van de dertig uren op de scholen onderwezen in Bijbelsche geschiedenis. Woont iemand dat onderwijs bij, hij staat verbaasd welk eenc veelzijdigheid daarin is tot opscherping van het verstand , tot verlevendiging van het gevoel, van regt en onregt, tot opwekking van het geweten. Ik zwijg er van hoe geheel eenig de godsdienstige kennis in het Godsdienstige gevoel op school door den Bijbel wordt aangekweekt; alleenlijk ik vraag : of het geene grieve , ja ! geen smaad voor den leeraar is dat de man die aan zijne zijde moest staan tot zwijgen is veroordeeld en gedwongen. De ouders die zelven de kracht van Gods Woord hebben ervaren , die weten welken invloed den bijbel op het kinderlijke hart zal hebben , zouden zij anders begeeren kunnen dan eene vrije school, eene Christelijke school oen godsdienstig geschiedkundig onderwijs , eiken dag van nieuws ? Voorwaar neen ! Zegt het dan luide aan den Nederlander, zegt het alomme aan den Christen: daar om dat joodsche kind, om dien roomschen jongen verbiedt de wet, overal, waar ook, dat er iets anders zal onderwezen worden dan de godsdienst van den staat. De wet heerscht over het gansche land. De bijbel kan bij deze wet eigenlijk slechts met oogluiking toegestaan, do bijbelsche geschiedenis slechts daar vergund worden waar niemand aan haar geergerd wordt. Wat een pijnlijk gevoel. De Protestanten die bij de regtvaardigmaking door het geloof leven , zijn veroordeeld alleen van Christelijke maatschappelijke deugden te hooren ! Terstond toen er sprake was van de oprigting van Christelijke vrije en zoo mogelijk kerkelijke scholen, ontwaakte mijne gansche ziel en mijn hart werd blijde in dat heilrijke vooruitzigt. Onze weg ligt voor de hand. Wij begeeren niet anders dan de school uit te voeren uit den dwang der wet tot de vrijheid der belijdenis. In onze vrijheid willen wij onze regten handhaven. Zoo min wij onze kinderen den hongerdood willen doen sterven , zoo zeer verlangen wij ook dat hun niet worde onthouden het geestelijk voedsel ten eeuwigen leven. Waar de Hervormde kerk hare scholen oprigt nevens die van den Staat, daar zal deze laatste slechts voor Roomschen en Joden zorgen en dat met het geld der Protestanten. Hoe onzinnig ! Hoe strijdig! Dat moet, dat zal anders worden. De mensch leeft niet bij onzin of strijd. De Nederlander ganschelijk niet. Geene natie waar het gezond verstand op den duur zoo veel magt heeft. De vrije school, de weg der vrijheid is hier de weg des rechts, der overwinning. Hemmen , Nov. O. G. Heldring. U e r i g t e n. NEDERLAND. KAMPEN, 5 Dec. Sedert eenigen tijd werd het kerkgebouw onzer gemeente te klein en kan dikwijls de opgekomene schare van belangstellenden niet meer bevatten. Hierdoor werd de kerkeraad genoodzaakt tot de vergrooting van het gebouw te besluiten. Eenige omstandigheden maakten het echter onmogelijk dat hiermede voor November kan worden aangevangen. Thans is men met het werk begonnen en nog slechts een of twee Zondagen zal het tegenwoordige gebouw gebruikt kunnen worden. De kerkeraad dit vooraf wetende, besloot daarom aanvrage te doen bij de Hervormde gemeente om tij lelijk één harer kerkgebouwen in gebruik te mogen hebben. Aan de leeraren Brummelkamp en de Cock werd opgedragen dit verzoek in te dienen en heden avond is bun het officieel berigt geworden dat ten gevolge van het verzoek van den kerker, der Chr. Afg. Ger. gemeente de boven-kerk van ge- ; noemde gemeente tijdelijk ten gebruike is af- j gestaan op zon- en feestdagen van des middags 2 ure en in de week op woensdag. Wij verblijden ons in dit bewijs van welwillendheid door den kerkeraad en het kerkbestuur eener hervormde gemeente aan onze gemeente bewezen en meenen het met regt te mogen rekenen onder de bewijzen van echte liberaliteit die door liberalen niet dan hoogst zelden gegeven worden. Men leest in de Kerkelijke Courant van den lsten dezer: Onder de gewigtige belangen , door de Synodale Commissie behartigd, behoorde weder de zaak der nieuwe Bijbelvertaling en die van den vervolgbundel der Evangelische Gezangen. Tot bevordering van de eerste verleende zij magtiging voor het houden eener bijeenkomst der vier vertalers van het N. T., met het moderamen der gecommitteerden tot dien arbeid, in het aanstaande voorjaar. Otn de laatste tot een goed einde te brengen, werden door haar tot medewerkende leden der daartoe bestaande commissie benoemd de heeren Dr. B. ter Haar, Hoogleeraar aan de Hoogeschooi te Utrecht , en Dr. N. Beets, predikant bij de Hervormde Gemeente aldaar, welke haar verblijdden met de bereidvaardige aanneming dezer benoeming. o ITALIË. Men schrijft dat vele van de kostbaarheden die tot het bijzonder eigendom van den Paus behooren, ingescheept zijn om naar Antwerpen vervoerd te worden. Te Bologna , een der oude bolwerken van het Pausdom , heeft een Protestant het paleis gekocht van Sixtus V, en de kapel van dezen kerkvoogd ingerigt voor de Protestantsche eeredienst. Een kolporteur van het Bijbelgenootschap schreef uit Napels : „Eer ik te Napels was gekomen , verbeeldde ik mij , aangemerkt de onwetendheid van het volk , dat de verkoop zoo goed als niets te beteekenen zou hebben. Maar hoe heb ik mij vergist! Het tegendeel heeft plaats gehad. Naauwelijks was de soort bekend of de menscben kwamen toegeloopen en de ijver was zelfs zoo groot dat ik van 19 tot 30 Sept. voor 1590 frs aan Bijbels en N. T. d. i. gemiddeld voor bijna 150 frs (ruim f 70) per dag verkocht heb.” Worde dat woord, de wedergeboorte van Italië! N.-AMERIKA. De nieuw benoemde president van de vereenigde staten van N. Amerika is bekend als een tegenstander van de slavernij. Deze benoeming heeft reeds eene separatistische beweging in de zuidelijke staten opgewekt die bewezen „dat de instelling der slavernij , door God zelven gemaakt en gewettigd en door Christus en zijne Apostelen bekrachtigd is.” Kerk- en Sc hooi nieuws. Bedankt voor de roeping naar Beilen door Ds. R. Eising te Nijeveen. ZWOLLE. De kerkeraad alhier heeft de navolgende nominatie gemaakt: K. Pieters te Eraneker, J. Nentjes te Harlingen en Renting te Middelburg. Door de klassis Varsseveld is geëxamineerd en tot de bediening des woords toegelaten de Candidaat J. van Andel. ^BOLSWARD den 27 Nov. 1800. De dag van heden was voor ons een dag van aangename herinnering. Vóór 25 jaren, den 27 November 1835 , werd de Gemeente bevestigd door den WelEerw. Heer H. de Cock. In het gehouden dankuur, waarin onze Leeraar Ds. Wijenberg tot ons sprak naar aanleiding van Ps. 72 :16a. Wees ZEw. ons op de leiding, bewaring , bescherming en trouw van den Koning der Kerk, bepaalde ons bij des dichters woord als een woord van blijdschap en van hoop; waarna zich de Gemeente vereenigde, om den getrouwen VerbondsGod te danken voor de weldaden aan haar betoond. De Kerkeraad. De dag van gisteren was voor ons en voor allen dien liet heil van Zion ter harte gaat , een dag van blijdschap daar wij het voorrecht mogten genieten, om ons nieuw kerkgebouw voor de eerste maal binnen te treden en bij die gelegenheid mogten wij door onzen geachten leeraar, bepaald worden, bij een gedeelte van Gods dierbaar woord , hetwelk beschreven staat 2 Kronik. 6 : 40, 41 waar wij hartelijk mede mogten in stemmen en daarenboven van ganscher harte met onzen leeraar, die des avonds predikte over 1 Sam. 7 : 12) moeten getuigen, tot hiertoe heeft ons de Iieere geholpen en wel moeten uitroepen, wat zullen wij den Heere vergelden voor als de weldaden aan deze gemeente , bewezen. Ons kerkgebouw dat vrij grooter is als het oude kon des s’ morgens en des avonds de meenigte haast niet bevatten, wij mogten de eere hebben om 4 leden van het gemeentebestuur in ons midden te hebben des s morgens en des avonds, die met genoegen die plegtigheid hebben bijgewoond. Onze hartelijke wensch en bede zij dat de Heere Zion mag weldoen, de muren van Jeruzalem mag opbouwen hier en overal in ons vaderland en buiten hetzelve. Namens de Kerkeraad M. BROEZE Oud. Benoemd tot hoofd-onderwijzer in de vrije school te Nijeveen Johannes Huibrechts voorheen hoofd-onderwijzer te Katwijk binnen. Ontvangst van Liefdegiften. Met hartelijke dankzegging ontvangen voor een kerkje in de Haarlemmermeer: Hoor tusschenkomst van Hs. W. P. de Jonge. van K. II. te D..........f 2,50. " N. N. „ U. Prov. Groningen ... f 2,47 '/»• u N. N. n Heeg. . .......f 10,00. P. WAGENMAKER, Pred. M. S. HEIIPENIUS, ZaSLS tegen Mei e. k. een KNECHT. zijn werk goed verstaande en niet onbekend met het paardeiibeslaan. Van de Chr. Afgesch. Gemeente, of ten minste die zaak toegedaan. Men vervoege zich liefst in persoon , of met gefrankeerde Brieven. (693) # * Bij G. RIDDERHOF Nz. te # Dordrecht, is op franco aanvrage a contant te bekomen: door N. S. van Leeuwaarden. Naar den 7den druk onverminkt en onvervalscht uitgegeven, met de voorrede 750 bladzijden druks. Prijs / 1. NB. De prijs wordt later verhoogd. (694) ItlAKliTUËRIGT. LEIJDEN, den 1 Dec. 1860. Winter Tarwe 112.50 ai'13.— Nieuwe Tarwe f 10.— afll.— Winter llogge « 7.50 n u 8.— Gerst. . . . « 6.— n n 6.50 Haver.....// 5.— n n 5.50 Duivenb.. • « 8.50 v » 9.-— Paardenboonen» 7.50 // // 8.— Boter. ...» 36.— a 46.— Ter boekdrukkerij van J. A. Boom & Zoon.
14,168
MMKB13:002185001:mpeg21_6
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,877
Staatsalmanak voor het Koningrijk der Nederlanden, 1877, Deel: 1878, 1877
null
Dutch
Spoken
7,473
17,024
Zuidholland. insen: D' dikgraaf; rf- h. heemraad; gez. gezworen; v. vertegen-Weerffï5 vz- VöOTzitter; l. lid; w. waardsman; geu. gedeputeerde; c. commissaris" k 8 ftaf; s. schout; m. luolennieester; p. poldermeester.) A’ Polders met eene uitgestrektheid van meer dan 300 hektaren, wier besturen worden benoemd door den Koning. 71fali Sc^.a,™zf’.Je&end onder de generale dijkage van lendam. {De polders genaamd de) L. W. Kooman, d. ; P. van der Wekke 4l} 'i ’ ~~ C- Klevit Mz., h.; D. Zaaijer, h. ; L. Kievit, h. yerwaard met Arkel beneden de Zouwe. {Hoogheemraadschap van den) A H n Tienhoven d.; T.Hagendijk, h.h. ; C. van Houweling, hh • l fe Jong, h.h.; – K, Verlek, h.h.; H. Polvliet, hh •—L van Haaften, h.h. ’ TT- i?older) A- van Herwaarden, d.; —J. van Herwaarden Az. h• ’de Man, h.; —C. van Eijseren, h. ’ ’’ moord. {Folder) J. Vreeswijk, D.; —A. Holleman, gez. ; J. Buijs, gez. • ■ Vreeswijk:, gez. {Hoogheemraadschap de) A. van Koppen, D.; K de Snoo hh ■_ Barendregt, h.h. ’ ’ ! {™der van Weel> – Job Mijs, GEZ.; _ Joliannis b , gez.; J. Kievit, gez. tirfrj °t9en Vi6r len. poUZ de oost- en {Polder dé) ’ B. tHooft van Benthuizen ||, v. v ’ lhïs- J’ Noordzij, D.; – P. Bekker, h.; _ W. van derWelDz., ileé’ ~~ J- Barendregt, h. ’ Pnd- {Hoogheemraadschap van) Jhr. J. F. van Vredenhurch d• Ivan Ja ’ v,Hr’ t7 C f“laan Jz-> H'H-i ~H. P. van dér Mandele, hirin'’ —• mr. B. 11. Jtasch, h.h. ’ {Ffder) n r ETr Hz-’ VZT- -A- Za«Öor, L.; -J. Eoodv,k' L-; —D- Drogendij k, l.; —J. Zaaijer Pz., l. j bmeetsland en Meester Arend van der Woudensland. K. van der Vurm d ■ ’/< ,C-Jaandragcr, H.; _ J. Klootwijk, h. " Cf (F ld dé) J- MlJnllefl Az-, vz.; —T. van Dieren, c•_ D S “dde, c. ’ • • *. Uiterdijk en Nieuw Strijen. {Het land van) A. Lagestee d. ; J Kleinian Ci’~~ J- Kluif hoofd, h.; D. H. Smits, h, J. JViemjan, k 7' « Mariapolders. Mr. D van Weel, d.; – A. Huijsmans, gez • – de Bruin, gez.; A. van den Tol, gez.; G. Mijs gez lCetmd {Ze*) P- fe Baadt, c.; _J. Pons ,’h. ; -1J. Kleinjan Q-ualm, H.; J. de Komng, h. J >A;7 rfS5 C' Kwak>rD-; ~'T; Beukelm“. h.; _A. Krimpenerwaard. (Hoogheemraadschap van den) M. Bisdom van Vliet IÜ > D‘ ’ C. Hoogendijk, h.h. ; P. van ’t Hoff Stolk, h.h ; B. Hoffland, H.H., A. Hoogendijk Cz., h.h.; W. Boer Lz., h.h.; B. Streeffand, H.H.; P. van der Burg, secr. va„ Mijnsheerenland van Moerkerken. (Waterschap van) Jhr. J. N. J. Jantzon Erfi'renten van Babijlonienbroek, d. ; H. J. Knottenbelt, h. ; mr. J-Andel, h. ; 0. B. ’t Hooft van Benthuizen Hl, H. < Nieuw-Beijerland. (Polder) L. van Beek, d.; —• mr. A. van Weel, H.; Vermaat, h.; W. Verhagen, H. n Nieuw Bonaventura, Mookhoek en Trekdam. (Polder) Jhr. J. N. J. Jantzon Erffrenten van Babijlonienbroek, d.; ■— J. Kleinjan, H.; —J. van Linden, h. ;—• A. van der Griend, h.; —• A. van Soest Az., h.; " • Reedijk, H.; D. de Geus, H. Numanspolder. B. Vlielander, vz.; C. Andeweg, L.; H. Huisert, L.; P. Maasdam, X..; A. Schelling, l. „ Oost- en Westplaat Plakkee. (Polder) L. A. van Weel, d. ; J. de Graan Goudswaard, gez.; D. de Graaft gez.; L. van Weel, gez.; Mijs Bz., gez. ,jj Oost- en West-Zomerïanden. (Polderde) Jhrl J. N. J. Jantzon van Erflrernv van Babijlonienbroek, v.; J. Troost, H.; J. Konijnendijk, h.; Vogelaar Az., H.; —• h. Oost-IJsselmnde. (Folder)' Mr. J. A. M. Bichon van IJsselmonde ,DG – A. P. van Driel, h. ; J. H. Nolen, h.; C. W. de Lijster, h. ; M. Kooijman, H.; E. van den Berg, H. u Oud-Beijerland, Moerkerken, Cromtrijen en de Group. (Polder) Mr. A. van vv d.; P. Mast Jz., h. ; G. Vink, h. ; K. Schelling Kz., H.; den Hartigh, H. je. Oud-BuUeldam, Zuid-Bubbeldam, Alloijzen- of Bovenpolder en Noord- of JVLerw polder. (Be vier polders, bestaande uit den polder) Jhr. J. N. J. Jantzon Erfi'renten van Babijlonienbroek, d. ; mr. A. Blussé, h.h.; itS) Onderwater van Brandwijk, h.h.; A. Molendijk, h.h.; J. o® h.h.; P.- de Vogel, h.h.; C. G. de Kat, h.h. Oud-Piershil. (Polder) W. van der Wel, d. ;■— B. Molendijk, h. ; Valois, H. _ „at, Oude en Nieuwe uitslag van Putten. (Polder dé) D. Oosthoek, d. ;■— M. Br H.; J. Hoorweg, H. ,r Oud- en Nimw-Rozenburg, Blankenburg, de Lange en Ruige Plaat. (Polder) K. Ba f[i dregt Az., n.; J. Dirkzwager, H.; B. Lievaart, n.;, J. Oualn®. Oude Koorndijk, Oude Nieuwland en Oost- en Molenpolder. (Bé) J. Hooi' D. C. Kruithof, h. ; J. 260 hoofdstuk vu, § 11. Waterschappen (Zuidhdland). Groot gemeeneland van Arkel. (Bestuur tot regeling der gemeenschappelijke bela»' gen van de polders, tezamen uitmakende het) E, Aanen, vz.; —J. Vermeulen, vz.; E. de Kuiper Jz., vz.; —A. Slob, vz.; A. den Euijter, vz.; J. Vervoorn Gz., vz.; —B. J. van Maaren, vz.; —J. de Knijper, h. ; A- P; Smits, h.; M. de Gier, h.; E. de Kuiper Kz., h.; —E. de Kuip6l Cz., H.; —• G. Slob Gz., h.; • A. Donk, h.; W.H.SIob,H.;—B-de» Burger, h. ; S. van Kekerix, h. ; —P. van Beest, h. ; C. Bikker, H G. de Jong, h. ; C. A. Muilwijk, h. ; A. Vervoorn, h.; • C. Pellikaan, h. ; 0. van der Voort, h.-; A. den Haan, h. Groot-Hekendorp. G. A. Muller, vz,; M. Verheul, p.; G. van Vliet, Hagestein. {Polders onder) E. Kool, vz.; G. Goes, h.; J. vandeWat6r’ H. ; H. Bassa, h. Hardinxveld. {Polders van) B. C. Wisboom, vz.; J. Blokland Jz., H.; Hoogendoorn, h.; J. Swets Wz., h.; T. Swets Az., h. ; J- A' Dekker, h.; J. van der Plas, h. Hazerswoudsche droogmakerij. Mr. C. van der Vlies, vz.; A. A. van Veld6> H- > “ Koetsier, h. ; •—■ J. Voets jr., h. ; W. van Driel, h. Hendrik-Ldo-Ambacht. B. van der Giessen, s.; ■—■ P. Stehouwer, h. ;—' Kranenburg Pz., h. ; W. Eoodenburg, h. ; J. ’t Hooft, h. Hoek en Sclmwagt. {Pen) E. Blok, s.; A. de Jager, h.;— B. Eoest, H. W. Oskam, h.; • H. Hoogenboezem, h.; • G. van Wijnen, h. Hodenpijlsche en Klaas Kngelbregtspolder. D. van der Eij'k, vz.; A. 6ïlll Velzen, l. ; A. Eomeijn, l. Holierhoeksche en Zouteveenscke polder. A. van den Ende, vz.; —■ J. Hofsted6’ p. ;■— J. de Vette, p.; —C. van der Eijk, p.; —T. van Vliet, p. Honderd Morgen of Wildeoeenen. {Pe) A. van der Spek, vz.; W. van Berg6»’ i.; C. Havenaar, l. ; A. Verheul, l.; C. van Wijk, l. Hondsdykschepolder. A. Dorrepaal, vz.; ■—H. Kranenburg, p.; —T. Eeijneveldi Hoogeveenscke polder. H. Pennings, vz.; ■—■ P, de Kan, p, ■ .—, p van d6l' Klaauw, p. Hoog Middelkoop, Loosdorp en de Mient, Tiet liegt van ter Leede of Bruint en Hoog – Leerbroek, en Hoog- of Klein-Oosterwijk. H. Middelkoop, s.; J. Kars, H.; —S. van Klei, h. ; •- J. Kortleever, h. ; M. van d6Ï Leeden, H.; I. van Iperen, H.; 0. 264 hoofdstuk vxx, § 11. Waterschappen (Zuidholland). handelingen-Ambacht. J. H. Sclmltz van Haegen, s.; li. O. W. de Kat 'ra Barendreclit, H.4 A. Stehouwer, h. Schiebroek, Berg en Broek en de 100 morgen. [Vereenigde polders) C. J'. Verin® len, S.; —J, Ruis, h. ; H. Nicolaas, n.; —P. Yisser, h. ; W. DÓ^3 hoorn, h. ; A. Voorwinden, h. ; J. Kleiweg, h. heideveen. M. Rodenburg, vz.; L. Post, l. ; J. van der Kooij, n. > C. Treurniet jr., l. himonshaven en Biert. J. de Jongh, s.; ■— T. Saarloos’, L.; ■— A. Huijsman, !• > 0. Oosthoek, l. ; J. van Beek, l. Sint Anthonijpolder. J. van der Linde, n.; —L. Steenhoek, h. ; A. Bestebroer, • Sliedrecht. J. A. van Hattum, vz.; T. Boer, H.; L. Yissoher, H.; —’ van Wijngaarden Jz., h. ; —• J. Muijlwijk, h. „ Sluipwijk. J. Kruijt Dz., s.; L. Kersbergen, u.; J. Hofland, H.; R. Bonman, h.; G. Graafland, h. Spijkenisse en hchiekanvp. L. van der Linden , vz.; —W. van der Linden, > C. van Holst, L. „ St. Annapolder en het Schapengors. J. W. Hein, s.; W. Dedert, l. ; -- de Snaijer, l. htarrevaart en Bamhouderpolder. [Gecombineerde) L. Hooijmans, d. ; P- v Boheemen, h. ; J. Steeneveld, h. , Steekt. J. C. P. Eeftinck Sohattenkerk, d. ; B. Erkelens, p.;— O. van’tR16 ’ p.; J. W. Koert, p.; A. van Wijngaarden, p. Stem. E. Mulder, vz.; —A. van Baren, l. ;—: L. Kompier, l. ; O. Dogteroni, • Stolwijk. {Polder) M. Verdoold Cz., vz.; C. J. de Vries, p.; —K. va Meijeren, p.; —P. van Wijnen, p.; G. Graveland, p.; —J. Burg®1’ P.; J. Baas Az., p. Streefkerk, Kortenbroek en Langenbroek. [Vereenigde polders) N.X Vonck, s. j C. Booij, h. ; —M. Mourik, h. ; —M. de Jong, h. ; —A. Boel, H. Tedingerbroek. O. baron van Wassenaer (E3) (J) (S2) (WV2), D. ï f mr. J. D. Vindij, h. ; W. Mooijman, h. ; ■—• J. de Vreede, H.; —1 ’ Olieman, h. Tille. [Be) Mr. D. van Weel, u.; —J. Koert Mz., gez. ; P. Lokker, ' Tweemanspolder. D. Bos, d. ; M. Tuinzaad, h. ; 1). C. B. van Leeuwen, v' Veender- en Lijkerpolder buiten de bedijking. D. van Klink Jz., vz.; E. Bodewijk, l. ; W. Reijnders, l. ; J. Rietbroek, l. ; N. Bakker Veender- ,en Lijkerpolder [Br oog gemaakte) A. Straathof, vz.; M. Los, !>• > J. 268 Hoofdstuk yii, § 11. Waterschappen (Zuidholland). polder. W. van der Breggen, D.; N. Eoest, H.; P. E. Cunaeus, h.; H. Kuipers, h.; J. van Eodenrijs, H. elhoeh en het ambacht van Foortugaal. [Folder) J. de Koning, TV.; C. van jJ^es Sijs, h. ; G. Yermaat Hz., h. esteinde van Waar der. [liet) Mr. J. Bredius, s.; C. Yerburg, h. ; – D. van Elteu, h.; J. C. den Ouden, h. /S'ylondsche polder. S. Yerlaan, s.; —B. van Hoorn, H.; ■—H. de Kruijf, H. Tjttens. J. D. Kruijt, vz.; —L. Erberveld, L.; •—■ A. de Graaf, L. polder. N. van Eendenburg, vz.; —A. Maat, m.; ■— L. Duijnisveld, m. 1 'eoudsche polder. N. Ammerlaan Jz., m.; —■ C. de Jong, schouwer; J. van j*ïen Berg, id. | aar den en Jtuijhroek. J. A. van Hattem, vz.; —C. Stuij,H.; —T. Aantjes, y H-’; • A. Brand, h. ;•— C. Aantjes, H. esüenhoven en Oudendijk, genaamd liijs-en-daal. [Drooggemaaktepolders)F.Hoo- Jz., vz.; ■— L. Snijders, l.; —H. Lambers, l. denhoven. J. Hahermehl, d. ;—J. J. Ko'eleman Bz., h. ; ■—• J. van Nieuwy kerk sr., h. ; B. Koeleman Hz., h. ; W. van Leeuwen, h. °etermeersche meerpolder. A. Arkesteijn Jz., d. ; J. Groenewegen, H.; yC. van Haastert, h. ; G. Olsthoórn, h. ; A. Hilgersom, h. °etermeersche of Nieuwe drooggemaakte polder. H. J. Augustijn, D,;—P. C. van den Bosch, h.; J. Poot, h.; L. Koetsier, h.; A. Suijker, H. uid- en Noordeinderpolder. J. Herrewijn Jz., vz.; D. van Veen, P.; —H. y yan Muiswinkel, p.; C. Yerduijn, p.; J. H. Enting, p. uidplaspolder. J. van der Breggen, d. ; – H. M. van der Haak, H.; 'W. A. y Van Houweninge, h. ; mr. P. D. Kleij, h. ; H. J. van Gennep, h. van Delf gaarne. N. van der Spek, vz.; J. van den Bergh,u.;— y – Tetteroo, l. ; J. Sonneveld, l. ; —• G. van der Kooij, l. J. T. Beijen Gz., s.; J. van Hof, h. ; —J. van Dommelen, Y; H. Blok, h. Noordholland. v Verkortingen: d. dijkgraaf; v. voorzitter; h.h. hoogheemraad; H. heemraad; M. moleneester; po. poldermeester; m. hoofdingeland; s. secretaris; p. penningmeester; e.rentmeester; ' Welland. J. H. Cordes, D.; —W. Bruijn Jz., h.h. ;■— W. J. Doude van Troostwijk, h.h.; jhr. mr. H. J. Eutgers van Eozenburg, h.h.; L. ï*ott, h.h. ; A. L. van Tienen, s.-p. nna-Paulownapolder. J. C. de Leeuw , D.; —J. C. Geerligs, h. ; Th. 269 hoofdstuk yn, § 11. Waterschappen {Noordholland). Drechterland. Jhr. mr. D. van Akerlaken |p, d. ; Jb. Plouter, h. ; —■ E. Groot Cz-> H.; —E. Kooijman Pz., h.; K. de Jong, h.; —D. Stam, H,; Snoeck, h.; J. Blom, h.; J. C. Bast, h. ; P. H. Spaans, H.; J. Schaper, h.; P. Schuurman, h. ; C. Spaans Pz., h. ; C. P°° Az., s.; T. Slagter, p, Dijerland. H. Bakker Wz., n.; ■— A. Koning Jz., h. ; J. Blaauboer Jz-> h. ; A. Dros Az., h. ;—• H. Smit Jz., h. ;■— J. van Putten, p. Geestmerambacht. H. Mensonides, D.; C. Groot, h. ; P. Jonker, H.; J. Smit, h. ;•— W. Duin, h, ; C. Prancis, h. ;-— P. Blom, h. ; ' Wonder Az., s.; —J. Praij, p. Geestmerambacht. (Folder) C. Bos, v.; G. Wognum, m. ; —G. Berkhouffer, M.; —P. de Boer Pz., M.; —C. Bos, m.; —M. Kroon Cz., s.; ® Over, P. Grootslag. {Folder het) E. Kooijman Pz., v.; —• K. de Jong, po.; —J. Baars, ro.; —P. Schuurman, po.; —K. Koopman, po.; H. Eiixen Engelsman» S.; J. T. Pool, p. Haarlemmermeerpolder. Jhr. J. W. M. van de Poll, n.; ■—■ J, G. Schone, h. ; ®I% J. P. Amersfoordt || (ELS), h.; H. van Wickevoort Crommelin, H. j jhr. mr. J. W. H. Eutgers van Eozenburg m, h. ;■— D. W. P. Wisboom van Giessendam, H.; dr. C. E. Heijnsius, h. ; —■ J. C. van de Blocquerij > s.; mr. W. H. Smit, p. Ueerhugowaard. J. de Boer, d. ; P. Schilder, h.; ■—■ J. Boot Az., H.;—^' de Groot, H.; P. Hoek, H.; P. Gootjes, H.; K. Eaat, h. ; Wonder Az., s.; C. Heemskerk, p. Hondsbóssche en Duinen tot Feiten. Mr. D. F. van Leeuwen d. ; jhr. mr. P' van Akerlaken ||, h.h.; H. Koomen, h.h.; J. G. Peeck, h.h. ; H. J. Smit h.h.; —C. Donker, h.h.; —■ H. Mensonides, h.h.; ■— "■ Brasser Jz., hh.; P. Schuurman, h.h.; A. P. Burger s.-p. Kennemerland en West friesland. {Uitwaterende sluizen in) A. Maclaine Pont lÜ’ d.; —■ S. C. S. Holland, h.h.; mr. H. J. Smit ||, h.h.; C. Kroon» hh.; mr. M. G. P. del Court, h.h.; mr. D. P. van Leeuwen, H’ s.; P. P. C. Druijvesteijn, p. Hoorder IJ- en Zeedijk. (De vijf eerste bestuursleden maken uit de commiss'6 voor de loopende zaken.) Mr. H. J. Smit f|, h.i. Mrnmeer en Kamerhop. J. Yennik, d. ;• —■ J. Koster, h. ; – P. Jz. Groot, 7,H-; —J. W. Bek, s.-p. er'schellingerpolder. T. D. Pais, d.; J. D. Cupido, h.; —• C. G. Eijkeboer, G. A. de Boer, h.; D. Eeedeker, s.-p. e%el. (29 gemeenschappelijke polders op) S. Keijser, d.; —• P. Maas, H.; —D. 'i- Bruin, h. ; W. Koning, h. ;—C. A. Eelman, h. ;—■ IJ. Koppen, —S. Keijser Pz., s.; • G. Kikkert ,p. hoorder koggen. O. Donker, d. ;•— G. Smit, h, ; J. Pauw, h. ; Bakker, h. ; —■ P. E. van den Steen, h. ; K. Zijp Mz., H.; k- Laan, h.; —■ A. Kistemaker, h.; —■ D. Langereis, h.; K. jr., s.-p. den Groet. K. Breebaart, d. ; C. Kos Pz., h. ; A. Sloos, h. ; P- J. Geertzema, h. ;■— N. Loder, h. ; J. Blaauboer Gz., H.; —E. A. , s.; J. Spaans jr., p. atergraafsmeer. Jhr. mr. H. J. Eutgers van Eozenburg, d. ; —• jlir. dr. J. P. Six, B-H.; • J. J. Beerecamp, h.h. ; -—• A. W. van Eeghen, h.h. ; H. Punt, ; J. A. Willink Wz., h.h.; A. L. van Tienen, s.-p. herland. (Hoogheemraadschap') D. Hoogeboom, h. ; —P. van Keulen, h.h. ; L. Oostindie, h.h.; W. Groot, h.h.; M. C. Merens, h.h.; C. Boningb de Jonge, h.h.; N. Honingh, h.h.; J. P, Swart, h.h.; P. Boer Pz., h.h.; —J. Prins jr. (E5), s.; C. Koker Bz., p. e*i-Friesland. A. Commandeur, v.; K. Zijp, h.i. ; T. Kroon, H.I.;—- Groenewoud, h.i. —■ C. Spaans, h.i. ; -—• P. Meurs, h.i. ;•— H. Eezelman, fgI'*-; —■ J. Jonker, h.i.; —P. de Boer Az., h.i.; – J. T. Pool, s. e®tzaan. 0. Corver van Wessem, D.; • D. Peereboom, H.; —• P. Yeenis, H.; Striening, h. ; 0. Kuijt Dz., h. ; D. Haremaker Kz., H.; —J. Hoede , —• A. Smit Gz., s.; —E. Bramer, p. gingen (Bijkshestuur van) J. Koorn, D.; —• P. Hz. Kooij, H.; N. p°nt, H.; —J. Tijsen Mz., h. ; C. Bakker Sz., H.; —P. Poel, s.; Ipp Maats, p. ltrlngerwaard. D. Kaan Jz., D.; —J. Kooij Dz., h. ; D. Waiboer Hz., ?•! C. Eezelman Dz., h. ; C. Waiboer, h. ; •—J. Kz. Kaan, s.; —D. Ez., p. °9meer. (Be) , d. ; W. Klaver, h. ; P. Smal, h. ; O. CW, h. ; P. 271 HOOFDSTUK yii, § 11. TVaterschappen {Zeeland). Zeeland. (Verkortingen: D. dijkgraaf; Q. gezworen; v. voorzitter; t. lid.) A. Calmniteuse polders of waterschappen, waarvan de besturen der water keerinU6)1 door den Koning worden benoemd. Adonis. J. de Bruijne, v.; J. du Bois, L. Anna. P. van Weel Jz., v.; P. H. van Lis, l. ; P. Yerburg sr., 1- Bommenede. {Nieuw) K. Hocke Hoogenboom, v.; —• J. van der Bijl, F. C. Köbler, l. Breslcens. {Oud en Jong) A. Luteijn, v.; P. Leenhouts Pz., l. ;—J. B. Becu, Bruinisse. C. Hage, v.; —■ O. M. Yoorbeijtel, l.; J. de Groene, L. Burgh en Westland. J. M. de Glopper, v.; W. Beije, l. ; —G.A. de Kater, Ellewoutsdijk en Borssele. L. Eottier, v.; —■ H. A. Hagen, l. ; J. Bruinoog6’ L.; A. Leijs, L. Hoofdplaat. O. F. Serrarens, v.; —J. B. Temmerman, l. ; •—B. J. Tliomaes, Marg ar etha,'Kleine Huissens en Eendragt. J. Sobeele Jz. sr., v.; J. dePu^el Lz., l. ; —W. de Klerk sr., l. Nieuw Neuzen. J. Lensen, T.; —M. de Eegt, l. ; —.F. Dieleman Pz., !*• Oostbeveland. G. J. van den Boseb, v.; —J. van der Werff, l. Fhïlippine. {Stad) Y. N. Voerman, v.; J. B. Snoeck, l. Scherpenisse. A. Hartog Sz., v.; C. M. Kleppe, l. ; M. Noordijke, 1- Stavenisse. 0. Dorst Lz., v.; •—• C. Steendijk Jz., l. ;■— J. Tuijnman Dz.> J" Tienhonderd en Zwarte. J. de Bruijne, v.; ■— J. Eisseeuw Jz., i.; —I- d Hullu Jz., i. Vliete. A. van Leeuwen, v.; J. L. Kluijt, l. ; J. Koeman, l. Waarde. M. Pieper, v.; 0. Dijl, l. ; —F. Kole, l. Walzoorden. A. G. V. Hombach, v.; ■— P. A. Adriaansens, l. ; J. van 8$ kelerus, x,. Willem Anna. A. Meijaard, v.; J. Weststrate, L.; M. Bruinooge, !• B. Bolders met eetie uitgestrektheid van meer dan 300 hektaren, wier worden benoemd door den Koning. Aan- en Genderdifee. C. de Kok, d. ;•— J. de Mul, G.; —M. van Kerkvoort, Alstein. {van) P. Lemsen, d.; A. Bogaert, o.; M. Bauwens, g. Angeline. A. J. de Milliano, b. Anna Jacoba. A. Braam, n. Annaland. {Sint) A. J. Bierens, d. ; A. van Luijk, g. ;•— A. Geluk Fz., G.! H. Polderman, g. Baarland. P. van Wingen, d. ; J. Traas, g. ; J. Nieuwenbuijze, g. ! A. Yaar, g. Baarzande. {Groot- en Klein-) J. Cornelis, d.; A. Lombaard, g.; P* Geeraert, g. Cadsand. A. Erasmus, d. 272 hoofdstuk vu, § 11. Waterschappen {Zeeland). Kout. Cf J' Mar?USSe Mz>’ D-; ~P- Verhulst. G.; —J. de Kam Cz.,g. *raaüJf" r A7®mel\S fv D’-;- ~( ' Dleleman’ g.; —J. de Kraker, g. •?.ri' {Nieuwe) A. Eemijn, D.; —L. Lucasse, g. ; B. Eiik g -P. H.ge fe! G.; G. M.uienWg, o. C^WTWttan- D.; J. Zandee, g.; A. de Kok, g. de f°nge’ D,; —P- Kole Mz” »•; -S. Verlare, g. A- van Damme- g.; – P. J. Cappendijk, g. Kraker ÜUmleerhe- R Sclleele> D- 5—J. de Peijter Pz.. g. ;—J. de kTZS% (Sirt] 1 fln’ – L Mol> ®-5 -B- öuakkelaar, o.j –. wiuk Pz., g.; A. Kloet, g. 7Ve?arArn’ MA PaUwens > &-5 ~J- J. Stallaert, G. geland. {Nieuw) J. H. Bijbau (ES), D.; – J. Verkuist, g. ; _ N. de le Eest' "•* -j- *>-*- s~. – Cf ?• Leendcfr7tse> D-; -J- Karelse, g.; -P. Israël, g. 0oHZ lan J. A. Bolle, n. ;- L. Blom, o.; _S. de Bruijne Jz., g. er, Sir Jansland. A. van def Have, D.; C. A. Brouw, g. ;_ J. P*4. U Jz-. G.; —O. Struijk, g. polders van) P. de Wael, D,; – J. C. Lemsen, g. ; – p • tte Wael, g. ’ ’ f5eC {NiemCe) F' E’ de Ooster’ D- “p- J- Janssens, g. ; A. van Sir*- (°“*. P°ld<:r van Sint) O. van Nieuwenhuijzen, o,; _W C KZ leuwenluu.)zen Az., g.; —M. Dorst, g. V* Stapt’ D-; Ide EiJke Lz-> °-5 -W. van de \ ate’ G'’ —M- Bruinzeel, g. ;—P. J. Vander Bel, g. i(ei Per- G. Geeraerts, d. s|orS?'Cê- P‘ BndnZeel JZm D-; “ A- Blok Cz-> °-5 ~ J- J- van 6' -P Kakebeeke, n.; ,T. J. van Weel, g. ; A Louwerse r Cr- Ml'- E- f ?au f E4)’ T-! -J- Schalkwijk (E5), Z-C L. C’i. M- Locker de Bruijne, L.; D. van der Maas Jz., l. SCI ;Jan oeTen; D-; -P- Dieleman. G.; -D. Eemijnsè, g. iNtTe u^atenn9 voor de polders) Commissie voor de daarstelling. onderhoud en beheer A. G. V. Hombach, v.; _ J. Vereeeken, l. ; t Campen, L.; J. C. Kegelaar, L.; W. Staal, L.; A. P. van j, a sberghe, l ; C. C P. Pierssens, l. ; D. P. P. Seijdlitz, l.; ïN», f/sÜ, V' ™ Aren,llak' l-i -L- X otóer) M- G- van Sta Pele> »•! —C. Bierens, G.;-W leW“hulJZen’ a-5 -J' KuiJPer- G.; _M. Christiaanse, g. a-H., jhr. mr. J. Huijdecoper van Maarsseveen H.H.; P. H. C. Van den Broeke, H.H.; jhr. mr, F. H. de Pesters, s. en p. *oogen Boezem achter Haastrecht. S. I. van Nooten, v.; ■—M. van Yliet, l. ;—- k van Yliet Cz., l. ; J. Bosch, l. ; J. Mulder Jz., l. ; —F. deWith, L; G. Eikenlenboom, l. ; mr. D. van Oosten Slingeland —■ C. l.; F. J. den Hartog, l. ; J. Schep, l.; B. Wenk,L.;—- A' Nobel, l. ; J. Karsbergen, l. ; A. P. H. A. de Kleijn, l. ; S. > Cambier van Nooten, s. en P. ekdijlc Bovendams. (Collegie van den) Jhr. W. J. de Pesters (E4),d.; —P. H- ïestas van Oud Wulven, h.h. ;■— mr. N. P. J. Kien |||3 (E3), h.h. ; jhf. mr. J. Huijdecoper van Maarsseveen iH, h.h.; •—jhr. H. Striok van kinschoten van Ehijnauwcn, h.h.; mr. W. J. Eoijaards van den Ham, h.H.; D. C. J. Harmsen, h.h. ;—G. J. baron van Hardenbroek van Atiunerstol, h.h.; jhr. H. P. 0. Bosch van Drakestein, h.h.; mr. E. baron van Lijnden, h.h.; —■ jhr. mr. W. H. de Beaufort, h.h.; W. 0. baron van Boetzelaer, h.h.; —■ jhr. mr. T. A. J. van Asoh van s.; J. P. Havelaar, k. ; jhr. J. J. de Geer van Oudegein, p. ekdijk Benedendams en den IJsseldam. (Collegie van den) Jhr. mr. J. P. Strick Van Linschoten van Vlooswijk (E4), d. ; mr. 0. Braet Bisdom van Cattenbroek, ®-H.; W. H. J. Cambier van Nooten, h.h.; mr. E. du Marchie van h.h.; dr. J. 0. van Eeten, h.h.; —jhr. H. C. J. ■“archman Wuijtiers van Yliet, h.h.; • jhr. mr. F. H. de Pesters, h.h.; • ■ , h.h. ; jhr. mr. J. E. de Pesters van Cattenbroek, s.; p.y- A. van der Yoort, k.; J. M. van der Eoest, P. H. A. Insinger, y.; ■— J. L. Inckel, i.; —J. Staal van Steenbergen; n.; jhr. mr. P. J. Bosch van Drakestein (E3)(GLN3), ~~ mr. J. H. M. baron Mollerus van Westkerke, s.; —D. Burggraaf, p. eri'°-nsche Nude en Achterhergsche Hooilanden. (Dijksteel van de) D. Sandbrink, ; ■—■ jhr. E. H. F. A. Schimmelpenninck, H.; —J. A. Leocius de Eidder, **•; —G. J. Eamondt, h. ;■— G. C. J. Tielenius Kruijthoff, h. ;—G. J. , h. ; W. A. Sandbrink, s., k. en p. "'J der Waardasacher en Holendrechter waterschappen. J. J. 277 hoofdstuk vu, § 11. Amsterdamscïie KauciOjiMCicitscJtcippij. Kanaal- en havendienst. Havenmeester. J. E. Nieuwenhuisen. huismeester op de Oranjesluizen. W. Bakker. huismeester aan de Noordzeesluizen. J. 11. L Jolke. Ontvanger van kanaal- en havengelden, C. B, Brandligt. Scmaphoredienst. O/tef. J. E. Niermeijer. KONINKLIJK INSTITUUT VAN INGENIEURS. Het Koninklijk Instituut van Ingenieurs, opgerigt door wijlen de heeren F. W. Conrad, dr, G. Simons en L. J. A. van der Kun, met medewerking van 199 leden, heeft zijn zetel te HeT Modi de bevordering van de wetenschap en de kunst van den ingenieur m den megst «tgestrekten zin. De oprigting werd goedgekeurd bij kon. besluit van 4 febr. 1848 n 81 Welk tevens een reglement vaststelde, dat bij besluit van 11 september 1849, n0.77, door nieuw reglement werd vervangen; dit werd later bij verschillende besluiten gewijzigd en Hj besluit van 16 mei 1871, n°. 16, het thans van kracht zijnde daarvoor inde plaats gebeld, Het instituut bestaat uit honoraire, gewone en buitengewone leden. Tot honoraire leden Wnen worden voorgesteld personen, die door kunde en ondervinding hoogen stand of geboorte inde mogelijkheid zijn om den voortgang der wetenschappen en kunsten te bevorderen. gewone leden zij, die het vak van ingenieur of architect ot de daarop betrekking hebbende Menschappen en kunsten beoefenen. Tot buitengewone leden zij, die opgeleid worden tot 'Ugenieur of architect; zij blijven het vijf jaren en zijn na dat tijdsverloop, zonder hallottage, gewone leden De gewone vergaderingen van het instituut hebben plaats, zooveel mogelijk op den tweeden dingsdag in september, november, februari) en april en op den tweeden donderdag in junij. Het instituut telde op 31 julij 1877, behalve den beschermheer, 14 honoraire 740 gewone en 129 buitengewone leden, tezamen 884. Eene afdeelmg van het instituut is te Batavia en genaamd " Afdeeling Ncderlandsch-Indie ; zij telde op voormeld tijd-8% 190 leden. . . Het cijfer achter den naam duidt het jaar van attredmg aan. Beschermheer, honorair president. Z. M. DE KONING. Raad van bestuur. Jtr. G. J. G. Klerck || (BL2) (G3) (K2m.s.) (PEL2), president, 1878. ï. Michaëlis || (E5) (ELS), vicepresident, 1878. 'V- C. A. Staring H (K2) (Km.r.kA), Penningmeester, 1880. *'• J. van den Berg, 1877. M. C. J. Piepers U (E5), 1878. J. van der Vegt, 1879. A. J. Yoorduin, 1879. A. W.Egter van Wissekerke 1879. E. Steuerwald, Delft, 1880. Secretaris. J. Tideman, 1878. VEREBNIGING VAN BURGERLIJKE INGENIEURS, , Üezc vereeniging, welke te Delft gevestigd is en 150 leden telt, werd opgerigt den 30 maart J§53 en hervormd den 23 maart 1872. Zij heeft ten doel het vormen vaneen hand tnsschen burgerlijke ingenieurs, Beschermheer. Z. M. DE KONING. Bestuur voor het vcreenigingsjaar 1 mei 1877—50 april 1878. C. Broekman (E 4), Ylissingen, voor-T bitter. p J. Kesper, Gorinchem, secretaris. ■H. Evers, Amsterdam,penningmeester. 1 Dr. E. E. van Dissel, Leiden. Jlir. P. 11. A. Martini Buijs, Botterdam. J, M. 'leiders, Arnhem. 283 hoofdstuk YH, § 11. Maatschappij tot bevordering der bouwkunst. MAATSCHAPPIJ TOT BEVORDERING DER BOUWKUNST TE AMSTERDAM. Het doel dezer maatschappij, opgerigt in 1842, is de beoefening en kennis der bouwkunst te bevorderen, De maatschappij tracht dit doel te bereiken: I°. door jaarlijks prijsvragen u» te schrijven en de bekroonde antwoorden, in plaat gebragt, met verklarenden tekst, onder den .titel van «Bouwkundige ontwerpen” te doen uitgeven; 2°. door de uitgifte vaneen tijdschrift met platen, getiteld: » Bouwkundige bijdragen”, waarin mededeelingen over de houwkunst (zoowel in theoretischen als in praktischen zin) worden opgenomen; 3». door de afzonderlijk® uitgaaf van » Afbeeldingen van oude bestaande gebouwen” hier te lande, welke uit het oogpunt der kunst en geschiedenis merkwaardig zijn; 4°. door het uitgeven van afzonderlijke .plat6® van belangrijke gebouwen in ons land; s°. door het voorstaan der belangen van de bouwkunf* en der algemeene belangen harer beoefenaars; 6°, door het bevorderen van het onderwijs J# de bouwkunst; 7°. door het houden van vergaderingen en tentoonstellingen; B°. door het 'ror' men eener bibliotheek; en 9°. door het oprigten van afdeelingen. Jaarlijks worden te Amsterdam eene algemeene vergadering en eene algemeene wetenschap' pelijke bijeenkomst gehouden en in eene der plaatsen, waar eene afdeeling gevestigd is, ®®9® tweede wetenschappelijke bijeenkomst. De maatschappij telt omstreeks 1000 leden, van welke bijna één vijfde gedeelte te Amst®1' dam; de belangen der buitenleden worden door 41 correspondenten inde voornaamste sted®11 waargenomen. Zij telt voorts negen aldeelingen, die te Amsterdam, Rotterdam, ’s Gravenhag®> Leiden, Delft, Arnhem, Zwolle, Schagen en Utrecht gevestigd zijn, haar eigen bestuur ®® geldmiddelen hebben en wier leden niet gehouden zijn tot het lidmaatschap der maatschappij' Bestuur. J. G. van Niftrik, voorzitter. A. J. C. J. S. Bergsma, vicevoorzitter. J. L. Springer, secretaris. A. L. van Gendt, penningmeester. P. E. Laarman, plaatsvervangend secretaris. J. Olie Jz. •• J. H. Leliman (JC3) (IIM3). P. J. Mouthaan (E4). J. K. de Kruijff. § *3 SPOOBWEGE X. De dienst en het gebruik der spoorwegen zijn geregeld bij de wet van 9 april 1875 (St. 67) > welke met 15 oct. 1876 in werking is getreden. Bij kon, besluit van 27 oct. 1875 (St. 183) vastgesteld een algemeen regelement voor de dienst op de spoorwegen, bij dat van 9 jan. 18”t’ (St. 7) een algemeen reglement voor het vervoer op de spoorwegen. Het algemeen toezigt °P de spoorwegdiensten is geregeld bij kon. besluit van 9 julij 1876 (St. 159), gewijzigd bij d®* van 30 julij 1876 (St. 166). Voorschriften voor de wijze, waarop de spoorwegen worden afëe’ sloten, zijn vastgesteld bij kon. besluit van 9 julij 1876 (St. 161). Toezigt op <le spoorwegdiensten. Het algemeen toezigt op de spoorwegdiensten wordt onder den minister van binnenlandsch® zaken uitgeoefend dooreen raad van toezigt; het dagelijksch toezigt door ambtenaren ond®r den raad. Raad van toezigt. •T. G. W. Eijnje (g (BLS) (EJ3), lid en voorzitter, 22 jan. 1870. | M. O. J. Piepers || (E5), lid, 31 mei 1860. G. H. Ulüenbeck ||, lid, 15 oct. 18641 W. J. Wolterbeek, lid, 2 febr. 1876. Jhr. mr. E. W. Berg, secretaris, 3 febr-1876. Ingenieurs voor liet [stoomwezen der spoorwegdiensten. F. Ph. J. Mahieu, 33 febr. 1870; J. D. G. M. de Koos, 31 jan. 1871. 284 Hoofdstuk vil, § 13. SpoorMeffeH. Exploitatie der staatsspoorwegen. Bij de wet van 3 julij 1863 (St. 100) ■) is bepaald dat de exploitatie der staatsspoorwegen “S concessie wordt gegund aan bijzondere ondernemers. Geene concessie wordt voor langer ’JWleend dan voor 50 jaren na de voltooijing der wegen, inde concessie begrepen. Nadat exploitatie 20, 30 of 40 jaren beeft geduurd, kan zij van rijkswege worden genaast tegen “'daling eener som, door de wet aangeduid. • De concessionaris voorziet in bet materieel J'an vervoer en in alles wat tot de exploitatie behoort. Dit materieel, steeds in voldoende ®°eveelbeid voorbanden, moet, evenals de wegen en al de daartoe beboorende kunstwerken, gebouwen en andere voorwerpen, inden besten staat onderhouden worden. Bepaald aangewezen herstellingen komen, bij uitzondering, voor rekening van den staat. —• De onderneming ?°et in Nederland zijn gevestigd en haar bestuur, althans voor twee derde gedeelten, uit Nederlanders zamengesteld. Na het eindigen der concessie verkrijgt de staat den eigendom !ai> hetgeen door den concessionaris voor de exploitatie is. aangeschaft en verkregen, tegen “daling°van een bedrag, dat de wraarde, door deskundigen te schatten, niet overtreft. Neene concessie wordt verleend tenzij vooraf in rijks kas een waarborgkapitaal zij gestort, geëvenredigd aan de lengte der te exploiteren wegen. Alle ontvangsten der onderneming "'°rden aan den staat verantwoord. •—■ Een reglement op de controle der ontvangsten is vasthield bij kon. besluit van 15 mei 1866 (St. 33). Jaarlijks dient de minister van binnenhdsche zaken aan den Koning een verslag in omtrent de exploitatie en al wat daartoe in “«trekking staat. Dit verslag wordt medegedeeld aan de staten-generaal. Het beheer en de verantwoording van het vernieuwingsfonds der staatsspoorwegen zijn gebeld bij de wet van 31 december 1865 (St. 195). Het reglement ter uitvoering dier wet is htgesteld bij kon. besluit van 31 januarij 1866 (St. 7), aangevuld bij dat van 16 maart l8<58 (St. 34) •). Maatschappij tot exploitatie van staatsspoorwegen. Ingevolge de overeenkomst van 24/25 mei 1876 voor zooveel noodig bij de wet van 15 ®°veiuber 1876 (St. 210) bekrachtigd is aan de maatschappij tot exploitatie van staatsspoorwegen de exploitatie verleend: a. van de spoorwegen voor rekening van den staat aangelegd of aan te leggen langs de ihen in art. 2 der wet van 18 augustus 1860 (St. 45) vermeld, met uitzondering van de Ün Amsterdam door de Zaanstreek langs Alkmaar tot het Nieuwe diep;. 287 Jhr. mr. C. J. A. den Te’x tg (BL4) (E3) (ELS) (IK3), Amsterdam, voorzitter. Jhr. C. M. Storm van ’s Gravesande ||3 (ES), Deventer, ondervoorzitter. A. L. Wurfbain, Amsterdam. B. A. Fokker, Middelburg. Dr. T. J. Stieltjes, Botterdam. Mr. H. C. du Bois tg (BL4) (Dl) (E3) (HLI) (Ml), ’s Gravenhage. H. Luden, Amsterdam. E. A. Haitink ’s Gravenhage. Hoofdstuk vu, § 13. Spoorwegen. Raad van Commissarissen. I Jhr. L. L. G. M. de Villers de Pité H (BL4) (E3), Oost bij Valkdnbiu'g (Limburg). A. C. Wertheim , Mr. H. P. G. Quack (E5), Utrecht. E. A. Muller, Botterdam. Mr. J. Bieruma Oosting tg, Leeuwarden' M. H. Insinger, Amsterdam. Jhr. mr. P. J. Bosch van Drakestein 0“ (ES) (GLN3), ’s Hertogenbosch. F. s’Jacob m (ELS) (S3), directeur-generaal. H. P. van Heukelom, adviseur der maatschappij, hoofdinspecteur der Luikhurgsche lijnen. J. W. Stous Sloot (A3), hoofdingenieur-werktuigkundige. J. J. Engeringh, chef van dienst, handelszaken. C. P. J. van den Berg, chef van dienst, weg en werken. Mr. H. M. A. baron van der Goes (A3), chef van dienst, mouvement. W. K. M. Vrolik, seci'etaris. J. H. Verhoop, chef der afdeeling hoofdboekhouding' P. G. Wiardi Beekman, n n // controle. J. W. E. Gerlach (E5), // // // mouvement. C. W. P. // N „ weg en merken. _ A. J. Eühle van Liliénstern ter Meulen, // n ~ n tractie en materie®* E. J. B. H. M. Engeringh, n n // handelszaken. H. J. D. Doorman, n u n magazijnen. N. de Zwaan, // // n secretarie. Jhr. mr. J. C. M. van Eiemsdijk, n n n algemeene dienst. J. C. Evers, telegraaf-inspecteur. H. Spanjaard, inspecteur bij het mouvement. Dienst op de lijnen. A. Noordernet. * Eerste district. (Sectiën: Nieuwe Schans—Harlingen, Groningen—Meppol, Leeuwarden—Meppol.) H. C. Bosscha (E4), districtsinspecteur, mouvement en handelszaken, Grondigoo' P. van der Eist jr. en P. H. van der Meulen, adjunctinspecteurs, id., id. • . Tweede district. (Sectien: Arnhem—Glanerheek, Almelo—Salzbergen, Zutphen—Meppel.) O. Gisohler (WZ3), districtsinspecteur, mouvement en handelszaken, Zutphen' ■k* hl. H. ten Hones en J. C. du Celliee Muller, adjunctinspecteurs, id., id* Jhr. W. Hoeufft, sectie-ingenieur, Groningen. L. C. van Hoofi, n Meppel. M. J. van Duijl, // Zutphen. w Roetert Tak, ingenieur der tractie voor het Noordernet, Zwolle. J.L W, W. Staring, chef van de werkplaats te Zwolle. 288 Hoofdstuk vrt, § 12. Spoorwegen. B. Zuid er net. Derdé district. (Sectien: IJsselmonde—Eindhoven, Utrecht—Boxtel.) Ij' {-Bekkers, districtsinspecteur, mouvement en handelszaken, Tilbui-g j- W Mosseiman, inspecteur, id., Botterdam (sectie Botterdam—lJsselmonde) jj ' JllPs i seotie-ingenieur, Botterdam. •M. G. van der Kun, n ’s Hertogenhosch. Vierde district. (Sectien: Eindhoven—Yenlo, Yenlo—Maastricht.) A’wL^E-;/-aiUaedvli.g’. districtsinspecteur, mouvement en handelszaken, Ycnlö vv* i. Koek, sectie-mgenieur, Yenlo. Vijfde district. j (Mk—limburgsche lijnen: Eindhoven—Luik en Liers—Fleraalle en zijtakken.) i't 4’ Glaslus> districtsinspecteur, mouvement en handelszaken, Luik c' L bchmcke, adjunctmspecteur, /, „ „ Hasgelt • Jtenson, sectie-mgemeur, Luik. ‘ kloot, adjunctingenieur-wktuigkundige, Luik. Zesde district. (Sectie: Roosendaal—Vlissingen.) 'op'Zq6 SonnavlUe’ sectie-ingenieur, waarnemend districtsinspecteur, Bergen k 4' Boessingh van Iterson, ingenieur der tractie voor het Zuidernet Tilbur» ' Überstadt, ingenieur, chef van de werkplaats te Tilburg. Hollandscheiüzereii spoorwegmaatschappij. l|3?Pf|ï!S^B)ij notoiele aCt<! Ya“ 8 aUg' 1837’ bekracbtigd biJ koninklijk Bï'cLrrS,P-r,°nkeUj-k- Statuten bebben ecbter ten gCTolge van latere uitbreiding der werken jSSievebjk wijzigingen en veranderingen ondergaan. van Arl’°^ronkelijk® d°al <Jer maatschappij was de aanleg en de exploitatie vaneen spoorweg naar Rotterdam, over Haarlem, Leiden, ’s Gravenhage, Delft en Schiedam °P de gelang der, voltooijmg werden de onderscheidene baanvakken ten dienste van het publiek c volgende tijdstippen geopend: 1 Amsterdam—Haarlem den 20sten sept. 1839. Haarlem—Veenenburg „ 2den junij 1842. Veenenburg—Leiden „ 17den aug. 1842. Leiden—Voorschoten ,/ Isten mei 1843. Voorschoten—’s Gravenhage » 6den dec. 1843. jj ’s Gravenhage—Rotterdam n Sisten jnei 1847. lengte van dezen spoorweg bedraagt 84.5 kilometer. Vte^00/™^6 bedroeg b« den aanleg 194 meter> ziJnde ruim 0.5 meter meer dan op de (j « andere banen. 1 STPJfralling v“ bet 3poor beeft dit vcïscbil in het iaar 1866 opgehouden, zoodat 'urnmcling en aansluiting met andere spoorwegefi mogelijk is geworden. ®t 'g de _concessie van 29 apri] 1866, bekrachtigd door de w-et van 7 aug. van dat j'aar te *s aan 4azc maatschappij de exploitatie van den Noordhollandschen spoorweg, voor 4hg. aanSe^eëd ingevolge de laatste zinsnede van’art. 2 der wet van 18 i°°r de» i 44“L opgedragen, terwijl onder dezelfde dagteekening concessie werd verleend dohaii(ls,.i,aari eg en de exPloitatie eener verbindingslijn, uitgaande van het station van den schen spoorweg te Haarlem en eindigende aan den Noordhollandschen staatsspoorweg 19 289 Hoofdstuk vii, § 12. Spooruiefjeti. verbinding van bet entrepotdok te Amsterdam en van den aan de Nieuwe vaart aldaar maken loswal met den Rijnspoorweg; h. van den weg van Arnhem naar de pruissiscbe gien. iu de rigting van Emmerik; en c. van den weg van Utrecht langs Gouda tot Rotterdam- In mei 1867 werden baar nieuwe concessien verleend voor eene verkorte verbindingslijn • Harmelen naar Kreukelen en voor een spoorweg van Gouda naar 's Gravcnhage. Haar k|11.lI. taal werd daartoe met 6 000,000 gl. vergroot, verdeeld in 25,000 aandeelen. Op van die aandeelen is het volle bedrag van 240 gl. en op de overige 96 gl. per aandeel ge 8™ ' Het maatschappelijk kapitaal werd in 1872 op nieuw vergroot met 6,000,000 gl., verdeel 25,000 aandeelen, op elk waarvan 36 gl. is gestort. ,e, De spoorweg tusschen Amsterdam en Utrecht werd voor het publiek geopend den 28 cember 1843; het gedeelte van Utrecht tot Driebergen den 17 julij 1844; dat van Drieberg tot Veenendaal den 15 maart 1845; dat van Yeenendaal tot Arnhem den 16 mei 1845; B gedeelte van Utrecht tot Gouda den 21 mei 1855 en de geheele lijn tot Rotterdam den Julij 1856; de lijn van Arnhem tot Emmerik den 15 februarij 1856, terwijl de opening het directe verkeer met Duitschland van 20 october 1856 dagteekent. De lijn llarnie e Kreukelen werd in november 1869 voor het verkeer geopend, terwijl de lijn Gouda Haag den Isten mei 1870 voor het personenverkeer en den Isten junij 1870 voor het g derenverkeer werd geopend. _ e. Het vervoer van reizigers heeft plaats met drie soortenfvan treinen, namelijk expres-, s wone en gemengde treinen. e Eerstgenoemde leveren het voordeel op, dat de voornaamste afstanden ongeveer int derdeii van den tijd, voor gewone treinen bepaald, worden afgelegd. u Met gemengde treinen worden ook vrachtgoederen vervoerd, ft geen tengevolge heeft, dat niet zoo geregeld aankomen en vertrekken als gewone treinen. Dagelijks worden retourbilletten tegen verminderde vracht uitgegeven: a. van en naar alle stations, geldig voor den dag van afgifte en den volgenden dag; h. van de hoofdstations naar de tusschenstations en van de tusschenstations naar de hoe stations, geldig gedurende vier dagen. _ _ Beide soorten van retourbilletten zijn geldig op alle treinen, wat de reizigers 3de kl. bew voor zoover rijtuigen van die klasse tot de plaats van bestemming doorloopen. 292 hoofdstuk vn, § 13. Spoorwegen. Het internationaal vervoer van goederen van en naar België, Frankrijk en Zwitserland heeft plaats volgens bijzondere tarieven en reglementen .naar en van de hoofdstatipns van den Rijnspoorweg. Voor de tusschenstations geschiedt dit door de goederen eerst in locaalverkeer het naastbij gelegen hoofdstation te verzenden. Tusschen IJnitschland, Londen en Liverpool kunnen goederen tegen een direct tarief vereerd warden over den Rijnspoorweg, aan welks hoofdstations ook goederen via Rotterdam naar worden verzonden. Óp de hoofdstations worden, voor zoover daartoe gelegenheid bestaat, de koopmansgoederen zeer billijke voorwaarden afgehaald of tehuis bezorgd, wanneer daartoe vanwege den dender of ontvanger het verlangen aan den agent der maatschappij wordt te kennen gegeven. Inde steden worden, * behalve aan de stations, nog goederen ter verzending aangenomen de factorijen en hulpkantoren, vermeld op de aankondigingshilletten der vertrekuren. He maatschappij is te Utrecht gevestigd. Haar bestuur wordt, onder toezigt eener vergadering commissarissen, nitgeoefend door de directie. Commissarissen. R. J. graaf Schimmelpenninck van Nijenhuijs (Dl) (YKI), ’s Gra- venhage, president. J. C. Reepmaker %, Rotterdam, vicepresident. jr. N. P. J. Kien ||3 (E2), Utrecht, "p. J. J. Rochussen %, Amsterdam. Jni‘. mr. H. G. C. L. Janssens ||, T s Gravenhage. ijnr. mr. W. T. Gevers Deijnoot ||, id. *• P. Virulij Gouda. J. A. baron van Hardenbroek van Hardenbroek, Utrecht. Mr. L. A. J. W. baron Sloet van de Beele, (El) (RAS), Arnhem. Mr. H. Roijaards van Scherpenzeel, Utrecht. Ths. Edward Moss, Liverpool. . E. Chaplin, Leichester. Riehard Potter, Glocestershire. E. Pike, Besborough bjj Cork. A. Fletcher, Liverpool. Directie. r-H, Ameshoff||, Utrecht, president. I :• Staats Forbes, Londen, vicepresident. C. s’Jacob, Utrecht, thesaurier. j| F. C. Zillesen (BLS) (RAS) (SM3), Amsterdam. J. J. Uitwerf Sterling, Utrecht, secretaris. | Mr. S. P. J. A. van Hoogstraten, Utrecht, j adjunctsecretaris. II A. M. Buis, Utrecht, controleur. W. M. J. Werker, id., boekhouder. L. d’Hamecourt (E5), Utrecht, ad-1 Ministrateur van de eigendommen, der Maatschappij. | • Verloop Cz. (E4) (S3) (WZ3), ingenieur der maatschappij, Utrecht. V W. Verloop, ingenieur-werktuigkundige, id. k Wrigbt, ingenieur van den weg, inzonderheid belast met het toezigt op het p onderhoud en de bewaking, Utrecht, n Hageman, hoofdopzigter voor de uitleiding en verbetering van weg en berken, id. B. Tweedy (E5), inspecteur van de loopende dienst en van de stations, Utrecht. – G. Freem, hoofdopzigter voor liet ondert lioud en de bewaking van den weg Utrecht—Emmerik, Arnhem. – T. J. Koobs, id. van den weg Amsteri dam—Botterdam—den Haag, Gouda. A. Herkerath, goedereninspecteur, Utrecht. Gr. Bingham, algemeen goederenagent, Utrecht, 293 Amsterdam. W. Looper. Rotterdam. C. M. van Kints. ’s Gravenhage. J. M. Kemps (E5). Amsterdam. W. Loopcr. Utrecht. O. de Groot. Rotterdam. C. M. van Kints. Gouda. J. Mulder. 's Graveuhage. J. M. Kemps (E5). hoofdstuk vu, § 12. Spoorwegen, Goederenagenten. ij Utrecht. G. Bisseling. Arnhem. H. Kingma. Stationchefs. Arnhem. G. Vrugte. Zevenaar. E. Brunner. Elten. F. Koning. 'Emmerik. ... Ruijter. Nederlandsche ceniraalspoorwegmaatscliappij. De concessie tot aanleg en exploitatie vaneen spoorweg van Utrecht naar Zwolle, in l8®9 aan de heeren baron van Hardenbroek van Lookhorst c. s. verleend, is blijkens acte van 20 en 29 februari) 1860 inde Nederlandsche centraalspoorwegmaatschappij overgegaan, welker statuten zijn goedgekeurd bij kon. besluit van 27 maart 1860, n». 66. De wijzigingen, latf? in deze statuten gebragt, zijn goedgekeurd bij kon. besluiten van 6 iulij 1862 n° 14, en 1® april 1867, n°. 80. Krachtens beschikking des Konings van 9 februari]’ 1863, n°. 45, werd aan de Nederlandse!16 centraalspoorwegmaatschappij nog concessie verleend tot het aanleggen en exploiteren vaneen spoorweg van Zwolle naar Kampen. De dienst tusschen Utrecht en Hattem, over eene uitgestrektheid van ruim 83 ldlom<-ter> is den 20 augustus 1863 voor het openbaar vervoer van reizigers, bagage, bestelgoederen 6,1 artikelen van waarde opengesteld; den sden november daaraanvolgende had de opening piB®*8 van de dienst voor het vervoer van koopmansgoederen, paarden, rijtuigen en vee tusschen stations Utrecht, Soest, Amersfoort, Nijkerk, Putten, Harderwijk, Hulshorst, Nunspee*- Elburg en Hattem. Het gedeelte van den weg tusschen Hattem en Zwolle, met inbegrip van de brug over deu IJssel bij Hattem, werd den 4den junij 1864 geopend; de dienst tot Zwolle, omvattende U' vervoer van reizigers en goederen als bovenomschreven, op 6 junij 1864; die tot Kampen 10 mei 1865. De weg van Utrecht tot Zwolle heeft eene lengte van 88, die van Zwolle tot Kampen 11111 13 kilometer. De spoorweg is aangesloten aan en correspondeert te Utrecht met den Nederlandschen Bijll' spoorweg en met den staatsspoorweg (Zuidernet), te Zwolle met de staatsspoorwegen (NoordeC net), en te Amersfoort met den Oosterspoorwég. Aan de hoofdstations worden regtstreekschc billetten voor reizigers en bagage afgegeven n»81 de voornaamste stations van den Nederlandschen Rijnspoorweg, van de staatsspoorwegen (Noorderen Zuidernet), en van den Oosterspoorweg. Retourbilletten worden tegen verminderde vrachtprijzen uitgegeven dagelijks van en naarpU6 stations der lijn, geldig op den dag van afgifte en den volgenden dag; aan dehoofdstali005®5 naar verschillende stations van de staatsspoorwegen (Noordemet), geldig op den dag van afgl"6 en den volgenden dag; naar de voornaamste stations van den Nederlandschen Rijnspoorweg en van de staatsspoorwegen (Zuidernet), geldig voor vier dagen met regt van oponthoud te Utrecb > alsmede naar stations- van den Oosterspoorweg, geldig gedurende vier dagen. De zetel der maatschappij is te Utrecht. Raad van administratie. E. W. Cramerus voorzitter. Jos. Cahen. Mr. David J. C. van Lennep %. Mr. A. van Naamen van Eemnes. J. den Tex Bondt. Directeur. Mr. David J. G. van Lonnep m. Secretaris. Mr. A. J. M. Bake. Het bureau der directie is te Utrecht■. {Katharijneka.de, ü. 759.) 294 Aug. Verdunnen, St. Nicolaas, president. E. Boelpaep, Thisselt. Commissarissen. P. de Wachter, Kuijsbroeck. J. Yerwilghen, St. Nicolaas. J. Moijerson, Alost. hoofdstuk vu, § 12. Spoorwegen.
7,578
MMUBA08:000000430_17
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,847
De kliniek der hersenziekten, ontwikkeld uit de ziektekundige ontleedkunde
Dietl, J.
Dutch
Spoken
7,429
13,349
De doodelijkheid van de acute tuberculosis ligt dus geenszins in den miliairen tuberkel zeiven , maar in de denzelven voortbrengende bloedcrasis ; de rniliaire tuberkel is daarbij slechts een onschuldig, misschien wel toevallig voortbrengsel , d. i. de rniliaire tuberculosis zou ook zonder de vorming van rniliaire tuberkels dooden, en zij moet welligt niet noodzakelijk rniliaire tuberkels afzetten , maar zij kan , even als de typhus, in het bloed verloopen , en door vergiftiging van het bloed den dood te weeg brengen. Zonderling moet het echter schijnen, dat juist de acute , den miliairen tuberkel voortbrengende bloedsmenging doodelijk is , des te meer, daar de met dezelve zeer overeenkomstige typheuse bloedsmenging zoo dik- wijls in genezing overgaat. Zoo lang ons de scheikundige geaardheid van de rniliaire tuberculosis en door deze hare volstrekte doodelijkheid niet is aangetoond , moeten wij veeleer aannemen , dat ook zij voor genezing vatbaar is , en dat welligt menige meningitis , menige typhus, genezen acute tuberculoses zijn. Van het hoogste gewigt voor de onderkenning zijn de verbindingen welke de tuberculosis meningum aangaat, en ten dien opzigte valt het volgende op te merken : De acute tuberculosis meningum komt inzonderheid bij kinderen en jeugdige personen , voor het overige echter ook in ieder levenstijdperk voor. Zij ontstaat of primitief, of als een gedeeltelijk verschijnsel van de acute algemeene tuberculosis, of in verbinding met de geinfiltreerde tuberculosis in andere werktuigen. De primitive acute tuberculosis meningum is hoogst zeldzaam , en brengt bij kinderen, ten minste wanneer zij met rijkelijke afscheiding van wei aan de hersenbasis gepaard gaat , eenen vorm van den zoogenaamden hydrocephalus acutus voort. Als gedeeltelijk verschijnsel van de algemeene acute tuberculosis aapt zij het beeld van den typhus zoo volmaakt na , dat zij van dezen niet kan worden onderscheiden , en schijnt wel eenigzins aan te duiden, dat acute tuberculosis en typhus, zoo al niet identische , dan toch zeer zeker hoogst overeenkomstige ziekteprocessen zijn. Het menigvuldigst voegt zich de acute tuberculosis meningum bij andere reeds langen tijd bestaan hebbende tuberculoses, bij de slepende tuberculosis van het zachte vaatvlies , bij den tuberkel der hersenen , bij de tuberculosis der watervaatsklieren , inzonderheid echter bij de tuberculosis der longen, en wordt als secundaire crasis de oorzaak van den dood van dezelve. Als wij dus te gelijk met eene ontwikkelde en reeds lang bestaande tuberculosis der longen , de verschijnselen van eene meningitis waarnemen , hebben wij alle reden tot eene acute tuberculosis meningum te besluiten , ofschoon deze ook zonder de afzetting van rniliaire tuberkels zou kunnen te voorschijn treden en wij juist in die omstandigheid een bewijs vinden voor ons vroeger geuit gevoelen , dat namelijk de dood niet ontstaat ten gevolge van de afgezette miliaire tuberkels, maar ten gevolge van de aan dezelve ten gronde liggende , secundair ontwikkelde acute bloedsmenging , en dat deze bloedsmenging niet noodzakelijk altijd miliaire tuberkels moet afzetten , maar zich ook tot de bloedbaan kan blijven bepalen en als zoodanig dooden. Dat met het te voorschijn treden der hersenverschijnselen die van de tuberculosis der longen op den achtergrond treden , is eene van ouds bekende klinische daadzaak, waarvan, zoo als reeds vermeld werd, de oorzaak niet in de fabelachtige metastases , maar in den gestremden invloed der hersenen moet gezocht worden. De voorzegging bij de acute tuberculosis meningum is reeds met hetgeen omtrent uitgang en pathogenie van dezelve gezegd is , afgehandeld. W ij gelooven, dat de acute tuberculosis meningum niet volstrekt doodelijk is , wijj kunnen echter slechts dan onbetwistbare bewijzen voor dit gevoelen leveren , wanneer wij de aan de acute tuberculosis meningum ten gronde liggende crasis zullen hebben doorgrond en hare onderkenning aan het ziekbed op zekere grondslagen gevestigd. De therapie van de acute tuberculosis meningum zal, daar de ontleedkundige eigendommelijkheden van dezelve eene geheel ondergeschikte rol spelen , slechts uit hare behoorlijk bekende scheikundige eigenschappen eenmaal kunnen worden afgeleid. Tot dien tijd toe moet zij tot enkele symptomatische , voor eenen physiologischen geneesheer ligt te ontdekken, aanwijzingen beperkt blijven. Er zijn echter helaas! nog geneeskundigen, die ook het laatste uur van eenen eenigzins roodgekleurden en ijlenden phthisicus door bloedzuigers en spaansche vliegpleisters ondragelijk maken ; er bestaan helaas ! nog mystici, die hoofdpijn , ijlen , braken , enz. , met een en hetzelfde specifiek middel wanen te kunnen genezen, om het even , of deze verschijnselen van hyperaemie , hydrocephalus , meningitis , of tuberculosis meningum afhangen. Deze worden echter ook niet schaamrood , als zij eene en de- zelfde ziekte , b. v. de encephalitis, wanneer zij , naar mate van hare toevallige ontleedkundige eigendornmelijkheden , onder verschillende vormen te voorschijn treedt, met regelregt tegen elkander strijdige middelen behandelen! Doch het is met hen gedaan, hunne asch ruste in vrede! De meningitis met tuberculeuse uitstorting, de zoogenaamde meningitis tuberculosa komt onder twee verschillende ontleedkundige vormen voor : 1). Als meningitis aan de hersenbasis, met een vezelstoffig , geel, korrellig voortbrengsel ; 2). Als meningitis op het bolle gedeelte der halfronden met verstrooide ontstekingshaarden. Ocer den eersten vorm der meningitis is reeds gesproken. Zij is , omdat zij zich tot aan het ependyma der zijdelijke holten uitstrekt , steeds met acute hydrocephalie , menigvuldige malen met verweeking van de maag gepaard , en wordt uit dien hoofde ook hydrocephalus acutus genaamd , hetgeen voorwaar noch tot opheldering van den hydrocephalus acutus , noch tot die van de meningitis tuberculosa kan bijdragen. De tweede vorm is die , welke op het bolle gedeelte van de halfronden in verstrooide ontstekingshaarden voorkomt , waarbij het zachte vaatvlies en inzonderheid deszelfs verlengselen in de hersenwindingen met een geel , gekorreld uitzweetsel geinfiltreerd zijn. Gewoonlijk hebben in deze haarden bloeduitstortingen in het weefsel van het zachte vaatvlies plaats, ten gevolge van welke dezelve met bloed schijnen opgepropt. Daarbij is de aangrenzende bastachtige zelfstandigheid zeer dikwijls rood , verweekt, of ontstoken. Ten opzigte van de verschijnselen en het beloop van de meningitis tuberculosa moet naar het over meningitis gezegde verwezen worden. De meningitis tuberculosa is bij de omstandigheid, dat zij snel ontstaat, rijkelijke, vaste en vloeibare voortbrengsels vormt, de hersenen in haar geheel aandoet, en zich zeer dikwijls ook op het neurilema van de uit de hersenbasis komende zenuwen uitbreidt, eene meningitis xar' H-o^v , door hevige koorts, ijlen , stuipen , inzon- deiheid echter door het hardnekkige braken van een trrasgroene stof gekenmerkt, en onderscheidt zich reeds daardoor van de acute tuberculosis meningum , d. i. van de acute uitscheiding van den miliairtuberkel zonder vezelstoffige uitstorting , welke, zoo als vermeld is, zich door hersentorpor te kennen geeft, en op verre na niet met zulke onstuimige verschijnselen als de meningitis te voorschijn treedt. De uitgang van de meningitis tuberculosa kan wet naauwelijks anders dan doodelijk zijn , want aan den eenen kant doodt zij door drukking en vernietiging der hersenen , aan den anderen kant , door de haar menigvuldige malen ten gronde liggende crasis , welke torpor en verlamming der hersenen ten gevolge heeft. Hetzij nu ook de tuberkel onmiddellijk van het begin af als zoodanig wordt uitgescheiden , hetzij het vezelstoffige uitzweetsel door ongunstige werktuigelijke en scheikundige eigendommelijkheden van de zieke bewerktuiging eerst later in korrelvorming en in den staat van tuberkel overgaat, in geen geval is dezelve voor eene verdere ontwikkeling en voor opslorping vatbaar ; van daar dat de dood onder do verschijnselen van de bestaan blijvende hersendrukking ontstaan moet. Bij de tuberculeuse meningitis aan de hersenbasis is de rijkelijke weiachtige uitstorting in de hersenholten , bii de tuberculeuse meningitis op het bolle gedeelte der halfronden, de gelijktijdige bloeduitstorting in het zachte vaatvlies eene der gewigtigste oorzaken van de hersendrukking , de hersenvernietiging, de hersenverlammmg en van den spoedigen dood. De vathogenie van de meningitis tuberculosa is , zoo als die van de tuberculosis in het algemeen , niettegenstaande de nasporingen van den laatsten tijd, nog steeds tamelijk duister. .. Al moge het ook wezenlijk waar zijn, dat de tuberkel steeds het voortbrengsel is van ontsteking, aan welke oeene andere bloedsmenging ten gronde ligt , dan die , welke in het algemeen vezelstofvormsels voortbrengt , en dus de zoogenaamde slagaderlijke of ontstekingachtige bloedsmenging, de hyperinosis, en dat de vezelstof, eerst nadat zij uitgescheiden is , door hare te groote hoeveelheid , door gebrek aan bewerktuigende vloeistof, door vreemde bijmengselen, door tuberkels in de omgeving , door trage stofwisseling , door bloedarmoede , door het zinken der levenskracht, door drukkin^ , enz., tot tuberkel wordt, gelooven wij toch ook, dat de tuberkel eenigermate reeds te voren in het bloed aanwezig is , d. i. dat er eene zekere bloedsmenging bestaat , welke steeds een in tuberkels overgaand voortbrengsel oplevert, van Avelken aard ook de andere zoo even genoemde invloeden zijn mogen. De habitus phthisicus , of veel juister de habitus tuberculosus is het gevolg van eene zoodanige bloedsmenging , en tevens een bewijs voor haar bestaan. Wij staan volgaarne toe, dat de habitus phthisicus of tuberculosus reeds het gevolg is van de plaatselijke tuberculosis; wij moeten echter ook eenstemmig met de waarnemingen van anderen, in tegenspraak met dit gevoelen, beweren, dat de habitus phthisicus of tuberculosus dikwijls jaren lang wordt waargenomen , voor dat zich de tuberculosis op eene bepaalde plaats vestigt, en geen ervaren geneesheer zal zich laten weerhouden dezen of genen persoon uit den habitus als kandidaat voor tuberculosis aan te duiden. Wanneer bij eenen duidelijk gekenmerkten habitus phthisicus geene tuberculosis ontstaat , bewijst dit slechts dat eene dyscrasie langen lijd in het bloed bestaan , ja zelfs door diaetelische en therapeutische middelen 'met den tijd geheel vernietigd worden kan, zonder zich op de eene of andere plaats bepaald te vestigen. En wanneer zonder den habitus phthisicus desniettemin tuberculoses ontstaan, hangt dit slechts daarvan af, dat de uitgestorte vezelstof allezins ook zonder eene reeds te voren bestaande specifieke crasis door de opgesomde invloeden in tuberkels kan overgaan. Wanneer wij niet in staat zijn eenen bijzonderen habitus voor tuberculosis meningum, eenen bijzonderen voor darm- en eenen bijzonderen voor baarmoeder-tubercu- losis vast te stellen , maar onder den tuberculeusen habitus inzonderheid de tuberculosis der longen verstaan, ligt de oorzaak daarvan daarin , dat aan den eenen kant voorzeker vele tuberculoses zonder ooit te voren bestaan hebbenden habitus ontstaan , en aan den anderen kant de tuberculosis zich bij uitstek gaarne in de longen afzet. En waarom zou het bestaan van een habitus pathologicus , voor welken de ondervinding zoo onbetwistbaar pleit, niet ook wetenschappelijk kunnen worden bevestigd ? waarom zou niet eene bepaalde ontmenging van het bloed, welke dikwijls jaren lang bestaat, eenen bepaalden invloed op de ontwikkeling van de geheele bewerktuiging en op de afzonderlijke werktuigen kunnen uitoefenen ? De omstandigheid , dat de tuberculosis zeer dikwijls de gezondste menschen aandoet, bij welke geen spoor van eenen habitus phthisicus is waar te nemen , heeft zonder twijfel de latere ontleedkundigen er toe gebragt, het bestaan van den habitus phthisicus of tuberculosus te ontkennen. Wij gelooven , om bovengenoemde redenen voor denzelven te moeten pleiten , waarbij wij uitdrukkelijk opmerken, dat ook voor ons de habitus tuberculosus of phthisicus een ziekteverschijnsel is , doch niet slechts het verschijnsel van de reeds op eene plaats bepaald huisvestende en reeds groote vorderingen gemaakt hebbende , maar ook van de nog in den kiem sluimerende en binnen de bloedbaan teruggehouden tuberculosis , en dat er wel degelijk vele tuberculoses tot stand komen, aan welke volstrekt geen habitus tuberculosus is voorafgegaan. Uit dit gezigtspunt moet ook de pathogenie van de meningitis tuberculosa beschou%vd worden. In vele gevallen gaat aan de meningitis tuberculosa eene eigendommelijke ziekte van het bloed of eene crasis vooraf, welke zich als habitus tuberculosus te kennen geeft , en de meningitis levert onmiddellijk van het oogenblik van haar ontstaan af een tuberculeus of ten minste een met alle kracht tot den tuberkel neigend voortbrengsel. In andere gevallen gaat aan de meningitis tuberculosa geene eigendommelijke, zich als habitus tuberculosus kenmer- kende bloedcrasis vooraf, en de meningitis brengt op het oogenblik van haar ontstaan eene genuine uitstorting van vezelstof voort , welke eerst later door verschillende invloeden in tuberkels overgaat. In de eerstgenoemde gevallen nadert de tuberculeuse meningitis tot eene acute tuberkel-afzetting , in de laatste gevallen is zij eene zuivere meningitis. In de eerste gevallen doet zij dyscrasische , in de laatste geheel gezonde bewerktuigingen aan. In de eerste gevallen zal zij iederen , in de laatste inzonderheid den jeugdigen leeftijd treffen, daar overvloedige vezelstofvormsels aan dezen eigen zijn. De omstandigheid , dat de meningitis tuberculosa verreweg menigvuldiger aan de basis, dan op het bolle gedeelte van de groote hersenen voorkomt, pleit er allezins voor dat dezelve op verre na niet altijd ten gevolge van eenê eigendommelijke tuberculeuse crasis ontstaat ; want het zou niet te verklaren zijn , waarom de tuberculeuse crasis juist slechts aan de hersenbasis en niet ook öp het bolle gedeelte der hersenen zou voorkomen , terwijl het gemakkelijk kan verklaard worden, dat de aan de hersenbasis uitgescheiden vezelstof bij eene genuine meningitis door de groote drukking, welke de hersenen op haar uitoefenen en door de armoede aan bloed in hare ontwikkeling belemmerd, tot tuberkel wordt. De omstandigheid daarentegen, dat de meningitis tuberculosa volstrekt niet zelden op het bolle gedeelte van de halfronden voorkomt, dat zij hier in den vorm van verstrooide ontstekingshaarden verschijnt , welke met de lobu.aire longontstekingen, waarbij eene tuberculeuse uitstorting plaats heeft, overeenkomst vertoonen , en bijna zonder uitzondering met tuberculosis in andere werktuigen vooral met tuberculosis der hersenen gepaard gaat pleit des te meer voor het denkbeeld , dat dezelve ook door eene reeds vooraf bestaande tuberculeuse crasis kan worden voortgebragt, d. i., dat de uitstorting hier reeds op het oogenblik van haar ontstaan uit tuberkels bestaan kan daar de bij de meningitis aan de hersenbasis voorkomende 26 hinderpalen tot bewerktuiging hier niet in rekening kunnen gebragt worden. Daar de tuberculeuse meningitis op het oogenblik van haar ontstaan zeer dikwijls eene genuine meningitis is , heeft zij ook dezelfde palhogenetische eigenschappen met deze gemeen. Tot het tijdperk der tandvorming toe , komt zij zeldzamer voor, omdat de stolbare stoffen voor de tandvorming zelve te zeer noodig zijn. Na het tijdperk der tandvorming wordt de vaatrijke pia meninx bij de sterke ontwikkeling der hersenen gedurende den kinderlijken leeftijd , met voorbijgang der longen , zeer dikwijls de zetel van vezelstoffige uitstortingen en dus ook van ontstekingen met tuberkelvorming. Yan de jaren der manbaarheid af , wordt de zich steeds meer ontwikkelende vaatrijke long de voornaamste zitplaats van de vezelstoffige afzettingen, en de tuberculeuse meningitis komt of gelijktijdig met, of, hetgeen veel menigvuldiger het geval zijn zal , eerst ten gevolge van dezelve voor. De meningitis tuberculosa is dus nu eens een primitief, dan weder een secundair lijden. Als het eerste komt zij voornamelijk bij kinderen , als het laatste in ieder levenstijdperk voor. Dat de meningitis tuberculosa zich ten gevolge van tuberkels in de hersenen, ontstekings-, verweekingshaarden, kanker, hydatides , enz. in de bekleedselen der hersenen kan ontwikkelen , is daarom duidelijk , omdat al deze hersenziekten op de haematosis eenen meer of minder ongunstigen invloed uitoefenen, en dus tot slechte , niet tot kieming geschikte ontstekingsvoortbrengsels aanleiding geven. Uit deze pathogenetische eigenschappen van de zoogenaamde tuberculeuse meningitis volgt ondubbelzinnig , dat dezelve of zeer gezonde personen met een bloeijend uitzigt , of dyscrasische en aan tuberculosis in andere werktuigen , inzonderheid in de longen lijdende individuen aandoet. In het eerste geval zullen wij volstrekt niet in staat zijn haar van eene genuine, niet tot tuberculosis neigende meningitis te onderscheiden , en slechts uit de omstandigheid , dat de primitive meningitis der kinderen veel menigvuldiger tuberculeus is, dan niet, hare eigenlijke geaardheid opmaken. " In het laatste geval zullen wij dezelve uit den habitus tuberculosus , uit de verbinding met tuberculosis in andere werktuigen , inzonderheid in de longen , met eenen hoogen graad van waarschijnlijkheid erkennen. De voorzegging van de meningitis tuberculosa volst uit hetgeen over den uitgang van dezelve gezegd is. De tuberculeuse meningitis verloopt zoo spoedig , hare voortbrengsels zijn zoo talrijk en de hersenen in hare verngtingen door drukking en vernietiging zoo zeer belemmerende , dat de dood veel vroeger plaats heeft, dan het tot verweeking , verwijdering, versteening of zamenkrimping van den tuberkel komen kan. De therapie van de tuberculeuse meningitis is geenszins zoo onmagtig , als men zulks op het eerste gezift zou vermoeden. ° Al bezitten wij ook geene specifieke middelen om den eenmaal gevormden tuberkel weder tot zuivere vezelstof terug te brengen of te doen opslorpen , wij bezitten toch middelen , om deszelfs ontwikkeling in vele gevallen te verhoeden. Tot dit doel is het echter noodi<r met het ontleedkundige voortbrengsel en de pathogenetische eigenschappen van de zoogenaamde meningitis tuberculosa nader bekend te zijn , want de naamregisters van ziekteverschijnselen en specifieke middelen , waartoe mets vereischt wordt dan gedrukt schrift te kunnen lezen, zijn hier niet voldoende , zoo als zij nergens voldoende zijn waar het om daadzakelijke geneeskundige hulp te doen is. r De tuberculeuse meningitis levert ons een tuberculeus voortbrengsel, hetzij omdat hetzelve uit hoofde van eene bestaande eigendommelijke crasis onmiddellijk van den beginne af als zoodanig wordt afgezet, of omdat de uitgescheiden genuine vezelstof, uit hoofde van ongunstige invloeden eerst later , of naderhand in tuberkels is overgegaan. Wij zullen de eerste de oorspronkelijk tuberculeuse , en de laatste de naderhand tuberculeus geworde?i meningitis noemen. Bij de oorspronkelijk tuberculeuse meningitis moet het uit een therapeutisch oogpunt bovenal daarom te doen zijn , om het proces der uitscheiding , derhalve de meningitis zelve, te verhoeden. De afzetting van een tuberculeus produkt wordt echter het zekerst verhoed , -wanneer men het ontstaan van de bloedsmenging, welke hetzelve voortbrengt zelve verhoedt; want het is buiten allen twijfel, dat afzettingen van tuberculeuse voortbrengsels des te zekerder plaats grijpen , hoe hooger de aan dezelve ten gronde liggende bloedsmenging ontwikkeld is. Ofschoon wij wel is waar veel te bekrompen inzigten hebben in de scheikundige gesteldheid van het tuberculeuse proces , om op de tuberculeuse bloedsmenging met scheikundige middelen onmiddellijk in te werken, en dus de spiesglans , de zwavel , de baryt , de kwik , het iodium en de onlangs zoo zeer in de mode gekomen levertraan , enz. gedeeltelijk als nutteloos , gedeeltelijk als schadelijk , gedeeltelijk als onbeproefd beschouwen : leert echter de ondervinding, en volgt het uit het algemeene begrip van eene dyscrasie , dat wij door diaetetische middelen, waar het noodzakelijk schijnt ondersteund door bittere, specerijachtige, de spijsvertering en bloedbereiding bevorderende artsenijen , in vele gevallen in staat zijn, de reeds onmiskenbaar begonnen tuberculeuse crasis met het gelukkigste gevolg te bestrijden. Inzonderheid geldt dit van de tuberculeuse meningitis der kinderen. Het is eene aan iederen praktischen geneesheer bekende daadzaak , dat enkele huisgezinnen bij kunstmatige voeding, dikwijls twee, drie, vier kinderen aan meningitis tuberculosa na elkander verliezen , terwijl zij bij de natuurlijke voeding aan de moederborst of aan de borst van minnen , het vyfde, zesde, zevende enz. gezond in het leven behouden. Ofschoon de overwinning, welke de geneesheer in zoodanige gevallen behaalt , wel niet glansrijk is , en geene opschudding of opzien baart, omdat dezelve niet door een minimum van dit of dat geneesmiddel , door een poedertje of mengseltje is te weeg gebragt, is zij toch zoo volkomen en welverdiend , dat zich de vooral in den tegenwoordigen tijd zoo dikwijls miskende geneesheer , trolsch op zijn zelfbewustzijn , boven alle arglistige verdenking van zijne weldadige pogingen kan verheffen. liet is een oud denkbeeld, lijders, welke onmiskenbare sporen van eene tuberkeldyscrasie vertoonen , op strenge dieet te zetten, en hun slechts plantenvoedsel toe te dienen , hen met purgeermiddelen en zoogenaamde bloedzuiverende drankjes te behandelen, terwijl door eene zoodanige behandeling de stolbaarheid van het bloed verminderd , en niet verhoogd , genoemde dyscrasie dus vermeerderd en niet opgeheven wordt ; want niet een overschot aan , maar eene onvolkomene bearbeiding van de proteine, inzonderheid van de vezelstof, is het, welke aan de tuberculosis ten gronde ligt. Eene ligt verteerbare , voedende , dierlijke kost , het genot van eene zuivere , aan zuurstof rijke lucht , eene gepaste ligchaamsbeweging , een vrolijk gemoed , een gemakkelijk , zorgeloos leven ; bij atonie der spijsverteringswerktuigen , bittere, bitter-aromatische , specerijachtige , en bij chlorotische gesteldheid van de bloedmassa, ijzerbevattende geneesmiddelen , zullen steeds de zekerste middelen zijn tot bestrijding van de tuberculeuse crasis , welke dikwijls jaren lang kan bestaan , voor dat het tot afzettingen in het zachte vaatvlies komt. Als wij op die wijze de tuberculeuse crasis en met deze de voorbeschikkende oorzaak tot de meningitis tuberculosa in vele gevallen verwijderen , is het niet minder noodzakelijk , dat ook alle tot de meningitis aanleiding gevende oorzaken : verkoeling , verhitting , bedorven maag , vroegtijdige inspanning van den geest , enz. , zorgvuldig vermeden worden , omdat door deze des te zekerder eene tuberculeuse meningitis wordt voortgebragt, hoe sterker ontwikkeld de tuberculeuse bloedsmenging is. Is eenmaal de tuberculeuse crasis uitgebarsten", dan kan men slechts eene symptomatische behandeling bezioen , welke, behalve dat daarbij de tuberculeuse bloedsmenging moet worden in aanmerking genomen, met die van de meningitis in het algemeen overeenkomt. Ten opzigte van de therapie van de tuberculeus wor- dende meningitis , welke gezonde kinderen met een bloeijend uitzigt, en jeugdige personen aandoet, welke van den beginne af , even als iedere genuine meningitis, eene uitscheiding van vezelstof ten gevolge heeft , moet in het algemeen hetzelfde gezegd worden , hetgeen reeds bij de meningitis gezegd is. Aan deze meningitis ligt geene bijzondere bloedsmenging ten gronde ; zij neemt veeleer uit de gewoonlijk slagaderlijke bloedspesteldheid haar ontstaan , en hangt met het evolutieproces van de hersenen te zamen. Zoo gewigtig als de prophylactische kuur bij tuberculeuse meningitis, op de eerste wijze ontstaan, is, zoo magteloos is zij , wanneer men de verwijdering van de exciterende invloeden niet mederekent , bij deze. Des te orooteren invloed echter schijnt ons de therapie op deze zelve uit te oefenen. Ofschoon het wel is waar onmogelijk is, een met de ondervinding strookend bewijs aan te-voeren, hetwelk aantoont, dat de therapie grooten invloed uitoefent op het in luberkels overgaan van de meningitische uitstorting, valt hieraan a priori echter des te minder te twijfelen , daar zekere omstandigheden het in tuberkels overgaan van de vezelstofuitscheiding bij uitstek bevorderen , en daar wij in staat zijn deze omstandigheden door zekere geneeswijzen te voorschijn te roepen. Hiertoe behooren inzonderheid te sterke purgeermiddelen en te rijkelijke bloedontlastingen, welke door het onttrekken van de tot bewerktuiging noodige vloeistof, door het voortbrengen van bloedarmoede en trage stofwisseling , door het afstemmen van de levenskracht , de bewerktuiging van de uitgescheiden vezelstof verhinderen en haren overgang in tuberkels bevorderen. Wanneer die geneesheeren , welke geene aderlating en jreene purgeermiddelen aanwenden , desniettemin in staat zijn hevige meningitides gelukkig te genezen , zal dit voornamelijk daarvan afhangen , dat zij niets doen , d. 1. dat zij niets ondernemen, hetgeen de bewerktuiging der uitstorting verhinderen , en den overgang in tuberkels bevorderen kan.. Dat men toch bedenke, dat het leven van den zich aan ons toevertrouwenden lijder ook van de levensvatbaarheid van het in hem ontwikkeld ziektevoortbrengsel afhangt , en dat men deze door al te heroïsch te werk te gaan uitbluscht! l)e vezelstof van de meningitis verliest door bovenmatige bloedontlastingen en purgeermiddelen hare levensvatbaarheid , zij sterft , gaat in ontbinding over , en komt gedurende hare beginnende ontbinding als tuberkel voor , welke aan den eenen kant door zijne werktuigelijke eigenschappen, de verrigtingen van gewigtige werktuigen stoort en het leven in gevaar brengt , aan den anderen kant echter ook het gezonde weefsel van het aangedane werktuig in zijn verweekings- en ontbindingsproces medesleept en vernietigt , en ook op die wijze voor de zieke bewerktuiging hoogst verderfelijk moet worden. Daarom gelooven wij, ten opzigte van de therapie der meningitis, inzonderheid met betrekking tot de bloedontlastingen, nogmaals die matigheid te moeten aanbevelen, welke de wetenschap zoo gestreng vordert, en welke , naar de laatste onbetwistbare waarnemingen, voor den lijder zoo heilzaam is ! De tuberculosis der hersenen vertoont ons de ziektekundige ontleedkunde menigvuldige tnalen ; zij biedt onderscheidene eigendommelijkheden aan. Het getal hersentuberkels is doorgaans %eer beperkt , daar men er gewoonlijk slechts een of twee , zeldzamer drie , vier , vijf en meer aantreft. Komen er in hoogst zeldzame gevallen talrijke hersentuberkels voor , dan treft men dezelve niet zoo als in andere weefsels, in groepen, maar op aanmerkelijken afstand van elkander aan. Iloe talrijker, des te kleiner, en hoe minder in aantal, des te grooter is de hersentuberkel. Hij verschilt van de grootte eener gierstkorrel tot die van een hoenderei en daarboven ; zijne gewone grootte is echter die van eene hazel- of walnoot. De hersentuberkel is gedeeltelijk rond , gedeeltelijk onregelmatig , hoekig , gekwabt. De hersentuberkel kan in ieder gedeelte van de hersenen voorkomen. Het menigvuldigst vindt men denzelven in de groote , dikwijls in de kleine hersenen , zelden in den pons , zeer zelden in het verlengde merg; doorgaans zetelt hij in de graauwe zelfstandigheid of in de nabijheid van hare ophoopingen , aan de peripherie van de groote hersenen, of in de beddingen der gezigtszenuwen en gestreepte ligchamen. De peripherische hersentuberkel verdringt of breekt bij aanzienlijke grootte zeer dikwijls door de graauwe zelfstandigheid heen , zet zich in het weefsel van het zachte vaatvlies neder, en hecht zich, terwijl hij eene ontsteking opwekt , somwijlen aan de binnenvlakte van het harde hersenvlies vast. De hersentuberkel vormt eene gele , geelgroene , spekkig-kaasachtige, vaste, brooze massa, welke gewoonlijk door eene aanmerkelijke laag van eene bleekroode , met vaatvertakkingen gevulde , wederstandbiedende zelfstandigheid omgeven is. Om deze laag heen vindt men een hoogst teeder , geleiachtig bindweefsel, door middel van hetwelk de tuberkel met de hem omringende hersenzelfstandigheid zamenhangt. In deze laag zelve , welke overigens door eene matige reactive ontsteking is voortgebra°gt, vindt men graauwe of graauwachtig-gole, kleinere tuberkels, welke zich later met den centralen tuberkel vereenigen. De hersentuberkel wordt oorspronkelijk als eene graauwe, doorschijnende , korrelige stof uilgescheiden ; deze gaat echter zeer spoedig in den gelen , kaasachtigen tubeikel over. Uit deze ontleedkundige eigenschappen van den hersentuberkel moet zijne klinische vorm worden afgeleid. De hersentuberkel is een op zich zelf staand pseudoplasma , oorspronkelijk van eenen zeer geringen omvang, misschien slechts van de grootte van eene gierst- oi hennipkorrel , hetwelk eerst later door aantrekking van gelijkaardige deelen uit het bloed, door tuberculeuse infiltratie in den naasten omtrek en vereeniging met denzelven langzamerhand groeit. Hij is derhalve des te minder in staat door zijne werktuigelijke eigendomme- lijkheden , inzonderheid door drukking , de verrigtingen der hersenen te storen , daar deze bij den langzamen wasdom van den tuberkel zich naar de drukking kunnen voegen. De hersenluberkel is geen voortbrengsel van ontsteking, zoo als de vezelstofuitscheiding in de tuberculeuse meningitis; hij wordt veeleer als eene algezonderde graauwe tuberkelkorrel , onder den invloed van eene eigendommelijke dyscrasie afgezet , welke afzetting eene des te geringere en steeds slechts uiterst beperkte hyperaemie vooronderstelt, hoe duidelijker deze dyscrasie is. Aan den hersentuberkel gaat dus geene uitgebreide hyperaemie, geene ontsteking, geene koorts, geen congestieturgor, geene in het oogvallende hersenprikkeling, geene zwelling der hersenen en geene hersendrukking , geen ijlen , geene zinsbegoocheling , geen braken , geen sopor vooraf. Dezelve kan zich veeleer zoo stil in de hersenen nestelen , dat de lijder niets hoegenaamd gevoelt , en de geneesheer niet een enkel verschijnsel van ziekte waarneemt. Overweegt men daarenboven dat de hersentuberkel menigvuldige malen in de halfronden van de groote en kleine hersenen voorkomt, en dus in hersendeelen, welke aanmerkelijke drukking en vernietiging , wanneer deze langzajnerhand ontstaan , zonder in het oogloopende terugwerking verdragen , dan zal men het begrijpelijk vinden, dat er tuberculosis der hersenen zonder storingen in de hersenverrigtingen voorkomt , zoo als wij zelve herhaalde malen hebben waargenomen. Ofschoon dit nu echter dikwijls het geval is, volgt daaruit geenszins , dat het altijd het geval zijn moet. Doet namelijk de tuberkel zeer prikkelbare hersenen , zoo als zulks bij gevoelige personen en kinderen het geval is , aan . dan kan hij zelfs bij zijnen geringen omvang aanmerkelijke terugwerking ten gevolge hebben , welke zich door duizeligheid, hoofdpijn, braken, zinsbegoochelingen, ijlen en stuipen zal openbaren. Hetzelfde kan plaats vinden , wanneer onderscheidene tuberkels te gelijk worden afgezet, waardoor op de hersenen een vreemde prikkel wordt uitgeoefend en dezelve aanmerkelijk zwellen. Heeft de infiltratie plaats gehad , dan gewennen zich de hersenen zeer schielijk aan den nieuwen prikkel en de drukking , en de zoo even opgesomde verschijnselen verdwijnen weder meer of min. Dikwijls krijgt de lijder na eenen zoodanigen aanval zijne vorige gezondheid terug en blijft in schijn lang gezond ; dikwijls blijven echter spierzwakte, storingen in de spijsvertering , veranderde gemoedsstemming, hoofdpijn over, en de lijder kwijnt, zonder een bepaald plaatselijk lijden te vertoonen , langzaam weg. De geïnfiltreerde hersentuberkel wekt in zijnen naasten omtrek eene ontsteking op , wier voortbrengsel eene met vaten bedeelde , den tuberkel omgevende laag is. Hij groeit tevens gedeeltelijk door onmiddellijke aantrekking van tuberkelstof uit het bloed , gedeeltelijk door overgang van de naastbij gelegen hersenmassa in tuberkels, gedeeltelijk door vereeniging met de kleine, in de vele vaatvertakkingen bevattende laag afgezette tuberkelkorrels. Hoe hooger ontwikkeld de tuberculeuse dyscrasie , hoe jonger en bloedrijker de zieke bewerktuiging , hoe levendiger de stofwisseling in de hersenen is , des te sneller zal de hersentuberkel groeijen , des te sterkere hyperaemien en ontstekingen zal hij om zich heen-voortbrengen. Zoo geschiedt het dan ook , dat door den in groei toenemenden tuberkel en door de hyperaemie , de hersenen van tijd tot tijd zwellen , van hare plaats gedrongen en gedrukt worden , en dat dien ten gevolge hoofdpijnen , ijlhoofdigheid , stuipen , braken , ja zelfs alle verschijnselen van eene meningitis periodiek te voorschijn treden. Heeft de tuberkel eenen grooten omvang bereikt, dan wordt ten gevolge van zijne sterke drukking de hoofdpijn gewoonlijk aanhoudend , en blijft op dezelfde plaats bepaald , nu eens aan den zetel van den tuberkel beantwoordende , dan weder niet, of is somwijlen over den geheelen schedel uitgebreid, even als de reeds behandelde hoofdpijn bij encephalitis. Te gelijker tijd worden de verrigtingen van den geest gestoord ; de lijder wordt stompzinnig, knorrig en slecht geluimd, voelt zich onbehagelijk en bijzonder zwak , zoodat de invloed van den in groei toegenomen tuberkel op de willekeurige beweging niet te miskennen is. De stuiptrekkingen doen nu eens de tegenovergestelde zijde , als zij van drukking , dan weder dezelfde zijde , als zij van hersenprikkeling , of wel al de ledematen aan , als zij van algemeene hyperaemie of algemeene hersenprikkeling afhangen. Standvastige , op dezelfde plaats bepaalde hoofdpijn en periodieke stuiptrekkingen , gepaard met eenen habitus tuberculosus of bevestigde tuberculosis in andere werktuigen , inzonderheid in de watervaatsklieren , zijn dus bijna onbedriegelijke teekenen van eenen aanmerkelijken hersentuberkel. Heeft de tuberkel zijnen zetel in de graauwe zelfstandigheid van een halfrond der groote of kleine hersenen, dan zullen er zelden verlammingen ontstaan , of het moest zijn , dat hij door snellen groei en hyperaemien eene drukking op de hersenen uitoefent , naar welke de hersenen zich niet kunnen voegen. Menigvuldige malen echter zetelt de tuberkel in de beddingen der gezigtszenuwen of in de gestreepte ligchamen. Hij zal dan even als een apoplectische haard aanvallen van beroerte voortbrengen, die meer of minder van eene ware beroerte kunnen worden onderscheiden. Gewoonlijk wordt te gelijk met eene plotseling ontstaande halfzijdige verlamming het bewustzijn volstrekt niet, of slechts voor korten tijd gestoord , omdat de drukking, welke de oorspronkelijk zeer kleine tuberkel op de hersenen in haar geheel uitoefent , slechts zeer onbeduidend is. Spoedig voegen zich ook de gezigtszenuwbedden en gestreepte liochamen naar de onbeduidende drukking van den kleinen tuberkel, en de verlamde ledematen krijgen korten tijd na den aanval hunne bewegelijkheid terug. De geinfiltreerde tuberkel blijft dikwijls maanden , dikwijls jaren lang zijne oorspronkelijke grootte behouden , of groeit zoo langzaam , dat daardoor geene storingen in de verrigtingen kunnen ontstaan. De door eenen aanval van beroerte getroffen lijder gevoelt zich dns ook eenen tijd lang volkomen wel , uitgezonderd dat er eene onmiskenbare spierzwakte overblijft. Door het groeijen van den tuberkel , door de daarmede gepaard gaande hyperaemie , inzonderheid echter door de rondom den tuberkel zich ontwikkelende roode hersenverweeking , ontwikkelt zich de reeds eenmaal verdwenen halfzijdige verlamming allengskens weder op nieuw; daarbij voegen zich stompzinnigheid , op eene vaste plaats gezetelde , aanhoudende hoofdpijnen, periodieke stuiptrekkingen , in zeldzame gevallen ook contracturen , en het lijden krijgt het voorkomen van eene hersenverweeking , met welke het ook wel wezenlijk gecompliceerd is, en waarvan het slechts door de verbinding met tuberculosis in een ander werktuig, inzonderheid in de longen of de watervaatsklieren , zeker kan onderscheiden worden. Het beloop van den hersentuberkel is , ingevolge het gezegde , steeds slepend , en wanneer enkele waarnemers van acute hersentuberkels spreken , hangt dit slechts daarvan af, dat de hersentuberkel aan den eenen kant zeer lang bestaat , zonder door storingen in de verrigtingen zijn aanzijn te kennen te geven , en dat dezelve aan den anderen kant wezenlijk door drukking, vernietiging der hersenen, hyperaemie, bijgekomen acute tuberculosis meningum , en meningitis tuberculosa , onder oustuimige verschijnselen snel doodt , en dus het aanzien van een acuut lijden krijgt, ofschoon de genoemde verschijnselen geene gevolgen zijn van den pas ontstanen , maar van eenen reeds langen tijd bestaan hebbenden , doch niet vermoeden hersentuberkel. De peripherische hersentuberkel breekt bij aanzienlijke grootte zeer dikwijls door de bastachtige zelfstandigheid heen, vestigt zich in het weefsel van het zachte vaatvlies en wekt daar, alsmede in het spinnewebsvlies, niet zelden eene hevige ontsteking op. Hierin ligt nu verder de oorzaak, waarom men aan den hersentuberkel dikwijls een snel beloop toeschrijft, hetwelk aan denzelven echter volstrekt niet toekomt. De uitgang van den hersentuberkel hangt geheel af van zijne ontleedkundige eigenschappen. Wij hebben reeds vermeld , dat dezelve lang kan bestaan , zonder aanmerkelijke storingen in de verrigtingen voort te brengen , of den dood te veroorzaken. De in groei toenemende hersentuberkel doodt op verschillende wijzen : 1.) Door hersendrukking, onder de verschijnselen van toenemende coma , bewusteloosheid, stuiptrekkingen , verlamming. 2.) Door het opwekken van eene ontsteking en roode verweeking in zijnen naasten omtrek, onder verschijnselen van stompzinnigheid , allengskens zich ontwikkelende verlamming , toenemende zwakte en vermagering. 3.) Onder verschijnselen eener meningitis , of eener acute tuberculosis meningum , daar beide zeer dikwijls met denzelven gepaard gaan , of eindelijk : 4.) Door plotseling ontstane aanmerkelijke hyperaemie der hersenen , onder de verschijnselen van bewustteloosheid , stuiptrekkingen en algemeene verlamming. Doch niet altijd blijft de hersentuberkel in den ruwen toestand verkeeren , en brengt gedurende dezen den dood op de bovengemelde wijze te weeg. Hij ondergaat ook in meer zeldzame gevallen de verdere gedaanteveranderingen van den tuberkel : d. i. hij gaat in verweeking en versteening over. De overgang in verweeking van den hersentuberkel komt zeldzaam voor, ofschoon zulks bij de omstandigheid , dat dezelve dikwijls gedurende zeer langen tijd in de hersenen vertoeft , voor dat hij den dood te weeg brengt , niet het geval zijn moest. Het schijnt derhalve dat de verweeking van den tuberkel niet slechts van het werktuig , waarin hij nestelt , maar ook van den tuberkel zeiven , welke mogelijk wel naar het werktuig , in hetwelk hij voorkomt , verschillende wijzigingen in zijne bestanddeelen ondergaat , niet geheel onafhankelijk is. De verweekte tuberkel vormt eene ronde holte, welke door de reeds vermelde met vaten bedeelde laag omgeven is, en uiet eenen binnen eene beurs besloten etter- haard overeenkomt. De inwendige wand van deze laag is mede door ettering aangedaan , en niet zelden hebben er in dezelve afzettingen plaats van spoedig smeltende tuberkels. De met vaten bedeelde, wederstand biedende, den hersentuberkel omgevende laag beschut de hersenen voorde vernietiging , welke zij door het verweekingsproces noodzakelijk zouden moeten ondergaan. De verweeking zal dus op zich zelve geene bijzondere storingen in de verrigtingen der hersenen voortbrengen , d. i. de verweekte hersentuberkel zal zijn aanzijn door geene andere verschijnselen te kennen geven , als de ruwe hersentuberkel. Het is zelfs mogelijk , dat het meer vloeibare gedeelte van den verweekten tuberkel opgeslorpt , deze daardoor kleiner, en de drukking, welke hij op de hersenen heeft uitgeoefend , geringer wordt, dat dus met de verweeking van den tuberkel de verschijnselen van de hersendrukking nalaten. Met de omstandigheid echter , dat in de met vaten bedeelde , in haar binnenste buitendien etterende laag, somwijlen afzettingen van tuberkels plaats hebben, en dat de nieuw afgezette tuberkels zeer spoedig in smelting overgaan , en dus niet slechts de met vaten bedeelde laag, maar ook de in den naasten omtrek liggende hersenzelfstandigheid vernietigen , gaat vereenigd, dat met de verweeking van den tuberkel , de reeds vroeger bestaan hebbende storingen in de verrigtingen niet zelden in hevigheid toenemen , of dat er zich nieuwe , inzonderheid die van peripherische of centrale hersenontsteking bijvoegen , en zoo den lijder spoedig tot eenen zekeren dood leiden. Eene veel zeldzamere gedaanteverandering van den hersentuberkel is zijne versteening (Yerkreidung). De versteening heeft plaats onder het afnemen in omvang, en de afzetting van kalkzouten op de organische bestanddeelen van den tuberkel , waardoor dezelve tot eene vaste , beenachtige zelfstandigheid wordt. Versteening is dus geene genezing, en door dezelve worden de door den tuberkel voortgebragte storingen in de verrigtingen der hersenen geenszins verwijderd , wel echter dikwijls verminderd. Zij brengt echter het voordeel aan , dat de hersenen voor verdere vernietiging bewaard blijven, daar de versteende tuberkel geene met" vaten bedeelde laag bezit, en tot geene terugwerkende ontstekingen en nieuwe afzettingen aanleiding geeft. Onder welke omstandigheden deze voor de bewerktuiging gunstige gedaanteverandering plaats heeft, is geheel onbekend. Zoo veel is zeker, dat zij slechts dan ontstaat , wanneer de tuberculeuse crasis reeds is uitgeroeid of zich zelve uitgeput heeft. Gewoonlijk intusschen put zich de tuberculeuse crasis uit door rijkelijke afzetting van tuberkels in het weefsel van andere werktuigen, inzonderheid van de longen, en brengt daardoor den dood te weeg , voordat het tot versteening komt , waarom deze dan ook in de hersenen tot de grootste zeldzaamheden behoort. De omstandigheid , dat zij niet slechts bij eenen , maar ook bij onderscheidene aanmerkelijke tuberkels plaats heeft, pleit er voor, dat zij eene eigendommelijke, aan de tuberculeuse crasis tegenovergestelde verandering in de geheele bloedmassa vooronderstelt, en niet zoo maar toevallig door plaatselijke invloeden wordt voortgebragt. De pathogenie van de tuberculosis der hersenen komt met die van de tuberculosis in het algemeen overeen. De tuberkel is het voortbrengsel van ontsteking , in zoo verre men onder ontsteking afzetting van eene vezelstof-uitscheiding verstaat. Wij gelooven echter niet, dat de hersentuberkel oorspronkelijk als genuine vezelstof uitgescheiden , eerst later door ongunstige invloeden van verschillenden aard tot tuberkel wordt. Wij gelooven veeleer , dat de hersentuberkel onmiddellijk van zijnen oorsprong af, als op zich zelve staande graauwe tuberkelkorrel uitgescheiden wordt en niet eerst naderhand in eene zoodanige overgaat, en wij steunen bij dit ons gevoelen op de daadzaak, dat de hersentuberkel wezenlijk in zeldzame gevallen ten minste gedeeltelijk als graauwe tuberkelkorrel wordt aangetroffen, gedeeltelijk ook daarop, dat genuine ontstekingen van de hersenzelfstandigheid zoo dikwijls plegen voortekomen ; hetgeen geenszins het geval zijn kon, wanneer de hersentuberkel uit uitgestorte vezelstof ontstaan ware , daar immers juist bij de encephalitis , gewoonlijk de gewigtigste voorwaarden voor den overgang van de vezelstof in tuberkels : dyscrasie , bloedarmoede , drukking , levenszwakte , beslaan , en daar de encephalitis grootendeels een zoo slepend beloop neemt, dat aan de uitgestorte vezelstof voorzeker tijds genoeg tot dezen overgang gegeven wordt. Zonder ons dus met eene naauwkeurige beschouwing van de pathogenie der hersentuberkels te kunnen inlaten, welke veeleer voor verdere ontleed- en scheikundige nasporingen moet bewaard blijven , beweren wij slechts dat de hersentuberkel onder den invloed van eene eigendommelijke, met de hyperinose niet identische dyscrasie ontstaat, en gelooven daarbij niet vooraf te moeten herinneren , dat deze dyscrasie van die , welke aan den acuten tuberkel der hersenvliezen , en gedeeltelijk aan de meningitis met eene tuberculeuse uitstorting ten gronde ligt, geheel onderscheiden is. Daar ons de wezenlijke gesteldheid van den hersentuberkel niet bekend is , is het moeijelijk , zijne pathogenetische eigenschappen en verbindingen uit de beschouwing van het ziektevoorlbrengsel alleen af te leiden. De ziektekundige ontleedkunde biedt ons echter in dit opzigt drie , voor den diagnosticus hoogst gewigtige daadzaken aan : 1.) De hersentuberkel komt wel is waar in ieder levenstijdperk voor , doch is aan den leeftijd van het kind en den knaajp inzonderheid eigen. 2.) Hij komt slechts in de zeldzaamste gevallen alleen , bijna altijd met tuberculosis in andere werktuigen gepaard voor. 3.) De meest gewone verbinding is die met tuberculosis der w at ervaat skiier en , welke juist insgelijks aan den leeftijd van het kind en den knaap eigen is , voorts die met tuberculosis der longen. Wij zullen , ingevolge deze waarnemingen , bij verschijnselen van een pseudoplasma in de hersenen , inzonderheid tot hersentuberkels besluiten, wanneer het hierdoor aangedane individu nog in den kinderlijken leeftijd is , en aan tuberculosis van de watervaatsklieren lijdt. Voorts volgt uit de omstandigheid , dat de hersentuberkel bijna altijd slechts met andere tuberculoses gepaard voorkomt , inzonderheid echter in eene naauwe betrekking tot de tuberculosis der watervaatsklieren staat, dat aan den hersentuberkel de tuberculeuse, en niet de scrophuleuse habitus toekomt , en dat hij juist deswegens reeds van den oorsprong af eene tuberculeuse , en niet eene eerst later tuberculeus geworden uitstorting is. Dat de tuberkel der hersenen dikwijls met tuberculosis meningum en met meningitis tuberculosa gepaard gaat, en door deze doodelijk wordt, is reeds vermeld , en tevens opgemerkt , dat hij daardoor het aanzien krijgt van een heet hersenlijden , hetgeen eigenlijk niet zoo is. De voorzegging van den hersentuberkel ligt in hetgeen over deszelfs beloop en uitgang gezegd is opgesloten. De hersentuberkel is voor geene opslorping en dus voor geene genezing in den strengen zin van het woord vatbaar. Hij kan slechts versteenen , waardoor de door hem voortgebragte storingen in de hersenverrigtingen , en de hiervan afhankelijke gevaren voor de bewerktuiging verminderd, doch niet noodzakelijk verwijderd worden. De versteening geschiedt echter zoo uiterst zeldzaam , en onder zulke onbekende omstandigheden , dat de diagnosticus zich daarmede niet kan inlaten , en de voorzegging met des te meer zekerheid ongunstig moet stellen , daar de hersentuberkel bijna nooit alleen , maar altijd te gelijk met andere tuberculoses voorkomt , en daar zeer dikwijls acute tuberculosis meningum en meningitis tuberculosa zich bij denzelven voegen, welke dan ook , zoo als bekend is , de oorzaak van den dood worden. De hersentuberkel kan , zoo als reeds gezegd werd , lang bestaan zonder bijzondere storingen voort te brengen. jVadat hij zijn bestaan door stuipen en hyperaemische toevallen heeft te kennen gegeven , laten de verschijnselen dikwijls voor eenen langen tijd zoo volkomen na , dat men aan geen hersenlijden meer denkt ; ja zelfs doet de lijder dikwijls voor de met denzelven gepaard 27 paanile tuberculosis der longen of watervaatsklieren onder , voor dat nieuwe storingen in de hersenverrigtingen dooi' den langzaam groeijenden hersentuberkel worden voortgebragt, en eerst op het lijk kan men zich van zijn aanzijn overtuigen. Zulke remissien geven , zoo als men ]i„t begrijpt, geen regt tot het stellen van eene betere voorzegging , zelfs wanneer deze met betrekking tot de tevens bestaande tuberculosis veroorloofd ware. Hoe menigvuldiger zich echter de stuiptrekkingen herhalen , hoe sneller de hyperaemische toevallen elkander opvolgen , hoe aanhoudender de verschijnselen van de toenemende hersendrukking zijn , hoe meer de eenmaal erkende hersentuberculosis het beloop van eene encephalitis houdt , hoe duidelijker tuberculosis meningum of meningitis zich bij het lijden voegen , des te grooter is het gevaar, des te zekerder het einde nabij. De therapie van de hersentuberculosis volgt uit hare ontleedkundige en pathogenetische eigenschappen. Het gewigtigste gedeelte van dezelve is het prophylactische , en wij moeten ten dien opzigte herinneren aan hetgeen wij over de prophylactische behandeling van de meningitis tuberculosa gezegd hebben. Wij zijn overtuigd dat de tuberculosis in het algemeen , en dus ook die van de hersenen , door diaetetische en zoodanige geneesmiddelen , welke de spijsvertering en assimilatie bevorderen, in vele gevallen kan worden verhoed. Welligt geeft ons eenmaal de ziektekundige scheikunde middelen aan de hand , waardoor wij de afzonderlijke afwijkingen in de bloedsmenging, te gelijk met de oorzaken van haar ontstaan zullen kunnen erkennen en tot hare norma terug brengen ; zoo lang zij dit niet vermag, kan van eene wetenschappelijke therapie van de tuberculosis geene sprake zijn.
49,473
MMKDC04:000907003:mpeg21_5
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,834
Annalen van het Genootschap tot Voortplanting des Geloofs, 1834, Deel: Eerste deel, no. 5, 1834
null
Dutch
Spoken
6,432
12,023
„ De chrislene Religie is iii Siam gebragt dóór de Porlugiezen omlrem den tyd dal den H. ciscus Xaverius leefde , ende eerste christenlieden wierden gesligt in de oude koninglyke stad , genaemd Sijou-Tliijan of aerds Paradys. Daer na , onder de regeéringvan Lodewyk xiv , kwamen de fransche Bisschoppenen missionnarissen daer nieuwe kerken sliglen, waervan de merkweerdigste die van den H. Joseph is , de baekermat van alle onze missiën in Asia. By bet inneémen van Julhia dóór de Birmannen , onderstonden al e onze cbristene kerken het zelfde lot als onlallyke siamscbe afgodentempels : zy wierden verbrand en omveri e geworpen, behalven de sclioone kerk gebouvYd dóór den mandaryn Conslantms , op de heuvelen van Nok-Bourie, dry dagreyzen van de koninglyke stad ; ik heb ze laelst gaen zien en was dóórdrongen van droef heyd ziende dat zy ïql was van monsteragtige afgoden en bewoond dóór de vuyle talapoïns. Men ziet daer nog vergulde kruysen , het verguld verhemelte dat den aiitaer en den predikstoel overdekte. Het is by de 70 jaeren dat de Birmans het koningryk van Siam innamen; alsdan wierden de christenen gevangen wechgeleyd , of vlugtten omtrent het getal van vyf duyzend , europeaen- sche en inlandsdie ; veéle jaeren daer na , kwamen eenige farniliën terug in him vaderland, en daer vormden zich nieuwe chrislenlieden die tol heden toe volherd hebben te Bang-Kok. Daer zyn er dry : i.» het camp van deOntfangenis , bestaande uyt omtrent zes honderd Cambogiën als gevangen medegebragt uyt Cambogie , bvna twintigjaer geleden j zy hebben ecnen Priester van hunne natie, en hunnen chef, genaemd Bcnait, is het voorleden jaer verheven geweést tot den graed van mandaryn. Ter deézer gelegenheyd wierd hy in zegepraal gebragt, zittende op eenen slegten muylezel , in de tegenwoordigheyd van het Siams hof; aldus worden geëerd die aen welke den koning eene gunst bewyst. 2.“ het camp van het H. Kruys bestaende uyt omtrent vier honderd vyfiig afstammelingen der Portugiezen , Siamoisen , Chincézen en Gochinchineezen , hunne oude kerk die aen eene schuer gelykt, gemaekt van verrotte planken , valt ornverre ; zy bouwen eene nieuwe in steen welke nog niet voltrokken is. 3.“ eyndclvk het camp van de Hemelvaert, alwaer er eene schoone kathedraele kerk is van den apostolyken Vicaris, over vyftienjaeren gebouwd , by middel van eene zwacre aelmoes uyt America ge zonden vóór deézen bouw : daer is aldaer een collegie van vyftien Siamsche kweekelingen , en honderd veertig christenen verspreyd in het ronde van den hof van den Bisscliop. Zy bestaenuvt verscheyde natiën , afstammelingen der Portugiezen, Chineézen, Siamoisen enCochinchineézeu. Ie Chanlaboun , kleyne oude stad digt by de zee,is eene christenheyd gevestigd van zes honderd twintig persoenen , met eenen Priester van hunne natie. In het deel van Camboge , onderworpen aen den koning van Siam, zyrt er byna tvvee honderd camboógsche christenen , tot de welke den aposlolyken Vicaris zonder ujlstel eenen Pi icsler gaal zenden. Daar zj n daarenboven een honderdtal christenen liier en daer versprejd , zelfs lot in de stad , die hel meest in het Noorden ligt, genaamd Pitsiloqne , en in onze fransctie kaarten hy misgreép Pourselouc genoemd. De Priesters van het land zyn ten getalle van zeven , waßr van er twee zeer oud en ziekelyk zyn. Daar zyn in Siam tegenwoordig maer twee europcaensche missionnarissen meer, Z.. H. M. Florent apostolyken Vicaris die ziekelyk en zeventig jaeren oud is , en ik. M. Deschavannes , aen wien God in deeze missie maer een jaer te leéven gegeéven heeft , hééft , met eenen ongelooflvken arheyd, de hekeering van een laoceaensch dorp, hestaende uyt twintig persoenen te wege gehragt, en dóór het gevolg van zymen arheyd , vermoeydlieyd en de uytneémende ongezondheyd der wildernissen hééft hy eene hesmeltelyke koórts gekreégen , die hem op veertien dagen lyds wechgerukl hééft. Ikheh gaan inoogslen het geen hy gezaeyd had , en , na eene kapel van hamhous op den boord der rivier gebouwd te hebben , heb ik plegtiglyk het Doopsel bediend aen vyftien Laoceaenendie hy onderweézen hud, eerste vrugien van eene nieuwe natie die wel gesteld schynt te zyn om in den schoot der Kerk te treéden. Op andere plaatsen zyn er alle jaeren hekeeringen , doch in kleyn getal : het voórleden jaer heb ik er negentien van de Chineézen , Siamoisen en (,amhogiërs geteld. ') Sedert langen tyd hééft men teSiam eygenlyk gesproken geene vervolgingen meer gezien. Baer komen te Bang-Kok protestantsche ministers ; doch den koning hen vóór engelsche spiën aenziende, heeft Inin verbooden van huyten de grenspaelen van Bang-Kok te komen ; zoo dat al hunnen voortgang zich nytstrekt in het nytdeelen van chineésche bybels, welke men gebruykt om tabak, thée of spek in te doen : zy hebben zelfs niet eenen van onze christenen kunnen verleyden. Zy hebben onsnogtans kwaed gedaen , en ziet hier op welke wyze : Den koning niet tegenstaende de goedwilligheyd die liy beloont, is ten onzen opzigle een weynigniistrouwend geworden, vreezende dat wy de inzigten der Engelschen zonden begunstigen ; de mandarynen zyn ook van dat gevoelen. Op onze verre reyzen vraegen zy ons alle wat wy zoo verre gaen doen : wy antwoórden hun rond uyt dat wy de Religie van den waeren God gaen verkondigen ; doch die vleeschelyke menschen verstaen zulke tael niet, en de eene beelden zich in dat wy de verschillende punten van het koinngryk gaen bezigtigen om er kennis vanaen de Europeaenen te geéven die er zich meester van zullen kornen maeken 5 andere zeggen dat wy goud- en zilvermynen, kostelyke steenen en diamanten gaen zoeken : het is hierom dat wy verphgt zyn onze reyzen met voórzigligheyd te (i) Ik zeg dat ik alleen ben, om dat Z. H., ter oorzaeko van zynenhoogen ouderdom en zyne bezigheden te Bang- verafgelegene plaetsen niet kan gaen onder- doen en ons als eenen wereldlyken christen te verkleeden, die zy gewoon zyn hier en daer te zien zwerven om werkte zoeken. Vóór het overig, de prinsen zelf kennen zich niet te goed om ons in onze ellendige wooningen te komen ; bezoeken ; doch wat gelooft gy dat hen naer ons trekt ? eene vuyle begeêrlykheyd. Zy komen in den vollen dag alle de kleyne europeaensche voorwerpen en werkluygen die zy in onze hut ontdekken , steélen , en indien wy zwaerigheyd maeken van ze hun te geéven , vraegen zy ze om te leenen , wel te verstaen vóór altyd. – » Zyne Hoogweérdigheyd heeft vóór zyn paleys niet dan een stroohulje bedekt met bladers, gedeellelyk bestaeJide uyt rotte planken en afgekaple bambous. Ily heeft jonge chineésche christenen in zynen dienst, aen wie hy geene andere betaeling geeft dan ryst en visch om hen te voeden. Als men op rej's is , vind men noch merkt, noch herberg; rnen moet gedryen of geviernen in een smal schip slaepen , alwaer eene sóórt van muggen u komen kwellen. Het bouwen van myne hut te Julhia heeft my twintig franken gekost; zy is niet gemaekt dan van afgesnecden bambous en bladeren die gelyken aen het riet dat in de moerassen wast; het getal der levendige weézens die daer komen schuylen is ongeloofbaer; een twaelftal serpenten, een honderdtal padden, een vyfligtal groote ratten, eene menigte haegdissen , gryze en zwarte schorpioenen, vorschen , duykendbeenen , kameloenen , krekels . eekhoórnen , muggen , enz. » Voegt hier by kiekens , honden, kallen , eu gy zult begrypen dat wy verpligt zyn hun den gelykvloers af te slaen en onze cel dry vier voeten van den grond te maeken om zoo veele inwooners niet lastig te vallen of er zelf niet dóór geplaegd te worden ; en nog gelooven wy ons gelukkig mclien die kwaeddocnde dieren Jnet naer boven komen; doch zy ontzien ons in bet algemeen niet veel. Op het dak van iedere iut woont een zeldzaem dier, byna gelyk eene laegdis ; doch wier aenschouwen schrik verwekt ter oorzaeke van zyne grootte en zvne loodc plekken waer mede het gespikkeld "is; bet IS zeer behendig om de ratten te pakken en bet is als de horlogic van het huvs, want op zekere gestelde neren maekt het een zeer bard geschreeuw, zyn geschreeuw, of indien gy wiltzynen zang, komt overeen met dit woord tok fee. ’ » Eene zaek waer door de missionnarissen Iv'- den, IS de smaeklooze en walgende siamsehe spys : dank zy aen de schranderheyd der Chineezen, als ik te Bang-Kok ben kan ik my verkenvleesch , kicken.s , verschen visch en potagie in overvloed bezorgen ; buyten Bang-Kok vind men byna niet als drongen en gezouten visch waer van men eene spys bereyd. ’ » Men moet bloodvoets gaen , dan in het siyk, dan op de doornen , en somtyds op een brandend zand. Als wy de heydensche koloniën gaen onderwyzen in het midden der bosschen kunnen wy hen niet onderwvzen dan in dè volle locht en met den nagt. Öra dal het groot getal van aenhoorders zich in eene kleyne hut met kan verzamelen ; zy vergaderen zich rondom eenen heêrt van waer eenen dikken rook opvliegt om de muggen teverjaegen, en welaest gevoelt zich den missionnaris, bevogtigd dóór den dauw des hemels , sterk verkond ,en als hem de stem ontbreekt, dan stelt by een eynde aen de nagtvergadering. Noglans, in het midden van zoo veéle moeyelykheden en nog menigvuldige andere watr van ik den tydniet liei) u te spreéken , verleent ons God eene sterkte des geests en eene verduldigheyd die ons de zelve ongevoelyk maekt. » In leven en dood, ben ik , enz. i> Pallegoix j npostolyl'en missionnaris. » Brief van den zelfden aen zyne familie. Juthia, den lo Oclober i 832 Myne lieve ouders , « Ik geloof dat myne brieven van de maend Junius iB3i u geworden zyn : sedert dien tyd heb ik geen het minste nieuws uyt Europa cmtfangen, niet hebbende zien aenkomen dan moorsche en chineésche schepen ; nogtans wd ik dit jaer niet laeten voórby gaen zonder u van myn nieuws mede te deeleh. Op het eynde van iB3i vaercle ik eene Ideyne rivier op die haeren oorsprong néémt m de bergen van Laos ; en op die woeste oevers die van krokodillen , lygers en olifanten krielen, heb ik met er haeste eene kleyne kapel van ineen gevlogten bamhou gebouwd, het dak heb ik met gedroogd gras gedekt. Aldaer heb ik plegligUk het Doopsel bediend aen iwaelt nieuwbekeerde Laociaenen, w'iens eenvoudigheyd verrukkend is , en wiens zuyvere en vredelievende zeden de blydschap in het hert van den missionnaris uytstorten ; te voóren aenbaden zy eenen kleynen van hout vergulden atgod, aen welken zy alle dagen warmen ryst om te eéten opofferden ; op de stem van den Minister der waerheyd , hebben zy hem buyten hunne hutten met afschrik gesmeéten als een monster en eenen duyvel. '' Ziet daer het mirakel van hekeering dat (jod ons verleend heeft in het midden van eene nieuwe en tot dan toe onbekende natie. Ziende zoo gelukkige uylwerksels, heb ik my gehaest tot het opzoeken van andere Laociaensche volksplantingen. In eene hut vond ik een kind dat vergeéven was dóór het eéten van rouwe wilde wortelen : de moeder overgoóten van traenen deed my op eene verslcélene mat nederzilten ; ik gaf eene medicyn aen het kind , het welk de oogen begon te openen en twee of dry woorden te spreéken. De moeder ziende dat er hóóp van geneézing was , ontstak eene kleyne waskeêrs op het eynde haerer lange nagels , en ze gedraegen hebbende aen de voeten van eenen kieynen duyvel van zwart hout, begon zy te roepen met eene sterke stem die my verbaesde; r is den naem van den afgod) indien gy myne dogter geneést zal ik ueeneflesch wyn en ryst opoiTeren." Op dien oogenblik sloót haer dogterken de oogen toe en herviel in eene gevoelloosheyd , en aengezien )k de bonzen of heydensche priesters zag aenkomen , vroeg ik de toelaeting van wech te gaen. Aen myne schiiyt gekomen zynde , haestte ik my om my spoedig te verwyderen , nyt vrees dat , indien het kind kwam te sterven , men het zoude toewyten aen de uylwerksels van myne medicyn (die nogtans niets anders was a s Keulswater): want in dit geval, volgens de vooroórdeelen dier volkeren, zou men my vóór eenen tooyenaer genomen en in stukken gekapt hebben. Van daer ging ik dwars dóór een bosch van Wilden bambou, alwaer het zoo donker was als des middernagts; ik was byna van zin van terug te keeren, als ik in de verte eene kleyne klaerheyd zag; als ik aldaer gekomen was bevond ik my aen den voet van eenen schoonen berg bezapyd met laociaensche wooningen. Verstaen hebbende dat deéze volksplanting noch tempels noch bonzen had , drong ik met betrouwen tot in het midden van hen ; en myne lieden hen verwittigd hebbende dat ik hun de Religie van den waeren God kwam verkondigen , waeren zy er over verblyd. II Zy scheénen alle zeer te vreden en voldaen , en ik ging voort in hen dry dagen agtereen te onderwyzen; doch op het laelsle wierd ik met zoo eerie zwaere verkoudheyd overvallen, om dat ik zoo lang geduerende den nagt aen de locht en den dauw was blootgesteld geweest, dat ik onbekwaem was van nog voorder te onderwyzen : den chef bedroefd zynde om dat ik ging vertrekken, kwam my kleyne geschenken aenbieden , en smeekte my van welhaest terug te komen, my beloóvende van eene groote hut te bouwen om aldaer de Religie te verkondigen. Ongehikkiglyk hebben de omstandigheden my tot hier toe belet van daer naer toe te keeren. II Het schip op het punt zynde van te vertrekken , kan ik u niet meerder zeggen; myne gezondheyd is taemelyk goed , en zy word zelfs van dag tot dag nog sterker. Draegt myne wenschen , myne vriendschap, mynen eerbied op aen de persoenen die gy weet die ik lief heb of die my aengekleéfd zyn. Bid vóór my, gelyk ik vóór u bid ; denkl op den hemel , vergeét de aerde, bemint God boven alle zaeken, laelen vvy ons, ik en gy, weérdig maeken om ons wederom by hem te vinden. Amen. » Uwen teerhertigen zóón , » J. B. Pallesoix. )> Brief van 31. Embrecht, negotiant te Padang {eyland Sumatra), aen 31. Supriès , apos~ tohjken missionnaris te Pondichery. Padang, den 2 Januarius i 833. Geagtex Heer, « Het is maer al te waer dat onze tvvee vrienden , Myneheeren Bérard en Vallon te Nias als slagtoffers van hunnen iever voor de Religie gestorven zyn : men houd staen, doch het is ommogelyk van het te bewyzen , dat zy vergeéven zyn geweest dóór de museimansche priesters die zich ook te Nias bevinden. Onze vrienden spraken al redelyk wel de niasche lael by hunne aenkomst in dat eyland , om aen die arme eylandbewooners te doen verstaen dat hunne missie geheel vreédzaem was , dal zy niet gekomen waerin om hen te onderdrukken; in tegendeel dat het tot hun geesteiyk en tydelyk voórdeel was. Zy wierden zeer wel onlfangen van de inwooners van Nias , die zoo kwaedaerdig niet zyn als men wel zegt, het géén de jalourschbeyd hunner chefs en der Muselmannen opwekte; en men onderstelt dat zy by gevolg van die kwaede genegenheyd zyn vergeéven geweést. )> Be brik die wy den 3 September naer Nias gezonden hebben, met het iuzigt van ons al- daer een of twee honderd vrye persoenen te bezorgen om in onze suyker-plantagiën te komen werken vóór tien franken ter maend, is nog niet terug. In November laetsleden heb ik naer Natal geschreéven om verdere inlichtingen te bekomen aengaende onze vrienden, en ik bebbetop nieuws gedaen by bet onlfangen van uwen brief; ik verwagt alle dagen antwóórd, en ik zou bet eerder gehad hebben indien den kommandant niet verpligt geweest was van eene expeditie te doen binnen in het eyland. Gy moógt verzekerd zyn , Wynbeer, dat, zoo baest ik alle de voórwerpen van die beylige missioiinarissen zal ontfangen hebben , ik u de zelve zal afzenden; want daer is meer gelegenbeyd voórKarikal dan vóór Pinang. » Om aen uwe wenschen die gy te kennen geeft van brieven te hebben van M. Bérard te volo , doen , reken ik het my lot eene phgt van u te zenden al het geen ik van dien vriend heb. Ik legaleér ze u op voórwaerde dat gy my er afschriften van zend als de gelegenbeyd zich zal aenbieden. Gy zult daer in zien hoe weèrdig onzen vriend zich hééft willen maeken van zyne missie, met de belgische en fransche militairen te gaen bezoeken die zich in het midden van ons eyland bevinden. Ik verzeker u, Mynheer, dat, alwaer het dat ik nog al eenige duyzende roepies konde winnen met van hier daer naer toe te voet te gaen , gelyk hy gedaen heeft, ik het niet zou doen ; en nogtans hééft M. Bérard het gedaen , want hy hééft zich maer éénen dag van een peêrd bediend. « Ik ben, enz. » Embrecht. « De vuerige belangens welke het nieuws van Cocliinchina , aengekoncligd in onzen voórigen nummer, inliet algemeen verwekt heeft , dwingt ons van den volgenden brief aen onze leézers bekend te maeken j hy is geschreéven geweest dóór Z. 11. M. Tabert, Bisschop van Jsauropolis. Deézen Prelaet, na het verlies dat hy komt te doen van eenen missionnaris vol iever en bekwaemheyd, M. Mialon, bekend gemaekt te hebben , geeft eenige omstandigheden over de vervolging waer aen zyne missie blootgesteld is. Brief van Z. 11. M. Tabert, apostolyken Vicaris van Cochtnchina , aen de heeren Directeurs van het Seminarie der uytlandsche Missiën. Neder-Cochincliina , den 20 December i 852 Ik heb de eer gehad van u eenen brief te schryven in de maend Meêrt i 832 dóór den welken ik ii den staet van onze arme missie te kennen gaf. Ik ga myn verhael herneémen » Ik begaf my op reys in de maend van April om een gewiglig deel van de missie te gaen bezoeken , het welk ik ter oorzaeke der omstandigheden nog niet had kunnen gaen herkennen; het is het deel genoemd Vüón, of Hof, die , hy gebrek van werklieden meer doórnen dan roozen voorthragt. De Voórzienigheyd had my in iß3i eenen uytneémenden missionnaris gezonden; vol van betrouwen in zynen iever en zyne hekwaemheden, veêrdigde ik hem af naer dien akker des Heeren , om er de doórnen uyt te roeyen en de bloemen te bezorgen; dien deugdzaemen werkman bragt aldaer wonderen voort. Ik begaf my zelf naer die plaets om myne schaepen te bezoeken, en ik had den troost van met myne eygene oogen te zien dat de vrugtenmyne verwagting overtroffen hadden. Ik bediende het Vormsel van den oogenblik van myn vertrek lot myne wederkomst, aen twee duyzend negentig persoonen, en ik was genoodzaekt hier toe meer dan honderd vyftig mylen te doórreyzen. Ik tragtte alle die christenheden op den besten voet dat ik konde te brengen , en ik stigtte aldaer groote catechisten. In weérwil van de miserién die in dusdanige omwandelingen onvermydelyk zyn, wierd ik groote vertroostingen gewaer: ik doopte een en zeventig meerderjaerige persoonen; den oogenblik dat de heydenen zouden gaen aenbidden het geen zy verbrand hadden , en verbranden het geen zy aenbeden hadden , schéén daer te zyn. Gy ziet dat deés deel van den wyngaerd des Heere niet alleen bloemen maer ook vrugtengaf; alles schéén dert overvloedigsten oogst te beloóven vóór de volgende jaeren. i> Ik besteedde dry maenden om die gewigtige missie Ie doórreyzen , dit is genoeg om u der zelver uytgestrektheyd te doen kennen. Den deugdryken en ieverigen arbeyder , belast van zoo eenen grooten akker te bebouwen, zoo veél werk niet kunnende overwinnen , verlangde iemand te hebben om hem te helpen: ik konde eene zoo rechtveêrdige vraeg niet afslaen : het aenkomen van twee missionnarissen gaf my den middel om aen zyne vraeg te voldoen , zoo veél te meer om dat ik , in hem eenen geheel byzonderen roep tot het bekeeren der ongeloovigen bespeurende , en ziende een zoo groot getal bereyd om onze heylige Religie te omhelzen, my voórstelde van hem aen deézé bezigheyd alleen te besteéden , met de zorg vart de Priesters van het land te bewaeken. 7 » Deézen lieven medebroeder zag nu alle zyne wensclien volbragl en ik twyfï'el niet of hy zou alle jaeren wel vier honderd meerderjaerigen gedoopt hebben. Hy kwam hier den January. Van in de maend Junius begon hy kleyne onderwyzingen te doen, en korls daer na was hy in slael om biegt te hooren. In de maend Augustus zond ik hem met eenen inlandschen Priester om eene der grootste cliristenlieden te bedienen, en weynigen lyd daer na belastte ik hem met bet bearbeyden dier missie waer van ik zoo aenstonds gesproken heb. JNa ze vyf maenden bediend te hebben had diett lieven medebroeder al meer dan twee duyzend biegten geboord , negen en zestig bouweiyken gezegend , vyf en vyftig meerderjaerigen gedoopt , en honderd en zeven doopleerlingen aengenomen : óórdeelt , Myneheeren , volgens dit kleyn staelije , wat ik van zoo eenen missionnaris te verwagten bad, indien ik hem , volgens zyns herten wenscb, by uytsluyting met bet onderwys der heydenen belast had ! De sterkte van zyne lichaemsgesteltenis schéén hem vyftig jaeren als missionnaris tebeloóven; maer hier , ó mynen God ! non vioe vestrce , vite mece...! ik aenbid en gebenedyd de hand die den Herder en de schaepen slaet.... !> Den 29 Julius alles gedaen zynde, kvvam den geagten medebroeder , M. Mialon , met my mede naer bet eollegie om daer eenige dagen uyt te rusten. Den avond vóór bet verlrek, wielden wy beyde van de koórts aengerand ; myne was de anderdagscbe koorts; doch liet schéén dat de zyne de rotte koórts was. Ik blééf te Sai-Gón stil vóór eenige zaeken ,en ik weekte hem op om naer bet eollegie te gaen. De eerste dagen verzweeg by zyne ziekte , zeggende dat bet niets ; by wilde zich zelfs geweld aendoen om de heylige Misse te leézen. Zes dagen daer na legde hy zich te bed, en niet tegenstaende alle de zorg die men vóór hem had , na veéle pynen uytgestaen te hebben, ging deézen deugdryken missionnaris, den 31 van de maend Augustus , naer een beter levert over, om aldaer vóór zynen iever en lastigen arbeyd geloond te worden. 1) De missie doet in hem een overgroot verlies , en ik wéét niet of gy my in langen tyd eenen missionnaris zult kunnen zenden die in staet is van hem te vervangen. M. .Vlialon hééft het geluk gehad van alle de Sacramenten der Kerk vóór de stervenden te ontfangen , als ook vart verscheydene reyzen te communiceéren by wyze van het 11. Reysgeld. » Gelieft de tyding van decs droevig nieuws mede te deelen aen zyne familie, die zich over decs verlies moet troosten dóór de gegronde hóóp dat zy eenen voórspreékcr in den hemel hééft. Ik heb groot betrouwen dat hy zicli op eene byzondere wys zal geweêrdigen myne arme missie indagtig te weézen , in de welke hy als een flikkerend lochtverschynsel verschéenen is , dat aenstonds verdwynt om zynen glans te doen betreuren. 1) Ik heb reeds honger gezeyd dat ik my opgehouden had in de stad Sai Gón : ik had gehoord dat er ten mynen opzigte eene koninglyke ordonnantie was , kortelings van Hué aengekomen , en ik was nieuwsgierig om teweéten wat er van was. Tot overmaet van ongeluk, is den onderkoning Tuong-Cóng, onzen beschermer, met eene ziekte overvallen geweést,waer uyt hy niet meer is opgestaen ; hy hééft zyri leven geëyndigd op het eynde van de maend Augustus, eenige dagen vóór M. INlialon : gelukkig indien zyn eynde aen dal van dien mis- 7- sionnaris gelyk was geweést! God had hem beloond vóór zyne zedelyke deugden, met hem te verheffen tot de hoogste weêrdigheden die eenen Cochinchineés kanwenschen. Receperunl mercedem siiam, vani vanam Zy hebben hunnen loon ontfangen , de ydele eenen ydelen.... Den staet zyner ziekte liet my niet toe van by hem te komen. Den koninggebood aen zynen luytenant van de bestiering in handen te neémen ; en alsdan verscheen de ordonnantie ten mynen opzigle. Eer dat ik van haeren inhoud spreek , zal het van pas zyn zich de zaek Ie herinneren van het chrislene dorp Duong Són met het nabuerig dorp dóór heydenen bewoond, waer van ik u in mynen brief van de maend Meêrt gesproken heb. Eyndelyk is het beslissend vonnis uytgesproken den 12 Jnnius : M. Jaccard , die er byna het hoofd dóór verloóren heeft, zal u ongetwyffeld hier over eeiiige omstandigheden mededeelen. » Den eersten chef of maire van bet christcnc dorp is ter dood verweézen , zynen adjoint tot het ballingschap : twaelf of dertien mannen zyn tot militaire werken in verafgelegene prefektueren veroórdeeld. Die welke kapiteyns of serjanlen waeren zyn afgezet en tot den graed van soldaet gebragt. Alle, mannen en vrouwen zyn veroórdeeld geweést om ieder honderd stokslagen te krygen : daer na zyn de vrouwen naer huys terug gezonden ; doch de mannen hebben eene wreedere straf moeten onderstaen dan de eerste ; zy zyn veroórdeeld geweést om geduerende twee maenden in de hitte der zon gesteld te worden. i> M. Jaccard, mynen provicaris , moest ter dood veroórdeeld worden, als chef van eene verkeerde religie die het volk verleyd en bederft, doch zyne Majesteyt willende ten zynen opzigie goedertierend weézen, veroórdeelt hem maer al- leenelyk om in het tweede legioen van de burgerwagt te dienen. Ziet daer mynen provicaris , aen wien ik meende eenen myter op het hoofd te zetten en eenen staf in de hand te geéven, die nu een fusiek in de hand, eene giberne op den rug en eenen schako op het hoofd heeft; hy heeft geenen sabel aen zyne zydc, om dat dit teeken maer alleen aen de officieren behoort, en hy is maer simpel soldaet ; wat nog meer is, als soldaet pligtig van een groot schelmstuk van de Religie gepredikt te hebben, trekt hy maer de helft van de soldy, dit is te zeggen , vyi masses en eene halve mudde reyst ter maend. Deéze vyf masses doen zoo veel als vyf stuyvers brabants : dus heeft M. Jaccard vier deniers alle dagen om zich te onderhouden. Rit is de heerlyke manier waer mede zyne Majesteyt zynen eersten taelman vóór de fransche tael behandelt. Wat my aengaet, ik heb nog geene soldy getrokken.Re koninglyke ordonnantie diemy betreft; beveélt aen de mandarynen van dóór de geheele provincie van Gia-Rinh eenen Europeaen geuaemd Phü-Hotii Nhon {dipes nohilis semper clemens) te doen opzoeken, en hem onder de bewaekzaemheyd der policie te stellen ; van hem niet meer toe te laeten van de valsche Religie van Jesus, die het volk verleyd, te prediken. Re verscheydene mandarynen die aen het deel van het collegie aenpaelen alwaer ik myn verblyfheb, vereeren my met hun bezoek. Ik heb tot hier toe nog niet als eenige byzondere onderdrukkingen uyt te staen gehad, die niets zouden geweest zyn indien de zaeken daer mede gedaen waeren geweest. Rry geloofsonderwyzers van de christenheyd waer ik verblyf zyn verpligt gewéést vóór my borg te blyven uyt vrees dat ik zou gaen vlugten. II Indien de vervolging uytgeoeffend tegen de christenen van Duong-Són ons eene hevige droefheyd veroorzaekt hééft, zoo heeft in teppeel het sligtend gedrag van zeventig Beyders des Geloofs ons hert met troost vervuld. Zy zyn alle met de boeyen en de cangue omtrent de twee jaeren belaeden geweést, en , in weérwd van alle de rechtsvervolgingen die men hun gedaenhept, zoo is er echter niet eenen die zyn ploof hééft willen verloochenen, niet eenen die de heylige teekens onzer zaligmaeking hééft willen onder de voeten treéden zy zyn alle tot de Sacramenten genaderd j die geéne zelfs welke te voóren flaeuw en laeuw waeren , zyn vuerig geworden ; M. Jaccard die hen ondersteund en versterkt hééft , hééft, men kan niet meerder, gestigt geweést dóór hun gedrag. Wy hebben m deéze gelegenheyd eene groote som uytgegeeven , ter oorzaeke van hunne armoede j hel ■yvas wel billyk dat wy die arme christenen , die. van alles beroofd waeren, ondersteunden. M. Jaccard heeft onze meyningen verstaen , enjieélt hen vóór het minste met a,ooo franken geholpen. Voegt by deés dat wy te Hiiê de weynige landen die mynen voórzaet, Z. 11. zaliger, den Bisschop van Veren , gekogt had om het collegie te helpen onderhonden , verloóren hebben. De dorpen vvaer die landen gelegen waeren , de wyze gekend hebbende op de welke den koning ons behandelde, en weelende dat, indien wy in zidke omstandigheden pleytlen , wy er de slagtoffers zonden van zyn , hebben oris alles afgenomen : Dowinus dedit, üorninus abstulit : sit nomen Doinini henediclum. (Den Heer hééft het ons gegeéven , den Heer heeft het ons afgenomen ; dat den naem des Heere gebenedyd zy ). Indien den onderkoning Thuong-Gong had blyven leéven , wy zouden nog eenige hóóp hebben ; niaer de goddelyke Voórzienigheyd wilt dat wy op haer alleen betrouwen , en niet op de menschen. Ik ben er ten uytersten van overtnygd ; doch dit belet niet dat ik geloof de missie van Cochinchina te moeten aenbeveélen aen de vucrige gebeden der Leden van het Genoótschap tot Voortplanting des Geloofs. Ik wéét wel dat die deugdryke Leden vóór alle de missiën in het algemeen bidden , doch in de gevaerlyke omstandigheden , waer in zich de missie van Coehinchin.a bevind , verzoek ik van hunne milddaedigheyd meer byzondere gebeden. Reeds in 1828 verwierven zy van den goeden God myne verlossing en die der andere missionnarissen : ikbezweêr hen nu , in den naem en dóór de verdiensten van Jesus-Christus , van medelyden te hebben met myne arme christenen , en van tot den God der bermhertigheden te roepen: Paree, Domine ,paree populo tuo (spaer , ó Heer! spaer ioch uw volk) ! Dat zy hem, sineeken van onsuyt den netelagtigen slaet , waerinwy ons bevinden, te verlossen. Da pacem , Doinine : Heer , geef ons tien vrede. Ja , zonder dit gaet onze bediening met eene onvrugtbaerbeyd geslaegen worden , bet gaet ons onmogelyk worden, niet alleen van aen de bekeering der ongeloovigen te arbejden , maer mogelyk zelfs aen de beyligmaeking der cbrislenen. 11 De Malaisen zyn in September de kusten van Cochinchina komen bezoeken ; zy hebben veéle schepen gepakt en groole schade veroorzaekt aen de arme inwooners van het eyland Pulo-Condor; zy hebben er verscheyde vermoord en honderd zeventig mannen en vrouwen als gevangenen mede genomen. Den prefekt der provincie Sai-Gón is hen agtervolgd ; doch hy is te laet gekomen: hy komt, diensvolgens , van zyne plaets te verliezen en naer het eyland Pulo-Condor gebannen te worden, tot dat hy de Malaische roovers zal gevangen hebben. II Myneheeren Gagelin en Bringol, waer van ik u nog niet gesproken heb , zyn in de provincie Qui-Nhon. Ik heb zoo onlangs den eersten belast met de bediening van het Vormsel in de middenprovinciën. M. Bringol, wiens gezondheyd beter word , bevind zich alleen belast met de overgroote provincie van Qui-Nhón. 11 Den cholera-morbus altyd lieerschende , verwekt in sommige kantons groole verwoestingen.... _ _ )) Ik eyndig met den Herder en zyne kudde in uwe gebeden Ie beveélen. i> Ik heb de eer te zyn in yereeniging vaii uwe heylige Sacrificiën, 11 t Joannes-Ludovicüs , Bisschop van. IsauropoUs , aposlolyken Vicaris van Coehinchina. '> De Bisschoppen van de Vereenigde-Staeten van America hebben zich eene tweede reys vergaderd in het Concilie van Baltimore; dóórdrongen van erkentenis over den onderstand dien zy onlfangeu liebbeii van het Genoótscliap lot Voortplanting des Gelools , hebben zy onder hen , eer zy zich scheydden , eenen brief opgesteld en geieekend waer in zy hunne erkentenis aen de Leden uyldrnkken. Dit stuk is ai te lofweèrdig om dit niet bekend te raaeken : wy denken dat hel met een hevig vergenoegen zal geleézen worden , en dat het den iever en de liefdaedigheyd der Leden zal opwekken. Baltimore , 26 October i 833. Hunne Iloogiveêrdigltedon don A ertsbisschop en de Kaiholyke Bisschoppen der Vereenijjde-Staelen America), aen de lieden en Directeurs van het Genootschap tot Voortplanting des Geloofs, vrede , gratie en zegen in onzen Heer Jesus-Chnslus. OINZE WELBEMINDE IN JeSUS-CiIKISTUS j <! De goddelyke Voórzienigheyd en de liegeêrle van den algemeenen Vader der geloovigen op de aerde, ons vereenigd hebbende in de stad Baltimore , om elkander te verlichten aengaende de heylige beiangens van onze opkomende Kerk , om te voorzien in haere dringendste noodwendigljieden , om de minste misslagen te vóórkomen , en ons te vertroosten en aen te moedigen in den Heer , konden wy in het midden van onze herdcrlyke zorg de troostelyke pligl niet vergeéten welke ons de erkentenis oplegt. De weldoende hand die gy in uwen iever aen alle de werelddeelen toerykt, heeft cene heylige vreugd verspreyd zoo in onze stad als in het uyterste onzer bosschen en wildernissen ;de Religie in wier naem wy hier spreéken , is n haere wensclien en gebeden verschuldigd ,en heeft ons ingegcévcn van ze u op te oHeren , volgens het oud gebruyjc, met het eyndigen der zittingen van deés Concilie. Indien bet vóór ons trooslelyk is de heylige vuerigheyd te overweégen der geloovigen van Yrankryk om met America het erfdeel van liefde mede te deeleiy dat zy uyt Asiën ontfangen hebben, het zal niet min Iroostelyk voor u zyn te verneémen dat het zaed welk gy gezaeyd hebt vruglen draegl; dat er alle dagen nieuwe tempels vóór den dienst van den waeren God opgeregt worden ; dat wy in byna alle de bisdommen seminariën opgeregt hebben ; dat de collegiên gestigt tot de onderwyzing en de geeslelyke opvoeding der jongelingen eenen wonderbaeren voortgang doen j dat de kloosters zich vermenigvuldigen j dat de inboórlingen eyndelyk zullen ondersteund worden j dat er legenwoórdig dry honderd twintig werklieden in den wyngaerd des Heeren arbeyden, en dat een dobbel getal , of zelfs nog meerder , naeuwelyks zal kunnen beantwoórden aen de noodzaekelykheden van onze groole provincie. )> Het Iwaelfde bisdom zal welhaast opgeregt worden. Bid dan, onze welbeminde , dat die welke de opvolgers der Apostelen zyn , en die hunne plaets bekleeden in deës belangryk deel der Nieiiwe-Wereld , gelyk zyude aen hun getal, in hunne voetstappen wandelen , overal vóór hen de fakkel des Geloofs en die der apostolische deugden draegen: alsdan zullen uwe werken weêrdiglyk gekroond worden , en het mostaerdzaed dat gy bevogtigd hebt dóór uwe milddaedige opbrengsten, zal eenen grooten hoorn worden, onder wier schaduwe andere volkeren zullen kunnen rusten. 1' Ontfangt, onze welbeminde , onze wenschen en onze gebeden : wy zullen niet ophouden van onze smeckende handen naer den hemel op. te hefleii, op dat God u met zyiie gaeven overlaede , en aen uw vaderland, die oude dogler van de kathülyke Kerk, den vrede, de glorie eti het geluk in Jesus-Chrislus verleene. » Met de gevoelens van de allerhoogste agling , uwe broeders en dienaers, » De Vaders van het tweede Concilie van Baltimore ; » t Jacobus , Aertshisschop van Baltlmore. t ioKS-^iLS-Baptista, Bisschap van Mauricastre, Coadjutor van Bardstown. t JoANKES, Bisschap van Charleston. t JosEPiius, Bisschap van Saint-Louis. t Benedictus, Bisschap van Boston. t JoANNES, Bisschap van New-York. t Michael , Bisschap van Mobile. t Framciscus-Patricius , Bisschap van Arach , Coadjutor van Philadelphie. t Fkedekicus, Bisschap uan de Zeeëngle. t JoANKES, Bisschap van Cincinnali. » Eysde vas het eerste deel. TAFEL DER BRIEVEN; BERIGTEN,enz. eegreépen in het EERSTE DEEL. Nota. De romeynscUe cyfers wyzeu den nummer en de arablsche de t)ladz. aen. Genootschap TOT Voortplanting des Geloofs. Bekenmg gedaen van het elfde jaer 11, 129. . „ Brief van de Vaders van het tweede Concilie van Baltimore aen de Leden ,Y, 702. Vertrek der 3Hssionnarissen I, 90; 111, 895. MISSIËN VANASIEN. 31issie van Su-Tchuen in China ,Y , 553. Brief van Z. H. 3T. Fontana , Bisschop van Sinite, Y , 555,586. Brief van Z. H. 31. Pérocheau, Bisschop va n 31axula, Y, 582. Brief van 31. Pousot,Y, 574. Brief van M. Maubant Sqi • Brief van M. Bohef, missionnaris te Fo-Kien, Y, s(>u Missie van West-Tong-King, 1,2; IV, Aoi: Levens-sdiets van Z. H. 31. Langer, Bisschap van Gortyne , \ , 2. Brieven van Z.H. 31. Ilavard, Bisschap van Caslorie , IV, 44 r , 453. Ihdeven van 31.3lasson , IV, 424, 434,448. tineven van 31. 3larette, I,4o; IV, 403,4i4. Brief van 31. Retord IV, 4(58. Alphahet aengenonien door de niissionnarissen van Tong-King, I, 75. 3lissie van Cochinchina , IV, 488. Brieven van Z. 11. 31. Tabert, Bisschap van Isauropolis, IV, 489, 500, 526 ; V , 692. T 67 toogscimft aeu deti konifig vaii Cochinchina, IV, 505. Brieven van 31. Jaccard, IV, 497, 622, 587. Brief van 31. Régéreau , 1V,4q4. Brief van 31. 3lialon , IV, 5i5. 3lissie van Coreën, V, sqB. Brieven van Z. 11. 31, Brnguière Bisschap vanCapse, V, 601, 602. Kort verslag over den staet der Reliqie in Coreën , V, 612. 31issie van Stam , V, 65a. Brief van Z. H. 31. Brnguière, Bisschap van Capse, V, 668. Brieven van 31. Pallcijoix , V, 654, 676, GBt, 687. Blissiën der Lazaristen in China, 111, 3G2; V, 5q3. Brieven van 31. Larihe., 111, 3G3 , 3q2. Brief van 31. Bameaux, V, SqS. Brief van 31. Torrette, Missiën van het Oosten, 111, 302. BtHef van 31. Etienne, 111, 303.. Brief van 31. I). Narsès j III, 307. Ih Heven van 31. Poussou, 111 , 308, 352. Brief van 31. Tustet, 111, 32ó. Brief van 31. Brnnet, 111, 334. Brief van 31. Bloitrelle, 111, 338. Brief van 31. Pèyues , 34G. Brief van 31. Ciyala, 111 360. MISSIËN VAN AMERICA. Blissiën van den Ohio en Blichiyan, 11, i3G Brief van Z. 11. 31. Fenioick, 2lO. Kort verhael van het leven van Z. 11. M. Fenwick , Bisschop van Cincinnati II i3G Kort vndiael van het leven van M. Richard niissionnaris in don Michiyan, II 148 Uyttreksel nyt den Calholic Miscellany , II;, ts:ï. Brieven van M. Badin den oudsten II 160, 174- . . , Den Pater nosterinde Pottouatornitische tael, 11.187. Brieven van M. TXézé, 11, iBB . 212. TJyttreksel Vennoot ao3 3lissie van Boston, 111. 2'-5 Brieven van Z. H. 31. B. Femcick , Bisschop van Boston, 3lissie van Charleston , II 22G. i verslag over de missie van Charleston , ' ihid. Z. 11. 31. Emjland, Bisschop van I – ~!%^^'leston, If , 262. r| DER TAFEL VAN HET 1. DEEL.
24,886
MMUBVU02:000006349_3
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,850
De geestelijke conscriptie
Zilverschoon, J.
Dutch
Spoken
93
160
Hier rustt het stoffelijk deel van eenen goede Vriend, Die met zijn gehele hart zijn Jezus heeft gediend, Die ieder waar hij kon, door leering en door leven De regel van Gods Wet getrouw heeft voorgeschreven; Oprechtheid, waarheid, trouw, was zijn doorlopend doel, Getrouwheid in zijn post was steeds zijn hartgevoel; Wel doen was zijn vermaak, zijn lust was naar vermogen Te helpen, waar hij kon, en tranen op te droogen. Maar, o! die goede Vriend! hij juicht thans voor Gods troon Ontslagen van de zond' is hij nu ZILVER-SCHOON. J. H. Af.
47,369
MMKNMP01:001460001:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,874
Pharmaceutisch weekblad; voor Nederland, jrg 11, 1874-1875, 1874 [Index]
null
Dutch
Spoken
2,545
6,394
PHARMACEUTISCH WEEKBLAD NEDERLAND. ONDER REDACTIE VAN J. OP WIJRD A, Apotheker te Nijmegen. ELFDE JAARGANG. 1874—1875. AMSTERDAM, D. B. C. E. N. Alphabetisch Register. Aardwas. 28. Acetas morphini. Maandelijksch Bijblad 7 bij No. 27. Acidum hydrochloricum dilutum. Maand. Bijblad 1 bij No. 1. Acidum phenylicum. 51, Maand. Bijblad 1 bij No. 1. Acidum salicylicum. 32, prijs 33, toepassing 51. Acidum stearicum. 3. Acidum sulphuricum dilutum. Maand. Bijblad 1 bij No. 1. Acidum tannicum. Maand. Bijblad 1 bij No. 1. Aconitinum. 43. Adres der studeerende pharmaceutici te Amsterdam. 4. Adres betreffende de Pharmacopoea aan den Minister met antwoord. 46. Adres betreffende het ontwerp Hoger Onderwijs aan de Tweede Kamer. 46. Adresboek. 1,2, 3,4 enz. Aflevering van mond- en tandmiddelen door tandmeesters. 30. Aflevering van geneesmiddelen door een apotheekhoudend geneeskundige. 30. Afwijzing van de examens, redenen. 29, 30. Al. 2 van art. 1 van Wet IV. 6, 16. Alcaloiden Cinchonae succirubrae (Alc. Cinch. rubr.). 39, bereiding 41, 47. Alcaloiden (gezamenlijke) uit de rode Kina. 39. Alcaloiden, vergiftige, afscheiden. 7. Alizarine, kunstmatige. 22. Aloësuur uit de Aloë. 6. Albuminezuur, 47. Amerikaansche humbug. 21. Ammoniaal natrium. Maand. Bijblad 2 bij No. 6. Ammoniaal natrium uit den handel, kleuring. 31, 32. Ammoniak door synthese. 3. Ammoniak, reagens op. 4. Ammoniumacetaat, gekristalliseerd. 47. Amsterdamse adres. 2,3. Analyse der mineralwateren. 45. Aniline-inkten. 40. Antidotum arsenici. Maand. Bijblad 2 bij No. 6. Antipsilotron. 4. Apotheekhoudende geneeskundigen. 1. Apotheken, aantal in Zwitserland. 51. Apothekers als deskundigen bij onderzoekingen. 15. Apothekers-assistente vereniging, brief. 35. Apothekers-examen in de Staten van den Duitschen Bond. 48. Apothekers-examen in Oost-Indië. 49. Aqua amygdalarum amararum. 4,7. Aqua distillata. Maand. Bijblad 2 bij No. 6. Aqua laurocerasi. 21, Maand. Bijblad 2 bij No. 6. Aqua laurocerasi, kunstmatige. 43, 44. Aqua laurocerasi en tinctura iodii. 35, 37, 38. Arsenic in rood behangselpapier. 13. Arsenic, bepaling als ammonium-magnesium-arsenicaat. 9. Arsenicum-oplossing van Isnard. 25. Arsenicumwaterstofgas en mercurichloride. 34. Associatie van twee apothekers met betrekking tot het oprichten van een tweede apotheek. 6. Atjubitter. 31. Azijnzuur van mierenzuur te scheiden. 44. Balansen van Becker’s Sons. 39. Bence Jones jichtwater. 43. Bengaalsch vrachtwater, 8, 9. zelfontbrandend. 4. Bereidini der Alcaloïden Cinchona succirubrae, door dr. J. E. de Vrij. Bewijs van art. 9 van Wet II in verband met art. 1 en 22 van Wet IV. Bicarbonaat kalicum en natricum, oplosbaarheid, oplosbaarheid. Bicarbonaat natricum. Maand. Bijblad 3 bij No. 10. Bijtende natrium en kalium, nieuwe bereiding. Blanketsel. Bloemen langer frisch te houden met chloorammonium. Blume’s rhabarberpillen. Boea lampang, Indisch boontje. Boonekamp. Boonenmeel in tarwe- of roggemeel te herkennen. Borax, oplosmiddelen. Boter, vergiftigde. Kunstmatige. Brand-apotheek. Brause’s rheumatisme-pomade. Brilman’s pillen. Brometum kalicum. Maand. Bijblad 3 bij No. 10. Brometum kalicum, alcaliteit. Bromium met cyan. Brucine, overgang in strychnine. Brilbaarheid van vlam. Calciumfosfaat, ontleding door water. Camfor. Maand. Bijblad 3 bij No. 10. Camfor monobromaat. Capsules balsamico copaïvae, vervalsching. Capsules papaveris, opiumgehalte. Caragena, vervalsching. Carbonaat en hydraat magnesium. Maand. Bijblad 3 bij No. 10. Champignons verwijderen. Cherwy’s Decoctum Parai. Chili salpeter, natuurlijke, kleur. Chloralhydraat, ontleding, omzetting in het organisme en nieuwe oplosmiddelen. Zuivering. Tegen zeeziekte. Pijpjes. Chloralide. Chlorisch kalicum. Maand. Bijblad 4 bij No. 14. Chloroform, onzuiver. Zuivering. Chloroform tot het blusschen van brandende petroleum. Chloroform. Maand. Bijblad 5 bij No. 19. Chrysaborine. Chrysine. Cinnabar, nieuwe bereiding. Circulaire van het Rotterdamsche departement. Citroenolie, verhouding tegenover jodium. Coldcream. Coler’s kamfermelk. Collodium antiephelidicum. Commissie voor de leerling-apothekersexamens in 1874. Commissie voor de gecombineerde examens. Contra art. 30. Coöperatieve vereenigingen en levering van geneesmiddelen. Copie van recepten. Cortex chinae fuscus. Maand. Bijblad 5 bij No. 19. Crocus martius. Maand. Bijblad 5 bij No. 19. Cuprochloride. 18. Cyan in broom. 34. Cyankalium, vergiftiging. 6. Cyanwaterstofzuur bij toxicologische onderzoekingen. 45, bij vergiftiging aan te wijzen. 12. Cytisus Laburnum, vergiftige aard. 9. D. Desinfecteerend mengsel. 11. Desinfectiemiddel, nieuw. 49. Deutsche chemische Gesellschaft, aantal leden. 45. Dioxycinchonidine. 47. Dronkenschap, middel tegen, 7. Droppeltjes. 22. Druiven bewaren. 31. Druivensuiker in rietsuiker. 24. Duitsche pharmacie, toekomstige staat. 17. E. Electuairium sennae cum pulpis. 51. Elixir picis liquidae. 31. Emplastrum cantharidum. Maand. Bijblad 5 bij No. 19. Ems' mineralwateren. 34. Erwtenworst. 40. Eucalyptus Globulus, cultuur op Java. 9. Examina te Bennekom. 10. Extracten, narcotische, bewaring. 22. Extractum aconiti, belladonnae, conii, hyoscyami, spirit, et aquos. Maand. Bijblad 5 bij No. 19. Extractum aloës. Maand. Bijblad 5 bij No. 19. Extractum cardui benedicti. Maand. Bijblad 5 bij No. 19. Extractum castaneae vescae. 5. Extractum nucis vomicae. 9, Maand. Bijblad 5 bij No. 19. Extractum secalis cornuti. 50. F. Boehling's proefvocht, wijziging. 45. Ferro cyanatum in oplossing. 31, 32. Ferrum dialysatum, opmerking bij de bereiding. 31. Eilijeren bij hogere temperatuur. 3. Elores arnicae. Maand. Bijblad 5 bij No. 19. Elores chamomillae vulgaris, schaarschte. 17. Elixir extract van de folia Ricini. 10. Elixir extracten, Amerikaansche. 11. Eosine digitalis. Maand. Bijblad 6 bij No. 23. Elixir hyoscyami, inzameling. 27. Elixir sennae alexandrinae. Maand. Bijblad 6 bij No. 23. Eucoglycine. 26. Cr. Gaslicht van Caudri. 30, 32. Gekarniseerde wijn. 35. Geheime geneesmiddelen. 23, 25, 46. Gelsemium sempervirens, wortel tegen kiespijn. 4. Gemraam populii, bestanddeelen. 26. Geneesmiddelen, verbruik in Atjeh. 19. Gerechtelijk-scheikundig onderzoek op opium (met onschuldigverklaring.) 7. Gerechtelijk-scheikundig onderzoek op morphine. 12, opmerkingen daaromtrent. 14, 16, 17. Geschiedenis der pharmacie. 13, 30. Ginseng. 37. Glas vergulden. 45. Glycerine, vlam vattend. 42. Glycerine, ruwe, zuiveren. 26. Glycerine-thermometer. 36. Glycerinezeep, vloeibare. 31 Glycerinum. Maand. Bijblad 6 bij No. 23. Glycerinum sulphurosum. 31. Glycerolatum rosatum leniens. 25. Glycocol door synthese. 19. Goa-poeder. 51. Golden Hair Wash. 7. Gotschlich’s Homoeopathische kramptinctuur en gezondheidskruidenbitter. 31. Granules de digitaline, oud geworden, onwerkzaam. 33. Gummi arabicum. Maand. Bijblad 6 bij No. 23. Gummi arabicum, temperatuur van droging voor poeder. 40. 11. Henry’s carbolic-ointment. 4. Herniarine. 34. Honing, vervalsching met glucose. 31. Hungerford’s antirheumatismezalf. 31. Hydras chlorali in te grote dosis. 22. Hydrochloricum aporaphini als expectorans. 43. Hydrochloricum chinici. Maand. Bijblad 11 bij No. 45. Hydrochloricum morphini. Maand. Bijblad 6 bij No. 23. Hypochloris calcicus. Maand. Bijblad 7 bij No. 27. I. en J. Jacaranda Brasiliana. 43. Jalappeknollen, gehalte aan hars. 12. Japansche pharmacopoeën. 52. Jeruzalemsche balsem. 47. IJzerhagel. 21. IJzerlimonade. 11. Immanuël pillen. 46. Indicator-papier. 30. Infusum hyoscyami oleosum. Maand. Bijblad 7 bij No. 27. Injectie subcutanea met kinine. 46. Inkt, rood, voor de wasch. 22. Inspectie der apotheken te Batavia. 12. Instantaneous Ink Extractor. 31 Internationale tuinbouw-tentoonstelling en congres. 41. Iodaten, reactie. 7. Iodetum kalicum, onderzoek op brometum kalicum. 22. Iodetum kalicum uit iodetum cuprosum. 25. Iodetum kalicum, alcaliteit, 42. Iodetum kalicum. Maand. Bijblad 7 bij No. 27. Iodium quantitatief in urine te bepalen. 25. Iodo-bromide calcium compound. 4. Isnard’s arsenicoplossing. 25. K. Kaliurachloraat en zwavelzuur. 12. Kalk met bijproducten. 51. Kalosin. 31. Kankerpoeders van dr. Verweij. 38, 40, 42. Kermes minerale. 6. Kiespijn, middelen tegen. 45. Kieszand voor het schoonmaken van flessen. 26. Kina La Koch. 21, 22, 46. Kina-bepaling, methoden voor. 20. Kinawijnen. 22. Kindermeel van Nestlé. 6. Kinine, bepaling in den kinabast. 9. Kininezouten op morphine te onderzoeken. 3. Kleedingstukken (vergiftigd). 40. Kleef- of hechtpleister. 26. Koolmonoxide uit chloralhydraat en in tabaksrook. 31. Kreosoot (echt), phenol daarin te ontdekken. 6. Kretschmer’s middel tegen dronkenschap, 46. Kruiden-borst-stroop. 7. Kubale’s geneesmiddelen tegen astma. 9. Kumys. 6. Kumysextract. 7. Kunstwijn. 35, 38. Kwik zuiveren. 6. Kwik met kaliumpermanganaat. 81, L. Laboratorium voor hygiënisch-, pathologisch- en pharmaceutisch-cheratistisch onderzoekingen te Breda. 15, te Dordrecht. 26. Lactas ferrosus. Maand. Bijblad 5 bij No. 19. Leerling-apothekers-examen, uitslag. 14. Leerstoel voor de pharmacie in het programma van ons Hoger Onderwijs. 50. Leras’ oplosbaar ijzerfosfaat. 18. Levensmiddelen, onderzoek. 25. Levertraan, deugdelijkheid. 7. Lichen Islandicus. Maand. Bijblad 8 bij No. 32. Lichenine. 26. Lijkverbranding. 47. Lijm voor het opplakken van etiketten. 3. Lijnmeel, cyanwaterstofzuur leverend. 12. Lijnolie, vervalscht met levertraan. 6. Liniment (niet vettig) bij brandwonden. 37. Liquor antisepticus Hufelandi. 6. Liquor inhalatorius contra tussim convulsivam. 43. Lithiumwater. 33. Looizuur, reactie. 18. Looizuur in looizuurhoudende zelfstandigheden bepalen. 7, Limonades gazeuses met citras magnesicus. 21. Lycopodium, vervalscht. 31. Maagbitter. 27. Maaswater (gezuiverd). 40. Maatschappij ter bevordering der pharmacie, directeur nut. 24, verslag der Algerijnse Vergadering. 28. Magazijn van Hendriks en van Steenbergen te Amsterdam. 2, Magazijn van Marius en van Kossem te Rotterdam. 29. Medicijnflessen. 26. Medicinaal gewicht (oud), mag dit nog in de apotheken voorhanden zijn? 2. Melkonderzoek. 17. Metachloral. 3. Metatartras magnesicus. 25. Metawijnsteenzuur. 7. Methylaether. 9. Middel tegen kanker van dr. Verweij. 35. Middel tegen tering van Stephan. 47. Mineraalzuren, bepaling. 22. Mook’s middel tegen den lintworm. 31. Morny’s middel voor het groeien van het haar. 22. Morphine en morphinezouten, zuiverheid. 4. Morphine-onderzoek. 16, 17. Morphinezouten neer te slaan door hydrocarbonaten van alcalimetalen. 26. Muller's haemorrhoïdaalzalf. 26. Narceïne, nieuwe reactie. 31. Narcotische extracten, circulaire. 26. Natron-salpeter, natuurlijke, kleur. 43. Nitric acid argenticus. Maand. Bijbl. 8 bij No. 32. Nitric acid bismuthicus basicus. Maand. Bijbl. 8 bij No. 32. Nitric acid kalicus. Maand. Bijbl. 8 bij No. 32. Nitric acid uranicus als geneesmiddel tegen diabetes. 40. Nitric acid aethylicus cum alcohole. Maand. Bijbl. 8 bij No. 32. Nitric acid amylicus, maximaal doses. 37. O. Oleum cacao zuiveren. 51. Oleum citri en bergamottae, stijging der prijzen. 22. Oleum menthae crispae. Maand. Bijbl. 9 bij No. 36. Oleum menthae crispae en acidum aceticum concentratum. 33. Oleum menthae piperitae. Maand. Bijbl. 9 bij No. 36, reagens. 13. Oleum olivarum. Maand. Bijbl. 9 bij No. 36. Oleum ricini. Maand. Bijbl. 9 bij No. 36. Oleum zingiberis. 12. Olijfolie te bleken. 34. Omschrijving van geheime geneesmiddelen en pharmaceutische specialiteiten. 49. Onverdeelbare zwarte inkt. 47. Oogzalf met pulvis lapilli pumicis. 43. Opium, Japans. 39. Opium, onderzoek. 47. Opium, vervalscht. 9. Overgang van brucine in strychnine, 48. Oxydum hydrargyricum. Maand. Bijbl. 9 bij No. 36. Oxydum zincicum. Maand. Bijbl. 9 bij No. 36. P. Papaver Rhoeas, de petala geen morphine bevattend, 7. Parais kloosterpillen. 47. Pendar’s pillenmachine. 17. Pen-tsao. 47. Permanganate kalicum in de receptuur. 48. Permanganate zincicum. 3. Pharmaceutische afdeeling voor vrouwen in Rusland. 17. Pharmaceutische balansen van Becker’s Sons. 18. Pharmaceutische bijzonderheden inden geneeskundigen raad voor Gelderland en Utrecht. 5. Pharmaceutische bijzonderheden uit Indië. 11. Pharmaceutisch congres (4de internationaal) te Petersburg, programma. 6, opening. 17. Pharmaceutische dienst in gevangenissen. 36. Pharmaceutische enquête in Duitsland. 19, 30. Pharmaceutisch laboratorium. 19, 26, 27. Pharmaceutische opleiding. 16. Pharmaceutische opleiding te Amsterdam (brief van Prof. Gunning). 28. 34, 51. Pharmaceutische opleiding te Deventer. 21, 22, 23. Pharmaceutische poeders. 33. Pharmaceutische specialiteiten in Frankrijk. 22. Pharmaceutische statistiek. 40. Pharmacie bij het Hoger Onderwijs. 2,50. Pharmacie op de Universiteiten. 4. Pharmacognosie (zoogenaamd) bij het hulp-apothekers-examen. 17. Pharmaceutica Neerlandica, de verplichting tot het voorhanden hebben van een officieel exemplaar. 6. Pharmaceutica, gewenschte verbeteringen, wijzigingen en aanvullingen. 35, 37. Pharmaceutica universalia. 21. Phosphate de fer soluble ou pyrophosphate de fer. 11. Phosphorescerende aardappelen. 51. Phosphorus met tolubalsem. 1. Phylloxera vastatrix, middelen daartegen. 31. Pillen met chloroform ferricum. 52. Pikrinezuur, reactie 51, reagens op pepermuntolie. 13. Pilulae Blancardi. Radix ipecacuanhae. Maand. Bijblad. 10 bij No. 41. Radix rhei. Maand. Bijblad. 10 bij No. 41. Radix salep. Maand. Bijblad. 10 bij No. 41. Radix serpentariae, vervalsching. 21. Radix valerianae. Maand. Bijblad. 10 bij No. 41. Reageerpapier voor zure en alkalische reactie beiden. 6. Reageerpapieren. 9. Recept met permanganate van kalium. 26, 88. Recept, opmerking. 51. Recepten van burgerlijke geneesmiddelen in militaire ziekenhuizen. 2. Receptenbussen. 24, 25, 27, 29. Resina guaiacum met looggehalte. 6. Ricinuszaad-koeken. 46. Rookpatronen. 3. s. Saccharum althaeinicus. 18. Saccharum anodynum. 25. Salicylzuur in plaats van fenol. 3. Salicylzuur. 82, 49, formule van toediening. 1. Salpeterzuur in drinkwater, nieuwe methode van bepaling. 9. Salpeterzuur, reactie. 48. Salpeterzuurvlekken. 22. Santonine, verontreiniging met strychnine. 33. Santoninum. Maand. Bijblad. 10 bij No. 41. Scheibler’s mondwater. 12. Scheikundig vraagstuk. 11. Schenk’s Mandrake Pills. 4. Schoonheidsmelk, Oostersche. 27. Schweitzer’s reagens. 7. Secale cornutum. Maand. Bijblad. 10 bij No. 41. Seinen santonici, vergiftiging. 22, doses. 25. Septicine, alcaloïde bij rottende ontstaan. 38. Sirop de chloral, nadeelige uitwerking. 38. Smeersel tegen jicht en reumatomalische van Wed. Blume te Berlijn. 11. Solutio acetatis plumbi basica. Maand. Bijblad. 11 bij No. 45. Solutio acidi salicylici. 51. Solutio aetherea iodoformi. 3. Solutio chloreti ferri. Maand. Bijblad. 11 bij No. 45. Solutio Corrège. 25. Solutio iodii spirituosa. Maand. Bijblad. 11 bij No. 45. Specifieke opgave der geneesmiddelen. 5. Spoorweg-apotheek. 40. Strooipoeder, goedkoop. 42. Strychnine, afscheiding. 21. Succus liquiritiae depuratus. 51. Sulfophenylars plumbicum. 31. Sulphas antopini. Maand. Bijblad. 11 bij No. 45. Sulphas chinini. Maand. Bijblad. 11 bij No. 45. Sulphas cupricus, stiften. 42. Sulphas cupricus. Maand. Bijblad. 12 bij No. 49. Sulphas magnesicus, daarin sulfaten van alcalimetalen te ontdekken. 7. Sulphas morphini. Maand. Bijblad. 7 bij No. 27. Sulphas natricus. Maand. Bijblad. 12 bij No. 49. Sulphas zincicus. Maand. Bijblad. 12 bij No. 49. Sulphidum stibicum. Maand. Bijblad. 12 bij No. 49. Sulphis magnesicus, bereiding. 44. Sulphocyanat kalicum, vervalschte. 31. Sulphur depuratum, onderzoek op een arseengehalte. 5. Sulphuretum hydrargyricum rubrum, nieuwe bereiding. 46. Syntonine. 24. Syrupus althaeae et rhoeas siccus. 51. Syrupus amygdalarum seu emulsus. 46. Syrupus iodeti calcici. 47. T. Tabaksrook, bevattende koolmonoxide. 31. Tartras kalicum stibicum. Maand. Bijblad. 12 bij No. 49. Tartras calcicus acidus. Maand. Bijblad. 12 bij No. 49. Taxatie van recepten. 10, 11, 19, 27, 35, 43, 44, 45, 50. Tectochrysin. 26. Teerlikeur. 1. Terpentijnolie, werking op verschillende metalen. 3. Terpentijnparels. 1. Thymol, antiseptisch middel. 6. Tic-pills, Engelsche. 21. Tiedeman’s Elixir voor seksuele zwakten. Unguentum hydrargrum. Maand. Bijblad. 12 bij No. 49. Unguentum simplex, verkleuring. 31. Collectie van geneesmiddelen in Utrecht. 45. Ureum, nieuwe methode van bepaling. 4. V. Valeriaanzuur, nieuwe bereiding. 9. Valeriaanzuur, oplosbaarheid. 43. Vauville. 3, 31, 34, 45. Vaulon. 28. Veratrine, zuivering. 26. Verbanden met kaliumwaterglas. 47. Verbandmiddel uit klei en glycerine. 25. Vergadering (Algemene) der Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie. 3, 10, 28. Vergiftiging met loodchromaat. 3. Verschillende vlees als geneesmiddel, formulieren. 33. Verslag van het tweede hulp-apothekers-examen (1873-74). 18. Verslag (eerste) der Commissie voor het eerste, natuurkundig examen der aanstaande artsen en voor het natuurkundig examen van hulp-apothekers 1874-73. 27. Verslag (eerste) der Commissie voor het examen van apothekers 1874-75. 27. Verslag van de Algemene Vergadering der Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie. 38. Verslag (tweede) der Commissie voor het examen van apothekers 1874-75. 41. Verslagen der Commissie voor het leerradiers-examen in 1874. 19. Vervalsching van geneesmiddelen voor Oost-Azië. 53. Dr. Verweij's kauwpoeders. 35, 40, 43. Verwisseling van kinine- met morphinepreparaten. 47. Verzilveringspoeder. 43. Vinum opii aromaticum. Maand. Bijblad. 12 bij No. 49. Vinum Quinii. 19. Vinum stibiatum. Maand. Bijblad. 12 bij No. 49. Vlees, gedroogd. 24. Vliegenpapier. 14. Voorbereiding van de hulp-apotheker tot apotheker. 84. De Vrijheid der apothekers om het afleveren van geneesmiddelen in te willen weigeren. 7. Vrijstelling van gedeelten van het hulp-apothekers-examen. 42. U. Walker's California Vegetable Vinegar Company, 31. Was, geel, vervalscht. 14, 17, 51. Waterbad met constant niveau. 31. Waterglas, verband. 9. Wateronderzoek. 8. Wet van 8 Juli 1874 tot wijziging der voorwaarden. 14. Wetsontwerp Tandheelkunst. 80, 39. Wetsontwerp behelsende wijzigingen in de voorwaarden tot het verkrijgen der bevoegdheden. 8. Z. Zilver, titratie. 9. Zuurzout, ontvangen in plaats van borax. 18. Zuurstof, nieuwe bereidingswijze. 26. Zwavel bij scheikundige analyses afzonderen. 10. Zwavelkoolstof, lamp met stikstofdioxide. 42. Zwavelwaterstof door de werking van chloorwaterstofzuur op sulfocyanaanzuur. 21. Zwavelzuur destilleren. 47. Boekaankondigingen. Het chemische onderzoek, door dr. Hager, bewerkt door G. C, W Bohnensies. 5. Wetenschappelijke bibliotheek. 5. Woordenboeken (Eenklaar, Opwiersde) op de Pharm. 17. Leerboek der chemie en van enige harer toepassingen door dr. W. F. Koppeschaar. Iste en Ilde deel. 19. Practische handleiding voor ziekenverpleging, door Dr. S. Sr Corouel. 43. Maandschrift voor Natuurwetenschap, onder redactie van Dr. H. Hartog Heijs van Zonteveen. 4de Jaargang. 43.
12,791
MMTUK03:165743004:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,868
Wekstem : getuigenissen uit de Christelijke Afgesch. Geref. Kerk in Nederland
B. C. FELIX.
Dutch
Spoken
8,002
13,893
4. ZATURDAG, 25 JANUARIJ 1868 Vierde Jaargani WEKSTEM. GETUIGENISSEN UIT DE CHRIST. AFG. GER. KERK IN NEDERLAND. UITGEVER, G. Ph. zalsman te kampen. Jes. 40: 6a. Eene stem zegt: roept! Dit Blad verschijnt eiken Zaturdag. Prijs per 3 maand franco p. p. / 1.50. Voor Amerika ƒ 2.50 bij vooruitbetaling. Enkele Nos. 121 /2 Ct. Prijs der Advertentiën van 1—10 regels ƒ1.00, iedire regel meer 10 Cent, behalve 35 Cent zegelregt. Stukken in te zenden aan den Hoofdredacteur W. DIEMER te Alphen a/d Rijn; advertentiën, kerknieuws enz. aan den Uitgever. Alles franco. Blikken in Kerk en Staat. SPANNING. Het is alsof de geheele wereld eerbied heeft voor de worstelingen, die er thans plaats grijpen in Ne derland op staatkundig gebied en elk den strijd gadesiaande, met gespannen verwachting reikhalzend is om den uitslag te weten. Ten minste, wat de politiek van het buitenland aangaat, daarvan is dit maal weinig te zeggen. Er is geen nieuws dan het geen in ons Vaderland de gemoederen bezig houdt. Of, het moest zijn dat de verschillende redactiën en schrijvers van dagbladen geen oor en geen hart heb ben in deze dagen dan voor de verkiezingen. Schier alle kolommen zijn daarover gevuld. Zelden hebben wij de bladen in zulk een worstelperk zien treden. Er is agitatie. Zelfs openbare onderwijzers laten zich thans hooren. Zeker omdat er van de onderwijs kwestie, van die akelige schoolwet sprake is, en er door velen gehoopt wordt, dat wij toch eindelijk eens van dat juk verlost worden. Is het onze begeerte, dat onze Groen van Prinsterer wederom zijne stem doe hooren voor regt en billijkheid, — ook de li beralen ijveren voor hunne mannen en zelfs in Am sterdam tracht men Thorbecke ook weder in de Ka mer te brengen. Het Dagblad van ’s Gravenhage lacht eens hartelijk die liberale drijvers uit, aange zien Thorbecke steeds in strijd met de belangen van Amsterdam gehandeld heeft, en Rotterdam daaren tegen, door Thorbecke begunstigd, ten koste van de oude Amstelstad, in bloei toegenomen is. Wil Am sterdam nu toch in het ongeluk loopen en ander maal den man kiezen, die de hoofdstad zoo in vele opzigten benadeelde, dan zal Rotterdam weldra het lied z^ner grootheid zingen op het graf van Amstels veste. Wij verbergen onze meening niet: het is een ge- wigtig oogenblik dat wij beleven. En, terwijl wij den hevigen strijd aanschouwen tusschen liberalen en conservatieven, een strijd die nu en dan gewel dig en onbeschaafd is, zoo hopen wij dat onze kie zers, onze vrienden den tegenwoordigen toestand van ons vaderland ter harte nemen. Hartelijk wenschen wij dat tegenover razende en scheldende liberalen en behoudsmannen, de vrienden van waarheid en regt zich wenden tot het gebed en zij meer steun zoeken in God dan in een bijtend dagblad-artikel. Doen wij wat onze hand vindt om te doen, — aan den Heere zij dan de uitkomst overgelaten. Kunnen wij haast niet denken, dat al onze vrien den zullen gekozen worden, die eene kandidatuur ontvingen, toch hebben wij moed dat het getuige nis der regtzinnigen onder den zegen Gods, we derom niet geheel vruchteloos zal zijn. Wij hopen, zoo de Heere wil, iD een volgend blad blijde tijdin gen te kunnen mededeelen. VERWAAND GENOEG. Wij schreven zoo even dat ook onderwijzers zich gemengd hebben in den strijd van het oogenblik. Wij duiden het niemand ten kwade, die zich met de politiek bemoeit. Gelijk wij ons zelven die vrijheid ver oorloven, zoo gunnen wij haar ook gaarne aan anderen. Maar de opwekking die een zeker hoofdonderwijzer (die zich wel eens meer op min loyale wijze liet hoo ren) van zich deed uitgaan aan alle onderwijzers van de openbare school, is waarlijk al te kras. Hij dringt zijne ambtgenooten om hun invloed op de kiezers te gebruiken — een invloed die zij allen zonder on derscheid hebben. Die invloed moet zich bij hen openbaren door loopen bij de kiezers , door schrij ven voor en werven van de kiezers voor het libe raal complot. Zijn slotwoord komt zoo ietwat hierop neder: „Op mannen! en.... weet dit ten slotte, dat men zonder ons in de maatschappij niets van be lang tot stand kan brengen?’ Grooter schoolvosserij is er misschien nog Hooit gehoord. Wij deelen ten piinste niet in die opinie, noemen den onderwijzer ontzettend verwaand die zulks durft denken, wat meer is, ook schrijven en gelooven dat een openbaar onderwijzer een ongeluk kig schepsel in de maatschappij is, wiens invloed meer verderfelijk dan nuttig kan zijn sedert de rampzalige schoolwet van 1857 — nalatenschap van Thorbecke. IS DIT GERUSTSTELLEND? De Oostersche kwestie blijft de aandacht der Eu- ropesche mogendheden nog altijd bezig houden. Men schijnt de Russische regering hierin te wantrouwen en daarbij wordt er gevreesd voor een nieuw Sebas- topol. Het oog van den Czaar was begeerig geves tigd op Turkije en die begeerte deed den Krim- oorlog geboren worden. Rusland begeert nog voort durend en dit doet de monarcheu van Europa een oog in het zeil houden, zóó zelfs, dat de politiek van den dag uitloopt op dit onderwerp. En, te midden van de onrust of wrijving komt daar een zeker blad, de Nord-Post, zeer flegmatiek verkon digen, dat Rusland volstrekt geen vergrooting van gebied noch vermeerdering van invloed op de be volking in het oosten verlangt, maar alleen de me dewerking van Europa begeert, om het welzijn te bevorderen der inwoners van Turkije alsmede ter voorkoming eener catastrophe. — Wij staan er niet voor in dat deze mededeeling bij magte is om de gemoederen gerust te stellen. De mogendheden la ten zich niet zoo gemakkelijk door een dagblad- geschrijf calméren of tot andere gedachten leiden. Wij gelooven dus ook niet dat de Nord-Post alléén zoo krachtig is om de vorsten van Europa in slaap of tot mindere waakzaamheid te brengen. WELK EEN taal! Garibaldi! Die naam wordt weder genoemd alsof hij nimmer uit het strijdperk geweest is. Veel laat de held van Italië bij vernieuwing van zich hooren, o. a. in een brief, onlangs aan een publiek blad ont leend, waarin ook het volgende voorkomt: „Het is onmogelijk, dat in Italië één soldaat aanwezig is, die een patroon zal verschieten ter gunste van den 2e December. Mentana was mij een nieuw Aspromonte. Aan den voet werd ik wel niet gewond, maar in het hart door bet verlies van vele onzer dappere broe ders ... De booze genius (Napoleon natuurlijk) die den eenen voet op Parijs en den anderen voet op Rome drukt, moge over onze nederlaag hebben ge- lagchen •— geen nood! In Mexico heeft ook hij zijne offers gebragt! Onze vrienden in Erankrijk en in de wereld mogen zich geruststellen; — wij zullen het werk van nieuw' af aan beginnen.” Onze lezers bemerken wel dat Garibaldi moed heeft en dien nog niet verloor. Napoleon blijft zijn vijand en — zou de regering van Italië hem niet heimelijk steunen? Wij zullen er misschien later van hooren! ZONDELOOS OF ONZONDIG? Het is er mij waarlijk niet om te doen iemand van onregtzinnigheid te verdenken of te gelooven aan de oppervlakkigheid van sommigen, wier pen- nevrucht menigmalen door mij met groot genoegen is gelezen, ofschoon hier en daar wat stootend in enkele uitdrukkingen en Woorden tegenover de tegen woordige wetenschap, dat wil zeggen: de wetenschap der laatste jaren. Zoo is mij, bij voorbeeld, wel eens hinderlijk ge weest de woorden feilloos en zondeloos in geschriften of blad-artikelen van eerbiedwaardige mannen onzer kerk. De Kamper-School als de kweekplaats van aankomende gereformeerde leeraars en daarbij ook de voorgangers onzer kerk, (die als historische voort zetting der gereformeerde kerk van 1618 en 19 kan geacht worden) moeten wel degelijk onderscheid maken, vooral in publieke geschriften of blad-ar tikelen , tusschen Jeilloos en onfeilbaar — tusschen zondeloos en onzondig. Het is in onzen tijd hoognoodig dat ook zelfs in woorden en uitdrukkingen van zulk een gewigtigen en kritieken aard, verschil wordt gevonden tusschen Kampen, Leijden en Groningen — al heeft de eerste sehool nog niet de eer om een Landsacademie ge noemd te worden. Welnu , Leijden is al verre boven die woorden verheven, maar de Groninger-school of rigting schrijft nog altijd in hare dogmatieke vanen: feilloos en zondeloos. Feilloos — zegt zij — is de Schrift, maar niet onfeilbaar Zondeloos noemt zij Jezus, doch volstrekt niet onzondig. Wij daar entegen achten Jezus onzondig en de Schrift onfeil baar. Juist daarom wenschte ik dat onze leeraren die schrijven, en inzonderheid de studerende jon gelingschap , daarop indachtig waren om nooit die woorden der Groninger-school te gebruiken of te schrijven, als zij van de ingeving des Bijbels en van de God-mensclielijkheid des Middelaars gewagen. De uitdrukking „onfeilbaar” van be Bijbelschrij- vers of althans van de Apostelen, keurt de Gro ninger rigting af. Dit behoort tot hare eigenaardig heden. Zij neemt niets a priori, d. i. van te voren, aan. Eerst moet zij alles onderzoeken en, als zij na een vrij en wetenschappelijk onderzoek in den Bijbel geene bepaalde dwalingen gevonden heeft, dan noemt zij a posteriori (d. i. na het onderzoek) dë Bijbelschrijvers feilloos, maar niets meer. Een ge zag hebben die schrijvers voor Groningen niet. Evenzoo is het met de persoonlijkheid van Jezus. Zij wil Jezus eerst nagaan in zijn leven, wandel en in zijne werken. Heeft zij niets ontmoet dat in strijd is met de wet der zeden, dan zal zij gaarne eene zondeloosheid (naar Ullmann) aan Hem toeken nen. Dat is dus al wederom na hem beproefd, ge toetst en naauwkeurig nagegaan te hebben in al zijn doen en laten. A posteriori alzoo ook een Zon- delooze Jezus. Wij en de gereformeerde kerk be lijden een onzondigen Jezus; dat wil zeggen: reeds a priori, naar zijne afkomst en om zijn Goddelijken oorsprong kon hij niet zondigen. De Groninger- school nogthans leert de mogelijkheid tot zondigen in Jezus. Als wij dus het woordje zondeloos ook gebruiken, dan zou men ons kunnen beschuldigen dat wij ook de mogelijkheid tot zonde in Jezus stellen. Hoe goed dus dat onze leeraren en allen die de Godheid van Christus gelooven en van harte belij den , nooit het woordje „zondeloos” bezigen als zij over den onzondigen toestand van Jezus het woord of de pen voeren. Zeer heb ik mij verblijd over een plan, dat ook reeds lang mijne gedachten gaande hield, tot oprig- ting van een godgeleerd tijdschrift. Nog meer ver heugd ben ik dat een onzer geliefde hoogleeraren aan de Kamper School (de Cock) met den genialen medebroeder Bavinck daarvan de Redactie op zich nemen. Het is hun toevertrouwd. De Heere zegene hunne pogingen. Hartelijk hoop ik dat zij mede werking vinden. Als aanvangspunt mogt wel eens gehandeld worden over de beide hier besprokene onderwerpen. Daarom roerde ik ze even aan in ons blad. Want het is slechts aanstippen. Breedvoeri ger is daarover te schrijven; maar dit laat ik nu o zoo gaarne aan die geachte Redactie over Ullmann’s „zondeloosheid” zal daartoe eene goede handleiding zijn om tot wederleggingen te komen en de onzon digheid van den Christus Gods te handhaven, zoo wel als de onfeilbaarheid der Bijbelschnjvers in het ware licht te stellen. EEN DEGELIJK BOEKJE. Het behoeft naauwelijks gezegd te worden dat ook ik mijne meening heb over de jongste hande lingen van Ds. van Dijk te Doetinchem. In stilte heb ik ze nagegaan en was dan ook meer opmerker dan publiek beoordeelaar. Dikwerf is mij mijne opi nie over de plannen en uitzigten van broeder van Dijk gevraagd en — zoowel aan Afgescheidene als aan Hervormde broeders heb ik dit als grootste grief tegen ZEerw. ingebragt, dat: Ds. van Dijk iets doet en poogt, ten koste van zijne Afgesch. broeders. Hij wil de Hervormde kerk qua genootschap refor meeren , en , waar hij daartoe de hand aan den ploeg slaat, begint hij met ons, zijne Afgescheidene broe ders, leeraars en leden, door het slijk te sleuren en te smaden. En daarmede bezoedelt, bevlekt hij zijn eigen aangezigt en werkt zich alzoo blind. Ik zou nog niet in het openbaar mijne meening gezegd hebben, zoo niet onze geliefde broeder G. Hemkes, predikant te Leek, mij zijn brochure toe gezonden had, getiteld: het kerkelijk streven van Ds. J. van Dijk Mz. geopenbaard in de brochure: alliëren door alliantie,” — met verzoek daarover een recensie te geven in ons blad. De beste recensie die ik hier kan verschaffen is te verklaren, dat ik het met den schrijver volstrekt eens ben, waarom ik gaarne dit welgeschreven boekje in veler handen zou willen zien. De stijl verraadt den ouden gymnasiast, de inhoud trekt aan door de welbekende geschie denis van Doetinchem, de taal is zacht en ademt liefde voor een voormaligcn maar thans dwalenden vriend, terwijl de argumenten tegenover de brochure van Ds. van Dijk, krachtig en degelijk zijn Wij raden dus onzen lezers zeer aan zich dit boekje aan- teschaffen, aangezien velen na de lezing genezen zul len zijn om vleijend te denken over de pogingen van Ds. van Dijk. Een beginselloos mensch alleen kan met het Doetinchemsche reuzenplan zijn inge nomen , maar Afgescheidenen en Hervormden die van een beginsel uitgaan, kunnen er geen prijs op stellen. Een Ds. Vos, redacteur van het Kerkelijk Weekblad moge br. van Dijk toejuichen, andere uitnemende medewerkers van dat zelfde blad daarentegen halen de schouderen op over zulk een valsch standpunt en moeten als menschen van beginsel, al zijn zij nog niet met de afscheiding vereenigd, toch aan br. van Dijk alle medewerking ontzeggen. In één woord: de Hervormde broeders met wie ik over den Doetinchemschen Luther sprak, stellen geen vertrou wen in de zaak en kunnen er onmogelijk crediet voor hebben. Ik haat Ds. van Dijk niet; geenszins schrijf ik deze regelen tuk op ketterjagt; integendeel. Harte lijk wensch ik dat hij terugkome van zijn dwaalweg en dat daartoe de brochure van Ds. Hemkes ook moge dienstbaar zijn. Om diezelfde reden nam ook hij de pen op tegen een ouden vriend. De kerk als ligchaam kan echter dien smaad niet dragen. Op haar, op hare dienaren zijn smetten en vlekken geworpen en deze moeten uitgewischt worden — God geve door schuldbelijdenis en wederkeeren van br. van Dijk. Ons openlijk aan de kaak te stellen alsof wij de bekrompenste en enghartigste wezens waren, die hunnen tijd niet begrijpen, is waarlijk geen onschuldige daad. Nu uit die daad van br. van Dijk nog beschuldigingen optewerpen, alsof hij met geheime bedoelingen en door laffe eerzucht geprik keld, zou staan naar een toga in de Hervormde kerk — dat doe ik niet en wil ik niet doen. Maai, met mijne geheele overtuiging zeg ik, dat als br. van Dijk zich door de kerk aangeklaagd ziet en uit geworpen wordt —- wat hij misschien verlangt — dan, dan wordt hij martelaar voor eene Delijke zaak. Ten slotte raad ik hem — en ik geloof dat ik uit ervaring hier een woord mag medespreken — dat hij eerst, waar hij tien- en twintigtallen jonge lingen oproept om ze eene academische opleiding gratis te verschaffen , nog eens de kosten overrekene. Laat hij ook letten hoe weinig — betrekkelijk wei nig — de bekende en overigens geaconditeerde ver- eeniging van vrienden der waarheid in Friesland voor zulk een doel, om jongelieden voor de predikdienst opteleiden, met groote moeite verkregen heeft en ze ker zal hij dan terugdeinzen om verdere luchtkastee- len te bouwen, om daaraan het lot en de toekomst van nu gretige jongelingen te wagen. B. C. FELIX. Den Helder. Vorm en wezen der gerefor meerde leer. Van veler zijde is men reeds eenigen tijd begon nen te mompelen van eene onderscheiding in vorm en wezen der gereformeerde belijdenisschriften — niet van de zijde der modernen — deze kennen zelfs in theorie de gereformeerde leer niet meer, van daar hunne karikaturen van deze leer — maar van de zijde der rigting, die men gewoon is metdennaam van geloovige rigting te bestempelen; daarom des te meer willen wij tegen deze onderscheiding waar schuwen en niemand heeft het regt, zoo men niet wil vervallen in subjectivisme , om deze onderschei ding te maken. Prof. Schotten is destijds (1855) haid gevallen om dat hij de leer der Hervormde kerk in hare grond beginselen enz. schreef en daarmede nog voor gere formeerd wilde gehouden worden; maar welk an der beginsel leidde Scholten tot zijne gereformeerde leer, als menigeen onder de tegenwoordige, zooge naamd geloovige rigting huldigt met hare onderschei ding: vorm en wezen der gereformeerde leer? Prof. Scholten schreef in 1855 in de voorrede der derde uitgaaf van zijn „leer der Herv. kerk." Hij had dit werk o. a. geschreven met het doel, om te laten zien „hoe de Hervormde leeraar, getrouw aan den eed, dien hij heeft afgelegd, de leer kan zijn toe gedaan, die in haren aard en geest, het wezen en de hoofdzaak der gereformeerde belijdenis uit maakt, behoudens de vrije ontwikkeling der christelijke we tenschap, en dat het geheel iets anders is, de letter der belijdenisschriften met angstvalligheid te huldigen, iets anders den geest en de beginselen der Gerefor meerde kerk van harte te zijn toegedaan en op den evangelischen grondslag, door onze vaderen gelegd, met ijver voort te bouwen.” Dertien jaren slechts zijn verloopen, en wat toen nog met verontwaardiging door de geloovige rigting werd verworpen in prof. Scholten, begint men thans in diezelfde rigting nit te spreken zonder eenige tegenspraak. Al is ons getuigenis dan ook als de stem eens roependen in de woestijn en al worden er namen genoemd, wier personen ook wij in vele opzigten hoog schatten — wij schromen daarom niet onze overtuiging uit te spreken. — Wij spreken hier niet over de afwijkingen in de leer, die door dezen en genen luidkeels worden uitgesproken — afwijkin gen, die vierkant in strijd staan met de leer der gereformeerde belijdenisschriften, wij spreken hier slechts over het zelfde beginsel, dat prof. Scholten zijn „leer der Herv. kerk” deed schrijven en nu door mannen van naam uitgesproken en in bescherming genomen wordt. Voor ditmaal laten wij hier volgen het oude on- derteekenis-formulier, waarin geen woord gerept wordt van wezen en vorm, evenmin als in een ander geteekende acte, zonder dat de onderteekenaar die acte verheft als model van taal en stijl. Zoo er niet wat achter schuilde, gelijk vroeger bij prof. Scholten, dan zou men niet met zulk een niet beteekenende onderscheiding: wezen en vorm der belijdenisschriften voor den dag komen. De verbindtenis-acte geeft hiertoe regt noch vrij heid. Deze luidt aldus: Wij ondergeschreven Bedienaren des Goddelijken Woords, ressorterende onder de classis N. N. ver klaren opregtelijk en in goede consciëntie voor den Heere, met deze onze onderceekening, dat wij van harte gevoelen en gelooven, dat alle artikelen en stukken der leer, in de Belijdenis en Kat.echismus der gereformeerde Nederl. kerken begrepen, mits gaders de verklaring over eenige punten der voor- zeide leer in de nationale Synode anno 1619 te llordrecnt gedaan — in alles met Gods Woord over eenkomen. Zie verder het Kerkelijk Handboekje, uitgave van G. Ph. Zalsman. Zoo min in deze als in eenige andere ondertee- kenings-acte is sprake van wezen en vorm, van bol ster en pit der gert formeerde leer, maar de onder scheiding is een eigendunkelijke en oneerlijke onder scheiding van prof. Scholten, waarover hij voor dertien jaren met regt hard is gevallen. Nu even wel wordt deze onderscheiding van prof. Scholten overgeuomen door een rigting, die hem toen hard viel. Dat smart ons en kan niet anders als ver derfelijke gevolgen na zich slepen. Doch hierover in een volgend nummer. De verkiezingen. IV. In Limburg zal de strijd hevig zijn. Het is hier een strijd tusschen twee partijen en het is moeijelijk te zeggen, wat het verschil uitmaakt. Heden avond begaf ik mij in eene kiezersmeeting en interpelleerde de heeren v. d. Maessen en de Bie- bersteijn over de vrijheid van onderwijs. Die heeren verklaarden rondweg daar voor te zijn. Dit moeten onze Limburgers ook wel, of zij zou den in strijd zijn met hunne kiezers. Dit ook con stateer ik met genoegen, dat de band met Nederland nooit zoo vast is geweest als thans, en allen anti- pruissisch zijn. Maar hiertegen verheffen zij allen hunne stem, nl. tegen de nieuwe Militie-wet, waar door éénige zoons niet meer vrij van dienst zouden zijn en een plaatsvervanger 1 a 2 duizend gulden zou kosten, daar nommerverwisselaars niet meer zou den geoorloofd zijn. Hiertegen moet ik ook protest aanteekenen. Zoolang de Nederlander zijn vaderland liefheeft en zijnen Koning bemint, is het onoverwinnelijk en hebben wij geen nieuwe militie-wet noodig. Daarom, Kiezers, ziet toe aan wien gij uwe stem men geeft. Wanueer deze onze woorden gelezen worden, is de strijd grootendeels beslist, maar voor de herstem ming kan het goed en nuttig zijn. W ij verlangen : Vrijheid van onderwijs. Geen nieuwe militie-wet. Regt voor allen ! Wat wij daardoor verstaan, zullen wij in een vol gend Nommer opgeven en aanwijzen, hoe de Afges. in dit opzigt reden van klagen hebben , maar aan de andere zijde, reden om de liefde des Heeren te roemen, daar wij in weerwil daarvan, ons in den bloei en de uitbreiding onzer Gemeenten mogen ver heugen. VAN ANDEL. Maastricht, 18 Jan. 1868. Vrijheid van onderwijs, en regt voor allen behoort onvoorwaardelijk tot het programma der Wekstem, maar dit staat niet in betreKking tot de nieuwe militie-wet. Wij hopen daarom, dat onze hoogge schatte vriend dat punt nu althans ook zal laten rusten. Bed. Zondagschool-Blaadjes OVER DE KEUZE VAN HET PSALMGEZANG IN DE ZONDAGSCHOOL. Door het bestuurder zondagschool-vereeniging ZZAzeZ te Utrecht is, na rijp beraad, besloten om de kinderen harer afdeelingen uitsluitend Psalmen te laten zingen. Op de vraag, ons van verschillende kanten gedaan, welke redenen ons daartoe hebben bewogen, willen wij gaarne een, zoo wij hopen, voldoend antwoord geven. Dit kan zeer kort zijn. Bij art. 2 der Algemeene Bepalingen is tot onver- anderlijken grondslag van het bestaan en onderricht der Vereeniging aangenomen Gods Woord en het geloof in den Heere Jezus Christus, Gods Zoon. Tot het onderricht in elke zondagschool behoort ontegenzeg- gehjk het kindergezang. Hoe uitnemend sommige onzer Evangelische Gezangen ook zijn, en die wij zonder het minste bezwaar de kinderen zouden kun nen laten zingen — zij blijven toch eigenlijk geen deel uitmaken van Gods Woord; en vermits wij ons, met het oog op de zware tijden die aanstaande zijn, striktelijk meenden te moeten houden aan onzen eenmaal aangenomen grondslag, zoo was het besluit om geen ander dan psalmgezang toe te laten in onze zondagscholen, daarvan bet natuurlijk gevolg. Behalve dut de onderwijzer in elke afdeeling hier door gebonden wordt zich te bewegen binnen den zuiver schriftuurlijken kring, heeft het uitsluitend psalmgezang zeer veel voor boven al het andere, hoe stichtelijk en opwekkend en voor kinderlijke bevatting geschikt dan ook vele der evangelische en van de groote menigte kindergezangen ook zijn mogen. Vooreerst wordt de onderwijzer al aanstonds in de gelegenheid gesteld, om zoowel voor als na het opge geven psalmvers, de kinderen over den historischen of geestelijken zin daarvan het noodige tot ophelde ring of stichting op te merken, opdat zij wel weten wat zij zullen gaan zingen, of wat zij gezongen heb ban. Hij moet alzoo reeds dadelijk de kinderen onderrichten uit het zuivere Woord van God, het geen niet het geval kan zijn, wanneer hij hun den zin van een of ander stichtelijk gezang of kinder gezang zou willen gaan verklaren. Ten anderen worden de kinderen hierdoor op de beste en geleidelijkste wijze bekend met geheel ons zoo voortreffelijk berijmd psalmboek, leeren zij het naar waarde hoogschatten en liefhebben, en het stellen boven alle ander gezang in geheel hun volgend leven. Ziehier hoofdzakelijk de redenen, die het bestuur tot die uitsluitende keuze bewoog. Het bovenstaande en de inzage van den kalender der zondagschoolvereeniging Ithiël, verkrijgbaar bij H. de Hoogh te Amsterdam, doet ons die met alle vrijmoedigheid aan al onze zondagscholen aanbe velen. Wij hopen dat al de zondagscholen onzer kerk zich van dezen kalender eenparig mogen bedienen. Red. Een gunstig; teelten Christelijke week- en maandbladen vermeerderen gedurig in tal en grootte. Zoo verschijnt in den Haag sedert eenige weken Maranatha, in Groningen een Weekblad, en eerst daags in Kampen weer een Maandschrift. Voor ons liggen weer de 4 eerste nomraers van „de Christenböde.” Zoover wij over deze eerste nummers kunnen oordeelen, beantwoordt „de Christenböde” geheel aan het doel. Deze blaadjes, bij Kemink en Zoon te Utrecht uitgegeven, behelzen een frissche, krachtige, gere formeerde taal. Zij worden geschreven door een leeraar, en elke maand zullen er 4 losse blaadjes, van elk nummer 3 exemplaren, tegen ƒ 1 per jaar verschijnen. Zij behelzen een waardigen tegenhanger tegen de verderfelijke blaadjes van Kees. — Als de schrijver in dezen geest voortgaat, dan hopen wij dat er bij duizendtallen zullen verspreid worden. Werpt uw brood op liet water. Lady Huntington en de tuinbaas. Lady Hun- tington had een man aan het werk, en sprak met hem over den toestand zijner ziel. Jaren daarna had zij een anderen man in hare dienst, en begon op dezelfde wijs met hem te spreken, hare vrees uitdrukkende, dat hij nooit bad, of de vergiffenis zijner zonden in Christus zocht. De man zeide haar dat zij zich vergiste. „Ik hoorde,” zeide hij, „wat er tusschen u en James voorviel, bij die en die ge legenheid , en het woord, voor hem bestemd, had zijn uitwerking op mij.” „Hoe hoordet gij dat gesprek?” vroeg zij. „Ik hoorde het,” antwoordde hij, „door een gat in den muur, en nimmer zal ik vergeten, vat het bij mij nagelaten heeft.” Een woord op zijn tijd gesproken, heeft dikwijls vrij wat meer gevolg, dan wij wel denkep. Ploegen op hope. — Een ondeugende kleine jon gen, die geregeld in de Zondagschool kwam, was zoo vol leven en beweging, dat hij werkelijk tot last was. Zijn teacher verdroeg hem echter en hield hem in de klas. De jongen groeide op en werd spoedig een deelgenoot van Gods genade, waarna hij zich ook met zijn geheele hart begon toe te leggen op het werk der Zondagschool. Hij bekleedt thans een van de voornaamste betrekkingen, en zijn ijver voor de zaak van Christus is voorbeeldig. Zoo vond een goedhartig Christen eens een jongen, die door zijn dronken vader van huis gejaagd was, en op straat lag te slapen. Hij nam hem mede naar huis, gaf hem een opvoeding, en bragt hem onder den invloed der waarheid. Hij werd een voor naam man, en werd onlangs gekozen tot Gouverneur van een Westelijken Staat. Zoo zegt de Chr. Int., en wij mogen er wel bij voegen: — Werpt uw brood uit op het water, en na vele dagen zult gij het wedervinden. Vreeselijk Hoe huilde de wind en hoe duister was het ver leden Zaturdag, ’s avonds om tien uur. Zeer be- voorregt gevoelde ik mij en hoe aangenaam was het in een warm vertrek te zitten studeren. In welk een’ toestand bevonden anderen zich, daar ik niets van wist. Drie volwassene kinderen, twee dochters en een zoon uit één gezin kwamen terug van een avondbezoek; zoo bijna waren ze thuis, lusschen dat bijna en te huis beidde hun echter een vreeselijk lot. „Hoor eens Andries,” — zoo sprak verschrikt de wakende moeder der kinderen haren echtgenoot aan — „hoe roept Jenne !” „Ach die schreeuwer heeft altijd zoo veel geweld.... Maar het jammeren duurde nog voort. Oogenblikkelijk sprong toen de zorgdragende vader ran ’t bed en ijlde naakt naar de diepte ; zijne vrouw rolgde Km. Hij meende een zijner kinderen (het vas van hun bagage) te zien dobberen op de schui nende golven; hij sprons tot de keel in het water m met een van verbazing sidderende stem riep de >ude: „hier Jenne, een stok, houdt vast, grijpt hem I” Maar er was geene stem noch opmerking. Hij vischte m vischte, werd reeds overwigtig, stond op den ■and van het graf. Hij kwam er echter nog uit, was stom van weedom en smarte, en een weinig laarna stamelde hij aan iemand, die er bij stond , net een gebroken hart: „Ach ... ach,. .. zeg .... nijne drie kinderen.... zijn hier verdronken!” En die drie kinderen hadden geworsteld en gewor- iteld in de huilende duisternis om den dood te ont eringen; toch was hij magtiger dan zij. Hij had ïen — alzoo was het Godsbestuur — begraven in len waterschoot. Zij dachten zoo aanstonds hunne ouders te ont moeten, zich op het verkwikkelijk rustbed te leggen, en ach ! welk eene teleurstelling ! Zij stonden voor den eeuwigen Regter! Zij waren in de onherroepelijke eeuwigheid! Drie zwarte doodkisten in het ouder lijk huis en bij de ouderlijke harten , bevatten het overschot der dierbare panden! Welk een toestand! Hoe onzeker, hoe wisselvallig is het menschelijk leven. Het predikt ons met een vreeselijken, zigtbaren en gevoelvollen ernst: bereidt uw huis, want gij zult sterven. Weest dan altijd bereid, want gij weet niet in welke ure de Zoon des menschen komen zal. En dan onvoorbereid te vallen in de handen van den levenden God, voorwaar, dat is vreeselijk. G. HEMKES. Leek, 20 Jan. 1868. Mengelingen. ondebwijzend-pebsoneel in n.-amerika. liet is blijkbaar, dat het getal vrouwen, als teachers onzer lagere scholen, dat der mannen te bovengaat. De jongste census brengt het getal teachers in de V. S. tot 150,000, waarvan twee derde vrouwen zijn. In Massachusetts zijn zes vrouwelijke teachers tegen een mannelijke; in Vermout vijf, In onze grootere steden evenwel is het getal vrouwelijke teachers nog grooter. Te Chicago zijn 24 man nelijke tegen 241 vrouwelijke; te Cincinnati 60 tegen 324 ; te Milwaukee 14 tegen 70 ; te St. Louis 18 tegen 166; te San Francisco 25 tegen 183; te Boston 67 tegen 565; te Philadelphia 83 tegen 1,217 ; te Baltimore 42 tegen 335 ; te Brooklyn 27 tegen 510; te Providence 9 tegen 142; te Washing ton 4 tegen 56. Te New-York zijn er van meer dan 2,000 teachers slechts 178 mannelijke. De voornaamste reden hiervan schijnt te wezen, dat onderwijzen niet zulke voordeelen voor mannen aan biedt , als andere vakken. De week der gebeden. Ook Leidens volk ging op naar ’t bedehuis des Heeren, In ’t stille avonduur, genood door ’s dienaars mond; ’t Was ons daar waarlijk goed, met Elie zeven keeren Te buigen naar Gods wil, te smeeken stond op stond, ’t Was ons daar goed en zoet met al de Christenscharen, Zelfs die van ’s werelds end, voor Jezus’troon te staan, En ’t zorgvol harteleed, bij ’t klimmen der gevaren ’t Ontlasten aan zijn voet, Hij blikte ons vriendlijk aan. Wij traden dankend toe, belaan met onze zonden, Veroordeeld in ons zelf, met kerk en vaderland, Ons neergedrukt gemoed vroeg balsem voor de wonden In Euroops veegen staat, zoo d’een als d’andren kant. Aandoénlijk was die stond in ’t plegtig troonwaarts (wenden, Voor al wat leeft op aard, met vorsten, overheen, Om vrede, welvaart, moed, om ootmoed in d’ellendeD, Zoodat des Heeren dag geëerd worde in ’t gemeen; Maar ’t huisgezin en school in lage en hooge standen, Ons kindren tal, nabij, of ver aan ’t vreemde strand Te brengen voor Gods troon, dit roerde ons d’inge- (wanden, Eu zuchtend smeekten wij om ’t heil voor Nederland, Al kloppend hielden w’ aan en was ’teen staamlend (fluistren: „Heer Jezus! zend uw Geest op ’t matte erfdeel neer.” ’t Is of bij zulk een beê, de englen ons beluistren! De ziel wordt opgevoerd in zalig hemelspheer. Als wij de dienaars Gods aan zijn gena bevolen, Aan Abrahams geslacht een oude schuld voldeên; Wij staarden op hunlotaan ’t eind van ’tzwervend dolen, En riepen: „kom, o Heer, vertoef niet in uw treên.” Nog eenmaal boog ons hart in biddend onderwinden Voor kranken, weeuw en wees in ’t midden derellend, En eindlijk wierpen w’ ons met alle Godgezinden Op ’t schaamrood aanzigt neer voor Hem die redding (zendt, En ’t huikje zijner kerk in ’t midden van de baren Op ’s werelds levenszee, als storm en onweer loeit, Bij waarheid, liefde en trouw genadig zal bewaren, Als op haar noodgeschrei, haar heiligheid steeds groeit. Onze bedestonden zijn, niettegenstaande het koude weder, door tamelijk veel volk bezocht en met zeer veel stichting geleid en voorgegaan, op zalvende wijze door onzen Eerw zeer geliefden Ds. Donner, in het kerkgebouw op de Hooigracht. Ook trad onze be minde Ds. Holster voor ons op, welke met vurig heid des geestes waardiglijk in een bedestond ons voorging. Onze zamenkomsten werden gezegend door den Heere en zullen voorzeker niet ligt uit ons ge heugen worden uitgewischt. K. de Geus. Leiden. Griften. Ontvangen voor het Gezelschap der Chr. Afg. Jongelingen te Dordrecht, van Mevrouw de Dre van Kinschot te Amster dam , een postwissel groot f 5,00. In naarn van bovengenoemd Gezelschap zeggen we der edele Geefster wederom dank voor deze gift, en bevelen ons voor de ontvangst van verdere giften beleefdelijk aan. G. Ph, Zalsman. Kevie- en Schoolnieuws Ds. J. I'. Petersen te Heemse, is te Nijkerk, (N. Am.) be roepen. Ds. H. H. Middel te Wolpaartsdijk heeft bedankt voor het beroep naar Waddingsveen. Ds. G. Boer nam 12 dezer afscheid van de gemeente te Sap- pemeer. __ De dag van 14 Januarij is een dag welke gewis onvergete lijk zal zijn, in de schatting van de vrienden van Christelijk onderwijs te Zierikzee en welke verdient als inet gulden let teren geboekt te worden in de geschiedrollen dier aloude zeeuwsche veste. Het was de dag welke als de kroon zette op den arbeid van de oprigters der vereeniging voor Christe lijk onderwijs alhier. Moest ruim een jaar geleden nog de eerste steen gelegd worden tot oprigting van gemelde vereeniging, op dien dag den dag van 14 Januarij, had gemelde vereeniging het voorregt reeds twee scholen in een gebouw n.1. een voor lager en meer uitgebreid onderwijs en een bewaarschool te openen met ruim 90 kindereu en tal van belangstellenden. Des voormiddags 10 ure opende de voorzitter Jhr. J. L. de Jonge de vergadering, heette alle aanwezigen hartelijk welkom, noodigde uit tot het zingen van Ps. 103 vers 1, ging voor, in het gebed en sprak eene voortreffelijke rede uit, tot betoog dat het woord Christelijk in de schoolwet eigenlijk niets mag beteekenen, waar toch al wat tot het Christendom, zijne waarheden, feiten, en geschiedenis behoort, van de openbare school moet verwijderd blijven: deelende de voorz. in dit opzigt het gevoe len dat de Synodale commissie 1856 des tijds onbewimpeld uitsprak: dit (n.1. een Christendom dat ook den Jood welge vallig moet zijn) neemt de edelste bestanddeelen uit de opvoe ding weg, en leidt tot verderf van het opkomend geslacht. Op grond van dit een en ander betoogde de voorzitter vei der de gebiedende noodzakelijkheid om naast de openbare scholen ook Christelijke scholen op te rigten en wees op de dure verpligting van allen om alle dergelijke inrigtingen te steunen. Hierna werd het woord gevoerd door den Penningmeester, de WelEerw. Zeergeleerde Heer Ds. Kreulen, welke begon met adhaesie te geven aan de rede van den voorzitter en in krach tige taal ontvouwde, den grond waarop en het doel waartoe de scholen gesticht waren. Verder werd door ZEerw. gewezen op het misbruik van de woorden Christelijk, Bijbelsch, Evan gelisch en dergelijke, en kenschetste den grondslag dezer Vereeniging, als volkomen overeenkomstig de Gereformeerde Belijdenis en dientengevolge overeenkomstig Gods woord, en drukte den ouderen op het hart, op dien grond te helpen voort bouwen en niet in huis af te breken wat in de school opge bouwd werd. Nadat ZEerw. had verzocht te zingen Ps. 25 : 6, trad de Secretaris op en wekte de vergadering nog in korte woorden op, achterwaarts te zien op hetgene God gedaan heeft, voorwaarts te zenden, op hetgeen ons bedreigt en ons te doen staat, opwaarts te zien op den grooten werkmeester van alles; en beval der vergadering aan, zich niet te laten ver schrikken door de onbewezen uitspraken eener valsche weten schap, maar in den geloove de goede zaak te steunen door medewerking en gebed. Thans trad als spreker op de Hoofdonderwijzer, de Heer Exel, vroeger openbaar Hoofdonderwijzer te Veen, en sprak eene indrukwekkende rede uit, waarin ZEd. uiteen zette, hoe hij, vroeger tegen het gebruik des Bijbels op de school gezind was, hoe hij door de hand Gods werd verootmoedigd tot de erken tenis , dat er buiten Christus geen heil is, dat kennis zonder godzaligheid van God afleidt; toonde vervolgens aan hoe hij ter zijner voormalige standplaats het Christendom als verboden waar moest insluiken en hoe de hand Gods hem bewerkt had om zijne vooruitzigten bij het openbaar onderwijs prijs te geven en zich te wijden aan het Christelijk onderwijs eu hoe hij zich thans ten levenstaak stelde, om in de kracht Gods wel ontwikkelde beschaafde staatsburgers te vormen, naauw ver bonden aan Vaderland en Oranje, inzonderheid doordrongen van de vreeze Gods, als beginsel van alle wijsheid. Nadat de Hoofdonderwijzer nog het woord gerigt had tot het Bestuur der school, de onderwijzeres der Bewaarschool, den Heer schoolopziener en leden der plaatselijke schoolcom missie en tot de ouders en begunstigers, verzocht hij te zingen Psalm 68 vers 10: en werd een half uur gepauseerd, ten einde gelegenheid te geven aan alle aanwezigen, gebruik te maken van de gereedstaande ververschingen, en de kinderen te onthalen op chocolaad en krentebroodjes. Na de pauze trad de Hoofdonderwijzer nogmaals op en sprak nog een zielroerend woord tot de kinderen, hen beschou wende als zijne kinderen, de kindeien zijner verantwoording en noodigde de vergadering uit, den kinderen toe te bidden Ps. 134 vers 3, waarop door den Penningmeester werd gesloten met treffend dankgebed. Onder de aanwezigen ten getale van 2 a 300 personen heerschte de grootste stilte, als blijk van gespannen aandacht en wij herhalen het, de indruk was eene zoodanige, als die veel goeds doet hopen voor deze stad, die reeds eene halve eeuw zucht onder den verpestenden adem van het liberalisme. De gehoudene collecte bragt op aan specie ƒ 40.— buiten ingekomen quitantie voor gedane leveringen a f 54.— De Heere God doe in gunst zijn aangezigt lichten over deze zaak en over al wat gedaan wordt tot uitbreiding zijns koningrijks. Zierikzee, 16 Jan. P. M. OCHTMAN, Secretaris der vereeniging voornoemd. Correspondentie. Per abuis zijn in het vorig No. Smilde en Assen als twee kiesdistricten genoemd. De Corrector heeft tot ons leedwezen toen verzuimd de namen der Candidaten voor het kiesdistrict Sneek te veranderen volgens de advertentie. Red. Aan de laatste nieuwe Abonnee wordt berigt, dat No. 1 is uitverkocht. De advertentie van den Heer G. J. M. Oudenampsen te Gorssel kwam te laat. De postwissel van den Heer J. Ir. te R. ont- G. Ph. ZALSMAN. vangen. AD VERTEN! I Ë N. EEN HULPONDERWIJZER niet onbekend met liet FRANSCH en de WIS KUNDE, zag zich gaarne op eene Christ. School geplaatst. Brieven franco, letter M. bij den uitgever dezes. Bij J. P. VAN DIJK, te Zwolle, is uitgegeven: DE CHRISTELIJKE josge«-vmmgiw hare geschiedenis, werkzaamheid en vruchten vooral met betrekking tot Nederland, door S. H. SERNÉ. VIII, 154 bl. 80. Prijs f 1.—. Bij KEMINK en ZOON is uitgegeven: De Bijlhouwer van Utrecht, door H. J. van LUMMEL. Met 4 platen ƒ2.25 als vervolg op het vroeger verschenen verhaal: De Smidsgezel van Utrecht, door denzelfden Schrijver. Bij H. BOKMA, te Leeuwatden, is van de pers gekomen: CHRISTUS OF SPINÖZA? Godsdienst of geen Godsdienst? DOOR Dr. r. kruizinga homan, Proponent bij het Prov. Kerkbestuur van Friesland, Rector der Latijnsche school te Dokkum. Prijs ƒ 0.25. Christelijk Nationaal Onderwijs TE ALBLASSERDAM. Waarde Vrienden! In het jaar 1866 , den 3 Augustus, mogten wij alhier een aan vang maken met het Christelijk Nationaal Schoolon derwijs , doch hebben, uit gebrek aan een doel matig Schoolgebouw, ons moeten behelpen met eene zoogenaamde kerk, behoorende aan men- schen , die er des Zondags bijeenkomsten in houden, zich noemende gemeente onder ’t Kruis. Behalve dat dit locaal volstrekt niet aan de be stemming //Christelijk Nationaal Schoolonderwijs’ beantwoordde, moesten wij voor deszelfs ge bruik per week nog / 2 huur betalen. Als commissie hebben wij onderscheidene po gingen in het werk gesteld ter verkrijging van een ander gebouw. Tot onze blijdschap kunnen wij thans mede- deelen, hierin geslaagd te zijn, door den aankoop van een doelmatig pand, voor de som van / 2400. Deze benoodigde geldeu zullen door ons wor den opgenomen, tegen een jaarlijkschen intrest van 5%, ter voldoening der koopsom. Moesten wij bij het ondoelmatige en niet goedkoope onderwijs, bovendien wekelijks nog ƒ2,50 betalen voor huur van een onderwijzers- woning, het nieuw gekochte pand kan mede voor onderwijzerswoning worden ingerigt, welke verbouwing, met inbegrip van schoolbanken, eene som zal bedragen van ƒ900 a ƒ 1,000. Voor deze laatste som, noodig ter verbouwing, nemen de ondergeteekenden de vrijheid, de hulp der vrien den van het Chr. Nat. Schoolonderwijs in te roepen, in de overtuiging, dat bij de bestrijding dezer laatstgenoemde som, nog een aanzienlijke opbrengst en jaarlijksche opoffering voor ons overblijft. De gelden kunnen aan den ondergeteekende worden gezonden, die de ontvangst namens de commissie in de betreffende weekbladen verant woorden zal. In de verwachting dat onze bede om hulp niet zal worden teleurgesteld, teekent Alblasserdam, Namens de Commi-sie, den 9 Januarij 1868. D. J. G. DONKERS, Secretaris. De ondergeteekende, die niets vuriger wensclit dan de ontwikkeling en bloei van het Christ. Nat. Schoolonderwijs, heeft het beginsel en den ijver der vrienden te Alblasserdam voor genoemd on derwijs toegejuicht, terwijl bij tevens de wijze hoe het gegeven wordt, altijd van het eerste, oogen- blik aan afkeurde; verblijd over den ijver en de volharding der vrienden in de zaak van het onderwijs, met het oog op het welslagen hunner pogingen in dezen en op hun verzoek een woord van aanbeveling bij bovenstaande mededeehng te voegen, voldoet hij gaarne aan het verlangen, en meent hij alle vrijheid te hebben de zaak van het onderwijs en de bede om hulp van de vrienden te Alblasserdam, op den thans geregel- den voet ten sterkste aan te moeten bevelen. Barend/recht, W. KOOPMANN, den 9 Januarij 1868. v. d. m. Mark. 9:36,37. Matt. 10:42. De Commissie der School voor Christelijk Na tionaal Onderwijs te Gouda vertrouwt, dat het haar niet ten kwade zal geduid worden, dat zij zich nogmaals bij de vrienden vervoegt, ten einde van hunne liefde in de zaak der school eenig blijk te mogen ontvangen. Door den nood gedrongen, roept zij, geliefde Broeders en Zusters, uwe hulp in, opdat door gezamentlijke medewerking hare school moge ver groot worden. Gebouwd voor 120 kinderen, is zij thans met circa 160 gevuld, en nog is er aanvraag tot plaatsing. Nu is de toestand dus, dat van wege de plaatselijke Commissie officiëele aanschrijving is geworden, om of 40 kinderen weg te zenden, of sluiting der school, of vergrooten. Het eerste kan en mag immers niet ? het tweede is nog veel minder begeerlijk, het derde is im mers ook uw wensch, gelijk als het ons verlan gen is. Mogt het dan zijn, dat uwe genegenheid op onzen toestand acht gave , en wij weldra met eene gave der liefde verblijd mogten worden , hetwelk de Commissie dankbaar hoopt te erken nen , gelijk zij die Broeders en Zusters, welke haar welwillend gedachten , minzaam dank zegt voor het ontvangene , als : Door den Heer F. van Jufvrouw C. A. te V. /10. Uit de gemeente M., uit een gezelschaps- busje / 10 , en van N. N. te M. ƒ 15. Namens de Commissie, Gouda, P. RUPKE, Pres. Januarij 1868. C. van EEUWEN, Secr. De ondergeteekende door de vrienden der Bijzondere School alhier, verzocht zijnde om in het belang der goede zaak, hen te ondersteunen, kan niet nalaten, al de geliefde broeders en zusters in J. C. te verzoeken, om op boven staand berigt te letten. Bekend met den omvang van het onderwijs, en den toestand der School, verklaart hij dat er groote behoefte aan vergrooting, en aan gelde lijke bijdragen bestaat. Deze School voor twee jaren geopend met toe spraken van de WelEw. HH. J. H. DONNER en J. KONINGSBERGER, Predikanten te Leijden en Velp, is reeds zeer bezwaard, en daar degenen, welke het Christelijk onderwijs voorstaan, meest allen tot den arbeidenden stand, zoowel ouder den boer als op fabrieken behooren, zoo blijven er slechts enkelen over, die reeds doen wat in hun vermogen is, om de zaak te schragen, reden waarom de Commissie bezwaarlijk meerdere gel den durft opnemen, en daarom in haren moeije- lijkeu toestand uwe Christelijke liefde en hulp : inroept. ; Bij deze roepstem voegt hij de zijne, en bidt • u, bij de liefde van Hem, Die de kinderen tot ! Zich riep: indien gij lieve Br. en Zusters iets kunt, och helpt ons verder, en verleent ons : eenigen steun. > Hij zou u niet daartoe opwekken, dewijl er ■ reeds veel door u gegeven en van u gevraagd wordt, dan, dewijl alhier dringende behoefte ) bestaat, kan hij zulks niet nalaten, in de hoop, dat zij allen die hem lief en dierbaar zijn, om ’s Heeren wil, hunne genegenheid tot het opko mend geslacht te dezer stede mogen betoonen. Gouda, J. MIDDEL, Januarij 1868. Predikant. Voor witgfave van TEEN CENTS kan men zich abonneeren op de — DICKENS-EDITIE, en komt men hierdoor in het bezit van de be roemdste werken van CHARLES DIC KENS. De ondergeteekende, thans eigenaar van het kopij recht der meeste Werken van Dickens, op bijl onnavolgbare wijze in onze taal overgebracht, doe C. M. MENSING, (ingericht naar de spellini volgens het Woordenboek van de Heeren de Vrii en te Winkel), stelt zich aanvankelijk voor daar van in de DICKENS-EDITIE achtereenvolgen uit te geven: SAMUEL PICKWICK. Een Deel. - MAARTEN CHUZZLEWIT. Twee Declen. — NEL LY. Een Deel. — BARNABY RUDGE. Een Deel — SCHETSEN VAN BOZ. Een Deel. - DAVII COPPEFRIELD. Twee Deelen. — KLEINE DORA — Twee Deelen. — NIKOLAAS NICKLEBY. Ee: Deel. _ SLECHTE TIJDEN. Een Deel. — DOM/ BEY EN ZOON. Twee Deelen. — HET VERLAi ■ TEN HUIS. Twee Deelen. Door een helderen, duidelijken druk, stevig ei duurzaam papier, een qemakkelijk formaat en ee: zeldzaam goed/coopen prijs, zal de DICKENS- EDITIE zich van de meeste bij ons uitgegevei Werken onderscheiden. Dat Dickens ook door onze landgenooten o, hoogen prijs wordt gesteld, behoeft geen betoog alle vroegere Hollandsche Edities van bovengenoemd- Werken zijn uitverkocht; en alleen is een uiters laag gestelde prijs, de éémge vereischte, om deze Vorst der hedendaagsche Literatuur een nog uil gebreider kring van lezers te verschaffen. — Bovei dien is Dickens een van die weinige auteurs, wie Werken men, na ze gelezen te hebben, gaarne i eigendom wil bezitten. — Thans kan Dickens een plaats vinden in alle huisgezinnen. De Eerste Aflevering, die het licht ziet en in d meeste boekwinkels ter inzage voorhanden is, beva het eerste gedeelte van Samuel Pickwick. In drie of vier jaren zal deze uitgaaf voltooii zijn. Abonnementen worden niet aangenomen dat voorde Serie van Zestien Deelen, die in geei geval uit meer dan vijf en zeventig Afleveringei zal bestaan. De prijs van iedere Aflevering is DERTTG CENTS, telkens na de verschijning van vijf Afleveringen t voldoen. — Afzonderlijke Werken zullen later, tegel verhoogden prijs, verkrijgbaar zijn. Schiedam, 1867. H. A. M. ROELANTS Uitgever. o>SgSp“ Alle Boekhandelaren nemen bestellingen aan op drie be- langrijke werkjes, uitgegeven door Zalsman t Kampen, getiteld : liet kerkelijk streven van Ds. J. van Dijk Mz. geopenbaard in de brochure: Alliëren dom Alliantie. In liefde beoordeeld door G. Hemkes Predikant te Leek. 48 bladz. Prijs 25 Cents Hebt gij uwe kinderen lief? Eene beschou wing over de Opvoeding onzer Kinderet door J. Steenbergen Jz., Hoofdonderw. aai de Bijz. School voor Chr. Nat. schóolonderwijt te Oldebroek. Uitgegeven ten voordeele die: School. 19 bladz. Prijs 15 Cents. De Puinhoopen van Jeruzalem, door Eugèni Bersier, Predikant te Parijs. Gehouden dei 18 Augustus 1867 , den dag der opening del Vergadering van de Evangelische Alliantie tl Amsterdam. 32 bladz. Prijs 20 Cents. Ook is dezer dagen verschenen en alom t bekomen: ÖE VLUGGE ENGELSCHMAN of handleiding om zonder onderwijzer ii korten tijd Engelsch te leeren lezen, sclirijvei en spreken. Een werkje bijzonder geschil voor hen die voornemens zijn naar N. Amerikl te vertrekken. Binnen korten tijd zijn twei aanzienlijke oplagen uitverkocht, zoodat deze dagen reeds de derde druk is verschenen. Betere aanbeveling voor dit nuttig werkje kat er niet gegeven worden. De prijs voor bijm 100 bladz.
4,157
MMUBL08:002771001:mpeg21_2
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,877
Het regt in Nederlandsch-Indie\u0308; regtskundig tijdschrift, 1877, Deel: Acht-en-twintigste deel, 01-01-1877
null
Dutch
Spoken
7,888
14,123
Wij geven toe, dat een vonnis, hetwelk gewezen is zonder dat het advies van den hoofdpanghoeloe of chineeschen adviseur is ingewonnen, of hetwelk de vermelding dat zulks is geschied niet inhoudt, nietig is als niet voldoende aan de vormen bij de wet voorgeschreven, doch dit wettigt o i. de terugwijzing der zaak door den regter in appel niet. Partijen hebben eene volkomene eerste instantie gehad, zij zijn ten dien aanzien niet in hare regten verkort, het betreft hier ook niet meer de samenstelling der regtbank, deze was volkomen juist, maar het geldt hier de regtspraak , de vraag of naar behooren is regtges proken en, of de vormen daarbij naar behooren zijn in achtgenomen. Deze vraag is het, die ontkennend moet beantwoord worden. De regter heeft alsdan slechts verzuimd te letten, waarop De Raad; Gezien de stukken; Ten aanzien der feiten: Overwegende, dat de eischer bij acte van dagvaarding dd. 4 April 1874 als feiten beeft gesteld: dat zijne hem in eigendom toebehoorende praauw tjompreng, gemerkt no. 548, met den javaan Pa Soer als djoeragan', beladen met 203,25 picol suiker, afkomstig van de suikeronderneming Boedoeran, afdeeling Sidho Ardjo, op zondag 1 Februarij 1874 komende van gemelde onderneming over zee, aan de ingang der Kali maas te Soerahaja is gearriveerd en aldaar in de nabijheid van den kleinen boom behoorlijk aan wal vastgemeerd is blijven liggen; dat in den vroegen morgen van maandag 2 Februarij 1874 eene aan de gedaagde maatschappij toebehoorende praauw gemerkt no. 54, slechts met twee opvarenden bemand, met groote vaart met den stroom kwam afdrijven en met geweld tegen zijne bovenomschreven praauw tjompreng, welke nog steeds op dezelfde plaats lag, is komen aandrijven, met dat gevolg, dat zijne praauw met de geheele inhebbende lading nagenoeg ODmiddelijk is gezonken en alle pogingen tot redding vruchteloos zijn gebleven; dat eischer daardoor schade heeft geleden, bestaande deze niet alleen in het verlies van zijn eigendom; maar ook in dat der verdiende vracht en van zijn kleedingstukken en andere bezittingen, op die praauw aanwezig; dat de gedaagde, krachtens de algemeene regtsprincipes verpligt is de schade door de aanvaring eener haar toebehoorende praauw tegen eischers vaartuig te vergoeden; dat de gedaagde, alhoewel bij acte van den notaris A. J. Snoück Hüegbonjjb dd. 4 Februarij J 874 ingebreke gesteld, zelfs geen aanbod tot schadevergoeding heeft gedaan, weshalve door hem, ten dienende dage conform dagvaarding voor eisch is geconcludeerd : dat het den raad moge behagen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de gedaagde te veroordeelen om, tegen behoorlijk bewijs van ontvangst, aan eischer te vergoeden, alle schaden ver- dat deze aanvaring zelfs niet zou hebben plaats gehad, indien eischers praauw-tjompreng, overeenkomstig art. 9 alinea 2 van het regl. op de vaart in de haven te Soerabaija, behoorlijk ware vastgemaakt geweest, zijnde bij dit art. bepaald, dat de praauwen, zoo zij niet in de vaart zijn, regelmatig in eene rij zullen moeten liggen, terwijl de praauw-tjompreng van eischer niet aan den wal zeiven, maar gedeeltelijk, en wel met den boeg, naast een daar liggend vaartuig was vastgelegd; dat dus in casu, waar eischer bij introductieve dagvaarding niet eens schuld, nalatigheid of onvoorzigtigheid van de zijde der gedaagde beweert, veel minder bewijst, en gedaagde harerzijds alle schuld, nalatigheid of onvoorzigtigheid positief ontkent en zich beroept op force majeure, zoowel volgens den regel: nemo casum praestat , als volgens bovengemelde regtsbeginselen , alle aanspraak op schadevergoeding aan eischer jegens gedaagde behoort te worden ontzegd; Concluderende hij op deze gronden voor antwoord, dat het den raad van justitie te Soerabaija behage : den eischer, zijn eisch en genomene conclusiën te ontzeggen, immers hem daarmede te verklaren niet ontvankelijk, met veroordeeling in de kosten des gedings; Overwegende, dat eischer voor eisch incidenteel subsidiair heeft aangevoerd, dat de algemeene regtsprincipes, waarop hij bij dagvaarding zijne vordering heeft gegrond, geene andere zijn dan die van het Oud-Hollandsch regt op het stuk van aanvaren of aanzeilen, welk regt op grond van art. 748 van het wetboek van koophandel in casu zijne toepassing vindt, om reden de bij dagvaarding bedoelde aan eischer toebehoorende praauw-tjompreng, behoort tot de bij dat art. bedoelde inlandsche vaartuigen; dat volgens dat regt, in hoofdtrekken vrij wel met de bepalingen van het wetboek van koophandel omtrent deze materie overeenkomende, als hoofdregel geldt bij aanvaringen of aanzeilingen, dat de schade vergoed wordt door hem, die schuld heeft en dat, indien een vaartuig voor anker ligt en een ander door toeval, zonder schuld of zonder dat die schuld kan worden bewezen, door aanzeiling of aanvaring aan het eerste schade toebrengt, het laatste vaartuig de helft der schade vergoedt ; dat dus, daar, ook zonder bepaalde schuld of nalatigheid van de opvarenden der aanvarende praauw, de eigenaars daarvan tot schadevergoeding zijn gehouden, omtrent de ontvankelijkheid der ingestelde vordering geene quaestie kan zijn, en dan ook de hoegrootheid dier schade, of voor het geheel of slechts voor de helft, eerst later zal worden opgemaakt bij staat; dat gedaagde erkent het feit der aanvaring, zooals bij dagvaarding is gesteld, zoodat eischer dit niet behoeft te bewijzen, alhoewel bij bereid is het bewijs daarvan door getuigen te leveren en zoo noodig ook dat van schuld of nalatigheid door de opvarenden van gedaagdes praauw; dat eischer wijders ten sterkste ontkent zijn vaartuig niet overeenkomstig het bepaalde bij art. 7 van het door gedaagde ter sprake gebragt reglement op de vaart in de haven van Soerar baija te hebben vastgelegd, zooals door gedaagde is beweerd, doch ten overvloede opmerkt, dat niet wordt geageerd uit art. 540 van het wetboek van koophandel, waarin de woorden voorkomen : „een schip, hetwelk ter bekwamer plaatse ten anker ligt, of is vastgemaakt", maar uit het andere regt, hetwelk deze restrictie niet kent; dat eischer echter bereid is het feit, dat zijne praauw overeenkomstig het bepaalde van evengenoemd reglement behoorlijk was vastgeineerd, door getuigen te bewijzen, althans wanneer de regter zulks noodig mogt oordeelen; weshalve voor eisch incidenteel subsidiair wordt geconcludeerd: dat het den raad van justitie te Soerabaija moge behagen eischer toe te staan door getuigen te bewijzen, dat zijne praauw, toen het ongeluk bij dagvaarding bedoeld plaatsgreep, met den boeg aan wal was vastgemeerd en behoorlijk in eene rij meteen ander vaartuig lag, met veroordeeling van gedaagde in de kosten van het geding, ingeval van tegenspraak en anders met reserve van kosten; Overwegende, dat gedaagde voor antwoord incidenteel heeft aangevoerd, dat volgens de algemeene regtsprincipes, waarop eischer zegt zijne actie te gronden, in verband tot den gevraagden lijfsdwang, wanneer de toe te kennen schadevergoeding meer dan ƒ 150 mogt beloopen, van geene andere actie tegen gedaagde sprake kan zijn dan die welke bij art. 1365 en volgende van bet burgerlijk wetboek is omschreven, daar art. 580 no. 8 van bet reglement op de burgerlijke regtsvordering alleen lijfsdwang toelaat voor de vergoeding van kosten, scbaden en interessen, de som van f 150 te bovengaande, waartoe iemand jegens de beleedigde partij is veroordeeld ter zake van misdrijf of onregtmatige daad; dat gedaagde dan ook tegen deze actie verdediging beeft gevoerd en alle schuld, nalatigheid en onvoorzigtigheid ontkennende, er op beeft gewezen, dat eischer bij introductieve dagvaarding zelfs geen schuld, nalatigheid of onvoorzigtigheid heeft geposeerd, zoodat zijne vordering hem niet kan volgen; dat eischer zijne omissie thans tracht goed te maken, door een uitvoerig betoog, waarin hij de algemeene regtsprincipes, waaruit hij herhaaldelijk verklaarde te ageren, zegt te ontwikkelen en waarin hij tracht aan te toonen, dat volgens sommige, van die algemeene regtsprincipes geheel afwijkende, voorschriften en gebruiken, welke ten deze toepasselijk zouden zijn, het bestaan van schuld, nalatigheid of onvoorzigtigheid geene vereischte zoude wezen voor de actie, door hem ingesteld; dat toch in het wetboek van koophandel niet worden aangetroffen de algemeene regtsprincipes, doch alleen de exceptionele wetsbepalingen, welke eigen zijn aan den koophandel en kooplieden, en evenmin de algemeene regtsprincipes omtrent schadevergoeding worden beheerscht door geheel exceptionele voorschriften en gebruiken, welke omtrent de vaart op de binnenwateren mogten bestaan ; dat niet alleen het handelsregt op zich zelf reeds is een zamenstel van wetsbepalingen, afwijkende van het gemeene regt, maar bovendien de bepaling van art. 540 van het wetboek van koophandel en derhalve ook de, volgens eischer, gelijkluidende voorschriften en gebruiken, bedoeld bij art, 748 van het wetboek van koophandel, ten eenenmale in strijd is met de algemeene regtsregelen omtrent het vergoeden van schade ; dat derhalve eischer, die bij introductieve dagvaarding zegt die algemeene regtsprincipes tot grond "lag zijner vordering te stellen, en thans bij eisch incidenteel zeer exceptionele voorschriften en gebruiken tot basis zijner actie wil hebben genomen, in den loop van het geding bet onderwerp van den eisch verandert, welke verandering bij art. 112 van bet reglement op de burgerlijke regtsvordering uitdrukkelijk is verboden; dat hiertegen niet obsteert, dat het petitum vergoeding van kosten, schaden en interessen betzelfde blijft, daar de aard eener vorderihg tot schadevergoeding, de elementen dier actie, geheel verschillend zijn, naarmate die wordt gebaseerd op de gewone regelen van verantwoordelijkheid volgens het burgerlijk regt, dan wel op de zeer exceptionele voorschriften van art. 540 van het wetboek van koophandel of daarmede overeenkomende voorschriften en gebruiken; dat derhalve eischer aan zijne oorspronkelijke, op de algemeene regtsprincipes, gebaseerde actie gebonden is, en bijgevolg het feit, door hem subsidiair aangeboden door getuigen te bewijzen, niet tot beslissing der zaak kan leiden, vermits daardoor nimmer meer de schuld, nalatigheid of onvoorzigtigheid van de zijde der gedaagde, welke bij dagvaarding zelf niet is gesteld, bewezen kan worden; op deze gronden concluderende: dat het den regter behage den eischer zijn incidentelen eisch te ontzeggen, immers hem daarmede te verklaren niet ontvankelijk, met veroordeeling in de kosten; Overwegende dat, nadat deze incidentele eisch bij 's raads vonnis van 29 Julij 1874 was toegewezen, welk vonnis bij arrest van het Hoog-Geregtshof van Nederlandsch-Indie dd. 8 April 1S75 is bekrachtigd, 1) de incidenteel eischer ten bepaalden dage heeft voorgebragt 8 getuigen, welke allen zijn beëedigd; waarna de eerste heeft verklaard: dat hij op een zondag namiddag om- 1) Genoemd vonnis, waarvan de motieven bij's Hofs arrest werden overgenomen, luidt als volgt: Overwegende , dat de onderwerpelijke actie is gegrond op aanvaring door eene aan gedaagde toebelioorende praauw tegen eene aan den wal vastliggende praauw van eischer, ten gevolge waarvan eischer zegt schade te hebben geleden, tot vergoeding waarvan gedaagde volgens algemeene regtsbeginselen is gehouden; zijn toepassing vindt, zooals reeds uitvoerig is betoogd bij 's raads interlocutoir vonnis dd. 29 Julij 1874, bekrachtigd bij arrest van bet hoog-geregtsbof dd. 8 April 1875 ; Overwegende, dat om volgens de bepalingen van dat regt, vergoeding van schade, geleden door aanvaring, te kunnen vorderen, wordt vereischt: lo. dat het aangevaren vaartuig vastligt op het oogenblik der aanvaring, gelijk is verstaan bij art. 47 van de ordonnantie van zeezaken van Keizer Kabel en art. 2 van het placcaat van Koning Philips onder den titel van schepen die elkander beschadigen, en later nog nader omschreven bij art. 9 van het ten tijde van het instellen der vordering vigerend reglement op het gebruik van laadbooten tot vervoer van personen en goederen te Soerabaija van en naar de reede en op de vaart in de haven aldaar dd. 12 April 1864 en gewijzigd bij regl. dd. 24 April 1874, waarbij nog bovendien was bepaald, dat de vaartuigen regelmatig in eene rij moesten liggen: 2o. dat de schipper van het vastliggend vaartuig door hem, schipper van het aanvarend schip, intijds aangemaand zijnde, zijne kabels of touwen te vieren, daaraan voldaan hebbe {Theses van D. G. van der Keessel, ad Grotii Jus Holland-, pag. 249 en 245); 3o. dat het aanvarend schip uit zich zelf driftig is geworden en niet door een ander schip van zijne kabels of touwen is afgeslagen, zooals eveneens in de aangehaalde artikelen van de ordonnantie van Keizer Karel en het placcaat van Koning Philips ligt opgesloten ; Overwegende ad Ium: dat gedaagde wel heeft beweerd, dat eischer zijn vaartuig niet behoorlijk aan den wal zoude hebben bevestigd en bovendien niet hebben gelegen in eene rij met anderen vaartuigen, en dat beweren heeft trachten te staven door de door hem tot tegenbewijs voorgebragte getuigen Pa Pikok, Kasa, Warso en Tijoijo, die allen verklaren: dat er tusschen de praauw tjompreng van eischer en den wal nog een ander vaartuig lag, volgens sommigen eene praauw-tjunia, volgens anderen eene tjompreng, doch dat deze opgaven genoegzaam worden tegengespro- ken door de door eisclier geproduceerde getuigen Pa Sar, Baim, Sawena, Besar Kart'e, Sono en Singo , die eenstemmig hebben verklaard: dat eischers praauw, met trossen voor en achter en uithouders naar den wal evenwijdig met den wal was vastge maakt; zoodat als wettig bewezen moet worden aangenomen, dat eischer te dien opzigte de van kracht zijnde bepalingen heeft nageleefd; Overwegende ad Hum: dat hetzelfde niet kan worden gezegd van de verpligting tot het vieren van kabels en touwen door den schipper van het vastliggend schip, bij tijdige aanmaning door den schipper van het aanvarend vaartuig; daar toch gedaagdes getuigen Pa Pikok en Ka-sa hebben verklaard: dat zij, toen zij bemerkten, dat de praauw-tjompreng van eischer gevaar liep om door. de hare te worden aangevaren, de bemanning hard hebben toegeroepen om uit den weg te gaan, doch zonder gevolg, dewijl deze sliep, en eerst door den schok, door de aanvaring veroorzaakt, is ontwaakt; zoodat bij geene daaromtrent gevoerde tegenspraak, veel minder geleverd tegenbewijs van de zijde des eischers, als wettig bewezen kan worde n aangenomen, dat eischer ingebreke is gebleven, aan deze verpligting te voldoen en door het niet nakomen daarvan, alsmede van de bepaling vervat in alinea 2 van art. 9 van bovengemeld reglement op het gebruik van laadbooten, enz. nl. BURGERLIJKE ZAKEN. HOOGER BEROEP. REGTSPRAAK VAN HET HOOG-GEREGTSHOF VAN NEDERLANDSCH-INDIE. Zitting van 2 November 1876. Voorzitter: Mr. D. L. F. de Pauly. Aanvaring. — Oud-Hollandsch Regt. — Schadevergoeding. Wanneer er van tjunia's en tjomprengs sprake is, is verder bewijs dat die vaartuigen behooren tot de bij art. 748 W. v. K. bedoelde inlandsche, niet op de Europeesche wijze getuigde, vaartuigen, overbodig. Wanneer de gronden, waarop de beweerde niet ontvankelijkheid der vordering berust, strekken om de gegrondheid der vordering, zooals die is ingesteld, te betwisten, dan wordt bij verwerping van zoodanig verdedigingsmiddel, eene uitdrukkelijke beslissing daarover in het dicium van het vonnis niet vereischt. Bij aandrijving en beschadiging van het aangedreven vaartuig, moet volgens het Oud-Hollandsch regt, het aandrijvend vaartuig de helft der geledene schade vergoeden, wanneer het beschadigde vaartuig, op het oogenbhk der botsing, overeenkomstig de bestaande reglementen, vast lag; tenware de schipper van het vastliggend vaartuig, intijds aangemaand zijnde, verzuimd heeft zijne kabels en touwen te vieren en hij dit zonder gevaar had kunnen doen. Tie schadevergoeding is verschuldigd, wanneer liet aandrijvend schip driftig is geworden zonder schuld van den schipper, ja zelfs moet de schipper instaan voor toeval en overmagt. Indien de vaartuigen zijn binnenlandsch-vaarders, dan wordt volgens genoemd regt de vergoeding beperkt tot de schade aan het schip toegebragt; zijn het zee-vaartuigen dan wordt ook voor de schade, aan de goederen overkomen, vergoeding toegekend. Pa Tasira, appellant, comparerende bij den adv. en proc. Mr. J. E. Henny. contra De te Soerabaija gevestigde vennootschap de Soer. praauwmaatsehappij, geïntimeerde, comparerende bij den adv. en proc. Mr. E. H. Gerritzen. HET HOOG-GEREGTSHOF YAN NEDERL ANDSCH -INDIE. (Eerste Kamer). Gehoord partijen; Gezien de stukken; Ten aanzien der daadzaken overnemende het exposé daarvan, vervat in het tusschen partijen gewezen vonnis van den raad van justitie te Soerabaija van 5 April 1876, 1) waarbij den eischer zijn eisch ontzegd en hij veroordeeld is in de kosten; en wijders Overwegende, dat de eischer zich met deze uitspraak bezwaard gevoelende, daarvan is gekomen in hooger beroep, en ter bestrijding daarvan in substantie aangevoerd en in bet breede betoogd heeft, dat de regter a quo, nadat in het hoogste ressort was uitgemaakt, dat de appellant ter goedmaking zijner actie slechts bad te bewijzen, dat zijne praauw, tijdens de aanvaring, ter bekwamer plaats in overeenstemming met de vigerende reglementen was vastgemeerd, en nadat dit feit bewezen was, de vordering eenvoudig bad bebooren toe te wijzen, en niet verder in beschouwingen bad moeten treden over punten, die tusschen partijen reeds 1) Zie bladz. 15 en volg. schil zijnde zaak, niet regtens zijn of zich niet vrijwillig hebbenonderworpen aan de wettelijke bepalingen voor europeanen, voor zooveel de mahomedanen betreft, een priester van hunne godsdienst, en voor zooveel de chinezen betreft, één of twee hoofden of, bij onstentenis van deze, één of twee daartoe geschikte personen de teregtzitting zullen bijwonen en dat het gevoelen van zoodanig adviseur zal worden ingewonnen, bepaaldelijk ten aanzien van de ter zake betrekkelijke godsdienstige of andere wetten of gebruiken, ten einde daarop bij het doen der uitspraak worde gelet; dat, bij eene vergelijking van dit wetsartikel met de verschillende bepalingen van het zoogenaamd inlandsch-reglement en inzonderheid met de artikelen 282 en 314, in verband tot artikel 315, ten duidelijkste blijkt, dat in strafzaken de tegenwoordigheid van den mahomedaanschen priester als adviseur alleen daar vereischt wordt, waar mahomedanen als beklaagden in de zaken zijn betrokken, vermits alleen in die zaken zijn advies wordt gevorderd; terwijl daaruit tevens blijkt, dat waar het chinezen geldt, de chineesche adviseurs zijne plaats als zoodanig innemen; dat uit een en ander volgt, dat de wetgever bij het voorschrift van art. 92 alinea 3, alleen de zamenstelling van den landraad, zooals die in den regel, dat is voor de eigenlijk gezegde inlanlanders (mahomedanen) behoort te zijn, op het oog heeft gehad ; Overwegende, dat bij eene tegenovergestelde uitlegging der wet, den wetgever de ongerijmdheid zou worden toegedicht, dat hij voor de wettige zamenstelling van een regts-collegie verbindend zou geacht hebben de tegenwoordigheid van een adviseur, op wiens gevoelen, bij het te vellen vonnis, niet zou mogen worden gelet en wiens tegenwoordigheid noch op het onderzoek, noch op de beslissing van eenigen invloed zou kunnen zijn; Overwegende, dat mitsdien de gerequireerde niet kan worden geacht op eene onwettige wijze te zijn vrijgesproken, omdat de landraad, die hem vrijsprak alleen was bijgestaan door ecnen chineeschen adviseur en niet door den hoofdpanghoeloe of den priester, die dezen vervangt, en bijgevolg de requirant met zijn verzoek van cassatie behoort te worden verklaard niet ontvankelijk; Gelet op de aangehaaLde wetsbepalingen, art. 310, 313 en 411 van het reglement op de strafvordering; Regtdoende: Verklaart den requirant in het door hem gedaan verzoek van cassatie niet ontvankelijk; Verstaat, dat de kosten zullen komen ten laste van den lande. Overwegende echter, dat het afleggen van een getuigenis onder ecde in eene strafzaak alleen dan strafbaar is, wanneer de afgelegde verklaring is eene getuigenis in de zaak van een ander; Overwegende, dat onderwerpelijk de vragen, die den thans beklaagde voor de regtbank van omgang zijn gedaan, de strekking hebben om het bewijs te leveren of de destijds beklaagde Aliman den doodslag had bedreven, terwijl hij zijne vrouw betrapte op overspel, doch die vragen tevens tot het bewijs leiden dat dit overspel met den thans beklaagde zou gepleegd zijn; Overwegende, dat zoodanige getuigenis is een testimonium in re sua, daar toch de medepligtige van overspel volgens art. 255 van het inl. wetboek van strafregt strafbaar is'; Overwegende, dat het valschelijk afleggen van eene zoodanige verklaring niet strafbaar is en de beklaagde derhalve van het feit, hem ten laste gelegd als misdrijf, behoort te worden vrijgesproken; Gehoord de slotsom van het gevoelen van den Hoofddjaksa, houdende, dat de schuld van den beklaagde aan het hem ten laste gelegde feit niet is bewezen en hij mitsdien moet worden vrijgesproken; Ingewonnen het advies van den Iloofd-Panghoeloe; Gelet op de artikelen 241 en volgende, de artikelen 284^ 803, 309, en 417 van het reglement op de uitoefening der politie, de burgerlijke regtspleging en de strafvordering onder inlanders en de daarmede gelijkgestelde personen op Java en Madura, zoomede op art. 255, 276 en 277 van het wetboek van strafregt voor inlanders; Eegtdoendc: Spreekt den, in hoofde dezes genoemden, beklaagde Pa Tiinin vrij van de tegen hem ingebragte beschuldiging; Gelast dat hij, indien hij zich in hechtenis bevindt, dadelijk op vrije voeten zal worden gesteld, tenzij hij om andere redenen in hechtenis mogt beliooren te blijven; Verwijst den staat in de kosten van het geding. STRAFZAKEN. MISDRIJVEN. REVISIE. REGTSPRAAK VAN HET HOOG-GEREGTSHOF VAN N EDERL ANDSCH-INDIË. (Tweede Kamer.) Zitting van 29 November 1876. Voorzitter: Mr. J. de Wal. Hrukpersdelict. — Laster jegens een openbaar ambtenaar, door middel van een verkocht en verspreid drukwerk. vrijspraak. Beklaagde : L. N. H. A. Cliatelin, Redacteur van de Sumatri Courant. HET HOOG-GEREGTSHOF VAN NEDERLANDSCH-INDIE. Gezien de stukken van het geregtelijk onderzoek in de zaak van den beklaagde L. N. H. A. Chatelin , en het in die zaak op den 14den September 1876 door den raad van justitie te Paclang gewezen vonnis l), waarbij de beklaagde is schuldig verklaard aan laster van een openbaar ambtenaar door middel van een verkocht en verspreid drukwerk; en deswege veroordeeld tot de straf van gevangenis voor den tijd van vier maanden, met de kosten; 1) Zie bladz. 16 en volg. Gezien de schriftelijke conclusie, namens den procureur-generaal, door den advocaat-generaal Mr. F. B. van Leeuwen genomen, en gedagteekend den 9den November 1S76, daartoe strekkende, dat het hoog-geregtshof bet tegen den beklaagde gewezen vonnis moge bekrachtigen; Overwegende, dat zoowel van de zijde des beklaagden als van den kant van het openbaar ministerie tempore utili revisie is verlangd; Gehoord het rapport van den raadsheer Mr. J. Sibenius Trip; Gelet op de memoriën zoowel van den appellant zeiven, als van zijn gemagtigde; Overwegende dat, naar aanleiding van de gevoerde verdediging, in de eerste plaats zal dienen te worden onderzocht, of in de geïncrimineerde zinsnede de klager (de gouverneur van Sumatra's Westkust E. Netscher ) is aangewezen; Overwegende ten dien aanzien: dat, zoo bij een aandachtige lezing der zinsnede daaromtrent nog eenige twijfel zou kunnen bestaan, deze geheel wordt buitengesloten door de daaropvolgende, waarin wordt gezegd: dat de directeur Bosscher nog veel moet doen, alvorens bij met zijn ondergeschikte op Sumalra op écu lijn kan worden gesteld; vermits hieruit luce clarius blijkt, dat de beklaagde den klager als den, destijds aan den directeur Bossciier ondergeschikten gouverneur, bepaaldelijk heeft aangewezen; Overwegende met opzigt tot de vraag: of de geïncrimineerde zinsnede laster tegen den klager inhoudt, — dat tot het misdrijf van laster wordt vereischt dat, met het oogmerk om te beleedigen, aan een bepaald persoon valschelijk feiten worden ten laste gelegd, welke, zoo zij bestonden, hem aan eene vervolging ter zake van misdrijf of overtreding zouden blootstellen, dan wel aan de verachting of den haat der ingezetenen ; Overwegende, dat bij de geïncrimineerde zinsnede den klager wordt teil laste gelegd: dat hij zijne ondergeschikte ambtenaren, die het gewaagd hebben op een vriendschappelijken voet met den redacteur dor Sumatra-Courant te verkeeren, slecht gesignaleerd , verplaatst, vervolgd, eenige malen zelfs met goed ge- volg tot pensioen voorgedragen en in de kracht hunner jaren uit den dienst gezet zou hebben; Overwegende dat derhalve, voor het aanwezig zijn van laster in casu vereischt wordt, dat de klager, indien hij zijne ondergeschikte ambtenaren op bovenomschreven wijze bejegend had, omdat zij vrienden waren van den redacteur der Sumatra-Courant, zich daardoor zou hebben schuldig gemaakt aan misdrijf of overtreding, dan wel aan feiten, die hem bloot zouden stellen aan de verachting en haat der ingezetenen; Overwegende, dat van het eerste in casu wel geen sprake kan zijn, aangezien door de toegedichte handelingen de strafwetten in geen enkel opzigt zouden zijn geschonden, zoodat alleen nog te onderzoeken valt of zich het tweede geval onderwerpclijk zou kunnen voordoen; Overwegende, dat liet signaleren, verplaatsen enz. van ondergeschikte ambtenaren door hun chef, aan geen vastgestelde bepalingen en regelen is onderworpen, doch dit geheel is overgelaten aan het doorzicht, de overtuiging en het geweten van den chef, die daaromtrent alleen verantwoording verschuldigd is aan de boven hem gestelde raagten; —dat nu, indien de klager van oordeel rnogt geweest zijn, dat een vriendschappelijke omgang van zijne ondergeschikten met den redacteur van een dagblad niet overeen te brengen ware met het staatsbelang, en hij, om dien vriendschappelijken omgang tegen te werken, gebruikmakende van de hem toegekende bevoegdheid, zich de geïmputeerde handelingen had veroorloofd, deze hem niet aan den haat en de verachting der ingezetenen zouden kunnen blootstellen, vermits zelfs andersdenkenden dat gevoelen van den klager zouden moeten eerbiedigen, en die handelingen zelfs bij hen geen redelijken grond tot haat of verachting zouden kunnen opleveren, ten ware van hem tevens mogt worden gezegd, dat hij door persoonlijke en onedele drijfveren daartoe was geleid; Overwegende, dat uit het vorenstaande volgt, dat het bewijs niet geleverd dat in casu het misdrijf van laster is gepleegd, en de beklaagde, met vernietiging van het vonnis van den eersten regler, alsnog behoort te worden vrijgesproken; Overwegende, dat wel is waar art. 220 het daarbij omschreven misdrijf bedreigt met gevangenisstraf en geldboete, doch dat het strafwetboek voor europeanen dezelfde beginselen huldigt als de in Nederland vigerende Code Pénal ;— dat volgens art. 3 van dien Code de pogingen tot wanbedrijf niet voor wanbedrijven worden gehouden, waar de wet zulks niets uitdrukkelijk bepaalt; — dat de feiten omschreven in het met art. 226 strafwetb. voor europeanen corresponderend art. 311 van den Code daarstellen een wanbedrijf, waarvan de poging niet straf baar is; — en dat, vermits, zooals ook uit de memorie van toelichting blijkt, dezelfde onderscheiding van het strafbare en niet strafbare der poging bij den Code gemaakt, met inachtneming der bepalingen van de art. 1 en 2 van het strafwetboek, is behouden, hieruit volgt: dat de wetgever met de woorden „waarop geene „zwaardere straf dan gevangenisstraf is gesteld" in art, 4 vermeld, eene zwaardere strafsoort, d. i. minstens verbanning uit Nederlandsch-Indië, bedoeld heeft; Overwegende, dat de den geappelleerde ten lhste gelegde en wel bcwezcne feiten, alzoo noch misdrijf noch overtreding daarstellen, en hij alsnog, ingevolge de militaire regtspleging, die geen ontslag van regtsvervolging in de gegevene omstandigheden kent, behoort te worden vrijgesproken; Gelet op de aangehaalde wetsbepp. art. 75 reg. regl. en art, 50 Erov. PERSONALIA. Mr. J. D. Peereboom Voller , voorzitter van de landraden te Meester-Cornelis en BeJcassi (Batavia) eervol ontheven van de tijdelijke waarneming der functiën van advocaat-generaal bij het hoog-geregtshof van Nederl. Tndie (gouv. besluit dd. 25 November 1876 no. 18). Mr. W. de Gelder , ambtenaar op non-activiteit, benoemd tot advocaat-generaal bij het hoog-geregtshof van N. I., welke betrekking laatstelijk door hem is bekleed (ibidem). Mr. J. van der Pant , vice-president van den raad van justitie te Batavia, benoemd tot raadsheer in het hoog geregtshof van Ned. Indie (gouv. besluit dd. 3 December 1876 no. 7). Mr. W. P. C. de Eerens , griffier bij liet hoog-geregtshof van N. I., benoemd tot vice-president van den raad van justitie te Batavia (gouv. besluit dd. 14 December 1876 no. 28). Mr. A. Dull , griffier bij den landraad te Cheribon, benoemd tot griffier bij den landraad te Toelan (gouv. besluit dd. 15 December 1876 no. 43). Mr. G. van der Jagt , lid in den raad van justitie te Batavia } eervol ontheven van de tijdelijke waarneming der functiën van omgaand regter in de 1ste af leeling op Java (gouv. besluit dd. 20 December 1876 no. 33). Wederom heeft de regterlijke magt in Nederlandsch-Indie, w.araan dit jaar reeds zoo menig nuttig lid is ontvallen, een gevoelig verlies geleden door het overlijden van Mr. Willem Eduard van der Hout , lid van het hoog-geregtshof van Nederlandsch-Indie. Ieder zal moeten toestemmen, dat niemand tot het zamenstellen van een zoodanig werk, waaraan dringende behoefte bestond, beter in staat was, dan van der Hout die, begaafd met eene groote regtskennis, reeds meermalen de functiën van auditeur militair, zoowel in garnizoen als te velde had vervuld, en in deze betrekkingen eene rijke ondervinding had opgedaan van alles wat op het militaire regt betrekking had. De voortreffelijkheid van deze Handleiding nader aan te toonen is onnoodig, daar het bewijs, dat van der Hout een goed en nuttig werk heeft geleverd, voldoende voortvloeit uit de omstandigheden, dat van deze Handleiding reeds in IS70 een tweede uitgave het licht heeft gezien; dat zijn boek op de militaire school te MeesterCornelis bij de lessen als leiddraad wordt gevolgd; en hetzelve zich thans in handen bevindt van een ieder, die geroepen is over militairen regt te spreken, dan wel den militairen regter voor te lichten. Voorts werd hem in dien tijd door het gouvernement eene belangrijke zending naar Riouw opgedragen om den op den kapitein der chinezen aldaar gepleegden moord te onderzoeken en tot klaarheid te brengen, welke commissie door hem op de meest bevredigende wijze werd volbragt. In de maand Augustus 186 Z trad van der Hout weer in actieve dienst als lid van den raad van justitie te Samarang, werd vervolgens bij besluit van den lsten September 18C3 tot omgaand regter in de tweede afdeeling benoemd, en bij besluit van den 20sten Julij 1864; tot lid van den raad van justitie te Batavia, in welke betrekking hij, niettegenstaande hij als regtercommissaris belast was met de instructie van strafzaken, toch alle zittingen der civiele kamer bijwoonde, en aan al hare beslissingen een werkzaam deel nam. Slechts korten tijd mogt de raad zich in het bezit van zulk een nuttig en ijverig lid verheugen, daar van der Hout bij gouvernements besluit van den 28stcn Augustus 1866 de onderscheiding te beurt viel, van aan den Hoofdambtenaar Mr. T'. H. der Kinderen , die belast was met het ontwerpen en voorstellen der wettelijke bepalingen, vereischt tot verdere rege- ling van het regtswezen buiteu Java en Madura , te worden toegevoegd, ten einde hem hij de voortzetting en beëindiging dier werkzaamheden behulpzaam te zijn. Nadat hij als zoodauig tweemaal in commissie was gesteld naar Baiika, eens naar lliouw en eens naar de Wester-af'deeling van Borneo, en deze Eesidentie geheel had doorreisd, benoemde het gouvernement van der Hout in de maand Eebruarij 1869 tot griffier, en een jaar later bij besluit van den 21sten Maart 187 0 tot lid van het hoog-geregtskof van Nederlandsch-Indie. Deze laatste benoeming werd algemeen toegejuicht, en als eene belangrijke aanwinst voor het opperregterlijk collegie beschouwd, ten gevolge van de veelzijdige kennis van land en volk, die van der Hout in zoo hooge mate bezat, en waarvan hij nu in de gelegenheid was ruimschoots blijken te geven. En de vijf jaren, die hij deze hoogst gewigtige betrekking met de meeste naauwgezetheid heeft vervuld, hebben getoond dat van der Hout de verwachting, die men van hem koesterde, in geenen deele heeft beschaamd; want door ieder, die hem als zoodanig heeft gekend, wordt zijn stalen ijver, zijn helder verstand en zijne uitnemende regtskennis steeds ten zeerste geroemd, en zijn dood als een van de zwaarste verliezen beschouwd, die de regterlijke magt in den laatsten tijd hebben getroffen. Doch onherstelbaar is zijn heengaan voor zijne trouwe gade, die hem in zijn langdurig en smartelijk lijden zoo voorbeeldig heeft opgepast, en in hem een liefdevol echtgenoot verliest,— voor zijn eenig kind, dat op zoo jeugdigen leeftijd van de leiding van zulk een verstandigen en uitnemenden vader is verstoken, en voor zijne vele vrienden, die hem wegens zijn gul en open karakter, en zijne aangename en vrolijke omgang steeds zullen missen. Bij hen allen zal dan ook van der Hout , wiens naam door ieder regteilijk ambtenaar steeds met eere zal worden genoemd, in onvergetelijke herinnering blijven. Batavia , December 1876. Immers het is de taak van den regter om' de wetten op de verschillende voorgebragte gevallen toe te passen; en tot eene juiste toepassing daarvan is eene grondige kennis der wetten een vereischte. In de regterlijke organisatie, waarin de vereischten zijn omschreven, die men bezitten moet, om tot regter te kunnen worden benoemd, liggen de waarborgen dat het curia novit jus zijne toepassing kan vinden. Uit den aard der aan den regter gedane opdragt vloeitvoort, dat hij zelfstandig zijn eigen oordeel bij de toepassing der wetten zal hebben uit te spreken en daarbij niet zijn toevlugt kan nemen tot andere personen met de vraag: wat zeggen wel de wetten omtrent het punt dat door mij beslist moet worden ? Hierdoor zoude hij 'de bij de wet hem opgelegde verpligting op andere, daarvoor niet aansprakelijke, personen overbrengen. Nergens wordt dan ook in de Indische wetgeving een spoor gevonden, dat het den regter veroorloofd zoude zijn deskundigen te benoemen om zich door deze te laten voorlichten omtrent het regtspunt dat het geding beheerscht. Hij moet daaromtrent zelf beslissen. Deskundigen mogen alleen gehoord worden omtrent zaken die op de feitelijke beslissing van invloed kunnen zijn; doch nimmer omtrent datgene wat in het gegeven cas regtens is. Is er b. v. bij een landraad eene petitio haereditatis ingesteld, dan mag nimmer een berigt van deskundigen strekken tot voorlichting van den regter omtrent de vraag of de eischer volgens de wetten, die door hem moeten worden toegepast, de meest geregtigde is op de nalatenschap. De regter moet uit eigenhoofde dit beslissen, omdat dit zuiver de vraag omtrent het regtspunt van het proces uitmaakt. Het is waar, dat de regter, die over de geschillen van den inlander en daarmede gelijkgestelden moet oordeelen en daarbij de godsdienstige wetten, instellingen en gebruiken moet toepassen, uit eigenhoofde dikwerf daarmede niet bekend zal zijn, maar de wetgever heeft in die leemte voorzien, door hem adviseurs toetevoegen, teneinde hem daarmede in wetenschap te stellen. Deze adviseurs 4ijn de door de wet aangewezene personen om den regter in den boezem van het collegie voor te lichten en de regter, die andere personen daartoe benoemt, schendt art. 7 der regterlijke organisatie. De aan het hoofd gestelde vraag is dan ook bij herhaling in ontkennenden zin door het hoog-geregtshof beslist, o. a. bij arrest dd. 18 Eebruarij 1858, opgenomen in het XVIde deel van dit tijdschrift bladz. 286. XXXVI. Art. 7 van het reglement op de regterlijke organisatie met betrekking tot strafzaken. In opvolging van het duidelijk voorschrift van art. 166 der strafvordering en van art. 282 van het inlandsch-reglement, waarvan de redactie eene gelijke uitlegging wettigt, wordt in strafzaken het gevoelen van den adviseur ingewonnen omtrent de vraag of uit het onderzoek de schuld van den beklaagde is gebleken. De vraag komt echter niet ongegrond voor of de wetgever bij die bepalingen niet in strijd is gekomen, met zijn voorschrift in art. 7 van het reglement op de regt. organisatie nedergelegd. Blijkens dat art. moet de regter bij het doen der uitspraak op het gevoelen van den adviseur letten. In gezonden zin daaruit redenerende, zoude men zeggen, dat dus het advies moet inhouden alles, waarop bij de uitspraak kan worden gelet en dat hetgeen daar buiten valt, ook moet achterwege blijven. Nu kan de regter, bij het doen zijner uitspraak , onmogelijk letten op het gevoelen van den adviseur omtrent de vraag of volgens de godsdienstige of andere wetten of gebruiken door het onderzoek het bewijs van beklaagdes schuld is geleverd, omdat de wetgever den regter aan bijzondere regelen omtrent hetf bewijs heeft onderworpen. De regter heeft bij zijne beslissing slechts die regels te volgen BURGERLIJKE ZAKEN. EEESTE AANLEG. REGTSPEAAK VAN DEN RAAD VAN JUSTITIE TE BATAVIA. Zitting van 16 Julij 1876. Voorzitter: Mr. L. Hovy. Koop breekt geen huur. — Cessie van huurpenningen. — Omvang der actie tot vrijwaring. — Mora. Indien de eischer geene tegenspraak doet tegen het antwoord des verweerders, waarbij deze zijne schuldpligtigheid aan den eisclier ontkent, moet de tegen eerstgenoemde ingestelde vordering worden ontzegd. In een geding tot vrijwaring kan de waarborg nimmer tot eene meerdere prae statie worden veroordeeld, dan die van den oorspronkelijken gedaagde is gevorderd. Dit beginsel lijdt geene uitzondering, ook al is de oorspronkelijke eischer tevens eischer in vrijwaring. De erkenning door den gedaagde van de gedeeltelijke juistheid der ingestelde vordering en zijne bereidverklaring om aan dat gedeelte te voldoen, ontslaat hem geenszins van zijne verpligüng tot vergoeding der proceskosten, zoo hij, na gedagvaard te zijn, geen aanbod van gereede betaling met consignatie heeft gedaan. In geval van opvordering van geldschulden is geene geregtelijke in morastelling noodig. dat, vermits blijkens acte dd. 7 Junij 1873 sub numero 7 voor den alhier residerenden Notaris I). Bodde , eischer de aan hem door Lie Tjian Tiauw gedane overdragt behoorlijk aan ge daagde heeft doen beteekenen, deze alzoo aan hem eischer, de huurpenningen verschuldigd is over de twee jaren 1874 en 1875, bedragende / 4100, en op deze gronden den gedaagde bij behoorlijk deurwaarders exploit voor dezen raad heeft gedagvaard en ten dienenden dage heeft geconcludeerd: dat het den raad moge behagen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, den gedaagde te veroordeelen om aan den eischer te betalen de som van f 4100 met de renten ad zes ten honderd 'sjaars a die litis motae en in de kosten van dit geding; Overwegende, dat namens gedaagde tegen deze vordering is aangevoerd, dat de landen, waarvan 1/4 onverdeelde aandeelen door hem van den chinees Lie Tjian Tiauw voor 6 jaren, te beginnen van af 1 Mei 1873, waren gehuurd, tengevolge van de nalatigheid van den eigenaar in de nakoming zijner verpligtingen, door de hypotheekhouders, krachtens de hun verleende onherroepelijke volmagt, ten overstaan van het vendu-kantoor te Batavia, zijn verkocht en alstoen door Mr. J. E. Henny, advocaat en procureur, zijn gekocht, op wiens naam zij op 15 December 1873 zijn overgeschreven; dat, vermits van deze eigendoms-overgang bij exploit van den deurwaarder Cassa, dd. 11 April 1874, aan den gedaagde is kennis gegeven, onder mededeeling, dat de huur voortaan aan den nieuwen eigenaar zal moeten worden betaald, de na dien verkoop verschuldigd geworden huurpenningen over de jaren 1874 en 1875 door hem, gedaagde, betaald zijn geworden aan Mr. Henny, den nieuwen eigenaar voornoemd; dat deze betaling wettig is geschied, daar door verkoop van het verhuurde eene te voren aangegane huur niet wordt verbroken en de nieuwe eigenaar tegenover den huurder gebragt wordt in de betrekking van verhuurder en dus regtverkrijgende op de huurpenningen, daar van af het oogenblik van den koop de verkochte zaak met al hare lusten en lasten is voor rekening van den kooper en dat dus ook de gedaagde, door de huurpenningen te betalen aan den nieuwen eigenaar, tegenover den eischer wel en wettig^is gekweten; len gevalle voor dezen de tegenspraak van den originelen gedaagde te ontzenuwen, en om wijders, ingeval hij daarmede ingebreke mogt blijven of daarin niet mogt slagen, en de tegenspraak van den originelen gedaagde gegrond mogt worden bevonden, zoodat deze wordt geoordeeld niet aan eischer tot betaling van bedoelde huurpenningen meer verbonden te zijn, alsdan den eischer te vrijwaren en mitsdien aan hem te betalen de som van f 9900 met de renten ad 9 ten honderd 'sjaars van af 5 Junij 1873, verminderd met zoodanige bedragen als gedaagde zal bewijzen uit welken hoofde ook van den eischer te vorderen te hebben, met veroordeeling van gedaagde in de kosten, waarin eischer eventueel tegenover den originelen gedaagde mogt worden veroordeeld en in de kosten op dezen eisch tot vrijwaring gevallen, ingeval gedaagde door tegenspraak van dezen eisch tot eenige kosten aanleiding mogt geven, en anders met reserve van de uitspraak over de kosten van dit geding tot aan het eindvonnis; eindelijk voor zooveel noodig, ingeval de eisch tot vrijwaring mogt worden toegewezen, ontbonden te verklaren de overeenkomst, ge. constateerd bij acte dd. 5 Junij 1873, sub numero 10 voorden te Meester-Cornelis destijds residerenden Notaris H. J. Hartevelt en getuigen verleden, tusschen partijen aangegaan, en het in deze te wijzen vonnis te verklaren uitvoerbaar bij lijfsdwang; Overwegende, dat eischer voorts ter rolle van den 19den Mei daaraanvolgende acte heeft verzocht, dat gedaagde in vrijwaring zich niet in het oorspronkelijk geding heeft gevoegd, dit verzoek ter rolle van den 26sten daaraanvolgende heeft herhaald, en voorts geheel in overeenstemming met den oorspronkelijk gedaagde in het oorspronkelijk geding vonnis heeft verzocht; waarna, nadat gedaagde in vrijwaring ten zelfden dace had te kennen gegeven, dat hij zich niet had gevoegd, omdat zulks in casu bij de wet verboden is, daar de conclusiën in de oorspronkelijke zaak reeds genomen waren en die voeging onderwerpelijk door hem overbodig werd geacht, aan den raad in de oorspronkelijke zaak vonnis is verzocht; Overwegende, dat gedaagde in vrijwaring tegen dezen eisch in substantie heeft aangevoerd: dat hij wel erkent verpligt te zijn den eischer Tan Kie Tjiang het rustig en ongestoord bezit te vrijwaren van de aan hem gecedeerde pretentie ten laste van Lie Tjoe Hong, doch slechts voor zooveel betreft de huurpenningen der reeds verloopen jaren van het huurcontract 1874 en 1875, bedragende eene som van f 4100, omdat de oorspronkelijk gedaagde Lie Tjoe Hong ook slechts tot voldoening van die som is gedagvaard, en zijne verpligting tot vrijwaring zich nimmer verder kan uitstrekken dan tot de praestatie, waartoe de oorspronkelijke debiteur gehouden zou wezen; dat hij dan ook bereid is eischer de voormelde som van/4100 op eerste aanvrage te betalen, voor zooverre die som niet in compensatie moet gebracht worden met de opeischbare en liquide pretentie, die hij ten laste van eischer heeft, doch dat tengevolge van deze bereidverklaring, en omdat hij noch tot de betaling dier som in der minne of geregtelijk is gesommeerd, de kosten dezer procedure niet ten zijnen laste kunnen komen, dat ook de gevorderde renten ad 9 procent van af 5 Julij 1873 den eischer niet kunnen worden toegewezen, omdat de renten eerst loopen van den datum der ingebrekestelling, die nimmer heeft plaats gehad, evenmin als de lijfsdwang, en op grond hiervan heeft geconcludeerd: dat het den raad behage om de gevraagde veroordeeling van gedaagde tot vergoeding aan den eischer met al de sequelen van dien toe te wijzen, doch tot een niet hooger bedrag dan van f 4100, met ontzegging van den eisch voor zoover die strekt tot betaling van renten ad 9 procent 'sjaars van af 5 Junij 1873 en tot uitvoerbaarverklaring van het in dezen te wijzen vonnis bij lijfsdwang en met veroordeeling van den eischer in de kosten van het geding, nader op te maken bij staat en te vereffenen ingevolge de wet; Overwegende, dat, nadat partijen die zaak in vrijwaring nog nader mondeling bij pleidooi hadden toegelicht, ook in deze zaak de uitspraak is vastgesteld, terwijl later op grond, dat de oorspronkelijke eisch en die ter vrijwaring beide in staat van wijzen waren, is bepaald, dat op beiden zaken gezamenlijk bij één vonnis zal worden regt gedaan, overeenkomstig het bepaalde bij art. 75 van het reglement op de burgerlijke reglsvordering; Ten aanzien van het regt: Overwegende wat de principale vordering aangaat, dat door eischer niet is tegengesproken, dat de gedaagde Lie Tjoekong, tengevolge van den executorialen verkoop van het land Piseeng in questie, niet meer gehouden is tot betaling aan hem, eischer, van de huurpenningen, door Lie Tjan Tiauw aan hem gecedeerd, waaruit volgt, dat Lie Tjoehong teregt de van hem gevorderde betaling heeft geweigerd en mitsdien de tegen hem ingestelde vordering moet worden ontzegd; Overwegende alsnu ten aanzien van den eisch in vrijwaring: dat de waarborg Lie Tjan Tiauw zijn gehoudenheid tot vrijwaring van eischer tot een bedrag van ƒ 4100 onder protest van kosten heeft erkend, weshalve alleen te onderzoeken overblijft of al dan niet teregt in dat geding vernietiging der overeenkomst van cessie met schadevergoeding ad f 9900 en met renten ad 9 pCt. van af 5 Julij 1873 (datum der cessie) bij vonnis uitvoerbaar bij lijfsdwang van hem is gevorderd; Overwegende ad hoe, dat uit den aard der zaak een geding in vrijwaring door het principaal geding wordt beheerscht, waaruit volgt, dat een waarborg nimmer tot praestering van meer kan worden veroordeeld dan van den oorspronkelijken gedaagde is gevorderd; Overwegende, dat dit beginsel, alhoewel in den regel slaande op het geval, dat iemand geroepen wordt om een gedaagde tegen eventueele veroordeeling te vrijwaren, niettemin ook van toepassing blijft, wanneer , gelijk in casu, vrijwaring ten behoeve van den eischer is verzocht en verleend; Overwegende, dat hiertegen niet obsteert, dat de cessie van 5 Julij 1873, waarvan boven sprake, door het verlorengaan van het gecedeerde is komen te vervallen, dewijl toch, aangenomen al eens, dat eischer van den cedent Lie Tjan Tiauw bij eene afzonderlijke actie restituiio in, integrum had kunnen vorderen, hieruit nog geenszins volgt, dat hij dat ook zou kunnen doen in het onderwerpelijk geval, waarin hij geene betaling kunnende erlangen van eene bepaalde geldsom, van zijnen oorspronkelijken debiteur in hetzelfde geding zijn verhaal heeft gezocht op hem, van wien hij die pretentie ontleende; Overwegende, dat mitsdien vooralsnog de gedaagde in vrijwaring slechts kan worden veroordeeld tot betaling der som van ƒ 4100 wegens verschenen huurpenningen, oorspronkelijk van den principalen gedaagde gevorderd; Overwegende, dat gedaagde evenwel ten onregte tegen eene veroordeeling in de kosten heeft geprotesteerd, dewijl hij, na tot betaling van den geheelen koopprijs der cessie ad ƒ 9900 te zijn gedaagvaard, het bedrag, dat hij daarop vermeende verschuldigd te zijn, geregtelijk had behooren aan te bieden en bij weigering van eischer om dat aantenemen te consigneren; dat hij nu wel is waar een beroep doet op eene tegenvordering wegens geregtskosten, door eischer verschuldigd; waardoor de ƒ 4100 zouden zijn gecompenseerd, doch dat die tegenvordering door eischer niet is erkend, terwijl evenmin ten processe van derzelver liquiditeit of opeischbaarheid iets is gebleken; Overwegende, dat derhalve in dezen van compensatie geene sprake kan zijn; Overwegende, dat evenmin opgaat gedaagdes beweren, dat, alvorens tot eene dagvaarding overtegaan, eischer hem tot betaling had behooren te sommeren en in mora stellen, aangezien zulks ten aanzien van opvordering van geldschulden bij geene enkele wettelijke bepaling is voorgeschreven; Overwegende, dat eindelijk ten onregte door eischer zijn gevorderd renten ad 9 pCt. BEGTSPRAAK VAN DEN RAAD VAN JUSTITIE TE SOERABA1JA. Zitting van 29 December 1875. Voorzitter: Mr. L. Hovy. Exceptio plukium litis consohtium. — Gewijsde zaak. Bij het admitteren van de zoogenaamde exceptio plurium litis consortium wordt, behalve het belang dat derden bij een aanhangig geding hebben, bovendien nog vereischt, dat ook diegene der litigerende partijen, die zich er op beroept, een onmiddelijk belang daarbij heeft. geworden, terwijl toch zoodanige beteekening en aanzegging aan partijen wordt vereisckt;— dat wel is waar het arrest bij den president van den landraad is ingekomen, zooais wordt omschreven in art. 199 inlandsch reglement, doch dal deze bepaling, volgens artikel 198 inlandsch regiement, betrekking heeft op de voorziening in cassatie van vonnissen door de landraden in het hoogste ressort gewezen en in casu niet voldoende is. hebbende bovendien zoodanige aanzegging nimmer plaats gehad en er, zoolang de beteekening van het arrest niet is geschied, van ee.n regter] ij k gewijsde geene sprake kan zijn; 3o. dat het gewijsde tusschen de eischers en de Javanen voornoemd, waarbij hunne acte van koop en verkoop werd nietigverklaard, niet mogt worden ingeroepen tegen hen gedaagden, ais derde persoon, daar toch gewijsden van kracht zijn tusschen de litigerende partijen en derden niet mogen deren, voor wie het is eene res inter alios acta quae ei nee nocet nee preciest, en 4o. dat ten dage der procedure over de nietig te verklaren primitieve acte der meergenoemde javanen, de eerste gedaagde niet in het geding is opgeroepen, zooals had behooren te geschieden, omdat toen ter tijde ten behoeve van den eersten gedaagde reeds eene hypotheek op het quaestieuse perceel was gevestigd, zoodat deze, bij het instellen der vordering voor den landraad, reeds belanghebbende was en zeer zeker als partij in het geding had moeten zijn opgeroepen, tengevolge van welk verzuim het gezag van meergemeld regtrrlijk gewijsde nimmer tegen den eersten gedaagde en tegen hen die van hem huiine regten ontleenen , kan worden ingeroepen; terwijl de eerste gedaagde, ingeval hij ware opgeroepen, in de gelegenheid zou zijn geweest om de bij den landraad ingestelde vordering te bestrijden en van zelve ook de verkoop, krachtens zijn regt van hypotheekhouder, niet zou hebben plaats gehad en de tweede gedaagde ook geen kooper van het bewuste perceel zou zijn geworden; en alzoo bewerende dat de basis van de ingestelde vordering, n. 1.
22,671
MMKB10:001044001:mpeg21_10
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,833
Staatsblad van het Koningrijk der Nederlanden, 1833, 01-01-1833
null
Dutch
Spoken
7,821
13,740
ƒ• Door de bepalingen van dezen titel wordt gcen hinder toegebragt aan hetgeen bij den titel : van huwelijksche voorwaarden is vastgesteld," Lasten en bevelen dat deze in bet Staatsbi2'' zal worden geplaatst, en dat alle ministeriele depiï' tementen , autoriteiten , kollegien en ambten8i'el1 aan de naauwkeurige uitvoering de hand zullen ho®' den. Gegeven te *s Gravenhage, den 15 Juni des jV' 1833, en van Onze regering het twintigste. WILLEM. Van wege den Koning, J. G. DE MEY VAN STREEFKERK. Uitgegeven den eersten Augustus 1833. De Secretaris van Staat, J. G. DE MET VAN STREEFREUK- ^ STAATSBLAD van flET KONINGRIJK DER NEDERLANDEN, 4:1JVET van denJ5 Juni J83S , hou~ dende wijzigingen en veranderingen, in het derde boek van hel Burgerlijk Welboek. h Wij WILLEM, bij de gratie Gods , Koninö ^ n Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, "oot-Hertog van Luxemburg , enz., enz., enz. , ^'en die deze zuilen zien of hooren lezen, salut! °e,> te weten : ^ A'z°o Wij in overweging genomen hebben «Ie doel^llgheid om de reeds aangenomen Wetboeken ^ sgaders de Wet op de organisatie der regtei*lijke ^a8t en het beleid der justitie, te herzien, en ia eenstemming te brengen met de belangen der e Nederlandsche provinciën ; ïti °° 'S 'iet' ' ^en ^aa^ van State gehoord , ^ «iet gemeen overleg der Staten-Genèraal , hebben ver ^evorl<^en ea verstaan, gelijk Wij goedvinden en ^ staan bij deze, dat in den tienden titel van het » e toek des Burgerlijken Wetboeks zullen worde» aakt de navolgende veranderingen j ^rt- 1. De aanhef van artikel 1739 zal luiden ^ Bewaargeving heeft plaats, wanneer, enz, 2. Artikel 1740 zal luiden : « Er zijn twea soorten van bewaargeving , de ei <<■ genlijk gezegde en de sequesiralie." Artikel 1741 zal luiden als volgt: « Eigenlijk gezegde bewaargeving wordt geacht oin « "iet te zijn aangegaan, zoo niet fiét tegendeel L « bedongen^ « Dezelve kan slechts roerende goederen- toé osdcr« werp hebben." 4. Artikel 1742 zat luiden : « Deze overeenkomst is niet voltrokken dan door de u wezenlijke of vooronderstelde overgave der zaak." 5. Artikel 1744 zal luiden: « Vrijwillige bewaargeving beeft plaats, tengevolge « van de wederkeerige toestemming van den bewaar<< gever en den bewaarnemer." (i. In het midden van artikel 1745 zullen de woorden op zijn woord wegvallen. 7. Het slot tan artikel 1747 zal Iufden : « Of indien de zaak niet meer bij dt,*ö befWadrne<< tner berust, eene regtsvordering tot vergoeding, « voor zoo verre deze daardoor gebaat is." 8. In bet slot van artikel 1757 zal het woord aanwezig worden weggelaten. 9. In bet tweede lid van artikel 1760 zal zijn toedoen in vijne schuld worden veranderd, IC. De aanhef Van artikel 1702 zal luid-en: « De eif-enaim van den bewaarnemer, die, niet * wétende dat eene zaak iii bewaring orttva'ngen Was t i-, dezrlye (c góéder tróuw vcr'kóSht heeft, is," éaz. 11. In artikel 17G3 zal, in plaats van gtn otan Worden gelézen : geirid of ontvangen. 12. Artikel 1764 zal luid.cn als volgt: « De bewaarnemer mag het bewaarde goed niet « terug gevên dan aan dengenen die hem het'.el va « hêefc toevertrouwd , of aan hem in wiens naam de « bewarirïg gedaan is , of die aangewezen is om het« zelve terug te ootvangen." 13. Het tweede lid van artikel 1766 zal luiden: « indien er meerdere erfgenamen zijn, moet het- « rielfe terug gegeven worden aan aSls fjezainenljk « of aan elk van hen, voor zijn aandeel." IJ. Ia artikel 1767 Zullen de woorden : indien eene niet gehuwde vroutv op het tijdstip waarop zij de bewaargeving deed, worden gelezen als volït: « [<idien eene op het tijdst'p der bewaargeving « niet géhutvde vróuw naderhand" enz. 15. In artikel 176S zal hunne beheering worden veranderd in hun bekeur, en wijders vertegenwoordigd wordt worden gelezen vertegenwoordigd WE/tD. 1G. Het laatste lid van artikel 1769 zal luiden: • « Dj kosten, deswege te vallen, zija voor reke« ning van den bewaargever." 17. Het slot van artikel 1770 zal luiden: « ten zij onder de handen van den bewaarnemer « beslag mogt gelegd zijn." 18. In het slot der eerste zinsnéde vaii artikel 1775 zal, in plaais van GBNOlEHE vruchten , woy» den gelezen; vruchten, 19. De aanhef van artikel 1780 zal luiden: « De bewaarnemer , die met de sequestratie belast « is, kan niet van de bewaring der zaak worden « ontslagen , voordat" enz. 20. In artikel 1723, n°. 2, zal het woord 6eaitregt worden veranderd in bezit; zullende in n°. 3 liet woord bevrijding worden vervangen door Iwijting. 21. Artikel 1784 zal voor artikel 1782 worden geplaatst, en zal ten slotte van voorz. artikel 1784 de navolgende zinsnede worden bijgevoegd ; « En daarenboven gehouden om jaarlijks aan de « arrondissements-regtbank , op de vordering van het « openbaar ministerie , eene summiere rekening van « zijn beheer af te leggen, met vertooning of aan— « wijzing der aan hem toevertrouwde goederen, « zonder dat echter de goedkeuring der rekening aan « de belanghebbende partijen zal kunnen worden « tegengeworpen/' Lasten en bevelen dat deze in bet Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeriële departementen, autoriteiten, kollcgien en ambtenaren aan de naauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te 's Gravenhage den 15 Juni des jaarj 1833, en van Onze regering het twintigste. WILLEM. Van wege den Koning, J. G. DE MEIJ VAN STREEFKERK. Uitgegeven den eersten Augustus 1833. De Seoretaris van Slaat , J. G. DE MEIJ VAN STREEFKERK. irïi ~. 'E STAATSBLAD va n HET KONINGRIJK DER NEDERLANDEN. ( * 2.) \yel van den ] 5 juni 1833 } hou- dende wijzigingen en vtranderingen in het derde boek van het Burgerlijk Wetboek. Wij WILLEM, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, PriNs VAn Oranjk-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz! Allen die deze zullen zien ofhooren lezen, salutï doen te weten : AIzoo Wij ia overweging genomen hebben de doelmatigheid om de reeds aangenomen Wetboeken, mitsgaders de Wet op de organisatie der regtcrlnke magt en het beleid der justitie, te herzien, en in overeenstemming te brengen met de belangen der cude Nederlandsche provinciën ; Zoo is het, dat Wij, dea Raad van State gehoord , en met gemeen overleg der Staten-Generaal , heb: ben goedgevonden en verstaan , gelqk Wij goedvinden en verstaan bij deze, dat in den elfden titel van i het r.erJe boek des Burgerlijken Wetboeks zullen i wor en gemaakt de navolgende veranderingen : Art. I. In het slot van het tweede lid van art. 1789 zal het woord aanwezig wegvallen. 2. Ia het midden van art. 1792 zal het woord toedoen door schuld worden vervangen. Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst , en dat alle ministeriële departementen , autoriteiten, kollegien en ambtenaren aan de naauvvkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te 's Gravenhage , den 15 Juni des j aars 1833, en van Onze regering het twintigste. WILLEM. Van wege den Koning, T. G. DE MEIJ VAN STREEFKERK. Uitgegeven den eersien Augustus 1833. De Secretaris van Staat, J. G. DE JIEIJ VAN STREEFKERK. STAATSBLAD tan HET KONINGRIJK DER NEDERLANDEN. (N*. 45.) WE T van den J5 Juni J833, houdende wijzigingen en verande-* ringen in hft derde boek van het 13 urgerlijl IVetboeh. Wij WILLEM, bij de gratib Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz. , enz., enz. Allen die deze zullen zien of hooren lezen , salut! deen te weten : Alzoo Wij iu overweging genomen hebben de doelmatigheid om de reeds aangenomen Wetboeken; mitsgaders de Wet op de organisatie der .regter'ijkc magt en het beleid der justitie, te herzien, en iti overeenstemming te brengen met de belangen der oude Nederlandsche provinciën ; Zoo is het, dat Wij. den Raad van State gehoord , en met gemeen overleg der Staten-Gtneraal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wrj goedvinden en verstaau bij deze, dat in den twaalfden titel van het derde boek des Burgerlijken Wetboeks zullen worden gemaakt de navolgende veranderingen: Art. Ié Het tweede lid van art. 1S01 zal luiden als volgt: « Indien er , vóór het tijdstip der voldoening , verft meerdering of vermindering van de waarde der geld« specie, of verandering in de gangbaarheid , p'aats «heeft, geschiedt de teruggave der geleende som ia « zoodanige specie als ten tijde der voldoening gang«baar is, berekend naar der zei ver gangbare waarde « op dat tijdstip." 2. Art. 1802 zal luiden als volgt: « De regel, bij bet voorgaande artikel vastgesteld , «beeft geene plaats , indien ten opzigte der leening «van een zeker getal stukken van eene bepaalde «munt de partgen uitdrukkelijk zijn overeengekomen, «dat hetzelfde getal en deze lfde soort van stukken « zal worden terug gegeven. Ia dit geval, moet de«gene die ter leen ontvangen heeft, het juist getal «stukken van denzelfden aard , en niet meer noch «minder, terug geven. «Indien dezel/de soort \"an stukken niet meer in « voldoende hoeveelheid bestaat, moet het ontbrekende «worden vergoed met munt van hetzelfde metaal, «zoo na mogelijk van hetzelfde gehalte, en te zameu « inhoudende even veel metaal fijn, als de ontbrekende «hoeveelheid der verschuldigde stukken metaal fijn «inhielden." 3. In art. 1803 aal het woord levensmiddelen , door andere waren , en het woord altoos door altijd worden vervangen, 4. De aanhef van art. 1802 zal luiden: «De regel, bij het vorige artikel vastgesteld, is van « geene toepassing, indien " enz. 5. Art. 1805 zal door de volgende twee artikelen worden vervangen: Art. a. « Geene tijdsbepaling gemaakt zijnde, kan de reg- 1 «ter, wanneer Je uitleener de teruggave vordert, «naar gelang der omstandigheden, aan dengenen « die de raak ter leen ontvangen lieeft, eenig uitstel «toestaan. » Art. b. « Indien men ïs overeengekomen dat hij die eene «zaak of geldsom ter leen heeft ontvangen, dezelve « zal terug geven , wanneer hij daartoe in staat zal «zijn, zal de regter, naar gelang der omstandighe« den, den tijd der teruggave bepalen." C. Het opschrift der derde afdeeling zal luiden: « Van de verpligtir,g des leeners." 7. De aanhef van art. 1813 zal luiden: «Het bewijs van de betaling der hoofdsom, zon«tier " enz. 8. Artikel 1814 zal wegvallen. Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeriële depaitementen , autoriteiten, kollegien en ambtenaren aan de naauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te 's Gravenhage, den 15 Juni des jaars 1833 , en van Onze legering het twintigste. WILLEM. Van wege den Koning, J. C. £E MF,IJ VAN STREEFKERK. Uitgegeven den eersten Augustus 1S33. De Secretaris van Staat, 3. O. DE MEIJ XJlS STREEFKERK. STAATSBLAD gerlijk ,et. VAN 1IET KONINGRIJK DER NEDERLANDEN'. (IK 44.) Wel van den J5 Juni J833, hou¬ dende wijzigingen en veranderingerl in het darde boek van het Burgerlijk Wetboek. Wij WILLEM, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz, enz. Allen die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten : Alzoo Wij in overweging genomen hebben de doelmatigheid om de reeds aangenomen Wetboeken , mitsgaders de Wet op de organisatie der legtei'lijkë magt en het beleid der justitie , te herzien, en in overeenstemming te brengen met de belangen der oude Nederlandsche provinciën ; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord , en met gemeen overleg der Staten-(Jeneraal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden ea verstaan bij deze, dat in den dertienden titel van het derde boek des Burgerlijken Wetboeks zullen worden gemaakt de navolgende veranderingen: Art. 1. In artikel 1816 en 1817 zullen de woorden af koopbaar en afkoop worden vervangen door aflosbaar en aflossing. Art. 2. Artikel 1818 zal wegvallen» Art. 3. Artikel 1819 ral insgelijks wegvallen, doch daarentegen brj artikel 1817 worden gevoegd; 3°. Indien hij in staat van faillissement of van « kennelijk onvermogen is verklaard. » Art. 4. Artikel 1820 zal luiden : « In de twee eerste gevallen , bij artikel 1817 <( vermeld , kan de schuldenaar zich van de verpligtiog « tot aflossing ontheffen, indien hij binnen de twin« t;g dagen , te rekenen van de geregtelijke aanma<, ning, alle de verschenen termijnen betaalt of de < beloofde zekerheid stelt. » Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeriële departementen , autoriteiten, kollegien en ambtenai'en aan de naauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te 's Gravenhage den 15 Juni des jaars 1833, en van Onze Regering het twintigste. WILLEM. Van wege den Koning, J. G. DE MEIJ VAN STREEFKERK. Uitgegeven den eersten Augustus 1833, T)e Secretaris van Staat, J. G. DE MEJJ VAN STREEFKERK, >t STAATSBLAD jerVet- ta ?r HET KONINGRIJK DER NEDERLANDEN. (IN • 45») WET van den J5 Juni J833, houdende -wijzigingen en veranderingen in het derde loei van hel Burgerlijk Welhoek. Wij WILLEM, bij de gbatie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg , enz. , enz. , ekz. Allen d:e deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten : Alzoo Wij in overweging genomen hebben de doelmatigheid om dc reeds aangenomen Wetboeken , mitsgaders de Wet op de organisatie der regterlijke magt en het beleid der justitie, te herzien , en in overeenstemming ie brengen met de belangen der oude Nederlana'sche provinciën ; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehóórd, en met gemeen overleg der Slaten-Generaal, hebben goedgevonden en verslaan , gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze, dat in den veertienden titel van het tierde hoek des Burgerlijken Wetboeks zullen worden gemaakt de veranderingen en wijzigingen , hier-onder uitgedrukt: Art. 1. Plet opschrift van dezen titel zal luiden : « Van hans - overeenkomsten." En zal vóór artikel 1821 eene afdeeling worden geplaatst , luidende aldus : «EERSTE AFDEELING. algejieese bepaling. Art. . .. Eenekans-óvereenkomst is eene handeling, waarvan de uitkomsten, met betrekking tot voordeel eti nadeel , het zij voor alle de partijen , het zij voor ccnige derzei ve, van eene onzekere gebeurtenis aihangen. Van dien aard ziju : ■ Het contract van verzekering; Bodemeiij; Lijfrenten ; Spel en weddingschap. De beide eersten worden bij het Wetboek van Koophandel gere;eld." 2. Dien ten gevolge zullen de eerste en tweede, afdeelingen van dezen titel worden veranderd va. t weede cn derde afdeeling. 3. De artikelen 1821 , 1822 en 1823 zullen door de navolgende artikelen vervangen worden: (i Art. a. Lijfrente kan bij eenen bezwarenden titel, of bij akte vau schenking, worden gevestigd. Zij kan Ook worden verkregen bij uiterste wilsbeschikking. ' Art. b. Lijfrente kan worden gevestigd , het zij op het lijf des geldschieters, of van hem wien rara daarvan het genot gseft, het zij op dat van eenen derde , of schoon deze daarvan geen genot hebbe. " 4. Het tweede lid van artikel 1825 zal luiden : » In dat geval, is zij echter niet onderworpen aan » de formaliteiten welke tot schenkingen vereischt » worden. " 5. In den aanhef van artikel 1S28 zullen de woorden : tegen betaling van zefieren prijs , worden vervangen door : bij bezwarenden titel. G. De aanhef van art. 1830 zal luiden : » Ia geval de schuldenaar in staat van faillissement » of van kennelijk onvermogen is verklaard, zal de » lijfrente," enz. 7. Het tweede lid van art. 1832 zal luiden: « Indien echter de overeenkomst medebrengt, dat de rente vooruit moet worden betaald, is het regt op den termijn die betaald had behooren te zijn , verkregen van den dag waarop de betaling had moeten geschieden. 8. Artikel 1834 zal luiden als volgt: » Dö rentheller kan de verschenen rente niet vor» deren, dan door te doen blijken van het leven » yan hem op wien de lijfrente gevestigd is. " 9. Ia art. 183G zullen de WDOrden : om het ligchaam te oefenen en vaardig te maken, worden vervangen door , tot ligchaams oefening. Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeriele departementen , autoriteiten , kollegien en ambtenaren aan de naauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te 's Gravenhage, den 15 Juni des jaars 1S33, en van Onze regering het twintigste. WILLEM. Van wege den Koning, J. G. DE MEY VAN STREEFKERK. Uitgegeven den eersten Augustus 1833. De Secretaris van Staat , J. G. DE MEY VAN STREEFKERK. h STAATSBLAD Hik • van HET KONINGRIJK DER NEDERLANDEN. (N • 4 ütj WET van den J5 Juni J833, houdende veranderingen en wijzigingen in het derde boek van het Burgerlijk 14 elbofk. Wij WILLEM, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prixs van Oranjb-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz,, enz. , enz. Allen die deze zullen zien ofliocren kzen , salut! tl oen te weien : Alzoo Wij in overweging genomen hebben Je doelmatigheid om de reeds aangenomen Wetboeken , mi;sgaders de Wet op de organisatie der rigteilijke niagt en het beleid eer ji.sttie, te herzien, «ninoAereenstemming te brengen met de belangen der oude ÏVederlandsche prouncien ; ^oo is liet, dat Wij, den Baad van State gehoord , en met gemeen overleg der Staten- Generaal, bebben goeogevonden en verstaan , gelijk Wij goedvinden en verstaan bij eieze, e!at in den vijfvei.den titel van liet derde boek van bet Bu-gtrlijk Wetboek zulleD worden gemaakt de iinvoJgei.de veraiiderirgen : Art. 1. Het eerste lid van art. 1S-40 zal luiden: « Last kan worden gegeven en aangenonun bij open- « Lars akte, bij onderhandsch geschrift, zelfs bij eenen <» brief eu ook bij monde." 2. Het eerste lid van artikel 1843 zal luiden: « Lastgeving, in algemeene bewoordingen vervat, b stickt zich alleen uit tot daden van beheer." 3. In den aanhef van artikel 1815 zullen worden weggelaten de woorden: die handligting bekomen hebben, en voorts het slot iuiden : << dan volgens de regelen , bij den zesden en achtsten <t titel van het eerste boek van dit Wetboek voorge« schreven." 4. In liet voorlaatste lid van artikel 1850 zal heï woord beheering in dat van beheer worden veranderd. 5. In artikel 1853 zullen de woorden: is geene vrijwaring verschuldigd, worden gelezen: is niet aansprakelijk. 6. Het eerste lid van artikel 1851 zal luiden als volgt: « De lastgever is verpli.-1 na te komen de verbind « tenissen , door den lasthebber, overeenkomstig ds « magt welke bij ht m heeft verleend , aangegaan." 7. In het eerste lid Van-artikel 1855 zal volvoering 111 uitvoering worden veranderd. En zullen in het slot van het tweede lid , de woorden noch ook hel beloop enz. tot het tin Je toe wegvallen. 8. Het vierde lid van artikel 1380 zal luiden: « Door den dood, de curatele, den staat van fftii-. t lissement of van kennelijk onvermogen , liet zij van b den lastgever, liet zij van den lasthebber." 9. Het eerste lid van artikel 1864 zal luiden: « De lasthebber kan zich van den last omslaan « door opzegging ain den lastgever." En zal de aanhef van het tweede lid worden gelezen: « Indien evenwel deze opzegging door hare ontij« dikheid of uit eenigen anderen hoofde, door de « schuld van den lasthebber aan den lastgeverenz. 10. In het slot van artikel 1866 zal liet woord aanwezig wegvallen. Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeriele dopariementen , autoriteiten, kollegien en ambtenaren aan de naauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te 's Gravenhage, den 15 Juni des jaars 1833 , en van Onze regering het twintigste. WILLE M. Van wege den Koning, J. C. DE KEY VAN STREEFKERK., Uitgegeven den eersten Augustus 1833. De Secretaris van. Slaat, J, G. DE MEY VAN STREEFKERK. ^ STAATSBLAD •lijk ^ van HET KONINGRIJK DER NEDERLANDEN. (N°. ^ 7.) WET van den 15 Juni J833, houdende wijzigingen en veranderingen tri het derde boek van het Burgerlijk Wetboek. Wij WILLEM , bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden , Prins van Oranje - Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz. Allen die deze zullen zien of hooren lezen , salut! doen te weten : AI zoo Wij in overweging genomen hebben de doelmatigheid om de reeds aangenomen Wetboeken, mitsgaders de Wet op de organisatie der regterlijke magt en het beleid der justitie, te herzien, en in overeenstemming te brengen met de belangen der oude Nederlandsclie provinciën j Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen cveileg der Sraten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan , gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze, dat ia den zestienden titel van het c'erde boek van liet Burgerlijk Wetboek zullen worden gemaakt de navolgende veraaderingen: 1. Artikel 1869 zal luiden a!s volgt: «> Een borg kan zich tot niet* meerder, noch « onder meer bezwarende voorwaarden , verbinden , « dan waartoe de hoofdschuldenaar verbonden is. « Borgtogt kan worden aangegaan voor slechts een « gedeelte der schuld of onder minder bezwarende « voorwaarden. Indien de- borgtogt voor meerder « dan de schuld , of onder meer bezwarende vooi« waarden, is aangegaan, is hij niet geheel van « onwaarde , maar bepaalt zichj slechts' tot datgene « hetwelk ia de hoöfdverbindtenis is begrepen." 2. In art. 1870'zal het woord gelast worden vervangen door aange^otht. 3. De aanlief van artikel 1872 zal luiden: « Onbepaalde borgtogt voor eene fioofdverbin« ten is strekt zich uit tot alle de gevolgen der « schuld , zelfs" enz. 4. Artikel 1873 zal luiden : « De verbindtenissen der borgen gaan over Op « Iiunne erfgenamen." !). Het slot van artikel 1874 zal luiden : « die genoegzaam gegoed is om aan de verbindtenis « te kunnen voldoen, ea binnen liet koningrijk « woonachtig is." G. Art. 1875 zal luiden: « De gegoedheid van eer>en borg wordt allren « beoordeeld naar des^elfs vaste goederen , of in« schrijvingen op bet grootboek der nationale wer« kelijke schuld, uitgezonderd in zaken van koop« handel. en wanneer de scliuid eene geringe som « bedraagt. Men kan geen acht ilaan op onroerende «goederen, waarover geschil in regten bestaat, oi t waarvan de uitwinning, wegens derzelver verren « afstand, te moeijehjk zoude zijn." 7. Artikel 1879, n». 4, zal lulden: « Indien de schuldenaar zicli in staat van faillis« strnent of van kennelijk onvermogen bevindt." 8. Het tweede lid van artikel 1881 zal luiden: « Hij kan geene aanwijzing doen van goederen , « waarover geschil in regten bestaat, noch van de« zoodanige welke voor de schuld zijn gehypothe« keerd, en waarvan de schuldenaar niet meer in « het bezit is, noch eindelijk van goederen buiten « het koningrijk gelegen.' 9. ïn het slot van artikel 1882 zal, in plaats van de woorden : dan eerst ontstaan is , worden gelezen;. daarna ontstaan is, 10. Het tweede lid van artikel 1884 zal luiden : « Indien , ten tijde dat een der borgen de schuld- « splitsing heeft doen uitspreken , een of meerdere « mede-borgen onvermogend zijn, is die borg, naar « evenredigheid van zijn aandeel, gehouden voor « de onvermogenden te voldoen; maar hij is niet « aansprakelijk, indien derzelver onïcrmogen na de « schuldsplitsing is opgekomen. 11. In artikel 1885 zullen de woorden: in staat van onvermogen geraakt , * oor den tijd dat hij in de schuldver,deeling heeft toegestemd, gelezen 7 ^ «V/7 Ant lm de worden : onvermogend vow j s huid verdeeld heeft. I STAATSBLAD 'L'k VAN ÏIET KONINGRIJK DESl NEDERLANDEN. (• 55,J JVET van den dó Juni J833 , houdende verandering en en xvijzigingen in het vierde boek van liet Burgerlijk Welhoek. Wij WILLEM, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, PniNs van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg,enz., enz.,enz. Allen die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten : Alzoo Wij in Overweging genomen hebben de doelmatigheid om de reee's aangenomen Wetboeken, mitsgaders de Wet op de organisatie der regterlijke magt en het beleid der justitie, te herzien, en in. overeenstemming te brengen met de belangen der oude Nederlandscbe provinciën ; Zoo is het ,dat Wij , den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden ea verstaan , gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze, dat in den vijfden titel van het vierde boek des Burgerlijken Wetboeks zullen worden gemaakt de veranderingenen wijzigingen, bier-ouder uiigediukt: Art. 1. Art. 1970 zal luiden als volgt : » Ecne mondelinge bekentenis buiten regten gedaan » kan niet worden ingeroepen , dan in de gevallen » waarin het bewijs door getuigen is toegelat n." 2. In het slot van het tweede lid van art. 19G7 zullen de woorden : kan worden bewezen , worden gelezen : wordt bewezsn. 3. Art. 1971 zal luiden : » la het geval bij het slot van het vorige artikel » voorzien , blijft het aan des regters oordeel over» gelaten, welke kracht aau eene mondelinge beken— » tenis, buien regten gedaan, moet worden toe» gekend." Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeriele departementen, autoriteiten, kollegien en ambtenaren aan de naauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te 's Gravenhage, den 15 Juni des jaar» 1833, en van Onze regering het twint'gste. WILLEM. Van wege den Koning, J. G. DE MEIJ VAN STBEEFKERK. Uitgegeven den zevenden Augustus 1833. De Secretaris van Slaat , J. G. DE MEIJ VAN STREEFK.E[IK. ?£ STAATSBLAD b Wet- va n HET KONINGRIJK DER NEDERLANDEN. (N . 54.) WET van den 15 Juni 1S33, houdende veranderingen en wijzigingen in het vierde boei; van het Burgerlijk Welhoek. Wij WILLEM, bij ns gratie Gods, Koningder Nederlanden , Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg , enz. , enz. , enz. Allen die deze zullen zien of hooren lezen , salut I doen te weten : Alzoo Wij In overweging genomen hebben de doelmatigheid om de reeds aargenomen Wetboeken, mitsgaders de Wet op de organisatie der regterlrjke magt en het beleid der justitie, te herzien, en in overeenstemming te brengen met de belangen der oude Nederlandsche provinciën ; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, ■ en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze, dat in den zesden titel van het vierde boek des Burgerlijken Wetb->e!<s zullen worden gemaakt de veranderingen en wijzigingen, hieronder uitgedrukt: Art. 1. Artikel 1972, n°. 1, zal in een aanhef luiden : « 1°. Die welke door de eene partij aan de andere wordt opgedragen om," enz. 2. De aanhef van liet eerste lid van artikel 1973 zal luiden: » De beslissende eed kan worden opgedragen Om» trent alle geschillenenz.; zullende in den aanhef van liet tweede lid liet woord gevergd in opgedragen worden veranderd. 3. Artikel 1974 zal luiden als volgt: t Die eed kan alleen worden opgedragen omtrent « eene daadzaak welke persoonlijk zoude zijn verrigt, « door dengenen aan wiens eed de beslissing wordt « overgelaten." 4. Artikel 1975 zal luiden: » Hij aan wien de eed is opgedragen, en die wei» gei t denzelven af te leggen of terug te wijzen , of » ook bij die den eed heeft opgediagen, doch aan » wien dezelve is terug gewezen, en die weigert den » eed af te leggen t moet in zijne vordering of ex» ceptie in het ongelijk worden gesteld." 5. Artikel 1976 zal luiden: » Indien de daad omtrent welke de eed wordt » opgedragen, niet is de daad van beide partgen, » maar alleen van degene aan welker eed de be- » slissmg wordt overgelaten, tnag c^e c^<ï niet wor-» » den terug gewezen." 6. Artikel 1977 zal luiden : » Geen eed kan opgedragen, teruggewezen of aange» nomen worden , dan door de partij zelve, of door » eeneu daartoe bijzonder gevolmagtigden persoon." /. Artikel 1978 zal luiden s » Die den eed heeft opgedragen of terug gewezen, » kan die daad niet weder intrekken, indien de we» derpartij zich bereid heeft verklaard dien eed af » te leggen." . S* Id den aanhef van art. 1979 zal het woord van in aan, en gevergd worden veranderd in : opgedragen. 9. Art. 1980 zal luiden: » Da afgelegde eed levert geen bewijs op dan al» leen ten voordeele of ten nadeele van dengenen die » denzei ven opgedragen of terug gewezen heeft, en » van zijne erfgenamen of regthebbenden." 10. In artikel 1981 en 1982 zal het woord van in aan, en gevergd worden veranderd in opgedragen; zul.ende m het slot van artikel 1982 de woorden: omtrent het bestaan der hoofdelijke verbind- (erna, worden gelezen: omtrent het hoofdelijke der verbmdtenis. J 11. Artikel 1983 zal luiden : >> De regter kan ambtshalve aan eene der partijen en ee'i op,eggen, het Zlj om daarvan de beslissing der k te dQen fhangen ^ }jet 7. om daardooJ een toe te wijzen bedrag te bepalen." 12. De aanhef van art. 1934 zal luiden: » rïrj kan dat sleclits doen ia de twee volgende » gevallenenz. 13. In art. 1085 zullen wegvallen de woorden; buiten dien, 14. Art. 1987 zal worden vervangen door de twee \olgende artikelen : » Art. a. De eed moet worden afgelegd voor de regtbank die van het regtsgeding kennis neemt. laaien een wettig beletsel dit onuitvoerlijk maakt, kan de regtbank tot het afnemen van den eed een harer leden magtigen , die zich alsdan naar de wor.ing of het verblijf zal begeven van hem die den eed afleggen moet. Indien , in dat geval , die woonplaats of dat verblijf te ver mogt zijn verwijderd, of buiten het regtsgebied van de ïegtbauk gelegen , kan zij het afnemen van den eed opdragen aan den regter der woonplaats of des verblijfs van dengenen , die tot de eedsaflegging verpligt is. »Art, b. De eed moet persoonlijk worden afgelegd. Om gcwigtige redenen is het den regter geoorloofd aan eene partij toe te staan ooi den eed doar een bijzonderen 'bij authentieke akte daartoe geniagtigde te doen afleggen. De volniagt moet, in zoodanig geval, den af te' legden eed omstandig en naauwkeurig inhouden. Geen eed mag worden afgenomen dan ia tegenwoordigheid der wederpartij, of deze daartoe behoorlijk zijnde opgeroepen." Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeriele departementen, autoriteiten, kollegien en ambtenaren aan de naauwlteurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te 's Gravenhage , den 15 Juni des jaars 1833, tn van Onze regering het twintigste. WILLEM. Van wege den Koning, J. G. DE MEY VAN STREEFKERK. Uitgegeven den zevenden Augustus 1833, I>o Secretaris van Slaat, J. G. DE MEY VAN STREEFKERK. pSTAATSBLAD t TAir HET KONINGRIJK DER NEDERLANDEN, ■ I HIMI'WTII t I IH.» -nr (N°. 55.) Wet van den J5 Juni J8S8, houdende veranderingen en wijzigingen in hel vierde boek van het Eurgerhjh Welboek. Wij WILLEM, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Pkins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz. , enz. , enz. Allen die deze zullen zien of -böóren leien { salut! doen te weten: Alzoó Wij in overweging genomen hebben de doelmatigheid om de reeds aangenomen Wetboeken, mitsgaders de Wet op de organisatie der regterlijke magt en het beleid der justitie , te herzien, en in overeenstemming te brengen met de belangen der oude Nederland sche provinciën ; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord f en met gemeen overleg der Staten-Generaal, liebbeu goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze, dat in den zevenden titel van het vierde boek des Burgerlijken Wetboeks zullen worden gemaakt de navolgende verandoringeu en wijzigingen f hier-onder uitgedrukt; Art. 1. Artikel 1992 zal luiden als volgt: « De regter mag ambtshalve het middel van ver* jaring niet toepassen." 2. Artikel 1991 zal luiden als volgt: f Sehuldeischers of andere belanghebbenden kunnen " °PIlomen tegen den afstand van verjaring door den « sc mldenaar, ter hedriegeiijke verkorting hunner « regten gedaan.'' 3. In het slot van artikel 1995 zullen de woorden: die niet in den handel voorkomen, worden vervangen door: die buiten den handel zijn. 4. In het tweede lid ran artikel 2C01 zal het eerste woord dus worden veranderd ia alzoo. 5. Tiet slot van het eerste lid van artikel 2010 zal worden geleien als volgt: « wegens de lessen, welke zij hij de maand of voor « korter tijd geven Zullende het derde lid van dat artikel luiden: « Die van arbeiders en handwerkslieden, wegens « hun loon." 6. Het derde lid van artikel 2011 zal te dezer plaatse wegvallen; zullende het voorlaatste lid luiden ; « Die der dienstboden wegens de betsiins van huu « loon." 7. lusscnen artikel 2012 en 2013 zal een nieuw artikel worden geplaatst, luidende: « Art.... <( De regtsvorderiogen <. van timmerlieden, metselaars eo andere werk« bazen, tot betaling hunner leverancien en loonen ; «van kooplieden, voor de koopwaren, aan Lijft zondere, geene handeldrijvende personen, of aan u kooplieden die denzelfden handel niet drijven, gec leverd; « verjaren door verloop van vijf jaren." 8. In den aanhef van artikel 2013 zal het woord drie in vier worden veranderd; en zal voorts het slot van dat artikel luiden: eene schriftelijke schuldbekentenis opgemaakt, of de verjaring volgens artikel 12, artikel a en b, gestuit is. 9. De aanhef van artikel 2014 zal luiden als volgt: «Niettemin kunnen degenen aan wie de verjaring «hij artikel 2010, 2011 en 2012, en bij het (naar «aanleiding van artikel 7 dezer wet) daarop volgende «nieuw artikel vermeld, wordt tegengeworpen" enz. 10. Ten slotte van artikel 2018 zal worden bijgevoegd : en onverminderd de bepaling van artikel 677. 11. Artikel 2019 zal wegvallen. 12. Artikel 2021 en 2022 zullen worden vervangen door de vier volgende artikelen. « Art. a. Zij wordt mede gestuit door aanmaning, dagvaarding en elke daad van regtsrervolging, alle in den vereiscliten vorm beteekend door eeaea daartoe bevoegden ambtenaar, uitnaam van den regthebbende aan dengenen dien men beletten wil de verjaring te verkrijgen. Art, b. Ook de dagvaarding voor eenen onbevoegde» regtcr stuit de verjaring. Art. o. Verjaring is echter niet gestuit, indien het zij de aanmaning of dagvaarding wordt ingetn kken of nietig •verklaard , hst zij de aanlegger van zijnen eisch afstand doet, of dezelve wordt ontzegd; het zij de aanleg, uithoofde van het tgdsverloop, is vervallen verklaard. Art. d. Be erkentenis, door woorden of door daden van het legt van dengenen tegen wien de verjaring loopt, door den bezitter of den schuldenaar gedaan , stuit almede de verjaring." 13. De aanhif van het eerste lid van artikel 2023 zal luiden : « De hetcekening, overeenkomstig artikel a" enz.; zullende insgelijks iu liet tweede en derde lid van dat artikel, mitsgaders in artikel 2024, aanmaning ia beleekening worden veranderd. Eri zal het vierde lid van voorz. artikel 2023 luiden: «Om de verjaring der geheele schuld ten a aanzjen van de andere mede-schuldenaren te «tui* ten wordt vereischt eene beteekeaing aan alle de « erfgenamen van den overleden schuldenaar, of eenc « erkentenis door alle die erfgenamen gedaan." 14. Op artikel 2024 zal een nieuw artikel volgen , luidende aldus: « De stuiting der verjaring door een der hoofde« lqke schuldeischers geldt voor alle hoofdelijke mede« schuldeischers. Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeriele departementen, autoriteiten, kollegien en ambtenaren aan da naauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te 's Gravenhage, den 13 Juni des jaars 1833, en van Onze Regering het twintigste. WILLEM. Van wege den Koning, J. G. DE MEIJ VAN STREEFKERK. Uitgegeven den twaalfden Augustus 1833. De Secretaris van Staat, J. G. DE MEIJ VAN STREEFKERK. drukfeilen in de Staatsbladen betrekkelijk de wijzigingen in het Burgerlijk Wetboek ingeslopen' Staatsblad n°. 8 , XXI der wijzigingen, bladz. 4. In art. 14 staat: art. 16 hier-onder, waarvoor: art. 18 kier-onder moet worden gelezen. Staatsblad n°. 25, XXXI der wijzigingen, bladz. 17. j In art. 38 staat: van de erfstellingen over de hand , en hetgeen enz.; hetgeen moet zijn: van de erfstellingen over de hand in hetgeen enz. Staatsblad n°. 35, XL der wijzigingen. In bet laatste lid van art. i staat: bij wege van\ernietii ging of exceptie^ hetgeen moet worden veranderd in : bij wege van verdediging of exceptie. STAATSBLAD VA M' KONINGRIJK DER NEDERLANDEN. x * O 6. ) BESLUIT van den J3 Augustus J833, vaststellende het Reglement nopens de heffing van den accijns op het gemaal, bij wege van uit~ koop of admodiatie in forens-districten of grens-gemeenten. ^VlJ WILLEM } EIJ DE GRATIE GoDS , K.ONING Nederlanden,- Pbins van Oranje-Nassau, *oot-riertog van LtJXEMBUHG, enz. , enz. , enz. Qffzien het rapport van Onzen Minister van Fi^Icien van den 13 April 11. n". , omtrent het 0,5tWerp van Reglement nopens de heffing van den c9ns op het gemaal bij wege van uitkoop of ad°Jiatie in grens-distrieten of grens-gemeenten , naar a,Heiding van art. 64 der Wet van den 29 Maart (staatsblad n°. 3) ; öen Raad van State gehoord (advies van den 22 Vil 1833, n°. 15); jj,, bezien het nader rapport van Onzen Minister van ll*ancien van den 10 dezer n°. fiSi- TT lo'lj 7 ei>ben goedgevonden en verstaan : et reglernent nopens de heffing van den accijns STAATSBLAD va» HET KONINGRIJK DER NEDERLANDEN. - —— ■ mtmmm II.UW mi ■ i—i (iX . •) 6. ; BESLUIT van den J3 Augustus J833, vaststellende het Reglement nopens de hefing van den accijns op het gemaal, bij wege van uitkoop of admodiatie in forens-districten of grens-gemeenten. Wij WILLEM, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden,- Prins van Oranje -Nassau , Groot-IIertog van Luxemburg, enz. , enz. , enz. Gezien het rapport van Onzsn Minister van Financiën van den 13 April II. n°. omtrent het >ntwerp van Reglement nopens de heffing van den iiccijns op het gemaal hij wege van uitkoop of admodiatie in grens-districten of grens-gemeenten , naar aanleiding van art. 64 der Wet van den 29 Maart 11833 (staatsblad n°. 3) ; Den Raad van State gehoord (advies van den 22 April 1833, n°. 15); * Gezien het nader rapport van Onzen Minister van Financien van den 10 dezer nc. JSi. __ _ 1345 ? Hebben goedgevonden en verstaan : Het reglement nopens de heffing van den accijns op liet gemsal bij wege van uitkoop of adtnodiatie, in grens-districten of grens-gemeenten , vast te stellen zoodanig als hetzelve aan dit Besluit is gehecht. Onze Minister van Fiaancien is belast met de uitvoering van het tegenwoordig Besluit, hetwelk, met het daarbij beliooreude Reglement, in het Staatsblad zal worden geplaatst. 's Gravenhage, deH 13 Augnstus 1833. WILLEM. Van wege den Koning, J. G. DE SIEY VAN STREEFKERK. Uitgegeven den negentienden Augustus 1833. De Secretaris van Staat, J. G. DE MET VAN STREEFKERK. REGLEMENT nopens de heffing van den accijns op het gemaal bij wege van uitkoop of admodiatie f in grensdistricten en grensgemeenten , naar aanleiding van art. b4 der TV et van den 2g Maart iS33 (staatsblad n°. 3). Artikel li Het Koninklijk besluit waarbij de admodiatie op liet gemaal voor het district of de gemeente wordt toegestaan of vastgesteld , zal dea aanslag dier admodiatie vermelden in hoofdbom. Artikel 2. De hoofdsom zal worden vermeerderd met hei bedrag der opcenten vcor het Syndicaat en met tien ten honderd voor het collectief zegel. Een tiende gedeelte van den geheelen aanslag zal strekken ais een fonds tot dekking der oninvorderb.ire posten ? het zij wegens onvermogen der belastingschuldigen , hel zij ten gevolge van verkeerden omslag, zoodmig dat slechts negen tiende gedeelten van het gezamenlijk bedrag aan het rijk zal behoevers te worden opgebragt. Het voorschreven tiende gedeelte zal tot een diff- tricts-of gemeente-fonds bestemd worden; het overschot, na dekking der oninvorderbare posten, sablijven ter beschikking van de Gemeente-besturen- Artikel 3. Onverwijld na het ontvangen van het Koninklijk besluit, in artikel 1 vermeld, gaan Gedeputeerde staten der provincie, in bet geVal dat de administratie een district betreft, over tot het omslaan van den aanslag over al de g^admodieerde gemeenten van zoodanig district, daarbij tot algemeenen regel der verdeeling nemende de bevolking , het verbruik van belaste graansoorten, en het meerdere of mindere vermogen dier gemeenten. Artikel 4. Voor zoo ver bet bestuur eener geadmodieerde gemeente van het district zich door den voormelden aanslag bijzonder mogt bszwaard achten, zal het rleszelfs beklag deswege. in de eerste plaats, bij Gedeputeerde staten inbrengen , en , in dezer beschikking niet kunnende berusten, zich aan Ons kunnen wenden. Voor zoover de aanslag eener gemeente, hetzij dooi Gedeputeerde staten, hetzij door Ons, dien ten gevolge mogt worden verminderd, zal het bedrag dezer vermindering aan de gemeenten worden te goedgedaan uit het fonds, het district aankomende, voor zoo ver hetzelve niet tot dekking van het te kort op de aanslagen der gemeenten, door oninbare posten veroorzaakt, zal zijn gebezigd , en, bij ongenoegzaamheid daarvan, uit een aanslag van het district over het volgende jaar, waarbij dsdan de daartoe vereischte som zal worden gevoegd, en met dezelve over alle de gemeenten omgeslagen. Artikel 5. De aanslag der gemeente bij het Plaatselijk bestuur ontvangen zijnde, zal door hetzelve onverwijld ter kennisse van den Raad der gemeente worden gebragt, ten einde te overwegen op welke wijze de opgelegde som in het meeste belang der gemeente kan worden opgebragt. Artikel 6. Bijaldien de admodialie, geheel of gedeeltelijk , uit de bestaande gewone of buitengewone inkomsten der gemeente kan worden bestreden, zal daarvan onverwijld door het Gemeente-bestuur kennis worden gegeven aan Gedeputeerde staten, met aanwijzing van het bedrag der inkomsten van de mogelijkheid om daaruit al de gewone, buitengewone en bijzondere uitgaven der gemeente te bestrijden, en alzoo met oplevering van liet bewijs , dat het overschietende bedrag voldoende is ter betaling , geheel of gedeeltelijk van den aanslag der gemeente in de admodiatia. Artikel 7. Ingeval het bedrag van de admodiatie der gemeente °f niet of slechts gedeeltelijk op de voorgemelde Wgze wordt gevonden, zal de som der admodiatie, of het ontbrekende aan dezelve, over de ingezetenen w°rdeu omgeslagen , en bij dien omslag tot algemeenen regel der verdeeling genomen de bevolking, het ver- A 3 pru:k van belastte graansoorten, en bet meerdere of mindere vermogen der belastingschuldigen, daarbij ia liet oog houdende, dat de volstrekt onvermogentTen volgens het Koninklijk besluit van den 4 October 18IG (staatsblad n°. 54), niet worden aangeslagen. Artikel 8. Ten einde alle de ingezetenen, welke niet volstrekt tot de onvermogenden behooren, bun aandeel in de belasting dragen, zal het Gemeente-bestuur een rooster maken, in onderscheidene klasse verdeeld, in welke de ingezetenen worden gerangschikt, om vervolgens in evenredigheid van het aantal personen , uit welk derzelver huisgezin bestaat, te worden aangeslagen. De laagste klasse zal kunnen worden bepaald op ee?i cent in de maand , of twaalf ceuten in het jaar per hoofd» De daarop volgende klasse op een en een halven tent of twee centen per maand en zoo vervolgens telkens opklimmende met zes of twaalf centen ia fiet fjaar tot aan zestig centen , en vervolgens opklimmende met twaalf of meerder centen : des echter dat de aanslag in de hoogste klasse de som van drie gulden in hoofdsom niet te boven ga. Artikel 9. Het Geoaeente-bestuur zal tot het doen van de omslag overgaan in de eerste vijftien dagen van de taaand November van het jaar, hetwelk de admodiatie voorafgaat, en Yoor zoo verre dezelve in den loop van het jsar mogt worden toegestaan, binnen acht dagen nadat het besluit tot deszelfs kennis is gebragt. Het kohier Tan den omslag , door het Gemeente-be stuur ontworpen, wordt door hetzelve gedurende veertien dagen ter visa gelegd, ten einde degenen welite zich d'oor hunnen aanslag zouden mogen bezwaard achten in de gelegenheid te stellen, om binnen dien tijd aan hetzelve bestuur hunne bezwaren in te brengen , ten gevolge van deze bezwaren of anderzins , zullen door het gemeente-bessuar zoodanige veranderingen in het kohier worden gebragt, als billgk zullen worden gevonden , waarna hetzelve bij dat bestuur vastgesteld en aan de Gedeputeerde staten ter goedkeuring zal wox-den gezonden. Artikel 10. De ingezetenen welke vermeenen mogten op het goedgekeurde kohier verkeerd of te hoog aangeslagen te zijn, zullen de bevoegdheid hebben hunne klagten of bezwaren schriftelijk op een ongezegeld papier aan Gedeputeerde staten in te dienen, binnen ééne maand na de ontvangene kennisgeving van hunnen aanslag, doch dienonverminderd tot de betaling gehouden zijn. Artikel 11. De doOr de Gedeputeerde staten te verleenen ontheffingen en verminderingen zullen goedgemaakt worden uit het fonds voor oninbare posten, aan de gemeenten toegestaan. A 4 Artikel 12. De aanslag der ingezetenen zal door hen bij maandelijksche termijnen worden opgebraet, en wel zoodanigj dal vóór het einde van iedere maand een twaalfde gedeelte van den aanslag van het geheele jaar betaald zij ; zullende de nalatige schatpligtigen worden vervolgd op den voet en de wijze vastgesteld bij de Wet van den 29 April 1819 (staatsblad n°. 15}. Artikel 13. Maandeliks zal een twaalfde gedeelte van het bedrag der aan het Rijk aankomende 9/t0 van de admodiatie , door de zorg van het Gemeente—bestuur, bij den. Rijks ontvanger over de gemeente moeten worden gestort, en wel voor of uiterlijk op den derden dag der daarop volgende maand. De Gemeente-ontvanger zal, ten genoege der hoofdadministratie , behoorlijke zekerheid stellen wegens de bij hem ontvangen wordende 9/io , het Rijk aankomende, welke echter, onder bewilliging van bet Gemeente-bestuur , zal kunnen bestaan in de wijziging van zijnen borgtogt als gemeente-ontvanger, immers voor zoo ver t ezelve toereikend mogt beschouwd worden. Bij gebreke aan eene geregelde overstorting der verschenen termijnen, is de Rijks-ontvanger over de gemeente bevoegd en rerpligt daarvan , op de gewone wijze , kennis te ge\eu aan den Gouverneur der Provincie , ten einde deze, door gepajte maatregelen, kunne zorgen , dat het Gemeente-bestuur aan deszelfs verpligting voldoe. Artikel 14. De bi'ouwers , branders en azijnmakers ic de geadmodieerde gemeenten zullen gehouden zijn zich voor het graan, dat zij ten gebruike hunner fabrijken doen malen, le voorzien van een consent-biljet, overeenkomstig artikel 6 der Wet op het gemaal van den 29 Maart 1833 (staatsblad n°. 3), af te geven door dei. Rijks-ontvanger hunner gemeente. Met uitzondering eener hoeveelheid van 5 ponden meel van tarwe , spelt of rogge , berekend voor elk dezer specien voor huisseh;k gebruik, zullen zij met behoorlijke biljetten, op den voet en de wijze vermeld in de eerste zinsnede van artikel 38 derzelve Wet, moeten dekken allen hunnen verderen voorraad van meel, a!s welken zi] , ingevolge de bijzondere wetten op het binneniaudsch gedisteleerd en de binnenlandsche bieren en aiijnen , moeten verantwoorden. Bijaldien deze fabrikanten een eigen mOutmolen op het geadmoditerde grondgebied hebben, het zij binren of buiten bet lokaal hunner fabriek gelegen, zal de bepaling van artikel 39 der genoemde W et op hen mede toepasselijk wezen. Artkel 15. De korenmolenaars in de geadaodieerde gemeenten zijn mede onderworpen aan de bepalingen van de eerste en tweede zinsneden van artikel 10 eu vaü artikel 11 \\oor zoo verre betreft de by hen in dienst zijnde knechts) der Wet op het garnaal van den 1:9 Maart 1833 (staatsblad n°. 3) ; en zal mede op hen toepasselijk zijn de bepaling van artikel 324 der al— gemeene W et fcOpens de heffing der regten van in- , uit- en doorvoer en van de accijnsen , van den 26 Augustus 1822 (staatsblad n°. 38). Artikel IR.
41,424
MMKB13:002185001:mpeg21_8
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,877
Staatsalmanak voor het Koningrijk der Nederlanden, 1877, Deel: 1878, 1877
null
Dutch
Spoken
7,674
19,358
Kampen. (Het onderwijs wordt kosteloos gegeven.) jWeteur. Br. B. Meilink, natuurk., 28 april 1868. leraren. Dr. Gr. Schouten, wisk., mee., nat. hist., 11 aug. 1868 ; E. van Putten, wisk., 18 aug. 1870; dr. G. H. Leignes Bakhoven, scheik., nat. l3 aug’. 1870; J. Beckering Vinckers, aardr., 11 aug. 1868; dr. J. W. de Groot, ges., 18 aug. 1870; J. P. Makkink, ned., 11 aug. 1868 ;_J. D. Belmer, handt, 31 dec. 1870; J. W. Koch, lijnt., 27 julij 1869; —p. p. Milatz, gymn., 15 febr. 1876. Maastricht. , (Schoolgeld 4 gl. ’sjaars.) ’ i Ncteur. Br. J. Hoffmans, mee., natuurk., scheik., 20 sept. 1868 en 14 aug. 1874. j,| leraren. P. G. Eoodhuijzen, wisk., 30 sept. 1874; —F. H. Wagcmans, aardr., ges., ned., 19 aug. 1867; —M.M. L. Eutten, staatsw., 19 sept. 1877; PI- E. C. Zickwolff, teek., 29 dec. 1876; F. Lamster, gymn., 5 junij 1869. . Openbare burgeravondscholen, niet opgerigt Icrachtens art. 14 der toet. Tiel. (Schoolgeld 6 gl. ’sjaars.) S'-hur. L. van Zanten, wisk., 8 julij 1871 en 21 oct. 1876. Staten. Br. P. M. Heringa, mee., natuurk., 3 oct. 1877; dr. W. Meijeringh, Scieik., techn., 11 oct. 1876; aardr., ges., ned.; *Ur. W. A. van Lidth de Jeude, staatsw., 21 Junij 1873; G. A.Scholten, Pandt., lijnt., id. Gorin c h e m. (Schoolgeld 6 gl. ’sjaars.) jPftcteup, Br. A. Harms, natuufk., 23 junij 1871, J. p. von Solisten, wisk., mee., lijnt, 17 april 1874; —dr. J. M. Hie-Pfudaal, scheik., 23 junij 1871; C. van Briel, wisk., id.; J. A. de «mijne, ges., aardr., 4 sept. 1877 ; F. A. E. Beekman, ned., 17 april 1874; mr. W. B. Eeijnen jr., staath., . . oct. 1877 ; A. J. G. Tem- Mmans Plat, teek., 17 jan. 1873. Enkhuizen. (Schoolgeld 6 gl. ’sjaars.) ?|pecteur. A. J. ten Brink, ned., 10 junij 1870. ■f‘U(;n. L. Bondorff, wisk., 30 mei 1870; —P. G. Buekers, natuurk., scheik., 30 mei 1876; E. A. M. Stavenisse de Brauw, ned., ges., aardr., 18 ailo- 1876; —J. Eeekers, teek., 30 mei 1870. Vlissingen. V (Schoolgeld 4 gl, ’sjaars.) , >%r. J. du Burck, handt, 1 nov. 1869. eraren. A. Prince, wisk., ned., 1 nov. 1869; —J. A. Terwiel, lijnt, 6 ?ePk 1870; —J. P. Laermoes, lijnt, 29 julij 1876; —C. J. Siemens, P&udt., 14 oct. 1876. 331 HOOFDSTUK vil, $ 13. Middelbaar Onderwijs. Zieri k ze e. (Schoolgeld 4 gl. ’sjaars.) Directeur. Gr. Kok jr., wisk., 13 april 1869. Leeraren. , natuurk., scheik., mee.; P. Conradi, aardr., oe3l’ ned., 29 oct. 1875; E. E. Vogelsang, handt., 39 oct. 1873; Couvée jr., lijnt., 13 april 1869, G o es. (Schoolgeld 4 gl. ’sjaars.) Directeur. Dr. A. W. van Campen, ned., ges., aardr., 37 junij 1873. v | Leeraren. J. G. Eingeling, wist., 33 aug. 1876; dr. H. J apikse, mee., natuu1'’’ 3 sept. 1873; —• dr. Z. Th. Diehl, nat. ges., scheik., 19 april 1876;'"^ H. G. Ittmann, wisk., 31 julij 1868; mr. J. W. Lasonder, staatsvfo aug. 1877; A. van Schelven, ned., 39 dee. 1876; – P. Breed?6 ’ aardr., ges., 15 sept. 1876; D. de Koning, teek., 10 aug. 1866. Bijzondere burgeravondscholen en der gelijke inrigtingen, op grond van welke I den Koning, krachtens art. 14 der wet, aan gemeenten vrijstelling is verlek van de verpligting tot oprigting eener burger dag- en avondschool. Botterdam. a. Akademie van beeldende kunsten en technische wetenschappen. (Subsidie van de gemeente; schoolgeld 1.50 tot 5 gl. ’sjaars,) Directeur. J. Menalda van Schouwenburg, natuurk., 1871. j Leeraren. E. Yerkouteren, wisk., mee., 1868; —S. C. Eademaker, wisk., 1863 > C. B. Simons jr., wisk., 1868; A. E. Eehmers, wisk., 1873; "Tv, | Kuipers, wisk.,- 1878; —N. J. Cramer, wisk., 1876; •—• J. Bellaart, ned., 1868; —■ K. Oldenburg, wisk., ned,, 1868; —P. Laban, wisk., g| 1875 ; J. H. G. Eoosenschoon, wisk., ges., aardr., 1851; -—■ p, Hoogewerff, scheik., 1878; dr. M. Snellen, natuurk., 1869; van der Bilt, ned., 1873; .1. C. Emeis, ned., 1877 ; J. ges., aardr., 1875; mr. B. C. J. Lpder, staath., 1874; J. Keilen, handt., 1874; •—• E. van Eijsden, handt., 1851; —J. van der > handt., 1851; J. de Meijer, handt., 1853; K. G. de Meijer, 1856; —B. T. van Loo, handt. , 1857; – G. van der Yen, handt., 1858 > g^ C. Neurdenburg, handt., 1861; —J. H. Weitkamp, handt., 1863; q, Lantinga Az., handt., 1875; P. A. Weeldenburg, handt., 1873; "' j, Breukelman, handt., 1876; —• G. W. Brons Middel, handt, 1877; Schmidt Bouwmeester, lijnt, 1851; C. M. Droogleever Eortuijn, ptp 1875 ; J. Muller, lijnt, 1876; —A. Brans, lijnt, 1875 ; A. AA-Dam, bouwk. teek., 1851; J. van Kempe Valk, bouwk. teek., 1851’^ H. Cramer, bouwk., teek., 1853; W. Stok, lijnt., 1859; —W. v-Goor, bouwk. teek., 1863; J. H. Afaren. J. R. F. Nievergeld, natuurk., april 1870; P. D. van der Bilt, , id.; —P. Laban, ned., ges., aardr., junij 1873; J. Scbmidtßouwmeester, lijnt,, april 1870; B. T. van Loo, tandt., april 1874; G. Brons Middel, tandt., aug. 1877 ; W. L. Thieme, boets., aug. 1877; n *!• S. Neuhuijs, zang, jubj 1870. “Nepwijzers inde handwerken. P. Kemp, april 1870; —■ T. J. Hendriks, id.; de Ridder, id.; J. J. Guittart, id.; L. F. Ivens, julij 1870; C. der Leun, junij 1871; B. C. van Ettinger, april 1873; O. van ,er Schaft, maart 1874; -—■ W. J. van Ettinger, april 1874; —P. de Boer, Wij 1876; S. Hellinghuijzer, aug. 1877 ; J. A. van den Doorn, id. „ Leiden. en ambachtsschool, opgerigt door het genootschap Mathesis Scientiarum Genitrix. v, (Subsidie van de gemeente; schoolgeld 4.50 tot 16 gl. ’s jaars.) »Acteur. P. Dikshoorn, wisk., 24 sept. 1874. Afaren. J. van Logtem, wisk., 15 sept. 1868; J. Petri, wisk., ned., 11 april 1864; —J. J. Werner, wisk., natuurk., 15 sept. 1869;'—• C. L. van den Berge, wisk., 1 sept. 1873; J. G. Enders, wisk., 14 sept. 1877; ■D. H. Poelman, ned., aardr., 1 jan. 1874; W. F. Oostveen, ges., aardr., mei 1874; N. Gouwentak, ges., aardr., 3 sept. 1874; mr. N. L. “• van Buttingha Wichers, staath., 10 dec. 1875 ; ■—■ J. I. de Vink, tandt., d°ets., 11 april 1864; —A. J. Kouwels, tandt., 1 mei 1867 ;—P. J. piesten, handt., 1 sept. 1875; •—■ A. M. Biegman, tandt., id.; —J. D. ddijk, tandt., id.; H. J. Walle, bouwk. teek., 14 sept. 1877 ; —G. van ddriel, bouwk. teek., 1 sept. 1875. Helder. Industrieschool. , (Subsidie van de gemeente; schoolgeld 3 gl. ’s jaars.) Staren. A. J. Leijer, wisk., mee., natuurk., 1857; —G. H. Blits, wisk., 1868; —< Kuijk, ned., ges., 1871; L C. Leict, handt., 1849; —N. J. Leijer, Hint., 1863; G. Damman, lijnt., 1875. Vcroeniaina van leeraren aan inrigtingen van middelbaar onderwijs. w. e(e vereeniging, gevestigd te Amsterdam, strekt tot bevordering van het middelbaar onder* Nederland en tracht dat doel te bereiken door a. het houden van eene Jaarlijksche jJjf®(eene vergadering der leden; b. het oprigten van departementen onder de leden ter bevan de belangen van het middelbaar onderwijs; c. het geven en verspreiden van e(i i?Seïl over onderwerpen, de belangen van het middelbaar onderwijs rakende; d. bet houden % ,y°rderen van tentoonstellingen en prijskampen; e. 333 Hoofdstuk vu, § 13. Zager Onderwijs. LAGER ONDERWIJS. Wet van 13 augustus 1857 (St 103). Met het toezigt op het lager onderwijs zijn, het oppertoezigt van den minister van binnenlandsche zaken, belast: a. plaatselijke school®* missiën, b. districtsschoolopzieners, c. provinciale inspecteurs. In elke gemeente is eene pk® lijke schoolcommissie; in gemeenten echter, die zich vereenigd hebben tot het oprigt6ll instandhouden van gemeenschappelijke scholen, is eene gemeenschappelijke commissie. In meenten beneden de 3000 zielen zijnde werkzaamheden der plaatselijke schoolcommissie oK( dragen aan burgemeester en wethouders; inde overige gemeenten worden die commissien den gemeenteraad benoemd. De provinciën zijn in schooldistricten verdeeld bij besluit van 5 december 1857; bij kon. besluiten van 5 junij 1862 en 21 sept. 1877 J9 verdeeling, voor zooveel de provinciën Znidholland, Overijsel en Groningen aangaat, Elk district staat onder toezigt vaneen schoolopziener, die door den Koning wordt h(,rio , voor den tijd van zes jaren. In elke provincie is een inspecteur, door den Koning hen® De inspecteurs worden éénmaal ’sjaars door den minister van binnenlandsche zaken hij geroepen, ten einde onder zijne leiding de algemeene belangen van het lager onderwijs te 0 wegen en te bevorderen. Het romeinsche cijfer duidt de volgorde der districten aan. Elk district is ll de gemeenten, daarnaast vermeld. _ ,ull De dagteekening achter de namen der schoolopzieners is die der eerste benoeming in tegenwoordig district. Noordbrabant. Inspecteur. Jhr. mr. J. B. A. J. M. Yerheijen % (BLS) (E4), 16 dec. 1857. Schoolopzieners. I. (Cromvoirt, Empel en Meerwijk, Esch, ’s Hertogenbosch, St. Michielsgestel, Kosn®ie Vught.) Dr. F. B. Trosée, ’s Hertogenbosch, 13 febr. 1870. 11. (Alphen, Berkel, Gilze en Rijen, Goirle, Haaren, Helvoirt, Hilvarenbeek, Loon op* Moergestel, Oisterwijk, Tilburg, D denhout.) J. H. A. Diepen, Tilburg, 30 jan. 1858. 111. (Almkerk, Andel, Bokhoven, Drongelen, Dussen, Emmikhoveu, Engelen, ( Hedikhuizen, Heesbeen, Herpt en Bern, Heusden, Meeuwen, Nieuwkuik, Oudhens Rijswijk, Veen, Vlijmen, de Werken, Werkendam, Wijk, Woudrichem.) J. Eingeling, ’s Hertogenbosch, 6 dec. 1861. IV. (Alem, Berchem, Deursen, Dieden, Geffen, Heeseh, Herpen, Huisseling, Lithoijen, Megen, Nistelrode, Nulaud, Oijen, Oss , Ravenstein, Schaijk , Zeeland.) Mr. H. F. M. van Lanschot, ’s Hertogenbosch, 37 maart 1876. V. (Beers, Beugen, Boxmeer, Cuijk eu St. Agatha, Escharen, Gassel, Grave, Haps, h® Maashees, MUI, Oeffelt, Oploo, Beek, Sambeek, Velp, Vierlingsbeek, Wanrooij.) Dr. J. A. W. Boerkamp, Grave, 6 dec. 1861. rjiet' VI. (Berlicum, Boekel, Dinther, Dungen, Erp, Heeswijk, St. O edenrode, Schijndel, Veghel.), Mr. J. F. Gooien, Yeghel, 13 febr. 1870. VII. 334 hoofdstuk yii, § 13. Lager Onderwijs. | jy A- _ (Best, Bladel, Boxtel, Diessen , Duizel en Steensel, Hooge- en Lage-Mierde, Hoogeloon, Blempde, Oerle, Oirscbot, Oost- West- en Middelteers, Reuzel, Vessem.) Mr. I. P. van Blarkom ’s Hertogenboscli, 33 dec. 1857. I BIL • (Baarle-Nassau, Breda, Chaam, Ginneken, Prinoenhage, Rijsbergen, Znndert.) W. J, G. baron van Oldeneel tot Oldenzeel, Oosterbout, 30 jan. 1873. (Dinteloord, Etten, Fijnaart, Hoeven, Klundert, Made, Oudenbosch, Oud- en Nieuw-Qastel, Standdaarbuiten, Terheijden, Willemstad, Zevenbergen, Zwaluwe.) Mr. W. H. E. baron van der Boroh, Ginneken, 17 aug. 1877. 1 Baardwijk, Besoijen, Capelle, Dongen, Drnnen, Geertruidenberg, ’s Gravemoer, Ooster®°ut, Raamsdonk, Sprang, Teteringen, Vrijboeve-Capelle, Waalwijk, Waspik.) Mr. M. A. van den Aoker, ’s Hertogenboscli, 30 jan. 1873. Xlu. (Bergen op Zoom, Halsteren, Huijbergen, Nienw-Vosmeer, Ossendrecht, Putte, Roosendaal, Rncphen, Steenbergen, Woensdrecht, Wouw.) A. J. L. de Eoock, Bergen op Zoom, 26 nov. 1863. Gelderland. Inspecteur. Dr. J. H. Kroon ||, 16 dec. 1857. Schoolopzieners. ’ (Arnhem, Brummen, Doorwerth, Renkum, Rheden, Rozendaal, Wageningen.) J. O. Yetbake, Arnheiii, 19 maart 1866. (Barneveld, Ede, Ermelo, Harderwijk, Hoevelaken, Nijkerk, Putten, Scherpenzeel.) Br. E. G. B. van Bleeck van Kijsewijk, Harderwijk, 23 dec. 1857. (Apeldoorn, Doornspijk, Elburg, Epe, Hattem, Heerde, Oldebroek, Voorst.) J. Goedhart, Zutpben, 27 junij 1859. (Gorssel, Hengelo, Laren, Lochem, Ruurlo, Steeuderen, Vorden, Warnsveld, Zelhem, "atphen.) Jhr. mr. H. B. van Tets, Zutpben, 12 oct. 1872. V ' (Aalten, Borcnlo, Eibergen, Groenlo, Lichtenvoorde, Neede, Winterswijk, Wisch.) Dr. L. Lasonder, Groenlo, 23 dec. 1857. I Yt ■ jAngerlo, Bergh, Didam, Dinxperlo, Doesburg, Stad-Doetinchem, Ambt-Doetinchem, Buiven, Gendringen, Herwen en Aerdt, Hummelo, Paunerden, Wehl, Westervoort, Zevenaar.) Mr. J. J. de Meijier, Arnbem, 33 julij 1870. Ylr i-, (Bemmel, Dodewaard, Echteld, Eist, Gent, Hemmen, Heteren, Huissen, Kestereu, Blenden, Maurik, Tiel, Valburg, IJzendooru, Zoelen.) A. M. van Yoorthuijsen, Nijmegen, 18 maart 1868. (Beesd, Beusichem, Brakel, Buren, Buurmalsen, Culenborg, Dell, Est en Opijnen, Gameren, Geldermalsen, Haatten, Herwijnen, Kerkwijk, Nederliemert, Ophemert, Poede* r°ijen, Varik, Vuren, Waardenburg, Wadenoijen, Zuilichem.) Mr. A. Pijnacker Hordijk, Tiel, 17 jan. 1868. j. (Ammerzoden, Appeltern, Batenburg, Bergharen, Dreumel, Driel, Druten, Hedel, eerewaarden, Horssen, Hurwenen, Rossum, Wamel, Zalt-Bommel.) Mr. Tb. J. Hoppe, Dml.en, 26 sept, 1877. 335 hoofdstuk vu, § 13. Lager Onderwijs. X, (Balgoij, Leuningen, Ewijk, Groesbeek, Hcumeu, Millingen, Nijmegen, OverasseM Übbergen, Wijchen.) F. H. W. Knijpers, Nijmegen, 23 sept. 1867. Znidholland. Inspecteur. Dr. A. T. van Aken, 28 maart 1877. Schoolopzieners. I- (’s Gravenhage, Loosduinen, Wassenaar.) Mr. J. J. Bergsma, ’s Gravenhage, 2 april 1873. 11. (Delft, ’s Gravesande, Hof van Delft, Monster, Naaldwijk, Nootdorp, Pijnacker, Rijswijk» Schipluiden, Stompwijk, Veur, Voorburg, Vrijenban, Wateringen, Zegwaard, Zoetermeeï.) Mr. A. Kerdijk, Delft, 13 maart 1873. 111. (Hillegom, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhont, geest, Rijnsburg , Sassenheim, Valkenburg, Voorhout, Voorschoten, Warmond, Zoetenvouu6, Dr. M. J. de Goeje, Leiden, 3 nov. 1863. IV. (Aarlanderveen, Alkemade, Alphen, Barwoutswaarder, Benthuizen, Bodegraven, Bosk0<1P’ Hazerswoude, Koudekerk, Langeruigeweide, Leimuiden, Nieuwkoop, Nieuwveen, hoorn, Eeeuwijk, Rietveld, Rijnsaterwoude, Ter Aar, Waarder, Woerden, Woubru?8e’ Zevenhoven, Zwammerdam.) Mr. J. A. F. Coebergh, Leiden, 8 dec. 1869. V (Delfshaven, Overschie, Rotterdam (het gedeelte der gemeente, liggende ten zuiden e zuidwesten van de lijn, getrokken uit de Maas door de Oude haven, door de Kolk, 33 . het midden van de Groote markt, door de Steigersgracht tot de Vlasmarkt, door 3 midden van de Vlasmarkt in het Spui, door het Spuiwater, door de Delftsche vaart io Schie tot aan de grens der gemeente), Schiebroek.) Mr. S. Hannema, Botterdam, 28 nov. 1875. VI. (Barendrecht, Charlois, Groote Lindt, Heerjansdam, Hendrik-Ido-Ambacht, Hoogdl^’ Kethel, Lier, Maasland, Maassluis, Pernis, Poortugaal, Rhoon, Ridderkerk, Rozenbh®’ Schiedam, Vlaardingen, Vlaardinger-Ambacht, IJsselmonde, Zwijndrecht.) Dr. O. J. Yaillant, Schiedam, 24 april 1865. VII. (Ammerstol, Bergambacht, Berkenwoude, Capelle a/d IJssel, Gouda, Gouderak, H3 trecht, Hekendorp, Krimpen a/d Lek, Krimpen a/d IJssel, Lekkerkerk, Moercap Moordrecht, Nieuwerkerk a/d IJssel, Ouderkerk a/d IJssel, Oudewater, Papekop, Soho hoven. Stolwijk, Vlist, Waddinxveen, Zevenhuizen.) J, Broedelet, Gouda, 1 sept. 1861. VIII. (Alblasserdam, Dordrecht, Dubbeldam, Goudswaard, ’s Gravendeel, Heinenoord, waal. Maasdam, Mijnsheerenland, Nieuw-Beijerland, Nieuw-Lekkerland, Numansd/ 'ï Oud-Alhlas, Oud-Beijerland, Papendrecht, Piershil, Puttershoek, Sliedrecht, StrS Westmaas, Zuid-Beijerland.) Mr. J. J. de Eeus, Dordrecht, 25 sept. 1875. IX. (Ameide, Arkel, Asperen, Bleskensgraaf, Brandwijk, Kverdingen, Giessendam, Nieuwkerk, Gorinchem, Goudriaan, Groot-Ammers, Hagestein, iHardiuxveld, Hol' f Boeicop, Heukelum, Hoogblokland, Hoornaar, Kedichem, Langerak, Leerbroek, Lexmond, Meerkerk, Molenaarsgraaf, Nieuwland, Nieuwpoort, Noordeloos, Otfcn3 Peursum, Schelluiuen, Schoonrewoerd, Streefkerk, Tienhoven, Vianen, Wijngaarden-) Mr. A. H. van Tienhoven, Gorinchem, 30 julij 1873. 336 hoofdstuk vxx, § 13. Lager Onderwijs. v • (Abbenbroek, den Bommel, Brielle, Dirksland, Geervliet, Goedereede, Heenvliet, «ellevoetsluis, Hekelingen, Melissant, Middelbands, Nieuwenhoorn, Nieuwe Tonge ,Nieuw-Helvoet, Ooltgensplaat, Oostvoorne, Ouddorp, Oudenhoorn, Oud- en Nieuw-Herkingen, Oude Tonge, Rockanje, Sommelsdijk, Spijkenisse, Stad aan ’tHaringvliet, Stellendam’ 'lerpolders, Zuidland, Zwartewaal.) B. Boers, Brielle, 23 dec. 1857. yt (Bergscbenhoek, Berkel., Bleiswijk, Hillegersberg, Kralingen, Rotterdam (het gedeelte her gemeente, liggende ten noorden en noordoosten van de Ijjn, getrokken uit de Maas hoor de Oude haven, door de Kolk, door het midden van de Groote markt, door de öteigersgracht tot de Vlasmarkt, door het midden van de Vlasmarkt in het Spui. door het “Pniwater, door de Delftsche vaart inde Scbie tot aan de grens der gemeente.) Mr.'A. M. de Cock, Botterdam, 37 jan. 1866, IVoordholland. Inspecteur. Dr. W. B. J. van Eijk, 28 maart 1877. Schoolopzieners. (Amsterdam A (de drie oostelijke eilanden, de Plantaadje tot aan de Muidergracht, voorts he Rapenburgergracht (noordzijde), ’s Gravenhekje, de Kalkmarkt, Oude Schans (westzijde), zwanenburgwal (westzijde), Binnen-Amstel, Doelenstraat, Singel (noordzijde) tot aan dê torensluis, Dam, Damrak (oostzijde), buitenkant van het Damrak tot aan de Kattenhurger"Dig), Aalsmeer, Diemen, Nieuweramstel, Sloten, Watergraafsmeer.) Dr. Gr. A. N. Allebé , Amsterdam, 8 jan. 1877. (Amsterdam B (van de Muiderpoort langs de Lijnbaansgracht tot aan de Leidsche gracht (oostzijde). Koningsplein (oostzijde). Singel (zuidzijde), Binnen-Amstel (noordzijde), Zwanenburgwal (oostzijde). Oude Schans (oostzijde), Oostergracht, Rapenburgergracht (zuidzijde), (■'leuwe Heerengracht tot aan de Muidergracht), Ankeveen, Weesp, Weesperkarspel.) C. P. Metelerkamp, Amsterdam, 14 maart 1877. ***• (Amsterdam C (Lijnbaansgracht van de leidsche gracht tot aan de Egelantiersgracht (fudzijde). Prinsengracht (westzijde) tot aan de Leliegracht, Leliegracht (zuidzijde), Lelie-s»aat (zuidzijde), Singel (westzijde) tot aan het Koningsplein), Ouderamstel. Uithoorn.) Jhr. mr. B. de Bosch Kemper, Amsterdam, 8 jan. 1877. Iv- (Amsterdam D (Lijnbaansgracht van de Egelantiersgracht tot aan het Haarlemmerplein, drie westelijke eilanden, Houttuinen, Haringpakkerij, Texelsche kade. Damrak, Dam’ tolsteeg. Leliestraat en Leliegracht (noordzijde), Prinsengracht (oostzijde), Egelantiers’ pcht (noordzijde), Blaricum, Bussnm, ’s Graveland, Hilversum, Huizen, Kortenhoef Muiden, Naarden, Nederhorst den Berg.) Mr. L. J. G. van Ogtrop, Amsterdam, 11 sept. 1875. Y ' (Bennebroek, Bloemendaal, Haarlem, Haarlemmerliede en Spaaruwoude, Haarlemmerueer, Heemstede, Schoten, Spaarndam, Velzen, Zandvoort.) F. J. Poutsma, Haarlem, 13 dec. 1872. Vj • (Akersioot, Alkmaar, Bergen, Broek op Langedijk, Castricum, Egmond binnen, Egond aan zee, Heerhngowaard, Heilo, Koedijk, Limmen. Noordscharwoude, Oterleek Udkarspe!, Oudorp, St. Pancras, Schoorl, Warmenhuizen, Zuidscharwoude, Zuid- en oord-Schermer.) M. Luijmes, Alkmaar, 23 dec. 1857. Yjj Paulowna, Barsingerhorn, Callantsoog, Harenkarspel, Helder, St. VIII. (Abbekerk, Andijk, Blokker, Bovcnkarspel, Enkhuizen, Grootebroek, Hoogkarsp > Hoogwoud, Medemblik, Midwoud, Nibbixwoud, Opmeer, Opperdoes, Spanbroek, Iwisk, Urk, Wervershoof, Westwoud, Wognum, Zwaag, Zijbekarspel.) Mr. J. Gerdenier, Hoorn, 3 maart 1862. IX. (Terschelling, Texel, Vlieland.) P. S. Bakels, Texel, 26 julij 1872. X. (Avenborn, Beemster, Beets, Berkhout, Graft, Hensbroek, Hoorn, Obdam, Oosttmizcn, Oudendijk, Rijp, Schellinkhout, Schermerhorn, Ursem, Venhuizen,. Wijdenes.) Mr. J. G. A. Paber, Amsterdam, 23 dec. 1857. XI. (Broek in Waterland, Buiksloot, Edam , Ilpendam, Katwoude, Kwadijk, Landsmeer< Marken, Middelie, Monnikendam, Nieuwendam, Pnrmerend, Ransdorp, Warder, Wijn wormer.) Mr. J, Domela Hiouwenhms, Amsterdam, 1 april 1870. XII. (Assendelft, Beverwijk, Heemskerk, Jisp, Koog aan de Zaan, Krommenie, Oostzaan> Uitgeest, Westzaan, Wormer, . Wormerveer, Wijk aan zee. Zaandam, Zaandijk.) Dr. T. T. H. Jorissen, Amsterdam, 14 nov. 1868. Zeeland. Inspecteur. O. M; van Visvliet (U, 16 dec. 1857. Schoolopzieners. I, (Aagtekerke , Arnemuiden, Biggekerke, Cats. Colijnsplaat, Cortgene, Domburg, Grijpsker®> Koudekerke, Meliskerke, Middelburg, Nieuw'- en St. Joosland, Oostkapelle, Oost-en « Souburg, Ritthem, Serooskerke (Walcheren), St. Laurens, Veere, Vlissingen, VrouwepoW ’ Westkapelle, Wissekerke, Zoutelande.) Mr. C. J. Picke, Middelburg, 26 nov. 1870. 11. (Brouwershaven, Bminisse, Burgh, Dreiscbor, Duivendijke, Elkerzee, Ellemeet; H®*® stede, Kerkwerve, Nieuwerkerk, Noordgouwe, Noordwelle, Oosterland en Sirjansla Ouwerkerk, Renesse, Serooskerke (Schouwen), Zierikzee, Zonnemaire.) Mr. J. W. A. Solmeiders van Greijffenswerth, Zierikzee, 4 julij 1874- UI. (Oud Vossemeer, Poortvliet, Scberpenisse, St. Annaland, St. Maartensdijk, St. PhihP land, Stavenisse, Tholen.) Jlir. mr. I). G. van Teijlingen, Middelburg, 11 jan. 1876. IV. (Baarland, Borsselen, Driewegen, Ellewoutsdijk, Port-Bath, Goes, ’s GravenpoW®*’ ’s Heer-Abtskerke, ’s Heer-Arendskerke, ’s Heerenhoek , Heinkenszand, Hoedekensker Kapelle, Kattendijke, Kloetinge, Krabbendijke, Kruiningen, Nisse, Oudelande, Oveza Rilland, Schore, Waarde, Wemeldinge, Wolphaartsdijk, IJerseke.) Mr. J. H. de Laat de Kanter, Goes, 23 dec. 1857. V. Aardenburg, Biervliet, Breskens, Cadzand, Eede, Groede, Heille, Hoofdplaat, Nj®jer, vliet, Oostburg, Retranchement, Scboondijke, St. Anna ter Muiden , St. Kruis , Sluis, landkerkje, IJzendijke, Zuidzande.) H. Q. Janssen, St. Anna ter Muiden, 7 april 1860. VI. (Axel, Boschkapelle, Clinge, Graauw, Hengstdijk, Hoek, Honteuisse , Hulst, K°e"* Ossenisse, Overslag, Philippine, Sas van Gent, St. Jansteen , Stoppeldijk, Terne Wcstdorpe, Zaamslag, Zuiddorpe.) H. A. A. baron Collot d’Escurij,'Hontenisse, 27 oct. 1872. 338 Hoofdstuk vu, § 13. Lager Onderwijs. Utrecht. Inspecteur. A. Moens, 3 febr. 1873. Schoolopzieners. (be Bilt, Bunnik, Utrecht, Zeist.) Mr. G. H. van Bolhuis, Utrecht, 13 mei 1875. 'Kn'tbcoUde'Baambr-Ugge’ Atcoude-'pJ’oostdij , Breukeleu- Nijeurode, Breukelen-St. Pieters. cfcengen , Langnieuwkoep , Loenen, Loeuersloot, Loosdrecht, Maarssen, Maarsseveen, jurecht, Nigtevecht, Ruwiel, Yinkeveen en Waverveen, Vreeland, Wilnis, Zuijlen.) Mr. B. J. H. van Blaricum, Utrecht, 35 dcc. 1878. (Achttienhoven, Amersfoort, Baarn, Bunschoten. Eemnes, Hoogland, Leusden, Maar«isdjjk. Soest, Stoutenburg, Tienhoven, Westbroek.) Mr. F. A. E. A. baron van Ittersum, Utrecht, 34 jan. 1878. • (Amerongen, Cothen, Doorn, Driebergen, Houten, Langbroek, Leersnm, Maarn, Odijk, nsn-oude Rhenen, Kijsenburg, Schalkwijk, Tuil en ’tWaal, Veeuendaal, Werkhoven. Ml* bij Duurstede, Woudenberg.) ir- mr- W. H. de Beaufort, Leusden, 80 mei 1875. ln(nUMCtophJHaarzuileus’ Ilarmele’1’ Hoenkoop, Jaarsveld, Jutphaas, Kamerik, Linschoten, W;n i A°l*tl(;?rt3 Oudenrijn, Polsbroek, Snelrewaard, Veldhuizen, Vleuten, Vreeswijk, Uieskop, Bilhge Laugerak, IJsselstein, Zegveld.) Jhr. mr. J. G. Bosch van Drakestein, Utrecht, 33 dec. 1857. Friesland. Inspecteur. J. H. Behrns (E3), 16 dec. 1857. Schoolopzieners. (t Bildt, Idaarderadeel, Leeuwarden, Leenwarderadeel.) 'En', mr. J, M. A. van Panhuijs, Bergura, 18 april 1868. (Barradeel, Bolsward, Harlingen, Wonseradeel.) J c. Koning Altmann, Leeuwarden, 36 julij 1871. (Ameland, 1 erwerderadeel, Oostdongeradeel, Westdongeradeel, Schiermonnikoog.) j Jllr- dr- D. H. Waubert de Puiseau, Leeuwarden, 37 maart 1873. (Bantumadeel, Docknm, Kollumerlaud en Nieuwkruisland, Tietjerksteradeel.) Jhr. mr. O. de Marees van Swinderen, Leeuwarden, 39 sept. 1874. Mchtkarspelen, Engwirden, Opsterland, Smallingerlaud.) V) Mr. Ph. van Blom, Heerenveen, 9 junij 1865. (Ooststelliugwerf, Weststellingweri', Sehoterland.) J. N. Valkhofl', Heerenveen, 13 aug. 1875, lelJI)omawerstal’ Oaasterland, Haskerland, Hemelumer Oldephaert en Noordwolde. Hin* °°l)eu, Lemsterland, Sloten, Stavoren.) W. B, van der Veen, Joure, 5 julij 1871, 339 Hoofdstuk vti, § 13. Lager Onderwijs. VIII. (Kauwerderhem, Sneek, Utingeradeel, Wijmbritseradeel, Workum, IJlst.) Mr. C. L. van Beijma thoe Kingma, Lemmer, 15 mei 1873. IX. (Baarderadeel, Franeker, Franekeradeel, Hennaarderadeel, Menaldumadeel.) Mr. K. Banga, Harlingen, 23 dec. 1857. Overgsgel. Inspecteur. Dr. J. J. Kreenen ®, 13 nov. 1868. Schoolopzieners. I. (Dalfsen, Heino, Nieuwleusea, Zwolle, Zwollerkerspel.) Mr. A. G. A. baron Sloet tot Oldhuis, Zwolle, 30 febr. 1876. 11. (Genemuiden, Grafhorst, Hasselt, Kampen, Kamperveen, Schokland, Stad-VollenhovCi Ambt-Vollenhove, Wilsum, IJsselmuiden, Zalk, Zwartsluis.) Mr. A. van Naamen van Eemnes, Zwolle, 13 april 1861. 111. (Bathmen, Deventer, Diepenveen, Holten, Olst, Kaalte, Wijhe.) Dr. J. A. van Ketwich Verschuur, Deventer, 31 dec. 1874. IV. (Stad-Delden, Ambt-Delden, Enschedé, Haaksbergen, Hengelo, Lonneker, Oldenzaal.) W. Middelveld Viersen, Almelo, 19 oct. 1876. V. (Ambt-Almelo, Borne, Denekamp, Ootmarssum, Tubbergen, Vriezenveen, Weerselo.) E. P. de Poorter, Oldenzaal, 30 febr, 1876. VI. (Avereest, Gramsbergen „ Stad-Hardenberg, Arabt-Hardenberg, Stad-Ommen, Ommen.) Mr. S. J. baron van Pallandt, Eerde, gemeente Ambt-Ommen, 11 mei 187 • VII. (Blankenham, Blokzijl, Giethoorn, Kuinre, Oldemarkt, Staphorst, Steenwijk, Stee# wijkerwold, Wanneperveen.) Mr, J. W. J. baron de Vos van Steenwijk, Zwolle, 18 maart 1876. VIII. (Stad-Almelo. Diepenheim, den Ham, Hellendoorn, Goor, Markelo, Kijssen, Wierd6#^ Mr. R. O. Nieuwenhuijs, Deventer, 3 dec. 1874. Groningen. Inspecteur. S. Blaupot ten Cate (§!, 38 julij 1859. Schoolopzieners. I. (Groningen, Haren.) G. van Milligen, Groningen, 19 junij 1873. 11. (Aduard, Ezinge, Grijpskerk, Grootegast, Hoogkerk, de Leek, Marum, Oldeb»* Oldekerk, Zuidhorn.) Dr. E. G. Groneman, Groningen, 17 jan. 1877. 111. (Adorp, Baflo, Bedum, Eenrum, Kantens, Kloosterburen, Leens, Middelstum, Vlf0”' Usquert, Warffum, Winsum.) L. M. Baale, Groningen, 35 febr. 1874. 340 HOOFDSTUK vil, § 14. Kunsten en Wetenschappen. Die ongezind of niet inde gelegenheid zijn tot eenig departement toe te treden, kunnen zich bij het hoofdbestuur aangeven als leden der maatschappij. Eenmaal ’s jaars, op den tweeden dingsdag der maand augustus, wordt eene vergadering gehouden te Amsterdam. Elk departement heeft het regt zich door afgevaardigden ter algemeene vergadering te doen vertegenwoordigen. De maatschappij, waarvan het hoofdbestuur en het algemeen secretariaat te Amsterdam gevestigd zijn. telt 330 ' departementen. Deze departementen zijn gevestigd inde volgende plaatsen en opgerigt in het jaar, dat achter elke plaats vermeld staat: Abbekerk en Lam-Wtschaag 1856; Abcoude, 1824; Aduard, 1834; Akkrum, 1830; Alblasserdam, 1850; Alkmaar, 1802; Almelo, 1800; Alphen en Oudshoorn, 1809; Amerougen, 1872; Amersfoort, 1817; Amsterdam, 1785; Andijk en Wervershoof, 1835; St. Anna- en Vr.-Parochie, 1821; Anna Paulowna, 1876; Apeldoorn, 1836; Appingedam, 1828; Arnhem, 1809; Arum c. a., 1819; Assen, 1826; Avenhom c. a., 1859; Axel, 1854; Baard c. a., 1847; Baam, 1874; Barneveld, 1845; Bedum, 1843; Deemster, 1841; Beerta, 1844; Beesd, 1863; Bellingwolde, 1835; Bemmcl. 1845; Bennebroek c. a., 1861; Bergen, 1877; Bergum, 1799; Berkenwoude, 1875; Beverwijk, 1790; Bloemeudaal c. a., 1845; Blokzijl, 1835; Bodegraven, 1785; Bolsward, 1799; Borculo, 1872; Boskoop, 1836; Breda, 1816; Breukelen, 1846; Broek in Waterland, 1821; Brammen, 1840; Buitenpost 1874- Buren c.a., 1843; Cappelle c. a., 1821; Charlois c. a., 1869; Culenborg, 1870, Dalenc.a., 1835; Dantumadeel, 1846; Belden, 1837; Delft, 1805; Delfshaven, 1818; Deventer, 1797; Diemenc a , 1863; Dieren, 1871; Doesburg, 1809; Doetinchem, 1822; Dockum, 1797; Domburg 1867; Dordrecht, 1790; Dragten, 1806; Bruten c. a., 1847; Duivelend, 1864; Duurstwold te Slochteren, 1810; Dwingelo, 1854; Edam, 1796; Eenram, 1873; Egmonden (de drie) 1851- Eibergen, 1875; Eindhoven, 1875; Elburg, 1808; Ellecom en de Steeg, 1873; Enden, 1828; Emmen, 1852; Enkhuizen. 1798; Enschede', 1827; Ezinge, 1837; Pinsterwold, 1845; Praneker, 1809; Erederiksoord c. a,, 1873; Geertruidenberg, 1869; Geldermalsen, 1841; Bieten 1864- Goes, 1816; Goor, 1835; Gorinchem, 1825; Gorredijk, 1815; Gouda, 1814; ’s Graveland," 1832; ’s Gravendeel, 1855; ’s Gravenhage, 1796; Grijpskerk, 1832; Groede. 1841; Groningen, 1791; Grootebroek, 1810; Grouw, 1835; Haaften, 1870; Haarlem, 1789; Haastrecht, 1842; Hallum, 1821; den Ham, 1836; Hardegarijp c. a., 1845; Harderwijk, 1809; Hardinxveld, 1823; Harlingen 1818; Hasselt, 1870; Hattem, 1869; Hauwert, 1859; Heemstede, 1818; Heerenveen, 1795; Heinenoord, 1874; Helder, 1822; Hellevoetsluis 1835; Hemelumer Oldephaert en Noordwolde, 1837; Hengelo c. a., 1862; Hensbroek en Obdam, 1833; ’sHertogenbosch, 1819; Heusden, 1869; Heveskes, 1868; Hien en Dodewaard, 1838; Hillegersberg, 1813; Hillegom, 1873; Hilversum, 1824; Hindeloopen, 1856; Holwerd, 1820; Hoogkarspel, 1850; Hoogeveen, 1835; Hoogwoud, 1838; Hoogkerk, 1857; Hoorn, 1791; Houtrijk en Polanen, 1869; Ilpendam, 1856; St. Jacobi Parochie, 1807; Jelsum en Cornjum, 1877; Joure 1822; Jutphaas en IJsselstein, 1818; Kampen, 1820; Klaaswaal, 1823; Koedijk. 1862- Kolhorn, 1870; Kollum, 1837; Koog en Zaandijk, 1788; Koudekerk en Hazcrs-Woude, 1835; Krabbendijke. 1822; Kralingen, 1820; Krimpen a/d lek, 1850; Krommenie, 1804; landsmeer en den lip, 1855; langewold, 1874; langstraat, 1848; leerdam, 1839; Leeuwarden, 1792; leiden, 1786; lekkerkerk, 1859; lemmer, 1819; lippenhuizen, 18oJ; Lobith, 1839; lochem, 1831; loenen a/d Vecht. 1821; loppersum, 1841; Maarssen c a 1833; Maassluis, 1819; Maastricht, 1821; Makkinga, 1859; Makkum, 1811; Marum, 1847; Marrum 1844- Medemblik, 1800; Meeden, 1853; Meerkerk c. a., 1824; Menaldumadeel 1, 1797; Menaldumadeel 11. 1855; Meppel, 1799; Middelburg, 1793; Middelbands c. a., 1810; Hiddelie c.a,, 1850; Middelstum, 1823; Midwoud, 1829; Mijdrecht c. a. ,1847; Minnertsga, 1855; Monnikendam, 1819; Moordrecht c. a., 1847; Neede, 1871; Nieuw-Beerta, 1871; Hieuwe-Niedorp 1842; Nieuwenhoom, 1824; Nieuwe-Pekela, 1843; Nieuwer-Amstel, 1820; Hieuwe-Schans, 1875; Nieuw-Lekkerland c. a,, 1849; Nieuwveen, 1874; Nieuwolda, 1850; Hieuw-Vennep, 1866; Nijkerk, 1859; Nijmegen, 1817; Noord-Beveland, 1842; Noordbroek, 1847; Noorddijk, 1872; Oldeboorn, 1815; Oldenzaal, 1871; Onderdendam, 1801; Ooster-Wk c. a. 1832; Oosterdijk, 1875; Oosterwolde, 1845; Posthuizen, 1829; Oostwoud 1870; °°stzaan, '1846; Oud-Beijérland, 1817; Oudkarspel, 1832; Oude-Niedorp, 1875; Ouderkerk ?/d Amstel, 1827; Onde-Tonge, 1817; Oudewater, 1833; Oudewetering c. a., 1820; Over-Hlaassche dorpen, 1834; Pekela, 1805; Punnerend, 1789; Puttershoek, 1874; Kauwerd, J843; Keuesse, 1872; Rhenen, 1876; de Rijp, 1817; Rijswijk, 1869; Roermond, 1856; Boordahuizum 1847- Rossum c. a., 1864; Rotterdam, 1785; Sassenheim c. a., 1853; behagen, 1808; Schermerborn, 1849; Scheveningen, 1834; Schiedam, 1797; Schoonhoven, 1825; Schoonoord, 1860; Schouwen, 1821; Sexbieram, 1829; Sliedrecht, 1810; Sloterdijk, 1844; 81uis, 1820; Smilde, 1826; Sneek, 1798; Sneeker-Vljfga, 1866; Spanbroek, 1877 ; Stadspaal , 1845; Steenbergen, 1873; Steenwijk, 1835; Stiens, 1844; Strijen, 1823; Surhuisteryccn, 1855- Ten Boer, 1856; Terborgh, 1872; ïermunten, 1856; Terschelling, 1831; TerïisPd, 1868; Texel, 1822; Thamen, 1824; Tholen, 1834; Tiel, 1811; Tilburg c. a , 18,0; Halleberd, 1862; Twisk, 1855; Uitgeest, 1847; Uithuizen, 1846; Ureterp, 1858; Utrecht, 178<i; Veendam, 1850; Veenhuizen, 1838; Venhuizen en Hem, 1818; Vianen, 18.11 j Vlaar- 357 hoofdstuk vii, | 14. Hoofdbestuur. Mr. J. G. Gleichman (ML4). Mr. J. 0. de Vries. Mr. M. J. de Lange. H. de Veer. Dr. J. G. de Hoop Schefl'er. W. F. Loraan. Mr. W. van Heukelom. Mr. W. W. van Lennep. Mr. Aug. Philips ||. Mr. C. Pijnacker Hordijk. Mr. H. J. Kist. C. ten Bmmmeler. Mr. P. M. G. van Plees algemeens secretaris. Teylers stichting; te Haarlem. Teylers stichting, opgerigt in 1778 krachtens uiterste wilsbeschikking van Koter Teyler . “,d Halst, beoogt de bevordering van wetenschappen en kunsten. Hot »Teylers godge- Senl]otschap is_ ingesteld ter beoefening van godgeleerdheid; het »Teylers tweede genootschap ter beoefening van natuur-, dicht-, geschied-, teeken- en penningkunde JJe stichting bezit een museum, eene kunstverzameling en eene bibliotheek. Directeuren. J. van der Vlugt, 1851. A. Herdingh, 1867. W. van Oorde, 1872. L. P. Zocher, 1873. Secretaris, Mr. J. J. Enschedé 1850. Bibliothekaris. Dr. C. Ekama, 1869. Directeur van het physisch kabinet. Dr. V. S. M. van der Willigen, 1865 Bonservator van bet geologisch kabinet. Dr. T. C. Winkler, 1861. Bcvvoner van Teylers fundatiehuis en bewaarder van Teylers museum. H. J. Scholtcn if (b-LJNé), 1863. Koninklijk oudheidkundig genootschap, gevestigd te Amsterdam. Opgengt m 1858, met liet doel te Amsterdam een museum te stichten voornamelijk va« voorwerpen uit onzen grafelijken en stadhouderlijken tijd, eu het tespreken in geregelde vergaderingen van alles wat tot oudheidkunde betrekking heeft. 6 b Bestuur van mei 1877—april 1878, Mr. Herm. J. van Lennep (GLN3) voorzitter. Pred. Muller, vicevoorzitter. .1 hr. dr. J. p. Six, conservator. P. .1. H. Cuijpers (E5) (GdG3), id. F. H. Maschhanpt, penningmeester, E. W. P. de Vries, secretaris. A. D, de Vries Az., id. 358 hoofdstuk Vu, § 14. Kunsten en Wetenschappen. Amsterdamsoh museum, )je?e historische tentoonstelling, in 1876 te Amsterdam gehouden, gaf aan het gemeente-Aïa t r aanleihing eenige zalen van het oudemannenhuis blijvend te bestemmen voor een museum, waarin de verspreide voorwerpen, op de geschiedenis der gemeente tekldng hebbende, werden tentoongesteld. Het museum werd in 1877 geopend, doch weinige atlien later gesloten en opgeruimd. Br wordt echter geijverd om het elders te heropenen.0 de bovenbedoelde voorwerpen bestaat een gedrukte catalogus. Museum A. van der Hoopte Amsterdam. verzamelinS< aan de gemeente Amsterdam door den heer A. van der Hoop gelegaïit ’,Werd in opgerigt. Zij is in het voormalig oudemannenhuis geplaatst en bestaat 10°aae en moderne, meest nederlandsche schilderijen. Het museum is geopend dagelijks van ker s,ure in aPril—september, van 10—4 ure in maart en october, van 10—3 ure in novem- des zondags van 12 ure af. Men betaalt des zondags als entree 10 cent, des W+SS 25 cent’ de overiSe dagen 50 cent. Des zondags kunnen werklieden, ten getale van hun ens 50’ kosteloos toegelaten worden, mits zij zich daags te voren met een bewijs van 5 Patroons aanmelden. e catalogus is in het hollandsch en in het fransch te verkrijgen. Museum Fodor te Amsterdam. verzameling moderne schilderijen en teekeningen en moderne en oude prenten en etsen, ij den heer Bodor aan de gemeente gelegateerd, werd in april 1863 geplaatst ineen daartoe ®wlgt gebouw op de Keizersgracht bij de Vijzelstraat, X 609. tau 1 museum is ge«pend gedurende maart—october iederen werkdag, behalve des dingsdags, fe, j —4 ure, des zondags van 11—4 ure; in november—februarij dagelijks, behalve des jSSdags, van H—3 ure. he week betaalt men 50 cent, des zondags 25 cent per persoon. Zij die tot den werkenden h, n* Oehooren worden des zondags kosteloos toegelaten, mits zij zich daartoe zaturdagochtend °ïeu aan het museum aanmelden. zijn verkrijgbaar gesteld. Museum van het Koninklijk oudheidkundig genootschap te Amsterdam. Klok2* verzameling, in 1858 aangevangen, werd in 1875 naar een daartoe ingerigt gebouw »de sw" m de Spuistraat overgebragt. Zij omvat voornamelijk voorwerpen uit den grafelljken en tijd, onverschillig of die al dan niet tot Amsterdam betrekking hebben. z°nda ausellm is dagelijks te bezigtigen van 10—4 ure, tegen betaling van 25 cent. des 10 cent. r “estaat nog geen catalogus. Verzameling van hedendaagsche kunst te Amsterdam. jJkkantoren. 'sLLertogenbosch. P. C. de Yos, c., 9 jan. 1839; —• B. Windemuller, a. ij., 15 junij 1875. Breda. A. Damme, c., 34 dec. 1871; F. A. Houtman, a. ij. , 14 junij 1876. Arnhem. A. Joobim, c., 35 mei 1857 ; M. N. Arends, a. ij. , 1 febr. 1875; D. Giltaij, a. ij., 14 junij 1876; J.vanHaarst, a.ij., 16junij 1877. Nijmegen. D. P. Broekman, 11 nov. 1858. Rotterdam. Dr. M. C. Mensing, c., 11 sept. 1833; O. Yenema, 1 febr. 1874; G. H. Geertsema, 39 jan. 1877; P. J. Huijer, a. ij., 16 junij 1877. ‘ 's Oravenhage. J. E. Dirks, 0., 35 mei 1857 ;—J. J. Boeije, 6 dec. 1853; H. Brons Middel, 1 febr. 1875. Leiden. D. J. Yisser, c., 14 maart 1850. Bordrecht. D.Dobbe, c., 33 dec. 1857;'—- A. J. H. Sar, 16 junij 1877; J. H. Scholten, a. ij., id. IJkkantoren. Amsterdam. H. J. Wennekers, c., 22 1857 ; O. Yenema, 1 febr. 187& j J. Scliraver, a. ij., 1 julij 1876; G. Keus, a! ij., id.; _ J. H. buis, a. u., 16 junij 1877. , Hoorn. Gr. D. Sutherland, c., 25 mei™ Haarlem. P. Scbenkenberg van c., 13 dec. 1860. Cj Middelburg. C. J. van Kerkwijk) 35 junij 1865; J. B. 29 jan. 1877. t Utrecht. M. M. Cayaux, c., 30 n*l 1846. fIV. Leeuwarden. B. J. Moors, c., 8 11 1862 J. W. Easch, 1 febr. 187 o! G. Hijmans, a. ij., 1 julij Zwolle. D. Scbaapjr., c., 5 dec. 1868’ dr. E. van Wageningen, 1 julij l°‘ Groningen. J. de Boeuff, c., H .a 1853; D. J. Krol, 6 dec. 1»DJ Assen. J. van Bruten, c., 33 dec. 185 0 H. Koremans, a. ij., 1 febr. 1° Maastricht. S. Bloemendal (Es)> 24 maart 1841; A. A. Wel*61 ’ 1 febr. 1874. Toezigt op het stoomwezen. De wet van 28 mei 1869 (St. 97) en het kon. besluit van 24 sept. 1869 (St. 154), Sjgjg zigd hij dé kon. hesluiten van 30 jan. 1873 (St. 25), 12 sept. 1873 (St. 128), 26 febr(St. 44) en 19 nov. 1876 (St. 232), regelen het toezigt op het gebruik van stoomtoestell® leder, die de vergunning tot het in werking brengen vaneen stoomketel wenscht te krijgen, wendt zich met een schriftelijke aanvraag tot den minister van hinnenlandsche 2al^eu I)e ambtenaren, belast met de beproeving en het toezigt op de stoomtoestellen, dragen iejj titel van hoofdingenieur, ingenieur, adspirantingenieur of opzigter voor het stoomwezen, ft®» ofi voor de benoembaarheid der ingenieurs en adspirantingenieurs zijn gesteld bij de artt. en 40 van eerstgemeld besluit, zooals het is gewijzigd bij kon. besluit van 30 januarij 1873 (St* Behale deze ambtenaren is er volgens art. 3 der wet eene commissie, aan gevallen bij de wet aangewezen, handelingen en uitspraken van de ambtenaren ter beoord6 worden onderworpen. Hoofdingenieur belast met het toezigt op de dienst van liet stoomwezen. A. A. C. de Yries Kobbe, 17 maart 1876, Ede. Eerste district (Noordhrabant en Zeeland), standplaats ’sHertogenhosch■ N. van Dissel, ingenieur 3 kl., 17 maart 1876; —H. de Kidder, opZ>B' 2 kl., 13 junij 1873. Tweede district (Zïddholland en Zeeland), standplaats Rotterdam. S. L. Kempen, ingenieur 1 kl,, 17 maart 1876; A. Evers, opzigter 2 38 mei 1871; I’. A. W. Steinmeijer, opzigter 3 kl., 30 april 1876’ Berde district (Nóordholland), standplaats Amsterdam. W. A. M. Piepers, ingenieur 3 kl., 18 mei 1873; 1. J. Smits, op 3 kl., 16 febr. 1877. 382 hoofdstuk vil, § 18. Handel, Zeevaart, Nijverheid en Landbouw. Hoofdcommissie ter bevordering van de belangen der nederiandsche afdeel lu de internationale tentoonstelling van voortbrengselen van nijverheid , kunst en landbouw te Parijs in 1898. Ingesteld bij kon. besluit van 27 januarij 1877, n°. 11. Eerevoonitter. Z, K. H. WILLEM FEEDEEIK hendbik, Prins der Nederlanden. Leden. Jhr G. J. G. Klerck ® (BL2) (G3) (PEL2), president van den raad van bestuur van bet koninklijk instituut van ingenieurs, sGravenbage Jhr. C. Plartsen lid van de eerste kamer der staten-generaal, Amsterdai ondervoorzitter. D. Bles $ (BLS) (E4) (EJ3), kunstschilder sGravenbage. ,jg, M. Coster# (E3) (ELS) (JC2) (E3), consul-generaal der Nederlanden te PaUl ïl. W. van Èeden m, algemeen secretaris der nederiandsche maatschappij bevordering van nijverheid, directeur van het koloniaal museum dier m Jac.ClpPli.’Galedoot j lid van het hpofdbestuur der nederiandsche voor tuinbouw en plantkunde, Amsterdam. L. A. H. Hartogh tg, lid van het bewind der vereemgmg van en voor nea landsche industriëlen, fabrikant, Amsterdam. A. Hoogendijk Jz.. lid van het coüegie voor de zeevisschenjen en scheep reeder, Vlaardingen. 0 N. E. Janssen, werktuigkundig-ingemeur, Lonneker. Dr. W. J. A. Jonckbloet « (BL3) (EH4) (K3) (PS3) (EA3) (WY2), hoog leeraar aan de universiteit te Leiden, secretaris. Herman E. C. ten Kate ® (BLS) (E3) (GLN3), kunstschilder, ’sGravenbA, L. 0. van Kerkwijk #, gepens. luitenant-kolonel der genie van het W Indische leger, 'sGravenbage. A. J. Machiels (EH2), Parijs. ,. , , ,fl.,pij Dr. L. Mulder (E5), lid van het hoofdbestuur der nederiandsche maatschap! ter bevordering van nijverheid, 'sGravenbage, penningmeester. ■ Mr. W. 0. T. van Oudheusden, secretaris van het hoofdbestuur der veree ging tot bevordering van fabrijk- en handwerksnij verheid, ’s Gravenhage. CL°Eo°hüs^n1J(BL5) (ES) (EJ3) (GLN3) (WV3), kunstschilder, Botterdam-D. W. Eost van Tonningen, gepens. Ö.-I. hoofdambtenaar, 'sGravenbage. * C. Springer || (BLS) (ES) (EJ3), voorzitter der maatschappij // Arti et Amicitia Amsterdam. O. T. Stork, lid van de eerste kamer der staten-generaal, industrieel, Ulaen* P. Stortenbeker (E5), kunstschilder, 'sGravenbage. e( Jhr. mr. J. B. A. J. M. Verheijen || (BLS) (E4), lid van de tweede ( der staten-generaal, inspecteur van het lager onderwijs in Noordbrah ’s Hertogenboseh. , jjo Mr. W. van der Vliet H (FJB), voorzitter van het hoofdbestuur der hollano maatschappij van landbouw, Amsterdam. a- D. Vreede, voorzitter der afdeeling Neder-Veluwe van de geldersche m schappij van landbouw, Wageningen. J. A. Willink Wz., Amsterdam. jé D. 386 Hoofdstuk vii, § 18. Handel, Zeevaart, Nijverheid en Landbouw. Uitvoerend comité. Tac- P. E. Galesloot. Dv 4- ?* Hai'toB'h ®- r';* •J- A. Jonckbloet ig (BL3) (EH4) (PS3) (KAS) (WV2). Herman F. C. ten Kate M (BLS) (E3) (GLN3). L. C. van Kerkwijk aSS ® Dr. L. Mulder (E5). P. Stortenbeker (E5). BIJZONDERE INSTELLINGEN i). NOORDS RABANT. Noordbrabantsche maatschappn ter bevordering van handel, landbouw en nijverheid te *s liertosctibosch, °P§e^t jll auS- 1842 • ouder bescherming van Z M den Konimr ïitscb 40 l6den' •ZIJ tracM liaar <loel te bereiken door het houden van vergaderingen het Van Prorien'ViaU Srli?Yragen ’ bet verkenen van aanmoedigingspremien en medailles, het hóuden Scl>rifteu en]6 °f algemeene tentoollsteHlllSen en het verspreiden van nuttige werken, tijd- Bcstuur. ! ' • TSte, j – ....... . tweede voorzitter. tlartogensis, derde voorzitter. J. T. Roderkercken. penningmeester. P. Ch. Smit, secretaris. Maatschappij van landbouw, tuinbouw en veeteelt I„ het arrondissement Breda en omstreken, te Breda. maatscllaPPÜ > opgerigt den 16 mei 1851, tracht haar doel te bereiken dnnr wi * iden van practische voordragten door zoogenaamde wandelleeraars en veeartsen door het , «den van bijeenkomsten tot het bespreken van zaken betreffende den land ™ t’- t h * kCt7lt! T 7 leZm Van landbouwkundige werto^tttdCL7j^tTJ-a t «evordereu; door het nemen van proeven met zaden, werktuigen enz • 7 J ”»- *• i-isaatS'rstïï: maatschappij telt ruim 820 leden en 7 afdeelingen, gevestigd te Breda »&£out’ 9udenbo®ali’.Zevenbergen, Bergen op Zoom !n Oisterwijk en omsteken Sommige’ «Hingen zijn gesplitst m dorpsvereemgmgen of clubs. sommige is CengeleU = rdiSden beh°oreU ** ™ h°ofdbast™r – dat overigens aldus Hoofdbestuur, nir. P. Six (GLN3), Breda, eerej Voorzitter. Y A. van der Burgh, id., voorzitter. ' E- S. M. Schollen van Aschat. Roosendaal, ondervoorzitter. K. J. A. Kallenberg van den Bosch, Teteringen, ondervoorzitter. Ai mand Sassen, Breda, algemeene secretaris. J. J. H. Hoeben, Breda, algemeene penningmeester. Vereenightg voor handel en nijverheid te Breda. !v' vereeniging werd opgerigt den 1 april 1845 en telt 120 leden. Haar doel is de be\ " ?e 1“ nijverheid te Breda en omstreken te bevorderen en de daartoe strek'''“rdLs^1118? def kamCT Va'! kooP]landel ™ fabrijken aldaar te ondersteunen. Tot dat einde ‘«gen e IJeeukTnen 611 Fh°udell .Prijsvragen uitgeschreven, premien voor werk- Vo»t lan C P?ea mtfloofd> tentoonstellingen gehouden en belooniugen aan .werklieden langdurige, ijverige en trouwe dienst uitgereikt. ; ‘“het bm redaCtie u°U(!t/-ich aanbeTOlen TO,or da mededeeling van opgaven omtrent inrigtingen % gebleven*5 h“n<lB1, zeevaart’ mjverheid ™ landbouw opgerigt, die onvermeld mogten 387 J. A. van der Burgh, voorzitter. J. W. Smits, penningmeester. N. Hoosemans, secretaris. J. F. de Booij. Bestuur. J. de Swcrt, J. C. Dekkers. Il'. Klep. hoofdstuk TH, § 18. Handel, Zeevaart, Nijverheid en LandbouiV. Maatschappij van landbouw in het arrondissement Eindhoven en omstreken' Deze maatschappij, in januarij 1873 opgerigt, stelt zich ten doel de bevordering der van den landbouw in zijn geheelen omvang. Zij tracht dat doel te bereiken door het Van bijeenkomsten en voorlezingen, het verspreiden van nuttige geschriften, het bevorde Van het landbouwonderwijs, het verleeuen van aanmoedigingspremien, het aankoopen van , aj dieren, het invoeren Van mest, het nemen van proeven en alle zoodanige middelen als h verder ten dienste staan. ni Afdeelingen van de maatschappij zijn gevestigd te Asten, Bakel c. a., Eersel, Gerw ’ Nuenen, Stratum en Waalre. Hoofdbestuur. P. van Tuijn, secretaris. , vicesewetaris. A. Borrenbergen, penningmeester. L. van Driel, bïbliotliekaris. Jhr. mr. P. J. Bosch van Drakestein t@3 (E3) (GLN3), eereeoorzitter. L. van Driel, waan. voorzitter. Dr: A. Eaupp, ondervoorzitter. GELDERLAND. CSeidersche maatschappij van landbouw. Deze maatschappij, opgerigt in 1846, telt 16 afdeelingen, 3100 leden en 26 donateurs donatrices. Zij stelt zich ten doel het bevorderen der belangen van akkerbouw,_ houtteelt, veeteelt en zuivelbereiding inde provincie Gelderland. Zij tracht dit doel *e reiken door bijeenkomsten van landbouwers en grondeigenaars, verspreiding van _ nuttige S schriften, openbare voordragten, aanmoedigingspremien, tentoonstellingen, enz. Het kost 2.50 gl. ’sjaars. Donateurs en donatrices betalen 10 gl. ’sjaars. Het hoofdbestuur maatschappij is belast met en bevoegd tot al hetgeen niet uitdrukkelijk aan de alge» vergadering of aan de afdeelingen is opgedragen; het bestaat uit den voorzitter, of bij viezigheid, den ondervoorzitter of secretaris van elke afdeeling. Het dagelijksch beheer der is aan den voorzitter van het hoofdbestuur, als voorzitter der maatschappij, en aafl, ;e algemeenen secretaris opgedragen. Het hoofdbestuur is gevestigd inde hoofdplaats der FoVl eeji en komt inden regel driemaal; ’sjaars bijeen. Jaarlijks houdt de maatschappij onder 9 afzonderlijk bestuur eeue algemeene vergadering. In 1878 zal deze te Apeldoorn geho Worden. Hoofdbestuur. L. A. E. H. baron van Heeckeren, 2 phen, algemeene secretaris, H. van Alphen, Arnhem, algeW6 penniiigmeester, 1866. Mr. D. van Meurs, Harderwijk, voorzitter, 1877. Mr. C. J. Sickesz, Laren, ondervoorzitter, 1877. Bestuur der afdeelingen. „ De eerstvermelde naam is die van den voorzitter, de tweede van den ondervoorzitter» derde van den secretaris. , s Nijmegen. P. H. Noorduijn, Winsen; G. H. van der Wedden, Nijmegen» C. H. B. Hiebendaal, Hees. . Maas en Waal. J. J. H. baron van Delen, Wamel; A. C. J. Den Druten; – H. van Beers, Wamel. Q, Bommelerwaard. H. Vermeulen, Zalt-Bommei; .T. van Dalen, Brak cl; P. Lenshoek, Zalt-Bommel. Tiel. M. J. Versteegh (E4), Tiel; •—G. J. Pijnaoker Hordijk, Kapel-Avezaaü1» mr. N. J. T. van Éverdiugcn, Tiel. .„p Culenhorg. P. A. C. H. T. A. Werdmüller von Elgg (EH4) (HH3) (K4), borg; A. A. Blijenberg, id.; C. J. H. Verhaak, Beesd. 388 Hoofdstuk yxr, § 18, Handel, Zeevaart, Nijverheid en Landbouw'. iïeder-Betvwe. A. D. Duijs, Dodewaard; —W. F. K. baron van Yerschuer,, Lienden; W. de Haas, IJzendoorn. Ver-Betuwe. C. Francken, Eist; W. A. L. H. van der Monde, Bommel; M. L. Quack, Eist. wesèurg. F. C. E, van der Hardt Aberson, Angerlo; G. H. van Hengel, Boesburg; J. van Barneveld, Doesburg. ■Mjwers. Jhr. E. A. van Nispen, Zevenaar; ; C. Kooh, Zevenaar. ude-Z.Js&el. Jhr. W. L. van Schuijlenburch van Wisch, ïerborgh; —J. van de Zande, Varsseveld; L. Meijer, Zeddam. nterswijk. F. J. A. Hugeuholtz, Winterswijk; mr. L. Eoelvink, Aalten; r '*• Paschen, Winterswijk. utphen. L. A. F. H. baron van Heeckeren, Zutphen; mr. C. J. Sickesz, Laren; J. A. Eochussen, Lochem. doener. Mr. J. F. B. van Hasselt, Brummen; J. H. Timme, ïwello;—• L. Tideman, Apeldoorn. H. M. Berns, Eerbeek; -—■ mr. W. G. baron Brantsen van de Zijp (EA3), Arnhem; —1 mr. G. J. van Hasselt, Yelp. Zjder-Veluwe. D. Yreede, Wageningen; • J. vanEijn, id.; dr. O. Pitsch, id. Ve>'-Trelmve. Mr. D. van Meurs, Harderwijk; —E. J. Vitringa, Nunspeet;—• L H. Krudop, Nijkerk. Voorzitter van het bestuur der algemeene vergadering in 1878. H. 0. van der Houven van Oordt, Apeldoorn. ZUIDHOLLAND. Hollaiidgche maatschappij van landbouw. (Zie onder Noordholland, bl. 393.) Vereenlslna ter bevordering van fabrjjk- en handwerksnijverheld In IVederland, te ’s Oravenbage. tP^ze vereeuiging, opgerigt in 1851, tracht haar doel te bereiken door het houden van 1 stellingen; het stichten, ondersteunen en volmaken van industrie- en handwerkscholen; uitschrijven van prijsvragen; het uitreiken van vereerende getuigschriften aan werklieden, j.c?ens bekwaamheid, trouwe en langdurige dienst bij denzelfden meester; door jongelieden, OivL !1]'tïnanten in gedrag en bekwaamheid, enz., inde gelegenheid te stellen zich verder te ■'bikkelen. o vereeniging telt 12 afdeelingen en 1100 gewone, 12 buitengewone leden en 54 donateurs Vet donatrices. De afdeelingen zijn gevestigd te Amersfoort, Amsterdam, Dordrecht, ’sGra-Oage, Haarlem, Middelburg, Noordwijk, Smallingerland, Tiel, Utrecht, Woerden enZwolle. Beschermheer. Z. M. DE KONING. Hoofdbestuur. r- J. Th. Mouton (E.T3), ’s Graven-Vj-hage, voorzitter. r- J. L. Wolterbeek Dz. ||, Amster. dani, ondervoorzitter. lvlr- W. O. T. van Oudlieusden, ’s Grajj Venhage, secretaris. j/LC. de Charro, ld. , penningmeester. w1- mr. Y. de Stuers, id. j ' A. Schroot, id. ‘ • Bredius, Dordrecht. H. A. van Beuningen, Utrecht. D. Jcras MKz., Middelburg. Mr. F. E. Crommelin, Noordwijk. W. O. van der Meer, Dragten. J. Formijne, Tiel. A. Knijff, Woerden. W. E. J. Tjeenk Willink, Zwolle. J. Swens, Haarlem. 389 hoofdstuk vn, § 18. Handel, Zeevaart, Nijverheid en Landbouw. Vereeniging van en voor nederlandschelindiistrielen. Deze vereeniging, opgerigt in december 1880 en te ’s Gravenhage gevestigd, stelt zich ten doel de openbare meening en de hoogere staatsligchamen in het bijzonder bekend te maken met den waren stand der vaderlandsche industrie; allerwege gezonde begrippen aan te kweeken omtrent hare krachten en behoeften, aanspraken en wenschen; en, waar en in wélk opw ook, door deskundigen en desbevoegden te doen waken over en voor de vrije ontwikkehno dezer milde bron van volkswelvaart. Aan het lidmaatschap is eene contributie van 20 gl. verbonden. Nijverheid, koophandel en scheepvaart vinden dagelijks ten kantore der vereeniging, °P franco aanvraag, voorlichting en bijstand. De vereeniging geeft een weekblad uit, de JV'ederlandsche Industrieel (abonnementsprijs per kwartaal 2 gl.), bij H. L. Smits, boekdrukker te ’s Gravenhage. Zij houdt vier algemeene vergaderingen ’sjaars, op den eersten woensdag van maart, juüij > september en december. Een uitgebreid verslag dier vergaderingen wordt in het weekblad vereeniging opgenomen. De statuten zijn opgenomen in het staatsblad van 1862, n°. 301, en gewijzigd blijkens ae staatscourant van 1864, n°. 206. Bewind. A. H. Eigeman U, Leiden, voorzitter. E. Koeclüin, Mülhaiisen, vicevoorzitter van eer. J. M. van der Made, Amsterdam. H. L. Enthoven Lz. ||| (IlaC3), ’s Gravenliage, penningmeester. L. A. H. Hartogh m, Amsterdam. A. Nering Bögel, Deventer. J. E. Mansvelt Beek, ’s Gravenhage. L. Ketjen, Amsterdam. S. W. van der Noordaa jr., ’s Gravenhage. Mr. C. C. E. d’Engelbronner @ (D3) (E3), ’s Gravenhage, secretaris. Genootschap ~Mathesis Scientiaruni Genltrlx” te Leiden. Dit genootschap, den 17 september 1785 te Leiden opgerigt en in het jaar 1800 vereenig met het genootschap: *De wiskunde is de moeder der wetenschappen”, staat onder beschei' ming van Z. M. den Koning en voert de zinspreuk: * Mathesis scientiarum genitrix”. Be doel des genootschaps is om, door het geven van onderwijs, de ontwikkeling en de vormig te bevorderen van jongelingen, bestemd voor verschillende takken van fabrijk- en handwerk8' nijverheid. Het telde op 1 september 1877 8 leden van verdienste, 11 honoraire, 44 buitel' gewone en 153 gewone leden. Het aantal leerlingen bedroeg op gemeld tijdstip 179, terwijl 20 weezen van verschillende gezindten kosteloos onderwijs genoten. De aan deze inrigting verbonden scholen zijn vermeld op blz. 333, Bestuur. Prof. D. Bierens de Haan, voorzitter, A. L. de Sturler, ondervoorzitter. G. H. Bertrand, penningmeester. H. J. Giezen, Iste secretaris. J. A. van Dijk,. 2de id. Prof. A. P. N. Pranchimont. Dr. A. W. Kroon. K. de Boer Hz. J. van Lith. H. A. Bakker Korft'. J. W. Schaap. A. Koorenhofl'.
19,147
MMUBU02:164046001:mpeg21_11
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,882
Verslag over den toestand der provincie Utrecht in ... / uitgebr. door Gedeputeerde Staten
De Gedeputeerde Staten van Utrecht, KIEN ELTZMAN, loco-voorzitter. DE KOCK, griffier.
Dutch
Spoken
9,814
16,592
OORZAKEN VAN OVERLIJDEN. 13 OVERLEDEN OP DEN LEEFT IJ 1aNA OVERLEDEN TEN GEVOLGE VAN: -A ' ‘ S « P. O * r-1 2 o. 2 * • co * § & §. H" s ié ï .2 s = s>st-' » ■£ ^ GEMEENTEN. « S o g „• * d S S g S g~ -S 8 f! 2J ~ i> ’*. I g IS s®S ” " I §-• o - » *° <u P ö a • P p p a ® S P o •? o n c ® g P-“.S 1—1 U <u Q > ° p • a P <□ oj § O bp fl 44 •£ .tZ ’g 05 ü rP P. Pa M „ c5 p <u 5 p 5-jhQO‘cp 44 M —1 g a. <□ • — S g £•_ s 3 £ « •“ •“ ■* ■“ o Sgg-sg0.ggè s s Ss -g.5 § S-s 3” » -s 5S ■" ’2 s o S o J -Sw 65 “(S-K -S -3 -g. -Sb |£ s g § « £ & < ° O sJ.^Zgg s J ! 2 3 4 5 6 7 8 9 10 II 12 2d,jjk '.. 420 9 21.43 „■ 4» „„1211 „2 ir n i> nu u u " " " °u,d“nr,J.u 548 ' 12 21.90 2 2 1 „ 1 3 1 2 , ,. « » 1 " " “ “ olsbroek, 926 25 27.00 4 7 3 „ 1 4 2 3 1. 3. „ 1 „ 1 „. „ „. ^“dC “59 21 18.12 2 2 4 „ 1 4 2 5 1. 3 11» „12 „ » » »  84 17'72 12 20 4 2 2 27 6 10 1 „ 13 „ „ 2 3 2. » » » » teW'J\ 1188 29 24'41 1 10 4 1 „ 5 3 3 2 „ 1 „ „ 1 „ » „ 2 „. „ 8”clew  501 15 29.94 1 3 1 „ 1 2 6 1 „ „. 2 1 „ 1 » » » " •. 3604 64 17.76 6 16 4 2 „ 10 10 14 2 2 6 „ „ 1 *1 3 „ « « » » Stoutenburg....?... 826 21 25.42 2 5 3 2 1 3 1 4 2 1 , « „ » » » » Td?hp°n’e’t W 'l 4 7-63 " 1 » » « „ „ 2 1 » 2 „ » « » « “ " " " " VpS.pnV i 71337 2020 28-32 136 660 265 70 41 277 215 260 96 16 295 2*34 17 55 2* 13 16 24 *1 „ 1 49 vte  4136 75 18.13 9 17 11 3 2 5 9 16 3. 13 3 „ „ 6 „ 2 „ » « » Veldhuizen  360 1T 13 2 1 13 4 7 6 3 26 5 1» 2 2 2 1 „ » „ Vleuten.  1275 33 25.88 6 9 4 3 „ 2 1 5 3 „ 3 1 « 2 » « 1 » „ » -1 Vreeland. g26 20 24.21 2 9 1 1 „ 4 2 3 1 „ 7 « „ « 1 « » » « « « Iree,srJ 1350 35 25 93 6 9 2 2 1 5 3 4 3. 8 „13 „ 1 „ » » " " ^erkhovekn 931 17 18.26 2 9 „ „ 1 f 2 Ê „ „ 4 „ 1 " “ » » ^e,tbrvoek 967 28 28 96 1 12 2 „ 1 3 4 4 1 „ 7 „ 11» » „ „ 1 W- e8koTP ■ ■ 17.92 2 4 „ 1 1 ï 2 4 1 „ „11. „ » '• « " w ,U!S'i 2234 60 26’86 7 23 7 1 „ 6 3 9 4 » 20 „12 1 « 6 « « » » Woudenberg.  2311 38 16 u 5 7 „ 3 1 1 7 12 2 „ 7 12 2 „ „ 2 „ „ „ „ Wyk by Duuratede 3020 54 17.88 2 11 6 1 2 10 8 8 6 „ 9 „ 1 1 „ 1 *1 - » te°,u 3290 114 34.65 7 41 11 4 1 14 16 14 „ » 3 1 » » „ " » " " " “ 7 ‘7 6075 124 20.41 9 41 16 6 3 18 10 13 8 » 29 « 1 « „21 « » " 2 U-v on 692 16 17.94 1 7 1 „ „ 1 2 3 1 „ 4 «11 „ „ „ 1 « «ut Totaal.. 197638 4819 24.39 380 1536 531 180 103 665 495 687 242 44 761 4* 58 45 126 4*46 48 66 4*14 « 2 69 =======_=============^======^ 14 OORZAKEN VAN OVERLIJDEN. I OORZAKEN VAN OVERLIJDEN. 15 - OVERLEDEN TEN GEVOLGE VAN: j i- * 'fl' O ■ Ssè’oè’o • -2 Ü "g jÉ S I ' $o a 2- s .s Jh I g- s » .«d * 's i I« * 05 Si ~ ’rt 03 ° w « • a OT,x2a-u=cc’e2‘o. *o • s. 3 °° :g a>5 3 r ^-r ■s ~ £■* ë? l 2. g -s® a g ” .2 ” "s s- o] s *. nS s - o o T §M «. .2 5 2 s g, -S.s &. .s I ,.•■§»• s & 3” - ü § * ~ s s £ GEMEENTEN. - s. .£ 1 ■ S». S ®’3 3’S. gS | g SS a 2 ï S ff- J§ S. 'S 5? <8 g* =- l S §- =•£ “5 s gH- «5 25S 3 5- 2g s“S- 2 S o =• SS 3* <3 L si - - Ss •§£“ -sg s -£ %% £&.§.g- -h 1 is gj i Si si ■ra h .£• §“ £.g “J g "3— o '= 3 ? - a co 60 5 ï « Jic5S'~-3‘“S'“c‘’ S £ “6 " J? ftl " = e. 3 £ £28'(g(£s2ffl2;2Vë^;g~«5^4 ö Öu<-Q-,nS- S * 0 > o §» 13 i” 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 |82 33 34 1 ' 9 „ 2 i „ „ » « „ „ « » - " " : 0,'denrijn " 1' 1 2 „ 2 ff • 3 3 I „ „ 1 » 1 ff 1 » " “ 1 Polsbroek " 1 „ „ 2 1 » » 2 I „ „ » « „ 1 1 1 » « 1 2 4 ™{9e”bu5« , 2 » 1 » 6 „. 2 2 „ 1 3 „ 1 1 » " | ' " J ■' Schalkwijk " 4 » „ ,, „ « « u «31 2 « , * 1 " Saelrewaard J 5 1 " 8 2 3 5 2 « 2 « „731 " } t t 5“.?. :tw“'. : ■ « « ■« ; >s» t ■; 18° ‘™ L '? l 2”5 s<? ”? 1 " ”ï l0’“ >‘ Veldhuizen.  \ l ''i 2 1 : 1 » I 3 2 „ „ 3 1*2 1 Vinkeveen en Waverveen o „„ 1 4 „ „ „ • « » 3. 1 » .ff ® 5 Vleuten " J „ 1 1 „ 2 „21 » " " “ y-1-.0, : : ï 2 ; ! „ » 2 „ „ 1 „ 1 „2i 1 « « » * * VreeswlJk x ,, „ 2 11 « 2 i 1 » » „ „ " 1 " 1 " " ö 'f 3 Workhoven " ! ! „ „ 2 « 11 1 3 „ 2 „ 11 „ ! 2 „ 11 „ “ 2 21 Westbroek » 1 # 6 „ » M " » 2 « 1 «31 1 " 1 " i l Willeskop " ". „ 1 ! 1 i „ 11 2 „11 1 “ " " Willige-Langerak « ó i 1 ï „ “ „ 1 ' 1 f « 2 » 3 „61 1 1 1 " 1 4 Wilnis " 2 1 ! „ 2 « « 1 4 » 1 » » „ 2 3 « » “ ” 4 4 Woudenberg “ ï 1 n o „7 6 „ 1 „ 1*13 5 « 1 '' " 1 ff Wijk bij Duurstede " ? 3 2 ” 7 « 1 t° 4 5 1 „ 5 „ 10 1 » 2 1 1 29 29 Zeg^ld J' i 5 r, 9 „ 4 17 5 „ 4 „1*4 „ 5 5 3 * 1 „ 2 Zuylen::: « 1 " " " * __L_1 I — TotaB1. ~T >161 164 262 15 372 12 42 378 | 260 46 156 12 4*177 3* 3 438 153 I 92 10* 35 | 14* 60 1*46 13* 277 279 16 EPIDEMISCHE ZIEKTEN. § 2. BESMETTELIJKE EN EPIDEMISCHE ZIEKTEN. a. Variolae {Kinderpokken). = g § Maand Aard =J _m> “ Gemeenten. van Leeftijd. Gevaccineerd. der Opmerkingen. > “ S aangifte. ziekte. TJ ■■ ———■ 1 Utrecht. Januarjj. 4y2 jareu ja. varioloides Oorzaak van besmetting onbekend. discretae 2 Linschoten. n 24 u neen. variolae. i In twee verschillende woningen. N°. 3 bezocht Gouda, waar pok- ” " ii Volwassen. ja. varioloides. ken voorkwamen. 4 Ltrecht. Februarij. 4 jaren. ja. id. Oorzaak van besmetting onbekend. 5 Linschoten. n ? ja. jj, jn dezelfde woning 9 i Linschoten. Junij. 3 jaren. ja. id. Oorzaak onbekend. 10 Utrecht. September. 34 jaren. gerevaccineerd id. Bezocht Gouda. 11 Mijdrecht. October. 7 jaren. ja. id. Oorzaak onbekend. (ligte graad) 12 Utrecht. November. kind. ja. varioloides id. id. Alle aangetasten herstelden. Den Burgemeester van Linschoten werd aanbevolen, de inge zetenen bij openbare aankondiging te wijzen op het groote nut der inenting en herinenting, op het gevaar ombesmette huizen te be zoeken en op de mogelijkheid van overbrenging der ziekte door kleedingstukken en andere voorwerpen, uit besmette huizen afkom stig. Verder werd aangeraden afzondering der gezonde van de zieken; groote zorg voor reinheid; desinfectie van het ziekenver trek; afsluiting van eene aan het ziekenvertrek grenzende kamer door ophanging van een met carbolzuurwater natgehouden laken voor de communicatie-deur; verwijdering uit het ziekenvertrek van kleederen en van door de lijders gebruikte lakens, enz.; voorwer pen , daartoe geschikt, nat te maken in phenylzuurwater en ze daarna te koken en in het water te wasschen; de voorwerpen, die 17 EPIDEMISCHE ZIEKTEN niet kunnen worden gewasschen, te ontsmetten met zwavelzuurgas of, zoo daartegen bezwaar bestaat, af te sponsen met phenylzuurwa- ter; de kleederen der personen, die met de lijders in aanraking kwamen, met genoemd water te besprenkelen en goed af te borstelen; het beddegoed, gebruikt door de 24 jarige vrouw, lijdende aan variolae, te verbranden, dat der andere lijders te ontsmetten en het ziekenvertrek na afloop der ziekte te ontsmetten met zwaveligzuur- gas bij gelijktijdige ontwikkeling van waterdamp. Door de besturen der gemeenten , waar pokken zich voordeden , werd wekelijks gelegenheid gegeven tot kostelooze inenting en her- inenting. Door het lid van den geneeskundigen Raad Dr. de Bruyn werden zoodra mogelijk alle personen van het gezin, waartoe de aangetaste jongen te Mijdrecht behoorde, en de geheele buurt zooveel mogelijk gevaccineerd en gerevaccineerd. Omdat de jongen in het begin der ziekte school ging, werden door dien geneesheer alle kinderen in de school terstond onderzocht, welk onderzoek gedurende 14 dagen wekelijks door hem herhaald werd; den onderwijzer werd tevens aangeraden, kinderen met eenig huiduitslag onmiddellijk aan hem te vertoonen. 2 18 VACCINATIËN. STAAT der verrigte vaccinatiën in de gemeenten der provincie Utrecht over het jaar 1882. © GETAL GEVACCINEERDEN. l-< GEMEENTEN. ■§ g c? “? 2 Aanmerkingen. 3-2 1“ O “ S„ a.g, o.a c .5, > > > > ca Abcoude-Bar.mbiugge. 22 10 9 3 « „ Abcoude-Proostdij ... 23 6 11 4 2 » Achttienhoven 4 » » 1 3 „ Amerongen 74 27 32 12 3 » Amersfoort 394 73 179 105 32 5 Hiervan 4 re B-m 60 „ 18 28 14 „ vac“s. Benschop 61 » 16 39 6 u de BiJt 85 11 38 31 5 „ Breukelen-Nijenrode. 59 4 25 25 5 u Breukelen-St. Pieters .26 1 11 11 3 » Bunnik 39 4 20 11 4 n Bunschoten 59 u 21 29 9 n Cothen 32 n 2 28 2 » Doorn 28 2 3 19 4 « Driebergen 63 1 44 17 1 » Eemnes 33 « 1 19 12 1 Haarzuilens 19 6 11 1 1 » Hannelen '. 66 18 27 17 4 n Hoenkoop 16 1 7 7 1 n Hoogland. 36 4 16 11 5 » Houten 35 1 15 9 10 » Jaarsveld 31 n u 21 10 « Jutphaas 43 u 6 27 10 n Kamerik 53 1 17 19 16 « Kockengen 21 1 3 15 2 n Laagnieuwkoop 7 n 2 4 1 « Langbroek 24 « 4 18 2 u Leersum 37 1 17 15 4 u Leusden 45 3 16 21 5 n Linschoten 27 « 5 7 15 « Loenen 26 3 18 5 » n Loenersloot 17 » 10 7 n ii Loosdrecht 74 2 22 37 12 1 Lopik. 47 1 4 31 11 « Maarn 28 u 6 18 4 ii Manrsscn 40 1 15 18 6 « Maarsseveen ...... 30 » 10 13 7 « Maartensdijk 50 » 10 25 15 n Montfoort 15 u 4 9 1 1 Mijdrecht 133 3 21 75 31 3 Nigtevecht 13 2 6 5 « » Odijk 6 ii 3 3 u n Oudenrijn 2 ii 2 u n n Polsbroek 31 u 7 21 3 » Renswoude 50 n 14 21 13 2 Rhenen 123 58 39 13 12 1 Ruwiel 10 1 5 4 n n Rijsenburg 8 » 7 n n 1 Schalkwijk 39 1 12 16 10 u I 19 VACCINATIES. GETAL GEVACCINEERDEN. s-> o a GEMEENTEN. s g =? “? 2 2’ Aanmerkingen. "rf a "ü 5 _L U I U • oj rt >—< (- CO rf O d fl ca O Q — •<-» pj rt ca <u ca O 2 S Ö Ö fl > •--» « _q “ ca ca ca o > >>>co Snelrewaard 24 u 5 12 7 n Soest 73 4 26 25 18 ii Stoutenburg 24 1 10 11 2 n Tienhoven ..... 12 1 // 5 6 n Tuil en ’t Waal .... 17 1 1 12 3 // Utrecht 1753 157 869 621 92 12 2 onbek. leeftijd; Veenendaal 70 10 29 25 6 n 31 revaccinatiën. Veldhuizen 10 2 5 2 1 h Vinkeveen en Waverv. 73 4 8 47 13 1 Vleuten 39 3 18 17 // 1 Vreeland 19 2 5 9 1 2 Vreeswijk 16 1 9 5 n 1 Werkhoven. .... 27 // 3 22 2 n Westbroek 11 // n 4 7 n Willeskop 13 w 3 6 3 1 Willige-Langerak. ... 11 ii 2 5 4 ii Wilnis 67 3 23 31 7 3 Woudenberg 55 10 21 19 4 1 Wijk bij Duurstede. 73 31 27 10 5 ii Ysselstein 100 8 39 43 10 ii Zegveld 14 // 1 10 3 n Zeist 130 9 39 67 13 2 Zuylen 15 ii 3 10 2 « Totaal. 4910 494 1937 1913 525 39 2* 20 EPIDEMISCHE ZIEKTEN. Uitvoering vm art. 17 der wet van 4 December 1872 (Staatsblad nu. 134). Op meerdere scholen werden de verklaringen van inenting nage zien. Uit dit onderzoek bleek, dat op ééne particuliere bewaarschool geen der kinderen eene verklaring had ingeleverd; de burgemees ter , hiermede in kennis gesteld, zorgde dat in die leemte spoedig was voorzien. Verder werd geconstateerd, dat meerdere onderwijzers kinderen tot de school hadden toegelaten met verklaringen , waarop was opgeteekend, dat de vaccinatie slechts éénmaal was verrigt zonder dat ééne koepok was opgekomen. De onderwijzers werden opmerkzaam gemaakt, dat dergelijke verklaringen niet voldoen aan het voorschrift van art. 17 der wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134), dat vordert, dat de inenting met goed gevolg of meer dan eens heeft plaats gehad; op revaccinatie werd aangedrongen. Hier tegen werd door één onderwijzer van eene bijzondere school bezwaar gemaakt; door eene nadere controle zal worden nagegaan of hij aan den hem gegeven wenk heeft gevolg gegeven. Verder werden enkele verklaringen aangetroffen, die onvolledig of met potlood waren ingevuld. Statistiek van vaccinatiën. Eene Commissie uit den Geneeskundi gen Raad voor Gelderland en Utrecht stelde een naauwgezet onder zoek in, om na te gaan of de inentingen met de noodige zorg wer den verrigt en of voldoende in ieder der beide provinciën werd gevaccineerd, waartoe zij eene statistieke tabel opmaakte, die inge volge het verlangen van den Geneeskundigen Raad, met verzoek om deze in het Provinciaal verslag op te nemen, hierbij wordt overgelegd. RAPPORT der commissie, benoemd om na te gaan hoe de vaccinatiewet in verschillende gemeenten wordt toegepast en of er behoorlijk gelegenheid tot vaccinatie ivordt gegeven. De commissie in de voorjaarsvergadering van 1881 van den Geneeskundigen Raad benoemd, heeft gemeend het best haar doel te zullen bereiken door het einde van het jaar 1881 af te wachten, alzoo het voorgaande jaar 1880 als zeer buitengewoon moest be schouwd worden, wat het werk der vaccinatie aangaat, wegens de toen heerschende paniek. Verschillende gemeente-besturen in de 21 EPIDEMISCHE ZIEKTEN. beide provinciën werden door de heeren Inspecteur en Adjunct- Inspecteur aangeschreven, opgave te doen of en hoe aan art. 18 der wet van 4 December 1872 was voldaan en tevens verzocht, de duplicaatverklaringen ter inzage op te zenden. Aan beide wenschen werd op eene enkele uitzondering na voldaan. Van de 14.199 in de provinciën Gelderland en Utrecht officieel aangegeven vaccinatiën (9.488 minder dan in 1880) zijn er 3.343 duplicaatverklaringen door ons nagezien, onderzocht en in tabellen gebragt. Zij waren afkomstig uit verschillende streken van de provincie Utrecht, zoo ook van Gelderland, als b. v. de Veluwe- streken, het oostelijk gedeelte dier provincie, de Betuwe, Bomme- lerwaard, enz , zoowel de grootere gemeenten, als : Amersfoort, Nijme gen, Harderwijk, als ook van vele kleinere gemeenten, dorpen, gehuchten, allen ten getale van 67. In de eerste plaats werd onderzocht of en in hoe verre er was voldaan aan de letter van art. 18 der wet van 4 Dec. 1872, hetgeen voorschrijft, dat er in elke gemeente minstens éénmaal in elke drie maanden door de zorg van het gemeente-bestuur gelegenheid moet worden gegeven tot kostelooze inenting en herinenting. Bijna alle gemeenten zonden daaromtrent berigt. In 17 gemeen ten of 26 dorpen werd aan de letter voldaan. Een burgemeester meldde, dat hij daarvan geene aanteekening had gehouden. Anderen berigtten, dat er zeer dikwijls, of wel elke week, of ten allen tijde bij aangifte ter secretarie gelegenheid was gegeven. Ofschoon dus in een betrekkelijk klein gedeelte aan de letter der wet is voldaan, blijkt het echter, dat in zeer vele gemeenten ruimschoots of althans voldoende gelegenheid tot vaccineren heeft bestaan. In enkele andere daarentegen zeer schaarsch, eens of twee malen in hei jaar. In een dorp, behoorende tot de gemeente Valburg, schijnt in het ge heel niet te zijn gevaccineerd, want hoewel van de overige deelen dier gemeente de duplicaatverklaringen inkwamen, werd er van dit dorp niets vernomen. Wat betreft het voorkomen van de duplicaatverklaringen zelven, niet weinige droegen alle blijken van naauwkeurig en met zorg te zijn ingevuld. Zij vertoonden het kenmerk van waarheid en echt heid. Vele andere waren slordig ingevuld en misten het een of ander; dit deed zelfs de vraag ontstaan, of zij wel door den genees kundige zelven of onder zijn opzigt waren ingevuld en of zij niet reeds te voren in blanco of wel daarna door hem waren onderteekend. 22 EPIDEMISCHE ZIEKTEN. 41 malen ontbrak de geboorte-dagteekening; 4 malen de invulling van den datum van liet biljet. 101 malen bleef het getal pokken onbekend. Dit kan natuurlijk zijn, als in die gevallen de kinderen niet waren terug gekomen om zich te vertoonen, doch in weerwil dat in deze alle het biljet niet was ingevuld, was het toch afgesneden en dus niet onwaarschijnlijk de verklaring afgegeven. Deze handelingen kunnen schijnbaar eenige verschooning vinden in de toepassing van art. 7 der wet van 1 Junij 1865, dat zegt, dat de geneeskundigen binnen 14 dagen het bewijs der verrigte vaccinatie moeten afgeven ; doch onzes inziens is die toepassing verkeerd. De wetgever heeft later in de epidemie- wet, art. 17, gezegd, wat die bewijzen moeten inhouden en ten overvloede daarvoor modellen uitgegeven, waarop te lezen staat: „In te vullen het getal koepokken,” enz. Het kan dus niet twijfelachtig zijn, of de verklaringen mogen niet oningevuld afgegeven worden. Wat zou ook het gevolg kunnen zijn, wanneer zij, wat het aantal opgekomen pokken aangaat, in blanco bleven ? Zouden niet de be langhebbende betrekkingen van den gevaccineerde alligt er toe kunnen komen, zelven naar verkiezing den uitslag der vaccinatie in te vullen, waardoor dan het kind de bevoegdheid zou hebben om op de school toegelaten te worden? (1) 67 malen was het getal pokken niet ingevuld, doch de verklaring wel onderteekend en wel afgesneden. Nog 12 malen waren de biljetten niet afgesneden. Een geneesheer verzuimde 200 malen zijne handteekening te stellen. Eene enkele maal werd een geheel in blanco onderteekend briefje gevonden. Men kan hieruit eenigzins vermoeden, welke practijken soms daarbij worden gebruikt. Enkele verklaringen waren zóó slordig ingevuld, dat er uit moest blijken, dat de kinderen reeds verscheiden maanden vóór hunne geboorte waren gevaccineerd. Wat betreft den inhoud der verklaringen van het getal opge komen vaccinepuisten , de hoofdzaak in deze , de beschouwing van deze tabel geeft veel stof tot denken , vooral wanneer men die in de bijzonderheden nagaat en ondervinding heeft, hoe het met het opkomen der vaccinepuisten dikwerf gaat en dat lang niet altijd (1) Daarvoor is het ook wenschelijk , dat de verklaringen niet met potlood maar met inkt worden ingevuld. 23 EPIDEMISCHE ZIEKTEN. het getal steekjes , dat men gedaan heeft , hetzelfde getal pokjes geeft. Wij kwamen hierbij niet zelden tot treurige vermoedens, of men met waarheid of bedrog , echtheid of valschheid te doen had. Doch het blijft bij vermoedens, daar deze zaak niet wel te onder zoeken valt. In vele bijzonderheden kunnen we hier niet treden , alleen eenige voorbeelden aanhalen. Zoo gaf een geneeskundige op, dat van 48 vaccinatiën 42 malen 4 pokken, een andei van 161 vaccinatiën 117 malen 6 pokken, een ander van 111 vacci natiën 73 malen 6 pokken, nog een ander van 290 vaccinatiën 220 malen 6 pokken waren opgekomen. Bij een ander waren van 26 vaccinatiën toevallig altijd 4 of 6 om den ander genoteerd. Uit de tabel blijkt, dat er in 90 gevallen niets, in 130 gevallen slechts ééne pok was opgekomen; terwijl de verklaringen waren afgesneden zonder dat er ooit (met uitzondering van enkele) sprake was van eene tweede of herhalings-vaccinatie. Wij nemen de vrijheid hier het volgende ter sprake te brengen: In art. 17 der bovengenoemde wet vindt men de woorden „mei goed gevolg of meer dan eens de inenting der koepokken te hebben ondergaan”. Het schijnt dat de woorden meer dan eens door bijna niemand worden in acht genomen. Zou het daarom niet wenschelijk zijn, dat hiervoor op de verklaringen eene plaats werd ingeruimd, die alzoo de aandacht der geneeskundigen zou trekken en hen tot eene herhaling der vaccinatie zou nopen? In het Pare vaccinogene te Utrecht wordt steeds op de verklaringen, waar zulks het geval is, genoteerd, dat 2 malen de koepokinenting is verrigt. De verkla ringen zelven zijn nu sedert tien jaren zoo onhebbelijk gedrukt en herdrukt en zoo onhandig in het gebruik , — waarvan ook uw rap porteur groot ongerief ondervond, — dat ze wel eens mogten herzien en verbeterd worden. Wat de maanden aangaat, waarin gevaccineerd werd , dit overzigt leverde weinig bijzonders op. Verreweg het meest geschiedden de vaccinatiën van Maart tot Augustus; een oud gebruik, dat allen grond mist. Als curiosum moge hier vermeld worden, dat een geneeskundige op 25 Augustus 55 verklaringen invulde van twee dorpen, die op een afstand van misschien een klein uur waren gelegen, van het eene 27 en van het andere 28 verklaringen, die alle 55 inhielden, dat er drie pokken waren opgekomen. Crcdat Judaeus Apella! Aangaande den leeftijd, waarop de kinderen werden ingeënt, in 24 EPIDEMISCHE ZIEKTEN. sommige streken geeft men er de voorkeur aan zulks zeer vroeg, beneden het jaar (ten getale van 722) te verrigten; in andere ge meenten geschiedt zulks het meest na het eerste jaar (mede 722), of in het derde jaar (544), enz. Na het zesde jaar waren er nog 183, het zevende 51, hooger leeftijd nog 62, terwijl van 41 de leeftijd onbekend bleef. Er blijft nu nog een zeer gewigtig deel van onze taak over, namelijk de beantwoording van de vraag , of er in voldoende mate wordt gevaccineerd, want van de hoogst wenschelijke revaccinatie spreken wij thans hier niet. Wij bedoelen hier niet, of elk kind een genoegzaam getal vaccine- puisten heeft vertoond, die als waarborg strekken tegen de be smetting der pokken, maar of er een voldoend aantal kinderen in dat jaar in elke gemeente is ingeënt geworden. Wat zal ons hier tot maatstaf dienen, waarmede we meten kunnen? Welke maatstaf kan ons de meeste waarborgen opleveren van deugdelijk te zijn ? Geheel en volledig de waarheid te leeren kennen, dat zal wel niet mogelijk wezen. Men heeft tot hiertoe het getal geborenen aangenomen na aftrek van de in dat gegeven jaar overleden kinderen beneden het jaar. Het komt ons echter voor, dat men hier een zeer onzeker cijfer krijgt, want wanneer zijn die kinderen overleden? Een deel in het begin van het jaar, ongevaccineerd, maar een ander deel aan het einde van het jaar, toen zij reeds gevaccineerd waren. Bovendien de kinderen, die beneden het jaar overleden, waren voor een deel reeds in het vorige jaar geboren. Deze maatstaf kon ons dus niet dienen. Wij hebben daarom gemeend een anderen weg te moeten inslaan , en wel dezen : Uit de uitkomsten van de 6C tienjarige volkstelling, —die wel op 31 December 1879 is verrigt, maar op 1 Januarij 1880 kan gesteld worden , — hebben wij, zoowel voor de provincie als voor elke gemeente afzonderlijk, het getal kinderen van beide geslachten te zamen, van 0—5 jaren incluis, opgeteld, die op dat tijdstip in leven waren. Het tijdperk van 0 tot aan het zesde jaar telt dus feitelijk zes jaar. Men mag nu stellen , dat er door elkander elk jaar een zesde deel van deze levende kinderen behoort te worden ingeënt. Ge schiedt zulks , dan zal met den tijd de geheele bevolking gevaccineerd zijn. Komt men hierin te kort, en wordt daar niet in voorzien , 25 EPIDEMISCHE ZIEKTEN. dan zal met de jaren allengs een deel der bevolking ongevaccineerd blijven en ten prooi van de pokken kunnen strekken, want het cijfer van hen, die op lateren leeftijd zich laten inenten, is betrek kelijk luttel. Wij hebben dus dat cijfer van een zesde der in leven zijnde kinderen van 0—5 jaren incluis als standaard-inaatstaf aangenomen, en waren zoo gelukkig van slechts één jaar van het tijdstip dier volkstelling verwijderd te zijn. Een jaar zal zeker niet zulk een groot verschil hebben aangebragt in de verhouding van die kinderen, dat wij zulks in aanmerking behoefden te nemen. Mogt men later weder dien standaard-maatstaf willen gebruiken, dan zou men voor elk verder afstaand jaar er één percent moeten bijvoegen, dewijl in het algemeen de bevolking van ons land jaarlijks met één percent toeneemt. In de provincie Utrecht althans was de bevolking, die op 1 December 1869 173,556 zielen bedroeg, sedert met 18,123 vermeerderd, dat is omstreeks 1 pet. per jaar. In Gelderland is dit cijfer iets lager; de bevolking, die op 1 December 1869 432,693 zielen bedroeg, nam daar in de laatste 10 jaren met 34,112 of 0,8 pet. toe. Alzoo , wanneer het getal levende kinderen in eene gemeente 100 bedraagt, dan wordt dit 101,102 of 103 tot er weder eene nieuwe volkstelling plaats heeft. Wij hebben gesproken van het zesde, maar moeten hier op merken , dat wij bij die proef van onderzoek van de 3343 duplicaat- verklaringen konden opmaken ook het getal gevaccineerde kinderen, dat den leeftijd van zes jaren had bereikt en dus het zevende was ingegaan. Wij konden dus hier onze berekening maken over zeven jaren 0, 1, 2, 3, 4, 5, 6. Bij onze verdere berekeningen moesten wij gebruik maken van de officiële vaccinatielijsten, die rubrieken bevatten van beneden het jaar, van 1—3 jaren van 3—6 jaren en van 6—12 jaren. De rubriek van 6—12 jaren omvat dus ook de kinderen, die reeds 6 jaren oud zijn, doch ze konden daaruit niet geschift worden Het zijn alzoo slechts de rubrieken van beneden het jaar, die van 1—3 jaren en van 3 tot aan 6, die bijeen werden genomen, zooals wij dan ook uit de tafels der volkstelling 0—5 jaren incluis genomen hebben. Bij onze eerste proeve van bewerking werden dus de in elke ge meente in leven zijnde kinderen' van 0—6 jaren incluis bijeengeteld, hiervan het zevende deel genomen, het getal gevaccineerde kinderen van 0—6 jaren daarmede vergeleken, het verschil tusschen deze 26 EPIDEMISCHE ZIEKTEN. twee getallen opgeteekend en daarna het verschil in percenten be rekend. Wij vonden dan dat er bij verreweg de meeste gemeenten een belangrijk tekort bestond. In 6 gemeenten was het voldoende getal of meer gevaccineerd, in 27 gemeenten bedroeg het tekort van 1—49 pCt., in 9 was dit van 50—89 pCt., en in één gemeente bedroeg het tekort 100 pCt , waar dus in’t geheel geene kinderen van dien leeftijd waren ingeënt. Allen te zamen genomen was het zevende. 4638 werden gevaccineerd kinderen van 0—6 jaren 3189 of 69 pCt. te weinig. 1449 of 31 „ Deze treurige uitkomst heeft er ons toe gebragt, om de geheele provinciën Gelderland en Utrecht na te gaan. Elke van de 116 gemeenten van Gelderland hebben wij afzonderlijk berekend, zoo ook de 72 gemeenten van de provincie Utrecht, waarbij wij moeten opmerken, dat wij hier en verder nu het zesde als maatstaf hebben gebruikt. Dit de uitvoerige tabellen , daarvan opgemaakt, blijkt in hot kort dat werd gevonden : Voor Gelderland: In 26 gemeenten werd voldoende of meer gevaccineerd, „ 69 „ was een tekort van. 1— 49 pCt. ,18 „ was het van 50— 99 n » 3 „ bedroeg het 100 „ Voor Utrecht: In 9 gemeenten werd voldoende of meer gevaccineerd, „39 „ was het tekort van. 1— 49 pCt. „ 23 „ was het van 50— 99 „ „ 1 „ was het 100 „ In de geheele provincie Gelderland waren in leven: kinderen van 0—5 jaar incluis 72.870 waarvan het zesde. .12.145 werden gevaccineerd. 9.328 of 77 pCt. te weinig. 2817 of 23 „ In de geheele provincie Utrecht waren in leven: kinderen van 0—5 jaar. 29890 het zesde 4982 werden gevaccineerd. 3656 of 73.4 pCt. te weinig 1326 of 26.6 „ 27 EPEDEMISCHE ZIEKTEN. Om de waarheid hulde te doen, moeten wij hij dit alles in aan merking nemen, dat aan het jaar 1881 het jaar 1880 was voorafgegaan, een schrikkel- en schrikjaar, toen er zóó groote vrees voor de pokziekte was opgewekt, dat zeer velen zich lieten vaccineren of revaccineren. Toen werden ook meer kinderen van 0—5 jaren incluis ingeënt, zoodat het zesde deel werd overtroffen, hetgeen natuurlijk van invloed kon en moest zijn op het volgend jaar, gelijk dit in de meeste vaccinatie-inrigtingen werd ondervonden. Wij hebben daarom ook eens nagegaan, wat dit verschil kon zijn en daartoe ook het voorafgaand jaar 1879 daarbij genomen, zoowel voor Gelderland en Utrecht als voor het geheele Rijk, zooals uit bijgaande tabel is te zien, waaruit blijkt: Gelderland. Utrecht. het Rijk. 1879 —14 pet. —22.3 pet. —19.6 pet. 1880 +13.3 „ +11.5 „ +68 B 1881 —23 B —26.6 „ —30 „ Men ziet dat Gelderland en Utrecht in 1880 een plus hebben opgeleverd van 13.3 pet. en 11.5 pet,, terwijl dat voor het geheele Rijk was 6.8 pet , maar het tekort voor het Rijk in 1881 zelfs 30 pet. bedroeg; waarlijk geen gering bedrag. Wij noemden vroeger het aantal van hen, die zich op later leeftijd laten vaccineren, luttel, het is althans gering te achten (voor Gelder land 741 of 1/13 van alle gevaccineerden en voor Utrecht 467 of 1/8), want daaronder loopen nog vele revaccinatiën, gelijk ons dat bij ons eerste onderzoek gebleken is. Doch wij hebben ons daarmede thans niet in te laten. Alle kinderen behooren vóór den aanvang van het zesde jaar, den tijd van het schoolgaan, goed en deugdelijk te zijn ingeënt, that is the question^ Wij resumeren: Uit ons onderzoek is duidelijk gebleken en de cijfers hebben het aangetoond, dat 1°. aan de voorschriften der wet weinig gevolg wordt gegeven en deze dikwerf worden veronachtzaamd; 2°. er op vele plaatsen slordig wordt gevaccineerd; 3°. de verklaringen te wenschen overlaten en niet zelden niet zijn te vertrouwen; 4°. dat de vaccinatie in zeer onvoldoende mate geschiedt, zoodat er jaarlijks een aanzienlijk deel der kinderen, die naar school zullen gaan, nog niet is ingeënt; 5°. dat het tekort, dat wij voor deze twee provinciën gevonden 28 EPIDEMISCHE ZIEKTEN. hebben, blijkens eene kleine proeve in nog vrij sterkere mate voor het geheele Rijk geldig is. Wij hebben dezen treurigen toestand voor één of enkele jaren gevonden; hoogst waarschijnlijk heeft die echter reeds lang, vele jaren, misschien meer dan een menschenleven bestaan, on als dit zoo is, en er is geen reden om er aan te twijfelen, dan is in Neder land globaal 25 pet. der bevolking niet ingeënt, zoodat het ganscli niet te verwonderen is, dat de pokkenepidemie in 1871 15.787 menschen heeft weggeraapt, en men moet met grond vreezen, dat eene volgende epidemie ons volk nog minder genadig zal behandelen, daar zij van de 4 millioenen althans 1 millioen vatbaar zal vinden , om de smetstof der pokken op te nemen, deze tot ontwikkeling te brengen en dood en ellende om zich te verspreiden. Wij vragen in vollen ernst, doordrongen van het hooge gewigt dezer zaak, mag die toestand blijven bestaan en is het niet zeer noodig en meer dan tijd, dat er maatregelen genomen worden om daarin verandering, dat is verbetering, aan te brengen? Caveant consules! Utrecht, December 1882 (w. g.) H. L. VERSPIJCK, voorzitter. J. B. DOMPELING, rapporteur. S. R. HERMANIDES. De minderheid der commissie (de heer S. R. Hermanides) kon zich met de conclusiën niet vereenigen. 29 EPIDEMISCHE ZIEKTEN. Overzigt der Inentingen in 1881 in de provincie Utrecht. «> „• 2 0 2 rf > H rt t. OJ a cnS-®aa,O m '1 S a a M § a g "S £ o b = s-5 § r g r—i  H 33 rG £ a •" — FQ 3 •— Q 2 GEMEENTEN. ° 3 S 8 | 3 S g 2 r • kr CÜ « _ CÜ -3 O v aD ^5. ? > bC ss !■? g ssf7 s ss § o co o | > '-'.SI «X ö • « > <—< > c o o Q s- H O <D <U «o — O O M a5 -> >-< > Ph h- A. B. C. D. E.F. Abeoude-Baambrugge. 1385 195 33 35 -|~ 2 + 6 Abcoude-Proostdij .... 1651 253 42 36 — 6 — 14 f Achttienhoven 507 62 10 1 — 9 — 90 Amerongen 2237 371 62 53 — 9 — 14.5 Amersfoort 13704 2051 342 249 — 93 — 27 Baarn 3529 525 87 65 — 22 — 25 Benschop 1677 286 47 28 — 19 — 40 de Bilt 2284 400 66 44 — 22 — 33 Breukelen-Nijenrode. 1940 272 45 12 — 33 — 73 Breukelen-St. Pieters. 932 142 24 7 — 17 — 70.8 f Bunnik 1128 179 29 20 — 9 — 31 Bunschoten 1948 348 58 11 — 47 — 81 Cothen 779 114 19 13  6 — 31.5 f Doorn I337 222 37 15 — 22 — 59 Driebergen 2236 330 55 29 — 26 — 47 Eernnes 1287 176 29 6 — 23 — 79 Ilaarzuilens 376 72 12 5 — 7 — 58 + Harmelen 1702 258 43 23 — 20 — 46.5 Hoenkoop 403 68 11 3 — 8 — 77.7 + Hoogland 2231 276 46 28 — 18 — 39 Houten 1714 253 42 11 — 31 — 74 Jaarsveld 1389 255 42 27 — 15 — 35.7 + Jutphaas 2533 418 69 19 — 50 — 72 Kamerik 1671 262 43 22 — 21 — 49 Kockengen 806 133 22 4 — 18 — 81 Laagnieuwkoop 432 80 12 2 — 10 — 83 f Langbroek 1152 189 31 18 — 13 — 42 Leersum 1260 229 38 23 — 15 — 39 f Lensden 1716 253 42 12 — 30 — 71 Linschoten 1372 220 37 18 — 19 — 51 Doenen 1242 151 25 21 — 4 — 16 Loenersloot 469 101 17 9 — 8 — 47 + Loosdrecht 2880 430 72 50 — 22 — 30.5 Lopik 1513 249 41 33 — 8 — 19.5 Maarn 693 132 22 18 — 4 — 18 f Maarssen 1887 254 42 32 — 10 — 23.8 Maarsseveen 1339 185 31 23 — 8 — 26 Maartensdijk 2080 351 58 30 — 28 — 48 Montfoort 1901 240 40 29 — 11 — 27.5 Mijdrecht 3802 710 119 93 — 26 — 21.8 Nigtevecht 472 82 12 13 + 1 +8 Odijk 414 51 9 2 — 7 — 77.7 f Oudenrijn  540 79 13 2 — 11 — 84.6 f Polsbroek 915 171 29 31 + 2 + 6.9 Renswoude,. 1119 176 29 22 — 7 — 24 f Rhenen 4483 738 123 122 — 1 — 0.8 Ruwiel 455 70 12 4 — 8 — 66.6 f I 30 EPIDEMISCHE ZIEKTEN. :=• « i ö g 5 s- «s • ± rt O> <U « > 5 > >. ü b° ë .2 è S) ö .2 ° 2 "2 1-5 £ .2 s «5 -S f—I <U a “ rQ 3 <-Ö r-1 CO GEMEENTEN. ° J 5 S sS g j ë q ë 60 .« _ -g .« > M> SS a1? § 5 J ”| "• S " I g 2° “o '' 'Z o 2 Q £ e o sa A => -5 > Ph +- A. B. C. D. E.F. Rijsenbnrg 439 45 7 3 4 57 i Schalkwijk 1207 172 29 0 - 29 - 100 Snelrewaard 492 81 13 11 2 15 t Soest 3606 567 94 62 — 32 — 34 Stouteuburg 811 120 20 0 20 ■ 100 f Tienhoven 462 77 13 12 1 8 Tuil en ’tWaal 599 104 17 2 — 15 — 88 ƒ utrecht 67633 10262 1710 1305 — 205 — 12 Veenendaal 4030 686 114 112 — 2 17.5 Veldhuizen 370 64 11 9 2 18 i Vinkeveen  3140 603 100 06 — 44 44 Vleuten 1271 180 30 12 — 18 — 60 t Vreeland ........ 780 110 18 18 0 0 Vreeswijk 1383 204 34 45 11 + 32 Werkhoven 932 152 25 17 8 32 i Westbroek 959 156 26 13 — 13 — 50 + Willeskop 786 132 22 15 — 7 — 31.8 f Willige-Langerak 875 140 23 29+6 Wilnis 2197 411 68 49 — 19 — 28 Woudenberg 2291 351 58 22 — 36 — 62 Wijk bij Duurstede. 3041 491 82 89 + 7 + 8.5 IJsselstein 3286 526 88 57 31 — 35 Zegveld 894 141 22 28 + 6 + 27 Zeist 5815 919 153 98 — 55 — 36 Zuylen 858 146 24 9 — 15 — 62.5 De Provincie. 191679 29890 4982 3656 —1336 — 26.6 Toepassing van art. 18 der wet van 4 December 1872 (Staatsblad n«. 134). Nadat den geneeskundigen Inspecteur gebleken was, dat in meerdere gemeenten van Utrecht art. 18 niet behoorlijk werd nage leefd; dat niet in iedere drie maanden gelegenheid tot kostelooze vaccinatie en revaccinatie werd gegeven; dat de voorloopige afkon diging menigmaal werd verzuimd en dat dit wetsartikel hier en daar werd opgevat in den zin , alsof de gelegenheid tot kostelooze inenting alleen werd gegeven voor de armlastigen, werden Gedeputeerde Staten verzocht, in het Provinciaal-blad de gemeente-besturen uit te noodigen, gemeld wetsartikel naauwgezet na te leven. Aan dit verzoek werd door Gedeputeerde Staten voldaan. 31 EPEDEMISCTIE ZIEKTEN. Werkzaamheden tan het bureau van vaccinatie en van het pare vaccinogène te Utrecht. Door het bureau van vaccinatie te Utrecht, dat even als in vorige jaren wekelijks eenmaal gelegenheid gaf tot kostelooze inenting en herinenting, werden gedurende het jaar 1882 verrigt 421 vaccina- tiën en 4 revaccinatiën. Bij iedere inenting werden 5 piqüres gedaan. Indien de koe pokken niet, of er slechts 1 of 2 opkwamen, werd de vaccinatie eenige malen herhaald. Van de inentingen kwamen bij 323 vijf, bij 36 vier, bij 32 drie, bij 8 twee, bij JO één, en bij 4 nul pokken op; terwijl bij 8 de uitslag onbekend bleef. — Van de revaccinatiën kwamen bij 3 twee, bij 1 één pok op. Het aantal verzonden paren glaasjes bedroeg 58; dat der buisjes 24. Door het jnarc vaccinogène te Utrecht werden 80 kalveren geënt, met gemiddeld 208 piqüres ieder. De opkomst bedroeg gemiddeld 77.34 perc. tegen 72.95 perc in 1881. Er werden 879 personen ingeënt, van welke 836 voor de eerste maal en 43 revaccinatiën. Van 19 persenen bleef het resultaat onbekend. Bij 505 personen ontwikkelden zich 5 of meer pokken; bij 312 personen, bij welke minder dan 5 of geene pokken opgekomen waren, werd eene supplement-vaccinatie verrigt. Het aantal pokken, door de eerste vaccinatie verkregen, bedraagt 5.75 gemiddeld per persoon; door de supplement-vaccinatie klom dit getal tot 6.8 per persoon. Slechts bij 6 personen bleef de her haalde inenting zonder gevolg. Van de 43 revaccinatiën kwamen bij 13 personen 5 of meer pokken op; bij 13 personen minder dan 5; bij 11 kwam geen enkele pok op; bij 6 bleef de uitslag onbekend. Het getal verzonden paren glaasjes was 3304 voor 1497 vci- zendingen, waarvan 1487 in Nederland. 32 EPIDEMISCHE ZIEKTEN. b. Scarlatina {roodvonk'). In de provincie Utrecht werden in de volgende gemeenten en maanden gevallen van roodvonk medegedeeld: Totaal. GEMEENTEN. 'E' 3 E J J ■ g , o 2 P ï • = S “ S — S= Abcoude-Proostdij ... 3 u u n h u ii u u u Haarzuileu « n ii ii n ii „ „ u zz // ii i. ii « zz ii 2 zz Leusden. zz »z zz zz zz 1 zz zz 3 3 zz ii zz n zz ii ii u ii ii 5 ti Mijdrecht. zz n zz ii ii ii 1 ii ii u w u 1 w Llhenen zz <z 1 zz u ii ii 1 zz zz 3 u 2 1 1 2 zz zz 13 1 Veenendaal 6 2 6 8 4 10 58 2 Onder de aangetasten te Montfoort kwamen voor : 4 gevallen in de gevangenis voor jeugdige vrouwelijke veroordeelden, te Wijk bij Duurstede één op het pensionaat voor jongeheeren, en te Loenen één aan het station te Nieuwersluis. De geneeskundige ambtenaar begaf zich derwaarts, om te overleggen omtrent de te nemen maatregelen. Deze bestonden, — behalve de imperatief, bij de wet voorgeschreven, — na bespreking met een lid van de Commissie van administratie over de gevangenis en met het hoofd van het pensionaat, in overleg met de geneesheeren in de gevangenis te Montfoort en in het pensionaat te Wijk bij Duurstede, in strenge afzondering, toepassing der methode van Budd en zorg voor desinfectie en reiniging na afloop der ziekte. 33 EPIDEMISCHE ZIEKTEN. Aan het station te Nieuwersluis en in het instituut te Wijk bij Duur stede werd voor de deur van het ziekenvertrek een met carbolzuur- water natgeliouden laken opgehangen, ten einde de ziekenkamer • nog meer te isoleren. Het pensionaat te Wijle bij Duurstede, dat ook bezocht wordt door externes, werd gesloten. Te Veenendaal werd de methode van Budd toegepast. (Laauwe baden na olie-inwrijvingen). 3 34 EPIDEMISCHE ZIEKTEN. c. Morbïlli (Mazelen). Deze ziekte kwam in de eerste helft van het jaar betrekkelijk weinig voor, om zich later zeer uit te breiden. Door de hieronder staande getallen worden aangegeven de gevallen waarvan berigt werd ontvangen. Dikwijls werd de ziekte verzwegen en niet altijd werden, wanneer meerdere gevallen in ééne woning voorkwamen , alle vermeld Soms werd alleen het getal besmette woningen aangegeven. Totaal GEMEENTEN. S | u I J. a , B- 0 V ™ • ‘-P- ? IS o ® ® VS S VS Abcoude-Baambrugge. zz n u ii u 19 5 u u ii zz 1 25 zz Abcoude-Proostdij ... u ii zz u u 36 15 zz zz « ii ii 51 « Achttienhoven v u zz n ii ii ii u 1 zz 2 // 3 // Amersfoort « 1 zz zz zz. zz 1 zz 1 zz zz 3 ii Baarn zz n ii ii u ii u 2 2 u ii ii 4 u 2 zz zz ii 3 ii zz ii zz 1 u ii 1 ii Driebergen n u ii u n ii ii 1 u ii 1 n 2 zz Hoogland zz 9 ii n ii n n ii zz ii u « 9 u Houten zz ii ii zz zz zz ii ii ii 1 ii ii 1 ii Jitpbaas ii ii ii ti ii ii ii ii 2 89 ii ii n 3 18 43 ii 2 66 2 Maarsseveen zz zz u u u ii n 3 12 zz 1 zz z< zz u 1 1 zz z» 2 zz Utrecht zz zz 4 1 9 8 21 n II Westbroek <z u u zz u n n ii n ii 1 zz ii n ii ti v ii 1 zz Zeist zz ii ii n u ii ii zz 10 6 3 12 63 44 49 203 308 187 79 1024 69 35 EPIDEMISCHE ZIEKTEN. Aan die ziekte overleden in Maart 1 , in Julij 1, in Augustus 4, in September 3, in October 33 {Utrecht 25), in November 20 (6 te Jutphaas}, in December 6 te Utrecht. De maatregelen bestonden in toepassing van artt. 14 en 20 der wet van 4 December 1872 (Staatsblad n°. 134) Te Jutphaas onthield de onderwijzer zich , toen in zijne woning mazelen voorkwamen , de school te bezoeken ; terwijl te fftrecAt de school voor havelooze kinderen wegens die ziekte werd gesloten en vóór de heropening werd gedesinfecteerd. Te Jutphaas werd den burgemeester aangeraden , de ingezetenen opmerkzaam te maken op de verpligting, voorgeschreven bij art. 19 der epidemiewet De ziekte werd epidemisch verklaard te Abcoude-Baambrugge en Proostdij en te Utrecht. 3* 36 EPIDEMISCHE ZIEKTEN. d. Typhus en febris typhoïdea. Totaal. GEMEENTEN. g -S c Jij jj. o , o' « ö • 2 £ -o 8 8 qs c -£ « £ « = - ■£- e * " .2 > £ n 1 n u n 1 zz zz n lt „ z>zzz»zzzz»zzll21w 5 „ Hoogland zz n ,i zz w « „ ?j „ „ „ ] p q Houten zz zz « n « „ p „ w p p Jaarsveld....... 1 » zz zz n u « w H w „ „ p p Leersum u u u u n n „ i w „ 1 w p w Linschoten. « u zz i n « w „ 1 zz zz p u Loenen  «. zz 1 1 zz u n u ii ii n n ii ii ii ii zz zz 1 « zz 6 4 3 15 zz u II 1 zz ZZ 2 H Wijk bij Duurstede. zz zz zz « „ , „ zz zz 1 zz 1 2 zz IJsselstein 11 « 11 « \ 11 n u 6 „„ „ 7 2 2eist ZZ ZZ 1 » „ zz 1 1 » 1 „ 4 2 Totaal ... 20 13 10 5 4 1 8 7 16 30 19 12 145 48 De oorzaak van de ziekte was menigmaal niet op te sporen. Te Loosdrecht kwamen in Januarij twee gevallen voor in eene woning, nieuw gebouwd op aarde , gebaggerd uit eene sloot; te Maarssen werd één geval waargenomen in eene woning, waarin het 37 EPIDEMISCHE ZIEKTEN. vorige jaar dezelfde ziekte was voorgekomen ; te Maartensdijk was verregaande onzindelijkheid de vermoedelijke oorzaak der ziekte. Te Loosdrecht wordt over het algemeen veenwater gedronken; niet zonder grond werd dit bij enkele gevallen als oorzaak der ziekte beschouwd; het bevatte veel organische bestanddeelen. De 6 ge vallen te IJsselstein kwamen voor in eene afgezonderde woning; de eerste lijder werd ziek te Utrecht. Bij vijf gevallen, welke in drie naast elkander staande woningen te Utrecht zich in Julij voordeden , waren slecht drinkwater en ver ontreiniging van den bodem meer dan waarschijnlijk de oorzaken der ziekte, hetgeen des te meer schijn van waarheid heeft, omdat in hetzelfde blok huizen (Oud wij kersdwarsstraat) meer personen aan gastrisch-catarrhale koortsen leden. De gevallen , welke in Augustus , September en October in ééne woning te Utrecht (Voordijk) werden waargenomen, hadden waar schijnlijk hun ontstaan te danken aan slecht drinkwater (zie blz. 49) De behandelende geneesheer werd met den uitslag van het onderzoek bekend gemaakt en hem aangeraden , de huisgenooten aan te bevelen, zich van het gebruik te onthouden. Niet tegen staande in dit water ammoniak, veel chloor en zwavelzure-zouten waren aangetoond, hield hij het water voor deugdelijk. Te Soest werden in meerdere huizen in het drinkwater ammoniak en veel chloorverbindingen geconstateerd; in ééne woning van wel gestelde menschen was ook het vorige jaar een patiënt aan typhus overleden. Het onderzoek, of gebruik van melk ook te Utrecht oorzaak kon zijn, leverde een negatief resultaat op, hetgeen te vermoeden was, daar de ziekte in de verschillende gedeelten van de stad voorkwam. Behalve de bij de wet voorgeschrevene maatregelen werd het volgende verrigt: Te Baarn werden de faeces verbrand, en het bed met kussen en peluw, waarop een lijder aan typhus was overleden, vernietigd en het andere beddegoed en kleedingstukken ontsmet. Hetzelfde had plaats te Benschop en te Woudenberg, waar tevens de woningen werden gedesinfecteerd. Te Wijle bij Duurstede werden desinfectiemiddelen aangewend en zou na het eindigen der ziekte voor ontsmetting der woning , enz., worden zorg gedragen. Te Utrecht werd een vaartuig, waarin een lijder aan typhus was 38 EPIDEMISCHE ZIEKTEN. voorgekomen, naauwgezet gedesinfecteerd, zoo ook de woning, waar heen die lijder vervoerd was. Te Jaarsveld en Loosdrecht werden ontsmettingsmiddelen aan gewend. Te Ysselstein werd het kussen met peluw en bedstroo verbrand, de woning en de overige goederen gedesinfecteerd. Toen te Renstvoude de vrouw des onderwijzers aan hevige typhus leed, werd door den burgemeester gevraagd, of de school, die een afzonderlijken toegang had, maar onder één dak met de woning was, moest worden gesloten. Na onderzoek werd aangeraden, het onderwijs in één locaal te laten voortzetten onder toezigt des hulp-onderwijzers, die buiten de woning des hoofdonderwijzers ge huisvest was ; de kinderen van dezen buiten de school te houden; de deur van het ziekenvertrek , dat zich op zolder bevond, te laten afsluiten door een met carbolzuurwater nat gehouden laken. Verder werden de ontsmette faeces achter in den tuin verbrand en carbol- zuurdampen in de woning -ontwikkeld. Na het overlijden werd het lijk spoedig begraven, de door den geneesheer aangewezen goederen vernietigd, het geheele huis, de privaten, de dekens en het tapijt ingevolge het ontsmettingsregulatief gedesinfecteerd. 39 EPIDEMISCHE ZIEKTEN. e. Diphteritis. In 17 gemeenten van Utrecht kwam diphteritis voor; te Vee nendaal dreigde zij epidemisch te worden: niet zelden kwamen aldaar meerdere gevallen in dezelfde woning voor. De onder staande tabel bevat de gevallen, welke in de verschillende gemeenten en maanden voorkwamen. Totaal. • o u u GEMEENTEN. | S j g 2 g & S 2 3 ’i -s g S “ g- ■£ § S “ ” " " » » 1 » 1 “ “ '1 * : Maartensdijk. ... » » » " " ' " 5 12 2 1 1 22 5 2 6 14 3 5 1 4 45 12 1—!—J= Volgens de maandelijksche sterfte-opgaven overleden aan die ziekte in Januarij 3, in Februari] 1, in Junij 1, in Augustus 1, in Septem ber 3 (Veenendaal} in October 1, in November 1 en in December 1. De oorzaak der ziekte bleef meestal in het duister; nu en dan was besmetting aan te toonen. - Te Veenendaal waren slecht drink water en onzindelijkheid in en om de buizen de vermoedelijke oorzaken. Te Amersfoort werden desinfectie-middelen aangewend. Te Maar tensdijk, waar het hoofd der kinderbewaarschool, woonachtig in hetzelfde gebouw, was aangetast, werd de school tijdelijk gesloten cn vóór het toelaten der leerlingen, evenals de woning, op raad van den geneeskundigen Inspecteur gedesinfecteerd mot zwaveligzuur gas en waterdamp en de kleederen en meubelen ontsmet. — Te Veenendaal 40 EPIDEMISCHE ZIEKTEN. werd het hoofd der gemeente aangeraden, ruim gebruik te maken van de bevoegdheid, hem verstrekt bij art. 4 der epidemie-wet. Artt. 14 en 20 werden overal toegepast. f. Croup. In 8 gemeenten van de provincie stierven 12 kinderen aan die ziekte, en wel in de volgende maanden: in Januarij 3, in Februari] 1, in Maart 2, in Augustus 1, in September 2, in October 1, in November 1 en in December 1. g. Kinkhoest. In 15 gemeenten van de provincie Utrecht stierven 42 kinderen aan die gevaarlijke ziekte, respectievelijk van Januarij tot December 3,4, 1 , 1 , 2, 2, 2, 3, 3, 6, 10, en 5. Kennisgeving werd van geen enkel geval ontvangen, evenmin als uit eenige gemeente maatregelen werden medegedeeld. h. Dysenterie. Van dysenterie werd geen enkel geval medegedeeld. Er stierven aan 4 personen, waarvan één te Hormeten, twee te Utrecht en één te Zeist. i. Andere ziekten. Aan tusschenpoozende koortsen overleden 14 personen in 10 ge meenten , waarvan 7 (Abcoude-Baambrugge 2, Abcoude-Proostdij 1 , Mijdrecht 3 en Vinlceveen en Waverveen 1) zich bevinden in de nabijheid der Ronde Veenen en één (Loosdrecht) in de nabijheid der uitgcveende plassen. Te Abcoude-Proostdij werd uit hetzelfde gezin , waarin scarlatina werd waargenomen, een geval rubeolae opgegeven. Toen te Langbroek bij eene kraamvrouw, verlost door een ge neeskundige , zich verschijnselen van febris puerperalis hadden vertoond, staakte hij onmiddellijk zijne verloskundige praktijk en gaf hiervan kennis aan den geneeskundigen ambtenaar. Aan die ziekte overleden 10 vrouwen in 8 gemeenten; van die gevallen kwamen 3 voor te Utrecht. Opthalmia purulenta. Bij één kind, 10 dagen oud, te Utrecht, kwam deze ziekte op beide oogen voor; doorboring van de door- 41 EPIDEMISCHE ZIEKTEN. schijnende hoornvliezen was er het gevolg van. — Door I’rof. Snellen, hiermede in kennis gesteld, werd een plaatselijk onderzoek ingesteld, om na te gaan, of ook zorgeloosheid der vroedvrouw hiervan oorzaak kon zijn. Uit dit onderzoek bleek, dat de vroedvrouw volstrekt geen schuld had, maar dat eene buurvrouw tegen den „brand, der oogjes' had aangeraden wasschingen met laauwe melk, zoodat geen genees kundige hulp werd ingeroepen. Lepra. Naar aanleiding van een berigt van den Minister, dat zich te Utrecht zou vestigen een gepasporteerd koloniaal, aan die ziekte lijdende, werd door den geneeskundigen Inspecteur aan den burgemeester dier gemeente verzocht, te willen laten opsporen , waar die lijder zich ophield en daarvan aan hem kennis te geven. — Bij onderzoek bleek, dat de patiënt in het stedelijk ziekenhuis was op genomen. PLAATSELIJK ONDERZOEK EN HANDELINGEN jTER BEVORDERING DER VOLKSGEZONDHEID. § 1. ONDERZOEK EN HANDELINGEN VAN DE GENEESKUNDIGE AMBTENAREN. De bezoeken hadden plaats wegens voorkomende besmettelijke ziekten, wegens onderzoek van drinkwater, wegens gevraagde adviezen over schoollocalen , enz A. Af voer van vuil, verontreiniging van bodem, ivater en lucht. Droogmaking van de Ronde Veenen. De algemeene toestand van den drooggemaakt en polder „Groot Mijdrecht' in hetü grootwaterscliap de Ronde Veenen was in het jaar 1882 verre van gunstig. Nog voortdurend is er gebrek aan voldoende waterberging (zie verslag over 1881, bijlage II, blz. 31). Dientengevolge kan het overtollige water niet uit het land zakken en kan de bodem zich zich niet sluiten. Men heeft getracht, het waterbezwaar te overwinnen dooi de dijken te versterken, en daarvoor zijn geene kosten ontzien; doch de gewenschte resultaten laten nog op zich wachten. Een ander ongunstig verschijnsel is, dat de polder voor een goede ontginning veel te weinig bewerkt wordt; nagenoeg het grootste gedeelte ligt nog onbewerkt en ongeschikt voor cultuur. Een nadeel is zeker wel, dat te veel land in handen van enkele personen of van ééne maatschappij is. 42 MEDISCHE RAADGEVINGEN. De waterstand in het grootwaterschap de Ronde Veenen is in Januarij, toen de peilschaal 1.44 — AP. teekende, te hoog geweest. Van af Februarij varieerde deze tusschen 1.53 en 1.73 — AP. Inzon derheid voor de gemeenten Vinkeveen en JVaverveen is een waterstand van 1.50 — AP. niet alleen voor den landbouw, maar vooral voor de vele, laag gelegene erven zeer bezwarend en nadeelig. Wen- schelijk ware het, dat met hare lagere ligging meer rekening ge houden werd en dat er maatregelen genomen werden, om dit watcrbezwaar te voorkomen. Wel is de waterstand in vergelijking met vroeger veel lager, maar daardoor is de veenbodem zoo zeer gekrompen, dat een winterpeil van vóór 10 jaren thans vele erven onder water zou zetten. In de droogmakerij zijn dus nog alle gegevens aanwezig, om een bron van malaria-infectie te kunnen zijn, en toch is in dit jaar, in vergelijking met vorige, een uiterst gering getal intermitterende koortsen voorgekomen, en is er van haren schadelijken invloed op den gezondheidstoestand der bevolking niets bijzonders gebleken, uitgezonderd één geval van febris perniciosa en twee van malaria remittens, beide doodelijk verloopen, waar een directe invloed van den polder kon aangenomen worden Waarschijnlijk moet deze gunstige toestand toegeschreven worden aan de geringe droogte en warmte of aan de vele regendagen, die de bacteriën in den moerassigen bodem opgesloten houden, terwijl het vermoeden gegrond is, dat men, zoolang aan eene goede cultivering en waterberging niet de voldoende zorg besteed wordt, bij langdurige warmte en droogte met een geduchten vijand te doen zal hebben, Over ’t algemeen zijn er in het jaar 1882 in de Ronde Veenen zeer weinig ziekten voorgekomen en meerendeel waren zij van rheumatischen of catarrhalen aard. Amersfoort. Omtrent de verbetering van het rioolstelsel in die gemeente, dat veel te wenschen overlaat, werd niets naders vernomen. Mijdrecht. Te Mijdrecht werd de toestand van de vuilnisverza melplaats en van het riool met zinkput nabij de school bij een bezoek nog onveranderd aangetroffen, niettegenstaande het vorige jaar de belofte was gedaan, dat daarin behoorlijk zou worden voor zien. liet gemeente-bestuur, aan die belofte herinnerd, meldde later, dat de mestvaalt was opgeruimd en vervangen door een gemetselden 43 MEDISCHE RAADGEVINGEN. bak; dat het riool was verbeterd en maatregelen waren genomen, om verstoppingen tegen te gaan. Renswoude.
41,273
MMTUK03:165756076:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,882
Wekstem : getuigenissen uit de Christelijke Afgesch. Geref. Kerk in Nederland
Het Kollegie van Kuratoren, D. K. WIELENGA, President. J. F. BULENS, Secretaris.
Dutch
Spoken
9,170
15,800
ZjVJTJEIFt1 JULI lSde Jaargang. wekstem. GETUIGENISSEN UIT DE CHRISTELIJKE GEREFORMEERDE KERK IN NEDERLAND ONDER REDACTIE VAN DD. J. H. DONNEK, W. DIEMER EN B. C. FELIX Jes. 40: Öa. Eene sten; zegt; roept! —— UITGEVER- Dit blad verschijnt Dinsdag, Donderdag en Zaterdag.Prijs ~ ~ per 3 maanden franco p. p./2,00. Voor Duitschland ƒ 2,30; Bel- Prijs der advertentiën van 1—10 regels f 1.00, iederen regel zónderlijke no’s.12'/j Ot. Indië /3,80, bij vooruitbetaling. Af- KAMPEN. meer 10 Cent. Groote letters naar plaatsruimte. Stukken in te zenden aan den Hoofdredacteur J. H. DONNER te Leiden; advertentiën, kerknieuws enz. aan den Uitgever. Alles franco. De Theol. School der Chr. Ger. Kerk in Nederland heeft, zoo wij billijk mogen verwachten eene ruime plaats in uw hart. Zooals u bekend zal zijn, zullen de Kuratoren dier School D. V. den lln Juli te Kampen vergaderen. Niet minder dan 61 Studenten, van welke 13 voor hun eind-examen, wen- schen zich bij die gelegenheid aan een onderzoek te onderwerpen. Dat die betrokkene jongelingen met zeer veel belangstelling den uitslag van hun examen te gemoet zien, ligt in den aard der zaak. De begeerte van hun hart is den Heere in het Evangelie te dienen. Zullen zjj dien wensch verkrijgen; zullen zij dien nu verkrijgen; zullen zjj, indien zij slagen, zich als waardige dienaren van het Evangelie der genade openba ren ; zal de Heere met hen wezen en hun werk zegenen ? Deze en meer andere vragen, dat voelt ieder wel, liggen voor de hand. Hebben de Studenten er zulk een belang bjj, niet minder is zulk eene vergadering met het daaraan verbonden examen, zeer gewichtig voor geheel onze Kerk. Vele gemeenten zitten zonder dienaar van het Evangelie. Verscheidene predikers van leeftijd moesten vanwege hunnen ouderdom en zwakte des lichaams den herderstaf neêrleggen ; anderen ontnam de Heere ons door den dood. De vraag blijft altijd: zullen de jon gere waardige opvolgers zijn dergenen die de Heere ons heeft ontnomen ; zul len zij door woord en daad zich als trouwe wachters op Sions muren doen kennen, of zal dat niet zoo wezen ? Zullen wij achteruit gaan ; zullen wij ook in dat opzicht onze eerste liefde verlaten ? Daarvoor beware ons onze God ! en Hij schenke ons bekwame en godvruchtige menschen, die het Woord des levens verkondigen tot opbouwing zijner gemeente en tot uitbreiding van Zijn Koninkrijk; en om dat heerlijke doel te bereiken, make de Heere ook onze Theol. School dienstbaar. Daartoe klimme onze bede voor haar ten hemel op, opdat de Heere Zijnen zegen uitstorte over onze Docenten en Studenten, en niet minder ook over hare Kuratoren. Vooral gevoelen wij behoefte aan dien zegen bij gelegenheid onzer Ver gadering en daarom, met het oog op onze nietigheid en diepe afhankelijkheid, heeft het Kollegievan Kura toren besloten om met de gemeenteteKampeneenbid- stond te houden, Maandaga vond ten half negen. Ds. J. Bavinck zal deze bidstond inleiden en D.D. B u 1 e n s en Doorn zullen na ZEw. een woord spreken en ingebed en dankzegging voorgaan. Wij hopen dan aiterlijk ten 10 uur huiswaarts te keeren. Gemeenten ! bidt met en voor ons, in dien gij kunt ook Maandagavond, zoo niet, dan op den Rustdag te voren, De Heere zij u en ons ge nadig om Zijns Naams wil. 26 .Tnni. ’R2 Het Kollegie van Kuratoren, D. K. WIELENGA, President. J. F. BULENS, Secretaris. Leven en wandelen door den Geest. Indien wij door den Geest leven, zoo laat ons ook door den Geest wandelen. Gal. 5 : 25. Het leven door den Geest wordt in de Schrift gesteld tegenover het leven naar het vleesch, het laatste zijn wij door onze geboorte uit Adam deelachtig, om deel te hebben aan het eerste moeten wij worden wedergeboren door den Hei ligen Geest. De Schrift noemt het leven dat wij van nature bezitten : den geestelijken dood ; immers wij zijn van God de bron en oorsprong des levens afgeweken, en kunnen buiten Zijne ge meenschap niet anders dan vruchten der zonde voortbrengen, die den dood waar dig zijn. Het ware leven wordt ons alleen in de gemeenschap met Christus ten deel; Hij heeft zichzelven overge geven in den dood, opdat zij die dood waren in zonden, zouden worden levend gemaakt met Hem. Het is de Heilige Geest die de vruchten van Christus dood 1 en opstanding toepast op het hart des zondaars, daarom wordt er gesproken van hen die leven door den Geest. Zij die dit leven deelachtig zijn hebben het vleesch gekruist met de bewegingen en begeerlijkheden ; de zonde waarin zij eer tijds wandelden, en waarvan zij de over blijfselen nog in zich omdragen is hun de dood geworden, maar Christus heeft hen verlost van hare heerschappij; zij zijn met Hem der zonde gestorven, en wat zij leven, leven zij door het geloof in Hem die hen heeft liefgehad en zich zelven voor hen heeft overgegeven. Tot hen die door den Heiligen Geest zijn levend gemaakt, komt de eisch om »te wandelen door den Geest.” Evenals het leven der zonde uit zijne werken gekend wordt, zoo moet ook het geeste lijk leven zich openbaren in den wandel. Gods kinderen kennen den strijd tusschen het vleesch dat begeert tegen den Geest, en de Geest die begeert tegen hetvleesch; het is hunne roeping de begeerte des vleesches te wederstaan, en de vruchten der heiligmaking voort te brengen, die de Heilige Geest werkt in het hart van hen die door Hem geleid worden. De gemeenten in Galatië hadden 1 noodig aan die roeping te worden her- 1 , innerd; zij waren afgeweken van het > Evangelie dat Paulus haar had gepredikt, en hadden gehoor gegeven aan valsche leeraars, die haar hadden afgekeerd van de eenvoudigheid die in Christus is. De apostel wenscht vurig haar weder op den rechten weg te zien terugge bracht, daarom heeft hij haar nog eens Christus als de eenige grond onzer zalig heid voorgesteld. Niet het volbrengen van de voorschriften der wet, alleen het werk dat Hij voor hen volbracht heeft kan hunne ziel behouden. Alles wat hen van Christus afleidt onteert Hem en doet schade aan hunne ziel. Christus alleen maakt hen vrij van de dienst baarheid der zonde en van den vloek der wet; maar het moet blijken, dat zij die door Hem zijn vrijgemaakt deze vrijheid niet gebruiken als eene oorzaak om naar het vleesch te leven, maar dat zij in heiligmaking voor Gods aangezicht wandelen. Waar de apostel hun in dit , woord hunne roeping doet verstaan, wijst hij hun te gelijk den weg hoe zij daar aan zullen beantwoorden. Het is de Heilige Geest die hen gebracht heeft op den weg des levens, het is ook de Heilige Geest die hen daarin leert wan delen. Hij heeft hen levend gemaakt; toen Hij Christus als hun Heiland en Zaligmaker [openbaarde aan hun hart, het is zijn werk, voortdurend van Chris tus te getuigen, en het hart van hen die door Hem geleid worden te bewerken, opdat zij door het geloof in Hem, die de kracht der zonde voor hen heeft ver broken, de begeerte des vleesches weder staan en Gods wil volbrengen. Zoo onderhoudt en versterkt Hij het leven van hen die uit Hem geboren zijn, Hij is de getrouwe, die het werk dat Hij heeft begonnen, voortzet en voleindt, Hij is de Almachtige die alles verbreekt wat Zijn werk wederstaat. De weg dien Paulus en zijn brief aan wijst is ook voor ons de eenige waarop wij vruchten der heiligmaking kunnen voortbrengen. Het woord » wandelt door den geest” bewijst, dat zij tot wie het gezegd wordt onbekwaam zijn om uit zichzelven een stap te doen op den weg des levens. Evenmin als wij onszelven kunnen levend maken zijn wij in staat het onsj geschonken leven te bewaren, en in heiligmaking te wandelen, maar God heeft er op gerekend, dat zij in wie Hij zijne genade verheerlijkt, ellen- digen zijn in zichzelven en dit blijven ten einde toe; daarom doet Hij hun I _. ; een weg van verlossing verkondigen, waarin Hij in alles heeft voorzien. Aan hen die aan zichzelven bekend gemaakt, gevoelen dat zij nimmer uit zichzelven aan Gods eisch kunnen be antwoorden, wordt de heerlijke belofte geschonken, dat God den Heiligen Geest geeft aan ieder die Hem daarom bidt, opdat zij de toevlucht zouden nemen tot Hem die het willen en volbrengen in hen werkt naar Zijn welbehagen. Het werk des Heiligen Geestes wordt dikwijls zoo weinig door ons verstaan, ook wanneer wij belijden in Hem te gelooven. Dat wij in onszelven onbe kwaam zijn tot eenig goed, is eene waar heid die wij wel bij onze bekeering in beginsel leeren kennen, maar waarvan wij tot ons einde toe de waarheid onder vinden, opdat wij al onze wijsheid, al onze kracht, al onze gerechtigheid niet in onszelven, maar in God zouden zoeken. De Heere leert zijnen kinderen te wan delen door den Geest, door hen aan hunne eigene ellende en onmacht te ontdekken. Hij maakt hen sterk door hun hunne zwakheid te doen kennen. Hij bouwt hen op door hen af te breken in henzelven. Hij doet hen voortgaan Vfiu Vran.lif. Vrank£ rl nnr linn 4-r» nvG _ van Kracht tot kracht door hen te ont ledigen van alles wat zij nog in zich zelven meenen te bezitten. Zoo is de weg waarop Gods kinderen door den Heiligen Geest worden geleid een weg waarop zij zichzelven verliezen en Gode alleen de eere leeren toebrengen; die weg is een veilige, een heerlijke weg. Wie zich aan de leiding des Heiligen Geestes leert overgeven zal niet dwalen, hij zal geen gebrek hebben aan eenig geesteljjk goed, maar licht en wijsheid ontvangen om Gods wil te kennen, ge nade om dien te volbrengen. Het is Gods welbehagen, dat Hij zich wil ver heerlijken in allen die door Hem zijn geroepen, en tot Zijne gemeenschap zijn gebracht, het is het werk des Heiligen Geestes, Gods wil hierin te volbrengen. Een ieder die deze waarheid leert ver staan zal behoefte gevoelen de handen op te heffen tot het gebed, en te vragen om eene ruime uitstorting des Heiligen Geestes. Wij hebben een God die een Hoorder is des gebeds, die meer dan overvloedig kan doen boven wat wjj van Hem vragen. Hij leere ons te wandelen door denj Geest, opdat wij vruchten mogen dragen die Hem welbehagelijk zijn door Jezus Christus onzen Heer. Z. C. D. Ballast. De Kappeijniaansche schoolwetpartrj die in haar fanatiek bijgeloof aan onderwijs met de wet van Kappeijne volstrekt niet was voldaan, maar deze slechts als een eerste stap op den goeden weg beschouwde, begint in haren ijver merkelijk te bekoelen. Niet alleen dat »volksonderwijs” eene zeer be lachelijke figuur maakt, als er op haar gel delijke inkomsten wordt gelet, en hare werkzaamheden voel gaan gelijken op die van een jong mensch welke aan de tering lijdt: hij wil wel maar kan niet; maar de schoolwet zelve begint reeds aan de teering te lijden. Het kan dan ook wel gebeuren dat de geheele schoolwet bij innerlijke krach teloosheid en bij uitwendige lasten die zij dragen moet, weldra over de tuimelramen en privaten omver tuimelt, en in den drek terecht komt. De mannen die nog pas ge- geroepen hebben: >Nu is de schoolkwestie van de baan,” zullen wel langzamerhand gaan inzien dat zij buiten den waard hebben gerekend en dat het Nederlandsche volk, hoezeer ook reeds ontaard van zjjn oorspron kelijk karakter, nog niet zoo diep gozonken is, dat het zich als marionetten door eenige onnederlandsche drijvers behandelen laat. Dat het Nederlandsehe volk zich maar niet zoo goedschiks aan al de nukken van de vrijzinnigheid en den omwentelingsgeest ondei’werpt, blijkt ook nog op eene andere wijze. Op de lagere scholen moet het tien- dselig stelsel der maten en gewichten wor den onderwezen, en dat gaat op zichzelf beschouwd zeer goed. Maar nu moet de onderwijzer den kinderen ook diebarbaarsche namen van hectare, myriameter, kilogram en dien geheelen hutskluts inprenten. Na tuurlijk dat het kind, in gehoorzaamheid aan zijn onderwijzer, geheel werktuigelijk dien poespas van buiten leert. Zoolang het kind binnen de schoolmuren zit, gebruikt hjj die vreemdelingen omdat hij moet, maar als de klok vier uur slaat dan zegt het fc»rran win Irn.morfl.a.fl• tra. ie mede « ik moet bügcu naruci ucvvt. 7 een pond tabak voor vader halen en een lood saffraan voor moeder; en zegt het meisje : moeder heeft zooveel ellen goed ge kocht voor een jurk voor mij. Verlaten zij de school voor goed om beroep of hand werk te leeren, dan werpt hij den geheelen ballast over boord ; hoort gij van roeden en bunders, gemeten en morgens, zoo niet van schepel en muds land spreken. Dan zjjn het weer palmen en duimen geworden ; worden ponden en onsen weer in hunne volle waardigheid geëerbiedigd en gaat het meisje weer om eene kan azijn en een maatje olie naar den winkel. Vraagt gij een half jaar daarna aan de meesten of zij er nog iets van weten, ja dan weten zij nog een paar klanken, maar de beteekenis weten zij niet meer. Het komt er dan ook weinig op aan, want zjj hebben er niets geene schade van. De ouders hebben nog te veel liefde voor het oude en afkeer van het vreemde, dan dat zoogenaamde kunstnamen hun eenig belang zouden kunnen inboezemen i om bij hunne kinderen op het onthouden en toepassen daarvan aan te dringen. En in de winkels? Laten de bedienden tegen boer en burger eens spreken van : zooveel centimeters hebt gij noodig; hoeveel deci- grammen verkiest gij ? Dan kon het best goed gebeuren dat de een zeide : »van dien rommel weet ik niet af, zeg het maar op zijn ouderwetsch” en een ander: je moet me niet voor den gek houden hoor, daar kom ik hier niet voor.” De winkeliers zijn dan ook wel wijzer, dan dat zij hunne nering in de waagschaal zouden stellen voor do invoering van een hoop ballast. VOOr UO invoering vau eau uvmjj Wanneer een schip ballast moet laden in plaats van bruikbare waar, is het uit gebrek aan iets beters en zeker niet eene winstgevende reis. Maar moet dien ballast nu aan onze kinderen worden opge legd ; een ballast waarvan zij zich zoo spoedig mogelijk ontdoen ? Is er dan niets beters, voor het werkelijk leven bruikbaar, te leeren, zoodat ook de onderwijzer niet genoopt is de ondankbare taak te verrich ten waarvan hij te voren weet dat zij nut teloos is ? Waarom moeten wij Nederlanders onszelven gaan ontkennen; onze moeder taal gaan ontsieren en ten believe van een vreemdeling achteruit gaan zetten ; met ons verleden breken en onze toekomst meer in de waagschaal stellen, zoodat het Neder lander zijn als eene schande zal worden aangemerkt en voor het wereldburgerschap zal worden uitgeruild ? Waarom moeten wij aan allerlei onnoodige proefnemingen wor den blootgesteld en met nuttelooze wetten en verordeningen worden overladen ? Waar om moet bij ons alles worden nageaapt, wat in België en Frankrijk, in Duitschland of Engeland wordt gedaan, en daar misschien op zijne plaats is, maar voor ons Neder landers in het geheel niet past. Zien wij uit naarj goede lading en werpen wij den ballast over boord. N. J. E. Zelfbedrog. Hij voedt zich met asch, het hart heeft hem ter zijde afgeleid, zoodat hij zijne ziel niet redden kan, noch zeggen : ia er niet eene leugen in mijne rechterhand ? — Jez. 44 : 20' Wie zegt: Ik weet van God genoeg, Als ik mij naar de meening voeg, Van wet en schriftgeleerden ; Zij hebben kennis, hebben tijd, Tot onderzoek van eiken strijd, En schiften het verkeerde,” — Die droomt en voedt zijn ziel met schijn, En vreeslijk zal ’t ontwaken zijn. Wie zegt: »Ik doe mijn burgerplicht, En handel naar mijn maat van licht, De rest is overbodig. Daar ieder over waarheid twist, Is vroomheid, veinzerij en list, En niets is minder noodig,”— Die droomt en voedt zijn ziel met schijn, En vreeslijk zal ’t ontwaken zijn. Wie zegt: >Ik haat gezag en dwang, En volg den altijd snellen gang Van mijn verstand en rede. Ik stel en Schrift en Kerk ter zij, Gevoel, en denk en handel vrij, En leef en sterf in vrede,” — Die droomt en voedt zijn ziel met schijn, En vreeslijk zal ’t ontwaken zijn. Wie zegt: «God is volkomen goed, Die niemand straft of lijden doet, Om zich of ’t recht te wreken, Maar die, wanneer de booze lijdt, Hem zacht en vaderlijk kastijdt, En eens zijn boei zal breken,”— Die droomt en voedt zijn ziel met schijn, En vreeslijk zal ’t ontwaken zijn. Wie zegt: »Het schaadt niet wat ik doe, Stem ik maar Gods beloften toe: Ik moet alleen gelooven. Ik laat mijn drift naar buiten slaan, En wil Gods kracht mijn werk weerstaan, Zij vloei mij toe van boven,”— Die droomt en voedt zijn ziel met schijn, En vreeslijk zal ’t ontwaken zijn. Wie zegt: »Ik leef uit Gods gena, Ik, die op Jezus de oogen sla, Als in mijn plaats gestorven; En wat ik hoor van uit Zijn mond, Dat doe ik door Zijn Geest terstond, Zijn Geest voor mij verworven,” — Die waakt en voedt zich niet met schijn, En heerlijk zal diens leven zijn. O Jezus 1 leer mijn dwalend hart, In menig net en strik verward, Den rechten weg ten leven. Leer mij het worstlen dag en nacht Om Uwen Geest, en laat Zijn kracht Mijn driften tegenstreven. Dan zal mijn sterven vrij van schijn, En mijn ontwaken zalig zijn. Deze dichtregelen, die we op een enkele uitdrukking na met zeer veel instemming uit »de Christelijke Heraut,” een blad, hntwalk sinds een naar iaar in Pella ver- hetwelk sinus een paar jaar in reua vei- schijnt, hebben overgenomen, mogen ook door ons volk wel worden gelezen en be hartigd. Bij duizenden toch worden ze gevonden, die zich inbeelden van God en goddelijke zaken genoeg te weten, die van hun deugd hun grond maken voor de eeuwigheid, of een verkeerde voorstelling zich vormen van de barmhartigheid des Heeren. Lees en herlees toch deze regelen, gij die op iets anders steunt dan op het bloed van den Heere Jezus, die de eenige en tevens de algenoegzame Zaligmaker is; en bid van God, dat Hij u aan uzelf moge ontdekken, en gij van harte leert toestem men, hetgeen in het voorlaatste couplet wordt gezegd, dat ge nl. leeft uit Gods genade, en op den Heere Christus, als op uw Borg en Middelaar de oogen slaat. Al durft ge dan ook niet beamen, wat in datzelfde couplet den geloovige in den mond wordt gelegd, nl. dat ge terstond doet, wat ge uit Jezus’ mond hoort, maar wel durft zeggen, dat die gehoorzaamheid uw lust en leven is, dan voedt ge u toch ook niet met schijn ; want voor zelfbedrog zijt ge dan bang en met den koninklijken Dichter hebt ge dan leeren bidden: Doorgrond m’ en ken mijn hart, o Heer 1 Is ’t geen ik denk niet tot Uw eer; Beproef m’ en zie of mijn gemoed, Iets kwaads, iets onbehoorlijks voedt, En doe mij toch met vaste schreden, Den weg der zaligheid betreden. E. KROPVELD. Vooruitgang ? De universiteit Greifwald heeft een profes sor die Jood is, tot rector gekozen. De kultus-minister — minister van Eeredienst heeft deze keus goedgekeurd, tot grooten spijt van vele christelijke-conservatieve mannen. De universiteit Greifwald is een christelijk gesticht, nu is een Jood rector. De provinciale Synode van Pommeren heeft echter tegen deze verkiezing hare stem ver heven, maar dat zal niets helpen. Men zegt, de staat is godsdienstloos en daarom kun nen ook Joden en Heidenen van zulke be trekkingen niet geweerd worden. Eerst dan zal het anders worden, wanneer een krachtig christelijk bewustzijn weer algemeen in het volk ontwaakt. Dit bericht las ik in »Weltumschau” en ’t kwam mij voor der verdere openbaarmaking waardig te zijn, niet dat het den lezers der Wekstem tot blijdschap kan verstrekken, maar om duidelijk te doen zien waarheen de geest des tijds het Christendom voert. Ook wordt in datzelfde no. vermeld, dat op den 14 April in de nabijheid van Ber lijn overleden is Bruno Bauer, een vroeger veel genoemd en bij de ongeloovigen zeer gevierd man. Hij was een aanhanger van den wereldwiizen Heael en gebruikte zijn wau » O ~ - scherp verstand tot het heftig aanvallen van de Christelijke waarheid. Van tijd tot tijd verliet men het heerschend liberalisme, kwam tegen hem en werd door hetzelve zonder verschooning gegeeseld. Hij stierf in armoede, als iemand die op puinboopen zit. Wat had deze man toch niet voor Gods Koninkrijk kunnen doen, als hij door den Geest van boven ware verlicht geweest ? Dan had hij niet op puinhoopen gezeten, maar voor de eeuwigheid gearbeid. Wij voegen hier slechts bij: Het geloof over wint de wereld, maar het ongeloof wordt door de wereld overwonnen. Op dit bericht volgt: Den 10 Mei stierf te Lubben dr. Beutner, die vroeger vele jaren de groote Courant — de zoogen. Kreuzzeitung der chr. conserv. partij in Preus _ met groote getrouwheid redigeerde. Tien jaren moest hij in zijne ziekte veel lijden, zoodat in de lijkpredikatie gezegd kon worden : De courant moest hij verlaten, het kruis heeft hij behouden ; maar Chris tus was zijn troost. BENNINK. Een gelukkige achteruitgang. Uit de mededeelingen in de Staatscou rant aangaande de opbrengst der rijks- middelen over de vijf eerste maanden van het jaar 1882, blijkt, dat in genoemd tijd stip de accijns op het gedistilleerd f 132,654 minder heeft opgebracht, dan in diezelfde maanden ten vorigen jare. Enkel de jongst- verloopen Meimaand heeft bijna even zoo veel aan de schatkist onthouden, als de overige vier maanden met elkander. Im mers werd van 1 Januari 30 Apiil f 72,048 minder geïnd, dan in ’81 in die zelfde maanden. Mei alleen heeft het ge distilleerd den Staat f 60,606 mindei be zorgd, dan een jaar te voren Bloeimaand heeft gedaan. Dit kan alle voorstanders van godsvrucht en zedelijkheid niet anders dan met groote blijdschap vervullen, aangezien er nu in de laatste 4 weken 1063 vaten, of 106,300 liter minder veraccijnsd, en zeer waarschijn lijk ook minder gedronken zijn, dan in Mei van het vorige jaar. Deze cijfers zijn des te welsprekender, als men in aanmerking neemt, dat de bevol- LLlVLl -...p , *. king sinds het vorige jaar niet vermin derd, maar wel vermeerderd is. Verklaarden bij de behandeling der pas ingevoerde drankwet, hare voorstanders, dat zij zeer bigde zouden zijD indien er een einde kwam aan de gedurige vermeerde ring van de opbrengst van het gedistil leerd, zij hebben zeker niet kunnen den ken, dat hun wensch reeds zóó spoedig zou worden vervuld. Indien onze Regeering op dezen ingesla gen weg voortgaat, het drankmisbruik nog meer tracht te beperken; ook de opbrengst der bordeelen en van den opium, als hoe- renloon en zondeprijs begint te beschouwen ; en zij den moed heeft om ook de vier ton, die de Staatsloterij haar doet toevloeien, vaarwel te zeggen, dan is er nog iets goeds voor Nederland te hopen. Dap moge er voor een oogenblik minder geld in de schatkist worden gestort, de zedelijke winste kan tegen het stoffelijk verlies ruimschoots opwegen, en hetgeen _ dan acta-uitsang schijnt, zal weldra blijken vooruitgang te wezen. E. KROPVELD. Alles heeft een bestemden tijd. Zoo luidde het opschrift van het woord der redactie van de Wekstem in No. 70 van Zaterdag den 17 Juni 1.1. waarin ze bekend maakt, dat ze met de Wekstem moet in krimpen. Dit woord van Salomo is ook van toe passing op mijnen arbeid aan de Wekstem gedurende den tijd van bijna acht jaren. Sedert den 12 September 1874 had ik de eer van vaste medewerker der Wekstem te wezen, wat deels een genot en deels een last voor mij was, omdat mij er soms geen arbeiden aan was. Op den 14 April 1.1. ontving ik bericht, dat het halve no. van Dinsdag niet meer verschijnen zal, zooals de redactie heeft bekend gemaakt. Dat bericht bevatte tevens voor mij een eervol ontslag, onder dank betuiging voor de vele en goede diensten aan de Wekstem bewezen. De redenen die hiervoor opgegeven wor den zijn, dat de Vredebond en het Mos taardzaadje in de behoeften aan zendings- berichten voldoen en die berichten voortaan weinig meer zullen voorkomen in de Wekstem. Over deze redenen kan ik minder beslist oor- deelen, want het schijnt dat ik niet een van onze zendingsbladen mag lezen. Het Mos taardzaadje vermeldt, zooals ik tot mijne bevreemding bij mijne famielje zag: ver krijgbaar bij de kerkeraden. Maar de ker- keraad te flaulerwijk heeft geen titel of jota van dat blaadje gezien ? Het bericht van den 14 April bevreemdde mij wel «enigszins, omdat ik meende dat mijn ar beid door de redactie gewaardeerd werd, dat heeft ze althans gezegd en later niet tegen gesproken. Alles heeft zijn bestemden tijd, ook onze ar beid. Onze tijden zijn in Gods hand en wij kunnen ze niet veranderen. Ons daaraan vrij willig te onderwerpen is plicht, dewijl Hij alles met oneindige wijsheid en vaderlijke goedheid bestuurt. Mijn eervol ontslag zal misschien de oorzaak worden, dat ik den weinig beschikbaren tijd nu op een andere manier zal besteden, zooals men mij meer malen verzocht heeft, welken weg ik niet kon inslaan, om niet te veel hooi op de vork te nemen. Nu ik afscheid moet nemen van de Wekstem, breng ik voor alle dingen dank aan den God mijns levens, die mij bij al de drukte heeft staande gehouden, die over mijnen geest en over mijn lichaam gewaakt en beiden bekrachtigd heeft. Voorts wil ik mijne erkentelijkheid aan de lezers niet verbergen ; gedurende al den tijd, die ik medearbeider was, ontving ik maar een paar publieke interpellaties, slechts eenmaal werd mij een groote interpelleerande brief kaart gezonden. Was ik met mijnen arbeid voor u tot nut en stichting, geeft dan de eer aan Hem, van wien alle goede gaven en volmaakte gitten komen; want Hem komt alle eer, lof en dank toe. Bepaalde mijn arbeid zich meest tot de zending on der de Heidenen ; ik hoop dat gij nu langs een anderen weg met deze belangrijke zaak bekend gemaakt moogt worden. Eindelijk zeg ik dank aan de redactie van de Wek stem, die mij met al de gebreken en zwak heden nimmer een terechtwijzing heeft ge geven, noch aanmerking heeft gemaakt. Ik trek hieruit niet het dwaze besluit, dat zij mijn werk als volmaakt heeft aangezien, maar ik verblijd mij hierover, dat wij in vrede zijn werkzaam geweest. Voorts wensch ik der redactie frischo en over vloedige krachten toe, en dat zij met haren arbeid nuttig mag wezen. B. J. BENNINK. Tilburg en ’sHertogenbosch. De heer G. v. d. Boom te ’s Bosch, pen ningmeester voor het station Tilburg, heeft dringende behoefte aan ondersteuning. De overleden penningmeester, de heer Mon- tagne, was een aanzienlijk bedrag in voor schot. De kas is derhalve niet slechte ledig, maar er is een tekort. Toch gaan de uit gaven door. De arbeid van Ds. King wordt door den Heere gezegend. Dit worstelen met finantieele bezwaren is echter voor de commissie ad hoe hoogst moeielijk. Daar om doen wij een beroep op de belangstel ling van hen, die deze zaak vroeger met warmte steunden, en op het geweten van hen, die er tot hiertoe niets voor veil had den. Zeer zouden wij ons bedriegen, indien niet dadelijk na het lezen van deze regelen velen zich opmaakten, om blijmoedig en naar vermogen te geven. Ons dunkt, het zal bij br. v. d. Boom postwissels regenen. Op de vraag, of de uitgave v. d. «Volks almanak voor Nederlandsche Christenen” al dan niet zal worden voortgezet, antwoor den wij bevestigend. De broeders in Noord- brabant hebben hiertoe besloten en ons verzocht weder de redactie van het boekske te aanvaarden. Binnen korten tijd zullen dan ook allerwege inteekenlijsten gezonden worden. De statistiek der Chr. Geref. Kerk zal zeer nauwkeurig zijn. Het men gelwerk zal door verschillende bekende predikanten onzer kerk geleverd worden. Spoedig geven wij nadere mededeelingen. Men mako zich intusschen gereed om in- teekenaren te verzamelen. Het «tehuis voor Militairen” in ’s Bosch wordt, tot onze vreugde, druk bezocht. De zaal is dikwerf te klein. Vele jongelingen uit het Noorden van ons land werden dit jaar weer in ’s Bosch gekazerneerd. Het bestuur heeft geld noodig. Op het woord door kapt. v. Romer in onderscheidene Christel, bladen geplaatst, kwam nog niet veel in. Toch kennen wij onze broeders in de Noordelijke provinciën te goed, om niet overtuigd te zijn, dat zij gaarne den arbeid aan het heil hunner zonen, en aan dat der zonen hunner vrienden en landge- nooten met hunne gaven willen steunen. Dat de heer v. Reenen, Groote markt, ’» Bosch, spoedig het bewijs ontvange in postzegels en postwissels, munt- en bank- billetten. Ds. v. d. Linden heeft de roeping naar onze vorige gemeente aangenomen. Straks zal hij, wjj twijfelen er niet aan, do belan gen van den arbeid te Tilburg en te ’s Her- togenbosch bij U bepleiten. Misschien is het nu de laatste keer, dat wij het doen. Men schenke ons de vreugde van een over vloedig succes en neme bij voorbaat onze dankzegging aan. NOTTEN. Rotterdam, 26/6 ’82. BLIKKEN IN KERK EN STAAT. Wat zal het zijn? Dikwerf staan wij, ook op maatschappelijk •n staatkundig gebied, voor zulke vragen en weten dan ook, even vaak, geen beslist antwoord te geven. Donkere dagen doen zich op in het menschelijk leven; men staat als voor hooge bergen die moeten beklom men worden, en huiverig wordt er dan ge vraagd : hoe zullen wij daarover komen ? Zoo is het evenzeer in de maatschappij. Menschen onderling kunnen het elkander ontzettend lastig maken ; volken «n volken «taan menigmalen tegen elkander op en moordtooneelen volgen, somtijds om eene enkele nietigheid. Als de harstochten een maal aan het woelen zijn, is het meestal moeielijk om deze paal en perk te stellen. De driften, wanneer zij zich laten gelden, zijn niet zoo spoedig te beteugelen. Dat is almede eene wrange vrucht der zonde. De zonde voert tot razernij als men haar den vrijen teugel biedt. Meer en meer komt ’t aan het licht dat het zoogenaamd oproer in Egypte geen kleinigheid is geweest. Nu verwondert het ons niet dat er ongeveer dertig duizend Europeanen de toevlucht namen tot een haastig verlaten van de plaats der slachting. Have en goed lieten zij achter om maar het leven in veiligheid te brengen. En nog is de onrust niet weggenomen. Men vreest nog voor erger gebeurtenissen, waarom dan ook de overige Europeanen er ernstig aan denken om elden een goed heenkomen te zoeken, hoevelen er ook in ellende mogen verkeeren die tot d« eerste vluchtenden be- hooren. Duizenden zijn de prooi geworden van broodeloosheid, alles verloren hebbende wat zij bezaten, omdat zij dit moesten achter laten. Zulk een toestand is diep te be treuren. En dan alleenlijk een gevolg van drift, aangewakkerd door een dweepziek bijgeloof. De conferentie der groote Europeesche mogendheden heeft hare taak aangevangen. De werkzaamheden geschieden echter met gesloten deuren. En de Turksche regeering blijft hardnekkig weigeren er haren ver tegenwoordiger te zenden. Zijne kei zerlijke majesteit, de Sultan, houdt er zich volstrekt buiten, al worden de beraad slagingen gehouden binnen de muren van Constantinopel. Wel doet hij eischen : de ▼loot van Engeland en Frankrijk moet de Egyptische wateren verlaten. Of deze mogendheden nu gezind zijn zoo spoedig aan dien eisch te voldoen, laat zich be twijfelen. Zelfs schijnt men in Engeland meer er op bedacht te zijn om de vlootje gaan versterken. Deze week althans moesten er twintig duizend geweren in gereedheid zijn en werd er eene reserve der manschap pen opgeroepen. Dit is reeds eene halve oorlogsverklaring. Het blijkt dan ook meer en meer dat die bewuste Arabi-pacha niet met zich laat spelen. Hij weigert volstan dig om Egypte te,verlaten. Zijn leger wil dat ook niet. Ronduit verklaarde hij dat zijne officieren hem niet zouden laten ver trekken. Ook acht hij het onnoodig om voor den Sultan te verschijnen. En al zond nu ook de Sultan eene Turk- sehe bezetting naar Egypte, dan nog zou deze niet malsch ontvangen worden. In- tusschen blijft de kwestie, zoo onaange naam als gevaarlijk, hangen. Maar ook met den dag wordt daarom de vrees voor het Suez-kanaal al grooter en grooter. Het zal nog wel op loutere vermoedens rusten dat Arabi-pacha torpedo’s in het Suez-kanaal liet plaatsen ; de Europeesche stoomschepen gaan nog uit en in. Maar wat nu nog slechts vermoeden is, kan werkelijkheid worden. De staat van za ken werd er in de laatste dagen niet be t ter op, al is dan ook het eerste oproer I gestild. De Fransche en Engelsche solda- ; ten hebben nog geen voet aan wal gezet, j maar bij de minste verstoring hebben zij s bevel ontvaagen om de schepen te verla- i ten. Daarom begrijpt men in Engeland i dat, mogt dit geschieden, eene belangrijke i versterking noodig is. Overigens worden er ■ zaken besproken in het Engelsch Kabinet die vooralsnog geheim moeten blijven. In- , dien er iemand over een of ander eene. vraag doet, wordt hem op beleefde wijze het zwijgen opgelegd. Dus, er zijn ook zaken die niet besproken worden, omdat niet alles aan het publiek kan worden me degedeeld. Dit vermeerdert eer de onrust en de spanning, dan dat zij zonden opge- hev«n worden. Wat er dus nog komen zal of kan, — wij weten het niet. Het kan gebeuren dat dit Egyptisch drama niet, dan langs den weg van een grooter bloedbad, zal worden beëindigd. Blijk baar is het, dat Turkije en Egypte zich door Europa niet de les laten lezen. Mis schien zal dan het geweld, en dit nog wel van grooter omvang, het pleit moeten be slechten. De Egyptenaar zal, indien dit plaats vindt, er een heiligen krijg van ma ken. Wij blijven dus vragen met zulke uvju» tj *'7Ü • » x uigvxji llivu nuiuu gegevens voor ons: wat zal het zijn ? Vrede of oorlog ? Rusland heeft een spaak in ’t wiel ge stoken tegen de Jodenvervolging. Sedert Ignatieff zjjn ontslag verkreeg, is de toe stand geheel anders geworden. Door ge heel het land zijn van de regering lastge vingen uitgegaan aan de verschillende au toriteiten om de vervolging der Joden, niet alleen tegen te gaan, maar ook werd hun aangezegd, dat zij de verantwoordelijkheid zouden dragen wanneer wederom zoo iets plaats had. Alzoo : de plaatselijke besturen zijn strafbaar als slechts één jood vervolgd wordt. Allerakeligste toestanden zijn uit die vervolging dan ook voortgekomen. Som mige ouders weten niet waar hunne kinde ren zijn gebleven en kinderen zoeken hunne ouders, onbewust of zij ze ooit vinden zul len. Volgens eene particuliere mededeeling vernamen wij dat er in de vorige week twee joodsche jongelingen te Arnhem wa ren gezien, slachtoffers van de Russische vervolging. Zij kwamen, (loopenae en de nachten doorgebragt hebbende in de open lucht, van Berlijn naar Arnhem. Zij zoch ten naar hunne ouders. Deerniswaardig was het hen te aanschouwen. Ook zagen zij er natuurlijk haveloos uit. Altijd met hetzelfde onder- en bovengoed hadden zij die groote rsis, te voet, volbragt’. Zij wa ren bijna idioten gelijk; onverschillig en als gevoelloos voor hun toestand van wege het doorgestaan lijden. De wanhoop was op hun gelaat te lezen : omdat zij van vader en moeder niets konden gewaar wor den. Vragen om geld of goed deden zij niet. Hoe armelijk en ellendig ook, zij dachten er niet aan om te bedelen. Een joodsch comité te Arnhem moet hen naar Rotterdam hebben opgezonden. Hoe het hun daar gegaan is, weten wij niet. Meer dan ons medegedeeld werd, kunnen wij niet vermelden. Aan de Tweede Kamer is maandag dooi den Minister van Financiën, van Lijnden, verslag gegeven aangaande de Ministerieele crisis. Deze bestaat nog. Maar zij is een ander tijdperk ingetreden. Dezen minister was opgedragen, met hem, een ander ka binet te vormen, hetzij dan geheel of ge deeltelijk uit de mannen van hetzelfde be wind. Maar — daar was tijd voor noo dig. De Kamer moest dus maar voort gaan met de zaken in behandeling te ne men die eenigen spoed vereischen. Terstond ging de vergadering tot de werkzaamheden over en zet die deze week voort. wat zal het nu zijn ? Het oude kabinet of een weinig gerepareerd, hier en daar ietwat vernieuwd ? Wij moeten wachten. De heer van Lijn den zal het later wel kunnen mededeelen. B. C. F. Nieuwstijdingen. BINNENLAND. Mbppel, 27 Juni. Heden had hier de jaarvergadering plaats van de zendings- commissie der Chr. Ger. kerk. De openings rede werd gehouden door den heer Donner van Leiden, die sprak over de overeenkomst en het verschil tusschen de opleiding van predikanten en zendelingen, ’t Kwam, naar hij deed opmerken, niet in de eerste plaats aan op groote geleerdheid, de eischen der praktjjk moesten vooral in het oog gehou den worden. Flinke menschen, geen groote geleerden, wilde hij hebben. Deze rede leidde tot een uitvoerig debat, waaraan o. a. deelnamen ds. Van Goor van Assen, prof. Brummelkamp van Kampen, de voor zitter, ds. Bulens van Varsseveld, ds. Lin deboom van Zaandam en anderen. De laatste wilde, in overeenstemming met den heer Donner, dat de zendelingen geen preek- heeren zonden zijn, maar gezellige praters over de eeuwige waarheden. De voorzitter deelde mede, wat hij aangaande de oplei ding van zendelingen te Barmen had waar genomen. Zijn advies, om ook hier in die richting werkzaam te zijn (o. a. dat de zendelingen tevens een handwerk zouden moeten kunnen uitoefenen) vond geen bijval; men wilde blijkbaar Duitschland niet te slaafs navolgen. Z. M. de Koning zal, naar men verneemt, de volgende maand een bezoek brengen aan Frankfort en een tocht doen in Beieren. Uit Soestdijk deelt men aan het U. Dbld. mede, dat men er met genoegen verneemt, dat H. K. H. prinses Hendrik voornemens moet zijn weldra weder aldaar te komen verblijf houden ; over enkele dagen zou zij reeds uit Pyrmont worden verwacht. Uit Rhenen meldt men : De zwarte bessen- oogst is • alhier in vollen gang ; dagelijks worden verscheidene manden van hier en uit de Betuwe aan het veer alhier aange voerd. De prijzen zijn 24 a 26 ct. per kilo, franco aan de boot. Langs den stoomtramweg Harlingen— Bolsward zijn Vrijdag door de Ned. Tram- weg-Maatschappij de eerste proefritten ge daan. aaan. Van tal van andere plaatsen komen nog berichten in van onweder-ongelukken. Op het land werden onderscheidene paarden, koeien en schapen gedood ; huizen en wind molens getroffen en boom en geveld. In het algemeen is het onweder van j.1. Zondag zoo langdurig en hevig gewsest als men zich niet herinnert in het Noorden ooit be leefd te hebben. Onder de gemeente Steenwijkerwold is ter diepte van ongeveer 6 voet in ’t veen, door den arbeider J. L. Leeuw, te Giet hoorn, een prachtige kruik gevonden. Het voorwerp, dat een inhoud van 6 a 7 liter heeft, is ongeschonden en heeft tegen deD hals een manskopen aan weerszijden bloemen, waarin de letter A. De vinder heeft het stuk, hetwelk hij reeds voor eene vrij aanzienlijke som van de hand kdn doen, ter geschiedkundige Overijselsche tentoonstelling laten opzenden. De Officier van Justitie te Breda verzoekt in een buitengewoon politieblad de opspo ring van den persoon, verdacht van moord, na voorafgegane ergerlijke mishandeling, van de 11-jarige Maria Cas, te Wuestwezel, kanton Brecht (België), den 20n Juni 11., tusschen 71|3 en 8 uren dés morgens. De verdachte is groot van gestalte, draagt tamelijk lange, donkere haren, geen baard, of een van weinige dagen ; gekleed met een x _ r n _ 7 , zwarte of donkerkleurige jas, geheel ver sleten en verscheurd ; broek eveneens ; don kere of zwarte pet, in slechten toestand. Het is waarschijnlijk een landlooper. De arr. rechtbank te Leeuwarden ver oordeelde den luit-kwartisrm. N. E. R. en mr. C. A. R., advocaat en procur., ieder tot f 25 boete, ter zake van wederkeerige mishandeling. Den Haag, 29 Juni. Tweede Kamer. De discussie over het wetsvoorstel-Lobman is voortgezet. Het amendement-De Beau fort c.s. op art. 1, ’t welk het prevsntief toezicht op de schoolgebouwen beperkt tot openbare scholen, om voor gesubsidieerde bjj'zondere scholen preventief toezicht mo gelijk te maken, is aangenomen met 45 tegen 25 stemmen. De overige artikelen zijn mede goedge keurd. Het geheele voorstel-Lohman is daarop aangenomen met 46 tegen 24 stemmen. Woensdagnamiddag vermaakten zich te Nieuwediep een paar knaapjes, door met een vlet, die zij stil hadden losgemaakt, nabij de haven te zeilen. Daar de kinderen niet op wind en stroom gerekend hadden, wer den ze al verder en verder van de kust gevoerd. ’s Avonds in de schemering landden ze eindelijk aan de Texelsche kust. De vletterman N. Schellinger, door het geschrei der kinderen opmerkzaam gewor den, sprong in de boot en bracht de zwer vers behouden in de Texelsche haven. In dien er geen flinke bries uit het westen had gewaaid, zouden de knaapjes zeer zeker het zeegat uitgedreven zijn. In het Terapelerveen hebben eenige ar beiders een vreemde vondst gedaan. Zij hebben nl. uit den grond gehaald eene groote hoeveelheid galanterieën ter waarde van p. m. f 50. Deze goederen moeten daar geruimen tijd verborgen zijn geweest, want over het gat was eene laag turf gezet en nu, bij h«t opdijken daarvan, had de ont dekking plaats. De justitie heeft de voor werpen in beslag genomen. BUITENLAND. Ook uit Weenen wordt gemeld, dat men er niet aan denkt, de Oostenrijksche sche pen van Alexandrie terug te roepen. Men acht daar, nu de conferentie bijeen is, de zaak pas in het eerste stadium van haar oplos sing getreden, hetgeen juist een aanleiding zou wezen om het eskader voorloopig nog aldaar te doen verblijven. De Oostenrijk sche Lloydboot Danae verliet onlangs de haven met tal van vluchtende Europeanen, waaronder ongeveer 200 Duitschers en Zwitsers; volgens de Kiiln. Ztg. hebben thans nagenoeg alle Duitschers Egypte ver laten. De Tribime schat het aantal Europeanen, dat Egypte in de laatste weken heeft ver laten, in het geheel op ongeveer 30,000 dus op ongeveer de helft van het aantal vreem delingen, dat gerekend werd zich bij het begin dezes jaars aldaar te bevinden. Uit Syrië wordt gemeld, dat de gouver neur de kerkelijke autoriteiten der Arabie ren bijeengeroepen heeft en vorderde dat zij den Sultan en den Kalif den Mahome- daanschen eed van trouw en gehoorzaam heid tot aan den dood zweren zouden. Het antwoord luidde echter ontwijkend. De bezetting van Konstantinopel heeft bevel om zich gereed te houden, teneinde op het eerste bevel te kunnen oprukken. Van Engelands plannen is tot heden nog niets uitgelekt, doch algemeen hondt men het er voor, dat het zich gereed maakt om met een sterke macht het Suez-kanaal te gaan bezetten, hetgeen Frankrijk rustig zou aanzien, omdat de openbare meening te Parijs sterk tegen alle »avonturen” gekant is. Bij de in het arrondissement Cosne (Nièvre) gehouden herstemming voor een lid der kamer, is de communard Gambon met 8006 stemmen verkozen tegenover den Bonapartistischen candidaat Assezat de Bouteyre, die er 7985 verkreeg. De gekozene is een echt revolutionair, die, nadat hij op zijn 19e jaar als advokaat gepromoveerd was, aan alle revolutien deelnam en onder het keizerrijk zich een naam maakte door zijn weigering om belasting te betalen en zich daarvoor telkens liet executeeren. Hij was later lid van de Commune en onder- teekende het besluit om Parijs in de vlam men te laten opgaan. Hij werd gedepor teerd en keerde na de amnestie naar Parijs terug. Thans i« hij afgevaardigde voor Cosne, dank zij de ondersteuning van' bijna de geheele republikeinsche partij. Zaterdag jl. werd te Washington een buitengewone ministerraad gehouden, om de zaak-Guitean te behandelen. Naar aan leiding van het rapport van den procureur- generaal over de adressen ter bekoming van uitstel der executie, — in welk rap port wordt aangetoond, dat, tijdens de debatten voor het gerechtshof, de normale geestestoestand van den veroordeelde ten duidelijkste gebleken was — besloot het kabinet tot afwijzende beschikking. Het doodvonnis zon dus Vrijdag aan Garfield’s moordenaar worden voltrokken. Te New-York heeft zich de werkstaking nu zoo uitgebreid, dat het goederenver voer op alle spoorwegen naar ’t Noorden en Westen gestaakt moest worden. Het passagiersvervoer blijft ongestoord voort gaan, en een gerucht, dat ook ds machi nisten «er locomotieven het werk zouden staken, is door den president van hun vak vereniging tegengesproken. De policie in New-York en Jersey-City is op alle ge vallen voorbereid, doch de orde is tot nog toe niet gestoord. De onderzeesche tunnel tnsschen Frankrijk en Engeland is reeds 1800 meter gevorderd, waarvan er 1400 onder zee loopen, maar ondanks dat volkomen droog zijn. Door middel van de machine van den overste Beaumont vordert men dagelijks vijf-en- twintig meter. De werkzaamheden hebben nu ook van uit Frankrijk een aanvang genomen. Volgens telegrammen uit Alexandrie duurt de uittocht der Europeanen voort. Ongeveer 50000 christenen zijn afgereisd en slechts 12000 zijn er overgebleven. De houding der inboorlingen was alles behalve geruststellend. -Axl vertentien. Den 21 Juni 1882 overleed te Leiden, tot onze diepe droef heid, mijn geliefde Zoon REIJER TOP. Mattheus V: 3 leenigt onze smart. Uit aller naam, Wed. R. TOP geb. ZwALüTENBURG. L. TOP. R. TOP geb. Knol. T. SCHIPPER. H. SCHIPPER geb. Top. J. TOP. Naarden, 27 Juni 1882. l)e I’i’o I t: m -Ik' Illustratie. Jaargang 1881 kostte f 4,80 en met een prachtband f 6.40 en als ge nu een postwissel zendt aan den ondergeteekende, groot f 1,40, ontvangt ge dat prachtig boek franco aan huis. Zendt ge f 2,30 dan ontvangt ge er een prach- band bij. Draal nu niet. JAN J. BEKUIS, Boekh. St. Anna Parochie. ^Zacharjas JJi^sinus. Verltlarijiji’ op <len HEIDELBERCSC HEN CATECHISMUS. üit het Latijn door O. van I’ItOOSDIJ. ONDER TOEZICHT VAN H. DE COCK, le. afl. 32 bladz. roijaal 8°. Compleet in hoogstens 30 afl. a 25 ct. Het «Schatboek” wordt meestal geacht sene vertaling te zijn van het werk van ürsinus, doch het titelblad van dat boek geeft duidelijk nadere inlichting. Wie het werk van ürsinus, zonder meer, in zijn bezit verlangt, make ge bruik van deze gelegenheid. De le afl. is ter kennismaking te bekomen bij de meeste Boekh. en franco bij den Uitgever ZALSMAN te Kampen. 1. iJl Uitgave van D. DONNER te Leiden. Schrift en Ervaring door j. w. a.. motten. Post. 8o. formaat. Prijs f 1.—. Dit nette boekje, stichtelijke lectuur, is uitnemend voor cadeau geschikt. )© Naar Amerika! I ——— — Per speciaal voor passagiersvervoer ingerichte snelvarende 11 * I&lasse Stoomschepen Surrey, Kapt, BEACON, 5 Juli. Jasonl Kapt. HINLOPEN, 12 Juli, Pollux, Kapt. MALLINCKRODT, 19 Juli. Stella, Kapt. IIARMSSEN, 26 Juli, Castor, Kapt. VISSER, 2 Aug. Laagste Paegegeprijzen!I Geene logieskosten te Amsterdamll ■»»> Nadere informaties adres; Prins & Zwanenburg te Amsterdam, Rotterdam, Groningen, Harlingen, Hamborg of hunne bekende Agenten. UITGAVE VAN D. DONNER, TE LEIDEN. SYNOPSIS PURI0RIS THEOLOGIAE CURAVIT ET PRAEFATUS EST I)r, II. BAVINCK. Editio Sexta. — Prijs f 5.—. De Uitgever ZALSMAN te Kampen is thans eigenaar van het werk getiteld DE GESCHIEDENIS DER CHRISTELIJKE fiIIIEFORHEEIII)E KERK IN NEDERLAND, aan het volk verhaald door .1 VllRIIAGlliN Jr. Met een voorwoord van M. NOORDTZIJ. Dit gunstig bekende boek, dat 626 bladz. groot en van een plaatje voorzien is, kostte tot heden VIJF GULDEN, doch is nu, zoo lang de voorraad strekt, verkrijgbaar voor den geringen p r ij s van f2,50. Er wordt thans nauwkeurig voor gezorgd, dat er geene af gekeurde bladzijden meer in voorkomen. Alle Boekh. nemen bestellingen aan, en wie een postwissel van f2,50 aan den TEGENWOORDIGEN UITGEVER zendt, ontvangt het per keerendepost franco aan huis. De Uitgever D. DONNER te Leiden, debiteert met cucces: GEREFORMEERDE BIBLIOTHEEK ONDER REDACTIE VAN J. H. DONNER EN W. G. SMITT. JAARLIJKS VERSCHIJNEN 15 AFLEVERINGEN. PRIJS PER AFLEVERING VAN 4 VEL 25 CENT. Van den Eersten Jaargang zs reeds compleet verschenen : \ Dl. I. Th. SHEPPARD, De gezonde geloovige, (Bij inteekening f 1,—. Aflev. ( Buiten inteekening j 1,20.) j 10 ( » II. Mr. n. BINNING, Gronden der Christelijke religie. (Bij inteek. j ƒ1,50. Buiten inteek. ƒ1,80.) thans ter perse : Aflev. ( Dl. III. J. VAN l.ODENSTETN, De weegschaal van de onvolmaaktheden 11—15) der heiligen. (Bij inteekening ƒ1,25. Bmten inteekening f 1,50.) Waarmede de Eerste Jaargang compleet zal zijn. — Men teekent bij iederen Boekhandelaar in. Heeren Onderwijzers en Schoolcom- missiën worden attent gemaakt op de volgende SCHOOLBOEKEN VOOR CHRISTELIJK ONDERWIJS, uitgegeven door ZALSMAN te Kampen. EXEL, H. A., Landen en volken uit de Heidenwereld ƒ 0,35 » » Eerste leesboekje » 0,05 » » Tweede » » 0.05 HENDRIKS, B., De Kindervr. 2e. dr. 0,25 HUSEN, R., Eerste beginselen der Ned. Taalkunde. Vierde druk. , » 0,20 Kennis der Natuur. Tweede druk. Met 66 plaatjes » 0,50 Ook verkrijgbaar in 2 stukjes a » 0,25 Het 2e stukje handelt over de Na tuurlijke historie. MULDER, J. M., Bijbelsclie Geschiede nis O. T. » 0,40 MILL, VAN, Eerste Leesboekje » 0.06 » » Tweede » > O.OÏ1^ » » Derde » » O.O?1^ » » Vierde » » 0.10 » » Vijfde » » 0.10 » » Leesboek. » 0.15 NIEUWHUIS, H., & WIJLE, F. C. Christelijk schoolboek der kerkge schiedenis, ten behoeve der hoogste klasse. Vijfde druk. ...» 0,35 SCHABERG. J. P.. Cents Prenten, in 37 soorten. Vaderl. Gezangen » 0,10 SMINK, M., De Kleine Zanger. Twin tig twee- en driestemmige zangstuk jes » 0,15 VEENENDAAL, E. J., Volkswelvaart en maatschappelijk verkeer. 3« dr. > 0,30 » > Vergeet-mij-nietjes» 0,25 > » Reseda. 4e druk. » 0,30 » » Lenteregen » 0,20 > » Het Delfstoffenrijk » 0,30 » » Het Plantenrijk » 0,30 > » Het Dierenrijk » 0,30 » » Trap der jeugd. 7 st. » > Klimop. 2 st. a » 0,125 VELDEN Jz., C. VAN DER, Raad en bestuur. Tweede druk » 0,20 Raad en bestuur 2e stukje » 0,25 —— » > » 3e » » 0,25 VRIES, J. DE, Eerste leesboekje voor kinderen 2e druk » 0,10 (Éénlettergrepige lessen). » » Tweede leesboekje voor kinderen. Tweede druk » 0,10 WIJLE, F. C., De Zangvriend. 32 meerstemmige Christelijke liederen. Berde druk » 0,25 WINT, R. v. d., Palestina. Tweede veel verbeterde druk » 0,15 ZWART, A. C. DE, Leesboek over de Geschiedenis des Vaderlands. Met een titelplaatje en een gekleurd kaartje van Nederland. 2 stukjes a > 0,30 » » Eenige bladzijden uit de Algemeene Geschiedenis, voor de hoog ste klasse der lagere scholen. Eerste stukje » 0,25 » » Tweede stukje » 0,30 » » Handleiding bij het onder richt in het Stellen. 2e druk. » 0,20 » » Bijbelsche Tafereelen voor school en huisgezin. Met 48 plaat jes » 0,50 Ook verkrijgbaar in twee stukjes a » 0,25 LINSCHOTEN, J. H. v., Wonderen der natuur » 0,35 EVERS, A. Nuttig en aangenaam » 0,10 > » »2est.» 0,15 » De Speeldoos No. 1 » 0.20 > » » No. 2 » 0,25 VERMEULEN,Leescursus. 4 st. a » 0,10 de WAAL, Mijn Bibliotheek. » 0,50 WEERSMA, Uitspanning. » 0,40 PSALMBOEKJE » 0,225 Bij D. DONNER te Leiden ver- QOnPïlPTl • HET NUT VAN BIJBEL- EN TRAKTAATVERSPRE1D1NG en hoe de Kerk en de Kerkeraden daartoe kunnen medewerken. Een woord aan allen, die God en Zijn Woord liefhebben, DOOR L. LINDEBOOM, Evangeliedienaar te Zaandam. Prijs ƒ 0,10. Bij ZALSMAN te Kampen is ver schenen: H0W1 64 Liederen voor drie- en vierstemmig koor. BEWERKT EN VERZAMELD DOOR 8S; II. SER.NÉ. TWEEDE DRUK. T’KIJfS f 1,85. Deze tweede uitgave van den ge liefden zangbundel HOSANNA, is keurig net gedrukt, op best papier, met een schoon lied vermeerderd, voorzien van een woord ter gedachtenis aan den bewerker, en in prijs verminderd. Beminnaars van den zang gelieven er kennis mede te maken. Op aanvrage is het bij eiken Boekh. ter inzage te bekomen. De Zingende Pelgrim, 25 Liederen voor Christelijke Zanggezelschappen. DOOR □. KEUNING. Prijs 30 ct. DE ZANGVRIEND. 32 Christelijke liederen voor jong en oud. DOOR F. <D. WIJLE 3e druk. 25 ct. De Kleine Zanger. 20 Zangstukjes voor Christelijke- en Zondagscholen. DOOR IME HM ITMv. Prijs 15 ct. HANDELSBERICHTEN. SNEEK, 27 Juni. Boter le soort f 39,— a 46,— ; 2e soort f 30, —a f34,—; Boter der ver. le Keur 44,50 a 48,—; 2e dito f 44,50 Èi 46,50 ; 3e dito f 43,— a 44,— ; 4e dito f — Kaas Kanter f 24,— a 34,—; Nagel-, f 25.— a f 39,— per 150 kilogr.; Koeien f 80 a 255 Kalveren 5,— a f 40,— ; Schapen f 16,— a f 36,—; Lammeren f 7,— a 18,—; Varkens f 70,— a 140,— ; Biggen f 9,— a 35,— Paarden f — a 0—.; Stieren f 60 a f 200. GOUDA, 29 Juni. Witte poldertarwe f9,— af 10,— ; Roode dito f 8,— a f 9,20; Mindere dito f 0,— a f 0,— Zeeuwsche f 11,— a 12,— ; puike Rogge f 7,40 a f 8,— ; mindere dito f 0,— a f 0,— ; Gerst f 6,20 a f 7,— ; Mindere dito f 0.— a f 0,— ; Haver f 5,50 a 6.— ; Vette varkens — a — ct. per half KG.; Nuchtere kalveren f 0,— a f 0,—; Boter 1,10 a 1,40 ; Kaas f 26,- a 32,- 100 kg MEPPEL, 29 Juni. Rogge Inl. f 7,— a f 7,75; dito buitenl. f 6,25 a f 8,— Boekweit zand f 6,25 a f 7,50 dito veen ■ f 5,25 a f 6,75 ; Boter per J/8 vat f 18,— a f 24,50 ; per KG. f 1,40 a f 1,70 vette varkens 48 a 52 ct. per KG.; Ma gere dito f 35 a f 50 ; Friesche schapen f 12,— a 23,— ; Drentsche dito f —,— a f —,— ; Aardappelen f 1,— af 2,— ; Biggen 1 f 10,— a 16,— Nuchteren kalveren f 4 a i f 6,—. t AMSTERDAM, 29 Juni. Friesche Jam- ! men f 1,80 a f 2,20, id. Engelsche f 1,30 a f 1,40, Zeeuwsche Spuische Jammen ' f —,— af —, nieuwe Westlandsche 1 Zand I 4,50 a f 4,70, id. id. Klei in man- * den f 3,50 a f 3,80 id. id. losse f 3,— a 1 f 3,40 id. id. Muisjen f 5,20 a f 0,—, id. ' id. Friesche Muisjes I —,— a —, id. id. Amerikanen f —,— a f —,— id. Andijker Muisjes f 4,50 a f 0, —, Rijnsbur-. gers f 2,60 a 3, —. Tarwe f 290 f 0— Rogge f 171 ü 180 Boekweit 0— a f 0— ; Koolzaad f 356 A ’ 0—; Lijnzaad 260 a 0—; Raapolie f BtV/z a ± 343/4 ; Lijnolie 263/4 a 278/4 ; Hennepolie f 0—; Raapkoeken f 90 a 94; Lijnkoeken f' 8,50 a 12,50; Petroleum f 10 a. > Vette koeien f 0,70 a 0,80 ct.; Melk- en Kalfkoeien f 0— a 0— ; Vette Kalveren f 0.70 a 0,80 p. k.; Graskalveren f — a f — ; Nuchtere f 6,— a 11,— ; Schapen f a —; Vette Varkens 4ö a 52 ct. Biggen 0,— a —.—.
33,249